13.07.2015 Views

File - Gasunie

File - Gasunie

File - Gasunie

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

TitelBeschikbaarheid van reststromen uit devoedings- en genotmiddelenindustrievoor energieproductieEindverslag2DEN-02.18Datum juli 2002VoorNOVEM


COLOFONNovem projectnummer: 2020-01-23-03-0003/4700001071Rapportnummer: 2DEN-02.18Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van het DEN-programma (Duurzame EnergieNederland).NOVEMNederlandse organisatie voor energie en milieuPostbus 82423503 RE UTRECHTTelefoon: 030 239 34 88Contactpersoon bij NOVEM: Dr. ir. J.K. GiglerE-mail: j.gigler@novem.nlDEN geeft geen garantie voor de juistheid en/of volledigheid van gegevens,ontwerpen, constructies, producten of productiemethoden voorkomende of beschrevenin dit rapport, noch voor de geschiktheid daarvan voor enige bijzondere toepassing.Aan deze publicatie kunnen geen rechten worden ontleend.Overname en publicatie van informatie uit dit rapport is toegestaan, op voorwaardevan bronvermelding.Het onderzoek is uitgevoerd door:Naam contractant: BTG Biomass Technology Group B.V.Adres: Drienerlolaan 5Postbus: Postbus 217Postcode/woonplaats: 7500 AE ENSCHEDETelefoon: 053 489 28 97Fax: 053 489 31 16E-mail:office@btgworld.comAuteur:Ir. M. VisDatum rapportage: juni 2002Exemplaren van dit rapport zijn schriftelijk aan te vragen en tegen betaling van €10,00(inclusief BTW en verzendkosten) onder vermelding van publicatienummer 2DEN-02.18 verkrijgbaar bij NOVEM Publicatiecentrum, bij voorkeur per e-mail:publicatiecentrum@novem.nl. Faxen naar 046-4528260 kan ook.i


SAMENVATTINGDit rapport geeft een overzicht van organische reststromen die vrijkomen uit devoedings- en genotmiddelenindustrie (VGI), waarbij is aangegeven welke reststromenkansrijk zijn voor energieopwekking. Van elke potentieel kansrijke reststroom isaangegeven welke energieconversietechnologieën het meest geschikt zijn.Er komt jaarlijks in totaal meer dan 10 miljoen ton aan reststromen vrij uit de VGI,welke een energetisch potentieel vormen van ongeveer 122 PJ. Ongeveer 90 procentvan de reststromen wordt gebruikt als grondstof voor diervoeder.Schroten en schilvers uit de olieraffinage, maisglutenvoer en tarwegriesmeelpellets uitde meelverwerking, en weipoeder uit de zuivelverwerking worden op eeninternationale markt voor veevoeder tegen hoge prijzen verhandeld, en komen nu en inde toekomst niet in aanmerking voor energieopwekking. Ook zijn een aantal veelalvochtrijke reststromen met een laag energetisch potentieel buiten beschouwinggelaten. Er blijven 31 potentieel kansrijke reststromen over met een energetischpotentieel van 44 PJ en een massa van 5,2 mln ton w . Tabel 1 (blz. iii) geeft eenoverzicht van deze potentieel kansrijke reststromen. Tevens zijn de technischemogelijkheden voor energieopwekking weergegeven.Dierlijke reststromenEen grote groep eiwitrijke dierlijke reststromen valt momenteel onder het tijdelijkeverbod op de verwerking van dierlijke eiwitten in veevoeder. De Europeseregelgeving tendeert naar opheffing van dit verbod. Hierdoor zullen deze eiwitten inde toekomst waarschijnlijk niet meer worden bijgestookt in kolencentrales maardienen als diervoeder.Zowel vetten als eiwitten uit gespecificeerd risicomateriaal (vlees en kadavers metBSE-risico) dienen onder strikt gespecificeerde omstandigheden door erkendeverwerkingsbedrijven thermisch te worden verwerkt.Schone dierlijke vetten kunnen in de toekomst -net als in de huidige situatie- indiervoeder verwerkt worden. Putvet (waarde -5 tot -15 €/GJ) komt onder voorwaardengesteld in de concept bijproductenverordening in de toekomst waarschijnlijkbeschikbaar voor decentrale energieopwekking. (Co)vergisting, verestering voor deproductie van biodiesel en gebruik voor ruimteverwarming zijn technisch mogelijk,maar vanwege de gezondheidsrisico’s dient men rekening te houden met strenge eisenmet betrekking tot de hygiëne.Plantaardige reststromenDe belangrijkste reststroom van plantaardige oorsprong is frituurvet, dat voornamelijkvrijkomt in de horeca. Mogelijk wordt een verbod op toepassing in diervoeder vankracht. Frituurvet (waarde 6 €/GJ) kan -net als dierlijke vetten- op verschillendemanieren worden ingezet: meestoken in een energiecentrale, decentrale inzet alsbrandstof voor warmte (bijv. ruimteverwarming), (co)vergisting, of verestering totbiodiesel.ii


Grote hoeveelheden reststromen komen centraal vrij uit de suikerindustrie (bietenpulp,bietmelasse, bietenstaartjes), aardappelzetmeelindustrie (aardappelpersvezel,aardappeleiwit), aardappelproductenindustrie (aardappelstoomschillen, afgekeurdeaardappels, snijverliezen, snippers) bierbrouwerijen en mouterijen (bierbostel), endestilleerderijen (vinasse). Behalve melasse en vinasse zijn de genoemde reststromente kenmerken als vochtrijk. Alle bovengenoemde reststromen worden gewaardeerd alsgrondstof in diervoeder, met een waarde in de ordegrootte van 3- 6 €/GJ. Bij eeninkrimpende veestapel komen deze stromen in de toekomst mogelijk gedeeltelijkbeschikbaar voor energieopwekking. Anaërobe vergisting is de aangewezentechnologie voor de bewerking van vochtrijke reststromen.ReststroomDierlijke reststromenVetten, zoals rugspek,broekvet, nekspek enreuzel.Tabel 1 Technische mogelijkheden voor energieopwekking met mogelijk kansrijke reststromenHoev. EnergieGroep (aBijstook/ Stand alone Anaërobe Vereste-Meestook Thermisch (bvergisting ring voor(kton w ) (PJ)biodiesel225 8.1 B X X X XOverige slachtbijproducten 760 7.5 (B) X X X(cat. 3)Kanen 46 1.0 (B) X X XPutvet (cat. 2) 100 0.7 A X X X XVeren (cat.3) 97 0.7 (B) X XGespecificeerd53 0.5 A X X Xrisicomateriaal (cat. 1)Bloed (cat. 3) 134 0.5 (B) X XMager visafval (cat. 3) 55 0.3 (B) X X XOngeboren mest (cat 2) 36 0.2 A XFermen-tatiePlantaardige reststromenFrituurvet uit horeca 120 4.3 (A) X X X XGedroogde bietenpulp 313 3.7 B XBietmelasse 240 3.6 B X X X XBierbostel 500 1.9 B XVinasse 125 1.5 B XAardappelstoomschillen 450 1.4 B X XNatte bietenperspulp 446 1.4 B XAardappelpersvezel 350 1.0 B XAardappeldiksap 87 0.9 B X XVlokken/snippers270 0.8 B X XaardappelsCacaodoppen 40 0.7 B X XAfgekeurde aardappelen 117 0.6 B X XAardappeleiwit 108 0.5 B XTarwe-concentraat 130 0.5 B XCacao afval 26 0.4 B X XSnijverlies aardappels 120 0.4 B XFrituurvet uit10 0.4 (B) X X X XaardappelverwerkingKoffiedik 40 0.3 A XBietenstaartjes 90 0.2 B X XSorteerafval uien 60 0.1 A XBleekaarde 12 0.1 A X XGroenteafval 55 0.1 B XaGroep A bestaat uit reststromen die in de toekomst niet in diervoeder mogen worden verwerkt. GroepB omvat reststromen die in de toekomst wel in diervoeder mogen worden verwerkt. Indien een groeptussen haken staat, betekent dit dat er onzekerheid is over de toekomstige toepassing in diervoeder,maar dat op grond van de huidige beschikbare informatie het te verwachten is dat deze reststroom inde tussen haken genoemde groep zal vallen.bOnder stand-alone thermisch vallen stand-alone verbranding, vergassing en pyrolyseTechnologieënBijstoken en meestoken in kolencentrales vormen belangrijke energetischeconversieroutes voor reststromen uit de VGI met een hoog drogestofgehalte die ingrote hoeveelheden vrijkomen. Kleinere vrijkomende hoeveelheden droog ofiii


gedroogd materiaal kunnen decentraal thermisch worden verwerkt, met name doormiddel van verbranding of vergassing.Veel reststromen in de VGI hebben een hoog vochtgehalte. Anaërobe vergisting is deaangewezen technologie voor de energiewinning uit vochtrijke reststromen. Vanwegetransportkosten kan dit bij voorkeur plaatsvinden nabij de locatie waar de reststroomvrijkomt. Anaërobe vergisting is alleen zinvol indien men het digestaat dat navergisting overblijft, kan afzetten.Covergisting met verschillende stromen (bijvoorbeeld van mest en plantaardigmateriaal of vet) is vanuit technisch oogpunt veelbelovend. Het is voor de benuttingvan reststromen uit de VGI wenselijk om beter inzicht te krijgen in de mogelijkhedenen beperkingen van (co)vergisting. In Nederland zijn vergisting en covergistingonderbenut, terwijl in Duitsland volop ervaring wordt opgedaan met vergisting. Eenheldere regelgeving kan bijdragen aan de verdere ontwikkeling van vergisting encovergisting in Nederland.iv


4.3 CONCLUSIE VAN DE TECHNISCHE MOGELIJKHEDEN 465 OVERIGE ASPECTEN MET BETREKKING TOT DE BENUTTING VANRESTSTROMEN ALS BIOBRANDSTOF 495.1 VOORBEWERKING EN LOGISTIEKE ASPECTEN 495.2 FINANCIËLE ASPECTEN 515.3 WETGEVING EN VERGUNNINGVERLENINGSASPECTEN 536 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 546.1 CONCLUSIES 546.2 AANBEVELINGEN 55GERAADPLEEGDE LITERATUUR 56BIJLAGEN 59BIJLAGE A AFKORTINGEN EN DEFINITIES 61BIJLAGE B STANDAARD BEDRIJFSINDELING (SBI ’93) VGI 63BIJLAGE C DEFINITIES VAN SRM, HRM EN LRM 73BIJLAGE D CONCEPT BIJPRODUCTENVERORDENING 76BIJLAGE E SOORTEN BEDRIJVEN IN DE MVO SECTOR 83BIJLAGE F OVERZICHT VAN ALLE RESTSTROMEN UIT DE VGIGESORTEERD PER SECTOR 85BIJLAGE G MARGES VOOR BIJSTOOK IN ELEKTRICITEITS-CENTRALES89BIJLAGE H AANVRAAGPROCEDURE MILIEUVERGUNNING 91vii


1 INLEIDINGIn de voedings- en genotmiddelenindustrie (VGI) komt volgens eerder uitgevoerdeinventarisaties 10 miljoen ton aan organische reststromen vrij. Circa 80 procent van dezereststromen worden afgezet als diervoeding, voornamelijk in veevoeders. De overigereststromen kennen diverse toepassingen als verbranding, vergisting, compostering enandere toepassingen.Een tweetal ontwikkelingen maakt de toekomstige afzet van reststromen uit de VGI inveevoeder onzeker. Nederland heeft sinds 1997 te maken gehad met een drietaldierziekten, te weten klassieke varkenspest, bovine spongiforme encephalopathie (BSE)en mond- en klauwzeer (MKZ). Daarnaast is de Belgische dioxine-affaire de oorzaak vaneen aantal problemen. In verband daarmee, vanuit het oogpunt van voedselveiligheid, zijneen aantal toepassingen van reststromen, soms tijdelijk, niet meer toegestaan. Naast debovengenoemde crisissen heeft Nederland te maken met een krimpende veestapel,hetgeen tot gevolg heeft dat de afzet van reststromen uit de VGI richting veevoeder wordtbemoeilijkt.Voor reststromen die niet meer in veevoeder verwerkt mogen worden, of waarvan deafzetmarkt verslechtert, dienen alternatieve bestemmingen te worden gevonden. In eenaantal gevallen kan energieopwekking uit reststromen een aantrekkelijk alternatiefvormen.De Nederlandse overheid streeft naar een aandeel van 10 procent duurzame energie in hettotale energieverbruik in 2020. Er wordt verwacht dat 43 procent kan worden opgewektuit biomassa, hetgeen overeenkomt met 124 PJ. Dit streven van de overheid wordtvertaald in een beleid ten gunste van energieopwekking uit biomassa en heeft tot gevolgdat er vanuit de energiesector een groeiende vraag ontstaat naar organische reststromen.1.1 DOELSTELLINGDe reststromen uit de VGI vormen een groot energetisch potentieel, hetgeen isopgebouwd uit een breed scala aan reststromen die onderling sterk variëren quaprijsstelling, omvang, energie-inhoud en andere factoren die de geschiktheid voorenergietoepassingen bepalen.Het doel van dit rapport is het weergeven van de potentie en het aanduiden van detechnische mogelijkheden tot energieopwekking met reststromen uit de voedings- engenotmiddelenindustrie.1.2 DOELGROEPHet rapport is bedoeld voor de agrosector (met name de voedings- engenotmiddelenindustrie), energiesector, transport- en voorbewerkingsbedrijven enbeleidsmakers.1


6. Indicatie van overige aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden bijenergieopwekking uit reststromen, zoals voorbewerking en logistieke aspecten,financiële aspecten, wetgeving en vergunningverlening.1.4 INFORMATIEBRONNENDe volgende informatiebronnen zijn geraadpleegd:• Reeds uitgevoerde studies betreffende reststromen uit de VGI. De onderlinge relatietussen de gebruikte bronnen is weergegeven in hoofdstuk 2.• Gegevens verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Hierbij is gebruikgemaakt van:(1) de via internet vrij toegankelijke database ‘Statline’(2) door het CBS op maat verstrekte gegevens• Bestaande en toekomstige nationale en EU-regelgeving, zoals beschikbaar via deSDU wettenbank, de websites van de EU, het ministerie van LNV, enproductschappen.• Jaarverslagen van bedrijven en informatie via internet beschikbaar gesteld doorministeries, productschappen, onderzoeksinstituten en bedrijven.• Telefonische interviews met sleutelpersonen, zoals vertegenwoordigers vanproductschappen, ministeries, onderzoeksinstituten en bedrijven.• Bij Biomass Technology Group (BTG) aanwezige kennis over de verschillendeconversietechnologieën.1.5 OPBOUW VAN HET RAPPORTHet overzicht van reststromen uit de VGI is gesplitst in twee delen. Het eerste deel(hoofdstuk 2) betreft het totaal van reststromen die vrijkomen in de verschillende sectorenvan de VGI, zoals ‘Slachterijen en vleesverwerking’ en ‘Visverwerking’, zonder dereststromen nader te karakteriseren. Het doel is te verduidelijken waar de meestereststromen vrijkomen en welke bestemming zij thans krijgen, zoals bijvoorbeeldtoepassing in veevoeder en of energieopwekking.Het tweede deel (hoofdstuk 3) geeft per sector een overzicht van individuele reststromen,zoals vetten, en bietenpulp. Hun eigenschappen, bijvoorbeeld hun vochtgehalte encalorische waarde, zijn van essentieel belang voor een selectie van reststromen diekansrijk zijn als brandstof voor energieopwekking. De totalen van specifieke reststromenzijn vaak niet gelijk aan de hoeveelheden die in hoofdstuk 2 gevonden worden. Dit kanhet gevolg zijn van verschillen in meetmethoden. In hoofdstuk 3 is gebruik gemaakt vanbestaande literatuur die in belangrijke mate is aangevuld door actuele informatie uit desector aangaande prijzen, hoeveelheden en knelpunten. Speciale aandacht is besteed aanrecente ontwikkelingen op het gebied van wetgeving omdat zij in grote mate bepalend isvoor de prijsstelling en bestemming van reststromen. Tevens is rekening gehouden mettrends in de huidige afzetmarkten van reststromen. Hoofdstuk 3 wordt afgesloten met eenoverzicht van de potentieel kansrijke reststromen voor energieopwekking. In hoofdstuk 4wordt voor deze reststromen aangegeven welke conversietechnologieën voorenergieopwekking in aanmerking komen. Tenslotte wordt in hoofdstuk 5 geschetst welke3


logistieke, financiële aspecten een rol spelen, en wordt ook ingegaan op devergunningverlening. Hoofdstuk 6 sluit af met conclusies en aanbevelingen.4


2 LITERATUUR-OVERZICHT2.1 INLEIDINGIn het kader van het programma EWAB (energiewinning uit afval en biomassa) en hetprogramma GAVE (inventarisatie van nieuwe gasvormige en vloeibare energiedragersmet het oog op een duurzame energievoorziening) is reeds veelvuldig gerapporteerd overde beschikbaarheid van reststromen uit de VGI voor energieopwekking. Er kunnen vieronderzoekslijnen worden onderscheiden, hetgeen grafisch is weergegeven in Figuur 1. 1De rapportage van [De Boer and Van Doorn 1997], [IMd micon 1995] en [De Jager andBlok 1994] zijn vooral gebaseerd op data die reeds in 1985 waren gepubliceerd door hetRIVM [RIVM/LAE 1985]. Het betreft data uit 1985. De tweede lijn [Zeevalking andKoppejan 2000], [Weterings, Bergsma et al. 1999] en [Meeusen-Van Onna, Hoogeveen etal. 1998] zijn gebaseerd op RIVM-rapportages van een jaar of 10 later [Elzenga, Smit etal. 1996], met data uit 1990-1994. Het onderzoek van het RIVM werd niet uitgevoerd methet oogmerk om energieopties te identificeren, maar om mogelijke milieuproblemen alsgevolg van de productie van industrieel afval in kaart te brengen. De studies naarenergietoepassingen maakten daarom vooral een vertaalslag in de richting vanenergiebeleid. Naast bovengenoemde twee onderzoekslijnen, dient ook een recente doorArcadis uitgevoerde studie genoemd te worden, alsook de tweejaarlijkse telling vanbedrijfsafvalstoffen van het CBS. De hier weergegeven datastructuur laat onbelicht datsommige van de genoemde studies ook recentere gegevens hebben toegevoegd. Dat geldtin elk geval voor de onderhavige studie, die enerzijds voortbouwt op gegevens uitbovengenoemde bronnen, maar anderzijds ook nieuwe data rapporteert op basis vaninterviews met vertegenwoordigers van de VGI.1Nomenclatuur bij Figuur 1:ARCADIS: [Arcadis 2001].CBS: [CBS 2002b].ECN: [De Boer and Van Doorn 1997].ECOFYS: [De Jager and Blok 1994].IMD MICON: [IMd micon 1995].LEI: [Meeusen-Van Onna, Hoogeveen et al. 1998].RIVM IA: [Elzenga, Smit et al. 1996].RIVM VV: [RIVM/LAE 1985].TNO: [Zeevalking and Koppejan 2000].TNO/LEI/CE: [Weterings, Bergsma et al. 1999].5


TNO 2000TNO/LEI/CE 1999LEI 1998ECN 1997IMD MICON 1995ECOFYS 1994RIVM VV 1985 RIVM IA 1996ARCADIS 2001CBS 2002Basis data (rapport, jaar)Figuur 1 De basisstructuur van de beschikbare rapportage over resstromen uit de VGINet als andere bedrijfstakken produceert de VGI behalve de voor haar kenmerkendereststromen (het ‘procesafhankelijk afval’) ook afvalstoffen die niet direct verbonden zijnmet het productieproces. Dit betreft bijvoorbeeld kantineafval en kantoorafval, waaronderpapier, karton, en hout. In de systematiek van het RIVM en het CBS is dit hetprocesonafhankelijke afval.Onze analyse is beperkt tot de procesafhankelijke reststromen, aangezien de VGI zichmet deze reststromen van andere bedrijfstakken onderscheidt. Van de diverseprocesafhankelijke reststromen zijn in deze studie alleen het organisch biologischmateriaal en het slib voor energieopwekking van potentieel belang, omdat andereafvalsoorten een zeer lage calorische waarde bezitten (zoals steenachtig materiaal) ofvrijwel niet als procesafhankelijke stroom vrijkomen.In dit hoofdstuk worden de meest recente gegevens van het CBS geanalyseerd envergeleken met de gegevens uit de tweede onderzoekslijn [Elzenga, Smit et al. 1996] dietot betrekkelijk recent in [Zeevalking and Koppejan 2000] een rol zijn blijven spelen.Tenslotte zijn ook de gegevens zoals verzameld in deze studie kort weergegeven tezamenmet een schatting van het energetisch potentieel.2.2 RESTSTROMEN VOLGENS HET RIVMHet onderzoek dat werd verricht op basis van RIVM IA [Elzenga, Smit et al. 1996], heeftgeresulteerd in een opsplitsing van bestemmingen van de diverse organische reststromenzoals weergegeven in Tabel 2. In deze tabel zijn resultaten van [Meeusen-Van Onna,Hoogeveen et al. 1998], [Weterings, Bergsma et al. 1999], en [Zeevalking and Koppejan2000] geresumeerd.6


Tabel 2 De productie en inzet van organisch biologische reststromen uit de voedings- en genotmiddelenindustrie in 1994(in kton w ) volgens onderzoekslijn RIVM 96.SBIcodeSector Veevoer Vulgrond Meststof Drainage Compost Storten/VerbrandenTotaal Totaal(%)(1993)151 Slachterijen en vleesverwerking 1.316 43 9 1.368 14%155 Zuivel en melkproductenindustrie 262 24 286 3%152 Visbewerkingsinrichtingen 138 6 23 167 2%1561 Meelfabrieken, gort- en417 417 4%rijstpellerijen1583 Suikerindustrie 943 1.235 255 2.432 25%154 Margarine-, olie- en3.273 13 3.286 34%vettenindustrie (MVO)153 Groente- en fruitverwerkende 132 5 27 164 2%industrie1581/2 Brood- en banket industrie 15 15 0%1584 Cacao, chocolade en48 48 1%suikerverwerkende industrie1562 Zetmeel- en480 200 22 702 7%zetmeelderivatenindustrie1589 Overige217 24 13 254 3%voedingsmiddelenindustrie1591-5 Alcoholfabrieken en7 161 13 189 2%distilleerderijen1596-7 Bierbrouwerijen en mouterijen 211 2 1 215 2%1598 Frisdrankindustrie 7 7 0%16 Tabakverwerkende industrie 2.4 2 23 0%Totaal (kton w ) 7.411 1.477 254 6 2.4 415 9.574 100%Totaal (%) 78% 15% 3% 0.1% 0.0% 4% 100%Bron LEI 1998 TNO/LEI/CE1999TNO/LEI/CE1999TNO/LEI/CE1999TNO/LEI/CE1999TNO/LEI/CE1999,TNO2000LEI1998Omdat telfouten niet zijn overgenomen wijken de totalen soms af van de totalen gegeven in de gerefereerde literatuur.De meeste informatie uit Tabel 2 ligt reeds besloten in de bijlagen bij de rapportage door[Elzenga, Smit et al. 1996], en de verdienste van de gerefereerde auteurs zit vooral in hetpresenteren van een opsplitsing van de reststromen over industriële sectoren van de VGIen over de diverse bestemmingen. Toch is ten opzichte van het basis-onderzoek ongeveer600 kton w (6% van het totaal) zoek. Dit is wellicht AWZI-slib, maar ook andereafvalstromen, genoemd in RIVM IA 1996, zouden over het hoofd kunnen zijn gezien.Ook optelfouten, waarvan we er enkele moeten constateren, kunnen aan de verschillen tengrondslag liggen.De belangrijkste conclusie van de studies van [Weterings, Bergsma et al. 1999] en van[Zeevalking and Koppejan 2000] is dat reststromen uit de slachterijen envleesverwerkende industrie een groot potentieel voor energieopwekkingvertegenwoordigen. Het gaat om een hoeveelheid van ongeveer 1.500 kton w . Volgens[Weterings, Bergsma et al. 1999] is de reststroom die wordt gestort of verbrand (in Tabel2: 415 kton w , in gerefereerd rapport 361 kton w ) 2 direct beschikbaar voorenergieopwekking. Een groot deel van deze reststroom (255 kton w ), zoals overigens ookopgemerkt door de geciteerde auteurs, bestaat echter uit tarra-kleigrond afkomstig uit desuikerindustrie, en heeft een lage calorische waarde.2Vermoedelijk door een telfout.7


Al met al zijn bestaande schattingen van de beschikbaarheid van reststromen uit de VGIvoor nieuwe duurzame energietoepassingen zeer schetsmatig, en is er behoefte aan meeren actuelere informatie. Voor alle studies gerefereerd in Tabel 2 geldt dat de databetrekking hebben op 1994. Allereerst onderzoeken we in de volgende paragraaf ofrecente cijfers van het CBS een relevante aanvulling kunnen geven.2.3 RESTSTROMEN VOLGENS HET CBSHet CBS 3 geeft data met betrekking tot reststromen uit de volgende sectoren (aan de handvan SBI ’93 codes):151: Slachterijen en vleesverwerkende industrie152: Visverwerkende industrie153-154: Groente- en fruitverwerking; plantaardige en dierlijke oliën- envettenindustrie155: Zuivelproductenindustrie1562 en 1583: Zetmeel- en suikerindustrie1561, 157-158: Meel-, diervoeder en overige voedingsmiddelenindustrie (excl.zetmeel- en suikerindustrie)159: Drankenindustrie16: Tabaksverwerkende industrieDeze indeling is minder precies dan die welke gegeven is door [Elzenga, Smit et al.1996]. De reden hiervoor is dat het CBS geen gegevens mag verstrekken die kunnenleiden tot productiecijfers behorende bij individuele bedrijven. Sectoren waarin grotebedrijven actief zijn, zoals de groente- en fruitverwerkende industrie en de margarine-,oliën- en vettenindustrie zijn daarom samengevoegd.Het afval dat door deze sectoren wordt geproduceerd, wordt door het CBS in tweehoofdcategorieën ingedeeld, namelijk procesafhankelijk afval (9930 kton w ) enprocesonafhankelijk (200 kton w ) afval. Zoals reeds eerder uitgelegd zijn we hier slechts inhet procesafhankelijk afval geïnteresseerd. Dit type afval wordt door het CBS ingedeeldin de categorieën die staan vermeld in Tabel 3.Tabel 3 De indeling van procesafhankelijk afval volgens [CBS 2002a]Organisch gescheiden aangeboden Papier,kartonHoutKunststoffenOrganisch biologischAnorganisch gescheiden aangeboden Ferro metalenNon-ferro metalenSteenachtig materiaalOverig anorganischGlas (aZand, kleiachtig (aSlib gescheiden aangeboden (bGevaarlijk afvalOverig gescheidenGemengd aangebodena)Deze categorie is niet bekend in Statline [CBS 2002b].b)Ultimo april 2002 wordt in Statline [CBS 2002b] het slib ook nog onderverdeeld in de volgendecategorieën: ‘organisch biologisch slib’, ‘anorganisch slib’ en ‘overig slib’. Deze indeling is echter zuivertheoretisch omdat [CBS 2002b] uitsluitend ‘totaal slib’ rapporteert.Het CBS hanteert de volgende bestemmingen van deze reststromen:3Bronnen: [CBS 2002b], aangevuld met [CBS 2002a].8


