30.10.2023 Views

2023-4_Kapenkoord

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

63e jaargang • nummer 4 • november 2023

Kapucijnse toekomst en verleden

In dit nummer verder:

• Worsteling in missiegebieden

• Laetantius van de Weijer

• ‘Mindere’ broeders


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

voorwoord

Ten geleide

We hopen dat u blij verwonderd opkijkt: wat een dik en leuk nummer van Met

Kap en Koord hebben we nu in handen. Wat is er aan de hand? Dit is ons laatste

nummer! We nemen afscheid wegens onze ouderdom. Deze 63ste jaargang

besluiten we met een nummer waaraan u plezier zult beleven: van de kleurige omslag

van Philippus tot de laatste bladzijde, Ons Erfgoed.

Onze oudere lezers weten misschien nog dat we zijn begonnen als

bijlage bij het blad Rotonde. Die eerste nummers hadden een krantenformaat,

onhandig en groot, dat snel werd vervangen door een formaat

dat lijkt op het huidige. De belettering is enkele malen veranderd, er

kwam een fusie met CC, maar vanaf 2005 hebben we een duidelijke

identiteit verworven – die nu ter ziele gaat.

63e jaargang • nummer 4 • november 2023

ISSN 0167-1626

Met Kap en Koord

is een uitgave van de Nederlandse kapucijnen.

Het blad verschijnt viermaal per jaar en wordt

gratis toegezonden aan alle familieleden,

vrienden en relaties van de kapucijnen

in Nederland.

Redactie:

Piet van Asseldonk

Richard van Grinsven

Piet Hein van der Veer

Redactieadres:

Park Vossendijk 465

3192 XH Hoogvliet

metkapenkoord@inter.nl.net

Abonnementen Administratie:

Korvelseweg 165

5025 JD Tilburg

tel.: 013-5375595

e-mail: kapenkoord@gmail.com

Adreswijzigingen alleen schriftelijk of

per e-mail doorgeven

Technische realisatie:

MEDIA58

www.media58.nl

Website kapucijnen:

www.kapucijnen.com

Voorpagina: Philippus: Verleden en toekomst

In die verleden tijd was de lay-out saai in onze ogen, maar de inhoud

was vaak briljant. De grote schrijver en kracht was Gentilis van Loon,

een kapucijn met een fijn psychologisch inzicht en een zeer brede

kennis. Hij wist als geen ander de eigenheid van een missie of een

streek, in Indonesië of in Engeland te typeren. Daarna en gedeeltelijk

samen met hem, kwam Jacques Wijnen, de verfijnde en nauwkeurige

kunstenaar op pen en tekenstift. De laatste twintig jaar hebben we

genoten van de veelzijdige en snelle journalist Piet van Asseldonk, die

door zijn kapucijnenooms de kapucijnenwereld was ingezogen. En we

hebben mogen meeleven met de keurige en levendige bijdragen van

professor Jan Jacobs die de smaak te pakken had na zijn prachtige

boek In de Schaduw van Franciscus over de kapucijnen in Nederland.

Medewerkers zoals Jan Scheffers en Arie van Diemen zullen we niet

gauw vergeten. En we schreven een In Memoriam voor onze overleden

broeders. Alle medewerkenden danken we voor de jarenlange trouw.

In dit korte overzicht mag niet ontbreken de aanhankelijkheid van veel

lezers en instellingen die we vooral ontdekten bij de kerstactie voor de

Opvolgers. We ontvingen veel kleine en grote giften die zeer welkom

waren in de missiegebieden, Dit jaar laten we deze brief achterwege om

geen verwarring te zaaien.

We zijn intussen samen met de Vlaamse broeders één Delegatie, een

lelijk Latijns woord dat de afhankelijkheid van Duitsland aangeeft. In

plaats van Met Kap en Koord zal er zoiets komen als een Nieuwsbrief.

Veel meer is er nog niet over te zeggen. Maar omdat adressen alleen

gebruikt mogen worden voor het doel waarmee ze gegeven zijn, zal

gevraagd worden wie er belangstelling heeft voor deze nieuwe vorm

van contact tussen u en de kapucijnen in Nederland en Vlaanderen.

Wij danken alle lezers, bekenden en onbekenden, heiligen en zondaars,

gewone en bijzonder gewone mensen voor de vele blijken van waardering

voor ons bestaan en ons blad.

Wij wensen u vrede en alle goeds.

De redactie van Met Kap en Koord

• 2 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

Jonge kapucijnen op WJD in Lissabon

Afgelopen augustus is een grote groep jonge

kapucijnen vanuit de hele wereld naar Lissabon

gereisd om daar deel te nemen aan de massaal

bezochte katholieke Wereldjongerendagen (WJD

2023). Die waren dit keer in Lissabon. Paus Franciscus

vereerde de manifestatie met zijn bezoek.

Een uitgelezen plaats en gelegenheid voor de

kapucijnen om daar aandacht te genereren voor

hun Laurentius van Brindisi-gemeenschappen.

De kapucijnenheilige Laurentius, prediker, legeraalmoezenier,

diplomaat en theoloog, in 1559

in Brindisi (Italië) geboren, overleed namelijk

in 1619 te Lissabon. Op de plaats waar hij stierf

hielden de kapucijnen in het kader van de WJD

een opwekkingsbijeenkomst waar veel jonge

kapucijnen uit alle delen van de wereld bij

aanwezig waren. Er is de leiding van de orde veel

aan gelegen om de kapucijnse vlam in het sterk

geseculariseerde Europa weer te laten opflakkeren.

Daartoe worden her en der nieuwe communiteiten

gesticht waarin (jonge) kapucijnen

vooral uit Afrika en Azië worden opgenomen.

In Vlaanderen bestaan zulke Brindisi-groepen al

in Antwerpen en in Meersel-Dreef. In Nederland

wordt gewerkt aan zo’n groep. Zij zich wil

vestigen in het voormalige kapucijnenklooster

te Velp (N.Br.).

kort kapucijns

Jonge kapucijnen

op WJD 2023 in

Lissabon

Kapucijnenheiligen

in franciscaanse kerk

De verbouwing van het San Damiano Klooster

en het aanpalende gebouw van de Franciscaanse

Beweging (het vroegere Derde Orde

Gebouw) in Den Bosch heeft, behalve het

van vrolijk groen voorziene voorplein, ook de

toegang van de kloosterkerk ingrijpend veranderd.

De zijingang met portaal is herschapen

in een sobere Mariakapel. Via de hoofdingang

kom je nu eerst in een in de kerk aangebrachte

glazen hal alvorens de kerk te betreden. Die

is daardoor een tikje kleiner geworden. Er zijn

nog wat veranderingen, maar de franciscanen,

de huidige eigenaren van het vroegere kapucijnenklooster,

hebben geheel in overeenstemming

met hun brede franciscaanse oriëntatie,

de houten beelden van belangrijke kapucijnenheiligen

(Felix, Fidelis, Laurentius) die het

hoofdaltaar flankeren intact gelaten.

Vernieuwde

entree

Stadsklooster

Den Bosch

• 3 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

interview

Nederlandse en Vlaamse kapucijnen onder Duitse leiding

Christophorus Goedereis

moest kiezen tussen

tennisracket en bruine pij

Christoph Goedereis groeide tijdens zijn jaren op het gymnasium van de

franciscanen in Nordhorn en dat van de kapucijnen in Bocholt op te midden

van leraren in een bruine pij. De romantisch angehauchte jonge Duitser tenniste

op hoog niveau en had maar één ideaal: tennisprof worden. Na een schoolretraite

in een Benedictijnenabdij en een reis naar Assisi rijpte er in zijn hart

een ander ideaal. Hoewel smoorverliefd op Andrea, trad hij

na zijn eindexamen in bij de kapucijnen. Zijn voornaam

Christoph veranderde hij in Christophorus. Na theologische

studies in Münster en Rome werkte hij als pastor

in het Zwarte Woud en in het drukke centrum van

de grootstad Frankfurt am Main. Vervolgens was hij

24 jaar topbestuurder binnen de Duitse kapucijnengemeenschap.

Nu leidt Christophorus Goedereis (58

jaar) de Nederlandse en Vlaamse kapucijnen die sinds

kort als Delegatie onderdeel uitmaken van de Duitse

kapucijnenprovincie. Hij onderzoekt in opdracht

van de ordeleiding in Rome de mogelijkheden

om kapucijns leven in de Lage

Landen bij de zee een nieuwe,

internationaal georiënteerde,

herstart te laten maken. Wie

is deze even idealistische als

ambitieuze minderbroeder?

Hoog tijd voor een nadere

kennismaking.

• 4 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

interview

Leraren in bruine pij

Op de lagere school was Goedereis

niet de enige jongen die

Christoph heette. Er waren er

zeven. De voornaam Christoph

was populair. Zijn oma noemde

hem overigens toen al Christophorus.

Dat de combinatie

Christophorus (Kristoffel, de

patroon van de reizigers) en

Goedereis voor Nederlanders

grappig klinkt, wist hij niet,

al lag zijn geboorteplaats Nordhorn

maar op enkele kilometers

verwijderd van het Nederlandse

Denekamp. Christophorus is vol

lof over zijn jeugdjaren in het

katholieke gezin Goedereis. Zijn

vader, die in 1994 op 55-jarige

leeftijd stierf, werkte als salesmanager

in de kledingbranche,

zijn dit jaar overleden moeder

was huisvrouw. Christophorus

heeft een vier

jaar jongere broer die,

opgeleid als econoom,

directeur werd van

een koepelorganisatie

van zo’n 25

franciscaanse

(!) ziekenhuizen.

Over

zijn jeugd

vertelt hij:

“Ik kom uit

een heel

katholiek,

maar niet

zo strikt

gezin.

In mijn geboorteplaats Nordhorn

waren 11 christelijke gemeenschappen.

Zo’n 30 procent van

de mensen was er katholiek, 40

procent protestants. Het ging er

heel oecumenisch aan toe. De

dominee preekte af en toe bij

ons in de kerk. Het was de tijd

vlak na het Tweede Vaticaans

Concilie en we hadden een heel

vitale parochie met jonge priesters.

Ik kijk heel positief terug

op deze jaren.”

Na de lagere school ging

Christoph eerst in Nordhorn

als externe leerling naar een

gymnasium van de franciscanen.

Toen het gezin Goedereis in 1979

verhuisde naar Bocholt, kwam

de 14-jarige Christoph terecht

op een gymnasium van de

kapucijnen. “Dat was een erkend

gymnasium waar een deel van de

leraren uit kapucijnen bestond.

Ik was toen absoluut niet van

plan om kapucijn te worden. De

parochie in Bocholt was ook niet

zo levendig en liberaal als die

in Nordhorn. Niet elke zondag

ging ik meer naar de kerk. Ik

was vooral bezig met sport, met

tennis vooral. Ik droomde ervan

tennisprof te worden, maar

merkte gaandeweg dat dat niet

realistisch was.”, legt hij uit.

Een keerpunt in zijn toekomstplannen

betekende voor Christoph

een schoolretraite in een

abdij van de Benedictijnen: “Een

jonge monnik, een interessante

vent, vertelde bewogen over wat

hem als kloosterling bezighield.

Ineens dacht ik toen: als jij ook

eens deze richting in zou gaan?

Ben je gek, was mijn eerste reactie.

Maar de gedachte was er.”

Reizen naar Assisi

Het echte keerpunt voor de

18-jarige Christoph Goedereis

kwam een half jaar later. “We

gingen met school op reis naar

Assisi. Ik had natuurlijk wel

eens van Franciscus gehoord,

maar veel meer ook niet. Tijdens

deze reis zat ik een keer in mijn

eentje in de grotten van Carceri

en ging ik bij mezelf te rade. Ik

merkte dat ik toch veel voelde

voor de franciscaanse spiritualiteit.

Tijdens een tweede reis

naar Assisi met Duitse franciscaans

georiënteerde jongeren

verdiepte dit gevoel zich. Stapje

voor stapje kwam ik verder en

uiteindelijk concludeerde ik dat

ik kapucijn wilde worden. Of dat

zou lukken, wist ik niet.” Christoph

slaagde voor zijn eindexamen

en bij de daaropvolgende

feestjes raakte hij smoorverliefd

op Andrea en vroeg hij zich af

wat te doen. Hij besloot door te

zetten en trad in 1983 in bij de

kapucijnen. “Het waren romantische

en bewogen dagen. Ik

moest afscheid nemen van mijn

vriendin. Ze was verdrietig, maar

begreep me. Snel daarna had ze

• 5 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

interview

gelukkig een andere vriend”,

aldus Christophorus.

Na zijn periode van postulaat en

noviciaat studeerde Christoph,

intussen Christophorus, theologie

in Münster en in Rome.

Daar woonde hij korte tijd in het

Internationaal College van de

kapucijnenorde, waar kapucijnen

van dertig verschillende nationaliteiten

woonden en waar hij

Nederlandse kapucijnen Optatus

van Asseldonk, Servus Gieben en

Theo Janssen leerde kennen. Na

de voltooiing van zijn opleiding

in Duitsland werd Christophorus

in 1991 in de parochiekerk van

Bocholt, de woonplaats van zijn

ouders, door de hulpbisschop

van Munster priester gewijd;

tegelijk met vier andere jongemannen

uit deze plaats. Hij

ging aan de slag als pastor in

Osnabrück als kapelaan, jeugdpastor

en later regiopastoor

van kapucijnenparochies in Het

Zwarte Woud. Christophorus

over deze periode: “Het was een

prachtige, maar ook heel intensieve

tijd. We experimenteerden

naar hartenlust. Er kon veel.

Toen werd ik, iets heel anders,

gevraagd voor het citypastoraat

in de grootstad Frankfurt. In de

beroemde Lievevrouwenkerk van

de kapucijnen daar waren elke

dag drie missen en zondags zes.

Honderden mensen kwamen er

elke dag een kaars opsteken.

Nog steeds. In dit religieus

stiltecentrum zag ik dat ook

de moderne, seculiere mens

niet zonder zoiets als religie en

spiritualiteit kan.”

