03.07.2018 Views

NTvH_2_2018_Opmaak_Excl_Adv_LR

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Nederlands Tijdschrift<br />

voor Hematologie<br />

JAARGANG 15 | NUMMER 2<br />

MAART <strong>2018</strong><br />

clinic<br />

Huidige mogelijkheden voor behandeling van graft-versus-hostziekte: een nieuwe richtlijn<br />

L.E. van der Wagen, C.N. de Jong, R. Oostvogels, S.S. Zeerleder, J.H.F. Falkenburg, M.R. de Groot,<br />

M. van Gelder, N.P.M. Schaap, E. Meijer, A.E.C. Broers, J.H.E. Kuball en J.J. Cornelissen<br />

Nieuwe ontwikkelingen voor patiënten met geavanceerde systemische mastocytose<br />

J.C. Kluin-Nelemans, L.F.R. Span, J.N.G. Oude Elberink, A.B. Mulder, S. Rosati, B. van Anrooij en G.A. Huls<br />

Gentherapie voor hemofilie<br />

F.W.G. Leebeek<br />

Behandeling en profylaxe met methyleenblauw bij ifosfamide-geïnduceerde encefalopathie<br />

C.F.V. de Leeuw en S. Lugthart<br />

HOVON 141: een prospectieve, multicentrische, gerandomiseerde fase 2-studie omtrent<br />

ibrutinib en venetoclax bij fitte en niet-fitte patiënten met een creatinineklaring ≥30 ml/min<br />

en recidiverende of refractaire chronische lymfatische leukemie (RR-CLL) met of zonder<br />

TP53-afwijkingen<br />

L. van der Straten, M-D. Levin, H.P.J. Visser, M. Chamuleau, E. van der Spek, M. van der Klift,<br />

E.F.M. Posthuma, S. Kersting, M.R. Schaafsma, B.C. Tanis, M. Bellido, E.M.G. Jacob, A. Beeker,<br />

J.M.I. Vos, S. de Jonge, J.K. Doorduijn, M.B.L. Leys, R.J.W. van Kampen, G.J. Veldhuis, J. Droogendijk,<br />

I. Ludwig, R. Mous, K.G. van der Hem, E.C. Dompeling en A.P. Kater<br />

De rol van TCF4 bij de aanmaak van gezonde en zieke bloedcellen<br />

F.E.M. in 't Hout<br />

2<br />

OFFICIEEL WETENSCHAPPELIJK TIJDSCHRIFT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VOOR HEMATOLOGIE,<br />

EN DE STICHTING HEMATO-ONCOLOGIE VOOR VOLWASSENEN NEDERLAND


INHOUDSOPGAVE 50<br />

COLOFON<br />

Het Nederlands Tijdschrift voor Hematologie (<strong>NTvH</strong>) verschijnt<br />

achtmaal per jaar en wordt via controlled circulation kosteloos<br />

aangeboden aan hematologen, internist-hematologen, kinderartsen,<br />

radiotherapeuten, transfusieartsen, laboratoriumartsen<br />

en internisten met als specialisme Vasculaire Geneeskunde en<br />

overige klinisch werkzame specialisten en arts-assistenten in<br />

opleiding binnen het vakgebied Hematologie in Nederland.<br />

Het <strong>NTvH</strong> is een praktisch en informatief vaktijdschrift. Het doel<br />

van het tijdschrift is de lezer inzicht en overzicht te geven op<br />

medisch gebied. Dankzij het <strong>NTvH</strong> is men snel en op goed<br />

toegankelijke wijze op de hoogte van actuele ontwikkelingen op<br />

het gebied van de Hematologie en direct aanverwante medische<br />

vakgebieden. De inhoud komt tot stand door een onafhankelijke<br />

redactieraad en wordt gerefereerd teneinde objectieve informatieverstrekking<br />

te waarborgen. Vanzelfsprekend staat het <strong>NTvH</strong><br />

open voor spontane bijdragen van lezers. Spontaan ingezonden<br />

bijdragen of referaten kunnen – na beoordeling en goedkeuring<br />

van de hoofdredactieraad – worden geplaatst. Voor meer informatie<br />

hierover kunt u zich wenden tot de uitgever.<br />

UITGEVER EN REDACTIESECRETARIAAT<br />

Ariez B.V.<br />

Mw. drs. E. van Zanten, uitgever<br />

Westzijde 22, 1506 EE Zaandam<br />

Tel.: 075 642 94 20<br />

E-mailadres: ntvh@ariez.nl<br />

Website: www.ariez.nl<br />

HOOFDREDACTEUR<br />

Mw. prof. dr. S. Zweegman, internist-hematoloog, VUmc, Amsterdam<br />

VICEHOOFDREDACTEUR<br />

Mw. dr. T. Netelenbos, internist-hematoloog, LUMC, Leiden<br />

HOOFDREDACTIERAAD<br />

Dr. M.B. Bierings, kinderarts-hematoloog-oncoloog, UMCU, Utrecht<br />

Mw. dr. M.E.D. Chamuleau, internist-hematoloog, VUmc, Amsterdam<br />

Dr. C.W. Choi, internist-hematoloog, UMCG, Groningen<br />

Dr. M.F. Corsten, hematoloog i.o., Radboudumc, Nijmegen<br />

Dr. N.W.C.J. van de Donk, internist-hematoloog, VUmc, Amsterdam<br />

Dr. M. van Gelder, hematoloog, Maastricht UMC+<br />

Mw. dr. M.D. Hazenberg, hematoloog, AMC, Amsterdam<br />

Prof. dr. P.M. Hoogerbrugge, kinderarts, Prinses Máxima Centrum,<br />

Utrecht<br />

Mw. dr. P.A. Kramer, laboratoriumarts, Isala Klinieken, locatie Sophia,<br />

Zwolle<br />

Dr. M.D. Levin, internist-hematoloog, Albert Schweitzer Ziekenhuis,<br />

Dordrecht<br />

Dr. M. Nijziel, internist-hematoloog, Radboudumc, Nijmegen<br />

Dr. E. Nur, hematoloog, AMC, Amsterdam<br />

Dr. J.F.M. Pruijt, internist-hematoloog, Jeroen Bosch Ziekenhuis,<br />

Den Bosch<br />

Mw. dr. D. te Raa, aios hematologie, UMCU, Utrecht<br />

Dr. B.A. van der Reijden, moleculair bioloog, Radboudumc, Nijmegen<br />

Mw. dr. A.W. Rijneveld, internist-hematoloog, Erasmus MC, Rotterdam<br />

Dr. R.E.G. Schutgens, internist-hematoloog, UMCU, Utrecht<br />

Mw. dr. F.O.B. Spoelstra, radiotherapeut-oncoloog, VUmc, Amsterdam<br />

Dr. J.S.P. Vermaat, internist-hematoloog, LUMC, Leiden<br />

J.J. Wegman, internist-hematoloog, Deventer ziekenhuis, Deventer<br />

ABONNEMENTEN<br />

Abonnementen voor Nederland: e 130,00 per jaar, excl. 6% btw<br />

(van toepassing op bedrijven, instellingen en medisch specialisten<br />

die niet in aanmerking komen voor kosteloze toezending via<br />

controlled circulation). Overige tarieven op aanvraag.<br />

Losse nummers: e 19,50 excl. 6% btw.<br />

Oplage: 1.600 ex.<br />

Frequentie: achtmaal per jaar<br />

INGAAN EN BEËINDIGING ABONNEMENTEN<br />

Abonnementen kunnen op elk gewenst tijdstip ingaan. De eerste<br />

abonnementsperiode loopt tot het einde van het kalenderjaar,<br />

daarna wordt het abonnement telkens stilzwijgend met een jaar<br />

verlengd. Opzeggingen geschieden ten minste twee maanden<br />

voor de aanvang van een nieuwe abonnementsperiode en<br />

dienen – uitsluitend in schriftelijke vorm – te worden gericht aan<br />

het redactiesecretariaat van de uitgever.<br />

COPYRIGHT<br />

© Ariez B.V., Zaandam. Alle rechten voorbehouden. Behoudens<br />

wettelijke uitzonderingen, mag niets uit deze uitgave openbaar<br />

worden gemaakt of overgenomen worden door middel van<br />

druk, microfilm of op welke wijze dan ook, zonder schriftelijke<br />

toestemming van de uitgever.<br />

Hoofdredactieraad en uitgever zijn niet aansprakelijk voor de<br />

inhoud van de onder auteursnaam opgenomen artikelen of van<br />

de advertenties en/of mogelijke schadeclaims die hieruit kunnen<br />

voortvloeien. De hoofdredactieraad en uitgever wijzen elke<br />

verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor (de juistheid van)<br />

de gepresenteerde gegevens af en garanderen noch ondersteunen<br />

enig product of dienst geadverteerd in deze uitgave,<br />

noch staan zij garant voor enige door de vervaardiger van dergelijke<br />

producten of diensten gemaakte beweringen. Hoofdredactieraad<br />

en uitgever zijn eveneens niet aansprakelijk voor enig nadelig<br />

gevolg of schade voortvloeiend uit het gebruik van de informatie<br />

uit dit tijdschrift. De uitgever heeft het recht advertenties of<br />

soortgelijke uitingen zonder opgave van redenen te weigeren.<br />

KAFTILLUSTRATIE<br />

Shutterstock<br />

ISSN-NUMMER<br />

1572-1590<br />

Stichting Hemato-Oncologie<br />

voor Volwassenen Nederland<br />

NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR HEMATOLOGIE<br />

51<br />

52<br />

54<br />

70<br />

75<br />

82<br />

87<br />

92<br />

94<br />

97<br />

98<br />

VOORWOORD<br />

T. Netelenbos<br />

RICHTLIJNEN<br />

Editorial<br />

M.D. Hazenberg<br />

Huidige mogelijkheden voor behandeling van graft-versus-hostziekte:<br />

een nieuwe richtlijn<br />

L.E. van der Wagen, C.N. de Jong, R. Oostvogels, S.S. Zeerleder,<br />

J.H.F. Falkenburg, M.R. de Groot, M. van Gelder, N.P.M. Schaap,<br />

E. Meijer, A.E.C. Broers, J.H.E. Kuball en J.J. Cornelissen<br />

OVERZICHTSARTIKELEN<br />

Nieuwe ontwikkelingen voor patiënten met geavanceerde<br />

systemische mastocytose<br />

J.C. Kluin-Nelemans, L.F.R. Span, J.N.G. Oude Elberink, A.B. Mulder,<br />

S. Rosati, B. van Anrooij en G.A. Huls<br />

Gentherapie voor hemofilie<br />

F.W.G. Leebeek<br />

CASUÏSTIEK<br />

Behandeling en profylaxe met methyleenblauw bij ifosfamidegeïnduceerde<br />

encefalopathie<br />

C.F.V. de Leeuw en S. Lugthart<br />

TRENDS IN TRIALS<br />

HOVON 141: een prospectieve, multicentrische, gerandomiseerde<br />

fase 2-studie omtrent ibrutinib en venetoclax bij fitte en niet-fitte<br />

patiënten met een creatinineklaring ≥30 ml/min en recidiverende<br />

of refractaire chronische lymfatische leukemie (RR-CLL) met of<br />

zonder TP53-afwijkingen<br />

L. van der Straten, M-D. Levin, H.P.J. Visser, M. Chamuleau, E. van der Spek,<br />

M. van der Klift, E.F.M. Posthuma, S. Kersting, M.R. Schaafsma, B.C. Tanis,<br />

M. Bellido, E.M.G. Jacob, A. Beeker, J.M.I. Vos, S. de Jonge, J.K. Doorduijn,<br />

M.B.L. Leys, R.J.W. van Kampen, G.J. Veldhuis, J. Droogendijk, I. Ludwig,<br />

R. Mous, K.G. van der Hem, E.C. Dompeling en A.P. Kater<br />

DE KUNST VAN HET KIJKEN<br />

Uw diagnose?<br />

N. Wlazlo, K. Gussinklo en J.L.M. Jongen<br />

PROEFSCHRIFTBESPREKING<br />

De rol van TCF4 bij de aanmaak van gezonde en zieke bloedcellen<br />

F.E.M. in 't Hout<br />

MEDEDELINGEN NVvH/HOVON<br />

MEDEDELINGENAGENDA<br />

ALLE GEPUBLICEERDE ARTIKELEN KUNT U VINDEN OP ONZE WEBSITE:<br />

WWW.ARIEZ.NL<br />

Tevens kunt u daar zoeken naar artikelen die in onze andere tijdschriften zijn gepubliceerd.<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2


VOORWOORD 51<br />

GEACHTE LEZER<br />

Het menselijk afweersysteem is fascinerend. Ondanks vele aanvallen door micro-organismen tijdens ons leven worden de<br />

meeste pogingen feilloos afgeslagen. Een enkel virus daargelaten dat ons in tijden waarin we niet goed genoeg naar ons<br />

lichaam luisteren tijdelijk nekt. Vanaf hun geboorte leren onze afweercellen wat eigen is en wat niet. Een geweldig samenspel<br />

van lymfocyten en ondersteunende cellen in thymus en beenmerg. Als we als kind niet in een te beschermende<br />

omgeving zijn opgevoed, trainen we het afweersysteem in het slijpen van de messen en voorkomen we dat de afweercellen<br />

doorslaan naar het aanvallen van ons eigen weefsel, een trigger voor auto-immuniteit. Bij een allogene stamceltransplantatie<br />

is het doel het afweersysteem van een patiënt met een maligniteit te vervangen om de residuale kankercellen door dit<br />

‘vreemde’ afweersysteem uit te laten roeien: het graft-versus-tumoreffect. Helaas slaat deze afweerrespons soms door onder<br />

invloed van nog niet allemaal begrepen prikkels, leidend tot het aanvallen van eigen weefsels. Deze graft-versus-hostziekte<br />

kent een acuut beloop, maar heeft helaas ook vele chronische implicaties die erg invaliderend kunnen zijn. Opvallend<br />

genoeg is tijdens deze graft-versus-hostziekte het risico op succesvolle aanvallen van microben zeer groot, mede gefaciliteerd<br />

door de immuunsuppressieve middelen die als behandeling worden ingezet. Daarnaast kunnen er na stamceltransplantatie<br />

vele allo-auto-immuunfenomenen voorkomen, variërend van thyreoïditis tot auto-immuun hemolytische anemie. Het van de<br />

donor afkomstige immuunsysteem opgevoed in een nieuw ‘eigen’ milieu, valt de ‘eigen’ weefsels aan. Kortom, erg fascinerend!<br />

In het nummer dat voor u ligt wordt de richtlijn over graft-versus-hostziekte gepresenteerd vanuit de HOVON-stamceltransplantatiewerkgroep,<br />

begeleid door een editorial van collega Hazenberg. De genoemde therapeutische mogelijkheden bieden<br />

houvast voor het behandelen van deze doorgeslagen afweerreactie.<br />

Ik wens u veel leesplezier toe, natuurlijk ook met de andere ingezonden bijdragen.<br />

Dr. Tanja Netelenbos, internist-hematoloog<br />

Vicehoofdredacteur<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2


RICHTLIJNEN 52<br />

Matching van de behandeling van<br />

graft-versus-hostziekte<br />

Editorial bij de bijdrage van L.E. van der Wagen, C.N. de Jong, R. Oostvogels,<br />

S.S. Zeerleder, J.H.F. Falkenburg, M.R. de Groot, M. van Gelder, N.P.M. Schaap,<br />

E. Meijer, A.E.C. Broers, J.H.E. Kuball en J.J. Cornelissen, namens de<br />

HOVON-stamceltransplantatiewerkgroep, getiteld ‘Huidige mogelijkheden voor<br />

behandeling van graft-versus-hostziekte: een nieuwe richtlijn’<br />

dr. M.D. Hazenberg<br />

(NED TIJDSCHR HEMATOL <strong>2018</strong>;15:52-3)<br />

De indrukwekkende ontwikkelingen op het gebied van de<br />

tumorimmunologie hebben de hematologie in een transitieperiode<br />

gebracht. Waar onze patiënten in het verleden vooral<br />

afhankelijk waren van chemotherapie, staan we nu op de<br />

drempel van een nieuw tijdperk waarbij het de verwachting<br />

is dat immuuntherapie de behandeling van hematologische<br />

maligniteiten zal domineren. De ontwikkelingen op het gebied<br />

van ‘simpele’ antistoftherapie, van immuunmodulerende<br />

therapieën, zoals met ‘checkpoint inhibitors’ en ‘adoptive<br />

transfer’ van effectorcellen zoals NK-cellen, en van meer<br />

geavanceerde behandelingen zoals met chimere antigeenreceptor<br />

(CAR) T-celtherapie en bispecifieke T-cel-‘engagers’<br />

(BiTE’s) brengen in rap tempo nieuwe mogelijkheden voor<br />

patiënten. Tegelijkertijd wordt het duidelijk dat het immuunsysteem<br />

niet ongestraft met zich laat sollen. Het activeren<br />

van immuunreacties en het wegnemen van de remmen van<br />

het immuunsysteem brengt immuunreacties tegen gezonde<br />

weefsels teweeg die de mogelijkheden van immuuntherapie<br />

danig kunnen compliceren. Zeer recent verscheen hierover<br />

een overzichtsartikel in de New England Journal of Medicine<br />

dat zeer de moeite van het lezen waard is. 1<br />

Van de ‘grand old lady’ van de immuuntherapie, allogene<br />

hematopoëtische stamceltransplantatie (HSCT), is natuurlijk<br />

al lang bekend dat het tot uitgebreide en zelfs letale ‘off-target’<br />

immuunreacties kan leiden, in de vorm van graft-versushostziekte<br />

(GvHD). Terwijl allogene HSCT vaak zeer werkzaam<br />

is door de inductie van potente graft-versus-tumorimmuniteit,<br />

wordt een significant deel van de patiënten in<br />

het dagelijks leven ernstig belemmerd door GvHD. 2,3<br />

Terwijl tot 70% van de allogene HSCT-patiënten in enige<br />

mate met GvHD te maken krijgt, zijn diagnostiek en behandeling<br />

van GvHD niet eenvoudig. Ten eerste is de diagnostiek<br />

van met name chronische GvHD niet eenduidig, zoals<br />

blijkt uit het feit dat er in afwezigheid van gouden standaarden<br />

van beschrijvende criteria gebruik wordt gemaakt.<br />

Daarnaast zijn er te weinig prospectieve, gerandomiseerde,<br />

case-gecontroleerde studies waarin behandelingen van GvHD<br />

met elkaar worden vergeleken. De diversiteit in transplantatieschema’s<br />

inclusief GvHD-preventie, bij donoren, onderliggende<br />

ziektes enzovoort, maakt dat patiëntengroepen vaak<br />

divers zijn samengesteld en zich moeilijk laten vergelijken.<br />

Tot slot hebben behandelaars de neiging makkelijk gebruik<br />

te maken van nieuw beschikbare middelen. Zo is er tegenwoordig<br />

veel enthousiasme voor de JAK1/2-remmer ruxolitinib,<br />

gebaseerd op de bevindingen van een enkele kleine<br />

patiëntenserie of retrospectieve studie. 4,5 In een andere serie<br />

(n=11) werd echter een hoge incidentie van infectieuze complicaties<br />

gezien (n=13). 6 Dit, in combinatie met ervaringen uit<br />

het verleden met ATG, alemtuzumab, TNF-alfa-remmers en<br />

MSC, middelen die aanvankelijk met hetzelfde enthousiasme<br />

werden ontvangen, maar die om goede redenen geen van<br />

alle een vaste positie in GvHD-behandelschema’s hebben<br />

verworven, vragen echter om terughoudendheid en bezinning.<br />

Inderdaad werd zeer recent in een ‘single arm’-studie<br />

een bescheiden complete respons van 20% (4/20) bij steroïdrefractaire<br />

GvHD geobserveerd, een percentage dat tot voorzichtigheid<br />

noopt. 7<br />

Het is daarom van grote waarde dat Van der Wagen en collega’s<br />

Correspondentie graag richten aan mw. dr. M.D. Hazenberg, internist-hematoloog, afdeling Hematologie, F4-224, Academisch Medisch Centrum,<br />

Meibergdreef 9, 1105 AZ Amsterdam, tel.: 020 566 57 85, e-mailadres: m.d.hazenberg@amc.uva.nl<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2


53<br />

RICHTLIJNEN<br />

namens de SCT-werkgroep een richtlijn hebben opgesteld<br />

voor de behandeling van acute en chronische GvHD. Het doel<br />

van de richtlijn is hematologen te helpen GvHD uniform en<br />

zo veel mogelijk ‘evidence-based’ te behandelen. Uniforme<br />

benadering van patiënten maakt het in de toekomst ook<br />

makkelijker patiëntengegevens uit verschillende centra te<br />

gebruiken voor studiedoeleinden. Tot slot, de overeenkomsten<br />

tussen auto-immuunziekten die optreden als gevolg<br />

van checkpoint-remming en GvHD lijken groot. Wellicht<br />

kan deze richtlijn als leidraad dienen voor de behandeling<br />

van auto-immuuncomplicaties die optreden ten gevolge van<br />

checkpoint-remmertherapie.<br />

REFERENTIES<br />

1. Postow MA, Sidlow R, Hellmann MD. Immune-related adverse events associated<br />

with immune checkpoint blockade. N Engl J Med <strong>2018</strong>;378(2), 158-68.<br />

2. Andrykowski, MA, Bishop MM, Hahn EA, et al. Long-term health-related<br />

quality of life, growth, and spiritual well-being after hematopoietic stem-cell<br />

transplantation. J Clin Oncol 2005;23(3):599-608.<br />

3. Pidala J, Anasetti C, Jim H. Quality of life after allogeneic hematopoietic cell<br />

transplantation. Blood 2009;114(1):7-19.<br />

4. Spoerl S, Mathew NR, Bscheider M, et al. Activity of therapeutic JAK 1/2<br />

blockade in graft-versus-host disease. Blood 2014;123(24):3832-42.<br />

5. Zeiser R, Burchert A, Lengerke C, et al. Ruxolitinib in corticosteroid-refractory<br />

graft-versus-host disease after allogeneic stem cell transplantation: a multicenter<br />

survey. Leukemia 2015;29(10):2062-8.<br />

6. Khandelwal P, Teusink-Cross A, Davies SM, et al. Ruxolitinib as salvage<br />

therapy in steroid-refractory acute graft-versus-host disease in pediatric hematopoietic<br />

stem cell transplant patients. Biol Blood Marrow Transplant 2017;23(7):1122-7.<br />

7. Ferreira AM, Pontes da Silva CA, Pereira AD, et al. Ruxolitinib in steroid-refractory<br />

chronic graft-versus-host disease: experience of a single center. Bone<br />

Marrow Transplant <strong>2018</strong> Jan 12 [Epub ahead of print].<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>


RICHTLIJNEN 54<br />

Huidige mogelijkheden voor<br />

behandeling van graft-versus-hostziekte:<br />

een nieuwe richtlijn<br />

Current options for treatment of graft-versus-host disease: a new guideline<br />

drs. L.E. van der Wagen1, drs. C.N. de Jong2, dr. R. Oostvogels3, prof. dr. S.S. Zeerleder 4 , prof. dr. J.H.F. Falkenburg 5 ,<br />

dr. M.R. de Groot 6 , dr. M. van Gelder 7 , dr. N.P.M. Schaap 8 , dr. E. Meijer 9 , dr. A.E.C. Broers2, prof. dr. J.H.E. Kuball3<br />

en prof. dr. J.J. Cornelissen2, namens de HOVON-stamceltransplantatiewerkgroep<br />