• Hergebruik. Hieronder vallen verschillende bestemmingen zoalsveevoedergrondstoffen, vulgrond, bouwgrond, meststof, compostering en recycling.Vanwege de geheimhoudingsplicht van het CBS, kan een stratificatie binnen decategorie hergebruik niet worden aangebracht.• Verbranden. Deze categorie omvat de verbranding onder terugwinning vanelektriciteit en warmte, zoals bijvoorbeeld verbranding inafvalverbrandingsinstallaties (AVI’s), maar kan ook verbranding zonder enigeenergieterugwinning omvatten.• Storten.• Overige manieren van verwerking. Dit betreft een restcategorie metverwerkingsmethoden van onbekende aard. Er zijn slechts kleine hoeveelheden indeze categorie ingedeeld.De gegevens uit [CBS 2002b] zijn grotendeels gesommeerd over de diverseafvalcategorieën, zodat gedetailleerde analyses van de productie van afvalsoorten op basisvan die bron niet mogelijk zijn. Productiehoeveelheden per afvalcategorie, en bovendienper industriële sector, zijn echter wel beschikbaar uit [CBS 2002a]. Ook kan eenbestemming van de diverse afvalstromen niet worden afgeleid uit [CBS 2002b]. Eendergelijke analyse is echter wel mogelijk op grond van [CBS 2002a].Figuur 2 geeft een algemeen overzicht van de bestemming van het totaal van deprocesafhankelijke reststromen van de VGI in het jaar 2000 (9930 kton w , [CBS 2002a]).De procesafhankelijke organisch biologische fractie en de procesafhankelijke slibfractiemaken 95% uit van de totale vrijkomende reststromen.Indien het vigerende hergebruik wordt gecontinueerd, en algemene productievolumesconstant blijven, bestaan er beperkte mogelijkheden tot extra energiewinning. Zo is hetmogelijk om reststromen die momenteel met een relatief lage energieconversierendementworden verbrand in een afvalverbrandingsinstallatie (AVI), bij- of mee te stoken in eenkolencentrale.Er zijn echter ontwikkelingen gaande die de huidige manieren van hergebruik onder drukzetten. Zo geldt er sinds januari 2001 een verbod om een aantal reststromen uit deslachterijen en vleesverwerkende industrie te verwerken in veevoeder. Dit verbod houdtverband met de MKZ en BSE crises. Deze aspecten worden nader geanalyseerd inHoofdstuk 3.9


Totaal: 10130Procesonafhankelijk: 200Procesafhankelijk: 9930Organisch biologisch: 8950 Slib: 710 Overig: 270Hergebruik: 8680Hergebruik: 480Verbranden: 100Verbranden: 60Storten: 170Overig: 2Storten: 30Overig: 130Eenheid: kton w /jrTotalen kloppen niet wegensafrondingsverschillenFiguur 2 De bestemming van reststromen uit de VGI in 2000. Bron: [CBS 2002a].Op grond van [CBS 2002a] vinden we, per VGI-sector, de bestemmingen van deprocesafhankelijke organisch biologische reststromen (Tabel 4), en van hetprocesafhankelijk slib (Tabel 5). Om verschillende redenen zijn deze overzichten nietvolledig vergelijkbaar met de gegevens in Tabel 2 in § 2.2. Ten eerste heeft het CBSverschillende sectoren bijeen gevoegd; en ten tweede hebben CBS-gegevens alleenbetrekking op bedrijven met meer dan 10 werknemers, hetgeen kan leiden tot eenonderschatting van de betreffende hoeveelheden. Vanwege deze beperkingen is het nietverantwoord om naar aanleiding van deze overzichten conclusies te trekken over de toeofafname van afvalhoeveelheden voor verschillende sectoren. Een ander belangrijkverschil is dat de gegevens van het CBS geen onderverdeling in het hergebruik (alsveevoeder, meststof, enzovoort) mogelijk maken.Tabel 4 De productie en inzet van procesafhankelijke organisch biologische fractie in de reststromen uit de VGI in 2000(kton w ). Bron: [CBS 2002a].SBI code Sector Hergebruik Verbranden Storten Overig Totaal151 Slachterijen en vleesverwerking 515 99 3 0 617152 Viswerking 31 - - - 31153-154 Groente- en fruitverwerking en4802 2 1 1 4806vervaardiging van margarine,vetten en oliën155 Vervaardiging van zuivelproducten 129 - 0 - 129156-158 Vervaardiging van meel, zetmeel,2507 0 166 (a - 2674suiker en vervaardiging van overigevoedingsmiddelen159 Vervaardiging van dranken 686 - - 1 68716 Tabaksverwerking 7 1 0 - 8Totaal (kton w ) 8677 102 170 2 8952Totaal (%) 97% 1% 2% 0% 100%aDit betreft voornamelijk tarra10


Uit Tabel 4 blijkt dat jaarlijks in totaal een hoeveelheid van meer dan 8.900 kton w aanorganisch biologische reststromen vrijkomt. Het overgrote deel (97%) wordt op één ofandere wijze hergebruikt. Slechts een klein deel wordt gestort (2%) of verbrand (1%) ofop andere wijze verwerkt (0%). Opvallend is de stort van 166 kton w afval afkomstig uitde zetmeel en suikerindustrie. Bij navraag blijkt dit vooral uit tarra te bestaan. 41 Kton wprocesafhankelijk organisch afval wordt verbrand, al dan niet met energieterugwinning.Tabel 5 Hergebruik en eindverwerking van procesafhankelijke slib in de VGI sector in 2000 (kton w ) (Bron: [CBS 2002a])SBI code Sector Hergebruik Verbranden Storten Scheiden Afvoer Anders Totaalachteraf naarRWZI(vnl Vartechafvoer)151 Slachterijen en104 46 6 1 7 55 220vleesverwerking152 Viswerking 4 - 0 - 0 - 4153-154 Groente- en fruitverwerking 162 10 10 - 0 10 192en vervaardiging vanmargarine, vetten en oliën155 Vervaardiging van69 0 0 - - 0 69zuivelproducten156-158 Vervaardiging van meel,137 1 17 - 1 33 188zetmeel, suiker, diervoederen vervaardiging van overigevoedingsmiddelen159 Vervaardiging van dranken 7 7 1 - 0 18 3416 Tabaksverwerking - - - - - - -Totaal (kton w ) 483 64 34 1 8 116 707Totaal (%) 68% 9% 5% 0% 1% 16% 100%Afgezien van de tabaksverwerkende industrie vormen alle sectoren belangrijkeslibproducenten. Het merendeel (483 kton w ofwel 68%) van het procesafhankelijk slibwordt hergebruikt. Zie Tabel 5. Het grootste deel van de hergebruikte slibben voldoetvermoedelijk aan de eisen van BOOM 4 , en wordt als meststof uitgereden op het land. Vanhet niet hergebruikte slib wordt 64 kton w reeds verbrand, mogelijk metenergieterugwinning. Bij oxidatie in een Vartech installatie vindt massareductie plaatsmaar hierbij wordt geen energie gewonnen.2.4 RESTSTROMEN VOLGENS DIT RAPPORTOp basis van de geactualiseerde gegevens van vrijkomende reststromen, verzameld in deonderhavige studie, is in Tabel 6 een overzicht van de vrijkomende hoeveelhedenweergegeven. Ook na aftrek van VGI gerelateerde stromen die vrijkomen buiten de VGI,vallen de totale hoeveelheden enigszins hoger uit (10.239 kton w ) dan in de tellingen vanhet CBS (8.952 kton w ). Het CBS telt vooral beduidend minder reststromen uit deslachterijen en vleesverwerking. Het verschil kan gedeeltelijk verklaard worden uit hetfeit dat het CBS alleen bedrijfsafvalstromen van bedrijven met meer dan tien werknemersregistreert. Bovendien kan er twijfel bestaan of een stroom tot een reststroom of eenproduct gerekend moet worden.4Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen11


Tabel 6 Hoeveelheden en energiepotentieel van reststromen die vrijkomen in de VGI (procesafhankelijkeorganisch biologische fractie)SectorHoeveelheidEnergiepotentieel(PJ)(kton w )Slachterijen en vleesverwerking 1.426 18,3Visverwerking 76 0,5Groente en fruitverwerking 1.162 3,8Vervaarding van margarine, vetten en oliën 3.783 59,0Vervaardiging van zuivelproducten 280 4,4Vervaardiging van meel 1.793 17,4Vervaardiging van suiker 1.095 8,9Vervaardiging van overige voedingsmiddelen 128 1,4Vervaardiging van dranken 754 3,8Tabaksverwerking 2 0,0VGI gerelateerd (frituurvet horeca, veilingafval192 4,4groente en fruit)Totaal 10.691 122,1In Tabel 6 is tevens per sector een schatting van het energiepotentieel gegeven. Deze isgemaakt op basis van de calorische waarden die in hoofstuk 3 per reststroom zijnaangeduid. Vanuit het perspectief van de energiesector vertegenwoordigen de reststromeneen fors energiepotentieel van 122 PJ. In het volgende hoofdstuk zal nader onderzochtworden welke hoeveelheden reststromen per sector vrijkomen, aangevuld met informatieover de huidige toepassingen, de energetische waarde, een indien mogelijk metprijsinformatie. Aan de hand daarvan worden de kansrijke reststromen voorenergieopwekking geselecteerd.12


3 INVENTARISATIE VAN RESTSTROMEN3.1 INLEIDINGIn de volgende paragrafen wordt per sector een overzicht gegeven van de vrijkomendereststromen. In deze inleiding wordt eerst kort ingegaan op trends in de veeteelt en opveranderende wetgeving, voorzover deze van belang zijn voor de hoeveelheden enbestemmingen van reststromen uit de VGI.3.1.1 Trends in de veeteeltDe veeteelt is op verschillende manieren gerelateerd aan de VGI. Enerzijds wordtslachtvee verwerkt in de VGI, hetgeen resulteert in reststromen. Anderzijds vormt deveeteelt een belangrijke afzetmarkt voor zowel plantaardige als dierlijke reststromen uitde VGI.Het geslacht gewicht van verschillende diersoorten in het afgelopen decennium isweergegeven in Figuur 3. Voor zowel varkens, runderen en kalveren geldt dat dehoeveelheden geslacht product dalen. De pluimveesector is vooralsnog stabiel.Nederlandse productie uit slachtingen[PVE 2002]gewicht met been x 1000 ton20001800160014001200100080060040020001990 1995 1998 1999 2000 2001Varkens Pluimvee Runderen KalverenFiguur 3 Nederlandse productie uit slachtingen. Bron: [PVE 2002a].Omdat de binnenlandse productie van vee de komende jaren zal afnemen, zal ook deproductie uit slachtingen afnemen. Dit geldt met name voor runderslachterijen. Devarkensslachterijen zijn sterker georganiseerd en zullen waarschijnlijk in staat zijn doormiddel van import de productieafname te beperken. Op wat langere termijn (>3 jaar) zalde toetreding van Midden- en Oost-Europese landen tot de EU grote invloed hebben opde concurrentiepositie van de Nederlandse veesector, daarmee ook op die van deslachterijen en vleesverwerkende industrie [PVE 2002b].13


Omdat de veestapel de komende jaren verder zal afnemen, gaat het ontwerp LandelijkAfvalbeheer Plan (LAP) 5 uit van een dalende trend in het aanbod van dierlijk afval engeeft een indicatieve schatting over de jaren 2006 en 2012 (zie Tabel 7). De dalende trendis in deze studie verwerkt in de schatting van de toekomstig vrijkomende reststromen uitslachterijen en vleesverwerking (§ 3.2). Op basis van gegevens die betrekking hebben ophet jaar 2000 is 20% van de vrijkomende hoeveelheden afgetrokken.Tabel 7 Aanbod van dierlijk afval en procesafhankelijk industrieel afval in Nederland volgens ontwerp LAP2002-2012Jaar Aanbod dierlijk afval (a Aanbod procesafhankelijk industrieel afval(kton w ) (% t.o.v. 2000) (Kton w ) (% t.o.v. 2000)2000 1.500 16.8002006 1.200 - 20% 18.000 + 7%2012 1.100 - 27% 19.100 + 11%aHet aanbod is inclusief kadavers die direct uit de landbouw afkomstig zijn, en zijn derhalve hoger dan deschattingen van hoeveelheden die in de onderhavige studie gegeven worden.Bron: [VROM 2002]Volgens de schatting in het ontwerp LAP (Tabel 7) zal het aanbod van procesafhankelijkindustrieel afval de komende jaren met enkele procenten stijgen. Een groot deel van hetindustrieel afval bestaat uit reststromen uit de VGI. Aangezien het aanbod in reststromenmet slechts enkele procenten stijgt, ontbreekt de noodzaak om schattingen van toekomstigvrijkomende hoeveelheden reststromen ten opzichte van de huidige situatie aan te passen,zoals dit bij de slachterijen en vleesverwerking is gedaan. Omdat de afname van deveestapel de komende jaren nog zal doorzetten zal de afzet van plantaardige en dierlijkereststromen als veevoeder in de toekomst bemoeilijkt worden. Daarnaast wordt de afzetvan met name dierlijke reststromen in veevoeder sterk bepaald door wet- en regelgeving.3.1.2 WetgevingNederland heeft sinds 1997 te maken gehad met een drietal dierziekten, te wetenklassieke varkenspest, bovine spongiforme encephalopathie (BSE) en mond- enklauwzeer (MKZ). Daarnaast is de Belgische dioxine-affaire verantwoordelijk voor eenaantal problemen.Tabel 8 Dierziekten in Nederland en andere relevante affairesCrisisPeriodeKlassieke varkenspest Februari 1997 – maart 1998BSEApril 1997 – hedenDioxine affaire België Mei 1999MKZ Maart 2001 – April 2001In verband daarmee, vanuit het oogpunt van voedselveiligheid, zijn een aantaltoepassingen van reststromen uit slachterijen en de vleesverwerkende industrie,visverwerking, en de verwerking van margarine, oliën en vetten, soms tijdelijk, niet meertoegestaan. Momenteel wordt er op EU-niveau gewerkt aan samenhangende wetgeving,waarin wordt bepaald op welke wijze reststromen die een risico voor de volksgezondheidvormen, verwerkt dienen te worden. Dit is van groot belang bij de bepaling van dekansrijke reststromen voor de energiesector, aangezien energietoepassingen eenaantrekkelijke alternatief zouden kunnen vormen voor de eindverwerking. Daarom is indeze paragraaf een overzicht gegeven van de geldende wetgeving op het gebied van5[VROM 2002].14


dierlijke bijproducten gevolgd door een overzicht van de belangrijkste EU-wetgeving diein voorbereiding is.Huidige wetgeving dierlijke bijproductenDe verwerking van het afval uit slachterijen en de vleesverwerkende industrie is geregeldin de destructiewet. In deze wet wordt een driedeling in dierlijk afval gehanteerd, welke isgedefinieerd op basis van gezondheids- en veterinaire risico’s:• gespecificeerd hoog-risicomateriaal (SRM),• hoog-risicomateriaal (HRM),• laag-risicomateriaal (LRM).Onder SRM wordt verstaan:• De schedel (inclusief de hersenen en de ogen), de tonsillen en het ruggenmerg van• Runderen van meer dan 12 maanden,• Schapen en geiten van meer dan 12 maanden, of waarbij een snijtand isdoorgebroken,• De wervelkolom van runderen van meer dan 12 maanden,• Het gehele darmpakket van runderen, ongeacht de leeftijd.HRM bestaat voor een groot deel uit kadavers en afvalstromen ongeschikt voor humaneconsumptie en diervoeder. LRM materiaal is gedefinieerd als dierlijk afval dat niet onderSRM of HRM valt. Het is gebruikelijk om dit materiaal toe te passen als grondstof inveevoeders en voeder voor gezelschapsdieren. In BIJLAGE C zijn de volledige wettelijkedefinities gegeven.Met het in werking treden van de ‘Regeling aanwijzing SRM’ van 13 december 2000 6moet HRM op dezelfde wijze worden verwerkt als SRM. Bovendien geldt sinds8 december 2000 in de gehele EU een tijdelijke regeling die het verbiedt om dierlijkeeiwitten 7 (diermeel) in diervoeders van landbouwhuisdieren te verwerken. Dezemaatregel heeft tot gevolg dat het LRM-diermeel net als het SRM verbrand wordt inenergiecentrales in Nederland en in cementovens in Duitsland. Volgens [Rendac 2002b]wordt een klein, niet nader gespecificeerd, gedeelte van het LRM-diermeel gebruikt invoeder voor gezelschapsdieren, hetgeen wel is toegestaan. De vetten, ontstaan uit deverwerking van LRM, mogen wel in voeders voor landbouwhuisdieren verwerkt.Toekomstige wetgeving dierlijke bijproductenOp EU-niveau wordt gewerkt aan nieuwe wetgeving voor de verwerking van dierlijkebijproducten. Er ligt momenteel een gewijzigd voorstel van de Europese Commissie vooreen verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van degezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijkebijproducten, kortweg de Europese ‘bijproductenverordening’, [EU 2002]. Bij navraag bijhet Ministerie van LNV [Traa 2002] blijkt dat de EU-landen zich grotendeels in ditgewijzigde voorstel kunnen vinden. Er is echter wel veel discussie over het eveneensbeoogde verbod om frituurvet en keukenafval (swill) te vervoederen. Hierdoor kan de6[VWS 2000].7Dierlijke eiwitten bestaan uit: Vleesbeendermeel, vleesmeel, beendermeel, bloedmeel, gedroogd plasmaen andere bloedproducten, gehydroliseerde eiwitten, hoefmeel, hoornmeel, pluimveeslachtafvalmeel,verenmeel, gedroogde kanen, vismeel, dicalciumfosfaten, gelatine en andere vergelijkbare producten[Staatscourant, 2000].15


invoering van de bijproductenverordening vertraging oplopen. Het is daarom twijfelachtigof de voorgestelde verordening zoals oorspronkelijk beoogd per 1 februari 2003 zalingaan. De inhoud van het voorstel, zoals per 12 december 2001 vastgesteld, is hieronderkort weergegeven. Er dient benadrukt te worden dat dit geen geldige wetgeving is en dathet voorstel nog gewijzigd kan worden.De bijproductenverordening werkt met een indeling van dierlijke bijproducten in driecategorieën, naar afnemend risico voor de gezondheid van mens en dier.• Categorie 1 bestaat uit het huidige SRM, (inclusief het vroegere HRM), dus materiaalmet een hoog risico voor de gezondheid van de mens of dier.• Categorie 2 bestaat uit afvalstromen zoals bijvoorbeeld ongeboren mest en materiaalopgevangen bij de behandeling van afvalwater, alsmede dierlijk afval dat niet incategorie 1 of 3 is ingedeeld.• Categorie 3 bestaat uit ongevaarlijk materiaal zoals materiaal dat voor humaneconsumptie geschikt is maar om commerciële redenen niet hiervoor is bestemd, enmateriaal dat niet geschikt voor humane consumptie is, maar die geen symptomenvan op mens of dier overdraagbare ziekten vertonen.De concept bijproductenverordening schrijft de volgende verwerkingmethoden voor:• Categorie 1-materiaal moet zo spoedig mogelijk rechtstreeks of na verwerking inverwerkingsbedrijf worden verbrand in een verbrandingsinstallatie ofmeeverbrandingsinstallatie. De gehanteerde definities van zulke installaties sluitenandere thermische behandelingsprocessen dan verbranding, zoals pyrolyse envergassing, niet uit. 8• Categorie 2-materiaal kan worden verbrand of meeverbrand maar mag tevens wordeningezet voor de productie van biogas of compost. Vetten uit deze categorie mogenvoor technische doeleinden worden ingezet.• Alleen categorie 3-materiaal mag als grondstof voor diervoeder worden ingezet,waarbij hergebruik binnen de diersoort (kannibalisme) uitdrukkelijk verboden is. Deinzet van diermeel voor landbouwhuisdieren is echter pas mogelijk als ook hettijdelijk verbod hierop wordt opgeheven. Categorie 3-materiaal mag ook wordengebruikt voor compostering of biogasproductie.De bijproductenverordening stelt tevens eisen ten aanzien van de erkenning en maniervan werken van de bedrijven actief in de bewerking en verwerking van dierlijkereststromen. Het bovenstaande is slechts een rudimentaire weergave van het voorstel vande Europese Commissie. In BIJLAGE D is de voorgestelde indeling van afvalsoorten metde bijbehorende verwerkingsmethoden volledig weergegeven.8Voor deze definities verwijst de bijproductenverordening naar de richtlijn voor de verbranding van afval,[EU 2000]. Een verbrandingsinstallatie is daar gedefinieerd als een ‘vaste of mobiele technische eenheiden inrichting die specifiek bestemd is voor de thermische behandeling van afval, al dan niet metterugwinning van de geproduceerde verbrandingswarmte. Een en ander omvat de verbranding dooroxidatie van afval alsmede andere thermische behandelingsprocessen zoals pyrolyse, vergassing enplasmaproces, voorzover de producten van de behandeling vervolgens worden verbrand ([EU 2000],artikel 3, punt 4). Een meeverbrandingsinstallatie is een vaste of mobiele installatie die in hoofdzaakbestemd is voor de opwekking van energie of de fabricage van materiële producten waarin afval alsnormale of aanvullende brandstof wordt gebruikt waarin afval thermisch wordt behandeld voor verwijdering([EU 2000], artikel 3, punt 5).16


3.2 SLACHTERIJEN EN VLEESVERWERKINGEnerzijds hangt de beschikbaarheid van reststromen uit slachterijen en vleesverwerkingvoor energietoepassingen af van het wettelijk kader, zoals geschetst in § 3.1.2, dochanderzijds is de omvang van de reststromen uit de slachterijen en vleesverwerking ondermeer afhankelijk van de grootte van de Nederlandse veestapel. Vanwege deveranderingen in omvang en bestemming van de reststromen uit slachterijen, is dezeparagraaf gesplitst in een deel over de huidige hoeveelheden en bestemmingen, en eendeel dat vooruitloopt op de meest waarschijnlijke toekomstige situatie.Huidige bestemmingenTabel 9 geeft de huidige eindbestemming aan van de reststromen uit slachterijen envleesverwerking.Tabel 9 Huidige methode van verwerking en eindbestemming van dierlijke bijproducten uit de slachterijen envleesverwerkingReststroomEindbestemming (dHoeveelheid in2000[kton w ]Vet/eiwitsamenstellingRisicocategorieVorm naverwerkingPrijsverwerktproductBotten - Eiwit LRM Diermeel Pos GelatineproductenVeren 97 (a Eiwit LRM Diermeel Neg VerbrandingonderenergieopwekkingBloed 134 (a Eiwit LRM Diermeel Neg VerbrandingonderenergieopwekkingHaar 21 (a Eiwit LRM Diermeel Neg VerbrandingonderenergieopwekkingGespecificeerdrisicomateriaalOverigeslachtbijproducten53 (a Eiwit(67%)Vet(33%)760 (a Eiwit(67%)SRM Diermeel Neg VerbrandingonderenergieopwekkingSRM GehomogeniseerdvetPosVerbrandingonderenergieopwekkingLRM Diermeel Neg VerbrandingonderenergieopwekkingVet LRM Diermeel Pos Diervoeder(33%)Ongeboren mest 36 (b - Niet- - MeststofingedeeldVetten, zoals rugspek,225 (c Vet Geen Gehomogeniseerd Vet: 350-450 Veevoeder,broekvet, nekspek,reuzelvetDiermeel€/ton=10-14 €/GJlevensmiddelenindustriePutvet 100 (c Vet SRM Gehomogeniseerd Zeer neg OnduidelijkvetTotaal 1426a) Bron: [Rendac 2002a].b) Bron: [Arcadis 2001]c) Bron: [Arcadis 2001] en dit rapport.d) De eventuele toepassing van LRM in voeders voor gezelschapsdieren is weliswaar wettelijk toegestaan, maar hier nietvermeld bij gebrek aan data.De organisch biologische restfractie uit de slachterijen en de vleesverwerkende industriebestaat voornamelijk uit veren, haren, bloed, vetten en overig slachtafval, en degebruikelijke manier van hergebruik hiervan verloopt als volgt:• Sterilisatie en scheiding in vetten en eiwitten,• Drogen van eiwitten,• Verwerking van eiwitten in diervoeders,• Verwerking van vetten in humane levensmiddelen en diervoeders.17


De meeste eiwitten, ofwel diermelen, worden echter thans verbrand in energiecentrales encementovens. Ook vetten afkomstig van SRM worden gestookt in energiecentrales.Vetten die afkomstig zijn van LRM worden verwerkt in diervoeders. Nederland telt vierbedrijven waar slachtbijproducten worden verwerkt (steriliseren, scheiden, drogen).Rendac is de enige verwerker van SRM. LRM wordt ook door de andere bedrijvenverwerkt.Met behulp van gegevens afkomstig van Rendac is geschat hoeveel energie dit jaar zalworden opgewekt uit diermeel en vet. De wekelijkse productie van Rendac is zo’n 2500ton w SRM-diermeel en 1500 ton w LRM-diermeel. 9 Omdat de aanvoer op basis van drogestof voor 66% uit diermeel- en voor 33% uit vet-equivalenten bestaat, 10 kan wordenaangenomen dat er ook wekelijks 1300 ton w SRM-vet en 750 ton w LRM-vet geproduceerdwordt. Vanwege het tijdelijke verbod op de verwerking van diermeel in veevoeders is ereen grote voorraad diermeel ontstaan. De voorraad is in 2001 opgelopen tot zo’n 110-120kton w . In augustus 2001 is een evenwicht ontstaan tussen productie en verwerking vandiermeel. In april 2002 was de voorraad zo’n 70 kton w , en het is de planning dat dezevoorraad eind 2002 helemaal verwerkt is. 11 Aannemende dat al deze producten wordenbijgestookt in conventionele elektriciteitscentrales met een conversierendement vanongeveer 40%, kan worden geschat dat in het jaar 2002 3,6 PJ elektriciteit zal wordenopgewekt uit deze reststromen (Tabel 10).Tabel 10 Schatting van de elektriciteitsproductie uit LRM en SRM in 2002.ReststroomWekelijkseSchatting Stookwaarde (b(kton 0 )(kton 0 ) (aproductie jaarproductie 2002 (GJ/ton 0 )Elektriciteitsproductie(PJ/jaar)Productie:LRM-diermeel 1,5 75 24,2 0,73LRM-vet 0,75 38 37,2 0 (cSRM-diermeel 2,5 125 24,2 1,21SRM-vet 1,3 65 37,2 0,97Voorraad:LRM en SRM-diermeel - 70 24,2 0,68Totaal 373 - 3,59a) In april 2002 bedroeg de voorraad 70 kton.b) Bron: [ECN 2002].c) Verwerkt in diervoeders.Deze hoeveelheid kan niet volledig aan de slachterijen en vleesverwerking wordentoegekend, omdat ook de verwerking van kadavers uit de landbouw is meegeteld. In 2000betrof dit ongeveer 10% van de totale aanvoer bij Rendac. 12 Een verdereonnauwkeurigheid in deze schatting is het gevolg van het feit dat niet nadergespecificeerd kan worden hoeveel LRM-diermeel naar de petfoodindustrie wordtafgezet.De verwerking van ruwe dierlijke vetten uit de slachterijen en vleesverwerking totgemengde en gehomogeniseerde dierlijke vetten (in de handel aangeduid als ‘gesmoltenvet’) vindt plaats in vetsmelterijen. De Nederlandse productie van dierlijk gesmolten vetbedroeg in 2000 225 kton 0 [MVO 2002b]. De bruto aanvoer van ruwe dierlijke vetten uit9[LNV 2002].10[Rendac 2002b].11[Rendac 2002b]12De cijfers ten aanzien van de verwerking van landbouwkadavers uit 2001 zijn nog niet bekend, en dezekunnen afwijken van 2000 als gevolg van de MKZ crisis.18


slachterijen en vleesverwerking zal de 225 kton w overschrijden, omdat bij het smeltprocesvocht en eiwitten (kanen) gescheiden worden van de vetten.In 2001 heerste grote onzekerheden ten aanzien van de afzet van vetten inveevoeder. Dat deze onzekerheid niet ongegrond is blijkt uit het feit dat, in tegenspraakmet EU-regelgeving, Frankrijk een verbod op het gebruik van rundvet en Duitsland eenverbod op dierlijk vet in veevoeder hebben ingesteld. De Nederlandse wetgeving is welconform de EU-regels, en vetten worden gewoon verwerkt in levensmiddelen endiervoeders. De wereldmarktprijs voor gesmolten dierlijke vetten is in 2001 stabielgebleken en schommelde tussen 350 en 450 €/ton [MVO 2002a]. Op energiebasis is dat9,4 - 12 €/GJ.Voor de slachterijen en vleesverwerking betekent dit dat zij in 2001 hun dierlijkevetten aan de vetsmelterijen konden blijven verkopen. In de periode juni-november 2001lag het gemiddelde prijsniveau voor vetrijk slachtafval van varkens op 115 - 165 €/ton of3 - 4,4 €/GJ, [Van der Beld, Assink et al. 2002].In de slachterijen en vleesverwerkende industrie worden jaarlijks aanzienlijkehoeveelheden putvetten afgevoerd. Uitgaande van 0,5 kg 0 putvet per varken 13 en 20 mlngeslachte varkens per jaar, 14 komt dit neer op de productie van 10 kton 0 putvet uitvarkensslachterijen. Aangenomen dat de verhouding putvet per kg dier gelijk is bij anderediersoorten, ontstaan in Nederlandse slachterijen jaarlijks 18 kton 0 putvetten. 15 [Arcadis2001] rapporteert 100 kton 80 putvetten in de gehele VGI. Onze schatting van 18 kton 0komt daarmee redelijk overeen.Per slachterij kan de samenstelling (zoals het vochtgehalte en de hoeveelheid entype floculeringsmiddelen) van putvet verschillen. Putvetten worden verwerkt doorerkende afvalverzamelaars. Volgens [Arcadis 2001] vindt bij de verwerking eerst eenscheiding in waterfase en vetfase plaats. De waterige fractie wordt vervolgens behandeldin een biologische afvalwaterzuivering, en de vette fractie wordt naar eencomposteringsinstallatie afgevoerd of opgewerkt naar technische vetten. Omdat deverwerking van putvet vanwege mogelijk negatieve publiciteit een nogal gevoeligonderwerp is, konden huidige bestemmingen niet geverifieerd worden. Hetverwerkingstarief, exclusief de kosten van inzameling, ligt op 64 €/ton 80 [SITA 2002].[Arcadis 2001] rapporteert 110 €/ton 80 voor inzameling èn verwerking. Op basis vanverbrandingswaarde kost verwijdering 8,6-14,8 €/GJ.13[Van der Beld, Assink et al. 2002].14[PVE 2002a].15Berekend als: 2.980 kton w (totale productie uit slachtingen in 2000)/1.623 kton w (totaal gewicht geslachtevarkens in 2000) x 10 kton 0 putvet van varkensslachterijen. Bron voor genoemde jaarproducties: [PVE2002a].19


