Inhoud - Uitgeverij Christofoor
Inhoud - Uitgeverij Christofoor
Inhoud - Uitgeverij Christofoor
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Rudolf Steiner<br />
Algemene menskunde<br />
als basis voor de pedagogie<br />
Vertaald door<br />
Marijke Buursink<br />
Met een nawoord van<br />
Willem F. Veltman<br />
Vrij Geestesleven / Zeist
De tekst van dit boek berust op verslagen van voordrachten<br />
die niet door Rudolf Steiner zijn gecorrigeerd.<br />
Titel van de oorspronkelijke uitgave:<br />
Allgemeine Menschenkunde als Grundlage der Pädagogik<br />
Rudolf Steiner Gesamtausgabe nr. 293, 9e druk, Rudolf Steiner Verlag,<br />
Dornach 1992<br />
Rudolf Steiner / Werken en voordrachten<br />
© 1991 Stichting Rudolf Steiner Vertalingen<br />
Tweede, herziene druk 1993<br />
Derde druk 2001<br />
Vierde druk 2010<br />
Typografi e Françoise Berserik<br />
Illustraties (vrij naar de bordschetsen van Rudolf Steiner)<br />
door Teun Berserik<br />
Zetwerk Henk Pel<br />
Omslagillustratie door Henk Hage, aquarel, 29,8 x 26,8 cm<br />
isbn 978 90 6038 514 2 / nur 743<br />
Vrij Geestesleven is een imprint van <strong>Uitgeverij</strong> <strong>Christofoor</strong>, Zeist.
Bij deze uitgave<br />
Vanaf een bepaald moment in haar ontwikkeling kreeg de antroposofi<br />
e van Rudolf Steiner meer en meer een maatschappelijk karakter.<br />
Het inzicht dat de werkelijkheid van alledag niet los staat<br />
van de geestelijke realiteiten die in de antroposofi e worden onderzocht,<br />
bracht Steiner ertoe die realiteiten zo te beschrijven dat<br />
zij het uitgangspunt konden vormen voor doelgericht handelen.<br />
Langs die weg kwam hij tot vernieuwende gezichtspunten met betrekking<br />
tot onder andere de landbouw, de geneeskunde, het socia<br />
le leven, de economie, de kunsten en het onderwijs.<br />
In Algemene menskunde gaat Rudolf Steiner uit van algemene antroposofi<br />
sche inzichten over de mens (vandaar ook de titel) en verbindt<br />
die met de praktijk van het pedagogisch handelen. De tekst<br />
van het boek gaat terug op een ‘stoomcursus’ die Steiner in 1919<br />
– onmiddellijk voor de oprichting van de eerste ‘vrijeschool’ te<br />
Stutt gart – gaf aan de toekomstige leraren van die school. Van de<br />
vele voordrachten die Rudolf Steiner in die jaren hield over pedagogie,<br />
maken deze het beste duidelijk hoe de vrijeschoolpedagogie<br />
is geworteld in de algemene antroposofi e.<br />
De voordrachten werden gehouden voor docenten, vandaar<br />
ook dat zij een vakgericht karakter hebben. Niettemin kunnen<br />
zij goed gelezen worden door mensen die uit algemene belangstelling<br />
kennis willen nemen van de achtergronden van het vrijeschoolonderwijs<br />
of die bijvoorbeeld als ouder hun pedagogisch inzicht<br />
willen verdiepen. Zij bevatten een schat aan waarnemingen<br />
en inzichten die ook voor niet-professionele pedagogen een grote<br />
hulp kunnen zijn.<br />
In het nawoord van Willem Veltman, auteur van onder meer<br />
het boek De Vrije Scholen, wordt ingegaan op een paar belangrijke<br />
vragen die door het lezen van de voordrachten kunnen rijzen. Zo<br />
geeft hij een schets van de historische situatie waarin de start met<br />
5
de vrijeschoolbeweging werd gemaakt. Ook gaat hij in op de antropologische<br />
opvattingen die in de loop van de negentiende en<br />
twintigste eeuw het pedagogisch handelen hebben beïnvloed en<br />
beschrijft hij hun relatie tot de menskunde van Steiner.<br />
Met Algemene menskunde begon een vernieuwende pedagogische<br />
beweging die in de loop van de twintigste eeuw vruchtbaar is<br />
gebleken. Er bestaan nu ruim duizend vrijescholen in de wereld,<br />
waarvan circa tachtig in Nederland. Voor het begrijpen en beoordelen<br />
van de dagelijkse praktijk aan al die scholen is de inhoud van<br />
dit boek onmisbaar.<br />
6<br />
De redactie
<strong>Inhoud</strong><br />
Algemene menskunde als basis voor de pedagogie<br />
Toespraak aan de vooravond van de cursus<br />
Stuttgart 20 augustus 1919 — 13<br />
Eerste voordracht<br />
21 augustus 1919 — 17<br />
De taak van de opvoeding in de vijfde na-atlantische cultuurperiode. Opvoeding:<br />
een voortzetting van wat hogere wezens voor de geboorte hebben<br />
gedaan. Harmonisering van de ademhaling. Afwisseling van slapen en waken.<br />
Zelfopvoeding van de leraar.<br />
Tweede voordracht<br />
22 augustus 1919 — 30<br />
Beschouwing van de mens vanuit het gezichtspunt van de ziel. De voorstelling<br />
als beeld. Weerspiegeling van het leven voor de geboorte. De wil<br />
als kiem voor het leven na de dood. Sympathie en antipathie. Het voelen.<br />
Geheugen. Fantasie. Zenuwen en bloed. De drieledigheid van de mens.<br />
Derde voordracht<br />
23 augustus 1919 — 45<br />
De wet van behoud van energie: een hinderpaal voor het inzicht in de<br />
mens. Schepping van nieuwe krachten. Het verstand neemt het dode in<br />
zich op, de wil het levende. Het zuivere denken. De vrijheid. De mens<br />
brengt leven in de ontwikkeling van de aarde. Het aandeel van de doodsprocessen<br />
in de mens. Het bloed- en spierstelsel. Het bot- en zenuwstelsel.<br />
Geometrie als weerspiegeling van kosmische bewegingen. De verandering<br />
van het kennen.<br />
7
8<br />
Vierde voordracht<br />
25 augustus 1919 – 62<br />
Het belang van de ontwikkeling van wil en gemoed in de toekomst. De<br />
aard van de wil. Het negenledige wezen van de mens. Verschijningsvormen<br />
van de wil in het lichaam als instinct, drift, begeerte; in de ziel (ik) als<br />
motief; in de hogere wezensdelen als wens, voornemen, besluit. Socialistische<br />
hervormingen in de opvoeding. Opvoeding van het gemoed. Wilsontwikkeling.<br />
Vijfde voordracht<br />
26 augustus 1919 — 77<br />
Indeling van de zielekrachten. Sympathie en wil; antipathie en denken.<br />
Het wezen van de ontwikkeling van moraliteit. Het voelen; de samenhang<br />
van het gevoel met waarneming, wil en kennis.<br />
Zesde voordracht<br />
27 augustus 1919 — 90<br />
Overzicht over de hele opzet van de cursus. Beschouwing van de mens vanuit<br />
het gezichtspunt van de geest. Waakbewustzijn, droombewustzijn en<br />
‘slapend bewustzijn’ in verband met denken, voelen en willen. Het ik in<br />
denken, voelen en willen.<br />
Zevende voordracht<br />
28 augustus 1919 — 103<br />
Werkelijkheidsgetrouwe begrippen door feiten met elkaar in verband te<br />
brengen. Samenhang van zielekrachten in jeugd en ouderdom. Van het<br />
voelend willen in de jeugd naar het voelend denken in de ouderdom. De<br />
gewaarwording. Waken, dromen en slapen in de ruimtelijke bouw van de<br />
mens. Het wezen van het zenuwstelsel. Waken en slapen in relatie tot de<br />
tijd: vergeten en herinneren.<br />
Achtste voordracht<br />
29 augustus 1919 — 117<br />
Herinneren en vergeten in relatie tot ontwaken en inslapen. Geheugenontwikkeling<br />
door levensgewoonten. De twaalf zintuigen. Indeling in<br />
denkzintuigen, gevoelszintuigen en wilszintuigen. Hun onderlinge samenwerking<br />
in de oordeelsvorming.