SAMENVATTING<br />

Allogene stamceltransplantatie (SCT) is een belangrijke<br />

behandelingsmodaliteit met een curatieve potentie<br />

voor een verscheidenheid aan (voornamelijk<br />

hematologische) aandoeningen. Ondanks voortschrijdende<br />

ontwikkelingen in het veld van allogene SCT<br />

blijft graft-versus-hostziekte (GvHD) na SCT een belangrijk<br />

klinisch probleem, wat gepaard gaat met een<br />

significante morbiditeit en mortaliteit. Voornamelijk<br />

door het ontbreken van gedegen vergelijkende studies<br />

is de behandeling van GvHD weinig uniform.<br />

Daarnaast is het adequaat scoren van de ernst<br />

van de aandoening niet eenvoudig. We beogen met<br />

dit artikel een handleiding te geven voor een meer<br />

uniforme en zo veel mogelijk op wetenschappelijk<br />

bewijs gebaseerde behandeling van zowel acute als<br />

chronische GvHD.<br />

(NED TIJDSCHR HEMATOL <strong>2018</strong>;15:54-69)<br />

SUMMARY<br />

Allogeneic stem cell transplantation (SCT) is an important<br />

treatment modality with curative potential for a<br />

diversity of (mainly hematological) disorders. Despite<br />

continuous development in the field of SCT, graftversus-host<br />

disease (GvHD) remains an important<br />

clinical problem that causes significant morbidity and<br />

mortality. Due to a paucity of thorough comparative<br />

studies, treatment of GvHD is not uniform. We aim to<br />

provide a guideline for a more uniform and evidencebased<br />

treatment of both acute and chronic GvHD.<br />

INLEIDING<br />

Allogene stamceltransplantatie (SCT) is een belangrijke<br />

behandelingsmodaliteit met curatieve potentie voor verschillende<br />

(voornamelijk hematologische) aandoeningen.<br />

Het transplantaat vervangt niet alleen de hematopoëse van<br />

de donor in het beenmerg, maar is ook de bron van een<br />

nieuw immuunsysteem. De werking van de SCT vloeit voort<br />

uit de reactie van effectorcellen van dit donor-immuunsysteem<br />

tegen de maligne cellen van de patiënt (graft-<br />

versus-tumoreffect; GvT). Deze van de donor afkomstige<br />

immuuncellen kunnen zich echter ook keren tegen gezonde<br />

weefsels van de patiënt, wanneer zij die als ‘non-self’<br />

herkennen. Dit kan tot grote schade leiden aan gezonde<br />

weefsels (‘graft-versus-host disease’; GvHD). Idealiter zou er<br />

na SCT een sterk GvT-effect optreden, zonder de ongewenste<br />

GvHD. Helaas is het tot op heden niet goed mogelijk gebleken<br />

deze effecten van elkaar te scheiden. Door beïnvloeding<br />

van de activiteit van het immuunsysteem door middel van<br />

1internist-hematoloog in opleiding, afdeling Hematologie, UMC Utrecht, 2internist-hematoloog, afdeling Hematologie, Erasmus MC, 3internisthematoloog,<br />

afdeling Hematologie, UMC Utrecht, 4 internist-hematoloog, afdeling Hematologie, AMC, 5 internist-hematoloog, afdeling Hematologie,<br />

LUMC, 6 internist-hematoloog, afdeling Hematologie, UMC Groningen, 7 internist-hematoloog, afdeling Hematologie, Maastricht UMC,<br />

8<br />

internist-hematoloog, afdeling Hematologie, Radboudumc, 9 internist-hematoloog, afdeling Hematologie, VU medisch centrum. Correspondentie<br />

graag richten aan mw. drs. L.E. van der Wagen, afdeling Hematologie, Huispostnummer B.02.226, UMC Utrecht, Heidelberglaan 100, 3584 CX<br />

Utrecht, tel.: 088 757 45 02, e-mailadres: l.e.vanderwagen@umcutrecht.nl<br />

Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.<br />

Trefwoorden: acute graft-versus-hostziekte, behandeling, chronische graft-versus-hostziekte, GvHD<br />

Keywords: acute graft-versus-host disease, chronic graft-versus-host disease, GvHD, treatment<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2


55<br />

Klinische symptomen passend bij GvHD<br />

Acute GvHD<br />

Chronische GvHD<br />

- Huid<br />

- Gastro-intestinaal<br />

- Lever<br />

Ja<br />

Eerste episode?<br />

Nee<br />

- Huid<br />

- Mond<br />

- Nagels en haar<br />

- Ogen<br />

- Longen<br />

- Bewegingsapparaat<br />

- Hematopoëse<br />

- Gastro-intestinaal<br />

- Lever<br />

- Anders<br />

Klassieke acute GvHD<br />

Recidief<br />

Tekenen van acute GvHD?<br />

Nee<br />

Ja<br />

Klassieke chronische GvHD<br />

Overlapsyndroom<br />

FIGUUR 1. Nomenclatuur GvHD. Aangepast naar figuur 1 uit ‘Current issues in cGVHD’, Socie & Ritz, Blood 2014.<br />

NB: conform de richtlijn is besloten de indeling naar progressief (actieve of acute GvHD overgaand in chronische GvHD),<br />

quiescent (chronische GvHD gevolgd op eerdere episode van acute GvHD) en de-novo-chronische GvHD achterwege te laten.<br />

immuunsuppressiva wordt gepoogd een balans te vinden<br />

tussen het optreden van gunstige en ongewenste immunologische<br />

effecten. Desondanks ontstaat bij 15-60% van de<br />

patiënten GvHD. Ondanks voortschrijdende ontwikkelingen<br />

in het veld van allogene SCT gaat GvHD gepaard met aanzienlijke<br />

morbiditeit en mortaliteit.<br />

Voorheen werd het onderscheid tussen acute GvHD en<br />

chronische GvHD gemaakt op basis van het moment van<br />

optreden (respectievelijk vóór of na de 100 e dag post-SCT).<br />

In de praktijk blijkt deze strikte scheiding op grond van enkel<br />

een tijdscriterium kunstmatig. De huidige National Institutes<br />

of Health (NIH)-consensus onderscheidt twee hoofdvormen<br />

van GvHD, namelijk acute GvHD en chronische GvHD, maar<br />

ook een overlapsyndroom (zie ook Figuur 1). Het onderscheid<br />

wordt gemaakt op grond van tijdstip van optreden in<br />

combinatie met de symptomatologie.<br />

Algemeen is duidelijk dat corticosteroïden de hoeksteen zijn<br />

van de behandeling van zowel acute als chronische GvHD.<br />

Over de vraagstukken welke andere interventies met corticosteroïden<br />

gecombineerd zouden moeten worden, of wat<br />

een volgende therapie zou moeten zijn bij falen van corticosteroïden,<br />

is veel minder duidelijkheid. Behandelstrategieën<br />

zijn bij gebrek aan gerandomiseerde studies soms gebaseerd<br />

op retrospectieve cohortstudies, maar vaak ook op ‘expert<br />

opinion’ en ervaringen binnen het eigen centrum. Behandelstrategieën<br />

kunnen daardoor uiteenlopen, mede afhankelijk<br />

van lokale ervaringen met en beschikbaarheid van verschillende<br />

middelen. Om de zorg voor Nederlandse patiënten<br />

post-SCT te waarborgen, is er behoefte aan een meer uniforme<br />

en zo veel mogelijk op wetenschappelijk bewijs gebaseerde<br />

landelijke richtlijn.<br />

Dit artikel heeft als doel de op de HOVON-website gepubliceerde<br />

‘HOVON-behandelrichtlijn GvHD’ onder de aandacht<br />

te brengen. Het is onzes inziens ook voor niet-transplanterende,<br />

maar wel verwijzende hematologen belangrijk<br />

om hiervan up-to-date kennis te hebben. Achtereenvolgens<br />

zullen de behandeling van acute GvHD en chronische<br />

GvHD worden besproken. De pathofysiologie van GvHD,<br />

conditioneringschema’s, transplantaatbewerkingen en regimes<br />

voor GvHD-profylaxe vallen buiten de scope van deze<br />

behandelrichtlijn en worden hier dan ook niet besproken.<br />

Aangezien de ontwikkelingen in de behandeling van GvHD<br />

snel verlopen, is de meest actuele versie van deze behandelrichtlijn<br />

te vinden op de HOVON-website: www.hovon.nl/<br />

upload/File/werkgr_stamcel/GvHD richtlijn definitief.pdf.<br />

ACUTE GVHD<br />

Acute GvHD presenteert zich typisch in de eerste maanden<br />

na SCT en kan optreden bij patiënten die na hun SCT profylactisch<br />

immuunsuppressiva gebruiken, alsook bij patiënten<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>


RICHTLIJNEN 56<br />

TABEL 1. Stadiëring van acute GvHD per doelorgaan.<br />

Stadium Huid Lever Darm<br />

0 Geen rash Bilirubine 2.000 ml diarree/dag of ernstige<br />

buikpijn met of zonder ileus<br />

TABEL 2. Gradering van acute GvHD op grond van de orgaanstadia.<br />

Graad Huid Lever Darm<br />

I stadium 1-2 stadium 0 stadium 0<br />

II stadium 3 of stadium 1 of stadium 1<br />

III stadium 0-3 en stadium 2-3 of stadium 2-4<br />

IV stadium 4 of stadium 4 -<br />

die na hun SCT geen immuunsuppressiva (meer) gebruiken.<br />

Acute GvHD uit zich in één of meer van de volgende drie<br />

orgaansystemen: huid (maculopapulaire rash), lever (stijging<br />

van bilirubine en/of transaminasen) en tractus digestivus<br />

(diarree). Uiteraard is er bij het optreden van deze verschijnselen<br />

een differentiaaldiagnose, die onder andere ook infectieuze<br />

en medicamenteuze oorzaken omvat. Waar mogelijk<br />

dient de diagnose GvHD daarom door middel van histologie<br />

te worden bevestigd. Na vaststelling van acute GvHD wordt<br />

de betrokkenheid per orgaan gestadieerd en de algehele ernst<br />

van de GvHD gegradeerd volgens de Glucksbergcriteria, zie<br />

Tabel 1 en 2. 1<br />

BEHANDELING BIJ ONTSTAAN ACUTE GVHD<br />

TIJDENS IMMUUNSUPPRESSIE<br />

Box 1, pagina 57, toont het algoritme voor behandeling van<br />

acute GvHD in hoofdlijnen, die hier wordt toegelicht.<br />

Behandeling graad I<br />

Bij de behandeling van GvHD graad I, die per definitie enkel<br />

de huid betreft, is in principe het beleid dit eerst met lokale<br />

immuunsuppressiva te behandelen. In geval van acute GvHD<br />

graad I met meerdere risicofactoren voor een ernstig verloop<br />

(≥3 uit Box 2, pagina 57), valt pre-emptieve systemische<br />

behandeling als bij graad II te overwegen.<br />

Behandeling graad II<br />

Hoewel er in de formele gradering geen onderscheid wordt<br />

gemaakt, wordt er in de dagelijkse praktijk soms voor gekozen<br />

om graad II te splitsen in graad IIa (stadium 1 van de darm<br />

i.c.m. leverstadium 0 en huidstadium 0-2) en graad IIb<br />

(huidstadium 3 of leverstadium 1 i.c.m. darmstadium 0-1).<br />

Behandeling graad III en IV<br />

Volgens Box 1.<br />

Algemene opmerkingen<br />

Bij patiënten met relatieve contra-indicatie voor hoge dosis<br />

steroïden, zoals bij actieve infecties, kan worden overwogen<br />

met de helft van de aanbevolen doses steroïden te starten.<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2


57<br />

BOX 1. Hoofdlijn van de behandeling van acute<br />

GvHD, indien ontstaan tijdens gebruik van<br />

immuunsuppressie<br />

Graad I<br />

- Continueren lopende immuunsuppressiva, eventueel<br />

hervatten reeds gestaakte ciclosporine<br />

- Topicale steroïden, bijvoorbeeld triamcinolon 0,1%<br />

(klasse 2) of mometason 0,1% (klasse 3) crème<br />

Graad IIa<br />

- Start prednison 1 mg/kg/dag (SORT (Strength of<br />

Recommendation Taxonomy [2]) niveau C), naast de<br />

lopende immuunsuppressiva<br />

- Zo mogelijk inclusie in studie (HOVON 112;<br />

www.hovon.nl/studies/studies-per-ziektebeeld/sct.html<br />

?action=showstudie&studie_id=96&categorie_id=11)<br />

BOX 2. Risicofactoren voor een ernstig verloop van<br />

acute GvHD.<br />

- Donor = ‘matched unrelated donor’ (MUD)<br />

- MUD met een minder dan 10/10 HLA-match<br />

- Vrouwelijke donor voor een mannelijke patiënt<br />

- GvHD-profylaxe met alleen calcineurineremmer/<br />

mycofenolaatmofetil (MMF)<br />

- Hoog CD3-getal in het transplantaat (>250 x 10 6 /kg)<br />

- Optreden van GvHD vroeg na transplantatie<br />

(vóór herstel van neutrofielen >1,0 x 10 9 /l)<br />

- Subtherapeutische ciclosporinespiegels na trans-<br />

plantatie (


RICHTLIJNEN 58<br />

BOX 3. Hoofdlijn van de behandeling van acute<br />

GvHD, indien ontstaan zonder gebruik van<br />

immuunsuppressie.<br />

Graad I<br />

- Triamcinolon 0,1% 1-2 dd, bij onvoldoende effect<br />

clobetasol 0,05% (Dermovate), eventueel prednisolon<br />

30-60 mg 1 dd p.o.<br />

Graad II<br />

- Prednisolon 1 dd 1 mg/kg. Indien bij snelle respons<br />

van GvHD het taperen van prednisolon snel mogelijk<br />

is, geen ciclosporine bijgeven. Indien na 7-10 dagen<br />

geen effect van hoge dosis prednison: ciclosporine<br />

2 dd 1,5 mg/kg i.v. toevoegen en prednisolon afbouwen<br />

(bij nierproblemen MMF 2 dd 15 mg/kg p.o. of i.v.)<br />

Graad III-IV<br />

- Prednisolon 2 dd 1 mg/kg i.v. Indien bij snelle respons<br />

van GvHD het taperen van prednisolon snel mogelijk<br />

is, geen ciclosporine bijgeven. Indien na 7-10 dagen<br />

geen effect van hoge dosis prednison: ciclosporine<br />

2 dd 1,5 mg/kg i.v. toevoegen (bij nierproblemen MMF<br />

2 dd 15 mg/kg p.o. of i.v.)<br />

BEHANDELING REFRACTAIRE ACUTE GVHD<br />

- Bij voorkeur behandeling in studieverband:<br />

• HOVON 113 (www.hovon.nl/studies/studies-per-ziektebeeld/<br />

sct.html?action=showstudie&studie_id=97&categorie_id=11)<br />

• JAK-2-remmerstudies (nog te openen)<br />

- Indien er geen lopende studie is of geen inclusie mogelijk<br />

is, dan gelden mesenchymale stromale cellen (MSC), antithymocytenglobuline<br />

(ATG), MMF of ruxolitinib als meest<br />

aangewezen behandelmogelijkheden, waarbij de werkgroep<br />

vooralsnog geen voorkeur kan uitspreken op basis van de<br />

huidige beschikbare literatuur. In de literatuur beschreven<br />

mogelijkheden voor tweedelijnsbehandeling worden beschreven<br />

in Tabel 4, pagina 61.<br />

ONDERSTEUNENDE THERAPIE<br />

Het gebruik van immuunsuppressiva verhoogt het risico op<br />

infecties en virusreactivaties. Er wordt profylaxe geadviseerd<br />

tegen bacteriële, virale, fungale en protozoale infecties. Aangezien<br />

lokale omstandigheden en behandelprotocollen kunnen<br />

verschillen, is het onderstaande een voorbeeld:<br />

- cotrimoxazol 1 dd 480 mg<br />

- valaciclovir 2 dd 500 mg<br />

- voriconazol 2 dd 200 mg<br />

BOX 4. Diagnose en gradering chronische GvHD.<br />

De diagnose chronische GvHD wordt gesteld op<br />

basis van ten minste 1 diagnostisch criterium OF ten<br />

minste 1 onderscheidend criterium (zie Tabel 3, pagina<br />

59) met daarbij een biopt of specifieke functietest.<br />

- ‘Mild’:<br />

• 1 of 2 organen betrokken met score ≤1 EN<br />

• longscore 0<br />

- ‘Moderate’<br />

• 3 of meer organen aangedaan met score ≤1 OF<br />

• ten minste 1 orgaan (uitgezonderd longen) met een<br />

score 2 OF<br />

• longscore 1<br />

- ‘Severe’<br />

• Ten minste 1 orgaan met score 3 OF<br />

• Longscore 2 of 3<br />

Opmerkingen:<br />

- De hoogste van de twee huidscores wordt gebruikt<br />

voor de totale score.<br />

- Bij het scoren van de long wordt de FEV 1 gebruikt in<br />

plaats van de klinische ernst van de symptomen.<br />

- Indien de volledige afwijking in een orgaan wordt<br />

veroorzaakt door een niet-chronische GvHD-ziekte,<br />

wordt de score van dit orgaan NIET meegenomen in<br />

de totale score.<br />

- Indien de afwijking in een orgaan multifactorieel is<br />

bepaald (GvHD + andere ziekte) wordt de score van<br />

dit orgaan WEL meegenomen in de totale score.<br />

Indien patiënt en/of donor voor de transplantatie positief<br />

waren, moet de patiënt regelmatig worden gecontroleerd op<br />

EBV- en CMV-reactivatie, volgens lokaal protocol.<br />

Met de cumulatieve dosis steroïden neemt het risico op osteoporose<br />

toe. Er wordt profylaxe geadviseerd volgens lokaal<br />

protocol, door middel van bijvoorbeeld:<br />

- alendroninezuur 1 x/week 70 mg (of equivalent)<br />

- calcium- en vitamine D-suppletie<br />

CHRONISCHE GVHD<br />

DIAGNOSE EN ERNST<br />

De diagnose van chronische GvHD wordt gesteld op basis<br />

van opgestelde NIH-criteria die in 2014 zijn gereviseerd. 16<br />

De diagnose wordt gesteld op basis van ten minste 1 diagnostisch<br />

criterium of ten minste 1 onderscheidend criterium<br />

(zie Box 4) met daarbij een biopt dan wel specifieke functietest<br />

(bijvoorbeeld longfunctie, Schirmertest) en evaluatie<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2


59<br />

TABEL 3. Diagnose van chronische GvHD (vertaald vanuit referentie 16).<br />

Orgaan of<br />

lokalisatie<br />

Diagnostisch<br />

(voldoende om de diagnose<br />

chronische GvHD te stellen)<br />

Onderscheidend †<br />

(passend bij chronische GvHD,<br />

maar onvoldoende om de diagnose<br />

te mogen stellen)<br />

Huid Poikiloderma<br />

Lichen planus-achtige kenmerken<br />

Sclerotische kenmerken<br />

Morphea-achtige kenmerken<br />

Lichen sclerosus-achtige kenmerken<br />

Depigmentatie<br />

Papulosquameuze laesies<br />

Nagels Dystrofie<br />

Longitudinale lijnvorming, splitten<br />

of broosheid<br />

Onycholyse<br />

Pterygium unguis<br />

Verlies van nagels (meestal<br />

symmetrisch; waarbij alle nagels zijn<br />

aangedaan)<br />

Hoofdhuid en<br />

lichaamsbeharing<br />

Spontane ontwikkeling van littekenweefsel<br />

of alopecia van de hoofdhuid<br />

(na herstel van chemotherapie)<br />

Verlies van lichaamsbeharing<br />

Mond Lichen planus-achtige kenmerken Xerostomie<br />

Mucoceles<br />

Mucosale atrofie<br />

Ulcera<br />

Pseudomembranen<br />

Ogen Nieuw ontstane droogheid, zanderigheid<br />

of pijnlijkheid van de ogen<br />

Cicatriciale conjunctivitis<br />

Keratoconjunctivitis sicca<br />

Confluerende gebieden van punctaat<br />

keratopathie<br />

Genitalia Lichen planus-achtige kenmerken<br />

Lichen sclerosus-achtige kenmerken<br />

Erosies<br />

Fissuren<br />

Andere verschijnselen of<br />

Algemeen<br />

onclassificeerbare entiteiten ‡ (passend bij acute en chronische<br />

GvHD) §<br />

Dis-/anhydrose<br />

Ichthyose<br />

Keratosis pilaris<br />

Hypopigmentatie<br />

Hyperpigmentatie<br />

Erytheem<br />

Maculopapuleuze rash<br />

Pruritus<br />

Dunner wordend hoofdhaar, meestal<br />

ongelijk verdeeld, met vergroving<br />

van het haar (niet verklaard door<br />

endocriene of andere oorzaak)<br />

Premature vergrijzing van het haar<br />

Gingivitis<br />

Mucositis<br />

Erytheem<br />

Pijn<br />

Fotofobie<br />

Periorbitale hyperpigmentatie<br />

Blefaritis (erytheem van de oogleden<br />

met oedeem)<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>


RICHTLIJNEN 60<br />

Vrouwen: vaginale verlittekening of<br />

clitorale/labiale verkleving<br />

Mannen: phimosis of urethrale/meatus<br />

verlittekening of stenose<br />

Ulcera<br />

Tractus digestivus Oesofaguswebstricturen of<br />

stenose in het bovenste 2/3 deel<br />

van de oesofagus<br />

Exocriene pancreasinsufficiëntie Anorexie<br />

Misselijkheid<br />

Braken<br />

Diarree<br />

Gewichtsverlies<br />

‘Failure to thrive’ (kinderen)<br />

Lever Totaalbilirubine, AF, ALAT >2 × ULN<br />

Luchtwegen ‘Air trapping’ en<br />

Bronchiolitis obliterans<br />

BOS ◊<br />

gediagnosticeerd met longbiopsie bronchiëctasieën op CT-thorax<br />

Cryptogene organiserende<br />

pneumonie<br />

Restrictieve longziekte<br />

Spieren, fascia,<br />

gewrichten<br />

Fasciitis<br />

Stijfheid van gewrichten of<br />

contracturen secundair aan fasciitis<br />

of sclerose<br />

Myositis of polymyositis ∆ Oedeem<br />

Spierkrampen<br />

Artralgie of artritis<br />

Hematopoëtisch<br />

en immunologisch<br />

Trombocytopenie<br />

Eosinofilie<br />

Lymfopenie<br />

Hypo- of hypergammaglobulinemie<br />

Auto-antistofvorming (AIHA en ITP)<br />

Anders Fenomeen van Raynaud<br />

Pericard- of pleuravocht<br />

Ascites<br />

Perifere neuropathie<br />

Nefrotisch syndroom<br />

Myasthenia gravis<br />

Cardiale geleidingsstoornis of<br />

cardiomyopathie<br />

AF=alkalische fosfatase, ALAT=alanine-aminotransferase, AIHA=auto-immuun hemolytische anemie, ITP=idiopathische trombocytopenische purpura, ULN=’upper limit of normal’.<br />

† In alle gevallen dienen een infectie, medicamenteus effect, maligniteit of andere oorzaak te worden uitgesloten.<br />

‡ Kan worden beschouwd als passend bij chronische GvHD<br />

als de diagnose is bevestigd. § Algemeen wordt beschouwd als verschijnselen passend bij zowel acute als chronische GvHD. ◊ BOS kan als een diagnostisch verschijnsel van<br />

chronische GvHD worden beschouwd mits er ook sprake is van een karakteristiek verschijnsel of symptoom in een ander orgaan. ∆ De diagnose chronische GvHD kan alleen<br />

worden gesteld door middel van een biopt.<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2


61<br />

TABEL 4. Mogelijkheden voor tweedelijnsbehandeling van acute GvHD.<br />

Behandeling Dosering % respons Overleving SORT-niveau Referenties<br />

MSC<br />

1-2 x 10 6 cellen/kg op<br />

dag 1, dag 8, (dag 22)<br />

72% ‘overall’ respons<br />

(39% complete respons)<br />

50%<br />

(6 maanden)<br />

B<br />

4<br />

50% complete respons<br />

44% (1 jaar)<br />

B<br />

5<br />

ATG<br />

(ATGAM, paard)<br />

6 x om de dag<br />

30 mg/kg/dag of 12<br />

dagen 15 mg/kg/dag<br />

57% 45%<br />

(6 maanden)<br />

B 6*<br />

ATG (thymoglobuline,<br />

konijn)<br />

5 achtereenvolgende<br />

dagen 3 mg/kg/dag<br />

56% 55%<br />

(6 maanden)<br />

B 7**<br />

MMF 2 dd 20 mg/kg 60% (CR op dag 28)<br />

55%<br />

64%<br />

(9 maanden)<br />

30% (2 jaar)<br />

B<br />

C<br />

8<br />

9<br />

Etanercept<br />

2 x per week 25 mg<br />

s.c. gedurende<br />

maximaal 8 weken<br />

46% Niet afdoende<br />

beschreven<br />

C 10, 11<br />

Ruxolitinib<br />

Start 2 dd 5 mg p.o.,<br />

indien geen toxiciteit<br />

≥graad 2 na 3 dagen<br />

verhogen naar<br />

2 dd 10 mg p.o.<br />

82% 79%<br />

(6 maanden)<br />

C 12, 13<br />

Psoraleen-UV-Abestraling<br />

(PUVA)<br />

bij geïsoleerde<br />

GvHD van de huid<br />

Via dermatoloog x x C 14<br />

Infliximab 1 x/week 10 mg/kg 59% Niet afdoende<br />

beschreven<br />

C 15<br />

* Enkele oudere, retrospectieve studies met slechtere respons en overlevingsgegevens buiten beschouwing gelaten.<br />