Toekomstige situatieDe concept bijproductenverordening [EU 2002] is bruikbaar als richtsnoer om te bepalenwelke eindbestemmingen van dierlijk afval in de toekomst toegestaan zullen zijn. Dezezijn samengevat in Tabel 11. De bijproductenverordening zal tevens bepaaldevoorbewerkingsmethoden voorschrijven.Tabel 11 Volgens bijproductenverordening verplichte methoden van verwerking en toegestaneeindbestemmingen van dierlijke bijproducten uit slachterijen en vleesverwerkingRisicocategorie Toekomstig toegestane eindbestemmingenCategorie 1Gespecificeerd Als afval of als aanvullende brandstof:risicomateriaal • Verbranding• Pyrolyse• VergassenMet als doel de eindverwijdering of de productie van elektriciteit en/of warmteCategorie 2Ongeboren mestPutvetAls afval of als aanvullende brandstof:• Verbranding• Pyrolyse• VergassenMet als doel de eindverwijdering of de productie van elektriciteit en/of warmteOf:• Uitrijden op land• Grondstof in biogasinstallatie• Grondstof in composteringsinstallatieAls afval of als aanvullende brandstof:• Verbranding• Pyrolyse• VergassenMet als doel de eindverwijdering of de productie van elektriciteit en/of warmteOf:Na verkleining en pasteurisatie onder voorgeschreven fysische condities:• Grondstof in biogasinstallatie• Grondstof in composteringsinstallatie• Biologische meststof• Bodemverbeteraar• Technisch gebruik in oleochemisch bedrijfCategorie 3Slachtbijproducten Als afval of als aanvullende brandstof:Veren• VerbrandingBloed• PyrolyseHaar• VergassenVetten (zoals rugspek, Met als doel de eindverwijdering of de productie van elektriciteit en/of warmtebroekvet, reuzel) Of:Na verkleining en pasteurisatie onder voorgeschreven fysische condities:• Grondstof in biogasinstallatie• Grondstof in composteringsinstallatie• Veevoeder• Voeder gezelschapsdieren• Technische toepassingDe concept bijproductenverordening beschrijft aan welke eisen deverwerkingsinsrichtingen moeten voldoen ten aanzien van procédés, hygiëne, logistiekenzovoorts, alvorens zij erkend kunnen worden. Het voert te ver om hier in detail op in tegaan.SRM valt in risicocategorie 1 en zal - net als in de huidige situatie - ook in de toekomstverplicht thermisch worden verwerkt in erkende afvalverbrandingsinstallaties, inenergieconversie-inrichtingen of als brandstof in industriële processen zoalscementproductie. De concept bijproductenverordening geeft de mogelijkheid om SRM20


zonder voorbewerking rechtstreeks te verbranden. De vervaardiging van diermelen envetten, zoals thans gebruikelijk, wordt daarom geen voorgeschreven tussenbewerking. Dehoeveelheid SRM die in de toekomst vrijkomt hangt onder andere af van het voorkomenvan dierziekten. Vooralsnog is het de verwachting dat de beschikbare hoeveelheid SRMvanwege preventieve verwijdering van bepaalde risicodelen van de dieren blijvend hogerzijn dan in de jaren voor de uitbraak van de dierziekten.Slachtbijproducten: De toekomstige waarde en beschikbaarheid van slachtbijproductenis afhankelijk van regelgeving. Er vanuitgaande dat de concept bijproductenverordeningin werking treedt en het tijdelijk verbod wordt opgeheven (zie § 3.1.2), zullen dierlijkeeiwitten weer in veevoeder verwerkt kunnen worden. De eiwitrijke slachtbijproducten uitcategorie 3 zullen dan weer een positieve waarde krijgen en benutting in de energiesectorzal niet erg waarschijnlijk zijn. Voorlopig blijft de situatie rondom de toepassing vandierlijke eiwitten in veevoeder echter onzeker. Gesmolten vetten zijn een ander belangrijkproduct uit slachtbijproducten. Uitgaande van de concept bijproductenverordening,kunnen de gesmolten vetten in de toekomst, net als in de huidige situatie, in diervoederverwerkt worden. Voor gesmolten vetten worden aanzienlijke prijzen betaald van 10 -14 €/GJ. Mogelijk worden dit betaalbare tarieven op de markt voor biobrandstoffen.Ongeboren mest komt centraal vrij van grote slachterijen, en is daarom ondanks derelatief bescheiden jaarlijks vrijkomende hoeveelheid van 36 kton w een relevantereststroom. Ongeboren mest mag rechtstreeks op het land worden uitgereden. Vergistingis echter een interessante optie omdat na energieopwekking het residu alsnog op het landkan worden uitgereden, waarbij de geurhinder bovendien aanzienlijk wordt gereduceerd.Putvet: De negatieve waarde (op de plaats van productie) en de hoge energie-inhoud vanputvet maakt deze stroom interessant ondanks de relatief kleine hoeveelheid van 18 kton 0ofwel 100 kton w die jaarlijks vrijkomt.Voor alle hierboven besproken reststromen is er aanleiding om de mogelijkheden totenergieopwekking nader te bestuderen. Dit betreft SRM, ongeboren mest, putvet,slachtafval, ruwe dierlijke vetten en eiwitten, en gesmolten vetten. De gegevens over dezereststromen zijn samengevat in Tabel 12. Naast de huidige vrijkomende hoeveelhedenzijn ook de te verwachten toekomstige hoeveelheden weergegeven. In navolging van hetLandelijk Afvalplan [VROM 2002] is 20 procent van de huidige hoeveelhedenafgetrokken. Alleen de hoeveelheid SRM zal naar verwachting stijgen ten opzichte van degegeven cijfers uit het jaar 2000.21


Reststroom (aVeren (cat.3)Bloed (cat. 3)Haar (cat.3)Gespecificeerdrisicomateriaal(cat. 1)Ongeborenmest (cat. 2)Putvet (cat. 2)Vetten, zoalsrugspek,broekvet,nekspek, reuzelOverigeslachtbijproducten (cat. 3)TotaalreststromenTabel 12 Huidig en toekomstig energetisch potentieel en waarde van reststromen uit de slachterijen envleesverwerkingToekomstigeHuidige Toe-Droge Verbran Waar-Waar-Huidig Toe-hoeveel komstige stof -dingsddeenergiekomstigtoepassing (b-heid Hoeveelheidgehalte waarde (fpoten-energie-(btieel poten-(GJ/tieel(kton w ) (kton w ) (%) ton w ) (€/ton w ) (€/GJ) (PJ) (PJ)Diervoeder 97 80 30 (d 7,3 0,71 0,58toegestaanDiervoeder 134 105 14,5 (d 3,4 0,46 0,36toegestaanDiervoeder 21 17 28 d 6,8 0,14 0,12toegestaanDiervoederniettoegestaanDiervoederniettoegestaanDiervoederniettoegestaanDiervoedertoegestaanDiervoedertoegestaan53 100 (c 35 (f 9,8 (-250) (-25,6) 0,52 0,9836 30 10 (e 5 0,18 0,15100 80 20 (d 7,4 (-64) -(-110)225 180 95 36 115 -162(-5,6) -(-14,8)3,0 -4,40,74 0,598,10 6,5760 550 (c 35 (d 9,8 7,45 5,41426 1142 18,3 14,7aIndeling in risicocategorieën volgens concept bijproductenverordening. Zie § 3.1.2.bSchatting BTG voor 2006: De vrijkomende hoeveelheden zijn met 20% verminderd.cEr is aangenomen dat vanwege voorzorgsmaatregelen de hoeveelheid SRM blijvend hoger zal zijn (100kton w ) dan in de situatie voor de BSE-crisis (53 kton w in 2000), ten koste van de categorie 3-slachtbijproducten.d[Arcadis 2001]e[IMd micon 1995]fBerekening BTG a.d.h.v. gegevens vetten (37,2 GJ/ton 0 ) en proteïnen (24,2 GJ/ton 0 ) uit Phyllis database.3.3 VISVERWERKINGDe afvalstromen uit de visverwerking bestaan uit visafval (koppen, graten, huid,restvlees), schelp- en schaaldierenafval (zoals mosselschelpen) en slib. Daarnaast is er eenreststroom doorgedraaide vis bij de visafslagen. In de literatuur vertonen de databetreffende deze reststromen een aanzienlijke spreiding. Het totaal varieert tussen 34-406kton w /jaar (Tabel 13).Tabel 13 Literatuur over reststromen in de visverwerkende industrie (hoeveelheden in kton w /jaar).Reststroom[Elzenga, [IMd micon [De Boer and [Arcadis [GKD 2001] [CBS 2002a]Smit et al.1996]1995] Van Doorn1997]2001]Visafval 138,7 130 65 75Schelp en schaaldierenafval 28,5 11,3Doorgedraaide vis 7,5 320Mosselschelpen 9,5Restafval 35Totaal 167,2 137,5 405,8 35 75 34Dit maakt een nader onderzoek noodzakelijk. [RIVO 2002] adviseert om de reststromenbij de visverwerking te schatten als percentage, namelijk 50-60%, van de jaarlijksedoorzet bij de fileerderijen. Dit cijfer is niet beschikbaar, maar een bovengrens wordt22


gegeven met de doorzet van de gehele visverwerking (rond- en platvis, haring/makreel,zalm, plus garnalen en mosselen), gerapporteerd door [Smit and Van Wijk 2001],namelijk 300 kton w . Op basis hiervan mag een jaarlijkse reststroom van ten hoogste 150-180 kton w worden verwacht. In een recent rapport van [GKD 2001] wordt meldinggemaakt van in totaal 75 kton w visafval uit de visfileerderijen. Dit cijfer valt binnen degeschatte begrenzing, en omdat het rechtstreeks door de sector zelf is verstrekt, hanterenwe dit als gegeven in deze studie. Volgens opgave van het [Productschap Vis 2002] is inhet jaar 2000 slechts 0,5 kton w vis doorgedraaid.VerbrandingsTabel 14 Karakterisatie en energiepotentieel van reststromen uit de visverwerkingReststroom (a Toepassing Hoeveel Droge stofWaarde Waarde Energiepotentieel(kton w ) (%) (e (GJ/ton w ) (e(€/ton w )(PJ)-heid gehalte -waarde(€/GJ)Mager visafval (cat. 3) Voeder voor55 (b 30 6,2 +23 + 3,7 0,34nertsenVet visafval (cat. 3) Visolie, vismeel 20 (b 30 6,2 +23 + 3,7 0,12vislijmDoorgedraaide vis - 0,5 (d 30 6,2 0,003Totaal 76 0,46aIndeling in risicocategorieën volgens concept bijproductenverordening. Zie § 3.1.2.b[GKD 2001]c[ECN 2002]d[Productschap Vis 2002]eSchatting BTGTabel 14 geeft een overzicht van reststromen, huidige toepassingen en waarden. Schelpenschaaldierenafval is niet van belang voor energieopwekking vanwege de lagecalorische waarde, en zijn derhalve niet opgenomen in bovenstaande tabel. Dehoeveelheid doorgedraaide vis is verwaarloosbaar. Eventueel van belang zijn het mageren het vet visafval.Mager afval is voornamelijk afkomstig van de platvis- en verse visverwerkendebedrijven. De geschatte hoeveelheid van 55 kton w wordt in het binnenland en buitenlandafgezet in nertsfokkerijen. 16 Daarom is het wetsvoorstel ‘Wet verbod pelsdierhouderij’ 17die het houden van nertsen in Nederland in de toekomst verbiedt van belang. Er zijnoverigens geen aanwijzingen dat op EU niveau een verbod op het houden van pelsdierenwordt overwogen. Het mager visafval dat in Nederland wordt afgezet kan daaromevenzogoed worden afgezet in buitenlandse nertsfokkerijen.Vet afval is voornamelijk afkomstig van haring- en makreelverwerkende bedrijven.[GKD 2001] schat deze reststroom op 20 kton w per jaar. Het vette afval wordt afgezet inhet buitenland voor de verwerking tot visolie, vismeel en vislijm. Er zijn geen problemenvoorzien in de afzet van deze producten. Vismeel wordt, voor zover bekend, niet aanlandbouwhuisdieren gevoederd, maar aan nertsen en vissen.De visserijsector heeft te maken met enkele onzekerheden wat betreft wet en regelgeving.De concept bijproductenverordening verbiedt het hergebruik van verwerkte dierlijkeeiwitten en andere voedermiddelen binnen de diersoort. Dit kan grote gevolgen hebbenvoor voedering in viskwekerijen. Tevens kan de doorvoering van nieuwedioxineregelgeving in de visserijsector, grote maar moeilijk te kwantificeren gevolgen16[GKD 2001].17[Kamerstuk 28048 2001].23


hebben voor het vrijkomen van reststromen. Men kan denken aan grote afgekeurdepartijen. Nader onderzoek naar de mogelijkheden om met dioxine besmette reststromenenergie op te wekken strekt tot de aanbeveling.Gezien de huidige afzetmarkt en de positieve waarde van visafval, het snelle bederf, hetvrijkomen van visafval in veel kleine bedrijven, en het relatief lage energiepotentieel zijnde reststromen uit de visverwerking niet kansrijk voor energieopwekking. Op dit momentis het moeilijk te voorspellen of hier in de toekomst in verband met nieuwe regelgevingverandering in komt.3.4 GROENTE- EN FRUITVERWERKINGBinnen de groente en fruitverwerking valt de vervaardiging van aardappelproducten en deverwerking van groenten en fruit. Veilingafval behoort niet tot de groente- enfruitverwerking, maar komt aan de orde in § 3.13.Vervaardiging van aardappelproductenBij het maken van frites, chips, puree en andere aardappelproducten ontstaat afval in devorm van hele aardappelen (uitgelezen product), tarra, aardappelstoomschillen,snijverlies, vlokken/snippers, wat loof en gebruikt frituurvet. De uitgesorteerdeaardappels worden afgezet als voeraardappelen in de veeteelt. Het aanbod varieert sterkvanwege variaties in de kwaliteit van de binnenkomende aardappelen.Een belangrijke reststroom wordt gevormd door de aardappelstoomschillen. Na hetwassen worden de aardappelen gestoomd, waarna de schil door borstelen wordtverwijderd. De aardappelstoomschillen worden tevens afgezet in de veeteelt. DeVereniging van voor de Aardappelverwerkende Industrie (VAVI) geeft in een onlangsgepubliceerd rapport [VAVI 2002] aan dat de afzet van aardappelstoomschillen alsdiervoeder zijn grens heeft bereikt en vormt daardoor een risico voor de continuïteit vande productie. Het zoeken naar alternatieve afzetkanalen verdient daarom hoge prioriteit.De VAVI ziet verschillende alternatieven zoals de productie van bioplastic,ethanolproductie, en vergisting. In Duitsland zijn er reeds initiatieven tot het vergistenvan aardappelstoomschillen. Het bovenstaande is tevens van toepassing op desnijverliezen die ontstaan in het proces.Vlokken en snippers werden meestal als veevoeder afgezet, maar worden in toenemendemate door de bedrijven zelf verwerkt tot gedroogde aardappelvlokken, en komen dus nietvrij voor energieopwekking.Bij het frituren van aardappels blijft vetkruim en gebruikt frituurvet over, een energierijkproduct dat door gespecialiseerde vetverwerkende bedrijven wordt opgekocht. Op EUniveauwordt overwogen een verbod in te stellen op frituurvet uit de horeca 18 . Vooralsnogvalt frituurvet uit de levensmiddelenindustrie hier buiten. Zie ook § 3.13 waarin vettenuit de horeca behandeld worden.18Verordening (EG) nr. … van de Commissie van […] tot vaststelling van een lijst van materialen waarvanhet verkeer en het gebruik in de diervoeding is beperkt of verboden en tot wijziging van Beschikking91/516/EEG24


Groente- en fruitverwerkingIn de groente- en fruitverwerkende industrie worden traditioneel verse groenten en fruitgesteriliseerd en verwerkt tot conserven, maar ook verwerkt tot diepgevroren engedroogde producten. Daarnaast is er een sterk groeiende versmarkt voor kant-en-klaarmaaltijden en salades. In zowel de groente- en fruitverwerking voor de versmarkt als deconservenindustrie ontstaan reststromen afkomstig van het ingaande product zoalsbuitenblad, stronken, snijverliezen, en afgekeurde producten. Deze worden opgeslagen incontainers, die dagelijks door handelaren worden opgehaald en afgeleverd bijveehouderijen om als diervoeder te dienen. 19 Het innametarief is 16 €/ton. 20 Bij deverwerking van verse groenten en fruit in langer houdbare verpakkingen zoals glas bliken diepvriesverpakkingen, ontstaan tevens reststromen die in het proces ontstaan,bijvoorbeeld als gevolg van storingen. Voorzover deze stromen geen gevaar voormenging met afval zoals glas vormen, kunnen deze stromen ook afgezet worden inveevoeder. Procesverliezen waarbij dit gevaar wel bestaat, worden door devuilophaaldienst afgevoerd. 21Uien worden als zij van het land komen door gespecialiseerde bedrijven schoongemaakten gesorteerd. In de eerste stap wordt de meeste aanhangende grond verwijderd. Bij desorteerstap ontstaat sorteerafval bestaande uit schillen, rotte uien en grond. Dit wordtafgevoerd naar een composteerinrichting, waarbij een verwerkingstarief (exclusieftransportkosten) geldt van 25 €/ton. Compostering op eigen terrein is in principe ookmogelijk., maar wordt niet altijd gedaan wegens de benodigde ruimte en overlast doorstof en rommel. 22 Het product wordt niet in veevoeder verwerkt, mede omdat de sterkegeur de smaak van het vlees kan beïnvloeden.19[Beumer, Van Sonsbeek et al. 2001].20[HAK 2002].21[HAK 2002].22Telefonisch interview met een uienverwerkend bedrijf.25


Tabel 15 Karakterisatie en energiepotentieel van reststromen uit de groente- en fruitverwerkende industrieReststroomToepassingWaarde WaardeHoeveelheid(kton w )Droge stofgehalte(%)Verbrandings-waarde(GJ/ton w ) (fEnergiepotentieel(PJ)Gebruikt frituurvetVeevoeder/oleochemie10 (j 90 36 0,36(€/ton w ) (g(€/GJ)Vervaardiging van aardappelproductenAfgekeurdeVeevoeder 117 (a 20 (d 5 15 (h 3 0,59aardappelenAardappelstoomschillenVeevoeder 450 (b 15 (d 3 - - 1,4Snijverlies Veevoeder 120 (b 15 3 0,36Vlokken/snippers Veevoeder/ 270 (b 15 3 - - 0,81eigenverwerkingGroente en fruitverwerkingGroenteafval Veevoeder 55 (a 10 (e 2 -16 (I -8 0,11Fruitafval Veevoeder 8 (a 15 (e 3 -16 (I -5 0,02Sorteerafval uien Compostering60 (c 13 (e 2 -25 (I -13 0,12Totaal 1090 3,8a[IMd micon 1995]bBerekend m.b.v. gegevens [VAVI 2002]cUit gegevens van [CBS 2002a] blijkt dat de uitval van uien sterk varieert per jaargang, gemiddeld met 15-40 kton w /jaar met een uitschieter van 160 kton w in 1998. De schatting van [IMd micon 1995] komt hiermeeovereen.dBron: OPNV [1999] in [Beumer, Van Sonsbeek et al. 2001]eGebaseerd op gegevens [IMd micon 1995].fSchatting BTGgOp basis van informatie verkregen uit de handel en industriehAanschafwaarde veehouderiWaarde ex industriejSchatting BTGTabel 15 laat zien dat de aardappelverwerkende industrie (exclusief productie vanaardappelzetmeel (zie §3.7)) een energiepotentieel van 3,8 PJ vertegenwoordigt. Desector geeft aan problemen in de afzet van aardappelstoomschillen en snijverliezen teverwachten. Dit zijn de meest kansrijke reststromen, en komen bovendien het gehele jaardoor vrij op zo’n 20 locaties. Daar er nog steeds onzekerheid heerst rondom het gebruikvan frituurvetten in veevoeder kunnen hier ook kansen voor energieopwekking ontstaan.De reststromen uit de groente- en fruitverwerking vertegenwoordigen een relatief kleinenergiepotentieel. Omdat groente en fruitafval veel water bevat is de hoeveelheidorganische stof laag. Vergisting is een mogelijkheid. Nadelen van de reststromen uit degroente en fruitverwerking zijn de korte periodes waarin de reststromen vrijkomen (4-8weken per groente).3.5 VERVAARDIGING VAN PLANTAARDIGE EN DIERLIJKE OLIËN ENVETTENIn de margarine- vetten- en oliënindustrie (MVO) kunnen een aantal bedrijfstypenonderscheiden worden die een aantal specifieke bewerkingen uitvoeren. Tabel 16 geefteen kort overzicht van deze bedrijfstypen met hun producten. In BIJLAGE E zijn eendrietal figuren opgenomen die de onderlinge relatie tussen deze bedrijfstypen weergeven.26


Tabel 16, Bedrijven in de MVO-sector.Soort bedrijfCrushers van oliezadenRaffinadeursBottelaarsProducenten van margarines, sauzen enspijsvettenVetsmeltersVetveredelingsbedrijvenOleochemieProductOlie en schrootGeraffineerde olieGebottelde plantaardige olieMargarines, sauzen en spijsvettenDierlijk vet voor verwerking in humane voeding,diervoeder of technische toepassingenPlantaardig en dierlijk vet voor diervoederindustrieDiverse producten voor niet-voedingstoepassingenPlantaardige oliën en vettenRuwe plantaardige olie kan mechanisch gewonnen worden door persing of wringing. Dewinning gebeurt in Nederland met name door extractie met een oplosmiddel. Bijmechanische winning komen voornamelijk koeken of schilfers vrij, bij extractie komtschroot vrij. De schroten en schilfers vormen met ruim 3,700 kton veruit de grootstereststroom vrijkomend in de VGI, zijn hoogcalorisch (15-17 GJ/ton w ), en worden afgezetals diervoeder. De prijzen liggen tussen 150 tot 250 €/ton, 23 ofwel 9-16 €/GJ, hetgeen vrijhoog is voor energiedoeleinden. De invoer- en uitvoergegevens (respectievelijk 4.815 en3.479 kton w /jaar) 24 indiceren een levendige internationale handel in schroten en schilfers.De omvang en de productie en handel in schroten en schilfers hangt samen met deomvang van de intensieve veehouderij in Nederland en de omringende landen. Het is niette verwachten dat een afname van de Nederlandse veestapel zal leiden tot moeilijkhedenin de afzet en substantiële prijsdalingen. Ondanks het grote energiepotentieel kan dezestroom daarom niet als kansrijk worden beschouwd.De ruwe plantaardige olie bestemd voor humane consumptie wordt vervolgensgerraffineerd. Raffinage vindt niet per definitie plaats in een aparte raffinaderij. Erbestaan ook geïntegreerde fabrieken waar zowel crush als raffinage plaatsvindt. Erontstaan diverse bijproducten zoals vetzuren en residuen, welke worden afgezet in deoleochemische industrie, vetveredelingsbedrijven en de diervoederindustrie. Deze zijnniet nader gekwantificeerd. Tevens ontstaat bleekaarde, welke 25-30 procent olie bevat.Indien de olie in de bleekaarde voldoet aan de GMP+ 25 normen voor toepassing indiervoeder, dan wordt deze gewonnen en in diervoeder toegepast. De resterendebleekaarde bevat nagenoeg geen organische stof, en is daarom niet van belang voorenergietoepassingen. Bleekaarde waarvan de olie niet voldoet aan GMP+ wordt verwerktin buitenlandse elektriciteitscentrales en in de cementindustrie. Verder komen er kleinemaar niet nader gekwantificeerde hoeveelheden reststromen als destillaat vrij.In de margarine-industrie komen reststromen als mengproducten zoals die bijproductwisselingen ontstaan, en incidentele partijen misproducties. Deze gaan richtingdiervoeder, eventueel via een vetveredelingsbedrijf. Skimmings en misproducties die nietaan de HACCP-normen voldoen, kunnen niet in diervoeder verwerkt worden. Het gaathier wederom om niet nader gespecificeerde hoeveelheden.23[PDV 2002].24[PDV 2002].25In 2000 is de GMP+ (Good Manufacturing Practice) van het Productschap Diervoeder ingevoerd bij alleMVO-bedrijven die rechtstreeks leveren aan de diervoederindustrie. Op basis van HACCP wordt bepaaldwelke stromen geschikt zijn voor toepassing in diervoeder. De stromen die zijn verboden staan ophttp://www.agro.nl/mvo/diervoederveiligheid/verboden-ingredienten.html . Meer informatie over de GMP+-Diervoedersector is te verkrijgen via de website van PDV www.pdv.nl27


