13.07.2015 Views

Vrind 2000 - Vlaanderen.be

Vrind 2000 - Vlaanderen.be

Vrind 2000 - Vlaanderen.be

SHOW MORE
SHOW LESS
  • No tags were found...

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

vrind<strong>2000</strong>Vlaamse Regionale Indicatoren


ColofonVRIND is een uitgave van:Administratie Planning en StatistiekDepartement Algemene Zaken en FinanciënMinisterie van de Vlaamse GemeenschapBoudewijnlaan 301000 BrusselTel. 02 553 57 84Fax 02 553 58 08D/2001/3241/009ISBN 90-403-0126-3NUGI 681Verantwoordelijke uitgever:Josée Lemaîtredirecteur-generaalRewriting en realisatie: Uitgeverij F-Twee, GentOpmaak: Fotozet De Mont, LaarneGedrukt op chloorvrij milieuvriendelijk papier2VRIND <strong>2000</strong>


WoordvoorafDe <strong>be</strong>hoefte om de complexe wereld te <strong>be</strong>grijpen is van alle tijden.We pro<strong>be</strong>ren haar op allerhande manieren overzichtelijk te maken eneen handig instrument om dat te doen is het gebruik van statistischeinformatie en cijfermateriaal. VRIND is zo’n instrument om <strong>Vlaanderen</strong>in kaart te brengen. Dit boek stelt de relevante <strong>be</strong>leidsindicatoren ter<strong>be</strong>schikking over de diverse domeinen waarvoor de Vlaamse overheid<strong>be</strong>voegd is.Dergelijke statistische informatie is onmisbaar voor het <strong>be</strong>leid. Ook de<strong>be</strong>leidsverantwoordelijken heb<strong>be</strong>n immers een stuurbord nodig. Bij devoor<strong>be</strong>reiding van het <strong>be</strong>leid en de evaluatie achteraf zijn accurate enrelevante indicatoren van bijzonder groot <strong>be</strong>lang.Cijfers vormen de basislaag voor het <strong>be</strong>leid. Dat kan via eenvoudigeomgevingsindicatoren (zoals het aantal inwoners in <strong>Vlaanderen</strong>), maar deomgeving in kaart brengen vereist ook inzicht in de meningen en hetverwachtingspatroon van de <strong>be</strong>volking. Dit ge<strong>be</strong>urt meer en meer doorhet uitdrukkelijk <strong>be</strong>vragen aan de hand van surveys en referenda. Dezemeer complexe indicatoren zijn eveneens <strong>be</strong>langrijke gegevens voor de<strong>be</strong>leidsverantwoordelijken. Op basis van deze data kunnen de <strong>be</strong>leidsverantwoordelijkenantwoorden op de vraagstukken die bij de Vlaamse<strong>be</strong>volking leven.De doelstelling van dit statistische werk reikt nog verder. We willen ookhet effect meten van het overheids<strong>be</strong>leid aan de hand van <strong>be</strong>leidsindicatoren.Als de overheid maatregelen neemt, wil ze ook weten wat alle mogelijkeeffecten hiervan zijn. Deze indicatoren publiceren vraagt natuurlijkenige durf. Deze indicatoren maken het voor de <strong>be</strong>leidsmakers mogelijkbijsturingen te treffen als dat uit de die indicatoren noodzakelijk blijkt.Woord vooraf 3


Met de cijfers bij de hand wordt voortdurend de mogelijkheid gebodendebat te voeren met het parlement en met de burger over instrumenten,acties, middelen…Liever dan een onzichtbaar <strong>be</strong>leid, vraagt de burger expliciete,herkenbare maatregelen die zijn problemen aanpakken. De publiekeopinie is terecht kritisch en vraagt naar de motivering achter de genomen<strong>be</strong>leids<strong>be</strong>slissingen en de objectieve resultaten die eruit voortvloeien.Die verantwoording is slechts mogelijk aan de hand van <strong>be</strong>trouwbarecijfers. Daarin speelt VRIND een <strong>be</strong>langrijke rol.Een <strong>be</strong>perking van dit boek is natuurlijk dat het een momentopnameblijft. Vandaar dat een deel hiervan - de <strong>be</strong>langrijkste cijferreeksen - ookvia internet aangeboden wordt en voortdurend wordt geactualiseerd doorde Administratie Planning en Statistiek. De Vlaamse overheid en allegeïnteresseerden vinden op de website www.<strong>Vlaanderen</strong>.<strong>be</strong>/statistiekenkwaliteitsvolle en relevante statistieken over de Vlaamse <strong>be</strong>voegdheidsdomeinen.VRIND is dan ook ruimer dan een jaarlijkse momentopname, het isuitgegroeid tot een communicatie-instrument waarmee de Vlaamseoverheid de dialoog wil aangaan met de Vlaamse <strong>be</strong>volking.Steve Stevaertminister vice-presidentVlaamse Minister van Mobiliteit,Openbare Werken en Energie4VRIND <strong>2000</strong>


Ten geleideVRIND heeft dit jaar een andere indeling gekregen. De negen hoofdstukkenvan de voorbije edities werden herschikt. Het eindresultaat is een afspiegelingvan de <strong>be</strong>leidsnota’s die door de leden van de Vlaamse regering werdenneergelegd. De verschillende <strong>be</strong>leidsdomeinen werden stuk voor stuk<strong>be</strong>schreven aan de hand van indicatoren.VRIND hanteert daarbij twee soorten indicatoren.1. Omgevingsindicatoren.Zij <strong>be</strong>schrijven de ruimere omgeving waarbinnen de overheid opereert.Een klassieke omgevingsindicator is bijvoor<strong>be</strong>eld het aantal geboorten.2. BeleidsindicatorenDeze indicatoren geven de effecten weer die door overheidsoptredenuitgelokt worden. Een <strong>be</strong>leidsindicator is bijvoor<strong>be</strong>eld het aantal passagiersdat jaarlijks de trein neemt. Bij veel <strong>be</strong>leidsdomeinen is een dergelijkeindicator echter nog niet <strong>be</strong>schikbaar om de eenvoudige reden dat hetresultaat van het <strong>be</strong>leid zich niet zo eenvoudig laat meten. Zo is het'aanbieden van een kwaliteitsvol onderwijs' een doelstelling die zich moeilijkop een objectieve manier in cijfers laat gieten. Om die leemte op te vullendoen we <strong>be</strong>roep op input- en outputgegevens.De inputgegevens tonen de investering van de Vlaamse overheid in een<strong>be</strong>paald domein: personeel, middelen, materieel... De outputgegevens tonende prestaties van het overheidsapparaat: aantal gesubsideerde diensten, aantalklanten,... Bij gebrek aan hanteerbare indicatoren geven deze input- enoutput gegevens alvast een idee van de inspanningen die door de overheidworden geleverd.Cijfers moeten natuurlijk ook in een context geplaatst worden. Zonderduiding kan een cijfer een volkomen foute indruk geven. De meest voorkomendevorm van duiding is in dit boek de trendanalyse, waarbij de cijferreeksenvan diverse jaren worden weergegeven. Ook zal u hier vaak een<strong>be</strong>nchmarking terugvinden tussen diverse landen en regio's.Ten geleide 5


Tenslotte: waar de overheid zichzelf een norm oplegt (of opgelegd kreeg vanbijvoor<strong>be</strong>eld Europa) gaan we na of de vooropgestelde normen al dan nietgehaald worden.Vooraan dit boek vindt men traditioneel een algemene contextanalyse diehet overzicht geeft van recente culturele, economische en demografischeontwikkelingen. Het schetst het brede kader waarbinnen de Vlaamse overheidzich moet <strong>be</strong>wegen. Vooraan elk hoofdstuk brengen we de 'blikvangers' voorhet <strong>be</strong>trokken <strong>be</strong>leidsdomein. Dit zijn opmerkelijke resultaten die uit decijferreeksen naar voor komen. De lezer kan zo in een oogopslag een zichtkrijgen op recente verschuivingen en trends in dit <strong>be</strong>leidsdomein.Leesbaarheid is een <strong>be</strong>langrijk zorg geweest, voor iedereen die aan dit boekmeewerkte. In deze uitgave bijvoor<strong>be</strong>eld gebruiken we als munt enkel deBelgische frank. Een dub<strong>be</strong>le vermelding frank én euro zou de talloze ta<strong>be</strong>llenerg moeilijk leesbaar gemaakt heb<strong>be</strong>n. De editie van volgend jaar zal enkelnog de euro als munt gebruiken.Dit jaarlijks boekwerk is het resultaat van een intense samenwerking tussende medewerkers van de Administratie Planning en Statistiek en de correspondentenin de administraties, openbare instellingen, universiteiten,... Aan henonze oprechte dank!Dankzij hun inspanningen zien we jaar na jaar het aantal cijferreeksen,indexen en indicatoren aangroeien. Dat <strong>be</strong>wijst dat binnen de kabinetten ende ministeries steeds meer <strong>be</strong>lang wordt gehecht aan degelijke statistieken.De <strong>be</strong>wuste uitbreiding van dit boek tot een constant aanbod van statistischereeksen via het internet is een verdere indicatie van de nieuwe <strong>be</strong>stuurlijkecultuur. Voor het voor<strong>be</strong>reiden en het evalueren van het <strong>be</strong>leid grijpt mensteeds vaker naar relevante en kwaliteitsvolle gegevens<strong>be</strong>standen. Het is onzetaak om die ter <strong>be</strong>schikking te houden en de groeiende interesse is daarbij eengrote stimulans.Paul Van SnickVRIND-projectleider6VRIND <strong>2000</strong>


MedewerkersProjectleidingPaul Van SnickProjectteam administratie Planning en StatistiekAlgemeen referentiekader– De sociaal-culturele context: Hendrik Van Geel– De macro-economische context: Thierry Vergeynst– De demografische context: Edwin Pelfrene, Thierry VergeynstFinanciën en <strong>be</strong>grotingKurt CooremanBuitenlands <strong>be</strong>leid, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerkingMyriam VanweddingenMobiliteitRo<strong>be</strong>rto CastelliEnergieAnn Van CausenbroeckGezondheid en welzijnPeter Anaf, Dirk SmetsCultuur en jeugdGuy PauwelsOnderwijs en vormingRo<strong>be</strong>rto CastelliWetenschap en technologieEdwin PelfreneWerkgelegenheidMyriam VanweddingenToerismeHendrik Van GeelLeefmilieuAnn Van CausenbroeckLandbouwDirk SmetsBinnenlandse aangelegenhedenKurt CooremanMonumenten en landschappenKurt CooremanMedewerkers 7


AmbtenarenzakenKurt CooremanSportGuy PauwelsWonenKarel CattoirEconomieThierry VergeynstRuimtelijke ordeningHendrik Van GeelMediaMarie-Anne MoreasAspecten van goed <strong>be</strong>stuurKurt CooremanTechnische en administratieve ondersteuningKamran Elyaspour, Michaël Goethals, Yves Impens, Naomi Plevoets,Caroline Temmerman8VRIND <strong>2000</strong>


Medewerkers uit het ministerie van deVlaamse Gemeenschap en deVlaamse openbare instellingen1. Algemeen referentiekader2. Financiën en <strong>be</strong>groting1.1. De sociaal-culturele context– Kabinet Sauwens: Luk Bral1.2. De macro-economische context1.3. De demografische context– CBGS: Prof. Dr. Thérèse Jacobs– Steunpunt Demografie VUB: Prof. Dr. Ron Lesthaeghe– UIA: Aline Bauwens– AZF: Koen De Bock, Luc Keereman, Nicolas Decock, Dieter Berebrouckx3. Buitenlands <strong>be</strong>leid, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking4. Mobiliteit5. Energie6. Gezondheid en Welzijn– COO: Christine Breugelmans, Stefaan De Groote, Michel Delesalle,Joke Delvaux, Michel Dingenen, Freddy Evens, Brigitte Mouligneau,Her<strong>be</strong>rt Tom<strong>be</strong>ur, Jean Van Holder, Stefaan Van Mulders– Export <strong>Vlaanderen</strong>: Charlene Vanopbroeke– DIV: Jean-Pierre Vandeloo– Vlamingen in de Wereld: Kris Moeyersons– LIN: Marleen Govaerts, Karel Maesen, Tom Roelants, Lieven Lanoye,Armand Rouffaert, Jan Cosyn– VMM: Marie-Rose Van den Hende, Caroline De Bosschere– FUNDP: Philippe Barette– EWBL: Nadine Dufait– WVC: Herwin De Kind, Dr. Geert Top, Annemie Degroote, Katy Jolie,Johan Peeters, Luus Heyligen, Marc Verhelst, Erna Scheers, Geert de Sloovere,Jozef Goos– CBGS: Viviane Dehaes– Kind en Gezin: Bea Buysse– VFSIPH: Erik Samoy– BLOSO: Paul Eliaerts– Nationaal Kankerregister: Dr. Margareta HaeltermanMedewerkers 9


– Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid: Dr. Greta Van Kersschaever,Dr. Viviane Van Casteren– VVGG: Luc Claeys– Studiecentrum voor Perinatale Epidemiologie: Dr. Guy Martens– Commisariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatslozen: Luc Desmet– Vlaams Minderhedencentrum: Dirk Leyman– Thuis<strong>be</strong>geleidingsdienst “De Kerseboom”: Hans Paredis– Algemene Politiesteundienst: Patricia Klinkhamer– Centrum voor Gelijke Kansen en Racisme<strong>be</strong>strijding: Manu Romero,Philipp Coppieters– Steunpunt Algemeen Welzijnswerk: Gerard Van Menxel– UIA: Rudy Marynissen– Universiteit Gent: Prof. Dr. Lea Maes, Carine Vereecken– UFSIA: Jan Vranken– Ministerie van Binnenlandse Zaken, algemene Directie van de DienstVreemdelingenzaken: H. Vercruysse, H. Dupaix– Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu: Aurélie Somer,Etienne Baert– Ministerie van Volksgezondheid: Britta De Block7. Cultuur en jeugd8. Onderwijs en vorming9. Wetenschap en technologie10. Werkgelegenheid– WVC: Luc Goossens, Kris Lemmens, Rita Swings, Eric Desmedt, Karin VanGyseghem, Willy Temmerman, Marina Laureys, Christian Van Haesendonck,Jan Van den A<strong>be</strong>ele, Johan Van Gaens, Dirk Mechelaere– FEVECC: Marie Duquenne– Vlaamse Gemeenschapscommissie: Karina Luytens– Vlaamse Dienst Speelpleinwerking: Ief Vercruysse, Christophe Toye– KUL: Karen De Cock– OND: Christine Dupont, Henri Duqué, Isa<strong>be</strong>lle Erauw, Johan Lasuy,Christel Rutten, Wouter Van Den Bosch, Ann Van Driessche, Rita Van Durme,Geert Vermeulen, Rik Verstraete, Liselotte Van De Perre– EWBL: Jean Steen<strong>be</strong>rghen– VDAB: Erik Depuydt– VIZO: Harry Lelièvre– Vl.I.R.: Lore Verstraete– RUG: Christiane Brusselmans-Dehairs– HIVA - KUL: Joost Bollens– WIM: Greta Vervliet, Daniëlle Raspoet– IWT: Jan Larosse, Marc Pollet– EWBL: Johan Troch, Lieven Van Wichelen– OND: Ingrid Snel– VIZO: Harry Lelièvre– VDAB: Patrick Venier– Steunpunt WAV: Wim Herremans, Francis Holder<strong>be</strong>ke, Natascha Van Mechelen,Tom Vandenbrande, Peter van der Hallen10VRIND <strong>2000</strong>


11. Toerisme– Toerisme <strong>Vlaanderen</strong>: Jan Van Praet, Raf De Bruyn12. Leefmilieu– LIN: Martine Waterinckx, Didier D’Hont– VMM: Henk Maeckel<strong>be</strong>rghe, Jasmine Dumollin, Marie-Rose Van den Hende,Marnix Vandendriesche– VLM: Dirk Van Gijseghem, Hugo Van Doorslaer– OVAM: Els Gommeren, Mike Van Acoleyen, Luc Umans, Natalie Hoffmann– Instituut voor Natuur<strong>be</strong>houd: Kris Decleer, Valérie Goethals, Sophie Vanroose,Désiré Paelinckx, Dirk Boeye, Myriam Dumortier, Wouter Van Landuyt,Johan Peymen– Instituut voor Bosbouw en Wild<strong>be</strong>heer: Peter Roskams13. Landbouw– EWBL: Pieter Gabriëls14. Binnenlandse aangelegenheden15. Monumenten en landschappen16. Ambtenarenzaken17. Sport18. Wonen– EWBL: Guido Decoster, Tom Doesselaere, Jan Van Stichel, Stefaan Swaels– KUL (dep. Communicatiewetenschap): Johan Steyaert– LIN: Paul Van Lindt, Bert Lelièvre– Stichting Vlaams Erfgoed: Els Dever– AZF: Herwig Van Nerum, Erwin Vloe<strong>be</strong>rgh, Luc Van Havere, Inge Lynen,Luc Segers– IMIS: John Keirsbulck– BLOSO: Hilde Caers, Katinka Pottie, Georges Wynants, Walter Cornelis– Kabinet Sauwens: Luk Bral– LIN: Luc Bollaert, Marc De Rouck, Steven Eeckhout– EWBL: Christel Claesen– VHM: Hans Artels, Steven De Borger, Gerd De Keyser– NIS: Datoussaid-Said, Koen Hooy<strong>be</strong>rghs– STADIM: Paul De Wael– Steunpunt Algemeen Welzijn: Danny Lescrauwaet– VUB: Johan Surkyn– VOB: Annick Vanhove– Vlaams Woningfonds: Hans Van Mechelen– Sociaal Impulsfonds: Dirk Temmerman– Planbureau: Herman Van Sebroeck– UFSIA: Veerle Geurts, Rudi Van DamMedewerkers 11


19. Economie20. Ruimtelijke ordening21. Media22. Aspecten van goed <strong>be</strong>stuur– EWBL: Maureen Verhue, Caroline Swyngedouw, Koen Vermoesen,Maria Bellemans, Paul De Meulemeester– VIZO: Harry Lelièvre– LIN: Katleen Vermeiren, Jan Zaman, Inge Pennincx, Isa<strong>be</strong>lle Loris,Wies Meeusen, Elke Van Hoye, Hu<strong>be</strong>rt Bloemen, Peter David– WIM: Edwin Korver, Gino Debroux– Centrum voor Informatie over de Media– ICTA: Patrick Slaets– Media Marketing: Hans Sterkendries– Mediamark: Ludovic De Barrau– VRT: Daniël Poesmans– Vlaamse Ombudsdienst: Bernard Hu<strong>be</strong>au, Johan Nootens– Vlaamse Infolijn: Mireille Van Pollaert– Informatieambtenaar: Francis Decoster12VRIND <strong>2000</strong>


1.2 De macroeconomischecontextDe conjunctuur trok sterk aan in Europa en in de Verenigde Staten in deeerste helft van <strong>2000</strong>. Hetzelfde geldt in mindere mate voor Japan. Vanaf dezomer van <strong>2000</strong> <strong>be</strong>gon de sterke economische groei wat af te zwakken endit eerst in de Verenigde Staten. Het vertrouwen van consumenten en producentenis in Europa toch niet te erg geschaad. De werkloosheid is er nogsteeds laag. Voor de Verenigde Staten is er meer onzekerheid of de afkoelingvan de conjunctuur niet te sterk zou verlopen. Er groeit opnieuw twijfelover de mogelijkheid van de Japanse economie om <strong>be</strong>hoorlijke groeicijfersneer te leggen.<strong>Vlaanderen</strong> is een welvarende regio. In vergelijking met de buurregio’srealiseert het Vlaamse Gewest een vrij hoog BBP per hoofd. De werkloosheidis er relatief laag. De activiteit- en werkgelegenheidsgraad zijn in demeeste buitenlandse buurregio’s echter hoger.Het economische verloopin Europa, de VS en JapanHierna komt de economische toestand aan bod inEuropa en in de <strong>be</strong>ide andere grote economieën:de Verenigde Staten en Japan. <strong>Vlaanderen</strong> is immersin sterke mate afhankelijk van wat er zich in dezegrote economische blokken voordoet.De economische activiteit in de Europese Uniekende een relance op het einde van 1999. Hetwegeb<strong>be</strong>n van de ergste gevolgen van de financieeleconomischecrisis in de nieuwe groeilanden vanOost-Azië en Latijns-Amerika, de sterke groeicijfersin de Verenigde Staten en de zwakke euro stimuleerdende uitvoer. Het vertrouwen van producentenen consumenten nam toe wat dan ook zorgdevoor een aantrekkende binnenlandse vraag.Dit gunstige economische verloop zette zich doorin de eerste jaarhelft van <strong>2000</strong>.Vanaf het tweede semester verschenen enige donkerewolken aan de conjunctuurhemel. De groeiprestatiesvan diverse Europese economieën <strong>be</strong>gonnente milderen. Ook leek een einde te komen aande hoge groeicijfers in de Verenigde Staten. Erdoken inflatoire spanningen op. De reden hiervoorwaren de gestegen prijzen van olie en sommigegrondstoffen en de toegenomen <strong>be</strong>zetting van hetproductieapparaat.De wisselkoers van de euro deprecieerde in <strong>2000</strong>verder tegenover de dollar (en de yen). De aanhoudendehoogconjunctuur in de Verenigde Staten inde eerste helft van <strong>2000</strong> en de kapitaal<strong>be</strong>wegingenvanuit Europa naar de VS waren <strong>be</strong>langrijke verklarendefactoren. Op het einde van <strong>2000</strong> zorgde twijfelover het verdere economische verloop in de VSvoor een opflakkering van de koers van de eurot.o.v. de dollar.De toename van het BBP van de Europese Unie<strong>be</strong>droeg 0,8% en 0,9% op kwartaalbasis in het eerste30VRIND <strong>2000</strong>


SET VAN MACRO-ECONOMISCHE INDICATOREN VOOR DE EUROPESE UNIE, DE VERENIGDE STATEN EN JAPAN IN <strong>2000</strong> EN 2001<strong>2000</strong> 2001IMF EUR. COMM. IMF EUR. COMM.Groei BBP (in %) Europese Unie 3,4 3,4 3,3 3,1waarvan: België 3,9 3,9 3,0 3,3Nederland 3,9 4,3 3,5 4,0Duitsland 2,9 3,1 3,3 2,8Frankrijk 3,5 3,3 3,5 3,1Verenigd Koninkrijk 3,1 3,1 2,8 3,0Italië 3,1 2,9 3,0 2,8Verenigde Staten 5,2 5,1 3,2 3,3Japan 1,4 1,4 1,8 1,9Groei private consumptie (in %) Europese Unie 3,0 2,8 3,1 2,8waarvan: België - 2,5 - 2,4Nederland - 4,3 - 4,3Duitsland 2,2 1,7 3,2 2,6Frankrijk 3,1 2,6 3,1 2,8Verenigd Koninkrijk 3,2 3,4 2,6 2,9Italië 2,4 2,1 2,6 2,4Verenigde Staten 5,1 5,2 2,7 2,9Japan 0,6 1,7 1,0 1,7Groei overheidsconsumptie (in %) Europese Unie 1,8 1,5 2,3 1,8waarvan: België - 1,1 - 1,5Nederland - 3,2 - 2,5Duitsland 0,8 1,6 1,3 1,2Frankrijk 1,2 1,3 1,2 1,3Verenigd Koninkrijk 4,7 2,2 7,4 4,0Italië 1,7 0,9 1,4 1,0Verenigde Staten 2,7 2,3 2,2 2,1Japan 1,2 -0,1 1,8 0,3Groei totale investeringen (in %) Europese Unie 4,5 5,3 4,7 4,9waarvan: België - 4,6 - 4,5Nederland - 6,8 - 5,4Duitsland 2,7 3,4 4,0 3,5Frankrijk 6,6 6,2 6,7 5,4Verenigd Koninkrijk 1,3 3,2 3,1 3,8Italië 5,7 7,1 3,8 6,2Verenigde Staten 10,7 10,0 6,3 6,4Japan 1,1 1,0 3,4 3,0Consumptieprijzen (jaarlijkse toename in %) (a) Europese Unie 2,1 2,1 1,9 2,0waarvan: België 2,2 2,7 1,4 2,0Nederland 2,4 2,3 3,5 3,9Duitsland 1,7 2,0 1,5 1,8Frankrijk 1,5 1,8 1,1 1,6Verenigd Koninkrijk 2,0 1,0 2,4 1,3Italië 2,5 2,6 1,6 2,2Verenigde Staten 3,2 3,2 2,6 2,6Japan -0,2 -0,6 0,5 0,41.26 Set van macro-economische indicatoren voor de Europese Unie, de Verenigde Staten en Japan in <strong>2000</strong> en 2001. Bron: Europese Commissie, IMF.(a) voor de Europese landen is de geharmoniseerde index van de consumptieprijzen gebruikt.Algemeen referentiekader 31


SET SOCIAAL-ECONOMISCHE INDICATOREN VOOR DE REGIO’S VAN DE EUROPESE UNIEBBP AANDEEL BEVOL-TOTALE PER KING 20-59 JAAR ACTIVITEITSGRAAD WERKGELEGENHEIDSGRAADBEVOLKING HOOFD IN DE TOTALE (IN%) (IN%)LAND / REGIO (*1000) (ECU) BEVOLKING (IN %) TOTAAL MANNEN VROUWEN TOTAAL MANNEN VROUWEN1998 1997 1998 1999 1999 1999 1999 1999 1999Europese Unie 374.348,2 19.345 55,5 55,9 65,9 46,5 50,6 60,5 41,4België 10.192,3 21.145 54,5 51,9 61,2 43,2 47,4 56,7 38,8Brussels Hoofdstedelijk Gewest 953,2 32.095 55,0 51,2 60,7 42,7 43,1 51,1 36,0Vlaams Gewest 5.912,4 21.881 54,9 52,8 61,6 44,4 49,9 58,4 41,7Waals Gewest 3.326,7 16.702 53,7 50,4 60,6 41,0 44,2 54,9 34,3Denemarken 5.294,9 28.201 56,8 65,8 71,8 60,0 62,4 68,6 56,5Duitsland 82.057,4 22.748 56,6 57,9 67,4 49,0 52,7 61,6 44,4Baden-Württem<strong>be</strong>rg 10.396,6 25.839 56,8 59,6 69,2 50,6 56,4 65,5 47,7Bayern 12.066,4 26.424 56,8 60,8 70,3 51,8 57,7 66,9 49,1Berlin 3.425,8 22.869 60,7 59,7 67,2 52,7 50,6 56,1 45,5Brandenburg 2.573,3 15.636 56,7 61,9 67,9 56,3 52,1 58,4 46,3Bremen 673,9 30.426 57,2 54,1 64,0 45,1 47,9 56,0 40,5Hamburg 1.704,7 41.375 59,3 58,7 67,8 50,4 53,7 60,9 47,1Hessen 6.031,7 29.455 57,6 58,0 68,0 48,7 53,8 63,0 45,1Mecklenburg-Vorpommern 1.807,8 13.852 56,3 61,4 68,0 55,1 50,3 56,8 44,0Niedersachsen 7.845,4 20.862 55,9 55,7 66,3 45,8 51,6 61,3 42,0Nordrhein-Westfalen 17.974,5 22.637 56,1 54,0 65,2 43,5 50,0 60,2 40,4Rheinland-Pfalz 4.017,8 20.090 55,5 55,8 66,3 46,0 52,4 62,2 43,2Saarland 1.080,8 20.630 55,8 52,0 63,0 42,0 48,3 58,3 39,0Sachsen 4.522,4 14.329 55,4 60,2 67,2 53,8 50,5 57,6 44,0Sachsen-Anhalt 2.701,7 13.429 55,9 59,7 65,9 53,8 47,3 54,0 41,0Schleswig-Holstein 2.756,5 21.434 56,8 57,9 68,3 48,3 53,5 62,8 44,9Thüringen 2.478,1 13.679 56,3 61,7 67,8 55,9 52,7 59,3 46,5Griekenland 10.511,0 10.167 54,7 50,7 63,2 39,2 44,8 58,4 32,2Voreia Ellada 3.400,1 9.740 54,3 51,0 64,5 38,7 44,7 59,7 31,0Kentriki Ellada 2.643,9 8.755 53,1 49,5 60,9 38,3 44,0 56,9 31,5Attiki 3.450,9 11.588 56,7 50,4 62,8 39,4 44,1 57,2 32,4Nisia Aigaiou, Kriti 1.016,1 10.446 52,7 53,4 65,7 41,8 49,2 62,4 36,8Spanje 39.347,9 12.537 55,8 49,4 62,3 37,5 41,6 55,5 28,9Noroeste 4.308,1 10.724 55,1 45,8 57,1 35,7 38,2 50,7 27,2Noreste 4.022,5 14.618 57,0 49,2 61,8 37,6 43,5 57,3 30,7Comunidad de Madrid 5.025,2 15.890 58,1 52,2 65 40,6 45,4 59,0 33,1Centro (E) 5.283,0 10.821 52,9 46,7 60,7 33,3 38,7 54,0 24,1Este 10.722,6 14.333 56,4 51,4 63,8 40,2 45,5 58,9 33,4Sur 8.403,2 9.355 54,8 48,3 62,4 35,2 36,4 51,1 22,9Canarias (ES) 1.583,3 11.963 58,2 52,0 64,4 40,4 44,7 58,0 32,3Frankrijk 58.728,1 20.678 53,9 55,8 63,3 48,9 49,1 56,7 42,1Île de France 11.088,2 31.857 58,0 61,9 68,8 55,7 55,4 61,7 49,7Bassin Parisien 10.525,6 18.455 52,8 55,4 63,2 48,2 48,7 56,6 41,4Nord - Pas-de-Calais 4.009,2 17.047 52,6 52,0 62,0 42,6 42,5 52,1 33,6Est 5.151,5 18.940 54,2 56,4 64,4 49,0 51,0 59,4 43,1Ouest 7.728,4 17.414 52,0 55,6 62,0 49,6 49,4 56,7 42,6Sud-Ouest 6.155,4 17.694 52,7 52,6 58,6 47,2 46,7 53,4 40,5Centre-Est 6.997,2 19.320 54,2 56,2 63,8 49,2 50,5 58,5 43,0Méditerranée 7.072,6 17.279 52,0 51,1 60,1 43,3 42,2 50,6 34,8Ierland 3.694,0 18.939 52,8 57,9 70,3 46,0 54,6 66,1 43,5Italië 57.563,4 17.796 56,7 48,1 61,8 35,4 42,4 56,3 29,6Nord Ovest 6.052,9 20.559 56,7 49,0 60,1 39,0 44,9 56,9 34,0Lombardia 8.989,0 22.931 59,3 52,0 65,1 39,9 49,5 63,0 37,032VRIND <strong>2000</strong>


SET SOCIAAL-ECONOMISCHE INDICATOREN VOOR DE REGIO’S VAN DE EUROPESE UNIE (VERVOLG)BBP AANDEEL BEVOL-TOTALE PER KING 20-59 JAAR ACTIVITEITSGRAAD WERKGELEGENHEIDSGRAADBEVOLKING HOOFD IN DE TOTALE (IN%) (IN%)LAND / REGIO (*1000) (ECU) BEVOLKING (IN %) TOTAAL MANNEN VROUWEN TOTAAL MANNEN VROUWEN1998 1997 1998 1999 1999 1999 1999 1999 1999Nord Est 6.578,1 21.663 58,3 51,4 64,1 39,5 48,9 62,4 36,4Emilia-Romagna 3.947,1 22.986 56,7 52,0 61,9 43,0 49,6 60,3 39,7Centro (I) 5.809,9 18.702 55,6 48,3 59,2 38,5 44,7 56,4 34,1Lazio 5.242,7 19.699 58,1 48,0 62,3 35,1 41,8 56,0 29,0Abruzzo-Molise 1.605,9 15.148 54,1 45,2 59,4 32,1 40,0 55,0 26,1Campania 5.796,9 11.407 55,1 44,2 62,0 27,7 33,9 50,0 19,1Sud 6.771,4 11.687 54,8 43,8 60,3 28,5 34,2 50,6 19,0Sicilia 5.108,1 11.403 54,1 42,4 60,1 26,2 32,1 48,6 17,0Sardegna 1.661,4 12.593 58,3 47,3 61,1 34,3 37,1 51,4 23,7Luxemburg 423,7 36.368 56,7 52,4 64,3 40,7 51,1 63,2 39,4Nederland 15.654,2 21.300 57,7 62,5 72,2 53,0 60,2 70,2 50,5Noord-Nederland 1.640,8 20.211 56,5 60,3 69,9 50,9 56,6 66,5 46,9Oost-Nederland 3.252,5 18.586 56,8 62,8 72,8 52,9 60,7 71,2 50,3West-Nederland 7.303,7 22.923 58,2 62,8 72,2 53,8 60,6 70,2 51,4Zuid-Nederland 3.457,2 20.932 58,3 62,6 72,7 52,6 60,8 71,2 50,4Oostenrijk 8.075,4 22.603 57,2 59,0 69,4 49,5 56,2 66,1 47,2Ostösterreich 3.409,5 25.514 57,8 59,3 69,4 50,2 56,0 65,5 47,5Südösterreich 1.769,3 18.286 56,3 56,3 66,8 46,7 53,9 63,9 44,8Westösterreich 2.896,6 21.816 57,0 60,3 70,9 50,5 57,9 68,3 48,2Portugal 9.957,3 9.253 55,3 61,3 70,5 52,9 58,4 67,6 50,2Portugal (Continent) 9.454,2 9.386 55,4 61,5 70,5 53,4 58,7 67,5 50,6Açores (PT) 243,8 6.408 51,8 53,2 71,9 35,9 51,3 70,2 33,7Madeira (PT) 259,3 7.082 54,7 58,3 69,1 49,1 56,3 67,3 47,1Finland 5.147,3 21.026 55,6 63,0 68,2 58,1 55,6 60,7 50,9Manner-Suomi 5.122,0 21.005 55,6 63,0 68,2 58,2 55,6 60,7 50,9Åland 25,4 25.186 54,3 59,7 70,3 49,7 58,9 68,4 49,7Zweden 8.839,1 23.692 53,8 60,9 65,5 56,4 56,2 60,1 52,5Stockholm 1.756,9 28.549 57,5 72,7 74,2 71,3 69,9 70,6 69,3Östra Mellansverige 1.495,4 21.699 53,4 69,7 73,0 66,3 63,9 67,1 60,5Sydsverige 1.268,3 21.743 53,1 67,8 72,2 63,3 61,8 65,8 57,7Norra Mellansverige 850,0 22.905 51,4 68,2 71,9 64,4 60,7 62,8 58,6Mellersta Norrland 387,5 23.459 51,5 66,8 70,3 63,2 61,3 63,4 59,1Övre Norrland 521,5 22.825 53,1 64,2 65,3 63,1 56,8 55,5 58,1Småland med öarna 802,5 23.103 52,6 69,9 74,1 65,5 64,7 69,1 60,1Västsverige 1.756,9 22.910 53,2 69,1 74,1 64,1 64,3 68,4 60,1Verenigd Koninkrijk 58.862,5 19.674 54,2 61,9 70,5 53,6 58,0 65,6 50,8North East 2.602,4 16.176 53,4 55,8 64,0 48,2 50,0 56,6 43,9North West (inc. Merseyside) 6.885,4 17.910 53,6 59,2 67,7 51,0 55,4 62,5 48,6Yorkshire and The Hum<strong>be</strong>r 4.805,0 17.515 53,8 60,4 69,4 51,8 56,4 63,8 49,2East Midlands 4.181,7 18.843 54,2 63,1 71,4 55,1 59,8 67,3 52,6West Midlands 5.341,0 18.246 53,5 62,4 71,0 54,1 58,0 65,5 50,8Eastern 5.356,2 19.027 54,4 64,2 73,1 55,6 61,5 69,9 53,4London 7.154,7 28.072 57,5 64,1 73,3 55,4 59,2 67,0 51,7South East 8.137,4 21.006 54,2 65,6 74,5 57,0 63,1 71,9 54,7South West 4.887,7 19.237 52,6 63,1 71,4 55,2 60,0 67,6 52,8Wales 2.705,2 16.159 52,1 56,3 64,7 48,4 52,2 58,8 45,9Scotland 5.121,3 18.763 54,8 60,4 68,3 53,1 55,9 62,1 50,1Northern Ireland 1.684,5 15.789 52,2 57,9 66,7 49,6 53,7 61,0 46,71.27 Set sociaal-economische indicatoren voor de regio’s van de Europese Unie. Bron: Eurostat.Algemeen referentiekader 33


en tweede kwartaal van <strong>2000</strong>. In het derde trimesterwerd +0,6% gerealiseerd. De investeringen en deexport zetten de sterkste groei neer in het derdekwartaal van <strong>2000</strong>. De Europese Commissie raamtde groei van het BBP voor heel <strong>2000</strong> op 3,4%,afzwakkend tot 3,1% in 2001.De industriële productie vertoont nog steeds eentrendmatig opgaande <strong>be</strong>weging. Het vertrouwenvan de consumenten was op het einde van <strong>2000</strong> ietslager dan een paar maanden voordien, maar er istoch geen sprake van een duik. De lage werkloosheidscijferszijn een buffer daartegen, zij het dat dedaling van de werkloosheid forser was in de eerstejaarhelft van <strong>2000</strong>.De Verenigde Staten heb<strong>be</strong>n ondertussen de langsteperiode van economische groei weten te realiseren.Tijdens de <strong>be</strong>ide eerste kwartalen van <strong>2000</strong> groeidehet BBP op jaarbasis nog met respectievelijk 4,8% en5,6%. In het derde trimester viel de groei echterterug tot 2,2%. Voor het laatste kwartaal van <strong>2000</strong>zou de groei slechts 1,4% <strong>be</strong>dragen. De binnenlandseconsumptie doet het nu minder goed. De investeringenen de uitvoer vallen terug. Ondertussenloopt het deficit op de lopende rekening van de <strong>be</strong>talingsbalanssteeds verder op. Een en ander nooptede Amerikaanse centrale bank er recent toe om haarbasisrentevoet te verlagen, waarbij de monetaireautoriteiten een mogelijke verslechtering van deAmerikaanse economie in de nabije toekomst willentemperen.Met de groeiende overcapaciteit van de Japanse<strong>be</strong>drijven en het uiteenspatten van de zeep<strong>be</strong>l op devastgoedmarkt circa 10 jaar geleden brak een moeilijkeperiode aan voor de Japanse economie. Degroeicijfers waren voor de meeste van de afgelopen10 jaren slechts matig. In 1998 kende het land eenrecessie. De Japanse overheid deed ondertussen veelom de economie nieuw leven in te blazen door middelvan een stimulerend <strong>be</strong>grotings<strong>be</strong>leid en lageinterestvoeten. Gedurende de eerste twee trimestersvan <strong>2000</strong> kon Japan <strong>be</strong>hoorlijke groeicijfers van hetBBP voorleggen. De stijgende export en investeringenwaren daar in <strong>be</strong>langrijke mate voor verantwoordelijk.In het derde kwartaal van <strong>2000</strong> viel volgensramingen echter opnieuw een daling van hetBBP te noteren (-2,4% op jaarbasis). Naast de slabakkendeprivate consumptie lieten nu ook de investeringenhet afweten. Voor de nabije toekomst zoubovendien de export in het gedrang kunnen komenindien de vraag vanuit de VS te sterk terugloopt.Voorts zijn de perikelen in de financiële sector nogniet van de baan.De positie van <strong>Vlaanderen</strong>tussen de Europese regio’sAan de hand van de databank Regio van Eurostatkan het Vlaamse Gewest vergeleken worden met deoverige Europese regio’s. Er is in het bijzonder aandachtvoor de buurregio’s van het Vlaamse Gewest:het Brussels Hoofdstedelijk en het Waalse Gewest,West- en Zuid-Nederland, Nord – Pas-de-Calais,Nordrhein-Westfalen, Rheinland-Pfalz en het BritseSouth-East.Het bruto binnenlandsproduct per hoofdHet bruto binnenlands product (BBP) per hoofd iseen maat voor de economische <strong>be</strong>drijvigheid in eengebied. Het gaat om de geproduceerde welvaart ineen regio en niet om het inkomen van de inwonersvan die regio. Men kan immers in een <strong>be</strong>paaldgebied werken en aldus bijdragen tot het BBP vandie regio, maar het verdiende inkomen meenemennaar een ander gebied waar men woonachtig is(pendel). Dit verklaart waarom de hoofdstedelijkegebieden zo hoog scoren op deze maatstaf. Daar isimmers een concentratie van activiteiten, veelal vantertiaire aard. Voorts zijn de verschillen tussen landenen regio’s soms aanzienlijk. Het BBP per hoofd<strong>be</strong>droeg in 1997 41.375 ECU in Hamburg of zesen een half keer meer dan in de Portugese Azoren.Het Vlaamse Gewest (21.881 ECU per hoofd) enBelgië (21.145 ECU) scoren boven het Europesegemiddelde. De landen met een verhoudingsgewijshoog BBP zijn Luxemburg (36.368 ECU),Denemarken (28.201 ECU), Zweden (23.692ECU), Duitsland (36.368 ECU) en Oostenrijk(22.603 ECU). Portugal (9.253 ECU) enGriekenland (10.167 ECU) zijn hekkensluiter.In vergelijking met de omliggende regio’s scoorthet Vlaamse Gewest goed. Het BBP per hoofd ishoger in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest(32.095 ECU) en in West-Nederland (22.923ECU) en Nordrhein-Westfalen (22.637 ECU).Doch, de overige naburige regio’s doen het mindergoed. Het Waalse Gewest (16.702 ECU) enNord – Pas-de-Calais (17.047 ECU) scoren merkbaarzwakker.De potentiële<strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volkingDe <strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volking van een land of regio vormteen <strong>be</strong>langrijke productiefactor voor het economischapparaat. Eventuele tekorten op de ar<strong>be</strong>ids-34VRIND <strong>2000</strong>


markt vormen een rem op de groeimogelijkhedenvan een economie. De omvang van de <strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volkingwordt <strong>be</strong>paald door enerzijds de aanwezige<strong>be</strong>volkingsklasse op <strong>be</strong>roepsactieve leeftijd en anderzijdsdoor de participatiegraad in het ar<strong>be</strong>idsproces.De <strong>be</strong>volking op <strong>be</strong>roepsactieve leeftijd of potentiële<strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volking wordt hier gedefinieerd alsde <strong>be</strong>volking van 20 tot en met 59 jaar. Deze maaktin de Europese Unie als geheel 55,5% uit van detotale <strong>be</strong>volking in 1998. Hiermee is nog nietsgezegd over de relatieve aanwezigheid van de jongsteen van de oudste <strong>be</strong>volkingsgroepen. Een regiomet een laag aandeel personen tussen 20 en 59 jaar,doch met een sterke vertegenwoordiging van jongerenzou in de toekomst meer ar<strong>be</strong>idskrachten kunneninzetten.Er zijn geen echt uitgesproken verschillen tussen deEuropese regio’s. Het aandeel van de potentiële<strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volking in de totale <strong>be</strong>volking is hethoogst in Berlijn (60,7%) en het laagst in hetZweedse Norra Mellansverige (51,4%). Nederland(57,7%) en Oostenrijk (57,2%) heb<strong>be</strong>n het hoogsteaandeel. De potentiële <strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volking is hetminst sterk vertegenwoordigd in Ierland (52,8%).België (54,5%) en het Vlaamse Gewest (54,9%)scoren onder het Europese gemiddelde en zwakkerdan de meeste Europese landen. Het aandeel vande <strong>be</strong>volking op <strong>be</strong>roepsactieve leeftijd is opvallendhoger in de hoofdstedelijke gebieden.In vergelijking met de buurregio’s valt het aandeelvan het Vlaamse Gewest eerder laag uit. Zuid-Nederland (58,3%) en West-Nederland (58,2%)scoren opvallend goed. De Duitse LänderNordrhein-Westfalen (56,1%) en Rheinland-Pfalz(55,5%) doen het eveneens <strong>be</strong>ter dan het VlaamseGewest. Het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest(55,0%) komt in de buurt van <strong>Vlaanderen</strong>. Het aandeelvan de potentiële <strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volking is voorallager in Nord – Pas-de-Calais (52,6%). Ook hetWaals Gewest (53,7%) en de Britse regio South-East(54,2%) scoren minder goed.ActiviteitsgraadNaast de omvang van de <strong>be</strong>volking op <strong>be</strong>roepsactieveleeftijd is de activiteitsgraad een <strong>be</strong>langrijkedeterminant van de <strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volking. De activiteitsgraadwordt hier gedefinieerd als de verhoudingtussen de <strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volking en de totale <strong>be</strong>volking.Een hoge ratio wil zeggen dat een relatief grootgedeelte van de <strong>be</strong>volking zich aanbiedt op dear<strong>be</strong>idsmarkt, zij het dat ze daadwerkelijk werkendan wel op zoek zijn naar werk (werkloos).De totale activiteitsgraad <strong>be</strong>draagt gemiddeld 55,9%in de Europese Unie in 1999. Bij de mannen(65,9%) is deze ratio groter dan bij de vrouwen(46,5%). De verschillen tussen de Europese regio’skunnen soms aanzienlijk zijn. Zo <strong>be</strong>draagt de totaleactiviteitgraad 72,7% in Stockholm tegenover slechts42,4% in Sicilië. De landen met de hoogste totaleactiviteitsgraad zijn Denemarken (65,8%), Finland(63,0%) en Nederland (62,5%). België heeft eenlage totale activiteitsgraad (51,9%). Enkel Italië(48,1%), Spanje (49,4%) en Griekenland (50,7%)doen het nog slechter. Bij de mannen <strong>be</strong>vindt Belgiëzich zelfs helemaal achteraan (61,2%). De mannelijkeactiviteitsgraad is een stuk hoger in Nederland(72,2%) dat koploper is, gevolgd door Denemarken,het Verenigd Koninkrijk, Portugal en Ierland waarde mannelijke activiteitsgraad overal boven 70% ligt.De activiteitsgraad bij de vrouwen is het hoogst inDenemarken (60,0%) en Finland (58,1%). Belgiëscoort laag (43,2%) maar gaat toch Luxemburg ende zuidelijke landen Griekenland, Spanje en Italiëvooraf.Het Vlaamse Gewest doet het iets <strong>be</strong>ter dan Belgiëals geheel. De totale Vlaamse activiteitsgraad<strong>be</strong>draagt 52,8%. Bij de mannen is de ratio 61,6% enbij de vrouwen 44,4%. Wanneer de vergelijkinggemaakt wordt met naburige regio’s blijkt dat detotale activiteitsgraad in het Brusselse (51,2%) enhet Waalse Gewest (50,4%) nog lager liggen. OokNord – Pas-de-Calais (52,0%) doet het mindergoed. Bij de mannen staan de drie Belgische gewestenzelfs op de laatste plaats. Opvallend is de hogetotale activiteitsgraad in het Britse South-East(65,6%) en in West- (62,8%) en Zuid-Nederland(62,6%). Ook bij de mannen en vrouwen afzonderlijkscore deze regio’s uitstekend.WerkgelegenheidsgraadDe werkgelegenheidsgraad geeft weer hoeveel jobseen regio of land te bieden heeft ten opzichte vande daar aanwezige <strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volking. Het is dus eenmaat die het mogelijk maakt de vraagzijde van dear<strong>be</strong>idsmarkt te vergelijken tussen gebieden.De totale werkgelegenheidsgraad <strong>be</strong>droeg inEuropa gemiddeld 50,6% in 1999. Bij de mannenwas de indicator groter (60,5%) dan bij de vrouwen(41,4%). Denemarken (62,4%) en Nederland(60,2%) halen de hoogste score.Algemeen referentiekader 35


SET SOCIAAL-ECONOMISCHE INDICATOREN VOOR DE REGIO’S VAN DE EUROPESE UNIEAANDEELWERKGELEGENHEID/TOTALE PARTIËLE WERK- BEROEPSBEVOLKING (IN %) WERKLOOSHEIDSGRAADBEVOLKING GELEGENHEID PRIMAIRE SECUNDAIRE TERTIAIRE (IN%)LAND / REGIO (*1000) (IN %) SECTOR SECTOR SECTOR TOTAAL MANNEN VROUWEN1998 1999 1999 1999 1999 1999 1999 1999Europese Unie 374.348,2 17,6 4,0 26,5 59,8 9,4 8,2 11,0België 10.192,3 16,4 2,2 23,5 65,6 8,8 7,6 10,4Brussels Hoofdstedelijk Gewest 953,2 13,1 0,2 11,3 72,7 14,0 14,2 14,2Vlaams Gewest 5.912,4 16,7 2,3 26,5 65,6 5,6 4,6 7,0Waals Gewest 3.326,7 16,5 2,5 21,6 63,5 13,3 11,6 15,7Denemarken 5.294,9 20,7 3,1 25,4 65,9 5,6 5,0 6,3Duitsland 82.057,4 19,0 2,6 30,8 57,7 8,9 8,6 9,3Baden-Württem<strong>be</strong>rg 10.396,6 21,1 2,4 39,2 53,0 5,1 5,1 5,2Bayern 12.066,4 20,2 3,9 33,8 57,2 5,0 5,0 5,1Berlin 3.425,8 18,6 0,7 19,8 64,3 13,7 14,8 12,4Brandenburg 2.573,3 11,0 4,6 27,2 52,5 16,0 14,4 17,7Bremen 673,9 21,9 1,1 23,4 64,0 11,4 12,8 9,8Hamburg 1.704,7 21,9 0,5 20,5 70,5 7,9 9,1 6,6Hessen 6.031,7 21,2 1,5 29,4 61,8 6,7 6,9 6,3Mecklenburg-Vorpommern 1.807,8 10,5 5,6 22,0 54,2 17,5 15,8 19,6Niedersachsen 7.845,4 20,6 3,7 30,1 58,9 8,2 8,1 8,2Nordrhein-Westfalen 17.974,5 19,8 1,7 31,7 59,2 8,2 8,4 8,0Rheinland-Pfalz 4.017,8 20,5 2,3 34,1 57,6 6,4 6,4 6,3Saarland 1.080,8 20,4 0,8 32,3 59,7 8,5 9,3 7,5Sachsen 4.522,4 12,7 2,5 29,2 52,3 16,2 14,2 18,6Sachsen-Anhalt 2.701,7 10,4 3,4 25,3 50,6 19,9 17,6 22,5Schleswig-Holstein 2.756,5 22,5 3,0 22,9 66,4 7,4 7,9 6,7Thüringen 2.478,1 11,2 3,3 29,1 53,1 14,3 12,4 16,5Griekenland 10.511,0 6,1 15,0 20,2 53,1 11,7 7,6 17,9Voreia Ellada 3.400,1 5,8 21,9 21,2 44,5 12,4 7,5 19,8Kentriki Ellada 2.643,9 7,9 27,6 17,9 43,5 11,0 6,5 17,9Attiki 3.450,9 4,7 1,0 21,9 64,6 12,5 8,8 17,8Nisia Aigaiou, Kriti 1.016,1 8,7 23,5 14,5 54,1 7,9 5,0 12,0Spanje 39.347,9 8,3 6,2 25,8 52,3 16,1 11,3 23,4Noroeste 4.308,1 6,0 13,0 25,3 45,2 17,0 11,8 24,4Noreste 4.022,5 9,2 4,7 32,8 50,7 12,0 7,4 18,8Comunidad de Madrid 5.025,2 4,9 0,9 22,5 63,7 13,3 9,5 18,8Centro (E) 5.283,0 9,0 9,9 25,1 47,8 17,6 11,5 28,2Este 10.722,6 9,7 3,5 31,3 53,6 11,8 8,0 17,2Sur 8.403,2 8,7 8,8 19,1 47,6 25,1 18,8 35,6Canarias (ES) 1.583,3 9,6 5,7 17,0 63,3 14,4 10,2 20,5Frankrijk 58.728,1 17,2 3,7 23,1 61,0 11,4 9,8 13,3Île de France 11.088,2 13,1 0,4 17,6 71,4 10,3 9,8 10,9Bassin Parisien 10.525,6 16,4 5,2 26,7 56,0 11,5 9,5 13,9Nord-Pas-de-Calais 4.009,2 18,6 1,4 24,0 56,3 15,8 14,0 17,9Est 5.151,5 17,4 2,7 31,9 55,7 8,4 6,9 10,2Ouest 7.728,4 19,5 6,7 26,0 56,2 9,7 7,7 12,1Sud-Ouest 6.155,4 18,9 6,8 20,5 61,3 11,5 9,3 14,1Centre-Est 6.997,2 19,6 3,9 26,5 59,4 10,3 8,5 12,3Méditerranée 7.072,6 19,0 3,3 15,9 63,3 16,5 14,4 19,1Ierland 3.694,0 16,7 8,0 26,7 58,9 5,9 6,0 5,7Italië 57.563,4 7,9 4,8 28,6 54,9 11,7 8,9 16,1Nord Ovest 6.052,9 7,7 3,5 32,3 55,9 8,0 5,0 12,2Lombardia 8.989,0 8,5 2,0 39,1 54,0 4,9 3,2 7,636VRIND <strong>2000</strong>


SET SOCIAAL-ECONOMISCHE INDICATOREN VOOR DE REGIO’S VAN DE EUROPESE UNIE (VERVOLG)AANDEELWERKGELEGENHEID/TOTALE PARTIËLE WERK- BEROEPSBEVOLKING (IN %) WERKLOOSHEIDSGRAADBEVOLKING GELEGENHEID PRIMAIRE SECUNDAIRE TERTIAIRE (IN%)LAND / REGIO (*1000) (IN %) SECTOR SECTOR SECTOR TOTAAL MANNEN VROUWEN1998 1999 1999 1999 1999 1999 1999 1999Nord Est 6.578,1 9,1 5,0 37,2 53,0 4,7 2,8 7,4Emilia-Romagna 3.947,1 8,4 6,4 34,7 54,2 4,8 2,7 7,7Centro (I) 5.809,9 8,9 3,6 33,1 55,9 7,2 4,3 11,4Lazio 5.242,7 6,6 2,5 16,5 68,0 13,2 10,3 17,8Abruzzo-Molise 1.605,9 6,2 6,8 29,4 52,2 11,6 7,8 18Campania 5.796,9 5,7 5,8 18,8 52,2 23,7 19,5 32,2Sud 6.771,4 6,8 9,4 19,4 49,3 21,9 16,3 33,0Sicilia 5.108,1 8,3 6,9 14,6 54,2 24,8 19,3 36,2Sardegna 1.661,4 8,8 6,4 17,8 54,4 21,9 16 31,7Luxemburg 423,7 10,7 1,9 21,4 73,9 2,4 1,8 3,3Nederland 15.654,2 39,3 2,9 20,4 68,0 3,3 2,3 4,6Noord-Nederland 1.640,8 42,0 3,7 23,4 61,8 5,3 3,6 7,7Oost-Nederland 3.252,5 39,6 3,5 22,8 65,3 3,0 2,2 4,3West-Nederland 7.303,7 39,2 2,3 15,7 73,6 3,1 2,2 4,4Zuid-Nederland 3.457,2 37,9 3,5 26,7 61,6 3,1 2,1 4,3Oostenrijk 8.075,4 16,8 5,9 28,4 61,0 4,0 3,4 4,8Ostösterreich 3.409,5 15,8 5,0 25,2 64,3 4,5 4,2 4,8Südösterreich 1.769,3 15,4 7,9 31,4 56,5 4,3 3,3 5,6Westösterreich 2.896,6 18,7 5,9 30,4 59,7 3,4 2,6 4,3Portugal 9.957,3 11,0 12,1 33,6 49,7 4,7 4,1 5,5Portugal (Continent) 9.454,2 10,9 11,9 33,9 49,5 4,8 4,2 5,5Açores (PT) 243,8 10,9 17,8 25,1 53,7 3,7 2,3 6,5Madeira (PT) 259,3 12,6 14,5 30,1 52,0 3,4 2,6 4,4Finland 5.147,3 12,2 5,6 24,4 58,0 11,5 11,3 11,6Manner-Suomi 5.122,0 12,2 5,6 24,5 57,9 11,5 11,4 11,6Åland 25,4 7,4 9,0 11,5 77,9 2,1 1,9 2,4Zweden 8.839,1 23,0 2,8 23,1 66,5 7,6 8,3 6,9Stockholm 1.756,9 17,9 0,2 15,0 80,7 5,2 5,8 4,8Östra Mellansverige 1.495,4 24,1 2,5 25,9 63,2 7,8 8,2 7,1Sydsverige 1.268,3 24,2 4,1 23,0 64,1 9,0 9,1 9,0Norra Mellansverige 850,0 27,2 3,4 24,2 61,5 9,5 11,0 7,7Mellersta Norrland 387,5 24,7 4,3 17,8 69,7 10,3 12,6 7,3Övre Norrland 521,5 24,4 3,3 17,6 67,6 9,9 12,3 6,7Småland med öarna 802,5 25,5 3,1 31,8 57,7 6,2 6,1 6,2Västsverige 1.756,9 22,6 3,7 26,8 62,5 7,7 8,1 7,4Verenigd Koninkrijk 58.862,5 24,8 1,5 24,4 67,9 6,1 6,8 5,1North East 2.602,4 26,9 1,0 25,5 62,9 9,9 11,5 7,1North West (inc. Merseyside) 6.885,4 24,1 1,1 26,4 66,0 6,8 7,7 5,3Yorkshire and The Hum<strong>be</strong>r 4.805,0 26,8 1,1 26,6 65,5 7,2 8 5,8East Midlands 4.181,7 25,9 1,9 29,9 62,8 5,1 5,7 4,4West Midlands 5.341,0 25,1 1,3 30,7 60,8 6,5 7,2 5,5Eastern 5.356,2 24,4 1,6 25,2 68,9 3,9 4,3 3,6London 7.154,7 21,0 0,2 14,8 77,2 7,8 8,6 7,4South East 8.137,4 25,6 1,3 22,0 72,9 3,2 3,6 2,8South West 4.887,7 28,0 2,2 24,3 68,5 4,2 4,6 3,8Wales 2.705,2 24,3 2,5 27,4 62,7 6,9 7,8 5,5Scotland 5.121,3 24,9 1,9 23,4 67,1 7,6 8,8 6,0Northern Ireland 1.684,5 19,9 4,6 24,5 63,5 9,4 10,7 7,71.28 Set sociaal-economische indicatoren voor de regio’s van de Europese Unie. Bron: Eurostat.Algemeen referentiekader 37


België (47,4%) doet het minder goed dan hetEuropese gemiddelde en gaat enkel de zuidelijkelanden Spanje (41,6%), Italië (42,4%) enGriekenland (44,8%) vooraf. De mannelijke werkgelegenheidsgraadis het hoogst in Nederland (70,2%),Denemarken (68,6%) en Portugal (67,6%). België(56,7%) <strong>be</strong>vindt zich – samen met Frankrijk – eerderachteraan. Spanje en Italië scoren nog slechter. Bijde vrouwen is de werkgelegenheidsgraad vooralhoog in de noordelijke landen Denemarken (56,5%)en Zweden (52,5%). De Belgische vrouwelijke werkgelegenheidsgraadis laag (38,8%). Ook hier doenenkel een aantal zuidelijke lidstaten het nog mindergoed.Ook de werkgelegenheidsgraad loopt nogal uiteentussen de Europese regio’s. De hoogste ratio wordtgenoteerd in Stockholm (69,9%), de laagste inSicilië (32,1%). De totale werkgelegenheidsgraad inhet Vlaamse Gewest <strong>be</strong>loopt 49,9%. Dit is <strong>be</strong>ter danin de overige Belgische gewesten en Nord – Pas-de-Calais. De nabijgelegen Nederlandse, Duitse enBritse regio’s doen het echter <strong>be</strong>ter. De mannelijkeVlaamse werkgelegenheidsgraad is 58,4%. Bij devrouwen is dit 41,7%. Ook hier valt de goede scoreop van West- en Zuid-Nederland en van het BritseSouth-East.Partiële werkgelegenheidDe totale werkgelegenheid in een land of regio kanvoor een <strong>be</strong>langrijk gedeelte <strong>be</strong>staan uit deeltijdse ofpartiële werkgelegenheid. Deeltijdse werkgelegenheidkan wenselijk zijn indien werknemers slechtseen deel van de tijd professioneel wensen <strong>be</strong>zig tezijn en daarnaast huishoudelijke of andere takenwensen uit te oefenen. Het voorkomen van partiëlewerkgelegenheid is ook afhankelijk van diverse vormenvan ar<strong>be</strong>idsorganisatie in de Europese landen.Partiële werkgelegenheid maakte in 1999 gemiddeld17,6% van de totale werkgelegenheid uit in Europa.België (16,4%) scoort onder het Europese gemiddelde.Deze vorm van werkgelegenheid is duidelijkminder verbreid in de zuidelijke Europese lidstaten.In Griekenland, Spanje en Italië <strong>be</strong>staat minder dan10% van de werkgelegenheid uit partiële jobs. Aande andere kant is Nederland de grote koploper(39,3%). Ook het Verenigd Koninkrijk (24,8%) enZweden (23,0%) kennen een groot aandeel partiëlejobs. De verschillen tussen de Europese regio’s zijnaanzienlijk. In Noord-Nederland (42,0%) is de partiëlewerkgelegenheid naar verhouding negen maalgroter dan in het Griekse Attiki.Het aandeel van de partiële werkgelegenheid<strong>be</strong>draagt 16,7% in het Vlaamse Gewest. In vergelijkingmet de ons omringende regio’s scoren enkelhet Brusselse (13,1%) en het Waalse Gewest (16,5%)lager. Overal elders rondom ons is de partiële werkgelegenheidhoger, vooral in de Nederlandseregio’s.Belang van de sectorenvolgens tewerkstellingDoor de verhouding te nemen van de werkgelegenheidin de drie hoofdsectoren ten opzichte van detotale <strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volking woonachtig in een regiokrijgt men een <strong>be</strong>eld van het economische <strong>be</strong>langvan een sector voor die regio.De Europese Unie als geheel telde in 1999 4,0 jobsin de primaire sector ten opzicht van 100 <strong>be</strong>roepsactieven.Griekenland (15,0%) en Portugal (12,1%) isde primaire sector verhoudingsgewijze veel <strong>be</strong>langrijker.België telt slechts 2,2 jobs in de primaire sectorten opzichte van 100 <strong>be</strong>roepsactieven. EnkelLuxemburg (1,9%) en het Verenigd Koninkrijk(1,5%) doen het slechter.De primaire sector komt naar verhouding mindersterk aan bod in het Vlaamse Gewest (2,3%).Rheinland-Pfalz en West-Nederland <strong>be</strong>reiken eengelijkaardige ratio. Zuid-Nederland (3,5%) en hetWaalse Gewest (2,5%) weten <strong>be</strong>tere ratio’s voor teleggen. Uiteraard scoort het Brussels HoofdstedelijkGewest zwak (0,2%).Er waren in de Europese Unie 26,5 jobs in desecundaire sector voor 100 <strong>be</strong>roepsactieven.Portugal (33,6%) en Duitsland (30,8%) <strong>be</strong>reiken dehoogste ratio’s. België scoort met 23,5% onder hetEuropese gemiddelde. In Griekenland (20,2%) enNederland (20,4%) is de industrie het minst sterkaanwezig volgens deze maatstaf.Het Vlaamse Gewest (26,5%) zit op het niveau vanhet Europese gemiddelde. Opvallend is de relatiefsterke aanwezigheid van de secundaire sector in deDuitse buurregio’s Rheinland-Pfalz (34,1%) enNordrhein-Westfalen (31,7%). Zuid-Nederland(26,7%) en Nord – Pas-de-Calais (24,0%) zitten inde buurt van <strong>Vlaanderen</strong>. Het Brussels Gewest(11,3%) en West-Nederland (15,7%) scoren relatieflaag.De tertiaire sector biedt het meeste werkgelegenheid.In de Europese Unie zijn er gemiddeld38VRIND <strong>2000</strong>


59,8 jobs in deze sector ten opzichte van 100<strong>be</strong>roepsactieven. Landen met een hoge tertiairiseringzijn Luxemburg (73,9%) en Nederland (68,0%)en het Verenigd Koninkrijk (67,9%). België (65,6%)doet het <strong>be</strong>ter dan gemiddeld in Europa. Er zijnnaar verhouding het minst tertiaire jobs voorhandenin Portugal (49,7%), Spanje (52,3%) en Griekenland(53,1%).Het Vlaamse Gewest biedt 65,6 jobs in de tertiairesector voor 100 <strong>be</strong>roepsactieven. In West-Nederland, Brussel Hoofdstad en het Britse South-East is dit tussen 70-75%. De aanwezigheid van eenhoofdstad met de gelieerde tertiaire activiteiten in<strong>be</strong>ide eerste regio’s is daar niet vreemd aan. In deDuitse Länder Nordrhein-Westfalen en Rheinland-Pfalz en in Nord – Pas-de-Calais zijn er minder dan60 tertiaire jobs per 100 <strong>be</strong>roepsactieven.WerkloosheidsgraadEen laatste indicator die we hier <strong>be</strong>schouwen is dewerkloosheidsgraad. Het gaat om de werkloosheidin verhouding tot de <strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volking. De werkloosheidis een vrij conjunctuurgevoelige grootheid,wat wil zeggen dat de waarden nogal kunnen variërenover de jaren heen.De Europese Unie kende in 1999 een totale werkloosheidsgraadvan gemiddeld 9,4%. Bij de mannenwerd 8,2% genoteerd en bij de vrouwen 11,0%. Delanden met de laagste werkloosheid zijn Luxemburg(2,4%), Nederland (3,3%), Oostenrijk (4,0%) enPortugal (4,7%). België (8,8%) scoort onder hetEuropese gemiddelde. Spanje kampt met het zwaarstewerkloosheidsprobleem (16,1%). InGriekenland, Italië, Finland en Frankrijk situeert dewerkloosheidsgraad zich tussen 11 en 12%. Zowelbij de mannen (7,6%) als bij de vrouwen (10,4%)ligt de Belgische werkloosheidsgraad onder deze vanEuropa; bij de vrouwen is het verschil wel minderuitgesproken.hoge werkloosheid (15,8%). De Duitse LänderNordrhein-Westfalen (8,2%) en Rheinland-Pfalz(6,4%) scoren hoger dan het Vlaamse Gewest.Wederom stellen we de goede prestaties vast vanWest- en Zuid-Nederland en de regio South-East inhet Verenigd Koninkrijk waar de werkloosheidsgraadin deze gevallen iets boven 3% uitstijgt. Ookbij de mannelijke werkloosheid doen de <strong>be</strong>trokkenNederlandse en Britse regio’s het <strong>be</strong>ter dan<strong>Vlaanderen</strong>. Bij de vrouwen doet ook Rheinland-Pfalz het <strong>be</strong>ter dan <strong>Vlaanderen</strong>. In de nabijgelegenDuitse Länder en het Britse South-East is de werkloosheidbij de vrouwen trouwens lager dan bij demannen.Besluit<strong>Vlaanderen</strong> <strong>be</strong>hoort tot de welvarende regio’s inEuropa. De werkloosheid is er laag. Net zoals in derest van België is de <strong>be</strong>volking op <strong>be</strong>roepsactieveleeftijd eerder zwak vertegenwoordigd. Ook wat hetaanbod aan jobs <strong>be</strong>treft doen de drie Belgischegewesten het minder goed dan de meeste buurregio’s.Het Brussels Gewest profiteert van de tertiaireactiviteiten die een hoofdstad met zich meebrengt.Wallonië en Nord – Pas-de-Calais kampen met eenaantal problemen: het BBP per hoofd is er vrij laagen er is naar verhouding veel werkloosheid.Zuid- en West-Nederland komen goed uit de vergelijking.De economie bloeit er, er is een sterke deelnameaan het ar<strong>be</strong>idsproces en er is veel werkgelegenheid,zij het ook veel in deeltijdse vorm.Ook de Duitse buurregio’s zijn welvarend. Desecundaire sector is er relatief <strong>be</strong>langrijker. In hetBritse South-East is de tertiaire sector verhoudingsgewijzesterk vertegenwoordigd. Er is een hogeactiviteitsgraad en weinig werkloosheid.Ook nu moeten we vaststellen dat de werkloosheidsgraadnogal kan uiteenlopen over de verschillendeEuropese regio’s. De totale werkloosheidsgraad<strong>be</strong>droeg 3,0% in Oost-Nederland tegenover 25,1%in de Spaanse regio Sur.De totale werkloosheidsgraad is een stuk lager in hetVlaamse Gewest (5,6%) dan in het Brusselse (14,0%)of het Waalse Gewest (13,3%). Voor wat de omliggendebuitenlandse regio’s <strong>be</strong>treft heeft voornamelijkNord – Pas-de-Calais af te rekenen met eenAlgemeen referentiekader 39


InhoudsopgaveWoord vooraf 3Ten geleide 5Medewerkers 7Inhoudsopgave 131. Algemeen referentiekader 191.1. De sociaal-culturele context 191.2. De macro-economische context 301.3. De demografische context 402. Financiën en <strong>be</strong>groting 513. Buitenlands <strong>be</strong>leid, buitenlandse handelen ontwikkelingssamenwerking 563.1. Internationale oriëntatie van <strong>Vlaanderen</strong> 583.2. Vlaamse vertegenwoordiging 613.3. Extern economisch <strong>be</strong>leid 643.4. Ontwikkelingssamenwerking 6714VRIND <strong>2000</strong>


4. Mobiliteit 694.1. Kerncijfers 714.2. Bereikbaar 824.3. Verplaatsingsmogelijkheden 844.4. Verkeersveiligheid 864.5. Milieuhinder en verkeersleefbaarheid 885. Energie 916. Gezondheid en Welzijn 956.1. Levensverwachting, mortaliteit en vermijdbare sterfte 976.2. Ziekte 1006.3. Gedrag 1036.4. Fysieke conditie 1066.5. Psychische conditie en wel<strong>be</strong>vinden 1086.6. Preventie 1106.7. Medische consumptie 1126.8. Aanbod van gezondheidsvoorzieningen en zorgverstrekkers 1146.9. Kinderopvang 1166.10. Bijzondere Jeugdzorg 1186.11. Personen met een handicap 1246.12. Ouderen 1266.13. Etnisch-culturele minderheden 1286.14. Armoede en <strong>be</strong>staansonzekerheid 1336.15. Kindermishandeling 1386.16. Criminaliteit, gevoel van onveiligheid, slachtoffer- en daderhulp 1407. Cultuur 1437.1. Volksontwikkeling 1457.2. Vrijwilligerswerk 1497.3. Culturele centra 1527.4. Podiumkunsten en muziek 1557.5. Musea en <strong>be</strong>eldende kunst 1597.6. Letteren en bibliotheek 1627.7. Vrijetijds<strong>be</strong>steding 1677.8. Jeugdwerk 170Inhoudsopgave 15


8. Onderwijs en vorming 1748.1. Scholingsgraad van de <strong>be</strong>volking 1768.2. Kerncijfers leerlingen en studenten 1798.3. Kerncijfers personeel en instellingen 1838.4. Middelen 1888.5. Onderwijsresultaten 1928.6. Oriëntatie op de ar<strong>be</strong>idsmarkt 1968.7. Schoolcontext 2008.8. Permanente vorming 2029. Wetenschap en technologie 2069.1. Kredieten voor wetenschappelijk onderzoek 2079.2. Universitair onderzoek 2109.3. Onderzoek in de industrie 21310. Werkgelegenheid 21510.1. Anatomie ar<strong>be</strong>idsmarkt 21710.2. Tewerkstelling 22210.3. Onevenwichten op de ar<strong>be</strong>idsmarkt 22510.4. Werkgelegenheids<strong>be</strong>leid 22911. Toerisme 23712. Leefmilieu 24112.1. Water 24312.2. Lucht 24712.3. Bodem 24812.4. Afval 25312.5. Natuur 25512.6. Bossen 25812.7. Het milieu en de burger 26016VRIND <strong>2000</strong>


13. Landbouw 26214. Binnenlandse aangelegenheden 27015. Monumenten en landschappen 27616. Ambtenarenzaken 27917. Sport 28417.1. Sportaanbod 28517.2. Sportparticipatie 28717.3. Opleiding 28818. Woon<strong>be</strong>leid 28918.1. Structuur van de woningmarkt 29118.2. Woonkwaliteit 29418.3. Steun aan particulieren 29718.4. Overheidsoptreden in de publieke sector 30018.5. Doelgroepen 30319. Economie 30719.1. Bruto Binnenlands Product 30819.2. Omzet 31119.3. Investeren en ondernemen 31419.4. Aantal vestigingen, geboorten en sterften 32520. Ruimtelijke ordening 33020.1. Bodemgebruik 33220.2. Bodem<strong>be</strong>stemming 33520.3. Doorwerking ruimtelijke ordenings<strong>be</strong>leid 337Inhoudsopgave 17


21. Media 34122. Aspecten van een goed <strong>be</strong>stuur 351Afkortingen 357Definities 36018VRIND <strong>2000</strong>


1. Algemeenreferentiekader1.1 De sociaal-culturele contextIn de sociaal-culturele context komen de resultaten van de jaarlijkse APSsurveyaan bod. Deze survey is gebaseerd op een representatieve steekproefvan de <strong>be</strong>volking van 16 tot 85 jaar in het Vlaamse Gewest en van deNederlandstalige <strong>be</strong>volking in het Brussels Gewest. De resultaten geven een<strong>be</strong>eld van het sociaal-culturele omgevingsklimaat waarbinnen de Vlaamseoverheid dient te werken. Daarvoor wordt gepeild naar hoe de doorsneeVlaming zich het voorbij jaar voelde, wat zijn zorgen en problemen warenen hoe hij tegen een aantal maatschappelijke problemen en instellingen aankijkt.Het biedt aan de regering de mogelijkheid om rekening te houdenmet de <strong>be</strong>kommernis en de verwachtingen van de burgers, zodat ze de verwachtingenvan de burgers ten aanzien van de politiek <strong>be</strong>ter kan inlossen(regeringsverklaring 1999).De zorgen vande VlamingenIn de survey van 1999 stelden we vast dat deVlamingen zich veel minder zorgen maakten overwerkloosheid dan in de voorgaande jaren. Deafname gold zowel voor werkenden, als werkzoekendenals studenten.De cijfers van de survey <strong>2000</strong> blijven gevoelig onderdeze van ‘97 en ‘98, maar een lichte stijging in vergelijking’99 kan niet worden ontkend.Echt alarmerend is de toename echter niet.Bij werkenden en studenten is de aangroei in procentpuntenminder dan 5%, bij werkzoekenden 6%.Relatief meer vrouwen dan mannen vrezen hunwerk te verliezen of niet meer aan werk te geraken,vooral onder werklozen en studerenden.In <strong>2000</strong> maken zich opmerkelijk meer Vlamingenzorgen over diverse levensaspecten dan twee jaarvoordien.50403020100VREES WERK VERLIEZEN OF GEEN WERK VINDENman vrouw totaal1.1 Vrees om werk te verliezen of nietmeer aan werk te geraken naar geslacht.Percentage van de respondenten dat zich vaaktot soms zorgen maakt. Bron: APS survey <strong>2000</strong>.werkendenwerkzoekendenstudentenAlgemeen referentiekader 19


80706050403020100VREES WERK VERLIEZEN OF GEEN WERK VINDEN1997 1998 1999 <strong>2000</strong>1.2 Evolutie van het percentage van de<strong>be</strong>volking dat vreest om werk te verliezenof niet meer aan werk te geraken in %,van 1997 tot <strong>2000</strong>. Bron: APS survey <strong>2000</strong>.Percentage van de respondenten datzich vaak tot soms zorgen maakt.werkendenwerkzoekendenstudentenVlamingen piekeren in de eerste plaats over deeigen gezondheid. Wellicht blijft de dioxinecrisisnog latent aanwezig in het collectief geheugen.In vergelijking met 1998 zijn ook meer Vlamingen<strong>be</strong>zorgd om de eigen veiligheid en het gezin.Andermaal maken vrouwen zich minder zorgenover de politiek maar meer zorgen over alle anderezaken.Een lichtpuntje is de stagnatie of afname van hetaantal Vlamingen dat zich zorgen maakt over politieken werkloosheid.Is er enig verband tussen de zorgen van deVlamingen en het opleidingsniveau? Universitairgeschoolden maken zich in het algemeen minderzorgen dan lager, secundair en hobu – geschoolden,<strong>be</strong>halve over politiek.Opvallend is ook het hoog percentage onder studerendendat zich veel of enige zorgen maakt.Ook blijkt dat onder de Vlamingen die in de jobcontextgeen leiding heb<strong>be</strong>n over anderen er relatiefmeer zijn die zich zorgen maken dan onder diegenendie wel leiding dragen.ZORGEN VAN VLAMINGENONDERWERP MAN VROUW TOTAAL 1998 1997 VERSCHIL <strong>2000</strong>-1998Eigen gezondheid 74,6 79,3 76,9 62,3 67,0 14,6Uw veiligheid 71,2 81,3 76,1 64,4 76,9 11,7Uw gezin 71,2 78,5 74,7 62,6 62,3 12,1Uw toekomst 69,2 74,2 71,6 60,4 73,6 11,2Geldzaken 65,6 68,8 67,1 56,5 63,0 10,6Politiek 47,7 36,6 42,4 42,7 47,7 -0,3Werkloosheid uzelf of partner 34,0 37,1 35,5 38,5 45,8 -3,01.3 Percentage van de Vlamingen dat zich veel of enige zorgen maakt over de aangegeven aspecten, in 1997, 1998 en <strong>2000</strong>.Bron: APS-survey <strong>2000</strong>.ZORGEN VAN VLAMINGEN NAAR OPLEIDINGLAGER SECUNDAIR HOBU UNIV STUDENT LEIDING GEVEND NIET LEIDINGGEVENDZorgen eigen gezondheid 84,1 73,4 70,7 65,4 76,9 66,7 74,0Zorgen de veiligheid 77,4 75,9 78,8 61,7 75,2 70,2 77,6Zorgen het gezin 73,4 76,1 75,2 66,7 79,5 70,3 79,0Zorgen de toekomst 69,1 74,4 65,8 71,6 84,6 69,9 76,7Zorgen geldzaken 61,3 72,7 66,7 59,3 75,2 65,5 75,9Zorgen politiek 33,4 42,9 56,8 59,3 40,2 52,3 43,1Zorgen mogelijke werkloosheid 29,6 39,9 39,2 33,3 42,7 38,3 49,7Gemiddeld % 61,2 65,0 64,7 59,6 67,8 61,9 68,01.4 Percentage van de Vlamingen dat zich veel of enige zorgen maakt over de aangegeven aspecten, naar opleiding en functie.Bron: APS-survey <strong>2000</strong>.20VRIND <strong>2000</strong>


SubjectiefonveiligheidsgevoelVorig jaar werd in VRIND de aftocht van hetsubjectief onveiligheidsgevoel voorzichtig aangekondigd.De <strong>be</strong>hoedzaamheid voor een al tevoorbarig optimisme blijkt terecht.Aan de hand van acht uitspraken werd de subjectieveonveiligheid gemeten. Uit de antwoorden blijktdat meer Vlamingen dan in 1999 geplaagd wordendoor een gevoel van onveiligheid.Maar <strong>be</strong>kijken we de onveiligheidsaspecten afzonderlijkdan is er toch enige nuancering mogelijk.Vele Vlamingen, jong en oud, zien de straat als eenonveilige plek, maar het onveiligheidsgevoel is tochnadrukkelijker aanwezig bij ouderen.Het gevoel van onveiligheid is nadrukkelijkerm.b.t. de straat maar is minder aanwezig m.b.t.de private sfeer, al wordt door de meeste respondentenhet installeren van een alarmsysteem nietals een overbodige luxe ervaren.We noteren ook dat relatief meer senioren huntwijfels heb<strong>be</strong>n over de mogelijkheden van politieen rijkswacht om onze <strong>be</strong>scherming tegen criminelente garanderen.Bij jongeren is die twijfel minder aanwezig.De tevredenheidvan de VlamingenOm de tevredenheid te meten, kregen de respondenten10 items voorgeschoteld, gaande vantevredenheid over de woning tot tevredenheidover het inkomen. De gemiddelde score geeft eentevredenheidsindex.De lichte stijging die we bij de ‘zorgen’ vaststelden,tast voorlopig de algemene tevredenheid van deVlamingen niet aan.Rond de meeste aspecten kan jaarlijks een lichtever<strong>be</strong>tering worden vastgesteld.ONVEILIGHEIDSGEVOEL NAAR GESLACHTHELEMAAL EENS + EENS MAN VROUW <strong>2000</strong> 1999 <strong>2000</strong>-19991. De laatste tien jaar zijn de straten onveiliger geworden 71,2 82,5 76,7 71,8 4,92. Het is vandaag de dag onveilig om kinderen alleen op straat te sturen 70,6 78,1 74,2 69,4 4,83. ‘s Avonds moet je op straat extra voorzichtig zijn 58,3 77,1 67,4 63,7 3,74. In deze tijd is een alarmsysteem geen overbodige luxe 59,7 66,8 63,1 52,1 11,05. De politie en de rijkswacht zijn niet meer in staat om ons nog te<strong>be</strong>schermen tegen criminelen47,9 47,9 47,9 43,6 4,36. ‘s Avonds en ‘s nachts doe ik de deur niet open als er ge<strong>be</strong>ld wordt 27,8 49,8 38,4 34,5 3,97. Uit angst dat ik word overvallen sluit ik altijd onmiddellijk mijn wagenals ik instap29,1 34,2 31,5 26,0 5,58. Als ik op vakantie ga, durf ik mijn huis niet on<strong>be</strong>waakt achter laten 36,1 42,0 39,0 36,9 2,11.5 Subjectief onveiligheidsgevoelen naar geslacht in %. Bron APS-survey <strong>2000</strong>.ONVEILIGHEIDSGEVOELEN NAAR LEEFTIJDHELEMAAL EENS + EENS


TEVREDENHEID1996 1997 1998 1999 <strong>2000</strong> <strong>2000</strong>-1999Woning 3,4 3,3 3,3 3,4 3,4 0,0Sociale contacten huisgenoten 3,3 3,3 3,4 3,3 3,4 0,0Buurt 3,2 3,2 3,3 3,3 3,3 0,1Sociale contacten vrienden 3,2 3,2 3,3 3,2 3,3 0,1Werk 3,2 3,1 3,2 3,2 3,2 0,0Levensstandaard 3,1 3,1 3,1 3,1 3,1 -0,0Vrijetijds<strong>be</strong>steding 3,1 3,1 3,1 3,0 3,1 0,1Gezondheidstoestand 3,0 3,0 3,1 3,0 3,0 -0,0Inkomen 2,8 2,8 2,9 2,9 2,9 -0,0Tevredenheidsindex 3,1 3,1 3,2 3,1 3,2 0,11.7 Evolutie van tevredenheid over verschillende levensaspecten, van 1996 tot <strong>2000</strong>. Gemiddelde scores van 1= helemaal niet tevreden tot 4 = zeer tevreden.Bron: APS survey <strong>2000</strong>.TEVREDENHEIDSINDEX NAAR LEEFTIJDTEVREDENHEIDSINDEX NAAR OPLEIDING3,253,183,203,163,153,143,103,123,05< 25 25-34 35-44 45-54 55-64 65+1.8 Tevredenheid over verschillende levensaspecten naar leeftijd.Bron: APS survey <strong>2000</strong>.1 = helemaal niet tevreden, 4 = heel tevreden.3,103,08lager secundair hobu univ student1.9 Tevredenheid over verschillende levensaspecten naar opleiding.Bron: APS survey <strong>2000</strong>. 1 = helemaal niet tevreden, 4 = heel tevreden.Tevredenheid over de sociale relaties in de persoonlijkesfeer blijft hoog scoren over de jaren heen.Alleen rond het inkomen, de levensstandaard ende gezondheidstoestand neemt de tevredenheidlichtjes af, wat aansluit bij het zorgen<strong>be</strong>eld van deVlamingen.Net als in 1999 blijken de economisch actieve leeftijdsgroepen<strong>be</strong>duidend minder tevreden zijn danjongeren en senioren. Opvallend zijn de lageretevredenheidsindexen bij laaggeschoolden enuniversitairen.ToekomstverwachtingenNa het som<strong>be</strong>re jaar 1997, jaar waarin het vertrouwenvan de Vlamingen in een dieptepunttuimelde, werd de twee daaropvolgende jareneen heropleving van de toekomstverwachtingenvastgesteld.Deze positieve trend wordt ook in <strong>2000</strong> doorgezet.In 1998 was nog iets meer dan de helft van deVlamingen overtuigd dat er over tien jaar meerwerklozen zouden zijn.Dit daalde al gevoelig in 1999 om in <strong>2000</strong> nogslechts onderschreven te worden door een kwartvan de Vlamingen.Ook verwachtingen omtrent sociale uitsluiting eninkomensverlies worden positiever. Niettemin isbijna twee derde van de Vlamingen er nog vanovertuigd dat de inkomenskloof zal toenemen, enbijna de helft meent dat we over tien jaar zelf voorons pensioen zullen moeten zorgen.22VRIND <strong>2000</strong>


TOEKOMSTVERWACHTINGEN1996 1997 1998 1999 <strong>2000</strong>1. Zoals de toekomst er nu uitziet is het nauwelijks verantwoordkinderen op deze wereld te krijgen2,7 2,8 2,5 2,5 2,42. Alles samen genomen heb ik toch wel vertrouwen in de toekomst 3,5 3,4 3,7 3,8 3,83. Het <strong>be</strong>ste heb<strong>be</strong>n we reeds gehad, in de toekomst kan het alleenmaar slechter worden2,7 2,7 2,7 2,5 2,54. Ik heb nog een schitterende toekomst voor mij 3,3 3,2 3,3 3,5 3,61.10 Evolutie van de toekomstverwachtingen, aan de hand van uitspraken over de toekomst, van 1996 tot <strong>2000</strong>. Bron: APS survey <strong>2000</strong>.Gemiddelde scores tussen 1= helemaal oneens; 5 = helemaal eens.TOEKOMSTVERWACHTINGEN OP LANGE TERMIJN1996 1997 1998 1999 <strong>2000</strong> <strong>2000</strong>-19991. Er zullen in <strong>Vlaanderen</strong> over 10 jaar meer werklozen zijn dan nu 57,0 61,2 51,6 39,3 24,7 -14,62. Over 10 jaar zal de Vlaming voor zijn eigen pensioen moeten zorgen 57,8 66,9 55,9 46,6 46,8 0,23. Over 10 jaar zal het aantal sociaal uitgeslotenen in <strong>Vlaanderen</strong>groter zijn dan nu65,0 69,4 61,4 57,2 49,2 -8,04. De volgende generatie zal een stap terug moeten zetten met z’n inkomen 71,4 75,1 63,0 55,3 48,0 -7,25. Het verschil tussen de hoge en de lage inkomens van de werkendeVlaming zal over 10 jaar groter zijn dan nu59,8 72,6 67,9 65,6 61,4 -4,21.11 Evolutie van de toekomstverwachtingen op lange termijn, van 1996 tot <strong>2000</strong>. Percentage van de <strong>be</strong>volking die het helemaal eens + eens is met deuitspraak. Bron: APS survey <strong>2000</strong>.Probleemgevoeligheidvan de VlamingenWat ziet de Vlaming als de <strong>be</strong>langrijkste problemen?Elk jaar legt de survey een een batterij items vanprobleemgebieden voor. Telkens worden de respondentengevraagd de vijf <strong>be</strong>langrijkste aan te kruisenen verder uit de selectie het <strong>be</strong>langrijkste, het tweedeen derde <strong>be</strong>langrijkste probleem aan te geven.Milieuvervuiling, druggebruik bij jongeren en verkeersdruktestaan, net als in 1999, hoog gerangschiktonder de aangehaalde problemen. Een flinkpercentage respondenten rekent deze problemen totde top 5. Problemen als ‘werkloosheid’ en ‘politiekgesjoemel’ verschuiven naar een respectieve 15de en14de plaats in de percentrangschikking.Vorig jaar vertoefden deze <strong>be</strong>ide items nog onder de5 hoogste scores.In 1999 plaatsten 34% van de respondenten werkloosheidonder de top vijf van de problemen. In<strong>2000</strong> viel dit percentage terug tot bijna de helft.De gunstige evolutie van de werkloosheid in<strong>Vlaanderen</strong> is daar zeker niet vreemd aan. ‘Politiekgesjoemel en corruptie’ werd vorig jaar nog dooriets meer dan een kwart van de <strong>be</strong>volking als eentop vijf-probleem <strong>be</strong>schouwd. In <strong>2000</strong> is dit nogdoor een vijfde.Omgekeerd klimmen onveiligheid op straat ende <strong>be</strong>lastingdruk op in de lijst met de vijf hoogstescores. Mannen en vrouwen zijn het eens over deprioriteit van problemen als druggebruik enmilieuvervuiling. Vrouwen blijken evenwel gevoeligervoor de onveiligheid op straat en voor destijgende kosten van de gezondheidszorg. Mannenwijzen dan weer meer naar de verkeersdrukte en de<strong>be</strong>lastingdruk.Net zoals in 1999 zijn de verschillen tussen dejongste en de oudste leeftijdsgroepen opvallend.Naast drugs en milieu plaatsen de jongeren racisme,aids en (toch nog) werkloosheid bij de topproblemen.Ouderen kruisen in eerste instantie onveiligheidop straat en de stijgende kostprijs van degezondheidszorg aan.Vlamingen blijken zeer gevoelig te zijn voor demilieuproblematiek. In de survey <strong>2000</strong> werd aandeze materie extra aandacht <strong>be</strong>steed. Aan de respondentenwerd gevraagd uit een lijst met 13 vormenvan milieuverontreiniging er drie aan te stippen dievolgens hen het meest <strong>be</strong>dreigend zijn.De verspreiding van allerlei gevaarlijke stoffen in hetAlgemeen referentiekader 23


PROBLEMENMAN VROUW <strong>2000</strong> 1999 1998 1997 1996 <strong>2000</strong>-19991. De milieuvervuiling 39,8 41,3 40,5 36,2 34,9 33,3 39,4 4,32. Druggebruik bij jongeren 37,4 43,7 40,4 40,6 42,3 38,5 41,0 -0,13. De verkeersdrukte 38,0 27,7 33,0 27,7 28,4 20,4 22,9 5,34. De <strong>be</strong>lastingdruk 33,7 27,0 30,5 25,8 33,6 35,7 36,3 4,65. De onveiligheid op straat 28,1 32,5 30,2 22,8 22,6 20,3 27,9 7,46. Het wegvallen van normen en waarden bij de mensen 29,1 30,1 29,6 25,7 27,8 24,9 25,9 3,97. Pensioenzekerheid 23,9 24,4 24,2 23,7 17,9 26,8 28,5 0,48. Stijgende kostprijs van de gezondheidszorg voor de patiënt 18,8 28,4 23,4 23,5 21,7 19,5 NB -0,19. De vreemdelingen 26,1 18,4 22,4 23,2 20,7 15,1 19,7 -0,910. Oorlogen en etnische conflicten 22,5 20,7 21,6 27,0 21,2 15,1 24,0 -5,311. Racisme 19,9 23,0 21,4 20,8 20,0 16,8 18,5 0,612. Aids 19,2 22,3 20,7 15,3 18,2 22,5 28,5 5,313. Armoede in België 16,9 23,5 20,1 17,9 10,3 18,8 18,8 2,114. Politiek gesjoemel en corruptie 23,1 15,9 19,6 27,5 35,4 39,6 27,1 -7,915. De werkloosheid 19,1 17,9 18,5 34,3 33,0 49,8 52,4 -15,816. De hoge kostprijs van de sociale zekerheid 20,9 13,8 17,5 19,8 20,7 24,5 23,3 -2,317. Derde wereldproblematiek 14,8 17,2 15,9 13,3 12,5 12,1 13,1 2,618. De werking van het gerecht en de politiediensten 17,9 11,3 14,7 13,5 20,6 17,0 18,8 1,219. Eenzaamheid en vereenzaming 8,6 21,2 14,6 13,8 12,8 10,9 11,8 0,920. De sensatiezucht van de media 10,0 10,2 10,1 8,5 8,8 6,3 7,0 1,621. Fraude en <strong>be</strong>lastingontduiking 10,2 6,3 8,3 9,4 10,0 9,9 9,8 -1,122. Euthanasie 5,7 10,7 8,1 5,6 3,3 3,7 4,3 2,523. De spanningen tussen de Vlamingen en de Walen 5,0 4,2 4,6 6,1 9,7 6,3 5,5 -1,524. De overheidsschuld 6,0 1,9 4,0 7,6 8,8 9,6 8,9 -3,51.12 Evolutie van probleemgevoeligheid, van 1996 tot <strong>2000</strong>, en opdeling naar geslacht in <strong>2000</strong>. Percentage van de <strong>be</strong>volking dat het aangehaalde probleem inzijn top vijf heeft opgenomen. Bron: APS survey <strong>2000</strong>.MILIEUPROBLEMENMAN VROUW TOTAAL


milieu werd het meest aangestipt, ook luchtvervuilingin de steden, het gat in de ozonlaag, de afval<strong>be</strong>rgen de aantasting van onze rivieren komen vaakin de top drie voor. Er is een consensus tussen mannenen vrouwen over de prioritaire problemen,alleen worden andere klemtonen gelegd. Meervrouwen dan mannen liggen wakker van het gat inde ozonlaag.Naar leeftijd treden er verschuivingen op. Jongerenzijn sterk <strong>be</strong>kommerd om het lot van <strong>be</strong>dreigdedier- en plantensoorten. Bij jongeren onder de 25hoort deze <strong>be</strong>dreiging zelfs thuis onder de meesturgente milieuproblemen.Vertrouwenin instellingenIn <strong>2000</strong> is het vertrouwen in de instellingen overheel de lijn opvallend ver<strong>be</strong>terd. Op twee uitzonderingenna, groeit het vertrouwen voor alle instellingen.Onderwijs kent weliswaar een lichteterugval maar blijft de kroon spannen als vertrouwenswaardigeinstelling bij uitstek. Al bij al is degeconstateerde terugval van het onderwijs verwaarloosbaarklein. Anders is het gesteld met de perswaarin het vertrouwen er over de jaren heen niet opver<strong>be</strong>tert. Ook politieke partijen blijven opvallendlaag scoren.80706050403020100VERTROUWEN IN DE INSTELLINGEN1997 1998 1999 <strong>2000</strong>1.14 Vertrouwen in de instellingen: Belgische publieke instellingengemiddeld % zeer veel en veelonderwijsvertrouwen.Belgische private instellingen* Belgische publieke instellingen:de Vlaamse persde Belgische regering, politie en Vlaamse publieke instellingenrijkswacht, het Belgische parlement,de gemeentelijke admi-Waalse politieke partijenVlaamse politieke partijennistratie; de koning.Europese commissie* Belgische private instellingen:patroons en werkgevers, de vakbonden, de Kerk.* Vlaamse publieke instellingen: het Vlaamse parlement; deVlaamse regering, de Vlaamse administratie.040100VERTROUWEN IN INSTELLINGENZEER VEEL + VEEL VERTROUWEN MAN VROUW <strong>2000</strong> 1999 1998 1997 1996 <strong>2000</strong>-19991. Onderwijs 73,8 70,0 72,0 73,5 62,3 70,5 71,1 -1,62. De Koning 48,7 53,6 51,1 43,9 42,7 42,0 NB 7,23. Polite en rijkswacht 42,7 44,7 43,6 35,1 27,7 29,7 49,5 8,54. De gemeentelijke administratie 43,7 42,8 43,3 37,3 36,6 39,1 41,9 6,05. De patroons of de werkgevers 40,4 36,9 38,7 31,6 34,0 27,3 27,5 7,26. Vlaamse administratie 31,5 26,9 29,3 24,7 25,8 27,2 28,8 4,67. De vakbonden 28,5 26,0 27,3 22,9 23,3 19,6 22,3 4,48. De Belgische regering 27,5 22,4 25,1 16,2 14,0 11,4 NB 8,89. Het Vlaams parlement 28,1 21,2 24,8 18,7 18,6 16,7 18,0 6,110. Het Belgisch parlement 27,1 21,8 24,5 17,3 15,2 13,8 NB 7,311. De kerk 22,9 26,1 24,5 18,4 20,1 18,9 24,7 6,012. De Vlaamse regering 28,2 19,5 24,0 19,2 19,4 16,0 17,4 4,913. Het gerecht 22,8 17,2 20,1 15,8 13,6 11,9 19,7 4,214. De Europese commissie 17,6 16,1 16,9 15,6 17,7 14,8 NB 1,215. De Vlaamse pers 17,0 13,6 15,4 18,3 21,1 27,1 21,9 -2,916. De Vlaamse politieke partijen 18,2 12,1 15,2 12,0 13,5 9,6 10,2 3,217. De Waalse politieke partijen 8,0 4,3 6,2 5,7 4,2 3,1 NB 0,61.15 Vertrouwen in instellingen, in %. Bron: APS survey <strong>2000</strong>. 010112Algemeen referentiekader 25


VERTROUWENSINDEX VOLGENS LEEFTIJDVERTROUWENSINDEX NAAR OPLEIDING3,050101133,020101143,003,002,982,952,962,902,942,922,852,902,80< 25 25-34 35-44 45-54 55-64 65+1.16 Vertrouwensindex volgens leeftijd. Bron: APS survey <strong>2000</strong>.1 = helemaal geen vertrouwen, 5 = zeer veel vertrouwen.2,882,86lager secundair hobu univ student1.17 Vertrouwensindex naar opleiding. Bron: APS survey <strong>2000</strong>.1 = helemaal geen vertrouwen, 5 = zeer veel vertrouwen.80706050403020100universitaire oi’sVERTROUWEN IN INFORMATIEBRONNENonderwijsmilieuorganisatie010115Federale instellingen zoals de Belgische regering enhet Belgisch parlement maken een <strong>be</strong>hoorlijke vooruitgang,het Vlaams parlement en de Vlaamse regeringliggen in de middengroep.In vergelijking met vorig jaar worden twee zaken<strong>be</strong>vestigd: mannen heb<strong>be</strong>n meer vertrouwen in deinstellingen dan vrouwen, en jongeren en seniorenradio en tvoverheid1.18 Vertrouwen in informatiebronnen m.b.t.milieuproblemen. % zeer veel en veel vertrouwen.Bron: APS survey <strong>2000</strong>.krantenmanvrouwtotaal<strong>be</strong>drijven en industriemeer dan de generaties daartussen. De cijfers van desurvey <strong>2000</strong> <strong>be</strong>vestigen echter niet dat een grotervertrouwen samenhangt met een hoger onderwijsniveau.In het enquêteluik rond de milieuverontreinigingwerd ook de vraag gesteld naar het vertrouwen ininformatiebronnen over oorzaken van milieuverontreiniging.Alleen universitaire onderzoeksinstellingen,samen met onderwijs kunnen op een groot vertrouwenrekenen. Milieuorganisaties scoren nog<strong>be</strong>hoorlijk. Niet eens een derde van de Vlamingenstelt vertrouwen in informatie verstrekt door deoverheid, of het nieuws op radio en televisie. Degeschreven pers doet het zelfs nog slechter en de<strong>be</strong>drijfswereld <strong>be</strong>ngelt achteraan op het lijstje van<strong>be</strong>trouwbare informatiekanalen. Klaarblijkelijk<strong>be</strong>staat er een vrij grote consensus tussen mannenen vrouwen over welke informatiebronnen men kangeloven, ook al zijn vrouwen nog iets wantrouwigerdan mannen.Politieke <strong>be</strong>trokkenheidHet jaar <strong>2000</strong> stond in het teken van lokale verkiezingen.In de media werd de kiezer gedurendeenkele weken intens voor<strong>be</strong>reid op dit ge<strong>be</strong>uren.Op televisie werden nieuwe, meer toegankelijkeprogramma’s aangeboden om de kijker / kiezer<strong>be</strong>ter te sensibiliseren voor een <strong>be</strong>wuste keuze inokto<strong>be</strong>r <strong>2000</strong>. De APS-survey is een momentopnamevan attitudes die enkele maanden voorafging aan de <strong>be</strong>slissende dag.Hoe <strong>be</strong>langrijk was politiek voor Vlamingen in deperiode van april tot juni <strong>2000</strong>?26VRIND <strong>2000</strong>


BELANG VAN POLITIEKGESLACHTLEEFTIJDMAN VROUW TOTAAL


POLITIEKE ACTIVITEITMAN VROUW <strong>2000</strong> 19971. Ik spreek onder vrienden vaak over politieke zaken 32,8 13,0 23,3 33,42. Ik heb wel eens op een bijeenkomst gesproken om een <strong>be</strong>paald standpunt naarvoor te brengen45,7 31,5 38,9 29,83. Ik heb wel eens naar een krant geschreven om een <strong>be</strong>paald standpunt naar voor te brengen 9,7 4,5 7,2 8,14. Ik heb de laatste jaren wel eens een vergadering of een bijeenkomst van een politieke partijbijgewoond13,0 7,4 10,3 12,55. Ik heb de voorbije twee jaar meegedaan aan een inspraakprocedure of <strong>be</strong>n naar een hoorzittingvan de overheid geweest11,3 4,3 8,0 8,36. Ik heb me de afgelopen twee jaar samen met anderen ingespannen voor een kwestie vannationaal of internatonaal <strong>be</strong>lang10,9 6,8 8,9 10,87. Ik heb me de laatste twee jaar samen met anderen ingespannen voor een kwestie van lokaal <strong>be</strong>lang 27,5 15,0 21,5 21,41.23 Politieke activiteit van de <strong>be</strong>volking, % ja-antwoorden in 1997 en <strong>2000</strong> en naar geslacht in <strong>2000</strong>. Bron: APS survey <strong>2000</strong>.010120Meer dan de helft van de respondenten ervarenpolitiek als een kwestie van retoriek: verkiezingen<strong>be</strong>tekenen veel <strong>be</strong>loftes maar weinig praktijk,politieke partijen heb<strong>be</strong>n alleen maar interesse inde stem van de kiezers. Dit is het vervelendenieuws. Goed nieuws is toch wel de <strong>be</strong>hoorlijkedaling van het aantal pessimisten. Ander goednieuws: een meerderheid van de Vlamingen onderschrijfthet <strong>be</strong>lang van periodieke politieke participatievia het uitbrengen van een stem.In 1998 lag dit nog <strong>be</strong>duidend anders.Tenslotte: de politici, de mensen die de politiekmoeten waar maken, worden in het voorjaar van<strong>2000</strong> door aanzienlijk meer Vlamingen als <strong>be</strong>kwaam<strong>be</strong>oordeeld dan twee jaar daarvoor.In de gespecialiseerde literatuur wordt de geringepolitieke <strong>be</strong>trokkenheid wel eens omschreven methet <strong>be</strong>grip ‘politieke apathie’, wat <strong>be</strong>st kan vertaaldworden als extreme onverschilligheid. De gemiddeldescores op de uitspraken die aan de respondentenwerden voorgelegd geven een zeker indicatie vandeze ‘politieke apathie’ naar leeftijd en opleiding.Blijkbaar is de ongevoeligheid iets hoger bij deouderen en – wat meer in de lijn ligt van de verwachtingen– wie geen hoger onderwijs diploma opzak heeft, raakt minder <strong>be</strong>roerd door politiek.Voelt men zich meer bij de politiek <strong>be</strong>trokken wanneerde <strong>be</strong>slissingen een directe impact heb<strong>be</strong>n ophet dagelijks leven?Zo stond het jaar <strong>2000</strong> niet alleen in het teken vande verkiezingen. In hetzelfde jaar en reeds in 1999werden in heel wat gemeenten <strong>be</strong>leidsplannenopgestart rond onder meer mobiliteit en ruimtelijkeinrichting. Infodagen en hoorzittingen zijn degebruikelijke instrumenten om het maatschappelijkdraagvlak te verbreden. Zijn er mogelijke aanwijzingenvan een intenser engagement van Vlamingenop dit vlak?TEVREDENHEID WERKING DEMOCRATIE IN BELGIË8001012270605040302010019731977197819791980198219831984198519861987198819891990199119921993s1995s1997s1998s<strong>2000</strong>1.24 Evolutie in percentage tevredenen over de werking van de democratie in eigen land, van 1993 tot <strong>2000</strong>. Bron: APS-survey <strong>2000</strong>.28VRIND <strong>2000</strong>


De survey peilde onder meer naar politieke activiteit.Binnen deze context scoort slechts één itemaanzienlijk <strong>be</strong>ter dan drie jaar voordien.In <strong>2000</strong> <strong>be</strong>weert 39% van de respondenten wel eensop een bijeenkomst een <strong>be</strong>paald standpunt te heb<strong>be</strong>nnaar voren gebracht. Het aandeel van personendie naar een hoorzitting is geweest of zich heeftingespannen voor een lokale kwestie is nochgedaald, noch gestegen. Maar indien de <strong>be</strong>weringenstroken met het werkelijk gedrag dan moet het<strong>be</strong>eld van de politiek onverschillige burger tochenigszins worden bijgesteld.80706050403020TEVREDENHEID OVER WERKING DEMOCRATIE010121Vertrouwen democratie10Hoopvol is dat een grote meerderheid van deVlamingen tevreden is over de werking van dedemocratie in de eigen gemeente en in hetVlaamse Gewest. Langzaam maar zeker hersteltook het gekwetste vertrouwen in de democratievan ons land.0gemeente/stad <strong>Vlaanderen</strong> België Europa1.25 Tevredenheid over de werking van dedemocratie naar geslacht, in % (zeer tevredenen eerder tevreden). Bron: APS-survey <strong>2000</strong>.manvrouwtotaalAlgemeen referentiekader 29


1.3 Demografische context<strong>Vlaanderen</strong> <strong>be</strong>hoort tot de dicht<strong>be</strong>volkte zones in Europa. De Vlaamse<strong>be</strong>volking is in 1999 met ongeveer 13.400 personen gegroeid, dank zij eenoverschot van de geboorten op de sterften en een positief inwijkingssaldo.De Vlaamse <strong>be</strong>volking veroudert doordat het gewicht van de 60-plussers inde totale <strong>be</strong>volking toeneemt, ten nadele van de jonge <strong>be</strong>volking van minderdan twintig jaar.Het aantal geboorten is dalende ondanks het feit dat het uitstelgedrag vande vruchtbaarheid afneemt en er dus een aantal oudere vrouwen samen metjongere vrouwen kinderen krijgen.Er is een stijgende tendens tot huwelijksontbinding. Naast de officiëlescheidingen zijn er ook de feitelijke scheidingen. Deze laatste categorie isheden lager dan voor 1994, te wijten aan een wetswijziging die de officiëleechtscheidingsprocedure vergemakkelijkte.Structuur en evolutievan de <strong>be</strong>volkingIn het Vlaamse Gewest wonen 5,9 miljoenpersonen. Dit is het hoogste aandeel in de totale<strong>be</strong>volking van België. Het Vlaamse Gewest teltruim 81.000 meer vrouwen dan mannen.De <strong>be</strong>volkingsdichtheid van het gewest <strong>be</strong>draagt439 inwoners per km 2 , wat ruim uitstijgt boven hetgemiddelde voor België en meer dan het dub<strong>be</strong>le isBEVOLKING PER GEWESTAANTAL INWONERS % MANNEN / 100 VROUWEN BEVOLKINGSDICHTHEID PER KM 2Vlaams Gewest 5.940.251 58,0 97 439Waals Gewest 3.339.516 32,6 94 198Brussels Hoofdstedelijk Gewest 959.318 9,4 91 5.944België 10.239.085 100,0 96 335Nord-Pas-de-Calais (Fr.) 4.009.200 94 323Nordrhein-Westfalen (D.) 17.974.500 94 526Rheinland-Pfalz (D.) 4.017.800 96 203Zuid-Nederland 3.457.200 99 486West-Nederland 7.303.700 97 839South-East (V.k.) 8.137.400 97 416Europese Unie 374.348.400 96 1171.29 Bevolking, geslachtsverhouding en <strong>be</strong>volkingsdichtheid per gewest. Bron: België en de Belgische gewesten: NIS, Rijksregister (toestand op 1/1/<strong>2000</strong>);Europese regio’s: Eurostat (toestand op 1/1/1998).40VRIND <strong>2000</strong>


BEVOLKINGSDICHTHEID1.30 Bevolkingsdichtheid in <strong>Vlaanderen</strong> op 1 januari <strong>2000</strong>.Bron: NIS, Rijksregister.Aantal inwoners per km 2 1.400 tot 3.230 (16)(tussen haakjes aantal gemeenten) 700 tot 1.400 (42)400 tot 700 (86)200 tot 400 (117)50 tot 200 (47)BEVOLKING IN EN BUITEN DE VLAAMSE RUITAANTAL GEMEENTEN AANTAL INWONERS % DICHTHEID PER KM 2Vlaamse Ruit 85 2.356.705 39,7 829Buiten Vlaamse Ruit 223 3.583.546 60,3 336Vlaams Gewest 308 5.940.251 100,0 4391.31 Bevolking en <strong>be</strong>volkingsdichtheid in en buiten de Vlaamse Ruit. Bron: NIS, Rijksregister (toestand op 1/1/<strong>2000</strong>). APS-<strong>be</strong>werking. 0101301BEVOLKINGSDICHTHEID PER ARRONDISSEMENT1.0000101302800600400<strong>2000</strong>Arr. AntwerpenArr. KortrijkArr. MechelenArr. Halle-VilvoordeArr. AalstArr. DendermondeArr. GentArr. RoeselareArr. OostendeArr. Sint-NiklaasArr. HasseltArr. BruggeArr. LeuvenArr. TongerenArr. TurnhoutArr. OudenaardeArr. TieltArr. MaaseikArr. EekloArr. VeurneArr. IeperArr. Diksmuide1.32 Bevolkingsdichtheid per arrondissement. Bron: NIS, Rijksregister (toestand op 1/1/<strong>2000</strong>).van de dichtheid in het Waalse Gewest.Binnen het gewest is dit cijfer nog aanmerkelijkhoger in de ‘Vlaamse Ruit’ (het centraal gelegengebied tussen de agglomeraties Gent, Antwerpen,Leuven en Brussel).Ook de West-Vlaamse arrondissementen Kortrijk,Roeselare en Oostende komen boven de gemiddelde<strong>be</strong>volkingsdichtheid uit.Voor wat <strong>be</strong>treft de omliggende regio’s heb<strong>be</strong>nWest-Nederland en Nordrhein-Westfalen eenAlgemeen referentiekader 41


AANDEEL VAN DE VREEMDE BEVOLKING PER GEMEENTE1.33 Aandeel van de vreemde <strong>be</strong>volking per gemeente (1 januari <strong>2000</strong>).Bron: NIS, Rijksregister.Aandeel vreemde <strong>be</strong>volking 4% of meer (76)(tussen haakjes aantal gemeenten) 2% tot 4% (60)1% tot 2% (96)0% tot 1% (76)BEVOLKING IN ZONES VAN HET ‘RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN VLAANDEREN’AANTAL GEMEENTEN AANTAL INWONERS % DICHTHEID PER KM 2Grootstad 2 670.705 11,3 1.859Regiostad 11 790.065 13,3 934Grootstedelijk (rand)gebied 19 274.221 4,6 868Regionaalstedelijk (rand)gebied 20 351.436 5,9 445Kleinstedelijk-structuurondersteunend 20 605.782 10,2 437Kleinstedelijk-provinciaal 24 569.944 9,6 346Buitengebied 198 2.392.963 40,3 304Vlaamse Rand 14 285.135 4,8 9681.34 Bevolking en <strong>be</strong>volkingsdichtheid in zones van het Ruimtelijk Structuurplan <strong>Vlaanderen</strong>. Bron: NIS, Rijksregister (toestand op 1/1/<strong>2000</strong>). APS-<strong>be</strong>werking.BEVOLKINGSPIRAMIDE 1 MAART 1991BEVOLKINGSPIRAMIDE 1 JANUARI <strong>2000</strong>vrouwen95+90-9485-8980-8475-7970-7465-6960-6455-5950-5445-4940-4435-3930-3425-2920-2415-1910-145-90-4mannenvrouwen95+90-9485-8980-8475-7970-7465-6960-6455-5950-5445-4940-4435-3930-3425-2920-2415-1910-145-90-4mannen200.000 100.000 0 100.000 200.0001.35 Bevolkingspiramide Vlaams Gewest, 1 maart 1991.Bron: NIS, <strong>be</strong>werking: APS.200.000 100.000 0 100.000 200.0001.36 Bevolkingspiramide Vlaams Gewest, 1 januari <strong>2000</strong>.Bron: NIS, <strong>be</strong>werking: APS.42VRIND <strong>2000</strong>


DEMOGRAFISCHE MATENTERM DEFINITIE 1990 (%) <strong>2000</strong> (%) 2010 (%) 2020 (%)Vergrijzing [(60 en 60+) / (totale <strong>be</strong>volking)] x 100 19,7 22,2 24,1 27,7Ontgroening [(0-19) / (totale <strong>be</strong>volking)] x 100 24,6 23,1 22,1 21,0Veroudering [(60 en 60+) / (0-19)] x 100 80,0 96,1 109,1 131,7Afhankelijkheid [(0-19) + (60 en 60+) / (20-59)] x 100 79,6 85,5 85,7 94,9Ratio ar<strong>be</strong>idsinstroom / uitstroom [(15-24) / (55-64)] x 100 123,6 112, 5 93,1 77,3Veroudering in de veroudering [(80 en 80+) / (60 en 60+)] x 100 16,8 15,3 20,0 20,61.37 Evolutie structuurcoëfficiënten van de <strong>be</strong>volking. Bron: NIS-Rijksregister, voor 1990 en <strong>2000</strong>; NIS-Bevolkingsvooruitzichten 1995-2050 voor 2010 en 2020.grotere <strong>be</strong>volkingsdichtheid (respectievelijk 839 en526 inwoners per km 2 ) dan <strong>Vlaanderen</strong>.Het Ruimtelijk Structuurplan <strong>Vlaanderen</strong> dat hetkader vormt voor het ruimtelijk structuur<strong>be</strong>leid vanhet gewest, maakt het onderscheid tussen ‘stedelijkegebieden’ en het ‘buitengebied’.Zes op de tien inwoners van het gewest woont ineen stad of een stedelijke randgemeente, vier optien in een gemeente van het buitengebied.Het afgelopen decennium is de <strong>be</strong>volking van hetVlaamse Gewest aangegroeid met iets meer dan200.000 inwoners. Dit geeft een gemiddelde jaarlijksegroei van 3,4 per duizend inwoners, wat hogeruitvalt dan het groeicijfer voor het Waalse Gewest(+2,9‰) en uiteraard uitstijgt boven de daling inhet Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (-0,5‰). Ookhet aantal geregistreerde vreemdelingen nam sindshet <strong>be</strong>gin der negentiger jaren toe met bijna 50.000eenheden, maar hun aandeel stagneert de voorbijejaren op 5%. Dat percentage ligt in het WaalseGewest (10%) dub<strong>be</strong>l zo hoog en is van een totaalVOORNAAMSTE VREEMDE NATIONALITEITENandere orde in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest(28,5%).Op 1 januari <strong>2000</strong> <strong>be</strong>droeg de vreemde <strong>be</strong>volkingvolgens het Rijksregister 293.650 personen. Meerdan de helft hiervan waren vreemdelingen vanuit deEuropese Unie.De veroudering van de <strong>be</strong>volking zet zich door.Hierin zijn twee <strong>be</strong>wegingen aan de orde, een vergrijzingen een ontgroening: het aandeel in de<strong>be</strong>volking van zestigplussers stijgt terwijl het aandeelvan kinderen of jongeren onder de twintig krimpt.Beide groepen zijn thans ongeveer even groot,maar gaandeweg overtreffen de ouderen de jongeren.De afhankelijkheidsratio die de verhouding uitdrukttussen de niet-actieve en de potentieel actieve<strong>be</strong>volking, stijgt tot 2010 <strong>be</strong>trekkelijk matig, maar76LEEFTIJDSOPBOUW BEVOLKING010130680.0000101305560.000440.000320.000021NederlandMarokkoTurkijeItaliëFrankrijkVerenigdKoninkrijk1.38 Top-10 vreemde nationaliteiten naar land van herkomst.Bron: NIS, Rijksregister (toestand op 1/1/1999).DuitslandSpanjePortugalVerenigde Statenvan Amerika01990 <strong>2000</strong> 2010 20201.39 Evolutie leeftijdsopbouw <strong>be</strong>volking,x 1.000.000. Bron: 1990, <strong>2000</strong>: NIS,Rijksregister; 2010, 2020: NIS-Bevolkingsvooruitzichten 1995-2050.80+60-7940-5920-390-19Algemeen referentiekader 43


LOOP VAN DE BEVOLKINGNATUURLIJK SALDO, MIGRATIESALDO EN NATURALISATIE1997 1998 1999Bevolking op 1 januari 5.898.824 5.912.382 5.926.838Geboorten 64.571 63.042 61.906Sterften 56.546 57.075 57.411Natuurlijke groei (1) 8.025 5.967 4.495Migratiesaldo (2) 4.840 6.968 7.387Statistische aanpassing (3) 693 1.521 1.531Verandering van nationaliteit: 10.083 11.199 9.133vreemdeling in Belg201510010130901013081.40 Loop van de <strong>be</strong>volking.Bron: NIS, Rijksregister.(1) verschil tussen geboorten en sterften(2) verschil tussen (inwijkingen + herinschrijvingen) en (uitwijkingen +ambtshalve schrappingen)(3) het saldo van de wijzigingen die in de loop van een <strong>be</strong>paald jaar aande gegevens van voorgaande observatiejaren werden aangebracht, hetzijten gevolge van de aangifte van een geboorte, sterfte of migratie na hetafsluiten van de telperiode, hetzij door 'verandering van register'.Bevolking op 1 januari van jaar (x+1) = <strong>be</strong>volking op 1 januari van jaar (x)+ (1) + (2) + (3).kent nadien een steile klim. In 2010 ligt naarverwachting de potentiële ar<strong>be</strong>idsinstroom reedsduidelijk onder de uitstroom en geraakt tegen 2020helemaal uit balans. In die periode valt ook het grotereaandeel van de 80-plussers op, een <strong>be</strong>volkingsgroepdie vanzelfsprekend meer zorg<strong>be</strong>hoevend is.Loop van de <strong>be</strong>volkingDe <strong>be</strong>volking is in 1999 toegenomen, maar mindersnel dan in de voorgaande jaren. De loop van de<strong>be</strong>volking wordt <strong>be</strong>paald door het samenspel vangeboorten en sterfgevallen enerzijds, de inwijkingen de uitwijking anderzijds.In 1999 daalt het aantal geboorten opnieuw fors.In vergelijking met het voorgaande jaar gaat het omeen daling met ruim 1.100 geboorten. Tegelijkwaren er ruim 300 sterfgevallen meer. Geboortenen sterftes vormen samen het ‘natuurlijke saldo’.Dit is nog steeds positief, maar blijft wel afzwakken.Ook het migratiesaldo (dat is het verschil tussen inenuitwijkingen in en uit het Vlaamse Gewest) isslechts matig positief. De <strong>be</strong>volking die in hetVlaamse Gewest woont <strong>be</strong>staat uit vreemdelingenen Belgen. Het aantal vreemdelingen in het VlaamseGewest dat zich tot Belg laat naturaliseren <strong>be</strong>draagtom en bij de 10.000 personen per jaar.HuwelijkenHet huwelijk blijft aan populariteit verliezen. In1990 kwamen nog 38.000 koppels zich aanmelden501.41 Evolutie van het natuurlijke saldo,het migratiesaldo en van de naturalisatietot Belg in het Vlaamse Gewest, x 1.000,van 1990 tot 1999. Bron: NIS, Rijksregister.bij de ambtenaar van de burgerlijke stand, in 1999nog nauwelijks 25.000.Weliswaar kan deze evolutie verklaard worden uithet dalend aantal jongeren dat de huwbare leeftijd<strong>be</strong>reikt, maar daarnaast wordt ook een terugloopvan de huwelijks<strong>be</strong>reidheid vastgesteld evenals hetopschuiven van de gemiddelde huwelijksleeftijd .10864201990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999natuurlijk saldomigratiesaldonaturalisatieAANDEEL FEITELIJKE EN WETTELIJK GESCHEIDENEN1.42 Evolutie van percentage feitelijk enwettelijk gescheidenen op totaal gehuwden,van 1992 tot 1998. Bron: PSBH, gewogenschattingen.feitelijk gescheidenechtgescheidentotaal01013111992 1993 1994 1995 1996 1997 199844VRIND <strong>2000</strong>


12%11%10%9%8%7%6%5%4%3%2%1%0%GESCHEIDENEN IN VERHOUDING TOT GEHUWDEN1992 1993 1994 1995 1996 1997 19981.43 Feitelijk en wettelijkgescheidenen in <strong>Vlaanderen</strong> enBelgië in verhouding tot hetaantal gehuwden (in %).Bron: PSBH (1992-1998), T. Jacobs e.a.feitelijk gescheiden <strong>Vlaanderen</strong>echtgescheiden <strong>Vlaanderen</strong>totaal <strong>Vlaanderen</strong>feitelijk gescheiden Belgiëechtgescheiden Belgiëtotaal BelgiëGespecialiseerd demografisch onderzoek geeft aandat de jongere generaties geboren in 1965 en 1970een veel sterker uitstelgedrag vertonen dan de generatiegeboren in 1960.Finaal zal de generatie van 1970 minder gehuwdentellen op de leeftijd van 50 jaar, doch daarentegenmeer celibatairen en samenwonenden. Volgensschattingen is het “mogelijk dat 25 percent van degeneratie [vrouwen] geboren in 1970 celibatair ofcohabitant zal blijven tegen de leeftijd van 50 jaar.Ter vergelijking: het percentage niet-gehuwde vrouwen<strong>be</strong>droeg in 1956 circa 20 procent op deze leeftijd.”(Deboosere et al, 1997, p.9).Echtscheidingen enfeitelijke scheidingenHet aantal echtscheidingen volgt een ander verloop.De plotse stijging van het aantal in 1995 heeft temaken met een wetswijziging van 1994 die de echtscheidingsprocedureaanzienlijk verkortte. De daaropvolgende jaren werd dit hoge aantal niet meer<strong>be</strong>reikt, maar blijft het aantal wel hangen op eenhoger niveau dan voorheen. Op zich zegt dit nietsover de echtscheidingskansen van de opeenvolgendehuwelijken die jaarlijks gesloten worden (= huwelijkspromoties).Daartoe moet per promotie de jaarlijkseontbindingskansen in de tijd gevolgd worden.Onderzoek geeft wel aan dat de tendens van huwelijksontbindingbij de jongste huwelijkspromotiesontegensprekelijk in stijgende lijn gaat. Van dehuwelijken, gesloten in 1990 waren er in 1998 reeds4% door echtscheiding ontbonden. In deze omstandighedenkunnen we redelijkerwijs verwachten datreële longitudinale ontbindingskansen van 1 op 3 inhet komende decennium zullen gehaald worden(Jacobs et al., <strong>2000</strong>).De officiële echtscheidingen vertellen echter niet hetvolledige verhaal. Koppels kunnen immers ook feitelijkuit elkaar zijn. Echtscheiding en feitelijke schei-40HUWELIJKEN40ECHTSCHEIDINGEN30302020101001990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 199901990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 19991.44 Evolutie aantal huwelijken, x 1.000, van 1990 tot 1999.Bron: 1990-1998: NIS, Rijksregister; 1999: NIS, Burgerlijke Stand.1.45 Evolutie aantal echtscheidingen, x 1.000, van 1990 tot 1999.Bron: 1990-1998: NIS, Rijksregister; 1999: NIS, Burgerlijke Stand.Algemeen referentiekader 45


AANDEEL SAMENWONENDEN ALS KOPPELBELGIËVLAAMS GEWEST1992 8,3 6,11993 7,1 5,81994 9,7 7,41995 8,2 6,11996 8,7 6,61997 6,01998 7,11.46 Evolutie aandeel cohabitanten, in %, van 1992 tot 1998,in België en in het Vlaamse Gewest.Bron: PSBH, gewogen schattingen.ding samen leveren een veel correcter <strong>be</strong>eld op. Hettoenemend aantal wettelijk gescheidenen <strong>be</strong>rekendop het totale aantal gehuwden gaat na de wetswijzigingvan 1995 gepaard met een dalend aandeel vande feitelijk gescheidenen. Dit mag illustreren dat dewetswijziging in <strong>be</strong>langrijke mate ertoe leidde datfeitelijk gescheiden koppels hun scheiding ook wettelijkregelden.Uit enquêtes komt naar voor dat het VlaamseGewest 8 gescheiden personen telt per 100 gehuwderespondenten. Dit cijfer ligt lager in het VlaamseGewest dan in de overige gewesten.Voor alle 100 gehuwden registreren we ongeveer8 gescheiden personen in het Vlaamse Gewesttegenover ongeveer 16 in het Waalse Gewest en22 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (Jacobs etal., <strong>2000</strong>).De gehanteerde indicator is een zogenaamde “transversaleindicator”, die het nadeel heeft dat het aantalgescheidenen in een <strong>be</strong>paald jaar <strong>be</strong>trokken wordenop het aantal gehuwden in dat jaar. Beide aspecten,huwelijken en (echt-)scheidingen, evolueren evenwelgedeeltelijk los van elkaar.Een meer correcte indicator is van het “longitudinaletype”. Vertrokken wordt van de personen die ooitzijn gehuwd en nagegaan wordt of ze ooit een feitelijkescheiding dan wel een echtscheiding heb<strong>be</strong>nmeegemaakt. Ook met de longitudinale maat wordteen geringer aandeel aan huwelijksontbindingenvastgesteld in <strong>Vlaanderen</strong> dan in de overige gewesten.Voor <strong>Vlaanderen</strong> is bij schatting het aandeelooit gehuwde personen met scheidingservaring 10%,tegenover 16% voor Wallonië en 20% voor Brussel.Ongehuwd samenwonenNaar schatting 6 à 7 procent van <strong>be</strong>volking van 16jaar en ouder in het Vlaamse Gewest woont ongehuwdsamen. Dit cijfer bleef in de loop van het vorigedecennium relatief constant. Voor België alsgeheel liggen de schattingen iets hoger.Ongehuwd samenwonen is op korte termijn sterktoegenomen bij de jongvolwassenen (16-25 jaar).Van alle samenwonende koppels (gehuwd of ongehuwd)binnen deze leeftijdsgroep bleek 60% onge-TOTAAL VRUCHTBAARHEIDSCIJFER PER GEMEENTE1.47 Totaal vruchtbaarheidscijfer per gemeente, 1996-1998.Schattingen volgens de methode van indirecte standaardisatie.Bron: Steunpunt Demografie, VUB.1,65 tot 2,02 (63)1,59 tot 1,65 (47)1,52 tot 1,59 (70)1,44 tot 1,52 (62)0,57 tot 1,44 (66)46VRIND <strong>2000</strong>


BRUTO GEBOORTECIJFER1990 1995 1998 1999Vlaams Gewest 12,1 10,9 10,6 10,4Waals Gewest 12,7 11,3 11,5 11,5Brussels Hoofdstedelijk Gewest 13,4 13,0 13,5 13,81.48 Bruto geboortecijfer per 1.000 inwoners (middenpopulatie), pergewest. Bron: NIS, <strong>be</strong>werking APS.0101313huwd in 1998. In 1992 was dit nog maar 30%.Kijkt men ook naar het verleden, dan verklaart 1 op5 van alle respondenten ooit ongehuwd te heb<strong>be</strong>nsamengewoond. Hiervan is de helft gehuwd en eenderde woont nog steeds samen, al of niet metdezelfde partner.Geboorte envruchtbaarheidHet bruto geboortecijfer geeft voor een <strong>be</strong>paald jaarhet aantal geboorten per duizend inwoners. In hetBRUTO STERFTECIJFERSTOTAAL VRUCHTBAARHEIDSCIJFER1993 1994 1998 *1999<strong>Vlaanderen</strong> 1,56 1,51 1,56 1,56Wallonië 1,65 1,60 1,70 1,72Brussels Hoofdstedelijk Gewest 1,63 1,64 1,76 1,751.52 Totaal vruchtbaarheidscijfer per gewest (TVC). Het TVC is de som vande leeftijdsspecifieke vruchtbaarheidscijfers vanaf de leeftijd van 15 tot enmet 49 jaar van de moeder. De waarden werden geschat via de index vande totale vruchtbaarheid I α volgens de methode van de indirecte standaardisatie.De geboorteaantallen gerapporteerd in de NIS-ta<strong>be</strong>l over de "loopvan de <strong>be</strong>volking" werden in aanmerking genomen.* Berekend op basis van de geschatte middenpopulatie voor 1/7/1999.Bron: Steunpunt Demografie, VUB, <strong>2000</strong>.Vlaamse Gewest daalt dit cijfer jaar na jaar metalweer een nieuw diepterecord in 1999 met 10,4.De andere gewesten kennen ondertussen opnieuween lichte stijging.Om de evolutie van de vruchtbaarheid van de vrouwelijke<strong>be</strong>volking te <strong>be</strong>oordelen is het ‘totalevruchtbaarheidscijfer’ (TVC) een goede maatstaf.Voor de <strong>be</strong>rekening van het TVC neemt men deMIGRATIESALDO NAAR MIGRATIETYPE PER PROVINCIE1990 1995 1998 1999Vlaams Gewest 9,7 9,7 9,6 9,7Waals Gewest 11,4 11,1 11,2 11,1Brussels Hoofdstedelijk Gewest 11,9 11,3 10,9 11,01.49 Evolutie van bruto sterftecijfers per 1.000 inwoners (middenpopulatie),per gewest, van 1990 tot 1999. Bron: NIS, <strong>be</strong>werking APS.5430101319LEVENSVERWACHTINGMANNEN VROUWEN TOTAALVlaams Gewest 75,9 81,8 78,9Waals Gewest 73,2 80,6 76,9Brussels Hoofdstedelijk Gewest 74,5 81,4 78,11.50 Levensverwachting bij de geboorte (in jaren) per gewest en pergeslacht, voor 1999. Bron: NIS.210-1LEVENSVERWACHTING1995 1999Bij geboorte mannen 74,8 75,9vrouwen 81,2 81,8totaal 78,0 78,9Op 60 jaar mannen 19,4 20,1vrouwen 24,0 24,6totaal 21,8 22,41.51 Evolutie van de levensverwachting in jaren, van 1995 tot 1999.Bron: NIS.-2West-<strong>Vlaanderen</strong>Oost-<strong>Vlaanderen</strong>1.53 Migratiesaldo per 1.000 inwonersexterne migratieper provincie met opsplitsing naar typeWaals Gewestmigratiestroom, gemiddelde 1996-1998. Brussels Hoofdst. GewestDe balans van de ambtshalve geschrapte andere provincie VGpersonen min de heringeschreven personenis verrekend in de externe migratie, in overeenstemmingmet wat men volgens het NISin de meeste gevallen vaststelt.Bron: NIS, Bewerking APS.Vlaams-BrabantAntwerpenLimburgAlgemeen referentiekader 47


MIGRATIE-INTENSITEIT VAN JONGE GEZINNEN PER GEMEENTE1.54 Migratie-intensiteit van "jonge gezinnen" (25-34 en 0-9 jaar)per gemeente, gemiddelde 1996-1998, in promille.Migratie-intensiteit=(inwijking + uitwijking / middenpopulatie) x 1.000Bron: NIS, Bewerking APS.172 tot 317 (67)150 tot 172 (56)132 tot 150 (63)120 tot 132 (54)55 tot 120 (68)MIGRATIESALDO VAN JONGE GEZINNEN PER GEMEENTE1.55 Netto migratie promille bij jonge gezinnen (25-34 en 0-9 jaar). Gemiddelde 1996-1998, in promille.Migratiesaldo=(inwijking – uitwijking / middenpopulatie) x 1.000Bron: NIS.15 tot 44,6 (73)5 tot 15 (108)0 tot 5 (59)-25,5 tot 0 (69)huidige vruchtbaarheidssituatie van een <strong>be</strong>volking.Men <strong>be</strong>rekent het hypothetische aantal kinderen dateen vrouw van 50 jaar heden zou heb<strong>be</strong>n indien zijde vruchtbaarheid zou gekend heb<strong>be</strong>n zoals allevrouwen, te <strong>be</strong>ginnen bij de jongste vruchtbaarheidsleeftijdtot de oudste, die heden heb<strong>be</strong>n.TVC-waarden van verschillende <strong>be</strong>volkingen zijngoed vergelijkbaar, want verschillen kunnen niet verklaardworden uit een verschillende leeftijdsopbouwmaar wijzen eenduidig op een verschillende vruchtbaarheid.De TVC-waarden worden immers <strong>be</strong>rekendop basis van de waargenomen vruchtbaarheidskansenper vrouw op de diverse opeenvolgende leeftijdentussen 15 en 50 jaar.48VRIND <strong>2000</strong>


Wanneer een vrouw gemiddeld 2,1 kinderen krijgt,zal de natuurlijke <strong>be</strong>volking noch groeien nochkrimpen. Dit cijfer werd sinds het <strong>be</strong>gin der zeventigerjaren niet meer gehaald. Ook het VlaamseGewest blijft daar met 1,56 kinderen een heel stukonder. De overige gewesten kennen weliswaar hogerecijfers, maar <strong>be</strong>reiken al evenmin de vervangingsgrensvan 2,1.De laagste vruchtbaarheidscijfers vindt men in eenaantal kustgemeenten, in het noorden en het zuidenvan Oost-<strong>Vlaanderen</strong>, het westen en het oosten vanVlaams-Brabant, in de zuidelijke Kempen, in Zuid-Limburg en aan de Maaskant.Relatief hoge waarden daarentegen treft men aan inde Westhoek, in de gemeenten rond Leuven en inde noordelijke Kempen. Stedelijke gebieden alsAntwerpen en Mechelen vertonen eveneens hogerewaarden, door de hogere vruchtbaarheidscijfers bijallochtonen. Dit laatste is minder duidelijk voorGent en voor de Limburgse mijnstreek.Sterfte enlevensverwachtingPer 1.000 inwoners telt het Vlaamse Gewest9,7 sterfgevallen. Dit bruto sterftecijfer is lager danin de overige gewesten. Het toekomstig aantal sterftenwordt <strong>be</strong>paald door de omvang van de totale<strong>be</strong>volking op latere tijdstippen en door de levensverwachtingop elk levensjaar (zij het dat die ookevolueert).In het Vlaamse Gewest is de levensverwachtingbij de geboorte het hoogst en blijft trouwenstoenemen. Een meisje mag bij haar geboorterekenen op een gemiddelde levensduur van 81,8jaar. Een mannelijke baby moet het met zes jaarminder stellen.De kindersterfte blijft, althans voor de jongens, verderafnemen. Na de daling de voorbije jaren noterenwe bij de meisjes in 1997 en 1998 terug een lichtetoename. In 1998 waren de kindersterftecijfers voorjongens en meisjes quasi gelijk (respectievelijk 5,1en 5,0 per 1.000 levendgeborenen). Voor meer info,zie 6.1 ‘Levensverwachting, mortaliteit en vermijdbaresterfte’.MigratieHet migratiesaldo is de balans van de inwijking minde uitwijking. Voor de migratie van en naar het buitenlandis dit saldo lichtjes positief: jaarlijks komt erin het Vlaamse Gewest bijna 1 migrant op 1.000inwoners bij (0,7‰). Verhuiswagens rijden daarbijvooral naar Limburg.Uit de rest van het land trekt het Vlaamse Gewest420-2-4-6-8grootstadMIGRATIESALDO RUIMTELIJK STRUCTUURPLANregiostadkleinstedelijkSOgrootstedelijkgebied0101320vooral inwoners aan uit het Brussels HoofdstedelijkGewest (0,7‰). Anderzijds is er een zeer miniemeuitstroom van <strong>Vlaanderen</strong> naar Wallonië (-0,2‰).Verhuizen van het ene gewest naar het anderedoet zich het vaakst voor in de provincie Vlaams-Brabant. Verhuis<strong>be</strong>wegingen tussen de provincieszijn uiterst miniem: Limburg, Antwerpen enVlaams-Brabant verliezen inwoners aan Oost-<strong>Vlaanderen</strong> en West-<strong>Vlaanderen</strong>.De meest opvallende migratiestroom is kort samente vatten: van de stad, naar het groen. De zones diein het Ruimtelijk Structuurplan <strong>Vlaanderen</strong>omschreven werden als ‘grootstad’ en ‘regiostad’verliezen inwoners.Het ‘buitengebied’ trekt het meest inwoners aan,gevolgd door gemeenten in het ‘kleinstedelijk-provinciaalgebied’ (Wetteren, Geraards<strong>be</strong>rgen,Maasmechelen, enz.) en het ‘regionaalstedelijkgebied’ (Izegem, Diepen<strong>be</strong>ek, Oud-Turnhout,enz.). De stadsvlucht zet zich dus door, en veroorzaaktsteeds meer druk op de groene zone.Vooral ‘jongeren’ (18-25 jaar) en ‘jonge gezinnen’(25-34 & 0-9 jaar) verhuizen naar een anderegemeente. De grootste verhuis<strong>be</strong>wegingen bij jongegezinnen zien we in kustgemeenten, in de randge-Vlaamse Randregionaalstedelijkkleinstedelijkeprov.1.56 Migratiesaldo per 1.000 inwoners per zone van het Ruimtelijk Structuurplan<strong>Vlaanderen</strong>, gemiddelde 1996-1998. Bron: NIS, Bewerking APS.buitenge<strong>be</strong>idAlgemeen referentiekader 49


meenten ten zuiden van Gent, in de randgemeentenvan Antwerpen en in de suburbane gebied vangemeenten rond Brussel, Mechelen en Leuven.Een aangroei van jonge gezinnen is vooral te merkenin gemeenten tussen Brussel en Mechelen enten oosten van Leuven. Ook gemeenten in deVlaamse Ardennen rond Oudenaarde, in hetPajottenland, in een brede strook van de Kempen enin noordoost Limburg zijn aantrekkelijk. De grotesteden verliezen jonge gezinnen.V OOR MEER INFORMATIEAdministratie Planning en Statistiek (<strong>2000</strong>): “In- enuitwijking in Vlaamse steden en gemeenten. Analysenaar leeftijd en ruimtelijke structuren voor de periode1996-1998”, STATIVARIA 24, Ministerie van deVlaamse Gemeenschap, APS, Brussel.Deboosere, P., Lesthaeghe, R., Surkyn, J. , Boulanger,P-M., Lam<strong>be</strong>ret, A.(1997), Algemene Volks- enwoningstelling op 1 maart 1991. Huishoudens engezinnen. Algemenen Volks- en woningtelling op1 maart 1991, NIS & DWTC, Brussel.Deboosere P., R. Lesthaeghe, J. Surkyn (<strong>2000</strong>):“Evolutie van de nationale, regionale en gemeentelijkevruchtbaarheidsniveaus in België, 1989-1999”,Working Paper Steunpunt voor Demografie <strong>2000</strong>-7,Vrije Universiteit Brussel.Jacobs T., A. Bauwens, E. Speltincx, L. Lantican(<strong>2000</strong>): “Gezinsontbinding in <strong>Vlaanderen</strong>.Boek I: Persoonlijke relaties in <strong>be</strong>weging”, Onderzoekuitgevoerd in het kader van het ‘ProgrammaBeleidsgericht Onderzoek’ van de AdministratieWetenschappen en Innovatie, Ministerie van deVlaamse Gemeenschap. Universitaire InstellingAntwerpen.Nationaal Instituut voor de Statistiek en FederaalPlanbureau (1997): “Bevolkingsvooruitzichten 1995-2050”, Ministerie van Economische Zaken, NIS,Brussel.Bijzondere dank aan Prof. Dr. R. Lesthaeghe,Steunpunt Demografie, V.U.B.50VRIND <strong>2000</strong>


2. Financiënen <strong>be</strong>groting1.1 De sociaal-culturele contextEen actieve uitgaven- en middelenpolitiek vormt de basis van een efficiëntoverheids<strong>be</strong>leid. Daarbij hoort een zekere handelingsvrijheid of autonomie.Aan uitgavenzijde <strong>be</strong>schikt de Vlaamse overheid over de nodige autonomie,maar aan de inkomstenzijde is die te <strong>be</strong>perkt, waardoor <strong>Vlaanderen</strong> geenvolwaardig fiscaal <strong>be</strong>leid kan voeren. Daarom maakt deze Vlaamse regeringde verdere uitbouw van de fiscale autonomie tot een <strong>be</strong>leidsprioriteit. In hetraam van het Belgisch stabiliteitsprogramma en het Europees Pact voorStabiliteit en Groei heeft de Vlaamse regering zich geëngageerd om de uitstaandeschuld geleidelijk te laten afnemen en daarna op een laag niveau telaten stabiliseren.Blikvangers• Door gewest<strong>be</strong>lastingen kan de Vlaamse overheid eigen inkomsten verwerven. Ten opzichte van vorigjaar stijgt de opbrengst uit de gewest<strong>be</strong>lastingen in <strong>2000</strong> met 12%.• Het nauwgezette <strong>be</strong>grotings<strong>be</strong>leid van de Vlaamse overheid realiseert al een aantal jaren een overschotop haar <strong>be</strong>groting. De aangepaste Vlaamse <strong>be</strong>groting <strong>2000</strong> voldoet dan ook ruimschoots aan de opgelegdenormen.• Al een aantal jaren slaagt de Vlaamse overheid erin om haar uitstaande schulden geleidelijk aan af tebouwen. Daardoor zullen de rentelasten in <strong>be</strong>langrijke mate verminderen wat de druk van de schuldenop de <strong>be</strong>groting doet afnemen.Financiën en <strong>be</strong>groting 51