Negende voordracht<br />
30 augustus 1919 — 129<br />
Gevolgtrekking, oordeel en begrip. De manier waarop begrippen gevormd<br />
worden en de werking daarvan tot in het lichamelijke. In plaats<br />
van defi nië ren: karakteriseren. Levende begrippen. Het kind neemt onbewust<br />
aan: de wereld is goed, de wereld is mooi, de wereld is waar.<br />
Tiende voordracht<br />
1 september 1919 — 141<br />
Samenvatting van de geestelijke, psychische en lichamelijke beschouwing<br />
van de mens. De drieledige menselijke gestalte en haar relatie tot de kosmos.<br />
Metamorfose van de wervels en de pijpbeenderen. De materialistische<br />
evolutieleer.<br />
Elfde voordracht<br />
2 september 1919 — 154<br />
Hoofd, borst en ledematen en hun ontwikkeling naar lichaam, ziel en<br />
geest. Opvoeden is wakker maken. De moedermelk. Via de wil het intellect<br />
wekken door middel van kunstzinnig onderwijs. Fantasie en geheugen<br />
in verband met de groei.<br />
Twaalfde voordracht<br />
3 september 1919 — 165<br />
Beschouwing van de mens vanuit lichamelijk gezichtspunt. Het lichaam<br />
moet begrepen worden vanuit de processen. Hoofd en dierenwereld. Vorming<br />
van gedachten. Borststelsel en plantenwereld. Het wezen van ziekte.<br />
Adem en voeding. Botten en spieren en de minerale wereld.<br />
Dertiende voordracht<br />
4 september 1919 – 176<br />
Wat geest en ziel in de mens doen. In de mens worden geestelijke stromen<br />
gestuwd. De zenuwen. Het bloed. Lichamelijk en geestelijk werk in relatie<br />
tot geest en lichaam. Zinvolle en zinloze bezigheden. Slaap. Turnen, euritmie.<br />
Sport. Intellectuele inspanning.<br />
9
Veertiende voordracht<br />
5 september 1919 — 186<br />
De lichamelijke drieledigheid van de mens. Ieder deel is een geheel dat de<br />
andere delen mede omvat. Het strottenhoofd. De taal. Grammatica. Fantasie<br />
in het onderwijs aan de hoogste klassen van de lagere school. Voorwaarden<br />
voor het leraarschap.<br />
Slotwoord aan het einde van de cursus<br />
6 september 1919 – 195<br />
Uit de toespraak van Rudolf Steiner bij de opening van de<br />
Waldorfschool – 198<br />
10<br />
Nawoord en aantekeningen<br />
Rudolf Steiner en de pedagogie (Willem F. Veltman) – 207<br />
Aantekeningen bij Algemene menskunde – 223<br />
Aantekeningen bij ‘Rudolf Steiner en de pedagogie’ – 237<br />
Bibliografi e – 239<br />
Zaakregister — 243<br />
Levensoverzicht – 257<br />
Rudolf Steiner / Werken en voordrachten – 261
Rudolf Steiner<br />
en de pedagogie<br />
Algemene menskunde als basis voor de pedagogie is de Nederlandse vertaling<br />
van een reeks lezingen – beter gezegd ‘voordrachten’ aangezien<br />
ze niet van papier werden voorgelezen maar vrij voorgedragen<br />
– waarmee Rudolf Steiner de grondslag voor de zogeheten<br />
vrijeschoolpedagogie heeft gelegd. De oorspronkelijke Duitse titel<br />
van het boek luidt Allgemeine Menschenkunde als Grundlage der Pädagogik<br />
(ga 293).<br />
Historische situatie<br />
De voordrachten werden van 21 augustus tot 5 september 1919<br />
te Stuttgart gehouden naar aanleiding van de oprichting van de<br />
‘Freie Waldorfschule’ door Emil Molt, directeur van de Waldorf-<br />
Astoria-sigarettenfabriek daar ter plaatse. Ze waren onderdeel van<br />
een pedagogische ‘stoomcursus’ waardoor de toekomstige leraren<br />
° aan deze Waldorfschule door Rudolf Steiner op hun opvoedkundige<br />
taak werden voorbereid. Rudolf Steiner, Oostenrijks fi losoof<br />
en schrijver, inaugurator van de antroposofi sche geesteswetenschap,<br />
was door Emil Molt gevraagd de inrichting en de leiding<br />
van de school op zich te nemen.<br />
De veertiendaagse cursus, die niet alleen beschouwd kan worden<br />
als het begin van een nieuwe school maar ook van een nieuwe<br />
pedagogische stroming, was zo ingericht dat er iedere dag drie parallel<br />
lopende leergangen waren, twee in de ochtend, die het karakter<br />
van voordrachten droegen, en een in de middag, waar seminaristisch<br />
werd gewerkt. Tijdens die laatste leergang voerden de<br />
deelnemers pedagogische en didactische opdrachten uit, waarover<br />
vervolgens werd gesproken; tevens werden er vanaf de vijfde dag<br />
207
aan het begin van de middagbesprekingen spraak- en declamatieoefeningen<br />
gedaan.<br />
De drie parallel lopende leergangen vormen een geheel, maar<br />
ze hebben ieder een zodanig eigen inhoud dat ze ook als afzonderlijke<br />
reeksen kunnen worden bestudeerd. De twee andere leergangen<br />
zijn verschenen onder de titels Erziehungskunst. Methodisch-Didaktisches,<br />
ga 294 (vertaling: Opvoedkunst. Methodisch-didactische aanwijzingen,<br />
Zeist 1987) en Erziehungskunst. Seminarbesprechungen und<br />
Lehrplanvorträge, ga 295 (vertaling: Praktijk van het lesgeven. Werkbesprekingen<br />
met leraren, Zeist 1989).<br />
Wat was het motief tot stichting van een kinderschool door de<br />
directeur van een fabriek? Emil Molt, die een impuls tot vorming<br />
en educatie als persoonlijk ideaal in zich droeg, had in 1919 al een<br />
soort bedrijfsschool voor zijn arbeiders ingericht, maar hij was samen<br />
met deze mensen tot de conclusie gekomen dat je met de kinderen<br />
moet beginnen. Zijn ideaal werd pas verwerkelijkt toen hij<br />
dit in het kader van de maatschappelijke hervormingsbeweging<br />
plaatste die van Rudolf Steiner uitging, de zogenoemde driegeledingsbeweging.<br />
Waar kwam deze beweging vandaan en wat beoogde<br />
zij?<br />
Maatschappelijke driegeleding<br />
In het midden van de eerste wereldoorlog was de conceptie van het<br />
drieledig mensbeeld – die in Algemene menskunde zo’n centrale rol<br />