Dierlijke oliën en vettenConform de systematiek van het CBS kent de MVO ook enkele verwerkers van dierlijkegrondstoffen namelijk enkele vetsmelterijen en producenten van lijm engelatinegrondstoffen. Bij vetsmelterijen worden slachtbijproducten gescheiden in dierlijkvet, dierlijke eiwitten in de vorm van kanen, en water. Het betreft LRM-eiwitten, waarvantoepassing als veevoedergrondstof tijdelijk verboden is (zie § 3.1.2). Verschillendetoegestane toepassingen zijn besproken in § 3.2. Als de concept bijproductenverordeningvan kracht wordt, mogen deze stromen in de toekomst weer in veevoeder wordenverwerkt. Tabel 17 geeft een overzicht van de reststromen en hun toepassingen.Tabel 17 Karakterisatie en energiepotentieel van reststromen uit de vervaardiging van margarine, vettenen oliënReststroom Toepassing Hoeveelheid(kton w )Droge Verbrandingsstof -waardegehalte(%) (d (GJ/ton w ) (dWaarde(€/ton w ) (aWaarde(€/GJ)Energiepotentieel(PJ)Lijnschroot en –schilfers Veevoeder 68 (a 88 15,5 - - 1,1Sojaschroot en -schilfers Veevoeder 3226 (a 88 15,5 +245 +15,8 50,0Zonnebloemschroot en Veevoeder 340 (a 88 16,3 +145 +8,9 5,5–schilfersKoolraapzaadschroot en Veevoeder 77 (a 88 15,4 +157 +10,2 1,2–schilfersAndere schilfers en Veevoeder 14 (a 88 15,5 - - 0,2schrotenTotaal schroten enschilfers:3725 (a 58Bleekaarde Stort e.a. 12 (b 95 10 0,12KanenVerbranding 46 (c 90 22 1,0vanwegeverbodverwerking inveevoederTankbodems, destillaat,- - -skimmings, restvettenTotaal 3783 59,1aBron: PDV [2002]bBron: IMD Micon [1995]cBron: Arcadis [2001]dSchatting BTG m.b.v. {ECN, 2002 #24}Consultatie van het Productschap Margarine, Vetten en Oliën [MVO 2002a] leert dat desector vooral op langere termijn oplossingen zoekt voor de afzet van frituurvetten uit dehoreca, welke in de toekomst mogelijk niet meer in diervoeder verwerkt mogen worden.Men wil de verwerkingsmethoden van oliën en vetten als brandstof in kaart brengen,omdat dit één van de mogelijke alternatieven voor toepassing in diervoeder is. Hoewel ditgeen reststromen uit de VGI betreft, wordt hier in § 3.13 nader op ingegaan.3.6 VERVAARDIGING VAN ZUIVELPRODUCTENIn de zuivelproductenindustrie ontstaan slechts beperkte hoeveelheden organischbiologisch reststoffen. Wei was in het verleden een afvalproduct bij de productie vankaas. Dit product als sinds lange tijd verwerkt tot weipoeder, een product met een waardevan 400 €/ton, dat veelal wordt toegepast als goedkoop alternatief voor mageremelkpoeder. Tevens bevat wei lactose en waardevolle eiwitten, welke in een breed scala28


van toepassingen kennen, zoals bijvoorbeeld in babyvoeding, dieetproducten,sportvoeding en de farmaceutische industrie.Tabel 18 Karakterisatie en energiepotentieel van reststromen uit de zuivelproductenindustrieReststroom Toepassing Hoeveelheid(kton w )Droge stofgehalte(%)Verbrandings-waarde(GJ/ton w )Waarde(€/ton w )Waarde(€/GJ)Energiepotentieel(PJ)Weipoeder Farmaceutische280 (a 90 16 (b 400 (c 25 4,4enveevoederindustrieTotaal 280 4,4a[De Boer and Van Doorn 1997]b[ECN 2002]c[Productschap Zuivel 2002]Uit het bovenstaande blijkt dat wei niet beschikbaar is voor energieopwekking. Uitnavraag bij Productschap Zuivel blijkt dat er feitelijk geen onbenutte laagwaardigereststromen vrijkomen. Wel ontstaan er grote hoeveelheden waterige afvalstromen. Hetzuiveringsslib voldoet in het algemeen aan de eisen voor toepassing in de landbouw.3.7 VERVAARDIGING VAN MEELBinnen de vervaardiging van meel kan een onderscheid worden gemaakt tussen dezetmeelindustrie en de overige meelindustrie. Bij de vervaardiging van zetmeel gaat hetveelal om processen in natte omstandigheden, waarbij eiwit, zetmeel en afgeleideproducten zoals glucose bereid worden uit bloem. Bij vervaardiging van meel (geenzetmeel) gaat het om het droge processen als malen van granen, en rijst tot meel of gries.Vervaardiging van zetmeelZetmeel wordt gewonnen uit aardappels, tarwe en maïs. Aardappelzetmeel wordtgewonnen uit zogenaamde ‘fabrieksaardappelen’. De belangrijkste reststromen zijnaardappelpersvezels en aardappeldiksap. De aardappelpersvezels worden afgezet inveehouderijen. De veehouder betaalt 18 €/ton. In Duitsland worden aardappelpersvezelsook vergist. Aardappeldiksap is ingedikt vruchtwater, en wordt vermengd met sojahullenen zodanig afgezet in veevoeder. De overige vrijkomende reststromen bestaan uitwasserij-afval en tarra. Tarra is aanhangende grond met een zeer laag organischestofgehalte en is niet van belang voor energieopwekking. Wasserij-afval heeft een laagenergiepotentieel en wordt daarom niet nader beschouwd.De belangrijkste reststroom die vrijkomt bij de winning van winning van eiwit en zetmeeluit tarwebloem is tarwe-concentraat, welke wordt afgezet in veevoeder. Uit deelstappenvan de maïszetmeelbereiding komen zemelen, screenings, ingedikt maïsweekwater engluten vrij, waarvan maïsglutenvoer geproduceerd wordt. Het product heeft eengestandaardiseerd droge stof gehalte van ca. 44% [Beumer, Van Sonsbeek et al. 2001]. In2000 werd 287 kton 56 maïsglutenvoer geproduceerd [PDV 2002]. De verbruiker betaaltongeveer 56 €/ton 56 .29


VerbrandingsTabel 19 Karakterisatie en energiepotentieel van reststromen uit de meelindustrieReststroomToepassinheidHoeveel-Droge stofWaarde Waarde Energie-(kton w ) (%) (g (GJ/ton w ) (g(€/ton w ) (€/GJ) (PJ)gehalte -waardepotentieelVervaardiging van aardappelzetmeelAardappelpersvezel Veevoeder 350 (b 16,5 (b 3 18 6 1,0Aardappeldiksap Veevoeder (a 87 (c 58 (b 10 Pos - 0,9Snippers,Veevoeder 45 20 3 - - 0,14sorteerafvalWasserij-afval - 30 20 3 - - 0,09Aardappeleiwit Veevoeder 108 (c 20 5 Pos - 0,54Vervaardiging van tarwezetmeelTarwe-concentraat Veevoeder 130 (e 20 3,6 18 5 0,47Vervaardiging van maïszetmeelMaïsglutenvoer Veevoeder 287 (f 44 h 8 56 (i 7 2,3Vervaardiging van meel (meelmaalderijen)Tarwegriespellets Veevoeder 753 (f 90 16 92 (j 6 12Veegafval, stro, vlas AVR 3 75 15 - - 0,004Totaal 1793 17,4aNa menging met sojahullenb[Avebe 2002]c[Elzenga, Smit et al. 1996]d[De Boer and Van Doorn 1997]e[Avebe 2002]f[PDV 2002]gSchatting BTG, behalve indien anders vermeldh[Beumer, Van Sonsbeek et al. 2001]i[PDV 2002], Verbruikersprijsj[PDV 2002], GroothandelsprijsVervaardiging van meel (geen zetmeel)Tarwe is de belangrijkste grondstof voor de productie van zemelen en bloem inmeelmaalderijen. Daarnaast ontstaat tarwegries hetgeen in gepelletiseerde vorm wordtaangeboden aan de diervoederindustrie. Het gaat om aanzienlijke hoeveelheden met eenhoge positieve waarde, en zijn niet beschikbaar voor energieopwekking. Uitgezeefdeonkruidzaden kunnen toegevoegd worden aan de pellets voor de diervoeder industrie.Afgezien van wat stofzuigermateriaal en bij aankomst gescheiden producten als stro envlas, welke worden afgevoerd naar een AVR, komen er weinig reststromen vrij in demeelfabrieken.3.8 VERVAARDIGING VAN SUIKERIn de Nederlandse suikerverwerkende industrie worden jaarlijks op vijf locaties zo’n 1000kton suiker geproduceerd. Dit correspondeert met zo’n 6000 kton suikerbieten. Dereststromen zijn samengevat in Tabel 20.30


Tabel 20 Karakterisatie en energiepotentieel van reststromen uit de vervaardiging van suikerReststroomToepassingHoeveelheid(kton w )Droge stofgehalte(%)Verbrandings-waarde(GJ/ton w )Waarde(€/ton w )Waarde(€/GJ)Energiepotentieel(PJ)Bietenstaartjes Veevoeder 90 (b 14 (d 2,5 (I 0 0 0,23Natte bietenperspulp Veevoeder 446 (c 24 (e 3,2 (I 0-20 0-6 1,4Gedroogde bietenpulp Veevoeder 313 (c 87 (b 11,7 (I Pos - 3,7BietmelasseAlcoholproductie/240 (b 73 (f 15 (h 97 (j 6,5 3,6veevoederBladafval Compost 6 10 (h 2 (-) 40 (-) 20 0,01Totaal 1095 8,9bBerekening BTG adhv [Swaaij and Maassen 2002]c[Elzenga, Smit et al. 1996]dBron: OPNV 1999 in [Beumer, Van Sonsbeek et al. 2001]e[Swaaij and Maassen 2002]f[IMd micon 1995]hSchatting BTGIberekening BTG m.b.v. [ECN 2002]j[PDV 2002], GroothandelsprijsBietenstaartjes, natte bietenperspulp en gedroogde bietenpulp worden afgezet inveevoeder. Bietmelasse wordt ingezet voor alcoholproductie. Deze stromen hebben eenpositieve waarde en zijn niet beschikbaar voor energieproductie. Bietenstaartjes wordenmet bietenpulp gemengd en kan op deze wijze worden afgezet als veevoeder. Op termijnkan de afzet van bietenstaartjes in veevoeder problematisch worden. Bladafval voldoetniet aan de eisen van Boom en mag niet terug op het land worden gebracht. Het wordtdaarom gecomposteerd tegen een tarief van 35-40 €/ton. Een van de suikerverwerkendebedrijven heeft reeds onderzoek verricht naar vergisting van bladafval. Hieruit bleek dathet bladafval goed te vergisten valt, en dat het digestaat ook van goede kwaliteit was.Composteren bleek echter goedkoper uit te vallen.Schuimaarde wordt ingezet als kalkmeststof in de landbouw, en grondtarra dient alsvulgrond. Beide stromen hebben een zeer lage energiewaarde en zijn derhalve nietopgenomen in Tabel 20.3.9 VERVAARDIGING VAN DIERVOEDERDe diervoederindustrie kan worden gesplitst in de vervaardiging van veevoeder en devervaardiging van voer voor huisdieren (petfoodindustrie).Veel afval en reststoffen van bedrijven uit andere sectoren worden in deveevoederindustrie ingezet als grondstof. Hiertegenover staat dat er binnen deze sectorzeer weinig afval vrijkomt. Het af en toe om partijen grondstoffen die aan verrottingonderhevig zijn of waarin broei is ontstaan [De Boer and Van Doorn 1997].In de petfoodindustrie komen mogelijk meer reststoffen vrij, omdat variaties in uiterlijkvan het voer (kleur) niet geaccepteerd worden door de eigenaren van huisdieren. Omdathet ook hier gaat het om incidentele partijen, wordt binnen het kader van deze studiehierop niet verder ingegaan.31


3.10 VERVAARDIGING VAN OVERIGE VOEDINGSMIDDELENOnder de vervaardiging van overige voedingsmiddelen valt onder andere de verwerkingvan cacaobonen, koffiebranderijen, en soep- en aromaproductie.Bij de verwerking van cacaobonen komen schaaldelen vrij (cacaodoppen) en afgekeurdecacaobonen en cacao-afval. Het is goed mogelijk de cacaodoppen te verbranden vooreigen energieverbruik of om ze bij te stoken. Reeds in 1994 is hier onderzoek naarverricht [De Vries and Pfeiffer 1994]. Cacaodoppen worden verkocht als bodembedekkerin de tuin. Het kan ook in veevoeder verwerkt worden. Tevens wordt melding gemaaktvan het verbranden van cacaobonen in de kolengestookte energiecentrale van Borsele. Erkan helaas geen indicatie te gegeven worden van de marktwaarde van cacaodoppen,behalve dat deze af fabriek positief is.Verwerking cacaobonenCacaodoppen Meststof,diervoederCacao afvalMeststof,diervoederTabel 21 Karakterisatie en energiepotentieel van reststromen uit de vervaardiging van overigevoedingsmiddelenReststroomToepassingWaarde WaardeHoeveelheid(kton w )Droge stofgehalte(%)Verbrandings-waarde(GJ/ton w )(€/ton w )(€/GJ)Energiepotentieel(PJ)40 (a 90 (a 16,7 (d Pos - 0,6726 (a 90 (a 16,7 (d - - 0,43KoffiebranderijenKoffiedikCichorei-afvalAllerlei,inclusiefon sitethermischeverwerkingStort,export40 (a 55 (a 6,9 (d - - 0,286 (a 50 (a 6,9 (c - 0,04Soep- en aromaproductieSlurrie uienolie Stort 12 (b 9 (b 2 (c - - 0,02Filterkoek Stort 4 (b 50 (c 9 (c - - 0,004Totaal 128 1,4a[De Boer and Van Doorn 1997]b[IMd micon 1995]cSchatting BTGdBerekening BTG m.b.v. [ECN 2002]3.11 VERVAARDIGING VAN DRANKENAlcoholfabrieken en distilleerderijenVinasses zijn restproducten die overblijven na de fermentatie van melasse bij de productievan alcohol. Bietvinasse ontstaat uit bietmelasse 26 en wordt toegepast in diervoeder of alskalimeststof. De hoeveelheid graanspoeling is teruggelopen van 25-30 kton/jaar tot 5 ktonper jaar omdat jeneverstokerijen in toenemende mate de benodigde alcohol inkopen inplaats van deze zelf te bereiden uit granen.Bierbrouwerijen en mouterijenDe voornaamste reststroom die vrijkomt bij bierbrouwerijen en mouterijen is hetbierbostel (na verwijdering van het nawort wordt bierbostel ook draf genoemd). Dit vindt26Omdat beide stromen in deze studie vermeld worden, ontstaat hierdoor een dubbeltelling.32


toepassing in veevoeder. Daarnaast ontstaan een aantal kleinere reststromen. Biergistwordt gedeeltelijk weer in het proces gebruikt en gedeeltelijk afgezet als veevoeder of inde farmaceutische industrie. Eiwitcoagulaat (trub) wordt opgemengd met het bierbostel ofhet gist en als veevoeder afgezet, ofwel afgezet in de farmaceutische industrie. Geläger(bezinksel van gist en eiwitrestanten) wordt ook als veevoeder of in de farmaceutischeindustrie afgezet. Kiezelgoerkoek wordt als bodemverbeteraar ingezet. Conclusie is dat ervoor energiedoeleinden geen substantiële hoeveelheden reststromen vrijkomen. Voorbierbostel wordt 30 €/ton betaald, en de overige stromen vertegenwoordigen een laagenergetisch potentieel en komen bovendien op diverse locaties vrij.Tabel 22 Karakterisatie en energiepotentieel van reststromen uit de vervaardiging van drankenDroge stof Verbrandings Waarde Waardegehalte -waarde(%) (GJ/ton w ) (d(€/ton w ) (€/GJ)Reststroom Toepassing Hoeveelheid(kton w ) (aEnergiepotentieel(PJ)Alcoholfabrieken en distilleerderijenGraanspoeling Veevoeder 5 (f 7 (c 1 - - 0,005VinasseVeevoedermeststof125 70 (c 12 40 1,53.12 VERWERKING VAN TABAKDe tabaksverwerkende industrie produceert slechts een zeer kleine hoeveelheid aanreststromen, welke bovendien gedeeltelijk intern verwerkt worden. In het kader van dezestudie zal hierop niet verder worden ingegaan.Tabel 23 Karakterisatie en energiepotentieel van reststromen uit de tabaksverwerkingReststroom Toepassing Hoeveelheid(kton w ) (aDroge stofgehalteVerbrandings-waardeWaarde Waarde(€/GJ)Tabaksafval Interneverwerking,Storta[IMd micon 1995]Bierbrouwerijen en mouterijenBierbostel Veevoeder 500 21 (c 3,8 30 8 1,9RestgistVeevoeder,25 12 (e 2 - - 0,05farmaceutischeindustrieEiwitcoagulaat Veevoeder,59 17 (e 3 - - 0,17(trub)farmaceutischeindustrieGelägerVeevoeder,15 12 (e 2 0,03farmaceutischeindustrieKiezelgoerkoek Bodemverbeteraar25 25 4,5 - - 0,11Totaal 754 3,8aSchatting BTG op basis van gegevens [Deconink, Capon et al. 2001]aECN [1997], behalve indien anders vermeldbIMD Micon [1995]c[De Boer and Van Doorn 1997]dSchatting BTGe[Deconink, Capon et al. 2001]f[Beumer, Van Sonsbeek et al. 2001]Energiepotentieel(%) (GJ/ton w ) (€/ton w )(PJ)2 90 12,6 0,0333


3.13 RELEVANTE RESTSTROMEN VRIJKOMEND BUITEN DE VGIDoorgedraaide groenten en fruit hebben een sterke overeenkomst met afval uit degroente- en fruitverwerkende industrie, en wordt derhalve in deze paragraaf naderonderzocht. Frituurvet uit de horeca is een belangrijke grondstof voor de vetverwerkendeindustrie. Mogelijke problemen in de afzet op langere termijn en de hoge energetischewaarde maken het interessant deze stroom nader te bestuderen.Tabel 24 Karakterisatie en energiepotentieel van relevante reststromen vrijkomend buiten de VGIReststroom Toepassing Hoeveelheid(kton w )Droge stofgehalte(%)Verbrandings-waarde(GJ/ton w ) (cWaarde(€/ton w )Waarde(€/GJ)Energiepotentieel(PJ)Doordraaigroenten enfruitFrituurvetuit horecaCompost/diervoeder72 (a 10 (a 2 - - 0,14Diervoeder 120 (b 90 (c 36 220 6 4,3Totaal 192 4,4a[IMd micon 1995]bSchatting BTG n.a.v. mondelinge communicatie [MVO 2002a]cSchatting BTGVeilingafvalDe hoeveelheid doorgedraaid product bij groente- en fruitveilingen kan afhankelijk vande kwantiteit en kwaliteit van de aanlevering sterk variëren. De trend is echter dat dehoeveelheden doorgedraaid product steeds lager worden. De Europese Unie financiert dekosten van de doordraai, en heeft daarom enige jaren geleden maatregelen getroffen omde doordraai te minimaliseren. Enerzijds kort zij producenten van het doorgedraaideproduct indien zij geen maatregelen treffen om een productieoverschot in het volgendejaar te voorkomen. Anderzijds stimuleert de EU marktgerichte teelt, door subsidies teverstrekken aan telersverenigingen die hiertoe maatregelen treffen. Doorgedraaidegroenten en fruit moeten vernietigd worden, maar kan onder bepaalde voorwaardeningezet worden als veevoeder. Compostering en vergisting zijn alternatieve methoden vanverwerking. De hoeveelheid doorgedraaid product wordt geschat is op 72 kton w en hetbijbehorende energetische potentieel is laag.FrituurvetFrituurvetten uit de horeca en van industriële aardappelverwerking dienen als grondstof invetverdedelingsbedrijven, die deze vetten geschikt maken voor toepassing in diervoeder.Het betreft jaarlijks 100-140 kton w frituurvetten waarvan naar schatting de helft uit hetbuitenland afkomstig is, en waarvan 90 procent uit de horeca komt. [MVO 2002a]Acute problemen in de afzet van frituurvetten zijn niet geconstateerd; de verwerktefrituurvetten worden verkocht voor een bedrag van minstens 220 €/ton. Wel is eronzekerheid over de toekomstige afzet van frituurvetten in diervoeder. Op EU niveau is erveel discussie of frituurvet, hetgeen een plantaardig materiaal is, wel of niet vervoederdmag worden. Het is onduidelijk of frituurvet onder de definitie van keukenafval in deconcept bijproductenverordening valt. Bovendien is er een ontwerp verordening 27 inomloop die kan leiden tot een verbod op de vervoedering van keukenafval en etensresten.27Verordening (EG) nr. … van de Commissie van […] tot vaststelling van een lijst van materialen waarvanhet verkeer en het gebruik in de diervoeding is beperkt of verboden en tot wijziging van Beschikking91/516/EEG34


De definitie van keukenafval in dit ontwerp voorstel omvat ook vetten en oliën. Beginjuni 2002 is er een compromistekst 28 gepubliceerd waarin lidstaten de mogelijkheidkrijgen om gedurende een overgangsperiode van 4 jaar keukenafval (inclusief gebruiktfrituurvet) onder bepaalde strikte voorwaarden kunnen toestaan. Aangezien dezecompromistekst het resultaat is van gezamenlijk overleg tussen de Raad en het Parlementis de verwachting dat het voorstel bij stemming een goede kans maakt om aangenomen teworden. Indien toepassing in diervoeder na deze overgangsperiode wordt verboden,zullen de prijzen aanzienlijk moeten dalen voordat energietoepassingen haalbaar zullenzijn.3.14 CONCLUSIE KANSRIJKE RESTSTROMENIn de voorgaande paragrafen is per sector een overzicht gegeven van de vrijkomendereststromen, met een toelichting over de aard van de reststroom, een indicatie van hetenergetisch potentieel en waar mogelijk tevens een indicatie van de waarde van dereststroom. De informatie uit Tabel 12 tot en met Tabel 24 is samengevoegd weergegevenin BIJLAGE F.De 58 verschillende reststromen vormen een energetisch potentieel van 122 PJ met eenmassa van meer dan 10 mln ton w per jaar.Uit dit totaal zijn de potentieel kansrijke reststromen geselecteerd.Stap 1Van een aantal reststromen uit de oliezaden industrie en de meelverwerking is bekend datdeze zondermeer als grondstof voor veevoeder worden ingezet en dat zij verkocht wordentegen hoge prijzen op een internationale markt. Ook in de toekomst worden geenproblemen met de afzet verwacht. Ook wei, enkele decennia geleden een afvalproduct, isin de vorm van weipoeder een reststroom waarvoor hoogwaardige alternatievebestemmingen bestaan en kan daarom niet worden beschouwd als kansrijk voorenergieopwekking.Margarine, vetten en oliënsector• Sojaschroot• Koolraapzaadschroot• Lijnzaadschroot• Zonnebloemschroot en schilfers• Andere schilfers en schroten.Meelverwerking• Tarwegriesmeelpellets• MaisglutenvoerZuivelverwerking• Weipoeder28Interinstitutional <strong>File</strong>: 2000/0259, document 9248/02, Brussel, 30 mei 2002.35


Na aftrek van bovengenoemde stromen blijven 50 verschillende reststromen over met eenenergetisch potentieel van 45 PJ en een massa van 5,6 mln ton w .Stap 2Er zijn een groot aantal reststromen met een energieinhoud van minder dan 0,2 PJ perjaar 29 . Deze stromen zullen in deze studie niet nader beschouwd worden, omdat dezestromen in het licht van het nationale klimaatbeleid weinig kunnen bijdragen, en omdathet niet rendabel is een technologie speciaal aan te passen aan deze reststromen. Het gaathierbij veelal om zeer natte plantaardige stromen met een lage energiedichtheid, en omstromen die jaarlijks in kleine hoeveelheden vrijkomen. Een uitzondering wordt gemaaktvoor reststromen waarvan wordt vermoed dat energetische toepassing goed mogelijk is.Dit zijn:• Ongeboren mest• Groenteafval• Sorteerafval uien.• BleekaardeHet is niet ondenkbaar dat er andere reststromen bestaan die in kleine hoeveelhedenvrijkomen, die toch een energetische bijdrage kunnen leveren, maar in het kader van deonderhavige studie voert het te ver om hier verder op in te gaan. Na aftrek vanreststromen met een energetisch potentieel van minder dan 0,2 PJ blijven 31 verschillendereststromen over met een energetisch potentieel van 44 PJ en een massa van 5,2 mln ton w .In Tabel 25 zijn de mogelijk kansrijke reststromen weergegeven, waarbij een onderscheidis aangebracht tussen dierlijke en plantaardige reststromen. In de laatste kolom isaangegeven in hoeverre de reststromen in de toekomst voor energieopwekking terbeschikking zullen staan, in verband met de mogelijke toepassing in diervoeder. Erworden drie groepen onderscheiden:Groep A:Groep B:Groep(A) of (B):Reststromen uit groep A zijn ongeschikt voor verwerking in diervoeder.Deze reststromen kunnen aangewend worden als biobrandstof indien deenergieconversie-installatie aan de wettelijke eisen voldoet die geldenvoor verwerking van de betreffende reststromen.Reststromen uit groep B mogen in diervoeder verwerkt worden. Bijtoepassing voor energieopwekking moet worden geconcurreerd met dediervoedersector.Van een aantal reststromen is het momenteel niet zeker of zij in detoekomst in diervoeder verwerkt mogen worden. Tussen haken isaangegeven of de reststroom waarschijnlijk in groep A of B terecht zalkomen.29Een energiepotentieel van 0,2 PJ komt overeen met een installatie met een energie-input van 10 MW bij7200 draaiuren per jaar. Bij thermische conversie correspondeert dit met ongeveer 3 MW e of 7 MW th .36


Tabel 25 Overzicht van mogelijk kansrijke reststromen uit de VGIDroge Verbrand Waardestof ingsgehalte waarde (€/ton w )(%) (GJ/ton w )§ Reststroom Hoeveel-heid(kton w )Dierlijke reststromen3.2 Vetten, zoals rugspek,broekvet, nekspek en reuzel.Waarde(€/GJ)Energiepotentieel(PJ)225 95 36 115 - 162 3.0 – 8.10 B4.43.2 Overige slachtbijproducten760 35 9.8 0 0 7.45 (B)(cat. 3)3.5 Kanen 46 90 22 1.00 (B)3.2 Putvet (cat. 2) 100 20 7.4 ( -64) - (-5.6) - 0.74 A(-110) (-14.8)3.2 Veren (cat.3) 97 30 7.3 0.71 (B)3.2 Gespecificeerd risicomateriaal 53 35 9.8 (-250) (-25.6) 0.52 A(cat. 1)3.2 Bloed (cat. 3) 134 14.5 3.4 0.46 (B)3.3 Mager visafval (cat. 3) 55 30 6.2 23 3.7 0.34 (B)3.2 Ongeboren mest (cat 2) 36 10 5 0.18 ATotaal 1506 19.5Plantaardige reststromen3.13 Frituurvet uit horeca 120 90 34 220 6 4.3 (A)3.8 Gedroogde bietenpulp 313 87 11.7 Pos - 3.7 B3.8 Bietmelasse 240 73 15 97 6.5 3.6 B3.11 Bierbostel 500 21 3.8 30 8 1.9 B3.11 Vinasse 125 70 12 40 3.3 1.5 B3.4 Aardappelstoomschillen 450 15 3 - - 1.4 B3.8 Natte bietenperspulp 446 24 3.2 0-20 0-6 1.4 B3.7 Aardappelpersvezel 350 16.5 3 18 6 1.0 B3.7 Aardappeldiksap 87 58 10 Pos - 0.9 B3.4 Vlokken/snippers aardappels 270 15 3 - - 0.81 B3.10 Cacaodoppen 40 90 16.7 Pos - 0.67 B3.4 Afgekeurde aardappelen 117 20 5 15 3 0.59 B3.7 Aardappeleiwit 108 20 5 Pos - 0.54 B3.7 Tarwe-concentraat 130 20 3.6 18 5 0.47 B3.10 Cacao afval 26 90 16.7 - - 0.43 B3.4 Snijverlies aardappels 120 15 3 0.36 B3.4 Frituurvet uit10 90 36 220 6 0.36 (B)aardappelverwerking3.10 Koffiedik 40 55 6.9 - - 0.28 A3.8 Bietenstaartjes 90 14 2.5 0 0 0.23 B3.4 Sorteerafval uien 60 13 2 (-25) (-13) 0.12 A3.5 Bleekaarde 12 95 10 0.12 A3.4 Groenteafval 55 10 2 (-16) (-8) 0.11 BTotaal 3709 24.8Groep(aTotaal 5215 44.3aGroep A bestaat uit reststromen die in de toekomst niet in diervoeder mogen worden verwerkt. Groep Bomvat reststromen die in de toekomst wel in diervoeder mogen worden verwerkt. Indien een groep tussenhaken staat, betekent dit dat er onzekerheid is over de toekomstige toepassing in diervoeder, maar dat opgrond van de huidige beschikbare informatie het te verwachten is dat deze reststroom in de tussen hakengenoemde groep zal vallen.Dierlijke reststromenPutvet, gespecificeerd risicomateriaal en ongeboren mest worden niet toegepast indiervoeder. Deze stromen zijn beschikbaar voor energieopwekking. Vanwege degezondheidsrisico’s dient men rekening te houden met strenge eisen gesteld metbetrekking tot de hygiëne. Een grote groep dierlijke reststromen valt momenteel onder hetverbod om dierlijke eiwitten te verwerken in veevoeder. De Europese regelgevingtendeert naar een opheffing van dit verbod. Schone dierlijke vetten kunnen in de toekomst-net als in de huidige situatie- in diervoeder verwerkt worden.37