Middelen<strong>be</strong>grotingNa <strong>be</strong>grotingscontrole raamt ment de algemenemiddelen waarover de Vlaamse overheid in <strong>2000</strong>kan <strong>be</strong>schikken op 630,1 miljard frank. Nominaalstijgen de <strong>be</strong>grote ontvangsten met 2,9% tenopzichte van de <strong>be</strong>grote middelen voor 1999.Sinds 1996 nemen de <strong>be</strong>grote ontvangsten jaarlijksmet gemiddeld 5,5% toe. Het groeicijfer voor <strong>2000</strong>ligt dus lager dan de groeicijfers uit het verleden.De reden hiervoor is het feit dat de Vlaamse <strong>be</strong>grotingvoor zo’n 87% gefinancierd wordt door demiddelen die haar worden toegewezen vanuit defederale overheid in uitvoering van de bijzonderefinancieringswet. Nu de definitieve fase van definancieringswet aanbreekt, nemen deze ontvangstenminder snel toe dan in de overgangsfase.De cijfers in dit hoofdstuk zijn steeds <strong>be</strong>grotingsgegevens.Het <strong>be</strong>treft dus ramingen van te ontvangenen uit te geven <strong>be</strong>dragen. De afwijkingen tussen degeraamde inkomsten en de gerealiseerde inkomstenzijn minimaal. Bovendien blijkt uit het verleden datde Vlaamse overheid de ontvangsten voorzichtiginschat. De periode 1993-1999 telde jaarlijksOORSPRONG TOTALE MIDDELENgemeenschaps<strong>be</strong>lasting2,9%gewest<strong>be</strong>lastingen6,8%BTW33,6%overige ontvangsten2,7%personen<strong>be</strong>lasting54,1%0201012.1 Oorsprong van de totale middelen van de Vlaamse overheid (na<strong>be</strong>grotingscontrole) in <strong>2000</strong>, in miljard frank. Bron: Middelen<strong>be</strong>groting.gemiddeld 0,58% meer ontvangsten dan men oorspronkelijkin de aangepaste <strong>be</strong>grotingen vermeldde.De algemene middelen kunnen worden opgesplitstin de samengevoegde en gedeelde <strong>be</strong>lastingen,de gewest<strong>be</strong>lastingen, de gemeenschaps<strong>be</strong>lasting,de eigen niet-fiscale ontvangsten en de andereontvangsten.1 De samengevoegdeen gedeelde <strong>be</strong>lastingenDe samengevoegde en gedeelde <strong>be</strong>lastingen diekrachtens de financieringswet aan <strong>Vlaanderen</strong> wordenovergedragen, vormen de <strong>be</strong>langrijkste categorievan de algemene middelen (87%). Het gaatom inkomsten die de federale overheid int, meer<strong>be</strong>paald via de personen<strong>be</strong>lasting en de BTW. Voor<strong>2000</strong> raamt men deze middelen op 552,1 miljardfrank. Ten opzichte van de aangepaste <strong>be</strong>groting1999 verwacht men een stijging met 10,1 miljardfrank. De toegewezen opbrengst uit de personen<strong>be</strong>lasting(54,1% van de algemene middelen) maakt de<strong>be</strong>langrijkste post van de samengevoegde en gedeelde<strong>be</strong>lastingen uit.2 Gewest<strong>be</strong>lastingenDe Vlaamse overheid <strong>be</strong>schikt ook over een aantaleigen inkomstenbronnen. De gewest<strong>be</strong>lastingen zijn<strong>be</strong>lastingen waarvan de Vlaamse overheid de omvangmee kan <strong>be</strong>palen. Met uitzondering van de onroerendevoorheffing en de leegstandsheffing int defederale overheid deze <strong>be</strong>lastingen. Vervolgens stortde federale overheid deze <strong>be</strong>dragen integraal doornaar de Vlaamse overheid. Deze “eigen” inkomstenvertegenwoordigen bijna 7% van de totale middelen.De raming van de inkomsten uit de gewest<strong>be</strong>lastingenvoor <strong>2000</strong> <strong>be</strong>loopt 43 miljard frank. De successierechtenen de registratierechten zijn de <strong>be</strong>langrijksteposten, samen goed voor zo’n 83% van degewest<strong>be</strong>lastingen.De sterke stijging van de <strong>be</strong>grote ontvangsten uit degewest<strong>be</strong>lastingen zet zich ook dit jaar door.Ten opzichte van de aangepaste <strong>be</strong>groting voor1999 stijgt de opbrengst uit de gewest<strong>be</strong>lastingen inEVOLUTIE VAN DE MIDDELEN1996 1997 1998 1999 <strong>2000</strong>Gedeelde en samengevoegde <strong>be</strong>lastingen 446,8 482,5 508,8 541,9 552,1Gewest<strong>be</strong>lastingen 30,2 32,3 33,9 38,4 43,0Gemeenschaps<strong>be</strong>lasting 15,6 16,5 17,2 17,8 18,0Andere ontvangsten 15,9 18,5 15,1 14,5 17,0Totaal 508,5 549,8 575,0 612,6 630,12.2 Evolutie van de middelen (aangepaste <strong>be</strong>grotingsgegevens) van de Vlaamse overheid van 1996 tot <strong>2000</strong>, in miljard frank. Bron: Middelen<strong>be</strong>groting.52VRIND <strong>2000</strong>


<strong>2000</strong> met zo’n 12% en dit vooral onder impuls vande ontvangsten uit successie- en registratierechten.3 Gemeenschaps<strong>be</strong>lastingNaast de gewest<strong>be</strong>lastingen is er ook een gemeenschaps<strong>be</strong>lasting,namelijk het kijk- en luistergeld, datook rechtstreeks ten goede komt aan de Vlaamseoverheid. Sinds 1997 int de Vlaamse overheid hetkijk- en luistergeld zelf, wat twee voordelen heeft.De inningskosten liggen lager en bovendien verlooptde inning efficiënter door de inschakeling vannieuwe informaticatechnologie. Als gevolg van eensensibiliseringscampagne om zwartkijken en -luisterentegen te gaan, heb<strong>be</strong>n zich in de periode okto<strong>be</strong>r1997 - decem<strong>be</strong>r 1997 ruim 70.000 mensenaangemeld die hun kijk- en luistergeld niet <strong>be</strong>taalden.Dat vertegenwoordigt een opbrengst van ruim300 miljoen frank extra.Voor <strong>2000</strong> wordt de opbrengst van het kijk- enluistergeld geraamd op 18 miljard frank.4 Eigen niet-fiscale ontvangstenDeze categorie omvat onder andere de inkomstenuit de verkoop van overheidspublicaties, uit loodsensleepgelden en uit de verkoop van onroerendegoederen. Ze worden niet-fiscaal genoemd omdatde ontvangsten niet uit <strong>be</strong>lastingen voortvloeien. Deniet-fiscale ontvangsten worden voor <strong>2000</strong> geraamdop een <strong>be</strong>drag van iets meer dan 6 miljard frank; ditis zowat 1% van de algemene middelen. Deze ontvangstenzijn over de jaren heen vrij stabiel.5 Andere ontvangstenDeze groep van ontvangsten <strong>be</strong>staat uit de toegewezenontvangsten, de trekkingsrechten tewerkstellingen de dotaties voor buitenlandse studenten. Alsgevolg van het Sint-Elooisakkoord ontvangt deVlaamse Gemeenschap substantieel meer trekkingsrechtenen een grotere dotatie voor buitenlandsestudenten. Deze ontvangsten stijgen met 2,4 miljardfrank ten opzichte van vorig jaar.In principe komen alle ontvangsten terecht in ééngrote pot, de algemene middelen. Er zijn uitzonderingenop dit principe. De milieuheffingen komenniet terecht in de algemene middelen<strong>be</strong>groting,maar worden rechtstreeks toegewezen aan hetMINA-fonds. De raming van de ontvangsten uitdeze milieuheffingen voor <strong>2000</strong> <strong>be</strong>draagt 13,3miljard frank.Uitgaven<strong>be</strong>grotingDe algemene uitgaven van de Vlaamse overheidvoor het jaar <strong>2000</strong> <strong>be</strong>dragen naar schatting 619,3miljard frank in <strong>be</strong>talingskredieten. Vergeleken metvorig jaar is dat een toename van 2,9%. De uitgavenin de periode 1996 tot <strong>2000</strong> namen jaarlijks gemiddeldtoe met 3,7%. Als we de <strong>be</strong>talingskredieten verdelennaar functioneel domein in de aangepaste<strong>be</strong>groting <strong>2000</strong>, dan valt onmiddellijk het groteaandeel van het onderwijs op. Het percentage vande <strong>be</strong>talingskredieten dat naar onderwijs gaat,<strong>be</strong>draagt zo’n 42%. Het gaat voornamelijk om delonen van het onderwijzend personeel. Het domein“welzijn, volksgezondheid en gelijke kansen” verte-UITGAVEN1996 1997 1998 1999 <strong>2000</strong>Absoluut cijfer 536 561,4 573,5 601,9 619,3Absolute groei 25,4 12,1 28,4 17,4Procentuele groei 4,7% 2,2% 5,0% 2,9%2.3 Evolutie van de uitgaven van de Vlaamse overheid van 1996 tot<strong>2000</strong>, in miljard frank (1996-<strong>2000</strong>: aangepaste <strong>be</strong>grotingsgegevens).Bron: Algemene uitgaven<strong>be</strong>groting.VLAAMSE GEWESTBELASTINGEN1997 1998 1999 <strong>2000</strong>Spelen en weddenschappen 947 962 900 862Automatische ontspanningstoestellen 976 1.110 1.376 1.569Openings<strong>be</strong>lasting 349 354 320 368Successierechten 13.869 14.800 17.600 19.686Onroerende voorheffing 3.795 3.856 3.910 3.910Registratierechten 11.960 12.500 14.000 16.389Leegstandsheffing 405 285 160 110Verwijlintresten 150 150Totaal 32.301 33.867 38.416 43.0442.4 Evolutie van de Vlaamse gewest<strong>be</strong>lastingen, van 1997 tot <strong>2000</strong>, in miljoen frank (1997-<strong>2000</strong>: aangepaste <strong>be</strong>grotingsgegevens). Bron: Middelen<strong>be</strong>groting.Financiën en <strong>be</strong>groting 53


genwoordigt zo’n 11,5% van de algemene uitgaven<strong>be</strong>groting.Binnen dit domein gaat het grootste deelvan het geld naar gehandicaptenzorg. Het laatste<strong>be</strong>leidsdomein met een aandeel van meer dan 10% ishet domein “lokale overheden”. Hier vloeit hetgrootste deel naar het gemeentefonds, een <strong>be</strong>langrijkefinancieringsbron voor de gemeenten.Volledigheidshalve moet vermeld worden dat dezeuitgaven niet de uitgaven omvatten die het Minafondsin <strong>2000</strong> voorziet. De uitgaven voor milieu zijnop die manier met ongeveer de helft onderschat.BegrotingssaldoOok in <strong>2000</strong> voorziet de Vlaamse overheid eenoverschot op haar <strong>be</strong>groting. De ingeschreven <strong>be</strong>talingskredietenzijn de kredieten voorzien om tevoldoen aan de verplichtingen die men in <strong>2000</strong>BETALINGSKREDIETEN PER BELEIDSDOMEIN<strong>2000</strong> AANGEPAST VERDELING %Statutaire werking 3.616,7 0,58Kanselarij 454,1 0,07Buitenlands <strong>be</strong>leid 887,4 0,14Brusselse aangelegenheden 1.169,3 0,19Statistiek 10,9 0,00Financiën 27.972,5 4,52Gebouwen en ambtenaren 24.391,1 3,94Onderwijs 260.317,3 42,03Welzijn, gezondheid en gelijke kansen 71.063,4 11,47Cultuur en jeugd 11.619,0 1,88Toerisme 1.114,5 0,18Economie 12.665,8 2,05Werkgelegenheid 32.152,0 5,19Lokale overheden 62.162,1 10,04Land- en tuinbouw 2.043,4 0,33Milieu 13.478,4 2,18Ruimtelijke ordening 790,0 0,13Monumenten en landschappen 1.530,9 0,25Vlaams woon<strong>be</strong>leid 11.388,5 1,84Mobiliteit 54.347,5 8,78Wetenschappen 15.258,8 2,46Media 9.030,0 1,46Sport 1.603,6 0,26Energie 222,2 0,04Totaal 619.289,42.5 Uitgaven (<strong>be</strong>talingskredieten) van de Vlaamse overheid in <strong>2000</strong>, inmiljoen frank (op basis van de aangepaste <strong>be</strong>grotingsgegevens).Bron: AZF, afdeling Budgettering.aangaat, of in de voorgaande jaren aangegaan heeft.Deze liggen lager dan de door de Vlaamse regeringvoor <strong>2000</strong> geraamde middelen. Het <strong>be</strong>grotingsoverschotvoor <strong>2000</strong> <strong>be</strong>draagt 10,8 miljard frank.De <strong>be</strong>groting <strong>2000</strong> voldoet aan de engagementendie de Vlaamse regering heeft aangegaan in hetkader van het Europees stabiliteitspact en hetBelgisch stabiliteitsprogramma. De Vlaamse regeringheeft ervoor geopteerd om het scenario B vande Hoge Raad van Financiën (HRF) na te leven.Dit wil zeggen dat men gedurende de periode2001-2010 een structureel <strong>be</strong>grotingsoverschotnastreeft dat weliswaar afneemt naar het einde vande periode toe. De aangepaste Vlaamse <strong>be</strong>groting<strong>2000</strong> voldoet ruimschoots aan de HRF-norm (in<strong>2000</strong>: 14,4 miljard frank).De <strong>be</strong>groting <strong>2000</strong> voorziet een gecorrigeerd saldovan 20 miljard frank of 5,6 miljard hoger dan de nate leven norm.Netto te financieren saldoHet netto te financieren saldo (NFS) op kasbasisgeeft het verschil weer tussen de kasontvangstenBEGROTINGSSALDO1996 1997 1998 1999 <strong>2000</strong>Ontvangsten 508,4 549,9 574,9 612,6 630,1Uitgaven 536,0 561,4 573,5 601,9 619,3Begrotingssaldo -27,6 -11,5 1,4 10,7 10,82.6 Evolutie van het <strong>be</strong>grotingssaldo, van 1996 tot <strong>2000</strong> (op basis vanaangepaste <strong>be</strong>grotingsgegevens), in miljard frank.Bron: Middelen- en uitgaven<strong>be</strong>groting.020105-50-40-30-20-100102030NETTO TE FINANCIEREN SALDO2.7 Evolutie van het netto te financieren saldo op kasbasis, in miljardfrank, van 1996 tot <strong>2000</strong> (1996-1999: situatie op 31 decem<strong>be</strong>r; <strong>2000</strong>*:situatie op 31 augustus). Bron: AZF, afdeling Financieel Management.0201061996 1997 1998 1999 <strong>2000</strong>*02010454VRIND <strong>2000</strong>


en kasuitgaven (zonder de aflossingen van degeconsolideerde schuld). Het komt overeen methet <strong>be</strong>drag dat de Vlaamse overheid zou moetenlenen om haar geplande uitgaven te doen.De laatste jaren daalt het netto te financieren saldostelselmatig. Sinds 1997 is het netto te financierensaldo negatief doordat de ontvangsten van deVlaamse overheid groter zijn dan haar uitgaven.Dit <strong>be</strong>tekent dat de Vlaamse overheid sinds 1997haar uitgaven niet langer moet financieren door hetaangaan van bijkomende leningen en dit saldo kanaanwenden om de <strong>be</strong>staande schuld af te bouwen.Op 31 augustus <strong>2000</strong> <strong>be</strong>droeg het netto te financierensaldo -26,1 miljard frank.Ter vergelijking: vorig jaar <strong>be</strong>droeg het netto tefinancieren saldo in augustus -25 miljard.35030025020015010050VLAAMSE SCHULDENLAST020107Schuld<strong>be</strong>heer01996 1997 1998 1999 <strong>2000</strong>*De totale schuldenlast van de Vlaamse overheid vermindertstelselmatig sedert 1996. Aangezien erbovenop de gerealiseerde budgettaire overschottenook nog terug<strong>be</strong>talingen ge<strong>be</strong>urden vanuit de<strong>be</strong>groting, is de schuld aanzienlijk afgebouwd.Momenteel <strong>be</strong>draagt de totale Vlaamse schuld226 miljard frank (situatie op 31/8/<strong>2000</strong>).Dit is een daling met 11,4% ten opzichte van desituatie eind vorig jaar en een daling met 34,2% tenopzichte van de totale schuld op het eind van 1996.De schuld van de Vlaamse overheid kan uitgesplitstworden in twee componenten: de directe en deindirecte schuld.De directe schuld is gegroeid uit de leningen die deVlaamse overheid jaarlijks heeft aangegaan om het<strong>be</strong>grotingstekort (NFS) te financieren.Sinds 1997 daalt de directe schuld omdat er danvoor het eerst een overschot werd gerealiseerd.Ten opzichte van eind 1996 verminderde de directeschuld reeds met 38,2%.De indirecte schuld <strong>be</strong>staat uit de leningen dieVlaamse openbare autonome instellingen of lokaleoverheden in het Vlaamse Gewest afsloten om huneigen financierings<strong>be</strong>hoeften te dekken. Daarvanneemt de Vlaamse overheid de financiële lastengeheel of gedeeltelijk op zich. De indirecte schulddaalde dit jaar met 2 miljard ten opzichte van desituatie eind vorig jaar.De combinatie van een dalende rente en een afbouwendeschuld oefende een positieve invloed uitop de evolutie van de rentelasten met <strong>be</strong>trekkingtot de directe en indirecte schuld van de VlaamseGemeenschap. Zo is de totale rentelast gedaaldvan 17,7 miljard frank in 1996 tot 10,3 miljardfrank in 1999.2.8 Omvang en evolutie van de Vlaamseschuldenlast, van 1996 tot <strong>2000</strong>, in miljardfrank (cijfers voor de periode 1996-1999:situatie op 31/12; <strong>2000</strong>: situatie op 31 augustus).Bron: AZF, afdeling Financieel Management.RENTELASTENdirecte schuld(incl. kastoestand)indirecte schuld(excl. aquafin)totale schuldJAAR NETTO AFLOSSINGEN TOTALE LASTRENTELASTEN UIT DE BEGROTING OP DE BEGROTING1996 -17.681 -10.572 -28.2531997 -16.614 -10.124 -26.7381998 -13.844 -14.735 -28.5781999 -10.276 -16.636 -26.9122.9 Rentelasten met <strong>be</strong>trekking tot de totale directe enindirecte schuld van 1996 tot 1999, in miljoenen frank.Bron: Algemene uitgaven<strong>be</strong>groting.V OOR MEER INFORMATIEWebsites:http://www.vlaanderen.<strong>be</strong>/ned/sites/financien/index.htmlPublicaties:Vlaamse regering, De Vlaamse <strong>be</strong>groting: een klarekijk op de cijfers, Brussel <strong>2000</strong>. Deze publicatie kanu downloaden op de volgende website:http://www.vlaanderen.<strong>be</strong>/ned/sites/publicaties/index.htmlFinanciën en <strong>be</strong>groting 55


3. Buitenlands<strong>be</strong>leid,buitenlandsehandel enontwikkelingssamenwerkingSteeds meer <strong>be</strong>slissingen die ingrijpend zijn voor het leven van deVlamingen, worden op een internationaal niveau getroffen. Het is dus van<strong>be</strong>lang dat <strong>Vlaanderen</strong> op de internationale scène aanwezig is. Het aantalverdragen, en meer in het bijzonder de verdragspartners waarmee deVlaamse overheid overeenkomsten afsluit, geeft een aanwijzing van de internationaleoriëntatie van <strong>Vlaanderen</strong>.De officiële ontvangst van de minister-president door buitenlandse staatshoofdenen regeringsleiders is een indicatie van groeiende internationaleerkenning. De mate waarin de Vlaamse overheid bijdraagt tot de internationaleinstellingen en een netwerk van officiële vertegenwoordigers toonteveneens hoe internationaal georiënteerd het Vlaamse <strong>be</strong>leid is.Zowel de export als de buitenlandse investeringen in <strong>Vlaanderen</strong> zijn van<strong>be</strong>lang voor de economie, de werkgelegenheid en finaal de welvaart.Vandaar dan ook de bijdrage van Vlaamse overheid tot het <strong>be</strong>stendigen enver<strong>be</strong>teren van de exportprestaties van de Vlaamse ondernemers en het aantrekkenvan buitenlandse investeerders.<strong>Vlaanderen</strong> wil ook een bijdrage leveren om de verschillen in welvaart en56VRIND <strong>2000</strong>


welzijn tussen de Westerse landen en landen in ontwikkeling te verkleinen.In 1999 heeft de Vlaamse regering voor het eerst ontwikkelingssamenwerkinglosgekoppeld van het algemeen buitenlands <strong>be</strong>leid. Er werd tevens eenminister van ontwikkelingssamenwerking aangeduid. Krachtlijnen van het<strong>be</strong>leid zijn ondermeer: sensibilisatie en projecten, geografische concentratieen thematische vernieuwing. Een eerste indicatie hiervan vinden we terug inde <strong>be</strong>steding van de Vlaamse middelen voor ontwikkelingssamenwerking.Blikvangers• De Vlaamse officiële vertegenwoordiging in het buitenland is in 1999 verder uitgebouwd. Zo werd ereen gemeenschapsattaché <strong>be</strong>noemd in Berlijn en nam het aantal economische vertegenwoordigers toe.• De Vlaamse uitvoer verdub<strong>be</strong>lde bijna tussen 1993 en 1999. Vlaamse uitvoerders blijven in toenemendemate steunaanvragen indienen bij de Vlaamse overheid om hun <strong>be</strong>urs<strong>be</strong>zoeken en prospectiereizente financieren.• Het aantrekken van buitenlandse investeerders naar <strong>Vlaanderen</strong> <strong>be</strong>reikte in 1999 opnieuw een piek.Zowel het aantal projecten als de geïnvesteerde <strong>be</strong>dragen stegen ten opzichte van voorgaande jaren.De meeste investeringen kwamen uit de VSA (40%) en de informatie-technologie was de populairstesector.• De Vlaamse ontwikkelingssamenwerking krijgt steeds meer gestalte. De Vlaamse kredieten namentussen 1998 en <strong>2000</strong> toe met liefst 160%.Buitenlands <strong>be</strong>leid, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking 57


3.1 Internationale oriëntatievan <strong>Vlaanderen</strong>Internationaleovereenkomsten<strong>Vlaanderen</strong> gaat internationale overeenkomsten aanvan diverse aard, zowel met landen als met regio’s.Sinds 1993 is <strong>Vlaanderen</strong> <strong>be</strong>voegd om autonoomexclusieve verdragen te sluiten met buitenlandsepartners. Ongeveer 7 op 10 van de exclusieve verdragenwordt bilateraal aangegaan. Gemengde verdragenworden meer in multilateraal verband afgesloten.Bij de culturele akkoorden, die meer dan ééndomein kunnen <strong>be</strong>strijken, blijkt onderwijs in meerdan de helft van de overeenkomsten aan bod tekomen. Europa voert de lijst aan van meest gegeerdecontinenten, zowel bij de culturele akkoorden alsde transnationale contracten. Azië en Amerika volgenop enige afstand.In strikte zin maken intentieverklaringen geen deeluit van de internationale overeenkomsten omdat zijgeen bindende juridische waarde heb<strong>be</strong>n. Zegeven enkel een politiek signaal. Tussen septem<strong>be</strong>r1989 en februari 1999 onderschreef de Vlaamseregering – of leden ervan – 41 intentieverklaringenmet een buitenlandse partner. Zuid-Afrika is koploperen neemt samen met Tsjechië en Nederlandbijna de helft van dit soort overeenkomsten voorzijn rekening.INTERNATIONALE OVEREENKOMSTENEXCLUSIEVEVERDRAGEN*GEMENGDEVERDRAGEN**Bilateraal 15 16BLEU – 38Benelux – 1EU – 47Raad van Europa – 8Multilateraal 6 49Totaal 21 1593.1 Aantal exclusieve en gemengde verdragen waarbij <strong>Vlaanderen</strong>als partij <strong>be</strong>trokken is, 11/8/<strong>2000</strong>. Bron: COO, ABB.* Verdragen waarvoor de Vlaamse regering, sinds de inwerkingtredingvan de jongste staatshervorming, exclusief <strong>be</strong>voegd is.** Verdragen rond aangelegenheden waarvoor zowel de federale als deVlaamse overheid <strong>be</strong>voegd is.030100INTERNATIONALE OVEREENKOMSTENCULTURELE AKKOORDEN*TRANSNATIONALE CONTRACTEN**EUROPA AFRIKA AMERIKA AZIË TOTAAL TOTAALAantal 24 6 9 10 49 26Beleidsdomein*** Economie en werkgelegenheid – – 1 – 1 3Leefmilieu en infrastructuur 15 5 7 4 31 6Onderwijs 18 5 8 5 36 14Welzijn, volksgezondheid en cultuur 19 5 8 5 37 1Wetenschap en technologisch onderzoek 17 5 8 5 35 43.2 Aantal culturele akkoorden en transnationale contracten waarbij <strong>Vlaanderen</strong> als partij <strong>be</strong>trokken is, met aanduiding naar <strong>be</strong>leidsdomein, 11/8/<strong>2000</strong>.Bron: COO, ABB.* Verdragen die door de federale overheid gesloten zijn, voor de jongste staatshervorming, en die materies <strong>be</strong>treffen waar gemeenschappen en gewesten voor<strong>be</strong>voegd zijn.** Verbintenissen tussen 2 staten/regio’s waarvan tenminste 1 geen <strong>be</strong>voegdheid heeft om verdragen te sluiten.*** Eén cultureel akkoord of transnationaal contract kan meerdere <strong>be</strong>leidsdomeinen <strong>be</strong>strijken. 03010158VRIND <strong>2000</strong>


Officiële ontvangstenHet symbolisch <strong>be</strong>lang van een officiële ontvangst isbijzonder groot. Ze staat immers voor de impliciete,constitutionele erkenning van <strong>Vlaanderen</strong> door hetbuitenland. De Vlaamse minister-president werdmeermaals officieel ontvangen door buitenlandsestaatshoofden en regeringsleiders.Daarnaast heeft hij ook talloze werk<strong>be</strong>zoeken afgelegd.INTENTIEVERKLARINGENLAND/REGIO/MULTILATERALE INSTELLING AANTAL BELEIDSDOMEIN*ECONOMIE EN LEEFMILIEU EN ONDERWIJS WELZIJN, WETENSCHAP ENWERKGELEGENHEID INFRASTRUCTUUR VOLKSGEZONDHEID TECHNOLOGISCHEN CULTUURONDERZOEKBaden-Württem<strong>be</strong>rg 1 x x x xCatalonië 1 x x x x xChina 2 x xEstland 1 xHongarije 2 x x x xIAO 1 x xLetland 1 x xLitouwen 3 x xNederland 4 x x x xNord-Pas de Calais 1 x x x x xNordrhein-Westfalen 2 x x xPolen 2 xTsjechië 5 x x x x xTunesië 1 xUNESCO 1 x x xVietnam 3 xVerenigde Staten 1 xZuid-Afrika 9 x x x xTotaal 41 12 14 11 8 53.3 Aantal intentieverklaringen per buitenlandse partner, met aanduiding naar <strong>be</strong>leidsdomein, 12/5/<strong>2000</strong>. Bron: COO, ABB.* Eén intentieverklaring kan meerdere <strong>be</strong>leidsdomeinen <strong>be</strong>strijken.030102SAMENWERKINGSPROJECTEN MET DE IAOFINANCIËLE BIJ-LAND PROJECT LOOPTIJD DRAGE VLAANDEREN(IN US $)Baltische Staten versterken van de werkgeversorganisaties 1997-1999 265.000Chili opleiding van consulenten inzake <strong>be</strong>drijfs<strong>be</strong>heer en technische steun voor KMO’s 1997-1999 580.000Chili strategies and tools against social exclusion poverty 1998-<strong>2000</strong> 110.000Hongarije versterken van KMO-ondersteunende instellingen 1998-<strong>2000</strong> 310.000Palestinaorganisatie en <strong>be</strong>heer van de werknemersorganisties in de Gazastrooken de westelijke Jordaanoever1997-1999 165.000Rusland ontwikkeling van modulaire opleidingssystemen te Sint-Petersburg 1997-<strong>2000</strong> 800.000Vietnamoprichting van een vormings- en adviescentrum voor KMO’s binnen deuniversiteit voor economische wetenschappen in Ho Chi Minh-stad1998-<strong>2000</strong> 650.0003.4 Overzicht van de lopende Vlaamse samenwerkingsprojecten met de IAO, 1997-<strong>2000</strong>. Bron: COO, ABB. 030104Buitenlands <strong>be</strong>leid, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking 59


Internationaleorganisaties<strong>Vlaanderen</strong> is op verschillende manieren <strong>be</strong>trokkenbij tal van multilaterale instellingen. Dat ge<strong>be</strong>urt viadeelname aan comités en werkgroepen, of via participatieaan allerlei projecten en programma’s.Zo heeft de Vlaamse regering in 1994 een samenwerkingsfondster waarde van 16 miljoen frankopgericht bij de Europese Bank voor Wederopbouwen Ontwikkeling (EBRD). In 1998 volgde eenVlaams milieufonds van 40 miljoen frank bij deWereldbank. In dat kader worden allerlei projectengeselecteerd, medegefinancierd en uitgevoerd. Opdie manier stimuleert men de samenwerking en kennisoverdrachttussen de verschillende partners. Ookbij de UNESCO is er een Vlaams wetenschappelijksamenwerkingsfonds van jaarlijks 45 miljoen frank,naast projectmatige acties in het kader van hetsamenwerkingsakkoord dat <strong>Vlaanderen</strong> met deUNESCO sloot in 1998.<strong>Vlaanderen</strong> zetelt in comités en werkgroepen, maarheeft ook diverse samenwerkingsprojecten lopenbij de Internationale Ar<strong>be</strong>idsorganisatie (IAO).Voor de periode 1997-<strong>2000</strong> komt de totale financiëlebijdrage van <strong>Vlaanderen</strong> voor deze projectenop 2,88 miljoen US $. Ook met de United NationsUniversity (UNU) heeft de Vlaamse overheidsamenwerkingsprojecten lopen ter waarde van42,4 miljoen frank voor de periode 1998-2002.Binnen de Organisatie voor EconomischeSamenwerking en Ontwikkeling (OESO) en deRaad van Europa is <strong>Vlaanderen</strong> op verschillendeterreinen actief. Bij de Wereldorganisatie voorToerisme (WTO) en de Wereldgezondheidsorganisatie(WGO) <strong>be</strong>perkt de rol van <strong>Vlaanderen</strong>zich meer tot louter lidmaatschap.OFFICIËLE ONTVANGSTENJAAR LAND/REGIO STAATSHOOFD1994 Tsjechië president Vlaclav HavelHongarije president Arpad Göncz1995 Polen president Lech WalesaFrankrijk president François MitterandChilipresident Eduardo Frei1996 Estland president Lennart MeriLetland president Guntis UlmanisLitouwen president Algirdas BrazauskasZuid-Afrika president Nelson Mandela1997 Roemenië president Emil ConstantinescuNederland minister-president Wim Kok1998 Portugal president Jorge SampaioBaskenland president José Antonio ArdanzaSlovenië president Milan Kucanpremier Janez DrnovsekHongarije president Arpad Gönczpremier Viktor OrbanPolenpremier Jerzy Buzek1999 Catalonië president Jordi PujolNordrhein- minister-presidentWestfalen Wolfgang ClementNederland minister-president Wim Kok<strong>2000</strong> Berlijn minister-president E<strong>be</strong>rgard DiepgenBrandenburg minister-president Manfred StolpeLuxemburg premier Jean-Claude JunckerNordrhein- minister-presidentWestfalen Wolfgang ClementZuid-Afrika President Thabo M<strong>be</strong>ki3.5 Officiële ontvangsten van de minister-president door staatshoofden enregeringsleiders in het buitenland, 1994 - novem<strong>be</strong>r <strong>2000</strong>. Bron: COO, ABB.60VRIND <strong>2000</strong>


3.2 VlaamsevertegenwoordigingVlamingen in de wereldHoeveel Vlamingen er in het buitenland leven enwerken, is niet <strong>be</strong>kend. Er <strong>be</strong>staat geen verplichtingom gegevens centraal bij te houden.De stichting Vlamingen in de Wereld (VIW) kreegvan de Vlaamse overheid in <strong>2000</strong> een werkingstoelagevan 13 miljoen frank. Dat geld was <strong>be</strong>doeld omhet adressen<strong>be</strong>stand van Vlaamse landgenoten in hetbuitenland verder uit te bouwen en - weliswaarinformele - netwerken op te zetten. Op 20 juli <strong>2000</strong><strong>be</strong>schikte deze instelling over een inventaris met15.671 adressen. Van ongeveer een derde kent mengeslacht, opleiding, <strong>be</strong>roep en de gemeente vanherkomst. De provincie Antwerpen staat op kopgevolgd door West-<strong>Vlaanderen</strong>. De Europese Unietrekt het meeste Vlamingen aan. Noord-Amerikakomt op de tweede plaats.3530VLAMINGEN IN DE WERELD030200Officieel netwerkvan VlaamsevertegenwoordigersSinds <strong>Vlaanderen</strong> naar buiten treedt als een volwaardigeinternationale partner is de officiële vertegenwoordigingin het buitenland de laatste jaren sterkuitgebouwd.De Vlaamse vertegenwoordiging is divers, wereldwijdverspreid en verloopt via verschillende netwerken.Op termijn wil men komen tot één netwerkwaarin de gespecialiseerde netwerken, elk met eeneigen opdracht, complementair kunnen functioneren.Deze trend komt reeds tot uiting in Oostenrijk,waar men sinds novem<strong>be</strong>r 1994 de eerste geïntegreerdevertegenwoordiging opende. Het VlaamsHuis in Wenen huisvest de kantoren van de attachévan de Vlaamse Gemeenschap, de economische vertegenwoordigeren de vertegenwoordiger vanToerisme <strong>Vlaanderen</strong>. Zo krijgt de vertegenwoordigingin het buitenland een duidelijk herkenbaarVLAMINGEN IN DE WERELD25Limburg9%West-<strong>Vlaanderen</strong>25%2015Vlaams-Brabant15%1050Europese UnieRest van EuropaNoord-AmerikaMidden- enZuid-AmerikaAfrikaMidden-Oostenen AziëOceaniëAntwerpen30%Oost-<strong>Vlaanderen</strong>21%3.6 Spreiding van de Vlamingen in de wereld,naar geslacht, in %, op 20 juli <strong>2000</strong>. Bron: VIW.vrouwenmannen3.7 Spreiding van de Vlamingen in de wereld, naar provincie vanherkomst, in %, op 20 juli <strong>2000</strong>. Bron: VIW.Buitenlands <strong>be</strong>leid, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking 61


VLAAMSE VERTEGENWOORDIGING IN DE WERELD3.8 Overzicht van de verschillende vertegenwoordigers per werelddeel,overzicht augustus <strong>2000</strong>.Bron: COO, ABB.attachés van de Vlaamse GemeenschapVlaamse economische vertegenwoordigers en handelssecretarisseninvesteringsprospectoren en technologisch attachéVlaamse toeristische promotie en VLAMVVOB-vertegenwoordigersEUROPAOsloStockholmHelsinkiVlaams gezicht en verloopt de onderlinge coördinatievan de diensten vlotter. Ook in Den Haag werdin novem<strong>be</strong>r 1999 een geïntegreerde Vlaamse vertegenwoordiginggeopend. Er zijn plannen voor eensoortgelijke integratie in Berlijn en in Parijs.LissabonMadridDublin3.9 Overzicht van deverschillendevertegenwoordigersin Europa, overzichtaugustus <strong>2000</strong>.Bron: COO, ABB.VilniusKopenhagenDenLonden HaagBerlijnPozanGdanskBrussel DüsseldorfWarschauRijselKeulenStuttgart PraagParijsNantesMünchenBordeaux Zurich WenenBudapestMilaanLyonBarcelonaRomeAtheneattachés van de Vlaamse GemeenschapVlaamse economische vertegenwoordigersinvesteringsprospectorenen technologisch attachéVlaamse toeristische promotie en VLAMVVOB-vertegenwoordigers1 GemeenschapsattachésAnno <strong>2000</strong> telt de Vlaamse overheid 7 attachés vande Vlaamse Gemeenschap die deel uitmaken van deadministratie Buitenlands Beleid. Zij zijn de diplomatiekevertegenwoordigers van de Vlaamse regeringin Berlijn, Den Haag, Wenen-Praag-Budapest,Washington, Tokio, Pretoria en de Europese Unie.Er werd <strong>be</strong>slist om gemeenschapsattachés te plaatsenin elk van de buurlanden. Op korte termijnkomen er bijgevolg ook attachés in Parijs enLonden. Tevens komt ook Kopenhagen in aanmerkingals standplaats, om zo een brug naar deNoordse landen te leggen.Het werkterrein van een attaché <strong>be</strong>strijkt in feitebijna alle domeinen die tot de <strong>be</strong>voegdheid van deVlaamse regering <strong>be</strong>horen. Uitzonderingen daaropzijn het aantrekken van de buitenlandse investeringenen het promoten van export en toerisme.62VRIND <strong>2000</strong>


De attaché verschaft doelgerichte informatie over<strong>Vlaanderen</strong> aan de lokale instanties. Daarnaast zalhij ook informatie inwinnen over mogelijke samenwerkingsvormenmet <strong>Vlaanderen</strong>.2 Vlaamse economischevertegenwoordigersExport <strong>Vlaanderen</strong> <strong>be</strong>schikte in augustus <strong>2000</strong> overeen netwerk van 79 Vlaamse economische vertegenwoordigersen handelssecretarissen die wereldwijdverspreid zijn. Eén van de <strong>be</strong>langrijkste taken van devertegenwoordigers is het opsporen van exportkansenbinnen het ambtsgebied. Ook dienen zij tijdig<strong>be</strong>langrijke marktevoluties te signaleren. In hunruim <strong>be</strong>voegdheidspakket steekt het aanknopen vancontacten met handelspartners, het uitwerken vancommerciële samenwerkingsvormen, het inwinnenvan informatie, het organiseren van ontmoetingsdagenen zendingen.voor respectievelijk de Franse en Zwitserse, en deDuitse en Oostenrijkse handel.5 VVOB vertegenwoordigersDe Vlaamse Vereniging voor Ontwikkelingssamenwerkingen Technische Bijstand (VVOB) participeertbij de uitbouw van onderwijs, opleidings- enonderzoeksprogramma’s in landen in ontwikkeling.Ongeveer 150 VVOB-coöperanten zijn actief in een12-tal landen in Afrika, Azië en Midden-Amerika.Daarnaast zijn er 10 VVOB-medewerkers <strong>be</strong>trokkenbij de organisatie van Nederlands taalonderwijs en hetuitdragen van de Vlaamse cultuur in het buitenland.3 Vlaamse investeringsprospectorenentechnologisch attachéIn <strong>2000</strong> <strong>be</strong>schikte de Dienst Investeren <strong>Vlaanderen</strong>(DIV) over 8 investeringsprospectoren met standplaatsin Boston, Chicago, Dallas, San Francisco,Tokio, Singapore en Brussel. Hun primordialeopdracht is het opsporen van kandidaat-investeerdersen hen ervan overtuigen dat <strong>Vlaanderen</strong> eengeschikte regio is om in te investeren.De technologisch attaché heeft zijn basis in Tokio.Hij staat in voor het opsporen, informeren en <strong>be</strong>geleidenkandidaat-investeerders in sectoren die zeerkennisintensief zijn. Dergelijke investeringen naar<strong>Vlaanderen</strong> halen, leidt meteen ook tot het binnenbrengenvan spitstechnologie.4 VertegenwoordigersToerisme <strong>Vlaanderen</strong>en VLAMToeristische promotie valt onder de <strong>be</strong>voegdheidvan Toerisme <strong>Vlaanderen</strong>. Hun kernopdracht<strong>be</strong>staat uit het promoten van <strong>Vlaanderen</strong> als vakantie<strong>be</strong>stemmingin binnen- en buitenland.Het Vlaams promotiecentrum voor Agro- enVisserijmarketing (VLAM) is een organisatie naarprivaat recht. Ze promoot de Vlaamse landbouw-,tuinbouw- en visserijproducten in binnen- enbuitenland. De buitenlandse promotie is eerder handelsgerichten de VLAM-werking spitst zich vooraltoe op de contacten met de distributie. De VLAM<strong>be</strong>schikte in <strong>2000</strong> nog steeds over 2 vertegenwoordigersmet standplaats in Parijs en Keulen. Zij dienenals aanspreekpunt van de Vlaamse landbouwBuitenlands <strong>be</strong>leid, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking 63


3.3 Extern economisch <strong>be</strong>leidBuitenlandse handelExport<strong>Vlaanderen</strong> exporteerde volgens het Instituut voorde Nationale Rekeningen (INR) in 1999 voor een<strong>be</strong>drag van 5.193 miljard frank aan (tastbare)goederen.Dit is zo maar even 76,6% van de totale Belgischeuitvoer. Een <strong>be</strong>langrijk deel van deze sterke Vlaamseprestatie is te verklaren door het zogenaamde‘poorteffect’.De <strong>be</strong>langrijke havens en luchthavens situeren zichimmers in <strong>Vlaanderen</strong> en heel wat van de exportactiviteitenworden daar geregistreerd.De Vlaamse uitvoer zit in de lift. In 1999 lag detotale waarde van de uitvoer 85,5% hoger dan in1993. Recente cijfers <strong>be</strong>vestigen deze sterke trend:in het tweede kwartaal van <strong>2000</strong> was de uitvoerwaarde20,2% hoger dan tijdens hetzelfde kwartaalvan 1999.De Vlaamse export is sterk georiënteerd op onzeEuropese partners en op onze buurlanden in het bijzonder.Onze <strong>be</strong>langrijkste klant is Duitsland.Tussen 1993 en 1999 groeide de uitvoer naarDuitsland minder sterk dan gemiddeld. Ook is deexportgroei naar de EU <strong>be</strong>duidend lager dan voorde rest van Europa.Amerika wint aan <strong>be</strong>lang. De uitvoertoename naarAzië oogt minder spectaculair en klimt uit een dal:de financieel-economische crisis van 1997-‘98 zorgdevoor een terugloop van onze export naar dezeregio. Sindsdien herpakt de Vlaamse uitvoer naarAzië zich.De <strong>be</strong>langrijkste productgroepen in de Vlaamseexport waren in 1999 machines en instrumenten,vervoermaterieel en chemische producten. Het aandeelvan machines en instrumenten en van chemischeproducten neemt sedert 1993 merkelijk toe.UITVOER NAAR LANDTOTAAL (miljard frank) 5.193EUROPA 80,2%Europese Unie 74,4%waarvan: Duitsland 17,9%Frankrijk 14,9%Verenigd Koninkrijk 11,0%Nederland 13,2%Italië 5,4%Spanje 3,8%Rest van Europa 5,8%waarvan: Zwitserland 1,5%Rusland 0,4%Polen 0,9%AFRIKA 1,7%AMERIKA 7,1%Noord-Amerika 6,1%waarvan: Verenigde Staten 5,6%Latijns-Amerika 1,0%waarvan: Brazilië 0,3%AZIË 10,3%Nabije en Midden-Oosten 3,4%waarvan: Israël 2,2%Oost-Azië 6,9%waarvan: Indië 2,3%China 0,6%Japan 1,4%Hong-Kong 0,8%OCEANIË 0,5%REST 0,4%3.10 Uitvoer van het Vlaamse Gewest naar land van <strong>be</strong>stemming in 1999.Aandeel van de diverse landen, in %. Bron: INR.64VRIND <strong>2000</strong>


UITVOER NAAR PRODUCTGROEPVee, dieren, vlees en zuivel 2,3%Plantaardige producten 3,2%Voeding 4,4%Minerale producten 2,8%Chemische producten 14,5%Kunststof- en rub<strong>be</strong>rproducten 8,1%Hout, papier en karton 3,2%Textiel, confectie en schoeisel 7,9%Keramische producten, cement en glas 1,1%Edelstenen 9,5%Onedele metalen 7,0%Machines en instrumenten 17,5%Vervoermaterieel 15,4%Diverse 3,1%Totaal 100,0%3.11 Uitvoer van het Vlaamse Gewest naar productgroep in 1999.Aandeel van de diverse productgroepen, in %. Bron: INR.Export<strong>be</strong>vorderingExport <strong>Vlaanderen</strong> wil de export van de Vlaamseondernemers <strong>be</strong>vorderen. Zo vangen de exportcentravan Export <strong>Vlaanderen</strong> de <strong>be</strong>drijfsleiders enexportmanagers op die met tal van vragen overexport komen aankloppen.Kenmerkend voor 1999 is de verdere daling in hettotaal aantal gestelde vragen om adressen, inlichtingenen marktonderzoeken. Dit is ondermeerhet gevolg van de toegenomen hoeveelheid informatiedie in de wekelijkse Exportbrief terug tevinden is.Een tweede factor is het grote aantal contacten dattot stand kwam tijdens de in 1998 opgestarteExportdagen. Deze bieden de Vlaamse uitvoerdersde kans om op een gestructureerde manier met eenhele regio kennis te maken. De vijf reeksenExportdagen die in 1999 werden georganiseerd,trokken 628 deelnemers. In totaal maakten zeongeveer 2.000 individuele afspraken.De grootste opkomst werd genoteerd voor de regioCentraal- en Oost-Europa.EXPORTCENTRAGOEDGEKEURDE STEUNAANVRAGEN8.0000303021.4000303047.0001.2006.0001.0005.0004.0008003.0006002.0004001.000<strong>2000</strong>1995 1996 1997 1998 199901993 1994 1995 1996 1997 1998 19993.12 Evolutie van aantal vragen om adressen,inlichtingen en marktonderzoeken bij deExportcentra, van1995 tot 1999.Bron: Export <strong>Vlaanderen</strong>, APS-<strong>be</strong>werking.inlichtingen enmarktonderzoekenadressen3.13 Evolutie van het aantalgoedgekeurde steunaanvragen,van 1993 tot 1999. Bron: Export <strong>Vlaanderen</strong>,APS-<strong>be</strong>werking.prospectie-initiatieven<strong>be</strong>ursdeelnamesEXPORTDAGENCENTRAAL- EN NOORD- ZUID- AZIË EN NOORD- ENOOST-EUROPA EUROPA EUROPA OCEANIË ZUID-AMERIKADeelnemende <strong>be</strong>drijven 212 80 113 108 56Inschrijvingen workshops 356 233 166 128 245Individuele afspraken 452 434 349 361 3853.14 Overzicht aanwezigheid <strong>be</strong>drijven op Exportdagen, georganiseerd per regio, 1999. Bron: Export <strong>Vlaanderen</strong>.Buitenlands <strong>be</strong>leid, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking 65


Noord-Amerika14%Nabije enMidden-Oosten15%STEUN PROSPECTIE-INITIATIEVENAndere9%Oceanië4%Latijns-Amerika10%Afrika7%Azië20%Europabinnen EER18%Europa buiten EER3%3.15 Geografische spreiding van prospectie-initiatieven van ondernemingen,in %, 1999. Bron: Export <strong>Vlaanderen</strong>.BUITENLANDSE INVESTERINGENPROJECTEN INVESTERINGS- DIRECTE(AANTAL) BEDRAGEN TEWERKSTELLING(IN MILJARD FRANK)(AANTALARBEIDSPLAATSEN)1994 44 14 1.6501995 56 18 2.1281996 88 52 5.2991997 94 62 3.8191998 128 73 7.4081999 179 101 9.422Export <strong>Vlaanderen</strong> verleent ook financiële steunaan <strong>be</strong>drijven die nieuwe en verre markten willenverkennen. Het aantal goedgekeurde financiële aanvragenvoor <strong>be</strong>ursdeelnames en prospectie-initiatievensteeg in 1999 met bijna een derde tot 1.221. Intotaal werd er voor ongeveer 100 miljoen franksteun toegekend.Ongeveer 94% van de ondersteunde <strong>be</strong>ursdeelnamesvindt plaats in Europa. De populairste sectoren zijntextiel, bouw en landbouw.De prospectie-initiatieven zijn geografisch meergespreid met Azië op kop. De meest voorkomendesectoren zijn hier bouw, textiel en voeding-horeca.Aantrekken buitenlandseinvesteringenDe Dienst Investeren <strong>Vlaanderen</strong> (DIV) poogt buitenlandseinvesteerders naar <strong>Vlaanderen</strong> te halen.De buitenlandse investeringen gingen tussen 1994en 1999 in stijgende lijn. Zowel het aantal projectenals de geïnvesteerde <strong>be</strong>dragen klommen jaar na jaar.Ook de bijhorende creatie van tewerkstelling vermeerderde.Zoals voorgaande jaren kwam ook in 1999 hetgrootste aantal investeringsprojecten uit de VSA(40%), op de voet gevolgd door Europa (39%) enAzië (20%). Informatie-technologie, chemie en deautosector voeren de klassering aan. De spreidingtussen nieuwe en uitbreidingsinvesteringen blijftevenwichtig. Het aantal buitenlandse overnames isook in 1999 zeer <strong>be</strong>perkt.3.16 Evolutie van het aantal investeringsprojecten, het investerings<strong>be</strong>dragen de directe tewerkstellingscreatie, van 1995 tot1999.Bron: Dienst Investeren in <strong>Vlaanderen</strong>.66VRIND <strong>2000</strong>


3.4 OntwikkelingssamenwerkingDe Vlaamse overheid maakt zowel kredieten vrij omde Vlaamse <strong>be</strong>volking <strong>be</strong>wust te maken van de ontwikkelingsproblematiekals voor ontwikkelingsprojecten.Voor concrete projecten ter plaatse zijn dekredieten tussen 1998 en <strong>2000</strong> met bijna de helftgestegen tot 315 miljoen frank. Het grootste deelvan de middelen gaat naar projecten in Zuid-Afrikaen Chili. Meer en meer pro<strong>be</strong>ert <strong>Vlaanderen</strong> zijninspanningen geografisch te concentreren. Zoneswaar de noden het hoogst zijn krijgen prioriteit. Zo<strong>be</strong>perken de inspanningen in Zuid-Afrika zich totenkele provincies: de Noordelijke provincie, de provincieVrijstaat en Kwa Zulu Natal. Hetzelfdege<strong>be</strong>urt in Chili.In Zuid-Afrika zijn onderwijs en huisvesting duidelijkde twee hoofdthema’s. In mindere mate komengezondheidszorg, welzijn en cultuur aan bod. Deprojecten kunnen zowel via een Vlaamse organisatieof niet-gouvernementele organisatie (NGO) wordenuitgevoerd als door rechtstreekse overeenkomstenmet de plaatselijke overheid, universiteiten of lokaleNGO’s.In de voorbije jaren heeft <strong>Vlaanderen</strong> ook humanitairebijstand verleend aan landen in nood. Deze bijstandomvat noodhulp aan slachtoffers van conflictenof natuurrampen, ondersteuning van vluchtelingenen voedselhulp voor de meest kwetsbare <strong>be</strong>volkingsgroepen.De hulpacties worden meestal uitgevoerddoor gespecialiseerde instanties zoals ArtsenZonder Grenzen en het Rode Kruis. De voorbijejaren steunde <strong>Vlaanderen</strong> voornamelijk hulporganisatiesdie actief waren in ex-Joegoslavië en Rwanda.BESTEDINGEN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING ZUID-AFRIKA1995 1996 1997 1998 1999 1995-1999TOTAAL %Ambtenarenzaken - 10,5 - - - 10,5 0,9Cultuur 4,5 4,3 21,9 10,9 22,0 63,6 5,5Economie 19,2 10,0 7,8 - 7,0 44,0 3,8Gezondheidszorg 48,0 26,5 17,2 5,6 1,1 98,4 8,5Huisvesting 50,0 - 42,1 7,9 100,0 200,0 17,4KMO - - 23,3 - - 23,3 2,0Landbouw 2,0 7,0 4,7 - 9,6 23,3 2,0Leefmilieu - 8,8 4,7 27,9 20,1 61,6 5,3Onderwijs 32,6 82,7 99,8 144,2 96,2 455,5 39,5Sociaal-cultureel 11,4 - - - - 11,4 1,0Tewerkstelling - - - 6,5 - 6,5 0,6Welzijn - 24,2 16,4 27,8 19,3 87,6 7,6Wetenschap 17,9 7,2 12,1 13,8 9,6 60,7 5,3Niet gespecifieerd - 4,7 0,9 - - 5,5 0,5Totaal 185,6 185,9 250,8 244,6 285,0 1.151,9 100,03.17 Evolutie van vastgelegde <strong>be</strong>dragen ontwikkelingssamenwerking voor Zuid-Afrika, per thema, in miljoen frank, van1995 tot 1999. Bron: COO, ABB.Buitenlands <strong>be</strong>leid, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking 67


ONTWIKKELINGSSAMENWERKING0304001998 1999 <strong>2000</strong>3.18 Evolutie van de <strong>be</strong>stedingen aanontwikkelingssamenwerking, inmiljoen frank, van1998 tot <strong>2000</strong>. Bron: COO, ABB.noodhulpsensibiliseringprojectenV OOR MEER INFORMATIEDienst Investeren in <strong>Vlaanderen</strong>, 1999 Annual Report,Brussel, <strong>2000</strong>Export <strong>Vlaanderen</strong>, Jaarverslag 1999, Brussel, <strong>2000</strong>Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, administratieBuitenlands Beleid, Vertegenwoordigers van<strong>Vlaanderen</strong> in het buitenland, <strong>2000</strong>68VRIND <strong>2000</strong>


4. Mobiliteit<strong>Vlaanderen</strong> streeft in de <strong>be</strong>leidsnota mobiliteit en openbare werken vijfstrategische doelstellingen na:• De <strong>be</strong>reikbaarheid van de economische knooppunten en poorten waarborgen.Onze gunstige geografische ligging is een sterke troef die mee aan debasis ligt van de Vlaamse economische welvaart. Congestieverschijnselendreigen de <strong>be</strong>reikbaarheid van de economische knooppunten en poortenin het gedrang te brengen. De Vlaamse regering maakt dan ook een prioriteitvan een goede <strong>be</strong>reikbaarheid. We <strong>be</strong>kijken hier drie elementen dieeen cruciale rol spelen: de reistijden, de kostprijs van het vervoer en de<strong>be</strong>trouwbaarheid van de verkeersinfrastructuur.• De verplaatsingsmogelijkheid voor iedereen verzekeren. Om de verplaatsingsmogelijkhedenin kaart te brengen wordt het vervoermiddelen<strong>be</strong>zitvan de gezinnen en de impact van het vervoer op het gezinsbudget<strong>be</strong>sproken. Zich kunnen verplaatsen is namelijk een essentiële voorwaardeom te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven.• Het aantal verkeersslachtoffers verminderen. De verkeersveiligheid ver<strong>be</strong>terenis een zeer <strong>be</strong>langrijke doelstelling van het mobiliteits<strong>be</strong>leid. We<strong>be</strong>naderen de verkeersveiligheid vanuit twee invalshoeken: het aantalletselongevallen en het aantal verkeersslachtoffers.• De verkeersleefbaarheid ver<strong>be</strong>teren en• De schade die het verkeer veroorzaakt aan natuur en milieu terugdringen.Over de jaren heen is de negatieve impact van verkeer en vervoer op hetmilieu en de leefbaarheid steeds zwaarder gaan doorwegen. Drie indicatorenvertellen meer over deze negatieve impact: de emissies veroorzaaktdoor het wegverkeer, de hinder die de burger ondervindt van het verkeeren het subjectieve onveiligheidsgevoel.Voorafgaande aan de <strong>be</strong>spreking van de <strong>be</strong>leidsindicatoren worden, aan dehand van een reeks kerncijfers, de waargenomen trends in <strong>be</strong>eld gebrachtvoor het <strong>be</strong>leidsdomein mobiliteit. Vooreerst wordt ingegaan op de evolutieen de samenstelling van het voertuigenpark en van de andere vervoermiddelen.Vervolgens worden per modus de verkeers- en vervoersprestaties weergegeven.Deze kerncijfers schetsen de context waarbinnen het mobiliteits<strong>be</strong>leidgepositioneerd moet worden.Mobiliteit 69


Blikvangers• Vlamingen maken meer gebruik van de fiets dan Walen en Brusselaars. In het woon-werkverkeergebruiken de Walen duidelijk meer de auto dan de Vlamingen en de Brusselaars. In het woon-schoolverkeerin <strong>Vlaanderen</strong> is de fiets de <strong>be</strong>langrijkste modus. In Wallonië worden de schoolkinderen veelmeer met de wagen naar school gebracht. Deze verschillen in verplaatsingsgedrag pleiten dan ookvoor een regionaal gedifferentieerd mobiliteits<strong>be</strong>leid.• Voor het derde opeenvolgende jaar wordt een sterke stijging vastgesteld in het wegverkeer. Vooral deautosnelwegen kennen een forse groei. De economische groei die de laatste jaren wordt vastgesteld ishier zeker niet vreemd aan. Opvallend is wel dat de stijging van de brandstofprijzen (boven het inflatieniveau)het wegverkeer niet heeft kunnen afremmen.• Ook bij het openbaar vervoer neemt het aantal reizigers verder toe. Het aantal reizigers van De Lijnnam in <strong>2000</strong> verder toe tot ongeveer 240 miljoen. De investeringen van de laatste jaren in een verruimingvan het aanbod (via de mobiliteitsconvenanten) zijn niet vreemd aan dit succes. DeN.M.B.S. kende in 1999 ook een stijging van het aantal passagiers, maar niet zo uitgesproken (+1%).• In <strong>2000</strong> kende de goederentrafiek in de Antwerpse haven een sterke groei. Ook in de andere havensneemt de goederentrafiek licht toe of blijft nagenoeg stabiel.De passagierstrafiek is opnieuw sterk gezakt.• De luchthaven van Zaventem blijft groeien, zowel wat het goederenvervoer als het aantal passagiers<strong>be</strong>treft. De luchthaven van Oostende kende in <strong>2000</strong> een daling in zowel het aantal passagiers als devervoerde vracht. In de luchthaven van Deurne steeg zowel de goederen- als de passagierstrafiek.• Sinds 1996 neemt het aantal verkeersongevallen toe. Vooral het aantal lichtgewonden stijgt.Het aantal verkeersdoden en zwaargewonden blijft dalen.• Door allerlei technologische ver<strong>be</strong>teringen en een veranderde brandstofsamenstelling daalt de uitstootvan CO, SO 2 en NMVOS, stikstofoxides (NO X ) en stofdeeltjes. De uitstoot van koolstofdioxyde(CO 2 ) neemt toe. Verwacht wordt dat door de strengere EU-reglementering inzake emissienormenen brandstofkwaliteit de uitstoot verder zal dalen (met uitzondering voor CO 2 ).70VRIND <strong>2000</strong>


4.1 KerncijfersVervoermiddelen1 VoertuigenparkIn 1999 telde <strong>Vlaanderen</strong> 3,3 miljoen voertuigenwaarvan 82% personenwagens.Momenteel zijn 2,7 miljoen personenwagens geregistreerd.Ten opzichte van 1990 <strong>be</strong>tekent dit eenstijging met 20%. De stijging komt praktisch volledigop rekening van de dieselwagens. Voertuigen opLPG en elektrische wagens zijn sterk ondervertegenwoordigd.Opvallend is ook de sterke toename vanhet aantal motorrijwielen. In 10 jaar tijd is het aantalmotorrijwielen met maar liefst 140% toegenomen.Het wagen<strong>be</strong>zit in <strong>Vlaanderen</strong> <strong>be</strong>draagt daarmee45 personenwagens per 100 inwoners of 113 personenwagensper 100 gezinnen (geg. 1998).260240220200WAGENPARK180160140120100DIESELWAGENS18016014012010080806060404020019901991199219934.1 Evolutie dieselwagens t.o.v.<strong>be</strong>nzinewagens in België,van 1991 tot 1999. Bron: NIS.19941995199619971998<strong>be</strong>nzinediesel199920019901991199219934.2 Evolutie van het wagenpark,van 1990 tot 1999. Bron: NIS.19941995199619971998personenwagensautobussen en -cars<strong>be</strong>drijfsvoertuigenmoto’s1999PERSONENWAGENSB VL DK D EL E F IRL I L NL A P FIN S UK EU151990 388 393 309 447 171 309 466 227 483 480 368 387 187 389 421 360 4011991 397 403 309 460 173 322 474 233 501 496 369 397 204 384 420 360 4101992 400 407 310 471 177 336 476 241 518 512 373 410 205 384 414 360 4181993 408 415 312 479 189 344 479 249 520 523 376 421 224 370 409 366 4231994 422 425 312 488 199 351 478 262 540 540 383 433 242 368 409 372 4321995 428 430 319 495 211 362 478 265 559 559 364 447 258 372 411 374 4371996 435 436 330 500 223 376 477 272 558 558 370 458 277 379 413 388 4471997 441 442 338 504 238 389 478 310 565 565 372 469 297 377 419 399 4544.3 Evolutie van het aantal personenwagens per 1.000 inwoners, van 1990 tot 1997, met internationale vergelijking. Bron: Eurostat.Mobiliteit 71


Globaal gezien ligt het wagen<strong>be</strong>zit in <strong>Vlaanderen</strong>rond het Europees gemiddelde.Het wagen<strong>be</strong>zit in <strong>Vlaanderen</strong> is hoger dan inNederland en het Verenigd Koninkrijk, maar lagerdan in Luxemburg, Frankrijk en Duitsland.Het <strong>be</strong>drijfsvoertuigenpark groeide tussen 1990 en1999 met bijna een derde tot 433.000 stuks.Vooral de lichte vrachtwagens kenden de laatstejaren een sterke toename.2 Trams en bussenDe Vlaamse Vervoermaatschappij De Lijn <strong>be</strong>schiktein 1999 over 1.973 voertuigen.In de periode 1990-1995 verkleinde het voertuigenparkvan De Lijn. De voornaamste reden hiervoorwas de vermindering van de technische reserve alsgevolg van een fusieoperatie tussen de NMVB,MIVA en MIVG.Sinds 1996 groeit het voertuigenpark weer aan, meteen sterke stijging bij de midibussen.Met 847 voertuigen nemen de exploitanten 43% vanhet totale voertuigenpark dat wordt ingezet voor hetaanbieden van openbaar vervoer voor hun rekening.3 FietsenSteeds meer mensen ontdekken de fiets. Het globaleBelgische fietsenpark wordt geraamd op 5.802.884fietsen. Bij vorige ramingen werd een park vanongeveer 5 miljoen fietsen vooropgesteld. Naarschatting is 72% van deze fietsen in <strong>be</strong>zit vanVlaamse gezinnen.2.0001.9001.8001.7001.6001.5001.4001.3001.2001.1001.00090080070060050019901991ROLLEND MATERIEEL DE LIJN19921993199419954.4 Evolutie van het aantal voertuigen van De Lijn(eigen <strong>be</strong>heer en exploitanten), van 1990 tot 1999.Bron: De Lijn.199619971998eigen <strong>be</strong>heerexploitanten19994 VaartuigenDe Belgische binnenvaartvloot <strong>be</strong>staat uit 1.329schepen met droge lading en 215 tankschepen. Indeze cijfers zijn ook de schepen <strong>be</strong>grepen die nietonder de Belgische vlag varen, maar waarvan deeigenaar in België woont.De totale capaciteit van de binnenvaartvloot<strong>be</strong>draagt in <strong>2000</strong> 1,57 miljoen ton.Een schip met droge lading heeft een gemiddeldecapaciteit van 1.000 ton, een tankschip van1.140 ton.5 TreinenEind 1999 <strong>be</strong>schikte de NMBS over 383 elektrischelocomotieven, 556 diesellocomotieven, 654 elektrischemotorstellen, 11 HST-stellen en 17 motorwagens.De diesellocomotieven worden stelselmatigvervangen door elektrische motorstellen.Het aantal rijtuigen <strong>be</strong>droeg in 1999 1.683, watgoed is voor 151.000 zitplaatsen.Het aantal aangeboden zitplaatsen kent een lichtdalende trend mede als gevolg van het groter zitcomfortdat aan de reizigers wordt geboden.Verkeers- envervoersprestaties1 WegvervoerHet wegverkeer nam de laatste jaren enorm toe,wat resulteert in een toename van de files en inminder vlot verkeer.Tussen 1990 en 1999 groeide het verkeer op deautosnelwegen met 35,5%, op de gewestwegenmet 24%.2 Openbaar vervoerIn <strong>2000</strong> verwelkomde de VVM De Lijn ongeveer240 miljoen reizigers . De ingezette trend naar meerreizigers bij het openbaar vervoer zet zich verder1401301201101001990199119921993WEGVERKEER1994199519964.5 Evolutie van het wegverkeer, 1990 = index 100,van 1990 tot 1999. Bron: LIN, afdeling Verkeerskunde.19971998A-wegengewestwegen199972VRIND <strong>2000</strong>


door. Dat succes is te danken aan nieuwe initiatievenzoals de verruiming van het vervoersaanbod via demobiliteitsconvenanten en het gratis openbaar vervoervoor 65-plussers.Sinds 1995 kent ook het aantal afgelegde kilometerseen stijgend verloop.Ook het aantal treinreizigers is voor het derdeopeenvolgende jaar lichtjes gestegen.In 1999 vervoerde de NMBS 147 miljoen treinreizigers.Het totaal aantal reizigerskilometers<strong>be</strong>droeg 7.354 miljoen.De gemiddelde afstand die een treinreiziger aflegtkomt hiermee op bijna 50 km.Begin jaren tachtig <strong>be</strong>droeg dit nog gemiddeld 42 km,een toename van de verplaatsingsafstand van 20%.Het goederentransport per spoor evolueerde in1999 minder gunstig. De NMBS vervoerde omconjuncturele redenen 2,5% minder goederen danhet jaar voordien.3 BinnenvaartDe Belgische goederentrafiek over het water issinds 1990 met 7% gestegen en <strong>be</strong>droeg in 1997107 miljoen ton.Ook het aantal tonkilometers neemt toe sinds <strong>be</strong>ginjaren negentig en <strong>be</strong>droeg in 1997 6 miljard.4 Maritieme trafiek1801601401201008060402004.8 Verkeer en vervoer per spoorin België – NMBS, x 1 mio, van1980 tot 1999. Bron: NMBS.987654VERKEER EN VERVOER PER SPOOR19801981198219831984198519861987198819891990199119921993199419951996199719981999VERKEER EN VERVOER PER SPOORreizigerstonnageP OSITIONERING VAN DEV LAAMSE HAVENS IN DEH AMBURG-LE H AVRE RANGEDe havens van Antwerpen, Gent, Zeebrugge,Oostende, Rotterdam, Amsterdam, Hamburg,321019801981198219831984198519861987198819891990199119921993199419951996199719981999REIZIGERS EN AFGELEGDE KILOMETERS OPENBAAR VERVOER245 135240 1322352302252202152102052001951990199119921993199419954.7 Evolutie van het aantal reizigers enhet aantal afgelegde kilometers van hetopenbaar vervoer, x 1 mio - De Lijn, van1990 tot <strong>2000</strong>. Bron: De Lijn.1996199719981999<strong>2000</strong>reizigersafgelegde km1291261231201171141111081054.9 Verkeer en vervoer per spoorin België – NMBS, x 1.000 miljoen,van 1980 tot 1999. Bron: NMBS.tonkmreizigerskmBremen, Duinkerke en Le Havre vormen samen deLe Havre-Hamburg range. Samen realiseerden deze10 havens in 1999 een overslag van 738,9 miljoenton. Het aandeel van de Vlaamse havens <strong>be</strong>draagthierin gemiddeld 24%.Voor 1999 kwam dit in absolute cijfers neer op178 miljoen ton goederen. De Vlaamse havenskomen hiermee op de tweede plaats na deNederlandse havens die veruit de <strong>be</strong>langrijksteblijven en 46 à 47% van de verhandelde goederenvoor hun rekening nemen.Mobiliteit 73


1201008060402001990TRAFIEKCIJFERS BINNENVAART1991199219934.10 Trafiekcijfers binnenvaart België,van 1990 tot 1997. Bron: NIS.I NDIVIDUELE PRESTATIESVAN DE V LAAMSE HAVENSton (in miljoen)tonkm (in miljard)ANTWERPEN65% van de goederen die in Vlaamse havens wordenovergeslagen komt voor rekening van de haven vanAntwerpen. Doorheen de jaren wordt een stijgendetrend waargenomen. In 1999 verhandelde deAntwerpse haven 116 miljoen ton goederen.Na twee jaar van uitzonderlijke groei moest deAntwerpse haven in 1999 vrede nemen met eendaling van 3,5%. In <strong>2000</strong> deed zich een toenamevoor met 12%.ZEEBRUGGE20% van de goederen wordt verhandeld in de havenvan Zeebrugge. Doorheen de jaren kent deze haveneen licht stijgende tendens.In 1999 werden 35 miljoen ton goederen verhandeld,een stijging met 6,5% ten opzichte van 1998.In <strong>2000</strong> bleef de stijging <strong>be</strong>perkt tot 0,4%.Ongeveer 39% van de passagierstrafiek komt voorrekening van de haven van Zeebrugge.Trendmatig kent de passagierstrafiek een sterkdalend verloop. De laatste jaren lijkt de passagierstrafiekzich enigszins te stabiliseren.GENT13% van de goederen wordt verhandeld in de havenvan Gent. Doorheen de jaren blijft de goederentrafiekstabiel en schommelt om en bij de 24 miljoenton. In 1999 steeg de trafiek met 1,2%. In<strong>2000</strong> blijft de goederentrafiek stabiel op het niveauvan 1999.199419951996199714013513012512011511010510095908580757065605550454035302520151050GOEDERENTRAFIEK IN DE VLAAMSE HAVENS19801981198219831984198519861987198819891990199119921993199419951996199719981999<strong>2000</strong>4.11 Evolutie goederentrafiekin de Vlaamse havens, x 1 mio ton,van 1980 tot <strong>2000</strong>. Bron: SERV.OOSTENDEOngeveer 2% van de goederen wordt verhandeld inde haven van Oostende. De trend is licht dalend.In 1999 werden 3 miljoen ton goederen verhandeld,een daling met 21% ten opzichte van 1998.De reorganisatie van de ro/ro-diensten op Groot-Brittannië is hieraan zeker niet vreemd.De roll-on en roll-off trafiek liep terug met ruimeen derde. In <strong>2000</strong> werd een toename van het totalegoederentrafiek genoteerd met 1,2 miljoen ton.Voor de passagierstrafiek blijft Oostende de grootstehaven en neemt 60% van deze trafiek voor haarrekening. Globaal genomen is ook hier sprake vaneen sterk dalende trend.5 LuchtverkeerAntwerpenZeebruggeGentOostendeZAVENTEMZaventem telde in <strong>2000</strong> ongeveer 326.000 vliegtuig<strong>be</strong>wegingen,wat een stijging van bijna 4% <strong>be</strong>tekent.74VRIND <strong>2000</strong>


IN- EN ONTSCHEEPTE PASSAGIERS IN DE HAVENSTRAFIEK IN DE HAVENS VAN DE LE HAVRE-HAMBURG RANGE3.0004002.5003503002.0002501.5002001.00015050010050019801981198219831984198519861987198819891990199119921993199419951996199719981999<strong>2000</strong>4.12 Evolutie aantal in- en ontscheepte passagiersin de havens, van 1980 tot <strong>2000</strong>, x 1.000. Bron: SERV.OostendeZeebruggeDe voorbije tien jaar is het aantal passagiers meerdan verdub<strong>be</strong>ld. Zaventem sluit hiermee aan bij eentrend die zich over de hele wereld aftekent: steedsmeer mensen gebruiken het vliegtuig als transportmiddel.In 1999 werd de kaap van de 20 miljoenpassagiers overschreden. In <strong>2000</strong> werden 21,6 miljoenpassagiers vervoerd.Het goederenvervoer, inclusief post, is in diezelfdeperiode eveneens meer dan verdub<strong>be</strong>ld.REGIONALE LUCHTHAVEN OOSTENDEMeer dan 90% van het vrachtvervoer dat via de0198019811982198319841985198619871988198919901991199219931994199519961997199819994.13 Evolutie trafiek in de havensvan de Le Havre-Hamburg range,x 1 mio ton, van 1980 tot 1999.Bron: SERV.Vlaamse havensNederlandse havensDuitse havensFranse havensregionale luchthavens verloopt, komt voor rekeningvan Oostende. Doorheen de tijd kende het vrachtvervoerin Oostende een sterk stijgend verloop.Piekscores werden genoteerd in 1997 met 105.699ton en in 1999 met 107.985 ton. In <strong>2000</strong> werd eenlichte terugval genoteerd tot 93.472 ton. Dergelijkeschommelingen in de trafiek zijn typisch voor deluchthaven van Oostende. Vanuit Oostende zijn erimmers slechts een paar regelmatige vrachtlijnen.Het merendeel van de trafiek <strong>be</strong>staat uit ad-hoc-Franse havens19%DE SAMENSTELLING VAN DE LE HAVRE - HAMBURG RANGE1980 1999Vlaamse havensFranse havens19%14%Vlaamse havens24%040113Duitse havens14%Duitse havens16%Nederlandse havens48%Nederlandse havens46%4.14 Vergelijking van de samenstelling van de Le Havre - Hamburg range (1980 en 1999). Bron: SERV.Mobiliteit 75


35030025020015010050BEWEGINGEN OP DE LUCHTHAVENSvervoer via Oostende, vrij <strong>be</strong>perkt te noemen. In1999 werden 7.281 ton goederen getransporteerd.Voor <strong>2000</strong> wordt een toename van de vervoerdevracht met ongeveer 10% verwacht.Wat het passagiersvervoer <strong>be</strong>treft kende de luchthavenvan Deurne tot 1996 een stijgend verloop waarnaeen dalende trend zich inzette. Dit tij lijkt langzaamte keren. In 1999 werden 231.113 reizigersvervoerd. In <strong>2000</strong> steeg dit aantal met 13% tot261.576 passagiers.Om de hinder voor de omwonenden te verminderenwerd een strengere tariefreglementering ingevoerdvoor trainingsvluchten wat resulteerde in een dalingvan het aantal <strong>be</strong>wegingen op deze luchthaven.019801981198219831984198519861987198819891990199119921993199419951996199719981999<strong>2000</strong>4.15 Bewegingen op de luchthavens,x 1.000, van 1980 tot <strong>2000</strong>. Bron: AfdelingPersonenvervoer en Luchthavens, LIN,Brutrends, BIAC (Brussels InternationalAirport Company).ZaventemDeurneOostendevluchten of ad-hoc reeksen van vluchten.Bovendien is het vrachtverkeer ook sterk seizoensgebonden(bv. vervoer van groenten, bloemen enfruit). De fluctuaties in de trafiekcijfers zijn dan ookvooral het gevolg van evoluties in de vervoersmarkt.De recente daling is eveneens toe te schrijven aanhet verbod op het gebruik van toestellen die nietmeer voldoen aan de Europese normen inzakegeluid.De passagierstrafiek in Oostende verloopt sinds1995 in een licht stijgende lijn. In 1999 werden139.333 passagiers vervoerd. In <strong>2000</strong> liep dit aantalterug tot 123.984 passagiers.Modal Split1 GoederenvervoerDe ‘modal split’ van het goederenvervoer is een<strong>be</strong>langrijke indicator die aangeeft in welke matevoor de verschillende ‘vervoersmodi’ gekozenwordt. Wanneer we de modal split in België vanuithistorisch perspectief <strong>be</strong>kijken, dan zien wij dat inBelgië het wegvervoer door de jaren heen meer enmeer aan <strong>be</strong>lang is gaan winnen, en dit ten kostevan het vervoer per spoor en de binnenvaart.Zo <strong>be</strong>droeg het aandeel van het wegvervoer in<strong>be</strong>gin jaren zeventig nog geen 50%.Eind jaren negentig is dit aandeel opgelopen totbijna 80%.Het aandeel van het spoorverkeer en de binnenvaartloopt in deze periode terug van 28% tot 13% voorhet spoorverkeer en van 24% tot 10% voor debinnenvaart.REGIONALE LUCHTHAVEN DEURNEHet vrachtvervoer dat via de regionale luchthavenDeurne verloopt is, in vergelijking met het vracht-25.00020.00015.00010.0005.0000PASSAGIERS LUCHTHAVEN ZAVENTEM300250200150100500PASSAGIERS LUCHTHAVENS OOSTENDE EN DEURNE19801981198219831984198519861987198819891990199119921993199419951996199719981999<strong>2000</strong>19801981198219831984198519861987198819891990199119921993199419951996199719981999<strong>2000</strong>4.16 Evolutie passagiers luchthaven Zaventem, x 1.000, van 1980 tot <strong>2000</strong>.Bron: Brutrends, BIAC (Brussels International Airport Company).4.17 Evolutie passagiers luchthavensOostende en Deurne, x 1.000, van 1980tot <strong>2000</strong>. Bron: Afdeling Personenvervoeren Luchthavens, LIN.DeurneOostende76VRIND <strong>2000</strong>


7006005004003002001000VERVOERDE VRACHT LUCHTHAVEN ZAVENTEM19801981198219831984198519861987198819891990199119921993199419951996199719981999<strong>2000</strong>4.18 Evolutie vervoerde vracht luchthaven Zaventem, x 1.000 ton, van 1980tot <strong>2000</strong>. Bron: Brutrends, BIAC (Brussels International Airport Company).121086420VERVOERDE VRACHT LUCHTHAVEN DEURNE19801981198219831984198519861987198819891990199119921993199419951996199719981999<strong>2000</strong>4.19 Evolutie vervoerde vracht luchthaven Deurne, x 1.000 ton,van 1980 tot <strong>2000</strong>. Bron: Afdeling Personenvervoer en Luchthavens; LIN.Wanneer wij de modal split van het goederenvervoerin België vanuit een Europese context <strong>be</strong>kijken danmerken we dat het aandeel van het wegvervoer inBelgië in vergelijking met de ons omringende landen<strong>be</strong>duidend hoger ligt.Opvallend is het hoge aandeel van de binnenvaart inNederland (54% ).Het spoorvervoer daarentegen doet het vooral goedin Frankrijk en Duitsland met een respectievelijkaandeel van 25% en 19%.2 PersonenvervoerOok in de modal split van het personenvervoerheb<strong>be</strong>n zich in België <strong>be</strong>langrijke wijzigingenvoorgedaan. Sinds 1970 is het aandeel wegvervoerin de totale modal split toegenomen van 74% tot88% eind jaren negentig (1997).Het aandeel van het spoorvervoer valt terug van12% naar 7% terwijl het gebruik van autobussen enautocars een daling kent van 14% naar 5%.Kijken we evenwel naar de tendensen die zich in deons omringende landen aftekenen dan merken wedat de toename van het aandeel van het wegvervoerin België dub<strong>be</strong>l zo groot is (+ 14%) ten opzichtevan Nederland (+6%), Duitsland (+5%), Frankrijk(+5%).Een door DWTC uitgevoerd onderzoek naar hetverplaatsingsgedrag in de drie gewesten laat toedeze cijfers te nuanceren.We zoomen hierbij in op twee <strong>be</strong>langrijke motievenin het verplaatsingsgedrag, met name de woon-werkende woon-schoolverplaatsingen.Woon-werkverplaatsingen12010080604020VERVOERDE VRACHT LUCHTHAVEN OOSTENDEWanneer wij de modal split van het woonwerkverkeer<strong>be</strong>kijken, valt het op dat de Vlamingenvaker de trein en minder vaak bus, tram ofmetro nemen dan de Walen en de Brusselaars.Het gebruik van tram, bus of metro ligt in hetBrussels Hoofdstedelijk Gewest het hoogst.In <strong>Vlaanderen</strong> stapt men voor het woon-werkverkeervaker op de fiets dan in de rest van België.Het autogebruik in het woon-werkverkeer (zowel<strong>be</strong>stuurder als passagier) vertoont voor de driegewesten duidelijke verschillen.Woon-schoolverplaatsingen019801981198219831984198519861987198819891990199119921993199419951996199719981999<strong>2000</strong>4.20 Evolutie vervoerde vracht luchthaven Oostende (1980-<strong>2000</strong>), x 1.000 ton,van 1980 tot <strong>2000</strong>. Bron: Afdeling Personenvervoer en Luchthavens; LIN.De Vlaamse scholier zal vaker de fiets nemen omnaar school te rijden, dan zijn Waalse of Brusselsecollega. Ongeveer 1 op de 3 woon-schoolverplaatsingenin <strong>Vlaanderen</strong> ge<strong>be</strong>urt met de fiets. In Brusselis dat nog geen 1%, in Wallonië nog geen 2%.Mobiliteit 77


MODAL SPLIT PASSAGIERSKILOMETER IN BELGIË1970 1997autobussen en autocarsspoorverkeerautobussen en autocars14%12%5%spoorverkeer7%auto's74%auto's88%4.21 Evolutie modal split passagierskilometer in België, 1970-1997. Bron: Evolution des Transports, 1970-1998. Conférence Européenne des Ministresdes Transports (CEMT).MODAL SPLIT PASSAGIERSKILOMETER IN NEDERLANDautobussen en autocars13%1970 1997spoorverkeerautobussen en autocars9%8%spoorverkeer8%auto's78%auto's84%4.22 Evolutie modal split passagierskilometer in Nederland, 1970-1997. Bron: Evolution des Transports, 1970-1998. Conférence Européenne des Ministresdes Transports (CEMT).De Waalse of Brusselse scholier gaat dan weer meerte voet naar school dan de Vlaamse scholier. DeVlaamse scholier wordt minder vaak met de autonaar school gevoerd. In Wallonië ge<strong>be</strong>urt meer dande helft van de woon-schoolverplaatsingen met deauto. In <strong>Vlaanderen</strong> is dat nog geen 1 op 3.78VRIND <strong>2000</strong>


MODAL SPLIT PASSAGIERSKILOMETER IN DUITSLANDautobussen en autocars11%1970 1997spoorverkeerautobussen en autocars9%8%spoorverkeer7%auto's80%auto's85%4.23 Evolutie modal split passagierskilometer in Duitsland, 1970-1997. Bron: Evolution des Transports, 1970-1998. Conférence Européenne des Ministresdes Transports (CEMT).MODAL SPLIT PASSAGIERSKILOMETER IN FRANKRIJKautobussen en autocars7%1970 1997spoorverkeerautobussen en autocars11%5%spoorverkeer8%auto's82%auto's87%4.24 Evolutie modal split passagierskilometer in Frankrijk, 1970-1997. Bron: Evolution des Transports, 1970-1998. Conférence Européenne des Ministresdes Transports (CEMT).WOON-SCHOOLVERPLAATSINGENVERVOERMIDDEL BELGIË BHG WALLONIË VLAANDERENTe voet 12,7 19,1 16,1 9,6Fiets 19,2 0,9 1,6 32,8Trein 6,0 1,2 6,7 6,4OV (bus/tram/metro) 18,8 39,0 18,6 15,6Auto (chauffeur) 4,2 3,2 4,4 4,3Auto (passagier) 36,9 33,7 51,8 28,5Overige 2,2 2,9 0,9 2,74.25 Woon-schoolverplaatsingen, in 1999, in %.Bron: Nationale Mobiliteitsenquête 1999 (FUNDP).WOON-WERKVERPLAATSINGENVERVOERMIDDEL BELGIË BHG WALLONIË VLAANDERENTe voet 4,3 9,8 5,1 2,8Fiets 7,3 0,9 1,2 11,9Trein 6,9 1,5 7,5 7,5OV (bus/tram/metro) 6,7 26,9 3,5 4,8Firmawagen 6,9 8,5 6,1 7,0Auto (chauffeur) 59,9 47,4 65,1 59,3Auto (passagier) 5,7 4,2 9,7 3,9Overige 2,4 0,8 1,6 3,04.26 Woon-werkverplaatsingen, in 1999, in %.Bron: Nationale Mobiliteitsenquête 1999 (FUNDP).Mobiliteit 79


MODAL SPLIT GOEDERENVERVOER IN BELGIËbinnenvaart24,3%1970 1997wegverkeer47,4%binnenvaart10%wegverkeer77,4%spoorverkeer12,6%spoorverkeer28,3%4.27 Evolutie modal split goederenvervoer in België, 1970-1997. Bron: Evolution des Transports, 1970-1998. Conférence Européenne des Ministresdes Transports (CEMT).MODAL SPLIT GOEDERENVERVOER IN NEDERLANDbinnenvaart65,6%1970 1997wegverkeer26,5%binnenvaart54,4%wegverkeer40,7%spoorverkeer7,9%spoorverkeer4,9%4.28 Evolutie modal split goederenvervoer in Nederland, 1970-1997. Bron: Evolution des Transports, 1970-1998. Conférence Européenne des Ministresdes Transports (CEMT).80VRIND <strong>2000</strong>


MODAL SPLIT GOEDERENVERVOER IN DUITSLANDbinnenvaart24,7%1970 1997wegverkeer39,5%binnenvaart16,3%wegverkeer64,6%spoorverkeer35,7%spoorverkeer19,1%4.29 Evolutie modal split goederenvervoer in Duitsland, 1970-1997. Bron: Evolution des Transports, 1970-1998. Conférence Européenne des Ministresdes Transports (CEMT).MODAL SPLIT GOEDERENVERVOER IN FRANKRIJKbinnenvaart8,7%1970 1997wegverkeerbinnenvaart45,2%2,7%spoorverkeer24,7%wegverkeer72,6%spoorverkeer46,1%4.30 Evolutie modal split goederenvervoer in Frankrijk, 1970-1997. Bron: Evolution des Transports, 1970-1998. Conférence Européenne des Ministresdes Transports (CEMT).Mobiliteit 81


4.2 BereikbaarReistijdenDe verkeersdrukte heeft haar plafond nog niet<strong>be</strong>reikt. Volgens prognoses wordt het tot 2010 zelfsnog drukker op de autowegen naar Brussel enAntwerpen, en op de Antwerpse en Brusselse ring.De huidige knelpunten dreigen zich bovendien overde gehele wegeninfrastructuur uit te breiden. Zowelde autosnelwegen als de gewestwegen raken verzadigdof zelfs over<strong>be</strong>last, wat zal leiden tot nog langerereistijden.Kostprijs van het vervoerDoor marktafspraken binnen de OPEC en de stijgendedollar zijn de brandstofprijzen sterker geste-gen dan de inflatie. Met de auto rijden wordt dusduurder. De prijzen in de grafiek zijn gemiddeldejaarprijzen. De laatste prijswijzigingen zijn dus nietaf te lezen.Wanneer we deze grafiek vergelijken met deze diede trends weergeeft in het wegvervoer dan merkenwe dat de prijsstijgingen die we de laatste jaren kenden(hoger dan het inflatieniveau) niet geleid heb<strong>be</strong>ntot een daling van het aantal voertuigkilometers.BetrouwbaarheidHet verkeer op onze autosnelwegen en gewestwegenverloopt stroever en stroever. De structurelefiles situeren zich vooral in en rond Antwerpen enNETWERK AUTOVERKEER4.31 Netwerk autoverkeer, toenamestrend 2010 t.o.v. basis 1994 in deVlaamse Ruit. Bron: TRITEL, Multimodaalmodel <strong>Vlaanderen</strong>, 1997.≤ -5% toename-5% - 5% toename5% - 50% toename≥ 50% toename82VRIND <strong>2000</strong>


BRANDSTOFPRIJZEN155145135125115105958575199119921993199419951996199719981999<strong>2000</strong>4.32 Evolutie brandstofprijzen, van1991 tot <strong>2000</strong>. Bron: N.I.S., NBB.inflatieloodvrij (95 en 98 RON)diesel/gasolie wegvervoerLPGBrussel. De Kennedytunnel slikt op werkdagengemiddeld 132.800 wagens. Op de Brusselse ringpasseren er op een normale werkdag gemiddeld138.100 voertuigen in Zellik, in Grim<strong>be</strong>rgen141.100.Het aantal structurele files zal verder toenemen.Daarnaast moet de automobilist afrekenen met deincidentele files die ontstaan door verkeersongevallenen wegwerkzaamheden.Mobiliteit 83


4.3 VerplaatsingsmogelijkhedenEen duurzame ontwikkeling vereist een sociaalgelijkwaardige toegang tot mobiliteit. In een sterkautogerichte mobiliteit is het zeker voor <strong>be</strong>paaldesociale groepen geen evidentie om zich op eenautonome wijze te kunnen verplaatsen.Vervoermiddelen<strong>be</strong>zitvan de gezinnenHet vervoermiddelen<strong>be</strong>zit van de gezinnen is een<strong>be</strong>langrijke indicator voor het in kaart brengen vande vervoersmogelijkheden van de gezinnen en deeventuele ongelijkheden. In <strong>Vlaanderen</strong> heeft 16,5%van de gezinnen geen auto. Het Brusselse en Waalsepercentage ligt veel hoger. In Brussel is bijna eenderde van de gezinnen ‘autoloos’.In <strong>Vlaanderen</strong> heeft maar één gezin op vijf geenfiets in de <strong>be</strong>rging staan. In de andere landsgedeeltenontbreekt de fiets veel vaker. In Wallonië heeftbijna de helft van de gezinnen geen fiets en in hetBrussels Hoofdstedelijk Gewest bijna twee derden.807060504030VERVOERMIDDELENDe factoren die deze verschillen in vervoermiddelen<strong>be</strong>zitverklaren zijn o.a. het reliëf, weersomstandighedenmaar ook de drukte van het verkeer (denkhierbij aan het fiets<strong>be</strong>zit in Brussel) en het vervoersaanbod(hoog gebruik van bus, tram en metro inhet BHG). De verschillen tussen de gewesten invervoermiddelen<strong>be</strong>zit geven aanleiding tot eenverschillend verplaatsingsgedrag. Een gedifferentieerdeaanpak van de verplaatsingsproblematiek pergewest is dan ook noodzakelijk.20100fietsen moto’s en bromfietsen auto’s4.33 Vervoermiddelen per 100 inwonersper gewest. Bron: Nationale Mobiliteitsenquête(FUNDP).<strong>Vlaanderen</strong>BHGWalloniëBelgiëHet vervoermiddelen<strong>be</strong>zit is sterk gerelateerd aanhet inkomen. Zo zien we, wanneer wij het vervoermiddelen<strong>be</strong>zitin het stadsgewest Antwerpen <strong>be</strong>kijkenvoor 1999, dat voor de inkomensgroep tot30.000 frank per maand slechts één gezin op drieeen wagen <strong>be</strong>zit. Drie van de vier gezinnen met eeninkomen tussen 30.001 en 75.000 frank heeft eenwagen. Boven de 75.000 frank heb<strong>be</strong>n praktisch allegezinnen minstens één wagen.VERVOERMIDDELENBEZIT PER INKOMENSKLASSE IN STADSGEWEST ANTWERPENINKOMENSKLASSE > 2 WAGENS 2 WAGENS 1 WAGEN ENKEL MOTOR/BROMFIETS ENKEL FIETS GEEN/OVERIGE0-30.000 0,0 0,8 29,9 1,0 18,3 49,930.001-75.000 0,5 5,4 65,1 1,9 12,3 14,975.001-125.000 2,1 31,6 62,6 0,3 1,9 1,5125.001-200.000 11,3 58,8 29,3 0,0 0,0 0,6> 200.000 17,4 52,6 24,9 0,0 0,0 5,14.34 Percentage van vervoermiddelen<strong>be</strong>zit per inkomensklasse in Stadsgewest Antwerpen (1999). Bron: Mobiliteitscel - Provinciale Hogeschool Limburg (n = 2.303).84VRIND <strong>2000</strong>


Impact opgezinsbudgetDe kostprijs van verkeer en vervoer is in absolutetermen de voorbije jaren flink toegenomen.Gemiddeld wordt ongeveer 10% van het gezinsbudgetaan transport <strong>be</strong>steed en dat aandeel is devoorbije 15 jaar vrij stabiel gebleven.Opvallend is wel de verschuiving naar individueelvervoer. Het aandeel van het gezinsbudget datwordt <strong>be</strong>steed aan verkeers- en vervoersdiensten(openbaar vervoer, taxi, …) <strong>be</strong>draagt slechts 0,6%.Ook hier treden grote verschillen op naargelang deinkomenssituatie.100%908070605040302010UITGAVEN VOOR VERKEER EN VERVOER01978-1979 1987-1988 195-1996 1996-1997 1997-1998 19994.35 Uitgaven voor verkeer envervoer t.o.v. het <strong>be</strong>schikbaarinkomen, in %,evolutie van 1978-1979 tot 1999.Bron: Huishoudbudgetonderzoek NIS.overig <strong>be</strong>schikbaar inkomenuitgaven voor verkeeren vervoerMobiliteit 85


4.4 VerkeersveiligheidVerkeersongevallenen verkeersslachtoffersHet verkeer veroorzaakt elk jaar een groot aantaldoden en gewonden. In vergelijking met hetEuropese gemiddelde valt er in <strong>Vlaanderen</strong> nog eenhele weg af te leggen.Het is dan ook de vaste wil van de Vlaamse regeringom het verkeer veiliger te maken. Hiervoor werdeen tienpunten programma uitgewerkt.De economische en menselijke schade doorverkeersonveiligheid loopt immers hoog op.Sinds 1996 neemt het aantal letselongevallenopnieuw toe wat vooral resulteert in een toenamevan het aantal licht gewonden.Het aantal verkeersdoden en ernstig gewondenneemt af en komt daarmee opnieuw op het peil vanmedio de jaren negentig.Het Vlaamse gemiddelde in verkeersdoden ligtniettemin nog altijd boven het Europese cijfer.Van onze buurlanden doet alleen Frankrijk hetslechter.België stond in 1998 slechts op de 11de plaats in derangschikking van de meest verkeersveilige landen inde EU.VERKEERSDODEN PER 100.000 INWONERS IN DE EU1998België 14,7<strong>Vlaanderen</strong> 13,6Denemarken 9,4Duitsland 9,5Griekenland 21,2Spanje 15,1Frankrijk 15,1Ierland 12,4Italië 11,0Luxemburg 13,4Nederland 6,8Oostenrijk 11,9Portugal 22,4Finland 7,8Zweden 6,0Verenigd Koninkrijk 6,0EU15 11,34.36 Aantal doden per 100.000 inwoners in de EU (1998).Bron: IRTAD, International Road Traffic and Accidents Database (OESO).EVOLUTIE AANTAL DODEN EN ERNSTIG GEWONDENLEEFTIJD 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 19990-19 jaar 1,7 1,5 1,5 1,3 1,3 1,1 1,1 1,1 1,120-24 jaar 4,8 4,4 4,4 4,0 3,8 3,2 3,2 3,2 3,125-59 jaar 1,7 1,7 1,6 1,6 1,5 1,4 1,4 1,3 1,260+ 1,3 1,1 1,0 1,1 0,9 0,9 0,9 0,8 0,9Totaal 1,9 1,8 1,7 1,7 1,5 1,4 1,4 1,3 1,24.37 Evolutie aantal doden en ernstig gewonden per 1.000 inwoners naar leeftijdscategorie, van 1991 tot 1999 - cijfers voor <strong>Vlaanderen</strong>. Bron: NIS.86VRIND <strong>2000</strong>


VERKEERSSLACHTOFFERSLETSELONGEVALLEN14040391203810037368035346033324031302019851986198719881989199019911992199319941995199619971998199904.39 Evolutie van het aantal letselongevallen, x 1.000, van 1985 tot 1999.Bron: NIS.1985198619871988198919901991199219931994199519961997199819994.38 Aantal verkeersslachtoffers -evolutie t.o.v. het voorgaande jaar,van 1985 tot 1999. Bron: NIS.licht gewondenernstig gewondendoden en dodelijk gewondentotaalMobiliteit 87


4.5 Milieuhinder enverkeersleefbaarheidLuchtverontreinigingdoor het wegverkeerDe milieuschade terugdringen die verkeer en vervoerveroorzaken is een strategische doelstelling inde <strong>be</strong>leidsnota mobiliteit en openbare werken. De<strong>be</strong>langrijkste vluchtige stoffen uitgestoten door hetwegverkeer zijn: koolstofmonoxide en koolstofdioxide(CO en CO 2 ), zwaveldioxide (SO 2 ),stikstofoxide (NO x (NO 2 )), niet-methaan vluchtigeorganische stoffen (NMVOS), ammoniak (NH 3 ),methaan (CH 4 ) en stof. Voor de zware metalen350EMISSIES VEROORZAAKT DOOR WEGVERKEERkomen vooral lood, koper en zink op deze manier inde lucht terecht.Dankzij allerlei technologische ver<strong>be</strong>teringen en eenveranderde samenstelling van de brandstoffen zitteneen aantal emissies in een dalende trend. Zo dalende emissies van CO en NMVOS en leiden zwavelarmeen loodvrije brandstoffen tot een daling van deemissies SO 2 en lood. Het gebruik vankatalysatoren verhoogt echter de uitstoot van distikstofoxyde(N 2 O) en ammoniak (NH 3 ). Hetaandeel van het wegverkeer in het geheel van dezeproblematiek is evenwel <strong>be</strong>perkt tot 5% voor watdistikstofoxide <strong>be</strong>treft en tot 1% voor wat ammoniak<strong>be</strong>treft.300❁❁100BEVOLKING GEHINDERD DOOR VERKEER250❁90200❁❁❁8070150100❁✤❁❁✤ ✤ ✤ ✤❁✤✤✤✤✤60504050302001990199119921993199419951996199719981999104.40 Evolutie van de emissies(in ton/jaar) veroorzaakt doorhet wegverkeer in <strong>Vlaanderen</strong>,van 1990 tot 1999. Bron: VMM.CO 2COSO 2NO xNMVOSstofN 2 OCH4✤❁0lawaai veroorzaaktdoor luchtverkeer4.41 Percentage van de <strong>be</strong>volkinggehinderd door het verkeer.Bron: APS - survey <strong>2000</strong>.lawaai veroorzaaktdoor wegverkeerstank veroorzaaktdoor wegverkeerveelniet veel en niet weinigweinigniet mee geconfronteerd88VRIND <strong>2000</strong>


EVOLUTIE VAN DE EMISSIES VAN ZWARE METALEN (KG/JAAR) VEROORZAAKT DOOR HET WEGVERKEER IN VLAANDERENPb Cd Cu Cr Ni Se Zn1990 174.000 39 6.581 194 271 39 3.8711991 149.000 43 7.393 217 304 43 4.3491992 143.000 49 8.257 243 340 49 4.8571993 116.000 52 8.913 262 367 52 5.2431994 84.000 55 9.292 273 383 55 5.4661995 73.000 55 9.393 276 387 55 5.5251996 63.000 56 9.602 282 395 56 5.6481997 55.000 58 9.791 288 403 58 5.7591998 47.000 59 10.111 297 416 59 5.9481999 34.000 61 10.285 303 424 61 6.0504.42 Evolutie van de emissies van zware metalen (kg/jaar) veroorzaakt door het wegverkeer in <strong>Vlaanderen</strong>, van 1990 tot 1999. Bron: VMM.SUBJECTIEVE ONVEILIGHEIDSGEVOEL1997 1998KOMT KOMT BIJNA WEET FREQUENTIE KOMT KOMT BIJNA WEET TOTALEVAAK SOMS NOOIT/ NIET (= 100%) VAAK SOMS NOOIT/ NIET FREQUENTIEVOOR VOOR NOOIT VOOR VOOR NOOIT (= 100%)Agressief verkeersgedrag 25,4 25,3 46,4 3,0 867 23,1 29,5 46,1 1,3 3.497Onaangepaste snelheidin het verkeer41,6 26,3 30,9 1,1 867 42,1 31,1 26,3 0,5 3.498Aanrijdingen 10,3 31,3 58,1 0,3 866 10,9 34,7 54,2 0,2 3.4984.43 Subjectieve onveiligheidsgevoel, in 1997 en 1998. Bron: Federale Veiligheidsmonitor.Probleempunt blijven de emissies van CO 2 . Verwachtwordt dat deze in de nabije toekomst zullenblijven stijgen. Deze emissies zijn nauw gerelateerdaan het brandstofverbruik. De aanzienlijke inspanningendie reeds werden geleverd om tot zuinigermotoren te komen wegen blijkbaar niet op tegen detoename van het aantal voertuigkilometers en detendens naar wagens met hogere cylinderinhoud.Ook de emissies van NO X , stofdeeltjes en CH 4 enlood kennen een dalend verloop. Het merendeel vande zware metalen vertoont een stijgend verloop.MilieuhinderDe leefbaarheid ver<strong>be</strong>teren ondanks de toenemendemobiliteit is een <strong>be</strong>langrijke doelstelling van het<strong>be</strong>leid. Het verkeer veroorzaakt overlast voor deburger, los van de eigenlijke milieu- of gezondheidseffectenvan het verkeer. Hierbij gaat het o.a. omreuk- maar ook om geluidshinder.In de APS-survey <strong>2000</strong> werd aan de Vlaamse <strong>be</strong>volkinggevraagd in welke mate het verkeer overlastveroorzaakt.Vooral het wegverkeer lijkt de grote boeman: ruimeen derde van de Vlamingen heeft vaak last vanlawaai en een kwart klaagt over de stank.Het luchtverkeer doet het ook niet zo <strong>be</strong>st: eenzesde van de ondervraagden <strong>be</strong>weert vaak geconfronteerdte worden met lawaaihinder van vliegtuigen.Subjectieve onveiligheidAan de Vlaamse <strong>be</strong>volking werd in 1997 en in 1998gevraagd welke buurtproblemen volgens hen vaakvoorkomen. Vooral problemen die gerelateerd zijnaan verkeer scoren zeer hoog.De onaangepaste snelheid in het verkeer wordtzowel in 1997 als in 1998 gezien als het meestvoorkomend probleem. Agressief verkeersgedragkomt in 1998 op de vijfde plaats, aanrijdingen op denegende plaats.Merken wij hier wel op dat deze rangschikkingalleen <strong>be</strong>trekking heeft op het al dan niet vaak voorkomenvan een probleem. Hoe erg dat aan diebuurtproblemen wordt getild werd niet <strong>be</strong>vraagd.Mobiliteit 89


V OOR MEER INFORMATIEMinisterie van de Vlaamse Gemeenschap, departementLeefmilieu en Infrastructuur, Afdeling Verkeerskunde,Verkeerstellingen, 1999Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, departementLeefmilieu en Infrastructuur, Afdeling Personenvervoeren luchthavens, Jaarverslag 1999,Internationale luchthaven AntwerpenMinisterie van de Vlaamse Gemeenschap, departementLeefmilieu en Infrastructuur, Afdeling Personenvervoeren luchthavens, Jaarverslag 1999, luchthavenOostendeBrussels International Airport Company, Brutrends1999De Lijn, Jaarverslag 1999EU Transport in Figures, Statistical Pocket Book,January <strong>2000</strong>NIS, Motorvoertuigenpark - toestand op 1 augustus1999NIS, Statistieken van de Binnenlandse Handel enVervoer 1999 (nr.10)NMBS, Statistisch Jaarboek 1999SERV, Vlaamse Havencommissie, Jaarverslag 1999NIS, Huishoudbudgetonderzoek 1978-79; 1987-88;1995-96; 1996-97; 1997-98, 1999.Belgisch Instituut voor Verkeersveiligheid, Statistiekenverkeersongevallen - kerncijfers 1999NIS, Verkeersongevallen op de openbare weg metdoden of gewonden, jaar 1999Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, departementLeefmilieu en Infrastructuur, Mobiliteitscel,Onderzoek Verplaatsingsgedrag <strong>Vlaanderen</strong>, april1996Mobiliteitsrapport <strong>Vlaanderen</strong>, juni 1999, Tritel N.V.,in opdracht van het Ministerie van de VlaamseGemeenschap, departement LIN, MobiliteitscelMinisterie van de Vlaamse Gemeenschap, departementAlgemene Zaken en Financiën, Afdeling Statistiek,Survey <strong>2000</strong>Nationale enquête naar de mobiliteit van de huishoudens(1998 - 1999), gefinancierd door de Dienstenvoor Wetenschappelijke, Technische en CultureleAangelegenheden, het Brussels HoofdstedelijkGewest en het Waals Gewest, gerealiseerd door deGroupe de Recherche sur les Transports, FacultésUniversitaires Notre - Dame de la Paix FUNDP,Langzaam Verkeer, het Institut Wallon, deUniversitaire Instelling Antwerpen en het NISFebiac, Boekjaar 1999, verslag ter gelegenheid van deAlgemene Vergadering van 21 juni <strong>2000</strong>Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, departementLeefmilieu en Infrastructuur, Mobiliteitscel, OnderzoekVerplaatsingsgedrag Antwerpen , ProvincialeHogeschool Limburg, Departement Architectuur.Federale Veiligheidsmonitor 1998 en 1997, AlgemenePolitiesteundienstIRTAD – International Road Traffic and AccidentDatabase (OECD)CEMT, Evolution des Transports (1970-1998)90VRIND <strong>2000</strong>


5. EnergieHet energiegebruik is een indicator van de economische conjunctuur.Energiegebruik is echter nadelig voor het milieu. De verbranding van fossielebrandstoffen is de voornaamste oorzaak van de uitstoot van CO 2 , eengas dat de aarde doet opwarmen. De Vlaamse overheid wil daarom hetrationeel energiegebruik stimuleren: energie moet efficiënter gebruikt worden,zodat het totale energiegebruik daalt. Een tweede doelstelling is hetverhogen van de milieuvriendelijke energieproductie. Op die manier moet deCO 2 -uitstoot de komende jaren dalen. België heeft zich immers internationaalgeëngageerd om de CO 2 -uitstoot met 7,5% te verminderen in 2008-2012 ten opzichte van 1990. <strong>Vlaanderen</strong> moet hiertoe wezenlijk bijdragen.Blikvangers• De totale CO 2 -uitstoot gaat nog steeds in stijgende lijn. De Vlaamse overheid wil deze trendombuigen door milieuvriendelijke energieproductie en rationeel energiegebruik te promoten.• Het industrieel energiegebruik steeg tussen 1990 en 1998 met 11%. Toch daalde de CO 2 -uitstootmet 2%. Dit is te danken aan de omschakeling van kolen en olie naar milieuvriendelijker aardgas.• De energie- en CO 2 -intensiteiten in de industrie vertonen de laatste jaren een dalend verloop.Energie wordt dus efficiënter aangewend.• De overheid wil de energieproductie uit hernieuwbare bronnen sterk verhogen. De ‘groene energie’zit al enkele jaren in de lift, en deze tendens lijkt zich in de toekomst verder te zetten.Energie 91


Energiegebruiken CO 2 -uitstootIn 1998 werd in <strong>Vlaanderen</strong> 1495 PJ energiegebruikt. Dit is 24% meer dan in 1990. De CO 2 -emissies stegen over deze periode met 18% tot82.146 kton.27% van het totaal energiegebruik in 1998 wasnodig voor de werking van de elektriciteitscentrales,raffinaderijen en cokesfabrieken (transformatiesector).60% werd gebruikt als warmte en elektriciteitdoor de huishoudens en de ondernemingen(eindverbruik). 13% van de energie werd gebruiktals grondstof (niet-energetisch gebruik).De industrie heeft 333 TJ nodig en is dan ook meteen aandeel van 39% de grootste energiegebruiker.Tussen 1990 en 1998 steeg het industrieel verbruikTOTAAL ENERGIEGEBRUIKTOTALE CO 2 -EMISSIES160501009005010114801270108660504030420210001990 1994 1995 1996 1997 19981990 1994 1995 1996 1997 19985.1 Evolutie van het totaal energiegebruikin <strong>Vlaanderen</strong>, van 1990tot 1998, x 100 PJ. Bron: VITO.niet-energetischeindverbruiktransformatiesector5.2 Evolutie van totale CO 2 -emissiesin <strong>Vlaanderen</strong> van 1990 tot 1998,x 1.000 kton. Bron: VITO.niet-energetischeindverbruiktransformatiesectorFINAAL ENERGIEGEBRUIK PER SECTORCO 2 -EMISSIES PER SECTOR35005010216050103300142501210200815061004502001990 1994 1995 1996 1997 19981990 1994 1995 1996 1997 19985.3 Evolutie van het finaal energiegebruikin de diverse sectoren in<strong>Vlaanderen</strong> van 1990 tot 1998 in PJ.Bron: VITO.huishoudensindustriedienstenland- en tuinbouwtransport5.4 Evolutie van de CO 2 -emissiesgerelateerd aan het finaal energiegebruikin de diverse sectoren in<strong>Vlaanderen</strong> van 1990 tot 1998,x 1.000 kton. Bron: VITO.huishoudensindustriedienstenland- en tuinbouwtransport92VRIND <strong>2000</strong>


ENERGIE- EN CO2-INTENSITEITEN IN DE DIVERSE SECTOREN1990 1994 1995 1996 1997 1998Energie-intensiteit Huishoudens (GJ/huishouden) 92,8 97,0 102,4 119,3 103,2 104,8Industrie (kJ/frank BTW) 255,3 259,0 251,3 256,9 246,1Diensten (kJ/frank BTW) 24,0 33,6 30,4 33,6 30,4CO 2 -intensiteit Huishoudens (ton/huishouden) 5,5 5,6 5,7 6,8 5,9 5,8Industrie (g/frank BTW) 13,2 12,0 11,5 11,5 11,1Diensten (g/frank BTW) 0,9 1,5 1,2 1,5 1,35.5 Evolutie van de energie- en CO 2 -intensiteiten in de diverse sectoren in <strong>Vlaanderen</strong>, van 1990 tot 1998. Bron: VITO. 050104met 11%. Toch daalde de CO 2 -uitstoot in de industriemet 2%. Dit is het gevolg van de omschakelingvan kolen en olie naar milieuvriendelijker aardgas.Om na te gaan hoe efficiënt de industrie met energieomspringt, <strong>be</strong>kijken we de hoeveelheid energieen de CO 2 -uitstoot ten opzichte van de bruto toegevoegdewaarde.In tegenstelling tot de absolute waarden, zien wehier de voorbije jaren een daling.Het energiegebruik in de huishoudens is sinds 1990met 21% gestegen, tot 247 PJ in 1998. Door eentoenemend aardgasgebruik, nam de CO 2 -uitstootminder sterk toe (13%). Deze cijfers moeten welgerelativeerd worden: het energiegebruik enCO 2 -uitstoot per huishouden kent een vrij vlakverloop. Het aantal huishoudens is echter het voorbijedecennium sterk gestegen, onder andere dooreen toename van de eenoudergezinnen. Dit leidt toteen stijging van het totale verbruik. De piek in 1996heeft veel te maken met het koude weer.De transportsector heeft sinds 1990 een vijfde meerenergie nodig. Hier ligt de omschakeling naar aardgasheel wat minder voor de hand. De CO 2 -uitstootsteeg dan ook evenredig met het energiegebruik enligt ondertussen ongeveer even hoog als in deindustrie en in de huishoudens.Het energiegebruik (84 PJ) en de CO 2 -emissies inde dienstensector (3.390 kton) lagen in 1998 meerdan de helft hoger dan in 1990 maar kenden delaatste jaren een vlak verloop.Het energiegebruik en de CO 2 -uitstoot in de landentuinbouw bleven constant.MilieuvriendelijkeenergieproductieIn een warmtekrachtinstallatie wordt een fossielebrandstof omgezet in twee nuttige energievormen:warmte en elektriciteit. De combinatie van <strong>be</strong>ideleidt tot een hoger energetisch rendement. De uitbouwvan deze efficiënte en bijgevolg energie<strong>be</strong>sparendetechniek is dan ook een prioriteit voor deVlaamse regering. De doelstelling is om een bijkomendvermogen van 1200 MWe voor de periode1995-2005 te creëren.Tegen 2004 wil <strong>Vlaanderen</strong> een aandeel van 3%hernieuwbare energie in het totale energieaanbod.De <strong>be</strong>langrijkste hernieuwbare energiebronnen zijnwindenergie, biomassa, zonne-energie en waterkracht.Het geïnstalleerd vermogen voor windenergiesteeg sinds 1997 sterk: van 4,6 MWe naar12,3 MWe in <strong>2000</strong>. Voor biomassa <strong>be</strong>droeg hetgeïnstalleerd vermogen in 1998 ongeveer 43 MWe.Sinds 1998 geeft de Vlaamse overheid subsidiesvoor fotovoltaïsche zonnepanelen. De respons lietniet op zich wachten: in 1998 werd 42 kWp geïnstalleerd,in 1999 bijna dub<strong>be</strong>l zoveel en in <strong>2000</strong>ruim driemaal zoveel (voorlopige cijfers). Het aantalzonneboilers dat jaarlijks geplaatst wordt met eenpremie van de intercommunales is op twee jaar tijd1614121086420WARMTEKRACHTINSTALLATIES IN VLAANDEREN5.6 Evolutie van de warmtekrachtinstallatiesin <strong>Vlaanderen</strong>, van 1990tot 1999 en doelstelling 2005,x 100 MWe. Bron: Belcogen.geïnstalleerd WKK-vermogendoelstelling 20050501051990199119921993199419951996199719981999<strong>2000</strong>20012002200320042005Energie 93


ijna verdub<strong>be</strong>ld: van 102 in 1996-1997 tot 197 in1998 en 190 in 1999.Van 1997 tot 1999 stond 638 kWe aan waterkrachtinstallatiesopgesteld. In de loop van <strong>2000</strong>werden bijkomende installaties in gebruik genomenen loopt een aantal aan<strong>be</strong>stedingsprocedures voorwaterkrachtinstallaties op locaties in Vlaams overheids<strong>be</strong>heermet een minimaal vermogen van7,8 MWe.De ‘groene energie’ zit duidelijk in de lift. Om dezetendens te versterken zal de Vlaamse overheid deelektriciteitsleveranciers verplichten om een minimumvan hun leveringen te <strong>be</strong>trekken uit hernieuwbareenergiebronnen. Voor 2001 is dit 1%, voor2004 3% en voor 2010 5%. Halen zij dit niet, danmoeten zij een boete <strong>be</strong>talen. Er is nu al een versnellingwaar te nemen in het aantal initiatieven ophet vlak van windenergie.94VRIND <strong>2000</strong>


6. Gezondheiden WelzijnHet Regeerakkoord stelt dat na een periode van structurele hervormingenin de gezondheidszorg nu de aandacht prioritair moet uitgaan naar hetpreventie<strong>be</strong>leid.Deze gedachtegang wordt verder uitgebouwd in de <strong>be</strong>leidsnota van de<strong>be</strong>voegde minister: de preventie staat centraal onder het motto ‘Betervoorkomen dan genezen’.Er wordt ondermeer de klemtoon gelegd op gezonde eetgewoonten en hetmisbruik van genotsmiddelen. Binnen deze visie kadert ook het voorkomenvan <strong>be</strong>smettelijke ziekten (tbc, aids-hiv, …) en <strong>be</strong>schavingsziekten als kanker.De <strong>be</strong>leidsnota opent met de stelling dat de Vlamingen zich goed moetenvoelen, een thema dat we <strong>be</strong>handelen in de hoofdstukken ‘Fysieke conditie’en ‘Psychische conditie en wel<strong>be</strong>vinden’.Twee elementen uit de <strong>be</strong>leidsnota die als een rode draad door dit deellopen zijn enerzijds ‘de gezondheid van de jeugd’, waarbij we bij tal vanthema’s specifiek blijven stilstaan bij de leefgewoonten en de situatie vande jongeren van vandaag en anderzijds ‘de toegankelijkheid van de gezondheidszorg’met aandacht voor de socio-economische ongelijkheid die vaaknog kenmerkend is voor onze gezondheidszorg.Ook inzake welzijn stelt de regering dat een preventie<strong>be</strong>leid voldoende moetanticiperen op mogelijke problemen. In het geïntegreerd preventie<strong>be</strong>leidwordt in de eerste plaats aan de kinderen en de jongeren gedacht.De tweede peiler van het welzijns<strong>be</strong>leid is de mantelzorg en de vrijwilliger inde zorg, die waar nodig professioneel ondersteund wordt.De derde hoeksteen is het aanbod aan voorzieningen <strong>be</strong>ter af te stemmen opde noden van autonome, mondige hulpvragers die zorg op maat willen, zodicht mogelijk in hun vertrouwde omgeving en zonder <strong>be</strong>tutteling.Tenslotte engageert de Vlaamse overheid zich om het aanbod aan welzijnsvoorzieningenvoor iedereen <strong>be</strong>reikbaar en vooral toegankelijk te maken.Gezondheid en Welzijn 95


Blikvangers• Meer en meer vrouwen <strong>be</strong>ginnen te roken (vooral op jongere leeftijd). In de groep van 17-18 jaarheeft 45% van de jongens en een derde van de meisjes reeds cannabis gebruikt. De fysieke conditie vanonze jeugd gaat er trouwens nog altijd op achteruit.• Het aantal oproepen bij de Tele-Onthaaldiensten blijft stijgen en ook de Centra voor GeestelijkeGezondheidszorg zien hoe langer hoe meer patiënten. Alhoewel het aantal zelfmoordpogingen lijkt afte nemen en het aantal zelfmoorden ongeveer constant blijft, kent <strong>Vlaanderen</strong> in vergelijking met onzebuurlanden hoge zelfmoordcijfers.• Een mooi voor<strong>be</strong>eld van inclusie voor personen met een handicap is het doorstromen van deze personennaar het regulier ar<strong>be</strong>idscircuit.• Het verblijf in een rusthuis is een dure aangelegenheid. De zorgverzekering die door de Vlaamse overheidop de rails wordt gezet is een <strong>be</strong>langrijk middel om de toegankelijkheid van de ouderenvoorzieningente ver<strong>be</strong>teren.• Het aantal asielaanvragen is nog nooit zo hoog geweest en zet vooral de Vlaamse OCMW’s onderdruk.• Tussen 1985 en 1997 is de welvaart van de Vlamingen toegenomen maar tegelijkertijd ook het aantalpersonen dat met armoede kampt. Het aantal <strong>be</strong>staansminimumgerechtigden kende tussen 1992 en1997 een serieuze stijging. Sinds 1998 neemt het aantal gerechtigden opnieuw af, zodat er een vermoedengroeit dat de armoede aan het minderen is.• Het aantal Vlamingen dat in financiële problemen terecht komt, blijft stijgen.96VRIND <strong>2000</strong>


6.1 Levensverwachting,mortaliteit envermijdbare sterfteLevensverwachtingDe levensverwachting bij de geboorte steeg tot1997. In 1998 lijkt de levensverwachting te stabiliserenof zelfs licht af te nemen, maar deze conclusieis op zijn minst voorbarig. In 1998 werden immersook alle geboorten en sterfgevallen in het BrusselsHoofdstedelijk Gewest meegeteld en niet alleendeze met een Nederlandstalig attest. De levensverwachtingwerd de voorgaande jaren daardoormogelijk lichtjes overschat.In 1998 <strong>be</strong>droeg de levensverwachting bij degeboorte 75,4 jaar voor de mannen en 81,1 jaarvoor de vrouwen. In vergelijking met enkele onsomringende landen zijn deze cijfers vergelijkbaar.MortaliteitBij de oudere leeftijdscategorieën (vanaf 45 jaar) zijnkankers en hart- en vaataandoeningen de <strong>be</strong>langrijkstedoders, bij de mannen gaat het dan vooral om longkanker,bij de vrouwen om borstkanker.De doodsoorzaken die leiden tot een voortijdigoverlijden van vrouwen tussen 15 en 64 jaar zijnhoofdzakelijk borstkanker, zelfmoord en verkeersongevallen.Voor de mannen in dezelfde leeftijdsgroepzijn dit verkeersongevallen, zelfmoord, ischemischehartziekten en longkanker. Mannen ‘verliezen’heel wat meer potentiële jaren dan vrouwen.Borstkanker, de <strong>be</strong>langrijkste oorzaak van voortijdigoverlijden bij de vrouwen, heeft minder verlorenjaren tot gevolg dan de ischemische hartziekten, dederde oorzaak bij de mannen. Verkeersongevallenen zelfmoorden doen meer potentiële levensjarenverloren gaan, dan in de omringende landen. DeDe voornaamste doodsoorzaken bij kinderen (tot 14jaar) zijn verkeersongevallen, ongevallen in de privésfeeren kankers (vooral van het lymfatisch en bloedvormendweefsel). Voor de jonge volwassenen (tot 44jaar) zijn dat vooral verkeersongevallen en zelfmoord.8482LEVENSVERWACHTING06010180LEVENSVERWACHTINGBIJ GEBOORTEOP 65 JAAR7876MANNEN VROUWEN MANNEN VROUWEN741993 74,2 80,4 14,9 18,9721994 74,6 80,7 15,3 19,3701995 74,6 80,8 15,2 19,31996 75,1 81,3 15,5 19,61997 75,5 81,5 15,7 19,81998 75,4 81,1 15,6 19,768Frankrijk<strong>Vlaanderen</strong>NederlandDuitslandGroot-BrittanniëDenemarken6.1 Evolutie van de levensverwachting in het Vlaamse Gewest naargeslacht, bij de geboorte en op de leeftijd van 65 jaar, van 1993 tot 1998.Bron: Administratie Gezondheidszorg, team Beleidsevaluatie.6.2 Levensverwachting: <strong>Vlaanderen</strong>en de buurlanden, 1998. Bron:Administratie Gezondheidszorg, team Beleidsevaluatie.mannenvrouwenGezondheid en Welzijn 97


PROPORTIONEEL STERFTECIJFERLEEFTIJD MANNEN VROUWENAANTAL VOORNAAMSTE OORZAKEN (%) AANTAL VOORNAAMSTE OORZAKEN (%)1-14 jaar 98 Alle uitwendige oorzaken (53%), waaronder 85 Alle uitwendige oorzaken (45%), waaronderverkeersongevallen (29%) en ongevallen inverkeersongevallen (24%) en ongevallen inde privé-sfeer (18%); Alle nieuwvormingen (11%) de privé-sfeer (14%); Alle nieuwvormingen (20%)15-24 jaar 318 Alle uitwendige oorzaken (85%), waaronder 113 Alle uitwendige oorzaken (66%), waaronderverkeersongevallen (50%) en zelfmoord (25%) verkeersongevallen (39%) en zelfmoord (15%);Alle nieuwvormingen (12%)25-44 jaar 1.152 Alle uitwendige oorzaken (54%), waaronder 648 Alle nieuwvormingen (37%), waaronderverkeersongevallen (18%) en zelfmoord (25%);vooral borstkanker (14%); Alle uitwendigeAlle nieuwvormingen (15%); Alle hart- enoorzaken (31%), waaronder vooral zelfmoordvaatziekten (12%) (15%); Alle hart- en vaatziekten (12%)45-64 jaar 4.944 Alle nieuwvormingen (44%), waaronder 2.731 Alle nieuwvormingen (56%), waaronder vooralvooral longkanker (18%); Alle hart- en vaat-borstkanker (18%); Alle hart- en vaatziektenziekten (27%), waaronder vooral ihz (15%) (18%), waaronder vooral ihz (7%)65-74 jaar 7.834 Alle nieuwvormingen (41%), waaronder vooral 4.284 Alle nieuwvormingen (40%), waaronder voorallongkanker (17%); Alle hart- en vaatziektenborstkanker (9%); Alle hart- en vaatziekten(33%), waaronder vooral ihz (17%); Alle (33%), waaronder vooral ihz (14%)longaandoeningen (12%)75+ jaar 14.238 Alle hart- en vaatziekten (40%), waaronder 19.951 Alle hart- en vaatziekten (48%), waaronderihz (15%) en cva (10%); Alle nieuwvormingenihz (14%) en cva (13%); Alle nieuwvormingen(25%), waaronder vooral longkanker (7%); (16%); Alle longaandoeningen (11%)Alle longaandoeningen (17%)Totaal 28.584 27.8126.3 Proportioneel sterftecijfer per leeftijdsgroep en geslacht, 1998. Bron: Administratie Gezondheidszorg, team Beleidsevaluatie.ihz = ischemische hartziektencva = cerebro-vasculaire aandoeningenVERLOREN POTENTIËLE LEVENSJARENMANNENVROUWENVerkeersongevallen 7,4 Borstkanker 3,3Zelfmoord 7,1 Zelfmoord 2,3Ischemische hartziekten 3,6 Verkeersongevallen 2,1Longkanker 2,4 Cerebrovasculaire aandoeningen 0,9Chronisch leverlijden - cirrose 1,4 Ischemische hartziekten 0,9Cerebrovasculaire aandoeningen 1,0 Colorectale kanker 0,86.4 Verloren potentiële levensjaren per 1.000 persoonsjaren, leeftijdsgroep 15-64 jaar, 1998.Bron: Administratie Gezondheidszorg, team Beleidsevaluatie.VERMIJDBARE STERFTEMANNENVROUWENAANTAL % AANTAL %Vermijdbaar door medische interventies, secundaire preventie in<strong>be</strong>grepen 287 4,4 849 23,7Vermijdbaar door primaire preventie 2.455 37,7 650 18,2Vermijdbaar door medische en primaire preventie 2.742 42,1 1.499 41,96.5 Vermijdbare sterfte voor de leeftijdsgroep 0-64 jaar, aantal en proportioneel t.o.v. de volledige sterfte van deze groep, 1998.Bron: Administratie Gezondheidszorg, team Beleidsevaluatie.98VRIND <strong>2000</strong>


KINDERSTERFTEPERINATALE STERFTE11109876543111098765431993199419951996199719981993199419951996199719986.6 Evolutie van de kindersterfte (sterftejongensvoor de leeftijd van 1 jaar) per 1.000 levendgeborenen,naar geslacht, van 1993 tot 1998.meisjesBron: Administratie Gezondheidszorg, team Beleidsevaluatie.6.7 Evolutie van de perinatale sterftejongens(aantal doodgeboren kinderen + kinderenmeisjesoverleden binnen de 7 dagen na geboorte)per 1.000 levend- en doodgeboren kinderen,naar geslacht, van 1993 tot 1998.Bron: Administratie Gezondheidszorg, team Beleidsevaluatie.cerebro-vasculaire en ischemische aandoeningen leidenzowel bij mannen als bij vrouwen tot minderverloren levensjaren dan in onze buurlanden. Doorlongkanker verloren Vlaamse mannen meer enVlaamse vrouwen minder jaren dan in de omringendelanden.We blijven hier wat langer stilstaan bij de vermijdbaresterfte omdat de <strong>be</strong>leidsnota veel <strong>be</strong>lang hechtaan preventie. In 1998 was bijna de helft van alleoverlijdens voor de leeftijd van 65 jaar bij zowelmannen als vrouwen vermijdbaar.Deze overlijdens waren in het licht van de huidigemedische kennis of gezondheidskennis te voorkomen.De vermijdbaarheid door primaire preventie verwijstnaar het vroeger gevoerde <strong>be</strong>leid en de <strong>be</strong>trokkenheidvan zorgverstrekkers en <strong>be</strong>volking. De vermijdbaarheiddoor medische interventies, met in<strong>be</strong>gripvan de secundaire preventie, geeft een inzicht in hetfunctioneren van de zorgverstrekking en de laagdrempeligheidvan het systeem, een ander <strong>be</strong>langrijkpunt in de <strong>be</strong>leidsnota.In 1998 waren er 2.742 vermijdbare sterfgevallenbij mannen in het Vlaamse Gewest. Het grootstedeel ervan kan voorkomen worden door primairepreventie van longkanker, ischemische hartziekten,verkeersongevallen en levercirrose. Bij de vrouwenwaren er 1.499 vermijdbare sterfgevallen. Hier valtonmiddellijk op dat het verschil tussen medische enprimaire preventie veel kleiner is. Het aandeel vanborstkanker met 571 sterfgevallen is hierin bijzondergroot.Kinder- enperinatale sterfteDe kindersterfte blijft, althans voor de jongens, verderafnemen. Nadat de voorgaande jaren ook bij demeisjes een duidelijke daling te zien was, noteerdenwe in 1997 en 1998 terug een lichte toename. In1998 waren de kindersterftecijfers voor jongens enmeisjes quasi gelijk. De recente afname van de kindersterfteis te danken aan de spectaculaire vooruitgangin de <strong>be</strong>strijding van de vroegneonatale enpostneonatale sterfte.De perinatale sterfte daalt bij de jongens sinds 1995voortdurend terwijl het bij de meisjes op een redelijkconstant niveau blijft.Gezondheid en Welzijn 99


6.2 ZiekteKankerIn 1996 is in <strong>Vlaanderen</strong> een kankerregistratienetwerkopgestart. Verschillende bijkomende bronnen geveninformatie door aan het Nationaal Kankerregister,waardoor de registratie ver<strong>be</strong>tert. In 1996 (dit zijnmomenteel de recentste cijfers) werden 24.711 gevallengeregistreerd, terwijl dit cijfer 20.250 in 1995<strong>be</strong>droeg (dit komt overeen met een stijging van 22%).Aangezien de recente stijging voornamelijk toe teschrijven is aan een <strong>be</strong>tere registratie, is het niet aangewezenom trends te onderzoeken.Bij mannen loopt longkanker nog steeds vooropmet een kwart van alle kankers, gevolgd door prostaaten kanker van dikke en endeldarm. Bij vrouwenstaat borstkanker op de eerste plaats (een derde vanalle geregistreerde tumoren), gevolgd door kankeraan de dikke en de endeldarm, enbaarmoeder(hals)kanker.Meningokokkeninfectieen tu<strong>be</strong>rculoseBij de infectieziekten valt vooral een toename vanhet aantal meningokokkeninfecties op. Deze aandoeningkomt vooral voor bij kinderen onder de 5jaar en bij jonge volwassenen. In 1999 werden 279gevallen geregistreerd of een vervijfvoudiging op 10jaar tijd. Deze toename deed zich vooral voor in deprovincies Antwerpen en West-<strong>Vlaanderen</strong>. Dearrondissementen met de hoogste incidentiecijfersvindt men in West-<strong>Vlaanderen</strong>.In 1999 kwamen er 544 patiënten bij in het tu<strong>be</strong>rculoseregister,dit <strong>be</strong>tekent een incidentie van9,2/100.000 inwoners. Dit cijfer blijft de voorbijejaren status quo. Er blijft een groot verschil in incidentietussen Belgen (7,1 per 100.000 inwoners) enniet-Belgen (49,1 per 100.000 inwoners). Bij deniet-Belgen ligt het cijfer het hoogst in de provin-KANKERAANTAL NIEUWE GEVALLENINCIDENTIE (/100.000 INWONERS)HOOFDGROEP (ICD-10) ENKELE LOCALISATIES MANNEN VROUWEN TOTAAL MANNEN VROUWENLip, mond- en keelholte 435 125 560 15,0 4,2Spijsverteringsstelsel 2.769 2.257 5.026 95,3 75,7maag 463 309 772 15,9 10,4dikke darm + endeldarm 1.595 1.428 3.023 54,8 47,9Ademhalingsstelsel 3.567 615 4.182 122,7 20,6long 3.099 514 3.613 106,6 17,2Borst en genito-urinair stelsel 4.179 5.935 10.114 143,8 199,0borst 57 3.922 3.979 2,0 131,5baarmoeder(hals) 848 848 28,4prostaat 2.834 2.834 97,5ovarium 523 523 17,5blaas 778 236 1.014 26,8 7,9Andere locaties 1.443 1.394 2.837 49,5 46,6Lymfe- en bloedstelsel 1.091 901 1.992 37,6 30,2Totaal 13.484 11.227 24.711 463,9 376,36.8 Kanker in <strong>Vlaanderen</strong>, aantal nieuwe gevallen en incidenties, 1996. Bron: Nationaal Kankerregister.100VRIND <strong>2000</strong>


cies Antwerpen en West-<strong>Vlaanderen</strong>. Bij de Belgenzijn er geen grote verschillen tussen de provincies,met uitzondering van de provincie Limburg, die eenhogere incidentie kent. Personen met een verminderdenatuurlijke weerstand (door ziekte of verslaving)heb<strong>be</strong>n een verhoogde kans op <strong>be</strong>smettingevenals personen afkomstig uit landen waar tu<strong>be</strong>rculosevaak voorkomt.AIDS en HIV-seropositiefTussen het <strong>be</strong>gin van de epidemie in België en 31decem<strong>be</strong>r 1999 werden in totaal 11.873 personengeregistreerd als HIV-geïnfecteerd. Eind 1999 haddener daarvan 2.658 het AIDS-stadium <strong>be</strong>reikt. Bijde AIDS-patiënten heeft ruim de helft de Belgische30025020015010050019901991MENINGOKOKKENINFECTIES1992199319946.9 Evolutie van meldingen van meningokokkeninfecties, van 1990 tot1999. Bron: Administratie Gezondheidszorg, Gezondheidsinspectie.19951996199719981999nationaliteit. Sinds 1996 is er een <strong>be</strong>langrijke dalingin het totaal aantal gerapporteerde Aids-gevallen.Deze daling is voor een groot deel te danken aannieuwe medicatie die de evolutie naar Aids uitstelt.Na een stijging van het aantal HIV-infecties <strong>be</strong>ginjaren ’90 kenden we een geleidelijke daling tussen1993 en 1997. Vanaf 1997 ziet men een lichtopgaande trend. In 1999 heeft men gemiddeld 66nieuwe gevallen per maand gediagnosticeerd, dit is15% meer dan in 1997.Van een derde van de HIV-seropositieven kent mende nationaliteit niet. Van de overigen heeft minderdan de helft de Belgische nationaliteit. Bij de Belgenzijn er vier maal meer mannen dan vrouwen, bij deniet-Belgen zijn er bijna evenveel vrouwen als mannen.Bij de Belgische geïnfecteerde mannen heefttwee derden seksueel contact gehad met een andereman. Overdracht via heteroseksuele weg zou verantwoordelijkzijn voor een kwart van de HIV-infecties.Voor de vrouwen met Belgische nationaliteit wordteen heteroseksuele overdracht genoemd in driekwartvan de gevallen. Bij de andere nationaliteitenoverheerst de heteroseksuele overdracht voor <strong>be</strong>idegeslachten. De sterkst vertegenwoordigde leeftijdsklasseis deze van 30-34 jaar bij de mannen en 25-29 jaar bij de vrouwen.Chronische aandoeningenOngeveer 18% van de inwoners van het VlaamseGewest kampt met chronische gezondheidsproblemen,ziekte of handicap. Dit percentage ligt ietshoger bij vrouwen dan bij mannen.NIEUWE HIV-SEROPOSITIEVENCHRONISCHE GEZONDHEIDSPROBLEMENJA1.000900800700600500400Geslacht man 16,8vrouw 19,4Leeftijd < 25 6,025-34 10,435-44 13,545-54 17,055-64 23,630065+ 38,1200Opleiding lager 24,9100secundair 13,90tertiair 13,11990199119921993199419951996199719981999Totaal 18,16.10 Evolutie van het aantal nieuwe HIV-seropositieven, België, van 1990tot 1999. Bron: WIV-Louis Pasteur.6.11 Chronische gezondheidsproblemen, ziekte of handicap naar geslacht,leeftijd en opleiding (%), <strong>Vlaanderen</strong>, 1999. Bron: PSBH, APS-<strong>be</strong>werking.Gezondheid en Welzijn 101


De problemen nemen toe met de leeftijd. Van degroep jonger dan 25 jaar heeft slechts 6% chronischegezondheidsproblemen. Bij de 65-plussers stijgt ditpercentage tot 38%. Ook opvallend is het verbandmet het opleidingsniveau: mensen met enkel eendiploma lager onderwijs heb<strong>be</strong>n bijna dub<strong>be</strong>l zoveelklachten als mensen met een diploma hoger onderwijs.De aandoeningen die het vaakst voorkomenzijn problemen met het <strong>be</strong>wegingsstelsel, hart- envaataandoeningen en allergie.Gezondheidsklachtenbij jongerenJongeren tussen 11 en 18 jaar klagen vooral overzenuwachtigheid, vermoeidheid en humeurigheid.Meisjes heb<strong>be</strong>n over de ganse lijn meer klachten danjongens. BSO’ers heb<strong>be</strong>n meer klachten danTSO’ers die op hun <strong>be</strong>urt meer klagen dan ASO’ers.Over het algemeen neemt het percentage jongerenmet klachten toe met de leeftijd.20181614121086420hoofdpijnGEZONDHEIDSKLACHTEN JONGERENmaagdarmklachtenrugpijnvermoeidheidslechtgehumeurdheid6.12 Percentage jongeren (11-18 jaar) datmeerdere malen per week tot dagelijks lastheeft van hoofdpijn, maagdarmklachten, rugpijn,vermoeidheid, slecht gehumeurdheid, zenuwachtigheid,slaapstoornissen of duizeligheid.Bron: Carine Vereecken en Prof. Dr. Lea Maes,Jongeren en Gezondheid, <strong>2000</strong>.zenuwachtigheidslaapstoornissenjongensmeisjesduizeligheid102VRIND <strong>2000</strong>


6.3 GedragVoedingSlechte voedingsgewoonten eisen hun tol.Vlamingen eten nog te veel cholesterol en verzadigdevetten, en te weinig koolhydraten en voedingsvezels.Een derde van de <strong>be</strong>volking boven de 18 jaarkampt met overgewicht (BMI tussen 25 en 30) en10% is echt zwaarlijvig (BMI>30).Overgewicht en zwaarlijvigheid vormen een groterprobleem in de laagste opleidings- en inkomensklassen.Om te vermageren maken ze vaker gebruik vanmedisch niet aan<strong>be</strong>volen methodes zoals commerciëlemiddelen of het overslaan van maaltijden.Aan de andere kant is ondergewicht dan weer eenprobleem dat zich vooral voordoet bij vrouwenonder de 35 jaar.Bij de jongeren zien we een tweeledig <strong>be</strong>eld: enerzijdsneemt de consumptie van calorierijke voedingsmiddelenaf. Anderzijds is er ook een sterkedaling in gezonde etenswaren zoals groenten enfruit. Meisjes eten gezonder dan jongens. Ruim dehelft van de meisjes vindt zichzelf te dik, tegenovereen kwart van de jongens. Om daaraan iets te doenBODY MASS INDEXGESLACHT LEEFTIJD < 18 18-20 20-25 25-27 27-30 > 30Man < 25 4,8 19,0 61,0 10,0 2,4 2,925-34 0,7 6,6 53,1 21,2 10,1 8,335-44 0,2 3,6 48,4 22,0 16,2 9,545-54 0,3 2,4 34,5 26,8 23,3 12,555-64 0,0 1,0 36,0 23,0 25,0 15,065+ 0,7 1,4 39,2 24,7 23,7 10,2Vrouw < 25 7,4 27,3 51,4 6,9 2,8 4,225-34 3,9 18,4 57,4 8,8 4,8 6,635-44 1,7 14,3 58,9 10,6 8,5 6,045-54 2,1 6,7 55,7 12,1 12,4 11,055-64 1,5 4,9 44,6 16,7 17,6 14,765+ 1,8 6,1 38,5 19,3 19,6 14,76.13 Body Mass Index (BMI) naar leeftijd en geslacht (%), <strong>Vlaanderen</strong>,1999. Bron: PSBH, APS-<strong>be</strong>werking.is 9% van de meisjes effectief met een dieet <strong>be</strong>zig envindt 33% dat ze toch zouden moeten vermageren.Bij de jongens is dit respectievelijk 3% en 17%.Ook vindt 9% van de meisjes en 17% van de jongenszich te mager.RookgedragNa een korte daling in 1997 zit het aantal regelmatigeof dagelijkse rokers in België weer in de lift. Dezetoename is vooral te wijten aan meer rokers in hetWaalse Gewest terwijl we in het Vlaamse Gewest eerdereen geringe daling vaststellen. Ook de duidelijketoename van het aantal vrouwelijke rokers valt op.Ruim een kwart van de inwoners van het VlaamseGewest ouder dan 15 jaar rookt dagelijks. Eengoede 5% noemt zichzelf een occasionele roker.Mannen roken nog steeds meer dan vrouwen.Driekwart van de vrouwen verklaart nooit te rokentegenover slechts tweederde van de mannen. Degrootste groep dagelijkse rokers vinden we bij dejongeren (


de meisjes is er een daling tegenover 1998 maar eenduidelijke stijging vergeleken met 1996 (26%). Inhet algemeen kunnen we stellen dat de meisjes dejongens bijge<strong>be</strong>end heb<strong>be</strong>n.Het hoogste percentage dagelijkse rokers vinden wenet als de voorgaande jaren nog altijd terug in hetBSO. Het laagste percentage nog altijd in het ASO.Alcoholgebruik62% drinkt tijdens het weekend, 30% doet dit ooktijdens de week en 7% drinkt dagelijks alcohol.Een Vlaming drinkt gemiddeld 6 glazen per week.Mannen drinken drie maal meer dan vrouwen. HetROOKGEDRAGNOOIT OCCASIONEEL DAGELIJKSGeslacht man 63,3 5,7 31,1vrouw 74,1 4,9 21,0Leeftijd < 25 60,3 7,4 32,325-34 64,4 7,1 28,435-44 65,3 5,5 29,245-54 62,1 6,1 31,855-64 72,0 4,4 23,665 + 88,2 1,5 10,4Opleiding lager 68,2 3,5 28,3secundair 65,2 5,6 29,2tertiair 73,4 7,4 19,2Totaal 68,8 5,3 25,96.15 Percentage van de <strong>be</strong>volking dat nooit, occasioneel of dagelijks rookt,naar geslacht, leeftijd en opleiding, 1999. Bron: PSBH, APS-<strong>be</strong>werking.DAGELIJKS ROKEN JONGERENJONGENSMEISJES1990 15-16 jaar 10 817-18 jaar 25 131994 15-16 jaar 21 1217-18 jaar 32 171996 15-16 jaar 23 1717-18 jaar 35 261998 15-16 jaar 21 2017-18 jaar 31 30<strong>2000</strong> 15-16 jaar 19 1517-18 jaar 31 296.16 Evolutie van het percentage jongeren dat dagelijks rookt, naarleeftijd, van 1990 tot <strong>2000</strong>. Bron: Carine Vereecken en Prof. Dr. Lea Maes,Jongeren en Gezondheid, <strong>2000</strong>.gemiddeld verbruik en het aantal dagelijkse drinkersstijgt naarmate het opleidingsniveau en het gezinsinkomenstijgen. Zware rokers gebruiken ook meeralcohol.Van de jongens tussen 11 en 18 jaar is 42% reedsminstens 1 keer dronken geweest, de meisjes doenhet iets <strong>be</strong>ter maar toch is ook hier reeds 32% minstens1 keer dronken geweest. Van deze leeftijdsgroepis 7% jongens en 2% meisjes reeds minstens10 keer dronken geweest. Jongens gebruiken dusvaker alcohol dan meisjes en zijn ook vaker dronken.Het alcoholgebruik en de frequentie van dronkenschapstijgen met de leeftijd.BSO’ers zijn het meest dronken geweest en deASO’ers het minst.Het percentage jongeren dat ooit minimaal 1 keerdronken was, blijft redelijk constant op hetzelfdeniveau als in 1994. Voor de meisjes is er wel een geleidelijketoename van 26% in 1994 naar 32% in <strong>2000</strong>.DruggebruikBij de jongeren is cannabis (marihuana, hash) veruithet populairst. In de leeftijdscategorie 17-18 jaarheeft bijna de helft van de jongens en een derde vande meisjes ooit deze producten gebruikt. Een kwartvan de jongens en één op zeven van de meisjes heeftdit de voorbije maand nog gedaan. Na cannabis zijnXTC en amfetamines (speed,…) het meest inzwang, maar deze cijfers liggen al <strong>be</strong>duidend lager.Harddrugs zoals heroïne en cocaïne worden doorde jongeren weinig gebruikt.Jongens gebruiken meer dan meisjes. Leerlingen uithet ASO gebruiken minder drugs dan leerlingen uithet TSO, die op hun <strong>be</strong>urt dan weer minder drugsnemen dan leerlingen uit het BSO. Jongeren uit hetBSO zijn duidelijk de grootste experimenteerders engebruikers.DRUGGEBRUIK JONGERENOOIT GEBRUIKTAFGELOPEN MAANDGEBRUIKTJONGENS MEISJES JONGENS MEISJESCannabis 15-16 jaar 25,0 16,3 15,1 8,517-18 jaar 44,6 33,8 25,4 14,9Amfetamines 15-16 jaar 4,1 2,5 1,8 0,817-18 jaar 10,2 6,4 3,3 2,3XTC 15-16 jaar 3,3 2,0 1,5 1,217-18 jaar 10,1 6,1 5,0 2,96.17 Percentage jongeren dat ooit en de laatste maand drugs gebruikte,naar leeftijd. Bron: Carine Vereecken en Prof. Dr. Lea Maes, Jongeren enGezondheid, <strong>2000</strong>.104VRIND <strong>2000</strong>


