NTvH_2_2018_Opmaak_Excl_Adv_LR
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Nederlands Tijdschrift<br />
voor Hematologie<br />
JAARGANG 15 | NUMMER 2<br />
MAART <strong>2018</strong><br />
clinic<br />
Huidige mogelijkheden voor behandeling van graft-versus-hostziekte: een nieuwe richtlijn<br />
L.E. van der Wagen, C.N. de Jong, R. Oostvogels, S.S. Zeerleder, J.H.F. Falkenburg, M.R. de Groot,<br />
M. van Gelder, N.P.M. Schaap, E. Meijer, A.E.C. Broers, J.H.E. Kuball en J.J. Cornelissen<br />
Nieuwe ontwikkelingen voor patiënten met geavanceerde systemische mastocytose<br />
J.C. Kluin-Nelemans, L.F.R. Span, J.N.G. Oude Elberink, A.B. Mulder, S. Rosati, B. van Anrooij en G.A. Huls<br />
Gentherapie voor hemofilie<br />
F.W.G. Leebeek<br />
Behandeling en profylaxe met methyleenblauw bij ifosfamide-geïnduceerde encefalopathie<br />
C.F.V. de Leeuw en S. Lugthart<br />
HOVON 141: een prospectieve, multicentrische, gerandomiseerde fase 2-studie omtrent<br />
ibrutinib en venetoclax bij fitte en niet-fitte patiënten met een creatinineklaring ≥30 ml/min<br />
en recidiverende of refractaire chronische lymfatische leukemie (RR-CLL) met of zonder<br />
TP53-afwijkingen<br />
L. van der Straten, M-D. Levin, H.P.J. Visser, M. Chamuleau, E. van der Spek, M. van der Klift,<br />
E.F.M. Posthuma, S. Kersting, M.R. Schaafsma, B.C. Tanis, M. Bellido, E.M.G. Jacob, A. Beeker,<br />
J.M.I. Vos, S. de Jonge, J.K. Doorduijn, M.B.L. Leys, R.J.W. van Kampen, G.J. Veldhuis, J. Droogendijk,<br />
I. Ludwig, R. Mous, K.G. van der Hem, E.C. Dompeling en A.P. Kater<br />
De rol van TCF4 bij de aanmaak van gezonde en zieke bloedcellen<br />
F.E.M. in 't Hout<br />
2<br />
OFFICIEEL WETENSCHAPPELIJK TIJDSCHRIFT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VOOR HEMATOLOGIE,<br />
EN DE STICHTING HEMATO-ONCOLOGIE VOOR VOLWASSENEN NEDERLAND
INHOUDSOPGAVE 50<br />
COLOFON<br />
Het Nederlands Tijdschrift voor Hematologie (<strong>NTvH</strong>) verschijnt<br />
achtmaal per jaar en wordt via controlled circulation kosteloos<br />
aangeboden aan hematologen, internist-hematologen, kinderartsen,<br />
radiotherapeuten, transfusieartsen, laboratoriumartsen<br />
en internisten met als specialisme Vasculaire Geneeskunde en<br />
overige klinisch werkzame specialisten en arts-assistenten in<br />
opleiding binnen het vakgebied Hematologie in Nederland.<br />
Het <strong>NTvH</strong> is een praktisch en informatief vaktijdschrift. Het doel<br />
van het tijdschrift is de lezer inzicht en overzicht te geven op<br />
medisch gebied. Dankzij het <strong>NTvH</strong> is men snel en op goed<br />
toegankelijke wijze op de hoogte van actuele ontwikkelingen op<br />
het gebied van de Hematologie en direct aanverwante medische<br />
vakgebieden. De inhoud komt tot stand door een onafhankelijke<br />
redactieraad en wordt gerefereerd teneinde objectieve informatieverstrekking<br />
te waarborgen. Vanzelfsprekend staat het <strong>NTvH</strong><br />
open voor spontane bijdragen van lezers. Spontaan ingezonden<br />
bijdragen of referaten kunnen – na beoordeling en goedkeuring<br />
van de hoofdredactieraad – worden geplaatst. Voor meer informatie<br />
hierover kunt u zich wenden tot de uitgever.<br />
UITGEVER EN REDACTIESECRETARIAAT<br />
Ariez B.V.<br />
Mw. drs. E. van Zanten, uitgever<br />
Westzijde 22, 1506 EE Zaandam<br />
Tel.: 075 642 94 20<br />
E-mailadres: ntvh@ariez.nl<br />
Website: www.ariez.nl<br />
HOOFDREDACTEUR<br />
Mw. prof. dr. S. Zweegman, internist-hematoloog, VUmc, Amsterdam<br />
VICEHOOFDREDACTEUR<br />
Mw. dr. T. Netelenbos, internist-hematoloog, LUMC, Leiden<br />
HOOFDREDACTIERAAD<br />
Dr. M.B. Bierings, kinderarts-hematoloog-oncoloog, UMCU, Utrecht<br />
Mw. dr. M.E.D. Chamuleau, internist-hematoloog, VUmc, Amsterdam<br />
Dr. C.W. Choi, internist-hematoloog, UMCG, Groningen<br />
Dr. M.F. Corsten, hematoloog i.o., Radboudumc, Nijmegen<br />
Dr. N.W.C.J. van de Donk, internist-hematoloog, VUmc, Amsterdam<br />
Dr. M. van Gelder, hematoloog, Maastricht UMC+<br />
Mw. dr. M.D. Hazenberg, hematoloog, AMC, Amsterdam<br />
Prof. dr. P.M. Hoogerbrugge, kinderarts, Prinses Máxima Centrum,<br />
Utrecht<br />
Mw. dr. P.A. Kramer, laboratoriumarts, Isala Klinieken, locatie Sophia,<br />
Zwolle<br />
Dr. M.D. Levin, internist-hematoloog, Albert Schweitzer Ziekenhuis,<br />
Dordrecht<br />
Dr. M. Nijziel, internist-hematoloog, Radboudumc, Nijmegen<br />
Dr. E. Nur, hematoloog, AMC, Amsterdam<br />
Dr. J.F.M. Pruijt, internist-hematoloog, Jeroen Bosch Ziekenhuis,<br />
Den Bosch<br />
Mw. dr. D. te Raa, aios hematologie, UMCU, Utrecht<br />
Dr. B.A. van der Reijden, moleculair bioloog, Radboudumc, Nijmegen<br />
Mw. dr. A.W. Rijneveld, internist-hematoloog, Erasmus MC, Rotterdam<br />
Dr. R.E.G. Schutgens, internist-hematoloog, UMCU, Utrecht<br />
Mw. dr. F.O.B. Spoelstra, radiotherapeut-oncoloog, VUmc, Amsterdam<br />
Dr. J.S.P. Vermaat, internist-hematoloog, LUMC, Leiden<br />
J.J. Wegman, internist-hematoloog, Deventer ziekenhuis, Deventer<br />
ABONNEMENTEN<br />
Abonnementen voor Nederland: e 130,00 per jaar, excl. 6% btw<br />
(van toepassing op bedrijven, instellingen en medisch specialisten<br />
die niet in aanmerking komen voor kosteloze toezending via<br />
controlled circulation). Overige tarieven op aanvraag.<br />
Losse nummers: e 19,50 excl. 6% btw.<br />
Oplage: 1.600 ex.<br />
Frequentie: achtmaal per jaar<br />
INGAAN EN BEËINDIGING ABONNEMENTEN<br />
Abonnementen kunnen op elk gewenst tijdstip ingaan. De eerste<br />
abonnementsperiode loopt tot het einde van het kalenderjaar,<br />
daarna wordt het abonnement telkens stilzwijgend met een jaar<br />
verlengd. Opzeggingen geschieden ten minste twee maanden<br />
voor de aanvang van een nieuwe abonnementsperiode en<br />
dienen – uitsluitend in schriftelijke vorm – te worden gericht aan<br />
het redactiesecretariaat van de uitgever.<br />
COPYRIGHT<br />
© Ariez B.V., Zaandam. Alle rechten voorbehouden. Behoudens<br />
wettelijke uitzonderingen, mag niets uit deze uitgave openbaar<br />
worden gemaakt of overgenomen worden door middel van<br />
druk, microfilm of op welke wijze dan ook, zonder schriftelijke<br />
toestemming van de uitgever.<br />
Hoofdredactieraad en uitgever zijn niet aansprakelijk voor de<br />
inhoud van de onder auteursnaam opgenomen artikelen of van<br />
de advertenties en/of mogelijke schadeclaims die hieruit kunnen<br />
voortvloeien. De hoofdredactieraad en uitgever wijzen elke<br />
verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor (de juistheid van)<br />
de gepresenteerde gegevens af en garanderen noch ondersteunen<br />
enig product of dienst geadverteerd in deze uitgave,<br />
noch staan zij garant voor enige door de vervaardiger van dergelijke<br />
producten of diensten gemaakte beweringen. Hoofdredactieraad<br />
en uitgever zijn eveneens niet aansprakelijk voor enig nadelig<br />
gevolg of schade voortvloeiend uit het gebruik van de informatie<br />
uit dit tijdschrift. De uitgever heeft het recht advertenties of<br />
soortgelijke uitingen zonder opgave van redenen te weigeren.<br />
KAFTILLUSTRATIE<br />
Shutterstock<br />
ISSN-NUMMER<br />
1572-1590<br />
Stichting Hemato-Oncologie<br />
voor Volwassenen Nederland<br />
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR HEMATOLOGIE<br />
51<br />
52<br />
54<br />
70<br />
75<br />
82<br />
87<br />
92<br />
94<br />
97<br />
98<br />
VOORWOORD<br />
T. Netelenbos<br />
RICHTLIJNEN<br />
Editorial<br />
M.D. Hazenberg<br />
Huidige mogelijkheden voor behandeling van graft-versus-hostziekte:<br />
een nieuwe richtlijn<br />
L.E. van der Wagen, C.N. de Jong, R. Oostvogels, S.S. Zeerleder,<br />
J.H.F. Falkenburg, M.R. de Groot, M. van Gelder, N.P.M. Schaap,<br />
E. Meijer, A.E.C. Broers, J.H.E. Kuball en J.J. Cornelissen<br />
OVERZICHTSARTIKELEN<br />
Nieuwe ontwikkelingen voor patiënten met geavanceerde<br />
systemische mastocytose<br />
J.C. Kluin-Nelemans, L.F.R. Span, J.N.G. Oude Elberink, A.B. Mulder,<br />
S. Rosati, B. van Anrooij en G.A. Huls<br />
Gentherapie voor hemofilie<br />
F.W.G. Leebeek<br />
CASUÏSTIEK<br />
Behandeling en profylaxe met methyleenblauw bij ifosfamidegeïnduceerde<br />
encefalopathie<br />
C.F.V. de Leeuw en S. Lugthart<br />
TRENDS IN TRIALS<br />
HOVON 141: een prospectieve, multicentrische, gerandomiseerde<br />
fase 2-studie omtrent ibrutinib en venetoclax bij fitte en niet-fitte<br />
patiënten met een creatinineklaring ≥30 ml/min en recidiverende<br />
of refractaire chronische lymfatische leukemie (RR-CLL) met of<br />
zonder TP53-afwijkingen<br />
L. van der Straten, M-D. Levin, H.P.J. Visser, M. Chamuleau, E. van der Spek,<br />
M. van der Klift, E.F.M. Posthuma, S. Kersting, M.R. Schaafsma, B.C. Tanis,<br />
M. Bellido, E.M.G. Jacob, A. Beeker, J.M.I. Vos, S. de Jonge, J.K. Doorduijn,<br />
M.B.L. Leys, R.J.W. van Kampen, G.J. Veldhuis, J. Droogendijk, I. Ludwig,<br />
R. Mous, K.G. van der Hem, E.C. Dompeling en A.P. Kater<br />
DE KUNST VAN HET KIJKEN<br />
Uw diagnose?<br />
N. Wlazlo, K. Gussinklo en J.L.M. Jongen<br />
PROEFSCHRIFTBESPREKING<br />
De rol van TCF4 bij de aanmaak van gezonde en zieke bloedcellen<br />
F.E.M. in 't Hout<br />
MEDEDELINGEN NVvH/HOVON<br />
MEDEDELINGENAGENDA<br />
ALLE GEPUBLICEERDE ARTIKELEN KUNT U VINDEN OP ONZE WEBSITE:<br />
WWW.ARIEZ.NL<br />
Tevens kunt u daar zoeken naar artikelen die in onze andere tijdschriften zijn gepubliceerd.<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2
VOORWOORD 51<br />
GEACHTE LEZER<br />
Het menselijk afweersysteem is fascinerend. Ondanks vele aanvallen door micro-organismen tijdens ons leven worden de<br />
meeste pogingen feilloos afgeslagen. Een enkel virus daargelaten dat ons in tijden waarin we niet goed genoeg naar ons<br />
lichaam luisteren tijdelijk nekt. Vanaf hun geboorte leren onze afweercellen wat eigen is en wat niet. Een geweldig samenspel<br />
van lymfocyten en ondersteunende cellen in thymus en beenmerg. Als we als kind niet in een te beschermende<br />
omgeving zijn opgevoed, trainen we het afweersysteem in het slijpen van de messen en voorkomen we dat de afweercellen<br />
doorslaan naar het aanvallen van ons eigen weefsel, een trigger voor auto-immuniteit. Bij een allogene stamceltransplantatie<br />
is het doel het afweersysteem van een patiënt met een maligniteit te vervangen om de residuale kankercellen door dit<br />
‘vreemde’ afweersysteem uit te laten roeien: het graft-versus-tumoreffect. Helaas slaat deze afweerrespons soms door onder<br />
invloed van nog niet allemaal begrepen prikkels, leidend tot het aanvallen van eigen weefsels. Deze graft-versus-hostziekte<br />
kent een acuut beloop, maar heeft helaas ook vele chronische implicaties die erg invaliderend kunnen zijn. Opvallend<br />
genoeg is tijdens deze graft-versus-hostziekte het risico op succesvolle aanvallen van microben zeer groot, mede gefaciliteerd<br />
door de immuunsuppressieve middelen die als behandeling worden ingezet. Daarnaast kunnen er na stamceltransplantatie<br />
vele allo-auto-immuunfenomenen voorkomen, variërend van thyreoïditis tot auto-immuun hemolytische anemie. Het van de<br />
donor afkomstige immuunsysteem opgevoed in een nieuw ‘eigen’ milieu, valt de ‘eigen’ weefsels aan. Kortom, erg fascinerend!<br />
In het nummer dat voor u ligt wordt de richtlijn over graft-versus-hostziekte gepresenteerd vanuit de HOVON-stamceltransplantatiewerkgroep,<br />
begeleid door een editorial van collega Hazenberg. De genoemde therapeutische mogelijkheden bieden<br />
houvast voor het behandelen van deze doorgeslagen afweerreactie.<br />
Ik wens u veel leesplezier toe, natuurlijk ook met de andere ingezonden bijdragen.<br />
Dr. Tanja Netelenbos, internist-hematoloog<br />
Vicehoofdredacteur<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2
RICHTLIJNEN 52<br />
Matching van de behandeling van<br />
graft-versus-hostziekte<br />
Editorial bij de bijdrage van L.E. van der Wagen, C.N. de Jong, R. Oostvogels,<br />
S.S. Zeerleder, J.H.F. Falkenburg, M.R. de Groot, M. van Gelder, N.P.M. Schaap,<br />
E. Meijer, A.E.C. Broers, J.H.E. Kuball en J.J. Cornelissen, namens de<br />
HOVON-stamceltransplantatiewerkgroep, getiteld ‘Huidige mogelijkheden voor<br />
behandeling van graft-versus-hostziekte: een nieuwe richtlijn’<br />
dr. M.D. Hazenberg<br />
(NED TIJDSCHR HEMATOL <strong>2018</strong>;15:52-3)<br />
De indrukwekkende ontwikkelingen op het gebied van de<br />
tumorimmunologie hebben de hematologie in een transitieperiode<br />
gebracht. Waar onze patiënten in het verleden vooral<br />
afhankelijk waren van chemotherapie, staan we nu op de<br />
drempel van een nieuw tijdperk waarbij het de verwachting<br />
is dat immuuntherapie de behandeling van hematologische<br />
maligniteiten zal domineren. De ontwikkelingen op het gebied<br />
van ‘simpele’ antistoftherapie, van immuunmodulerende<br />
therapieën, zoals met ‘checkpoint inhibitors’ en ‘adoptive<br />
transfer’ van effectorcellen zoals NK-cellen, en van meer<br />
geavanceerde behandelingen zoals met chimere antigeenreceptor<br />
(CAR) T-celtherapie en bispecifieke T-cel-‘engagers’<br />
(BiTE’s) brengen in rap tempo nieuwe mogelijkheden voor<br />
patiënten. Tegelijkertijd wordt het duidelijk dat het immuunsysteem<br />
niet ongestraft met zich laat sollen. Het activeren<br />
van immuunreacties en het wegnemen van de remmen van<br />
het immuunsysteem brengt immuunreacties tegen gezonde<br />
weefsels teweeg die de mogelijkheden van immuuntherapie<br />
danig kunnen compliceren. Zeer recent verscheen hierover<br />
een overzichtsartikel in de New England Journal of Medicine<br />
dat zeer de moeite van het lezen waard is. 1<br />
Van de ‘grand old lady’ van de immuuntherapie, allogene<br />
hematopoëtische stamceltransplantatie (HSCT), is natuurlijk<br />
al lang bekend dat het tot uitgebreide en zelfs letale ‘off-target’<br />
immuunreacties kan leiden, in de vorm van graft-versushostziekte<br />
(GvHD). Terwijl allogene HSCT vaak zeer werkzaam<br />
is door de inductie van potente graft-versus-tumorimmuniteit,<br />
wordt een significant deel van de patiënten in<br />
het dagelijks leven ernstig belemmerd door GvHD. 2,3<br />
Terwijl tot 70% van de allogene HSCT-patiënten in enige<br />
mate met GvHD te maken krijgt, zijn diagnostiek en behandeling<br />
van GvHD niet eenvoudig. Ten eerste is de diagnostiek<br />
van met name chronische GvHD niet eenduidig, zoals<br />
blijkt uit het feit dat er in afwezigheid van gouden standaarden<br />
van beschrijvende criteria gebruik wordt gemaakt.<br />
Daarnaast zijn er te weinig prospectieve, gerandomiseerde,<br />
case-gecontroleerde studies waarin behandelingen van GvHD<br />
met elkaar worden vergeleken. De diversiteit in transplantatieschema’s<br />
inclusief GvHD-preventie, bij donoren, onderliggende<br />
ziektes enzovoort, maakt dat patiëntengroepen vaak<br />
divers zijn samengesteld en zich moeilijk laten vergelijken.<br />
Tot slot hebben behandelaars de neiging makkelijk gebruik<br />
te maken van nieuw beschikbare middelen. Zo is er tegenwoordig<br />
veel enthousiasme voor de JAK1/2-remmer ruxolitinib,<br />
gebaseerd op de bevindingen van een enkele kleine<br />
patiëntenserie of retrospectieve studie. 4,5 In een andere serie<br />
(n=11) werd echter een hoge incidentie van infectieuze complicaties<br />
gezien (n=13). 6 Dit, in combinatie met ervaringen uit<br />
het verleden met ATG, alemtuzumab, TNF-alfa-remmers en<br />
MSC, middelen die aanvankelijk met hetzelfde enthousiasme<br />
werden ontvangen, maar die om goede redenen geen van<br />
alle een vaste positie in GvHD-behandelschema’s hebben<br />
verworven, vragen echter om terughoudendheid en bezinning.<br />
Inderdaad werd zeer recent in een ‘single arm’-studie<br />
een bescheiden complete respons van 20% (4/20) bij steroïdrefractaire<br />
GvHD geobserveerd, een percentage dat tot voorzichtigheid<br />
noopt. 7<br />
Het is daarom van grote waarde dat Van der Wagen en collega’s<br />
Correspondentie graag richten aan mw. dr. M.D. Hazenberg, internist-hematoloog, afdeling Hematologie, F4-224, Academisch Medisch Centrum,<br />
Meibergdreef 9, 1105 AZ Amsterdam, tel.: 020 566 57 85, e-mailadres: m.d.hazenberg@amc.uva.nl<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2
53<br />
RICHTLIJNEN<br />
namens de SCT-werkgroep een richtlijn hebben opgesteld<br />
voor de behandeling van acute en chronische GvHD. Het doel<br />
van de richtlijn is hematologen te helpen GvHD uniform en<br />
zo veel mogelijk ‘evidence-based’ te behandelen. Uniforme<br />
benadering van patiënten maakt het in de toekomst ook<br />
makkelijker patiëntengegevens uit verschillende centra te<br />
gebruiken voor studiedoeleinden. Tot slot, de overeenkomsten<br />
tussen auto-immuunziekten die optreden als gevolg<br />
van checkpoint-remming en GvHD lijken groot. Wellicht<br />
kan deze richtlijn als leidraad dienen voor de behandeling<br />
van auto-immuuncomplicaties die optreden ten gevolge van<br />
checkpoint-remmertherapie.<br />
REFERENTIES<br />
1. Postow MA, Sidlow R, Hellmann MD. Immune-related adverse events associated<br />
with immune checkpoint blockade. N Engl J Med <strong>2018</strong>;378(2), 158-68.<br />
2. Andrykowski, MA, Bishop MM, Hahn EA, et al. Long-term health-related<br />
quality of life, growth, and spiritual well-being after hematopoietic stem-cell<br />
transplantation. J Clin Oncol 2005;23(3):599-608.<br />
3. Pidala J, Anasetti C, Jim H. Quality of life after allogeneic hematopoietic cell<br />
transplantation. Blood 2009;114(1):7-19.<br />
4. Spoerl S, Mathew NR, Bscheider M, et al. Activity of therapeutic JAK 1/2<br />
blockade in graft-versus-host disease. Blood 2014;123(24):3832-42.<br />
5. Zeiser R, Burchert A, Lengerke C, et al. Ruxolitinib in corticosteroid-refractory<br />
graft-versus-host disease after allogeneic stem cell transplantation: a multicenter<br />
survey. Leukemia 2015;29(10):2062-8.<br />
6. Khandelwal P, Teusink-Cross A, Davies SM, et al. Ruxolitinib as salvage<br />
therapy in steroid-refractory acute graft-versus-host disease in pediatric hematopoietic<br />
stem cell transplant patients. Biol Blood Marrow Transplant 2017;23(7):1122-7.<br />
7. Ferreira AM, Pontes da Silva CA, Pereira AD, et al. Ruxolitinib in steroid-refractory<br />
chronic graft-versus-host disease: experience of a single center. Bone<br />
Marrow Transplant <strong>2018</strong> Jan 12 [Epub ahead of print].<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>
RICHTLIJNEN 54<br />
Huidige mogelijkheden voor<br />
behandeling van graft-versus-hostziekte:<br />
een nieuwe richtlijn<br />
Current options for treatment of graft-versus-host disease: a new guideline<br />
drs. L.E. van der Wagen1, drs. C.N. de Jong2, dr. R. Oostvogels3, prof. dr. S.S. Zeerleder 4 , prof. dr. J.H.F. Falkenburg 5 ,<br />
dr. M.R. de Groot 6 , dr. M. van Gelder 7 , dr. N.P.M. Schaap 8 , dr. E. Meijer 9 , dr. A.E.C. Broers2, prof. dr. J.H.E. Kuball3<br />
en prof. dr. J.J. Cornelissen2, namens de HOVON-stamceltransplantatiewerkgroep<br />
SAMENVATTING<br />
Allogene stamceltransplantatie (SCT) is een belangrijke<br />
behandelingsmodaliteit met een curatieve potentie<br />
voor een verscheidenheid aan (voornamelijk<br />
hematologische) aandoeningen. Ondanks voortschrijdende<br />
ontwikkelingen in het veld van allogene SCT<br />
blijft graft-versus-hostziekte (GvHD) na SCT een belangrijk<br />
klinisch probleem, wat gepaard gaat met een<br />
significante morbiditeit en mortaliteit. Voornamelijk<br />
door het ontbreken van gedegen vergelijkende studies<br />
is de behandeling van GvHD weinig uniform.<br />
Daarnaast is het adequaat scoren van de ernst<br />
van de aandoening niet eenvoudig. We beogen met<br />
dit artikel een handleiding te geven voor een meer<br />
uniforme en zo veel mogelijk op wetenschappelijk<br />
bewijs gebaseerde behandeling van zowel acute als<br />
chronische GvHD.<br />
(NED TIJDSCHR HEMATOL <strong>2018</strong>;15:54-69)<br />
SUMMARY<br />
Allogeneic stem cell transplantation (SCT) is an important<br />
treatment modality with curative potential for a<br />
diversity of (mainly hematological) disorders. Despite<br />
continuous development in the field of SCT, graftversus-host<br />
disease (GvHD) remains an important<br />
clinical problem that causes significant morbidity and<br />
mortality. Due to a paucity of thorough comparative<br />
studies, treatment of GvHD is not uniform. We aim to<br />
provide a guideline for a more uniform and evidencebased<br />
treatment of both acute and chronic GvHD.<br />
INLEIDING<br />
Allogene stamceltransplantatie (SCT) is een belangrijke<br />
behandelingsmodaliteit met curatieve potentie voor verschillende<br />
(voornamelijk hematologische) aandoeningen.<br />
Het transplantaat vervangt niet alleen de hematopoëse van<br />