Plantaardige reststromenDe belangrijkste reststroom van plantaardige oorsprong is frituurvet, dat voornamelijkvrijkomt uit de horeca. Mogelijk wordt een verbod op toepassing in diervoeder vankracht. Inzicht in mogelijke alternatieve toepassingen is gewenst om de kansen voorenergieopwekking nader te kunnen inschatten. Koffiedik, sorteerafval van uien enbleekaarde (waarvan de olie niet aan de eisen voor diervoeder voldoen) zijn relatief kleinestromen die niet worden ingezet als diervoeder.Grote hoeveelheden reststromen komen centraal vrij uit de suikerindustrie (bietenpulp,bietmelasse, bietenstaartjes), aardappelzetmeelindustrie (aardappelpersvezel,aardappeleiwit), aardappelproductenindustrie (aardappelstoomschillen, afgekeurdeaardappels, snijverliezen, snippers) bierbrouwerijen en mouterijen (bierbostel), endestilleerderijen (vinasse). Behalve melasse en vinasse zijn de genoemde reststromen tekenmerken als vochtrijk. Alle bovengenoemde reststromen worden gewaardeerd alsgrondstof in diervoeder, met een waarde in de ordegrootte van 3- 6 €/GJ. Bij eeninkrimpende veestapel komen deze stromen in de toekomst mogelijk gedeeltelijkbeschikbaar voor energieopwekking.38


4 TECHNISCHE MOGELIJKHEDEN VOOR ENERGIE-OPWEKKINGEr bestaan diverse technologieën om energie te winnen uit organische reststromen. In dithoofdstuk worden de meest relevante bestaande conversietechnologieën kort beschreven.Dit zijn verbranding (zowel mee/bijstook als stand-alone verbranding), anaërobevergisting, vergassing, flash pyrolyse, omzetting tot biodiesel, en fermentatie. Dezetechnologieën komen in § 4.1 aan de orde. Vervolgens worden hydrothermale omzetting,en superkritische vergassing beschreven. Deze technologieën zijn momenteel nog in deonderzoeksfase, maar kunnen in de toekomst van betekenis worden voorenergieopwekking uit met name vochtrijke reststromen. In de afsluitende paragraaf wordtper mogelijk kansrijke reststroom aangegeven welke technologieën ingezet kunnenworden voor energieopwekking.4.1 HUIDIGE CONVERSIETECHNOLOGIEËN4.1.1 Verbranding: bijstoken en meestokenVerbranding is een thermisch conversieproces waarbij een brandstof onder toevoegingvan zuurstof wordt omgezet in warmte. In kolencentrales wordt deze warmte benut voorde verwarming van water tot stoom. Met de stoom wordt een turbine aangedreven welkeis gekoppeld aan een generator waarmee elektriciteit wordt opgewekt. Op dit momentwordt bij alle kolencentrales biomassa of afval ingezet of zijn voorbereidingen daartoe ineen vergevorderd stadium. In Nederland maakt men een onderscheid tussen meestoken enbijstoken in kolencentrales.MeestokenBij het meestoken wordt de biomassa samen met de kolen toegevoerd aan de ketel enverbrand. Bij directe meestook wordt de biomassa samen met de kolen voorbewerkt,toegevoerd aan de ketel en verbrand. Bij indirecte meestook wordt de biomassa eerstapart mechanisch voorbehandeld alvorens met de kolen te worden toegevoerd aan debranderinstallatie van de ketel. Het voordeel van meestoken is dat optimaal gebruik wordtgemaakt van de bestaande infrastructuur.BijstokenIn het geval van bijstook wordt de biomassa in een aparte installatie voorbewerkt,bijvoorbeeld door vergassing of pyrolyse, en wordt het daaruit resulterende product viaeen aparte brander of een ander toevoersysteem, in de ketel van de kolencentralegebracht. Vergassing en pyrolyse komen aan de orde in § 4.1.4 en 4.1.5.Bijstook en meestook van biomassa wordt door de overheid als een belangrijk middelgezien om aan de CO 2 -reductie verplichtingen te kunnen voldoen zoals opgesteld in hetKyoto-protocol. Voor energiebedrijven is het een relatief goedkope manier om aan devraag naar duurzaam opgewekte elektriciteit te kunnen voldoen.39


Tabel 26 Overzicht van initiatieven op het gebied van bijstook en meestook in Nederland [Bron: ECN 2001]InstallatieProductiecapaciteit(MW e )InbedrijfnamekolencentraleTechnischconceptBrandstof (aCapaciteitMee/bijstook (b(MW e )Gelderland 13 602 1983 Indirecte 60 kton/jaar18(Electrabel)meestook sloophoutAmer 8645 1981 Directe 75 kton/jaar2(EPZ/Essent)meestook papierpulpAmer 9600 1994 Separate 150 kton/jaar30(EPZ/Essent)vergassing sloophoutBorselle 12403 1988 Directe Afvalhout 12(EPZ/Essent)Maasvlakte 12(E.ON Benelux)meestook2x518 1989 Directemeestook150 kton/jaarbiomassapellets40 kton/jaarkippenmestVerscheidenestromen75 kton/jaarDemkolec(NUON)253 1994 Indirectebijstook12Hemweg 8630 1995 Directe19(UNA/Reliant)meestook rioolslibTotaal 4169 550 kton (a 123 (3%) (baHet is niet duidelijk of deze hoeveelheden brandstof reeds worden ingezet. De getallen zijn tebeschouwen als de geplande hoeveelheden in het jaar 2000.bIn de nabije toekomst zijn meestook/bijstookpercentages van 10-20 procent gepland.30Tabel 26 geeft een indruk van huidige initiatieven op het gebied van bijstook enmeestook. Aan de lijst met brandstoffen kunnen cacaodoppen, palmpitten endiermeelkorrels worden toegevoegd.Bijstoken of meestoken in een kolencentrale is zinvol voor reststromen die in grotehoeveelheden geleverd kunnen worden, bij voorkeur met een hoge stookwaarde. Deverwerking van vochtige stromen met een lage stookwaarde heeft een ongunstige invloedop zowel de benutting van de capaciteit van de centrale als de energieopbrengst. Deverwerkingskosten van deze stromen zijn daarom hoger.Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de minimaal genoemde hoeveelheid brandstof 40kton/jaar is. Bij een aangenomen minimaal acceptabele stookwaarde van 11.5 GJ/ton w ,betekent dit dat om voor bijstoken in aanmerking te komen een reststroom minimaal eenenergetisch potentieel moet hebben in de ordegrootte van 0,5 PJ/jaar. Reststromen diegeschikt zijn om gemengd met andere stromen te worden gepelletiseerd, kunnen mogelijkin kleinere hoeveelheden worden aangeboden.De mate van voorbewerking, de prijs, en de impact van de reststroom op deprocesvoering in de energiecentrale bepalen uiteindelijk of bijstoken of meestoken optieszijn voor de verwerking van een bepaalde reststroom. Reststromen uit de VGI moetenhierin concurrerend zijn met de materialen die momenteel worden bijgestookt enmeegestookt, waaronder ook stromen die speciaal worden geïmporteerd uit hetbuitenland, zoals bijvoorbeeld houtpellets. Het is niet precies bekend welke prijzen ervoor deze biomassa betaald worden, of welk prijsniveau een reststroom moet hebben omde interesse van een energiecentrale te wekken. In BIJLAGE G wordt een afschattinggemaakt van de marges waarbinnen de elektriciteitscentrales moeten opereren.40


4.1.2 Verbranding: stand aloneStand-alone verbranding van biomassa wordt in Nederland toegepast voor de productievan warmte, elektriciteit of een combinatie van beide. Houtachtige stromen zoals zaagsel,dunningshout, houtsnippers, of afvalhout zijn de meest voorkomende duurzamebrandstoffen.Verbranding gevolgd door elektriciteitsopwekking met een stoomcyclus is eencommercieel bewezen technologie. Drie voorbeelden van operationele houtgestookteverbrandingsinstallaties met elektriciteitsopwekking zijn:• 24 MW e wervelbed verbrandingsinstallatie in Cuijk (dunningshout);• 1 MW e roosterbed verbrandingsinstallatie in Schijndel (schoon afvalhout);• 1,3 MW e roosterbed verbrandingsinstallatie in Lelystad (dunningshout/ energiegewassen).Met name in de houtverwerkende industrie zijn enkele honderden houtgestookteinstallaties in bedrijf met een capaciteit tot 5 MW th die warmte leveren voor droogkamersof ruimteverwarming. Deze installaties worden overwegend gestookt met houtresiduendie bij de bedrijven zelf vrijkomen.Het is niet duidelijk in hoeverre reststromen uit de VGI kunnen worden aangeboden aande bestaande voornamelijk houtgestookte stand-alone energiecentrales. Een anderemogelijkheid is de benutting van de vrijkomende reststroom op eigen terrein. Dit is vooralinteressant indien het bedrijf een warmtevraag heeft die momenteel wordt voldaan doorgebruikmaking van een conventionele energiedrager zoals aardgas. Men kan overwegeneen installatie te gebruiken voor levering van warmte of processtoom, mogelijk incombinatie met een installatie voor elektriciteitsopwekking. Bij de laatste optie dient teworden aangetekend dat de aanschaf van de benodigde turbine met elektriciteitsgeneratorbij kleinschalige installaties voor elektriciteitsopwekking relatief duur uit kan vallen.4.1.3 Anaërobe vergistingAnaërobe vergisting is een biologisch proces waarbij micro-organismen onder uitsluitingvan zuurstof organisch materiaal afbreken en biogas produceren. Anaërobe vergisting isvan groot belang voor vochtrijke reststromen uit de VGI, omdat deze technologie werktonder vochtige omstandigheden, en het daarom niet nodig is de reststroom te drogen.Anaërobe vergisting is met name geschikt voor biomassastromen met een hogebiologische afbreekbaarheid zoals plantmateriaal, mest, en vetten. Houtachtige organischematerialen die veel lignine bevatten (zoals stro) zijn moeilijk te vergisten, omdat ligninemoeilijk afbreekbaar is door bacteriën. Biogas bevat voornamelijk methaan en kanworden verbrand in een zuigermotor onder opwekking van elektriciteit, of wordenverbrand in een ketel voor warmteproductie. Na vergisting blijft een digestaat over, datals meststof in de landbouw kan worden afgezet.In Nederland bestaan installaties voor het vergisten van reststromen zoals slib, mest, GFTen veilingafval. Er zijn momenteel circa 225 vergistingsinstallaties in bedrijf. Dit zijnvoornamelijk installaties die het slib van rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI's)vergisten. Er zijn ongeveer vijf mestvergistingsinstallaties in bedrijf, en enkele41


vergistingsinstallaties van plantaardig materiaal zoals GFT en veilingafval. Tevens is eronderzoek verricht naar de vergisting van slachtafval.Vergisting van gemengde stromen is vanuit technisch oogpunt een interessante optie,omdat hiermee de gasopbrengst vaak aanzienlijk kan worden verhoogd. Dit wordtcovergisting genoemd. Indien een reststroom kan worden covergist in een bestaandeinstallatie dan zijn de meerkosten zeer beperkt. Bestaande installaties zijn echter meestalspecifiek ontworpen en afgesteld op een bepaalde organische reststroom. Bij de inzet vanandersoortige biomassa dient hiermee rekening gehouden te worden. Ook verandert desamenstelling van het resterende digestaat door de toevoer van deze biomassa, wat demogelijkheden voor afzet kan beperken. Om op het land als meststof te kunnen wordenuitgereden, moet het digestaat voldoen aan de eisen die gesteld zijn in ‘Besluit kwaliteiten gebruik Overige Organische Meststoffen (BOOM)’. Bij vergisting van plantaardigereststromen kan het digestaat alsnog tot compost worden verwerkt, waarbij hetresulterende product uiteraard aan de kwaliteitseisen voor compost moet voldoen. Indiener geen afzet voor het digestaat gevonden kan worden, dan is vergisting niet zinvol.In de Denemarken en Duitsland wordt covergisting al veel toegepast. In Nederland echterwordt de introductie vertraagd, bijvoorbeeld door onduidelijkheid in de Meststoffenwetover de toelatingseisen aan het vergiste mengsel als meststof in land- en tuinbouw.Momenteel wordt gewerkt aan drie lijsten met (1) stromen die zondermeer mogen wordencovergist, (2) stromen die gehygieniseerd moeten worden alvorens te mogen wordencovergist, en (3) stromen die niet mogen worden covergist.Er zal kort ingegaan worden de mogelijkheden van covergisting met GFT en met mest.Co-vergisting met GFTGFT-afval wordt momenteel vergist in een tweetal installaties:• SMB te Tilburg (40 kton GFT/jaar, 3,2 Mm 3 biogas, sinds 1994)• Biocel te Lelystad (50 kton GFT/jaar, 750 kWe via WKK, in bedrijf sinds 1997).In GFT vergistingsinstallaties kunnen plantaardige reststromen worden covergist.Momenteel wordt verreweg het grootste deel van het GFT-afval in Nederlandgecomposteerd. Vergisting is echter ook een interessante optie. Het digestaat datoverblijft na vergisting, kan alsnog worden gecomposteerd. Per ton GFT wordt ca 100 m 3biogas geproduceerd en circa 500 kg compost.Covergisting met mestIn technische zin vormt de anaërobe vergisting van mest een goede deeloplossing voorhet probleem van het mineralenoverschot in de veehouderij. Als meststof is uitgegistemest in principe beter geschikt dan de oorspronkelijke mest. De eerste reden hiervoor ishet feit dat fosfaten en nitraten in het vergistingsproces zullen overgaan van organischnaar anorganisch gebonden vorm (ammonium en ortho-fosfaat), welke beter wordenopgenomen door het gewas. Wanneer ruwe mest dus wordt vervangen door uitgegistemest, kunnen fosfaten en nitraten dus beter worden gedoseerd zodat er uiteindelijk minderin het grond- en oppervlaktewater terechtkomt. Bovendien kan zo het gebruik van42


kunstmest worden verminderd. Ook worden de meeste ongewenste stoffen in deoorspronkelijke mest (zoals onkruidzaden en pathogene stoffen) afgebroken tijdens hetvergistingsproces. Covergisting met mest kan plaatsvinden met reststromen vanplantaardige of dierlijke herkomst.4.1.4 VergassingVergassing is een thermisch conversieproces waarbij een brandstof met een beperktehoeveelheid zuurstof wordt omgezet in een brandbaar gas, het stookgas. In Nederland zijner initiatieven op het gebied van grootschalige en kleinschalige vergassing. Een voorbeeldvan een grootschalige vergassingsinstallatie is de houtvergasser van Essent en EPZ op deAmercentrale. Na vergassing wordt het stookgas bijgestookt in de elektriciteitscentrale.Deze toepassing is in § 4.1.1 reeds besproken.Bij stand-alone vergassing kan het stookgas in een conventionele brander wordenverbrand of worden toegepast in een verbrandingsmotor; die laatste toepassing maakt detechnologie aantrekkelijk voor het kleinschalig opwekken van elektriciteit, die tegen eenvergoeding teruggeleverd kan worden aan het elektriciteitsnet.Bij kleinschalige elektriciteitsopwekking zullen de investeringen in een installatie voorelektriciteitsopwekking bij vergassing lager uitvallen dan in het geval van verbranding.Bij vergassing is stookgasreiniging, een gasmotor en een generator nodig om elektriciteitop te wekken. Bij verbranding is een stoomketel, een stoomturbine en een generatornodig.Er kunnen diverse typen vastbed- en wervelbedvergassers onderscheiden worden, welkeverschillende eisen stellen aan de voorbewerking van de reststroom. Het vochtgehalte opnatte basis dient, afhankelijk van de gebruikte techniek, beperkt te blijven tot 20-50%. Bijverbranding is het maximaal acceptabele vochtgehalte zo’n 50%.4.1.5 Flash pyrolysePyrolyse van biomassa is het proces waarbij biomassadeeltjes onder invloed van hogetemperaturen zonder toevoer van lucht worden omgezet in olie, gas en kool. Hethoofdproduct van flash pyrolyse is olie. Pyrolyse-olie kan worden toegepast als brandstofvoor ketels en gasturbines.Om een hoge olie-opbrengst te krijgen zijn opwarmperioden van één tot drie secondennodig en typische eindtemperaturen liggen rond 500 °C. Zulke korte opwarmtijdenkunnen alleen gerealiseerd worden bij kleine deeltjes (


ehulp van oplosmiddelen zoals hexaan. In de Nederland wordt op dezelfde wijze oliegewonnen die in margarine en tal van andere producten voor humane consumptie wordentoegepast.De verkregen olie kan ook worden toegepast als alternatief voor dieselolie. Het wordtdaarom biodiesel genoemd. De olie kan rechtstreeks worden aangewend in speciaaldaarvoor in ontwikkeling zijnde motoren. Echter, vanwege de hoge viscositeit kan dezeolie niet direct worden gebruikt in conventionele dieselmotoren. Voor de toepassing alsbiodiesel is verdere chemische bewerking daarom nodig. Hierbij wordt de olie veresterdtot methylesters die geschikt zijn voor het bijmengen met dieselbrandstof tot eenpercentage van 50 massaprocent. Op deze wijze kunnen geëxtraheerde oliën in gewonedieselmotoren worden verbrand. Methylester afkomstig van koolzaadolie wordt RME(Rapeseed Methyl Ester) genoemd.De productietechniek van methylesters uit plantaardige oliën is commercieel beschikbaar.In Europa wordt jaarlijks ongeveer 1,1 miljoen ton biodiesel geproduceerd. 25% hiervanwordt toegepast als transportbrandstof, 29 % als grondstof in de chemische industrie. Deresterende hoeveelheid wordt toegepast als brandstof voor ruimteverwarming [Connemanand Fischer 1998] .De Europese biodiesel wordt voornamelijk geproduceerd door verestering met behulp vanmethanol. Bij het veresteren van plantaardige oliën ontstaat het bijproduct glycerine. Ditbijproduct dient als grondstof in onder andere de farmaceutische industrie. Bij productieop grote schaal kan een glycerine-overschot ontstaan op de wereldmarkt.Behalve uit geteelde oliehoudende zaden kan methylester ook gemaakt worden vanafvaloliën en vetten. De firma Biodiesel International gebruikt hiervoor kadavers envetafval. In Oostenrijk wordt jaarlijks ongeveer 1,5 kton methylester uit frituurvetgeproduceerd. De UFO-ME (Used Frying Oil- Methyl Esters) wordt ingezet als brandstofvoor bussen. De hoeveelheid vetvrije zuren in de grondstof is bepalend voor dehoeveelheid methanol benodigd in het proces. Voor omzetting van dierlijke vetten inmethylester is om die reden meer methanol nodig dan voor omzetting van plantaardigeoliezaden. Bovendien is de benodigde reactietemperatuur bij dierlijke vetten hoger, omdattijdens de reactie het vet vloeibaar gehouden moet worden.4.1.7 FermentatieFermentatie (gisting) is een biochemisch proces, waarbij de grondstof door bacteriën ofdoor gist wordt omgezet tot ethanol. In dit proces kunnen vier stappen wordenonderscheiden:• Voorbehandeling• Versuikering• Conversie van suiker tot ethanol (de eigenlijke fermentatie)• Ethanolafscheiding door destillatie.Afhankelijk van de aard van de grondstoffen wordt de voorbehandeling en de methodeom een suikeroplossing te vormen, gekozen. Suikerhoudende gewassen, zoals suikerriet,zoete sorghum en suikerbiet leveren direct suiker (glucose) op. Zetmeel bevattendegewassen, zoals granen en aardappelen vereisen een behandeling met amylase-enzymen44


of zuren om door middel van hydrolyse het zetmeel en de cellulose tot suikers af tebreken. Ook houtachtige stoffen kunnen worden gefermenteerd. Bij deze biomassa moetin de voorbewerking als eerste de houtstructuur worden kapot gemaakt met stoom of metzuren, om vervolgens enzymen op het substraat te kunnen laten inwerken. Deze enzymenconverteren de (hemi-)cellulose in de gewenste suikers.Ethanol is een product op de wereldmarkt dat behalve uit biomassa ook uit fossielegrondstoffen (aardolie, aardgas of steenkool) wordt gemaakt. In dat geval spreekt menvan synthetische ethanol. Ethanol gemaakt van biomassa heet bio-ethanol. De totaleEuropese ethanol productie heeft een nieveau van 4.000 kton/jaar, waarvan ruim 600 ktonbio-ethanol.Een zeer gering deel van de Europese bio-ethanolproductie vind toepassing als brandstof.Ethanol kan worden toegepast als vervanger van traditionele vloeibaretransportbrandstoffen, zoals gepraktiseerd in het Braziliaanse Pro-alcoól-project. Doorbestaande motoren aan te passen zijn deze in staat om ethanol te gebruiken in plaats vanbenzine. Ethanol kan ook bijgemengd worden met benzine (tot 3%). Tevens kan ethanoldienen als grondstof voor de productie van ethyl buthyl ether (ETBE). De ETBE kan metbenzine bijgemengd worden tot 15%. Binnen Europa produceren alleen Spanje enFrankrijk ETBE.De technologie om bio-ethanol te maken uit suikerhoudende biomassa is beschikbaar. InEuropa gebeurt dit echter slechts op kleine schaal. De ethanol geproduceerd in Nederlandwordt niet als brandstof ingezet, maar wordt afgezet bij producenten van sterke drank, inde azijnindustrie, en in de cosmetische, farmaceutische medische en chemische industrie.4.2 TOEKOMSTIGE CONVERSIETECHNOLOGIEËNMet uitzondering van anaërobe vergisting zijn de in § 4.1 genoemde technologieën alleengeschikt voor droge of gedroogde reststromen. Omdat veel reststromen een hoogvochtgehalte hebben op het moment van vrijkomen, is er behoefte aanconversietechnologieën die juist natte stromen kunnen verwerken. Dit geldt voor veelreststromen die vrijkomen in de VGI. Er wordt inmiddels veel onderzoek verricht naarconversietechnologieën voor natte reststromen. Voorbeelden hiervan zijn Hydrothermaleomzettting, en superkritische vergassing. Beide technologieën worden kort toegelicht.4.2.1 Hydrothermale omzettingHydrothermale omzetting is een manier om olie van biomassa te maken. Het proces vanhydrothermale omzetting (ook wel HTU) bestaat uit drie stappen:• Verweking: Dit vindt plaats in een waterig milieu bij een temperatuur van 200-250 °C. (aangezien het proces in een waterig milieu plaatsvindt is het nietnoodzakelijk de ingaande biomassa te drogen.) Verweking is niet noodzakelijk voorzeer natte biomassasoorten, zoals bietenpulp of suikerrietbagasse.• De eigenlijke hydrothermale reactie. Deze gebeurt bij een druk van 120 tot 200 bar eneen temperatuur van 300 à 350 °C.• Scheiding van producten, bijproducten en afval.45


Bij de hydrothermale omzetting worden de koolstofketens afgebroken. Er ontstaan kleinehoeveelheden waterstof, methaan en koolmonoxide. Deze gassen worden verbrand en devrijkomende warmte wordt weer in het proces benut. Het hoofdproduct is een niet inwater oplosbare substantie, ook wel biocrude genoemd. Biocrude kan worden aangewendals stookolie in conventionele stoomcycli om elektriciteit op te wekken. Ook is hetmogelijk de biocrude verder op te werken tot vloeibare of gasvormigetransportbrandstoffen, zoals LPG, diesel of kerosine.4.2.2 Superkritische vergassingSuperkritische vergassing is vergassing van organisch materiaal in water dat in eensuperkritische toestand is gebracht. Water wordt superkritisch bij een druk boven 221 baren een temperatuur boven 374 °C. Het proces vindt bij een nog hogere druk entemperatuur plaats: 300 bar en 600-650 °C. Bij deze omstandigheden wordt water eensterke oxidant waardoor de structuur van het ingebrachte organische materiaal wordtafgebroken. Na afkoeling wordt een gas gewonnen met een hoog gehalte aan waterstof(56 vol%), en bevat afhankelijk van procescondities bepaalde hoeveelheden methaan(7 vol%), koolmonoxide (4%) en het niet brandbare kooldioxide (33 vol %). Mogelijketoepassingen liggen in de productie van transportbrandstoffen. Superkritische vergassingis uitermate geschikt voor energiewinning uit natte reststromen met een vochtgehalte van70 tot 95 procent. De technologie wordt op laboratoriumschaal uitgetest.4.3 CONCLUSIE VAN DE TECHNISCHE MOGELIJKHEDENIn Tabel 27 is per potentieel kansrijke reststroom aangegeven met welke technologieën debetreffende stroom verwerkt kan worden. Het gaat om een eerste indicatie van detechnische mogelijkheden. Er is nader onderzoek nodig om te bepalen of energiewinningmet een aangegeven technologie in specifieke gevallen zinvol is. Dit hangt per situatie afvan de financiële en logistieke aspecten en ook van de mogelijkheid om een vergunningte krijgen. In het volgende hoofdstuk wordt nader ingegaan op deze aspecten.46


ReststroomDierlijke reststromenVetten, zoals rugspek,broekvet, nekspek enreuzel.Tabel 27 Technische mogelijkheden voor energieopwekking met mogelijk kansrijke reststromenHoev. EnergieGroep (aBijstook/ Stand alone Anaërobe Vereste-Meestook Thermisch (bvergisting ring voor(kton w ) (PJ)biodiesel225 8.1 B X X X XOverige slachtbijproducten 760 7.5 (B) X X X(cat. 3)Kanen 46 1.0 (B) X X XPutvet (cat. 2) 100 0.7 A X X X XVeren (cat.3) 97 0.7 (B) X XGespecificeerd53 0.5 A X X Xrisicomateriaal (cat. 1)Bloed (cat. 3) 134 0.5 (B) X XMager visafval (cat. 3) 55 0.3 (B) X X XOngeboren mest (cat 2) 36 0.2 A XFermen-tatiePlantaardige reststromenFrituurvet uit horeca 120 4.3 (A) X X X XGedroogde bietenpulp 313 3.7 B XBietmelasse 240 3.6 B X X X XBierbostel 500 1.9 B XVinasse 125 1.5 B XAardappelstoomschillen 450 1.4 B X XNatte bietenperspulp 446 1.4 B XAardappelpersvezel 350 1.0 B XAardappeldiksap 87 0.9 B X XVlokken/snippers270 0.8 B X XaardappelsCacaodoppen 40 0.7 B X XAfgekeurde aardappelen 117 0.6 B X XAardappeleiwit 108 0.5 B XTarwe-concentraat 130 0.5 B XCacao afval 26 0.4 B X XSnijverlies aardappels 120 0.4 B XFrituurvet uit10 0.4 (B) X X X XaardappelverwerkingKoffiedik 40 0.3 A XBietenstaartjes 90 0.2 B X XSorteerafval uien 60 0.1 A XBleekaarde 12 0.1 A X XGroenteafval 55 0.1 B XaGroep A bestaat uit reststromen die in de toekomst niet in diervoeder mogen worden verwerkt. Groep Bomvat reststromen die in de toekomst wel in diervoeder mogen worden verwerkt. Indien een groep tussenhaken staat, betekent dit dat er onzekerheid is over de toekomstige toepassing in diervoeder, maar dat opgrond van de huidige beschikbare informatie het te verwachten is dat deze reststroom in de tussen hakengenoemde groep zal vallen.bOnder stand-alone thermisch vallen stand-alone verbranding, vergassing en pyrolyseDierlijke reststromenDe hoge calorische waarde van dierlijke reststromen maakt deze stromen aantrekkelijkvoor energieopwekking. Meeverbranding van dierlijke eiwitten en SRM-vetten inkolencentrales wordt met succes toegepast. De eisen aan de puurheid van de bijgestooktevetten zijn vrij strikt. Vetten met veel contaminaties, zoals putvetten, komen hiervoor nietzondermeer in aanmerking. Deze vetten kunnen wel in cementovens worden bijgestookt,en zijn tevens geschikt om te worden co-vergist. Verestering van dierlijke vetten voor deproductie van biosdiesel is tevens een technische mogelijkheid. Hierbij wordt opgemerkt47


dat in het productieproces meer methanol nodig is dan bij de winning van biodiesel uitplantaardige oliën. De vetten kunnen in gesmolten vorm ook rechtstreeks wordenverbrand voor ruimteverwarming.Plantaardige reststromenEen aantal plantaardige reststromen zijn voldoende droog om thermisch te wordenverwerkt. Men kan echter ook een grote hoeveelheid natte reststromen onderscheiden,waarvoor vergisting de aangewezen technologie is. Thermische verwerking (verbranden,vergassen pyrolyse) van natte stromen is minder zinvol omdat het drogen veel energiekost. Technisch gezien is de vergisting van plantaardig materiaal goed mogelijk. Weldient men de mogelijkheid te hebben om het overblijvende digestaat af te zetten.Frituurvetten hebben dezelfde potentiële toepassingen als de hierboven beschrevendierlijke vetten.48