GENEESMIDDELENGEBRUIK JONGERENHOEST VERKOUDHEID HOOFDPIJN MAAGPIJN SLAAPSTOORNISSEN ZENUWACHTIGHEID VERMAGERENJ M J M J M J M J M J M J M1990 16 18 18 24 24 37 9 15 1,9 1,5 3,5 3,7 - -1994 24 28 27 34 30 44 12 19 2,6 3,0 4,6 4,5 - -1996 22 26 23 33 32 45 12 19 1,6 2,4 3,4 4,3 - -1998 30 31 29 34 32 46 13 21 3,0 2,9 4,5 4,6 - -<strong>2000</strong> 20 22 19 26 31 45 13 22 3,4 3,9 5,0 5,0 1,4 3,96.18 Evolutie van het percentage jongeren (11-18 jaar) dat afgelopen maand een geneesmiddel nam tegen de volgende kwalen, van 1990 tot <strong>2000</strong>.Bron: Carine Vereecken en Prof. Dr. Lea Maes, Jongeren en Gezondheid, <strong>2000</strong>.Geneesmiddelengebruik58% van de inwoners in het Vlaamse Gewest nam inde twee weken die aan de Gezondheidsenquête1997 vooraf gingen geneesmiddelen. Pijnstillers zijnde meest gebruikte geneesmiddelen (in 70% van degevallen ging het om pijnstillers die zonder voorschriftte verkrijgen zijn). Nadien volgen geneesmiddelenvoor het ademhalingsstelsel en cardiovasculairegeneesmiddelen.Vrouwen slikken meer geneesmiddelen dan mannen,zowel voorgeschreven als niet-voorgeschreven. Hetgebruik van voorgeschreven geneesmiddelen neemtduidelijk toe met de leeftijd. Bij de niet-voorgeschrevengeneesmiddelen doet deze tendens zich niet voor.Tussen 1990 en 1998 nam het geneesmiddelengebruikvan jongeren toe. Van 1998 tot <strong>2000</strong> neemthet geneesmiddelengebruik voor hoest en verkoudheidopnieuw af, al kan dit ook te wijten zijn aan klimatologischeverschillen. Voor de andere kwalenblijven we ongeveer op hetzelfde niveau. Meisjesslikken meer medicatie dan jongens en het grootsteverschil wordt hier gemaakt door medicatie tegenhoofd- en maagpijn. De BSO’ers nemen meergeneesmiddelen dan TSO’ers en deze opnieuw meerdan ASO’ers.Opvallend is ook het gebruik van middelen om tevermageren, maar liefst 8,3% van de meisjes uit hetBSO zegt deze middelen de afgelopen maandgebruikt te heb<strong>be</strong>n.<strong>be</strong>schermingsmaatregelen daalt met de leeftijd.Naarmate het opleidingsniveau en het inkomenstijgen, stijgt ook de kennis omtrent AIDS.In 1997 had 17% van de inwoners in het VlaamseGewest minstens 1 HIV-test achter de rug, in deleeftijdsgroep 25 tot 44 jaar loopt dit percentage optot een kwart. De helft van de personen die een testondergingen, deed dit op eigen initiatief.Veilig seksueel gedragEen <strong>be</strong>langrijk deel van de <strong>be</strong>volking weet nogsteeds niet precies hoe het HIV-virus overgedragenwordt en welke <strong>be</strong>schermingsmaatregelen mogelijkzijn. Slechts zes op tien kent de manieren waarop deaandoening niet kan worden overgedragen en dehelft weet welke <strong>be</strong>schermingsmethodes on<strong>be</strong>trouwbaarzijn. De kennis van de overdrachtswijzen en deGezondheid en Welzijn 105


6.4 Fysieke conditieSubjectieve gezondheidOngeveer 80% van de inwoners in het VlaamseGewest voelt zich gezond, mannen iets meer danvrouwen. Daartegenover staat 3,5% die zich ongezondvoelt, hier zien we weinig verschil tussen <strong>be</strong>idegeslachten. Deze cijfers evolueren nauwelijks. Welopvallend is de afname van het subjectieve gezondheidsgevoelmet de leeftijd: waar 94,5% van demensen onder de 25 zegt zich gezond te voelen,daalt dit tot 65% bij de 65-plussers. Ook opvallendis het verband met de opleiding: hoger opgeleidenvoelen zich vaker gezond en minder vaak ongezond.De meerderheid van de jongeren voelt zich redelijkgezond. Deze tevredenheid daalt met de leeftijd enis het laagst voor de BSO’ers, vervolgens voor deHINDER IN HET DAGELIJKS LEVENSUBJECTIEVE GEZONDHEID20,0GOED TOTSLECHT TOTZEER GOEDZEER SLECHTGeslacht man 82,0 3,5vrouw 77,4 3,4Leeftijd < 25 94,5 0,725-34 88,4 1,435-44 86,7 2,145-54 80,2 2,855-64 70,4 4,465+ 56,0 9,4Opleiding lager 71,7 5,8secundair 84,2 2,317,515,012,510,07,55,02,50< 25 jaar 25-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar 55-64 jaar + 65 jaartertiair 86,0 1,5Totaal 79,6 3,56.19 Subjectieve gezondheid naar geslacht, leeftijd en opleiding (%), 1999.Bron: PSBH, APS-<strong>be</strong>werking.6.20 Percentage dat hinder ondervindtin het dagelijks leven vanchronische gezondheidsproblemen,ziekte of handicap naar leeftijd (%),1999. Bron: PSBH, APS-<strong>be</strong>werking.ernstige hinderenige hinderSUBJECTIEVE GEZONDHEID JONGERENJONGENSMEISJESZEER GEZOND REDELIJK GEZOND NIET ERG GEZOND ZEER GEZOND REDELIJK GEZOND NIET ERG GEZOND11-12 jaar 43 53 4 35 63 213-14 jaar 39 56 5 23 71 615-16 jaar 28 63 9 16 73 1117-18 jaar 26 63 11 12 73 15Totaal 34 59 7 21 70 96.21 Percentage jongeren (11-18 jaar) dat zich zeer gezond, redelijk gezond en niet erg gezond voelt.Bron: Carine Vereecken en Prof. Dr. Lea Maes, Jongeren en Gezondheid, <strong>2000</strong>.106VRIND <strong>2000</strong>


FYSIEKE CONDITIE JEUGDJONGENSMEISJES90-97 90-93 93-97 90-97 90-93 93-97Lichaamslengte + + +Lichaamsgewicht + + +BMI + + +Som huidplooien - - +Flamingo evenwicht - + -Sneltikken met één hand - - - - - -Zittend reiken - - -Verspringen uit stand - - - - + -Handknijpkracht + + -Sit-ups - - -Hangen met gebogen armen - - -Snelheid shuttle run - - - - + -Uithouding shuttle run - - - - - -6.22 Evolutie van de fysieke fitheid van de jeugd (12-18 jarigen), 1990-1993-1997. Bron: Bloso.TSO’ers en dan de ASO’ers. Iets meer meisjes danjongens vinden dat zij niet erg gezond zijn.Hinder in hetdagelijkse levenOngeveer een op vijf inwoners in het Vlaamse Gewestkampt met chronische gezondheidsproblemen, ziekteof handicap. Een kwart daarvan zegt dat dit in ernstigemate het dagdagelijkse leven <strong>be</strong>moeilijkt.Fysieke fitheidvan de jeugdTussen 1990 en 1997 stijgen het lichaamsgewichten de BMI bij de jongens. Voor 8 van de 9 motorischetests is er een significante achteruitgang. Voorde jongens kan men dus stellen dat de fysieke fitheiderop achteruit gaat.Bij de meisjes blijkt de toenemende trend inlichaamslengte zich voort te zetten. Voor hetonderhuidse vet en de motorische tests is geen duidelijketrend vast te stellen.Gezondheid en Welzijn 107


6.5 Psychische conditieen wel<strong>be</strong>vindenSubjectief wel<strong>be</strong>vindenGeconfronteerd met 17 uitspraken over psychischonwelzijn, verklaarde 71% hiervan de voorbije 3maanden zelden of nooit last van te heb<strong>be</strong>n. Dit isexact hetzelfde percentage als in 1998. Psychischeproblemen komen vooral voor bij de jongere enoudere leeftijdsgroepen. Hoger opgeleiden heb<strong>be</strong>ner over het algemeen minder last van.In 1999 verklaarde 7% zich depressief te voelen.Ook slaapproblemen (14%) en prikkelbaarheid(11%) zijn vaak voorkomende psychische klachten.Hulpvragen1 Diensten voor Tele-OnthaalTele-Onthaal blijft jaar na jaar meer oproepen noteren.Met 135.000 gesprekken in 1999 komt men13% boven het voorgaande jaar uit. Hieruit blijktdat de toenemende welvaart in <strong>Vlaanderen</strong> geenoplossing heeft geboden aan de talrijke psychosocialenoden van onze <strong>be</strong>volking.Bij 2 op 3 gesprekken is de oproeper een vrouw. Deleeftijd is in 11% van de oproepen lager dan 25 jaaren in bijna 9% van de oproepen 60 jaar of meer.Bijna de helft van de oproepen ge<strong>be</strong>urt door alleenstaanden.Het aantal telefoongesprekken met ongehuwdenis voor het eerst groter dan met gehuwden.Deze tendens is het duidelijkst bij mannen.Moeizame partnerrelaties, problemen met de gezondheiden eenzaamheid zijn de vaakst gehoorde klachten.2 Centra voor GeestelijkeGezondheidszorgDe 84 ambulante Centra voor GeestelijkeGezondheidszorg hadden in 1999 57.441 patiëntenin <strong>be</strong>handeling, dit is een toename van 28% tegenover1993. Een kwart van de hulpvragers zijn jongeren(


ZELFMOORDPOGINGEN REGIO GENTMANNEN VROUWEN TOTAAL1996 1997 1998 1996 1997 1998 1996 1997 1998Aantal zelfmoordpogingen 373 334 218 391 360 366 764 694 584Aantal <strong>be</strong>trokken personen 322 289 198 352 306 302 674 595 500Rate / 100.000 inwoners 355 320 219 356 311 308 356 315 2656.25 Evolutie van het aantal zelfmoordpogingen in de regio Gent, naar geslacht, van 1996 tot 1998. Bron: Eenheid voor zelfmoordonderzoek, Universiteit Gent.Jongeren kloppen vooral aan met relatiemoeilijkheden,gedrags- en psychische problemen.Volwassenen consulteren de CGG’s vooral rondpsychische en relatieproblemen.ZelfmoordIn 1998 pleegden 1.061 mensen zelfmoord, bijnadriekwart daarvan zijn mannen. Dit cijfer blijft devoorbije jaren nagenoeg constant. Zelfmoord zorgtvoor het tweede hoogste aantal ‘verloren potentiëlejaren’ van alle doodsoorzaken in de leeftijdsgroeptussen 15 en 64 jaar. Die tweede plaats komt zowelvoor bij mannen als bij vrouwen. Enkel verkeersongevallenbij mannen en borstkanker bij vrouwenscoren hoger.Het reële zelfmoordcijfer ligt waarschijnlijk noghoger. Zo zijn bijvoor<strong>be</strong>eld een deel van de dodelijkeverkeersongevallen gemaskeerde zelfmoorden.De onderrapportering wordt geschat op 13% bijmannen en 20% bij vrouwen.Verhanging komt op de eerste plaats bij zowel mannenals vrouwen. Bij mannen volgen daarna vuurwapensen vergiftiging, bij vrouwen vergiftiging en verdrinking.Als voornaamste risicofactoren voor zelfmoord vindtmen scheiding of verlies van dierbaren, financiëleproblemen, ernstige fysieke problemen en vereenzaming.Mensen die reeds een zelfmoordpogingondernamen, <strong>be</strong>horen duidelijk tot de risicogroep.850800750700650600550500450400350300250200ZELFMOORD1993 1994 1995 1996 1997 19986.26 Evolutie van het aantal zelfmoordennaar geslacht, van 1993 tot 1998. Bron:Administratie Gezondheidszorg, Team Beleidsevaluatie.mannenvrouwenhet aantal <strong>be</strong>trokken personen. Vooral bij de mannenis er een sterke daling.Deze cijfers zijn niet veralgemeenbaar naar<strong>Vlaanderen</strong> omdat het onderzoek in een verstedelijktgebied plaats vindt, waar de cijfers boven hetgemiddelde uitkomen.Het aantal zelfmoordpogingen is on<strong>be</strong>kend. DeUniversiteit Gent registreert sinds 1996 de zelfmoordpogingenin de Gentse regio. In 1998 werden584 zelfmoordpogingen genoteerd, wat leidttot een jaarlijkse incidentie van 265 pogingen per100.000 inwoners. Dit aantal lag bij vrouwen veelhoger dan bij mannen. Een aantal socio-demografischefactoren verhogen het risico op een zelfmoordpoging:nooit gehuwd, alleenwonend, werkloos eninactief.In vergelijking met de voorbije twee jaar is er eendaling in zowel het aantal zelfmoordpogingen als inGezondheid en Welzijn 109


6.6 PreventieZwangerschap en<strong>be</strong>geleidingMedisch <strong>be</strong>geleide <strong>be</strong>vruchting komt steeds vakervoor. Zo <strong>be</strong>vielen in 1995 3,3% en in 1999 4,3% vande moeders na medisch <strong>be</strong>geleide <strong>be</strong>vruchting.Ruim 42% van de meerlingzwangerschappen komttot stand na medisch <strong>be</strong>geleide <strong>be</strong>vruchting.7% van de baby’s komt te vroeg op de wereld. Eenzwangerschapsduur van minder dan 37 wekentreedt op bij 6% van de eenlingen, een zwangerschapsduurvan minder dan 33 weken bij 1% van degevallen. Bij meerlingen lopen deze cijfers op tot55% en 12%.BevallingenIn 1999 <strong>be</strong>vielen 60.190 vrouwen, waarvan 366 nietin het ziekenhuis. Er werden 59.061 eenlingen, 1.097tweelingen, 31 drielingen en 1 vierling geboren, wathet totaal aantal geregistreerde geboorten op 61.349brengt.De neiging om de zwangerschap uit te stellen, zetzich door. De gemiddelde leeftijd van de moeder bijhaar eerste <strong>be</strong>valling is 27,5 jaar, in 1991 was dit26,3 jaar. Vier op de tien vrouwen die <strong>be</strong>vallen, zijnouder dan 30. Een op tien ouder dan 35 jaar. Hetpercentage ‘jonge moeders’ onder de 20 jaar<strong>be</strong>draagt 2%.Inductie van de <strong>be</strong>valling werd toegepast bij eenderde van alle verlossingen. Epidurale verdovingkomt dub<strong>be</strong>l zo vaak voor als tien jaar geleden: vandrie op tien <strong>be</strong>vallingen in 1991 naar zes op tien in1999. Ook het percentage keizersneden kent eenstijging van 11% in 1991 naar 16% in 1999.BorstvoedingIn 1999 kreeg 62% van de pasgeborenen borstvoedingals startvoeding. De eerstgeborenen iets meerdan de volgende kinderen. In West-<strong>Vlaanderen</strong>wordt er opvallend minder borstvoeding gegeven.Het aantal pasgeborenen met borstvoeding stijgt.3130GEMIDDELDE MATERNALE LEEFTIJDINDUCTIES, EPIDURALES EN KEIZERSNEDES BIJ BEVALLINGEN7060292827265040302524232010199019911992199319941995199619971998199901991199219931994199519961997199819996.27 Evolutie van de gemiddelde maternaleleeftijd bij een eerste, een tweede envolgende geboortes, van 1990 tot 1999.Bron: SPE.eerste geboortetweede envolgende geboorte6.28 Evolutie van het aantal inducties,epidurales en keizersnedes bij <strong>be</strong>vallingen(%), van 1991 tot 1999. Bron: SPE.epiduraleinductiekeizersnede110VRIND <strong>2000</strong>


Begeleidingvan het jonge kindDe preventieve <strong>be</strong>geleiding van het jonge kind verlooptin <strong>be</strong>langrijke mate via de consultatiebureausvan Kind en Gezin. Ongeveer 83% van de kinderenjonger dan 1 jaar wordt onderzocht op een consultatiebureauvan Kind en Gezin. In 1999 verzorgdeKind en Gezin ruim 890.000 consulten. Naast hetbasisprogramma van 10 consulten tot de leeftijd van3 jaar zijn er bijkomende consultmogelijkhedenvoor kansarme gezinnen, gezinnen met een gehandicaptkind, gezinnen met een verleden van kindermishandelingen gezinnen met risico-indicatoren.De regioverpleegkundigen van Kind en Gezin<strong>be</strong>zochten in 1999 86% van de pas <strong>be</strong>vallen vrouwenin de kraamkliniek en 97% kreeg minstens éénhuis<strong>be</strong>zoek. In 1999 verrichtten de regioverpleegkundigenongeveer 224.000 huis<strong>be</strong>zoeken.KankerpreventieEen mammografische screening bij vrouwen van50 jaar en ouder kan de mortaliteit door borstkankerreduceren met 20% tot 39%. Dit onderzoek toepassenbij vrouwen tussen 40 en 49 jaar leidt niet tot eensignificante reductie van de borstkankersterfte en ookhet voordeel van een mammografie bij vrouwen bovende 69 jaar - in termen van aantal gewonnen vrouwenjaren- is lager dan bij vrouwen van 50 tot 69 jaar.De Vlaamse overheid wil de borstkankerscreeningbij vrouwen doelmatiger doen verlopen. Tegen2002 moet 75% van het aantal vrouwen uit de leeftijdsgroep50 tot 69 zich laten onderzoeken.Een enquête bij artsen toonde aan dat in de groepvan 50 tot 69 jaar het aandeel vrouwen dat eenmammografie liet nemen, sterk stijgt. In hetVlaamse Gewest van 38% in 1991 tot 61% in 1997.In het Waalse Gewest van 37% naar 74%, wat significanthoger is dan in het Vlaamse Gewest.VaccinatiegraadDe vaccinatiegraad voor polio bij kinderen tussen18 en 24 maanden <strong>be</strong>draagt 99% voor de eerstedosis en daalt tot 96% voor de derde dosis. Voor hetcombinatievaccin tegen difterie, tetanos en kinkhoest<strong>be</strong>draagt de vaccinatiegraad 96% tot 89% voorde vierde en laatste dosis.Haemophilus influenza type b en hepatitis B heb<strong>be</strong>neen vaccinatiegraad van respectievelijk 86-74% en74-69%. Het mazelen-bof-rode hond vaccin werdtoegediend aan 83% van de kinderen.De vaccineerders waren Kind en Gezin (70% van degevallen), de pediater (17%) en de huisarts (11%).Er werd geen verband gevonden tussen het al danniet vaccineren en sociodemografische factoren.Vlaams-Brabant laat in vergelijking met de andereprovincies een zeer lage vaccinatiegraad zien.Gezondheid en Welzijn 111


6.7 Medische consumptieHuisarts<strong>be</strong>zoekDe grote meerderheid (95%) van de inwoners vanhet Vlaamse Gewest <strong>be</strong>schikt over een vaste huisartsen 80% heeft jaarlijks minstens 1 contact met dehuisarts. Mensen zonder diploma of een laag inkomenconsulteren minder vaak een huisarts. Het aantalraadplegingen stijgt sterk met de leeftijd.109876543210RAADPLEGINGEN NAAR LEEFTIJD< 25 jaar 25-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar 55-64 jaar + 65 jaar6.29 Gemiddeld aantal jaarlijkseraadplegingen bij huisartsen,specialisten, tandartsen enalternatieve geneeskundigen,naar leeftijd, 1999. Bron: PSBH,APS-<strong>be</strong>werking.huisartsspecialisttandartsalternatieve geneeskundeRAADPLEGINGEN NAAR GESLACHTMANNENVROUWENHuisarts 4,3 5,6Specialist 1,3 1,9Tandarts 1,2 1,4Alternatieve geneeskunde 0,3 0,66.30 Gemiddeld aantal jaarlijkse raadplegingen bij huisartsen, specialisten,tandartsen en alternatieve geneeskundigen, naar geslacht, 1999.Bron: PSBH, APS-<strong>be</strong>werking.Vrouwen consulteren vaker een huisarts (5,6 maalper jaar) dan mannen (4,3 maal per jaar).Men stapt vooral naar de huisarts voor problemenmet het ademhalingsstelsel, het <strong>be</strong>wegingsapparaaten hart en bloedvaten.30% van de contacten met de huisarts zijn huis<strong>be</strong>zoekenen vanaf de leeftijd van 65 jaar zal menvaker de dokter aan huis laten komen, dan naar zijnkabinet te stappen.Bezoek aan de specialistBijna de helft van de inwoners van het VlaamseGewest consulteert minstens één keer per jaar eenspecialist. In 70% van de gevallen gaat het om eenherhalings<strong>be</strong>zoek.Meestal stapt men op eigen initiatief naar een specialist.Slechts een derde van de eerste contactenkomt er na verwijzing door de huisarts.Mannen consulteren vooral de orthopedist, de dermatoloogen de oogarts, bij vrouwen gaat het omde vrouwenarts, de orthopedist en de dermatoloog.Vrouwen stappen ook vaker bij een specialist binnen(1,9 keer per jaar). Dit verschil is voor een deel teverklaren door het preventief kankeronderzoek bijvrouwen.De groep met een diploma hoger onderwijs zalvlugger naar een specialist stappen dan de groep meteen lagere opleiding. Hieruit kan afgeleid wordendat de drempel naar de specialist bij de hogergeschooldeniets lager ligt dan bij de andere opleidingsklassen.Het gemiddeld aantal contacten perjaar verschilt echter niet.Bezoek aan de tandartsDe raad om jaarlijks bij een tandarts binnen testappen, is niet <strong>be</strong>steed aan bijna de helft van de<strong>be</strong>volking. Vrouwen gaan iets vaker naar de tandarts(1,4 keer per jaar) dan mannen (1,2 keer perjaar) en ook jonge mensen <strong>be</strong>zoeken vaker de tandartsdan ouderen.De opleiding speelt eveneens een rol: mensen meteen diploma hoger onderwijs en een hoger inkomenconsulteren vaker de tandarts.112VRIND <strong>2000</strong>


Gebruik vanalternatieve geneeskunde7% van de <strong>be</strong>volking heeft het afgelopen jaar eenhomeopaat, een osteopaat, een chiropractor of eenacupuncturist geraadpleegd. Vrouwen stappen vakernaar alternatieve genezers (0,6 keer per jaar) danmannen (0,3 keer per jaar) en het aantal contactenstijgt naarmate het opleidingsniveau of het inkomenstijgen.Gezondheid en Welzijn 113


6.8 Aanbod van gezondheidsvoorzieningenen zorgverstrekkersAlgemene ziekenhuizenEind 1999 telde het Vlaamse Gewest nog 94 algemeneziekenhuizen. De totale capaciteit <strong>be</strong>draagt31.543 erkende <strong>be</strong>dden. Er zijn nog 76 acute ziekenhuizen,waarvan er 4 erkend zijn als academischziekenhuis. De overige 18 ziekenhuizen <strong>be</strong>perkenzich tot revalidatie en <strong>be</strong>handeling.De ziekenhuizen <strong>be</strong>schikken net zoals het voorgaandejaar over 26 nierdialysecentra, 14 radiotherapiedienstenen 16 centra voor hartkatheterisatie (waarvan13 met zowel invasief cardiologisch onderzoekals interventionele cardiologie). Het VlaamseGewest <strong>be</strong>schikt over 73 diensten met een CT-scanneren 13 met een MRT-scanner.Rust- enverzorgingstehuizenEind decem<strong>be</strong>r 1999 telde het Vlaamse Gewest617 rust- en verzorgingstehuizen met in totaal17.918 erkende <strong>be</strong>dden waarvan 14.880 <strong>be</strong>dden in564 rusthuizen en de overige 3.038 <strong>be</strong>dden in algemeneof gesloten ziekenhuizen.Psychiatrische sectorNet zoals het jaar voordien telde <strong>Vlaanderen</strong> eind1999 40 psychiatrische ziekenhuizen met een capaciteitvan 10.959 <strong>be</strong>dden. De 24 psychiatrische verzorgingstehuizen<strong>be</strong>schikten over 2.384 <strong>be</strong>ddenwaarvan er 1.052 op termijn moeten verdwijnen.Binnen 46 samenwerkingsverbanden <strong>be</strong>schiktedeze sector over 2.204 plaatsen voor <strong>be</strong>schutwonen.Centra voor GeestelijkeGezondheidszorgIn de ambulante geestelijke gezondheidszorg is hetaantal hulpvragers de voorbije 6 jaar met 28% toegenomen.GENEESHERENHUISARTSEN INWONERS/ (KANDIDAAT) INWONERS/ TOTAAL INWONERS/HUISARTS SPECIALISTEN (KANDIDAAT) GENEESHEREN GENEESHEERSPECIALISTVlaams Gewest 9.777 608 11.505 516 21.282 279Antwerpen 2.638 623 3.076 534 5.714 288Vlaams-Brabant 2.107 482 2.941 345 5.048 201West-<strong>Vlaanderen</strong> 1.682 671 1.796 628 3.478 325Oost-<strong>Vlaanderen</strong> 2.179 625 2.699 504 4.878 279Limburg 1.171 676 993 797 2.164 366Waals Gewest 6.337 527 7.116 469 13.453 248Brussels Hoofdstedelijk Gewest 2.688 357 3.966 242 6.654 144België 18.802 545 22.587 453 41.389 2476.31 Aantal geneesheren, federaal, per gewest en per Vlaamse provincie, 31 decem<strong>be</strong>r 1999. Bron: ministerie van Volksgezondheid.114VRIND <strong>2000</strong>


Aantal geneesherenPer 608 inwoners tellen we 1 huisarts.Als men alle geneesheren meerekent, dus ook despecialisten, komen we op 279 inwoners pergeneesheer.Vlaams-Brabant heeft de grootste artsendichtheid.West-<strong>Vlaanderen</strong> en Limburg doen het heel wat<strong>be</strong>scheidener, al wordt het verschil hier vooralgemaakt door het geringere aantal specialisten indeze provincies.AANTAL BEDDENALGEMENE ZIEKENHUIZENVolwassendiensten 23.980Kindergeneeskunde 1.741Materniteit 1.887Intensieve neonatale zorg pasgeborenen 164Psychiatrische diensten 1.314Revalidatie en <strong>be</strong>handeling 2.457Totaal 31.543PSYCHIATRISCHE ZIEKENHUIZENAcute <strong>be</strong>handeling volwassenen 3.383Acute <strong>be</strong>handeling kinderen 199Chronische aandoeningen volwassenen 5.182Chronische aandoeningen geriatrische volwassenen 1.275Bedden/plaatsen voor gezinsverpleging 920Totaal 10.9596.32 Aantal <strong>be</strong>dden in algemene ziekenhuizen en in psychiatrischeziekenhuizen, <strong>Vlaanderen</strong>, 31 decem<strong>be</strong>r 1999.Bron: Administratie Gezondheidszorg, team Beleidsevaluatie.Gezondheid en Welzijn 115


6.9 KinderopvangHoeveel en door wieKinderen tussen 3 maand en 2,5 jaar moeten opgevangenworden als hun ouders bijvoor<strong>be</strong>eld een jobheb<strong>be</strong>n. Dit is bij de meerderheid van deze kinderenhet geval. In het najaar van 1999 werd 62% minstenseenmaal per week toevertrouwd aan familie,een opvanggezin of een opvanginstelling. Dit is, invergelijking met 1997, een stijging met ruim 4%.Grootouders staan nog in voor ruim een kwart vande opvang, maar hun inbreng is duidelijk aan hetdalen. Vandaar dat de Vlaamse regering het aanbodaan formele opvangplaatsen wil uitbreiden enbovendien de opvang op maat van de ouders willaten verlopen. Ruim de helft van de opvang vindtplaats in voorzieningen die gesubsidieerd wordendoor Kind en Gezin.Voor ruim drie op de tien kinderen is de opvangvoltijds. Een vijfde van de regelmatige gebruikersheeft soms nood aan atypische opvang vóór 7 uur,na 18 uur of gedurende meer dan 11 uren per dag.Ook bij de kinderen ouder dan 2,5 jaar speeltopvang een <strong>be</strong>langrijke rol. De helft van de kleutersen 29% van de kinderen van de lagere school heb<strong>be</strong>ngeregeld opvang nodig. De grootouders zijnnog steeds de <strong>be</strong>langrijkste toevlucht voor de kinde-CAPACITEIT KINDEROPVANG1990 1997 1998 1999Kinderdagverblijven 10.219 12.945 13.079 13.346Diensten voor opvanggezinnen 14.199 26.572 28.012 28.572Buitenschoolse opvang in aparte lokalen in kinderdagverblijven – 177 677 732Initiatieven voor buitenschoolse opvang – N.B. *10.648 *13.105Particuliere opvanggezinnen 5.800 7.643 7.995 7.747Particuliere opvanginstellingen 5.569 8.298 9.425 10.4086.33 Evolutie van de capaciteit van de kinderopvang in het Vlaamse en Brussels Hoofdstedelijk Gewest, van 1990 tot 1999. Bron: Kind en Gezin.* Aantal plaatsen op schooldagen (10.015 op vakantiedagen in 1999).INGESCHREVEN KINDEREN1990 1997 1998 1999Gewone dagopvang Kinderdagverblijven 22.975 26.911 26.977 27.464Diensten voor opvanggezinnen 23.280 44.915 47.622 48.852Particuliere opvanggezinnen N.B. 10.223 10.415 10.359Particuliere opvanginstellingen N.B. 14.420 15.826 17.346Buitenschoolse opvang Kinderdagverblijven 1.490 1.852 2.424 5.074Diensten voor opvanggezinnen 4.058 14.430 18.786 19.276Initiatieven voor buitenschoolse opvang N.B. 70.937 71.560Particuliere opvanggezinnen N.B. 873 885 877Particuliere opvanginstellingen N.B. 1.646 1.755 2.8316.34 Evolutie van het aantal ingeschreven kinderen in kinderopvangvoorzieningen in het Vlaamse en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, van 1990 tot 1999.Bron: Kind en Gezin.116VRIND <strong>2000</strong>


KINDEROPVANG1997 1999Grootouders 37 27Derden, andere familieleden 5 6Particuliere sector 18 15Opvanggezin van een dienst 23 30Crèche, peutertuin 17 23Andere 1 0Totaal 100 1006.35 Evolutie van soort opvang. Percentage kinderen van 3 maandentot 2,5 jaar dat regelmatig opvang gebruikt, 1997 en 1999.Bron: Kind en Gezin.GESUBSIDIEERDE OPVANGPLAATSENKINDERDAG-VERBLIJVENDIENSTENVOOR OPVANG-GEZINNENTOTAALAntwerpen 59,6 154,9 214,5Vlaams-Brabant 93,6 129,2 222,8West-<strong>Vlaanderen</strong> 43,5 132,8 176,3Oost-<strong>Vlaanderen</strong> 56,6 149,4 206,0Limburg 44,4 172,5 217,0Vlaams Gewest 59,7 147,5 207,2ren van de kleuterschool (40%). Bij de lagereschoolkinderen komt opvang in de school op deeerste plaats (36%).Soorten kinderopvangEind 1999 telde het formele circuit 291,4 opvangplaatsenper duizend kinderen onder de 3 jaar.In de gesubsidieerde kinderopvang waren er 207,2opvangplaatsen per duizend kinderen onder de driejaar. Het aantal prestaties en het aantal ingeschrevenkinderen bleef stijgen. De subsidiëring door Kinden Gezin <strong>be</strong>droeg voor de hele dagopvang 3,1 miljardfrank. De inkomsten uit de ouderbijdragenwaren goed voor 2,9 miljard frank.De particuliere sector telde 83,9 plaatsen per duizendkinderen onder de drie jaar. Het aantal particuliereopvanggezinnen daalde lichtjes.De buitenschoolse opvang (erkend door Kind enGezin) zorgde in 1999 voor 13.105 opvangplaatsenop schooldagen (10.015 plaatsen op vakantiedagen).Ook in de kinderdagverblijven, diensten vooropvanggezinnen en in de particuliere sector is buitenschoolseopvang mogelijk. In de kinderdagverblijvenwaren er in 1999 732 plaatsen voor buitenschoolseopvang in aparte lokalen.6.36 Het aantal gesubsidieerde opvangplaatsen per 1.000 kinderen jongerdan 3 jaar, per provincie. Bron: Kind en Gezin.Gezondheid en Welzijn 117


6.10 Bijzondere JeugdzorgProbleemsituatieen hulpvraagIn 1999 werden 1.535 kinderen en jongeren, enhun gezin thuis <strong>be</strong>geleid. Van nagenoeg driekwartzijn registratiegegevens ter <strong>be</strong>schikking. Er is danook een duidelijk <strong>be</strong>eld van de situaties en problematiekenbinnen de thuis<strong>be</strong>geleiding. Bovendiengeeft dit een redelijke indicatie voor de gehelepopulatie binnen de voorzieningen van deBijzondere Jeugdzorg. De grote helft van deze kinderenheeft een breuk in het oorspronkelijk gezinmeegemaakt. Er zijn opmerkelijk veel éénoudergezinnen(35%) en nieuw samengestelde gezinnen(31%). Een vijfde van de kinderen heeft geen enkelcontact meer met de niet-inwonende, natuurlijkeouder. Slechts 28% van de gezinnen is eigenaar vande woning en 36% heeft een sociale woning. Ietsmeer dan de helft van de gezinnen leeft van een vervangingsinkomenvan de sociale zekerheid, al danniet gecombineerd met een inkomen uit ar<strong>be</strong>id(57%) en 16% heeft een inkomen uit de bijstandsregelingen.Slechts een vijfde van de ouders <strong>be</strong>zit een diplomahoger secundair. Slechts een vijfde van de moedersen de helft van de vaders heeft vast werk.De opvoedingsmogelijkheden van al de <strong>be</strong>geleidegezinnen zijn op een of andere wijze <strong>be</strong>perkt.Ongeveer 2 op 3 ouders mist pedagogische vaardighedenen bij 87% van de moeders en 80% van devaders worden opvoedingsproblemen vastgesteld. Eris een significante relatie tussen de eigen problemati-SOCIO-ECONOMISCHE SITUERING VAN DE GEZINNEN1999 (%) 1998 (%) 1997 (%)Gezinssamenstelling Oorspronkelijke gezinssamenstelling 29 29 28Eénoudergezin vader 5 5 5Eénoudergezin moeder 30 35 30Nieuw samengesteld gezin 31 29 35Wisselende partners 2 2 1Andere 2 1 1Woonsituatie Woning in de privé 62 66 69Sociale woning 36 32 29Eigendom 28 33 30Huur 72 67 70Inkomstenbronnen gezin* Ar<strong>be</strong>id 57 52 52Vervangingsinkomen* 52 50 58voor ar<strong>be</strong>idsongeschiktheid 15 13 18voor werkloosheid 33 36 37Bestaansminimum 11 12 11Tegemoetkoming gehandicapten 5 6 3Alimentatie 21 27 196.37 Evolutie van de gezinssamenstelling, woonsituatie en inkomstenbronnen van de gezinnen in de thuis<strong>be</strong>geleiding bjb, van 1997 tot 1999.Bron: Platform thuis<strong>be</strong>geleidingsdiensten.* Meerdere scores mogelijk.118VRIND <strong>2000</strong>


sche opvoeding van de ouders en hun huidigeopvoedingsmogelijkheden.Het eigen opvoedingsverleden van de ouders was invele gevallen zelf problematisch en slechts een vijfdevan de moeders en een kwart van de vaders heeftgeen transgenerationele problemen.De gezinnen ervaren ook problemen op financieelvlak, met de partnerrelatie, de persoonlijke ontplooiing(met een opvallend hoge score voor psychischeproblemen) en in contacten met derden.Voor de start van de thuis<strong>be</strong>geleiding heb<strong>be</strong>n dehelft van de kinderen reeds met hulpverlening temaken gehad. Ruim een derde van de kinderen isooit geplaatst geweest.SOCIO-ECONOMISCHE GEGEVENS OVER MOEDERS EN VADERSMOEDERVADER1999 (%) 1998 (%) 1997 (%) 1999 (%) 1998 (%) 1997 (%)OnderwijsniveauOfwel maximaal lager secundair, ofwel deeltijds,ofwel buitengewoon onderwijs, ofwel leercontract43 48 53 36 42 40Hoger secundair onderwijs 17 12 11 16 12 11Hoger onderwijs 4 3 5 4 3 2On<strong>be</strong>kend 35 36 28 42 43 45Ar<strong>be</strong>idssituatie (voornaamste tijdsinvestering scoren) Vast werk 19 22 17 54 52 53Tijdelijk en interim 6 5 4 6 9 6Beschut werk 2 1 1 2 1 1Gelegenheids- of zwart werk 6 7 4 5 5 7Totaal 33 35 26 67 67 67Werkzoekend 12 15 20 11 13 13Invaliditeit of andere tegemoetkoming 16 12 13 10 9 10On<strong>be</strong>zoldigd thuiswerk 14 16 17 1 0 0Geen werk 22 19 22 6 8 7Opvoedingsverleden Tijdens jeugd in instelling of pleeggezin geplaatst 23 24 23 12 14 10Tijdens jeugd fysiek, emotioneel of sexueel mishandeld 32 33 39 16 17 15Tijdens jeugd verwaarloosd 27 26 30 14 16 18Onvoldoende gegevens 27 29 25 43 46 47Geen transgenerationele problematiek 20 19 17 27 19 236.38 Evolutie van het onderwijsniveau, de ar<strong>be</strong>idssituatie en het opvoedingsverleden van de moeders en de vaders in de thuis<strong>be</strong>geleiding bjb,van 1997 tot 1999. Bron: Platform thuis<strong>be</strong>geleidingsdiensten.ONTWIKKELING VAN DE BEGELEIDE KINDEREN1999 (%) 1998 (%) 1997 (%)De gezondheid en lichamelijke ontwikkeling is niet in overeenstemming met de leeftijd 12 12 14De cognitieve ontwikkeling is niet in overeenstemming met de leeftijd 28 27 27De identiteitsontwikkeling is niet in overeenstemming met de leeftijd 30 30 30De band met het gezin van herkomst is niet voldoende 29 33 31De band met ruimere omgeving is niet voldoende 30 32 33Het sociaal voorkomen is niet in overeenstemming met de leeftijd 16 12 13De emotionele ontwikkeling is niet in overeenstemming met de leeftijd 41 41 38De gedragsontwikkeling is niet in overeenstemming met de leeftijd 38 39 37De zelfredzaamheid is niet in overeenstemming met zijn leeftijd 16 16 136.39 Evolutie in het percentage <strong>be</strong>geleide kinderen dat op diverse dimensies ontwikkelingsproblemen heeft, van 1997 tot 1999.Bron: Platform thuis<strong>be</strong>geleidingsdiensten.Gezondheid en Welzijn 119


PROBLEEMSCHETS GEZINNEN1999 (%) 1998 (%) 1997 (%)Financiële problemen* 58 61 58Leven van een <strong>be</strong>perkt inkomen 40 41 40Zware schulden 34 30 29Inadequaat budget<strong>be</strong>heer 28 29 30Administratieve problemen 19 15 19Problemen huishoudelijke organisatie 33 35 35Opvoedingsproblemen relatie V/M* 90 89 89Niet van toepassing (één-oudergezin) 36 39 32Problemen op het vlak van de partnerrelatie 69 69 72Problemen op het vlak van de persoonlijke ontplooiing* 77 78 80Loopbaan, tewerkstelling 33 30 37Mentale ontplooiing 31 23 26Fysische gezondheid 24 28 24Psychische gezondheid 58 57 59Problemen op het vlak van contacten met derden* 71 71 70Met familie 56 60 59De buurt 30 27 30De school 23 23 20Politie en gerecht 22 17 19Andere hulpverleners 24 22 176.40 Evolutie van het percentage <strong>be</strong>geleide gezinnen dat op diverse vlakken problemen heeft, van 1997 tot 1999. Bron: Platform thuis<strong>be</strong>geleidingsdiensten.* Meerdere scores mogelijk.BEPERKINGEN IN OPVOEDINGSMOGELIJKHEDEN VAN DE MOEDERS EN DE VADERSMOEDERVADER1999 (%) 1998 (%) 1997 (%) 1999 (%) 1998 (%) 1997 (%)Onvoldoende inzicht in de ontwikkeling van de kinderen 43 43 37 39 43 40Mist pedagogische vaardigheden 66 69 60 60 61 53Heeft te weinig opvoedingsverantwoordelijkheid 32 34 33 37 39 30Heeft een problematische <strong>be</strong>trokkenheid met de kinderen 29 33 27 30 31 30Opvoedingsproblemen 87 90 88 80 76 75Inconsequente opvoedingsaanpak 76 73 73 61 57 55Extreem streng 12 8 8 29 30 24Verwenning van de kinderen 38 44 43 19 23 22Verwaarlozing van de kinderen 20 22 23 19 14 17Fysieke mishandeling 6 3 3 11 9 9Emotionele mishandeling 20 16 13 16 15 13Sexuele mishandeling 1 1 1 2 2 36.41 Evolutie van het percentage <strong>be</strong>geleide moeders en vaders waarbij <strong>be</strong>perkingen in de opvoedingsmogelijkheden worden vastgesteld, van 1997 tot 1999.Bron: Platform thuis<strong>be</strong>geleidingsdiensten.120VRIND <strong>2000</strong>


KENMERKEN VAN DE KINDEREN1999 (%) 1998 (%) 1997 (%)Aantal kinderen Aantal kinderen thuis 75 77 76Aantal jongens 40 43 39Aantal meisjes 35 33 37Aantal kinderen buitenshuis 25 23 24Na scheiding aan andere partner 6 5 5Uit huis geplaatst BJB 5 6 7Uit huis buiten BJB (MPI, internaat, Kind en Gezin) 3 4 4Zelfstandig wonend 10 9 8Nog contact met kinderen buitenshuis 73 76 75Leeftijd van het kind Jonger dan 3 jaar 11 12 14Tussen 3 en 12 jaar 48 50 52Tussen 13 en 18 jaar 35 33 30> 18 jaar 6 4 4Het kind heeft een hulpverleningsverleden 53 56 59Binnen Bijzondere Jeugdbijstand 40 42 46Buiten Bijzondere Jeugdbijstand 26 27 24Onderwijsniveau van het kind* Nog niet schoolgaand 10 10 13Kleuteronderwijs 15 16 18Buitengewoon onderwijs 9 10 11Lager onderwijs 25 26 24Buitengewoon secundair onderwijs 7 6 5Secundair onderwijs 24 22 21Deeltijds onderwijs of leercontract 7 7 6N.U.H.O. 1 1 1Universitair onderwijs 0 0 06.42 Evolutie van de leeftijd, hulpverleningsverleden en onderwijsniveau van de <strong>be</strong>geleide kinderen, van 1997 tot 1999. Bron: Platform thuis<strong>be</strong>geleidingsdiensten.* Werkende kinderen: hoogst <strong>be</strong>reikte niveau scoren.Een zesde van de kinderen volgt (of volgde) buitengewoononderwijs. Vele kinderen heb<strong>be</strong>n emotioneelproblemen (zoals angstgevoelens of depressie)of gedragsproblemen (zoals agressie en druggebruik).Verwijzing en <strong>be</strong>slissingDe voorbije jaren heb<strong>be</strong>n steeds meer gezinnen temaken met het comité voor bijzondere jeugdzorg.Soms zal de consulent van het comité zelf de <strong>be</strong>geleidingopstarten, of doorverwijzen naar dienstenvan de algemene hulpverlening of de bijzonderejeugdbijstand. Indien het comité de gewenste hulpverleningniet op eigen initiatief kan uitlokken,wordt <strong>be</strong>roep gedaan op de <strong>be</strong>middelingscommissieom de situatie te deblokkeren.In 1999 werden 1.344 <strong>be</strong>middelingsverzoekeningediend, waarvan 27% uitliep op een minnelijkeschikking en 55% doorverwezen werd naar het parket.Het parket <strong>be</strong>oordeelt de situatie en vordertdesgevallend de jeugdrechtbank.Als een jongere een als misdaad omschreven feitheeft gepleegd, komt het parket tussen. Het parketkan de vrijwillige hulpverlening voldoende vindenof gedwongen hulpverlening vorderen in een instellingvoor Bijzondere Jeugdbijstand. Over dezegedwongen hulpverlening <strong>be</strong>slist de jeugdrechter.HulpverleningsaanbodBinnen de erkenningen zijn twee evoluties teonderscheiden. Enerzijds komt men dichter bij deprogrammatienormen. Sinds 1992 treedt een ver-Gezondheid en Welzijn 121


ERKENNINGSTOESTAND PER ARRONDISSEMENT EN PROVINCIEBEGELEIDINGS- ENGEZINSTEHUIZENOOOCDAGCENTRATHUIS-BEGELEIDINGBZWTOTAALAntwerpen 449 85 80 224 96 934Mechelen 100 16 50 32 16 214Turnhout 163 12 40 32 16 263Antwerpen 712 113 170 288 128 1.411Brussel 30 11 20 26 0 87Halle - Vilvoorde 73 11 32 74 32 222Leuven 211 16 42 52 16 337Vlaams-Brabant 284 27 74 126 48 559Hasselt 177 9 42 56 16 300Maaseik 71 9 30 32 16 158Tongeren 81 12 20 16 16 145Limburg 329 30 92 104 48 603Aalst 152 0 22 50 0 224Dendermonde 102 17 10 20 0 149Gent - Eeklo 316 45 63 112 48 584Oudenaarde 129 10 10 32 0 181Sint-Niklaas 71 0 20 32 0 123Oost-<strong>Vlaanderen</strong> 770 72 125 246 48 1.261Brugge 204 29 40 68 16 357Ieper 135 12 25 18 0 190Kortrijk 140 0 63 40 16 259Oostende 146 0 12 48 16 222Roeselare - Tielt 76 0 20 24 16 136Veurne - Diksmuide 62 0 0 24 0 86West-<strong>Vlaanderen</strong> 763 41 160 222 64 1.250Totaal 2.888 294 641 1.012 336 5.1716.43 Erkende capaciteit per arrondissement en provincie en per werkvorm (uitgezonderd gezinsplaatsing), augustus <strong>2000</strong>. Bron: WVC.<strong>be</strong>tering op in de provincies Vlaams-Brabant enAntwerpen. Anderzijds wordt gestreefd naar eenmeer ambulante hulpverlening.BegeleidingenIn de loop van 1999 zijn in totaal 9.898 kinderen enjongeren via de bijzondere jeugdbijstand <strong>be</strong>geleid.Dat zijn er 1.750 meer dan in de loop van 1995.Omgezet naar voltijdse aanwezigheid waren ergemiddeld 4.435 kinderen en jongeren in 1999tegenover 4.055 in 1995. Ook het aantal kinderen enjongeren dat via één maatregel geholpen wordt (bijvoor<strong>be</strong>eldenkel via thuis<strong>be</strong>geleiding), blijft stijgen.Eind 1999 waren er 6.768 kinderen en jongeren in<strong>be</strong>geleiding tegenover 6.232 eind 1988.De bijzondere jeugdbijstand wil niet zozeer hetgezin vervangen, maar wel ondersteunen. Dezeevolutie leidt tot de overschakeling van bijna uitsluitendresidentiële naar meer ambulante <strong>be</strong>geleiding.Vandaar de daling in de residentiële zorg van 3.448<strong>be</strong>geleidingen in 1990 naar 2.900 in 1999. Binnende pleegzorg blijft het aantal <strong>be</strong>geleidingen schommelentussen 2.100 en 2.400 per jaar. De stijgingvan het aantal <strong>be</strong>geleide kinderen en jongeren heeftalles te maken met de ontwikkeling van de (semi)-ambulante sector (zoals dagcentra, thuis<strong>be</strong>geleiding,...).De druk op de gemeenschapsinstellingen blijft toenemen.Door de quasi volledige <strong>be</strong>nutting van decapaciteit werden in 1999 188 minderjarigen opgeslotenin de gevangenis.122VRIND <strong>2000</strong>


VERWIJZING NAAR DE BIJZONDERE JEUGDBIJSTANDAMBULANTIEGRAAD60555045403530jan. 1994juli 1994jan. 1995juli 1995jan. 1996juli 1996jan. 1997juli 1997jan. 1998juli 1998jan. 1999juli 1999jan. <strong>2000</strong>juli <strong>2000</strong>jan. 2001juli 2001jan. 2002jan. 2002jan. 2003jan. 2003jan. 20049085807570656055504540353025201510506.44 Evolutie van het percentagejongeren dat verwezen wordt naarde hulpverlening binnen de bijzonderejeugdbijstand hetzij door decomités voor bijzondere jeugdbijstand,hetzij via de jeugdrechtbanken,van 1994 tot <strong>2000</strong> en hetstreefcijfer tot januari 2004.Bron: WVC, afdeling BijzondereJeugdbijstand.streefcijfer comitéstreefcijfer jeugdrechtbank% comité% jeugdrechtbank199019911992199319946.45 Evolutie van ambulantiegraadvan de erkende capaciteiten het streefcijfer in 2002, van1990 tot 1999, in %. Bron: WVC.19951996199719981999<strong>2000</strong>2001residentieelsemi-residentieel +ambulant2002BJB-BEGELEIDINGEN31 DEC. 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999Begeleidingstehuis 3.152 2.914 2.889 2.751 2.842 2.620 2.578 2.592 2.549 2.597Gezinstehuis 156 137 123 126 137 122 107 109 103 91Onthaal + observatie + oriënteringscentrum 140 138 140 142 144 165 181 188 187 213Dagcentra 203 320 408 475 486 494 510 516 501 524Thuis<strong>be</strong>geleiding 198 342 377 457 495 537 633 801Begeleid zelfstandig wonen 84 103 149 161 164 174 176 185 198 209Pleeggezinnen 2.125 2.067 2.175 2.241 2.296 2.280 2.280 2.258 2.367 2.333Totaal 5.860 5.679 6.082 6.238 6.446 6.312 6.327 6.385 6.538 6.768Gemeenschapsinstellingen* 855 1.062 1.070 1.071 1.298Gevangenis 62 125 1886.46 Evolutie van het aantal <strong>be</strong>geleide jongeren naar opvangvorm, van 1990 tot 1999. Bron: WVC.* Pas vanaf 1995 afzonderlijk geteldGezondheid en Welzijn 123


6.11 Personen meteen handicapHulpvragenIn 1999 ontving het Vlaams Fonds voor SocialeIntegratie van Personen met een Handicap 17.093aanvragen.Dit is 8% meer dan het voorgaande jaar en 41%meer dan 1995. In totaal ging het om 26.961 zorgvragen.Dit is 15% meer ten opzichte van 1998 en36% ten opzichte van 1995.Deze zorgvragen omvatten materiële bijstand,<strong>be</strong>roepsopleiding, tewerkstelling en zorg- en <strong>be</strong>geleidingsvoorzieningen.Het globale budget van het Vlaams Fonds <strong>be</strong>droegin 1999 31,9 miljard frank.In vergelijking met het jaar ervoor <strong>be</strong>tekent dit eenstijging met 7%. Van het globaal budget ging 74%naar de zorgsector en 22% naar de tewerkstellingvan personen met een handicap.Materiële bijstandOok de vraag naar hulpmiddelen nam opmerkelijktoe, zodat het budget steeg tot 526 miljoen frank,of 44% meer dan in 1998.Het aantal hulpmiddelen steeg zelfs met 65%. Deveranderende reglementering, de technologischeevolutie van de hulpmiddelen en de ruimere<strong>be</strong>kendheid van het Vlaams Fonds verklaren dezeaanhoudende stijging.Beroepsopleidingen tewerkstellingDe Vlaamse overheid hecht veel <strong>be</strong>lang aan detewerkstelling van personen met een handicap in hetgewoon ar<strong>be</strong>idscircuit. In 1999 werd de VlaamseInschakelingspremie (de VIP) geïntroduceerd.MATERIËLE BIJSTAND1991 1998 1999Aanpassing woning 225 1.656 2.355Mobiliteit (o.a. rolwagens, driewielfietsen, aanpassingen auto, ...) 1.125 1.120 2.382Communicatie (o.a. doventelefoon, brailleschrijfmachines, ...) 206 515 883Hardware/software 0 264 437Diverse (o.a. speciaal <strong>be</strong>d, anti-decubitusmateriaal, incontinentiemateriaal, ...) 633 3.279 5.240Totaal 2.189 6.834 11.2976.47 Evolutie van de meest gevraagde tussenkomsten voor materiële bijstand, van 1991 tot 1999. Bron: VFSIPH.OPLEIDING EN TEWERKSTELLINGAANTAL 1991 1998 1999Centra voor <strong>be</strong>roepsopleiding Cursisten 305 367 328Tewerkstelling op reguliere ar<strong>be</strong>idsmarkt via CAO 26 Werknemers 2.212 2.765 2.773Tewerkstelling op reguliere ar<strong>be</strong>idsmarkt via VIP Werknemers 327Tewerkstelling in Beschutte werkplaats Werknemers 12.822 11.226 11.3466.48 Evolutie van een aantal kencijfers over <strong>be</strong>roepsopleiding en tewerkstelling van personen met een handicap, van 1991 tot 1999. Bron: VFSIPH.124VRIND <strong>2000</strong>


Net zoals de CAO 26 biedt de VIP aan de werkgeversin de privé-sector een financiële compensatiewanneer ze personen met een handicap aannemen.Op 31 decem<strong>be</strong>r 1999 waren 327 personen met eenVIP tewerkgesteld en 2.773 volgens CAO 26.In 1999 konden op die manier een extra 335 personendoorstromen naar de reguliere ar<strong>be</strong>idsmarkt.Het budget voor <strong>be</strong>ide regelingen samen <strong>be</strong>droeg862 miljoen frank of een toename met 10%.In 1999 waren 13 Centra voor Beroepsopleidingerkend. In deze centra kunnen personen met eenhandicap een gespecialiseerde <strong>be</strong>roepsopleiding volgenen zich voor<strong>be</strong>reiden op de reguliere ar<strong>be</strong>idsmarkt.Eind 1999 volgden 328 cursisten een <strong>be</strong>roepsopleidingin een erkend centrum.Het aantal gehandicapte werknemers in 68 <strong>be</strong>schuttewerkplaatsen bleef hetzelfde. In 1999 werd hetwettelijk minimumloon voor <strong>be</strong>schutte ar<strong>be</strong>idgelijkgesteld aan het wettelijk minimumloon op dereguliere ar<strong>be</strong>idsmarkt. De doorstroming vanuit de<strong>be</strong>schutte werkplaatsen naar de reguliere ar<strong>be</strong>idsmarktblijft minimaal.Zorg- en<strong>be</strong>geleidingsvoorzieningenOok in de zorgsector zetten de trends van de voorbijejaren zich verder. Zowel de residentiële voorzieningenvoor volwassen (in het bijzonder de tehuizenvoor niet-werkenden) als de semi-residentiële voorzieningen(de dagcentra) zijn het voorbije decenniumuitgebreid. De residentiële zorg voor minderjarigenblijft krimpen.De ambulante dienstverlening is ook in 1999 toegenomen.Daarnaast ontvingen 50 personen een persoonlijkassistentiebudget.In het Vlaamse Gewest ligt de klemtoon nietteminnog steeds op de (semi-) residentiële dienstverlening.Zowel wat het aantal plaatsen als wat definanciering <strong>be</strong>treft, blijft de ambulante zorg achterop.Aangepastesociale woningenDe sociale huisvesting stelt aangepaste woningenter <strong>be</strong>schikking van ernstig lichamelijk gehandicaptepersonen en voor de projecten ‘zelfstandigwonen’. Op 31 decem<strong>be</strong>r 1999 waren er 753 aangepastewoningen gebouwd, dit zijn 27 woningenmeer dan het jaar voordien. Hiervan waren er 589<strong>be</strong>trokken.Specifiek onderwijsLeerlingen met een handicap kunnen in het VlaamseGewest terecht in een gesegregeerd onderwijssysteem:het Buitengewoon Onderwijs.Het Geïntegreerd Onderwijs heeft als doel een brugte slaan tussen het Buitengewoon en het Gewoononderwijs.Meer gegevens over <strong>be</strong>ide onderwijsvormen zijn tevinden in het hoofdstuk ‘Onderwijs’.ZORGVOORZIENINGEN1991 1998 1999 EVOLUTIE(1991 = 100)Residentiële voorzieningen Internaten Capaciteit 5.544 4.879 4.824 87Tehuizen voor werkenden Capaciteit 1.129 1.141 1.146 102Tehuizen voor niet werkenden Capaciteit 5.668 7.337 7571 134Tehuizen voor kortverblijf Capaciteit 28 56 56 200Observatiecentra Capaciteit 331 327 327 99Plaatsing in gezinnen Bezetting 698 763 769 112Semi-residentiële voorzieningen Semi-internaten Capaciteit 3.501 3.578 3.554 102Dagcentra Capaciteit 2.279 3.045 3.083 135Ambulante voorzieningen Begeleid wonen Capaciteit 412 1.124 1.240 301Thuis<strong>be</strong>geleidingen Erkende <strong>be</strong>geleidingen 17.600 30.450 35.200 200Zelfstandig wonen Capaciteit 87 187 192 221Beschermd wonen Capaciteit 0 120 219 nvt6.49 Evolutie van een aantal zorgvoorzieningen voor personen met een handicap, van 1991 tot 1999. Bron: VFSIPH.Gezondheid en Welzijn 125


6.12 OuderenHulpvraag bij <strong>be</strong>jaardenOp 1 januari 1999 waren er 415.046 hoog<strong>be</strong>jaarden(ouder dan 75 jaar). Ze vormden 7% van de totale<strong>be</strong>volking in <strong>Vlaanderen</strong>.De hulpvraag van <strong>be</strong>jaarden wordt <strong>be</strong>paald door vijfparameters, die onderling met elkaar in verbandstaan: de leeftijd, de functie<strong>be</strong>perkingen, hetgeslacht, de burgerlijke staat en de mate van aanwezigheidvan informele of formele hulp.Bij <strong>be</strong>jaarden stijgt de hulpvraag met de leeftijd ennaarmate de functie<strong>be</strong>perkingen toenemen. Vanafde leeftijd van 75 jaar wordt de hulpvraag intenser.De <strong>be</strong>jaarden zijn doorgaans goed omringd doorfamilie, buren, kinderen,... Toch heeft bij de hoog<strong>be</strong>jaarden15% van de mannen en 10% van de vrouwenhooguit eens per maand contact met verwanten,kinderen, vrienden of kennissen. 13% van dehoog<strong>be</strong>jaarden kan helemaal niet rekenen op buren,vrienden of familie als ze in problemen zitten.Vrouwen doen meer een <strong>be</strong>roep op voorzieningen5550454035302520151050CHRONISCHE GEZONDHEIDSPROBLEMEN65-74 jaar 75-84 jaar + 85 jaar6.50 Percentage 65-plussers met heeft chronische problemenchronische gezondheidsproblemen met hinder (enige + ernstige)en de hinder die ze ervan ondervinden met ernstige hinderin het dagelijkse leven, 1999.met enige hinderBron: PSBH, APS-<strong>be</strong>werking.dan mannen. Ze worden immers ouder en zijn vakeralleenstaand. Alleenstaanden doen meer een <strong>be</strong>roepop voorzieningen dan gehuwden of samenwonenden.Aanbod en gebruik vandiensten en voorzieningen1 AmbulantSenioren blijven liefst zo lang mogelijk onder heteigen dak. Ongeveer 85% van alle 75-plussers woontthuis, bijna allemaal met hulp van buitenuit. Naastfamilie, vrienden en vrijwilligers schakelen ze ook hetcommerciële circuit (47%) in voor hulp in het huishouden(klusjes, poetsen), bij administratieve <strong>be</strong>slommeringen,voor persoonsverzorging (pedicure),voor vervoer (taxi) en voor onderhoud (wasserij).Op 1 januari <strong>2000</strong> waren 42 diensten vooroppashulp erkend.Thuisverpleging ge<strong>be</strong>urt bij een tiende van de leeftijdsgroep65 tot 74 jaar en een vijfde van de75-plussers.Gezinszorg vindt plaats bij naar schatting 50.000<strong>be</strong>jaarde gezinnen. Dit is 80% van het totale cliënteelvan de gezinszorg.Een kwart van de 567 geprogrammeerde lokaledienstencentra en 57 van de 60 regionale dienstencentrazijn gerealiseerd.Van de vooropgestelde 2.373 plaatsen in dagverzorgingscentrais ruim een kwart ingevuld.2 ResidentieelServiceflats met dienstverlening zijn bij <strong>be</strong>jaardenerg in trek. In 1999 kwamen er 704 wooneenhedenbij. Dat brengt het totale aantal op een derde van degeprogrammeerde plaatsen. De gemiddelde leeftijdvan de serviceflat<strong>be</strong>woner is 80 jaar. De zelfredzaamheidligt relatief hoog en is globaal zelfs hogerdan bij de thuiswonende <strong>be</strong>jaarden die een <strong>be</strong>roepdoen op gezinszorg. Er is weinig sprake van ernstigedementie.Eind 1999 waren ongeveer 58.000 of 89% geprogrammeerdewooneenheden in rusthuizen erkend,waaronder een kleine 15.000 met een bijkomende126VRIND <strong>2000</strong>


DIENSTEN VOOR BEJAARDENGezinszorg aantal erkende diensten 150aantal contingenturen 12.850.589aantal gepresteerde uren 13.013.812aantal geholpen gezinnen 61.670aantal geholpen gezinnen 65-plus (raming) 49.336Poetsdienst aantal uren poetsdienst vanuit OCMW 4.006.375aantal uren poetsdienst vanuit vzw 3.826.506Thuisverpleging* aantal verpleegde 75-plussers 62.530Lokale dienstencentra aantal erkende diensten 138Regionale dienstencentra aantal erkende diensten 53Dienst maaltijd<strong>be</strong>deling aantal maaltijden vanuit OCMW** 3.900.000Klusjesdienst aantal interventies vanuit OCMW** 15.000Personenalarmtoestellen aantal gesubsidiëerde sinds 1987 6.6596.51 Diensten voor <strong>be</strong>jaarden en hun dienstverlening, 1999. Bron: WVC, RIZIV, OCMW’s.* Aantal <strong>be</strong>jaarde patiënten die een RIZIV-tussenkomst krijgen voor een hygiënische verzorging thuis (A, B of C-forfait of toilet), 30 sept. <strong>2000</strong>.** 1995.erkenning als RVT-<strong>be</strong>d. Daarnaast waren er circa3.000 RVT-<strong>be</strong>dden in ziekenhuizen erkend. Dezepopulatie wordt steeds ouder en vertoont een steedszwaarder zorgprofiel. Het aandeel van demente<strong>be</strong>jaarden blijft stijgen (meer dan 30% van de totalerusthuispopulatie).De realisatiegraad van wooneenheden in rusthuizen,RVT’s en serviceflats is het laagst in Limburg.Limburgse <strong>be</strong>jaarden maken meer gebruik vanthuisverpleging dan in andere provincies.In septem<strong>be</strong>r <strong>2000</strong> waren 63 rusthuizen erkendvoor het organiseren van kortverblijf, goed voor 262opvangplaatsen, of 11% van de geprogrammeerdewoongelegenheden kortverblijf.Het verblijf in een rusthuis is duur. In de provincieAntwerpen ligt de bijdrage van de <strong>be</strong>woners hethoogst. Het pensioen is er het hoogst en toch waren inde provincie Antwerpen de meeste <strong>be</strong>taalproblemen.VOORZIENINGEN VOOR BEJAARDENRusthuizen* aantal 767woongelegenheden 58.061RVT in rusthuizen* aantal 564woongelegenheden 14.880RVT in ziekenhuizen** aantal 53woongelegenheden 3.038Service flatgebouwen*** aantal 276woongelegenheden 9.311Centra voor kortverblijf**** erkenningen 63woongelegenheden 262Dagverzorgingscentra aantal 49verblijfsgelegenheden 684LOGIESPRIJSLOGIESPRIJS PENSIOEN PENSIOEN/LOGIESPRIJSAntwerpen 43.850 26.572 60,3%Vlaams-Brabant 40.096 25.060 61,2%Limburg 37.895 25.779 69,8%Oost-<strong>Vlaanderen</strong> 38.562 24.625 65,0%West-<strong>Vlaanderen</strong> 39.302 24.500 62,1%<strong>Vlaanderen</strong> 39.889 25.206 62,9%6.53 De dekkingsgraad van de mediane logiesprijs in rusthuizen door hetmediane pensioen, 1998. Bron: Heeren, J. en T. Thewys.6.52 Het aantal woon- of verblijfsgelegenheden in residentiële- en dagopvang,toestand op 31decem<strong>be</strong>r 1999. Bron: WVC.* Waaronder 1 rusthuis in Brussel met 73 woongelegenheden.** Deze aantallen zijn vervat in het aantal woongelegenheden binnen derusthuizen.*** Waaronder 1 serviceflat in Brussel met 32 woongelegenheden.**** Toestand septem<strong>be</strong>r <strong>2000</strong>.Gezondheid en Welzijn 127


6.13 Etnisch-cultureleminderhedenAllochtonenDe allochtonen vormen de grootste doelgroep vanhet minderheden<strong>be</strong>leid. Op 1 januari 1998 telde hetVlaamse Gewest 411.732 allochtonen of 7% van dePROVINCIE/GEWESTALLOCHTONENALLOCHTONEN(ABSOLUUT AANTAL)ALLOCHTONEN(AANDEEL)Antwerpen 145.391 8,9%Limburg 101.445 12,9%Oost-<strong>Vlaanderen</strong> 59.596 4,4%Vlaams-Brabant 74.552 7,4%West-<strong>Vlaanderen</strong> 30.748 2,7%Vlaams Gewest 411.732 7,0%Waals Gewest 532.875 16,0%Brusselse Gewest 369.618 38,8%België 1.314.225 12,9%6.54 Allochtonen per Vlaamse provincie en per gewest op 1 januari 1998.Bron: CGKR.* Allochtonen zijn mensen die in ons land verblijven en bij geboorte nietde Belgische nationaliteit hadden, maar die ondertussen al dan niet verworvenheb<strong>be</strong>n. Men maakt onderscheid tussen allochtonen van de eerstegeneratie (personen die als buitenlander in het buitenland geboren zijn) enallochtonen van de volgende generaties, ook wel denizens genoemd (personenmet een buitenlandse nationaliteit die in België geboren zijn).<strong>be</strong>volking, waaronder 288.007 vreemdelingen en123.725 personen die de Belgische nationaliteit verworvenheb<strong>be</strong>n.Op 1 januari 1999 waren er 289.065 legale vreemdelingenof 4,9% van de <strong>be</strong>volking. Iets meer dan dehelft (56%) is onderdaan van één van de landen binnende Europese Unie. Van de 44% niet-EU vreemdelingenheeft 34% de Marokkaanse en 28% deTurkse nationaliteit.Tussen 1985 en eind 1999 verwierven ongeveer366.000 vreemdelingen de Belgische nationaliteit. Zezijn gelijk verspreid over de drie gewesten. Het aandeelvan de niet-Europeanen neemt daarin toe. Dat isook logisch omdat veel staatsburgers van de EuropeseUnie binnen de huidige Europese wetten nauwelijksnog baat heb<strong>be</strong>n bij een nationaliteitsverandering.In principe wordt het minderheden<strong>be</strong>leid niet meerverder categoriaal uitgebouwd. Het is een inclusief<strong>be</strong>leid. Het aanbieden van taallessen via de integratiecentrais stopgezet in juni 1999. De reguliere aanbiedersvan taallessen moeten de taak op zich nemen.De integratiecentra moeten de allochtonen leiden totde reguliere aanbieders van Nederlands als tweede taal.Het is een <strong>be</strong>langrijke vaststelling dat allochtonenmeer terug te vinden zijn in residentiële voorzieningenen veel minder in de ambulante werkvormen.Binnen de bijzondere jeugdbijstand zijn er 4 gespe-VERWERVING BELGISCHE NATIONALITEITPROVINCIE/GEWEST *1985-1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999Antwerpen 791 801 714 886 3.147 1.732 3.008 2.818 2.555 3.576 4.242 3.952Limburg 512 729 693 835 5.412 2.010 3.381 2.717 2.700 2.403 2.385 1.921Oost-<strong>Vlaanderen</strong> 337 415 377 454 1.326 958 2.007 1.975 1.875 2.071 2.292 1.624Vlaams-Brabant 350 338 365 335 1.212 521 791 762 788 1.354 1.527 566West-<strong>Vlaanderen</strong> 273 336 256 345 575 363 456 475 536 679 753 1.070Vlaams Gewest 28.016 2.263 2.619 2.405 2.855 11.672 5.584 9.643 8.747 8.454 10.083 11.199 9.133Waals Gewest 43.229 3.497 3.519 3.448 2.999 25.977 5.267 8.124 7.967 8.135 7.387 7.643 5.996Brussels Gewest 32.143 2.606 2.659 2.804 2.280 8.995 5.346 7.905 9.331 7.844 14.217 15.192 9.0676.55 Aantal vreemdelingen dat jaarlijks de Belgische nationaliteit verwerft, van 1985 tot 1999. Bron: NIS, CGKR en APS-<strong>be</strong>werking.* Schatting.128VRIND <strong>2000</strong>


NATIONALITEIT VAN VREEMDELINGENBELGIË VLAAMS WAALS BRUSSELS BELGIË VLAAMS WAALS BRUSSELS BELGIË VLAAMS WAALS BRUSSELSABSOLUUT IN % VREEMDELINGEN IN % OP TOTALE BEVOLKINGItalië 202.645 24.563 148.859 29.223 22,7 8,5 45,0 10,7 2,0 0,4 4,5 3,1Frankrijk 105.113 16.728 55.023 33.362 11,8 5,8 16,6 12,3 1,0 0,3 1,7 3,5Nederland 84.213 72.841 6.300 5.072 9,4 25,2 1,9 1,9 0,8 1,2 0,2 0,5Spanje 46.635 10.248 14.384 22.003 5,2 3,5 4,3 8,1 0,5 0,2 0,4 2,3Portugal 25.507 4.967 4.688 15.852 2,9 1,7 1,4 5,8 0,2 0,1 0,1 1,7Duitsland 34.044 11.356 15.955 6.733 3,8 3,9 4,8 2,5 0,3 0,2 0,5 0,7Verenigd Koninkrijk 25.902 12.571 4.967 8.364 2,9 4,3 1,5 3,1 0,3 0,2 0,1 0,9Griekenland 18.832 3.829 5.189 9.814 2,1 1,3 1,6 3,6 0,2 0,1 0,2 1,0Andere EU’ers 19.643 5.532 4.690 9.421 2,2 1,9 1,4 3,5 0,2 0,1 0,1 1,0EU-vreemdelingen 562.534 162.635 260.055 139.844 63,1 56,3 78,6 51,4 5,5 2,7 7,8 14,7Marokko 125.082 43.477 17.796 63.809 14,0 15,0 5,4 23,4 1,2 0,7 0,5 6,7Turkije 70.701 35.489 16.534 18.678 7,9 12,3 5,0 6,9 0,7 0,6 0,5 2,0Congo 12.428 2.077 4.028 6.323 1,4 0,7 1,2 2,3 0,1 0,0 0,1 0,7USA 12.394 4.423 4.809 3.162 1,4 1,5 1,5 1,2 0,1 0,1 0,1 0,3Algerije 8.452 1.312 5.096 2.044 0,9 0,5 1,5 0,8 0,1 0,0 0,2 0,2Andere 100.389 39.652 22.451 38.286 11,3 13,7 6,8 14,1 1,0 0,7 0,7 4,0Nt EU-vreemdelingen 329.446 126.430 70.714 132.302 36,9 43,7 21,4 48,6 3,2 2,1 2,1 13,9Vreemdelingen 891.980 289.065 330.769 272.146 100,0 100,0 100,0 100,0 8,7 4,9 9,9 28,5België 9.321.772 5.637.773 3.001.685 682.314 91,3 95,1 90,1 71,5Totale <strong>be</strong>volking 10.213.752 5.926.838 3.332.454 954.460 100,0 100,0 100,0 100,06.56 Het aantal en percentage vreemdelingen naar de voornaamste nationaliteiten, toestand op 1 januari 1999. Bron: NIS, CGKR en APS-<strong>be</strong>werking.cialiseerde teams werkzaam om allochtone jongerenen hun gezinnen te ondersteunen. Ook de gemeenschapsinstellingen,waar een relatief grote vertegenwoordigingis van kinderen uit minderheidsgroepen,namen in 1999 heel wat initiatieven om het aanbodte ver<strong>be</strong>teren: meer comfort, meer kwaliteit en <strong>be</strong>tergericht op de gebruiken en cultuur van de allochtonen.1 Van asielaanvraag toterkende vluchteling ofstatuut van ontheemdeHet asiel<strong>be</strong>leid valt onder de <strong>be</strong>voegdheid van defederale overheid. In 1999 werden er in ons land35.778 asielaanvragen ingediend. Dit waren er 13.652meer dan in 1998 en 23.931 meer dan in 1997.Hier moeten nog 12.457 kinderen bijgeteld wordendie op de papieren van de ouders staan, zodat in1999 in feite 48.235 personen asiel aanvroegen inBelgië. 38% van de aanvragers kwam uit ex-Joegoslavië en 18% uit de ex-Soviet Unie.De opvang van de asielzoekers gedurende het ontvankelijkheidsonderzoekvan de aanvraag ge<strong>be</strong>urt inprincipe in open opvangcentra. 47% van alle asielaanvragerskwam in 1999 effectief toe in het hen toegewezencentrum. Omwille van de lage capaciteit vande opvangcentra (in het Vlaamse Gewest ongeveer2.500 plaatsen) werden de overige asielzoekers verspreidover de OCMW’s, die hen een equivalent<strong>be</strong>staansminimumen eventueel materiële en financiëlesteun toekenden. De voorbije jaren wordt de drukvooral op de Vlaamse OCMW’s groter en groter.In 1999 werden 5.385 aanvragen ontvankelijk verklaard,onmiddellijk of via <strong>be</strong>roep (3.040). In 1998en 1999 kwamen gemiddeld 45% ontvankelijk verklaardedossiers uit het Brussels HoofdstedelijkGewest, 31% uit het Vlaamse Gewest en 24% uit hetWaalse Gewest. Vooral Ruandese (19%), Kongolese(16%) en Servische-Montenegrijnse (11%) dossierswerden ontvankelijk verklaard. Deze percentagesliggen wel anders volgens de gewesten. De asielzoekersvan wie de aanvraag niet ontvankelijk verklaardwordt, dienen het grondgebied dadelijk te verlaten.Ze worden soms tijdelijk opgenomen in geslotencentra (in het Vlaamse Gewest in Melsbroek,Steenokkerzeel, Merksplas en Brugge).Gezondheid en Welzijn 129


Na de ontvankelijkheidsverklaring volgt de <strong>be</strong>slissingten gronde over de erkenning als politiek vluchtelingof als ontheemde met een tijdelijke verblijfsvergunning(voor Kosovaren in 1999). In 1999werden 1.500 dossiers goedgekeurd, hetzij onmiddellijk(1.240), hetzij via <strong>be</strong>roep (260).In 1998 en 1999 kwam 45% van de erkende dossiersuit het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 38% uit hetVlaamse Gewest en 17% uit het Waalse Gewest.Naar nationaliteit scoren de vroegere Belgische151413121110987654321019901991OCMW-STEUN AAN ASIELZOEKERS199219931994199519966.57 Evolutie van het aantal asielzoekers die steunontvangen van het OCMW per gewest, telkensop 1 januari, van 1990 tot 1999, x 1.000.Bron: Ministerie van Sociale Zaken,Volksgezondheid en Leefmilieu.199719981999<strong>Vlaanderen</strong>WalloniëBrussel<strong>2000</strong>kolonies (41%) samen het hoogst, met Ruanda(28,5%) afgetekend op kop, gevolgd doorJoegoslavië (6,5%) en Turkije (5,7%). Eenmaalerkend als politiek vluchteling, wordt de <strong>be</strong>trokkeneingeschreven in het <strong>be</strong>volkingsregister. Op 1 januari<strong>2000</strong> verbleven 5.563 erkende vluchtelingen in hetVlaamse Gewest: 3.058 mannen en 2.505 vrouwen.2 Mensen zonder papierenUiteraard is niet <strong>be</strong>kend hoeveel illegale vreemdelingenin het Vlaamse Gewest verblijven. Voor Belgiëwordt hun aantal op verscheidene tienduizendengeschat. Dit zijn hoofdzakelijk mensen die onderduiken,wanneer hun toeristenvisum verstreken is ofwanneer hun asielaanvraag wordt afgewezen.De Vlaamse gemeenschap waarborgt de basisrechten:het recht op voeding, gezondheidszorg, onderdak enonderwijs voor minderjarigen. Het recht op gezondheidszorgis <strong>be</strong>perkt tot dringende medische hulp.De toegang tot de ambulante geestelijke gezondheidszorgis problematisch omdat te weinig personeelgevormd is om de specifieke problemen te <strong>be</strong>handelen.Speciale aandacht gaat naar chronisch zieke minderjarigenzonder papieren. De preventieve zorg aangezinnen met jonge kinderen en aanstaande moederswordt door Kind en Gezin gratis aan iedereen verstrekt,ongeacht het verblijfsstatuut. Ook de Centravoor het Jonge Kind van Kind en Gezin krijgenregelmatig vragen van ouders zonder papieren omhun kinderen een opvang te bieden terwijl ze opzoek gaan naar huisvesting of werk. Op basis van hetgewaarborgd recht op onderwijs maakt de VlaamseGemeenschap geen onderscheid tussen legaal ofillegaal op het grondgebied verblijvende leerlingen.ASIELAANVRAGEN, ONTVANKELIJKHEIDSBESLISSINGEN EN ERKENNINGENASIELAANVRAGEN POSITIEVE ONTVANKELIJKHEIDSBESLISSINGEN ERKENNINGEN ALS POLITIEK VLUCHTELINGAANTAL AANTAL % T.O.V. AANVRAGEN AANTAL % T.O.V. AANVRAGEN % T.O.V. ONTVANKELIJKHEID1990 12.894 4.722 36,6 525 4,1 11,11991 15.366 6.472 42,1 619 4,0 9,61992 17.530 3.789 21,6 897 5,1 23,71993 26.414 3.787 14,3 1.125 4,3 29,71994 14.564 5.028 34,5 1.588 10,9 31,61995 11.647 5.086 43,7 1.406 12,1 27,61996 12.366 3.827 30,9 1.677 13,6 43,81997 11.847 4.038 34,1 1.865 15,7 46,21998 22.126 4.857 22,0 1.697 7,7 34,91999 35.778 5.385 15,1 1.500 4,2 27,96.58 Evolutie van het aantal asielaanvragen, ontvankelijkheids<strong>be</strong>slissingen en erkenningen, aantal en percentage, België, van 1990 tot 1999.Bron: CGVS, DVZ en CGKR.130VRIND <strong>2000</strong>


ERKENDE POLITIEKE VLUCHTELINGENMANNEN VROUWEN TOTAALPROVINCIE 0-17 18-64 65+ TOTAAL 0-17 18-64 65+ TOTAALAntwerpen 566 889 66 1.521 506 714 102 1.322 2.843Limburg 29 144 69 242 32 70 85 187 429Oost-<strong>Vlaanderen</strong> 73 228 13 314 52 121 4 177 491Vlaams-Brabant 204 458 34 696 231 353 26 610 1.306West-<strong>Vlaanderen</strong> 63 212 10 285 74 122 13 209 494<strong>Vlaanderen</strong> 935 1.931 192 3.058 895 1.380 230 2.505 5.5636.59 Aantal erkende politieke vluchtelingen naar provincie, geslacht en leeftijd, 1 januari <strong>2000</strong>. Bron: NIS.Ze kunnen ingeschreven worden in een basis- ofsecundaire school, komen in aanmerking voor subsidiëringen kunnen een diploma <strong>be</strong>halen. Het rechtop onderdak wordt momenteel aangepakt via eenproject ‘onderdak voor en oriëntatie van mensenzonder wettig verblijf in een noodsituatie’. Dit projectvoorziet 18 opvangplaatsen: 12 in het BrusselsHoofdstedelijk Gewest en 6 in Oost-<strong>Vlaanderen</strong>. Hetrecht op voeding moet juridisch <strong>be</strong>ter worden onderbouwd.In het Vlaamse Gewest worden heel watvoedseldistributies georganiseerd vanuit diverse hoeken.Mensen zonder papieren zijn zeker één van degroepen die aan deze distributies deelnemen.In het <strong>be</strong>gin van <strong>2000</strong> konden illegalen onder<strong>be</strong>paalde voorwaarden hun dossier laten regulariseren.In totaal zijn er 32.662 dossiers ingediend voor50.600 personen, waaronder ongeveer 23.000 kinderen.42% van de aanvragers kwamen uit hetBrussels Hoofdstedelijk gewest, 35% uit het VlaamseGewest en 23% uit het Waalse Gewest.Na het aflopen van de regularisatiecampagne organiseerdeKerkwerk Multicultureel Samenleven eenenquête bij 340 mensen zonder papieren in<strong>Vlaanderen</strong>. Ongeveer 43% van de respondentenantwoordde dat men geen regularisatie aangevraagdhad. Twee derden van de groep die geen regularisatieaanvraagindiende, <strong>be</strong>antwoordde nochtans aande criteria van de wet voorschrijft. Hun wantrouwenwas gebaseerd op:– geen vertrouwen in de Belgische regering (25%)– oorspronkelijk gedacht niet aan de criteria van dewet te <strong>be</strong>antwoorden (22%)– schrik om de verblijfplaats op te geven (21%)– de raad gekregen dat niet te doen (18%)– gebrek aan vertrouwen in de gemeentediensten(17%)– gebrek aan vertrouwen in de regularisatiecommissie(14%)– dachten een advocaat nodig te heb<strong>be</strong>n en dat zedie niet konden <strong>be</strong>talen (11%)3 Niet-<strong>be</strong>geleide minderjarigenNiet-<strong>be</strong>geleide minderjarigen zijn vreemdelingenjonger dan 18 jaar die gescheiden zijn van hunouders en niet worden opgevoed door een volwasseneaan wie zij wettelijk zijn toegewezen. In 1999kwamen 1.833 minderjarigen naar België, hetzij1.206 jongens en 627 meisjes. 171 waren jongerdan 10 jaar. Dit is aanzienlijk meer dan in 1998(1.060). Exacte cijfers zijn voor het Vlaamse Gewestniet <strong>be</strong>schikbaar maar hun aantal wordt op 585 perjaar geschat (360 minderjarigen die geen asielproceduredoorlopen, 140 uitgeprocedeerden en 85 vanwie de asielvraag erkend is).In het Vlaamse Gewest worden de minderjarigenopgevangen in het kader van de bijzondere jeugdbijstand.Er worden twee opvangfases onderscheiden.Bij het eerste onthaal en de oriëntatie van minderjarigen(360 jongeren op jaarbasis) ligt de klemtoonop het uitklaren van de situatie, het in kaart brengenvan de familiale achtergrond, de situatie in het landvan herkomst, het traject dat doorlopen moet wordenen de toekomstverwachtingen. De opvangfaseduurt gemiddeld 4 tot 5 maanden.De tweede fase omvat de verdere opvang en <strong>be</strong>geleidingvoor de minderjarigen die hier voor langeretijd zijn. Zij komen terecht in een pleeggezin, in eenresidentiële voorziening of stromen door naar het<strong>be</strong>geleid zelfstandig wonen. Naar schatting 345 jongerenkomen op jaarbasis hiervoor in aanmerking:de jongeren uit de eerste fase (120), jongeren waarvande asielaanvraag afgewezen werd (140) en jongerenwaarvan de asielaanvraag aanvaard werd (85).In 1999 werden naar schatting iets meer dan 100minderjarigen opgevangen in de gemeenschapsinstellingenvan de bijzondere jeugdbijstand. De vzwThuis opende op 1 mei 1999 in Aalst een opvangcentrumvoor niet-<strong>be</strong>geleide minderjarigen met eencapaciteit van 15 <strong>be</strong>dden.Gezondheid en Welzijn 131


4 Woonwagen<strong>be</strong>wonersDe woonwagen<strong>be</strong>woners vallen uiteen in drie groepen:de Manoesj-zigeuners (Indisch van oorsprong),de Rom-zigeuners (uit de Balkan en Hongarijeafkomstig) en de ‘voyageurs’ (van oorsprongVlamingen).Het juiste aantal is niet gekend. Naar schatting trekkener door het Vlaamse en het BrusselsHoofdstedelijk Gewest 6.000 voyageurs, 1.200Manoesjen en 600 Rom. De meeste woonwagen<strong>be</strong>wonersin het Vlaamse Gewest heb<strong>be</strong>n de Belgischenationaliteit.Het aantal woonwagengezinnen dat effectief in eenwoonwagen of caravan woont wordt op 750geschat, of 2.000 mensen.Voor de pakweg duizend woonwagens die op doortochtzijn en de nomadische zigeunergezinnen dieeen Vlaams domicilie heb<strong>be</strong>n, zijn momenteel geendoortrekkersterreinen voorhanden. Wel heb<strong>be</strong>nenkele gemeenten een regeling voor de opvang vandoortrekkers op pleisterplaatsen.De Vlaamse overheid subsidieert de uitbreiding vanresidentiële woonwagenterreinen. Deze terreinenzijn <strong>be</strong>stemd voor het sedentair wonen in woonwagens.Er kan een <strong>be</strong>perkte ambachtelijke of commerciëleactiviteit plaatsvinden.In septem<strong>be</strong>r <strong>2000</strong> <strong>be</strong>schikten 27 gemeenten in hetVlaamse Gewest samen over 410 standplaatsen enhet Brussels Hoofdstedelijk Gewest over 6 standplaatsen.Dit <strong>be</strong>tekent dat slechts de helft van woonwagengezinnenop een legaal woonwagenterreinwoont. De andere helft is aangewezen op niet-gereglementeerdeprivé terreinen, die ze huren ofkopen. Er zijn twee private terreinen <strong>be</strong>kend waarvooreen bouwvergunning is afgeleverd (12 standplaatsen).Tegen 2010 wordt de extra <strong>be</strong>hoefte aanstandplaatsen geschat op zo’n 550 in het VlaamseGewest en zo’n 20 voor het Brussels HoofdstedelijkGewest.Ruim de helft van de woonwagen<strong>be</strong>woners leeftvan een vervangingsinkomen (werkloosheid,<strong>be</strong>staansminimum, invaliditeit, pensioen). Als pensioengeldt in regel het gewaarborgd minimumpensioen.Loonar<strong>be</strong>id is meestal van tijdelijke aard enwordt vooral door jongere woonwagen<strong>be</strong>wonersuitgeoefend. De zelfstandige ar<strong>be</strong>id is verbondenmet traditionele <strong>be</strong>roepen: schroothandel, handelin tweedehandse auto’s, leurhandel, stoelenmatten,straatmuzikanten, messenslijper,… Het aantal pensioengerechtigdenbij de woonwagen<strong>be</strong>volking ligtin verhouding veel lager dan het Vlaamse gemiddelde.De levensverwachting bij de vrouwen is 14jaren lager en bij de mannen zelfs 20 jaar lager dangemiddeld.5 IntegratiecentraDe vroegere 8 regionale en de 43 private lokaleintegratiecentra voor migranten werden versmoltentot één centrum per provincie, plus een extra centrumin de steden Brussel, Antwerpen en Gent. De8 nieuwe integratiecentra heb<strong>be</strong>n samen 33 lokalesteunpunten. De openbare lokale integratiecentrawerden omgevormd tot integratiediensten. Op 1januari <strong>2000</strong> waren er 14 erkend. Acht nieuwe dienstenworden opgestart.6 Forum voor minderhedenHet forum voor minderheden werd in 1999 opgerichtom deze groepen een stem te geven in hetkapittel. In het forum zitten vertegenwoordigersvan verenigingen van allochtonen, vluchtelingen enwoonwagen<strong>be</strong>woners. Momenteel is het verenigingslevenevenwel het meest ontwikkeld bij deallochtonen en bijna niet bij vluchtelingen en woonwagen<strong>be</strong>woners.Er zijn 14 landelijke en een 600-talgekende lokale migrantenverenigingen.7 Inburgerings<strong>be</strong>leidDe Vlaamse regering stelde in haar regeerakkoordsnel werk te willen maken van een inburgerings<strong>be</strong>leid.Anderstalige nieuwkomers krijgen een intensiefonthaalprogramma aangeboden zodat ze snel inburgerenin hun nieuwe leefwereld. Een definitievedecretale regeling zal het inburgerings<strong>be</strong>leid structurerenvanaf 2002. De Vlaamse regering wil hieropniet wachten en stelde tijdens de <strong>be</strong>grotingscontrole<strong>2000</strong> reeds 456 miljoen frank ter <strong>be</strong>schikking voorde opstart van een Vlaams inburgerings<strong>be</strong>leid. Hetis de gemeente die verantwoordelijk is voor de uitvoeringen die de nieuwkomer verwijst naar het onthaalbureau.De inburgering ge<strong>be</strong>urt op basis van drie pistes: hetleren van de taal, de kennismaking met onze democratischewaarden met in<strong>be</strong>grip van de culturelecomponent en de integratie op de ar<strong>be</strong>idsmarkt.Het inburgerings<strong>be</strong>leid richt zich in de eerste plaatsop de meerderjarige anderstalige nieuwkomers.Deze algemene omschrijving wordt verder ingeperkttot die anderstalige nieuwkomers die achterstandskenmerkenvertonen die kunnen leiden tot permanentekansarmoede. Concreet <strong>be</strong>tekent dit dat het<strong>be</strong>leid zich in een eerste fase concentreert op volgmigranten(nieuwkomers die via huwelijk of gezinsherenigingnaar België komen) of asielzoekers waarvande aanvraag ontvankelijk werd verklaard. In deeerste periode zal de Vlaamse regering ook extraaandacht heb<strong>be</strong>n voor de inburgering van de mensenzonder papieren die door de regularisatie papierenverwerven.132VRIND <strong>2000</strong>


6.14 Armoede en<strong>be</strong>staansonzekerheidBenadering viainkomensnormenAls we aannemen dat het percentage armen evengroot is als <strong>be</strong>rekend door het Centrum voor SociaalBeleid voor 1997, dan telde <strong>Vlaanderen</strong> op 1 januari<strong>2000</strong> ongeveer 165.000 huishoudens of 321.000personen in armoede. Het is eigen aan de gebruiktemethode in de CSB-studie dat de échte armen(zoals de thuislozen) slechts gedeeltelijk in de cijfersvoorkomen. Vermoedelijk ligt het aantal armen danook hoger.Sommige huishoudtypes blijken extra kwetsbaarvoor armoede. Dit is het geval wanneer het gezinshoofdmoet leven van de bijstand, of werkloos is ofhet <strong>be</strong>roep van landbouwer uitoefent.Hoewel de welvaart tussen 1985 en 1997 steeg met20%, groeide ook het aantal arme huishoudens met15% en het aantal arme individuen zelfs met 23%.De toename van de welvaart was aanvankelijk vrij gelijkverspreid over alle lagen van de <strong>be</strong>volking, hoewel dehogere inkomens er wat meer op vooruit gingen.Sinds 1992 steeg de welvaart nog slechts met 3%. Indeze periode gingen de gezinnen die balanceerdenop de armoedegrens er in reële termen sterk op achteruit.De kloof tussen gezinnen met een ar<strong>be</strong>idsinkomenen gezinnen met een vervangingsinkomenwerd groter. De inkomensongelijkheid nam toe.Benadering viawettelijke normenEen andere manier om armoede in kaart te brengenis de wettelijke norm: het aantal gerechtigden ophet <strong>be</strong>staansminimum, het gewaarborgd inkomenvoor <strong>be</strong>jaarden en de inkomensvervangende tegemoetkomingaan gehandicapten.1 BestaansminimumOp 1 januari <strong>2000</strong> telde <strong>Vlaanderen</strong> 27.600 dossiersvoor het <strong>be</strong>staansminimum, goed voor ongeveer46.000 personen. Dit cijfer is echter een moment-1412BM EN LEEFTIJD10ARMOEDEKANSBijstandstrekker 39,98Landbouwer 37,3Werkloos 36,86Komt uit een niet EU land 28,14Tussen 16 en 24 jaar 19,3Niemand tewerkgesteld in het huishouden 17,92Ziek/invalide 16,4Niet tewerkgesteld 16,00Ongeschoold ar<strong>be</strong>ider 14,6Eén inkomen in het huishouden 13,3-18 jaar18-20 jaar21-24 jaar25-29 jaar30-34 jaar35-39 jaar40-44 jaar45-49 jaar50-54 jaar55-59 jaar60-64 jaar+ 65 jaarEnkel lager onderwijs 12,86.60 Percentage huishoudens dat in relatieve armoede verkeertvolgens het statuut van het gezinshoofd, België, 1997. Bron: CSB.6.61 Leeftijdsverdeling van de gerechtigden ophet <strong>be</strong>staansminimum, op 1/1/1990 en 1/1/<strong>2000</strong>.Bron: Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheiden leefmilieu.<strong>2000</strong>19901990Gezondheid en Welzijn 133


opname. Naar schatting vielen in de loop van 199975.900 personen terug op het <strong>be</strong>staansminimum.17% van de gerechtigden krijgt aanvullende steunvanuit het OCMW en nog eens 30% heeft andere<strong>be</strong>staansmiddelen buiten het OCMW.Tussen 1992 en 1997 steeg het aantal gerechtigdenop het <strong>be</strong>staansminimum. Sindsdien neemt het aantalaf. Het aandeel van alleenstaanden en van depolitieke vluchtelingen en EU-onderdanen stijgt.In de bijstand terecht komen heeft drie <strong>be</strong>langrijkeoorzaken: het verlies van werk (34%), het weggaanvan de kostwinnaar (31%) en het verlies van eensociale zekerheidsuitkering, in hoofdzaak de werkloosheidsvergoeding(17%).Bij mannen is het verlies van werk en van de socialezekerheidsuitkering goed voor twee derden van degevallen. Ook bij vrouwen spelen deze oorzaken een<strong>be</strong>langrijke rol (een derde van het risico), maar zijzijn daarnaast ook zeer gevoelig voor het verdwijnenvan de kostwinner (ongeveer de helft van de instromendevrouwen).De leeftijdsverdeling is bij de vrouwen vrij gelijkmatig.Bij de mannen daalt het aandeel van jong naaroud.Kinderen ten laste heb<strong>be</strong>n, is overwegend een vrouwelijkeaangelegenheid. Van de vrouwen met een<strong>be</strong>staansminimum heeft 28% kinderen ten laste,bij de mannen is dit nauwelijks 3%. Acht op tien vande alleenstaande moeders met kinderen ten laste is151413121110987654321019901991GERECHTIGDEN BESTAANSMINIMUM19921993199419951996199719981999<strong>2000</strong>feitelijk of wettelijk gescheiden. Opvallend daarbij:slechts 19% daarvan ontvangt onderhoudsgeld.Naar burgerlijke staat valt het hoge percentage ongehuwden(45%) en uit de echt gescheidenen (43%) op.Uit een onderzoek bij 228 OCMW’s blijkt 32% eennieuwe cliënt te zijn. Anderzijds leefde 37% reedsminstens 3 jaar en 11% minstens 10 jaar van een<strong>be</strong>staansminimum.2 Gewaarborgd inkomenvoor <strong>be</strong>jaardenZo’n 55.000 <strong>be</strong>jaarden in <strong>Vlaanderen</strong> heb<strong>be</strong>n rechtop het gewaarborgd inkomen voor <strong>be</strong>jaarden (GIB).De meesten combineren deze steun met een laagpensioen.Het aantal <strong>be</strong>jaarden met een gewaarborgd minimuminkomendaalt sinds 1994. Tot dan was er eenvoortdurende stijging ondermeer omdat het rechtmeer algemeen <strong>be</strong>kend raakte. Deze stijging deedzich enkel voor bij <strong>be</strong>jaarden die pensioenrechtenhadden opgebouwd, maar toch onder de inkomensgrensvan het GIB bleven. Het aantal <strong>be</strong>jaarden datenkel van een GIB leeft, daalt al sinds de jaren ’70.Sinds juli 1994 krijgen veel zelfstandigen een hogerpensioen omdat het gewaarborgd minimumpensioenvoor zelfstandigen opgetrokken werd tot hetniveau van het GIB, wat de daling van het aantalGIB-gerechtigden grotendeels verklaart. De voorbijejaren stijgt het aantal nieuwe gerechtigden lichtjesmaar onvoldoende om het aantal overledengerechtigden te compenseren. Niet minder dan 70%van de gerechtigden is een vrouw. Dit is simpelwegte verklaren: vrouwen worden ouder dan mannen.27,525,022,520,017,515,012,510,07,55,02,50BM EN NATIONALITEIT<strong>Vlaanderen</strong> Wallonië Brussel6.62 Evolutie van het aantal gerechtigdenop het <strong>be</strong>staansminimum per 1.000 inwonersper gewest, telkens op 1 januari, van 1990 tot<strong>2000</strong>. Bron: Ministerie van Sociale Zaken,Volksgezondheid en Leefmilieu.<strong>Vlaanderen</strong>WalloniëBrussel6.63 Percentage en niet-Belgen onderde gerechtigden op het <strong>be</strong>staansminimum inde gewesten, op 1/1/1990 en 1/1/<strong>2000</strong>.Bron: Ministerie van Sociale Zaken,Volksgezondheid en Leefmilieu.niet-Belg 1990niet-Belg <strong>2000</strong>134VRIND <strong>2000</strong>


3 InkomensvervangendetegemoetkomingPersonen met een handicap die zelf niet kunneninstaan voor hun inkomen heb<strong>be</strong>n recht op eeninkomensvervangende tegemoetkoming. Het<strong>be</strong>drag ervan komt overeen met het <strong>be</strong>staansminimum.De daling van het aantal gerechtigden is inde loop van 1999 gestopt. Op 1 januari <strong>2000</strong>waren er in de Vlaamse Gemeenschap een goede32.000 gerechtigden, waarvan iets meer vrouwendan mannen.4 Subjectieve <strong>be</strong>naderingOp de vraag of ze de eindjes aan mekaar kunnenknopen antwoordde in 1999 3,5% van de huishoudensdat ze het hier zeer moeilijk mee hadden,6,5% dat het moeilijk was en 17,6% dat ze eerdermoeilijk rondkwamen.Benadering vanKind en GezinKind en Gezin ontwikkelde een kansarmoede-indicatordie rekening houdt met zes componenten.Als het gezin op minstens drie componenten slechtscoort, wordt het als kansarm <strong>be</strong>schouwd. In 1999werden in het Vlaamse Gewest 3.001 kinderengeboren in een kansarm gezin. Dit <strong>be</strong>tekende 4,8%van alle geboorten en een stijging van een tweehonderdtalin vergelijking met 1998. In het BrusselsHoofdstedelijk Gewest was dit 10,8% van allegeboorten en een stijging van een zestigtal in vergelijkingmet 1998.Allochtone kinderen maakten hiervan 37% uit in hetVlaamse Gewest en 55% in het Brussels HoofdstedelijkGewest.Een zwakke ar<strong>be</strong>idssituatie kwam voor in 77% vande kansarme gezinnen, gevolgd door een laag inkomen(77%) en een laag opleidingsniveau (67%).De drie criteria spelen tegelijk in 42% van degezinnen.GIBGERECHTIGDEN INWONERS 65+ %Antwerpen 13.163 277.914 4,7Limburg 5.526 109.464 5,0Oost-<strong>Vlaanderen</strong> 14.322 232.474 6,2Vlaams-Brabant 7.518 170.021 4,4West-<strong>Vlaanderen</strong> 14.437 203.943 7,1<strong>Vlaanderen</strong> 54.966 993.816 5,5Wallonië 25.642 560.369 4,6Brussel 11.180 160.908 6,9België 91.788 1.715.093 5,46.65 Het aantal gerechtigden op het GIB per provincie en per gewest,1 januari <strong>2000</strong>. Bron: Rijksdienst voor Pensioenen.GROEI-INDEX BM- EN GIB-GERECHTIGDEN250240230220210200190TEGEMOETKOMING GEHANDICAPTENMANNEN VROUWEN TOTAALMet personen ten laste 1.979 3.740 5.719Alleenstaand 7.290 7.422 14.712Samenwonend 6.130 5.701 11.831Totaal 15.399 16.863 32.2626.66 Aantal genieters van minstens een inkomensvervangende tegemoetkomingaan gehandicapten volgens geslacht en gezinssituatie, 1 januari<strong>2000</strong>. Bron: Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.180170160150140199019911992199319941995199619976.64 Groei-index van het aantal gerechtigden op het<strong>be</strong>staansminimum en op het gewaarborgd inkomenvoor <strong>be</strong>jaarden, telkens op 1 januari, van 1990 tot <strong>2000</strong>(1990 = 100). Bron: Ministerie van Sociale Zaken,Volksgezondheid en Leefmilieu.19981999GIBBM<strong>2000</strong>ZICH NIET KUNNEN VEROORLOVENJaarlijks een week vakantie nemen 15,4Meu<strong>be</strong>len vervangen 14,41 maal per maand vrienden of familieop een drink of een etentje vergasten7,1Nieuwe kleren kopen, eerder dan tweedehandse 5,5Voldoende verwarming 3,5Om de twee dagen vlees, kip, vis,… eten 3,26.67 Percentage huishoudens die zeggen zich <strong>be</strong>paalde dingen niet tekunnen veroorloven, 1999. Bron: PSBH.Gezondheid en Welzijn 135


KANSARME GEZINNEN1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999Antwerpen 4,2 4,6 4,4 4,5 4,6 4,6 5,1Vlaams-Brabant 2,7 2,6 2,2 2,1 2,5 3,1 3,0West-<strong>Vlaanderen</strong> 4,2 3,9 3,1 3,6 3,6 4,1 4,7Oost-<strong>Vlaanderen</strong> 3,8 3,9 3,4 3,9 4,1 4,6 5,5Limburg 2,9 3,6 3,7 3,5 5,2 5,3 5,7Vlaams Gewest 3,7 3,9 3,5 3,7 4,0 4,4 4,8Brussels Gewest 11,4 11,0 10,86.68 Evolutie van het percentage kansarme gezinnen bij de geboorte van een kind, volgens de normen van Kind en Gezin, van 1993 tot 1999. Bron: Kind en Gezin.SIF + GEMEENTEN6.69 Sif+ gemeenten. Bron: ISOSIF.Een op drie van de kinderen in een kansarm gezinwoont in grotere steden zoals Antwerpen, Gent enMechelen. De gemeenten met de meeste geboortesin kansarme gezinnen zijn echter Blanken<strong>be</strong>rge,Ronse en Heusden-Zolder.Benadering vanhet Sociaal ImpulsfondsHet Sociaal Impulsfonds klasseert de gemeenten opbasis van tien criteria. SIF-plus gemeenten kunnenextra middelen krijgen, de ‘waarborggemeenten’kunnen nog dezelfde fondsen blijven ontvangen dieze ook kregen vooraleer het SIF-fonds van start ging.In 1999 werden de gemeenten Boom, Drogenbos,Lokeren en Temse aan de SIF-lijst toegevoegd.Bredene, Spiere-Helkijn, Ham en Lier werden waarborggemeenten.Voor de andere gemeenten bleefhet statuut ongewijzigd.Huishoudens infinanciële moeilijkhedenHet aantal Belgische huishoudens dat maar moeilijkde schulden kan af<strong>be</strong>talen, blijft verder toenemenvoor steeds grotere <strong>be</strong>dragen.Bijna een zesde van de huishoudens zit met anderedan hypothecaire schulden. Af<strong>be</strong>talingen vanschulden, andere dan hypothecaire, is voor 2,7%van de huishoudens een zware last en voor nogeens 5,3% toch wel min of meer een last. Van dehuishoudens met schulden verklaart 16% dat ze hetmoeilijk tot zeer moeilijk heeft om rond te komen.Van alle huishoudens heeft 1,6% minstens 1 maalproblemen gehad met het <strong>be</strong>talen van de huishuur,1,3% met het afkorten van de hypotheeklening,3,6% met de <strong>be</strong>taling van de rekening gas, elektriciteit,water en 1,1% met de af<strong>be</strong>taling van kredietschulden.136VRIND <strong>2000</strong>


SIF EN DE VERSCHILLENDE BELEIDSDOMEINEN1997 1998 1999SIF-plusgemeenten Welzijn 28,9 26,9 24,9Tewerkstelling 24,5 22,4 19,7Ruimtelijke ordening 11,3 11,2 18,6Huisvesting 20,9 20,9 17,6Wijk 4,6 7,7 7,0Cultuur 4,7 4,8 6,6Onderwijs 2,6 3,5 3,7Veiligheid 0,9 1,0 1,0Economie 1,3 1,2 0,8Gezondheid 0,3 0,2 0,2Totaal 100,0 100,0 100,06.70 Evolutie van de <strong>be</strong>talingen vanuit het SIF-fonds naar de SIF+ gemeenten, opgesplitst naar <strong>be</strong>leidsdomein, van 1997 tot 1999 (%). Bron: ISOSIF.ACHTERSTALLEN CONSUMPTIEKREDIET31 DEC. ACHTERSTALLIGE NIET- ACHTERSTALLIGE BEDRAGEN VAN DE NIET-GEREGULARISEERDE CONTRACTENGEREGULARISEERDE CONTRACTEN (IN MILJOEN FR.)BETROKKEN PERSONENABS. % ABS. % ABS. INDEX1990 160.014 5,7 14.420 4,0 206.150 100,01991 196.659 7,1 18.970 4,9 244.051 118,41992 221.093 7,8 23.029 5,7 268.042 130,01993 277.104 11,1 28.283 7,0 305.750 148,31994 309.052 8,3 31.667 8,7 322.303 156,31995 311.030 8,2 35.553 9,5 322.091 156,21996 329.405 8,5 39.027 10,1 327.596 158,91997 347.934 8,7 42.617 10,4 329.418 159,81998 363.375 8,4 45.101 10,0 333.754 161,91999 386.775 9,3 47.969 9,9 341.054 165,4<strong>2000</strong> 401.262 9,4 51.090 9,9 350.479 170,06.71 Evolutie van achterstallige contracten bij consumptiekredieten, België, van 1990 tot 1999. Bron: NBB, <strong>be</strong>werking APS.ACHTERSTALLEN HYPOTHECAIR KREDIET31 DEC. ACHTERSTALLIGE NIET- ACHTERSTALLIGE BEDRAGEN VAN DE NIET-GEREGULARISEERDE CONTRACTENGEREGULARISEERDE CONTRACTEN (IN MILJOEN FR.)BETROKKEN PERSONENABS. INDEX ABS. INDEX ABS. INDEX1994 18.822 100,0 9.402 100,0 40.954 100,01995 22.676 120,5 13.357 142,1 54.086 132,11996 24.971 132,7 14.408 153,2 57.349 140,01997 25.954 137,9 16.140 171,7 59.149 144,41998 27.449 145,8 17.777 189,1 60.394 147,51999 27.892 148,2 17.733 188,6 60.125 146,8<strong>2000</strong> 30.479 161,9 19.881 211,5 63.630 155,46.72 Evolutie van achterstallige contracten bij hypothecair krediet, België, van 1994 tot 1999. Bron: NBB, <strong>be</strong>werking APS.Gezondheid en Welzijn 137


6.15 KindermishandelingMeldingen bijde vertrouwenscentraIn 1999 liepen bij de zes Vlaamse vertrouwenscentra5.509 meldingen van kindermishandeling binnen.Dit is 717 meer dan het jaar voordien.De meldingen gingen over 7.484 kinderen, of 6 per1.000 kinderen. Seksueel misbruik blijft de vaakstgemelde vorm van kindermishandeling, gevolgddoor lichamelijke mishandeling en een risicosituatie.Een derde van de meldingen loopt binnen via professionelehulpverleners en justitiële instanties. Derest van de meldingen komen vooral vanuit schoolsevoorzieningen.In ruim 85% van de gevallen moet de dader in defamilie gezocht worden (bloedverwant tot de 3degraad of een vervangend familielid zoals bijvoor<strong>be</strong>eldeen stiefvader of stiefbroer).Hoe jonger het kind, hoe vaker de familie erbij<strong>be</strong>trokken is.In de loop van 1999 waren 47,25 VTE tewerkgesteldbinnen de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorgin het kader van de convenant kindermishandeling.VaststellingenpolitiedienstenIn 1998 heb<strong>be</strong>n de politiediensten in <strong>Vlaanderen</strong>2.370 procesverbalen aan het parket doorgespeeld naaraanleiding van de aantasting van de lichamelijke integriteitvan minderjarigen. Dit is zo goed als een statusquomet 1997. Iets minder dan de helft van de gevallenhad <strong>be</strong>trekking op slagen en verwondingen. Derest op seksuele delicten. Slagen en verwondingen spelenzich hoofdzakelijk af buiten het gezin. De seksuelemisdrijven <strong>be</strong>staan voor een derde uit verkrachting.AANTAL GEMELDE KINDERENAntwerpen 66,8Vlaams-Brabant 60,7West-<strong>Vlaanderen</strong> 52,9Oost-<strong>Vlaanderen</strong> 66,4Limburg 36,5Vlaams Gewest 58,86.73 Aantal gemelde kinderen per 10.000 bij kindermishandeling naarprovincie, 1999. Bron: Kind en Gezin.AARD VAN MISHANDELING1995 1996 1997 1998 1999Seksueel misbruik 30,1 30,6 31,1 31,0 26,5Lichamelijke mishandeling 17,7 17,3 16,0 15,9 17,0Lichamelijke verwaarlozing 11,1 12,3 10,2 9,5 12,0Emotionele mishandeling 10,7 9,7 11,2 10,1 9,7Emotionele verwaarlozing 6,5 5,6 6,4 7,0 7,8Münchausen syndrome by proxy 0,4 0,3 0,3 0,3 0,3Risicosituatie 16,2 16,3 15,7 16,1 14,7Geen mishandeling, ander probleem 3,3 3,3 4,8 5,6 6,5Verwerkingsproblematiek t.g.v. vroegere mishandeling 1,4 1,3 1,6 1,7 1,8Geen mishandeling, ander probleem 2,6 3,4 2,8 2,8 3,7Totaal 100 100 100 100 1006.74 Evolutie van het percentage van gemelde kinderen bij de vertrouwenscentra kindermishandeling naargelang de <strong>be</strong>langrijkste gemelde problematiek, van1995 tot 1999 (%). Bron: Kind en Gezin.138VRIND <strong>2000</strong>


LICHAMELIJKE INTEGRITEIT BIJ KINDERENVLAANDEREN WALLONIË BRUSSEL FEDERAALA.C. % A.C. % A.C. % A.C. %Slagen en verwondingen binnen familieverbanddoor ouders op kind < 16 jaar192 8,1 226 11,3 61 12,2 479 9,8Slagen en verwondingen buiten familieverbandop een kind < 16 jaar937 39,5 713 35,7 167 33,3 1.817 37,3Verkrachting Totaal 398 16,8 362 18,1 99 19,7 859 17,616-18 jaar 64 2,7 48 2,4 17 3,4 129 2,614-15 jaar 94 4,0 68 3,4 19 3,8 181 3,710-14 jaar 102 4,3 110 5,5 20 4,0 232 4,8< 10 jaar 138 5,8 136 6,8 43 8,6 317 6,5Aanranding van de eerbaarheid Totaal 843 35,6 695 34,8 175 34,9 1.713 35,2< 18 jaar 84 3,5 77 3,9 31 6,2 192 3,9< 16 jaar 759 32,0 618 31,0 144 28,7 1.521 31,2Algemeen totaal 2.370 100,0 1.996 100,0 502 100,0 4.868 100,06.75 Aantasting van de lichamelijke integriteit bij kinderen. Aangiften van PV’s bij de parketten,1998. Bron: Algemene Politiesteundienst.Gezondheid en Welzijn 139


6.16 Criminaliteit, gevoelvan onveiligheid,slachtoffer- en daderhulpCriminaliteitIn 1998 <strong>be</strong>droeg de Vlaamse criminaliteitsgraad 6,1.Dit wil zeggen dat gemiddeld 6,1 criminele feitenper maand en per 1.000 inwoners werden gerapporteerden via proces-verbaal overgemaakt aan het parket.Dit is een lichte stijging in vergelijking met hetjaar voordien. De criminaliteitsgraad in het VlaamseGewest ligt lager dan in de overige gewesten. AlleVlaamse provincies blijven trouwens onder deBelgische criminaliteitsgraad. De reële criminaliteitligt in werkelijkheid heel wat hoger vermits eengroot aantal feiten ofwel niet gemeld ofwel nietgeverbaliseerd wordt. Diefstal komt het vaakst voor,gevolgd door vandalisme, aantasting van de lichamelijkeintegriteit, oplichting en <strong>be</strong>drog. Samenvormen deze categorieën 73% van alle misdrijven.CRIMINALITEITSGRAADBelgië 7,2<strong>Vlaanderen</strong> 6,1Wallonië 7,9Brussel 11,8Luik 8,8Henegouwen 8,1Namen 7,1Antwerpen 6,8Waals-Brabant 6,7Oost-<strong>Vlaanderen</strong> 6,4Luxemburg 6,3West-<strong>Vlaanderen</strong> 6,0Vlaams-Brabant 5,6Limburg 5,16.76 Gemiddeld maandelijks aantal gemelde criminele feiten per 1.000inwoners, 1998. Bron: Algemene Politiesteundienst.Gevoel van (on)veiligheidDe inwoners van het Vlaamse Gewest voelen zich<strong>be</strong>duidend veiliger dan de inwoners van het Waalseof Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Mannen voelenzich veel veiliger dan vrouwen. Ouderen twijfelentussen de twee uitersten: naarmate men ouderwordt, voelt men zich globaal gezien veiliger. Maartegelijk neemt ook ‘zich vaak onveilig voelen’ toemet de leeftijd.SlachtofferhulpDe centra voor slachtofferhulp zijn reeds meerderejaren actief. Met 44 VTE heeft elk gerechtelijkarrondissement een dergelijk, gesubsidieerd centrum.De federale overheid is <strong>be</strong>voegd voor een respectvolle<strong>be</strong>jegening en een snelle schaderegeling. DeVlaamse Gemeenschap zorgt voor een hulpaanboddat in de eerste plaats gebaseerd is op ongeveer 200vrijwilligers en eventueel uitmondt bij professionelehulp. Op 7 april 1998 werd door de federale en deVlaamse <strong>be</strong>voegde ministers een samenwerkingsakkoordondertekend, dat op 15 decem<strong>be</strong>r 1998 doorhet Vlaams parlement bij decreet werd <strong>be</strong>krachtigd.In dit samenwerkingsakkoord werd een doorverwijsmodeluitgewerkt, waarbij elk slachtoffer doorpolitie, rijkswacht of parket, rechtstreeks naar decentra slachtofferhulp wordt doorverwezen.DaderhulpDaderhulp wordt georganiseerd vanuit de centravoor justitieel welzijnswerk. Er is één centrum pergerechtelijk arrondissement. De centra werken optwee sporen: een persoonsgericht spoor (individuelehulpverlening aan de <strong>be</strong>trokkene en zijn omgeving)en een structuurgericht spoor (aanpakken van demaatschappelijke voorzieningen, de publieke en140VRIND <strong>2000</strong>


politieke opinie,…). Hierbij pro<strong>be</strong>ert het justitiëlewelzijnswerk de brug te slaan tussen de gedetineerdenen andere vormen van hulp- en dienstverleningop het vlak van o. m. sport, sociaal cultureel werk,welzijn, tewerkstelling, gezondheidszorg,…Elke gevangenis heeft een welzijnsteam, waaraanzowel de medewerkers van de centra justitieel welzijnswerkals de maatschappelijke assistenten van justitieparticiperen.Hulpverlening aanseksuele delinquentenOp 8 okto<strong>be</strong>r 1998 werd tussen de federale en deVlaamse <strong>be</strong>voegde minister een samenwerkingsakkoordondertekend over de <strong>be</strong>geleiding van dadersvan seksueel misbruik. Dit akkoord werd in de loopvan 1999 bij wet en decreet <strong>be</strong>krachtigd. Seksueledelinquenten die voorwaardelijk in vrijheid wordengesteld, moeten verplicht een <strong>be</strong>geleiding volgen bijde centra voor algemeen welzijnswerk of de centravoor geestelijke gezondheidszorg. Hiervoor worden8 netwerken van centra voor geestelijke gezondheidszorg(30 miljoen frank) en 5 centra voor algemeenwelzijnswerk (18 miljoen) specifiek voor dezeopdracht gesubsidieerd.Uitbouw van eenwelzijnsgerichte<strong>be</strong>naderingOnveiligheid(sgevoelens) is/zijn een uiting vanonwelzijn. Een samenleving waar iedereen in gelijkemate kan participeren aan de basisvoorzieningen alsCRIMINALITEITABSOLUUT %Diefstal en afpersing 186.479 47,5Gewelddadige misdrijven tegen de eigendom (vandalisme) 45.554 11,6Misdrijven tegen de lichamelijke integriteit 32.460 8,3Oplichting, <strong>be</strong>drog, heling, verduistering,... 27.505 7,0Verdovende middelen 23.670 6,0Banditisme, <strong>be</strong>dreiging, ontvluchting,... 16.291 4,1Vervalsing, namaak, valsheid in geschriften,... 7.348 1,9Andere 53.588 13,6Totaal 392.895 100,06.77 Criminaliteit naar de <strong>be</strong>langrijkste hoofdrubrieken, 1998. Bron: Algemene Politiesteundienst.ONVEILIGHEIDSGEVOELALTIJD VAAK SOMS ZELDEN/NOOITVoorkomen van een algemeen gevoel van onveiligheid <strong>Vlaanderen</strong> 2,1 5,7 20,9 71,3Wallonië 4,0 8,7 27,1 60,1Brussel 6,4 12,6 30,3 50,7Bepaalde plekken in de woongemeente mijden <strong>Vlaanderen</strong> 4,7 6,0 15,2 74,2Wallonië 6,5 9,4 21,9 62,2Brussel 14,3 14,9 22,8 48,0Bij nacht niet opendoen voor on<strong>be</strong>kenden <strong>Vlaanderen</strong> 39,9 6,5 12,6 41,0Wallonië 37,2 10,3 13,5 39,0Brussel 47,2 10,2 12,1 30,5Schrik heb<strong>be</strong>n om de kinderen ergens naartoe te laten gaan <strong>Vlaanderen</strong> 20,4 18,1 26,8 34,8Wallonië 43,0 19,7 19,7 17,5Brussel 50,2 20,1 17,4 12,46.78 Percentage van de <strong>be</strong>volking dat zich onveilig voelt, naar gewesten, 1998. Bron: Algemene Politiesteundienst.Gezondheid en Welzijn 141


tewerkstelling, degelijke huisvesting, kwalitatiefonderwijs, cultuur en goede gezondheidszorg, zalminder aanleiding geven tot crimineel gedrag.Welzijns<strong>be</strong>vorderende krachten van de samenlevingmoeten worden aangewend, vooraleer meer repressieveacties worden ontplooid.De Vlaamse overheid voert een <strong>be</strong>leid dat complementairen preventief is in vergelijking met het meerrepressieve federale justitiële en veiligheids<strong>be</strong>leid.De uitbouw van een dergelijke welzijnsgerichte <strong>be</strong>naderingvan criminaliteit brengt een veelheid aan takenmee die in permanente dialoog met andere departementenén federale overheden (vooral Justitie), en opde diverse <strong>be</strong>stuursniveaus (landelijk, regionaal,lokaal) moeten ontwikkeld worden. Er werd eenprotocolakkoord gemaakt tussen de Vlaamse ministervan Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen en deminister van Justitie voor verdere samenwerking ophet grensgebied welzijn-justitie.V OOR MEER INFORMATIEA. Bekaert, e.a., Perinatale activiteiten in <strong>Vlaanderen</strong>1999, Studiecentrum voor Perinatale Epidemiologie,Brussel, <strong>2000</strong>.A. Sasse, e.a., De epidemiologie van Aids en HIVinfectiein België, Toestand op 31 decem<strong>be</strong>r 1999,Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid,Afdeling Epidemiologie, Brussel, <strong>2000</strong>, zie website:http://www.iph.fgov.<strong>be</strong>/epidemioAlgemene Politiesteundienst, Criminaliteitsstatistiekenen Veiligheidsmonitor, Jaarrapport 1998, Brussel,1999.Bea Cantillon, e.a., Sociale indicatoren 1976-1997,Antwerpen, 1999.C. van Heeringen, Eenheid voor Zelfmoordonderzoek,Universiteit Gent, zie website:http://allserv.rug.ac.<strong>be</strong>/~cvheerin/Carine Vereecken en Prof. Dr. Lea Maes, Jongeren enGezondheid, Universiteit Gent, zie website:http://allserv.rug.ac.<strong>be</strong>/~cvereeck/hbscDatabank Panelstudie van Belgische Huishoudens(PSBH), Universiteit Antwerpen, zie website:http://psbh-www.uia.ac.<strong>be</strong>/psbh/index.htmlFederatie van Tele-Onthaaldiensten in <strong>Vlaanderen</strong>v.z.w., Jaarverslag 1999.G. Top, e.a., Meldingen Infectieziekten 1999, WVC,Gezondheidsinspectie, Brussel, <strong>2000</strong>, zie website :http://www.wvc.vlaanderen.<strong>be</strong>/gezondheidszorgJ. Heeren en T. Thewys, Seniorenvoorzieningen vooren na <strong>2000</strong>, Diegem, 1999.J. Lefevre, e.a., Barometer van de fysieke fitheid van deVlaamse jeugd, Interuniversitair Onderzoekscentrumvoor Sport<strong>be</strong>leid (IOS), 1999.Jan Vranken, e.a., Armoede en sociale uitsluiting,Jaarboek <strong>2000</strong>, Leuven, <strong>2000</strong>.Resultaten van de gezondheidsenquête door interview,Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid,Afdeling Epidemiologie, 1997, zie website:http://www.iph.fgov.<strong>be</strong>/epidemioV. Dehaes, e.a., De bijstandspopulatie in <strong>Vlaanderen</strong>:feiten en reflecties. Gegevens aan de hand van deOCMW-registratiegegevens anno 1998, I Het Bestaansminimum,CGBS-Werkdocument, <strong>2000</strong>, 11.W. Aelvoet, e.a., Gezondheidsindicatoren 1998, WVC,team Beleidsevaluatie, Brussel, <strong>2000</strong>, zie website :http://www.wvc.vlaanderen.<strong>be</strong>/gezondheidszorgWebsite van het Centrum voor Gelijke Kansen enRacisme<strong>be</strong>strijding: http://antiracisme.fgov.<strong>be</strong>Website van het Vlaams Fonds voor Sociale Integratievan Personen met een Handicap:http://www.vlafo.<strong>be</strong>/Website van het Vlaams Minderheden Centrum:http://www.vmc.<strong>be</strong>/Website van Kind en Gezin:http://www.kindengezin.<strong>be</strong>/142VRIND <strong>2000</strong>


7. CultuurBij diverse overheden is er de laatste jaren een toegenomen <strong>be</strong>langstellingvoor het cultuur<strong>be</strong>leid. Zowel lokale <strong>be</strong>sturen als de Vlaamse Gemeenschapdoen aanzienlijke inspanningen op de verscheidene terreinen van het cultureleleven. De overheid ziet het als een <strong>be</strong>langrijke opdracht om de voorwaardente scheppen die het individu in staat stellen om op vanzelfsprekendewijze tot persoonlijke ontplooiing en creativiteit te komen. De <strong>be</strong>leidsnotacultuur schetst de prioritaire doelstellingen: een rijk cultureel landschapmogelijk maken, de culturele competentie verhogen en de cultuurparticipatieverruimen, de stad als ruimte van cultuur herwaarderen en de internationaliseringvan cultuur. Verder wordt ook het <strong>be</strong>lang van een geïntegreerdeaanpak <strong>be</strong>nadrukt.Een rode draad doorheen het hoofdstuk is het schetsen van het aanbod ende participatie. Naar aanbodzijde is gepro<strong>be</strong>erd, indien mogelijk, aandachtte <strong>be</strong>steden aan de kwaliteitsver<strong>be</strong>tering. Vele sectoren <strong>be</strong>vinden zich in eenovergangsfase waarin de voor<strong>be</strong>reidingen op een nieuw decreet volop aan degang zijn, vaak wordt daar naar verwezen zoals bij de culturele centra enbibliotheken. Soms is het nieuwe decreet al in werking zoals bij de musea ofhet jeugdwerk. Bij de paragraaf volksontwikkeling wordt nog uitgegaan vande oude situatie. Ook hier zijn er echter plannen voor een nieuw decreet.Het cultuur<strong>be</strong>leid weergeven in indicatoren is niet altijd eenvoudig. Cultuurlaat zich niet zo makkelijk in cijfers vatten. Voor de overheid is het echter<strong>be</strong>langrijk om een zicht te krijgen op de effecten van de geleverde inspanningenom zo nodig bij te sturen.Cultuur 143


Blikvangers• Na forse dalingen <strong>be</strong>gin jaren negentig, blijft het aantal lokale afdelingen van verenigingen voorvolksontwikkeling stijgen.• Het percentage vrijwilligers blijft schommelen rond één vijfde van de Vlaamse <strong>be</strong>volking.• Het aantal deelnemers aan de activiteiten van de culturele centra blijft stijgen.• De Vlaming is vrij cultuurminnend. De participatie aan theatervoorstellingen en concerten ligt hogerdan in Italië, Nederland en Frankrijk.• Het budget voor de letteren blijft jaar na jaar stijgen. Dit jaar heeft de verhoging voornamelijk temaken met het oprichten van een Vlaams Fonds voor de Letteren.• Tweederde van de Vlamingen is tevreden over de vrije tijd die ze ter <strong>be</strong>schikking heeft. De 25 tot44-jarigen en de hoger opgeleiden zijn duidelijk minder tevreden dan de rest van de <strong>be</strong>volking.• De provincie Antwerpen telt relatief gezien het grootste aantal traditionele jeugdverenigingen.Op andere jeugdwerkvormen scoort deze provincie echter minder goed.• Speelpleinwerking is het <strong>be</strong>st uitgebouwd in de provincies West-<strong>Vlaanderen</strong> en Limburg.Van de 3 tot 12-jarigen <strong>be</strong>zocht ongeveer een kwart een speelplein.144VRIND <strong>2000</strong>


7.1 VolksontwikkelingDe instellingen, verenigingen en diensten voor volksontwikkeling willenvolwassenen de mogelijkheid bieden hun kennis, inzicht en vaardigheden teverhogen. Op die manier wordt hun zelfontplooiing aangemoedigd en hunfunctioneren in de samenleving <strong>be</strong>vorderd. We trachten de spreiding en hetaanbod van deze organisaties in kaart te brengen. Aan de hand van het lidmaatschapen de tijds<strong>be</strong>steding <strong>be</strong>kijken we de participatie van de <strong>be</strong>volkingaan de diverse vormen van volksontwikkeling. Ook analyseren we de spreidingen het aanbod van de culturele manifestaties waarvoor de verenigingenen instellingen ondersteuning kunnen krijgen van de Vlaamse Gemeenschap.AanbodDe Vlaamse Gemeenschap subsidieert een ruimewaaier van verenigingen en instellingen. Deze zorgenvoor een zeer verscheiden aanbod en richten zichzowel op het grote publiek als op specifieke doelgroepenzoals gehandicapten en migranten. De erkenningen subsidiëring van al deze activiteiten wordt geregelddoor de decreten voor volksontwikkeling.1 Instellingen voorvolksontwikkelingHet decreet van 19 april 1995 voorziet drie soortenalgemene instellingen voor volksontwikkelingswerk(Elcker-Ik, Vormingsinstituut Rode Kruis<strong>Vlaanderen</strong>,…) met voor iedere soort eigen normenvoor erkenning en subsidiëring. Momenteel zijn er42 instellingen erkend: 32 landelijke instellingen, 8instellingen voor bijzondere doelgroepen en 2 nietlandelijkeinstellingen. In <strong>2000</strong> werd er één nieuweaanvraag tot erkenning gedaan door een instellingdie zich tot bijzondere doelgroepen richt.Ongeveer 280.000 mensen volgden in 1999 één ofandere cursus bij een erkende instelling. De politiekevormingsinstellingen (die aanleunen bij de politiekepartijen) <strong>be</strong>reiken jaarlijks ongeveer dertigduizendgeïnteresseerden. Het decreet voor politieke vormingsinstellingenkan de voorbije jaren niet vollediguitgevoerd worden omwille van de hoge norm, endat leidt tot een daling van het aantal deelnemers enVORMINGSAANBOD VAN INSTELLINGEN1990 1994 1995 1996 1997 1998 1999Vormingsinstellingen (algemeen)Aantal erkende instellingen 48 55 42 42 42Aantal cursusuren 73.604 94.015 152.437 167.082 159.120 150.258 154.540Aantal deelnemers 72.779 101.496 249.800 310.482 270.000 252.111 281.295Politieke vormingsinstellingenAantal erkende instellingen 5 5 5 5 5 5Aantal cursusuren 7.281 6.845 7.269 7.321 7.167 6.481Aantal deelnemers 31.028 24.468 33.012 33.383 31.592 30.8697.1 Evolutie van het vormingsaanbod van instellingen voor volksontwikkelingwerk en politieke vormingsinstellingen, van 1990 tot 1999.Bron: WVC, APS-<strong>be</strong>werking.Cultuur 145


SOCIAAL-CULTURELE VERENIGINGENVERENIGINGEN PER PROVINCIE14121086420198919901991199219937.2 Evolutie van sociaal-culturele verenigingen, x 1.000, van 1989 tot 1999.Bron: WVC, APS-<strong>be</strong>werking.* 1995 is de start van het nieuwe decreet.1994199519961997199819993,02,52,01,51,00,50AntwerpenVlaams-Brabant7.3 Aantal verenigingen per 1.000 inwoners in 1999, per provincie.Bron: WVC, APS-<strong>be</strong>werking.LimburgOost-<strong>Vlaanderen</strong>West-<strong>Vlaanderen</strong>uren opleiding (met uitzondering van de eerste personeelsfunctie,moet gemiddeld 500 uren vormingsprogrammaper educatieve personeelsfunctie gerealiseerdworden). Bovendien is het uitvoeringspercentagedalend.2 Sociaal-culturele verenigingenDe sociaal-culturele verenigingen (Willemsfonds,Davidfonds, K.A.V.) vervullen sinds jaren een onvervangbaremaatschappelijke en democratische functieals schakel tussen de burger en de overheid.Ondanks een maatschappelijke tendens naar meerindividualisme en vervlakking <strong>be</strong>reiken zij nogsteeds een aanzienlijk deel van de Vlaamse <strong>be</strong>volking.Recent wetenschappelijk onderzoek toont aandat wie actief aan het verenigingsleven deelneemteen veel positiever mens<strong>be</strong>eld heeft dan wie dit nietdoet en meer <strong>be</strong>lang hecht aan democratische waarden.Wie zich verenigt is via directe gesprekken enpersoonlijke contacten bij de samenleving <strong>be</strong>trokken.Deze vaststellingen duiden op het <strong>be</strong>lang vanhet subsidiëring<strong>be</strong>leid van de Vlaamse overheid.Investeren in het Vlaamse verenigingsleven rendeertdoor het stimuleren van democratische en verdraagzameattitudes van de <strong>be</strong>volking. In 1999 erkendede Vlaamse Gemeenschap 41 verenigingen waaronder4 verenigingen die zich richten op een bijzonderedoelgroep. Daarenboven werd het totaal van deerkende landelijke migrantenverenigingen op 11gebracht. Vanaf 1 januari <strong>2000</strong> zijn er 14 erkendelandelijke migrantenverenigingen voorzien.In 1999 telde dit netwerk 12.691 actieve afdelingengespreid over het Vlaamse en Brussels HoofdstedelijkeGewest. Na een forse daling <strong>be</strong>gin jarennegentig stijgt het aantal erkende afdelingen opnieuw.Het aantal erkende lokale verenigingen perduizend inwoners is het hoogst in West-<strong>Vlaanderen</strong>.Vooral Antwerpen en in iets mindere mate Vlaams-Brabant heb<strong>be</strong>n een achterblijvend aanbod.3 Verenigingen voor amateurkunstNaast de sociaal-culturele verenigingen vinden we in<strong>Vlaanderen</strong> een ruim aanbod aan verenigingen diezich toeleggen op de amateurkunst. Deze verenigingenontvangen een vaste basissubsidie en een werkingssubsidievoor het organiseren van cursussen,<strong>be</strong>geleiding en regionale activiteiten.Ook de verenigingen voor amateurkunst werkenmet lokale afdelingen. In 1999 waren er in totaal3.796 actieve groepen die 8.393 <strong>be</strong>geleidingen,3.079 cursusuren en 284 regionale activiteiten realiseerden.In vrijwel elk Vlaams dorp vindt men nog een fanfare,een koor of een toneelgroep. De dansgroepen enfilm- en videoclubs zijn minder sterk verspreid. Despreiding over de provincies, gerelateerd aan hetaantal inwoners, is vrij gelijkmatig.AMATEURKUNST1992 1996 1998 1999Landelijke verenigingen 19 19 21 21Lokale afdelingen 3.052 3.289 3.759 3.773Podiumkunsten 673 834 927 931Dans 222 282 293 287Instrumentale muziek 1.279 1.152 1.439 1.406Vocale muziek 537 627 666 708Beeldende expressie 341 394 434 4417.4 Evolutie amateurkunst naar sector, van 1992 tot 1999. Bron: WVC,APS-<strong>be</strong>werking.146VRIND <strong>2000</strong>


4 Diensten inzakevolksontwikkelingswerkDe dienstensector in het volksontwikkelingswerk<strong>be</strong>staat uit gespecialiseerde organisaties die sociaalcultureleverenigingen <strong>be</strong>geleiden en ondersteunen.Organisaties die zich als dienst profileren heb<strong>be</strong>ngeen nieuwe eigen leden (zoals verenigingen) ofwerken niet voor individuen (zoals instellingen)maar treden in eerste instantie dienstverlenend opnaar andere organisaties. Per 1 januari zijn geennieuwe diensten erkend. Wel heb<strong>be</strong>n in 199910 diensten in overgangsfase en 5 nieuwe organisatieseen aanvraag tot erkenning ingediend op basisvan de werking 1998. Diensten moeten minimaalvier basisfuncties kiezen uit negen mogelijkheden.De 23 erkende diensten realiseerden in 1999 155basisfuncties waarvan er 112 gesubsidieerd werden.De meest voorkomende basisfuncties zijn: de uitgavevan een tijdschrift (33 vermeldingen), documentatiecentrum(29 vermeldingen), educatieve activiteiten(25 vermeldingen), educatieve publicaties(24 vermeldingen) en <strong>be</strong>geleiding, ondersteuningen advisering (22 vermeldingen). In totaal <strong>be</strong>reiktende erkende diensten 1061 organisaties voor ondersteuning,<strong>be</strong>geleiding en advisering.Spreiding culturelemanifestatiesDe Vlaamse Gemeenschap ondersteunt instellingenen verenigingen bij het inrichten van culturele manifestaties.We heb<strong>be</strong>n gegevens over ongeveer1.700 culturele manifestaties in het Vlaamse Gewesten het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor 1999en het voorjaar van <strong>2000</strong>. Op basis van een analysevan deze gegevens onderzochten we de spreidingover de verschillende provincies voor het aantalmanifestaties en de budgetten. West-<strong>Vlaanderen</strong> enOost-<strong>Vlaanderen</strong> haalde de hoogste scores op despreidingsindex die we <strong>be</strong>rekenden, net zoals devoorbije jaren. De meeste overheidssteun per inwonervinden we in de provincies Limburg en West-<strong>Vlaanderen</strong>, wat eveneens aansluit bij analyses uitvoorgaande jaren. Ruim éénderde van de manifestatiesworden georganiseerd door Culturele Centra.De overige tweederde wordt ingericht door sociocultureleverenigingen.ParticipatieDe APS-survey <strong>2000</strong> geeft informatie over de deelnameaan volksontwikkeling voor twee soorten verenigingen.Culturele verenigingen waaronder wekoren, toneelverenigingen en amateuristische kunstgroepenverstaan en sociaal-culturele verenigingen(KAV, BGJG, Davidsfonds). De socio-culturele verenigingenheb<strong>be</strong>n meer leden dan de culturele.Culturele verenigingen kennen daarentegen wel eenmeer regelmatige spreiding over de leeftijdsklassen,hoewel er wel een piek is bij de 55 tot 64-jarigen.Het lidmaatschap van een socio-culturele verenigingkent een stijgend verloop bij toenemende leeftijd,met een piek bij de 55 tot 64-jarigen.Hoe hoger opgeleid, hoe hoger de kans dat menlid is van een culturele vereniging. Bij de sociocultureleverenigingen is dit niet het geval, zij kenneneen grilliger verloop naar opleidingsniveau.20%181614121086420LEEFTIJDSSPREIDING LEDEN VERENIGINGEN< 25 j. 25-34 j. 35-44 j. 45-54 j. 55-64 j. +65 j.7.5 Percentage binnen een leeftijdsgroep culturele verenigingdat lid is van culturele en socio-culturele socio-culturele verenigingverenigingen. Bron: APS-survey <strong>2000</strong>.CULTURELE MANIFESTATIES PER PROVINCIEANTWERPEN VLAAMS-BRABANT + BRUSSEL LIMBURG OOST-VLAANDEREN WEST-VLAANDERENSpreidingsindex 0,21 0,21 0,26 0,29 0,40Tussenkomst per inwoner (BEF) 2,6 2,9 5,2 2,5 4,37.6 Culturele manifestaties per provincie. Index aantal initiatieven per 1.000 inwoners. Bron: WVC, APS-<strong>be</strong>werking.* Voor Brussel werd de 30% regel gehanteerd.Cultuur 147