Topbestuurder

Vanaf 2004 tot eind vorig jaar

manifesteerde de energieke en

dynamische Christophorus zich

als kapucijns bestuurder op

het hoogste niveau. In Duitsland

waren aanvankelijk nog

twee kapucijnenprovincies. Die

fuseerden en Christophorus werd

de eerste provinciaal (algemeen

overste) van de éne Duitse kapucijnprovincie

met hoofd kantoor

(provincialaat) in München.

Om een lang verhaal kort te

maken: 24 jaar zat Christophorus

in het hoofdbestuur van de

Duitse kapucijnen waarvan 12

jaar als provinciaal en 6 jaar als

viceprovinciaal. Aan het einde

van deze jaren van (ook in

Duitsland) krimp en secularisatie

was hij uitgeput, ziek zelfs. Hij

onderging een zware operatie,

maar knapte op. Hoe nu verder?

Christophorus geeft zelf tekst en

uitleg: “Ik kreeg een sabbatical

jaar en ging naar Velp om op

verhaal te komen.

De Nederlandse kapucijnen

waren sinds 2020 organisatorisch

onderdeel van de Duitse kapucijnenprovincie.

Dus ik kende

Velp. Tegelijk kreeg ik vanuit

Rome de opdracht na te gaan of

er in Nederland (Velp), net als

in enkele andere West Europese

landen, een nieuwe internationale

communiteit gesticht kon

worden: een Laurentius van

Brindisi-communiteit. Daar ben

ik nu mee bezig. Er zijn gesprekken

met broeders uit Indonesië,

India en Tanzania. Hopelijk

kunnen we over een jaar van

start gaan en ook in Nederland

nieuw kapucijns leven op gang

brengen. Vanwege allerlei regels

is het lastig en gecompliceerd,

maar het is minder stressvol dan

het werk dat ik als provinciaal te

doen had.”

Sinds 29 maart dit jaar is

Christophorus Goedereis, die

digitaal zeer vaardig is (iPhone

plus iWatch) en zich ook op

social media (Facebook, LinkedIn,

X) niet onbetuigd laat,

opnieuw actief als bestuurder.

Hij is de baas (Delegaat geheten)

van de Vlaamse en Nederlandse

kapucijnen die als Delegatie bij

de Duitse kapucijnenprovincie

hoort. Goedereis ziet de mentaliteitsverschillen

en de verschillen

in nestgeur tussen de Duitse,

Vlaamse en Nederlandse kapucijnen,

maar voegt daaraan toe:

“Uiteindelijk zijn we allemaal

broeders van de internationale

kapucijnenorde. We zijn één

broederschap. Ik ben niet zo

naïef te denken dat we terug

gaan naar de tijden van weleer.

Toch zie ik mogelijkheden nieuw

kapucijns leven in de Lage

Landen tot stand te brengen.

Dat is een grote uitdaging

en heeft tijd nodig, maar we

hebben eerder tijden van opgang

en neergang meegemaakt.”

Daarom loopt Christophorus zich

het vuur uit de sloffen om zijn

plannen te realiseren. Daarom

ook heeft hij in korte tijd via

cursussen online en een talencursus

bij de nonnen in Vught

goed Nederlands leren spreken,

naast zijn moedertaal Duits en

de door hem al eerder aangeleerde

talen Italiaans, Engels en

(een beetje) Frans. Optimistisch

en energiek als hij is, gelooft

Christophorus in een bescheiden

opleving van de in Europa

en de Lage Landen vergrijsde

kapucijnenorde.

Piet van Asseldonk

• 6 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

Minderbroeders pur sang

In de kloosters van de kapucijnen, ook in Nederland, heeft tot aan de laatste

helft van de vorige eeuw een verschil in hiërarchie bestaan tussen paters en

broeders. De tot priester gewijde minderbroeders, de paters, hielden zich met

kerkelijke taken en met apostolaatswerk bezig. Veelal buiten het klooster. De

niet tot priester gewijde minderbroeders, de (leken)broeders, zorgden ervoor

dat de kloostergemeenschappen leefbaar en bewoonbaar waren. Zij golden als

de ‘mindere’ broeders onder de minderbroeders. Minderbroeders pur sang dus

eigenlijk. Reden genoeg om in het laatste nummer van Met Kap en Koord een

aantal van hen voor het voetlicht te halen.

mindere minderbroeders

De kapucijnenbroeders faciliteerden

het werk van de paters

die het hoger aangeschreven

priesterwerk verrichten. “En

al beoefenen de broeders geen

rechtstreeks apostolaat, indirect

werken zij eraan mee door de

mogelijkheid te scheppen dat

de paters van de orde er zich

onbekommerd aan kunnen

wijden.” Aldus de leiding van de

Nederlandse kapucijnenprovincie

in 1960. Zij voegde daaraan

meteen toe “dat broeders als

kloosterling geheel aan de paters

gelijk zijn”, omdat ze dezelfde

geloften aflegden en dezelfde

plicht hadden “om heilig te

worden langs de weg die Franciscus

heeft gewezen”.

Ondanks de door ordestichter

Franciscus van Assisi (geen

priester) bevolen gelijkheid

tussen de broeders, bestonden

er in de kapucijnenkloosters

eeuwenlang verschillen tussen

paters en broeders. In de kloosterlijke

pikorde stonden de

paters boven de broeders. Zo

konden broeders niet in een

bestuurlijke functie gekozen

worden en dus ook geen gardiaan

van een klooster zijn.

Broeders en paters hielden in

aparte lokalen, gescheiden van

elkaar, recreatie. Volgens de

regels van de kapucijnenorde uit

1947 moesten “de lekenbroeders

hun arbeid beschouwen

als een genade voor hun eigen

zielenleven en als een weldaad

die zij aan de communiteit”

mochten bewijzen, omdat de

“paters door hun plichten van

staat gewoonlijk verhinderd zijn

zich met handenarbeid bezig

te houden”. Met een beroep op

Bijbelteksten werden de broeders

gemaand hun werk niet

als “gering en onbeduidend” te

zien. De paters op hun beurt

werd voorgehouden dat zij zich

“als kinderen van Franciscus”

niet te hoog mochten achten om

“ook stoffelijk werkzaamheden

te verrichten, zoals schotelwassen,

tafel afruimen, cel

vegen enz. ”.

De voorbije decennia zijn de

institutionele verschillen tussen

paters en broeders verdwenen.

Ook in het verleden, toen die

verschillen nog wel bestonden,

heersten er doorgaans ‘broederlijke’

verhoudingen tussen

paters en broeders. Daar zagen

de oversten op toe. En paters, in

welke ‘geestelijke’ sferen ze ook

verkeerden, wisten zich maar al

te afhankelijk van het praktische

werk van de broeders.

Je had broeders in alle soorten

en maten. De kapucijnse

geschiedschrijver professor

Jan Jacobs onderscheidt vier

categorieën. Thuisbroeders

(portier, kok, tuinman, koster,

schoonmaker, ziekenverpleger,

bakker, bierbrouwer enz.),

werkzaam in en om het klooster.

Bouwbroeders (timmerman,

schilder, metselaar, stukadoor,

architect enz.) die kloosters en

kerken bouwden, verbouwden en

onderhielden. Termijnbroeders

die, onder begeleiding van een

leek, bedelend langs de deuren

gingen om geld en goederen

voor hun kloosters in te zamelen.

Net als broeders portier

kwamen zij volop in contact

met mensen buiten het klooster.

Niet zelden waren of werden dat

pastoraal gekleurde contacten.

De vierde categorie is die der

missiebroeders. Dat waren veelal

pioniers die van vele markten

thuis waren en/of geschoolde

vaklui. Zij faciliteerden niet

alleen het bekeringswerk van de

paters, maar gaven dat in hun

gaandeweg groeiende rol als

ontwikkelingswerker soms zelfs

een ‘onkerkelijke’ populariteit en

effectiviteit.

Piet van Asseldonk

• 7 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

mindere minderbroeders

1

2

3

4

5 6

1. Acutius Hendriks (1934), Beers, verpleegkundige, gardiaan

2. Anasthasius Caspers (1895-1988), Cuijk, bierbrouwer

3. Amantius van Hoek (1904-1944), Rotterdam, ziekenbroeder

4. Felix Baijens (1863-1942), Dennenburg, architect, kloosterbouwer

5. Fortunatus Schonk (1883-1964), Waalwijk, metselaar,

opzichter bouw

6. Climacus Loijen (1899-1990), Zeelst, termijnbroeder

7. Exuperius Hagen (1901-1999), ‘s-Graveland, bouwkundig opzichter,

timmerman

8. Firmatus Koot (1910-1990), Hazerswoude-Rijndijk, keukenhulp

9. Anianus Snik (1934), Tilburg,timmerman, architect, missionaris

10. Balthasar Geurts (1892-1973), Oud Zevenaar, bakker

11. Didacus Janssen (1925-1997), Loil, ziekenbroeder, ziekenoppasser

12. Candidus Zuidgeest (1883-1967), Monster, tuinman

13. Nicomedes van de Sande (1915-1996), Liempde

Bentivolius van Hoogstraten (1891-1980), Gemert

Athanasius Caspers (1895-1968), Cuijk

Betrandus van Rijbroek (1913-1987), Eerde

7

8

• 8 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

mindere minderbroeders

9

10 11

12

13

14 15 16

14. Caecilianus Jansen (1889-1972),Overangel, termijnbroeder

15. Arnoldus Schimmel (1873-1956), Reek, portier

16. Christophorus van Extel (1875-1946), Volkel, termijnbroeder

17. Orentius Bracke (1935), Terneuzen,instituutskok

18. Peregrinus Bruininkx (1917-1978), Ginniken

Agnellus van Dongen (1876-1951), Mariapolder

Vitalis van den Berg (1918-1977), Reek

19. Nicolaus Huijben (1871-1956), Oosterhout, portier

20. Wenceslaus Burghouts (1874-1973), Heusden, missionaris

21. Seraphicus Straatman (1894-1933 uittrede), Mill

Apollonius Joije (1892-1974), Breda

Martinianus Poppelaars (1896-uittrede 1930), Ginniken

• 9 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

mindere minderbroeders

17

18

19

20

21

23

22

24 25

27 28 29

26

22. Olaf Broeders (1914-2000), Raamsdonk, tuinman

23. Thaddeus Wijnans (1943), Tilburg, missionaris projectontwikkelaar

24. Narcissus Habraken (1916-1966), Veghel, termijnbroeder

25. Nemesius Duivenvoorden (1927-2019), Alphen a.d. Rijn, schoonmaker, klusjesman

26. Wijnand Veltman (1914 -2010), Nederhorst den Berg, tuinman

27. Leofried Koopmans (19376-2015), Tilburg, Kok

28. Maxentius van Lieshout (1891-1951), Vijfeijken, tuinman

29. Wilhelmus Verhulst (1875-1963) klusjesman, missionaris

• 10 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

Monumenten Nederlandse

kapucijnenprovincie

De eens zo grote en vitale kapucijnenprovincie van Nederland bestaat niet

meer en de nog resterende Nederlandse kapucijnen zijn vrijwel allen hoogbejaard.

Wat echter zal blijven, zijn de geschreven en ongeschreven herinneringen

van velen aan de bebaarde blote voetenpaters in hun bruine pij. Om te

beginnen is er sinds mei 2014 de ‘Gedenkplaats Nederlandse Kapucijnenprovincie’

naast het in 1634 door de broeders gestichte klooster van Velp (N.Br.). Op

deze plaats zijn tal van kapucijnen begraven en herbegraven. Verder zijn/worden

daar op zuilen van cortenstaal kloosternaam, geboorteplaats, geboortejaar en

sterfjaar aangebracht van alle ongeveer 900 Nederlandse kapucijnen vanaf 1882,

toen de Nederlandse provincie werd opgericht. Contractueel is vastgelegd dat

deze gedenkplaats blijft bestaan tot tachtig jaar na de dood van de laatste

Nederlandse kapucijn. Of er in het klooster van Velp nu wel of niet een nieuwe

internationale kapucijnencommuniteit gesticht wordt, staat hier los van.

monumenten

Boek en standbeeld

De gedenkplaats is niet het

enige ‘monument’ dat de

herinnering aan de Nederlandse

kapucijnen levend zal

houden. Behalve dat hun grote

archief in het Erfgoedcentrum

Nederlands Kloosterleven (St.

Agatha) en in Rome toegankelijk

blijft, is er het mede op

dit archief gebaseerde complete,

wetenschappelijk verantwoorde

en toegankelijke boek ‘In de

schaduw van Franciscus, De

Nederlandse Minderbroeders-

Kapucijnen’. Het is geschreven

door Jan Jacobs, emeritus-hoogleraar

kerk en theologie aan de

Tilburgse universiteit. Dit in

2016 verschenen boek met meer

dan 500 pagina’s is trouwens

in zijn geheel op internet

beschikbaar.

Vermelding verdient ook nog

het standbeeld voor de onbekende

kapucijn. Dat staat

vlakbij het vroegere kapucijnenklooster

annex kleinseminarie

in het West Brabantse

Langeweg. Het beeld van de

beeldhouwer Niek van Leest

heet simpelweg ‘De Kapucijn’.

Het is er gekomen dankzij een

initiatief van de bevolking van

Langeweg en werd feestelijk

onthuld in 1991 ter herinnering

aan de 125-jarige aanwezigheid

van kapucijnen in Langeweg.

In het vroegere klooster daar

zetelt nu een Emmausgroep.

In de tuin van dit klooster, die

vanwege zijn vele oude bomen

is omgedoopt tot ‘Patersbos’, is

een wandeltocht uitgezet met

attentieborden die verhalen

over leven, werken en sterven

van de minderbroeders. Dat er

in deze plaats straten naar de

‘bruine paters’ zijn vernoemd,

is minder uniek. Dat is op

tal van plaatsen in ons land

gebeurd. Bijzonder is nog wel

dat er in Langeweg een vroegere

geschiedenisleraar, de heemkundige

John van Opdorp,

woont die werkelijk alles

weet van de Nederlandse

kapucijnen en een indrukwekkende

verzameling ‘kapucinalia’

heeft opgebouwd.