de donor in het beenmerg, maar is ook de bron van een<br />
nieuw immuunsysteem. De werking van de SCT vloeit voort<br />
uit de reactie van effectorcellen van dit donor-immuunsysteem<br />
tegen de maligne cellen van de patiënt (graft-<br />
versus-tumoreffect; GvT). Deze van de donor afkomstige<br />
immuuncellen kunnen zich echter ook keren tegen gezonde<br />
weefsels van de patiënt, wanneer zij die als ‘non-self’<br />
herkennen. Dit kan tot grote schade leiden aan gezonde<br />
weefsels (‘graft-versus-host disease’; GvHD). Idealiter zou er<br />
na SCT een sterk GvT-effect optreden, zonder de ongewenste<br />
GvHD. Helaas is het tot op heden niet goed mogelijk gebleken<br />
deze effecten van elkaar te scheiden. Door beïnvloeding<br />
van de activiteit van het immuunsysteem door middel van<br />
1internist-hematoloog in opleiding, afdeling Hematologie, UMC Utrecht, 2internist-hematoloog, afdeling Hematologie, Erasmus MC, 3internisthematoloog,<br />
afdeling Hematologie, UMC Utrecht, 4 internist-hematoloog, afdeling Hematologie, AMC, 5 internist-hematoloog, afdeling Hematologie,<br />
LUMC, 6 internist-hematoloog, afdeling Hematologie, UMC Groningen, 7 internist-hematoloog, afdeling Hematologie, Maastricht UMC,<br />
8<br />
internist-hematoloog, afdeling Hematologie, Radboudumc, 9 internist-hematoloog, afdeling Hematologie, VU medisch centrum. Correspondentie<br />
graag richten aan mw. drs. L.E. van der Wagen, afdeling Hematologie, Huispostnummer B.02.226, UMC Utrecht, Heidelberglaan 100, 3584 CX<br />
Utrecht, tel.: 088 757 45 02, e-mailadres: l.e.vanderwagen@umcutrecht.nl<br />
Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.<br />
Trefwoorden: acute graft-versus-hostziekte, behandeling, chronische graft-versus-hostziekte, GvHD<br />
Keywords: acute graft-versus-host disease, chronic graft-versus-host disease, GvHD, treatment<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2
55<br />
Klinische symptomen passend bij GvHD<br />
Acute GvHD<br />
Chronische GvHD<br />
- Huid<br />
- Gastro-intestinaal<br />
- Lever<br />
Ja<br />
Eerste episode?<br />
Nee<br />
- Huid<br />
- Mond<br />
- Nagels en haar<br />
- Ogen<br />
- Longen<br />
- Bewegingsapparaat<br />
- Hematopoëse<br />
- Gastro-intestinaal<br />
- Lever<br />
- Anders<br />
Klassieke acute GvHD<br />
Recidief<br />
Tekenen van acute GvHD?<br />
Nee<br />
Ja<br />
Klassieke chronische GvHD<br />
Overlapsyndroom<br />
FIGUUR 1. Nomenclatuur GvHD. Aangepast naar figuur 1 uit ‘Current issues in cGVHD’, Socie & Ritz, Blood 2014.<br />
NB: conform de richtlijn is besloten de indeling naar progressief (actieve of acute GvHD overgaand in chronische GvHD),<br />
quiescent (chronische GvHD gevolgd op eerdere episode van acute GvHD) en de-novo-chronische GvHD achterwege te laten.<br />
immuunsuppressiva wordt gepoogd een balans te vinden<br />
tussen het optreden van gunstige en ongewenste immunologische<br />
effecten. Desondanks ontstaat bij 15-60% van de<br />
patiënten GvHD. Ondanks voortschrijdende ontwikkelingen<br />
in het veld van allogene SCT gaat GvHD gepaard met aanzienlijke<br />
morbiditeit en mortaliteit.<br />
Voorheen werd het onderscheid tussen acute GvHD en<br />
chronische GvHD gemaakt op basis van het moment van<br />
optreden (respectievelijk vóór of na de 100 e dag post-SCT).<br />
In de praktijk blijkt deze strikte scheiding op grond van enkel<br />
een tijdscriterium kunstmatig. De huidige National Institutes<br />
of Health (NIH)-consensus onderscheidt twee hoofdvormen<br />
van GvHD, namelijk acute GvHD en chronische GvHD, maar<br />
ook een overlapsyndroom (zie ook Figuur 1). Het onderscheid<br />
wordt gemaakt op grond van tijdstip van optreden in<br />
combinatie met de symptomatologie.<br />
Algemeen is duidelijk dat corticosteroïden de hoeksteen zijn<br />
van de behandeling van zowel acute als chronische GvHD.<br />
Over de vraagstukken welke andere interventies met corticosteroïden<br />
gecombineerd zouden moeten worden, of wat<br />
een volgende therapie zou moeten zijn bij falen van corticosteroïden,<br />
is veel minder duidelijkheid. Behandelstrategieën<br />
zijn bij gebrek aan gerandomiseerde studies soms gebaseerd<br />
op retrospectieve cohortstudies, maar vaak ook op ‘expert<br />
opinion’ en ervaringen binnen het eigen centrum. Behandelstrategieën<br />
kunnen daardoor uiteenlopen, mede afhankelijk<br />
van lokale ervaringen met en beschikbaarheid van verschillende<br />
middelen. Om de zorg voor Nederlandse patiënten<br />
post-SCT te waarborgen, is er behoefte aan een meer uniforme<br />
en zo veel mogelijk op wetenschappelijk bewijs gebaseerde<br />
landelijke richtlijn.<br />
Dit artikel heeft als doel de op de HOVON-website gepubliceerde<br />
‘HOVON-behandelrichtlijn GvHD’ onder de aandacht<br />
te brengen. Het is onzes inziens ook voor niet-transplanterende,<br />
maar wel verwijzende hematologen belangrijk<br />
om hiervan up-to-date kennis te hebben. Achtereenvolgens<br />
zullen de behandeling van acute GvHD en chronische<br />
GvHD worden besproken. De pathofysiologie van GvHD,<br />
conditioneringschema’s, transplantaatbewerkingen en regimes<br />
voor GvHD-profylaxe vallen buiten de scope van deze<br />
behandelrichtlijn en worden hier dan ook niet besproken.<br />
Aangezien de ontwikkelingen in de behandeling van GvHD<br />
snel verlopen, is de meest actuele versie van deze behandelrichtlijn<br />
te vinden op de HOVON-website: www.hovon.nl/<br />
upload/File/werkgr_stamcel/GvHD richtlijn definitief.pdf.<br />
ACUTE GVHD<br />
Acute GvHD presenteert zich typisch in de eerste maanden<br />
na SCT en kan optreden bij patiënten die na hun SCT profylactisch<br />
immuunsuppressiva gebruiken, alsook bij patiënten<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>
RICHTLIJNEN 56<br />
TABEL 1. Stadiëring van acute GvHD per doelorgaan.<br />
Stadium Huid Lever Darm<br />
0 Geen rash Bilirubine 2.000 ml diarree/dag of ernstige<br />
buikpijn met of zonder ileus<br />
TABEL 2. Gradering van acute GvHD op grond van de orgaanstadia.<br />
Graad Huid Lever Darm<br />
I stadium 1-2 stadium 0 stadium 0<br />
II stadium 3 of stadium 1 of stadium 1<br />
III stadium 0-3 en stadium 2-3 of stadium 2-4<br />
IV stadium 4 of stadium 4 -<br />
die na hun SCT geen immuunsuppressiva (meer) gebruiken.<br />
Acute GvHD uit zich in één of meer van de volgende drie<br />
orgaansystemen: huid (maculopapulaire rash), lever (stijging<br />
van bilirubine en/of transaminasen) en tractus digestivus<br />
(diarree). Uiteraard is er bij het optreden van deze verschijnselen<br />
een differentiaaldiagnose, die onder andere ook infectieuze<br />
en medicamenteuze oorzaken omvat. Waar mogelijk<br />
dient de diagnose GvHD daarom door middel van histologie<br />
te worden bevestigd. Na vaststelling van acute GvHD wordt<br />
de betrokkenheid per orgaan gestadieerd en de algehele ernst<br />
van de GvHD gegradeerd volgens de Glucksbergcriteria, zie<br />
Tabel 1 en 2. 1<br />
BEHANDELING BIJ ONTSTAAN ACUTE GVHD<br />
TIJDENS IMMUUNSUPPRESSIE<br />
Box 1, pagina 57, toont het algoritme voor behandeling van<br />
acute GvHD in hoofdlijnen, die hier wordt toegelicht.<br />
Behandeling graad I<br />
Bij de behandeling van GvHD graad I, die per definitie enkel<br />
de huid betreft, is in principe het beleid dit eerst met lokale<br />
immuunsuppressiva te behandelen. In geval van acute GvHD<br />
graad I met meerdere risicofactoren voor een ernstig verloop<br />
(≥3 uit Box 2, pagina 57), valt pre-emptieve systemische<br />
behandeling als bij graad II te overwegen.<br />
Behandeling graad II<br />
Hoewel er in de formele gradering geen onderscheid wordt<br />
gemaakt, wordt er in de dagelijkse praktijk soms voor gekozen<br />
om graad II te splitsen in graad IIa (stadium 1 van de darm<br />
i.c.m. leverstadium 0 en huidstadium 0-2) en graad IIb<br />
(huidstadium 3 of leverstadium 1 i.c.m. darmstadium 0-1).<br />
Behandeling graad III en IV<br />
Volgens Box 1.<br />
Algemene opmerkingen<br />
Bij patiënten met relatieve contra-indicatie voor hoge dosis<br />
steroïden, zoals bij actieve infecties, kan worden overwogen<br />
met de helft van de aanbevolen doses steroïden te starten.<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2
57<br />
BOX 1. Hoofdlijn van de behandeling van acute<br />
GvHD, indien ontstaan tijdens gebruik van<br />
immuunsuppressie<br />
Graad I<br />
- Continueren lopende immuunsuppressiva, eventueel<br />
hervatten reeds gestaakte ciclosporine<br />
- Topicale steroïden, bijvoorbeeld triamcinolon 0,1%<br />
(klasse 2) of mometason 0,1% (klasse 3) crème<br />
Graad IIa<br />
- Start prednison 1 mg/kg/dag (SORT (Strength of<br />
Recommendation Taxonomy [2]) niveau C), naast de<br />
lopende immuunsuppressiva<br />
- Zo mogelijk inclusie in studie (HOVON 112;<br />
www.hovon.nl/studies/studies-per-ziektebeeld/sct.html<br />
?action=showstudie&studie_id=96&categorie_id=11)<br />
BOX 2. Risicofactoren voor een ernstig verloop van<br />
acute GvHD.<br />
- Donor = ‘matched unrelated donor’ (MUD)<br />
- MUD met een minder dan 10/10 HLA-match<br />
- Vrouwelijke donor voor een mannelijke patiënt<br />
- GvHD-profylaxe met alleen calcineurineremmer/<br />
mycofenolaatmofetil (MMF)<br />
- Hoog CD3-getal in het transplantaat (>250 x 10 6 /kg)<br />
- Optreden van GvHD vroeg na transplantatie<br />
(vóór herstel van neutrofielen >1,0 x 10 9 /l)<br />
- Subtherapeutische ciclosporinespiegels na trans-<br />
plantatie (
RICHTLIJNEN 58<br />
BOX 3. Hoofdlijn van de behandeling van acute<br />
GvHD, indien ontstaan zonder gebruik van<br />
immuunsuppressie.<br />
Graad I<br />
- Triamcinolon 0,1% 1-2 dd, bij onvoldoende effect<br />
clobetasol 0,05% (Dermovate), eventueel prednisolon<br />
30-60 mg 1 dd p.o.<br />
Graad II<br />
- Prednisolon 1 dd 1 mg/kg. Indien bij snelle respons<br />
van GvHD het taperen van prednisolon snel mogelijk<br />
is, geen ciclosporine bijgeven. Indien na 7-10 dagen<br />
geen effect van hoge dosis prednison: ciclosporine<br />
2 dd 1,5 mg/kg i.v. toevoegen en prednisolon afbouwen<br />
(bij nierproblemen MMF 2 dd 15 mg/kg p.o. of i.v.)<br />
Graad III-IV<br />
- Prednisolon 2 dd 1 mg/kg i.v. Indien bij snelle respons<br />
van GvHD het taperen van prednisolon snel mogelijk<br />
is, geen ciclosporine bijgeven. Indien na 7-10 dagen<br />
geen effect van hoge dosis prednison: ciclosporine<br />
2 dd 1,5 mg/kg i.v. toevoegen (bij nierproblemen MMF<br />
2 dd 15 mg/kg p.o. of i.v.)<br />
BEHANDELING REFRACTAIRE ACUTE GVHD<br />
- Bij voorkeur behandeling in studieverband:<br />
• HOVON 113 (www.hovon.nl/studies/studies-per-ziektebeeld/<br />
sct.html?action=showstudie&studie_id=97&categorie_id=11)<br />
• JAK-2-remmerstudies (nog te openen)<br />
- Indien er geen lopende studie is of geen inclusie mogelijk<br />
is, dan gelden mesenchymale stromale cellen (MSC), antithymocytenglobuline<br />
(ATG), MMF of ruxolitinib als meest<br />
aangewezen behandelmogelijkheden, waarbij de werkgroep<br />
vooralsnog geen voorkeur kan uitspreken op basis van de<br />
huidige beschikbare literatuur. In de literatuur beschreven<br />
mogelijkheden voor tweedelijnsbehandeling worden beschreven<br />
in Tabel 4, pagina 61.<br />
ONDERSTEUNENDE THERAPIE<br />
Het gebruik van immuunsuppressiva verhoogt het risico op<br />
infecties en virusreactivaties. Er wordt profylaxe geadviseerd<br />
tegen bacteriële, virale, fungale en protozoale infecties. Aangezien<br />
lokale omstandigheden en behandelprotocollen kunnen<br />
verschillen, is het onderstaande een voorbeeld:<br />
- cotrimoxazol 1 dd 480 mg<br />
- valaciclovir 2 dd 500 mg<br />
- voriconazol 2 dd 200 mg<br />
BOX 4. Diagnose en gradering chronische GvHD.<br />
De diagnose chronische GvHD wordt gesteld op<br />
basis van ten minste 1 diagnostisch criterium OF ten<br />
minste 1 onderscheidend criterium (zie Tabel 3, pagina<br />
59) met daarbij een biopt of specifieke functietest.<br />
- ‘Mild’:<br />
• 1 of 2 organen betrokken met score ≤1 EN<br />
• longscore 0<br />
- ‘Moderate’<br />
• 3 of meer organen aangedaan met score ≤1 OF<br />
• ten minste 1 orgaan (uitgezonderd longen) met een<br />
score 2 OF<br />
• longscore 1<br />
- ‘Severe’<br />
• Ten minste 1 orgaan met score 3 OF<br />
• Longscore 2 of 3<br />
Opmerkingen:<br />
- De hoogste van de twee huidscores wordt gebruikt<br />
voor de totale score.<br />
- Bij het scoren van de long wordt de FEV 1 gebruikt in<br />
plaats van de klinische ernst van de symptomen.<br />
- Indien de volledige afwijking in een orgaan wordt<br />
veroorzaakt door een niet-chronische GvHD-ziekte,<br />
wordt de score van dit orgaan NIET meegenomen in<br />
de totale score.<br />
- Indien de afwijking in een orgaan multifactorieel is<br />
bepaald (GvHD + andere ziekte) wordt de score van<br />
dit orgaan WEL meegenomen in de totale score.<br />
Indien patiënt en/of donor voor de transplantatie positief<br />
waren, moet de patiënt regelmatig worden gecontroleerd op<br />
EBV- en CMV-reactivatie, volgens lokaal protocol.<br />
Met de cumulatieve dosis steroïden neemt het risico op osteoporose<br />
toe. Er wordt profylaxe geadviseerd volgens lokaal<br />
protocol, door middel van bijvoorbeeld:<br />
- alendroninezuur 1 x/week 70 mg (of equivalent)<br />
- calcium- en vitamine D-suppletie<br />
CHRONISCHE GVHD<br />
DIAGNOSE EN ERNST<br />
De diagnose van chronische GvHD wordt gesteld op basis<br />
van opgestelde NIH-criteria die in 2014 zijn gereviseerd. 16<br />
De diagnose wordt gesteld op basis van ten minste 1 diagnostisch<br />
criterium of ten minste 1 onderscheidend criterium<br />
(zie Box 4) met daarbij een biopt dan wel specifieke functietest<br />
(bijvoorbeeld longfunctie, Schirmertest) en evaluatie<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2
59<br />
TABEL 3. Diagnose van chronische GvHD (vertaald vanuit referentie 16).<br />
Orgaan of<br />
lokalisatie<br />
Diagnostisch<br />
(voldoende om de diagnose<br />
chronische GvHD te stellen)<br />
Onderscheidend †<br />
(passend bij chronische GvHD,<br />
maar onvoldoende om de diagnose<br />
te mogen stellen)<br />
Huid Poikiloderma<br />
Lichen planus-achtige kenmerken<br />
Sclerotische kenmerken<br />
Morphea-achtige kenmerken<br />
Lichen sclerosus-achtige kenmerken<br />
Depigmentatie<br />
Papulosquameuze laesies<br />
Nagels Dystrofie<br />
Longitudinale lijnvorming, splitten<br />
of broosheid<br />
Onycholyse<br />
Pterygium unguis<br />
Verlies van nagels (meestal<br />
symmetrisch; waarbij alle nagels zijn<br />
aangedaan)<br />
Hoofdhuid en<br />
lichaamsbeharing<br />
Spontane ontwikkeling van littekenweefsel<br />
of alopecia van de hoofdhuid<br />
(na herstel van chemotherapie)<br />
Verlies van lichaamsbeharing<br />
Mond Lichen planus-achtige kenmerken Xerostomie<br />
Mucoceles<br />
Mucosale atrofie<br />
Ulcera<br />
Pseudomembranen<br />
Ogen Nieuw ontstane droogheid, zanderigheid<br />
of pijnlijkheid van de ogen<br />
Cicatriciale conjunctivitis<br />
Keratoconjunctivitis sicca<br />
Confluerende gebieden van punctaat<br />
keratopathie<br />
Genitalia Lichen planus-achtige kenmerken<br />
Lichen sclerosus-achtige kenmerken<br />
Erosies<br />
Fissuren<br />
Andere verschijnselen of<br />
Algemeen<br />
onclassificeerbare entiteiten ‡ (passend bij acute en chronische<br />
GvHD) §<br />
Dis-/anhydrose<br />
Ichthyose<br />
Keratosis pilaris<br />
Hypopigmentatie<br />
Hyperpigmentatie<br />
Erytheem<br />
Maculopapuleuze rash<br />
Pruritus<br />
Dunner wordend hoofdhaar, meestal<br />
ongelijk verdeeld, met vergroving<br />
van het haar (niet verklaard door<br />
endocriene of andere oorzaak)<br />
Premature vergrijzing van het haar<br />
Gingivitis<br />
Mucositis<br />
Erytheem<br />
Pijn<br />
Fotofobie<br />
Periorbitale hyperpigmentatie<br />
Blefaritis (erytheem van de oogleden<br />
met oedeem)<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>
RICHTLIJNEN 60<br />
Vrouwen: vaginale verlittekening of<br />
clitorale/labiale verkleving<br />
Mannen: phimosis of urethrale/meatus<br />
verlittekening of stenose<br />
Ulcera<br />
Tractus digestivus Oesofaguswebstricturen of<br />
stenose in het bovenste 2/3 deel<br />
van de oesofagus<br />
Exocriene pancreasinsufficiëntie Anorexie<br />
Misselijkheid<br />
Braken<br />
Diarree<br />
Gewichtsverlies<br />
‘Failure to thrive’ (kinderen)<br />
Lever Totaalbilirubine, AF, ALAT >2 × ULN<br />
Luchtwegen ‘Air trapping’ en<br />
Bronchiolitis obliterans<br />
BOS ◊<br />
gediagnosticeerd met longbiopsie bronchiëctasieën op CT-thorax<br />
Cryptogene organiserende<br />
pneumonie<br />
Restrictieve longziekte<br />
Spieren, fascia,<br />
gewrichten<br />
Fasciitis<br />
Stijfheid van gewrichten of<br />
contracturen secundair aan fasciitis<br />
of sclerose<br />
Myositis of polymyositis ∆ Oedeem<br />
Spierkrampen<br />
Artralgie of artritis<br />
Hematopoëtisch<br />
en immunologisch<br />
Trombocytopenie<br />
Eosinofilie<br />
Lymfopenie<br />
Hypo- of hypergammaglobulinemie<br />
Auto-antistofvorming (AIHA en ITP)<br />
Anders Fenomeen van Raynaud<br />
Pericard- of pleuravocht<br />
Ascites<br />
Perifere neuropathie<br />
Nefrotisch syndroom<br />
Myasthenia gravis<br />
Cardiale geleidingsstoornis of<br />
cardiomyopathie<br />
AF=alkalische fosfatase, ALAT=alanine-aminotransferase, AIHA=auto-immuun hemolytische anemie, ITP=idiopathische trombocytopenische purpura, ULN=’upper limit of normal’.<br />
† In alle gevallen dienen een infectie, medicamenteus effect, maligniteit of andere oorzaak te worden uitgesloten.<br />
‡ Kan worden beschouwd als passend bij chronische GvHD<br />
als de diagnose is bevestigd. § Algemeen wordt beschouwd als verschijnselen passend bij zowel acute als chronische GvHD. ◊ BOS kan als een diagnostisch verschijnsel van<br />
chronische GvHD worden beschouwd mits er ook sprake is van een karakteristiek verschijnsel of symptoom in een ander orgaan. ∆ De diagnose chronische GvHD kan alleen<br />
worden gesteld door middel van een biopt.<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2
61<br />
TABEL 4. Mogelijkheden voor tweedelijnsbehandeling van acute GvHD.<br />
Behandeling Dosering % respons Overleving SORT-niveau Referenties<br />
MSC<br />
1-2 x 10 6 cellen/kg op<br />
dag 1, dag 8, (dag 22)<br />
72% ‘overall’ respons<br />
(39% complete respons)<br />
50%<br />
(6 maanden)<br />
B<br />
4<br />
50% complete respons<br />
44% (1 jaar)<br />
B<br />
5<br />
ATG<br />
(ATGAM, paard)<br />
6 x om de dag<br />
30 mg/kg/dag of 12<br />
dagen 15 mg/kg/dag<br />
57% 45%<br />
(6 maanden)<br />
B 6*<br />
ATG (thymoglobuline,<br />
konijn)<br />
5 achtereenvolgende<br />
dagen 3 mg/kg/dag<br />
56% 55%<br />
(6 maanden)<br />
B 7**<br />
MMF 2 dd 20 mg/kg 60% (CR op dag 28)<br />
55%<br />
64%<br />
(9 maanden)<br />
30% (2 jaar)<br />
B<br />
C<br />
8<br />
9<br />
Etanercept<br />
2 x per week 25 mg<br />
s.c. gedurende<br />
maximaal 8 weken<br />
46% Niet afdoende<br />
beschreven<br />
C 10, 11<br />
Ruxolitinib<br />
Start 2 dd 5 mg p.o.,<br />
indien geen toxiciteit<br />
≥graad 2 na 3 dagen<br />
verhogen naar<br />
2 dd 10 mg p.o.<br />
82% 79%<br />
(6 maanden)<br />
C 12, 13<br />
Psoraleen-UV-Abestraling<br />
(PUVA)<br />
bij geïsoleerde<br />
GvHD van de huid<br />
Via dermatoloog x x C 14<br />
Infliximab 1 x/week 10 mg/kg 59% Niet afdoende<br />
beschreven<br />
C 15<br />
* Enkele oudere, retrospectieve studies met slechtere respons en overlevingsgegevens buiten beschouwing gelaten.<br />
** Konijn-ATG gecombineerd met methylprednisolon geeft geen betere uitkomst dan methylprednisolon alleen.<br />
door een specialist die chronische GvHD aantoont in hetzelfde<br />
of een ander orgaan. Infecties en andere aandoeningen<br />
kunnen klachten geven die overeenkomen met de symptomen<br />
van chronische GvHD. Deze dienen te worden uitgesloten.<br />
De ernst van de ziekte wordt vervolgens bepaald op basis<br />
van een scoringssysteem dat tevens is opgesteld door de NIH<br />
Diagnosis and staging working party, waarvan de scoreformulieren<br />
volledig zijn opgenomen in Appendix B, pagina<br />
65. 16 De score bestaat uit de categorieën ‘mild’, ‘moderate’<br />
en ‘severe’, en is gebaseerd op het aantal betrokken organen<br />
en de ernst van de chronische GvHD in die organen. Belangrijk<br />
om te vermelden is dat in het algemeen een score van 3<br />
in een orgaan al leidt tot de classificatie ‘severe’, echter al bij<br />
een longscore van 2 is dit ook het geval. Het exact vastleggen<br />
en goed classificeren van de ernst van chronische GvHD<br />
kan lastig en tijdrovend zijn. Idealiter wordt dit dan ook<br />
gedaan door ervaren artsen of verpleegkundig specialisten<br />
en ook volgens het NIH-scoringssysteem vastgelegd in het<br />
(digitale) dossier.<br />
De zogenoemde ‘Seattle-criteria’, waarbij enkel onderscheid<br />