LIDMAATSCHAP VAN EEN CULTURELE VERENIGINGLIDMAATSCHAP VAN EEN SOCIO-CULTURELE VERENIGING30%30%25252020151510105500lager secundair HOBU universitair studerendenlager secundair HOBU universitair studerenden7.7 Lidmaatschap van een culturele verenigingnaar opleiding en geslacht, in %. Bron: APS-survey <strong>2000</strong>.manvrouw7.8 Lidmaatschap van een socio-culturele verenigingnaar opleiding en geslacht, in %. Bron: APS-survey <strong>2000</strong>.manvrouwBESTUURSFUNCTIE IN EEN VERENIGINGMAN VROUW TOTAAL LAGER SECUNDAIR HOBU UNIVCulturele vereniging 47,6 14,5 34,3 32,0 35,6 30,8 62,5Sociaal-culturele vereniging 21,9 31,8 28,1 26,7 31,1 37,5 77,87.9 Bestuursfunctie in een vereniging naar opleiding en geslacht, in % van het totale aantal leden. Bron: APS-survey <strong>2000</strong>.Naar geslacht valt het op dat, met uitzondering vande studenten, de mannelijke leden een duidelijkoverwicht heb<strong>be</strong>n. Bij socio-culturele verenigingenzien we het omgekeerde, hier zijn <strong>be</strong>duidend meervrouwen lid dan mannen.Het aantal leden zegt niets over de intensiteit van hetlidmaatschap. Iedere vereniging heeft zijn actieve enminder actieve leden. Op basis van de APS-surveykunnen we iets zeggen over het engagement van deleden van culturele en socio-culturele verenigingen inhet verenigingsleven in het algemeen. In de surveywordt de deelname aan activiteiten en het al dan nietuitoefenen van een <strong>be</strong>stuursfunctie <strong>be</strong>vraagd voor devereniging waarin men het meest actief is. In hetgeval van leden van de culturele verenigingen nemenmannen duidelijk meer een <strong>be</strong>stuursfunctie op in hetverenigingsleven dan vrouwen en de universitairenook opvallend meer dan de andere opleidingsniveaus.Ook voor de leden van socio-culturele verenigingenis er een verschil naar geslacht. Hier heb<strong>be</strong>n de vrouweneen zeker overwicht. Ook is er een stijgendetrend afhankelijk van het opleidingniveau.4,03,53,02,52,01,51,00,50DEELNAME AAN ACTIVITEITEN VAN EEN VERENIGINGlager secundair HOBU univ7.10 Intensiteit vanhet lidmaatschap.Bron: APS-survey <strong>2000</strong>.1 = één of enkele keren per jaar,5 = meerdere keren per week.leden culturele verenigingleden socio-culturele vereniging148VRIND <strong>2000</strong>


7.2 VrijwilligerswerkHet statuut van de vrijwilliger is een complexe materie. Er is de laatste jarenal veel over gediscussieerd, met tal van wetten en decreten tot gevolg. Veelresultaat heeft dat voorlopig echter niet opgeleverd. Het <strong>be</strong>leid wil dezeproblematiek aanpakken en een duidelijke fiscale en juridische regeling uitwerken.Zodoende kan het vrijwilligerswerk op een optimale manier gestimuleerdworden. Aanmoediging van vrijwilligerswerk is immers <strong>be</strong>langrijkvoor het <strong>be</strong>leid. Vrijwilligerswerk is <strong>be</strong>langrijk, zowel voor de instellingenof verenigingen als voor de vrijwilliger zelf. De <strong>be</strong>reidheid tot vrijwilligerswerkgeeft een indicatie van het maatschappelijk engagement en de solidariteitonder de <strong>be</strong>volking. We gaan na wie vrijwilligerswerk verricht, waarom,waar de vrijwilliger het doet en hoeveel uur per week hij presteert. Ook<strong>be</strong>kijken we het maatschappelijk draagvlak van vrijwilligerswerk.Profiel vrijwilligerVolgens de APS-survey <strong>2000</strong> zegt ongeveer één vijfdevan de Vlamingen regelmatig on<strong>be</strong>taald vrijwilligerswerkte doen. De participatie ligt algemeen ietshoger bij mannen dan bij vrouwen. Dit verschil isechter te klein om conclusies uit te trekken.De jongste en de oudste leeftijdscategorie kenneneen vrij regelmatige verdeling over de twee geslachten.Opvallend is dat mannen in de middencategorie(35 tot 54 jaar) duidelijk meer participeren dan hunvrouwelijke leeftijdsgenoten. Tussen 54 en 65 jaarnemen de vrouwen het voortouw. Kennelijk heb<strong>be</strong>nde huishoudelijke taken van de vrouw toch nogsteeds een invloed op haar participatie aan vrijwilligerswerk.Verder bleek uit survey’s van 1997 en 1998 reedsdat Vlamingen die lid zijn van een vereniging makkelijkerde stap naar allerhande vrijwilligerswerk zetten,ook buiten die vereniging. Vooral leden van eensociaal-culturele vereniging verrichten heel wat vrijwilligerswerk.Een <strong>be</strong>eld dat <strong>be</strong>vestigd wordt in desurvey <strong>2000</strong>.35%302520ONBETAALD VRIJWILLIGERSWERKONBETAALD VRIJWILLIGERSWERK NAAR OPLEIDINGSNIVEAUSTUDEREND LAGER SECUNDAIR HOBU UNIVERSITAIRTotaal 20,5 13,3 19,5 23,4 32,1Man 20,7 13,7 22,6 25,0 32,7Vrouw 20,3 12,9 15,1 22,0 31,0151050< 25 j. 25-34 j. 35-44 j. 45-54 j. 55-64 j. +65 j. totaal7.11 On<strong>be</strong>taald vrijwilligerswerk naar opleiding en geslacht, in %.Bron: APS-survey <strong>2000</strong>.7.12 On<strong>be</strong>taald vrijwilligerswerk naar leeftijden geslacht, in %. Bron: APS-survey <strong>2000</strong>.manvrouwCultuur 149


Hoe hoger de opleiding, hoe sneller men <strong>be</strong>reid isom aan vrijwilligerswerk te doen. Werken of nietwerkenspeelt weinig rol in de <strong>be</strong>reidheid tot hetverrichten van on<strong>be</strong>zoldigde inspanningen voor eenorganisatie of een <strong>be</strong>paalde zaak. De werkenden participerenzelf iets meer, zij het korter, dan de nietwerkenden.Globaal <strong>be</strong>keken wil de doorsnee-vrijwilligerongeveer 5u30 per week <strong>be</strong>steden aan zijnvrijwilligerswerk. De werkenden (kleine 5u) minderdan de niet-werkenden (6u30). Naar geslacht zijn erhier niet echt grote verschillen. De mannen <strong>be</strong>stedenwel iets meer tijd aan vrijwilligerswerk dan devrouwen (APS-survey <strong>2000</strong>). In 1999 toen de terreinenvan vrijwilligerswerk werden nagegaan<strong>be</strong>steedden de vrouwen echter meer tijd aan vrijwilligerswerkdan de mannen.MotievenWaarom doen mensen vrijwilligerswerk? Mensenontmoeten en vrienden maken, zich inzetten vooranderen en het plezier dat men ervan heeft, blijkende voornaamste motieven te zijn. De motivatie wisseltwel naargelang de leeftijdscategorie. Zich inzettenvoor anderen staat al bovenaan het lijstje van de-45jarigen en neemt nog aan <strong>be</strong>lang toe naarmateMOTIEVEN VAN ONBETAALD VRIJWILLIGERSWERKLEEFTIJD DRIE MEEST GENOEMDE MOTIEVEN %< 25 j. Mensen ontmoeten, vrienden maken 54,5Aangenaam om te doen 54,4Verbreedt mijn levenservaring 48,525-34 j. Inzetten voor anderen 57,6Mensen ontmoeten, vrienden maken 45,5Aangenaam om te doen 42,435-44 j. Inzetten voor anderen 66,1Aangenaam om te doen 53,2Mensen ontmoeten, vrienden maken 35,545-54 j. Inzetten voor anderen 60,9Aangenaam om te doen 37,0Beantwoordt morele religieuze principes 32,055-64 j. Inzetten voor anderen 66,7Aangenaam om te doen 41,0Mensen ontmoeten, vrienden maken 35,9+65 j. Inzetten voor anderen 73,0Mensen ontmoeten, vrienden maken 43,2Actief in goede gezondheid blijven 43,27.13 Percentage van de respondenten die het motief bij de drie voornaamsteredenen van vrijwilligerswerk plaatsen. Bron: APS-survey <strong>2000</strong>.de leeftijd stijgt. Mensen ontmoeten en vriendenmaken is vooral sterk aanwezig bij de jongeren. Het<strong>be</strong>lang ervan neemt geleidelijk af met de leeftijd,maar wordt bij de <strong>be</strong>jaarden weer <strong>be</strong>langrijker.Over de leeftijdsklassen heen heeft men veel plezieraan het verrichten van vrijwilligerswerk.Opvallend is verder dat jongeren het zien als eenverbreding van hun levenservaring en, in minderemate, als een mogelijkheid om nieuwe vaardighedenop te doen. Bejaarden vinden het ook een primamanier om fit te blijven. Voor de middengroep spelenook de morele religieuze principes een redelijk<strong>be</strong>langrijke rol. Bij de jongeren is dit motief nauwelijksaanwezig.Maatschappelijk profielHeeft de vrijwilliger nu een andere maatschappelijkprofiel dan een niet-vrijwilliger? Zijn ze meer solidair,staan ze positiever tegenover politiek en heb<strong>be</strong>nze een andere perceptie wat <strong>be</strong>treft veiligheid?We stelden enkele indexen samen op basis vanbatterijen uitspraken over deze onderwerpen. Devrijwilliger scoort op alle onderwerpen - solidariteit,vertrouwen in politiek en veiligheidsgevoel - <strong>be</strong>terdan de niet-vrijwilliger. Maar de verschillen zijn teklein om significant te zijn. Enkel de index voorsolidariteit doorstaat met succes een significantietoets.Omdat de vrijwilliger systematisch <strong>be</strong>ter voorde dag komt op de drie onderwerpen kunnen wezeggen dat er wel een indicatie is dat vrijwilligerwerkenige invloed heeft op de maatschappelijkehouding.3,83,73,63,53,43,33,23,13,02,92,8INDEXEN VRIJWILLIGERS/NIET-VRIJWILLIGERSonveiligheidsgevoel politieke apathie solidariteit7.14 Indexen op basis van een gemiddeldewaarde op batterij uitspraken over solidariteit,politiek en onveiligheid. Bron: APS-survey <strong>2000</strong>.Waarde 5 = hoog, waarde 1 = laag.vrijwilligerniet-vrijwilliger150VRIND <strong>2000</strong>


DraagvlakVrijwilligerswerk is <strong>be</strong>langrijk in de huidige samenleving.Het bouwt voort op de solidariteit tussenmensen en de principes in een democratischegemeenschap. Het jaar 2001 is door de VerenigdeNaties uitgeroepen tot internationaal jaar van devrijwilliger en de Vlaamse regering stelde zichzelf indit kader ook een viertal doelstellingen.Vrijwilligerswerk moet meer erkenning krijgen,<strong>be</strong>ter ondersteund worden, <strong>be</strong>vorderd worden en decontacten tussen vrijwilligers en vrijwilligersorganisatiesmoeten <strong>be</strong>vorderd worden.De overheid vindt vrijwilligerswerk dus duidelijk<strong>be</strong>langrijk.Wordt het ook door de <strong>be</strong>volking als essentieel ervaren?In het algemeen gelooft men dat vrijwilligerswerk<strong>be</strong>langrijk is voor de uitbouw van een democratischsamenleving. Jongere leeftijdsgroepen zijniets gematigder, maar gemiddeld <strong>be</strong>keken is er weinigverschil. Ook <strong>be</strong>ide geslachten zijn in dezelfdemate van het <strong>be</strong>lang overtuigd.Naar opleidingsniveau is er weinig verschil.Vrijwilligerswerk <strong>be</strong>schouwen als een morele plichtkrijgt minder bijval. De score zit dicht bij drie watop een eerder neutrale houding wijst.Vrijwilligerswerk wordt niet echt als een <strong>be</strong>dreiging<strong>be</strong>keken voor het <strong>be</strong>taald werk. Er is hier wel eenverschil naar opleiding. Lager geschoolden voelenzich gemakkelijker <strong>be</strong>dreigd.MAATSCHAPPELIJK DRAAGVLAK VRIJWILLIGERSWERKLAGER SECUN STUD HOBU UNIVHet verrichten van on<strong>be</strong>taald werk helpt mensen om een actieve rol te vervullenin een democratische samenlevingIedereen heeft een morele verantwoordelijkheid om on<strong>be</strong>taald werk te doenop een <strong>be</strong>paald moment in zijn of haar levenOn<strong>be</strong>taald werk is een <strong>be</strong>dreiging voor <strong>be</strong>taald werk en wordt gebruiktom te <strong>be</strong>zuinigen op overheidsuitgaven3,8 3,7 3,7 3,9 3,83,5 3,4 3,3 3,4 3,32,8 2,8 2,4 2,2 2,37.15 Maatschappelijk draagvlak vrijwilligerswerk, naar opleidingsniveau. Bron: APS-survey <strong>2000</strong>.Waarde 1 = volledig oneens, waarde 5 = volledig eens.Cultuur 151


7.3 Culturele centraDe culturele centra zijn <strong>be</strong>langrijke partners in de versterking en de uitvoeringvan het lokale cultuur<strong>be</strong>leid. De Vlaamse Gemeenschap wil dezecentra een subsidie garanderen die hun basistaken dekt. Iedereen in<strong>Vlaanderen</strong> heeft recht op een <strong>be</strong>hoorlijke culturele infrastructuur.Cultuurspreiding, cultuurparticipatie en gemeenschapsvorming zijn<strong>be</strong>langrijke taken. Ze moeten participatie aan het cultuuraanbod faciliterenen de culturele competentie verhogen. Om deze doelstellingen te realiserenwil de Vlaamse overheid de gemeentelijke overheden en de VlaamseGemeenschapscommissie stimuleren om een culturele infrastructuur op terichten en er een werking te ontplooien, deze op een professionele manier te<strong>be</strong>heren en te leiden. Voor ons is het dus <strong>be</strong>langrijk om de spreiding en hetaanbod van de culturele centra te analyseren en na te gaan in hoeverre ze deburger <strong>be</strong>reiken.AanbodCulturele centra zijn in <strong>Vlaanderen</strong> relatief jongeinstellingen. Hun groei was explosief maar weinigplanmatig. Voor 1999 kregen we van de federatievan culturele centra informatie over 124 culturelecentra, waaronder 22 Brusselse Gemeenschapscentra.Die cijfers verschillen nauwelijks van 1998.In totaal worden door de culturele centra op jaarbasisongeveer een kwart miljoen activiteiten opgezet,waarvan tweederde receptief en éénderde op eigeninitiatief. Naargelang de aard van de activiteiten verschilthet aandeel naar initiatiefnemer.Professionele podiumkunst en artistieke tentoonstellingenworden in ongeveer 80% van de gevallendoor het cultureel centrum zelf opgezet. Voor deoverige activiteiten wordt in de meerderheid van degevallen de infrastructuur van een cultureel centrumgebruikt door een vereniging die de activiteit organiseert.De Brusselse Gemeenschapcentra wijkenhier lichtjes van af. Ze zetten iets meer activiteitenzelf op. Ook de educatieve activiteiten zijn duidelijkeraanwezig.Naar aanbodzijde zijn er de laatste jaren geen groteverschuivingen.Het programma-aanbod is groot en vrij goedgespreid op een paar witte vlekken na. Het <strong>be</strong>leidinzake culturele centra stuurt dan ook niet aan opmeer programma-aanbod, maar streeft een <strong>be</strong>tereomkadering van het aanbod na. Het <strong>be</strong>leid wilzowel de sector als de afzonderlijke centra herprofi-AANBOD VAN DE CULTURELE CENTRA% % AANTALRECEPTIEF EIGEN ACTIVITEITENProfessionele kunst 18,5 81,5 10.095Amateurkunst 91,2 8,8 4.866Artistieke tentoonstellingen 17,0 83,0 18.327Educatieve tentoonstellingen 24,0 76,0 3.310Educatieve activiteiten 60,1 39,9 88.771Repetities/creaties 78,6 21,4 16.689Bestuurlijke activiteiten 88,6 11,4 21.257Ontmoeting en ontspanning 90,1 9,9 26.290Andere 85,6 14,4 12.434Totaal 64,2 35,8 202.0397.16 Initiatiefnemer van het aanbod van de culturele centra in 1999.Bron: FEVECC, APS-<strong>be</strong>werking.152VRIND <strong>2000</strong>


GEOGRAFISCHE SPREIDING CULTURELE CENTRA7.17 Geografische spreiding van de culturele centra naar niveau in 1999.Bron: FEVECC, APS-<strong>be</strong>werking.De hoogste graad van cultuurcentra in de gemeente.Opmerking: in Brussel zijn er 22 gemeenschapscentra.Provinciale culturele centraPLUS II (15)PLUS I (22)Basis (51)AANBOD VAN DE BRUSSELSE GEMEENSCHAPSCENTRA% % AANTALRECEPTIEF EIGEN ACTIVITEITENProfessionele kunst 7,4 92,6 1.502Amateurkunst 62,7 37,3 381Artistieke tentoonstellingen 42,5 57,5 1.470Educatieve tentoonstellingen 93,4 6,6 2.218Educatieve activiteiten 52,0 48,0 16.766Repetities/creaties 77,7 22,3 5.804Bestuurlijke activiteiten 64,3 35,7 4.139Ontmoeting en ontspanning 82,3 17,7 5.123Andere 37,3 62,7 3.727Totaal 59,7 40,3 41.1307.18 Initiatiefnemer van het aanbod van de Brusselse Gemeenschapscentrain 1999. Bron: FEVECC + aanvulling van ontbrekende gegevens op basisvan materiaal van de Vlaamse Gemeenschapscommisie, APS-<strong>be</strong>werking.leren. Men hoopt meer diversiteit te creëren door ineen nieuw decreet meer onderscheid te maken in decategorieën. De grote culturele centra krijgen naasthun gemeenschapsvormende taak ook een <strong>be</strong>langrijkecultuurspreidende opdracht (de kunstpresentatie).Culturele centra die in een ‘witte vlek’ liggenkunnen meer mogelijkheden <strong>be</strong>komen. De huidigekleinere culturele centra worden <strong>be</strong>schouwd alsbasisinfrastructuur en blijven basale taken krijgenmet voorop de gemeenschapsvorming. Hun werkingzal geregeld worden in het decreet gemeentelijkecultuur<strong>be</strong>leid. Een derde <strong>be</strong>langrijke opdrachtvoor culturele centra en nauw verbonden met de<strong>be</strong>ide andere opdrachten is het <strong>be</strong>vorderen van decultuurparticipatie (diverse inspanningen rond detoeleiding naar het cultuuraanbod).ParticipatieHet aantal deelnemers aan de activiteiten van de culturelecentra neemt in 1999 verder toe. Dat zegtnatuurlijk weinig over het profiel van de <strong>be</strong>zoeker:het kan gaan om een select publiek dat intens participeert,maar evengoed over jongeren op een fuif.De <strong>be</strong>zoekers aan tentoonstellingen buiten <strong>be</strong>schouwinggelaten, wordt het grootste publiek aangetrok-DEELNEMERS AAN ACTIVITEITEN% RECEPTIEF % EIGEN DEELNEMERSProfessionele Kunst 20,0 80,0 2.048.106Amateurkunst 92,2 7,8 989.631Educatieve activiteiten 80,3 19,7 1.776.874Repetities 94,4 5,6 305.836Bestuurlijke activiteiten 92,9 7,1 403.867Ontspanning 92,3 7,7 1.841.509Andere 89,5 10,5 818.459Totaal 71,4 28,6 8.184.2827.19 Aantal deelnemers aan de activiteiten naar inrichter (1999).Bron: FEVECC, APS-<strong>be</strong>werking.Cultuur 153


DEELNEMERS BRUSSELSE GEMEENSCHAPCENTRA% RECEPTIEF % EIGEN DEELNEMERSProfessionele Kunst 16,4 83,6 80.136Amateurkunst 56,8 43,2 25.611Educatieve activiteiten 61,3 38,7 266.546Repetities 82,1 17,9 40.110Bestuurlijke activiteiten 75,6 24,4 55.305Ontspanning 81,5 18,5 154.841Andere 63,5 36,5 86.116Totaal 63,0 37,0 708.6657.20 Aantal deelnemers aan de activiteiten van de Brusselse gemeenschapscentranaar inrichter (1999).Bron: FEVECC + aanvulling van ontbrekende gegevens op basis vanmateriaal van de Vlaamse Gemeenschapscommisie, APS-<strong>be</strong>werking.VERGELIJKING AANBOD EN PARTICIPATIE% AANBOD % DEELNEMERSProfessionele kunst 5,6 25,0Amateurkunst 2,7 12,1Educatieve activiteiten 49,2 21,7Repetities/creaties 9,3 3,7Bestuurlijke activiteiten 11,8 4,9Ontmoeting en ontspanning 14,6 22,5Andere 6,9 10,0Totaal 180.402 8.184.2827.21 Vergelijking aanbod en participatie in de culturele centra in %.‘Totaal’ in absolute cijfers (1999).Bron: FEVECC, APS-<strong>be</strong>werking.* Geen rekening gehouden met tentoonstellingenken door de podiumkunsten. Waarbij de professionelekunst met tweederde van de toeschouwersduidelijk meer toeschouwers trekt dan de amateurgezelschappen.De ontspannende activiteiten trekkenbijna een kwart van de deelnemers. De jongstejaren zijn er naar publieksaantrekking eigenlijkweinig grote verschuivingen.Hetzelfde geldt voor de aantrekkingskracht van deverschillende genres, al lijken de podiumkunsteneerder te stijgen, ten nadele van de educatieveactiviteiten.Opvallend is wel dat bij de Brusselse Gemeenschapcentrade educatieve activiteiten het meest volktrekken, terwijl deze groep maar 20% vertegenwoordigtin de andere centra.154VRIND <strong>2000</strong>


7.4 Podiumkunstenen muziekHet stimuleren van een hoogwaardig en gevarieerd aanbod blijft één van decentrale doelstellingen voor de sector podiumkunsten. Van even groot<strong>be</strong>lang is dat een groot en divers publiek zijn weg weet te vinden naar ditgroeiende aanbod. De overheid wil de realisatie van dit aanbod ondersteunenen zal deze ondersteuning zelf versterken. Er is in 2001 een verhogingvan het budget voorzien van 400 miljoen frank voor de podiumkunsten.We pogen een overzicht te geven van de overheidsinspanningen terzake in<strong>2000</strong>. Ook halen we, naar participatie toe, relevant materiaal uit de APSsurvey.Op 1 januari 1999 werd het nieuwe ‘muziekdecreet’ voor het eerstvan toepassing. We geven enkele cijfers over de eerste uitvoering hiervan.Ook <strong>be</strong>kijken we de participatie van de <strong>be</strong>volking aan diverse muziekgenresop basis van survey-gegevens. Tenslotte kunnen we een internationale vergelijkingmaken voor de deelname aan concerten en theatervoorstellingen.Budget en aanbodOnder podiumkunsten verstaan we alle activiteitenin de theater-, muziek- en danssector. Jaarlijks<strong>be</strong>steedt de Vlaamse overheid ongeveer 3 miljardfrank aan deze podiumactiviteiten. Voor 2001 is ernog een verhoging van 15% voorzien. Om een globaalzicht te krijgen op de overheidsinspanningenmoet men hier de middelen van de provincies envooral de steden en gemeenten aan toevoegen.Over het aanbod <strong>be</strong>schikken we voorlopig niet overgeactualiseerde globale cijfers. De studie‘Cultuurspreiding in <strong>Vlaanderen</strong>’ registreerde in1998 in het Vlaamse Gewest en het BrusselsHoofdstedelijk Gewest 21.000 activiteiten, watneerkomt op ongeveer 90 voorstellingen per dag. Erzijn wel recentere gegevens over enkele sectoren inhet Vlaamse en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.De Nederlandse dramatische kunst (seizoen 98-99),de danssector, het muziektheater en de kunstencentrawaren in 1999 goed voor 8.698 voorstellingen.BESTEDINGEN PODIUMKUNSTENAARD SOORT/AANTAL BUDGETDanssubsidies 6 gezelschappen 118.900.00012 projecten 20.700.000Kunstencentra 10 centra 190.100.0003 organisaties 9.000.000deSingel werking 85.300.000<strong>be</strong>heer 45.900.000Theater Stap 6.100.000Muziektheater 4 gezelschappen 45.100.0005 projecten 9.700.000Theatersubsidies 28 gezelschappen 730.800.00016 projecten 41.600.000Diverse Brusselse podia 5 centra 78.300.000Vlaams Theater Instituut 21.500.000Toneelauteurs 15 auteurs 3.000.0007.22 Bestedingen Podiumkunsten <strong>2000</strong>.Bron: WVC.Cultuur 155


SUBSIDIES MUZIEK 1999AARD SOORT/AANTAL BUDGETMUZIEKDECREETA. Structurele subsidiëringen 306.659.500a) muziekeducatieve organisaties 6 organisaties 39.500.000b) festivals 9 festivals 56.200.000c) 24 muziekensembles 24 ensembles 175.509.500d) concertorganisaties 6 organisaties 7.950.000e) muziekclubs 9 clubs 27.500.000B. Muziekcentrum 21.000.000C. Muziekprojecten 36 projecten (1° sem.) 20.800.00033 projecten (2° sem.) 13.150.000D. CD-projecten 12 projecten 2.560.000E. Werk<strong>be</strong>urzen 1 werk<strong>be</strong>urs 111.000F. Overgangssubsidies 2 ensembles 440.000G. Compositieopdrachten 83 opdrachten 8.819.500SUBSIDIES LOS VAN HET DECREETA. Philharmonie van <strong>Vlaanderen</strong> 175.995.139a) werkingssubsidie 173.000.000b) consolidatielening 2.995.139B. Vlaamse Opera (VLOPERA) 471.000.000a) werkingssubsidie 426.200.000b) investeringsfonds 45.000.000C. Ancienne Belgique 39.200.000D. Vlaams Omroeporkest en Kamerkoor 249.200.0007.23 Subsidies aan de muzieksector in 1999. Bron: WVC, APS-<strong>be</strong>werking.GEMIDDELD AANTAL TOESCHOUWERSSECTOR TOESCHOUWERS VOORSTELLINGEN GEMIDDELDNederlandstaligedramatische kunst*709.573 4.499 157,7Dans 224.870 940 239,2Muziektheater 68.566 254 269,9Kunstencentra 340.270 3.005 113,27.24 Aantal voorstellingen, toeschouwers en gemiddeld aantal toeschouwersvoor de Nederlandse dramatische kunst, dans, muziektheater en kunstencentra,1999. Bron: WVC, APS-<strong>be</strong>werking. * Seizoen 1998-1999.Deze voorstellingen trokken meer dan 1,3 miljoentoeschouwers. Gemiddeld zijn dat 154 toeschouwersper voorstelling. Hier is wel een duidelijk verschiltussen de verschillende genres. Het muziektheatertrekt, met gemiddeld 270 toeschouwers, hetmeeste volk per voorstelling aan. De kunstencentradaarentegen komen met slechts 113 toeschouwersper voorstelling nog niet aan de helft.De Vlaamse Gemeenschapscommissie gaf informatieover 590 voorstellingen (septem<strong>be</strong>r 1998 - juni1999) in de theater- en danssector met een totaal<strong>be</strong>zoekersaantal van 94.939, wat neer komt opgemiddeld 161 toeschouwers per voorstelling. Wegaan nu dieper in op de participatie.Participatie aanpodiumkunstenWie maakt er gebruik van dit deels door subsidiesondersteunde aanbod? Op basis van een analyse vande APS-survey <strong>2000</strong> kunnen we enkele tendensenen deelnamepercentages presenteren. Een zeventalgenres werd <strong>be</strong>vraagd. Theater blijft de populairstevorm van podiumkunsten. Ruim de helft van de<strong>be</strong>volking gaat jaarlijks wel eens naar het theater ofeen toneelvoorstelling. Bovendien is dit genre het<strong>be</strong>st gespreid over de sociale klassen heen.Ook van de lager opgeleiden participeert nog éénop drie. Er is wel een duidelijk lagere participatie bij156VRIND <strong>2000</strong>


GEOGRAFISCHE SPREIDING CULTUURWAARDEBONSINDEXEN PODIUMKUNSTEN NAAR LEEFTIJDHERKOMST AANVRAGER BONS % GEBRUIKT %Brussel 22.502 27,3 9.356 41,6Randgemeenten 15.977 19,4 5.672 35,5Vlaams-Brabant 15.225 18,5 4.894 32,1Antwerpen 10.206 12,4 3.385 33,2Limburg 3.314 4,0 1.122 33,9Oost-<strong>Vlaanderen</strong> 9.435 11,5 3.483 36,9West-<strong>Vlaanderen</strong> 4.355 5,3 1.589 36,5Wallonië 1.140 1,4 412 36,1Buitenland of on<strong>be</strong>kend 137 0,2 125 91,2Totaal 82.291 100,0 30.038 36,52,01,81,61,41,27.25 Geografische spreiding van de cultuurwaardebons en het percentagedat reeds gebruikt werd. Bron: Vlaamse Gemeenschapscommisie,APS-<strong>be</strong>werking.1,0de <strong>be</strong>jaarden, maar dat is voor de meeste podiumkunstenhet geval.Ook de muziekconcerten, met uitzondering van hetjazz-of bluesconcert, zijn vrij populair. De participatiepercentagesliggen allen rond een derde van deVlamingen. Opvallend is ook de populariteit vanmuziekconcerten bij de jongeren. Zij participeren,vooral voor de pop-en rockconcerten is het verschilopvallend, meer dan de oudere leeftijdsgroepen. Ditstaat in schril contrast met operavoorstellingen. Ditis het enige genre waar de participatie bij de oudereleeftijdsgroepen het hoogst ligt. De dansvoorstellingenworden door een kwart van de vrouwelijkeVlaamse <strong>be</strong>volking bijgewoond. Slechts één op achtmannen heeft interesse voor dit genre. Voor deandere podiumkunsten zijn er minder uitgesprokenverschillen naar geslacht. Naar opleidingsniveau isde algemene tendens een hogere cultuurparticipatiebij de hoger opgeleiden. Al is dat voor het enegenre al meer uitgesproken dan voor het andere.0,8< 25 j. 25-34 j. 35-44 j. 45-54 j. 55-64 j. +65 j. totaal7.26 Gemiddelde scores voorde verschillende genres vanpodiumkunsten op een schaalvan 1 tot 5, waarbij 1 = nooiten 5 = meerdere keren permaand. Bron: APS-survey <strong>2000</strong>.theater of toneelvoorstellingballet of dansuitvoeringfolklore of traditioneel concertfestivaljazz- of bluesfestivalrock- of popconcertfestivaloperaklassiek concertfestivaltotaal podiumkunstenDeze vaststellingen liggen in de lijn van de analysesuit voorgaande jaren. De participatie is zeker nietteruggevallen en zelfs eerder nog iets gestegen. Wekrijgen wel een ander <strong>be</strong>eld als we de intensiteit vande participatie gaan <strong>be</strong>kijken. Velen zijn kennelijkéénmalige participanten. Theater- en toneelvoorstellingenkunnen nog een kwart van de Vlaamse <strong>be</strong>volkingverleiden om meerdere tickets per jaar tekopen. Bij de klassieke muziekconcerten daalt dittot één op vijf en bij de pop-en rockconcerten totPARTICIPATIE AAN PODIUMKUNSTENMAN VROUW LAGER SECUN. HOBU UNIV STUDENT TOTAALKlassiek concertfestival 38,3 38,9 19,9 38,4 64,0 75,3 43,6 38,6Opera 12,5 15,5 8,0 11,3 23,9 34,6 12,8 13,9Rock- of popconcertfestival 34,1 28,1 13,7 33,7 45,5 40,7 59,8 31,2Jazz- of bluesconcert 16,3 13,4 6,6 16,0 23,4 30,9 16,2 14,9Folklore of traditioneel concertfestival 31,7 25,7 19,9 30,5 39,6 49,4 25,6 28,8Ballet of dansuitvoering 13,2 23,2 10,1 17,0 30,6 32,1 19,7 18,0Theater of toneelvoorstelling 50,7 54,1 34,0 55,2 73,9 69,1 65,8 52,37.27 Percentage dat mimimaal één keer per jaar participeert naar geslacht en opleidingsniveau voor de verschillende genres van podiumkunsten.Bron: APS-survey <strong>2000</strong>.Cultuur 157


PARTICIPATIE PODIUMKUNSTENKLASSIEK CONCERT POPCONCERT THEATERVOORSTELLINGALLEN JONGEREN LAGER ALLEN JONGEREN LAGER ALLEN JONGEREN LAGEROPGELEIDEN OPGELEIDEN OPGELEIDEN<strong>Vlaanderen</strong> (1998) 31 +15 -17 27 +32 -8 49 +1 -17Nederland (1995) 16 -8 -7 25 +13 -13 27 -2 -12Frankrijk (1997) 9 -3 -4 16 * * 15 +8 -5Italië (1995) 10 0 -5 19 +20 -7 18 +2 -10Landengemiddelde 17 +1 -8 22 * * 27 +2 -117.28 Minimaal jaarlijkse participatie ( in %) aan podiumkunsten, met voor jongeren en lageropgeleiden de afwijking t.o.v. het landsgemiddelde.Bron: Sociaal Cultureel Rapport <strong>2000</strong>.één op acht. De andere genres komen niet aan éénop tien. Regelmatige, maandelijkse participantenzijn in alle genres zeldzaam. Twee à drie procentVlamingen gaat maandelijks naar het theater of eenklassiek concert, voor alle andere vormen van podiumkunst<strong>be</strong>draagt de maandelijkse participatie minderdan één procent.Om meer Vlamingen over de drempel te helpen vande musea en de podiumvoorstellingen heeft deVlaamse Gemeenschapscommisie in Brussel de cultuurwaardebongelanceerd. Sinds het <strong>be</strong>gin van deactie in 1999 werden bijna 94.000 bons aangevraagd(maximaal 250 fr. per bon en maximaal drieper persoon). De overgrote meerderheid (87,6%)wordt aangevraagd door individuen. De overigeaanvragen ge<strong>be</strong>uren door welzijnsorganisaties, verenigingenin Brussel en <strong>Vlaanderen</strong>. Het is uiteraardniet verwonderlijk dat het grootste deel van de aanvragersin Brussel, de Randgemeenten en VlaamsBrabant woont. Naar leeftijd zijn het vooral de 15tot 24-jarigen met een kwart van de aanvragen ende 25 tot 34-jarigen met een vijfde. Voorlopig werden41% van de waardebons gebruikt.InternationalevergelijkingEen internationale vergelijking maken blijft bijgebrek aan duidelijke definities moeilijk. Toch kunnenwe voor enkele podiumkunsten de Vlaamse cijfersnaast die van Europese landen leggen. Hieruitblijkt dat de Vlaming meer cultuurminnend is dande Nederlanders, Italianen en Fransen. Opvallend isechter wel dat de kloof tussen lageropgeleiden enhet gemiddelde het grootst is in <strong>Vlaanderen</strong>.158VRIND <strong>2000</strong>


7.5 Musea en<strong>be</strong>eldende kunstHet <strong>be</strong>leid wil haar inspanningen voor de <strong>be</strong>eldende kunsten gevoeligopvoeren. Het budget voor deze sector zal in 2001 verdub<strong>be</strong>ld worden infunctie van een nieuw decreet voor de musea voor <strong>be</strong>eldende kunst.Sommige musea moeten uitgroeien tot een draaischijf voor verschillendekunstvormen. Dit moet de participatie van de <strong>be</strong>volking aan het culturelege<strong>be</strong>uren een stimulans geven. Ook wil de overheid <strong>be</strong>eldende kunstenaarssubsidiëren, in het bijzonder zij die steden als hun werkdomein <strong>be</strong>schouwen.Het in <strong>be</strong>eld brengen van de effecten van het <strong>be</strong>leid blijft vrij moeilijk.We geven een actualisatie van de gegevens i.v.m. kunstenaars en instellingendie steun ontvangen en de middelen die daarvoor ingezet worden. Tevens<strong>be</strong>kijken we de spreiding van de erkende musea. Naar de participatie toehalen we enkele gegevens uit de APS-survey. Ook maken we een internationalevergelijking voor het museum<strong>be</strong>zoek.BudgetDe budgetten voor de ondersteuning van de <strong>be</strong>eldendekunst kennen al enkele jaren een stijgend verloop.Ook in 1999 was er een verdere toename vande middelen. In de toekomst zal deze lijn aangehoudenworden met de uitwerking van het nieuwdecreet voor de musea voor <strong>be</strong>eldende kunst. Eenopvallende verschuiving is de verdeling van degewone subsidies (werkingssubsidies). In 1998 werdendeze nog over 94 musea verdeeld, terwijl in1999 12 erkende musea elk 5 miljoen frank subsidieontvingen. Voor <strong>2000</strong> worden er voor 14 erkendemusea werkingssubsidies voorzien. Ook van de projectsubsidiesgaat een groot deel naar de erkendemusea. De Vlaamse <strong>be</strong>eldende kunstenaars wordenvooral ondersteund via werk<strong>be</strong>urzen. In 1999 werden98 kunstenaars op deze manier ondersteund. In85% van de gevallen <strong>be</strong>trof het werk<strong>be</strong>urzen terondersteuning van hun kunstactiviteiten (gemiddeld93.000 frank per <strong>be</strong>urs, variërend van 45.000 tot200.000 frank). De overige 15% ging naar substantiële<strong>be</strong>urzen (gemiddeld 320.000 frank). Ongeveerdriekwart van de <strong>be</strong>urzen kwamen terecht bij mannelijkekunstenaars. Een kwart van de <strong>be</strong>urzen werdentoegekend aan kunstenaars van 30 jaar of jonger(wel slechts één substantiële <strong>be</strong>urs). Kunstenaarstussen de 30 en 40 jaar halen ongeveer de helft vande <strong>be</strong>urzen naar zich toe. Ook de vzw Kunst inHuis heeft door het uitlenen van kunstwerken vanjongere en minder <strong>be</strong>kende kunstenaars een inkomensondersteunendeffect. De subsidie die deVlaamse gemeenschap toekende voor de werkingvan deze vzw steeg in 1999 en de vereniging kendeeen ruimere geografische werking.SpreidingHet museumlandschap van <strong>Vlaanderen</strong> en Brussel iszeer divers en omvat ongeveer 450 musea. We vindener grote en kleine musea, professioneel uitgebouwdeof musea in handen van vrijwilligers, museain privaat <strong>be</strong>heer of ingericht door een overheid,…Op internet kan men op de museumsitehttp://www.museumsite.<strong>be</strong> terecht voor informatieover 300 Brusselse en Vlaamse Musea. In 1998 werdende musea in <strong>Vlaanderen</strong> in kaart gebracht doorhet MIS-team.In dit boek concentreren we ons op de erkendemusea. Sinds decem<strong>be</strong>r 1998 kunnen musea in<strong>Vlaanderen</strong> een erkenning aanvragen volgens hetdecreet van de Vlaamse regering van 20 decem<strong>be</strong>rCultuur 159


KERNCIJFERS BEELDENDE KUNST EN ARCHITECTUUROMSCHRIJVINGBUDGETA. Subsidies aan musea 108.040.401a) werkingssubsidies 12 musea 60.000.000b) projectsubsidies aan erkende musea 21 projecten, 10 musea 25.959.674c) projectsubsidies overkoepelende projecten 17 projecten 19.080.727d) startsubsidies 1 museum 3.000.000B. Subsidies aan verenigingen 28 verenigingen 14.200.000C. Restauratie- en conversatieopdrachten 1999 diverse opdrachten 2.089.352D. Tussenkomst verzekeringskosten 3 tentoonstellingen 177.500E. Cultuurprijzen van de Vlaamse Gemeenschap 2 prijzen 1.000.000F. Internationale kredieten 20 kredieten 60.250.000G. Werk<strong>be</strong>urzen 98 kunstenaars 13.200.000H. Kunst in Huis VZW 2297 abbonementen 11.400.000I. Lezingen/ Atelier<strong>be</strong>zoeken 198 lezingen/38 kunstenaars 1.000.000J. MUKHA werking 59.500.000K. KMSKA werking 82.600.000L. Collectieondersteuning Vlaamse musea* (MUHKA, PMMK Oostende en MHK Gent) 32 kunstenaars 10.123.974M. Eigen collectievorming (oeuvre- en lopende aankopen)** 8 kunstenaars 11.428.456N. Beoordelingscommisie Architectuur en Vormgeving 5.852.692a) Internationaal 6 projecten 1.913.692b) Nationaal 16 projecten 3.939.000O. Tweejaarlijkse architectuurprijs Vl.Gemeenschap 1 prijs 500.0007.29 Kerncijfers <strong>be</strong>eldende kunst en architectuur 1999. Bron: WVC, APS-<strong>be</strong>werking.* 707.690 frank aan te rekenen op <strong>be</strong>groting <strong>2000</strong>.** 10.646.956 frank aan te rekenen op <strong>be</strong>groting <strong>2000</strong>.ERKENDE MUSEA7.30 Spreiding van de erkende musea in <strong>Vlaanderen</strong>, najaar <strong>2000</strong>. Bron: WVC, afdeling Beeldende Kunst en Musea, APS-<strong>be</strong>werking.160VRIND <strong>2000</strong>


MUSEUMBEZOEK NAAR LEEFTIJDMUSEUMBEZOEK INTERNATIONALE VERGELIJKING80%70605040302010ALLEN % JONGEREN LAGEROPGELEIDENNederland 31 -5 -14<strong>Vlaanderen</strong> 48 +2 -15Frankrijk 32 +7 -8Italië 29 +6 -117.32 Museum<strong>be</strong>zoek, percentage van de <strong>be</strong>volking dat in de afgelopenmaanden een museum <strong>be</strong>zocht, met afwijking van het landgemiddeldevoor jongeren en lageropgeleiden. Bron: Sociaal Cultureel Rapport <strong>2000</strong>.0< 25 j. 25-34 j. 35-44 j. 45-54 j. 55-64 j. +65 j. totaal7.31 Bezoek aan museum, galerijof tentoonstelling naar leeftijdscategorieen intensiteit.Bron: APS-survey <strong>2000</strong>.1996. De erkenning van musea vormt een <strong>be</strong>langrijkebasis voor de uitbouw van een nieuw museum<strong>be</strong>leidin <strong>Vlaanderen</strong>. Erkenning houdt een kwaliteitsmerkin. Het aantal erkende musea groeit voortdurend.Vooralsnog <strong>be</strong>vindt een groot aantal museazich in de grote steden (Brugge, Antwerpen, Gent).Participatieminstens één maal per jaarmeerdere keren per jaar of meerOngeveer 60% van de <strong>be</strong>volking <strong>be</strong>weert het afgelopenjaar een museum, galerij of tentoonstelling<strong>be</strong>zocht te heb<strong>be</strong>n. Ruim drie procent zegt minstensmaandelijks een museum binnen te stappen. Eris geen verschil in het <strong>be</strong>zoek van mannen en vrouwenaan musea, galerijen of tentoonstellingen.Jongeren onder de 25 jaar scoren vrij goed als hetom éénmalige participatie gaat, maar doen het mindergoed als de vraag gesteld wordt naar meerdere<strong>be</strong>zoeken per jaar. De 25 tot 34jarigen scoren voorde éénmalige participatie merkelijk minder goed.Vanaf 35 jaar kent het museum<strong>be</strong>zoek, vooral demeer intense participatie, een stijgend verloop. Op<strong>be</strong>jaarde leeftijd loopt het museum<strong>be</strong>zoek vrij sterkterug. Een opsplitsing naar opleidingsniveau geeftduidelijke verschillen. Hoe hoger de opleiding, hoehoger en intenser de participatie.Een korte internationale vergelijking (minstens één<strong>be</strong>zoek per jaar) leert ons dat de Vlaming vaker ineen museum rondloopt dan de inwoners van enkeleomliggende landen. De jongeren zouden iets meerparticiperen, maar we weten dat als we een ietsintensere participatie verwachten, ze zeker nietboven het gemiddelde scoren.Lager opgeleiden blijven in alle landen duidelijkver onder het gemiddelde.BEZOEK AAN MUSEUM, GALERIJ OF TENTOONSTELLINGLAGER SECUNDAIR HOBU UNIV STUDENT TOTAALNooit 56,0 38,9 21,6 9,9 20,5 38,9Eén keer per jaar 20,1 26,4 22,1 12,3 29,9 22,7Meerdere keren per jaar 21,5 25,6 52,3 66,7 47,0 34,6Maandelijks of meer 2,1 4,1 3,6 11,1 2,6 3,77.33 Museum<strong>be</strong>zoek naar opleidingsniveau en intensiteit. Bron: APS-survey <strong>2000</strong>.Cultuur 161


7.6 Letteren en bibliotheekLezen blijft essentieel voor elke Vlaming. Het is immers een <strong>be</strong>langrijk middelvoor het verwerven van culturele competentie en het tot stand brengenvan een zo ruim en sociaal mogelijke participatie aan cultuur. In de toekomstzal de verdere ontwikkeling van een Vlaams letteren<strong>be</strong>leid gestimuleerdworden door een toename van het budget. De nieuwe middelen in2001 zijn <strong>be</strong>stemd voor de werking van het Vlaams Fonds voor de Letterenen voor een nieuw Vlaams leescultuur<strong>be</strong>leid. Een van de ideeën die deVlaming opnieuw naar de boekenwinkel moet duwen zijn de leescheques.Een <strong>be</strong>langrijke partner in de <strong>be</strong>vordering van de leescultuur en een verhogingvan het leesplezier blijven de bibliotheken. Deze zijn meer en meeruitgegroeid tot multimediale centra waar men naast boeken ook terecht kanvoor de nieuwe elektronisch informatiedragers en audiovisueel materiaal.Momenteel wordt er gewerkt aan één gratis bibliotheeknetwerk, wat met dekomst van internet praktisch realiseerbaar wordt. Het nieuwe bibliotheekdecreetis voorzien voor 1 januari 2002. We <strong>be</strong>kijken recente gegevens overhet bibliotheekgebruik- en aanbod.Budget LetterenIn 1999 kende het budget voor de letteren opnieuween stijging. In het <strong>be</strong>gin van het decennium werdin de Vlaamse <strong>be</strong>groting een budget voorzien van55 miljoen frank. Een tiental jaar later is het budgetbijna verdrievoudigd. De verhoging in 1999 houdt180160140120100806040200SUBSIDIES LITERATUUR1991 1996 1997 1998 19997.34 Subsidies literatuur 1999, in miljoen frank.Bron: WVC, APS-<strong>be</strong>werking.BUDGET LETTERENAARDBUDGETPublicatiepremies 63 auteurs/75 werken 4.049.682Steunaankopen 75 titels 1.498.215Werk<strong>be</strong>urzen 88 auteurs/vertalers 21.200.000Vertalers 9.000.000Creatiepremiestoneelauteurs3.000.000Literaire verenigingen 16.355.000Literaire manifestaties 20 manifestaties 10.415.000Literaire tijdschriften 28 tijdschriften 21.750.000Lees<strong>be</strong>vordering 10 projecten (8.619.000) 10.300.000Productiesubsidies 64 gunstig geadviseerd 13.770.000Literair erfgoed Project 2.500.000Subsidies instellingen 4 instellingen 32.400.000Literaire lezingen 2.090 Lezingen/274 auteurs11.400.000Literaire prijzen 2 prijzen 1.500.0007.35 Budget Letteren in 1999. Bron: WVC, APS-<strong>be</strong>werking.162VRIND <strong>2000</strong>


voornamelijk verband met het opstarten van hetVlaams Fonds voor de letteren. Met één derde vanhet totale budget gaat het grootse aandeel naar deauteurs zelf. Subsidies aan tijdschriften en subsidiesaan instellingen, documentatiecentra en manifestatieskrijgen <strong>be</strong>ide ongeveer één vijfde van het budget.Vooral literaire manifestaties en instellingenontvingen in 1999 een groter budget. Het ene heeftde maken met de manifestaties in het kader van hetLouis-Paul Boon en Guido Gezelle-jaar waardoor er9 miljoen frank extra was voorzien, het andere metde oprichting van het hierboven vermelde VlaamsFonds voor de letteren.BibliotheekaanbodOp 1 januari <strong>2000</strong> heb<strong>be</strong>n 291 van de 308 Vlaamsegemeenten een (gemeentelijke) plaatselijke openbarebibliotheek (P.O.B.). Daarnaast zijn er vijfgemeenten die een samenwerkingsverband aangingenmet een aangrenzende gemeente. Ze <strong>be</strong>zittenwel geen zelfstandige P.O.B., maar heb<strong>be</strong>n wel eenerkende bibliotheekvoorziening op hun grondgebied.De gemeente Herstappe werd bij decreet vrijgesteldvan de verplichting om een bibliotheek uit tebouwen. Er zijn nog 11 gemeenten die niet aan deverplichtingen van het bibliotheekdecreet voldoen.Dit <strong>be</strong>tekent niet noodzakelijk dat er in dezegemeenten helemaal geen bibliotheekvoorziening is,maar wel dat de <strong>be</strong>staande voorziening absoluut nietaan de voorwaarden voldoet. In het BrusselsHoofdstedelijk Gewest waar er geen decretale verplichting<strong>be</strong>staat tot oprichting van een gemeentelijkebibliotheek, heb<strong>be</strong>n 8 gemeenten op vrijwilligebasis een erkenning aangevraagd en <strong>be</strong>komen. Hetdecreet voorziet nog in twee andere soorten vanbibliotheken: de centrale openbare bibliotheek(C.O.B.) en de speciale openbare bibliotheek(S.O.B.). Er zijn in <strong>Vlaanderen</strong> zes C.O.B.’s, vijf<strong>be</strong>vinden zich in de provinciehoofdsteden(Antwerpen, Brugge, Gent, Hasselt en Leuven) enéén in Brussel. Verder zijn er ook enkele S.O.B.’svoor gezichtsgehandicapten, ziekenhuispatiënten envarenden. Er zijn ook nog 11 privaatrechtelijkeGEDRUKTE MATERIALENJEUGD FICTION NON-FICTION TOTAAL NASLAGWERKEN ANDERE* TOTAAL1990 4.337.614 5.325.724 5.508.538 15.171.876 466.685 337.628 15.976.1891995 5.813.004 6.277.805 6.194.234 18.285.043 619.677 437.972 19.627.4071996 6.171.905 6.303.737 6.391.833 18.867.475 633.331 467.993 19.968.7991997 6.401.608 6.442.238 6.417.898 19.261.744 634.172 415.090 20.311.0061998 * * * * * * *1999 6.811.174 6.602.978 6.428.637 19.842.789 745.898 423.144 21.011.831Evolutie tussen 1990 en 1999 (%) 57,0 24,0 16,7 30,8 59,8 25,3 31,5Evolutie tussen 1995 en 1999 (%) 17,2 5,2 3,8 8,5 20,4 -3,4 7,17.36 Evolutie van de gedrukte materialen, van 1990 tot 1999. Bron: WVC, APS-<strong>be</strong>werking.* Andere = Informatie- en documentatiemappen, tijdschriften, dagbladtitels en muziekpartituren.AUDIOVISUELE MATERIALENCD’S CD-ROM DVD VIDEOBANDEN ANDERE* TOTAAL 1999Antwerpen 446.306 15.686 626 33.328 139.979 635.925Limburg 216.052 8.832 169 17.596 14.580 257.229Oost-<strong>Vlaanderen</strong> 292.941 15.978 260 25.572 19.089 353.840Vlaams-Brabant 146.469 5.360 60 11.819 8.766 172.474West-<strong>Vlaanderen</strong> 254.333 13.494 395 25.263 90.870 384.355Vlaams Gewest 1.356.101 59.350 1.510 113.578 273.284 1.803.823Brussels Gewest 48.506 1.335 0 12.400 3.969 66.210Totaal 1.404.607 60.685 1.510 125.978 277.253 1.870.0337.37 Bezit audiovisuele materialen 1999. Bron: WVC.*Andere = vnl. diareeksen, fonoplaten en cassettes.Cultuur 163


4,254,003,753,503,253,002,752,502,252,001,751,501,251,000,750,500,250SPREIDING GEDRUKTE EN AUDIOVISUELE MATERIALENAntwerpenVlaams-BrabantLimburgOost-<strong>Vlaanderen</strong>West-<strong>Vlaanderen</strong>7.38 Gedrukte en audiovisuele materialen gedrukte materialennaar provincie gerelateerd aan de totale audio-visuele materialen<strong>be</strong>volking in de provincie (1999).Bron: WVC, APS-<strong>be</strong>werking.* Voor Brussel werd de 30%-regel aangehouden.BrusselsGewestopenbare bibliotheken, zij <strong>be</strong>vinden zich allen ineen gemeente waar ook een gemeentelijke openbarebibliotheek is.Digitalisering leidt niet noodzakelijk tot minderpapier: ook in 1999 zien we een stijgende trend inde ‘gedrukte materialen’. In alle categorieën groeitde collectie nog verder aan. De aankoop van jeugdboekenen naslagwerken blijven het sterkst stijgen.De evolutie van de audiovisuele materialen in kaartbrengen, wordt steeds moeilijker door de steedsgrotere diversificatie van het aanbod. Bijgevolg zijnvergelijkingen met het verleden bijna onmogelijk.De bibliotheken van Limburg en West-<strong>Vlaanderen</strong><strong>be</strong>schikken over de meeste ‘gedrukte materialen’.Antwerpen is koploper in het audio-visueel materiaal.Sinds 1998 zijn alle erkende bibliotheken aangeslotenop het internet.De studie ‘Van volksbibliotheek tot bibnet: eenonderzoek naar de gebruikers en niet-gebruikers vande openbare bibliotheek’ (K.U.Leuven, Karen DeCock), peilde naar de mening over de dienstverleningen het aanbod. In het algemeen heerst eronder de bibliotheek<strong>be</strong>zoekers een grote tevredenheid.Het meest tevreden is men over de hulp envriendelijkheid van het personeel, de ligging van debibliotheek en het inschrijvingsgeld (95%). Over de35302520151050AntwerpenLimburgLENERS NAAR PROVINCIEOost-<strong>Vlaanderen</strong>Vlaams-BrabantWest-<strong>Vlaanderen</strong>7.39 Percentage leners op basis van de verhouding tot de totale<strong>be</strong>volking in de provincie (1999) Bron: WVC.*Voor Brussel werd de 30% regel gehanteerd.openingsuren is men het minst tevreden (15%).Over het aanbod klagen de meeste gebruikers niet.Een aantal vindt wel dat er meer informatieve boekenin het aanbod mogen, ook vinden sommigendat er meer pop- en rockmuziek in de cd-collectiemag zitten.BibliotheekparticipatieBrusselsGewestIn 1999 waren er 1.661.006 ontleners, wat neerkomtop 27% van de totale <strong>be</strong>volking. Deze ontleners<strong>be</strong>stonden voor 66% uit volwassenen en voor34% uit jeugd jonger dan 15 jaar. Deze cijfers blijvende laatste jaren ongeveer stabiel. De provincieAntwerpen telt per duizend inwoners nog altijd hetgrootst aantal leners (30%). Antwerpen en West-<strong>Vlaanderen</strong> zijn wel de enige provincies waarvoordit percentage daalt in vergelijking met 1997. Deandere provincies en het Brussel HoofdstedelijkGewest doen een kleine inhaal<strong>be</strong>weging. In totaalwerden in 1999 ongeveer 52 miljoen frank ontleningenopgetekend. Dit is een lichte stijging in vergelijkingmet 1997.Als we een index opstellen met als basisjaar 1995(=100) merken we dat het aantal ontleningen eroveral op vooruitgaat. Dit is echter te danken aan deaudiovisuele materialen, want het aantal ontleningenvan gedrukte materialen daalt in alle provincies<strong>be</strong>halve in Limburg.164VRIND <strong>2000</strong>


ONTLENINGENGEDRUKTE MATERIALEN 1995-1999 AUDIOVISUELE MATERIALEN 1995-1999 TOTAAL 1995-1999Antwerpen 12.927.918 95,0 1.880.816 121,5 14.808.734 97,7Limburg 7.564.695 133,1 749.977 148,2 8.314.672 134,3Oost-<strong>Vlaanderen</strong> 9.581.564 97,6 1.343.566 122,0 10.925.130 100,1Vlaams-Brabant 5.712.410 100,2 572.718 129,5 6.285.128 102,3West-<strong>Vlaanderen</strong> 9.644.398 98,8 913.651 116,8 10.558.049 100,1Vlaams Gewest 45.430.985 101,9 5.460.728 124,7 50.891.713 103,9Brussels Gewest 775.385 88,4 418.017 153,7 1.193.402 103,8Totaal 46.206.370 102,6 5.878.745 126,4 52.085.115 104,87.40 Aantal en evolutie ontleningen. Bron: WVC, APS-<strong>be</strong>werking.Leenfrequentie, <strong>be</strong>zitscoëfficiënt en gebruikscoëfficiëntvertonen voor de gedrukte materialen slechtsenkele schommelingen op provincieniveau tenopzichte van 1997. Globaal <strong>be</strong>keken zijn er echterweinig veranderingen. Voor de audiovisuele materialenwerd in 1997 vastgesteld dat de leenfrequentieen gebruikscoëfficiënt langzaam afnamen. Deze tendenswordt doorbroken, de leenfrequentie stijgtopnieuw en de gebruikscoëfficiënt blijft stabiel. Ookde <strong>be</strong>zitscoëfficiënt neemt langzaam toe.Uit een analyse van de APS-survey <strong>2000</strong> blijkt datongeveer 45% van de Vlamingen minimaal éénmaalper jaar een bibliotheek (ruimer dan alleen P.O.B’s)binnenstapt. Vrouwen (47%) <strong>be</strong>zoeken daarbij vakereen bibliotheek dan mannen (42%) en ze gaan ookvaker naar een bibliotheek (26% van de vrouwenminstens maandelijks tegen 19% van de mannen).Het bibliotheek<strong>be</strong>zoek neemt af met de leeftijd ennaarmate het opleidingsniveau daalt. De bibliothekenkennen vooral trouwe klanten: de <strong>be</strong>zoeker dieslechts één keer per jaar een boek ontleent is overalle categorieën heen zeldzaam. Opvallend is dat decijfers van de APS-survey hoger liggen dan hetlenerspercentage dat we hierboven gaven. Hiermoeten we opmerken dat de twee populaties nietexact hetzelfde zijn: het lenerspercentage houdtrekening met de totale <strong>be</strong>volking ongeacht de leef-COËFFICIËNTEN GEDRUKTE MATERIALENANTWERPEN LIMBURG OOST-VLAANDEREN VLAAMS-BRABANT WEST-VLAANDEREN VLAAMS GEWEST BRUSSELS GEWESTLeenfrequentie 26,4 36,4 23,7 27,5 31,4 28,1 17,1Bezitscoëfficiënt 11,9 15,4 10,4 14,0 14,4 12,7 10,1Gebruikscoëfficiënt 2,2 2,4 2,3 2,0 2,2 2,2 1,77.41 Leenfrequentie, <strong>be</strong>zitscoëfficiënt en gebruikscoëfficiënt gedrukte materialen naar provincie in 1999. Bron: WVC.Onder leenfrequentie wordt verstaan de verhouding tussen het aantal uitleningen en het aantal leners.Bezitscoëfficiënt is de verhouding tussen het collectie<strong>be</strong>zit en het aantal leners.De gebruikscoëfficiënt is de verhouding tussen het collectie<strong>be</strong>zit en het aantal uitleningen.COËFFICIËNTEN AUDIOVISUELE MATERIALENANTWERPEN LIMBURG OOST-VLAANDEREN VLAAMS-BRABANT WEST-VLAANDEREN VLAAMS GEWEST BRUSSELS GEWESTLeenfrequentie 3,6 3,6 3,3 2,8 3,0 3,4 9,2Bezitscoëfficiënt 1,3 1,2 0,9 0,8 1,3 1,1 1,5Gebruikscoëfficiënt 3,0 2,9 3,8 3,3 2,4 3,0 6,37.042 Leenfrequentie, <strong>be</strong>zitscoëfficiënt en gebruikscoëfficiënt audiovisuele materialen naar provincie in 1999. Bron: WVC.Onder leenfrequentie wordt verstaan de verhouding tussen het aantal uitleningen en het aantal leners.Bezitscoëfficiënt is de verhouding tussen het collectie<strong>be</strong>zit en het aantal leners.De gebruikscoëfficiënt is de verhouding tussen het collectie<strong>be</strong>zit en het aantal uitleningen.Cultuur 165


BIBLIOTHEEKBEZOEK NAAR LEEFTIJD EN INTENSITEITBIBLIOTHEEKBEZOEK NAAR OPLEIDING EN INTENSITEIT90%100%809070806070504060504030302020101000< 25 j. 25-34 j. 35-44 j. 45-54 j. 55-64 j. + 65 j.lager secundair HOBU univ studerenden7.43 Bibliotheek<strong>be</strong>zoek naar leeftijdscategorieënen frequentie van het<strong>be</strong>zoek. Bron: APS-survey <strong>2000</strong>.meermaals per maandmaandelijksmeerdere keren per jaaréén keer per jaar7.44 Bibliotheek<strong>be</strong>zoek naar opleidingen frequentie van het <strong>be</strong>zoek.Bron: APS-survey <strong>2000</strong>.meermaals per maandmaandelijksmeerdere keren per jaaréén keer per jaartijd, de survey onderzocht enkel de groep 16 tot 85jaar. Ook kan bibliotheek<strong>be</strong>zoek in de APS-surveyruimer opgevat worden dan alleen de P.O.B’s. Eenandere verklaring, die geponeerd wordt in de hierbovenvermelde studie van de K.U.Leuven is datheel wat mensen naar de bibliotheek gaan met dekaart van iemand anders. In deze studie wordt ookgesteld dat ongeveer de helft van de bibliotheek<strong>be</strong>zoekersregelmatig materiaal uitleent voor familie envrienden. Het totaal aantal mensen dat van dedienstverlening van bibliotheken gebruik maakt,mag dus nog merkelijk hoger ingeschat worden.Een andere interessante <strong>be</strong>vinding in deze studie<strong>be</strong>treft de motieven van bibliotheek<strong>be</strong>zoek. Derecreatieve functie blijft de <strong>be</strong>langrijkste, maar meeren meer wordt de nadruk op de informatieve eneducatieve functie gelegd. Deze tendens wordt<strong>be</strong>vestigd door de APS-survey 1999.166VRIND <strong>2000</strong>


7.7 Vrijetijds<strong>be</strong>stedingVrijetijds<strong>be</strong>steding is een <strong>be</strong>grip dat zich moeilijk laat afbakenen. Geenenkele definitie van vrije tijd kan alle aspecten omvatten. Dat hoeft ook nietals men voor ogen houdt over welke thema’s men wenst te <strong>be</strong>richten. Indeze paragraaf willen we zeker geen exhaustieve opsomming van vrijetijds<strong>be</strong>stedingengeven. Bedoeling is de participatie aan een aantal activiteitendie niet aan bod kwamen in de voorgaande paragrafen te schetsen. We willenook een idee geven over hoeveel vrije tijd men <strong>be</strong>schikt en wanneer. Enin welke mate men over zijn vrije tijd tevreden is.AlgemeenOp basis van de APS-survey <strong>2000</strong> konden we eenruwe schatting maken van de hoeveelheid vrije tijdop een werkdag en op een vrije dag. Op een werkdagis dit gemiddeld 3u45 en op een vrije daggemiddeld 6u30.Mannen zeggen meer vrije tijd te heb<strong>be</strong>n danvrouwen. Op een vrije dag is het verschil het meestuitgesproken (een verschil van ongeveer 30 min opwerkdag en ongeveer 1u.30min. op een vrije dag).Vrije tijd hangt voor een groot deel samen met876543210VRIJE TIJD NAAR LEEFTIJDSCATEGORIE< 25 j. 25-34 j. 35-44 j. 45-54 j. 55-64 j. + 65 j.7.45 Gemiddelde duur van de vrije tijd tijdenseen werkdag en vrije dag naar leeftijdscategorie,in uren. Bron: APS-survey <strong>2000</strong>.werkdagvrije dagopleidingsniveau. Zo heeft een universitair bijna drieuur vrije tijd en een persoon met hoogstens eendiploma lager secundair bijna vijf uur. Minder dantwee uur vrije tijd per dag komt voor bij ruim dehelft van de universitairen en bij ruim een kwart bijde lageropgeleiden.Ook naar leeftijdscategorie zijn er duidelijke verschillen.Het minste vrije tijd heeft men tussen 25en 44 jaar, zeker op een werkdag maar ook op eenvrije dag. De hoger opgeleiden (hobu en universiteit)heb<strong>be</strong>n op een werkdag minder vrije tijd dan80%706050403020100TEVREDENHEID MET VRIJE TIJDlager secundair HOBU univ7.46 Percentage dat tevreden is metzijn vrije tijd op een werkdag envrije dag naar opleidingniveau.Bron: APS-survey <strong>2000</strong>.vrije dagwerkdagCultuur 167


SOCIALE CONTACTEN NAAR LEEFTIJDSCATEGORIESOCIALE CONTACTEN NAAR OPLEIDINGSNIVEAU90%90%8080707060605050404030302020101000< 25 j. 25-34 j. 35-44 j. 45-54 j. 55-64 j. + 65 j.lager secundair HOBU univ7.47 Percentages naar leeftijdscategorievoor praten met de buren, ontmoetenvan vrienden thuis of elders enontmoeten van familieleden thuis ofelders (niet inwonend). Bron: APS-survey <strong>2000</strong>.burenvriendenfamilie7.48 Percentages naar opleidingsniveauvoor praten met de buren, ontmoetenvan vrienden thuis of elders en ontmoetenvan familieleden thuis of elders (niet inwonend).Bron: APS-survey <strong>2000</strong>.burenvriendenfamiliede lager opgeleiden. Op een vrije dag is het verschilminder uitgesproken.Hoe tevredenheid is de Vlaming nu over zijn vrijetijd? Tweederde van de respondenten zegt <strong>be</strong>sttevreden te zijn. Dit cijfer stijgt nog tot bijna driekwartals het de vrije tijd op een vrije dag <strong>be</strong>treft.Degenen die niet tevreden zijn, willen bijna allemaalmeer vrije tijd (slechts één procent wil minder).Vrouwen en mannen zijn ongeveer even tevreden.Naar opleidingsniveau zijn er echter wel aanzienlijkeverschillen. Hoe hoger opgeleid, hoe ontevredener.Van de lageropgeleiden is ruim driekwart tevredenmet hun vrije tijd op een werkdag, bij de universitairenminder dan de helft.Naar leeftijdscategorie zien we eveneens grote verschillen.De 25 tot 44-jarigen zijn het minst tevredenmet hun situatie. Het zijn logischerwijs degroepen met het minst vrije tijd die ook het minsttevreden zijn. Interessant is dat deze <strong>be</strong>vindingen ingrote lijnen <strong>be</strong>vestigd worden door onderzoek aande K.U. Leuven en de V.U. Brussel.Sociale contactenMet wie brengt men zijn vrije tijd door? Op basisvan de APS-survey <strong>2000</strong> kunnen we informatiegeven over het contact met de buren, vrienden enfamilie. Bijna 90% van de respondenten praat minstenséénmaal per maand met de buren. Hetzelfdegeldt voor familie en vrienden (die niet bij respondentwonen). Zelf als de norm minstens wekelijkscontact is, blijven de percentages schommelen tussentweederde en driekwart. Bijna een kwart ontmoetzijn vrienden zelfs dagelijks, een vijfde heeftdagelijks contact met zijn familie en een derde praatdagelijks met de buren. Naar geslacht zijn hier geengrote verschillen. Naar opleidingsniveau is er vooraleen verschil in het praten met de buren.Hoger-opgeleiden praten <strong>be</strong>duidend minder methun buren dan lager opgeleiden. De opvallendsteverschillen constateren we naar leeftijdscategorie.Naarmate men ouder wordt zal men vaker eenbab<strong>be</strong>ltje met de buren doen. Het ontmoeten vanfamilieleden heeft een onregelmatig verloop metpieken bij de 25-34 jarigen en de <strong>be</strong>jaarden.Het opvallendste verschil <strong>be</strong>treft het ontmoeten vanvrienden. Naarmate men oud wordt, heeft mensteeds minder contact met zijn vrienden. Vooral bijde jongeren liggen de percentages erg hoog. Meerdan de helft ontmoet zijn vrienden zelf dagelijks.Deze resultaten worden <strong>be</strong>vestigd door onderzoekaan de K.U.Leuven. Daarin wordt gesteld dat jongerentussen 12 en 18 jaar veel vaker dan voorheenmet leeftijdsgenoten optrekken. En dit niet alleenop school, maar het meest nog in de vrije tijd. Meerdan de helft van de jongeren zegt vijf of meer echtevrienden te heb<strong>be</strong>n, waarbij meer jongens danmeisjes dit zeggen. Ongeveer 65% van de jongerenontmoet volgens deze studie de meeste van zijnvrienden dagelijks. Tot de leeftijd van 16 jaar zou deinvloed van ouders afnemen en de steun van vriendentoenemen. Daarna zijn ze ongeveer even<strong>be</strong>langrijk.Uit onze survey waarin we personen ouder dan 16jaar ondervroegen, blijkt dat vrienden de <strong>be</strong>langrijksterol spelen in de leeftijdscategorie 16 tot 25 jaar.168VRIND <strong>2000</strong>


Deelname aan activiteitenJe vrije tijd kan je op steeds meer manieren vullen.Vooral jongeren <strong>be</strong>schikken over enorm veel keuzemogelijkheden.Er doen zich dan ook heel wat wisselendevrijetijdspatronen voor. Op basis van eenvraag in de APS-survey (met 35 mogelijkheden,voornamelijk uit het cultureel en commercieel uitgaansleven)zetten we de <strong>be</strong>langrijkste activiteitentijdens de vrije tijd op een rijtje. Zowel bij mannenals vrouwen is uit gaan eten in een restaurant deabsolute topper. Café<strong>be</strong>zoek komt bij mannen en delokale markt bij vrouwen op de tweede plaats.Bossen en natuurgebieden vinden we voor de <strong>be</strong>idegeslachten op de derde plaats.Daarbuiten zijn er natuurlijk nog tal van anderedomeinen zoals reizen, mediagebruik en sport<strong>be</strong>oefening.Deze komen op andere plaatsen in dezepublicatie uitgebreid aan bod.In 1997 ging 67% van de Vlaamse <strong>be</strong>volking op reisen deed ongeveer de helft van de Vlaamse <strong>be</strong>volkingwekelijks aan sport. Ook de overgrote meerderheidvan de Vlaamse <strong>be</strong>volking zegt een hobby uit teoefenen. Uiteraard zijn er op het gebied van vrijeDEELNAME AAN ACTIVITEITENMAN VROUW TOTAALIn een restaurant gaan eten 78,0 80,9 79,4Café<strong>be</strong>zoek 71,2 60,2 65,8Bossen of natuurgebieden <strong>be</strong>zoeken 64,6 64,3 64,5Naar de markt gaan 55,2 69,0 62,1Naar een frituur offastfoodrestaurant gaan64,5 56,2 60,4Naar een fuif, feest buitenshuis gaan 59,8 54,6 57,2Naar de bioscoop gaan 48,5 46,3 47,4Bibliotheek<strong>be</strong>zoek 37,5 47,6 42,6Naar een sportwedstrijd gaan 44,8 23,1 34,0Naar een <strong>be</strong>urs of salon gaan 35,9 25,9 30,87.49 Percentage dat meermaals per jaar deelneemt aan een activiteit,naar geslacht. Bron: APS-survey 1999.tijds<strong>be</strong>stedingen grote verschillen naar leeftijdscategorie.Zo is het discotheek<strong>be</strong>zoek hoofdzakelijk bijjongeren populair en doet kaartspelen het vooralgoed in oudere leeftijdscategorieën.(Bron: studie Toerisme, recreatie en vrije tijd in<strong>Vlaanderen</strong>, van de K.U.Leuven en V.U.Brussel)Cultuur 169


7.8 JeugdwerkDe Vlaamse overheid wil op een uitdagende en eigentijdse manier kansenbieden aan de persoonlijke ontplooiing en creativiteit van kinderen.Hierdoor groeit een gemeenschapsleven. Op deze manier bouwt men aaneen democratisch en solidair fundament van de samenleving. Een objectievepartner bij het uitdenken en realiseren van een positief jeugd<strong>be</strong>leid is hetjeugdwerk. Het vormt de vanzelfsprekende tussenschakel voor het verhogenvan de kwaliteit van het aanbod. In VRIND 1999 baseerden we ons vooreen deel op het cijferboek gemeentelijk jeugdwerk<strong>be</strong>leid 1999-2001. Eenactualisatie van deze gegevens is te verwachten in 2002. Voor de VRINDeditievan <strong>2000</strong> heb<strong>be</strong>n we geopteerd om, naast meer algemene gegevensover spreiding en participatie van de grote jeugd<strong>be</strong>wegingen , de speelpleinwerkingnader te <strong>be</strong>lichten. Tevens geven we ook enkele cijfers over vormingen opleiding.Spreiding en VormingDe Vlaamse Gemeenschap heeft op 12 mei 1998een decreet uitgevaardigd waarmee men het landelijkgeorganiseerd jeugdwerk erkent, binnen 4mogelijke kerntaken. Ten eerste het <strong>be</strong>geleiden vanlokale of regionale afdelingen/initiatieven.Hieronder vallen de vroegere jeugd<strong>be</strong>wegingen.Ten tweede het rechtstreeks werken met de jeugd(organisatie van meerdaagse verblijven, vorming,activiteiten). Ten derde de dienstverlening aan jeugdof jeugdverenigingen (<strong>be</strong>geleidingswerk, documentatiecentra)en ten vierde de coördinatie van anderelandelijk erkende verenigingen. Vooral van de eerstekerntaak zijn redelijk <strong>be</strong>trouwbare gegevens ter<strong>be</strong>schikking. Voor de andere kerntaken zijn die ernog niet. In <strong>Vlaanderen</strong> zijn er ruim 4.000 afdelingen/initiatievenvan jeugd -en jongeren<strong>be</strong>wegingen.Het ‘Cijferboek gemeentelijk jeugdwerk<strong>be</strong>leid1999-2001’ gebruikte een ruimere definitie (waarbijook o.a. speelpleinwerking in aanmerking kwam) ennoteerde 5.500 jeugdwerkinitiatieven.SPREIDING JEUGDBEWEGINGEN NAAR PROVINCIEOOST-VLAANDEREN WEST-VLAANDEREN VLAAMS-BRABANT LIMBURG ANTWERPEN TOTAALChiro 189 200 198 157 305 54FOS 22 14 8 1 9 1.049KSA 81 96 20 64 47 308Rode Valken 5 6 4 0 13 28VVKSM 140 85 114 70 242 77VNJ 20 12 15 7 23 651Totaal 457 413 359 299 639 2.1677.50 Spreiding afdelingen grote jeugd<strong>be</strong>wegingen naar provincie, 1999. Bron: WVC.170VRIND <strong>2000</strong>


JEUGDBEWEGINGEN NAAR PROVINCIEVORMINGSUREN EN DEELNEMERS PER INITIATIEF1,351,301,251,201,151,101,05De spreidingsgegevens schetsen een <strong>be</strong>eld van demogelijkheden die aan de jeugd geboden wordenmaar zeggen niet hoeveel jongeren erop af komen.Voor de participatiecijfers zijn we op de eerste plaatsaangewezen op de gegevens van de landelijke erkendejeugd<strong>be</strong>wegingen. Zij trekken nog steeds meerdan 200.000 leden per jaar, wat meer dan veertienprocent van de jongeren tussen vijf en vijfentwintigjaar is. In vergelijking met het voorgaande jaar is diteen lichte daling. Elke leider moet gemiddeld 5 à 6leden onder zijn hoede nemen. De 6 tot 12-jarigenvertegenwoordigen meer dan de helft van het totaleleden<strong>be</strong>stand. De 13 tot 16-jarigen heb<strong>be</strong>n een aandeelvan 23% en de 17 tot 20-jarigen komen tot14%. De twintigplussers vormen om evidente rede-Oost-<strong>Vlaanderen</strong>West-<strong>Vlaanderen</strong>Vlaams-Brabant7.51 Aantal initiatieven per 1000 jongeren onder 25 jaar van de grotejeugd<strong>be</strong>wegingen per provincie in 1999.Bron: WVC, APS-<strong>be</strong>werking.LimburgAntwerpen4540353025201510501995 1996 1997 1998 19997.52 Gemiddeld aantal vormingsurenen deelnemers per initiatief.Bron: WVC, APS-<strong>be</strong>werking.deelnemersvormingsurenWe <strong>be</strong>kijken de spreiding van de grote jeugd<strong>be</strong>wegingen(2.167 initiatieven) naar provincie.Antwerpen heeft het grootste aantal afdelingen inabsolute aantallen, Limburg het minste. Dit is ooklogisch gezien de omvang van de provincies.Daarom <strong>be</strong>kijken we de densiteit (aantal afdelingen/initiatievenper 1.000 jongeren tussen 5 en 25jaar). Ook hier is Antwerpen de koploper. Oost-<strong>Vlaanderen</strong> scoort het laagst. Dit is opvallend omdatdit resultaat afwijkt van de jeugdwerkindex opgenomenin VRIND 1999. Een verklaring ligt voor dehand. Antwerpen scoort goed op de traditionelejeugd<strong>be</strong>wegingen en politieke jongeren<strong>be</strong>wegingen,maar slecht op de andere jeugdwerkvormen (Jongeren<strong>be</strong>wegingen,Jeugdhuizen, Speelpleinwerkingen).West-<strong>Vlaanderen</strong> en Limburg scoren zeergoed op jongeren<strong>be</strong>wegingen en speelpleinwerkingenen komen dan globaal, alle jeugdwerkvormen inacht genomen, het <strong>be</strong>st uit de verf. We kunnen dus<strong>be</strong>sluiten dat Antwerpen wat de traditionele jeugdwerkvormen<strong>be</strong>treft in het oog springt en goedstand houdt, maar achterblijft voor de andere jeugdwerkinitiatieven.De kadervormingsinitiatieven zijn in vergelijkingmet 1995 gedaald van bijna duizend tot 840 in1999. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat desubsidiërende overheid sinds 1995 strengere criteriais gaan handhaven. Ook het aantal deelnemers enhet aantal vormingsuren loopt duidelijk terug. Hetgemiddeld aantal vormingsuren per initiatief isdoorheen de jaren vrij stabiel gebleven, maar hetaantal deelnemers per initiatief neemt af. Ook bij dekadervorming valt het aantal deelnemers terug,zowel in absolute aantallen als per initiatief.ParticipatieLEDEN JEUGDBEWEGINGENLEDENFos 6.031Chirojeugd <strong>Vlaanderen</strong> 93.688KSJ-KSA-VKSJ 34.564Rode Valken 810VNJ *VVKSM 67.201Totaal 202.294Percentage op 5 tot 24-jarigen 14,37.53 Aantal leden van de grote jeugd<strong>be</strong>wegingen, 1999. Bron: WVC.Door VNJ werden geen gegevens in verband met de ledenaantallen ter<strong>be</strong>schikking gesteld.Cultuur 171


VERHOUDING LEDEN/LEIDING JEUGDBEWEGINGChiro 5,1FOS 5,7KSA 10,7Rode Valken 4,7VVKSM 5,7Totaal zonder VNJ 5,97.54 Verhouding leden/leiding van een jeugd<strong>be</strong>weging.Bron: WVC, Afdeling Jeugd en Sport.JAARGEBRUIKERS JEUGDVERBLIJFCENTRAAANTAL OVERNACHTINGEN1995 810.4271996 837.3031997 821.4021998 832.6971999 854.4117.55 Evolutie van het aantal overnachtingen in Jeugdverblijfcentra van1995 tot 1999. Bron: WVC.nen bij de meeste jeugd<strong>be</strong>wegingen een kleine minderheid.De jeugdverblijfcentra namen in 1995 de kaap van800.000 overnachtingen. In 1999 is dit gestegentot meer dan 850.000 overnachtingen.SpeelpleinwerkingDe jeugd figuurlijk maar ook letterlijk meer ruimtegeven is volgens de Jeugd<strong>be</strong>leidsnota een <strong>be</strong>langrijkonderdeel van een positief en emanciperend jeugd<strong>be</strong>leid.Kinderen en jongeren moeten de tijdgegund worden om kind en jong te zijn. Ze moeteneen plaats krijgen waar ze kunnen spelen, creatiefzijn, elkaar ontmoeten en een eigen persoonlijkheiduitbouwen. Een jeugdvriendelijke ruimtelijke ordeningen het uitbouwen van een speelruimteplankaderen in deze opzet. Dit is natuurlijk allemaal veelruimer dan de speelpleinwerking die we hier willen<strong>be</strong>handelen, maar dat houdt niet tegen dat speelpleinwerkingbinnen dit kader een <strong>be</strong>langrijk initiatiefis.Volgens de Vlaamse Dienst Speelpleinwerk telde hetVlaamse Gewest in 1999 383 speelpleinen, of twaalfminder dan in 1998. Deze verschillen zijn echter vrijrelatief. Het aantal kinderen dat aan speelpleinwerkingdeelnam, bleef gedurende jaren vrij stabiel opongeveer 180.000 kinderen. In 1999 was er een stijgingtot 200.000 kinderen. Dit <strong>be</strong>tekent dat naarschatting een kwart van de Vlaamse 3 tot 12-jarigenop de speelpleinwerking afkwam.In 1980 was nog 70% van het speelpleinwerk eenparticulier initiatief. Sinds 1995 is het speelpleinwerkin groeiende mate een gemeentelijke opdracht,waarbij de gemeenten 60% van de initiatieven naarzich toe heb<strong>be</strong>n getrokken.Ook het aantal animatoren is sinds enkele jaren vrijstabiel op 16.000 personen. Het aantal deelnemersaan de opleiding van speelplein-animatoren is in vergelijkingmet 1995 gedaald. Volgens de VlaamseDienst Speelpleinwerk is dit te wijten aan de strengerecriteria die de subsidiërende overheid oplegt.Daarnaast heb<strong>be</strong>n ook twee organisaties(Jeugddienst Don Bosco en Jeugddienst Duinen-Heide) zich losgemaakt uit de Vlaamse DienstSpeelpleinwerk om zelf een autonome landelijkejeugddienst op te zetten. Het aantal deelnemersmag dan gedaald zijn, het aantal uitgereikte attestenbleef nagenoeg constant.In de provincies West-<strong>Vlaanderen</strong> en Limburg is despeelpleinwerking het <strong>be</strong>st verspreid. In AntwerpenLEEFTIJDSPREIDING LEDEN JEUGDBEWEGING0 TOT 6 JAAR 6 TOT 12 JAAR 13 TOT16 JAAR 17 TOT 20 JAAR +20 JAARChiro 0,0 52,9 24,1 14,9 8,2FOS 10,6 28,8 30,1 12,5 18,1KSA 0,1 50,0 25,9 15,5 8,5Rode Valken 6,2 41,7 18,6 14,7 18,8VVKSM 0,0 56,6 19,8 12,9 10,7VNJ * * * * *Totaal 0,3 52,9 23,1 14,2 9,47.56 Leeftijdsspreiding leden van de grote jeugd<strong>be</strong>wegingen, in %. (1999) Door VNJ werden geen gegevens ter <strong>be</strong>schikking gesteld. Bron: WVC.172VRIND <strong>2000</strong>


OPLEIDING VAN SPEELPLEIN-ANIMATORENDEELNEMERS UITGEREIKTE VERHOUDING DEELNEMERS/ATTESTEN UITGEREIKTE ATTESTEN1995 2.969 1.028 2,91996 2.765 1.184 2,31997 2.528 1.170 2,21998 2.749 1.363 2,01999 2.336 1.177 2,07.57 Evolutie van de opleiding van speelplein-animatoren: aantaluitgereikte attesten en deelnemers, van 1995 tot 1999. Bron: VDS.en Vlaams-Brabant is dit minder het geval. Deze cijfersmoeten echter met een korrel zout genomenworden. Sommigen gemeenten geven aan de provincieséén overkoepelende werking op die meerdereinitiatieven bundelt en anderen <strong>be</strong>schouwen elk ini-tiatief als een aparte speelpleinwerking. Ook vindtmen in de provincies Antwerpen en Vlaams-Brabantmeer grote speelpleinen die kinderen uit buurtgemeentenaantrekken, waardoor de aanpalendegemeenten minder de <strong>be</strong>hoefte voelen om zelf eenwerking op te zetten. Volgens de Vlaamse DienstSpeelpleinwerk varieert een speelpleinwerking van25 tot 700 kinderen.Ook de Vlaamse Gemeenschapscommissie organiseerteen speelpleinwerking met 8 speelpleinen voorkleuters, 5 voor lagere schoolkinderen en 2 voor tieners.In de paasvakantie van <strong>2000</strong> waren 1.139 kindereningeschreven op de speelpleinen voor kleutersen lagere schoolkinderen. In de zomervakantie2.278. Dit is een toename van respectievelijk 16% en3%. De twee tienerpleinen hadden minder succes. Inde paasvakantie werden 173 personeelsleden ingezeten in de zomervakantie 344. Dit is een stijging metongeveer 8%.Cultuur 173


8. Onderwijs envormingOnderwijs en vorming liggen aan de basis van een moderne maatschappij.Onderwijs organiseren voor iedereen is dan ook een van de <strong>be</strong>langrijksteopdrachten van de Vlaamse regering.Om een goed zicht te krijgen op het onderwijsge<strong>be</strong>uren brengen we dekerncijfers over het aantal leerlingen en studenten, personeelsleden eninstellingen.We <strong>be</strong>kijken eveneens het financiële luik: het onderwijs neemt immers eengroot deel van de Vlaamse <strong>be</strong>groting voor haar rekening. We verfijnen dealgemene cijfers tot budgetten per niveau en per student en gaan ook dieperin op de studiekosten die door de ouders zelf gedragen worden.De scholingsgraad van de <strong>be</strong>volking vormt een eerste <strong>be</strong>langrijke outputindicatorvoor het Vlaamse onderwijs<strong>be</strong>leid. Het geeft immers een <strong>be</strong>eldvan de output van het onderwijs op langere termijn.Het onderwijsresultaat <strong>be</strong>kijkt de output op korte termijn. We vergelijkendaarbij de Vlaamse leerprestaties van 14-jarigen in wiskunde en wetenschappenmet 37 landen. Ook de jeugdwerkloosheid kan <strong>be</strong>keken wordenals een outputindicator voor het onderwijsveld. Het is immers <strong>be</strong>langrijkdat het onderwijssysteem de jongeren gepaste startkwalificaties meegeeft,zodat hun positie op de ar<strong>be</strong>idsmarkt ver<strong>be</strong>tert.Tenslotte <strong>be</strong>steden we aandacht aan de deelname aan de permanente vorming.Levenslang leren laat mensen niet enkel toe om zich individueel ensociaal verder te ontplooien maar biedt hen ook de kansen om hun ar<strong>be</strong>idsofpromotiekansen te verhogen.174VRIND <strong>2000</strong>


Blikvangers• De scholingsgraad van de Vlaamse <strong>be</strong>volking blijft stijgen. Steeds meer Vlamingen halen een diplomasecundair onderwijs. Het aandeel van de afgestudeerden op universitair niveau stijgt eveneens, maar inmindere mate.• Wanneer wij de kostprijs per leerling/student vergelijken met het EU-landengemiddelde, zien wijdat voor alle onderwijsniveaus deze kostprijs lager ligt dan het EU-gemiddelde, <strong>be</strong>halve dan voor hetsecundair onderwijs. Voor het secundair onderwijs zijn slechts Oostenrijk en Denemarken duurder.• Een leerling in het basisonderwijs kost de ouders gemiddeld 19.000 frank per jaar. De eigenlijkeschoolkosten <strong>be</strong>dragen ongeveer 12.000 frank. Er zijn wel <strong>be</strong>langrijke verschillen naargelang hetleerjaar.• Een jaar hoger onderwijs kost de ouders algauw meer dan 100.000 frank. Een kotstudent kost140.000 à 150.000 frank, een thuiswonende student 70.000 à 90.000 frank. T.o.v. het academiejaar1986-1987 zijn de studiekosten, naargelang het type onderwijs, het al dan niet kotstudent zijn en nauitzuivering van de inflatie, gestegen met 35 à 62%.• De Vlaamse jongeren van 14 zijn echte wiskundeknob<strong>be</strong>ls! Volgens de internationale studie TIMSSzijn onze leerlingen de <strong>be</strong>ste in Europa. Op wereldvlak worden wij slechts voorafgegaan door 5 Zuid-Oost-Aziatische landen (Singapore, Zuid-Korea, Taipei, Hongkong en Japan). Voor wetenschappenzijn wij op wereldvlak als 12de gerangschikt en Europees <strong>be</strong>horen wij ontegensprekelijk tot de top.• Wanneer men de Vlaamse jeugdwerkloosheid internationaal vergelijkt, ziet men dat het VlaamseGewest een gunstige positie inneemt: 8,5% van de 20- tot 24-jarigen is werkloos. Enkel Oostenrijk,Nederland, Denemarken en Portugal doen <strong>be</strong>ter. De jeugdwerkloosheid in het Vlaamse Gewest daaldein de periode 1994-1998 met 4%.• In het schooljaar 1999-<strong>2000</strong> werden 2.529 leerlingen van het secundair onderwijs gemeld met eenproblematische afwezigheid. In het <strong>be</strong>roepsonderwijs zijn er meer problematische afwezigheden danin het ASO of het TSO. Ook het deeltijds onderwijs heeft veel meldingen.Onderwijs en vorming 175


8.1 Scholingsgraadvan de <strong>be</strong>volkingOngeveer 42% van de inwoners in het VlaamseGewest tussen 25 en 65 jaar <strong>be</strong>schikt maximaal overeen diploma lager secundair onderwijs (en sinds deinvoering van de eenheidsstructuur de eerste graadsecundair onderwijs). In Europese context <strong>be</strong>vindthet Vlaamse Gewest zich hiermee in de buurt vanhet gemiddelde.In de periode 1990-1998 neemt de scholingsgraadin het Vlaamse Gewest toe. Het aandeel Vlamingendat maximaal een getuigschrift van de eerste graadsecundair onderwijs <strong>be</strong>haalt, daalt jaar na jaar,vooral ten voordele van diploma’s secundair enhoger onderwijs van 1 cyclus. Het aandeel van deafgestudeerden op universitair niveau stijgt eveneens,maar in mindere mate.Binnen de jonge <strong>be</strong>volkingsgroep (25 tot 34 jaar)vinden we dezelfde tendensen: steeds minder jongeVlamingen moeten het stellen met maximaal eendiploma lager secundair terwijl in toenemende matediploma’s van het secundair en het hoger onderwijsvan 1 cyclus <strong>be</strong>haald worden.Het aandeel gediplomeerden van universitair niveaustijgt in deze leeftijdsgroep een stuk sneller dan inde totale <strong>be</strong>volking.Steeds meer inwoners van het Vlaamse Gewest<strong>be</strong>schikken minimaal over een diploma secundaironderwijs.Dit is economisch gezien een positieve evolutie:het onderwijssysteem slaagt er steeds <strong>be</strong>ter in omjongeren een degelijke kwalificatie mee te geven.Anderzijds telt het Vlaamse Gewest internationaalgezien vrij weinig geschoolden van universitairniveau.Op basis van de recente evolutie van de scholingsgraadvan de jongere <strong>be</strong>volkingsgroep kunnen wezeggen dat er zich een stijgende evolutie heeftingezet.Internationale vergelijkingIn alle <strong>be</strong>schouwde landen stijgt bij de jongereleeftijdsgroep het aandeel inwoners dat minimumeen diploma secundair onderwijs <strong>be</strong>haalt. In hetSCHOLINGSGRAAD 25-64 JAAR100 %908070605040302010SCHOLINGSGRAAD 25-34 JAAR100 %908070605040302010001990 1992 1994 1996 19981990 1992 1994 1996 19988.1 Evolutie van de scholingsgraadin het Vlaamse Gewest van de<strong>be</strong>volking (25-64 j.): van 1990tot 1998, in %. Bron: OND, NIS.max. lager secundairhoger secundairhoger onderwijs van 1 cyclusuniversitair niveau8.2 Evolutie van de scholingsgraadin het Vlaamse Gewest van de<strong>be</strong>volking (25-34 j.): van 1990tot 1998, in %. Bron: OND, NIS.max. lager secundairhoger secundairhoger onderwijs van 1 cyclusuniversitair niveau176VRIND <strong>2000</strong>


HOOGSTE SCHOLINGSGRAAD1009080706050403020100DuitslandVerenigdKoninkrijkDenemarkenZwedenOostenrijkFinlandNederlandFrankrijkVlaams GewestBelgiëIerlandGriekenlandItaliëSpanjePortugal8.3 Cumulatief percentage van de <strong>be</strong>volking volgens hoogste scholingsgraad (25-64 j.),internationale vergelijking (1998). Bron: OND, OESO, NIS.max. lager secundairhoger secundairhoger onderwijs van 1 cyclusuniversitair niveauSECUNDAIR ONDERWIJS VOLTOOID100%9080706050403020100DuitslandZwedenDenemarkenOostenrijkFinlandVlaams GewestFrankrijkNederlandBelgiëOESOlandengemiddeldeIerlandGriekenlandVerenigdKoninkrijkItaliëSpanjePortugal8.4 Percentage van de <strong>be</strong>volking dat minstens secundair onderwijs voltooid heeft,per leeftijdsgroep, internationale vergelijking (1998). Bron: OND, OESO, NIS.55 tot 64-jarigen25 tot 34-jarigenVlaamse Gewest, Griekenland, Finland en Spanje isde scholingsgraad bij de jongere <strong>be</strong>volkingsgroepenzelfs spectaculair gestegen.Is er een verschil in scholingsgraad tussen mannenen vrouwen? Deze vraag valt niet ondub<strong>be</strong>lzinnig te<strong>be</strong>antwoorden. Het is een algemeen verschijnsel datmannen vaker dan vrouwen een diploma secundaironderwijs <strong>be</strong>halen.Enkel Finland, Ierland, Portugal en Zweden doorbrekendeze trend. Wanneer we de scholingsgraad<strong>be</strong>kijken in de verschillende leeftijdsgroepen wordthet duidelijk dat de ongunstige positie van vrouwenzijn oorsprong vindt in de oudere <strong>be</strong>volkingsgroepen.De jongere generatie vrouwen (25 tot 34 jaar) dichtin zowat alle <strong>be</strong>schouwde landen de kloof en plaatstde mannen zelfs op een achterstand.Enkel in het Verenigd Koninkrijk, Oostenrijk enDuitsland zijn in deze leeftijdscategorie de mannenhoger geschoold dan de vrouwen.Bij de diploma’s van universitair niveau zien we eengelijkaardig patroon: met uitzondering van Portugalzijn er, bij de 25-64-jarigen, steeds meer mannelijkedan vrouwelijke afgestudeerden. Het verschil is hetgrootst in het Vlaamse Gewest, Nederland enDuitsland.Onderwijs en vorming 177


ONDERWIJS VAN UNIVERSITAIR NIVEAU VOLTOOID30%2520151050NederlandSpanjeVerenigdKoninkrijkBelgiëVlaams GewestIerlandOESOlandengemiddeldeFrankrijkGriekenlandFinlandDuitslandZwedenItaliëPortugalOostenrijkDenemarken8.5 Percentage van de <strong>be</strong>volking dat onderwijs van universitair niveau voltooid heeft,per leeftijdsgroep, internationale vergelijking (1998). Bron: OND, OESO, NIS.55-64-jarigen25-34-jarigenDe grootste verschillen doen zich opnieuw voor inde oudere leeftijdscategorie. Deze keer kunnen weechter niet stellen dat de jongere generatie vrouwende achterstand inhaalt: de verschillen worden welkleiner, maar de mannen blijven de bovenhand<strong>be</strong>houden. Enkel in Frankrijk, Griekenland, Italië,Portugal, Spanje en Zweden <strong>be</strong>halen meer jongevrouwen dan mannen een diploma van universitairniveau.178VRIND <strong>2000</strong>


8.2 Kerncijfers leerlingenen studentenGewoon onderwijs1 KleuteronderwijsIn de eerste helft van de jaren ’90 nam het aantalkleuters jaar na jaar toe. Vanaf het schooljaar 1996-1997 treedt echter een daling op. Ook in hetschooljaar 1999-<strong>2000</strong> gaat het aantal kleuterslichtjes achteruit, met 0,8%.In het kleuteronderwijs vormen de jongens demeerderheid (51,1%). Ongeveer tweederde van dekleuters loopt school in het gesubsidieerd vrijonderwijs.2 Lager onderwijsHet gewoon lager onderwijs kampt sinds de jaren’80 met dalende geboortecijfers. Sinds het schooljaar1996-1997 is de school<strong>be</strong>volking in hetgewoon lager onderwijs echter telkens met meerdan 1 procent gestegen.Ook hier vormen de jongens nog net de meerderheid(51%). Het gesubsidieerd vrij onderwijsneemt bijna 64% van de leerlingen voor zijnrekening.3 Secundair onderwijsIn het gewoon secundair onderwijs zet de dalendetrend, gestart in het schooljaar 1995-1996, zichvoort. Ook voor het schooljaar 1999-<strong>2000</strong> kenthet gewoon secundair onderwijs een daling met1,2%.De verhouding jongens versus meisjes is nagenoegdezelfde als deze in het gewoon lager onderwijs(51% van de leerlingen zijn jongens). Driekwart vande leerlingen volgt les in het gesubsidieerd vrijonderwijs.Na de eerste graad is de verdeling over de onderwijsvormenals volgt:– 39% volgt algemeen onderwijs (ASO),– 32% loopt school in de technische studierichtingen(TSO),– 2% is ingeschreven in de kunststudierichtingen(KSO) en– 27% volgt onderwijs in het <strong>be</strong>roepsonderwijs(BSO - inclusief de leerlingen in de 4de graadBSO).Buitengewoon onderwijsDe stagnatie in 1998-1999 is omgezet in een stijgingvan het aantal leerlingen in het buitengewoononderwijs. Enkel in het buitengewoon kleuteronderwijsis er een dalende trend waar te nemen.Ten opzichte van het schooljaar 1998-1999 daalthet aantal kleuters in het buitengewoon onderwijsmet 0,7%. Het buitengewoon lager onderwijs kenteen gestage toename van het leerlingenaantal.De jaarlijkse aangroei <strong>be</strong>draagt 3 à 4%. Het buitengewoonsecundair onderwijs trekt voortdurendmeer leerlingen aan en deze trend zet zich, ondankseen daling in het totaal van het secundair onderwijs6005004003002001000LEERLINGEN GEWOON ONDERWIJS1980-19811981-19821982-19831983-19841984-19851985-19861986-19871987-19881988-19891989-19901990-19911991-19921992-19931993-19941994-19951995-19961996-19971997-19981998-19991999-<strong>2000</strong>8.6 Evolutie van het aantal leerlingenin het gewoon onderwijs, x 1.000.Vanaf het schooljaar 1991-1992 werdde tellingsdatum verschoven van 1 okto<strong>be</strong>rnaar 1 februari. Deze verschuiving verklaartgrotendeels de verhoogde deelname aan hetkleuteronderwijs in het schooljaar 1991-1992.Bron: OND.kleuteronderwijslager onderwijssecundair onderwijsOnderwijs en vorming 179


SCHOOLBEVOLKING IN HET GEWOON BASISONDERWIJSLEERLINGEN BUITENGEWOON ONDERWIJSJONGENS MEISJES TOTAALKleuteronderwijs 122.049 116.838 238.887Lager onderwijs 206.381 202.164 408.5458.7 School<strong>be</strong>volking in het gewoon basisonderwijs, schooljaar 1999-<strong>2000</strong>.Bron: OND.SCHOOLBEVOLKING IN HET GEWOON SECUNDAIR ONDERWIJSJONGENS MEISJES TOTAALOnthaalklas anderstaligenieuwkomers536 411 9471ste graad 69.513 65.212 134.725ASO 48.752 61.069 109.821TSO 51.157 37.669 88.826KSO 1.969 2.847 4.816BSO 38.528 37.590 76.118Totaal 210.455 204.798 415.2538.8 School<strong>be</strong>volking in het gewoon secundair onderwijs, schooljaar1999-<strong>2000</strong>. In de gegevens voor het <strong>be</strong>roepssecundair onderwijs zijn deleerlingen in de 4de graad in<strong>be</strong>grepen (458 jongens en 3.531 meisjes).Bron: OND.3025201510501982-19831983-19841984-19851985-19861986-19871987-19881988-19891989-19901990-19911991-19921992-19931993-19941994-19951995-19961996-19971997-19981998-19991999-<strong>2000</strong>8.9 Evolutie van de school<strong>be</strong>volkingin het buitengewoon onderwijs, x 1.000.Om dub<strong>be</strong>ltellingen te vermijden werdende leerlingen in het buitengewoon onderwijsvan het type 5 niet meegeteld.Vanaf het schooljaar 1991-1992 werd detellingsdatum verschoven van 1 okto<strong>be</strong>rnaar 1 februari. Bron: OND.kleuteronderwijslager onderwijssecundair onderwijs(gewoon en buitengewoon), door in het schooljaar1999-<strong>2000</strong>.Geïntegreerd onderwijsHet geïntegreerd onderwijs, d.w.z. de opvang vankinderen of jongeren met een handicap in hetgewoon onderwijs met de hulp van deskundigen uithet buitengewoon onderwijs, geraakt meer en meeringeburgerd.Het gaat hier meestal om motorisch, visueel ofauditief gehandicapte kinderen.Het geïntegreerd onderwijs kan gegeven worden opalle niveaus, met uitzondering van het universitaironderwijs.Tijdens het schooljaar 1999-<strong>2000</strong> werden vanuit hetbasisonderwijs 1.120 leerlingen <strong>be</strong>geleid, vanuit hetsecundair onderwijs 435 leerlingen.Deeltijds onderwijsVanaf 15-16 jaar kunnen jongeren uit het voltijdssecundair onderwijs stappen en kiezen voor hetdeeltijds onderwijs. Dit deeltijds onderwijs <strong>be</strong>staatuit het deeltijds <strong>be</strong>roepssecundair onderwijs, hetdeeltijds secundair zeevisserij-onderwijs en andereerkende vormingen waaronder de middenstandsopleidingen(georganiseerd door het VIZO).Het deeltijds <strong>be</strong>roepssecundair onderwijs werd in1983 opgericht, tegelijkertijd met de verlenging vande leerplicht. Het wordt in principe gevolgd doorleerlingen onder de achttien jaar die niet meeronderworpen zijn aan de voltijdse leerplicht. Detoegang ertoe werd evenwel uitgebreid tot jongerenvan achttien tot vijfentwintig jaar die een industrieelleercontract of een deeltijdse ar<strong>be</strong>idsovereenkomstheb<strong>be</strong>n afgesloten en tot jongeren tot 20 jaar dievóór de leeftijd van achttien jaar reeds deeltijdssecundair onderwijs heb<strong>be</strong>n gevolgd.In het schooljaar 1999-<strong>2000</strong> waren 5.276 15- tot18-jarigen in het deeltijds <strong>be</strong>roepssecundair onderwijsingeschreven, dit is een stijging met ruim 2%.In de categorie 18 tot 25 jaar is het aantal leerlingenmet ruim 15% gedaald.Naast het deeltijds <strong>be</strong>roepssecundair onderwijs wordennog andere soorten van vorming erkend in hetkader van de deeltijdse leerplicht. Zo kunnen jongerenhun deeltijdse leerplicht ook vervullen via demiddenstandsopleiding, onder de auspiciën van hetVlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen(VIZO). Deze ‘leertijd’ <strong>be</strong>staat uit één lesdag perweek in een VIZO-centrum. De overige vier dagengaan de leerlingen in de leer bij een zelfstandigondernemer. Op 31 decem<strong>be</strong>r 1999 waren er 8.318180VRIND <strong>2000</strong>


SCHOOLBEVOLKING IN HET BUITENGEWOON ONDERWIJSJONGENS MEISJES TOTAALKleuteronderwijs 1.186 581 1.767Lager onderwijs 16.172 9.555 25.727Secundair onderwijs 9.745 6.029 15.7748.10 School<strong>be</strong>volking in het buitengewoon onderwijs, schooljaar1999-<strong>2000</strong>. In deze cijfergegevens zijn de leerlingen in het buitengewoononderwijs van het type 5 niet opgenomen. De telling van 1 februari geefteen momentopname van het aantal leerlingen in het type 5-onderwijs. Op1 februari <strong>2000</strong> werden in het type 5 in het buitengewoon kleuteronderwijs114 kleuters geteld, in het buitengewoon lager onderwijs 207 leerlingen enin het buitengewoon secundair onderwijs 175 leerlingen. Bron: OND.SCHOOLBEVOLKING IN HET DEELTIJDS ONDERWIJSDeeltijds <strong>be</strong>roepssecundaironderwijs 15-18-jarigenDeeltijds <strong>be</strong>roepssecundaironderwijs 18-25-jarigenDeeltijds secundair zeevisserijonderwijsJONGENS MEISJES TOTAAL3.433 1.843 5.276301 148 4499 0 98.12 School<strong>be</strong>volking in het deeltijds onderwijs, schooljaar 1999-<strong>2000</strong>.Bron: OND.AANTAL LEERLINGEN IN HET GEÏNTEGREERD ONDERWIJSKleuteronderwijs 397Lager onderwijs 669Secundair onderwijs 456Hoger onderwijs 338.11 Aantal leerlingen in het geïntegreerd onderwijs naar onderwijsniveauvan de leerling, schooljaar 1999-<strong>2000</strong>. Bron: OND.leerovereenkomsten en leerverbintenissen ondertoezicht afgesloten, dit is een daling van 4%.Naast deze verschillende vormen van deeltijdsonderwijs kunnen leerlingen ook nog opteren voorhet deeltijds secundair zeevisserij-onderwijs. Ditwerd in het schooljaar 1999-<strong>2000</strong> gevolgd doorslechts 9 leerlingen.Hoger onderwijs1 HogescholenonderwijsMet ingang van het academiejaar 1999-<strong>2000</strong> wordteen nieuwe telmethode gehanteerd.Ten opzichte van de traditionele tellingen tredeneen aantal fundamentele wijzigingen op:– De vrije studenten worden niet meer opgevraagd.– In de traditionele opvraging werden IndividueelAangepast Jaarprogramma-studenten (IAJ-studenten)vaak dub<strong>be</strong>l geteld. Nu worden de IAJ-studentenslechts éénmaal geregistreerd, in het laagstejaar waarin ze zijn ingeschreven.– De ta<strong>be</strong>llen in deze publicatie tonen de hoofdinschrijvingen.Het aantal hoofdinschrijvingengeeft het aantal studenten weer die op 1 februariregelmatig ingeschreven zijn met het oog op hetwerkelijk volgen van een decretaal erkendeopleiding en voldoen aan de toelatings- eninschrijvingsvoorwaarden.Per student komt slechts één regelmatige inschrijvingper academiejaar in aanmerking. De gegevensin de ta<strong>be</strong>llen houden dus geen rekening met studentendie een hoofdinschrijving en een bijkomendeinschrijving heb<strong>be</strong>n. In dit geval wordtenkel rekening gehouden met de hoofdinschrijving.Zo wordt een student die zich tegelijkinschrijft voor het laatste jaar van een basisopleidingvan twee cycli en voor een voortgezetteopleiding van academisch niveau enkel geregistreerdals student in de basisopleiding.Om toch een volledig <strong>be</strong>eld te geven, worden debijkomende inschrijvingen apart vermeld.Deze wijzigingen werden ingevoerd met het oog opeen correctere en vlottere registratie van de studenten.STUDENTEN IN HET HOGESCHOLENONDERWIJSMANNEN VROUWEN TOTAAL1993-1994 42.917 47.734 90.6511994 -1995 42.211 47.944 90.1551995-1996 42.451 48.595 91.0461996-1997 43.707 50.269 93.9761997-1998 45.685 51.889 97.5741998-1999 46.796 53.137 99.9331999-<strong>2000</strong> 45.747 52.789 98.5368.13 Evolutie aantal studenten in het hogescholenonderwijs naar geslacht.Bron: OND.1. In deze ta<strong>be</strong>l worden de hoofdinschrijvingen in de academische basisopleidingenweergegeven. De vrije studenten zijn niet meer opgenomen.2. Met ingang van het academiejaar 1999-<strong>2000</strong> worden de cijfergegevensvoor de aanmaak van de ta<strong>be</strong>llen van het hogescholenonderwijs ontleendaan de Databank Tertiair Onderwijs (DTO). Deze databank vervangt vanafdan de traditionele gegevensopvraging. De daling van de studentenaantallenin het academiejaar 1999-<strong>2000</strong>, zichtbaar in de evolutieta<strong>be</strong>l, wordt verklaarddoor de nieuwe wijze van registratie van IAJ-studenten. In de traditioneleopvraging werden IAJ-studenten (Individueel AangepastJaarprogramma) vaak dub<strong>be</strong>l geteld. In DTO worden de IAJ-studentenslechts éénmaal geregistreerd, in het laagste jaar waarin ze zijn ingeschreven.In realiteit stijgt de studenten<strong>be</strong>volking in het hogescholenonderwijsin het academiejaar 1999-<strong>2000</strong>. Deze breuklijn is eenmalig.Onderwijs en vorming 181


Het hogescholenonderwijs telde in het academiejaar1999-<strong>2000</strong> 98.536 studenten. De daling (1,4%) isvolledig te wijten aan de nieuwe telmethode. Inrealiteit stijgt de studenten<strong>be</strong>volking in het hogescholenonderwijsin het academiejaar 1999-<strong>2000</strong>ten opzichte van het vorige academiejaar.Er waren 71.849 studenten ingeschreven in eenopleiding van één cyclus (= 73% van het totaal aantalhogeschoolstudenten) en 26.687 studenten in eenopleiding van twee cycli. Het aantal vrouwelijke studentenis gestegen tot 54 % van de totale studentenpopulatieaan de hogescholen.Vier op vijf volgt evenwel een opleiding van1 cyclus.De vrouwen maken 58 % van de totale studentenpopulatieuit in de opleidingen van 1 cyclus.In de 2 cycli-opleidingen is de verhouding netandersom. Deze opleiding <strong>be</strong>staat voor 59% uitmannen.1 student op 3 volgt les in het studiegebied handelswetenschappenen <strong>be</strong>drijfskunde. In de opleidingenvan 1 cyclus wordt dit studiegebied door 38 % vande studenten gevolgd; in de 2 cycli-opleidingendoor 21%.Daarnaast is er ook heel wat interesse voor hetstudiegebied industriële wetenschappen en technologie.Een derde van de studenten in een 2 cycliopleidingkoos voor dit studiegebied.De hogescholen kunnen voortgezette opleidingenorganiseren, die aansluiten bij de basisopleidingenvan het hoger onderwijs. In het academiejaar 1999-<strong>2000</strong> volgden 1.359 studenten een voortgezetteopleiding, 926 studenten de voortgezette lerarenopleidingen 409 studenten de initiële lerarenopleidingvan academisch niveau.2 Universitair onderwijsDe hoofdinschrijvingen in academische basisopleidingen,aanvullende opleidingen, specialisatieopleidingenen de academische initiële lerarenopleidingvormen in 1999-<strong>2000</strong> samen het totale studentenaantal:63.482 studenten.Het aantal hoofdinschrijvingen <strong>be</strong>droeg 56.740. Indeze cijfers zijn de inschrijvingen aan de KoninklijkeMilitaire School en de Universitaire Faculteit voorProtestantse Godsgeleerdheid niet in<strong>be</strong>grepen.Vrouwen maken met 53% de meerderheid uit.BIJKOMENDE INSCHRIJVINGEN HOGESCHOLENONDERWIJSMANNEN VROUWEN TOTAALBasisopleidingen eninitiële lerarenopleiding - - -Initiële lerarenopleidingvan academisch niveau 180 272 452Voortgezette lerarenopleiding 11 65 76Voortgezette opleidingen 2 4 6Totaal 193 341 5348.14 Aantal bijkomende inschrijvingen per soort opleiding en naar geslachtin het hogescholenonderwijs, academiejaar 1999-<strong>2000</strong>. Bron: OND.STUDENTEN IN HET UNIVERSITAIR ONDERWIJSMANNEN VROUWEN TOTAAL1993-1994 26.173 24.714 50.8871994-1995 27.032 25.745 52.7771995-1996 27.934 27.364 55.2981996-1997 28.174 28.242 56.4161997-1998 27.929 28.973 56.9021998-1999 27.408 29.762 57.1701999-<strong>2000</strong> 26.508 30.232 56.7408.15 Evolutie aantal studenten in het universitair onderwijs naar geslacht.Bron data 1993-1994 tot en met 1998-1999: Vlaamse InteruniversitaireRaad (Vl.I.R.). Bron data 1999-<strong>2000</strong>: departement Onderwijs.1. In deze ta<strong>be</strong>l zijn de hoofdinschrijvingen in de academische basisopleidingenopgenomen. In deze cijfers zijn de inschrijvingen aan deKoninklijke Militaire School en de Universitaire Faculteit voor ProtestantseGodsgeleerdheid niet in<strong>be</strong>grepen.2. Vanaf het academiejaar 1999-<strong>2000</strong> worden de studentengegevens verzamelddoor het departement Onderwijs via de Databank Tertiair Onderwijs(DTO). De vorige jaren was de Vlaamse Interuniversitaire Raad (Vl.I.R.)verantwoordelijk voor de aanlevering van de gegevens.BIJKOMENDE INSCHRIJVINGEN UNIVERSITAIR ONDERWIJSMANNEN VROUWEN TOTAALBasisopleidingen eninitiële lerarenopleiding321 231 552Aanvullende opleiding GAS 23 9 32Specialisatieopleiding GGS 23 7 30Academische initiëlelerarenopleiding817 1.526 2.343Totaal 1.184 1.773 2.9578.16 Aantal bijkomende inschrijvingen per soort opleiding en naar geslachtin het universitair onderwijs, academiejaar 1999-<strong>2000</strong>. Bron: OND.182VRIND <strong>2000</strong>


8.3 Kerncijfers personeelen instellingenBestuurs- enonderwijzend personeelbuiten de universiteitHet <strong>be</strong>stuurs- en onderwijzend personeel dat op de<strong>be</strong>taalrol van het departement Onderwijs staat istussen 1990 en <strong>2000</strong> gestegen met 4%, uitgedruktin fulltime-equivalenten. In fysieke personen<strong>be</strong>draagt deze stijging 7%.De omvang van het <strong>be</strong>stuurs- en onderwijzend personeelwordt in eerste instantie gestuurd door deleerlingenevolutie. Het leerlingenaantal stijgt hetsterkst in het buitengewoon basisonderwijs, waarbijgevolg het personeels<strong>be</strong>stand het sterkst groeit.In het gewoon secundair onderwijs dalen deleerlingenaantallen, wat leidt tot een kleine dalingvan het aantal personeelsleden. De evolutie in hethogescholenonderwijs is vertekend doordat delesopdrachten van gastprofessoren en de mandaatvergoedingensinds 1995-1996 niet meer in destatistieken opgenomen worden. Toch is ook hiereen daling van het aantal personeelsleden merkbaar.Naast de leerlingeffecten spelen echter ook diverse<strong>be</strong>leids<strong>be</strong>slissingen een rol. Een algemene trend isde sterke stijging van het aantal tijdelijken (metuitzondering van het deeltijds kunstonderwijs).In het secundair onderwijs werd deze trend nogversterkt door de <strong>be</strong>noemingsstop die liep van1 februari 1996 tot 1 januari 1999. Gemiddeldsteeg tussen 1990-1991 en 1999-<strong>2000</strong> het aandeelvan tijdelijken van 18% naar 24%. In het deeltijdskunstonderwijs daalt echter het aandeel van detijdelijken. Dat heeft natuurlijk veel te maken metde oververtegenwoordiging van tijdelijken die reedseerder <strong>be</strong>stond.De stijgende trend van het aantal tijdelijken in hetbasis- en secundair onderwijs zal in de toekomst nogversterkt worden door het systeem van vervangingspoolsdat opgestart werd op 1 septem<strong>be</strong>r <strong>2000</strong>. Depoolleden vormen een mobiel lerarenteam dat flexi<strong>be</strong>lin een <strong>be</strong>paalde regio wordt tewerkgesteld. In dezepool krijgen leerkrachten een aanstelling voor eenvolledig schooljaar. Hiermee wil men het <strong>be</strong>roep vanleerkracht aantrekkelijker maken en de werkonzekerheidwegnemen.BESTUURS- EN ONDERWIJZEND PERSONEEL1990-1991 1993-1994 1996-1997 1999-<strong>2000</strong>Gewoon basisonderwijs 40.582 41.398 41.799 44.106Buitengewoon basisonderwijs 3.882 4.235 4.510 4.862Gewoon secundair onderwijs 53.944 53.723 54.510 53.524Buitengewoon secundair onderwijs 4.054 4.055 4.328 4.507Hogescholenonderwijs 7.961 8.407 7.402 7.516Secundair onderwijs voor sociale promotie 2.197 2.232 2.275 2.611Hoger onderwijs voor sociale promotie 394 452 464 500Deeltijds kunstonderwijs 2.655 2.859 3.050 3.154Totaal <strong>be</strong>stuurs- en onderwijzend personeel 115.669 117.361 118.338 120.780Vast<strong>be</strong>noemden 95.014 95.277 92.573 92.290Tijdelijken 20.655 22.084 25.765 28.4908.17 Bestuurs- en onderwijzend personeel per niveau, naar statuut in januari, uitgedrukt in budgettaire fulltime-equivalenten. Bij het hogescholenonderwijswerden vanaf het academiejaar 1995-1996 personeelsleden met een mandaatsvergoeding en gastprofessoren niet in de statistieken opgenomen. Bron: OND.Onderwijs en vorming 183


Het succes van de ter<strong>be</strong>schikkingstelling voorafgaandaan het pensioen (TBS55+) in het basis- ensecundair onderwijs, waarbij elke leraar die in ditstelsel stapt dient vervangen te worden, leidt tot eentoename van het aantal leerkrachten bij een gelijkaantal leerlingen. De leerkracht die uitstapt wordtimmers niet uit de statistieken geschrapt. De extraomkaderingvoor onderwijsvoorrangs<strong>be</strong>leid en zorgverbredingcreëert eenzelfde effect.De stijging van het aantal fulltime-equivalenten isgroter bij de vrouwen dan bij de mannen. De vervrouwelijkingis het meest uitgesproken in hetonderwijs voor sociale promotie (OSP).Hoe hoger het onderwijsniveau, hoe kleiner hetaandeel van de vrouwen. Waar in het gewoonbasisonderwijs 78% een vrouw is, daalt dit tot 43%in het hogescholenonderwijs.Het <strong>be</strong>stuurs- en onderwijzend personeel wordtsteeds ouder. Deze veroudering speelt sterk in hetbasis-, secundair en hogescholenonderwijs. Vooralde sterke aangroei van de groep 55+ valt hierbij op.Gelet op het succes van de TBS55+ zullen meer enmeer mensen uit deze leeftijdscategorie vervangenworden, wat zou moeten leiden tot een hogerevraag naar recent afgestudeerde leerkrachten in denabije toekomst. Deze tendens is voorlopig al zichtbaarin het secundair onderwijs, waar de categorie20- tot 29-jarigen opnieuw stijgt.In het secundair en hoger onderwijs voor socialepromotie en het deeltijds kunstonderwijs spelenbovenstaande problemen niet. Deze niveaus heb<strong>be</strong>neen veel jongere leeftijdsstructuur.Andere personeelscategorieënbuitende universiteitIn de periode 1990-<strong>2000</strong> is er een geleidelijkedaling van het niet-onderwijzend personeel, zowelin fysieke personen als in fulltime-equivalenten.Deze daling is praktisch volledig terug te vindenin het gewoon basis- en het gewoon secundaironderwijs. In het gemeenschapsonderwijs wordtimmers het administratief, meester-, vak- en dienstpersoneeldat natuurlijk afvloeit, niet vervangen.In realiteit zullen de scholen niettemin een deelvan dit personeel vervangen en <strong>be</strong>talen vanuit hunwerkingsmiddelen. Omdat de cijfers enkel depersoneelsleden <strong>be</strong>vatten die door het departement<strong>be</strong>taald worden, komt dit laatste niet in de gegevenstot uiting.In het buitengewoon basis- en secundair onderwijsis er dan weer een sterke toename van de anderepersoneelscategorieën. De toename is wellichthet cumulatief effect van de grote leerlingentoenameen de ruimere omkaderingsregels (o.a. voorhet paramedisch personeel) in het buitengewoononderwijs.Het aandeel van de vrouwen is over alle onderwijsniveausheen toegenomen. Tussen 1990 en <strong>2000</strong>steeg het aantal vrouwelijke fulltime-equivalentenmet zowat 2%. Ook hier is de stijging het grootst inhet OSP, waar de vrouwen trouwens al lange tijd<strong>be</strong>ter vertegenwoordigd zijn dan de mannen.ANDERE PERSONEELSCATEGORIEËN1990-1991 1993-1994 1996-1997 1999-<strong>2000</strong>Gewoon basisonderwijs 1.791 1.365 1.203 1.009Buitengewoon basisonderwijs 795 967 1.289 1.632Gewoon secundair onderwijs 8.949 7.998 7.368 6.449Buitengewoon secundair onderwijs 415 518 575 626Hogescholenonderwijs 1.233 1.212 1.254 1.432Secundair onderwijs voor sociale promotie 153 141 137 164Hoger onderwijs voor sociale promotie 11 13 15 15Deeltijds kunstonderwijs 127 125 122 123PMS-centra, inspectie, pedagogische <strong>be</strong>geleiding, semi-internaten,… 2.399 2.249 2.270 2.614Totaal niet-onderwijzend personeel 15.875 14.588 14.233 14.064Vast<strong>be</strong>noemd 12.687 12.023 11.333 10.891Tijdelijk 3.188 2.565 2.900 3.1738.18 Evolutie van de andere personeelscategorieën per niveau, naar statuut in januari, uitgedrukt in budgettaire fulltime-equivalenten, van 1990-1991 tot1999-<strong>2000</strong>. Bron: OND184VRIND <strong>2000</strong>


Personeel tewerkgesteldaan de universiteitenDe zes universiteiten hadden op 1 februari <strong>2000</strong>gezamenlijk 15.416,5 voltijdse eenheden personeelsledenin dienst, inclusief het onderzoeks- entechnisch personeel van de onderzoeksinstellingenFWO, IWT en VIB dat aan de universiteiten werkt.Ongeveer de helft wordt <strong>be</strong>taald via de werkingstoelage,de andere helft via andere bronnen. Tussen1992 en <strong>2000</strong> is het aantal personeelsleden dat<strong>be</strong>taald wordt via de werkingsuitkeringen nagenoegconstant gebleven (-0,2%). Het aantal personeelsledenten laste van andere bronnen is echter met maarliefst 92% toegenomen.Dit leidde vanzelfsprekend tot een toename in hettotale aantal. In vergelijking met 1992 tellen deuniversiteiten 31% meer personeelsleden.De daling van het aantal personeelsleden ten lastevan de werkingsuitkeringen is voor een groot deelhet gevolg van de ‘erosie’ van de werkingsuitkeringen.De stijging van het personeels<strong>be</strong>stand buiten dewerkingsuitkeringen is onder meer het gevolg vande sterke stijging van de middelen voor het wetenschappelijkonderzoek.Het ZAP-<strong>be</strong>stand aan de Vlaamse universiteiten isonderhevig aan een voortdurende veroudering.In 1992 was bijna een kwart ouder dan 55 jaar, in<strong>2000</strong> bijna een derde. Een grote groep vanZAP–leden nadert de pensioenleeftijd en moetbinnenkort vervangen worden.Ook bij het AAP en het ATP stijgt de gemiddeldeleeftijd, maar de situatie is daar veel minder acuut:de groep die de pensioenleeftijd <strong>be</strong>reikt, is naarverhouding veel kleiner dan bij het ZAP.In voltijdse eenheden is het aantal vrouwen sinds1992 met bijna de helft gestegen. In 1992 maaktenvrouwen 37% van het personeels<strong>be</strong>stand uit, in<strong>2000</strong> is dit toegenomen tot 41%. In geen enkelecategorie – met uitzondering van het aandeel vrouwenin ATP bwu – vindt men de helft vrouwen. Tervergelijking: bij de nieuwe eerstejaars in 1999 maaktenvrouwelijke studenten 54% uit van het totaal.Ook is het opvallend dat vrouwen minder frequentdoorgroeien naar de hoogste functies binnen deuniversiteit.PERSONEEL AAN DE VLAAMSE UNIVERSITEITEN1992 1994 1996 1999 <strong>2000</strong>ZAP 2.452,4 2.393,7 2.347,1 2.331,6 2.360,5AAP 1.592,0 1.597,6 1.687,5 1.712,4 1.755,9ATP 3.795,7 3.639,3 3.533,1 3.623,1 3.707,6WP 2.191,6 2.631,9 2.909,1 4.837,4 5.162,7ATP bwu 1.766,0 2.160,5 2.163,1 2.579,0 2.429,88.19 Evolutie van de personeels<strong>be</strong>zetting aan de Vlaamse universiteiten percategorie in voltijdse eenheden van 1992 tot <strong>2000</strong>. Bron: Vl.I.R.ZAP: zelfstandig academisch personeel;AAP: assisterend academisch personeel;ATP: administratief en technisch personeel;WP: wetenschappelijk personeel;ATP bwu: administratief en technisch personeel,<strong>be</strong>zoldigd buiten de werkingsuitkering.OnderwijsinstellingenDe gemiddelde schoolgrootte in het gewoon kleuteronderwijsblijft sinds 1991-1992 vrijwel ongewijzigd.In het buitengewoon kleuteronderwijs stijgt de gemiddeldeschoolgrootte van 17 kleuters in het schooljaar1991-1992 naar 20 kleuters in 1999-<strong>2000</strong>.In het gewoon lager onderwijs is de schoolgroottein dezelfde periode gestegen tot gemiddeld 189leerlingen. Er is wel een verschil met het buitengewoonlager onderwijs. Daar is er een sterkerestijging van de gemiddelde schoolgrootte (van 99naar 133 leerlingen per school).De schoolgrootte in het gewoon secundair en hetbuitengewoon secundair onderwijs groeide metrespectievelijk 12% en 21%. Op basis van deze cijferskan <strong>be</strong>sloten worden dat er zich de laatste jaren eenschaalvergroting in het secundair onderwijs heeftvoorgedaan.In het <strong>be</strong>gin van de jaren ’90 is een niet te stuitentrend ingezet: het merendeel van de scholen heefteen gemengd karakter gekregen. In zowel het lagerals het secundair onderwijs is deze trend overduidelijk.In het gewoon lager onderwijs zijn nog 38scholen niet gemengd, in het gewoon secundaironderwijs nog slechts 8.KlasgrootteIn 1995 en 1999 nam de Vlaamse Gemeenschapdeel aan de Third International Mathematics andScience Study (de TIMSS) van de InternationalAssociation for the Evaluation of EducationalAchievement (IEA).Onderwijs en vorming 185


GEMIDDELDE SCHOOLGROOTTE1991-1992 1993-1994 1995-1996 1997-1998 1998-1999 1999-<strong>2000</strong>Gewoon kleuteronderwijs 113 119 121 117 114 113Buitengewoon kleuteronderwijs 17 19 20 22 21 20Gewoon lager onderwijs 182 177 177 184 187 189Buitengewoon lager onderwijs 99 105 115 125 128 133Gewoon secundair onderwijs 402 421 444 450 453 449Buitengewoon secundair onderwijs 115 124 132 136 138 1398.20 Evolutie van de gemiddelde schoolgrootte naar onderwijsniveau, van 1991-1992 tot 1999-<strong>2000</strong>. Bron: OND.De Vlaamse steekproef in TIMSS1995 omvatte2.979 leerlingen uit het tweede leerjaar van de eerstegraad SO at random getrokken uit 141 scholen.Hetzelfde leerjaar werd opnieuw <strong>be</strong>vraagd inTIMSS1999, ditmaal met een representatievesteekproef van 5.259 leerlingen uit 135 scholen.De datacollectie van <strong>be</strong>ide studies ge<strong>be</strong>urde tijdensde maand mei. In <strong>be</strong>ide studies zijn de Vlaamseleerlingen even oud (modale leeftijd: 13 jaar).heen zit 30% leerlingen in klassen van 36 leerlingenof meer. De grootste klassen vindt men in Zuid-Korea, Taipei en Zuid-Afrika. 85% van de leerlingenzit daar in klassen van meer dan 36 leerlingen.<strong>Vlaanderen</strong> en Finland heb<strong>be</strong>n met een gemiddeldevan 19 leerlingen de kleinste klassen voor wiskundeonderricht.Over alle landen heen <strong>be</strong>rekend zitten ergemiddeld 31 leerlingen in een klas wiskunde.Als gekeken wordt naar de spreiding van de leerlingenover de kleine, middelmatige en grote klassen,dan zitten meer Finse leerlingen (66%) in kleineklassen dan Vlaamse leerlingen (58%). Ook dezesituatie is eerder uitzonderlijk als gekeken wordtnaar het internationale gemiddelde van 17% van deleerlingen in een kleine klas.Opmerkelijk zijn wel de resultaten in de vijfZuid-Oost-Aziatische landen die voor wiskunde<strong>be</strong>duidend <strong>be</strong>ter presteren dan de VlaamseGemeenschap. Hun gemiddelde klasgrootte blijkt,ondanks de fraaie resultaten, fors hoger te liggendan in de Vlaamse Gemeenschap (van 36 leerlingenin Japan tot 42 leerlingen in Zuid-Korea).25020015010050NIET-GEMENGD ONDERWIJSHoewel Europa de kleinste klassen organiseert is hetverschil tussen de Vlaamse Gemeenschap en Nederland(gemiddeld 25 leerlingen) toch nog vrij groot.Op basis van de TIMSS1999-steekproef blijkt dat inde Vlaamse Gemeenschap 42% van de leerlingen inwiskundeklassen van 21 tot 35 leerlingen zit engeen enkele leerling in klassen van 36 of meer.Ook hier wijkt ons onderwijssysteem opnieuw af vande internationale trend: over alle onderwijssystemen01991-19921992-19931993-19948.21 Evolutie van hetaantal niet-gemengdescholen in het gewoonlager en het gewoonsecundair onderwijs,van 1991-1992 tot1999-<strong>2000</strong>. Bron: OND.1994-19951995-19961996-19971997-19981998-1999gewoon lager onderwijs 100% meisjesgewoon secundair onderwijs 100% meisjesgewoon lager onderwijs 100% jongensgewoon secundair onderwijs 100% jongens1999-<strong>2000</strong>186VRIND <strong>2000</strong>


GEMIDDELDE GROOTTE VAN DE KLASSEN WISKUNDE IN HET TWEEDE LEERJAAR VAN DE EERSTE GRAAD SECUNDAIR ONDERWIJSGEMIDDELDE KLASGROOTTE 1-20 LEERLINGEN 21-35 LEERLINGEN 36 LEERLINGEN OF MEER(% LEERLINGEN) (% LEERLINGEN) (% LEERLINGEN)Vlaamse Gemeenschap 19 (0,4) 58 (3,5) 42 (3,5) 0 (0,0)Finland 19 (0,3) 66 (3,7) 34 (3,7) 0 (0,0)Italië 20 (0,3) 55 (3,9) 44 (3,9) 1 (0,0)Hongarije 21 (0,5) 48 (4,2) 51 (4,1) 1 (0,0)Bulgarije 22 (0,6) 35 (4,4) 63 (4,8) 2 (1,3)Letland (LS) r 22 (0,5) 45 (4,2) 55 (4,2) 0 (0,0)Slovenië 22 (0,3) 29 (3,2) 71 (3,2) 0 (0,0)Litouwen 23 (0,3) 32 (2,8) 68 (2,8) 0 (0,0)Roemenië 24 (0,4) 30 (2,9) 65 (3,2) 5 (1,9)Russische Federatie 24 (0,5) 19 (3,2) 81 (3,2) 0 (0,0)Tsjechische Republiek r 24 (0,4) 18 (4,2) 82 (4,2) 0 (0,0)Nederland r 25 (0,5) 13 (4,1) 87 (4,1) 0 (0,0)Nieuw-Zeeland 25 (0,4) 17 (2,9) 82 (2,8) 1 (0,0)Slowaakse Republiek 25 (0,4) 15 (2,6) 85 (2,6) 0 (0,2)Verenigde Staten r 26 (0,7) 21 (2,6) 73 (3,0) 6 (1,4)Australië 27 (0,3) 9 (2,4) 91 (2,4) 0 (0,0)Canada 27 (0,3) 11 (2,1) 87 (2,3) 2 (1,0)Japan 36 (0,2) 1 (0,0) 41 (3,4) 58 (3,3)Hongkong 37 (0,5) 7 (1,8) 15 (3,0) 78 (3,4)Singapore 37 (0,3) 1 (0,4) 32 (3,8) 68 (3,8)Taipei (China) 39 (0,5) 0 (0,0) 14 (2,9) 86 (3,0)Zuid-Korea 42 (0,5) 0 (0,0) 12 (2,2) 88 (2,2)Zuid-Afrika r 50 (1,4) 2 (0,8) 14 (2,6) 85 (2,7)Internationaal gemiddelde 31 (0,1) 17 (0,4) 53 (0,6) 30 (0,4)8.22 Gemiddelde grootte van de klassen wiskunde in het tweede leerjaar van de eerste graad secundair onderwijs - schooljaar 1998-1999. Bron: OND, IEA.r: de antwoorden zijn slechts van toepassing op 70-84% van de leerlingen.s: de antwoorden zijn slechts van toepassing op 50-69% van de leerlingen.(): de standaardfouten staan tussen haakjes.Onderwijs en vorming 187


8.4 MiddelenBudgettaire evolutie1 Globaal budgetDe Vlaamse onderwijs<strong>be</strong>groting sensu stricto,uitgedrukt in <strong>be</strong>schikbare <strong>be</strong>leidskredieten, <strong>be</strong>droegvoor <strong>2000</strong> 262,7 miljard frank. Dit komt neer op42% van de totale Vlaamse <strong>be</strong>grotingsmiddelen en<strong>be</strong>tekent sinds 1989 een gemiddelde nominalestijging met 3,9% per jaar. De (ontwerp)<strong>be</strong>groting2001 <strong>be</strong>draagt 275,5 miljard, of een stijging met12,8 miljard of 4,9% ten opzichte van <strong>2000</strong>.Een <strong>be</strong>rekening volgens de geldende OESOnormeringwaarbij, naast de financiële inspanningvan de Vlaamse overheid, ook de supplementaireonderwijsbudgetten van de gemeenten en provinciesin rekening worden gebracht, resulteerde in 1997 ineen onderwijsinspanning van 4,8% van het BrutoBinnenlands Product <strong>Vlaanderen</strong>.Daarmee haalt het Vlaamse onderwijs<strong>be</strong>leid haardoelstelling om op vergelijkbaar niveau te blijvenmet de haar omliggende landen.Duitsland <strong>be</strong>steedt 4,5% van zijn BBP aan onderwijs,Luxemburg 4,2%, Nederland 4,3% en hetVerenigd Koninkrijk 4,6%. Frankrijk <strong>be</strong>steedt met5,8% wel méér aan onderwijs dan <strong>Vlaanderen</strong>.2 Vlaams onderwijsbudgetper niveauHet aandeel van het gewoon secundair onderwijsin het totale onderwijsbudget daalde van 40,7% in1998 naar 38,6% in <strong>2000</strong>.Het aandeel van het gewoon basisonderwijs steegmet 0,5% naar 25,2%.Het verschil tussen het gewoon secundair en hetgewoon basisonderwijs wordt dus kleiner, maarblijft nog altijd substantieel.3 Kostprijs per leerling/studentWanneer we de kostprijs per leerling/student ininternationaal perspectief plaatsen en vergelijkenmet EU-landen, blijkt dat enkel de relatieve overheidskostper leerling in het secundair onderwijsboven het EU-landengemiddelde uitkomt.Een leerling in het secundair onderwijs kost deVlaamse overheid 6.938 US dollarequivalenten of1.479 US dollar boven het EU-landengemiddelde.In het hoger onderwijs kost een student de overheidongeveer evenveel als het EU-landengemiddelde,maar minder dan het OESO-landengemiddelde.Enkel Oostenrijk en Denemarken <strong>be</strong>steden op alleonderwijsniveaus meer per leerling/student dan hetONDERWIJSBEGROTINGONDERWIJSBEGROTING 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 <strong>2000</strong>Lopende prijzen 172.488 177.039 189.445 202.779 212.210 224.345 230.500 235.806 240.710 246.252 254.398 262.693Constante prijzen 172.488 170.932 177.038 184.893 188.172 194.197 196.592 196.975 197.794 200.425 204.737 206.042% stijging(lopende prijzen)2,6 7,0 7,0 4,7 5,7 2,7 2,3 2,1 2,3 3,3 3,3% stijging(constante prijzen)-0,9 3,6 4,4 1,8 3,2 1,2 0,2 0,4 1,3 2,2 0,68.23 Evolutie van de onderwijs<strong>be</strong>groting, van 1989 tot <strong>2000</strong> (<strong>be</strong>leidskredieten) in miljoenen. Bron: OND.188VRIND <strong>2000</strong>


OVERHEIDSUITGAVEN VOOR ONDERWIJS9%876543210ZwedenDenemarkenFinalndOostenrijkFrankrijkPortugalVlaamseGemeenschapSpanjeVerenigdKoninkrijkItaliëIerlandDuitslandNederlandLuxemburgGriekenland8.24 Overheidsuitgaven voor onderwijs als percentage van het BBP, BBPV,internationale vergelijking (1992 en 1997). Bron: OND, OESO.EU-landengemiddelde 1992OESO-landengemiddelde 1992EU- en OESO-landengemiddelde 199719921997EU-gemiddelde, terwijl Spanje het enige EU-land isdat op alle niveaus onder dat gemiddelde blijft.Studiekosten voor ouders1 Studiekosten inhet basisonderwijsUit recent onderzoek blijkt dat een gezin perschooljaar gemiddeld 12.000 frank schoolkosten<strong>be</strong>taalt voor een kind in de basisschool (schooljaar1998-1999). Tien jaar geleden was dat 5.000 frankminder. De gemiddelde schoolkosten variëren perkind en per leerjaar van een goede 7.000 frank inde eerste kleuterklas tot bijna 19.000 frank in het6de leerjaar van de lagere school. Omgerekend overde negen leerjaren van de basisschool is dat gemiddeldmeer dan 12.000 frank per kind per leerjaar.Bovenop deze schoolkosten komen nog andereschooluitgaven: eten en drinken op school, voorennaschoolse opvang en activiteiten die de schoolbuiten de lesuren organiseert.Gemiddeld moeten de gezinnen per schooljaar enper kind in de basisschool bovenop de strikte schoolkostennog eens meer dan 7.000 frank <strong>be</strong>talen.Samen is dat 19.000 Belgische frank per schooljaar.Tien jaar geleden werd een gelijksoortig onderzoekuitgevoerd. Intussen blijken de schoolkosten in debasisschool verdub<strong>be</strong>ld. Dat is een werkelijkestijging van 68%, als we de inflatie van 26% overbuitengewoonbasisonderwijs3,4%universitaironderwijs8,9%hogescholenonderwijs7,9%buitengewoonsecundaironderwijs3,0%ONDERWIJSBUDGETandere13,1%gewoon basisonderwijs25,2%gewoon secundair onderwijs38,6%8.25 Procentuele verdeling onderwijsbudget per onderwijsniveau <strong>2000</strong>.Bron: OND.de periode van 10 jaar erin verrekenen.Hierbij moet wel een kanttekening gemaakt worden:het huidig onderzoek ge<strong>be</strong>urde veel preciezeren <strong>be</strong>trouwbaarder dan 10 jaar eerder. De onderzoekersnamen niet alleen – meteen na de duursteschoolmaand septem<strong>be</strong>r – vragenlijsten af vandirecties en ouders, maar verwerkten ook degegevens van uitgavenboekjes die gezinnen een jaarlang bijhielden. Schooluitstappen bijvoor<strong>be</strong>eldOnderwijs en vorming 189