• 11 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

missie

NEDERLANDSE KAPUCIJNEN:

krachttoer in hun missies

Van primitief begin tot volle uitbloei

Bij het ontstaan in 1882 van de Nederlandse provincie was nauwelijks 5% van

alle kapucijnen in de wereld werkzaam in een missiegebied. De Generale

Minister Bernard van Andermatt gaf de eerste provinciaal Albertus Muskens

in overweging om een eigen missiegebied te zoeken. Deze keek rond en uiteindelijk

viel de keus op Nederlandsch Oost-Indië: “Dertig miljoen heidenen. Veel

dominees en een handjevol priesters, een prachtige uitdaging!” zei provinciaal

Albertus in 1899. Door vertragingen in Rome kwam er pas toestemming in 1904.

Mgr Pacificus Bos

Borneo-Kalimantan

Binnen enkele maanden stonden

er 5 kapucijnen plus de nieuwe

provinciaal Pacificus Bos klaar

om te vertrekken. De financiën

waren rond, ondersteund

door inzameling en succesvolle

verkoop van postzegels en zilverpapier.

Op 6 oktober 1905 vertrokken

de zes als “helden voor

God ten strijde toegerust”. Ze

kwamen aan op West-Borneo, in

een streek met veel Chinezen. De

jezuïeten hadden daar het pastoraat

opgezet onder katholieke

bestuursambtenaren, militairen

en werknemers van westerse

ondernemingen. De apostolisch

vicaris zetelde ver weg in Batavia

op Java, maar hij stichtte een

eerste schooltje in Singkawang,

de Chinese “stad die oprijst

uit de zee”. De Nederlandse

kapucijnen werden

ontvangen door een

kleine katholieke

gemeenschap

van ongeveer

200 mensen.

Twee kapucijnen

bleven

eerst in

Batavia om

Hakka- en

Hoklo- Chinees

te leren. Voorlopig

waren de pioniers

afhankelijk van

een Chinese leraar en catechist

Tsjang Kang. Hij leidde ook zondagsdiensten.

De Dayaks waren

de oorspronkelijke bewoners,

50% van de bevolking. Verder

verbleven er Maleiers, mensen

uit Sumatra en Malakka, veelal

moslims. De ongeveer duizend

Europeanen waren grotendeels

christelijk of onkerkelijk. Een

jaar later kwam een tweede

groep kapucijnen, vergezeld van

zusters uit Asten. Om de Dayaks

tegemoet te komen werd er in

1913 in een dorpje Pelanjau een

officiële parochiekerk gebouwd,

met een kleine kliniek en school.

Helaas ging deze parochie met

schooltje en kliniek na enkele

jaren verloren ten gevolge van

een dodelijke besmettelijke

ziekte.

Er kwamen regelmatig meer

kapucijnen, zusters en broeders

naar Borneo. Dezen waren noodzakelijk

voor onderwijs, gezondheidszorg,

ziekenverpleging

en de melaatsenkolonie buiten

Singkawang. Het missiecentrum

werd verplaatst naar Pontianak.

Na de Eerste Wereldoorlog kon

geen geld meer overgemaakt

worden. Producten werden niet

verkocht door de hoge prijzen.

Overal was armoede.

In Singkawang werd vanaf 1920

het onderwijs voor de Chinezen

gesubsidieerd. De Dayakscholen

kregen geen subsidie. Er is met

veel moeite een seminarie opgericht

voor Dayaks, maar er waren

weinig leerlingen en niemand

maakte de school af. Een positief

gevolg was wel dat verschillende

oud leerlingen van het seminarie

hoge ambtenaren werden en dat

was van groot voordeel voor de

missie. In 1941 werd het seminarie

gesloten. Intussen was

kapucijn Tarcisius van Valenberg

in 1935 de nieuwe bisschop

geworden. Hij heeft tijdens de

Japanse bezetting geweldig goed

werk verricht. Omdat er veel te

weinig missionarissen waren,

vroeg de bisschop aan de MSF,

Missionarissen van de heilige

Familie, om mensen te sturen.

Vanaf 1929 was Van Valenberg al

degene die de lijnen uitzette. Hij

was secretaris van bisschop Pacificus

Bos die een zwakke gezondheid

had. Bisschop Tarcisius

van Valenberg stimuleerde zijn

kapucijnen om hun kennis van

de lokale bevolking te vergroten.

Hij organiseerde het missiewerk

in veel kleine centra met 3

kapucijnen en andere ordeslieden.

Van hen gingen er twee

op missiereis en de derde bleef

thuis om catechisten te vormen

en de scholen te begeleiden. De

vorming van een ‘biddend leger’

was voor de bisschop een hoofdzaak,

en hij nodigde de clarissen

• 12 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

capucinessen van

Duivendrecht uit

om naar Singkawang

te komen.

Kapucijn Lebuinus

Postma

ontwierp hun

klooster Providentia,

dat in

2023 nog steeds

door de uitsluitend

inlandse zusters

bewoond wordt.

Tegelijkertijd slaagde

hij erin om het bisdom

Banjermasin aan de Missionarissen

van de Heilige Familie

te laten.- In november 2023 is

kapucijn Victor Dwyardi daar

bisschop geworden. Andere delen

van het kapucijnengebied werden

later toegewezen aan de Montfortanen,

zoals Sintang. Ook daar is

nu in 2023 een kapucijn als bisschop.

Het apostolisch vicariaat

Pontianak bleef het werkgebied

van de kapucijnen, ongeveer

anderhalf maal Nederland.

De oorlog en de Japanse bezetting

en de vrijheidsoorlog daarna

brachten veel geweld en ellende.

Hierover later meer.

Gedurende vele jaren was de

Nederlandse kapucijn Yeri Melis

namens de bisschoppen de

‘groene’ voorvechter van de milieubeschermers,

Hij had te maken

met de misdadige grootschalige

kap van de tropische oerwouden,

de corruptie en het verstikkende

verbranden van hout.

De zware vrachtwagens

vernielden de wegen.

Na zijn overlijden in

2018 is het werk

voortgezet, maar

het blijft een

moeizame strijd.

Sumatra

1912 –

1994

Ook Sumatra

werd afgesplitst

van het apostolisch

vicariaat

Batavia. Het werd een

apart missiegebied

met Liberatus

Cluts als apostolisch

prefect.

Vijf broeders

uit Borneo

plus zusters

van Veghel

en anderen

kwamen in

de ‘missie’ van

Padang. In de

laatste 20 jaar

hadden de zusters

van Liefde er al

meisjesscholen en een

weeshuis geopend. Er

waren drie bezoldigde

posten, in Atjeh,

Padang en Medan.

Geld kwam vanuit

Nederland voor

kerkjes en scholen.

De eigengereide

manier

van besturen

van Liberatus

Cluts maakte

dat er veel verzet

kwam en “ongehoorzaamheid”.

Men wilde zelfs de

missie in Sumatra kwijt.

Het Generaal Bestuur in

Rome voorkwam dat en ontsloeg

Cluts. Er begon meer aandacht te

komen voor de voorbereiding van

de missionarissen. Intussen was

er op hoger niveau veel discussie

over de indeling van de gebieden

en toewijzing aan orden en

congregaties. In 1924

bleef de prefectuur

van Padang

behouden voor

de kapucijnen.

Hieronder vielen

de nog gesloten

Batak-gebieden.

Er waren

ongeveer 5200

katholieken in

de prefectuur

van Padang,

1730 Europeanen

en verder 3500

Chinezen, Indiërs

en Bataks. Matthias Brans

beschikte over 22 kapucijnen,

en de hulptroepen, 9 fraters en

in totaal 43 zusters van Liefde

en van Dongen. En er waren 28

catechisten.

Bisschop Brans bepleitte

de missie voor de niet­

Europeanen en stichtte scholen

dank zij de hulp van de fraters

en de zusters. In Padang openden

vijf fraters in 1923 een

Hollands-Chinese school, samen

met een Europese school, met

163 leerlingen. Die werd vanaf

1924 gesubsidieerd. In 1927

kwam er een school in

Medan onder leiding

van de zusters van

Dongen. Brans

had een dagelijks

herhaalde

spreuk: “Onderrichten,

lopen

en dopen. Op

stap gaan, de

kampungs in

en de mensen

bekeren.”

Kapucijn zijn en

een franciscaanse

leefregel waren

daaraan ondergeschikt,

“a.u.b. geen remmingen

door observantie of regels.”

De Bataklanden waren gesloten

wegens een verbod op dubbele

missie, protestants óf katholiek.

Ludwig Nommensen was daar

de beroemde Lutherse prediker

geweest. Maar in de grote stad

Medan bestond een grote Batakse

kolonie. Daar stichtte Marinus

Spanjers een school voor Batakse

kinderen, samen met enkele

zusters van Dongen. Er meldden

zich meer zusters van Schijndel,

Amersfoort, Aerdenhout, Breda

en Bennebroek. Allen werden

ingeschakeld in het bloeiende

scholenproject van Brans, tot

jaloezie van de regeringsscholen.

Rond die tijd werd er een vestiging

van de missie geopend in

Sibolga, de hoofdstad van een

van de zes grote Batak-landen.

De zusters van Tilburg stichtten

Lebuinus

Postma

Mgr Liberatus

Cluts

missie

Mgr Tarcisius

van Valenberg

• 13 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

missie

Mgr Herculanus

van der Burgt

Mgr Anicetus

Sinaga

daar een school. Langzamerhand

werden de Bataks verleid om

de missiescholen te bezoeken

vanwege het goede onderwijs.

Rond 1930 begint er een

nieuw fase van de missionering

in de Bataklanden van

Sumatra. De eerste grote plaats

was Balige, aan de zuidoever

van het Toba-meer. Velen van

de ouderen onder ons hebben

de eerste pastoor Sybrand

van Rossum gekend, door zijn

prachtige verhalen. Er is

een (doodlopend)

straatje naar hem

vernoemd. In

1939 vestigden

de kapucijnen

zich op het

eiland Nias.

Er waren

toen al 20

missionarissen

in de

Bataklanden.

Brans werd in

1934 tot bisschop

gewijd in

Padang, en 4 jaar

later waren er ongeveer

10.000 katholieken,

42 kapucijnen en 26 fraters van

Tilburg en 170 zusters van 7

verschillende congregaties.

Padang werd steeds meer overvleugeld

door Medan als centrum

van de missie. In 1939 verhuisde

bisschop Mathias Brans naar

Medan en in 1941 werd het

gebied Vicariaat Medan genoemd.

Toen kwam de oorlog. In

Borneo en in Sumatra werden

vanaf half 1942 alle godsdienstige

bedienaren geïnterneerd

omdat de Japanners bang waren

dat ze een anti-Japanse leer

zouden verkondigen. In Borneo

was één groot kamp. In Sumatra

waren ze ondergebracht in vele

kleine kampen, zodat Mathias

Brans geen rol van betekenis kon

spelen, in tegenstelling tot Tarcisius

van Valenberg in Borneo.

In de kampen in Sumatra werden

taal- en bijbellessen gegeven,

toneel gespeeld. Maar half 1943

werden de meesten overgebracht

naar Bangkinang. Daar leefden

ze onder barre omstandigheden.

Benitius Pijnenburg (48 jr) heeft

dit kamp niet overleefd. In die

tijd overleed Benjamin Dijkstra

(36 jr) aan kanker. Marinus

Spanjers (59 jr) stierf in Atjeh

aan een nierziekte. In veel van

de kleinere kampen leefden de

kapucijnen samen met anderen,

maar er waren enkele kampen

die bekend stonden als hongerkampen,

zoals Sirengorengo.

Ezechiël Vergeest was aalmoezenier

in het KNIL-leger. Dat

regiment trok zich terug naar

Atjeh, de soldaten werden

gevangen gezet. Ezechiël mocht

naar Medan als priester, maar

koos ervoor om als officier bij

de manschappen te blijven,

samen met dominee Mak. Allen

werden te werk gesteld bij de

aanleg van de Birma-spoorweg,

415 kilometer dwars door een

tropisch oerwoud (nu Myanmar).

Er vielen veel doden en dezen

werden allen netjes begraven. Op

18 augustus 1945 hoorden zij dat

Japan gecapituleerd had.

Na de oorlog was het nergens

rustig in Borneo-Kalimantan of

Sumatra. In Borneo kon in veel

posten het missiewerk hervat

worden. In Indonesië werd op

17 augustus 1945 de Republiek

Indonesië uitgeroepen. Geweld

en anarchie waren overal. In

Nederland was er vanaf 1940

bijna geen contact meer met

Borneo of Sumatra mogelijk.

Gedurende de onafhankelijkheidsoorlog

(1945 – 1949) - in

Nederland politionele acties

genoemd,- bestond er veel

geweld, maar ook werden de missionarissen

beschermd door de

Nederlandse militairen.

Nieuwe fase vanaf 1945

Eind 1945 kwam het bericht uit

Amerika, dat de toekomstige

regering in Indonesië wel eens

zeer islamitisch zou kunnen zijn.

Dus werd er alles aan gedaan om

via comités de congregaties op

één lijn te krijgen en alle missionerende

instituten samen te

laten werken. Door de verwarde

en gewelddadige situatie kwam

er niet veel van terecht. De

kapucijnen kozen voor een weg

naar volkomen omschakeling

naar indonesianisasi.

De focus bij Nederlandse missionarissen

kwam te liggen op

een landeigen structuur van de

kerk en van de kapucijnen. Er

werd een seminarie opgericht

in Padang door bisschop Brans,

maar de jongens waren van

de generatie die alleen geweld

hadden meegemaakt en het werd

geen succes. In 1955 verhuisde

het seminarie naar Pematang

Siantar, een belangrijk centrum

aan de rand van de Bataklanden.

Medan was een eigen district

geworden: de Bataklanden plus

Atjeh (Aceh) en Tapanuli. Van

de bevolking was 2% katholiek.

In 1953 kreeg de uitgebluste

en door de oorlog vermoeide

bisschop Brans een assistent,

kapucijn Ferrerius van den Hurk.

In 1955 werd hij bisschop gewijd.

Hij zag dat het seminarie in

Siantar een vervolgopleiding

nodig had en richtte een filosofische

en theologische opleiding

op. Een nieuw noviciaat in

Pakkat volgde. Bouwbroeder Anianus

Snik ontwierp een nieuw

gebouw voor de gezamenlijke

vervolgstudie van alle kapucijnen

van Medan en Pontianak. Het

werd een open seminarie, maar

voorlopig met alleen kapucijnen

als resultaat. In 1957

waren er van de 241 zusters

en broeders al 91 Indonesisch

• 14 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

en op het seminarie zaten 125

studenten: het resultaat van de

indonesianisatie.

