Berlewalde - Vitruvius
Berlewalde - Vitruvius
Berlewalde - Vitruvius
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
ARCHEOLOGIE CULTUURLANDSCHAP MONUMENTENZORG<br />
MANAGING<br />
CULTURAL HERITAGE<br />
UNDERWATER<br />
JAARGANG 1 • NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
O N A F H A N K E L I J K V A K T I J D S C H R I F T V O O R<br />
‘BERLEWALDE’<br />
EEN VERDWENEN<br />
ACHTERHOEKSE WILDERNIS<br />
FORUM: REACTIE OP ‘MOETEN MOLENS ALTIJD MALEN?’<br />
HOE VERDER MET DE<br />
GODSHUIZEN IN<br />
NEDERLAND?<br />
KORT: IMPRESSIES ‘A WIDER VIEW’ TRIËNNALE APELDOORN • ARCHEOLOGIE BETUWEROUTE AFGESLOTEN •<br />
DE RACM EN HET CULTUURLANDSCHAP • RECENT VERSCHENEN • AGENDA • EN MEER
Synergie<br />
in optima<br />
forma...<br />
De mix van archeologie, cultuurlandschap en monumentenzorg<br />
onderscheidt VITRUVIUS – synergie in de zuiverste<br />
vorm. Een keur aan gerenommeerde namen dragen bij aan de fraai<br />
verzorgde uitgaven. <strong>Vitruvius</strong> bereikt iedereen die meetelt op de<br />
drie werkterreinen. <strong>Vitruvius</strong> verschijnt niet in de winkel.<br />
Nederland 4x per jaar € 45,-<br />
België 4x per jaar € 55,-<br />
Wat dacht u van een (cadeau)abonnement?<br />
Mail naar info@uitgeverijeducom.nl
itruvius<br />
inhoud<br />
ARCHEOLOGIE CULTUURLANDSCHAP MONUMENTENZORG<br />
A C M<br />
18<br />
MANAGING<br />
CULTURAL<br />
HERITAGE<br />
UNDERWATER<br />
REAGEREN?<br />
REACTIES OP ARTIKELEN IN DEZE<br />
UITGAVE VAN VITRUVIUS KUNNEN<br />
TOT 15 NOVEMBER 2008 NAAR DE<br />
UITGEVER WORDEN GESTUURD.<br />
10<br />
‘BERLEWALDE’<br />
EEN VERDWENEN<br />
ACHTERHOEKSE<br />
WILDERNIS<br />
44<br />
A WIDER VIEW<br />
OP INDUSTRIE-<br />
LANDSCHAPPEN<br />
KORT PAG 4-9, 56: ROMEINSE WORTELS KANALENEILAND • OERBOS BIJ RODERWOLDE • IMPRESSIES A WIDER VIEW TRIËNNALE<br />
APELDOORN • IJZERGIETERIJ WORDT KLOPPEND HART • OPNIEUW ROMEINSE SCHEEPSVONDST • ARCHEOLOGIE BETUWEROUTE<br />
AFGESLOTEN • DE RACM EN HET CULTUURLANDSCHAP • MONUMENTENPRIJS 2008 NAAR TEMMINCK GROLL EN MEER<br />
RECENT VERSCHENEN PAG 33, 51-53 • AGENDA PAG 54-55<br />
1<br />
26<br />
HOE VERDER MET DE<br />
GODSHUIZEN IN<br />
NEDERLAND?<br />
32<br />
ERFGOED OP EIGEN BENEN,<br />
EEN PRIJS VAN HET VSBFONDS<br />
V ITRUVIUS F ORUM<br />
34<br />
EEN REACTIE OP<br />
‘MOETEN MOLENS<br />
ALTIJD MALEN?
UITGEVER/BLADMANAGER<br />
Robert Diederiks<br />
REDACTIE<br />
Drs. H.G. Baas<br />
mw. Drs. P.J. Braaksma<br />
R.P.H. Diederiks<br />
Ir. M. van Hunen<br />
mw. Drs. M. Kapelle<br />
Dr. H.C.M.Kleijn<br />
Dr. R.C.G.M. Lauwerier<br />
S.A. Muller<br />
mw. Dr. E.M. Theunissen<br />
VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
<strong>Vitruvius</strong> is een informatief,<br />
promotioneel, onafhankelijk<br />
vaktijdschrift dat beoogt<br />
kennis en ervaring uit te<br />
wisselen, inzicht<br />
te bevorderen<br />
REDACTIERAAD<br />
Drs. C.H.M. (Chris) de Bont<br />
Wageningen Universiteit<br />
Drs. H.M.P. (Jeroen) Bouwmeester<br />
Synthegra<br />
Drs. D.E. (Dorien) Fröling ADC<br />
Dr. T.G. (Timo) Nijland TNO<br />
Dr. R.J. (Reinout) Rutte TU Delft<br />
Prof.Dr.Ir. M. (Theo) Spek<br />
RACM, Rijksuniversiteit Groningen<br />
Ir. F.G.M. (Frank) Véhof NRf<br />
Ir. G.A. (Gerdy) Verschuure-Stuip<br />
TU Delft<br />
C O L O F O N<br />
2<br />
en belangstelling<br />
te kweken voor<br />
de vakgebieden<br />
archeologie,<br />
cultuurlandschap en<br />
monumentenzorg.<br />
EEN UITGAVE VAN MET MEDEWERKING VAN<br />
NV Amersfoortse Maatschappij<br />
tot Stadsherstel<br />
Postbus 842<br />
3800 AV Amersfoort<br />
Tel. 033-460 5020<br />
www.stadsherstelamersfoort.nl<br />
Uitgeverij Educom BV<br />
Mathenesserlaan 347<br />
3023 GB Rotterdam<br />
Tel. 010-425 6544<br />
Fax 010-425 7225<br />
E-mail info@uitgeverijeducom.nl<br />
www.uitgeverijeducom.nl<br />
S U B - S P O N S O R S<br />
Projectbureau<br />
Belvedere<br />
Postbus 389<br />
3500 AJ Utrecht<br />
Tel. 030-230 5010<br />
www.belvedere.nu<br />
Synthegra bv<br />
Doetinchemseweg 61A<br />
7007 CB Doetinchem<br />
Tel. 0314-36 99 40<br />
www.synthegra.com<br />
M E D E - O N D E R S T E U N E R S<br />
ADC ArcheoProjecten<br />
Nijverheidsweg-Noord 114<br />
3812 PN Amersfoort<br />
Postbus 1513<br />
800 BM Amersfoort<br />
Rijksdienst voor<br />
Archeologie,<br />
Cultuurlandschap en<br />
Monumentenzorg<br />
(RACM)<br />
ABONNEMENTEN<br />
Nederland 4 nrs/jaar E 45.-<br />
België 4 nrs/jaar E 55.-<br />
Voor betaling wordt een factuur<br />
verzonden. Vermeld bij correspondentie<br />
altijd het abonneenummer (zie de<br />
factuur). Tijdige betaling garandeert<br />
regelmatige toezending. Abonnementen<br />
lopen automatisch door. Opzeggingen<br />
(uitsluitend schriftelijk per aangetekend<br />
schrijven) dienen uiterlijk twee<br />
maanden voor afloop van de abonnementsperiode<br />
in ons bezit te zijn.<br />
Nationaal<br />
Restauratiefonds<br />
Postbus 15, 3870 DA Hoevelaken<br />
Tel. 033-253 9439<br />
info@restauratiefonds.nl<br />
www.restauratiefonds.nl<br />
Tel. 033-299 8181<br />
Fax 033-299 8180<br />
www.archeologie.nl<br />
LEZERSSERVICE /<br />
NABESTELLINGEN<br />
Adresmutaties/abonnementen<br />
en nabestellingen doorgeven<br />
via info@uitgeverijeducom.nl<br />
© Copyrights Uitgeverij Educom BV<br />
OKTOBER 2008.<br />
Niets uit deze uitgave mag worden<br />
gereproduceerd door middel van boekdruk,<br />
foto-offset, fotokopie, microfilm of<br />
welke andere methode dan ook, zonder<br />
schriftelijke toestemming van de uitgever.<br />
ISSN 1874-5008
VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
LECTORI SALUTEM!<br />
In de zomervakantie van 2008 is door redactieleden,<br />
schrijvers en reviewers hard doorgewerkt om met<br />
elkaar weer een nieuwe editie van <strong>Vitruvius</strong> te<br />
produceren; nummer 5, jaargang 2. Zoals inmiddels<br />
gebruikelijk een afwisselend nummer met ditmaal voor<br />
het eerst een uitgebreide forumdiscussie.<br />
Eindelijk krijgt het stiefkind van de archeologie – archeologie<br />
onder water – met het artikel over het MACHUproject,<br />
in <strong>Vitruvius</strong> de aandacht die het verdient. Het<br />
artikel van Door Jelsma is een geweldige bijdrage aan<br />
‘ons’ Jaar van het Religieus Erfgoed en cultuurlandschappers<br />
worden bediend met een mooi verhaal over de<br />
Achterhoekse wildernis ‘<strong>Berlewalde</strong>’ en een ruimere blik<br />
op industriële landschappen.<br />
Niet alleen aan de inhoud van dit nummer is gewerkt,<br />
maar ook kunnen we met trots onze redactieraad presenteren.<br />
Daarnaast hebben nieuwe organisaties uit het veld<br />
zich verbonden aan <strong>Vitruvius</strong>. En zo hoort het ook want<br />
zonder daadwerkelijke steun vanuit de cultuurhistorische<br />
wereld is dit initiatief geen lang leven beschoren.<br />
Gelukkig ziet het ernaar uit dat de positie van <strong>Vitruvius</strong><br />
steeds sterker wordt en dat er na een eerste jaargang nog<br />
vele zullen volgen.<br />
Mocht u een bijdrage willen leveren aan <strong>Vitruvius</strong>, in<br />
welke vorm of hoedanigheid dan ook, meldt u zich dan<br />
bij de uitgever: info@uitgeverijducom.nl<br />
ADVERTENTIE<br />
– De redactie
K ort VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
KANALENEILAND HEEFT<br />
ROMEINSE WORTELS<br />
Bij archeologisch onderzoek in de wijk<br />
Kanaleneiland is onlangs de grens<br />
van het Romeinse rijk teruggevonden.<br />
Wethouder Harm Janssen legde in juli jl.<br />
door een boring een stukje van het tracé van<br />
de Romeinse weg in Kanaleneiland bloot.<br />
Onder het ophogingszand van de woonwijk<br />
uit de jaren ’60 blijken zich goed bewaarde<br />
resten te bevinden van de weg die de legerkampen<br />
langs de Romeinse grens met elkaar<br />
verbond. Mede naar aanleiding van deze<br />
vondst werkt de gemeente aan een integraal<br />
plan voor de presentatie van de Romeinse<br />
grens in de openbare ruimte en de ontwikke-<br />
ling van allerlei educatieve en culturele<br />
initiatieven langs deze grenslijn.<br />
De afgelopen jaren was de loop van de<br />
Romeinse grens in het nieuwe stadsdeel<br />
Leidsche Rijn al grotendeels teruggevonden.<br />
Een groot deel van dat tracé is inmiddels via<br />
een wandelroute te volgen. Maar waar de weg<br />
ten oosten van het Amsterdam-Rijnkanaal<br />
liep, dus onder de bestaande stad Utrecht,<br />
Archeologen hebben in de Rotterdamse<br />
deelgemeente IJsselmonde<br />
crematiegraven aangetroffen die<br />
mogelijk ouder zijn dan 6500 jaar.<br />
Archeoloog Arnold Carmiggelt sprak van<br />
een unieke vondst voor Nederlandse begrip-<br />
was tot voor kort onbekend. Op initiatief van<br />
de gemeente heeft er de afgelopen weken<br />
gericht onderzoek plaatsgevonden in Kanaleneiland.<br />
Door middel van grondboringen<br />
kon het grind dat ooit het plaveisel van de<br />
weg vormde, worden opgespoord. Maar liefst<br />
twee kilometer van het wegtracé is in de afgelopen<br />
weken in kaart gebracht. Het booronderzoek<br />
is uitgevoerd door Archeologisch<br />
Adviesbureau RAAP. De komende maanden<br />
wordt het onderzoek voortgezet, met als doel<br />
pen. In de drie kuilen in zogenoemde rivierduinen<br />
lagen verbrande menselijke botten,<br />
vermoedelijk van jagers, vissers en voedselverzamelaars.<br />
De archeologen troffen ook resten van een<br />
oeros en een wild zwijn, die vermoedelijk<br />
4<br />
om het tracé compleet te krijgen tot aan de<br />
gemeentegrens met Bunnik. Als dat lukt, zal<br />
het gehele wegtracé binnen de gemeente<br />
Utrecht bekend zijn.<br />
ROMEINSE GRENS ZICHTBAAR<br />
In het integraal plan voor de publiekspresentatie<br />
van de Romeinse grens wordt gestreefd<br />
naar een herkenbare markering in de openbare<br />
ruimte en naar informatievoorziening<br />
op plekken met een bijzonder verhaal, zoals<br />
de vindplaatsen van Romeinse wachttorens<br />
of schepen in Leidsche Rijn. Het actieplan<br />
mikt op samenwerking met ontwikkelaars,<br />
terreinbeheerders, scholen etcetera die op de<br />
grenslijn actief zijn. Doel is om de Romeinse<br />
grens op termijn te laten uitgroeien tot een<br />
kralenketting van educatieve projecten en<br />
culturele initiatieven. Bij de ontwikkeling<br />
van het actieplan zijn ook betrokken het<br />
Initiatief Domplein 2013, Tinker Imagineers<br />
en OKRA landschapsarchitecten. De<br />
gemeente wil de eerste concrete markeringen<br />
en initiatieven volgend jaar al gerealiseerd<br />
hebben.<br />
PREHISTORISCHE CREMATIEGRAVEN ONTDEKT IN ROTTERDAM<br />
aan de doden zijn meegegeven als voedsel.<br />
‘Aan de hand van onderzoek met radioactieve<br />
koolstof gaan we na hoe oud de resten<br />
precies zijn. Daar gaat wel een aantal<br />
maanden overheen’, aldus Carmiggelt.
K ort VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
Het boek C.B. van der Tak, Stadsarchitect tussen modernisme<br />
en traditie 1929-1945 van de auteurs Anton Groot en Max<br />
Cramer is een van de 33 geselecteerde Best Verzorgde<br />
boeken in Nederland over het jaar 2007.<br />
Uit de 465 inzendingen, de grootste inzending van de afgelopen<br />
jaren, koos een vakjury 33 boeken – het maximum aantal boeken<br />
volgens het reglement – als best verzorgd. Het boek over Van der<br />
Tak als één van de weinige architectuurboeken onderscheiden<br />
vanwege de heldere verzorgde vormgeving, afbeeldingen en grafischtechnische<br />
productie. Hoewel voor de jury geen exacte definitie vast<br />
ligt van een winnend boek zijn: inspiratie, als een duidelijke visie op<br />
het onderwerp; optimale betrokkenheid van vorm en inhoud; en wat een<br />
BOEK C.B. VAN DER TAK<br />
ÉÉN VAN ‘BEST<br />
VERZORGDE BOEKEN’<br />
boek typografisch leesbaar maakt, herhaaldelijk uitgangspunt bij de<br />
keuze. Het juryrapport zegt onder meer over het boek:<br />
‘Architectuur is een onderwerp dat elk jaar flink onder de inzendingen<br />
is vertegenwoordigd. Het levert vaak boeken als stoeptegels<br />
op. Het boek over C.B. van der Tak (1900-1977) richt zich<br />
voornamelijk op een gespecialiseerd publiek. Het biedt een uitputtende<br />
studie van ’s mans leven en bouwkunst. De auteurs laten<br />
geen detail onbesproken. Dit kloeke, aantrekkelijke werk valt op<br />
door zijn helderheid en de kwaliteit van lithografie, druk en afwerking.<br />
De ontzaglijke hoeveelheid informatie wordt opgediend in<br />
een duidelijk te herkennen structuur.’<br />
Staand v.l.n.r.: Anton Groot en Max Cramer, de auteurs van het boek<br />
C.B. van der Tak; uitgever Kees van den Hoek, Uitgeverij Thoth; eindredacteur<br />
Wim Platvoet, Uitgeverij Thoth en binder Herman van<br />
Waarden, Boekbinderij Van Waarden. Zittend: beide ontwerpers<br />
Ronald Boiten en Irene Mesu uit Amersfoort.<br />
30 MILJOEN EURO RESTAURATIESUBSIDIE<br />
VOOR RIJKSMONUMENTEN<br />
Begin juli reikte de directie van de<br />
Rijksdienst voor Archeologie,<br />
Cultuurlandschap en Monumenten<br />
(RACM), namens minister Plasterk (OCW),<br />
in dierentuin Artis in Amsterdam 30 miljoen<br />
euro aan beschikkingen uit aan eigenaren of<br />
vertegenwoordigers aan 105 ‘overige’ rijksmonumenten,<br />
die kampen met aanzienlijke<br />
restauratieachterstand. Tot deze gevarieerde<br />
groep behoren o.a. kastelen, kerken en buiten-<br />
plaatsen. Artis zelf kreeg ruim 750.000 euro<br />
voor het restaureren van het Apenhuis. Ook<br />
het DRU-complex in Ulft, het NS-stationsgebouw<br />
van Delft (foto), de Tribune<br />
Sportpark Jong Holland in Alkmaar,<br />
Panorama Mesdag in Den Haag, Fort<br />
Pannerden in Doornenburg (foto) en de<br />
Locomotievenloods in Roosendaal vielen in<br />
de prijzen.<br />
5<br />
De hoogste subsidie van bijna 800.000 euro<br />
ging naar Amersfoort voor een opknapbeurt<br />
van de Stadsmuren (foto),. Verder valt op dat<br />
provincie Zuid-Holland ruim vertegenwoordigd<br />
is met 27 honoreringen. Ook religieus<br />
erfgoed werd goed bedeeld met 50 kerken,<br />
kerktorens en pastorieën. De minister heeft<br />
als doel de huidige 17% in achterstand eind<br />
2010 terug te brengen tot 10%.
K ort<br />
Tijdens archeologisch onderzoek in de<br />
woningbouwlocatie Leidsche Rijn bij<br />
Utrecht is een wrak gevonden van<br />
een tot nu toe onbekend Romeins scheepstype.<br />
De opgegraven resten vertonen sterke<br />
gelijkenis met de hedendaagse punter, een<br />
Als over paar jaar de voormalige<br />
IJzergieterij van de DRU herbestemd<br />
is en er ca. 270 nieuwe<br />
woningen gebouwd zijn, zal deze historische<br />
locatie het kloppend hart vormen van de<br />
begin 2005 gevormde gemeente Oude<br />
IJsselstreek. Daarin zijn plaatsen zoals<br />
Terborg, Ulft en Gendringen opgegaan.<br />
Het DRU-terrein ligt geografisch gezien in<br />
het centrum van de nieuwe gemeente. Zodra<br />
het meest monumentale gebouw, het<br />
Portierscomplex, herbestemd zal zijn als<br />
cultureel centrum met als grootste gebruikers<br />
een poppodium, horeca, theaterruimte,<br />
het Nederlands IJzermuseum, vergaderruimte<br />
voor de gemeenteraad en een bibliotheek,<br />
dan zal dit gebouw ook sociaal en cultureel<br />
gezien het middelpunt vormen.<br />
Naast deze functies zullen 2 van de 7 Rijksmonumenten<br />
herbestemd worden in de sfeer<br />
van wonen. BOEi zal het gebouw, waar ooit<br />
badkuipen gemaakt werden, herontwikkelen<br />
voor bewoning. Het principe daarbij is dat de<br />
VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
OPNIEUW BELANGRIJKE ROMEINSE<br />
SCHEEPSVONDST IN LEIDSCHE RIJN<br />
traditioneel, Hollands vaartuig, waarvan de<br />
oorsprong tot dusverre onduidelijk was.<br />
Scheepsarcheologen zijn zeer opgetogen over<br />
de vondst, die een doorbraak betekent voor<br />
onze kennis over de ontwikkeling van<br />
Romeinse en latere scheepstypen. De Rijksdienst<br />
voor Archeologie, Cultuurlandschap<br />
en Monumenten (RACM) spreekt van ‘een<br />
van de belangrijkste scheepsarcheologische vondsten<br />
in ons land ooit’.<br />
De jongste vondst is gedaan in een dicht<br />
geslibde rivierbedding in de nabijheid van<br />
het Romeinse fort dat op de Hoge Woerd ten<br />
noorden van De Meern was gelegen. Het fort<br />
was bezet tussen ca. 40 en 270 na Chr., maar<br />
de rivier begon al rond 230 ernstig te verlanden.<br />
Mede op grond daarvan én op basis<br />
van vondstmateriaal in de omringende<br />
rivierafzettingen, kan het schip worden gedateerd<br />
omstreeks het jaar 200 of iets later.<br />
IJZERGIETERIJ WORDT KLOPPEND<br />
HART OUDE IJSSELSTREEK<br />
nieuwe bewoners van de Badkuipenfabriek<br />
zelf opdrachtgever zullen zijn voor de verbouwing<br />
en restauratie. Er zullen ongeveer<br />
14 ‘gebouwkavels’ (van ca. 150-300 m?) casco<br />
aangeboden worden, die de nieuwe eigenaren<br />
naar eigen inzicht kunnen verbouwen tot<br />
woon- en of werk/hobbyruimte.<br />
Op 16 maart ging de herontwikkeling officieel<br />
van start. De nieuwe naam van het<br />
gebied wordt: ‘het Gietelinck’, een verwijzing<br />
naar de restanten in de ovens die de volgende<br />
dag weer opnieuw gebruikt werden in<br />
de ijzergieterijen. De naam verwijst ook naar<br />
het hergebruik van de gebouwen en het<br />
opnieuw vormen van het DRU-complex.<br />
Koos van Lith architecten uit Nijmegen is<br />
bezig met voorstellen van het voorlopig ontwerp<br />
voor ca. 27 appartementen, 8 nieuwbouwwoningen<br />
en het kantoorgebouw.<br />
Tevens zal het gehele binnenterrein en de te<br />
restaureren watertoren in het plan geïntegreerd<br />
worden.<br />
6<br />
Het scheepje was ongeveer 9 m lang en is<br />
overlangs voor iets meer dan de helft<br />
bewaard. De scheepsbodem (het zogenaamde<br />
vlak) was ongeveer 9 m lang en 1,05 m breed,<br />
en bestond oorspronkelijk uit twee eiken<br />
planken, die naar de einden toe lancetvormig<br />
toeliepen. De boorden stonden in<br />
een uitgespaarde keep aan de zijkant van de<br />
vlakplanken en werden met spanten (zogenaamde<br />
knieën) overeind gehouden in een<br />
hoek van ongeveer 125° ten opzichte van het<br />
vlak. Heel typerend is dat de boordplanken<br />
samenkwamen in een schuin vooruit staande<br />
stevenbalk. Deze is zelf weliswaar niet<br />
bewaard, maar de uitsparing waar deze in<br />
stond is in een van de uiteinden nog te zien.<br />
Daarmee heeft het scheepje de belangrijkste<br />
eigenschappen van punter-achtige vaartuigen.<br />
Een verwant scheepstype, iets groter van uitvoering<br />
en met stompere einden, is de zogenaamde<br />
bok.
K ort<br />
De Rijksdienst voor Archeologie,<br />
Cultuurlandschap en Monumenten<br />
heeft zijn beleid op het gebied van<br />
cultuurlandschap vastgesteld en gepubliceerd<br />
in de nieuwe brochure ‘De C van de<br />
RACM’. Bij de oprichting van de RACM in<br />
2006 werd de nieuwe tak cultuurlandschap<br />
door de Minister van OCW toegevoegd aan<br />
de taken archeologie en monumentenzorg.<br />
Het cultuurlandschap staat onder druk door<br />
de aanleg van infrastructuur, moderne landbouw<br />
en verstedelijking. De roep om het<br />
landschap te beschermen wordt steeds vaker<br />
gehoord. Recreanten, bewoners en beleidsmakers<br />
zien steeds meer hoe bijzonder en<br />
waardevol het Nederlandse landschap is.<br />
Het rijk springt in op deze toegenomen aandacht<br />
door het ontwikkelen van nieuw<br />
beleid. In de brochure wordt aan de hand van<br />
vier voorbeelden aangegeven hoe de RACM<br />
dit rijksbeleid ondersteunt door het ontwikkelen<br />
en toepasbaar maken van kennis, door<br />
het bijdragen aan rijksbeleid en internationaal<br />
beleid en de doorwerking daarvan, door<br />
het waarderen en beschermen van landschappen<br />
van nationaal of internationaal belang<br />
en door het adviseren over de omgang met<br />
cultuurlandschap in de praktijk.<br />
Sim Visser, afdelingshoofd Landschappelijk<br />
VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
WAT DOET DE RACM VOOR<br />
HET CULTUURLANDSCHAP?<br />
en Stedenbouwkundig Erfgoed bij de RACM,<br />
spreekt in de brochure over het cultuurlandschap<br />
als een ijkpunt in onze dynamische<br />
samenleving. ‘Ons vlakke Nederlandse landschap<br />
heeft een enorme diepte. Niet alleen vanwege<br />
de landschappelijke variatie, maar vooral<br />
ook vanwege het verhaal achter deze landschappen.<br />
Dat verhaal vertellen, en het inpassen in de<br />
ruimtelijke ordening, is een nieuwe taak van de<br />
RACM. We staan daarin niet alleen. Overal zie<br />
je toenemende aandacht voor het cultuurlandschap.<br />
Niet alleen in de politiek en het ruimtelijke<br />
beleid, maar ook in het onderwijs, op<br />
televisie, in de literatuur en in de beeldende<br />
kunst. En dat is niet zo vreemd. Voor de moderne<br />
Nederlander, die leeft in een dynamische, stedelijke<br />
samenleving, is het cultuurlandschap een<br />
oase van rust en continuïteit, een ijkpunt voor de<br />
eigen identiteit.’<br />
Binnen de taak van de RACM op het gebied<br />
van cultuurlandschap wordt de komende<br />
jaren prioriteit gegeven aan projecten van<br />
nationaal belang, zoals Werelderfgoedgebieden,<br />
Nationale Landschappen, Ruimte<br />
voor de Rivier en convenanten. Daarnaast<br />
richt de RACM zich op voorbeeldprojecten,<br />
zoals een verdere uitwerking van het concept<br />
landschapsbiografie of op een vernieuwende<br />
aanpak van ruimtelijke opgaven.<br />
Werken aan cultuurlandschap doet de RACM<br />
niet alleen, en vraagt om een andere aanpak,<br />
ARCHEOLOGIE BETUWEROUTE<br />
FEESTELIJK AFGESLOTEN<br />
Op 19 juni jl. is de archeologie in de<br />
Betuweroute officieel afgesloten<br />
met een feestelijke bijeenkomst in<br />
de containerbioscoop van ProRail in<br />
Utrecht. De archeologische wereld was<br />
uitgenodigd om de presentatie van de<br />
Rapportages Archeologische Monumentenzorg<br />
(RAM’s) van alle onderzoeken bij te<br />
wonen. De serie, verpakt in een stevige kist,<br />
werd door de directeur van de Projectorganisatie,<br />
Peter Dijk, aangeboden aan de<br />
directeur van de RACM, Kees de Ruiter.<br />
Deze verspreidde de kisten weer onder de<br />
aanwezigen. Speciale aandacht kregen de<br />
laatste twee boeken uit de serie:<br />
‘Evalueren, beschermen en begeleiden:<br />
Archeologische tracébegeleiding<br />
en fysieke bescherming in<br />
de Betuweroute’ en het managementboek<br />
‘Malta in de maak:<br />
Archeologisch management tijdens<br />
het Betuwerouteproject’.<br />
Tevens werd op deze middag een set<br />
publieksproducten aangeboden aan de burgemeesters<br />
en wethouders van de gemeenten<br />
waarin opgravingen hebben plaatsgevonden.<br />
De publieksproducten maken de archeologie<br />
beleefbaar voor de burgers. Het gaat om een<br />
7<br />
aldus Sim Visser: ‘Het betekent dat we<br />
samenwerken met andere overheden en partijen.<br />
Anders bij archeologie en gebouwd erfgoed is het<br />
bijna onmogelijk om landschappen als monument<br />
aan te wijzen. Het landschap verandert<br />
immers continu. Toch zijn we op zoek naar constanten<br />
in het cultuurlandschap. Wat willen we<br />
echt behouden? Wat levert kwaliteit op voor de<br />
toekomst? De kunst is om de bescherming van<br />
cultuurlandschappen slim te combineren met het<br />
ruimtelijke beleid van andere departementen, en<br />
van provincies, gemeenten terreinbeheerders,<br />
waterschappen et cetera.’<br />
De brochure ‘De C van de RACM’ is te<br />
bestellen via de InfoDesk: info@racm.nl<br />
of telefoon 033-422 7456.<br />
DE BETUWEROUTE DOOR HET NEDERLANDSE LANDSCHAP<br />
website www.archeologiebetuweroute.nl, lespakketten,<br />
fietsroutes, ‘archeologiebetuweroute’-bankjes<br />
in elke gemeente en een<br />
tentoonstelling in Streekmuseum de Koperen<br />
Knop in Hardinxveld-Giessendam.