wordt gemaakt tussen ‘limited’ en ‘extensive disease’ worden<br />
niet meer gebruikt.<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>
RICHTLIJNEN 62<br />
BEHANDELING<br />
Systemische behandeling is alleen geïndiceerd bij patiënten<br />
met ‘moderate’ of ‘severe’ chronische GvHD. Bij milde chronische<br />
GvHD kan meestal worden volstaan met lokale<br />
therapieën; deze behandelingen vallen buiten de scope van<br />
de richtlijn. Wel is multidisciplinaire behandeling vaak<br />
noodzakelijk, waarbij de meest geconsulteerde specialismen<br />
dermatologie, longgeneeskunde, oogheelkunde en gynaecologie<br />
zijn.<br />
Eerstelijnsbehandeling bestaat uit prednisolon 0,5-1 mg/kg<br />
per dag, gevolgd door een afbouwschema met of zonder<br />
calcineurineremmer (ciclosporine of tacrolimus). 17,18 Deze<br />
medicatie kan gradueel worden afgebouwd zodra de chronische<br />
GvHD is hersteld. 17 In het algemeen wordt prednisolon<br />
het eerst afgebouwd vanwege de te verwachten toxiciteit op<br />
de lange termijn. Afbouwschema’s van prednisolon in de<br />
setting van chronische GvHD kunnen verschillen, maar zijn<br />
allemaal gebaseerd op het feit dat prednison wordt gedoseerd<br />
op de laagst mogelijke dosis waarbij de chronische GvHD<br />
nog onder controle is. Indien er tijdens het afbouwen weer<br />
een exacerbatie optreedt van de chronische GvHD, dan dient<br />
de dosering prednisolon weer te worden verhoogd met twee<br />
dosisniveaus, zie Tabel 5.<br />
Er is geen toegevoegde waarde voor azathioprine, thalidomide,<br />
mycofenolaat mofetil of plaquenil in de eerstelijnsbehandeling<br />
van chronische GvHD (SORT-niveau B). 19-21<br />
Toevoeging van ciclosporine aan prednisolon laat geen significant<br />
verbeterde overleving of kortere behandelduur zien. 22<br />
Mogelijk is er wel sprake van een steroïdsparend effect<br />
(SORT-niveau B), waardoor de combinatie van ciclosporine<br />
met prednisolon wel wordt aangeraden.<br />
Patiënten komen in aanmerking voor tweedelijnsbehandeling<br />
indien er sprake is van: 23<br />
- Progressie ondanks behandeling met prednison 1 mg/kg/<br />
dag gedurende minstens twee weken.<br />
- Stabiele ziekte ondanks behandeling met prednison<br />
>0,5 mg/kg/dag gedurende minstens een maand.<br />
- Uitblijven van respons na een maand standaardbehandeling.<br />
- Niet kunnen afbouwen van prednison
63<br />
TABEL 6. Huidige behandelmodaliteiten voor chronische GvHD, rangschikking op basis van niveau van<br />
wetenschappelijk bewijs.<br />
Behandeling Dosering % respons Overleving SORT-niveau Referenties<br />
Extracorporele<br />
fotoferese (ECP)*:<br />
12-24 weken 64-70% (CR+PR) 70-78%<br />
na 1 jaar<br />
A 26, 27<br />
Rituximab<br />
375 mg/m2 i.v. 1 x/week<br />
gedurende 4 weken<br />
27-66% (CR+PR) 84%<br />
na 1 jaar<br />
B 28-30<br />
Imatinib 100-200 mg/dag 30-79% (CR+PR, in ref 30<br />
2% CR en 28% PR, in ref<br />
31 37% CR en 42% PR)<br />
84%<br />
na 1,5 jaar<br />
B 30-33<br />
Rituximab +<br />
nilotinib<br />
RTX 375 mg/m2 i.v.<br />
1 x/week gedurende<br />
4 weken met aansluitend<br />
nilotinib 2 dd 200 mg<br />
gedurende 6 maanden<br />
71%<br />
(8% CR, 63% PR)<br />
96,5%<br />
na 1 jaar<br />
B 34<br />
MSC 1-4 infusies van 0,6 x10 6<br />
cellen/kg/lichaamsgewicht<br />
74% (21% CR, 53% PR) 78%<br />
na 2 jaar<br />
B 35<br />
Mycofenolaat<br />
mofetil<br />
2 x/dag 1.000 mg (mediane<br />
dosis 1.500 mg/dag)<br />
7/11** en 6/23<br />
(CR+PR)<br />
onbekend B 36, 37<br />
Ruxolitinib 2 x/dag 5-10 mg 85% (7% CR, 78% PR) 97,4% na<br />
6 maanden<br />
B 13<br />
Ibrutinib 1 x/dag 420 mg 67% (21% CR, 45% PR) onbekend B 39<br />
Methotrexaat 7,5 mg/m2 /week 78%<br />
(50% CR, 28% PR)<br />
92%<br />
na 1 jaar<br />
B 40<br />
Bortezomib Dosisescalatieschema 5/10 patiënten PR onbekend C 38<br />
*In Nederland alleen mogelijk in VUmc, **Slechts 1/11 patiënten had ‘extensive’ chronische GvHD.<br />
CONCLUSIE<br />
Ondanks vooruitgang op verschillende gebieden in de transplantatiegeneeskunde<br />
blijft GvHD een frequent voorkomend<br />
probleem met significante mortaliteit en morbiditeit. Vooral<br />
chronische GvHD kan zich op verschillende wijzen uiten<br />
en meerdere orgaansystemen aantasten, wat vaak leidt tot<br />
een verminderde kwaliteit van leven. De huidige behandelstrategieën<br />
voor zowel acute als chronische GvHD zijn<br />
vaak niet gebaseerd op fase 3-studies. Mede daardoor lopen,<br />
behoudens het gebruik van corticosteroïden, de behandelstrategieën<br />
uiteen, vooral in het geval van steroïd-refractaire<br />
GvHD. Door een gebrek aan gedegen vergelijkende studies<br />
is het moeilijk een hiërarchie te adviseren in de behandelingsmogelijkheden.<br />
We beogen met deze richtlijn een<br />
voorzet te doen voor een meer uniforme behandeling van<br />
deze patiëntencategorie. Waar mogelijk heeft behandeling in<br />
studieverband de voorkeur. We pleiten voor het nauwkeurig<br />
en correct scoren van GvHD en de respons op behandeling.<br />
Multidisciplinaire behandeling van (met name chronische)<br />
GvHD met aandacht voor kwaliteit van leven is een must.<br />
REFERENTIES<br />
1. Przepiorka D, et al. 1994 Consensus Conference on Acute GVHD Grading.<br />
Bone Marrow Transplant 1995;15(6):825-8.<br />
2. Mielcarek M, et al. Effectiveness and safety of lower dose prednisone for initial<br />
treatment of acute graft-versus-host disease: a randomized controlled trial.<br />
Haematologica 2015;100(6):842-8.<br />
3. Martin PJ, et al. First- and second-line systemic treatment of acute graft-<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>
RICHTLIJNEN 64<br />
AANWIJZINGEN VOOR DE PRAKTIJK<br />
1 Het nauwkeurig scoren en vastleggen van GvHD volgens de NIH-criteria is noodzakelijk voor het goed<br />
kunnen vervolgen van patiënten.<br />
2 Multidisciplinaire behandeling van vooral chronische GvHD met aandacht voor kwaliteit van leven is<br />
essentieel voor het leveren van goede zorg voor deze patiëntencategorie.<br />
APPENDIX A. Responsbepaling bij chronische GvHD in klinische studies gebaseerd op klinische parameters. 24<br />
Orgaan Complete respons Partiële respons Progressie<br />
Huid<br />
NIH-huidscore 0 na eerdere<br />
betrokkenheid<br />
Afname NIH-huidscore met<br />
≥1 punt<br />
Toename NIH-huidscore met<br />
≥1 punt, behalve van 0 naar 1<br />
Ogen<br />
NIH-oogscore 0 na eerdere<br />
betrokkenheid<br />
Afname NIH-oogscore met<br />
≥1 punt<br />
Toename NIH-oogscore met<br />
≥1 punt, behalve van 0 naar 1<br />
Mond<br />
NIH gemodificeerde OMRS 0 na<br />
eerdere betrokkenheid<br />
Afname NIH gemodificeerde<br />
OMRS met ≥2 punten<br />
Toename NIH gemodificeerde<br />
OMRS met ≥2 punten<br />
Oesofagus<br />
NIH-oesofagusscore 0 na eerdere<br />
betrokkenheid<br />
Afname NIH-oesofagusscore<br />
met ≥1 punt<br />
Toename NIH-oeosfagusscore<br />
met ≥1 punt, behalve van 0 naar 1<br />
Hoge<br />
tractus<br />
digestivus<br />
NIH hoge tractus-digestivusscore<br />
0 na eerdere betrokkenheid<br />
Afname NIH hoge tractusdigestivusscore<br />
met ≥1 punt<br />
Toename NIH hoge tractusdigestivusscore<br />
met ≥1 punt,<br />
behalve van 0 naar 1<br />
Lage<br />
tractus<br />
digestivus<br />
NIH lage tractus-digestivusscore<br />
0 na eerdere betrokkenheid<br />
Afname NIH lage tractusdigestivusscore<br />
met ≥1 punt<br />
Toename NIH lage tractusdigestivusscore<br />
met ≥1 punt,<br />
behalve van 0 naar 1<br />
Lever<br />
Normaal ALAT, AF en totaalbilirubine<br />
na eerdere verhoging van<br />
1 of meer van deze parameters<br />
Afname van ≥50%<br />
Verhoging van 2 x de ULN<br />
Longen<br />
- Normaal % FEV 1 na eerdere<br />
betrokkenheid<br />
- Indien longfunctietesten niet<br />
beschikbaar een NIH-longsymptoomscore<br />
van 0 bij eerdere<br />
betrokkenheid<br />
- Toename van ≥10% voorspelde<br />
absolute waarde van % FEV 1<br />
- Indien longfunctietesten niet<br />
beschikbaar een afname van<br />
NIH-longsymptoomscore met<br />
≥1 punt<br />
- Afname van ≥10% voorspelde<br />
absolute waarde van % FEV 1<br />
- Indien longfunctietesten niet<br />
beschikbaar een toename van<br />
NIH-longsymptoomscore met<br />
≥1 punt, behalve van 0 naar 1<br />
Gewrichten<br />
en fascie<br />
Zowel NIH-gewricht- en -fasciescore<br />
0 als P-ROM-score 25<br />
na eerdere betrokkenheid bij<br />
ten minste 1 meting<br />
Afname NIH-gewricht- en<br />
-fasciescore met ≥1 punt OF<br />
toename P-ROM-score met 1<br />
punt voor willekeurig gewricht<br />
Toename NIH-gewricht- en<br />
-fasciescore met ≥1 punt OF<br />
afname P-ROM-score met<br />
1 punt voor willekeurig gewricht<br />
Globaal<br />
Door clinicus gescoorde totale<br />
ernst chronische GvHD-score 0<br />
Door clinicus gescoorde ernst<br />
totale chronische GvHD-score<br />
afname ≥2 punten op 0-10<br />
punten schaal<br />
Door clinicus gescoorde ernst<br />
totale chronische GvHD-score<br />
toename ≥2 punten op 0-10<br />
punten schaal<br />
OMRS=’oral mucosa rating scale’, ULN=’upper limit of normal’, AF=alkalisch fosfatase, P-ROM=’photographic range of motion’.<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2
65<br />
APPENDIX B. NIH-scoreformulier chronische GvHD (vertaald en met toestemming overgenomen uit referentie 16).<br />
SCORE 0 SCORE 1 SCORE 2 SCORE 3<br />
PERFORMANCE<br />
SCORE:<br />
Asymptomatisch en normaal<br />
functionerend<br />
(ECOG 0; KPS of LPS 100%)<br />
Symptomatisch, volledig<br />
ambulant, echter beperkt in<br />
zware fysieke handelingen<br />
(ECOG 1, KPS of LPS 80-90%)<br />
Symptomatisch, ambulant,<br />
in staat tot zelfzorg, >50%<br />
van wakkere tijd uit bed<br />
(ECOG 2, KPS of LPS 60-70%)<br />
Symptomatisch, hulpbehoevend<br />
bij zelfzorg, >50% of<br />
wakkere tijd in bed<br />
(ECOG 3-4, KPS of LPS 50% BSA<br />
GvHD-verschijnselen die gegradeerd dienen te worden door middel van BSA: vink alle aan die van toepassing zijn:<br />
Maculopapulaire rash/erytheem Lichen planus-achtige kenmerken Sclerotische kenmerken<br />
Papulosquameuze laesies of ichthyose Keratosis pilaris-achtig beeld<br />
Gradering huidverschijnselen: Geen sclerotische<br />
verschijnselen<br />
Oppervlakkige sclerotische<br />
verschijnselen (in staat tot<br />
oppakken huid)<br />
Alle aanvinken die van<br />
toepassing zijn:<br />
Diepe sclerotische verschijnselen<br />
Niet in staat oppakken huid<br />
Verminderde mobiliteit<br />
Ulceratie<br />
Andere huidverschijnselen NIET gegradeerd door middel van BSA: vink alle aan die van toepassing zijn:<br />
Hyperpigmentatie Hypopigmentatie Poikiloderma Ernstige of gegeneraliseerde pruritus<br />
Haargroei aangedaan Nagels aangedaan<br />
Afwijking aanwezig maar volledig verklaard door niet-GvHD-oorzaak, specificeer ………………………………………………..<br />
MOND<br />
Lichen planus-achtige verschijnselen<br />
aanwezig:<br />
Ja<br />
Nee<br />
Geen symptomen Milde symptomen, met zichtbare<br />
afwijkingen, echter geen<br />
significante beperking van<br />
orale inname<br />
Matige symptomen met<br />
zichtbare afwijkingen, met<br />
gedeeltelijke beperking van<br />
orale inname<br />
Ernstige symptomen, met<br />
zichtbare afwijkingen, met<br />
forse beperking van orale<br />
inname<br />
Afwijking aanwezig maar volledig verklaard door niet-GvHD-oorzaak, specificeer ………………………………………………..<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>
RICHTLIJNEN 66<br />
OGEN<br />
Keratoconjunctivitis sicca (KCS)<br />
bevestigd door oogarts:<br />
Ja<br />
Nee<br />
Niet onderzocht<br />
Geen symptomen Milde droogheid ogen zonder<br />
invloed op ADL (≤3 x per dag<br />
bevochtigende oogdruppels<br />
noodzakelijk)<br />
Matige droogheid van de<br />
ogen met invloed op ADL<br />
(>3 x per dag bevochtigende<br />
oogdruppels noodzakelijk of<br />
traanbuisplugjes) ZONDER<br />
nieuwe visusstoornis ten<br />
gevolge van KCS<br />
Afwijking aanwezig maar volledig verklaard door niet-GvHD-oorzaak, specificeer ………………………………………………..<br />
TRACTUS DIGESTIVUS<br />
Alle aanvinken die van toepassing<br />
zijn:<br />
Oesofagusstrictuur<br />
Dysfagie<br />
Anorexie<br />
Nausea<br />
Vomitus<br />
Diarree<br />
Gewichtsverlies ≥5%<br />
‘Failure to thrive’<br />
Geen symptomen Symptomen zonder<br />
significant gewichtsverlies (15%),<br />
waarvoor bijvoeding noodzakelijk<br />
voor grootste deel<br />
dagelijkse calorieën<br />
OF oesofagusdilatatie<br />
OF ernstige hoeveelheid<br />
diarree met significante<br />
invloed op ADL<br />
Verhoogd totaalbilirubine<br />
>50 µmol/l<br />
Ernstige symptomen<br />
(kortademigheid in rust;<br />
zuurstoftherapie noodzakelijk)<br />
vervolg >><br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2
67<br />
APPENDIX B vervolg. NIH-scoreformulier chronische GvHD (vertaald en met toestemming overgenomen uit referentie 16).<br />
SCORE 0 SCORE 1 SCORE 2 SCORE 3<br />
Longscore<br />
FEV1 ≥80% FEV1 60-79% FEV1 40-59% FEV1 ≤39%<br />
Longfunctietesten<br />
Niet uitgevoerd<br />
Afwijking aanwezig maar volledig verklaard door niet-GvHD-oorzaak, specificeer ………………………………………………..<br />
GEWRICHTEN EN FASCIA<br />
P-ROM-score:<br />
Schouder (1-7):<br />
Elleboog (1-7):<br />
Pols/vinger (1-7):<br />
Enkel (1-4):<br />
Geen symptomen Milde strakheid van armen<br />
of benen, normale of mild<br />
verminderde ‘range of<br />
motion’ m(ROM) EN geen<br />
invloed op ADL<br />
Strakheid van armen of<br />
benen OF gewrichtscontracturen,<br />
erytheem veroorzaakt<br />
door fasciitis, matig verminderde<br />
ROM EN milde tot<br />
matige invloed op ADL<br />
Contracturen MET significant<br />
verminderde ROM EN<br />
significante invloed op ADL<br />
(niet mogelijk om zelf veters<br />
te strikken, knoopjes los te<br />
maken enz.)<br />
Afwijking aanwezig maar volledig verklaard door niet-GvHD-oorzaak, specificeer ………………………………………………..<br />
GENITALIA<br />
Niet onderzocht<br />
Seksueelactief:<br />
Ja<br />
Nee<br />
Geen symptomen Milde klinische verschijnselen ◊<br />
en bij vrouwen zowel aan- als<br />
afwezigheid van discomfort<br />
bij gynaecologisch onderzoek<br />
Matige klinische verschijnselen<br />
en mogelijke aanwezigheid<br />
van discomfort bij<br />
gynaecologisch onderzoek<br />
Ernstige klinische verschijnselen<br />
met of zonder<br />
symptomen<br />
Afwijking aanwezig maar volledig verklaard door niet-GvHD-oorzaak, specificeer ………………………………………………..<br />
Andere indicatoren, klinische manifestaties of complicaties gerelateerd aan chronische GvHD<br />
(vink aan en geef een gradering naar gelang de ernst (0-3) gebaseerd of functionele beperking wanneer mogelijk (geen = 0, mild = 1, matig = 2, ernstig = 3) )<br />
Ascites (serositis) …. Myasthenia gravis …. Polymyositis …. Trombocyten 5% ‡ zonder GI-symptomen …. Pleuravocht …. Perifere neuropathie …. Eosinofilie >500 μl …. Anders …………….............……………..<br />
TOTALE ERNST GvHD<br />
(naar mening van beoordelaar)<br />
Geen GvHD Milde GvHD Matige GvHD Ernstige GvHD<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>
RICHTLIJNEN 68<br />
ECOG=Eastern Cooperative Oncology Group, KPS=Karnofsky Performance Status, LPS=Lansky Performance Status, BSA =’body surface area’, ADL=algemene dagelijkse<br />
levensverrichtingen, AF=alkalische fosfatase, ALAT=alanine-aminotransferase, BNW=boven de normaalwaarde.<br />
† Huidgradering dient zowel het percentage huidoppervlakte (BSA) dat is aangedaan als het type huidafwijking te beschrijven. Indien hiertussen een discrepantie bestaat OF<br />
indien er oppervlakkige sclerotische laesies aanwezig zijn (score 2), maar er sprake is van verminderde mobiliteit of ulceratie (score 3), dan dient de hoogste score te worden<br />
gebruikt in de definitieve gradering. ‡ Gewichtsverlies in drie maanden. § Longgradering dient te worden uitgevoerd door middel van zowel de symptomen als de FEV1. FEV1<br />
moet in de uiteindelijke score worden gebruikt indien er een discrepantie bestaat tussen symptomen en FEV1-waarden. ◊ Uitgevoerd door specialist of speciaal opgeleide<br />
beoordelaar.<br />
FIGUUR 2. Photographic Range of Motion (P-ROM).<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2
69<br />
RICHTLIJNEN<br />
versus-host disease: recommendations of the American Society of Blood and<br />
Marrow Transplantation. Biol Blood Marrow Transplant 2012;18(8):1150-63.<br />
4. Hashmi S, et al. Survival after mesenchymal stromal cell therapy in steroidrefractory<br />
acute graft-versus-host disease: systematic review and meta-analysis.<br />
Lancet Haematol 2016;3(1):e45-52.<br />
5. Te Boome LC, et al. Biomarker profiling of steroid-resistant acute GVHD in<br />
patients after infusion of mesenchymal stromal cells. Leukemia 2015;29(9):1839-46.<br />
6. MacMillan ML, et al. A phase 2/3 multicenter randomized clinical trial of ABX-<br />
CBL versus ATG as secondary therapy for steroid-resistant acute graft-versushost<br />
disease. Blood 2007;109(6):2657-62.<br />
7. Van Lint MT, et al. Treatment of acute graft-versus-host disease with prednisolone:<br />
significant survival advantage for day +5 responders and no advantage for<br />
nonresponders receiving anti-thymocyte globulin. Blood 2006;107(10):4177-81.<br />
8. Alousi AM, et al. Etanercept, mycophenolate, denileukin, or pentostatin plus<br />
corticosteroids for acute graft-versus-host disease: a randomized phase 2 trial from<br />
the Blood and Marrow Transplant Clinical Trials Network. Blood 2009;114(3):511-7.<br />
9. Xhaard A, et al. Steroid-refractory acute GVHD: lack of long-term improved<br />
survival using new generation anticytokine treatment. Biol Blood Marrow Transplant<br />
2012;18(3):406-13.<br />
10. Busca A, et al. Recombinant human soluble tumor necrosis factor receptor<br />
fusion protein as treatment for steroid refractory graft-versus-host disease following<br />
allogeneic hematopoietic stem cell transplantation. Am J Hematol 2007;82(1):45-52.<br />
11. Park JH, et al. Etanercept for steroid-refractory acute graft versus host<br />
disease following allogeneic hematopoietic stem cell transplantation. Korean J<br />
Intern Med 2014;29(5):630-6.<br />
12. Spoerl S, et al. Activity of therapeutic JAK 1/2 blockade in graft-versus-host<br />
disease. Blood 2014;123(24):3832-42.<br />
13. Zeiser R, et al. Ruxolitinib in corticosteroid-refractory graft-versus-host disease<br />
after allogeneic stem cell transplantation: a multicenter survey. Leukemia 2015;<br />
29(10):2062-8.<br />
14. Furlong T, et al. Psoralen and ultraviolet A irradiation (PUVA) as therapy for<br />
steroid-resistant cutaneous acute graft-versus-host disease. Biol Blood Marrow<br />
Transplant 2002;8(4):206-12.<br />
15. Patriarca F, et al. Infliximab treatment for steroid-refractory acute graft-versushost<br />
disease. Haematologica 2004;89(11):1352-9.<br />
16. Jagasia MH, et al. National Institutes of Health Consensus Development<br />
Project on Criteria for Clinical Trials in Chronic Graft-versus-Host Disease: I. The<br />
2014 Diagnosis and Staging Working Group report. Biol Blood Marrow Transplant<br />
2015;21(3):389-401 e1.<br />
17. Flowers ME, et al. How we treat chronic graft-versus-host disease. Blood<br />
2015;125(4):606-15.<br />
18. Wolff D, et al. Consensus conference on clinical practice in chronic graftversus-host<br />
disease (GVHD): first-line and topical treatment of chronic GVHD.<br />
Biol Blood Marrow Transplant 2010;16(12):1611-28.<br />
19. Sullivan KM, et al. Prednisone and azathioprine compared with prednisone and<br />
placebo for treatment of chronic graft-v-host disease: prognostic influence of prolonged<br />
thrombocytopenia after allogeneic marrow transplantation. Blood 1988;72(2):546-54.<br />
20. Flowers ME, et al. Evaluation of thalidomide for treatment or prevention of<br />
chronic graft-versus-host disease. Leuk Lymphoma 2003;44(7):1141-6.<br />
21. Martin PJ, et al. Evaluation of mycophenolate mofetil for initial treatment of<br />
chronic graft-versus-host disease. Blood 2009;113(21):5074-82.<br />
22. Koc S, et al. Therapy for chronic graft-versus-host disease: a randomized<br />
trial comparing cyclosporine plus prednisone versus prednisone alone. Blood<br />
2002;100(1):48-51.<br />
23. Wolff D, et al. Consensus Conference on Clinical Practice in Chronic GVHD:<br />
second-line treatment of chronic graft-versus-host disease. Biol Blood Marrow<br />
Transplant 2011;17(1):1-17.<br />
24. Lee SJ, et al. Measuring therapeutic response in chronic graft-versus-host<br />
disease. National Institutes of Health consensus development project on criteria<br />
for clinical trials in chronic graft-versus-host disease: IV. The 2014 Response<br />
Criteria Working Group report. Biol Blood Marrow Transplant 2015;21(6):984-99.<br />
25. Ebell MH, et al. Strength of recommendation taxonomy (SORT): a patientcentered<br />