In 1959 werd de hele regio van

Nias en Sibolga toegewezen aan

de Duitse Rijnland-Westfaalse

kapucijnen. President Soekarno

had de toegang voor de Nederlandse

missionarissen verboden.

Nederland en Indonesië deden

er alles aan om het buitenlandse

missiewerk plaats te laten maken

voor activiteiten van landeigen

kapucijnen en seculiere werkers.

In de Nederlandse kapittels van

1966 en 1969 kwamen stukken

op tafel over de toekomstige

zelfstandigheid van de provincies

in Sibolga, Sumatra en Kalimantan.

Hetzelfde werd in deze

Indonesische kapittels besproken.

In Rome werd besloten dat

er één Indonesische Kapucijnenprovincie

werd opgericht in drie

delen met elk een Indonesiër aan

het hoofd. Er waren 222 geprofeste

kapucijnen, van wie er 99

in Indonesië geboren waren. Vier

maanden later keerde bisschop

Ferrerius van den Hurk terug

naar Nederland om zijn opvolger

niet voor de voeten te lopen

en werd de nieuwe bisschop de

eerste inlandse bisschop Pius

Datubara (1934).

De provincies waren een kerkelijke

structuur, maar nog allerminst

kapucijns. Dat werd een

project van later zorg. De nadruk

lag op de indonesianisatie,

vooral door Sjef van Laarhoven

in het Pastoraal Centrum voor

lekenkader-vorming te Siantar.

In Medan was de provinciaal al

een Indonesiër, in Pontianak en

Sibolga/Nias nog niet. Daar was

wel de Batakse kapucijn Anicetus

de nieuwe bisschop, In 1994

werden Sibolga, Medan en Pontianak

provincie: het sluitstuk van

de volwassenwording. Dat ging

op Sibolga-Nias moeizamer vanwege

te grote culturele verschillen,

zodat zij later weer uiteen

zijn gegaan als twee aparte

custodieën. Nu in 2023 zijn er

bloeiende echt franciscaanse provincies

in Pontianak en Medan.

De laatste Nederlandse missionaris

in Medan was Leo Joosten

(†2021), in Kalimantan Marius

Tjhin (†2021).

Chili, 1958 - heden

Toen het voor Nederlanders

bijna uitgesloten was een visum

te verkrijgen voor Indonesië,

waren er andere contacten nodig,

zoals met bisschop Valdés uit

Chili. Hij zocht mensen voor

de arme groep Mapuches in het

arme en onvruchtbare gebied

in zuid-Chili. Ofschoon er al

jarenlang Italiaanse, Spaanse

en Duitse kapucijnen werkzaam

waren, heette het gebied nog

de Misiones. Er waren scholen,

onder leiding van Duitse zusters.

Er was geen kapucijnenklooster

en daarom was het Generale

Bestuur aarzelend. Toch gingen

er 2 jonge Nederlandse kapucijnen

meteen al in 1958, totaal

onvoorbereid, naar die plekken.

Alles wat zij aantroffen waren

arme mensen, uitgewoonde

pastorieën en éénplanks-huizen

waar de koude wind doorheen

blies. Zij voerden een rondtrekkend

pastoraat in, te paard,

van persoon tot persoon, ook al

omdat de Mapuches geen dorps

gemeenschapsleven kenden, en

bijna geen dorpen, maar alleenstaande

gammele huizen. De

mensen kwamen af en toe naar

de kerk, maar het voornaamste

contact verliep via de bezoeken,

soms op een gemeenschappelijk

adres. Er werd werk geschapen,

zoals via een timmerwerkplaats

en een bestaande boerderij

(fundo) werd uitgebreid. Alle 13

Nederlandse kapucijnen vormden

één communiteit. Er werd een

tijdschrift opgericht om het

zelfbewustzijn van de Mapuches

te versterken en het analfabetisme

te bestrijden, La Voz de

la Costa. In 1964 arriveerden er

6 broeders penitenten en later

meer, 15 in totaal. Ze begonnen

met niets, en richtten een

kliniekje van enkele bedden

op en een school. Ze hebben

geweldig gewerkt met weinig

hulpmiddelen. Langzaam ontstonden

er overal activiteiten op

gebied van gezondheid, onderwijs

en pastoraat. De kapucijnen

en de penitenten zijn er niet

in geslaagd om een gezamenlijke

aanpak te realiseren, ook

al omdat door de Nederlandse

besturen de verhoudingen tussen

kapucijnen en penitenten nooit

werden vastgelegd. In 1969 koos

Auxencio Wijnhoven met drie

medestanders voor een ambulant

pastoraat, zonder eigendom en

zonder vaste verblijfplaats. Voor

de drie anderen bleek de opgave

te zwaar. Auxencio hield het 14

jaar vol. Radicaal en streng.

Deze keuze was ingegeven door

de situatie van de Mapuches:

uitgebluste mensen, geweld,

minderwaardigheidsgevoelens,

jeugd die wegtrok, armoede, de

kerk was niet meer dan een loket

voor uitgifte van sacramenten.

Winfredo van den Berg richtte

met anderen La Voz de la Costa

op, een radiozender voor volwasseneneducatie,

bestrijding

van analfabetisme, schoolradio,

sociale ontwikkeling en kadervorming

voor de Mapuches. Toen

alles begon te lopen, kwam er

in 1973 een machtswisseling en

begon de dictatuur van Pinochet

met alle martelingen en

geweld. De radio verzette zich,

maar werd in brand gestoken en

na de herbouw ervan werd de

zender met bommen opgeblazen.

Winfredo moest terugtreden, na

veel doodsbedreigingen. Vanaf

1978 werd kapucijn Ad de Vet

pastor in San Juan als pastor

Mgr Pius

Datubara

missie

• 15 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

missie

met een sociale inslag. Hij heeft

veel kleine projecten opgezet

en zo voor goede werkgelegenheid

gezorgd. Ook kwam er

een kliniek, een basisschool en

opleidingen. Hij was de overste

van de 8 overgebleven Nederlandse

kapucijnen. Vanuit Rome

werd bepaald dat alle kapucijnen

zich moesten aansluiten bij de

in 1975 opgerichte Chileense

provincie. In 1982 groeide dit uit

tot een nieuwe provincie. Toch

viel de Nederlandse groep uiteen.

Sommigen gingen naar een functie

binnen de opleiding van jonge

kapucijnen, een werd ondernemer

en kweekte boompjes en stichtte

een kluizenarij en de laatst aangekomen

Nederlandse kapucijn

was al snel terug in Nederland.

Om de toekomst van de bereikte

resultaten te verzekeren werd

er een Stichting opgezet waarin

ook vertegenwoordigers van het

bisdom Osorno zitting hadden,

De Chilenisering was hiermee in

een slotfase gekomen. De ontvolking

van het arme gebied is niet

gestopt en de nationalistische

stroming onder de Mapuches is

steeds sterker geworden. Daarmee

kwamen de eigen cultuur en

religie tegenover het pastoraat en

de pastor te staan. Er zijn eind

2023 nog 2 Nederlandse kapucijnen

in dat arme, schrale gebied.

Tanzania 1959 - 2008

De Zwitserse kapucijnen waren in

1921 in Tanzania gekomen. Maar

na de oorlog (WO I) werd Tanzania

bevrijd en aan de overwinnaars

toegewezen.

De Duitsers konden vertrekken.

De benedictijnen hadden

eerder op veel plekken scholen,

leprozerieën, klinieken en

woonplekken opgericht. In 1953

werd Dar es Salaam aartsbisdom

met de landseigen bisschop

Mehonde. Vijf bisdommen werden

afgesplitst en daarmee kregen

de Nederlandse kapucijnen te

maken. De Zwitserse kapucijner

bisschop Maranta had als

opdracht meegekregen dat er een

landseigen kerkstructuur moest

worden opgezet. Daarom werden

de Nederlandse kapucijnen die

daar welkom waren in 1959 na

het sluiten van de Indonesische

grenzen, naar alle streken van

het enorm grote land uitgezonden

en werd er geen klooster

gebouwd. De nieuwe provincies

van Sumatra en Kalimantan

(Borneo) stonden open voor

Zwitserse kapucijnen.

De eerste drie Nederlandse

kapucijnen kwamen op 5 juni

1959 aan, en begonnen met

Swahili leren. Zwitserse kapucijnen

gingen naar Indonesië.

Langzamerhand kwamen er meer

kapucijnen en zusters, vooral de

franciscanessen van Veghel. In

totaal zijn er zestien Nederlandse

kapucijnen in Tanzania werkzaam

geweest. Op Sumatra en

Kalimantan waren er in 1965 al

21 Zwitserse kapucijnen.

De Nederlandse kapucijnen

werkten in Dar es Salaam en in

zuidelijke Mahenge en in het

noorden in Mosi en Mbulu, behorend

tot bisdom Arusha.

Ze waren werkzaam in de

geschreven media en in vele

pastorale plaatsen zoals in Kwiro

met 12.000 katholieken. Zo was

Henk Brinkhof (1929) 14 jaar

plebaan in de kathedraal van

Dar es Salaam en vervolgens

jarenlang pastor in de grootste

parochie Msimbazi met 25000

parochianen (in Dar es Salaam).

Het missiewerk verliep volgens

de Kasita-verklaring uit 1971

waarin stond dat de Tanzaniaanse

broeders zo spoedig

mogelijk een eigen inlandse

leiding moesten hebben. De

Nederlandse broeders woonden

zo ver uit elkaar dat er bijna

geen contact mogelijk was. In

1981 werd een vice-provincie

opgericht, afhankelijk van Rome,

met 114 leden, 49 Tanzanianen

– de meesten broeders-, 10

Nederlanders en verder Zwitsers.

In 1966 werd Tanzania een

provincie. Bij het eerste kapittel

werd de Tanzaniaanse kapucijn

Beatus Kinyiaia gekozen tot

provinciaal. In 2006 waren er

ongeveer 200 kapucijnen, de

meesten uit Tanzania afkomstig.

Samen met vele zusters nemen

ze de afrikanisering van de

kerk en de orde ter hand. Daarbij

was hun voorbeeld het door de

kapucijnen ingevoerde model van

Small Christian Communities.

Henk Brinkhof (1929) was de

laatste Nederlandse missionaris.

Hij verliet Tanzania in 2016.

Indonesië

Intussen zijn de provincies van

Medan en Pontianak uitgegroeid

tot een groep van honderden

Indonesische kapucijnen, met

alle voorzieningen en studiefaciliteiten

en vormen van pastoraat.

De terughoudendheid en vrees

van voorgaande Nederlandse

provinciaals in Indonesië om de

seculiere invloed van Nederland

te laten doordringen in de Indonesische

manier van geloven, is

duidelijk voor wie Indonesische

kapucijnen bezoekt. Op zich

is dat normaal, maar voor de

toekomst zal het niet eenvoudig

zijn, wanneer er broeders uit

Medan en Pontianak naar de

Lage Landen komen. De diepgaande

verschillen in religieuze

beleving en cultuur zullen dan

veel aandacht nodig hebben.

Procuur

In de loop van de jaren is de

procurator de grote kracht

geweest achter de missionaire

activiteiten. Missieprocurator was

een omvangrijke job. Financiële

steun was er, maar die moest

ergens vandaan komen. En dat is

buitengewoon goed gelukt. Gedurende

periodes heeft de procuur

zich gedragen als een bank, en er

was altijd een competentiestrijd

tussen het koninkrijk van de

procuur en het provinciebestuur.

Beide hebben het met elkaar

uitgehouden, en toen het aantal

missionarissen dramatisch begon

te slinken zijn de beide organisatie

in elkaar geschoven.

Piet Hein van der Veer

• 16 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

Kapucijnen speelden opvallende rol

Hoe de Missiezusters van

Boerdonk Franciscanessen

van Asten werden

congregaties

In het verpleeghuis Amaliazorg Hof van Bluyssen in het Noord-Brabantse

Asten wachten een dertiental hoogbejaarde zusters met hun huisoverste Toos

Knijff, vroeger pastoraal medewerkster in Haarlem, op de dood en daarmee

op het einde van hun congregatie. Die ontstond begin vorige eeuw in Boerdonk

door de vasthoudendheid van pastoor Gerard van Schijndel

(1850-1923). Als het aan de Spaanse kapucijnenkardinaal

José de Calasanz Vives y Tutó (1854-1913),

hoofd van het Vaticaanse departement van het

kloosterleven en biechtvader van paus Pius

X, gelegen had was de congregatie er nooit

gekomen. De Nederlandse kapucijn en

missiebisschop Pacificus Bos (1864-

1937) echter haalde de missiezusters

over hem te komen helpen op het

Indonesische eiland Borneo (Kalimantan).

Daar is sinds 2007 een

bloeiende congregatie die luistert

naar de naam Suster Misi

Fransiskanes Santo Anthonius

(SMFA). Zij is voortgekomen

uit het Indonesische missiewerk

van de Missiezusters

Franciscanessen van de Heilige

Antonius van Padua. Deze

nogal lange benaming verwijst

naar de turbulente en soms

zelfs kolderieke ontstaansgeschiedenis

van de betrekkelijk

kleine congregatie die lange

tijd een vreemde eend in de

franciscaanse bijt was.

Monument voor Gerard van Schijndel in Boerdonk

• 17 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

congregaties

Melania

Peijnenburg

(93) uit Boxtel

missioneerde in

Noorwegen. Zij

is verre familie

van pastoor Van

Schijndel

Huisoverste Toos

Knijff

Monument

voor de zusters

in Boerdonk

opghericht in

2015

Antoniusbode

Stichter van de missiezusters

van Asten was de boerenzoon

Gerard van Schijndel uit Boxtel.

Na zijn opleiding tot priester

van het bisdom Den Bosch

werd de zeer ascetisch en arm

levende priester kapelaan in

Lage Zwaluwe en Beek en Donk.