T erugblik<br />
De middagsessie bestond uit voordrachten<br />
van Peter Burggraaf (D),<br />
Peter Herring (UK), Els Hofkens<br />
(B), Hans Renes (NL), Per Grau Møller (DK)<br />
De rode draad was te kijken of er een systeem<br />
voor landschapswaardering is wat algemeen<br />
toepasbaar is. Veel van de deelnemende landen<br />
kennen een systeem van waardering,<br />
maar, gezien de bijdragen, zijn daar nog wel<br />
verschillende problemen mee.<br />
Het verhaal van Peter Burggraaf viel in<br />
deze middag ietwat uit de toon. Hij ging niet<br />
zozeer op een systeem van waardering, maar<br />
gaf meer een opzet van hun database, en geen<br />
duidelijkheid over gehanteerde criteria, of de<br />
algemene geldigheid daarvan. Wel was het<br />
illustratief voor de verschillende valkuilen<br />
die je kunt tegenkomen bij het opzetten van<br />
een landschapswaarderingssysteem. Het grootste<br />
probleem was dat hij de gehanteerde criteria<br />
niet in een expertgroup had vastgesteld<br />
en gebruikt in de waardering, maar met de<br />
opdrachtgever had afgestemd tijdens het<br />
waarderingsproject. Hierdoor was er geen<br />
geobjectiveerde waardering mogelijk; ze was<br />
altijd afhankelijk van het project waarvoor<br />
gewaardeerd werd.<br />
Zeer inspirerend was de voordracht van<br />
Peter Herring van English Heritage. EH<br />
werkt al sinds de jaren ’90 met een systeem<br />
van landschapswaardering. Dit systeem,<br />
Historic Landscape Characterisation (HLC), is<br />
gebaseerd op het idee dat alles in het (cultuur)landschap<br />
waardevol is, en dat de waarde<br />
vooral op lokaal of maximaal regionaal<br />
niveau geldt. Waarderingen worden dan ook<br />
altijd in lokale of regionale projecten uitgevoerd,<br />
waarbij de lokale kennis intensief<br />
wordt gebruikt (inclusief immaterieel erfgoed)<br />
vanuit het adagium landscape is about<br />
perception, not just about facts. HLC past<br />
een topdown waardering toe, dat wil zeggen<br />
dat de experts de verschillende disciplines<br />
samenbrengen en er een vastgestelde set<br />
criteria op los laten. Op deze manier zijn er<br />
nu voor verschillende counties landschapswaarderingskaarten<br />
gemaakt, waarbij archeologie<br />
en gebouwde monumenten zijn meege-<br />
VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
IMPRESSIES CULTURAL LANDSCAPE<br />
VALUATIONS: A WIDER VIEW<br />
INTERNATIONALE TRIËNNALE APELDOORN, 2008<br />
nomen. Dit, vaak objectgebonden, erfgoed<br />
staat hierin niet als object op zichzelf, maar<br />
in het geheel van het (beleefde) landschap.<br />
Dat kan dus tot andere waarderingen leiden<br />
dan dat je zou krijgen als je puur objectgericht<br />
werkt.<br />
Een ogenschijnlijk nadeel van HLC is dat het<br />
steeds per (kleine) regio wordt opgezet, vaak<br />
ook vanuit die regio. Dat geeft in eerste<br />
instantie afwijkende kaartbeelden (er kan een<br />
andere nadruk op belang worden gelegd per<br />
county), maar omdat de basisset criteria en<br />
de opzet en metadata van de waarderingen<br />
gelijk zijn (expertsystem) zijn ze daarna wel<br />
te koppelen en te uniformeren.<br />
Ook is er niet meteen een landsdekkende<br />
landschapswaarderingskaart, maar een groeiende<br />
verzameling ‘postzegels’ die op den<br />
duur een flexibele, landsdekkende kaart opleveren.<br />
Peter Herring noemde de systematiek die<br />
binnen LSE gebruikt wordt van Landschapsbiografie<br />
een voor hem zeer bruikbare<br />
methode om de regionale HLC’s te vullen;<br />
juist de hierin gehanteerde principes van een<br />
expertsystem, gebruikmaken van lokale<br />
8<br />
HET GEBOUW RADIO KOOTWIJK: LOCATIE VAN DE LEZINGEN<br />
kennis die eventueel in het veld door de<br />
experts gecheckt kan worden, en de brede,<br />
multidisciplinaire opzet zijn volgens hem de<br />
ideale tools om de ‘kapstok’ van het HLC te<br />
vullen. Interessant is ook dat het HLC zich<br />
ook met het maritieme landschap bezighoudt,<br />
zowel onder als boven water.<br />
www.englishheritage.org.uk/server/show/<br />
nav.1292<br />
www.englishheritage.org.uk/upload/pdf/boudless_horizons.pdf<br />
Els Hofkens werkt als beleidsmedewerker<br />
voor de Vlaamse overheid, en verontschuldigde<br />
zich bijna voor haar niet inhoudelijke<br />
achtergrond. Zij vertelde hoe in Vlaanderen<br />
een Landschap Atlas is ontwikkeld. Deze<br />
atlas geeft een overzicht van de traditionele<br />
Vlaamse landschappen, op basis van natuurlijke<br />
(bodem, reliëf, etc.), economische<br />
(grondgebruik), historisch geografische (historische<br />
kaarten en luchtfoto’s) factoren,<br />
gecombineerd met (lokale) expertkennis en<br />
veldwerk. Dit geeft een ‘potentiële landschapsindeling’.<br />
Het probleem is dat deze<br />
atlas niet afdwingbaar in de planvorming is<br />
opgenomen, maar wel vanuit een morele<br />
gewoonte er een rol in speelt. Deze rol is
T erugblik VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
vergelijkbaar met de rol die de IKAW in<br />
Nederlandse planvorming heeft.<br />
De criteria waarop deze atlas zijn gebaseerd<br />
wijken af van die van de HLC: in België worden<br />
voor het landschap alleen zichtbaarheid,<br />
staat en coherentie meegenomen. Geen waarde<br />
wordt gegeven aan de elementen, en zeldzaamheid<br />
en ouderdom worden buiten<br />
beschouwing gelaten. Els gaf dan ook aan dat<br />
het gebruik van de Landschap Atlas puur<br />
pragmatisch is; als ze nu een landschapswaarderingssysteem<br />
zouden opzetten, zouden<br />
ze het veel meer zoals HLC aanpakken,<br />
maar ze hebben nu eenmaal de Atlas en niet<br />
de middelen om iets nieuws te ontwikkelen.<br />
Bovendien wordt de Atlas dus vanuit een<br />
morele gewoonte gebruikt, en heeft als zodanig<br />
wel invloed op de planvorming.<br />
http://geoweb.rug.ac.be/services/tradla.asp<br />
Hans Renes gaf een overzicht van de verschillende<br />
indelingen van landschap die in<br />
Nederland gemaakt zijn. Een eenduidige systematiek<br />
zoals de HLC die geeft is in<br />
Nederland (nog) niet van de grond gekomen.<br />
Een indeling en waarderingssysteem dat nog<br />
K ort<br />
OERBOS BLOOTGELEGD BIJ RODERWOLDE<br />
In een akker bij Roderwolde werden<br />
boomstronken boven de grond gehaald<br />
van bijna 8000 jaar oud. Volgens de<br />
Utrechtse hoogleraar in de dendrochronologie<br />
(boomtijdkunde), Esther Jansma, zou<br />
het wel eens kunnen gaan om de oudste<br />
boomresten die in Nederland zijn gevonden.<br />
Het gaat om grote hoeveelheden dennen,<br />
berken, eiken en mogelijk essen.<br />
Boer Dolf Boxen wist al heel lang van de<br />
boomstronken net onder het oppervlak. Het<br />
hobbelige stuk grond heette in de volksmond<br />
niet voor niets ’t Stobbenven. Het viel ook niet<br />
goed te maaien. Dat de boomresten zo bijzonder<br />
waren, had hij niet gedacht. Vorig jaar<br />
werd het stuk land onderdeel van de waterberging<br />
in de Eelder- en Peizermaden. Bij<br />
die gelegenheid nam de universiteit van<br />
Groningen twee monsters en constateerde op<br />
grond van de koolstofmethode dat de bomen<br />
dateren van circa 6000 voor Christus.<br />
wel veel gebruikt wordt is Ontgonnen<br />
Landschap, maar er zijn geen projecten die<br />
hierop een opvolging geven en kunnen<br />
komen tot een landsdekkend systeem.<br />
Hij haalde als voorbeeld CultGIS aan, dat als<br />
landsdekkend systeem is opgezet, maar<br />
direct werd ‘beconcurreerd’ door HISTland.<br />
Daarnaast begon elke provincie met een<br />
eigen cultuurhistorische waardering, zodat er<br />
als snel 14 onafhankelijke systemen naast<br />
elkaar bestonden. Daarbij kwamen nog eens<br />
de systemen van (individuele) onderzoekers.<br />
Hans zei dan ook dat we nu ten minste 50<br />
waarderingssystemen hebben.<br />
De voordracht van Per Grau Møller was<br />
een schets van de Deense erfgoedwetgeving.<br />
In Denemarken is er eigenlijk geen cultuurlandschappelijke<br />
waardering; er worden drie<br />
landschapszones onderscheiden in wetgeving<br />
en politiek:<br />
– stedelijke gebieden, hierin ligt de nadruk<br />
op wonen, werken en ontwikkeling;<br />
– toeristische gebieden langs de kust, nadruk<br />
op ontwikkeling van recreatie en toerismeindustrie;<br />
en<br />
In juli jl. zijn twee graafmachines van een<br />
loonwerkersbedrijf begonnen alle houtstobben<br />
naar boven te halen. Zodat boer<br />
Boxen de komende jaren het volle profijt van<br />
zijn grond kan hebben. Onderzoekers hebben<br />
meer monsters verzameld en ook de<br />
ligging en dichtheid van de stronken vastgelegd.<br />
Tijdens de graafwerkzaamheden leg-<br />
9<br />
– ‘de rest’ wat planologisch alleen als agrarisch<br />
gebied wordt aangemerkt en waar de<br />
(zeer sterke) agrarische lobby een belangrijke<br />
rol speelt.<br />
De kracht van de landbouwlobby is ook<br />
duidelijk waarneembaar in de natuurwetgeving;<br />
ook de Deense ‘natuurgebieden’<br />
vormen een deken van zeer kleine, niet<br />
onderling verbonden, percelen. Een ecologische<br />
hoofdstructuur is niet aan te brengen.<br />
Ergoedzorg is wettelijk alleen geregeld voor<br />
monumentale objecten, voornamelijk prehistorisch<br />
(grafheuvels, megalithische monumenten,<br />
etc.) en seculier middeleeuws.<br />
Kerken en kloosters vallen nadrukkelijk<br />
buiten de monumentenwetgeving. Daarnaast<br />
is er een bescherming voor wallen en<br />
(afscheidings)muurtjes in het landelijke<br />
gebied. Maar ook deze worden niet verder<br />
gewaardeerd, noch op authenticiteit, noch op<br />
ouderdom.<br />
Beschermde cultuurhistorische gebieden zijn<br />
dan ook voornamelijk in de kustregio’s te<br />
vinden, tussen de toeristische zones.<br />
den zij vast hoe de bomen in de bodem lagen.<br />
In het laboratorium worden de groeipatronen<br />
van de bomen opgemeten.<br />
Op grond van al deze gegevens kan bepaald<br />
worden wanneer dit bos ontstond en hoe het<br />
ten einde kwam. De vraag is of dat kwam<br />
door vuur, een storm of veranderde klimaatomstandigheden.<br />
Onderzoeker Paul Copini<br />
vertelt dat de grove den nog nooit zo talrijk<br />
in moerasgrond in Nederland gevonden is.<br />
‘Hazelaar en grove den waren de eerste bomen die<br />
na de laatste ijstijd, zo’n 10.000 jaar geleden,<br />
begonnen te groeien.’ Zijn collega Marta<br />
Dominguez Delmás zegt dat het in<br />
Roderwolde gaat om een zeer bijzonder<br />
gebied. Haar valt op dat het eikenhout veel<br />
donkerder is dan hedendaags eiken en nog<br />
niet eens zo heel erg is aangetast. De onderzoekers<br />
verwachten over een half jaar de analyses<br />
af te hebben.<br />
Bron: Nieuwsblad van het Noorden
C<br />
1<br />
CULTUURLANDSCHAP<br />
B.J. GROENEWOUDT – L.J. KEUNEN<br />
‘<strong>Berlewalde</strong>’:<br />
een verdwenen Achterhoekse wildernis<br />
'DÜLMENER WILDPFERDE’ IN HET DUITSE NATUURGEBIED MERFELDER BRUCH, VERMOEDELIJK DE LAATSTE<br />
VERWANTEN VAN DE HALF-WILDE PAARDEN DIE RONDZWIERVEN IN BERLEWALDE FOTO: GITTA GESING<br />
Het landschap in veel lage delen van Oost-Nederland wordt gekenmerkt<br />
door openheid en grootschaligheid. In dit weidse en grotendeels<br />
vlakke landschap treffen we van oudsher uitgestrekte 'broeken’,<br />
‘flieren’ en ‘goren’ aan (vroeger gemeenschappelijk gebruikte<br />
weide en hooiland) evenals jonge ontginningen van vochtige heide.<br />
Van diverse zijden wordt geprobeerd deze open landschappen in stand<br />
te houden of zelfs hun openheid terug te geven. Dat is bijvoorbeeld de<br />
ambitie van diverse landschapsontwikkelingsplannen (LOP’s) die door<br />
gemeenten zijn of worden ontwikkeld. Echter, onderzoek in het kader<br />
van het ‘Oost-Nederlandproject’ van Wageningen Universiteit en RACM<br />
heeft duidelijk gemaakt dat genoemde gebieden gedurende de laatste<br />
eeuwen ingrijpende en snelle veranderingen hebben ondergaan.<br />
10<br />
Het historisch cultuurlandschap,<br />
welk historisch cultuurlandschap?<br />
et open landschap blijkt van<br />
Hrelatief recente datum, en gaat<br />
nauwelijks verder terug dan<br />
grootmoeders tijd. Daarvóór<br />
zag het landschap in het lage<br />
land er heel anders uit. Wellicht bieden ook<br />
vroegere fasen in de landschapsgeschiedenis<br />
aanknopingspunten en inspiratie voor het<br />
realiseren van nieuwe ruimtelijke opgaven.<br />
Een spannende kanshebber in dit opzicht is<br />
de verdwenen wildernis ‘<strong>Berlewalde</strong>’ in de<br />
westelijke Achterhoek. We gebruiken deze<br />
naam als pars pro toto voor het totale boslandschap<br />
(<strong>Berlewalde</strong> is een nog niet gelokaliseerd<br />
bosgebied in de noordwestelijke
Achterhoek). Het gebied waar we het hier<br />
over hebben, wordt in het oosten begrensd<br />
door de rand van het Oost-Nederlands plateau,<br />
in het westen door de IJssel, in het<br />
noorden door Schipbeek en Dortherbeek, en<br />
in het zuiden door de Oude IJssel.<br />
Groen in de Achterhoek<br />
Het tegenwoordige landschap in de westelijke<br />
Achterhoek kent een afwisseling van grootschalige,<br />
open gebieden, landgoederenzones,<br />
en oud, kleinschalig cultuurlandschap met<br />
bos, laanbeplanting en houtwallen. Het<br />
meeste van dit groen is echter nog geen twee<br />
eeuwen oud. Veel landgoedbos en ook veel<br />
ander bos is aangeplant op voormalige markegrond<br />
(Van Cruyningen 2005, Keunen in<br />
voorb.). Grote stukken daarvan zijn door<br />
landgoedeigenaren aangekocht na de opheffing<br />
van de marken, vooral tussen ca. 1830<br />
en 1850 (Demoed 1987, tabel 2, 74-75).<br />
Langere tijd geleden was de Achterhoek wél<br />
dicht bebost. Na de laatste ijstijd raakte het<br />
gebied geleidelijk begroeid met bos dat zich<br />
uiteindelijk in het Atlanticum (7000-3500<br />
vóór Chr.) had ontwikkeld tot een soortenrijk<br />
loofbos. In dezelfde periode begon zich op<br />
verschillende plaatsen veen te vormen; uiteindelijk<br />
raakte 15% van de Achterhoek<br />
bedekt met veen (De Rooi 2006). Dit ‘oer-<br />
VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
landschap’ kende vanaf het begin menselijke<br />
invloed. Jagers-verzamelaars in het Mesolithicum<br />
(9500-5000 v. Chr.) jaagden en visten<br />
er niet alleen, maar grepen vermoedelijk ook<br />
actief in het landschap in, bijvoorbeeld door<br />
open plekken te creëren om wild te lokken<br />
(Bos et al. 2002). Tussen ca. 5000 en 3400 v.<br />
Chr. wordt het landschap geëxploiteerd door<br />
groepen die een ‘mesolithische’ levenswijze<br />
combineren met kleinschalige landbouw<br />
(Raemaekers 1999). Daarbij wordt de landbouw<br />
geleidelijk belangrijke en neemt de<br />
menselijke invloed op de natuurlijke omgeving<br />
toe. Vooral natuurlijke open plekken<br />
in het bos worden omgezet in akkerland.<br />
Vee wordt in het omringende bos geweid en<br />
veevraat belemmert de verjonging van het<br />
bos. Pas in de loop van de Bronstijd, tussen<br />
1800 en 1100 vóór Chr., raakt de ontbossing<br />
in een stroomversnelling (Casparie & Groenman<br />
- van Waateringe 1980, Bakker 2003, Spek<br />
2004, 131-138), ook in Oost-Nederland<br />
(Groenewoudt et al. 2008). Onderzoek aan<br />
fossiel stuifmeel laat in deze tijd een sterke<br />
toename van grassen, kruiden en heide zien.<br />
Door uitputting van de bodem verarmt en<br />
verandert het resterende bos. Al in de late<br />
IJzertijd (250 vóór Chr. - 0) zijn half-open<br />
boslandschappen de regel. In essentie blijft<br />
dat zo tot in de Middeleeuwen, en van grootschalige<br />
regeneratie van bos in de vroege<br />
11<br />
Middeleeuwen, zoals in de zuidelijke dekzandlandschappen,<br />
lijkt in Oost-Nederland<br />
dan ook geen sprake te zijn geweest.<br />
Het nieuwe landschap was een spiegelbeeld<br />
van het oude: eilandjes cultuurgrond in een<br />
groene wildernis hadden plaatsgemaakt voor<br />
eilandjes groen in een open cultuurlandschap<br />
(Groenewoudt 2006, 120). In de late Middeleeuwen<br />
en vooral de 16e-17e eeuw verdwijnt<br />
bijna alle resterende bos uit het Oost-<br />
Nederlandse landschap als gevolg van overexploitatie<br />
(Dirckx 1997, 1998, Bakker & Van<br />
Tweel-Groot 1998). Dan ontstaan de kale,<br />
steppe-achtige landschappen die op de<br />
Hottinger kaart en de oudste topografische<br />
kaarten uit de eerste helft van de 19e eeuw te<br />
zien zijn.<br />
De situatie in het Balkenbroek nabij<br />
Deventer is kenmerkend. In 1555 werd daar<br />
uit een elzenbos hout gekapt voor de aanleg<br />
van wegen (De Graaf 1948, 9-10), en de laatste<br />
daadwerkelijke vermelding van bos op<br />
deze locatie dateert uit 1651. Daarna is<br />
slechts sprake van weide (Keunen in voorb.).<br />
Uit de verkoop van bomen blijkt dat ook<br />
markegronden in het voormalige graafschap<br />
2<br />
SAMENVATTING<br />
In de loop der tijd heeft het Achterhoekse<br />
landschap ingrijpende veranderingen ondergaan.<br />
Dat blijkt uit onderzoek in het kader<br />
van het Oost-Nederland project. Nog maar<br />
enkele eeuwen geleden zagen vooral de<br />
lage delen van de Achterhoek er heel anders<br />
uit dan tegenwoordig. In plaats van de uitgestrekte<br />
open ‘broek’gebieden van tegenwoordig,<br />
bevonden zich hier half open boslandschappen,<br />
waar ondermeer ‘bospaarden’<br />
rondliepen. Hier en daar zijn nog sporen<br />
van dit middeleeuwse boslandschap<br />
(‘<strong>Berlewalde</strong>’) terug te vinden. Na een<br />
lange agrarische geschiedenis verandert<br />
Oost Nederland in hoog tempo in een multifunctioneel<br />
gebied. <strong>Berlewalde</strong> zou een<br />
belangrijke inspiratiebron kunnen zijn bij het<br />
vormgeven van nieuwe ruimtelijke opgaven.<br />
HET 'VLAKKE MIDDEN’ VAN DE ACHTERHOEK<br />
WAS OOIT RIJK AAN MOERASSEN EN VENEN.<br />
DEZE UITSNEDE UIT EEN MANUSCRIPTKAART<br />
UIT 1641 VAN NICOLAES VAN GEELKERCKEN<br />
TOONT EEN GEBIED TUSSEN HALLE,<br />
ZELHEM, RUURLO EN ZIEUWENT.<br />
HOOGVEEN IS GEELBRUIN WEERGEGEVEN,<br />
BROEKLAND GROEN.<br />
BRON: GELDERS ARCHIEF, ARCHIEF HUIS RUURLO,<br />
INVENTARISNR. 1260
C<br />
4<br />
DE PRODUCTIE VAN HOUTSKOOL WAS<br />
IN DE ACHTERHOEK EEUWENLANG<br />
EEN WIJD VERBREIDE ACTIVITEIT.<br />
DE FOTO TOONT HET BOUWEN VAN<br />
EEN 'HOUTSKOOLMEILER’.<br />
VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
3<br />
BERLEWALDE LAG<br />
IN HET VLAKKE<br />
MIDDEN VAN DE<br />
ACHTERHOEK.<br />
BEWONING BEVOND<br />
ZICH VOORAL LANGS<br />
DE RANDEN, ZOALS<br />
BIJVOORBEELD<br />
BLIJKT UIT DE LIGGING<br />
VAN GRAFVELDEN<br />
('URNENVELDEN')<br />
UIT DE PERIODE<br />
1100-500 V. CHR.)<br />
(VAN BEEK, IN VOORB.).<br />
Zutphen nog tot in de 17e eeuw ‘gedeeltelijk<br />
met houtgewas bezet (...) zijn geweest.’<br />
(Roessingh & Schaars 1996, 301).<br />
De laatste ingrijpende landschappelijke<br />
veranderingen traden op als gevolg van de<br />
verdeling van de gemeenschappelijke markegronden<br />
rond het midden van de 19e eeuw.<br />
Al dat land werd toen verkaveld en raakte<br />
ook fysiek versnipperd door de aanplant van<br />
12<br />
houtsingels. Ook werden nu boerderijen<br />
gesticht in gebieden die tot dan toe nagenoeg<br />
onbewoond waren. Kastelen en buitenhuizen<br />
ontwikkelden zich tot uitgestrekte landgoederen;<br />
groen keerde terug in het landschap.<br />
Wonen langs de rand<br />
De menselijke bewoning van het gebied heeft<br />
zich millennia geconcentreerd langs de randen,<br />
op de hoge gronden langs IJssel, Oude<br />
IJssel en Schipbeek-Dortherbeek, en op de<br />
rand van het Oost-Nederlands Plateau, tussen<br />
Eibergen en Aalten (Van Beek in voorb.,<br />
Keunen in voorb.). In het middengebied zijn<br />
weinig archeologische vindplaatsen bekend,<br />
althans vindplaatsen ouder dan de Middeleeuwen.<br />
Een uitzondering zijn enkele<br />
bewoonde ‘eilanden’, waarvan het Gooi (met<br />
o.a. Zelhem) het meest prominente is (zie o.a.<br />
Van der Velde & Kenemans 2002). De belangrijkste<br />
corridor door het lege en laaggelegen<br />
middengebied was het dal van de Berkel,<br />
lange tijd geen beek, maar een volwaardige<br />
rivier (Cohen et al. in voorb.). Het Berkeldal<br />
was tevens de toegangspoort voor de (vooral<br />
laat-)middeleeuwse kolonisatie. Zo lijkt de<br />
ontwikkeling van nederzettingen in Ruurlo<br />
vanaf de Karolingische tijd op organisatorisch<br />
vlak deels vanuit Lochem te hebben<br />
plaatsgevonden (Keunen in voorb.). We hebben<br />
daarmee in die tijd te maken met een<br />
bestuurlijk grensgebied, namelijk tussen het<br />
bisdom Utrecht in het westen en het bisdom<br />
Münster in het oosten. Een tweede oost-west<br />
passage was de zogeheten Rug van Hall, een<br />
bijna kaarsrechte en kilometers lange zandrug<br />
tussen Zelhem en Aalten.<br />
<strong>Berlewalde</strong> op het spoor<br />
Recent onderzoek heeft aangetoond dat de<br />
hogere delen van het Oost-Nederlandse landschap<br />
veel sneller ontbost zijn geraakt dan de<br />
lage, vochtige gebieden. Zoals Slicher van<br />
Bath (1944, 121) al veronderstelde, moet met<br />
name het lage midden van de Achterhoek<br />
nog lang een grotendeels onbewoonde boswildernis<br />
zijn geweest. Daarvoor zijn zowel<br />
historisch-geografische, historisch-ecologische,<br />
plaatsnaamkundige als archeologische<br />
aanwijzingen (Groenewoudt et al. 2008).<br />
Eén van de oudste aanwijzingen komt uit een<br />
historische bron uit het jaar 1046. In dat jaar<br />
zijn de grenzen beschreven van een graafschap<br />
in het gebied genaamd ‘Hamaland’<br />
(comitatus in hamelande), waarbij onder meer<br />
boerderijen als grenspunten werden aangeduid<br />
(Utrecht Charter book I, no. 202;<br />
Wartena 1989). De grens tussen twee nederzettingen<br />
die 22 kilometer van elkaar verwijderd<br />
lagen, Agastaldaburg (Hazelberg nabij
Lochem) en Stenere (Steenderen), zou ‘per<br />
silvam’ hebben gelopen, door bos. Deze aanduiding<br />
wordt alleen voor een specifiek deel<br />
van de grens gebruikt. Blijkbaar was dit<br />
gebied bosrijker dan andere delen van de<br />
grens. Plaatsen om het verloop van de grens<br />
aan te duiden, ontbraken hier blijkbaar. Dit<br />
stemt dus overeen met de lage bevolkingsdichtheid<br />
die uit de archeologische gegevens<br />
naar voren komt.<br />
Om een indruk te krijgen van de uitbreiding<br />
van de bosrijke wildernis is verkennend<br />
historisch onderzoek gedaan. Een oorkonde<br />
uit het jaar 996 AD noemt de aanwezigheid<br />
van een bos nabij Steenderen, namelijk het<br />
Steenrewalt (Sloet 1872, pp. 115; Künzel,<br />
Blok & Verhoeff 1988). De oudste rekening<br />
van de graaf van Gelre uit het rekeningjaar<br />
1294/1295 spreekt voorts over de bossen<br />
<strong>Berlewalde</strong> en Synwede, waaruit de graaf van<br />
Gelre enige inkomsten verkreeg (Meihuizen<br />
1953). Het Synwede kunnen we identificeren<br />
als het Zieuwent, het grote broekgebied ten<br />
zuidoosten van Ruurlo. De naam betekent<br />
vermoedelijk ‘laag gelegen gebied met houtige<br />
begroeiing, kreupelhout’. Het <strong>Berlewalde</strong> bleek<br />
vooralsnog niet localiseerbaar te zijn. Het<br />
moet in de noordwestelijke Achterhoek<br />
gelegen hebben (Keunen in voorb.).<br />
Aan de Schipbeek bij Bathmen werd in 1360<br />
het kasteel Arkelstein gebouwd in een groot<br />
‘woldt’ (Mulder 1887, 11). Niet ver daar<br />
vandaan werd het Holterwolt in 1368<br />
genoemd. Dit wold moet ter plaatse van het<br />
huidige Holterbroek hebben gelegen (Doorninck<br />
1894, 93).<br />
Dat het gebied vanaf de 13e eeuw geleidelijk<br />
in cultuur werd gebracht blijkt onder meer<br />
uit de vermelding van een domus (huis) met<br />
de naam Furwalde in 1265 (Ter Kuile 1964).<br />
Daarnaast bestaan er duidelijke aanwijzingen<br />
voor de aanwezigheid van ‘bospaarden’ en<br />
‘wilde paarden’ aan het einde van de 13e<br />
eeuw en in 1463 (Meihuizen 1953, 53-55, fol.<br />
12; Van den Bergh 1949, 146). De heer van<br />
Ruurlo en zijn voorvaderen hadden daar in<br />
de 15e eeuw ‘oeck sulves voele wilde peerde inne<br />
ghaende’ (Keunen in voorb.). Een dergelijk<br />
weiderecht komen we vóór 1500 ook tegen<br />
voor de Meinweg in Limburg en het<br />
Nederrijkswoud bij Nijmegen, maar ná 1500<br />
niet meer (Renes 1999, 184). De allerlaatste<br />
5<br />
DE GROTE MEENE BIJ RUURLO, EEN LAATSTE<br />
SNIPPER BERLEWALDE? FOTO LUUK KEUNEN<br />
VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
van dit soort halfwilde paarden bevinden<br />
zich in het Westfaalse natuurreservaat<br />
Merfelder Bruch.<br />
Opvallend is dat de middeleeuwse bronnen<br />
vooral wold-namen vermelden. Vermoedelijk<br />
hebben dergelijke wold-namen niet zozeer<br />
betrekking op afgebakende bossen als wel op<br />
uitgestrekte, bosrijke en (deels) moerassige<br />
gebieden (Ter Laak 2005, 136-138, Spek &<br />
Van Exter 2007, 396 in Van der Velde et al.<br />
(red) 2007).<br />
Dat het vlakke midden van de Achterhoek<br />
tot ver in de Middeleeuwen afwijkend bos-<br />
13<br />
rijk was, wordt bevestigd door de resultaten<br />
van palynologisch onderzoek (Groenewoudt<br />
et al. 2008). Het regionale beeld voor deze<br />
periode zijn half open tot open landschappen,<br />
vooral in hogere en drogere gebieden.<br />
Duidelijk afwijkend zijn de hoge percentages<br />
boompollen van de vindplaatsen Zelhem-<br />
Soerlant (8e-9e eeuw) en Zutphen-Looërenk<br />
(13e-15e eeuw). Uit de pollengegevens van<br />
Zelhem blijkt ook dat de bebossing zich niet<br />
beperkte tot de meest moerassige delen van<br />
het landschap. Het talrijk voorkomen van<br />
eiken laat zien dat in ieder geval ook de wat<br />
drogere delen van het lage land nog veel bos<br />
moeten hebben gedragen.
C VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
Hoe zag <strong>Berlewalde</strong> er uit?<br />
Zeer waarschijnlijk was het middeleeuwse<br />
<strong>Berlewalde</strong> geen ongeschonden en aaneengesloten<br />
oerwoud. We moeten veeleer denken<br />
aan een lappendeken van halfopen bosweide<br />
(op de drogere gronden), hakhout, gesloten<br />
(moeras)bos en veenmoerassen. Veel aanhang<br />
heeft de opvatting dat natuurlijke loofbossen<br />
in Noordwest-Europa in het algemeen een<br />
gesloten vegetatiedek hadden, maar dat er<br />
wel tijdelijke en ook meer langdurige open<br />
plekken voorkwamen (zie o.a. Svenning<br />
2002, Bradshaw et al. 2003). Vooral in riviervlaktes<br />
zijn half open boslandschappen te<br />
verwachten, ondermeer door vraat van bevers<br />
(Harthun 1999). Dergelijke grazige riviervlaktes<br />
oefenen een grote aantrekkingskracht<br />
op zowel wilde als gedomesticeerde<br />
herbivoren (zie o.a. Van Vuure 2003, 158).<br />
Vermoedelijk niet in het algemeen (zoals<br />
betoogd door Vera 1997), maar veeleer plaatselijk,<br />
en dan met name in rivierdalen (Kreuz<br />
2008), zal intensieve begrazing het boslandschap<br />
nog opener hebben gemaakt. In de<br />
Achterhoek kunnen we hierbij vooral denken<br />
aan de dal van de Berkel. Daar zijn<br />
inderdaad op verschillende plaatsen botresten<br />
van bevers gevonden o.a. bij Borculo<br />
(IJzertijd) (Hulst & Buisman 1991) en<br />
Lochem (IJzertijd?) (Willemse 2006).<br />
Vóór de Middeleeuwen had ook de mens al<br />
millennia invloed uitgeoefend op het boslandschap.<br />
Deze invloed zal vooral langs de<br />
buitenranden, langs het Berkeldal en in de<br />
omgeving van ‘eilanden’ als Zelhem al snel<br />
hebben geleid tot het ontstaan van intensief<br />
begraasde halfopen boslandschappen:<br />
Hudewald (Pott & Hüppe 1991). Het zijn dit<br />
soort landschappen waarin we ons de kuddes<br />
halfwilde paarden kunnen voorstellen. Op<br />
moerassige bodems verder van de bewoonde<br />
wereld zal – althans in de vroege Middeleeuwen<br />
– nog vrijwel onaangetast en hoogopgaand<br />
broekbos hebben gestaan. Door<br />
boskap, overbeweiding, vervening en ook<br />
doelbewuste ontginning zal <strong>Berlewalde</strong> ten<br />
tijde van de kolonisatie in de late Middeleeuwen<br />
snel opener en versnipperd zijn<br />
geraakt en uiteindelijk van de aardbodem verdwenen.<br />
Het genoemde half-open boslandschap<br />
is waarschijnlijk ook de achtergrond<br />
waartegen we de vooral in broeken voorkomende<br />
‘laar’-toponiemen moeten zien (Ter<br />
Laak 2005). Vermoedelijk waren ‘laren’ grazige<br />
open plekken waar het vee geweid of ingeschaard<br />
werd. Laar-toponiemen lijken vooral<br />
voor te komen – of bewaard te zijn gebleven –<br />
in broeken die nog lang bosrijk waren, zoals<br />
het Markelose- en Stokkumer Broek.<br />
Over de dierenwereld in ‘verleden landschappen’<br />
zoals <strong>Berlewalde</strong> is weinig bekend. Bot<br />
uit archeologische opgravingen verschaft<br />
hier informatie over, hoewel het altijd de<br />
vraag hoe representatief die informatie is.<br />
Eén vroege historische bron geeft een intrigerend<br />
beeld van de rijke dierenwereld van<br />
toen nog bestaande wildernissen. Het betreft<br />
een oorkonde uit het jaar 944 waarin Koning<br />
Otto I verbiedt om in de ‘pagus forestensis’ in<br />
het graafschap van Everhard ‘Saxo’ van<br />
Hamaland te jagen zonder verlof van de<br />
Utrechtse bisschop Balderik, en beveelt de<br />
wildban van de Utrechtse kerk te handhaven<br />
(Muller & Bouman 1920, oorkonden 107<br />
a/b). Dit graafschap omvatte een groot gebied<br />
van Hoog-Elten tot boven Deventer en aan<br />
weerszijden van de IJssel (Groothedde 1999,<br />
24-26). Het betreffende reglement wordt<br />
door latere vorsten herhaald, het laatst in<br />
1025. Als groot wild worden genoemd: ‘(…)<br />
cervos (edelhert), ursos (beer), capreas (ree), apros<br />
(wild zwijn), bestias insuper que Teutonica lingua<br />
elo (eland) aut scelo (eland?) appellantur, (….)’.<br />
Of deze dieren daadwerkelijk (nog) voorkwamen<br />
of dat de opsomming vooral diende<br />
om bepaalde jachtgebieden op te hemelen en<br />
status te geven, valt moeilijk uit te maken.<br />
Het jongste Nederlandse bewijs voor het<br />
voorkomen van Eland dateert uit omstreeks<br />
het jaar 1000 (Clason et al. 2000). Waarschijnlijk<br />
heeft de eland lange tijd geprofiteerd<br />
van de toenemende menselijke invloed<br />
op het landschap. Elanden hebben namelijk<br />
een voorkeur voor half open landschappen<br />
(Markgren 1969). De oeros ontbreekt in<br />
bovenstaande lijst. Dat stemt overeen met de<br />
beschikbare archeozoölogische gegevens.<br />
Vondsten van oeros jonger dan de Romeinse<br />
tijd zijn niet bekend (Clason & van Es 1993,<br />
Lauwerier 1998). Wolven zijn incidenteel<br />
nog tot het begin van de 19e eeuw waargenomen.<br />
In 1649 werd er in Verwolde nog een<br />
wolf geschoten (Roessingh & Schaars 1996,<br />
367-368) en gedurende de koude winter van<br />
1739-1740 had men onder meer in de<br />
Achterhoek veel last van wolven (Buisman<br />
2006, 678). In open waterrijke gebieden<br />
kwamen niet alleen ganzen, maar ook kraanvogels<br />
massaal voor (Heuvel 1927, 385).<br />
Vormen van gebruik<br />
Het boslandschap werd door de mens op verschillende<br />
manieren gebruikt, in eerste<br />
instantie vooral voor de jacht en het verzamelen<br />
van natuurproducten. Later was het<br />
gebruik als weidegrond (bosweide) belangrijk.<br />
Zowel runderen als varkens zullen in<br />
<strong>Berlewalde</strong> zijn geweid. De oudste archieven<br />
14<br />
van de marken uit de streek, gevormd vanaf<br />
de veertiende eeuw en tot op heden nog maar<br />
zeer beperkt onderwerp van studie, geven<br />
daar ongetwijfeld informatie over. Varkens<br />
zijn verzot op eikels en beukennoten en daarom<br />
werden varkens vooral daar geweid<br />
(‘gemast’) waar eiken en beuken stonden. Het<br />
verdwijnen van opgaand bos is dan ook af te<br />
leiden uit het verdwijnen van reglementen<br />
voor het masten van varkens (Dirckx 1997,<br />
1998). Te verwachten is dat de in de bronnen<br />
genoemde kuddes paarden op eenzelfde,<br />
extensieve wijze werden beheerd als tegenwoordig<br />
nog de pony’s van Exmoor en<br />
Dartmoor in Zuidoost-Engeland. Uiteraard<br />
werden bossen ook gebruikt voor de winning<br />
van brand- en constructiehout, en voor het<br />
maken van vlechtwerk en hekwerken. Een<br />
thans vergeten ambacht was de productie van<br />
houtskool, dat volgens Hulshof (1947, 261) in<br />
de Achterhoek (in de 19e eeuw) ‘een belangrijk<br />
middel is geweest om de beschikking te krijgen<br />
over enige geldmiddelen’. De vroegste aanwijzingen<br />
voor houtskoolproductie in de Achterhoek<br />
dateren uit de 9e eeuw (Zutphen,<br />
Zelhem, Ruurlo. Groenewoudt 2007). In de<br />
buurschap Noordijk bij Neede werd in 1637-<br />
1638 ‘een coolshoop int bos (…) gebrant’; de<br />
kolen werden aan de locale smid verkocht.<br />
Zowel eiken als elzen werden bij deze gelegenheid<br />
tot houtskool verwerkt (Keunen in<br />
voorb.). Martinet (1790) beschrijft de houtskoolproductie<br />
als een (seizoens)ambacht<br />
dat in de Achterhoek wijd verbreid was.<br />
Het dorp Zieuwent was volgens hem tot ver<br />
in de omtrek bekend om zijn houtproductie.<br />
“’s Winters ziet het er zwart en des zomers groen<br />
van al dat hout, zo zei men”. Elzenhout, afkomstig<br />
van lage voedselrijke gronden, werd het<br />
meest gebruikt. Het laatste kolenbranden<br />
vond plaats in 1905 en is door Hulshof<br />
beschreven aan de hand van een dagboek van<br />
Eimert Papenborg uit de periode 1840-1870.<br />
Verbindingen met het verleden<br />
Is er nog iets van <strong>Berlewalde</strong> overgebleven?<br />
Zijn er in het tegenwoordige landschap<br />
nog sporen te vinden van dat intrigerende<br />
middeleeuwse landschap, sporen die aanknopingspunten<br />
zouden kunnen zijn voor<br />
nieuwe ontwikkelingen? Dergelijke sporen<br />
lijken inderdaad gevonden te kunnen<br />
worden, maar het zal nog het nodige speurwerk<br />
kosten voordat we daarvan een goed<br />
beeld hebben.<br />
Zoals we hebben gezien was het landschap in<br />
het vlakke midden van de Achterhoek<br />
omstreeks de 18e eeuw grotendeels kaal. Her<br />
en der waren bij kastelen en landgoederen al<br />
kleine kernen landgoedbos ontstaan. Sloten
6<br />
HET MARKELDER- OF MARKELOSE BROEK<br />
OMSTREEKS 1790 (HOTTINGER KAART).<br />
LANGS DE BEEK IN HET ZUIDEN BEVINDEN<br />
ZICH DE LAATSTE RESTANTEN BOS.<br />
die aan op oude bosrelicten? Interessant in<br />
dit verband zijn de resultaten van het onderzoek<br />
van Maes & Rövekamp (2002), waaruit<br />
naar voren komt dat het noordwesten van de<br />
Achterhoek opvallend rijk is aan deels zeldzame<br />
autochtone bomen en struiken, terwijl<br />
ook planten die gebonden zijn aan oude bosbodems<br />
(‘oud bosplanten’) relatief veel voorkomen.<br />
Eén en ander wijst op het voorkomen<br />
van eeuwenoude standplaatsen van bos, of<br />
althans een zekere continuïteit in het voorkomen<br />
van bosachtige vegetaties, desnoods<br />
alleen nog maar ‘struikbos’ (Bijlsma 2004).<br />
In theorie kunnen in landgoedbos dus snippers<br />
ouder bos of struweel verscholen liggen,<br />
van waaruit oud-bos soorten het omringende<br />
aangeplante bos geleidelijk hebben gekoloniseerd.<br />
Dat dergelijke plekken met een lange historie<br />
als bos daadwerkelijk nog bestaan wordt geïllustreerd<br />
door een klein bos bij Ruurlo. In<br />
1876 bezocht dominee Craandijk ‘het oude,<br />
wilde bosch, dat, onder den bescheiden naam van<br />
de groote Meene op eene oppervlakte van ca. 9<br />
bunders een schat van natuurschoon te genieten<br />
heeft. ’t Is wel geen ‘maagdelijk woud’ in den<br />
vollen zin van het woord, zooals tot voor korten<br />
tijd nog bij Beekbergen werd aangetroffen, maar<br />
’t is toch een bosch vol woeste, onbesnoeide<br />
schoonheid. Schaarsch wordt hier de bijl des houthakkers<br />
gehoord, zelden komt spade en schoffel<br />
onder deze digte gewelven. Zooals zij groeijen<br />
willen, groeijen de boomen; zooals zij vallen,<br />
blijven zij liggen. De doode stammen, de dorre<br />
takken schemeren spookachtig tusschen bemoste<br />
tronken en digte bladerkroonen door. Rijkbegroeid<br />
is de grond van het bosch; uit de dikke laag der<br />
afgevallen bladeren schieten grasgewassen, varens,<br />
heesters, hulstbosschen in wilde mengeling op.<br />
Veelkleurig mos breidt als een mollig tapijt zich<br />
uit langs de kanten der wegen en bedekt de knoestige<br />
wortels der boomen. Klimop en kamperfoelie<br />
klimt langs de stammen omhoog en hangt in weelderige<br />
festoenen langs de slanke zuilen van dezen<br />
woudtempel neêr. Bundels van zes, zeven, acht<br />
stammen rijzen uit éénen wortel op. Eik en beuk<br />
groeijen als uit éénen tronk’ (Craandijk 1876,<br />
151-152).<br />
Door middel van booronderzoek is in 2007<br />
de aanwezigheid vastgesteld van een 60<br />
centimeter dikke laag morhumus (Vriezen<br />
2007). Dit wijst op een zeer oude en onge-<br />
VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
stoorde bosbodem. Dat er bij Ruurlo ook<br />
elders nog bos was vóór de landgoederen hun<br />
vleugels uitsloegen, wordt ook gesuggereerd<br />
door een vermelding uit 1601 van ‘de<br />
Ruerlsche buschen’, gelegen aan een weg<br />
komend ‘vuyt die veenen’ (Hagens 1979, 67).<br />
Het zou gelegen kunnen hebben op de plek<br />
van het latere Kerkwijkerbos (Keunen in<br />
voorb.). De naam Ruurlo of Roderlo (rodeloo),<br />
voor het eerst onder die naam genoemd<br />
in 1241, verwijst naar een bosontginning.<br />
Op de vroegste topografische kaarten zijn in<br />
sommige broeken ook nog bosschages te<br />
zien, vooral langs beken. Ook sommige<br />
horsten, kleine zandheuvels, bleven lang met<br />
bos begroeid. De bekende heemkundige<br />
H.W. Heuvel uit Oolde bij Laren beschrijft<br />
hoe die er in het eind van de 19e eeuw uitzagen:<br />
“ ’t zijn onafzienbare groenlanden, waarin<br />
als eilandjes die horsten liggen, hoogten met een<br />
wilde vegetatie van eiken, hulst als bomen, adelaarsvarens,<br />
enz. net een Germaansch oerwoud”<br />
(Heuvel 1927, 392). Helaas zijn ook deze<br />
laatste horsten in de 20e eeuw, als gevolg van<br />
rationalisering in de landbewerking, ten offer<br />
gevallen aan egalisatie.<br />
Zoals blijkt uit de houtskoolproductie, is de<br />
omgeving van Zieuwent tot in recente tijd<br />
behoorlijk bosrijk gebleven. Uit een ononderbroken<br />
reeks van historische vermeldingen<br />
over bos en bosgebruik blijkt een<br />
15<br />
directe verbinding met het middeleeuwse<br />
boslandschap ter plaatse. Oorspronkelijk was<br />
Zieuwent een gebiedsnaam. Het Zieuwent<br />
werd in 1550 omschreven als ‘een groot brouck<br />
ende bossche streckende tot bij Grolle (Groenlo)<br />
to, lanck omtrent een mijle weechs ende omtrent<br />
vierdeel mijls breet’ (Nijhoff 1859, 157).<br />
Historisch bos als inspiratiebron<br />
Oost-Nederland ondergaat een snelle transformatie<br />
van een vooral agrarisch gebied naar<br />
de multifunctionele oostflank van de West-<br />
Nederlandse deltametropool. Het wordt ook<br />
meer en meer een transitogebied, gelegen<br />
tussen de haven van Rotterdam en de opkomende<br />
markten in het oosten.<br />