speelt – bij Rudolf Steiner zo ver gerijpt dat hij deze conceptie te<br />
boek kon stellen, merkwaardigerwijs niet in een uitvoerig werk<br />
over ‘menskunde’ maar zeer schetsmatig in de ‘Beknopte aanvullingen’<br />
op de inhoud van het boek Von Seelenrätseln. °<br />
In hetzelfde jaar (1917) waarin de drieledigheid van het menselijk<br />
organisme in samenhang met de drie functies van de ziel in<br />
deze beknopte vorm werd gepubliceerd, ontwierp Steiner ook de<br />
eerste formulering van een sociale drieledigheid: de driegeleding<br />
van het maatschappelijk organisme. Na een vergeefse poging de<br />
regeringen van Duitsland en Oostenrijk voor zijn ideeën te inte-<br />
208
esseren, schreef Steiner een manifest ° dat zich niet alleen tot het<br />
Duitse volk maar tot de hele toenmalige ‘Kulturwelt’ richtte, om<br />
de maatschappelijke driegeleding ingang te doen vinden. Dit manifest<br />
verscheen in maart 1919 en werd door bekende personen uit<br />
het Duitse culturele leven van die tijd ondertekend. In dat jaar verscheen<br />
ook Steiners boek over maatschappelijke driegeleding De<br />
kernpunten van het sociale vraagstuk. °<br />
Reeds in een tweetal memoranda uit 1917 ° had Steiner de diepere<br />
oorzaak van de wereldoorlog in verband gebracht met de ongezonde<br />
ontwikkelingen in de Europese industrielanden, die tot<br />
schijnbaar onoplosbare problemen op sociaal gebied hadden geleid.<br />
Zijn gedachte was dat Duitsland en Oostenrijk met een constructief<br />
plan voor de toekomst een bijdrage tot een werkelijke<br />
vrede konden leveren.<br />
Hoewel er in Zuid-Duitsland een krachtige beweging voor<br />
de ‘Dreigliederung des sozialen Organismus’ ontstond, waarvan<br />
Emil Molt een geestdriftige voorman was, en hoewel Rudolf Steiner<br />
met enkele vrienden zich grote inspanningen getroostte en in<br />
korte tijd ook veel begrip en goodwill verwierf zowel bij arbeiders<br />
als ondernemers, lukte het toch niet de maatschappelijke driegeledingsgedachte<br />
zodanig ingang te doen vinden dat daaruit een<br />
sociale vernieuwing op grote schaal kon voortkomen. Tegenacties<br />
werden op eff ectieve wijze ontketend, campagnes tegen Steiner en<br />
zijn antroposofi e met grote felheid gevoerd. In 1922 moest Rudolf<br />
Steiner tot de conclusie komen dat de driegeledingsbeweging gestopt,<br />
of althans voor onbestemde tijd opgeschort moest worden.<br />
Inmiddels was echter als blijvende vrucht van deze sociale beweging<br />
de Freie Waldorfschule te Stuttgart ontstaan.<br />
Een van de belangrijkste gezichtspunten die Steiner in zijn<br />
‘driegeleding van het maatschappelijk organisme’ naar voren<br />
brengt, is de idee van een organische geleding van de samenleving.<br />
Zoals in de mens drie orgaansystemen ieder naar eigen aard<br />
in een levend geheel functioneren waarin de tegenstellingen in<br />
evenwicht worden gehouden, zo zouden de drie gebieden waarop<br />
het maatschappelijk leven zich afspeelt, het economische leven,<br />
het rechtsleven en het culturele of geestesleven, ook ge orga-<br />
209
niseerd moeten zijn; elk gebied zou zijn eigen wetmatigheden<br />
moeten volgen, maar tevens in het geheel, zoals in een gezond organisme,<br />
harmonisch moeten samenwerken. In de praktijk zijn de<br />
drie maatschappelijke velden niet te scheiden; ze zijn met elkaar<br />
verweven, omdat ieder mens in alle drie de gebieden tegelijkertijd<br />
leeft. Maar ze moeten naar hun wezen wel onderscheiden worden,<br />
zodat het ene gebied zijn wetmatigheden niet aan het andere<br />
oplegt. De eenheidsstaat, waarin cultuur, politiek en economie<br />
door de staatsbureaucratie worden bepaald, is het voorbeeld van<br />
een ongezond sociaal organisme.<br />
Een grondgedachte van de sociale driegeleding is deze: de verschillende<br />
gebieden van het maatschappelijk leven moeten bevrijd<br />
worden van invloeden die niet aan het gebied zelf inherent zijn.<br />
De staat, die het rechtsleven te bewaken heeft, moet bijvoorbeeld<br />
niet de inhoud en inrichting van het onderwijs bepalen. Onderwijs<br />
behoort tot het geestesleven. Hier moeten de mensen die voor<br />
dit veld verantwoordelijk zijn, uitmaken hoe op hun gebied instituties<br />
ingericht en geleid moeten worden. Zomin als er staatsreligie<br />
mag zijn, zomin mag er staatsonderwijs zijn. In het rechtsleven<br />
moet het principe van de gelijkheid heersen, in het geestesleven<br />
dat van de vrijheid, terwijl het economische leven alleen gezond<br />
kan functioneren wanneer er associatieve samenwerkingsvormen<br />
worden gevonden (het principe van de broederlijkheid). De drie grote<br />
idealen van de Franse Revolutie, die elkaar schijnbaar uitsluiten,<br />
zouden in een driegelede maatschappij gerealiseerd kunnen<br />
worden als men ze op de juiste wijze tot gelding zou laten komen.<br />
De gedachte van een vrij geestesleven sloeg niet alleen aan bij<br />
Emil Molt, maar evenzeer bij zijn fabrieksarbeiders. Uiteindelijk<br />
waren het deze mensen die een ‘vrije’ school vroegen voor hun kinderen.<br />
Rudolf Steiner heeft er in honderden voordrachten en toespraken<br />
over driegeleding op gewezen dat onderwijs vrij moet zijn,<br />
bevrijd van elke staatsbemoeienis. Waarom? Omdat staatsonderwijs<br />
bewust of onbewust zo is ingericht dat de doelstelling de<br />
goed functionerende staatsburger is en niet de zich ontwikkelende<br />
mens. Wanneer het onderwijs werkelijk vrij zou zijn, zouden<br />
210
opvoeders en niet ambtenaren de vorm en inhoud ervan bepalen.<br />
De verantwoordelijke opvoeder zal echter nooit van een abstracte<br />