Dat beviel hem niet. Er was

100 jaar geleden in Nederland

een overschot aan priesters en

die liepen elkaar maar voor de

voeten, vond hij. Gerard van

Schijndel wilde missionaris

worden, meldde zich bij de missieorde

van de Witte Paters en

ging in Algiers aan de slag. Het

werd geen succes. Van Schijndel

was te fanatiek en bemoeide

zich, zoals Vefie Poels in haar

boek (verschenen in 1997) over

de missiezusters van Asten

schreef, “met zaken van tucht,

leefwijze en kleding van vrouwelijke

religieuzen, een bemoeienis

die door zijn superieuren ten

zeerste werd afgekeurd”. Het

missie-ideaal van Gerard van

Schijndel leek voorbij. Terug in

Nederland werd hij weggestopt

als pastoor van het piepkleine

Brabantse gehucht

Boerdonk. Maar het

in die dagen alom

in Nederland hoog

oplaaiende missievuur

doofde

bij de pastoor

absoluut

niet. Integendeel.

Hij

begon voor

zichzelf en

ijverde

onvermoeibaar

voor

de

oprichting van twee missiecongregaties:

eentje voor paters en

eentje voor zusters.

Het werd een martelgang die

duurde van 1903 tot 1913:

tien jaar dus. De bisschop van

Den Bosch en de Vaticaanse

autoriteiten hielden de boot

af en de vele andere ordes

en congregaties die toen in

Nederland en in de missie actief

waren, zaten niet te wachten

op nog meer concurrentie. Maar

pastoor Van Schijndel was er

de man niet naar de handdoek

in te ring te gooien. Om ervan

af te zijn, raadde de bisschop

hem aan eerst maar eens de

nodige gelden bijeen te brengen.

Daarom richtte de pastoor het

missieblad St. Antoniusbode op.

Tot ongenoegen van andere missionerende

ordes en congregaties

werd dit simpele, op eenvoudige

vrome mensen toegesneden blad

vanaf 1905 letterlijk en figuurlijk

een doorslaand kassucces.

Aan geld geen gebrek. Nu de

kerkelijke toestemming nog.

Dat bleek niet soepel te gaan.

Als eerste boorden de kerkelijke

autoriteiten Van Schijndels

plan voor een congregatie

van missiepaters, gericht op

eenvoudige jongens van het

(Brabantse) platteland, de

grond in. Met des te meer

ijver stortte Gerard van

Schijndel zich vanuit zijn

pastorie in Boerdonk op

de realisering van zijn

“Hollandse” congregatie

voor missiezusters.

Hij riep “nette, brave

meisjes, ook minvermogenden,

uit het gewone

volk” op zich bij hem

te melden. Zusters

van en voor het volk.

Daarnaar zei hij op

zoek te zijn. Maar

de kerkelijke autoriteiten

vonden

“de goede wil van

een ijvervolle

pastoor” niet

volstaan. Ook

keken ze wat onwennig aan

tegen een dorpspastoor die zeer

arm leefde, liggend voor het

altaar uren bad en zijn persoonlijke

hygiëne verwaarloosde,

waardoor zijn priestertoog groen

uitgeslagen oogde.

Oprichting een feit

Na zo’n tien jaar onderhandelen

met diocesane en Vaticaanse

kerkleiders kreeg de pastoor

van het onooglijke Boerdonk

in 1913 toch zijn zin. Eerst

haalde hij bakzeil met het plan

zijn congregatie onder de naam

• 18 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

Missiezusters Franciscanessen

van het Heilig Hart en voorzien

van een niet-franciscaanse

leefregel van de grond te tillen.

Dankzij machtige vrienden in

het Vaticaan rond de Nederlandse

kardinaal en redemptorist

Willem van Rossum (1854-1932),

die de leiding had van het

Vaticaanse missiedepartement

(de Congregatie de Propaganda

Fide), kwam er toch toestemming

uit Rome. Maar dan moest

Van Schijndels club naar regel,

geest en kleding wél de vorm

aannemen van de Derde Orde

van Franciscus (de franciscaanse

lekenbeweging) én Missiezusters

Derde Orde-franciscanessen

van de H. Antonius van Padua

gaan heten. Zelfs dan nog wilde

kapucijnenkardinaal Vives in het

Vaticaan, die erover ging, niet

zelf het licht op groen zetten.

Hij liet dat in dit bijzondere

geval over aan zijn collegakardinaal

Van Rossum van de

Congregatie voor de Religieuzen.

“Deze gaf op 17 februari 1913

het verlof voor de oprichting

van de congregatie”, aldus Vefie

Poels in haar eerdergenoemde

boek. Intussen was pastoor Van

Schijndel in zijn pastorie met

enkele kandidaat-zusters alvast

begonnen. Dat liep stroef en

het was tegen het zere been van

de bisschop van Den Bosch. Hij

eiste in elk geval “het klooster

af te scheiden van de pastorie,

zodat het slot, dat voor alle

vrouwelijke religieuzen geldt,

ingevoerd kan worden”. Om deze

reden werd er naast de pastorie

in Boerdonk uit afvalmateriaal

een kloostertje gebouwd. Het

had niet eens elektriciteit.

Het geharrewar over een leefregel

voor de nieuwe congregatie

ging intussen nog een tijd door.

Van Schijndel speelde leentjebuur

bij verschillende congregaties

in binnen- en buitenland en

zo kwam er uiteindelijk in 1915

een regel die de bisschop, want

de congregatie was een bisschoppelijk

en geen pauselijke

congregatie, goed keurde. Echt

franciscaans was de Boerdonkse

congregatie – ondanks de

patronage van de volksheilige

Antonius en de keuze voor een

bruin habijt – intussen niet.

Alles draaide om missionering.

Zo rond 1965 zouden de zusters

zich meer nadrukkelijk als

een franciscaanse congregatie

manifesteren en profileren. Nog

onder pastoor Van Schijndel, die

tot zijn spijt in Boerdonk moest

achterblijven maar zich overal

mee bleef bemoeien, betrok zijn

congregatie in 1923 een nieuw

onderkomen. Zij kocht een door

Franse zusters verlaten klooster

in Asten en heten sindsdien

in de volksmond Missiezusters

van Asten. Bijna was dat Missiezusters

van Handel geweest,

want even speelde het idee om

een nieuw moederhuis nabij het

klooster van de kapucijnen in

Handel te bouwen. Het kwam er

niet van.

Naar de missie

Toen pastoor Van Schijndel in

1923 overleed telde zijn congregatie

30 leden, van

wie er nog niemand

in de missie werkte.

Het dagblad De Tijd

schreef: “Helaas! Het

is Z .Eerw. niet vergund

geweest er getuige van

te zijn. Een kortstondige

ziekte bracht hem in

weinige dagen aan den

rand des grafs en den 11

den September omstreeks

8 uur ‘s avonds maakte de

onverbiddelijke dood een

einde aan dit zoo heerlijk en

vruchtbaar priesterleven!” Pas

een jaar na de dood van de

congregatiestichter gingen de

eerste “H. Antonius-zusters”

ook daadwerkelijk naar de

missie en wel naar het overwegend

protestantse Noorwegen.

Daar werkt de in die tijd

bekende Nederlandse missieactivist

Mgr. Johannes Olav Smit

(1883-1972). Bij het overlijden

Nederlandse zustercongregaties

ten dode

opgeschreven

De vele zustercongregaties die ons land

gekend heeft zijn, net als de ordes en congregaties

van broeders, fraters en paters, menselijkerwijs

gesproken letterlijk en figuurlijk

ten dode opgeschreven. In dit blad hebben we

in de loop der jaren menigmaal stil gestaan

bij dit proces van teloorgang én bij de zegenrijke

en roemruchte geschiedenis van tal van

zustercongregaties. De door hen ontstoken

fakkel is door medezusters in hun voormalige

missielanden overgenomen. Wat van hen in

het vergaand geseculariseerde Nederland rest

zijn, naast de vruchten van hun door ‘leken’

overgenomen werk in met name de zorg en

het onderwijs, een reeks (monumentale)

kloostergebouwen en dito tuinen die een

andere bestemming kregen, tal van piekfijn

onderhouden congregatiekerkhoven en

een indrukwekkende stapel gedenkboeken.

Incidenteel en op kleine schaal komen jonge

zusters uit voormalige missiegebieden hun

bejaarde Neder-

landse medezusters, ook

religieus, een helpende

hand toesteken.

Voor wie het zien wil,

flikkert er toch een

sprankje hoop. Dat

blijkt uit het dit jaar

door Uitgeverij Batavia

Publishers op de

markt gebrachte boek

“De stille wijzen”

van de hand van de

53-jarige journalist

en publicist Andy

Arnts. Hij sprak

met een aantal

Nederlandse en

Belgische kloosterzusters

van

diverse leeftijden

en uit diverse

congregaties en

orden. Uit hun mond tekent hij op

wat zij de huidige, in hectische tijden levende

mensen nog willen meegeven. Dat is het

antwoord “op een groeiend verlangen in onze

samenleving naar puurheid, rust, stilte en

spirituele verdieping”.

• 19 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

congregaties

De eerste

missiezusters

van Asten voor

Borneo

Antonia van

Dijk was de

eerste algemene

overste

Spaanse

kapucijnenkardinaal

Vives

zag niets in de

missiezusters

van Boerdonk

De Nederlandse

kardinaal

Van Rossum

verdedigde de

missiezusters

van Boerdonk in

het Vaticaan

van de Boerdonkse pastoor telde

zijn congregatie, net als nu

dus, een twintigtal leden: toen

allemaal jong, nu allemaal oud.

De missiezusters kwamen, vooral

dankzij hun eerste algemene

oversten Antonia van Dijk uit

Asten (1878-1946) en Dolorosa

Veelenturf (1898-1983) uit Bodegraven,

in rustiger vaarwater en

groeiden uit tot een middelgrote

congregatie met op het hoogtepunt

235 zusters. Dat was in

1967. Na Noorwegen aanvaardden

de zusters missiegebieden in

Belgisch Congo, Indonesië, Aruba

(Nederlandse Antillen) en Brazilië.

Ook in eigen land sloegen zij

hun vleugels uit: in de wijkverpleging,

het bejaardenwerk en

in de zorg voor gehandicapten.

Dat er in 1931 vier zusters naar

Borneo gingen gebeurde op

verzoek, van de kapucijnse missiepionier

en (aarts)bisschop van

Pontianak Mgr. Pacificus Bos uit

Uden. Het gebied op West-Borneo

waar zij aan de slag gingen,

viel later onder de kerkelijke

jurisdictie van Nederlandse

paters Montfortanen. Zowel zij

als de kapucijnen spraken altijd

vol bewondering over de missiezusters

die arm leefden en in de

meest afgelegen gebieden heel

zwaar werk op met name het

gebied van de ziekenverpleging

en het onderwijs verrichtten. Zo

namen zij kleine, slecht geoutilleerde

ziekenhuisjes over van

de zusters franciscanessen van

Veghel, die eerder al de kapucijnen

op Borneo te hulp geschoten

waren.

Ondanks de aanhoudend hoge

inkomsten uit de Antoniusbode,

die tot 1967 heeft bestaan,

hebben de missiezusters/franciscanessen

van Boerdonk/Asten

steeds arm geleefd. Al hun geld

ging naar de missie. Het huidige

hoofdbestuur van de congregatie

telt geen Nederlandse zusters

meer en zetelt in Brazilië. De

laatste Nederlandse zusters

beleven in Asten een rustige

oude dag; dankzij de Zorggroep

Amalia die is ontstaan uit

een samenvoeging van enkele

kloosterverzorgingshuizen waaronder

dat van de missiezusters.

Volgens één naambord, getooid

met het franciscaanse Tau-kruis,

heten zij tegenwoordig “Missiezusters

franciscanessen van

de heilige Antonius”. Een tweede

naambord echter, voorzien van

de franciscaanse groet Pax et

Bonum, houdt het op “Missiezusters

franciscanessen Asten”.

In Boerdonk is de belangrijkste

straat naar oprichter Gerard

van Schijndel vernoemd. In het

zogeheten Kloosterpark achter

de dorpskerk staan sinds 2015

monumenten van cortenstaal

voor zowel de zusters als voor

hun oprichter.

Piet van Asseldonk

• 20 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

Laetantius van de Weijer

(1912-1986), de kapucijn

achter de schooldirecteur

Laetantius (links)

met zijn broers.

Derde van links

kapucijn Alfred

van de Weijer

De kapucijnen die ik de afgelopen jaren in dit blad voor het voetlicht heb

gehaald en zo als het ware een tweede leven heb gegeven, heb ik geen

van allen persoonlijk gekend. Hun – beknopte – levensverhalen zijn enkel

gebaseerd op hun schriftelijke nalatenschap zoals die na hun overlijden op hun

cel werd aangetroffen. Die nalatenschappen, ook wel ‘Persoonsdossiers’ genoemd,

worden inmiddels veilig bewaard in het kapucijnenarchief dat is ondergebracht

in het Erfgoedcentrum Nederlands Kloosterleven in St. Agatha bij Cuijk.

Levensverhaal

Laetantius

Ook voor het levensverhaal

van de kapucijn die nu centraal

staat, heb ik alleen diens

persoonsdossier geraadpleegd.

Want ook hem heb ik nooit ontmoet,

laat staan gekend. Maar

veel lezers van dit blad hebben

Laetantius van de Weijer, want

over hem gaat dit verhaal, wel

gekend: als directeur van het

kleinseminarie van de kapucijnen,

eerst in Voorschoten en

nadien in Oosterhout of later

als rector van het St. Oelbertgymnasium

in datzelfde Oosterhout.

Die lezers waren daar

zes, soms zeven jaar leerling en

kregen vaak ook les van pater

Laetantius: hij gaf er godsdienst

en levensbeschouwing. Maar

zijn belangrijkste taak was toch

wel zijn directeurschap van een

school met in de beginjaren

ongeveer 250 leerlingen en een

twintigtal docenten. Die school

was zijn levenswerk. In dit

portret zal dat directeurschap

echter minder op de voorgrond

staan. In plaats daarvan wil ik

vooral ingaan op het kapucijnzijn

van Laetantius die in zijn

• 21 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

helden

Seminarist Hein

van de Weijer

familiekring Hein werd genoemd.

Henricus Everhardus van de

Weijer werd geboren op 2

november 1912 in Scheveningen.