Talrijke ontwikkelingen brengen ook in de<br />
Achterhoek grote veranderingen met zich<br />
mee, veranderingen met grote landschappelijke<br />
consequenties. Er is een toenemende<br />
vraag naar recreatie- en woonmogelijkheden,<br />
er liggen diverse wateropgaven en de landbouw<br />
maakt grote veranderingen door. De<br />
realisatie van de ecologische hoofdstructuur<br />
brengt natuurontwikkeling met zich mee. Er<br />
zijn verder plannen voor de stichting van<br />
‘nieuwe landgoederen', en ook valt het gebied<br />
waarover dit artikel gaat grotendeels samen<br />
het Nationaal Landschap ‘De Graafschap’.<br />
Wat de landbouw betreft, maakt het reconstructieplan<br />
Achterhoek en Liemers onderscheid<br />
in extensiveringsgebieden (primaat
C VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
ligt bij de natuur), verwevingsgebieden (verweving<br />
van natuur, landbouw en wonen) en<br />
LOG’s: landbouwontwikkelingsgebieden (primaat<br />
ligt bij de landbouw). In heel Oost-<br />
Nederland liggen LOG’s met name in de<br />
wijdse broekgebieden, die na de ruilverkavelingen<br />
in de tweede helft van de vorige eeuw<br />
nog wel hun open karakter hebben behouden,<br />
maar veel van hun ecologische waarde<br />
hebben verloren. Logistiek gunstig gelegen<br />
broeken zijn trouwens ook favoriete locaties<br />
voor de vestiging van bedrijventerreinen.<br />
Om de economische, maatschappelijke en<br />
landschappelijke ontwikkelingen te sturen,<br />
worden door gemeenten via een interactief<br />
en cyclisch proces (door inbreng van belanghebbenden)landschapsontwikkelingsplannen<br />
(LOP’s) gemaakt. Het doel van een LOP<br />
is het bieden van een stimulerings- en toetsingskader<br />
voor het landelijk gebied, en het<br />
ondersteunen van gewenste initiatieven. Een<br />
LOP heeft een sterk uitvoeringsgericht<br />
karakter via een uitvoeringsprogramma met<br />
concrete projecten en budgetten. Voor het<br />
cultuurhistorische en landschappelijke erfgoed<br />
zijn LOP’s van groot belang.<br />
De nieuwe kennis die het Oost-Nederland<br />
project heeft opgeleverd zal ondermeer worden<br />
ingebracht bij de totstandkoming van<br />
LOP’s en hopelijk vervolgens ook leiden tot<br />
concrete projecten. Bij de LOP Bronckhorst-<br />
Lochem-Zutphen is dit proces al via workshops<br />
in gang gezet (Ziel & Baarslag 2008).<br />
Daarbij is <strong>Berlewalde</strong> één van de landschapshistorische<br />
thema's die door de onderzoekers<br />
op de kaart is gezet. Naast (altijd maar weer)<br />
het 19e eeuwse landschap zou het middeleeuwse<br />
<strong>Berlewalde</strong> een aansprekende historische<br />
referentie kunnen zijn, een inspiratiebron<br />
voor het realiseren van met name ‘blauwe’<br />
en ‘groene’ ambities, maar zeker ook voor<br />
recreatie en toerisme, of zelfs voor het vormgeven<br />
van nieuwe landgoederen. Hierbij zou<br />
doelbewust een contrast nagestreefd kunnen<br />
worden tussen het in hoge mate gecultiveerde<br />
landgoederenlandschap met zijn scherpe<br />
grenzen en de spannende, ongeorganiseerde<br />
ruigte van <strong>Berlewalde</strong>. Er zijn ook veel<br />
concretere mogelijkheden te bedenken. Wat<br />
zou in een tijd van wijd verbreide ponyliefde<br />
en ‘verpaarding’ van het platteland meer aanspreken<br />
dan het weer loslaten van halfwilde<br />
paarden in een verruigend stuk broekland?<br />
De ‘Wildpferde’ in de Merfelder Bruch, niet<br />
ver over de grens bij Dülmen, zijn een enorm<br />
toeristisch succes (zie www.wildpferde.de bijvoorbeeld).<br />
Zou verder het laten herleven van<br />
de productie van houtskool niet kunnen<br />
bijdragen aan regionale branding, zodat<br />
bewoners en toeristen hun saté of Bratwurst<br />
kunnen roosteren op Oud-Achterhoekse<br />
houtskool? En zou het maken van houtskool<br />
wellicht kunnen helpen bij het weer rendabel<br />
maken van het traditionele hakhoutbeheer?<br />
De daarmee samenhangende verstoringsdynamiek<br />
zou ook nog eens een positieve<br />
invloed hebben op de biodiversiteit én de<br />
belevingswaarde van het Achterhoekse<br />
groen.<br />
WOORD VAN DANK<br />
Wij danken Frits Laarman, Roel Lauwerier<br />
(beiden RACM), Roy van Beek (Wageningen<br />
Universiteit) en Michel Groothedde (gemeente<br />
Zutphen) voor het leveren van gegevens en commentaar,<br />
Gitta Gesing (Recklinghausen) voor het<br />
leveren van een foto en Menne Kosian (RACM)<br />
voor het bewerken van beeldmateriaal.<br />
Referenties<br />
– Bakker, R (2003). The emergence of agriculture<br />
on the Drenthe Plateau - A palaeobotanical<br />
study supported by high-resolution 14C dating,<br />
Bonn (Archäologische Berichte 13).<br />
– Bakker, M. & L. van Tweel-Groot (1998).<br />
Historische referentiebeelden voor de bossen<br />
van Twente. Historische ligging, beheer en<br />
samenstelling van bossen als referentie voor<br />
het huidige bosbeheer, DLO-Staringcentrum<br />
Rapport 521, Wageningen.<br />
– Beek, R. van & L.J. Keunen (2006).<br />
A cultural biography of the coversand landscapes<br />
in the Salland and Achterhoek regions. The aims<br />
and methods of the Eastern Netherlands Project,<br />
Berichten van de Rijksdienst voor het<br />
Oudheidkundig Bodemonderzoek, 355-375.<br />
– Beek, R. van (in voorb.). Een culturele biografie<br />
van de dekzandlandschappen van Salland<br />
en de Achterhoek (voorlopige titel), Dissertatie<br />
Wageningen Universiteit, Wageningen.<br />
– Bergh, L.Ph.C. (1949). Handboek der<br />
Middelnederlandse Geografie (derde druk),<br />
’s-Gravenhage.<br />
– Bijlsma, Rienk-Jan (2004). Struikbos<br />
(kreupelbos en struellen) op de Veluwe: 1932<br />
versus 2003, in: Brouwe, K., J. van Laar<br />
& F. Scholten (red.): Het bos in 1832.<br />
De betekenis van de eerste kadastrale gegevens,<br />
Bijdragen aan de studiedag op 25 maart<br />
2004 te Ellecom, Zuidwolde.<br />
– Bos, J.A.A., B. van Geel, B.J. Groenewoudt<br />
& R.C.G.M. Lauwerier (2005). Early<br />
Holocene environmental change, the presence<br />
and disappearance of early Mesolithic habitation<br />
near Zutphen (The Netherlands), Vegetation<br />
History and Archaobotany (2005) 15, 27-43.<br />
– Bradshaw, R.H.W., G.E. Hannon & A.M.<br />
16<br />
Lister (2003). A long-term perspective on<br />
ungulate-vegetation interactions, Forest<br />
Ecology and Management 181, 267-280.<br />
– Buisman, J., 2006. Duizend jaar weer,<br />
wind en water in de Lage Landen, Deel 5.<br />
Uitgeverij Van Wijnen, Franeker.<br />
– Casparie, W.A. & W. Groenman-van<br />
Waateringe (1980). Palynological Analyses of<br />
Dutch Barrows, Palaeohistoria XXII, 7-65.<br />
– Clason, A.T. & L. van Es (1993).<br />
De oeros – Bos Primigenius – van Britsum (Fr.)<br />
gedateerd, Paleo-Aktueel 4, 110.<br />
– Clason, A.T., F.J. Laarman &<br />
L.S. de Vries (2000). Oeros en eland.<br />
14C-datering als correctie op archeologische<br />
datering, Cranium 17, nr. 1, 15-16.<br />
– Cohen, K.M. H.J.A. Berendsen,<br />
E. Stouthamer & H. Kempen, in voorb.:<br />
Zand in Banen - Zanddiepteattentiekaart<br />
van het IJsseldal en IJsseldelta / Sand-depth<br />
maps of the IJssel valley and IJssel delta,<br />
Universiteit Utrecht/Provincie Gelderland.<br />
– Craandijk, J., 1876. Wandelingen door<br />
Nederland, met pen en potlood, Tweede deel.<br />
Kruseman en Tjeenk Willink, Haarlem.<br />
– Cruyningen, P.J. van, 2005.<br />
Landgoederen en landschap in de Graafschap,<br />
Historische publicaties Gelderland,<br />
deel 5. Stichting Matrijs, Utrecht.<br />
– Demoed, H.B. (1987). Mandegoed<br />
schandegoed. De markeverdelingen in<br />
Oost-Nederland in de 19de eeuw, Zutphen.<br />
– Dirkx, G.H.P. (1997). … ende men sal<br />
van een erve ende goedt niet meer dan een trop<br />
schaepe holden. Historische begrazing van<br />
gemeenschappelijke weidegronden in Gelderland<br />
en Overijssel. DLO-Staringcentrum<br />
rapport 499, Wageningen.<br />
– Dirkx, G.H.P. (1998). Wood-pasture in<br />
Dutch Common Woodlands and the<br />
Deforestation of the Dutch Landscape,<br />
in: K.J. Kirby & Ch. Watkins (eds.),<br />
The Ecological History of European<br />
Forests, Walingford. 53-62.<br />
– Doorninck, J.I. van (1894).<br />
De cameraars-rekeningen van Deventer,<br />
Derde deel, tweede stuk. Deventer.<br />
– Graaf, J. de (1948). Markeregt van Gooi.<br />
Overijsselsche stad-, dijk- en markeregten,<br />
Derde deel, twintigste stuk. Vereeniging<br />
tot Beoefening van Overijsselsch Regt<br />
en Geschiedenis. Zwolle.<br />
– Groenewoudt, B.J. (2005). Sporen van<br />
houtskoolproductie en landschapsdynamiek<br />
in een verdwenen bos bij Anloo, Nieuwe<br />
Drentse Volksalmanak 122, 152-162.<br />
– Groenewoudt, B.J. (2007). Charcoal<br />
Burning and Landscape Dynamics in the Early<br />
Medieval Netherlands, in: J. Klapste & P.<br />
Sommer (eds.): Arts and Crafts in Medieval
Rural Environment, Ruralia VI, 22-29th<br />
September 2005, Hungary, 327-337.<br />
– Groenewoudt, B.J. 2006: Sporen van oud<br />
groen. Bomen en bos in het historische cultuurlandschap<br />
van Zutphen-Looërenk, in:<br />
O. Brinkkemper, J. Deeben, J. van<br />
Doesburg, D.P. Hallewas, E.M. Theunissen<br />
& A.D. Verlinde (red.): Vakken in vlakken.<br />
Archeologische kennis in lagen, Amersfoort<br />
(Nederlandse Archeologische Rapporten<br />
32), 117-146.<br />
– Groenewoudt, Bert, Henk van Haaster,<br />
Roy van Beek & Ottto Brinkkemper (in<br />
druk). Towards a reverse image. Botanical<br />
research into the landscape history of the<br />
Eastern Netherlands (BC 1100-AD 1500),<br />
Landscape History.<br />
– Groothedde, M. (1999). De nederzettingsontwikkeling<br />
van Zutphen voor het jaar 1000,<br />
in: M. Groothedde, G.E. Hartman, M.R.<br />
Hermans et. al. (red.): De Sint-Walburgiskerk<br />
in Zutphen. Momenten uit de geschiedenis van<br />
een middeleeuwse kerk, Zutphen, 9-30.<br />
– Hagens, H., 1979. Molens Mulders Meesters.<br />
Negen eeuwen watermolens in Twente en de<br />
Gelderse Achterhoek, Almelo.<br />
– Harthun, M. (1999). Zur Bedeutung<br />
der Biberwiesen in der Mitteleuropäischen<br />
Urlandschaft, in Gerken, B. & Görner, M.<br />
(eds.): Europäische Landschaftsentwicklung<br />
mit grossen Weidetieren. Geschichte, Modelle<br />
und Perspectiven, Natur und Kulturlandschaft<br />
3, Höxter/Jena, 146-155.<br />
– Heuvel, H.W. (1927). Oud Achterhoeksch<br />
boerenleven, Deventer.<br />
– Hidding, M., J. Kolen & Th. Spek (2001).<br />
De biografie van het landschap. Ontwerp voor<br />
een inter- en multidisciplinaire benadering van<br />
de landschapsgeschiedenis en het cultuurhistorisch<br />
erfgoed, in: J.H.F. Bloemers (red.),<br />
Bodemarchief in Behoud en Ontwikkeling:<br />
de conceptuele grondslagen, Assen, 7-109.<br />
– Hulshof, H.J. (1947). De bereiding van houtskool<br />
in de Achterhoek, Landbouwkundig<br />
Tijdschrift, Maandblad van het Ned.<br />
Genootschap voor Landbouwwetenschap,<br />
orgaan van het Nederlands Instituut<br />
van Landbouwkundig Ingenieurs, 59<br />
(nr. 709/710), 261-263.<br />
– Hulst, R.S. & A. Buisman (1991).<br />
Borculo-Industrieterrein Noord,<br />
Jaarverslag ROB 1990, 73-74.<br />
– Keunen, L.J. (in voorb.). Eeuwig grensland.<br />
Een historisch-geografische studie van Salland<br />
en de Achterhoek, Dissertatie, Wageningen<br />
Universiteit. Wageningen.<br />
– Künzel, R.E., D.P. Blok & J.M.<br />
Verhoeff (1988). Lexicon van Nederlandse<br />
toponiemen tot 1200, Amsterdam.<br />
– Kuile, G.J. ter (1963-1969).<br />
VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
Oorkondenboek van Overijssel, regesten<br />
797-1350, Volume I, Zwolle.<br />
– Kreuz, A. (2008). Closed forest or open<br />
woodland as natural vegetation in the<br />
surroundings of Linearbandkaramik<br />
settlements, Vegetation History and<br />
Archaeobotany 17, 51-64.<br />
– Laak, J.C. ter (2005). De taal van het landschap.<br />
Pilot toponiemen in de Berkelstreek,<br />
Amersfoort (Rapporten Archeologische<br />
Monumentenzorg 123).<br />
– Lauwerier, R.C.G.M. (1988). Animals in<br />
Roman times in the Dutch Eastern River<br />
Area, Nederlandse Oudheden 12; project<br />
Oostelijk Rivierengebied 1), ’s-Gravenhage.<br />
– Maes, B., & C. Rövekamp (2002).<br />
Inheemse bomen en struiken in de Graafschap.<br />
Autochtone genenbronnen en oude bosplaatsen,<br />
Utrecht/Millingen a/d Rijn.<br />
– Markgren, G. (1969). Reproduction<br />
of moose in Sweden, Upsala.<br />
– Martinet, J.F. (1790). Beschrijving<br />
van het houtskoolen branden, in: Volledige<br />
beschrijving van alle konsten, (…), 6e deel<br />
(De Houtskoolenbrander), Dordrecht.<br />
– Meihuizen, L.S. (1953). De rekening<br />
betreffende het graafschap Gelre 1294-1295,<br />
Werken uitgegeven door Gelre, no. 26,<br />
Arnhem.<br />
– Mulder, J.W. (1887). ‘Arkelstein’, in:<br />
Verslagen en Mededelingen van de<br />
Vereeniging ter bestudering van<br />
Overijsselsch Regt en Geschiedenis 16,<br />
– Muller Fz., S. & A.C. Bouman (1920).<br />
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301,<br />
deel I, Utrecht.<br />
– Nijhoff, I.A., 1859. Gedenkwaardigheden uit<br />
de geschiedenis van Gelderland, zesde deel,<br />
eerste stuk: Karel van Egmond, hertog<br />
van Gelre, graaf van Zutphen. Is. An.<br />
Nijhoff en zoon, Arnhem.<br />
– Pott, R. & J. Hüppe (1991).<br />
Die Hudelandschaften Nordwestdeutschlands,<br />
Münster.<br />
– Raemaekers, D.C.M. (1999). The<br />
Articulation of a ‘New Neolithic’. The meaning<br />
of the Swifterbant Culture for the process of<br />
Neolithisation in the western part of the North<br />
European Plain, Leiden (Archaeological<br />
Studies Leiden University 3).<br />
– Roesingh, H.K. en A.H.G. Schaars (1996).<br />
De Gelderse landbouw beschreven omstreeks<br />
1825, Een heruitgave van het landbouwkundige<br />
deel van de Statistische beschrijving<br />
van Gelderland (1826), Wageningen<br />
(Agronomisch-Historische Bijdragen, 15).<br />
– Rooi, C.J. de (2006). Waar de venen<br />
groeiden. De situering en transformatie van<br />
veengebieden in de Achterhoek, Scriptie<br />
Wageningen Universiteit. Wageningen.<br />
17<br />
– Sloet, L.A.J.W. (1872). Oorkondenboek der<br />
graafschappen Gelre en Zutfen tot op den slag<br />
van Woeringen, 5 juni 1288, ’s-Gravenhage.<br />
– Svenning, J-C (2002). A review of natural<br />
vegetation openness in north Western Europe,<br />
Biological Conservation 104, 133-148.<br />
– Spek, Th. (2004). Het Drentse esdorpenlandschap;<br />
een historisch-geografische studie,<br />
Utrecht (proefschrift Wageningen).<br />
– Velde, H.M. van der, & M.C. Kenemans<br />
(2002). Zelhem, archeologisch onderzoek<br />
Soerlant III, Bunschoten (ADC-Rapport<br />
135).<br />
– Vriezen, Edwin, 2007. Een veranderend<br />
landschap. Verkennende studie naar de<br />
aanwezigheid van oud bos in Oost-Nederland,<br />
Stageverslag Rijksdienst voor Archeologie,<br />
Cultuurlandschap en Monumenten,<br />
Amersfoort.<br />
– Spek Th. & L. van Exter (2007). Een<br />
paleogeografische kaart voor het kerspel<br />
Raalte en Heeten. In H. van der Velde:<br />
Germanen, Franken en Saksen in Salland.<br />
Archeologische en landschappelijk onderzoek<br />
naar de geschiedenis van het landschap en<br />
nederzettingsresten uit de Romeinse tijd en<br />
Vroege Middeleeuwen in centraal Salland,<br />
Amersfoort (ADC Monografie 1), 391-397.<br />
– Vera, F.W.M. (1997). Metaforen voor de<br />
wildernis. Eik, hazelaar, rund en paard,<br />
’s-Gravenhage.<br />
– Vuure, C. van (2003). De oeros.<br />
Het spoor terug, Wageningen UR<br />
rapport 186, Wageningen.<br />
– Wartena, R. (1989). Het graafschap in<br />
Hamaland en de hof Enschede in Terwolde,<br />
Bijdragen en mededelingen Gelre 80, 7-8.<br />
– Willemse, N.W. (2006). Projectgebied 4,<br />
Boevinkbrug te Lochem, gemeente Lochem.<br />
Een archeologische veldkartering bij uitvoering<br />
graafwerkzaamheden, Amsterdam<br />
(RAAP-rapport 1268).<br />
– Ziel, P.Y. & F. Baarslag (2008).<br />
Inventarisatie landschapsontwikkelingsplan<br />
gemeenten: Bronckhorst, Lochem, Zutphen,<br />
Enschede (rapport Royal Haskoning<br />
9S2458.AO).<br />
DR. B.J. GROENEWOUDT is senioronderzoeker<br />
landschapsarcheologie,<br />
Rijksdienst voor Archeologie,<br />
Cultuurlandschap en Monumenten.<br />
b.groenewoudt@racm.nl<br />
IR. L.J. KEUNEN is projectleider<br />
historische geografie, RAAP Archeologisch<br />
Adviesbureau, regio Oost.<br />
luuk.keunen@gmail.com
A ARCHEOLOGIE W.BROUWERS – M. MANDERS<br />
1<br />
Bodemarchief onder water<br />
I<br />
n de afgelopen tientallen<br />
jaren is het bodemarchief<br />
onder water echter maar<br />
summier meegenomen in<br />
onderzoek en reconstructie<br />
van het verleden. Natuurlijk: wrakken<br />
spreken tot de verbeelding en de rijkdom aan<br />
vondsten die uit deze tijdscapsules worden<br />
geborgen, trekken grote publieke belangstelling.<br />
Echter, alleen al het feit dat vind-<br />
MACHU: Managing<br />
‘HET ARCHEOLOGISCH ERFGOED ONDER WATER IS OMVANGRIJKER DAN SCHEEPSWRAKKEN<br />
ALLEEN’: ONDERWATER ARCHEOLOOG AAN HET WERK IN VERZONKEN STEENTIJD<br />
NEDERZETTING BRON: RGK<br />
plaatsen onder water vaak als toevalsvondsten<br />
worden aangemerkt is een bewijs voor<br />
de ad hoc benadering waar de bescherming en<br />
het onderzoek van het cultureel erfgoed<br />
onder water mee te kampen heeft. Dat de<br />
objecten niet voor niets op een bepaalde plek<br />
en in een bepaald gebied worden aangetroffen,<br />
wordt nauwelijks onderkend. Schepen<br />
vergaan op druk bevaren routes, zwaar<br />
bevochten gebieden en ondiepten. Soms zijn<br />
wrakken bewust gedeponeerd om als blokkade<br />
voor vijandige scheepvaart te dienen.<br />
18<br />
Cultural<br />
Heritage<br />
Underwater<br />
De identiteit van een land, een maatschappij<br />
staat of valt met de kennis over het<br />
verleden. De noodzaak van het hebben van<br />
die kennis voor het zijn in het heden wordt<br />
gelukkig meer een meer onderkend. 1<br />
Naast historische informatie vormt het<br />
bodemarchief een belangrijke bron<br />
van de kennis over dat verleden,<br />
mits deze goed ontsloten wordt.<br />
Een belangrijk deel van het Nederlandse<br />
bodemarchief ligt opgeslagen onder water<br />
en dat is niet zo vreemd. Een groot gedeelte<br />
van ‘s Neerlands activiteiten in het verleden<br />
hebben te maken met de zee en de (handels)<br />
relatie met andere naties. Zonder de zee<br />
geen Nederland of Gouden eeuw.<br />
De relatie van scheepsarcheologische vondsten<br />
met de omgeving is dus vaak groter dan<br />
in eerste instantie wordt gedacht.<br />
Het cultureel erfgoed onder water is echter<br />
veel omvangrijker dan scheepswrakken alleen;<br />
we scharen hier ook havens, scheepshellingen,<br />
bruggen en prehistorische vindplaatsen<br />
onder die worden aangetroffen op en in de<br />
waterbodems van rivieren, meren en zeeën.<br />
Deze vindplaatsen zijn onmiskenbaar gerelateerd<br />
aan hun omgeving. 2
Pas sinds kort is nationaal en internationaal<br />
het besef ontstaan dat dit – vaak goed bewaarde<br />
– archief een enorme potentie heeft, maar<br />
wel goed beheer, management en vooral<br />
actieve bescherming behoeft. De wens beter<br />
om te gaan met het bodemarchief onder<br />
water heeft zich onder andere vertaald in de<br />
UNESCO Convention on the Protection of<br />
Underwater Cultural Heritage uit 2001. 3<br />
In de Nederlandse Monumentenwet is reeds<br />
(of pas) in 1988 specifiek aandacht besteed<br />
aan de bescherming van ons culturele erfgoed<br />
onder water. In de nieuwe aangepaste<br />
wet uit 2007 is de jurisdictie hiervan nu opgeschoven<br />
tot 24 mijl buiten de Nederlandse<br />
kust. 4 Dit betekent een forse uitbreiding van<br />
het gebied waarvoor de Monumentenwet<br />
geldt.<br />
Het management en bescherming van het<br />
onderwaterarchief vindt steeds meer aansluiting<br />
bij het terrestrische doordat een beleidsinstrument<br />
als de Kwaliteitsnorm Nederlandse<br />
Archeologie (KNA) een specifieke<br />
versie voor de Waterbodems heeft gekregen,<br />
een Nationale onderzoeksagenda voor de<br />
maritieme archeologie (NOaA-Maritiem) in<br />
de maak is en in de nieuwe erfgoedbalans ook<br />
het maritieme erfgoed volwaardig vertegenwoordigd<br />
zal zijn. 5<br />
Net als bij de landarcheologie wordt in het<br />
management van archeologische vindplaatsen<br />
onder water primair geopteerd voor bescherming<br />
in situ. Het in kaart brengen en waarderen<br />
van het erfgoed met niet-intrusieve<br />
methoden heeft daarmee prioriteit gekregen.<br />
Om dit erfgoed te bewaren en om de kwaliteit<br />
daarvan te bewaken is de fysieke bescher-<br />
VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
2<br />
SAMENVATTING<br />
Het MACHU-project is een internationaal project waarin diverse Europese<br />
landen samenwerken om te komen tot een beter inzicht in de rijkdom<br />
van het cultureel erfgoed onder water. Een ander belangrijk doel van<br />
dit, door de EU gefinancierde project, is de kennis hierover verspreiden<br />
onder wetenschappers, beleidsmakers en het algemeen publiek.<br />
Belangrijke middelen die daartoe bijdragen zijn onder andere een<br />
speciaal ontworpen GIS-systeem en de MACHU-website<br />
(www. machuproject.eu). Daarnaast worden nieuwe methoden en<br />
technieken (verder) ontwikkeld ten behoeve van het beheer en behoud van<br />
het – tot voor kort sterk onderbelichte - cultureel erfgoed onder water.<br />
DE OOSTZEEHANDEL WAS DE MOTOR VAN DE WELVAART<br />
IN DE GOUDEN EEUW. EEN SCHILDERIJ VAN DE HAVEN VAN<br />
RIGA IN DE 17E EEUW MET VERSCHILLENDE NEDERLANDSE SCHEPEN<br />
BRON MUSEUM VOOR DE GESCHIEDENIS VAN RIGA EN SCHEEPVAART/RIGA<br />
VESTURES UN KUGNIECIBAS MUZEJS, RIGA, LETLAND<br />
ming – net als monitoring – van deze vindplaatsen,<br />
echter ook van groot belang. Dat<br />
gebeurt tot op heden echter maar mondjesmaat<br />
omdat de kosten hiervoor hoog zijn en<br />
de budgetten beperkt.<br />
Samenwerking ten behoeve van de bescher-<br />
3<br />
DE MACHU<br />
PARTNERS<br />
EN TESTGEBIEDEN<br />
KAARTJE:<br />
WILL BROUWERS<br />
19<br />
ming van ons maritieme erfgoed onder water<br />
is dan ook het devies. De samenwerking<br />
binnen Nederland kan worden gezocht en<br />
gevonden bij de vele anderen die gebruik<br />
maken van de Nederlandse wateren en waterbodems.<br />
Belangrijke partners zijn Rijks-
A VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
DOELEN EN<br />
METHODIEK<br />
VAN MACHU<br />
1Het belangrijkste doel van<br />
MACHU is inzicht te krijgen<br />
in de rijkdom van ons culturele<br />
erfgoed onder water op<br />
Europees niveau. Dat klinkt<br />
logisch, maar het in kaart brengen<br />
van het cultureel erfgoed<br />
onder water is nog maar net<br />
begonnen. Wat is het bestand<br />
aan (bekende) archeologische<br />
vindplaatsen onder water? Wat<br />
is de staat van de vindplaatsen<br />
en hoe kunnen de vindplaatsen<br />
het best beschermd worden?<br />
Hoe kan de informatie (internationaal)<br />
het best beschikbaar<br />
worden gesteld en gedeeld?<br />
De oplossing is gevonden in het<br />
gezamenlijke ontwerp van<br />
gestandaardiseerde formats<br />
waarin de partners binnen het<br />
4<br />
MACHU de informatie over het<br />
maritieme erfgoed aanleveren.<br />
Daardoor wordt het mogelijk om<br />
de gegevens over het maritieme<br />
erfgoed in al die landen eenvoudig<br />
te vergelijken en uit te wisselen.<br />
Immers: de ‘taal’ die gesproken<br />
wordt, is dan dezelfde. Tot op<br />
heden zijn formats voor archeologische,<br />
juridische, onderzoeks-,<br />
bathymetrische en administratieve<br />
informatie ontwikkeld.<br />
2Een tweede MACHU doel is de<br />
informatie over het erfgoed<br />
beschikbaar stellen aan wetenschap,<br />
publiek en beleidsmakers.<br />
Hiervoor is op basis van de aangeleverde<br />
uniform verzamelde data<br />
een Europees Geografisch<br />
Informatie Systeem ontwikkeld.<br />
Dit MACHU GIS wordt geserveerd<br />
via de MACHU website. 8 In het<br />
GIS wordt alle informatie over<br />
Europees onder water erfgoed<br />
gekoppeld en zichtbaar gemaakt.<br />
HET NEMEN VAN OSL MONSTERS OP DE SITE VAN HET BZN 10 WRAK IN DE WADDENZEE<br />
TER HOOGTE VAN OUDENSCHILD TEXEL. FOTO P. VOORTHUIS, HIGHZONE<br />
20<br />
De GIS viewer is niet openbaar<br />
maar zal – net als Archis 9 worden<br />
aangeboden aan wetenschap<br />
en beleidsmakers via een afgeschermd<br />
gedeelte van de MACHU<br />
website. De MACHU website<br />
zelf is een portaal voor het in<br />
de maritieme cultuurhistorie<br />
geïnteresseerde Europees<br />
publiek. 10<br />
3Het derde doel is binnen<br />
MACHU nieuwe methoden en<br />
gereedschappen die van belang<br />
(kunnen) zijn voor het beheer van<br />
het cultureel erfgoed onder water<br />
(verder) te ontwikkelen.<br />
Een voorbeeld hiervan is de introductie<br />
van een nieuwe techniek<br />
voor de datering van zandlagen<br />
onder water. De methode, Optical<br />
Stimulated Luminescence (OSL),<br />
wordt al langer op het land<br />
gebruikt. 11 De testen die op 27<br />
november 2007 in het kader van<br />
het MACHU project in de Wadden-<br />
zee zijn uitgevoerd, zijn de eerste<br />
pogingen om zand van waterbodems<br />
te dateren. Deze methode<br />
kan in de toekomst mogelijk<br />
gebruikt worden om van door<br />
zand afgedekte scheepswrakken<br />
te weten te komen wanneer<br />
deze voor het laatst vrij hebben<br />
gelegen, of er nog oorspronkelijke<br />
vondstlagen aanwezig zijn, of dat<br />
deze volledig zijn weg geërodeerd.<br />
Deze informatie is weer<br />
van belang voor de waardering<br />
van vindplaatsen die niet vrij aan<br />
het bodemoppervlak liggen en<br />
die daardoor mogelijk juist nog<br />
in goede conditie verkeren.<br />
Daarnaast is het uitdrukkelijk<br />
de bedoeling om OSL te gaan<br />
gebruiken in het monitoringproces<br />
van afgedekte scheepswrakken.<br />
Het kan ons informatie<br />
verschaffen over de hoeveelheid<br />
aan ingevangen zand onder het<br />
afdekkingsgaas, wanneer dit<br />
invangen heeft<br />
waterstaat, maar ook het leger, de visserij en de<br />
vele sportduikers die in Nederland actief zijn. 6<br />
De voor Nederland zo prominente maritieme<br />
geschiedenis speelt zich echter voor een groot<br />
deel ook op internationaal terrein af. Schepen<br />
voeren met lading van land naar land, oorlogen<br />
werden op zee uitgevochten. Nederlandse<br />
scheepswrakken worden nog jaarlijks<br />
in andere landen binnen en buiten Europa<br />
aangetroffen. Voor het beheer hiervan zijn we<br />
dus afhankelijk van andere naties, net zoals zij<br />
afhankelijk zijn van ons voor de bescherming<br />
van hun erfgoed in Nederlands territoriaal<br />
gebied. In Nederlandse wateren liggen schepen<br />
uit Zweden, Engeland, Duitsland,<br />
Denemarken en Frankrijk. Die objecten zijn<br />
even zo goed onderdeel van het erfgoed van<br />
Nederland als dat van het land van herkomst.<br />
Steeds vaker wordt dit gemeenschappelijk erfgoed<br />
in overleg met de betrokken landen<br />
beheerd en ontsloten.<br />
Managing Cultural<br />
Heritage Underwater<br />
Tot op heden wordt in de bovengenoemde<br />
gevallen op ad hoc basis de samenwerking tussen<br />
landen, overheden en andere stakeholders<br />
gezocht. 7 Wanneer we echter een goed beheer<br />
over een langere periode willen garanderen,<br />
dan zal die samenwerking moeten worden<br />
geformaliseerd en gestructureerd. Belangrijk
daarbij is dat een breed draagvlak gecreëerd<br />
wordt, begrip is voor wederzijdse belangen<br />
en dat data, die door de verschillende partijen<br />
verzameld worden, uitwisselbaar zijn.<br />
Om de in het kader gestelde doelen te realiseren,<br />
is in 2006 het project Managing Cultural<br />
Heritage Underwater (MACHU) opgestart.<br />
MACHU is een samenwerkingsproject van<br />
acht Europese partners uit zeven landen<br />
onder EU vlag (Cultuur 2000 programma)<br />
dat zich bezig houdt met het ontwikkelen en<br />
inventariseren van technieken om dat Cultureel<br />
erfgoed onder water in kaart te brengen<br />
en te beschermen. Het MACHU project is een<br />
pilot-project en loopt in eerste instantie door<br />
tot september 2009.<br />
De zeven landen die gezamenlijk MACHU<br />
ontwikkelen hebben allen een belangrijk<br />
maritiem verleden: Nederland, België, Zweden,<br />
Engeland, Duitsland, Polen en Portugal.<br />
MACHU GIS<br />
Het MACHU GIS-systeem is de ruggengraat<br />
van het MACHU project. Hier komt informatie<br />
samen in overzichtelijke afbeeldingen<br />
die stuk voor stuk belangrijke informatie<br />
bevatten voor het beheer van het culturele<br />
erfgoed onder water, niet alleen op landelijk,<br />
maar zelfs op Europees niveau. Wetenschappers<br />
kunnen vragen afvuren op de<br />
achterliggende databases, informatie naar<br />
eigen inzicht combineren en zelfs nieuwe<br />
onderzoekslagen toevoegen. Beleidsmakers<br />
kunnen een snel overzicht krijgen in de druk<br />
op het bodemgebruik onder water. MACHU<br />
stelt daar direct de rijkdom van het daar aangetroffen,<br />
maar ook verwachtte archief tegenover.<br />
Via het MACHU GIS systeem kunnen<br />
bedreigingen en kansen voor het erfgoed<br />
VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
onder water in één oogopslag zichtbaar<br />
gemaakt worden.<br />
Het MACHU pilot-GIS bestaat voorlopig uit<br />
vijf lagen. De archeologische laag en de<br />
onderzoekslaag vormen het hart van het<br />
GIS. 13 De archeologische laag geeft een<br />
omschrijving van de maritieme vindplaatsen<br />
onder water; van locatie, datering en<br />
omschrijving object tot de relatie die het<br />
object mogelijk met andere landen heeft.<br />
Komt het schip misschien oorspronkelijk uit<br />
Duitsland of heeft het een Duitse lading?<br />
De onderzoekslaag geeft een inzicht in alle<br />
werkzaamheden en ingrepen die in of op de<br />
bodem (gaan) plaatsvinden. Hierbij wordt<br />
een onderscheid gemaakt tussen archeologische<br />
onderzoeken en bijvoorbeeld infrastructurele<br />
projecten. Ook is een bathymetrische<br />
laag gemaakt – waarin onder andere meetgegevens,<br />
verkregen door multi beam en side scan<br />
sonar zijn ondergebracht – en een juridische<br />
laag die aangeeft welke wetgeving in een specifiek<br />
gebied beschikbaar is voor de bescherming<br />
van ons cultuurhistorisch erfgoed. 14<br />
Het GIS is opgebouwd als een open source<br />
systeem en er kunnen op een eenvoudige<br />
manier in een later stadium allerlei functionaliteit<br />
en of lagen aan worden toegevoegd.<br />
Een voorbeeld van een toekomstige laag –<br />
waar overigens nu al aan gewerkt wordt door<br />
onze Zweedse partner – is de invloed van de<br />
sportduikers op de vele, zeer goed bewaarde,<br />
scheepswrakken in de Stockholm archipel. 15<br />
Testgebieden<br />
Hoewel het MACHU GIS uiteindelijk al het<br />
onder water erfgoed zal bestrijken, is voor de<br />
duur van het project gekozen voor kleine<br />
testgebieden. Hiermee kan gegarandeerd<br />
21<br />
5<br />
OPENINGSKAART<br />
VAN HET MACHU<br />
GIS<br />
BRON: MACHU<br />
6<br />
HET ÄLVSNABBEN<br />
WRAK IN ZWEDEN<br />
WORDT VAAK<br />
BEZOCHT DOOR<br />
SPORTDUIKERS.<br />
DAT HEEFT GROTE<br />
INVLOED OP<br />
DE CONDITIE VAN<br />
HET WRAK<br />
FOTO: ANDERS BOUVIN<br />
7<br />
OPNAME GEMAAKT MET EEN ROV<br />
(REMOTE OPERATING VEHICLE) VAN EEN<br />
ZEER GOED BEWAARD KOOPVAARDER<br />
UIT DE 17E EEUW BIJ GOTLAND ZWEDEN.<br />
BRON: DEEP SEA PRODUCTIONS<br />
worden dat voldoende relevante informatie<br />
uit die gebieden verzameld kan worden om<br />
het systeem uitvoerig te kunnen testen. Elke<br />
partner heeft testgebieden geselecteerd met<br />
min of meer unieke (regionale) eigenschappen.<br />
Alle data over archeologische vindplaatsen in<br />
de testgebieden en over de gebieden zelf worden<br />
verzameld. Het gaat hierbij niet alleen<br />
om archeologisch materiaal, maar ook om<br />
informatie over zeebodemerosie, visserij,<br />
infrastructurele werken, juridische grenzen,<br />
duikactiviteiten en bijvoorbeeld bodemopbouw.<br />
Het Zweedse testgebied (De Stockholm<br />
archipel) bevat ca. 500 bekende wrakken<br />
waarvan de conditie vaak verbluffend goed<br />
is. Reden daarvoor is dat de noordelijke<br />
Oostzee een laag zoutgehalte heeft, redelijk<br />
koud is en geen of nauwelijks getijdenstro-
A VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
9A BESCHERMEN IN SITU<br />
MET BEHULP VAN<br />
POLYPROPYLEEN<br />
STEIGERGAAS OVER<br />
HET SCHEEPSWRAK<br />
BZN 10.<br />
BRON: RACM<br />
9B OPENGEWERKTE TEKENING<br />
IN SITU BESCHERMING.<br />
TEKENING: MARTIJN MANDERS<br />
22<br />
8<br />
MULTIBEAM<br />
OPNAME<br />
VAN HET<br />
BURGZAND<br />
NOORD TEST<br />
GEBIED MET<br />
V.L.N.R.<br />
DE BZN 8,<br />
BZN 11,<br />
BZN 10 EN<br />
DE BZN 3.<br />
BRON: RWS<br />
ming kent. Met name door het laag zoutgehalte<br />
is er in het gebied (nog) geen paalworm<br />
(Teredo sp/navalis) actief. Dit organisme is in<br />
Nederland een van de grootste oorzaken voor<br />
de snelle aantasting van houten scheepswrakken<br />
in de Waddenzee en de Noordzee. Een<br />
zeer recente vondst in Zweden betreft een<br />
puntgave koopvaarder die op 130 meter diepte<br />
ten noorden van Gotland is aangetroffen. 16<br />
Mogelijk gaat het hier om een 17de eeuws<br />
schip van Nederlandse makelij. Dit zal echter<br />
in een vervolgonderzoek moeten worden<br />
vastgesteld. 17<br />
De Duitse testgebieden liggen in de voormalige<br />
Oost Duitse kustwateren (Wismar baai<br />
en Rüggen eiland, ook in de Baltische Zee).<br />
Het onderzoek in de Duitse testgebieden is<br />
gericht op zowel middeleeuwse scheepswrakken<br />
als op verzonken (midden) steentijd<br />
nederzettingen.<br />
Tot einde jaren ’80 van de 20ste eeuw is dit<br />
gebied niet bedoken en onderzocht, anders<br />
dan voor militaire doeleinden. Hierdoor is<br />
het totale erfgoed onder water daar nog voor<br />
een groot deel ongeschonden en compleet.<br />
De paalworm is hier echter wel sinds 1993<br />
actief en heeft naast de miljoenen euro’s<br />
schade aan kades ook schade aan scheepswrakken<br />
veroorzaakt. Een nieuw op te starten<br />
EU onderzoek heeft tot doel de invloed van<br />
de paalworm in de Baltische zee te onderzoeken<br />
en tevens na te gaan of de ontwikkelingen<br />
die nu worden gesignaleerd van tijdelijke<br />
aard en cyclisch zijn, of dat de intrede<br />
van de paalworm doorzet tot in het Noordelijke<br />
(Zweedse en Finse) deel van dit gebied. 18<br />
Het onderzoek in de Duitse gebieden van de<br />
Baltische Zee is gericht op zowel middeleeuwse<br />
scheepswrakken als op verzonken
(midden)steentijd nederzettingen.<br />
De Portugese testgebieden hebben weer een<br />
andere benadering nodig omdat ze zijn gesitueerd<br />
in rivierestuaria de Aveiro in midden<br />
Portugal en de Arade in Zuid Portugal (Algarve)<br />
met een eigen sediment-erosie dynamiek.<br />
De nadruk in deze gebieden ligt vooral<br />
op het laat-middeleeuwse wrakkenbestand<br />
waarin een schat aan informatie over de<br />
scheepsbouwontwikkelingen besloten ligt,<br />
die mede hebben geleid tot de periode van de<br />
grote ontdekkingen.<br />
Ook de overige partners Polen, België en<br />
Engeland leveren ieder specifieke testgebieden<br />
aan waar ‘nationale’ know how wordt ontwikkeld<br />
en die bijdragen aan de kennis en<br />
bescherming van het gehele Europese<br />
culturele erfgoed onder water. 19<br />
DE NEDERLANDSE TESTGEBIEDEN<br />
De Banjaard<br />
Nederland (De RACM) heeft twee testgebieden<br />
aangewezen: de Banjaard en de Burgzand<br />
Noord. 20 Het eerste gebied ligt in<br />
Zeeland voor de kust van Schouwen Duiveland.<br />
De Banjaard is een dynamisch, relatief<br />
ondiep gebied met veel (migrerende) zandbanken.<br />
In dat gebied zijn in de afgelopen<br />
eeuwen talloze schepen vastgelopen en<br />
gezonken. Een gedeelte van die ongelukkige<br />
schepen is met naam en verhaal historisch<br />
goed gedocumenteerd. 21 Daarentegen is gevalideerde<br />
archeologische kennis over de wrakken<br />
in situ in het gebied nog beperkt. De<br />
meeste informatie uit dit gebied is tot nu toe<br />
verzameld door duikers en vissers. Dit is<br />
ongewogen informatie. Doel van het MACHU<br />
project is om een goede modus te vinden om<br />
deze bronnen te gebruiken, op juiste waarde<br />
te schatten en te valideren. Deze zomer zal<br />
het projectteam de Banjaard bezoeken en<br />
trachten de nu bijeengebrachte data te valideren,<br />
door in een gebiedsgeörienteerde<br />
aanpak tot waarderingen te komen.<br />
Burgzand Noord<br />
Het tweede testgebied is de Burgzand Noord<br />
in de Waddenzee, voor de kust van Texel. Het<br />
is een klein gebied met slechts vier wrakken<br />
uit de 17e eeuw. Als gevolg van de afsluiting<br />
van de Zuiderzee door de Afsluitdijk in 1932,<br />
is de dynamiek van de zeebodem in dit<br />
gebied ingrijpend veranderd en vindt sterke<br />
erosie plaats. Hierbij spoelen regelmatig<br />
wrakken vrij die dan in korte tijd aangetast<br />
worden door mechanische (visserij), biologische<br />
(de gevreesde paalworm) en chemische<br />
factoren.<br />
Het Burgzand Noord gebied vormt het hart<br />
VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
van wat eens de ‘rede van Texel’ was. Over de<br />
bekende wrakken in dit gebied is relatief veel<br />
gevalideerde informatie beschikbaar. In het<br />
verleden is daar door het toenmalige<br />
Nederlands Instituut voor Scheeps- en onder<br />
water Archeologie (NISA/ROB) veel onderzoek<br />
gedaan: van verkenningen tot waardestellingen<br />
en opgravingen.<br />
Eeuwenlang was de rede van Texel het verzamelpunt<br />
voor de grote handelsschepen van<br />
de VOC, WIC en de vaart op de Oostzee.<br />
Schepen wachtten daar op goede wind om uit<br />
te varen of om lading aan boord te brengen of<br />
te lossen. Dit waren met name de grotere<br />
handelsschepen die door de ondiepte bij<br />
Pampus niet in de haven van Amsterdam<br />
konden komen. Bevoorrading en uitladen<br />
gebeurde met behulp van kleinere lichters.<br />
Alhoewel de rede relatief veilig was, blijkt uit<br />
historische bronnen dat in een enkele storm<br />
soms tientallen schepen tegelijk konden vergaan.<br />
Tijdens een storm in de kerstnacht van<br />
1593 vergingen meer dan veertig schepen.<br />
In december 1660 was het nog erger. Van<br />
ongeveer 150 schepen die beschutting zochten<br />
op de rede, werden er – na een nachtelijke<br />
zware storm – ’s morgens nog 38 geteld. De<br />
geschiedenis kent vele stormen en het is<br />
aannemelijk dat alleen al in de westelijke<br />
Waddenzee in de loop der eeuwen meer dan<br />
duizend schepen zijn vergaan.<br />
De scheepswrakken<br />
De vier scheepswrakken in het testgebied<br />
zijn de Burgzand Noord 3, BZN 8, BZN 10<br />
en de BZN 11.<br />
De BZN 3 is in 1986 al verkend en in 1988<br />
afgedekt met gaas en 6000 zandzakken. Het is<br />