KLEUTERONDERWIJSLAGER ONDERWIJS7766554433221100FinlandDenemarkenVerenigdKoninkrijkOostenrijkItaliëDuitslandFrankrijkNederlandZwedenVlaamseGemeenschapIerlandSpanjePortugalDenemarkenOostenrijkZwedenItaliëFinlandVlaamseGemeenschapFrankrijkDuitslandNederlandPortugalVerenigdKoninkrijkSpanjeIerlandSECUNDAIR ONDERWIJSHOGER ONDERWIJS987654321014121086420OostenrijkDenemarkenVlaamseGemeenschapFrankrijkItaliëDuitslandZwedenFinlandNederlandVerenigdKoninkrijkSpanjePortugalIerlandZwedenOostenrijkNederlandDuitslandVerenigdKoninkrijkIerlandVlaamseGemeenschapDenemarkenFrankrijkFinlandItaliëSpanje8.26 De overheidskost per leerling/student in het kleuter-, lager, secundair en hogeronderwijs (1997), x 1000 US$. Bron: OND, OESO.EU-landengemiddeldeOESO-landengemiddelde<strong>be</strong>talen zij het vaakst in de lente: tot gemiddeld4.780 frank voor een meerdaagse uitstap op heteind van de basisschool. Door de nauwkeurigheidvan het onderzoek van de schoolkosten is het <strong>be</strong>eldallicht realistischer dan de data van 1988-1989.2 Studiekosten inhet hoger onderwijsEen jaar hoger onderwijs kost algauw meer dan100.000 frank. Een kotstudent kost 140.000 à150.000 frank, een thuiswonende student 70.000 à90.000 frank.Globaal <strong>be</strong>schouwd is een jaar hogeschool met 2cycli duurder dan een jaar universiteit: een jaar universiteitis dan weer duurder dan een jaar hogeschoolmet 1 cyclus. De <strong>be</strong>langrijkste posten zijnhuur van de studentenkamer, vervoer, inschrijving,informaticamateriaal en cursussen.In vergelijking met het academiejaar 1986-1987 zijnde studiekosten gestegen met 60 tot 90%, afhankelijkvan het feit of de student op kot gaat en afhankelijkvan het type onderwijs. Na uitzuivering van deinflatie is de studiekost in het hoger onderwijs met35 à 62% gestegen.190VRIND <strong>2000</strong>


HOEVEEL KOST EEN LEERLING IN DE BASISSCHOOL?KLEUTER-ONDERWIJSLAGERONDERWIJSVervoer van en naar school 4.443 3.940Schooluitstappen (studie- en culturele uitstappen, schoolreizen, meerdaagse reizen, zwemmen,…) 564 3.314Niet-duurzaam schoolmateriaal (schoolboeken, fotokopieën, schriften, nieuwjaarsbrief, mappen,schoolagenda, schrijf- en tekengerief, tijdschriften,…)768 2.591Eenmalige uitgaven of kosten (schoolfeestje, klasfoto, tombola, cadeau, verjaardag,…) 1.545 2.085Duurzaam schoolmateriaal (boekentas, rekenmachine, turnzak, woordenboeken, muziekinstrumenten, atlas,…) 401 1.473Schoolgebonden kleding (gym- en sportkleding, schort, zwempak,…) 254 755Totaal 7.975 14.1588.27 Gemiddelde kosten per uitgavenrubriek voor het kleuter- en het lager onderwijs in Belgische frank in het schooljaar 1998-1999. Bron: OND, HIVA, RUG.20181614121086420STUDIEKOSTEN IN HET GEWOON BASISONDERWIJSDe <strong>be</strong>langrijkste verschuivingen heb<strong>be</strong>n hier <strong>be</strong>trekkingop een substantiële verhoging van de inschrijvingsgeldennaast het feit dat steeds meer studenten<strong>be</strong>schikken over een eigen PC. Bovendien <strong>be</strong>stedenpendelstudenten nu aanzienlijk meer aan vervoerskosten(deels wegens het toegenomen gebruik vande wagen, deels ook wegens de toegenomenafstanden). Tenslotte zijn de huuruitgaven bij dekotstudenten toegenomen met maar liefst de helft,bovenop de inflatie.1ste kleuterklas2de kleuterklas3de kleuterklas1ste leerjaar2de leerjaar3de leerjaar4de leerjaar5de leerjaar6de leerjaar8.28 Jaarlijkse studiekosten in het gewoon basisonderwijs uitgedrukt inBelgische frank, in het schooljaar 1998-1999, x 1.000. Bron: OND, HIVA, RUG.JAARLIJKSE STUDIEKOST IN HET HOGER ONDERWIJSONDERWIJSTYPE KOTSTUDENT NIET-KOTSTUDENT GEWOGEN GEMIDDELDE STUDIEKOSTHogescholenonderwijs, 1 cyclus 143.077 77.790 97.800Hogescholenonderwijs, 2 cycli 154.444 93.392 116.400Hogescholenonderwijs, gewogen gemiddelde 1 146.850 81.973 103.201Universitair onderwijs 139.485 67.827 108.9518.29 Jaarlijkse studiekost in het hoger onderwijs - uitgedrukt in Belgische frank, academiejaar 1998-1999. Bron: OND, HIVA, RUG.1. Simultane weging naar type hogeschool (1 of 2 cycli) en verblijfssituatie (al dan niet kotstudent).EVOLUTIE JAARLIJKSE STUDIEKOST IN HET HOGER ONDERWIJSONDERWIJSTYPE 1986-1987 1998-1999 BRUTO-STIJGING STIJGING BOVEN INFLATIEHogescholenonderwijs Niet-kotstudenten 41.900 79.743 90,3% 62,8%Kotstudenten 85.887 141.325 64,5% 37,0%Universitair onderwijs Niet-kotstudenten 41.706 67.790 62,5% 35,0%Kotstudenten 79.950 135.337 69,3% 41,8%8.30 Evolutie van de jaarlijkse studiekosten in het hoger onderwijs - vergelijking academiejaar 1986-1987 met academiejaar 1998-1999 in Belgische frank.Bron: OND, HIVA, RUG.Onderwijs en vorming 191


8.5 OnderwijsresultatenLeerprestaties wiskundeen wetenschappenHet eerste luik van de derde internationale studiewiskunde en wetenschappen -TIMSS1999- laatenerzijds toe de Vlaamse leerprestaties wiskundeen wetenschappen te evalueren in de brede contextvan 37 landen. Het tweede <strong>be</strong>langrijk luik is evenwelde TIMSS-trendstudie die een vergelijkingmogelijk maakt van de leerprestaties tussen 1995 en1999.Aangezien kwaliteits<strong>be</strong>waking een permanentproces is en geen momentopname, zijn trendindicatoren<strong>be</strong>leidsmatig zeer relevant: ze laten immerstoe veranderingen in leerresultaten te meten.1 Gemiddelde leerprestatieswiskunde en wetenschappenDe Vlaamse Gemeenschap heeft zich voor wiskundebijzonder gunstig weten te plaatsen.Ons onderwijssysteem wordt in de rangschikkingalleen maar voorafgegaan door vijf Zuid-Oost-Aziatische landen die statistisch significant <strong>be</strong>terpresteren: Singapore, Zuid-Korea, Taipei, Hongkongen Japan. De Vlaamse Gemeenschap scoort ookmerkelijk hoger dan alle andere Europese deelnemers,<strong>be</strong>halve één: Nederland (zevende). Hetverschil met de Vlaamse Gemeenschap is net nietsignificant.Bij de groep van veertien deelnemende OESOlandenis de Vlaamse Gemeenschap derde na Zuid-Korea en Japan. Engeland en Italië vallen uit de top10 en halen maar net het internationaal gemiddelde.Belangrijk is ook te melden dat de Vlaamse leerlingengemiddeld jonger zijn dan die uit detop 5-landen.Voor wetenschappen profileert de Vlaamse Gemeenschap(12de gerangschikt) zich ook sterk. Net zoalsbij wiskunde scoren maar vijf landen significant<strong>be</strong>ter: Taipei, Singapore, Hongarije, Japan en Zuid-Korea. Statistisch significante verschillen zijn er niettussen <strong>Vlaanderen</strong>, de zes landen die eraan voorafgaan en de vijf eronder. Voor wetenschappen zijn deVlaamse scores evenwel statistisch significant hogerdan die van de overige éénentwintig landen.In de groep van OESO-landen is de VlaamseGemeenschap negende.2 Trends ingemiddelde leerprestatiesDeze indicator vergelijkt de gemiddelde leerprestatieswiskunde en wetenschappen tussen 1995 en1999 en situeert ze in de context van vijfentwintiglanden.De Vlaamse Gemeenschap boekt tussen 1995 en1999 een niet significante winst in leerprestatieswiskunde. Deze situatie is vergelijkbaar met die vanNederland.Over alle landen heen nemen de gemiddeldeprestaties matig en niet significant toe.Tussen de landen vormen zich evenwel verschillendeclusters: drie landen doen het in 1999 merkelijk<strong>be</strong>ter dan in 1995 (Letland, Canada en Cyprus).In meer dan de helft van de landen is de groei ofhet verlies aan leerwinst niet significant. Eén enkelonderwijssysteem (de Tsjechische Republiek, éénvan de koplopers in TIMSS95) gaat er zwaar opachteruit.Voor wetenschappen is de vooruitgang van hetVlaamse cijfer en van het internationale cijfer nietstatistisch significant.Dezelfde internationale tendens als bij wiskundekomt ook bij wetenschappen tot uiting: vier landenboeken een sterke leerwinst (Letland, Litouwen,Canada en Hongarije). Bij de meeste van de landenis de winst, of soms ook het verlies in leerprestatieswetenschappen, statistisch niet significant.Eén onderwijssysteem gaat er zwaar op achteruit(Bulgarije).192VRIND <strong>2000</strong>


Voor de hoogscorende landen in TIMSS95 is hetuiteraard moeilijker om in 1999 significant te stijgendan voor landen die in 1995 middelmatig of zwakpresteerden.Gelet op de reeds hoge scores in TIMSS95 is hetniet verwonderlijk dat de Vlaamse Gemeenschapzowel voor wiskunde als voor wetenschappen erstatistisch niet significant op vooruit gaat. Dit geldtook voor Nederland.Twee landen presteren in 1999 zowel voor wiskundeals voor wetenschappen duidelijk <strong>be</strong>ter dan in1995: Letland en Canada. Twee landen halen in1999 merkelijk lagere resultaten dan in 1995: deTsjechische Republiek voor wiskunde en Bulgarijevoor wetenschappen.3 De gemiddeldeleerprestaties opgesplitstnaar meisjes en jongensEén van de actuele strategische doelstellingen vanhet onderwijs<strong>be</strong>leid <strong>be</strong>staat erin de dualiteit te<strong>be</strong>strijden, onder meer door de kansenongelijkheidop te heffen tussen meisjes en jongens. Deze indicatorstelt de gemiddelde leerprestaties wiskunde enwetenschappen voor van meisjes en jongens inTIMSS99.Voor wiskunde scoren de Vlaamse meisjes <strong>be</strong>ter dande jongens. Het verschil van 4 scorepunten isevenwel niet significant.Internationaal (over alle landen heen <strong>be</strong>rekend) is ereen <strong>be</strong>perkt, maar toch statistisch significant verschilin het voordeel van de jongens. Enkel in vier landenis het verschil duidelijk in het voordeel van dejongens (Israël, de Tsjechische Republiek, Iran enTunesië).Voor wetenschappen doen de Vlaamse jongens het<strong>be</strong>ter dan de meisjes. Het verschil van 15 scorepuntenis evenwel alweer niet significant.Over alle landen heen <strong>be</strong>rekend scoren de jongensechter wel significant <strong>be</strong>ter. Deze trend manifesteertzich duidelijk in bijna de helft van alle participerendeonderwijssystemen.Deze internationale trend voor wetenschappen isduidelijk minder gunstig: in een aantal hooggeïndustrialiseerdelanden zullen de <strong>be</strong>leidsinstantiesAANTAL LEERLINGEN/STUDENTEN DIE EEN DIPLOMA, GETUIGSCHRIFT OF ATTEST BEHAALDENGEWOON SECUNDAIR ONDERWIJS JONGENS MEISJES TOTAALDerde graad2de leerjaar van de 3de graad Diploma van secundair onderwijs ASO 11.022 14.214 25.236Diploma van secundair onderwijs TSO 10.681 8.692 19.373Diploma van secundair onderwijs KSO 477 687 1.164Studiegetuigschrift 2de leerjaar van de 3de graad BSO 7.438 7.013 14.4513de leerjaar van de 3de graad Studiegetuigschrift 3de leerjaar van de 3de graad TSO 1.013 783 1.796Studiegetuigschrift 3de leerjaar van de 3de graad KSO 25 28 53Studiegetuigschrift 3de leerjaar van de 3de graad BSO 173 183 356Diploma van secundair onderwijs (na het 3de lj. van de 3de graad BSO) 4.512 4.625 9.137HOGESCHOLENONDERWIJS MANNEN VROUWEN TOTAALEén cyclus 5.999 10.221 16.220Tweede cyclus van twee 2.676 1.642 4.318UNIVERSITAIR ONDERWIJS MANNEN VROUWEN TOTAALAcademische opleiding 2de cyclus 4.344 4.723 9.0678.31 Aantal leerlingen/studenten die een diploma, getuigschrift of attest <strong>be</strong>haalden op het einde van het schooljaar 1998-1999 naar onderwijsniveau engeslacht. Bron: OND.Onderwijs en vorming 193


WISKUNDERENDEMENT EN GEMIDDELDE LEEFTIJDDE LANDEN GEMIDDELDE GEMIDDELDESCHAALSCORE LEEFTIJDSingapore* 604 (6,3) 14,4Zuid-Korea* 587 (2,0) 14,4Taipei (China) 585 (4,0) 14,2Hongkong* ° 582 (4,3) 14,2Japan* 579 (1,7) 14,4Vlaamse Gemeenschap* 558 (3,3) 14,1Nederland* ° 540 (7,1) 14,2Slowaakse Republiek* 534 (4,0) 14,3Hongarije* 532 (3,7) 14,4Canada* 531 (2,5) 14,0Slovenië* 530 (2,8) 14,8Russische Federatie* 526 (5,9) 14,1Australië* 525 (4,8) 14,3Finland 520 (2,7) 13,8Tsjechische Republiek* 520 (4,2) 14,4Maleisië 519 (4,4) 14,4Bulgarije* 511 (5,8) 14,8Letland* # 505 (3,4) 14,5Verenigde Staten* 502 (4,0) 14,2Engeland* ° 496 (4,1) 14,2Nieuw-Zeeland* 491 (5,2) 14,0Litouwen* # 482 (4,3) 15,2Italië* 479 (3,8) 14,0Cyprus* 476 (1,8) 13,8Roemenië* 472 (2,8) 14,8Moldavië 469 (3,9) 14,4Thailand 467 (5,1) 14,5Israël* 466 (3,9) 14,1Tunesië 448 (2,4) 14,8Republiek Macedonië 447 (4,2) 14,6Turkije 429 (4,3) 14,2Jordanië 428 (3,6) 14,0Iran* 422 (3,4) 14,6Indonesië 403 (4,9) 14,6Chili 392 (4,4) 14,4Filippijnen 345 (6,0) 14,1Marokko 337 (2,6) 14,2Zuid-Afrika* 275 (6,8) 15,5Internationaal gemiddelde 487 (0,7) 14,48.32 Gemiddeld wiskunderendement en gemiddelde leeftijd van de leerlingen(TIMSS1999). Bron: OND, I.E.A.* De landen die meededen aan TIMSS1995 en TIMSS1999 worden met eensterretje aangeduid. Gemiddelde significant hoger dan het internationaal gemiddelde. Geen significant verschil tussen het gemiddelde en het internationaalgemiddelde. Gemiddelde significant lager dan het internationaal gemiddelde.() De standaardfouten staan tussen haakjes. Omdat de resultaten naar bovenafgerond worden, kunnen <strong>be</strong>paalde totalen als inconsistent overkomen.° Voldeden aan alle voorwaarden inzake steekproeftrekking na opname vanreservescholen.# De coverage van de nationale populatie stemt niet helemaal overeen met deinternationale populatie. De coverage van de nationale populatie is minder dan 90% van de verwachtenationale onderzoekspopulatie.RENDEMENT WETENSCHAPPEN EN GEMIDDELDE LEEFTIJDDE LANDEN GEMIDDELDE GEMIDDELDESCHAALSCORE LEEFTIJDTaipei (China) 569 (4,4) 14,2Singapore* 568 (8,0) 14,4Hongarije 552 (3,7) 14,4Japan* 550 (2,2) 14,4Zuid-Korea* 549 (2,6) 14,4Nederland* ° 545 (6,9) 14,2Australië 540 (4,4) 14,3Tsjechische Republiek* 539 (4,2) 14,4Engeland* ° 538 (4,8) 14,2Finland 535 (3,5) 13,8Slowaakse Republiek* 535 (3,3) 14,3Vlaamse Gemeenschap* ° 535 (3,1) 14,1Slovenië* 533 (3,2) 14,8Canada* 533 (2,1) 14,0Hongkong* ° 530 (3,7) 14,1Russische Federatie* 529 (6,4) 14,4Bulgarije* 518 (5,4) 14,8Verenigde Staten* 515 (4,6) 14,2Nieuw-Zeeland* 510 (4,9) 14,0Letland* # 503 (4,8) 14,5Italië* 493 (3,9) 14,0Maleisië 492 (4,4) 14,4Litouwen* # 488 (4,1) ? 15,2Thailand* 482 (4,0) 14,5Roemenië* 472 (5,8) 14,8Israël* 468 (4,9) 14,1Cyprus 460 (2,4) 13,8Moldavië 459 (4,0) 14,4Republiek Macedonië 458 (5,2) 14,6Jordanië 450 (3,8) 14,0Iran* 448 (3,8) 14,6Indonesië 435 (4,5) 14,6Turkije 433 (4,3) 14,2Tunesië 430 (3,4) 14,8Chili 420 (3,7) 14,4Filippijnen 345 (7,5) 14,1Marokko 323 (4,3) 14,2Zuid-Afrika* 243 (7,8) 15,5Internationaal gemiddelde 488 (0,7) 14,48.33 Gemiddeld rendement voor wetenschappen en gemiddelde leeftijdvan de leerlingen (TIMSS1999). Bron: OND, I.E.A.* De landen die meededen aan TIMSS1995 en TIMSS1999 worden met eensterretje aangeduid. Gemiddelde significant hoger dan het internationaal gemiddelde. Geen significant verschil tussen het gemiddelde en het internationaalgemiddelde. Gemiddelde significant lager dan het internationaal gemiddelde.() De standaardfouten staan tussen haakjes. Omdat de resultaten naar bovenafgerond worden, kunnen <strong>be</strong>paalde totalen als inconsistent overkomen.° Voldeden aan alle voorwaarden inzake steekproeftrekking na opname vanreservescholen.# De coverage van de nationale populatie stemt niet helemaal overeen met deinternationale populatie. De coverage van de nationale populatie is minder dan 90% van de verwachtenationale onderzoekspopulatie.194VRIND <strong>2000</strong>


nog veel inspanningen moeten doen om de achterstandvan de meisjes voor wetenschappen weg tewerken.4 Trends opgesplitstnaar meisjes en jongensDeze indicator toont de trends in gemiddeldeleerprestaties wiskunde en wetenschappen van demeisjes en de jongens tussen 1995 en 1999.In de Vlaamse Gemeenschap ver<strong>be</strong>teren zowel demeisjes (+ 3 scorepunten) als de jongens (+ 2 scorepunten)hun leerprestaties wiskunde met nagenoeghetzelfde aantal punten. In <strong>be</strong>ide gevallen is de toenameniet significant.Ook internationaal is de toename niet significant.Behalve in de Tsjechische Republiek (significantverlies voor de <strong>be</strong>ide seksen) en Zuid-Korea(significante winst voor de meisjes) zijn er nochvoor de meisjes, noch voor de jongens opvallendeevoluties te melden in leerprestaties wiskundetussen 1995 en 1999.Zowel de Vlaamse meisjes als de jongens gaan ervoor wetenschappen lichtjes op vooruit (telkensmet 2 scorepunten). In <strong>be</strong>ide gevallen is de rendementswinstkleiner dan het internationaal gemiddeldeen niet significant.Over alle landen heen is er tussen 1995 en 1999een duidelijke toename in leerprestaties wetenschappenvan de meisjes. De jongens daarentegenscoren niet significant <strong>be</strong>ter.Onderwijs en vorming 195


8.6 Oriëntatie opde ar<strong>be</strong>idsmarktSchoolverlatersnaar de ar<strong>be</strong>idsmarktHet aantal inschrijvingen van schoolverlaters bijde VDAB is in 1998 lichtjes gedaald (-1,4%).Deze daling komt hoofdzakelijk op rekening van devrouwen (-2,5%).Het aantal inschrijvingen bij de lager geschoolden(lager en eerste graad secundair onderwijs) is toegenomen,in tegenstelling met de hoger geschoolden(universitair en hogescholenonderwijs). Vooral hetaantal inschrijvingen bij de universitairen is sterkgedaald.Het aantal uitschrijvingen van schoolverlaters is in1999 lichtjes toegenomen. Ook bij de lagergeschoolden steeg het aantal uitschrijvingen, ditzowel procentueel als in absolute aantallen.Het procentueel aantal uitschrijvingen steeg eveneensvoor werkzoekenden met een diploma van hetsecundair of hogescholenonderwijs.Jeugdwerkloosheid entewerkstelling bij jongerenWanneer men de Vlaamse jeugdwerkloosheidinternationaal vergelijkt, ziet men dat het VlaamseGewest een gunstige positie inneemt: 8,5% van de20- tot 24-jarigen is werkloos, enkel Oostenrijk,Nederland, Denemarken en Portugal doen <strong>be</strong>ter.De jeugdwerkloosheid wordt natuurlijk <strong>be</strong>ïnvloeddoor de vraag op de ar<strong>be</strong>idsmarkt.De werkloosheid van de totale <strong>be</strong>volking (25-64jaar) <strong>be</strong>draagt in 1998 5%. Het is duidelijk datjongeren het door hun gebrek aan ervaring moeilijkerheb<strong>be</strong>n op de ar<strong>be</strong>idsmarkt dan de gemiddeldewerkzoekende.De evolutie in de periode 1994-1998 is voor alle<strong>be</strong>schouwde landen, met uitzondering van Zweden,Griekenland en Italië positief. De werkloosheid bijde 20- tot 24-jarigen daalt systematisch. In Spanje,Denemarken, Finland en Ierland is zelfs sprake vaneen aanzienlijke daling.302520151050SCHOOLVERLATERS BIJ VDAB1993 1994 1995 1996 1997 1998Men verwacht dat de werkloosheid daalt naarmatede jongeren hoger geschoold zijn. Deze relatietekent zich in heel wat landen duidelijk af, ondermeer in het Vlaamse Gewest en België als geheel.Opvallend is dat in Italië en Griekenland de werkloosheidhet hoogst is bij jongeren met een diplomavan universitair niveau. Als we het Vlaamse Gewestin internationale context plaatsen, stellen we vast datjongeren die een diploma uit het hoger onderwijskunnen voorleggen relatief weinig problemenondervinden. De groep van afgestudeerden op universitairniveau telt 3,1% werklozen, enkel inZweden ligt dit cijfer lager. Bij de afgestudeerdenuit het hoger onderwijs van één cyclus is 4% niettewerkgesteld, binnen deze groep lopen enkelPortugese jongeren minder kans op werkloosheid.8.34 Evolutie van het aantal ingeschrevenschoolverlaters bij de VDAB, van 1993 tot 1998,x 1.000. Bron: VDAB.mannenvrouwenEen diploma secundair wordt vaak <strong>be</strong>schouwd alseen minimum startkwalificatie. 7,7% van de jongerendie de ar<strong>be</strong>idsmarkt op gaan met een diploma196VRIND <strong>2000</strong>


AANDEEL INSCHRIJVINGEN PER STUDIENIVEAU% MANNEN % VROUWEN % TOTAAL1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998LO 5,2 4,6 4,3 4,8 5,0 5,2 5,5 3,0 2,9 2,4 2,7 2,6 2,7 2,8 4,0 3,7 3,3 3,7 3,8 4,0 4,1LS 17,3 13,8 12,1 12,3 11,9 11,5 12,1 10,1 8,6 7,8 8,3 7,9 7,6 7,7 13,3 11,2 9,9 10,3 9,8 9,5 9,9HS 45,9 43,4 43,4 45,4 46,4 49,4 49,9 48,1 43,3 41,3 42,2 41,9 42,7 42,3 47,1 43,4 42,3 43,7 44,1 46,0 46,0HOBU 22,8 28,5 30,0 27,8 27,3 24,8 24,0 29,4 35,4 38,3 36,6 37,1 36,7 36,8 26,5 32,0 34,2 32,3 32,3 30,8 30,6UNIV 8,9 9,7 10,2 9,6 9,3 9,1 8,4 9,4 9,8 10,3 10,3 10,5 10,3 10,4 9,2 9,7 10,3 10,0 9,9 9,7 9,48.35 Evolutie van de VDAB-inschrijvingen als werkzoekende schoolverlater: procentueel aandeel per studieniveau, van 1992 tot 1998. Bron: VDAB.AANDEEL VAN DE UITSTROOM PER STUDIENIVEAU% MANNEN % VROUWEN % TOTAAL1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999LO 62,6 56,2 55,4 52,3 46,4 53,3 58,3 52,9 48,5 43,4 41,3 43,8 43,1 48,6 58,5 53,2 51,1 48,3 43,0 49,8 55,0LS 70,5 65,8 66,5 61,3 58,9 67,6 72,0 55,4 51,2 49,2 47,5 46,0 53,1 58,7 64,1 60,1 59,7 55,6 53,6 61,7 66,7HS 83,0 78,0 81,5 78,0 78,1 84,5 84,2 74,3 69,8 71,4 68,7 70,2 77,3 79,8 78,0 73,8 76,6 73,4 74,2 81,1 82,1HOBU 84,7 80,8 85,0 84,1 86,3 90,5 87,8 89,3 85,5 85,2 83,9 84,0 89,8 91,6 87,5 83,4 85,1 84,0 84,9 90,1 91,3UNIV 83,3 76,4 79,6 79,3 81,5 86,9 84,9 83,2 76,8 79,8 78,3 79,5 85,9 86,4 83,2 76,6 79,7 78,8 80,4 86,3 85,88.36 Evolutie van de VDAB-uitschrijvingen als werkzoekende schoolverlater: procentueel aandeel ten opzichte van de inschrijvingen per studieniveau, toestandin juni volgend op het jaar van het schoolverlaten, van 1993 tot 1999. Bron: VDAB.VDAB -INSCHRIJVINGEN EN UITSCHRIJVINGEN PER STUDIEGEBIED (1)MANNENVROUWENINGESCHREVEN UITGESCHREVEN INGESCHREVEN UITGESCHREVEN1998 1999 1998 1999Hogescholenonderwijs (1 cyclus) Industriële wetensch. en technologie 1.146 93% 268 86%Handelswetensch. en <strong>be</strong>drijfskunde 1.683 93% 2.494 95%Biotechniek 39 95% (2) (2)Gezondheidszorg 328 93% 1.418 95%Sociaal-agogisch werk 338 88% 1.089 93%Onderwijs 623 90% 2.450 89%Hogescholenonderwijs (2 cycli) Industriële wetensch. en technologie 853 96% 230 94%Handelswetensch. en <strong>be</strong>drijfskunde 203 92% 179 93%Toegepaste taalkunde 106 87% 289 91%Architectuur 78 79% 84 90%Productontwikkeling 24 87% (2) (2)Audiovisuele en <strong>be</strong>eldende kunst 226 66% 248 74%Universitair onderwijs Informatica 30 100% (2) (2)Chemie 59 86% 68 88%Economische en toegep. economische wet. 434 90% 283 95%Toegepaste wetensch. (burg. ingenieur) 264 92% 70 93%Wiskunde 20 95% 27 89%Farmacie 27 89% 96 93%8.37 Opvolging van schoolverlaters van 1998 per studiegebied: hoger onderwijs. Bron: VDAB.(1) Onvolledige opsomming; (2) Minder dan 20 ingeschreven schoolverlaters.Onderwijs en vorming 197


VDAB-INSCHRIJVINGEN EN UITSCHRIJVINGEN PER STUDIEGEBIED (1)MANNENVROUWENINGESCHREVEN UITGESCHREVEN INGESCHREVEN UITGESCHREVEN1998 1999 1998 1999Beroepssecundair Paramedisch 130 87% 2.017 84%Voeding 474 88% 323 88%Hout 953 86% 35 80%Mechanica 1.821 87% 27 67%Administratie 480 77% 1.717 83%Landbouw 199 85% 41 83%Technisch secundair Paramedisch 45 89% 149 91%Mechanica 1.411 91% 27 81%Voeding 226 90% 106 86%Drukken 141 84% 32 81%Inrichting van woningen 25 76% 28 82%Administratie 1.137 79% 1.822 83%8.38 Opvolging van schoolverlaters van 1998 per studiegebied in het Vlaamse Gewest: technisch secundair en <strong>be</strong>roepssecundair onderwijs. Bron: VDAB.(1) Onvolledige opsomming.hoger secundair is werkloos. Internationaal geziendoen Oostenrijk, Denemarken, Nederland enIerland het <strong>be</strong>ter. Jongeren die maximaal over eengetuigschrift eerste graad secundair onderwijs<strong>be</strong>schikken nemen de zwakste positie in: 16,9% vanhen heeft geen baan. Dit <strong>be</strong>vestigt ons vermoeden:laaggeschoolde jongeren heb<strong>be</strong>n het moeilijk op deVlaamse ar<strong>be</strong>idsmarkt. In Oostenrijk, Denemarken,Nederland en Portugal gaat het iets <strong>be</strong>ter met dezejongeren dan in het Vlaamse Gewest.45%EVOLUTIE WERKLOOSHEID 20-24-JARIGEN40%WERKLOZEN T.O.V. POPULATIE 20-24-JARIGEN40353025203020151010500OostenrijkBelgiëDenemarkenFinlandFrankrijkDuitslandGriekenlandIerlandItaliëNederlandPortugalSpanjeZwedenVerenigd Koninkrijk<strong>Vlaanderen</strong>OostenrijkBelgië<strong>Vlaanderen</strong>DenemarkenFinlandFrankrijkDuitslandGriekenlandIerlandItaliëNederlandPortugalSpanjeZwedenVerenigd Koninkrijk8.39 Evolutie van de werkloosheid bij 20- tot 24-jarigen,van 1994 tot 1998. Bron: OND, OESO, NIS.1994199619988.40 Het aantal werklozen t.o.v. de totalepopulatie bij 20- tot 24-jarigen (1998).Bron: OND, OESO, NIS.max. lager secundairhoger secundairhoger, 1 cyclushoger, 2 cycli198VRIND <strong>2000</strong>


Tot zover werd in deze indicator steeds gebruikgemaakt van de klassieke werkloosheidsdefinitie:welk aandeel van diegenen die zich effectief aanbiedenop de ar<strong>be</strong>idsmarkt (tewerkgestelden en werklozen)heeft (nog) geen ar<strong>be</strong>idsplaats gevonden?Wat is het aandeel van de werklozen in de totalepopulatie van de <strong>be</strong>trokken leeftijdsgroep?In de groep tussen 20 en 24 jaar blijft de <strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volkingvrij <strong>be</strong>perkt. Heel wat jongeren zitten immersnog op school en maken nog geen deel uit van de<strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volking. Bovendien <strong>be</strong>staat de <strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volkinguit relatief veel laaggeschoolde jongeren; zijdie een hogere opleiding volgen zitten nog op schoolen dit <strong>be</strong>ïnvloedt de werkloosheidscijfers negatief. Indie zin kan de alternatieve <strong>be</strong>rekeningswijze eenrealistischer kijk bieden op de situatie.In de groep jongeren die maximaal een getuigschrifteerste graad secundair onderwijs heb<strong>be</strong>n <strong>be</strong>haald,daalt de werkloosheid bijvoor<strong>be</strong>eld van 16,9% naar11,2% met de alternatieve <strong>be</strong>rekening.Internationaal gezien blijft de positie in het VlaamseGewest quasi ongewijzigd.Onderwijs en vorming 199


8.7 SchoolcontextSpij<strong>be</strong>lenHet departement Onderwijs heeft een nieuwe regelgevinguitgewerkt om het leerrecht van de jongerenin het secundair onderwijs <strong>be</strong>ter te garanderen. Inhet verleden werden afwezigheden al te vaak louteradministratief opgevolgd waarbij de echte oorzaakvan de afwezigheid niet aan het licht kwam. Ditge<strong>be</strong>urde o.a. door het onterecht gebruik vanmedische attesten. In de nieuwe regelgeving wordteen open preventief en remediërend afwezigheids<strong>be</strong>leidcentraal gesteld. Het departement ontwierp deregelgeving zodanig dat het statuut van regelmatigeleerling en de financiering-subsidiëring principieelniet in het gedrang komen bij een oplossingsgerichtafwezigheids<strong>be</strong>leid.In het schooljaar 1999-<strong>2000</strong>, het eerste implementatiejaarvan de nieuwe regelgeving, werden 2.529leerlingen aan het departement Onderwijs gemeldmet een problematische afwezigheid van minstens30 halve dagen in het voltijds secundair onderwijs of12 halve dagen in het deeltijds secundair onderwijs.MELDINGEN PROBLEMATISCHE AFWEZIGHEIDVooral het groot aantal meldingen door het deeltijdsonderwijs valt op: 41% van alle meldingen zijnafkomstig uit het deeltijds onderwijs tegenover 57%uit het voltijds onderwijs. De overige 2% komt uithet buitengewoon onderwijs. Bij dit laatste percentagemoet men er rekening mee houden dat deregelgeving experimenteel in voege was gedurendehet afgelopen schooljaar.In het <strong>be</strong>roepssecundair onderwijs zijn er veel meermeldingen dan in het algemeen secundair onderwijsen in het kunstsecundair onderwijs. Het aantal meldingenin het technisch secundair onderwijs situeertzich hier tussenin. Opmerkelijk is ook het verschiltussen het aantal meldingen uit de A-stroom en deB-stroom van de eerste graad 2% van het totaalaantal meldingen heeft heb<strong>be</strong>n <strong>be</strong>trekking opanderstalige nieuwkomers.In het voltijds onderwijs slaan 82% van de meldingenop jongeren die nog leerplichtig zijn, in hetdeeltijds onderwijs is dit zelfs 91%. Vooral het hogepercentage meldingen in de B-stroom van de eerstegraad en van het BSO valt op.volt. ond. 1ste graad A-stroom3,3%buitengewoonond.1,9%volt. ond. 1ste graad B-stroom11,4%volt. ond. ASO2,8%volt. ond. KSO1,2%0,6%0,50,4PROBLEMATISCHE AFWEZIGHEIDdeeltijdsond.41,1%volt. ond. TSO8,6%0,30,20,1volt. ond.anderstaligenieuwkomers1,8%volt. ond. BSO28%01ste leerjaar2de leerjaar3de leerjaar4de leerjaar5de leerjaar6de leerjaar7de leerjaar8.41 Percentage meldingen van problematische afwezigheid in hetsecundair onderwijs, schooljaar 1998-1999. Bron: OND.8.42 Percentage meldingen van problematische afwezigheid in het voltijdssecundair onderwijs per leerjaar, schooljaar 1998-1999. Bron: OND.200VRIND <strong>2000</strong>


In het eerste en in het zesde leerjaar zijn er procentueelhet minste meldingen. Het aantal meldingen isprocentueel het hoogst in het derde leerjaar.Onderwijs en vorming 201


8.8 Permanente vormingDeelname aanpermanente vorming1 Deeltijds kunstonderwijsHet deeltijds kunstonderwijs (DKO) <strong>be</strong>oogt dekunstzinnige vorming van de mens en wil een bijdrageleveren tot zijn totale persoonlijkheidsvorming.Daarnaast biedt het DKO aan jongeren (18-jarigen)die kiezen voor een professionele artistieke loopbaan,de mogelijkheid om zich terdege voor te<strong>be</strong>reiden op het hoger kunstonderwijs.Het DKO omvat 4 studierichtingen: BeeldendeKunst, Muziek, Woordkunst en Dans.De school<strong>be</strong>volking in het deeltijds kunstonderwijsis sinds het schooljaar 1994-1995 sterk toegenomen.Het deeltijds kunstonderwijs telde in 1999-<strong>2000</strong>139.487 leerlingen, een stijging van bijna 1%.Het deeltijds kunstonderwijs heeft een overwegendjong publiek: ongeveer 75% van de cursisten isjonger dan 18 jaar.Het DKO wordt aangeboden in 166 instellingen,waarvan 100 voor Muziek, Woordkunst en Dans en66 voor Beeldende Kunst. In 86% van de gevallenwordt het DKO ingericht door de gemeente- enstads<strong>be</strong>sturen. Op die manier vormt het DKO een<strong>be</strong>langrijke schakel in een kwaliteitsvol lokaalcultureel leven (toneelgroepen, koren, harmoniesen fanfares, …).2 Onderwijs voor sociale promotieOnderwijs voor sociale promotie wordt ingerichtzowel op secundair niveau als op het niveau van hethoger onderwijs van het korte type. Men onderscheidttwee systemen: het lineair onderwijs (metleerjaren) en het modulair onderwijs.Door het decreet volwassenenonderwijs is er in hetonderwijs voor sociale promotie een herstructureringdoorgevoerd. De registratie van de cursistenverloopt sinds 1999-<strong>2000</strong> op een andere manier.Het aantal inschrijvingen in opleidingen wordtgeteld binnen een referteperiode. De <strong>be</strong>langrijkstemotivering voor het verlaten van een vaste teldatumis ingegeven door de flexi<strong>be</strong>lere wijze van organisatievan het modulair onderwijs. Een cursus kan opelk ogenblik van het schooljaar opstarten en deopleidingsduur kan variëren van 1 tot 40 weken.De herstructurering in het onderwijs voor socialepromotie en de gewijzigde gegevensopvraging heb<strong>be</strong>ntot gevolg dat er een breuk in de historiekenkomt. De gegevens van deze referteperiode kunnenbijgevolg niet meer vergeleken worden met dezevan vroegere jaren. Het taalaanbod wordt bovendienna de herstructurering niet meer apart<strong>be</strong>schouwd, maar is in de nieuwe structuur in 2studiegebieden ingedeeld (het studiegebied Talenen een apart studiegebied Nederlands Tweede taal).In de referteperiode 1 septem<strong>be</strong>r 1999 – 31 januari<strong>2000</strong> waren 170.063 cursisten ingeschreven in hetsecundair onderwijs voor sociale promotie. In hethoger onderwijs voor sociale promotie waren indezelfde referteperiode 16.907 cursisten ingeschreven.Secundair onderwijs voor sociale promotie wordtaangeboden in 125 centra; hoger onderwijs voorsociale promotie in 65 centra.3 Begeleid Individueel Studeren(B.I.S.)Het B.I.S. (Begeleid Individueel Studeren), hetvoormalige afstandsonderwijs, verloopt via schriftelijkecursussen die de cursist thuis via zijn eigenritme en mogelijkheden volgt. Er wordt momenteelook druk gewerkt aan de integratie van ICT (e-mail,internet,...) in de studiepakketten.In B.I.S. worden de cursisten geteld per kalenderjaar.In 1999 werd de naam ‘afstandsonderwijs’vervangen door ‘B.I.S. -Begeleid IndividueelStuderen’. De doorgedreven modernisering van de202VRIND <strong>2000</strong>


DEELNAME AAN PERMANENTE VORMINGJONGENS MEISJES TOTAALVolwassenenonderwijs Secundair onderwijs voor sociale promotie (1)Lineair onderwijs 36.330 65.823 102.153Modulair onderwijs 30.605 37.305 67.910Totaal 66.935 103.128 170.063Hoger onderwijs voor sociale promotie (1)Lineair onderwijs 6.109 5.299 11.408Modulair onderwijs 2.465 3.034 5.499Totaal 8.574 8.333 16.907Basiseducatie 7.788 11.684 19.472Begeleid Individueel Studeren (B.I.S.) 48.882Deeltijds kunstonderwijs (2) Beeldende kunst 16.724 33.177 49.901Muziek, woordkunst en dans 30.774 58.812 89.586Totaal 47.498 91.989 139.4878.43 Deelname in de door het departement Onderwijs georganiseerde opleidingen in het kader van de permanente vorming, schooljaar 1999-<strong>2000</strong>. Bron: OND.(1) Referteperiode 1/9/1999 - 31/1/<strong>2000</strong>.(2) De telling in het deeltijds kunstonderwijs is gebaseerd op het aantal financierbare leerlingen (1 februari).Wie meer dan één studierichting volgt, wordt meer dan éénmaal geteld.dienst en het actieve marketing<strong>be</strong>leid leidden toteen spectaculaire groei van het aantal inschrijvingen(+ 105% t.o.v. 1998, +65% t.o.v. 1997). Deze groeizette zich nog sterker door tijdens de eerste maandenvan <strong>2000</strong>.4 BasiseducatieEr zijn 29 centra voor basiseducatie. Deze centraverzorgen verschillende onderwijs- en vormingsprogramma’svoor laaggeschoolde volwassenen:taal- en rekenvaardigheid, sociale vaardigheden,maatschappelijke vorming en de voor<strong>be</strong>reiding opwerk of verdere studie. Er zijn ook taalcursussen Nederlandsvoor anderstaligen. Het aantal cursisten in debasiseducatie kende de laatste werkjaren een gestagegroei. In het werkjaar 1999-<strong>2000</strong> waren er 19.472cursisten ingeschreven. Dit komt neer op een stijgingvan 15% ten opzichte van het voorgaande schooljaar.5 VDABDe Vlaamse Dienst voor Ar<strong>be</strong>ids<strong>be</strong>middeling enBeroepsopleiding (VDAB) heeft als opdracht hetonevenwicht op de ar<strong>be</strong>idsmarkt weg te werkendoor een aangepast opleidingsaanbod voor werknemersen werkzoekenden. Het aantal <strong>be</strong>ëindigdeopleidingen steeg in 1999 tot 89.727.6 VIZOHet Vlaams Instituut voor het ZelfstandigOndernemen (VIZO) is de Vlaamse openbareinstelling die zich richt op (toekomstige) zelfstandigenen KMO’s. De opdracht van het VIZO is ergruim: van opleiding en advies tot promotie van deKMO en de vormgeving.Een eerste reeks vormingsactiviteiten richt zich opde leerjongeren. In 1999-<strong>2000</strong> volgden 7.038 cursisteneen cursus maatschappijgerichte vorming en7.552 een <strong>be</strong>roepsgerichte vorming.Een tweede reeks richt zich tot (jong)volwassenendie zich willen vestigen of zich juist gevestigd heb<strong>be</strong>nen bij het VIZO een twee- of driejarig programmavolgen in één van de meer dan 300 verschillendeondernemingsopleidingen. In 1999-<strong>2000</strong> schrevenzich 12.899 cursisten in voor één van de vele vormenvan <strong>be</strong>drijfs<strong>be</strong>heer en 19.935 voor de opleiding<strong>be</strong>roepskennis. Dit is een lichte stijging na de dalendetendens van de voorgaande jaren. Daarnaastorganiseert het VIZO bijscholing voor wie zijn<strong>be</strong>drijfskennis wil bijschaven, specifiek KMO-gerichtetaalcursussen en - in samenwerking met een helereeks partners zoals <strong>be</strong>roepsorganisaties - een breedgamma aan studiedagen en seminaries.7 LandbouwvormingLandbouwvorming omvat cursussen, stages en kortevormingsactiviteiten voor landbouwers in hoofd- ofbij<strong>be</strong>roep, hun werknemers en de meewerkendegezinsleden. Sinds 1996 is de stage verplicht voorOnderwijs en vorming 203


BUDGET PERMANENTE VORMING1990 1992 1994 1996 1998 <strong>2000</strong>Onderwijs voor sociale promotie 2.265,9 2.657,0 3.146,3 3.720,3 4.033,2 4.804,3Begeleid Individueel Studeren (B.I.S.) 81,9 42,9 39,9 41,3 52,8 123,6Basiseducatie 104,0 276,3 349,0 508,4 596,3 602,7Deeltijds kunstonderwijs 2.567,4 3.072,8 3.798,2 4.139,1 4.463,3 4.823,78.44 Evolutie van het budget door het departement Onderwijs <strong>be</strong>steed aan permanente vorming, van 1990 tot <strong>2000</strong>, in Belgische frank x 1.000. Bron: OND.<strong>be</strong>ginnende landbouwers die geen volledige landbouwopleidingin het dagonderwijs gevolgd heb<strong>be</strong>nen investeringssteun willen ontvangen.Voordrachten voor de landbouw-hobbyisten wordeneveneens gesubsidieerd.In 1999 werden 5.865 cursisten, 255.082 deelnemersaan korte vormingsactiviteiten en 270 stagesgeteld.Budget Onderwijspermanente vormingMeer leerlingen en cursisten <strong>be</strong>tekent jaarlijks ookmeer financiële middelen: 10,4 miljard frank in<strong>2000</strong>. Tussen 1990 en <strong>2000</strong> steeg dit budget met5,4 miljard. Het budget dat de Vlaamse overheiduittrok voor het afstandsonderwijs kende tussen1990 en 1992 een halvering.Deze op het eerste gezicht spectaculaire daling isevenwel te wijten aan de overheveling van de budgetten‘open hoger onderwijs’ van het afstandsonderwijsnaar het hoger onderwijs.In dezelfde ‘sector’ is tussen 1998 en <strong>2000</strong> eenopmerkelijke verhoging van de middelen merkbaar.Door de vernieuwingen die binnen het <strong>be</strong>geleidindividueel studeren (BIS, het vroegere afstandsonderwijs)werden aangevat (b.v. elektronisch leerplatformvia internet), kon een groter aantal cursistenaangetrokken worden en dit ondermeer als gevolgvan een professioneel uitgewerkte marketingcampagne.Tevens werden nieuwe cursussen ontwikkelden werden <strong>be</strong>staande cursussen herwerkt.204VRIND <strong>2000</strong>


V OOR MEER INFORMATIEBOLLENS J., VLEUGELS I., DE VOS H., VER-HAEGHE J. (<strong>2000</strong>a), Studiekosten in het basisonderwijs.Wat het kost om schoolgaande kinderente heb<strong>be</strong>n, HIVA-K.U.LeuvenBOLLENS J., GROENEZ S., VLEUGELS I., VER-HAEGHE J., ACKAERT L. (<strong>2000</strong>b), Studiekostenin het hoger onderwijs. Wat het kost om deel tenemen aan het hogeschool- en universitair onderwijs,HIVA-K.U.Leuven, 136 pp.MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEEN-SCHAP, DEPARTEMENT ONDERWIJS, AFDE-LING BEGROTING EN GEGEVENSBEHEER(<strong>2000</strong>). Vlaamse onderwijsindicatoren in internationaalperspectief – editie 1999. Brussel: Ministerie vande Vlaamse Gemeenschap, departement Onderwijs.OECD (<strong>2000</strong>). Education at a Glance. OECDIndicators. Parijs: OECD.TIMSS INTERNATIONAL STUDY CENTER.THE LYNCH SCHOOL OF EDUCATION ATBOSTON COLLEGE (<strong>2000</strong>). IEA’s ThirdInternational Mathematics and Science Study 1999.Achievement Report Mathematics. Boston: Centerfor the Study of Testing, Evaluation and EducationalPolicy.TIMSS INTERNATIONAL STUDY CENTER. THELYNCH SCHOOL OF EDUCATION AT BOS-TON COLLEGE (<strong>2000</strong>). IEA’s Third InternationalMathematics and Science Study 1999. AchievementReport Science. Boston: Center for the Study ofTesting, Evaluation and Educational Policy.MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP,DEPARTEMENT ONDERWIJS, Statistisch Jaarboekvan het Vlaams Onderwijs, schooljaar 1999-<strong>2000</strong>.De personeelsgegevens van de universiteiten wordengeleverd door de Vl.I.R. (Vlaamse InteruniversitaireRaad) en komt tot stand dankzij de medewerkingvan alle Vlaamse universiteiten, in het bijzonder dedienst Statistiek en de Personeelsdienst van hetLimburgs Universitair Centrum, en van de volgendeonderzoeksinstellingen: Fonds voor WetenschappelijkOnderzoek (FWO-<strong>Vlaanderen</strong>), Instelling voorWetenschap en Technologie (IWT) en VlaamsInstituut voor Biotechnologie (VIB).De studiekosten in het basis- en hoger onderwijs zijngebaseerd op een recent onderzoek van het HIVAm.m.v. de Vakgroep Onderwijskunde van de R.U.Gentin opdracht van het departement onderwijs.NIS - Ar<strong>be</strong>idskrachtenenquêteOnderwijs en vorming 205


9. Wetenschapen technologieBlikvangers• In <strong>2000</strong> maakte de Vlaamse overheid 45,6 miljard frank vrij voor de ondersteuning van wetenschap entechnologie. Dit <strong>be</strong>tekent een trendbreuk met het sterke groeiritme van de voorbije jaren.• In <strong>2000</strong> ging 0,61% van het Vlaamse Bruto Binnenlands Product per Regio naar O&O. Hiermee blijfthet Vlaamse Gewest onder het gemiddelde peil van de vijf <strong>be</strong>langrijkste handelspartners (0,77% in1998).• Het postdoctoraal onderzoek kent aan de Vlaamse universiteiten traditioneel een grote achterstand,maar dit aspect wordt thans door het <strong>be</strong>leid onderkend.• O&O wordt in het <strong>be</strong>drijfsleven vooral verricht in de sectoren informatietechnologie en biotechnologie.206VRIND <strong>2000</strong>


9.1 Kredieten voor wetenschappelijkonderzoekHet wetenschaps<strong>be</strong>leid komt onder de loep aan de hand van de budgettendie de Vlaamse overheid vrijmaakt. Ook de ondersteuning vanuit de federaleen de Europese overheden komt in kaart, wat toelaat de publieke <strong>be</strong>stedingvoor Onderzoek & Ontwikkeling in <strong>Vlaanderen</strong> te vergelijken met de<strong>be</strong>stedingen bij de vijf <strong>be</strong>langrijkste handelspartners. Bijzondere aandacht iser voor de evolutie van het niet-gerichte of fundamentele onderzoek aan deuniversiteiten, een terrein van onderzoek dat de Vlaamse overheid wil versterken.Eveneens is er aandacht voor middelen die de overheid en het<strong>be</strong>drijfsleven vrijmaakt om de research in de industrie te ondersteunen.Dezeregering heeft bij haar aantreden een evaluatie afgekondigd van het wetenschaps-en technologisch innovatie<strong>be</strong>leid. Tijdens de evaluatie bleven dekredieten op hetzelfde niveau. Het is deze <strong>be</strong>leidsoptie die terug te vindenis in de statistieken.Het leeuwendeel van de <strong>be</strong>groting is <strong>be</strong>stemd voorde werking van de universiteiten en daarmee gelijkgesteldeinstellingen. In tweede orde volgt het‘industrieel onderzoek’ of het ‘onderzoek met eeneconomische finaliteit’. De aangroei van de <strong>be</strong>toelagingvoor dit type onderzoek ligt iets onder hetgemiddelde groeitempo. Dit laatste geldt ook voorde kredieten <strong>be</strong>stemd voor het ‘algemene wetenschaps<strong>be</strong>leid’.Het ‘niet-gerichte onderzoek’ daarentegenkent het afgelopen jaar een sterke budgetstijging.Ook de kleinere kredietposten zoals het‘<strong>be</strong>leidsondersteunend onderzoek en sectorale initiatieven’en het onderzoek van ‘wetenschappelijkeinstellingen of van andere overheidsdiensten’ vertoneneen sterkere dan gemiddelde groei.Het Vlaamse budget voor wetenschaps<strong>be</strong>leid van45,6 miljard frank ging voor bijna de helft naar‘onderzoek en ontwikkeling’ (O&O). In vergelijkingmet 1999 <strong>be</strong>tekent dit een stijging van de kredietenvoor onderzoek en ontwikkeling van 800miljoen frank. In de jaren daarvoor <strong>be</strong>droeg de jaarlijksestijging telkens om en bij de 2 miljard frank.Niet alleen de Vlaamse maar ook de federale en deEuropese overheid maken publieke middelen vrijvoor onderzoek en ontwikkeling. Samen leverde datin <strong>2000</strong> een <strong>be</strong>drag op van 36,4 miljard frank. HetVlaamse aandeel steeg hierin van 56% in 1995 naar66% in 1999 en <strong>2000</strong>.VLAAMS BUDGET VOOR WETENSCHAPSBELEID1995 1996 1997 1998 1999 <strong>2000</strong>Budget voor wetenschap, technologie en innovatie ('eigenlijke' <strong>be</strong>groting) 8,8 11,0 13,2 15,2 17,4 17,3% van totale <strong>be</strong>groting 1,7 2,1 2,4 2,7 2,9 2,8Horizontaal Begrotingsprogramma Wetenschaps<strong>be</strong>leid 32,6 36,0 38,1 40,9 44,4 45,6% van totale <strong>be</strong>groting 6,3 6,8 6,9 7,2 7,5 7,49.1 Evolutie budget voor wetenschaps<strong>be</strong>leid, technologie en innovatie en als onderdeel van de <strong>be</strong>groting van de Vlaamse regering, in miljard BEF, van 1995 tot<strong>2000</strong>. Bron: AWI, Vlaamse <strong>be</strong>groting <strong>2000</strong>, APS-<strong>be</strong>werking. 090100Wetenschap en technologie 207


In 1995 ging 0,52% van het Vlaamse BrutoBinnenlands Product per Regio naar O&O.Dit steeg tot 0,63% in 1999. In <strong>2000</strong> zien we eenlichte daling tot 0,61%. Het Vlaamse Gewest blijftonder het gemiddelde peil van de vijf <strong>be</strong>langrijkstehandelspartners (0,77% in 1998).EVOLUTIE VERDELING BUDGET WETENSCHAPBELEID1999 <strong>2000</strong> INDEXWetenschappelijke instellingen, departementale diensten en VOI's 1.838,5 2.332,5 127Beleidsondersteunend onderzoek en sectorale initiatieven 1.597,3 1.767,9 111Niet-gericht onderzoek aan de universiteiten 6.338,5 6.833,8 108Werking universiteiten en gelijkgestelde instellingen 23.612,3 24.257,8 103Industrieel onderzoek 8.982,9 8.668,4 96Algemeen wetenschaps<strong>be</strong>leid 2.065,4 1.770,5 86Totaal 44.434,9 45.630,9 1039.2 Evolutie verdeling budget Wetenschaps<strong>be</strong>leid, van 1999 tot <strong>2000</strong>, in lopende prijzen in miljoenen BEF. Index 1999 = 100.Bron: AWI en APS-<strong>be</strong>werking. 090102VERDELING BUDGET WETENSCHAPSBELEIDOVERHEIDSKREDIETEN VOOR ‘O&O’algemeen wetenschaps<strong>be</strong>leid4%wetenschappelijkeinstellingen enoverheidsdiensten5%<strong>be</strong>leidsondersteunend onderzoeken sectoraal initiatieven4%40%30090105niet-gerichtonderzoek2015%10industrieelonderzoek19%werkinguniversiteitenen gelijkgesteldeinstellingen53%9.3 Verdeling Vlaams budget voor Wetenschaps<strong>be</strong>leid (45,6 miljard BEF).Bron: AWI.09010101995 1996 1997 1998 1999 <strong>2000</strong>9.5 Evolutie in de O&O-overheidskredietenvoor <strong>Vlaanderen</strong>, België en devijf <strong>be</strong>langrijkste handelspartners in %van het Bruto Binnenlands Produkt (perEU-kredietenFederale overheidVlaamse overheidRegio), van 1995 tot <strong>2000</strong>. De in aanmerking genomen publieke O&O-middelenzijn opgebouwd uit de som van de <strong>be</strong>toelaging door de <strong>be</strong>voegdeoverheden van het land en van de (geschatte) return van de middelen vande Europese Kaderprogramma's. De cijfers voor <strong>Vlaanderen</strong> en voorBelgië gaan uit van een O&O-aandeel van 25% in de werkingstoelage voorde universiteiten. Bron: VRWB.VLAAMSE PUBLIEKE MIDDELEN VOOR ONDERZOEK EN ONTWIKKELING1995 1996 1997 1998 1999 <strong>2000</strong>Krediet 14,4 17,4 19,3 21,0 23,4 24,2Toename 3,0 1,9 1,7 2,4 0,89.4 Evolutie van de overheidskredieten voor 'Onderzoek en Ontwikkeling' (O&O), in miljard BEF, van 1995 tot <strong>2000</strong>. Bron: AWI.090103208VRIND <strong>2000</strong>


OVERHEIDSKREDIETEN VOOR O&O1,20901051,00,80,60,40,201995 1996 1997 1998 1999 <strong>2000</strong>9.6 Evolutie in de O&O-overheidskredietenvoor <strong>Vlaanderen</strong>, België en deBelgië (25%)<strong>Vlaanderen</strong> (25%)vijf <strong>be</strong>langrijkste handelspartners in %Duitslandvan het Bruto Binnenlands Produkt (per Verenigd KoninkrijkRegio), van 1995 tot <strong>2000</strong>. De in aanmerkingFrankrijkgenomen publieke O&O-middelen zijnItaliëopgebouwd uit de som van de <strong>be</strong>toelagingNederlanddoor de <strong>be</strong>voegde overheden van het land envan de (geschatte) return van de middelen van de Europese Kaderprogramma's.De cijfers voor <strong>Vlaanderen</strong> en voor België gaan uit van eenO&O-aandeel van 25% in de werkingstoelage voor de universiteiten.Bron: VRWB.Wetenschap en technologie 209


9.2 Universitair onderzoekUAntwerpen14%WERKINGSUITKERINGEN UNIVERSITEITENVUBrussel13%RUGent30%LUC3%KUB1%KULeuven38%9.7 Verdeling van 20,2 miljard BEF 'universitaire werkingstoelagen' in<strong>2000</strong>. Bron: AWI.7O&O-KREDIETEN UNIVERSITEITEN090<strong>2000</strong>90201De basisfinanciering van de universiteiten engelijkgestelde instellingen steunt voornamelijk opde jaarlijkse enveloppe voor ‘universitaire werkingstoelagen’.Dit zijn middelen waaruit de universiteitenkunnen putten voor onderwijs, onderzoek enwetenschappelijke dienstverlening. Voor <strong>2000</strong> werdeen werkingstoelage van 20,2 miljard frank voorzien,met nog een aanvullende toelage van 890miljoen frank.O&O aan de universiteiten wordt door de Vlaamseoverheid gefinancierd uit twee bronnen. De eerstebron <strong>be</strong>staat uit een kwart van de werkingskredietenen van de aanvullende toelage. Voor <strong>2000</strong> is deze‘eerste geldstroom’ goed voor 5,9 miljard frank.De ‘tweede geldstroom’ wordt gefinancierd doorhet ‘Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-<strong>Vlaanderen</strong>’ (FWO), het ‘Bijzonder Onderzoeksfonds’(BOF) en de specialisatie<strong>be</strong>urzen van het‘Instituut voor de aanmoediging van Innovatie doorWetenschap en Technologie in <strong>Vlaanderen</strong>’ (IWT).In <strong>2000</strong> gaat het om een <strong>be</strong>drag van ruim 6,8miljard frank. Deze kredietlijn verdub<strong>be</strong>lde bijnasinds 1995. De ‘eerste geldstroom’ nam nauwelijkstoe.65NIET-GERICHT ONDERZOEK AAN DE UNIVERSITEITEN090202432101995 1996 1997 1998 1999 <strong>2000</strong>9.8 Evolutie O&O-kredieten voor universiteiten, 1ste geldstroomin lopende prijzen in miljard BEF van 1995 tot <strong>2000</strong>. 2de geldstroomDe '1ste geldstroom' omvat O&O-kredieten uit dewerkings- en andere toelagen aan de universiteiten.De '2de geldstroom' is de som van FWO, BOF en IWT-subsidies.Bron: AWI.1995 1999 <strong>2000</strong>9.9 Evolutie van de componentenvan het niet-gericht onderzoek aande universiteiten, in lopende prijzenin miljard BEF van 1995 tot <strong>2000</strong>.Bron: AWI.FWO-<strong>Vlaanderen</strong>Bijzonder OnderzoeksfondsIWT-specialisatie<strong>be</strong>urzen210VRIND <strong>2000</strong>


FWO-MANDATENBESTANDONDERZOEKERS PER WETENSCHAPSSECTOR60009020314009020450012040010030020080100600401991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999209.10 Evolutie van het mandaten<strong>be</strong>stand(cijfers op 1 okto<strong>be</strong>r van 1991 tot 1999).Bron: Speurgids 1999 F.W.O.-<strong>Vlaanderen</strong>.Aspirant-doctorandiPostdoctoraalonderzoekersBinnen de ‘tweede geldstroom’ is het BOF-krediethet meest gestegen, op afstand gevolgd door deIWT-specialisatie<strong>be</strong>urzen en de FWO-toelage.BOF-kredieten laten de universiteiten toe een eigenonderzoeks<strong>be</strong>leid uit te stippelen en te financieren.Ten dele werd de toename van het BOF-kredietgespijsd uit vrijgekomen middelen van het‘Programma Beleidsgericht Onderzoek’ dat zelf eenaanzienlijke kredietvermindering kende, van 400miljoen frank in 1999 naar 250 miljoen frank in<strong>2000</strong>. Deze heroriëntering van middelen kadert inhet <strong>be</strong>leid van de regering om enerzijds een vereenvoudigingvan het aantal initiatieven door te voeren,en anderzijds om het fundamentele onderzoek aande universiteiten te versterken.De verhoogde toelage aan het Fonds voorWetenschappelijk Onderzoek leidde er wel toe datvanaf 1996 jaarlijks ongeveer 150 aspirant-doctorandikunnen aangetrokken worden met een <strong>be</strong>urs voorvier jaar. Streefdoel is een <strong>be</strong>stand van 600 doctorandi,wat in lijn ligt met de opgang sinds 1995.Overigens is ook de toename van het aantal‘post-doctoraal onderzoekers’ opmerkelijk.Streefdoel is hier om over een langere periode 525‘post-docs’ te kunnen financieren met een instroomvan 100 per jaar. De volwaardige uitbouw van hetpostdoctorale niveau, vaak de meest productieveperiode in een onderzoekscarrière, kent aan deVlaamse universiteiten traditioneel een groteachterstand.De meeste Aspirant-doctorandi <strong>be</strong>kwamen zich inde exacte of natuurwetenschappen, gevolgd door demedische wetenschappen. Het zijn ook de richtingendie het grootste aantal Postdoctoraal Onderzoekerstewerkstellen.0Natuur- enExacteWetenschappenMedischeWetenschappenCultuur- entaalwetenschappen9.11 Verdeling Aspirant-doctorandien postdoctoraal Onderzoekers perwetenschapssector. Cijfers op 1/10/99.Bron: F.W.O.-<strong>Vlaanderen</strong>.Gedrags- enmaatschappijwetenschappenBiologischeWetenschappenToegepasteWetenschappenAspirant-doctorandiPostdoctoraalonderzoekersVrouwelijke FWO-mandaathouders blijven ondankseen inhaal<strong>be</strong>weging in de minderheid. Een aantalmaatregelen moet de combinatie van een gezinslevenmet een wetenschappelijke loopbaan makkelijkermaken, zoals uitstel van het mandaat met 1 jaar,ouderschaps- en palliatief verlof.Naast mandaten voor individuele onderzoekersvoorziet het FWO-<strong>Vlaanderen</strong> ook in ‘onderzoeksprojecten’ter stimulering van intra- of interdisciplinaironderzoek. Vooral de exacte en de medischewetenschappen zijn hier koplopers.Parallel met de continue budgetstijging voor ‘IWTspecialisatie<strong>be</strong>urzen’groeit ook het aantal <strong>be</strong>urzen.Het IWT maakt hierbij het onderscheid tussen de‘eerste termijn<strong>be</strong>urs’, die in principe voor twee jaartoegekend wordt, en de ‘tweede termijn<strong>be</strong>urs’, dieeen verlenging van eveneens twee jaar omvat. InAANDEEL VROUWELIJKE FWO-MANDAATHOUDERS1997 1998 1999Aspirant 41 41 42Postdoctoraal Onderzoeker 30 33 34Onderzoeksleider / -directeur 11 12 139.12 Evolutie van het aandeel vrouwelijke FWO-mandaathouders (uitgezonderdhouders van een Bijzondere Doctoraats<strong>be</strong>urs), van 1997 tot 1999, in %.Bron: F.W.O.-<strong>Vlaanderen</strong>. 090205Wetenschap en technologie 211


1999 wordt, met 572 toegekende <strong>be</strong>urzen geteldover de 4 jaren, opnieuw een recordaantalgevestigd. Dit <strong>be</strong>tekent dat vrijwel twee op de drieaangevraagde <strong>be</strong>urzen ook toegekend wordt.ONDERZOEKSPROJECTEN PER WETENSCHAPSSECTORCultuur- en taalwetenschappen7%Gedrags- enmaatschappijwetenschappen8%Natuur- enExacteWetenschappen31%ToegepasteWetenschappen11%BiologischeWetenschappen13%MedischeWetenschappen30%9.13 Aandeel per wetenschapssector in toegekende kredieten vooronderzoeksprojecten in 1999 (totaal krediet: 704 miljoen frank).Bron: F.W.O.-<strong>Vlaanderen</strong>.IWT-BURSALEN90080070060050040030020010001991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 19999.14 IWT-specialisatie<strong>be</strong>urzen: evolutie vanhet totale aantal kandidaten en toegekende<strong>be</strong>urzen, van 1991 tot 1999.Bron: IWT-activiteitenverslag 1999, p.37.N kandidatenN bursalen212VRIND <strong>2000</strong>


9.3 Onderzoekin de industrieVoor <strong>2000</strong> werd het Vlaamse overheidskrediet voor‘onderzoek en ontwikkeling van nieuwe technologieënten <strong>be</strong>hoeve van het <strong>be</strong>drijfsleven’ <strong>be</strong>groot op8,7 miljard frank. Dit is dub<strong>be</strong>l zoveel als in 1995.De <strong>be</strong>langrijkste gegadigden zijn het IWT, het daarmeeverbonden ‘Fonds tot <strong>be</strong>vordering van hetIndustrieel Onderzoek in <strong>Vlaanderen</strong>’ en deVlaamse onderzoeksinstellingen.Tot deze laatste groep <strong>be</strong>horen het ‘InteruniversitairMicro-Electronica Centrum’, de ‘Vlaamse Instellingvoor Technologisch Onderzoek’ en het ‘Vlaamsinteruniversitair Instituut voor Biotechnologie’.Vermeldenswaard is ook het in 1997 opgestarte programma‘Strategische Technologieën voor de <strong>be</strong>vorderingvan Welzijn en Welvaart’. Dit programmagroepeert het risicovol technologisch onderzoek van<strong>be</strong>lang voor de Vlaamse economie en samenleving.Het Vlaamse Gewest <strong>be</strong>steedt 1,16% van hetBBP(R) aan O&O, terwijl dit voor Nederland2,12% is. Hierbij moet wel aangestipt worden dat devraagstelling niet in elk land op dezelfde manier<strong>be</strong>grepen werden, zodat de vergelijking enigszinsmank loopt.De ‘O&O-enquête 1996-97’ peilde bij 321 O&Oactieve<strong>be</strong>drijven in <strong>Vlaanderen</strong>.In 1997 was gemiddeld 5% van de omzet van de<strong>be</strong>drijven in de steekproef <strong>be</strong>stemd voor O&O; indoorsnee was 9% van het personeel <strong>be</strong>last metO&O. Kenmerkend voor de regio (en voor België)is dat de O&O-activiteiten sterk geconcentreerd zijn3.0002.5002.0001.5001.0005000VLAAMS KREDIET VOOR INDUSTRIEEL ONDERZOEKFIOVIWTIMECVITOVIBSTWWIWT-HOBUSTV0903009.15 Verdeling Vlaamse openbare middelen voor industrieel onderzoekvoor <strong>2000</strong>, in miljoen BEF. Bron: Speurgids <strong>2000</strong>.Uitgaven voor O&Oals % van de omzetO&O-personeel als % vande totale tewerskstellingO&O-INTENSITEIT1992 1995 1996 19974% 3% 4% 5%9% 9% 8% 9%Interfacediensten9.16 O&O-intensiteit naar uitgaven en tewerkstelling.Schattingen op basis van een steekproef bij O&O-actieve <strong>be</strong>drijven.Bron: IWT. 090301O&O PER TECHNOLOGIESECTORAANTAL BEDRIJVEN AANDEEL IN O&O-UITGAVEN (%) AANDEEL IN O&O-PERSONEEL (%)Biotechnologie 17 37,8 27,6Informatietechnologie/telecom 56 32,5 34,3Sectorale industriële technologieën 45 7,2 12,6Materiaaltechnologie 36 5,5 7,3Industriële basistechnologieën 28 0,2 2,9Energie 4 0,1 0,1Milieu 7 0,1 0,29.17 O&O per technologiesector. Resultaten van de <strong>be</strong>vraging bij 321 O&O-actieve <strong>be</strong>drijven in <strong>Vlaanderen</strong>, periode 1996-1997; 195 <strong>be</strong>drijven konden in eentechnologiesector volgens de TII-classificatie, gehanteerd door de Europese Technologie Transfer organisaties, gealloceerd worden. Bron: IWT.090302Wetenschap en technologie 213


in de grote <strong>be</strong>drijven. De grootste <strong>be</strong>steder vertegenwoordigt35% van de totale gerapporteerdeO&O-uitgaven en 21% van het O&O-personeel.De top tien van de 321 <strong>be</strong>drijven is goed voorrespectievelijk 84% en 69%. De meest frequent aangeduidekerntechnologie is de informatietechnologie.Daarnaast springt de biotechnologie in het oog.V OOR MEER INFORMATIE• IWT-activiteitenverslag ‘99, IWT.• Kleinknecht A.H. & Wunderink S.R., Innovatie in<strong>Vlaanderen</strong>. Een exploratie op basis van deCommunity Innovation Survey. Rapport aan hetInstituut voor Wetenschap en Techniek (IWT) ,Delft, februari <strong>2000</strong>.• Speurgids <strong>2000</strong>. Wetenschap, Technologie en Innovatie,Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AWI,<strong>2000</strong>.• Veugelers R., Inhoudelijke analyse van de O&Oenquête<strong>Vlaanderen</strong> 1998, K.U.Leuven,FETEW/DTEW, IWT-rapport 2/00, feb. <strong>2000</strong>• VRWB, VRWB-Boodschap <strong>2000</strong>.Bijzondere dank aan:AWI: Greta VervlietIWT: Jan Larosse, Marc PolletVRWB: Daniëlle Raspoet214VRIND <strong>2000</strong>


10. WerkgelegenheidDe Vlaamse regering wil komen tot duurzame werkgelegenheid.Daartoe heeft men voor de komende jaren een aantal kwantitatieve enkwalitatieve doelstellingen <strong>be</strong>paald. We zetten vooreerst de aanbodkantvan de ar<strong>be</strong>idsmarkt in de kijker: hoe groot is de <strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volking?Vervolgens wordt de vraagzijde geschetst: hoeveel ar<strong>be</strong>idsplaatsenheeft het Vlaamse Gewest te bieden? Tot slot komen de onevenwichtenop de ar<strong>be</strong>idsmarkt aan bod en het overheidsoptreden.De Vlaamse regering heeft zich tot doel gesteld de werkzaamheidsgraadop te drijven en tegen het einde van de legislatuur op hetzelfdeniveau te brengen als Duitsland en Nederland. Een hele reeks maatregelen,al dan niet in samenwerking met Europa en de federale regering,moet werklozen meer kansen op een job geven of aanporren totde overstap naar het ar<strong>be</strong>idscircuit. Waar mogelijk peilen we naar deslaagpercentages van deze programma’s.De meest directe manier om werklozen aan jobs te helpen, is natuurlijkhet creëren van ar<strong>be</strong>idsplaatsen. De klassieke ‘nepstatuten’ wordenhervormd tot reguliere banen. De focus verschuift naar invoeg<strong>be</strong>drijvenen sociale werkplaatsen, PWA-programma’s en dienstenbanen. Wemeten hier een sterke groei in het aantal jobs.Tot slot promoot de Vlaamse overheid de herverdeling van het werk vialoopbaanonderbreking en deeltijds werken. Het aantal ingediendedossiers vormt hierbij een indicatie van het succes van deze maatregelen.Werkgelegenheid 215


Blikvangers• De <strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volking is de voorbije 10 jaar alsmaar in omvang toegenomen en prognoses geven aandat dit zal aanhouden tot 2010. Toch blijft de activiteitsgraad in het Vlaamse Gewest met 66,2% in1999 laag in vergelijking met het EU-gemiddelde en de cijfers die onze directe buurlanden kunnenvoorleggen.• De werkzaamheidsgraad in het Vlaamse Gewest gaat in stijgende lijn en kwam anno 1999 op 62,6%.Hiermee komt de Vlaamse werkzaamheidsgraad een stapje dichter bij de 65% die de Vlaamse overheidzich aan het eind van haar legislatuur heeft gesteld.• In de loop van de jaren ’90 versnelt de werkgelegenheidsgroei in het Vlaamse Gewest. De aanzienlijkestijging van het aantal banen in loondienst in de tertiaire sector speelt hierbij een doorslaggevende rol.• De trend naar een flexi<strong>be</strong>le ar<strong>be</strong>idsmarkt zet zich anno 1999 verder door. Terwijl in 1990 amper 5 op100 werknemers in het Vlaamse Gewest tijdelijke ar<strong>be</strong>idsprestaties verrichtten, waren er dat in 1999haast 10 op 100. Ook deeltijds werken wint aan <strong>be</strong>lang: in 1996 werkten er 17 op 100 loontrekkendendeeltijds; in 1999 waren er dat reeds 20 op 100.• De dalende tendens in de werkloosheid zette zich in 1999 verder door. In vergelijking met 1998 teldehet Vlaamse Gewest 22.026 niet-werkende werkzoekenden minder. Vooral laaggeschoolde en langdurigwerklozen zien hun rangen uitdunnen. In internationale context doet de Vlaamse werkloosheidsgraad(ILO-definitie) het met 5,4% in 1999 zeer goed. Enkel Nederland doet het <strong>be</strong>ter met 3,6%.• Een <strong>be</strong>langrijke paradox tegen de achtergrond van dalende werkloosheid en versnelde werkgelegenheidsgroeiblijft het toenemend aantal knelpuntvacatures die maar niet tijdig ingevuld geraken.216VRIND <strong>2000</strong>


10.1 Anatomie ar<strong>be</strong>idsmarktBevolking op<strong>be</strong>roepsactieve leeftijdDe <strong>be</strong>volking op <strong>be</strong>roepsactieve leeftijd (15-64 jaar)valt uiteen in 3 grote categorieën: de werkenden, dewerklozen en de niet-<strong>be</strong>roepsactieven. De eerste 2vormen samen de <strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volking.1 Beroeps<strong>be</strong>volkingHet voorbije decennium is de <strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volking inomvang toegenomen. Dit is vooral toe te schrijvenaan de stijgende participatie van de vrouwen op dear<strong>be</strong>idsmarkt. Het participatiepatroon van de mannenwijzigde de afgelopen 10 jaar immers zeer weinig.Naast het participatie-effect speelt ook de toenemendeomvang van de totale <strong>be</strong>volking tussen 15en 64 jaar een rol. In de jaren’90 steeg de <strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volkingmet 50.000 mannen en 21.000 vrouwen.Prognoses geven aan dat de <strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volking zalblijven toenemen tot 2010. Tussen <strong>2000</strong> en 2010zal de <strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volking afnemen met 63.000 eenhedentengevolge van de demografische ontwikkelingen.Ook in de daaropvolgende decennia zal dedemografische evolutie voor een verdere afnamezorgen. Tijdens de periode <strong>2000</strong>-2010 zal dedaling van de <strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volking nog ruimschootsgecompenseerd worden door het vrouwelijk participatie-effect.Nadien wordt dit effect te klein om deomvangrijke demografische verschuivingen ongedaante maken.2 Niet-<strong>be</strong>roepsactievenTussen 1990 en 1998 nam het aantal niet-<strong>be</strong>roepsactievenmet bijna 180.000 personen of 11,5% af.Deze vermindering komt bijna volledig op rekeningvan de huisvrouwen die hun rangen metzeker een derde zagen inkrimpen. Daarnaast waser ook, tussen 1990 en 1994, een aanzienlijkeBEVOLKING OP BEROEPSACTIEVE LEEFTIJD15-24 JAAR 25-49 JAAR 50-64 JAAR 15-64 JAARTotale <strong>be</strong>volking op <strong>be</strong>roepsactieve leeftijd (1) = (2) + (5) Mannen 366 1.118 508 1.993Vrouwen 352 1.079 510 1.940Totaal 718 2.197 1.018 3.933Beroeps<strong>be</strong>volking (2) = (3) + (4) Mannen 149 1.070 268 1.487Vrouwen 126 852 138 1.115Totaal 275 1.921 406 2.602Personen met een <strong>be</strong>trekking* (3) Mannen 131 1.032 258 1.422Vrouwen 107 802 132 1.041Totaal 238 1.834 390 2.462Werkloze personen* (4) Mannen 19 37 10 65Vrouwen 19 50 7 75Totaal 37 87 16 140Niet-actieve <strong>be</strong>volking* (5) Mannen 217 49 240 506Vrouwen 227 227 371 825Totaal 444 276 612 1.33110.1 Socio-economische situatie van de <strong>be</strong>volking op <strong>be</strong>roepsactieve leeftijd, naar geslacht en leeftijd, x 1.000, 1999.Bron: NIS EAK; VDAB (<strong>be</strong>werking Steunpunt WAV). * Volgens ILO-definitie.Werkgelegenheid 217


3.0002.5002.0001.500BEROEPSBEVOLKINGdaling van het aantal leerlingen en studenten. Deafname werd nog enigszins getemperd door eentoename van het aantal gepensioneerden enar<strong>be</strong>idsongeschikten.Ar<strong>be</strong>idsmarktindicatoren1 Activiteitsgraad1.00050001996 1997 1998 199910.2 Evolutie van de <strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volking, naarwerkenden en werklozen (ILO)*, x 1.000, van1996 tot 1999. Bron: NIS EAK (<strong>be</strong>werkingSteunpunt WAV).werklozenwerkenden* Volgens ILO zijn werklozen = personen zonder <strong>be</strong>trekking die werk zoeken,daarvoor concrete stappen heb<strong>be</strong>n gezet gedurende de voorbije 4 weken enbovendien binnen de 2 weken kunnen <strong>be</strong>ginnen werken.Vlamingen, en Belgen in het algemeen, hadden in1999 nog steeds een activiteitsgraad die onder hetEU-gemiddelde lag. In dat jaar waren er in hetVlaamse Gewest 2 van de 3 inwoners op <strong>be</strong>roepsactieveleeftijd (15-64 jaar) daadwerkelijk actief op dear<strong>be</strong>idsmarkt. In de buurlanden waren er dat gemiddeld7 op 10. De verklaring voor de lagereBelgische cijfers is reeds enige tijd gekend: langs deene kant is er de steeds latere intrede van de jongerenop de ar<strong>be</strong>idsmarkt en langs de andere kant eenvervroegde uitstroom van de ouderen.PROJECTIE BEROEPSBEVOLKING1989-1997 <strong>2000</strong>-2010 2010-2020 2020-2030Mannen Demografisch effect +50 -24 -78 -88Participatie-effect -12 +20 -2 -1Evolutie <strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volking +38 -4 -80 -89Vrouwen Demografisch effect +21 -39 -76 -78Participatie-effect +136 112 +52 +19Evolutie <strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volking +157 +73 -24 -59Totaal Demografisch effect +71 -63 -154 -166Participatie-effect +124 +132 +50 +18Evolutie <strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volking +195 +69 -104 -14810.3 Evolutie van de <strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volking, naar geslacht, naar demografisch en participatie-effect, x 1.000, van 1989 en projectie tot 2030.Bron: NIS EAK, Planbureau (<strong>be</strong>werking Steunpunt WAV).NIET-BEROEPSACTIEVEN1990 1994 1998X 1.000 % X 1.000 % X 1.000 %Onderwijs 481,1 30,8 456,6 32,2 458,9 33,2Gepensioneerd 293,2 18,8 314,7 22,2 305,3 22,1Ar<strong>be</strong>idsongeschikt 96,4 6,2 114,4 8,1 124,5 9,0Huishouding 600,2 38,4 446,6 31,5 380,1 27,5Andere 90,5 5,8 86,3 6,1 112,3 8,1Totaal 1.561,4 100,0 1.418,6 100,0 1.381,1 100,010.4 Evolutie en structuur van de niet-<strong>be</strong>roepsactieve <strong>be</strong>volking tussen 15 en 64 jaar, van 1990 tot 1998. Bron: NIS EAK.218VRIND <strong>2000</strong>


ACTIVITEITSGRAADVLAAMS WAALS BRUSSELS HOOFD- BELGIË DUITSLAND FRANKRIJK NEDERLAND EU3* EU15GEWEST GEWEST STEDELIJK GEWESTMannen 15-24 jaar 40,8 35,0 33,3 38,2 53,9 39,8 67,4 49,7 50,925-49 jaar 95,6 92,4 89,3 94,0 94,1 95,3 94,3 94,5 93,650-64 jaar 52,7 52,4 58,2 53,1 64,9 57,5 66,1 62,6 64,615-64 jaar 74,6 71,7 71,9 73,4 79,3 75,5 82,6 78,3 78,0Vrouwen 15-24 jaar 35,6 29,5 26,5 32,7 47,6 32,5 68,1 43,5 43,725-49 jaar 78,9 73,0 74,1 76,6 77,4 79,7 75,5 78,1 73,450-64 jaar 27,1 29,3 39,5 28,9 44,6 45,6 36,3 44,1 40,815-64 jaar 57,5 53,8 56,9 56,2 62,9 62,2 64,4 62,8 59,1Totaal 15-24 jaar 38,2 32,3 29,8 35,5 50,8 36,1 67,7 46,6 47,325-49 jaar 87,4 82,8 81,7 85,4 85,9 87,4 85,1 86,4 83,550-64 jaar 39,9 40,6 48,5 40,9 54,8 51,4 51,4 53,3 52,515-64 jaar 66,2 62,8 64,3 64,9 71,2 68,8 73,6 70,5 68,610.5 Activiteitsgraad naar geslacht en leeftijd, regionale en internationale vergelijking, in %, 1999. Bron: Eurostat LFS; NIS EAK (<strong>be</strong>werking Steunpunt WAV).* EU3 = Duitsland, Frankrijk en Nederland.2 WerkzaamheidsgraadHet Vlaamse Gewest heeft een <strong>be</strong>duidend hoger percentagewerkenden in de groep 15 tot 64 jaar(<strong>be</strong>roepsactieve leeftijd) dan in de overige gewesten.Het Vlaamse Gewest komt zelfs uit boven het EU15-gemiddelde. Het verschil met het gemiddelde van dedrie buurlanden is teruggebracht tot 1,2 procentpunt.De werkzaamheid verschilt aanzienlijk naargelanghet geslacht, het opleidingsniveau en de leeftijd. Netals de voorbije jaren werken er nog steeds meermannen dan vrouwen, maar de kloof wordt wel kleiner.De werkzaamheidsgraad bij de hooggeschooldenblijft op een hoog niveau. De laaggeschooldenzijn weliswaar aan een inhaaloperatie <strong>be</strong>gonnenmaar het verschil tussen <strong>be</strong>ide groepen blijft groot.Bij de jongeren en de ouderen is de voorbije jarende werkzaamheidsgraad gestegen, maar blijft tochnog altijd hangen onder het Europese gemiddelde.De leeftijdscategorie 25 tot 49 jaar scoort hoger danhet Belgisch of Europees gemiddelde.WERKZAAMHEIDSGRAADVLAAMS WAALS BRUSSELS HOOFD- BELGIË DUITSLAND FRANKRIJK NEDERLAND EU3* EU15GEWEST GEWEST STEDELIJK GEWESTMannen 15-24 jaar 35,7 25,2 22,1 31,0 48,6 29,9 62,9 42,6 42,225-49 jaar 92,3 84,1 75,6 88,1 87,1 86,7 92,3 87,5 87,050-64 jaar 50,9 49,8 52,3 50,6 57,5 52,7 65,1 56,7 59,915-64 jaar 71,3 64,4 60,4 68,1 72,4 67,5 80,3 71,5 71,6Vrouwen 15-24 jaar 30,3 18,0 16,6 25,0 43,9 23,3 62,5 37,4 35,125-49 jaar 74,4 62,6 63,5 69,5 70,8 69,1 72,4 70,4 65,950-64 jaar 25,8 26,8 35,4 27,0 38,9 41,5 34,8 39,3 37,615-64 jaar 53,6 45,2 47,9 50,4 57,0 53,5 61,3 56,2 52,6Totaal 15-24 jaar 33,1 21,7 19,3 28,0 46,3 26,5 62,7 40,0 38,725-49 jaar 83,5 73,4 69,5 78,9 79,1 77,8 82,5 79,0 76,550-64 jaar 38,3 38,0 43,5 38,7 48,2 47,0 50,0 48,0 48,615-64 jaar 62,6 54,8 54,1 59,3 64,8 60,4 70,9 63,8 62,110.6 Werkzaamheidsgraad naar geslacht en leeftijd, regionale en internationale vergelijking, in %, 1999. Bron: Eurostat LFS; NIS EAK (<strong>be</strong>werking Steunpunt WAV).* EU3 = Duitsland, Frankrijk en Nederland.Werkgelegenheid 219


WERKZAAMHEIDSGRAAD1996 1997 1998 1999Totaal 60,8 61,5 61,7 62,6Mannen 72,0 71,8 71,4 71,3Vrouwen 49,3 50,8 51,7 53,6Laaggeschoold 44,2 44,1 44,2 45,3Middengeschoold 67,7 68,9 67,9 68,7Hooggeschoold 86,0 86,3 86,2 86,315-24 jaar 33,5 32,0 32,7 33,125-49 jaar 81,5 82,5 82,1 83,550-64 jaar 35,0 36,6 37,8 38,310.7 Evolutie van de werkzaamheidsgraad naar geslacht,opleidingsniveau en leeftijd, in %, van 1996 tot 1999.Bron: NIS EAK (<strong>be</strong>werking Steunpunt WAV).3 WerkloosheidsgraadCirca 5,4% van de <strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volking (volgens deILO-definitie) was anno 1999 werkloos. Hiermeeligt de Vlaamse werkloosheidsgraad een stuk onderhet EU3- en EU15-gemiddelde. Het Waalse Gewesten het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kampen meteen aanzienlijk hogere werkloosheidsgraad.In 1999 was de helft van de Vlaamse werklozen alminstens 1 jaar zonder een job en dus langdurigwerkloos. In de andere EU-lidstaten ligt het aandeelvan de langdurige werkloosheid iets lager. In hetWaalse en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijnechter twee derden van de werklozen langdurigwerkloos.In het Vlaamse Gewest is dus niet alleen het werkloosheidsrisicogeringer dan in de rest van het land,ook de kans om in de langdurige werkloosheid verzeildte geraken is kleiner.WERKLOOSHEIDSGRAADVLAAMS WAALS BRUSSELS HOOFD- BELGIË DUITSLAND FRANKRIJK NEDERLAND EU3* EU15GEWEST GEWEST STEDELIJK GEWESTMannen 15-24 jaar 12,4 28,1 33,6 18,8 9,9 24,9 6,6 14,2 17,125-49 jaar 3,5 9,0 15,4 6,3 7,4 9,0 2,2 7,4 7,050-64 jaar 3,6 5,0 10,2 4,6 11,4 8,3 1,6 9,5 7,315-64 jaar 4,4 10,1 16,0 7,2 8,6 10,5 2,7 8,6 8,3Vrouwen 15-24 jaar 14,8 38,9 37,2 23,7 7,7 28,4 8,1 14,1 19,525-49 jaar 5,8 14,2 14,4 9,2 8,5 13,3 4,1 9,9 10,350-64 jaar 4,7 8,7 10,4 6,7 12,8 9,0 4,4 10,8 8,015-64 jaar 6,7 16,0 15,7 10,4 9,3 14,0 4,9 10,6 11,1Totaal 15-24 jaar 13,5 33,0 35,3 21,1 8,9 26,5 7,3 14,2 18,325-49 jaar 4,5 11,3 14,9 7,6 7,9 11,0 3,0 8,5 8,450-64 jaar 4,0 6,4 10,3 5,3 12,0 8,6 2,6 10,1 7,515-64 jaar 5,4 12,7 15,9 8,6 8,9 12,1 3,6 9,5 9,510.8 Werkloosheidsgraad naar geslacht en leeftijd, regionale en internationale vergelijking, in %, 1999. Bron: Eurostat LFS; NIS EAK (<strong>be</strong>werking Steunpunt WAV).* EU3 = Duitsland, Frankrijk en Nederland.220VRIND <strong>2000</strong>


WERKLOOSHEIDSGRAADVLAAMS WAALS BRUSSELS HOOFD- BELGIË DUITSLAND FRANKRIJK NEDERLAND EU3* EU15GEWEST GEWEST STEDELIJK GEWEST< 6 maanden 15-24 jaar 63,5 37,5 42,1 48,4 47,6 63,7 18,0 55,9 46,825-49 jaar 31,5 17,3 21,4 23,1 35,2 45,3 21,7 39,6 -50-64 jaar 12,4 9,9 10,9 11,2 23,4 27,4 11,8 24,2 -15-64 jaar 37,7 21,9 24,2 28,2 32,9 47,1 19,4 38,9 37,46 -11 maanden 15-24 jaar 14,1 18,4 20,8 17,0 25,5 16,0 62,3 21,7 21,325-49 jaar 14,1 8,5 10,6 10,8 15,0 14,1 30,3 15,1 -50-64 jaar 9,7 5,9 8,7 8,1 12,6 12,2 20,6 12,7 -15-64 jaar 13,6 10,8 12,3 12,1 15,4 14,3 37,1 15,7 16,612 maanden en + 15-24 jaar 22,4 44,1 37,1 34,6 26,9 20,2 19,7 22,4 31,925-49 jaar 54,5 74,2 68,0 66,1 49,9 40,6 48,0 45,3 -50-64 jaar 77,9 84,2 80,4 80,7 64,0 60,4 67,6 63,1 -15-64 jaar 48,7 67,3 63,5 59,7 51,7 38,6 43,5 45,4 46,010.9 Werkloosheidsgraad naar leeftijd en werkloosheidsduur, regionale en internationale vergelijking, in %, 1999. Bron: Eurostat LFS; NIS EAK (<strong>be</strong>werkingSteunpunt WAV).*EU3 = Duitsland, Frankrijk en Nederland.Werkgelegenheid 221


10.2 TewerkstellingWerkgelegenheid1 StatuutDe aangroei van de werkgelegenheid versnelt. Tot1994 is er een gemiddelde jaarlijkse aangroei vanongeveer een half percent. Sinds 1995 neemt dit toetot ruim 1%. In 1999 zijn er in het Vlaamse Gewest1.948.000 ar<strong>be</strong>idsplaatsen voor loontrekkenden en388.000 zelfstandigen.De versnelde groei van de loontrekkende werkgelegenheidin de 2de helft van negentiger jaren is hetresultaat van een dub<strong>be</strong>le ontwikkeling: enerzijdshet verminderde verlies aan banen in de industrie enanderzijds de jobcreatie in de dienstensector.Bij de zelfstandigen ziet men een gelijkaardigpatroon: een licht dalende trend in de industriewordt gecompenseerd door een groeiend aantalzelfstandigen in de dienstensector.2 Groei- en krimpsectorenIn 1999 gingen vooral jobs verloren in de kleding-,de textiel- en de auto-industrie. Dankzij de ommekeerin de bouw, waar het aantal jobs toenam, bleefhet verlies voor de totale secundaire sector <strong>be</strong>perkttot 300 banen.De tertiaire sector creëerde sinds het midden van dejaren ’90 veel nieuwe ar<strong>be</strong>idsplaatsen. Snelle groeierszijn: de groot- en kleinhandel, het vervoer envooral de zogenaamde nieuwe diensten (informatica,uitzendsector, …). In de eerste jaarhelft was ereen tijdelijke terugval in de uitzendactiviteit. Inandere commerciële sectoren hield de toename nogwel aan zodat er per saldo toch nog een mooiegroeiprestatie kon worden neergezet, al bleef ditonder het niveau van 1997 en 1998.Vooral de quartaire sector speelt de rol van jobcreator.Zowel de social profit (gezondheidszorg enmaatschappelijke diensten zoals kinderopvang en<strong>be</strong>jaardenzorg) als het openbaar <strong>be</strong>stuur kunnengedurende de tweede helft van de jaren negentigsterke cijfers voorleggen. De talrijke Vlaamse enfederale werkgelegenheidsinitiatieven zijn hier zekerniet vreemd aan. Ook de jobcreatie in het onderwijszit sinds 1998 in de lift.Ar<strong>be</strong>idsvoorwaarden1 Voltijds versus deeltijdsIn de periode 1996-1999 wordt de groei van hetaantal loontrekkenden vrijwel volledig <strong>be</strong>paald doorde evolutie van de deeltijdar<strong>be</strong>id: het aantal werknemersnam toe met 100.000, terwijl het aantal deel-WERKGELEGENHEID1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999Aantal (x 1.000)Loontrekkende werkgelegenheid 1.780 1.791 1.798 1.803 1.806 1.843 1.856 1.878 1.920 1.948Niet-loontrekkende werkgelegenheid 349 357 356 367 372 381 386 387 388 388Totale werkgelegenheid 2.129 2.148 2.154 2.170 2.178 2.224 2.242 2.265 2.308 2.336Evolutie (%)Loontrekkende werkgelegenheid - +0,6 +0,4 +0,3 +0,2 +2,1 +0,7 +1,2 +2,3 +1,5Niet-loontrekkende werkgelegenheid - +2,1 -0,2 +3,0 +1,5 +2,3 +1,4 +0,2 +0,4 +0,1Totale werkgelegenheid - +0,9 +0,3 +0,7 +0,4 +2,1 +0,8 +1,0 +2,0 +1,210.10 Evolutie van de werkgelegenheid, naar loontrekkenden en niet-loontrekkenden, van 1990 tot 1999. Bron: RSZ; RSVZ; NIS EAK (<strong>be</strong>werking Steunpunt WAV).* Loontrekkende werkgelegenheid = jobs in loondienst + vergoede helpers.** Niet-loontrekkende werkgelegenheid = zelfstandigen in hoofd<strong>be</strong>roep + niet-vergoede helpers.222VRIND <strong>2000</strong>


JOBS IN LOONDIENST1994 1995 1996 1997 1998 1999Aantal Primaire sector 12.734 23.140 25.939 26.048 26.735 26.783Secundaire sector 595.116 591.423 580.552 570.682 571.269 570.947Tertiaire sector 610.396 630.429 644.978 668.521 693.869 708.695Quartaire sector 541.754 556.800 563.817 571.764 588.778 603.097On<strong>be</strong>kend 9.551 5.332 5.171 5.252 5.186 5.363Totaal 1.769.551 1.807.125 1.820.457 1.842.267 1.885.837 1.914.885Evolutie (%) Primaire sector - +81,7 +12,1 +0,4 +2,6 +0,2Secundaire sector - -0,6 -1,8 -1,7 +0,1 -0,1Tertiaire sector - +3,3 +2,3 +3,7 +3,8 +2,1Quartaire sector - +2,8 +1,3 +1,4 +3,0 +2,4On<strong>be</strong>kend - -44,2 -3,0 +1,6 -1,3 +3,4Totaal - +2,1 +0,7 +1,2 +2,4 +1,510.11 Evolutie van het aantal jobs in loondienst in <strong>be</strong>drijven, naar sector, telkens op 30 juni, van 1994 tot 1999. Bron: RSZ; RSZPPO (<strong>be</strong>werking Steunpunt WAV;<strong>be</strong>werking APS).ZELFSTANDIGEN IN HOOFDBEROEP1996 1997 1998 1999Aantal Primaire sector 31.962 31.136 30.380 29.587Secundaire sector 66.084 65.656 64.984 63.817Tertiaire sector 177.728 181.585 184.560 186.364Quartaire sector 44.449 46.341 48.095 49.378On<strong>be</strong>kend 1.487 1.240 1.127 891Totaal 321.710 325.958 329.145 330.037Evolutie (%) Primaire sector - -2,6 -2,4 -2,6Secundaire sector - -0,6 -1,0 -1,8Tertiaire sector - +2,2 +1,6 +1,0Quartaire sector - +4,3 +3,8 +2,7On<strong>be</strong>kend - -16,6 -9,2 -20,9Totaal - +1,3 +1,0 +0,310.12 Evolutie van het aantal zelfstandigen in hoofd<strong>be</strong>roep, naar sector, telkens in juni, van 1996 tot 1999. Bron: RSVZ (<strong>be</strong>werking Steunpunt WAV; <strong>be</strong>werking APS).tijds werkende Vlamingen met 90.000 aangroeide.Hoewel deeltijdar<strong>be</strong>id bij mannen zachtjes steeg,blijft het overwegend een vrouwelijke aangelegenheid.In 1999 werkt bijna de helft van de vrouwendeeltijds. Bij de vrouwen neemt het succes van deeltijdar<strong>be</strong>idtoe met de leeftijd: bij de 15 tot 24-jarigenwerkt iets minder dan een derde deeltijds, bij de50 tot 64-jarigen is dit de helft.In internationale context doet het Vlaamse Gewesthet in 1999 niet slecht. Met 20,4% deeltijdse loontrekkendenheeft het Vlaamse Gewest reedsFrankrijk en Duitsland ingehaald. In Nederland ligtdat percentage haast dub<strong>be</strong>l zo hoog.2 Vast versus tijdelijkIn 1999 werkt een tiende van de werkende <strong>be</strong>volkingmet een tijdelijk contract. Dit is dub<strong>be</strong>l zoveelals in 1990. Die evolutie hangt nauw samen met desteile opgang van de uitzendactiviteit en het toenemend<strong>be</strong>lang van contractuele tewerkstelling in deoverheidssector.Tijdelijke ar<strong>be</strong>id is in de eerste plaats een flexibiliteitsinstrumentvoor de ondernemingen. Voor hetmerendeel van de werknemers is dit geen vrijekeuze. Enkel een <strong>be</strong>perkte groep van studenten enouderen kiest <strong>be</strong>wust voor een tijdelijk job.Naar leeftijd <strong>be</strong>keken valt op dat ruim een derde vanWerkgelegenheid 223


TIJDELIJKE EN DEELTIJDSE ARBEID1996 1997 1998 1999Tijdelijke ar<strong>be</strong>idAantal (x 1.000) 131,6 140,6 170,6 194,0Aandeel (%) 6,7 7,0 8,5 9,4Deeltijdse ar<strong>be</strong>idAantal (x 1.000) 332,5 350,7 377,6 421,2Aandeel (%) 16,9 17,4 18,7 20,4de jongeren een tijdelijke job uitoefent; dit is meerdan het dub<strong>be</strong>le van in 1990. Deze ontwikkelingonderstreept het <strong>be</strong>lang van tijdelijke ar<strong>be</strong>id alsintredekanaal op de ar<strong>be</strong>idsmarkt. Van alle werknemerstussen 25 en 49 jaar waren er in 1990 ietsmeer dan 3% tijdelijk aan de slag; in 1999 zijn er dithaast 7%. Ook hier is de expansie in de uitzendsectordoorslaggevend samen met de ontwikkeling vande plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen.10.13 Evolutie van tijdelijke en deeltijdse loonar<strong>be</strong>id, van 1996 tot 1999.Bron: NIS EAK (<strong>be</strong>werking Steunpunt WAV).DEELTIJDSE ARBEIDVLAAMS WAALS BRUSSELS HOOFD- BELGIË DUITSLAND FRANKRIJK NEDERLAND EU3* EU15GEWEST GEWEST STEDELIJK GEWESTMannen 15-24 jaar 8,8 16,1 23,1 11,7 7,3 15,4 53,6 16,8 16,225-49 jaar 3,5 5,2 6,9 4,3 3,7 4,4 10,0 4,7 3,750-64 jaar 6,7 4,7 8,2 6,2 4,5 6,2 15,0 6,2 5,615-64 jaar 4,5 6,1 8,5 5,3 4,3 5,7 17,5 6,3 5,7Vrouwen 15-24 jaar 29,2 40,2 37,1 32,3 15,1 37,5 66,2 29,5 30,325-49 jaar 42,1 42,3 24,1 40,5 38,9 31,6 67,9 39,3 33,250-64 jaar 49,1 44,7 27,2 44,9 46,7 32,0 77,6 44,2 39,515-64 jaar 41,4 42,4 25,5 40,2 37,2 32,2 68,8 39,0 33,9Totaal 15-24 jaar 18,0 26,0 29,3 20,8 11,0 25,3 59,8 22,8 22,725-49 jaar 20,6 21,3 15,1 20,4 19,6 17,0 35,4 20,4 16,950-64 jaar 20,8 19,1 16,7 19,9 22,4 18,4 37,2 22,6 19,815-64 jaar 20,4 21,4 16,5 20,3 19,1 18,0 39,8 21,1 18,210.14 Aandeel deeltijdar<strong>be</strong>id onder loontrekkenden, naar geslacht en leeftijd, regionale en internationale vergelijking, in %, 1999. Bron: NIS EAK; Eurostat LFS(<strong>be</strong>werking Steunpunt WAV).* EU3 = Duitsland, Frankrijk en Nederland.TIJDELIJKE ARBEIDTIJDELIJK DIENSTVERBAND UITZENDKRACHTEN STAGIAIRS PWA STUDENTEN ANDERE TOTAALTotaal aantal 112.000 35.000 18.000 14.500 11.000 3.500 194.000Mannen 34,5 56,8 61,1 12,5 45,4 22,8 39,8Vrouwen 65,5 43,2 38,9 87,5 54,6 77,2 60,215-24 jaar 28,0 45,9 71,0 4,1 97,7 47,9 37,725-49 jaar 66,9 50,4 29,0 85,8 2,3 32,7 57,550-64 jaar 5,2 3,8 0,0 10,0 0,0 19,4 4,8Laaggeschoold 23,9 36,2 35,7 59,1 43,9 48,3 31,4Middengeschoold 33,8 48,6 31,5 37,0 45,4 44,5 37,4Hooggeschoold 42,3 15,1 32,9 3,8 10,7 7,1 31,210.15 Vormen van tijdelijke ar<strong>be</strong>id, naar geslacht, leeftijd en onderwijsniveau, in %, 1999. Bron: NIS EAK (<strong>be</strong>werking Steunpunt WAV).224VRIND <strong>2000</strong>


10.3 Onevenwichtenop de ar<strong>be</strong>idsmarktWerkloosheidAnno 1999 <strong>be</strong>stond de groep niet-werkendewerkzoekenden (NWWZ), gemiddeld uit 192.096personen. Hiervan zijn 58,6% vrouwen en 41,4%mannen. Vooral leeftijdsklasse 25-39 jaar is goedvertegenwoordigd met 4 op 10. De werkloze jongerenvormen met 24,7% nog altijd een grote groep.Iets minder dan de helft (48,8%) van de werkzoekendenis langdurig werkloos (langer dan 1 jaar).Ongeveer 88,5% van de NWWZ <strong>be</strong>schikt over deBelgische nationaliteit.In het Vlaamse Gewest daalde de werkloosheid in1999 voor het 4de opeenvolgende jaar. In 1996-1997 was deze afname vooral een gevolg van institutionelemaatregelen zoals schorsingen en uitschrijvingenvan zeer langdurige (voornamelijk vrouwelijke)werklozen en oudere niet meer werkende werkzoekenden.Vanaf de 2de helft van 1997 zorgde de302520151050WERKZOEKENDEN NAAR LEEFTIJD< 20 jaar 20-24 jaar 25-29 jaar 30-39 jaar 40-49 jaar + 50 jaar10.17 Niet-werkende werkzoekenden naar leeftijden geslacht, in %, 1999. Bron: VDAB.mannenvrouwenWERKZOEKENDEN NAAR CATEGORIE1999 EVOLUTIE (%)MANNEN VROUWEN MANNEN VROUWENAANTAL % AANTAL % 1990-1999 1998-1999 1990-1999 1998-1999Niet-werkende werkzoekendenUVW 59.868 75,2 89.614 79,6 +12,3 -9,9 -9,8 -13,1Schoolverlater 9.488 11,9 9.598 8,5 +42,9 -7,4 +13,1 -9,9Vrij ingeschreven 4.896 6,2 6.154 5,5 +174,0 +6,9 +148,2 +1,6Andere 5.327 6,7 7.151 6,4 +229,6 +0,2 +152,7 -7,1Totaal 79.579 100,0 112.517 100,0 +25,6 -8,1 -0,6 -11,8Werkende werkzoekendenDeeltijds 9.450 48,3 45.560 82,3 -34,1 +5,0 -55,9 -1,0Voltijds 9.315 47,6 7.655 13,8 +186,7 +1,0 +141,1 +2,3Andere 800 4,1 2.169 3,9 +20,2 +22,7 +573,4 +511,0Totaal 19.565 100,0 55.384 100,0 +7,2 +3,7 -48,1 +2,810.16 Evolutie en aantal werkzoekenden naar geslacht en categorie, van 1990 tot 1999. Bron: VDAB.Werkgelegenheid 225


aantrekkende conjunctuur voor meer jobs. Ookoverheidsmaatregelen op verschillende <strong>be</strong>leidsniveausdroeg hiertoe een steentje bij.De afbrokkeling van de werkloosheid laat zich nietoveral in dezelfde mate voelen.Zo was de afname van het aantal NWWZ het meestuitgesproken bij de laaggeschoolden. Het aandeelvan de werkzoekenden met enkel een diploma lageronderwijs is in 1999 gedaald tot 27%. Dit is ondermeerhet gevolg van het feit dat de jongere genera-ties meestal een hoger studieniveau <strong>be</strong>reikt heb<strong>be</strong>ndan louter lager onderwijs. Ook de impact van verschillendebanenplannen zoals PWA en werkervaringsprojectenkomt hier tot uiting.Ten opzichte van 1998 doen zich grote dalingenvoor in de groep niet-werkende werkzoekenden meteen werkloosheidsduur tussen 2 en 5 jaar. Dit isongetwijfeld mee te wijten aan een aantal tewerkstellingsmaatregelen(bijvoor<strong>be</strong>eld PWA) dat zichricht op de langdurig werklozen.WERKZOEKENDEN NAAR STUDIENIVEAU EN WERKLOOSHEIDSDUUR1999 EVOLUTIE TOTAAL (%)STUDIENIVEAU WERKLOOSHEIDSDUUR MANNEN VROUWEN TOTAAL 1990-1999 1998-1999Lager onderwijs + lager secundair onderwijs0-6 maanden 13.745 13.383 27.128 -18 -36-12 maanden 7.283 8.152 15.435 -1 -71-2 jaar 6.796 8.559 15.355 -17 -182-5 jaar 7.831 12.608 20.439 -18 -24+5 jaar 6.190 13.260 19.450 -37 -11Totaal 41.845 55.962 97.806 -20 -13Hoger secundair onderwijs0-6 maanden 8.865 12.571 21.435 +22 -46-12 maanden 3.846 6.306 10.151 +86 01-2 jaar 2.676 5.932 8.607 +69 -172-5 jaar 2.356 7.067 9.423 +83 -20+5 jaar 1.039 4.252 5.291 +27 -1Totaal 18.781 36.127 54.908 +47 -8Hogescholenonderwijs + universiteit0-6 maanden 4.014 6.103 10.117 -4 -86-12 maanden 1.527 2.157 3.685 +69 -51-2 jaar 964 1.559 2.522 +53 -192-5 jaar 823 1.553 2.376 +102 -20+5 jaar 459 754 1.213 +69 +0Totaal 7.787 12.126 19.912 +22 -1010.18 Evolutie en aantal niet-werkende werkzoekenden naar studieniveau en werkloosheidsduur, van 1990 tot 1999. Bron: VDAB.WERKZOEKENDEN NAAR NATIONALITEIT1998 1999 EVOLUTIE 1998-1999 (%)MANNEN VROUWEN MANNEN VROUWEN MANNEN VROUWENBelgen 74.025 117.323 67.448 102.493 -8,9 -12,6Andere EU (excl. Belgen) 3.233 4.014 2.930 3.725 -9,4 -7,2Niet-EU 9.354 6.173 9.201 6.299 -1,6 2,0Totaal 86.612 127.510 79.579 112.517 -8,1 -11,810.19 Evolutie en aantal niet-werkende werkzoekenden naar geslacht en nationaliteit, in 1998 en 1999. Bron: VDAB.226VRIND <strong>2000</strong>


VacaturesHet totaal aantal ontvangen vacatures bij deVlaamse Dienst voor Ar<strong>be</strong>ids<strong>be</strong>middeling enBeroepsopleiding (VDAB) stijgt sinds 1996 enkende in 1999 een topjaar met 178.027. Dit mooieresultaat was het gevolg van de goede economischeconjunctuur en van de inspanningen van de VDABom werkaanbiedingen toegankelijker te maken. Intotaal werden er in 1999 136.036 vacatures ingevuld,dit zijn er 13,2% meer dan het jaar voordien.Uit de afgehandelde vacatures van de VDAB wordende zogenaamde knelpunt<strong>be</strong>roepen gepuurd. Ditzijn <strong>be</strong>roepen waarvoor de vacatures maar moeilijkingevuld geraken.Opvallend is dat de knelpunt<strong>be</strong>roepen sinds 1990vrijwel dezelfde blijven. Er blijft een nijpend tekortaan ingenieurs, paramedici en informatici. Maar deknelpunten laten zich ook voelen bij technische<strong>be</strong>roepen zoals technici, tekenaars, machine-<strong>be</strong>dieners,mecaniciens-herstellers, plaatwerkers, loodgieters,enz… De oorzaak is op de eerste plaats van180160140120100806040200VACATURES1996 1997 1998 199910.20 Evolutie van het aantal ontvangen envervulde (geplaatst door VDAB + geannuleerdmet plaatsing) vacatures VDAB in het normaaleconomisch circuit, x 1.000,van 1996 tot 1999. Bron: VDAB.ontvangenvervuldVACATURESONTVANGENVERVULD1999 (AANTAL) 1998-1999 (%) 1999 (AANTAL) 1998-1999 (%)Normaal economisch circuit Gewoon circuit 87.250 +7,4 67.088 +1,8Stage 7.209 +25,3 5.805 +15,4Interim en tijdelijk 56.993 +62,0 41.939 +48,5Loopbaanonderbreking privé 2.143 +11,7 1.806 +5,7Brugpensioen 621 +4,4 464 -4,9Studentenjob 4.567 +10,0 4.257 +7,4Banenplan 617 -37,0 552 -32,2Ingroeibaan 0 -100,0 0 -100,0Invoeg<strong>be</strong>drijf 38 - 28 -Eerste werkervaringscontract 197 -90,4 263 -84,0Activering werkloosheidsuitkering 6.027 +27,9 4.222 +50,5Middenstands- en ondernemingsopleidingen 52 - 13 -Totaal 165.714 +21,3 126.437 +14,3Alternatief circuit Gesubsidieerde contractuelen 3.534 -2,0 2.903 -10,7Opslorpingsmaatregelen 6.601 +0,3 5.562 +2,5Werkervaringsplan 56 +2.700,0 41 +1.266,7Totaal 10.191 +0,0 8.506 -2,0Horeca 62 -29,5 32 -63,2Eures (internationale uitwisseling) 2.060 +26,0 1.061 +36,6Totaal alle circuits 178.027 +19,9 136.036 +13,210.21 Evolutie van het aantal ontvangen en vervulde vacatures VDAB, naar circuit, 1998 en 1999. Bron: VDAB.Werkgelegenheid 227


KNELPUNTBEROEPENBEROEPSGROEPOORZAAK KNELPUNTKARAKTER*KWANTITATIEF KWALITATIEF ARBEIDSOMSTANDIGHEDENLOON AARD WERK ZELFSTANDIGIngenieurs 1 2Verplegend personeel 1 2Onderwijzend personeel 1Tekenaars 1 2Technici 1 2Informatici 1Kaderpersoneel 1Gespecialiseerde <strong>be</strong>dienden 1Verkoopspersoneel 2 1 1 1Steen<strong>be</strong>werkers 1Chauffeurs 2 1Ar<strong>be</strong>iders textiel en kleding 1 2Ar<strong>be</strong>iders metaal 1 2Ar<strong>be</strong>iders hout<strong>be</strong>werking 1 2Ar<strong>be</strong>iders bouw 1 2Ar<strong>be</strong>iders drukkerij 1Bakkers 2 1 1Beenhouwers 1 2 2Horecapersoneel 1 1Kappers,schoonheidsspecialisten 2 1 110.22 Voornaamste knelpunten per <strong>be</strong>roepsgroep, 1999. Bron: VDAB.* Orde van <strong>be</strong>langrijkheid wordt aangegeven: 1 = <strong>be</strong>langrijkste oorzaak, enz.kwantitatieve aard omdat er te weinig technischgoed geschoolde mensen afstuderen om de vraag opde ar<strong>be</strong>idsmarkt te voldoen. Daarnaast stellen dewerkgevers ook vaak kwalitatieve eisen die moeilijkingevuld geraken: ervaring, communicatieve vaardigheden,zelfstandig kunnen werken, …228VRIND <strong>2000</strong>


10.4 Werkgelegenheids<strong>be</strong>leidHet Vlaamse werkgelegenheids<strong>be</strong>leid is complementairaan federale maatregelen op de ar<strong>be</strong>idsmarkt.De federale programma’s worden niet dooralle regio’s in dezelfde mate aangewend.Zo wordt er in het Vlaamse Gewest relatief meergebruik gemaakt van halftijds brugpensioen,deeltijdse en voltijdse loopbaanonderbreking.In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordthet <strong>be</strong>geleidingsplan voor werklozen, het <strong>be</strong>taaldeducatief verlof en de overeenkomst werkopleidingdan weer relatief meer aangesproken.In het Waalse Gewest is men relatief meer te vindenvoor het voordeelbanenplan, deeltijdse ar<strong>be</strong>id enPWA.FEDERAAL OVERHEIDSOPTREDEN ARBEIDSMARKTEENHEID MEETMOMENT VLAAMS % BELGIË BRUSSELS % BELGIË WAALS % BELGIË BELGIËGEWEST HOOFDSTEDELIJK GEWESTGEWESTActies inzake kwaliteit van de ar<strong>be</strong>idskrachtenStage der jongeren+eerstewerkervaringscontractenjongere in stage 30/06/99 9.308 53,4 1.286 7,4 6.820 39,2 17.414Overeenkomst werkopleiding gesloten overeenkomst 30/06/00 423 48,6 111 12,7 337 38,7 871Begeleidingsplan voor werklozen gesloten overeenkomst 31/12/98 11.291 43,3 5.589 21,4 9.213 35,3 26.093Betaald educatief verlof* werknemer in opleiding 31/08/99 14.424 60,8 2.745 11,6 6.549 27,6 23.718Acties inzake het volume van de ar<strong>be</strong>idskrachtenConventioneel brugpensioen bruggepensioneerde 30/06/00 75.108 65,8 5.649 4,9 33.399 29,3 114.156Halftijds brugpensioen bruggepensioneerde 30/06/00 807 74,5 44 4,1 232 21,4 1.083Werkloosheidsonderbreking werkloze in onderbreking 30/06/00 6.627 63,9 306 2,9 3.446 33,2 10.379Oudere werklozen werkloze niet-werkzoekende 31/08/00 84.555 56,1 14.880 9,9 51.282 34,0 150.717Loopbaanonderbreking voltijds werknemer in onderbreking 30/06/00 19.785 71,2 1.424 5,1 6.592 23,7 27.801Loopbaanonderbreking deeltijds werknemer in onderbreking 30/06/00 47.804 69,4 2.563 3,7 18.552 26,9 68.919Acties inzake de vraag naar de ar<strong>be</strong>idskrachtenPWAwerkloze die minstens 1 uurin PWA heeft gepresteerd30/06/00 20.819 52,0 2.107 5,2 17.123 42,8 40.049Dienstenbaan aangeworven werknemer 30/06/00 5.015 56,9 585 6,6 3.220 36,5 8.820Voordeelbanenplan aangeworven werknemer 01/01/95- 98.898 40,2 21.925 8,9 125.491 50,9 246.314-31/07/00Deeltijdse ar<strong>be</strong>iddeeltijdse werknemermet <strong>be</strong>houd van rechten31/07/00 28.245 42,0 5.512 8,2 33.534 49,8 67.29110.23 Overzicht acties federale overheid op de ar<strong>be</strong>idsmarkt. Bron MTA; RVA; <strong>be</strong>werking APS.* Onvolledige cijfers.Werkgelegenheid 229


Opleiding en <strong>be</strong>geleidingDe overheid wil meer instroom- en doorgroeikansengeven aan personen die momenteel ondervertegenwoordigdzijn in de werkende <strong>be</strong>volking. Daarnaastwil de Vlaamse overheid levenslang leren stimulerenom zo het aanpassingsvermogen van zowel werknemersals ondernemingen te verhogen.1 TrajectwerkingIn 1999 werd een nieuwe <strong>be</strong>heersovereenkomstopgesteld tussen de Vlaamse regering en de VDAB.Iedere werkzoekende wordt nu op maat <strong>be</strong>geleid viatrajectwerking. Afhankelijk van de opleiding enervaring, doorloopt de werkzoekende een aantalstappen in zijn zoektocht naar werk. In 1999 staptereeds 50,4% van het gemiddeld aantal niet-werkendewerkzoekenden (NWWZ) in de traject<strong>be</strong>geleiding.In totaal werden er 13.701 trajecten <strong>be</strong>ëindigd in1999. Hiervan stroomde er 73,8% uit naar werk.2 Individuele <strong>be</strong>roepsopleidingDe individuele <strong>be</strong>roepsopleiding (IBO) is een opleidingsvormvoor werkzoekenden die in principe gereserveerdblijft voor <strong>be</strong>roepen waarvoor geen geschiktear<strong>be</strong>idskrachten ter <strong>be</strong>schikking zijn en waarvoor deVDAB geen opleiding organiseert. De IBO is in feiteeen on-the-job training voor nieuwe medewerkers omop zeer korte tijd moeilijke vacatures in te vullen.454035302520151050INDIVIDUELE BEROEPSOPLEIDING1995 1996 1997 1998 199910.26 Evolutie aantal individuele <strong>be</strong>roepsopleidingen, van 1995 tot 1999,x 100. Bron: VDAB.VDAB-BEREIK NWWZMODULES VAN TRAJECTWERKINGBEREIKTE WERKZOEKENDENMODULE WAT AANTAL % VAN GEMIDDELD AANTAL NWWZ*2 screening, oriëntatie en diagnose 83.494 42,03 sollicitatietraining 9.167 4,64 <strong>be</strong>roepsspecifieke opleiding 26.828 13,55 persoonsgerichte vorming 3.131 1,66 opleiding en <strong>be</strong>geleiding op de werkvloer 16.087 8,17 trajectopvolging 69.781 35,1Totaal aantal <strong>be</strong>reikte werkzoekenden 100.110 50,410.24 VDAB-<strong>be</strong>reik voor niet-werkende werkzoekenden in de trajectwerking, absoluut en in %, 1999. Bron: VDAB.* Gemiddeld aantal NWWZ in 1999 is hier inclusief werkzoekenden in <strong>be</strong>roepsopleiding.UITSTROOM TRAJECTWERKING VDABUITSTROOMDOELGROEP AANTAL BEËINDIGDE TRAJECTEN AANTAL UITGESTROOMD NAAR WERK % UITSTROOM NAAR WERK1 jaar werkloos en moeilijke doelgroep 4.261 3.195 75,0Tussen 1 en 2 jaar werkloos 4.082 2.785 68,2>2 jaar werkloos 2.527 1.744 69,0Totaal 13.701 10.107 73,810.25 Resultaten per uitstroomdoelgroep, 1999. Bron: VDAB.230VRIND <strong>2000</strong>


Het aantal IBO’s kende de afgelopen jaren een wisselendverloop. Bij de IBO’s gestart in 1999 valt opdat de vrouwen slechts 30 % van de groep uitmakenen dat jongeren en ouderen 40-plussers mindersterk vertegenwoordigd zijn. In meer dan de helftvan de gevallen gaat het om laaggeschoolden. IBOblijkt een zeer efficiënte werkgelegenheidsmaatregelte zijn. Zo heeft zes maanden na de IBO 86% voltijdsen 2% deeltijds werk. Slechts 10% blijft werkzoekenden 2% volgt nog een verdere opleiding.3 Betaald educatief verlofHet stelsel van <strong>be</strong>taald educatief verlof biedt werknemersdie voltijds werken de kans om bijkomendindividueel verlof op te nemen wanneer ze <strong>be</strong>slisseneen erkende opleiding te volgen.Het aantal geïnteresseerden blijft dalen. Dat heeft temaken met twee wetwijzigingen: in 1993 werdenalle hobbycursussen (koken, klussen, naaien...) uithet stelsel verwijderd en in 1995 werd het aantaltoegestane uren voor <strong>be</strong>taald educatief verlof gehalveerd.350300250BETAALD EDUCATIEF VERLOF4 Alternerend lerenIn het stelsel van alternerend leren krijgen werkgeversuit alle sectoren van het <strong>be</strong>drijfsleven van deVlaamse overheid een opleidingspremie als ze eenjongere (tussen 16 en 18 jaar) tewerkstellen met eenindustrieel leercontract of een deeltijds ar<strong>be</strong>idscontracten op die manier een praktijkopleiding verschaffendie aansluit op de schoolopleiding.Zowel het aantal leerlingen als het aantal ondernemingenneemt toe. Voor de groep van 1997-1998heeft 69% een job gevonden heeft.5 BrugprojectenIn het deeltijds onderwijs zitten een aantal jongerenmet een gebrek aan essentiële basisattitudes om toete treden tot de ar<strong>be</strong>idsmarkt en zich te handhavenin het productieproces. Ze heb<strong>be</strong>n niet alleen noodaan opleiding en <strong>be</strong>middeling, maar ook aan individuele<strong>be</strong>geleiding. Deze groep kan werkervaringopdoen bij een promotor via brugprojecten diegedurende een <strong>be</strong>perkte periode de jongere kansgeeft werkervaring op te doen gedurende 20 uurper week. De brugprojecten kunnen dus <strong>be</strong>schouwdworden als een vooropleiding en opstap naar eenar<strong>be</strong>idsovereenkomst of een leerovereenkomst.In 1997-1998 waren er 742 leerlingen ingeschakeldin brugprojecten bij 65 promotoren. Bijna de helftdaarvan heeft werk gevonden.BRUGPROJECTEN1997-1998 1998-1999 1999-<strong>2000</strong>Leerlingen aantal 742 839 809Promotoren aantal 65 73 69Doorstromingsresultatenwerk % 44,2 44,5 –werkloos % 13,0 13,1 –nog in opleiding % 35,3 35,4 –on<strong>be</strong>kend % 5,9 6,9 –10.29 Evolutie van het aantal leerlingen en promotoren en de doorstromingsresultaten,van 1997 tot <strong>2000</strong>. Bron: OND, dienst Beroepsopleiding.200ALTERNEREND LEREN1501997-1998 1998-1999 1999-<strong>2000</strong>100Leerlingen aantal 1.199 1.427 1.542Bedrijven aantal 650 780 1.008Doorstromingsresultatenwerk % 69,4 65,4 –werkloos % 8,7 6,0 –nog in opleiding % 10,0 18,5 –on<strong>be</strong>kend % 11,9 10,1 –5001991-19921992-19931993-19941994-19951995-19961996-19971997-199810.27 Evolutie aantal <strong>be</strong>gunstigden van <strong>be</strong>taald educatief verlof, x 100,van 1991 tot 1998. Bron: MTA.10.28 Evolutie van het aantal leerlingen en <strong>be</strong>drijven en de doorstromingsresultaten,van 1997 tot <strong>2000</strong>. Bron: OND, dienst Beroepsopleiding.Werkgelegenheid 231


180160140120100806040200AANLEREN ZELFSTANDIG BEROEP1993-1994 1994-1995 1995-1996 1996-1997 1997-1998 1998-199910.30 Evolutie aantal cursistenmaatschappijgerichte vormingen <strong>be</strong>roepstechnische vorming,x 100, van 1993 tot 1999.Bron: VIZO.<strong>be</strong>roepstechnische vormingmaatschappijgerichte vorming6 Aanleren zelfstandig <strong>be</strong>roepNaast de programma’s die een brug slaan naar eenjob als werknemer, <strong>be</strong>staat ook de ‘leertijd’ diegericht is op het aanleren van een zelfstandig<strong>be</strong>roep. De jongere combineert een praktischeopleiding in een <strong>be</strong>drijf met een theoretische vormingin het Vlaams Instituut voor ZelfstandigOndernemen (VIZO).Het aantal leerlingen aan de cursus maatschappijgerichteen <strong>be</strong>roepstechnische vorming zijn de laatsteschooljaren lichtjes gedaald. Dit is wellicht te wijtenaan een samenspel van factoren: demografische evo-lutie, verschuiving naar korte opleidingen, rationalisatieen invoeren nieuwe systemen zoals stage.7 Doelstelling 3De projecten inzake <strong>be</strong>geleiding en opleiding vanwerkzoekenden in het Vlaamse Gewest krijgen dikwijlsaanzienlijke financiële steun vanuit de Europesestructuurfondsen, meer <strong>be</strong>paald vanuit doelstelling3 van het Europees Sociaal Fonds (ESF).Doelstelling 3 richt zich naar de inschakeling op dear<strong>be</strong>idsmarkt van moeilijke doelgroepen die extra<strong>be</strong>geleiding nodig heb<strong>be</strong>n zoals zeer langdurigwerkzoekenden, migranten en gehandicapten. Dezeprojecten trokken in 1999 meer risicowerklozen envrouwen aan. Bij de jongeren ziet men daarentegeneen <strong>be</strong>hoorlijke daling.8 Doelstelling 4Via doelstelling 4 van het Europees Sociaal Fondssubsidieert Europa en het Vlaamse Gewest projectenvoor werkenden die hun baan vrezen te verliezenomdat het <strong>be</strong>drijfsleven nieuwe kwalificatievereistenstelt. Voor de uitvoering van deze projecten in 1999werd een ESF-steun van 600 miljoen frank vastgelegden werd een <strong>be</strong>reik van 31.000 cursisten vooropgesteld.Dit aantal werd ruim <strong>be</strong>reikt. Het aantaldossiers is sterk gestegen. Dit is het gevolg van eengroeiende interesse van <strong>be</strong>drijven in opleidingsprojectenvoor hun werknemers.9 HefboomkredietWanneer <strong>be</strong>drijven en sectoren <strong>be</strong>slissen om opleidingenin te richten die gericht zijn op innovatie of<strong>be</strong>stuurlijke vernieuwing, kunnen zij subsidieskrijgen vanuit het Vlaamse Gewest via het hefboom-DOELSTELLING 3AANTAL GOEDGEKEURDE DEELNEMERSESF-STEUNZWAARTEPUNT 1 ZWAARTEPUNT 2 ZWAARTEPUNT 3 ZWAARTEPUNT 4 TOTAAL (X MILJOEN FRANK)Derden 894 67 3.821 700 5.482 515Dep. Onderwijs 56 3.627 102 0 3.785 254VDAB 4.939 0 7.187 1.787 13.913 673VFSIPH 0 0 591 0 591 108VIZO 28 670 44 8 750 27Totaal 5.917 4.364 11.745 2.495 24.521 1.576% evolutie 1998-1999 +2,3 -27,0 +4,8 +193,2 +2,9 +8,510.31 Overzicht van het aantal goedgekeurde deelnemers en ESF-steun doelstelling 3, naar type opleidingverstrekker en zwaartepunt,1999.Bron: administratie Werkgelegenheid.Zwaartepunt 1= laaggeschoolde personen <strong>be</strong>dreigd met langdurige werkloosheid.Zwaartepunt 2 = laaggeschoolde jonge werkzoekenden.Zwaartepunt 3 = personen <strong>be</strong>dreigd met uitsluiting van de ar<strong>be</strong>idsmarkt (gehandicapten, kansarmen).Zwaartepunt 4 = vrouwen in het kader van het gelijke kansen <strong>be</strong>leid (herintredende, laaggeschoolde langdurig werklozen).232VRIND <strong>2000</strong>


DOELSTELLING 4AANTAL GOEDGEKEURDE DEELNEMERSESF-STEUNOPLEIDING BEGELEIDING OUTPLACEMENT TOTAAL (X MILJOEN FRANK)Zwaartepunt 1 0 0 0 0 40Zwaartepunt 2 685 317 0 1.002 97Zwaartepunt 3 29.368 966 125 30.459 436Totaal 30.053 1.283 125 31.461 57310.32 Overzicht van het aantal goedgekeurde deelnemers en ESF-steun doelstelling 4, naar zwaartepunt, 1999.Bron: administratie Werkgelegenheid.Zwaartepunt 1= onderzoek ar<strong>be</strong>idsmarkt en kwalificatie<strong>be</strong>hoeften.Zwaartepunt 2 = ontwikkeling van opleidingsmethodiek en pilootprojecten.Zwaartepunt 3 = opleiding/<strong>be</strong>geleiding/outplacement.krediet voor innovatie-opleidingen. In 1999 werdenin totaal 83 dossiers ingediend, verspreid over talvan sectoren. Van deze dossiers werden er 66 goedgekeurdvoor een totale subsidie van 193 miljoenfrank.De top 3 van de meest populaire sectoren is:gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening,gemeenschapsvoorzieningen en metaal enmetalen producten. Via deze projecten wilden<strong>be</strong>drijven en sectoren 14.000 personen opleidengedurende de periode 1999-<strong>2000</strong>. Het aantal deelnemers<strong>be</strong>droeg 13.861.10 InterfaceInterface is een kleinschalig initiatief van de Vlaamseoverheid dat in 1995 van start ging en inmiddels eenmeer structurele vorm heeft aangenomen. In 1999namen er 35 <strong>be</strong>drijven deel aan Interface. Vooral dehoreca, de bouw en de confectie maken van Interfacegebruik. Er namen 188 cursisten deel aan een opleiding;hiervan kreeg 3 op 4 een ar<strong>be</strong>idscontract aangebodenaan het einde van de opleiding.Aanvankelijk vertrok men van openstaande vacatureswaarbij de werkgevers overtuigd werden om laaggeschooldewerklozen in dienst te nemen. Samenmet de werkgevers werd nagegaan welke opleidingen <strong>be</strong>geleiding nodig was om de werkloze klaar testomen voor de job. Nu ligt het accent meer opexperimenten en projectontwikkeling (bijvoor<strong>be</strong>eldjobrotatieprojecten).11 MigrantenIn 1998 sloten de Vlaamse regering en de Vlaamsesociale partners een akkoord dat de ar<strong>be</strong>idsmarktsituatievan allochtonen moet ver<strong>be</strong>teren.In het kader van dit akkoord heb<strong>be</strong>n in 1999 een60-tal <strong>be</strong>drijven, openbare instellingen en lokale<strong>be</strong>sturen een positief actieplan migranten opgemaakt.Daarnaast lopen er in een tiental ondernemingenspecifieke, maar meer geïsoleerde actiesgericht op de instroom of doorstroom van allochtonen.Van deze subsidiemogelijkheden in hetVlaamse jaarprogramma 1999-<strong>2000</strong> heb<strong>be</strong>n 43ondernemingen of instellingen gebruik gemaaktvoor een totaal<strong>be</strong>drag van 19,9 miljoen frank. De13 subregionale tewerkstellingscomité’s heb<strong>be</strong>n eenregionaal actieprogramma voor een totale subsidievan 11,8 miljoen frank lopen.TewerkstellingDe Vlaamse overheid wil bijdragen tot de creatievan nieuwe vormen van werkgelegenheid en ar<strong>be</strong>idaantrekkelijker maken. Daartoe lopen er verschillendesoorten tewerkstellingsprogramma’s.1 Klassieketewerkstellingsprogramma’sHet Derde Ar<strong>be</strong>idscircuit (DAC), deGesubsidieerde Contractuelen (GESCO’S) en deonderwijsGESCO’S vinden hun oorsprong eindjaren zeventig, <strong>be</strong>gin jaren tachtig op een ogenblikvan grote schaarste aan ar<strong>be</strong>idsplaatsen. Ze waren<strong>be</strong>doeld als tijdelijke maatregel.In de meeste gevallen, en vooral in de cultuur- enwelzijnsector, zijn deze programma’s naar structureletewerkstelling geëvolueerd. In het huidige regeerakkoordis de regularisatie van deze tewerkstellingsprogramma’svoorzien: de ‘nepstatuten’ wordenomgebouwd tot reguliere ar<strong>be</strong>idsplaatsen.In 1999 waren er 50.322 personen via de klassiekeprogramma’s tewerkgesteld. Omgezet naar voltijdseequivalenten (VTE) komt dit op 35.453 ar<strong>be</strong>idsplaatsendie voor bijna twee derden door vrouweningenomen worden.Werkgelegenheid 233


TEWERKSTELLINGSPROGRAMMA’SAANTAL VTE AANTAL VTE AANTAL VTE AANTAL UITGAVEN 1999 UITGAVEN <strong>2000</strong>*VROUWEN MANNEN TOTAAL PERSONEN (IN MILJOEN FRANK) (IN MILJOEN FRANK)Klassieke tewerkstellingsprogramma’sDAC 5.391 1.325 6.716 9.942 5.714,3 5.850,0GESCO’S KB 474 11.226 10.117 21.343 28.998 *8.962,6 9.017,0GESCO’S algemeen*** 3.314 1.101 4.415 5.916 **2.188,2 2.300,0GESCO’S onderwijs 1.083 87 1.170 2.879 813,8 825,0PBW in VOI’s 612 154 766 1.100 436,7 439,7PBW in gemeenten en VZW’s 994 49 1.043 1.487 599,5 599,5WerkervaringWEP-plus-plan 1.365 1.195 2.560 3.603 903,4 1.480,3Nieuwe niches ar<strong>be</strong>idsmarktSociale werkplaatsen 426 566 992 1.105 468,5 595,7Invoeg<strong>be</strong>drijven 41 57 98 104 42,0 56,0Totaal 24.452 14.651 39.103 55.134 20.129,0 21.163,210.33 Gemiddelde <strong>be</strong>zetting en uitgaven in het kader van tewerkstellingsprogramma’s, 1999. Bron: administratie Werkgelegenheid.* Raming.** Uitzonderlijk lager omwille van extra-inkomsten (+ 100 miljoen frank).*** Inclusief buitenschoolse kinderopvang en opleidingsprojecten.2 WerkervaringHet WEP-plus-plan, dat sinds 1997 loopt en de verderzettingis van de Weer-Werkactie en het WEPplan,promoot werkervaring en doorstroming naarhet reguliere ar<strong>be</strong>idscircuit.De deelnemers van dit programma zijn in 1999voor twee derden vrouwen. Bijna de helft volgdeenkel lager onderwijs en middenstandsopleiding.De helft van de deelnemers stroomt door naar hetreguliere ar<strong>be</strong>idscircuit.3 Nieuwe vormenvan werkgelegenheidDe invoeg<strong>be</strong>drijven en de sociale werkplaatsen willenjobs creëren in nieuwe niches op de ar<strong>be</strong>idsmarkt.De invoeg<strong>be</strong>drijven, een experiment dat in 1994startte, nemen laaggeschoolden in dienst en richtenzich op economische activiteiten die niet spontaandoor de marktsector worden uitgevoerd. Zowel hetaantal <strong>be</strong>drijven als het aantal werknemers breidttussen 1995 en 1999 aanzienlijk uit.De zeer moeilijk <strong>be</strong>middelbare werkzoekenden, inde praktijk mensen met een laag opleidingsniveau,worden naar een <strong>be</strong>schermde ar<strong>be</strong>idsomgeving in desociale werkplaatsen toegeleid. De sociale werkplaatsenkenden in 1999 opnieuw een forse uitbreiding,ditmaal van 880 VTE naar 1.500 VTE.4 BanenplannenOp federaal niveau zijn er 2 banenplannen voorlangdurig werklozen: de PlaatselijkeINVOEGBEDRIJVENAANTAL BEDRIJVEN ACTIEF AANTAL BEDRIJVEN IN FALING AANTAL WERKNEMERSGESUBSIDIEERD NIET-GESUBSIDIEERD OMKADERING TOTAALDecem<strong>be</strong>r 1995 10 - 45 9 11 65Decem<strong>be</strong>r 1996 10 2 68 10 14 92Decem<strong>be</strong>r 1997 13 - 92 17 22 131Decem<strong>be</strong>r 1998 16 1 104 39 34 177Decem<strong>be</strong>r 1999 23 - 147 74 39 26010.34 Evolutie aantal invoeg<strong>be</strong>drijven en werknemers, van 1995 tot 1999. Bron: administratie Werkgelegenheid.234VRIND <strong>2000</strong>


Werkgelegenheidsagentschappen (PWA) en deDienstenbanen. Het PWA-stelsel wil voldoen aanmaatschappelijke noden die via de normale ar<strong>be</strong>idscircuitsniet ingevuld geraken (bijvoor<strong>be</strong>eld huishoudelijketaken). De Dienstenbanen richten zichnaar jobs die zo duur geworden zijn dat ze nietmeer uitgeoefend worden (bijvoor<strong>be</strong>eld pomp<strong>be</strong>diende).Zowel het aantal PWA’s, het aantal personen als hetaantal gepresteerde ar<strong>be</strong>idsuren zijn spectaculairtoegenomen.Ook de dienstenbanen kenden een enorme aangroei.Van de deelnemers aan dit programma zijner 2 op 3 deeltijds tewerkgesteld en 3 op 5 zijnvrouwen.Ar<strong>be</strong>idsherverdelingDe Vlaamse overheid wil het werk delen en herverdelen.Sinds 1994 stimuleert ze loopbaanonderbrekingen deeltijds werken via aanmoedigingspremies.Deze maatregel versterkt de analoge federale actieszoals de brugpensioenen en de uitkeringen voorloopbaanonderbreking.SOCIALE WERKPLAATSENAANTAL AANTAL AANTAL AANTALVTE VROUWEN VTE MANNEN VTE TOTAAL PERSONEN1996 258 255 513 5761997 255 270 525 5971998 349 430 779 8801999 426 566 992 1.10510.35 Evolutie van het aantal sociale werkplaatsen en er tewerkgesteldepersonen, van 1996 tot 1999. Bron: administratie Werkgelegenheid.1 LoopbaanonderbrekingHet aantal toegekende Vlaamse premies voor loopbaanonderbrekinggaat in stijgende lijn. Sinds deinvoering van de maatregel in 1994 werden er intotaal 72.413 aanvragen goedgekeurd: een derde inde openbare sector en twee derden in de privé-sector.Loopbaanonderbreking is een overwegend vrouwelijkeaangelegenheid, al blijft het aandeel van demannen verder stijgen, vooral na de versoepelingvan de criteria in 1998. Sinds dat jaar wordt het<strong>be</strong>drag van de premie verdub<strong>be</strong>ld indien de werknemerzijn loopbaan onderbreekt voor het volgen vaneen opleiding. Dit weerspiegelt zich ook in de forsegroeicijfers voor 1998, 1999 en de eerste helft van<strong>2000</strong>. De spectaculaire aangroei in <strong>2000</strong> is mee tewijten aan een inhaalactie in de <strong>be</strong>handeling van deaanvraagdossiers.DIENSTENBANENJUNI JUNI JUNI % EVOLUTIE1998 1999 <strong>2000</strong> JUNI 1998–JUNI <strong>2000</strong>Halftijdse <strong>be</strong>trekkingMannen 187 698 1.008 +439Vrouwen 354 1.460 2.315 +554Totaal 541 2.158 3.323 +514Voltijdse <strong>be</strong>trekkingMannen 130 652 1.051 +708Vrouwen 82 373 641 +682Totaal 212 1.025 1.692 +698Totaal 753 3.183 5.015 +56610.36 Evolutie van het aantal personen tewerkgesteld in Dienstenbanen,juni 1998-juni <strong>2000</strong>. Bron: RVA; <strong>be</strong>werking APS.PLAATSELIJKE WERKGELEGENHEIDSAGENTSCHAPPENJUNI 1995 JUNI 1996 JUNI 1997 JUNI 1998 JUNI 1999 JUNI <strong>2000</strong>Operationele PWA’s aantal 89 190 248 262 283 304% België 31 42 47 49 50 52Fysieke eenheden* aantal 2.412 7.647 12.593 18.207 19.866 20.819% België 22 39 48 52 52 52Gepresteerde PWA-uren aantal 58.230 186.296 337.903 523.704 620.292 653.393% België 22 39 49 52 53 53Verkochte PWA-cheques aantal 77.440 214.702 369.605 575.444 701.498 688.736% België 23 39 47 50 52 5210.37 Evolutie van het aantal PWA’s, het aantal fysieke eenheden, het aantal gepresteerde uren en het aantal verkochte cheques, juni 1995-juni 1999. Bron: RVA.* Dit zijn alle personen die PWA-prestaties indienden tijdens de <strong>be</strong>trokken periode en bijgevolg een PWA-vergoeding ontvingen.Werkgelegenheid 235