** Konijn-ATG gecombineerd met methylprednisolon geeft geen betere uitkomst dan methylprednisolon alleen.<br />

door een specialist die chronische GvHD aantoont in hetzelfde<br />

of een ander orgaan. Infecties en andere aandoeningen<br />

kunnen klachten geven die overeenkomen met de symptomen<br />

van chronische GvHD. Deze dienen te worden uitgesloten.<br />

De ernst van de ziekte wordt vervolgens bepaald op basis<br />

van een scoringssysteem dat tevens is opgesteld door de NIH<br />

Diagnosis and staging working party, waarvan de scoreformulieren<br />

volledig zijn opgenomen in Appendix B, pagina<br />

65. 16 De score bestaat uit de categorieën ‘mild’, ‘moderate’<br />

en ‘severe’, en is gebaseerd op het aantal betrokken organen<br />

en de ernst van de chronische GvHD in die organen. Belangrijk<br />

om te vermelden is dat in het algemeen een score van 3<br />

in een orgaan al leidt tot de classificatie ‘severe’, echter al bij<br />

een longscore van 2 is dit ook het geval. Het exact vastleggen<br />

en goed classificeren van de ernst van chronische GvHD<br />

kan lastig en tijdrovend zijn. Idealiter wordt dit dan ook<br />

gedaan door ervaren artsen of verpleegkundig specialisten<br />

en ook volgens het NIH-scoringssysteem vastgelegd in het<br />

(digitale) dossier.<br />

De zogenoemde ‘Seattle-criteria’, waarbij enkel onderscheid<br />

wordt gemaakt tussen ‘limited’ en ‘extensive disease’ worden<br />

niet meer gebruikt.<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>


RICHTLIJNEN 62<br />

BEHANDELING<br />

Systemische behandeling is alleen geïndiceerd bij patiënten<br />

met ‘moderate’ of ‘severe’ chronische GvHD. Bij milde chronische<br />

GvHD kan meestal worden volstaan met lokale<br />

therapieën; deze behandelingen vallen buiten de scope van<br />

de richtlijn. Wel is multidisciplinaire behandeling vaak<br />

noodzakelijk, waarbij de meest geconsulteerde specialismen<br />

dermatologie, longgeneeskunde, oogheelkunde en gynaecologie<br />

zijn.<br />

Eerstelijnsbehandeling bestaat uit prednisolon 0,5-1 mg/kg<br />

per dag, gevolgd door een afbouwschema met of zonder<br />

calcineurineremmer (ciclosporine of tacrolimus). 17,18 Deze<br />

medicatie kan gradueel worden afgebouwd zodra de chronische<br />

GvHD is hersteld. 17 In het algemeen wordt prednisolon<br />

het eerst afgebouwd vanwege de te verwachten toxiciteit op<br />

de lange termijn. Afbouwschema’s van prednisolon in de<br />

setting van chronische GvHD kunnen verschillen, maar zijn<br />

allemaal gebaseerd op het feit dat prednison wordt gedoseerd<br />

op de laagst mogelijke dosis waarbij de chronische GvHD<br />

nog onder controle is. Indien er tijdens het afbouwen weer<br />

een exacerbatie optreedt van de chronische GvHD, dan dient<br />

de dosering prednisolon weer te worden verhoogd met twee<br />

dosisniveaus, zie Tabel 5.<br />

Er is geen toegevoegde waarde voor azathioprine, thalidomide,<br />

mycofenolaat mofetil of plaquenil in de eerstelijnsbehandeling<br />

van chronische GvHD (SORT-niveau B). 19-21<br />

Toevoeging van ciclosporine aan prednisolon laat geen significant<br />

verbeterde overleving of kortere behandelduur zien. 22<br />

Mogelijk is er wel sprake van een steroïdsparend effect<br />

(SORT-niveau B), waardoor de combinatie van ciclosporine<br />

met prednisolon wel wordt aangeraden.<br />

Patiënten komen in aanmerking voor tweedelijnsbehandeling<br />

indien er sprake is van: 23<br />

- Progressie ondanks behandeling met prednison 1 mg/kg/<br />

dag gedurende minstens twee weken.<br />

- Stabiele ziekte ondanks behandeling met prednison<br />

>0,5 mg/kg/dag gedurende minstens een maand.<br />

- Uitblijven van respons na een maand standaardbehandeling.<br />

- Niet kunnen afbouwen van prednison


63<br />

TABEL 6. Huidige behandelmodaliteiten voor chronische GvHD, rangschikking op basis van niveau van<br />

wetenschappelijk bewijs.<br />

Behandeling Dosering % respons Overleving SORT-niveau Referenties<br />

Extracorporele<br />

fotoferese (ECP)*:<br />

12-24 weken 64-70% (CR+PR) 70-78%<br />

na 1 jaar<br />

A 26, 27<br />

Rituximab<br />

375 mg/m2 i.v. 1 x/week<br />

gedurende 4 weken<br />

27-66% (CR+PR) 84%<br />

na 1 jaar<br />

B 28-30<br />

Imatinib 100-200 mg/dag 30-79% (CR+PR, in ref 30<br />

2% CR en 28% PR, in ref<br />

31 37% CR en 42% PR)<br />

84%<br />

na 1,5 jaar<br />

B 30-33<br />

Rituximab +<br />

nilotinib<br />

RTX 375 mg/m2 i.v.<br />

1 x/week gedurende<br />

4 weken met aansluitend<br />

nilotinib 2 dd 200 mg<br />

gedurende 6 maanden<br />

71%<br />

(8% CR, 63% PR)<br />

96,5%<br />

na 1 jaar<br />

B 34<br />

MSC 1-4 infusies van 0,6 x10 6<br />

cellen/kg/lichaamsgewicht<br />

74% (21% CR, 53% PR) 78%<br />

na 2 jaar<br />

B 35<br />

Mycofenolaat<br />

mofetil<br />

2 x/dag 1.000 mg (mediane<br />

dosis 1.500 mg/dag)<br />

7/11** en 6/23<br />

(CR+PR)<br />

onbekend B 36, 37<br />

Ruxolitinib 2 x/dag 5-10 mg 85% (7% CR, 78% PR) 97,4% na<br />

6 maanden<br />

B 13<br />

Ibrutinib 1 x/dag 420 mg 67% (21% CR, 45% PR) onbekend B 39<br />

Methotrexaat 7,5 mg/m2 /week 78%<br />

(50% CR, 28% PR)<br />

92%<br />

na 1 jaar<br />

B 40<br />

Bortezomib Dosisescalatieschema 5/10 patiënten PR onbekend C 38<br />

*In Nederland alleen mogelijk in VUmc, **Slechts 1/11 patiënten had ‘extensive’ chronische GvHD.<br />

CONCLUSIE<br />

Ondanks vooruitgang op verschillende gebieden in de transplantatiegeneeskunde<br />

blijft GvHD een frequent voorkomend<br />

probleem met significante mortaliteit en morbiditeit. Vooral<br />

chronische GvHD kan zich op verschillende wijzen uiten<br />

en meerdere orgaansystemen aantasten, wat vaak leidt tot<br />

een verminderde kwaliteit van leven. De huidige behandelstrategieën<br />

voor zowel acute als chronische GvHD zijn<br />

vaak niet gebaseerd op fase 3-studies. Mede daardoor lopen,<br />

behoudens het gebruik van corticosteroïden, de behandelstrategieën<br />

uiteen, vooral in het geval van steroïd-refractaire<br />

GvHD. Door een gebrek aan gedegen vergelijkende studies<br />

is het moeilijk een hiërarchie te adviseren in de behandelingsmogelijkheden.<br />

We beogen met deze richtlijn een<br />

voorzet te doen voor een meer uniforme behandeling van<br />

deze patiëntencategorie. Waar mogelijk heeft behandeling in<br />

studieverband de voorkeur. We pleiten voor het nauwkeurig<br />

en correct scoren van GvHD en de respons op behandeling.<br />

Multidisciplinaire behandeling van (met name chronische)<br />

GvHD met aandacht voor kwaliteit van leven is een must.<br />

REFERENTIES<br />

1. Przepiorka D, et al. 1994 Consensus Conference on Acute GVHD Grading.<br />

Bone Marrow Transplant 1995;15(6):825-8.<br />

2. Mielcarek M, et al. Effectiveness and safety of lower dose prednisone for initial<br />

treatment of acute graft-versus-host disease: a randomized controlled trial.<br />

Haematologica 2015;100(6):842-8.<br />

3. Martin PJ, et al. First- and second-line systemic treatment of acute graft-<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>


RICHTLIJNEN 64<br />

AANWIJZINGEN VOOR DE PRAKTIJK<br />

1 Het nauwkeurig scoren en vastleggen van GvHD volgens de NIH-criteria is noodzakelijk voor het goed<br />

kunnen vervolgen van patiënten.<br />

2 Multidisciplinaire behandeling van vooral chronische GvHD met aandacht voor kwaliteit van leven is<br />

essentieel voor het leveren van goede zorg voor deze patiëntencategorie.<br />

APPENDIX A. Responsbepaling bij chronische GvHD in klinische studies gebaseerd op klinische parameters. 24<br />

Orgaan Complete respons Partiële respons Progressie<br />

Huid<br />

NIH-huidscore 0 na eerdere<br />

betrokkenheid<br />

Afname NIH-huidscore met<br />

≥1 punt<br />

Toename NIH-huidscore met<br />

≥1 punt, behalve van 0 naar 1<br />

Ogen<br />

NIH-oogscore 0 na eerdere<br />

betrokkenheid<br />

Afname NIH-oogscore met<br />

≥1 punt<br />

Toename NIH-oogscore met<br />

≥1 punt, behalve van 0 naar 1<br />

Mond<br />

NIH gemodificeerde OMRS 0 na<br />

eerdere betrokkenheid<br />

Afname NIH gemodificeerde<br />

OMRS met ≥2 punten<br />

Toename NIH gemodificeerde<br />

OMRS met ≥2 punten<br />

Oesofagus<br />

NIH-oesofagusscore 0 na eerdere<br />

betrokkenheid<br />

Afname NIH-oesofagusscore<br />

met ≥1 punt<br />

Toename NIH-oeosfagusscore<br />

met ≥1 punt, behalve van 0 naar 1<br />

Hoge<br />

tractus<br />

digestivus<br />

NIH hoge tractus-digestivusscore<br />

0 na eerdere betrokkenheid<br />

Afname NIH hoge tractusdigestivusscore<br />

met ≥1 punt<br />

Toename NIH hoge tractusdigestivusscore<br />

met ≥1 punt,<br />

behalve van 0 naar 1<br />

Lage<br />

tractus<br />

digestivus<br />

NIH lage tractus-digestivusscore<br />

0 na eerdere betrokkenheid<br />

Afname NIH lage tractusdigestivusscore<br />

met ≥1 punt<br />

Toename NIH lage tractusdigestivusscore<br />

met ≥1 punt,<br />

behalve van 0 naar 1<br />

Lever<br />

Normaal ALAT, AF en totaalbilirubine<br />

na eerdere verhoging van<br />

1 of meer van deze parameters<br />

Afname van ≥50%<br />

Verhoging van 2 x de ULN<br />

Longen<br />

- Normaal % FEV 1 na eerdere<br />

betrokkenheid<br />

- Indien longfunctietesten niet<br />

beschikbaar een NIH-longsymptoomscore<br />

van 0 bij eerdere<br />

betrokkenheid<br />

- Toename van ≥10% voorspelde<br />

absolute waarde van % FEV 1<br />

- Indien longfunctietesten niet<br />

beschikbaar een afname van<br />

NIH-longsymptoomscore met<br />

≥1 punt<br />

- Afname van ≥10% voorspelde<br />

absolute waarde van % FEV 1<br />

- Indien longfunctietesten niet<br />

beschikbaar een toename van<br />

NIH-longsymptoomscore met<br />

≥1 punt, behalve van 0 naar 1<br />

Gewrichten<br />

en fascie<br />

Zowel NIH-gewricht- en -fasciescore<br />

0 als P-ROM-score 25<br />

na eerdere betrokkenheid bij<br />

ten minste 1 meting<br />

Afname NIH-gewricht- en<br />

-fasciescore met ≥1 punt OF<br />

toename P-ROM-score met 1<br />

punt voor willekeurig gewricht<br />

Toename NIH-gewricht- en<br />

-fasciescore met ≥1 punt OF<br />

afname P-ROM-score met<br />

1 punt voor willekeurig gewricht<br />

Globaal<br />

Door clinicus gescoorde totale<br />

ernst chronische GvHD-score 0<br />

Door clinicus gescoorde ernst<br />

totale chronische GvHD-score<br />

afname ≥2 punten op 0-10<br />

punten schaal<br />

Door clinicus gescoorde ernst<br />

totale chronische GvHD-score<br />

toename ≥2 punten op 0-10<br />

punten schaal<br />

OMRS=’oral mucosa rating scale’, ULN=’upper limit of normal’, AF=alkalisch fosfatase, P-ROM=’photographic range of motion’.<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2


65<br />

APPENDIX B. NIH-scoreformulier chronische GvHD (vertaald en met toestemming overgenomen uit referentie 16).<br />

SCORE 0 SCORE 1 SCORE 2 SCORE 3<br />

PERFORMANCE<br />

SCORE:<br />

Asymptomatisch en normaal<br />

functionerend<br />

(ECOG 0; KPS of LPS 100%)<br />

Symptomatisch, volledig<br />

ambulant, echter beperkt in<br />

zware fysieke handelingen<br />

(ECOG 1, KPS of LPS 80-90%)<br />

Symptomatisch, ambulant,<br />

in staat tot zelfzorg, >50%<br />

van wakkere tijd uit bed<br />

(ECOG 2, KPS of LPS 60-70%)<br />

Symptomatisch, hulpbehoevend<br />

bij zelfzorg, >50% of<br />

wakkere tijd in bed<br />

(ECOG 3-4, KPS of LPS 50% BSA<br />

GvHD-verschijnselen die gegradeerd dienen te worden door middel van BSA: vink alle aan die van toepassing zijn:<br />

Maculopapulaire rash/erytheem Lichen planus-achtige kenmerken Sclerotische kenmerken<br />

Papulosquameuze laesies of ichthyose Keratosis pilaris-achtig beeld<br />

Gradering huidverschijnselen: Geen sclerotische<br />

verschijnselen<br />

Oppervlakkige sclerotische<br />

verschijnselen (in staat tot<br />

oppakken huid)<br />

Alle aanvinken die van<br />

toepassing zijn:<br />

Diepe sclerotische verschijnselen<br />

Niet in staat oppakken huid<br />

Verminderde mobiliteit<br />

Ulceratie<br />

Andere huidverschijnselen NIET gegradeerd door middel van BSA: vink alle aan die van toepassing zijn:<br />

Hyperpigmentatie Hypopigmentatie Poikiloderma Ernstige of gegeneraliseerde pruritus<br />

Haargroei aangedaan Nagels aangedaan<br />

Afwijking aanwezig maar volledig verklaard door niet-GvHD-oorzaak, specificeer ………………………………………………..<br />

MOND<br />

Lichen planus-achtige verschijnselen<br />

aanwezig:<br />

Ja<br />

Nee<br />

Geen symptomen Milde symptomen, met zichtbare<br />

afwijkingen, echter geen<br />

significante beperking van<br />

orale inname<br />

Matige symptomen met<br />

zichtbare afwijkingen, met<br />

gedeeltelijke beperking van<br />

orale inname<br />

Ernstige symptomen, met<br />

zichtbare afwijkingen, met<br />

forse beperking van orale<br />

inname<br />

Afwijking aanwezig maar volledig verklaard door niet-GvHD-oorzaak, specificeer ………………………………………………..<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>


RICHTLIJNEN 66<br />

OGEN<br />

Keratoconjunctivitis sicca (KCS)<br />

bevestigd door oogarts:<br />

Ja<br />

Nee<br />

Niet onderzocht<br />

Geen symptomen Milde droogheid ogen zonder<br />

invloed op ADL (≤3 x per dag<br />

bevochtigende oogdruppels<br />

noodzakelijk)<br />

Matige droogheid van de<br />

ogen met invloed op ADL<br />

(>3 x per dag bevochtigende<br />

oogdruppels noodzakelijk of<br />

traanbuisplugjes) ZONDER<br />

nieuwe visusstoornis ten<br />

gevolge van KCS<br />

Afwijking aanwezig maar volledig verklaard door niet-GvHD-oorzaak, specificeer ………………………………………………..<br />

TRACTUS DIGESTIVUS<br />

Alle aanvinken die van toepassing<br />

zijn:<br />

Oesofagusstrictuur<br />

Dysfagie<br />

Anorexie<br />

Nausea<br />

Vomitus<br />

Diarree<br />

Gewichtsverlies ≥5%<br />

‘Failure to thrive’<br />

Geen symptomen Symptomen zonder<br />

significant gewichtsverlies (15%),<br />

waarvoor bijvoeding noodzakelijk<br />

voor grootste deel<br />

dagelijkse calorieën<br />

OF oesofagusdilatatie<br />

OF ernstige hoeveelheid<br />

diarree met significante<br />

invloed op ADL<br />

Verhoogd totaalbilirubine<br />

>50 µmol/l<br />

Ernstige symptomen<br />

(kortademigheid in rust;<br />

zuurstoftherapie noodzakelijk)<br />

vervolg >><br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2


67<br />

APPENDIX B vervolg. NIH-scoreformulier chronische GvHD (vertaald en met toestemming overgenomen uit referentie 16).<br />

SCORE 0 SCORE 1 SCORE 2 SCORE 3<br />

Longscore<br />

FEV1 ≥80% FEV1 60-79% FEV1 40-59% FEV1 ≤39%<br />

Longfunctietesten<br />

Niet uitgevoerd<br />

Afwijking aanwezig maar volledig verklaard door niet-GvHD-oorzaak, specificeer ………………………………………………..<br />

GEWRICHTEN EN FASCIA<br />

P-ROM-score:<br />

Schouder (1-7):<br />

Elleboog (1-7):<br />

Pols/vinger (1-7):<br />

Enkel (1-4):<br />

Geen symptomen Milde strakheid van armen<br />

of benen, normale of mild<br />

verminderde ‘range of<br />

motion’ m(ROM) EN geen<br />

invloed op ADL<br />

Strakheid van armen of<br />

benen OF gewrichtscontracturen,<br />

erytheem veroorzaakt<br />

door fasciitis, matig verminderde<br />

ROM EN milde tot<br />

matige invloed op ADL<br />

Contracturen MET significant<br />

verminderde ROM EN<br />

significante invloed op ADL<br />

(niet mogelijk om zelf veters<br />

te strikken, knoopjes los te<br />

maken enz.)<br />

Afwijking aanwezig maar volledig verklaard door niet-GvHD-oorzaak, specificeer ………………………………………………..<br />

GENITALIA<br />

Niet onderzocht<br />

Seksueelactief:<br />

Ja<br />

Nee<br />

Geen symptomen Milde klinische verschijnselen ◊<br />

en bij vrouwen zowel aan- als<br />

afwezigheid van discomfort<br />

bij gynaecologisch onderzoek<br />

Matige klinische verschijnselen<br />

en mogelijke aanwezigheid<br />

van discomfort bij<br />

gynaecologisch onderzoek<br />

Ernstige klinische verschijnselen<br />

met of zonder<br />

symptomen<br />

Afwijking aanwezig maar volledig verklaard door niet-GvHD-oorzaak, specificeer ………………………………………………..<br />

Andere indicatoren, klinische manifestaties of complicaties gerelateerd aan chronische GvHD<br />

(vink aan en geef een gradering naar gelang de ernst (0-3) gebaseerd of functionele beperking wanneer mogelijk (geen = 0, mild = 1, matig = 2, ernstig = 3) )<br />

Ascites (serositis) …. Myasthenia gravis …. Polymyositis …. Trombocyten 5% ‡ zonder GI-symptomen …. Pleuravocht …. Perifere neuropathie …. Eosinofilie >500 μl …. Anders …………….............……………..<br />

TOTALE ERNST GvHD<br />

(naar mening van beoordelaar)<br />

Geen GvHD Milde GvHD Matige GvHD Ernstige GvHD<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>


RICHTLIJNEN 68<br />

ECOG=Eastern Cooperative Oncology Group, KPS=Karnofsky Performance Status, LPS=Lansky Performance Status, BSA =’body surface area’, ADL=algemene dagelijkse<br />

levensverrichtingen, AF=alkalische fosfatase, ALAT=alanine-aminotransferase, BNW=boven de normaalwaarde.<br />

† Huidgradering dient zowel het percentage huidoppervlakte (BSA) dat is aangedaan als het type huidafwijking te beschrijven. Indien hiertussen een discrepantie bestaat OF<br />

indien er oppervlakkige sclerotische laesies aanwezig zijn (score 2), maar er sprake is van verminderde mobiliteit of ulceratie (score 3), dan dient de hoogste score te worden<br />

gebruikt in de definitieve gradering. ‡ Gewichtsverlies in drie maanden. § Longgradering dient te worden uitgevoerd door middel van zowel de symptomen als de FEV1. FEV1<br />

moet in de uiteindelijke score worden gebruikt indien er een discrepantie bestaat tussen symptomen en FEV1-waarden. ◊ Uitgevoerd door specialist of speciaal opgeleide<br />

beoordelaar.<br />

FIGUUR 2. Photographic Range of Motion (P-ROM).<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2


69<br />

RICHTLIJNEN<br />

versus-host disease: recommendations of the American Society of Blood and<br />

Marrow Transplantation. Biol Blood Marrow Transplant 2012;18(8):1150-63.<br />

4. Hashmi S, et al. Survival after mesenchymal stromal cell therapy in steroidrefractory<br />

acute graft-versus-host disease: systematic review and meta-analysis.<br />

Lancet Haematol 2016;3(1):e45-52.<br />

5. Te Boome LC, et al. Biomarker profiling of steroid-resistant acute GVHD in<br />

patients after infusion of mesenchymal stromal cells. Leukemia 2015;29(9):1839-46.<br />

6. MacMillan ML, et al. A phase 2/3 multicenter randomized clinical trial of ABX-<br />

CBL versus ATG as secondary therapy for steroid-resistant acute graft-versushost<br />

disease. Blood 2007;109(6):2657-62.<br />

7. Van Lint MT, et al. Treatment of acute graft-versus-host disease with prednisolone:<br />

significant survival advantage for day +5 responders and no advantage for<br />

nonresponders receiving anti-thymocyte globulin. Blood 2006;107(10):4177-81.<br />

8. Alousi AM, et al. Etanercept, mycophenolate, denileukin, or pentostatin plus<br />

corticosteroids for acute graft-versus-host disease: a randomized phase 2 trial from<br />

the Blood and Marrow Transplant Clinical Trials Network. Blood 2009;114(3):511-7.<br />

9. Xhaard A, et al. Steroid-refractory acute GVHD: lack of long-term improved<br />

survival using new generation anticytokine treatment. Biol Blood Marrow Transplant<br />

2012;18(3):406-13.<br />

10. Busca A, et al. Recombinant human soluble tumor necrosis factor receptor<br />

fusion protein as treatment for steroid refractory graft-versus-host disease following<br />

allogeneic hematopoietic stem cell transplantation. Am J Hematol 2007;82(1):45-52.<br />

11. Park JH, et al. Etanercept for steroid-refractory acute graft versus host<br />

disease following allogeneic hematopoietic stem cell transplantation. Korean J<br />

Intern Med 2014;29(5):630-6.<br />

12. Spoerl S, et al. Activity of therapeutic JAK 1/2 blockade in graft-versus-host<br />

disease. Blood 2014;123(24):3832-42.<br />

13. Zeiser R, et al. Ruxolitinib in corticosteroid-refractory graft-versus-host disease<br />

after allogeneic stem cell transplantation: a multicenter survey. Leukemia 2015;<br />

29(10):2062-8.<br />

14. Furlong T, et al. Psoralen and ultraviolet A irradiation (PUVA) as therapy for<br />

steroid-resistant cutaneous acute graft-versus-host disease. Biol Blood Marrow<br />

Transplant 2002;8(4):206-12.<br />

15. Patriarca F, et al. Infliximab treatment for steroid-refractory acute graft-versushost<br />

disease. Haematologica 2004;89(11):1352-9.<br />

16. Jagasia MH, et al. National Institutes of Health Consensus Development<br />

Project on Criteria for Clinical Trials in Chronic Graft-versus-Host Disease: I. The<br />

2014 Diagnosis and Staging Working Group report. Biol Blood Marrow Transplant<br />

2015;21(3):389-401 e1.<br />

17. Flowers ME, et al. How we treat chronic graft-versus-host disease. Blood<br />

2015;125(4):606-15.<br />

18. Wolff D, et al. Consensus conference on clinical practice in chronic graftversus-host<br />

disease (GVHD): first-line and topical treatment of chronic GVHD.<br />

Biol Blood Marrow Transplant 2010;16(12):1611-28.<br />

19. Sullivan KM, et al. Prednisone and azathioprine compared with prednisone and<br />

placebo for treatment of chronic graft-v-host disease: prognostic influence of prolonged<br />

thrombocytopenia after allogeneic marrow transplantation. Blood 1988;72(2):546-54.<br />