doelstelling uitgaan, maar van de levende werkelijkheid van het<br />
opgroeiende menselijke wezen. Deze werkelijkheid echter is van<br />
geestelijke aard.<br />
De vraag van Emil Molt, die eigenlijk de vraag van zijn arbeiders<br />
was, schiep voor Rudolf Steiner de mogelijkheid een werkelijk<br />
nieuw, spiritueel gefundeerd onderwijs te ontwikkelen. Hij<br />
begroette dit initiatief met de grootste vreugde, want zijns inziens<br />
was het hoognodig in de opvoeding van de jeugd vernieuwing te<br />
brengen. Het ging niet om enkele verbeteringen in het gangbare<br />
onderwijssysteem, maar om een radicaal nieuwe opzet.<br />
Psychologie en pedagogie voor en na 1900<br />
Wanneer wij trachten in kort bestek de plaats te bepalen van Steiners<br />
Algemene menskunde ten opzichte van de gangbare antropologische<br />
wetenschappen, moeten we een blik werpen op de ontwikkeling<br />
van de psychologie voor en na 1900.<br />
De psychologie als zelfstandige wetenschap ontstond pas in de<br />
tweede helft van de negentiende eeuw. Voordien waren het de fi -<br />
losofen die zich bij het doorgronden van de raadsels van het leven<br />
met het menselijke zieleleven moesten bezighouden. De steeds<br />
sterker wordende invloed van het natuurwetenschappelijk denken<br />
echter en de daarbij behorende experimentele onderzoeksmethodes<br />
leidden ertoe dat vakpsychologie als onderdeel van de<br />
antropologie min of meer gelijk kwam te staan met fysiologie, de<br />
studie van de levensverrichtingen.<br />
De zielefuncties – denken, voelen en willen – werden gelijkelijk<br />
als hersenfuncties beschouwd: hersenen en ziel waren eigenlijk<br />
hetzelfde. De onderzoekers richtten zich vooral op het probleem<br />
van het fysiologische waarnemingsproces en de daarbij<br />
aansluitende gewaarwordingen. Gustav Theodor Fechner bracht<br />
als typische representant van de fysiologische psychologie de relatie<br />
tussen waarneming (prikkel) en gewaarwording in de vorm<br />
211
van een wiskundige formule. Johannes Muller stelde de theorie<br />
van de specifi eke zintuig-energieën op, dat wil zeggen, hij wilde<br />
aantonen dat licht, kleur, warmte, klank, geur en smaak geen objectieve<br />
eigenschappen van de dingen buiten ons zijn, maar specifi<br />
eke reacties van onze zintuigen op prikkels. Bijvoorbeeld: een<br />
oog ziet ‘sterretjes’ (dat wil zeggen een gewaarwording van licht)<br />
als er een bepaalde druk op wordt uitgeoefend. De noodzakelijke<br />
consequentie van de fysiologische psychologie was dat de ziel<br />
als een van het lichaam te onderscheiden grootheid uit het beeld<br />
verdween. Een natuurwetenschap die uitgaat van het primaat van<br />
de stof, kan psychische verschijnselen uitsluitend als ‘uitwasemingen’<br />
van lichamelijke processen duiden. Deze natuurwetenschappelijke<br />
benadering van de menselijke psyche heeft voor velen tot<br />
op heden haar geldigheid behouden, vooral daar waar de psychologie<br />
als toegepaste wetenschap is ontwikkeld.<br />
In Amerika ontstond de psychotechniek als schepping van Hugo<br />
Münsterberg, een leerling van Fechner en Ziehen, die naar de<br />
Verenigde Staten emigreerde. Het gaat hier om onderzoeksmethodes<br />
– ‘tests’ – die het mogelijk maken dat in het maatschappelijk<br />
proces ‘the right man on the right place’ terechtkomt. De meest<br />
bekende vrucht van de psychotechniek is het zogenoemde iq (intelligentiequotiënt),<br />
waarmee in het pedotherapeutische veld nog<br />
steeds wordt gewerkt, al hecht men er tegenwoordig niet zoveel<br />
gewicht meer aan.<br />
Tot dezelfde natuurwetenschappelijk georiënteerde stroming<br />
in de psychologie behoort het Amerikaanse behaviorisme, de gedragspsychologie<br />
van C. L. Morgan, J. B. Watson en H. F. Skinner.<br />
De gedachtegang van de behavioristen is grotendeels gebaseerd op<br />
de theorie van John Locke volgens welke de ziel als een onbeschreven<br />
blad wordt beschouwd. Zij schakelen de mens als geestelijk<br />
creatief wezen volledig uit en houden zich uitsluitend bezig met<br />
de vraag hoe wij van buitenaf worden beïnvloed. Daarbij is hun<br />
mensbeeld bepaald door de darwinistische opvatting dat de mens<br />
een hoger ontwikkeld dier is. Wij bestaan naar hun mening evenals<br />
het dier uit gewoonten, dat wil zeggen uit refl exen op gebeurtenissen<br />
die van buitenaf op ons inwerken. De invloed van het beha-<br />
212
viorisme op het onderwijs is bijzonder groot. Het zogenoemde geprogrammeerde<br />
onderwijs komt direct voort uit de methode van<br />
Skinner. De uitslagen van zijn experimenten met dieren, waarbij<br />
het gaat om een ‘leren’ dat ‘conditioneren’ is, worden toepasbaar<br />
geacht in het onderwijs vooral met betrekking tot het kleine kind.<br />
Naast deze richtingen, waarin onderzoekers optraden die hetzij<br />
de hersenschors, hetzij de geconditioneerde refl exen – welke in<br />
een diepere laag maar toch ook duidelijk in het zenuwstelsel wortelen<br />
– aansprakelijk stelden voor het menselijk zieleleven, ontstonden<br />
aan het begin van de twintigste eeuw psychologische stromingen<br />
die meer nadruk legden op het zieleleven als zodanig: de<br />
gestalt-, de fenomenologische en de dieptepsychologie. Hoewel de<br />
psychologen van deze richtingen vraagtekens plaatsten bij de wellicht<br />
wat al te simpele materialistische verklaringen van hun fy siologische<br />
vakbroeders, wisten ook zij het dringende probleem van<br />
de samenhang tussen psyche en soma, ziel en lichaam, niet bevredigend<br />
op te lossen.<br />