GOEDGEKEURDE AANVRAGEN AANMOEDIGINGSPREMIES LOOPBAANONDERBREKING1994 1995 1996 1997 1998 1999 <strong>2000</strong>*TOTAAL % EVOLUTIE1994-<strong>2000</strong>* 1998-1999Privé-sector Mannen 49 41 69 247 683 2.022 3.608 6.719 +196,0Vrouwen 182 1.617 2.918 4.615 6.026 9.308 13.958 38.624 +54,5Openbare sector Mannen - 15 42 123 233 877 1.064 2.354 +276,4Vrouwen - 568 1.393 2.355 4.183 7.548 8.669 24.716 +80,4Totaal 231 2.241 4.422 7.340 11.125 19.755 27.299 72.413 +77,610.39 Evolutie van het aantal goedgekeurde aanvragen m.b.t. aanmoedigingspremies voor loopbaanonderbreking in de privé- en openbare sector, naargeslacht, van 1994 tot <strong>2000</strong>*. Bron: administratie Werkgelegenheid. * Tot 30 juni <strong>2000</strong>.AANVRAGEN AANMOEDIGINGSPREMIES DEELTIJDS WERKEN3.5003.0002.5002.0001.5001.0005002 Deeltijds werkenTussen 1994 en juni <strong>2000</strong> werden 11.969 aanvragenvoor een aanmoedigingspremie bij het overstappennaar deeltijdse ar<strong>be</strong>id in de privé-sector goedgekeurd.Niettegenstaande aanzienlijke groeicijfers bijde mannen, blijven de vrouwen verreweg in demeerderheid. Mannen gaan eerder deeltijds werkenom over meer vrije tijd te <strong>be</strong>schikken. Vrouwenvooral om voor de kinderen te zorgen.Het aantal goedgekeurde aanvragen <strong>be</strong>reikte eenpiek in 1998. In 1999 lag het aantal goedkeuringenaanzienlijk lager als gevolg van strengere erkenningscriteria.01994 1995 1996 1997 1998 1999 <strong>2000</strong>*10.38 Evolutie van het aantal goedgekeurdeaanvragen m.b.t. aanmoedigingspremiesvoor deeltijds werken in de privé-sector,naar geslacht, van 1994 tot <strong>2000</strong>*.Bron: administratie Werkgelegenheid.* Tot 30 juni <strong>2000</strong>.mannenvrouwenV OOR MEER INFORMATIEStudiedienst VDAB, Jaarverslag ar<strong>be</strong>idsmarkt hetVlaams Gewest 1999, het Brussels HoofdstedelijkGewest, <strong>2000</strong>VDAB, Jaarverslag 1999, <strong>2000</strong>Stuurgroep Strategisch Ar<strong>be</strong>idsmarktonderzoek, metmedewerking van het Steunpunt Werkgelegenheid,Ar<strong>be</strong>id en Vorming, De ar<strong>be</strong>idsmarkt in het VlaamsGewest, Jaarreeks <strong>2000</strong>, Leuven, <strong>2000</strong>Administratie Werkgelegenheid: http://www.vlaanderen.<strong>be</strong>/ned/sites/werk/index.htmlVDAB: http://www.watis.vdab.<strong>be</strong>/trendsRVA: http://www.rva.fgov.<strong>be</strong> (rubriek statistieken/studies)Steunpunt WAV: http://www.kuleuven.ac.<strong>be</strong>/stwav236VRIND <strong>2000</strong>


11. ToerismeDe Vlaamse overheid ziet toerisme en recreatie als een basis<strong>be</strong>hoeftevoor iedereen. Toerisme hangt nauw samen met vakantie en voor veleVlamingen <strong>be</strong>tekent vakantie ‘op vakantie gaan’ in binnen -of buitenland.In de vorige VRIND werd de evolutie van de vakantieparticipatievan Vlamingen nader <strong>be</strong>keken tussen 1991 en 1998. In <strong>2000</strong> wordendezelfde basisgegevens van het tweejaarlijks onderzoek door hetWES vanuit andere vragen <strong>be</strong>licht: in welke mate verschilt de vakantieparticipatievan gewest tot gewest, gaan leeftijdsverschillen samen metandere vakantiepatronen, welke <strong>be</strong>dragen worden er <strong>be</strong>steed aanvakanties? Toerisme is in het Vlaamse Gewest ook uitgegroeid tot een<strong>be</strong>langrijke economische sector met groeiende potenties.Blikvangers• Voor lange vakanties geven de meeste Vlamingen de voorkeur aan reizen naar het buitenland.Opvallend is de daling van de gemiddelde verblijfsduur per vakantie.• Voor korte vakanties blijven de meeste jongeren in het binnenland, maar 65-plussers verkiezen hetbuitenland.• De toename van het totale aantal overnachtingen in België is een gevolg van het groeiend aantalbuitenlandse overnachtingen.Toerisme 237


Vakanties vande VlamingenOpvallend meer Vlamingen dan Walen pakken hunkoffers voor een vakantie, dit wil zeggen voor eenverblijf met minstens vier overnachtingen. Tweederde van de Vlamingen ondernam in 1998 minstenséén vakantie tegenover iets meer dan de helftvan de Walen. Het percentage van inwoners in hetVlaamse Gewest dat op vakantie vertrekt is lager danhet percentage van de inwoners in het BrusselsHoofdstedelijk Gewest. Daar staat tegenover dat deVlamingen frequenter op reis trekken.Ruim 70% van de vakanties wordt in het buitenlanddoorgebracht. Dit percentage blijft iets onder datvan het Waalse Gewest en het ligt gevoelig lager danin het Brussels Hoofdstedelijke Gewest. Een nieton<strong>be</strong>langrijke minderheid van de Vlamingen geeft10080VAKANTIEPARTICIPATIE NAAR LEEFTIJDVAKANTIEPARTICIPATIE60VAKANTIES VLAANDEREN BRUSSEL WALLONIË BELGIËVakantieparticipatie (%) 65,7 72,3 54,2 62,640Vakantiefrequentie 1,7 1,5 1,3 1,5Aantal vakanties* 6,5 1,0 2,3 9,820Aantal zomervakanties* 5,2 0,8 2,0 8,0Aantal wintervakanties* 1,3 0,2 0,3 1,80Aantal binnenlandse vakanties* 1,8 0,2 0,6 2,6Aantal buitenlandse vakanties* 4,7 0,8 1,7 7,2-5 jaar6-12 jaar13-17 jaar18-24 jaar25-34 jaar35-44 jaar45-54 jaar55-64 jaar+ 65 jaar11.1 Vakantieparticipatie naar gewest. Bron: WES.* in miljoen.11.3 Vakantieparticipatie van de Vlamingenin binnen- en buitenland naar leeftijd,in %. Bron: WES-onderzoek.buitenlandbinnenlandVAKANTIEBESTEMMINGENVLAANDEREN BRUSSEL WALLONIË BELGIËBelgische Kust 15,4 8,2 15,9 14,7Ardennen 7,2 5,6 7,0 7,0Groen <strong>Vlaanderen</strong> 4,8 1,6 0,3 3,4Overig België 0,9 1,2 1,4 1,1BINNENLAND 28,3 16,6 24,6 26,2BUITENLAND 71,7 83,4 75,4 73,8Frankrijk 16,3 23,9 30,7 20,5Spanje 15,1 16,6 15,4 15,6Italië 5,0 7,8 5,1 6,0Oostenrijk 5,2 0,8 5,2 3,7Zwitserland 3,1 1,9 3,2 2,7Griekenland 3,1 1,6 3,2 2,6Nederland 3,3 1,2 0,4 2,4Duitsland 3,3 1,4 0,2 2,3Britse Eilanden 1,8 2,3 1,3 1,7Overig Buitenland 15,5 25,9 10,7 16,3Totaal 100,0 100,0 100,0 100,011.2 Belangrijkste vakantie<strong>be</strong>stemmingen naar gewest in %.Bron: WES.VAKANTIEBESTEDINGEN VAN DE VLAMINGENGEMIDDELDE BESTEDINGEN PERSOON/VAKANTIE 1994 1996 1998Per persoon en per vakantie 19.571 19.152 19.170Per persoon en per nacht 1.660 1.861 1.898Bestedingen per persoon/vakantie


KORTE VAKANTIEPARTICIPATIEKORTE VAKANTIES VLAANDEREN BRUSSEL WALLONIË BELGIËKorte vakantieparticipatie (%) 39,0 21,8 19,3 31,0Korte vakantiefrequentie 1,6 1,4 1,3 1,5Aantal korte vakanties* 3,6 0,3 0,8 4,7Aantal korte zomervakanties* 2,3 0,2 0,6 3,1Aantal korte wintervakanties* 1,3 0,1 0,2 1,6Aantal korte binnenlandse vakanties* 2,1 0,2 0,4 2,7Aantal korte buitenlandse vakanties* 1,5 0,1 0,4 2,011.5 Vergelijking van de korte vakantieparticipatie naar gewest. Bron: WES.* in miljoen.BELANGRIJKSTE KORTE VAKANTIEBESTEMMINGENKORTE VAKANTIEBESTEMMING VAN DE VLAMINGENVLAANDEREN BRUSSEL WALLONIË BELGIË100Belgische Kust 21,1 23,8 37,6 24,1Ardennen 21,9 19,0 12,5 19,680Groen <strong>Vlaanderen</strong> 12,2 2,9 1,4 9,8Overig België 4,3 4,7 2,7 4,260BINNENLAND 58,9 50,4 54,2 57,7BUITENLAND 41,1 49,6 45,8 42,340Frankrijk 14,4 28,1 31,6 18,2Duitsland 8,2 4,2 3,5 7,120Nederland 7,0 2,4 2,2 5,9Britse Eilanden 4,9 9,2 3,8 4,90G.H.-Luxemburg 2,7 1,6 2,3 2,6Overig Buitenland 3,8 4,2 2,4 3,6Totaal 100,0 100,0 100,0 100,011.6 Vergelijking van de korte vakantie<strong>be</strong>stemmingen naar gewest, in %.Bron: WES.-5 jaar6-12 jaar13-17 jaar18-24 jaar25-34 jaar11.7 Korte vakantie<strong>be</strong>stemming van deVlamingen naar leeftijd, in%. Bron: WES.35-44 jaar45-54 jaar55-64 jaarbuitenlandbinnenland+ 65 jaarde voorkeur aan vakanties in het binnenland.Frankrijk en Spanje zijn de favoriete vakantie<strong>be</strong>stemmingen.Frankrijk is meer in trek in het Waalse Gewestdan in het Vlaamse Gewest. Walen worden dan weerminder aangetrokken door Duitsland of Nederland.Vakantie<strong>be</strong>stemmingen volgen een duidelijk leeftijdspatroon.Buitenlandse vakanties overwegen in alleleeftijdsgroepen, maar nog een <strong>be</strong>hoorlijk aantal kinderenen jongeren onder de 18 brengen hun vakantiein het binnenland door. Vanaf 18 jaar trekt een overgrotemeerderheid op vakantie naar het buitenland.Gemiddeld geven Vlamingen 19.170 frank per persoonen per vakantie uit. Opvallend is dat de gemiddelde<strong>be</strong>steding per vakantie hoger lag in1994.Tussen 1994 en 1998 zijn de uitgaven perpersoon en per vakantie afgenomen, wat er kan opwijzen dat vakanties korter worden.KORTE VAKANTIES EN BESTEDINGENGEMIDDELDE BESTEDINGEN 1994 1996 1998Per persoon en per vakantie 4.980 5.292 5.314Per persoon en per nacht 2.230 2.544 2.61811.8 Gemiddelde <strong>be</strong>stedingen van de Vlamingen bij korte vakanties.Bron: WES-onderzoek naar het reisgedrag van de Belgen.Korte vakantiesKorte vakanties zijn minder in trek. 39% van deVlamingen trok in 1998 er op uit voor een kort verblijfin binnen - of buitenland. De korte vakantieparticipatieligt gevoelig lager in het Waalse Gewestdan in het Vlaamse Gewest. Meer dan de helft vande korte vakantiegangers vertrekken naar een<strong>be</strong>stemming in eigen land. Bij Vlamingen gaat danToerisme 239


de voorkeur naar de Belgische kust of de Ardennen.Wordt er toch voor een vakantie in het buitenlandgekozen dan zijn voor Vlamingen in de eerste plaatsFrankrijk, maar ook Duitsland en Nederland de uitverkoren<strong>be</strong>stemmingen. In het Waalse Gewest enhet Brussels Hoofdstedelijk Gewest is er een meeruitgesproken voorkeur voor Frankrijk. De keuzevoor een korte vakantie in het binnen- of buitenlandis leeftijdsgevoelig. Vanaf 18 jaar groeit het aantalVlamingen die voor een korte vakantie naar het buitenlandtrekken. Opvallend kiest meer dan de helftvan de 65-plussers voor een korte vakantie in hetbuitenland, en trekken vooral richting Duitsland.Een opmerkelijke vaststelling is toch wel dat <strong>be</strong>stedingenper persoon en per nacht voor korte vakantieshoger liggen dan voor lange vakanties. Toch isdit een ‘normaal’ gegeven binnen het reisge<strong>be</strong>urenwant gezien de <strong>be</strong>perkte vakantietijd ligt het consumptiegedragveel hoger. Ook permitteert menzich al eens vaker duurdere logies.ToeristischeovernachtingenIn 1999 noteerde het NIS voor België 35,3 miljoenovernachtingen, een stijging met bijna 100.000 overnachtingenten opzichte van 1998. Deze overnachtingenwerden geregistreerd in hotels, campings,vakantiecentra, vakantiedorpen, logies voor doelgroepenen in de verhuursector. Globaal gezien neemt hetVlaamse Gewest hiervan bijna 24 miljoen overnachtingenvoor zijn rekening, goed voor 68,2% van hettotaal. Het Waalse en het Brusselse HoofdstedelijkeGewest halen respectievelijk 20,2% en 11,6%.België zag het totaal aantal overnachtingen in 1999toenemen met 0,3%, terwijl er in 1998 nog eendaling was van -1,2%. Vooral de groei in het BrusselsHoofdstedelijk Gewest (+4,9%) is verantwoordelijkvoor deze stijging. In het Vlaamse Gewest is er eenlichte daling met -0,5%. Het Brussels HoofdstedelijkeGewest, dat in het jaar 1998 een forse daling kende,stijgt in 1999 tot boven de waarde van 1997.De binnenlandse marktVoor de overnachtingen in België komt meer dan dehelft van de <strong>be</strong>zoekers uit het binnenland. De 18,8miljoen overnachtingen van Belgen in België zijngoed voor 53,5% van het totaal aantal overnachtingenin 1999. Dit komt neer op een daling van 2%.Zowel het Waalse Gewest als het Vlaamse Gewestnemen die lichte daling voor hun rekening met elkeen afname van het aantal binnenlandse overnachtingenvan ruim 2%, terwijl het BrusselseHoofdstedelijke Gewest er in 1999 nog 19,8% aantoevoegt. Het aandeel van binnenlandse overnachtingenblijft in het Brussels Hoofdstedelijk Gewestrelatief klein in vergelijking met het aantal buitenlandseovernachtingen in Brussel.De buitenlandse marktDe toename van het totale aantal overnachtingen in1999 is een gevolg van het groeiend aantal buitenlandersdie in België overnachten. Het aantal overnachtingenenkel en alleen van buitenlandse toeristenstijgt in 1999 in alle gewesten.Niet alleen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gaatvooruit, ook het Vlaamse Gewest en het WaalseGewest kunnen prat gaan op respectievelijk 2,5% en3,6% meer buitenlandse overnachtingen. HetVlaamse Gewest heeft het hoofdaandeel in de buitenlandseovernachtingen.BINNENLANDSE OVERNACHTINGEN1998 1999 EVOLUTIEBelgië 19.225.476 18.845.100 -2,0%Vlaams Gewest 14.722.905 14.374.282 -2,4%Brussels Gewest 283.063 339.092 +19,8%Waals Gewest 4.219.508 4.131.726 -2,1%11.10 Evolutie van totaal aantal binnenlandse overnachtingen inclusief deverhuursector, in 1998 en 1999. Bron: NIS.TOERISTISCHE OVERNACHTINGEN1998 1999 EVOLUTIEBelgië 35.158.579 35.253.492 +0,3%Vlaams Gewest 23.966.416 23.844.341 -0,5%Brussels Gewest 4.088.984 4.289.538 +4,9%Waals Gewest 7.103.179 7.119.613 +0,2%11.9 Evolutie van toeristische overnachtingen inclusief de verhuursector,1998 en 1999. Bron: NIS.BUITENLANDSE OVERNACHTINGEN1998 1999 EVOLUTIEBelgië 15.933.103 16.408.392 +3,0%Vlaams Gewest 9.243.511 9.470.059 +2,5%Brussels Gewest 3.805.921 3.950.446 +3,8%Waals Gewest 2.883.671 2.987.887 +3,6%11.11 Evolutie van totaal aantal buitenlandse overnachtingen inclusief deverhuursector, in 1998 en 1999. Bron: NIS.240VRIND <strong>2000</strong>


12. LeefmilieuDit hoofdstuk is opgebouwd rond een aantal concrete werkvelden diein de <strong>be</strong>leidsnota Leefmilieu <strong>2000</strong>-2004 voorgesteld werden. Dezezijn het water<strong>be</strong>leid, de luchtverontreiniging, het afval- en bodemsanerings<strong>be</strong>leid,het mest<strong>be</strong>leid, natuur en bos.Voor oppervlaktewater en lucht wordt telkens de evolutie van dekwaliteit weergegeven aan de hand van samengestelde indicatoren, dieeen algemeen <strong>be</strong>eld geven. Ook de rioleringsgraad en de uitstoot vanvervuilende stoffen komen hierbij aan bod. De waterproductie en hetwaterverbruik zijn indicatoren die de tendens naar rationeel watergebruikin kaart te brengen.Bodemsanering staat sinds enkele jaren hoog op de politieke agenda,daarvan getuigt de implementatie van het bodemsaneringsdecreet van1995. Hier wordt de evolutie van het aantal verontreinigde percelenregionaal en per verontreinigende stof <strong>be</strong>keken.Een specifieke oorzaak van milieuverontreiniging is de vermesting.Het mestactieplan 2Bis trad <strong>be</strong>gin <strong>2000</strong> in werking en stelde eenaantal normen vast die wij hier nader <strong>be</strong>kijken.Om het afvalstoffen<strong>be</strong>leid te evalueren maken wij het onderscheidtussen huishoudelijk en <strong>be</strong>drijfsafval. We volgen de evolutie van dehoeveelheden geproduceerde en verwerkte afval. Ook de gescheideninzameling wordt in kaart gebracht. De resultaten worden getoetstaan de doelstellingen in het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen1997-2001.Om de toestand van natuur en bos te <strong>be</strong>schrijven wordt eerst eenindicatie gegeven van de bosgezondheid. De <strong>be</strong>langrijkste resultatenvan de bosinventarisatie, die in <strong>2000</strong> afgerond werd, gelden als nulmetingvoor de toekomstige evolutie van het bos<strong>be</strong>stand.De uitbreiding van natuurreservaten wordt geplaatst ten opzichte vande doelstelling van het milieu<strong>be</strong>leidsplan. Een aantal indicatoren gevenweer hoe de overheid aan natuurontwikkeling buiten de reservatendoet.De houdingen en meningen van de Vlaming ten opzichte van hetmilieu komen in een laatste deel aan bod. De cijfers zijn gebaseerd opresultaten van surveys uit 1996 en <strong>2000</strong>.Leefmilieu 241


Blikvangers• Het aantal gezinnen dat het afvalwater in de riolering loost, stijgt gestaag. In het <strong>be</strong>gin van de jarennegentig <strong>be</strong>droeg de rioleringsgraad 79% terwijl deze <strong>be</strong>gin <strong>2000</strong> stilaan de kaap van 85% <strong>be</strong>nadert.Ondanks deze vooruitgang wordt de Europese ‘Richtlijn Stedelijk Afvalwater’ niet gehaald.• De verzurende emissie nam tussen 1990 en 1999 met 27% af. Het MINA-plan2 schrijft tegen 2002een reductie van 39% voor.• Luchtvervuiling door zwevend stof daalt.• Vermesting blijft een probleem. De bodembalans toont per hectare nog altijd een overschot van329 kg stiksof en 126 kg fosfaat. De doelstelling van de bodembalans (70 kg stikstof/ha en 5 kg fosfaat/ha)wordt dus nog lang niet gehaald.• Volgens het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001 moet in 2001 52% van hethuishoudelijk afval selectief ingezameld worden. Dit percentage wordt reeds in 1999 ruimschoots<strong>be</strong>reikt.• Een andere doelstelling - de totale hoeveelheid huishoudelijk afval met 10% verminderen tussen 1995en 2006 - lijkt echter veel problematischer. Sinds 1995 is het totale aanbod gestegen.• Het Vlaamse Milieu<strong>be</strong>leidsplan voorziet in de uitbouw van 50.000 ha natuurreservaat tegen 2007.Om deze doelstelling te halen zijn nog grote bijkomende inspanningen vereist.• Een kwart van de natuurontwikkelingsprojecten kreeg de evaluatie positief of zeer positief mee.• De inwoners van het Vlaamse Gewest verklaren <strong>be</strong>reid te zijn tot steeds grotere milieuinspanningen.Toch is het effectief gedrag bijna niet gewijzigd.242VRIND <strong>2000</strong>


12.1 WaterKwaliteit oppervlaktewaterNa drie opeenvolgende droge jaren, waarin dekwaliteit van het water afnam, was 1998 een zeernat jaar. Op de meeste meetplaatsen steeg dan ookde waterkwaliteit. 1999 was een heel wat mindernat jaar. Als gevolg daarvan is de globale fysischchemischekwaliteit erop achteruit gegaan.Globaal genomen ver<strong>be</strong>tert de kwaliteit van deVlaamse oppervlaktewateren. Het aandeel van demetingen ‘zwaar verontreinigd’ is spectaculairafgenomen. Er is een gevoelige toename van hetaandeel ‘matig verontreinigde’ oppervlaktewateren.Anderzijds is de <strong>be</strong>oordeling ‘niet verontreinigd’nog schaarser geworden. Deze trend wordt <strong>be</strong>vestigddoor de evolutie van de Belgische BiotischeIndex, die de biologische kwaliteit van het waterweergeeft.De basiskwaliteit wordt slechts <strong>be</strong>reikt als tegelijkvoldaan is aan alle normen van VLAREM II. Als wechemisch zuurstofverbruik (CZV), totaal fosfaat enmicroverontreinigingen buiten <strong>be</strong>schouwing laten,voldoet 22% van de meetplaatsen aan de fysisch-chemischebasiskwaliteitsnormen.De normen voor CZV en totaal fosfaat wordenechter bijna overal overschreden. Op 23% van de1.036 onderzochte meetplaatsen voldoet de biologischekwaliteit aan de basiskwaliteitsnorm.Riolerings- enzuiveringsgraadIn het voorjaar van <strong>2000</strong> werd het VlaamseGewest op de vingers getikt omdat het de Europese‘Richtlijn Stedelijk Afvalwater’ niet haalde.Concreet houdt deze richtlijn in dat de verontreinigingdoor lozing in waterlopen drastisch moet dalen60%ZUURSTOFHUISHOUDINGBELGISCHE BIOTISCHE INDEX45%504030403530252020100151050nietverontreinigdaanvaardbaarmatigverontreinigdverontreinigdzwaarverontreinigdzeer goedgoedmatigslechtzeer slechtuiterst slecht12.1 Globale verdeling in % over de kwaliteitsklassenvan de Vlaamse oppervlaktewateren voor driereferentiejaren op basis van de Prati-index vooropgeloste zuurstof. Bron: VMM.19901995199912.2 Globale verdeling in % over de kwaliteitsklassen vande Vlaamse oppervlaktewateren voor drie referentiejarenop basis van de Belgische Biotische Index (indicatie vanaan- of afwezigheid van macroscopische ongewerveldewaterorganismen). Bron: VMM.199019951999Leefmilieu 243


WATERKWALITEIT PER BEKKENCOMITÉ IN 1990 EN 199919901999114Aa1Handzamevaart23ScheldeScheldeGrote NeteKleine Nete10Grote NeteGrote Laak11MaasIjzer5LeieDender7ZenneDemerLeieSchelde6Dender8DijleGete9LeieMarkDemer1112.3 De evolutie van de zuurstofhuishouding in hetwater (Prati-index voor opgeloste zuurstof) per <strong>be</strong>kkencomité(globale <strong>be</strong>oordeling voor alle meetpuntengelegen in een <strong>be</strong>kken). Bron: VMM.Bekkencomités1. IJzer 5. Leie 19. Demer2. Brugse Kanalen 6. Boven-Schelde 10. Nete3. Gentse Kanalen 7. Dender 11. Maas4. Beneden-Schelde 8. Dijleniet verontreinigdaanvaardbaarmatig verontreinigdverontreinigdzwaar verontreinigdRIOLERINGS- EN ZUIVERINGSGRAAD% AANGESLOTEN OP RIOLERING % AANGESLOTEN OP RWZIBEKKENCOMITÉ 1993 1996 1999 1993 1996 1999IJzer 79 81 75 33 49 45Brugse Kanalen 79 84 89 38 48 81Gentse Kanalen 79 84 87 38 48 60Beneden-Schelde 89 89 90 48 50 60Leie 74 85 83 11 21 32Boven-Schelde 74 79 83 10 18 21Dender 83 83 86 11 21 32Dijle/Zenne 83 84 88 5 19 25Demer 78 78 84 22 36 51Nete 65 65 71 40 49 64Maas 71 78 83 37 60 74Totaal 79 81 84 28 38 5012.4 Riolerings- en zuiveringsgraad, % van de gezinnen aangesloten op riolering en aangesloten op rioolwaterzuiveringsinstallatie. Bron: VMM.RWZI = rioolwaterzuiveringsinstallatie.door het opvangen en <strong>be</strong>handelen van het afvalwater.Het probleem is dat er nog te weinig waterzuiveringsinstallatiesin werking zijn, en dat deaansluiting van de gemeentelijke rioolstelstels opde zuiveringsinstallaties te traag verloopt.Toch stijgt het aantal gezinnen dat afvalwater in deriolering loost gestaag. In het <strong>be</strong>gin van de jarennegentig <strong>be</strong>droeg de rioleringsgraad 79% terwijl dieaan het <strong>be</strong>gin van <strong>2000</strong> stilaan de kaap van 85%<strong>be</strong>nadert. Dit cijfer gaat ervan uit dat de woningeneffectief aangesloten zijn op de riolering als er inde straat riolering aanwezig is.Daarnaast <strong>be</strong>schouwen vele gemeenten de ingebuisdebaangrachten veelal als riolering terwijldeze niet corresponderen met de geldendeontwerprichtlijnen.244VRIND <strong>2000</strong>


GEMEENTELIJKE RIOLERINGEN EN ZUIVERINGSINSTALLATIES11Aa1Handzamevaart234ScheldeScheldeGrote Nete10Kleine NeteGrote NeteGrote Laak11MaasIjzerLeie5LeieLeieSchelde6DenderMark7DenderZenne8DijleDemerGete9Demer1112.5 Gemeentelijke rioleringen en zuiveringsinstallaties.Bron: VMMBestaande rioolwaterzuiveringsinstallatieGeplande rioolwaterzuiveringsinstallatieBekkencomités1. IJzer 7. Dender2. Brugse Kanalen 8. Dijle3. Gentse Kanalen 9. Demer4. Beneden-Schelde 10. Nete5. Leie 11. Maas6. Boven-ScheldeAfvalwater riolering71 tot 75%76 tot 80%81 tot 85%86 tot 90%% aansluiting RWZI11 tot 25%26 tot 40%41 tot 55%56 tot 70%71 tot 85%De stijging in rioleringsgraad in het afgelopendecennium is het gevolg van de verdere uitbouw vanhet gemeentelijk rioleringsnet. De subsidies van hetVlaamse Gewest zullen hierin ongetwijfeld een rolgespeeld heb<strong>be</strong>n.De zuiveringsgraad is het afgelopen decenniumgestegen van 30% naar 50%. Dit is voornamelijk hetgevolg van de bouw van waterzuiveringsinstallatiesen de aanleg van leidingen voor de inzameling vanhet afvalwater.In 1993 waren er 115 zuiveringsinstallaties operationeel.Eind 1999 is dit aantal opgelopen tot 165.Een aantal plannen voor het bouwen van dergelijkeinstallaties zijn momenteel in uitvoering. Toch zijnenkele onder hen geblokkeerd omdat de constructies‘zonevreemd’ zijn.DrinkwaterproductieHet Vlaamse Gewest <strong>be</strong>schikt over twee types ruwwaterbronnen:grondwater en oppervlaktewater.Oppervlaktewater haalt men uit rivieren, kanalen en<strong>be</strong>ken. Dit ge<strong>be</strong>urt vooral in de provinciesAntwerpen (Oelegem, Walem), West-<strong>Vlaanderen</strong>(Blankaart, Ieper) en Oost-<strong>Vlaanderen</strong> (Kluizen).Grondwater put men uit watervoerende lagen.Sommige van die lagen staan door intensievewaterwinning enorm onder druk en vertonen verdrogingsverschijnselen.Om de gevolgen voor de250200150100500AntwerpenLEIDINGWATERPRODUCTIEBrabantWest-<strong>Vlaanderen</strong>12.6 Leidingwaterproductie uit grondwateren oppervlaktewater in 1999 per provincie,in miljoen m 3 . Bron: LIN, afdeling Water.Oost-<strong>Vlaanderen</strong>grondwateroppervlaktewaternatuur <strong>be</strong>perkt te houden, wordt sinds 1994 meeren meer geopteerd voor oppervlaktewater in plaatsvan grondwater.De productie van leidingwater is tussen 1990 en1997 licht toegenomen van 327 miljoen m 3 tot 348miljoen m 3 . In 1998 en 1999 stellen we een dalingtot ongeveer 344 miljoen m 3 vast.LimburgLeefmilieu 245


Een vijfde van het gedistribueerde water <strong>be</strong>stemdvoor menselijke consumptie wordt geïmporteerd,voornamelijk vanuit Wallonië, en in mindere matevanuit Nederland en Frankrijk.DrinkwaterverbruikEen duurzame watervoorziening is onmogelijk zondereen duurzaam watergebruik, waarbij alle doelgroepen(zowel huishoudens, industrie als landbouw)minder water gebruiken en water van goedekwaliteit alleen gebruiken voor die doeleinden waarvoorhet nuttig is. De Vlaamse overheid poogt hiertoebij te dragen via sensibiliseringscampagnes.Het drinkwaterverbruik steeg van 429 miljoen m 3 in1990 tot 446 miljoen m 3 in 1998. In 1999 is hetverbruik opnieuw gedaald tot 436 miljoen m 3 .Hiervan werd slechts 371 miljoen m 3 aan de abonneesgefactureerd (inclusief de gratis hoeveelheidwater). Het spoelwater voor de distributieleidingen,het bluswater, waterdiefstal en lekken maken hetverschil uit.2001801601401201008060402010AntwerpenLEIDINGWATERVERBRUIKBrabant12.7 Evolutie van het leidingwaterverbruikper provincie, inmiljoen m 3 . Bron: LIN, afdeling Water.West-<strong>Vlaanderen</strong>Oost-<strong>Vlaanderen</strong>Limburg199019951999246VRIND <strong>2000</strong>


12.2 LuchtLuchtkwaliteitSinds <strong>be</strong>gin 1999 meet de luchtkwaliteitsindex dekwaliteit van de omgevingslucht. Daarbij <strong>be</strong>tekent1 ‘uitstekend’, 5 ‘gewoon’ en 10 ‘verschrikkelijkslecht’.De verontreinigende stoffen die opgenomen wordenin deze index zijn zwaveldioxide (SO 2 ), stikstofdioxide(NO 2 ), ozon (O 3 ) en zwevend stof(PM10-deeltjesfractie). Voor deze stoffen <strong>be</strong>staanEU-Richtlijnen waarin grenswaarden en richtwaardenzijn vastgelegd.Voor de regionale index worden de gegevensgebruikt van alle stations, met uitzondering vanAntwerpen, Gent, Sint Stevens-Woluwe enVilvoorde die de basis vormen van de stedelijkeindex.De luchtkwaliteit is voor het Vlaamse Gewestoverwegend ‘goed’ (142 dagen) tot ‘vrij goed’(102 dagen).180160REGIONALE EN STEDELIJKE LUCHTKWALITEITSINDEXOp 52 dagen was de luchtkwaliteit in regionalegebieden uitstekend of zeer goed, voor stedelijkegebieden was dit slechts zo voor 40 dagen. De nietstedelijkegebieden kregen voor 142 dagen de<strong>be</strong>oordeling ‘goed’ mee, de steden voor 163 dagen.De steden scoren in deze categorie <strong>be</strong>ter omdatozon in landelijke gebieden een grote (negatieve)invloed op de luchtkwaliteit uitoefent.OzonDe <strong>be</strong>leidsnota Leefmilieu <strong>2000</strong>-2004 geeft prioriteitaan de <strong>be</strong>strijding van de zomersmog, of ozonin de omgevingslucht. In feite gaat het om fotochemischeluchtvervuiling die veroorzaakt wordt doorheel wat stoffen waarvan ozon de <strong>be</strong>langrijkste componentis. De EU-drempel waarbij de <strong>be</strong>volkingdient te worden ingelicht, <strong>be</strong>draagt 180 µg/m 3gedurende 1 uur. Het aantal ozondagen in dezomer van <strong>2000</strong> <strong>be</strong>droeg in het Vlaamse Gewest 6,dat is een halvering in vergelijking met het jaarvoordien. Vijf van de zes dagen vielen in de maandenmei en juni. In juli kwam, door het mindergoede weeer, geen enkele ozondag voor. In augustuswerd nog 1 ozondag geregistreerd.140120AANTAL OZONDAGEN10030802560204015201005uitstekendzeer goedgoedvrij goed12.8 Regionale en stedelijkeluchtkwaliteitsindex, aantaldagen per luchtkwaliteitsklasse(1/7/99-30/6/00). Bron: IRCEL.gewoonmiddelmatigondermaatsslechtzeer slechtstedelijke indexregionale indexverschrikkelijkslecht019871988198919901991199212.9 Aantal dagen waarop bij minstens1 uur > 180 µg/m 31 meetplaats de EU-drempelwaarden1 uur > 360 µg/m 3voor de waarschuwing van de <strong>be</strong>volking(180 µg/m 3 ) werd overschreden. Bron: IRCEL.1 uur > 180 µg/m 3 : drempelwaarde voor informatie <strong>be</strong>volking.1 uur > 360 µg/m 3 : drempelwaarde voor alarmering <strong>be</strong>volking.1993199419951996199719981999<strong>2000</strong>Leefmilieu 247


VERSCHIL VAN DE JAARGEMIDDELDE PM10-CONCENTRATIE IN 1999 T.O.V. 199812.10 Verschil van de jaargemiddelde PM10-concentratiein 1999 t.o.v. 1998. Bron: IRCEL.jaargemiddelde µg/m 3-8-10-6-8-4-6-2-40-220426486max8VERZURENDE EMISSIESVERZURENDE SECTOREN3010090258070206050154030102051001980 1985 1990 1995 199901980 1985 1990 1995 199912.11 Evolutie van de potentiële verzurendeemissie (in zuurequivalenten), van 1980tot 1999, in <strong>Vlaanderen</strong>, (x 1 miljard potentiëlezuurequivalenten). Bron: VMM.NH 3NO x (NO 2 )SO 2totaal12.12 Evolutie van het aandeel van deverschillende sectoren tot de totalepotentiële verzurende emissie in<strong>Vlaanderen</strong>, in %, van 1980 tot 1999.Bron: VMM.elektriciteitsproductieraffinaderijenindustriegebouwenverwarmingwegverkeerveeteeltZwevend stofZwevend stof omvat alle deeltjes, vaste en vloeibare,die in de atmosfeer rondzweven. De deeltjes komenin de atmosfeer terecht door een natuurlijke oorzaakof door menselijke activiteit.De opname door de mens is sterk afhankelijk van degrootte van de deeltjes. De PM10-fractie, dit zijn dedeeltjes kleiner dan 10 µm, kan diep in de longenbinnendringen. In deze fijne fractie kunnen zichbovendien giftige stoffen als PAK’s, zware metalen,dioxinen en as<strong>be</strong>st <strong>be</strong>vinden. Allerhande ademhalings-en luchtwegproblemen, hart- en vaatziektenen longkanker worden op die manier in de handgewerkt. PM10-metingen werden in het VlaamseGewest in de loop van 1995 opgestart. De 14 stationsdie PM10 meten, tonen tussen 1996 en 1999een dalende tendens in de gemiddelde jaarconcentraties.Elk daarvan ligt onder de nieuwe grenswaar-248VRIND <strong>2000</strong>


VERZURENDE EMISSIES IN DE ATMOSFEER IN 199912.13 Verzurende emissies in de atmosfeer in 1999.Bron: VMM.0-2.000 potentiële zuurequivalenten/ha2.001-3.500 potentiële zuurequivalenten/ha3.501-7.000 potentiële zuurequivalenten/ha7.001-14.000 potentiële zuurequivalenten/hameer dan 14.000 potentiële zuurequivalenten/hade van 40 µg/m 3 die vanaf 2005 van kracht wordt.In vergelijking met 1998 zijn de PM10-concentratieslicht (met 4 à 6 µg/m 3 ) gestegen in de omgevingvan Steenokkerzeel en Zaventem. Vilvoordeheeft het laagste jaargemiddelde en Evergem demeest opvallende daling.Verzuring van de atmosfeerVerzuring is een <strong>be</strong>langrijk onderdeel van de milieuproblematiek.Zure lucht is niet alleen slecht voorde gezondheid van de mens maar veroorzaakt ookverzuring van water en bodem, het afsterven vanbossen en de verarming van de natuur. De verzuringwordt veroorzaakt door de uitstoot van de gassenzwaveldioxide (SO 2 ), stikstofoxide (NO X ) enammoniak (NH 3 ). Sinds de jaren tachtig werkt hetVlaamse Gewest aan de oplossing van het verzuringsprobleem.Er is vooral in de <strong>be</strong>ginperiode veelvooruitgang geboekt, maar er blijft nog een langeweg te gaan om de verzuring tot een aanvaardbaarniveau terug te brengen. Recent werd een VN-verdragafgesloten over de terugdringing van de uitstootvan verzurende stoffen. Tussen 1990 en 1999daalde in het Vlaamse Gewest de verzurende emissiemet 27%. Het MINA-plan2 schrijft tegen 2002 eenreductie voor van 39%. De veeteelt is met een aandeelvan 36% de grootste bron van verzuring. Hetaandeel van de elektriciteitsproductie is sedert 1980teruggelopen van 40% naar 12%. De kwetsbaarheidACHTERUITGANG VAN EEN VERZURINGSGEVOELIG ECOTOOP14 ecotoopscore1210864200 25 50 75 100 125 150 175 200 225 250aantal 4 x4 km hokken12.14 Aantal 4 x4 km hokken per ecotoopscore(maat voor het aantal ecotoopspecifieke soortendat wordt teruggevonden) voor kruidachtigevegetaties op natte, voedselarme, zure bodem.Bron: Instituut voor Natuur<strong>be</strong>houd.1930-19711972-1999van de natuur ten aanzien van verzuring is niet overaleven groot. De gevoeligheid is het grootst in strekenmet zandige bodem (Kempen, Duinen, Zandig<strong>Vlaanderen</strong>). Als we de evolutie van een verzuringsgevoeligecotoop (zoals kruidachtige vegetaties opnatte, voedselarme, zure bodem) <strong>be</strong>kijken is de achteruitgangsinds 1972 duidelijk.Leefmilieu 249


12.3 BodemVerontreinigde grondenOVAM houdt sinds 1995 een register bij van grondenwaarvoor een <strong>be</strong>paalde graad van verontreinigingwerd vastgesteld. Deze gronden moeten nietnoodzakelijk gesaneerd worden. Dat hangt af van deernst van de verontreiniging, van de kenmerken vande bodem en de functies die deze vervult, en van deperiode waarin de verontreiniging tot stand kwam.Eind septem<strong>be</strong>r <strong>2000</strong> waren ongeveer 17.800 percelenopgenomen in het register. De meeste verontreinigdegronden vinden we terug in gemeentenmet historische industriezones, rond de asAntwerpen-Brussel, rond het Al<strong>be</strong>rtkanaal, in hetGentse en rond Kortrijk.De meest voorkomende verontreinigende stoffenkunnen ingedeeld worden in 5 groepen: zware metalen,minerale oliën, BTEX’en (<strong>be</strong>nzeen, tolueen,ethyl<strong>be</strong>nzeen, xyleen), PAK’s en vluchtige organischegechloreerde koolwaterstoffen (VOCL’s). Zwaremetalen zijn verantwoordelijk voor het grootste aantaloverschrijdingen van de normen voor opname inhet register. Alleen al in 1999 werden bij meer dan2.600 percelen te hoge waarden vastgesteld.BemestingsdrukDe veehouderij houdt risico’s in voor zowel water,lucht als bodem. De <strong>be</strong>langrijkste gevolgen van over<strong>be</strong>mestingzijn de verminderde biodiversiteit en deverontreiniging van het oppervlakte- en grondwater.In MAP 2bis, dat <strong>be</strong>gin <strong>2000</strong> in voege trad, wordende <strong>be</strong>mestingsnormen gefaseerd tot 2003 aangescherpt.Daarnaast wordt de nitraatresiduwaardeingevoerd: de hoeveelheid stikstof die na de oogst inde planten aanwezig is, moet overeenkomen metvooropgestelde doelstellingen.Bovendien wordt er een tijdelijke maar absolute uitbreidingsstopvan de veestapel ingevoerd: tot 2005worden geen milieuvergunningen meer verleendvoor bijkomende dieren. Alle hoop wordt gezet opmestverwerkingstechnieken die dierlijke mestomzetten tot exporteerbare producten en onschadelijkeemissies. De verantwoordelijkheid voor deVERONTREINIGDE GRONDEN12030012.15 Aantal percelen opgenomen in het registervan verontreinigde gronden t.o.v. het totaal aantal percelenin de gemeente, in promille (stand septem<strong>be</strong>r <strong>2000</strong>). Bron: OVAM.≥ 8 (20)4 tot 8 (57)2 tot 4 (95)1 tot 2 (67)0 tot 1 (69)250VRIND <strong>2000</strong>


EVOLUTIE AANTAL PERCELEN PER VERONTREINIGENDE STOFVERONTREINIGDE PERCELEN PER PROVINCIE3.0001.0002.5008002.0006001.5004002001.00005000VOCLvluchtigeorganischegechloreerdekoolwaterstoffenPAK(polyaromatischekoolwaterstoffen)BTEX(<strong>be</strong>nzeen, tolueen,ethyl<strong>be</strong>nzeen,xyleen)12.16 Aantal percelen waarvoor overschrijdingenvan de norm voor <strong>be</strong>paalde verontreinigendegroepen werden vastgesteld (opname in hetregister van verontreinigde gronden).Bron: OVAM.minerale oliezware metalen1999199819971996< 1996LimburgOost-<strong>Vlaanderen</strong>12.17 Aantal percelen waarvoorhet onderzoek in 1999 bij OVAMbinnenkwam en waarvoor overschrijdingenvan de norm voor<strong>be</strong>paalde verontreinigende groepenwerden vastgesteld.Bron: OVAM.West-<strong>Vlaanderen</strong>Vlaams-BrabantAntwerpenVOCLPAK (polyaromatischekoolwaterstoffen)BTEX (<strong>be</strong>nzeen, tolueen,ethyl<strong>be</strong>nzeen, xyleen)minerale oliezware metalenbouw en de financiering van deze installaties wordtbij de landbouwsector zelf gelegd, de overheidgeeft de milieukundige en ruimtelijke randvoorwaardenaan. Tenslotte worden verschillende systemenvan nutriëntenbalansen voorzien. Een nutriëntenbalansgeeft weer hoeveel nutriënten door een<strong>be</strong>paald <strong>be</strong>drijf (of perceel of dier) gebruikt wordenen hoeveel er het <strong>be</strong>drijf (perceel, dier) weer verlaten.De totale mestproductie in het Vlaamse GewestTOTAAL GEBRUIK VAN FOSFAAT IN VLAANDEREN IN 199912.18 Totale P 2 O 5 -<strong>be</strong>mestingsdruk per gemeente in kg P 2 O 5 per hectare cultuurgrond. Bron: VLM.Berekeningsbasis:- dierlijke mestproductie + kunstmest + andere meststoffen per inrichting in 1998, inrichtingen per fusiegemeente- transport van dierlijke mest van producenten en naar gebruikers per inrichting in 1998- opslagverschil <strong>be</strong>gin en eind 1998kg P 2 O 5 per hectare cultuurgrond ≥ 0 - < 75≥ 75 - < 100≥ 100 - < 125≥ 125 - < 150≥ 150Leefmilieu 251


MESTTRANSPORTEN PER PROVINCIEMesttransport14121086420AntwerpenVlaams-BrabantWest-<strong>Vlaanderen</strong>12.19 Mesttransporten perprovincie, uitgedrukt in miljoenkg fosfaat, in 1999.Bron: VLM.* Andere = exploitant mestopslagof <strong>be</strong>-/verwerkingseenheidOost-<strong>Vlaanderen</strong><strong>be</strong>stemming: buiten <strong>Vlaanderen</strong>andere*LimburgOost-<strong>Vlaanderen</strong>West-<strong>Vlaanderen</strong>Vlaams-BrabantAntwerpen<strong>be</strong>draagt 93 miljoen kg fosfaat en 206 miljoen kgstikstof. De afzetmogelijkheden voor dierlijke mestop Vlaams niveau variëren tussen 33 en 61 miljoenkg fosfaat, afhankelijk van de hoeveelheid kunstmestdie wordt gebruikt. Het dierlijk mestoverschot opVlaams niveau variëert dus tussen de 60 en 32 miljoenkg.Limburgandere*buiten<strong>Vlaanderen</strong>De <strong>be</strong>mestingsnormen worden steeds strenger en de<strong>be</strong>drijfsmatige mestoverschotten nemen dan ooktoe. Ongeveer 13.000 landbouw<strong>be</strong>drijven (op eentotaal van 40.000) heb<strong>be</strong>n mestoverschotten op hun<strong>be</strong>drijf. Deze <strong>be</strong>drijven <strong>be</strong>vinden zich vooral inAntwerpen, Oost- en West-<strong>Vlaanderen</strong> waar ongeveer30% van de <strong>be</strong>drijven met een mestoverschotkampen. In Vlaams-Brabant heeft amper 9% met eenmestoverschot te maken. De mestoverschotten wordenvervoerd naar akkerbouw<strong>be</strong>drijven waar ze opeen efficiënte manier kunnen gebruikt worden. DeMestbank registreerde in totaal voor 34 miljoen kgfosfaat aan mesttransporten. Hiervan werd ongeveer2,4 miljoen kg uitgevoerd naar Wallonië, Frankrijken Nederland. De invoer van dierlijke mest <strong>be</strong>droeg1,2 miljoen kg fosfaat. De transporten blijven voornamelijkbinnen de provinciegrenzen.BodembalansAls indicator voor de vermestingsproblematiek wordteen Vlaamse bodembalans <strong>be</strong>rekend. Die houdt enerzijdsrekening met de aanvoer van nutriënten op delandbouwgronden door middel van dierlijke mest,chemische mest, depositie van ammoniak en de bindingvan stikstof door vlinderbloemigen. Anderzijds iser de afvoer van nutriënten door de oogst van degewassen en via ammoniakverliezen. De afvoercijfersdoor de oogst van de gewassen heb<strong>be</strong>n wel een groteonzekerheidsmarge. Omgerekend naar cultuurgronden,toont de bodembalans een overschot van 329 kgstiksof en 126 kg fosfaat per hectare. De doelstellingvan de bodembalans, 70 kg stikstof/ha en 5 kgfosfaat/ha, wordt dus nog lang niet gehaald.BODEMBALANSSTIKSTOFFOSFAATAanvoer Productie dierlijke mest 206,3 92,7Chemische meststoffen 99,4 18,0Reststoffen 6,0 3,0Depositie 24,6 0Stikstof-fixatie 2,6 0Afvoer Ammoniakemissie 35,1 0Afvoer gewassen 104,6 - 150,0 37,2 - 60,4Export en verwerking 1,8 0,9Restpost naar bodem 197,4 - 152,0 75,6 - 52,4Restpost naar de bodem (kg/ha) 329,0 - 253,0 126,0 - 87,012.20 Bodembalans uitgedrukt in 1.000 ton stikstof en difosforpentoxyde in 1999. Bron: VLM.252VRIND <strong>2000</strong>


12.4 AfvalHuishoudelijk afvalDe Vlaamse regering <strong>be</strong>klemtoont in haar <strong>be</strong>leidsnotade noodzaak voor afvalpreventie. HetUitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen schrijfttussen 1995 en 2006 een daling voor van 10%.Tussen 1995 en 1999 is het totale aanbod echtergestegen van 2,9 miljoen ton tot 3,6 miljoen ton. Eris niettemin ook goed nieuws: de selectieve inzamelingneemt sterk toe.In 1991 werd 18% selectief ingezameld, in 1999meer dan 62%.Hiermee is de doelstelling uit het Uitvoeringsplanom in 2001 52% van het huishoudelijk afval selectiefin te zamelen, reeds ruimschoots <strong>be</strong>reikt.Volgens het Uitvoeringsplan mag in 2001 ten hoogste220 kg niet-selectief ingezameld huishoudelijkafval per inwoner verbrand of gestort worden (voorde kustgemeenten, Gent en Antwerpen 240 kg). Alswe het gemiddelde voor het Vlaamse Gewest <strong>be</strong>kijkenis met 206 kg per inwoner niet-selectief ingezameldhuishoudelijk afval de taakstelling voor 2001reeds <strong>be</strong>reikt. Dit is echter slechts een gemiddelde.Een aantal Vlaamse gemeenten heb<strong>be</strong>n nog steedseen veel hoger cijfer.De regering wil de doelstelling van hetUitvoeringsplan voor 2010, namelijk 150 kg restafvalper inwoner, vervroegd <strong>be</strong>halen.De verwerking van het huishoudelijk afval evolueertsinds 1991 stilaan van eindverwerking (storten enverbranden) naar hergebruik, recyclage en composteren.Dit stemt overeen met de Vlaamse afvalstoffenwetgevingdie een hiërarchie voorschrijft inde <strong>be</strong>handeling van afval.Er wordt hoe langer hoe minder huishoudelijk afvalgestort (laagste trap van de ladder van Lansink) ende hoeveelheid verbrand huishoudelijk afval daaltlichtjes (voorlaatste trap). Daarentegen stijgt duidelijkhet aandeel van hergebruik, recyclage en composteren(tweede hoogste trap). De hoogste trap opde ladder, met name afvalpreventie, is nog niet echtmeetbaar in de statistieken. De stijging van de afvalproductieis in de tweede helft van de jaren negentiglager dan de stijging van het Bruto BinnenlandsProduct voor het Vlaamse Gewest. Dit zou eeneerste indicatie kunnen zijn dat de Vlaming naarAANBOD HUISHOUDELIJK AFVAL35302520151050VERWERKING HUISHOUDELIJK AFVAL3530252015105019911992199319941995199619971998199919911992199319941995199619971998199912.21 Evolutie aanbod niet-selectief ingezamelde afvalstoffenselectief en niet-selectief selectief ingezamelde afvalstoffeningezameld huishoudelijkafval, uitgedrukt in ton,x 100.000, van 1991 tot 1999.Bron: OVAM.12.22 Evolutie van deverwerking van hethuishoudelijk afval, uitgedruktin ton, x 100.000,van 1991 tot 1999.Bron: OVAM.stortenverbrandenhergebruik, recyclage, composterenLeefmilieu 253


SELECTIEVE INZAMELING VAN HUISHOUDELIJK AFVALAANBOD BEDRIJFSAFVALSTOFFEN7003.0006002.5005002.0004001.5003001.0002005001000199119921993199412.23 Evolutie van de selectiefingezamelde huishoudelijkeafvalstoffen, van 1991 tot 1999,uitgedrukt in duizend ton.Bron: OVAM.verhouding minder afval produceert.De selectieve inzameling van afvalstoffen heeft in deperiode 1991-1999 een steeds groter succes gekend.Dit is te verklaren door het verhogen van het aantalselectieve inzamelingen en containerparken. De stijgendehuisvuil<strong>be</strong>lasting zorgde er ook voor datmeer mensen kozen voor de selectieve inzameling,waarvoor men minder <strong>be</strong>taalt of die zelfs gratis is.De meeste fracties <strong>be</strong>naderen of overschrijden de<strong>be</strong>oogde recuperatiegraden uit het UitvoeringsplanHuishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001.Bedrijfsafvalpapier- en kartonafvalglasafvalGFT-afvalgroenafvaloverige selectieve afvalstromenVolgens het afvalstoffendecreet is elk Vlaams <strong>be</strong>drijfverplicht om jaarlijks alle geproduceerde <strong>be</strong>drijfsafvalstoffenaan OVAM te melden, <strong>be</strong>halve het afvaldat in opdracht van de gemeente opgehaald wordt.In het totaalcijfer ontbreekt dus het afval dat samenmet het huisvuil buiten gezet wordt wat veelal hetgeval is bij kantoren, kleinhandel, ambachtslui enandere kleinschalige <strong>be</strong>drijven. Omdat niet alle<strong>be</strong>drijven zich even stipt aan de meldingsplicht houden,worden extrapolaties uitgevoerd om de totaleproductie aan <strong>be</strong>drijfsafvalstoffen en de verwerkingswijzeervan zo nauwkeurig mogelijk te <strong>be</strong>naderen.Bijna 2/3 van de geproduceerde <strong>be</strong>drijfsafvalstoffenwordt gerecycleerd. Een vijfde wordt geconditioneerd,en ondergaat dus een voor<strong>be</strong>handeling (sortering,slibontwatering,...) vooraleer in één van deandere verwerkingscategorieën terecht te komen.1995199619971998199901988198912.24 Evolutie van de gemiddeldgemelde hoeveelheid per <strong>be</strong>drijf,x 1.000 kg, voor de productiejaren1987-1998 (meldingsjaren 1988-1999).Om het effect van outliers zoveelmogelijk te <strong>be</strong>perken werd in detrendanalyse geen rekening gehoudenmet de één percent melders die degrootste hoeveelheid afval melden.Bron: OVAM.conditioneren20%1990199119921993> 20-49 werknemers,gewogen regressie> 20-49 werknemers≥ 50 werknemers,gewogen regressie≥ 50 werknemersDe hoeveelheid afval stijgt lichtjes bij <strong>be</strong>drijven met50 werknemers of meer. Bij de kleinere <strong>be</strong>drijven isde toename veel groter. Het verschil wordt toegeschrevenaan het heffingen<strong>be</strong>leid.Grote en kleine <strong>be</strong>drijven worden op dezelfde wijze<strong>be</strong>last, maar bij grote <strong>be</strong>drijven gaat het om veelgrotere hoeveelheden afval en dus veel grotere geldsommen,wat hen extra motiveert om hun hoeveelheidafval te <strong>be</strong>perken.1994199519961997VERWERKING BEDRIJFSAFVALSTOFFENstorten13%verbranden3%1998recycleren64%2.25 Verwerking <strong>be</strong>drijfsafvalstoffen, productiejaar 1998 meldingsjaar1999. Bron: OVAM.1999254VRIND <strong>2000</strong>


12.5 NatuurNatuurreservatenVolgens het Milieu<strong>be</strong>leidsplan moet het VlaamseGewest in 2007 50.000 ha natuurreservaat rijk zijn.Om deze doelstelling te halen zijn nog groteinspanningen nodig. Toch is de voorbije jaren eenpositieve trend gezet.Terreinverwerving voor natuur<strong>be</strong>houd is in hoofdzaakeen activiteit van Aminal (Vlaamse Natuurreservatenen Bosreservaten) en de erkende terrein<strong>be</strong>herendeverenigingen zoals v.z.w. Natuurreservatenen de Wielewaal (particuliere natuurreservaten). Hetaankoop<strong>be</strong>leid van de verenigingen wordt financieelondersteund door het Vlaamse Gewest, de provinciesen sommige gemeenten. Erkende natuurreservatenkrijgen van de Vlaamse overheid ook een <strong>be</strong>heerssubsidie.Deskundig <strong>be</strong>heerde natuurreservatenbieden de <strong>be</strong>ste garantie voor het ontwikkelen enin stand houden van hoogwaardige natuur.den is essentieel om het draagvlak te vergroten.Natuur verbinden is vooral in de landelijke gebieden,waar de landbouw een vooraanstaande rolspeelt, van groot <strong>be</strong>lang.Natuurontwikkeling <strong>be</strong>helst het vergroten vannatuurwaarden op terreinen die voordien geen, ofeen zeer geringe natuurwaarde kenden, door middelvan het creëren van een gunstige uitgangssituatie(inrichtings<strong>be</strong>heer) en doelgerichte, <strong>be</strong>geleidende<strong>be</strong>heersmaatregelen (ontwikkelings<strong>be</strong>heer).Een aantal natuurontwikkelingsprojecten op voormaligeakkers en sterk <strong>be</strong>meste graslanden werd bij middelvan enquête en terrein<strong>be</strong>zoeken in kaart gebracht.Daaruit blijkt dat natuurtechnische milieubouw(zoals machinaal afgraven, herprofileren,...) op kleineschaal de meest gebruikte inrichtingsmaatregel is.Ingrepen in de hydrologie komen eerder weinig aanbod, hoewel de hydrologische omstandighedenNatuurontwikkelingIn het Vlaamse Gewest zijn natuurreservaten vaakgeïsoleerd en daardoor zeer kwetsbaar. Beschermdenatuurgebieden uitbreiden en ze onderling verbin-8.0007.0006.000NATUURRESERVATEN PER PROVINCIE807060AREAAL NATUURRESERVATEN IN VLAANDEREN5.00050504540doelstelling tegen 2007: 50.000 ha4.0004035303.0003025202.0002015101.0001050001 jan. 19881 jan. 19891 jan. 19901 jan. 19911 jan. 19921 jan. 19931 jan. 19941 jan. 19951 jan. 19961 jan. 19971 jan. 19981 jan. 19991 jan. <strong>2000</strong>1 jan. 20011 jan. 20021 jan. 20031 jan. 20041 jan. 20051 jan. 20061 jan. 2007LimburgAntwerpenWest-<strong>Vlaanderen</strong>Vlaams-BrabantOost-<strong>Vlaanderen</strong>12.26 Evolutie van het areaalnatuurreservaten in <strong>Vlaanderen</strong>in eigendom en huur, van 1988tot <strong>2000</strong>, en de doelstelling uithet Vlaams milieu<strong>be</strong>leidsplan1997-2001 tegen 2007 (Minaactie108), x 1.000 ha. Bron:Instituut voor Natuur<strong>be</strong>houd.areaal natuurreservaatin <strong>Vlaanderen</strong> in eigendomareaal natuurreservaatin <strong>Vlaanderen</strong> in eigendom en huurtrendlijn areaal in eigendom en huurtrendlijn areaal in eigendom12.27 Totale oppervlakte(linkeras) enerkende particuliere natuurreservatennog niet erkende particuliere natuurreservatengemiddelde oppervlaktebosreservaten(rechteras) natuurreservatenVlaamse natuurreservatenper provincie, in ha, opgemiddelde oppervlakte1/1/<strong>2000</strong>. Bron: Instituutvoor Natuur<strong>be</strong>houd.Leefmilieu 255


NATUURONTWIKKELING: INRICHTINGSBEHEERBEMESTINGSBEPERKINGEN120100806040100908070605040302010020groengewestplangeelgroengewestplanintregraal<strong>be</strong>schermdvogelrichtlijngebiedhabitats inniet-integraal<strong>be</strong>schermdvogelrichtlijngebied0AntwerpenLimburgOost-<strong>Vlaanderen</strong>Vlaams-BrabantWest-<strong>Vlaanderen</strong>12.30 Bemestings<strong>be</strong>perkingenin zones met natuur<strong>be</strong>houds<strong>be</strong>stemming.Bron: Instituutvoor Natuur<strong>be</strong>houd.geen <strong>be</strong>mestings<strong>be</strong>perkingen<strong>be</strong>mestings<strong>be</strong>perkingen ofgeen akker- of grasland12.28 Aard en aantaluitgevoerde inrichtingsmaatreglenper provincie.Bron: Instituut voorNatuur<strong>be</strong>houd.160140120100806040200Antwerpen12.29 Aanvragen <strong>be</strong>heersovereenkomsten1/1/<strong>2000</strong> -31/7/<strong>2000</strong>. Bron: VLM.verwijderen infrastructuuraanplantingenomvormings- en natuur<strong>be</strong>heerspontane ontwikkelingingreep in hydrologienatuurtechnische milieubouwBEHEERSOVEREENKOMSTENLimburg+ LeuvenOost-<strong>Vlaanderen</strong>+ Halle-VilvoordeWest-<strong>Vlaanderen</strong><strong>be</strong>heer kleine landschapselementenperceelsranden<strong>be</strong>heerweidevogel<strong>be</strong>heermeestal cruciaal zijn (maar vaak te weinig gedocumenteerd)voor een succesvol herstel. In 27% van degevallen werden de resultaten op basis van de soortensamenstellingin de ontwikkelde ecotopen, positief ofzeer positief <strong>be</strong>vonden. Daarbij moet vermeld wordendat 43% van de projecten jonger is dan 3 jaar.BeheersovereenkomstenOm de natuur in landbouwgebieden voldoendekansen te bieden zijn <strong>be</strong>heersovereenkomsten eenwaardevol instrument. Deze overeenkomsten kaderenin het Europese landbouw- en milieu<strong>be</strong>leid enkunnen sinds 1 januari <strong>2000</strong> afgesloten worden.In deze overeenkomst maakt de landbouwer afspraken– de <strong>be</strong>heersmaatregelen - met de VlaamseLandmaatschappij voor het <strong>be</strong>halen van natuurresultatenop zijn <strong>be</strong>drijf. Deze afspraken kunneningedeeld worden in 3 groepen: zorgen voor weidevogels,zorgen voor perceelsranden en zorgen voorkleine landschapselementen (KLE). In ruil ontvangtde <strong>be</strong>heerder een vergoeding.Tussen 1 januari en 31 juli <strong>2000</strong> werden in hetVlaamse Gewest 317 aanvragen ingediend voor hetsluiten van een <strong>be</strong>heersovereenkomst. In totaal werden910 <strong>be</strong>heerspakketten aangevraagd: 37% sloegop weidevogel<strong>be</strong>heer, 37% op het verzorgen vanKLE en 27% op perceelsranden<strong>be</strong>heer. Ruim tweederden van de aangevraagde pakketten was geldig.Van deze geldige aanvragen was op 31 juli <strong>2000</strong>reeds twee derden in een <strong>be</strong>heersovereenkomstgegoten. In de loop van 2001 wordt het aanbod<strong>be</strong>heerspakketten nog gevoelig uitgebreid. De<strong>be</strong>staande <strong>be</strong>heersovereenkomsten zullen in de loopvan 2001 geëvalueerd worden.Bemestings<strong>be</strong>perkingenIn de groene gewestplan<strong>be</strong>stemmingen gelden sinds1999 specifieke <strong>be</strong>mestings<strong>be</strong>perkingen. De wetvoorziet dit ook voor geelgroene gewestplan<strong>be</strong>stem-256VRIND <strong>2000</strong>


ZELDZAAMHEID VAN BIOTOPENZEER ZELDZAAM TOTNAGENOEG NIET VOORKOMEND ZELDZAAM VRIJ ZELDZAAMZEKER (1) MOGELIJK ZEKER (1) MOGELIJK ZEKER (1) MOGELIJKAREAAL TOTAAL AREAAL TOTAAL AREAAL TOTAALAREAAL AREAAL AREAALHeiden en vennen (BVR 23.7.98) 9.800 18.900Moerassen en moerasbos (BVR 23.7.98) 3.640 8.260 (4) 2.160 (4) 7.140Uitbreiding (3) 10.560 24.920Waterrijke gebieden (BVR 23.7.98 ) 5.260 7.970Uitbreiding (3) 8.930 11.990Duinvegetaties (BVR 23.7.98) 1.440 2.940Historisch permanent grasland (BVR 23.7.98)Halfnatuurlijk grasland 4.640 8.870Soortenrijk permanent grasland 3.700 4.340 (5)(8) 5.570 (5)(8) 7.110Graslanden met verspreide biologische waarde (8) 14.360 (8) 20.640Ruigten en struwelen van mesofiele tot drogere gronden (3)Ruigten 3.750 6.610Struwelen 5.710 11.200Bossen (3) 4.120 7.500 (6) 8.460 (6) 14.300 (7) 9.970 (7) 16.88012.31 Oppervlakte (in ha) van de Vlaamse biotopen a.h.v. de Biologische waarderingskaart (naar KUIJKEN 1999). Bron: Instituut voor Natuur<strong>be</strong>houd.(1) Doordat de vlakken van deze kaarten vaak meer dan één biotoop <strong>be</strong>vatten moet onderscheid gemaakt worden tussen een zeker areaal en een mogelijk areaal.(2) De verschillende biotopen worden gegroepeerd volgens het BVR 23.7.98 (elke groep <strong>be</strong>staat uit diverse biotopen).(3) In het BVR 23.7.98 zijn niet alle Vlaamse biotopen opgesomd; vanuit ecologisch oogpunt is het logisch een aantal andere biotopen toe te voegen.(4) Het <strong>be</strong>treft rietlanden.(5) Het <strong>be</strong>treft soortenrijke permanente cultuurgraslanden.(6) Het <strong>be</strong>treft zure eiken-<strong>be</strong>ukenbossen.(7) Het <strong>be</strong>treft eiken-<strong>be</strong>rkenbossen.(8) Deze oppervlakten onderschatten de reële oppervlakten omdat de oude karteringen van de Biologische Waarderingskaart hieraan onvoldoende aandacht schonken.mingen, integraal <strong>be</strong>schermde vogelrichtlijngebiedenen habitats van niet integraal <strong>be</strong>schermde vogelrichtlijngebieden,maar dit is in de praktijk nog nietgeïmplementeerd.Bepaalde biotopen, zoals halfnatuurlijke graslanden,mogen in deze zones niet <strong>be</strong>mest worden, <strong>be</strong>halvedan door de op die graslanden grazende dieren. Devee<strong>be</strong>zetting is <strong>be</strong>perkt tot 2 grootvee-eenheden opjaarbasis. Andere graslanden mogen wel in <strong>be</strong>perktemate <strong>be</strong>mest worden. Op intensieve graslanden enakkers rusten geen <strong>be</strong>mestings<strong>be</strong>perkingen. Bossen,heiden, moerassen, <strong>be</strong>bouwing, … heb<strong>be</strong>n niets met<strong>be</strong>mesting te maken en worden bijgevolg getypeerdals ‘niet akker noch grasland’.Hoewel deze zones planologisch geheel of voor een<strong>be</strong>langrijk deel een natuur<strong>be</strong>houds<strong>be</strong>stemming heb<strong>be</strong>n,blijkt dat een aanzienlijk deel <strong>be</strong>staat uit biotopenwaarop wettelijk geen <strong>be</strong>mestings<strong>be</strong>perkingengelden. Het <strong>be</strong>treft in de eerste plaats akkers enintensieve graslanden. In de geelgroene gewestplan<strong>be</strong>stemmingen,de integraal <strong>be</strong>schermde vogelrichtlijngebiedenen de habitats in niet integraal<strong>be</strong>schermde vogelrichtlijngebieden <strong>be</strong>treft het eveneensgraslanden met verspreide biologische waarde.In de habitats gaat het zelfs over soortenrijke permanentegraslanden die tot de zeer zeldzame totnagenoeg niet voorkomende Vlaamse biotopen<strong>be</strong>horen.Zeldzaamheid van biotopenDe overheid tracht een aantal zeldzame biotopenzoals heiden en vennen, moerassen en moerasbossen,waterrijke gebieden en duinvegetaties, in standte houden via een verbod op vegetatiewijziging.Voor historisch permanent grasland geldt dit verbodenkel binnen groene gewestplan<strong>be</strong>stemmingen.Voor ruigten en struwelen en loofbossen is eennatuurvergunningsplicht voor wijziging van devegetatie van toepassing. Strikte maatregelen voorhet <strong>be</strong>houd van deze waardevolle biotopen zijngeen luxe, want de meeste <strong>be</strong>horen tot de categorie‘zeer zeldzaam tot nagenoeg niet voorkomend’.Leefmilieu 257


12.6 BossenBosgezondheidOnder het motto ‘het Vlaamse Gewest zuurstofgeven’ tracht de Vlaamse overheid het bos<strong>be</strong>standvitaler te maken. Jaarlijks gaat men na hoe het metde gezondheidstoestand van onze zuurstofleveranciers,de bossen, gesteld is.Uit de bosvitaliteitsinventaris 1999 blijkt dat dealgemene gezondheidstoestand nagenoeg stabielblijft. Deze vaststelling geldt zowel voor het blad-/naaldverlies als voor de blad-/naaldverkleuring, de<strong>be</strong>langrijkste indicatoren waarop de inventaris gebaseerdis. Beschadigde bomen vertonen meer dan25% blad- of naaldverlies. Bomen met abnormaleverkleuring vertonen verkleuringsverschijnselen overmeer dan 10% van de boomkroon.De gezondheidstoestand is echter niet bij alleboomsoorten op dezelfde wijze geëvolueerd: bij deloofboomsoorten is het aandeel <strong>be</strong>schadigde bomenafgenomen, bij de naaldboomsoorten is het toegenomen.In het kader van een internationaal samenwerkingsprogrammavan de VN evalueren de Europese landenjaarlijks de bosgezondheidstoestand op hungrondgebied op basis van gemeenschappelijke richtlijnen.Kleine of grotere verschillen in de toepassingvan deze methodiek maken echter dat bij de vergelijkingvan de resultaten tussen de landen voorzich-45%40353025201510501987198819891990BOSGEZONDHEID19911992199312.32 Evolutie van het percentage <strong>be</strong>schadigdebomen, van 1987 tot 1999. Bron: Instituutvoor Bosbouw en Wild<strong>be</strong>heer.totaalloofbomennaaldbomentigheid geboden is. Ook verschillen in klimaat enboomsoortensamenstelling <strong>be</strong>ïnvloeden de vergelijkbaarheid.In het Vlaamse Gewest was in 1999 21,9% van hetbomen<strong>be</strong>stand <strong>be</strong>schadigd (België 17,7%).199419951996199719981999BOSGEZONDHEID VERGELIJKING MET BUURLANDENALLE BOOMSOORTEN VERANDERING IN %BLAD-/NAALDVERLIES KLASSE 2-4 (MATIG TOT ZWAAR BESCHADIGD OF DOOD)1990 1995 1998 1999 1998/1999<strong>Vlaanderen</strong> 8,3 33,2 22,1 21,9 -0,2België 16,2 24,5 17,0 17,7 0,7Frankrijk 7,3 12,5 23,3 19,7 -3,6Duitsland 15,9 22,1 21,0 21,7 0,7Luxemburg - 38,3 25,3 - -Nederland 17,8 32,0 31,0 - -Verenigd Koninkrijk 39,0 13,6 21,1 21,4 0,312.33 Evolutie van het naald- en bladverlies van alle boomsoorten, van 1990 tot 1999 in onze buurlanden.Bron: EC-UN/ECE, Instituut voor Bosbouw en Wild<strong>be</strong>heer.258VRIND <strong>2000</strong>


BOSOPPERVLAKTE VOLGENS BESTANDSTYPEVERDELING VAN BOSOPPERVLAKTE PER LEEFTIJDSKLASSE100%45%90408035703060255020401530102051000<strong>Vlaanderen</strong>LimburgAntwerpenVlaams-BrabantWest-<strong>Vlaanderen</strong>Oost-<strong>Vlaanderen</strong>1-2021-4041-6061-8012.35 Verdeling van de bosoppervlakteper leeftijdsklasse (%). Bron: LIN, Bosen Groen.81-100> 100privégewestopenbaarongelijkjarig12.34 Verdeling van debosoppervlakte volgens<strong>be</strong>standstype (%).Bron: LIN, Bos en Groen.open ruimte binnen bosen te her<strong>be</strong>bossengemengdnaaldhoutloofhout30%25BOOMSOORTEN IN EEN GEMIDDELD BESTANDSVOLUMEDe bosinventarisatieIn 1996 startte de eerste inventarisatie van de bossenin het Vlaamse Gewest, die in <strong>2000</strong> afgerondwerd. Daarmee wil de Vlaamse overheid in de eersteplaats nauwkeurige en recente gegevens verzamelenom een efficiënt Vlaams bos<strong>be</strong>leid te kunnen voeren.De helft van het bos <strong>be</strong>staat uit loofhout, eenderde uit naaldhout en 11% is een gemengd bos. Dete her<strong>be</strong>bossen oppervlakte <strong>be</strong>draagt 0,6% en deopen ruimte binnen een bos 1,7%. In Vlaams-Brabant en Oost-<strong>Vlaanderen</strong> komen relatief meerloofbossen voor, in Limburg en Antwerpen meernaaldbossen. Gemengd bos vindt men vooral in deprovincies West-<strong>Vlaanderen</strong> en Antwerpen.In het Vlaamse Gewest is ruim de helft van de bossenjonger dan 40 jaar, en 1% is ouder dan 100 jaar.Het gemiddeld <strong>be</strong>standsvolume <strong>be</strong>draagt216 m 2 /ha waarvan 117 m 2 /ha loofhout en98 m 2 /ha naaldhout.In verzadigde bostypen zijn bijna alle soorten te vindendie aanwezig kunnen zijn op het des<strong>be</strong>treffendebodemtype. Dergelijke bossen kenden meestal eenlange en ongestoorde ontwikkeling. Onverzadigdebostypen daarentegen <strong>be</strong>zitten weinig kenmerkendeen veel algemene soorten, en worden soms gedomineerddoor exotische soorten of storingsindicatoren.20151050inlandse eikAmerikaanse eik<strong>be</strong>ukpopulier12.36 Boomsoorten in een gemiddeld <strong>be</strong>standsvolume in <strong>Vlaanderen</strong> (%).Bron: LIN, Bos en Groen.Deze onverzadigde bostypen nemen 47% in van hettotale bosareaal. Bijna de helft van de Vlaamse bossenis dus verstoord (vermest, verdroogd, …) of iszeer jong. In <strong>be</strong>ide gevallen is de bosvegetatie ofwelslecht ontwikkeld ofwel gedegradeerd.Mooi ontwikkelde bostypen kweken kan enkel mitseen aangepast <strong>be</strong>heer en een langzame rijping.Helaas is de tegengestelde <strong>be</strong>weging gemakkelijker.Degradatie van eeuwenoude bosvegetaties dooronaangepast <strong>be</strong>heer zorgt, naast een daling van dealgemene milieukwaliteit, voor de toename aanonverzadigd bos.<strong>be</strong>rkandere loofboomsoortengrove denCorsicaanse denandere naaldboomsoortenLeefmilieu 259


12.7 Het milieu en de burgerMilieu<strong>be</strong>dreigingenDe APS-survey onderzocht wat de burger de meest<strong>be</strong>dreigende vormen van milieuverontreinigingvindt. Een vijfde van de ondervraagden zet ‘verspreidingvan gevaarlijke stoffen’ op nummer één.Bij bijna de helft zit dit item in de top 3.Het gat in de ozonlaag, de luchtvervuiling insteden en de afval<strong>be</strong>rg worden ook als zeer <strong>be</strong>dreigendaanzien. Geur- en geluidshinder lijken minderzorgen te baren.MilieuhinderEen derde van de ondervraagden wordt ‘veel’ tot‘zeer veel’ geconfronteerd met het lawaai en destank van het wegverkeer. Ook zwerfvuil is velen eendoorn in het oog. Toch worden deze vormen vanmilieuhinder sinds 1996 als veel minder <strong>be</strong>dreigendervaren. Minder mensen klagen ook over stankafkomstig van fabrieken en waterlopen. Geurhindervan agrarische activiteiten kende echter geen daling.In vergelijking met andere milieuhinder is de hinderdoor smog voor minder mensen een probleem.Toch is er in vergelijking met 1996 een kleine stijgingte merken.Gedrag: willen en doenIs de Vlaming <strong>be</strong>reid om zijn geld boven te halenvoor extra milieu<strong>be</strong>lasting en milieuvriendelijke producten?Is men <strong>be</strong>reid om de eigen consumptieterug te schroeven (water, elektriciteit, brandstof,consumptiegoederen, gebruik van de auto...)?Wil men deelnemen aan protestvergaderingen en<strong>be</strong>togingen?Op al deze vragen antwoordde men over het algemeenvaker ‘ja’ in <strong>2000</strong> dan in 1996. Op een paarMEEST BEDREIGENDE VORMEN VAN MILIEUVERONTREINIGING50%454035302520151050verspreidinggevaarlijkestoffen in milieuluchtvervuilingsteden (ozon)gat in deozonlaagde afval<strong>be</strong>rgverontreinigingvan onzerivierenbroeikaseffectaantastingbossen doorverzuringuitsterven vandier- enplantensoortenuitputting vanwatervoorradengenetischemanipulatiemestoverschottengeluidshindergeurhindergeen antwoord12.37 Percentage van de ondervraagden dat dezevorm van milieuverontreiniging meest, 2de meest,3de meest <strong>be</strong>dreigend vindt. Bron: APS.meest <strong>be</strong>dreigende vorm milieuverontreiniging2de meest <strong>be</strong>dreigende vorm milieuverontreiniging3de meest <strong>be</strong>dreigende vorm milieuverontreiniging260VRIND <strong>2000</strong>


CONFRONTATIE MET VORMEN VAN MILIEUHINDERGEWENST GEDRAG45%80%4035302520706050▲▲▲▲▲▲▲▲▲▲▲▲154010530020smoglawaailuchtverkeerlawaaiwegverkeerstankwegverkeerstankfabriekenstankagrarischeactiviteitenstankwaterlopenzwerfvuil1012.38 Percentage dat ‘eerder veel’ tot ‘zeer veel’ geconfronteerdwordt met vormen van milieuhinder. Bron: APS.<strong>2000</strong>19960< 24 jaar 25-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar 55-64 jaar + 65 jaaruitzonderingen na: de groep tussen 25 en 34 jaarwil niet minder consumeren en onder de 44 jaar wilmen liever geen extra’s meer <strong>be</strong>talen.Tussen ‘<strong>be</strong>reid zijn tot’ en ‘doen’ ligt soms eengrote kloof. Vandaar dat ook gepeild werd naar heteffectief gedrag. Daarvoor werden drie soortenvragen gesteld:– rond zuinigheid (draait men de kraan dicht, doetmen het licht uit,... )– rond consumptie (eigen boodschappentasgebruiken, hervulbare verpakking kopen,...)– rond inspanningen (glas sorteren, openbaarvervoer gebruiken,...).De zuinigheidsaspecten blijken het <strong>be</strong>st ingeburgerd;gemiddeld 80% van de ondervraagden<strong>be</strong>weert <strong>be</strong>zuinigende maatregelen toe te passen.Hoe ouder de <strong>be</strong>volkingsgroep, hoe meer meneffectief <strong>be</strong>zuinigt. De 65-plussers zijn minder<strong>be</strong>reid om te <strong>be</strong>zuinigen dan veertigers en vijftigers.In realiteit <strong>be</strong>zuinigen ze echter meer dan deze leeftijdsgroepen.Er is sinds 1996 weinig evolutie in het gedrag vande mensen, alleen de dimensie ‘inspanningen leveren’is gestegen van 51 naar 54%. Dit is vooral tedanken aan de stijging van het aantal mensen datglas en papier sorteert, wat trouwens door de overheidverplicht werd ingevoerd.De ondervraagden kregen in de survey ook de kansom de overheid te <strong>be</strong>oordelen. Op de vraag ‘vindt udat het Vlaamse Gewest genoeg doet om het milieu12.39 Percentage van deondervraagden dat ‘<strong>be</strong>reid istot’ <strong>be</strong>paalde inspanningentegenover het milieu,volgens leeftijd 1996-<strong>2000</strong>.Bron: APS.100%90807060504030▲▲▲FEITELIJK GEDRAG12.40 Percentage van de ondervraagdendat een <strong>be</strong>paald ‘feitelijk gedrag’aangeeft tegenover het milieu,volgens leeftijd 1996-<strong>2000</strong>.Bron: APS.▲financiële inspanning 1996actie<strong>be</strong>reidheid 1996zuinig verbruik 1996financiële inspanning <strong>2000</strong>actie<strong>be</strong>reidheid <strong>2000</strong>zuinig verbruik <strong>2000</strong>▲≤ 24 jaar 25-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar 55-64 jaar + 65 jaar▲▲inspanning 1996consumptie 1996zuinigheid 1996inspanning <strong>2000</strong>consumptie <strong>2000</strong>zuinigheid <strong>2000</strong>te <strong>be</strong>schermen’ antwoordde 6% ‘meer dan genoeg’en 45% ‘voldoende’. Van 44% kreeg de overheideen onvoldoende.▲▲▲▲Leefmilieu 261


13. LandbouwMet in totaal 636.477 hectare heeft het Vlaamse Gewest een<strong>be</strong>scheiden landbouwoppervlakte. Na Luxemburg is dat het kleinstelandbouwareaal van de Europese Unie. Anderzijds overtreffen degemiddelde opbrengsten en de inkomens van de 42.377 Vlaamseland- en tuinbouw<strong>be</strong>drijven het Europese gemiddelde. Met Nederland<strong>be</strong>hoort de Vlaamse landbouw tot de Europese top.Dit wijst op een hoogproductieve en intensieve land- en tuinbouw, watuiteraard ook een aantal problemen met zich meebrengt. In de<strong>be</strong>leidsnota wordt dan ook de klemtoon gelegd op het streven naareen meer duurzame landbouw met ook aandacht voor de sociale enecologische aspecten. Daarom wordt in de hiernavolgende tekst, naastde klassieke gegevens over productie en inkomens, ook aandacht<strong>be</strong>steed aan het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds dat een <strong>be</strong>langrijkerol moet spelen in de heroriëntatie van de Vlaamse landbouwsector.Ook de (permanente) vorming van de land- en tuinbouwers zal hiertoezijn steentje moeten bijdragen.In een laatste stuk zal de visserijsector <strong>be</strong>keken worden. De <strong>be</strong>leidsnotawijst op het <strong>be</strong>lang van een voldoende grote vissersvloot met eenhoge toegevoegde waarde.262VRIND <strong>2000</strong>


Blikvangers• De Vlaamse boer is vooral een veehouder. De varkenshouderij is economisch gezien de <strong>be</strong>langrijkstetak van de Vlaamse land- en tuinbouw. De omzet schommelt normaal rond de 60 miljard frank, maar<strong>be</strong>reikte in 1998 een dieptepunt met amper 48 miljard frank.• Granen, suikerbieten en aardappelen zijn de voornaamste akkerbouwteelten in het Vlaamse Gewest.Deze teelten vinden we vooral terug in West-<strong>Vlaanderen</strong>, tevens de <strong>be</strong>langrijkste landbouwprovincievan het Vlaamse Gewest.• De groenteteelt, en dan vooral de groenteteelt onder glas, is de <strong>be</strong>langrijkste sub-sector van deVlaamse tuinbouw. De sierteelt is qua omzet <strong>be</strong>langrijker dan de fruitteelt. Hier doen vooral de azaleateelten de boomkwekerijen het goed.• Het aantal landbouw<strong>be</strong>drijven loopt jaarlijks terug met 1.500 eenheden. Dit <strong>be</strong>tekent niet dat hettotale landbouwareaal terugloopt. Grotere <strong>be</strong>drijven nemen de vrijgekomen oppervlakte in.• Door de moeilijkheden in de varkenssector en de dioxinecrisis ligt voor het geheel van de land- entuinbouw het inkomen in 1998-1999 hoger in het Waalse Gewest dan in het Vlaamse Gewest.• Het VLIF ontving in 1999 ruim 10% meer aanvragen dan het jaar voordien.• In het kader van de duurzame landbouw gingen in 1999 de projecten rond groen<strong>be</strong>dekking en<strong>be</strong>houd van genetische diversiteit van start. Projecten rond mechanische onkruid<strong>be</strong>strijding en verminderingvan het gebruik van meststoffen zijn in <strong>2000</strong> opgestart. De heroriëntering van het VLIF naarduurzame landbouw zal dan ook pas in 2001 concrete gevolgen heb<strong>be</strong>n.• De FIVA-steun spitste zich vooral toe op de vervangingsnieuwbouw, de overname van een vaartuig inhet kader van een eerste installatie en de modernisering van de vissersvaartuigen.• Ondanks de lagere totale aanvoer van de Belgische schepen, is het aanbod van vis in de eigen havensvoor het eerst sinds lang toegenomen.Landbouw 263


Productie1 VeeteeltDe Vlaamse boer is vooral veehouder. Omdat degrond in het Vlaamse Gewest relatief schaars enduur is, tracht de boer zijn inkomen op peil te houdenof te ver<strong>be</strong>teren door de productie op te drijvenof zelfs de productiefactor grond uit te schakelen,met name door intensieve veehouderij.De Vlaamse veehouderij haalt een omzet van 113miljard frank. Hoewel de rundveehouderij de meestverspreide vorm van veehouderij is, zijn er strekendie een uitgesproken specialisatie kennen. Zo is devetmesterij van kalveren sterk geconcentreerd in deprovincie Antwerpen. De vleeskalverhouderij is sterkgeïntegreerd met de producenten van kunstmelk enslachthuizen. West-<strong>Vlaanderen</strong> telt de meeste melkvee<strong>be</strong>drijven,de grootste en meest gespecialiseerdemelkvee<strong>be</strong>drijven zijn echter te vinden op de zandgrondvan de Antwerpse en Limburgse Kempen. Devetmesterij van grootvee is dan weer een West-Vlaamse aangelegenheid.Economisch gezien is de varkenshouderij de <strong>be</strong>langrijkste<strong>be</strong>drijfstak van de Vlaamse land- en tuinbouw.De omzet die normaal rond de 60 miljard frankschommelt <strong>be</strong>reikte in 1998 een dieptepunt metamper 48 miljard frank. De varkensstapel met 7,3miljoen stuks is voor ruim de helft terug te vindenin West-<strong>Vlaanderen</strong>. De contractteelt is vrij algemeenverspreid in de varkenshouderij, het meest bijde productie van mestvarkens. De integratoren zijnhier vooral veevoeder<strong>be</strong>drijven.De pluimveehouderij is eveneens een sterk geïntegreerdesector. De veevoedersector, de broeierijen, dekippenslachterijen en de eierpakstations zijn de partnersvan de fok<strong>be</strong>drijven, de legkippen<strong>be</strong>drijven envleeskippen<strong>be</strong>drijven. Een derde van al het Vlaamsepluimvee komt uit West-<strong>Vlaanderen</strong>. In de Kempenzijn er minder pluimvee<strong>be</strong>drijven maar ze zijn individueelwel groter. Jaarlijks worden in het VlaamseGewest ongeveer 200 miljoen kippen en haantjes vetgemesten 3,8 miljard eieren geproduceerd.2 AkkerbouwAkkerbouw ge<strong>be</strong>urt op de vruchtbaarste gronden:de polders, de leemstreek en de zandleemstreek.Graanteelt neemt de meeste oppervlakte voor zijnrekening: 77.482 ha tarwe, 25.979 ha korrelmaïs en13.989 ha gerst. De overige graansoorten zijn triticale,rogge, haver en spelt. West-<strong>Vlaanderen</strong> heefthet grootste graanareaal, gevolgd door Vlaams-Brabant.Na granen zijn suikerbieten de <strong>be</strong>langrijkste teelt.Ook hiervoor leveren West-<strong>Vlaanderen</strong> en Vlaams-Brabant de meeste oppervlakte.De totale akkerbouw is goed voor een omzet van19,5 miljard frank. De geldopbrengst van suikerbietenis <strong>be</strong>langrijker dan die van granen. Dat is ook zovoor de aardappelteelt die in 1998 een uitzonderlijkhoge opbrengst van 11,2 miljard frank <strong>be</strong>reikte.Aardappelen worden vooral geteeld in West-<strong>Vlaanderen</strong>.De overblijvende teelten zijn vezelvlas, cichorei,tabak en hop. De productiewaarde van deze kleinereteelten schommelt rond het half miljard frank.AKKERBOUWAANTAL AREAAL PRODUCTIEWAARDEBEDRIJVEN (ha) (MILJARD BEF)Granen 19.407 127.783 3,8Suikerbieten 8.037 35.025 4,4Aardappelen 11.809 39.461 11,213.1 Akkerbouw: aantal <strong>be</strong>drijven, areaal en productiewaarde voorde voornaamste teelten, 1998. Bron: VILT.VEETEELTAANTAL BEDRIJVEN AANTAL DIEREN PRODUCTIEWAARDE (MILJARD BEF)Runderen 24.442 1.593.607 44,8melk 10.729 337.864 22,7vlees 13.713 1.255.743 22,1Varkens 10.001 7.323.348 48,2Pluimvee 3.832 36.155.511 19,1vlees 1.381 26.000.000 13,3eieren 2.565 12.700.000 5,813.2 Veeteelt: aantal <strong>be</strong>drijven, aantal dieren en productiewaarde, 1998. Bron: VILT.264VRIND <strong>2000</strong>


TUINBOUWAANTAL BEDRIJVEN AREAAL (ha) PRODUCTIEWAARDE (MILJARD BEF)OPEN LUCHTONDER GLASGroenten 3.100 40.000 1.042 28,0Fruit 3.000 *26.325 *541 11,2Sierteelt 2.250 4.633 634 14,713.3 Tuinbouw: aantal <strong>be</strong>drijven, areaal (in open lucht en onder glas) en productiewaarde,1998. Bron: VILT.* Raming van het Verbond van Belgische Tuinbouwveilingen, doch ruim 90% is in <strong>Vlaanderen</strong> aangeplant.LAND- EN TUINBOUWBEDRIJVENLANDBOUW HOOFDBEROEP TUINBOUW HOOFDBEROEP LANDB./TUINB. NEVENBEROEP TOTAAL*AANTAL OPP. (ha) AANTAL OPP. (ha) AANTAL OPP. (ha) AANTAL OPP. (ha)1992 29.800 507.606 6.616 27.382 16.692 60.387 53.669 601.6591993 28.637 512.386 6.524 29.154 16.014 61.864 51.734 609.5411994 27.478 517.385 6.332 29.643 15.432 62.666 49.761 615.9941995 26.498 519.216 6.272 30.436 14.829 63.370 48.104 618.9291996 25.373 525.155 6.021 31.173 14.184 62.721 46.062 625.2391997 24.157 524.589 5.874 32.554 14.002 66.406 44.527 630.6791998 23.591 529.818 5.792 33.299 13.637 64.734 43.509 635.8271999 22.813 530.323 5.658 32.920 13.449 65.631 42.377 636.47713.4 Evolutie van het aantal land- en tuinbouw<strong>be</strong>drijven, van 1992 tot 1999. Bron: NIS, Landbouwtelling 15 mei.* Het totaal <strong>be</strong>vat naast de land- en tuinbouw<strong>be</strong>drijven in hoofd- of neven<strong>be</strong>roep ook nog de instellingen met land- en tuinbouwproductie of veehouderij,de aannemers met eigen productie, de aannemers zonder eigen productie en de coöperatieven.3 TuinbouwIn waarde en in areaal is de groenteteelt de <strong>be</strong>langrijkstesub-sector van de Vlaamse tuinbouw. Degroenteteelt in open lucht boekt een productiewaardevan 12,5 miljard frank op een areaal van 40.000ha. Hoewel de witloofteelt terrein verliest, blijft zemet een productiewaarde van 3,4 miljard frank de<strong>be</strong>langrijkste specialisatie. Met een waarde van 3miljard frank komt prei op de tweede plaats.Bloemkolen en spruiten halen elk een omzet van omen nabij de 1,2 miljard frank.De groenteteelt onder glas is sedert de tweede helftvan de jaren negentig in productiewaarde <strong>be</strong>langrijkergeworden dan de teelt in open lucht. In 1998boekte de glasteelt in het Vlaamse Gewest een omzetvan 15,5 miljard frank. De <strong>be</strong>langrijkste teelten hierzijn tomaten, kropsla, komkommers en paprika.Nog meer dan de groenteteelt is de fruitteelt in hetVlaamse Gewest erg streekgebonden. Het <strong>be</strong>langrijkstecentrum is het Limburgse Haspengouw metop de tweede plaats het Vlaams-BrabantseHageland. Op twee derde van de Vlaamse fruit<strong>be</strong>drijvenwordt laagstammig hardfruit geteeld, overwegendappels en peren. Een teelt die nog aan<strong>be</strong>lang wint is die van aard<strong>be</strong>ien.De sector van de niet-eetbare producten is qua productiewaardegroter dan de sector van de fruitteelt.Bij de eigenlijke sierplanten- en bloementeelt (8,4miljard frank) vormt de azaleateelt met een omzetvan bijna 4 miljard frank veruit de <strong>be</strong>langrijksteteelt. Het centrum van de azaleateelt is het Oost-Vlaamse Lochristi, tevens het centrum van de teruglopende<strong>be</strong>goniateelt.Evolutie van <strong>be</strong>drijvigheidin land- en tuinbouwIn 1999 telde het Vlaamse Gewest 36.262 landbouw<strong>be</strong>drijvenwaarvan 22.813 <strong>be</strong>roeps- en 13.449gelegenheids<strong>be</strong>drijven. De voorbije zeven jaar verdwenener jaarlijks gemiddeld 1.500 <strong>be</strong>drijven (998<strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>drijven en 463 gelegenheids<strong>be</strong>drijven).Het onderscheid tussen <strong>be</strong>roeps- en gelegenheids<strong>be</strong>drijfkomt ruwweg overeen met een voltijdse ofdeeltijdse landbouwactiviteit.De scheidingslijn (volhardingsdrempel) tussen degroeiende groep <strong>be</strong>drijven en de wegkwijnendeLandbouw 265


INKOMENLANDBOUW TUINBOUW LANDBOUW + TUINBOUWBOEKJAAR VLAANDEREN WALLONIË BELGIË VLAANDEREN WALLONIË1992-1993 762.000 758.000 717.000 745.000 755.0001993-1994 872.000 834.000 746.000 832.000 832.0001994-1995 898.000 796.000 881.000 892.000 799.0001995-1996 902.000 680.000 858.000 888.000 686.0001996-1997 1.147.000 699.000 865.000 1.059.000 705.0001997-1998 910.000 834.000 956.000 925.000 839.0001998-1999 602.000 870.000 950.000 719.000 874.00013.5 Evolutie van het gemiddeld ar<strong>be</strong>idsinkomen per ar<strong>be</strong>idseenheid van <strong>be</strong>roeps land- en tuinbouw<strong>be</strong>drijven in <strong>Vlaanderen</strong> en Wallonië, van 1992 tot 1999.Bron: Ministerie van Middenstand en Landbouw.groep blijkt te liggen bij een <strong>be</strong>drijfsoppervlakte tussen30 en 40 ha. Beneden die oppervlakte neemt hetaantal <strong>be</strong>drijven af, hierboven neemt het aantal toe.Qua <strong>be</strong>drijfsoppervlakte is er een duidelijk onderscheidtussen <strong>be</strong>roeps- en gelegenheids<strong>be</strong>drijven. De<strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>drijven <strong>be</strong>werken 530.323 ha of 89% vanhet landbouwareaal. Een professioneel landbouw<strong>be</strong>drijfis gemiddeld 23 ha groot tegen 5 ha voor eengelegenheids<strong>be</strong>drijf.InkomenIn het Vlaamse Gewest is het ar<strong>be</strong>idsinkomen perar<strong>be</strong>idseenheid gedaald met 308.000 frank tussen deboekjaren 1997-1998 en 1998-1999. In het WaalseGewest is het ar<strong>be</strong>idsinkomen in diezelfde periodenagenoeg constant gebleven.Voor het boekjaar1998-1999 zijn de slechte resultaten van de varkenshouderijverantwoordelijk voor de financiëleterugval in het Vlaamse Gewest.Vermits 95% van de tuinbouw<strong>be</strong>drijven zich in hetVlaamse Gewest <strong>be</strong>vinden, worden hier de Belgischecijfers weergegeven zonder een opdeling naargewest. Het ar<strong>be</strong>idsinkomen is op het gemiddeldtuinbouw<strong>be</strong>drijf in het boekjaar 1998-1999 met6.000 frank afgenomen. Voor het geheel van landentuinbouw ligt het ar<strong>be</strong>idsinkomen voor 1998-1999 in het Waalse Gewest hoger dan in hetVlaamse Gewest. Het verschil <strong>be</strong>draagt 155.000frank per ar<strong>be</strong>idseenheid. Dit is het vooral eengevolg van de moeilijkheden in de varkenssector.VLIFHet Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF)werd eind 1993 opgericht na de regionalisering vanhet landbouwstructuur<strong>be</strong>leid. Het VLIF is het in-strument waarmee de Vlaamse overheid financiëlehulpmiddelen ter <strong>be</strong>schikking stelt aan de land- entuinbouwproducenten en hun verenigingen encoöperaties. Deze steun wordt gegeven onder devorm van rentesubsidies en aanvullende investeringspremies.Daarenboven verleent het VLIF ookleningwaarborgen.In 1999 ontving het VLIF 3.408 aanvragen vooreen totaal kredietvolume van 13,3 miljard frank. Erwerden dus <strong>be</strong>duidend meer dossiers ingediend alsin 1998 (+ 11%) waarbij het kredietvolume steegmet 36%. De oorzaak daarvan is voor een deel deanticipatie op de nieuwe VLIF-regelgeving die vanaf<strong>2000</strong> van kracht zou gaan.De VLIF-rentesubsidies in 1999 <strong>be</strong>lopen 1,8 miljardfrank, voor een totaal investeringsvolume vanVLIF-STEUNRENTESUBSIDIE (BEF)Eerste installatie / Overname 348.573.806Aankoop hoeve en woning 102.893.614Bouw en ver<strong>be</strong>tering landbouw<strong>be</strong>drijfsgebouwen 222.029.302Bouw en ver<strong>be</strong>tering tuinbouw<strong>be</strong>drijfsgebouwen 400.893.366Her<strong>be</strong>volking na veeziekte 82.410Andere <strong>be</strong>drijfsver<strong>be</strong>teringen 216.648.610Aankoop materiaal en vee 222.938.632Milieu en dierenwelzijn 93.992.646Landbouwers- en tuinderscoöperaties 147.817.800Allerlei (overbruggingskredieten) 0Totaal 1.755.870.18613.6 Verdeling van de in 1999 toegekende VLIF-steun in de vorm vanrentesubsidies per investeringscategorie. Bron: VLIF.266VRIND <strong>2000</strong>


11,8 miljard frank. Het aandeel van de installatiesteunen van de bouw en ver<strong>be</strong>tering van landbouw<strong>be</strong>drijfsgebouwenis gedaald. Daartegenover staateen niet on<strong>be</strong>langrijke stijging van de bouw en ver<strong>be</strong>teringvan tuinbouw<strong>be</strong>drijfsgebouwen.In 1999 werd voor 38,1 miljoen frank aanvullendeinvesteringspremies goedgekeurd. Dit ge<strong>be</strong>urde inhet kader van investeringen bij een eerste installatieof bij investeringen in de varkenssector.Van de 2.767 gesubsidieerde aanvragen in 1999 werder voor 359 aanvragen een VLIF-waarborg verleend.VormingDe afdeling land- en tuinbouwvorming is voor hetVlaamse Gewest <strong>be</strong>voegd voor de permanente vormingvan de land- en tuinbouwers en hun medewerkers.Deze afdeling van de Administratie Land- enTuinbouw subsidieert de vormingsactiviteiten dieingericht worden door erkende vormingscentra.Naast korte vormingsactiviteiten en voordrachten<strong>be</strong>staat de hoofdbrok van de vormingsactiviteiten uitcursussen. Dit zijn zowel de B-cursussen, gericht oppersonen die zich als landbouwer wensen te vestigen,als C-cursussen, gewijd aan een of meerdere<strong>be</strong>drijfstakken, specialisaties, technische of <strong>be</strong>drijfseconomischeproblemen die verband houden metde landbouw. De thema’s van de cursussen leren onsveel over wat leeft bij de landbouwers en welke hun<strong>be</strong>kommernissen op professioneel vlak zijn.Het aantal cursussen in de rundveehouderij is in1998 gedaald en in 1999 opnieuw gestegen. Eenmogelijk toevallige daling stelt men eveneens vast inde varkenshouderij in 1998. De <strong>be</strong>langstelling die in1997 in de akkerbouw opdook, was te danken aande talrijke cursussen ‘afstellen van spuittoestellen’die in die periode werden georganiseerd. Dit themais nadien minder in de <strong>be</strong>langstelling. In deze sectorblijven de cursussen mechanisatie, ten dele <strong>be</strong>stemdvoor loonwerkers, een vaste waarde. In 1998 en1999 stelt men een aanhoudende stijging vast vande interesse voor de algemene computercursussen.De <strong>be</strong>langstelling van de landbouwers voor demilieuproblematiek komt onvoldoende tot uiting inde cursussen die ze volgen. Een aantal milieucursussenzijn niet in de cijfers opgenomen. Bovendienkomen milieuthema’s ook aan bod in de andere cursussen,maar maken zelden het voorwerp uit van eengehele cursus. Daarnaast heb<strong>be</strong>n thema’s zoals hetafstellen van spuittoestellen en geïntegreerde <strong>be</strong>strijdingeveneens een milieu-impact.Duurzame landbouwBinnen de afdeling land- en tuinbouwvormingwordt er met een team van 7 ingenieurs gewerkt aanhet raakvlak tussen land- en tuinbouw enerzijds ennatuur en milieu anderzijds. De <strong>be</strong>doeling is landentuinbouwers ertoe brengen meer natuur- enmilieuvriendelijk te werken zonder dat dit <strong>be</strong>drijfseconomischnadelige gevolgen heeft.Er zijn ondertussen codes voor goede landbouwpraktijkenen demonstratieprojecten. Eind 1999werd een subsidieregeling goedgekeurd rondmilieuvriendelijke landbouw.In 1999 konden enkel de projecten rond groen-VORMING1995 1996 1997 1998 1999Rundveehouderij 4.294 3.030 2.415 1.556 2.236Varkenshouderij 821 725 944 484 789Pluimveehouderij 21 93 66 45Andere diersoorten 957 958 783 910 901Akkerbouw 192 1.145 693 348 194Groenteteelt 553 513 262 202 109Fruitteelt 892 689 518 528 276Sierteelt 2.541 1.813 1.905 1.892 1.570Algemene thema’s 7.786 4.721 4.944 6.929 7.682B1-cursussen (vestigingscursussen) 3.552 2.937 2.099 2.263 1.515B3-cursussen (specialisatiecursussen) 522 1.043 1.339 1.030Totaal 21.588 17.074 15.699 16.517 16.34713.7 Evolutie in het onderwerp van de permanente vormingscursussen uitgedrukt in aantal uren, van 1995 tot 1999. Bron: ALT.Landbouw 267


FIVA-STEUNRENTESUBSIDIE (BEF) KAPITAALPREMIE (BEF) TOTAAL (BEF)Nieuwbouw van vaartuigen 193.666.031 - 193.666.031Modernisering van vaartuigen 46.320.940 61.126.122 107.447.062Aankoop vervangend vaartuig 27.299.614 1.033.700 28.333.314Eerste installatie / Aankoop vaartuig 87.765.943 15.815.798 103.581.741Redersateliers 5.362.632 15.266.108 20.628.740Coöperaties en verenigingen van reders 8.327.171 14.398.290 22.725.461Aquicultuur 807.986 773.270 1.581.256Totaal 369.550.317 108.413.289 477.963.60613.8 Toegekende FIVA-steun in de vorm van rentesubsidies en kapitaalpremies in 1999. Bron: FIVA.<strong>be</strong>dekking en <strong>be</strong>houd van genetische diversiteit vanstart gaan. Demonstratievelden voor mechanischeonkruid<strong>be</strong>strijding worden aangelegd sinds 1998.De projecten rond mechanische onkruid<strong>be</strong>strijdingen vermindering van het gebruik van meststoffenzijn pas in de loop van <strong>2000</strong> opgestart. De heroriënteringvan het VLIF naar duurzame landbouw zaldan ook pas in 2001 concrete gevolgen heb<strong>be</strong>n.VisserijFIVAHet Financieringsinstrument voor de VlaamseVisserij- en Aquicultuursector (FIVA) werd bijdecreet opgericht in 1997 om binnen het VlaamseGewest financiële middelen ter <strong>be</strong>schikking te stellenaan reders en viskwekers. De steunverlening van hetFIVA richt zich op de instap in het <strong>be</strong>roep van jongereders en aquicultuur<strong>be</strong>drijven, de verjonging van devissersvloot en de modernisering van de rederijen enaquicultuur<strong>be</strong>drijven. De steun wordt toegekendonder de vorm van een rentesubsidie en een leningwaarborg.Investeringen met eigen middelen genietenvan een gelijkwaardige kapitaalpremie.In 1999 werden 89 dossiers ingediend, dit is meerdan een verdub<strong>be</strong>ling in vergelijking met het jaarvoordien, voor een totaal kredietvolume van 1,9miljard frank en een totaal investerings<strong>be</strong>drag van2,8 miljard frank.In 1999 kende het FIVA 369,5 miljoen frank rentesubsidiesen 108,4 miljoen frank kapitaalpremiestoe. Vervangingsnieuwbouw is de <strong>be</strong>langrijksteinvestering qua investeringsvolume, maar ook deovername van een vaartuig in het kader van een eersteinstallatie is zeer <strong>be</strong>langrijk. De aquicultuur blijftVISSERSVLOOTAANTAL VAARTUIGEN (31 DECEMBER) TOTAAL GEMIDDELDE PER VAARTUIGkW GT kW GT1990 201 77.102 25.498 384 1271991 205 79.758 27.089 389 1321992 182 73.911 25.375 406 1391993 170 69.900 24.156 411 1421994 166 67.965 23.807 414 1451995 150 65.236 22.668 435 1511996 144 63.119 22.227 435 1541997 144 64.033 22.638 445 1571998 139 64.012 22.669 461 1631999 125 62.371 22.485 499 18013.9 Evolutie van de capaciteit van de vissersvloot, van 1990 tot 1999. Bron: FIVA.268VRIND <strong>2000</strong>


met een drietal kleinere projecten een <strong>be</strong>scheidenrol spelen.Er werd voor een totaal <strong>be</strong>drag van 260,3 miljoenfrank waarborg verleend op een gesubsidieerd kredietvolumevan nagenoeg 320 miljoen frank. Dewaarborg blijkt vooral geconcentreerd op dossiersbij eerste installatie, waaraan nagenoeg 2/3 van detotale waarborg wordt toegekend. Dit toont aan datde waarborg zeer <strong>be</strong>langrijk is voor jonge starters eneen onmisbaar onderdeel vormt van dit financieringsinstrument.VissersvlootDe voorbije 10 jaar daalt het aantal vaartuigen.De totale capaciteit en het totale vermogen blijvenniettemin stabiel.De aanvoer van zeevis in de Belgische havens<strong>be</strong>reikte in 1998 een dieptepunt met nauwelijks18.144 ton aangevoerde vis in onze vissershavens.In 1985 <strong>be</strong>droeg de aanvoer nog meer dan 35.000ton, <strong>be</strong>gin jaren ’70 zelfs meer dan 50.000 ton.De visvangst door Belgische schepen daalt, maar erwordt wel meer afgezet in de Belgische havens.Dat is voor het eerst sinds lang. Sinds 1990 werdjaar na jaar een dalende trend in de totale aanvoervan vis vastgesteld. In 1999 lijkt de afname gestopt,ondanks - zoals gezegd - de lagere aanvoer vanBELGISCHEHAVENSVISAANVOERBUITENLANDSEHAVENSTOTAAL1990 30.769 6.772 37.5411991 28.182 8.072 36.2541992 24.679 8.676 33.3551993 22.897 9.353 32.2501994 21.371 8.863 30.2341995 20.519 10.583 31.1021996 20.200 6.925 27.1251997 19.317 7.496 26.8131998 18.144 9.031 27.1751999 18.205 8.262 26.46713.10 Evolutie van de aanvoer van de vissersvloot in Belgische en vreemdehavens, in ton, van 1990 tot 1999. Bron: FIVA.Belgische schepen.In het <strong>be</strong>gin van de jaren ’90 hadden vooral detoename van aanlandingen in het buitenland een<strong>be</strong>langrijke negatieve invloed. De laatste jaren heb<strong>be</strong>nhoofdzakelijk de gedaalde quota een negatiefeffect op de eigen aanlandingen, al blijft de verkoopin het buitenland op een hoog niveau.V OOR MEER INFORMATIELand- en tuinbouw in <strong>Vlaanderen</strong>, feiten en cijfers,editie <strong>2000</strong>, Vlaams Informatiecentrum over LandenTuinbouw, zie website: http://www.vilt.<strong>be</strong>/Evolutie van de land- en tuinbouweconomie in 1999(<strong>2000</strong>), 38 ste verslag voorgelegd door de Regering,Ministerie van Middenstand en LandbouwAdministratie Land- en Tuinbouw, Jaarverslag 1999Vlaams Landbouwinvesteringsfonds, Activiteitenverslag1999Financieringsinstrument voor de Vlaamse visserij- enaquicultuursector, Activiteitenverslag 1999Landbouw 269


14. BinnenlandseaangelegenhedenDe lokale <strong>be</strong>sturen spelen een prominente rol bij een een kwaliteitsvolVlaams <strong>be</strong>stuur. Om deze reden wil de Vlaamse minister <strong>be</strong>voegd voorBinnenlandse Aangelegenheden de kwaliteit van het lokale <strong>be</strong>stuurverhogen. De toegankelijkheid van de administratie en de informatieverstrekkingnaar de burger toe zijn daarbij prioriteiten. Bovendienheeft <strong>Vlaanderen</strong> nood aan <strong>be</strong>stuurskrachtige lokale <strong>be</strong>sturen.Bestuurskrachtige gemeenten moeten financieel gezond zijn.Blikvangers• Algemeen gaat het financieel goed met de Vlaamse gemeenten. Het jaar 1998 sluit af met een positiefjaarsaldo van 8,5 miljard frank.• De Vlaamse gemeenten heb<strong>be</strong>n een tamelijk hoge schuldenlast. Bepaalde gemeenten heb<strong>be</strong>n zelfs solvabiliteitsproblemenals gevolg van de hoge schuldenlast die ze in het verleden heb<strong>be</strong>n opgebouwd.• De gemeenten gaan inzien dat ze niet mogen achterblijven bij de ontwikkelingen op het vlak van denieuwe media. Momenteel heeft reeds zo’n 40% van de Vlaamse en Brusselse gemeenten een officiëlewebsite op het internet.270VRIND <strong>2000</strong>


Financiën en <strong>be</strong>groting1 GemeentenAlleen een gezonde financiële situatie maakt eengemeente <strong>be</strong>stuurskrachtig. Om deze financiëlesituatie in te schatten <strong>be</strong>kijken we een aantalindicatoren: de schuldpositie, de liquiditeitsratio’s,de solvabiliteitsratio’s en tenslotte de rekeningssaldi.Over het algemeen is de financiële toestand van deVlaamse gemeenten gezond te noemen.S CHULDPOSITIEDe administratie Binnenlandse Aangelegenheden<strong>be</strong>rekende dat de totale uitstaande schuldenlast vande Vlaamse gemeenten in 1998 288,9 miljard frank<strong>be</strong>droeg. Dit komt voor het Vlaams Gewest neer opeen gemiddelde gemeentelijke schuld van 49.203frank per inwoner. Ten opzichte van 1994 is detotale gemeentelijke schuld in absolute cijfers met11,2% gestegen. Vergeleken met 1991 <strong>be</strong>draagt destijging 29%. Het valt op dat vooral de grootstedenen in mindere mate de kuststeden een hogeuitstaande schuld heb<strong>be</strong>n per inwoner. De eerderlandelijke Vlaamse gemeenten met een inwonersaantalvan rond de 10.000, blijven onder het gemiddelde(met een schuld van gemiddeld 31.953 frankper inwoner).We kunnen ook kijken naar de totale uitstaandeschuld en de mogelijkheid die een gemeente heeftom die schulden terug te <strong>be</strong>talen. Antwerpen voertde lijst aan als het op uitstaande schuld per inwoneraankomt. De rangschikking ziet er anders uitwanneer men de verhouding <strong>be</strong>kijkt van deschulden op de ontvangsten van het eigen dienstjaar.Dan staat de Brabostad pas op de vijfenveertigsteplaats. Voor <strong>Vlaanderen</strong> <strong>be</strong>draagt deze ratio op basisvan de jaarrekening 1998 gemiddeld 127% (tervergelijking: 120% in 1996 en 113% in 1997).L IQUIDITEITSRATIO’ SAan de hand van de liquiditeitspositie kunnen wenagaan in hoeverre een gemeente haar <strong>be</strong>talingsverplichtingenop korte termijn kan naleven. Uit de<strong>be</strong>rekende ratio’s op basis van de jaarrekeningen1998 blijkt dat de liquiditeitspositie van de Vlaamsegemeenten over het algemeen vrij goed is.Hieronder gaan we dieper in op 2 liquiditeitsratio’s.De liquiditeitsratio in enge zin geeft weer in welkemate er activa aanwezig zijn die op korte termijnomgezet kunnen worden om aan de verplichtingenop korte termijn te voldoen. Gemeenten met eenratio van 1 kunnen aan deze verplichtingen voldoen.Hoe hoger de ratio hoe sterker de liquiditeitspositievan een gemeente. Het Vlaamse gemiddelde<strong>be</strong>draagt 2,7. Tussen de Vlaamse gemeentenVERHOUDING TUSSEN DE UITSTAANDE SCHULD EN DE ONTVANGSTEN VAN HET EIGEN DIENSTJAAR14.1 Verhouding tussen de uitstaande schuld en de ontvangsten van het eigen dienstjaarBron: administratie Binnenlandse Aangelegenheden* de cijfers voor Halle en Vorselaar ontbreken** op basis van de <strong>be</strong>grotingsrekeningen 1998250 tot 300 (6)200 tot 250 (12)150 tot 200 (74)100 tot 150 (127)50 tot 100 (76)0 tot 50 (11)Binnenlandse aangelegenheden 271


onderling <strong>be</strong>staan er grote verschillen: de waardenvan deze ratio schommelen tussen 21,5 (Sint-Laureins) en 0,8 (Asse). Er zijn 3 Vlaamse gemeentenmet een ratio kleiner dan 1 (Asse, Lennik enMaldegem).De nettokasratio toont de liquiditeitspositie opkorte termijn in verhouding tot het geheel van devlottende activa. Een waarde van 0 geeft aan dat eengemeente evenveel liquide middelen en geld<strong>be</strong>leggingenheeft als er financieringsschulden zijn. Deratio schommelt voor de Vlaamse gemeenten tussen0 en 0,88. Het Vlaamse gemiddelde <strong>be</strong>draagt 0,39.Gemeenten met een uitgesproken residentieel karakteren een <strong>be</strong>langrijke economische activiteit heb<strong>be</strong>neen nettokasratio die hoger (0,48) is dan gemiddeld.Voor de landelijke gemeenten met een <strong>be</strong>volkingsaantalrond de 10.000 ligt de nettokasratiolager (0,32) dan gemiddeld.S OLVABILITEITSRATIO’ SAan de hand van de solvabiliteitsratio’s krijgen weeen <strong>be</strong>eld van de mate waarin een gemeente in staatis de interesten te <strong>be</strong>talen en haar schulden af te lossen.We <strong>be</strong>kijken hier twee ratio’s meer in detail.De algemene schuldgraad is het percentage van detotale <strong>be</strong>zittingen van een gemeente dat met vreemdemiddelen gefinancierd wordt. Hoe hoger deschuldgraad, hoe hoger het financiele risico voor degemeente. Gemiddeld <strong>be</strong>draagt de schuldgraad voorde Vlaamse gemeenten 34%. De ratio schommelttussen 61% voor Antwerpen en 9,1% voorOostroze<strong>be</strong>ke.De gemiddelde aflossingsduur van de netto aflossingenvan leningen is een tweede ratio.Ze weerspiegelt hoeveel jaar een volledige aflossingvan de schulden die het komende jaar moeten afgelostworden onder de huidige omstandigheden zalduren. Men houdt rekening met de aflossingen dievan derden kunnen worden teruggevorderd. Als dezeratio groter is dan 1 is de gemeente verplicht te desinvesterenof nieuwe schulden aan te gaan om haaraflossingen te kunnen nakomen. Voor de Vlaamsegemeenten is de gemiddelde aflossingsduur van denetto aflossingen van leningen 0,73. In <strong>Vlaanderen</strong>zijn er 46 gemeenten met een waarde groter dan één.Daaruit blijkt dat heel wat gemeenten met solvabiliteitsproblemente kampen heb<strong>be</strong>n. Een aantalgemeenten heb<strong>be</strong>n een hele hoge schuldgraadgekoppeld aan een negatieve cashflow. Als deze negatievecashflow geen eenmalige uitzonderlijke situatieis, is de solvabiliteit van deze gemeenten kritiek.Op basis van de solvabiliteitsratio’s kunnen weconcluderen dat de Vlaamse gemeenten een tamelijkhoge schuldenlast heb<strong>be</strong>n. Bepaalde gemeentenheb<strong>be</strong>n zelfs solvabiliteitsproblemen als gevolg vande hoge schuldenlast die ze in het verleden heb<strong>be</strong>nopgebouwd.R EKENINGSALDIOnze Vlaamse gemeenten zijn over het algemeenfinancieel gezond. In 1998 hadden de Vlaamsegemeenten gezamenlijk een positief saldo eigendienstjaar van 8,5 miljard frank.Voor de cijfers van 1999 en <strong>2000</strong> baseren we ons op<strong>be</strong>grotingsgegevens, dit zijn dus ramingen van deontvangsten en uitgaven. Uit de geëxtrapoleerderesultaten van een enquête (antwoordpercentage88%) naar de <strong>be</strong>grotingen <strong>2000</strong> van de gemeenten,uitgevoerd door Dexia-bank, blijkt dat de Vlaamsegemeenten een gezamenlijk tekort voor het eigendienstjaar van 2,2 miljard frank heb<strong>be</strong>n. Van de 308Vlaamse gemeenten zouden er 170 een tekort op de<strong>be</strong>groting <strong>2000</strong> voor het eigen dienstjaar vertonen,met een gezamenlijk tekort van 5,1 miljard frank.138 Vlaamse gemeenten zouden een gezamenlijkoverschot van 2,9 miljard frank heb<strong>be</strong>n. In vergelijkingmet vorige jaren is er een stijging in het aantalgemeenten dat een tekort heeft op haar <strong>be</strong>grotingvoor het eigen dienstjaar. Het gezamenlijk tekortvan de 308 Vlaamse gemeenten vermindert wel tenopzichte van vorig jaar. Hierbij dient wel opgemerktte worden dat de <strong>be</strong>grotingssaldi over het algemeen454035302520151050-5ALGEMENE TOESTAND VAN DE GEMEENTEFINANCIËN1991199219931994199514.2 Evolutie van de saldi 1991-<strong>2000</strong> saldo eigen dienstjaarvan de Vlaamse gemeenten (1991-1998: saldo algemeen totaalop basis van rekeningen dus effectievegerealiseerde cijfers; voor 1999 en <strong>2000</strong>:op basis van <strong>be</strong>grotingsgegevens), in miljarden frank.Bron: EWBL, afdeling Gemeenten, OCMW’s en Provincies; Dexia bank.De cijfers voor <strong>2000</strong> werden <strong>be</strong>komen door extrapolatie van enquêtegegevensvan Dexia bank <strong>be</strong>antwoord door 88% van de gemeenten.1996199719981999<strong>2000</strong>272VRIND <strong>2000</strong>


een onderschatting zijn van de rekeningssaldi (dushet saldo op basis van de werkelijk gerealiseerdeontvangsten en uitgaven).2 ProvinciesAlle vijf Vlaamse provincies heb<strong>be</strong>n op hun‘<strong>be</strong>groting <strong>2000</strong> algemeen totaal’ een overschot.Het gezamenlijke positieve saldo <strong>be</strong>draagt130,2 miljoen frank, in 1999 <strong>be</strong>droeg dit saldo nog426,8 miljoen frank. Deze daling wordt veroorzaaktdoor een daling van 0,07% van de ontvangsten eneen stijging van 0,93% van de uitgaven.Twee van de vijf provincies voorzien in hun <strong>be</strong>groting<strong>2000</strong> voor het eigen dienstjaar weliswaar eennegatief saldo. Gezamenlijk vertoont de <strong>be</strong>grotingen<strong>2000</strong> voor het eigen dienstjaar een negatiefsaldo van 179,7 miljoen frank, terwijl er vorig jaarnog een positief saldo van 10 miljoen frank was.Hiermee wordt de dalende tendens van de vorigejaren verder gezet. Vooral onder een impuls van stijgende<strong>be</strong>lastingsontvangsten stijgen de gewone ontvangstenvan het eigen dienstjaar met 1,6% tenopzichte van vorig jaar. De gewone uitgaven van heteigen dienstjaar nemen met 2,3% toe ten opzichtevan vorig jaar.Communicatie<strong>be</strong>leidIn haar regeerakkoord stelt de Vlaamse overheid datze een actief communicatie<strong>be</strong>leid wil voeren methaar burgers. De <strong>be</strong>leidsnota BinnenlandseAangelegenheden <strong>be</strong>nadrukt hierbij de rol van deVlaamse gemeenten. Omwille van hun laagdrempeligheidmoeten ze uitgroeien tot de <strong>be</strong>langrijkstefysieke aanspreekpunten bij het contact met de overheid.Als de Vlaming zich tot een overheid wil richten,moet dit dus via de gemeente kunnen. Degemeentelijke communicatie in <strong>Vlaanderen</strong> is volopin <strong>be</strong>weging en ook in de toekomst wachten haar<strong>be</strong>langrijke uitdagingen.1 Communicatiedienstenen -budgettenEind 1997, <strong>be</strong>gin 1998 voerde men in het kadervan het Medialabprogramma van de Vlaamse overheideen onderzoek naar het communicatie<strong>be</strong>leidvan alle Vlaamse en Brusselse gemeenten en hungebruik van nieuwe media.Een indicatie voor een efficiënt communicatie<strong>be</strong>leidin de Vlaamse gemeenten is het aantal gemeenten dat<strong>be</strong>schikt over een eigen zelfstandige communicatiedienst.Van de Vlaamse en Brusselse gemeenten (327in aantal) <strong>be</strong>schikte iets meer dan een derde over eeneigen zelfstandige communicatiedienst. Het gemiddeldaantal personeelsleden <strong>be</strong>droeg 3,2 personen perdienst. De <strong>be</strong>schikbaarheid van een zelfstandig communicatiebudgetkan ook wijzen op een doordacht endoorzichtig communicatie<strong>be</strong>leid. Uit het onderzoekbleek dat een op vier van de onderzochte gemeenten<strong>be</strong>schikte over een zelfstandig communicatiebudget.Per inwoner gaven deze gemeenten gemiddeld 84frank uit aan de communicatie met de burger.2 InformatieambtenarenAlle 308 Vlaamse gemeenten zijn wettelijk verplichteen informatieambtenaar aan te stellen. Uit het jaarverslagvan de informatieambtenaar van het ministerievan de Vlaamse Gemeenschap blijkt dat 12Vlaamse gemeente<strong>be</strong>sturen nog geen gemeentelijkeinformatieambtenaar in dienst heb<strong>be</strong>n. De gemeentelijkeinformatieambtenaren kunnen een <strong>be</strong>langrijketussenschakel vormen bij de communicatie vande Vlaamse overheid met de burger. In het voorjaarvan 1999 viel het <strong>be</strong>sluit om een netwerk van lokaleen Vlaamse informatieambtenaren uit te bouwen.De communicatie binnen het netwerk verloopt intwee richtingen. Enerzijds spitst het netwerk zichtoe op een gestructureerd overleg tussen gemeentelijkeen Vlaamse informatieambtenaren. Anderzijdsis het een informatielijn van de Vlaamse overheidnaar de gemeentelijke voorlichters toe. Deze informatievoorzieningge<strong>be</strong>urt sinds eind 1999 onder devorm van een elektronische nieuwsbrief die aan deprovinciale en gemeentelijke informatieambtenarendoorgemaild wordt. Dit veronderstelt dat dezelokale informatieambtenaren <strong>be</strong>schikken over digitalecommunicatiemiddelen. De invoering van deelektronische nieuwsbrief leidde tot een merkbarestijging van het aantal gemeentelijke informatieambtenarendat over een PC met internetaansluiting<strong>be</strong>schikte. Het aantal steeg van minder dan de helft(eind 1998) tot zo’n zeven op tien (mei <strong>2000</strong>).3 Gemeentelijke ombudsdienstenNaast een goed communicatie<strong>be</strong>leid veronderstelteen <strong>be</strong>hoorlijke dienstverlening ook een efficiënteinterne klachten<strong>be</strong>handeling. In enkele Vlaamsegemeenten heeft men vanuit die optiek gemeentelijkeombudsdiensten uitgebouwd. Bij de verzoekendie men aan de ombudsdiensten richt, kunnen weeen onderscheid maken tussen onmiddellijke dienstverleningen dossiers. In het eerste geval kan onmiddellijkgeantwoord of doorverwezen worden.Wanneer dit niet het geval is en verdere stappennodig zijn, wordt een dossier aangelegd.De ombudsdiensten hanteren verschillende onderverdelingenin hun jaarverslagen, wat een indeling vande dossiers naar thema <strong>be</strong>moeilijkt. Toch kunnen weBinnenlandse aangelegenheden 273


KLACHTEN EN VRAGEN BIJ DE OMBUDSDIENSTENOMBUDSDIENST AANTAL DOSSIERS ONMIDDELLIJKE DIENSTVERLENINGAntwerpen* 1.248 2.100Brugge 238 871Gent 652 3.157Leuven* 307 120Mechelen 334 25214.3 Aantal binnengelopen klachten en vragen bij de ombudsdiensten.Voor de ombudsdiensten uit Brugge, Gent en Mechelen heb<strong>be</strong>n de cijfers<strong>be</strong>trekking op het jaar 1999, voor Antwerpen en Leuven op het jaar 1998.Bron: Gemeentelijke ombudsdiensten van Antwerpen, Brugge, Gent,Leuven en Mechelen.er een aantal tendensen uithalen. De meeste klachtendossiersbij de gemeentelijke ombudsdienstenhouden verband met politiewerking. Ook komen errelatief veel klachten binnen over openbare werken.Bij de gegronde klachten is deze tendens echter minderzichtbaar. Sommige diensten en sommige materieszijn blijkbaar klachtgevoeliger dan andere. Deburger grijpt sneller naar de pen als het om dienstengaat waarmee hij veel in contact komt of die voorhem een sterk persoonlijk karakter heb<strong>be</strong>n.4 Gemeentelijke websitesDe Vlaamse gemeenten ontdekken stilaan het internetals een instrument voor hun interne en externecommunicatie. Uit onderzoek verricht door hetdepartement communicatiewetenschap van deKatholieke Universiteit Leuven is gebleken dat er injuni <strong>2000</strong> reeds 198 gemeenten (van de 327 Vlaamseen Brusselse gemeenten) op één of andere maniervertegenwoordigd zijn op het internet. 131 gemeenten(40%) heb<strong>be</strong>n een officiële website en<strong>be</strong>palen zelf de inhoud van hun site. De laatste jarenkenden <strong>Vlaanderen</strong> en Brussel meer dan een verdub<strong>be</strong>lingvan het aantal gemeentelijke websites.Omdat gemeentelijke websites sterk kunnen verschillenqua vorm en inhoud, moet men de cijfers enigzinsnuanceren. De studie van de KUL onderzochtde inhoud van de gemeentelijke websites op basisvan vijf dimensies. Zo werd de graad van gemeentelijkeadministratieve informatie (informatieverstrekking),van on-line dienstverlening, van inbreng uitde lokale gemeenschap, van democratie (organiserenvan inspraak in het <strong>be</strong>leid) en tenslotte ook de interactiviteitvan de gemeentelijke website onderzocht.Voor een goede basisinformatie kon men reeds in1999 bij de gemeentelijke websites in <strong>Vlaanderen</strong>terecht. In <strong>2000</strong> is de graad van gemeentelijkeadministratieve informatie verder gestegen. Demeeste websites bieden nu een gemeentelijke informatiegidsen vaak ook informatie in de toeristischesfeer en een cultuuragenda aan.Anders is het gesteld met de graad van on-linedienstverlening. Deze is nog vrij laag. In <strong>2000</strong> waser een lichte ver<strong>be</strong>tering merkbaar. Het percentagevan de gemeentelijke websites zonder on-linedienstverlening is gedaald van 70% (1999) tot56% (<strong>2000</strong>). Uit het onderzoek blijkt verder datsurfers momenteel bij bijna 7% van de officiëlegemeentelijke websites bij een e-loket met elektro-4,54,03,5GEMEENTELIJKE WEBSITE140120WEBSITES IN VLAANDEREN EN BRUSSEL3,02,52,01,51008060402001995 1996 1997 1998 1999 <strong>2000</strong>14.4 Aantal officiële gemeentelijke websites in <strong>Vlaanderen</strong> en Brussel.Bron: J. Steyaert, K.U.Leuven.1,00,50graad vangemeentelijkeadministratieveinformatiegraad vanon linedienstverleninggraad van inbrenguit de lokalegemeenschapgraad vandemocratie14.5 Gemiddelde score van de gemeentelijke websitesop de onderzochte inhoudelijke dimensies (maximumwaarde8). In 1999 waren er 73 officiële websites in hetVlaamse en Brussels Hoofdstedelijk Gewest, in <strong>2000</strong> warener 131. Bron: J. Steyaert, K.U.Leuven.interactiviteitvan de website1999<strong>2000</strong>274VRIND <strong>2000</strong>


nische afhandeling terechtkunnen.De graad van inbreng uit de lokale gemeenschappeilt naar de participatie van de lokale gemeenschapaan de opbouw en uitbreiding van de website. Dezedimensie scoort nog altijd vrij laag, toch is ook hiereen duidelijk positieve trend merkbaar. 65% van deonderzochte gemeentelijke websites biedt op zijnminst 1 item aan. Het <strong>be</strong>treft vooral informatie overlokale verenigingen.De graad van democratie van een gemeentelijkewebsite geeft een indicatie van de mate waarin degemeente de democratie via het web wil stimulerenof mogelijk maken. De gemiddelde score voor dezedimensie is licht achteruitgegaan ten opzichte van1999. Dit komt omdat nieuwe gemeentelijke websitesover het algemeen starten met slechts 1 of 2elementen uit de index. In de praktijk wordt vooralde samenstelling van de gemeenteraad, de agenda ofhet verslag van de gemeenteraad aangeboden op deonderzochte websites.De graad van interactiviteit geeft een indicatie vande mate waarin de website aan de burger de mogelijkbiedt om met de gemeentediensten in contact tekomen. Ook voor deze dimensie is er een positieveevolutie merkbaar. In <strong>2000</strong> was slechts bij 24% vande onderzochte websites geen enkele vorm vaninteractie mogelijk, terwijl dit in 1999 nog bijna50% was.V OOR MEER INFORMATIE‘De Gemeentefinanciën <strong>2000</strong>’, administratieBinnenlandse Aangelegenheden, ministerie van deVlaamse Gemeenschap. Deze publicatie is downloadbaarvia: http://aba.ewbl.vlaanderen.<strong>be</strong>/gemeenten_en_provincies.htm‘Handleiding digitale steden en gemeenten’, 1999,Eric Goubin, Yves Plees en Annet Daems, Politeia.Binnenlandse aangelegenheden 275


15. MonumentenenlandschappenDe zorg om ons erfgoed impliceert meer dan het opkalefateren vaneen voorgevel. Vooreerst is een collectieve <strong>be</strong>wustwording nodig eneen brede erkenning van ons bouwkundig, landschappelijk enarcheologisch patrimonium. Het <strong>be</strong>leid van de Vlaamse overheid<strong>be</strong>klemtoont het onderhoud van het erfgoed, eerder dan de restauratieof het herstel ervan.Blikvangers• Tijdig <strong>be</strong>schermen is een noodzaak. In 1999 werden er in totaal 257 monumenten, landschappen en stadsofdorpsgezichten <strong>be</strong>schermd.• Een goede zorg voor ons erfgoed kan niet zonder een grote <strong>be</strong>trokkenheid van de burger. Via een uitgebreideledenwerving wil de Stichting Vlaams Erfgoed het maatschappelijk draagvlak van de monumentenzorgverbreden. Deze stichting telt reeds 2.500 leden.276VRIND <strong>2000</strong>


Patrimonium<strong>Vlaanderen</strong> zou 20.000 monumenten tellen die inaanmerking komen voor <strong>be</strong>scherming. Dat is hetresultaat van een schatting op basis van het architectuurpatrimoniumdat reeds geïnventariseerd werd eneen vergelijkend onderzoek in de ons omringendelanden. Met in totaal 6.404 <strong>be</strong>schermde monumentenis nauwelijks een derde van het totaalcijfer <strong>be</strong>reikt.In 1999 werden er 210 monumenten <strong>be</strong>schermd.De inventaris van het Vlaams bouwkundig erfgoedis een <strong>be</strong>langrijk instrument bij het voeren van eenpreventief <strong>be</strong>schermings<strong>be</strong>leid. Momenteel is reedstweederden van het Vlaams bouwkundig erfgoedgeïnventariseerd, tegen eind 2002 moet deze inventarisvoltooid zijn. Naast monumenten werden er in1999 ook nog 41 dorps- of stadsgezichten en 6landschappen <strong>be</strong>schermd. Dit brengt het totaal van<strong>be</strong>schermde stads- of dorpsgezichten op 1.157 enhet totaal van <strong>be</strong>schermde landschappen op 645.Als een monument <strong>be</strong>schermd is, moet het ook instand gehouden worden. Om die reden kent deVlaamse Regering restauratiekredieten en onderhoudspremiestoe. In 1999 werd er 1,4 miljardfrank aan restauratiekredieten uitgekeerd, verdeeldover 241 toegekende premies. Om de monumenteneigenaarsook daadwerkelijk tot het uitvoerenvan onderhoudswerken aan te sporen, introduceerdemen enkele jaren geleden de onderhoudspremie. In1999 werd er 86,7 miljoen frank aan onderhoudspremiesuitgekeerd (aantal premies: 343). Sinds1994 zijn de onderhoudspremies meer dan verdrievoudigd,hoewel er een lichte daling is in vergelijkingmet 1998. Het is de <strong>be</strong>doeling om in detoekomst het <strong>be</strong>drag van de onderhoudskredieten invergelijking met de restauratiekredieten op tetrekken. Meer onderhoud <strong>be</strong>tekent op langeretermijn een <strong>be</strong>langrijke vermindering van het aantalgrootschalige restauraties. Het onderhouds<strong>be</strong>leid isnog te jong om de effecten op de restauratiemarktin te schatten. Bovendien <strong>be</strong>draagt de huidigerestauratielast - het patrominium dat nog gerestaureerdmoet worden - naar schatting nog zo’n7 miljard frank.ParticipatieBijna twee derden van de Vlaamse <strong>be</strong>volking<strong>be</strong>zoekt in de loop van een jaar een <strong>be</strong>zienswaardiggebouw of monument. Vier Vlamingen op tien<strong>be</strong>weert dit meerdere keren per jaar te doen. Er zijngeen noemenswaardige verschillen tussen mannenen vrouwen. We zien wel grotere verschillen tussende verschillende leeftijdsklassen. De 25 tot 34-jarigenen de +64-jarigen scoren minder goed wat het<strong>be</strong>zoeken van monumenten <strong>be</strong>treft.Sinds 1994 zet de Stichting Vlaams Erfgoed (SVE)zich in voor Vlaamse monumenten. Deze stichtingis een initiatief van de Vlaamse overheid in samenwerkingmet de Koning Boudewijnstichting en600BESCHERMINGEN16RESTAURATIEKREDIETEN EN ONDERHOUDSPREMIES50014400121030082006410020198219831984198519861987198819891990199119921993199419951996199719981999019821983198419851986198719881989199019911992199319941995199619971998199915.1 Evolutie van het aantal <strong>be</strong>schermingenin het Vlaamse Gewest. Bron: LIN.landschapstads- en dorpsgezichtmonument15.2 Evolutie van de restauratiekredietenen onderhoudspremies voor <strong>be</strong>schermdemonumenten, x 100 miljoen frank,van 1982 tot 1999. Bron: LIN.restauratiekredietenonderhoudspremiesMonumenten en landschappen 277


BEZIENSWAARDIGE GEBOUWEN OF MONUMENTENLEDENAANTAL VAN DE STICHTING VLAAMS ERFGOED603.000502.500402.000301.500201.000105000< 25 j. 25-34 j. 35-44 j. 45-54 j. 55-64 j. > 64 j.01995 1996 1997 1998 1999 <strong>2000</strong>15.3 Bezoek aan <strong>be</strong>zienswaardigegebouwen of monumenten, in %.Bron: APS-survey <strong>2000</strong>.nooit1 keer per jaarmeerdere keren per jaar1 keer per maandmeerdere keren per maand15.4 Ledenaantal van de Stichting Vlaams Erfgoed. Bron: SVE.andere privé-partners. SVE zet zich in voor monumentenwaarvan het <strong>be</strong>heer of de her<strong>be</strong>stemmingmoeilijk is. Ze stelt de sites die ze <strong>be</strong>heert open voorhet grote publiek. Momenteel heeft deze stichting 7sites in eigen <strong>be</strong>heer, waaronder het fort Napoleonin Oostende, het kasteel van Horst en de hoevegebouwenvan de voormalige abdij in Herkenrode.Bovendien sluit ze overeenkomsten met andereverenigingen af voor de openstelling van monumen-ten. Momenteel zijn er een 60-tal dergelijke overeenkomstenafgesloten. De Vlaamse burger kan lidworden van de SVE. De evolutie van het ledenaantalvan de SVE kan een indicator zijn van de <strong>be</strong>trokkenheidvan de Vlaamse burger bij het Vlaamse erfgoed.Het ledenaantal fluctueert wel over de jarenheen, maar over 5 jaar genomen is er toch een<strong>be</strong>langrijke stijging merkbaar: van ongeveer 1.500tot 2.500 leden in <strong>2000</strong>.278VRIND <strong>2000</strong>


16. AmbtenarenzakenZoals elke organisatie moet ook de Vlaamse overheid openstaan voorveranderingen. De burger verwacht een steeds <strong>be</strong>tere service, de overheidlegt haar ambtenaren andere taken op. Snel inspelen op die veranderingenkan enkel door een degelijk personeels<strong>be</strong>leid. De Vlaamseoverheid is zich daarvan <strong>be</strong>wust. Haar wervings- en selectie<strong>be</strong>leidmoet de toevoer verzekeren van nieuwe en competente medewerkers.Ook de vorming en competentieontwikkeling van personeelsleden iseen <strong>be</strong>langrijk aandachtspunt. Een evenwichtig personeels<strong>be</strong>leiduitstippelen <strong>be</strong>tekent dat de <strong>be</strong>langen van het personeelslid nooit inhet gedrang mogen komen door de <strong>be</strong>langen van de organisatie.Blikvangers• De aanwerving van hoger opgeleid personeel binnen het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap(MVG) stijgt. Vooral bij vrouwelijke personeelsleden is deze tendens zichtbaar.• Het personeel van het MVG <strong>be</strong>staat voor 63% uit mannen. Tot de leeftijd van 36 jaar gaat de verhoudingtussen mannen en vrouwen ongeveer gelijk op.• Het personeel van het MVG is tevreden over zijn ontplooiings- of ontwikkelingskansen. De graad vanzelfstandigheid in het eigen werk, de opleidingsmogelijkheden en de praktische toepasbaarheid van denieuwe kennis binnen de eigen werksituatie worden als positief ervaren.Ambtenarenzaken 279


PersoneelssterkteOp 1 januari <strong>2000</strong> telde de Belgische overheidssectorzo’n 900.000 medewerkers. De term ‘overheidssector’dient hier in ruime zin geïnterpreteerd teworden. Naast de diensten van de federale en deregionale overheden, omvat het ook de bijzonderekorpsen (o. a. leger en rijkswacht), de lokale en provinciale<strong>be</strong>sturen en de wetgevende machten. DeVlaamse overheid heeft ongeveer 187.000 mensenin dienst. De meerderheid (80%) werkt in hetonderwijs, 6% is in dienst bij het ministerie van deVlaamse Gemeenschap (MVG). Van de VlaamseOpenbare Instellingen (VOI’s) zijn de VlaamseVervoersmaatschappij (De Lijn), de VDAB en hetUZ-Gent de grootste werkgevers.35302520151050NIVEAUVERDELING BINNEN HET MVGA B C D E16.2 Niveauverdeling binnenhet MVG volgens diensttijd (in %).Bron: AZF, administratie Ambtenarenzaken.0-4 jaar5-9 jaar10-14 jaar15-19 jaarProfiel van de werknemer1 Personeel volgens niveauBinnen het MVG is de grootste groep van personeelsleden(29%) van niveau C (humaniora diploma),25% is van niveau A (ambtenaren met eenuniversitair of daarmee gelijkgesteld diploma). Hetvalt natuurlijk niet uit te sluiten dat personeelsledenmet een hoger diploma op een lager niveau werkenen vice versa. Toch schetst de verdeling van personeelsledenvolgens hun administratief niveau een vrijgoed <strong>be</strong>eld van de scholingsgraad van de personeelsledenbij de Vlaamse overheid. De laatste jaren is ereen evolutie merkbaar naar het aanwerven van hogeropgeleid personeel. Het valt op dat het personeeldat tot vier jaar in dienst is, procentueel meer hogeropgeleiden van niveau A telt.Als we de verdeling over de niveaus van de mannenvergelijken met deze van de vrouwen zien we enkeleverschillen. Zo’n 30% van de mannen heeft eenuniversitair (of daarmee gelijkgesteld) diploma,tegenover 16% van de vrouwen. De tendens echterom hoger opgeleiden in dienst te nemen is vooralmarkant bij vrouwen. Zo is in het MVG 33% van devrouwen dat tot 4 jaar in dienst is van niveau A.Ter vergelijking: bij de vrouwen die reeds langer indienst zijn ligt dit percentage op 11%.2 Leeftijdsstructuur en geslachtDe leeftijdsstructuur van het personeels<strong>be</strong>stand vanhet Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap(MVG) is vrij onregelmatig. De groep van de 45 tot54-jarigen maakt 40% van het totale personeels<strong>be</strong>standuit. De 25 tot 34-jarigen zijn duidelijk mindersterk vertegenwoordigd. Dit fenomeen is vooralzichtbaar bij de mannen. De top van de leeftijdspiramideligt bij de mannen op 51 jaar, bij de vrouwenTEWERKSTELLING BIJ DE VLAAMSE OVERHEIDMVG WI VOI ONDERWIJS VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE TOTAAL1993 10.924 142 23.407 149.189 * 183.6621994 11.018 162 23.499 149.527 479 184.6851995 10.967 176 23.159 151.052 483 185.8371996 10.756 180 23.550 144.842 519 179.8471997 10.735 193 23.775 145.698 532 180.9331998 10.882 201 24.646 147.196 530 183.4551999 11.276 244 25.493 149.515 532 187.06016.1 Evolutie van de tewerkstelling bij de Vlaamse overheid (telkens situatie op 31/12) van 1993 tot 1999. Bron: AZF, administratie Ambtenarenzaken.280VRIND <strong>2000</strong>