20. Flowers ME, et al. Evaluation of thalidomide for treatment or prevention of<br />

chronic graft-versus-host disease. Leuk Lymphoma 2003;44(7):1141-6.<br />

21. Martin PJ, et al. Evaluation of mycophenolate mofetil for initial treatment of<br />

chronic graft-versus-host disease. Blood 2009;113(21):5074-82.<br />

22. Koc S, et al. Therapy for chronic graft-versus-host disease: a randomized<br />

trial comparing cyclosporine plus prednisone versus prednisone alone. Blood<br />

2002;100(1):48-51.<br />

23. Wolff D, et al. Consensus Conference on Clinical Practice in Chronic GVHD:<br />

second-line treatment of chronic graft-versus-host disease. Biol Blood Marrow<br />

Transplant 2011;17(1):1-17.<br />

24. Lee SJ, et al. Measuring therapeutic response in chronic graft-versus-host<br />

disease. National Institutes of Health consensus development project on criteria<br />

for clinical trials in chronic graft-versus-host disease: IV. The 2014 Response<br />

Criteria Working Group report. Biol Blood Marrow Transplant 2015;21(6):984-99.<br />

25. Ebell MH, et al. Strength of recommendation taxonomy (SORT): a patientcentered<br />

approach to grading evidence in the medical literature. J Am Board<br />

Fam Pract 2004;17(1):59-67.<br />

26. Flowers ME, et al. A multicenter prospective phase 2 randomized study of<br />

extracorporeal photopheresis for treatment of chronic graft-versus-host disease.<br />

Blood 2008;112(7):2667-74.<br />

27. Abu-Dalle I, et al. Extracorporeal photopheresis in steroid-refractory acute or<br />

chronic graft-versus-host disease: results of a systematic review of prospective<br />

studies. Biol Blood Marrow Transplant 2014;20(11):1677-86.<br />

28. Kharfan-Dabaja MA, et al. Efficacy of rituximab in the setting of steroidrefractory<br />

chronic graft-versus-host disease: a systematic review and meta-analysis.<br />

Biol Blood Marrow Transplant 2009;15(9):1005-13.<br />

29. Van Dorp S, et al. The immunological phenotype of rituximab-sensitive chronic<br />

graft-versus-host disease: a phase II study. Haematologica 2011;96(9):1380-4.<br />

30. Arai S, et al. A randomized phase II crossover study of imatinib or rituximab<br />

for cutaneous sclerosis after hematopoietic cell transplantation. Clin Cancer Res<br />

2016;22(2):319-27.<br />

31. De Masson A, et al. Limited efficacy and tolerance of imatinib mesylate in<br />

steroid-refractory sclerodermatous chronic GVHD. Blood 2012;120(25):5089-90.<br />

32. Olivieri A, et al. Imatinib for refractory chronic graft-versus-host disease with<br />

fibrotic features. Blood 2009;114(3):709-18.<br />

33. Magro L, et al. Imatinib mesylate as salvage therapy for refractory sclerotic<br />

chronic graft-versus-host disease. Blood 2009;114(3):719-22.<br />

34. Van der Wagen LE, et al. Effective treatment of severe chronic graft versus<br />

host disease with a combination of B-cell depletion and tyrosine kinase inhibition.<br />

ASH 2016, abstract 4565.<br />

35. Weng JY, et al. Mesenchymal stem cell as salvage treatment for refractory<br />

chronic GVHD. Bone Marrow Transplant 2010;45(12):1732-40.<br />

36. Onishi C, et al. A high risk of life-threatening infectious complications in<br />

mycophenolate mofetil treatment for acute or chronic graft-versus-host disease.<br />

Int J Hematol 2010;91(3):464-70.<br />

37. Furlong T, et al. Therapy with mycophenolate mofetil for refractory acute and<br />

chronic GVHD. Bone Marrow Transplant 2009;44(11):739-48.<br />

38. Pai CC, et al. Treatment of chronic graft-versus-host disease with bortezomib.<br />

Blood 2014;124(10):1677-88.<br />

39. Miklos D, et al. Ibrutinib for chronic graft-versus-host disease after failure of<br />

prior therapy. Blood 2017;130(21):2243-50.<br />

40. Nassar A, et al. Methotrexate for the treatment of graft-versus-host disease after<br />

allogeneic hematopoietic stem cell transplantation. J Transplant 2014;2014:980301.<br />

ONTVANGEN 21 AUGUSTUS 2017, GEACCEPTEERD 24 JANUARI <strong>2018</strong>.<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>


70<br />

Nieuwe ontwikkelingen voor patiënten<br />

met geavanceerde systemische<br />

mastocytose<br />

New developments for patients with advanced systemic mastocytosis<br />

prof. dr. J.C. Kluin-Nelemans1, dr. L.F.R. Span2, dr. J.N.G. Oude Elberink3, dr. A.B. Mulder 4 , drs. S. Rosati 5 ,<br />

drs. B. van Anrooij 6 en prof. dr. G.A. Huls 7<br />

SAMENVATTING<br />

Geavanceerde systemische mastocytose is een kleine<br />

subgroep van ziektebeelden binnen systemische<br />

mastocytose (SM), waar vooral hematologen mee te<br />

maken krijgen. Tot geavanceerde SM worden agressieve<br />

SM, SM met bijkomende hematologische neoplasie<br />

(SM-AHN) en mestcelleukemie (MCL) gerekend.<br />

De laatste jaren zijn er belangrijke diagnostische,<br />

prognostische en therapeutische ontwikkelingen. Behalve<br />

de KIT-mutatie blijken vele andere mutaties<br />

voor te komen die onder meer prognostisch sterk<br />

voorspellend zijn voor de overleving. Na een wereldwijde<br />

fase 2-studie waaraan ook vanuit Nederland is<br />

geparticipeerd, is midostaurin (onder meer een c-KITblokker)<br />

geregistreerd voor deze groep patiënten,<br />

omdat er niet alleen veel responsen werden waargenomen,<br />

maar er ook overlevingswinst werd behaald.<br />

Desalniettemin zijn er geen complete remissies bereikt<br />

en zal allogene stamceltransplantatie voor een<br />

hoogrisicogroep een belangrijke mogelijkheid zijn.<br />

Momenteel wordt binnen Europees verband gewerkt<br />

aan nieuwe studies. De verwachting is dat Nederland<br />

wederom een belangrijke bijdrage zal leveren.<br />

(NED TIJDSCHR HEMATOL <strong>2018</strong>;15:70-4)<br />

SUMMARY<br />

<strong>Adv</strong>anced systemic mastocytosis represents a small<br />

subgroup of patients within systemic mastocytosis<br />

(SM) that will be specifically seen by hematologists.<br />

<strong>Adv</strong>anced SM consists of aggressive SM, SM with<br />

accompanying hematological neoplasia (SM-AHN),<br />

and mast cell leukemia (MCL). During the last years,<br />

important diagnostic, prognostic and therapeutic developments<br />

took place. In addition to the KIT mutation,<br />

many other mutations have been described, which<br />

are important prognosticators for survival. After the<br />

global phase 2 trial in which The Netherlands participated,<br />

midostaurin (amongst others a KIT blocker)<br />

has been registered for patients with advanced mastocytosis.<br />

Many responses were seen, and - very<br />

important - also a survival advantage. However, no<br />

complete remissions were observed, and allogeneic<br />

stem cell transplantation will remain an important<br />

option for high risk patients. At present, several new<br />

studies are being developed within the European<br />

Competence Network for Mastocytosis (ECNM). It<br />

is expected that the Netherlands will again be an<br />

important contributor.<br />

1hoogleraar hematologie, afdeling Hematologie, UMC Groningen, met emeritaat, 2hematoloog, stafmedewerker afdeling Hematologie, UMC Groningen,<br />

3internist-allergoloog, hoofd Nederlands Mastocytose Centrum Groningen, 4 arts klinische chemie, afdeling Laboratoriumgeneeskunde, UMC<br />

Groningen, 5 hematopatholoog, afdeling Pathologie, UMC Groningen, 6 anios, afdeling Hematologie, UMC Groningen, 7 hoogleraar, afdelingshoofd<br />

Hematologie, UMC Groningen. Correspondentie graag richten aan dhr. prof. dr. G.A. Huls, internist-hematoloog, afdeling Hematologie, Universitair<br />

Medisch Centrum Groningen, Hanzeplein 1, 9700 RB Groningen, tel.: 050 361 23 54, e-mailadres: g.huls@umcg.nl<br />

Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: Kluin-Nelemans, Van Anrooij en Huls: de afdeling Hematologie heeft financiële steun<br />

ontvangen van Novartis voor het uitvoeren van een fase 2-studie met midostaurin bij ISM-patiënten.<br />

Trefwoorden: allogene stamceltransplantatie, geavanceerde systemische mastocytose, KIT-mutatie, midostaurin, prognostische factoren<br />

Keywords: advanced systemic mastocytosis, allogeneic stem cell transplantation, KIT mutation, midostaurin, prognostic factors<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>


OVERZICHTSARTIKELEN<br />

71<br />

INLEIDING<br />

De laatste jaren zijn er veel nieuwe ontwikkelingen in de<br />

kennis, diagnostiek en vooral behandeling van patiënten<br />

met geavanceerde systemische mastocytose. De recente<br />

registratie van de tyrosinekinaseremmer midostaurin is een<br />

goede aanleiding om hematologisch Nederland te updaten.<br />

Onder geavanceerde systemische mastocytose worden die<br />

ziektebeelden gerekend waar juist hematologen mee te maken<br />

krijgen: agressieve systemische mastocytose (ASM), systemische<br />

mastocytose met een geassocieerde hematologische<br />

neoplasie (SM-AHN) en de zeer zeldzame mestcelleukemie<br />

(MCL). 1<br />

Met de WHO 2016-classificatie is de indeling van systemische<br />

mastocytose gelukkig wat vereenvoudigd. 2 Voor hematologen<br />

is belangrijk dat de meest voorkomende agressieve vorm<br />

nu een wat korter acroniem heeft gekregen. De afkorting<br />

´SM-AHNMD’ is verkort naar SM-AHN (‘systemic mastocytosis<br />

with associated hematological neoplasm’). Bovendien<br />

wordt deze terminologie alleen nog gebruikt voor bijkomende<br />

myeloïde maligniteiten en niet meer voor bijkomende<br />

lymfatische maligniteiten.<br />

De diagnostische criteria (‘major’ en ‘minor’ criteria en de<br />

‘C findings’ – de criteria die bepalen of een vorm van mastocytose<br />

agressief is; er moet minstens 1 ‘C finding’ aanwezig<br />

zijn en er mag geen twijfel bestaan dat deze ‘C finding’<br />

het gevolg is van de mestcelproliferatie) zijn globaal hetzelfde<br />

gebleven in de WHO 2016-classificatie (zie Tabel 1 en 2,<br />

pagina 72) en laten zien dat beenmergonderzoek belangrijk<br />

blijft bij de verdenking op systemische mastocytose. Dit<br />

betreft een goed beenmergbiopt met aanvullende immuunhistochemie<br />

(tryptase en CD117-kleuringen) en beenmergaspiraat<br />

voor flowcytometrie, moleculaire diagnostiek gericht<br />

op het aantonen van klonaliteit van de mestcellen met meestal<br />

de klassieke KIT-D816V-mutatie en abnormale cytomorfologie<br />

van de mestcellen. Daarnaast moet een afwijkend<br />

immuunfenotype aanwezig zijn met naast CD117-expressie<br />

ook expressie van CD25, al dan niet in combinatie met CD2.<br />

Zoals verderop wordt beschreven, valt het ook te overwegen<br />

de ‘allelic burden’ van de KIT-D816V-mutatie te laten bepalen<br />

en diagnostiek in te zetten naar andere somatische mutaties<br />

die frequent worden gezien bij myeloïde maligniteiten, omdat<br />

deze belangrijk voorspellend zijn voor de prognose. 2<br />

MEER INZICHT IN DE COMBI:<br />

MASTOCYTOSE MET BIJKOMENDE<br />

MYELOPROLIFERATIE<br />

SM-AHN is binnen de agressieve vormen van mastocytose<br />

verreweg het meest voorkomend. Vrijwel steeds is er bij deze<br />

patiënten sprake van enerzijds mastocytose en anderzijds<br />

een myeloïde aandoening. Deze kan bestaan uit een myelodysplastisch<br />

syndroom of chronisch myelomonocytenleukemie,<br />

maar veel vaker een moeilijk te classificeren chronisch<br />

myeloproliferatieve aandoening met elementen van<br />

sterke myeloproliferatie, fibrose, eosinofilie en/of dysplasie.<br />

Bij patiënten met veel beenmerginfiltratie van mestcellen<br />

kan de bijkomende myeloproliferatie onderdrukt zijn en<br />

het beeld meer op een agressieve SM (ASM) lijken. De onderliggende<br />

bijkomende myeloïde maligniteit wordt dan pas<br />

ná therapie van de SM-AHN-vorm duidelijk zichtbaar. Dit<br />

laatste betekent dat men bij de diagnose ASM altijd op de<br />

hoede moet zijn of er niet een ‘AHN’-component bij zit. Veel<br />

van deze kennis heeft zich de laatste jaren ontwikkeld, toen<br />

het beter mogelijk bleek om deze groep patiënten – al is het<br />

tijdelijk – in remissie te krijgen. In een recent gepubliceerde<br />

studie zijn wereldwijd 116 patiënten met ASM, SM-AHN en<br />

MCL behandeld met de tyrosinekinaseremmer midostaurin.<br />

Van allen werd centraal beenmerg gereviewed en werden<br />

alle responsen door een aparte commissie herbeoordeeld.<br />

In deze studie bleek dat SM-AHN veel vaker voorkwam<br />

dan pure ASM. De vraag is ook of de ‘AHN’-component een<br />

aparte tweede ziekte is of met de mastocytose een gemeenschappelijke<br />

link heeft. Dit laatste lijkt veel waarschijnlijker.<br />

Tenslotte beschouwen we een acute myelomonocytaire<br />

leukemie toch ook niet als twee verschillende ziekten. De<br />

groep van Andreas Reiter uit Mannheim heeft veel interessant<br />

onderzoek naar de subgroep SM-AHN gedaan. Door<br />

individuele kolonies (CFU-GM) te analyseren, stelden zij vast<br />

dat bij alle bestudeerde patiënten niet alleen KIT gemuteerd<br />

was, maar dat er 1 tot 4 additionele mutaties waren. Het<br />

meest frequent waren mutaties in TET2, SRSF2, ASXL1, CBL<br />

en EZH2. 3 Vervolgens bleek dat in de hiërarchie mutaties<br />

in TET2, SRSF2 en ASXl1 voorafgingen aan de mutatie in<br />

het KIT-gen! Hun in-vitro-gegevens werden bevestigd bij<br />

een grote groep patiënten, waaruit bovendien bleek dat<br />

het aantal mutaties in het SRSF2/ASXL1/RUNX1-panel sterk<br />

voorspellend was voor de overleving: als geen van deze drie<br />

gemuteerd was, bleek de overleving een plateau te tonen<br />

op >90%, terwijl twee of meer mutaties een mediane overleving<br />

gaf van 2,7 jaar. 4<br />

NIEUWE THERAPIEMOGELIJKHEDEN<br />

Jarenlang zijn interferon-alfa in combinatie met prednison,<br />

en cladribine de belangrijkste therapiemogelijkheden geweest<br />

voor patiënten met geavanceerde mastocytose. 1,5 Gemiddeld<br />

werd een ‘overall response rate’ van 60-70% waargenomen,<br />

die mediaan een jaar aanhield. Complete remissies waren<br />

er echter nauwelijks. De KIT-mutatie nodigde uit tot het<br />

toepassen van tyrosinekinaseremmers. Imatinib werd als<br />

eerste toegepast, ook in een klein Nederlands onderzoek. 6,7<br />

Maar omdat de mutatie in KIT precies op de plaats zit die<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2


72<br />

TABEL 1. WHO 2016 diagnose en classificatie van<br />

mastocytose. 2<br />

Cutaneous mastocytosis (CM)<br />

Maculopapular CM (MPCM) = Urticaria Pigmentosa<br />

Diffuse CM<br />

Mastocytoma of the skin<br />

Systemic Mastocytosis (SM)<br />

Indolent SM (ISM), subgroup bone marrow infiltration<br />

only (BMM)<br />

Smoldering SM (SSM) #<br />

SM with associated hematologic neoplasm (AHN)<br />

Aggressive SM (ASM)<br />

Mast cell leukemia (MCL)<br />

• Acute form<br />

• Chronic form<br />

Mast cell sarcoma<br />

#<br />

Deze variant voldoet aan de standaardcriteria<br />

systemische mastocytose (zie Tabel 2); tevens is<br />

er sprake van een grote hoeveelheid mestcellen:<br />

>30% in het beenmergbiopt en serumtryptase<br />

>200 ng/ml, maar voldoet niet aan de criteria voor<br />

agressieve SM (zie Tabel 2).<br />

TABEL 2. Diagnostische criteria voor de diagnose SM<br />

en ‘C findings’ voor de definitie van agressieve SM.<br />

Diagnostische criteria<br />

‘Major’: Twee of meer clusters van ten minste 15<br />

mestcellen in beenmerg of in een ander weefsel<br />

‘Minor’: a. >25% van de mestcellen in een uitstrijkje is<br />

spoelvorming<br />

b. Tryptasegehalte is >20 ng/ml<br />

c. KIT-D816V-mutatie<br />

d. Co-expressie van CD2 en/of CD25 op de<br />

mestcellen<br />

1 ‘major’ en 1 ‘minor’, of – in de afwezigheid van een<br />

‘major’ criterium: 3 ‘minor’ criteria nodig<br />

‘C-findings’, waarbij geldt dat voor de diagnose<br />

ASM minimaal 1 ‘C finding’ (duidelijk gerelateerd<br />

aan de SM) aanwezig moet zijn<br />

‘C-findings’ reflecteren het infiltratieve karakter en<br />

bepalen of de SM agressief is:<br />

• Cytopenie (leukocyten


OVERZICHTSARTIKELEN<br />

73<br />

een allogene stamceltransplantatie hadden ondergaan. Van<br />

de 57 die hij kon traceren was de mediane leeftijd 47 jaar.<br />

De grootste groep met de diagnose SM-AHN deed het het<br />

beste met een plateau qua overleving op >70%. De ASMen<br />

MCL-groepen hadden minder goede resultaten met een<br />

plateau op 43% en 17% vanaf drie jaar na transplantatie.<br />

Opvallend ten slotte was dat myeloablatieve conditionering<br />

(n=36) een betere uitkomst had dan ‘reduced intensity’<br />

(n=21). Ongetwijfeld is in deze retrospectieve studie sprake<br />

geweest van sterke selectiebias, maar het rechtvaardigt de<br />

indicatie allogene stamceltransplantatie voor al diegenen<br />

met geavanceerde mastocytose die na een inductiebehandeling<br />

een goede respons hebben bereikt. Vanzelfsprekend<br />

dient tevoren een risico-inschatting te worden gemaakt en<br />

zullen oudere, niet-fitte patiënten hiervoor niet in aanmerking<br />

komen. Bovendien suggereerde de studie van Mannheim dat<br />

er een groep patiënten kan worden onderscheiden die zó’n<br />

goede prognose heeft, dat de toxiciteit van een allogene stamceltransplantatie<br />

daar niet tegenop weegt. Dit is de groep met<br />

een SM-AHN zonder additionele mutaties (afgezien van de<br />

KIT-D816V), die een langetermijnoverleving van >90% had. 4<br />

Tot slot is dus het advies op basis van de gegevens van Ustun<br />

om bij voorkeur een myeloablatief conditioneringsregime<br />

aan te bieden met de gedachte dat maximale eliminatie van<br />

de onderliggende maligniteit minstens zo belangrijk is als<br />

een eventueel immunologisch werkingsmechanisme.<br />

KWALITEIT, AANDACHT VOOR<br />

WEESZIEKTEN EN LANDELIJKE<br />

‘CENTERS OF EXCELLENCE’<br />

Nederland heeft al sinds de tachtiger jaren van de vorige<br />

eeuw een belangrijke rol gespeeld bij aanvankelijk de diagnostiek,<br />

en later ook de therapie van patiënten met geavanceerde<br />

mastocytose. 6,13-15<br />

In Europa bestaat een mastocytose netwerk – de ECNM,<br />

the European Competence Network on Mastocytosis – dat<br />

ernaar streeft de kwaliteit rond diagnostiek en therapie te<br />

verbeteren. Aan de ECNM is overigens ook een aantal grote<br />

Amerikaanse centra verbonden. Voor patiënten is er op de<br />

website informatie in de meeste Europese talen voorhanden.<br />

Centra kunnen zich aanmelden en kunnen worden gekwalificeerd<br />

als ‘Reference Center’ of ‘Center of Excellence’ (het<br />

UMC Groningen en recent ook Erasmus MC), waarbij vereist<br />

is dat een dergelijk centrum veel patiënten ziet, bij voorkeur<br />

in multidisciplinair verband, en alle aspecten rond geavanceerde<br />

diagnostiek en therapie op orde heeft. Daarnaast<br />

wordt door jaarlijkse congresbijeenkomsten kennis uitgewisseld<br />

en worden nieuwe ideeën op elkaar afgestemd. Er is<br />

een database gemaakt waarin de participerende centra hun<br />

patiënten kunnen aanmelden. Inmiddels zijn >2.900 Europese<br />

patiënten geanonimiseerd ingevoerd, hetgeen een schat<br />

aan informatie oplevert en een start is gebleken van vele<br />

nieuwe onderzoeken.<br />

In Nederland heeft de NFU in het kader van de zorg voor<br />

weesziekten academische centra aangewezen die als expertcentrum<br />

de zorg voor een speciale weesziekte op zich zouden<br />

moeten nemen. Voor het ziektebeeld systemische mastocytose<br />

is het UMC Groningen aangewezen.<br />

TOEKOMSTIGE ONTWIKKELINGEN<br />

Midostaurin is onlangs door de EMA goedgekeurd voor de<br />

indicatie geavanceerde mastocytosis (dosis 2 dd 100 mg), en<br />

voor AML met FLT-3-mutatie (dosis 2 dd 50 mg). De veelbelovende<br />

resultaten van de midostaurin-studie vragen om<br />

een vervolg in een fase 3-studie. Daarbij zal het gaan om het<br />

vinden van een combinatie van middelen die een nog betere<br />

uitkomst opleveren dan tot nu toe bereikt is met midostaurin<br />

alleen. Immers, we zouden pas tevreden mogen zijn als er<br />

meer en langdurige complete remissies worden bereikt. In<br />

zo’n studie moet ook meer aandacht komen voor een betere<br />

definitie van responscriteria. De tot nu toe gebruikte zijn zeer<br />

complex gebleken. 16,17 Op zich is het niet verwonderlijk dat<br />

er zo weinig aandacht is geweest om responsen te benoemen<br />

bij een ziekte waarvoor nauwelijks studies waren, laat staan<br />

succesvolle therapie-interventies. Er zijn voorstellen gepubliceerd<br />

voor simpelere responscriteria, maar deze zijn nog niet<br />

gevalideerd in grotere studies. 10 Een probleem bij responscriteria<br />

van het ziektebeeld SM-AHN is bovendien, dat de<br />

mastocytose hierbij alle aandacht krijgt, maar de AHNcomponent,<br />

die minstens zo belangrijk is en bepalend voor<br />

de uiteindelijke uitkomst voor de patiënt, vaak onvoldoende<br />

wordt meegenomen.<br />

Behalve midostaurin zijn er meerdere nieuwe tyrosinekinaseremmers<br />

in ontwikkeling, die met minder toxiciteit specifieker<br />

c-KIT lijken te blokkeren. De vraag is echter of die<br />

toegenomen specificiteit een voordeel is en of niet juist het feit<br />

dat midostaurin méér blokkeert dan alleen de KIT-receptor<br />

zal resulteren in een betere uitkomst op de lange termijn. 18<br />

Desalniettemin lijken de eerste resultaten, gepresenteerd op<br />

de ASH van 2017, van avapritinib (Blu-285), een sterke en<br />

selectieve blokker van PDGFRα D842V en van KIT-exon-17-<br />

mutanten zeer veelbelovend. Van de 32 behandelde patiënten<br />

bereikten 56% een partiële of zelfs complete remissie. Geen<br />

enkele patiënt hoefde te stoppen wegens bijwerkingen. 19 Ook<br />

op andere fronten lopen enkele studies in een fase 2-setting,<br />

waarbij ibrutinib en brentuximab-vedotin worden getest.<br />

Brentuximab is theoretisch zeer aantrekkelijk, omdat CD30<br />

tot expressie komt op mestcellen van patiënten met geavanceerde<br />

mastocytose. 20 Helaas lijkt een recente oriënterende<br />

studie vanuit MD Anderson en Stanford (NCT 1807598) ove-<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2