approach to grading evidence in the medical literature. J Am Board<br />
Fam Pract 2004;17(1):59-67.<br />
26. Flowers ME, et al. A multicenter prospective phase 2 randomized study of<br />
extracorporeal photopheresis for treatment of chronic graft-versus-host disease.<br />
Blood 2008;112(7):2667-74.<br />
27. Abu-Dalle I, et al. Extracorporeal photopheresis in steroid-refractory acute or<br />
chronic graft-versus-host disease: results of a systematic review of prospective<br />
studies. Biol Blood Marrow Transplant 2014;20(11):1677-86.<br />
28. Kharfan-Dabaja MA, et al. Efficacy of rituximab in the setting of steroidrefractory<br />
chronic graft-versus-host disease: a systematic review and meta-analysis.<br />
Biol Blood Marrow Transplant 2009;15(9):1005-13.<br />
29. Van Dorp S, et al. The immunological phenotype of rituximab-sensitive chronic<br />
graft-versus-host disease: a phase II study. Haematologica 2011;96(9):1380-4.<br />
30. Arai S, et al. A randomized phase II crossover study of imatinib or rituximab<br />
for cutaneous sclerosis after hematopoietic cell transplantation. Clin Cancer Res<br />
2016;22(2):319-27.<br />
31. De Masson A, et al. Limited efficacy and tolerance of imatinib mesylate in<br />
steroid-refractory sclerodermatous chronic GVHD. Blood 2012;120(25):5089-90.<br />
32. Olivieri A, et al. Imatinib for refractory chronic graft-versus-host disease with<br />
fibrotic features. Blood 2009;114(3):709-18.<br />
33. Magro L, et al. Imatinib mesylate as salvage therapy for refractory sclerotic<br />
chronic graft-versus-host disease. Blood 2009;114(3):719-22.<br />
34. Van der Wagen LE, et al. Effective treatment of severe chronic graft versus<br />
host disease with a combination of B-cell depletion and tyrosine kinase inhibition.<br />
ASH 2016, abstract 4565.<br />
35. Weng JY, et al. Mesenchymal stem cell as salvage treatment for refractory<br />
chronic GVHD. Bone Marrow Transplant 2010;45(12):1732-40.<br />
36. Onishi C, et al. A high risk of life-threatening infectious complications in<br />
mycophenolate mofetil treatment for acute or chronic graft-versus-host disease.<br />
Int J Hematol 2010;91(3):464-70.<br />
37. Furlong T, et al. Therapy with mycophenolate mofetil for refractory acute and<br />
chronic GVHD. Bone Marrow Transplant 2009;44(11):739-48.<br />
38. Pai CC, et al. Treatment of chronic graft-versus-host disease with bortezomib.<br />
Blood 2014;124(10):1677-88.<br />
39. Miklos D, et al. Ibrutinib for chronic graft-versus-host disease after failure of<br />
prior therapy. Blood 2017;130(21):2243-50.<br />
40. Nassar A, et al. Methotrexate for the treatment of graft-versus-host disease after<br />
allogeneic hematopoietic stem cell transplantation. J Transplant 2014;2014:980301.<br />
ONTVANGEN 21 AUGUSTUS 2017, GEACCEPTEERD 24 JANUARI <strong>2018</strong>.<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>
70<br />
Nieuwe ontwikkelingen voor patiënten<br />
met geavanceerde systemische<br />
mastocytose<br />
New developments for patients with advanced systemic mastocytosis<br />
prof. dr. J.C. Kluin-Nelemans1, dr. L.F.R. Span2, dr. J.N.G. Oude Elberink3, dr. A.B. Mulder 4 , drs. S. Rosati 5 ,<br />
drs. B. van Anrooij 6 en prof. dr. G.A. Huls 7<br />
SAMENVATTING<br />
Geavanceerde systemische mastocytose is een kleine<br />
subgroep van ziektebeelden binnen systemische<br />
mastocytose (SM), waar vooral hematologen mee te<br />
maken krijgen. Tot geavanceerde SM worden agressieve<br />
SM, SM met bijkomende hematologische neoplasie<br />
(SM-AHN) en mestcelleukemie (MCL) gerekend.<br />
De laatste jaren zijn er belangrijke diagnostische,<br />
prognostische en therapeutische ontwikkelingen. Behalve<br />
de KIT-mutatie blijken vele andere mutaties<br />
voor te komen die onder meer prognostisch sterk<br />
voorspellend zijn voor de overleving. Na een wereldwijde<br />
fase 2-studie waaraan ook vanuit Nederland is<br />
geparticipeerd, is midostaurin (onder meer een c-KITblokker)<br />
geregistreerd voor deze groep patiënten,<br />
omdat er niet alleen veel responsen werden waargenomen,<br />
maar er ook overlevingswinst werd behaald.<br />
Desalniettemin zijn er geen complete remissies bereikt<br />
en zal allogene stamceltransplantatie voor een<br />
hoogrisicogroep een belangrijke mogelijkheid zijn.<br />
Momenteel wordt binnen Europees verband gewerkt<br />
aan nieuwe studies. De verwachting is dat Nederland<br />
wederom een belangrijke bijdrage zal leveren.<br />
(NED TIJDSCHR HEMATOL <strong>2018</strong>;15:70-4)<br />
SUMMARY<br />
<strong>Adv</strong>anced systemic mastocytosis represents a small<br />
subgroup of patients within systemic mastocytosis<br />
(SM) that will be specifically seen by hematologists.<br />
<strong>Adv</strong>anced SM consists of aggressive SM, SM with<br />
accompanying hematological neoplasia (SM-AHN),<br />
and mast cell leukemia (MCL). During the last years,<br />
important diagnostic, prognostic and therapeutic developments<br />
took place. In addition to the KIT mutation,<br />
many other mutations have been described, which<br />
are important prognosticators for survival. After the<br />
global phase 2 trial in which The Netherlands participated,<br />
midostaurin (amongst others a KIT blocker)<br />
has been registered for patients with advanced mastocytosis.<br />
Many responses were seen, and - very<br />
important - also a survival advantage. However, no<br />
complete remissions were observed, and allogeneic<br />
stem cell transplantation will remain an important<br />
option for high risk patients. At present, several new<br />
studies are being developed within the European<br />
Competence Network for Mastocytosis (ECNM). It<br />
is expected that the Netherlands will again be an<br />
important contributor.<br />
1hoogleraar hematologie, afdeling Hematologie, UMC Groningen, met emeritaat, 2hematoloog, stafmedewerker afdeling Hematologie, UMC Groningen,<br />
3internist-allergoloog, hoofd Nederlands Mastocytose Centrum Groningen, 4 arts klinische chemie, afdeling Laboratoriumgeneeskunde, UMC<br />
Groningen, 5 hematopatholoog, afdeling Pathologie, UMC Groningen, 6 anios, afdeling Hematologie, UMC Groningen, 7 hoogleraar, afdelingshoofd<br />
Hematologie, UMC Groningen. Correspondentie graag richten aan dhr. prof. dr. G.A. Huls, internist-hematoloog, afdeling Hematologie, Universitair<br />
Medisch Centrum Groningen, Hanzeplein 1, 9700 RB Groningen, tel.: 050 361 23 54, e-mailadres: g.huls@umcg.nl<br />
Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: Kluin-Nelemans, Van Anrooij en Huls: de afdeling Hematologie heeft financiële steun<br />
ontvangen van Novartis voor het uitvoeren van een fase 2-studie met midostaurin bij ISM-patiënten.<br />
Trefwoorden: allogene stamceltransplantatie, geavanceerde systemische mastocytose, KIT-mutatie, midostaurin, prognostische factoren<br />
Keywords: advanced systemic mastocytosis, allogeneic stem cell transplantation, KIT mutation, midostaurin, prognostic factors<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>
OVERZICHTSARTIKELEN<br />
71<br />
INLEIDING<br />
De laatste jaren zijn er veel nieuwe ontwikkelingen in de<br />
kennis, diagnostiek en vooral behandeling van patiënten<br />
met geavanceerde systemische mastocytose. De recente<br />
registratie van de tyrosinekinaseremmer midostaurin is een<br />
goede aanleiding om hematologisch Nederland te updaten.<br />
Onder geavanceerde systemische mastocytose worden die<br />
ziektebeelden gerekend waar juist hematologen mee te maken<br />
krijgen: agressieve systemische mastocytose (ASM), systemische<br />
mastocytose met een geassocieerde hematologische<br />
neoplasie (SM-AHN) en de zeer zeldzame mestcelleukemie<br />
(MCL). 1<br />
Met de WHO 2016-classificatie is de indeling van systemische<br />
mastocytose gelukkig wat vereenvoudigd. 2 Voor hematologen<br />
is belangrijk dat de meest voorkomende agressieve vorm<br />
nu een wat korter acroniem heeft gekregen. De afkorting<br />
´SM-AHNMD’ is verkort naar SM-AHN (‘systemic mastocytosis<br />
with associated hematological neoplasm’). Bovendien<br />
wordt deze terminologie alleen nog gebruikt voor bijkomende<br />
myeloïde maligniteiten en niet meer voor bijkomende<br />
lymfatische maligniteiten.<br />
De diagnostische criteria (‘major’ en ‘minor’ criteria en de<br />
‘C findings’ – de criteria die bepalen of een vorm van mastocytose<br />
agressief is; er moet minstens 1 ‘C finding’ aanwezig<br />
zijn en er mag geen twijfel bestaan dat deze ‘C finding’<br />
het gevolg is van de mestcelproliferatie) zijn globaal hetzelfde<br />
gebleven in de WHO 2016-classificatie (zie Tabel 1 en 2,<br />
pagina 72) en laten zien dat beenmergonderzoek belangrijk<br />
blijft bij de verdenking op systemische mastocytose. Dit<br />
betreft een goed beenmergbiopt met aanvullende immuunhistochemie<br />
(tryptase en CD117-kleuringen) en beenmergaspiraat<br />
voor flowcytometrie, moleculaire diagnostiek gericht<br />
op het aantonen van klonaliteit van de mestcellen met meestal<br />
de klassieke KIT-D816V-mutatie en abnormale cytomorfologie<br />
van de mestcellen. Daarnaast moet een afwijkend<br />
immuunfenotype aanwezig zijn met naast CD117-expressie<br />
ook expressie van CD25, al dan niet in combinatie met CD2.<br />
Zoals verderop wordt beschreven, valt het ook te overwegen<br />
de ‘allelic burden’ van de KIT-D816V-mutatie te laten bepalen<br />
en diagnostiek in te zetten naar andere somatische mutaties<br />
die frequent worden gezien bij myeloïde maligniteiten, omdat<br />
deze belangrijk voorspellend zijn voor de prognose. 2<br />
MEER INZICHT IN DE COMBI:<br />
MASTOCYTOSE MET BIJKOMENDE<br />
MYELOPROLIFERATIE<br />
SM-AHN is binnen de agressieve vormen van mastocytose<br />
verreweg het meest voorkomend. Vrijwel steeds is er bij deze<br />
patiënten sprake van enerzijds mastocytose en anderzijds<br />
een myeloïde aandoening. Deze kan bestaan uit een myelodysplastisch<br />
syndroom of chronisch myelomonocytenleukemie,<br />
maar veel vaker een moeilijk te classificeren chronisch<br />
myeloproliferatieve aandoening met elementen van<br />
sterke myeloproliferatie, fibrose, eosinofilie en/of dysplasie.<br />
Bij patiënten met veel beenmerginfiltratie van mestcellen<br />
kan de bijkomende myeloproliferatie onderdrukt zijn en<br />
het beeld meer op een agressieve SM (ASM) lijken. De onderliggende<br />
bijkomende myeloïde maligniteit wordt dan pas<br />
ná therapie van de SM-AHN-vorm duidelijk zichtbaar. Dit<br />
laatste betekent dat men bij de diagnose ASM altijd op de<br />
hoede moet zijn of er niet een ‘AHN’-component bij zit. Veel<br />
van deze kennis heeft zich de laatste jaren ontwikkeld, toen<br />
het beter mogelijk bleek om deze groep patiënten – al is het<br />
tijdelijk – in remissie te krijgen. In een recent gepubliceerde<br />
studie zijn wereldwijd 116 patiënten met ASM, SM-AHN en<br />
MCL behandeld met de tyrosinekinaseremmer midostaurin.<br />
Van allen werd centraal beenmerg gereviewed en werden<br />
alle responsen door een aparte commissie herbeoordeeld.<br />
In deze studie bleek dat SM-AHN veel vaker voorkwam<br />
dan pure ASM. De vraag is ook of de ‘AHN’-component een<br />
aparte tweede ziekte is of met de mastocytose een gemeenschappelijke<br />
link heeft. Dit laatste lijkt veel waarschijnlijker.<br />
Tenslotte beschouwen we een acute myelomonocytaire<br />
leukemie toch ook niet als twee verschillende ziekten. De<br />
groep van Andreas Reiter uit Mannheim heeft veel interessant<br />
onderzoek naar de subgroep SM-AHN gedaan. Door<br />
individuele kolonies (CFU-GM) te analyseren, stelden zij vast<br />
dat bij alle bestudeerde patiënten niet alleen KIT gemuteerd<br />
was, maar dat er 1 tot 4 additionele mutaties waren. Het<br />
meest frequent waren mutaties in TET2, SRSF2, ASXL1, CBL<br />
en EZH2. 3 Vervolgens bleek dat in de hiërarchie mutaties<br />
in TET2, SRSF2 en ASXl1 voorafgingen aan de mutatie in<br />
het KIT-gen! Hun in-vitro-gegevens werden bevestigd bij<br />
een grote groep patiënten, waaruit bovendien bleek dat<br />
het aantal mutaties in het SRSF2/ASXL1/RUNX1-panel sterk<br />
voorspellend was voor de overleving: als geen van deze drie<br />
gemuteerd was, bleek de overleving een plateau te tonen<br />
op >90%, terwijl twee of meer mutaties een mediane overleving<br />
gaf van 2,7 jaar. 4<br />
NIEUWE THERAPIEMOGELIJKHEDEN<br />
Jarenlang zijn interferon-alfa in combinatie met prednison,<br />
en cladribine de belangrijkste therapiemogelijkheden geweest<br />
voor patiënten met geavanceerde mastocytose. 1,5 Gemiddeld<br />
werd een ‘overall response rate’ van 60-70% waargenomen,<br />
die mediaan een jaar aanhield. Complete remissies waren<br />
er echter nauwelijks. De KIT-mutatie nodigde uit tot het<br />
toepassen van tyrosinekinaseremmers. Imatinib werd als<br />
eerste toegepast, ook in een klein Nederlands onderzoek. 6,7<br />
Maar omdat de mutatie in KIT precies op de plaats zit die<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2
72<br />
TABEL 1. WHO 2016 diagnose en classificatie van<br />
mastocytose. 2<br />
Cutaneous mastocytosis (CM)<br />
Maculopapular CM (MPCM) = Urticaria Pigmentosa<br />
Diffuse CM<br />
Mastocytoma of the skin<br />
Systemic Mastocytosis (SM)<br />
Indolent SM (ISM), subgroup bone marrow infiltration<br />
only (BMM)<br />
Smoldering SM (SSM) #<br />
SM with associated hematologic neoplasm (AHN)<br />
Aggressive SM (ASM)<br />
Mast cell leukemia (MCL)<br />
• Acute form<br />
• Chronic form<br />
Mast cell sarcoma<br />
#<br />
Deze variant voldoet aan de standaardcriteria<br />
systemische mastocytose (zie Tabel 2); tevens is<br />
er sprake van een grote hoeveelheid mestcellen:<br />
>30% in het beenmergbiopt en serumtryptase<br />
>200 ng/ml, maar voldoet niet aan de criteria voor<br />
agressieve SM (zie Tabel 2).<br />
TABEL 2. Diagnostische criteria voor de diagnose SM<br />
en ‘C findings’ voor de definitie van agressieve SM.<br />
Diagnostische criteria<br />
‘Major’: Twee of meer clusters van ten minste 15<br />
mestcellen in beenmerg of in een ander weefsel<br />
‘Minor’: a. >25% van de mestcellen in een uitstrijkje is<br />
spoelvorming<br />
b. Tryptasegehalte is >20 ng/ml<br />
c. KIT-D816V-mutatie<br />
d. Co-expressie van CD2 en/of CD25 op de<br />
mestcellen<br />
1 ‘major’ en 1 ‘minor’, of – in de afwezigheid van een<br />
‘major’ criterium: 3 ‘minor’ criteria nodig<br />
‘C-findings’, waarbij geldt dat voor de diagnose<br />
ASM minimaal 1 ‘C finding’ (duidelijk gerelateerd<br />
aan de SM) aanwezig moet zijn<br />
‘C-findings’ reflecteren het infiltratieve karakter en<br />
bepalen of de SM agressief is:<br />
• Cytopenie (leukocyten
OVERZICHTSARTIKELEN<br />
73<br />
een allogene stamceltransplantatie hadden ondergaan. Van<br />
de 57 die hij kon traceren was de mediane leeftijd 47 jaar.<br />
De grootste groep met de diagnose SM-AHN deed het het<br />
beste met een plateau qua overleving op >70%. De ASMen<br />
MCL-groepen hadden minder goede resultaten met een<br />
plateau op 43% en 17% vanaf drie jaar na transplantatie.<br />
Opvallend ten slotte was dat myeloablatieve conditionering<br />
(n=36) een betere uitkomst had dan ‘reduced intensity’<br />
(n=21). Ongetwijfeld is in deze retrospectieve studie sprake<br />
geweest van sterke selectiebias, maar het rechtvaardigt de<br />
indicatie allogene stamceltransplantatie voor al diegenen<br />
met geavanceerde mastocytose die na een inductiebehandeling<br />
een goede respons hebben bereikt. Vanzelfsprekend<br />
dient tevoren een risico-inschatting te worden gemaakt en<br />
zullen oudere, niet-fitte patiënten hiervoor niet in aanmerking<br />
komen. Bovendien suggereerde de studie van Mannheim dat<br />
er een groep patiënten kan worden onderscheiden die zó’n<br />
goede prognose heeft, dat de toxiciteit van een allogene stamceltransplantatie<br />
daar niet tegenop weegt. Dit is de groep met<br />
een SM-AHN zonder additionele mutaties (afgezien van de<br />
KIT-D816V), die een langetermijnoverleving van >90% had. 4<br />
Tot slot is dus het advies op basis van de gegevens van Ustun<br />
om bij voorkeur een myeloablatief conditioneringsregime<br />
aan te bieden met de gedachte dat maximale eliminatie van<br />
de onderliggende maligniteit minstens zo belangrijk is als<br />
een eventueel immunologisch werkingsmechanisme.<br />
KWALITEIT, AANDACHT VOOR<br />
WEESZIEKTEN EN LANDELIJKE<br />
‘CENTERS OF EXCELLENCE’<br />
Nederland heeft al sinds de tachtiger jaren van de vorige<br />
eeuw een belangrijke rol gespeeld bij aanvankelijk de diagnostiek,<br />
en later ook de therapie van patiënten met geavanceerde<br />
mastocytose. 6,13-15<br />
In Europa bestaat een mastocytose netwerk – de ECNM,<br />
the European Competence Network on Mastocytosis – dat<br />
ernaar streeft de kwaliteit rond diagnostiek en therapie te<br />
verbeteren. Aan de ECNM is overigens ook een aantal grote<br />
Amerikaanse centra verbonden. Voor patiënten is er op de<br />
website informatie in de meeste Europese talen voorhanden.<br />
Centra kunnen zich aanmelden en kunnen worden gekwalificeerd<br />
als ‘Reference Center’ of ‘Center of Excellence’ (het<br />
UMC Groningen en recent ook Erasmus MC), waarbij vereist<br />
is dat een dergelijk centrum veel patiënten ziet, bij voorkeur<br />
in multidisciplinair verband, en alle aspecten rond geavanceerde<br />
diagnostiek en therapie op orde heeft. Daarnaast<br />
wordt door jaarlijkse congresbijeenkomsten kennis uitgewisseld<br />
en worden nieuwe ideeën op elkaar afgestemd. Er is<br />
een database gemaakt waarin de participerende centra hun<br />
patiënten kunnen aanmelden. Inmiddels zijn >2.900 Europese<br />
patiënten geanonimiseerd ingevoerd, hetgeen een schat<br />
aan informatie oplevert en een start is gebleken van vele<br />
nieuwe onderzoeken.<br />
In Nederland heeft de NFU in het kader van de zorg voor<br />
weesziekten academische centra aangewezen die als expertcentrum<br />
de zorg voor een speciale weesziekte op zich zouden<br />
moeten nemen. Voor het ziektebeeld systemische mastocytose<br />
is het UMC Groningen aangewezen.<br />
TOEKOMSTIGE ONTWIKKELINGEN<br />
Midostaurin is onlangs door de EMA goedgekeurd voor de<br />
indicatie geavanceerde mastocytosis (dosis 2 dd 100 mg), en<br />
voor AML met FLT-3-mutatie (dosis 2 dd 50 mg). De veelbelovende<br />
resultaten van de midostaurin-studie vragen om<br />
een vervolg in een fase 3-studie. Daarbij zal het gaan om het<br />
vinden van een combinatie van middelen die een nog betere<br />
uitkomst opleveren dan tot nu toe bereikt is met midostaurin<br />
alleen. Immers, we zouden pas tevreden mogen zijn als er<br />
meer en langdurige complete remissies worden bereikt. In<br />
zo’n studie moet ook meer aandacht komen voor een betere<br />
definitie van responscriteria. De tot nu toe gebruikte zijn zeer<br />
complex gebleken. 16,17 Op zich is het niet verwonderlijk dat<br />
er zo weinig aandacht is geweest om responsen te benoemen<br />
bij een ziekte waarvoor nauwelijks studies waren, laat staan<br />
succesvolle therapie-interventies. Er zijn voorstellen gepubliceerd<br />
voor simpelere responscriteria, maar deze zijn nog niet<br />
gevalideerd in grotere studies. 10 Een probleem bij responscriteria<br />
van het ziektebeeld SM-AHN is bovendien, dat de<br />
mastocytose hierbij alle aandacht krijgt, maar de AHNcomponent,<br />
die minstens zo belangrijk is en bepalend voor<br />
de uiteindelijke uitkomst voor de patiënt, vaak onvoldoende<br />
wordt meegenomen.<br />
Behalve midostaurin zijn er meerdere nieuwe tyrosinekinaseremmers<br />
in ontwikkeling, die met minder toxiciteit specifieker<br />
c-KIT lijken te blokkeren. De vraag is echter of die<br />
toegenomen specificiteit een voordeel is en of niet juist het feit<br />
dat midostaurin méér blokkeert dan alleen de KIT-receptor<br />
zal resulteren in een betere uitkomst op de lange termijn. 18<br />
Desalniettemin lijken de eerste resultaten, gepresenteerd op<br />
de ASH van 2017, van avapritinib (Blu-285), een sterke en<br />
selectieve blokker van PDGFRα D842V en van KIT-exon-17-<br />
mutanten zeer veelbelovend. Van de 32 behandelde patiënten<br />
bereikten 56% een partiële of zelfs complete remissie. Geen<br />
enkele patiënt hoefde te stoppen wegens bijwerkingen. 19 Ook<br />
op andere fronten lopen enkele studies in een fase 2-setting,<br />
waarbij ibrutinib en brentuximab-vedotin worden getest.<br />
Brentuximab is theoretisch zeer aantrekkelijk, omdat CD30<br />
tot expressie komt op mestcellen van patiënten met geavanceerde<br />
mastocytose. 20 Helaas lijkt een recente oriënterende<br />
studie vanuit MD Anderson en Stanford (NCT 1807598) ove-<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2
74<br />
OVERZICHTSARTIKELEN<br />
AANWIJZINGEN VOOR DE PRAKTIJK<br />