vermoedelijk het in 1640 gezonken VOCschip<br />
Rob. Jaarlijkse monitoring in het kader<br />
van het Burgzand-project heeft uitgewezen<br />
dat de fysieke bescherming redelijk effectief<br />
is geweest, maar dat de gebruikte methodiek<br />
met zandzakken er wel voor heeft gezorgd<br />
dat de beschermlaag ook voor vervolgonderzoek<br />
moeilijk te verwijderen zal zijn. 22 Het<br />
wrak was de eerste vindplaats onder water<br />
dat een monumentenstatus kreeg. 23<br />
Het wrak de BZN 10 is een mogelijk Noord-<br />
Duitse koopvaarder uit de 17de eeuw. Hij is<br />
bedekt met een net van polypropyleen. 24 Bij<br />
deze methodiek worden de netten los op de<br />
site geplaatst en vangen daarbij zand af dat in<br />
het water zweeft. 25 Onder het net is bijna<br />
geen stroming aanwezig en het zand blijft<br />
dus liggen. Op deze manier kan binnen een<br />
aantal weken een vrijgespoeld wrak weer<br />
onder een laag zand terecht komen. De zandbult<br />
zorgt voor een anaëroob milieu, zodat de<br />
23<br />
paalworm het hout niet kan aantasten. Eventuele<br />
bacteriologische aantasting wordt hiermee<br />
ook vertraagd. Het wrak is meteen tegen<br />
visnetten beschermd omdat het polypropylene<br />
net voor een kunstmatige glooiende<br />
heuvel zorgt waar visbomen rustig overeen<br />
kunnen rollen zonder dat het net achter<br />
scheepsdelen blijft hangen. 26<br />
De BZN 8 is gebouwd en gezonken in het<br />
midden van de 17de eeuw. Opvallend aan de<br />
BZN 8 is dat dit schip, oorspronkelijk vermoedelijk<br />
een koopvaarder, in de constructie<br />
versterkt is met als doel (meer) kanonnen te<br />
kunnen voeren. Een bijzondere vondst uit<br />
dit wrak is een zeer fraaie Hemony-klok uit<br />
1658. 27 Ook dit wrak wordt fysiek beschermd<br />
met een net van polypropyleen.<br />
De Burgzand 11 is ook een 17de eeuwse<br />
koopvaarder. Het wrak wordt niet fysiek<br />
beschermd en is daarmee een te monitoren<br />
voorbeeld van wat er gebeurt wanneer geen<br />
maatregelen genomen worden voor fysieke<br />
bescherming in dit gebied.<br />
Beheer van het (on)bekende erfgoed<br />
‘Pantha Rei’ (alles verandert) en dat gaat<br />
zeker op voor de zeebodem. Stroming en<br />
sediment zijn constant in beweging. Erosie<br />
en het verplaatsen van sediment kan grote<br />
gevolgen hebben voor archeologische resten<br />
op de zeebodem. Ligt een wrak het ene<br />
moment nog onder een veilig pakket zand<br />
van enkele meters, het volgende moment is<br />
dat zand verspoeld en ligt het wrak vrij.<br />
Sediment erosie modellen<br />
Naast het verzamelen en in kaart brengen<br />
van gegevens over de onderwatersites, is het<br />
ook van groot belang om menselijke en<br />
natuurlijke bedreigingen voor het culturele<br />
erfgoed onder water te inventariseren.<br />
Binnen het MACHU project wordt gewerkt<br />
aan zogenaamde sediment-erosie modellen<br />
die kunnen voorspellen hoe de zee/zeebodem<br />
zich zal gedragen in de (nabije) toekomst.<br />
Met deze modellen kunnen voorspellingen<br />
gedaan worden ten aanzien van de bedreiging<br />
in bepaalde gebieden en de kans om nog<br />
goed bewaarde cultuurhistorische waarden<br />
onder water aan te treffen. In feite vormen de<br />
sedimentatie-erosie modellen die op dit<br />
moment op macro niveau voor de zuidelijke<br />
Noordzee in de maak zijn en op detail (vindplaats)<br />
niveau ook in de Waddenzee, een<br />
belangrijke basis voor een dynamische indicatieve<br />
kaart archeologische waarde (IKAW).<br />
Immers, de conventionele IKAW’s zijn statisch<br />
en houden weinig rekening met het
A VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
verdwijnen van het erfgoed door natuurlijke<br />
processen. Op hun beurt vormen de dynamische<br />
IKAW’s ook een basis voor het binnen<br />
MACHU nog te ontwikkelen ‘Decision<br />
Support System’, een systeem dat waarschuwingen<br />
afgeeft voor gebieden waar het<br />
erfgoed onder druk staat of waar te weinig<br />
informatie vandaan komt om gefundeerde<br />
uitspraken te kunnen doen over de kwaliteit<br />
ervan.<br />
Op micro niveau wordt ook onderzoek<br />
gedaan naar sediment erosie verplaatsing<br />
rondom één wrak. Wat is de invloed van stroming<br />
(slijpgeulen) en sedimentverplaatsing<br />
op en rond een wrak? Zijn er patronen te<br />
herkennen? In het Britse testgebied ‘East<br />
English Channel’ wordt hier uitgebreid<br />
onderzoek naar gedaan alsmede ook op het<br />
Burgzand. 28<br />
MACHU en het Europese publiek<br />
Het culturele erfgoed onder water kan alleen<br />
effectief worden beschermd wanneer er voldoende<br />
draagvlak is. Een essentieel onderdeel<br />
bij het creëren van zo’n draagvlak is<br />
het aanspreken van het algemene publiek. 29<br />
In MACHU wordt dit op Europees niveau<br />
gedaan. Het erfgoed moet worden beleefd.<br />
Wrakken en sites moeten aanspreken. Daarmee<br />
dragen ze als vanzelf bij aan een gezamenlijke<br />
historische Europese identiteit<br />
zoals die in de maritieme wereld al eeuwen<br />
bestaat.<br />
Hiervoor is een website ontwikkeld die informatie<br />
over het erfgoed vertaalt voor specifieke<br />
doelgroepen. De gegevens waarmee wordt<br />
gewerkt zijn verzameld voor het GIS. Het<br />
GIS is slechts beperkt toegankelijk en de<br />
informatie wordt daar voor andere, wetenschappelijke<br />
en beleidsmatige, doeleinden<br />
gepresenteerd. De website geeft een schat aan<br />
informatie over het project, de testgebieden,<br />
onderzoek en archeologische vindplaatsen in<br />
de verschillende landen. Op termijn moet de<br />
website uitgroeien tot het portaal van archeologisch<br />
maritiem Europa.<br />
Slot<br />
Het koppelen en bevraagbaar (uitwisselbaar)<br />
maken van informatie over het archeologisch<br />
erfgoed onderwater is zowel relevant voor<br />
wetenschappers, beleidsmakers en het bredere<br />
publiek. Het project heeft grote potentie:<br />
er is een uniforme module gecreëerd waarbinnen<br />
overheden en instituten internationaal<br />
kunnen samenwerken aan de bescherming en<br />
bestudering van het maritieme erfgoed.<br />
Het MACHU project zit nog in de ‘pilotfase’’<br />
0A DUIKER MET EEN DATALOGGER, MEETAPPARATUUR OM DE OMGEVINGSFACTOREN RONDOM EEN<br />
SCHEEPSWRAK VAST TE LEGGEN ZOALS ZOUTGEHALTE, TEMPERATUUR, ETC. FOTO: R. OBST<br />
0 MULTIBEAM OPNAME WORDEN OOK GEBRUIKT VOOR DE MONITORING VAN WRAKKEN.<br />
DOOR IEDER JAAR OPNAMES TE MAKEN VAN DE ZEEBODEM KUNNEN VERANDERINGEN<br />
IN HET SEDIMENT PATROON WORDEN AANGETOOND. BRON: RWS<br />
B<br />
24
en loopt door tot september 2009. De website<br />
en het GIS zullen in die tijd continue worden<br />
vernieuwd, aangevuld en getest. Na die<br />
datum zal een aanvraag naar de EU gaan ter<br />
financiële ondersteuning van een systeem dat<br />
in Europees verband moet worden opgepakt.<br />
Een GIS systeem kan alleen goed werken als<br />
er voldoende data beschikbaar zijn in het<br />
systeem. In Nederland is de samenwerking<br />
tussen RWS en RACM in het MACHU project<br />
goed. Data van beide instituten zijn binnen<br />
MACHU beschikbaar voor gebruik. Willen<br />
we MACHU tot een echt internationaal<br />
zinvol project laten uitgroeien dan, is het<br />
van essentieel belang dat het breed wordt<br />
gedragen. Er zijn binnen Europa contacten<br />
met Finland, Italië, de Baltische staten, Spanje<br />
en Kroatië. Ook landen buiten Europa; Sri<br />
Lanka, Zuid-Afrika, Brazilië en Australië<br />
hebben interesse getoond om volgens het<br />
MACHU principe te gaan werken.<br />
MACHU bestaat uit de volgende<br />
organisaties:<br />
– Nederland, Rijksdienst voor Archeologie<br />
Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) en<br />
Rijkswaterstaat (RWS)<br />
– België, Vlaamse Instituut voor het<br />
Onroerend Erfgoed (VIOE)<br />
– Groot Brittannië, English Heritage (EH),<br />
– Polen, Poolse Maritieme Museum in Gdansk<br />
(CMM) en het Poolse Geologische Instituut<br />
(PGI)<br />
– Portugal, Portuguese Centre for Underwater<br />
and Nautical Archaeology (DANS)<br />
– Zweden, The National Maritime Museums<br />
of Sweden (SMM)<br />
Voor meer informatie kunt u terecht op de<br />
MACHU website: www.machuproject.eu<br />
MARTIJN MANDERS is projectleider<br />
MACHU en Will Brouwers is datamanager/<br />
researcher MACHU.<br />
1 De regering heeft besloten de historische<br />
canon per september 2009 in de kerndoelen van<br />
basisonderwijs en ‘nieuwe onderbouw’ voortgezet<br />
onderwijs op te nemen. Van de 50 items in<br />
de canon is in 16 gevallen een directe maritieme<br />
verwijzing opgenomen. 6 items zijn zelfs primair<br />
verbonden met de maritieme geschiedenis,<br />
te weten: de VOC, de Hanze, de Cartografie, De<br />
Ruiter, de Slavernij en de Haven van<br />
Rotterdam.<br />
2 Denk hierbij bijvoorbeeld aan de tempelcomplexen<br />
van Nehellenia (Colijnsplaat, Domburg),<br />
St Odulfus klooster (Stavoren), oerbos in<br />
het IJsselmeer (bij Hindelopen), scheepshelling<br />
(Medemblik). Zie hiervoor Bundel Maritieme<br />
VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
Vindplaatsen 1, Redactie en samenstelling. J. van<br />
den Akker, Martijn Manders, Wendy van der<br />
Wensch, Albert Zandstra, Amersfoort 2007<br />
3 De Unesco Convention on the Protection of<br />
Underwater Cultural Heritage die in 2001 in<br />
Parijs is opgesteld, is op dit moment door 17<br />
landen ondertekend. Met nog drie extra landen<br />
daarbij treedt het verdrag in werking. De<br />
Conventie bestaat uit een set van regels voor de<br />
bescherming van het erfgoed onderwater en een<br />
Annex waarin gedragsregels voor de omgang<br />
met dit erfgoed zijn opgesteld. Die gedragsregels<br />
of ‘Code of Good Practise’ zijn eerder verwoord<br />
in de ICOMOS charter on the Protection and<br />
Management of Underwater Cultural Heritage<br />
uit Sofia 1996. samen met het Verdrag van<br />
Malta, Valletta 1992, pleitten al deze verdragen<br />
voor om de bescherming ‘in situ’ als eerste<br />
optie in overweging te nemen. De teksten<br />
van deze verdragen zijn te vinden op<br />
www.machuproject.eu/legislation.<br />
4 De Monumentenwet van 1988 is sinds 2007<br />
aangepast op het Verdrag van Malta: de wet op<br />
de archeologische monumentenzorg.<br />
5 KNA Waterbodems 3.1 (zie www.sikb.nl).<br />
Het NOaA hoofdstuk (www.noaa.nl) voor de<br />
maritieme archeologie zal einde 2008 klaar zijn.<br />
In Uit Balans (P.A.M. Zoetbrood et al, Amersfoort<br />
2006), een evaluatie van het in 2002 verschenen<br />
Archeologie Balans (R.C.G.M. Lauwerier<br />
& R.M. Lotte red., Amersfoort 2002), kwam<br />
heel duidelijk het gebrek aan kennis, maar<br />
vooral ook het gebrek aan aandacht dat de<br />
maritieme cultuur de afgelopen jaren gekregen<br />
heeft naar voren (http://www.archis.nl/AB2002).<br />
6 De Nederlandse Onderwatersport Bond<br />
heeft alleen al 20.000 aangesloten leden en<br />
290 duikverenigingen. (bron website NOB:<br />
www.onderwatersport.org).<br />
7 Maasvlakte 1 en 2, Val 1460.<br />
8 GIS viewer met extra GIS functionaliteiten.<br />
8 Archis is in Nederland de centrale database<br />
voor het archeologisch erfgoed. ww.racm.nl/<br />
content/xml_racm/project_%20archis_bron_<br />
kennis_inspiratie.xml.asp<br />
10 www.machuproject.eu<br />
11 Zie ook De Nationale Onderzoeks agenda<br />
hoofdstuk 5 Luminescentiedatering, www.noaa.nl.<br />
Van zandkorrels (meestal veldspaat of kwarts)<br />
kan worden bepaald wanneer deze voor het<br />
laatst aan zonlicht zijn blootgesteld. Wanneer<br />
een zandkorrel wordt afgedekt vindt beschadiging<br />
van de atoomstructuur plaats. Die<br />
beschadiging kan worden gemeten. Hoe meer<br />
beschadigd des te langer de korrel afgedekt is<br />
geweest. Zodra de korrel weer wordt blootgesteld<br />
aan licht dan hersteld die structuur<br />
zich weer en staat in feite de klok weer op nul.<br />
12 Het in MACHU uitgevoerde onderzoek vond<br />
plaats op het Burgzand Noord 10 wrak in de<br />
25<br />
Waddenzee in november 2007. De eerste<br />
resultaten worden verwacht in de tweede helft<br />
van 2008 (zie hiervoor de MACHU-website)<br />
13 Hootsen, Herman, Building the GIS system,<br />
MACHU Report nr. 1, p. 39 (Amersfoort 2008)<br />
14 Multibeam en Side Scan Sonar zijn<br />
akoestische technieken om het oppervlak<br />
van de waterbodem in kaart te brengen.<br />
15 Zie hiervoor MACHU Report nr. 1,<br />
p. 36, (Amersfoort 2008).<br />
16 Het wrak ligt dan wel buiten het Zweedse<br />
testgebied van MACHU, toch is het opgenomen<br />
in het GIS en de MACHU website vanwege de<br />
noodzaak om gegevens over de vindplaats te<br />
verzamelen, te vergelijken en te ontsluiten.<br />
17 Een vervolgonderzoek staat voor september<br />
2008 op de planning.<br />
18 Aanvraag bij de EU binnen het 7de kader<br />
programma. Projectnaam WreckProtect.<br />
Uitsluitsel over de financiering wordt in<br />
de tweede helft van 2008 verwacht.<br />
19 Zie hiervoor MACHU Report nr. 1<br />
(Amersfoort 2008) of www.machuproject.eu/<br />
testsite00.htm<br />
20 Brouwers, Will en Oosting, Rob,<br />
The Burgzand Noord and The Banjaard in<br />
Zeeland, Introduction to the testareas in the<br />
Netherlands, MACHU Report nr. 1,<br />
pp. 11-13 Amersfoort 2008.<br />
21 Vrieze, de, Wim en Overbeeke,<br />
Giel, Stranding en schipbreuk voor de<br />
Schouwse kust 1824-1999, Goes 2005.<br />
22 Voor de beschermingsmethodiek zie:<br />
Manders, Martijn, 2005: Site 13. Burgzand<br />
Noord 3 (BZN 3) wreck, Wadden Sea, the<br />
Netherlands, in: Dr. René Klaassen (ed):<br />
Preserving cultural heritage by preventing<br />
bacterial decay of wood in foundation piles<br />
and archaeological sites. Final report<br />
EVK4-CT-2001-00043 Appendix 1, 55-64.<br />
23 Op dit moment zijn in totaal 3 scheepswrakken<br />
onder water beschermd.<br />
24 Manders, Martijn, ‘Preliminary results of<br />
the investigation into the ship construction of the<br />
BZN 10 wreck’, MoSS Newsletter, 4/2003,<br />
p. 6-8. Zie ook www.machuproject.eu<br />
25 Manders, Martijn, ‘The Safeguarding of<br />
BZN 10’, MoSS Newsletter, 3/2004, p. 6-8.<br />
26 Zie ook: www.machuproject.eu/wrecksites.htm<br />
27 Zie www.racm.nl/content/xml_racm/<br />
bronzen_bel.xml.asp en www.machuproject.eu/<br />
wrecksites.htm<br />
28 Dix, Justin & David Lambkin,<br />
Modelling sediment mobility to support the<br />
management of submerged archaeological sites,<br />
MACHU Report nr. 1.<br />
29 Brouwers, W, The machu website: gateway<br />
to the European underwater cultural heritage<br />
p. 41, MACHU Report nr. 1.
M MONUMENTENZORG D. JELSMA TASK FORCE TOEKOMST KERKGEBOUWEN<br />
Hoe verder met de<br />
Godshuizen<br />
in Nederland?<br />
1<br />
DE DOMINICUSKERK ALKMAAR UIT 1865 VAN P.H. J. CUYPERS, GESLOOPT IN<br />
1985. OP DE PLAATS VERREES EEN WINKELCENTRUM; DE KLEINE HOEKTOREN<br />
WERD ALS AANDENKEN IN HET WINKELCOMPLEX VERWERKT. FOTO JOB VAN NES<br />
De situatie van de kerkgebouwen in ons land vormt een bijzonder<br />
intrigerend vraagstuk. Ze toont haarscherp de kwetsbaarheid van<br />
waardevol erfgoed ten opzichte van maatschappelijke veranderingen.<br />
Terwijl de maatschappelijke verontwaardiging over de sloop van kerkgebouwen<br />
in de vorige decennia nauwelijks is weggeëbd, dient zich op<br />
dit moment een nieuwe sloopgolf aan. Die nieuwe golf wordt, naast het<br />
dalend aantal kerkleden, veroorzaakt door de fusie van de Hervormde,<br />
Gereformeerde en Lutherse kerk tot de Protestantse Kerk Nederland<br />
in 2004 en het actieve fusiebeleid in de Rooms-katholieke kerk.<br />
26<br />
De komende 10 jaar zullen<br />
minstens 1000 van de 4200<br />
kerkgebouwen die de twee<br />
grootste kerkgenootschappen<br />
nog in gebruik hebben worden<br />
gesloten. Het gaat daarbij volgens cijfers van<br />
de kerken zelf globaal om 600 protestantse en<br />
400 rooms-katholieke kerkgebouwen, en nog<br />
eens zo’n 120 kloosters. De hoeveelheid<br />
roerend erfgoed uit kerken en kloosters, die<br />
haar natuurlijke onderdak kwijtraakt, bestaat<br />
naar schatting uit ongeveer 160.000 objecten.<br />
Een mooie impressie om welke voorwerpen<br />
het daarbij gaat biedt de onlangs gepresenteerde<br />
Lexicon Religieus Erfgoed, van Mieke van<br />
Zanten. Een extra kwetsbare categorie vormen<br />
textilia en de religieuze kunst die geïntegreerd<br />
is in de religieuze gebouwen, zoals wandschilderingen,<br />
mozaïeken en glas-in-lood.<br />
Bij de opening van het Jaar Religieus Erfgoed<br />
in de provincie Noord-Brabant, op 17 maart jl.,<br />
meldde de kerkhistoricus prof. Peter Nissen<br />
dat het jaar 2008 het historische faillissement<br />
markeert van het institutionele christendom in<br />
ons land. Een constatering waar niet iedereen<br />
blij mee zal zijn, maar die wel aansluit bij de<br />
cijfers van het Sociaal Cultureel Planbureau en<br />
de kerken zelf. Er is sprake van een maatschappelijk<br />
vraagstuk met een grote impact op de<br />
inrichting van onze omgeving. Het besef<br />
begint door te dringen dat Nederland een<br />
groot deel van zijn religieuze erfgoed dreigt te<br />
verliezen. Hierdoor valt ook het verhaal van de<br />
verschillende geloofsvisies, en hun rol in de<br />
samenleving, binnenkort niet meer uit de<br />
gebouwde omgeving terug te lezen. Juist nu<br />
het besef van het belang van de verhalende<br />
functie van erfgoed, als spiegel van de eigen<br />
geschiedenis, groeit. Dat betreft dan nog alleen<br />
de verhalen van de christelijke stromingen in<br />
ons land. Extra aandacht en respect verdient<br />
de situatie van de overgebleven synagogen in<br />
Nederland. Ook de ontwikkeling van de moskeebouw<br />
in Nederland blijkt een eigen verhaal<br />
te vertellen, zoals blijkt uit de publicatie<br />
Moskeeën in NL.<br />
Religieus erfgoed vertelt veel over een samenleving.<br />
Een belangrijke reden om er zuinig op<br />
te zijn. De dagelijkse praktijk in Nederland<br />
blijkt echter anders.<br />
Impasse bij de grote<br />
christelijke kerken<br />
De grote christelijke kerken hebben de krimp<br />
van hun organisatie inmiddels als een onontkoombaar<br />
lot geaccepteerd. Ook al noemen
2<br />
3<br />
4<br />
VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
2<br />
3<br />
4<br />
SAMENVATTING<br />
De Nederlandse bevolking heeft zijn traditionele kerkelijke wortels goeddeels<br />
losgelaten. De komende 10 jaar worden zo'n 1000 kerkgebouwen en 120<br />
kloosters gesloten en dreigt er een nieuwe sloopgolf. Tegelijkertijd is de<br />
belangstelling voor religie en voor religieus erfgoed groot. Is het mogelijk<br />
voor die gebouwen en de religieuze kunst- en cultuur een nieuw draagvlak te<br />
scheppen? Op dit moment wordt gewerkt aan een Strategisch Plan Religieus<br />
Erfgoed, dat in december aan minister Plasterk wordt aangeboden. Enkel<br />
een gezamenlijke inspanning van de betrokken partijen lijkt het behoud van<br />
het religieus erfgoed voor de toekomst mogelijk te kunnen maken.<br />
veel Nederlanders zich religieus, men ziet geen<br />
reden meer om zich bij een geloofsgemeenschap<br />
aan te sluiten. Daarmee valt de traditionele<br />
bestaansgrond weg onder de religieuze<br />
gebouwen, als locatie voor de wekelijkse eredienst<br />
van een vaste groep gelovigen. Nieuwe<br />
initiatieven om de aanwezige gebouwen een<br />
bestaansgrond te geven ontstaan wel buiten de<br />
kerken, maar weinig vanuit de kerken zelf; ze<br />
stuiten soms zelfs op regelrechte tegenwerking<br />
van de kerkleiding. De vraag is of dit niet<br />
anders kan en of er in gezamenlijk overleg<br />
tussen kerken, overheden, corporaties en<br />
financiers niet veel meer vruchtbare coalities<br />
mogelijk zijn, die het erfgoed een nieuwe toekomstkans<br />
kunnen geven. Van diverse kanten<br />
wordt op de kerkelijke organisaties een appèl<br />
gedaan om mee te werken aan oplossingen<br />
voor het behoud van het religieus erfgoed.<br />
Kerkelijke organisaties blijken een weerstand<br />
te hebben tegen de term ‘religieus erfgoed’,<br />
omdat men liever niet als een historisch<br />
fenomeen gekarakteriseerd wil worden. Tegelijkertijd<br />
legt men weinig talent aan de dag om<br />
te reageren op nieuwe vormen van religieuze<br />
belangstelling in de samenleving. Fons<br />
Asselbergs (voormalig Rijksadviseur Cultureel<br />
Erfgoed) gaf op het symposium ‘Het Godshuis’<br />
CLEMENSKERK HILVERSUM UIT 1914<br />
DOOR ARCHITECT J.W.A.VAN GILS.<br />
SINDS 12 JAAR GESLOTEN VOOR PUBLIEK<br />
EN VERWAARLOOSD, ONDANKS<br />
RIJKSMONUMENTENSTATUS. GEMEENTE<br />
EN BURGERS STREVEN NAAR BEHOUD<br />
EN HERGEBRUIK, BISDOM HAARLEM<br />
HOUDT EEN VOORKEUR VOOR SLOOP.<br />
PORTAAL, MURAAL-GLASSCHILDERING VAN<br />
MAX WEISS UIT 1961. FOTO JANNEKE MONSHOUWER<br />
EXTERIEUR FOTO JELSMA<br />
VAANDEL, VAN DE 'NED. RK BOND<br />
VAN ARBEIDERS IN HET BAKKERS-<br />
CACAO-CHOCOLADE EN SUIKERBEDRIJF',<br />
AFDELING HILVERSUM.<br />
FOTO MARJOLEIN SCHIPPER<br />
27<br />
5<br />
op 1 december 2007, in de Sultan Ahmet<br />
moskee in Zaandam, de volgende gedachte mee<br />
voor het Jaar van het Religieus Erfgoed 2008:<br />
‘Als kerkgebouwen geschikt zijn te maken voor<br />
de ombouw tot bibliotheek of archief, museum of<br />
theater, cultuurhuis of zorgcentrum, zijn zij dan<br />
ook niet geschikt te maken voor de vraag naar<br />
hernieuwde spiritualiteit?’<br />
Op dit moment bieden de grote christelijke<br />
kerkgenootschappen op dit vraagstuk geen<br />
antwoord. Ze zijn meer naar binnen gericht<br />
dan naar buiten, lijken vermoeid door een<br />
interne richtingenstrijd – tussen orthodoxie<br />
en vrijzinnigheid – die doet denken aan de<br />
jarenlange richtingenstrijd in het onderwijs.<br />
Waar men in het buitenland vaak het gebouwde<br />
erfgoed als stijlvolle en gastvrije ontmoetingsplek<br />
met ‘het heilige’ gebruikt, ziet men in ons<br />
land vaak niet de waarde en mogelijkheden<br />
van de eigen tradities en het erfgoed. Kerkelijke<br />
beleidsstukken tonen een geïsoleerde<br />
denkwijze en intern gerichte afwegingen met<br />
betrekking tot de sluiting van gebouwen. De<br />
maatschappelijke mogelijkheden voor het<br />
behoud van het gebouwde erfgoed worden<br />
zelden in de afwegingen betrokken. Het kerkgebouwenbeleid<br />
verschilt overigens per katholiek<br />
bisdom en per protestantse gemeente. De<br />
CHRISTOFFELKERK ALMELO UIT 1959, ARCHITECT<br />
HANS SLUIJMER. LAATSTE EREDIENST SEPTEMBER<br />
2008. SLOOPVERGUNNING AFGEGEVEN AAN WONING-<br />
CORPORATIE ST. JOSEPH. MOGELIJKHEDEN VOOR<br />
HERGEBRUIK ZIJN NIET ONDERZOCHT.
M VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
Protestantse Kerk van Nederland presenteerde<br />
op 9 juni een intern discussiestuk over de<br />
‘Protestantse visie op kerkgebouwen’. De roomskatholieke<br />
kerk heeft per bisdom enkele notities<br />
uitgegeven.<br />
Publieke belangstelling<br />
Terwijl men in de kerken nog praat over pijnlijke<br />
keuzes en noodzakelijke selectie, klopt<br />
het publiek al belangstellend aan de – vaak<br />
dichte – deur. De brede interesse van het<br />
Nederlandse publiek met betrekking tot erfgoed<br />
in het algemeen blijkt uit het onderzoek<br />
‘Het bereik van het verleden’, in opdracht van het<br />
ministerie van OCW uitgevoerd. Die belangstelling<br />
is in vergelijking met andere landen<br />
groot. De speciale interesse in het religieuze<br />
erfgoed blijkt ook uit de bezoekersaantallen bij<br />
Open Monumentendagen en bijvoorbeeld de<br />
Open Kloosterdag. Nederland is geïnteresseerd<br />
in erfgoed en in religie. Maar de bezoekmogelijkheden<br />
van kerkgebouwen zijn maar<br />
heel beperkt en de informatievoorziening over<br />
het aanwezige erfgoed is afwezig of armzalig.<br />
De rijkdom aan educatieve aspecten van het<br />
religieus erfgoed blijft daarmee vrijwel onbenut.<br />
De betrokkenheid van het publiek bij kerkgebouwen<br />
toont zich ook in de weerstand<br />
tegen de sloop. Of mensen nu wel of niet<br />
kerkelijk zijn, ze beschouwen de kerkgebouwen<br />
als dierbare markeringen in het landschap,<br />
als baken in de buurt en historisch<br />
ankerpunt. Uit het onderzoek van het Sociaal<br />
Cultureel Planbureau ‘God in Nederland’ blijkt<br />
dat 78% van de Nederlanders aangeeft graag<br />
een kerkgebouw in de buurt te willen handhaven.<br />
Aan belangstelling ontbreekt het dus niet. De<br />
vraag is hoe die belangstelling zich vertalen<br />
kan in financieel draagvlak, zowel in het geval<br />
kerken hun oorspronkelijke bestemming<br />
behouden, als bij nieuwe manieren van<br />
behoud en gebruik.<br />
Op veel plaatsen in Nederland heeft de situatie<br />
rondom bedreigde kerkgebouwen al tot particuliere<br />
initiatieven geleid. In de vorm van een<br />
stichting wordt er een zelfstandig draagvlak<br />
gecreëerd om het kerkgebouw als stads- of<br />
dorpshart te kunnen laten voortbestaan. Soms<br />
met behoud van de kerkelijke functie. Deze<br />
constructie, waarbij het beheer van het kerkgebouw<br />
in handen is van een zelfstandige<br />
6<br />
RK PIUS X-KERK IN<br />
AMSTERDAM,<br />
UIT 1960 VAN<br />
ARCHITECT<br />
JAN VAN DER LAAN;<br />
SLOOP IN JUNI 2008.<br />
FOTO<br />
HERMAN WESSELINK<br />
28<br />
7<br />
GLAS-IN-<br />
BETONRAAM<br />
BINNEN- EN<br />
BUITENZIJDE<br />
FOTOS JOB VAN NES<br />
stichting, wordt wel ‘het Hollandse model voor<br />
kerkgebouwen’ genoemd. Eenvoudig hebben<br />
deze stichtingen het niet. Er wordt van hen<br />
verwacht om een complex gebouw te beheren<br />
alsof het de huisvesting van een lucratieve<br />
onderneming zou zijn. Honderden vrijwilligers<br />
zijn vaak nodig om het geheel te kunnen<br />
laten functioneren. Interessant is dat die vrijwilligers<br />
vaak wel te vinden zijn. De binding<br />
met cultuur en erfgoed lijkt in dit tijdsgewricht<br />
eenvoudiger dan die met een kerkelijke<br />
organisatie.<br />
Architectonische en<br />
kunsthistorische waarde<br />
Als gevolg van de verzuiling en de kloof die er<br />
tussen de kerkgebouwen en het niet kerkelijke<br />
publiek is gegroeid, is de samenleving zich niet<br />
bewust welke waarde en schoonheid de kerkgebouwen<br />
huisvesten en vertegenwoordigen;<br />
die is ook door de overheden vaak niet geïnventariseerd.<br />
De politieke scheiding tussen<br />
kerk en staat wordt door bestuurders ten<br />
onrechte gebruikt als een argument om geen<br />
verantwoordelijkheid voor het gebouwde religieus<br />
erfgoed te dragen. Vooral het naoorlogse<br />
erfgoed blijkt kwetsbaar en wordt in hoog
tempo met de grond gelijk gemaakt, nog voor<br />
het door de samenleving op waarde kan worden<br />
geschat. Waar vroeger de 50-jarengrens in<br />
de Monumentenwet een natuurlijke tijdbarrière<br />
vormde om het historische belang van<br />
erfgoed goed op waarde te kunnen schatten,<br />
blijkt die nu -met de huidige omloopsnelheid<br />
in de gebouwde omgeving- tot het onverwijld<br />
verlies van belangwekkend religieus erfgoed te<br />
leiden. Deze beleids- en verantwoordelijkheidsleemte<br />
levert een treurige lijst van verloren<br />
parels op, die zich voortdurend uitbreidt. Zoals<br />
bijvoorbeeld de Willibrordkerk in Almelo, met<br />
de wandschilderingen van Strawinsky en de<br />
Josephkerk in Vaals. In 2007 en 2008 werden<br />
diverse belangrijke Bossche Schoolvoorbeelden<br />
gesloopt, in juni 2008 nog de Pius X in<br />
Slotervaart van Jan van der Laan. Ook bestaat<br />
een acute sloopdreiging voor een aantal unieke<br />
bouwwerken van de Limburgse architect<br />
Fanchamps. Overheden zien hun verantwoordelijkheid<br />
hiervoor niet, of durven niet op te<br />
staan tegen de belangen van de kerkelijke<br />
eigenaar. Soms mist men hiervoor eenvoudigweg<br />
de personele of financiële capaciteit.<br />
Religieuze gebouwen als<br />
sociale pijlers<br />
Kerkgebouwen zijn bij uitstek gemeenschapsgebouwen,<br />
in naoorlogse wijken zijn ze daar<br />
speciaal voor gebouwd. Ze hebben vaak een<br />
nevenfunctie als podium voor grotere schoolen<br />
muziekuitvoeringen of herdenkingsbijeenkomsten.<br />
Functies om zuinig op te zijn. Het is<br />
daarom van belang om te anticiperen op de<br />
sluiting van kerkgebouwen, en ze waar mogelijk<br />
en passend opnieuw een maatschappelijke<br />
rol te geven. Gemeenten kunnen hiervoor bijvoorbeeld<br />
d.m.v. planologisch beschermen de<br />
nodige ruimte scheppen. Daarbij kan zowel de<br />
erfgoedwaarde, als ook de sociaal-maatschappelijke<br />
of religieuze bestemming een rol spelen.<br />
Sociaal gezien heeft de huidige – door de<br />
marktwaarde van bouwgrond gedomineerde –<br />
sloopgolf van kerkgebouwen meerdere wrange<br />
kanten. Islamitische besturen moeten zich<br />
behelpen met geïmproviseerde gebedsruimtes,<br />
worden als kandidaat nieuwe gebruiker voor<br />
een leegkomend kerkgebouw geweigerd, of<br />
moeten het afleggen tegen kapitaalkrachtige<br />
ontwikkelaars. Voor christelijke migrantengemeenschappen<br />
vormt het tekort aan geschikte<br />
ruimte voor samenkomsten ook een structureel<br />
probleem. Nieuwbouwprojecten voor ‘kerkverzamelgebouwen’,<br />
zoals project De Kandelaar<br />
in de Bijlmer, komen van de grond door particuliere<br />
initiatiefnemers, maar hebben een bijbehorend<br />
nieuwbouwprijskaartje. Waarom<br />
worden bestaande kerkgebouwen niet voor dat<br />
doel verbouwd?<br />
VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
De Julianakerk in de wijk Transvaal in Den<br />
Haag werd dankzij een flinke investering door<br />
de gemeente in 2006 heropend als centrum<br />
voor informatie en ontmoeting voor alle wijkbewoners.<br />
Een eerder plan voor herbestemming<br />
tot moskee stuitte in de buurt op weerstand.<br />
Het huidige actieve gebruik door allerlei<br />
mogelijke bevolkingsgroepen blijkt een<br />
schot in de roos, en wordt door iedereen<br />
gewaardeerd. Interessant met betrekking tot<br />
het denken over de functie en betekenis van<br />
kerkgebouwen was het statement van de heer<br />
Husseler, in het tv-programma LUX van de<br />
IKON van 20-4-2008. Hij was vroeger dominee<br />
in de Julianakerk en is nu actief als vrijwilliger<br />
in het inloophuis in het kerkgebouw. Hij<br />
stelde: ‘Ik heb zelfs wel eens de indruk dat de<br />
kerk nu minstens zo goed functioneert naar<br />
zijn oorspronkelijke bedoeling. Vroeger was<br />
het toch meer een gesloten bolwerk’.<br />
Anders organiseren en financieren<br />
Het behoud van kerkgebouwen vormt ook een<br />
financieel probleem. Vooral de instandhouding<br />
van grote monumentale kerken kost<br />
geld, en iemand moet dit betalen. De Roomskatholieke<br />
kerk is bijvoorbeeld 40% van haar<br />
hele begroting kwijt aan de instandhouding<br />
van haar gebouwen. Subsidie voor restauratie<br />
of onderhoud is vaak enkel mogelijk als er<br />
sprake is van een monumentenstatus. Bovendien<br />
is het aandeel eigen financiering daarbij<br />
gestegen tot 35%. Het gaat daarbij vaak om<br />
flinke bedragen, die loodzwaar rusten op de<br />
schouders van slinkende geloofsgemeenschappen.<br />
Overheden hanteren bovendien bij subsidies<br />
het principe ‘op-is-op’, veel kerkbesturen<br />
vissen gewoon naast het net, en staan dan weer<br />
alleen met hun kostenposten. De lastenverzwaring<br />
van de laatste jaren doet veel kerkbesturen<br />
besluiten tot de sloop van het ene<br />
gebouw, om het andere in stand te kunnen<br />
houden. Dit korte termijnbeleid levert een<br />
snelle afkalving van de religieuze gebouwde<br />
omgeving op. Directe financiële nood bij de<br />
kerkbesturen begrenst de ruimte voor het<br />
zoeken van tussenoplossingen, voor zover men<br />
daarvoor open staat.<br />
De diverse overheden denken bij de begroting<br />
voor erfgoed alleen nog aan een kostenpost, die<br />
niet te hoog mag oplopen. Ze realiseren zich<br />
niet dat het behoud van erfgoed en een goede<br />
zorg hiervoor, een directe economische waarde<br />
vertegenwoordigt, en dus wel een investering<br />
waard is. Dit wordt mooi geschetst in het<br />
recente onderzoek van Tom Bade en Gerben<br />
Smid: ‘Eigen haard is goud waard’. Cultuur<br />
29<br />
8<br />
DE RK IGNATIUSKERK VAN ARCHITECT H.W.VALK<br />
UIT 1927, OP DE ROZENGRACHT IN AMSTERDAM,<br />
KREEG IN 1981 EEN NIEUWE BESTEMMING ALS<br />
TURKSE AL FATIHMOSKEE. FOTO HERMAN WESSELINK<br />
blijkt een belangrijke pijler in de economie en<br />
dat geldt ook voor religieus erfgoed. Dit kan<br />
heel direct een basis scheppen voor het<br />
behoud. Ondersteuning door fondsen en<br />
private partijen blijkt over de hele linie noodzakelijk,<br />
bij diverse kerkgebouwen wordt daar<br />
inmiddels meer ervaring mee opgedaan, om de<br />
financiering van de vaak kostbare restauraties,<br />
of de verbouwing voor nieuwe gebruiksmogelijkheden<br />
mee te kunnen bekostigen. Voor<br />
kerkgebouwen die, behalve één uurtje op<br />
zondag, verder gesloten zijn voor publiek,<br />
blijft het bouwen van maatschappelijk en<br />
financieel draagvlak echter een lastige zaak.<br />
Wellicht zou een landelijke organisatie voor<br />
Religieus Erfgoed, volgens het model van<br />
Natuurmonumenten, als vangnet een oplossing<br />
kunnen bieden, zoals nu op kleinere<br />
schaal al hier en daar gebeurt door provinciale<br />
oude kerkenstichtingen. Een landelijk fonds<br />
zou ook de publieke steun voor dit erfgoed<br />
kunnen kanaliseren.<br />
Slechts in enkele plaatsen in Nederland nam<br />
in de afgelopen decennia de gemeentelijke<br />
overheid structureel verantwoordelijkheid op<br />
zich voor een centraal gelegen kerkgebouw, om<br />
de instandhouding ervan mogelijk te maken.<br />
In Eindhoven en Bergen op Zoom werd de
M<br />
gemeente eigenaar en kreeg de kerkgemeenschap<br />
de rol van vaste gebruiker. Voorwaarde<br />
was dat daarnaast ook maatschappelijke activiteiten<br />
in het gebouw in overleg mogelijk<br />
zouden zijn.<br />
Discussie over herbestemming<br />
De herbestemming van kerken blijkt onderwerp<br />
van een actieve publieke discussie. Ook al<br />
is de Nederlander niet of niet meer kerkelijk,<br />
hij heeft wel een mening over wat wel of niet<br />
‘passend’ is in een kerkgebouw. De ontwikkelingen<br />
op dat gebied laten zich inmiddels lezen<br />
aan de hand van een mooie keur aan herbestemmingen.<br />
Voorbeelden die met belangstelling<br />
worden bekeken door de ons omringende<br />
landen, waar men ook steeds meer met leegkomende<br />
kerkgebouwen wordt geconfronteerd.<br />
Gedurende een aantal jaren was de herbestemming<br />
van kerkgebouwen tot wooneenheden<br />
een veel gekozen oplossing. Ontwikkelaars<br />
hebben hier ook nu nog vaak een voorkeur<br />
voor omdat het proces van herbestemming<br />
daarbij overzichtelijk is en de gegarandeerde<br />
opbrengst redelijk voorspelbaar.<br />
De herbestemming van kerken tot moskee<br />
vormde bij de eerste kerkgebouwengolf nog<br />
een acceptabele oplossing. De perikelen rondom<br />
de buitenlandse financiering bij de herbestemming<br />
van een kerk tot moskee in Utrecht-<br />
Overvecht maakte een einde aan deze bereidheid<br />
bij de RK-kerkleiding. De Protestantse<br />
Kerk Nederland kent hierin geen formeel<br />
beperkend beleid. Bij de Nederlandse bevolking<br />
lijkt de weerstand tegen een dergelijke<br />
herbestemming parallel te lopen aan de angst<br />
voor islamisering.<br />
Een herbestemming tot tapijthal, supermarkt<br />
of partycentrum blijkt vaak ook tot onvrede bij<br />
het grote publiek te leiden. In grote lijnen is de<br />
maatschappelijke consensus over wat wel of<br />
niet passend is in een voormalig kerkgebouw<br />
inmiddels opvallend groot.<br />
Gewaardeerd worden herbestemmingen die op<br />
een fraaie manier recht doen aan de karakteristieken<br />
van het gebouw en die inhoudelijk aansluiten<br />
op de historische betekenis ervan, in<br />
dit geval dus het kerkelijke gedachtegoed. Het<br />
gaat dan om functies in de richting van zorg,<br />
cultuur, studie en maatschappelijke -niet commerciële-<br />
bijeenkomsten, of een combinatie<br />
daarvan. De wens om godsdienstige functies -<br />
al of niet gedeeltelijk- te handhaven in kerkgebouwen<br />
lijkt de laatste tijd toe te nemen. De<br />
ruimte voor creatieve experimenten met nieuwe<br />
functies lijkt overigens gering. De herbestemming<br />
van kerkgebouwen blijkt ondanks<br />
de secularisatie nog altijd een gevoelige zaak.<br />
Het vinden van de meest optimale herbestem-<br />
9<br />
DE REMONSTRANTSE KERK IN GRONINGEN UIT 1883 WERD IN 2006 VERBOUWD DOOR<br />
ARCHITECTE MORIKO KIRA VOOR EEN DUBBELFUNCTIE: MULTIFUNCTIONEEL BRUIKBARE<br />
KERKRUIMTE EN KANTOOR VOOR DE STICHTING OUDE GRONINGER KERKEN.<br />
FOTO OMKE OUDEMAN<br />
ming heeft tijd nodig. Was de Dominicanerkerk<br />
in Maastricht, die al 200 jaar geleden haar<br />
religieuze functie verloor, jarenlang in gebruik<br />
als fietsenstalling, in 2007 kreeg het gebouw<br />
een nieuwe functie als boekhandel Selexyz<br />
en werden de oorspronkelijke schilderingen<br />
hersteld. In The Guardian werd de kerk begin<br />
dit jaar geroemd als de mooiste boekhandel ter<br />
wereld, ‘a bookshop made in heaven’.<br />
Hoe verder met de kerkgebouwen<br />
in Nederland?<br />
Op dit moment is de situatie van kerkgebouwen<br />
dramatisch te noemen. Betrokken partijen<br />
geven blijk van tegengestelde visies en conflicterende<br />
belangen. Aandacht voor de aanwezige<br />
kansen is er nog amper. Vanwege de urgente<br />
situatie werd 2008 uitgeroepen tot het Jaar<br />
van het Religieus Erfgoed. Op verzoek van<br />
minister Plasterk wordt onder leiding van<br />
prof. Nico Nelissen werk gemaakt van een<br />
Strategisch Plan Religieus Erfgoed, dat op 11<br />
december a.s., tijdens de slotbijeenkomst van<br />
het jaar, aan de minister zal worden aangeboden.<br />
De algemene vragen, zoals de verantwoorde-<br />
30<br />
lijkheid van de rijksoverheid, provincies en<br />
gemeenten op het gebied van de bescherming<br />
van het erfgoed, komen ook aan de orde bij het<br />
huidige proces van de modernisering van de<br />
monumentenzorg. Een centrale vraag hierbij<br />
lijkt of de gemeenten hun toegenomen verantwoordelijkheid<br />
op dit gebied aankunnen. Bij<br />
de actuele situatie van het religieus erfgoed<br />
vormt dit een extra prangende vraag.<br />
Oplossingen voor het behoud van religieus erfgoed<br />
zijn mogelijk, als de verschillende partijen<br />
de ingenomen stellingen durven los te laten en<br />
gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen. Van<br />
de diverse overheden mag extra inzet worden<br />
verwacht om een nieuw erfgoeddebacle te<br />
voorkomen. Nieuw beleid en extra financiering<br />
voor het religieuze erfgoed zijn nodig om<br />
ruimte te scheppen voor het behoud ervan.<br />
Van de institutionele kerken mag, gezien de<br />
omvang en aard van de problematiek, minstens<br />
enige souplesse en openheid worden<br />
verwacht. Om het behoud en voortbestaan van<br />
het religieus erfgoed, met de verhalen die<br />
ermee verbonden zijn, voor de toekomst<br />
mogelijk te maken.