74<br />

OVERZICHTSARTIKELEN<br />

AANWIJZINGEN VOOR DE PRAKTIJK<br />

1 Patiënten met geavanceerde systemische mastocytose dienen in daartoe gespecialiseerde centra te<br />

worden behandeld waar naast deskundige hematologen ook een goede infrastructuur is voor diagnostiek<br />

op het gebied van moleculaire biologie en pathologie.<br />

2 De therapie en daarmee ook de vooruitzichten voor patiënten met geavanceerde systemische mastocytose<br />

is de laatste jaren sterk verbeterd met de ontwikkeling van nieuwe specifieke c-KIT-blokkers.<br />

3 Tot op heden zijn de nieuwe c-KIT-blokkers niet voldoende gebleken om patiënten met geavanceerde<br />

systemische mastocytose te genezen en zullen studies met nieuwe combinaties, al dan niet gevolgd door<br />

allogene stamceltransplantatie, noodzakelijk blijven.<br />

4 Uitgebreide samenwerking op Europees niveau samen met een aantal grote Amerikaanse centra heeft<br />

een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van goede richtlijnen voor diagnostiek, nieuwe inzichten<br />

in het mutatieprofiel van deze patiëntengroep met daaruit voortvloeiend ook nieuwe inzichten in prognose<br />

en therapeutische mogelijkheden.<br />

rigens zeer teleurstellende resultaten te laten zien (J. Gotlib,<br />

persoonlijke mededeling).<br />

Nu Nederland ook internationaal wordt erkend als een land<br />

waar de zorg voor patiënten met geavanceerde mastocytose<br />

goed is, zullen ook nieuwe middelen hier getest kunnen<br />

worden als daar een goede infrastructuur voor wordt geboden.<br />

Het UMC Groningen wil daar graag aan bijdragen.<br />

REFERENTIES<br />

1. Kluin-Nelemans JC, et al., editors. Leerboek Hematologie. 2 ed. Utrecht: De<br />

Tijdstroom, 2015, p195-204.<br />

2. Valent P, et al. <strong>Adv</strong>ances in the classification and treatment of mastocytosis:<br />

current status and outlook toward the future. Cancer Res 2017;77(6):1261-70.<br />

3. Jawhar M, et al. Molecular profiling of myeloid progenitor cells in multi-mutated<br />

advanced systemic mastocytosis identifies KIT D816V as a distinct and late<br />

event. Leukemia 2015;29(5):1115-22.<br />

4. Jawhar M, et al. Additional mutations in SRSF2, ASXL1 and/or RUNX1 identify<br />

a high-risk group of patients with KIT D816V(+) advanced systemic mastocytosis.<br />

Leukemia 2016;30(1):136-43.<br />

5. Tefferi A, et al. How we diagnose and treat WHO-defined systemic mastocytosis<br />

in adults. Haematol 2008;93(1):6-9.<br />

6. Droogendijk HJ, et al. Imatinib mesylate in the treatment of systemic mastocytosis:<br />

a phase II trial. Cancer 2006;107(2):345-51.<br />

7. Lim KH, et al. Cytoreductive therapy in 108 adults with systemic mastocytosis:<br />

outcome analysis and response prediction during treatment with interferonalpha,<br />

hydroxyurea, imatinib mesylate or 2-chlorodeoxyadenosine. Am J Hematol<br />

2009;84(12):790-4.<br />

8. Frost MJ, et al. Juxtamembrane mutant V560GKit is more sensitive to Imatinib<br />

(STI571) compared with wild-type c-kit whereas the kinase domain mutant<br />

D816VKit is resistant. Mol Cancer Ther 2002;1(12):1115-24.<br />

9. Gotlib J. A global phase II, single-arm, open-label study to determine the<br />

efficacy of midostaurin in patients with aggressive sysemic mastocytosis<br />

(ASM) or mast cell leukemia (MCL) with or without an associated hematologic<br />

clonal nonmast cell lineage disease (AHNMD). J Clin Oncol 2011;29(15S):32S<br />

(abstract).<br />

10. Gotlib J, et al. Efficacy and safety of midostaurin (PKC412) in advanced<br />

systemic mastocytosis. N Engl J Med 2016;374(26):2530-41.<br />

11. Ustun C, et al. Consensus opinion on allogeneic hematopoietic cell transplantation<br />

in advanced systemic mastocytosis. Biol Blood Marrow Transplant<br />

2016;22:1348-56.<br />

12. Ustun C, et al. Hematopoietic stem-cell transplantation for advanced systemic<br />

mastocytosis. J Clin Oncol 2014;32(29):3264-74.<br />

13. Keijzer JJ, et al. Improved diagnosis of mastocytosis by measurement of<br />

urinary histamine metabolites. N Engl J Med 1983;309:1603-5.<br />

14. Kluin-Nelemans JC, et al. Cladribine therapy for systemic mastocytosis.<br />

Blood 2003;102:4270-6.<br />

15. Kluin-Nelemans JC, et al. Response to interferon alfa-2b in a patient with<br />

systemic mastocytosis. N Engl J Med 1992;326:619-23.<br />

16. Valent P, et al. Aggressive systemic mastocytosis and related mast cell<br />

disorders: current treatment options and proposed response criteria. Leuk Res<br />

2003;27(7):635-41.<br />

17. Valent P, et al. Standards and standardization in mastocytosis: consensus<br />

statements on diagnostics, treatment recommendations and response criteria.<br />

Eur J Clin Invest 2007;37(6):435-53.<br />

18. Valent P, et al. Midostaurin: a magic bullet that blocks mast cell expansion<br />

and activation. Ann Oncol 2017;28(10):2367-76.<br />

19. No authors listed. Rapid responses to avapritinib (BLU-285) in mastocytosis.<br />

Cancer Discovery 2017 Dec 12 [Epub ahead of print].<br />

20. Van Anrooij B, et al. CD30 in systemic mastocytosis. Immunol Allergy Clin<br />

North Am 2014;34(2):341-55.<br />

ONTVANGEN 5 DECEMBER 2017, GEACCEPTEERD 18 JANUARI <strong>2018</strong>.<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>


OVERZICHTSARTIKELEN<br />

75<br />

Gentherapie voor hemofilie<br />

Gene therapy for hemophilia<br />

prof. dr. F.W.G. Leebeek<br />

SAMENVATTING<br />

In de laatste jaren is er grote vooruitgang geboekt<br />

bij de ontwikkeling en toepassing van gentherapie<br />

voor hemofilie. In 2011 verscheen een eerste klinische<br />

studie bij zes patiënten met hemofilie B naar het<br />

gebruik van een adeno-geassocieerd virus (AAV) als<br />

vector waarin een factor IX (FIX)-gen is ingebouwd.<br />

Na een eenmalige infusie werd langdurige expressie<br />

gezien van factor IX, leidend tot FIX-activiteit van<br />

ongeveer 2-6%. Hierdoor veranderde het klinisch<br />

fenotype van een patiënt met ernstige hemofilie naar<br />

dat van matig-ernstige of milde hemofilie. Dit resulteerde<br />

in een vermindering van het aantal bloedingen,<br />

een sterke reductie van het gebruik van stollingsfactoren<br />

en zelfs het stoppen van profylactische factor<br />

IX-toediening. Na deze eerste succesvolle studie zijn<br />

er meerdere studies gestart naar het gebruik van<br />

gentherapie bij hemofilie B met daarbij aanpassingen<br />

aan de gebruikte vector en het gebruik van FIXmutanten<br />

met een hogere specifieke activiteit. Inmiddels<br />

zijn ook de eerste studies verricht bij hemofilie A,<br />

waarvan de resultaten veelbelovend zijn. Toch is er<br />

nog een aantal problemen, zoals het ontstaan van<br />

een immunologische respons tegen de virusvector,<br />

waardoor de expressie van FVIII of FIX vermindert.<br />

Dit leidde in sommige studies tot kortdurende expressie<br />

van FVIII of FIX en verlies van respons. In dit<br />

overzichtsartikel worden de meest recente resultaten<br />

van de klinische studies naar gentherapie voor hemofilie<br />

samengevat en worden de voordelen en (mogelijke)<br />

nadelen van deze nieuwe therapie beschreven.<br />

(NED TIJDSCHR HEMATOL <strong>2018</strong>;15:75-81)<br />

SUMMARY<br />

In recent years important progress has been made<br />

in the development and use of gene therapy for<br />

hemophilia. In a landmark clinical trial in 2011 six<br />

patients with hemophilia B were treated with a single<br />

infusion of an adeno-associated virus (AAV) vector<br />

containing the factor IX (FIX) gene. This treatment<br />

resulted in a longstanding expression of factor IX<br />

achieving FIX levels around 2-6%. This changed the<br />

clinical phenotype of a patient with severe hemophilia<br />

to that of moderate-severe or mild hemophilia. Gene<br />

therapy resulted in a marked reduction of the number<br />

of bleeds, a strong reduction of the use of coagulation<br />

factor concentrates and even discontinuation of<br />

prophylactic treatment. After this successful trial<br />

many studies have been initiated on gene therapy in<br />

hemophilia B, using different strategies to optimize<br />

the outcome of gene therapy by using various AAVvectors<br />

and the use of factor IX mutants, coding for<br />

FIX variants with high specific activity. Recently the<br />

first study for hemophilia A has been reported, of<br />

which the results are very encouraging. However,<br />

gene therapy may have some disadvantages and<br />

hurdles that have to be overcome, such as an immune<br />

response to the virus-vector. In addition, some gene<br />

therapy studies resulted in only transient expression<br />

of coagulation factors and were therefore not successful.<br />

In this review article the most recent data<br />

on clinical studies on gene therapy for hemophilia A<br />

and B, as well as both the advantages and (potential)<br />

disadvantages will be discussed.<br />

Correspondentie graag richten aan dhr. prof. dr. F.W.G. Leebeek, afdeling Hematologie, Kamer Na822, Erasmus MC, ’s Gravendijkwal 230, 3015<br />

CE Rotterdam, tel.: 010 703 31 23, e-mailadres: f.leebeek@erasmusmc.nl<br />

Belangenconflict en financiële ondersteuning: prof. dr. Leebeek ontving onderzoekssubsidies van CSL Behring en Shire, niet gerelateerd aan dit<br />

artikel. Hij is consultant voor Shire, NovoNordisk en UniQure, waarvan vergoedingen naar het Erasmus MC gaan. Hij is lid van een data safety<br />

monitoring board van Roche en ontving reisvergoeding van Roche.<br />

Trefwoorden: AAV, factor IX, gentherapie, hemofilie<br />

Keywords: AAV, factor IX, gene therapy, hemophilia<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2


76<br />

HEMOFILIE<br />

Hemofilie is een erfelijke bloedingsziekte die wordt veroorzaakt<br />

door een tekort aan stollingsfactor VIII (hemofilie A)<br />

of een tekort aan stollingsfactor IX (hemofilie B). Afhankelijk<br />

van de mutatie in het gen dat codeert voor stollingsfactor<br />

VIII of IX ontbreekt FVIII of IX (activiteit


OVERZICHTSARTIKELEN<br />

77<br />

+<br />

I.V.<br />

AAV<br />

FIX+<br />

Lp<br />

Factor IX<br />

(a) (b) (c) (d) (e)<br />

FIGUUR 1. Bij gentherapie voor hemofilie B wordt gebruikgemaakt van een gemodificeerde AAV-vector (a). Een FIX-gen,<br />

gekoppeld aan een leverspecifieke promotor (Lp), wordt in de AAV-vector ingebouwd (b). Bij een hemofiliepatiënt wordt de<br />

AAV-vector intraveneus toegediend in 30-60 minuten en via de bloedbaan naar de lever getransporteerd (c). De vector dringt<br />

de hepatocyt binnen en brengt het FIX-gen naar de celkern, waar het episomaal blijft en niet wordt geïntegreerd in het<br />

genoom van de patiënt (d). De hepatocyten brengen factor IX tot expressie, waarna factor IX wordt uitgescheiden in de<br />

bloedbaan, waardoor het factor IX stijgt (e). Het viruscapside wordt vervolgens afgebroken.<br />

ernstige hemofilie te veranderen naar matig-ernstige of milde<br />

hemofilie door de continue expressie van FVIII of FIX.<br />

Hierdoor zou het regelmatig toedienen van stollingsfactoren<br />

(profylaxe) niet meer nodig zijn. Ook zal dit de kwaliteit van<br />

leven van patiënten verbeteren, doordat zij zichzelf niet meer<br />

meerdere keren per week hoeven te prikken om de stollingsfactoren<br />

toe te dienen. Uiteraard zou dan nog wel behandeling<br />

met stollingsfactoren nodig zijn bij ingrepen, operaties<br />

en bij trauma.<br />

PRINCIPE VAN GENTHERAPIE<br />

Er zijn verschillende mogelijkheden van gentherapie, zoals<br />

in-vitro- en in-vivo-gentherapie. Bij in-vitro-gentherapie<br />

worden lichaamscellen van de patiënt buiten het lichaam<br />

genetisch gemanipuleerd en daarna weer aan de patiënt toegediend.<br />

Hierbij wordt vaak gebruikgemaakt van hematopoëtische<br />

stamcellen. 6 Een vaker toegepaste methode bij de<br />

behandeling van hemofilie is de in-vivo-gentherapie, waarbij<br />

gebruik wordt gemaakt van een gemodificeerd en geïnactiveerd<br />

virus, meestal adeno-geassocieerd virus (‘adeno associated<br />

virus’; AAV), waar een FVIII- of FIX-gen wordt ingebracht<br />

met daaraan gekoppeld een leverspecifieke promotor<br />

(zie Figuur 1). Deze virussen worden gebruikt als transporter<br />

om het gezonde gen na intraveneuze toediening in het<br />

lichaam van de patiënt te brengen. Afhankelijk van het type<br />

AAV-virus, gaat dit naar verschillende eindorganen, in geval<br />

van hemofilie is dit met name de lever, waar het virus door<br />

de hepatocyten wordt opgenomen. Het FVIII- of FIX-gen<br />

wordt getransporteerd naar de celkern, waar het episomaal<br />

gelokaliseerd blijft. Er vindt geen of nauwelijks integratie<br />

plaats in het genomisch DNA van de patiënt, waardoor de<br />

kans op DNA-veranderingen bij de patiënt nihil is. 7 De aanwezigheid<br />

van het gen in de hepatocyt zorgt voor expressie van<br />

het gen en de aanmaak van stollingsfactor VIII of IX, wat ook<br />

in het bloed meetbaar is. De verwachting is dat de expressie<br />

tijdelijk is, waarschijnlijk enkele jaren, maar tot op heden lijkt<br />

expressie zowel in dierexperimentele modellen, als bij de eerste<br />

patiënten die zijn behandeld, meer dan zeven jaar te zijn. 8,9<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2


78<br />

KLINISCHE STUDIES NAAR<br />

GENTHERAPIE BIJ HEMOFILIE<br />

HEMOFILIE B<br />

Historische studies<br />

Omdat hemofilie een geschikt model is voor het onderzoeken<br />

en behandelen van erfelijke ziekten met gentherapie,<br />

zijn er veel dierexperimentele gentherapiestudies uitgevoerd<br />

in hemofiliemuizen en honden. 10 In 1998 stelden Leidse<br />

onderzoekers onder leiding van Hoeben dat gentherapie<br />

voor hemofilie in principe al uitvoerbaar was, maar nog niet<br />

klinisch toepasbaar. 11 De eerste klinische studies naar gentherapie<br />

bij hemofilie dateren al van 2001. Hierbij werd het<br />

humane FVIII-gen met een plasmide DNA-vector ingebracht<br />

door laparoscopische injectie van ex vivo genetisch gemodificeerde<br />

fibroblasten in het omentum. 12 Enkele jaren later<br />

werd door middel van een retrovirusvector het FVIII-gen<br />

via intraveneuzes injectie toegediend. 13 De bovengenoemde<br />

studies en andere vroeg klinische gentherapiestudies bij<br />

hemofilie A- en B-patiënten toonden echter een kortdurende<br />

expressie van stollingsfactoren. 14 In 2011 beschreven Nathwani<br />

et al. de eerste succesvolle toepassing van gentherapie<br />

bij Engelse hemofilie B-patiënten. 15 Zij behandelden zes<br />

patiënten met ernstige hemofilie B met verschillende doseringen<br />

van een op AAV8 gebaseerde vector met daarin een<br />

wild-type FIX-gen. Een eenmalige intraveneuze toediening<br />

van de vector leidde tot expressie van FIX en een stijging van<br />

FIX in het bloed van de patiënten van 2-6%. Hiermee werd<br />

een aanzienlijke daling van het aantal bloedingen gezien en<br />

ook de noodzaak voor toediening van stollingsfactoren daalde<br />

enorm. In 2014 werden langeretermijneffecten beschreven van<br />

10 patiënten, waaronder de eerder behandelde zes patiënten. 9<br />

Ook op lange termijn werd nog stabiele expressie van FIX<br />

gezien. De zes patiënten die waren behandeld in het hoogstedosiscohort,<br />

hadden FIX-waarden van gemiddeld 5,1%.<br />

In deze hogedosisgroep werd echter ook bij vier van de zes<br />

patiënten immunologische respons gezien, bestaande uit een<br />

stijging van AAV8-capside reactieve CD8 + -T-cellen gemeten<br />

met een ‘enzyme-linked immunosorbent spot (ELISPOT)<br />

assay’. Hoewel de pathogenese nog niet is opgehelderd, is<br />

inmiddels in meerdere studies gerapporteerd dat de immunologische<br />

respons vaak samengaat met het optreden van leverfunctiestoornissen<br />

en tegelijkertijd een daling van de expressie<br />

van factor IX. Dit is een gevreesde bijwerking, want<br />

dit leidt tot het verlies van het effect van de gentherapie. De<br />

patiënten in de studie van Nathwani werden allen direct na<br />

het vaststellen van de leverfunctiestoornissen behandeld<br />

met prednison gedurende enkele weken, waarbij de leverfunctiestoornissen<br />

normaliseerden en het FIX stabiliseerde. 9<br />

De succesvolle toepassing van gentherapie leidde tot vele<br />

nieuwe studies door verschillende onderzoeksgroepen en<br />

bedrijven die zich toeleggen op het verder ontwikkelen van<br />

gentherapie. Op het moment van schrijven van dit artikel<br />

zijn er 21 studies gaande naar het gebruik van gentherapie<br />

bij hemofilie, waarvan vier bij hemofilie A en de overige bij<br />

hemofilie B (www.clinicaltrials.gov).<br />

Recente studies<br />

In een recent Europees onderzoek geïnitieerd door uniQure<br />

Biopharma (Amsterdam) hebben onderzoekers uit enkele<br />

Nederlandse hemofiliebehandelcentra (Erasmus MC, UMCG,<br />

AMC en UMCU) geparticipeerd. In de studie wordt gebruikgemaakt<br />

van een AAV5-vector, waarin een genconstruct met<br />

een FIX-gen en een leverspecifieke promotor zijn gebracht.<br />

Het voordeel van de AAV5-vector is dat minder dan 10%<br />

van de patiënten pre-existente antistoffen hebben tegen dit<br />

virus en daardoor in aanmerking kunnen komen voor<br />

behandeling. Ook zijn er mogelijk minder immunologische<br />

responsen te verwachten dan met andere AAV-vectoren. De<br />

resultaten van deze studie bij 10 patiënten zijn recentelijk<br />

gepubliceerd en tonen dat gentherapie met AAV5-FIX een<br />

veilige en werkzame behandeling is bij hemofilie B. 16 De<br />

behandeling bestond uit een eenmalige infusie van een<br />

AAV5-FIX-genproduct in een dosering van 5 x 10 11 genkopieën<br />

(gc)/kg (n=5) of 2 x 10 13 gc/kg (n=5) toegediend in 250 ml<br />

NaCl in 30 minuten. De toediening verliep zonder noemenswaardige<br />

bijwerkingen. Afhankelijk van de toegediende<br />

dosis van de vector werd expressie gezien variërend van<br />

1,5-15% (0,015-0,15 U/ml). Hierdoor nam het aantal spontane<br />

bloedingen met 89% af en was ook het gebruik van<br />

stollingsfactoren afgenomen met 84%. Van de 10 behandelde<br />

patiënten gebruikten negen voor de gentherapie profylactisch<br />

stollingsfactorconcentraat en acht van hen konden de<br />

profylaxe met FIX-concentraat staken na gentherapie. De<br />

andere patiënt had een lage expressie van FIX (


OVERZICHTSARTIKELEN<br />

79<br />

TABEL 1. Resultaten van gepubliceerde studies naar gentherapie bij hemofilie B.<br />

Auteur Firma Vector FIX Aantal patiënten FIX-activiteit Referentie<br />

Nathwani UCL AAV8 WT 10 Gemiddeld 5,1% in hogedosiscohort<br />

Spreiding 1-6% bij alle patiënten<br />

9, 15<br />

George Spark/Pfizer AAV (8) Padua 10 Gemiddeld 33% (12-50%) 18<br />

Miesbach UniQure AAV5 WT 10 Gemiddeld 4,4% (95%-BI 1,5-7,3;<br />

lagedosiscohort n=5)<br />

6,9% (95%-BI 2,6-11,3; hogedosiscohort)<br />

Chapin Shire AAV(?) Padua 8 Passagère expressie bij 7; 1 patiënt<br />

FIX-expressie na 2,5 jaar (20%)<br />

16<br />

19<br />

Pipe Dimension rAAV10 Padua 6 Passagère expressie 20<br />

gevonden bij een familie van een patiënt met een tromboseneiging.<br />

In de familie bleek bij meerdere leden een sterk<br />

verhoogde FIX-activiteit meetbaar van >500% (normaal 80-<br />

120%). 17 Dit werd veroorzaakt door een specifieke mutatie<br />

in het FIX-gen, wat leidt tot aminozuurverandering (R338L)<br />

met een verhoogde specifieke activiteit van FIX. De kennis<br />

over deze FIX-variant, genaamd FIX Padua, werd gebruikt<br />

en de variant werd ingebouwd in een door de firma Spark<br />

geconstrueerde AAV-virusvector en gebruikt voor gentherapie.<br />

Het voordeel is dat theoretisch bij even hoge expressie van<br />

FIX als in de eerder genoemde Engelse studie werd bereikt,<br />

een vijf- tot zesvoudig hogere FIX-activiteit kan worden<br />

bereikt. 9 Een ander voordeel is dat een lagere hoeveelheid<br />

AAV-vector kan worden toegediend, waardoor de kans op<br />

een immunologische respons tegen de vector-capside wordt<br />

verlaagd. De resultaten van deze studie zijn eind 2017 gepubliceerd<br />

en tonen aan dat bij 10 patiënten met ernstige<br />

hemofilie B de FIX-activiteit na de gentherapie gemiddeld<br />

33% was (12-50%). 18 Het aantal bloedingen per jaar was<br />

sterk verlaagd met 90% en ook werd door de patiënten 95%<br />

minder stollingsfactor gebruikt. Bij sommige patiënten werd<br />

zelfs ‘genezing’ van hemofilie B bereikt.<br />

Helaas blijken niet alle gentherapiestudies even succesvol.<br />

Een studie bij acht hemofilie B-patiënten met een AAV5-<br />

vector met een FIX Padua-variant toonde een korte expressie<br />

tot maximaal 45% in het hoogstedosiscohort, maar slechts<br />

bij één patiënt was de FIX-expressie na 2,5 jaar nog aantoonbaar.<br />

19 Recentelijk zijn ook de resultaten van een gentherapiestudie<br />

gepresenteerd, waarbij een rAAV10-FIX-vector<br />

werd gebruikt. De zes patiënten die werden behandeld,<br />

hadden aanvankelijk een stijging van het FIX in het bloed tot<br />

maximaal 20%, maar verloren expressie van FIX na enkele<br />

maanden, waarschijnlijk door een immunologische respons.<br />

FIX-activiteit daalde bij deze patiënten weer beneden 2% en<br />

zij werden daarna weer profylactisch behandeld met FIXconcentraat.<br />

20 Zie Tabel 1 voor een overzicht van de studies<br />

naar hemofilie B.<br />

HEMOFILIE A<br />

Omdat het FVIII-gen erg groot is, was het lange tijd niet<br />

mogelijk om dit gen in een vector in te bouwen. Daarom zijn<br />

de eerste gentherapiestudies verricht bij hemofilie B-patiënten<br />

en waren er geen klinische studies naar gentherapie bij hemofilie<br />

A. Recentelijk zijn echter de resultaten gepresenteerd<br />

van de eerste studie naar gentherapie bij hemofilie A. Een<br />

studie verricht bij negen patiënten met hemofilie A toonde<br />

dat twee patiënten behandeld met een lage/intermediaire<br />

dosering geen respons hadden. Van de zeven patiënten in<br />

het hogedosiscohort (6 x 10 13 vectorgenoom/kg) AAV5-FVIIIgenproduct,<br />

geproduceerd door de firma Biomarin, hadden<br />

zes een dusdanig hoge expressie dat genezing van de hemofilie<br />

werd bereikt (FVIII:C>50%). Daarna trad sporadisch<br />

nog een bloeding op en werd er nauwelijks stollingsfactor<br />

gebruikt door deze patiënten. Deze spectaculaire resultaten<br />

werden even overschaduwd door het feit dat sommige<br />

patiënten zeer hoge expressie van FVIII hadden, leidend tot<br />

een factor VIII-activiteit tot boven 300%, wat theoretisch<br />

een hogere kans op trombose zou kunnen geven. 21 In toekomstige<br />

studies zal de optimale dosis van deze vector verder<br />

worden uitgezocht. In een andere fase 1/2-studie, waarvan<br />

slechts preliminaire gegevens zijn gepresenteerd, werd aan<br />

drie ernstige hemofilie A-patiënten een geoptimaliseerde<br />

AAV-FVIII-vector (SPK-8011; Spark) intraveus toegediend en<br />

werd een FVIII-activiteit gemeten van 11-14%. 22 Inmiddels<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2


