16.07.2015 Views

Download PDF - vakbladvitruvius.nl

Download PDF - vakbladvitruvius.nl

Download PDF - vakbladvitruvius.nl

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

JAARGANG 2 • NUMMER 6 JANUARI 2009O N A F H A N K E L I J K V A K T I J D S C H R I F T V O O RARCHEOLOGIE CULTUURLANDSCHAP MONUMENTENZORGSTEDELIJKEWOONCULTUURIN DEVENTERBUNKERSIN HET DUINMONUMENTENZORGIN HETWOONINTERIEURFORUM: NAAR EEN JURIDISCH DWINGBARE ERFGOEDTOETS?KORT: MONUMENT AAN DE A10 • ESSAY POST-BELVEDERETIJDPERK • REFLECTIE OP DE CULTUURHISTORICUS• WONEN IN DE BRONSTIJD • BEGRAVINGSLANDSCHAPPEN • RECENT VERSCHENEN • AGENDA • EN MEER


Vitruvius:wieerachterstaatstaatvoorop.Een SPONSOR VAN VITRUVIUS geniet voordelen: Bereik 4x per jaar uw doelgroep met een vakblad van hoogstaand niveau,gemaakt i.s.m. de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap enMonumenten (RACM) en organisaties van naam Profileer uw organisatie als betrokken bij goede kennisuitwisselingen als cultuur-minnend Krijg de mogelijkheid tot publiceren, adverteren en meehelpen richting geven Steun een vernieuwend platform(tot op heden het enige dat archeologie+cultuurlandschap+monumentenzorg verbindt)Profiteer van het sterke imago van Vitruvius.Bel de uitgever Educom 010-425 6544 en zeg:‘Wij staan erachter’. Educom zet u erin.


itruviusinhoudARCHEOLOGIE CULTUURLANDSCHAP MONUMENTENZORGA C M1232STEDELIJKE WOONCULTUURIN DEVENTERWONINGENMET UITZICHTFORUM20BUNKERSIN HET DUIN‘NEDERLANDS’HOUT OP DRIFT26MONUMENTENZORG INHET WOONINTERIEUR44NAAR EEN JURIDISCHDWINGBAREERFGOEDTOETS?REAGEREN?REACTIES OP ARTIKELENIN DEZE UITGAVEKUNNEN TOT 15 FEBRUARI2009 NAAR DE UITGEVERWORDEN GESTUURD.40TUFSTEEN IN NEDERLANDKORT PAG 4-10: NIEUWE EIGENAAR ‘MONUMENT AAN DE A10’ • POST-BELVEDERETIJDPERK’ AAN PLASTERK AANGEBODEN •REFLECTIE OP CULTUURHISTORICUS • GPNV-PRIJS • STINZEN EN STATEN’ BEDREIGD • SYMPOSIUM ‘BODEMSCHATTENEN NATUURONTWIKKELING • BEGRAVINGSLANDSCHAPPEN IN NOORD-WEST-EUROPA EN MEERRECENT VERSCHENEN PAG 10-11, 46-51 • AGENDA PAG 52-531


VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009Vitruvius is een informatief,promotioneel, onafhankelijkvaktijdschrift dat beoogtkennis en ervaring uit tewisselen, inzichtte bevorderen enbelangstelling te kwekenvoor de vakgebiedenarcheologie,cultuurlandschapen monumentenzorg.www.<strong>vakbladvitruvius</strong>.<strong>nl</strong>EEN UITGAVE VANMET MEDEWERKING VANUitgeverij Educom BVMathenesserlaan 3473023 GB RotterdamTel. 010-425 6544Fax 010-425 7225E-mail info@uitgeverijeducom.<strong>nl</strong>www.uitgeverijeducom.<strong>nl</strong>Rijksdienst voorArcheologie,Cultuurlandschapen Monumenten(RACM)S U B - S P O N S O R SNV Amersfoortse Maatschappijtot StadsherstelPostbus 8423800 AV AmersfoortTel. 033-460 5020www.stadsherstelamersfoort.<strong>nl</strong>ProjectbureauBelvederePostbus 3893500 AJ UtrechtTel. 030-230 5010www.belvedere.nuSynthegra bvDoetinchemseweg 61A7007 CB DoetinchemTel. 0314-36 99 40www.synthegra.comNationaalRestauratiefondsPostbus 15, 3870 DA HoevelakenTel. 033-253 9439info@restauratiefonds.<strong>nl</strong>www.restauratiefonds.<strong>nl</strong>M E D E - O N D E R S T E U N E R SPast2Present-ArcheoLogicPelmole<strong>nl</strong>aan 12-143447 GW WoerdenTel. 0348-437 788 Fax. 437 789info@archeologic.<strong>nl</strong>www.archeologic.<strong>nl</strong>ADC ArcheoProjectenNijverheidsweg-Noord 1143812 PN AmersfoortPostbus 1513, 800 BM AmersfoortTel. 033-299 8181 Fax 299 8180www.archeologie.<strong>nl</strong>C O L O F O NUITGEVER/BLADMANAGERRobert DiederiksREDACTIEDrs. J.E. AbrahamseDrs. H.G. Baasmw. Drs. P.J. BraaksmaR.P.H. DiederiksIr. M. van Hunenmw. Drs. M. KapelleDr. H.C.M.KleijnDr. R.C.G.M. LauwerierS.A. Mullermw. Dr. E.M. TheunissenREDACTIERAADDr. (C.H.M.) de BontWageningen UniversiteitDrs. H.M.P. (Jeroen) BouwmeesterSynthegraDrs. D.E. (Dorien) Fröling ADCDrs. B. GoudswaardPast2Present/ArcheologicDr. T.G. (Timo) Nijland TNODr. R.J. (Reinout) Rutte TU DelftProf.Dr.Ir. M. (Theo) SpekRACM, Rijksuniversiteit GroningenIr. F.G.M. (Frank) Véhof NRfIr. G.A. (Gerdy) Verschuure-StuipTU DelftABONNEMENTENNederland 4 nrs/jaar E 45.-België 4 nrs/jaar E 55.-Voor betaling wordt een factuurverzonden. Vermeld bij correspondentiealtijd het abonneenummer (zie defactuur). Tijdige betaling garandeertregelmatige toezending.Abonnementen lopen automatischdoor. Opzeggingen (uitsluitendschriftelijk per aangetekend schrijven)dienen uiterlijk twee maanden voorafloop van de abonnementsperiodein ons bezit te zijn.LEZERSSERVICE /NABESTELLINGENAdresmutaties/abonnementenen nabestellingen doorgevenvia info@uitgeverijeducom.<strong>nl</strong>© Copyrights Uitgeverij Educom BVJANUARI 2009.Niets uit deze uitgave mag wordengereproduceerd door middel vanboek-druk, foto-offset, fotokopie,microfilm of welke andere methodedan ook, zonder schriftelijketoestemming van de uitgever.ISSN 1874-50082


VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009VITRUVIUS EN HET ‘IN ELKAAR’SCHUIVEN’ VAN VAKGEBIEDENIn de allereerste redactieraadvergadering van Vitruvius op18 november jl., is onder andere gesproken over wie nueige<strong>nl</strong>ijk de doelgroepen van het vakblad zijn en in welksegment van de cultuurhistorische bladenmarkt dit tijdschriftis gepositioneerd.De primaire doelgroep bestaat uit iedereen die vanuit zijn ofhaar professie werkzaam is in de archeologie, het cultuurlandschapof de monumentenzorg. Dat zijn wetenschappers, maarook ambtenaren en studenten bijvoorbeeld.De secundaire doelgroep bestaat uit geïnteresseerden die semiprofessioneelof op andere wijze betrokken zijn bijéén of meerdere van de drie vakgebieden.Als het gaat om de positionering van Vitruvius,zie je dat het zich beweegt tussen een wetenschappelijken een populair wetenschappelijk blad in;het is een vaktijdschrift waarin de lezer eenvariëteit aan onderwerpen vindt.Daarom juichen we bijvoorbeeld het ontstaan van het wetenschappelijkeen digitale tijdschrift Journal of Archaeology in theLow Countries (www.jalc.<strong>nl</strong>) van harte toe en zien we ditinitiatief niet als een bedreiging, maar veel meer als eenwelkome aanvulling en verrijking van het cultuurhistorischemediaspectrum.Om in marketingtermen te blijven: het Unique Selling Pointvan Vitruvius is dat we drie vakgebieden archeologie, cultuurlandschapen monumentenzorg bestrijken, vakgebieden diesteeds meer ‘in elkaar schuiven’. Uiteindelijk zullen artikelenin Vitruvius – zo is ook de wens van de redactieraad– straks niet meer met kopjes ‘A’, ‘C’ of ‘M’worden aangeduid, zodat er op termijn helemaalgeen sprake meer is van verschotting; niet in hetveld en niet in ons tijdschrift.Tot slot: op www.<strong>vakbladvitruvius</strong>.<strong>nl</strong> vindt ualle voorgaande edities en u kunt ze koste<strong>nl</strong>oosdow<strong>nl</strong>oaden.— De redactie


BANKGIRO LOTERIJ MAAKT RESTAURATIE DOORVERENIGING HENDRICK DEKEYSER MOGELIJKNA 250 JAARNIEUWE EIGENAARVOOR ‘MONUMENT AAN A10’Voor het eerst sinds 250 jaar heeft hetGemee<strong>nl</strong>andshuis aan de Diemerzeedijkin Amsterdam een nieuweeigenaar. Op 21 oktober jl. is de akte gepasseerdwaarmee het waterschap Amstel, Gooien Vecht (AGV) het Gemee<strong>nl</strong>andshuis heeftovergedragen aan Vereniging Hendrick deKeyser, de landelijk werkende vereniging diezich inzet voor het behoud van historischearchitectuur. Het Gemee<strong>nl</strong>andshuis is prominentzichtbaar vanaf de Amsterdamse ringwegA10. Gelegen op de dijk, omringd doorwater, dicht bij IJburg, is het een bekendpunt voor de dagelijkse filerijders.K ortHet Gemee<strong>nl</strong>andshuis is bijna tweeëneenhalveeeuw het statige onderkomen geweestvan het ‘Hoogheemraadschap van den Zeeburgen Diemerdijk’. Dit roemruchte waterschapbeheerde de dijk van de Zuiderzeetussen Amsterdam en Muiden. In 1727verrees het gebouw op de plaats van de oudeherberg ‘daar de jager uithangt’, waar al sinds1609 werd vergaderd. Het bestuur van hetwaterschap gebruikte het Gemee<strong>nl</strong>andshuis,dat vrij uitzicht had op zee, als vergaderruimte,secretarie en uitvalsbasis bij dijkbewaking.De hoogheemraden konden er overnachtenin bedsteden en de inwonendeopzichter was ook kastelein.Vooraanstaande ambachtslieden werden aangetrokkenvoor de bouw en afwerking, waaronderkostbaar houtsnijwerk, stucwerk ensmeedwerk. Ontwerp en bestek werdengeleverd door de Amsterdamse timmermansbaasCornelis van der Does. Cornelis van derHoeven, ‘metselaarsbaas tot Amsterdam’ wasverantwoordelijk voor de bouw. Het indrukwekkendestucwerk in Lodewijk XIV-stijl inde hal werd gemaakt door de stucwerkerChristiaan Wittenbeeker. Kort na de opleveringverrezen achter het gebouw twee koets-4huizen waarmee een symmetrische tuinaa<strong>nl</strong>egwerd gerealiseerd alsof het een voornamebuitenplaats betrof. Een virtuele rondleidingis te zien op www.agv.<strong>nl</strong>.De overdracht door het waterschap heeft alsdoel het gebouw voor de toekomst veilig testellen. Een restauratie is in voorbereiding.Deze betreft voornamelijk funderingswerken constructief herstel van balklagen. HetGemee<strong>nl</strong>andshuis zal na de restauratie ingebruik blijven voor bijeenkomsten en vergaderingenvan het waterschap en krijgt eenmeer openbare bestemming. De overdrachtaan ‘Hendrick de Keyser’ en de restauratievan dit historische en beeldbepalende monumentzijn alleen mogelijk door financiëlesteun van de BankGiro Loterij.


K ort VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009ESSAY ‘HET POST-BELVEDERETIJDPERK’AAN PLASTERK AANGEBODENO<strong>nl</strong>angs is een essay verschenen aande hand van prof. dr. J.E. (Koos)Bosma, met als titel ‘Het post-Belvederetijdperk: Cultuurhistorisch beleid verankerdin de ruimtelijke ordening en in de ontwerpopgave’.Het essay is geschreven inopdracht van de toenmalige rijksadviseurvoor het cultureel erfgoed Fons Asselbergs.Het essay is op 3 september, namens hetvoormalige Collega van Rijksadviseurs, doorAsselbergs aangeboden aan onze ministervan OCW, dhr. Plasterk.Op 15 november 2005 heeft de toenmaligestaatssecretaris van OCW, Medy van derLaan, aan het College van Rijksadviseurs eenadvies gevraagd over architectuur- en belvederebeleid.Eén van de vragen die ze steldehad betrekking op de vraag: ‘Hoe kan deopgebouwde kennis over ontwikkelingsgerichtinzetten van cultuurhistorie bij ruimtelijkeopgaven verder worden verankerd inhet architectuurbeleid na 2008?’. Voor hetbeantwoorden heeft het college, om haaradvies te onderbouwen, aan prof. dr. J.E.Bosma gevraagd over dit onderwerp eenessay te schrijven. Het essay wordt voorafgegaandoor het advies. Hierin is te lezen dathet college van mening is dat in het post-Belvedere tijdperk met name de volgendetwee noties van belang zijn:1. Het zoeken naar de optimale verhoudingtussen oud en nieuw, tussen behoud en ontwikkeling,vergt van ontwerpers en opdrachtgeverseen dynamische kijk op de cultuurhistorischecomponent en een integralebenadering. Als de externe financiële impulsna 2009 is verdwenen, en ook de programmatischeondersteuning, zal deze opgave‘geëmancipeerd’ moeten worden opgepakt.Dat kan volgens het college alleen als demeerwaarde van die gelaagde benadering enhet samengaan van oud en nieuw doorbetrokken partijen als vanzelfsprekend wordtgezien. De gewenste integrale benaderingzou - met name bij majeure transformaties -geborgd kunnen worden door het opstellenvan protocollen voor voorverkenning en ontwerpendonderzoek.2. Cultuurhistorie moet een sterke positiekrijgen (en behouden) in de ruimtelijkeordening en inrichting. Belvedere dient inalle fasen van transformaties regulier gedachtegoedet zijn. De vroegtijdige betrokkenheidvan ontwerpend onderzoek kan als belangrijkvoertuig fungeren om dit te bereiken.Het verder verankeren van het Belvederegedachtegoedmoet verder ondersteund wordendoor goed doordachte programma's voorde ontwikkeling en overdracht van kennis.Het projectbureau Belvedere – dat 31 december2009 haar deuren sluit – moet volgens hetcollege intensief worden betrokken bij dezeoverdracht van kennis. Het advies sluit afmet een zin die belangrijk is om ook hier teherhalen: ‘De toekomstige ontwerpopgavezal steeds meer een transformatieopgave zijnwaarbij de cultuurhistorische bagage voorzietin de leeftocht voor de toekomst. De cultuurhistorielevert op deze wijze een bijdrageaan de nieuwe cultuur.’Uitgave: Atelier Rijksbouwmeester, Den Haag,2008. ISBN 978-90-73525-44-3‘LEVEND VERLEDEN’:REFLECTIE OPINZET EN ROLCULTUURHISTORICUSHet nieuwe stadsdeel Leidsche Rijnbij Utrecht krijgt elke dag verdergestalte. De nieuwbouw neemt hetoude landschap in bezit, maar biedt tegelijkertijdook ruimte aan ‘wat tot voor kort was’en maakt op sommige plekken het verre verledenopnieuw zichtbaar. De cultuurhistorievan het gebied is terug te vinden in de stedenbouwkundigeopzet, in de vormgevingvan de openbare ruimte en objecten en inactiviteiten voor nieuwe bewoners. In samenwerkingmet de Rijksdienst voor Archeologie,Cultuurlandschap en Monumenten ende gemeente Utrecht heeft projectbureauBelvedere een onderzoek laten uitvoerennaar de inbreng en rol van cultuurhistorici inhet planproces van Leidsche Rijn en anderegebiedsontwikkelingen. Deze review is uitgevoerddoor onderzoeksbureau Royal Haskoning.Het onderzoek geeft inzicht in hetfunctioneren van de cultuurhistorischeberoepsgroep in gebiedsontwikkelingen enruimtelijke transformaties. De review gaat inop de vraag hoe je de kans vergroot dat decultuurhistorie – nadat de laatste bouwkeet isverdwenen – vergroeid is met de nieuweomgeving. Wat kan de cultuurhistoricusdaaraan bijdragen? Over welke vaardighedenmoet hij beschikken? Welke kennis moet hijop welk moment aa<strong>nl</strong>everen? Hoe kan hij decultuurhistorische ambitie proberen te borgen;bestuurlijk, procesmatig en naar de toekomsttoe? De review geeft inzicht in demanier waarop de inhoudelijke inbreng enpersoo<strong>nl</strong>ijke inzet van cultuurhistorici heteindresultaat van een gebiedsontwikkelingkunnen beïnvloeden. Aan bod komen ook dezwakke plekken en de ideeën die cultuurhistoricihebben om deze te versterken.De publicatie is als <strong>PDF</strong> te dow<strong>nl</strong>oaden op:www.belvedere.nu5


K ortVITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009HAAGSE STADSARCHEOLOGE WINT GPNV 2008De Haagse stadsarcheologe Moniquevan Veen heeft de Grote Prijs derNederlandse Veldarcheologie 2008‘STINZEN EN STATEN’WORDEN BEDREIGDDOOR DE POLITIEKgewonnen. Deze nationale prijs wordt jaarlijksuitgereikt op de Reuvensdagen aan eenveldarcheoloog met een opvallende staat vandienst in de archeologie.Monique van Veen studeerde prehistorie aande universiteit van Leiden en heeft zich daarnaastin Amsterdam gespecialiseerd in demiddeleeuwse archeologie. In 1990 kwam zijin dienst bij de gemeente Den Haag.Sindsdien heeft zij veel veldonderzoek uitgevoerd,vooral naar middeleeuwse en postmiddeleeuwsebewoningssporen in de binnenstadvan Den Haag. In de loop der jaren heeftzij zich ontwikkeld tot een toonaangevendespecialist in de middeleeuwse en post-middeleeuwsebewoningsgeschiedenis van DenHaag.Veel publicaties, zowel wetenschappelijkerapporten als publieksboeken, zijn van haarhand verschenen. Haar vakkennis en ervaringin de archeologie zijn volgens haarcollega’s van onschatbare waarde voor de stadDen Haag.De jury van de Grote Prijs van de NederlandseVeldarcheologie 2008 bestond uitPeter Deunhouwer, Benedict Goes en gelegenheidslidHans Koot.Ruim zestig kastelen, stinzen en statendie Friesland rijk is, worden bedreigdin hun bestaan. Dat stelde AnnemiekWielinga van de Nederlandse Kastelenstichting(NKS) op 4 november2008 in een pleidooi datze hield bij de jaarvergaderingvan de stichting Stinzenen Staten.Volgens Wielinga wordende kastelen bedreigd doorgemeenten, projectontwikkelaarsen soms zelfs natuurorganisaties.Wielinga stelt dathet historisch erfgoed wordtbedreigd door wetgeving romdomruimtelijke ordening,door geldgebrek en vooral ookdoor nieuwbouw op het historischterrein rondom kastelen.Als voorbeeld noemt ze het Overijsselsekasteel Eerde (afbeeldingen), bedreigddoordat beheerder Natuurmonumentenvolgens haar meer oog heeft voor natuurdan voor historische waarde. Ook inUtrecht is een stuk grond door degemeente verkocht voor huizen in hetduurdere segment.Wielinga pleit voor meer aandacht voorhet historisch erfgoed. De laatste tijdheeft ze vooral ook oog gekregen voor delanderijen rondom kastelen en stinzen. De wegnaar de rechtsgang schuwt Wielinga niet. Ineen enkel geval procedeerde haar stichtingruim tien jaar om nieuwbouw te voorkomen.Met succes, want de betreffende gemeenteheeft het daarna opgegeven.6


K ort VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009SYMPOSIUM ‘BODEMSCHATTEN ENNATUURONTWIKKELING,HET VERDRAG VAN MALTAIN DE PRAKTIJK’Op 23 september jl. organiseerdenStichting Probos, projectbureauBelvedere en de Rijksdienst voorArcheologie, Cultuurlandschap en Monumenteneen voorlichtingsmiddag over Malta.Doelgroep: bos- en natuurbeheerders.In het prachtige kasteel Hernen in degemeente Hernen (prov. Gelderland) werdende deelnemers ontvangen met een broodjeslunchen een stukje theorie over de nieuwewet op de archeologische monumentenzorg.Onder leiding van Jo Latijnhouwers van HetGeldersch Landschap werd een veldworkshopgeorganiseerd waarbij van de deelnemerswerd gevraagd na te denken overruimtelijke vraagstukken en dan specifiek ophet gebied van de bos- en natuurontwikkelingmet Malta in het achterhoofd.Jo is ook projectleider van het project‘Stappen in de toekomst’, dat als hoofddoelstellingheeft: herstel en ontwikkeling vanhet cultuurlandschap in de aangewezengebieden (Het Rijk van Nijmegen en het Landvan Maas en Waal), het creëren van gebiedseigenverbindingen tussen stad en plattelanden het scheppen van randvoorwaarden voorhet duurzaam beheer van dat landschap endie verbindingen. In dit grootschalig, meerjarigproject heeft men uiteraard ook metde nieuwe wet op de archeologische monumentenzorgte maken gekregen. Door tijdig,in goed overleg en creatief te opereren is hetvooralsnog niet nodig geweest of een grootdeel van het projectgeld te besteden aanarcheologisch (voor-)onderzoek of deelplannenniet uit te voeren.7


K ortMONUMENTAALDRIELUIKGERESTAUREERDVITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009In Museum Elisabeth Weeshuis teCulemborg is de tentoonstelling Ziendoet geloven – vijf eeuwen bijbelverhalen inbeeld te zien met religieuze schatten uitCulemborg en Zaltbommel. Daaronder, alsglorieus middelpunt in de permanenteopstelling, het drieluik van de Culemborgseschilder Jan Deys Geritsz. uit 1573. Ditfraaie voorbeeld van Gelders religieus erfgoedis ter gelegenheid van het festivalGeloven in Gelderland gerestaureerd en sindsbegin november weer te bezichtigen doorhet publiek. De nieuwe opstelling met hetdrieluik is permanent. De tentoonstellingZien doet geloven is onderdeel van het provincialefestival Geloven in Gelderland en duurtt/m 15 maart. Het festival vraagt hiermeetevens aandacht voor (de noodzaak van)behoud en onderhoud van Gelders religieuserfgoed.‘A LIVING LANDSCAPE’: WONEN IN DE BRONSTIJDOp woensdag 3 september 2008promoveerde archeoloog StijnArnoldussen aan de UniversiteitLeiden op zijn proefschrift ‘A Living landscape– Bronze Age settlement sites in the Dutchriver area (c. 2000-800 BC)’. Hierin beschrijftArnoldussen hoe en waar mensen leefden inhet uitgestrekte rivieren- en deltalandschapvan Midden Nederland. Waarom woondendeze prehistorische boeren in een dergelijklandschap en hoe structureerden zij hunnederzettingen? Op basis van enkele grootschaligeopgravingen in het rivierengebiedzal de auteur het culturele landschap proberente reconstrueren. Het boek geeft eenoverzicht van alle ontwikkelingen ten aanzienvan locatiekeuze voor nederzettingen enveranderingen in nederzettingsarchitectuur,beginnend in het Midden-Neolithicum totaan de IJzertijd. Uiteraard wordt dit alles ineen bredere context geplaatst met gebruikmakingvan andersoortige vindplaatsen zoalsgraven en rituele deposities.De basis van dit boek wordt gevormd doormeer dan 50 grote opgravingen die samenmeer dan 300 huisplattegronden opgeleverdhebben. Daarmee bevat dit boek verrewegrijkste data-set van bronstijd nederzettingendie tot op heden is gepubliceerd en is daarmeeeen must-have voor iedereen geïnteresseerdin nederzettingsarcheologie. De bijlagenverschenen als apart boek. Hierin wordendiverse sites in detail behandeld.Beide boeken zijn nu verkrijgbaar bij SidestonePress - www.sidestone.<strong>nl</strong>‘BELEEF TOEN NU!’: 50XHISTORISCH NEDERLANDCorine Koolstra en Maarten Hellschreven in samenwerking met Annoen Stichting entoen.nu het boekBeleef toen nu! In deze publicatie nemen zij delezer mee naar vijftig plaatsen in Nederlanddie herinneren aan belangrijke historischegebeurtenissen. De keuze voor de plaatstendie zijn bezocht, zijn afkomstig uit de Canonvan Nederland, die in 2006 is opgesteld.In Beleef toen nu! staat niet alleen achtergrondinformatieover de vijftig hoogtepuntenuit onze vaderlandse geschiedenis, maartevens informatie over wat er te plekke nogvan deze geschiedenis te zien is.8


K ort VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009BEGRAVINGSLANDSCHAPPEN INNOORD-WEST-EUROPABEDISCUSSIEERDVerslag van een internationaalcongres in het Duitse RuhrgebiedLIESBETH THEUNISSENHet landschap van de Ruhr Pott werktvervreemdend op een treinreiziger.Vlak na de grensovergang bijArnhem trekken hoge mijnschachten, roestbruine,ijzeren installaties en volkstuintjeswaar de Duitse driekleur veelvuldig wappert,aan je voorbij. Het is in een oogopslag duidelijk:dit is een landschap waar de overblijfselenvan een intensief industrieel verledenprominente tekens zijn en waar het Duitszijn benadrukt wordt.Het eindpunt van de reis bleek van eenandere visuele schoonheid te zijn. Het WestfälischesLandesmuseum für Archäologie inHerne toont een prachtige archeologischecollectie waarmee de langetermijngeschiedenisvan Westfalen – tot en met de TweedeWereldoorlog – wordt toegelicht. 1Van 15 tot en met 18 oktober waren in hetmuseum ruim honderd archeologen samengekomenom zich te buigen over het thema‘Gräberlandschaften der Bronzezeit’. Het wasniet de eerste keer dat er een internationalediscussie over dit onderwerp werd gevoerd;al tweemaal eerder stonden workshops vande European Association for Archaeology inhet teken van de ‘Archaeology of BurialMounds’. 2 Het congres in Herne was georganiseerddoor de Franse vereniging APRAB(Association pour la Promotion des Recherchessur l’Age du Bronze) en het LWL-Archäologie für Westfalen. Het resultaatleidde niet eens tot een Babylonische spraakverwarring,want alle lezingen en discussieswerden simultaan vertaald. INRAP – hétonderzoeksinstituut van Frankrijk die hetleeuwendeel van de archeologische opgravingenvoor zijn rekening neemt – financierde devertaalkosten.De Franse en Duitse archeologen mochtenhun archeologische begravingsrijkdom inhun moedertaal presenteren, terwijl hetEngels – de voertaal voor het handjevol Nederlandersen Britten – werd gedoogd. Het wasjammer dat de afvaardiging uit Denemarken– toch goed voor 86.000 grafheuvels – beperktbleef tot de sessievoorzitter ‘grand old man’Henrik Thrane (1934). In zijn afsluitendewoord bekende hij onmiddellijk dat grafheuvelszijn lievelingsobjecten zijn; ze zittenboordevol informatie over het verleden enniet één is hetzelfde.Grafheuvels, waartoe ook de urnenveldenwerden gerekend, lenen zich uitermate goedvoor een internationaal forumdiscussie: zezijn grensoverschrijdend en kennen een uitgestrektverspreidingsgebied; in Europa,maar ook daarbuiten.Het programma van vijftig voordrachten enposterpresentaties was thematisch verdeeld.Op het breedste niveau kwam de ruimtelijkeverspreiding van de begravingen in het landschapaan bod, inclusief GIS-achtige toepassingen.Op grafveldniveau laaide de discussieover continuïteit en discontinuïteit op. Wat9