De stelling van Christian von Ehrenfeld dat ‘het geheel meer is<br />
dan de som der delen’ – een uitspraak die we overigens al bij Plato<br />
kunnen vinden – verwijst naar het belangrijke begrip ‘Gestalt’<br />
(gestalte), ook wel ‘Ganzheit’ (geheel) genoemd. Door dit begrip in<br />
de psychologie in te voeren wordt het mogelijk de ziel weer als een<br />
entiteit, als een wezen te beschouwen en niet als een optelling van<br />
elementen die niet anders zijn dan deelreacties op prikkels. Het<br />
‘meer dan de som der delen’, de ‘Ganzheit’ of ‘Gestalt’ is zeer goed<br />
te ervaren aan een kunstwerk. Het is het geestelijke vormprincipe<br />
dat de onderdelen hun samenhang en harmonisch afgestemde<br />
functionaliteit geeft. De grote gestaltpsycholoog Max Wertheimer<br />
zegt dat het geheel er eerder is dan de delen en dat zelfstandigheid<br />
slechts toekomt aan het geheel. Met de beschouwing van de<br />
ziel als ‘Gestalt’ wordt een element aan de zielkunde toegevoegd<br />
dat de natuurwetenschappelijk analyserende beschouwing op zijn<br />
minst zinrijk aanvult.<br />
De gestaltpsychologie heeft veel invloed uitgeoefend op het<br />
onderwijs. In de pedagogische reformbewegingen aan het begin<br />
van de twintigste eeuw vinden we menigmaal het principe van de<br />
213
‘Ganzheit’: uitgaan van gehelen, globalisatie-onderwijs bij het leren<br />
lezen, dat wil zeggen: niet van het letterspellen uitgaan maar<br />
van het hele woord. (‘Van het geheel naar de delen’ is een uitspraak<br />
die in Steiners pedagogie eveneens centraal staat.) Ook in de onderwijsmethode<br />
van de Belgische pedagoog Ovide Decroly is het<br />
principe van de gestaltpsychologie op boeiende wijze uitgewerkt:<br />
alle vakken worden behandeld vanuit bepaalde belangstellingscentra<br />
(‘centres d’intérêt’), die een tijd lang onder de volle aandacht<br />
van de kinderen worden gebracht.<br />
Van grote betekenis zijn de gestaltpsychologische inzichten<br />
van Von Weizsäcker en Palagyi betreff ende de sensomotoriek. De<br />
negentiende-eeuwse opvatting dat onze bewegingen, door de motorische<br />
zenuwen geleid, reacties zijn op de waarnemingen c.q. gewaarwordingen<br />
via de sensibele zenuwbanen, wordt door de genoemde<br />
onderzoekers gecorrigeerd op grond van de ontdekking<br />
dat gewaarwording en beweging als een eenheid zijn op te vatten.<br />
Palagyi meent dat wij alleen een ‘Gestalt’, een zinrijk geheel<br />
kunnen waarnemen omdat wij door onze ‘Einbildung’ of fantasie<br />
een zogenaamde ‘virtuele’ beweging voltrekken. Een virtuele<br />
beweging is te beschouwen als een ‘handeling’ die aan de waarneming<br />
voorafgaat, of beter gezegd: die ermee samenvalt. Ons uiterlijk<br />
reëel handelen als reactie op het fysische waarnemingsproces<br />
dat zich als gewaarwording verinnerlijkt, is dus eigenlijk potentieel<br />
al aanwezig wanneer we een object in het oog vatten. Dat<br />
gewaarwording en handeling na elkaar optreden is in zekere zin<br />
maar schijn; ze zijn al op elkaar betrokken voordat de impuls van<br />
de sensibele zenuwbaan op de motorische overspringt. Men neemt<br />
ook aan dat de werkelijke correlatie gewaarwording – handeling<br />
in een ‘bemiddelend’ deel van het centrale zenuwstelsel is gelegen,<br />
waar het onderscheid tussen sensibele en motorische zenuwen in<br />
feite wegvalt.<br />
Ook in Rudolf Steiners menskunde wordt de ‘telefoon’-theorie<br />
(sensorisch ontvangen, omschakelen, motorisch seinen naar de bewegingsorganen)<br />
bestreden, weliswaar op andere gronden dan die<br />
welke de gestaltpsychologen aanvoeren, maar in beide psychologische<br />
beschouwingswijzen is veel overeenkomstigs te vinden. Waar<br />
214
het fundamentele verschil ligt zullen wij nog zien wanneer de inhoud<br />
van Steiners boek ter sprake komt.<br />
Ook de fenomenologische en de dieptepsychologie vertonen<br />
raakpunten met Steiners visie op de menselijke ziel, ofschoon er<br />
tegelijkertijd markante verschillen zijn te signaleren. De fenomenologische<br />
psychologie, waarvan de Nederlander Buytendijk een<br />
belangrijke vertegenwoordiger was, stelt zich ten doel de niet-fysische<br />
werkelijkheid te beschrijven en benadert de verschijnselen<br />
dus op een geheel andere wijze dan de natuurwetenschappelijke<br />
stromingen. Zij beschouwt ze niet zozeer van buitenaf, maar<br />
tracht aan het ‘geestelijke’ fenomeen deel te hebben en zich erin<br />
in te leven. De subjectieve benadering door de onderzoeker wordt<br />
niet van de hand gewezen, maar wordt gesystematiseerd tot een<br />
bruikbaar wetenschappelijk instrument om de medemens te verstaan.<br />
De ontdekking van het onderbewuste door de dieptepsychologie<br />
van Freud, Adler en Jung kan worden beschouwd als een<br />
belangrijke stap naar een psychologie die ook op zoek gaat naar<br />
het gebied dat onder de normale bewustzijnsdrempel ligt en van<br />
waaruit het bewuste zieleleven beslissend wordt beïnvloed. De<br />
dieptepsycholoog is geen helderziende – Freud koesterde zelfs<br />
een diepe afkeer van alles wat naar ‘occultisme’ zweemt – maar hij<br />
meent toch door te kunnen dringen in een ‘onderaards’, onzienlijk<br />
veld, dat, hoewel verborgen, zijn signalen duidelijk als symbolen<br />
‘naar boven’ stuurt. De invloed van de dieptepsychologie op<br />
de cultuur van de twintigste eeuw is enorm groot geweest en, hoewel<br />
enigszins tanend, nog altijd van bijzonder gewicht. Niet alleen<br />
het onderwijs, maar vooral kunst en literatuur ondergingen<br />
deze invloed. In het spraakgebruik van de ‘ontwikkelde’ mens wemelt<br />