400350300250200150100500LEEFTIJDSSTRUCTUUR BINNEN HET MVG19212325272931333537394143454749515355575961636516.3 Leeftijdsstructuur binnen het MVG (aantallenpersoneelsleden). Bron: AZF, administratieAmbtenarenzaken.op 46 jaar. De gemiddelde leeftijd van het totalepersoneels<strong>be</strong>stand is 44 jaar. De mannen binnen hetMVG heb<strong>be</strong>n een gemiddelde leeftijd van 46 jaar,voor de vrouwen is dit opnieuw vijf jaar minder.Bij het MVG werken 7.077 mannen (63%) en 4.198vrouwen. De leeftijdspiramide van de twee geslachtenblijkt vrij gelijklopend tot de leeftijd van 36 jaar.Dit <strong>be</strong>tekent dat het aantal mannen en vrouwenvoor de leeftijdscategorie tussen de 19 en 36 jaargelijk opgaat. Van de groep tot 36 jaar zijn er 51%vrouwen.Bij de personeelsleden ouder dan 36 jaar verandertde situatie radicaal. Met 67% zijn de mannen in dezeleeftijdsklasse duidelijk in de meerderheid.De Vlaamse Openbare Instellingen (VOI’s) tellen45% vrouwen onder hun personeel. Tussen deVOI’s onderling <strong>be</strong>staan echter grote verschillen.Van de grotere VOI’s (met meer dan 1000 personeelsleden)heb<strong>be</strong>n De Lijn, de VlaamseMaatschappij voor Watervoorziening (VMW), en deVRT eerder mannen in dienst, terwijl Kind enGezin, het UZ-Gent en de VDAB overwegendvrouwen tewerkstellen.Instroom en doorstroom1 Externe rekruteringmannenvrouwenIn 1999 was er een instroom van 926 nieuwe personeelsledenbij het MVG. De gemiddelde wervingskostper aanwerving, inclusief salariskosten <strong>be</strong>steedaan aanwervingen, <strong>be</strong>droeg 25.400 frank. De doorlooptijdis de periode tussen de aanvraag tot hetaanwerven van een personeelslid en de datum vande ter<strong>be</strong>schikkingstelling van de kandidaten aan hetdepartement. De doorlooptijd voor een statutaireaanwerving <strong>be</strong>draagt 452 dagen, voor contractueleaanwervingen 90 dagen. De lange doorlooptijd voorde statutaire aanwervingen via Selor kan sterk genuanceerdworden door de wettelijke reglementeringdie moet gevolgd worden (bijvoor<strong>be</strong>eld de proceduresrond de wervingsreserves slorpen enorm veel tijdop. Bij de statutaire aanwervingen merken we groteonderlinge verschillen op. Sommige vacatureskunnen heel lang aanslepen terwijl andere vrij snelingevuld raken. Uiteraard heeft een en ander temaken met de huidige krapte op de ar<strong>be</strong>idsmarkt ende moeizame rekrutering van allerlei technischefuncties op alle niveaus.De selectieratio geeft de verhouding weer tussen hetaantal ingediende kandidaturen en het aantal vactures.Via deze ratio kan men een <strong>be</strong>eld krijgen van deaantrekkingskracht van het MVG op de ar<strong>be</strong>idsmarkt.Gemiddeld bieden zich 29,4 kandidaten aanvoor een contractuele aanwerving.2 Interne mobiliteitIn zijn <strong>be</strong>leidsbrief stelt de Vlaams minister <strong>be</strong>voegdvoor Ambtenarenzaken dat de krapte op de ar<strong>be</strong>idsmarkten de ontevredenheid van personeelsledenover de <strong>be</strong>perkte doorgroeimogelijkheden dringendemaatregelen noodzakelijk maken. Daarom zalmen in de toekomst in eerste instantie systematischbinnen de organisatie zelf het nodige personeel pro<strong>be</strong>rente rekruteren.In 1999 werden er 12 procedures opgestart voorinterne mobiliteit voor 20 vacatures. Er waren 60kandidaten en 14 van de vacatures werden uiteindelijkingevuld.Opleiding en vorming1 VormingsinspanningenDe daling van de vormingsinspanning, die zichreeds in 1998 aftekende, blijkt zich ook in 1999gevoelig door te zetten. De totale investering invorming daalde met bijna 9%, de uitgaven <strong>be</strong>steedaan vorming per werknemer met 11%, het aantalvormingsdagen met 22% en de vormingsverwachtingmet 24% ten opzichte van 1998.De sterke daling van het aantal vormingsdagen ende vormingsverwachting is voor een deel te verklarendoor de tendens naar kortere opleidingen. Degemiddelde duur die een cursist aan een opleiding<strong>be</strong>steedt, blijkt ten opzichte van 1998 met 14%gedaald te zijn. Daarnaast moet vermeld worden dat1999 een overgangsjaar was. In de meeste departe-Ambtenarenzaken 281


VORMINGSINSPANNINGEN BIJ DE DIENSTEN VAN DE VLAAMSE OVERHEIDINDICATOR 1995 1996 1997 1998 1999A. Financiële participatie 2,5% 2,8% 2,7% 2,7% 2,1%Begroting Vorming 138* 139,1* 141,0* 168,0* 155,0*Loonkost Vorming 38,0* 39,3* 39,5* 32,4* 31,6*Werkingskosten 11,8* 13,9* 13,8* 13,6* 13,9*Salarislast cursisten 170,5* 199,5* 201,5* 184,2* 162,2*Totale investering in vorming 358,5* 392,5* 395,8* 398,3* 362,7*B. Uitgaven per werknemer 32.600 BF 36.167 BF 36.935 BF 35.937 BF 32.165 BFC. Aantal vormingsdagen 28.416 dagen 32.824 dagen 32.009 dagen 27.593 dagen 21.523 dagenD. Vormingsverwachting 2,5 dagen 3 dagen 3 dagen 2,5 dagen 1,9 dagen16.4 Vormingsinspanningen bij de diensten van de Vlaamse overheid. Bron: AZF, administratie Personeelsontwikkeling (APO).* in miljoenen BEF.A. De financiële participatie: dit is de verhouding tussen de globale investering in vorming en de totale salarismassaB. De nominale investering per werknemer: deze indicator meet de gemiddelde jaarlijkse uitgaven aan opleiding en ontwikkeling per werknemer;C. Het aantal vormingsdagen: dit is het aantal dagen dat alle werknemers samen aan opleiding en ontwikkeling heb<strong>be</strong>n <strong>be</strong>steed, waarvan de loon- endeelnamekosten werden gedragen door de werkgever;D. De vormingsverwachting: het aantal dagen vorming dat een personeelslid kan verwachten als elk personeelslid evenveel kans zou heb<strong>be</strong>n om deel te nemenaan vorming.De indicatoren heb<strong>be</strong>n enkel <strong>be</strong>trekking op de ambtenaren van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse wetenschappelijke instellingen.Ook de inspanningen van de werknemers om tijdens hun vrije tijd en op eigen kosten te werken aan hun ontwikkeling zijn niet in deze cijfers opgenomen.menten werden toen nieuwe vormingscoördinatorenaangesteld. De daling van het aantal cursistensitueert zich voornamelijk op het vlak van devorming die georganiseerd wordt door hetdepartement zelf.2 Tevredenheid overde ontplooiingskansenIn 1999 hield men in een aantal departementen vanhet ministerie van de Vlaamse Gemeenschap <strong>be</strong>vragingendie naar de personeelstevredenheid peilden.Deze <strong>be</strong>vragingen tonen aan dat de respondentenover het algemeen tevreden zijn wat hun ontplooiings-of ontwikkelingskansen <strong>be</strong>treffen. De helft vande <strong>be</strong>vraagde personeelsleden is tevreden, bijna eenkwart ontevreden.Het personeel is duidelijk tevreden over de mate vanzelfstandigheid in zijn eigen werk (77%), over deopleidingsmogelijkheden (62%) en over de matewaarin het geleerde toepasbaar is in de eigen werksituatie(57%). Men is ook relatief tevreden over demogelijkheden tot ontwikkeling in de eigen functie(44% tevredenen en 28% ontevredenen).De opleidingsmogelijkheden, de toepasbaarheid vanhet geleerde en de mogelijkheden tot ontwikkelingbinnen de eigen functie scoren goed tot relatiefgoed. Van deze drie aspecten scoren de mogelijkhedentot ontwikkeling binnen de eigen functiehet minst goed (28% ontevredenen tegenovergemiddeld 23% ontevredenen). Nochtans blijkt uithetzelfde onderzoek dat dit aspect het meestdoorweegt op de algemene tevredenheid van hetpersoneel over de mogelijkheid tot persoonlijkeontwikkeling binnen de werksfeer. Wellicht is ditPERSOONLIJKE ONTPLOOIINGSMOGELIJKHEDEN1 2 3 4 5 4 + 5ONTEVREDEN NEUTRAAL TEVREDENZelfstandigheid in uw werk 2,8 6,7 13,8 37,5 39,2 76,7Mogelijkheid tot ontwikkeling in uw functie 11,7 15,8 28,5 28,7 15,3 44,0Opleidingsmogelijkheden 6,1 9,9 22,0 34,6 27,4 62,0Het geleerde kunnen toepassen in werk 4,7 10,0 28,8 38,3 18,2 56,5Mogelijkheid om van functie te veranderen 26,4 20,5 39,0 8,9 5,3 14,216.5 Persoonlijke ontplooiingsmogelijkheden, in %. Bron: AZF, APO.Gegevens op basis van Personeelsresultatenonderzoek 1999.282VRIND <strong>2000</strong>


een aandachtspunt voor het lijnmanagement.Bijna de helft van het personeel is niet tevredenover de kansen om van functie te veranderen.De ontevredenheid is het grootst bij het departementAlgemene Zaken en Financiën. Een effectievemobiliteit en projectwerking kunnen hier sleutels totoplossingen bieden.In het algemeen is het laagste niveau (niveau E) hetminst tevreden over zijn persoonlijke ontplooiingsmogelijkheden.Het niveau B is ook minder tevredenvoor de drie door het personeel meest relevantgeachte aspecten. Het zijn ook deze personeelsniveausdie minder deelenemen aan de vorming.PersoneelstevredenheidDe <strong>be</strong>vragingen rond de personeelstevredenheidtonen vrij gelijklopende resultaten met die van deAPS-survey in <strong>2000</strong>. In vergelijking met de gemiddeldeVlaming is de Vlaamse ambtenaar het minsttevreden over zijn kansen op promotie en over zijnloon. Wat de mogelijkheid om bij te leren op hetwerk <strong>be</strong>treft scoort de Vlaamse ambtenaar dan weeriets <strong>be</strong>ter.TEVREDENHEID OVERTEVREDENHEID MET DE WERKSITUATIEAMBTENAREN VLAAMSEVAN HET MVG BEROEPS- VERSCHILBEVOLKINGWerk in het algemeen 3,8 4,2 -0,3Inhoud job 3,9 4,2 -0,3Mogelijkheid tot bijleren 3,7 3,5 0,1Kansen op promotie 2,2 3,2 -1,0Loon 2,8 3,6 -0,8Uurregeling 4,2 4,0 0,2Werkdruk 3,0 3,4 -0,3Directe chef 3,6 4,0 -0,416.6 Tevredenheid met de werksituatie.Bron: AZF, APS, APO.Gemiddelde score op 5. Hoe hoger de score hoe hoger de tevredenheid(1 = ontevreden, 3 = neutraal, 5 = tevreden).Ambtenarenzaken 283


17. SportRegelmatig sporten <strong>be</strong>vordert de gezondheid en kneedt het karakter.Sport<strong>be</strong>oefenaars voelen zich over het algemeen <strong>be</strong>ter in hun vel, enzijn op maatschappelijk en sociaal vlak <strong>be</strong>ter geïntegreerd.Het is dan ook <strong>be</strong>langrijk om na te gaan of het sportaanbod voldoendegespreid, kwaliteitsvol en voor iedereen toegankelijk is. Initiatieveninzake opleiding en vorming <strong>be</strong>palen in hoge mate de kwaliteit van hetsportaanbod. Daarom <strong>be</strong>steden we er de nodige aandacht aan.We baseren ons hoofdzakelijk op gegevens van BLOSO. Dit impliceertdat we enkel met informatie over de erkende sportfederaties werken.Waar mogelijk worden die gegevens aangevuld door andere bronnen.Eigen onderzoek laat ons toe een <strong>be</strong>eld te schetsen van de sportparticipatienaar geslacht, leeftijd en opleiding. We <strong>be</strong>kijken het actievelidmaatschap van een sportvereniging.Blikvangers• Het aantal erkende sportdiensten daalde voor het werkjaar <strong>2000</strong>. De schorsing van 14 erkende sportdienstenhad daar alles mee te maken. Ze voldeden niet tijdig aan de voorwaarden vereist door hetdecreet van 5 april 1995.• Tegelijk steeg de totale subsidie. Daardoor nam de subsidie die per sportdienst toegekend werd metongeveer 60% toe.• Ongeveer een kwart van de Vlamingen is lid van een sportvereniging. Mannen participeren wel duidelijkmeer dan vrouwen.• De Vlaamse Trainersschool organiseert meer cursussen. Ook het aantal deelnemers stijgt.284VRIND <strong>2000</strong>


17.1 SportaanbodDe Vlaamse Gemeenschap erkent en subsidieertsportdiensten van de gemeenten, de provincies of deVlaamse Gemeenschapscommissie. Om erkend teworden moet de sportinfrastructuur van de dienstvoldoende uitgebouwd zijn. Eén overdekte sportaccommodatieen vier openluchtsportvelden persportdienst zijn de minimumvereisten. Voor <strong>2000</strong>werden 153 sportdiensten erkend, met name 147gemeentelijke sportdiensten, 5 provinciale sportdienstenen de Sportdienst van de VlaamseGemeenschapscommissie. In 1999 waren er nog165 erkende sportdiensten.Het aantal gemeentelijke sportdiensten zakte van159 tot 147. De totale subsidie voor <strong>2000</strong> steegechter tot 193 miljoen frank. In 1999 was dat nogeen kleine 123 miljoen. Het budget is dus met 57%procent verhoogd terwijl het aantal erkenningenmet 7 procent daalde.Het aantal schorsingen verklaart die verminderdeerkenningen. Omdat ze er niet in slaagden voor 31decem<strong>be</strong>r 1999 aan de voorwaarden van het decreette voldoen, liepen 14 sportdiensten een schorsingop. Er zijn twee hoofdredenen voor deze schorsingen.Tijdens de overgangsperiode moest het personeelvan de <strong>be</strong>staande vzw’s in overheidsdienstkomen en als statutair of contractueel personeelslidaan de slag gaan, binnen soms andere barema’s.Bovendien moest er een eenduidig <strong>be</strong>heer komenvan de sportaccommodatie: een mengvorm van vzwSPORTDIENSTEN EN SPORTFUNCTIONARISSEN% GEMEENTEN SPORTFUNCTIONARISSENAntwerpen 42,9 46Vlaams-Brabant 23,1 26Limburg 75,0 45Oost-<strong>Vlaanderen</strong> 43,1 44West-<strong>Vlaanderen</strong> 64,1 56Vlaamse Gewest 47,7 21717.1 Erkende sportdiensten en aantal gesubsidieerde sportfunctionarissenper provincie (<strong>2000</strong>). Bron: BLOSO.170100en gemeente was niet langer toegestaan.De verdeling over de provincies vertoont hetzelfdepatroon als de voorgaande jaren. West-<strong>Vlaanderen</strong>heeft het grootst aantal erkende sportdiensten,gevolgd door Limburg. In Limburg is de spreidingwel <strong>be</strong>ter: in Limburg vinden we het hoogste percentagegemeenten met een erkende sportdienst.Erkenning <strong>be</strong>tekent niet automatisch subsidiëring.In <strong>2000</strong> komen 139 van de 147 erkende gemeentelijkesportdiensten in aanmerking voor de subsidiëringvan in totaal 217 sportfunctionarissen. Ditkomt neer op 95% van deze diensten, een lichtestijging ten opzichte van het voorgaande jaar.Ook kregen de sportdiensten gemiddeld 60% meersubsidie dan in 1999. Logisch, omdat het aantalerkenningen vermindert, terwijl het totale budgetaangroeit.Net als in de voorgaande jaren was er een lichtestijging in het aantal sportverenigingen dat zichaansloot bij een door BLOSO erkende sportfederatie.Er is wel een lichte daling in de provincieWest-<strong>Vlaanderen</strong>. In aantal sportverenigingen per1000 inwoners blijft Antwerpen koploper.Naast de door BLOSO erkende federaties zijn ernog een vrij groot aantal niet-erkende federaties.Bovendien functioneren enkele grote sportfederaties3,02,52,01,51,00,50AntwerpenSPORTVERENIGINGEN PER PROVINCIEVlaams-BrabantLimburgOost-<strong>Vlaanderen</strong>170101West-<strong>Vlaanderen</strong>17.2 Densiteit clubs per provincie per 1000 inwoners in 1999. Bron: BLOSO.Sport 285


SPORTCLUBS PER PROVINCIEAntwerpen 4.618Vlaams-Brabant 2.321Limburg 1.858Oost-<strong>Vlaanderen</strong> 3.600West-<strong>Vlaanderen</strong> 2.873Andere 48Totaal 15.31817.4 Aantal clubs per provincie in 1999. Bron: BLOSO.DIENSTENAANGEBODEN DIENSTEN BINNEN FITNESSCENTRA170102PERCENTAGEFitness 97Cardiofitness 93Conditietraining 83Afslanken 83Bar 83Aerobics/step/callanetics/dans/,,, 80Zonnebank 73Krachttraining 67Sauna 57Bedrijfsfitness 50Kinderactiviteiten 50Vechtsporten 37Outdoortraining 37Yoga/relaxatietechnieken 33Kinesitherapie 33Kinderopvang 33Andere 27Squash/badminton 17Lichaamsverzorging 1017.5 overzicht van de aangeboden diensten in fitnesscentra.Bron: VIZO (1999).nog steeds federaal. We geven een overzicht van dedrie grootste. Alle federaties in aanmerking genomen,kan het aantal actieve verenigingen op ruim20.000 geschat worden.Het is moeilijk om de vele private en commerciëlevoorzieningen in kaart te brengen. Gegevens daaroverzijn immers schaars. In dit verband nemen weenkele gegevens over de sector van de fitnesscentraonder de loep. In <strong>Vlaanderen</strong> kunnen we de fitnesscentrain drie soorten onderverdelen, naargelang desamenstelling van hun omzet. De zaak met meerdan 50% van de omzet uit fitnessactiviteiten (57%),de gemengde zaak waar fitness en aerobics meer dan50% van de omzet <strong>be</strong>palen (33%) en het multisportcentrum(10 %). De meeste ondernemingen biedeneen ruime waaier van diensten aan.De provincie Antwerpen en het Brussels HoofdstedelijkGewest tellen gemiddeld het hoogst aantalfitnesscentra. West-<strong>Vlaanderen</strong> en Vlaams-Brabant<strong>be</strong>ngelen achteraan.SPREIDING VAN DE FITNESSCENTRABrussels Hoofdstedelijk Gewest18%Limburg11%West-<strong>Vlaanderen</strong>15%Antwerpen25%Oost-<strong>Vlaanderen</strong>20%Vlaams-Brabant11%17.6 Spreiding van de fitnesscentra in het Vlaams en in het BrusselsHoofdstedelijk Gewest. Bron: VIZO (1999). 170105DRIE GROOTSTE NIET-ERKENDE FEDERATIES: AANTAL CLUBS EN LEDENFEDERATIE AANTAL CLUBS AANTAL LEDENANTWERPEN VLAAMS- LIMBURG WEST- OOST- TOTAAL VLAANDERENBRABANT VLAANDEREN VLAANDERENKoninklijke Belgische Wielrijdersbond 160 *222 117 199 274 972 41.070Koninklijke Belgische Voetbalbond 231 220 239 205 264 1.159 246.516Koninklijke Belgische Basketbal Bond 107 159 54 71 77 468 54.542Andere 135.000**17.3 De niet-erkende federaties: aantal clubs en leden. Bron: Atlas van de sport <strong>2000</strong>, Provincie West-<strong>Vlaanderen</strong> en APS-<strong>be</strong>vraging.* Brabant **ruwe schatting170103286VRIND <strong>2000</strong>


17.2 SportparticipatieVERZEKERDE SPORTBEOEFENAARS89 FEDERATIES -12 12-15 16-18 19-25 26-45 +45 ANDERE TOTAALMan 46% 50% 56% 64% 68% 62% 51% 60%Vrouw 54% 50% 44% 36% 32% 38% 49% 40%Totaal N 185.920 89.388 59.775 149.932 317.990 236.405 1.715 1.041.12517.7 Verzekerde sport<strong>be</strong>oefenaars volgens geslacht en leeftijd (1999). Bron: BLOSO. 170106In 1999 registreerden de door BLOSO erkendesportfederaties 1.041.125 sport<strong>be</strong>oefenaars. Dit isruim 17% van de <strong>be</strong>volking. Antwerpen is het <strong>be</strong>stvertegenwoordigd. Oost- en West-<strong>Vlaanderen</strong> hinkenachterop. Als we de leden onderverdelen naarleeftijd en geslacht, stellen we bij de -12jarigen eenvrouwelijk overwicht vast. Bij de 12 tot 15jarigen ishet evenwicht hersteld. Vanaf 16 jaar neemt hetoverwicht van de mannelijke sporters gestaag toe.Deze gegevens <strong>be</strong>perken zich tot de aangeslotenleden van de bij BLOSO erkende federaties. De nietdoor BLOSO erkende federaties rekruteren op hun<strong>be</strong>urt ongeveer 8% van de <strong>be</strong>volking. In totaal zoudan ongeveer een kwart van de Vlamingen lid zijn vaneen sportvereniging. Deze raming wordt <strong>be</strong>vestigddoor eigen onderzoek. In <strong>2000</strong> zei 25,7% van de ondervraagdenactief lid te zijn van een sportvereniging.Mannen sporten duidelijk meer dan vrouwen.Ongeveer een derde van de mannen zegt actief lidte zijn, terwijl bij de vrouwen minder dan een vijfdeparticipeert. De sportieve trekjes nemen af naarmatemen ouder wordt. Hoe hoger de opleiding, hoe hogerhet actieve lidmaatschap. Ook nemen mensen metVERZEKERDE SPORTBEOEFENAARSPROVINCIE MAN VROUW TOTAAL % BEVOLKINGAntwerpen 214.539 137.250 351.789 21,4Vlaams-Brabant 106.888 69.977 176.865 17,5Limburg 74.354 56.312 130.666 16,6Oost-<strong>Vlaanderen</strong> 123.835 81.101 204.936 15,1West-<strong>Vlaanderen</strong> 102.176 71.322 173.498 15,4Vlaams Gewest 621.792 415.962 1.037.754 17,5Andere 2.654 918 3.572Totaal 624.446 416.880 1.041.32617.8 Verzekerde sport<strong>be</strong>oefenaars volgens geslacht en provincie, in 1999.Bron: BLOSO.170107een hogere opleiding vaker een <strong>be</strong>stuursfunctie waar.In de survey van <strong>2000</strong> zegt 38% van de ondervraagdenmeerdere keren per maand actief sport te<strong>be</strong>oefenen. Daaruit blijkt dat de Vlamingen ooksporten buiten organisaties om. In de survey van1999 <strong>be</strong>weert een kwart van de <strong>be</strong>volking geen lidte zijn van een sportvereniging en individueel aansport te doen. Een vijfde van de Vlamingen is somsmet vrienden sportief <strong>be</strong>zig. Ruim de helft van de<strong>be</strong>volking sport minstens één uur per week.35302520151050LIDMAATSCHAP NAAR OPLEIDINGlager middelbaar HOBU univ17.9 Lidmaatschap naar opleidingsniveau. Bron: APS-survey <strong>2000</strong>.ACTIEF LIDMAATSCHAP VAN EEN SPORTVERENIGING


17.3 OpleidingOPLEIDINGEN VLAAMSE TRAINERSSCHOOLSOORT NAAM NIVEAU AANTALUnisportopleidingen Initiator/sport<strong>be</strong>geleider 1 1.256Trainer B 2 426Trainer A 3 145Multisportopleidingen Initiator/sport<strong>be</strong>geleider gehandicaptensport 1 17Initiator/sport<strong>be</strong>geleider recreatiesport 1 60Beroepsgerichte opleidingen Beheerder sportaccomodatie B 46Duiker-redder redden-redder B 20Hoger reddersbrevet B 831Sportfunctionaris B 134Zwembadmeester B 1017.11 Aantal gediplomeerden naar soort, naam, niveau en aantal voor 1999. Bron: BLOSO.170110DEELNEMERS EN CURSUSSEN VTSCURSISTEN VTS-CURSUSSEN ERKENDE CURSUSSEN*1996 2.612 113 591997 2.524 91 661998 3.588 107 831999 3.598 121 8317.12 Aantal cursisten, VTS-cursussen en erkende cursussen voor deperiode 1996-1999. Bron: BLOSO.Een erkende cursus is een cursus die georganiseerd wordt door één vande partners van de Vlaamse Trainersschool (onderwijsinstellingen en/offederaties).2.945 personen hun diploma. De voorbije jarenstijgt het aantal cursussen dat de VlaamseTrainersschool (of partners ervan) organiseert.Ook het aantal deelnemers neemt toe. Het nieuwedecreet (13 april 1999) dat de erkenning ensubsidiëring van sportfederaties regelt, vormt eenmogelijke verklaring. Het stelt immers een aantaleisen aan de kwalificatie van lesgevers en trainers.De hogere kwaliteitseisen trekken duidelijk meercursisten aan.170111Een kwalitatief hoogstaand sportaanbod staat of valtmet een goede sporttechnische en <strong>be</strong>stuurlijkeomkadering. Dit verhoogt de sportparticipatie envermijdt dat sport<strong>be</strong>oefenaars afhaken. Dezeopdracht werd via een decreet opgelegd aanBLOSO. De oprichting van de VlaamseTrainersschool kwam aan deze opdracht tegemoet.De trainersschool is een samenwerking tussenBLOSO, de universiteiten en hogescholen met eenopleiding LO en de Vlaamse sportfederaties.De Vlaamse Trainerschool biedt drie soortenopleidingen: de unisportopleidingen (het leeuwedeelvan de gediplomeerden), multisportopleidingenen <strong>be</strong>roepsgerichte opleidingen. In 1999 ontvingen288VRIND <strong>2000</strong>


18. Woon<strong>be</strong>leidHet Vlaamse woon<strong>be</strong>leid vindt zijn wettelijke basis in de VlaamseWooncode, die het grondwettelijk recht op een <strong>be</strong>hoorlijke huisvestingwil concretiseren.Om een goed <strong>be</strong>eld te krijgen van de recente tendensen in de woningmarktgaan we in dit hoofdstuk na hoeveel bouwgronden verkochtwerden en hoeveel nieuwe woningen opgestart. Die trend is vanzelfsprekendgekoppeld aan de evolutie van de immobiliënprijzen.Vandaar dat we de tendensen van verkoopprijzen van woningen, flatsen bouwgronden van nabij <strong>be</strong>kijken. Eén van de doelstellingen van deVlaamse overheid is de <strong>be</strong>strijding van leegstand en verkrotting. Wegaan na hoeveel leegstandsdossiers opgesteld werden.Ook de woonkwaliteit is een <strong>be</strong>langrijk aandachtspunt voor deVlaamse overheid. Daarom brengen we zoals elk jaar in <strong>Vrind</strong> eenoverzicht van het wooncomfort en het woontype.Een van de middelen waarover de overheid <strong>be</strong>schikt om een invloedop de woningmarkt te laten gelden is het recht van voorkoop binnenbijzondere woningbouwgebieden. We volgen de eerste stappen vandeze recente maatregel. Maar het pallet van overheidsmaatregelen isnatuurlijk ruimer. We gaan na hoeveel middelen vrijgemaakt wordenom de particulieren aan te zetten te bouwen, te kopen of te renoveren,enerzijds via rechtstreekse tegemoetkomingen, anderzijds via hetVlaams Woningsfonds en de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij.Ook de sociale huurwoningen passen in dit kader. Ook <strong>be</strong>kijken werecente instrumenten zoals de verzekering tegen inkomensverlies enhet recht van voorkoop.Volgens de Wooncode heeft het Vlaamse woon<strong>be</strong>leid bijzondere aandachtvoor de meest <strong>be</strong>hoeftigen. Binnen onze voortdurend veranderendesamenleving is het <strong>be</strong>langrijk te weten welke doelgroepenprioritair moeten worden ondersteund en geholpen. Vandaar dat wedieper hier ingaan op onder meer de groep van <strong>be</strong>staansonzekeren,woonwagen<strong>be</strong>woners en camping<strong>be</strong>woners.Woon<strong>be</strong>leid 289


Blikvangers• In 1999 werden in het Vlaamse Gewest 7% minder bouwgronden verkocht dan het jaar voordien.Het aantal nieuw opgestarte bouwerven lag 21% onder het niveau van 1996.• De gemiddelde verkoopprijs van ééngezinswoningen en bouwgronden nam tussen 1996 en 1999 toemet respectievelijk 22% en 41%.• De overheidstegemoetkoming voor particulieren die een eigen woning kopen, bouwen of renoverendaalt sinds 1994.• Het marktaandeel van het Vlaams Woningfonds in het totaal aantal <strong>be</strong>gonnen woningen daalt van0,75% in 1996 tot 0,4% in 1999.• In het Vlaamse Gewest haalt 9% van de inwoners de algemeen aanvaarde basisnorm van 60m 2 woonruimteper huishouden niet.290VRIND <strong>2000</strong>


18.1 Structuur van dewoningmarktHet woningpatrimonium in het Vlaamse Gewestwordt geschat op ongeveer 2.238.000 woningen.Naar gelang de bron (volkstelling, budgetenquête)mag men toch aannemen dat het Vlaamse patrimoniumuit driekwart eigendomswoningen <strong>be</strong>staat.De sociale huurwoningmarkt is tot nog toe inhet Vlaamse Gewest vrij <strong>be</strong>perkt gebleven (geraamdop 6%).VERKOOP BOUWGRONDAANTAL PERCELEN1990-1995 (jaargemiddelde) 26.8201996 21.6401997 21.5251998 18.9751999 17.66918.1 Evolutie van het aantal verkochte percelen bouwgrond, van 1990 tot1999. Bron: Stadim.Evolutie op dewoningmarktIn 1999 werden in het Vlaamse Gewest 7% minderbouwgronden verkocht dan het jaar voordien.Bouwgrond is in de kuststreek zeer duur, vooral inde omgeving rond Koksijde en Den Haan. Ook deas Turnhout-Geel, de streek rond Leuven-Tienen ende Noordelijke Rand rond Brussel zijn prijzig.Langzaamaan komen meer en meer landelijkegebieden eveneens onder druk te staan, zoals deVlaamse Ardennen en een groot gedeelte van deprovincie Limburg.Ook ging de eerste spade fors minder de grond indan enkele jaren geleden. In 1999 lag het aantalnieuw opgestarte bouwwerven 21% onder hetniveau van 1996.Dit kan te maken heb<strong>be</strong>n met onder meer eenkrapte in de markt van de bouwgronden of deprijsstijging in de nieuwbouw. Niettemin viel in1999 een heropflakkering van de nieuwbouw teINDEX VAN DE BOUWGRONDPRIJS IN 199918.2 Index van de bouwgrondprijs in 1999 (1996 = 100).Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap,Administratie Planning en Statistiek.405 tot 448 (1)300 tot 405 (2)250 tot 300 (6)200 tot 250 (12)150 tot 200 (91)100 tot 150 (161)50 tot 100 (34)niet van toepassing (1)Woon<strong>be</strong>leid 291


NIEUWBOUW: BEGONNEN WOONGEBOUWENTOTAAL AANTAL WOONGEBOUWEN WOONGEBOUWEN MET TOTAAL AANTAL AANTAL WONINGEN IN GEBOUWENWOONGEBOUWEN MET 1 WONING MEERDERE WONINGEN WONINGEN MET MEERDERE WONINGEN1975-1980 37.478 35.598 1.879 52.509 16.9101981-1985 17.110 16.628 481 20.178 3.5501986-1990 20.634 19.723 911 26.764 7.0411991-1995 24.677 22.989 1.687 36.130 13.1411996 22.391 20.847 1.544 32.883 12.0361997 21.480 20.005 1.495 31.279 11.2741998 18.072 16.634 1.438 27.381 10.7471999 17.815 16.442 1.373 27.153 10.71118.3 Evolutie van de nieuwbouw <strong>be</strong>gonnen woongebouwen. Bron: NIS, statistieken over bouwnijverheid en huisvesting1975-1995 gemiddelde jaarcijfers (oude methodiek), 1996-1999 aantallen (vernieuwde methodiek).NIEUWBOUW PER ARRONDISSEMENT1997 1998 1999Vlaams Gewest 96,0 79,8 78,9arr. Antwerpen 86,9 72,6 68,5arr. Mechelen 100,4 79,4 84,7arr. Turnhout 100,3 77,9 72,6Provincie Antwerpen 95,0 76,1 73,4arr. Halle-Vilvoorde 92,5 83,5 84,0arr. Leuven 97,2 77,7 88,7Provincie Vlaams-Brabant 94,8 80,7 86,3arr. Hasselt 95,3 93,7 83,0arr. Maaseik 96,8 85,2 81,7arr. Tongeren 75,7 73,5 69,8Provincie Limburg 90,8 85,9 79,3arr. Aalst 98,2 81,8 71,7arr. Dendermonde 96,6 81,7 90,0arr. Eeklo 116,9 72,4 81,7arr. Gent 93,2 73,6 81,2arr. Oudenaarde 87,4 78,3 67,4arr. Sint-Niklaas 95,5 85,4 78,1Provincie Oost-<strong>Vlaanderen</strong> 96,1 78,5 78,8arr. Brugge 94,3 73,9 61,9arr. Diksmuide 127,1 114,3 110,5arr. Ieper 102,0 81,1 84,9arr. Kortrijk 92,3 80,4 84,9arr. Oostende 120,6 78,0 64,8arr. Roeselare 113,2 83,0 100,2arr. Tielt 81,8 70,6 76,4arr. Veurne 167,1 105,6 107,0Provincie West-<strong>Vlaanderen</strong> 102,9 79,9 79,718.4 Evolutie van de nieuwbouw per arrondissement, 1996 = 100, van 1997 tot1999. Bron: NIS, statistieken over bouwnijverheid en huisvesting, nieuwe methode.1501451401351301251201151101051009590noteren in de arrondissementen Roeselare, Leuven,Eeklo, Mechelen, Ieper, Kortrijk, Tielt,Dendermonde en Gent.KoopprijzenKERNCIJFERS VERKOOP1996 1997 1998 199918.5 Evolutie van de prijzenbouwgronden, ééngezinswoningen,flats, index gemiddeld inkomen enconsumptieprijzen, van 1996 tot 1999.Gemiddelde prijs na uitsluiting van de25% goedkoopste en de 25% duursteverkopen (gemiddelde prijs per m 2voor de bouwgronden).Bron: NIS, Stadim, Planbureau.consumptieprijzenflatsbouwgrondengemiddeld inkomenééngezinswoningenHet gemiddelde inkomen groeide tussen 1996 en1999 met 7,3%. Maar de gemiddelde verkoopprijsvan ééngezinswoningen en bouwgronden nam forstoe, respectievelijk met 22% en 41%. De gemiddelde292VRIND <strong>2000</strong>


VERKOOP WONINGEN, FLATSWONINGENFLATS1990-1995 (jaargemiddelde) 42.415 14.3401996 42.672 16.4671997 46.186 17.2881998 45.634 17.6381999 47.194 19.20918.6 Evolutie verkoop woningen, flats, van 1990 tot 1999. Bron: Stadim.JAARHUURPRIJS SOCIALE WONINGBOUWGEMIDDELDE REËLE HUURPRIJS1996 6.609 100,01997 6.671 100,91998 6.707 101,51999 6.847 103,618.8 Evolutie van gemiddelde reële huurprijs sociale woongelegenheden(huizen+flats). 1996 = 100. Bron: VHM.verkoopprijs voor appartementen steeg matig ennam sinds 1996 met 13% toe.Ongeacht de prijsstijgingen bleef de verkoop vanwoningen en flats vrij stabiel. In het VlaamseGewest werden 47.194 woningen en 19.209 flatsverkocht.De Vlaamse rand is en blijft duur, vooral degemeenten Tervuren, Wezem<strong>be</strong>ek-Oppem enKraainem springen in het oog. Serieuze prijsstijgingenvonden plaats rond <strong>be</strong>paalde kernen als Brugge,Aalter, Oudenaarde, Turnhout en Leuven-Tienen.HuurprijzenDe huurprijzen <strong>be</strong>studeren is bijzonder moeilijk, bijgebrek aan geregistreerde gegevens voor de privatehuurmarkt. Enkel de huurprijs van sociale woningenis <strong>be</strong>kend. De index van de reële huurprijzen voorsociale woningen volgen sinds 1996 getrouw deindex van de consumptieprijzen.KamerwonenIn <strong>Vlaanderen</strong> , vooral in de steden, vormen kamerseen niet on<strong>be</strong>langrijk deel van de woningmarkt.Deze woonvorm is goed gekend door en tevensecht ingeburgerd in de studentenwereld. Maar eenandere grote <strong>be</strong>wonersgroep die daarop <strong>be</strong>roep doet<strong>be</strong>hoort vaak tot de meest kansarme groepen uitonze samenleving. Over de omvang van de kamermarkt,de huurprijzen en de kwaliteit <strong>be</strong>staan maarzeer summiere statistische gegevens.INDEX VAN DE VERKOOPPRIJS WOONHUIZEN 199918.7 Index van de verkoopprijs woonhuizen 1999 (1997 = 100).Bron: Stadim.200 tot 240 (2)175 tot 200 (6)150 tot 175 (12)125 tot 150 (86)100 tot 125 (155)74 tot 100 (46)niet van toepassing (1)Woon<strong>be</strong>leid 293


18.2 Woonkwaliteit44% van de <strong>be</strong>volking in het Vlaamse Gewest leeft inwoningen die gebouwd zijn na 1970. Het WaalseGewest heeft een heel wat ouder woningenpark.Daar werd slechts een derde van de woningenopgetrokken na 1970. Het Brusselse HoofdstedelijkGewest komt zelfs niet verder dan 18%.Als we de zeer jonge woningen (gebouwd werdenna 1990) <strong>be</strong>kijken, vinden we dezelfde tendensen.OUDERDOM VAN DE WONINGENBOUWJAAR VLAANDEREN BRUSSEL WALLONIË RIJKvoor 1918 7,9 13,3 21,3 12,91918-1945 14,2 24,3 17,2 16,21946-1960 16,6 24,0 14,2 16,61961-1970 15,8 16,8 9,6 14,01971-1980 17,8 9,1 14,8 15,81981-1990 14,9 5,8 10,3 12,41991-<strong>2000</strong> 11,2 3,1 7,6 9,1on<strong>be</strong>kend 1,6 3,6 5,0 3,0100,0 100,0 100,0 100,018.9 Ouderdom van de woningen. Bron: NIS.Het Vlaamse Gewest is koploper met ruim 11%.Het Waalse Gewest en het Brusselse HoofdstedelijkGewest volgen op enige afstand met respectievelijk8% en 3%.WOONCOMFORTNIET-GESUBSI-DIEERDEEIGENAARSGESUBSI- PRIVATE SOCIALEDIEERDE HUUR- HUUR-EIGENAARS DERS DERSVolledig comfort 75,7 82,6 61,0 77,1Aantal items in <strong>be</strong>zit 0 0,4 0,0 0,8 0,91 0,9 0,6 2,3 0,02 1,3 0,3 0,9 0,53 3,0 1,1 8,6 4,94 14,2 9,3 26,5 18,35 34,3 35,9 36,8 48,16 46,0 52,8 24,1 27,3Totaal 100,0 100,0 100,0 100,018.10 Bad/douche, centrale verwarming, afzonderlijke keuken van min. 4m 2 ,warm stromend water in woning, dub<strong>be</strong>le <strong>be</strong>glazing in alle kamers, toiletmet waterspoeling in de woning zelf, percentage huishoudens.Bron: CSB-enquête 1997.WOONCOMFORT PER GEWEST: ENERGIEBRON EN WIJZE VAN VERWARMENBRUSSEL VLAANDEREN WALLONIËEnergiebron Stookolie 25,6 39,7 49,3Steenkool 0,6 1,3 2,7Stad- of aardgas 69,2 43,3 34,4Butaan of propaan 0,8 1,8 2,9Electriciteit 2,1 9,2 6,7Andere 1,7 4,7 4,0100,0 100,0 100,0Verwarmingswijze individuele centrale verwarming 46,2 69,0 65,3Gemeenschappelijke centrale verwarming voor meer gebouwen 33,7 4,7 6,7Electrische verwarming 2,1 9,2 2,9Andere verwarmingsinstallatie 18,0 17,1 25,1100,0 100,0 100,018.11 Wooncomfort per gewest: energiebron en wijze van verwarmen (percentage huishoudens). Bron: NIS, budgetenquête 1997-1998 .294VRIND <strong>2000</strong>


WOONOPPERVLAKTE PER GEWESTPERCENTAGE HUISHOUDENS BRUSSEL VLAANDEREN WALLONIËMinder dan 35 m 2 5,3 4,0 3,335 tot 44 m 2 4,7 1,1 1,645 tot 54 m 2 7,9 1,8 2,855 tot 64 m 2 12,2 3,4 4,865 tot 84 m 2 21,2 13,7 15,685 tot 104 m 2 17,7 18,0 20,3105 tot 124 m 2 10,1 19,4 17,7Meer dan 125 m 2 20,9 38,6 33,9Totaal 100,0 100,0 100,018.12 Woonoppervlakte per gewest. Bron: NIS, budgetenquête 1999.In het Vlaamse Gewest is het basiscomfort in dewoningen ruim aanwezig. Alle huishoudens metcentrale verwarming en een douche of een bad<strong>be</strong>schikken over ‘volledig comfort’. Uit de cijfersblijkt dat er nog steeds verschillen <strong>be</strong>staan tussen degesubsidieerde en niet gesubsidieerde woningen.Deze laatste categorie blijkt in het algemeen mindergoed uitgerust te zijn. Ook op de huurmarkt zijnverschillen merkbaar, sociale huurwoningen<strong>be</strong>schikken over een groter comfort dan de privatehuurwoningen.De verwarmingsmethode is de laatste decenniagrondig geëvolueerd. Kolenkachels komen nognauwelijks voor. De overgrote meerderheid van deVlaamse <strong>be</strong>volking verwarmt met hetzij stookoliehetzij met stads- of aardgas. De centrale verwarmingis in het Vlaamse Gewest reeds stevig te zijn ingeburgerd.Het Waalse Gewest volgt deze trend. Inhet Brussels Hoofdstedelijk Gewest is de centraleverwarming in 80% van de woningen geïnstalleerd.In het Vlaamse Gewest haalt 9% van de inwoners dealgemeen aanvaarde basisnorm van 60m 2 woonruimteper huishouden niet. In het Waalse Gewest isdat 10% en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewestgeldt dit zelfs voor een kwart van de inwoners.WoontypeDe ééngezinswoning primeert bij de Vlaamsegezinnen. De niet gesubsidieerde eigenaar woontmeer in een gesloten <strong>be</strong>bouwing dan de gesubsidieerdeeigenaar.De sociale huurder woont meer in grotereappartementsgebouwen dan de private huurders.De huurders wonen overwegend in ééngezinswoningen.Maar er wonen in de flatgebouwen nogaltijd meer huurders dan eigenaars.De ‘instapwoning’ voor de jeugd is een appartement.Een volgende stap in het leven is de verhuisnaar een ééngezinswoning, al dan in een open ofhalf open <strong>be</strong>bouwing. De 60-plussers verhuizen danweer meer naar de hoogbouw en daarmee is decirkel rond.Leegstand en verkrottingDe strijd tegen leegstand en verkrotting is een<strong>be</strong>langrijk aandachtspunt voor de Vlaamse overheid.Gebouwen waarvan de gemeenten vermoeden datze leeg staan en verkrotten, worden gesignaleerdaan de <strong>be</strong>voegde administratie (Abafim).Deze maakt dan een aanslagbiljet op. Eigenaars dieeen aanslag toegestuurd krijgen, kunnen hiertegenverzet aantekenen of het nodige aan hun eigendomdoen. De <strong>be</strong>leidsbrief Vlaams Woon<strong>be</strong>leid <strong>2000</strong>-2001 vermeldt dat 46.000 dossiers opgesteldwerden die geleid heb<strong>be</strong>n tot ruim 32.000 effectieveleegstandsdossiers. De financiële middelengegenereerd uit deze heffing vloeien naar het Leegstandsfonds.Deze middelen komen normalerwijs degemeenten ten goede. Met die fondsen kunnen zijdan de woonkwaliteit en woonomgeving verhogen.Ook het Sociaal Impulsfonds stelde voor 1999WONINGTYPEPERCENTAGE HUISHOUDENS NIET-GESUBSIDIEERDE GESUBSIDIEERDE TOTAAL PRIVATE SOCIALE TOTAALEIGENAARS EIGENAARS EIGENAARS HUURDERS HUURDERS HUURDERS TOTAALOpen <strong>be</strong>bouwing 42,0 47,9 44,5 14,6 0,0 11,1 35,2Half-open 18,3 25,1 21,1 15,6 30,2 19,2 20,5Gesloten 32,6 25,5 29,6 34,5 31,8 33,8 30,9Appartement/studio max. 4 woningen 2,1 0,5 1,4 19,0 9,7 16,6 5,6Appartement/studio 5 of meer woningen 5,0 1,0 3,4 16,2 28,3 19,6 7,7100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,018.13 Woningtype in functie van <strong>be</strong>wonerscategorieën. Bron: CSB-enquête 1997.Woon<strong>be</strong>leid 295


WONINGTYPE IN FUNCTIE VAN DE LEEFTIJDSKLASSENPERCENTAGE HUISHOUDENS 20-29 30-39 40-49 50-59 60 JAAR EN MEEREéngezinswoning (open <strong>be</strong>bouwd) 36,0 37,3 48,8 49,2 35,4Eéngezinswoning (half open <strong>be</strong>bouwd) 11,6 24,5 21,8 20,6 23,5Eéngezinswoning (rijhuis) 26,8 25,4 20,6 20,3 17,9Appartement in een gebouw van 2 woningen 2,8 2,0 0,0 1,3 1,3Appartement in een gebouw van 3-4 woningen 4,4 1,3 2,2 1,5 3,8Appartement in een gebouw van 5-9 woningen 7,1 5,1 1,9 3,5 6,3Appartement in een gebouw van10 woningen 11,4 3,3 3,2 2,8 10,9Andere woningtype 0,0 1,2 1,5 0,8 0,9100,0 100,0 100,0 100,0 100,018.14 Woningtype in functie van de leeftijdsklassen. Bron: NIS budgetenquête 1997-98.1,2 miljard frank ter <strong>be</strong>schikking om de algemenewoonkwaliteit te ver<strong>be</strong>teren.WoonvernieuwingsgebiedenDe Vlaamse wooncode voorziet de uitbouw van eenterritoriaal gedifferentieerd woon<strong>be</strong>leid. <strong>Vlaanderen</strong>werd daarom opgedeeld in woningbouwgebiedenwaarin het bouwen van woningen kan wordengestimuleerd (ruim 5.000 sectoren) en woonvernieuwingsgebiedenwaarin bovendien de renovatieof vervanging van het woningpatrimonium extrakan worden gestimuleerd (ruim 800 sectoren).Deze gebieden werden afgebakend op basis vangegevens uit de volkstelling van 1991.In het kader van het Recht op voorkoop voorinitiatiefnemers van sociale huisvesting werden dewoningbouwgebieden in de Vlaamse rand erkendals bijzonder gebied: bij elke verkoop van eenonroerend goed met een woonfunctie kunnendeze initiatiefnemers een recht van voorkoop latengelden. Daarnaast kunnen gemeenten een gemoti-veerde aanvraag indienen om één of meerderesectoren te laten erkennen als bijzonder gebied.Op basis daarvan werden woningvernieuwingsgebiedenin Antwerpen, Mechelen, Zemst enKoksijde erkend.LEEGSTAND IN 1998LEEG- VERWAAR- ONBEWOON- SCHOR-STAND LOZING BAAR SINGENAntwerpen 1.142 443 356 392Limburg 1.412 387 247 488Oost-<strong>Vlaanderen</strong> 2.312 573 195 494Vlaams-Brabant 2.592 719 169 816West-<strong>Vlaanderen</strong> 2.080 541 94 709Totaal 9.838 2.663 1.061 2.89918.15 Leegstand in 1998. Bron: AROHM.296VRIND <strong>2000</strong>


18.3 Steun aan particulierenDe Vlaamse overheid steekt een handje toe wanneerde inwoners bouwen, kopen of renoveren. Ook geeftze sociale leningen aan jonge gezinnen die in destad een woning kopen om deze dan te renoveren.Verder verleent zij ook nog een huurtegemoetkomingaan huurders met een laag inkomen en huurverminderingenvoor grote gezinnen in een socialewoning.In 1999 maakte ze voor al deze activiteiten 1,2 miljardfrank vrij.Ook de VHM zorgt voor de bouw van sociale huurwoningenen koopwoningen en de realisatie van desociale verkavelingen. Zij verstrekt sociale leningenaan particulieren voor de bouw, aankoop of renovatievan een sociale woning.TegemoetkomingDe Vlaamse overheid tracht de particulieren ertoe te<strong>be</strong>wegen een eigen woning te bouwen, te kopen ofTEGEMOETKOMINGEN IN HET KADER VAN EIGEN WONINGENAANTALTOTAAL BEDRAGKOOP KOOP RENOVATIENIEUWBOUWBEGUNSTIGDEN (1) OPENBARE SECTOR BESTAANDE WONING (2)JAAR (100%) (IN %) (IN %) (IN %) (IN %)1984 17.828 3.025.954.177 97,6 2,41985 21.102 3.619.923.321 74,1 3,0 22,91986 23.055 3.662.421.859 66,7 1,9 31,41987 27.169 4.200.169.732 67,3 1,7 31,01988 31.487 5.234.831.469 65,5 2,1 32,41989 25.458 4.298.576.740 65,4 3,8 30,81990 24.961 4.385.217.318 68,6 1,9 29,51991 20.254 3.784.527.891 61,3 3,3 2,3 33,11992 21.984 3.726.162.234 50,2 2,7 4,5 42,61993 21.045 3.288.345.509 39,5 6,0 7,9 46,61994 18.982 2.474.933.476 28,3 3,5 3,8 64,41995 14.591 1.554.495.751 22,5 3,4 2,3 71,81996 14.258 1.290.367.298 17,2 5,7 1,4 75,71997 15.766 1.732.429.294 24,6 6,6 2,6 66,21998 13.616 1.775.136.759 25,8 6,2 2,4 65,61999 11.502 1.194.676.364 25,3 8,6 1,9 64,218.16 Tegemoetkomingen in het kader van eigen woningen. Bron: AROHM, afdeling Financiering huisvesting.(1) In 1993 werden nieuwe reglementeringen van kracht. Voor het <strong>be</strong>langrijkste nieuwe stelsel (TIL) worden de uit<strong>be</strong>talingen gespreid over een periode vanminimum 3 en maximum 6 jaar. De daling vanaf 1994 is voor een deel te wijten aan het feit dat de eerste vastlegging slechts voor 3 jaar ge<strong>be</strong>urde. Dezedaling gaat door tot in 1996 omdat de tweede vastlegging (verlenging van 3 jaar) nog maar zeer <strong>be</strong>perkt meespeelde. In 1997 en 1998 is er opnieuw eenstijging. Vanaf 1999 is er echter opnieuw een daling omdat de halvering van de <strong>be</strong>dragen van de TIL (ingevoerd in mei 1998) volledig haar uitwerking krijgt.Hierbij weze opgemerkt dat voor die verlengingen wel de <strong>be</strong>dragen meegeteld worden, maar niet de <strong>be</strong>gunstigden (zijn reeds geteld bij de eerste vastlegging).(2) Sinds 1994 wordt het % van de tegemoetkomingen voor ‘Renovatie’ in positieve zin vertekend door de afhandeling van een groot aantal saneringsdossierstegelijk met een sterk slinkend aantal bouwdossiers van de oude reglementering. Dit zet zich verder door en <strong>be</strong>reikt zijn hoogtepunt in 1996. In 1997 wordt detrend omgebogen en in 1998 stabiliseert het zich. In 1999 is er een zeer lichte daling waarbij de invloed van de oude reglementering nog nauwelijks meespeelt.Woon<strong>be</strong>leid 297


VLAAMS WONINGFONDSACTIVITEITEN VWF EN ONTLENERSGEZINNEN 1996 1997 1998 1999Ontleningen nieuwbouw 248 237 111 106aankoop al dan niet werken 1.010 1.122 1.223 1.245werken eigen woning 315 268 236 187terug<strong>be</strong>taling schulden al dan niet werken 481 496 538 726andere 11 12 11 5Totaal leningen 2.065 2.135 2.119 2.269Nieuwbouw als % van de <strong>be</strong>gonnen woningen 0,8 0,8 0,4 0,4Gemiddeld aantal personen 5,4 5,2 5,0 4,7Gemiddeld aantal kinderen 3,5 3,3 3,2 2,8Gemiddelde leeftijd van de vader 36 j. 35 j., 11 md 36 j., 1 md 35 j., 8 mdGemiddelde leeftijd van de moeder 34 j. 33 j., 9 md 33 j., 9 md 33 j., 10 mdGemiddelde leeftijd van de kinderen 8 j. 8 j., 1 md 8 j., 1md 8 j.Gemiddeld netto-maandinkomen 52.064 50.847 51.814 *59.989Percentage huurder voor toekenning lening 55 56 55 51,2Percentage eigenaar voor toekenning lening 38 35 35 39% leningen aan gezinnen van vreemdelingen 23,4 26,6 24,7 20,6% gezinnen die financiële middelen <strong>be</strong>steden aan aanpassing van de woning 46,4 46,6 47,3 46,2Vastleggingen voor huurhulpactiviteiten (in mio frank) 170 255 150 10718.17 Vlaams Woningfonds. Bron: VWF, Verwezenlijkingen VWF en karakteristieken van de ontlenersgezinnen, evolutie van 1996 tot 1999.(*) periode 1/4/1999-31/12/1999.te renoveren. De tegemoetkoming voor eigenwoningen daalt sinds 1994, de laatste jaren is ditpercentage (nieuwbouw, koop, <strong>be</strong>staande woning)gestabiliseerd.Vlaams WoningfondsHet Vlaams Woningsfonds (VWF) is een coöperatievevennootschap die via hypothecaire leningen mindergegoede gezinnen helpt om een eigen woningte verwerven of te renoveren.AANTALSVK’SVERHUURKANTORENNIET-SUBSI- SUBSI-DIEERBARE DIEERBARE TOTAALWONINGEN WONINGEN1994 29 233 505 7381995 33 362 580 9421996 38 576 858 1.4341997 36 613 897 1.5101998 62 676 966 1.6421999 72 575 1.177 1.75218.18 Verhuurkantoren. Aantal wooneenheden op 31/12, evolutie van 1994tot 1999. Bron: Vlaams Overleg Bewoners<strong>be</strong>langen.Het gemiddeld aantal ingediende dossiers is in alleprovincies toegenomen. Dit heeft wellicht tweeredenen. Enerzijds is de doelgroep uitgebreid.Anderzijds treedt een gezinsverdunning op die meergezinnen binnen de criteria van het VWF brengt.In 1999 kende het Vlaams Woningsfonds 2.269leningen toe. Een derde ging naar de aankoop vaneen woning. Kleine werken namen 6% van de leningenvoor hun rekening. Het aandeel van de verrichtingenvoor zuivere terug<strong>be</strong>talingen van schuldenblijft stabiel op 14%.De activiteiten van het Vlaamse Woningfondskunnen globaal als volgt worden <strong>be</strong>schreven:• minder leningen worden toegekend voor nieuwbouw,steeds meer voor aankoop en terug<strong>be</strong>talingvan schulden.• het aandeel van de eigenaars bleef in 1997 en1998 stabiel op 35% en stijgt in 1999 tot 39%.• het aandeel van de ontleners met een ar<strong>be</strong>idersstatuutblijft stabiel op 50%. De groep <strong>be</strong>diendengaat in 1999 lichtjes vooruit en komt op 26% vanhet totaal.• de groep ontleners ‘zonder <strong>be</strong>roep’ daalt in 1999tot 20%. De groep zelfstandigen vertegenwoordigt3% van het totaal aan verstrekte leningen.298VRIND <strong>2000</strong>


• het aandeel leningen aan de allochtone <strong>be</strong>volking<strong>be</strong>draagt 21%. Tweederden van deze aanvragenzijn toegekend aan personen uit de Magreb-landenen Turkije.• bijna de helft van het totaal aantal vereffendeleningen in 1999 werd toegekend in het kader vande strijd tegen ongezonde woningen.In vergelijking met de vorige jaren daalt het marktaandeelvan VWF in het totaal aantal <strong>be</strong>gonnenwoningen, van 0,75% in 1996 naar 0,39% in 1999.Sociale verhuurkantorenDe sociale verhuurkantoren zijn gegroeid uit hetwelzijns- en opbouwwerk. Zij <strong>be</strong>wegen zich op deprivé-huurmarkt en heb<strong>be</strong>n hoofdzakelijk een zeerkwetsbaar <strong>be</strong>wonerspubliek als doelgroep, dit wilzeggen de kansarme en kwetsbare huurder die weggeselecteerdwordt uit de <strong>be</strong>tere marktsegmenten enterechtkomt op de secundaire privé-markt.In decem<strong>be</strong>r 1999 telde het Vlaamse Gewest 72sociale verhuurkantoren. Deze kantoren liggenverspreid over de verschillende provincies met hetzwaartepunt in West- en Oost-<strong>Vlaanderen</strong>.Samen heb<strong>be</strong>n zij 1.752 woningen in <strong>be</strong>heer: tweederden zijn woningen die in aanmerking komenvoor subsidiëring; een derde zijn niet-subsidieerbarewoningen. Ook woningen die leegstaan of in renovatiezijn komen niet in aanmerking voor subsidiëringen evenmin kamers en studentenkamers.(zoals vzw’s). Zij verstrekken advies in 26 Vlaamsesteden en gemeenten.InkomensverzekeringWie een woning bouwt of renoveert kan zich, mitste voldoen aan een aantal voorwaarden, gratis latenverzekeren tegen inkomensverlies. Als men tijdensde eerste tien jaar na het afsluiten van een hypothecaireverzekering onvrijwillig werkloos of ar<strong>be</strong>idsongeschiktwordt, neemt de Vlaamse overheid eendeel van de af<strong>be</strong>taling op zich.Deze tegemoetkoming wordt gedurende maximaaldrie jaar toegekend en <strong>be</strong>draagt ten hoogste 20.000frank per maand.Tussen de opstart in juli 1998 en eind septem<strong>be</strong>r<strong>2000</strong> heeft de verzekeringsmaatschappij reeds11.461 polissen ‘verzekering tegen inkomensverlies’afgesloten.HuurdersbondenEr zijn vijf provinciale en twee regionalehuurdersbonden erkend. Zij heb<strong>be</strong>n samen12.830 individuele leden en 290 collectieve ledenHUURDERSBONDENINDIVIDUELECOLLECTIEVEAntwerpen 3.941 32Oost-<strong>Vlaanderen</strong> 3.214 82West-<strong>Vlaanderen</strong> 2.136 54Limburg 1.433 48Vlaams-Brabant 845 45Waasland 781 16He. Huur 480 13Totaal 12.830 29018.19 Huurdersbonden individuele en collectieve leden per huurdersbond1999 - 31/12. Bron: Vlaams Overleg Bewoners<strong>be</strong>langen.Woon<strong>be</strong>leid 299


18.4 Overheidsoptreden in depublieke sectorDe partners van de Vlaamse overheid in de sociale woningbouwzijn de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij(VHM) met haar 119 erkende sociale-huisvestingsmaatschappijen,het Vlaams Woningfonds (VWF),de gemeenten, OCMW’s en intercommunales.VlaamseHuisvestingsmaatschappijDe VHM <strong>be</strong>schikte in 1999 over 17 miljard frankom zijn verschillende activiteiten te financieren. Denadruk lag op de bouw en renovatie van socialehuur- of koopwoningen. Daarnaast werd steunverleend aan intergemeentelijke samenwerkingsverbandenrond lokaal woon<strong>be</strong>leid zoals in deWesthoek en in het Meetjesland.De VHM <strong>be</strong>schikt over 127.144 woongelegenhedenwaarvan 122.957 effectief waren verhuurd.De regering heeft de intentie om het sociaal woonpatrimoniumeen extra impuls te <strong>be</strong>zorgen met debouw van 15.000 bijkomende nieuwe woningen.Dit initiatief werd genomen nadat uit een <strong>be</strong>vragingVLAAMSE HUISVESTINGSMAATSCHAPPIJOP 31/12 1996 1997 1998 1999Totaal aantal huurwoningen gebouwd met 1.791 2.157 1.831 1.530reguliere middelen 400 611 782 724bijzondere programma’s 1.247 1.385 800 658eigen middelen maatschappij 144 161 249 148Totaal aantal koopwoningen gebouwd met 649 560 765 893reguliere middelen 438 486 586 685bijzondere programma’s 61 - - -eigen middelen maatschappij 150 74 179 208Totaal aantal woningen 2.440 2.717 2.596 2.423Als % vh totaal aantal <strong>be</strong>gonnen woningen 7,4 8,6 9,4 8,9Renovatie en ver<strong>be</strong>teringswerken: totaal aantal woningen 4.668 4.743 10.361 9.941reguliere middelen 2.061 2.640 4.922 3.891bijzondere middelen 1.739 256 1.383 3.783eigen middelen maatschappij 868 1.847 4.056 2.267Hypothecair krediet totaal aantal dossiers 1.705 1.690 1.194 981nieuwbouw 87 65 49 34krot<strong>be</strong>strijding 712 703 616 503aankoop sociale woning 906 922 529 444Totaal aantal verkopen van 1.192 1.337 874 789huurwoningen 286 270 250 267koopwoningen 989 1067 624 522Sociale kavels en gerealiseerd: aantal kavels 120 115 437 154aantal verkavelingen 10 5 43 818.20 Vlaamse Huisvestingsmaatschappij op 31 decem<strong>be</strong>r, evolutie van 1996 tot 1999. Bron: VHM300VRIND <strong>2000</strong>


VLAAMSE HUISVESTINGSMAATSCHAPPIJ - REGIONALE VERDELINGPROVINCIES AANTAL WONINGEN AANTAL NIET-BETROKKEN WONINGEN AANTAL WONINGEN MET ANDERE BESTEMMING TOTAALAntwerpen 40.822 1.605 241 42.668Limburg 15.602 105 63 15.770Vlaams-Brabant 29.195 905 125 30.225Oost-<strong>Vlaanderen</strong> 13.922 610 39 14.571West-<strong>Vlaanderen</strong> 23.416 370 124 23.910Totaal 122.957 3.595 592 127.14418.21 Vlaamse Huisvestingsmaatschappij - regionale verdeling 1998 (31/12). Bron: VHM.was gebleken dat ruim 63.000 personen op de wachtlijststonden voor een sociale woning. In dit kaderheeft de VHM haar budget voor investeringskredietenvoor <strong>2000</strong> opgetrokken tot 4,9 miljard frank.Specifiek voor gehandicapten en <strong>be</strong>jaarden kwamentot nog toe er 726 woongelegenheden voor gehandicaptenen 10.137 woningen voor <strong>be</strong>jaarden totstand.De VHM realiseert niet alleen bouwprojecten, zijverkoopt ook sociale kavels aan particulieren zodatdeze er zelf kunnen op bouwen. In 1999 maakte deVHM 154 sociale kavels bouwrijp. De verkoopactiviteitlag lager dan in de vorige jaren, namelijk267 huurwoningen en 522 koopwoningen.Het verlenen van hypothecair krediet aan anderehuisvestingsmaatschappijen zwakte enigszins af.In 1999 realiseerde de VHM 2.423 huur- en koopwoningen,toch goed voor 9% van de <strong>be</strong>gonnenwoningen in het Vlaamse Gewest. 9.941 woningenwerden hersteld of gerenoveerd.VlabinvestDe rand rond Brussel heeft af te rekenen met degevolgen van een toenemende suburbanisatie.De voorbije jaren zijn zowel de huurprijzen als dekoopprijzen voor woningen en bouwgronden sterkgestegen. De lokale <strong>be</strong>volking kan steeds moeilijkereen woning bouwen of aankopen. Dit leidt totintense migratiestromen wat ook nadelig is voor hetsocio-culturele gemeenschapsleven (zie demografischecontext hoofdstuk 1.3.)De overheid poogt sinds 1992 deze evolutie in deRand af te remmen. Via Vlabinvest, het Investe-SOCIAAL PATRIMONIUM IN VLAANDEREN18.22 Sociaal patrimonium in <strong>Vlaanderen</strong>. Bron: VHM.Afwijking t.o.v. het gemiddeld aantal sociale woningen in % (gemiddelde = 5,48%).De rode kleur geeft aan in welke gemeenten het aandeel van het sociaal patrimoniumgroter is dan het Vlaams gemiddelde. De blauwe kleur geeft aan in welke gemeentenhet aandeel van het sociaal patrimonium kleiner is dan het Vlaams gemiddelde.-5,49 / -4-3,99 / -2-1,99 / -1-0,99 / -0,0100,01 / 33,01 / 66,01 / 88,01 / 10,53Woon<strong>be</strong>leid 301


40353025201510VERDELING SOCIALE HUURWONINGENZo worden deze instanties vaak <strong>be</strong>trokken bij hetuitvoeren van tal van <strong>be</strong>langrijke <strong>be</strong>slissingen die inde Vlaamse Wooncode zijn vastgelegd, onder andererond de kwaliteits<strong>be</strong>waking van het woonpatrimoniumen de woonomgeving.Via ondermeer aanvullende leningen en aanpassingspremieswillen ze huurders met een laag inkomenhelpen bij de verhuis naar een gezonde of aangepastewoning. Een andere actie uit het recente verledenis het opstarten en uitbouwen van bovengemeentelijkesamenwerkingsakkoorden. Dit ge<strong>be</strong>urde ondermeerin de Westhoek, het Meetjesland en in deregio Roeselare-Tielt.501995 1996 1997 199818.23 Evolutie van de verdeling van desociale huurwoningen volgens hetaantal inwonende personen, situatieop 31/12, van 1995 tot 1998. Bron: VHM.alleenstaande2 personen3 personen4 personen5 personenringsfonds voor Grond- en Woon<strong>be</strong>leid voorVlaams-Brabant, wil de overheid een grond<strong>be</strong>leidvoeren, sociale woonprojecten realiseren en voorzieningenuitbouwen die het Vlaams karakter vanVlaams-Brabant <strong>be</strong>stendigen. Zij richt zich bij prioriteittot de lagere inkomensgroepen.Vlabinvest <strong>be</strong>schikt over een investeringsenveloppevan 1 miljard frank. In de loop van 1999 werden erin het kader van Vlabinvest twee projecten gerealiseerddoor sociale huisvestingsmaatschappijen: denieuwbouw van 26 woningen in Tervuren en 7woningen in Overijse. In totaal realiseerde of werktVlabinvest aan 157 woongelegenheden en 12 bouwpercelenin erfpacht.VoorkoopHet recht op voorkoop is één van de nieuwe instrumentenom de kwaliteit van woningen te <strong>be</strong>vorderen.Een eigenaar die zijn woning verkoopt moetdie woning eerst aanbieden aan de Vlaamse huisvestingsmaatschappij,een Sociale huisvestingsmaatschappij,de gemeente of het OCMW. Zij kunnende woning kopen aan dezelfde prijs die een derdekoper<strong>be</strong>reid is te <strong>be</strong>talen. Het recht op voorkoopgeldt enkel voor woningen in slechte staat of gelegenin speciale door de Vlaamse regering afgebakendegebieden. In 1999 werd dit instrument 13 keereffectief uitgeoefend door sociale huisvestingsmaatschappijen.Het <strong>be</strong>treft woningen of gronden inBeerse, Korten<strong>be</strong>rg, Eeklo, Wetteren, Genk,Antwerpen, Leb<strong>be</strong>ke, Oosterzele, Steenokkerzeel,Lokeren, Zele, Oostende en Tervuren.Het provincialeen lokale woon<strong>be</strong>leidHet laatste decennium is de rol van de lokaleoverheden zoals de provincie, de gemeente en hetOCMW in de huisvesting enorm toegenomen.PROVINCIAAL EN LOKAAL WOONBELEID1995 1996 1997 1998 1999 <strong>2000</strong>Provincie 1.068 1.050 934 997 768 610Gemeente 1.998 2.025 1.989 2.10418.24 Evolutie van de financiële middelen van het provinciaal en lokaal woon<strong>be</strong>leid, in miljoen frank, van 1995 tot <strong>2000</strong>. Bron: administraties provincies, EWBL.302VRIND <strong>2000</strong>


18.5 DoelgroepenBEGUNSTIGDEN VLAAMS HUISVESTINGSBELEID 1998HSU VAP TIL BOUW TIL KOOP OS TIL KOOP PS TIL RENO VWF HUUR VHMLeeftijd < 40 95 14,5 22,0 92,0 86,5 88,0 83,5 75,496 21,5 22,9 90,8 86,3 83,9 82,8 73,097 23,6 22,3 90,3 83,3 88,1 81,5 74,398 29,4 21,3 90,9 81,5 88,1 80,3 71,099 32,5 20,9 90,8 77,4 80,2 79,9 72,440-60 95 12,0 25,5 7,5 13,0 12,0 16,0 24,496 17,1 25,2 9,1 13,3 16,1 16,7 26,797 19,4 23,8 9,2 16,2 11,5 17,3 25,398 23,7 23,8 8,8 18,2 11,9 17,6 28,699 25,2 23,1 9,1 22,0 18,7 19,5 27,5> 60 95 73,5 52,5 0,5 0,0 0,0 0,5 0,196 61,4 51,9 0,1 0,4 0,0 0,5 0,297 57,0 53,9 0,5 0,5 0,4 1,2 0,398 46,9 54,9 0,3 0,3 0,0 2,1 0,399 42,3 56,0 0,1 0,6 1,1 0,6 0,1Inkomen < 500.000 95 97,5 47,0 12,0 22,0 37,0 23,5 24,0 57,596 97,9 47,0 13,1 16,3 31,7 27,8 24,5 57,097 97,7 47,0 14,6 18,4 48,0 26,9 29,7 56,598 96,6 44,7 15,7 18,1 40,3 28,3 29,8 57,799 96,5 43,6 17,1 13,8 25,3 25,8 27,9 57,6500.000-850.000 95 2,5 52,0 35,0 41,5 40,0 37,0 43,0 29,096 2,1 52,0 35,3 38,5 44,8 36,5 41,3 28,597 2,3 52,2 36,2 38,9 34,1 36,9 41,1 28,798 3,4 54,1 36,0 35,9 39,9 37,1 41,1 27,999 3,5 55,6 37,8 38,4 42,8 38,1 40,9 28,0> 850.000 95 0,0 1,0 53,0 36,5 23,0 40,0 33,0 13,596 0,0 1,0 51,6 45,2 23,5 35,7 34,2 14,197 0,0 0,8 49,2 42,7 17,9 36,2 29,1 14,798 0,0 1,2 48,3 46,0 19,8 34,6 29,2 14,399 0,0 0,8 45,1 47,8 31,9 36,1 31,2 14,418.25 Karakteristieken naar leeftijd en netto <strong>be</strong>lastbaar inkomen van de <strong>be</strong>gunstigden van het Vlaams huisvestings<strong>be</strong>leid in 1999 (% tov het totaal<strong>be</strong>gunstigden voor de diverse tegemoetkomingen). Bron: AROHM, VHM, VWF.HSU: huursubsidieVAP: ver<strong>be</strong>terings- en aanpassingspremieTIL bouw: tegemoetkoming in de leningslast voor de bouw van een woningTIL koop os: idem voor de koop van een woning in de openbare sectorTIL koop ps: idem voor de koop van een woning in de privé sectorTIL reno: idem voor de renovatie van een woningWoon<strong>be</strong>leid 303


Uit het huishoudbudgetonderzoek (1999) is geblekendat de huishoudens gemiddeld één derde vanhun inkomen aan wonen <strong>be</strong>steden. Voor gepensioneerdengaat het zelfs om 40% van hun inkomen.Voor diverse doelgroepen neemt het kopen, bouwen,renoveren of zelfs huren van een woning eenonoverkomelijke grote hap uit hun budget.Senioren doen vooral een <strong>be</strong>roep op huursubsidies,ver<strong>be</strong>terings- en aanpassingspremies. Bouwleningen,premies voor koop en renovatie worden meer aanjonge mensen verleend. Huursubsidies kennenrecent een kentering: sinds 1995 is het aantal<strong>be</strong>gunstigden jonger dan 40 verdub<strong>be</strong>ld.De huurtegemoetkoming van het Vlaamse Gewestkomt in de eerste plaats de laagste inkomens tengoede. De financiële steun van het Vlaamse Gewestvoor ver<strong>be</strong>terings- en aanpassingswerken gaan vooralnaar de inkomensklasse tot 850.000 frank. HetVlaams Woningfonds verleent 28% van haar leningenaan personen met een inkomen <strong>be</strong>neden500.000 frank. Ruim de helft van de huurders vaneen sociale woning verdient netto <strong>be</strong>lastbaar minderdan 500.000 frank, 14% overstijgt de grens van850.000 frank.Tegemoetkomingen voor koop en huur komenvooral voor in Antwerpen. De bouw en renovatievan woningen leidt vooral tot steun in Vlaams-Brabant. Oost- en West-<strong>Vlaanderen</strong> nemen danweer de helft van de tegemoetkomingen voor huur,bouw en renovatie voor hun rekening.BestaansonzekerenDe groep <strong>be</strong>staansonzekeren precies omschrijven iseen moeilijke aangelegenheid. Een risico-profiel datuit studies naar voor komt is: huishoudens waarvanhet gezinshoofd jonger is dan 25 jaar, geen EU-burgeris, werkloos of ar<strong>be</strong>idsongeschikt. Ook gezinnenwaar niemand tewerkgesteld is, lopen vanzelfsprekendeen hoog risico. Bejaardengezinnen, gezinnenmet een laaggeschoold gezinshoofd, ééninkomensgezinnen,alleenstaanden en huurders lopen eveneenseen hoger risico om in de groep van de<strong>be</strong>staansonzekeren terecht te komen. In totaal voldoenongeveer 300.000 inwoners in het VlaamseGewest (5,4%) niet aan de EU-norm.In de periode 1985-1997 ging de reële welvaart vande arme gezinnen er substantieel op vooruit (+15%).Maar voor de groep die zich onderaan de ladder<strong>be</strong>vond, heeft deze welvaartsgroei zich <strong>be</strong>perkt totde periode 1985-1992.Andere analyses <strong>be</strong>vestigen dat éénoudergezinnen,vooral éénoudergezinnen met een vrouw als gezinshoofdmaatschappelijk zeer kwetsbaar zijn. Eengevolg is dat éénoudergezinnen minder een eigenwoning <strong>be</strong>zitten (55% versus 67% van de totale<strong>be</strong>volking).De inkomenssituatie van senioren ver<strong>be</strong>terde forstijdens de sterke welvaartsgroei in periode 1976-1985.Deze egalisatie<strong>be</strong>weging zette zich in devolgende decennia niet verder door. Binnen derisicogroep van de 65-plussers (geschat op 12% vande groep) is de woonsituatie niet altijd rooskleurigte noemen. De kwaliteit van de woning en hetcomfort zijn bij hen minder aanwezig. Vooral bad ofdouche, ingebouwde keuken of centrale verwarmingontbreken vaak in deze woningen.Ook de huisvestingssituatie van de migranten zowelin de sociale als in de particuliere sector moet verderworden ver<strong>be</strong>terd. Teveel migrantenfamilies, hoewelzij dikwijls via een noodkoop een eigen woning<strong>be</strong>zitten, blijven verstoken van het algemeen aan-REGIONALE VERDELING TEGEMOETKOMINGEN VLAAMS HUISVESTINGSBELEIDPROVINCIE HSU VAP TIL BOUW TIL KOOP OS TIL KOOP PS TIL RENOAntwerpen 30,8 22,4 26,3 21,4 67,0 31,3Vlaams-Brabant 11,6 11,9 14,0 8,2 2,2 17,0Limburg 8,2 22,4 15,5 25,9 3,3 6,6Oost-<strong>Vlaanderen</strong> 29,7 20,1 21,1 25,0 22,0 27,6West-<strong>Vlaanderen</strong> 19,7 23,2 23,1 19,5 5,5 17,5100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,018.26 Regionale verdeling tegemoetkomingen Vlaams huisvestings<strong>be</strong>leid in 1999 (% tov totaal aantal <strong>be</strong>gunstigden voor de tegemoetkomingen).Bron: AROHM, VHM.HSU: huursubsidieVAP: ver<strong>be</strong>terings- en aanpassingspremieTILbouw: tegemoetkoming in de leningslast voor de bouw van een woningTIL koop os: idem voor de koop van een woning in de openbare sectorTIL koop ps: idem voor de koop van een woning in de privé sectorTIL reno: idem voor de renovatie van een woning304VRIND <strong>2000</strong>


vaard comfort van deze tijd. Toch evolueert de situatiein gunstige zin. De ingezetenen die <strong>be</strong>horen totde Europese gemeenschap kennen bijna eenzelfdewoonsituatie als de Vlaamse <strong>be</strong>volking. De anderegemeenschappen (Turkse, Marokkaanse) trachtenhun wooncomfort hetzij door een noodkoop(Turkse gemeenschap) hetzij via de sociale huursectorte ver<strong>be</strong>teren. Ook in de sociale huisvestingwordt meer aandacht <strong>be</strong>steed aan de woonverzuchtingenvan personen van vreemde origine. Dit blijktuit de toewijzingen van sociale huurders binnendeze woonsector.Begeleid wonenHet <strong>be</strong>geleid wonen voor personen met een handicapstaat nog in zijn kinderschoenen. De sector<strong>be</strong>vat ook zelfstandig wonen en <strong>be</strong>schermd wonen.In <strong>2000</strong> konden 1.651 personen via <strong>be</strong>geleid wonenonder dak gebracht worden.Woonwagen<strong>be</strong>wonersBegin <strong>2000</strong> <strong>be</strong>schikten 27 Vlaamse gemeenten over387 standplaatsen of residentiële woonwagenterreinen.Ze bieden plaats aan 750 gezinnen, waarvan250 van zigeunerorigine, of een goede 2.000 personen.Zij staan er meestal in familieverband. De overigegezinnen huren of kopen een perceel grond (eenhonderdtal gezinnen). Deze percelen zijn nauwelijksuitgerust en heb<strong>be</strong>n meestal noch statuut nocherkenning of bouwvergunning waardoor deze mensensteeds met het zwaard van Damocles boven hunhoofd leven.Naast residentiële terreinen is er ook nood aan terreinenvoor doortrekkersgezinnen. Openbare doortrekkersterreinenof pleisterplaatsen <strong>be</strong>staan niet inhet Vlaamse Gewest ondanks de toename van hetaantal rondtrekkenden (geraamd op een duizendtalgezinnen).Het rondtrekken is in het Vlaamse Gewest geenszinsverboden maar elke gemeente kan wel maatregelentreffen om het verblijf van rondtrekkenden te regelenin het kader van de wetgeving op de openbareorde, veiligheid en hygiëne. Zo <strong>be</strong>staan er maatregelendie het verblijf op de openbare weg <strong>be</strong>perken totmaximaal 24 uur.Camping<strong>be</strong>wonersHet nieuwe decreet dat in werking trad op 15 maart1995 gaf de campinguitbaters de opdracht om eeneinde te stellen aan de permanente <strong>be</strong>woning ophun camping. Door het uitdoofscenario tot in 2005blijft het probleem van permanente camping<strong>be</strong>wonersniettemin aan de orde.Het Vlaamse Gewest telt op het ogenblik 456 terreinenvoor openluchtrecreatieve verblijven.De tien Vlaamse kustgemeenten nemen een derdevan alle terreinen voor hun rekening. In de provinciesOost-<strong>Vlaanderen</strong> en Vlaams-Brabant liggenvooral kleine terreinen maar met relatief veel permanente<strong>be</strong>woning. De provincies Antwerpen enLimburg her<strong>be</strong>rgen de middelgrote tot grote terreinen,met minder permanente camping<strong>be</strong>woning.Op 40% van al deze terreinen wordt permanentgewoond, vooral in een stacaravan of chalet. Meerdan 2.000 gezinnen zijn daar gedomicilieerd, watovereenkomt met 4.274 permanente camping<strong>be</strong>woners.57% van hen verblijven op openluchtrecreatieveverblijven die goed gezoneerd zijn, 35% wonenop gedeeltelijk goed gezoneerde terreinen en 7%zijn gedomicilieerd op terreinen die stedebouwkundigverkeerd gezoneerd zijn.Bijna de helft van de permanente <strong>be</strong>woners zijnalleenstaanden, opvallend veel mannen. Ook huishoudensmet kinderen komen vaak voor (35%). Degemiddelde gezinsgrootte <strong>be</strong>draagt 1,7 personen(Vlaams gemiddelde 2,5). Bijna 40% is afkomstig uitde grootsteden Antwerpen, Gent of Brussel.De gemiddelde leeftijd van de camping<strong>be</strong>woner is46 jaar (Vlaams gemiddelde 38 jaar). Van de koppelszonder kinderen is ongeveer 70% ouder dan 54 jaar,voor de alleenstaande is dit 41%. Van de koppelsmet kinderen en éénoudergezinnen is 60% tussen 35en 54 jaar.De <strong>be</strong>roepssituatie van camping<strong>be</strong>woners is alles<strong>be</strong>halvegoed te noemen. Slechts 19% oefent een<strong>be</strong>roep uit, 30% is werkloos, 15% is ziek of invalideen 33% is gepensioneerd. Van de gezinnen is ongeveer85% <strong>be</strong>staansonzeker en van de éénoudergezinnenis zelfs 60% arm.Waarom gaat men op een camping wonen? Dehoofdreden blijkt financiële aard, gevolgd doorgezondheidsredenen.Hun woontevredenheid is over het algemeen zeergroot en de verhuis<strong>be</strong>reidheid laag. Driekwart wilabsoluut niet verhuizen. Bijna 90% van de permanentecamping<strong>be</strong>woners voldoet aan de inkomensvoorwaardeom in aanmerking te komen voor eensociale huurwoning.Onderzoek naar ex-camping<strong>be</strong>woners in de provincieOost-<strong>Vlaanderen</strong> leert dat een <strong>be</strong>langrijk deelvan de mensen die afkomstig waren uit de grootstadachteraf ook naar die stad terugkeren.Woon<strong>be</strong>leid 305


SOCIALE HUURDERS ANTWERPENSOCIALE HUURDERS OOST-VLAANDEREN100100909080807070606050504040303020201010001995 1996 1997 1998 19991995 1996 1997 1998 199918.27 Evolutie van het aandeel Belgen,Niet-Belgen uit EU, en Niet-EU inde groep sociale huurders, in deprovincie Antwerpen, van 1995 tot 1999.BelgNiet EUNiet-Belg EU18.30 Evolutie van het aandeel Belgen,Niet-Belgen uit EU, en Niet-EU inde groep sociale huurders, in de provincieOost-<strong>Vlaanderen</strong>, van 1995 tot 1999.BelgNiet EUNiet-Belg EUSOCIALE HUURDERS VLAAMS BRABANTSOCIALE HUURDERS LIMBURG100100909080807070606050504040303020201010001995 1996 1997 1998 19991995 1996 1997 1998 199918.28 Evolutie van het aandeel Belgen,Niet-Belgen uit EU, en Niet-EU inde groep sociale huurders, in de provincieVlaams Brabant, van 1995 tot 1999.BelgNiet EUNiet-Belg EU18.31 Evolutie van het aandeel Belgen,Niet-Belgen uit EU, en Niet-EU inde groep sociale huurders, in de provincieLimburg, van 1995 tot 1999.BelgNiet EUNiet-Belg EUSOCIALE HUURDERS WEST-VLAANDERENSOCIALE HUURDERS VLAANDEREN100100909080807070606050504040303020201010001995 1996 1997 1998 19991995 1996 1997 1998 199918.29 Evolutie van het aandeel Belgen,Niet-Belgen uit EU, en Niet-EU inde groep sociale huurders, in de provincieWest-<strong>Vlaanderen</strong>, van 1995 tot 1999.BelgNiet EUNiet-Belg EU18.32 Evolutie van het aandeel Belgen,Niet-Belgen uit EU, en Niet-EU inde groep sociale huurders, in<strong>Vlaanderen</strong>, van 1995 tot 1999.BelgNiet EUNiet-Belg EU306VRIND <strong>2000</strong>


19. EconomieEen groeiende en <strong>be</strong>ter presterende economie is één van de <strong>be</strong>leidseffectendie de Vlaamse regering wil <strong>be</strong>reiken. Een traditionele indicatorhiervoor is het Bruto Binnenlands Product of BBP. De voorbije jarennam het Vlaamse BBP vrij sterk toe. Enkel omstreeks de jaarwisseling1998-1999 was er een verzwakking van de economie. Om de relatievewelvaart van het Vlaamse Gewest te kennen wordt het BBP uitgedruktper inwoner. Ook hier doet het Vlaamse Gewest het <strong>be</strong>hoorlijk meteen vijfde plaats op 12 vergelijkbare regio’s.Investeringen zijn <strong>be</strong>langrijk voor de economie. Daardoor kan het verouderdedeel van het productieapparaat vervangen worden of kantechnologische vernieuwing haar intrede doen.In de <strong>be</strong>leidsnota Economie wordt veel <strong>be</strong>lang gehecht aan het ondernemerschap.Cruciaal hierbij zijn starters. Deze groep van ondernemingenvormt een <strong>be</strong>langrijk kanaal waarlangs vernieuwing in het economischweefsel mogelijk is.Blikvangers• Het Bruto Binnenlands Product (BBP) voor het Vlaamse Gewest nam in 1999 met 2,5% toe. Dit iseen lichte groeiverslapping. De cijfers voor <strong>2000</strong> zullen ongetwijfeld <strong>be</strong>ter uitvallen.• Het Vlaamse Gewest is een welvarende regio. Niettegenstaande het Vlaamse Gewest niet kan profiterenvan een hoofdstadeffect is het BBP per hoofd er groter dan in 10 van de 15 Europese lidstaten.• De dioxinecrisis zou voor de jaren 1999 en <strong>2000</strong> samen een negatief effect van slechts 0,08% van hetVlaamse BBP teweeggebracht heb<strong>be</strong>n.• De sector van de diensten aan de ondernemingen, de exploitatie van onroerende goederen en de hulp<strong>be</strong>drijvenaan het bank- en financiewezen floreerde in 1999. De omzet groeide er met bijna 20% en deinvesteringen lagen ongeveer 30% hoger.• 96% van de Vlaamse <strong>be</strong>drijven zijn KO’s met minder dan 50 werknemers. Samen zorgen zij voor 42%van de <strong>be</strong>zoldigde tewerkstelling.• Er waren in 1999 fors minder oprichtingen (-14,5%). Dit heeft te maken met een nieuwe wetgevingdie strengere voorwaarden oplegt vooraleer men kan starten als zelfstandige.Economie 307


19.1 BrutoBinnenlands ProductVolgens ramingen van de KBC nam het bruto binnenlandsproduct (BBP) voor het Vlaamse Gewestreëel toe met 2,5% in 1999. Dit is minder dan de3,1% van het jaar voordien. Deze lichte groeiverzwakkingis te wijten aan de financieel-economischecrisis in Zuid-Oost Azië en in mindere mate inLatijns-Amerika en aan de doorwerking daarvan opde Europese economieën. Bijna driekwart van onzeuitvoer gaat naar de lidstaten van de EU.De Waalse economie groeide in 1999 reëel met2,2%. Het BBP van Brussel steeg met 1,5% in reëletermen. Deze groeiprestaties zijn zwakker dan deVlaamse maar liggen wel in de lijn van wat het jaarvoordien gerealiseerd werd.De evolutie van het BBP op jaarbasis is een gemiddeldeen verhult de ge<strong>be</strong>urtenissen in de loop vaneen jaar. Zo is de zwakkere groeiprestatie van 1999te wijten aan de situatie in de eerste jaarhelft. In detweede helft van 1999 trad een algemeen groeiherstelop in het Vlaamse Gewest en in de rest vanEuropa.De maandelijkse conjunctuurenquêtes van deNationale Bank van België tonen duidelijk dat deeconomie sterk aantrok tot <strong>be</strong>gin <strong>2000</strong>. Sedertdienis er een afkoeling.Daarenboven zorgden de olieprijsstijgingen vooreen inflatie-opstoot. De meeste waarnemers <strong>be</strong>oordelende economische toestand in het najaar van<strong>2000</strong> nog steeds gunstig.EVOLUTIE VAN HET BBPRVLAAMS GEWEST WAALS GEWEST BRUSSELS HFDSTD GEWESTMLD. FRANK NOMINALE GROEI MLD. FRANK NOMINALE GROEI MLD. FRANK NOMINALE GROEI1985 2.795,6 1.261,9 776,91986 2.934,7 5,0% 1.329,0 5,3% 821,2 5,7%1987 3.081,4 5,0% 1.374,0 3,4% 863,2 5,1%1988 3.325,7 7,9% 1.463,5 6,5% 900,3 4,3%1989 3.642,4 9,5% 1.576,9 7,8% 948,0 5,3%1990 3.903,5 7,2% 1.651,5 4,7% 999,4 5,4%1991 4.078,7 4,5% 1.758,8 6,5% 1.031,5 3,2%1992 4.295,5 5,3% 1.852,3 5,3% 1.080,7 4,8%1993 4.417,3 2,8% 1.886,1 1,8% 1.101,9 2,0%1994 4.671,5 5,8% 1.962,4 4,1% 1.135,0 3,0%1995 4.877,6 4,4% 2.032,7 3,6% 1.157,9 2,0%1996 5.012,6 2,8% 2.085,3 2,6% 1.207,3 4,3%1997 5.261,1 5,0% 2.170,2 4,1% 1.244,2 3,1%1998 5.487,4 4,3% 2.248,3 3,6% 1.277,8 2,7%1999 5.657,5 3,1% 2.311,2 2,8% 1.304,6 2,1%19.1 Evolutie van het Bruto Binnenlands Product per Regio (BBPR) voor de drie Belgische gewesten in nominale prijzen (in miljard frank).Bron: INR, KBC, <strong>be</strong>werking APS.308VRIND <strong>2000</strong>


VERWERKENDE NIJVERHEID VLAAMS GEWESTBOUWNIJVERHEID VLAAMS GEWEST1050-5-10-15-20-25-301050-5-10-15-20jan. 1990jan. 1991jan. 1992jan. 1993jan. 1994jan. 1995jan. 1996jan. 1997jan. 1998jan. 1999jan. <strong>2000</strong>jan. 1990jan. 1991jan. 1992jan. 1993jan. 1994jan. 1995jan. 1996jan. 1997jan. 1998jan. 1999jan. <strong>2000</strong>19.2 Synthetische conjunctuurcurve in deVlaamse verwerkende nijverheid. Bron: NBB.trendbruto19.3 Synthetische conjunctuurcurvein de Vlaamse bouw. Bron: NBB.trendbrutoHet BBP per inwoner voor de Europese regio’s is desom van de goederen en diensten voortgebracht ineen regio en niet het inkomen dat de ingezetenenvan die regio verdiend heb<strong>be</strong>n. Dit onderscheid isvan groot <strong>be</strong>lang voor pendelgebieden zoals BrusselHoofdstad waar dagelijks heel wat werknemers vanbuiten de regio bijdragen tot het BBP van Brussel,maar het inkomen mee naar huis nemen.Het BBP van het Vlaamse Gewest <strong>be</strong>liep 21.881ECU per inwoner in 1997. Dat is <strong>be</strong>ter dan gemiddeldin het Europa van de 15 (19.345 ECU). In eenrangorde van 12 regio’s die met het VlaamseGewest kunnen worden vergeleken doen vooralDenemarken en Baden-Württem<strong>be</strong>rg het <strong>be</strong>ter. HetItaliaanse Lombardije en West-Nederland halen netgeen 23.000 ECU per inwoner. De aangrenzendegebieden Nord-Pas-de-Calais en het Waalse Gewestpresteren duidelijk minder goed. Catalonië <strong>be</strong>vindtzich achteraan.De vergelijking tussen het Vlaamse Gewest en de lidstatenvan de EU is niet helemaal correct omdat er inhet Vlaamse Gewest geen hoofdstadeffect speelt. Deadministratie van een land en de activiteiten van talvan hoofdzetels in een hoofdstad trekken heel wattoegevoegde waarde aan. Toch is het BBP per inwonerslechts in vijf landen hoger, waaronder Duitsland.Tien EU-lidstaten, waaronder België als geheel,Nederland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijkscoren minder goed dan het Vlaamse Gewest.Binnen het Vlaamse Gewest zijn er nogal wat verschillentussen de provincies. De toegevoegde waardeper hoofd, uitgedrukt tegen factorkosten is het0-5-10-15-20-25-30-35jan. 1990jan. 1991jan. 199219.4 Synthetische conjunctuurcurvein de Vlaamse handel. Bron: NBB.HANDEL VLAAMS GEWESTjan. 1993jan. 1994trendbrutohoogst in Antwerpen (941.600 frank). Vlaams-Brabant scoort het slechtst (657.100 frank), te wijtenaan de economische activiteit in het nabijgelegenBrussel.jan. 1995In mei 1999 werd <strong>be</strong>kend dat er een ernstige<strong>be</strong>smetting van veevoeders, eieren en slachtbare dierenmet dioxine had plaatsgevonden in ons land. Inhet kader van het Programma BeleidsgerichtOnderzoek werd een onderzoek uitgevoerd naar degevolgen daarvan op het Vlaamse bruto binnenlandsproduct (PBO 97/35/8). De onderzoekers kwa-jan. 1996jan. 1997jan. 1998jan. 1999jan. <strong>2000</strong>Economie 309


BBP PER INWONERLuxemburg 36.368 Denemarken 28.201Denemarken 28.201 Baden-Württem<strong>be</strong>rg 25.839Zweden 23.692 Lombardije 22.931Duitsland 22.748 West-Nederland 22.923Oostenrijk 22.603 Vlaams Gewest 21.881Vlaams Gewest 21.881 Zuid-Nederland 20.932Nederland 21.300 Rheinland-Pfalz 20.090België 21.145 Rhône-Alpes 19.924Finland 21.026 Schotland 18.763Frankrijk 20.678 Nord - Pas-de-Calais 17.047Verenigd Koninkrijk 19.674 Wallonië 16.702Ierland 18.939 Catalonië 15.710Italië 17.796Spanje 12.537 EU - 15 19.345Griekenland 10.167Portugal 9.253EU - 15 19.34519.5 BBP per inwoner in 1997 in het Vlaamse Gewest, de EU en in 12 vergelijkbare regio’s (in ECU). Bron: Eurostat.men tot de conclusie dat de dioxinecrisis in hetVlaamse Gewest een vermindering van het brutobinnenlands product met 0,19% teweegbracht in1999. Dit was te wijten aan de negatieve effectenvan de vraaguitval. Voor <strong>2000</strong> was er zelfs een positieveimpact met 0,11%.. Dit kwam op naam van decompenserende overheidsuitgaven. Over deze tweejaren <strong>be</strong>schouwd kostte de dioxinecrisis de Vlaamseeconomie dus slechts 0,08% van het BBP.Nog in het kader van het Programma BeleidsgerichtOnderzoek werd een onderzoek uitgevoerd naar degroeikracht van de Vlaamse <strong>be</strong>drijven (‘Aanzet tot deontwikkeling van een meetapparaat dat de performantieen de groeikracht van de Vlaamse economie<strong>be</strong>paalt (PBO97/KUL/4)’). Het onderzoek had<strong>be</strong>trekking op ondernemingen die een volledig jaarrekeningschemamoeten neerleggen en waarovergenoeg informatie <strong>be</strong>schikbaar was voor de periode1992-1998. De <strong>be</strong>vindingen waren dat de mate vaninterne financiering en innovativiteit de groei vanvooral NV’s positief <strong>be</strong>ïnvloeden. Onder internefinanciering wordt verstaan de verhouding tussen decash flow en de totale activa. Dit is een maat voor definanciële onafhankelijkheid van een onderneming.Indien veel cash flow gegenereerd wordt, is er meerruimte om te investeren. Innovativiteit wordt gemetenals de verhouding tussen R&D-<strong>be</strong>stedingen in dehuidige periode en de omzet in de vorige periode.310VRIND <strong>2000</strong>


19.2 OmzetDe totale omzet van alle Vlaamse <strong>be</strong>drijven was in1999 5,3% hoger dan het jaar voordien. Bij vergelijkingenin de tijd moet men er wel rekening meehouden dat in dit hoofdstuk steeds gewerkt wordtmet de nominale cijfers, dit wil zeggen dat geenrekening gehouden werd met de geldontwaarding.De groei van de omzet was iets sterker in de anderegewesten, zodat het aandeel van het VlaamseGewest in de omzet van heel België lichtjes terugliepvan 64,0% in 1998 naar 63,9% in 1999. In 1990<strong>be</strong>droeg het aandeel van het Vlaamse Gewest nog61,2%. Over een langere periode <strong>be</strong>schouwd neemthet Vlaamse Gewest een steeds groter deel van degerealiseerde omzet voor haar rekening.Primaire sector25.00020.00015.00010.0005.0000199019911992TOTALE OMZET19931994199519.6 Evolutie van de totale omzet voorde drie Belgische gewesten (in miljard frank),van 1990 tot 1999. Bron: NIS, <strong>be</strong>werking APS.199619971998BHGWaals GewestVlaams Gewest1999De omzet in de primaire sector <strong>be</strong>droeg 169,3 miljardfrank in 1999. Dit is 1,2% meer dan een jaareerder. Tegenover 1985 is de omzet in de primairesector ruwweg twee en een half maal hoger in 1999.Deze tak is <strong>be</strong>langrijk in het Vlaamse Gewest.Immers 75,9% van de Belgische omzet in de primairesector komt op naam van het Vlaamse Gewest.Secundaire sectorDe totale omzet in de secundaire sector <strong>be</strong>droeg5.660,9 miljard frank in 1999. In vergelijking met1998 <strong>be</strong>tekent dit een toename met 1,0%. Dit is eenmatig groeicijfer. Enkel dankzij de bouwnijverheid(+11,8%) viel er nog een positieve evolutie waar tenemen in de secundaire sector. De omzet in deindustrie kromp immers lichtjes. De conjunctuurverzwakking<strong>be</strong>gin 1999 biedt hiervoor een verklaring.Zowat 65,5% van de Belgische omzet in de industrieen bouw is voor rekening van het Vlaamse Gewest.De <strong>be</strong>langrijkste secundaire sectoren in het VlaamseGewest zijn de <strong>be</strong>- en verwerkende nijverheid, demetaalverwerkende en optische nijverheid en de nietenergetischedelfstoffen en de chemie. In vergelijkingmet 1985 wonnen de metaalverwerkende, optische ende bouwnijverheid aan <strong>be</strong>lang. De overige industriëlesubsectoren zagen hun aandeel in de omzet krimpen.Tertiaire sectorDe tertiaire sector is de <strong>be</strong>langrijkste sector met eenomzet van 9.547,4 miljard frank in 1999.Daarenboven is het de <strong>be</strong>langrijkste groeier (+8,1%t.o.v. 1998). De voornaamste subsector, de groothandel,groeide in 1999 met 8,3%. De omzetontwikkelingin de kleinhandel was veel minder spectaculair(+3,8%). Opmerkelijk is de omzetstijging metbijna 20% in de sector ‘diensten aan de ondernemingen,exploitatie van onroerende goederen en hulp<strong>be</strong>drijvenvan het bank- en financiewezen’: het gezamenlijkeomzetcijfer <strong>be</strong>droeg er ongeveer 916 miljardfrank in 1999.Het Vlaamse Gewest heeft een omzetaandeel van62,8% in de tertiaire sector van België. Dit mindergrote aandeel is te wijten aan het relatief grote<strong>be</strong>lang van tertiaire activiteiten in het BrusselsHoofdstedelijk Gewest.Over een langere periode <strong>be</strong>schouwd, groeide deomzet in de tertiaire sector vrij sterk aan. In vergelijkingmet 1985 is de omzet twee en een half keerhoger - net zoals in de primaire sector.De handel en horeca nemen nog steeds het leeuwenaandeelvoor hun rekening (71,9%), maar inEconomie 311


OMZET IN DE SECUNDAIRE SECTORandere <strong>be</strong>enverwerkendenijverheid32%bouwnijverheid11%1990 1999energie, water11%nietenergetischebouwnijverheid12%andere <strong>be</strong>enverwerkendedelfstoffen,chemischenijverheidnijverheid21%28%energie, water12%nietenergetischedelfstoffen,chemischenijverheid22%metaalverwerkende en optische nijverheid25%metaalverwerkende en optische nijverheid25%19.7 Spreiding van de omzet binnen de secundaire sector in 1990 en 1999. Bron: NIS, <strong>be</strong>werking APS.OMZET IN DE TERTIAIRE SECTOR1990 1999bank en verzekeringswezen,verhuur8%overige dienstverlening2%bank en verzekeringswezen,verhuur12%overige dienstverlening3%vervoeren verkeer13%vervoeren verkeer14%handel, horeca,reparatie<strong>be</strong>drijven77%handel, horeca,reparatie<strong>be</strong>drijven71%19.8 Spreiding van de omzet binnen de tertiaire sector in 1990 en 1999. Bron: NIS, <strong>be</strong>werking APS.vergelijking met 1985 nam deze subsector in <strong>be</strong>langaf. Dit komt door de spectaculaire ontwikkeling vande omzet in andere tertiaire takken, vooral de dienstenaan de ondernemingen (+ 655%) en de verhuurvan roerende en onroerende goederen (+412%).De meeste ondernemingen in het Vlaamse Gewestzijn klein in omvang. Zo maar even 63,3% van deBTW-plichtigen in 1999 waren <strong>be</strong>drijven met eenomzet onder de 5 miljoen frank. Slechts 1.935 aangeversof 0,6% van het totaal haalden een omzetcijfervan 1 miljard frank of meer.312VRIND <strong>2000</strong>


OMZET PER SECTORBTW-AANGEVERS NAAR OMZET16.0002514.00012.0002010.0008.000156.0004.000102.00005199019911992199319941995199619971998199919.9 Evolutie van de omzet voor de driesectoren (in miljard frank), van 1990 tot 1999.Bron: NIS, <strong>be</strong>werking APS.primaire sectorsecundaire sectortertiaire sector01.000 miljoen frank en meer500 tot < 1.000 miljoen frank100 tot < 500 miljoen frank50 tot < 100 miljoen frank20 tot < 50 miljoen frank10 tot < 20 miljoen frank5 tot < 10 miljoen frank< 5 miljoen frank19.10 Aantal BTW-aangevers naar klasse van omzet in 1999, x 1.000.Bron: NIS, <strong>be</strong>werking APS.Economie 313


19.3 Investerenen ondernemenDe investeringen in de Vlaamse economie <strong>be</strong>liepen690,4 miljard frank in 1999. De investeringen zijneen conjunctuurgevoelige indicator. Ze ondergaansterk de invloed van een verandering in het vertrouwenvan de ondernemers. In de voorbije twee jaargroeiden de investeringen in het Vlaamse Gewestgoed aan. In 1999 werd een stijging met 9,5%opgetekend. In 1998 <strong>be</strong>droeg de groei 7,1%.Beide groeicijfers zijn jaargemiddelden. In het eerstekwartaal van 1998 viel nog een jaar-op-jaar groeivan circa 14% waar te nemen. De conjunctuurverslappingonder invloed van de financieel-economischecrisis in de groeilanden van Zuid-Oost-Azië enLatijns-Amerika en de effecten op onze handelspartnerszorgden reeds vanaf het tweede kwartaal van1998 voor een minder sterke toename van de investeringen.Toch werden de groeicijfers nooit negatief,hetgeen aantoont dat de ondernemers geloofden datde conjunctuurverslapping slechts van tijdelijke aardwas. Pas <strong>be</strong>gin 1999 werden de groeicijfers van deinvesteringen weer sterker.1.2001.000800600400<strong>2000</strong>TOTALE INVESTERINGEN1985 1990 1995 199919.11 Evolutie van de totale investeringenvoor de drie Belgische gewesten (inmiljard frank), van 1985 tot 1999.Bron: NIS, <strong>be</strong>werking APS.BHGWaals GewestVlaams GewestBij de interpretatie van deze cijfers moet men welonthouden dat we hier werken met nominale cijfers,dit wil zeggen dat geen rekening werd gehoudenmet de geldontwaarding.In het najaar van <strong>2000</strong> gaven de Belgische industriëlenin de investeringsenquête van de Nationale Bankvan België te kennen dat zij een stagnatie van hetinvesteringsvolume voor <strong>2000</strong> verwachtten voor<strong>2000</strong>, dit na de sterke groeicijfers van 1998 en 1999.Primaire sectorDe primaire sector investeerde in 1999 voor 16,5miljard frank of 2,0% meer dan het jaar voordien.Secundaire sectorDe investeringen in de secundaire sector <strong>be</strong>liepen279,4 miljard frank in 1999. Dat is 8,2% meer danin 1998. Enkel op het einde van de jaren tachtig enin 1996 werd <strong>be</strong>ter gepresteerd. De <strong>be</strong>langrijkstetrekkers waren de bouwnijverheid (+23,3%) en demetaalverwerkende en fijnmechanische industrie(+20,4%). Opvallend is de sterke prestatie van deautomobielbouw waar de investeringen in één jaartijd zo maar even 63,4% hoger lagen.In de overige <strong>be</strong>- en verwerkende nijverheid warende investeringen daarentegen 7,3% geringer dan eenjaar voordien.Tertiaire sectorDe tertiaire sector kende met +10,8% de sterkstetoename van de investeringen in 1999. De subsectorvan de diensten aan de ondernemingen, de exploitatievan onroerende goederen en de hulp<strong>be</strong>drijvenvan het bank- en financiewezen investeerde forsmeer dan het jaar voordien (+30,8%). Het <strong>be</strong>dragaan investeringen <strong>be</strong>droeg 63,7 miljard frank. Het isdaarmee de tweede <strong>be</strong>langrijkste tak na de groothandel(70,9 miljard frank). Andere <strong>be</strong>langrijke314VRIND <strong>2000</strong>


INVESTERINGEN IN DE SECUNDAIRE SECTOR1985 1999bouwnijverheid8% energie, waterbouwnijverheid15% energie, waterandere <strong>be</strong>enverwerkende28%andere <strong>be</strong>en16%verwerkendenijverheidnijverheid25%25%niet-energetischedelfstoffen,chemischenijverheidmetaalverwerkendeenoptische nijverheid21%niet-energetischedelfstoffen, chemischenijverheid18%metaalverwerkendeenoptische nijverheid23%21%19.12 Spreiding van de investeringen binnen de secundaire sector in 1985 en 1999. Bron: NIS, <strong>be</strong>werking APS.INVESTERINGEN IN DE TERTIAIRE SECTORbank enverzekeringswezen,verhuur21%1985 1999overige dienstverlening6%bank enoverige dienstverlening6%verzekeringswezen,verhuur33%vervoeren verkeer32%handel,horeca,reparatie<strong>be</strong>drijven41%vervoeren verkeer25%handel,horeca,reparatie<strong>be</strong>drijven36%19.13 Spreiding van de investeringen binnen de tertiaire sector in 1985 en 1999. Bron: NIS, <strong>be</strong>werking APS.groeiers waren de luchtvaart en communicatie<strong>be</strong>drijven(+40,8%) en de kleinhandel (21,0%).ExpansiesteunExpansiesteun vormt nog steeds de <strong>be</strong>langrijkstedirecte steun aan <strong>be</strong>drijven met een exploitatiezetelin het Vlaamse Gewest. De voorbije vijf jaar werdenin totaal 25.622 aanvragen voor deze investeringssteuningediend door ondernemingen met eenexploitatiezetel in het Vlaamse Gewest. Het aantalaanvragen is in 1999 met meer dan de helft teruggevallenten opzichte van het jaar voordien (3.391 aanvragenin 1999, in vergelijking met 6.685 in 1998).De wijziging van de regelgeving op 1 novem<strong>be</strong>r1998 zorgde er immers voor dat tijdens de maandenvooraf veel aanvragen voor expansiesteun ingediendwerden. Heel wat dossiers die in 1999 (vooral in hetstelsel kleine ondernemingen) positief <strong>be</strong>slist zijn,waren aanvragen van vorige jaren. Het totale toegezegdesteun<strong>be</strong>drag <strong>be</strong>droeg 9 miljard frank in 1999ten opzichte van 11 miljard in 1998.Het aantal subsidieaanvragen halveerde, maar het totalegecumuleerde <strong>be</strong>drag aan investeringen waarvoorEconomie 315


EXPANSIESTEUN AAN KLEINE ONDERNEMINGENEXPANSIESTEUN MIDDELGROTE EN GROTE ONDERNEMINGENopiniepers + inbreiding0%meertewerkstelling57%andere1%basis22%inbreiding0%opiniepers8%andere0%basis8%ecologie24%ecologie17%herlocalisatie1%starters4%strategisch/regionaal <strong>be</strong>lang14%meertewerkstelling30%herlocalisatie+starters0%strategisch/regionaal <strong>be</strong>lang30%19.14 Expansiesteun aan kleine ondernemingen toegekend in 1999, naarsteunregime. Bron: EWBL.19.15 Expansiesteun aan middelgrote en grote ondernemingen toegekendin 1999, naar steunregime. Bron: EWBL.INVESTERINGSSTEUN KLEINE ONDERNEMINGEN1995 1996 1997 1998 1999Ingediende dossiers 4.958 4.698 4.741 6.205 2.931Positieve <strong>be</strong>slissingen 3.214 4.133 4.190 3.094 2.822Aanvaarde investeringen* 36,22 48,89 50,79 43,45 39,67Toegekende steun* 3,57 5,00 4,89 4,36 4,04% Steun / investeringen 9,9% 10,2% 9,6% 10,0% 10,2%19.16 Evolutie van het aantal ingediende en <strong>be</strong>handelde investeringsdossiers, de aanvaarde investeringen en de toegekende steun bij kleine ondernemingen,van 1995 tot 1999. Bron: EWBL.* In miljard frank.INVESTERINGSSTEUN MIDDELGROTE EN GROTE ONDERNEMINGEN1995 1996 1997 1998 1999Ingediende dossiers 284 478 387 480 460Positieve <strong>be</strong>slissingen 461 444 391 336 219Aanvaarde investeringen* 37,90 62,43 47,82 78,52 45,63Toegekende steun* 3,57 4,50 4,55 6,78 4,52% Steun / investeringen 9,4% 7,2% 9,5% 8,6% 9,9%Voorziene bijkomende ar<strong>be</strong>idsplaatsen 3.741 4.270 4.412 4.011 5.57819.17 Evolutie van het aantal ingediende en <strong>be</strong>handelde investeringsdossiers, de aanvaarde investeringen en de toegekende steun bij middelgrote en groteondernemingen, van 1995 tot 1999. Bron: EWBL.* In miljard frank.316VRIND <strong>2000</strong>


een subsidiedossier is geopend, daalde in verhoudingminder (85 miljard frank, in vergelijking met 122 miljardin 1998), zodat het steun-investeringspercentage(steun door de overheid toegekend per aanvaardefrank investering) toegenomen is van 9,1% naar 10%.Vooral kleine ondernemingen dienen minder subsidieaanvragenin. In 1999 zijn slechts 2.931 dossiersvan dat type geopend; in 1998 waren er dat nog6.205. Bij de middelgrote en grote ondernemingenopende men in 1999 460 dossiers, twintig minderdan het jaar voordien.Bij de kleine ondernemingen gaat nog steeds ruimde helft van de steun naar meertewerkstelling. Intotaal werd voor de kleine ondernemingen in 1999onder deze reglementering voor 2,3 miljard frankaan overheidssteun uitgetrokken.Bij de middelgrote en grote ondernemingen liggende kaarten anders. Daar is tewerkstellingssteun met29,7% nog steeds de <strong>be</strong>langrijkste subsidiepost, hoewelminder en minder dominant ten voordele vande ecologiesteun (24%).Ondernemerschapstimuleren1 Vlaams WaarborgfondsHet Vlaamse Gewest <strong>be</strong>vordert ook op onrechtstreeksewijze de <strong>be</strong>drijfsinvesteringen door zich inhet kader van investeringsdossiers borg te stellen bijbanken en participatiemaatschappijen. Die waarborgenworden <strong>be</strong>heerd door het VlaamsWaarborgfonds. Het fonds <strong>be</strong>handelt zowel waarborgendie rechtstreeks bij haar zijn ingediend alsonrechtstreekse waarborgen.Bij een onrechtstreekse kredietwaarborg geeft hetWaarborgfonds niet rechtstreeks zijn waarborg aaneen kredietinstelling met <strong>be</strong>trekking tot een specifiekkrediet, maar wel onrechtstreeks via een maatschappijmet onderlinge borgstelling. Deze laatstegeeft zijn waarborg vervolgens aan een kredietinstellingvoor een wel<strong>be</strong>paald krediet en vraagt op zijn<strong>be</strong>urt aan het Waarborgfonds deze verrichting meein te dekken. Het Waarborgfonds neemt dan eendeel van de waarborg van de onderlinge borgstellingsmaatschappijover.In 1999 werden 1.400 nieuwe waarborgen verleendvoor investeringen van kleine ondernemingen, wateen afname <strong>be</strong>tekende met 36 eenheden ten opzichtevan het jaar voordien. Vooral het aantal onrechtstreeksverleende waarborgen kende een ernstigeterugval (van 878 naar 782, of -11%). De directewaarborgen namen daarentegen toe (van 558 naar618, of +11%), doch niet voldoende om de daling inde onrechtstreekse waarborgen goed te maken.Het gewaarborgde krediettotaal nam toe in vergelijkingmet 1998 en steeg van 4,56 miljard in 1998naar 4,88 miljard in 1999, terwijl de totale waarborgdaalde van 1,97 miljard naar 1,80 miljard. Dein aanmerking komende <strong>be</strong>drijven konden bijgevolgin 1999 rekenen op een gemiddeld lager waarborgpercentagevan 36,8%, ten opzichte van 43,1% in1998.2 Rechtstreekse waarborgenHet Vlaamse Gewest heeft tijdens de afgelopenjaren ook rechtstreeks waarborgen verleend aan<strong>be</strong>drijven, zonder tussenkomst van het VlaamsWaarborgfonds. Het <strong>be</strong>treft steeds een klein aantal<strong>be</strong>drijven. In 1999 werd trouwens geen enkelewaarborg verleend. In 1998 kwamen drie <strong>be</strong>drijvenin aanmerking. Het gewaarborgde krediettotaal<strong>be</strong>liep 482 miljoen frank. Daartegenover stond eengewestwaarborg van 361,5 miljoen frank.3 Mercuriusproject en hetCentrummanagementHet Mercuriusproject werd in 1997 uitgewerkt vanuitde overtuiging dat de welvaart in de steden nauwverbonden is met de plaatselijke handel en detewerkstelling die daaruit voortvloeit. De afgelopendecennia doet zich evenwel een evolutie voor waarbijindustriële en handelsactiviteiten worden verplaatstvan de stad naar de open ruimten daarbuiten.Tegelijkertijd leidt dit tot een stadsvlucht van de<strong>be</strong>woners waardoor de leefbaarheid van de stad ophet vlak van veiligheid en woonkwaliteit (leegstand,verkrotting,...) nog verder afneemt. Vandaar het<strong>be</strong>lang om de handelscentra in de stedelijke gebiedente versterken en te vernieuwen. Het Mercuriusprojectwerd dan ook opgevat als een economischemaatregel die bijdraagt tot een versterking van decommerciële centra in de binnensteden en aldushet stedelijk herstel en de stedelijke vernieuwing<strong>be</strong>vordert.Het Mercuriusproject werkte volgens de procedurevan de “oproep tot projectvoorstellen”. Er werd intwee fasen gewerkt: in de eerste fase moesten de stedenen gemeenten een strategisch-commercieel planindienen en in de tweede fase een projectdossier.De dossiers werden door onafhankelijke jury’s<strong>be</strong>oordeeld.In 1998 werden 38 projecten geselecteerd voor subsidiëring.Drie projecten worden om verscheideneredenen niet gerealiseerd: Gastrodroom in Brugge,Rupelmarkt in Boom en NV Cosmat in Diksmuide.Economie 317


GESELECTEERDE PROJECTEN IN HET KADER VAN MERCURIUSGEMEENTE PROJECT KOSTPRIJS SUBSIDIE(IN MILJOEN FR.)(IN MILJOEN FR.)Bilzen Project 8: Binnengebied Klokkestraat 160,0 32,7Blanken<strong>be</strong>rge Project 1: Herinrichting van het Casinoplein en de Onderwijs- en Hoogstraat 50,0 10,0Boom Hoofdproject: Rupelmarkt ( 3 deelprojecten: Marktplein, Galerijplein, Rupelplein) 0,0 0,0Brugge Project 1: Gastrodroom (niet de woningen) 0,0 0,0Brugge Project 3: Wonen boven winkels 106,5 16,0DiestProject 7: Restauratie van het historisch en <strong>be</strong>schermd pand “’t Spijker”(enkel het hotel en de verbindingsweg) 31,3 5,0Diest Project 8: Herwaardering van de Cellebroeders-site (enkel fase A en B) 129,9 22,5Diksmuide Deelproject 3: Ijzerkaai – Kasteelstraat 205,0 35,0Diksmuide Deelproject 2: Schoolplein - H. Hartplein, subproject 1“Project voor rekening van N.V. Cosmat” 0,0 0,0EekloSleutelproject 1: Realisatie van de “halter” voor integratie van het Krügerprojectin het centrumwinkelgebied 546,6 66,1Eeklo Sleutelproject 4: Integratie van de Molenstraat in het centrumwinkelgebied 6,5 1,3Genk Project 7: Centrummanagement en kwaliteitsadvies 23,2 9,8Genk Project 8: Revitalisering en herprofilering van de Vennestraat 50,0 9,5Genk Project 1: Ondergrondse parking Sint-Martinuskerk en herinrichting van plein 157,3 36,8Gent Structuur<strong>be</strong>vorderend project 6: Groot Vleeshuis, Groentenmarkt 52,7 8,2Gent Korte termijn project 2: Rolluiken<strong>be</strong>leid 40,0 10,0Gent Structuur<strong>be</strong>vorderend project 7: Bootverbinding Zuid-Gravensteen 18,5 4,6Gent Korte termijn project 5: Handvrij winkelen 18,0 4,4Gent Structuur<strong>be</strong>vorderend project 4: Gent Lichtstad 269,4 54,9Gent Structuur<strong>be</strong>vorderend project 8: Jachthaven Nieuwbrugkaai-Voorhoutkaai 86,1 13,8GentStructuur<strong>be</strong>vorderend project 2: Heraanleg Korenmarkt, Korte Munt,Hooiaard en Groentenmarkt 106,2 15,4HalleProject 2.3: Voetgangers- en fietsersverbindingen over het kanaal(enkel de voetgangersbrug tussen station en Dijkstraat) 26,2 5,2Hasselt Project 1: Centrummanagementteam 4,3 2,0Kortrijk Project 1: Stadsmanagement 199,0 32,0Lier Project 3.1: Wonen boven winkels (gelinkt met project 3.2: Koepelplatform) 9,1 1,8Lier Project 1.2: Heraanleg omgeving Zimmerplein 76,7 12,5Lier Project 2.2: Parkeerhaven met woon- en winkelfunctie 226,0 53,4Lier Project 1.1: Heraanleg van de Grote Markt 55,7 11,1Maaseik Project 4: Oprichting van een Ontwikkelingsmaatschappij Binnenstad (OBM) 16,8 8,4Mechelen Project 1: Lamot-site (niet de woningen) 873,0 101,3Oudenaarde Project 1: De Meerspoort (deelproject 1.2: inbreidingsproject Droes<strong>be</strong>ke) 220,2 42,4OudenaardeProject 2: Versterken ruimtelijke samenhang van het <strong>be</strong>staande winkelapparaat,deelproject 2.2 “heraanleg Krekelput” 17,1 3,4RonseProject 4: Oprichting fonds voor herontwikkeling en ingebruikname vanleegstaande handelspanden 32,7 6,4Sint-Truiden Project 1: Kinderanimatie 11,6 2,9TongerenProject 2: Oud Hospitaal (bij investeringen van individueel <strong>be</strong>lang enkel bouwcommerciële ruimten) 581,2 95,4Veurne Project 3: Uitbouw en valorisatie Jachthaven 29,1 1,2Vilvoorde Project I.2: Panden<strong>be</strong>leid – Woon<strong>be</strong>leid 3,0 0,6Wetteren Deelproject 2: renovatie stationsomgeving (Posthotel) 68,8 13,3Totaal 4.507,7 749,419.18 Geselecteerde projecten in het kader van MercuriusBron: administratie Economie.318VRIND <strong>2000</strong>


Centrummanagement is een functie die zorgt vooreen gepland en gecoördineerd programma van<strong>be</strong>leidsmaatregelen en acties. Deze maatregelen enacties heb<strong>be</strong>n tot doel een succesvol binnenstedelijkwinkelgebied tot stand te brengen, te <strong>be</strong>heren enverder uit te bouwen in nauwe samenwerking tussenlokale overheid, handelaars, projectontwikkelaars enandere bij de binnenstad <strong>be</strong>trokken actoren op hetgebied van planning, promotie, financiering, e.a.Tussen de verschillende <strong>be</strong>langengroepen contactenleggen en <strong>be</strong>houden is hierbij van essentieel <strong>be</strong>lang.Het centrummanagement moet een interface vormentussen de overheid, de privé-sector en degebruikers van het commercieel centrum. Het moettegelijkertijd dienst doen als katalyserende, coördinerendeen aansporende kracht.BUDGET VOOR CENTRUMMANAGEMENTGEMEENTE TOEGEKENDE BUDGET VOORSTEUN (IN FR.)3 JAAR (IN FR.)Antwerpen 8.450.000 68.450.000Bilzen 2.470.000 6.840.000Blanken<strong>be</strong>rge 2.470.000 6.840.000Boom 2.166.667 6.000.000Bree 2.470.000 6.840.000Diest 2.470.000 11.100.000Diksmuide 2.470.000 7.440.000Geel 2.470.000 6.840.000Gent 8.450.000 23.406.977Halle 2.470.000 7.440.000Herentals 2.470.000 6.840.000Ieper 2.470.000 6.900.000Leuven 6.175.000 18.000.000Lommel 2.470.000 6.840.000Mechelen 6.175.000 17.100.000Mol 2. 470.000 6.840.000Neerpelt & Overpelt 2.730.000 7.100.000Poperinge 2.470.000 6.840.000Roeselare 6.175.000 18.500.000Sint-Niklaas 6.175.000 17.600.000Tienen 2.470.000 11.700.000Tongeren 2.470.000 6.840.000Turnhout 6.175.000 17.100.000Wetteren 2.432.083 6.735.000Totaal 89.683.750 306.131.97719.19 Budget voor CentrummanagementBron: administratie Economie.Het budget voor Centrummanagement <strong>be</strong>droeg200 miljoen frank. 24 van 29 ingediende dossierswerden goedgekeurd. In totaal werd er voor ruim89 miljoen frank steun voor personeels- en werkingskostenaan de steden en gemeenten toegekend.Bovendien werd een deel van de middelen <strong>be</strong>stemdvoor vorming van en ervaringsuitwisseling tussencentrummanagers.4 PeterschapsprojectenOm de <strong>be</strong>drijfsvoering van kleine ondernemingen teprofessionaliseren wordt via peterschapsprojecten deuitwisseling van ervaringen met grotere ondernemingenof meer ervaren zelfstandige ondernemersgestimuleerd.De Vlaamse overheid subsideert dergelijke peterschapsprojecten.De organisatie zelf <strong>be</strong>rust bij organisatiesdie een band heb<strong>be</strong>n met de ondernemers ineen <strong>be</strong>paald gebied.Sinds 1997 werden 35 peterschapsprojecten gesubsidieerd.Elk van deze projecten liep over één ofmeerdere jaren. Zo waren in de loop van <strong>2000</strong> 16gesubsidieerde peterschapsprojecten actief.Daarnaast werd er in <strong>2000</strong> gestart met de voor<strong>be</strong>reidingvan een 4-tal bijkomende projecten. Voor eenaantal van deze projecten zal vermoedelijk op lateredatum een subsidie worden aangevraagd.Onderstaande ta<strong>be</strong>l geeft een overzicht, sinds 1997,van het aantal projecten die gedurende een (deelvan) een van het <strong>be</strong>treffende jaar liepen. Aan elkgesubsidieerd peterschapsproject nemen minstens80 kleine ondernemingen deel.5 VIZO BedrijfsadviesNaast <strong>be</strong>drijfsadvies verstrekt het Vlaams Instituutvoor het Zelfstandig Ondernemen (VIZO) ookopleidingen aan (kandidaat) zelfstandigen enKMO’s. Dit wordt echter <strong>be</strong>sproken in het hoofdstuk‘Onderwijs en vorming’.PETERSCHAPSPROJECTENAANTAL GESUBSIDIEERDE PROJECTEN ACTIEF IN LOOP VAN JAAR1997 151998 221999 20<strong>2000</strong> 1619.20 PeterschapsprojectenBron: administratie Economie.Economie 319


MANAGEMENTADVIES VIZO*1996 *1997 1998 1999Aantal adviezen 348 450 414 386Aantal halve dagen 2.191 1.951 2.820 2.937Aantal halve dagen per advies 6,3 4,3 6,8 7,6Aantal adviezen met kredieturen 222 246 271 278Aantal halve dagen 799 917 1.274 1.57919.21 Evolutie van managementadvies verstrekt door het VIZO.Aantal adviezen en aantal dagen, van 1996 tot 1999. Bron: VIZO.* Exclusief projecten.A DVIESVERLENINGStartende of gevestigde zelfstandigen en KMO’skunnen een <strong>be</strong>roep doen op de dienstverlening vanVIZO Bedrijfsadvies voor het inwinnen van adviesen <strong>be</strong>geleiding. Dit advies kan <strong>be</strong>staan uit eerstelijnsadviesof managementadvies.Eerstelijnsadvies omvat gratis advies in het kader vanhet zelfstandig ondernemen. Hierbij analyseren de<strong>be</strong>drijfsadviseurs het probleem, <strong>be</strong>antwoorden vragenen reiken oplossingen aan of verwijzen doornaar gespecialiseerde organisaties of personen. In1999 heb<strong>be</strong>n hiervoor 5.800 zelfstandigen een<strong>be</strong>roep gedaan op VIZO Bedrijfsadvies.Managementadvies is op maat van de ondernemers.In 1999 werden door VIZO Bedrijfsadvies 386 contractueleadviezen verstrekt wat overeenstemt met2.937 halve dagen adviesverstrekking. Hiervoorwerden er 278 adviezen aan starters (tot 5 jaar na destart) en 108 aan gevestigde zelfstandigen enKMO’s gegeven.E RKENNING EXTERNE ADVISEURSHet Vlaamse Gewest geeft steun aan kleine ondernemingenen kandidaat-starters die zich over een<strong>be</strong>paald aspect van hun <strong>be</strong>drijfsvoering laten adviseren.Zo wordt 50 % (of 75% in geval van starters) vande advieskosten rechtstreeks door de Vlaamse overheid<strong>be</strong>taald. In 1999 werden 100 aanvragen <strong>be</strong>handelden kregen er 92 een positieve <strong>be</strong>oordeling. Detotale aanvaarde advieskost <strong>be</strong>droeg 20,6 miljoenfrank of gemiddeld 224.901 frank per adviespremie.Ondernemers kunnen aanspraak maken op de adviespremieals de adviseur erkend is door het VIZO. In1999 werden 65 externe adviseurs erkend.Deze externe adviseurs kunnen de opleiding ‘Masterin KMO-management’ volgen. Deze voltijdse opleidingleidt gedurende acht maanden afgestudeerdenvan universiteiten en hogescholen op tot KMO<strong>be</strong>drijfsadviseurs.In 1999 startte reeds de 34stecyclus. In mei <strong>2000</strong> <strong>be</strong>ëindigden 13 studenten dezeopleiding met succes.milieustudies45%VIZO-ADVISEURS NAAR DOMEINmarktonderzoek6%<strong>be</strong>heerproductieendiensten1%kwaliteits<strong>be</strong>leid18%algemene<strong>be</strong>drijfsorganisatie17%personeels<strong>be</strong>leid5%veiligheid8%19.22 Domeinen waarin VIZO-adviseurs erkend zijn. Bron: VIZO.6 Mini-ondernemingenHet project ‘mini-ondernemingen’ mikt op de laatstejaarsvan het middelbaar onderwijs. Men pro<strong>be</strong>ertjongeren voor het ondernemerschap warm te makendoor hen de kans te geven om zelf gedurende éénschooljaar een mini-onderneming te <strong>be</strong>heren.Sinds het schooljaar 1996-1997 <strong>be</strong>taalt de Vlaamseoverheid de loonkosten van het kader dat de Vlaamsemini-ondernemingen <strong>be</strong>geleidt en coördineert. Hetsucces en de toename van het aantal mini-ondernemingenin het Vlaamse Gewest gaan eveneensgepaard met een stijging van de financiële bijdragevan de Vlaamse overheid: voor het schooljaar 1999-<strong>2000</strong> werd 18,6 miljoen frank overgemaakt, tenopzichte van 16,8 miljoen frank in 1998-1999.De voorbije 10 jaar is het aantal mini-ondernemingenin België meer dan verdub<strong>be</strong>ld. De groei is hetmeest uitgesproken in het Vlaamse Gewest, die nudrie keer zoveel mini-ondernemingen telt dan in hetschooljaar 1989-1990.Met 26% van het aantal mini-ondernemingen in<strong>Vlaanderen</strong> is de provincie Antwerpen koploper,gevolgd door West-<strong>Vlaanderen</strong> (23%), Vlaams-Brabant (21%) en Oost-<strong>Vlaanderen</strong> (19%). Limburgsluit de rij af met 11%. De verdeling naar onderwijstypetoont aan dat het initiatief mini-ondernemingenin <strong>Vlaanderen</strong> vooral goed scoort in het algemeen entechnisch secundair onderwijs. Tijdens het schooljaar1999-<strong>2000</strong> waren elk van <strong>be</strong>ide onderwijstypesgoed voor meer dan één derde van de mini-ondernemingen.De overige 30% is verdeeld over het<strong>be</strong>roeps secundair onderwijs, het buitengewoonsecundair onderwijs en deeltijds onderwijs.320VRIND <strong>2000</strong>


7 Europees Fondsvoor Regionale OntwikkelingOm welvaartsverschillen binnen de Europese Uniete verminderen, wordt de economische <strong>be</strong>drijvigheidin de minst welvarende regio’s gestimuleerd.Probleemgebieden krijgen bijstand via het EuropeesFonds voor Regionale ontwikkeling (EFRO).Het Vlaamse Gewest krijgt Europese steun rond dedoelstellingen 2 en 5b. Doelstelling 2 wil deomschakeling <strong>be</strong>vorderen van regio’s die zwaargetroffen zijn door de achteruitgang van de industrie.Doelstelling 5 b mikt op de ontwikkeling enstructurele aanpassing van het platteland. De EFROsteun<strong>be</strong>draagt maximum 50% van de projectkosten.De rest van de steun wordt gedragen door Vlaamseoverheden (gewest, provincies, gemeenten, intercommunales)en door privé-promotoren.Het jaar 1999 was het laatste jaar van de programmaperiode1994-1999. De uitvoeringsperiode vande projecten loopt tot eind 2001. In 1999 <strong>be</strong>droegde EFRO-steun aan het Vlaamse Gewest nagenoeg1,4 miljard frank. Daartegenover stond een Vlaamsecofinanciering van 3 miljard frank.Het Vlaamse Gewest ontvangt ook EFRO-steun viade Communautaire Initiatieven. Het programmaRECHAR (1994-1999) moedigt de reconversie aanvan het Limburgse mijngebied. RETEX (1994-1999) verleent steun aan de textielzones in deWesthoek. KONVER (1994-1999) stimuleert deeconomische diversificatie in de arrondissementenBrugge, Leuven, Hasselt, Tongeren en Turnhout.Deze gebieden heb<strong>be</strong>n te kampen met de inkrimpingvan de defensiebudgetten en de sluiting vanmilitaire bases. Het MKB-programma (1994-1999)MINI-ONDERNEMINGENAANTAL MINI-ONDERNEMINGENAANTAL JONGEREN NAAR TAALGROEPVLAAMS GEWEST WAALS GEWEST BHG TOTAAL NEDERLANDS FRANSABSO- % AAN- ABSO- % AAN- ABSO- % AAN- ABSO- % AAN- ABSO- % AAN-LUUT DEEL LUUT DEEL LUUT DEEL LUUT DEEL LUUT DEEL1994-1995 144 55,2 88 33,7 29 11,1 261 1.965 59,0 1.365 41,01996-1997 183 61,6 91 30,6 23 7,7 297 2.404 65,1 1.288 38,91997-1998 241 67,5 82 23,0 34 9,5 357 3.079 70,6 1.283 29,41998-1999 271 61,0 127 28,6 46 10,4 444 3.279 62,1 1.997 38,91999-<strong>2000</strong> 301 61,8 37 7,6 149 30,6 487 3.776 63,2 2,200 36,819.23 Evolutie van het aantal mini-ondernemingen per gewest en per taalgroep, absoluut aantal en procentueel aandeel, van 1994-1995 tot 1999-<strong>2000</strong>.Bron: VZW Vlaamse Jonge Ondernemingen.MINI-ONDERNEMINGEN NAAR ONDERWIJSTYPEMINI-ONDERNEMINGEN NAAR PROVINCIEandere (BUSO,deeltijds onderwijs)7%ASO34%West-<strong>Vlaanderen</strong>23%Vlaams-Brabant21%BSO23%Antwerpen26%TSO36%Oost-<strong>Vlaanderen</strong>19%Limburg11%19.24 Verdeling van het aantal Vlaamse mini-ondernemingen naaronderwijstype voor het schooljaar 1999-<strong>2000</strong>.19.25 Verdeling van het aantal Vlaamse mini-ondernemingen naarprovincie, voor het schooljaar 1999-<strong>2000</strong>.Economie 321


helpt KMO’s zich aan te passen aan de internemarkt en de wereldmarkt. In het kader van URBAN(1994-1999) wordt de sanering van een probleembuurtin Antwerpen ondersteund. LEADER steuntin de doelstelling 5b-gebieden innovatieve projectenvoor plattelandsontwikkeling die door plaatselijkegroepen worden opgezet.8 StreekplatformenEen streekplatform is opgevat als een forum voorsubregionaal overleg tussen de ‘levende krachten’van de streek. Ze heb<strong>be</strong>n als doel actievoorstellenuit te werken die van wezenlijk <strong>be</strong>lang zijn voor degewenste economische ontwikkeling van de streekop lange termijn. Aan de uitvoering van deze hefboomactieskan de Vlaamse regering haar medewerkingverlenen. Daartoe kunnen de Vlaamse regeringen het streekplatform een streekcharter afsluiten.Eens de hefboomacties concreet zijn uitgewerkt,<strong>be</strong>rust de eigenlijke uitvoering ervan niet bij hetstreekplatform zelf, maar bij de door het streekplatformhiervoor gemobiliseerde partners. Eind <strong>2000</strong>waren 17 streekplatformen in <strong>Vlaanderen</strong> erkend.Het Strategisch Plan Waasland heeft zichzelf inmiddelsals streekplatform opgeheven en heeft de intercommunaleLand van Waas <strong>be</strong>last met de <strong>be</strong>wakingvan de uitvoering van het charter.Op dit ogenblik zijn door de Vlaamse regering 10streekcharters goedgekeurd, met in totaal 81 strategischehefbomen. Naargelang het streekcharter kunnendeze hefbomen al of niet worden opgesplitst ingedetailleerde projecten of deelprojecten.Momenteel zijn er 487 projecten of deelprojectengeregistreerd.Binnen het <strong>be</strong>leidsdomein Economie werden totdusver 15 projecten financieel ondersteund via specifiekvoor de cofinanciering van streekcharterprojectenvoorziene middelen. Daarnaast werden verscheideneandere streekcharterprojecten ondersteunddoor bijzondere inspanningen (financieel,maar ook op vlak van ter <strong>be</strong>schikking stellen vanexpertise, het organiseren van overleg etc.) vanwegede <strong>be</strong>trokken administraties of VOI’s.9 VlamivormVia Vlamivorm subsidieerde de Vlaamse regering deopleiding van werknemers. Vlamivorm is eenar<strong>be</strong>idsgebonden terug<strong>be</strong>taling van de onroerendevoorheffing die in vorming moet geïnvesteerd worden.Ondernemingen die <strong>be</strong>horen tot één van degeselecteerde sectoren en die in 1998 minstensevenveel tewerkstelling realiseerden als in 1997,komen in aanmerking om hun onroerende voorheffingvan het aanslagjaar 1999 geheel of gedeeltelijkterug te trekken als ze het geld binnen het jaarinvesteren in bijkomende vorming voor de werkendenin de onderneming.Er werden in het kader van de maatregel 5.299 aanvrageningediend. Op 30 novem<strong>be</strong>r <strong>2000</strong> waren er4.907 dossiers volledig afgehandeld, waarvan 3.965positief <strong>be</strong>slist werden en waarvoor 2,047 miljardfrank werd vastgelegd. Het totale kostenplaatje voordeze maatregel is voorzien op 2,3 miljard frank.Van de 3965 definitief positief <strong>be</strong>sliste dossierswaren er 622 ingediend door grote ondernemingen,2.888 door kleine ondernemingen en 455 doorEFRO-STEUNEFRO-STEUN VLAAMSE COFINANCIERING TOTALE KOSTENDoelstelling 2 Limburg 698,2 1.294,7 1.992,9Turnhout 353,5 554,2 907,7Doelstelling 5b Westhoek-Middenkust 112,3 345,3 457,6Meetjesland 37,6 108,4 146,0Communautaire initiatieven Rechar 101,1 405,3 506,4Retex 19,4 36,8 56,2Konver 19,8 30,6 50,4MKB 21,3 49,4 70,7Urban 21,1 70,2 91,3Leader Westhoek 13,1 93,1 106,2Leader Meetjesland 7,2 55,2 62,4Totaal 1.404,6 3.043,2 4.447,819.26 EFRO-steun aan <strong>Vlaanderen</strong> in 1999 (in miljoen frank). Bron: EWBL.322VRIND <strong>2000</strong>