Na hem zouden in het streng

katholieke gezin van Hein van

de Weijer en Rie van de Weijervan

Oosten nog elf kinderen

geboren worden: vijf meisjes en

zes jongens. Vader Hein, een

dominante en absolute autoriteit

tegen wie de kinderen

hoog opkeken, werkte in het

onderwijs als schoolopziener en

Rijksinspecteur. Moeder Rie, een

zachtaardige en ook kunstzinnige

vrouw bestierde het huishouden,

eerst in Scheveningen

en later in onder meer Amsterdam,

Dordrecht en Haarlem. Van

hun twaalf kinderen hebben er

vijf kortere of langere tijd in

de wereld van de religieuzen

vertoefd. Naast de oudste zoon,

Hein waren dat dochter Adri en

de zonen Frans, Eddy en Martien.

Alleen Hein en Eddy zijn

dat religieuze leven levenslang

trouw gebleven: beiden als kapucijn.

Eddy trad op 30 augustus

1940 bij de kapucijnen in en

werd toen Alfred van Dordrecht.

Hij overleed op 1 oktober 2006

na een boeiend en ook bijzonder

vruchtbaar leven als journalist,

bestuurder en pastor. Maar nu

terug naar zijn tien jaar oudere

broer Hein.

Van Randstad

Brabantse platteland

Waarom Hein op 9 september

1925 als twaalfjarige vanuit de

drukke en levendige Randstad

naar het afgelegen en stille

Langeweg afreisde om daar aan

het serafijns seminarie kennis

te maken met een leven als

kapucijn, is nooit echt duidelijk

geworden. Vader Hein had al

in de loop van 1924 bij diverse

opleidingshuizen van orden

en congregaties prospectussen

opgevraagd en daaruit de

conclusie getrokken dat zijn

oudste zoon het beste bij de

jezuïeten of de franciscanen in

de leer kon gaan. Toch werden

het de pretentieloze en ietwat

boerse kapucijnen die minder

nadrukkelijk aan de weg timmerden

dan de jezuïeten of

franciscanen. Later heeft Hein

zelf wel eens gezegd dat hij

toentertijd dacht aan een leven

als missionaris. Maar of dat serieus

bedoeld was, is de vraag. Hij

had een vrij broze gezondheid

en was tijdens zijn studiejaren

en ook later geregeld ziek. Maar

zijn schoolrapporten in Langeweg

waren steengoed. Intreden

was dan ook geen probleem. Dat

gebeurde op 7 september 1931

in Tilburg samen met achttien

medestudenten. Hij kreeg toen

van zijn novicemeester Silverius

Vissers van Veghel (1889-1964)

de kloosternaam Laetantius. Met

zijn geboorteplaats als gebruikelijke

toevoeging werd dat dus

Laetantius van Scheveningen,

door zijn jaargenoten afgekort

tot Laetans. Na zijn noviciaatsjaar

volgde hij van september

1932 tot de zomer van 1939 de

filosofie- en theologiestudie in

achtereenvolgens Biezenmortel,

Tilburg en opnieuw Biezenmortel.

Op 28 augustus 1938 werd

hij samen met elf klasgenoten in

Biezenmortel tot priester gewijd.

Twee weken later, op 11 september

1938 was zijn eerste Heilige

Mis in de kerk van O.L. Vrouw

van de Heilige Rozenkrans aan

het Spaarne in Haarlem, de stad

waar zijn ouders toen woonden.

Lector grootseminarie

Biezenmortel

Voor het kapucijnenbestuur was

wel duidelijk dat Laetantius

gezien zijn goede studieresultaten

in aanmerking kwam

voor een docentschap aan het

grootseminarie. Maar ziekte

verhinderde dat hij na afronding

van zijn theologiestudie meteen

aan een voortgezette specialisatie

kon beginnen. Tussen

1939 en 1942 volgde hij, deels

vanuit bed, een privé-opleiding

Moderne Nederlandse Literatuur

• 22 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

en Algemene Cultuurgeschiedenis.

Waarschijnlijk was hij op

dat spoor gezet door zijn moeder

en door Maximilianus van Dun

(1884-1963) van Moerdijk.

Van deze medebroeder had hij

in Langeweg Nederlandse en

Latijnse letterkunde gehad.

Diens lessen waren voor hem

zo inspirerend dat hij er een

levenslange liefde voor literatuur

en kunst aan heeft overgehouden.

Die liefde werd verder

verdiept, toen hij van 1942 tot

1944 aan de R.K. Leergangen

in Tilburg Nederlandse Taal- en

Letterkunde mocht studeren. In

combinatie met deze studie gaf

hij in deze jaren ook zelf Nederlandse

Literatuur en Algemene

Cultuurgeschiedenis aan de

studenten van het filosoficum.

Hieraan kwam echter een einde

na het onverwachte overlijden

van zijn medebroeder en huisgenoot

Angelinus Freericks

(1909-1944) van Bodegraven.

Die was op 21 december 1944

dodelijk gewond geraakt, toen

twee studenten in zijn nabijheid

een door de Duitsers vlak

bij het klooster in Biezenmortel

(indertijd gemeente Udenhout)

achtergelaten tankgranaat

per vergissing tot ontploffing

brachten. Angelinus was niet

alleen lector filosofie, maar had

ook rechtswetenschap gestudeerd

en fungeerde daarom

ook als juridisch adviseur van

het kapucijnenbestuur. Die

laatstgenoemde taak werd nu

aan Laetantius toevertrouwd,

die daartoe in Nijmegen rechten

moest gaan studeren. Dat kostte

hem nauwelijks moeite. Op 19

november 1948 studeerde hij

‘cum laude’ af.

Directeur/rector

kleinseminarie

Voorschoten/

Oosterhout

Bijna meteen na zijn afstuderen

moest Laetantius als net

benoemd directeur van het

kapucijns ‘noodseminarie’ dat

sedert oktober 1945 gevestigd

was in ‘Huize Beresteyn’ in Voorschoten,

plannen maken voor

een volledig nieuw seminarie.

Langeweg was aan het eind van

de oorlog namelijk grotendeels

in puin geschoten. Na de nodige

discussies, maar vooral nadat

met heel veel moeite de nodige

gelden waren bijeengebracht,

kwam dat nieuwe seminarie er

en wel in Oosterhout in een

buurt die in de volksmond de ‘St.

Oelbertpolder’ werd genoemd.

Laetantius werd ook hier vanaf

september 1954 directeur en na

de ‘omzetting’ van een gesloten

‘patersseminarie’ naar een open

‘streekgymnasium’ (vooral door

zijn toedoen!) in 1959 eerste

rector. Dat bleef hij tot zijn

voortijdige, maar gedwongen

afscheid vanwege een steeds

slechter wordende gezondheid

tot 1 juli 1972. Bij dat afscheid

was er uiteraard alleen maar lof

voor de ‘pater omnipotens’ en

‘flexibele persoonlijkheid’ die

in het belang van ‘zijn’ school

optimaal gebruik had gemaakt

van zijn juridische kennis en

bestuurlijke kwaliteiten. Eerder

was wel eens anders over hem

geoordeeld. Zo had een bisschop

hem eens betiteld als ‘een rooie

hond die de hele boel om zeep

helpt’, terwijl hij in eigen kring

wel eens ‘een wolf in schaapskleren’

was genoemd. Maar dat

soort kwalificaties treffen wij

niet aan bij de leerlingen, die

hem vaak streng en autoritair

vonden.

helden

Met conrector

Seegers en

onderwijsinspecteur

Groen

in 1972

Levensavond in

Rijswijk en Nijmegen

Na zijn afscheid, - ‘gelukkig

geen uitvaart met drie heren’ -

wilde Laetantius niet naar een

kapucijnencommuniteit. Hij had

• 23 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

helden

het idee dat hij in de loop der

jaren was weg gegroeid van de

orde. Het liefst wilde hij wereldheer

worden en zich onder het

gezag van een bisschop stellen.

Maar dat bleek niet uitvoerbaar.

In nauw overleg met zijn

broer Alfred die op dat moment

provinciaal was, besloot hij

kapucijn te blijven, maar te verhuizen

naar een flat in Rijswijk,

waar ook een van zijn zussen

woonde. Belangrijker nog was

dat broer Peter die cardioloog

was, daar dichtbij woonde en

wel als zijn ‘lijfarts’ wilde fungeren.

Daar, vanuit Ocarinalaan

346 kreeg Laetantius een tweede

leven als assistent-pastor in de

Bernadette-parochie. Maar toen

zijn lichaam het steeds meer liet

afweten, legde hij zich helemaal

toe op wat nu individueel pastoraat

wordt genoemd. Hij werd

raadsman, begeleider en steun,

ook op juridisch terrein, voor al

wie hem opzocht, maar die hij

ook zelf opzocht. Toen dat ook

niet meer ging en hij meer zorg

en zelfs verpleging nodig had,

was zijn reactie: ‘Breng mij nu

dan maar naar het oude nest,

bij de kapucijnen.’ Dat werd

de verpleegafdeling van het

kapucijnenklooster in Nijmegen.

Daar overleed hij op 17

september 1986 ‘nadat de vlam

helemaal was opgebrand’. Drie

dagen later werd hij begraven

in de pandhof van het klooster

in Den Bosch. Op zijn bidprentje

liet broer Alfred zetten: ‘Bij

zijn uitvaart hebben we hem

herdacht als een echte kapucijn,

een echte priester en een beste

broer.’

Jan Jacobs

(met dank aan Corrie Vervest)

Eerst directeur, later rector

Laatste jaren als rector Oelbertgymnasium

• 24 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

congregaties

Fraters van Tilburg gingen

een eeuw geleden naar

kapucijnenmissie Sumatra

Het is dit jaar precies honderd jaar geleden dat vijf leden, allen onderwijzer,

van de Fraters van Tilburg naar Sumatra vertrokken om de daar sinds

1912 missionerende kapucijnen een handje te helpen. Andere congregaties

van zusters en broeders waren hen daarin al voorgegaan. Al een jaar na hun

aankomst op Sumatra, in 1924, dus breidden de fraters hun activiteiten uit naar

Celebes (Sulawesi). Op Sumatra, eerst in Padang en later in Medan, stichtten ze

in nauwe samenwerking met de kapucijnen Hollands-Indische en Chinese scholen.

De leerlingen werden daar tegen betaling op toegelaten. Later pas kwamen

er scholen voor de oorspronkelijke Batak-bevolking van het eiland. Op dit

moment is er nog één Nederlandse frater in Indonesië actief. Er is daar intussen

wél een nieuwe provincie van de fratersmet ruim 130 leden tot bloei gekomen.

Ook de kapucijnen beleven in Indonesië (vooral op Sumatra en Kalimantan)

groei en bloei. Nederlandse kapucijnenmissionarissen zijn daar niet meer. De

laatste, Leo Joosten, is begin 2021 op 78-jarige leeftijd in Medan overleden.

• 25 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

congregaties

Charles van

Leeuwen schrijft

de geschiedenis

van de Fraters

van Tilburg

Meer missiegebieden

De onderwijscongregatie van

de Fraters van Tilburg werd

door de kapucijn Dionysius

Pessers (1861-1946) uit Tilburg

overgehaald om op Sumatra

aan het werk te gaan. Ze waren

toentertijd al missionair actief

op Curaçao (sinds 1885) en in

Suriname (sinds 1903) en kregen

het ene na het ander verzoek om

missionaire hulp. Bewust kozen

de fraters aanvankelijk voor

toen nog Nederlands-koloniale

gebieden waar het schoolsysteem

op het Nederlandse leek zodat ze

er meteen aan de slag konden.

Tijdens een latere, tweede “golf

van internationale uitbreiding”,

tussen 1958 en 1960, namen

ze missiegebieden aan in Oost-

Timor, Zambia Kenia, Congo,

Namibië en Brazilië. De katholieke

missionering maakte juist

toen een koerswending mee richting

meer aandacht voor sociale

rechtvaardigheid (ontwikkelingswerk)

en aansluiting bij de

landseigen cultuur in missiegebieden.

Juist in het onderwijs

vergde dat grote inspanningen

vanwege de daarvoor vereiste

talenkennis en kennis van de

lokale cultuur. Daarnaast gingen

de fraters, naast het hun vertrouwde

onderwijs, projectmatig

en eigenstandig aan de slag op

het terrein van minder klerikaal

werk zoals jeugdwerk en

armoedebestrijding.

Toekomst elders

De toekomst en daarmee het

voortbestaan van de Fraters

van Tilburg bleek uiteindelijk

te danken aan hun missiewerk

in Indonesië (vooral Sumatra)

en Afrika (vooral Kenia).

In de jaren 80 en 90 van de

vorige eeuw was het volgens de

congregatie “noodzakelijk zich

terug te trekken uit Congo en

de Antillen, terwijl de aanwezigheid

in Suriname steeds kwetsbaarder

werd”. Terugblikkend

constateert de congregatieleiding

dat de internationalisering

“geen vanzelfsprekend succesverhaal”

was en dat misschien

indertijd onderschat werd “wat

het betekent om religieus leven

naar een andere cultuur over te

dragen”. Zo mislukte het op veel

plaatsen om nieuwe fraters aan

Het

hoofdkantoor

van de fraters in

Tilburg

• 26 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

te trekken. De fraters voegden

daar evenwel verheugd aan

toe dat hun congregatie “in

Indonesië en Kenia echt wortel

heeft geschoten”. De situatie

van dit ogenblik spreekt in dit

verband boekdelen. In Nederland

en België zijn de Fraters

van Tilburg op enkele tientallen

hoogbejaarde fraters na

uitgestorven. In het buitenland

(Indonesië, Afrika) echter zijn

er om en nabij 250 fraters in

hun missionaire voetsporen

getreden. De vijfkoppige leiding

van de congregatie, nog steeds

in Tilburg aan de Gasthuisring

gevestigd, vormt daarvan een

afspiegeling. De algemeen

overste is een Keniaan. Verder

bestaat het bestuur uit drie

Indonesiërs en één

Nederlander. Het ligt in de rede

dat het imposante Tilburgse

‘hoofdkantoor’ van de fraters

op termijn vanuit Nederland

(Tilburg) naar het buitenland

verplaatst wordt.

Machtige

onderwijscongregatie

Samen met de Broeders van

Maastricht en de Fraters van

Utrecht hebben de Fraters van

Tilburg het, toen nog niet van

staatswege betaalde, katholieke

onderwijs na het herstel van de

bisschoppelijke hiërarchie in

1853 een solide fundament gegeven.