K ort VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009zijn de gebruiksfasen binnen een begravingslandschap,wanneer kan men spreken vanhergebruik van oudere grafmonumenten enin welke vorm ‘eindigt’ grafveld, als ‘gestapelde’begravingslocatie of als een ‘ritueeltheater’? Op de schaal van de heuvel en hetgraf lag de nadruk vooral op de aangetroffendoden en hun bijgiften. De twee perspectievenvan interpretatie, de één vanuit debegraven mens en de ander vanuit het landschapzijn geïnspireerd door het boek Beyondthe Grave van Jonathan Last. 3 Een must voorde liefhebber.De meer theoretische gedachtes kwamen pasop de laatste middag goed op gang. Kennelijkwas de beschikbare tijd (20 minuten) tekrap om net iets verder te komen dan eenbespreking van de locatie, chronologie en hetgevondene. Toch bood het interessanteaanknopingspunten, als ‘eye opener’, maarook als inspiratiebron.Naast een serie onderzoeken waar door tracéaa<strong>nl</strong>egen woningbouw incomplete grafveldenaan het licht waren gekomen, kwamenvolledig gestripte landschappen voorbij. Zokiezen de Kentse archeologen voor het grootschaligope<strong>nl</strong>eggen van te bebouwen gebieden.Pas wanneer men zicht heeft op deverspreiding en aard van de archeologischesporen, wordt een besluit genomen. PeterClark gaf onmiddellijk toe dat het wel eendure aanpak is, maar weten waar de archeologieniet zit, is belangrijke informatie bijeen landschapsbenadering.De variatie aan begravingsvormen in Noordwest-Europaen de aanpak daarin, bleekeveneens zeer divers: van vlakgraven gevuldmet goedgeconserveerde skeletten of crematierestenzonder bijbehorend heuvellichaam totheuvels die op minutieuze, tell-achtige wijzeworden afgepeld, tot het aa<strong>nl</strong>eggen van eendiepe sleuf dwars over een grafheuvel op deRussische steppe om zo snel het centralewagengraf vrij te leggen.In de afsluitende discussie werd benadruktdat het zinvol zou zijn dat volledig geaccepteerdebegrippen als ‘Gründergräber’ en‘continuiteit’ opnieuw bezien zouden moetenworden. Het zijn misschien meer ónzeconcepten dan die van de begravingsgemeenschappenuit het verleden. Zijn de oudstebegravingen wel echte grondleggers? Alertheidblijft geboden.Ik kijk uit naar de publicatie van alle bijdragen;het wordt vast een mooi, degelijk Duits/Frans boekwerk, waarin het laatste woord overbegravingslandschappen nog niet gezegd is.LIESBETH THEUNISSEN is senior onderzoekerPleistoceen Late Prehistorie RACM.1 www.lwl.org/LWL/Kultur/WMfA_Herne2 Smejda, L. (ed.), Archaeology of BurialMounds, Plzen, 2006.3 Last, J. (ed.), Beyond the grave. NewPerspectives on Barrows, Oxford, 2007.R ecentV erschenenTITELAUTEURSUITGAVEDETAILSHandboek Duurzame MonumentenzorgEvert Jan Nusselder, Huub van de Ven, Michiel Haas en Birgit DulskiSBRGenaaid gebrocheerd, 242 pagina’s, full colour, geïllustreerdISBN: 978-90-5367-484-0. Prijs € 125,-Het Handboek DuurzameMonumentenzorg is met rechteen ‘monumentale’ handleiding.Dit naslagwerk laat zien dat juistbij monumentwaardige of waardevollehistorische gebouwen dekansen voor duurzaam bouwenongekend groot zijn! Het boekis mede mogelijk gemaakt doorde Rijksdienst voor Archeologie,Cultuurlandschap en Monumenten(RACM) en de Rijksgebouwendienst(Ministerievan VROM).Het handboek DuurzameMonumentenzorg is praktischvan opzet. Praktijkvoorbeeldenschetsen hoe u met één strategieverschillende oplossingen vooreen dumo-vraagstuk kunt vinden.In totaal zijn 20 strategieën ontwikkeld.Strategieën, die rechtdoen aan het behoud van demonumentale waarden én hetmilieu.Dit boek gaat uitgebreid in opde vraag hoe geavanceerdetechnische (dubo-)oplossingeninpasbaar zijn in monumenten.En hoe u om kunt gaan metcomforteisen die ten tijde vande bouw van monumenten vaneen geheel andere orde waren.Een eeuwenoud pand blijft eeneeuwenoud pand. Maar van hethandboek Duurzame Monumentenzorg mag u verwachten datu verrassende strategieën aangereiktkrijgt voor uitee<strong>nl</strong>opendecomforteisen. Van het doos-ineen-doosconcepttot de toepassingvan klimaatgevels. Van thermischebuffers tot reversibel bouwen.Het handboek bestaat uitdrie delen:– Een speciaal ontwikkeldDuMo-instrument. Een handigrekenmodel dat u in de praktijkkunt gebruiken om diverseDuMo-strategieën op hunwenselijkheid door te rekenen;Met die DuMo-coëfficient kuntu eenduidig communicerenmet de partners die bij verbouwbetrokken zijn.– Vaak voorkomende situatiesen mogelijke oplossingen;– Praktijkvoorbeelden dieinformeren én inspireren.10


R ecentV erschenenTITELPaard en landschap.Inspiratieboek met praktische tipsAUTEUR René Zanderink en Claartje van AndelRECENSENT Henk BaasUITGAVE Fontaine, ’s-GravelandDETAILS ISBN 978-90-5956-279-0VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009Het zal misschien niet iedereenzijn opgevallen, maar we hebbener in Nederland een nieuw landschappelijk‘probleem’ bij: hetpaard. De voormalig Rijksadviseurvoor het landschap Dirk Sijmonshad het vaak over de horsificatievan het landschap, waarmeewerd bedoeld dat het aantalpaarden dusdanig toenam, datwe konden spreken van een‘landschappelijk probleem’.Immers, veel paarde<strong>nl</strong>iefhebberszijn in eerste instantie niet bezigmet het verfraaien van het landschap,maar met het uitoefenenvan hun sport. Of hun hobby, zou wilt. Het gevolg hiervan wasdat het aantal paarden vanaf 1985ruim vertienvoudigd is tot zo’n400.000 paarden. En die paardenstaan allemaal in maneges (1100),in paardenbakken of paardenveldjes.Door het ontbreken vanregelgeving over het uiterlijkvan bedrijven, kon ongemerkteen wildgroei ontstaan van witteDallashekken, prikkeldraad,mestsilo’s en oude roestige zeecontainers.Kortom: tijd vooractie! Een heus project Zorg voorPaard en Landschap is opgetuigd,dat maatschappelijk uiting moestgeven aan de problematiek diedoor de Minister van LNV wasverwoord in haar Visie Paard enLandschap (Den Haag 2006).Partners in dit project zijnLandschapsbeheer Nederland,Stichting Beheer Natuur enLandelijk gebied (SBNL) en deKoninklijke NederlandseHippische Sportfederatie(KNHS).En nu ligt er dan een boek,geschreven voor met name depaarde<strong>nl</strong>iefhebber. Het is eenboek met veel fraaie foto’s, va<strong>nl</strong>andschap en van heel veel paarden(zelfs één foto met een heusecowboy!). Maar het zijn welfoto’s die de mooie kant vanons landschap laten zien. Hetidyllische boere<strong>nl</strong>andschap, datbestaat uit bossen, hagen, lanenen houtwallen. In die zin laat hetboek zien hoe de initiatiefnemersvan het project het landschapgraag zouden willen zien, ee<strong>nl</strong>andschap waarin de paardenbakis geïntegreerd in het landschap,en waarin de paden zijn omzoomddoor karakteristiekebeplanting en streekeigen hekwerken.Een landschap waarineen ritje per paard een reis terugnaar vroeger is lijkt het wel.Jammer is dat er niet of nauwelijksaandacht is geschonken aande (architectonische) kwaliteitvan de gebouwen zelf.Het boek wil aantonen dat determ ‘verpaarding’ geenszins eenachteruitgang van het landschaphoeft te betekenen. Het boekbenadert de groei van de paardensectorals kans om iets tedoen aan de versterking van delandschappelijke kwaliteiten.Naast meer beschrijvende verhalenover landschap (met focusop beplanting), geeft het boekook veel praktische tips voorpaardenhouders, zowel professioneelals hobbymatig, over hoehet eigen erf en grond in terichten, op een zodanige manierdat recht wordt gedaan aan hetkarakter van het landschap.Per landschapstype is bijvoorbeeldaangeven welke beplantingkarakteristiek is, welke fruitsoortener voor komen, welkeflora kenmerkend is, welkeplanten giftig zijn, etcetera.Ook wordt ingegaan op natuure<strong>nl</strong>andschapssubsidies diebeschikbaar zijn.Het is te hopen dat de paardensector(3 procent van deNederlandse bevolking rijdt weleens paard) de signalen uit hetboek oppakt, want we zijn allemaalgebaat bij een mooi landschap.Jammer is wel dat deillusie wordt gewekt dat de paardenhouderije<strong>nl</strong>outer aan mooielandschappen zijn gekoppeld,ver weg van de stad, de stedelijkheiden de lelijkheid. Juist dataspect had meer aandacht verdiend.Maar het tonen hiervanhoort wellicht niet bij eeninspiratieboek?TITELAUTEURUITGAVEDETAILSOm een profiel der afgraving te bezien.Na 100 jaar terug naar DorkwerdWim A. Van Es, Egge Knol, Gert Kortekaas, Annet NieuwhofVereniging voor TerpenonderzoekPaperback, 196 pagina’s, full colour, geïllustreerdISBN: 978-90-8117-143-4. Prijs € 19,50Het bijzondere jaarverslag nr.92 van de Vereniging voorTerpenonderzoek is gewijd aande eerste afgraving van prof.A.E. van Giffen in Dorkwerd.Het aantekeningen-boekjevan Van Giffen is integraalafgebeeld, aangevuld met veelartikelen over Dorkwerd.11


MMONUMENTENZORG M. DELMÁS EN H. VAN DEN BERSELAAR‘Nederlands’hout op driftOver houthandelsroutes ende herkomst van hout vande Late Middeleeuwentot in de 18de eeuw1ALTAARSTUK VAN DEIGLESIA DE CÁCERESSANTA MARÍA LA MAYORDAT GEMAAKT IS VANCEDER, GRENEN EN'MADERA DE BORNE DEFLANDES'.FOTO: J.M. VAN DEN BERSELAARerug in Nederland vroegTVan den Berselaar aan MartaDomínguez Delmás, Spaansdendrochronoloog bij StichtingRing, naar de betekenis. Nawat literatuuronderzoek kwam ze erachterdat hiermee eikenhout (Quercus sp.) bedoeldwerd. Interessant was echter voor haar deverwijzing naar de ‘Vlaamse’ oorsprong vanhet hout. Dit is opmerkelijk omdat eikenhoutvoor panelen en sculpturen in de 16deeeuw zeer schaars was in de Lage Landen.Het is bekend dat Vlaamse kunstenaars inIn juni 2007 bezocht Harry van den Berselaar(communicatieadviseur RACM) de Spaanse Iglesia SantaMaría la Mayor in Cáceres. Zijn interesse voor het werkvan de Bosschenaar Roque de Balduque had hem naardeze kerk gevoerd. Binnen stond immers een enormwandretabel dat in de 16de eeuw door Guillén Ferránten Roque de Balduque vervaardigd was (zie foto 1).In een uitgave over de geschiedenis van het retabellas hij dat, volgens het contract, het retabel van driehoutsoorten gemaakt moest worden: ceder, grenen en‘madera de borne de Flandes’. Deze laatste houtsoortwas hem onbekend, maar door de aanduiding‘de Flandes’ (‘Vlaams’) dacht hij dat het om eenhoutsoort ging die in Vlaanderen of eldersin de Lage Landen groeide.die tijd hout van een uitstekende kwaliteituit de Baltische landen gebruikten. Dus deaanduiding ‘Vlaams’ zou slechts kunnenSAMENVATTINGIn Nederland wordt veel oud hout uit verre oorden gevonden inboven- en ondergrondse structuren zoals schepen, gebouwen ofkunstwerken. Met name vanaf de Late Middeleeuwen vond de aanvoervan hout voor woning- en scheepsbouw op regelmatige basisplaats. Nederlandse handelaren vervoerden het hout echter nietalleen naar hun eigen land. Een deel ging door naar zuidelijkelanden zoals Spanje. Dit hout, bewerkt of onbewerkt, werddaar 'Vlaams' hout genoemd. Dit artikel levert aan de handvan dendrochronologisch en literatuuronderzoek een bijdrageaan onze kennis over voormalige houthandelsroutes dieNederlanders volgden. Een aantal voorbeelden van dehandel naar en vanuit de toenmalige Nederlanden wordteveneens weergegeven.12


VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009verwijzen naar de nationaliteit van de handelarendie het hout naar Spanje brachten. DeLage Landen hebben toen immers een crucialerol in de internationale houthandelgespeeld. In dit stuk zal over de mogelijkeoorsprong van het zogenaamde ‘Vlaamse’hout worden gespeculeerd. Daarbij wordtvooral aandacht besteed aan de beschrijvingvan houthandelsroutes vanaf de LateMiddeleeuwen tot de 18de eeuw van en naarhet huidige Nederland.De route naar het ZuidenIn het begin van de 16de eeuw kwamen deNederlanden onder het gezag van Karel V, deSpaanse koning en later ook keizer van hetHeilige Roomse Rijk. Reeds in de tijd vanzijn (Bourgondische) voorgangers waren stedenals Brugge en Antwerpen, maar ook Middelburgen Bergen op Zoom, van belang in decontacten met Zuid Europa. 1 Vanuit dezesteden werden houten kunst- en gebruiksvoorwerpennaar Spanje verhandeld. In dietijd werden op het Iberisch schiereiland velegoederen die uit de Lage Landen kwamen‘Vlaams’ genoemd. 2 Dat valt te verklarenvanuit de gezichtsbepalende rol die Vlaanderenop dat moment binnen de LageLanden speelde.Toen Santiago de Compostela zich in de 12deeeuw begon te ontwikkelen tot belangrijkbedevaartsoord, begon de migratie vanambachtslieden van het noorden naar hetIberisch schiereiland. Vooral langs de routesdaarheen, werden kerken, kloosters enkapellen gebouwd, versierd en ingericht.Hierdoor groeiden de commerciële bandentussen Noord en Zuid. In de 15de eeuw werdde Vlaamse kunst bewonderd – en gekocht –door de Spaanse adel en de machtige handelaren.3 Deze situatie maakte Spanje in de16de eeuw nog aantrekkelijker voor architecten,bouwmeesters, kunstenaars en ambachtsliedenuit het noorden. 4 Hieronderbevond zich ook de eerdergenoemde Roquede Balduque, beeldhouwer uit ’s-Hertogenbosch(Bolduque, in het Spaans). Met eenaantal broers vertrok hij in de eerste helftvan de 16de eeuw naar Spanje, waar ze hunnaam vestigden. 5 Tegenwoordig zijn de werkenvan Vlaamse beeldhouwers, houtsnijdersen timmerlieden te vinden op het heleIberisch schiereiland. Kunstenaars enambachtslieden uit met name de zuidelijkeNederlanden zijn daarmee verantwoordelijkvoor het noordelijk accent binnen deSpaanse gotiek. Dat klinkt nu nog door in determen ‘estilo gótico hispanoflamenco’ en ‘artehispanoflamenco’. 6‘Vlaams’ hout op hetIberisch schiereilandDe Lage Landen exporteerden dus vanaf hetbegin van de 16de eeuw kunst en kunstenaarsrichting Spanje. Beelden, altaarstukken (retabels),tapijten en andere waardevolle objectenkwamen naar het Iberisch schiereiland. Maarhet bleef niet bij kunst en hun makers, wantook (nog onbewerkt) hout werd door Nederlandse/Vlaamsehandelaren naar Spanjevervoerd. 7 Soms werd dit hout genoemd naarde haven waar het verscheept werd, zoals‘Riga grenen’. In andere gevallen werd hetaanduiding ‘de Flandes’ (uit Vlaanderen) aande houtsoort toegevoegd. De term ‘madera deborne de Flandes’ 8 (Vlaams eikenhout) is bijvoorbeeldbekend uit de opdrachtomschrijvingvan het retablo mayor van de Iglesia deSanta María la Mayor te Cáceres. 9 Aan ditaltaarstuk heeft de Bosschenaar Roque deBalduque in Spanje gewerkt in de 16de eeuw.Het is de auteurs onbekend of hij zijnopdrachtgevers specifiek om het gebruik vandit eikenhout had gevraagd. Uit dendrochronologischonderzoek is gebleken dat in dietijd kunstenaars in de Lage Landen vaakgebruik maakten van geïmporteerd Baltischhout, dat speciale kwaliteiten bezat voor hetmaken van beeldjes en panelen. 10 Zou dan dit‘Vlaamse’ eikenhout dat in Spanje werdgebruikt van Baltische herkomst kunnenzijn? Deze vraag is nog niet door dendrochronologischonderzoek beantwoord, omdatSpanje tot de gebieden behoort waarvan wijgeen dendrochronologische data van historischhout hebben (een zogeheten 'blanco'gebied). Desondanks, in de context van internationalehouthandel in de 16de eeuw, kandit hout gemakkelijk van verderweg dan deLage Landen gekomen zijn.Houthandel in de Lage Landenvanaf de Late MiddeleeuwenNet zoals elders is ook in de Lage Landen degeschiedenis van houthandel sterk verwevenmet de politieke en sociale geschiedenis. Al2 VLOT BIJ DE NONNENWHER IN PFORZHEIM,CIRCA 1890. RECHTS EEN ZAAGMOLEN.FOTO: STADTARCHIV PFORZHEIM IN SCHEIFELE, 1996,VIA L. VAN PROOIJE3HET VOC-SCHEEPSWERFTERREIN OP OOSTBURG IN AMSTERDAM. PRENT UIT 1750, OP DE VOORGRONDDE IJ-OEVER MET TWEE SCHEEPSHELLINGEN. BRON: BUREAU MONUMENTENZORG EN ARCHEOLOGIE, AMSTERDAM13


MVITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009in de Late Middeleeuwen kenden onzegewesten een (relatief) grote bevolkingsdichtheid,waardoor er een grote vraag wasnaar hout. Hout was in die tijd het voornaamstebouwmateriaal voor huizen en schepen.Kunstenaars gebruikten het tevens voorpanelen, retabels en beelden. Bovendienwaren grote hoeveelheden brandhout nodigbij het koken, het verwarmen van de huizenen het in bedrijf houden van smederijen,gieterijen en andere werkplaatsen. Het resultaatwas dat de in de Lage Landen aanwezigebossen flink gekapt of intensief beheerdwerden (hakhout) om te voldoen aan de grotevraag naar hout. 11 Tijdens de Late Middeleeuwenwas het lokale aanbod zo schaars dathet hout voor woning- en scheepsbouw uitlanden verder weg moest worden ingevoerd.12In de 13de eeuw leidde de totstandkomingvan de Hanze, een alliantie van handelsstedenrond de Oostzee en de Baltische Zee, totstabiele handelsroutes die steden langs kustenen rivieren met elkaar verbonden. Dithandelsnetwerk spreidde zich al snel uit inde 14de eeuw naar steden zoals Brugge in hetwesten en Keulen in Centraal Europa. 13 Ditnetwerk verhoogde de reikwijdte en de intensiteitvan de handel tussen West-Europa ende oostelijke Baltische landen. 14 Tot dit verbondbehoorde ook een groot aantal stedenuit de Nederlanden, zoals Deventer enKampen. In de 14de eeuw ontwikkelden debelangrijkste steden in het zuiden, zoalsBrugge en Antwerpen, zich tot toonaangevendehandelscentra en daarmee tot trefpuntenvan handelaren uit Noord- en Zuid-Europa. 15 Deze bevoorrechte positie werdteniet gedaan door Holland en Engeland aanhet eind van de 16de eeuw. 16 Door deze bredeverspreiding van handelverbindingen, wist4HOUT VAN SCHEEPSWRAKKEN IS EEN SCHAT VOOR DENDROCHRONOLOGEN. SCHEEPSWRAK BIJ KATSE VEER, ZEELAND FOTO: M. MANDERSScheepswrakals schatVeel van de vaartuigen die tussen de16de en de 18de eeuw vervaardigdwerden, liggen inmiddels op de zeebodem,geclassificeerd als ‘maritiemcultureel erfgoed’. Het materiaalwaaruit ze gemaakt zijn, vormt voordendrochronologen een ‘gezonkenschat’ omdat meer dan 3000 bomennodig waren om een middelgrootschip te bouwen. Naarmate het lokalehout schaarser bleek, kwam hetbouwmateriaal uit verderweggelegen gebieden. Het is bekenddat eikenhout uit Duitsland en deBaltische landen naar Nederlandwerd aangevoerd voor toepassingin de scheepsbouw.Tevens werden grove dennen vanuitde haven van Riga geïmporteerdom dienst te doen als masten. DeNederlandse handelaren voerdendit noordelijke hout door naar zuidelijkelanden zoals Spanje. Termenzoals ‘Pruisisch grenen’, ‘Riga grenen’of ‘grenen uit Vlaanderen’ wordenvaak gevonden in Spaanse literatuurover scheepsbouw in de 16detot de 18de eeuw. Deze grove dennenwerden gebruikt voor mastenen dekken of andere delen die nietin contact kwamen met het zeewater.Een gevolg van deze handelsrelatiesis dat tegenwoordig inscheepswrakken hout van verschillendeherkomst gevonden kan worden.Daarom moet het onderzoekop dit soort voorwerpen vanuit eeninternationaal perspectief gerealiseerdworden. Samenwerking tussenonderzoekers uit zowel de landendie het hout leverden als diewaar het hout aangetroffen wordtis dus nodig. Dendrochronologieis in deze context een hulpmiddelvoor het vaststellen van deouderdom en de oorsprong vanhet hout. Dit maakt bovendiende beschrijving mogelijk vande keuze voor bepaalde houteigenschappenen houtsoorten inrelatie tot hun gebruik. In anderewoorden, dendrochronologie kanons helpen om de informatie diein deze schat verborgen ligt, weer‘boven water te halen’.14


VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009hout van zeer verschillende oorsprong deNederlandse markten te bereiken. Een deelvan deze aanvoer werd ook naar het buite<strong>nl</strong>andverhandeld, waaronder Spanje.Duits houtDe houtaanvoer vanuit het Duitse gebiednaar de Nederlanden kent een lange geschiedenisdie in de 2de eeuw met de Romeinenbegon. 17 Tijdens de Middeleeuwen speeldende Rijn, Maas, Waal, Eems en IJssel eenbelangrijke rol voor het vervoer van houtvanuit de Duitse regio naar Nederlandsegebieden. Naast eikenhout werd ook naaldhoutaangevoerd. Uit dendrochronologischonderzoek van naaldhout in een aantalgebouwen in Utrecht en Deventer blijkt datin de 13de en 14de eeuw dennenhout (Abiesalba) uit de Alpen en het zuiden vanDuitsland gebruik werd. 18 Het hout werdvoornamelijk als vlot over rivieren naarstapelmarkten of zeehavens vervoerd. Ditwas een goedkope manier en vaak ook deenige mogelijke wijze van transport. Eenbetrekkelijk kleine hoeveelheid hout werdmet schepen vervoerd. 19Een Duitse stad als Pforzheim, gelegen aande noordelijke rand van het Zwarte Woudontwikkelde zich in de 14de eeuw tot eenhandelscentrum voor gevlot naaldhout (ziefiguur 2). Het hout kwam naar Pforzheimover de rivieren Würm, Nagold en Enz, waarnahet via Neckar en Rijn naar deNederlanden ging. 20 Eenmaal in Nederlandging het hout richting de stapelmarkt vanDordrecht. Het stapelrecht van 1299 gaf dezestad het privilege om al het hout dat via Rijnen Maas aangevoerd werd te verhandelen. 21Hoewel dit recht in de 15e eeuw aan belangverloor (onder meer door de gevolgen van deSint-Elisabethsvloed in 1421), laten de tolregistersen verschillende verbeteringen in destedelijke infrastructuur zien dat in de 17deen 18de eeuwen nog aanzie<strong>nl</strong>ijke hoeveelhedenDuits hout via Dordrecht naar met namede Zaanstreek, Amsterdam en Rotterdamwerden vervoerd. 22 In het begin van de 18deeeuw werd langs de Rijn een aantalHolländer Holz-Floss-compagnieën gevestigd.In die tijd waren rijnvlotten met ee<strong>nl</strong>engte van meer dan 320 m, een breedte van50 m en een diepte van 2,20 m heel gebruikelijk.23In de Lage Landen werd Duits hout graaggebruikt als constructiehout voor huizen enschepen en in mindere mate ook voor meubilairof kunstobjecten, omdat voor deze laatsteDendrochronologie en herkomst van het houtDendrochronologie houdtzich als wetenschap bezigmet onderzoek van jaarringenin het hout. Bij daterenddendrochronologischonderzoek moeten eerstreferentiekalenders (chronologieën)voor een bepaaldgebied opgebouwd worden.In een gematigd klimaatvormt een boom elk jaar netonder de schors een nieuwegroeiring. Die is breder ineen (klimatologisch) gunstigjaar en smaller in eenongunstiger. De variatie inde breedte van jaarringengeeft een groeipatroon weer.Het principe van dendrochronologieis dat bomenvan dezelfde houtsoort diein hetzelfde gebied groeien,hetzelfde groeipatroon vertonen.Deze kunnen in eenzogenaamde ‘referentiekalender’gemiddeld worden.Door jaarringpatronen va<strong>nl</strong>evende bomen te overlappenmet die van historisch,archeologisch, en subfossielhout, kan een referentiekalenderterug in tijd wordenverlengd. De belangrijksteresultaten hiervan voor decultuurhistorische wetenschappenzijn exacte dateringenvan houten voorwerpen(bijvoorbeeld schilderijenen beelden), schepen,gebouwen, archeologischevondsten en resten vanvoormalige vegetatie. InNoord- en Midden-Europahebben de resultaten uithet onderzoek van levendebomen, monumentalegebouwen, kunsthistorischeobjecten, archeologischehoutresten en resten vansubfossiele bomen de afgelopendecennia geleid tot deontwikkeling van referentiekalendersvoor onderandere eik (Quercus sp.),grove den (Pinus sylvestris),zilverspar (Abies alba) enfijnspar (Picea abies). Ditnetwerk van referentiekalendersheeft inmiddels eennieuwe tak van jaarringonderzoekmogelijk gemaakt:de zogeheten ‘dendroprovenancing’.Deze richtinghoudt zich bezig met deherkomst van historischhout. Om de oorsprong vanhet hout te kunnen bepalen,worden lokale referentiekalendersuit bepaalde gebiedengebruikt. De meestelange historische referentiekalendersvoor Centraal- enNoord-Europa zijn echtergemaakt voor ‘dateringsdoeleinden’.Ze kwamen totstand door de middelingvan jaarringen van monstersafkomstig uit een grootgebied. Dit betekent dat zeheel goed bruikbaar zijnvoor datering, maar niet omde herkomst van hout meevast te stellen. Deze chronologieënzouden uitgesplitstmoeten worden om ze daarnaopnieuw samen te voegenvolgens hun oorsprong.Bovendien is er gebrek aanhistorische referentiekalendersvoor anderegebieden, zoals voorbijvoorbeeld het IberischSchiereiland aan de enekant van Europa en Wit-Rusland en Oekraïne aan deandere kant. In deze landenzijn de historische archievende enige bron van informatieover houthandel. Voormeer informatie overdendrochronologie zie dewebsite van Stichting Ring:www.archis.<strong>nl</strong>/RINGnieuw5 HET OPBOUWEN VAN REFERENTIEKALENDERS.(FOTO: ECKSTEIN EN WROBEL, 2008)het Baltische eikenhout favoriet was. 24 15


MVITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009Baltisch houtPaul Rubens (1577 - 1640) en Rembrandt (ca.Gedurende de Hanzetijd was Danzig debelangrijkste houtuitvoerhaven van deBaltische Zee, maar de Dertigjarige Oorlog(1618 - 1648) maakte een einde aan de handelsroutesdie onder invloed van de Hanzeontstaan waren. 31 Vervolgens leidde deNoordse oorlog van 1655 - 1660 tussen Polenen Zweden ertoe dat Danzig zijn leidinggevendepositie als Baltische haven moestafstaan aan Riga en (in mindere mate)Koningsberg (het huidige Kalinigrad inRusland). 32 Deze ontwikkelingen leiddenertoe dat het Poolse hout niet meer beschikbaarwas voor de westelijke markten. Deteloorgang van Danzig kan ook uit deSpaanse archiefstukken worden afgeleid.Daarin wordt in de 16de eeuw het ‘Pruisischgrenen’ genoemd dat via Vlaamse handelarennaar Spanje ging om als masthout te dienen.In de 18de eeuw was het geïmporteerdenaaldhout ‘Riga grenen’. 33BELANGRIJKE SCHEEPVAARTROUTES DIE IN DIT ARTIKEL GENOEMD WORDEN. ILLUSTRATIE: S. VAN DAALEN4De aanvoer van hoogwaardig Baltisch houtnaar de Lage Landen was tot de tweede helftvan de 17de eeuw van groot belang. Hetmeeste hout was afkomstig uit bossen langsde rivier de Vistula en haar zijtakken in hethuidige Polen en Wit-Rusland. 25 Het houtwerd als vlotten over de Vistula naar Danzigvervoerd. De tolregisters langs deze rivierwijzen uit dat zo’n vlot meestal bestond uitdeels bewerkte producten zoals grote planken(wagenschot) en duigen. De bomen werdenkort na de kap al in het bos gespleten.Meldingen van complete boomstammenkomen minder vaak voor in de Poolse tolregisters.26 Vanaf de haven van Danzig werdhet hout verder in het ruim van vaakNederlandse koopvaarders getransporteerd.Toepassing vond plaats in scheepsbouw,panelen, sculpturen, retabels en andere houtenkunstwerken. De schilder Jeroen Bosch(ca. 1450-1516) schilderde op panelen vanhout uit de Oostzeelanden, evenals Pieter1606 - 1669). 27 In 2007 zijn drie huidplankenen een plafondplank van het VOC-schip ‘deBatavia’, dat tussen 1627 en 1628 in Amsterdamgebouwd werd (zie foto 3), door StichtingRING dendrochronologisch gedateerd. 28 Deherkomst van twee van de huidplanken werdgesitueerd in de bossen van Zuid-Polen. 29Het Poolse/Baltische hout bezat een aantalopmerkelijke kwaliteiten die zeer veel waarderingondervonden in de westerse ateliersen scheepswerven. Een langzame groei(smalle jaarringen) leidt tot een homogene enfijne nerf, die er voor zorgde dat het houtvormstabiel bleef (het werkt weinig). Hierdoorwas het Poolse hout ideaal voor hetsplijten in panelen en planken en voor debewerking tot beelden. 30In de 14de eeuw werd eikenhout voor descheepsbouw in kleine hoeveelheden vanuitRiga verscheept naar westelijke havens waaronderLübeck. Grotere partijen eikenhoutwerden vanaf de tweede helft van de 15deeeuw uitgevoerd. De belangrijkste houtenexportproducten richting de Nederlandenwaren eiken schotten voor de scheepsbouwen naaldhout voor masten en molenwieken. 34In de 17de eeuw werden nog omvangrijkerehoeveelheden grenen over de Daugava naarRiga vervoerd, vanwaar het door Nederlandseschepen opgenomen werd en naarSpanje vervoerd. 35 Sommige aanwijzinge<strong>nl</strong>aten zien dat deze grove dennen afkomstigkunnen zijn uit het stroomgebied van deDnjeper (in het huidige Wit-Rusland). 36 Inde Hollandse stad Zaandijk leeft de plaatselijkeveronderstelling dat toentertijd bij debouw van huizen ‘Russisch’ grenen gebruiktwerd. Dit zou (volgens de lokale bewoners)afkomstig zijn van schepen die op de lokalewerf gedemonteerd werden nadat ze hun tijder op hadden zitten. 37 Het adjectief ‘Russisch’zou een verwijzing naar de oorsprong van hethout of naar de uitvoerhaven (Koningsberg,Riga of zelfs Sint-Petersburg) kunnen zijn,hoewel hiervoor (nog) geen dendrochronologischbewijs is.Scandinavisch houtIn de 15de en 16de eeuw werd maar weinighout uit het huidige Zweden en Fi<strong>nl</strong>and naarde Lage Landen vervoerd, terwijl de aanvoervan Noors hout een hoogtepunt na 1580bereikte. 38 In the 17de eeuw bleef het belangvan Noorwegen als houtleverancier onderinvloed van politieke ontwikkelingen groot. 39Een aanzie<strong>nl</strong>ijk deel van de Noorse houtuitvoer(tot 65%) was tot het eind van de 17deeeuw voor de Nederlanden bestemd. Hetging hierbij om nagenoeg onbewerkt eiken-,16


VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009vuren- en grenenhouten delen, balken enmasten, die hoofdzakelijk afkomstig warenuit Zuid-Noorwegen. 40 De Hollandsescheepsbouw die in deze periode hoogtij vierde,was toen niet alleen de grootste afnemervan Scandinavisch hout maar ook van hennepen teer. 41We treffen in Nederland Scandinavischeiken- en naaldhout aan in steden die toentertijdaan de kust lagen of die via waterwegeneen korte verbindingsweg met de kusthadden. 42 Op een enkele uitzondering na,dateert dit hout uit het eind van de 16deeeuw of later. Dendrochronologisch onderzoekaan de vuren (Picea abies) funderingspalenvan het Maritieme Museum vanAmsterdam toonde aan dat deze rond hetmidden van de 17de eeuw werden gekapt. 43Daarnaast bleek dat dit hout inderdaadafkomstig was uit het zuiden van Noorwegen.In dit geval was het hout van defundering homogeen in soort en herkomst.In andere gevallen treffen we een combinatieaan van hout uit diverse gebieden en bestaandeuit diverse soorten, wat suggereert dat hetgekocht moet zijn op belangrijke houtmarktenmet een groot en divers aanbod. Interessanthieraan is dat de onderlinge dendrochronologischevergelijking tussen Scandinavischeiken uit uitee<strong>nl</strong>opende steden eenuitstekende ‘match’ oplevert. Dit wijst eropdat deze eiken in hetzelfde (Scandinavische)gebied groeiden en ten dele wellicht zelfs inhetzelfde bos. 44Terug naar het Iberisch schiereilandNa alles wat inmiddels gezegd is over dehouthandel in de Lage Landen door de eeuwenheen, lijkt het aannemelijk dat het ‘Vlaamse’eikenhout dat op het Iberisch schiereilandwerd gebruikt niet in de Lage Landen heeftgegroeid. De Scandinavische herkomst vandit hout schijnt vrij onwaarschij<strong>nl</strong>ijk, aangezienhet ingevoerde eikenhout van dezelanden meestal voor bouwdoeleinden werdgebruikt. De Duitse herkomst kan niet verworpenworden. Echter, de uitstekende reputatievan het Baltische eikenhout dat inVlaanderen werd gebruikt, zou het Iberischschiereiland bereikt kunnen hebben samenmet de Vlaamse kunstenaars. Het hout zelfzou via de Nederlandse handelaren in Spanjebeland kunnen zijn en daarmee de naam‘Vlaams’ eikenhout hebben gekregen.Benodigd onderzoekVanaf de Late Middeleeuwen zorgde ee<strong>nl</strong>evendige handel voor de verspreiding vanhout uit diverse landen over heel Europa.Soms helpt informatie uit archiefstukkenen literatuur bij de determinatie van de herkomst.Maar deze bron kan ook gefragmenteerdzijn. Dendrochronologie kan debestaande kennis aanvullen en versterken.Om ons heen wacht nog veel historisch houtop ontdekking en onderzoek. Bovendien zijner nog grote hoeveelheden (digitale) dendrochronologischedata beschikbaar voor vervolgonderzoek.Momenteel worden reeds verzameldedendrochronologische data uit Nederlandseen Belgische structuren en objectenbinnen het NWO/GW project Digital Collaboratoryfor Cultural-Historcal Dendrochronologyin the Low Countries bijeengevoegd in eendigitale databibliotheek, met als doel vangrootschalig onderzoek naar ondermeer devoormalige houthandel. 45 Dit is echter nietvoldoende. Daarnaast dient er materiaal verzameldte worden in dendrochronologisch‘blanco’ gebieden, zoals het Iberisch schiereiland,Wit-Rusland en de verder weg gelegenOekraïne. Hierdoor kunnen dendrochronologischereferentiekalenders opgebouwd worden,die ons verder helpen de puzzel van handelen transport van hout in het verleden op telossen.Wij willen graag Esther Jansma, Paul Copini,Ronald Visser, Sjoerd van Daalen en UteSass-Klaassen bedanken voor hun kritischeopmerkingen bij eerdere versies en voor hunredactionele bijdragen aan deze tekst.Onze dank gaat ook uit naar M. Manders,BMA en J.M. van den Berselaar-van Oschvoor het beschikbaar stellen van hun foto’s.1 Fagel, 1996, p. 4.2 In Spaanse teksten uit de beschreven periodekan ‘de Flandes’ ‘uit het graafschap Vlaanderen’betekenen, maar vaker nog ‘uit de zuidelijkeNederlanden’ of zelfs ‘uit de Nederlanden’ danwel ‘uit de Lage Landen’, zie Rodríguez Pérez,2003, p. 159; in dit artikel gebruiken we denamen ‘Lage Landen’ en ‘Nederlanden’ doorelkaar met dezelfde betekenis.3 Martens en Peeters, 2002, 164, 166.4 Gómez Bárcena, 2004, pp. 36-37.5 García Chico, 1993, p. 37.6 Thomas en Stols, 2000, p. 39; deze termenhebben geen relatie met het muziekgenreFlamenco, zie www.flamenco.<strong>nl</strong>/flamenco.cgi?pg=watisflamenco7 Gérard en Glatigny, 1996, p. 59; Zunde,1999, p. 121.8 ‘Borne = uit de latijn alburnum, spinthout; verwijstnaar een houtsoort dat hard, gemakkelijk tesplijten en moeilijk om te bewerken is’ Uit: Moliner,2007, p. 421; in Spanje werd deze term systematischgebruikt voor de aanduiding van eikenhout.Tegenwordig wordt deze naam in Spanjegebruikt om naar de houtsoort Quercus pyrenaicate verwijzen.9 García Mogollón, 1993, p. 2810 Haneka et al. 2005, p. 262; Jansma et al. 2004,p. 142.11 Copini, persoo<strong>nl</strong>ijke mededeling.12 Haneka et al., 2005. p. 262.13 Brand, 2007, via: www.balticconnections.net/index.cfm?article=Baltic+Sea+Trade14 Wazny, 2005, p. 115.15 Haneca, 2005, p. 2.16 Baetens, 2003, p. 76.17 Visser, 2006; Van Helmond, 2008; Jansma,2007.18 Sass-Klaassen, 2000, p. 90.19 Van Prooije, 1990.20 http://en.wikipedia.org/wiki/Pforzheim21 Van Prooie, 1992.22 Idem.23 Buis, 1985, p. 506, 507.24 Stichting Ring ongepubliceerde data; Jansmaet al. 2004, p. 143.25 Wazny, 2005. p. 117.26 Idem, p. 119.27 Eckstein et al. 1986, pp. 465-466.28 RING-rapportnummers 2007002 en 2007014.29 Wazny, persoo<strong>nl</strong>ijke mededeling.30 Gérard en Glatigny, 1996, p. 59; Sass-Klaassen, persoo<strong>nl</strong>ijke mededeling.31 Eckstein en Wrobel, 2007, p. 13.32 Wazny, 2005, p. 119.33 De Aranda y Antón, 1990.34 Zunde, 1999, 122..35 Idem, p. 122.36 Idem, p. 126.37 Horneman, persoo<strong>nl</strong>ijke mededeling.38 Buis, 1985, p. 510.39 Wazny, 2005, p. 119;40 Buis, 1985, p. 510.41 Brand, 2007, via: http://www.balticconnections.net/index.cfm?article=Baltic+Sea+Trade.42 Stichting Ring en BAAC b.v., ongepubliceerddata.43 Sass-Klaassen et al. 2008, p. 100.44 Stichting Ring en BAAC b.v., ongepubliceerddata.45 Voor meer informatie hierover: www.dccd.<strong>nl</strong>Literatuur– Baetens, R. 2003. El desarrollo social yeconómico de Flandes durante los siglos XV,XVI y principios del XVII. Thomas W. yVerdonk R. (eds.), Encuentros en Flandes,Relaciones e intercambios hispanoflamencos ainicios de la Edad Moderna, Leuven, p. 75-88.– Brand, H., 2007. Baltic Sea Trade: A historyof the maritime relations between the countriesaround the Baltic Sea between 1450 and 1800.– BALTIC CONNECTIONS. Changing17


MVITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009Patterns in Seaborne Trade (c. 1450-1800).Via: www.balticconnections.net/index.cfm?article=Baltic+Sea+Trade– Buis, J., 1985. Historia forestis: Nederlandsebosgeschiedenis; deel 2, Houtmarkt en houtteelttot het midden van de negentiende eeuw.Landbouwhogeschool, Wageningen enHES Uitgevers B.V., Utrecht.– De Aranda y Antón, G. 1990. Los BosquesFlotantes: historia de un roble del siglo XVIII.Colección Técnica. Ministerio de Agricultura,Pesca y Alimentación. ICONA.– Eckstein, D. en Wrobel, S. 2007.Dendrochronological proof of origin of historictimber - retrospect and perspectives. In:TRACE - Tree Rings in Archaeology,Climatology and Ecology, Vol. 5 Proceedingsof the DENDROSYMPOSIUM, 20-22April, 2006, Tervuren, Belgium. - Jülich:Forschungszentrums Jülich, p. 13.– Eckstein, D., Wazny, T., Bauch, J., Klein,P., 1986. New evidence for the dendrochronologicaldating of Netherlandish paintings.Nature 320(3): 465-466.– Eckstein, D. en Wrobel, S., 2008:Dendrochronologie. In: Andreas Hauptmann,Volker Pingel (ed.), Archäometrie,E. Schweizerbart’sche Verlagsbuchhandlung,Stuttgart, 154-170.– Fagel, R., 1996. De Hispano-Vlaamsewereld, De contacten tussen Spanjaarden enNederlanders 1496 - 1555. Brussel/Nijmegen.– García Chico, E., 1993. Los Bolduque,escultores. Boletín del seminario de estudiosde arte y arqueología, 1936-1939, p. 37.– García Mogollón, F.J., 1993. Concatedralde Cáceres, Santa María la Mayor,vol. 16. Edilesa, León.– Gérard, A. en Glatigny, J.A. 1996.Fifteenth- and sixteenth-century methods ofcutting wood for works of art. Symposiumon Wood and Furniture Conservation.Veres/OR, Amsterdam, p. 59-60.– Gómez Bárcena, M. 2004. Arte y devociónen las obras importadas. Los retablos ‘flamencos’esculpidos tardogóticos: estado de la cuestión.Anales de la historia del Arte 14, Madrid,36-37.– Haneca, K., 2005. Tree-ring analysis ofEuropean oak: implementation and relevancein (pre)historical research in Flanders. Ph.D.dissertation, Ghent University, Ghent.– Haneca, K., Wazny, T., Van Acker, J.and Beeckman. 2005. Provenancing Baltictimber from art historical objects: successesand limitations. Journal of ArchaeologicalScience 32: 261-271.– Jansma, 2007. Datering, herkomst en bouwvolgordevan De Meern 4. In: T. de Groot &J.-M.A.W. Morel (red.), 2007: Het schip uit deRomeinse tijd De Meern 4 nabij boerderij deBalije, Leidsche Rijn, gemeente Utrecht.Waardestellend onderzoek naar de kwaliteitvan het schip en het conserverend vermogenvan het bodemmilieu. RACM, Amersfoort.– Jansma, E., Hanraets, E. and Vernimmen,T. 2004. Tree-ring research on Dutch andFlemish art and furniture. In: Jansma, E.,Bräuning, A., Gärtner, H. and Schlesser,G. (Eds.), Tree Rings in Archaeology,Climatology and Ecology, Volume 2.Proceedings of the Dendrosymposium 2003.Schriften des Forschungszentrum Jülich,Reinhe Umwelt 44. ForschungszentrumJülich, Jülich, 139-146.– Martens, M. P. J en Peeters, N., 2002.El Renacimiento en el mundo flamenco y lasrelaciones artísticas con España. In: Erasmoen España : la recepción del humanismo en elprimer renacimiento español : Escuelas Menoresde la Universidad de Salamanca 26 de septiembrede 2002 - 6 de enero de 2003. SociedadEstatal para la Acción Cultural Exterior.– Moliner, M., 2007. Diccionario de usodel español, a-i. Tercera edición.Editorial Gredos. Madrid.– Rodríguez Pérez, Y., 2003. De TachtigjarigeOorlog in Spaanse ogen. De Nederlanden inSpaanse historische en literaire teksten (circa1548-1673). Uitgeverij Vantilt.– Sass-Klaassen, U. 2000. Dendrochronologischonderzoek aan naaldhout uit Nederlandsemonumenten. KNOB Bulletin,Koninklijke Nederlandse OudheidkundigeBond. Jaargang 99, 2000, nummer 3, 85-94.– Sass-Klaassen, U., Vernimmen, T.,Baittinger, C., 2008. Dendrochronologicaldating and provenancing of timber used as –foundation piles under historic buildings inThe Netherlands. International Biodeterioration& Biodegradation 61, 96-105.– Scheifele, M., 1996. Als die Wälder aufReisen gingen: Wald, Holz, Flösserei in derWirtschaftsgeschichte des Enz-Nagold-Gebiets.G. Bruin Druckerei GmbH & Co. KG,Karlsruhe.– Thomas, W. en Stols, E., 2000. La integraciónde Flandes en la Monarquía Hispánica.In: Thomas W. y Verdonk R. (eds.),Encuentros en Flandes, Relaciones eintercambios hispanoflamencos a iniciosde la Edad Moderna, Leuven, 39.– Van Helmond, N., 2008. Forum Hadriani:A dendrochronological study to determinethe age and origin of wood from a Romanquay and landing stage. Bachelor’s thesis,Utrecht University.– Van Prooije, L. A., 1990. De invoer vanRijns hout per vlot 1650 - 1795. EconomischenSociaal-historisch Jaarboek, 53, pp 30-79.– Van Prooie, L.A., 1992. Dordrecht alscentrum van de Rijse houthandel in de 17een 18e eeuw. Economisch- en sociaalhistorischjaarboek, dl. 55, p. 143-158.– Visser, R., 2006. De Romeinse houtvoorzieningin het gebied van de NedergermaanseLimes. Een historisch en dendrochronologischperspectief. Amsterdam (doctoraalscriptieVrije Universiteit Amsterdam).– Wazny, T. 2005. The origin, assortmentsand transport of Baltic timber: historic-dendrochronologicalevidence. In: Van de Velde, C.,Beeckman, H., Van Acker, J. and Verhaeghe,F. (Eds.). Constructing Wooden Images:proceedings of the symposium on the organizationof labour and working practices of lategothic carved altarpieces in the Low Countries,Brussels 25-26 October 2002. VUB Press,Brussels, p. 115.– Zunde, M. 1999. Timber export from oldRiga and its impact on dendrochronologicaldating in Europe. Dendrochronologia,16-17, 1998-1999: 119-130.IR. M. (MARTA) DOMÍNGUEZDELMÁS is wetenschappelijkmedewerker/dendrochronoloog vanStichting RING, het Nederlandscentrum voor dendrochronologie.H.J.P.M. (HARRY) VAN DENBERSELAAR MCC is Seniorcommunicatiemedewerker RACM.18


Onderscheidende inhoudSmaakvolle vormgevingHoogstaand drukwerkPerfecte distributieUw relaties zijn het waardUw relaties zijn de basis voor uw succes. Dat mogen ze best weten. Geef blijk van uwwaardering met een uitgave op niveau. Perfect drukwerk dat de ontvanger het gevoel van eencadeau geeft... Dat bereikt een e-mailing of website nooit.Educom realiseert al meer dan 20 jaar toonaangevende publicaties. Van basis-concept, inhoud enontwerp, tot en met distributie (incl. sealen, postale- en abonneeservice).U heeft al een uitgave, of voelt er wel voor? Neem contact op voor een gesprek over hoe onzeexpertise u van dienst kan zijn.www.uitgeverijeducom.<strong>nl</strong>Uitgeverij Educom BVMathenesserlaan 347RotterdamT 010 - 425 6544info@uitgeverijeducom.<strong>nl</strong>


CCULTUURLANDSCHAP D.M. PURMERDE ATLANTIKWALL IN HET NATIONAAL PARK ZUID-KENNEMERLANDFOTO: M. PURMERBUNKERSin het duinIn het Nationaal Park Zuid-Kennemerland liggen belangrijke restanten van de Atlantikwall, de Duitse linie uit deTweede Wereldoorlog. In samenhang zijn hier diverse elementen en structuren als bunkers, wegen en tankgrachtenbewaard gebleven. Belangrijke natuurwaarden hebben zich inmiddels op en rond deze linie ontwikkeld.De tijd lijkt rijp om zowel wat betreft bescherming als beleving stappen te nemen. Bescherming van delen vande Atlantikwall kan helpen keuzes te maken in het gebied. De RACM zou hierbij het initiatief kunnen nemen.Daarnaast zou erkenning van de monumentale waarden van de Atlantikwall kunnen helpen in hetontwikkelen van meer belevingsmogelijkheden rondom deze unieke restanten uit de Tweede Wereldoorlog.ver Zuid-Kennemerland, hetOduingebied ten westen vanHaarlem, wordt wel vertelddat de Duitsers er meer overhoopgehaald hebben tijdensde Tweede Wereldoorlog dan de mens in alleeeuwen daarvoor. Feit is in ieder geval wel,dat in een klein aantal jaren het duingebiedeen ongekende bouwactiviteit heeft gezien.Maar dat is inmiddels als ruim zestig jaargeschiedenis. Hoe staat het nu met de overblijfselenvan de Atlantikwall? En hoe passendeze in een natuurgebied?In dit artikel wordt eerst kort de historischeachtergrond van de Atlantikwall in de duinenvan Zuid-Kennemerland geschetst. Vervolgenswordt ingegaan op de nog overgeblevenrestanten in samenhang met het omringendelandschap. Tenslotte wordt gekeken naar hetsamengaan van behoud van dit erfgoed metnatuurbeheer en mogelijkheden voor detoekomst.Historische achtergrond van de AtlantikwallTijdens de Tweede Wereldoorlog heeft deDuitse bezetter een verdedigingslinie aangelegdlangs de West-Europese kust, van Zuid-Frankrijk tot Noorwegen. Deze linie diendeeen geallieerde invasie te voorkomen. Ook deNederlandse kust werd onderdeel van dezezogenaamde Atlantikwall. Orders tot aa<strong>nl</strong>egvan deze linie stammen uit december 1941,maar vanaf het voorjaar van 1942 tot mei1945 zou aan deze verdedigingslinie gebouwdworden.De Atlantikwall was niet opgezet als een aaneengeslote<strong>nl</strong>inie, maar als een keten vanonafhankelijk te verdedigen steunpunten. Dekleinste verdedigbare kern bestond uit eenWiderstandsnest. Twee of meerdere Widerstandsnestervormden een Stützpunkt. Dezevormden de bouwstenen van de Atlantikwall.Combinaties van onafhankelijke Widerstandsnesteren Stützpunkte vormden deverdediging van een kustdeel. Kustdelenkenden één van de drie verdedigingsstatussen(van minder belangrijk tot hoogst belangrijk):Freie Kuste, Stützpunktgruppen enVerteidigungsbereiche. Beide laatstgenoemdetypen bestonden uit diverse met lichte enzware wapens uitgeruste bunkers, omgevendoor een aanééngesloten anti-tanklinie.Hierbij verdedigden Verteidigungsbereiche20


VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009strategisch zeer belangrijke plekken, namelijkde havens waar een geallieerde invasieplaats zou kunnen vinden. Stützpunktgruppenverdedigden locaties van kleinerstrategisch belang. Langs de Nederlandsekust lagen van Breskens tot Delfzijl 19Stützpunktgruppen en vier Verteidigungsbereiche:Den Helder, IJmuiden, Hoek vanHolland en Vlissingen. In 1944 werdenIJmuiden en Hoek van Holland tot Festungverklaard: dit waren de lokaties die in iedergeval behouden moesten blijven. Vlisssingenzou later in 1944 worden opgenomen in deFestung Walcheren (Rolf, 2005).In het huidige duingebied van het NationaalPark Zuid-Kennemerland ligt zowel denoordgrens van het Stützpunktgruppe Zandvoortals het zuidfront van de FestungIJmuiden.Al sinds voorjaar 1942 was de Nederlandsekust verboden gebied. Ook kwam een verhuis-en vestigingsverbod voor Bloemendaal,Zandvoort en Velsen. In november 1942 werdin dit gebied ook daadwerkelijk met de bouwvan de verdedigingswerken begonnen. Hetbetekende evacuatie van bewoners die directachter de duinrand woonden. Naarmate deoorlog vorderde moesten steeds grote groepenmensen hun huizen verlaten. In Zandvoortwerden 848 huizen en 13 hotelsgesloopt voor de bouw van de Atlantikwall.In Velsen ging het zelfs om 4.000 huizen(Nationaal Park Zuid-Kennemerland, 2002).Het daadwerkelijke bouwen van de Atlantikwallhad zich voor een groot deel buiten hetblikveld van de bewoners afgespeeld, maar nade bevrijding bleken de duinen veranderd ineen compleet militair landschap: ooggetuigenvertelden van prikkeldraadversperringen,wachtposten, zoeklichten en bunkers voorzienvan kanonnen. Het strand zelf stond volpalen, hekken en obstakels. Ook lagen ermijnenvelden (Scheffer, 2004).Na de oorlog werden de meest in de wegliggende onderdelen al spoedig gesloopt.Vooral de ‘obstakels’ op het strand en werkenop en langs de doorgaande wegen zullen snelopgeruimd zijn. Duitse krijgsgevangenenwerden hierbij ingezet. Zo moesten strandgangerszomer 1947 regelmatig van hetstrand als er weer mijnen of bunkers tot ontploffingwerden gebracht (Scheffer, 2004).Men wilde de sporen van de Duitse bezetterszo snel mogelijk uitwissen en de meest in hetoog lopende bunkers verdwenen dan ookletterlijk uit het zicht, soms door ze gewoonmet zand te bedekken. Vooral de aan hetstrand liggende bunkers voor de kustverdedigingverdwenen in hoog tempo. Een enkelelement van de Atlantikwall werd op bijnamoderne manier hergebruikt. Zo werd eencluster bunkers vanaf de jaren vijftiggebruikt als vakantiewoningen. Dit zogenaamde‘Bunkerdorp’ is helaas in 1989gesloopt (Van Oostrom, 2004). Een Duitseobservatiepost in Bloemendaal werd door hetgemeentebestuur verbouwd tot uitkijktoren(Scheffer, 2004).Dat er toch nog veel van het zuidfront van deFestung IJmuiden is overgebleven, dankenSAMENVATTINGIn het Nationaal Park Zuid-Kennemerlandliggen belangrijke restanten van de Atlantikwall,de Duitse linie uit de Tweede Wereldoorlog.In samenhang zijn hier diverseelementen en structuren als bunkers,wegen en tankgrachten bewaard gebleven.Belangrijke natuurwaarden hebben zichinmiddels op en rond deze linie ontwikkeld.De tijd lijkt rijp om zowel wat betreft beschermingals beleving stappen te nemen.Bescherming van delen van de Atlantikwallkan helpen keuzes te maken in het gebied.De RACM zou hierbij het initiatief kunnennemen. Daarnaast zou erkenning van demonumentale waarden van de Atlantikwallkunnen helpen in het ontwikkelen van meerbelevingsmogelijkheden rondom deze uniekerestanten uit de Tweede Wereldoorlog.12EEN BUNKER IN GEBRUIK ALS VAKANTIEWONING IN HET ZOGENAAMDE BUNKER-DORP. DIT VAKANTIECOMPLEX WAS GEVESTIGD IN BUNKERS DIE DEEL UIT MAAKTENVAN DE FESTUNG IJMUIDEN. VANAF DE JAREN '50 HEBBEN DIVERSE BUNKERS ZOTIENTALLEN JAREN EEN NIEUWE FUNCTIE GEHAD ALS VAKANTIEVERBLIJF. IN 1989ZIJN DE BUNKERS GESLOOPT. FOTO: UIT ONS BLOEMENDAAL, ARCHIEFDIENST KENNEMERLANDFESTUNG IJMUIDEN. DE HAVENS VAN IJMUIDEN ZIJN OMGEVEN DOOR DIVERSE BUN-KERCOMPLEXEN (ZWARTE PUNTEN, DE NUMMERS VERWIJZEN NAAR DE ZOGENAAM-DE BAUPUNKTE). EEN STELSEL VAN TANKGRACHTEN, DRAKETANDHINDERNISSEN ENTANKMUREN (DUBBELE LIJN, DIKKE LIJN EN DUNNE LIJN) OMSLUITEN DE FESTUNG.HET ZUIDELIJK GEDEELTE HIERVAN LIGT GROTENDEELS IN NATIONAAL PARK ZUID-KENNEMERLAND. BRON: RUDI ROLF EN HANS SAKKERS DUITSE BUNKERS IN NEDERLAND, MIDDELBURG, 200521


CVITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 20093WALZKÖRPERSPERRE OP DE ZEEWEG, NAAR BLOEMENDAAL AAN ZEE. DE TWEE STAANDE BETONNEN BLOKKEN KONDEN OVER DE WEG GEKANTELDWORDEN. DE WEGVERSPERRING SLOOT AAN OP TANKMUREN. BRON: NOORD-HOLLANDS ARCHIEFwe waarschij<strong>nl</strong>ijk aan het particuliere eigendomvan dit deel van de duinen. Delen vandit gebied kwamen in de jaren zestig enzeventig aan Natuurmonumenten (Gorter,1986). Het is aannemelijk dat na de oorlog deprioriteit van de toenmalige eigenaar nietheeft gelegen bij het slopen van de diversebunkers en andere betonwerken. Ze lagenhier immers minder in de weg. Ook dekosten zullen hierbij een rol hebben gespeeld.Restanten van de Atlantikwall in hetNationaal Park Zuid-KennemerlandIn dit artikel wordt voornamelijk ingegaanop de restanten van het zuidfront van de4WALZKÖRPERSPERREIN HET ZUIDFRONTVAN DE FESTUNGIJMUIDEN. DE HELFTIS TE ZIEN, IN GEOPENDETOESTAND. DE LIGGINGIN EEN OPEN GEBIED(ZIE HIERBOVEN) ISINMIDDELS BEHOORLIJKVERANDERD DOOR DEBEGROEIING. AANBEIDE KANTEN SLUITEEN TANKMUUR AANOP DE WALZ-KÖRPERSPERRE.FOTO: M. PURMERFestung IJmuiden. Binnen de Atlantikwallwas IJmuiden van groot strategisch belang:de haven was een mogelijk bruggehoofd voorde geallieerde invasie. Ook lagen hier debelangrijke sluizen in het Noordzeekanaal,het begin van de route naar Amsterdam. Dehoogovens waren strategisch voor de Duitseoorlogsindustrie. Daarnaast was de havenvan IJmuiden al sinds 1940 een uitvalsbasisvoor torpedoboten. De status als Festung gafaan dat behoud van IJmuiden voor deDuitsers van het grootste belang was.De bunkercomplexen zijn veel in het oogspringende restanten van de Atlantikwall,maar er is meer. Juist het zuidfront van deFestung IJmuiden illustreert dit goed. Ditwas een gesloten, verdedigbare linie. Bunkersmaakten hier maar een beperkt deel van uit.Het daadwerkelijke front was een combinatievan verschillende anti-tankversperringen.Deels een betonnen muur, deels een antitankgrachten deels bestaande uit anderetankversperringen zoals de zogenaamde‘Höckerhindernissen’ bestaande uit pyramidevormigebetonblokken.Doorgangen in dit front werden voorzien vankantelbare wegversperringen. Geschutsopstellingenverdedigden de linie.Daarnaast waren achter de linie bunkersen gebouwen met verschillende functies tevinden, variërend van munitieopslag totmanschappenverblijven en toiletgebouwtjes.Voor bouw van het complex en snelle verbindingtussen de diverse onderdelen van deFestung werden wegen aangelegd, bestaandeuit betonplaten. Ook kwamen er diverseloopgraven die bunkers met elkaar verbonden.Al met al is het zuidfront een samenhangendcomplex van gebouwen en structurengeweest.In de tijd dat de Atlantikwall actief waswaren prikkeldraadversperringen, ‘Spaanseruiters’ en andere hindernissen op en rond debetonwerken aangebracht. Tenslotte hebbende Duitsers enerzijds schootsvelden vrijgemaakt, maar anderzijds ook beplanting tercamouflage aangebracht. Bekend is datbalsempopulieren voor dit doel gebruikt22


VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009werden (Hengel, 1985). Daarnaast is voor debouw van de diverse bunkers flink gegravenin het gebied. Duinen werden soms zelfs‘versteild’ om als extra hindernis te dienen.De invloed op het landschap ter plaatse wasdus erg groot.Wat is van al deze verdedigingswerken nogover, zestig jaar na dato? Zoals eerder vermeldis een aantal zaken verdwenen. In iedergeval zijn de verdedigingswerken in hetlandschap minder zichtbaar geworden. Lagde linie in 1945 vooral in het open veld,inmiddels is deze grotendeels aan het oogonttrokken. Deels omdat bunkers bewustonder het zand zijn gewerkt, maar ook zijnveel bouwwerken overwoekerd door bomenen struiken.Toch resteert nog genoeg. AtlantikwallkennersRudi Rolf en Hans Sakkers noemende Festung IJmuiden ‘de meest intacte vestingvan West-Europa, waarin nog een grote diversiteitaan duurzame verdedigingswerken op eenrelatief klein oppervlak terug te vinden is. (…)Het zuidelijke Landfront is door samenhang vanbunkers en tankhindernissen interessant’ (Rolf,2005).Inderdaad is de ononderbroken lijn van verschillendetankhindernissen nog gaaf aanwezig.In verschillende vormen: tankgrachten,tankmuren en drakentanden komen allenaansluitend voor. In deze linie zit ook de – opEuropees niveau – nu zeldzame wegversperring(Walzkörpersperre) met kantelbarebetonblokken die de doorgang kondenblokkeren. Zeldzaam, want juist deze werkenverdwenen snel omdat ze letterlijk in de weglagen.Daarnaast zijn rond de anti-tanklinie nogdiverse bunkers te vinden. Sommige zijndoor aanzanden aan het zicht ontrokken,andere liggen nog duidelijk zichtbaar in hetlandschap. Ook zijn er nog, voor wie goedkijkt, restanten over van het loopgravenstelselin de vorm van zigzag lopendegreppels in het bos. Op (korte) afstand vande anti-tankversperringen lagen de manschappenbunkersen opslagbunkers. Hiervanis ook nog een aantal bewaard gebleven,alhoewel de beroemde opslagbunker ‘DeMoriaan’ recentelijk nog door brand verwoestis en daarna gesloopt.De diverseonderdelen van het zuidfront waren verbondendoor wegen bestaande uit betonplaten.Stukken van deze weg bestaan nog, maar ooknog zeer recent zijn delen verdwenen. Voorde aa<strong>nl</strong>eg van een nieuw fietspad moesten debetonplaten wijken voor klinkers, alhoewelhet tracé in ieder geval gehandhaafd is.5TANKMUUR, OOIT GELEGEN IN EEN OPEN LANDSCHAP, INMIDDELS OVERWOEKERD. FOTO: M. PURMERAl met al is er nog behoorlijk wat aanwezig.De samenhang met het daadwerkelijke zuidfront,de anti-tanklinie, is groot. Doorbegroeiing en sloop is een aantal onderdelenwel verdwenen of moeilijker in samenhangmet de overige onderdelen te beleven.Een gevaarlijke erfenis uit de Tweede Wereldoorlogvormt de grote hoeveelheid onontploftemunitie in het gebied. Niet allee<strong>nl</strong>agen er mijnenvelden, maar er waren ook denodige munitie-opslagplaatsen. Deze voorradenzijn door de geallieerden na de oorlogvernietigd. Deels is dit onvolledig gebeurd,met als gevolg onontplofte munitie zoalshandgranaten die ook zestig jaar na dato noggevaarlijk kunnen zijn. Zelf heb ik eens devondst van een handgranaat meegemaakt, diebovenkwam bij een stuifvlakte.Geallieerden hebben de Atlantikwall ookregelmatig bestookt, met bomkraters alsgevolg. Omdat de duinen ook als oefengebiedvoor Duitse vliegers dienstdeden, zijn er ookgrote aantallen oefenbommen teruggevonden.Dit zijn betonnen projectielen met de preciezeafmeting van de echte munitie. Bij bezoekerscentrum‘De Zandwaaier’ zijn enkele vandeze volstrekt ongevaarlijke bommen tebezichtigen.Natuur en cultuurhistorie verwevenZuid-Kennemerland is een Nationaal Parkvanwege de grote natuurwaarden en wordtbeheerd door Natuurmonumenten, Staatsbosbeheeren het Waterleidingbedrijf Noord-Holland. De laatste jaren worden de beheerderszich steeds sterker bewust van decultuurhistorische waarden die zich in hetgebied bevinden.Die aandacht is terecht: het idee dat de duinenin het verleden ‘woest en ledig’ waren isinmiddels achterhaald. Al eeuwen zijn deduinen door de mens in gebruik geweest.De duinen zelf waren in gebruik als jachtgebied,oefenterrein maar ook als (veelalkleinschalig) landbouwgebied. Archeologischbelangrijke vondsten zijn in 2006 gedaantoen in de duinen een vroeg-middeleeuwsenederzetting is opgegraven (Flach, 2006).Langs de binnenduinrand is een strook landgoederente vinden.23


VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009samenhang van de onderdelen hier maakt hetcomplex zo waardevol. Vraag is dan vooralwat complexbescherming in een natuurgebiedals Kennemerland inhoudt: is dat hetminutieus behoud van elk afzonderlijkonderdeel? Of kunnen er nog veranderingenin het gebied plaatsvinden? De veel gehoordekreet 'behoud door ontwikkeling' lijkt ookhier van toepassing als het gaat om behoudvan de Atlantikwall bij het ontwikkelen vande natuur. Hier ligt echter wel een grens dienog niet duidelijk opgezocht is. Het eerdergenoemde fietspad-voorbeeld, maar de eveneensaangehaalde plannen voor verstuivinge<strong>nl</strong>ijken steeds ten koste te gaan van Atlantikwall-onderdelen.Wat dat betreft zou ergensook een harde contour moeten wordengetrokken om elementen en structuren dieniet mogen verdwijnen omdat deze de waardevan het complex als geheel aantasten oftypologisch zeer zeldzaam zijn. Het kan bestzijn dat andere onderdelen, indien noodzakelijkbij natuurontwikkeling, wel kunnen verdwijnenzonder de waarden van het geheelaan te tasten. Op deze manier is er binnen hetNationaal Park nog niet naar de restantenvan de Atlantikwall gekeken. Is dit eenopdracht voor de gezame<strong>nl</strong>ijke terreinbeheerders?Of zou de RACM hier een rol hebben?Helaas liggen de ontwikkelingen op ditvlak sinds het symposium stil. Een beschermingsvoorstelvan het Rijk voor deze enandere waardevolle onderdelen van deAtlantikwall kan een welkome hulp zijn bijhet maken van dit soort afwegingen.Hiermee kan ook de negatieve bijsmaak vandit erfgoed verder verdwijnen. Tot zeerrecent werd Duits erfgoed in Nederlandgezien als herinnering aan een moeilijke tijddat maar beter kon worden gesloopt. Draagvlakvoor bescherming was er dan ook nauwelijks.Door diverse publicaties en publiekeaandacht begint dit beeld te kantelen.Inmiddels komen bunkers hier en daar op degemeentelijke monumente<strong>nl</strong>ijst en ontstaaner fiets- en wandelroutes langs bunkers, bijvoorbeeldin Zeeland bij Vlissingen. Toch ishet meeste Duitse erfgoed de facto nog vogelvrij.Benoeming tot rijksmonument zou dedefinitieve erkenning voor dit erfgoed betekenen.Mogelijkheden voor beleving:Atlantikwall als ‘Lieu de Memoire?’De beleving van de Atlantikwall zou meeraandacht kunnen krijgen in het NationaalPark. Er is overigens wel een mooi begingemaakt toen het boekje ‘Tekens van toen’uitkwam. Hierin krijgen cultuurhistorischewaarden uit verschillende periodes aandacht.De lezer wordt uitgenodigd wandelend offietsend plekken te bezoeken waar degeschiedenis beleefbaar is (Nationaal ParkZuid-Kennemerland, 2002).Maar zou het niet mogelijk zijn de relictenvan de Atlantikwall in een breder kader teplaatsen? Gerelateerd aan de Tweede Wereldoorlogzijn er nog meer plekken te vindenin het Nationaal Park Zuid-Kennemerland.In de duinen zijn hier door de Duitsers 422verzetsmensen gefusilleerd en begraven,verspreid over 45 plekken in het gebied. Demeeste verzetsstrijders zijn herbegraven opde Erebegraafplaats. Deze begraafplaats,ontworpen door de Haarlemse architectenHolt en Komter, werd november 1945 ingebruik genomen met de herbegrafenis vanbekende verzetsstrijdster Hannie Schaft. Opeen aantal vindplaatsen van de stoffelijkeresten werden in 1949 gedenkstenengeplaatst (Nationaal Park Zuid-Kennemerland,2002).Hiermee zijn de duinen van Zuid-Kennemerlanddus al sinds 1945 ook in gebruik alsherdenkingsplek. Het is natuurlijk goeddenkbaar om met eventuele aandacht voorde Atlantikwall hierbij aan te sluiten.De kwetsbaarheid van zowel natuur- als cultuurwaardenrondom de Atlantikwall zijnreeds genoemd. Niet overal is het wenselijkhordes wandelaars en fietsers langs de bunkersen tankmuren te voeren. Wel is hetmogelijk bijvoorbeeld direct aan paden grenzendedelen van de tankgracht, de betonwegof bunkers van informatiepanelen te voorzienof op te nemen in beschrijvingen vanwandelroutes. Ook in het bezoekerscentrumDe Zandwaaier zou meer aandacht aan deAtlantikwall besteed kunnen worden. Daarnaastis het nu al mogelijk voor ‘fijnproevers’met gespecialiseerde gidsen onderdelen vande Atlantikwall bezoeken, in samenwerkingmet locale verenigingen uit de buurt.Wellicht zou er nog meer mogelijk zijn als deAtlantikwall meer als herdenkingsplek metmonumentale waarden aan de Tweede Wereldoorlogwordt gekoppeld. Maar dan zonderhet kind met het badwater weg te gooien ende unieke sfeer van het gebied aan te tasten.ConclusieDe cultuurhistorische waarde van de restantenvan de Atlantikwall in het Nationaal ParkZuid-Kennemerland zijn zo langzamerhandzowel door beheerders als door publiekerkend. Wat betreft beheer lijken er weinigknelpunten te zijn voor het behoud van dewaarden, hoewel sommige ontwikkelingenonderdelen bedreigen. Het nu nog missendeheldere waarderingskader voor de nogbestaande onderdelen van de Atlantikwallzou kunnen helpen hierbij de juiste keuzes temaken. Rijksbescherming is een mogelijkheiden zou een steun in de rug kunnen betekenen.Een breder beleefbaar maken vanbepaalde plekken van de Atlantikwall binnenhet Nationaal Park zou kunnen helpen ookhet publieksdraagvlak te vergroten.Hierbij moeten we niet vergeten dat delenvan de linie inmiddels een zeldzaam, maarkwetsbaar ruïnelandschap vormen waarnatuur en cultuur sterk verweven zijngeraakt. Het is ook goed te proberen dezelandschappelijke waarde te behouden. Debeheerders van het Nationaal Park zullenzich hier dan ook terdege bewust van moetenzijn.Literatuurlijst– Flach, H. (2006) Zoiets is in Noord-Holland nog nooit eerder gevonden Artikel inhet Haarlems Dagblad, 11 oktober 2006.– Gorter, H.P. (1986) Ruimte voor natuur.80 jaar bezig voor de natuur van de toekomst.Vereniging tot Behoud van Natuurmonumentenin Nederland, ’s-Graveland.– Hengel, S.J.H. van (samenstelling) (1985)Kennemer Kroniek 1910-1985. 75 jaarKennemer Golf & Countryclub. Aerdenhout– Nationaal Park Zuid-Kennemerland(2002) Tekens van toen. Lopend of fietsendlangs de cultuurhistorie van het NationaalPark Zuid-Kennemerland. Enkhuizen.– Oostrom, C. van (2004) De duinenvan Zuid-Kennemerland in ’40-’45. In:Ons Bloemendaal 3/2004 pp 12-13.– Rolf, R. en H. Sakkers (2005) Duitsebunkers in Nederland. Inventarisatie van degebouwde en nog aanwezige duurzame verdedigingswerken.PRAK publishing, Middelburg.– Scheffer, H. (2004) De Atlantikwall,een muur die geslecht werd.In: Ons Bloemendaal 3/2004 pp 7-11.– Vries, B. de (2007) Bescherming vande Atlantikwall, een kwestie van kiezen.In: Nieuwsbrief van de Rijksdienstvoor Archeologie, Cultuurlandschap enMonumenten, Amersfoort 1/2007 pp 22-23.– Wijkhuisen, H. (1992) Duitsers inhet duin. In: Duin, 1/92 pp 6-7.DRS. D.M. (MICHIEL) PURMERis Senior BeleidsmedewerkerCultuurhistorie en Landschap bijVereniging Natuurmonumenten.25


MMONUMENTENZORG B. LAANNaar een nieuwe vorm van monumentenzorg voor het woonhuisinterieurNiet verbiedenmaar informeren,enthousiasmeren& stimuleren'Uniek Joods interieur ontdekt' heette het in diverse Nederlandse kranten.Dat een nieuwe toeschrijving van een schilderij aan Frans Hals de landelijkepers haalt, zal niemand verbazen. 1 Maar dat de vondst van een interieuruit 1923 de landelijke media zelfs gedurende enkele weken weet bezigte houden 2 is ongekend en blijft waarschij<strong>nl</strong>ijk een unicum.Het ging dan ook niet in deeerste plaats over het interieurals zo maar een onderdeel vanhet gebouwde erfgoed (zijhet kunsthistorisch belangwekkend),en ook niet over een bijzondereinrichting of kunstverzameling, maar over deoverblijfselen van een kamer waarin eenJoods gezin heeft gewoond, een gezin waarvande moeder Debora en hun drie dochtersTheodora, Anna en Elise stierven in Auschwitz,Sobibor en Bergen-Belsen. Een linknaar de eveneens in Bergen-Belsen vermoordeAnne Frank was gemakkelijk gemaakt en eenheuse mediahype geboren.Hoewel het huis van de Joodse familie Korijnin de J.J. Viottastraat te Amsterdam geen‘personalitymuseum’ 3 zal worden vanwege hetontbreken van een herinnering aan eenberoemd persoon – niemand van de familie26


VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009Korijn liet een ontroerend dagboek na datpostuum werd gepubliceerd – is deze interieurvondstzijn zuiver materiële status vankamerbetimmering ontstegen. Dit dankzijeen aspect van de bewoning en niet in delaatste plaats vanwege het collectieve schuldgevoelover de afschuwelijke manier waaropde bewoners aan hun einde zijn gekomen.De roep om recuperatie als Joods cultuurgoedis echter nogal willekeurig, want waaromhet nog geheel intacte eigen woonhuisvan de architect Harry Elte dan niet? Tochis dit klaarblijkelijk de manier waarop ditinterieur, gesteld dat het bezocht kan gaanworden, in een klap kan worden opgenomenin het collectieve geheugen van Nederland eneen immateriële waarde kan verwerven diebelangrijk is voor de promotie tot (Joods)cultureel erfgoed. 4Oneige<strong>nl</strong>ijke lobby of niet, in mijn hart zouik willen dat het alle vondsten zó verging diewij doen in het kader van het projectHistorische Interieurs in Amsterdam Zuidwaarbij dit interieur twee jaar geleden werdontdekt. Het historische woonhuisinterieurkrijgt zelden de status van cultureel erfgoed,eenvoudigweg omdat het in de meeste gevallenonzichtbaar is gebleven en bovendiensteeds opnieuw afhankelijk blijkt van debereidwilligheid van nieuwe eigenaren omhet te behouden. Het project HistorischeInterieurs in Amsterdam Zuid wil hierinverandering brengen door het interieurzichtbaar te maken en door de bereidwilligheidvan de bewoners actief te stimuleren.Historische Interieurs inAmsterdam ZuidHet project wordt ontwikkeld en uitgevoerddoor Barbara Laan, free lance interieurhistoricus,in opdracht van de daartoe opgerichteStichting Historische Interieurs inAmsterdam en op intitiatief van BureauMonumenten en Archeologie te Amsterdam(BMA). De Rijksdienst voor Archeologie,Cultuurlandschap en Monumenten (RACM)participeert in het project als één van debelangrijkste financiers en levert, evenals hetInstituut Collectie Nederland (ICN), denodige expertise. Het project wordt bovendienfinancieel ondersteund door WoningcorporatieHet Oosten, sinds 1 juli 2008gefuseerd tot ‘Stadgenoot’ en het StadsdeelOud Zuid. Daarnaast is samenwerkinggezocht met een aantal Nederlandse universiteitenen academies.Het doel van de stichting is om woonhuizenop te sporen die vanwege hun architectuur,SAMENVATTINGDe wens van de bewoners om woonhuisinterieurs te behouden is essentieelvoor de instandhouding. Dit is de belangrijkste tussentijdse conclusie diegedaan werd in het kader van het project Historische Interieurs in AmsterdamZuid. Het project is een initiatief van het Bureau Monumenten en Archeologiete Amsterdam (BMA) en wordt ontwikkeld en uitgevoerd door de speciaaldaarvoor opgerichte stichting Historische Interieurs in Amsterdam (SHIA).De Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM)participeert in het project als een van de financiers en levert, evenals hetInstituut Collectie Nederland (ICN), de nodige expertise.afwerking en bewoning interessant genoegzijn om nader te onderzoeken en de waardenervan te bepalen zodat een zorgvuldigeomgang ermee kan worden gewaarborgd.Deze collectieve en private zorg, de belangrijkstevoorwaarde voor behoud, is alleenmogelijk bij voldoende draagvlak. Om haardoel te bereiken, heeft de stichting hetProject Historische Interieurs in AmsterdamZuid bedacht met als belangrijkste eindproducteen publicatie. Daarnaast is er ‘flankerendbeleid’ zodat de vergaarde kennisdirect wordt overgedragen aan de bewonersmiddels een voorlichtingsbrochure, publieksboekjeen bouwdossiers. Een inventarisatietrajectdat in 2007 van start ging, levertmedio 2009 150 panden op die allemaalworden gefotografeerd, beschreven en vandocumentatie voorzien (bouwtekeningen enbewonersgegevens). Dit gebeurt door demasterstudenten van verschillende herkomsten pluimage die zich voor het project hebbeningezet en nog zullen inzetten.De vondsten zijn talrijk, heel divers en keerop keer bijzonder te noemen. Ofschoon dezegebouwen zijn opgetrokken aan het beginvan de industrialisatie van de bouw, is slechtseen heel klein aantal exact dezelfde interieuronderdelenof bouwornamenten op verschillendelocaties aangetroffen. De meesteinterieurbestanddelen zijn (nu nog) anoniem,maar toch zijn enkele tientallen namenvan kunstenaars, ambachtslieden, fabriekenen leveranciers van bouwmaterialen bovenwater gekomen. De architecten en/of aannemerszijn wel grotendeels bekend. Gegevensover bewoners waaronder gezinsamenstelling,inwonend personeel, geloofsovertuigingen beroep, zijn in het Bevolkingsregisteropgezocht; ze zijn weliswaar niet altijd evengoed leesbaar, maar wel altijd aanwezig.De stichting wil nader onderzoek doen naareen aantal aspecten van de sociaalhistorischeen architectuur-, interieur-, en kunsthistorischecontext van de geselecteerde panden,zodat gefundeerde uitspraken gedaan kunnenworden over de waardebepalende factoren.Dit om antwoord te krijgen op vragen zoals:hoe bijzonder en zeldzaam zo’n interieur alsdat van de Joodse familie Korijn nu werkelijkis, bijvoorbeeld binnen de context van deandere vondsten van ‘Joodse’ interieurs inAmsterdam Zuid (figuren 1-4, 6). Het onderzoekricht zich ondermeer op thema’s als deopdracht- en uitvoeringssituatie, de cultureleen financiële milieus van de bewoners en derol van religieuze verzuiling in opdracht enuitvoering, de bouwnijverheid, de financieringvan de elitewoning en de industrialisatievan de bouw, de woningtypologie en soorten1BELLENBORD IN DE JOODSE KEUKENVAN DE FAMILIE KAHN IN DE LAIRESSESTRAAT.27


MVITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009plattegronden en de in Zuid werkendeambachtslieden, kunstenaars en handelarenin bouwmaterialen.Onderzoek naar makers en bewoners vanindividuele huizen is essentieel in verbandmet de betekenisverlening van de objecten.De betekenissen die wij aan deze interieurstoekennen zijn belangrijk om hun eventuelecultuurhistorische waarden te kunnen bepalen.Bij woonhuisinterieurs ligt dat net ietsanders dan bij andere objecten waar monumentaleof museale waarden aan wordentoegekend. In de eerste plaats omdat hetwoonhuisinterieur als particulier domeinwordt beschouwd en zich dus moeilijk alscollectief erfgoed laat ‘labelen’. In de tweedeplaats omdat interieur een fenomeen is datzowel betrekking heeft op het gebouwde,locatiegebonden deel als op het niet-nagelvaste,dus niet locatiegebonden deel.In de wetenschap wordt het historischeinterieur beschouwd en bestudeerd als eeneenheid van ruimte, afwerking en inrichting,5 een samenhang die in de werkelijkheidzelden zo behouden blijft, althans nietals een onveranderlijke situatie, zelfs niet ineen museale opstelling. Het interieur als eensamenhangend geheel heeft per definitie eenveranderlijk modieus en status karakter.Overigens wordt de ensemblewaarde vanbestaande historische interieurs, inclusief delosse inrichting, inmiddels door RACM, ICNen de Inspectie Cultuurbezit onderkend,zoals blijkt uit het rapport Van object naarsamenhang (2004), 6 waar de verschillendesoorten van samenhangende eenheden naderworden gedefiniëerd en in categorieën ondergebracht.Het zou gezien de aard van hetbegrip interieur zeer aan te bevelen zijn alsde diverse instellingen ook op het terrein vande waardestellende criteria een gezame<strong>nl</strong>ijkeaanpak zouden kiezen, want deze criteria zijnniet congruent. 7Wel is het in monumente<strong>nl</strong>and nog vrij uitzonderlijkdat naast de ontwerper en deopdrachtgever ook de opeenvolgende bewonersaan een systematische studie worden onderworpen,zoals in het project HistorischeInterieurs in Amsterdam Zuid. De verhalenover de bewoners blijken juist essentieel tezijn in het wordingsproces van het woonhuisinterieurtot cultureel erfgoed.Verhalenzijn een belangrijke generator van historischbegrip. Bewoners voelen zich daardoor in eentraditie staan. Deze verhalen staan ook heeldicht bij de essentie van het interieur als plekwaar geleefd wordt en waarop elke bewonerzijn stempel drukt. In monumente<strong>nl</strong>andmoeten we leren dat dit ‘patina van het leven’een heel belangrijke betekenisverlener is diedaarom ook meegewogen zou moeten worden.Maar dit is niet het enige aspect waarin hetproject een zeker pionierskarakter heeft.Instrumenten van de overheidschieten te kortWoonhuisinterieurs kunnen gedurende jarenbehouden blijven, maar bij de wisseling vaneigenaar toch plotseling worden gesloopt ofaangepast. De huidige instrumenten van deoverheid, waaronder de wetgeving, schietenhier ernstig tekort.Ofschoon bij rijks- en gemeentelijke monumentenautomatisch ook de binnenkant vanhet gebouw onder de bescherming van deMonumentenwet of van de gemeentelijkemonumentenverordening valt, is dit zekergeen garantie dat historische indeling enafwerking behouden blijven. De moeilijkheidschuilt in het feit dat monumentenvaak uitsluitend op basis van kennis over debuitenkant van de gebouwen zijn aangewezenen beschreven. Het kennisgebrek is hierdus het grootste probleem. Dit nog afgezienvan het gebrek aan controle op de nalevingvan de wet en afdoende werkzame sancties.Het gebrek aan kennis is zeker bij woonhuizenniet vreemd, want de binnenkant isuiteraard privé domein en veel mensenwillen daarin geen overheidsbemoeienis.De panden in Amsterdam Zuid zijn voor destudenten geselecteerd op basis van de historischeindeling en afwerking die ter plaatsedoor hen werd aangetroffen: ongeveer dehelft van het aantal panden dat werdbenaderd. Slechts een handvol ervan bleek destatus van gemeentelijk of rijksmonument tehebben of stond op een lijst om als monumentte worden aangewezen. Uit de redengevendeomschrijvingen bleek in de meestegevallen dat het interieur inderdaad niet wasonderzocht en beschreven.In het gehele veld van monumentenzorg enmusea groeit de overtuiging dat interieurshun betekenis voor een groot deel ontlenenaan de context waarin ze zijn ontstaan engebruikt. Contextuele gegevens over zowel demakers als de opdrachtgevers worden danook steeds vaker door deze instellingen verzameld,zoals ondermeer blijkt uit diversebijdragen in de jaarboeken van BMA en uit deuitkomsten van de ICN-themadag van 22 mei2008 over historische interieurs in museadie hun betekenis soms verliezen bij gebrekaan contextuele informatie.2 HAARDPARTIJ J.J. VIOTTASTRAAT3 DEUR J.J. VIOTTASTRAAT28


VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009Naar schatting is drie kwart van de woonhuizenin Zuid totaal of grotendeels vanbinnen gestript, aangepast of veranderd doorintensieve bewoning. Het is daarom belangrijkom bewoners te doen beseffen dat devondsten zeldzaam zijn en in de toekomstalleen nog maar zeldzamer zullen worden.Al bijna 100 particulieren in AmsterdamZuid hebben hun medewerking verleend aanhet onderzoeksproject. Vele verrassendevondsten van kamerbetimmeringen, schouwen,vloeren, glas in lood, stucplafonds en allerleivoorbeelden van historische woontechniek,zoals etensliftjes en bellenborden, zijn hetresultaat. Bewoners zijn niet alleen vereerdmet de belangstelling voor hun huis; zewillen graag alles over de geschiedenis,oorspronkelijke functies en voorgaandebewoners weten, zo blijkt. Bovendien willenze hun pand in de regel zo goed mogelijkonderhouden en ze staan daarom open voordeskundig advies. Sommige eigenaren van deonderzochte panden zijn dermate begaan methet lot van hun bijzondere interieurs, dat zegraag willen dat de volgende bewoners het instand zullen houden. Eige<strong>nl</strong>ijk zouden zijover hun eigen graf heen willen regeren.Waarom zouden wij hen daarbij niet eenhandje kunnen helpen?Maar veel bewoners die wij hebben gesproken4 GLAS IN LOOD J.J. VIOTTASTRAATzijn huiverig voor de gebiedende en verbiedendevinger van monumentenzorg. Zewillen niet dat hun pand monument wordtbijvoorbeeld omdat ze bang zijn dat hetmoeilijker wordt om het te verkopen vanwegede beperkende voorwaarden. Een grootwoonhuis, oorspronkelijk bedoeld voor eengezin met inwonend personeel, kan in zo’ngeval minder gemakkelijk worden opgesplitstin twee afzonderlijke woningen. Ookwordt gevreesd dat het pand minder waardwordt. Hoewel sommige studies aantonendat woonhuismonumenten juist in waardestijgen ten opzicht van niet-monumenten ismen hiervan meestal niet op de hoogte. 8Bovendien lukt het bepaalde kopers, zoalsprojectontwikkelaars en vastgoedhandelaren,dikwijls om de vraagprijs van een pand tedrukken als er beperkende voorwaarden oprusten. Daarbij komt dat zowel handelarenals particulieren heel inventief zijn als hetgaat om het omzeilen van de verplichtebouw- en monumentenvergunning in hetgeval van een verbouwing en zeker voor watbetreft het interieur. En wie zal het kunnenterugdraaien als direct na de aankoop vast‘even’ de keuken en de badkamer worden‘opgeschoond’ door wat ‘oude rommel’ uit tebreken. De problematiek is helder: de overheidis niet geliefd en blijft met lege handenachter en het culturele erfgoed is de dupe.Andere behoudstrategie:nietverbieden maar informeren,enthousiasmeren en stimulerenHet lijkt erop dat een alternatieve behoudstrategiemogelijk is: niet verbieden, maarinformeren, enthousiasmeren en stimuleren.Dit vergt een ander denkmodel dan hethuidige waarin beperkende voorwaardenworden opgelegd: het vergt een positievebenadering gericht op het ontwikkelen vanparticulier draagvlak. Zoals bij de gedragswetenschappersgoede resultaten wordengeboekt met de strategie van de positieve‘reinforcement’, zo kan er veel bereiktworden door de bewoners op hun verantwoordelijkheidaan te spreken. Niet door zete verbieden om veranderingen door tevoeren, maar door ze bewust te maken vanhun rol als schakel in de bewonersgeschiedenisvan het huis in kwestie. De groepbewoners die het pand heeft bewoond islineair verantwoordelijk geweest voor het feitdat de woning historische waarden bevat.Het strippen van huizen gebeurt meestalomdat sommigen die waarden eenvoudigwegniet zien. Mensen hebben het recht op informatieen hulp bij het vaststellen vanmogelijke cultuurhistorische of erfgoedwaarden.9 Ze krijgen zodoende zicht op hoe goedhun voorgangers het gedaan hebben, zodat zezelf, uit eigen beweging hun bijdrage kunne<strong>nl</strong>everen aan het behoud of herstel. Het isbegrijpelijk dat veel mensen niet onderwillen doen voor hun voorgangers. Er blijktbovendien behoefte te zijn aan hulp bij hetmaken van de afwegingen om veranderingenop een verantwoorde wijze door te voeren ende juiste keuzes te maken bij onderhoud enconservering.Hoewel er diverse panden zijn onderzochtdie de status van rijks- of gemeentelijkmonument waardig zijn op grond van demonumentencriteria 10 is het dus nadrukkelijkniet de bedoeling om het behoud per sevan overheidswege te regelen. Echter, inacute gevallen kan het wel de enige weg zijn.Gesterkt door de ervaringen in het veld valter veel te winnen op het terrein van de voorlichtingen het advies aan bewoners. Vaakzijn zij bereid om zelf initiatief te nemen omte waken over het interieurhistorisch erfgoed.Wellicht waarderen zij in beginsel hetpersoo<strong>nl</strong>ijke karakter, maar zij gaan hetcollectieve belang daarvan gaandeweg inzienen willen hun verantwoordelijkheid nemen,zeker als zij erop worden gewezen en aangesproken.Daarom willen wij dat bewoners,gebruikers en eigenaren te weten komen watvan waarde is en waarom, hoe ze daarmee omkunnen gaan en welke bijdrage behoud ka<strong>nl</strong>everen aan de woonkwaliteit.Waardebepaling toegesnedenop bewonersDe betekenis van het genoemde Joodse interieurligt vermoedelijk in de juiste mix vanmateriële authenticiteit en immateriële betekenisvoor de geschiedenis van de JoodseAmsterdammers. Aan de ene kant is er debetekenis van de plek waar de ‘historischesensatie’ van het wrede lot van de bewonersaan den lijve gevoeld kan worden; aan deandere kant het visuele aspect van dezebelevingswaarde (de tastbaarheid ervan): deaankleding van de ruimte, de aanwezigheidvan de verlichting, de werkplek bij hetschrijfbureau dat opgenomen is in de betimmering,de oude radiatoren in hun omkastingen het decorum van het pièce de résistance:de haardpartij met zijn luxe uitstraling vanmarmer en i<strong>nl</strong>egwerk in dure houtsoorten.Het interieur is door de familie Korijn ingebrachtin een huis van ouder datum. 11Kunsthistorisch is de kamer van waarde alseen gaaf en zeldzaam voorbeeld van een werkgesigneerd door de Joodse ontwerper N. LeGrand; ontwerp en uitvoering is ongetwijfeld29


MVITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009van de interieurarchitect en meubelmakerNapoleon Le Grand (1857-1932), directeurvan ’t Modelhuis, wellicht in samenwerkingmet zijn zoons Henri (1903-1989), die toenjuist zijn opleiding tot architect aan deAcadémie des Beaux Arts te Parijs had voltooid,en Simon (1902-1986) die de zaak vanzijn vader zou overnemen.De invoelbaarheid van de Joodse aspectenvan de geschiedenis zijn belangrijke toegevoegdewaarden waar het zonder de kennisvan de achtergrond van de bewoners ‘slechts’een voorbeeld zou zijn van de warme sfeervan het wonen in de jaren ’20, zoals die ineen rijke bankiersfamilie gebruikelijk was. 12De waardebepaling van interieurs staat inNederland nog in de kinderschoenen, zekervan de jongere bouwkunst. Dit heeft deels temaken met achterstanden in de beschikbarekennis waardoor het soms lastig is om dewaarde van individuele voorbeelden te vergelijkenen te plaatsen in de context van nogbestaande soortgenoten. Deels is het eengebied waar intensief wordt nagedacht overde methodiek en de waarderingscriteria,hoewel het monumentale veld daar andersmee om gaat dan het museale veld. Hetinterieur wordt al jaren op basis van demonumentencriteria gewaardeerd bij bouwenarchitectuurhistorische onderzoeken ende cultuurhistorische waardestellingen dieten behoeve van verbouwingen en restauratiesgedaan worden. Bij het ICN worden de esthetische,stilistisch-kunsthistorische aspectenzwaarder meegewogen en ook nader gespecificeerdzoals bijvoorbeeld de plek van hetobject in het oeuvre van een kunstenaar. Bijmusea worden interieuronderdelen vooralbeoordeeld tegen de achtergrond van hetmuseale beleidsprofiel van de instelling inkwestie.In het kader van het project HistorischeInterieurs in Amsterdam Zuid is vooral devertaalslag van belang van professioneelbegrippenapparaat naar verstaanbare taal.Vernieuwend is daarbij dat niet alleen naarde monumentencriteria gekeken wordt(mooi, gaaf, zeldzaam, belang voor de wetenschap),maar dat de criteria die voor bewonersvan belang zijn (bijvoorbeeld gevoelswaarde,ambachtelijkheid) nader in kaartzullen worden gebracht en geanalyseerd.Tegenwoordig nemen overigens ook deskundigensteeds vaker populaire termen als‘belevingswaarde’ in de mond als het ommonumentale waarden gaat, maar de inhoudvan het begrip verdient nadere definiëring,want nu kan er van alles onder vallen: decharme van het slijtpatina, de levendigheidvan een oude vloer, maar ook het sprekendeaspect van de patronen. 13Het ligt voor de hand om bij een behoudstrategiedie uit gaat van de particulierebereidwilligheid om het interieur te behouden,andere instrumenten te bedenken dande traditionele, i.e. bescherming door hetaanwijzen van monumenten. De instrumentendie de stichting ontwikkelt worden danook in het bijzonder gericht op de doelgroepen:bewoners, gebruikers en eigenaren.Het betreft een pandspecifieke benadering incombinatie met een algemeen informatieveaanpak. Per individueel pand kunnen waardeadviezenworden opgesteld en bouwdossiersaangelegd. 14 Verder bracht de stichting afgelopenjaar een voorlichtingsbrochure 15 uitdie bedoeld is om eigenaren van bijzonderewoonhuizen te informeren over de waarde enbetekenis van historische interieurs en interieuronderdelen.Lezers wordt gewezen opde gevolgen van verbouwingen en krijgenpraktisch advies over aanpassingen en onderhouden de gevolgen van onoordeelkundigeomgang voor het verlies aan historischewaarden, onder het motto: weet wat u in huisheeft en zorg er goed voor.Ook stimuleert de voorlichtingsbrochurebewoners tot het aa<strong>nl</strong>eggen van het genoemdebouwdossier, documentatie waarin kennisover het gebouw en interieur wordt vastgelegden bijeengehouden. Zo’n dossier kanbestaan uit oude en nieuwe foto's, maar ookuit bouwtekeningen of kopieën daarvan,documentatie over verbouwingen, grootonderhoud en restauraties. Uiteraard kunnenoude verkoopcontracten, die vroeger inAmsterdam verplicht met het huis moestenworden mee verkocht, in het bouwdossiereen plaats krijgen. Ook voor de overigedocumenten is overdracht aan de volgendeeigenaren essentieel, omdat er zo geenkennisverlies over het huis op treedt. Hetidee van het bouwdossier komt voort uit defilosofie: mensen die van hun huis houdennemen er graag verantwoordelijkheid vooren willen die erfenis graag doorgeven aantoekomstige generaties bewoners.Samenvattend: de ambitievan de stichtingDe ambitie van de stichting HistorischeInterieurs in Amsterdam heeft twee speerpunten.Ten eerste het onderzoek, dus hetvergaren en vastleggen en ontwikkelen vankennis zodat de vondsten in de juiste contextkunnen worden beoordeeld en gewaardeerd.Ten tweede het ontwikkelen van een strategievoor behoud waarbij niet alleen argumenten,maar ook instrumenten worden aangedragenwaarmee eigenaars en bewoners uit de voetenkunnen.Nadat tijdens het inventarisatietraject debasisgegevens zijn verzameld en vastgelegdzal nader onderzoek worden verricht naar demakers en bewoners van de panden. Over ditonderdeel zal in 2009 een boekje verschijnenmet veel aandacht voor ‘human interest’ engericht op een breed publiek.5DE JOODSE INTERIEURARCHITECT ENDIRECTEUR VAN ‘T MODELHUIS NAPOLEONLE GRAND (1857-1932) IS CIRCA 1920GEFOTOGRAFEERD IN HET VONDELPARK(TWEEDE VAN RECHTS BOVENSTE RIJ) SAMENMET ZIJN VROUW BE LE GRAND PINKHOF(LINKS ONDER), HUN ZOON HENRI (LINKSBOVEN), DOCHTER BETSY (RECHTS ONDER)EN ANDERE FAMILIELEDEN.Het contextuele onderzoek zal resulteren ineen omvangrijker boek waarin de vondstenin hun context worden geplaatst en beoordeeldop hun cultuurhistorische waarden.Er zal aandacht worden gegeven aan deargumenten voor behoud, mede op basis vancriteria die voor bewoners van belang zijn.Ook zullen de opzet en de methodieken vanhet project worden beoordeeld op hun30


elevantie voor andere stadsdelen en gemeentenin Nederland. Het boek zal in 2011verschijnen, gelijktijdig met een tentoonstellingin het Stadsarchief in Amsterdam.De wens van bewoners om interieurs tebehouden is essentieel voor de instandhoudingervan. Dit is de belangrijkste tussentijdseconclusie in het kader van het projectHistorische Interieurs in Amsterdam Zuid.Een monumentenstatus is daarbij niet altijdnodig. Toch kan de overheid een belangrijkerol spelen, vooral als het gaat om een duwtjein de rug: voorlichting, in gesprek gaan, deinstelling van een monumentenwacht voorhet interieur stimuleren; de zogeheten interieurwachtzoals die in Noord-Brabant albestaat,een verordening maken die overdrachtvan een bouwdossier bevordert, hetzijn een paar voorbeelden van hulpmiddelenbij het stimuleren van behoud en instandhoudingvan het woonhuisinterieur.1 Opnieuw werk van Frans Hals ontdekt,NOS journaal 2 oktober 2008.2 Van circa half september tot half oktober2008 kwam het interieur Viottastraat 36 op hetNOS journaal en het AT5 nieuws, op de radioen verschenen er stukken in de grote landelijkedagbladen en in de Jüdische Allgemeine.3 Voor de diverse categorieën woonhuismusea dieinternationaal worden onderscheiden verwijs iknaar de activiteiten van DEMHIST, een afdelingvan de International Councel of Museums(ICOM) die sinds 1999 jaarlijks een conferentieorganiseert.4 Zie over het pand Viottastraat 36 en de problematiekvan erfgoedwording van woonhuisinterieursde scriptie van Alexander Westra, gemaaktop basis van het onderzoek dat hij uitvoerde voorzijn stage bij de Stichting Historische Interieursin Amsterdam en het Bureau Monumenten &Archeologie: A. Westra, De toekomst van dewoonhuisinterieurs van de jongere bouwkunst,(scriptie duale master erfgoedstudies Universiteitvan Amsterdam), Amsterdam 2008.5 Zie voor deze werkwijze: P. Thornton, Authenticdecor. The domestic interior 1620-1920, London1984. En voor Nederland ondermeer: E. Bergvelt,F. van Burkom en K. Gaillard (red.), Van neorenaissancetot postmodernisme. Honderdvijfentwintigjaar Nederlandse interieurs, Rotterdam 1996.6 Van object naar samenhang. De instandhouding vanensembles van onroerend en roerend cultureel erfgoed,Den Haag, Rijkswijk, Zeist, Zoetermeer 2004(Rapport van de werkgroep Onroerend-roerend,opgesteld i.o.v. het DirecteurenoverlegCultuurdiensten).7 De criteria voor de waardering van gebouwenzijn ontleend aan de Monumentenwet van 1988,terwijl de criteria die gebruikt worden voor de6TRAPPAAL-SCULPTUURDE LAIRESSE-STRAATweging van losse objecten van wetenschap enkunst in museale collecties zijn ontleend aanhet Delta-plan Cultuurbehoud.8 Zie bij voorbeeld het rapport opgesteld door dewerkgroep ‘Monument en rendement’ (maart 2004)in opdracht van de gemeente Arnhem en deRijksdienst voor de Monumentenzorg ondercoördinatie van S.J.P.J. Smeets.9 De begrippen monumentale- en erfgoedwaardenworden tegenwoordig door elkaar gebruikt. Vooreen overzicht van betekenissen van monumentensinds de negentiende eeuw: C.P. Krabbe,‘Monumenten: architectonische overblijfselen’,in: F. Grijzenhout, Erfgoed. De geschiedenisvan een begrip, Amsterdam 2007, 151-174.10 Zie de voor het MSP aangepaste en nadergespecificeerde criteria uit de Monumentenwet1988.11 Zie de bijdrage van A. Westra in nieuwsbriefno. 21, oktober 2008, Stichting Het NederlandseInterieur.12 Met dank aan BONAS.13 Bijvoorbeeld tijdens het RACM symposiumOver de vloer, gehouden op 8 oktober jl. in hetVredespaleis te Den Haag en de ter gelegenheiddaarvan verschenen publicatie ‘Over de vloer: metvoeten getreden erfgoed’ (Zwolle/Zeist/Amersfoort 2008)14 Bij wijze van proef maakte erfgoedstudentAlexander Westra in het kader van zijn stage bijde stichting een systematiek waarin diverseaspecten van het interieur volgens een ordesysteemwerden gewaardeerd en in getekendeschema’s werden gepresenteerd. Het ordesysteemmaakt mogelijk dat er rekening wordt gehoudenmet de erfgoedgradaties, zodat bewoners duidelijkzien dat bij lage of indifferente erfgoedwaardede mogelijkheden open liggen voor hun eigencreativiteit en woonwensen.Ook werkte hij aan de ontwikkeling van eenvrage<strong>nl</strong>ijst op basis waarvan inzicht wordtverkregen in de verschillende waarden die voorbewoners belangrijk zijn bij de beoordeling vande indeling en afwerking van hun interieurs.15 Historische Interieurs in Amsterdam, Amsterdam2008, samenstelling en teksten B. Laan enA. Westra. De brochure is via de stichtingverkrijgbaar.DRS. BARBARA M. LAANis projectleider Historische Interieursin Amsterdam Zuid.31


AARCHEOLOGIE E.S. MITTENDORFFIn het kader van de doctoraalscriptie aande Universiteit van Amsterdam is door deauteur een synthetiserend onderzoekuitgevoerd op basis van de opgravingsresultatenvan vijf grotere opgravingen inhet Polstraatkwartier, in de zuidoosthoekvan de Deventer binnenstad, omslotendoor de Polstraat, de Assenstraat en deBursestraat. 1 In dit gebied zijn vanaf1909 in totaal 19 opgravingen en waarnemingenuitgevoerd, maar slechts tweeonderzoeken waren (deels) uitgewerkt.Als gevolg van onvolledigheid of hetgeheel ontbreken van documentatieof vondsten vielen 14 onderzoeken afvoor nadere uitwerking. Vijf opgravingenkwamen wel in aanmerking.1Woningen met uitzichtDE ONTWIKKELING VAN EEN STEDELIJKEDE VIJF OPGRAVINGEN IN HET CENTRUM, DIE DE BASIS VORMDEN VAN HET ONDERZOEK.WOONCULTUUR IN DEVENTERTUSSEN DE 9DE EN 13DE EEUWHet onderzoekHet eerste geselecteerde onderzoekwerd in 1948 uitgevoerddoor het Biologisch ArcheologischInstituut (BAI) vande Rijksuniversiteit Groningenen de toen nog prille Rijksdienst voorOudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) teAmersfoort, onder leiding van prof. dr. A. E.Van Giffen 3 (figuur 1 nr. 012). Het volgendegrote onderzoek werd in het kader van stadsvernieuwingin 1980-81 onder leiding van H.Sarfatij door de ROB uitgevoerd 4 (figuur 1 nr.077). Vervolgens werden in 1982 en 1984twee kleinere noodopgravingen uitgevoerddoor de Archeologische WerkgemeenschapNederland, afd. 18. Dit gebeurde onderleiding van H. Lubberding (figuur 1 nr. 081 en095) 5 . Het laatste grote onderzoek in hetgebied vond plaats in 1998-99 onder leidingvan Th. Spitzers, uitgevoerd door BAAC 6(figuur 1 nr. 197 en 199).Bovengenoemde opgravingen zijn vervolgensuitgewerkt op structuurniveau, toegespitstop de grotere structuren als huisplattegronden,waterputten en afvalkuilen, ofde bestaande basisuitwerking is aangevuld.In de volgende stap van het onderzoek zijnde resultaten van deze basisuitwerkingen ineen synthetiserend kader voor het heleonderzoeksgebied geplaatst. Dit kaderbestond voor een belangrijk deel uit de combinatievan de gegevens van de individuelesites, die een hoog detailniveau bevatten, metde ontwikkelingspatronen, die bij de vergelijkingvan de afzonderlijke sites kondenworden waargenomen. Het resultaat is eentotaalbeeld van de ontwikkeling van een vande oudste delen van Deventer van een overwegendagrarisch gebied tot middeleeuwsestad. Bijzonder is dat dit proces voor het eerstin de onderzoeksgeschiedenis van Deventerop verschillende schaalniveaus kan wordengevolgd. Niet alleen op het niveau van deruimtelijke ontwikkeling van het gebied alsgeheel, maar bijvoorbeeld ook op het niveauvan ruimtelijke en functionele indeling vande individuele percelen en op het niveau vande huisplattegronden.Het uitgangspunt van het onderzoek vormdehet archeologische bronnenmateriaal. Omdathistorische bronnen voor de periode die ditonderzoek beslaat, relatief schaars en vaakslecht toegankelijk zijn, waar mogelijk, uitsecundaire literatuur beschikbare historischebronnen gebruikt ter aanvulling van dearcheologische gegevens.Het onderzoek omvatte bewoningssporen uitde periode tussen ongeveer 800 en 1250 n. Chr.Een belangrijk onderdeel van het onderzoekvormde de ontwikkeling van de woonhuizenbinnen het onderzoeksgebied wat betreftconstructie, vorm en functie. Binnen deonderzochte periode konden in totaal achthuistypen worden gedefinieerd. Het resultaat32


VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009is de eerste systematische typologie van huisplattegrondenbinnen de (vroeg)middeleeuwsestad. In dit artikel wordt de typologievan de gevonden huisplattegronden in chronologischevolgorde beschreven. Daarnaastwordt getracht de ontwikkelingen in de wijzewaarop woonhuizen werden geconstrueerden in het uiterlijk van de huizen in de relevantemaatschappelijke context te plaatsen.De resultaten hebben in eerste instantiebetrekking op het onderzoeksgebied (ziefiguur 1), maar kunnen waarschij<strong>nl</strong>ijk ook opde rest van Deventer worden toegepast.Op basis van de historische vermelding vande stichting van een kerk rond 768 door delatere heilige Lebuïnus wordt veronderstelddat de bewoning in Deventer in ieder gevaltot in het laatste kwart van de 8ste eeuwteruggaat. Vanuit archeologisch perspectief isdeze oudste fase moeilijk traceerbaar.Grondsporen die mogelijk uit de late 8steeeuw dateren zijn schaars en lastig te daterenals gevolg van het vrijwel ontbreken vannauwkeurig dateerbare importkeramiek. Inhet onderzoeksgebied zijn geen resten uitdeze periode aangetroffen. De oudste hieraangetroffen structuren daar dateren in deeerste helft van de 9de eeuw, en dan vermoedelijkeerder in het tweede dan het eerstekwart daarvan.800-850: boerderijenTot op heden zijn in de Deventer binnenstadslechts incomplete plattegronden uit dezeperiode aangetroffen. In de typologie vanplattegronden zijn zij beschreven onder hettype Deventer 3. Huisplattegronden van dittype worden gekenmerkt door een wandgreppelwaarin de wandconstructie isgeplaatst. De dragende constructie bestaat uitingegraven houten palen aan de buitenzijdede wandgreppel (figuur 2). De wandenbestaan uit vlechtwerk. Alle gebouwen vandit type lijken een minimale lengte van 12 mte hebben gehad. Omdat geen complete plattegrondenbewaard zijn gebleven, kunnen deexacte lengte en de breedte niet worden vastgesteld.De gebouwen van het type Deventer 3 vertonenovereenkomst met plattegronden vanboerderijen van het type Odoorn C. Dit typewordt eveneens gekenmerkt door een draagconstructiedie buiten de wanden is geplaatst.Daarnaast komen soms stijlen aan de binnenzijdevan de wand voor. De wand is vaakdeels ingegraven. De lengte varieert van 18tot 21 m. De breedte is over het algemeen 5 m.De plattegrond is rechthoekig van vorm,veelal met afgeronde hoeken. Dit gebouwtypewordt tussen 700 en 900 na Chr gedateerd.7Gebouwen van het type Deventer 3 daterenuit de periode 800 - 850, met een uitloop totongeveer 900. De sterke gelijkenis met deplattegronden van het type Odoorn C doeteen agrarische functie voor de gebouwen vanhet type Deventer 3 vermoeden. De afwijkendeoriëntatie van gebouwen in duidelijk ruralecontexten (oost-west) lijkt het belangrijksteverschil met de Deventer gebouwen, dieoverwegend noord-zuid zijn georiënteerd.De aanwezigheid van boerderijen wijst eropdat het onderzoeksgebied in deze periode eenagrarisch karakter had. Deze gedachte wordtonderstreept door de ruime opzet van hetgebied, het ontbreken van een systematischverkavelingssysteem en het vrijwel ontbrekenvan importkeramiek.850-900: Functieveranderingweerspiegeld in huisplattegrondenTussen 850 en 900 onderging het onderzoeksgebiedeen ingrijpende verandering in ruimtelijken functioneel opzicht. Dat blijkt in deeerste plaats uit de aa<strong>nl</strong>eg van een structureelen systematisch verkavelingssysteem in hetgehele onderzoeksgebied. De verkavelingbestond uit lange, smalle percelen, haaks opde IJssel. 8 De breedte van de individuelepercelen varieerde van 9,5 m tot 11,5 m.2Opvallend is dat deze verkaveling grotendeelstot na de Middeleeuwen gehandhaafdbleef. De huidige Assenstraat en Polstraat,die tegenwoordig het onderzoeksgebiedomsluiten, fungeerden waarschij<strong>nl</strong>ijk alsprimaire assen binnen dit verkavelingssysteem(figuur 3). Bij archeologische onderzoekenin andere delen van de binnenstad koneenzelfde verkavelingssysteem worden aangetoond.9 Daarnaast bleek dat deze perceleringal bestond voordat de nederzetting aanhet eind van de 9de eeuw werd omgeven dooreen aarden wal. Deze wal is vermoedelijkaangelegd naar aa<strong>nl</strong>eiding van een Vikingaanvalin het jaar 882. De verandering inruimtelijke structuur van het 9de-eeuwseDeventer was niet het gevolg van de bij dezeaanval toegebrachte verwoestingen, maarmoet door andere redenen zijn ingegeven.Op de nieuwe percelen werden geen groteboerderijachtige huizen van het type Deventer3 gebouwd, maar kleinere gebouwen.Deze gebouwen hebben een uit enkele rijenpaalsporen opgebouwde, rechthoekige plattegrond.De breedte varieerde van 4,5 m tot 5m. Gemiddeld waren de huizen ongeveer 12m lang. Deze gebouwen worden tot het typeDeventer 2 gerekend. Gebouwen van dit typekwamen in de tweede helft van de 9de eeuwen de eerste helft van de 10de eeuw op verschillendeplaatsen in de nederzetting voor.Deze gebouwen verschillen qua afmetingen,OVERZICHT VAN DE BEKENDE PLATTEGRONDEN VAN HET TYPE DEVENTER 3.SAMENVATTINGOp basis van de resultaten van vijf grotere opgravingen in het centrum vanDeventer is een synthetiserend onderzoek uitgevoerd, dat zich met namerichtte op de ruimtelijke en sociaal-economische aspecten in de ontwikkelingvan vroegmiddeleeuwse nederzetting tot middeleeuwse stad. Het onderzoekleverde veel nieuwe inzichten op in het verstedelijkingsproces van Deventer.Dit artikel richt zich op de ontwikkelingen die de burgerlijke huizenbouwtussen ca. 800 en 1250 n. Chr. doormaakte, geplaatst in de historische context.Daarnaast wordt kort aangegeven hoe de resultaten zich verhouden tot eenbreder onderzoekskader.33


AVITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009opbouw en indeling dusdanig van die vanDeventer type 3, dat een agrarische functievoor deze gebouwen niet erg waarschij<strong>nl</strong>ijk is.Intern waren deze gebouwen waarschij<strong>nl</strong>ijkin twee of meerdere ruimtes verdeeld (figuur4). Mogelijk werd een van de ruimtesgebruikt als ambachtelijk atelier of voor deopslag van handelswaar of voorraden. Eencombinatie van beide functies is tevensmogelijk. De overige ruimtes hadden waarschij<strong>nl</strong>ijkeen woonfunctie. Omdat de gebouwenuit één verdieping bestonden, hadden zijten hoogste een soort vliering ter beschikkingvoor de opslag van voorraden of anderegoederen. Het is dan ook niet waarschij<strong>nl</strong>ijkdat deze als pakhuizen of opslagplaatsendienden.3DE DRIE HOOFDASSEN, DIE DE BASIS VORMDEN VOOR DE VERKAVELINGVAN DE NEDERZETTING IN DE TWEEDE HELFT VAN DE 9DE EEUW,GEPROJECTEERD BINNEN DE OMWALLING UIT DE LATE 9DE EEUW.De aa<strong>nl</strong>eg van een systematische, bijna planmatigeverkavelingsstructuur betekende eengrote verandering in de ruimtelijke indelingen ordening van de nederzetting en vormdein feite een eerste stap in het verstedelijkingsproces.Het vroegstedelijke uiterlijk vande nederzetting werd verder versterkt doorde bouw van kleine, rechthoekige huizen.Deze stonden op een gemeenschappelijkerooilijn aan een straat en fungeerden zowelals woning als werkplaats/opslagruimte.Hiermee begon de nederzetting Deventerzich in ruimtelijk en economisch opzicht teonderscheiden van het omringende platteland.4RECHTHOEKIGE HUISPLATTEGRONDEN VAN HET TYPE DEVENTER 2Dat de agrarische component na 850 nietgeheel uit de nederzetting verdween, blijktuit de vondst van een plattegrond van eenander gebouwtype, namelijk het typeDeventer 1 (figuur 5). Van dit type is tot opheden slechts een plattegrond bekend. Dezeis opgegraven aan de rand van de nederzettingaan de Smedenstraat. 10 Dit gebouwtype isnaar verhouding groot (9 m breed en minimaal16 m lang) en bestaat uit een dubbelepalenrij. De hoeken van het gebouw zijnafgerond. Gezien de datering, die niet scherperis te stellen dan tussen 800 en 882, vormdedit type mogelijk een overgangsvorm tussende typen Deventer 3 en Deventer 2.De veranderingen in de ruimtelijke opbouwen het uiterlijk van de nederzetting implicerentegelijkertijd een verandering in desociaal-economische structuur. De agrarischefunctie raakte meer op de achtergrond, terwijlde ambachtelijke en uitwisselings- ofhandelscomponent lijkt te zijn toegenomen.Dat kan onder meer worden afgeleid uit degevonden resten van been- en ijzerbewerking.Daarnaast neemt het aandeel importkeramiekin deze periode sterk toe.34


VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009Deze veranderingen zullen ook hun weerslaghebben gehad op het zelfbeeld van de bewonersvan het 9de-eeuwse Deventer. Het blijftnog onduidelijk of zij zichzelf andersbeschouwden als de bewoners van het omliggendeplatteland. Het initiatief tot de functieveranderingvan Deventer ging waarschij<strong>nl</strong>ijkuit van de vorst en kerkelijke instellingen.De toegenomen bevolkingsdichtheid en detoename van uitwisseling werkten mogelijkwel als katalysator voor de ontwikkeling vannieuwe organisatievormen zoals gilde-achtigestructuren, naast de feodale gezagsverhoudingen.Deze nieuwe organisatievormen haddenvaak de vorm van een eedgenootschap,waarbij de leden elkaar een eed van trouwzworen en daarbij beloofden de gezame<strong>nl</strong>ijkebelangen van de leden (vaak handelaren) alséén groep te beschermen. Door deze horizontaleorganisatiestructuren kon de hiërarchischegezagsstructuur met de landsheer in hetgedrang komen. Dergelijke organisaties werdenin de 9de eeuw daarom herhaaldelijk verboden.11 Vergelijkend onderzoek van Deventermet andere portes in het Schelde-, MaasenRijngebied, die een vergelijkbare toenamein activiteit vertoonden in deze periode, kanmeer duidelijkheid geven over deze belangrijkestap in het verstedelijkingsproces. 12900-950: Geleidelijke overgangnaar houtskeletbouwVanaf 900 kwam een geleidelijke veranderingin de constructiewijze van houten gebouwenop gang. Er verscheen een nieuw type plattegrondop het toneel. Gebouwen van dit type(type Deventer 6) bestonden nog maar gedeeltelijkuit ingegraven palen. Dat blijkt uit derelatief grote afstand tussen de gevondenpaalsporen (figuur 6). Op deze palen wasvermoedelijk een horizontale balk bevestigd,die de basis voor de wandconstructie vormde.De breedte van plattegronden van dit typewas minimaal 4 m, de lengte bedroeg minimaaltussen 11,5 m en 13 m.Gebouwen van het type Deventer 6 daterenvoornamelijk uit de eerste helft van de 10deeeuw, maar kwamen ook in de tweede helftvan de 10de eeuw nog voor. Zij verschildenqua afmetingen weinig van zowel gebouwenvan het type Deventer 2 als Deventer 4 (ziehieronder). De functie van deze gebouwenzal daarom waarschij<strong>nl</strong>ijk niet weze<strong>nl</strong>ijk verschillenvan die van de voorgangers en opvolgersvan dit type: een woning voor personenmet een behoefte aan opslagcapaciteit, mogelijkgecombineerd met een ambachtelijkewerkplaats.56DE ENIGE IN DEVENTER BEKENDE PLATTEGROND VAN HET TYPE DEVENTER 1.DE PLATTEGRONDEN TYPE DEVENTER 6 MARKEREN HET BEGIN VANEEN GELEIDELIJKE OVERGANG NAAR HOUTSKELETBOUW.De ruimtelijke structuur van de nederzettingbleef in deze periode vrijwel ongewijzigd. Deperceelsgrenzen bleven gehandhaafd. De aanhet eind van de 9de eeuw aangelegde aardenverdedigingswal, vormde echter een belangrijknieuw element. 13 Mogelijk vormden deomwalling van de nederzetting en, als gevolghiervan, de uitbreiding van de geestelijkegemeenschap en de verplaatsing van debisschopszetel naar Deventer, een belangrijkeimpuls voor de verdere ontwikkeling van denederzetting en de handel. De omwallingspeelde daarnaast een belangrijke rol in hetverstedelijkingsproces. De wal vormde eenduidelijke fysieke grens tussen de vroegstedelijkenederzetting en het omringendeplatteland.De plattegronden van het type Deventer 6vormen de eerste aanzet van de overgang vangebouwen met ingegraven staanders naar inhoutskeletbouw uitgevoerde gebouwen. Deovergang naar een meer arbeidsintensieve,technisch geavanceerdere bouwtechniek kanmogelijk worden gezien als gevolg van detoegenomen politieke en militaire stabiliteitna de aa<strong>nl</strong>eg van de omwalling.950-1050: Grotere huizenin houtskeletbouwVanaf 950 kwam met de introductie vangebouwen van het nieuwe type Deventer 4 deontwikkeling van de houtskeletbouwtechniekvolledig op gang. De dragende constructiewas opgenomen in de wanden van hetgebouw in de vorm van een stijf houtskelet.Het geheel rustte op een raamwerk van horizontalebalken, dat direct op de lemen vloervan het gebouw lag. Deze vakwerk- of houtskeletbouwmaakte het mogelijk om gebouwenmet meerdere verdiepingen te bouwen.Het subtype Deventer 4A is wat betreft constructieidentiek aan type 4, met de uitzonderingdat gebouwen van dit type geheel ofgedeeltelijk waren onderkelderd (figuur 7).De gebouwen van dit subtype bestonden dusaltijd uit minimaal twee verdiepingen, aangenomendat zich op de begane grond ook eenverdieping bevond. Op basis van de sporenvan gebouwen van het type Deventer 4A kanworden vastgesteld dat de breedte van dezegebouwen varieerde van 4,2 m tot 5,2 m. Delengte kon tussen 11,5 m en 14,5 m bedragen.De nieuwe bouwtechnieken maakte hetmogelijk het beschikbare bruto vloeroppervlakper gebouw aanzie<strong>nl</strong>ijk te vergroten. Dat35


AVITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009sluit in ieder geval een opslagfunctie uit.Uit de archeologische data komt in de periodetussen 950 en 1050 voor het eerst een socialegroep naar voren, die zichzelf duidelijk profileertals lokale elite. Zij bewoonden grotehouten huizen, die waarschij<strong>nl</strong>ijk uit meerdereverdiepingen bestonden. Een deel vandeze gebouwen werd verwarmd met luxeverwarmingssystemen, die in deze periodeverder vooral in versterkingen en kloostersworden aangetroffen. Terwijl de economischeactiviteiten in de nederzetting als geheel zichsteeds meer toespitsen op handel en ambacht,is op perceelsniveau een zekere specialisatiewaarneembaar. Dat blijkt onder meer uit hetfeit dat bijgebouwen met een ambachtelijkefunctie nooit op hetzelfde perceel lagen alseen onderkelderd houten gebouw met eenopslagfunctie.geldt zeker voor het onderkelderde typeDeventer 4A. Deze gebouwen hadden waarschij<strong>nl</strong>ijkin de eerste plaats een functie alswoonhuis voor kooplieden of personen metgrondbezit buiten de stad, mogelijk gecombineerdmet een ambachtelijke werkplaats. Datde bewoners van deze gebouwen tot de socialeelite moeten hebben behoord, blijkt uit devondst van meerdere bekervormige kacheltegels,afkomstig van lemen kachelovens. 1478PLATTEGRONDEN VANONDERKELDERDE HOUTENHUIZEN VAN HET TYPEDEVENTER 4A.OP DE ACHTERERVENBEVONDEN ZICH KLEINEGEBOUWTJES IN HOUT-SKELETBOUW VAN HETTYPE DEVENTER 5,VERMOEDELIJK METEEN AMBACHTELIJKEFUNCTIE.Gebouwen van het type Deventer 4 kwamenzeker tot 1250 voor. Waarschij<strong>nl</strong>ijk werd dittype pas verdrongen na de introductie vanbaksteen als grootschalig toegepast bouwmateriaal.Opvallend is dat de onderkelderdevariant na 1050 nauwelijks meer voor lijkt tekomen. Mogelijk bestaat er een verband tussenhet verdwijnen hiervan en de opkomstvan grote tufstenen woonhuizen na 1050.De introductie van houtskeletgebouwen vanhet type Deventer 4 en Deventer 4A vormteen belangrijke aanwijzing voor een toenemendespecialisatie op het gebeid van dehandel. In de kelder van een van de gebouwenzijn resten aangetroffen die op de opslag vaneen grote hoeveelheid graan wijzen. Aanwijzingenvoor ambachtelijke activiteitenbestaan onder andere uit het voorkomen vankleine bijgebouwtjes van het type Deventer 5(figuur 8). De gebouwen van dit type vervulden,gezien het voorkomen van een haardplaats,mogelijk een functie als smelterij,stokerij of brouwerij. De aanwezigheid vanhaarden in deze relatief kleine gebouwtjesNa 1050: grote gebouwen van tufsteenVanaf 1050 wordt het stedelijke karakter vanDeventer verder versterkt door de bouw vangrote tufstenen gebouwen. In het onderzoeksgebiedzijn in totaal de resten van achtvan dergelijke gebouwen aangetroffen. Ookbuiten het onderzoeksgebied bestaan aanwijzingenvoor burgerlijke tufsteenbouw.Typologisch zijn deze gebouwen in tweegroepen onder te verdelen.De gebouwen van het type Deventer 7 zijnvrijwel vierkant van opzet. De muurdiktesbedragen tussen 0,60 m en bijna 1 m. Deafmetingen van de gebouwen variëren sterkvan 5,50 bij 5 m tot bijna 8 bij 8,50 m (figuur9). Gebouwen van het type Deventer 8 daarentegenzijn langgerekter en rechthoekig vanopzet (figuur 10). Bij deze gebouwen variërende afmetingen van bijna 10 m bij 6 m tot 22m bij 6 m. De afmetingen zijn niet de belangrijkstecriteria bij de toewijzing aan een type,maar de opzet van de plattegrond is hierinbepalend. De onderste verdieping van beidetypen gebouwen was over het algemeen verdieptaangelegd als souterrain. Waarschij<strong>nl</strong>ijkbestonden deze gebouwen uit meerdereverdiepingen.Gebouwen van de typen Deventer 7 en 8 werdenwaarschij<strong>nl</strong>ijk kort na 1050 geïntroduceerd.Na de 12de eeuw lijkt het type Deventer 7niet meer voor te komen. Enkele gebouwenvan dit type werden, nadat zij in de 12e eeuwdoor brand waren verwoest, vervangen doortype Deventer 8. Gebouwen van dit laatstetype functioneerden waarschij<strong>nl</strong>ijk tot ver nade 13de en 14de eeuw, waarin het gebruik vanbaksteen steeds algemener werd.36


VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009Stenen gebouwen met een vierkante of rechthoekigeplattegrond zijn in deze periode geenonbekend verschijnsel in Noordwest-Europa.We kennen ze onder meer uit Trier, Mainz enRosheim (figuur 11). 15 Over het algemeenbestaan zij uit minimaal drie bouwlagen.Aangenomen wordt dat de begane grond enhet souterrain een functie als opslagruimtehadden, terwijl de eerste verdieping alswoonruimte fungeerde. Deze gebouwen moeteneen zeker weerbaar karakter hebben uitgestraald,hetzij praktisch, hetzij symbolisch.Het bij de bouw gebruikte tufsteen is waarschij<strong>nl</strong>ijkgrotendeels afkomstig uit de voormaligeRomeinse steden zoals Xanten.Daarnaast werd ook tufsteen in de voormaligeRomeinse mijnen in het Eifelgebiedgewonnen. 16 In deze periode moet er sprakezijn geweest van een aanzie<strong>nl</strong>ijke aanvoer vantufsteen als bouwmateriaal, niet zozeer voorburgerhuizen maar vooral voor de bouw vaneen imposante bisschoppelijke palts op enigehonderden meters ten noorden van hetonderzoeksgebied. Deze palts diende, behalveals tweede residentie van de bisschop vanUtrecht, voornamelijk als uitvalsbasis voorzijn plaatselijke vertegenwoordiger. Mogelijkhangt deze bouwactiviteit samen met hetverkrijgen van belangrijke rechten in Deventerdoor de bisschop. In deze context komen delokale bisschoppelijke ministerialen (in dehoedanigheid van handelaar, grootgrondbezitterof beide) in aanmerking als initiatiefnemerstot de bouw van deze stenen gebouwen.Zij beschikten blijkbaar over voldoendeinvloed en financiële middelen om op eigeninitiatief stenen woningen op te trekken.Vanwege hun positie als bisschoppelijkefunctionarissen hadden zij toegang totinvloedrijke functies, zoals die van bisschoppelijkdomeinbeheerder. Tegen de achtergrondvan de investituurstrijd is het juistdeze groep die haar invloed aanwend omgemeenschappelijke belangen als collectiefveilig te stellen. In andere steden, zoals inTrier en Kamerijk, treedt deze groep in de11de eeuw steeds meer naar voren als militaireen bestuurlijke elite. 17 Deze collectievenkenmerkten zich door een eigen, horizontaleorganisatiestructuur en kwamen waarschij<strong>nl</strong>ijkvoort uit soortgelijke collectieven die ookal in de 9de eeuw bestonden. Daarbij kwamhet regelmatig tot conflicten met de landsheer,veelal de lokale bisschop.Tufsteen muurwerkUitbraakspoorReconstructieGrens opgravingsputDIT VOORBEELDVAN EEN GEBOUWUIT DE 12DE EEUWIN ROSHEIM (FR.)GEEFT EEN INDRUKVAN HET UITERLIJKVAN GEBOUWENVAN HET TYPEDEVENTER 7 EN 8.9DE PLATTEGRONDENVAN DE TUFSTENENGEBOUWEN VAN HETTYPE DEVENTER 7ZIJN MIN OF MEERVIERKANT VAN VORM.0PLATTEGRONDEN VANHET TYPE DEVENTER 8ZIJN RECHTHOEKIGVAN VORM.Een historische aanwijzing voor de aanwezigheidvan een dergelijke georganiseerdegroep in Deventer stamt uit 1116, toen delokale bisschoppelijke ministerialen bij een37


AVITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009conflict tussen bisschop Godebald (1114 - 1127)en keizer Hendrik V (1081 - 1125) de zijde vande laatste kozen. Waarschij<strong>nl</strong>ijk maakten inde 12de eeuw ook welgestelde, vrije handelarendeel uit van deze groep. Uit de archeologischeen historische bronnen komen hiermeede eerste aanwijzingen naar voren vaneen maatschappelijke groep, met een eigenorganisatievorm, en als zodanig naar buitentrad. Deze groep streefde naar een autonomiepositie. Dit collectieve zelfbewustzijn en hetdaaruit voortvloeiende streven naar autonomiezijn belangrijke factoren in het mentaleverstedelijkingsproces. Dit proces zette zichvoort in de 12de een 13de eeuw, waarin uit degeschreven bronnen een toenemende autonome,bestuurlijke invloed van ministerialenen vrije burgers naar voren komt. Deze vondzijn weerslag bijvoorbeeld in de vorm van deinstelling van een schepenraad. 18ConclusieHet onderzoek op basis van de analyse resultatenvan meerdere oude opgravingen heeftbelangrijke nieuwe inzichten opgeleverdover het ontstaan en de ontwikkeling van deruimtelijke ordening en de sociaal-economischestructuur van Deventer in de Vroege enVolle Middeleeuwen in relatie tot het verstedelijkingsproces.Ten eerste kan nu een integraalen systematisch beeld worden gegevenvan de ontwikkelingen in de wooncultuurvan de (vroeg)stedelijke fase in de periode800-1250. De, grotendeels nieuwe inzichtenin de ruimtelijke indeling en het functionelegebruik van de nederzetting en de veranderingendie daarin in de loop der tijd optradenzijn van grote waarde bij de voorbereidingvan toekomstige opgravingen in de binnenstaden bepalen voor een groot deel de vraagstellingenen daaraan gekoppelde onderzoeksmethodenmet betrekking tot dezeperiode.Gezien in het bredere kader van het urbanisatieprocesvan Deventer gedurende de Middeleeuwenis een duidelijke samenhang aan tewijzen tussen het fysieke proces van verstedelijking,waarbij de nederzetting een steedsuitgesprokener stads uiterlijk kreeg, en hetmentale verstedelijkingsproces van (een deelvan) haar inwoners, die zichzelf steeds meerals aparte maatschappelijke groep gingenbeschouwen en zich als zodanig profileerden.Hieruit kwam op verschillende momentengedurende dit mentale proces een strevennaar autonomie naar voren, dat geleidelijksteeds meer voet aan de grond kreeg en in hetbegin van de 13de eeuw resulteerde in deinstelling van een stadsbestuur dat in iedergeval voor een deel bestond uit vrije burgers.Vergelijkbare processen zijn historisch enarcheologisch waarneembaar in vroeg-urbanecentra elders in Noordwest-Europa. 19 Devraag blijft nog hoe de wisselwerking tussenhet fysieke en mentale deel van het verstedelijkingsproceswerkte: werd de mentaliteitwijzigingvan de inwoners ingegeven doorveranderingen in hun fysieke omgeving ofjuist omgekeerd?Uit de gegevens van het onderzoek blijkt inieder geval dat essentiële stappen in hetverstedelijkingsproces hun weerslag vindenin de bodem en dat de mentaliteitswijzigingvan de inwoners van Deventer voor een deelwordt weerspiegeld in de veranderingen inde huisbouwtradities. Het proces van verstedelijkingis in het onderzoeksgebied archeologischtraceerbaar in de vorm van enkelecruciale functionele en ruimtelijke veranderingen,zoals de aa<strong>nl</strong>eg van een systematischeverkaveling, verdichting van de bebouwing,een diversificatie van het economische spectrum,waarbij de agrarische componentsteeds verder afneemt ten opzichte vanambachten en handel, en de ontwikkelingvan stedelijk gebouwtypen, opgetrokken inhoutskeletbouw of natuursteen. Daarbij moetook de invloed van de aa<strong>nl</strong>eg van een omwallingniet worden vergeten. Deze stappen lijkenin het middeleeuwse verstedelijkingsprocesin Noordwest-Europa geen vaststaand chronologischtraject te kennen. Dat wil zeggendat dezelfde stap in verschillende centra opeen ander moment kan worden gezet. Invergelijking tot andere vroegstedelijke centrastart het urbanisatieproces in Deventer relatiefvroeg. Vergelijkend onderzoek met bijvoorbeeldUtrecht, Nijmegen, Maastricht ofcontemporaire centra in het Duitse Rij<strong>nl</strong>andkan mogelijk uitwijzen of er groepen vancentra zijn waar het verstedelijkingsprocessynchroon verliep, of dat ieder centrum eeneigen tijdspad volgde.1 Mittendorff, 2007.2 Bij veel onderzoeken betrof het een vrij kleinewaarneming, die voor het grootste deel zijnbeschreven door de Deventer teke<strong>nl</strong>eraarAlex Dorgelo (1888-1963): Dorgelo, z.j.De onderzoeken, die wel in meer of minderemate werden uitgewerkt, zijn in het onderzoekbetrokken, zie noot 3 t/m 6.DEZE AQUAREL DOORALEX DORGELO UIT 1948VERBEELDT DE OPGRAVINGVAN EEN TUFSTENENGEBOUW VAN HET TYPEDEVENTER 8 AAN DEPOLSTRAAT.38


VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 20093 Dit onderzoek werd nooit uitgewerkt en dedocumentatie en geborgen vondstmateriaalraakten verspreid over verschillende instanties.Zie hiervoor Bartels, 2004, 14-15.4 Dit onderzoek maakte deel uit van hetonderzoeksproject ‘De urbanisatie van Nederlandserivierengebeid tijdens de Middeleeuwen’. Doel vandit project was om door combinatie van onderzoeksgegevensuit vier steden (Tiel, Dordrecht,Nijmegen en Deventer) de ontwikkeling van iedervan deze steden afzonderlijk in hoofdlijnen tebeschrijven. Daarnaast was het de bedoeling omdeze vier steden onderling te vergelijken, gezienin een algemener kader van urbanisatie (Sarfatij,1999, 15-17). Delen van het onderzoek aan hetBurseplein werden uitgewerkt en gepubliceerd.Een korte beschrijving van de laat-middeleeuwsesporen en het vondstmateriaal uit de beerputtenwerd gepubliceerd (Clevis & Kottman, 1989).Een groot deel van het vondstmateriaal uit debeerputten is tevens gepubliceerd in Bartels, 1999.5 Beide onderzoeken werden kort beschrevendoor de opgravingsleider: Lubberding, 1991.6 Van dit onderzoek verscheen een volledigebasisrapportage: Spitzers, 2000.7 Huijts, 1992, 149-160.8 Het zuidoostelijke deel van het onderzoeksgebiedvormt hierop een uitzondering. Omdat dePolstraat hier een bocht maakt in noordelijkerichting, zijn de percelen in deze bocht meeroost-west georiënteerd. De bocht in de straat iswaarschij<strong>nl</strong>ijk het gevolg van het natuurlijkreliëf ter plaatse.9 Vermeulen, Nalis & Havers, 2006, 53-59.10 Vermeulen, Nalis & Havers, 2006, 33.11 Akkerman, 1962, 418-419.12 Mittendorff, 2007, 278; vgl. ook Verhulst,1999, 44-67.13 Bartels, 2006a, 64-65.14 Mittendorff, 2008, 124-128.15 Wiedenau, 1983, 166-169; 253-256; 215-217.16 Bartels, 2006b, 22.17 Künzel, 1997, 171.18 Benders, 2004, 43.19 Zie ondermeer Laleman & Raveschot,1991, 217-218 (Gent) en Künzel, 1997,149-222 (Sint-Truiden, Trier en Kamerijk).Literatuur– Akkerman, J.B., 1961. Het koopmansgildevan Tiel omstreeks het jaar 1000, Tijdschriftvoor Rechtsgeschiedenis 30, 407-471.– Bartels, M.H., 1999. Steden in Scherven. Vondstenuit beerputten in Deventer, Dordrecht Nijmegenen Tiel (1250-1900), Zwolle/Amersfoort.– Bartels, M.H., 2004. Professor Van Giffen inDeventer. Een historisch verslag van de eerstesystematische archeologische stadskernonderzoekin 1948, in: E. Kleeman (et. al.) (red.),De onderste steen. Essays over de cultuurgeschiedenisvan Deventer. Liber amoricumvoor Hans Magdelijns, Deventer, 10-17.– Bartels, M.H., 2006a. De wal tegen de Vikingenom middeleeuws Deventer Archeologisch enhistorisch onderzoek naar wal en stadsmuren(850-1900) en een vergelijking met andere vroegmiddeleeuwseomwalde nederzettingen, Deventer(Rapportages Archeologie Deventer 18).– Bartels, M.H., 2006b. Tufsteen, duyfsteen, dufsteen;handel, bouw en sloop in harde bouwmaterialenin middeleeuws Deventer, in: H. De Beer,C. Hogenstijn & D. Webbink (red.), Aanweerszijden van de IJssel; liber amicorumaangeboden aan Henk Nalis ter gelegenheidvan zijn afscheid als archivaris van degemeente Deventer, Deventer, 21-30.– Benders, J.F., 2004. Bestuursstructuur enschriftcultuur. Een analyse van de bestuurlijkeverschriftelijking in Deventer tot het eind vande 15de eeuw, Kampen.– Clevis, H. & J. Kottman, 1989. Weggegooiden teruggevonden. Aardewerk en glas uit Deventervondstcomplexen 1375-1750, Kampen.– Dorgelo, A., z.j. Opgravingen in Deventer1933-1959 (ongepubliceerd handschrift intwee delen).– Huijts, C.S.T.J., 1992. De voor-historischeboerderijbouw in Drenthe. Reconstructiemodellenvan 1300 vóór tot 1300 na Chr., Arnhem.– Künzel, R., 1997. Beelden en zelfbeeldenvan middeleeuwse mensen. Historisch - antropologischestudies over groepsculturen in deNederlanden, 7de - 13de eeuw, Nijmegen.– Laleman, M.C. & P. Raveschot, 1991.I<strong>nl</strong>eiding tot de studie van de woonhuizen inGent, periode 1100-1300, de kelders, Brussel.– Lubberding, H.H.J., 1991. Enkele koopmanshuizenin de Vrije Keizerlijke (Hanze)stadDeventer, in: Westerheem XL-4, 156-164.– Mittendorff, E.S., 2007. Huizen van Heren.Archeologisch onderzoek naar het proces vanverstedelijking en de vorming van een stedelijkeelite in het Polstraatkwartier van Deventer,ca. 800 - 1200, Deventer (RapportagesArcheologie Deventer 20).– Mittendorff, E.S., 2008. Heteluchtverwarmingin huizen van de vroegstedelijke elite in de 11deeeuw in Deventer (NL), in : L. Henderickx& N. Mees (red.), Archaeologia Mediaevalis,Archeologie van de Middeleeuwen en deModerne Tijden in België en aangrenzendegebieden 31, Namen.– Sarfatij, H., 1999. Stad, archeologie en afval,in: M.H. Bartels, 1999. Steden in Scherven.Vondsten uit beerputten in Deventer, DordrechtNijmegen en Tiel (1250-1900),Zwolle/Amersfoort.– Spitzers, T.A., 2000. Archeologisch onderzoekPolstraat 69/71 te Deventer 1998-1999. 1100 jaarbouwen en leven in de Polstraat, BAAC basisrapportage(BAAC-rapport 99.006), Deventer.– Verhulst, A., 1999. The rise of cities inNorthwest Europe, Cambridge.– Vermeulen, B., H. Nalis & G. Havers, 2006.Razende mannen, onrustige vrouwen. Archeologischonderzoek naar de vroegmiddeleeuwse nederzetting,een adellijke hofstede en het St. Elisabethsgasthuiste Deventer, Deventer (RapportagesArcheologie Deventer 17).– Wiedenau, A., 1983. Katalog der romanischenWohnbauten in westdeutschen Städten undSiedlungen (ohne Goslar und Regensburg),Tübingen.E.S. MITTENDORFF is projectleiderarcheologie gemeente Deventer.OPEN DAG OPDE OPGRAVING VANPROF. DR. A.E. VANGIFFEN AAN DEPOLSTRAAT IN 1948,WAAR DE RESTENVAN EEN TUFSTENENGEBOUW VAN HETTYPE DEVENTER 7ZICHTBAAR ZIJN.39


MMONUMENTENZORG T.G. NIJLAND EN R.P.J. VAN HEES1RESTANTEN RÖMER TUFIN BAKSTEENMETSELWERKAAN DE LAURENTIUSKERKTE BAFLO.FOTO AUGUSTUS 2004TufsteenVulkanische tufsteen, in hetbijzonder die varianten die doorde vorming van zeolietenversteend zijn, zijn als bouwsteenin veel landen gebruikt, waaronderBulgarije, Hongarije,Duitsland, Grieke<strong>nl</strong>and, Italië,Mexico, Roemenië en de VS.In Nederland, met haar geringehoeveelheid landseigen natuursteen,werd natuursteentraditioneel geïmporteerd,in het bijzonder uitDuitsland en België.uit de Eifel TOEPASSINGENIN NEDERLANDOnder de stenen die als eersteingevoerd werden, was tufsteenuit de Duitse Eifel,samen met Drachenfels trachietuit het Zevengebergteen noorden daarvan en enig rood zandsteenuit de stroomgebieden van Main en Weser.De namen waarmee de verschillende Rij<strong>nl</strong>andsetufstenen aangeduid worden – Römer,Weiberner/Hohe<strong>nl</strong>eie, Ettringer/Hasenstoppleren Riedener tuf – duiden hun lokale herkomstaan en zeggen niets over hun (al danniet overeenkomstige) eigenschappen. Tufstenenvertonen aanzie<strong>nl</strong>ijke variatie, ook binnenéén en hetzelfde type. Allen zijn macroporeuzegesteenten met een variabele hoeveelheidpuimsteen en gesteentefragmenten in eenfijnkorrelige matrix die oorspronkelijk uitvulkanisch glas bestond. In alle Eifel tufsoortenis dit glas omgezet naar zeolieten.De Römer tuf is afkomstig van de versteendeasstromen en -wolken van de uitbarsting vande Laacher Seevulkaan 11.900 jaar geleden.In oudere literatuur werd ze ook aangeduidals duifsteen, trastuf, lapillituf of Andernachtuf.Weiberner en Ettringer tuf worden in deoudere geologische literatuur te samen welaangeduid als selbergitische tuf. Deze tufsoortenbevatten het mineraal leuciet, en zijnversteende asafzettingen uit het aanzie<strong>nl</strong>ijkoudere Rieden vulkaancomplex. Hohe<strong>nl</strong>eie(Hohen Ley, Hochlei) is een variëteit van Weibernertuf, Hasenstoppler van de Ettringer.Oorspronkelijk gebruik vantufsteen in NederlandHet gebruik van tufsteen als bouwsteen gaatin Nederland terug tot de Romeinse tijd.Dezelfde tuf, niet voor niets als Römer tufaangeduid, wordt opnieuw gebruikt in deromaanse periode, van de 10e tot in de 13eeeuw. Het gebruik is vrij beperkt in het oosten(Twenthe) en zuidoosten (Limburg),maar uitgebreid in de rest van het land.Römer tuf was het meest gangbare typenatuursteen in die periode en werd zowel primairals secundair verwerkt. De resten vande vroeg 11e eeuwse romaanse Dom vanUtrecht, gewijd in 1023 door bisschopAdelbold zijn van Römer tuf, en materiaalvan deze Dom werd opnieuw gebruikt voorde gothische Dom, waarvan de 1e steengelegd werd in 1254 door bisschop Henryvan Vianden.Ook aan de 11e eeuwse kapittelkerken vanbisschop Bernold (Jans- en Pieterskerk inUtrecht, Lebuïnus in Deventer) werd opgrote schaal tufsteen verwerkt, soms vanopmerkelijke lengte, tot 92 cm aan dePieterskerk. Het materiaal werd ook benutvoor vele minder prominente kerken, zoalsde vele romaanse dorpskerken in Groningen(figuur 1) en kerken in de Hollanden. Ookverdedigingswerken, zoals de Burcht inLeiden, een van oorsprong 12e eeuws chateau-en-motte,en profane gebouwen, zoalshet oudste overlevende van oorsprong stenenhuis in Nederland, de Proosdij in Deventer(figuur 2), werden (deels) opgetrokken uit tufsteen,net als verschillende andere vroegmiddeleeuwsehuizen zoals Putruwiel, Lichtenbergen Drakenburg in Utrecht. In dezuidelijke Nederlanden is (secundair) Römertuf gebruikt voor enkele romaanse of vroeggothischekerken in Belgisch Limburg, en insteden die ooit over het Zwin bevaarbaar40


VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009waren, zoals Brugge en Damme. Behalve alsbouwsteen werd de Römer tuf ook gebruiktvoor grafkisten, zoals in de Jans- enNicolaaskerk in Utrecht en de verder van tufgespeende St. Servaes in Maastricht. Vanafhet begin van de 13e eeuw werd de Römertuf uit de markt geduwd door lokaal geproduceerdebaksteen en andere natuursteensoorten.De vele tollen op de Rijn waren hier vooreen deel debet aan. In sommige plaatsenwerd Römer echter nog geruime tijd (her)-gebruikt.Begin 15e eeuw, tot in de 16e eeuw, wordtopnieuw tufsteen uit de Eifel toegepast. Hetgaat nu om Weiberner tuf, in het bijzonderde fijnkorrelige variëteit daarvan, Hohe<strong>nl</strong>eie.Deze steen laat zich zeer fijn en fraai bewerken,zoals onder andere begin 15e eeuwsekraagstenen hoog in het koor van de LeidsePieterskerk (figuur 3) en in de St. Jan in’s-Hertogenbosch (nu in de bouwloods)getuigen. Ook hogels op de luchtbogen vande St. Jan, een muuraltaar in de St. Maartenin Zaltbommel en de blindtraceringen in depandhof van de Dom in Utrecht zijn uit dezetuf vervaardigd. Het gebruik was echter niettot bouwbeeldhouwkunst beperkt. De Weibernerwerd ook voor parement gebruikt, bijvoorbeeldaan de OLV kerk in Zwolle en verschillendekerktorens, waaronder de GroteKerk in Dordrecht. Veel later, 2e helft 19eeeuw – begin 20e eeuw werd de Weiberneropnieuw geïntroduceerd, als restauratiesteenSAMENVATTINGTufsteen uit het Duitse Eifelgebied (Römer, Weiberner/ Hohe<strong>nl</strong>eie, Ettringer/Hasenstoppler tuf) is in Nederland op grote schaal gebruikt als bouwsteen. Indeze bijdrage wordt een overzicht gegeven van dit gebruik en ingegaan op debehoefte aan geschikte vervangende stenen, in het bijzonder voor de Römer tuf.en voor nieuwbouw. In deze periode werdook de Ettringer tuf voor het eerst geïntroduceerd.Ook de Ettringer, en haar variant Hasenstoppler,werden zowel voor nieuwbouw alsrestauratie gebruikt. Dat laatste ondermeerbij de Grote Kerk, Dordrecht (jaren ’20 en1953-1966), de St. Stevenskerk in Nijmegen(afgerond 1969), de Bovenkerk in Kampen(1958-1972) en als bekleding van de doorVerlaan na de oorlog ontworpen toren vande Eusebiuskerk in Arnhem (1959-1964).Opmerkelijk genoeg heeft veel van de Ettringertuf gebruikt in restauraties zich veelslechter gehouden dan de Ettringer die eind19e, begin 20e eeuw voor nieuwbouwgebruikt is. Voorbeelden van nieuwbouwgevelsuit die periode in Ettringer tuf zijnondermeer de toren van het stadhuis inRotterdam (1916), het Rij<strong>nl</strong>andhuis in Utrecht(1920) en de KAS bank in Amsterdam (1932).In dezelfde periode werd Ettringer tuf ookveel gebruikt voor kleine bouwelementen (hoekblokken,dorpels, ornamenten) in gevels dieverder in rood baksteenmetselwerk zijnopgetrokken. Deze toepassing is wijd verbreid:de huizen aan Lange Nieuwstraat 40-42 in Utrecht en verschillende panden aande Hoogehuisstraat in Eindhoven (laat jaren’30, figuur 4) tonen deze combinatie. Dezelfdecombinatie wordt weer toegepast in de jaren’50, bijvoorbeeld aan de Rabobank in Ruurlo(1953), de gesloopte Rabobank in deUtrechtse wijk C (1956), in de Rechtestraat inEindhoven (1954) en het stadhuis van West-Terschelling (1954).Typerend is ook het gebruik van Ettringer tufin deze perioden voor kerkgebouwen inecclectische stijl, soms met sterke orthodoxeinvloeden, zoals de Jacobus de Meerdere inEnschede (1932-1933; figuur 5) en HeiligeHart van Jezus- of Koepelkerk in Maastricht.Na de jaren ’50 wordt het gebruik schaarser,al worden af en toe gevels (deels) bekleed metgrote platen (Twentsche Schouwburg, Enschede,1965; St. Gregoriusschool, Utrecht,c. 1965; flatgebouw Brug. Loeffplein, ’s-Hertogenbosch,jaren ’90).2RÖMER TUF TE SAMENMET DRACHENFELSTRACHIET AAN DE GEVELVAN HET OUDSTESTEENHUIS IN NEDERLAND,DE PROOSDIJ AAN DESANDRASTEEG INDEVENTER.FOTO OKTOBER 20043BEGIN 15E EEUWSEKRAAGSTEEN UITWEIBERNER TUF(HOHENLEI) IN HETKOOR VAN DEPIETERSKERKTE LEIDEN.FOTO MAART 200541


MVITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 20094ETTRINGER TUF IN COMBINATIE MET RODE BAKSTEEN AANDE UIT 1939 DATERENDE GEVEL VAN HOOGEHUISSTRAAT 13TE EINDHOVEN. FOTO SEPTEMBER 20085ETTRINGER TUF AAN DE JACOBUS DE MEERDEREKERKTE ENSCHEDE. FOTO JUNI 2005Vervangende steenvoor Rij<strong>nl</strong>andse tufTuffen uit de Eifel reageren zeer verschillendop verwering. Typische verweringsvormenvariëren van afvallen van het gehele zichtvlaken verpoedering voor Römer, exfoliatiebij Weiberner, en vorming van grote scheurenin Ettringer. Alveoli zijn gangbaar in tuffenmet veel puimsteen, terwijl zoutuitbloei enoplossing van de matrix bij alle soorten voorkomen.Alle tuffen zijn daarnaast ontvankelijkvoor biokolonisatie. Deze verweringheeft tufsteen een niet onomstreden reputatiegegeven met betrekking tot duurzaamheid.Hoewel tufsteen ontegenzeggelijk in verschillendegevallen, afhankelijk van de steenen expositie, relatief snel verweert, laat deaanwezigheid van tufsteen uit de bouwtijdaan talrijke Nederlandse monumenten,- bijvoorbeeldde 15e eeuwse Römer en Weibernertuf op de luchtbogen van de St. Jan in ’s-Hertogenbosch-, zien dat de steen heel duurzaamkan zijn. Vaak komen ook blokkensterk verweerde tuf voor naast niet of nauwelijksverweerde blokken van dezelfde ouderdom.Gelet de vorming van dit type gesteente,asstromen en -wolken van variabele samenstelling,verkit onder invloed van in meer ofmindere mate aanwezig grondwater, is ditniet verwonderlijk. Het verdwijnen vanRömer tuf van monumenten is overigens bijlange na niet alleen te wijten aan verwering.Het gebruik van gemalen tuf als puzzolanetoevoeging aan kalkmortels (tras) speeldeeveneens een rol. Waar Nederlandse handelarenconcessies pachten om Romeinse ruïnesin Xanten voor dit doel van hun tuf teontdoen, werd ook in Nederland tuf afgenomenvoor de trasproductie. Toen na de grote stormvan 1674 de Pieterskerk in Utrecht zwaarbeschadigd was, dwong het vroedschap hetkapittel om de torens van te kerk te slopen,om met de verkoop van de zo beschikbaargekomen tufsteen het herstel van de kerk zelfte financieren. Bij de 19e eeuwse restauratievan de Domtoren in Utrecht droeg de afgenomentuf ook bij aan de financiering van derestauratie.Bij restauraties in de 19e en 20e eeuw werdEttringer tuf gebruikt als vervangende steenvoor Römer tuf, niet altijd tot hedendaagsetevredenheid. Ook andere stenen zijngebruikt, zoals Udelfanger zandsteen aan deSt. Jan in ’s-Hertogenbosch in de jaren 1880,een steen die zelf niet altijd al te duurzaam isen op veel plaatsen binnen 50 jaar vervangingbehoeft. De ideale vervangende steen voorRömer tuf zou vanzelfsprekend het oorspronkelijkemateriaal zijn. Juist dit werpt een probleemop. Gedurende de laatste decennia isslechts een betrekkelijk geringe hoeveelheidRömer tuf bij restauraties toegepast. Datmateriaal is evenwel duidelijk afwijkend vanhet oorspronkelijke materiaal, zowel quauiterlijk (door de talrijke opgenomen donkerebazaltfragmenten) als fysische eigenschappenzoals poriestructuur. Deze restauratiesteenkomt, in tegenstelling tot het oorspronkelijkemateriaal, uit het onderste deel van delaagsgewijze afzettingen. Bij de restauratievan de St. Jan kon nog de hand gelegd wordenop een, ook qua fysische eigenschappen,meer op het origineel gelijkende partij. Geletop de geringe beschikbare hoeveelheid, ligthet voor de hand te kijken naar andere vervangendesteen, bijvoorbeeld tufsteen vanelders. Italië, waar in de regio’s rond Romeen Napels als sinds pre-Romeinse tijd intufsteen gebouwd wordt, biedt wellicht alternatieven.Sommige daarvan passen qua kleuren structuur erg goed bij de Römer tuf.De vraag is wel hoe deze stenen zich zullenhouden in het Nederlandse klimaat. RecentTNO-onderzoek heeft aangetoond dat verschillendevarianten aanzie<strong>nl</strong>ijk mindervorstvast zijn dan goede Römer tuf.Een vervangende steen die vaak ‘tufsteen’genoemd wordt, is de begin jaren ’70 geïntroduceerdeeveneens uit Italië (omgevingViterbo) afkomstige Peperino duro. Nieuwin Nederland, maar bepaald geen nieuwebouwsteen. Marcus Vitruvius was er bekendmee en noemde hem in De Architectura:’lapidicinae Anicianae’, zijnde ‘spissis comparationibussolidatae’ (hard en compact) en met‘infinitas virtutes’ (eindeloze deugden). De42


VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009Jan zijn in de periode 1918-1939 Weiberneren Ettringer tuf gebruikt als vervangendesteen voor zowel Gobertange als Lede(Balegem), een eveneens witte Belgischesteen. Aan de Pieterskerk in Leiden werdWeiberner tuf gebruikt voor het grootvenster van het noordtransept kort na deEerste Wereldoorlog, toen de eerder bij derestauratie gebruikte Franse kalksteenMorley niet meer beschikbaar was.6SCHOUWBURG IN ENSCHEDE. FOTO DECEMBER 2007ETTRINGER TUF AAN DE ENTREE VAN DE TWENTSEsteen lijkt absoluut niet op de tuf uit deEifel. De steen is grijs, met de tijd donkerkleurend, dicht en hard, met een hoog soortelijkgewicht. Door de vele, vaak langegesteentefragmenten en vloeistructuren, heeftde steen een enigszins gevlamd uiterlijk.Zoals al opgemerkt, zijn de ervaringen metWeiberner en Ettringer tuf gebruikt voorrestauratie en nieuwbouw eind 19e, begin 20eeeuw wisselend. Het is in dit verband saillantom te realiseren dat de meningen over deduurzaamheid van Rij<strong>nl</strong>andse tufsteen gedurendede 20e eeuw duidelijk veranderd zijn.Terwijl de eerste Delftse hoogleraar bouwmaterialenVan der Kloes in 1908 nog alletufsteen uit de Eifel als duurzaam beschouwde,merkt Van der Veen, die in de jaren ’20onderzoek deed naar natuursteen voor detoenmalige Rijkscommissie voor de Monumentenzorg,in verband met de toenmaligerestauratie van de Eusebiuskerk in Arnhemop dat tuf uit Andernach, i.e. Römer tuf, eenslechte reputatie had en niet meer gebruiktwerd; Ettringer tuf zou haar duurzaamheidbewezen hebben. Ook in de jaren ’40 werdleuciethoudende tuf, in het bijzonderEttringer, in schoolboeken als die van Vrindet al. en Lijdsman als meer duurzaambeschouwd. Veel Ettringer uit die periode(bijvoorbeeld uit de jaren ’20 en ’30 aan deSt. Jan in ’s-Hertogenbosch) wordt echternu weer vervangen. De Pieterskerk in Leidenis een ander voorbeeld waar aanzie<strong>nl</strong>ijkehoeveelheden tuf uit de jaren ’30 nu vervangenworden. In tegenstelling tot Römer tuf zijnWeiberner en Ettringer tuf nog zonderprobleem beschikbaar. Zij zouden in aanmerkingkunnen komen bij restauratie. Onderzoekheeft aangetoond dat zeker van deWeiberner ook duurzame, vorstbestendigestenen beschikbaar zijn; overigens wordt dedoor van der Veen aangehaalde slechte reputatievan de Römer tuf door de praktijk inveel gevallen gelogenstraft.Rij<strong>nl</strong>andse tuf als vervangendesteen voor andere natuursteenZowel Weiberner als Ettringer/Hasenstopplertuf zijn gebruikt als vervangende steenvoor andere steensoorten, in het bijzonderin het laatste kwart van de 19e en de 1e helftvan de 20e eeuw. De al genoemde Van derVeen stelde in de jaren ’20 het gebruik vantuf voor, in het bijzonder Hohe<strong>nl</strong>eie, alsvervangende steen voor de Gobertange, eenwitte zandige kalksteen uit de omgeving vanBrussel, die voor veel Nederlandse monumentengebruikt is. De kleuren zouden goedsamengaan. Ondermeer bij de Bossche St.BesluitTufsteen uit de Eifel vormt een van de meestprominente natuursteensoorten aan Nederlandsemonumenten door de eeuwen heen, algebruikt door de Romeinen. Hoewel nominaalhetzelfde, toont de steen aanzie<strong>nl</strong>ijkevariatie in uiterlijk, ook binnen één type.Ook de fysische eigenschappen, en daarmeede duurzaamheid, kunnen aanzie<strong>nl</strong>ijkvariëren. Deze zijn ook tijdsafhankelijk, inde zin dat poriestructuur en -verdeling maarook mechanische eigenschappen duidelijkveranderen met verwering en dus ouderdom.Een beoordeling van geschiktheid alleen opherkomst of uiterlijk is niet mogelijk. Tegelijkertijdzal, bij ongewijzigde productie, debeschikbaarheid van Römer tuf, en daarmeevan goede vervangende stenen – zowel vanuithet oogpunt van authenticiteit en aanzien alsvan duurzaamheid – bij toekomstige restauratieseen punt van zorg zijn.LiteratuurDeze bijdrage is mede gebaseerd op velebronnen die vermeld zijn in de volgendepublicaties:– Nijland, T.G. & Hees, R.P.J. van, 2006.Use of Rhenish tuff in the Netherlands.ARKUS-Tagung Denkmalgestein Tuff,Koblenz. Institut für SteinkonservierungBericht 22:7-18.– Nijland, T.G., Hees, R.P.J. van, Brendle,S. & Haas, G.J.L.M. de, 2005. Tufsteen. Deel1: Gebruik, samenstelling en verwering van tufin Nederlandse monumenten. PraktijkboekInstandhouding Monumenten 21(14), 20 pp.– Nijland, T.G., Dubelaar, W. & Tolboom,H.J., 2007. De historische bouwstenen vanUtrecht. In: Dubelaar, W., Nijland, T.G.& Tolboom, H.J., red., Utrecht in steen.Historische bouwstenen in de binnenstad.Matrijs, Utrecht, 31-109.TIMO G. NIJLAND is werkzaam bij TNOBouw & Ondergrond, Delft.ROB P. J. VAN HEES is werkzaam bij TNOBouw & Ondergrond, en RMIT, FaculteitBouwkunde, Delft.43


V itruviusForumF.H. KISTENKASNAAREENjuridisch dwingendeERFGOEDTOETS?ERFGOEDTOETS?SANCTUARY WOOD(HILL 62), IEPERFOTO FRED KISTENKASWe kennen in Nederland al een habitattoets, een watertoets, eenwelstandstoets, een luchtkwaliteitstoets en vele andere toetsen, maar erbestaat nog geen wettelijke en dwingende erfgoedtoets. Nu we toch bezigzijn met een moderniseringsoperatie monumentenzorg en er een algemenetrend is van integratie van wetgeving op het gebied van landschapsrecht ennatuurbeschermingsrecht is het wellicht te overwegen om te komen tot éénverplichte toets voor cultuurhistorie, landschap en natuur: erfgoed (heritage)in ruime zin. Waardevolle, doch thans nog weerloze gebieden en objecten,krijgen dan naast het stimulerend beleid ook een dwingend sturingsinstrumenten eindelijk de rechtsbescherming die ze verdienen.De habitattoets voor Natura 2000 kan daarbij als voorbeeld gelden.Bij de evaluatie van Belvederemerkt Royal Haskoningterecht op dat dit tienjarigimpulsprogramma best welals geslaagd beschouwd kanworden, maar dat het eindstation nog langniet bereikt is. Dankzij vooral het projectbureauzijn we thans aanmerkelijk verder danin 1999, maar belangrijke partijen zoals devastgoedmarkt zijn nog steeds niet of nauwelijksbekend met de betekenis van cultuurhistorie.Dat hoeven ze ook niet te zijn wantde hardheid van cultuurhistorische waardenontbreekt nog steeds: men kan deze waardendoorgaans straffeloos negeren 1 . De inbrengvan erfgoed vindt niet of althans niet vroeggenoeg in het ruimtelijk proces plaats endaardoor zou erfgoed aan de zijlijn staan.Naast het ontbreken van juridische hardheidlegt het evaluatierapport de vinger op nogeen andere zere plek: de cultuurhistorischewereld is van oudsher hulpeloos sectoraalversnipperd georganiseerd. Je hebt archeologie,je hebt monumenten en je hebt cultuurlandschapen interne en ook externe integratiemet bijvoorbeeld het ruimtelijkeordeningsrecht komt in de bestuurspraktijkamper op gang 2 .Het evaluatierapport geeft aldus twee essentiëlegebreken aan: gebrek aan hardheid engebrek aan integratie. Het rapport geeft, nude opdracht slechts evaluatie was, begrijperlijkerwijsgeen oplossing voor deze tweegebreken, maar volgens mij is deze in denabije toekomst vrij simpel te geven. Wekunnen daarbij leren van aanpalende beleidsveldenals natuur- en landschapsbeleid.NatuurbeleidVaak wordt gedacht dat de strenge habitattoetsuit de Natuurbeschermingswet en deEU Habitatrichtlijn alleen maar door ecologenvoor Europese natuurgebieden is uitgedachten slechts op Natura 2000 kanworden losgelaten, maar volgens mij is heteige<strong>nl</strong>ijk een universele toets die je ook opandere waardevolle doch weerloze gebiedenprobleemloos kunt toepassen.Bij significante effecten van een voorgenomenproject op de instandhoudingsdoelstellingenvan het gebied moet er nader onderzoek (eenzogenoemde passende beoordeling) volgen,moet je op zoek naar alternatieven, moeten erdwingende redenen van groot openbaarbelang voor het (bouw)plan zijn en zalgekeken moeten worden naar kansrijkecompensatiemogelijkheden. Anders krijg jegeen toestemming van het bevoegd gezag.Dat is een universele juridische toets die deoverheid meteen ook een gewichtige en tijdigeonderhandelingspositie geeft aan het beginvan de bouwplanontwikkeling. 344


GEEN JURIDISCHE STURING- Belvedere-gebieden- Nationale Landschappen- EHS- Nationale ParkenERFGOEDWETWet op het natuurlijke encultuurhistorische erfgoedERFGOEDTOETSWEL JURIDISCHE STURING- Natura 2000 en Ffw- Nsw-landgoederen- Monumentenwet- BoswetSAMENVATTINGHet erfgoedbeleid kent veel stimulerend maar nog heel weinigdwingend beleid, terwijl het aanpalende natuurbeleid in de vorm vande habitattoets een dwingend wettelijke toets kent. Daardoor hebbenveel natuurgebieden een keiharde rechtsbescherming waar cultuurhistorischegebieden die domweg niet hebben. Een naar het voorbeeldvan de (in wezen universele) habitattoets te modellerenerfgoedtoets zou dit juridisch deficit in één klap kunnen wegnemen.Dat zou kunnen in een nieuw te ontwerpen integrale Erfgoedwet voorzowel cultuurlandschap, natuur en monumenten alsook ensemblesdaarvan. Waardevolle doch weerloze gebieden en objecten waarvoorje instandhoudingsdoelstellingen kunt formuleren krijgen zo dierechtsbescherming die ze nu niet of onvoldoende hebben. Bovendiensluit deze wetgevingsintegratie aan bij huidige Haagse trends.Tot nog toe stelt de huidige wetgeving dezehabitattoets alleen verplicht voor Natura2000-gebieden, maar volgens mij zou nieuwewetgeving ook zo’n toets verplicht kunnenvoorschrijven voor gebiedscategorieën die nunog geen enkele of slechts weinig juridischebescherming hebben.ErfgoedwetWat dacht u bijvoorbeeld van een wet op hetnatuurlijk en cultuurhistorisch erfgoed? Diezouden we kortweg de Erfgoedwet kunnennoemen. Ik hoef hier niet uit te leggen datnatuurlijk/landschappelijk en cultuurhistorischerfgoed vaak geruisloos in elkaar overgaan.Ze zijn doorgaans niet van elkaar los tevezelen en vormen in wezen één ensemble.Natuur en cultuurhistorie zijn allebei gewoonheritage zoals de Engelsen in hun ConciseOxford Dictionary zeggen. Mijn studenten laatik altijd een alleszeggende foto van SanctuaryWood nabij Ieper zien: een stil stuk bos metoude met regenwater volgelopen bomkratersuit de Eerste Wereldoorlog. De grond is erroestig van het ijzer van wapentuig en Engelsbloed dat daar gevloeid heeft. De loopgravenvan negentig jaar terug meanderen nog doordit zowel historisch als natuurlijk cultuurlandschap.Je zou de onderdelen uit de habitattoets alsvoorbeeld kunnen nemen voor een bredereerfgoedtoets die bijvoorbeeld ook geldt voorcultuurhistorische Belvedere-gebieden, NationaleLandschappen, Nationale Parken en deecologische hoofdstructuur (EHS). Dezegebieden kennen wel allerlei vormen vanzachtere sturing zoals financiële sturing(subsidies), planologische sturing (streekplannen)en communicatieve sturing, maarze kennen nog steeds geen harde juridischesturing middels een wettelijk verplichtetoets. 3 Met zo’n erfgoedtoets is dat juridischtekort in één klap opgeheven. Uiteraard kanzo’n erfgoedtoets ook voor de klassiekeobjectgerichte monumentenzorg gelden.We zouden de natuurbeschermingswetgeving(Natuurbeschermingswet (Nbw), Flora- enfaunawet (Ffw), Boswet, Natuurschoonwet)tesamen met de Monumentenwet kunnenintegreren tot een algemene erfgoedwet metnaast de reeds bestaande habitattoets voorNatura 2000 ook een naar het voorbeeld vandie habitattoets gemodelleerde erfgoedtoetsvoor de EHS, Nationale Parken, NationaleLandschappen, cultuurhistorische gebiedenen monumenten. Dit sluit ook nog eens aanbij de huidige Haagse trend om wetgevingzoveel mogelijk te integreren en daarmee ookeen vereenvoudigingslag te maken. Zobesloot de ministerraad afgelopen zomer omal te gaan werken aan een integratie van deNbw, Ffw en Boswet. 5 Wel zullen er voor diegebieden instandhoudingsdoelstellingen(natuurwaarden en cultuurwaarden) geformuleerdmoeten worden, want de toetsingbegint immers met een onderzoek naar significantegevolgen voor deze doelstellingen.Daarna kunnen alternatieventoets, dwingenderedenen en compensatie volgen. Volgensmij zou er in de jaarlijkse natuurbalans enandere evaluaties veel minder te mopperenzijn over de tegenvallende beleidsprestatiesvan tot nog toe zachte beleidsvelden als EHS,landschap en cultuurhistorie 6 wanneer zijeen ruggesteuntje zouden krijgen in de vormvan een dwingende wettelijke toetsing.Hardheid en integratieMet een integrale erfgoedtoets hebben wezowel het juridische hardheidsgebrek als hetintegratiegebrek opgelost. Erfgoed kan nietlanger straffeloos door projectontwikkelaarsworden genegeerd en moet eindelijk in eenvroegtijdig stadium van het ruimtelijk procesaan de orde komen. Een wettelijke toets werktdat in de hand, zoals Natura 2000 ons heeftgeleerd. Bovendien kan ook het tweede gebrekopgelost worden: interne integratie vangebouwde, cultuurlandschappelijk en archeologischerfgoed en ook externe integratie metnatuur- en landschapsbeleid en wellicht zelfsmet het ruimtelijk ordeningsbeleid.1 Royal Haskoning, Evaluatie Belvedere. Op na(ar)2009, Nijmegen 2008, p. 59.2 Ibidem, p. 11 e.v.3 Bouwplannen worden tijdig aangepast en meestalkan het project dan doorgaan. Zie Chr.W. Backes,M.J. Bogaardt, A.G.A. Nijmeijer, J. Vader, De habitattoetsgetoetst, LEI Den Haag 2007, p. 62 e.v.Het aantal projecten in en rondom Natura 2000-gebieden dat uiteindelijk na toetsing bij de Raadvan State niet door kan gaan is de afgelopen jarengestaag gedaald. Vgl. F.H. Kistenkas, Recht voorde groene ruimte, Wageningen 2008, p. 81 e.v. enF.H. Kistenkas, W. Kuindersma, Jurisprudentiemonitornatuur 2005-2007. Rechtsontwikkelingen Natura 2000en Ecologische Hoofdstructuur, WOT NM Wageningen2008, p. 31 e.v.4 Een optimale sturingsmix bevat naast zachtestimulerende sturingsinstrumenten ook harde juridischeinstrumenten; zie N. Gunningham, P.Grabosky, D. Sinclair, Smart regulation. Designingenvironmental policy, Oxford 1998, passim.5 Zie Persbericht Ministerraad, Kabinet wil sterkevereenvoudiging natuurwetten, persbericht 11 juli2008 terug te vinden op www.mi<strong>nl</strong>nv.<strong>nl</strong>.6 Vgl. F.H. Kistenkas, Juridisch is Belvedere-beleidboterzacht, RO-Magazine 2006 jrg. 24 nr. 5, p. 34-36en F.H. Kistenkas, Pleidooi voor meer afdwingbaarheid,Landschap 25 (2008)-2, p. 87-91. Vgl. ookProjectbureau Belvedere, BelvedereMagazine overhet Belvedere Festival, maart 2008 (ook als dow<strong>nl</strong>oadop www.belvedere.nu), p. 62.MR. DR. FRED H. KISTENKAS(tel. 0317-485384, fred.kistenkas@wur.<strong>nl</strong>) isuniversitair hoofddocent bij de leerstoelgroepBos- en Natuurbeleid en als senior onderzoekeromgevingsrecht verbonden aan onderzoeksinstituutAlterra van Wageningen Universiteit.Hij was lid van de Commissie moderniseringmonumentenzorg instrumentarium van hetministerie van OCW.45


R ecentV erschenenTITELAUTEURVITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009Romeinse decadentieStephan Mols, Olivier Hekster en Eric Moormann (red.)UITGAVE Uitgeverij VANTILTDETAILS Paperback, 171 pagina’s. ISBN: 978-94-6004-010-8. Prijs € 14,95Vanuit verschillende gezichtspuntenwordt in Romeinse decadentiede decadente levenswijzebeschreven die de Romeinenerop na zouden hebben gehouden.Zo wordt ingegaan op deverwerpelijke levenswijze vanverschillende keizers en deenorme, luxe paleizen waarin zijwoonden. Private luxe, met alsvoorbeeld rijk ingerichte badkamers,wordt geplaatst naast hettentoonspreiden van decadentiein het openbaar, de organisatievan kostbare gladiatorenspelen.Ook de reacties hierop uit deeigen gelederen, die juist totsoberheid manen, en de opmerkingenerover van Griekseauteurs uit die tijd komen aande orde. De rijke inrichting vanvroeg-christelijke kerken wordteveneens onder de loep genomenen ten slotte wordt bezien hoehet beeld van in luxe zwelgendeRomeinen in de moderne tijdvorm heeft gekregen.Met bijdragen van Stephan Mols,Olivier Hekster, Eric Moormann,Nathalie de Haan, Louis van denHengel, Floris Overduin,Vincent Hunink, Sible deBlaauw en Martijn Icks, allenspecialisten op het terrein van deKlassieke Oudheid en verbondenaan de Faculteit der Letteren vande Radboud UniversiteitNijmegen.Romeinse decadentie sluit nauwaan bij de toptentoonstellingLuxe en decadentie, leven aande Romeinse goudkust, die tot enmet 4 januari 2009 nogte zien zal zijn in museumHet Valkhof.TITELAUTEURUITGAVEDETAILSGevelstenen in MaastrichtJef BarteletUitgeversmaatschappij Walburg PresGenaaid gebrocheerd, 160 pagina’s, full colour en rijk geïllustreerd.ISBN: 978-90-5730-503-0. Prijs € 29,50Maastricht kent een rijke traditievan gevelstenen die ook vandaagde dag nog springlevend is.Oude stenen worden gekoesterd,maar er worden ook voortdurendnieuwe kunstwerken geplaatst.De stad herbergt een schat aangevelstenen die het verdienenom eens in de schijnwerpers teworden gezet. Aan de hand vantalrijke foto’s neemt Jef Barteletin zijn boek de lezer mee op eenspeurtocht naar de boeiende enmysterieuze wereld achter degevelsteen. De auteur belicht dehistorische gevelstenen aan dehand van concrete Maastrichtsevoorbeelden. Het boek bevat talvan wetenswaardigheden overmaterialen, locaties, gebruikenen symbolen en biedt ter afsluitingeen aantal overzichtslijsten.Daarop kan de lezer historischestenen snel terugvinden op soorten op adres. In de adresse<strong>nl</strong>ijstzijn ook moderne gevelstenenopgenomen.Jef Bartelet (1946) is onderwijzermet een passie voorgevelstenen. Hij is initiatorvan www.gevelstenen.netvoor het inventariseren vangevelstenen waar dan ook.TITELAUTEURUITGAVEBouwen aan een weerbarstige stadPaul MeursVSSD UitgeverijDETAILS Paperback, 91 pagina’s, full colour. ISBN: 978-90-6562-182-5. Prijs € 13,50De verschuiving van de bouwopgavevan de stadsuitbreiding naarbestaand stedelijk gebied druktontwerpers met hun neus op hetverleden en dwingt hen om eenpositie ten opzichte van degeschiedenis in te nemen. Hetbegrip cultuurhistorie heeft inde afgelopen tijd een brede betekenisgekregen. Het potentiëlewerkterrein van de monumentenzorgbestaat tegenwoordig uitongeveer alles wat ooit is gebouwd.Concreet gevolg is dat in Nederlandeen ontwerpopgave zondercultuurhistorische componentbijna ondenkbaar is. Door destad niet radicaal te vernieuwenmaar te transformeren ontstaateen positief te waarderen historischegelaagdheid. Ontwerperszoeken in elke opgave opnieuween balans tussen de bestaandeen de nieuw toe te voegen kwaliteiten.De creatieve opgave omcultuurhistorie op te nemen inintegrale planvorming staat centraalin ‘bouwen aan een weerbarstigestad'. Hoe cultuurhistorieheldere kaders aan transformatieprocessenkan geven, komtaan de orde in een tweede essayover interventie en restauratie:‘restaureren zonder dogma’.46


R ecentV erschenenTITEL Archeologie en beekdalen –Schatkamers van het verledenAUTEURUITGAVEDETAILSVITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009Eelco RensinkMatrijs (i.s.m. RACM)Genaaid gebrocheerd, 176 pagina’s, full colour en rijk geïllustreerdISBN: 978-90-5345-349-0. Actieprijs € 29,95 (tot 1 mei 2009)Beekdalen hebben altijd eengrote aantrekkingskrachtuitgeoefend op mensen. In desteentijd waren het geliefdeplaatsen van rondtrekkendejagers, vissers en verzamelaars.Later vestigden boeren zichlangs de randen van beekdalenen werden er grafvelden enakkers aangelegd. Vanaf de middeleeuwenverschenen watermolenslangs beken. Steeds meervoorzieningen werden aangelegdom de natte beekdalbodems beterte kunnen oversteken en gebruiken.Over archeologische restenin beekdalen was tot voor kortweinig bekend. Toch bleek uittoevalsvondsten (zoals deberoemde kano van Pesse in1955) dat beekdalen archeologischerg rijk zijn. Sinds enigejaren houden archeologengraafwerkzaamheden in en langsbeken nauwlettend in de gaten.In dit boek worden archeologischeontdekkingen in en langsbeken in Nederland, van Limburgtot Groningen, op aansprekendewijze gepresenteerd.TITEL De toren van de Sint Walburgiskerk –Bouw en restauratie van eenklinkend Zutphens monumentAUTEURUITGAVEDETAILSJeroen Krijnen, Gert Oldenbeuving en Constant WillemsUitgeversmaatschappij Walburg PresGenaaid gebrocheerd, 112 pagina’s, full colour en geïllustreerd.ISBN: 978-90-5730-454-5. Prijs € 16,95Naar aa<strong>nl</strong>eiding van de restauratievan de toren van de Sint Walburgiskerkvertellen drie Zutphensespecialisten de grote enkleine verhalen over de toren,zijn historie en zijn patronesWalburga, die rond 1460 beloofdede bliksem te verdelgen en deduivel te verdrijven.De majestueuze toren van deSint Walburgiskerk bepaalt aleeuwe<strong>nl</strong>ang het gezicht vanZutphen. Niets bleef de torenbespaard: blikseminslagen,brand of oorlogsgeweld. In2004 werd begonnen aan eengrootscheepse restauratie van detoren, waarbij niet alleen de heleconstructie werd aangepakt,maar ook aandacht was voor dedetails. Zelfs de haan op de torenkreeg een oppoetsbeurt. Het inde toren hijsen van twee nieuweklokken vormde de spectaculaireafronding. Het boek beschrijft debouwgeschiedenis van de torenvanaf de vroegste vermeldingenvan de kerk in de elfde eeuw totaan de oplevering van de restauratiein 2005. Ook is er aandachtvoor allerlei andere ontwikkelingendie in de twintigste eeuwplaatsvonden, zoals de torenbrandin 1948 en de discussieover een passende bekroning diedaarop volgde. Vervolgens wordter uitgebreid ingegaan op dediverse restauraties van de toren.En tenslotte wordt de klokkengeschiedenisbeschreven.TITEL Jobsveem Rotterdam –Een gebouw in beweging 1912-2008AUTEURPaul Groenendijk, Hans Citroen en Carel van Hees (fotografie)UITGAVE Uitgeverij 010DETAILSHardcover, 208 pagina’s, full colour en rijk geïllustreerdISBN: 978-90-6450-677-2. Prijs € 34,50Het voormalige pakhuis St. Jobin Rotterdam is ingrijpend verbouwd.Het kloeke industriëlerijksmonument veranderde vanopslagruimte tot woonruimte.Het gerenoveerde Jobsveem isnet als andere pakhuizen in verouderdehavengebieden eenvoortrekker in de herstructureringvan het Lloydkwartier. Detransformatie tot woon/werkgebouwkreeg gestalte door desamenwerkende architectenRobert Winkel van Mei architectenen stedenbouwers en Wesselde Jonge architecten.Winkel perforeerde het circa 22meter diepe gebouw met driegrote gaten van voor- tot achtergevel.In deze ‘horizontale atria’is al het verticale verkeer opgenomenen zijn de wanden van deaangrenzende woningen uitgevoerdin glas. Maar het oorspronkelijkekarakter van het gebouwbleef zo bewaard. In dit boek zijnde geschiedenis en de transformatievan pakhuis tot woon/werkgebouw gedocumenteerd.Een boeiende confrontatie tussenoud en nieuw.De renovatie van Jobsveem totwoongebouw is winnaarNationale Staalprijs 2008 decategorie woningbouw.47


R ecentVITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009TITELLandschapsatlas WalcherenInspirerende sporen van tijdAUTEUR Kees Bos (eindred.), bijdragen van Gerrie Andela, Jan Willem Bosch,Jan van Mourik en Jan ZwemerRECENSENT Henk BaasUITGAVE Bos & Böttcher, Koudekerke.DETAILS Te bestellen via www.landschapsatlas.<strong>nl</strong>. Prijs € 269,50V erschenenVierhonderdzestien pagina’s diken drie kilo zwaar is deze prachtiguitgegeven Landschapsatlasvan Walcheren. De atlas geeftvooral een overzicht van deontstaansgeschiedenis vanWalcheren, maar ook een handreikingvoor hoe om te gaan metcultuurhistorie in gebieden meteen bijzondere ontstaansgeschiedenis.De atlas ontleend eengroot deel van zijn waarde aande prachtige illustraties: ruim230 (historische kaarten), prenten,figuren en oude en nieuwe foto’s.Met name het gebruik van oudefoto’s geven het boek een prettigeuitstraling, het nodigt uit totwegzakken in een luie stoel,met een lekker glas wijn erbij. Indie zin is het de op één na bestemanier voor een eerste kennismakingmet het landschap vanWalcheren.Als lezer ben je uiteraard geïnteresseerdin de inhoud van hetboek, maar evenzeer in de doelstellingen achtergronden ervan.Waarom ligt dit lijvige boek er?Normaliter staat in een voorwoordwel iets over doel en aa<strong>nl</strong>eiding,maar de Zeeuwse gedeputeerdevoor Water, Natuur enLandschap, Frans Hamelink,heeft het daar niet over. Eenbeetje speuren op internet leertdat dit boek voortkomt uit eenBelvedere-kennisproject vanBosch&Slabbers, een landschapsarchitectenbureauuit Middelburg.Vanuit de Belvedere-regelingheeft het bureau € 90.000euro ontvangen, met namebedoeld om zicht te geven op hetomgaan met cultuurhistorie inplanvorming en inrichting. Hetis dan ook goed om met namehierop te letten: in hoeverre is48het aardkundig en cultuurhistorischerfgoed inspiratiebrongeweest voor de toekomstvisievoor het landschap vanWalcheren?Het boek heeft een chronologischeopzet, lopend van 600 naChristus tot de huidige tijd. Deperiode daarvoor wordt vanuitgeologisch en fysisch-geografischperspectief behandeld. Hoewelhet archeologisch perspectief welwordt genoemd, krijgt dit nauwelijksenige verdieping. Dat isjammer, want er ligt genoegmateriaal dat met weinig moeitegeïntegreerd had kunnen wordenmet dit aardwetenschappelijkperspectief. Daarmee kom ikdirect op een ander (klein) kritiekpunt:het noten en literatuurapparaat.Het is duidelijk geenwetenschappelijk werk. Er wordtniet aan literatuurverwijzinggedaan, en er ontbreekt ook ee<strong>nl</strong>iteratuuroverzicht. Weliswaarkent het boek 88 eindnoten, metdaarin ook de nodige literatuurverwijzingen,maar het had deleesbaarheid goed gedaan als ditaspect wat nadrukkelijker aandachthad gekregen. Zoals gezegdis het geen wetenschappelijkboek, maar een echt overzichtswerk,geschreven voor een breedpubliek.Goed, over tot de inhoud vanhet boek. Waar lezen we allemaaliets over? Zoals gezegd begint hetboek met een uitgebreid hoofdstukover de geologische enfysisch-geografische landschapsgeschiedenis.Aan de hand vanreconstructiekaartjes wordt delezer meegenomen door de laatste10.000 jaar, de periode van zeespiegelstijgingen de daarmeesamenhangende vernatting, metals gevolg een kustopbouw metgetijdeafzettingen, de vormingvan strandwallen en duinen ende vorming (en latere afslag) vanveen. Deze ontwikkeling wordtin een zestal paleogeografischekaarten gepresenteerd. Opvallendis dat bij de verantwoording vandeze kaarten wordt verwezennaar Zagwijn uit 1986 (Nederlandin het Holoceen). Het is mij nietduidelijk waarom hier niet delatere (1997) en meer gedetailleerdekaarten van Vos en VanHeeringen zijn gebruikt.Verdiende aandacht in dit hoofdstukkrijgen de kreekruggen,poelgronden en gemoerneerdepoelen, een landschappelijkverhaal dat bij veel mensen nietbekend zal zijn, maar dat ontegenzeggelijk‘typisch’ is voorZeeland. Het hoofdstuk sluit afmet een verhaal over ‘landschappelijkewaarden’, een soortsamenvatting waarbij gefocust isop de nog in het huidige landschapzichtbare sporen van dezelange landschapsgeschiedenis.In het volgende hoofdstuk wordthet middeleeuwse erfgoed (600-1500) nader beschouwd. Dit opde i<strong>nl</strong>eiding na kortste hoofdstukfocust op de oudste geschiedenisdie nu nog in het landschapzichtbaar is, die van de strijdtegen het water, de vliedbergen,de steden en de dorpen.Algemene lijnen worden doorillustraties tastbaar, zoals dereconstructie van de inpolderingenten noorden van Oostkapelleen Serooskerke, waar het eenkomen en gaan was van dijken.Het reconstructiekaartje toontaan dat het een dynamische tijdwas, waarbij land werd en gewonnenmaar ook weer prijs werdgegeven. Debet hieraan was(deels) ook het moerneren, hetwinnen van turf ten behoevevan de zoutwinning.De periode van 1500 tot 1650wordt in het hoofdstuk ‘Een laatmiddeleeuwspanorama’ behandeld.Dit hoofdstuk is wel heelletterlijk opgepakt door hetopnemen van het landschappelijkdeel (20 bladzijden!) van hetPanorama dat (vermoedelijk)Anton van den Wijngaerde rond1550 van het eiland Walcherenmaakte. Het panorama laat ziendat het een drukke boel was in dehavenstadjes, met name door deaanwezigheid van talrijke koopvaardijschepen.Het is dan ook deperiode van bloei voor Walcherenen voor Middelburg in het bijzonder.Dit hoofdstuk gaat verderin op de periode van de Opstandtegen de Spaanse vorst, die eenaanvang had in 1568. Deze strijdtoonde zich ook in het landschap,door de bouw van vestingwerkenrond Veere, Arnemuiden, Middelburgen Vlissingen. Minder teweten komen we over de gevolgendie de strijd had voor de kleinenederzettingen.De periode 1650-1800 wordtgekenmerkt door de opkomst vande buitenplaatsen. De belangrijksteimpulsen voor het ontstaanhiervan was de handel, eerst inde VOC en later in de WIC.Het hoofdstuk heeft als titel ‘eentijdelijke buitenplaatscultuur’meegekregen, hetgeen directhet kenmerk al weggeeft: op eenaantal buitenplaatsen na, kenthet huidige landschap nognauwelijks sporen van deze bijzondereperiode. Een groot aantalprachtige prenten en kaarte<strong>nl</strong>aat deze verdwenen pracht enpraal in al haar glorie goed zien.Met de sprekende titel ‘Van


R ecentV erschenenFransen tot Duitsers’ wordenwe meegevoerd naar de periode1800-1940. Het is de periode nade grote bloei, een periode metweinig landschappelijke neerslag.Of het moet de aa<strong>nl</strong>eg van klinkerwegenzijn, of de opkomst vanhet toerisme (badplaatsen).Tijdens de Franse periode wordteen groot aantal van nieuwevestingwerken aangelegd. Bijeen foto van een aantal modernewindturbines op de ruïne van fortde Ruyter bij Vlissingen wordtgezegd dat dit geen recht doetaan het adagium ‘behoud doorontwikkeling’. De niet ingevoerdelezer die de Belvedere-wereld nietkent zal dit bijschrift niet begrijpen,maar evengoed zal een wel ingevoerdelezer dit niet doen, wantnergens wordt dit normatiefstandpunt toegelicht of verklaard.De oude foto’s die betrekkinghebben op deze periode toneneen landschap met veel beplanting(tot aan de inundatie van1944 kenmerkend voorWalcheren) en met onverhardewegen. Een landschap van armoedeen oude boerengebruiken.VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009Hoe korter geleden, hoe meeraandacht het beschreven hoofdstukkrijgt. De periode 1900-2000omvat ongeveer een derde vanhet totaal aantal pagina’s vanhet boek (116 pagina’s). Het isontegenzeggelijk een belangrijkeperiode in de landschapsgeschiedenis,al was het maar door deinundatie van 1944 en het creërenvan een totaal nieuw landschapals gevolg daarvan, maar het staattoch wel een beetje in contrastmet de perioden daarvoor, diewat betreft landschapsontwikkelingzeker zo veelbetekenend zijngeweest. Los van deze kanttekeningzijn het opnieuw prachtigeafbeeldingen die de teksten illustreren,zoals het schoonmakenvan de wegen na de afzetting van50 cm slib (!) na de inundatie. Defoto’s tonen een – als gevolg vande inundaties, de bombardementenen de vele beschietingen –desolaat landschap. Terecht geefthet boek een overzicht van hetwerk dat is uitgevoerd om ditverwoeste landschap weer te‘herstellen’, feitelijk om eennieuw landschap te maken. DeHerverkavelingswet Walcheren(1947) maakte een integrale herinrichtingvan het landschap vanWalcheren mogelijk, waarbij nietalleen de agrarische ontsluiting,waterbeheersing en grondverbeteringaandacht kregen, maarwaarbij ook een landschapsplan,de bouw of verplaatsing van boerderijenof bijvoorbeeld de aa<strong>nl</strong>egvan waterleidingen in het planwerden opgenomen.De tweede helft van de twintigsteeeuw wordt verder gekenmerktdoor komst van het massatoerisme,met alle landschappelijkegevolgen van dien (campings,bungalowparken, vermaakcultuur).Wat zeker positief moetworden beoordeeld is de aandachtdie wordt geschonken aande moderne ontwikkelingen,zoals de na-oorlogse groei vansteden en dorpen. Geschiedenishoudt immers niet op bij 1900.Moderne stadswijken, hoogbouwen bedrijventerreinen wordenallemaal in hun historische contextgeplaatst. En passant lezenwe verder dat echt alles aan hetlandschap van Walcheren isbedacht en gemaakt. Ook deaanwezigheid van fluitenkruidin de bermen, zo geurend inhet voorjaar, is bedacht!Het laatste hoofdstuk betreft detoekomstvisie van Walcheren.Feitelijk het product waar hetBelvedere als subsidiegever om tedoen was. De auteurs stellen zichde vraag welke ontwikkelingenWalcheren gemaakt hebben totwat het is, en welke mogelijkhedendit biedt voor de verdere ontwikkeling.Naast een foto-impressiezijn zeven aandachtsveldenbenoemd waar rekening meemoet worden gehouden: kustveiligheid,woningbouw, landbouw,recreatie, zeehaven en industrie,infrastructuur en overheidsbeleid.Maar moet er ook geen rekeningworden gehouden met decultuurhistorische waarden, methet landschap van Walcheren datzo centraal heeft gestaan in hetboek? Belvedere gaat toch nietalleen over ontwikkeling? Omte bepalen op welke manier menaan wil sluiten bij de genoemdeontwikkelingen hebben desamenstellers van de visie eenBelvedere-workshop georganiseerd.Met professionals overigens.De bewoners en gebruikersvan het landschap van Walcherenhebben blijkbaar geen invloedkunnen uitoefenen op de visie.Dat is jammer in een tijd waarinhet gaat om draagvlak en burgerparticipatie.De gemeente alsbelangrijke partij in de uitvoeringvan een dergelijke landschapsvisieis overigens ook niet gekend.Uitkomst van deze workshop isdat voor Walcheren moet wordeningezet op de ontwikkeling vanhoogwaardig wonen en recreëren,gecombineerd met bijzonderevormen van landbouw. Dezeuitkomst biedt kansen vooreen groenblauwe ontwikkelingvan het platteland. Het feit datWalcheren aan goed vaarwaterligt biedt ook kansen voor eenstedelijk-industriële ontwikkelingvan Middelburg-Vlissingen. Losvan de constatering dat dit nietecht specifiek voor Walcheren tenoemen valt (elke regio wil hoogwaardigwonen en recreëren),is mij ook niet direct een relatieopgevallen met de historischlandschappelijkeontwikkelingenzoals die zijn beschreven. Was hetschrijven van zo’n dik boek echtnodig voor het opstellen van dezelandschapsvisie? Welke elementenuit de landschapsgeschiedeniszijn richtinggevend voor de landschapsvisie?Ter vergelijking wilik hier de landschapsvisie Zuid-Limburg aanhalen (zie besprekingVitruvius 5, pp. 52-53).Hier is op basis van de analysevan de landschapsgeschiedeniseen ‘landschappelijk raamwerk’samengesteld: een groene dooradering,bestaande uit steile hellingen,dalbodems en dorpsrandendie het reliëf en de kenmerkendeverschillen tussen de dalen en deplateaus accentueert en de landschappelijkesamenhang versterkt.Dit landschappelijkeraamwerk vormt vervolgens deduurzame basis voor alle toekomstigeontwikkelingen, zoals hetwaterbeheer, de ontwikkelingvan de natuur en het cultuurhistorischerfgoed en de toeristischrecreatieve ontsluitingvan dit landschap.Een dergelijke analyse van hetlandschappelijk raamwerk vanWalcheren ontbreekt. Wat is nude essentie van het landschapdat je wilt behouden, of waar jeop voort wilt borduren?Misschien mist Walcheren eendergelijk raamwerk als gevolgvan de totale herinrichting na deTweede Wereldoorlog, maar ookdie analyse ontbreekt. Conclusie:we hebben er een prachtig boekover Walcheren bij, dat chronologischalle historisch-landschappelijkeontwikkelingen op eenprachtig geïllustreerde wijzeaan ons toont. Maar ook een visiedie niet duidelijk maakt welkerol die landschapsgeschiedenisnou daadwerkelijk speelt voorhet landschap van de toekomst.De doelstelling van hetBelvedere-project lijkt daarmeemaar deels te zijn behaald.49


R ecentVITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009TITEL Nederlandse Tegels 1900-2000AUTEURSUITGAVEJan PluisRACMDETAILS ISBN/EAN 978 90 6650 090 7, 192 pagina’s, gebonden. Prijs € 19,90Dit boek biedt een representatiefoverzicht van de in Nederland inde periode 1900-2000 vervaardigdeen/of gedecoreerde wandtegels.Was de decoratie en productie vande Nederlandse tegel tot ca. 1900betrekkelijk traditioneel gebleven,na 1900 onderging de Nederlandsetegel in zowel decoratiefals technisch opzicht veel veranderingen.De vormentaal van dejugendstil leende zich bijvoorbeelduitstekend voor toepassingop tegels. Door de welvaartstoenamekregen ruimtes in huizen enbedrijven waar traditioneel tegelswerden toegepast meer aandachten groeide de vraag naar tegels.Een andere belangrijke ontwikkelingwas een type elektrische ovendat rond 1950 op de markt kwamen waarmee het mogelijk werdom tegels ook in een kleinereoplage te vervaardigen: dit brachteen stroom aan nieuwe bedrijvenen creativiteit op gang.De auteur beschrijft meer dan 150bedrijven en ateliers die tussen1900 en 2000 tegels gemaakten/of gedecoreerd hebben. Naastde grote bekende bedrijven alsTichelaar (Makkum), Mosa enSphinx (Maastricht), De PorceleyneFles (Delft) komen ook velekleinere fabrikanten en ateliersaan bod, zoals o.a. GammaSierkunst uit Amsterdam ofPlateelfabriek Ivora uit Gouda.De tegels in dit boek zijn overhet algemeen seriematig gemaakt:van één ontwerp zijn meer tegelsgeproduceerd. Uit de groep vankunstenaars die van een ontwerpmaar één tegel gemaakt hebben(de unica-keramisten) is eenbeperkte keuze gemaakt.Het boek bevat niet alleen de topproducten,maar ook eenvoudiggedecoreerde tegels die door bredelagen van de bevolking werdengekocht. De auteur interviewdetalloze ontwerpers en makers vantegels: van veel bedrijven wordenin dit boek voor het eerst degegevens en de geschiedenisop een rij gezet.In de i<strong>nl</strong>eiding worden de technischeaspecten van het productieprocesbehandeld zoals de glazurenen decoratietechnieken. Ook aande wijze van toepassing en gebruikvan de tegels in de 20ste eeuw isaandacht besteed.Omdat onder verzamelaars vantegels en bouwhistorici veelbehoefte is aan dateermogelijkhedenbiedt dit boek veel informatieover wanneer bepaalde merkenvoorkomen en worden ook veelachterkanten van tegels afgebeeld.Het boek is zo gebruikersvriendelijkmogelijk opgezet: de fabrikantenen ateliers zijn geordendop plaatsnaam. Een uitgebreideindex vergemakkelijkt het zoekenop namen en begrippen.Door de eeuwen heen volgde dedecoratieve wandtegel als toegepastekunst de heersende modesen stijlen. Ook in de twintigsteeeuw sluit de vormentaal van detegel aan bij de visuele cultuurvan die eeuw. Dit overzicht vantoegepaste kunst bij uitstek,waarin de enorme diversiteitvan de visuele cultuur in detwintigste eeuw bijeen is gebracht,heeft daarom ook een kunsthistorischewaarde.Aan dit standaardwerk met circa2000 afbeeldingen in kleur isruim negen jaar intensief gewerkt.De auteur, Jan Pluis, is dé Nederlandseexpert op het gebied vantegels. Eerder verschenen diversestandaardwerken van zijn hand:De Nederlandse tegel, decors enbenamingen 1570-1930 (1997),Bijbeltegels-Bibelfliesen (1994),Kinderspelen op tegels (1979).V erschenen 50TITEL Villatuinen in Nederland 1900-1940AUTEURUITGAVEDETAILSEric Blok & Birgit LangRACM / SB4 Bureau voor Historische Tuinen, Parken en LandschappenISBN: 978-90-76046-57-0. Paperback, 156 pagina’s, full colour en rijk geïllustreerd.Prijs € 19,50. Bestellen via www.villatuinen.<strong>nl</strong> en www.sb4.<strong>nl</strong>. Meer informatie: RACM,afdeling Gebouwd Erfgoed, unit Groen Erfgoed, tel 030-6983211, of met SB4 Bureau voorHistorische Tuinen, Parken en Landschappen, Eric Blok, telefoon 0317-424 167.Op woensdag 22 oktober verscheenVillatuinen in Nederland1900-1940, een tuinhistorischepublicatie over het groene erfgoedvan de villatuin. Het boekis geschreven door de landschapsarchitecten/ tuinhistoriciEric Blok en Birgit Lang vanSB4 Bureau voor HistorischeTuinen, Parken en Landschappenuit Wageningen. De publicatiekwam tot stand in nauwe samenwerkingmet de Rijksdienst voorArcheologie, Cultuurlandschapen Monumenten (RACM).Ons land kent talrijke tuinen dieonder architectuur werden aangelegd.In veel gevallen werdendie tuinen met de villa volgenséén stijlopvatting ontworpen.Soms gebeurde dat door dearchitect van de woning, veelalook door de in die tijd opkomendeberoepsgroep van tuin- en landschapsarchitecten.Concentratiesvan villatuinen uit periode 1900-1940 bevinden zich in de periferievan stads- en dorpskernenen met name in speciaal voorgegoede burgers aangelegde,suburbane wijken. Bekendevoorbeelden treffen we aan inhet Gooi, in de regio Bloemendaal-Heemstede-AerdenhoutenWassenaar.Villatuinen in Nederland 1900-1940 beoogt de cultuurhistorischewaarde van villatuinen uitde eerste helft van de twintigsteeeuw nauwkeuriger dan voorheenvast te stellen. Een grootaantal typische stijlkenmerkenen elementen worden beschreven,waardoor het herkennen enduiden van deze tuinen wordtvereenvoudigd. Het boek richtzich op overheden, erfgoedinstellingen,monumentendiensten,tuin- en landschapsarchitecten,hoveniersbedrijven en eigenarenals belangrijke spelers bij het instand houden van dit bijzonderegroen erfgoed.


R ecentV erschenenTITELVITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009Over de vloer: met voeten getreden erfgoedAUTEUR T. Hermans, E. Koldeweij & D. Snoodijk (red.)UITGAVE Waanders uitgevers, Zwolle (i.s.m. Rijksdienst voor Archeologie,Cultuurlandschap en Monumenten)DETAILS ISBN 978 90 400 8561 1 / NUR 648Gebonden, 424 pagina’s, zeer rijk geïllustreerd. Prijs € 24.95Ter gelegenheid van het RACMsymposium‘Over de vloer’ op 8oktober in het Vredespaleis inDen Haag is deze uitgave verschenen,de allereerste inNederland over dit onderwerp.Ruim twintig auteurs uitNederland en Vlaanderen gaanin op de geschiedenis van devloer, de diversiteit hiervan en derol die de historische vloer speeltin het huidige interieur. De bijdragengaan over zeer uitee<strong>nl</strong>opendeaspecten van deNederlandse vloer en bestrijkenonder meer de archeologie,bouwhistorie, architectuurhistorieen instandhouding. Van keitjesvloertot keramische tegel, va<strong>nl</strong>eem tot linoleum.Opzienbarend is de Vlaamse bijdrageover de dagelijkse omgang,vernieuwend de kijk op de kerkvloerenuit de negende tot enmet de veertiende eeuw, opmerkelijkhet artikel over industrieelvervaardigde vloeren, verrassendde archeologische invalshoek,maar ontluisterend de onderwaarderingvan de vloer. Hetboek bevat tevens artikelen overde laatste stand van kennis overbaksteenvloeren op houten balklagen,over opmerkelijkegebruikssporen in een tegelvloerin Utrecht, over de unieke blindbevestigde grenenhouten vloerin de grote zaal van kasteelAmerongen, over glazen ennatuurstenen vloeren, over keramischeen cementtegels en overstalvloeren: van paardenbox tottuigenkamer. De enorme variatiein materiaal, afwerking en ontwerpvan dit zesde wandvlak vaneen ruimte blijkt groot en rijk.Het is verbazingwekkend datvloeren en vloerafwerkingen zoweinig aandacht hebben gekregen.Dit is wellicht symptomatischvoor de stand van kennisover de diverse vloertypen: ditonderwerp behoort tot deslechtst bestudeerde gebouwonderdelen.Met dit boek wordt ditgebrek aan tastbare gegevensenigszins ingevuld, maar tallozedeelaspecten wachten op naderebestudering, onderzoek enpublicatie.Nooit eerder verscheen er inNederland een overzichtswerkover historische vloeren. Dithandboek is onontbeerlijk vooriedereen die regelmatig metmonumenten in aanraking komten voor hen die meer over ditonderwerp willen weten.ADVERTENTIE51


VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009AGENDAFOTO'S EN RECONSTRUCTIE: MAJA D'HOLOSSYv.a. 13.11.2008 Den HaagDe eerste kustbewonersVanaf 13 november 2008 is in het Museon in Den Haag depermanente tentoonstelling De eerste kustbewoners te zien. De vinexlocatieYpenburg, het zuidoostelijke stadsdeel van de gemeenteDen Haag, was gedurende een aantaleeuwen het woongebied van de prehistorischemens. Deze plek lag toenaan de kust en bestond uit lage duinenin een getijdengebied. De Steentijdmensleefde hier op de grens van zoeten zout water, van droog en nat land.Door graafwerkzaamheden werd eengrafveld ontdekt met daarin de restenvan 42 personen, zowel vrouwen,mannen als kinderen. Al gauw bleekdat het om mensen ging die hierhadden geleefd in de tijd van deHunebedbouwers, zo’n 5500 jaargeleden. In deze nieuwe vaste presentatiewordt het accent gelegd op hetwerk van de verschillende specialistenbinnen de archeologie, maar ook dekennis van andere vakdisciplines,zoals landschapsmicromorfologie(zeer gedetailleerd bodemonderzoek)en bouwhistorie worden benut.De expositie toont moderne archeologischeonderzoekstechnieken engeeft een beeld van het leven in die tijd.Onderzoek en reconstructievan de skelettenEén van de disciplines houdt zichbezig met het menselijk botmateriaal.Daarbij wordt eerst vastgesteld hoecompleet een skelet is en dan of hetom een man of een vrouw gaat.De botten van een man zijn meestalgroter en ruwer dan van een vrouw.Dat komt omdat mannen over hetalgemeen grotere spieren hebben.Die spieren zitten op bepaalde plekkenaan het bot. Op die plekken zittenricheltjes of soms hele knobbels.Hoe groter de knobbel of randjes,hoe groter de kans dat het een manis geweest. De schedel en het bekken zijn de plaatsen waar je dathet beste kan zien. Daarna worden de botten onderzocht op onderandere ouderdom, lengte en ziektes. Botten waarop specifiekeziekteverschijnselen zijn geconstateerd zoals misvormingen inde gewrichten zijn in één van de laboratoria in de nieuwe zaal tezien en de botspecialist vertelt daarbij over zijn onderzoek.Van drie van de opgegraven skeletten zijn reconstructies gemaakt.Zij zijn te zien in de nieuwe expositie: een man, een vrouw en eenkind. Vooral het reconstrueren van een gezicht is een vak apart.Er wordt eerst een mal gemaakt van de schedel. Het uiterlijk wordtbepaald door kenmerken van de schedel. Het vet- en spierweefselwordt bepaald op grond van wetenschappelijk vastgestelde standaarden.Zo is de dikte van spieren en de huid voor mannen, vrouwenen kinderen zeer verschillend. De ogen worden voor een grootdeel met de hand gemaakt, zo worden de irissen met de handgeschilderd.Sporen van huizenEr werden ook sporen van huizen vandeze Steentijdmensen teruggevonden.Deze sporen zien er voor een leek uitals vlekken in het landschap, maar bijnadere bestudering kan er veel uitworden geconcludeerd, al blijft heteen lastige klus om vast te stellenwelke sporen tot een huisplattegrond kunnen worden gerekend.Archeologen kijken dan vooral naar de plaats, vorm, kleur ensamenstelling en maken zo een selectie van sporen die tot een huisplattegrondkunnen worden gerekend. De grootte en de diepte vaneen paalspoor zijn belangrijk om vast te stellen wat de dragendefunctie is geweest. Er wordt gezocht naar de onderlinge samenhangin de ruimtelijke opbouw. Uit al die gegevens wordt vastgesteld watde constructie van het ‘skelet’ van het huis was. In dit geval werd eenbouwhistoricus gevraagd een reconstructie van het gebouw te maken.Meer onderzoekNaast de bovengenoemde terreinen van onderzoek binnen dearcheologie zijn er nog veel meer en daar wordt ook aandachtaan besteed. Onderzoek naar het gebruik van natuur- en vuursteen:met behulp van speciaal microscopisch onderzoek kan wordenvastgesteld waar bepaalde gereedschappen voor werden gebruikt.Uit onderzoek naar het aardewerk weten we hoe de potten werdengemaakt en door onderzoek van de aankoeksels (etensresten) aanhet aardewerk en door zaden- en pollenonderzoek weten we watze aten. Het onderzoek aan het dierlijk botmateriaal laat zien water nog meer op het menu van de steentijdmens stond.INFORMATIE: WWW.MUSEON.NL52


VITRUVIUS NUMMER 6 JANUARI 2009tot 21.12.2008 AlmereRituelen. Van toen, nu, jou, mij, hier!Tijdens de tentoonstellingworden rituelen uit het verreverleden met die van hetkleurrijke Almere van nu vergelekenen wordt antwoordgezocht op vragen als hoe‘anders’ waren de mensen uithet vroege Almere – uit deSteentijd en de Zuiderzeetijd?Wat weten archeologen vanhun rituelen? Nog tot 21 december a.s. in het Kunstencentrumde Kunstlinie.INFORMATIE: WWW.DEKUNSTLINIE.NL9/10.12.2008 RotterdamDigitaal Erfgoedconferentie 2008Digitaal Erfgoed Nederland (DEN)organiseert in samenwerking metErfgoed Nederland de lustrumeditievan de Digitaal Erfgoedconferentiein de Doelen in Rotterdam. Deconferentie staat in het teken van demogelijkheden om digitaal beschikbaarerfgoed optimaal vindbaar enbruikbaar te maken. Niet alleen degrote zoekmachines maar ook communitywebsites, open geografischesystemen en mash up websites biedenmogelijkheden om het beschikbaredigitale erfgoed bij het publiek tebrengen. Hier is wel actief beleidvoor open uitwisseling van informatie nodig. De presentaties,debatten en workshops hebben een gemeenschappelijke boodschap:zoek actief contact met je doelgroepen. Naar buiten! Werkt u bijeen erfgoedinstelling, en wilt u uw kennis verbreden en verdiepenom digitale erfgoedinformatie bij het publiek te brengen?DE conferentie richt zich op wie de inzet van ICT kunnen sturen,en ook wie met digitalisering bezig zijn. DE conferentie heeft eenerfgoedbreed karakter en is er voor musea, archieven, bibliotheken,monumentenzorg- en archeologische instellingen.INFORMATIE: DEN, 070 - 314 034310.2.2009 UtrechtManhattan aan de Oude Gracht?De 24ste Nicolaas van der Monde-lezing in de Pieterskerk teUtrecht: Manhattan aan de OudeGracht? Erfgoedbehoud versus moderneruimtelijke ordening, gaat in op deproblematiek van stedelijke structuren,oude gebouwen en landschappelijkeelementen die voortdurendworden aangepast en veranderdten behoeve van nieuwe functies.Soms gebeurt dat met respectvoor waardevol erfgoed, maar vaak wordt dit zodanig ingekapselddat de zeggingskracht ervan verloren gaat.INFORMATIE: WWW.OUD-UTRECHT.NL11.2.2009 AmsterdamCongres nu voor later!Erfgoed Nederland start een congresreeks met als thema nieuw erfgoed.Doel is het selecteren, bewaren (behouden en beheren) en presenterenvan nieuw erfgoed en het zodanig op de kaart te zetten bijbeleidsmakers, erfgoedinstellingen en hun medewerkers en particuliereverzamelaars dat het een vanzelfsprekend onderdeel wordtvan het erfgoedbeleid. Het eerste congres van de reeks – in deReinwardt Academie te Amsterdam – staat in het teken vancomputererfgoed en wordt georganiseerd samen met de stichtingcomputererfgoed Nederland (SCEN).INFORMATIE: BINNENKORT OPWWW.ERFGOEDNEDERLAND.NL23 25.4.2009’s-HertogenboschNederlandseRestauratiebeurs2009De Nederlandse Restauratiebeursstimuleert de vakwereld door kennisuitwisselingen draagt tegelijkertijdbij aan verbreding van het maatschappelijkedraagvlak voor de instandhoudingvan het cultureel erfgoed.Speciale aandacht is er voor actueleontwikkelingen in de monumentenzorg,nieuwe producten entechnologieën, kennis en vakmanschap. Experts verzorge<strong>nl</strong>ezingen, presentaties en workshops. Daarnaast biedt de beursgelegenheid om het publiek te interesseren voor de restauratiemethodenen conserveringstechnieken voor historische gebouwenen interieurs, archiefstukken, archeologische bodemvondstenen voorwerpen uit kunstcollecties.INFORMATIE: WWW.RESTAURATIEBEURS.NLLocatie: Brabanthallen te ’s-Hertogenbosch.53Tips en persberichten voor de Agenda kuntu mailen naar info@uitgeverijeducom.<strong>nl</strong>


o<strong>nl</strong>ine...op tafel...Archeologie – Cultuurlandschap – Monumentenzorg:Vitruvius bereikt beslissers en betrokkenen.De mix van archeologie, cultuurlandschap en monumentenzorg onderscheidt VITRUVIUS– synergie in de zuiverste vorm. Nu ook op internet: www.<strong>vakbladvitruvius</strong>.<strong>nl</strong>Maar wie VITRUVIUS in handen houdt, valt voor ‘ouderwets drukwerk’. VITRUVIUSverschijnt niet in de winkel. Interesse? Mail dan naar info@uitgeverijeducom.<strong>nl</strong>.4x per jaar Nederland € 45,- / België € 55,-. Ook ideaal als cadeau!

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!