Referenties<br />
Onderzoek<br />
– WRR-rapport: Geloven in het publieke<br />
domein, v.d. Donk, Jonkers, Kronjee<br />
en Plum, 2006<br />
– ‘God in Nederland 1996-2006’, SCP 2007,<br />
Ton Bernts, Gerard Dekker en Joep de Hart.<br />
– ‘Het bereik van het verleden, ontwikkelingen<br />
in de belangstelling voor cultureel erfgoed’,<br />
SCP 2007, in opdracht van OC&W.<br />
Frank Huysmans en Jos de Haan<br />
– Gegevens van de kerken op<br />
www.kerkbalans.nl<br />
Kerkelijke uitgaven<br />
– ‘Tent van God’, Bisdom Rotterdam, 2001<br />
– ‘Samenwerking geboden 2’, over de territoriale<br />
reorganisatie in het Bisdom Rotterdam,<br />
november 2007<br />
– ‘Nieuw elan - Omgevende kerk in Alkmaar’,<br />
uitgave ter gelegenheid van het symposium<br />
‘Hergebruik van monumentale kerkgebouwen<br />
met behoud van de religieuze functie’ door het<br />
Bisdom Haarlem in samenwerking met<br />
ingenieursbureau DHV, 2007<br />
– ‘Kansen voor kerkgebouwen - Vragen & uitdagingen<br />
bij gebruik en herbestemming’, samengesteld<br />
door de Werkgroep Kerkbouw van de<br />
Protestantse Kerk in Nederland, o.l.v. dr. ir.<br />
Kees Doevendans, uitgave van de PKN, 2007<br />
– ‘Maatwerk - Naar een passend huis voor de<br />
gemeente’, uitgave van de PKN, 2005<br />
– ‘(Her)Kans voor je kerkgebouw - een handreiking<br />
bij het afstoten en hergebruik van kerkgebouwen’,<br />
auteur Ds.F.Z.Ort, brochure van het<br />
Protestants Dienstencentrum Gelderland van<br />
de PKN.<br />
– ‘Een protestantse visie op kerkgebouwen’,<br />
discussienota voor de Protestantse Kerk<br />
De Task Force Toekomst<br />
Kerkgebouwen is een burgerinitiatief<br />
van leden met verschillende<br />
achtergrond en expertise, in 2006<br />
opgericht uit onvrede met de massale<br />
sloop van kerkgebouwen.<br />
Navraag bij de toenmalige minister<br />
van OCW wees uit dat er bij het<br />
rijk geen enkel zicht was op het<br />
aantal kerkgebouwen in<br />
Nederland en op de omvang van<br />
de kaalslag in de voorgaande<br />
decennia. De Task Force is van<br />
mening dat behoud en hergebruik<br />
van dit maatschappelijk erfgoed<br />
vanzelfsprekend zou moeten zijn.<br />
De visie hierover is vastgelegd in<br />
VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
in Nederland, opgesteld door dr. Ton van<br />
der Lingen en ds. Hans Uytenbogaardt<br />
en gepresenteerd op 9 juni 2008.<br />
Te downloaden via www.pkn.nl.<br />
Algemeen<br />
– ‘Herbestemming van grote monumenten: een<br />
uitdaging!’, in opdracht van de Stichting<br />
Pandenbank Noord-Brabant samengesteld<br />
door een team van de Katholieke Universiteit<br />
Nijmegen, o.l.v. prof. Dr. Nico Nelissen,<br />
Den Bosch 1999.<br />
– ‘Het kerkgebouw in het postindustriële landschap’,<br />
publicatie die tot stand is gekomen<br />
op initiatief van de Werkgroep Kerkbouw<br />
van de PKN, redactie Kees Doevendans<br />
en Gertjan van der Harst. Uitgeverij Boekencentrum<br />
2004<br />
– ‘Heilige huisjes of cultuurtempels, erfgoededucatie<br />
en kerken’ -Jaarthemadag VBMK 2004<br />
– ‘Toekomst voor Religieus Erfgoed in<br />
Noord-Brabant’, uitgave van het<br />
Monumentenhuis Brabant, 2005<br />
– ‘Gebouwd op geloof - Monumenten van religie’,<br />
Ton H.M. van Schaik, uitgave van de<br />
Stichting Open Monumentendag, 2005<br />
– ‘Quel avenir pour quelles églises?/What future<br />
for which churches?’, redactie Lucie K.<br />
Morisset, Luc Noppen & Thomas Coomans.<br />
Uitgave van de Presses de l’Université du<br />
Québec 2006.<br />
– ‘Meer geloof, minder kerk’, Joep de Hart,<br />
AO-reeks, 2006.<br />
– ‘De Julianakerk in Den Haag, een nieuwe toekomst<br />
voor een bijzonder monument’ - uitgave in<br />
opdracht van Stadsherstel Den Haag, 2006<br />
– ‘Belvedere Nieuws over Religieus Erfgoed’,<br />
januari 2008, jaargang 12, nummer 32,<br />
gratis te bestellen of te downloaden via<br />
www.belvedere.nu.<br />
de 'Verklaring van Woudrichem',<br />
naar de plaats van oprichting van<br />
de Task Force. Hierin wordt<br />
gesteld dat bij herbestemming bij<br />
voorkeur moet worden gestreefd<br />
naar hergebruik zo dicht mogelijk<br />
bij de oorspronkelijke functie. Als<br />
een religieuze of bezielende herbestemming<br />
niet mogelijk is heeft<br />
hergebruik, waarbij een culturele<br />
of sociale maatschappelijke functie<br />
behouden blijft, de voorkeur.<br />
Ook particuliere herbestemming<br />
of langdurige leegstand is een<br />
mogelijkheid. Alle opties zijn beter<br />
dan sloop, want sloop is onomkeerbaar.<br />
De Task Force bena-<br />
31<br />
drukt dat ieder gebouw en iedere<br />
situatie om een eigen oplossing<br />
vraagt, en dat lokaal in overleg<br />
met alle betrokken partijen naar<br />
de beste oplossing voor het<br />
behoud moet worden gezocht.<br />
De Task Force constateert dat er<br />
maatschappelijk veel vraag is naar<br />
de mogelijkheden voor gebruik en<br />
hergebruik van kerkgebouwen,<br />
maar dat de condities voor het<br />
behoud van deze gebouwen, in<br />
de vorm van beschermend en stimulerend<br />
beleid, op dit moment<br />
nog grotendeels ontbreken.<br />
De Task Force neemt, naast religieuze<br />
en andere organisaties, deel<br />
– VNG-magazine januari 2008 ‘Help,<br />
de kogel gaat door de kerk’.<br />
– ‘Religieus erfgoed, geïllustreerd lexicon’ - Mieke<br />
van Zanten, Walburgpers 2008<br />
– ‘Moskeeën (in) NL’, auteurs o.a. Sihan<br />
Bugdaci en Ergün Erkocu. Publicatie die in<br />
2008 verschijnt, door CONCEPT0031 samen<br />
met het Stimuleringsfonds voor Architectuur,<br />
NAi uitgevers.<br />
– ‘Kloosters als religieus erfgoed, Bouwstenen<br />
voor een te voeren beleid’, Sjef Hendrikx,<br />
uitgave van Stichting Matrijs i.s.m. Konferentie<br />
van Nederlandse Religieuzen, 2008<br />
– ‘Eigen haard is goud waard, Over de economische<br />
baten van cultuurhistorisch erfgoed’ -Tom<br />
Bade en Gerben Smid. Triple E Productions<br />
2008. Te downloaden via www.belvedere.nu<br />
– ‘De Oude Kaart van Nederland: Leegstand<br />
en Herbestemming’ - Rijksadviseur voor<br />
het Cultureel Erfgoed, Atelier<br />
Rijksbouwmeester, Den Haag 2008<br />
Media<br />
– Documentaire ‘Kerk te koop’ door<br />
Frans Bromet, uitgezonden bij<br />
NCRV Dokument, 21 en 28 januari 2008.<br />
– TV-uitzending LUX, IKON, 20-4-2008<br />
– www.reliflex.nl<br />
– www.reliwiki.nl<br />
– www.religieuserfgoed.nl<br />
– www.2008re.nl<br />
– www.toekomstkerkgebouwen.nl<br />
MEVR. DOOR JELSMA adviseert en<br />
publiceert over de situatie van<br />
kerkgebouwen in Nederland, en maakt<br />
deel uit van de landelijke Task<br />
Force Toekomst Kerkgebouwen.<br />
in de stuurgroep voor de totstandkoming<br />
van het Strategisch Plan<br />
Religieus Erfgoed en adviseert bij<br />
de totstandkoming van een<br />
Handreiking Religieus Erfgoed<br />
voor gemeenten. Daarnaast richt<br />
de Task Force zich vooral op<br />
bewustwording, steun aan burgerinitiatieven<br />
en het verstrekken van<br />
informatie aan bestuurders en<br />
kerken, die het behoud van kerkgebouwen<br />
ten goede kan komen.<br />
Meer informatie en de complete<br />
Verklaring van Woudrichem zijn<br />
te vinden op de website van de<br />
Task Force: www.toekomstkerkgebouwen.nl
M VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
Welk gebruik biedt religieuze gebouwen de meest duurzame toekomst?<br />
Erfgoed op eigen benen,<br />
Te veel kerken en andere religieuze gebouwen staan op het<br />
moment leeg of worden zeer spaarzaam gebruikt.<br />
Ze vallen gemakkelijk ten prooi aan verval of vandalisme.<br />
Te vaak blijkt de huidige religieuze functie van het gebouw<br />
onvoldoende voor het behoud, ondanks publieke steun voor<br />
het overeind houden van deze vaak waardevolle objecten.<br />
In het Jaar van het Religieus Erfgoed wordt planvorming voor<br />
nevengebruik of herbestemming van religieuze gebouwen<br />
actief gestimuleerd met een prijsvraag.<br />
Inspirerende plannen<br />
Op initiatief van het VSB-<br />
Ofonds is door de stichting Jaar<br />
van het Religieus Erfgoed een<br />
prijsvraag uitgeschreven voor<br />
veelbelovende plannen van<br />
neven- of herbestemming van religieuze<br />
gebouwen. De prijsvraag stimuleert eigenaren<br />
en beheerders gericht na te denken over de<br />
mogelijkheden die hun gebouwen bieden<br />
voor nevengebruik of soms een totaal nieuwe<br />
functie. Met het instellen van deze prijsvraag<br />
voor plannen beogen het VSBfonds en de<br />
stichting Jaar van het Religieus Erfgoed te<br />
motiveren en te inspireren. Beide willen<br />
graag een actieve bijdrage leveren aan de<br />
instandhouding van beeldbepalende religieuze<br />
gebouwen. Ze zijn voor de maatschappij<br />
TWEE VOORBEELDEN: DE PNIELKERK<br />
(BOVEN - 1954, AMSTERDAM-WEST)<br />
TOT VOOR KORT GEBEDSHUIS VAN<br />
DE GEREFORMEERDE KERK - NU<br />
INTERNATIONAAL CULTUURPODIUM,<br />
EEN HUISARTSENPOST, KANTOOR-,<br />
STUDIO- EN ATELIERRUIMTEN.<br />
belangrijk vanwege beleving en identiteitsverlening.<br />
De prijsvraag staat open voor alle eigenaren<br />
van religieuze gebouwen. Ook niet-eigenaren<br />
mogen plannen inzenden voor de prijsvraag,<br />
mits zij kunnen aantonen dat de eigenaar van<br />
het object het plan steunt. De betreffende<br />
panden hoeven geen monument te zijn, ook<br />
niet-beschermde objecten kunnen meedoen<br />
voor de hoofdprijs. De winnende inzending<br />
krijgt 100.000 euro voor de daadwerkelijke<br />
realisatie van het plan. De winnaars van de<br />
tweede en derde prijs ontvangen respectievelijk<br />
50.000 en 30.000 euro.<br />
Maatschappelijke meerwaarde<br />
Een deskundige jury onder leiding van mr.<br />
Frank Visser, de ‘rijdende rechter’ en lid van<br />
het comité van aanbeveling van de Task<br />
32<br />
PAULUSKERK<br />
IN OEGSTGEEST:<br />
EEN GROEP<br />
ENTHOUSIASTE<br />
VRIJWILLIGERS<br />
KOCHT DE<br />
KERK VOOR EEN<br />
SYMBOLISCH<br />
BEDRAG. DE<br />
KERK IS NU IN<br />
GEBRUIK O.A<br />
ALS MUZIEK-<br />
SCHOOL EN<br />
CULTUREEL<br />
CENTRUM.<br />
een prijs van<br />
het VSBfonds<br />
Force Toekomst Kerkgebouwen, beoordeelt<br />
welke van de plannen het meest creatief is en<br />
het beste voldoet aan de gestelde criteria. De<br />
plannenmakers worden uitgedaagd om hun<br />
gebouw zo in te zetten dat er een publiek toegankelijke<br />
ruimte ontstaat. De nieuwe functie<br />
of het nevengebruik moet een positieve<br />
bijdrage leveren aan de directe omgeving. De<br />
plannenmakers worden zo geprikkeld om<br />
maatschappelijk verantwoord te ondernemen<br />
en sociale verantwoordelijkheid te nemen.<br />
Plannen zonder een duidelijke maatschappelijke<br />
relevantie maken minder kans op de<br />
eindoverwinning. De jury let daarnaast op de<br />
praktische en financiële haalbaarheid en de<br />
aard van eventuele bouwkundige ingrepen.<br />
De huidige kwaliteiten van het gebouw dienen<br />
gerespecteerd te worden. De jury selecteert uit<br />
alle inzendingen zes genomineerden, waaruit<br />
drie winnaars gekozen worden. Op 11 december<br />
worden de winnaars bekend gemaakt<br />
tijdens de slotmanifestatie van het Jaar van<br />
het Religieus Erfgoed.<br />
Om in aanmerking te komen voor een van de<br />
prijzen dienen deelnemers een plan in te dienen<br />
voor 1 november 2008. Inschrijvingsformulieren<br />
en een uitgebreide beschrijving<br />
van de criteria en indieningsvereisten zijn te<br />
vinden op www.2008re.nl/#/prijsvraag. De<br />
begeleiding en uitvoering van de prijsvraag is<br />
in handen van Jeroen Westerman, Jeroen<br />
Bootsma en Werner Weijkamp van de sector<br />
Cultuurhistorie van het Gelders Genootschap.<br />
Vragen over de prijsvraag kunt u<br />
sturen naar prijsvraag@2008re.nl of bel met<br />
het Gelders Genootschap 026-442 1742.
R ecent<br />
V erschenen<br />
TITEL Hendrick de Keyser – Architectura<br />
Moderna, Moderne bouwkunst<br />
in Amsterdam, 1600-1625<br />
AUTEUR Koen Ottenheym, Paul Rosenberg, Niek Smit<br />
RECENCENT Henk Baas<br />
UITGAVE Uitgeverij SUN<br />
DETAILS ISBN 978 90 8506 562 3, 224 pagina’s, gebonden, 22,5 x 33 cm,<br />
geïllustreerd. Prijs € 49,90<br />
Vereniging Hendrick de Keyser,<br />
de landelijk werkende restaurerende<br />
instelling, vierde op 7 juni<br />
jl. haar 90-jarig jubileum.<br />
Ter gelegenheid van dit jubileum<br />
verscheen bij uitgeverij SUN het<br />
boek ‘Hendrick de Keyser –<br />
Architectura Moderna, Moderne<br />
bouwkunst in Amsterdam, 1600-<br />
1625’.<br />
Hendrick de Keyser was een van<br />
de belangrijkste Europese kunstenaars<br />
uit de zeventiende eeuw.<br />
In dit boek wordt zijn werk in<br />
een internationale context<br />
geplaatst.<br />
In 1631 verscheen in Amsterdam<br />
Architectura Moderna, een retrospectief<br />
gewijd aan de tien jaar<br />
daarvoor overleden stadsbeeldhouwer<br />
en architect Hendrick de<br />
Keyser. In een reeks van veertig<br />
33<br />
gravures worden het meesterschap<br />
en de onuitputtelijke<br />
creativiteit van de bouwmeester<br />
getoond. Deze oudst bekende<br />
kunstenaarsmonografie in de<br />
Nederlandse taal is een uniek<br />
document voor onze kennis van<br />
de architectuur van deze periode.<br />
Deze nieuwe uitgave bevat een<br />
complete herdruk van het oorspronkelijke<br />
prentwerk. De inlei-<br />
ADVERTENTIE<br />
dende hoofdstukken geven een<br />
overzicht van leven en werk van<br />
Hendrick de Keyser, waarvoor<br />
alle beschikbare archief- en<br />
onderzoeksgegevens opnieuw<br />
tegen het licht zijn gehouden.
V itruvius<br />
Forum<br />
EEN REACTIE DOOR BART SLOOTEN<br />
OP DE TOESPRAAK EN HET ARTIKEL<br />
Moetenmolens<br />
altijdmalen?<br />
HOTEL ORANGE COUNTY<br />
1 KEMER, TURKIJE<br />
2<br />
MOLEN DE IMMIGRANT (IN AANBOUW<br />
2000) FULTON, ILLINOIS (VS)<br />
NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
VAN JOS BAZELMANS<br />
Dhr. Bazelmans begint zijn<br />
betoog met het aanhalen van<br />
twee exotische voorbeelden<br />
van de bouw van molens in<br />
Turkije en Japan, die hij in<br />
het kader van zijn vraagstelling naar wat echt<br />
is en onecht, terecht wegzet als fictief (Japan)<br />
en volksverlakkerij (vakantiepark met molen<br />
in Kemer, Turkije, figuur 1). De laatste term<br />
n.a.v. de internetpagina die gewaagt van<br />
gebouwd volgens zestiende-eeuwse Hollandse<br />
architectuur en geïnspireerd op Amsterdam<br />
en het vissersstadje Volendam.<br />
Het derde voorbeeld, de molens te Holland<br />
(Michigan) en Fulton (Illinois) beide in de<br />
VS (figuur 2), krijgt meer waardering van<br />
hem: ‘Het is duidelijk dat in beide gevallen een<br />
forse inspanning wordt geleverd om de kloof tussen<br />
onecht en echt te overbruggen. Er wordt bij de<br />
bouw van de molens gebruikgemaakt van oude<br />
materialen en Nederlandse ambachtslieden. Er is<br />
sprake van een plaatsing van de molens op historisch-significante<br />
plekken. En de molens worden<br />
in bedrijf gebracht door in Nederland opgeleide<br />
vrijwillige molenaars en de producten van de<br />
molen worden verkocht. Daar komt bij dat beide<br />
molens niet alleen deel uitmaken van een grotere<br />
historische omgeving met dijken, ophaalbruggen,<br />
traditionele Hollandse gebouwen en tulpenvelden,<br />
maar dat ze ook een vooraanstaande rol<br />
spelen in jaarlijkse festivals waarin het Nederlands<br />
erfgoed en de Nederlandse cultuur centraal<br />
staan’. We komen hierop later terug.<br />
Bezien we de standpunten van Bazelmans<br />
verder volgens de indeling van zijn toespraak.<br />
Restauratie begint met onderzoek<br />
Hiermee kunnen we het volledig eens zijn.<br />
Als men bouwhistorisch onderzoek vooraf<br />
wil, lijkt ons dat alleen maar van meerwaarde.<br />
Hierbij moet echter wel de verhouding prijsresultaat<br />
in het oog gehouden worden. Het<br />
34<br />
Al enige tijd is er een (soms felle)<br />
discussie gaande naar aanleiding van de<br />
toespraak die prof. dr. J.G.A. Bazelmans<br />
van de RACM heeft gehouden op het<br />
RACM-symposium over molens op<br />
10 oktober 2007 en die integraal is<br />
opgenomen in <strong>Vitruvius</strong> nummer 2,<br />
januari 2008.<br />
moge duidelijk zijn, dat een poldermolen,<br />
driehonderd jaar gebruikt voor bemaling en<br />
bewoning, minder bouwhistorische verrassingen<br />
zal opleveren (er is immers niets aan<br />
de functies veranderd in die jaren) dan een<br />
gebouw dat door de loop der eeuwen heen<br />
vele functies en/of verbouwingen heeft<br />
gekend.<br />
Maar onderzoek (dat wel te allen tijde subsidiabel<br />
moet zijn wil het gemeengoed worden)<br />
kan waardevolle zaken aan het licht<br />
brengen en bijdragen aan een verantwoorde<br />
restauratie en eventuele reconstructie van<br />
het geheel. (Dit is overigens gebeurd bij de<br />
door Bazelmans aangehaalde molen te<br />
Etersheim: zorgvuldig gerestaureerd en<br />
gedeeltelijk gereconstrueerd volgens het<br />
oude bestek van 1886 en aan de hand van<br />
bouwsporen en wat de details betreft door<br />
het goede geheugen van de laatste bewoner<br />
die nog in het oude interieur heeft geleefd.<br />
Hij vormt zo thans een prachtig voorbeeld<br />
van een laatnegentiende-eeuwse binnenkruier<br />
met een zorgvuldig gerestaureerd interieur<br />
dat (mede dankzij bovengenoemde factoren<br />
en aanvullend kleuronderzoek) tot op detail<br />
kon worden teruggebracht. Deze constellatie<br />
levert een aanzienlijke meerwaarde op ten<br />
opzichte van de scheefgezakte, half afgezaagde<br />
gemoderniseerde stomp die er voordien<br />
stond).<br />
Restauratie betreft<br />
conserverend herstel<br />
Ook hiermee kunnen we het eens zijn:<br />
onderhoud gaat boven repareren/conserveren,<br />
dit weer boven restaureren/vernieuwen en<br />
dit weer boven reconstrueren.<br />
Bruikbare onderdelen moeten bewaard blijven.<br />
Waardevolle onbruikbaar geworden onderdelen<br />
ook, maar dan ex situ. Een molen als<br />
werktuig onbruikbaar laten worden door niet
meer bruikbare onderdelen niet te vervangen,<br />
is het paard achter de wagen spannen. De<br />
molen zelf gaat er daardoor ook op achteruit,<br />
zoals hieronder verduidelijkt zal worden.<br />
Bij molens echter doet zich de moeilijkheid<br />
voor dat vele aan weer en wind blootgestelde<br />
onderdelen wel moeten worden vervangen na<br />
verloop van tijd omdat er anders letterlijk<br />
niks van over zal blijven. Het door Bazelmans<br />
aangehaalde voorbeeld van de potroedes<br />
uit 1871 van de molen te Nijetrijne is nu net<br />
zo’n klassiek voorbeeld dat behoud in situ<br />
(dus aan de molen zelf) onherroepelijk zal<br />
leiden tot het definitieve verlies van dit<br />
staaltje ambachtswerk. Handhaving aan de<br />
molen had tot twee dingen geleid:<br />
a. tot het al genoemde verlies van de roedes<br />
door de weersinvloeden (daar helpt echt geen<br />
conservering tegen op den duur: roedes – en<br />
dat weet de hele molenwereld – hebben nu<br />
eenmaal een soms lange, maar altijd beperkte<br />
levensduur en deze wordt aanmerkelijk verkort<br />
als regen en wind steeds op dezelfde<br />
plaats hun werk doen) en<br />
b. tot een molen die niet meer zou kunnen<br />
draaien door de steeds slechtere staat waarin<br />
de roedes zouden zijn komen te verkeren.<br />
Dus wat is er op tegen nieuwe te steken (want<br />
ons betreft weer volgens oud-model, dus ook<br />
geklonken) en de oude te bewaren als tastbaar<br />
voorbeeld van negentiende-eeuwse<br />
ambachtelijke ijzerklinkkunst?<br />
Dat is dan monumentenbehoud ten voeten<br />
uit: een malende molen en een onderdeel (de<br />
oude roedes) dat tot in lengte van dagen kan<br />
getuigen van het vakmanschap van vroeger.<br />
(Overigens was het proces van vervanging<br />
van houten roeden en bovenassen in de jaren<br />
vijftig van de twintigste eeuw al voltooid:<br />
een historische ontwikkeling, die voor de<br />
bovenassen werd ingezet in 1836 en voor<br />
345<br />
FORUM NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
de roeden in 1852.)<br />
Conservering houdt echter niet in dat bijv.<br />
verdieping van poldermolens niet meer zou<br />
kunnen: de verdieping geeft een zinvolle<br />
continuering van het gebruik van de molen<br />
(en in dit geval zie je er bovendien niets van:<br />
alles zit permanent onder water). De manier<br />
waarop m.a.w. de zorgvuldigheid waarmee<br />
dit gebeurt, bepaalt de waardehandhaving van<br />
het monument, niet de handeling op zich. Dat<br />
geldt trouwens voor alle restauraties.<br />
Bovendien is verdieping een proces dat niet<br />
de laatste decennia is gebeurd met diverse<br />
molens, maar een proces dat al in de 18e eeuw<br />
begon en in 19e eeuw met kracht werd voorgezet<br />
en dus thans een historisch volkomen<br />
verantwoorde handeling is.<br />
‘Restauratie betreft conserverend herstel...Alles<br />
‘wat nodig is voor instandhouding, stopzetting<br />
van degradatie, en tevens datgene te doen dat<br />
nodig is voor het weer gezond maken en voor het<br />
toekomstig gebruik’.<br />
Dat is nu juist wat al die jaren gedaan is bij<br />
maalvaardig restaureren van molens. In dat<br />
licht gezien is er dan ook niets op tegen de<br />
Schermermolens weer hun water terug te<br />
geven dat ze 296 jaar hebben gehad en dat<br />
‘pas’ 77 jaar was gedempt. Het weer open<br />
graven van de oorspronkelijke, voor de<br />
molens bedoelde na 1929 gedempte uitwateringen<br />
(en dus geen gegraven tochten), past<br />
uitstekend binnen deze doelstelling.<br />
Dit geldt mutatis mutandis ook voor verhoging.<br />
De molen Edens te Winschoten bijvoorbeeld<br />
is verhoogd om in zijn veranderde<br />
omgeving te blijven functioneren. Dit is<br />
behoud door ontwikkeling en een fase in het<br />
leven van het monument, een fase van de<br />
soort die t.a.v. vroegere veranderingen zo<br />
gewaardeerd wordt.<br />
35<br />
Verplaatsing<br />
Het verplaatsen van een monument is slechts<br />
bij zeer hoge uitzondering aan de orde.<br />
Waarschijnlijk zijn molens de categorie<br />
onroerende monumenten waarbinnen het<br />
meest is verplaatst (overigens al eeuwen voor<br />
ze tot monument werden verklaard). Maar<br />
anders dan bijv. een kerk die in een veranderde<br />
omgeving is komen te staan, maar zijn<br />
dominante positie (en wellicht zijn functie)<br />
heeft behouden, is bebouwing en beplanting<br />
tot dicht bij de molen een wezenlijke aantasting<br />
van het wezen en de werkzaamheid van<br />
het monument.<br />
De molen is bedoeld als werktuig en als hij in<br />
een nieuwbouwwijk verwordt tot element dat<br />
niet meer opvalt en niets meer kan, dan<br />
wordt het monument tekort gedaan.<br />
Dhr. Bazelmans maakt in dit verband een<br />
opmerking over de status aparte die molens<br />
zouden hebben als werkend monument. De<br />
bescherming van het interieur (het gaande<br />
werk) van een molen is anders dan bijvoorbeeld<br />
het interieur van de meeste monumentale<br />
woonhuizen sinds 1961 een wezenlijk<br />
onderdeel van de restauratiefilosofie geweest,<br />
maar die status aparte maakt wel de molen<br />
tot wat hij tot op de dag van vandaag is gebleven:<br />
een (veelal levend) monument van<br />
bedrijf en techniek, dus precies die functie waardoor<br />
hij mede het bewaren waard was en is.<br />
Overigens staan de molens hierin niet alleen:<br />
kerken worden vaak ook om hun interieur<br />
gewaardeerd en beschermd.<br />
Het moet monumentenbeschermers toch<br />
goed doen als een monument in gebruik<br />
blijft waarvoor het is gebouwd. En men kan<br />
toch blij zijn als er geen andere (soms<br />
wezensvreemde en vaak veel geld kostende)<br />
MOLEN VAN DE ETERSHEIMERBRAAKPOLDER FOTO’S: (3) P. GRUND, 1984 / (4) AGNES OOMEN, 2000 / (5) ARIE DE KONING, 2000
V itruvius<br />
Forum<br />
nieuwe bestemming moet worden gezocht,<br />
zoals dat bij andere categorieën monumenten<br />
vaak wel noodgedwongen het geval is.<br />
Vandaar dat er al sinds 1961 een onderhoudsregeling<br />
was voor werkende molens. Dit<br />
heeft niets met antimodernisme te maken,<br />
maar met optimale zorg voor belangwekkende<br />
cultuurmonumenten.<br />
Natuurlijk is een molen tussen de flats of<br />
ingeklemd tussen snelwegen, viaducten en<br />
spoordijken een gevolg van een historische<br />
ontwikkeling, maar het is niet de taak van de<br />
RACM mislukkingen op dat gebied te koesteren<br />
en te sanctioneren.<br />
Het schrikbeeld moet toch niet worden dat<br />
de RACM geen bezwaar heeft tegen windbelemmerende<br />
hoogbouw (want dat is voortgaande<br />
ontwikkeling) en een negatief advies<br />
afgeeft over een verzoek tot verplaatsing<br />
(want de veranderende planologische ontwikkeling<br />
moet zichtbaar zijn), terwijl niet<br />
meer draaien/malen niet zo erg is, daar dat<br />
toch al niet wenselijk was vanwege bescherming<br />
tegen slijtage.<br />
Het kan toch niet zo zijn dat een thans gangbare,<br />
theoretische restauratiefilosofie (die<br />
ook wel weer eens zal veranderen als je de<br />
geschiedenis bekijkt) belangrijker wordt<br />
gevonden dan het praktische en succesvolle<br />
resultaat van een halve eeuw molenbehoud.<br />
Het door Bazelmans aangehaalde voorbeeld<br />
van de spinnekop te Laag-Keppel (figuur 6) is<br />
inderdaad een ongelukkig voorbeeld van een<br />
verplaatsing: misschien in die tijd de enige<br />
oplossing tot behoud, maar daarom nog niet<br />
gelukkig. Er zijn echter heel wat voorbeelden<br />
te noemen van zorgvuldige verplaatsingen<br />
6<br />
SPINNEKOP MOLEN TE LAAG KEPPEL<br />
FOTO: RACM<br />
NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
waar de molen in een historisch verantwoorde<br />
omgeving (en vaak zelfs op een oude<br />
molenplaats) een zinvol nieuw bestaan heeft<br />
gekregen. En hier is de link met de door<br />
Bazelmans redelijk gewaardeerde verplaatsingen<br />
in Holland en Fulton: Er is sprake<br />
van een plaatsing van de molens op historisch-significante<br />
plekken. En de molens<br />
worden in bedrijf gebracht door in Nederland<br />
opgeleide vrijwillige molenaars...<br />
Het bewaken en bewaren van de molenbiotoop<br />
is vaak een ambivalente zaak: het<br />
gebeurt op grote en doeltreffende schaal,<br />
maar vaak wint de economie het van het ideaal.<br />
Een goed voorbeeld daarvan is de gang<br />
van zaken rond De Otter in Amsterdam.<br />
Verlies<br />
De moed om goede oude dingen prijs te<br />
geven mag niet ontbreken.<br />
Een merkwaardig standpunt vanuit de<br />
RACM bezien. Natuurlijk houdt behoud<br />
potentieel verlies in zich, of zoals een wijze<br />
het eens formuleerde: ieder begin herbergt<br />
het einde in zich. Panta Rhei zeiden de oude<br />
Grieken al, en dat geldt ook voor het<br />
gebouwd erfgoed, maar dat hoeft niet te betekenen<br />
dat je willens en wetens het verlies<br />
maar moet accepteren. En het houdt ook<br />
zeker niet in dat je vernielingen uit het verleden<br />
moet koesteren als een behoudenswaardige<br />
fase uit het verleden. In het voorgaande<br />
is het al eens verwoord en hier met andere<br />
woorden nog maar eens: met de beste wil van<br />
de wereld is niet aan te geven welke meerwaarde<br />
de scheefgezakte en zonder oog voor<br />
het verleden inwendig gemoderniseerde, half<br />
afgezaagde molenstomp van Etersheim zou<br />
hebben gehad boven de zorgvuldig en zo<br />
authentiek mogelijk gerestaureerde complete<br />
7<br />
DE MOLEN IN WADENOIJEN<br />
36<br />
molen die er nu staat. Of om het van een<br />
geheel andere hoek te benaderen: is de<br />
ondermolen van de Driemanspolder (anno<br />
1903) minder authentiek dan zijn twee<br />
confraters van dezelfde polder uit 1672?<br />
(Overigens zijn de molens te Etersheim en<br />
zijn typegenoot te Katwoude, die indertijd<br />
ongeveer in dezelfde staat verkeerde, bezoekerscentra<br />
van de eerste orde geworden. Over<br />
levende, de bevolking aansprekende, in de<br />
samenleving geïntegreerde monumentenzorg<br />
gesproken.)<br />
En om dit door te trekken naar andere takken<br />
van monumentenzorg: kasteel Haarzuilens<br />
(indertijd toch echt niet gerestaureerd<br />
volgens de huidige normen) wordt voor<br />
miljoenen in stand gehouden, het uitgebrande<br />
kasteel Heemstede te Houten en het dito<br />
raadhuis van Oudewater worden weer in<br />
oude luister hersteld. Terecht overigens,<br />
maar geldt de moed om goede oude dingen<br />
prijs te geven dan alleen voor molens?<br />
Dat het opmerkelijk gevonden wordt dat<br />
nieuwbouwmolens e.d. gewoon figureren op<br />
de beide op internet beschikbare molen-databases<br />
(alsof men op iets onoorbaars is<br />
betrapt) is op zich opmerkelijk: ten eerste<br />
omdat het geen monumenten betreft (en ze<br />
dus buiten het zorggebied vallen) en ten<br />
tweede omdat ze wel degelijk authentiek<br />
zijn: het is een nieuwe categorie molens die<br />
om geheel andere dan economische, maar<br />
daarom niet minder valide en authentieke<br />
redenen zijn gebouwd.<br />
Aan de in de toespraak geconstateerde contra-intuïtieve<br />
toename van het monumentale<br />
molenbestand is na de laatste ronde van aanwijzing<br />
door de RdMz/RACM van molenrompen<br />
en -stompen een einde gekomen.<br />
Er zal dus aan molens die onder de monumentenwet<br />
vallen niets meer bijkomen. (Die<br />
toename werd trouwens mede veroorzaakt<br />
door het – terecht – toevoegen aan de lijst<br />
van een aantal windmotoren).<br />
Voor de ca. 500 molenrestanten is enkele<br />
jaren geleden rijksbeleid vastgesteld. De visie<br />
daarop is door de toenmalige RdMz duidelijk<br />
verwoord. De niet-beschermde restanten<br />
komen ook niet meer voor rijksbescherming<br />
in aanmerking en hoeven dus in dat verband<br />
geen punt van aandacht meer te zijn. Al<br />
tientallen jaren, zeker sinds de jaren zestig,<br />
kwamen er op de Rijksdienst rompen voor<br />
herstel af. Om redenen van externe zowel als<br />
interne aard is er uiteindelijk een rijksbeleid
m.b.t. rompen en stompen vastgesteld. Dat<br />
resulteerde in de bescherming van een aantal<br />
rompen waarvan een deel de status ‘incomplete<br />
molen’ kreeg. Diezelfde Rijksdienst<br />
heeft vervolgens in haar Nieuwsbrief zwart<br />
op wit gesteld dat completering tot maalvaardige<br />
molen voor deze molens subsidiabel<br />
is. Deze beleidslijn moet o.i. voor deze aangewezen<br />
categorie ongewijzigd blijven. De<br />
burger moet kunnen rekenen op een consistent<br />
rijksbeleid.<br />
Komen we bij de conclusies van dhr.<br />
Bazelmans:<br />
– Wat zijn pleidooi voor inpassing van bouwhistorisch<br />
onderzoek betreft: hierboven is al<br />
gememoreerd dat dit zeer nastrevenswaardig is.<br />
– Bij verwezenlijking van de tweede conclusie<br />
op het vlak van de instandhouding van de<br />
materiële substantie van molens moet het<br />
ergste gevreesd worden voor het molenbehoud<br />
ook in fysieke zin.<br />
Als we zien dat zo’n 95% van het huidige<br />
monumentale molenbestand een bouwmassa<br />
heeft van vóór 1950, dan zou dat betekenen<br />
dat alleen de nieuwe molens (geen monumenten<br />
dus) onbeperkt zouden kunnen<br />
draaien en malen en alle andere óf voortaan<br />
een maalverbod krijgen óf een beperkte ‘vergunning’<br />
tot malen ter wille van bescherming<br />
van zeldzaamheidswaarden tegen slijtage<br />
door te intensief gebruik. Niet alleen dood<br />
in de pot voor het behoud en de kennis van<br />
het vak van molenaar dat ternauwernood in<br />
de jaren zeventig aan de vergetelheid werd<br />
ontrukt door het Gilde van Vrijwillige<br />
Molenaars, maar ook een bedreiging voor de<br />
continuïteit van de vakkennis van de molenmakers<br />
voor het fysieke behoud van ons<br />
molenbestand, in het bijzonder die ten aanzien<br />
van het gaande werk.<br />
Het is al jaren en jaren bekend: een stilstaande<br />
molen slijt harder dan een malende (alhoewel<br />
het een contradictio in terminis lijkt, maar dat<br />
niet is). De invloed van weer en wind gaat<br />
door en zal bij een stilstaande molen meer<br />
invloed hebben dan bij een malende, doordat<br />
die steeds dezelfde kant de molen treft.<br />
In bewegende delen komt nauwelijks houtworm<br />
voor, in stilstaande wel. Het eerder<br />
genoemde voorbeeld van Nijetrijne moge dat<br />
duidelijk hebben gemaakt.<br />
*Op het vlak van verplaatsingen is bezinning<br />
ook aan de orde. In dit verband wordt de<br />
term verbannen gebruikt en wordt er gesproken<br />
over de musealisering van de steeds<br />
kleiner wordende groene ruimtes.<br />
Verbannen is slechts zelden aan de orde. In<br />
FORUM NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
8<br />
GLAZEN OMHULSELS VOOR MOLENSTOMPEN UIT DELFSHAVEN. ‘MOLENS’ 82, 6-7<br />
het al genoemde geval van Laag-Keppel met<br />
zijn Friese spinnekop is dat wel het geval,<br />
maar dat is dan ook slechts een van de<br />
weinige gevallen van een minder geslaagde<br />
verplaatsing (maar toentertijd waarschijnlijk<br />
de enige mogelijkheid het molentje fysiek te<br />
redden). Zorgen over de vermeende musealisering<br />
van het platteland zijn o.i. overbodig<br />
en bovendien is deze term misplaatst. In<br />
weinig landen is het platteland zo verstedelijkt<br />
als hier en lijkt het platteland in zijn<br />
algemene verschijningsvorm (nieuwbouw,<br />
agrarische bedrijfsgebouwen, industrieterreinen<br />
e.d.) zo sterk op de meer verstedelijkte<br />
gebieden als in ons land. Er is op ons platteland<br />
heel weinig museaals te ontdekken op<br />
kleine gebiedjes als bijv. De Zaanse Schans<br />
en museumdorp Orvelte en nog wat van<br />
zulke speldeknoppen na.<br />
En wat is er nu mooier als er in dat ook door<br />
ruilverkavelingen qua verschijningsvorm al<br />
sterk geëgaliseerde platteland hier en daar<br />
een verplaatste molen staat? Hier ligt een<br />
goede mogelijkheid voor de RACM om de C<br />
van Cultuurlandschap in zijn naam waar te<br />
maken.<br />
Het grootste deel van de Nederlanders komt<br />
niet of niet vaak in de gebieden waar molens<br />
bij verplaatsing naar ‘verbannen’ worden.<br />
Dat valt in tweeërlei opzicht wel mee: van<br />
verbannen is geen sprake en in deze tijden<br />
van goede en snelle vervoersmogelijkheden<br />
trekken Nederlanders er in vakanties en in<br />
weekeinden massaal op uit om buiten de<br />
stedelijke gebieden te recreëren.<br />
*Op het vlak van beeldvorming moet gepleit<br />
worden voor meer durf.<br />
Akkoord, maar daarna wordt gesteld:<br />
Verplaatsing van een molen met een slechte<br />
37<br />
biotoop naar een open natuurgebied, zoals<br />
voorgesteld in Wadenoijen (figuur 7), is géén<br />
behoud door ontwikkeling zoals wordt<br />
gesuggereerd. De bijzondere, sculpturale,<br />
glazen verpakking die onlangs is voorgesteld<br />
voor twee molenstompen in Delfshaven<br />
(figuur 8) is dat wel. Zo’n initiatief is waardevol,<br />
omdat het onze gebruikelijke omgang<br />
met molens problematiseert en beschouwers<br />
de vraag laat stellen wat wel of niet acceptabel<br />
is in het kader van het behoud van<br />
molens. Ongetwijfeld zijn er manieren om de<br />
vraag naar ‘echt’ en ‘onecht’ die Barbara<br />
Visser zo pregnant stelde, ook blijvend te<br />
visualiseren in een onorthodoxe ‘restauratie’<br />
van een molen(sic) of een molenstomp.<br />
Herstel in oude luister, hoe waardevol vaak<br />
ook, doet dat niet.<br />
Dit is waardevol? Ik zou de reacties in den<br />
lande wel eens willen horen als dit voorgesteld<br />
zou worden voor de Sint-Jan in Den<br />
Bosch of het Paleis op de Dam.<br />
En als men dan daarbij bedenkt, dat deze<br />
woorden worden uitgesproken vanuit de<br />
RACM, dan wordt het mij als monumentenliefhebber<br />
die al meer dan dertig jaar op<br />
vrijwillige basis actief bezig is de molens in<br />
hun oorspronkelijke staat aan het nageslacht<br />
door te geven, wel bang om het hart en<br />
bekruipt mij het gevoel waarvoor we dit dan<br />
de afgelopen tijd allemaal hebben gedaan, als<br />
inderdaad de RACM dergelijke wezensvreemde<br />
‘restauratie’projecten als vernieuwend<br />
gaat omarmen.<br />
BART SLOOTEN is secretaris van de<br />
Stichting De Westfriese Molens en<br />
Molenstichting Zeevang.