het van dieptepsychologische termen, waarvan ‘minderwaardigheidscomplex’,<br />
‘verdringing’, ‘Fehlleistung’, ‘overcompensatie’<br />
enkele voorbeelden zijn. Ten aanzien van het grondprobleem<br />
van alle psychologie, de relatie tussen lichaam en ziel, vertoont de<br />
dieptepsychologie een zekere ambivalentie. Bij Freud krijgt men<br />
de indruk dat het onderbewuste, waarvan de seksuele drift volgens<br />
hem de centrale drijfveer is van al het menselijk handelen,<br />
215
voelen en denken, nauwelijks te onderscheiden valt van de organische<br />
processen in het onderlichaam; in het collectieve onderbewustzijn<br />
van Jung treedt het lichamelijk aspect niet meer zo sterk<br />
op de voorgrond. Zoals Freud later op de al te grote eenzijdigheid<br />
van zijn ‘Sexualtheorie’ is teruggekomen, zo zien wij ook Jung in<br />
de loop van zijn leven een meer geestelijke opvatting van het onderbewuste<br />
ontwikkelen.<br />
In dit beknopte overzicht van de belangrijkste stromingen in<br />
de psychologie voor en na 1900 moet tot slot worden gewezen op<br />
het tweede grondprobleem van deze wetenschap, namelijk de verhouding<br />
van de menselijke individualiteit tot de wereld buiten en<br />
binnen in de mens. Op dit punt is er, sterker nog dan bij het vraagstuk<br />
van de sensomotoriek, weinig onderscheid te maken tussen<br />
een meer fi losofi sche en een psychologische benadering.<br />
Bij Freud lijkt de individualiteit als zelfstandig wezen op te lossen<br />
in een verzameling van complexen en driften, zoals bij de behavioristen<br />
het ‘ik’ verdwijnt in de geconditioneerde gedragingen<br />
die uit de sfeer van de refl exen voortkomen. Adler herstelt met zijn<br />
‘Individualpsychologie’ de waarde van het ik, en Jung gaat nog<br />
verder door de weg van het ik tot de ontwikkeling van een hoger<br />
geestelijk principe, het Zelf, te schetsen. Hiermee komt de psychologie<br />
van Jung als levensfi losofi e dichtbij de antroposofi e van Rudolf<br />
Steiner.<br />
Rudolf Steiner als pedagoog<br />
Overziet men de levensloop van Rudolf Steiner en leest men wat<br />
hij zelf over zijn ontwikkeling schrijft, ° dan valt op dat dit hele leven<br />
in zekere zin gewijd was aan educatie en vorming. Karakteristiek<br />
is dat hij zichzelf juist als lesgever het meest schoolde, dat hij<br />
door de pedagogische taken die hem werden opgelegd of die hij<br />
zichzelf stelde, in staat was zijn kennis omtrent de mens voortdurend<br />
uit te breiden en te verdiepen. Dit gold ook voor de stof die<br />
hij te onderwijzen had. Om leerlingen van het gymnasium bijles<br />
te kunnen geven, leerde hij zichzelf Latijn en Grieks; voor andere<br />
216
ijlessen moest hij zich bijvoorbeeld kennis van het boekhouden<br />
eigen maken. Steiner benadrukt ook de ervaring die veel mensen<br />
kennen, dat hetgeen je leraar als mens voor je is geweest, je als iets<br />
heel beslissends in je leven bijblijft.<br />
In Wenen studeerde hij aan de Technische Hogeschool. Hij<br />
woonde zes jaren bij een koopmansgezin waar hij de rol van huisleraar<br />
vervulde; hij hielp de kinderen met hun huiswerk en gaf bijles<br />
in de vakken waar ze moeite mee hadden. Een van de zoons leed<br />
aan hydrocefalie, waardoor hij grote achterstand in zijn ontwikkeling<br />
vertoonde; normaal schoolbezoek was voor dit zwakke kind<br />
uitgesloten. Rudolf Steiner nam op zich de jongen te helpen door<br />
hem op een zeer speciale wijze les te geven. Het lukte hem niet alleen<br />
in twee jaar de jongen zijn achterstand zodanig te laten inhalen<br />
dat hij naar school kon en later een universitaire studie kon<br />
volgen, maar door zijn ‘behandeling’ nam ook de hydrocefalie duidelijk<br />
af. Alleen door een uiterst zorgvuldige voorbereiding en een<br />
liefdevolle omgang met de jongen, waardoor hij zijn vertrouwen<br />
won, kon Steiner onderwijzend en tegelijk genezend werken. In<br />
zijn autobiografi e ° zegt hij dat hij door deze taak een schat aan ervaringen<br />
en inzichten in het menselijk wezen heeft kunnen opdoen.<br />
Later in Berlijn, waar hij redacteur van een cultureel weekblad<br />
was, gaf hij les aan volwassenen in de ‘Arbeiter-Bildungsschule’, °<br />
een marxistisch-socialistische avondschool waar aan de leergierigheid<br />
en de sterke behoefte aan ontwikkeling van de toenmalige fabrieksarbeiders<br />
tegemoet werd gekomen. Ook daar toonde Steiner<br />
de volledige bereidheid zich zo in te leven in de gedachtewereld en<br />
gemoedsgesteldheid van de arbeiders die hij moest onderwijzen,<br />
dat hij de mensen werkelijk in hun ontwikkeling kon vooruithelpen<br />
en hun niet alleen uiterlijke kennis bijbracht.<br />
Hij was geïnteresseerd in alle vormen van opvoeding en onderwijs<br />
en volgde de ontwikkelingen op dit gebied nauwkeurig. Zijn<br />
kritiek richtte zich tegen de traditionele drilmethode en bureaucratische<br />
stoffi gheid van met name het hoger onderwijs. Tegenover<br />
het fantasieloze inpompen van leerstof stelde hij het ideaal<br />
van een werkelijke ‘Volksbildung’, waarin het creatief-esthetische<br />
vormingselement niet mocht ontbreken.<br />
217
Door zijn bijzondere vermogens, maar vooral door intensieve<br />
geestelijke scholing was Steiner in staat de veelzijdige kennis die<br />
hij zich zowel in de natuurwetenschappen als in de geesteswetenschappen<br />
had verworven, te verruimen door middel van wat hij<br />
‘exacte clairvoyance’ noemt, dat wil zeggen het vermogen waar te<br />
nemen in een onzienlijke wereld en daarin even exact onderzoek<br />
te verrichten als de natuuronderzoeker in de materiële wereld. Deze<br />