1 Patiënten met geavanceerde systemische mastocytose dienen in daartoe gespecialiseerde centra te<br />
worden behandeld waar naast deskundige hematologen ook een goede infrastructuur is voor diagnostiek<br />
op het gebied van moleculaire biologie en pathologie.<br />
2 De therapie en daarmee ook de vooruitzichten voor patiënten met geavanceerde systemische mastocytose<br />
is de laatste jaren sterk verbeterd met de ontwikkeling van nieuwe specifieke c-KIT-blokkers.<br />
3 Tot op heden zijn de nieuwe c-KIT-blokkers niet voldoende gebleken om patiënten met geavanceerde<br />
systemische mastocytose te genezen en zullen studies met nieuwe combinaties, al dan niet gevolgd door<br />
allogene stamceltransplantatie, noodzakelijk blijven.<br />
4 Uitgebreide samenwerking op Europees niveau samen met een aantal grote Amerikaanse centra heeft<br />
een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van goede richtlijnen voor diagnostiek, nieuwe inzichten<br />
in het mutatieprofiel van deze patiëntengroep met daaruit voortvloeiend ook nieuwe inzichten in prognose<br />
en therapeutische mogelijkheden.<br />
rigens zeer teleurstellende resultaten te laten zien (J. Gotlib,<br />
persoonlijke mededeling).<br />
Nu Nederland ook internationaal wordt erkend als een land<br />
waar de zorg voor patiënten met geavanceerde mastocytose<br />
goed is, zullen ook nieuwe middelen hier getest kunnen<br />
worden als daar een goede infrastructuur voor wordt geboden.<br />
Het UMC Groningen wil daar graag aan bijdragen.<br />
REFERENTIES<br />
1. Kluin-Nelemans JC, et al., editors. Leerboek Hematologie. 2 ed. Utrecht: De<br />
Tijdstroom, 2015, p195-204.<br />
2. Valent P, et al. <strong>Adv</strong>ances in the classification and treatment of mastocytosis:<br />
current status and outlook toward the future. Cancer Res 2017;77(6):1261-70.<br />
3. Jawhar M, et al. Molecular profiling of myeloid progenitor cells in multi-mutated<br />
advanced systemic mastocytosis identifies KIT D816V as a distinct and late<br />
event. Leukemia 2015;29(5):1115-22.<br />
4. Jawhar M, et al. Additional mutations in SRSF2, ASXL1 and/or RUNX1 identify<br />
a high-risk group of patients with KIT D816V(+) advanced systemic mastocytosis.<br />
Leukemia 2016;30(1):136-43.<br />
5. Tefferi A, et al. How we diagnose and treat WHO-defined systemic mastocytosis<br />
in adults. Haematol 2008;93(1):6-9.<br />
6. Droogendijk HJ, et al. Imatinib mesylate in the treatment of systemic mastocytosis:<br />
a phase II trial. Cancer 2006;107(2):345-51.<br />
7. Lim KH, et al. Cytoreductive therapy in 108 adults with systemic mastocytosis:<br />
outcome analysis and response prediction during treatment with interferonalpha,<br />
hydroxyurea, imatinib mesylate or 2-chlorodeoxyadenosine. Am J Hematol<br />
2009;84(12):790-4.<br />
8. Frost MJ, et al. Juxtamembrane mutant V560GKit is more sensitive to Imatinib<br />
(STI571) compared with wild-type c-kit whereas the kinase domain mutant<br />
D816VKit is resistant. Mol Cancer Ther 2002;1(12):1115-24.<br />
9. Gotlib J. A global phase II, single-arm, open-label study to determine the<br />
efficacy of midostaurin in patients with aggressive sysemic mastocytosis<br />
(ASM) or mast cell leukemia (MCL) with or without an associated hematologic<br />
clonal nonmast cell lineage disease (AHNMD). J Clin Oncol 2011;29(15S):32S<br />
(abstract).<br />
10. Gotlib J, et al. Efficacy and safety of midostaurin (PKC412) in advanced<br />
systemic mastocytosis. N Engl J Med 2016;374(26):2530-41.<br />
11. Ustun C, et al. Consensus opinion on allogeneic hematopoietic cell transplantation<br />
in advanced systemic mastocytosis. Biol Blood Marrow Transplant<br />
2016;22:1348-56.<br />
12. Ustun C, et al. Hematopoietic stem-cell transplantation for advanced systemic<br />
mastocytosis. J Clin Oncol 2014;32(29):3264-74.<br />
13. Keijzer JJ, et al. Improved diagnosis of mastocytosis by measurement of<br />
urinary histamine metabolites. N Engl J Med 1983;309:1603-5.<br />
14. Kluin-Nelemans JC, et al. Cladribine therapy for systemic mastocytosis.<br />
Blood 2003;102:4270-6.<br />
15. Kluin-Nelemans JC, et al. Response to interferon alfa-2b in a patient with<br />
systemic mastocytosis. N Engl J Med 1992;326:619-23.<br />
16. Valent P, et al. Aggressive systemic mastocytosis and related mast cell<br />
disorders: current treatment options and proposed response criteria. Leuk Res<br />
2003;27(7):635-41.<br />
17. Valent P, et al. Standards and standardization in mastocytosis: consensus<br />
statements on diagnostics, treatment recommendations and response criteria.<br />
Eur J Clin Invest 2007;37(6):435-53.<br />
18. Valent P, et al. Midostaurin: a magic bullet that blocks mast cell expansion<br />
and activation. Ann Oncol 2017;28(10):2367-76.<br />
19. No authors listed. Rapid responses to avapritinib (BLU-285) in mastocytosis.<br />
Cancer Discovery 2017 Dec 12 [Epub ahead of print].<br />
20. Van Anrooij B, et al. CD30 in systemic mastocytosis. Immunol Allergy Clin<br />
North Am 2014;34(2):341-55.<br />
ONTVANGEN 5 DECEMBER 2017, GEACCEPTEERD 18 JANUARI <strong>2018</strong>.<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>
OVERZICHTSARTIKELEN<br />
75<br />
Gentherapie voor hemofilie<br />
Gene therapy for hemophilia<br />
prof. dr. F.W.G. Leebeek<br />
SAMENVATTING<br />
In de laatste jaren is er grote vooruitgang geboekt<br />
bij de ontwikkeling en toepassing van gentherapie<br />
voor hemofilie. In 2011 verscheen een eerste klinische<br />
studie bij zes patiënten met hemofilie B naar het<br />
gebruik van een adeno-geassocieerd virus (AAV) als<br />
vector waarin een factor IX (FIX)-gen is ingebouwd.<br />
Na een eenmalige infusie werd langdurige expressie<br />
gezien van factor IX, leidend tot FIX-activiteit van<br />
ongeveer 2-6%. Hierdoor veranderde het klinisch<br />
fenotype van een patiënt met ernstige hemofilie naar<br />
dat van matig-ernstige of milde hemofilie. Dit resulteerde<br />
in een vermindering van het aantal bloedingen,<br />
een sterke reductie van het gebruik van stollingsfactoren<br />
en zelfs het stoppen van profylactische factor<br />
IX-toediening. Na deze eerste succesvolle studie zijn<br />
er meerdere studies gestart naar het gebruik van<br />
gentherapie bij hemofilie B met daarbij aanpassingen<br />
aan de gebruikte vector en het gebruik van FIXmutanten<br />
met een hogere specifieke activiteit. Inmiddels<br />
zijn ook de eerste studies verricht bij hemofilie A,<br />
waarvan de resultaten veelbelovend zijn. Toch is er<br />
nog een aantal problemen, zoals het ontstaan van<br />
een immunologische respons tegen de virusvector,<br />
waardoor de expressie van FVIII of FIX vermindert.<br />
Dit leidde in sommige studies tot kortdurende expressie<br />
van FVIII of FIX en verlies van respons. In dit<br />
overzichtsartikel worden de meest recente resultaten<br />
van de klinische studies naar gentherapie voor hemofilie<br />
samengevat en worden de voordelen en (mogelijke)<br />
nadelen van deze nieuwe therapie beschreven.<br />
(NED TIJDSCHR HEMATOL <strong>2018</strong>;15:75-81)<br />
SUMMARY<br />
In recent years important progress has been made<br />
in the development and use of gene therapy for<br />
hemophilia. In a landmark clinical trial in 2011 six<br />
patients with hemophilia B were treated with a single<br />
infusion of an adeno-associated virus (AAV) vector<br />
containing the factor IX (FIX) gene. This treatment<br />
resulted in a longstanding expression of factor IX<br />
achieving FIX levels around 2-6%. This changed the<br />
clinical phenotype of a patient with severe hemophilia<br />
to that of moderate-severe or mild hemophilia. Gene<br />
therapy resulted in a marked reduction of the number<br />
of bleeds, a strong reduction of the use of coagulation<br />
factor concentrates and even discontinuation of<br />
prophylactic treatment. After this successful trial<br />
many studies have been initiated on gene therapy in<br />
hemophilia B, using different strategies to optimize<br />
the outcome of gene therapy by using various AAVvectors<br />
and the use of factor IX mutants, coding for<br />
FIX variants with high specific activity. Recently the<br />
first study for hemophilia A has been reported, of<br />
which the results are very encouraging. However,<br />
gene therapy may have some disadvantages and<br />
hurdles that have to be overcome, such as an immune<br />
response to the virus-vector. In addition, some gene<br />
therapy studies resulted in only transient expression<br />
of coagulation factors and were therefore not successful.<br />
In this review article the most recent data<br />
on clinical studies on gene therapy for hemophilia A<br />
and B, as well as both the advantages and (potential)<br />
disadvantages will be discussed.<br />
Correspondentie graag richten aan dhr. prof. dr. F.W.G. Leebeek, afdeling Hematologie, Kamer Na822, Erasmus MC, ’s Gravendijkwal 230, 3015<br />
CE Rotterdam, tel.: 010 703 31 23, e-mailadres: f.leebeek@erasmusmc.nl<br />
Belangenconflict en financiële ondersteuning: prof. dr. Leebeek ontving onderzoekssubsidies van CSL Behring en Shire, niet gerelateerd aan dit<br />
artikel. Hij is consultant voor Shire, NovoNordisk en UniQure, waarvan vergoedingen naar het Erasmus MC gaan. Hij is lid van een data safety<br />
monitoring board van Roche en ontving reisvergoeding van Roche.<br />
Trefwoorden: AAV, factor IX, gentherapie, hemofilie<br />
Keywords: AAV, factor IX, gene therapy, hemophilia<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2
76<br />
HEMOFILIE<br />
Hemofilie is een erfelijke bloedingsziekte die wordt veroorzaakt<br />
door een tekort aan stollingsfactor VIII (hemofilie A)<br />
of een tekort aan stollingsfactor IX (hemofilie B). Afhankelijk<br />
van de mutatie in het gen dat codeert voor stollingsfactor<br />
VIII of IX ontbreekt FVIII of IX (activiteit
OVERZICHTSARTIKELEN<br />
77<br />
+<br />
I.V.<br />
AAV<br />
FIX+<br />
Lp<br />
Factor IX<br />
(a) (b) (c) (d) (e)<br />
FIGUUR 1. Bij gentherapie voor hemofilie B wordt gebruikgemaakt van een gemodificeerde AAV-vector (a). Een FIX-gen,<br />
gekoppeld aan een leverspecifieke promotor (Lp), wordt in de AAV-vector ingebouwd (b). Bij een hemofiliepatiënt wordt de<br />
AAV-vector intraveneus toegediend in 30-60 minuten en via de bloedbaan naar de lever getransporteerd (c). De vector dringt<br />
de hepatocyt binnen en brengt het FIX-gen naar de celkern, waar het episomaal blijft en niet wordt geïntegreerd in het<br />
genoom van de patiënt (d). De hepatocyten brengen factor IX tot expressie, waarna factor IX wordt uitgescheiden in de<br />
bloedbaan, waardoor het factor IX stijgt (e). Het viruscapside wordt vervolgens afgebroken.<br />
ernstige hemofilie te veranderen naar matig-ernstige of milde<br />
hemofilie door de continue expressie van FVIII of FIX.<br />
Hierdoor zou het regelmatig toedienen van stollingsfactoren<br />
(profylaxe) niet meer nodig zijn. Ook zal dit de kwaliteit van<br />
leven van patiënten verbeteren, doordat zij zichzelf niet meer<br />
meerdere keren per week hoeven te prikken om de stollingsfactoren<br />
toe te dienen. Uiteraard zou dan nog wel behandeling<br />
met stollingsfactoren nodig zijn bij ingrepen, operaties<br />
en bij trauma.<br />
PRINCIPE VAN GENTHERAPIE<br />
Er zijn verschillende mogelijkheden van gentherapie, zoals<br />
in-vitro- en in-vivo-gentherapie. Bij in-vitro-gentherapie<br />
worden lichaamscellen van de patiënt buiten het lichaam<br />
genetisch gemanipuleerd en daarna weer aan de patiënt toegediend.<br />
Hierbij wordt vaak gebruikgemaakt van hematopoëtische<br />
stamcellen. 6 Een vaker toegepaste methode bij de<br />
behandeling van hemofilie is de in-vivo-gentherapie, waarbij<br />
gebruik wordt gemaakt van een gemodificeerd en geïnactiveerd<br />
virus, meestal adeno-geassocieerd virus (‘adeno associated<br />
virus’; AAV), waar een FVIII- of FIX-gen wordt ingebracht<br />
met daaraan gekoppeld een leverspecifieke promotor<br />
(zie Figuur 1). Deze virussen worden gebruikt als transporter<br />
om het gezonde gen na intraveneuze toediening in het<br />
lichaam van de patiënt te brengen. Afhankelijk van het type<br />
AAV-virus, gaat dit naar verschillende eindorganen, in geval<br />
van hemofilie is dit met name de lever, waar het virus door<br />
de hepatocyten wordt opgenomen. Het FVIII- of FIX-gen<br />
wordt getransporteerd naar de celkern, waar het episomaal<br />
gelokaliseerd blijft. Er vindt geen of nauwelijks integratie<br />
plaats in het genomisch DNA van de patiënt, waardoor de<br />
kans op DNA-veranderingen bij de patiënt nihil is. 7 De aanwezigheid<br />
van het gen in de hepatocyt zorgt voor expressie van<br />
het gen en de aanmaak van stollingsfactor VIII of IX, wat ook<br />
in het bloed meetbaar is. De verwachting is dat de expressie<br />
tijdelijk is, waarschijnlijk enkele jaren, maar tot op heden lijkt<br />
expressie zowel in dierexperimentele modellen, als bij de eerste<br />
patiënten die zijn behandeld, meer dan zeven jaar te zijn. 8,9<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2
78<br />
KLINISCHE STUDIES NAAR<br />
GENTHERAPIE BIJ HEMOFILIE<br />
HEMOFILIE B<br />
Historische studies<br />
Omdat hemofilie een geschikt model is voor het onderzoeken<br />
en behandelen van erfelijke ziekten met gentherapie,<br />
zijn er veel dierexperimentele gentherapiestudies uitgevoerd<br />
in hemofiliemuizen en honden. 10 In 1998 stelden Leidse<br />
onderzoekers onder leiding van Hoeben dat gentherapie<br />
voor hemofilie in principe al uitvoerbaar was, maar nog niet<br />
klinisch toepasbaar. 11 De eerste klinische studies naar gentherapie<br />
bij hemofilie dateren al van 2001. Hierbij werd het<br />
humane FVIII-gen met een plasmide DNA-vector ingebracht<br />
door laparoscopische injectie van ex vivo genetisch gemodificeerde<br />
fibroblasten in het omentum. 12 Enkele jaren later<br />
werd door middel van een retrovirusvector het FVIII-gen<br />
via intraveneuzes injectie toegediend. 13 De bovengenoemde<br />
studies en andere vroeg klinische gentherapiestudies bij<br />
hemofilie A- en B-patiënten toonden echter een kortdurende<br />
expressie van stollingsfactoren. 14 In 2011 beschreven Nathwani<br />
et al. de eerste succesvolle toepassing van gentherapie<br />
bij Engelse hemofilie B-patiënten. 15 Zij behandelden zes<br />
patiënten met ernstige hemofilie B met verschillende doseringen<br />
van een op AAV8 gebaseerde vector met daarin een<br />
wild-type FIX-gen. Een eenmalige intraveneuze toediening<br />
van de vector leidde tot expressie van FIX en een stijging van<br />
FIX in het bloed van de patiënten van 2-6%. Hiermee werd<br />
een aanzienlijke daling van het aantal bloedingen gezien en<br />
ook de noodzaak voor toediening van stollingsfactoren daalde<br />
enorm. In 2014 werden langeretermijneffecten beschreven van<br />
10 patiënten, waaronder de eerder behandelde zes patiënten. 9<br />
Ook op lange termijn werd nog stabiele expressie van FIX<br />
gezien. De zes patiënten die waren behandeld in het hoogstedosiscohort,<br />
hadden FIX-waarden van gemiddeld 5,1%.<br />
In deze hogedosisgroep werd echter ook bij vier van de zes<br />
patiënten immunologische respons gezien, bestaande uit een<br />
stijging van AAV8-capside reactieve CD8 + -T-cellen gemeten<br />
met een ‘enzyme-linked immunosorbent spot (ELISPOT)<br />
assay’. Hoewel de pathogenese nog niet is opgehelderd, is<br />
inmiddels in meerdere studies gerapporteerd dat de immunologische<br />
respons vaak samengaat met het optreden van leverfunctiestoornissen<br />
en tegelijkertijd een daling van de expressie<br />
van factor IX. Dit is een gevreesde bijwerking, want<br />
dit leidt tot het verlies van het effect van de gentherapie. De<br />
patiënten in de studie van Nathwani werden allen direct na<br />
het vaststellen van de leverfunctiestoornissen behandeld<br />
met prednison gedurende enkele weken, waarbij de leverfunctiestoornissen<br />
normaliseerden en het FIX stabiliseerde. 9<br />
De succesvolle toepassing van gentherapie leidde tot vele<br />
nieuwe studies door verschillende onderzoeksgroepen en<br />
bedrijven die zich toeleggen op het verder ontwikkelen van<br />
gentherapie. Op het moment van schrijven van dit artikel<br />
zijn er 21 studies gaande naar het gebruik van gentherapie<br />
bij hemofilie, waarvan vier bij hemofilie A en de overige bij<br />
hemofilie B (www.clinicaltrials.gov).<br />
Recente studies<br />
In een recent Europees onderzoek geïnitieerd door uniQure<br />
Biopharma (Amsterdam) hebben onderzoekers uit enkele<br />
Nederlandse hemofiliebehandelcentra (Erasmus MC, UMCG,<br />
AMC en UMCU) geparticipeerd. In de studie wordt gebruikgemaakt<br />
van een AAV5-vector, waarin een genconstruct met<br />
een FIX-gen en een leverspecifieke promotor zijn gebracht.<br />
Het voordeel van de AAV5-vector is dat minder dan 10%<br />
van de patiënten pre-existente antistoffen hebben tegen dit<br />
virus en daardoor in aanmerking kunnen komen voor<br />
behandeling. Ook zijn er mogelijk minder immunologische<br />
responsen te verwachten dan met andere AAV-vectoren. De<br />
resultaten van deze studie bij 10 patiënten zijn recentelijk<br />
gepubliceerd en tonen dat gentherapie met AAV5-FIX een<br />
veilige en werkzame behandeling is bij hemofilie B. 16 De<br />
behandeling bestond uit een eenmalige infusie van een<br />
AAV5-FIX-genproduct in een dosering van 5 x 10 11 genkopieën<br />
(gc)/kg (n=5) of 2 x 10 13 gc/kg (n=5) toegediend in 250 ml<br />
NaCl in 30 minuten. De toediening verliep zonder noemenswaardige<br />
bijwerkingen. Afhankelijk van de toegediende<br />
dosis van de vector werd expressie gezien variërend van<br />
1,5-15% (0,015-0,15 U/ml). Hierdoor nam het aantal spontane<br />
bloedingen met 89% af en was ook het gebruik van<br />
stollingsfactoren afgenomen met 84%. Van de 10 behandelde<br />
patiënten gebruikten negen voor de gentherapie profylactisch<br />
stollingsfactorconcentraat en acht van hen konden de<br />
profylaxe met FIX-concentraat staken na gentherapie. De<br />
andere patiënt had een lage expressie van FIX (
OVERZICHTSARTIKELEN<br />
79<br />
TABEL 1. Resultaten van gepubliceerde studies naar gentherapie bij hemofilie B.<br />
Auteur Firma Vector FIX Aantal patiënten FIX-activiteit Referentie<br />
Nathwani UCL AAV8 WT 10 Gemiddeld 5,1% in hogedosiscohort<br />
Spreiding 1-6% bij alle patiënten<br />
9, 15<br />
George Spark/Pfizer AAV (8) Padua 10 Gemiddeld 33% (12-50%) 18<br />
Miesbach UniQure AAV5 WT 10 Gemiddeld 4,4% (95%-BI 1,5-7,3;<br />
lagedosiscohort n=5)<br />
6,9% (95%-BI 2,6-11,3; hogedosiscohort)<br />
Chapin Shire AAV(?) Padua 8 Passagère expressie bij 7; 1 patiënt<br />
FIX-expressie na 2,5 jaar (20%)<br />
16<br />
19<br />
Pipe Dimension rAAV10 Padua 6 Passagère expressie 20<br />
gevonden bij een familie van een patiënt met een tromboseneiging.<br />
In de familie bleek bij meerdere leden een sterk<br />
verhoogde FIX-activiteit meetbaar van >500% (normaal 80-<br />
120%). 17 Dit werd veroorzaakt door een specifieke mutatie<br />
in het FIX-gen, wat leidt tot aminozuurverandering (R338L)<br />
met een verhoogde specifieke activiteit van FIX. De kennis<br />
over deze FIX-variant, genaamd FIX Padua, werd gebruikt<br />
en de variant werd ingebouwd in een door de firma Spark<br />
geconstrueerde AAV-virusvector en gebruikt voor gentherapie.<br />
Het voordeel is dat theoretisch bij even hoge expressie van<br />
FIX als in de eerder genoemde Engelse studie werd bereikt,<br />
een vijf- tot zesvoudig hogere FIX-activiteit kan worden<br />
bereikt. 9 Een ander voordeel is dat een lagere hoeveelheid<br />
AAV-vector kan worden toegediend, waardoor de kans op<br />
een immunologische respons tegen de vector-capside wordt<br />
verlaagd. De resultaten van deze studie zijn eind 2017 gepubliceerd<br />
en tonen aan dat bij 10 patiënten met ernstige<br />
hemofilie B de FIX-activiteit na de gentherapie gemiddeld<br />
33% was (12-50%). 18 Het aantal bloedingen per jaar was<br />
sterk verlaagd met 90% en ook werd door de patiënten 95%<br />
minder stollingsfactor gebruikt. Bij sommige patiënten werd<br />
zelfs ‘genezing’ van hemofilie B bereikt.<br />
Helaas blijken niet alle gentherapiestudies even succesvol.<br />
Een studie bij acht hemofilie B-patiënten met een AAV5-<br />
vector met een FIX Padua-variant toonde een korte expressie<br />
tot maximaal 45% in het hoogstedosiscohort, maar slechts<br />
bij één patiënt was de FIX-expressie na 2,5 jaar nog aantoonbaar.<br />
19 Recentelijk zijn ook de resultaten van een gentherapiestudie<br />
gepresenteerd, waarbij een rAAV10-FIX-vector<br />
werd gebruikt. De zes patiënten die werden behandeld,<br />
hadden aanvankelijk een stijging van het FIX in het bloed tot<br />