V itruvius<br />
Forum<br />
oeten molens altijd malen? Mijn<br />
vraag aan het publiek van het<br />
RACM-symposium over molens<br />
(Den Haag, 10 oktober 2007 2 M<br />
)<br />
was niet retorisch bedoeld,<br />
zoals velen, en ook Bart van Slooten, lijken te<br />
veronderstellen. De vraag verdient (ook)<br />
voor mij geen beantwoording met een onvoorwaardelijk<br />
‘nee’. Molens hoeven én moeten<br />
1<br />
NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
EEN REACTIE DOOR JOS BAZELMANS OP BART SLOOTEN EN<br />
BIJDRAGEN OP HET PRIKBORD VAN MOLEN.STARTPAGINA.NL 1<br />
Moeten molens altijd malen(2)?<br />
niet stil (te) staan, een enkele hoogst monumentale<br />
en zeer waardevolle uitzondering<br />
daargelaten. 3 Ik neem echter wel nadrukkelijk<br />
afstand van de eenzijdig positieve beantwoording<br />
die decennialang de norm is<br />
geweest in de zorg voor Nederlandse molens.<br />
In mijn betoog heb ik gepleit voor een gedifferentieerde<br />
aanpak, waarin de (on)vrijheid van<br />
handelen wordt gedefinieerd door de waarde<br />
WAT VERDIENT WAARDERING EN HET PREDICAAT ‘MONUMENT'? VAN HET STOOM-<br />
GEMAAL OP AFB 266 WORDT DE CULTUURHISTORISCHE BETEKENIS TEGENWOORDIG<br />
ALGEMEEN ONDERKEND. WAAROM GELDT DAT NIET VOOR DE ‘VERMINKTE’ WATER-<br />
MOLEN VAN AFB 268 ALS TOONBEELD VAN EEN FASE UIT DE GESCHIEDENIS VAN DE<br />
NEDERLANDSE MOLEN? COMPLETERING LIGT BIJNA HONDERD JAAR NA DATO NIET<br />
IN DE REDE. BLZ. 151 UIT H. VD KLOOT, 1917: BOUWKUNST ETC., AANWEZIG IN BIBLIOTHEEK ZEIST<br />
38<br />
die ‘we’ toekennen aan een molen en zijn<br />
omgeving. 4 Bij de RACM als het nationale<br />
kenniscentrum en de uitvoeringsorganisatie<br />
voor de monumentenzorg ligt de ‘natuurlijke’<br />
verplichting zich uit te spreken over<br />
de relatie tussen waardestelling en de (on)mogelijkheden<br />
tot interventie in (wettelijk beschermde)<br />
monumenten. 5 Mijn essay ‘Moeten molens altijd<br />
malen’ is bedoeld als een bijdrage aan de discussie<br />
over hoe onze omgang met een molen<br />
zich dient te verhouden tot de cultuurhistorische<br />
waarde ervan. Hoe komt in ons handelen<br />
tot uitdrukking dat er binnen het<br />
Nederlandse molenbestand sprake is van een<br />
rijke variatie in historische, technische en<br />
maatschappelijke zin? Het ligt voor de hand<br />
om daarbij, zoals van Slooten stelt, aan te<br />
sluiten bij wat in het verleden ‘heeft gewerkt’<br />
– i.e. betekenisvol, succesvol en praktisch is<br />
geweest – maar er mag volgens mij geen sprake<br />
zijn van onkritisch, dogmatisch handelen,<br />
waarbij alle molens ‘op één hoop worden<br />
gegooid’. In meer algemene zin: hoe geven<br />
we ruimte aan het feit dat over de aard en<br />
omvang van ons erfgoed én de juiste omgang<br />
ermee veelal geen consensus bestaat? En aan<br />
het feit dat opvattingen over deze issues in de<br />
loop van de tijd veranderen? ‘Moeten molens<br />
altijd malen?’ is bedoeld als een poging om<br />
aan het begin van de 21ste eeuw – meer dan<br />
vijftig jaar na het verlies van het belangrijkste<br />
deel van de oorspronkelijke functionaliteit<br />
van wind- en watermolens – de uiteenlopende<br />
opvattingen van verschillende expertgroepen<br />
(wetenschappers, professionele en vrijwillige<br />
erfgoedzorgers, (vrijwillige) molenaars en<br />
molenmakers) en groepen leken (uit binnenen<br />
buitenland) over het behoud van onze<br />
molens op een zorgvuldige en op een toekomstgerichte<br />
wijze met elkaar te verbinden. 6<br />
Op mijn bijdrage ‘Moeten molens altijd malen’<br />
is – met enkele en belangrijke uitzonderingen<br />
na – binnen de molenwereld overwegend<br />
negatief gereageerd. 7 De vele reacties op het<br />
elektronische prikbord van molen.startpagina.nl<br />
en op molentoekomst.nl 8 laten daar<br />
geen twijfel over bestaan. Mij was bijna de<br />
twijfelachtige eer gegund dat molens in<br />
Nederland in de rouw werden gezet. 9 Ook de<br />
reactie van Bart van Slooten is kritisch en
afwijzend. Wat zijn de redenen? Ik zie er<br />
minstens vier.<br />
In de eerste plaats is men van mening ‘dat ik<br />
niet weet waar ik het over heb’. 10 Dat is alarmerend<br />
omdat ik binnen de RACM een gezaghebbende<br />
positie inneem en invloed heb op<br />
het molenbeleid van de rijksdienst. 11 In de<br />
vele reacties op het elektronische prikbord<br />
wordt in dit verband (soms met onverholen<br />
plezier) verwezen naar mijn achternaam. Ik<br />
kan de auteurs echter verzekeren dat deze<br />
niet is afgeleid van ‘bazelen’, volgens Van<br />
Dale ‘onsamenhangende taal spreken’ of<br />
'onzin vertellen’. Ik hecht zelf aan de – wellicht<br />
apocriefe – verklaring dat ik afstam van<br />
16de-eeuwse huurlingen uit het Zwitserse<br />
Basel. Op het prikbord werd – ‘what’s in a<br />
name’ – zelfs de vraag opgeworpen ‘bestaat<br />
die man wel echt of heeft ‘men’ hem verzonnen<br />
ten einde een discussie uit te lokken?’.<br />
12 Aan eenieder die dat wenst ben ik<br />
bereid me onder overlegging van mijn paspoort<br />
bekend te maken… Maar alle gekheid<br />
op een stokje: ik ben weliswaar geen molenliefhebber,<br />
(vrijwillig) molenaar of molenmaker,<br />
maar ik ben sinds mijn jeugd – eerst als<br />
amateur, later als professional – intensief<br />
betrokken bij de zorg voor een deel van ons<br />
erfgoed – het archeologische – en sinds een<br />
fors aantal jaren bij de professionele monumentenzorg.<br />
Ik ken de geschiedenis, de<br />
inhoud én de onvolkomenheden van de vigerende<br />
restauratiefilosofie in de (inter)nationale<br />
monumentenzorg maar weet tegelijkertijd<br />
, zoals ik in mijn artikel heb beschreven,<br />
waarom het (historisch) verklaarbaar is dat in<br />
het behoud van Nederlandse molens hiervan<br />
– vaak met goede reden – wordt afgeweken.<br />
Daarnaast heb ik een sociaal-wetenschappelijke,<br />
antropologische opleiding genoten die<br />
me in staat stelt een nauwkeurig beeld te vormen<br />
van de inhoud en samenhang van voorstellingen<br />
over de wereld, wat belangrijk of<br />
van waarde is en vormen van handelen. Hoe<br />
verhouden ideeën, waarden en gedrag zich<br />
tot elkaar? Deze invalshoek is volgens mij<br />
essentieel voor een respectvolle en positieve,<br />
doch kritische evaluatie van de vigerende<br />
omgang met de Nederlandse molens. Ik kom<br />
daar nog op terug.<br />
‘Dat ik niet weet waar ik het over heb’ zou<br />
vooral blijken uit het feit dat ik niet weet of<br />
onderken dat molenbehoud juist gebaat is bij<br />
het laten draaien en malen van een molen. 13<br />
Rust roest! Eigenlijk kan men mij dit verwijt<br />
alleen maken als ik de vraag ‘moeten (monumentale)<br />
molens altijd malen?’ onvoorwaardelijk<br />
met ‘nee’ beantwoordt, en dat doe ik<br />
2<br />
HERSTEL MOLEN. BEDUM-ANNE DOORNBOSCH IS BEZIG MET DE RESTAURATIE VAN<br />
EEN EEUWENOUDE MOLEN LANGS DE WEG TUSSEN BEDUM EN ONDERDENDAM IN<br />
GRONINGEN. DE MOLEN WORDT VOLGEND JAAR OP EEN PONTON HET DORP ONDER-<br />
DENDAM BINNENGEVAREN EN DAAR VERVOLGENS GEASSEMBLEERD. COMPLEET<br />
MET MOLENSTENEN EN WIEKEN. – BIJSCHRIFT UIT COBOUW 235, 18-12-2007, RED.<br />
MOLENBEHOUD OF MOLENBOUW? DE MOLEN HUNZINGO (MOLEN HAITSMA, 1855) IN<br />
HET GRONINGER ONDERDENDAM WERD IN 1939 TOT OP DE ONDERBOUW GESLOOPT.<br />
DE MOLEN WERD IN 2007 ECHTER WEER 'IN VOLLE GLORIE’ HERSTELD. DAARBIJ<br />
WERD GEBRUIK GEMAAKT VAN DE HOUTEN ACHTKANT VAN MOLEN SLAGHEKKE UIT<br />
HET OVERIJSSELSE RIJSSEN (ONTTAKELD IN 1942 EN GESLOOPT IN 1997).<br />
– BIJSCHRIFT JOS BAZELMANS, RED. FOTO: JOS SCHUURMAN, FOTOBUREAU FPS-GRONINGEN.<br />
niet. Uiteraard ben ik me bewust van het feit<br />
dat het laten draaien en malen in principe<br />
goed is voor een molen – Van Slooten<br />
beschrijft waarom – en dat de (vrijwillig)<br />
molenaar niet alleen draait en maalt maar<br />
tegelijkertijd ook zorg besteedt aan het<br />
onderhoud van de molen. Daar komt bij dat<br />
het voor werkende molens gemakkelijker is<br />
(financiële) middelen te genereren omdat zij<br />
– anders dan stilstaande molens – veel maatschappelijk<br />
draagvlak hebben. Maar bij dit<br />
verband dienen in mijn ogen een aantal kritische<br />
kanttekeningen geplaatst te worden.<br />
Volgens mij mag het geen ‘vrijbrief ’ zijn om<br />
cultuurhistorisch belangrijke molens te laten<br />
draaien en malen naar oorspronkelijke productieniveaus<br />
of naar de ‘tijd, zin en gelegenheid’<br />
14 van de vrijwillige molenaar. Maar, en<br />
dat is veel belangrijker, het mag ook geen<br />
rechtvaardiging zijn om op basis van hoge normen<br />
met betrekking tot draai- en (vooral) maal-<br />
39<br />
vaardigheid onderdelen te vernieuwen of te vervangen.<br />
15 Om het principe werkzaam te laten<br />
zijn, is het voldoende om een cultuurhistorisch<br />
waardevolle molen enkele tienduizenden<br />
in plaats van (vele) honderdduizenden<br />
omwentelingen per jaar te laten maken. 16 Het<br />
gaat mij echter niet alleen – of in de eerste<br />
plaats – om het vermijden of uitstellen van<br />
slijtage door draaien of malen. Slijtage zal in<br />
de meeste gevallen beperkt van aard zijn,<br />
zeker in vergelijking met de slijtage waarvan<br />
sprake was in de hoogtijdagen van de molens.<br />
Wat belangrijker is: het principe mag niet de<br />
rechtvaardiging zijn voor ingrepen, wijzigingen<br />
en vervangingen die gericht zijn op het<br />
krampachtig herstel of de verbetering van de<br />
draaiende en vooral malende werking van de<br />
molen. Ingrepen die niet noodzakelijk zijn<br />
met het oog op een laagintensief gebruik dienen<br />
achterwege te blijven. Ik sta dus niet<br />
negatief tegenover het gebruik van molens
V itruvius<br />
Forum<br />
maar wel tegenover handelswijzen die gebaseerd<br />
zijn op het idee dat een molen in de<br />
eerste plaats een machine is. 17 Een monumentale<br />
molen is in mijn opvatting een<br />
cultuurhistorisch waardevol object, waarvan<br />
het behoud gediend is bij terughoudend<br />
gebruik en onderhoud. Deze terughoudendheid,<br />
en het vasthouden aan de aanwezige<br />
‘bouwmassa’, is vooral ook gewenst omdat de<br />
huidige marktwerking het vernieuwen van<br />
onderdelen in de hand werkt: niet materiaal<br />
maar arbeid is immers tegenwoordig de<br />
kostenbepalende factor. 18<br />
Voor sommige lezers, en voor Van Slooten<br />
lijkt dit ook zijn te zijn, is het wellicht<br />
vreemd dat ik een sterke nadruk leg op een<br />
betrekkelijk klassieke vorm van waardestelling,<br />
waarin de authentieke bouwmassa een<br />
centrale rol speelt. Terwijl ik tegelijkertijd<br />
met mijn voorbeelden van nieuwbouw van<br />
molens in het buitenland suggereer dat de<br />
kwestie van ‘echt’ en ‘onecht’ minder met<br />
materiële authenticiteit en meer met overtuigingskracht<br />
te maken heeft. 19 Het is hier niet<br />
de plaats om het complexe begrip authenticiteit<br />
uitvoerig te bespreken. Toch even dit.<br />
Zoals de bedrijfs- en marketingdeskundigen<br />
James Gilmore en Joseph Pine – de uitvinders<br />
van het begrip ‘beleveniseconomie’ –<br />
onlangs hebben laten zien is de beoordeling<br />
als echt of onecht van – in hun geval – een<br />
3<br />
NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
bedrijf of een product door klanten geen eenvoudige<br />
zaak in het huidige postmoderne<br />
tijdsgewricht. Zij is afhankelijk van de beantwoording<br />
van de vraag of een bedrijf of een<br />
product ‘recht doet aan zijn wezen’ (‘is the<br />
offering true to itself ’) en of het ‘is wat het<br />
zegt dat het is’ (‘is the offering what it says it<br />
is’). 20 Het gaat hier over de inhoud van en<br />
investeringen in de essentie, de aard, de herkomst<br />
en geschiedenis van een bedrijf en het<br />
product, over de missie en waarden van een<br />
bedrijf en over de wijze waarop dit alles<br />
tot uitdrukking komt in de bedrijfsnaam en<br />
-boodschap, het product, de plaatsen en vormen<br />
van ontmoeting met de klant en de<br />
reclame-uitingen en de huisstijl van het<br />
bedrijf. Ter verduidelijking van de situatie in<br />
de monumentenzorg of het molenbehoud<br />
kan voor product in mijn ogen ‘erfgoed’,<br />
‘monument’ of ‘molen’ worden gelezen en<br />
voor klant, ‘publiek’ of ‘samenleving’. Ik<br />
schreef in mijn essay dan ook dat het in het<br />
molenbehoud niet alleen gaat om het behoud<br />
van de molen als object maar ook om de vertolking,<br />
bestendiging en publieke presentatie<br />
van het werk, de kennis, kunde en expertise,<br />
de producten, de waarden en overtuigingen<br />
van de molenaar en de molenmaker. Daar<br />
wordt door grote groepen vrijwilligers en<br />
professionals op en rond de molen en in een<br />
intensief contact met het publiek al lang en<br />
op een zeer intensieve en enthousiaste wijze<br />
MOLENVERPLAATSINGEN EN DE 'AANVAARDING VAN HET HEDEN’. DE NIEUWE WINDTURBINE NIEUWKOMER (ZOETERWOUDE)<br />
STAAT SAMEN MET DE 17DE-EEUWSE WATERMOLEN ZELDEN VAN PASSE NAAST DE SNELWEG A4. FOTO: UITGEVERIJ EDUCOM BV<br />
40<br />
aan gewerkt. En blijkbaar op een ‘authentieke<br />
manier', i.e. met overtuigingkracht, gelet<br />
op de grote maatschappelijke waardering. Ik<br />
wijs dat niet af, maar waardeer dat. 21 Mijn<br />
betoog draait er echter om dat het ‘spel’ nooit<br />
voltooid is en dat we iedere keer een grote<br />
inspanning moeten blijven leveren om in een<br />
steeds wisselend tijdsgewricht overtuigend<br />
over te komen. Volgens mij is het daarbij van<br />
groot belang om niet alleen stil te staan bij en<br />
vorm te geven aan de functionaliteit van de<br />
molen als de oervariant van de machine maar<br />
ook de lange gestolde geschiedenis – tot op<br />
de dag van vandaag! – van veel molens te<br />
laten voortbestaan. 22 Tastbaar als deze is in<br />
patina, inscripties, reparaties, aantasting,<br />
beschadigingen: met andere woorden in<br />
onvolkomenheid. In deze symfonie spelen<br />
alle molens, ook incomplete molens, stompen<br />
en alles wat tot ver in de 20ste eeuw aan<br />
en rond molens is gebouwd, een rol.<br />
De tweede reden dat men afwijzend reageert<br />
op mijn bijdrage is dat men het interpreteert<br />
als een afwijzing van het vele werk dat in de<br />
twintigste eeuw is verzet in het kader van het<br />
behoud van de Nederlandse molens. 23 In dit<br />
verband zou ik willen vragen om een zorgvuldige<br />
lezing van mijn artikel. Ik constateer<br />
namelijk dat in het molenbehoud van oudsher<br />
– sinds de jaren twintig en het ontstaan<br />
van de Vereniging de Hollandsche Molen –
een benaderingswijze dominant is geweest<br />
die pas in de loop van de jaren negentig in de<br />
internationale erfgoedzorg aandacht heeft<br />
gekregen. In de zorg voor de Nederlandse<br />
molen ging het, zoals hierboven al gezegd,<br />
niet alleen om het behoud van de authentieke<br />
bouwmassa (‘zaken welke van algemeen<br />
belang zijn wegens hun schoonheid, hun<br />
betekenis voor de wetenschap of hun volkskundige<br />
waarde’ 24 ) maar ook om het voortbestaan<br />
van de omvangrijke kennis en kunde<br />
van de molenaar en de molenmaker, dat wil<br />
zeggen om het behoud van immaterieel erfgoed<br />
25 . Ik waardeer dat, zeker in een situatie<br />
waarin de overheid en de geïnstitutionaliseerde<br />
erfgoedzorg in Nederland zich nog nauwelijks<br />
met het onderwerp bezig houdt. 26 Nederland<br />
beschikt niet over immaterieel erfgoed dat figureert<br />
op de UNESCO-lijst van werelderfgoed<br />
en heeft ook geen nominaties in voorbereiding.<br />
Het zou in mijn ogen een geloofwaardig en<br />
waardevol initiatief van de gezamenlijke<br />
molenorganisaties zijn om de ambachten van<br />
molenaar en molenmaker bij de Nederlandse<br />
regering voor te dragen als kandidaat voor<br />
een nominatie als werelderfgoed.<br />
Toch verdient mijn waardering voor het streven<br />
naar het behoud van de ambachten van<br />
molen en molenmaker een kanttekening.<br />
Voor het behoud van dit immateriële erfgoed<br />
is het inderdaad noodzakelijk dat molens<br />
blijven draaien en malen maar het mag in<br />
mijn ogen om bovengenoemde redenen niet<br />
betekenen dat molens met een geschiedenis<br />
die dieper reikt dan ca. 1950 vooral worden<br />
gezien als machines, waarvan de optimale<br />
werking absolute prioriteit verdient. Op<br />
basis van een aantal reacties op mijn essay,<br />
vermoed ik dat mijn pleidooi voor een meer<br />
terughoudende omgang met de aanwezige<br />
bouwmassa eigenlijk vele jaren te laat is<br />
gekomen. In het verleden is te veel onnodig<br />
verdwenen met het oog op een optimaal functioneren<br />
van de molen als instrument. 27<br />
De derde reden dat mijn essay ‘Moeten molens<br />
altijd malen?’ velen in het verkeerde keelgat is<br />
geschoten is mijn veronderstelde pleidooi om<br />
de meeste beschermde molens aan het<br />
gebruik door (vrijwillige) molenaars te onttrekken<br />
en ze ‘onder een stolp te plaatsen’ 28 .<br />
Van Slooten spreekt in dit verband van de<br />
mogelijkheid dat de RACM een 'beperkte<br />
(gebruiks)vergunning’ verleent of zelfs overgaat<br />
tot een ‘maalverbod’. Zoals gezegd ben<br />
ik niet tegen werkende molens; ik pleit voor<br />
verschillende gebruiks-, (en vooral) onderhouds-<br />
en restauratieregimes die in overeenstemming<br />
zijn met de cultuurhistorische<br />
FORUM NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
waarde van de molen. 29 In dat verband is de<br />
macht van de RACM overigens beperkt.<br />
Gebruik en onderhoud is een zaak van de<br />
eigenaar en restauratie een zaak van de<br />
gemeente. 30<br />
De vierde en laatste reden voor verzet tegen<br />
mijn stellingname is wellicht de veronderstelde<br />
be- en veroordeling van mijn kant van<br />
de motivatie van de betrokkenheid van molenaars,<br />
molenmakers en molenliefhebbers. In<br />
dit verband stoort Van Slooten zich bijvoorbeeld<br />
aan mijn kwalificatie van de 20steeeuwse<br />
zorg voor molens als ‘antimodern’. Ik<br />
moet erkennen dat het op dit moment ontbreekt<br />
aan een historisch-antropologische<br />
studie van de molenzorg in de 20ste eeuw in<br />
Nederland en dat een dergelijk oordeel een<br />
stevige argumentatie behoeft. 31 De vroegste<br />
geschiedenis van het molenbehoud in<br />
Nederland maakt echter meteen duidelijk<br />
dat het molenbehoud van de laatste decennia<br />
in omvang, vorm en aard geen vanzelfsprekendheid<br />
is. Ieder tijdsgewricht kent zijn<br />
eigen vorm van en redenen voor molenbehoud.<br />
De Vereniging De Hollandsche<br />
Molen werd immers opgericht tot behoud<br />
van de molen in haar toenmalige economische<br />
functie. Ze was zelfs voor afbraak van<br />
molens die uit bedrijf waren geraakt. De<br />
vereniging liet daarom onderzoek doen naar<br />
verbeteringen die het de molen mogelijk zou<br />
maken te blijven concurreren met dieselen<br />
elektromotoren. Van deze – overigens<br />
vergeefse – toekomstgerichtheid is nu bij veel<br />
molenliefhebbers geen sprake meer, zoals<br />
ook uit de bijdrage van Van Slooten blijkt.<br />
Aan de ene kant heeft hij het verschillende<br />
keren over de waarde van het herstel van een<br />
oorspronkelijke situatie, de ene keer uit 1886<br />
(de molen te Etersheim), de andere keer uit<br />
1929 (de Schermer molens), over herstel naar<br />
‘oud model’, over ‘het vakmanschap van<br />
vroeger’ en over zichzelf als ‘monumentenliefhebber<br />
die al meer dan dertig jaar actief<br />
bezig is de molens in hun oorspronkelijke<br />
staat aan het nageslacht door te geven’. Aan<br />
de andere kant over de ‘verwording’ die<br />
wordt bewerkstelligd door de bouw van een<br />
nieuwbouwwijk, over noodgedwongen<br />
‘wezensvreemde en nieuwe bestemmingen’<br />
van veel monumenten, over ‘de economie die<br />
het wint van het ideaal’, over ‘gemoderniseerde<br />
molenstompen’ (en modernisering is hier<br />
niet op te vatten als een positief proces, integendeel)<br />
en over ‘het geëgaliseerde platteland’.<br />
In zijn argumentatie – en hij is daarmee<br />
zeker niet uitzonderlijk binnen het<br />
debat over de monumentenzorg of het<br />
molenbehoud – speelt het contrast tussen<br />
41<br />
oud en nieuw, tussen vroeger en nu, tussen<br />
traditioneel en modern, tussen ambacht en<br />
industrie en tussen (culturele) waarde en economie<br />
dus een vooraanstaande, normatieve<br />
en dwingende rol. Dat is alleszins begrijpelijk<br />
met het oog op de enorme veranderingen<br />
in onze samenleving en ruimte, maar niet<br />
vanzelfsprekend en wellicht ook niet wenselijk.<br />
Onlangs – naar aanleiding van het debat<br />
in Nederland over de historische canon –<br />
betoogde de schrijfster Nelleke Noordervliet<br />
– mijn inziens terecht – dat er niets mis is<br />
met belangstelling voor het (eigen) verleden<br />
maar dat men op moet passen voor nostalgie:<br />
‘nostalgie als angst: belangstelling voor het<br />
verleden niet omdat men zich ermee verbonden<br />
voelt maar omdat men bang is ervan<br />
gescheiden te raken’ in een zich globaliserende<br />
en steeds complexer wordende wereld. 32<br />
Het verlangen wordt dan zo sterk dat het<br />
heden vervaagt en onleefbaar wordt. 33 Volgens<br />
Noordervliet is het mogelijk om in de<br />
omgang met het verleden nostalgie te vermijden<br />
door ‘het heden te aanvaarden, het hier<br />
en nu als plaats van ons handelen te zien, in<br />
de rug gesteund door onze kennis van de<br />
geschiedenis en gericht op de toekomst’.<br />
Zowel mijn pleidooi om tot uitvoering te<br />
komen van de glazen omhulsels van de beide<br />
molenstompen in Delfshaven 34 , mijn pleidooi<br />
om goede oude dingen soms prijs te<br />
geven 35 , als mijn vrij principiële verzet tegen<br />
completeringen en verplaatsingen zijn te<br />
begrijpen tegen de achtergrond van<br />
Noordervliets ‘aanvaarding van het heden’.<br />
Bijzonder spannend als het gaat om de discussie<br />
over molenverplaatsingen is het feit<br />
dat op dit moment twee tentoonstellingen te<br />
zien zijn over het Nederlandse landschap: De<br />
ontdekking van Nederland (CODA Museum.<br />
Apeldoorn) 36 en Nature as artifice (Kröller-<br />
Muller Museum, Otterlo) 37 . De eerste tentoonstelling,<br />
samengesteld door Henk van<br />
Os, toont ons in veertig geschilderde landschappen<br />
de schoonheid van het Nederlandse<br />
landschap. Op een reeks van schilderijen<br />
spelen molens een prominente rol. 38<br />
Alle schilderijen, met uitzondering van de<br />
laatste 39 , tonen ons landschappen die door de<br />
huidige beschouwers mooi worden gevonden.<br />
Het zijn ook de landschappen waarvan<br />
we het vanzelfsprekend vinden dat molens er<br />
op figureren; zij zijn het zelfs die het landschap<br />
extra cachet geven. Van Os waarschuwt<br />
ons in de inleiding op de catalogus echter<br />
ervoor dat er geen sprake was van een natuurlijke<br />
schoonheid of van een artistieke weergave<br />
van wat al mooi werd gevonden. Nee,<br />
‘kunstenaars zijn ons voorgegaan en hebben
V itruvius<br />
Forum<br />
de schoonheid in het landschap voor ons ontdekt’.<br />
40 In een reeks van voorbeelden laat Van<br />
Os zien hoe kunstenaars – in Nederland al<br />
heel vroeg en heel systematisch – door de<br />
eeuwen heen de beleving van natuur, landschap<br />
en schoonheid hebben vormgegeven.<br />
Dit inzicht maakt het mogelijk om het (ongemakkelijke)<br />
uitgangspunt te kiezen dat ten<br />
grondslag heeft gelegen aan de tweede tentoonstelling.<br />
De makers van de tentoonstelling<br />
nemen afstand van zowel het idyllische<br />
rurale beeld van de gevestigde landschapsschilderkunst,<br />
zoals te zien op de eerste tentoonstelling,<br />
als van het populaire beeld van<br />
het Nederlandse platteland-schap, zoals te<br />
zien in een collage van toeristische internetfoto's<br />
in de begeleidende catalogus. 41 Volgens<br />
de samenstellers is Nederland in de afgelopen<br />
decennia sterk veranderd: het boerenbedrijf<br />
maakte plaats voor nieuwe steden,<br />
bedrijventerreinen, infrastructuur en voorzieningen<br />
voor recreatie. Nederland maakt<br />
juist furore met de systematische en ingrijpende<br />
wijze waarop men het landschap<br />
opnieuw vormgeeft. De tentoonstelling gaat<br />
daarom bewust op zoek naar de kunstenaars<br />
die in fotografie en video het nieuwe, hoogst<br />
kunstmatige karakter van het Nederlandse<br />
landschap als uitgangspunt kiezen. Dat leidt<br />
tot nieuwe beelden van schoonheid die<br />
wezenlijk afwijken van die van de gevestigde<br />
landschapsschilderkunst of van die van het<br />
‘grote publiek’. Molens zijn in deze tweede<br />
tentoonstelling veel minder prominent aanwezig,<br />
met uitzondering van de inbreng van<br />
video-kunstenaar Arnoud Holleman (1964). 42<br />
In zijn project Nieuwkomer maakt hij studie<br />
van de Westeindse polder in Zoeterwoude, de<br />
standplaats van de 17de-eeuwse grondzeiler<br />
Zelden van Passe (op vijftig meter van de<br />
drukke A4), maar ook van twee nieuwe,<br />
honderd meter hoge windturbines. In vijftien<br />
korte videorapportages en in gesprek<br />
met alle betrokkenen verkent hij de vraag<br />
‘waarom het hier is, zoals het is’. Hij betreedt<br />
een ‘arena van tegengestelde belangen’, waarin<br />
‘toekomstgerichte innovaties het op moeten<br />
nemen tegen historische argumenten’ en<br />
waarin ‘het tegenargument altijd dichtbij is’.<br />
Voor de een is de uitkomst ‘een toonbeeld<br />
van verrommeling', voor de ander het succes<br />
van het poldermodel waarin ‘contrastrijke<br />
schakeringen harmonieus en functioneel<br />
naast elkaar bestaan’. Het is in mijn ogen<br />
interessant om te spelen met de gedachte dat<br />
we hier te maken hebben met de ontdekking<br />
en articulatie van nieuwe landschappelijke<br />
schoonheid, 43 maar zover hoeven we (nog)<br />
NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
niet te gaan. Wat wel in de rede ligt is ons af<br />
te vragen of onze wens tot molenverplaatsingen<br />
werkelijk bepaald worden<br />
door de behoefte aan een verbetering van de<br />
biotoop of dat onbewust meespeelt dat we<br />
vinden dat molens eigenlijk alleen maar een<br />
plek behoren te hebben in een arcadisch<br />
landschap 44 . Een landschap, of een thuis?, dat<br />
niet meer bestaat.<br />
Literatuur<br />
– Bakker, J.S., 2007: Molenherstel en<br />
monumentenzorg? Restauratie-ethiek: Salomo<br />
plus Simson, Molenwereld 10 (1), 22-31.<br />
– Bazelmans, J. 2008: Moeten molens<br />
altijd malen? <strong>Vitruvius</strong> 1 (2), 10-20.<br />
– Dumas, C., en L. Endedijk, 2007:<br />
Meesters en molens. Van Rembrandt tot<br />
Mondriaan, Zwolle.<br />
– English Heritage, 2008: Conservation<br />
principles. Policies and guidance for the<br />
sustainable management of the historic<br />
environment, s.l.<br />
– Fleerman, B., 2005: Bilder des Abschieds.<br />
Zum kulturellen Umgang mit Mühlen in der<br />
Moderne, Rheinisch-westfälische<br />
Zeitschrift für Volkskunde 50, 31-48.<br />
– Gilmore, J.H., en B.J. Pine II, 2007:<br />
Authenticity. What consumers really want,<br />
Boston.<br />
– Groen, P., 1994: Hoe molens restaureren?<br />
De Molenaar 97 (14), 27-28.<br />
– Heuvel, M. van den, 2008: Nature as<br />
artifice, in M. van den Heuvel en T. Metz,<br />
2008: Nature as artifice. New Dutch landscapes<br />
in photography and video art, Rotterdam, 8-19.<br />
– Heuvel, M. van den, en T. Metz, 2008:<br />
Nature as artifice. New Dutch landscapes<br />
in photography and video art, Rotterdam.<br />
– Holleman, A, 2008: Nieuwkomer, in M.<br />
van den Heuvel en T. Metz, 2008: Nature as<br />
artifice. New Dutch landscapes in photography<br />
and video art, Rotterdam, 244-255.<br />
– Laarse, R. van der, 2005: Bezeten van<br />
vroeger. Erfgoed, identiteit en musealisering,<br />
Amsterdam.<br />
– Metz, T., 2008: Beauty is not the issue, in<br />
M. van den Heuvel en T. Metz, 2008: Nature<br />
as artifice. New Dutch landscapes in photography<br />
and video art, Rotterdam, 90-97.<br />
– Noordervliet, N., 2007: Nostalgie maakt<br />
het heden onleefbaar, De Volkskrant. Forum,<br />
22 oktober 2007, blz. 8.<br />
– Os, H. van, 2008: De ontdekking van<br />
Nederland. Vier eeuwen landschap verbeeld<br />
door Hollandse meesters, Rotterdam.<br />
– Stam, D., 2006: Immaterieel erfgoed in<br />
42<br />
Nederland, Den Haag.<br />
– Visser, W. (2006-2007): Vormgeving van fictie.<br />
Barbara Visser in Museum De Paviljoens<br />
in Almere, Kunstbeeld 12 (1), 32-35.<br />
– Wezel, G. van, 1976: Het restaureren van<br />
molens, Zeist (ongepubliceerde notitie).<br />
– Wezel, G. van, 1995: De bescherming van<br />
windmolens gezien vanuit een molenbouwhistorische<br />
invalshoek, Zeist<br />
(ongepubliceerde notitie).<br />
__________________<br />
1 Graag wil ik Bart van Slooten bedanken voor<br />
zijn eerlijke en kritische reactie. Het biedt mij de<br />
gelegenheid mijn betoog te verduidelijken en te<br />
reageren op de vele schriftelijke reacties die ik<br />
heb gekregen en op de meer of minder genuanceerde<br />
en meer en minder hoffelijke reacties op<br />
het prikbord van de speciale startpagina voor<br />
molens (molen.startpagina.nl/prikbord). De reacties<br />
op het nieuwe forum www.molentoekomst.nl<br />
van de Vereniging De Hollandsche Molen laat ik<br />
in deze bijdrage nog buiten beschouwing. In mijn<br />
gedachtevorming over het Nederlandse molenbehoud<br />
heb ik kunnen profiteren van het initiatief<br />
van de Vereniging De Hollandsche Molen en haar<br />
blad Molens om mij in een reeks van interviews<br />
te confronteren met de uiteenlopende opvattingen<br />
van mensen werkzaam binnen het molenbehoud<br />
(zie Molens 89, 6-7 en Molens 90, 6-7). Ik wil Leo<br />
Endedijk en Ed van Gerven daarvoor hartelijk<br />
bedanken. Peter Nijhof (RACM) maakte me<br />
attent op afbeelding 2. Tot slot geldt een woord<br />
van dank voor Jan van ’t Hof (RACM), met wie ik<br />
in maart 2008 op het congres Between objects and<br />
ideas. Re-thinking the role of intangible heritage<br />
(The 4th annual Ename international colloquium),<br />
een lezing mocht verzorgen over het Nederlandse<br />
molenbehoud. Hij maakte me ook attent op<br />
afbeelding 1.<br />
2 Bazelmans 2008.<br />
3 Vergelijk molen.startpagina.nl/prikbord,<br />
André Koopal, 4 mei 2008.<br />
4 Vergelijk Bakker 2007 voor een gelijkluidende<br />
invalshoek.<br />
5 Vergelijk English Heritage, 2008.<br />
6 Ik gebruik hier bewust het begrip ‘oorspronkelijke<br />
functionaliteit’ en bijvoorbeeld niet ‘economische<br />
betekenis’ omdat molens ook in het huidige<br />
tijdsgewricht een groot economische belang vertegenwoordigen<br />
(cf.molen.startpagina.nl/prikbord,<br />
Jaap van Driel, 26 februari 2008). Zo komt volgens<br />
Jos Vranken, directeur van het Nederlands<br />
Bureau voor Toerisme en Congressen, ‘van de<br />
elf miljoen buitenlanders die jaarlijks ons land<br />
aandoen, één miljoen expliciet voor molens en<br />
tulpen’ (geciteerd in De Stem. Editie Ablasserwaard,<br />
26 maart 2008, 1). ‘Molens en tulpen’ zijn
daarmee verantwoordelijk voor ca een half miljard<br />
aan toeristische bestedingen van buitenlanders<br />
in Nederland (zie Kerncijfers Toerisme en<br />
Recreatie 2007, tabel Bestedingen en werkgelegenheid<br />
toerisme en recreatie in Nederland in<br />
2006). Waar ik mij over verbaas is dat er nog<br />
steeds geen meer ingenieuze en toereikende vormen<br />
zijn gevonden om de kosten en de baten van<br />
het molenbehoud bij elkaar te brengen, bijvoorbeeld<br />
zonder interventie van de staat en zonder<br />
subsidie uit de cultuurbegroting van de staat.<br />
7Een uitzondering wordt algemeen gemaakt voor<br />
mijn pleidooi voor meer en beter bouwhistorisch<br />
onderzoek. Toch heb ik het idee dat velen niet<br />
volledig doordrongen zijn van de motivatie van<br />
mijn pleidooi en ook de reactie van Van Slooten<br />
geeft mij aanleiding tot dat oordeel. Hij spreekt<br />
namelijk van bouwhistorisch onderzoek als een<br />
‘meerwaarde’. Nee, bouwhistorisch onderzoek is<br />
niet iets extra’s; het is de enige basis om te komen<br />
tot een goede waardestelling. En de waardestelling<br />
dient op haar beurt de grondslag te zijn voor het<br />
gebruiks-, instandhoudings- en restauratieregime.<br />
Bouwhistorisch onderzoek gaat niet alleen over<br />
het verkrijgen van inzicht in (de geschiedenis<br />
van) het technisch functioneren van een molen<br />
maar vooral ook over de aard, staat, uitvoering en<br />
datering van de verschillende samenstellende<br />
delen en hun geschiedenis in onderlinge samenhang.<br />
De eerste zienswijze op bouwhistorisch<br />
onderzoek lijkt vooral het product te zijn van de<br />
opvatting dat een molen in de eerste plaats een<br />
machine is die weer moet draaien; de tweede geeft<br />
uitdrukking aan het feit dat monumentale molens<br />
cultuurhistorisch waardevol zijn.<br />
8 Molentoekomst.nl is een initiatief van Vereniging<br />
De Hollandsche Molen. De discussie op het<br />
forum wordt gezien als een belangrijke bijdrage<br />
aan een visiedocument van het bestuur van de vereniging<br />
over de toekomst van het molenbehoud.<br />
9 Molen.startpagina.nl/prikbord, Karel en<br />
Maarten Dolman, 26 mei 2008.<br />
10 Al de eerste reactie op het molen-prikbord<br />
(molens.startpagina.nl/prikbord, Jan Hofstra, 4<br />
december 2007) had deze strekking.<br />
11 De burger moet inderdaad, zoals Van Slooten<br />
stelt, kunnen rekenen op consistent rijksbeleid.<br />
De RACM handelt daarom tot op de dag van<br />
vandaag conform het molenbeleid zoals dat in<br />
2000 is vastgesteld. De dienst is echter van plan<br />
in het voorjaar van 2009, met inbreng van de<br />
diverse relevante ‘spelers’ binnen en buiten het<br />
molenveld, een nieuw molenbeleid vast te stellen.<br />
12 Molen.startpagina.nl/prikbord, Leo<br />
Middelkoop, 3 mei 2008.<br />
13 Bijvoorbeeld molen.startpagina.nl/prikbord, Jan<br />
Hofstra, 4 december 2007; brief van Jan Hofstra<br />
d.d. 15 januari 2008 en molen.startpagina.nl/<br />
prikbord, Tim Dreessen, 24 en 25 februari 2008.<br />
14 Molen.startpagina.nl/prikbord, Rob van Zijl<br />
FORUM NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
(‘De Wilde Westlander’), 27 mei 2008.<br />
15 Ik dank Paul Groen (brief d.d. 20 december<br />
2007) en Dick Zweers voor informatie die mij in<br />
staat heeft gesteld dit punt te verduidelijken.<br />
16 Ik maak hier dus op hoofdlijnen een onderscheid<br />
tussen de buiten- en binnenkant van een<br />
molen. Veel uitwendige onderdelen hebben een<br />
korte vervangingstijd en de vigerende restauratiefilosofie<br />
staat niet onwelgevallig tegen vervanging<br />
van deze delen (zie bijvoorbeeld English Heritage<br />
2008, 8 (‘periodic renewal’). Voor oud binnenwerk<br />
ligt dat principieel anders.<br />
17 Vergelijk molen.startpagina.nl/prikbord, Peter<br />
van Kuik, 26 februari 2008 (‘We vernieuwen maar<br />
klakkeloos alles wat er niet puntgaaf uitziet’).<br />
18 Voor de Tweede Wereldoorlog was dit precies<br />
omgekeerd. Veel molens laten dan ook een zeer<br />
creatief hergebruik van materiaal zien. Met dank<br />
aan Dick Zweers (Bergeijk), die mij dit op een<br />
prachtige wijze liet zien voor de molen van<br />
Zeddam. Zie ook molen.startpagina.nl/prikbord,<br />
Wim Herrewijnen, 29 mei 2008 (‘Restaureren is<br />
duurder dan nieuw’). Herrewijnen stelt mijn<br />
inziens terecht dat de keuze tussen restaureren en<br />
vernieuwen een zaak is voor de opdrachtgever (en<br />
zijn adviseur). Deze valt vaak in het voordeel van<br />
vernieuwen uit, niet omdat molenmakers daar de<br />
voorkeur voor hebben, maar om kostentechnische<br />
redenen. Zie ook Groen (1994). Hij wees op het<br />
verband tussen de aanwezigheid van geld en de<br />
verleiding om restauraties onnodig diepgaand<br />
aan te pakken.<br />
19 Visser 2006-2007.<br />
20 Pine en Gilmore 2007, 96-98.<br />
21 In tegenstelling tot die gevallen waar een<br />
geloofwaardige inspanning à la Pine en Gilmore<br />
niet wordt geleverd zoals bij de bouw van de<br />
molen in Kemer, Turkije (Bazelmans 2008, 11).<br />
22 Voor Pine en Gilmore zijn oorsprong en<br />
geschiedenis (‘heritage’) cruciaal in vormgeving<br />
van authenticiteit (2007, 121-123).<br />
23 Zo bijvoorbeeld molen.startpagina.nl/prikbord,<br />
Tim Dreessen, 24 februari 2008.<br />
24 Monumentenwet 1961, art. 1b.<br />
25 Onder immaterieel erfgoed wordt verstaan: ‘de<br />
gebruiken, de voorstellingen, de expressie, de<br />
kennis en vaardigheden – inclusief de bijbehorende<br />
instrumenten, voorwerpen, artefacten en ruimtes –<br />
die gemeenschappen, groepen en, soms, individuen<br />
erkennen als onderdeel van hun cultureel erfgoed’<br />
(www.unesco.nl/node/49). Zie Stam 2006 en<br />
www.unesco.org/culture/ich/index.php?lg=<br />
EN&pg=home.<br />
26 In de academische wereld ligt dit anders; zie<br />
bijvoorbeeld de verschillende bijdrages in Van der<br />
Laarse 2005.<br />
27 Van Wezel 1976 en 1995; op het electronische<br />
prikbord bijvoorbeeld molen.startpagina.nl/<br />
prikbord, Tim Dreesen, 25 februari 2008 en<br />
molens.startpagina.nl/prikbord, Peter van Kuik,<br />
43<br />
26 mei 2008.<br />
28 Zo bijvoorbeeld molens.startpagina.nl/<br />
prikbord, Aad Schouten, 9 maart 2008.<br />
29 Cf. Bakker 2007.<br />
30 De gemeente als vergunningverlener ex art.<br />
11 van de Monumentenwet 1988: vergunningen<br />
tot wijziging, afbraak of verwijdering.<br />
31 Voor Duitsland is het antimoderne karakter<br />
van een belangrijk deel van het molenbehoud in<br />
de decennia tussen ca 1920 en 1970 beschreven<br />
door Fleerman 2005 (met dank aan Sophie Elpers<br />
(Meertens Instituut) die mij op dit artikel attent<br />
maakte).<br />
32 Noordervliet 2007.<br />
33 Voor een beschrijving van vormen van<br />
‘Kulturnostalgie’ in de hedendaagse Duitse<br />
molenzorg, zie Fleerman 2005, 44-46.<br />
34 Molens 2006 (82), 6-7. Dat mijn enthousiasme<br />
voor het aanbrengen van de glazen omhulsels bij<br />
de molenstompen van Delfshaven zou betekenen<br />
dat ik dergelijke initiatieven ook toelaatbaar vind<br />
als het gaat om de Bossche St. Jan of het Paleis<br />
op de Dam, zoals Van Slooten stelt, is natuurlijk<br />
onzin. In mijn benadering is er immers een<br />
directe relatie tussen de waardestelling en de<br />
(on)mogelijkheden tot interventie.<br />
35 Overigens heb ik in mijn lezing of essay deze<br />
stelling nergens expliciet betrokken als het gaat<br />
om onze omgang met molens. Ik heb alleen<br />
geconstateerd dat de vigerende erfgoedfilosofie<br />
uit 1991 stelt dat ‘de moed om oude dingen prijs<br />
te geven’ niet mag ontbreken en dat ik geen<br />
voorbeelden van deze ‘moed’ kon vinden in de<br />
praktijk van de molenzorg.<br />
36 Van Os 2008.<br />
37 Van den Heuvel en Metz 2008.<br />
38 Zie ook Dumas en Endedijk 2007.<br />
39 Het laatste schilderij is van de hand van Henk<br />
Chabot en toont ons de inundatie van het land<br />
rond Rotterdam in 1944.<br />
40 Van Os 2008, 11.<br />
41 Van den Heuvel 2008, 10. Het is opmerkelijk<br />
dat op negen (!) van de elf toeristenfoto’s één<br />
of meerdere molens te zien zijn.<br />
42 Holleman 2008. Het werk is te raadplegen op<br />
www.nieuwkomer.nl.<br />
43 Zie Metz (2008, 95) voor een schematisch<br />
overzicht van de artistieke en maatschappelijke<br />
acceptatie van wat eerst gevreesd werd of lelijk<br />
werd gevonden: het strand, de bergen, windmolens,<br />
fabrieken, snelwegen, treinen, woonwijken,<br />
slums,…<br />
44 Zo molens.startpagina.nl/prikbord, Tim<br />
Dreessen, 29 mei 2008 (‘een verplaatsing naar<br />
een omgeving “als vroeger” beter dan ‘een “tuinmolen”<br />
tussen de bomen of de hoge gebouwen’);<br />
en molens.startpagina.nl/prikbord, Rob P.,<br />
30 mei 2008 (‘alsof de (verplaatste, JB) molen<br />
altijd al op zijn tegenwoordige (is nieuwe, JB)<br />
plaats heeft gestaan’).