De pauselijke Nederlands-

Belgische onderwijscongregatie

van de Tilburgse fraters heet

officieel de “Congregatie van

Onze Lieve Vrouw, Moeder van

Barmhartigheid”. Een mondvol

en dus geen wonder dat ze

vooral bekend werden onder

de naam “Fraters van Tilburg”.

Tegenwoordig afficheren de

fraters zich als CMM Brothers.

Het acroniem CMM staat voor

Congregatio Matris Misericordiae,

Latijn voor Congregatie

Moeder van Barmhartigheid.

Het was bisschop Zwijsen die

de broedercongregatie in 1844

oprichtte. Eerder al (in 1832)

stond deze katholieke mastodont

uit de negentiende eeuw, toen

nog pastoor in Tilburg, aan de

wieg van de “Congregatie van

de Zusters van Liefde van Onze

Lieve Vrouw van Barmhartigheid”,

kortweg “De Zusters van

Liefde”. Eigenlijk zou de naam

“Zusters van Tilburg” duidelijker

geweest zijn.

De Fraters van Tilburg maakten

na een aarzelend begin een

gestage groei door en werden,

vooral in Noord Brabant, een

machtige onderwijscongregatie

met op haar hoogtepunt, rond

1950, zo’n 1000 leden. Vlaggenschepen

van de fraters, met in

Nederland een dertigtal kloosters

en bijna honderd jongensscholen

en internaten onder

hun beheer, waren het deftige

jongensinternaat De Ruwenberg

in Sint Michielsgestel, het

Blindeninstituut St. Henricus

in Grave en de Bisschoppelijke

Kweekschool in Den Bosch.

Naam maakten ze ook met

speciaal onderwijs en met de

productie van leermiddelen.

Een forse smet op hun blazoen

was het seksueel misbruik. Over

de Fraters van Tilburg kwamen

bij de Commissie Deetman, die

het seksueel misbruik in de

katholieke kerk van Nederland

onderzocht, maar liefst 120

meldingen van misbruik binnen.

Een recordaantal dat leidde naar

een kleine honderd slachtoffers

waaraan de fraters in totaal zo’n

drie miljoen euro uitkeerden.

Dit grote aantal gevallen van

seksueel misbruik had volgens

deskundigen mede te maken

met de grootte van de congregatie

en de vele jongensinternaten

waarin ze werkzaam waren.

Geschiedschrijving

De geschiedenis van de Tilburgse

congregaties

Muziekonderwijs

op school voor

Chinese en

Nederlandse

jongens in

Padang

• 27 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

congregaties

Dionysius

Pessers haalde

de fraters naar

Sumatra

fraters wordt opgetekend door

hun studiesecretaris Charles

van Leeuwen, zelf geen frater.

Hij studeerde geschiedenis in

Utrecht, promoveerde op een

proefschrift over de priesterdichter

Stalpaert van der

Wiele en combineert nu zijn

geschiedschrijving voor de

fraters met een docentschap

aan de universiteit van Maastricht.

Onder de titel “Missie

van barmhartigheid. De Fraters

van Zwijsen” verscheen bij de

Valkhof Pers in 2021 van zijn

hand het meer dan 700 pagina’s

tellende, schematisch opgezette

en rijk geïllustreerde boek over

het roemruchte verleden van de

Fraters van Tilburg tot het jaar

1929. Omdat het boek in Coronatijd

verscheen, kreeg het minder

publiciteit dan verwacht en

gehoopt. Een tweede boek van

Charles van Leeuwen zal licht

werpen op de frater geschiedenis

na 1929 jaren. Daarin komen

ook de missieactiviteiten van

de fraters en hun nauwe samenwerking

met de kapucijnen

op Sumatra aan bod. Samen

beleefden die tijdens de Japanse

bezetting van Nederlands Indië

en tijdens de Indonesische

onafhankelijkheidsstrijd tegen

Nederland (bersiap) hachelijke

tijden.

Piet van Asseldonk

Rijksmonumentaal

klooster

Handel

Monumentale kloosters

Op Tilburg na zijn de even

sobere als karakteristieke

kloosters die de kapucijnen in

Nederland bouwden, gesloopt of

in andere handen overgegaan en

hebben ze andere bestemmingen

gekregen. Omdat nogal wat van

de kapucijnenkloosters (Den

Bosch, Tilburg, Breda, Velp,

Handel, Enschede, Amsterdam)

inmiddels een (rijks)monumentale

status hebben, zullen

deze hoe dan ook kapucijnse

trekken blijven vertonen. Dat

gaat niet op voor het veruit

grootste kapucijnenklooster van

Nederland, dat in Biezenmortel.

Dit gewezen studieklooster

waar veel broeders hun noviciaat

volgden en velen priester

werden gewijd is géén monument.

Het doet nu dienst als

groepsaccommodatie.

Een opvallend toepasselijke herbestemming

heeft het vroegere

kapucijnenklooster in hartje Den

Bosch gekregen. Dit klooster,

ontworpen door de productieve

kapucijnenarchitect Felix Baijens

en vele decennia het ‘hoofdkantoor’

van de Nederlandse

kapucijnenprovincie, heeft als

Stadsklooster San Damiano een

tweede (inter)franciscaans leven

gekregen.

• 28 •


lage landen

Meersel-Dreef verbindt

Nederlandse en Vlaamse

kapucijnen

Bedevaartsoord

tegenover

klooster

Het was geen toeval dat het samengaan van de Nederlandse en Vlaamse

kapucijnen onder Duitse vlag afgelopen voorjaar door de generaal (algemene

overste) van de wereldwijde kapucijnenorde werd afgekondigd in

het kapucijnenklooster van Meersel-Dreef. Dit in 1687 gestichte en op de grens

van België en Nederland (vlakbij Breda) gelegen Vlaamse klooster dankt zijn

bestaan aan Nederlanders, werd door tal van kapucijnen uit Nederland bewoond

en trekt tot op de dag van vandaag nog veel gelovigen en bedevaartgangers

uit ons land. Het klooster van Meersel-Dreef weet ook op andere punten verbindingen

te leggen. Het combineert schijnbaar moeiteloos oude devoties en

digitale experiences op het gebied van pastoraat en catechese. Een op jongeren

afgestemd kapucijns belevingscentrum lijkt nauwelijks te vloeken met een Eftelingachtig

Mariapark. Daarin gaan een Lourdesgrot en tal kleurrijke heiligenbeelden

broederlijk en zusterlijk samen met een natuurvriendelijk doolhof en

een meditatieve ‘troostplek’. Voor de bezoekers is er een speeltuin en een ‘Bij de

Paters’ geheten café-restaurant beschikbaar. Ernst en vertier, kunst en kitsch van

katholieke, kapucijnse snit en herkomst reiken in Meersel-Dreef elkaar de hand.

En alsof dat nog niet genoeg is, bestaat de kapucijnengemeenschap van het

klooster ook nog eens uit oudere en jongere broeders van verschillende nationaliteiten.

Want Meersel-Dreef is een van de plaatsen waarin de kapucijnenorde

vanuit Rome via zogeheten Laurentius van Brindisi-groepen de in Europa bijna

gedoofde kapucijnenvlam weer wil laten opflakkeren.

• 29 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

lage landen

Bezinningsruimte

in

belevingscentrum

Bredase koopman

Het kapucijnenklooster van

Meersel-Dreef dankt zijn bestaan

aan de “rijke en godvrezende”

Bredase koopman Jan de Wyse.

Voor zijn handel naar Antwerpen

reizend voelde hij zich volgens

een kapucijns gedenkboek uit

1928 “telkens aangedaan door

de stilte en de eenzaamheid

van het verlaten plekje” dat

luisterde naar de naam Meersel.

“Zoo rijpte in het hart van dien

braven christen de gedachte daar

een “kloosterke” te stichten.”

Hij voegde de daad bij het woord

en “langzamerhand ontstond

rondom het klooster een klein

gehucht, waar eenvoudige lieden

ingodsdienstig, patriarchaal

leefden van de karige veldvruchten”.

Dat de bewoners van dit

“kloosterke” kapucijnen waren is

niet toevallig, want de Bredase

koopman had een halfbroer die

kapucijn (gardiaan in Leuven)

was en deze zag wel iets in het

plan om net over de grens van

het toen onder de protestanten

zuchtende Nederland een

Belgische “katholieke hulppost”

te stichten waar katholieken

uit de omgeving van Breda hun

“godsdienstige plichten konden

vervullen”. De Hollands-Belgische

kapucijnenprovincie onder

leiding van een Nederlandse, uit

Oudenbosch afkomstige, provinciaal

zette het sein op groen en

het klooster Meersel-Dreef was

geboren. Het werd toevertrouwd

aan de patronage van de Allerheiligste

Drievuldigheid.

Waarom de in 1882 van België

afgescheiden Nederlandse kapucijnenprovincie

ook aan de Allerheiligste

Drievuldigheid werd

toevertrouwd, weten we niet.

Wat we wél weten is dat de Belgische

kapucijnenprovincie haar

door de Franse revolutie afgenomen

klooster in Meersel in 1879

terugkreeg dankzij de inspanningen

van de Nederlandse pater

Victorinus van Appeltern “die

ook een bekwaam jurist was”.

Het klooster Meersel-Dreef,

van waaruit in 1874/1876 het

Nederlands kapucijnenklooster

in Slikgat/Langeweg ontstond,

fungeerde vlak na de afsplitsing

nog korte tijd als noviciaat voor

acht Nederlandse broeders die

kort daarop hun noviciaat in

hun nieuwe klooster in Tilburg

onderbrachten. Korte tijd hoorde

Meersel-Dreef zelfs bij de nieuwe

Nederlandse kapucijnenprovincie

met kloosters in Velp, Handel,

Slikgat/Langeweg en Tilburg.

Het werd weer Belgisch toen in

1885 te Babberich een nieuw

(het vijfde) Nederlands kapucijnenklooster

de deuren opende.

Overigens gingen niet alle

Nederlandse kapucijnen in 1882

gingen mee naar de prille Nederlandse

kapucijnenprovincie.

Dat gold bijvoorbeeld voor de

gardiaan van Meersel-Dreef, de

Nederlander Honorius Schoonbeek

uit Megen. Hij bleef lid van

de Belgische provincie. Maar het

gros van de Nederlandse broeders

ging voortaan zijn eigen weg, los

van hun Vlaamse medebroeders.

Bedevaartsoord

Doordat de godsdienstvrijheid

in Nederland toenam verloor

Meersel-Dreef gaandeweg

zijn aantrekkingskracht voor

katholieken uit de regio Breda.

Bovendien kreeg Breda (1886-

1889) weer een ‘eigen’ kapucijnenklooster.

Maar de kapucijnen

van Meersel-Dreef kwamen aan

het einde van de negentiende en

twintigste eeuw ijzersterk terug

met de stichting tegenover hun

klooster van een “Genadedal”,

het huidige vier hectaren groter

“Mariapark”. Middelpunt daarvan

was en is een kloeke Lourdesgrot

waardoor Meersel-Dreef de naam

“Lourdes van de Noorderkempen”

kreeg. De Eerste Wereldoorlog

(1914-1918) gooide roet in het

eten, want het door de Duitsers

bezette België werd hermetisch

• 30 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

afgesloten van het neutraal

gebleven Nederland. Ook in de

crisisjaren (de jaren dertig van de

twintigste eeuw) wilde het niet

vlotten met het bedevaartsoord.

Daarna ging het jaren aaneen sky

high. Het bedevaart park werd

uitgebreid en er kwamen steeds

meer devote attracties (kapelletjes

met kleurige heiligenbeelden

vooral) bij. Het Nederlandse

katholieke dagblad De Tijd

schreef in 1938: “Thans is Meersel-Dreef

een zeer druk bezochte

Maria-bedevaartplaats, die zoowel

in Nederland als België groote

vermaardheid bezit.”.

lage landen

Zo rond 1939 leverde de toevloed

van bedevaartgangers, onder wie

een flinke groep (boter)smokkelaars,

problemen op, problemen

op voor de openbare orde. De

Belgische douane ging strenger

optreden. Doordat ook oprechte

gelovigen vanuit Nederland aan

de grens geweigerd werden,

ontstond er meermaals een grimmige

sfeer in het bedevaartsoord

dat op zijn hoogtepunt zo’n

50.000 pelgrims per jaar ontving.

Volgens de “Tilburgsche Courant”

daalde de stemming in mei 1939

tot ver beneden het vriespunt

door een pijnlijk incident. “Een

der paters ging n.l. met de H.

Hostie en vergezeld van koorknapen

die de paramenten droegen,

naar de gerestaureerde kapel

van het op Nederlandsch gebied

liggende Galder om aldaar een

H. Mis op te dragen voor de met

de grensbewaking belast zijnde

Nederlandsche militairen. Toen

de Pater na de H. Mis wederom

terugging naar zijn op Belgisch

gebied gelegen klooster werden

de H. Vaten en paramenten in

beslag genomen door de Belgische

douane en in hun posthuis

aangeslagen als ongedekte

invoer. De geheele grensbevolking,

ook die van Belgisch

gebied was ten gevolge van dit

optreden zeer verontwaardigd en

“protesten bleven niet uit.” Door

het uitbreken van de Tweede

Wereldoorlog liep het aantal

bedevaartgangers fors terug. Aan

het begin van de oorlog vielen

er Duitse bommen op het Genadedal

en tot overmaat van ramp

werden de kloostergebouwen

door de Duitsers gedeeltelijk

bezet. Het einde van de oorlog

leverde het Genadedal echter

een “rozenkransommegang”

op. Inwoners van Meersel-Dreef

deden op initiatief van de

kapucijnen namelijk de schriftelijke

belofte aan deze ommegang

financieel bij te dragen als hun

Kunst of kitsch

Kloostercomplex

Meersel-Dreef

• 31 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

lage landen

dorp “van onheil gespaard zou

blijven”. Na de oorlog leefden de

bedevaartactiviteiten rond het

kapucijnenklooster van Meersel-

Dreef weer op. Er kwamen volop

processies en toeristen, ook uit

Nederland. Deze opbloei vlakte

echter stukje bij beetje af, al

werd het 300-jarig bestaan

van het klooster in 1987 nog

luisterrijk gevierd en zorgde

de opgetuigde verering van de

kapucijnenheilige Pater Pio voor

wat opleving.