maximaal 20%, maar verloren expressie van FIX na enkele<br />
maanden, waarschijnlijk door een immunologische respons.<br />
FIX-activiteit daalde bij deze patiënten weer beneden 2% en<br />
zij werden daarna weer profylactisch behandeld met FIXconcentraat.<br />
20 Zie Tabel 1 voor een overzicht van de studies<br />
naar hemofilie B.<br />
HEMOFILIE A<br />
Omdat het FVIII-gen erg groot is, was het lange tijd niet<br />
mogelijk om dit gen in een vector in te bouwen. Daarom zijn<br />
de eerste gentherapiestudies verricht bij hemofilie B-patiënten<br />
en waren er geen klinische studies naar gentherapie bij hemofilie<br />
A. Recentelijk zijn echter de resultaten gepresenteerd<br />
van de eerste studie naar gentherapie bij hemofilie A. Een<br />
studie verricht bij negen patiënten met hemofilie A toonde<br />
dat twee patiënten behandeld met een lage/intermediaire<br />
dosering geen respons hadden. Van de zeven patiënten in<br />
het hogedosiscohort (6 x 10 13 vectorgenoom/kg) AAV5-FVIIIgenproduct,<br />
geproduceerd door de firma Biomarin, hadden<br />
zes een dusdanig hoge expressie dat genezing van de hemofilie<br />
werd bereikt (FVIII:C>50%). Daarna trad sporadisch<br />
nog een bloeding op en werd er nauwelijks stollingsfactor<br />
gebruikt door deze patiënten. Deze spectaculaire resultaten<br />
werden even overschaduwd door het feit dat sommige<br />
patiënten zeer hoge expressie van FVIII hadden, leidend tot<br />
een factor VIII-activiteit tot boven 300%, wat theoretisch<br />
een hogere kans op trombose zou kunnen geven. 21 In toekomstige<br />
studies zal de optimale dosis van deze vector verder<br />
worden uitgezocht. In een andere fase 1/2-studie, waarvan<br />
slechts preliminaire gegevens zijn gepresenteerd, werd aan<br />
drie ernstige hemofilie A-patiënten een geoptimaliseerde<br />
AAV-FVIII-vector (SPK-8011; Spark) intraveus toegediend en<br />
werd een FVIII-activiteit gemeten van 11-14%. 22 Inmiddels<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2
80<br />
TABEL 2. Resultaten van gepubliceerde studies naar gentherapie bij hemofilie A.<br />
Hemofilie A Firma Vector FVIII Aantal patiënten FIX-activiteit Referentie<br />
Rangarajan Biomarin AAV5 WT 10
OVERZICHTSARTIKELEN<br />
81<br />
AANWIJZINGEN VOOR DE PRAKTIJK<br />
1 Patiënten met ernstige hemofilie krijgen ondanks regelmatige profylactische behandeling met stollingsfactoren<br />
(gewrichts)bloedingen en artropathie.<br />
2 Fase 1-studies met AAV-gebaseerde vectoren bij hemofiliepatiënten tonen dat gentherapie goed<br />
toepasbaar en veilig is.<br />
3 Gentherapie bij ernstige hemofilie leidt tot stijging van factor VIII en IX, afname van bloedingen en<br />
afname van verbruik van stollingsfactoren.<br />
4 Grotere fase 3-studies en langetermijnuitkomsten zijn nodig voordat gentherapie wordt geregistreerd.<br />
studies tonen aan dat zowel voor hemofilie A en B een<br />
dusdanig hoge expressie van FIX en FVIII mogelijk is, dat<br />
normale FVIII- en FIX-waarden te bereiken zijn. Uiteraard<br />
moet de termijn van werkzaamheid en de mogelijke bijwerkingen<br />
van gentherapie op lange termijn nog worden afgewacht.<br />
Ook dienen de ontwikkelingen van alternatieve<br />
en innovatieve behandelingen voor hemofiliepatiënten te<br />
worden meegewogen in de beslissing welke nieuwe therapie<br />
voor een individuele hemofiliepatiënt het meest geschikt is.<br />
REFERENTIES<br />
1. Fijnvandraat K, Cnossen MH, Leebeek FW, et al. Diagnosis and management<br />
of haemophilia. Br Med J 2012;344:e2707.<br />
2. Plug I, Van der Bom JG, Peters M, et al. Thirty years of hemophilia treatment<br />
in the Netherlands, 1972-2001. Blood 2004;104(12):3494-500.<br />
3. Kumar R, Dunn A, Carcao M. Changing paradigm of hemophilia management:<br />
extended half-life factor concentrates and gene therapy. Semin Thromb Hemost<br />
2016;42(1):18-29.<br />
4. Mannucci PM, Tuddenham EG. The hemophilias - from royal genes to gene<br />
therapy. N Engl J Med 2001;344(23):1773-9.<br />
5. Den Uijl IE, Mauser Bunschoten EP, Roosendaal G, et al. Clinical severity of<br />
haemophilia A: does the classification of the 1950s still stand? Haemophilia<br />
2011;17(6):849-53.<br />
6. Swystun LL, Lillicrap D. Gene therapy for coagulation disorders. Circ Res<br />
2016;118(9):1443-52.<br />
7. Mingozzi F, High KA. Immune responses to AAV vectors: overcoming barriers<br />
to successful gene therapy. Blood 2013;122(1):23-36.<br />
8. Wang L, Nichols TC, Read MS, et al. Sustained expression of therapeutic<br />
level of factor IX in hemophilia B dogs by AAV-mediated gene therapy in liver.<br />
Mol Ther 2000;1(2):154-8.<br />
9. Nathwani AC, Reiss UM, Tuddenham EG, et al. Long-term safety and efficacy<br />
of factor IX gene therapy in hemophilia B. N Engl J Med 2014;371(21):1994-2004.<br />
10. Wang L, Takabe K, Bidlingmaier SM, et al. Sustained correction of bleeding<br />
disorder in hemophilia B mice by gene therapy. Proc Natl Acad Sci USA 1999;<br />
96(7):3906-10.<br />
11. Van der Eb MM, Schagen FH, Van Ormondt H, et al. Gentherapie voor<br />
hemofilie: in principe uitvoerbaar, maar nog niet klinisch toepasbaar. Ned Tijdschr<br />
Geneeskd 1998;142(15):840-4.<br />
12. Roth DA, Tawa NE Jr., O'Brien JM, et al. Factor VTTSG. Nonviral transfer of<br />
the gene encoding coagulation factor VIII in patients with severe hemophilia A.<br />
N Engl J Med 2001;344(23):1735-42.<br />
13. Powell JS, Ragni MV, White GC, et al. Phase 1 trial of FVIII gene transfer<br />
for severe hemophilia A using a retroviral construct administered by peripheral<br />
intravenous infusion. Blood 2003;102(6):2038-45.<br />
14. High KA. The gene therapy journey for hemophilia: are we there yet? Blood<br />
2012;120(23):4482-7.<br />
15. Nathwani AC, Tuddenham EG, Rangarajan S, et al. Adenovirus-associated<br />
virus vector-mediated gene transfer in hemophilia B. N Engl J Med 2011;<br />
365(25):2357-65.<br />
16. Miesbach W, Meijer K, Coppens M, et al. Gene therapy with adeno-associated<br />
virus vector 5-human factor IX in adults with hemophilia B. Blood 2017<br />
Dec 15 [Epub ahead of print].<br />
17. Simioni P, Tormene D, Tognin G, et al. X-linked thrombophilia with a mutant<br />
factor IX (factor IX Padua). N Engl J Med 2009;361(17):1671-5.<br />
18. George LA, Sullivan SK, Giermasz A, et al. Hemophilia B gene therapy with<br />
a high-specific-activity factor IX variant. N Engl J Med 2017;377(23):2215-27.<br />
19. Chapin J, Rottensteiner H, Schleiflinger F, et al. An analysis of bleeding rates<br />
and factor IX consumption in the phase I/II BAX 335 gene therapy trial in subjects<br />
with hemophilia B. Res Pract Thromb Haemost 2017;1(suppl 1):144.<br />
20. Pipe S, Stine K, Rajasekhar A, et al. 101HEMB01 is a phase I/II open-label,<br />
single ascending dose-finding trial of DTX101 (AAVrh10FIX) in patients with<br />
moderate/severe hemophilia B that demonstrated meaningful but transient<br />
expression of human factor IX (hFIX). Blood 2017;130(suppl 1):3331.<br />
21. Rangarajan S, Walsh L, Lester W, et al. AAV5-factor VIII gene transfer in<br />
severe hemophilia A. N Engl J Med 2017;377(26):2519-30.<br />
22. George LA, Ragni MV, Samelson-Jones BJ, et al. Spk-8011:preliminary<br />
results from a phase 1/2 dose escalation trial of an investigational AAV-mediated<br />
gene therapy for hemophilia A. Blood 2017;130(suppl 1):0604.<br />
ONTVANGEN 22 DECEMBER 2017, GEACCEPTEERD 22 JANUARI <strong>2018</strong>.<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2
CASUÏSTIEK<br />
82<br />
Behandeling en profylaxe met<br />
methyleenblauw bij ifosfamidegeïnduceerde<br />
encefalopathie<br />
Treatment and prophylaxis of ifosfamide-induced encephalopathy with<br />
methylene blue<br />
drs. C.F.V. de Leeuw1 en dr. S. Lugthart 2<br />
SAMENVATTING<br />
Ifosfamide is een alkylerend oncolyticum dat wordt<br />
gebruikt bij de behandeling van meerdere soorten<br />
solide tumoren en lymfomen, waaronder het hoogrisico-Burkitt-lymfoom.<br />
Een veel voorkomende en<br />
potentieel gevaarlijke bijwerking van ifosfamide is encefalopathie.<br />
Ongeveer 10 tot 30% van de patiënten<br />
ontwikkelt neurotoxiciteit als gevolg van ifosfamide.<br />
Methyleenblauw is mogelijk een essentieel onderdeel<br />
van de behandeling en zou tevens een profylactische<br />
werking kunnen hebben. Meer onderzoek is nodig<br />
voor het vaststellen van de optimale behandeling van<br />
deze frequent voorkomende en ernstige bijwerking<br />
van ifosfamide.<br />
(NED TIJDSCHR HEMATOL <strong>2018</strong>;15:82-6)<br />
SUMMARY<br />
Ifosfamide is an alkylating agent used in the treatment<br />
of various solid tumors and lymphoma’s, e.g.<br />
high-risk Burkitt lymphoma. A frequent and potentially<br />
dangerous side effect of ifosfamide is encephalopathy.<br />
Approximately 10 to 30% of patients develop<br />
neurotoxicity induced by ifosfamide. Methylene blue<br />
is possibly an essential part of the treatment and<br />
might work prophylactic as well. More research is<br />
needed to determine the optimal treatment of this<br />
common and serious side effect of ifosfamide.<br />
INLEIDING<br />
Het Burkitt-lymfoom is een snel proliferatief B-cel non-hodgkinlymfoom<br />
(B-NHL). Burkitt-lymfoom wordt bij ongeveer<br />
1-2% van alle nieuwe NHL-patiënten vastgesteld en is HIVgeassocieerd.<br />
Een laagrisico-Burkitt-lymfoom wordt gedefinieerd<br />
als stadium 1 of 2, geen massa’s groter dan 10 cm,<br />
normaal LDH en een WHO-performance score van 0 of 1.<br />
Alle overige patiënten met een Burkitt-lymfoom hebben een<br />
hoogrisicolymfoom. De behandeling van laagrisico-Burkittlymfomen<br />
bestaat uit drie kuren R-CODOX-M en centraal<br />
zenuwstelsel (CZS)-profylaxe. De behandeling van hoogrisico-Burkitt-lymfomen<br />
bestaat uit twee kuren R-CODOX-<br />
M/R-IVAC en CZS-profylaxe. De cytostatica behorende bij<br />
de R-CODOX-M-kuur zijn cyclofosfamide, vincristine, doxorubicine,<br />
cytarabine, rituximab en methotrexaat. Bij de<br />
R-IVAC-kuur worden etoposide, ifosfamide, cytarabine, rituximab<br />
en methotrexaat gegeven. Tevens wordt bij de R-IVAC<br />
mesna als adjuvans van ifosfamide gegeven op dag 1-5 van<br />
de kuur (zie Tabel 1, pagina 83). 1,2<br />
Een vaak voorkomende bijwerking van ifosfamide is encefalopathie.<br />
Ongeveer 10-30% van de patiënten ontwikkelt<br />
neurotoxiciteit als gevolg van ifosfamide. 3 Het klinisch beeld<br />
varieert van milde sufheid of agitatie tot ernstige verwardheid<br />
of hallucinaties. Ifosfamide-geïnduceerde encefalopathie is<br />
1anios hematologie, afdeling Hematologie, Erasmus MC, 2internist-hematoloog, afdeling Hematologie, Erasmus MC en Tergooi Ziekenhuis.<br />
Correspondentie graag richten aan mw. dr. S. Lugthart, internist-hematoloog, afdeling Hematologie, intern postadres Na-808, Erasmus MC,<br />
Postbus 2040, 3000 CA Rotterdam, tel.: 010 704 07 04, e-mailadres: s.lugthart@erasmusmc.nl<br />
Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.<br />
Trefwoorden: encefalopathie, ifosfamide, methyleenblauw, neurotoxiciteit<br />
Keywords: encephalopathy, ifosfamide, methylene blue, neurotoxicity<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2
83<br />
TABEL 1. Cytostatica behorende bij het R-CODOX-M/R-IVAC-schema. Doseringen zijn beschreven zoals deze<br />
worden toegepast in het Erasmus MC.<br />
Cytostaticum Toedieningsweg Dosis Kuurdag<br />
R-CODOX-M<br />
Cyclofosfamide Intraveneus 800 mg/m2 1, 2, 3, 4, 5<br />
Vincristine Intraveneus 1,5 mg/m2 (max. 2 mg) 1, 2, 3, 4, 5<br />
Doxorubicine Intraveneus 40 mg/m2 1<br />
Cytarabine Intrathecaal 70 mg 1, 3<br />
Rituximab Intraveneus 375 mg/m 2 (max. 800 mg) 1, 9<br />
Methotrexaat Intraveneus ≤65 jaar 3.000 mg/m2<br />
>65 jaar 1.000 mg/m2<br />
10<br />
Methotrexaat Intrathecaal 15 mg 15<br />
R-IVAC<br />
Etoposide Intraveneus 60 mg/m2 1, 2, 3, 4, 5<br />
Ifosfamide Intraveneus ≤65 jaar 1.500 mg/m2<br />
>65 jaar 1.000 mg/m2<br />
Cytarabine Intraveneus ≤65 jaar 4.000 mg/m2<br />
>65 jaar 2.000 mg/m2<br />
1, 2, 3, 4, 5<br />
1, 2<br />
Rituximab Intraveneus 375 mg/m2 3, 7<br />
Methotrexaat Intrathecaal 15 mg 5<br />
gewoonlijk reversibel, alhoewel casus van coma en overlijden<br />
zijn gerapporteerd. Ondanks dat encefalopathie een vaak<br />
voorkomende en ernstige bijwerking is van ifosfamide, is<br />
weinig onderzoek gedaan naar de behandeling en/of profylaxe.<br />
In enkele case reports wordt methyleenblauw als effectieve<br />
behandeling beschreven. 4,5 In de literatuur is weinig bekend<br />
over de dosis voor zowel behandeling als profylaxe. Vanwege<br />
het belang consensus te verkrijgen over een goede behandeling<br />
en meer aandacht te verkrijgen voor deze frequent<br />
voorkomende en ernstige bijwerking, presenteren we een<br />
casus waarin een patiënt met ifosfamide-geïnduceerde encefalopathie<br />
succesvol werd behandeld met methyleenblauw.<br />
CASUS<br />
Een 40-jarige man, in de voorgeschiedenis bekend met diabetes<br />
mellitus type 2, astma en obstructief slaapapneusyndroom,<br />
werd opgenomen op de afdeling Hematologie in verband<br />
met een nieuw gediagnosticeerd Burkitt-lymfoom. Er<br />
was sprake van stadium IV met lokalisaties in het beenmerg,<br />
pleuravocht, paracardiale massa’s, lokalisaties in de maag,<br />
omentum en lever met een venacava-inferior-syndroom als<br />
gevolg van compressie. Vanwege het stadium en een verhoogd<br />
LDH bij diagnose bleek sprake van een hoogrisico-Burkittlymfoom<br />
waarvoor een behandelplan met twee kuren R-<br />
CODOX-M/R-IVAC werd opgesteld.<br />
De R-CODOX-M werd ongecompliceerd gegeven. Bij start<br />
van de eerste R-IVAC waren er geen aanwijzingen voor nierfunctiestoornissen<br />
of leverfunctiestoornissen en was sprake<br />
van een normaal serumalbumine. Binnen 24 uur na start<br />
van de eerste R-IVAC-chemokuur ontwikkelde de patiënt<br />
een ernstig encefalopatisch beeld met gedaald bewustzijn,<br />
wisselende agitatie, desoriëntatie en hoofdpijn, waarbij een<br />
infectieuze oorzaak in het centrale zenuwstelsel (CZS) en CZSlokalisatie<br />
van het lymfoom door middel van een lumbaalpunctie<br />
werden uitgesloten. Tevens werd een CT-cerebrum<br />
verricht waarbij geen afwijkingen werden waargenomen.<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>
CASUÏSTIEK<br />
84<br />
Ifosfamide<br />
Actieve alkylerende stoffen:<br />
4-hydroxy-ifosfamide en<br />
isofosforamide mosterd<br />
CYP450<br />
Andere metabolieten<br />
Extra-hepatische<br />
monoamine-oxydase<br />
⃝ _<br />
Chloro-ethylamine<br />
Thialysine<br />
Cysteïne<br />
Thialysine ketimine<br />
Inhibitie mitochondriale<br />
ademhalingsketen<br />
_<br />
⃝<br />
Methyleenblauw<br />
NADH ↑<br />
⃝_<br />
Dehydrogenatie aldehydes ↓<br />
Chloroacetaldehyde ↑<br />
Neurotoxiciteit<br />
FIGUUR 1. De veronderstelde pathofysiologische mechanismen van ifosfamide-geïnduceerde neurotoxiciteit en de mogelijke<br />
aangrijpingspunten van methyleenblauw in dit proces.<br />
Vanwege verdenking op ifosfamide-geïnduceerde neurotoxiciteit<br />
werd de R-IVAC drie dagen na start van de kuur afgebroken<br />
en werd gestart met methyleenblauw. Doseringen<br />
zoals beschreven door Pelgrims et al. (2000) zijn bij onze<br />
patiënt gebruikt. Gestart werd met zesmaal daags 50 mg<br />
methyleenblauw intraveneus waarop de patiënt binnen een<br />
uur klinisch herstel vertoonde met volledig herstel binnen<br />
24 uur na start van methyleenblauw. De methyleenblauw<br />
werd na zes giften gestaakt, waarna geen recidief van neurologische<br />
problematiek optrad. 4<br />
Ter preventie van recidief encefalopathie werd bij de tweede<br />
kuur R-IVAC profylactisch methyleenblauw gegeven. De methyleenblauw<br />
werd 24 uur voor de eerste gift ifosfamide gestart<br />
in een dosis van 50 mg viermaal daags. De halfwaardetijd<br />
van de ifosfamide-metabolieten is ongeveer 22 uur. 6 Ervan<br />
uitgaande dat een stof na vijfmaal de halfwaardetijd uit het<br />
bloed is verdwenen, is ervoor gekozen om de methyleenblauw<br />
tot vijf dagen na staken van ifosfamide te continueren. Hierbij<br />
werd de R-IVAC-kuur ongecompliceerd gegeven en ontstond<br />
geen recidief encefalopathie. De patiënt ontwikkelde zowel<br />
tijdens therapeutische als profylactische behandeling met<br />
methyleenblauw geen bijwerkingen als gevolg van dit middel.<br />
BESPREKING<br />
Ifosfamide is een alkylerend oncolyticum dat wordt gebruikt<br />
bij de behandeling van meerdere soorten solide tumoren en<br />
lymfomen. Bij de behandeling van hoogrisico-Burkitt-lymfomen<br />
wordt ifosfamide gegeven als onderdeel van R-IVAC.<br />
Ifosfamide is ontwikkeld rond 1960 na een chemische<br />
aanpassing aan cyclofosfamide waarbij de twee chloro-ethylgroepen<br />
een andere positie kregen aan de centrale ring, waardoor<br />
het middel beter in water oplosbaar is en sprake is van<br />
een betere antitumoractiviteit. 3<br />
Ifosfamide is een prodrug dat in de lever door cytochroom<br />
P450 wordt omgezet in de actieve alkylerende stoffen isofosforamide<br />
mosterd en 4-hydroxy-ifosfamide. Ook worden nietalkylerende<br />
metabolieten gevormd, die mogelijk verantwoordelijk<br />
zijn voor de potentiële neurotoxiciteit. Ifosfamide en<br />
de gevormde metabolieten passeren de bloed-hersenbarrière.<br />
Het exacte mechanisme dat verantwoordelijk is voor de<br />
ontwikkeling van ifosfamide-geïnduceerde encefalopathie is<br />
vooralsnog niet bekend. Gedacht wordt dat chloro-ethylamine,<br />
één van de uit ifosfamide gevormde niet-alkylerende<br />
metabolieten, mogelijk een essentiële rol speelt in de pathofysiologie<br />
van ifosfamide-gerelateerde neurotoxiciteit. 4<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2
85<br />
AANWIJZINGEN VOOR DE PRAKTIJK<br />
1 Encefalopathie is een frequent voorkomende bijwerking van ifosfamide (10-30%).<br />
2 De diagnose ifosfamide-geïnduceerde encefalopathie wordt gesteld op klinische gronden.<br />
3 Sluit andere oorzaken van encefalopathie uit door middel van een CT-scan, lumbaalpunctie (banale<br />
kweek, virale diagnostiek, cytologie, pathologie) en bloedonderzoek voor respectievelijk CZS-lokalisatie<br />
van het lymfoom, meningitis, metabole oorzaken zoals uremie, hypercalciëmie en hyponatriëmie.<br />
4 Methyleenblauw is een veilige behandeling van ifosfamide-geïnduceerde encefalopathie. In afwachting<br />
van verder onderzoek wordt een therapeutische dosering van zesmaal daags 50 mg intraveneus<br />
aangeraden. Bij ifosfamide-gebruik na eerdere neuro-toxiciteit als gevolg van dit middel wordt een<br />
profylactische dosering methyleenblauw van viermaal daags 50 mg intraveneus aangeraden.<br />
Chloro-ethylamine conjungeert met cysteïne waarbij thialysine<br />
wordt gevormd. Thialysine wordt gemetaboliseerd tot<br />
thialysine ketimine. De stof thialysine ketimine kan mogelijk<br />
op zichzelf neurotoxiciteit veroorzaken, maar speelt tevens<br />
waarschijnlijk een belangrijke rol bij de verstoring van de<br />
mitochondriale ademhalingsketen. Door de remming van<br />
elektronbindende flavoproteïnes in de mitochondriale ademhalingsketen<br />
wordt de intracellulaire NAD/NADH-balans<br />
verstoord, waarbij een toename van NADH-dehydrogenatie<br />
van aldehydes voorkomt. Dit leidt tot een teveel aan de<br />
neurotoxische stof chloro-acetaldehyde. Deze hypothese is<br />
ontstaan nadat bij patiënten met ifosfamide-geïnduceerde<br />
encefalopathie glutaarzuur en sarcosine in de urine zijn<br />
gevonden. Deze stoffen kunnen ook in de urine worden<br />
gevonden bij patiënten met congenitale glutaarzuuracidurie<br />
type 2. Bij deze patiënten is sprake van een tekort aan elektronbindende<br />
flavoproteïnes in de ademhalingsketen. Een<br />
andere mogelijke oorzaak van ifosfamide-geïnduceerde neurotoxiciteit<br />
is de vorming van een teveel aan chloro-acetaldehyde<br />
als gevolg van extra-hepatische monoamine-oxydase.<br />
Methyleenblauw kan op meerdere punten in dit systeem<br />
ingrijpen, waardoor neurotoxiciteit kan worden voorkomen.<br />
Methyleenblauw zou mogelijk de verstoring in de mitochondriale<br />
ademhalingsketen kunnen herstellen door te fungeren<br />
als alternatieve elektronenbinder. Ook wordt gedacht dat<br />
methyleenblauw zorgt voor oxygenatie van NADH, waardoor<br />
dehydrogenatie van chloro-acetaldehyde plaatsvindt. Tevens<br />
zou methyleenblauw de extra-hepatische monoamine-oxidase<br />
remmen (zie Figuur 1, pagina 86). 4,7-8<br />
Het risico op de ontwikkeling van ifosfamide-gerelateerde<br />
neurotoxiciteit neemt toe bij orale toediening, hoge dosering<br />
ifosfamide, snelle intraveneuze toediening, ouderen, hoog<br />
serumkreatinine, laag serumalbumine, gelijktijdig gebruik<br />