C CULTUURLANDSCHAP P. NIJHOF<br />
A wider view<br />
op industrielandschappen<br />
De opeenvolgende Industriële Revoluties hebben vanaf het midden van de late 18de eeuw tot<br />
ingrijpende veranderingen geleid in samenleving, economie en landschap van Europa. Ook in<br />
Nederland is het landschap vanaf ca. 1850 door de opkomende industrialisatie en verstedelijking<br />
drastisch gewijzigd. Het Nederlandse industrielandschap wordt vooral gekenmerkt door de<br />
nauwe relatie met waterwegen als drager, dat in dit artikel wordt verkend, tezamen met de<br />
andere nieuwe industrielandschappen die zich in de loop van de 20ste eeuw hebben ontwikkeld.<br />
Inleiding<br />
Vanaf de late 18de eeuw werd<br />
het Europese landschap in<br />
vele regio's overweldigd door<br />
de opkomende mijnbouw,<br />
industrie en nieuwe infrastructuur.<br />
Midden-Engeland,<br />
Wallonië, Noord-Frankrijk en het Ruhrgebied<br />
werden in soms luttele decennia<br />
getransformeerd in een wereld, die volstrekt<br />
nieuw was in het menselijk bestaan: het<br />
industrielandschap.<br />
Eenzame streken waar steenkool of ijzererts<br />
werd gedolven, veranderden in ware ‘Black<br />
Countries’. Langs nieuwe infrastructuur van<br />
kanalen, spoorwegen en later verkeerswegen<br />
ontstonden chaotische, dichtbebouwde landschappen,<br />
gedomineerd door hoogovens,<br />
mijnschachten, rokende fabrieksschoor-<br />
stenen en eindeloze arbeiderswijken.<br />
De vaak als demonisch betitelde landschappen<br />
van de Eerste Industriële Revolutie in<br />
Engeland werkten als een magneet op welgestelden<br />
en kunstenaars. Welgestelden uit<br />
Europa, die als alternatief voor traditionele<br />
reizen naar steden als Rome deze nieuwe<br />
wereld kwamen aanschouwen, als voorlopers<br />
van het latere toerisme. Kunstenaars, die hun<br />
fascinatie voor dit nieuwe schouwspel vereeuwigden<br />
op dramatische tekeningen en<br />
schilderijen. Francis Klingender legde deze<br />
intense band tussen kunstenaar en industrielandschap<br />
in de 18de en 19de eeuw vast in<br />
zijn standaardwerk Art and the Industrial<br />
Revolution 1 . Maar ook in de 20ste eeuw hebben<br />
beeldende kunstenaars en fotografen zich op<br />
het industrielandschap gestort. Tot in de<br />
jaren ‘1960 stonden in dit oeuvre groei en<br />
44<br />
<br />
HOOGOVENS, IJMUIDEN<br />
ALLE FOTO'S: ARCHIEF RACM<br />
grootschaligheid voorop, maar met de daarna<br />
ingezette ontmanteling van oudere industrielandschappen<br />
verschoof hun focus naar<br />
ondergang en verval. Nederland, dat laat<br />
industrialiseerde heeft in Herman Heyenbrock<br />
(1871-1948) een industrieschilder van<br />
formaat gekend 2 . Ook later in de 20ste eeuw<br />
hebben tal van schilders 3 en later fotografen 4<br />
het Nederlandse industrielandschap vastgelegd.<br />
Opmerkelijk daarbij is dat op vele van<br />
de in het aardrijkskunde onderwijs gebruikte<br />
schoolplaten industriële landschappen centraal<br />
stonden 5 .<br />
Het industrielandschap verkend<br />
De aandacht in de vakliteratuur voor het<br />
fenomeen industrielandschap staat daarmee<br />
in schril contrast. Over industriële gebouwen<br />
zijn de afgelopen decennia internationaal
oekenkasten vol geschreven, maar gerichte<br />
literatuur over industrielandschappen is<br />
opmerkelijk schaars 6 .<br />
Zelfs in de prestigieuze Blackwell Encyclopedia<br />
of Industrial Archeology van de Engelse<br />
industrieelarcheoloog Barrie Trinder ontbreekt<br />
dit begrip geheel 7 . Onder het algemene<br />
trefwoord Landschap plaatst hij echter<br />
interessante beschouwingen over de relatie<br />
tussen landschap en industriële archeologie.<br />
Hij noemt W.G. Hoskins 8 als eerste van vele<br />
geografen die in publicaties de ontwikkeling<br />
van landschappen over langere periodes analyseerden:<br />
‘A landscape approach for industrial<br />
archeology brings many advantages. It can increase<br />
understanding of a site by avoiding too<br />
close a concentration on particular technological<br />
processes, and posing questions about sources of<br />
raw materials, transport facilities, power systems,<br />
the dwellings of entrepreneurs and employees…<br />
A landscape approach also places industry in<br />
its broad historical context…’ (p. 393-396).<br />
In Nederland is deze ruimtelijke, geografische<br />
benadering van het industrielandschap<br />
nauwelijks toegepast. Tot in de jaren ’1990<br />
ging de aandacht van industrieelarcheologen,<br />
monumentenzorgers en architecten vooral<br />
uit naar inventarisatie en behoud van individuele<br />
objecten, of hooguit complexen. De<br />
Nederlandse Monumentenwet (1988) bevat<br />
op het eerste gezicht een bruikbaar ogend<br />
instrument voor gebiedsgerichte bescherming,<br />
het beschermde stads- en dorpsgezicht.<br />
Dit is echter nog nooit toegepast op industrielandschappen.<br />
Hiervoor zijn drie<br />
oorzaken aan te wijzen.<br />
In de eerste plaats omdat het begrip industrielandschap<br />
in de vakliteratuur nergens in<br />
operationele termen is gedefinieerd.<br />
In de tweede plaats omdat dit instrument tot<br />
nu toe alleen op lokaal niveau is ingezet,<br />
terwijl met name infrastructurele industrielandschappen<br />
langs waterwegen een regionale<br />
dimensie kennen.<br />
De belangrijkste oorzaak moet wel zijn dat<br />
industrielandschappen tot de meest dynamische,<br />
door de mens geschapen cultuurlandschappen<br />
behoren. Traditionele beleidsinstrumenten,<br />
gericht op behoud en bescherming,<br />
zijn doorvoor onbruikbaar.<br />
Pas met de Beleidsnota Belvédère (1998)<br />
heeft de Nederlandse rijksoverheid een visie<br />
– géén instrument – ontwikkeld waarmee het<br />
afgelopen decennium vruchtbaar is gewerkt:<br />
‘behoud door ontwikkeling’. Dit credo heeft<br />
geleid tot ‘a wider view’ op gebiedsontwikkeling<br />
en tot nieuwe allianties tussen overheden,<br />
planners, cultuurhistorici, ontwerpers en<br />
VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
2<br />
3<br />
SAMENVATTING<br />
In de landschapsarchitectuur komt het begrip industrielandschap niet voor. Ten<br />
onrechte want het industrielandschap is één van de meest uitgesproken cultuurlandschappen.<br />
Deze bijdrage is een eerste typologische verkenning, als bewerking van<br />
een lezing gehouden tijdens het seminar ‘Industrial landscapes’ te Radio Kootwijk<br />
tijdens de Landschapstriënnale 2008 te Apeldoorn.<br />
STEENFABRICAGELANDSCHAP LANGS DE GROTE RIVIEREN IN ZIJN HOOGTIJDAGEN.<br />
ENSCHEDE, SKYLINE VAN TEXTIELFABRIEKEN (VOOROORLOGSE SCHOOLPLAAT).<br />
45
C VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
46<br />
4<br />
GRAANSILO-<br />
LANDSCHAP<br />
ROND DE<br />
NOORDERHAVEN,<br />
GRONINGEN.<br />
5 NDSM, SCHEEPS-<br />
WERF AAN HET IJ,<br />
AMSTERDAM-NOORD<br />
6<br />
OLIEWINNING BIJ<br />
SCHOONEBEEK<br />
(SCHOOLPLAAT 1948)<br />
private marktpartijen. Door de gelijktijdige<br />
verschuiving van de terugtredende lokale<br />
overheid naar risicodragende investeerders<br />
zoals projectontwikkelaars, blijkt de realisatie<br />
van grootschalige gebiedstransformaties een<br />
haalbare kaart te zijn geworden. Tegelijkertijd<br />
verloren de laatste herkenbare industrielandschappen<br />
in Nederland hun oorspronkelijke<br />
functies door schaalvergroting, technologische<br />
vernieuwingen en globalisering van<br />
de ‘maakindustrie’. De gelijktijdige omschakeling<br />
van een productie- naar een dienstenen<br />
leisure-economie en een periode van langdurige<br />
welvaart zorgt ervoor dat wonen,<br />
werken, kunst & cultuur de nieuwe dragers<br />
van verouderde industrielandschappen zijn<br />
geworden. Daardoor staan de laatste grote<br />
industriecomplexen, havengebieden en spoorzones<br />
overal in de steigers.<br />
Het Nederlandse<br />
industrielandschap verkend<br />
Voor een onderbouwde typologie van het<br />
Nederlandse industrielandschap is nauwelijks<br />
literatuur voorhanden, laat staan dat er<br />
een algemeen aanvaardde begripsomschrijving<br />
is. In hand- en leerboeken over Nederlandse<br />
landschappen en landschapsarchitectuur<br />
komt het industrielandschap niet voor.<br />
Ook algemene literatuur over industrieel erfgoed<br />
biedt nauwelijks aanknopingspunten.<br />
Wel zijn er enkele regionale casestudies verschenen<br />
9 en een enkel artikel in specifieke<br />
vaktijdschriften 10 . Op basis van deze schaarse<br />
bronnen wordt in dit artikel de volgende, vrij<br />
brede omschrijving van het industrielandschap<br />
aangehouden als: ‘Het specifieke type<br />
door de mens gecreëerde cultuurlandschap dat<br />
staat voor gebieden waarvan ontstaan, ontwikkeling,<br />
structuur en identiteit in overwegende tot<br />
sterke mate is bepaald door combinaties van<br />
infrastructuur, ontginning, delfstofwinning of<br />
productie’.<br />
In het vervolg van ‘van deze bijdrage wordt<br />
nadere invulling gegeven aan de contouren<br />
van een typologie van het industrielandschap.<br />
Hoewel gebaseerd op de Nederlandse<br />
situatie is deze mogelijk ook internationaal<br />
herkenbaar en toepasbaar.<br />
Dragers van deze typologie zijn:<br />
– reden van ontstaan;<br />
– schaalniveau;<br />
– tijd.<br />
Redenen van ontstaan<br />
Waterwegen<br />
De oudere generaties Europese industrielandschappen<br />
zijn van oorsprong veelal
7<br />
MAASTRICHT,<br />
INDUSTRIELAND-<br />
SCHAP LANGS<br />
MAAS EN BASSIN<br />
mono-functioneel, ontstaan vanuit één dominante<br />
economische activiteit: delfstofwinning,<br />
hoogovens, zware industrie.<br />
In Nederland ligt het accent vanouds op<br />
meer multifunctionele landschappen met een<br />
bonte mengeling van wonen en werken met<br />
vaarwegen als dragers.<br />
De oudste, locale industrielandschappen zijn<br />
vanaf de Middeleeuwen ontstaan net buiten<br />
de ommuurde steden. Met de komst van<br />
kanalen vanaf de vroege 19de eeuw ontstonden<br />
buiten en tussen steden, vaak in combinatie<br />
met ontginning van woeste gronden,<br />
watergerelateerde industrielandschappen<br />
zoals in de Drents-Groningse Veenkoloniën.<br />
Spoorwegen<br />
Pas in de tweede helft van de 19de eeuw werd<br />
Nederland door spoorwegen ontsloten.<br />
Vooral grote spoorwegwerkplaatsen vormde<br />
in vele middelgrote en grote steden de basis<br />
voor de ontwikkeling van industriële spoorzones<br />
(Amersfoort, Haarlem, Tilburg). Ook<br />
andere industrieën zochten deze locaties op<br />
en creëerden ware industrielandschappen,<br />
zoals Stork te Hengelo. Deze gebieden verliezen<br />
in snel tempo hun oorspronkelijke<br />
industriële functies maar vormen nu begeerde<br />
locaties voor binnenstedelijke gebiedstransformatie.<br />
Havens<br />
Grotere stedelijke binnenhavens (Groningen),<br />
maar vooral de zeehavens van Amsterdam<br />
(vanaf 17de eeuw) en Rotterdam (vanaf 19de<br />
eeuw) groeiden uit tot havenlandschappen<br />
door de op- en overslagfaciliteiten, scheepswerven<br />
en de op scheepvaart gerichte bedrijvigheid.<br />
VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
8<br />
9<br />
HET HUIDIGE BAKSTEENLANDSCHAP LANGS DE GROTE RIVIEREN.<br />
DRU, FABRIEKSCOMPLEX LANGS DE RIVIER DE OUDE IJSSEL.<br />
47
C VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
Winning van delfstoffen<br />
De winning van traditionele delfstoffen als<br />
steenkool en ertsen heeft in ons land maar<br />
één uitgesproken industrielandschap voortgebracht:<br />
de Mijnstreek in Zuid-Limburg.<br />
Tussen ca. 1900 en 1975 creëerde de steenkolenmijnbouw<br />
in nog geen driekwart eeuw<br />
OVERZICHT (IN ROOD) VAN DE TRANS-<br />
FORMATIELOCATIES LANGS DE ZAAN.<br />
<br />
een ongepland, chaotisch mijnbouwlandschap.<br />
De vondst van aardgas in Noord-<br />
Nederland leidde in laatste decennia van de<br />
20ste eeuw tot een razendsnelle ontmanteling.<br />
Het mijnbouwverleden werd daarbij<br />
systematisch vernietigd onder het beleidsmatige<br />
motto: ‘van zwart naar groen’. Wat<br />
resteert zijn alleen de vele mijnwerkerskolonies<br />
en enkele geïsoleerde, beschermde<br />
relicten als ‘mijnbouwfolies’.<br />
Nóg korter bestond het aardolielandschap<br />
in ZO-Drenthe, pal aan de oostgrens van<br />
het land. In een landbouwgebied bij<br />
Schoonebeek werd in 1943 de eerste aardolie<br />
gevonden. Er verrezen razendsnel honderden<br />
olieboorinstallaties met de karakteristieke<br />
‘jaknikkers’ langs een nieuwe wegeninfrastructuur.<br />
In 1996 werd begonnen met de<br />
ontmanteling van dit gebied, omdat winning<br />
niet meer rendabel was. Nu resteren alleen<br />
nog enkele ‘jaknikkers’ als sculptuur in de<br />
openbare ruimte aan een landschap, dat maar<br />
een halve eeuw heeft bestaan.<br />
Productie<br />
Industriële productie is naast de infrastructuur<br />
de belangrijkste generator van de Nederlandse<br />
industrielandschappen.<br />
Deze categorie industrielandschappen ‘avant la<br />
lettre’ vormt de logische kapstok om het<br />
schaalniveau te introduceren als differentiërende<br />
karakteristiek.<br />
Hierbij worden 5 schaalniveaus onderscheiden,<br />
oplopend van klein naar groot, van een<br />
solitaire industriële site tot een industrieel<br />
landschap met regionale dimensies.<br />
Solitaire industriële site: DRU, Ulft<br />
Langs de rivier de Oude IJssel groeide een<br />
18de eeuwse watermolen uit tot hoogoven en<br />
later metaalverwerkingsbedrijf. Inmiddels<br />
gesloten, wordt multifunctioneel herontwik-<br />
48<br />
keld met behoud van vele gebouwen én het<br />
industriële aanzicht vanaf de rivier<br />
Delen van een bestaande,<br />
historische stad: Bassin, Maastricht<br />
Rond de vroeg-19de eeuwse binnenhaven het<br />
Bassin, binnenstedelijke schakel tussen<br />
Zuid-Willemsvaart en Maas ontstond binnen<br />
de verdedigingswerken van de stad een concentratie<br />
van uiteenlopende industrieën:<br />
aardewerk, papier en graanverwerking. Deze<br />
lang geïsoleerde industriële enclave wordt nu<br />
gefaseerd herontwikkeld en bij de binnenstad<br />
getrokken. De waterinfrastructuur is<br />
hersteld en voor recreatievaart heropend,<br />
grootschalige industriegebouwen worden<br />
multifunctioneel herbestemd.<br />
Geïndustrialiseerde historische<br />
binnenstad: Schiedam<br />
Vanaf de 19de eeuw is de eeuwenoude binnenstad<br />
van Schiedam aan De Nieuwe Waterweg<br />
beheerst door de productie van Dutch<br />
Genever. Tientallen hoge korenmolens,<br />
destilleerderijen, pakhuizen en arbeiderswijken<br />
leidden tot in de jaren ’70 tot een<br />
monofunctioneel industrielandschap. Sindsdien<br />
is de jeneverindustrie gereduceerd en<br />
gemoderniseerd, schoorstenen, fabrieksgebouwen<br />
en arbeiderswoningen gesloopt.<br />
Wat rest zijn enkele molens en rijtjes pakhuizen<br />
langs vaarwegen.<br />
Nieuwe industriesteden: Eindhoven<br />
Overal in Europa zijn compleet nieuwe steden<br />
te vinden die hun ontstaan en ontwikkeling<br />
aan één bedrijf hebben te danken (companytowns)<br />
of aan één bedrijfstak.<br />
Nederland telt haast geen echte companytowns.<br />
Het meest uitgesproken voorbeeld<br />
is Eindhoven. Een losse verzameling van<br />
INDUSTRIELANDSCHAP LANGS DE ZAAN BIJ WORMERVEER MET VOORMALIGE RIJSTPAKHUIZEN EN PELLERIJEN.
agrarische dorpjes is vanaf de komst van<br />
Philips Goeilampenfabriek in de 20ste eeuw<br />
uitgegroeid tot de ‘Lichtstad’ van Nederland.<br />
De complexe ruimtelijk structuur is driekwart<br />
eeuw bepaald door deze multinational:<br />
productiegebouwen, schoorstenen, arbeiders-<br />
en villawijken, parken en sportvoorzieningen.<br />
Een hele stad, gevormd door één<br />
bedrijf. Inmiddels is het Philips hoofdkantoor<br />
verhuisd naar Amsterdam en is de<br />
economische bestaansbasis van Eindhoven<br />
enorm verbreed. Afgestoten bedrijfsgebouwen<br />
in het centrum zijn al herbestemd,<br />
binnenkort komt Strijp S vrij. Dit grootschalige<br />
complex wordt grotendeels behouden<br />
door herbestemming.<br />
Regionale industrielandschappen:<br />
Steenfabrikagelandschap langs de<br />
grote rivieren<br />
Kenmerkend voor de industriële ontwikkeling<br />
van Nederland zijn:<br />
– relatief laat (vanaf midden 19de eeuw);<br />
– kleinschalig en verspreid;<br />
– sterk gebaseerd op de verwerking van agrarische<br />
producten van landbouw, veeteelt en<br />
tuinbouw.<br />
Vele regio’s zouden in het verleden op grond<br />
van hun industriële werkgelegenheid als<br />
industriegebied kunnen zijn beschouwd,<br />
maar hebben door de kleinschalige en over<br />
een groter, agrarisch gebied verspreide<br />
bedrijven zich visueel nooit tot een herkenbaar<br />
industrielandschap ontwikkeld.<br />
Uitzondering vorm het gebied van de grote<br />
rivieren in Midden-Nederland. Met de<br />
Duitse uitvinding van de ringoven door<br />
Hoffman, concentreerde de Nederlandse<br />
baksteenindustrie zich vanaf de late 19de<br />
eeuw in korte tijd in het centrale rivierengebied.<br />
De klei lag voor het opscheppen in de<br />
uiterwaarden, de rivier was nabij voor de aanen<br />
afvoeren en goedkope arbeiders in overvloed<br />
in het arme agrarische achterland.<br />
Deze ongekende regionale concentratie en<br />
schaalvergroting leidde in de buitendijkse<br />
uiterwaarden van de grote rivieren (Maas,<br />
Rijn, Lek, IJssel) tot het specifieke industrielandschap<br />
van de baksteenindustrie. Over<br />
soms tientallen kilometers lang strekten de<br />
steenfabrieken zich zij aan zij uit langs de<br />
rivieren, gedomineerd door rokende schoorstenen<br />
11 .<br />
Vanaf midden- 20ste eeuw is dit landschap in<br />
drie fasen geërodeerd. De eerste ‘aanslag’ was<br />
de invoering van het mechanisch drogen van<br />
gevormde bakstenen vanaf de jaren ’50. Van<br />
de ene op de andere dag konden de eindeloze<br />
rijen drooghutten worden vervangen door<br />
een enkel drooggebouw. De bedrijven draai-<br />
VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
den goed, maar het bedrijfsareaal nam hierdoor<br />
sterk af. En daarmee ook de ‘volheid’<br />
van het baksteenlandschap.<br />
Door schaalvergroting en vernieuwingen<br />
(invoering geautomatiseerde tunnelovens)<br />
startte vanaf de jaren ’60 een nooit ophoudende<br />
sanering van de hele bedrijfstak: de<br />
tweede aanslag. Van de honderden fabrieken<br />
van toen zijn er nog maar ca. 20 in bedrijf 12 .<br />
Lange tijd bleven stilgelegde steenfabrieken<br />
nog werkeloos in het landschap staan, leegstaand<br />
of in gebruik voor opslag (caravanstalling<br />
voor stedelingen). Andere sites groeiden<br />
uit van camping tot recreatieoord.<br />
De hoogwaterproblemen in 1995/1996 leidden<br />
de derde fase van ontmanteling in.<br />
Sindsdien worden de uiterwaarden uit- en<br />
afgegraven om de rivieren letterlijk meer<br />
ruimte te geven en ingericht als ‘nieuwe<br />
natuur’. Voor steenfabrieken en boerderijen<br />
is geen plaats meer in een ‘tekentafellandschap’,<br />
dat de suggestie moet wekken van<br />
‘oernatuur’, voordat de mens de rivieren met<br />
dijken temde en de uiterwaarden in cultuur<br />
bracht. Wat mag blijven zijn de laatste werkende<br />
steenfabrieken, een enkel beschermde<br />
historische steenfabriek of een incidentele<br />
ovenruïne of schoorsteen, die het nieuwe<br />
landschap niet in de weg stond. Het industrielandschap<br />
is daarmee letterlijk van de<br />
aardbodem verdwenen.<br />
Een nieuw beleid voor<br />
industrielandschappen?<br />
Toegegeven, het voeren van beleid voor een<br />
moeilijk grijpbare entiteit als het baksteenindustrielandschap,<br />
verspreid over meerdere<br />
49<br />
provincies en tientallen gemeenten zou wellicht<br />
een onhaalbare optie zijn geweest. Op<br />
stedelijk niveau zijn er gelukkig wel gemeenten<br />
die hun industriële roots niet willen verdringen<br />
en die de specifieke kwaliteiten van<br />
hun industrielandschap tot onderwerp van<br />
beleid maken. Beleid dat nooit alleen<br />
behoudsgericht kan zijn, want permanente<br />
verandering is hét kenmerk van dit type<br />
landschap. Wat wel kan is de formulering van<br />
cultuurhistorische kenmerken en ruimtelijke<br />
kwaliteiten<br />
als basis voor gerichte sturing en stimulering<br />
van ruimtelijke en economische veranderingsprocessen.<br />
Sinds de jaren 1990 gebeurt dit steeds meer<br />
op substedelijk schaal in verouderde havengebieden<br />
(scheepswerfenclaves RDM Rotterdam<br />
en NDSM Amsterdam), industriële<br />
kanaallinten (Helmond), spoorwegcomplexen<br />
(Wagenwerkplaats Amersfoort).<br />
De enige plaats waar meerjarig beleid voor<br />
een stedelijk industrielandschap wordt uitgevoerd<br />
is de Zaanstreek. Net ten noorden van<br />
Amsterdam ontwikkelden de oevers van de<br />
rivier de Zaan vanaf de 17de eeuw zich tot<br />
een dichtbebouwd lint van honderden industriemolens<br />
en houten huizen.<br />
Door de invoering van de stoomaandrijving<br />
werden de windmolens vanaf de late 19de<br />
eeuw op een tiental na, vervangen door<br />
fabrieksgebouwen voor de levensmiddelenindustrie<br />
als meest dominante bedrijfstak.<br />
In de late 20ste eeuw voltrokken zich ook<br />
hier de algemene processen van bedrijfsver-<br />
<br />
PHILIPS-<br />
COMPLEX<br />
STRIJP-S,<br />
EINDHOVEN.
C VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
plaatsing wegens milieuhinder, sluiting door<br />
fusies en globalisering van de bedrijven. De<br />
gemeente Zaanstad keek niet afwachtend toe<br />
maar startte in 1989 het Zaanoeverproject 13 .<br />
Geen blauwdruk voor de toekomst maar een<br />
combinatie van helder geformuleerde doelstellingen<br />
en een lange lijst van mogelijke<br />
projecten, te realiseren door private investeerders.<br />
Die bleken aanvankelijk meer interesse<br />
te hebben in de bouw van luxe appartementencomplex<br />
langs de rivier dan herbestemming<br />
van leegstaande industriële gebouwen,<br />
twee van de doelstellingen van de<br />
gemeente. Tien jaar later evalueerde de<br />
gemeente het project en formuleerde op basis<br />
daarvan een Aanvullende Visie 14 . Marktpartijen<br />
waren inmiddels zo enthousiast<br />
geworden om industriële bebouwing te transformeren<br />
in dure lofts, creatieve industrie en<br />
leisure, dat deze doelstelling ruimschoots<br />
gehaald werd. Daardoor dreigde echter de<br />
laatste bedrijvigheid te verdwijnen uit een<br />
gebied dat door de eeuwen heen gekenmerkt<br />
is geweest door een ultieme compacte menging<br />
van functies. Inmiddels is de gemeente<br />
Zaandam één van de eerste gemeenten van<br />
Nederland die geen nieuwe bedrijventerreinen<br />
meer aanlegt en de bestaande werkgelegenheid<br />
aan de Zaan probeert te houden.<br />
In 2006 volgde andermaal een tussenevaluatie<br />
met als conclusie, dat daarnaast ook de rivier<br />
zélf als identiteitsdrager van De Zaanstreek<br />
ontwikkeld moet worden 15 .<br />
Al met al is Zaanstad een lichtend voorbeeld<br />
voor andere gemeenten!<br />
Tenslotte: het eigentijdse<br />
industrielandschap<br />
Het voorgaande betoog was vooral gericht op<br />
de oudere industrielandschappen. De weinige<br />
internationale literatuur over dit onderwerp<br />
houdt ook meestal op bij de vroege twintigste<br />
eeuw 16<br />
Dat is heel jammer, want zeker de naoorlogse<br />
periode heeft in Nederland een scala aan<br />
nieuwe industrielandschappen opgeleverd<br />
zoals:<br />
– Gemeentelijke, planmatige industrieterreinen<br />
(Deventer);<br />
– Silohavens (Emmeloord, Leeuwarden);<br />
– Hoogovens (IJmuiden);<br />
– Petrochemische industrie<br />
(Europoort/Pernis, Rotterdam);<br />
– Containerhavens, afvalrecyclingbedrijven<br />
etc. (Maasvlakte).<br />
Allemaal grootschalige complexen en gebieden,<br />
die sneller veranderen als ooit tevoren<br />
en hooguit in hun ontwikkeling gedocumenteerd<br />
kunnen worden. Interessant is daarbij<br />
dat juist deze jongste industrielandschappen<br />
opnieuw fascinatie opwekken. Zowel door de<br />
moderne havens van Amsterdam als<br />
Rotterdam worden tegenwoordig toeristische<br />
boottochten georganiseerd met bedrijfsbezoeken.<br />
Vooral ’s nachts vormen de felverlichte<br />
complexen een industrielandschap,<br />
dat net als in de 18de eeuw weer bezoekers<br />
uit alle windstreken trekt…<br />
PETER NIJHOF is specialist industrieel<br />
erfgoed bij de RACM.<br />
Noten en literatuur<br />
1 Klingender, Francis D., Art and<br />
the Industrial Revolution, 1968.<br />
2 Honig Kz., S., Arbeid met verve.<br />
Leven en werk van Herman Heijenbrock<br />
50<br />
<br />
MAASTRICHT,<br />
BINNENHAVEN<br />
HET BASSIN,<br />
VAN SCHEEP-<br />
VAART NAAR<br />
LEISURE.<br />
(1871-1948), Zutphen, 1998.<br />
3 Nijhof, P. en W. Wolting, R. Nijhof<br />
als industrieschilder, Zwolle, 1996.<br />
4 IJzersterk + steengoed. Amateurs fotograferen<br />
industriële bouwwerken, Rotterdam, 2005.<br />
5 Donkers, H., Verdwenen Nederland.<br />
Nederland in oude schoolwandplaten,<br />
Groningen, 2006.<br />
6 De meeste buitenlandse publicaties<br />
handelen over industrielandschappen<br />
van één bepaalde stad of regio.<br />
Enkele meer algemene titels zijn:<br />
– Le Paysage de l’Industrie. Région du<br />
Nord-Wallonie-Ruhr, Bruxelles, 1975.<br />
– Trinder, B., The making of the industrial<br />
landscape, London, 1982.<br />
– Olschowy, G., Landschaft und Techniek.<br />
Landschaftspflege in der Industrielandschaft,<br />
Hannover, 1970.<br />
7 Trinder, B., (ed.) The Blackwell<br />
Encyclopedia of Industrial Archaeology, 1992.<br />
8 Hoskins, W.G., The Making of the English<br />
Landscape, Harmondsworth, 1955.<br />
9 Daru, M., Een verdwijnend industrielandschap.<br />
Inventarisatie van industrieel historische<br />
objecten te Helmond, Helmond, 1989.<br />
– Industrielandschap De Zaan, Zeist, 1995<br />
(PIE rapportenreeks 22).<br />
– Beunder, S.M., Het industrielandschap<br />
in de haven van Rotterdam, Zeist, 1995<br />
(PIE-rapportenreeks 23).<br />
10 Klerk, L. de, Industrielandschappen, in:<br />
Jonge landschappen 1800-1940, Utrecht, 1994,<br />
52-58.<br />
– Nijhof, P., Industrielandschappen: een<br />
Engelse les, in: stedebouw en<br />
volkshuisvesting, 10, 1979, 581-593<br />
– Nijhof, P., Industrielandschap.<br />
De magie van de nieuwe wereld, in:<br />
Op lemen voeten. Visies op het landschap,<br />
Amsterdam/Nijmegen, 1989.<br />
11 Naor d’n oove! Steenfabrieken in de Neder-<br />
Betuwe en het westelijk deel van de Over-<br />
Betuwe, Kesteren, 2006.<br />
12 Nijhof, P., Ruimte voor de rivier. Inventarisatie<br />
en cultuurhistorische waardestelling van<br />
(voormalige) steenfabrieken in Gelderland,<br />
Zeist, 2002.<br />
13 Bol, A., Het Zaanoeverproject in retrospectief,<br />
in: Op Stroom, 12, 1992, 20-23.<br />
14 Zaanoeverproject. Aanvullende visie,<br />
Zaandam, 1999.<br />
15 De Zaan treedt buiten haar oevers.<br />
Een verkenning naar kwaliteitsimpulsen<br />
en nieuwe kansen, Zaandam, 2006.<br />
16 Hayes, B., Infrastructure. A field guide to the<br />
industrial landscape, New York/London, 2005.
