11.12.2012 Views

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ...

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ...

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ...

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>REGIONAAL</strong> <strong>TUCHTCOLLEGE</strong> <strong>VOOR</strong> <strong>DE</strong> <strong>GEZONDHEIDSZORG</strong><br />

TE AMSTERDAM<br />

Het college heeft het volgende overwogen en beslist over de op 2 april 2003 binnengekomen klacht van:<br />

A.,<br />

wonende te B,<br />

k l a a g s t e r,<br />

tegen<br />

C,<br />

fysiotherapeut,<br />

wonende te B,<br />

v e r w e e r s t e r .<br />

1. Het verloop van de procedure.<br />

Het college heeft kennisgenomen van:<br />

● het klaagschrift;<br />

● verweersters brief van 16 juni 2003;<br />

● het aanvullend klaagschrift met bijlagen;<br />

● het antwoord van 23 augustus 2003 met bijlage;<br />

● de repliek van 25 september 2003 met bijlagen;<br />

● de dupliek van 6 november 2003 met bijlagen;<br />

● het proces-verbaal van het op 13 mei 2004 gehouden vooronderzoek;<br />

De klacht is behandeld ter terechtzitting van 11 januari 2005.<br />

Klaagster was afwezig met bericht van verhindering en werd vertegenwoordigd door mr D, advocaat te B. Verweerster werd<br />

bijgestaan door E.<br />

Voorts was aanwezig F , huisarts, als getuige opgeroepen door het college.<br />

2. De feiten.<br />

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting is verklaard kan van het volgende worden uitgegaan:<br />

Klaagster heeft op 8 januari 2002 en op 14 januari 2002 haar huisarts, F, geraadpleegd wegens nekklachten. De<br />

huisarts heeft klaagster naar verweerster verwezen met als indicatie een mogelijke RSI.


Klaagster is op 18, 22 en 29 januari en op 1, 5, 7 en 19 februari 2002 door verweerster behandeld. Op de<br />

patiëntenkaart heeft verweerster bij het eerste consult (abusievelijk gedateerd 19 februari) vermeld – voor zover hier<br />

van belang –<br />

"schouder: anteflexie re bij 120º moeizaam scap. alatae".<br />

Op 14 februari 2002 heeft klaagster haar huisarts opnieuw geraadpleegd in verband met klachten. Deze heeft haar<br />

verwezen naar de neuroloog G , die haar dezelfde dag heeft gezien. De conclusie van de neuroloog was een parese<br />

van de nervus thoracicus longus rechts e.c.i. met als gevolg een parese van de musculatus serratus anterior en een<br />

scapula alata.<br />

Bij brief van 18 maart 2003 heeft H , neuroloog, het volgende geschreven aan klaagsters raadsvrouw, voor zover hier<br />

van belang.<br />

"(…) de diagnose luidde: geïsoleerde n. thoracicus longus uitval rechts. Als eerst voorkomende<br />

oorzaak van deze uitval moet aan een krachtig neerwaartse druk op de schouder gedacht worden.<br />

Aangezien er in het verhaal van mevrouw A geen moment is aan te wijzen waarop de schouder<br />

overmatig belast werd door het dragen van een zware bepakking op de schouder lijkt een relatie met<br />

de fysiotherapeutische behandeling als oorzaak mogelijk te zijn. Mogelijke andere oorzaken zijn<br />

echter niet geheel uit te sluiten. In de differentiaal diagnose moet ook gedacht worden aan de zgn.<br />

amyotrofische schouderneuralgie, een ontstekingsachtige aandoening van een deel van de plexus<br />

brachialis, een vlechtwerk van zenuwbanen in het halsschoudergebied, waarvan de oorzaak in detail<br />

nog erg onduidelijk is en een typisch verloop heeft met acute, veelal heftige pijn in het<br />

nekschoudergebied, waarna binnen, meestal 2 tot 3 weken verlammingsverschijnselen op gaan<br />

treden. Bovenaan in mijn differentiaal diagnostische overweging blijft echter de eerst genoemde<br />

traumatische stoornis staan."<br />

Klaagsters huisarts heeft bij brief van 20 januari 2003 verklaard op 8 januari 2002 en op 14 januari 2002 geen<br />

"afstaand schouderblad" te hebben waargenomen. Bij brief van 12 september 2003 heeft hij verklaard dat uit de hem<br />

bekende medische gegevens niet blijkt dat klaagster vóór 14 februari 2002 klachten had die wezen in de richting van<br />

een scapula alata rechts.<br />

3. Het standpunt van klaagster en de klacht.<br />

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat verweerster een verkeerde behandeling heeft toegepast die tot grote<br />

gezondheidsproblemen bij klaagster heeft geleid. De scapula alata is onmiddellijk na de behandeling van 1 februari<br />

2002 ontstaan. Klaagster heeft nooit eerder last gehad van een afstaande, of andere vreemde stand van haar<br />

schouderblad.<br />

4. Het standpunt van verweerster.<br />

Verweerster voert aan, kort gezegd, dat er geen verband kan bestaan tussen haar behandeling en het ontstaan van<br />

de scapula alata. Zij had al bij het eerste consult van klaagster een lichte scapula alata geconstateerd.<br />

5. De overwegingen van het college.<br />

Naar het oordeel van het college is het onwaarschijnlijk dat bij klaagster als gevolg van de behandeling door<br />

verweerster een scapula alata is ontstaan met zenuwletsel zoals dat door de neuroloog op 14 februari 2002 is<br />

geconstateerd. Verweerster heeft ter zitting nader toegelicht hoe zij klaagster heeft gemasseerd: zij hield klaagsters<br />

rechterarm met haar linkerhand vast achter haar rug en heeft een strijkende beweging over klaagsters rug gemaakt, omhoog en<br />

weer terug, waarbij zij haar hand twee à drie keer onder het schouderblad heeft geschoven. Het ging om een vloeiende, naar<br />

boven gaande beweging, richting schouder aan de laterale zijde en terug over de trapezius. Het is op die manier niet mogelijk om<br />

de nervus thoracicus longus te raken of een eventueel al aanwezig letsel te verergeren.


Hiervan uitgaande is het college van oordeel dat het zenuwletsel met de daardoor ontstane scapula alata geen<br />

gevolg is geweest van de behandeling door verweerster, maar zich los hiervan heeft gemanifesteerd. Verwezen<br />

wordt naar de hiervoor geciteerde brief van neuroloog H, die ook wijst op de mogelijkheid van een neuralgische<br />

amyotrofie. Een aanval van deze aandoening kan, naast een bijzondere gevoeligheid voor een bepaalde<br />

zenuwbeschadiging, worden uitgelokt door veel verschillende oorzaken.<br />

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is. Verweerster kan geen verwijt als bedoeld in artikel<br />

47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.<br />

6. De beslissing.<br />

Het Regionaal tuchtcollege wijst de klacht af.<br />

Aldus gewezen op 11 januari 2005 door:<br />

mr. H. van Breda, voorzitter,<br />

K.G. Droogleever Fortuyn, mr. A.H.C.M. Snel en P.A.M. van der Salm,<br />

leden-fysiotherapeut,<br />

mr. C.E. Polak, lid-jurist,<br />

en mr. M. Nabar-Buis en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 8 maart 2005 door de voorzitter in aanwezigheid<br />

van de secretaris.<br />

w.g.mr. H. van Breda, voorzitter<br />

w.g. mr. M. Nabar-Buis, secretaris

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!