VLAMIVORMSTEUNTREKKENDE DOSSIERS STEUNBEDRAG WERKENDEN DIE VORMING GENOTENONDERNEMINGS- BEDRAG GEMIDDELDECATEGORIE AANTAL % (IN MILJOEN FR.) % STEUN AANTAL %Klein 2.888 72,8 416,0 20,3 144.054 3.306 10,2Middelgroot 455 11,5 321,9 15,7 707.371 4.897 15,2Groot 622 15,7 1.309,4 64,0 2.105.188 24.090 74,619.27 Vlamivorm. Aantal goedgekeurde dossiers, de steun en het aantal werkenden dat vorming genoot. Verdeling naar ondernemingscategorie(toestand op 30/11/<strong>2000</strong>).Bron: afdeling Economisch Ondersteunings<strong>be</strong>leid.middelgrote ondernemingen. Ofschoon slechts 15 %van de aanvragende ondernemingen geklasseerdwerd als grote onderneming gaan zij aan de haalmet 63 % van het totale uitgekeerde <strong>be</strong>drag. Dekleine ondernemingen die met 72.8 % ruimschootsvertegenwoordigd zijn krijgen amper 20 % van hetbudget. De middelgrote ondernemingen vormen dekleinste categorie zowel wat <strong>be</strong>treft aantal als aandeelvan het totale budget.Meer dan 32.000 werknemers werden ingevolgeVlamivorm in een of ander opleidingsprogrammaingeschakeld. Opmerkelijk is dat het leeuwendeelvan de werknemers die op deze manier gesubsidieerdeopleiding genoten actief zijn in grote ondernemingen(74,6%).De <strong>be</strong>- en verwerkende nijverheid (Nace-Bel code10 tot en met 37, en klasse 90 en 93.01) is verrewegde grootste steuntrekker met een <strong>be</strong>drag van1.720.739.294 frank. 2.280 dossiers oftewel 57,5 %van alle steuntrekkende ondernemingen komen uitdeze sector. De sector van het transport (Nace-Belcode 6 ) kreeg tot nu toe 140.573.566 frank steunen de bouwsector 118.429.136 frank steun.Ofschoon de bouwsector goed vertegenwoordigd iswat <strong>be</strong>treft het aantal steuntrekkende ondernemingenligt het gemiddelde steun<strong>be</strong>drag maar relatieflaag. De informaticasector, de industriële schoonmaaken de sector van de ar<strong>be</strong>ids<strong>be</strong>middeling vormende hekkensluiter met een steun<strong>be</strong>drag van67.567.296 frank.10 IndustrieterreinenDe Vlaamse Gemeenschap subsidieert het uitbouwenvan industrieterreinen en <strong>be</strong>drijfsgebouwen op hetVlaamse grondgebied. De gebouwen zijn <strong>be</strong>doeldvoor startende ondernemers en voor doorgroeiers.De subsidie voor terreinen wordt toegekend aanintercommunale verenigingen, de GOM’s, degemeenten en andere door de Vlaamse regering daartoeerkende openbare rechtspersonen die eigenaarVLAMIVORMAANTAL GOED- VERLEENDE STEUNSECTOR (NACE-BEL) GEKEURDE DOSSIERS (IN MILJOEN FR.)1 697 448,02 1.187 805,93 356 451,64 1.064 118,46 420 140,67 201 67,69 40 15,3Totaal 3.965 2.047,319.28 Vlamivorm. Aantal goedgekeurde dossiers en verleende steun.Verdeling naar sector (NACE-Bel). Toestand op 30/11/<strong>2000</strong>.Bron: afdeling Economisch Ondersteunings<strong>be</strong>leidzijn van of participeren in de terreinen of gebouwen.Deze voor gebouwen wordt enkel toegekend aanGOM.’s en intercommunale verenigingen.In 1999 werden 15 aanvragen voor nieuwe industrieterreinengesubsidieerd. Hierdoor konden 602ha nieuwe industrieterreinen worden aangelegd.Verder waren er 21 aanvragen voor reeds <strong>be</strong>staandeterreinen.In totaal werd een <strong>be</strong>drag van 681.737.945 frank,waarvan 44.820.579 frank voor nutsleidingen, vastgelegdvoor de ontwikkeling van <strong>be</strong>drijventerreinen.Het grootste deel hiervan was <strong>be</strong>stemd voor de cofinancieringvan terreinen die ook gesteund werd vanuithet in 1999 aflopend EFRO-programma 1994-1999, namelijk 427.936.483 frank voor cofinancieringin Limburg en 141.690.439 frank voor cofinancieringin West-<strong>Vlaanderen</strong>. 17.039.702 frank<strong>be</strong>trof de cofinanciering van 1 project in het KON-VER-programma.Voor het subsidiëren van <strong>be</strong>drijfsgebouwen werd in1999 34.933.803 frank vastgelegd waarvan15.000.000 frank voor de cofinanciering van gebouwengenietend van voormeld EFRO-programma,ditmaal in Oost-<strong>Vlaanderen</strong>.Economie 323


BUDGET VOOR DE AANLEG VAN INDUSTRIETERREINENGOMEIGENAAR TERREININTER-COMMUNALEVOI GEMEENTE TOTAALAntwerpen 47,7 47,7Limburg 162,0 15,6 255,6 433,1Oost-<strong>Vlaanderen</strong> 0,0Vlaams-Brabant 0,0West-<strong>Vlaanderen</strong> 200,9 200,9Totaal 47,7 362,9 15,6 255,6 681,719.29 Verdeling van het <strong>be</strong>schikbare budget van 1999 voor de aanleg vanindustrieterreinen (in miljoen frank). Bron: EWBL.In 1999 konden voor het eerst ook gemeenten aanvragenindienen. Zij deden dit voor een <strong>be</strong>drag van255.590.819 frank Deze gemeentelijke dossierskwamen allemaal uit de provincie Limburg, waargeen intercommunale werkzaam is en nog hele terreinenkunnen ontgonnen worden. In de provincieOost-<strong>Vlaanderen</strong> worden op dit ogenblik geen nieuweterreinen gerealiseerd. Daar laat zich een nijpendtekort aan <strong>be</strong>schikbare gronden voelen. Hetzelfdegeldt in mindere mate voor de provincies Antwerpenen Vlaams-Brabant. In 1999 werden ook eenaantal grote industrieterreinen gesubsidieerd, o.m.Balendijk, het voormalig vliegveld van Brustem,Genk-Zuid en het voormalig mijnterrein te Zolder.Zij waren op zich goed voor 356.058.958 frank vanhet budget.324VRIND <strong>2000</strong>


19.4 Aantal vestigingen,geboorten en sterftenAantal vestigingen200AANTAL VESTIGINGENHet Vlaamse Gewest was in 1999 volgens deRijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) welgeteld185.932 vestigingen rijk. Er is globaal weinig evolutiein het aantal vestigingen. Zo waren er bijna 400of slechts 0,2% meer dan het jaar voordien.Zowat 96% zijn KMO’s met minder dan 50 werknemers.In totaal zorgen deze KMO’s voor 42% vande <strong>be</strong>zoldigde tewerkstelling. Dit is niet anders inhet Waalse Gewest. Het wekt weinig verwonderingdat KMO’s in het Brussels Gewest maar voor 29%van de jobs instaan. Dit valt te verklaren door deaanwezigheid van tal van hoofdzetels in de hoofdstad.Een studie uitgevoerd in het kader van VIONAdoor J. Konings e.a. omtrent de werkgelegenheidsdynamiekvan Vlaamse <strong>be</strong>drijven wees uit dat overde periode 1986-1998 de kleine ondernemingenvan minder dan 50 werknemers voor een groterenetto tewerkstellingsgroei zorgen dan grote <strong>be</strong>drijven.Daarenboven bleek dat starters een <strong>be</strong>langrijkaandeel in de jobcreatie heb<strong>be</strong>n.1 Primaire sectorHet aantal land- en tuinbouw<strong>be</strong>drijven neemtgestaag af (nu circa 43.500). Op zes jaar tijd zijn erbijna 6.000 minder. Kandidaat-starters zien de toekomststeeds minder rooskleurig tegemoet. Ditwordt treffend aangetoond doordat 61% van de<strong>be</strong>drijfsleiders van 50 jaar of ouder aangeven dat ergeen vermoedelijke opvolger is van 14 jaar of ouder.2 Secundaire sectorTussen 1985 en 1990 groeide het aantal vestigingenin de secundaire sector in het Vlaamse Gewest metmeer dan 10%. Sedertdien is de trend lichtjes neerwaarts.Voor het Waalse Gewest geldt hetzelfde. In1801601401206050AANTAL LAND- EN TUINBOUWBEDRIJVEN1008060404030202001990 1995 1996 1997 199810019.30 Evolutie van het aantalvestigingen per gewest, x 1.000,van 1990 tot 1998.Bron: RSZ, NIS Landbouwstatistieken.Vlaams GewestWaals GewestBHG19921993199419.31 Evolutie van het aantal land- en tuinbouw<strong>be</strong>drijven, van 1992 tot1998, x 1.000. Bron: NIS Landbouwstatistieken.1995199619971998Economie 325


VESTIGINGEN NAAR OMVANGAANTAL WERKNEMERS VLAAMS GEWEST WAALS GEWEST BHG BELGIË VLAAMS GEWEST WAALS GEWEST BHG< 5 96.482 47.523 22.095 166.100 58,1% 28,6% 13,3%5 tot 9 22.391 10.170 4.560 37.121 60,3% 27,4% 12,3%10 tot 19 13.026 5.698 2.763 21.487 60,6% 26,5% 12,9%20 tot 49 9.357 4.147 1.993 15.497 60,4% 26,8% 12,9%50 tot 99 3.109 1.362 706 5.177 60,1% 26,3% 13,6%100 tot 199 1.613 771 434 2.818 57,2% 27,4% 15,4%200 tot 499 917 396 289 1.602 57,2% 24,7% 18,0%500 tot 999 214 128 94 436 49,1% 29,4% 21,6%1.000 en meer 118 51 61 230 51,3% 22,2% 26,5%Totaal 147.227 70.246 32.995 250.468 58,8% 28,0% 13,2%19.32 Totaal aantal vestigingen volgens aantal werknemers op 30 juni 1998, absolute aantallen en procentuele verdeling. Bron: RSZ.VESTIGINGEN SECUNDAIRE SECTORVESTIGINGEN TERTIAIRE SECTORbouw50%andere6% voeding14%textiel enconfectieoverige dienstverlening24%handel, hotel en reparatie49%5%hout,drukkerij7%chemie,kunststof5%bank,krediet enverzekering21%metaal13%19.33 Procentuele verdeling van het aantal vestigingen in de secundairesector (30 juni 1998). Bron: RSZ.vervoer en verkeer6%19.34 Procentuele verdeling van het aantal vestigingen in de tertiairesector (30 juni 1998). Bron: RSZ.Brussel is de achteruitgang sedert 1990 forser. Bijnatwee derden van de secundaire vestigingen situeertzich in het Vlaamse Gewest.De helft van de vestigingen in deze sector is actief inde bouw. Andere <strong>be</strong>langrijke subsectoren zijn de voedingen de metaal- en metaalverwerkende industrieën.3 Tertiaire sectorHet aantal tertiaire vestigingen groeide van 1985tot 1990 met bijna een kwart. Sedertdien kwam ernog eens 13% bij. Dit illustreert de verdergaandetertiairisering van onze economie. Zowel in hetWaals Gewast als in het Brussels HoofdstedelijkGewest was de groei in <strong>be</strong>ide periodes zwakker. Inhet Brussels Hoofdstedelijk Gewest is er zelfs bijnageen aangroei meer sedert 1990.De handel, reparatie en het hotelwezen vormen de<strong>be</strong>langrijkste tertiaire subsectoren. Opmerkelijk is desterke groei van de subsectoren onroerende goederen,verhuur en diensten aan <strong>be</strong>drijven samen (+22%over de periode 1990 – 1998). Dit heeft te makenmet het succes van de zakelijke dienstverlening ende uitzendkantoren.FalingenHet Vlaamse Gewest kende in 1999 zowat 3.600gefailleerde firma’s en éénmanszaken. Dit zijn er3,5% minder dan het jaar voordien. Daarbij verlorenbijna 8.000 werknemers hun job. Dit is iets meer(+0,4%) dan in 1998.Het aantal falingen was in 1998 voor het eerst sinds326VRIND <strong>2000</strong>


vijf jaar gedaald. 1999 zet die daling verder, zij hetminder spectaculair. In de andere gewesten stijgt hetaantal faillissementen. Het gevolg hiervan is dat hetaandeel van het Vlaamse Gewest in het Belgischetotaal terugloopt tot 50,7%. De daling van het aantalfalingen deed zich voor bij alle rechtsvormen, met uitzonderingvan de BVBA’s waar er lichtjes meer waren.OntbindingenEr vielen ongeveer 3.300 stopzettingen van firma’ste noteren in het Vlaamse Gewest. Dat <strong>be</strong>tekent 2%meer dan het jaar tevoren. Het aantal stopzettingenin het Waalse Gewest en het Brussels HoofdstedelijkGewest groeide procentueel nog sterker. Daardoorslinkt ook hier het aandeel van het Vlaamse Gewestin België tot 55,3% in 1999.OprichtingenDe indicator die hier gebruikt wordt handelt eigenlijkover het aantal oprichtingsakten van firma’s enéénmanszaken. Naast loutere nieuw opgerichte<strong>be</strong>drijven, gaat het dus ook om nieuwe rechtsvormendie ontstaan door bijvoor<strong>be</strong>eld een splitsingvan een <strong>be</strong>staande onderneming in nieuwe entiteiten.Dit verklaart het relatief hoge peil van het aantaloprichtingen.In 1999 waren er circa 28.400 oprichtingen. Ditzijn er fors minder dan het jaar voordien (-14,5%).In de andere gewesten merken we een analogeterugloop. Dit is vrijwel hoofdzakelijk te wijten aande sterke daling bij de éénmanszaken. Daarvoor dienenzich twee redenen aan: de invoering van eendistributie-attest waardoor een kandidaat-zelfstandi-VESTIGINGEN PRIMAIRE SECTOR1985 1990 1997 1998AANTALINDEXAANTALINDEXAANTALINDEXAANTALINDEXBELGIËVESTIGINGEN VESTIGINGEN VESTIGINGEN VESTIGINGEN = 100Vlaams Gewest 66.548 100 57.934 87,1 44.527 66,9 43.509 65,4 66,2Waals Gewest 33.189 100 29.178 87,9 22.829 68,8 22.128 66,7 33,7BHG 94 100 68 72,3 41 43,6 37 39,4 0,1Totaal 99.831 100 87.180 87,3 67.397 67,5 65.674 65,8 10019.35 Evolutie van het aantal vestigingen in de primaire sector, naar gewest (index, 1985 = 100), van 1985 tot 1998. Bron: NIS Landbouwstatistieken op 15 mei.VESTIGINGEN SECUNDAIRE SECTOR1985 1990 1997 1998AANTALINDEXAANTALINDEXAANTALINDEXAANTALINDEXBELGIËVESTIGINGEN VESTIGINGEN VESTIGINGEN VESTIGINGEN = 100Vlaams Gewest 30.086 100 33.543 111,5 33.316 110,7 33.215 110,4 64,1Waals Gewest 13.549 100 15.078 111,3 14.817 109,4 14.873 109,8 28,7BHG 4.479 100 4.718 105,3 3.745 83,6 3.728 83,2 7,2Totaal 48.114 100 53.339 110,9 51.878 107,8 51.816 107,7 10019.36 Evolutie van het aantal vestigingen in de secundaire sector, naar gewest (index, 1985 = 100), van 1985 tot 1998. Bron: RSZ, toestand 30 juni.VESTIGINGEN TERTIAIRE SECTOR1985 1990 1997 1998AANTALINDEXAANTALINDEXAANTALINDEXAANTALINDEXBELGIËVESTIGINGEN VESTIGINGEN VESTIGINGEN VESTIGINGEN = 100Vllaams Gewest 78.080 100 96.376 123,4 107.699 137,9 109.074 139,7 56,8Waals Gewest 42.844 100 51.320 119,8 53.706 125,4 53.855 125,7 28,0BHG 25.322 100 28.943 114,3 28.829 113,8 29.184 115,3 15,2Totaal 146.246 100 176.639 120,8 190.234 130,1 192.113 131,4 10019.37 Evolutie van het aantal vestigingen in de tertiaire sector, naar gewest (index, 1985 = 100), van 1985 tot 1998. Bron: RSZ, toestand 30 juni.Economie 327


FALINGEN PER GEWESTFALINGEN PER SECTOR4.5004.0003.5003.0002.5002.0001.5001.00050001995 1996 1997 1998 199919.38 Evolutie van het aantal falingenper gewest, van 1995 tot 1999.Bron: Graydon Belgium.Vlaams GewestWaals GewestBHG1009080706050403020100Vlaams Gewest Waals Gewest BHG19.39 Procentuele verdeling vanfalingen naar sectoren en gewesten.Bron: Graydon Belgium.tertiaire sectorsecundaire sectorprimaire sector3.500ONTBINDINGEN PER GEWEST40OPRICHTINGEN PER GEWEST3.000352.5002.0001.5001.00050030252015105001995 1996 1997 1998 19991995 1996 1997 1998 199919.40 Evolutie van het aantal ontbindingenper gewest, van 1995 tot 1999.Bron: Graydon Belgium.Vlaams GewestWaals GewestBHG19.41 Evolutie van het aantal oprichtingenper gewest, x 1.000, van 1995 tot 1999.Bron: Graydon Belgium.Vlaams GewestWaals GewestBHGge zijn kennis van <strong>be</strong>drijfs<strong>be</strong>heer moet <strong>be</strong>wijzenvooraleer een inschrijving in het handelsregistermogelijk is en de tendens om het persoonlijk vermogente <strong>be</strong>schermen in rechtsvormen als een NV ofBVBA. Welgeteld 58,2% van het aantal oprichtingsaktenheeft <strong>be</strong>trekking op het Vlaamse Gewest.Voor het jaar <strong>2000</strong> zijn een aantal voorlopige gegevens<strong>be</strong>kend over het aantal oprichtingen in hetVlaams Gewest, België en een aantal andereEuropese landen. Om een zinvolle vergelijkingmogelijk te maken wordt het aantal oprichtingen inverhouding gebracht tot het aantal reeds <strong>be</strong>staandeondernemingen (raming). De aldus <strong>be</strong>komenoprichtingsratio <strong>be</strong>draagt 5% voor het VlaamseGewest evenals voor België. De meeste andereEuropese landen scoren <strong>be</strong>ter, in het bijzonder onzebuurlanden Duitsland (24%), Frankrijk (13%) enNederland (9%).328VRIND <strong>2000</strong>


AANTAL BEDRIJVENAANTAL BEDRIJVEN IN <strong>2000</strong> AANTAL OPRICHTINGEN IN <strong>2000</strong> OPRICHTINGSRATIO (IN %)Vlaams Gewest 450.000 24.500 5%België 760.000 41.700 5%Denemarken 240.000 48.300 20%Duitsland 3.400.000 832.000 24%Finland 190.000 27.300 14%Frankrijk 2.150.000 279.400 13%Nederland 650.000 60.000 9%Oostenrijk 238.000 23.800 10%Spanje 2.350.000 115.800 5%Verenigd Koninkrijk 3.350.000 182.600 5%Zwitserland 375.000 31.500 8%19.42 Totaal aantal <strong>be</strong>drijven, aantal oprichtingen en oprichtingsratio in <strong>2000</strong> voor een aantal Europese landen.Bron: Graydon BelgiumEconomie 329


20. RuimtelijkeordeningRuimte is een schaars goed geworden, en daarom eist het <strong>be</strong>houd enhet versterken van de open ruimte onze bijzondere aandacht. In deimplementatie van de principes en de doelstelling van RuimtelijkStructuurplan <strong>Vlaanderen</strong> staat de gewestelijke overheid niet alleen.Ook de provincies en de gemeenten kunnen een <strong>be</strong>langrijke bijdrageleveren. En dit ge<strong>be</strong>urt ook, getuige de vooruitgang bij de opmaakvan de Provinciale structuurplannen en de opmerkelijke toename vanhet aantal gemeenten dat een structuurplanning opstartte in <strong>2000</strong>.Het ruimtelijk <strong>be</strong>leid moet ook rekening houden met historischgegroeide situaties. In het verleden zijn sommige activiteiten - dezogenaamde zonevreemde activiteiten - terechtgekomen in gebiedenwaar ze volgens latere regelgeving niet langer in thuishoren. In demate van het mogelijke wordt daarvoor een oplossing gezocht.Blikvangers• De geleidelijke afkalving van de on<strong>be</strong>bouwde oppervlakte valt niet direct te stoppen. Voorlopig blijft<strong>be</strong>bouwd <strong>Vlaanderen</strong>, tegen de principes van Ruimtelijk Structuurplan <strong>Vlaanderen</strong> in, groeien, zowelin het stedelijk gebied als het buitengebied.• In <strong>2000</strong> vertoont de ruimteboekhouding zowel winst als verlies wat de vooropgestelde doelstellingvoor 2007 <strong>be</strong>treft: winst voor de groene ruimte, verlies voor recreatiegebied.• De inventaris van het aantal <strong>be</strong>drijven, dat in aanmerking kan komen voor opname in een sectoraalBPA, is in <strong>2000</strong> aanzienlijk aangegroeid. In 1999 <strong>be</strong>vatte de bruto-inventaris 186 <strong>be</strong>drijven, nu 2.576<strong>be</strong>drijven.• In 1999 had nauwelijks een derde van de Vlaamse gemeenten het initiatief genomen voor de opmaakvan een gemeentelijk ruimtelijk structuurplan. In <strong>2000</strong> meer dan de helft.330VRIND <strong>2000</strong>


INDELING VAN DE GEMEENTEN OP BASIS VAN HET RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN VLAANDEREN20.1 Indeling van degemeenten op basis vanhet Ruimtelijk Structuurplan<strong>Vlaanderen</strong>.Bron: LIN.Vlaams stedelijk gebied rond Brusselcentrumgemeente grootstedelijke gebiedencentrumgemeente regionaalstedelijke gebiedengrootstedelijke gebiedenregionaalstedelijke gebiedenkleinstedelijke gebiedenbuitengebiedeconomisch knooppunt in het netwerk van het Al<strong>be</strong>rtkanaalspecifiek economisch knooppuntGrootstedelijke gebiedenVlaams stedelijk gebiedrond BrusselRegionaalstedelijke gebiedenStructuurondersteunendekleinstedelijke gebiedenKleinstedelijke gebieden opprovinciaal niveauECONOMISCHE KNOOPPUNTENStedelijke gebiedenEconomische knooppunten inhet economisch netwerk vanhet Al<strong>be</strong>rtkanaalSpecifiek economischeknooppuntenINDELING VAN DE GEMEENTENAartselaar, ANTWERPEN, Boechout, Bors<strong>be</strong>ek, Edegem, Hemiksem, Hove, Kontich,Lint, Mortsel, Niel, Schelle, Wijnegem, Wommelgem, ZwijndrechtEvergem, De Pinte, Destel<strong>be</strong>rgen, GENT, Melle en Merel<strong>be</strong>keAsse, Beersel, Dil<strong>be</strong>ek, Drogenbos, Grim<strong>be</strong>rgen, Kraainem, Linke<strong>be</strong>ek, Machelen, St.-Genesius-Rode,St.-Pieters-Leeuw, Tervuren, Vilvoorde, Wemmel, Wezem<strong>be</strong>ek-Oppem en Zaventem(*)BRUGGE, Damme, Jab<strong>be</strong>ke, Oostkamp, Zedelgem, Diepen<strong>be</strong>ek, HASSELT, GENK, ZonhovenDeerlijk, Harel<strong>be</strong>ke, KORTRIJK, Kuurne, Wevelgem, Zwevegem, LEUVEN, MECHELEN,St.-Katelijne-Waver, Bredene, Middelkerke, OOSTENDE, SINT-NIKLAAS, AALST, Denderleeuw,Ingelmunster, Izegem, ROESELARE, Beerse, TURNHOUT, Oud-Turnhout, VosselaarAarschot, Deinze, Dendermonde, Diest, Eeklo, Geel, Halle, Herentals, Ieper,Knokke-Heist, Lier, Lokeren, Mol, Oudenaarde, Ronse, Sint-Truiden, Tielt, Tienen,Tongeren, WaregemAsse, Beveren, Bilzen, Blanken<strong>be</strong>rge, Boom, Bree, Diksmuide, Geraards<strong>be</strong>rgen,Heist-op-den-Berg, Hoogstraten, Leopoldsburg, Lommel, Maaseik, Maasmechelen,Menen, Neerpelt-Overpelt, Ninove, Poperinge, Temse, Torhout, Veurne, Wetteren,Zottegemalle gemeenten die deel uitmaken van een stedelijk gebied zijn ook geselecteerdals economisch knooppuntnaast de gemeenten reeds genoemd in het stedelijk gebied Antwerpen, Bilzen,Geel, Hasselt-Genk en Herentals, worden ook de gemeenten Beringen,Grob<strong>be</strong>ndonk, Ham, Heusden-Zolder, Laakdal, Lanaken, Lummen, Meerhout, Olen,Ranst, Schilde, Schoten, Tessenderlo, Westerlo, Zandhoven, ZutendaalAalter, Alken, Anzegem, Ardooie, Arendonk, Bornem, Duffel, Hamont-Achel,Hooglede, Houthalen-Helchteren, Kortemark, Londerzeel, Malle, Meule<strong>be</strong>ke,Nazareth, Puurs, Staden, Ternat, Wiels<strong>be</strong>ke, Willebroek, WingeneAvelgem, Balen, Dilsen-Stokkem, Kluis<strong>be</strong>rgen, Maldegem, Nieuwpoort,Opglab<strong>be</strong>ek, Wervik20.2 Gemeenten die geheel of gedeeltelijk tot de grootstedelijke, regionaalstedelijke en kleinstedelijke gebieden <strong>be</strong>horen en economische knooppunten.Bron: LIN.Ruimtelijk ordening 331


20.1 BodemgebruikBebouwde oppervlakteBODEMBEZETTING1999 <strong>be</strong>stendigt de trend in het bodemgebruik:<strong>Vlaanderen</strong> blijft bouwen en de druk op de openbareruimte neemt niet af. In 1998 <strong>be</strong>droeg de<strong>be</strong>bouwde oppervlakte 2146 km 2 , in 1999 werddaar 36 km 2 aan toegevoegd. Dit <strong>be</strong>tekent een stijgingvan 1,7%. Het aantal <strong>be</strong>bouwde percelen istoegenomen met 35.000 eenheden, of 1% meer danhet jaar voordien.Omdat we niet <strong>be</strong>schikken over de oppervlakte diedoor de gebouwen wordt ingenomen, zijn de cijfersslechts een ruwe indicatie. ‘Bebouwd’ <strong>be</strong>tekent hierpercelen met gebouwen. Een ‘<strong>be</strong>bouwd’ perceel kanbijvoor<strong>be</strong>eld <strong>be</strong>staan uit een hoeve omringd dooreen immens weiland.100%90807060504030201001982198319841985198619871988198919901991199220.4 Evolutie van de bodem<strong>be</strong>zetting van1982 tot1999, in %. Bron: Administratievan het Kadaster - NIS, APS Bewerking.1993199419951996199719981999niet gekadastreerd<strong>be</strong>bouwdon<strong>be</strong>bouwdBODEMBEZETTING% % NIETONBEBOUWD BEBOUWD GEKADASTREERD1982 83,4 10,6 5,91983 82,9 11,1 6,11984 82,5 11,3 6,21985 82,1 11,6 6,31986 81,7 11,9 6,41987 81,3 12,2 6,41988 80,9 12,5 6,51989 80,6 12,9 6,61990 80,2 13,2 6,61991 79,8 13,6 6,61992 79,5 13,9 6,71993 79,0 14,3 6,71994 78,7 14,6 6,71995 78,3 15,0 6,81996 77,9 15,3 6,81997 77,6 15,6 6,81998 77,3 15,9 6,81999 77,0 16,2 6,820.3 Evolutie van de bodem<strong>be</strong>zetting van 1982 tot 1997, in %.Bron: administratie van het Kadaster - NIS, Bewerking APS.BODEMBEZETTING NAAR GEBIEDENbuitengebiedkleinstedelijk gebied opprovinciaal niveaustructuurondersteunendkleinstedelijk gebiedregionaalstedelijkgebiedgrootstedelijkgebiedcentrumgemeenteregionaalstedelijkgebiedcentrumgemeentegrootstedelijkgebiedVlaams stedelijk gebiedrond Brussel0%20.5 Bodem<strong>be</strong>zetting in 1999 perklasse van het Ruimtelijk Structuurplan<strong>Vlaanderen</strong> in km 2 . Bron: Administratievan het Kadaster, NIS, APS-<strong>be</strong>werking.1020304050607080restopp. <strong>be</strong>bouwdopp. on<strong>be</strong>bouwd90 100332VRIND <strong>2000</strong>


De helft van de extra <strong>be</strong>bouwde oppervlakte werdingenomen in het buitengebied. Maar relatief <strong>be</strong>kekenis de aangroei het hoogst in het grootstedelijkgebied (+2,5%) en het structuurondersteunendkleinstedelijk gebied (+2,3%). In het buitengebied<strong>be</strong>draagt de toename 1,7%.PerceelsgrootteIn 1999 telde <strong>Vlaanderen</strong> 5.044.197 percelen of12.961 percelen meer dan in 1998.De stijging van het aantal percelen verloopt wel tragerdan voorheen: over de periode van de voorbijeINDUSTRIEGEBOUWEN, AMBACHTSGEBOUWEN, KANTOORGEBOUWEN, OPSLAGRUIMTEN EN HANDELSGEBOUWEN20.6 Percentage oppervlakte ingenomen door percelen met industriegebouwen, ambachtsgebouwen,kantoorgebouwen, opslagruimten en gebouwen met handels<strong>be</strong>stemming in 1999.Bron: Administratie van het Kadaster, NIS, APS-<strong>be</strong>werking.≥ 8 (22)4 tot 8 (44)2 tot 4 (84)1 tot 2 (86)< 1 (72)GEMIDDELDE PERCEELSGROOTTE VOOR HUIZEN EN HOEVEN IN 199920.7 Gemiddelde perceelsgrootte voor huizen en hoeven in 1999 in m 2 .Bron: Administratie van het Kadaster, NIS, APS-<strong>be</strong>werking.1.250 tot 3.000 (29)1.000 tot 1.250 (76)750 tot 1.000 (98)500 tot 750 (72)< 500 (33)Ruimtelijk ordening 333


PERCEELSGROOTTE VAN HUIZEN EN HOEVENPERCEELSGROOTTE AMBACHTS- EN INDUSTRIEGEBOUWEN1.0008.0009007.0008007006006.0005.0005004.0004003.0003002.00020010001.0000Vlaams stedelijkgebied rond Brusselbuitengebiedkleinstedelijk gebied opprovinciaal niveaustructuurondersteunendkleinstedelijk gebiedregionaalstedelijkgebiedgrootstedelijkgebiedcentrumgemeenteregionaalstedelijkgebiedcentrumgemeentegrootstedelijkgebiedVlaams stedelijkgebied rond Brusselbuitengebiedkleinstedelijk gebied opprovinciaal niveaustructuurondersteunendkleinstedelijk gebiedregionaalstedelijkgebiedgrootstedelijkgebiedcentrumgemeenteregionaalstedelijkgebiedcentrumgemeentegrootstedelijkgebied20.8 De gemiddelde perceelsoppervlakte van huizen en hoeven in m 2 percategorie van het Ruimtelijk Structuurplan <strong>Vlaanderen</strong> in 1999.Bron: Administratie van het Kadaster, NIS, APS-<strong>be</strong>werking.20.9 De gemiddelde perceelsoppervlakte van ambachts-en industriegebouwenin m 2 per categorie van het Ruimtelijk Structuurplan <strong>Vlaanderen</strong>in 1999. Bron: Administratie van het Kadaster, NIS, APS-<strong>be</strong>werking.vier jaar werd een jaarlijkse stijging vastgesteld vangemiddeld 20.000 percelen.Een on<strong>be</strong>bouwd perceel is gemiddeld 4.676 m 2groot, of 26 m 2 groter dan in 1998. Een <strong>be</strong>bouwdperceel <strong>be</strong>draagt 775m 2 of 5 m 2 meer dan in 1998.Zowel de gemiddelde oppervlakte van huizen enhoeven, als de gemiddelde oppervlakte vanambachts- en industriegebouwen zijn licht gestegen.Samen met de toename van het aantal <strong>be</strong>bouwdepercelen stellen we een inkrimping van de on<strong>be</strong>bouwdeoppervlakte vast.De percelen voor huizen en hoeven zijn het kleinstin de centrumgemeente van grootstedelijk gebieden,gevolgd door de centrumgemeenten van het regionaalstedelijkgebied. De grootste percelen vindenwe terug in het buitengebied. Voor ambachts- enindustriegebouwen geldt het omgekeerde, wat verklaarbaaris door de concentratie van grootschalige<strong>be</strong>drijven in de grootstedelijke gebieden.De perceelsgrootte van landbouwgronden is lichtgestegen van gemiddeld 5.300 m 2 in 1998 tot5.327 m 2 in 1999. Sinds 1986 is er een toenamevan de gemiddelde perceelsgrootte. Dit is ondermeer te verklaren door ruilverkavelingen maar ookdoor de schaalvergroting in de landbouwsector.334VRIND <strong>2000</strong>


20.2 Bodem<strong>be</strong>stemmingRUIMTEBOEKHOUDINGBESTEMMINGSCATEGORIEËN GEWESTPLANNEN GEWESTPLANNEN EVOLUTIE OPTIE RSV % DOELSTELLING % DOELSTELLINGIN 1994 IN <strong>2000</strong> 1994-<strong>2000</strong> IN 2007 BEREIKT IN 1999 BEREIKT IN <strong>2000</strong>Wonen 227.409 227.178 -231 0 - -Recreatie 17.973 17.957 -16 1.000 16 -2Natuur en reservaat 110.979 115.776 4.797 38.000 10 13Overig groen 35.715 35.613 -102 0 - -Bos 42.180 43.280 1.100 10.000 10 11Landbouw 808.815 805.026 -3.789 -56.000 6 7Industrie 55.401 56.351 951 7.000 17 14Overige <strong>be</strong>stemmingen 60.359 58.523 -1.836 0 - -20.10 Tussentijdse toetsing van de doelstellingen geformuleerd in het RSV (ha). Bron: LIN, afdeling Ruimtelijke Planning.* Deze cijfers kunnen een onderschatting zijn omdat gewestplanwijzigingen via gemeentelijke aanlegplannen niet in aanmerking werden genomen.60 %5550454035302520151050BESTEMMINGSCATEGORIEËN OP DE GEWESTPLANNENwonenRuimteboekhoudingDe bodem<strong>be</strong>stemmingen worden in <strong>Vlaanderen</strong>grotendeels vastgelegd in <strong>be</strong>stemmingsplannen.recreatienatuur enreservaatoverig groenbos20.11 Aandelen van de <strong>be</strong>stemmingscategorieënop de gewestplannen in<strong>2000</strong> en doelstelling van het RuimtelijkStructuurplan <strong>Vlaanderen</strong> voor 2007. Bron: LIN.landbouwindustriegewestplan in 1994gewestplan in <strong>2000</strong>doelstelling 2007overige<strong>be</strong>stemmingenVoor de herziening van die plannen vormt RuimtelijkStructuurplan <strong>Vlaanderen</strong> het <strong>be</strong>langrijkste toetsingskader.In de gewestelijke <strong>be</strong>stemmingsplannenvinden we sterke concentraties van industrie terug inAntwerpen en Sint-Niklaas-Lokeren. Landbouw isnog markant aanwezig in West-<strong>Vlaanderen</strong>, uitschietersvan natuur-, bos- en reservaatgebied vinden wein Limburg en de Kempen.Een <strong>be</strong>langrijk onderdeel van het Ruimtelijk Structuurplan<strong>Vlaanderen</strong> is de zogenaamde ruimteboekhouding.Daarin staat hoeveel ruimte in 2007 zalworden gereserveerd voor wonen, werken, landbouw,natuur en bos.De ruimteboekhouding vormt de richtlijn voor<strong>be</strong>stemmingswijzigingen in de gewestplannen.Tegen die tijd moet het Vlaamse Gewest rijkerworden aan natuur, reservaat en industrie. Deoppervlakte met landbouw als hoofd<strong>be</strong>stemmingkrimpt langzaam. Voor de <strong>be</strong>stemming recreatiewerd de situatie slechter en werd de vooruitgang diede voorbije jaren geboekt werd teniet gedaan. Datheeft vooral te maken met wijzigingen in het gewestplanTurnhout, waarbij een aantal ha recreatiegebiedwerd omgezet in woongebied met recreatiefkarakter.Een overzicht van de ‘afwijkende’ BPA’s en de <strong>be</strong>treffende<strong>be</strong>stemmingswijzigingen is nog niet voorhanden. In de wetenschap dat er reeds duizendenBPA’s zijn vastgelegd bij <strong>be</strong>sluit, mogen we ons nogverwachten aan aanzienlijke correcties in de totaleoppervlaktes per <strong>be</strong>stemmingscategorie.Ruimtelijk ordening 335


ZONEVREEMDE BEDRIJVEN IN SECTORALE BPA’SANTWERPENLIMBURGOOST- VLAAMS WEST-VLAANDEREN BRABANT VLAANDERENTOTAALAantal gemeenten in provincie 70 44 65 65 64 308Geopende dossiers 7 7 24 12 33 83Voorontwerp ingediend 3 6 15 2 21 47• bruto-inventaris aantal <strong>be</strong>drijven die in aanmerking komen 19 235 598 111 1.799 2.762• aantal <strong>be</strong>drijven waarvoor een oplossing wordt voorgesteld 3 58 141 8 303 513• aantal <strong>be</strong>twiste <strong>be</strong>drijven (negatief advies) 0 8 33 2 88 131Dossier definitief aanvaard door de gemeenteraad 0 3 3 1 13 20Aantal <strong>be</strong>drijven waarvoor een oplossing wordt voorgesteld 20 19 5 166 210Ministerieel <strong>be</strong>sluit 0 2 3 1 8 14• totaal <strong>be</strong>drijven waarvoor een oplossing wordt voorgesteld 13 18 5 96 132• waarvan <strong>be</strong>drijven goedgekeurd 13 15 3 64 95• waarvan <strong>be</strong>drijven gedeeltelijk onthouden van goedkeuring 0 2 1 7 10• waarvan <strong>be</strong>drijven onthouden van goedkeuring 0 1 1 25 2720.12 Zonevreemde <strong>be</strong>drijven in sectorale BPA’s, stand van zaken in augustus <strong>2000</strong>. Bron: LIN.Zonevreemde <strong>be</strong>drijvenDe gewestplannen wilden oorspronkelijk een ontwikkelingsvisiegeven voor het grondgebied. Ze zijnechter geëvolueerd tot een uiterst gedetailleerd <strong>be</strong>stemmingsplantot op perceelsniveau. Hierbij werdvaak geen rekening gehouden met de eigenheid vande lokale situaties, wat leidde tot discrepanties tussende op het hoogste niveau vastgelegde <strong>be</strong>stemmingen de toestand ter plaatse. Zo ontstond de ‘zonevreemdheid’.Vanaf het ogenblik dat de gewestplannenvan kracht waren, <strong>be</strong>vonden verschillende<strong>be</strong>drijven zich in een zone waar hun activiteit eigenlijkniet meer toegelaten was. <strong>Vlaanderen</strong> telt duizendenvan die <strong>be</strong>drijven, nauwkeurige cijfers ontbrekenechter. Het zogenaamde ‘sectoraal BPA zonevreemde<strong>be</strong>drijven’ biedt een gedeeltelijke oplossingdie ruimtelijk verantwoord is. Het sectoraalBPA kan zowel <strong>be</strong>trekking heb<strong>be</strong>n op zonevreemde<strong>be</strong>drijven als op zone-eigen <strong>be</strong>drijven die wensen uitte breiden in een niet-geëigende <strong>be</strong>stemming.Sinds vorig jaar is er een opvallende stijging van hetaantal geïnventariseerde <strong>be</strong>drijven. In 1999 <strong>be</strong>vattede bruto-inventaris 186 <strong>be</strong>drijven, nu 2.576.In 1999 waren alle geïnventariseerde <strong>be</strong>drijven inWest-<strong>Vlaanderen</strong> gelokaliseerd, nu is er al eenzekere spreiding over de andere provincies. West-<strong>Vlaanderen</strong> heeft nog steeds het leeuwenaandeelmet 64% van de tot heden geïnventariseerde <strong>be</strong>drijven.Dat vooral deze provincie veel zonevreemde<strong>be</strong>drijven telt, hangt nauw samen met de specifiekefamiliale landbouwstructuur. Door de opvolging vangeneratie op generatie kwamen vele nieuwe <strong>be</strong>drijvenin een zonevreemde situatie terecht.Voor 513 <strong>be</strong>drijven werkt men aan een oplossing.Er zijn 131 <strong>be</strong>twiste dossiers, waarvoor negatiefgeadviseerd wordt. In 1999 waren er 3 ministeriële<strong>be</strong>sluiten, en 41 <strong>be</strong>drijven waarvoor een oplossingwerd voorgelegd en goedgekeurd. Op 1 augustus<strong>2000</strong> zijn deze aantallen gestegen tot respectievelijk14 ministeriële <strong>be</strong>sluiten met 105 gehele of gedeeltelijkegoedkeuringen. Voor 27 <strong>be</strong>drijven was geenoplossing voorhanden omwille van stedenbouwtechnischeof ruimtelijke redenen.BRUTO-INVENTARIS VAN ZONEVREEMDE BEDRIJVENWest-<strong>Vlaanderen</strong>64%Antwerpen1% Limburg9%Oost-<strong>Vlaanderen</strong>22%20.13 Bruto-inventaris van zonevreemde <strong>be</strong>drijven naar provincie,stand van zaken augustus <strong>2000</strong>. Bron: LIN.Vlaams-Brabant4%336VRIND <strong>2000</strong>


20.3 Doorwerking ruimtelijkeordenings<strong>be</strong>leidProvincies en gemeentenIn alle provincies schiet de opmaak van deprovinciale ruimtelijke structuurplannen goed op.De provincie Antwerpen staat het verst. Daar werdhet ontwerp van een provinciaal structuurplan doorde provincieraad in maart vastgesteld en is hetopenbaar onderzoek reeds afgerond. Met de afrondingvan het openbaar onderzoek in decem<strong>be</strong>r <strong>2000</strong>staat West-<strong>Vlaanderen</strong> ongeveer even ver. In deoverige provincies is het voorontwerp reedsuitgewerkt of bijna voltooid.Ook vele gemeentes zijn in actie geschoten.Terwijl in de tweede helft van 1999 nauwelijksmeer dan een derde reeds het initiatief hadgenomen voor de opmaak van een gemeentelijkruimtelijk structuurplan, zit nu iets meer dan dehelft van de Vlaamse gemeenten in een of anderefase van het structuurplanningsproces. In maart<strong>2000</strong> had 51% van deze gemeenten een startnotaafgerond, 18% had een voorontwerp klaar.Voorlopig kan een kleine minderheid prat gaan opeen publicatie in het staatsblad, als kroon op hetintensieve werk. Sinds het nieuwe decreet op deruimtelijke ordening effectief werd, is een 'plenairevergadering' voorzien tussen startnota en voorontwerp.Op de plenaire vergadering worden de gewestelijkeadministratie en een afvaardiging van de<strong>be</strong>stendige deputatie uitgenodigd. Zij brengen hunadvies uit over het voorontwerp over de overeenstemmingmet de ruimtelijke <strong>be</strong>leidsopties opVlaams en provinciaal niveau en vanuit de <strong>be</strong>staanderegelgeving over de gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen.Deze procedurele stap vergt 80 dagen.Wellicht is dit een verklaring waarom 75% van degemeenten die in 1999 een startnota klaar haddenin <strong>2000</strong> nog niet verder zaten.Gemeentelijke commissiesvoor ruimtelijke ordeningTot nog toe werd er in VRIND een overzicht gepubliceerdvan de gemeentelijke commissies van advies.STAND VAN ZAKEN VAN DE PROVINCIALE RUIMTELIJKE STRUCTUURPLANNEN <strong>2000</strong>1. Antwerpen – Het ontwerp provinciaal ruimtelijk structuurplan werd door de provincieraad op 23/3/00 vastgesteld.– Het openbaar onderzoek liep van 5/5/<strong>2000</strong> tot 2/8/<strong>2000</strong>.– Gedurende de maanden okto<strong>be</strong>r-novem<strong>be</strong>r <strong>2000</strong> ge<strong>be</strong>urde de bundeling en coördinatie van de <strong>be</strong>zwaren enadviezen door de Regionale Commissie van Advies.2. Limburg Er werd reeds ambtelijk overleg gevoerd over het voorliggende voorontwerp van provinciaal ruimtelijkstructuurplan (juni <strong>2000</strong>)3. Vlaams-Brabant Een 2e discussienota werd door de Provincieraad vrijgegeven voor discussie met de gemeenten.Deze discussienota moet gezien worden als voor<strong>be</strong>reidend document voor de opmaak van een voorontwerpvan provinciaal ruimtelijk structuurplan.4. Oost-<strong>Vlaanderen</strong> – Tijdens het voorjaar van <strong>2000</strong> werd een concept van het richtinggevend gedeelte opgemaakt: dit documentwerd goedgekeurd door de Bestendige Deputatie en kreeg het statuut van ‘document voor overleg’.– Gedurende mei en juni <strong>2000</strong> werden informatie-avonden en ambtelijk overleg georganiseerd.– Gedurende de maanden juli-augustus-septem<strong>be</strong>r <strong>2000</strong> vond een bijstelling van de documenten plaats infunctie de opmaak van een voorontwerp.5. West-<strong>Vlaanderen</strong> – Het ontwerp provinciaal ruimtelijk structuurplan werd door de provincieraad op 26 juni <strong>2000</strong> vastgesteld.– Het openbaar onderzoek liep van 21/9/<strong>2000</strong> tot 20/12/<strong>2000</strong>.20.14 Stand van zaken van de provinciale ruimtelijke structuurplannen <strong>2000</strong>. Bron: LIN.Ruimtelijk ordening 337


GEMEENTELIJKE RUIMTELIJKE STRUCTUURPLANNEN20.15 Overzicht van de gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen,augustus <strong>2000</strong>. Bron: LIN, afdeling Ruimtelijke Planning.geen (139)<strong>be</strong>slissing start (25)procesnota (6)startnota (89)voorontwerp GRS (30)plenaire vergadering (3)ontwerp GRS (VV) (7)GRS (DV) (3)publicatie staatsblad (7)Elke gemeente is sinds 26 april <strong>2000</strong> verplicht eengemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening(GECORO) op te richten. Deze verplichting is vangroot <strong>be</strong>lang omdat deze commissie een <strong>be</strong>langrijkerol speelt bij de totstandkoming van de plannen,hetzij in de fase van de structuurplannen hetzij bijde uitvoeringsplannen. Gemeenten met minder dan10.000 inwoners kunnen aan de Vlaamse regeringvrijstelling vragen van deze verplichting. In dit gevalGEMEENTELIJKE RUIMTELIJKE STRUCTUURPLANNENGRS (DV)ontwerp GRS (VV)2%2%pleinaire vergadering2%voorontwerpGRS18%publicatie Staatsblad4%<strong>be</strong>slissing start15%procesnota/intentienota4%neemt de <strong>be</strong>voegde planologische ambtenaar detaak van de GECORO over.De GECORO’s adviseren en coördineren bij hettot stand komen van een gemeentelijk ruimtelijkstructuurplan en de gemeentelijke ruimtelijkeuitvoeringsplannen. Daarnaast verleent de commissieadvies aan de gemeenteraad in diverse materiesvan ruimtelijke ordening.De samenstelling van de GECORO hangt af vanhet aantal inwoners van de gemeente. Op ditogenblik zijn er nog geen GECORO’s samengesteld.De nieuwe gemeenteraden kunnen vanaf1 januari 2001 hierover een <strong>be</strong>slissing nemen en inprincipe moeten op 1 mei 2001 alle GECORO’sgeïnstalleerd zijn.GEMEENTELIJKE COMMISSIES RUIMTELIJKE ORDENINGAANTAL INWONERS MINIMUM AANTAL MAXIMUM AANTALLEDEN GECORO LEDEN GECOROstartnota51%20.16 Gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen naar planningsfasen,augustus <strong>2000</strong>. Bron: LIN, afdeling Ruimtelijke Planning, APS-<strong>be</strong>werking.≤ 10.000 7 9> 10.000 en ≤ 30.000 9 13> 30.000 en ≤ 50.000 13 17> 50.000 17 2120.17 Gemeentelijke commissies voor ruimtelijke ordening.Wettelijk <strong>be</strong>paald aantal leden naar de grootte van de gemeente.Bron: LIN.338VRIND <strong>2000</strong>


GEVERBALISEERDE KLACHTENHandhavings<strong>be</strong>leid1.0009008007006005004003002001000AntwerpenLimburg20.18 Aantal geverbaliseerde klachtenin 1999 op basis van de maandelijkseregistratiegegevens door de provinciesovergemaakt aan AROHM.Bron: LIN.Vlaams-BrabantOost-<strong>Vlaanderen</strong>West-<strong>Vlaanderen</strong>Vlaamse administratiedoor gemeente/andere instantiesIn 1999 werden 2.376 procesverbalen opgesteld.Dit is een <strong>be</strong>hoorlijk aantal, maar toch <strong>be</strong>tekent ditin vergelijking met het voorgaande jaar een dalingmet 16%.Haast 2/3 van de procesverbalen werd door degemeenten opgesteld in de provincies Antwerpen(39%) en Limburg (25%). Limburg heeft hierduidelijk een ‘inhaal<strong>be</strong>weging’ gemaakt, vermitsin 1998 Antwerpen bijna de helft van de PV’s voorzijn rekening nam.Slechts 18% van de PV’s werd rechtstreeks door hetcentrale <strong>be</strong>stuur van de Vlaamse overheid vastgesteld.In de meeste gevallen resulteert een PV in een spontaneherstelling van de overtreding. Zoniet riskeertde overtreder een gerechtelijke vervolging. Vaaknemen Vlamingen dat risico en laten ze hun zaakvoorkomen voor de rechtbank. In 1999 gingen 329vonnissen en arresten in kracht van gewijsde, wat wilzeggen dat de rechterlijke uitspraak uitvoerbaarwordt. Dit <strong>be</strong>tekent een vermindering van 19% inVONNISSEN EN ARRESTEN 1999ANTW LIMB VL-BR OVL WVL TOTALENHerstel van de plaats/staken strijdig gebruik 52 29 19 10 31 141Met dwangsom 44 21 14 9 17 105Zonder dwangsom 8 8 5 1 14 36Aanpassingswerken 1 1 2 1 3 8Met dwangsom 1 1 2 1 3 8Zonder dwangsom 0 0 0 0 0 0Meerwaarde 3 5 0 4 23 35Bedrag meerwaarde 3.031.016 2.348.105 0 1.004.300 10.071.077 16.454.498Veroordeling zonder herstelmaatregel 26 22 8 13 25 94Vrijspraak 6 28 3 7 7 51Totaal in kr. v. gewijsde 88 85 32 35 89 329UITVOERING VONNISSEN & ARRESTENHerstel van de plaats/staken strijdig gebruik 26 48 46 47 23 190Aanpassingswerken 0 0 0 1 1 2Meerwaarde 4 0 0 10 30 44Bedrag meerwaarde 9.561.748 1.653.086 1.491.230 6.680.482 11.838.275 31.224.821Geïnde dwangsommen 2.521.086 3.913.093 3.334.286 2.054.929 219.000 12.042.394Totaal uitgevoerde vonissen en arresten 30 48 46 58 54 23620.19 Aantal vonnissen en arresten in 1999 op basis van de maandelijkse registratiegegevens door de provincies overgemaakt aan AROHM.Bron: LIN.Ruimtelijk ordening 339


1210864GEÏNDE SOMMENvergelijking met 1998. In bijna de helft van degevallen wordt herstel van de plaats of staken vanstrijdig gebruik opgelegd. Terwijl Antwerpen in1998 op kop lag met bijna de helft van de vonnissenen arresten met kracht van gewijsde, wordt de koekin 1999 bijna gelijk verdeeld tussen Antwerpen,Limburg en West-<strong>Vlaanderen</strong>.In 1999 telde men 236 dossiers waarbij deeigenaars op de uitspraak van de rechter ingingen.Dat <strong>be</strong>tekent dat men herstellingen of aanpassingswerkenuitvoerde of een meerwaarde <strong>be</strong>taalde.20AntwerpenLimburgVlaams-BrabantOost-<strong>Vlaanderen</strong>West-<strong>Vlaanderen</strong>Halsstarrige overtreders, die niet binnen de gesteldetijd hun zaken in orde brengen, riskeren een ambtshalvesanering. In de praktijk <strong>be</strong>tekent dit dat deoverheid zelf het vonnis laat uitvoeren, op kostenvan de veroordeelde.20.20 Overzicht van de geïnde transactiesommenbij regularisaties, meerwaardeen dwangsommen in 1999, in mio frank,op basis van de maandelijkse registratiegegevensdoor de provincies overgemaaktaan AROHM. Bron: LIN.transactiesmeerwaardesdwangsommen340VRIND <strong>2000</strong>


21. MediaIn dit hoofdstuk vertrekken we van de <strong>be</strong>leidsnota media <strong>2000</strong>-2004. Per mediasector <strong>be</strong>kijken we het aanbod en de consumptie.Bij het aanbod van de overheid worden de <strong>be</strong>leidsopties en de hierbijaansluitende kwantitatieve indicatoren onderzocht. De kwantitatieveindicatoren voor het consumptiegedrag van de Vlaming verkennende omgeving of onderzoeken de <strong>be</strong>leidseffecten.Voor twee <strong>be</strong>langrijke horizontale thema's uit de <strong>be</strong>leidsbrief wijkenwe af van deze opdeling. Zo starten we met de <strong>be</strong>spreking van de<strong>be</strong>langrijkste trends en risico's van de digitalisering van de mediamarkt.We eindigen het hoofdstuk met een omgevingsanalyse inverband met de performantie van <strong>Vlaanderen</strong> alsinformatiemaatschappij.Blikvangers• De digitalisering in de mediamarkt en de concentratie<strong>be</strong>weging in de media- en communicatiewereldhoudt gevaren in voor onafhankelijke informatieverstrekking en voor een goede informatiedoorstromingnaar de ganse <strong>be</strong>volking.• Het marktaandeel van de VRT stijgt zowel voor de radio als voor de televisie.• In 1999 was er een opmerkelijke stijging van het productiebudget van het Fonds Film in <strong>Vlaanderen</strong>.• <strong>Vlaanderen</strong> en België zijn geen koplopers op de informatiesnelweg. De Scandinavische landen enNederland doen het <strong>be</strong>duidend <strong>be</strong>ter. <strong>Vlaanderen</strong> streeft de opgelopen achterstand uit het verleden inte halen en in te spelen op de opportuniteiten geboden door de informatiemaatschappij.Sensibilisering ten aanzien van de nieuwe media is hierin een <strong>be</strong>langrijk aandachtspunt.Media 341


Digitaliseringin de mediamarktDe voordelen van de digitalisering in de mediamarktzijn legio, maar er zijn ook risico’s aan verbonden.Zowel wereldwijd als in Europa zijn er fusies enovernames die wijzen op een toenemende convergentietussen informatietechnologie, telecommunicatieen media. Hierbij is er een concentratie<strong>be</strong>wegingop het vlak van de informatieverstrekking aande gang. Zo meldt de KBC in zijn Economischefinanciële <strong>be</strong>richten (<strong>2000</strong>, 7) dat sinds 1998 nietminder dan de helft van de grootste fusies ter wereldzich voordeden in de media- en communicatiewereld.Het statistisch jaarboek <strong>2000</strong> van het 'Europeanaudiovisual observatory' stelt dat er in het jaar1999 en <strong>be</strong>gin <strong>2000</strong> een voortzetting was van dezetrend naar megaorganisaties, die een gevaar inhoudtvoor onafhankelijke informatieverstrekking en voorde geïnformeerdheid van de gehele <strong>be</strong>volking.Wanneer enkele spelers de volledige keten vanproductie tot en met distributie in handen heb<strong>be</strong>n,<strong>be</strong>palen zij wat er gedistribueerd wordt en via welkekanalen.Daarnaast zal de opkomst van het internet en dedigitale televisie en radio nieuwe verschuivingen inde reclame<strong>be</strong>stedingen over de media veroorzaken.Van 1993 tot 1999 realiseerden alle media hogerereclameinkomsten, maar niet allemaal in dezelfdemate. De omzet steeg het sterkst bij de audiovisuelemedia (bioscoop, televisie en radio) en het minst bijde gedrukte media (affichage en geschreven pers).Volgens Julius Baer European Brokerage kunnen weAANDEEL VAN DE OMZET OP DE VLAAMSE RECLAMEMARKT100210100tegen 2007 een substantiële vermindering van detraditionele televisieconsumptie verwachten door deopkomst van het internet en van de digitale <strong>be</strong>taaltelevisie.Voor België zou deze traditionele televisieconsumptiedalen van 188 minuten per kijker en perdag tot 133 minuten per kijker per dag. Deze dalingin de traditionele TV-consumptie zou in Belgiëvoornamelijk veroorzaakt worden door de digitaletelevisie. Dat zal zich vanzelfsprekend onmiddellijklaten voelen in de reclameinkomsten van de klassiekekanalen. Als enkel nog de <strong>be</strong>taalzenders zich deduurdere programma’s en sport kunnen veroorloven,dreigt een gevaar. Bepaalde informatie alleenvia <strong>be</strong>taaltelevisie of via te <strong>be</strong>talen sites distribueren,creëert een duale maatschappij met informatierijkenversus informatiearmen. Het houdt tevens een risicoin voor de Vlaamse culturele identiteit in het programma-aanbod.Televisie1 AanbodIn de <strong>be</strong>heersovereenkomst tussen de Vlaamse overheiden de VRT voor de periode 1997-2001 staat200180160140120DIGITAAL TIJDPERK EN TRADITIONELE TV-CONSUMPTIE21010110080806060404020<strong>2000</strong>19931994199519961997199819991e sem.<strong>2000</strong>EurozoneFrankrijkDuitslandNederlandBelgië21.1 Aandeel van de omzet op dereclamemarkt in <strong>Vlaanderen</strong>, in %.Bron: Mediamark <strong>Vlaanderen</strong>.* Sponsoring pas vanaf 1997opgenomen.affichagebioscoopgeschreven persradioTV(incl. sponsoring)21.2 Raming van het effectvan het digitale tijdperk opde traditionele televisieconsumptie(in minuten per dag).Bron: Julius Baer EuropeanBrokerage.traditionele TV-consumptie 1999traditionele TV-consumptie 2007daling door digitale <strong>be</strong>taal-TVdaling door internet342VRIND <strong>2000</strong>


PERFORMANTIE VRTMAATSTAF NORM 1997 1998 1999Uren zendtijd 5.400 5.797 6.685 7.026Week<strong>be</strong>reik <strong>be</strong>volking (%)* 76 76 78,1 76,4Week<strong>be</strong>reik 4-12 jarigen (%)** 76 76 75,3 69,7Gemiddelde dagcijfers informatieprogramma’s 1,5 mio 1,5 mio 1,4 mio 1,55 mioWeek<strong>be</strong>reik cultuurprogramma’s (%)* 15 15 16,8 21,7Week<strong>be</strong>reik educatieve programma’s (%)* 10 10 21,2 17,7Aandeel eigen en co-produkties (%) 50 50 59,1 53,121.3 Evolutie van de performantie van de VRT, van 1997 tot 1999. Bron: CIM-Audimetrie / VRT-studiedienst.Noot: * Bereik = minstens 15 minuten opeenvolgend gekeken. ** Bereik = minstens 15 minuten gekeken.210200VERSCHEIDENHEID VAN HET PROGRAMMA-AANBOD BIJ DE VRT1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 1999/1990 1999/1995Fictie - eigen 162 180 127 164 195 239 299 402 370 455 2,81 1,90Fictie - aankoop 1.165 1.367 1.626 1.596 1.638 2.042 1.937 2.284 2.509 2.636 2,26 1,29Ontspanning 490 536 467 398 290 360 308 436 570 524 1,07 1,46Muziek 198 212 206 252 203 190 320 277 296 328 1,66 1,73Sport 559 438 600 477 663 399 556 416 558 546 0,98 1,37Nieuws 528 683 568 649 638 541 584 514 963 1064 2,02 1,97Informatie 402 408 506 421 454 563 583 841 758 725 1,80 1,29Human interest 151 339Kunst en Wetenschap 298 290 210 341 360 423 395 370 392 285 0,96 0,67Educatie 262 329 329 307 287 299 184 123Religieuze programma’s 40 40 40 47 45 49 56 48 44 51 1,28 1,04Andere (derden) 123 110 49 99 98 101 104 88 74 73 0,59 0,72Totaal 4.227 4.593 4.728 4.750 4.871 5.206 5.326 5.797 6.685 7.026 1,66 1,3521.4 Evolutie in het programma-aanbod bij de VRT, van 1990 tot 1999. Bron: VRT-studiedienst.Noot: De cijfers vertegenwoordigen de zendtijd per categorie en per jaar. 210201MARKTAANDEEL TV-ZENDERS1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999TV1 21,8 25,7 25,5 25,0 22,5 17,5 19,3 21,3 21,3 22,7TV2/CANVAS 7,0 4,1 4,6 4,5 6,4 5,1 5,7 6,5 9,0 7,9VRT-totaal 28,8 29,8 30,1 29,5 28,9 22,6 25,0 27,8 30,3 30,6VTM 35,6 38,1 37,3 38,3 36,4 37,1 32,8 28,9 27,3 27,3KA2 3,9 6,5 6,5 5,6 5,9VT4 6,1 7,9 8,7 9,1 8,2NED 11,5 9,4 9,1 9,0 8,7 6,4 5,3 5,0 5,0 4,9Video 5,7 7,1 7,8 7,8 9,4 8,3 8,0 8,0 8,4 8,2Andere 18,4 15,6 15,7 15,4 16,6 15,6 14,8 15,1 14,3 14,921.5 Marktaandeel TV-zenders op totale populatie (4 jaar en ouder; over de hele dag). Bron: CIM-Audimetrie / VRT-studiedienst.210202Media 343


de strategische doelstelling ‘een zo groot mogelijkaantal Vlamingen te <strong>be</strong>reiken met een diversiteit aanprogramma’s die erop gericht zijn de <strong>be</strong>langstellingte wekken.’ Deze doelstelling werd omgezet inenkele ‘performantiemaatstaven’. De VRT voldoetin 1999 aan elke performantiemaatstaf, met uitzonderingvan het gemiddeld week<strong>be</strong>reik bij kinderentussen 4 en 12 jaar.In de <strong>be</strong>leidsnota Media ligt de nadruk op kwaliteitvan het aanbod. Kijkcijfers blijven van <strong>be</strong>lang, maarmogen niet leiden tot de vervlakking in de programma’s.De kwaliteitsindicator die we hier gebruiken,is de diversiteit van het aanbod. Over de jaren heenis het aandeel van de eigen fictie (bij TV2/Canvas)en het nieuws (bij TV1) opvallend gestegen, wat<strong>be</strong>langrijke aandachtspunten voor de VlaamseGemeenschap zijn. De categorieën die aandeel verliezenzijn kunst en wetenschap, religieuze programma’sen uitzendingen door derden.2 ConsumptieHet marktaandeel van de VRT-zenders is zowel delaatste tien jaar als de laatste vijf jaar gestegen. Hetmarktaandeel van de relatief jonge zenders Kanaal 2en VT4 stijgt eveneens. VTM en de Nederlandsezenders verliezen marktaandeel. Het marktaandeelTV KIJKEN NAAR LEEFTIJD EN DAG VAN DE WEEKvan het <strong>be</strong>kijken van video's steeg vooral tussen1990 en 1992, waarna het zowat constant bleef.Er wordt meer naar TV gekeken tijdens het weekenddan op een werkdag. Verder kijkt men meertelevisie naarmate men ouder wordt, al is deze trendafwezig tussen de twee jongste leeftijdsgroepen.Hoe ouder men is, hoe vaker men op het nieuwsafstemt: de 65-plussers kijken bijna allemaal dagelijksnaar het nieuws op de televisie. De nieuwshongerbij tv-kijkend <strong>Vlaanderen</strong> is door de band genomenkleiner dan in de rest van Europa.Radio1 AanbodDe Vlaamse overheid legde de voorbije jaren deradio heel wat nieuwe reglementering op, die eenimpact kunnen heb<strong>be</strong>n op het aantal erkenningen infunctie van het soort radio. Zo mogen sinds 1998lokale radio's samenwerken op het vlak van informatiegaring,aanmaak van programma's en reclamewerving,en mogen ka<strong>be</strong>lradio's zich tot het heleVlaamse grondgebied richten. In april <strong>2000</strong> keurdede Vlaamse regering een voorontwerp van decreetgoed dat moet leiden tot de erkenning van twee landelijkecommerciële radiozenders.4,0210203NIEUWS KIJKEN NAAR LEEFTIJD3,53,02,52,01,51,00,510090807060504030202102040week < 24 j.week 25-44 j.week 45-64 j.week +65 j.weekend < 24 j.21.6 Evolutie van het aantal uur dat men gemiddeldop een weekdag en op een gemiddelde dag tijdenshet weekend televisie kijkt, van 1997 tot <strong>2000</strong>.Bron: APS-survey.weekend 25-44 j.weekend 45-64 j.199719981999<strong>2000</strong>weekend +65 j.100< 24 j. 25-44 j. 45-64 j. +65 j.21.7 Frequentie dat men naarhet nieuws op televisie kijkt naar leeftijd,in %. Bron: APS-survey.nooitminder 1 keer/maandongeveer 1 keer/maandmeerdere keren/maandongeveer 1 keer/weekmeerdere keren/weekdagelijks344VRIND <strong>2000</strong>


EUROPESE VERGELIJKING NIEUWS KIJKEN1009080706050403020100OostenrijkZwedenOost-DuitslandGroot-BrittanniëPortugalNederlandLuxemburgNoord-IerlandIerlandFrankrijkSpanjeItaliëWest-DuitslandDenemarkenNederlandstaligFranstaligBelgië21.8 Europese vergelijking van de mate waarin men naar het nieuws kijkt op televisie.Bron: Eurobarometer.nooitminder vaak1 à 2 keer/weekmeerdere keren/weekelke dagHet aantal openbare radio's bleef van 1993 totokto<strong>be</strong>r <strong>2000</strong> ongewijzigd. Tot nu toe zijn er geenlandelijke of regionale particuliere radio's erkend, al<strong>be</strong>reiken de ketens zoals TOP-radio, radioMANGO, radio Contact, en dergelijke een meerdan lokaal publiek. Bij de erkende particuliere lokaleradio's zien we een afname van het aantal van 1993tot 1998. Nadien bleef het aantal vrij stabiel.De eerste ka<strong>be</strong>lradio's werden erkend in 1998.In 1999 waren er al vijf. Tenslotte is er geen enkeleerkende digitale radio, al wordt in de VRT tenexperimentelen titel digitaal uitgezonden.2 ConsumptieHet marktaandeel van de VRT neemt toe over detijd. In het voorjaar van <strong>2000</strong> <strong>be</strong>reikten ze eenmarktaandeel van 84%. Deze globale stijging voorde VRT-radio's moet toegeschreven worden aan hetgrote succes van Radio Donna. De particuliere lokaleradio’s, waaronder ook de ketens vallen, zien hunmarktaandeel afnemen tot 10% in het voorjaar van<strong>2000</strong>. De vijf ka<strong>be</strong>lradio’s heb<strong>be</strong>n een gezamenlijkmarktaandeel van 1%.RADIO-ERKENNINGEN1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 *<strong>2000</strong>Openbare radio’s 6 6 6 6 6 6 6 6Particuliere landelijke radio’s 0 0 0 0 0 0 0 0Particuliere regionale radio’s 0 0 0 0 0 0 0 0Particuliere lokale radio’s 343 329 321 323 317 312 313 312Ka<strong>be</strong>lradio’s 0 0 0 0 0 2 5 5Digitale radio’s 0 0 0 0 0 0 0 021.9 Evolutie van de radio-erkenningen, van 1993 tot <strong>2000</strong>. Bron: WIM.* De cijfers voor <strong>2000</strong> geven de toestand op 15/10/’00. De definitieve cijfers voor <strong>2000</strong> kunnen pas op 31/12/’00 vastgesteld worden. 210300Media 345


MARKTAANDELEN VOOR DE RADIOVJ96 NJ96 VJ97 NJ97 VJ98 NJ98 VJ99 NJ99 VJ00GOLF 1 GOLF 2 GOLF 3 GOLF 4 GOLF 5 GOLF 6 GOLF 7 GOLF 8 GOLF 9Radio 1 8 8 8 8 8 9 8 9 7Radio 2 36 36 35 37 34 35 34 34 32Radio 3 2 1 1 1 2 2 1 1 2Studio Brussel 10 10 11 9 8 8 7 7 7Donna 23 23 24 25 27 29 30 32 36Totaal VRT 78 78 80 79 79 82 81 83 84Totaal lokaal 18 17 16 16 16 13 13 11 10Totaal ka<strong>be</strong>l - - - - - - - 1 1Andere 2 3 2 2 2 3 4 3 321.10 Evolutie van de marktaandelen voor de radio, van 1996 tot <strong>2000</strong>. Bron: VRT-studiedienst.Noot: Cijfers op basis van het Scanonderzoek bij de VRT. VJ = voorjaar, NJ= najaar.VASTLEGGINGEN FONDS FILM1995 1996 1997 1998 1999AANTAL BEDRAG* AANTAL BEDRAG* AANTAL BEDRAG* AANTAL BEDRAG* AANTAL BEDRAG*1. ProductieLange speelfilm (pre-)productie 11 116,0 4 47,8 13 181,2 10 123,1 21 244,3Korte/middellange film 16 35,3 18 38,3 12 23,1 16 40,6 22 48,1Creatieve docu/kunstfilm – – 10 25,2 5 13,7 9 38,4 6 11,2TV-fictie 2 27,5 2 19,0 – – – – – –Scenariopremies 12 3,4 7 2,0 14 4,2 10 4,0 16 6,0Premies bruto-ontv. - Lange speelfilm 3 5,7 7 7,8 9 5,5 9 26,4 8 19,3Premies bruto-ontv. - Korte film – 37,6 – 4,5 – 0,3 – – – –Renteloze voorschotten – – – – 1 0,3 – – – –Productie totaal 225,6 144,6 228,2 232,5 328,92. Europese initiatieven 12,3 12,2 12,3 12,2 12,33. Film- en audiovisuele festivals 7 24,0 8 23,6 13 24,9 9 24,9 12 25,94. Flanders Image 11,0 11,0 11,0 11,0 11,05. Filmverenigingen 11 20,4 12 21,3 12 21,4 12 21,5 10 21,56. Opleidingen 5 2,9 2 0,2 13 1,3 8 0,8 10 1,67. Andere initiatieven – – 2 0,3 2 0,5 2 0,3 1 0,28. Zitpenningen – – – – – – – 0,4 – 0,3Algemeen totaal 296,1 213,1 299,6 303,5 401,6Productie/Alg. totaal 76% 68% 76% 77% 82%21.11 Evolutie van de vastleggingen door het Fonds Film in <strong>Vlaanderen</strong>, van 1995 tot 1999. Bron: Fonds Film in <strong>Vlaanderen</strong>.Noot: * in mio BEF. 210400346VRIND <strong>2000</strong>


BIOSCOOPBEZOEK NAAR LEEFTIJDDIGITALE DIVERSIFICATIE VAN DE GESCHREVEN PERS100908070605040302104011998 1999 <strong>2000</strong>Aantal ingediende projectvoorstellen 12 12 11Aantal goedgekeurde projecten 4 4 6Totaal subsidie in mio BEF 36,3 27,4 36,3Minimum in mio BEF 1,9 4,4 3,4Maximum in mio BEF 23 9 1621.13 Digitale diversificatie van de geschreven pers.Bron: WIM.Noot: Het jaartal slaat op het jaar van de toewijzing van de subsidies.De uit<strong>be</strong>taling geschiedt in het daarop volgende jaar.21050020100< 24 j. 25-34 j. 35-44 j. 45-54 j. 55-64 j. + 65 j.21.12 Bioscoop<strong>be</strong>zoek naar leeftijd.Bron: APS-survey.Film1 Aanbodnooit1 keer/jaarmeerdere keren/jaar1 keer/maandmeerdere keren/maandDe <strong>be</strong>leidsnota Media schuift twee concrete aandachtspuntenvoor de sector van de Vlaamse audiovisueleproducties naar voor. Enerzijds moet dekwaliteit en de verscheidenheid van deze productiesgestimuleerd worden. Anderzijds moet de Vlaamsefilm zijn weg vinden naar het publiek.We onderzoeken in dit kader de vastleggingen vanhet Fonds Film in <strong>Vlaanderen</strong>. De totale vastleggingsmachtigingsteeg substantieel in 1999, waarbij100 van de 120 miljoen frank bijkomende middelenuitsluitend aan de productie moest worden <strong>be</strong>steed.Hierdoor steeg het aandeel van de 'productie' in detotale vastleggingen van 77% in 1998 tot 82% in1999.Deze bijkomende middelen worden bovendien bijnauitsluitend toegekend aan de (pre-) productie vande lange speelfilm, waarvoor de vastlegging verdub<strong>be</strong>ltvan 123,1 miljoen in 1998 naar 224,3 miljoenin 1999. Binnen de post 'creatievedocumentaires/kunstfilms/experimentele films'werden in 1999 alleen creatieve documentairesgesubsidieerd.De vaststelling in de <strong>be</strong>leidsnota media dat ‘hetaandeel van de <strong>be</strong>schikbare productiesteun aan delangspeelfilm groeit en dat de andere jongere genreshierdoor weggedrukt dreigen te worden’ wordt<strong>be</strong>vestigd door de cijfers.De steun voor ‘Flanders Image’ blijft al die jarenconstant op 11 miljoen. Deze instantie is volgens de<strong>be</strong>leidsnota de motor achter de promotie van deVlaamse film bij de burger.2 ConsumptieDe <strong>be</strong>langstelling voor de bioscoop neemt af met deleeftijd. Van de groep onder de 24 jaar gaat slechts6% nooit naar de bioscoop. Bij de 65-plussers is datpercentage opgelopen tot 81%.Geschreven pers1 AanbodOp 27 juli 1998 werd een protocol gesloten tussende Vlaamse regering en de Vlaamse sector van degeschreven pers. Hierin <strong>be</strong>looft de Vlaamse regeringmee te werken aan ‘de valorisering van het journalistiekwerk via de digitale media’. De <strong>be</strong>doeling hiervanis het <strong>be</strong>houd te verzekeren van kwaliteitsvolleen autonome redactieteams.In het kader van dit protocol onderzoeken we hetaantal ingediende en goedgekeurde projecten voordigitale diversificatie en de daarbij horende subsidies.Er werden in <strong>2000</strong> elf projecten ingediend, waarvaner zes zullen gesubsidieerd worden in 2001. In devoorafgaande jaren werden er 12 projecten ingediend,waarvan er slechts 4 goedgekeurd werden.De toegezegde subsidies liggen in 1999 iets lagerdan het jaar voordien. In <strong>2000</strong> is er opnieuw eenstijging. De grootte van de subsidies verschilt sterknaargelang het project. De grootste subsidies (23miljoen frank in 1998 en 16 miljoen frank in <strong>2000</strong>)gingen naar samenwerkingsprojecten van deVlaamse dagbladuitgevers.Media 347


TOTAAL NETTO-BEREIK VAN DE GESCHREVEN PERSVLAANDEREN 1996 1997 1998 1999 <strong>2000</strong> EVOL.00/96Weekbladen 4.259.500 4.317.800 4.245.100 4.214.100 4.231.700 0,99Huis-aan-huis 3.800.500 3.822.900 3.828.800 4.012.100 4.002.500 1,05(Half)Maandbladen 2.851.900 2.936.800 2.821.900 3.021.800 2.861.100 1,00Dagbladen 2.647.100 2.679.000 2.771.500 2.685.900 2.740.700 1,0421.14 Evolutie van het totaal netto-<strong>be</strong>reik van de geschreven pers (CIM Pers 98/99/LLP tot. 15+), van 1996 tot <strong>2000</strong>. Bron: CIM.Noot: Het gaat alleen over het netto-<strong>be</strong>reik van de geschreven pers voor zover deze aangesloten is bij het CIM. Dit <strong>be</strong>treft ongeveer éénderde van de totalepublicaties, maar bijna alle grote namen zijn daarin opgenomen.2105012 ConsumptieDe jaarlijkse enquête van het Centrum voorInformatie over de Media (CIM) onderzoekt hetlees<strong>be</strong>reik van de bij hen aangesloten titels. Dit<strong>be</strong>treft ongeveer een derde van het totaal aantaltitels, maar <strong>be</strong>vat bijna alle grote namen. Deze cijfersgeven ons inziens een goed <strong>be</strong>eld van de evolutiein het <strong>be</strong>reik, al kan het absolute <strong>be</strong>reik voor<strong>be</strong>paalde soorten van tijdschriften groter zijn danhier wordt vermeld.Er blijken zich geen grote verschuivingen voor tedoen in het totale netto-<strong>be</strong>reik van de geschrevenpers. De weekbladen gingen lichtjes achteruit. Dedagbladen en de huis-aan-huis bladen iets vooruit.Multimedia‘Onze maatschappij wordt stilaan een informatiemaatschappijwaar toegang tot informatie gevolgenheeft voor iedere burger. Het wordt tevens een<strong>be</strong>palende factor voor de performantie van een landof regio. (…) <strong>Vlaanderen</strong> heeft de plicht om in tespelen op de opportuniteiten geboden door deinformatiemaatschappij, zo niet loopt <strong>Vlaanderen</strong>een achterstand op die in deze snel evoluerendewereld moeilijk in te halen is.” (Beleidsnota media<strong>2000</strong>-2004).In het kader van deze <strong>be</strong>leidsprioriteit deed de groeperingvan informatie- en communicatieindustrieën(ICTA) een eerste ICT-<strong>be</strong>nchmarking (Informatieencommunicatietechnologie) waarin onderzochtwordt waar België zich situeert tussen zestienEuropese landen met <strong>be</strong>trekking tot:1. de ICT-infrastructuur van een land2. het gedrag van alle ondernemingen in de economie3. het gedrag van de ondernemingen in de telecomsector4. de maatschappij in zijn geheel.Volgens deze <strong>be</strong>nchmarking heeft België een gemiddelderanking binnen de groep van Centraal- enWest-Europa. De Scandinavische landen enNederland doen het <strong>be</strong>duidend <strong>be</strong>ter. De landen inZuid-Europa liggen wat achterop. België scoortextreem slecht inzake de kost van de internettoegang,de mobilofoonpenetratie en het aantal ICTgeschoolden.Het scoort daarentegen goed in de mogelijkhedenom snel de toegang tot internet via breedband terealiseren en voor het internetgebruik van ondernemingenin het kader van hun klanten- en leveranciersrelaties.Volgens de Eurobarometergegevens nemen deVlamingen een middenpositie in Europa in met<strong>be</strong>trekking tot de mate waarin men <strong>be</strong>schikkingheeft over een computer, een CD-ROM of CD-I,een modem en het internet. Ze worden voorafgegaan door de Scandinavische landen en doorNederland. In Luxemburg en in Groot-Brittanniëheb<strong>be</strong>n ook meer burgers <strong>be</strong>schikking over dezeapparaten. Verder zien we dat de evolutie allerminststil staat bij de voortrekkers van het computergebruik,waardoor de achterstand van <strong>Vlaanderen</strong>dreigt te vergroten.De interesse in <strong>Vlaanderen</strong> om multimedia tegebruiken in het kader van specifieke toepassingen,zoals het <strong>be</strong>kijken van een museumcollectie, hetvolgen van een cursus of het vinden van een job,is laag in vergelijking met deze interesse in andereEuropese landen. De Vlamingen <strong>be</strong>tonen voornegen van de twaalf aangeboden toepassingen deminste interesse (laatste of tweede laatste plaats)van alle onderzochte <strong>be</strong>volkingsgroepen.Ook voor de drie andere toepassingen is hetaantal geïnteresseerde Vlamingen vrij laag invergelijking met het gemiddeld percentage overhet totaal van de landen/regio's. Volgens dezeenquête is de attitute van de Vlamingen met<strong>be</strong>trekking tot het gebruik van multimedia een<strong>be</strong>langrijk aandachtspunt op weg naar de informatiemaatschappij.348VRIND <strong>2000</strong>


ICTA ICT-BENCHMARKINGSCANDINAVIË WEST- EN CENTRAAL-EUROPA ZUID-EUROPADM FL NW ZWE B D FR GB IER NL O ZWIT GR IT P SPICT INFRASTRUCTUURInternet-Penetratie (1) 58 90 102 68 30 22 23 28 31 81 50 35 8 8 8 10Mobilofoniepenetratie (2) 43,7 60,7 54,7 49,9 21,5 21,2 24,3 28,9 27,3 32 38,3 30,8 26,7 42,8 38,3 27,2PC-Penetratie (3) 349 354 363 353 249 231 234 283 263 292 246 299 73 158 103 127Ka<strong>be</strong>l TV-Penetratie (4) 20,3 16,3 16,8 22,1 36,0 23,4 4,3 4,6 17,7 37,1 14,0 33,8 0,2 0,3 4,7 4,4Kwaliteit ICT-infrastructuur (5) 97 103 99 97 70 78 78 87 55 88 68 73 39 55 47 45GEDRAG ONDERNEMINGENNewEconomy-Readiness (6) 8,2 8,6 8,5 8,6 8,1 8,2 8,1 8,4 8,2 8,4 8,0 8,2 6,0 7,8 6,8 7,5E-business (klantenrelaties) (7) 90,3 84,2 85,1 76,9 82,8 75,9 78,3 70,6 78,2 91,4 88,7 77,4 39,5 72,1 70,9 79,4E-business (leveranciersrelaties)(8)71,0 73,7 68,9 50,0 69,0 65,3 60,8 50,0 58,2 65,7 69,2 61,5 48,7 57,8 48,1 56,7ONDERNEMINGEN TELECOMPrijs mobilofonie (9) 889 825 677 1.491 1.183 1.198 1.331 1.475 1.402 935 584 1.267 1.115 1.358 1.029 1.136Kost Internet-Toegang (10) 99 60 104 72 112 81 70 93 77 78 96 100 67 45 97 58MAATSCHAPPIJTekort ICT-Geschoolden (11) 10,7 9,2 10,5 12,9 14,3 14,5 11,5 9,8 10,4 14,2 15,4 14,8 5,8 11,1 10,3 11,4ICT-uitgaven per inwoner (12) 1.768 1.388 1.730 1.837 1.220 1.265 1.269 1.432 1.178 1.462 1.291 2.359 567 932 645 817ICT-RANKING ICTA (13) 5 3,1 4,3 6,6 9,5 10,2 10 9,4 9,3 5,3 8,1 8,1 12,4 11,2 11,9 11,121.15 ICTA ICT-<strong>be</strong>nchmarking. Bron: Groepering van informatie- en communicatie-industrieën (ICTA).Noot: 1. Aantal hosts per 1000 inwoners, juli <strong>2000</strong>, RIPE; 2. Aantal mobilofoons per 100 inwoners, Juni 99, OESO; 3. Aantal PC’s per 1000 inwoners, 1997,WEF/ITU; 4. Ka<strong>be</strong>ltelevisie per 100 inwoners, 1998, EITO; 5. USA= 100; NOR = gemiddelde Scandinavië, ZWI = gemiddelde DUI en OOS, 1998, UNICE/EUROPE-SE COMMISSIE; 6. score op 10, juli <strong>2000</strong>, Economist Intelligence Unit; 7. % ondernemingen die klantendiensten realiseren via Internet, 1999, World EconomicForum; 8. % ondernemingen die via internet relaties heb<strong>be</strong>n met hun toeleveranciers, 1999, World Economic Forum; 9. Prijs in USD van een mand met 1169gesprekken, augustus 99, OESO; 10. Kost in USD om te surfen tijdens 20 daluren en 20 piekuren, maart <strong>2000</strong>, OESO; 11. Tekort ICT-geschoolden in % van detotale vraag naar ICT-geschoolden, <strong>2000</strong>, IDC in opdracht van Cisco; 12. ICT-uitgaven per inwoner in euro, 1999, EITO; 13. De ICT-eindranking is de gemiddelderanking over de verschillende indicatoren.DM = Denemarken; FL = Finland; NW = Noorwegen; ZWE = Zweden; B = België; D = Duitsland; FR = Frankrijk; GB = Groot-Brittannië; IER = Ierland;NL = Nederland; O = Oostenrijk; ZWIT = Zwitserland; GR = Griekenland; IT = Italië; P = Portugal; SP = Spanje.MULTIMEDIAGEBRUIK I.F.V. VERSCHILLENDE MOGELIJKE BEHOEFTENVLAMINGEN RANG % VLAMINGEN % TOTAAL GEMIDDELDE % TOTAAL MINIMUM % TOTAAL MAXIMUMMuseumcollectie <strong>be</strong>kijken 12 9 22 9 32Politiek debat/contact 12 7 12 7 24Cursus volgen 11 27 38 26 58Dokters advies 11 37 43 34 54Administratie met gemeente e.d. 8 47 50 37 63Reis voor<strong>be</strong>reiden 9 38 46 34 69Lezen geschreven pers e.d. 11 24 32 24 51Info over producten verkrijgen 11 30 37 29 53Job zoeken 12 32 43 32 58Info rechten consument 12 24 36 24 53Bankinformatie 10 29 38 28 54Verzekeringen e.d. afsluiten 11 11 14 10 2321.17 Multimediagebruik i.f.v. verschillende mogelijke <strong>be</strong>hoeften. Bron: Eurobarometer, nov-dec ‘98.Noot: Situering Vlamingen binnen Europa <strong>be</strong>treffende hun interesse in multimediagebruik voor verschillende <strong>be</strong>hoeften. Opgenomen landen / regio’svoor <strong>be</strong>rekening statistieken: Vlamingen, Walen, Denemarken, Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Spanje, West-Duitsland,Zweden.Media 349


MULTIMEDIAGEBRUIK INTERNATIONAALZW DM NL LUX GB VL B WAL IT O SP FR DComputer 1997 55 55 57 44 38 31 33 35 33 25 28 28 29Computer 1998 58 61 60 38 42 31 35 41 35 29 32 28 33Computer 1999 73 65 64 48 45 38 37 37 37 33 33 30 29Rang computer 1999 1 2 3 4 5 6 7 7 7 10 10 12 13CDd-rom of CD-I 1997 36 37 26 30 20 13 16 19 19 15 12 15 18CDd-rom of CD-I 1998 43 46 37 25 25 18 22 27 20 19 15 17 22CDd-rom of CD-I 1999 57 48 44 39 28 27 26 25 24 21 18 19 20Rang CR-rom/CD-I 1999 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 13 12 11Modem 1997 30 25 20 13 13 7 7 8 7 5 5 8 9Modem 1998 36 35 28 13 17 11 12 13 9 8 7 8 10Modem1999 63 47 40 32 27 18 16 14 17 14 11 11 11Rang modem 1999 1 2 3 4 5 6 8 9 7 9 11 11 13Internet of WWW 1997 28 22 15 13 12 4 5 6 6 5 5 5 7Internet of WWW 1998 39 37 22 11 19 8 9 12 9 8 8 8 9Internet of WWW 1999 61 44 32 22 22 12 11 9 14 11 8 9 8Rang internet/WWW 1999 1 2 3 4 4 7 9 10 6 8 12 10 1221.16 Multimediagebruik internationaal. Bron: Eurobarometer mrt-april 97, Eurobarometer april-mei 98 en Eurobarometer mrt-april 1999. Vergelijking metenkele Europese landen van de mate waarin men <strong>be</strong>schikking heeft over, of <strong>be</strong>roep kan doen op een computer, een CD-ROM of CD-I, een modem en hetinternet of het WWW.ZWE = Zweden; DM = Denemarken; NL = Nederland; LUX = Luxemburg; GB = Groot-Brittannië; VL = Nederlandstaligen; B = België; Wal = Franstaligen;IT = Italië; O = Oostenrijk; SP = Spanje; FR = Frankrijk; D = West-Duitsland.350VRIND <strong>2000</strong>


22. Aspecten vaneen goed<strong>be</strong>stuurDe ver<strong>be</strong>tering van het Vlaams <strong>be</strong>stuur loopt als een rode draaddoorheen heel het regeerakkoord 'Een nieuw project voor<strong>Vlaanderen</strong>'. Voor klantvriendelijkheid en optimale dienstverleninglegt de Vlaamse overheid de lat bijzonder hoog. Een efficiëntecommunicatie tussen de overheid en de burger moet de kwaliteit vanhet <strong>be</strong>stuur op peil houden. Deze communicatie situeert zich op drieniveaus: informatieverschaffing, het klachtenmanagement en deombudsfunctie.Blikvangers• Iedereen kan zich abonneren om alle persmededelingen van de Vlaamse overheid gratis per e-mail toegestuurdte krijgen. Begin juni <strong>2000</strong> waren er reeds 6.471 abonnees, dit is meer dan een verdub<strong>be</strong>lingop een jaar tijd.• Op 10 maart 2001 vierde de Vlaamse infolijn haar tweede verjaardag. Het gemiddeld aantal oproepenper dag was in het tweede werkingsjaar opgelopen tot 883, meer dan het dub<strong>be</strong>le dan het jaar voordien.• In 1999 kwamen er bij de Vlaamse ombudsdienst 1.809 verzoeken binnen. Hiervan werden er 778<strong>be</strong>schouwd als ontvankelijke klachten en verder in <strong>be</strong>handeling genomen.Aspecten van een goed <strong>be</strong>stuur 351


Communicatie<strong>be</strong>leidIn haar regeerakkoord stelt de Vlaamse Regering datde <strong>be</strong>volking recht heeft op duidelijke informatie.Daarom moet de Vlaamse overheid helder communicerenover de aanwending van publieke middelen,de doelstellingen van de overheid en de uitvoeringvan <strong>be</strong>leidslijnen en actieprogramma’s.1 Persmededelingenen persconferentiesDe regeringswissel in 1999 verklaart de daling vanhet aantal persmededelingen in dat jaar, in vergelijkingmet 1998. Net voor de verkiezingen van 13juni was er een piek. Meteen na de verkiezingen<strong>be</strong>perkte de Vlaamse regering zich tot de lopendezaken. Op 13 juli trad de nieuwe Vlaamse regeringaan. Aanvankelijk vergaderde ze veelal met <strong>be</strong>perkteformele agenda's, die zich niet leenden tot pers-140120100806040200krantenMEDIA-AANKOOP NAAR MEDIUMmagazinescommerciële TV22.2 Centrale media-aankoop in 1999 naar medium, in miljoen frank.Bron: COO.openbare omroepregionale TVpersoneelsadvertentieskleineaankondigingenverklaringen achteraf. Pas in de loop van het najaarkwam daar geleidelijk verandering in.Ondertussen kan iedereen zich gratis abonnerenom alle persmededelingen per e-mail te ontvangen.Begin juni <strong>2000</strong> waren er reeds 6.471 abonnees.Dit is meer dan een verdub<strong>be</strong>ling op nauwelijks eenjaar tijd.Informatie- en sensibiliseringscampagnes zijn uitgegroeidtot een essentieel onderdeel van de Vlaamseoverheidscommunicatie. De Vlaamse regering en deVlaamse overheidsdiensten kopen daarbij advertentieruimteen zendtijd in de Vlaamse media aan.Deze campagnes eisen een professionele aanpak enzijn duur. Om efficiënt en goedkoop te werken fungeertde informatieambtenaar van het ministerie vande Vlaamse Gemeenschap als spil. Op hun <strong>be</strong>urtgeven de media of hun federaties exclusieve kortingen.Zo krijgen de Vlaamse overheidsdiensten degarantie dat deze formule de goedkoopste maniervan media-aankoop is.In 1999 ging er voor een totaal<strong>be</strong>drag van 319,6miljoen frank naar de aankoop van mediaruimtevolgens deze formule. Dit is bijna een verdub<strong>be</strong>lingin vergelijking met 1998. Er zijn drie redenen voorde explosieve groei. Zo vinden meer Vlaamseoverheidsdiensten de weg naar de centrale mediaaankoop,ook was er de grootschalige campagne vande vorige Vlaamse regering die tot doel had deVlaamse overheid, haar <strong>be</strong>voegdheden en <strong>be</strong>leidsdomeinen<strong>be</strong>ter te profileren bij de Vlaamse <strong>be</strong>volking.Tenslotte overheerst ook de indruk dat deVlaamse overheid nog volop <strong>be</strong>zig is het kanaal vande mediacommunicatie te ontdekken.Het grootste deel van de mediaruimte werd gekochtin de geschreven pers. Radio en televisie namen 26%van het <strong>be</strong>drag voor hun rekening.2 De Vlaamse infolijnDe Vlaamse overheidscommunicatie vertrekt vanuitde <strong>be</strong>hoeften van de klant. De Vlaamse infolijnAANTAL VERSPREIDE PERSMEDEDELINGEN EN GEORGANISEERDE PERSCONFERENTIES1998 1999Persmededelingen na afloop van de vergadering van de Vlaamse Regering 316 273Persconferenties onder voorzitterschap van de minister-president 14 10Persmededelingen van afzonderlijke Vlaamse ministers 366 300Persmededelingen vanwege de administratie 23 5622.1 Aantal persmededelingen en persconferenties die de Vlaamse overheid centraal liet verspreiden of organiseren door de informatieambtenaar in 1998 en1999. Bron: COO.352VRIND <strong>2000</strong>


AANTAL DAGELIJKSE OPROEPEN BIJ DE VLAAMSE INFOLIJN9008007006005004003002001000maart 1999aprilmeijunijuliaugustus22.3 Gemiddeld aantal dagelijkse telefonische oproepen bij de Vlaamseinfolijn. Bron: Vlaamse infolijn.maakt de burger wegwijs, en verstrekt eerstelijnsvoorlichting.De activiteiten van de infolijn latenzich als volgt samenvatten: informatie verstrekkenaan de burger, informatie toegankelijk maken voorde burger en de Vlaamse overheid, de voorlichtingsfunctievan de Vlaamse overheid ondersteunen, entenslotte rapporteren en signaleren aan de Vlaamseoverheid.septem<strong>be</strong>rokto<strong>be</strong>rnovem<strong>be</strong>rdecem<strong>be</strong>rjanuarifebruarimaart <strong>2000</strong>Tijdens het eerste werkingsjaar (maart 1999 - maart<strong>2000</strong>) verwerkte de Vlaamse infolijn 104.976 telefonischeoproepen. Dit is gemiddeld 412 oproepenper dag. Tijdens de maand maart 2001 maakte deVlaamse infolijn nieuwe cijfers <strong>be</strong>kend. In haartweede werkingsjaar kreeg ze niet minder dan219.743 oproepen te verwerken. Dat is een gemiddeldevan 883 oproepen per dag, dus meer dan hetdub<strong>be</strong>le dan het jaar voordien.Naast de telefonische oproepen <strong>be</strong>handelde deVlaamse infolijn tijdens haar eerste werkingsjaarnog 2.360 schriftelijke vragen. De website telde132.074 <strong>be</strong>zoeken. In decem<strong>be</strong>r 1999 peilde eenonderzoek naar de <strong>be</strong>kendheid van de Vlaamse infolijnbij de burger. Zo'n 3% van de ondervraagdenvernoemde de Vlaamse infolijn spontaan als eeninstantie waar men terecht kan voor informatie overde overheid. In een lijst van infolijnen wees eenderde van de ondervraagden de Vlaamse infolijn aanals een instantie waar men met vragen over de overheidterecht kan.Een kwart van de vragen die bij Vlaamse infolijnbinnenliepen had <strong>be</strong>trekking op de overheid inruime zin. Daarnaast riepen vooral de sectorenmilieu, onderwijs, economie, wonen en werkgelegenheidvraagtekens op.Naast de Vlaamse infolijn telt de Vlaamse overheidnog tien sectorale infolijnen. De top drie met hethoogste aantal oproepen <strong>be</strong>staat uit de BIS-infolijn(Begeleid Individueel Studeren), de Infolijn onderwijsen de Gecofoon.VRAGEN BIJ DE VLAAMSE INFOLIJN NAAR THEMA302520151050overheidmilieuonderwijseconomiewonenwerkgelegenheidcultuur/vrije tijdinfrastructuurwelzijn/gezondheid/sociale zekerheidbinnenlandmaatschappelijkeorganisatiesbuitenlandland- en tuinbouw+ visserijjustitie22.4 Onderverdeling van de vragen die bij de Vlaamse infolijn zijn binnengekomen tijdens haar eerste werkingsjaar (maart 1999-maart <strong>2000</strong>), naar thema, in %.Bron: Vlaamse infolijn.Aspecten van een goed <strong>be</strong>stuur 353


OPROEPEN SECTORALE INFOLIJNENINFOLIJN AANTAL OPROEPEN PERIODEVlaamse infolijn 104.976 10/3/1999-10/3/<strong>2000</strong>BIS-infolijn 200 à 250/dag 1999Euro-infocentrum 4 à 8/dag 1999Gecofoon 8.046 1999Infolijn onderwijs 17.092 1999Jo-lijn 938 1998Meldpunt milieu 308 10/3/1999-10/3/<strong>2000</strong>Rusthuistelefoon 862 1999Taaltelefoon 6.099 21/10/1999-10/3/<strong>2000</strong>Teletolk 50 testfaseWegentelefoon 542 199922.5 Aantal oproepen bij de sectorale infolijnen van de Vlaamse overheid.Bron: Vlaamse infolijn.KlachtenmanagementEen efficiënte dienstverlening houdt niet op bij eengoed communicatie<strong>be</strong>leid (communicatielijn op denulde lijn). Er komt ook een goed uitgebouwdeinterne klachten<strong>be</strong>handeling bij kijken (communicatielijnop de eerste lijn). Zowel het ministerie van deVlaamse Gemeenschap als de Vlaamse OpenbareInstellingen moeten de burger voldoende aanspreekpuntengeven, mocht het voorafgaand contactmet de Vlaamse overheid fout lopen. Het jaarverslagvan de Vlaamse ombudsdienst stelt dat dit aanspreekpuntde <strong>be</strong>trokken ambtenaar of dienst kanzijn, maar dat er ook vaak <strong>be</strong>hoefte is aan een aparteinterne klachtendienst of een klachtenmanager.OmbudsfunctieAls een burger vindt dat hij na de eerstelijns klachten<strong>be</strong>handelingop zijn honger blijft zitten, kan hijsteeds terecht bij de Vlaamse ombudsdienst. Dezeombudsdienst werkt volledig onafhankelijk van deVlaamse regering. De dienst rapporteert zijn <strong>be</strong>vindingenrechtstreeks aan het Vlaams parlement enformuleert oplossingen voor structurele problemen.Van de 1.809 verzoeken gericht aan de Vlaamseombudsdienst werden er 778 als ontvankelijkeklachten <strong>be</strong>handeld. Te vaak echter - in 1.031 gevallen- kan de Vlaamse ombudsdienst niet op het verzoekingaan omdat het in de sfeer van de onmiddellijkedienstverlening thuishoort.Deze 'onmiddellijke dienstverlening' is de reactievan de Vlaamse Ombudsdienst enerzijds op vragen,die eigenlijk geen klachten zijn en anderzijds opklachten die volgens het ombudsdecreet niet in<strong>be</strong>handeling genomen mogen worden.Bij een vraag naar informatie, verwijst de Vlaamseombudsdienst door naar de Vlaamse Infolijn. Indienhet een klacht <strong>be</strong>treft waarbij men nog niet gepro<strong>be</strong>erdheeft om met de <strong>be</strong>trokken overheidsdiensttot een vergelijk te komen, komt de klacht bij de<strong>be</strong>trokken overheidsdienst terecht. De Vlaamseombudsdienst wijst op de noodzaak aan extrainspanningen om de taakverdeling tussen deVlaamse infolijn, de eerstelijns klachtenmanagers ende Vlaamse ombudsdienst te verduidelijken.Bijna de helft van de dossiers valt onder het themafiscaliteit met klachten over kijk- en luistergeld ofonroerende voorheffing. De aandacht van de burgervoor financiële thema’s en problemen is duidelijkgroot. Milieu, ruimtelijke ordening en wonen vol-ONTVANKELIJKE KLACHTEN PER THEMA35302520151050fiscaliteit -kijk- en luistergeldfiscaliteit -onroerendevoorheffingmilieuruimtelijkeordeningwonenonderwijsverkeer,infrastructuuren mobiliteiteconomie enwerkgelegenheidandere22.6 Opdeling van de ontvankelijke klachten binnengelopen bij de Vlaamse ombudsdienst naar thema, in %. Bron: Vlaamse ombudsdienst.354VRIND <strong>2000</strong>


GESCHONDEN OMBUDSNORMEN IN BEOORDEELDE DOSSIERS20181614121086420actievedienstverleningovereenstemmingmet het rechtcoördinatiegoede uitvoeringspraktijken administratievenauwkeurigheidactieveinformatieverstrekkingredelijke<strong>be</strong>handeltermijndeugdelijkecorrespondentieredelijkheid enevenredigheidinterne klachten<strong>be</strong>handeling<strong>be</strong>reikbaarheidmotivering van<strong>be</strong>stuurshandelingencorrecte<strong>be</strong>jegeninggelijkheid enonpartijdigheidrechtszekerheid engerechtvaardigdvertrouwenrespect voor depersoonlijkelevenssfeer22.7 Geschonden ombudsnormen in <strong>be</strong>oordeelde dossiers in 1999. Bron: Vlaamse ombudsdienst.gen, met telkens meer dan 10% van de klachten.Van de 240 klachtendossiers die de Vlaamseombudsdienst in 1999 afhandelde, was 52,3%gegrond of deels gegrond. Iets meer dan een kwartvan de klachten was ongegrond. In de overigegevallen kon ofwel de Vlaamse ombudsdienst geenoordeel vellen, ofwel werden de klachten ingetrokken,ofwel <strong>be</strong>trof het een terecht opmerking. Bij eenterecht opmerking is er weliswaar geen sprake vaneen ernstige schending van één of meer ombudsnormenmaar de klacht of vraag is nuttig om de dienstverleningte ver<strong>be</strong>teren.Om een dossier te <strong>be</strong>oordelen of te kwalificeren,toetst de Vlaamse ombudsdienst de werking of dehandelingen van een overheidsdienst aan de zogenaamdeombudsnormen. Daartoe formuleerde men15 ombudsnormen, onderverdeeld in <strong>be</strong>hoorlijkheidsnormenen zorgvuldigheidsnormen.Het vaakst zondigen de Vlaamse overheidsdienstentegen de actieve dienstverlening, overeenstemmingmet het recht en coördinatie. De norm 'actievedienstverlening' geeft de burger het recht op eengoede service, ook bij een doorverwijzing.'Overeenstemming met het recht' gaat na inhoeverre de regelgeving correct werd toegepast.De norm 'coördinatie' onderzoekt in welke mate de<strong>be</strong>trokken overheidsdiensten - van welk niveau ook -efficiënt communiceren en samenwerken.Het ombudsdecreet <strong>be</strong>last de Vlaamse ombudsdienstmet de uitdrukkelijke opdracht voorstellen enaan<strong>be</strong>velingen te formuleren om de dienstverleningvan de Vlaamse overheidsdiensten te ver<strong>be</strong>teren.In 1999 deed de Vlaamse ombudsdienst 5 voorstellenen 38 aan<strong>be</strong>velingen, waarvan het leeuwedeelterug te brengen is tot de noemer ‘fiscaliteit’.Aspecten van een goed <strong>be</strong>stuur 355


V OOR MEER INFORMATIEJaarverslag Vlaamse Infolijn. Dit jaarverslag kan udownloaden op de volgende website:http://www.vlaanderen.<strong>be</strong>/infolijn/u_vraagt/jaarverslag1999.htmlJaarverslag Vlaamse ombudsdienst. Dit jaarverslag kanu downloaden op de internetsite van het VlaamsParlement:http://www.vlaamsparlement.<strong>be</strong>/website/main.htm?doc=36&mode=full356VRIND <strong>2000</strong>


DefinitiesHoofdstuk 1: ContextenBruto geboortecijferBruto sterftecijferLevensverwachting op leeftijd XAantal geboorten per jaar per duizend inwoners (<strong>be</strong>rekend op de middenpopulatie,zijnde het geschat aantal inwoners op 1 juli of het gemiddeldevan het aantal op 1 januari en 31 decem<strong>be</strong>r).Aantal overlijdens per jaar per duizend inwoners (<strong>be</strong>rekend op demiddenpopulatie, zijnde het geschat aantal inwoners op 1 juli of hetgemiddelde van het aantal op 1 januari en 31 decem<strong>be</strong>r).Het gemiddeld aantal jaren die men nog blijft leven vanaf leeftijd X, opvoorwaarde dat de leeftijdsspecifieke sterftekansen in de toekomst nietveranderen (bij transversale opmeting).Migratiesaldo Balans van de inwijking min de uitwijking (meestal uitgedrukt per 1.000inwoners).Migratie-intensiteit Som van de inwijking en de uitwijking (meestal uitgedrukt per 1.000inwoners).Totaal vruchtbaarheidscijfer (TVC)Som van de leeftijdsspecifieke vruchtbaarheidscijfers van een jaar.Dit is gelijk aan het verwachte aantal kinderen per vrouw op de leeftijdvan 50 jaar, op voorwaarde dat de leeftijdsspecifieke vruchtbaarheidscijfersin de toekomst niet veranderen. Een <strong>be</strong>volking groeit noch krimpt bij eengemiddelde waarde van 2,1 kinderen per vrouw.360VRIND <strong>2000</strong>


Hoofdstuk 2: Financiën en <strong>be</strong>grotingBetalingskredietenDirecte schuldIndirecte schuldNetto te Financieren SaldoDe <strong>be</strong>talingskredieten zijn de uitgaven die in een <strong>be</strong>paald <strong>be</strong>grotingsjaareffectief kunnen worden uit<strong>be</strong>taald. Het is de som van de niet-gesplitstekredieten, de gesplitste ordonnanceringskredieten en de varia<strong>be</strong>lekredieten.Deze schuld werd opgebouwd uit de leningen aangegaan door deVlaamse Gemeenschap zelf, ter financiering van het <strong>be</strong>grotingstekort(NFS); in dezelfde sector werden ook overgenomen leningen uit de indirecteschuld opgenomen. Zo werden in 1995 de sectoren "Ex-Ardifin"en "huisvesting" (prefinancieringen van bouw-, koop- en saneringspremiesen herfinancieringen), in 1996 de sector "Overname FNSV,Consortiumkrediet" en in 1998 de sector "Universiteiten - Academischesector" overgeheveld van de indirecte naar de directe schuld. In decem<strong>be</strong>r1999 werd het aandeel van de directe schuld in sector "Overname FNSV,Consortiumkrediet" verhoogd, hiervoor werd er 16,8 miljard BEF toegevoegdbij de directe schuld.De indirecte schuld werd opgebouwd uit leningen, aangegaan doorsommige Vlaamse Openbare autonome Instellingen (dus instellingen meteen eigen rechtspersoonlijkheid) of door ondergeschikte <strong>be</strong>sturen in hetVlaamse Gewest om hun eigen financierings<strong>be</strong>hoeften te dekken, waarvande financiële lasten geheel of gedeeltelijk door de Vlaamse Gemeenschapworden gedragen.Verschil tussen ontvangsten en uitgaven met uitzondering van deaflossingen van de geconsolideerde schuld (op kasbasis).Hoofdstuk 4: MobiliteitBereikbaarheidEconomische knooppuntenLetselongevallenDe mate waarin een <strong>be</strong>paalde <strong>be</strong>stemming tegen een specifieke weerstand(tijd/kosten) vanuit verschillende potentiële herkomstgebieden kan<strong>be</strong>reikt worden.• De stedelijke gebieden variërend in economisch <strong>be</strong>lang en uitstraling;• Het netwerk van het Al<strong>be</strong>rtkanaal;• De specifieke economische knooppunten, omwille van hun impactop de werkgelegenheid.De opsomming van de knooppunten vindt men in het RuimtelijkStructuurplan <strong>Vlaanderen</strong>.De verkeersongevallen, vastgesteld door de politie of rijkswacht, op deopenbare weg die een lichamelijk letsel tot gevolg heb<strong>be</strong>n. Een ongevaltussen twee of meer weggebruikers wordt <strong>be</strong>schouwd als één ongeval.Letselongevallen worden als representatief <strong>be</strong>schouwd voor het helefenomeen van de verkeersongevallen. Voor elk letselongeval ge<strong>be</strong>urenstatistisch gezien nog eens 7 à 8 ongevallen met enkel materiële schade(blikschade). Ongevallen met enkel materiële schade worden niet meer inde statistieken opgenomen sedert 1973. Aanrijdingen op private terreinenwerden nooit opgenomen.Definities 361


Luchtverontreiniging door het wegverkeerDe emissies veroorzaakt door onder andere het wegverkeer wordenopgesplitst in twee groepen: de gereglementeerde (CO, KWS, NO x ,SO 2 , stofdeeltjes, lood) en de niet gereglementeerde (PAK, dioxines,hele kleine stofdeeltjes, zware metalen, CO 2 ).MIVA, MIGA, NMVBModal splitMotoriseringsgraadPoortenReizigerskilometerTonkilometerVerkeersslachtoffersVervoermiddelen (transportmodus)De Lijn werd opgericht bij decreet van 31 juli 1990 en <strong>be</strong>staat uit devoormalige Maatschappijen voor Intercommunaal Vervoer vanAntwerpen (MIVA) en Gent (MIVG) en het Vlaamse deel van deNationale Maatschappij van Buurtspoorwegen (NMVB). De oprichting ishet resultaat van de uitvoering van de Bijzondere Wet van 8 augustus1988 <strong>be</strong>treffende de hervorming van de instellingen en de federaliseringvan het stads- en streekvervoer in België.De procentuele verdeling per modus.Aantal personenwagens per 1.000 inwoners.De zeehavens met de internationaal georiënteerde multimodale logistiekeparken, de internationale luchthaven Zaventem en het H.S.T.-stationAntwerpen-centraal (zie Ruimtelijk Structuurplan <strong>Vlaanderen</strong>).Totaal door alle reizigers afgelegde kilometers.Totaal aantal vervoerde ton vermenigvuldigd met het aantal afgelegdekilometers.• Doden 30 dagen: elke persoon die overlijdt binnen de dertig dagen nahet ongeval.• Ernstig gewonden: elke persoon die in een verkeersongeval gewondwordt en waarbij een opname van meer dan 24 uur in een ziekenhuisnoodzakelijk is.• Licht gewonden: elke persoon die in een verkeersongeval gewondwordt en op wie de <strong>be</strong>paling van dodelijk of ernstig gewond niet vantoepassing is.Alle mobiele investeringsgoederen zoals wegvoertuigen, schepen, treinen,vliegtuigen, fietsen, trams, bussen…Hoofstuk 6: Gezondheid en WelzijnProportioneel sterftecijferVerloren potentiële levensjarenVermijdbare sterfteDe verhouding van het aantal sterfgevallen door een specifieke oorzaakover het totaal aantal sterfgevallenAantal jaren die verloren gaan voor een <strong>be</strong>paalde leeftijd is <strong>be</strong>reikt t.g.v.ziekten die met een voortijdig overlijden gepaard gaanSom van het aantal sterfgevallen voor 65 jaar, ten gevolge van een reeksaandoeningen die zich, in het licht van de huidige medische en volksgezondheidskundigekennis, niet hadden moeten voordoen362VRIND <strong>2000</strong>


KindersterftePerinatale sterfteHet aantal levendgeboren kinderen dat overlijdt voor de eerste verjaardagper 1.000 levendgeboren kinderenHet aantal doodgeboren kinderen + kinderen overleden binnen de7 dagen na geboorte per 1.000 levend- en doodgeboren kinderenHoofdstuk 8: Onderwijs en vormingLeerlingenScholingsgraadDe leerlingen en studenten ingeschreven op 1 februari <strong>2000</strong>. In het hogescholenonderwijsen het universitair onderwijs worden de regelmatigehoofdinschrijvingen geregistreerd. In het onderwijs voor sociale promotie,het deeltijds kunstonderwijs en het B.I.S. (Begeleid Individueel Studeren)wordt het aantal inschrijvingen geteld. Dit aantal ligt hoger dan het aantalfysieke personen, omdat een leerling voor meerdere cursussen kan ingeschrevenzijn. Door het decreet volwassenenonderwijs registreert hetonderwijs voor sociale promotie vanaf het schooljaar 1999-<strong>2000</strong> de cursistenop een andere wijze. Het aantal inschrijvingen in opleidingen gestartbinnen de referteperiode wordt geteld. Bij wijze van overgang loopt deregistratieperiode van 1 septem<strong>be</strong>r 1999 tot en met 31 januari <strong>2000</strong>.De leerlingen in het buitengewoon onderwijs van het type 5 worden nietin de ta<strong>be</strong>llen opgenomen. Deze leerlingen volgen, omwille van eenlangdurige ziekte, tijdelijk les in het buitengewoon onderwijs. Omdat zijwellicht reeds elders ingeschreven zijn, worden ze, om dub<strong>be</strong>ltellingen tevermijden, niet in het cijfermateriaal van het buitengewoon onderwijsmeegerekend.Om aan de leerplicht te voldoen lopen kinderen school van de maandseptem<strong>be</strong>r van het jaar waarin ze 6 worden tot eind juni van het jaar waarinze 18 worden. Vanaf 15-16 jaar is er een deeltijdse leerplicht en eenmogelijkheid tot deeltijds werken. Na het leerplichtonderwijs kunnenjongeren hun kennis en vaardigheden o.a. via verschillende disciplines vanhet hoger onderwijs verder aanscherpen en verruimen.de scholingsgraad geeft het percentage weer van de <strong>be</strong>volkingsgroep van15 jaar en ouder dat een <strong>be</strong>paald onderwijsniveau <strong>be</strong>ëindigd heeft.Deze <strong>be</strong>volkingsgroep wordt ingedeeld naar het hoogst <strong>be</strong>haaldediploma, getuigschrift of brevet. Er wordt hierbij enkel rekeninggehouden met de diploma’s die <strong>be</strong>haald werden in een basisopleiding ofgewone studierichting met volledig leerplan. Tot de opleidingen vanuniversitair niveau <strong>be</strong>horen zowel de opleidingen aan de universiteiten alsde twee-cycli-opleidingen aan de hogescholen. Een bijkomende opleiding,een specialisatie, een <strong>be</strong>roepsopleiding of onderwijs voor socialepromotie komen niet in aanmerking.Jaarlijks voert het Nationaal Instituut voor de Statistiek een steekproefenquêteuit: in deze ‘Ar<strong>be</strong>idskrachtenenquête’ worden onder meer gegevensverzameld m.b.t. hHet hoogste <strong>be</strong>haalde onderwijsdiploma. Op basis vande resultaten van deze <strong>be</strong>vraging kan de scholingsgraad per gewest<strong>be</strong>paald worden en verder worden opgesplitst naar leeftijd en geslacht. Inde analyse worden de resultaten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewestniet opgenomen, omdat de kleine steekproef zorgt voor een grotere foutenmargeen de representativiteit daardoor in het gedrang kan komen.Definities 363


Personeel1. Volgens de gegevens van het departement OnderwijsIn de personeelsstatistieken van het departement Onderwijs wordt enkelhet personeel geregistreerd dat ofwel rechtstreeks door het departementOnderwijs wordt <strong>be</strong>taald ofwel waarvan de lonen ten laste zijn van dewerkingsenveloppe van het hoger onderwijs. Dit impliceert dat hetmeester-, vak- en dienstpersoneel van het gesubsidieerd onderwijs en hetpersoneel van de universitaire sector niet opgenomen zijn. De gesubsidieerdecontractuelen worden ook buiten <strong>be</strong>schouwing gelaten, omdatdeze personeelsleden niet volledig door het departement worden <strong>be</strong>taald.Binnen het onderwijspersoneel wordt onderscheid gemaakt tussen het<strong>be</strong>stuurs- en onderwijzend personeel en de andere personeelscategorieën.Het <strong>be</strong>stuurspersoneel <strong>be</strong>staat uit directeurs en adjunct-directeurs. Hetonderwijzend personeel vervult effectief een lesopdracht. De anderepersoneelscategorieën <strong>be</strong>staan uit het administratief personeel, hetwerkliedenpersoneel van het gemeenschapsonderwijs, het opvoedendhulppersoneel, het paramedisch personeel, het PMS/CLB-personeel,het inspectiepersoneel, het personeel pedagogische <strong>be</strong>geleiding en hetpersoneel van semi-internaten.Het onderwijspersoneel wordt uitgedrukt in budgettaire fulltime-equivalentenen fysieke personen. Enkel de budgettaire fulltime-equivalenten zijnin ta<strong>be</strong>lvorm opgenomen. Alle personeelsgegevens heb<strong>be</strong>n <strong>be</strong>trekking opde maand januari omdat deze maand representatief is voor het schooljaar.De budgettaire fulltimes zijn het resultaat van de sommatie van alle deelopdrachtenvan alle personeelsleden (m.a.w. met in<strong>be</strong>grip van de vervangingenvan minder dan één jaar). Bij het hogescholenonderwijs zijn delesopdrachten van de gastprofessoren en de mandaatvergoedingen vanaf1995-1996 niet meer opgenomen in de budgettaire fulltimes.2. Volgens de gegevens van de Vl.I.R.Het personeels<strong>be</strong>stand aan de Vlaamse universiteiten wordt weergegevenper 1 februari <strong>2000</strong>. Het <strong>be</strong>treft gegevens van het personeel <strong>be</strong>zoldigdmet de werkingsuitkeringen: het zelfstandig academisch personeel (ZAP),het assisterend academisch personeel (AAP) en het administratief entechnisch personeel (ATP); en van het personeel <strong>be</strong>zoldigd ten laste vanandere financieringsbronnen: het wetenschappelijk personeel (WP) en hetadministratief en technisch personeel (ATPbwu).ScholenBudgetEen school is een instelling waar onderwijs wordt verstrekt en die onderhet <strong>be</strong>stuur staat van één directeur.Het budget wordt uitgedrukt in termen van <strong>be</strong>schikbare ‘<strong>be</strong>leidskredieten’die jaarlijks worden ingeschreven in de aangepaste uitgaven<strong>be</strong>grotingvan de Vlaamse gemeenschap.De <strong>be</strong>leidskredieten zijn de uitgaven waartoe de overheid zich in een<strong>be</strong>paald <strong>be</strong>grotingsjaar heeft geëngageerd. Deze kredieten omvatten deniet-gesplitste kredieten (NGK), de gesplitste vastleggingskredieten(GVK), de varia<strong>be</strong>le kredieten (VRK) en de vastleggingsmachtigingen(MAC), verminderd met de vereffeningskredieten en de uitgaven voor deschuldenlast. Zij omvatten, naast de aangepaste kredieten, ook het aandeelin de globale provisie voor aanpassing van de mechanismen aan deindex en CAO.Dit Vlaams onderwijsbudget wordt, in internationale context, enerzijdsvermeerderd met de bijkomende financiële inspanning voor onderwijs enopleiding van gemeenten en provincies en van het Vlaams Instituut voorhet Zelfstandig Ondernemen (VIZO) maar houdt anderzijds geen reke-364VRIND <strong>2000</strong>


ning met de bijkomende financiële inspanningen van andere (lokale)overheden, noch met de inspanningen of initiatieven van ouders, scholenen privé-<strong>be</strong>drijven.De overheidskost per leerling/student wordt <strong>be</strong>rekend op basis van het aantalfinancierbare leerlingen/studenten. Een financierbare leerling/studentis een regelmatig ingeschreven leerling/student die op basis van <strong>be</strong>paaldecriteria zoals onderwijsniveau, studierichting, herkomst, … een wegingcoëfficiëntkrijgt. Deze financierbare eenheden <strong>be</strong>palen de grootte van dewerkingsmiddelen en het personeels<strong>be</strong>stand van elke onderwijsinstelling.Op internationaal vlak wordt de kost per leerling/student <strong>be</strong>rekend opbasis van het aantal financierbare studenten en uitgedrukt in US $..StudiekostenDe directe studiekosten die rechtstreeks i.v.m. de studies (moeten)gemaakt worden, zoals inschrijvingsgeld, vervoer, huur kamer, cursussen,enz. Leefkosten zoals voeding, ontspanning, gewone kledij e.d.m. wordenniet ingecalculeerd De indirecte studiekosten (nl. Het gederfde nettoinkomentijdens de studies) wordt hier buiten <strong>be</strong>schouwing gelaten.Hoofdstuk 10: WerkgelegenheidActiviteitsgraadAr<strong>be</strong>idsplaatsenBeroeps<strong>be</strong>volkingBeroeps<strong>be</strong>volking/<strong>be</strong>volking op <strong>be</strong>roepsactieve leeftijdZijn de jobs voor zowel de loontrekkenden als de niet-loontrekkendenBeperkt zich tot de werkenden en de personen die geen werk heb<strong>be</strong>n,maar wel actief op zoek zijn naar een baan en bovendien onmiddellijk<strong>be</strong>schikbaar zijn voor de ar<strong>be</strong>idsmarkt (ILO-werkloze).Bevolking op <strong>be</strong>roepsactieve leeftijd Het <strong>be</strong>treft iedereen die ouder is dan 15 jaar en jonger dan 65 jaar.ILO-werklozenLoontrekkendenNiet-<strong>be</strong>roepsactievenWerkendenWerkloosheidsgraad (ILO)WerkzaamheidsgraadPersonen zonder <strong>be</strong>trekking die werk zoeken, daarvoor concrete stappenheb<strong>be</strong>n gezet gedurende de laatste vier weken en bovendien binnen detwee weken kunnen <strong>be</strong>ginnen werken. Deze groep werklozen omvat nietalle werklozen.Personen die <strong>be</strong>taald ar<strong>be</strong>id verrichten in dienstverband.Iedereen die geen <strong>be</strong>trekking heeft en niet voldoet aan de ILOwerkloosheidscriteria wordt <strong>be</strong>schouwd als niet-actief. Qua leeftijd geldtgeen <strong>be</strong>perking.Alle inwoners van het Vlaams Gewest die <strong>be</strong>taalde ar<strong>be</strong>id uitoefenen,hetzij als loontrekkende (ar<strong>be</strong>ider, <strong>be</strong>diende, ambtenaar), hetzij alswerkgever en zelfstandige of helper. Alle personen met een <strong>be</strong>trekking,ook al gaat het om een <strong>be</strong>taalde <strong>be</strong>trekking van slechts 1 uur per week,zijn in dit cijfer opgenomen.ILO-werklozen/effectieve <strong>be</strong>roeps<strong>be</strong>volkingPersonen met een <strong>be</strong>trekking/<strong>be</strong>volking op <strong>be</strong>roepsactieve leeftijd.Definities 365


WerkzoekendenZelfstandigenNiet werkende werkzoekenden. (NWWZ) Uitkeringsgerechtigde volledigwerklozen (UVW) + jongere werknemers in wachttijd + niet werkendevrij ingeschreven werkzoekenden + andereWerkende werkzoekenden. Deeltijdse werknemers met <strong>be</strong>houd van rechten+ deeltijds tewerkgestelde jonge werknemers in wachttijd + andere +werkende vrij ingeschreven werkzoekendenPersonen in hoofd<strong>be</strong>roep of als helper, die aangesloten zijn bij de socialeverzekeringsfondsen voor zelfstandigen.Hoofdstuk 14: Binnenlandse AangelegenhedenAlgemene schuldgraad(vreemd vermogen) / (totaal vermogen)De algemene schuldgraad geeft aan welk percentage van de totale<strong>be</strong>zittingen van een gemeente met vreemde middelen gefinancierd wordt.Hoe hoger de schuldgraad, hoe lager de financiële onafhankelijkheid enhoe hoger het financiële risico voor de gemeente. Dat financiële risico ishet risico ten gevolge van de financiering met middelen waaraan vaste<strong>be</strong>talingsverplichtingen zijn verbonden. Door een schommelendeliquiditeit zou een gemeente (tijdelijk) in een positie kunnen verzeilenwaarin ze niet meer in staat is om aan deze vaste terug<strong>be</strong>talingsverplichtingente voldoen.Gemiddelde aflossingsduur van de netto aflossingen van leningen(aflossingen van leningen - terugvorderingen van aflossingen van leningen)/ cashflowDeze ratio geeft het aantal jaren weer dat onder de huidige omstandighedennodig is om de schulden die het komende jaar moeten wordenafgelost, volledig te kunnen aflossen. Daarbij wordt rekening gehoudenmet de aflossingen die van derden worden teruggevorderd. Deze ratiomoet kleiner zijn dan (jaar), zoniet is de gemeente verplicht te desinvesterenof nieuwe schulden aan te gaan om haar aflossingen te kunnennakomen.Liquiditeitsratio in enge zin of acid test(vorderingen op ten hoogste één jaar + <strong>be</strong>werkingen voor rekening vanderden van het actief + financiële rekeningen (de<strong>be</strong>tsaldi)) / (schulden opten hoogste één jaar + <strong>be</strong>werkingen voor rekening van derden van hetpassief)Liquiditeit van een actief is de mogelijkheid om dit actief in liquidemiddelen om te zetten. Een liquiditeitsratio in enge zin van 1 <strong>be</strong>tekentdat de gemeente haar verplichtingen op korte termijn kan voldoen.Hoe hoger deze ratio hoe sterker de liquiditeitspositie van een gemeente.NettokasratioSaldo algemeen totaal(nettowerkkapitaal - nettowerkkapitaal<strong>be</strong>hoefte ) / vlottende activaDeze ratio geeft de liquiditeitspositie op korte termijn weer in verhoudingtot het geheel van de vlottende activa en is dus een relatievemaatstaf.Het saldo van het eigen dienstjaar evenals de verrichtingen van de vorigedienstjaren en de overboekingen.366VRIND <strong>2000</strong>


Saldo eigen dienstjaarHet verschil tussen de ontvangsten en de uitgaven van het <strong>be</strong>trokkendienstjaar.Hoofdstuk 17: SportBeroepsgerichte opleidingenopleidingen voor een <strong>be</strong>paald <strong>be</strong>roep, zij het1.wettelijk erkende <strong>be</strong>roepen (<strong>be</strong>zitten van het <strong>be</strong>trokken getuigschrift isbij decreet vereist): Sportfunctionaris en Hoger redder.2.andere: Zwembadmeester en Beheerder sportaccommodaties.Initiator/jeugdsport<strong>be</strong>geleider (niveau 1)In die opleiding <strong>be</strong>kwaamt men zich in het aanleren van de basistechniekenwaarbij het accent op de jeugd en op de recreatieve sport<strong>be</strong>oefeningligt (niet competitief).MultisportopleidingenTrainer A (niveau 3)Trainer B (niveau 2)UnisportopleidingenDit zijn polyvalente opleidingen voor <strong>be</strong>geleiders van sporters uit een<strong>be</strong>paalde doelgroep: recreatiesport, seniorensport, sport voor gehandicaptepersonen.Training kunnen geven voor alle clubniveaus (competitief of prestatiegerichtmet blijvende aandacht voor de jeugd).Technische vervolmaking kunnen geven en training voor de jeugd(<strong>be</strong>ginnend-competitief of prestatiegericht met accent op de jeugd).Deze opleidingen zijn specifiek <strong>be</strong>doeld voor het leiding geven in één<strong>be</strong>paalde sporttak. Ze gelden voor elk prestatieniveau: van recreatief totniet-competitief, tot de competitie voor jeugd en volwassenen.Een drietrapsmodel komt aan de verschillende niveaus toegemoet.De opleidingstrappen moeten aansluitend doorlopen worden:hoofdstuk 19: EconomieBruto binnenlands product per regio de bruto toegevoegde waarde (= het verschil tussen de waarde van definaal geproduceerde goederen en diensten en de input in het productieproces)inclusief de BTW en de indirecte <strong>be</strong>lastingen bij invoer enexclusief de subsidies bij invoer.Economische sectorenFaillissementOntbindingDe primaire sector omvat de land- en bosbouw en visvangst. De secundairesector omvat de winning van delfstoffen, de industrie en de bouw. Detertiaire sector omvat de handel en de diensten (o.a. overheidsdiensten).Staking van de activiteiten van een onderneming op basis van een vonnisvan de rechtbank van koophandel.Men spreekt van ontbinding of stopzetting wanneer een <strong>be</strong>drijf zelf haaractiviteiten staakt en als dit <strong>be</strong>kend gemaakt wordt in het BelgischStaatsblad.Definities 367


OmzetOprichtingOprichtingsratioSom van het <strong>be</strong>drag van de handelingen van BTW-plichtige ondernemingen(verkopen, diensten), <strong>be</strong>lastingen niet in<strong>be</strong>grepen.Staat voor een oprichtingsakte van een <strong>be</strong>drijf.Het aantal oprichtingen in verhouding tot het totaal aantal ondernemingen.hoofdstuk 20: Ruimtelijke ordeningBebouwde oppervlakteBuitengebiedOn<strong>be</strong>bouwde oppervlakteRuimteboekhoudingStedelijk gebiedDe som van alle percelen die volgens het kadaster gedefinieerd zijn als<strong>be</strong>bouwd. Dit wil zeggen percelen met appartementen, buildings, huizenen hoeven, bijgebouwen, ambachts- en industriegebouwen, opslagruimten,kantoorgebouwen, gebouwen met handels<strong>be</strong>stemming, openbaregebouwen, gebouwen voor nutsvoorzieningen, gebouwen voor socialezorg en ziekenzorg, gebouwen voor onderwijs, onderzoek en cultuur,gebouwen voor erediensten, gebouwen voor recreatie en sport en andere<strong>be</strong>bouwde percelen. De kadastrale gegevens in het register vormen debasis van onze <strong>be</strong>rekeningen. Wanneer de eigenaar echter <strong>be</strong>langrijkeveranderingen van grond of verbouwingen vergeet te melden, kunnende gegevens niet bijgewerkt worden. De <strong>be</strong>bouwde percelen <strong>be</strong>vattenbovendien doorgaans een tamelijk <strong>be</strong>langrijk niet-<strong>be</strong>bouwd gedeelte(tuin, weide,...).Volgens het Ruimtelijk Structuurplan <strong>Vlaanderen</strong> is dit het gebied waarinde open (on<strong>be</strong>bouwde) ruimte overweegt. Dit wil niet zeggen dat er geen<strong>be</strong>bouwing zou zijn. Gebouwen en infrastructuur die een samenhang vertonenmet de niet-<strong>be</strong>bouwde ruimte kunnen zelfs plaatselijk overwegen.De som van alle percelen die volgens het kadaster gedefinieerd zijn alson<strong>be</strong>bouwd, dit wil zeggen akkerland, grasland, tuinen en parken, boomgaarden,bossen, woeste gronden, recreatieterreinen, gekadastreerdewateren en wegenis en andere on<strong>be</strong>bouwde percelenMaakt een essentieel onderdeel uit van het Ruimtelijk Structuurplan<strong>Vlaanderen</strong>. Deze ruimteboekhouding geeft aan hoeveel oppervlakte in2007 <strong>be</strong>steed mag worden aan wonen, werken, natuur, bos en landbouw.Volgens het Ruimtelijk Structuurplan <strong>Vlaanderen</strong> is dit het gebied waarintense ruimtelijke, culturele en socio-economische samenhang <strong>be</strong>staattussen verschillende menselijke activiteiten (wonen, diensten, werken, ...),waar dichte <strong>be</strong>bouwing overheerst en waar het wenselijk is de ontwikkelingente stimuleren en te concentreren. De grenzen van het ‘stedelijkegebied’ volgen niet noodzakelijk de administratieve stadsgrenzen.368VRIND <strong>2000</strong>


AfkortingenAAPABBADLAIDSALTAMINALAPOAPSAROHMASOATP bwuATPAWIAZFBBPBBPRBHGBIACBISBLOSOBMAssisterend Academisch Personeeladministratief Buitenlands BeleidActiviteiten van het Dagelijks LevenAcquired Immune DeficiencySyndromeadministratie Land- en Tuinbouwadministratie Milieu, Natuur-,Land- en Water<strong>be</strong>heeradministratie Personeelsontwikkelingadministratie Planning en Statistiekadministratie Ruimtelijke Ordening,Huisvesting en Monumenten enLandschappenAlgemeen Secundair Onderwijsadministratief en technisch personeel,<strong>be</strong>zoldigingen ten laste vanandere bronnen dan de werkingsuitkeringenadministratief en technisch personeeladministratie Wetenschap enInnovatiedepartement Algemene Zaken enFinanciënBruto Binnenlands ProductBruto Binnenlands Product perRegioBrussels Hoofdstedelijk GewestBrussels International AirportCompanyBegeleid Individueel StuderenCommissariaat-generaal voor deBevordering van de LichamelijkeOntwikkeling, de Sport en deOpenluchtrecreatieBestaansminimumBMIBOFBPABSOBTEXBTWBUSOBZVCAOCBGSCEMTCGGCGKRCGVSCIMCOBCOOCZVDACDBSODIVDKODVZEBRDEFROBody Mass IndexBijzonder OnderzoeksfondsBijzonder Plan van AanlegBeroepssecundair OnderwijsBenzeen, tolueen, ethyl<strong>be</strong>nzeen,xyleenBelasting op Toegevoegde WaardeBuitengewoon SecundairOnderwijsBiochemisch zuurstofverbruikCollectieve Ar<strong>be</strong>idsovereenkomstCentrum voor Bevolkings- enGezinsstudieënConférence Européenne desMinistres des TransportsCentrum voor GeestelijkeGezondheidszorgCentrum voor Gelijkheid vanKansen en Racisme<strong>be</strong>strijdingCommissariaat-Generaal voor deVluchtelingen en de StaatslozenCentrum voor Informaties over deMediaCentrale Openbare Bibliotheekdepartement CoördinatieChemisch zuurstofverbruikDerde Ar<strong>be</strong>idscircuitDeeltijds BeroepssecundairOnderwijsDienst Investeren in <strong>Vlaanderen</strong>deeltijds kunstonderwijsDienst VreemdelingenzakenEuropese Bank voor Wederopbouwen OntwikkelingEuropees Fonds voor RegionaleOntwikkelingAfkortingen 357


EOGFLESFESREUEUROSTATEWBLFEVECCFIOVFIOVFIVAFTEFWOGAROGECOROGESCOGFTGIBGIMVGOMGRSHIVHIVAHOBUHRFIAJIBOICTICTAIEAILOEuropees Oriëntatie- enGarantiefonds voor LandbouwEuropees Sociaal FondsEuropese afspraken <strong>be</strong>rekeningswijzeBBP/BNPEuropese UnieBureau voor de Statistiek van deEuropese Gemeenschappendepartement Economie,Werkgelegenheid, BinnenlandseAangelegenheden en LandbouwFederatie van Vlaamse ErkendeCulturele CentraFinancieringsinstrument voor deOriëntatie van de VisserijFonds voor Industrieel Onderzoek<strong>Vlaanderen</strong>Financieringsinstrument voor deVlaamse Visserij- enAquicultuursectorFull Time EquivalentFonds voor WetenschappelijkOnderzoekGemeentelijke commissie voorAdvies in de Ruimtelijke OrdeningGemeentelijke Commissie voorRuimtelijke OrdeningGesubsidieerde ContractuelenGroenten-, Fruit- en TuinafvalGewaarborgd Inkomen voorBejaardenGewestelijke Investeringsmaatschappijvoor <strong>Vlaanderen</strong>Gewestelijke OntwikkelingsmaatschappijGemeentelijk RuimtelijkStructuurplanHuman Immunodeficiency VirusHoger Instituut voor de Ar<strong>be</strong>idHoger Onderwijs Buiten deUniversiteitHoge Raad van FinanciënIndividueel AangepastJaarprogrammaIndividuele BeroepsopleidingInformatie- en CommunicatietechnologieGroepering van Informatie- enCommunicatietechnologieindustrieënInternational Association for theEvaluation of EducationalAchievementInternational Labour OrganisationIMF Internationaal Monetair FondsIMWW Intercommunale Maatschappij voorWatervoorziening in <strong>Vlaanderen</strong>INInstituut voor Natuur<strong>be</strong>houdINES International Indicator andEvaluation of Educational SystemsINRInstituut voor Nationale RekeningenISPO Instituut voor PolitiekOpinieonderzoekIWT Vlaams Instituut voor <strong>be</strong>vorderingvan Wetenschappelijk-TechnologischOnderzoek in de IndustrieKLE Kleine LandschapselementenKLJKatholieke Landelijke JeugdKMO Kleine en MiddelgroteOndernemingKOKleine OndernemingKSO Kunstsecundair OnderwijsKUL Katholieke Universiteit LeuvenLFSLabour Force SurveyLINdepartement Leefmilieu enInfrastructuurLOLichamelijke OpvoedingMAP Mest Actie PlanMINA Vlaamse Milieu<strong>be</strong>leidsplanMIRA-2 Milieurapport <strong>Vlaanderen</strong> 2MIVA Maatschappij voor IntercommunaalVervoer van AntwerpenMIVG Maatschappij voor IntercommunaalVervoer van GentMTA Ministerie van Tewerkstelling enAr<strong>be</strong>idMVG ministerie van de VlaamseGemeenschapNFS Netto te Financieren SaldoNGO niet-gouvernementele organisatieNISNationaal Instituut voor StatistiekNMBS Nationale Maatschappij derBelgische SpoorwegenNMVB Nationale Maatschappij vanBuurtspoorwegenNMVOS Niet-Methaan VluchtigeOrganische StoffenNVNaamloze VennootschapNWWZ Niet-werkende werkzoekendeO&O Onderzoek & OntwikkelingOCMW Openbaar Centrum voorMaatschappelijk WelzijnOESO Organisatie voor EconomischeSamenwerking en OntwikkelingOND departement OnderwijsOPEC Organisatie van olieproducerendeen exporterend landenOPZ Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis358VRIND <strong>2000</strong>


OSP Onderwijs voor Sociale PromotieOVAM Openbare VlaamseAfvalstoffenmaatschappijOVO Ondernemers voor ondernemersPAK Poly-Aromatische KoolwaterstoffenPJPeta JoulePOB Plaatselijke Openbare BibliotheekPSBH Panel Studie van BelgischeHuishoudensPWA Plaatselijk WerkgelegenheidsagentschapR&D Research & DevelopmentRIZIV Rijksinstituut voor Ziekte enInvaliditeitRSV Ruimtelijk Structuurplan<strong>Vlaanderen</strong>RSVZ Rijksdienst voor de SocialeVerzekering der ZelfstandigenRSZ Rijksdienst voor Sociale ZekerheidRSZPPO Rijksdienst voor Sociale Zekerheid -Provinciale en PlaatselijkeOverhedenRUG Universiteit GentRVA Rijksdienst voorAr<strong>be</strong>idsvoorzieningRVT Rust- en verzorgingstehuizenRWZI Riool-Water-Zuiverings-InstallatieSERV Sociaal-Economische Raad van<strong>Vlaanderen</strong>SIFSociaal ImpulsfondsSOSecundair OnderwijsSOB Speciale Openbare BibliotheekSPEStudiecentrum voor PerinataleEpidemiologieSVE Stichting Vlaams ErfgoedTBC Tu<strong>be</strong>rculoseTBS55+ Ter<strong>be</strong>schikkingstelling vanleerkrachten voorafgaand aan hetpensioenTILtegemoetkoming in de leninglastTIMMS Third International Mathematicand Science StudyTSO Technisch Secundair OnderwijsUAUniversiteit AntwerpenUFSIA Universitaire Faculteiten SintIgnatius AntwerpenUIA Universitaire Instelling AntwerpenUNU United Nations UniversityUVW Uitkeringsgerechtigde VolledigWerklozeUZUniversitair ZiekenhuisVAPVer<strong>be</strong>terings- en aanpassingspremiesVDAB Vlaamse Dienst voor Ar<strong>be</strong>ids<strong>be</strong>middelingen BeroepsopleidingVFSIPHVHMVIBVIPVITOVIWVIZOVl.I.R.VLAMVLIFVLMVMMVMWVOCLVOIVRINDVRTVSAVTEVUBVVMVVOBVVSGVWFWAVWEPWESWGOWHOWIGW’sWP nwuWPWTOWVCWWZZAPVlaams Fonds voor Sociale Integratievan Personen met een HandicapVlaamse HuisvestingsmaatschappijVlaams Interuniversitair Instituutvoor BiotechnologieVlaamse InschakelingspremieVlaamse Instelling voorTechnologisch OnderzoekVlamingen in de WereldVlaams Instituut voor hetZelfstandig OndernemenVlaamse Interuniversitaire RaadVlaams promotiecentrum voorAgro- en Visserij-MarketingVlaams LandbouwinvesteringsfondsVlaamse LandmaatschappijVlaamse MilieumaatschappijVlaamse Maatschappij voorWatervoorzieningvluchtige organische gechloreerdekoolwaterstoffenVlaamse Openbare InstellingVlaamse Regionale IndicatorenVlaamse Radio en TelevisieVerenigde Staten van AmerikaVoltijds equivalentenVrije Universiteit BrusselVlaamse VervoersmaatschappijVlaamse Vereniging voorOntwikkelingssamenwerking enTechnische BijstandVereniging van Vlaamse Steden enGemeentenVlaams WoningfondsSteunpunt ‘Werkgelegenheid,Ar<strong>be</strong>id en Vorming’WerkervaringsplanWest-Vlaams EconomischStudiebureauWereld GezondheidsorganisatieWorld Health OrganisationWezen, Invaliden, Gepensioneerdenen Weduwen(aars)Wetenschappelijk Personeel,<strong>be</strong>zoldigd ten laste van anderebronnen dan werkingsuitkeringenWetenschappelijk PersoneelWorld Trade Organisationdepartement Welzijn,Volksgezondheid en CultuurWerkende werkzoekendeZelfstandig Academisch PersoneelAfkortingen 359

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!