van aprepitant of mesna, en bij CZS-aandoeningen in de voorgeschiedenis.<br />
Symptomen van ifosfamide-geïnduceerde encefalopathie<br />
kunnen 28-192 uur na toediening ontstaan. Indien<br />
ifosfamide-geïnduceerde encefalopathie ontstaat, dient de<br />
ifosfamide onmiddellijk te worden gestaakt. De neurotoxiciteit<br />
is gewoonlijk ‘self-limiting’, waarbij klachten 1-30 dagen<br />
kunnen aanhouden. Methyleenblauw verkort de duur van<br />
klachten en kan verergering van symptomen voorkomen. 4<br />
Methyleenblauw is een veilig middel met relatief weinig bijwerkingen.<br />
Bij volwassenen zijn bij hoge dosis (>7,0 mg/kg)<br />
misselijkheid, buikpijn, pijn op de borst, cyanose, methemoglobinemie,<br />
zweten, duizeligheid, hoofdpijn en verwardheid<br />
beschreven. 9 In de literatuur is weinig bekend over de beste<br />
dosis, zowel voor behandeling als profylaxe. Onze gekozen<br />
doseringen, therapeutisch zesmaal daags 50 mg en profylactisch<br />
viermaal daags 50 mg, zijn gebaseerd op eerder<br />
beschreven succes bij deze doseringen door Pelgrims et al.<br />
(2000). 4 Küpfer et al. (1994) presenteerden als eerste een<br />
casus waarbij een patiënt met ifosfamide-geïnduceerde encefalopathie<br />
werd behandeld met 50 mg methyleenblauw, waarna<br />
de patiënt herstelde. Zij adviseerden een profylactische<br />
dosis van drie- tot viermaal daags 50 mg methyleenblauw.<br />
Sindsdien zijn meerdere casus beschreven waarbij deze<br />
doseringen hebben geleid tot herstel van ifosfamide-geïnduceerde<br />
neurotoxiciteit. 10 Intraveneuze toediening van methyleenblauw<br />
verdient de voorkeur bij ifosfamide-geïnduceerde<br />
neurotoxiciteit. Orale toediening levert hogere concentraties<br />
van methyleenblauw op in de lever en het gastro-intestinale<br />
traject, maar intraveneuze toediening resulteert in hogere<br />
cerebrale methyleenblauwconcentraties. 9<br />
Behalve het staken van ifosfamide en intraveneuze toediening<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>
CASUÏSTIEK<br />
86<br />
van methyleenblauw, zijn ook andere maatregelen tegen<br />
ifosfamide-geïnduceerde encefalopathie beschreven in de<br />
literatuur, zoals thiamine, albumine en dialyse. Neurotoxiciteit<br />
als gevolg van ifosfamide kan een klinisch beeld geven<br />
dat vergelijkbaar is met het syndroom van Wernicke. Dit<br />
syndroom wordt gewoonlijk veroorzaakt door een vitamine<br />
B1-tekort bij alcoholisten. Buesa et al. (2003) probeerden als<br />
eerste vanwege de overeenkomsten in de klachtenpresentatie<br />
ifosfamide-geïnduceerde neurotoxiciteit te behandelen met<br />
thiamine. Een aantal casus werd gepubliceerd waarbij thiamine<br />
een succesvolle behandeling bleek. 11 Thiamine 100 mg<br />
kan iedere 4 uur worden gegeven tot een significante verbetering<br />
van klachten optreedt of symptomen volledig zijn<br />
verdwenen. 3 Ook is hemodialyse als effectieve behandeling<br />
beschreven bij patiënten die geen baat hadden bij methyleenblauw.<br />
12 De relatie tussen een laag serumalbumine en de<br />
verhoogde kans op ifosfamide-geïnduceerde encefalopathie<br />
is aangetoond. Albumine voorkomt mogelijk neurotoxiciteit<br />
door de binding aan chloro-acetaldehyde, waardoor deze<br />
neurotoxische stof de bloed-hersenbarrière niet langer kan<br />
passeren. Vooralsnog is toediening van albumine geen bewezen<br />
remedie tegen ifosfamide-geïnduceerde encefalopathie. 3<br />
CONCLUSIE<br />
Ifosfamide is een alkylerend oncolyticum dat wordt gebruikt<br />
bij de behandeling van meerdere soorten solide tumoren en<br />
lymfomen, waaronder het hoogrisico-Burkitt-lymfoom. Een<br />
veel voorkomende en potentieel gevaarlijke bijwerking van<br />
ifosfamide is encefalopathie. Ongeveer 10 tot 30% van de<br />
patiënten ontwikkelt neurotoxiciteit als gevolg van ifosfamide.<br />
Methyleenblauw blijkt een effectieve behandeling en profylaxe<br />
van ifosfamide-geïnduceerde encefalopathie, waarbij profylaxe<br />
zinvol is na eerdere encefalopathie als gevolg van ifosfamide.<br />
Meer onderzoek is noodzakelijk om te bepalen of primaire<br />
profylaxe met methyleenblauw een plaats heeft in de huidige<br />
behandelschema’s.<br />
REFERENTIES<br />
1. Noy A, Lee JY, Cesarman E, et al. AMC 048: modified CODOX-M/IVAC-rituximab<br />
is safe and effective for HIV-associated Burkitt lymphoma. Blood 2015;<br />
126(2):160-6.<br />
2. Barnes JA, Lacasce AS, Feng Y, et al. Evaluation of the addition of rituximab<br />
to CODOXM/IVAC for Burkitt's lymphoma: a retrospective analysis. Ann Oncol<br />
2011;22(8):1859-64.<br />
3. Kataria PS, Kendre PP, Patel AA. Ifosfamide-induced encephalopathy precipitated<br />
by aprepitant: a rarely manifested side effect of drug interaction. J Pharmacol<br />
Pharmacother 2017;8(1):38-40.<br />
4. Pelgrims J, De Vos F, Van den Brande J, et al. Methylene blue in the treatment<br />
and prevention of ifosfamide-induced encephalopathy: report of 12 cases and<br />
a review of the literature. Br J Cancer 2000;82:291-4.<br />
5. Turner AR, Duong CD, Good DJ. Methylene blue for the treatment and<br />
prophylaxis of ifosfamide-induced encephalopathy. Clin Oncol (R Coll Radiol)<br />
2003;15:435-9.<br />
6. McEvoy GK. AHFS 2007 Drug Information. Bethesda, Maryland: American<br />
Society of Health-System Pharmacists, Inc. 2007;1070-6.<br />
7. Küpfer A, Aeschlimann C, Cerny T. Methylene blue and the neurotoxic mechanisms<br />
of ifosfamide encephalopathy. Eur J Clin Pharmacol 1996;50:249-52.<br />
8. Aeschlimann C, Cerny T, Küpfer A. Inhibition of (mono) amine oxidase activity<br />
and prevention of ifosfamide encephalopathy by methylene blue. Drug Metab<br />
Disp 1996;24:1336-9.<br />
9. Oz M, Lorke DE, Hasan M, et al. Cellular and molecular actions of methylene<br />
blue in the nervous system. Med Res Rev 2011;31:93-117.<br />
10. Küpfer A, Aeschlimann C, Wermuth B, et al. Prophylaxis and reversal of<br />
ifosfamide encephalopathy with methylene blue. Lancet 1994;343:7634.<br />
11. Buesa JM, García, Teijido P, et al. Treatment of ifosfamide encephalopathy<br />
with intravenous thiamin. Clin Cancer Res 2003;9:46367.<br />
12. Cherry MA, Bhardwaj H, Hopps S, et al. Ifosfamide-induced neurotoxicity<br />
reversal with continuous veno-venous hemodialysis. A case report. J Oncol<br />
Pharm Pract 2013;19:261-4.<br />
ONTVANGEN 22 AUGUSTUS 2017, GEACCEPTEERD 13 NOVEMBER 2017.<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2
TRENDS IN TRIALS<br />
87<br />
HOVON 141: een prospectieve, multicentrische,<br />
gerandomiseerde fase 2-studie omtrent<br />
ibrutinib en venetoclax bij fitte en niet-fitte<br />
patiënten met een creatinineklaring ≥30 ml/min<br />
en recidiverende of refractaire chronische<br />
lymfatische leukemie (RR-CLL) met of zonder<br />
TP53-afwijkingen<br />
HOVON 141: a prospective, multicenter, phase 2 trial of ibrutinib plus venetoclax<br />
in physically fit and unfit patients with creatinine clearance ≥30 ml/min who<br />
have relapsed or refractory chronic lymphocytic leukemia (RR-CLL) with or<br />
without TP53 aberrations<br />
drs. L. van der Straten1, dr. M-D. Levin2, dr. H.P.J. Visser3, dr. M. Chamuleau 4 , dr. E. van der Spek 5 , dr. M. van<br />
der Klift 6 , dr. E.F.M. Posthuma 7 , dr. S. Kersting 8 , dr. M.R. Schaafsma 9 , dr. B.C. Tanis 10 , dr. M. Bellido 11 , dr. E.M.G.<br />
Jacob 12 , A. Beeker 13 , dr. J.M.I. Vos 14 , S. de Jonge 15 , dr. J.K. Doorduijn 16 , dr. M.B.L. Leys 17 , R.J.W. van Kampen 18 ,<br />
dr. G.J. Veldhuis 19 , dr. J. Droogendijk 20 , drs. I. Ludwig 21 , dr. R. Mous 22 , dr. K.G. van der Hem 23 , dr. E.C. Dompeling 24<br />
en prof. dr. A.P. Kater 25<br />
SAMENVATTING<br />
De HOVON 141-studie (ook wel de ‘Vision Trial’ in<br />
de Nordic CLL study group genoemd) is ontwikkeld<br />
om te evalueren of behandeling met venetoclax en<br />
ibrutinib (VI) bij fitte en niet-fitte patiënten met recidiverende<br />
of refractaire chronische lymfatische leukemie<br />
(RR-CLL) kan leiden tot MRD-negativiteit en<br />
zodoende langdurige remissie kan bewerkstelligen.<br />
Het primaire eindpunt is progressievrije overleving op<br />
27 maanden, voor de groep die is gerandomiseerd<br />
tot het stoppen van de behandeling.<br />
(NED TIJDSCHR HEMATOL <strong>2018</strong>;15:87-91)<br />
SUMMARY<br />
The HOVON 141 study (the Vision Trial in the Nordic<br />
CLL study group) is designed to evaluate if combination<br />
treatment with venetoclax plus ibrutinib in fit<br />
and unfit patients with relapsed or refractory chronic<br />
lymphocytic leukemia (RR-CLL) can lead to MRD<br />
negativity which may induce long lasting remissions.<br />
Progression-free survival at 27 months for patients<br />
randomized to stop treatment is the primary endpoint<br />
of this study.<br />
1onderzoekster, afdeling Interne Geneeskunde, Albert Schweitzer Ziekenhuis, 2internist-hematoloog, afdeling Interne Geneeskunde, Albert Schweitzer<br />
Ziekenhuis, 3internist-hematoloog, afdeling Interne Geneeskunde, MC Alkmaar, 4 internist-hematoloog, afdeling Hematologie, VU medisch centrum,<br />
5<br />
internist-hematoloog, afdeling Interne Geneeskunde, Ziekenhuis Rijnstate, 6 internist-hematoloog, afdeling Interne Geneeskunde, Amphia ziekenhuis,<br />
locatie Langendijk, 7 internist-hematoloog, afdeling Interne Geneeskunde, Reinier de Graaf Gasthuis, 8 internist-hematoloog, afdeling Interne<br />
Geneeskunde, Hagaziekenhuis, locatie Leyweg, 9 internist-hematoloog, afdeling Interne Geneeskunde, Medisch Spectrum Twente, 10 internisthematoloog,<br />
afdeling Interne Geneeskunde, Groene Hart Ziekenhuis, 11 internist-hematoloog, afdeling Interne Geneeskunde, UMC Groningen,<br />
13<br />
internist-hematoloog, afdeling Interne Geneeskunde, Spaarne Ziekenhuis, 14 internist-hematoloog, afdeling Interne Geneeskunde, Antonius Ziekenhuis,<br />
15 internist-hematoloog, afdeling Interne Geneeskunde, Canisius-Wilhelmia Ziekenhuis, 16 internist-hematoloog, afdeling Hematologie, Erasmus<br />
MC, locatie Daniel Den Hoed, 17 internist-hematoloog, afdeling Interne Geneeskunde, Maasstadziekenhuis, 18 internist-hematoloog, afdeling<br />
Interne Geneeskunde, Orbis Medisch Centrum, 19 internist-hematoloog, afdeling Interne Geneeskunde, Antonius Ziekenhuis Sneek, 20 internisthematoloog,<br />
afdeling Interne Geneeskunde, St. Elisabeth Ziekenhuis, 21 internist-hematoloog, afdeling Interne Geneeskunde, Ziekenhuis Bernhoven,<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2
88<br />
20 mg<br />
50 mg<br />
100 mg<br />
200 mg<br />
400 mg<br />
400 mg<br />
c3 d1-7 c3 d8-14 c3 d15-21 c3 d22-28 c4-15 d1-28<br />
FIGUUR 1. ‘Ramp-up’ venetoclax-schema.<br />
ACHTERGROND<br />
De standaardbehandeling van patiënten met recidiverende<br />
en refractaire CLL (RR-CLL) is snel aan het veranderen.<br />
Voor patiënten met een recidief meer dan 1-2 jaar na de eerstelijnsbehandeling,<br />
wordt behandeling met een eerstelijnsbehandelingsmodaliteit<br />
vaak herhaald (fludarabine-cyclofosfamide-rituximab<br />
(FCR) of bendamustine-rituximab (BR)<br />
voor fitte patiënten, en chloorambucil in combinatie met<br />
een CD20-antilichaam voor niet-fitte patiënten). Deze aanpak<br />
verhoogt het risico op significante onderdrukking van<br />
het immuunsysteem, met als gevolg infectieuze complicaties<br />
en een kortere gebeurtenisvrije overleving ten opzichte van<br />
de eerstelijnsbehandeling.<br />
Patiënten met een vroeg recidief (
TRENDS IN TRIALS<br />
89<br />
Ibrutinib is een orale, selectieve, irreversibele proteïnekinaseremmer<br />
van het Bruton’s tyrosinekinase (Btk)-eiwit, hetgeen<br />
belangrijk is bij de activatie van verschillende routes die<br />
noodzakelijk zijn voor de activatie, chemotaxis en adhesie<br />
van B-cellen. 5 Ibrutinib heeft een mild toxiciteitsprofiel en<br />
zorgt voor duurzame responsen. 6,7<br />
Forse synergie tussen venetoclax en ibrutinib is beschreven<br />
in CLL-cellen in vitro; door te voorkomen dat de leukemiecellen<br />
vanuit het bloed naar de lymfeklieren migreren, waar<br />
inductie van meerdere anti-apoptotische eiwitten plaatsvindt,<br />
is er vrijwel geen bescherming tegen apoptose door<br />
venetoclax mogelijk. 8,9 De synergistische cytotoxiciteit van<br />
ibrutinib en venetoclax is tevens aangetoond in CLL-muismodellen<br />
en in cellijnen van diffuus grootcellig B-cellymfoom<br />
en mantelcellymfoom. 10-12<br />
STUDIEOPZET<br />
Aangezien de eerstelijns-CLL-behandeling bestaat uit chemotherapie<br />
in combinatie met CD20-antilichamen zoals rituximab<br />
en obinutuzumab bij patiënten zonder 17p of P53-mutaties,<br />
is het uiterst belangrijk dat behandelingsmodaliteiten<br />
met andere aangrijpingspunten worden uitgetest voor RR-CLLpatiënten.<br />
Ibrutinib en venetoclax zijn geregistreerd voor CLL<br />
in de vorm van monotherapie, hetgeen tot aan progressie<br />
moet worden gecontinueerd. De noodzaak tot langdurige<br />
inname zorgt voor hoge zorgkosten, langdurige bijwerkingen<br />
en vrijwel zekere vorming van resistentie. Het doel van de<br />
HOVON 141-studie is daarom om te onderzoeken of combinatiebehandeling<br />
van venetoclax met ibrutinib bij fitte<br />
(CIRS ≤6) en niet-fitte (CIRS >6) patiënten met RR-CLL kan<br />
leiden tot MRD-negativiteit, wat geassocieerd is met diepe<br />
responsen en mogelijk kan leiden tot langdurige remissies,<br />
zelfs zonder het langdurig doorzetten van deze middelen.<br />
Patiënten met CLL of SLL, met of zonder del(17p) of TP53-<br />
mutatie, bij wie noodzaak is tot behandeling na een recidief<br />
of refractaire ziekte, kunnen worden geïncludeerd in deze<br />
studie. Voor inclusie dient sprake te zijn van een adequate<br />
beenmergfunctie, adequate leverfunctie, creatinineklaring<br />
≥30 ml/min en een WHO/ECOG-performance status van 0-3.<br />
In deze fase 2-studie worden alle patiënten behandeld met<br />
een combinatie van oraal ibrutinib en venetoclax gedurende<br />
13 (venetoclax) en 15 kuren (ibrutinib) van 28 dagen. Gedurende<br />
de eerste twee kuren wordt de patiënt behandeld met<br />
ibrutinib-monotherapie waarna venetoclax wordt gestart op<br />
dag 1 van kuur 3. Bepaling van het MRD-fenotype in het<br />
perifere bloed (PB) vindt plaats op ‘baseline’, waarna MRD<br />
wordt gemeten na afloop van cyclus 9, 12, 15 en op maand 27<br />
voor alle patiënten. MRD-bepaling op beenmerg (BM) vindt<br />
plaats na afloop van cyclus 15 en op maand 27. Patiënten<br />
classificeren als MRD-negatief bij minder dan 1 CLL-cel<br />
per 10.000 leukocyten (10 -4 ) gemeten door middel van zeskleuren-flowcytometrie.<br />
Patiënten die MRD-negatief zijn<br />
na afloop van cyclus 12 en 15 worden gerandomiseerd in<br />
een 1:2-verhouding in een groep die doorgaat met ibrutinibbehandeling<br />
tot progressie of toxiciteit (groep A) of in een<br />
behandelingsvrije observatiegroep (groep B). Patiënten die<br />
MRD-positief zijn na afloop van cyclus 15 worden niet<br />
gerandomiseerd en zullen ibrutinib-behandeling continueren<br />
tot progressie of toxiciteit. De patiënten die MRD-negatief<br />
zijn na cyclus 15 worden nauwkeurig gemonitord door<br />
middel van MRD-bepalingen iedere drie maanden gedurende<br />
twee jaar, gevolgd door iedere vier maanden in het derde<br />
jaar. Indien patiënten MRD-positief worden bevonden (MRD<br />
>10 -3 ) dient dit te worden bevestigd door middel van een<br />
MRD-bepaling een maand later (MRD >10 -2 ). Bij deze<br />
patiënten wordt dan weer de behandeling met venetoclax en<br />
ibrutinib geïnitieerd waarna ibrutinib-monotherapie wordt<br />
gegeven tot aan progressie of toxiciteit. Een belangrijke vraag<br />
hierbij is hoeveel patiënten opnieuw in remissie kunnen<br />
worden gebracht met dezelfde behandelingsstrategie. Indien<br />
een patiënt binnen drie maanden re-initiatietherapie geen<br />
respons heeft volgens de IWCLL-criteria, dan is er sprake<br />
van progressieve ziekte en zal de patiënt uit de studie worden<br />
gehaald. 13<br />
Het primaire eindpunt van de studie is de proportie van<br />
de patiënten in groep B die voldoen aan de criteria voor<br />
progressievrije overleving (PFS) na 12 maanden stoppen van<br />
therapie (op maand 27). PFS is gedefinieerd als alle patiënten<br />
vrij van progressie, recidief of overlijden door iedere oorzaak,<br />
hetgeen eerst optreedt. 13 Re-initiatie van therapie wordt niet<br />
gezien als progressie, mits er binnen drie maanden een respons<br />
wordt behaald.<br />
De patiënten in groep A en de niet-gerandomiseerde patiënten<br />
worden alleen meegenomen in de secundaire en exploratieve<br />
eindpunten. Het percentage MRD-negatieve patiënten<br />
na cyclus 12 (PB), cyclus 15 (PB en BM) en op maand 27 (PB<br />
en BM) voor patiënten in alle groepen is een secundair eindpunt.<br />
Daarnaast worden andere effectiviteitsparameters meegenomen<br />
waaronder PFS, ‘overall survival’ (OS), responsduur,<br />
aantal patiënten met noodzaak tot re-initiatiebehandeling,<br />
tijd tot re-initiatiebehandeling en tijd tot volgende CLLbehandeling.<br />
Responsen worden bepaald aan de hand van<br />
de IWCLL-criteria na cyclus 3, 9, 12, 15 op maand 27 en<br />
maand 51 (drie jaar na stoppen therapie). 13 Daarnaast wordt<br />
de veiligheid gemonitord door melding van (S)AE’s en<br />
SUSAR’s. Atriumfibrilleren en bloedingen zijn bekende bijwerkingen<br />
van ibrutinib waaraan speciale aandacht wordt<br />
besteed, evenals het tumorlysissyndroom, hetgeen een bekende<br />
bijwerking is van venetoclax. Ook worden veranderingen<br />
in het dagelijks functioneren en de gezondheidstoestand<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2
90<br />
Fitte en niet-fitte patiënten met creatinineklaring ≥30 ml/min met<br />
recidiverende of refractaire CLL die behandeling nodig hebben<br />
Cyclus 1-2<br />
Ibrutinib 420 mg, dag 1-28<br />
Cyclus 3<br />
Ibrutinib 420 mg, dag 1-28<br />
Venetoclax 20 mg, dag 1-7<br />
50 mg, dag 8-14<br />
100 mg, dag 15-21<br />
200 mg, dag 22-28<br />
Cyclus 4-15<br />
Ibrutinib 420 mg, dag 1-28<br />
Venetoclax 400 mg, dag 1-28<br />
R<br />
PB MRDpos<br />
na cyclus 12 en/of na cyclus 15<br />
PB MRDneg na cyclus 12<br />
en<br />
PB MRDneg na cyclus 15<br />
Groep A<br />
R<br />
Groep B<br />
Ibrutinib tot<br />
progressie/recidief<br />
Ibrutinib tot<br />
progressie/recidief<br />
Observatie tot<br />
progressie of MRDpos<br />
Cyclus 1<br />
Ibrutinib 420 mg, dag 1-28<br />
Venetoclax 20 mg, dag 1-7<br />
50 mg, dag 8-14<br />
100 mg, dag 15-21<br />
200 mg, dag 22-28<br />
Cyclus 2-12<br />
Ibrutinib 420 mg, dag 1-28<br />
Venetoclax 400 mg, dag 1-28<br />
Ibrutinib tot<br />
progressie/recidief<br />
FIGUUR 2. Overzicht HOVON 141-studie.<br />
uitgevraagd na cyclus 15 en na 6 maanden, 1, 2 en 3 jaar<br />
na het starten van de observatie of onderhoudsbehandeling<br />
door middel van de EORTC QLQ-C30- en de EORTC QLQ-<br />
CLL16-vragenlijsten. Tot slot is er een aantal exploratieve<br />
eindpunten, namelijk de correlatie tussen MRD in het PB<br />
en BM, en de correlatie tussen MRD met PFS en OS. In de<br />
HOVON 141-studie is een aantal belangrijke nevenstudies<br />
opgenomen die betrekking hebben op de evaluatie van biomarkers.<br />
Hiervoor wordt ‘next generation sequencing’ (NGS)<br />
uitgevoerd op ‘baseline’ en op het moment van progressie.<br />
Tevens worden bevroren CLL-cellen tezamen met serum/<br />
plasma, DNA en RNA opgeslagen in de biobank in Amsterdam<br />
en Kopenhagen. De opgeslagen materialen zullen worden<br />
gebruikt voor translationeel onderzoek met een focus<br />
op de (patho)biologie en de micro-omgeving van primaire<br />
CLL-cellen.<br />
TOEGANKELIJKHEID VOOR PATIËNTEN<br />
De HOVON 141-studie is geopend sinds juli 2017. Naar<br />
verwachting zullen 230 patiënten worden geïncludeerd, van<br />
wie 96 in Nederlandse centra. Tot op heden zijn 60 patiënten<br />
geïncludeerd door verschillende ziekenhuizen. In Nederland<br />
en België nemen 27 centra deel aan de HOVON 141-studie,<br />
naast centra in Denemarken en Noorwegen.<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>
TRENDS IN TRIALS<br />
91<br />
REFERENTIES<br />
1. Eichhorst B, Robak T, Montserrat E, et al. Chronic lymphocytic leukaemia:<br />
ESMO Clinical Practice Guidelines for diagnosis, treatment and follow-up. Ann<br />
Oncol 2015;26(suppl_5):v78-84.<br />
2. Hallek M. Chronic lymphocytic leukemia: 2017 update on diagnosis, risk<br />
stratification, and treatment. Am J Hematol 2017;92(9):946-65.<br />
3. Roberts AW, Davids MS, Pagel JM, et al. Targeting BCL2 with venetoclax in<br />
relapsed chronic lymphocytic leukemia. N Engl J Med 2016;374(4):311-22.<br />
4. Thijssen R, Slinger E, Weller K, et al. Resistance to ABT-199 induced by microenvironmental<br />
signals in chronic lymphocytic leukemia can be counteracted by<br />