Schilderij

van Broeder

Maximinus 1949

Moderne digitale

apparatuur

naast oud

heiligenbeeld

Belevingscentrum

Met de oprichting in 2019

van een “franciscaans belevingscentrum”

met kapucijnse

kenmerken maakte het klooster

van Meersel-Dreef een nieuwe

start. De eeuwenoude kloostergebouwen

gingen op de

schop om ruimte maken voor

zeven thematische plekken en

een gastenverblijf met tal van

moderne mediasnufjes, bedoeld

om met name jongeren kennis

te laten maken met de franciscaanse

spiritualiteit. “We durven

geloven dat je bij het buitenkomen

een match zal gevonden

hebben en goesting naar meer”,

aldus de projectleider, de

Vlaamse kapucijn Kenny Brack.

Hij is sinds kort ook bestuurslid

van de Vlaams-Nederlandse

delegatie onder de vlag van de

Duitse kapucijnenprovincie. Voor

het spirituele belevingscentrum

werden kosten noch moeite

gespaard. Een moderne, digitale

snit kregen ook de parochieactiviteiten

van de kapucijnen

in Meersel Dreef. De kerk heeft

camerabewaking, de biechtbel

bevat een digitaal keuzemenu,

de kerkbanken werden gerieflijke

stoelen met uitzicht op

grote aan de kerkzuilen bevestigde

beeldschermen en de

doopvont is dankzij “artistieke

elementen en bewegend water”

nu een kindvriendelijk en kleurrijk

“doophoekje met doopbron”.

zou bewegen kapucijn te worden

bleek ijdel. Nadat, ondanks protesten

uit het dorp, enkele oude

kapucijnen vanuit Meersel-Dreef

waren overgeplaatst naar het

kapucijnse bejaardenoord van

de Belgen in Herentals, kwam er

ruimte om in het klooster een

zogeheten Brindisi-communiteit

te starten, vernoemd naar de

kapucijnenheilige en theoloog

Laurentius van Brindisi

(1559-1619). Dit als onderdeel

van een in 2015 door de internationale

kapucijnenleiding afgekondigd

project om in enkele

West Europese landen, waar de

kapucijnen aan het uitsterven

zijn, nieuwe internationale communiteiten

op te zetten om de

kapucijnse aanwezigheid daar te

revitaliseren. Het jonge kapucijnenbloed

voor deze Brindisigroepen

wordt vooral gezocht

De hoop overigens dat het

belevingscentrum jongelui ertoe

• 32 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

lage landen

Klooster

Meersel-Dreef

Sobere

kloosterkerk

nu gerieflijke

(parochie)kerk

in Afrika, Azië en Zuid Amerika

waar de kapucijnen nog bloei en

groei kennen. Het aantal van de

beoogde internationale groepen,

die onderling grote verschillen

vertonen, is nog beperkt tot

een zestal. De eerste kwam,

nogal moeizaam, in 2006 van de

grond in het Franse Clermont-

Ferrand. Daarna kwamen er

Brindisi-groepen in Ierland,

Italië, Spanje en België (Antwerpen

en Meersel-Dreef). Kansen

voor een internationale vitale

kapucijnengroep op Nederlandse

bodem, te vestigen in Velp of

Tilburg, worden onderzocht

door de Delegaat van de Vlaams-

Nederlandse kapucijnen, de

Duitser Christophorus Goedereis.

In Rome erkennen ze dat bij de

oprichting van nieuwe Europese

kapucijnencommuniteiten door

de relatie tussen mensen, door

meningsverschillen over de opzet

en door moeilijkheden bij de

huisvesting en financiering “het

aanvankelijk enthousiasme” wat

geluwd is. Daaraan wordt prompt

toegevoegd dat “het avontuur

zal worden voortgezet”.

Indien ergens, dan zal in

Meersel-Dreef een Laurentius

van Brindisi-groep levensvatbaar

moeten zijn. Want de kapucijnen

daar hebben in het verre en

nabije verleden bewezen dat ze

er meesters in zijn om het oude

en het nieuwe met elkaar te

verenigen. In ieder geval naast

elkaar te laten bestaan.

Piet van Asseldonk

Kapucijnenkerk fietskerk

Sinds vorige maand heeft de kloosterkerk van het

kapucijnenklooster in Merersel-Dreef er een titel

en functie bij. De kerk is fietskerk geworden en als

zodanig door pastoor Bart Rombouts ingezegend.

Volgens de Belgische katholieke website ‘Kerknet’ is

het overigens al de zesde fietskerk in Vlaanderen.

Dankzij een fietsroute vlakbij is het klooster van

Meersel-Dreef al langer een gewilde trekpleister

voor fietsers. Omdat er naast het klooster een caférestaurant

is houden er, aldus Kerknet, “veel fietsers

halt voor een moment van stilte of een picknick”.

Van nu af aan kunnen de fietsers in een overdekte

ruimte naast de kapucijnenkerk “hun elektrische

fiets opladen of hun rijwiel repareren”.

Inwijding

fietskerk op

Franciscusdag

afgelopen 4

oktober

• 33 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

Column

Antoon Mars

HUMOR

Iemand vroeg me dezer dagen of er nog ergens een exemplaar is van ons

boekje ‘Bruin Brevier, humor op blote voeten’. Dat is een eenvoudig boekje

met grappen en grollen van de Nederlandse kapucijnen. Het is al verschenen

in 1985 toen de kapucijnen in Vlaanderen en Nederland 400 jaar bestonden.

Toen ik dat boekje gevonden had

en er weer in bladerde, dacht

ik: Wat hebben we toch veel

gelachen samen. Wat hebben we

naast alle ernst en serieus bezig

zijn toch veel plezier gehad. De

humor is altijd ook een krachtig

onderdeel geweest van ons

samenleven als kapucijnen in

Nederland. En dus verdient het

aandacht in mijn laatste column

in de laatste Met Kap en Koord.

In ‘Bruin Brevier’ krijgen we

een prachtig beeld van de oude

kapucijnen en van het kloosterleven

dat zich voornamelijk

in de kloosters zelf afspeelde.

Cor ’t Hoen (1917-2009) is de

samensteller en Jan Philippus

illustreerde het met prachtige

oude kapucijnen. Cor schreef in

de inleiding: “Dit boekje is een

verzameling van uitspraken en

anekdoten van en over de Nederlandse

kapucijnen. De lezers

zullen er iets in herkennen van

de gemoedelijkheid, eenvoud en

opgeruimdheid van de kapucijnen.

Nu het klaar is en ik alles

nog eens overlees denk ik: ‘Wat

een club, dat dat allemaal kón

en mocht gezegd worden. Het is

een typisch mannelijke humor

die soms balanceerde op het

randje van ironie en sarcasme.

Humor is altijd karikaturaal.

Het vraagt een sterk gevoel voor

relativiteit”.

De oversten (gardiaans) moesten

het vaak ontgelden omdat

zij de kloostertucht met harde

hand moesten handhaven. Zoals

deze: Tijdens het kapittel krijgt

een gardiaan een kaart van zijn

klooster met de tekst: ‘Kom

ánders terug, kom anders niet

terug!’ En die gardiaan liet de

kaart vol trots rondgaan en ze

genoten er van”.

Maar ook eenvoudige typen

trokken de aandacht en bijzondere

typen zoals stotteraars

en predikanten die zich vaak

verspraken! Toen we later een

veel kleinere groep werden, werd

er wel eens geklaagd: waar zijn

die mannen van vroeger, die de

gestrengheid van het vroegere

leven altijd spottend konden

relativeren.

We hebben gelachen om sterke

teksten van prachtige liederen,

van gedichten en tekeningen.

Bij feesten kwamen allerlei

talenten naar boven. In mijn

studietijd in de jaren ’60 hadden

we al een cabaretgroep met de

naam ‘Asbest’. We gingen ermee

naar andere religieuzen om ze

aan het lachen te brengen. Maar

ook stonden we één keer in de

Tilburgse Schouwburg voor achthonderd

‘plattelandsvrouwen’.

We danken van harte al onze

bekende schrijvers, zangers,

muzikanten, dichters en

tekenaars. En allen die er

voor gezorgd hebben dat we

blijmoedig op de been bleven.

Mede door onze humor zijn we

als kapucijnengroep bij alle

neergang en afstoten van onze

kloosters, nooit vervallen in

doemdenken en negativisme.

En nooit gedacht: het heeft toch

allemaal niets uitgehaald! Vrij

nuchter konden we die situatie

aanvaarden en ermee leven.

We hebben veel gelachen en

dat doen we gelukkig nog in

Tilburg in ons laatste huis. Toen

we daar 125 jaar waren in 2007

heb ik in het voorwoord van het

fotoboek ‘Broederschap in Beeld’

geschreven: “Hopelijk ziet u

niet alleen maar treurigheid; wij

gaan opgewekt naar het einde.

In het geloof dat ons leven volop

de moeite waard was en het ook

zinvol zal blijven, zolang we er

zijn”. Dat houden we nog even

vol en we blijven lachen, wat de

toekomst ook brengt!

Antoon Mars

• 34 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

Vergrijzing en diversiteit troef

in Nederlandse kloosters

De pijlsnelle terugloop van het aantal kloosterlingen

in ons land is, ondanks de komst van

religieuzen uit het buitenland, de afgelopen tien

jaar gestaag door gegaan. Uit een peiling van de

KNR (Konferentie Nederlandse Religieuzen) blijkt

dat er, in afgeronde getallen, in 2012 nog 6400

Nederlandse religieuzen waren en in 2022 nog zo’n

2500. Een daling van 60 % in tien jaar dus. Dat die

daling doorgaat, leren de cijfers over de leeftijd

van de nog resterende kloosterlingen. In 2022

waren 150 van hen 50 jaar of jonger, 250 waren

tussen de 50 en 70 jaar oud en zo’n 2150 religieuzen

waren ouder dan 70 jaar.

Deze vergrijzing zou nog sterker geweest zijn als

er in de afgelopen vier jaar niet een kleine 500

veelal jonge paters, broeders en zusters van buiten

ons land naar de Nederlandse kloostergemeenschappen

geïmmigreerd waren. Daardoor is de

diversiteit in kloosterlijk Nederland toegenomen.

De laatste tijd blijkt deze ontwikkeling, ondanks

nieuwe initiatieven van onder meer de kapucijnen

(klooster Velp), te stokken. Relatief gezien echter

wordt hun aantal vanwege het uitsterven van de

autochtone Nederlandse kloosterlingen alleen

maar groter. De KNR-rekenaars stellen vast dat

de grote meerderheid van jonge kloosterlingen in

ons land “afkomstig is van een ander continent”.

Ze voegen eraan toe dat dit “misschien ook het

toekomstbeeld is van de gehele katholieke kerk in

Nederland”.

kort kapucijns

Zusters

Franciscanessen

van Denekamp

met een niet

westerse

achtergrond

Boek over ‘bandenpater’

Frans Vocking

Er is een lijvig boek

in de maak over de

kapucijn Frans Vocking

(1936-2014), telg uit

de bekende Utrechtse

leverworstdynastie

Vocking. Van dit boek

is een voorpublicatie

verschenen in het

Utrechtse blad DUIC.

Frans werd na zijn wijding als priester-kapucijn

in Rome en Nijmegen opgeleid als kerkhistoricus

en vervulde in de franciscaanse wereld tal van

functies. Tussen 1968 en 1975 maakte hij in

de Utrechtse wijk Overvecht, samen met enkele

jonge medebroeders en zusters van Denekamp,

deel uit van een gemengde franciscaanse communiteit.

Dit toen omstreden experiment trok

veel aandacht van de internationale pers. Frans

Vocking maakte in Utrecht naam als priesterarbeider

bij de bandenfabriek UBO. Vandaar

zijn naam ‘bandenpater’. Hij zat in de gemeenteraad

van de Domstad en zette zich in voor

gastarbeiders en het vormingswerk voor jong

volwassenen. Na het stuklopen van het kloosterexperiment

trouwde hij met de voormalige

franciscanes van Denekamp Mariëtte Becker

(lerares) en verliet hij de kapucijnenorde. Hij

werd bestuurlijk actief in Limburg, waar hij in

2014 stierf.

Frans Vocking

als pensionado

Priesterarbeider

in Utrecht

• 35 •


63e jaargang • nummer 4 • november 2023

Erfgoed

Karakteristiek voor de kapucijnen is van oudsher hun bruine, grove pij met spitse kap. Aan die

kap (cappuccio) hebben ze hun naam capucijnen/kapucijnen te danken. Dat ze aanvankelijk

met blote voeten, gestoken in weinig modieuze sandalen, rondliepen bezorgden hen in de Lage

Landen de koosnaam ‘blote voeten-paters’. Wezenlijk voor de leefwijze van de minderbroeders

kapucijnen zijn soberheid en armoede. Voor de laatste aflevering van deze rubriek hebben we,

behalve voor de pij, gekozen voor de sandaal en de deurklink.

Over de sandalen verordonneert de kapucijnse leefregel uit 1928 ietwat jezuïtisch dat de broeders

deze “naar het voorbeeld van de Oude Vaders mogen dragen, daar deze geen schoeisel zijn”.

De sandalen moeten “eenvoudig, gering, der armoede passend zijn en zonder enige gezochtheid”.

Op uitzonderlijke omstandigheden na is het dragen van schoenen kousen en sokken

strikt verboden, “tenzij de noodzakelijkheid dit eist”.

De houten deurklink, zelfgemaakt, sober, duurzaam, onderhoudsarm en niet voorzien van een

slot, staat symbool voor de Spartaanse inrichting van de kapucijnenkloosters. De leefregel uit

1928 zegt met nadruk dat “onze kloosters eenvoudig, degelijk en doelmatig moeten zijn”. De

vertrekken en meubels dienen “klein, nederig, arm en eenvoudig te zijn, opdat alles armoede,

ootmoed en verachting der wereld preeke”. Ook in kapucijns Indonesië heeft de deurklink

ingang gevonden.

Piet van Asseldonk

Oorspronkelijke kapucijnensandaal,

voormalig

kapucijnenmuseum Den Bosch

Kapucijnen in vol ornaat rond 1920, Biezenmortel

Sandalen blote voetenpater

• 36 •

Sobere, ‘huisgemaakte’ deurklink van

kapucijnencel

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!