80<br />

TABEL 2. Resultaten van gepubliceerde studies naar gentherapie bij hemofilie A.<br />

Hemofilie A Firma Vector FVIII Aantal patiënten FIX-activiteit Referentie<br />

Rangarajan Biomarin AAV5 WT 10


OVERZICHTSARTIKELEN<br />

81<br />

AANWIJZINGEN VOOR DE PRAKTIJK<br />

1 Patiënten met ernstige hemofilie krijgen ondanks regelmatige profylactische behandeling met stollingsfactoren<br />

(gewrichts)bloedingen en artropathie.<br />

2 Fase 1-studies met AAV-gebaseerde vectoren bij hemofiliepatiënten tonen dat gentherapie goed<br />

toepasbaar en veilig is.<br />

3 Gentherapie bij ernstige hemofilie leidt tot stijging van factor VIII en IX, afname van bloedingen en<br />

afname van verbruik van stollingsfactoren.<br />

4 Grotere fase 3-studies en langetermijnuitkomsten zijn nodig voordat gentherapie wordt geregistreerd.<br />

studies tonen aan dat zowel voor hemofilie A en B een<br />

dusdanig hoge expressie van FIX en FVIII mogelijk is, dat<br />

normale FVIII- en FIX-waarden te bereiken zijn. Uiteraard<br />

moet de termijn van werkzaamheid en de mogelijke bijwerkingen<br />

van gentherapie op lange termijn nog worden afgewacht.<br />

Ook dienen de ontwikkelingen van alternatieve<br />

en innovatieve behandelingen voor hemofiliepatiënten te<br />

worden meegewogen in de beslissing welke nieuwe therapie<br />

voor een individuele hemofiliepatiënt het meest geschikt is.<br />

REFERENTIES<br />

1. Fijnvandraat K, Cnossen MH, Leebeek FW, et al. Diagnosis and management<br />

of haemophilia. Br Med J 2012;344:e2707.<br />

2. Plug I, Van der Bom JG, Peters M, et al. Thirty years of hemophilia treatment<br />

in the Netherlands, 1972-2001. Blood 2004;104(12):3494-500.<br />

3. Kumar R, Dunn A, Carcao M. Changing paradigm of hemophilia management:<br />

extended half-life factor concentrates and gene therapy. Semin Thromb Hemost<br />

2016;42(1):18-29.<br />

4. Mannucci PM, Tuddenham EG. The hemophilias - from royal genes to gene<br />

therapy. N Engl J Med 2001;344(23):1773-9.<br />

5. Den Uijl IE, Mauser Bunschoten EP, Roosendaal G, et al. Clinical severity of<br />

haemophilia A: does the classification of the 1950s still stand? Haemophilia<br />

2011;17(6):849-53.<br />

6. Swystun LL, Lillicrap D. Gene therapy for coagulation disorders. Circ Res<br />

2016;118(9):1443-52.<br />

7. Mingozzi F, High KA. Immune responses to AAV vectors: overcoming barriers<br />

to successful gene therapy. Blood 2013;122(1):23-36.<br />

8. Wang L, Nichols TC, Read MS, et al. Sustained expression of therapeutic<br />

level of factor IX in hemophilia B dogs by AAV-mediated gene therapy in liver.<br />

Mol Ther 2000;1(2):154-8.<br />

9. Nathwani AC, Reiss UM, Tuddenham EG, et al. Long-term safety and efficacy<br />

of factor IX gene therapy in hemophilia B. N Engl J Med 2014;371(21):1994-2004.<br />

10. Wang L, Takabe K, Bidlingmaier SM, et al. Sustained correction of bleeding<br />

disorder in hemophilia B mice by gene therapy. Proc Natl Acad Sci USA 1999;<br />

96(7):3906-10.<br />

11. Van der Eb MM, Schagen FH, Van Ormondt H, et al. Gentherapie voor<br />

hemofilie: in principe uitvoerbaar, maar nog niet klinisch toepasbaar. Ned Tijdschr<br />

Geneeskd 1998;142(15):840-4.<br />

12. Roth DA, Tawa NE Jr., O'Brien JM, et al. Factor VTTSG. Nonviral transfer of<br />

the gene encoding coagulation factor VIII in patients with severe hemophilia A.<br />

N Engl J Med 2001;344(23):1735-42.<br />

13. Powell JS, Ragni MV, White GC, et al. Phase 1 trial of FVIII gene transfer<br />

for severe hemophilia A using a retroviral construct administered by peripheral<br />

intravenous infusion. Blood 2003;102(6):2038-45.<br />

14. High KA. The gene therapy journey for hemophilia: are we there yet? Blood<br />

2012;120(23):4482-7.<br />

15. Nathwani AC, Tuddenham EG, Rangarajan S, et al. Adenovirus-associated<br />

virus vector-mediated gene transfer in hemophilia B. N Engl J Med 2011;<br />

365(25):2357-65.<br />

16. Miesbach W, Meijer K, Coppens M, et al. Gene therapy with adeno-associated<br />

virus vector 5-human factor IX in adults with hemophilia B. Blood 2017<br />

Dec 15 [Epub ahead of print].<br />

17. Simioni P, Tormene D, Tognin G, et al. X-linked thrombophilia with a mutant<br />

factor IX (factor IX Padua). N Engl J Med 2009;361(17):1671-5.<br />

18. George LA, Sullivan SK, Giermasz A, et al. Hemophilia B gene therapy with<br />

a high-specific-activity factor IX variant. N Engl J Med 2017;377(23):2215-27.<br />

19. Chapin J, Rottensteiner H, Schleiflinger F, et al. An analysis of bleeding rates<br />

and factor IX consumption in the phase I/II BAX 335 gene therapy trial in subjects<br />

with hemophilia B. Res Pract Thromb Haemost 2017;1(suppl 1):144.<br />

20. Pipe S, Stine K, Rajasekhar A, et al. 101HEMB01 is a phase I/II open-label,<br />

single ascending dose-finding trial of DTX101 (AAVrh10FIX) in patients with<br />

moderate/severe hemophilia B that demonstrated meaningful but transient<br />

expression of human factor IX (hFIX). Blood 2017;130(suppl 1):3331.<br />

21. Rangarajan S, Walsh L, Lester W, et al. AAV5-factor VIII gene transfer in<br />

severe hemophilia A. N Engl J Med 2017;377(26):2519-30.<br />

22. George LA, Ragni MV, Samelson-Jones BJ, et al. Spk-8011:preliminary<br />

results from a phase 1/2 dose escalation trial of an investigational AAV-mediated<br />

gene therapy for hemophilia A. Blood 2017;130(suppl 1):0604.<br />

ONTVANGEN 22 DECEMBER 2017, GEACCEPTEERD 22 JANUARI <strong>2018</strong>.<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2


CASUÏSTIEK<br />

82<br />

Behandeling en profylaxe met<br />

methyleenblauw bij ifosfamidegeïnduceerde<br />

encefalopathie<br />

Treatment and prophylaxis of ifosfamide-induced encephalopathy with<br />

methylene blue<br />

drs. C.F.V. de Leeuw1 en dr. S. Lugthart 2<br />

SAMENVATTING<br />

Ifosfamide is een alkylerend oncolyticum dat wordt<br />

gebruikt bij de behandeling van meerdere soorten<br />

solide tumoren en lymfomen, waaronder het hoogrisico-Burkitt-lymfoom.<br />

Een veel voorkomende en<br />

potentieel gevaarlijke bijwerking van ifosfamide is encefalopathie.<br />

Ongeveer 10 tot 30% van de patiënten<br />

ontwikkelt neurotoxiciteit als gevolg van ifosfamide.<br />

Methyleenblauw is mogelijk een essentieel onderdeel<br />

van de behandeling en zou tevens een profylactische<br />

werking kunnen hebben. Meer onderzoek is nodig<br />

voor het vaststellen van de optimale behandeling van<br />

deze frequent voorkomende en ernstige bijwerking<br />

van ifosfamide.<br />

(NED TIJDSCHR HEMATOL <strong>2018</strong>;15:82-6)<br />

SUMMARY<br />

Ifosfamide is an alkylating agent used in the treatment<br />

of various solid tumors and lymphoma’s, e.g.<br />

high-risk Burkitt lymphoma. A frequent and potentially<br />

dangerous side effect of ifosfamide is encephalopathy.<br />

Approximately 10 to 30% of patients develop<br />

neurotoxicity induced by ifosfamide. Methylene blue<br />

is possibly an essential part of the treatment and<br />

might work prophylactic as well. More research is<br />

needed to determine the optimal treatment of this<br />

common and serious side effect of ifosfamide.<br />

INLEIDING<br />

Het Burkitt-lymfoom is een snel proliferatief B-cel non-hodgkinlymfoom<br />

(B-NHL). Burkitt-lymfoom wordt bij ongeveer<br />

1-2% van alle nieuwe NHL-patiënten vastgesteld en is HIVgeassocieerd.<br />

Een laagrisico-Burkitt-lymfoom wordt gedefinieerd<br />

als stadium 1 of 2, geen massa’s groter dan 10 cm,<br />

normaal LDH en een WHO-performance score van 0 of 1.<br />

Alle overige patiënten met een Burkitt-lymfoom hebben een<br />

hoogrisicolymfoom. De behandeling van laagrisico-Burkittlymfomen<br />

bestaat uit drie kuren R-CODOX-M en centraal<br />

zenuwstelsel (CZS)-profylaxe. De behandeling van hoogrisico-Burkitt-lymfomen<br />

bestaat uit twee kuren R-CODOX-<br />

M/R-IVAC en CZS-profylaxe. De cytostatica behorende bij<br />

de R-CODOX-M-kuur zijn cyclofosfamide, vincristine, doxorubicine,<br />

cytarabine, rituximab en methotrexaat. Bij de<br />

R-IVAC-kuur worden etoposide, ifosfamide, cytarabine, rituximab<br />

en methotrexaat gegeven. Tevens wordt bij de R-IVAC<br />

mesna als adjuvans van ifosfamide gegeven op dag 1-5 van<br />

de kuur (zie Tabel 1, pagina 83). 1,2<br />

Een vaak voorkomende bijwerking van ifosfamide is encefalopathie.<br />

Ongeveer 10-30% van de patiënten ontwikkelt<br />

neurotoxiciteit als gevolg van ifosfamide. 3 Het klinisch beeld<br />

varieert van milde sufheid of agitatie tot ernstige verwardheid<br />

of hallucinaties. Ifosfamide-geïnduceerde encefalopathie is<br />

1anios hematologie, afdeling Hematologie, Erasmus MC, 2internist-hematoloog, afdeling Hematologie, Erasmus MC en Tergooi Ziekenhuis.<br />

Correspondentie graag richten aan mw. dr. S. Lugthart, internist-hematoloog, afdeling Hematologie, intern postadres Na-808, Erasmus MC,<br />

Postbus 2040, 3000 CA Rotterdam, tel.: 010 704 07 04, e-mailadres: s.lugthart@erasmusmc.nl<br />

Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.<br />

Trefwoorden: encefalopathie, ifosfamide, methyleenblauw, neurotoxiciteit<br />

Keywords: encephalopathy, ifosfamide, methylene blue, neurotoxicity<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2


83<br />

TABEL 1. Cytostatica behorende bij het R-CODOX-M/R-IVAC-schema. Doseringen zijn beschreven zoals deze<br />

worden toegepast in het Erasmus MC.<br />

Cytostaticum Toedieningsweg Dosis Kuurdag<br />

R-CODOX-M<br />

Cyclofosfamide Intraveneus 800 mg/m2 1, 2, 3, 4, 5<br />

Vincristine Intraveneus 1,5 mg/m2 (max. 2 mg) 1, 2, 3, 4, 5<br />

Doxorubicine Intraveneus 40 mg/m2 1<br />

Cytarabine Intrathecaal 70 mg 1, 3<br />

Rituximab Intraveneus 375 mg/m 2 (max. 800 mg) 1, 9<br />

Methotrexaat Intraveneus ≤65 jaar 3.000 mg/m2<br />

>65 jaar 1.000 mg/m2<br />

10<br />

Methotrexaat Intrathecaal 15 mg 15<br />

R-IVAC<br />

Etoposide Intraveneus 60 mg/m2 1, 2, 3, 4, 5<br />

Ifosfamide Intraveneus ≤65 jaar 1.500 mg/m2<br />

>65 jaar 1.000 mg/m2<br />

Cytarabine Intraveneus ≤65 jaar 4.000 mg/m2<br />

>65 jaar 2.000 mg/m2<br />

1, 2, 3, 4, 5<br />

1, 2<br />

Rituximab Intraveneus 375 mg/m2 3, 7<br />

Methotrexaat Intrathecaal 15 mg 5<br />

gewoonlijk reversibel, alhoewel casus van coma en overlijden<br />

zijn gerapporteerd. Ondanks dat encefalopathie een vaak<br />

voorkomende en ernstige bijwerking is van ifosfamide, is<br />

weinig onderzoek gedaan naar de behandeling en/of profylaxe.<br />

In enkele case reports wordt methyleenblauw als effectieve<br />

behandeling beschreven. 4,5 In de literatuur is weinig bekend<br />

over de dosis voor zowel behandeling als profylaxe. Vanwege<br />

het belang consensus te verkrijgen over een goede behandeling<br />

en meer aandacht te verkrijgen voor deze frequent<br />

voorkomende en ernstige bijwerking, presenteren we een<br />

casus waarin een patiënt met ifosfamide-geïnduceerde encefalopathie<br />

succesvol werd behandeld met methyleenblauw.<br />

CASUS<br />

Een 40-jarige man, in de voorgeschiedenis bekend met diabetes<br />

mellitus type 2, astma en obstructief slaapapneusyndroom,<br />

werd opgenomen op de afdeling Hematologie in verband<br />

met een nieuw gediagnosticeerd Burkitt-lymfoom. Er<br />

was sprake van stadium IV met lokalisaties in het beenmerg,<br />

pleuravocht, paracardiale massa’s, lokalisaties in de maag,<br />

omentum en lever met een venacava-inferior-syndroom als<br />

gevolg van compressie. Vanwege het stadium en een verhoogd<br />

LDH bij diagnose bleek sprake van een hoogrisico-Burkittlymfoom<br />

waarvoor een behandelplan met twee kuren R-<br />

CODOX-M/R-IVAC werd opgesteld.<br />

De R-CODOX-M werd ongecompliceerd gegeven. Bij start<br />

van de eerste R-IVAC waren er geen aanwijzingen voor nierfunctiestoornissen<br />

of leverfunctiestoornissen en was sprake<br />

van een normaal serumalbumine. Binnen 24 uur na start<br />

van de eerste R-IVAC-chemokuur ontwikkelde de patiënt<br />

een ernstig encefalopatisch beeld met gedaald bewustzijn,<br />

wisselende agitatie, desoriëntatie en hoofdpijn, waarbij een<br />

infectieuze oorzaak in het centrale zenuwstelsel (CZS) en CZSlokalisatie<br />

van het lymfoom door middel van een lumbaalpunctie<br />

werden uitgesloten. Tevens werd een CT-cerebrum<br />

verricht waarbij geen afwijkingen werden waargenomen.<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>


CASUÏSTIEK<br />

84<br />

Ifosfamide<br />

Actieve alkylerende stoffen:<br />

4-hydroxy-ifosfamide en<br />

isofosforamide mosterd<br />

CYP450<br />

Andere metabolieten<br />

Extra-hepatische<br />

monoamine-oxydase<br />

⃝ _<br />

Chloro-ethylamine<br />

Thialysine<br />

Cysteïne<br />

Thialysine ketimine<br />

Inhibitie mitochondriale<br />

ademhalingsketen<br />

_<br />

⃝<br />

Methyleenblauw<br />

NADH ↑<br />

⃝_<br />

Dehydrogenatie aldehydes ↓<br />

Chloroacetaldehyde ↑<br />

Neurotoxiciteit<br />

FIGUUR 1. De veronderstelde pathofysiologische mechanismen van ifosfamide-geïnduceerde neurotoxiciteit en de mogelijke<br />

aangrijpingspunten van methyleenblauw in dit proces.<br />

Vanwege verdenking op ifosfamide-geïnduceerde neurotoxiciteit<br />

werd de R-IVAC drie dagen na start van de kuur afgebroken<br />

en werd gestart met methyleenblauw. Doseringen<br />

zoals beschreven door Pelgrims et al. (2000) zijn bij onze<br />

patiënt gebruikt. Gestart werd met zesmaal daags 50 mg<br />

methyleenblauw intraveneus waarop de patiënt binnen een<br />

uur klinisch herstel vertoonde met volledig herstel binnen<br />

24 uur na start van methyleenblauw. De methyleenblauw<br />

werd na zes giften gestaakt, waarna geen recidief van neurologische<br />

problematiek optrad. 4<br />

Ter preventie van recidief encefalopathie werd bij de tweede<br />

kuur R-IVAC profylactisch methyleenblauw gegeven. De methyleenblauw<br />

werd 24 uur voor de eerste gift ifosfamide gestart<br />

in een dosis van 50 mg viermaal daags. De halfwaardetijd<br />

van de ifosfamide-metabolieten is ongeveer 22 uur. 6 Ervan<br />

uitgaande dat een stof na vijfmaal de halfwaardetijd uit het<br />

bloed is verdwenen, is ervoor gekozen om de methyleenblauw<br />

tot vijf dagen na staken van ifosfamide te continueren. Hierbij<br />

werd de R-IVAC-kuur ongecompliceerd gegeven en ontstond<br />

geen recidief encefalopathie. De patiënt ontwikkelde zowel<br />

tijdens therapeutische als profylactische behandeling met<br />

methyleenblauw geen bijwerkingen als gevolg van dit middel.<br />

BESPREKING<br />

Ifosfamide is een alkylerend oncolyticum dat wordt gebruikt<br />

bij de behandeling van meerdere soorten solide tumoren en<br />

lymfomen. Bij de behandeling van hoogrisico-Burkitt-lymfomen<br />

wordt ifosfamide gegeven als onderdeel van R-IVAC.<br />

Ifosfamide is ontwikkeld rond 1960 na een chemische<br />

aanpassing aan cyclofosfamide waarbij de twee chloro-ethylgroepen<br />

een andere positie kregen aan de centrale ring, waardoor<br />

het middel beter in water oplosbaar is en sprake is van<br />

een betere antitumoractiviteit. 3<br />

Ifosfamide is een prodrug dat in de lever door cytochroom<br />

P450 wordt omgezet in de actieve alkylerende stoffen isofosforamide<br />

mosterd en 4-hydroxy-ifosfamide. Ook worden nietalkylerende<br />

metabolieten gevormd, die mogelijk verantwoordelijk<br />

zijn voor de potentiële neurotoxiciteit. Ifosfamide en<br />

de gevormde metabolieten passeren de bloed-hersenbarrière.<br />

Het exacte mechanisme dat verantwoordelijk is voor de<br />

ontwikkeling van ifosfamide-geïnduceerde encefalopathie is<br />

vooralsnog niet bekend. Gedacht wordt dat chloro-ethylamine,<br />

één van de uit ifosfamide gevormde niet-alkylerende<br />

metabolieten, mogelijk een essentiële rol speelt in de pathofysiologie<br />

van ifosfamide-gerelateerde neurotoxiciteit. 4<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2


85<br />

AANWIJZINGEN VOOR DE PRAKTIJK<br />

1 Encefalopathie is een frequent voorkomende bijwerking van ifosfamide (10-30%).<br />

2 De diagnose ifosfamide-geïnduceerde encefalopathie wordt gesteld op klinische gronden.<br />

3 Sluit andere oorzaken van encefalopathie uit door middel van een CT-scan, lumbaalpunctie (banale<br />

kweek, virale diagnostiek, cytologie, pathologie) en bloedonderzoek voor respectievelijk CZS-lokalisatie<br />

van het lymfoom, meningitis, metabole oorzaken zoals uremie, hypercalciëmie en hyponatriëmie.<br />

4 Methyleenblauw is een veilige behandeling van ifosfamide-geïnduceerde encefalopathie. In afwachting<br />

van verder onderzoek wordt een therapeutische dosering van zesmaal daags 50 mg intraveneus<br />

aangeraden. Bij ifosfamide-gebruik na eerdere neuro-toxiciteit als gevolg van dit middel wordt een<br />

profylactische dosering methyleenblauw van viermaal daags 50 mg intraveneus aangeraden.<br />

Chloro-ethylamine conjungeert met cysteïne waarbij thialysine<br />

wordt gevormd. Thialysine wordt gemetaboliseerd tot<br />

thialysine ketimine. De stof thialysine ketimine kan mogelijk<br />

op zichzelf neurotoxiciteit veroorzaken, maar speelt tevens<br />

waarschijnlijk een belangrijke rol bij de verstoring van de<br />

mitochondriale ademhalingsketen. Door de remming van<br />

elektronbindende flavoproteïnes in de mitochondriale ademhalingsketen<br />

wordt de intracellulaire NAD/NADH-balans<br />

verstoord, waarbij een toename van NADH-dehydrogenatie<br />

van aldehydes voorkomt. Dit leidt tot een teveel aan de<br />

neurotoxische stof chloro-acetaldehyde. Deze hypothese is<br />

ontstaan nadat bij patiënten met ifosfamide-geïnduceerde<br />

encefalopathie glutaarzuur en sarcosine in de urine zijn<br />

gevonden. Deze stoffen kunnen ook in de urine worden<br />

gevonden bij patiënten met congenitale glutaarzuuracidurie<br />

type 2. Bij deze patiënten is sprake van een tekort aan elektronbindende<br />

flavoproteïnes in de ademhalingsketen. Een<br />

andere mogelijke oorzaak van ifosfamide-geïnduceerde neurotoxiciteit<br />

is de vorming van een teveel aan chloro-acetaldehyde<br />

als gevolg van extra-hepatische monoamine-oxydase.<br />

Methyleenblauw kan op meerdere punten in dit systeem<br />

ingrijpen, waardoor neurotoxiciteit kan worden voorkomen.<br />

Methyleenblauw zou mogelijk de verstoring in de mitochondriale<br />

ademhalingsketen kunnen herstellen door te fungeren<br />

als alternatieve elektronenbinder. Ook wordt gedacht dat<br />

methyleenblauw zorgt voor oxygenatie van NADH, waardoor<br />

dehydrogenatie van chloro-acetaldehyde plaatsvindt. Tevens<br />

zou methyleenblauw de extra-hepatische monoamine-oxidase<br />

remmen (zie Figuur 1, pagina 86). 4,7-8<br />

Het risico op de ontwikkeling van ifosfamide-gerelateerde<br />

neurotoxiciteit neemt toe bij orale toediening, hoge dosering<br />

ifosfamide, snelle intraveneuze toediening, ouderen, hoog<br />

serumkreatinine, laag serumalbumine, gelijktijdig gebruik<br />

van aprepitant of mesna, en bij CZS-aandoeningen in de voorgeschiedenis.<br />

Symptomen van ifosfamide-geïnduceerde encefalopathie<br />

kunnen 28-192 uur na toediening ontstaan. Indien<br />

ifosfamide-geïnduceerde encefalopathie ontstaat, dient de<br />

ifosfamide onmiddellijk te worden gestaakt. De neurotoxiciteit<br />

is gewoonlijk ‘self-limiting’, waarbij klachten 1-30 dagen<br />

kunnen aanhouden. Methyleenblauw verkort de duur van<br />

klachten en kan verergering van symptomen voorkomen. 4<br />

Methyleenblauw is een veilig middel met relatief weinig bijwerkingen.<br />

Bij volwassenen zijn bij hoge dosis (>7,0 mg/kg)<br />

misselijkheid, buikpijn, pijn op de borst, cyanose, methemoglobinemie,<br />

zweten, duizeligheid, hoofdpijn en verwardheid<br />

beschreven. 9 In de literatuur is weinig bekend over de beste<br />

dosis, zowel voor behandeling als profylaxe. Onze gekozen<br />

doseringen, therapeutisch zesmaal daags 50 mg en profylactisch<br />

viermaal daags 50 mg, zijn gebaseerd op eerder<br />

beschreven succes bij deze doseringen door Pelgrims et al.<br />

(2000). 4 Küpfer et al. (1994) presenteerden als eerste een<br />

casus waarbij een patiënt met ifosfamide-geïnduceerde encefalopathie<br />

werd behandeld met 50 mg methyleenblauw, waarna<br />

de patiënt herstelde. Zij adviseerden een profylactische<br />

dosis van drie- tot viermaal daags 50 mg methyleenblauw.<br />

Sindsdien zijn meerdere casus beschreven waarbij deze<br />

doseringen hebben geleid tot herstel van ifosfamide-geïnduceerde<br />

neurotoxiciteit. 10 Intraveneuze toediening van methyleenblauw<br />

verdient de voorkeur bij ifosfamide-geïnduceerde<br />

neurotoxiciteit. Orale toediening levert hogere concentraties<br />

van methyleenblauw op in de lever en het gastro-intestinale<br />

traject, maar intraveneuze toediening resulteert in hogere<br />

cerebrale methyleenblauwconcentraties. 9<br />

Behalve het staken van ifosfamide en intraveneuze toediening<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>