vorm van geesteswetenschap, die niet als plaatsvervanger voor<br />
de natuurwetenschap was bedoeld maar als een noodzakelijke verruiming<br />
daarvan, noemde hij antroposofi e, letterlijk ‘wijsheid van<br />
de mens’, maar door Steiner liever omschreven als ‘bewustzijn van<br />
je mens-zijn’.<br />
Steiners visie op de mens opende geheel nieuwe mogelijkheden<br />
voor opvoeding en onderwijs. In 1902 begint hij met de systematische<br />
bekendmaking van zijn onderzoeksresultaten op geestelijk<br />
gebied; enkele jaren later verschijnt Die Erziehung des Kindes vom<br />
Gesichtspunkte der Geisteswissenschaft (1906-1907). ° Deze als brochure<br />
gedrukte voordracht, die de kiem van de Steiner-pedagogie bevat,<br />
wordt echter buiten de betrekkelijk kleine kring van toehoorders<br />
waar hij zijn beschouwingen over mens en wereld in het licht van<br />
hogere bewustzijnsniveaus ontwikkelde, niet opgemerkt. Maar<br />
ook binnen die kring waren toentertijd geen mensen te vinden die<br />
Steiners gezichtspunten praktisch in een school wilden realiseren.<br />
Dat gebeurde pas in 1919.<br />
Hoofdlijnen van Algemene menskunde<br />
Het zal duidelijk zijn dat deze Algemene menskunde geen gewoon<br />
studieboek is. De cursus was oorspronkelijk bedoeld als grondslag<br />
voor de praktiserende leraar en niet als inleiding tot de vrijeschoolpedagogie<br />
voor de geïnteresseerde leek. De mensen voor<br />
wie Steiner zijn voordrachten hield, waren vertrouwd met de basisbegrippen<br />
van de antroposofi e en meer dan dat: de meesten waren<br />
al jaren intensief met de thematiek van de antroposofi e en met<br />
innerlijke scholing bezig. Wie dit werk onvoorbereid ter hand<br />
218
neemt, zou grote moeite kunnen hebben de inhoud te begrijpen,<br />
omdat de nodige fundamentele kennis ontbreekt. Die grondslag<br />
verschaff en de basiswerken van Steiner: De fi losofi e van de vrijheid,<br />
Theosofi e en het boek over de evolutie van mens en wereld, De wetenschap<br />
van de geheimen der ziel. In Theosofi e behandelt hij de negen<br />
aspecten van het menselijk wezen door dit te beschouwen uit het<br />
oogpunt van lichaam, ziel en geest, waarbij in elk van deze drie wederom<br />
een drieledigheid valt te onderscheiden. In de voordrachten<br />
van Algemene menskunde wordt herhaaldelijk naar dit negenledige<br />
mensbeeld verwezen.<br />
Het begrip menskunde zoals het in de titel van de reeks voordrachten<br />
wordt gebruikt, behoeft wellicht enige uitleg. Met algemene<br />
menskunde is bedoeld: een wetenschap die de totale mens<br />
omvat en die een algemene geldigheid heeft voor de hele mensheid.<br />
Het gaat dus om de mens als biologisch, psychologisch, sociaal<br />
en geestelijk individueel wezen. Willen we het werk plaatsen<br />
tussen de gangbare antropologische geschriften, dan moet de nadruk<br />
worden gelegd op de psychologische zijde, zoals in dit nawoord<br />
ook is gedaan. Immers de psychologie pendelt tussen fysiologie<br />
en fi losofi e, bestrijkt dus het biologische zowel als het geestelijk-ethische<br />
vlak. Steiners Algemene menskunde doet dit ook, maar<br />
hij onderscheidt op basis van hogere kenvermogens duidelijk de<br />
fysiologische, de psychologische en de geestelijke aspecten van de<br />
mens, om tegelijkertijd ook het onderlinge verband te markeren.<br />
Men kan deze ‘menskunde’ niet als een les of een collegedictaat leren.<br />
Het gaat erom dat de inhoud een werking heeft in diepere lagen<br />
van de ziel dan die van het intellect. Wie er op de juiste wijze<br />
mee omgaat, bespeurt dat het waar is wat Rudolf Steiner erover<br />
zegt: het opnemen van deze menskunde wekt de opvoeder in ons.<br />
Hoewel de cursus speciaal voor pedagogen is bedoeld, betekent<br />
dit niet dat uitsluitend een vakpedagoog het werk zou kunnen lezen<br />
en begrijpen. Ieder die zich onbevangen en serieus met de inhoud<br />
bezighoudt zal een verrijking van zijn inzichten omtrent de<br />
mens ervaren.<br />
Direct aan het begin worden de cursusdeelnemers opgeroepen<br />
hun verantwoordelijkheid te beseff en ten opzichte van de geeste-<br />
219
lijke wereld, waaruit de zielen van de kinderen die geboren willen<br />
worden op aarde neerdalen. Het individuele wezen van de mens<br />
ontstaat niet bij de geboorte, maar komt uit een voorgeboortelijk<br />
geestelijk bestaan naar de aarde om bezit te nemen van een stoffelijk<br />
lichaam; bij het sterven maakt het zich weer daarvan los om<br />
voort te leven in geestelijke toestand tot een volgende incarnatie<br />
op aarde. Opvoeden, onderwijzen moet worden opgevat als een<br />
dienst aan hogere machten: de machten die het menselijk wezen<br />
naar de aarde leiden en wier werk door de opvoeders in zekere zin<br />
moet worden voortgezet, totdat de volwassen geworden mens zelf<br />
het heft in handen kan nemen en als ‘vrij’ individu zijn relatie tot<br />
een hogere, morele wereld kan ontwikkelen.<br />
Volgens Steiner berust alle pedagogie op de kunst het kind<br />
te leren ademen, dat wil zeggen: het samenspel tussen het geestelijk-psychische<br />
deel en het levend-fysieke deel van het kind in<br />
evenwicht te brengen. Wat bij de afwisseling van slapen en waken<br />
gebeurt, speelt zich in geringere mate ook af bij elke uit en inademing.<br />
Bij de inademing en bij het waken dringt het psychischgeestelijke<br />
deel dieper door in het lichamelijke, bij het slapen c.q.<br />
uitademen maakt het zich min of meer daarvan los. Bij een kind<br />
zijn deze processen nog niet uitgebalanceerd; het moet het geheim<br />
van de samenhang tussen ziel en lichaam gedurende zijn leven leren<br />