5 OVERIGE ASPECTEN MET BETREKKING TOT DE BENUTTINGVAN RESTSTROMEN ALS BIOBRANDSTOFIndien een bedrijf overweegt een reststroom in te zetten voor energieopwekking, dan ishet noodzakelijk inzicht te verkrijgen in de mogelijkheden maar ook in de barrières diemen kan ondervinden in het traject tot energetische benutting van reststromen.Men kan overwegen de reststroom aan te bieden aan derden, bijvoorbeeld aan eenenergiecentrale. In dit geval moet de producent van de reststroom ervoor zorgen dat hetmateriaal in de afgesproken vorm in de juiste hoeveelheden op tijd geleverd wordt. Ermoet rekening gehouden worden met voorbewerking, logistieke aspecten en mogelijk metvergunningverlening.Een andere mogelijkheid is de benutting van reststromen op eigen terrein. De opbrengstenuit energieopwekking blijven dan in eigen hand. Opbrengsten kunnen bestaan uit aardgasdat uitgespaard wordt, uitgespaarde elektriciteit, en ook aan het net terug geleverdeelektriciteit. Duurzame energieopwekking op eigen terrein kan tevens een positieveinvloed hebben op het imago van het bedrijf naar buiten toe, en ook naar de eigenwerknemers. Duurzame energieopwekking op eigen terrein houdt in dat men onderandere rekening moet houden met investeringsrisico’s, logistieke aspecten, envergunningverlening.In de volgende paragrafen komen voorbewerking en logistieke aspecten, financiëleaspecten, en wetgeving en vergunningverlening aan de orde.5.1 VOORBEWERKING EN LOGISTIEKE ASPECTENAlvorens energie wordt opgewekt uit een reststroom of alvorens de reststroom wordtomgezet tot een vloeibare of gasvormige energiedrager, ondergaat het een voortraject datkan bestaan uit een combinatie van de volgende stappen:• Opslag• Verkleinen (malen, hakken, e.d.)• Vergroten (pelletiseren, briketteren, e.d.)• DrogenNiet al deze stappen zijn altijd noodzakelijk, en niet altijd vinden ze plaats inbovenstaande volgorde. Voorbewerkingsstappen zoals verkleinen, vergroten en drogenkunnen nodig zijn:• In verband met de ingangseisen gesteld door de conversie-installatie• Om hogere omzettingsrendementen te bereiken• Om reststromen geschikt te maken voor opslag• Om transport van de reststroom mogelijk te maken.Het uiteindelijke doel is daarbij om de reststroom zo kosten-effectief mogelijk om tezetten in nuttige energievormen. Bij het ontwerp van een voorbewerkingsketen vindt eenoptimalisatie plaats van kosten en omzettingsrendementen.49


OpslagOpslag van reststromen heeft ten doel om de periode tussen het vrijkomen en verwerkingvan de reststromen te overbruggen. Opslagsystemen moeten aan de volgende eisenvoldoen:• Bij thermische conversie moet het materiaal moet niet onnodig nat worden• Zelfontbranding (broei) dient te worden voorkomen• Rotting moet worden voorkomen• Gezondheidsrisico’s kunnen ontstaan door schimmels en moeten worden vermeden• Opslagsystemen moeten eenvoudige handling methoden mogelijk maken.Verschillende opslagsystemen zijn mogelijk• Buiten: i) zonder afdekking, ii) met een simpele afdekking (bijvoorbeeldlandbouwplastic of papier) of iii) onder een afdak• Binnen: i) in een schuur, ii) in een silo.De keuze voor een opslagsysteem is sterk afhankelijk van de soort reststroom.VerkleinenTot verkleiningsprocessen behoren diverse maal-, snij- en hakmethoden. Typischemethoden van verkleining zijn:• Chippen of hakselen. Een chipper of hakselaar maakt chips met afmetingen van 0,5tot 10 cm;• Malen. Met een hamermolen kan bijvoorbeeld een poeder gemaakt worden metdeeltjes kleiner dan 0,5 cm.VergrotenVanwege de betere stapelbaarheid ontstaat door vergroting een hogere bulkdichtheid,hetgeen kan leiden tot lagere transport-, opslag- en handlingkosten. Vergroting kan ooknoodzakelijk zijn om inzet van de reststroom in de beoogde applicatie mogelijk te maken.Voorbeelden van vergrotingstechnieken zijn:• Balen: het onder druk met een koord samenbinden tot een blok of cilinder;• Pelleteren en briketteren: het onder druk door een matrijs vormen van korrels ofcilinders;• Agglomereren: het met een binder samenlijmen van deeltjes tot granulaatkorrels.DrogenHet drogen van biomassa kan nodig zin ten behoeve van goede opslag (tegengaan vanrotten en broei). Droging kan soms ook de transportkosten van de reststroom verlagen.Een andere reden om biomassa te drogen is dat sommige conversiemethoden ofvoorbewerkingsmethoden een laag vochtgehalte vereisen. Het is een misverstand dat hetdrogen van een gegeven hoeveelheid van een reststroom zou resulteren in een grootenergetisch voordeel op basis van stookwaarde: indien een gegeven hoeveelheid biomassagedroogd wordt, neemt de stookwaarde toe. Er wordt bij conversie namelijk minder vochtin de dampfase gebracht 30 . Bij het drogen wordt echter ook veel energie gebruikt om hetaanwezige vocht te verdampen, waardoor het overall effect nihil of zelfs negatief kan zijn.30Bij hantering van het begrip stookwaarde wordt er vanuitgegaan dat de warmte in het verdampte waterniet wordt teruggewonnen.50


Drogen kan alleen rendabel zijn indien zeer goedkope restwarmte kan worden benut, ofals atmosferisch gedroogd kan worden.TransportDe energiedichtheid van de reststroom heeft grote invloed op de transportkosten en isonder andere afhankelijk van het vochtgehalte en de bulkdichtheid van de biomassa.Reststromen met een hoog vochtgehalte kunnen het best op de plaats van vrijkomenenergetisch worden benut. De mogelijkheden om dit te bewerkstelligen zijn bepalendvoor de haalbaarheid van energetische toepassing. Bij toepassing van anaërobe vergistingspeelt de plaats van de afzet van het digestaat dat ontstaat na vergisting ook eenbelangrijke rol.Indien de bulkdichtheid kleiner is dan het quotiënt van het maximale laadgewicht en hetmaximale volume van een transportmiddel dan is het transport volume-gelimiteerd (integenstelling tot massa-gelimiteerd). Verdere verdichting tot aan het niveau waarop hettransport massa-gelimiteerd wordt, is dan een optie om transportkosten te verlagen.5.2 FINANCIËLE ASPECTENDe investeringskosten in een installatie om duurzame energie op te wekken zijn meestalhoger dan de investeringkosten in een installatie voor energieopwekking uitconventionele brandstoffen. Ook de terugverdientijd van een investering in duurzameenergieconversie is vaak erg lang. Er zijn echter mogelijkheden om investeringssteun ofprojectfinanciering te verkrijgen:51


Tabel 28 Overzicht van mogelijkheden tot investeringssteun en projectfinanciering voor duurzameenergieprojecten in NederlandFonds Korte omschrijving Nadere informatieEIA/MIA De EIA (Energie-investeringsaftrek) maakt het mogelijk eengedeelte van de relevante investeringskosten af te trekken vande fiscale winst. Bedrijfsmiddelen die in aanmerking komen,staan in de Energielijst.MIAMIA (Milieu Investerings Aftrek) maakt het mogelijk eengedeelte van de relevante investeringskosten af te trekken vande fiscale winst. Bedrijfsmiddelen die in aanmerking komen,staan in de Milieulijst.VAMIL De VAMIL (Regeling Willekeurige Afschrijving Milieuinvesteringen)maakt het mogelijk om investeringen inmilieuvriendelijke bedrijfsmiddelen willekeurig ofwel vrij af teRegelinggroenprojectenschrijven. Kan in combinatie met EIA of MIA..Regeling groenprojecten biedt de mogelijkheid tot groenbeleggen en tot groene financiering. De rente uit leningen voorgroene financiering ligt onder de marktrente.Senter,EIA-helpdesk,www.senter.nl/eiaMIA/VAMILhelpdesk,www.vamil.nlMIA/VAMILhelpdesk,www.vamil.nlSenter,www.senter.nl/eiaDENCO2-reductieplanDEN (Duurzame Energie Nederland) is een subsidieprogrammadat innovatieve initiatieven stimuleert. Het kan gaan omhaalbaarheidsonderzoek, onderzoeks enontwikkelingsprojecten, praktijkexperimenten, kennisoverdrachtprojecten,demonstratieprojecten en marktintroductieprojecten.Subsidiepercentages zijn afhankelijk van het soort onderzoek.Het CO2-reductieplan is opgezet ter bevordering vaninvesteringen voor aanschaffen apparatuur voor het structureelterugdringen van CO2-uitstoot. Het CO2-reductieplan is er vooralle natuurlijke personen en rechtspersonen, dieinvesteringsprojecten uitvoeren die de emissie vanbroeikasgassen reduceren. In aanmerking komen deinvesteringsprojecten die op korte termijn gerealiseerd kunnenworden. Subsidies bedragen maximaal 40% van de te makenprojectkosten.ROB ROB (Reductieplan Overige Broeikasgassen) stimuleertinnovatieve initiatieven op het gebied van reductie van overigebroeikasgassen, zoals bijvoorbeeld methaan en lachgas.DE-scan De Duurzame Energie-scan voor industrie en diensten geeftinzicht in mogelijkheden tot energiebesparing en duurzameenergie in bedrijven. Het instrument is primair bedoeld voorbedrijven die een Meer Jaren Afspraak hebben afgesloten.Novem,www.den.novem.nlProjectbureau CO 2 -reductieplan,www.co2reductie.nlNovem,www.robklimaat.nlNovem,www.den.novem.nlNaast investeringssteun en projectfinanciering is bij opwekking van duurzameelektriciteit de vrijstelling van REB (Regulerende Energiebelasting) van groot belang.Indien duurzaam opgewekte stroom wordt geleverd aan het elektriciteitsnet, ontvangt deproducent een vergoeding van de energiedistributeur. Duurzaam opgewekte elektriciteit isvrijgesteld van REB (Regulerende Energiebelasting) (6.1 €ct/kWe). Daarom kan deenergiedistributeur een hogere vergoeding betalen aan de producent dan in het geval vanopwekking van gewone elektriciteit. De hoogte van de vergoeding die deenergiedistributeur daadwerkelijk betaalt, hangt af van de markt, en wordt bepaald dooronderhandelingen tussen producent en distributeur. Een tweede stimulans voor duurzameelektriciteitsopwekking wordt gevormd door de zogenaamde REB-doorsluizing. Deenergiedistributeur mag een gedeelte van de REB die geïnd wordt bij klanten van gewonestroom, en normaal gesproken moet worden afgestaan aan de overheid, terugsluizen naarproducenten van duurzame energie (2.0 €ct/kWe). De overheidsmaatregelen ten gunstevan de productie van duurzaam opgewekte stroom zijn fiscale maatregelen. Dit houdt indat de overheid ieder moment kan besluiten de tarieven te wijzigen, waardoor geenzekerheid wordt geboden over de hoogte van de terugleververgoedingen over een langereperiode. Dit houdt een investeringsrisico in.52


De REB-vrijstelling en de REB-doorsluis zijn ook van belang indien de reststroom aaneen kolencentrale wordt geleverd om te worden bijgestookt of meegestookt. De prijs dievoor de reststroom betaald kan worden hangt af van de bovengenoemde mechanismen. InBIJLAGE G wordt een schatting gemaakt van de marges die Nederlandse kolencentraleshebben bij benutting van reststromen in plaats van kolen.5.3 WETGEVING EN VERGUNNINGVERLENINGSASPECTENUit de inventarisatie van reststromen in hoofdstuk 3 blijkt dat wetgeving in grote matebepalend is voor de huidige en toekomstige beschikbaarheid van reststromen voorenergietoepassingen. Deze wetgeving komt veelal op Europees niveau tot stand. Eenbelangrijk voorbeeld is de concept bijproductenverordening, waarin ook wordtuiteengezet welke energieconversiemethoden voor de verwerking van dierlijkereststromen zijn toegestaan. In paragraaf 3.1.2 is hier reeds op ingegaan.Voor energieopwekking uit reststromen is vaak een milieuvergunning vereist. Demilieuvergunning dient de milieulast en de hinder die mogelijk veroorzaakt wordt dooreen bedrijfsactiviteit te beperken tot een aanvaardbaar niveau. Voorbeelden hiervan zijnde beperking van geluidshinder, emissies naar bodem en lucht, en geurhinder. Devergunningverlener gebruikt wetten, besluiten, en richtlijnen om op een gefundeerdewijze eisen te stellen aan een inrichting voor duurzame energieopwekking. In de praktijkblijkt vaak dat de aanvrager voldoende tijd moet reserveren voor de aanvraag en ook vooroverleg met het bevoegd gezag.De aanvraag van een milieuvergunning is noodzakelijk indien de betreffende inrichting inéén van de categorieën van bijlage 1 van het Inrichtingen en Vergunningenbesluitbehorende bij Wet Milieubeheer vallen. Indien aan de procedurele eisen wordt voldaan,wordt volgens de wet de aanvraag binnen zes maanden afgehandeld. Deaanvraagprocedure is in tien stappen weergegeven in BIJLAGE H.53


6 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN6.1 CONCLUSIESEr komt jaarlijks 10,6 miljoen ton w aan reststromen vrij in de voedings- engenotmiddelenindustrie. Deze reststromen vertegenwoordigen een energetisch potentieelvan 122 PJ. Ongeveer 90 procent wordt afgezet in diervoeder. Met name vanwege hethuidige verbod op verwerking van dierlijke eiwitten in veevoeder zal dit jaar ongeveer9 PJ aan reststromen worden bijgestookt in kolencentrales en cementovens.Schroten en shilfers vormen de grootste reststroom uit de VGI, hebben een energetischpotentieel van 58 PJ en een waarde van 150 tot 250 €/ton w ofwel 9-16 €/GJ. Schroten enschilfers komen om die reden niet in aanmerking voor energieopwekking. Andereplantaardige reststromen die in relevante hoeveelheden vrijkomen, (>0,2 PJ/jaar) 31worden structureel ingezet in veevoeder. Deze reststromen zijn vaak zeer vochtrijk (80%vocht) en hebben een typische waarde van 3-6 €/GJ. Plantaardige reststromen die inkleinere hoeveelheden vrijkomen (


6.2 AANBEVELINGENEr zijn diverse regelingen voor investeringssteun en projectfinanciering ten behoeve vanduurzame energieprojecten. Organisaties als Novem, Senter, Projectbureau Duurzameenergie kunnen informatie verstrekken over de mogelijkheden. Ook gespecialiseerdeproject- en adviesbureau’s kunnen ondersteuning bieden. Bedrijven die een MJA(Meerjaren Afspraak) hebben afgesloten, kunnen een gedeeltelijk gesubsidieerdeDuurzame Energie-scan laten uitvoeren.Anaërobe vergisting is een veelbelovende conversietechnologie voor veel vochtrijkereststromen uit de VGI. In Nederland is deze technologie onderbenut, terwijl in Duitslandvolop ervaring wordt opgedaan met vergisting. Covergisting houdt in dat reststromen vanverschillende oorsprong, bijvoorbeeld mest en vet, tezamen worden vergist, hetgeen eengrotere gasopbrengst geeft dan separate vergisting. Het is voor de benutting vanreststromen uit de VGI wenselijk beter inzicht te krijgen in de technische mogelijkhedenen beperkingen van (co)vergisting in Nederland. Verder blijkt het lastig te zijn om eenvergunning te krijgen voor (co)vergisting van reststromen. Een heldere regelgeving kanbijdragen aan de verdere ontwikkeling van vergisting in Nederland.Partijen die energiewinning uit reststromen overwegen, wordt aanbevolen deontwikkelingen op het gebied van Nederlandse en Europese regelgeving in de gaten tehouden, omdat deze vaak bepalend zijn voor de beschikbaarheid voor energieopwekking.De concept bijproductenverordening is bijvoorbeeld bepalend voor de wijze waaropdierlijke reststromen in de toekomst verwerkt mogen worden. Men kan via de volgendewebsite van de Europese Unie (http://europa.eu.int/eur-lex/nl/) op de hoogte blijven vande status en ontwikkelingen op het gebied van Europese regelgeving.55


GERAADPLEEGDE LITERATUURArcadis (2001). Hergebruik van reststromen uit de voedings-en genotmiddelenindustrie(IMD/MA01/5838/55237). Den Haag, Ministerie van LNV.Avebe (2002). Mondelinge communicatie.Beumer, H., A. M. Van Sonsbeek, et al. (2001). Risico-inventarisatie "(vochtrijke)voedermiddelen". Deel I. Beschijving van de sector, de productstromen en productenen globale analyse van gevaren, risicofactoren en beheersmaatregelen opsectorniveau (TNO-Voeding voo PDV). Den Haag, Productschap Diervoeder.CBS (2002a). Data m.b.t. het jaar 2000 verstrekt na telefonische consultatie.Voorburg/Heerlen, Centraal Bureau voor de Statistiek.CBS (2002b). Statline, http://www.cbs.nl/. Voorburg/Heerlen, Centraal Bureau voor deStatistiek.Conneman, J. and J. Fischer (1998). Biodiesel in Europe 1998. Leer, Duitsland, OelmühleLeer Connemann GmbH & Co.Daniëls, B., P. Lako, et al. (2001). Energieverslag Nederland 2000 (ECN-P--01-003). Petten,ECN.De Boer, M. and J. Van Doorn (1997). Inventarisatie van vaste industriële reststromen uit devoedings- en genotmiddelenindustrie (ECN, voor Novem: EWAB 9715). Utrecht,Novem.De Jager, D. and K. Blok (1994). De bijdrage van afval en biomassa aan deenergievoorziening in Nederland (EWAB 9425). Utrecht, Novem.De Vries, R. and A. E. Pfeiffer (1994). Haalbaarheidsstudie thermische verwerking cacaodopmet energiebenutting (Kema Milieu Technologie, voor Novem: EWAB 9425).Novem, KEMA Milieu, Technologie.Deconink, D., L. Capon, et al. (2001). Indicatoren voor Duurzame Ontwikkeling (D.O.) in deBelgische industrie, hefbomen voor een geleid gericht op Duurzame Ontwikkeling.Antwerpen, Universiteit Antwerpen, DWTC Federale Diensten voorWetenschappelijke, Technische en Culturele Aangelegenheden.ECN (2002). PHYLLIS, a database containing information on the composition of biomass andwaste, http://www.ecn.nl/phyllis/. Petten, ECN, Novem.Elzenga, H. E., J. R. K. Smit, et al. (1996). Industrieel afval 1985-1994. Bilthoven, RIVM.EU (2000). "Richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december2000 betreffende de verbranding van afval." Publicatieblad van de EuropeseGemeenschappen L 332: 0091 - 0111.EU (2002). "Gewijzigd voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en deRaad tot vaststelling van de gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijkeconsumptie bestemde dierlijke bijproducten, COM(2001) 748 definitief, 2000/0259(COD)." Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen C 103 E: 0058-0183.EZ (2001). "Uitvoeringsregeling subsidies CO 2 -reductieplan 2001." Staatscourant 174: 9.GKD (2001). Schoner produceren is beter ondernemen, eindrapportage project afvalstromenin de visverwerkende industrie, Gemeenschappelijke Kwaliteitsdienst b.v. insamenwerking met Productschap Vis.HAK (2002). mondelinge communicatie met Dhr. Weijland, mei 2002. Giessen, HAK b.v.IMd micon (1995). Inventarisatie van het energetisch potentieel van afvalstromen uit devoedings- en genotmiddelen industrie (EWAB 9430). Utrecht, Novem.Kamerstuk 28048 (2001). Verbod op de pelsdierhouderij; Voorstel van wet (Vergaderjaar2001-2002). Den Haag, Tweede Kamer der Staten-Generaal.Liese, E. (2001). Terms of Reference CERUPT 2001. Den Haag, Senter Internationaal.LNV (2002). Dossier BSE, Veel gestelde vragen over diermeel, www.minlnv.nl/bse. 's-Gravenhage, Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.Meeusen-Van Onna, M. J. G., M. W. Hoogeveen, et al. (1998). Groene reststromen inagroketens, een beschrijving van de markt van organische reststromen uit de56


landbouw en de voedings- en genotmiddelenindustrie (mededeling 608). Den Haag,LEI.MVO (2002a). mondelinge communicatie met Dhr. F. Bergmans, maart/april 2002. Rijswijk,Productschap Margarine, Vetten en Oliën.MVO (2002b). Sectorinfo, www.agro.nl/mvo. Rijswijk, Productschap Margarine, Vetten enOliën.PDV (2002). statistieken, www.pdv.nl, onder: publicaties, statistieken. 's-Gravenhage,Productschap Diervoeder.Productschap Vis (2002). Statistische informatie, statistische gegevens doordraai,www.pvis.nl. Rijswijk, Productschap Vis.Productschap Zuivel (2002). Mondelinge communicatie met Dhr. Guillonaard.PVE (2002a). De Nederlandse vee, vlees en eiersector in cijfers, het jaar 2001 voorlopig,rapportnummer 0201. Zoetermeer, Productschappen Vee, Vlees en Eieren, AfdelingMarkt en Structuur.PVE (2002b). mondelinge communicatie met Dhr. Westra, april 2002. Zoetermeer,Productschappen Vee, Vlees en Eieren, Afdeling Markt en Structuur.Rendac (2002a). Kentallen Rendac in 2000, www.rendac.nl. Son, Rendac B.V.Rendac (2002b). Mondelinge communicatie met Dhr. Komrij, april 2002. Son, Rendac B.V.RIVM/LAE (1985). Vogelvluchtverkenning voedings- en genotmiddelenindustrie. Bilthoven,RIVM/LAE.RIVO (2002). mondelinge communicatie met Dhr. J. Kals. IJmuiden, Nederlands Instituutvoor Visserijonderzoek b.v.Siemons, R. V. (2002). "Viewpoint: How European waste will contribute to renewableenergy." Energy Policy 30(6): 471-475.SITA (2002). Mondelinge communicatie met afvaladviseur (anon.) SITA, april 2002.Nanterre, SITA Group.Smit, J. G. P. and M. O. Van Wijk (2001). De Nederlandse visverwerkende industrie engroothandel. Den Haag, LEI.Swaaij, A. C. P. M. v. and J. Maassen (2002). Bietenstatistiek 2000, Instituut voor RationeleSuikerproductie. Bergen op Zoom. www.irs.nl.Traa (2002). Mondelinge communicatie, Ministerie van LNV.Van der Beld, B., D. Assink, et al. (2002). Opwerking van slachtafval tot een brandstof voortoepassing in stationaire dieselmotor (voor Novem-NECST). Utrecht, Novem.VAVI (2002). Samen met kwaliteit naar de top, Samenvatting van het rapport 'teelt, tafel entraject: de aardappelverwerkende keten' www.vavi.nl. Den Haag, VAVI.VROM (2002). Ontwerp landelijk afvalbeheerplan (LAP), inspraakversie. 's-Gravenhage,Ministerie van VROM.VWS (2000). "Wijziging Keuringsregulatief 1994 en Regeling aanwijzinggespecificeerd hoog-risico-materiaal 2000." Staatscourant(14 december 2000, nr. 243): 15.Wet belastingen op milieugrondslag (1994). "Wet van 23 december 1994, houdendevaststelling van de Wet belastingen op milieugrondslag [Versie geldig vanaf: 08-05-2002]." Staatsblad 1994, 923; Staatsblad 1994, 924; Staatsblad 1996, 647; Staatsblad1996, 688; Staatsblad 1997, 732; Staatsblad 1997, 735; Staatsblad 1997, 774;Staatsblad 1998, 725; Staatscourant 1998, 244; Staatsblad 1999, 557; Staatsblad1999, 579; Staatscourant 1999, 247; Staatsblad 2000, 216; Staatsblad 2000, 568;Staatsblad 2000, 569; Staatscourant 2000, 245; Staatsblad 2001, 346; Staatsblad2001, 639; Staatsblad 2001, 642; Staatscourant 2001, 248.Weterings, R. A. P. M., G. C. Bergsma, et al. (1999). Beschikbaarheid van afval en biomassavoor energieopwekking in Nederland, GAVE-rapport 9911/EWAB-rapport 9926.Utrecht, Novem.Zeevalking, J. A. and J. Koppejan (2000). EWAB Marsroutes taak 1, Beschikbaarheid vanbiomassa en afval, deel 2 van 4, 2EWAB00.21. Utrecht, Novem.57


BIJLAGEN59


BIJLAGE A AFKORTINGEN EN DEFINITIESAfkortingenBOOMCat. 1CBSEUHRMLRMMVORIVMSBISRMVGIBesluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffenRisicocategorie 1, uit Concept BijproductenverordeningCentraal Bureau voor de StatistiekEuropese UnieHoog Risico MateriaalLaag Risico MateriaalMargarine Vetten en Oliën-sectorRijksinstituut voor Volksgezondheid en MilieuStandaard Bedrijfsindeling (afkomstig van het CBS)Gespecificeerd RisicomateriaalVoedings- en genotmiddelenindustrieDefinitiesConceptBijproductenverordeningDiervoederGewijzigd voorstel voor een VERORDENING VAN HETEUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststellingvan de gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijkeconsumptie bestemde dierlijke bijproducten Brussel12.12.2001, COM(2001) 748 definitief , 2000/0259 (COD)Producten van plantaardige of dierlijke oorsprong in natuurlijkestaat, vers of verduurzaamd, de afgeleide producten van hunindustriële verwerking, alsmede organische en anorganischestoffen, al dan niet in de vorm van een mengsel, met of zondertoevoegingsmiddelen en bestemd voor dierlijke voeding landgorale weg.Gezelschapsdieren Dieren, niet zijnde vee of pluimvee die zonderproduktiedoeleinden worden gehouden. (voornamelijk hondenen katten).Landbouwhuisdieren Dieren, die worden gehouden, gemest of opgefokt voorproducten, bestemd voor humane consumptie. (voornamelijkvee)Voorvoegselsm milli (10 -3 )c centi (10 -2 )k kilo (10 3 )M Mega (10 6 )G Giga (10 9 )T Tera (10 12 )P Peta (10 15 )61


Massatktont xt wEnergieJGJPJkWhMWhWMWMW thMW eton (1.000 kg)kiloton (1.000.000 kg)ton van een materiaal bij een referentievochtgehalte van x % w op nattebasis (b.v. 20 t 40 betekent 20 ton met een vochtgehalte van 40% w op nattebasis)Ton van een materiaal waarbij het vochtgehalte op natte basis onbekend isJouleGigajoule (10 9 Joule)Petajoule (10 15 Joule)kilo-Watt-hour (3.600.000 J; 3,6 MJ)Mega-Watt-hour (3.600.000.000 J, 3,6 GJ)Watt (Joule per seconde)Megawatt (10 6 Watt)Megawatt thermisch (warmte)Megawatt elektrisch (elektriciteit)62