CD20 antibodies or kinase inhibitors. Haematologica 2015;100(8):e302-6.<br />
5. Spaargaren M, De Rooij M, Kater A, et al. BTK inhibitors in chronic lymphocytic<br />
leukemia: a glimpse to the future. Oncogene 2015;34(19):2426-36.<br />
6. De Weerdt I, Koopmans SM, Kater AP, et al. Incidence and management of<br />
toxicity associated with ibrutinib and idelalisib: a practical approach. Haematologica<br />
2017;102(10):1629-39.<br />
7. Byrd JC, Furman RR, Coutre SE, et al. Targeting BTK with ibrutinib in relapsed<br />
chronic lymphocytic leukemia. N Engl J Med 2013;369(1):32-42.<br />
8. Cervantes-Gomez F, Lamothe B, Woyach JA, et al. Pharmacological and<br />
protein profiling suggests venetoclax (ABT-199) as optimal partner with ibrutinib<br />
in chronic lymphocytic leukemia. Clin Cancer Res 2015;21(16):3705-15.<br />
9. Deng J, Isik E, Fernandes SM, et al. Ibrutinib therapy increases BCL-2 dependence<br />
and enhances sensitivity to venetoclax in CLL. Leukemia 2017;<br />
31(10):2075-84.<br />
10. Slinger E, Eldering E, Kater AP. ASH 2017.<br />
11. Portell CA, Axelrod M, Brett LK, et al. Synergistic cytotoxicity of ibrutinib and<br />
the BCL2 antagonist, ABT-199 (GDC-0199) in mantle cell lymphoma (MCL) and<br />
chronic lymphocytic leukemia (CLL): molecular analysis reveals mechanisms of<br />
target interactions. Blood 2014;124(21):509-9.<br />
12. Griner LA, Guha R, Shinn P, et al. High-throughput combinatorial screening<br />
identifies drugs that cooperate with ibrutinib to kill activated B-cell-like diffuse<br />
large B-cell lymphoma cells. Proc Natl Acad Sci USA 2014;111(6):2349-54.<br />
13. Hallek M, Cheson BD, Catovsky D, et al. Guidelines for the diagnosis and<br />
treatment of chronic lymphocytic leukemia: a report from the International Workshop<br />
on Chronic Lymphocytic Leukemia updating the National Cancer Institute<br />
Working Group 1996 guidelines. Blood 2008;111(12):5446-56.<br />
ONTVANGEN 30 OKTOBER 2017, GEACCEPTEERD 20 DECEMBER 2017.<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2
92<br />
Uw diagnose?<br />
dr. N. Wlazlo1, mr. ing. K. Gussinklo2 en dr. J.L.M. Jongen3<br />
(NED TIJDSCHR HEMATOL <strong>2018</strong>;15:92-3)<br />
CASUS 1<br />
Een 63-jarige man werd verwezen met sinds vijf maanden<br />
bestaande vermoeidheid, 13 kg gewichtsverlies, een tremor<br />
aan de handen, geringe geheugenstoornissen en af en toe<br />
hoofdpijn. Lichamelijk onderzoek, laboratoriumonderzoek,<br />
PET-CT, MRI-hersenen en MRI-wervelkolom toonden geen<br />
afwijkingen met uitzondering van een fijnslagige rusttremor<br />
en verminderde vaardigheid van de handen. Een liquorpunctie<br />
liet 31 x10 6 /l leukocyten en een totaaleiwit van 0,83 g/l zien.<br />
De cytologie wordt getoond in Figuur 1.<br />
CASUS 2<br />
Een 71-jarige vrouw werd verwezen met 6 kg gewichtsverlies,<br />
nachtzweten, hoofdpijn, duizeligheid, loopstoornissen<br />
en geheugenstoornissen. Bij lichamelijk onderzoek werd een<br />
cachectische dame gezien, die gedesoriënteerd was, telkens<br />
dezelfde vragen stelde en niet kon lopen. De MRI-hersenen<br />
toonde beiderzijds pathologische aankleuring van de nervus<br />
trigeminus en gering verwijde centrale en perifere liquorruimtes.<br />
In de liquor werden 86 x 10 6 /l leukocyten en een<br />
totaaleiwit van 3,4 g/l gevonden. De cytologie wordt getoond<br />
in Figuur 2.<br />
CASUS 3<br />
Een 67-jarige man werd verwezen vanwege hoofdpijn, dubbelzien,<br />
rugpijn met uitstraling naar het linkerlaterale bovenbeen<br />
en 12 kg gewichtsverlies in drie maanden. Bij lichamelijk<br />
onderzoek werd een cachectische man gezien, geen afwijkingen<br />
aan de inwendige organen maar wel gedisconjugeerde<br />
oogbewegingen, hypesthesie in het linker L2 dermatoom en<br />
aan vingers en tenen, areflexie van de achillespeesreflex en<br />
een breed basische gang. Een MRI-hersenen toonde een<br />
diffuus afwijkend beenmergsignaal van de schedelbasis en<br />
aankleuring van de nervus trigeminus beiderzijds. Een MRIwervelkolom<br />
toonde een diffuus afwijkend beenmergsignaal<br />
van de wervels en pathologische aankleuring rondom de<br />
conus medullaris en van de cauda equina. De liquor bevatte<br />
124 x 10 6 /l leukocyten en een totaaleiwit van 2,66 g/l. De<br />
cytologie wordt getoond in Figuur 3.<br />
FIGUUR 1. Cytologie casus 1.<br />
FIGUUR 2. Cytologie casus 2.<br />
FIGUUR 3. Cytologie casus 3.<br />
WAT IS UW DIAGNOSE?<br />
1aios hematologie, afdeling Hematologie, 2wetenschappelijk laboratoriummedewerker, afdeling Hematologie, 3neuroloog, afdeling Neuro-oncologie,<br />
Erasmus MC. Correspondentie graag richten aan dhr. dr. N. Wlazlo, aios hematologie, afdeling Hematologie, intern postadres DHG-350, Erasmus<br />
MC, Postbus 5201, 3008 AE Rotterdam, tel.: 010 703 07 31, e-mailadres: n.wlazlo@erasmusmc.nl<br />
Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>
DE KUNST VAN HET KIJKEN<br />
93<br />
Bij casus 1 werd een liquor gezien met kleine lymfocyten en daartussen wat middelgrote lymfatische cellen, blauw cytoplasma,<br />
enkele met een nucleolus en enkele met plasmacytoïde kenmerken. Immuunfenotypering toonde ongeveer 19%<br />
monoklonale B-cellen (CD19+/CD20+/SmIgKappa+) die ook 4-10% in het beenmerg werden gevonden. In het beenmerg<br />
werd de MYD88-L265P-mutatie aangetoond. Er was in het bloed geen M-proteïne aantoonbaar, noch lymfadenopathie. De<br />
patiënt werd behandeld met DRC-kuren met tegelijkertijd intrathecale behandeling met methotrexaat en later cytarabine.<br />
Na zes kuren was sprake van een complete remissie.<br />
Casus 2 liet meer een polymorfe lymfocytenpopulatie zien, soms met wat blastaire kenmerken. Immuunfenotypering toonde<br />
een monoklonale B-celpopulatie van ongeveer 42% van de leukocyten met fenotype CD19+/CD20+/SmIgKappa+. De patiënte<br />
was in 2012 behandeld voor een extranodaal marginalezonelymfoom. Op het huidige beenmergbiopt met 50% infiltratie<br />
van deels plasmocytoïd uitrijpende kleine B-cellen, het voorkomen van mestcellen en MYD88-L265P-mutatie werd de diagnose<br />
herzien naar LPL, nu met CZS-lokalisatie in liquor en leptomeningeaal. Er was geen lymfadenopathie en slechts een kleine<br />
IgM-kappa/component van
94<br />
De rol van TCF4 bij de aanmaak van<br />
gezonde en zieke bloedcellen<br />
TCF4 in healthy and malignant hematopoiesis<br />
dr. F.E.M. in 't Hout<br />
SAMENVATTING<br />
Op 30 augustus 2017 promoveerde Florentien E.M. in<br />
‘t Hout aan het Radboud universitair medisch centrum<br />
Nijmegen op haar promotieonderzoek, getiteld ‘TCF4,<br />
an unexpected journey’, onder begeleiding van promotoren<br />
prof. dr. J.H. Jansen en prof. dr. G.A. Huls,<br />
en copromoter dr. B.A. van der Reijden. Hieronder<br />
zijn de belangrijkste bevindingen uit haar proefschrift<br />
weergegeven.<br />
(NED TIJDSCHR HEMATOL <strong>2018</strong>;15:94-6)<br />
SUMMARY<br />
On the 30 th of August, 2017, Florentien E.M. in ‘t Hout<br />
defended her thesis, entitled ‘TCF4, an unexpected<br />
journey’ at the Radboud university medical centre<br />
under supervision of promotors prof. J.H. Jansen, PhD,<br />
and prof. G.A. Huls, MD, PhD, and copromoter B.A.<br />
van der Reijden, PhD. The most important findings<br />
described in her thesis are summarized in this report.<br />
INLEIDING<br />
Basic helix-loop-helix (bHLH)-eiwitten zijn belangrijk voor<br />
vele ontwikkelingsprocessen, zoals neurogenese, myogenese<br />
en hematopoëse. 1 Transcriptiefactor 4 (TCF4) is een klasse<br />
1-bHLH-eiwit en wordt ook wel E-proteïne genoemd, omdat<br />
het kan binden aan het DNA ter plaatse van de Ephrussi-box<br />
(E-box). 1 TCF4 is betrokken bij de ontwikkeling van B- en<br />
T-cellen, en cruciaal voor de ontwikkeling van plasmacytoïde<br />
dendritische cellen (pDC´s). 2,3 In ‘blastic plasmacytoid dendritic<br />
cell neoplasms’ (BPDCN) is TCF4 geïdentificeerd als<br />
belangrijkste regulator van het oncogene programma. 4 Ook<br />
bij patiënten met myelodysplastisch syndroom (MDS) en<br />
acute myeloïde leukemie (AML) zijn TCF4-mutaties gevonden,<br />
zij het in een lage frequentie. 5,6 In dit proefschrift laten<br />
we zien dat TCF4 een nieuwe prognostische marker is bij<br />
AML en kan helpen bij de therapiekeuze. Daarnaast laten<br />
we een correlatie zien tussen RUNX1-afwijkingen en TCF4-<br />
expressie. Tevens hebben we de functie van TCF4 in gezonde<br />
cellen onderzocht.<br />
HOGE EXPRESSIE VAN TCF4 IS EEN<br />
PROGNOSTISCHE FACTOR BIJ AML<br />
De expressie van TCF4-mRNA werd bestudeerd in een<br />
cohort van 525 AML-patiënten behandeld in verschillende<br />
HOVON-AML-studies. Deze AML-patiënten hadden een<br />
grote spreiding in TCF4-expressie ten opzichte van de<br />
gezonde controles. Omdat met name in het laatste kwartiel<br />
de TCF4-expressie exponentieel toenam, werd het cohort<br />
in de hoogste 25% (TCF4 hoog ) en de laagste 75% (TCF4 laag )<br />
verdeeld. Patiënten in de TCF4 hoog -groep hadden vaker cytogenetische<br />
afwijkingen met een slechte prognose, een FAB-M0<br />
of -M1 en een FLT3-ITD-mutatie. Patiënten in de TCF4 laag -<br />
groep daarentegen, hadden vaker een bi-allelische CEBPAmutatie.<br />
Bij univariate analyse overleefden twee keer zoveel<br />
patiënten uit de TCF4 laag -groep de vijf jaar dan patiënten uit<br />
de TCF4 hoog -groep (zie Figuur 1; 44% vs. 18%). Tevens konden<br />
patiënten uit de TCF4 hoog -groep vaker geen complete remissie<br />
(CR) behalen (32% vs. 17%). Een vergelijkbaar resultaat<br />
werd gevonden in het onafhankelijke validatiecohort. In een<br />
Correspondentie graag richten aan mw. dr. F.E.M. in 't Hout, afdeling Laboratoriumgeneeskunde, Laboratorium Hematologie, Radboudumc,<br />
Geert Grooteplein Zuid 8, 6525 GA Nijmegen, tel.: 024 361 47 54, e-mailadres: florentien.inthout@radboudumc.nl<br />
Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.<br />
Trefwoorden: AML, helix-loop-helix, hematopoëse, RUNX1, TCF4<br />
Keywords: AML, helix-loop-helix, hematopoiesis, RUNX1, TCF4<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>
PROEFSCHRIFTBESPREKING 95<br />
multivariate analyse, waarbij naast TCF4-expressie, de ELNrisicoclassificatie,<br />
leeftijd en het aantal witte bloedcellen bij<br />
diagnose waren meegenomen, was een hoge TCF4-expressie<br />
een onafhankelijke prognostische marker, gecorreleerd aan<br />
een slechte prognose. Bovendien hadden patiënten met<br />
een hoge TCF4-expressie het meeste baat bij een allogene<br />
(stam)celtransplantatie, terwijl de gegevens suggereerden<br />
dat TCF4 laag -patiënten het juist beter deden na een autologe<br />
(stam)celtransplantatie. Dit gold zowel voor uni- als multivariate<br />
analyses.<br />
HET TCF4-LOCUS WORDT GEREGULEERD<br />
DOOR RUNX1<br />
Anderen hebben laten zien dat TCF4 een belangrijk gen is<br />
voor stamceleigenschappen; zo is het gen opgereguleerd<br />
in stamcellen en wordt het down-gereguleerd bij de differentiatie<br />
naar progenitorcellen. Als een (progenitor)cel wordt<br />
getransfomeerd in een leukemische cel, wordt TCF4 echter<br />
weer opgereguleerd. Dit suggereert dat TCF4 belangrijk is<br />
voor eigenschappen die zowel bij stamcellen als leukemische<br />
cellen een rol spelen, zoals ‘self-renewal’. 7-9 Er is<br />
echter weinig bekend over hoe de expressie van TCF4 is<br />
gereguleerd. Vanuit dat perspectief was het opvallend dat in<br />
het bestudeerde cohort de patiënten met een RUNX1-mutatie<br />
een significant hogere TCF4-expressie hadden dan de rest<br />
van het cohort. Daarentegen hadden patiënten die een translocatie<br />
hadden tussen chromosomen 8 en 21, t(8;21), dat<br />
resulteert in het fusie-eiwit RUNX1-RUNX1T1, juist een lage<br />
TCF4-expressie. Binding van RUNX1 op de TCF4-promoter<br />
werd geïdentificeerd in ‘CHIP sequencing data’. 10 Deze bindingsplek<br />
werd vervolgens gebruikt in ‘luciferase reporter<br />
assays’. Deze assays lieten een repressieve functie van RUNX1<br />
op de TCF4-promoter zien. De (dominant negatieve) RUNX1-<br />
mutatie daarentegen, verloor zijn onderdrukkende uitwerking<br />
op de TCF4-promoter. Dit komt overeen met de hoge expressie<br />
van TCF4 die wordt gevonden bij AML-patiënten met<br />
een RUNX1-mutatie. RUNX1-RUNX1T1 leidde in deze assay<br />
wel tot een onderdrukking van de TCF4-promoter, overeenkomstig<br />
met de lage TCF4-expressie die we bij deze patiënten<br />
vinden.<br />
In ons AML-cohort hadden patiënten met een RUNX1-mutatie<br />
een slechte overleving, terwijl patiënten met een RUNX1-<br />
RUNX1T1 juist een relatief goede overleving hadden. Dit<br />
correleert met de prognose van de patiënten met een hoge<br />
en lage TCF4-expressie. In een multivariaat Cox-regressiemodel<br />
waarin cytogenetische risicogroep, leeftijd en witte<br />
bloedcellen bij diagnose waren geïncludeerd, bleef TCF4-<br />
expressie bovendien een onafhankelijke prognostische factor,<br />
terwijl RUNX1-mutaties en translocaties geen invloed hadden<br />
op de overleving. Dit suggereert dat in dit model de expressie<br />
Percentage overleving<br />
100<br />
50<br />
0<br />
0<br />
50<br />
AML (n=518)<br />
100<br />
OS (maanden)<br />
150 200<br />
Laagste 75%<br />
Hoogste 25%<br />
P
96<br />
PROEFSCHRIFTBESPREKING<br />
in RUNX1 en spelen mogelijk een belangrijke rol in de prognostische<br />
impact van RUNX1-mutaties en translocaties bij<br />
AML. Tijdens de hematopoëse stimuleert TCF4 de erytroïde<br />
differentiatie ten koste van de megakaryocytendifferentiatie.<br />
REFERENTIES<br />
1. Massari ME, Murre C. Helix-loop-helix proteins: regulators of transcription in<br />
eucaryotic organisms. Mol Cell Biol 2000;20(2):429-40.<br />
2. Murre C. Helix-loop-helix proteins and lymphocyte development. Nat Immunol<br />
2005;6(11):1079-86.<br />
3. Cisse B, Caton ML, Lehner M, et al. Transcription factor E2-2 is an essential<br />
and specific regulator of plasmacytoid dendritic cell development. Cell 2008;<br />
135(1):37-48.<br />
4. Ceribelli M, Hou ZE, Kelly PN, et al. A druggable TCF4- and BRD4-dependent<br />
transcriptional network sustains malignancy in blastic plasmacytoid dendritic<br />
cell neoplasm. Cancer Cell 2016;30(5):764-78.<br />
5. Papaemmanuil E, Gerstung M, Malcovati L, et al. Clinical and biological<br />
implications of driver mutations in myelodysplastic syndromes. Blood 2013;<br />
122(22):3616-27, quiz 99.<br />
6. Papaemmanuil E, Gerstung M, Bullinger L, et al. Genomic classification and<br />
prognosis in acute myeloid leukemia. N Engl J Med 2016;374(23):2209-21.<br />
7. Horton SJ, Jaques J, Woolthuis C, et al. MLL-AF9-mediated immortalization of<br />
human hematopoietic cells along different lineages changes during ontogeny.<br />
Leukemia 2013;27(5):1116-26.<br />
8. Krivtsov AV, Twomey D, Feng Z, et al. Transformation from committed progenitor<br />
to leukaemia stem cell initiated by MLL-AF9. Nature 2006;442(7104):818-22.<br />
9. Kvinlaug BT, Chan WI, Bullinger L, et al. Common and overlapping oncogenic<br />
pathways contribute to the evolution of acute myeloid leukemias. Cancer Res<br />
2011;71(12):4117-29.<br />
10. Martens JH, Mandoli A, Simmer F, et al. ERG and FLI1 binding sites demarcate<br />
targets for aberrant epigenetic regulation by AML1-ETO in acute myeloid<br />
leukemia. Blood 2012;120(19):4038-48.<br />
ONTVANGEN 23 OKTOBER 2017, GEACCEPTEERD 22 DECEMBER 2017.<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>
MEDEDELINGEN NVvH/HOVON<br />
97<br />
GEEN FINANCIEEL RISICO VOOR ZIEKENHUIZEN<br />
BIJ DECLARATIE DARZALEX ® (DARATUMUMAB)<br />
Geachte collega,<br />
Alle zorgverzekeraars, HOVON, de Nederlandse Vereniging voor Hematologie en geneesmiddelenfabrikant<br />
Janssen hebben afspraken gemaakt over de doelmatige inzet en prijs van daratumumab<br />
met ingang van 1 januari <strong>2018</strong>. Er is overeengekomen dat indien Darzalex als monotherapie conform<br />
de richtlijn Behandeling multipel myeloom 2017* wordt toegepast, er een open-einde-financiering van<br />
kracht is buiten het bestaande financiële kader dat met uw instelling is afgesproken. Hiertoe dient<br />
daratumumab te worden voorgeschreven in A-, B-, C- en D-ziekenhuizen conform de richtlijn en<br />
voorafgaand aan behandeling te worden besproken in het MDO met een consultverlenend ziekenhuis.<br />
Patiënten die de behandeling krijgen, worden aangemeld in ALEA, zodat IKNL de nodige gegevens<br />
gedurende het behandeljaar kan verzamelen.<br />
Daratumumab is geïndiceerd als monotherapie voor de behandeling van volwassen patiënten met<br />
gerecidiveerd en refractair multipel myeloom, bij wie de voorgaande behandeling bestond uit een<br />
proteasoomremmer en een immuunmodulerend middel, en die bij de laatste behandeling ziekteprogressie<br />
hebben vertoond. Voor de nadere plaatsbepaling van daratumumab zie de volledige richtlijn multipel<br />
myeloom*.<br />
Daarbij adviseert de MWG ook nog om daratumumab te staken indien er a) na 2, 3 of 4 kuren sprake<br />
is van progressieve ziekte, b) na 4 kuren stabiele ziekte is zonder klinische verbetering, en c) indien er<br />
na 6 kuren minder dan een partiële respons is zonder klinische verbetering (SORT C).<br />
Op de behandeling van daratumumab in combinatie met lenalidomide en dexamethason, of bortezomib<br />
en dexamethason voor de behandeling van volwassen patiënten met multipel myeloom die minstens<br />
1 eerdere behandeling hebben gehad, is nog geen aanspraak vanuit de basisverzekering. Deze indicatie<br />
maakt nog onderdeel uit van een VWS-sluisprocedure en kan daarom nog niet worden gedeclareerd.<br />
De verwachting is dat op het moment van aanspraak de monitor zal worden uitgebreid met de<br />
verzameling van de klinische gegevens van de combinatietherapie, uiteraard pas nadat plaatsbepaling<br />
in de richtlijn is aangegeven door de MWG.<br />
Met vriendelijke groet,<br />
NAMENS NVvH EN HOVON,<br />
NICOLE BLIJLEVENS<br />
* www.hematologienederland.nl/richtlijnen-1#onco-nvvh<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2
98 MEDEDELINGENAGENDA<br />
BIJEENKOMSTEN IN NEDERLAND<br />
9 maart<br />
<strong>2018</strong><br />
12-16 maart<br />
<strong>2018</strong><br />
13 maart<br />
<strong>2018</strong><br />
16 maart<br />
<strong>2018</strong><br />
22 maart<br />
<strong>2018</strong><br />
28-30 maart<br />
<strong>2018</strong><br />
10 e maal het Nationaal Trombose Congres<br />
Hotel Theater Figi, Zeist.<br />
Informatie: www.bureau-prevents.nl/congres/nationaal_trombose_congres<br />
NVvO Basiscursus Oncologie<br />
Ellecom. Informatie: www.nvvoncologie.nl<br />
Cardio Oncologie Congres - UMC Utrecht<br />
UMC Utrecht. Informatie: volgt<br />
Utrechts Regionaal Stollingssymposium<br />
UMC Utrecht. Informatie: www.umcutrecht.nl/stollingssymposium<br />
7 e symposium Microscopisch beenmergonderzoek in de dagelijkse praktijk<br />
Lissabon, Portugal. Informatie: http://ebmt<strong>2018</strong>.org<br />
6 th International Workshop on Cancer Genetic & Cytogenetic Diagnostics<br />
Concert- en Congresgebouw De Doelen, Rotterdam.<br />
Informatie: www.rbm-zwn.nl/static/download/7e-symposium-hematomorfologie-<strong>2018</strong>-a4.pdf<br />
INTERNATIONALE BIJEENKOMSTEN<br />
9-11 maart<br />
<strong>2018</strong><br />
15-16 maart<br />
<strong>2018</strong><br />
18-21 maart<br />
<strong>2018</strong><br />
21-24 maart<br />
<strong>2018</strong><br />
12-13 april<br />
<strong>2018</strong><br />
13-14 april<br />
<strong>2018</strong><br />
4 th International Conference on Hematologic Malignancies at Older Age:<br />
Biology and Therapy<br />
Mandelieu, Frankrijk. Informatie: www.esh.org/conferences<br />
12 th World Hematologists Congress <strong>2018</strong><br />
Londen, Verenigd Koninkrijk.<br />
Informatie: www.clocate.com/conference/12th-World-Hematologists-Congress-<strong>2018</strong>/63639<br />
44 th Annual Meeting of the European Society for Blood and Marrow<br />
Transplantation (EBMT)<br />
Lissabon, Portugal. Informatie: http://ebmt<strong>2018</strong>.org<br />
Hematology/Oncology Pharmacy Association Annual Conference<br />
Denver Convention Center and Hyatt Regency Denver, Verenigde Staten.<br />
Informatie: www.hoparx.org/conference-events/annual-conference<br />
Acute Leukemia Forum <strong>2018</strong><br />
Newport Beach, Verenigde Staten, Informatie: www.hemedicus.com/meetings/alf.html<br />
Great Debates & Updates in Hematologic Malignancies<br />
New York, Verenigde Staten.<br />
Informatie: http://imedex.com/hematologic-malignancies-debate-conference/index.asp<br />
ALLE GEPUBLICEERDE ARTIKELEN KUNT U VINDEN OP ONZE WEBSITE:<br />
WWW.ARIEZ.NL<br />
Tevens kunt u daar zoeken naar artikelen die in onze andere tijdschriften zijn gepubliceerd.<br />
JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>