CASUÏSTIEK<br />

86<br />

van methyleenblauw, zijn ook andere maatregelen tegen<br />

ifosfamide-geïnduceerde encefalopathie beschreven in de<br />

literatuur, zoals thiamine, albumine en dialyse. Neurotoxiciteit<br />

als gevolg van ifosfamide kan een klinisch beeld geven<br />

dat vergelijkbaar is met het syndroom van Wernicke. Dit<br />

syndroom wordt gewoonlijk veroorzaakt door een vitamine<br />

B1-tekort bij alcoholisten. Buesa et al. (2003) probeerden als<br />

eerste vanwege de overeenkomsten in de klachtenpresentatie<br />

ifosfamide-geïnduceerde neurotoxiciteit te behandelen met<br />

thiamine. Een aantal casus werd gepubliceerd waarbij thiamine<br />

een succesvolle behandeling bleek. 11 Thiamine 100 mg<br />

kan iedere 4 uur worden gegeven tot een significante verbetering<br />

van klachten optreedt of symptomen volledig zijn<br />

verdwenen. 3 Ook is hemodialyse als effectieve behandeling<br />

beschreven bij patiënten die geen baat hadden bij methyleenblauw.<br />

12 De relatie tussen een laag serumalbumine en de<br />

verhoogde kans op ifosfamide-geïnduceerde encefalopathie<br />

is aangetoond. Albumine voorkomt mogelijk neurotoxiciteit<br />

door de binding aan chloro-acetaldehyde, waardoor deze<br />

neurotoxische stof de bloed-hersenbarrière niet langer kan<br />

passeren. Vooralsnog is toediening van albumine geen bewezen<br />

remedie tegen ifosfamide-geïnduceerde encefalopathie. 3<br />

CONCLUSIE<br />

Ifosfamide is een alkylerend oncolyticum dat wordt gebruikt<br />

bij de behandeling van meerdere soorten solide tumoren en<br />

lymfomen, waaronder het hoogrisico-Burkitt-lymfoom. Een<br />

veel voorkomende en potentieel gevaarlijke bijwerking van<br />

ifosfamide is encefalopathie. Ongeveer 10 tot 30% van de<br />

patiënten ontwikkelt neurotoxiciteit als gevolg van ifosfamide.<br />

Methyleenblauw blijkt een effectieve behandeling en profylaxe<br />

van ifosfamide-geïnduceerde encefalopathie, waarbij profylaxe<br />

zinvol is na eerdere encefalopathie als gevolg van ifosfamide.<br />

Meer onderzoek is noodzakelijk om te bepalen of primaire<br />

profylaxe met methyleenblauw een plaats heeft in de huidige<br />

behandelschema’s.<br />

REFERENTIES<br />

1. Noy A, Lee JY, Cesarman E, et al. AMC 048: modified CODOX-M/IVAC-rituximab<br />

is safe and effective for HIV-associated Burkitt lymphoma. Blood 2015;<br />

126(2):160-6.<br />

2. Barnes JA, Lacasce AS, Feng Y, et al. Evaluation of the addition of rituximab<br />

to CODOXM/IVAC for Burkitt's lymphoma: a retrospective analysis. Ann Oncol<br />

2011;22(8):1859-64.<br />

3. Kataria PS, Kendre PP, Patel AA. Ifosfamide-induced encephalopathy precipitated<br />

by aprepitant: a rarely manifested side effect of drug interaction. J Pharmacol<br />

Pharmacother 2017;8(1):38-40.<br />

4. Pelgrims J, De Vos F, Van den Brande J, et al. Methylene blue in the treatment<br />

and prevention of ifosfamide-induced encephalopathy: report of 12 cases and<br />

a review of the literature. Br J Cancer 2000;82:291-4.<br />

5. Turner AR, Duong CD, Good DJ. Methylene blue for the treatment and<br />

prophylaxis of ifosfamide-induced encephalopathy. Clin Oncol (R Coll Radiol)<br />

2003;15:435-9.<br />

6. McEvoy GK. AHFS 2007 Drug Information. Bethesda, Maryland: American<br />

Society of Health-System Pharmacists, Inc. 2007;1070-6.<br />

7. Küpfer A, Aeschlimann C, Cerny T. Methylene blue and the neurotoxic mechanisms<br />

of ifosfamide encephalopathy. Eur J Clin Pharmacol 1996;50:249-52.<br />

8. Aeschlimann C, Cerny T, Küpfer A. Inhibition of (mono) amine oxidase activity<br />

and prevention of ifosfamide encephalopathy by methylene blue. Drug Metab<br />

Disp 1996;24:1336-9.<br />

9. Oz M, Lorke DE, Hasan M, et al. Cellular and molecular actions of methylene<br />

blue in the nervous system. Med Res Rev 2011;31:93-117.<br />

10. Küpfer A, Aeschlimann C, Wermuth B, et al. Prophylaxis and reversal of<br />

ifosfamide encephalopathy with methylene blue. Lancet 1994;343:7634.<br />

11. Buesa JM, García, Teijido P, et al. Treatment of ifosfamide encephalopathy<br />

with intravenous thiamin. Clin Cancer Res 2003;9:46367.<br />

12. Cherry MA, Bhardwaj H, Hopps S, et al. Ifosfamide-induced neurotoxicity<br />

reversal with continuous veno-venous hemodialysis. A case report. J Oncol<br />

Pharm Pract 2013;19:261-4.<br />

ONTVANGEN 22 AUGUSTUS 2017, GEACCEPTEERD 13 NOVEMBER 2017.<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2


TRENDS IN TRIALS<br />

87<br />

HOVON 141: een prospectieve, multicentrische,<br />

gerandomiseerde fase 2-studie omtrent<br />

ibrutinib en venetoclax bij fitte en niet-fitte<br />

patiënten met een creatinineklaring ≥30 ml/min<br />

en recidiverende of refractaire chronische<br />

lymfatische leukemie (RR-CLL) met of zonder<br />

TP53-afwijkingen<br />

HOVON 141: a prospective, multicenter, phase 2 trial of ibrutinib plus venetoclax<br />

in physically fit and unfit patients with creatinine clearance ≥30 ml/min who<br />

have relapsed or refractory chronic lymphocytic leukemia (RR-CLL) with or<br />

without TP53 aberrations<br />

drs. L. van der Straten1, dr. M-D. Levin2, dr. H.P.J. Visser3, dr. M. Chamuleau 4 , dr. E. van der Spek 5 , dr. M. van<br />

der Klift 6 , dr. E.F.M. Posthuma 7 , dr. S. Kersting 8 , dr. M.R. Schaafsma 9 , dr. B.C. Tanis 10 , dr. M. Bellido 11 , dr. E.M.G.<br />

Jacob 12 , A. Beeker 13 , dr. J.M.I. Vos 14 , S. de Jonge 15 , dr. J.K. Doorduijn 16 , dr. M.B.L. Leys 17 , R.J.W. van Kampen 18 ,<br />

dr. G.J. Veldhuis 19 , dr. J. Droogendijk 20 , drs. I. Ludwig 21 , dr. R. Mous 22 , dr. K.G. van der Hem 23 , dr. E.C. Dompeling 24<br />

en prof. dr. A.P. Kater 25<br />

SAMENVATTING<br />

De HOVON 141-studie (ook wel de ‘Vision Trial’ in<br />

de Nordic CLL study group genoemd) is ontwikkeld<br />

om te evalueren of behandeling met venetoclax en<br />

ibrutinib (VI) bij fitte en niet-fitte patiënten met recidiverende<br />

of refractaire chronische lymfatische leukemie<br />

(RR-CLL) kan leiden tot MRD-negativiteit en<br />

zodoende langdurige remissie kan bewerkstelligen.<br />

Het primaire eindpunt is progressievrije overleving op<br />

27 maanden, voor de groep die is gerandomiseerd<br />

tot het stoppen van de behandeling.<br />

(NED TIJDSCHR HEMATOL <strong>2018</strong>;15:87-91)<br />

SUMMARY<br />

The HOVON 141 study (the Vision Trial in the Nordic<br />

CLL study group) is designed to evaluate if combination<br />

treatment with venetoclax plus ibrutinib in fit<br />

and unfit patients with relapsed or refractory chronic<br />

lymphocytic leukemia (RR-CLL) can lead to MRD<br />

negativity which may induce long lasting remissions.<br />

Progression-free survival at 27 months for patients<br />

randomized to stop treatment is the primary endpoint<br />

of this study.<br />

1onderzoekster, afdeling Interne Geneeskunde, Albert Schweitzer Ziekenhuis, 2internist-hematoloog, afdeling Interne Geneeskunde, Albert Schweitzer<br />

Ziekenhuis, 3internist-hematoloog, afdeling Interne Geneeskunde, MC Alkmaar, 4 internist-hematoloog, afdeling Hematologie, VU medisch centrum,<br />

5<br />

internist-hematoloog, afdeling Interne Geneeskunde, Ziekenhuis Rijnstate, 6 internist-hematoloog, afdeling Interne Geneeskunde, Amphia ziekenhuis,<br />

locatie Langendijk, 7 internist-hematoloog, afdeling Interne Geneeskunde, Reinier de Graaf Gasthuis, 8 internist-hematoloog, afdeling Interne<br />

Geneeskunde, Hagaziekenhuis, locatie Leyweg, 9 internist-hematoloog, afdeling Interne Geneeskunde, Medisch Spectrum Twente, 10 internisthematoloog,<br />

afdeling Interne Geneeskunde, Groene Hart Ziekenhuis, 11 internist-hematoloog, afdeling Interne Geneeskunde, UMC Groningen,<br />

13<br />

internist-hematoloog, afdeling Interne Geneeskunde, Spaarne Ziekenhuis, 14 internist-hematoloog, afdeling Interne Geneeskunde, Antonius Ziekenhuis,<br />

15 internist-hematoloog, afdeling Interne Geneeskunde, Canisius-Wilhelmia Ziekenhuis, 16 internist-hematoloog, afdeling Hematologie, Erasmus<br />

MC, locatie Daniel Den Hoed, 17 internist-hematoloog, afdeling Interne Geneeskunde, Maasstadziekenhuis, 18 internist-hematoloog, afdeling<br />

Interne Geneeskunde, Orbis Medisch Centrum, 19 internist-hematoloog, afdeling Interne Geneeskunde, Antonius Ziekenhuis Sneek, 20 internisthematoloog,<br />

afdeling Interne Geneeskunde, St. Elisabeth Ziekenhuis, 21 internist-hematoloog, afdeling Interne Geneeskunde, Ziekenhuis Bernhoven,<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2


88<br />

20 mg<br />

50 mg<br />

100 mg<br />

200 mg<br />

400 mg<br />

400 mg<br />

c3 d1-7 c3 d8-14 c3 d15-21 c3 d22-28 c4-15 d1-28<br />

FIGUUR 1. ‘Ramp-up’ venetoclax-schema.<br />

ACHTERGROND<br />

De standaardbehandeling van patiënten met recidiverende<br />

en refractaire CLL (RR-CLL) is snel aan het veranderen.<br />

Voor patiënten met een recidief meer dan 1-2 jaar na de eerstelijnsbehandeling,<br />

wordt behandeling met een eerstelijnsbehandelingsmodaliteit<br />

vaak herhaald (fludarabine-cyclofosfamide-rituximab<br />

(FCR) of bendamustine-rituximab (BR)<br />

voor fitte patiënten, en chloorambucil in combinatie met<br />

een CD20-antilichaam voor niet-fitte patiënten). Deze aanpak<br />

verhoogt het risico op significante onderdrukking van<br />

het immuunsysteem, met als gevolg infectieuze complicaties<br />

en een kortere gebeurtenisvrije overleving ten opzichte van<br />

de eerstelijnsbehandeling.<br />

Patiënten met een vroeg recidief (


TRENDS IN TRIALS<br />

89<br />

Ibrutinib is een orale, selectieve, irreversibele proteïnekinaseremmer<br />

van het Bruton’s tyrosinekinase (Btk)-eiwit, hetgeen<br />

belangrijk is bij de activatie van verschillende routes die<br />

noodzakelijk zijn voor de activatie, chemotaxis en adhesie<br />

van B-cellen. 5 Ibrutinib heeft een mild toxiciteitsprofiel en<br />

zorgt voor duurzame responsen. 6,7<br />

Forse synergie tussen venetoclax en ibrutinib is beschreven<br />

in CLL-cellen in vitro; door te voorkomen dat de leukemiecellen<br />

vanuit het bloed naar de lymfeklieren migreren, waar<br />

inductie van meerdere anti-apoptotische eiwitten plaatsvindt,<br />

is er vrijwel geen bescherming tegen apoptose door<br />

venetoclax mogelijk. 8,9 De synergistische cytotoxiciteit van<br />

ibrutinib en venetoclax is tevens aangetoond in CLL-muismodellen<br />

en in cellijnen van diffuus grootcellig B-cellymfoom<br />

en mantelcellymfoom. 10-12<br />

STUDIEOPZET<br />

Aangezien de eerstelijns-CLL-behandeling bestaat uit chemotherapie<br />

in combinatie met CD20-antilichamen zoals rituximab<br />

en obinutuzumab bij patiënten zonder 17p of P53-mutaties,<br />

is het uiterst belangrijk dat behandelingsmodaliteiten<br />

met andere aangrijpingspunten worden uitgetest voor RR-CLLpatiënten.<br />

Ibrutinib en venetoclax zijn geregistreerd voor CLL<br />

in de vorm van monotherapie, hetgeen tot aan progressie<br />

moet worden gecontinueerd. De noodzaak tot langdurige<br />

inname zorgt voor hoge zorgkosten, langdurige bijwerkingen<br />

en vrijwel zekere vorming van resistentie. Het doel van de<br />

HOVON 141-studie is daarom om te onderzoeken of combinatiebehandeling<br />

van venetoclax met ibrutinib bij fitte<br />

(CIRS ≤6) en niet-fitte (CIRS >6) patiënten met RR-CLL kan<br />

leiden tot MRD-negativiteit, wat geassocieerd is met diepe<br />

responsen en mogelijk kan leiden tot langdurige remissies,<br />

zelfs zonder het langdurig doorzetten van deze middelen.<br />

Patiënten met CLL of SLL, met of zonder del(17p) of TP53-<br />

mutatie, bij wie noodzaak is tot behandeling na een recidief<br />

of refractaire ziekte, kunnen worden geïncludeerd in deze<br />

studie. Voor inclusie dient sprake te zijn van een adequate<br />

beenmergfunctie, adequate leverfunctie, creatinineklaring<br />

≥30 ml/min en een WHO/ECOG-performance status van 0-3.<br />

In deze fase 2-studie worden alle patiënten behandeld met<br />

een combinatie van oraal ibrutinib en venetoclax gedurende<br />

13 (venetoclax) en 15 kuren (ibrutinib) van 28 dagen. Gedurende<br />

de eerste twee kuren wordt de patiënt behandeld met<br />

ibrutinib-monotherapie waarna venetoclax wordt gestart op<br />

dag 1 van kuur 3. Bepaling van het MRD-fenotype in het<br />

perifere bloed (PB) vindt plaats op ‘baseline’, waarna MRD<br />

wordt gemeten na afloop van cyclus 9, 12, 15 en op maand 27<br />

voor alle patiënten. MRD-bepaling op beenmerg (BM) vindt<br />

plaats na afloop van cyclus 15 en op maand 27. Patiënten<br />

classificeren als MRD-negatief bij minder dan 1 CLL-cel<br />

per 10.000 leukocyten (10 -4 ) gemeten door middel van zeskleuren-flowcytometrie.<br />

Patiënten die MRD-negatief zijn<br />

na afloop van cyclus 12 en 15 worden gerandomiseerd in<br />

een 1:2-verhouding in een groep die doorgaat met ibrutinibbehandeling<br />

tot progressie of toxiciteit (groep A) of in een<br />

behandelingsvrije observatiegroep (groep B). Patiënten die<br />

MRD-positief zijn na afloop van cyclus 15 worden niet<br />

gerandomiseerd en zullen ibrutinib-behandeling continueren<br />

tot progressie of toxiciteit. De patiënten die MRD-negatief<br />

zijn na cyclus 15 worden nauwkeurig gemonitord door<br />

middel van MRD-bepalingen iedere drie maanden gedurende<br />

twee jaar, gevolgd door iedere vier maanden in het derde<br />

jaar. Indien patiënten MRD-positief worden bevonden (MRD<br />

>10 -3 ) dient dit te worden bevestigd door middel van een<br />

MRD-bepaling een maand later (MRD >10 -2 ). Bij deze<br />

patiënten wordt dan weer de behandeling met venetoclax en<br />

ibrutinib geïnitieerd waarna ibrutinib-monotherapie wordt<br />

gegeven tot aan progressie of toxiciteit. Een belangrijke vraag<br />

hierbij is hoeveel patiënten opnieuw in remissie kunnen<br />

worden gebracht met dezelfde behandelingsstrategie. Indien<br />

een patiënt binnen drie maanden re-initiatietherapie geen<br />

respons heeft volgens de IWCLL-criteria, dan is er sprake<br />

van progressieve ziekte en zal de patiënt uit de studie worden<br />

gehaald. 13<br />

Het primaire eindpunt van de studie is de proportie van<br />

de patiënten in groep B die voldoen aan de criteria voor<br />

progressievrije overleving (PFS) na 12 maanden stoppen van<br />

therapie (op maand 27). PFS is gedefinieerd als alle patiënten<br />

vrij van progressie, recidief of overlijden door iedere oorzaak,<br />

hetgeen eerst optreedt. 13 Re-initiatie van therapie wordt niet<br />

gezien als progressie, mits er binnen drie maanden een respons<br />

wordt behaald.<br />

De patiënten in groep A en de niet-gerandomiseerde patiënten<br />

worden alleen meegenomen in de secundaire en exploratieve<br />

eindpunten. Het percentage MRD-negatieve patiënten<br />

na cyclus 12 (PB), cyclus 15 (PB en BM) en op maand 27 (PB<br />

en BM) voor patiënten in alle groepen is een secundair eindpunt.<br />

Daarnaast worden andere effectiviteitsparameters meegenomen<br />

waaronder PFS, ‘overall survival’ (OS), responsduur,<br />

aantal patiënten met noodzaak tot re-initiatiebehandeling,<br />

tijd tot re-initiatiebehandeling en tijd tot volgende CLLbehandeling.<br />

Responsen worden bepaald aan de hand van<br />

de IWCLL-criteria na cyclus 3, 9, 12, 15 op maand 27 en<br />

maand 51 (drie jaar na stoppen therapie). 13 Daarnaast wordt<br />

de veiligheid gemonitord door melding van (S)AE’s en<br />

SUSAR’s. Atriumfibrilleren en bloedingen zijn bekende bijwerkingen<br />

van ibrutinib waaraan speciale aandacht wordt<br />

besteed, evenals het tumorlysissyndroom, hetgeen een bekende<br />

bijwerking is van venetoclax. Ook worden veranderingen<br />

in het dagelijks functioneren en de gezondheidstoestand<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2


90<br />

Fitte en niet-fitte patiënten met creatinineklaring ≥30 ml/min met<br />

recidiverende of refractaire CLL die behandeling nodig hebben<br />

Cyclus 1-2<br />

Ibrutinib 420 mg, dag 1-28<br />

Cyclus 3<br />

Ibrutinib 420 mg, dag 1-28<br />

Venetoclax 20 mg, dag 1-7<br />

50 mg, dag 8-14<br />

100 mg, dag 15-21<br />

200 mg, dag 22-28<br />

Cyclus 4-15<br />

Ibrutinib 420 mg, dag 1-28<br />

Venetoclax 400 mg, dag 1-28<br />

R<br />

PB MRDpos<br />

na cyclus 12 en/of na cyclus 15<br />

PB MRDneg na cyclus 12<br />

en<br />

PB MRDneg na cyclus 15<br />

Groep A<br />

R<br />

Groep B<br />

Ibrutinib tot<br />

progressie/recidief<br />

Ibrutinib tot<br />

progressie/recidief<br />

Observatie tot<br />

progressie of MRDpos<br />

Cyclus 1<br />

Ibrutinib 420 mg, dag 1-28<br />

Venetoclax 20 mg, dag 1-7<br />

50 mg, dag 8-14<br />

100 mg, dag 15-21<br />

200 mg, dag 22-28<br />

Cyclus 2-12<br />

Ibrutinib 420 mg, dag 1-28<br />

Venetoclax 400 mg, dag 1-28<br />

Ibrutinib tot<br />

progressie/recidief<br />

FIGUUR 2. Overzicht HOVON 141-studie.<br />

uitgevraagd na cyclus 15 en na 6 maanden, 1, 2 en 3 jaar<br />

na het starten van de observatie of onderhoudsbehandeling<br />

door middel van de EORTC QLQ-C30- en de EORTC QLQ-<br />

CLL16-vragenlijsten. Tot slot is er een aantal exploratieve<br />

eindpunten, namelijk de correlatie tussen MRD in het PB<br />

en BM, en de correlatie tussen MRD met PFS en OS. In de<br />

HOVON 141-studie is een aantal belangrijke nevenstudies<br />

opgenomen die betrekking hebben op de evaluatie van biomarkers.<br />

Hiervoor wordt ‘next generation sequencing’ (NGS)<br />

uitgevoerd op ‘baseline’ en op het moment van progressie.<br />

Tevens worden bevroren CLL-cellen tezamen met serum/<br />

plasma, DNA en RNA opgeslagen in de biobank in Amsterdam<br />

en Kopenhagen. De opgeslagen materialen zullen worden<br />

gebruikt voor translationeel onderzoek met een focus<br />

op de (patho)biologie en de micro-omgeving van primaire<br />

CLL-cellen.<br />

TOEGANKELIJKHEID VOOR PATIËNTEN<br />

De HOVON 141-studie is geopend sinds juli 2017. Naar<br />

verwachting zullen 230 patiënten worden geïncludeerd, van<br />

wie 96 in Nederlandse centra. Tot op heden zijn 60 patiënten<br />

geïncludeerd door verschillende ziekenhuizen. In Nederland<br />

en België nemen 27 centra deel aan de HOVON 141-studie,<br />

naast centra in Denemarken en Noorwegen.<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>


TRENDS IN TRIALS<br />

91<br />

REFERENTIES<br />

1. Eichhorst B, Robak T, Montserrat E, et al. Chronic lymphocytic leukaemia:<br />

ESMO Clinical Practice Guidelines for diagnosis, treatment and follow-up. Ann<br />

Oncol 2015;26(suppl_5):v78-84.<br />

2. Hallek M. Chronic lymphocytic leukemia: 2017 update on diagnosis, risk<br />

stratification, and treatment. Am J Hematol 2017;92(9):946-65.<br />

3. Roberts AW, Davids MS, Pagel JM, et al. Targeting BCL2 with venetoclax in<br />

relapsed chronic lymphocytic leukemia. N Engl J Med 2016;374(4):311-22.<br />

4. Thijssen R, Slinger E, Weller K, et al. Resistance to ABT-199 induced by microenvironmental<br />

signals in chronic lymphocytic leukemia can be counteracted by<br />

CD20 antibodies or kinase inhibitors. Haematologica 2015;100(8):e302-6.<br />

5. Spaargaren M, De Rooij M, Kater A, et al. BTK inhibitors in chronic lymphocytic<br />

leukemia: a glimpse to the future. Oncogene 2015;34(19):2426-36.<br />

6. De Weerdt I, Koopmans SM, Kater AP, et al. Incidence and management of<br />

toxicity associated with ibrutinib and idelalisib: a practical approach. Haematologica<br />