BIJLAGE B STANDAARD BEDRIJFSINDELING (SBI ’93) VGIBron: Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 2002VERVAARDIGING VAN VOEDINGS- EN GENOTMIDDELEN15 Vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken151 Slachterijen en vleesverwerking1511 Slachterijen (geen pluimveeslachterijen)Deze klasse omvat:- slachten, al dan niet in loon, van dieren inclusief proportioneren, uitbenen e.d.;- in loon proportioneren en uitbenen van vlees;- smelten van dierlijke vetten geschikt voor menselijke consumptie;- verwerking van slachtafvallen ten behoeve van menselijke consumptie;- vervaardiging van meel en poeder van vlees;- vervaardiging van huidwol;- vervaardiging van beendermeel.Deze klasse omvat niet:- slachten van pluimvee (1512);- vervaardiging van vleeswaren (1513.2);- proportioneren, uitbenen e.d. van ingekocht vlees c.q. ingekochte niet-zelfgeslachtedieren (5132.2).1512 PluimveeslachterijenDeze klasse omvat:- slachten, inclusief proportioneren en uitbenen van gevogelte:* kippen, parelhoenders, kalkoenen, eenden, ganzen e.d.;- slachten van konijnen e.d.Deze klasse omvat niet:- bereiden, conserveren, vervaardiging van vlees en vleeswaren van pluimvee (1513.2).1513 Vleesverwerking1513.1 Vervaardiging van snacks en kant-en-klaarmaaltijdenDeze subklasse omvat:- vervaardiging van snacks en salades op basis van vlees;- vervaardiging van kant-en-klaarmaaltijden, pizza's e.d.;- vervaardiging van belegde broodjes.Eventueel in combinatie met:- vervaardiging van snacks en salades op basis van groente, vis, aardappelen e.d.63


Deze subklasse omvat niet:- vervaardiging van kant-en-klaarmaaltijden voor catering (5552).1513.2 Vervaardiging van vleeswaren (geen snacks) en overige vleesverwerkingDeze subklasse omvat:- vervaardiging van geconserveerd, gedroogd, gezouten of gerookt vlees;- vervaardiging van producten van vlees en vleeswaren, zoals worst, vleesextracten envleessappen;- vervaardiging van vlees en vleeswaren van pluimvee.Bij de vervaardiging van vleeswaren kan worden uitgegaan van zelf slachten dan wel vaningekocht vlees.Deze subklasse omvat niet:- vervaardiging van vers, gekoeld of bevroren vlees als hele dieren of in delen (1511);- vervaardiging van vlees en vleeswaren van pluimvee (1512);- vervaardiging van vleessnacks (1513.1);- proportioneren, uitbenen e.d. van ingekocht vlees c.q. ingekochte niet-zelfgeslachtedieren(5132.2).152 Visverwerking1520 VisverwerkingDeze klasse omvat:- verwerking en conservering van vis, schaal- en schelpdieren:* bevriezen, diepvriezen, drogen, roken, zouten, pekelen, inblikken enz.;- vervaardiging van producten op basis van vis en schaal- en schelpdieren:* gekookte vis, visfilets, kuit en hom, kaviaar, kaviaarsurrogaten enz.;- vervaardiging van vismeel voor veevoeder;- vervaardiging van vissalades en -snacks.Deze klasse omvat niet:- vervaardiging van kant-en-klaarmaaltijden die vis bevatten (1513.1);- vervaardiging van oliën en vetten afkomstig van zeedieren en -planten (1541);- vervaardiging van vissoep (1589).153 Groente- en fruitverwerking1531 Vervaardiging van aardappelproductenDeze klasse omvat:- vervaardiging van bereide, bevroren aardappelen;- vervaardiging van gedehydreerde aardappelpuree;- vervaardiging van chips;- vervaardiging van voorgebakken frites e.a. aardappelproducten;- vervaardiging van aardappelsalades en -snacks;- vervaardiging van meel en gries van aardappelen;- industrieel schillen van aardappelen.64


1532 Vervaardiging van fruit- en groentesapDeze klasse omvat:- vervaardiging van geconcentreerde groente- en fruitsap en van vruchtennectar.Deze klasse omvat niet:- vervaardiging van vruchtensiropen (1598).1533 Groente- en fruitverwerking (geen vervaardiging van sap)Deze klasse omvat:- conservering van groenten en fruit: bevriezen, drogen, inleggen in olie of azijn,inblikken enz.;- vervaardiging van uit groenten of fruit bestaande voedingsmiddelen;- vervaardiging van jam, marmelade en gelei;- roosteren van noten;- vervaardiging van groente- en fruitsalades en -snacks;- in loon verrichten van allerlei deelbewerkingen aan groente en fruit, zoals:* het wellen van rozijnen;* industrieel schillen van groente en fruit;* het ontschillen en ontvliezen van pinda's.Deze klasse omvat niet:- vervaardiging van groente- en fruitsap (1532);- vervaardiging van meel of gries van gedroogde peulvruchten (1561);- vervaardiging van konfijten van vruchten en vruchtenschillen (1584);- vervaardiging van tomatenketchup en andere sausen op basis van groente en fruit(1587).154 Vervaardiging van plantaardige en dierlijke oliën en vetten1541 Vervaardiging van ruwe plantaardige en dierlijke oliën en vettenDeze klasse omvat:- vervaardiging van ruwe plantaardige oliën:* olijf-, soja-, palm-, zonnebloemzaad-, katoenzaadolie, raap-, kool- en mosterdzaadolie,lijnolie enz.;- vervaardiging van dierlijke oliën en vetten, ongeschikt voor menselijke consumptie;- extractie van olie uit vis en zeezoogdieren.Deze klasse omvat niet:- smelten en raffineren van reuzel en andere dierlijke vetten, geschikt voor menselijkeconsumptie (1511);- natmaling van maïs (1562);- vervaardiging van etherische oliën (2463).65


1542 Raffinage van plantaardige en dierlijke oliën en vettenDeze klasse omvat:- raffinage van plantaardige oliën:* olijfolie, soja-olie enz.;- behandeling van plantaardige oliën:* blazen, koken, oxyderen, polymeriseren, dehydreren, hydrogeneren enz.Deze klasse omvat niet:- vervaardiging van dierlijke oliën en vetten, ongeschikt voor menselijke consumptie(1541);- extractie van olie uit vis en zeezoogdieren (1541).1543 Vervaardiging van margarineDeze klasse omvat:- vervaardiging van margarine en halvarine;- vervaardiging van mengsels van spijsvetten e.d.;- vervaardiging van samengesteld braadvet.155 Vervaardiging van zuivelproducten1551 Vervaardiging van zuivelproducten (geen consumptie-ijs)Deze klasse omvat:- vervaardiging van verse, vloeibare melk, gepasteuriseerd, gesteriliseerd,gehomogeniseerd en/of ultra-hoog verhit;- vervaardiging van room van verse vloeibare melk, gepasteuriseerd, gesteriliseerd en/ofgehomogeniseerd;- vervaardiging van melkpoeder en ingedikte melk, ook indien met toegevoegde suiker ofandere zoetstoffen;- vervaardiging van boter;- vervaardiging van yoghurt;- vervaardiging van kaas en wrongel;- vervaardiging van wei;- vervaardiging van caseïne en lactose.Deze klasse omvat niet:- vervaardiging van verse volle rauwe koemelk (0121).1552 Bereiding van consumptie-ijsDeze klasse omvat:- vervaardiging van roomijs en ander consumptie-ijs voor verkoop aan bedrijfsmatigegebruikers.Deze klasse omvat niet:- vervaardiging van consumptie-ijs voor gebruik ter plekke (5530).66


156 Vervaardiging van meel1561 Vervaardiging van meel (geen zetmeel)Deze klasse omvat:- malen van granen tot:* meel, gries, griesmeel en pellets van tarwe, rogge, haver, maïs en andere granen;- malen van rijst tot:* gepelde, geslepen, gepolijste, geglansde, voorgekookte (parboiled) of geconverteerderijst;- vervaardiging van rijstemeel;- malen van groenten tot:* meel en gries van gedroogde peulvruchten, wortels, knollen, noten, geschikt voormenselijke consumptie;- vervaardiging van graanpreparaten voor het ontbijt;- vervaardiging van bereide meelmengsels uit zelfgemalen meel voor brood, cake,biscuits of pannenkoeken.Deze klasse omvat niet:- vervaardiging van meel en gries van aardappelen (1531);- vervaardiging van meelmengsels uit ingekocht meel voor brood, cake, biscuits ofpannenkoeken (1589);- natmaling van maïs (1562).1562 Vervaardiging van zetmeelDeze klasse omvat:- vervaardiging van stijfsel en zetmeel uit rijst, aardappelen, maïs enz.;- vervaardiging van glucose (druivensuiker), glucosestroop, maltose enz.;- vervaardiging van gluten;- vervaardiging van tapioca;- vervaardiging van maïsolie;- natmaling van maïs.Deze klasse omvat niet:- vervaardiging van melksuikers (lactose) (1551);- vervaardiging van riet- of bietsuiker (1583).157 Vervaardiging van diervoeder1571 Vervaardiging van veevoederDeze klasse omvat:- vervaardiging van bereide veevoeder, inclusief toevoegingen aan het veevoeder;- bereiding van niet samengesteld (enkelvoudig) veevoeder;- verwerking van kadavers, afvalstoffen e.d. tot veevoeder.67


Deze klasse omvat niet:- vervaardiging van vismeel voor veevoeder (1520);- vervaardiging van perskoeken (1541);- vervaardiging van voer voor huisdieren (1572);- vernietiging van kadavers (9000.3).1572 Vervaardiging van voer voor huisdierenDeze klasse omvat:- vervaardiging van voer voor huisdieren:* honden- en kattenvoer, vogelvoeder enz.;- verwerking van kadavers en afvalstoffen tot voer voor huisdieren.Deze klasse omvat niet:- vervaardiging van veevoer (1571).158 Vervaardiging van overige voedingsmiddelen1581 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen met verkoop in winkelDeze klasse omvat:- vervaardiging van brood, broodjes, croissants e.d.;- vervaardiging van natgebak, dagvers of diepgevroren;- cakes, taarten en ander vers banket;- vervaardiging van bake-off producten;- vervaardiging van pannenkoeken welke niet ter plaatse worden geconsumeerd maar viade detailhandel aan de consument worden geleverd.Deze klasse omvat niet:- vervaardiging van ander houdbaar banket (1582);- vervaardiging van toast, geroosterd brood, beschuit (1582);- vervaardiging van deegwaren (pasta's) (1585);- koude bakkers met eigen opwarmoven (5224.1);- vervaardiging van pannenkoeken voor consumptie ter plekke (5530.2);- vervaardiging van banket voor afzet via eigen lunchroom (5530.2).1582 Banketfabrieken en vervaardiging van beschuit en biscuitDeze klasse omvat:- vervaardiging van koekjes, wafels, snijkoek, taaitaai en ander houdbaar banket;- vervaardiging van beschuit, toast, geroosterd brood;- vervaardiging van versnaperingen, zoet dan wel gezouten;- vervaardiging van ouwel.Deze klasse omvat niet:- vervaardiging van natgebak en ander vers banket (1581).1583 Vervaardiging van suikerDeze klasse omvat:- vervaardiging en raffinage van suiker uit het sap van suikerriet, suikerbieten en bepaaldeahornen en palmen.68


Deze klasse omvat niet:- vervaardiging van glucose, glucosestroop en maltose (1562);- vervaardiging van kunstmatige zoetstoffen (2414).1584 Verwerking van cacaobonen en vervaardiging van chocolade en suikerwerk1584.1 Verwerking van cacaobonenDeze subklasse omvat:- vervaardiging van cacao, cacaoboter, cacaovet en cacao-olie;- vervaardiging van chocoladeproducten waarbij wordt uitgegaan van cacaobonen.Deze subklasse omvat niet:- vervaardiging van sacharosesuiker (1583);- vervaardiging van chocoladeproducten waarbij niet wordt uitgegaan van cacaobonen(1584.2).1584.2 Vervaardiging van chocolade en suikerwerkDeze subklasse omvat:- vervaardiging van chocolade en chocoladeproducten niet uitgaande van cacaobonen;- vervaardiging van suikerwerk;- vervaardiging van kauwgom;- vervaardiging van amandelspijs;- konfijten van vruchten, noten, vruchtenschillen en andere plantendelen met suiker.Deze subklasse omvat niet:- vervaardiging van chocolade en chocoladeproducten uitgaande van cacaobonen(1584.1);- vervaardiging van nicotine houdende kauwgom (1589).1585 Vervaardiging van deegwarenDeze klasse omvat:- vervaardiging van pasta's als macaroni en noedels al dan niet gekookt of gevuld;- vervaardiging van koeskoes.1586 Koffiebranderijen en theepakkerijenDeze klasse omvat:- verwijderen van cafeïne uit en het branden van koffie;- vervaardiging van koffieproducten:* gemalen koffie, oploskoffie, extracten en concentraten van koffie;- vervaardiging van koffiesurrogaten;- mêleren van thee en maté;- verpakken van thee, inclusief het verpakken in theezakjes;- vervaardiging van kruiden- en vruchtenthee.69


1587 Vervaardiging van azijn, specerijen en kruiderijenDeze klasse omvat:- vervaardiging van specerijen, sauzen en kruiderijen;- vervaardiging van plantaardige aroma's en smaakstoffen;- vervaardiging van azijn.Deze klasse omvat niet:- vervaardiging van tafelzout (1440).1588 Vervaardiging van gehomogeniseerde preparaten en dieetvoedingDeze klasse omvat:- vervaardiging van zuigelingen-, baby- en andere opvolgvoeding;- vervaardiging van levensmiddelen met lage of gereduceerde energiewaarde;- vervaardiging van dieetvoeding voor medisch gebruik;- vervaardiging van natriumarme levensmiddelen, met inbegrip van natriumarm ofnatriumvrij dieetzout;- vervaardiging van glutenvrije levensmiddelen;- vervaardiging van voeding die is afgestemd op grote spierinspanning zoalssportbeoefenaars;- vervaardiging van voeding voor personen bij wie de glucosestofwisseling is verstoord(diabetici).Deze klasse omvat niet:- vervaardiging van druivensuiker (1562);- vervaardiging van sportdranken (1598).1589 Vervaardiging van overige voedingsmiddelen n.e.g.Deze klasse omvat:- vervaardiging van bakkerijgrondstoffen voor zover niet elders ingedeeld:* gist;* ei in poedervorm, gereconstitueerde eieren;* zelfrijzend bakmeel, cakemeel, bakpoeders;* kunstgelei, kunsthoning, bakkerijcrème, boterconcentraat, broodverbeteraars,plaatsmeermiddelen enz.;- vervaardiging van kant-en-klare bakmixen, custardpoeder en puddingpoeders (instantmengsels);- vervaardiging van kunstmatige zoetstoffen, samengestelde geur- en smaakstoffen;- vervaardiging van soepen en bouillons;- vervaardiging van ijspoeder, ijsmix;- vervaardiging van limonadesiroop, nicotine houdende kauwgom e.a. niet elders in tedelen voedingsmiddelen.Deze klasse omvat niet:- vervaardiging van bake-off producten (1581);- vervaardiging van plantaardige geur- en smaakstoffen (1587).70


159 Vervaardiging van dranken1591 Distilleerderijen en likeurstokerijenDeze klasse omvat:- vervaardiging van gedistilleerde alcoholische dranken:* jenever, whisky, vieux, gin, likeuren enz.1592 Vervaardiging van ethylalcohol door gistingDeze klasse omvat:- vervaardiging van ethylalcohol door gisting;- vervaardiging van gerectificeerde ethylalcohol.1593 Vervaardiging van wijnDeze klasse omvat:- vervaardiging van wijn van niet-zelfgeteelde druiven.Deze klasse omvat niet:- vervaardiging van wijn van zelfgeteelde druiven (0113);- vervaardiging van cider en andere vruchtenwijnen (1594);- bottelen van ingekochte wijn zonder dat deze wordt bewerkt (5134);- bottelen voor derden van wijn zonder dat deze wordt bewerkt (7482).1594 Vervaardiging van cider en andere vruchtenwijnenDeze klasse omvat:- vervaardiging van cider;- vervaardiging van andere vruchtenwijn.1595 Vervaardiging van andere niet-gedistilleerde, gegiste drankenDeze klasse omvat:- vervaardiging van vermout, advocaat e.d.1596 BierbrouwerijenDeze klasse omvat:- vervaardiging van bier.1597 MouterijenDeze klasse omvat:- vervaardiging van grondstof, mout uit gerst, voor de bierbrouwerijen.1598 Vervaardiging van mineraalwater en frisdrankenDeze klasse omvat:- bottelen van water, inclusief de productie van natuurlijk mineraalwater;- vervaardiging van frisdranken:* limonade, sinas, cola, tonic, vruchtendranken, -siropen e.d.71


Deze klasse omvat niet:- vervaardiging van limonadesiroop (1589);- vervaardiging van groente- en fruitsappen (1532).16 Verwerking van tabak160 Verwerking van tabak1600 Verwerking van tabakDeze klasse omvat:- vervaardiging van sigaretten, shag, sigaren, pijptabak, pruimtabak, snuif;- vervaardiging van gehomogeniseerde en gereconstitueerde tabak.72


BIJLAGE C DEFINITIES VAN SRM, HRM EN LRMSRMSRM materiaal wordt gedefinieerd in bijlage XI van de Verordening (EG) nr. 999/2001van het Europees Parlement en de Raad wat betreft gespecificeerd risicomateriaal enepizoötiebewaking ten aanzien van overdraagbare spongiforme encefalopathieën. Dezeverordening staat ook bekend als de TSE verordening. De verordening is 14 februari 2002gewijzigd door aanname van Verordening (EG) Nr. 270/2002 van de Commissie van 14februari 2002, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 999/2001 van het EuropeesParlement en de Raad wat betreft gespecificeerd risicomateriaal en epizoötiebewakingten aanzien van overdraagbare spongiforme encefalopathieën en tot wijziging vanVerordening (EG) nr. 1326/2001 wat betreft diervoeding en het in de handel brengen vanschapen en geiten en producten daarvan.Artikel 1a, lid I, van annex XI van de Verordening (EG) nr. 999/20011. a) De onderstaande weefsels worden aangewezen als gespecificeerd risicomateriaal:i) de schedel, inclusief de hersenen en de ogen, de amandelen, de wervelkolom, exclusiefde staartwervels en de dwarsuitsteeksel van de lendenwervels, maar inclusief deachterwortelganglia en het ruggenmerg, van runderen van meer dan twaalf maanden,alsmede de ingewanden vanaf de twaalfvingerige darm tot en met het rectum, en hetmesenterium van runderen ongeacht de leeftijd.ii) de schedel, inclusief de hersenen en de ogen, de amandelen en het ruggenmerg vanschapen en geiten van meer dan twaalf maanden of waarbij een van de blijvendesnijtanden door het tandvlees is gebroken, en de milt van schapen en geiten ongeacht deleeftijd.(…)b) Behalve het onder a) vermelde gespecificeerde risicomateriaal moeten in het VerenigdKoninkrijk van Groot-Brittanië en Norod-Ierland, alsmede in Portugal , met uitzonderingvan de Autonome Regio van de Azoren, de onderstaande weefsels als gespecificeerdrisicomateriaal worden aangewezen:de gehele kop, exclusief de tong maar inclusief de hersenen, de ogen, de gangliasemilunarium en de amandelen; de zwezerik, de milt en het ruggenmerg van runderen vanmeer dan zes maanden.HRMHoog-risico-materiaal (HRM) bestaat uit de volgende onderdelen. Het zij opgemerkt datsinds 14 december de ‘Regeling aanwijzing gespecificeerd hoog-risico-materiaal 2000’ inwerking is getreden en dat daarom al het HRM op dezelfde wijze als SRM behandelddient te worden. HRM wordt gedefinieerd in de Destructiewet.Artikel 2 lid 1 van de Destructiewet.Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onderhoog-risico-materiaal dierlijk afval, voor zover het betreft:a. gestorven slachtdieren, alsmede gestorven voor de landbouwproduktie gehoudendieren, met inbegrip van doodgeboren dieren en onvoldragen vruchten;73


. dieren die in het kader van ziektebestrijdingsmaatregelen zijn gedood;c. dierlijk afval, dat ingevolge de vleeskeuringswet of de Gezondheids- en welzijnswetvoor dieren onbruikbaar moet worden gemaakt voor voedsel voor mens en dier, alsmedealle pluimvee - of delen daarvan -, dat ingevolge de Landbouwwet ongeschikt is verklaardvoor menselijke consumptie;d. alle delen van een geslacht dier, die niet aan de keuring na het slachten zijnonderworpen, met uitzondering van huiden, vellen, hoeven, veren, wol, hoornen enandere soortgelijke delen;e. alle vlees, met inbegrip van vlees van pluimvee, alsmede vis en wild, en allelevensmiddelen van dierlijke oorsprong, die zijn bedorven en derhalve een gevaar voor degezondheid van mens en dier inhouden;f. van buiten de lid-staten van de Europese Gemeenschap of een andere Staat die partij isbij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte ter invoeraangeboden dieren, vers vlees, daaronder begrepen vlees van pluimvee en wild, vis,vlees- en zuivelprodukten, die tijdens de voorgeschreven controle niet blijken te voldoenaan de veterinaire voorschriften voor invoer in de Europese Gemeenschap en de andereStaten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte,tenzij zij worden teruggevoerd naar het land van herkomst dan wel invoer ervan istoegestaan op beperkende voorwaarden die in bepalingen van de Europese Gemeenschapof de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte zijn vastgesteld;g. dode honden en katten;h. dierlijk afval dat residuen van stoffen bevat, die gevaar kunnen opleveren voor degezondheid van mens of dier, daaronder mede begrepen melk, vlees of produkten vandierlijke oorsprong, die door de aanwezigheid van deze residuen niet geschikt zijn voormenselijke consumptie;i. vissen met klinische verschijnselen van op de mens of op vissen overdraagbare ziekten.LRMLRM wordt gedefinieerd in de Destructiewet:Artikel 2 lid 3, 4, en 5 van de Destructiewet3. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onderlaag-risico-materiaal dierlijk afval van de in het eerste lid bedoelde dieren en vis, dat nietingevolge het eerste lid als hoog-risico-materiaal wordt aangemerkt, met dien verstandedat de ingevolge onderdeel d van dat lid daarvan uitgezonderde produkten slechts alslaag-risico-materiaal worden aangemerkt, voor zover deze worden gebruikt bij devervaardiging van ingrediënten van diervoeder.4. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde worden onder laagrisico-materiaaltevens verstaan niet voor menselijke consumptie bestemde poten enkoppen, uitsluitend afkomstig van pluimvee waarbij noch bij de keuring voor het slachtenovereenkomstig hoofdstuk VI van bijlage 1 bij Richtlijn 71/118/EEG van de Raad van deEuropese Gemeenschappen van 15 februari 1971 inzake gezondheidsvraagstukken op hetgebied van de produktie en het in de handel brengen van vers vlees van pluimvee (PbEG1993, L 62), noch bij de keuring van het karkas na het slachten overeenkomstig hoofdstukVIII van die bijlage, klinische verschijnselen van op mens of dier overdraagbare ziektenzijn vastgesteld.74


5. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde worden al de in openzee voor de produktie van vismeel gevangen vis, alsmede al het vers visafval, afkomstigvan bedrijven die voor de menselijke consumptie bestemde visprodukten vervaardigen, inafwijking van het eerste lid, aangemerkt als laag-risico-materiaal.75


BIJLAGE D CONCEPT BIJPRODUCTENVERORDENINGDit is een concept versie en geen geldende wetgeving!Gewijzigd voostel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEESPARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van de gezondheidsvoorschrifteninzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (door deCommissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-verdrag ingediend)Brussel 12.12.2001COM(2001) 748 definitief2000/0259 (COD)http://europa.eu.int/eur-lex/nl/com/pdf/2001/nl_501PC0748.pdfHOOFDSTUK IIINDELING IN CATEGORIEËN, VERZAMELEN, VERVOER ENTIJDELIJKEOPSLAG VAN DIERLIJKE BIJPRODUCTENArtikel 4Categorie 1-materiaal1. Onder categorie 1-materiaal wordt verstaan dierlijke bijproducten die aan de onderstaandebeschrijving beantwoorden, of materiaal dat dergelijke bijproducten bevat:a) alle delen, met inbegrip van de huid, van de volgende dieren:i) dieren die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 999/2001 vermoedelijk met een TSE zijnbesmet of waarbij de aanwezigheid van een TSE officieel is bevestigd, met inbegrip vandieren die in het kader van TSE-uitroeiingsmaatregelen zijn gedood;ii) andere dieren dan vee en wilde dieren, met name gezelschapsdieren, dieren in dierentuinenen circusdieren;iii) proefdieren als gedefinieerd in artikel 2 van Richtlijn 86/609/EEG van de Raad 22;iv) wilde dieren die niet door de mens worden gehouden en waarvan wordt vermoed dat zijmet op mens of dier overdraagbare ziekten zijn besmet;b) i) gespecificeerd risicomateriaal;ii) hele kadavers waarin gespecificeerd risicomateriaal voorkomt, indien dat materiaal niet opde plaats van verwijdering is verwijderd;c) producten afkomstig van dieren die stoffen toegediend hebben gekregen die op grond vanRichtlijn 96/22/EG verboden zijn, en producten van dierlijke oorsprong die residuen bevattenvan de contaminanten en andere in het milieu aanwezige stoffen als bedoeld in groep B, punt3, van bijlage I bij Richtlijn 96/23/EG van de Raad 23 , indien dergelijke residuen het in de76


communautaire wetgeving, of bij gebreke daarvan, in de nationale wetgeving toegestaneniveau overschrijden;d) alle dierlijk materiaal dat wordt opgevangen bij de behandeling van afvalwater vancategorie 1-verwerkingsbedrijven en andere bedrijfsruimten slachthuizen waar gespecificeerdrisicomateriaal wordt verwijderd, met inbegrip van zeefresten, materialen afkomstig vanontzanding, mengsels van olie en vet, slib en materialen verwijderd uit de afvoerleidingen vandeze bedrijven;e) keukenafval en etensresten, afkomstig van internationaal opererende vervoermiddelen;f) mengsels van categorie-1-materiaal met categorie 2-materiaal of met categorie 3-materiaaldan wel met materiaal van beide categorieën.2. Categorie 1-materiaal wordt zo spoedig mogelijk overeenkomstig artikel 7 verzameld envervoerd, en wordt, tenzij anders bepaald in de artikelen 21 en 21 bis, na permanent gemerktte zijn als het gaat om specifiek risicomateriaal overeenkomstig Verordening (EG) nr.999/2001,a) rechtstreeks als afval verwijderd door verbranding in een verbrandingsinstallatie dieovereenkomstig artikel 9 bis is erkend;b) verwerkt in een verwerkingsbedrijf dat overeenkomstig artikel 10 is erkend, ondertoepassing van een van de in bijlage III, hoofdstuk III, onder 1 tot en met 5 genoemdemethoden, of indien de bevoegde autoriteit dit voorschrijft, van verwerkingsmethode 1, inwelk geval en het daaruit resulterende materiaal permanent wordt gemerkt overeenkomstigbijlage IV, hoofdstuk I, indien het technisch mogelijk is met een geur, en wordt definitief alsafval wordt verwijderd door verbranding of meeverbranding in een verbrandings- ofmeeverbrandingsinstallatie die overeenkomstig artikel 9 bis is erkend;c) met uitzondering van materiaal als bedoeld in lid 1, onder a), punt i), volgens methode 1verwerkt in een verwerkingsbedrijf dat overeenkomstig artikel 10 is erkend en het daaruitresulterende materiaal wordt permanent gemerkt overeenkomstig bijlage IV, hoofdstuk I,indien het technisch mogelijk is met een geur, en vervolgens definitief verwijderd doorbegraving op een stortplaats die overeenkomstig Richtlijn 1999/31/EG is erkend;d) verwijderd volgens een andere methode die, na advies van het betrokken wetenschappelijkecomité, volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure is goedgekeurd.3. Tussentijds laden en lossen of tijdelijke opslag van categorie 1-materiaal mag uitsluitendgeschieden in intermediaire categorie 1-bedrijven die overeenkomstig artikel 9 zijn erkend.4. De onder lid 2, a) tot en met d), bedoelde methoden worden in het licht van deontwikkelingen in de wetenschappelijke kennis, na advies van het betrokkenwetenschappelijke comité, volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure herzien.77