R ecent<br />
V erschenen<br />
De Monumentenwet 1988 gaat<br />
op de schop. Op 18 december<br />
2007 gaf Minister van Onderwijs,<br />
Cultuur en Wetenschap de aftrap<br />
voor dit proces van modernisatie<br />
wat inmiddels bekend staat<br />
onder de naam Modernisering<br />
Monumentenzorg (kortweg<br />
MoMo). Afgelopen jaar is men<br />
begonnen met het evalueren van<br />
de huidige beleidsinstrumenten,<br />
het huidige monumentenbeleid,<br />
het Besluit Rijkssubsidiering<br />
Instandhouding Monumenten<br />
(BRIM), evaluatie van de<br />
beschermde stads- en dorpsgezichten,<br />
het Belvedèrebeleid<br />
enzovoorts. Daarnaast werden<br />
vijf werkgroepen samengesteld<br />
om de minister van advies te dienen.<br />
Maar hoe kijken de spelers<br />
uit de Monumentenzorg hier<br />
tegenaan? Hoe vinden zij de huidige<br />
Monumentenwet nu functioneren<br />
en hoe en wat kan er worden<br />
verbeterd in hun ogen? En<br />
tot slot natuurlijk de vraag: wat<br />
moet er zeker in komen te staan?<br />
Met het boek Monument stemmen,<br />
visies op de Modernisering<br />
van de Monumentenzorg is<br />
Erfgoed NU begonnen met het<br />
maken van een reeks opiniërende<br />
publicaties over actuele erfgoedkwesties.<br />
Vanuit de driehoek<br />
beleid, kennis en veld wordt naar<br />
belangrijke actuele monumententhema's<br />
gekeken met mensen<br />
die in de monumentenwereld<br />
hun sporen verdiend hebben.<br />
In het klein formaat boekje met<br />
één ronde hoek staan 13 onderhoudende<br />
interviews en 10<br />
monumentenkwesties die een<br />
relatie hebben met de aanstaande<br />
modernisering van de monumentenwet.<br />
Van beleidsmedewerker<br />
VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
TITEL Monumenten Stemmen, visies op de<br />
Modernisering van de Monumentenzorg<br />
AUTEUR W. Hupperetz<br />
RECENSENT Gerdy Verschuure<br />
UITGAVE Erfgoed Nu, sectorinstituut Erfgoed Nederland/Amsterdam<br />
DETAILS ISBN 978-90-78956-05-1, Erfgoed Nederland, Amsterdam, ook te bestellen via<br />
www.erfgoednederland.nl/publicaties, € 17,50, samen met het Jaarboek € 25,-<br />
tot eigenaar, van projectleider<br />
MoMo tot aan de rijksadviseur<br />
voor Cultureel Erfgoed; allemaal<br />
gaven ze hun mening over de<br />
oude én de toekomstige wet.<br />
Door de grote verscheidenheid<br />
van de sprekers is ook te lezen<br />
hoe het proces van monumentenzorg<br />
zich de afgelopen jaren heeft<br />
afgespeeld. Het boekje begint<br />
met een inleiding van Wim<br />
Hupperetz met daarin de<br />
geschiedenis van de monumentenzorg<br />
en de belangrijkste visies<br />
over restaureren en de positie<br />
van monumentenzorg ten<br />
opzichte van ruimtelijke plannen.<br />
Afgesloten wordt met 10<br />
monumentenkwesties. Dit zijn<br />
de belangrijkste kwesties die<br />
momenteel centraal staan en zullen<br />
moeten worden uitgewerkt in<br />
de nieuwe monumentenwet zoals<br />
de rol van selectie en rijkslijst,<br />
hoe om te gaan met herbestemmen,<br />
de rol van de RACM, de 100<br />
wederopbouwmonumenten, de<br />
subsidiestromen, het bestuurlijk<br />
model, gebiedsgericht of objectgericht<br />
etc.<br />
Maar niet alleen wordt er over<br />
het verleden gepraat. Ook wordt<br />
een kijkje geboden in de manier<br />
waarop de vijf werkgroepen<br />
nadenken over nieuwe bestuursmodellen.<br />
Twee bestuurlijke<br />
modellen uit het buitenland dienen<br />
als voorbeeld voor de nieuwe<br />
wetgeving. Het eerste model is<br />
het Engelse model. In dit model<br />
worden monumenten in verschillende<br />
groepen van belangrijkheid<br />
ingedeeld en de subsidie wordt<br />
gegeven aan de meest belangrijke<br />
monumenten. Het tweede is het<br />
model van Nordrhein-Westfalen,<br />
waarbij de monumentenzorg volledig<br />
bij de gemeenten ligt en zo<br />
51<br />
op een integrale manier gewaarborgd<br />
moet worden.<br />
De interviews zijn gehouden met<br />
mensen uit zowel de overheid als<br />
de particuliere sector, waarbij<br />
zowel naar spelers die op zowel<br />
het landelijk, provinciaal als<br />
gemeentelijk niveau opereren.<br />
In bijna alle interviews kwam<br />
naar voren dat men over het<br />
algemeen trots is op wat er tot nu<br />
toe bereikt is in de monumentenzorg.<br />
Aan de andere kant is er<br />
nog wel ongerustheid over de<br />
nieuwe wet en is er onvrede over<br />
de huidige Monumentenwet.<br />
Decentralisatie, terugtredende<br />
adviesplicht van de RACM en<br />
problemen rond subsidies van<br />
andere monumenten dan de<br />
woonhuismonumenten zijn een<br />
veel genoemd probleem.<br />
Namens de landelijke overheid<br />
kwamen Fons Asselbergs, Jos<br />
Bazelmans en Jan de Jong aan<br />
het woord. Vooral deze drie rijksambtenaren<br />
vertellen hoe het<br />
proces van modernisering is<br />
begonnen en geven een kleine<br />
blik op de werkwijze en discussies<br />
binnen de werkgroepen.<br />
Asselbergs vertelt hoe het instrument<br />
zoals het beschermd stadsgezicht<br />
in 1961 werd ingevoerd<br />
en hoe die uitgroeide tot een<br />
meer gebiedsgerichte bescherming,<br />
over de reden en noodzaak<br />
van de invoering van<br />
Belvedèrebeleid en de samenwerking<br />
van het Ministerie van<br />
OCW, de Cultuurhistorische<br />
effectrapportages (CHER’s). Jan<br />
de Jong, projectleider van het<br />
project MoMo bij het Ministerie<br />
van OCW, vertelt dat de vraag<br />
om vernieuwing van de monumentenwet<br />
eigenlijk uit allerlei<br />
geledingen kwam. Ook formuleert<br />
hij de fundamentele vraag<br />
of er nu nog wel een visie is waar<br />
we naartoe willen in de monumentenzorg?<br />
Hoe willen we<br />
omgaan met gebiedsgericht werken?<br />
En heeft de decentralisatie<br />
gewerkt? Op gemeentelijk niveau<br />
vertelde onder andere Eloi<br />
Koreman over de restauratie van<br />
zijn eigen huis (een rijksmonument)<br />
en hij deed een oproep om<br />
een rijksmonument niet alleen<br />
als een historisch object te zien,<br />
maar als een ‘product van een<br />
bouwstroom’, waar een nieuwe<br />
laag aan wordt toegevoegd.<br />
Arno Boon (BOEi) merkt op<br />
dat hij kennis van vastgoed en<br />
onderhandelingsvaardigheden<br />
mist bij de RACM en dat die<br />
tegenwoordig hard nodig zijn.<br />
Een veel gehoord discussiepunt<br />
van veel sprekers is het systeem<br />
van subsidie en financiën. Waar<br />
sommige het geld krijgen wat<br />
niet direct hard nodig is, hebben<br />
sommige projecten meer geld<br />
nodig dan ze kunnen krijgen.<br />
Het revolving fund van het NRF<br />
is goed en ook de fiscale aftrek<br />
van woonhuismonumenten is<br />
goed geregeld, maar ook meer<br />
onrendabele monumenten moeten<br />
financiële bijstand kunnen<br />
krijgen, zoals kerken.<br />
Tot slot wordt ook meerdere<br />
malen genoemd dat de monumentenzorg<br />
zijn verhaal en succes<br />
stories beter over het voetlicht<br />
moeten brengen voor het<br />
vergroten van maatschappelijk<br />
draagvlak.
R ecent<br />
V erschenen<br />
De laatste jaren verschijnen er<br />
– mede onder impuls van de activiteiten<br />
van het Stimuleringsfonds<br />
voor Architectuur en Belvedere<br />
– landschapsvisies die ook<br />
vanuit cultuurhistorisch perspectief<br />
een goedkeuringsstempel<br />
verdienen. Een mooi voorbeeld<br />
hiervan is de landschapsvisie<br />
voor de Drentsche Aa en de<br />
landschapsvisie voor de Nieuwe<br />
Hollandse Waterlinie (Panorama<br />
Krayenhoff). De hier besproken<br />
landschapsvisie is opgesteld door<br />
een kernteam van Wageningse<br />
landschapsarchitecten (Klaas<br />
Kerkstra, Harro de Jong en<br />
Peter Vrijlandt), aangevuld met<br />
een historisch geograaf (Jelle<br />
Vervloet). Trekker vanuit de<br />
provincie was Jan Houwen.<br />
Een fiks aantal studenten van de<br />
Universiteit Wageningen heeft<br />
als afstudeeronderzoek specifieke<br />
onderwerpen en thema’s opgepakt.<br />
Belangrijk was verder de rol van<br />
de begeleidingscommissie (kritische<br />
reflectie) en de communicatie<br />
over en weer met de streek<br />
(draagvlak).<br />
De doelstelling van het project<br />
VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
TITEL Landschapsvisie Zuid-Limburg<br />
AUTEUR Klaas Kerkstra, Peter Vrijlandt, Harro de Jong en<br />
Jan Houwen eindredactie<br />
RECENSENT Henk Baas<br />
UITGAVE Provincie Limburg/Wageningen Universiteit, Maastricht/Wageningen<br />
DETAILS ISBN 978-90-77540-02-2<br />
was als volgt geformuleerd: ‘Het<br />
ontwerpen van het toekomstige landschap<br />
van Zuid-Limburg met cultuurhistorie<br />
als richtinggevende<br />
inspiratiebron bij de ruimtelijke ontwikkeling<br />
van de functies, die dit<br />
gebied moet vervullen. Daarbij<br />
bepaalt het project de ontwikkelingsmogelijkheden<br />
van het landschap<br />
van Zuid-Limburg als basis voor<br />
een gebiedsdekkend investeringsprogramma<br />
ter verbetering van het<br />
landschap.’<br />
De visie start met een uitvoerige<br />
analyse van de ontstaansgeschiedenis<br />
en de karakteristieken van<br />
het landschap. Op basis van een<br />
analyse van de abiotische basis<br />
(vooral het reliëf) en de bewoningsgeschiedenis<br />
worden twee<br />
‘afgeleide’ kernkwaliteiten van<br />
het landschap van Zuid-Limburg<br />
benoemd: de afwisseling openbesloten<br />
en het groene karakter.<br />
Overzichtskaartjes, dwarsdoorsneden,<br />
panoramafoto’s en hoogtekaartjes<br />
illustreren de diverse<br />
verschijnselen, wat de leesbaarheid<br />
zeer ten goede komt.<br />
Op basis van de analyse is een<br />
52<br />
‘landschappelijk raamwerk’<br />
samengesteld: een<br />
groene dooradering,<br />
bestaande uit steile hellingen,<br />
dalbodems en dorpsranden<br />
die het reliëf en de<br />
kenmerkende verschillen<br />
tussen de dalen en de plateaus<br />
accentueert en de landschappelijke<br />
samenhang versterkt.<br />
Het landschappelijke<br />
raamwerk vormt een duurzame<br />
basis voor het waterbeheer, de<br />
ontwikkeling van de natuur en<br />
het cultuurhistorisch erfgoed en<br />
de toeristisch recreatieve ontsluiting<br />
van dit landschap.<br />
Op een schaal van 1:25.000 is<br />
vervolgens een visie op de ontwikkelingsmogelijkheden<br />
van<br />
het landschap gegeven, uitgaande<br />
van de vier kernkwaliteiten zoals<br />
in het voorgaande hoofdstuk<br />
benoemd. In de visie gaat men<br />
dus uit van behoud en/of versterking<br />
van de abiotische en cultuurhistorische<br />
kwaliteiten, en<br />
behoud en/of versterking van de<br />
afwisseling open-besloten en van<br />
het groene karakter. Op basis van<br />
het landschappelijk raamwerk<br />
worden vervolgens inrichtingsmaatregelen<br />
voorgesteld, die hier<br />
praktisch handen en voeten aan<br />
moeten geven. Er worden bijvoorbeeld<br />
algemene ontwerpprincipes<br />
voor de hellingen gegeven<br />
(die naar vorm en bodemopbouw<br />
weer in tien verschillende<br />
typen zijn ingedeeld). Hetzelfde<br />
wordt min of meer gedaan voor<br />
de 5 onderscheiden ‘daltypen’.<br />
Ook worden voorstellen gedaan<br />
om de zeer kenmerkende graften<br />
te behouden of weer aan te leggen.<br />
Interessant is de aandacht<br />
voor de dorpen en hun plaats in<br />
het landschap. Er is momenteel<br />
veel aandacht voor ‘dorpseigen<br />
uitbreiden’ (zie ook de recent uit-<br />
gebrachte handleiding<br />
Dorp+ van Belvedere), en ook<br />
hier wordt op basis van een analyse<br />
van de dorpsstructuren<br />
gepleit voor een betere inpassing<br />
in het landschap. Hierbij is niet<br />
alleen aandacht voor de belangrijke<br />
rol van de beplanting<br />
(inclusief een aanbeveling voor<br />
soortenkeuze, zoals de voor dit<br />
landschap zeer karakteristieke<br />
hoogstamfruitbomen), maar ook<br />
voor de rol van auto’s (‘lelijke<br />
parkeerplaatsen’) of wegen (al<br />
dan niet met wegbeplanting).<br />
In drie voorbeelden worden de<br />
hiervoor gepresenteerde uitgangspunten<br />
nader uitgewerkt.<br />
Deze uitwerkingen laten zien<br />
hoe het ‘landschappelijk raamwerk’<br />
er uit zou kunnen zien, en<br />
hoe ruimtelijke ontwikkelingen<br />
kunnen voortbouwen op bestaande<br />
kwaliteiten. Helemaal volgens<br />
de ideeën van Belvedere dus.<br />
Opnieuw is het hier de kracht<br />
van de afbeeldingen die de lezer<br />
meevoert naar het toekomstige<br />
landschap.<br />
Peter Driessen, hoogleraar aan de<br />
Universiteit van Utrecht, heeft<br />
de visie beoordeeld op het aspect<br />
‘uitvoering’. Immers, mooie<br />
woorden en goede intenties<br />
maken een plan nog niet praktisch<br />
uitvoerbaar. Ook hij is van<br />
mening dat het plan een veelbelovend<br />
karakter bezit, dat het tot<br />
de verbeelding spreekt en ambities<br />
heeft voor een nieuwe landschappelijke<br />
inrichting. ‘Maar is<br />
het een plan dat zal werken?’,
Recent Verschenen aldus Driessen. Een plan ontwikkelen<br />
is niet alleen een inrichtingsopgave,<br />
maar ook een sturingsopgave,<br />
het moet maatschappelijk<br />
en politiek gedragen<br />
worden. Aan beide aspecten is<br />
ruimschoots aandacht gegeven in<br />
het project, maar Driessen concludeert<br />
dat vooral de sturingsopgave<br />
aan belang zal (moeten)<br />
winnen in de fase na afronding<br />
van de visie. Het politiek en<br />
maatschappelijk krachtenveld zal<br />
immers voor een belangrijk deel<br />
de haalbaarheid van de visie<br />
bepalen. Regie op dit proces is<br />
zeer belangrijk, en de provincie<br />
Limburg wordt aangesproken<br />
om hier haar verantwoordelijk te<br />
nemen. Dit lijkt me ook een<br />
belangrijke constatering voor<br />
andere Nationale Landschappen:<br />
goede intenties, ideeën en maatschappelijk<br />
draagvlak zijn zeer<br />
belangrijk, maar zonder een<br />
strakke (provinciale?) regie op<br />
het proces zullen al die goede<br />
bedoelingen geen doorgang vinden.<br />
Opvallend is dat we hier te<br />
maken hebben met een landschapsvisie,<br />
dus een boek voor<br />
professionals, maar dat het soms<br />
lijkt op een ‘koffietafelboek’, dus<br />
een boek dat je op een stapeltje<br />
naast de bank legt om zo nu en<br />
TITEL De IJssel in het midden<br />
AUTEURS Loes Janssen en Alette van den Haselkamp<br />
UITGAVE RACM<br />
Onlangs is RAM 145 gepubliceerd<br />
met als titel ‘De IJssel in het<br />
Midden, een evaluatie van een ontwerpgerichte<br />
inventarisatiemethode<br />
van cultuurhistorische elementen in<br />
het Midden IJsselgebied’.<br />
De rapportage, geschreven door<br />
Loes Janssen en Alette van den<br />
Haselkamp, is een uitwerking van<br />
de eerder ontworpen methodiek<br />
van het tijd/ruimte diagram zoals<br />
Cultuurbeleid in Nederland, editie<br />
2007, geeft inzicht in het<br />
beleid van de Nederlandse overheid<br />
op het gebied van de kunsten,<br />
het erfgoed en de media.<br />
Het is een onmisbaar overzichtswerk<br />
voor iedereen die zich<br />
beweegt in de wereld van kunst<br />
en cultuur.<br />
Cultuurbeleid in Nederland geeft<br />
een overzicht van het zorgsysteem<br />
en de beleidsinstrumenten<br />
van de Nederlandse overheid op<br />
VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
beschreven in de masterthesis<br />
‘Cultuurhistorie gevangen in tijd en<br />
ruimte’ (Janssen, 2006).<br />
Het tijd/ruimte diagram maakt<br />
het mogelijk om het cultuurhistorische<br />
landschap als integraal<br />
geheel te inventariseren en te presenteren<br />
aan ontwerpers. De ontstaansgeschiedenis<br />
van het cultuurlandschap<br />
wordt in het<br />
diagram visueel gepresenteerd<br />
het gebied van de cultuur. Het<br />
vertelt over bewindslieden, van<br />
Thorbecke tot Plasterk en de rol<br />
die zij speelden bij het vormen<br />
van beleid. De demografische en<br />
sociaal-economische schets van<br />
Nederland wordt aangevuld met<br />
een beknopte geschiedenis van<br />
het cultuurbeleid en een overzicht<br />
van de belangrijkste verbindingskanalen<br />
tussen de cultuur<br />
en het openbaar bestuur.<br />
Cultuurbeleid in Nederland<br />
53<br />
dan even door te bladeren. Nietprofessionals<br />
worden aan de<br />
hand van de prachtige kaartjes<br />
en afbeeldingen meegenomen in<br />
het Zuid-Limburgse landschap,<br />
en leren al lezende veel over de<br />
geschiedenis en de bijzonderheden<br />
van het landschap, over de<br />
structuur van de dorpen, de landschapselementen<br />
(zoals hoogstamfruitbomen,<br />
holle wegen en<br />
graften) en de diverse historische<br />
functies van het gebied. Dit feit<br />
kan er voor zorgen dat lokale<br />
bestuurders het inderdaad op die<br />
manier gaan gebruiken, en geïnspireerd<br />
raken door wat ze lezen.<br />
De vormgeving is in dit kader<br />
in cultuurhistorische elementen<br />
en de processen tussen deze elementen.<br />
Hiermee is de methodiek<br />
uitermate geschikt voor<br />
landschappelijk inpassen van<br />
ruimtelijke ingrepen in het landschap,<br />
zoals de ingrepen in het<br />
kader van het Rijksprogramma<br />
Ruimte voor de Rivier, waarvoor<br />
de methodiek oorspronkelijk is<br />
ontwikkeld.<br />
TITEL Cultuurbeleid in Nederland, editie 2007<br />
AUTEUR Cas Smithuijsen redactie, Annemoon van Hemel voorbereiding/research,<br />
Anna van Griethuysen en Linda Vermeulen coördinatie OCW,<br />
André Nuchelmans beeldredactie, Mariëlle Hendriks productie<br />
UITGAVE Ministerie van OCW/Boekmanstudies, Den Haag/Amsterdam<br />
DETAILS ISBN/EAN 978 90 6650 090 7, 192 pagina’s, gebonden. Prijs € 19,90<br />
beschrijft de situatie tot en met<br />
augustus 2007 en behandelt de<br />
zeven terreinen die tot het cultuurbeleid<br />
worden gerekend:<br />
de archeologie, de archieven,<br />
de bibliotheken, de kunsten<br />
(podiumkunsten, beeldende<br />
kunsten, film, letteren), de<br />
monumenten, de musea en de<br />
media (pers, radio, televisie,<br />
internet). Hierin worden<br />
actuele thema's als excellentie,<br />
e-Cultuur, cultuurparticipatie,<br />
wellicht wel belangrijker dan de<br />
inhoud! Eigenlijk verplichte kost<br />
dus voor alle (Zuid-Limburgse)<br />
wethouders met RO in hun portefeuille.<br />
Afsluitend: zo eens in de zoveel<br />
tijd verschijnt er een boek waarvan<br />
je denkt: daar zouden er<br />
meer van moeten worden<br />
gemaakt. Zo ook met deze landschapsvisie<br />
voor het Nationaal<br />
Landschap Zuid-Limburg.<br />
Het boek ziet er bijzonder fraai<br />
uit en biedt veel inspiratie om<br />
ook elders met een dergelijk<br />
product aan de slag te gaan.<br />
Complimenten!<br />
Cultuur en Economie, culturele<br />
diversiteit en cultuureducatie<br />
belicht. Ronald Plasterk,<br />
Minister van Onderwijs, Cultuur<br />
en Wetenschap schreef het voorwoord.
VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
AGENDA<br />
3.10 3.1.2009 Borger<br />
Het geheim van de Kelten<br />
Nog steeds worstelt de wetenschap met vragen<br />
als: Wie waren de prehistorische Kelten nu precies?<br />
Waar woonden ze? Hoe was hun samenleving<br />
gestructureerd? en: Hoe is het mogelijk dat de<br />
Keltische cultuur 2.500 tot 3.000 jaar geleden zo’n<br />
grote verspreiding over Europa kreeg?. De tentoonstelling<br />
‘Het geheim van de Kelten’ zoomt in op<br />
de Kelten tussen Rijn en Noordzee en presenteert<br />
vele museale topstukken uit Nederland,<br />
België en het aan Limburg grenzende Duitse<br />
gebied. Locatie: Hunebedcentrum Borger,<br />
Bronnegerstraat 12, 9531 TG Borger.<br />
INFORMATIE: WWW.HUNEBEDCENTRUM.NL<br />
TELEFOON 0599-236 374<br />
10.10.2008 Den Haag<br />
Symposium ‘Over de vloer’<br />
Het jaarlijkse Instandhoudingssymposium van de Rijksdienst<br />
voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten is in 2008<br />
gewijd aan vloeren. Op woensdag 8 oktober zullen in het<br />
Vredespaleis in Den Haag enthousiaste deskundigen uit binnenen<br />
buitenland uitgebreid ingaan op zowel de cultuurhistorische<br />
als de technische kant van vloeren.<br />
Verschillende deskundige sprekers zullen uitgebreid de monumentale<br />
vloer behandelen.<br />
Allerhande soorten vloeren, zoals<br />
houten vloeren, keramische tegels<br />
en natuurstenen vloeren zullen<br />
aan bod komen, evenals de actieve<br />
en preventieve conservering.<br />
Afsluitend wordt ingegaan op de<br />
rol en de betekenis van de vloer<br />
in het monument.<br />
Het boek dat speciaal ter gelegenheid<br />
van dit symposium verschijnt,<br />
bevat de bijdragen van de<br />
sprekers en een vijftiental andere bijdragen over verschillende<br />
andere aspecten van de vloer. Er zijn rondleidingen gepland<br />
in en om het Vredespaleis, met uiteraard aandacht voor de<br />
uitzonderlijke vloeren daar. Tijdens de pauzes is ruimschoots<br />
gelegenheid bij te praten met andere monumentenliefhebbers,<br />
of om kennis te maken met enkele bedrijven en instellingen<br />
die zich op het beursgedeelte zullen presenteren.<br />
INFORMATIE: T.HERMANS@RACM.NL<br />
OF E.KOLDEWEIJ@RACM.NL<br />
54<br />
10.10.2008 Oost-Souburg<br />
Erfgoed leeft en<br />
erfgoed loont<br />
Afgelopen jaar liet de Provincie Zeeland door Scoop<br />
een onderzoek uitvoeren naar de zichtbaarheid van<br />
het cultureel erfgoed in Zeeland. Uit de rapportage<br />
bleek dat het met die zichtbaarheid goed gesteld is.<br />
Bijna de helft van de Zeeuwen (46%) bracht in het daaraan voorafgaande<br />
jaar een bezoek aan onroerend erfgoed (een monumentaal<br />
dorp, historische stadskern of individueel monument) en 22%<br />
bezocht een museum in Zeeland (met nog 15% die ook buiten<br />
de provincie musea bezocht). Die percentages liggen hoog.<br />
Gesteld mag dus worden: erfgoed leeft in Zeeland.<br />
Maar ervaren de erfgoedorganisaties dat zelf ook? En willen<br />
Zeeuwen naast het genieten van het erfgoed zich er ook voor<br />
inzetten? Hierover organiseren SCEZ en Scoop op vrijdag 10<br />
oktober 2008 (net voorafgaand aan de Week van de Geschiedenis)<br />
een erfgoeddebat.<br />
Als toepasselijke locatie in dit Jaar van het Religieus Erfgoed is<br />
gekozen voor de historische kerk in Oost-Souburg. Eén van de<br />
gastsprekers is prof. dr. Jos de Haan, hoogleraar aan de Erasmus<br />
Universiteit in Rotterdam en hoofd onderzoeksgroep Tijd, Media<br />
en Cultuur van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Ook wordt<br />
nader ingegaan op de economische baten van het cultureel erfgoed,<br />
ofwel loont het erfgoed? Het debat duurt van 20.00 tot 22.30 uur<br />
(inloop met koffie/thee vanaf 19.30 uur) en deelname is gratis.<br />
De zichtbaarheid van cultureel erfgoed in Zeeland is te downloaden<br />
vanaf www.scoopzld.nl (zie bij ‘onderzoek en advies’).<br />
11.10 19.10.2008<br />
Week van de geschiedenis 2008<br />
Voor de Week van de Geschiedenis wordt ieder jaar een thema<br />
gekozen dat een groot publiek aanspreekt en de deelnemende organisaties<br />
ruimte biedt voor een gevarieerde invulling. In 2008 is het
VITRUVIUS NUMMER 5 OKTOBER 2008<br />
thema ‘Verhalen van Nederland’. De geschiedenis van Nederland<br />
is overal, maar door verhalen komt ze pas echt tot leven.<br />
De Mookerheide (foto) in Limburg vertelt het verhaal van een<br />
enorme veldslag met het Spaanse leger. De Plaats in Den Haag<br />
vertelt het verhaal van het Groene Zooidje, een schavot waar<br />
onder andere de gebroeders De Witt aan hun einde kwamen.<br />
Het Lieverdje op het Spui in Amsterdam vertelt het verhaal van<br />
de Provo’s in de jaren zestig die daar hun feestelijke happenings<br />
hielden. In de Week van de Geschiedenis vertellen honderden<br />
culturele instellingen de waargebeurde verhalen van Nederland<br />
aan de hand van objecten, personen, gebouwen, steden en landschappen.<br />
Dat kan in alle vormen en op alle plekken. Gesproken,<br />
geschreven, gezongen en met beelden. In musea, archieven,<br />
monumenten, bibliotheken, maar ook gewoon op straat of op<br />
school. Zodat de verhalen van Nederland voor iedereen gaan<br />
leven.<br />
8.11.2008 Leiden<br />
Hollanddag 2008<br />
De Hollanddag, bijeenkomst voor<br />
historische verenigingen in Noorden<br />
Zuid-Holland, vindt dit jaar<br />
plaats op 8 november in de<br />
Hooglandse Kerk te Leiden. De<br />
dag wordt georganiseerd door de<br />
Historische Vereniging Holland,<br />
het Erfgoedhuis Zuid-Holland en<br />
Cultureel Erfgoed Noord-Holland.<br />
Op de Hollanddag kunt u onder<br />
andere meedoen aan een Hollandquiz<br />
en luisteren naar een lezing<br />
van Paul Knevel. Ook wordt<br />
bekend gemaakt wie dit jaar de<br />
Hollandprijs in de wacht sleept.<br />
INFORMATIE:<br />
INFO@CULTUREELERFGOEDNH.NL<br />
13 -14.11.2008 Rijswijk<br />
Reuvensdagen 2008<br />
Eén van de hoogtepunten van het archeologische jaar zijn de<br />
Reuvensdagen. Het congres is vernoemd naar Caspar Reuvens<br />
(Leiden, 1793-1835, afbeelding), de eerste hoogleraar archeologie<br />
ter wereld. Als enige algemeen wetenschappelijk archeologische<br />
congres in Nederland brengen de Reuvensdagen archeologen uit<br />
alle geledingen en specialismen samen. De thema’s dit jaar zijn:<br />
– Infrastructuur De belangrijke rol van wegen in de maatschappij.<br />
Wat weten we over de oud(st)e wegen? Wat betekende<br />
de aanleg van een weg voor de inrichting van het landschap?<br />
Hoe spoor je wegen op?<br />
– Landgoederen en buitenplaatsen Wat was de invloed van<br />
landgoederen op hun omgeving? Ging er een stimulans uit voor<br />
de inrichting van het landschap en de loop van oude wegen?<br />
Zijn de vroegste landgoederen voortgekomen uit de laat-<br />
Karolingische domeinen of vormen zij eerder de neerslag<br />
van feodale machtsstructuren? Wat zegt de ligging van de<br />
landgoederen over de plaats van de elite? En wat leert de<br />
55<br />
archeologie ons over het beschermde leven binnen<br />
de ‘microkosmos’ van een landgoed?<br />
– Informatievoorziening en publieksbereik –<br />
De markt van tijdschriften is volop in beweging,<br />
Archeologische diensten, bedrijven en musea organiseren<br />
steeds meer voor het publiek. Deze vernieuwingen<br />
willen we graag laten zien in bijdragen en<br />
korte filmpjes.<br />
De thema’s bieden voldoende aanknopingspunten voor actuele<br />
archeologische resultaten. Dit jaar is er speciale aandacht voor<br />
onderwerpen die een duidelijke betrekking hebben op de<br />
provincie Zuid-Holland.<br />
Locatie: Evenementenhal, Rijswijk.<br />
tot 2.11.2008 Haarlem<br />
‘Dichter bij archeologie'<br />
een verrassende ontmoeting!<br />
Met deze expositie brengt het Archeologisch Museum Haarlem<br />
poëzie en archeologie samen: gedichten met een archeologisch<br />
thema van dichter/schrijver en archeoloog Esther Jansma, geïllustreerd<br />
met een aantal bijzondere Haarlemse bodemvondsten.<br />
Menige opgraving gaat gepaard met een gevoel van grote<br />
opwinding. Is het niet bij ieder mens van nature aanwezig is:<br />
het verlangen de mysteries van het verleden te ontrafelen,<br />
de ontbrekende schakels naar voorbije tijden te willen ontdekken,<br />
en als het even kan, het verleden opnieuw tot leven te wekken.<br />
Zoals een archeoloog scherven van voorbije culturen aan het licht<br />
brengt en uit brokstukken van vergane tijden weer een herkenbaar<br />
voorwerp in elkaar puzzelt, zo laat Esther<br />
Jansma in haar archeologische gedichten<br />
fragmenten van het verleden spreken.<br />
Het verstrijken van de tijd en de<br />
vergankelijkheid van het leven zijn<br />
geliefde thema’s in haar werk. Naast<br />
dichter/auteur is zij in het dagelijks<br />
leven werkzaam als archeoloog.<br />
Als dendrochronoloog (boomtijdkundige)<br />
is ze gespecialiseerd in de<br />
ouderdomsbepaling van hout aan<br />
de hand van jaarringen in bomen.<br />
In de expositie staan elf gedichten<br />
van Esther Jansma centraal.<br />
Poëzie met een archeologisch<br />
tintje. Elk gedicht wordt voorafgegaan<br />
door een inleiding die<br />
speciaal voor deze gelegenheid<br />
door haar is geschreven.<br />
De gedichten worden geïllustreerd met passende Haarlemse<br />
bodemvondsten. Voorwerpen die de sfeer van het gedicht<br />
weergeven of de essentie van het gedicht symboliseren.<br />
‘Dichter bij archeologie’ , een spannende ontmoeting tussen<br />
archeologie en poëzie. Laat u verrassen!<br />
De expositie is nog te bezichtigen t/m zondag 2 november 2008,<br />
Grote Markt 18-K, Haarlem.<br />
INFORMATIE: 023-542 0888<br />
Tips en persberichten voor de Agenda kunt<br />
u mailen naar info@uitgeverijeducom.nl
K ort<br />
MONUMENTENPRIJS 2008<br />
NAAR TEMMINCK GROLL<br />
De jury van de Prins Bernhard<br />
Cultuurfonds Monumentenprijs<br />
heeft de prijs dit jaar toegekend aan<br />
prof. dr. ir. C.L. Temminck Groll. De prijs<br />
bedraagt 50.000 euro en wordt 25 november<br />
uitgereikt in het Muziekgebouw aan ’t IJ in<br />
Amsterdam.<br />
Coenraad Temminck Groll (Amsterdam,<br />
1925) uit Driebergen studeerde bouwkunde<br />
aan de TH Delft. In 1963 promoveerde hij<br />
cum laude op een proefschrift over middeleeuwse<br />
stenen huizen in Utrecht. In datzelfde<br />
jaar kreeg hij hiervoor de Carel van<br />
Manderprijs van de Vereniging van Nederlandse<br />
Kunsthistorici. Temminck Groll was<br />
tussen 1954 en 1972 werkzaam bij de<br />
Rijksdienst voor de Monumentenzorg, de<br />
Dienst Openbare Werken in Utrecht en bij<br />
het Kunsthistorisch Instituut van de<br />
Universiteit Utecht. Daarnaast had hij zijn<br />
eigen architectenbureau voor restauratie-<br />
projecten. Van 1973 tot 1986 was hij hoogleraar<br />
in het architectonisch ontwerpen aan<br />
de TH Delft.<br />
Temminck Groll kan worden beschouwd als<br />
nestor van de Nederlandse monumentenzorg.<br />
Met zijn enthousiasme en bevlogenheid<br />
heeft hij als opleider en mentor veel studenten<br />
weten te inspireren en motiveren. Hij<br />
leidde belangrijke restauraties. Temminck<br />
Groll heeft een grote hoeveelheid artikelen<br />
en publicaties op zijn naam staan, waaronder<br />
‘De architectuur van Suriname (1667-1930)’ en<br />
‘De stenen droom, opstellen over bouwkunst en<br />
monumentenzorg’. In 2003 verscheen in samenwerking<br />
met drie andere auteurs zijn laatste<br />
grote publicatie ‘The Dutch Overseas’.<br />
Uit het juryrapport: Coenraad Temminck Groll<br />
heeft gedurende ruim een halve eeuw op effectieve<br />
en geestdriftige wijze, met daadkracht en resultaat,<br />
als docent en inspirator, als monumentenzorger<br />
en bestuurder, het Nederlandse erfgoed binnen<br />
ADVERTENTIE<br />
56<br />
WINNAARS PRINS BERNHARD<br />
CULTUURFONDS MONUMENTENPRIJS<br />
JAAR WINNAAR<br />
2005 Stichting Monumentenzorg<br />
Curaçao<br />
2003 Landschapsbeheer Nederland<br />
2001 Federatie Oud-Nederlandse<br />
Vaartuigen<br />
1999 Stichting Nationaal<br />
Reddingsfonds Olympisch<br />
Stadion<br />
1997 Cuypers Genootschap<br />
1995 Stichting Kultuer en Toerisme<br />
yn Fryslân<br />
1993 Stichting Historisch<br />
Boerderij-onderzoek<br />
1991 Archeologische Werkgemeenschap<br />
voor Nederland<br />
1990 Stichting Federatie<br />
Monumentenwacht Nederland<br />
1989 Anne van Grevenstein<br />
1988 Vereniging Hendrick de Keyser<br />
1987 Rijnlandse Molenstichting<br />
1985 Drs. H.G. de Olde<br />
1984 Amsterdamse Maatschappij<br />
tot Stadsherstel N.V.<br />
het koninkrijk en overzee grote diensten bewezen.<br />
De jury van de Prins Bernhard Cultuurfonds<br />
Monumentenprijs 2008 bestond uit Guus<br />
Borger (voorzitter), Johan Carel Bierens de<br />
Haan en Peter Karstkarel.
Onderscheidende inhoud Smaakvolle vormgeving<br />
Hoogstaand drukwerk Perfecte distributie<br />
Uw relaties zijn het waard<br />
Uw relaties zijn de basis voor uw succes. Dat mogen ze best weten. Geef blijk van uw<br />
waardering met een uitgave op niveau. Perfect drukwerk dat de ontvanger het gevoel van een<br />
cadeau geeft... Dat bereikt een e-mailing of website nooit.<br />
Educom realiseert al meer dan 20 jaar toonaangevende publicaties. Van basis-concept, inhoud en<br />
ontwerp, tot en met distributie (incl. sealen, postale- en abonneeservice).<br />
U heeft al een uitgave, of voelt er wel voor? Neem contact op voor een gesprek over hoe onze<br />
expertise u van dienst kan zijn.<br />
www.uitgeverijeducom.nl<br />
Uitgeverij Educom BV<br />
Mathenesserlaan 347<br />
Rotterdam<br />
T 010 - 425 6544<br />
info@uitgeverijeducom.nl
Havik 37<br />
Dit Rijksmonument staat te boek als een<br />
18de-eeuws huis. Stadsherstel is op 1 maart 2007<br />
in het bezit gekomen van dit object. Tijdens de<br />
voorbereiding van de restauratie, die thans wordt<br />
uitgevoerd, bleek dat in het interieur nog alle<br />
kenmerken van een laat-middeleeuws huis aanwezig<br />
zijn: keldergewelven, balklagen met moer- en<br />
kinderbinten en een oud-hollandse sporenkap.<br />
NV Amersfoortse Maatschappij tot Stadsherstel<br />
Muurhuizen 159<br />
Postbus 842<br />
3800 AV Amersfoort<br />
Telefoon 033-460 50 20<br />
Fax 033-460 50 39<br />
E-mail info@stadsherstelamersfoort.nl<br />
www.stadsherstelamersfoort.nl<br />
Cultureel erfgoed voor de toe<br />
FOTO: BUREAU MONUMENTENZORG AMERSFOORT<br />
Stadsherstel verwerft, restaureert en beheert<br />
monumenten en beeldbepalende panden.<br />
Niet om ze vervolgens onder een stolp te plaatsen.<br />
De objecten worden verhuurd als winkel, atelier,<br />
kantoor, horecagelegenheid en/of woning.<br />
Op deze manier blijft ons erfgoed deel<br />
uitmaken van ons leven.