2017;102(10):1629-39.<br />

7. Byrd JC, Furman RR, Coutre SE, et al. Targeting BTK with ibrutinib in relapsed<br />

chronic lymphocytic leukemia. N Engl J Med 2013;369(1):32-42.<br />

8. Cervantes-Gomez F, Lamothe B, Woyach JA, et al. Pharmacological and<br />

protein profiling suggests venetoclax (ABT-199) as optimal partner with ibrutinib<br />

in chronic lymphocytic leukemia. Clin Cancer Res 2015;21(16):3705-15.<br />

9. Deng J, Isik E, Fernandes SM, et al. Ibrutinib therapy increases BCL-2 dependence<br />

and enhances sensitivity to venetoclax in CLL. Leukemia 2017;<br />

31(10):2075-84.<br />

10. Slinger E, Eldering E, Kater AP. ASH 2017.<br />

11. Portell CA, Axelrod M, Brett LK, et al. Synergistic cytotoxicity of ibrutinib and<br />

the BCL2 antagonist, ABT-199 (GDC-0199) in mantle cell lymphoma (MCL) and<br />

chronic lymphocytic leukemia (CLL): molecular analysis reveals mechanisms of<br />

target interactions. Blood 2014;124(21):509-9.<br />

12. Griner LA, Guha R, Shinn P, et al. High-throughput combinatorial screening<br />

identifies drugs that cooperate with ibrutinib to kill activated B-cell-like diffuse<br />

large B-cell lymphoma cells. Proc Natl Acad Sci USA 2014;111(6):2349-54.<br />

13. Hallek M, Cheson BD, Catovsky D, et al. Guidelines for the diagnosis and<br />

treatment of chronic lymphocytic leukemia: a report from the International Workshop<br />

on Chronic Lymphocytic Leukemia updating the National Cancer Institute<br />

Working Group 1996 guidelines. Blood 2008;111(12):5446-56.<br />

ONTVANGEN 30 OKTOBER 2017, GEACCEPTEERD 20 DECEMBER 2017.<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2


92<br />

Uw diagnose?<br />

dr. N. Wlazlo1, mr. ing. K. Gussinklo2 en dr. J.L.M. Jongen3<br />

(NED TIJDSCHR HEMATOL <strong>2018</strong>;15:92-3)<br />

CASUS 1<br />

Een 63-jarige man werd verwezen met sinds vijf maanden<br />

bestaande vermoeidheid, 13 kg gewichtsverlies, een tremor<br />

aan de handen, geringe geheugenstoornissen en af en toe<br />

hoofdpijn. Lichamelijk onderzoek, laboratoriumonderzoek,<br />

PET-CT, MRI-hersenen en MRI-wervelkolom toonden geen<br />

afwijkingen met uitzondering van een fijnslagige rusttremor<br />

en verminderde vaardigheid van de handen. Een liquorpunctie<br />

liet 31 x10 6 /l leukocyten en een totaaleiwit van 0,83 g/l zien.<br />

De cytologie wordt getoond in Figuur 1.<br />

CASUS 2<br />

Een 71-jarige vrouw werd verwezen met 6 kg gewichtsverlies,<br />

nachtzweten, hoofdpijn, duizeligheid, loopstoornissen<br />

en geheugenstoornissen. Bij lichamelijk onderzoek werd een<br />

cachectische dame gezien, die gedesoriënteerd was, telkens<br />

dezelfde vragen stelde en niet kon lopen. De MRI-hersenen<br />

toonde beiderzijds pathologische aankleuring van de nervus<br />

trigeminus en gering verwijde centrale en perifere liquorruimtes.<br />

In de liquor werden 86 x 10 6 /l leukocyten en een<br />

totaaleiwit van 3,4 g/l gevonden. De cytologie wordt getoond<br />

in Figuur 2.<br />

CASUS 3<br />

Een 67-jarige man werd verwezen vanwege hoofdpijn, dubbelzien,<br />

rugpijn met uitstraling naar het linkerlaterale bovenbeen<br />

en 12 kg gewichtsverlies in drie maanden. Bij lichamelijk<br />

onderzoek werd een cachectische man gezien, geen afwijkingen<br />

aan de inwendige organen maar wel gedisconjugeerde<br />

oogbewegingen, hypesthesie in het linker L2 dermatoom en<br />

aan vingers en tenen, areflexie van de achillespeesreflex en<br />

een breed basische gang. Een MRI-hersenen toonde een<br />

diffuus afwijkend beenmergsignaal van de schedelbasis en<br />

aankleuring van de nervus trigeminus beiderzijds. Een MRIwervelkolom<br />

toonde een diffuus afwijkend beenmergsignaal<br />

van de wervels en pathologische aankleuring rondom de<br />

conus medullaris en van de cauda equina. De liquor bevatte<br />

124 x 10 6 /l leukocyten en een totaaleiwit van 2,66 g/l. De<br />

cytologie wordt getoond in Figuur 3.<br />

FIGUUR 1. Cytologie casus 1.<br />

FIGUUR 2. Cytologie casus 2.<br />

FIGUUR 3. Cytologie casus 3.<br />

WAT IS UW DIAGNOSE?<br />

1aios hematologie, afdeling Hematologie, 2wetenschappelijk laboratoriummedewerker, afdeling Hematologie, 3neuroloog, afdeling Neuro-oncologie,<br />

Erasmus MC. Correspondentie graag richten aan dhr. dr. N. Wlazlo, aios hematologie, afdeling Hematologie, intern postadres DHG-350, Erasmus<br />

MC, Postbus 5201, 3008 AE Rotterdam, tel.: 010 703 07 31, e-mailadres: n.wlazlo@erasmusmc.nl<br />

Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>


DE KUNST VAN HET KIJKEN<br />

93<br />

Bij casus 1 werd een liquor gezien met kleine lymfocyten en daartussen wat middelgrote lymfatische cellen, blauw cytoplasma,<br />

enkele met een nucleolus en enkele met plasmacytoïde kenmerken. Immuunfenotypering toonde ongeveer 19%<br />

monoklonale B-cellen (CD19+/CD20+/SmIgKappa+) die ook 4-10% in het beenmerg werden gevonden. In het beenmerg<br />

werd de MYD88-L265P-mutatie aangetoond. Er was in het bloed geen M-proteïne aantoonbaar, noch lymfadenopathie. De<br />

patiënt werd behandeld met DRC-kuren met tegelijkertijd intrathecale behandeling met methotrexaat en later cytarabine.<br />

Na zes kuren was sprake van een complete remissie.<br />

Casus 2 liet meer een polymorfe lymfocytenpopulatie zien, soms met wat blastaire kenmerken. Immuunfenotypering toonde<br />

een monoklonale B-celpopulatie van ongeveer 42% van de leukocyten met fenotype CD19+/CD20+/SmIgKappa+. De patiënte<br />

was in 2012 behandeld voor een extranodaal marginalezonelymfoom. Op het huidige beenmergbiopt met 50% infiltratie<br />

van deels plasmocytoïd uitrijpende kleine B-cellen, het voorkomen van mestcellen en MYD88-L265P-mutatie werd de diagnose<br />

herzien naar LPL, nu met CZS-lokalisatie in liquor en leptomeningeaal. Er was geen lymfadenopathie en slechts een kleine<br />

IgM-kappa/component van


94<br />

De rol van TCF4 bij de aanmaak van<br />

gezonde en zieke bloedcellen<br />

TCF4 in healthy and malignant hematopoiesis<br />

dr. F.E.M. in 't Hout<br />

SAMENVATTING<br />

Op 30 augustus 2017 promoveerde Florentien E.M. in<br />

‘t Hout aan het Radboud universitair medisch centrum<br />

Nijmegen op haar promotieonderzoek, getiteld ‘TCF4,<br />

an unexpected journey’, onder begeleiding van promotoren<br />

prof. dr. J.H. Jansen en prof. dr. G.A. Huls,<br />

en copromoter dr. B.A. van der Reijden. Hieronder<br />

zijn de belangrijkste bevindingen uit haar proefschrift<br />

weergegeven.<br />

(NED TIJDSCHR HEMATOL <strong>2018</strong>;15:94-6)<br />

SUMMARY<br />

On the 30 th of August, 2017, Florentien E.M. in ‘t Hout<br />

defended her thesis, entitled ‘TCF4, an unexpected<br />

journey’ at the Radboud university medical centre<br />

under supervision of promotors prof. J.H. Jansen, PhD,<br />

and prof. G.A. Huls, MD, PhD, and copromoter B.A.<br />

van der Reijden, PhD. The most important findings<br />

described in her thesis are summarized in this report.<br />

INLEIDING<br />

Basic helix-loop-helix (bHLH)-eiwitten zijn belangrijk voor<br />

vele ontwikkelingsprocessen, zoals neurogenese, myogenese<br />

en hematopoëse. 1 Transcriptiefactor 4 (TCF4) is een klasse<br />

1-bHLH-eiwit en wordt ook wel E-proteïne genoemd, omdat<br />

het kan binden aan het DNA ter plaatse van de Ephrussi-box<br />

(E-box). 1 TCF4 is betrokken bij de ontwikkeling van B- en<br />

T-cellen, en cruciaal voor de ontwikkeling van plasmacytoïde<br />

dendritische cellen (pDC´s). 2,3 In ‘blastic plasmacytoid dendritic<br />

cell neoplasms’ (BPDCN) is TCF4 geïdentificeerd als<br />

belangrijkste regulator van het oncogene programma. 4 Ook<br />

bij patiënten met myelodysplastisch syndroom (MDS) en<br />

acute myeloïde leukemie (AML) zijn TCF4-mutaties gevonden,<br />

zij het in een lage frequentie. 5,6 In dit proefschrift laten<br />

we zien dat TCF4 een nieuwe prognostische marker is bij<br />

AML en kan helpen bij de therapiekeuze. Daarnaast laten<br />

we een correlatie zien tussen RUNX1-afwijkingen en TCF4-<br />

expressie. Tevens hebben we de functie van TCF4 in gezonde<br />

cellen onderzocht.<br />

HOGE EXPRESSIE VAN TCF4 IS EEN<br />

PROGNOSTISCHE FACTOR BIJ AML<br />

De expressie van TCF4-mRNA werd bestudeerd in een<br />

cohort van 525 AML-patiënten behandeld in verschillende<br />

HOVON-AML-studies. Deze AML-patiënten hadden een<br />

grote spreiding in TCF4-expressie ten opzichte van de<br />

gezonde controles. Omdat met name in het laatste kwartiel<br />

de TCF4-expressie exponentieel toenam, werd het cohort<br />

in de hoogste 25% (TCF4 hoog ) en de laagste 75% (TCF4 laag )<br />

verdeeld. Patiënten in de TCF4 hoog -groep hadden vaker cytogenetische<br />

afwijkingen met een slechte prognose, een FAB-M0<br />

of -M1 en een FLT3-ITD-mutatie. Patiënten in de TCF4 laag -<br />

groep daarentegen, hadden vaker een bi-allelische CEBPAmutatie.<br />

Bij univariate analyse overleefden twee keer zoveel<br />

patiënten uit de TCF4 laag -groep de vijf jaar dan patiënten uit<br />

de TCF4 hoog -groep (zie Figuur 1; 44% vs. 18%). Tevens konden<br />

patiënten uit de TCF4 hoog -groep vaker geen complete remissie<br />

(CR) behalen (32% vs. 17%). Een vergelijkbaar resultaat<br />

werd gevonden in het onafhankelijke validatiecohort. In een<br />

Correspondentie graag richten aan mw. dr. F.E.M. in 't Hout, afdeling Laboratoriumgeneeskunde, Laboratorium Hematologie, Radboudumc,<br />

Geert Grooteplein Zuid 8, 6525 GA Nijmegen, tel.: 024 361 47 54, e-mailadres: florentien.inthout@radboudumc.nl<br />

Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.<br />

Trefwoorden: AML, helix-loop-helix, hematopoëse, RUNX1, TCF4<br />

Keywords: AML, helix-loop-helix, hematopoiesis, RUNX1, TCF4<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>


PROEFSCHRIFTBESPREKING 95<br />

multivariate analyse, waarbij naast TCF4-expressie, de ELNrisicoclassificatie,<br />

leeftijd en het aantal witte bloedcellen bij<br />

diagnose waren meegenomen, was een hoge TCF4-expressie<br />

een onafhankelijke prognostische marker, gecorreleerd aan<br />

een slechte prognose. Bovendien hadden patiënten met<br />

een hoge TCF4-expressie het meeste baat bij een allogene<br />

(stam)celtransplantatie, terwijl de gegevens suggereerden<br />

dat TCF4 laag -patiënten het juist beter deden na een autologe<br />

(stam)celtransplantatie. Dit gold zowel voor uni- als multivariate<br />

analyses.<br />

HET TCF4-LOCUS WORDT GEREGULEERD<br />

DOOR RUNX1<br />

Anderen hebben laten zien dat TCF4 een belangrijk gen is<br />

voor stamceleigenschappen; zo is het gen opgereguleerd<br />

in stamcellen en wordt het down-gereguleerd bij de differentiatie<br />

naar progenitorcellen. Als een (progenitor)cel wordt<br />

getransfomeerd in een leukemische cel, wordt TCF4 echter<br />

weer opgereguleerd. Dit suggereert dat TCF4 belangrijk is<br />

voor eigenschappen die zowel bij stamcellen als leukemische<br />

cellen een rol spelen, zoals ‘self-renewal’. 7-9 Er is<br />

echter weinig bekend over hoe de expressie van TCF4 is<br />

gereguleerd. Vanuit dat perspectief was het opvallend dat in<br />

het bestudeerde cohort de patiënten met een RUNX1-mutatie<br />

een significant hogere TCF4-expressie hadden dan de rest<br />

van het cohort. Daarentegen hadden patiënten die een translocatie<br />

hadden tussen chromosomen 8 en 21, t(8;21), dat<br />

resulteert in het fusie-eiwit RUNX1-RUNX1T1, juist een lage<br />

TCF4-expressie. Binding van RUNX1 op de TCF4-promoter<br />

werd geïdentificeerd in ‘CHIP sequencing data’. 10 Deze bindingsplek<br />

werd vervolgens gebruikt in ‘luciferase reporter<br />

assays’. Deze assays lieten een repressieve functie van RUNX1<br />

op de TCF4-promoter zien. De (dominant negatieve) RUNX1-<br />

mutatie daarentegen, verloor zijn onderdrukkende uitwerking<br />

op de TCF4-promoter. Dit komt overeen met de hoge expressie<br />

van TCF4 die wordt gevonden bij AML-patiënten met<br />

een RUNX1-mutatie. RUNX1-RUNX1T1 leidde in deze assay<br />

wel tot een onderdrukking van de TCF4-promoter, overeenkomstig<br />

met de lage TCF4-expressie die we bij deze patiënten<br />

vinden.<br />

In ons AML-cohort hadden patiënten met een RUNX1-mutatie<br />

een slechte overleving, terwijl patiënten met een RUNX1-<br />

RUNX1T1 juist een relatief goede overleving hadden. Dit<br />

correleert met de prognose van de patiënten met een hoge<br />

en lage TCF4-expressie. In een multivariaat Cox-regressiemodel<br />

waarin cytogenetische risicogroep, leeftijd en witte<br />

bloedcellen bij diagnose waren geïncludeerd, bleef TCF4-<br />

expressie bovendien een onafhankelijke prognostische factor,<br />

terwijl RUNX1-mutaties en translocaties geen invloed hadden<br />

op de overleving. Dit suggereert dat in dit model de expressie<br />

Percentage overleving<br />

100<br />

50<br />

0<br />

0<br />

50<br />

AML (n=518)<br />

100<br />

OS (maanden)<br />

150 200<br />

Laagste 75%<br />

Hoogste 25%<br />

P


96<br />

PROEFSCHRIFTBESPREKING<br />

in RUNX1 en spelen mogelijk een belangrijke rol in de prognostische<br />

impact van RUNX1-mutaties en translocaties bij<br />

AML. Tijdens de hematopoëse stimuleert TCF4 de erytroïde<br />

differentiatie ten koste van de megakaryocytendifferentiatie.<br />

REFERENTIES<br />

1. Massari ME, Murre C. Helix-loop-helix proteins: regulators of transcription in<br />

eucaryotic organisms. Mol Cell Biol 2000;20(2):429-40.<br />

2. Murre C. Helix-loop-helix proteins and lymphocyte development. Nat Immunol<br />

2005;6(11):1079-86.<br />

3. Cisse B, Caton ML, Lehner M, et al. Transcription factor E2-2 is an essential<br />

and specific regulator of plasmacytoid dendritic cell development. Cell 2008;<br />

135(1):37-48.<br />

4. Ceribelli M, Hou ZE, Kelly PN, et al. A druggable TCF4- and BRD4-dependent<br />

transcriptional network sustains malignancy in blastic plasmacytoid dendritic<br />

cell neoplasm. Cancer Cell 2016;30(5):764-78.<br />

5. Papaemmanuil E, Gerstung M, Malcovati L, et al. Clinical and biological<br />

implications of driver mutations in myelodysplastic syndromes. Blood 2013;<br />

122(22):3616-27, quiz 99.<br />

6. Papaemmanuil E, Gerstung M, Bullinger L, et al. Genomic classification and<br />

prognosis in acute myeloid leukemia. N Engl J Med 2016;374(23):2209-21.<br />

7. Horton SJ, Jaques J, Woolthuis C, et al. MLL-AF9-mediated immortalization of<br />

human hematopoietic cells along different lineages changes during ontogeny.<br />

Leukemia 2013;27(5):1116-26.<br />

8. Krivtsov AV, Twomey D, Feng Z, et al. Transformation from committed progenitor<br />

to leukaemia stem cell initiated by MLL-AF9. Nature 2006;442(7104):818-22.<br />

9. Kvinlaug BT, Chan WI, Bullinger L, et al. Common and overlapping oncogenic<br />

pathways contribute to the evolution of acute myeloid leukemias. Cancer Res<br />

2011;71(12):4117-29.<br />

10. Martens JH, Mandoli A, Simmer F, et al. ERG and FLI1 binding sites demarcate<br />

targets for aberrant epigenetic regulation by AML1-ETO in acute myeloid<br />

leukemia. Blood 2012;120(19):4038-48.<br />

ONTVANGEN 23 OKTOBER 2017, GEACCEPTEERD 22 DECEMBER 2017.<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>


MEDEDELINGEN NVvH/HOVON<br />

97<br />

GEEN FINANCIEEL RISICO VOOR ZIEKENHUIZEN<br />

BIJ ​DECLARATIE ​DARZALEX ® ​(DARATUMUMAB)<br />

Geachte collega,<br />

Alle zorgverzekeraars, HOVON, de Nederlandse Vereniging voor Hematologie en geneesmiddelenfabrikant<br />

Janssen hebben afspraken gemaakt over de doelmatige inzet en prijs van daratumumab<br />

met ingang van 1 januari <strong>2018</strong>. Er is overeengekomen dat indien Darzalex als monotherapie conform<br />

de richtlijn Behandeling multipel myeloom 2017* wordt toegepast, er een open-einde-financiering van<br />

kracht is buiten het bestaande financiële kader dat met uw instelling is afgesproken. Hiertoe dient<br />

daratumumab te worden voorgeschreven in A-, B-, C- en D-ziekenhuizen conform de richtlijn en<br />

voorafgaand aan behandeling te worden besproken in het MDO met een consultverlenend ziekenhuis.<br />

Patiënten die de behandeling krijgen, worden aangemeld in ALEA, zodat IKNL de nodige gegevens<br />

gedurende het behandeljaar kan verzamelen.<br />

Daratumumab is geïndiceerd als monotherapie voor de behandeling van volwassen patiënten met<br />

gerecidiveerd en refractair multipel myeloom, bij wie de voorgaande behandeling bestond uit een<br />

proteasoomremmer en een immuunmodulerend middel, en die bij de laatste behandeling ziekteprogressie<br />

hebben vertoond. Voor de nadere plaatsbepaling van daratumumab zie de volledige richtlijn multipel<br />

myeloom*.<br />

Daarbij adviseert de MWG ook nog om daratumumab te staken indien er a) na 2, 3 of 4 kuren sprake<br />

is van progressieve ziekte, b) na 4 kuren stabiele ziekte is zonder klinische verbetering, en c) indien er<br />

na 6 kuren minder dan een partiële respons is zonder klinische verbetering (SORT C).<br />

Op de behandeling van daratumumab in combinatie met lenalidomide en dexamethason, of bortezomib<br />

en dexamethason voor de behandeling van volwassen patiënten met multipel myeloom die minstens<br />

1 eerdere behandeling hebben gehad, is nog geen aanspraak vanuit de basisverzekering. Deze indicatie<br />

maakt nog onderdeel uit van een VWS-sluisprocedure en kan daarom nog niet worden gedeclareerd.<br />

De verwachting is dat op het moment van aanspraak de monitor zal worden uitgebreid met de<br />

verzameling van de klinische gegevens van de combinatietherapie, uiteraard pas nadat plaatsbepaling<br />

in de richtlijn is aangegeven door de MWG.<br />

Met vriendelijke groet,<br />

NAMENS NVvH EN HOVON,<br />

NICOLE BLIJLEVENS<br />

* www.hematologienederland.nl/richtlijnen-1#onco-nvvh<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>2


98 MEDEDELINGENAGENDA<br />

BIJEENKOMSTEN IN NEDERLAND<br />

9 maart<br />

<strong>2018</strong><br />

12-16 maart<br />

<strong>2018</strong><br />

13 maart<br />

<strong>2018</strong><br />

16 maart<br />

<strong>2018</strong><br />

22 maart<br />

<strong>2018</strong><br />

28-30 maart<br />

<strong>2018</strong><br />

10 e maal het Nationaal Trombose Congres<br />

Hotel Theater Figi, Zeist.<br />

Informatie: www.bureau-prevents.nl/congres/nationaal_trombose_congres<br />

NVvO Basiscursus Oncologie<br />

Ellecom. Informatie: www.nvvoncologie.nl<br />

Cardio Oncologie Congres - UMC Utrecht<br />

UMC Utrecht. Informatie: volgt<br />

Utrechts Regionaal Stollingssymposium<br />

UMC Utrecht. Informatie: www.umcutrecht.nl/stollingssymposium<br />

7 e symposium Microscopisch beenmergonderzoek in de dagelijkse praktijk<br />

Lissabon, Portugal. Informatie: http://ebmt<strong>2018</strong>.org<br />

6 th International Workshop on Cancer Genetic & Cytogenetic Diagnostics<br />

Concert- en Congresgebouw De Doelen, Rotterdam.<br />

Informatie: www.rbm-zwn.nl/static/download/7e-symposium-hematomorfologie-<strong>2018</strong>-a4.pdf<br />

INTERNATIONALE BIJEENKOMSTEN<br />

9-11 maart<br />

<strong>2018</strong><br />

15-16 maart<br />

<strong>2018</strong><br />

18-21 maart<br />

<strong>2018</strong><br />

21-24 maart<br />

<strong>2018</strong><br />

12-13 april<br />

<strong>2018</strong><br />

13-14 april<br />

<strong>2018</strong><br />

4 th International Conference on Hematologic Malignancies at Older Age:<br />

Biology and Therapy<br />

Mandelieu, Frankrijk. Informatie: www.esh.org/conferences<br />

12 th World Hematologists Congress <strong>2018</strong><br />

Londen, Verenigd Koninkrijk.<br />

Informatie: www.clocate.com/conference/12th-World-Hematologists-Congress-<strong>2018</strong>/63639<br />

44 th Annual Meeting of the European Society for Blood and Marrow<br />

Transplantation (EBMT)<br />

Lissabon, Portugal. Informatie: http://ebmt<strong>2018</strong>.org<br />

Hematology/Oncology Pharmacy Association Annual Conference<br />

Denver Convention Center and Hyatt Regency Denver, Verenigde Staten.<br />

Informatie: www.hoparx.org/conference-events/annual-conference<br />

Acute Leukemia Forum <strong>2018</strong><br />

Newport Beach, Verenigde Staten, Informatie: www.hemedicus.com/meetings/alf.html<br />

Great Debates & Updates in Hematologic Malignancies<br />

New York, Verenigde Staten.<br />

Informatie: http://imedex.com/hematologic-malignancies-debate-conference/index.asp<br />

ALLE GEPUBLICEERDE ARTIKELEN KUNT U VINDEN OP ONZE WEBSITE:<br />

WWW.ARIEZ.NL<br />

Tevens kunt u daar zoeken naar artikelen die in onze andere tijdschriften zijn gepubliceerd.<br />

JAARGANG15M A A R T<strong>2018</strong>

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!