5. Categorie 1-materiaal, met uitzondering van daarvan afgeleide producten als bedoeld inbijlage VI, mag niet naar derde landen worden uitgevoerd.Artikel 5Categorie 2-materiaal1. Onder categorie 2-materiaal wordt verstaan dierlijke bijproducten die aan de onderstaandebeschrijving beantwoorden, of materiaal dat dergelijke bijproducten bevat:a) mest van alle diersoorten en de inhoud van het maagdarmkanaal van zoogdieren;b) alle dierlijk materiaal dat wordt opgevangen bij de behandeling van afvalwater van andereslachthuizen dan bedoeld in artikel 4, lid 1, onder d), of vancategorie 2-verwerkingsbedrijven,met inbegrip van zeefresten, materialen afkomstig van ontzanding, mengsels van olie en vet,slib en materialen verwijderd uit de afvoerleidingen van deze bedrijven;c) producten van dierlijke oorsprong die residuen bevatten van diergeneesmiddelen encontaminanten als bedoeld in groep B, punten 1 en 2, van bijlage I bij Richtlijn 96/23/EG,indien dergelijke residuen het in de communautaire wetgeving toegestane niveauoverschrijden;d) uit derde landen ingevoerde producten van dierlijke oorsprong, andere dan categorie 1-materiaal, die tijdens de in de communautaire wetgeving voorgeschreven controle niet blijkente voldoen aan de veterinaire voorschriften voor invoer in de Gemeenschap, tenzij zij verderworden verzonden of tenzij invoer ervan is toegestaan op beperkende voorwaarden die incommunautaire bepalingen zijn vastgesteld;e) mengsels van categorie 2-materiaal met categorie 3-materiaal;f) andere dierlijke bijproducten dan categorie 1-materiaal of categorie 3-materiaal.78


2. Categorie 2-materiaal wordt zo spoedig mogelijk overeenkomstig artikel 7 verzamelden vervoerd, en wordt, tenzij anders bepaald in de artikelen 21 en 21 bis,.20a) rechtstreeks als afval verwijderd door verbranding of meeverbranding in een verbrandingsofmeeverbrandingsinstallatie die overeenkomstig artikel 9 bis is erkend;b) verwerkt in een verwerkingsbedrijf dat overeenkomstig artikel 10 is erkend, ondertoepassing van een van de in bijlage III, hoofdstuk III, onder 1 tot en met 5 genoemdemethoden, of indien de bevoegde autoriteit dit voorschrijft, van verwerkingsmethode 1, inwelk geval het daaruit resulterende materiaal permanent wordt gemerkt overeenkomstigbijlage IV, hoofdstuk I, indien het technisch mogelijk is met een geur, en:i) als afval verwijderd door verbranding of meeverbranding in een verbrandings- ofmeeverbrandingsinstallatie die overeenkomstig artikel 9 bis is erkend, ofii) als het gaat om gesmolten vet, verder verwerkt tot vetderivaten voor gebruik in biologischemeststoffen of bodemverbeteraars of voor ander technisch gebruik, met uitzondering vancosmetica, geneesmiddelen of medische hulpmiddelen, in een oleochemisch bedrijf voorcategorie 2-materiaal dat overeenkomstig artikel 11 is erkend;c) wordt volgens methode 1 verwerkt in een verwerkingsbedrijf dat overeenkomstig artikel 10is erkend, in welk geval het daaruit resulterende materiaal permanent wordt gemerktovereenkomstig bijlage IV, hoofdstuk I, indien het technisch mogelijk is met een geur, en:i) als het gaat om daaruit resulterende eiwitmateriaal, wordt gebruikt als biologische meststofof bodemverbeteraar, in voorkomend geval overeenkomstig de voorschriften die, naraadpleging van het betrokken wetenschappelijke comité, zijn vastgesteld volgens de in artikel33, lid 2, bedoelde procedure, ofii) verwerkt in een biogas- of composteerinstallatie die door de lidstaat overeenkomstigartikel 12 is erkend;, ofiii) als afval verwijderd door begraving op een stortplaats overeenkomstig Richtlijn1999/31/EG;d) als het materiaal afkomstig van vis betreft, ingekuild of gecomposteerd overeenkomstig devoorschriften die worden vastgesteld volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure;e) wordt, als het gaat om mest, de inhoud van het maagdarmkanaal of materiaal dat wordtverzameld bij slachthuizen als bedoeld in lid 1, onder b),.21i) onverwerkt gebruikt als grondstof in een biogasinstallatie of composteerinstallatie danwelbehandeld in een technisch bedrijf dat met het oog hierop is erkend;ii) voorzover niet wordt vermoed dat via dit materiaal ernstige besmettelijke ziekten kunnenworden verspreid, op het land uitgereden met inachtneming van deze verordening;79


verwijderd volgens een andere methode die, na advies van het betrokken wetenschappelijkecomité, volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure is goedgekeurd.3. Tussentijds laden en lossen of tijdelijke opslag van categorie 2-materiaal, metuitzondering van mest, mag uitsluitend geschieden in intermediaire categorie 2-bedrijvendie overeenkomstig artikel 9 zijn erkend.4. De onder lid 2, a) tot en met f), bedoelde methoden worden in het licht van deontwikkelingen in de wetenschappelijke kennis, na advies van het betrokkenwetenschappelijke comité, volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure herzien.5. Categorie 2-materiaal, met uitzondering van daarvan afgeleide producten als bedoeld inbijlage VI, mag niet naar derde landen worden uitgevoerd.Artikel 6Categorie 3-materiaal1. Onder categorie 3-materiaal wordt verstaan dierlijke bijproducten die aan de onderstaandebeschrijving beantwoorden, of materiaal dat dergelijke bijproductenbevat:a) alle delen van geslachte dieren die overeenkomstig de communautaire wetgeving voormenselijke consumptie geschikt zijn verklaard, maar die om commerciële redenen niet voormenselijke consumptie zijn bestemd;b) alle delen van geslachte dieren, die voor menselijke consumptie ongeschikt zijn verklaard,maar die geen symptomen van op mens of dier overdraagbare.22 ziekten vertonen en dieafkomstig zijn van karkassen die overeenkomstig de communautaire wetgeving voormenselijke consumptie geschikt zijn verklaard;c) huiden, hoeven en hoorn, varkenshaar en veren van dieren die zijn geslacht in eenslachthuis en die vóór het slachten zijn gekeurd en bij die keuring geschikt zijn verklaard omvoor menselijke consumptie te worden geslacht overeenkomstig de communautairewetgeving;d) bloed verkregen van dieren die zijn geslacht in een slachthuis en die vóór het slachten zijngekeurd en bij die keuring geschikt zijn verklaard om voor menselijke consumptie te wordengeslacht overeenkomstig de communautaire wetgeving;e) dierlijke bijproducten verkregen bij de productie van voor menselijke consumptie bestemdeproducten, waaronder ontvette beenderen en kanen;f) voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong of die producten van dierlijke oorsprong, metuitzondering van keukenafval en etensresten, bevatten en die oorspronkelijk bestemd warenvoor menselijke consumptie, maar die om commerciële redenen of als gevolg van gebrekenbij de productie of bij de verpakking of van andere gebreken die geen enkel gevaar voor mensof dier vormen, bestemd zijn voor diervoeding,80


g) rauwe melk afkomstig van dieren die geen klinische symptomen vertonen van een via datproduct op mens of dier overdraagbare ziekte;h) in volle zee voor de productie van vismeel gevangen vis of andere zeedieren, metuitzondering van zeezoogdieren;i) vers visafval afkomstig van bedrijven die visproducten voor menselijke consumptievervaardigen;j) schelpen en eierschalen, bijproducten van broederijen en bijproducten van gebarsten eierenafkomstig van dieren die geen klinische symptomen vertonen van een via dat product op mensof dier overdraagbare ziekte.k) bloed, huiden, hoeven, veren, wol, hoorn, haar en bont afkomstig van dieren die geenklinische symptomen vertonen van een via dat product op mens of dier overdraagbare ziekte.;l) keukenafval en etensresten, anders dan bedoeld in artikel 4, lid 1, onder e).2. Categorie 3-materiaal wordt zo spoedig mogelijk overeenkomstig artikel 7 verzameld envervoerd, waarbij het overeenkomstig bijlage II wordt gekoeld, en wordt, tenzij andersbepaald in de artikelen 21 en21 bis,a) rechtstreeks als afval verwijderd door verbranding of meeverbranding n een verbrandingsofmeeverbrandingsinstallatie die overeenkomstig artikel 9 bis is ekend;b) verwerkt in een verwerkingsbedrijf dat overeenkomstig artikel 15 iserkend;c) verwerkt in een technisch bedrijf dat overeenkomstig artikel 16 is erkend;d) als grondstof gebruikt in een bedrijf voor de productie van voeder voor gezelschapsdierendat overeenkomstig artikel 16 is erkend;e) verwerkt in een verwerkingsbedrijf dat overeenkomstig artikel 10 is erkend of in eenverwerkingsbedrijf dat overeenkomstig artikel 15 is erkend, en het daaruit resulterendemateriaal wordt definitief als afval verwijderd door verbranding of meeverbranding in eenverbrandings- of meeverbrandingsinstallatie die overeenkomstig artikel 9 bis is erkend, gestortop een stortplaats die overeenkomstig Richtlijn 1999/31/EG is erkend;f) verwerkt in een biogasinstallatie of composteerinstallatie die overeenkomstig artikel 12 iserkend, ofg) als het gaat om keukenafval en etensresten, als bedoeld in lid 1, onder l), verwerkt in eenbiogasinstallatie of gecomposteerd overeenkomstig de voorschriften die worden vastgesteldvolgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure, of, in afwachting van die voorschriften,overeenkomstig de nationale wetgeving.81


3. Tussentijds laden en lossen of tijdelijke opslag van categorie 3-materiaal maguitsluitend geschieden in intermediaire categorie 3-bedrijven die overeenkomstigartikel 9 zijn erkend.82


BIJLAGE E SOORTEN BEDRIJVEN IN DE MVO SECTORDe volgende figuren zijn overgenomen van de website van Productschap MVO.www.agro.nl/mvo/sectorinfo/index.html.83


BIJLAGE F OVERZICHT VAN ALLE RESTSTROMEN UIT DE VGIGESORTEERD PER SECTORReststroomVeren (cat.3)Bloed (cat. 3)Haar (cat.3)Gespecificeerdrisicomateriaal(cat. 1)Ongeborenmest (cat. 2)Putvet (cat. 2)Vetten, zoalsrugspek,broekvet,nekspek, reuzelOverigeslachtbijproducten (cat. 3)TotaalreststromenSlachterijen en vleesverwerking: huidige en toekomstige situatieToekomstigeHuidige Toe-Droge Verbran Waar-Waar-Huidig Toe-hoeveel komstige stof -dingsddeenergiekomstigtoepassing -heid Hoeveelheitieepoten-gehalte waardepoten-energie-(GJ/tieel(kton w ) (kton w ) (%) ton w ) (€/ton w ) (€/GJ) (PJ) (PJ)Diervoeder 97 80 30 7,3 0,71 0,58toegestaanDiervoeder 134 105 14,5 3,4 0,46 0,36toegestaanDiervoeder 21 17 28 6,8 0,14 0,12toegestaanDiervoeder 53 100 35 9,8 (-)250 (-)25,6 0,52 0,98niettoegestaanDiervoeder 36 30 10 5 0,18 0,15niettoegestaanDiervoederniettoegestaanDiervoedertoegestaanDiervoedertoegestaan100 80 20 7,4 (-) 64 –(-) 110225 180 95 36 115 –162(-)5,6–(-)14,83,0 -4,40,74 0,598,10 6,5760 550 35 9,8 7,45 5,41426 1142 18,3 14,7VisverwerkingReststroom Toepassing Hoeveel-heid(kton w )Droge stofgehalte(%)Verbrandings-waarde(GJ/ton w )Waarde(€/ton w )Waarde(€/GJ)Energiepotentieel(PJ)Mager visafval Voeder voor55 30 6,2 +23 + 3,7 0,34(cat. 3)nertsenVet visafvalVisolie,20 30 6,2 +23 + 3,7 0,12(cat. 3)vismeel vislijmDoorgedraaide vis - 0,5 30 6,2 0,003Totaal 76 0,585


Groente en fruitverwerkingReststroom Toepassing Hoeveel-heidDrogestofgehalte(%)Verbrandings-waardeWaardeWaardeVervaardiging van margarine vetten en oliënReststroom Toepassing Hoeveel-heid(kton w )Drogestofgehalte(%)Lijnschroot en –schilfersSojaschroot en –schilfersZonnebloemschrooten –schilfersKoolraapzaadschrooten –schilfersAndere schilfers enschrotenTotaal schroten enschilfers:Verbrandings-waardeWaardeWaardeEnergiepotentieel(kton w )(GJ/ton w ) (€/ton w ) (€/GJ) (PJ)Vervaardiging van aardappelproductenAfgekeurdeVeevoeder 117 20 5 15 3 0,59aardappelenAardappelstoomschillenVeevoeder 450 15 3 - - 1,4Snijverlies Veevoeder 120 15 3 0,36Vlokken/snippers Veevoeder/eig 270 15 3 - - 0,81en verwerkingGebruikt frituurvet Veevoeder/ole 10 90 36 0,36ochemieGroente en fruitverwerkingGroenteafval Veevoeder 55 10 2 -16 (I -8 0,11Fruitafval Veevoeder 8 15 3 -16 (I -5 0,02Sorteerafval uienCompostering60 13 2 -25 (I -13 0,12Totaal 1090 3,8Energiepotentieel(GJ/ton w (€/ton w ) (€/GJ) (PJ)Veevoeder 68 88 15,5 - - 1,1Veevoeder 3226 88 15,5 +245 +15,8 50,0Veevoeder 340 88 16,3 +145 +8,9 5,5Veevoeder 77 88 15,4 +157 +10,2 1,2Veevoeder 14 88 15,5 - - 0,23725 58Bleekaarde Stort e.a. 12 95 10 0,12KanenVerbran-ding 46 90 22 1,0vanwegeverbodverwerking inveevoederTankbodems,- - -destillaat, skimmings,restvettenTotaal 3783 59.1Weipoeder(kton w )Drogestofgehalte(%)Verbrandings-waarde(GJ/ton w )Waarde(€/ton w )Waarde(€/GJ)Energiepotentieel(PJ)280 90 16 400 25 4,4FarmaceutischeenveevoederindustrieVervaardiging van zuivelproductenReststroom Toepassing HoeveelheidTotaal 280 4,486


Vervaardiging van meelReststroomToepassingHoeveelheid(kton w )Droge stofgehalte(%)Verbrandings-waarde(GJ/ton w ) (gWaardeWaardeEnergiepotentieel(PJ)(€/ton w ) (€/GJ)Vervaardiging van aardappelzetmeelAardappelpersvezel Veevoeder 350 16,5 3 18 6 1,0Aardappeldiksap Veevoeder 87 58 10 Pos - 0,9Snippers, sorteerafval Veevoeder 45 20 3 - - 0,14Wasserij-afval - 30 20 3 - - 0,09Aardappeleiwit Veevoeder 108 20 5 Pos - 0,54Vervaardiging van tarwezetmeelTarwe-concentraat Veevoeder 130 20 3,6 18 5 0,47Vervaardiging van maïszetmeelMaïsglutenvoer Veevoeder 287 44 8 56 (i 7 2,3Vervaardiging van meel (meelmaalderijen)Tarwegriespellets Veevoeder 753 90 16 92 (j 6 12Veegafval, stro, vlas AVR 3 75 15 - - 0,004Totaal 1793 17,4Vervaardiging van suikerReststroom Toepassing Hoeveel-heid(kton w )Droge stofgehalte(%)Verbrandings-waarde(GJ/ton w )WaardeWaardeEnergiepotentieel(PJ)(€/ton w ) (€/GJ)Bietenstaartjes Veevoeder 90 14 2,5 0 0 0,23Natte bietenperspulp Veevoeder 446 24 3,2 0-20 0-6 1,4Gedroogde bietenpulp Veevoeder 313 87 11,7 Pos - 3,7Bietmelasse240 73 15 97 (j 6,5 3,6Bladafval Compost 6 10 2 (-) 40 (-) 20 0,01Totaal 1095 8,9Vervaardiging van overige voedingsmiddelenReststroom Toepassing Hoeveel-heid(kton w )Verwerking cacaobonenCacaodoppenMeststof,diervoederCacao afvalMeststof,diervoederKoffiebranderijenKoffiedikAllerlei,inclusiefon sitethermischeverwerkingDroge stofgehalte(%)Verbrandings-waarde(GJ/ton w )Waarde(€/ton w )Waarde(€/GJ)Alcoholproductie/veevoederEnergiepotentieel(PJ)40 90 16,7 Pos - 0,6726 90 16,7 - - 0,4340 55 6,9 - - 0,28Cichorei-afval Stort, export 6 50 6,9 - 0,04Soep- en aromaproductieSlurrie uienolie Stort 12 9 2 - - 0,02Filterkoek Stort 4 50 9 - - 0,004Totaal 128 1,487


Vervaardiging van drankenReststroom Toepassing Hoeveel-heid(kton w )Alcoholfabrieken en distilleerderijenDroge stofgehalte(%)Verbrandings-waarde(GJ/ton w )Waarde(€/ton w )Waarde(€/GJ)Energiepotentieel(PJ)Graanspoeling Veevoeder 5 7 1 - - 0,005VinasseVeevoeder 125 70 12 40 1,5meststofBierbrouwerijen en mouterijenBierbostel Veevoeder 500 21 3,8 30 8 1,9RestgistVeevoeder, 25 12 2 - - 0,05farmaceutischeindustrieEiwitcoagulaat (trub) Veevoeder, 59 17 3 - - 0,17farmaceutische industrieGelägerVeevoeder, 15 12 2 0,03farmaceutische industrieKiezelgoerkoek Bodemverbeteraar25 25 4,5 - - 0,11Totaal 754 3,8TabaksverwerkingReststroom Toepassing Hoeveelheid(kton w )Droge stofgehalte(%)Verbrandings-waarde(GJ/ton w )Waarde(€/ton w )Waarde(€/GJ)Energiepotentieel(PJ)TabaksafvalInterneverwerking,Stort2 90 12,6 0,03Aan VGI gerelateerde reststromenReststroom Toepassing Hoeveelheid(kton w )Droge stofgehalte(%)Verbrandings-waarde(GJ/ton w )Waarde(€/ton w )Waarde(€/GJ)Energiepotentieel(PJ)Doordraai groenten Compost/ 72 10 2 - - 0,14en fruitveevoederFrituurvet uit horeca Diervoeder 120 90 36 220 6 4,3Totaal 192 4,488


BIJLAGE G MARGES VOOR BIJSTOOK IN ELEKTRICITEITS-CENTRALESDoor Ir. R. SiemonsHet gebruik van reststromen uit de VGI als steenkoolvervanger in elektriciteitscentrales isuiterst relevant vanuit de optiek van het energiebeleid, omdat de conversie naarelektriciteit in deze centrales gepaard gaat met hoge energieconversierendementen.Kleinschalige lokale energietoepassingen hebben vaak lagere conversierendementen, enkunnen daarom moeilijk concurreren met deze centrale aanpak. Een economische analysevan de bijstook in elektriciteitscentrales is daarom zinvol.Bij het gebruik van reststromen als brandstof in elektriciteitscentrales, hebben dezecentrales het voordeel van een kostenbesparing op steenkool. Omdat biologischebrandstoffen CO 2 -neutraal zijn, ontvangen zij onder de huidige Nederlandse wetgevingeveneens een afdracht van regulerende energiebelasting (REB), en verwerven zij eenGroencertificaat voor iedere 10.000 kWh uit deze reststromen opgewekte elektriciteit.Groencertificaten hebben een waarde vanwege de consumentenmarkt voor duurzameelektriciteit (geadresseerd door distributiebedrijven) en vanwege de eventueleontwikkeling van markten voor broeikasgasemissiehandel door elektriciteitsbedrijven.Terwijl getwijfeld kan worden aan de toekomst van de REB (zie onder), mag wordenverwacht dat de groencertificering van toepassing blijft onder de zich vernieuwendeEuropese wetgeving. 32De vermeden inkoop van steenkool bedraagt ongeveer 2 €/GJ. Deze prijs wasstabiel over de afgelopen 10 jaar. 33 In 2002 bedraagt de doorgifte van REB 0,02 €/kWhelektriciteit. 34 Bij het van toepassing zijnde conversierendement van ongeveer 40% (opstookwaarde), is dit equivalent aan 2,22 €/GJ primaire stookwaarde. Over de waarde vangroencertificaten in het verkeer tussen elektriciteitsproducenten enelektriciteitsdistributeurs is weinig bekend in openbare literatuur. Ondersteund doorenkele ervaringscijfers, schatten wij groencertificaten op dezelfde waarde als de doorgiftevan REB. Het totaal van extra inkomsten die elektriciteitscentrales kunnen verkrijgendoor de inzet van reststromen uit de VGI komen zo op 6,44 €/GJ primaire stookwaarde.Er zijn echter redenen om te twijfelen aan de bestendigheid van de prijzengeassocieerd met REB en Groencertificaten. De economische basis op grond waarvandeze prijzen worden onderbouwd is de Nederlandse en Europese verplichting tot eenvermindering van broeikasgasemissies in het kader van het Kyoto Protocol. Alternatievemogelijkheden voor dergelijke emissiebeperkingen bestaan buiten de energiesector ook inde industrie en in de transportsector, alsmede in het buitenland door middel van JointImplementation (JI) en het Clean Development Mechanism (CDM). 35 Terwijl degenoemde waarde van REB-doorgifte en Groencertificaten (samen 4,44 €/GJ primairestookwaarde) equivalent is aan ongeveer 47 € per ton vermeden broeikasgasemissie, 3632[Siemons 2002].33[Daniëls, Lako et al. 2001].34[Wet belastingen op milieugrondslag 1994]. Art. 36o, lid 2.35JI is vooral gericht op landen in Oost Europa en de voormalige Sovjet Unie, CDM opontwikkelingslanden.36Het IPCC stelt de standaard koolstofemissie van steenkool op 25.8 t C/TJ coal, [IPCC, 1996 #346], p.1.13. Dat is 0,0946 t CO 2 /GJ.89


zijn de waarden op deze andere markten beduidend lager. Het Nederlandse CO 2 -reductieplan 2001, dat een veel bredere reikwijdte heeft dan de elektriciteitssector,hanteert een maximale waarde van 9 €/t CO 2 . 37 De gemiddelded waarde die werdgerealiseerd in het Nederlandse ERUPT-programma (JI) uit 2000 bedroeg 8,46 €/t CO 2 , 38en de Nederlandse CERUPT-tender (CDM) uit 2001 stelt een maximale waarde van 3,3€/t CO 2 voor de substitutie van fossiele brandstoffen. 39 Een dergelijke range van 3-9 €/tCO 2 komt voor de bijstookoptie, waarbij steenkool wordt vervangen door biomassa,overeen met 0,28-0,85 €/GJ primaire stookwaarde. 40 De discrepantie tussen deze waardenen de geldende tarieven voor REB-doorgifte en groencertificaten op de binnenlandsemarkt voor duurzame elektriciteit, kan de waarden van deze laatste factoren onder drukzetten. Als dat op korte termijn zou gebeuren, dan zou het totaal van extra inkomsten dieelektriciteitscentrales kunnen verkrijgen door de inzet van reststromen uit de VGI beperktblijven tot 2,3-2,9 €/GJ primaire stookwaarde.Tegenover de genoemde besparingen en additionele inkomsten staan extra kosten,namelijk:• Kosten voor de aanschaf van de betreffende reststromen,• Kosten voor eventuele voorbewerkingen,• Kosten voor transport en opslag (logistiek),• Kosten voor stookapparatuur, en• Kosten voor eventueel noodzakelijke extra rookgasreiniging (dit kan een rol spelenindien de betreffende reststroom door het bevoegd gezag als afval wordtaangemerkt). 41Gezien de geringe verontreinigingsgraad van veel reststromen uit de VGI ligt het nietvoor de hand dat deze laatste kostenpost substantieel zal zijn. Kosten voor aanschaf,voorbewerking, logistiek en stookapparatuur moeten dan binnen de aangegeven margesvoor extra inkomsten blijven, opdat bijstook aantrekkelijk is. De financiële haalbaarheidvan bijstookopties wordt bepaald door een afweging van de aangegeven baten en kosten.Echter, zelfs zonder de additionele kosten voor bijstook van biomassa te bepalen, kangeconcludeerd worden dat de huidige, hoge, waarde van extra inkomsten als gevolg vande bijstook van biomassa niet hoog genoeg is om de bijstook van schroten en schilfers(met waarden van 9-16 €/GJ verbrandingswaarde) uit de VGI te financieren. Dezevaststelling wordt ook ondersteund door de praktijk van de bestaande internationalehandel in schroten en schilfers, die niet aan elektriciteitsproducenten toelevert. Hooguitkan lokale WKK, gestookt met schroten en schilfers, in bijzondere gevallen financieelhaalbaar zijn. Voor dergelijke opties dienen aparte haalbaarheidstudies verricht teworden.37[EZ 2001]38http://www.senter.nl/, zoekterm: results of ERUPT.39[Liese 2001].40Zie voetnoot 36.41[Siemons 2002].90


BIJLAGE H AANVRAAGPROCEDURE MILIEUVERGUNNINGDe aanvraagprocedure voor een milieuvergunning is hieronder in tien stappenweergegeven.1. De aanvrager vraagt een vergunning aan voor een inrichting. Tijdens deze stap is hetbelangrijk dat vooroverleg plaatsvindt tussen de aanvrager en het bevoegd gezag.2. De aanvrager levert de daarvoor benodigde informatie. De aanlevering van debenodigde informatie wordt in eerste instantie gedaan met een standaardformulier. Eenvoorbeeld van zo’n formulier is gegeven in annex 7.3. Het bevoegd gezag toetst de geleverde informatie op volledigheid. Het bevoegd gezag(in het geval van de 2-tons per uur unit de gemeente) 42 kan additionele informatieaanvragen, en daar vervolgens op reageren. Dit proces gaat door tot het bevoegd gezagvoldoende informatie heeft om de besluitvorming op te baseren. In de praktijk kan dit tijdkosten.4. Het bevoegd gezag verzamelt zelf de informatie die niet door de aanvrager kan wordengeleverd. Het gaat hierbij met name om de volgende gegevens:• Het vigerende streekplan voor de betreffende locatie• Het bestemmingsplan voor de betreffende locatie• Door de gemeente en provincie aangegeven milieuzoneringen (zoals geluidgezoneerdeindustrieterreinen)• Mogelijk aanwezige klachten• Afstemming van een aantal gegevens met de adviserende instanties zoalsbijvoorbeeld de brandweer5. Het bevoegd gezag beoordeelt de geleverde en zelf verzamelde informatie en werktdeze, indien noodzakelijk, om tot bruikbare informatie.6. Het bevoegd gezag toetst de informatie aan bestaande wetten, besluiten, regelingen,richtlijnen, nota's, normen, publicaties, convenanten en plannen (het toetsingskader) entrekt op basis hiervan een conclusie over de bedrijfsspecifieke situatie.7. Het bevoegd gezag legt de conclusie en de overwegingen die hieraan ten grondslagliggen vast in de considerans bij de ontwerp-beschikking.8. De aanvraag en de ontwerpbeschikking worden gepubliceerd en 4 weken ter inzagegelegd. Belanghebbenden kunnen bedenkingen inbrengen.42 Voor het opslaan en overslaan van aardolie en koolwaterstoffen in vloeibare toestand meteen opslagcapaciteit van100.000 m 3 of meer, zijn Gedeputeerde Staten van de provincie waarin de inrichting geheel of grotendeels is gelegen,het bevoegd gezag. Bij lagere volumes is de gemeente het bevoegd gezag.91


9. De aanvraag en de definitieve beschikking worden gepubliceerd en 6 weken ter inzagegelegd. Degenen die bedenkingen hebben ingebracht kunnen beroep aantekenen bij deRaad van State.10. De beschikking is rechtsgeldig nadat de beroepstermijn van 6 weken ongebruikt isverstreken of nadat er ingeval van een verzoek om een voorlopige voorziening hierover isbeslist door de Raad van State.De milieuvergunning is in principe onbeperkt geldig, tenzij er een termijn tot maximaalvijf jaar aan verbonden is. Er worden geen leges in rekening gebracht. Indien aan deprocedurele eisen wordt voldaan, wordt de aanvraag binnen zes maanden afgehandeld.92

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!