oplossen. In dit verband is voor de pedagoog ook de uitvoerige<br />
beschouwing van belang die Steiner aan het herinneren en vergeten<br />
wijdt (zevende en achtste voordracht), waarbij opnieuw het thema<br />
van slapen en waken, inademen en uitademen aan de orde komt.<br />
In de ziel werken twee activiteiten: de voorstelling en de wil;<br />
op deze polaire tegenstelling is de inhoud van de voordrachten gebouwd.<br />
De voorstelling ontstaat doordat ervaringen uit het voorgeboortelijk<br />
bestaan, waar de menselijke geestziel nog omgeven is<br />
door levende gedachten, tot beeld ‘versterven’. De wil daarentegen<br />
is zo levend dat hij er eigenlijk nooit volledig is; hij kiemt voortdurend<br />
in ons en ontbloeit pas ten volle in het postmortale bestaan.<br />
Met voorstelling en wil zijn de polaire krachten antipathie en<br />
sympathie verbonden. De antipathie of ‘tegendruk’-kracht die de<br />
voorstelling bewerkstelligt, zou je ook de kennende kracht kun-<br />
220
nen noemen; deze werkt lichamelijk via de zenuwen. De sympathiekracht<br />
werkt als een meeslepende, in fantasie levende stroom;<br />
deze is met het bloed verbonden.<br />
Zo wordt de samenhang van de zielefuncties met de fysiologisch-lichamelijke<br />
processen en organen behandeld. De ziel is niet<br />
alleen in de hersenen werkzaam maar in het hele lichaam. Het vormen<br />
van voorstellingen en begrippen, kortom het denken, heeft<br />
zijn fysieke correlaat in het zenuwstelsel, het willen daarentegen<br />
drukt zich in de stofwisselingsprocessen uit. Het gevoel correspondeert<br />
met of drukt zich uit in de ritmische processen van<br />
ademhaling en bloedcirculatie.<br />
De drieledigheid van de mens vertoont zich op drie gebieden:<br />
de psychische functies, denken, voelen en willen, corresponderen<br />
met de lichamelijke orgaanstelsels zenuwstelsel, ritmisch stelsel en<br />
stofwisselingsstelsel, en tenslotte met de geestelijke bewustzijnsniveaus<br />
waken, dromen en slapen. Steiner behandelt de interacties<br />
en de verticale verbanden tussen deze gebieden; hij schetst een opmerkelijke<br />
visie op de zevenvoudige uiting van de wil (vierde voordracht)<br />
en spreekt in de achtste voordracht over de twaalf (!) zintuigen,<br />
die hij wederom naar hun drieledige geaardheid onderscheidt<br />
in denkzintuigen, gevoels- en wilszintuigen.<br />
Uit het inzicht in de drieledigheid van het menselijk organisme<br />
volgt dat de motorische zenuw zelf niet de beweging van de<br />
spieren impulseert maar die uitsluitend waarneemt. Het verschil<br />
met de sensibele zenuw is slechts dat deze de voorstellingsstroom<br />
waarneemt van zintuig naar centraal zenuwstelsel, terwijl de motorische<br />
zenuw de wilsimpuls waarneemt. Door het ‘overspringen’<br />
van de sensorische naar de motorische baan wordt niet het<br />
sein tot bewegen gegeven, maar het zelfbewustzijn ingeschakeld.<br />
Als dat niet gebeurde, zou elke beweging als in slaap worden uitgevoerd.<br />
Dit gezichtspunt van Steiner komt opmerkelijk overeen<br />
met de opvatting van Palagyi, omdat ook volgens Steiner de beweging<br />
‘virtueel’ (hij gebruikt dat woord niet) als wilsimpuls tegelijk<br />
met de sensorische prikkel is gegeven. In Algemene menskunde gaat<br />
hij echter niet zo ver; hij bestrijdt alleen zeer kernachtig de telefoon<br />
theorie van de sensomotoriek; de nadere details vindt men in<br />
een voordracht van 2 december 1917. °<br />
221
De grondstructuur van de hele reeks voordrachten berust heel<br />
duidelijk op Steiners trichotomisch mensbeeld. De inhoud van de<br />
tweede tot en met de vijfde voordracht behandelt de mens uit het<br />
oogpunt van de ziel; in de zesde tot en met de negende voordracht<br />
ligt de nadruk meer op het geestelijk aspect in verband met de drie<br />
bewustzijnsniveaus van waken, dromen en slapen. In de daaropvolgende<br />
beschouwingen (tiende en elfde voordracht) gaat het om<br />
de verbinding tussen lichaam, ziel en geest, terwijl de laatste drie<br />
voordrachten het lichamelijk aspect in het middelpunt plaatsen.<br />
In de jaren die volgden op de stichting van de ‘Freie Waldorfschule’<br />
heeft Rudolf Steiner nog belangrijke aanvullende ‘menskunde’-voordrachten<br />
voor de Stuttgartse leraren gehouden, naast een<br />
groot aantal openbare cursussen voor leraren van het reguliere onderwijs<br />
en geïnteresseerde leken in Duitsland, Zwitserland, Engeland<br />
en Nederland. Van de ongeveer zeventig docentenvergaderingen<br />
te Stuttgart die Steiner bijwoonde, zijn eveneens gestenografeerde<br />
verslagen in boekvorm verschenen; zij bevatten een<br />
grote hoeveelheid pedagogisch-didactische aanwijzingen. (Zowel<br />
de cursussen als de docentenbesprekingen worden vermeld in de<br />
bibliografi e.)<br />
Hoezeer ook de praktijk in de vrijescholen mag veranderen in<br />
wisselwerking met de geaardheid van de kinderen die deze scholen<br />
bezoeken, voor het onderwijs aan toekomstige generaties zal<br />
deze cursus ongetwijfeld eenzelfde bron van vernieuwing zijn als<br />
hij was voor de leraren die er in 1919 voor het eerst mee gingen werken.<br />
Willem Frederik Veltman*<br />
* Willem Frederik Veltman (1923) was ruim veertig jaar leraar aan de<br />
vrijeschool in Den Haag, in de vakken Frans, kunstgeschiedenis, biologie<br />
en toneel. Hij heeft veel publicaties op zijn naam staan over antroposofi<br />
e en cultuurhistorische onderwerpen (Zangers en ketters, Chartres,<br />
Ravenna, Hellas), alsmede studies over Shakespeare, Dante, Goethe,<br />
Steiner en Victor Hugo.<br />
222