Suzuki Alto MKII

... http://www.ath-online.nl/leeg.htm 

Suzuki 

Suzuki Alto 1986-1989 Inhoudsopgave 

1 Algemeen 

Suzuki Alto 1986-1989 

Figuur 1.1: Suzuki Alto GL, vijfdeurs (tweede generatie) 

Dit werk is in feite een beknopt werkplaatshandboek. De importeur Nimag BV is ons zeer behulpzaam geweest om de benodigde gegevens te verkrijgen, hetgeen wij bijzonder op prijs stellen. 

In het hoofdstuk "Algemeen" vindt u een algemene inleiding, een overzicht van de autotypes die per model beschreven worden, de lokatie van de identificatieplaatjes en een overzicht van het 

dashboard en instrumentenpaneel. 



1 Algemeen 

1.1 Inleiding 

De Suzuki Alto van de eerste generatie werd in 1981 geïntroduceerd en inmiddels heeft deze wagen al weer twee ingrijpende veranderingen ondergaan. Vijf jaren na zijn introductie werd de 

carrosserie van de Alto voor het eerst gewijzigd; voor de duidelijkheid worden deze Alto's aangemerkt als de tweede generatie. Het interieur met de bagageruimte werd aanzienlijk vergroot; de 

stroomlijn werd sterk verbeterd en het totale glasoppervlak werd vergroot. De ronde koplampen in de grille werden vervangen door rechthoekige elementen. De driecilinder-viertakt-benzinemotor 

bleef ongewijzigd. 

1 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 1.2: Suzuki Alto GL, driedeurs (tweede generatie) 

De derde generatie van de Alto stamt uit het najaar van 1988 en omvat de volgende wijzigingen: De achterwielophanging werd geheel herzien; de starre achteras met een enkele bladveer werd 

vervangen door een semi-onafhankelijke ophanging met een torsie-as, panhardstang en schroefveren. Uiteraard werd het uiterlijk van de wagen weer gewijzigd om deze vernieuwde Alto van de 

voorgaande generaties te onderscheiden. Deze uiterlijke wijzigingen omvatten een meer afgerond front met veranderde grille en koplampen die gedeeltelijk naar de zijkanten toe zijn 

doorgetrokken. Bovendien kwam de toch wel wat ouderwets gepositioneerde ontgrendelingsknop buitenop de motorkap te vervallen. De driecilinder-viertakt-benzinemotor bleef ook dit keer weer 

ongewijzigd. 

Figuur 1.3: Suzuki Alto GL, vijfdeurs (derde generatie) 

Alle Suzuki Alto's, vanaf modeljaar 1986, zijn verkrijgbaar in een standaard GA en een wat het interieur betreft luxere GL-carrosserie-uitvoering, beide naar keuze leverbaar met een 

handgeschakelde vierversnellingsbak, of tweetraps-volautomaat en in drie- of vijfdeurs-uitvoering. 



1 Algemeen 

1.2 Instrumentenpaneel 

2 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 1.4: Instrumentenpaneel 

1 Zijventilatierooster 

2 Handschoenenvak 

3 Radio (indien gemonteerd) 

4 Sigaretteaansteker (indien gemonteerd) 

5 Snelheidsmeter 

6 Waarschuwings- en controlelampjes 

7 Koelvloeistoftemperatuurmeter 

8 Brandstofmeter 

9 Schakelaar achterruitverwarming (indien gemonteerd) 

10Combischakelaar voor verlichting en richtingaanwijzers 

11Contactslot 

12Alarmlichtenschakelaar 

13Ruitewisser en -sproeierschakelaar 

14Kachelaanjagerschakelaar 

15Choke 

16Asbak 

17Middenventilatierooster 

18Bedieningspaneel voor de verwarming 

19Motorkapontgrendelingsknop 

20Achterruitewisserschakelaar (indien gemonteerd) 

21Achterruitesproeierschakelaar (indien gemonteerd) 

22Achtermistlampschakelaar (indien gemonteerd) 



1 Algemeen 

1.3 Identificatieplaatjes 

Het carrosserienummer is midden tegen het schutbord in het motorcompartiment naast de ruitewissermotor ingeslagen; het voertuigidentificatieplaatje bevindt zich rechts daarvan ter hoogte van 

de bobine. Het motornummer is onderaan het motorblok tussen de carterpanrand en de oliedrukzender ingeslagen. 



1 Algemeen 

1.4 Adressen 

Fabrikant: Suzuki Motor Co. Ltd, 300 Takatsuka, Kami-Mura, Hamana-gun, Shizuoka Prefecture, Japan 

Importeur voor Nederland: Nimag BV, Reedijk 9, 3274 KE Heinenoord. Telefoon: 01862-7911. 

3 van 347 17-5-2009 8:44


4 van 347 17-5-2009 8:44




2 Motor 

In het hoofdstuk "Benzinemotoren" vindt u een inleiding waarin ondermeer de beschreven motoren met motorcodes in tabelvorm staan, reparatie- en onderhoudsbeschrijvingen als vervanging van 

de koppakking, distributieriem (of distributieketting) en stellen van de kleppen, uit- en inbouwbeschrijving van de motor, revisiebeschrijving van de cilinderkop, revisiebeschrijving van het 

motorblok en het smeersysteem. Bij alle beschrijvingen staan de correcte aanhaalmomenten vermeld en indien nodig, het te gebruiken speciale gereedschap. 



2 Motor 

2.1 Inleiding 

Alle Suzuki Alto's zijn uitgerust met een dwars voorin geplaatste driecilinderlijnmotor met een cilinderinhoud van 796 cm3. De technische gegevens staan vermeld in hoofdstuk 18. 

5 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.1: Suzuki Alto-motor 



2 Motor 

2.2 Klepspeling afstellen 

De kleppen worden op conventionele wijze gesteld met stelboutjes en contramoeren. Het stellen kan zowel met warme, als koude motor gebeuren. 

6 van 347 17-5-2009 8:44


Aanhaalmomenten in Nm (kgm) 

Kleppendeksel 4-5 (0,4-0,5) 

Contramoer/stelbout 15-20 (1,5-2,0) 

Klepspeling in mm 

Inlaatklep/uitlaatklep (koud) 0,13-0,18 

Inlaatklep/uitlaatklep (warm) 0,23-0,28 

Figuur 2.2: Klepstelmechanisme 

1Stelbout 

2Contramoer 

3Klepsteel 

- Verwijder het kleppendeksel met de pakking. 

- Draai de krukas totdat het merkteken "T" op het vliegwiel tegenover het merkteken in 

het controlegat staat. Nu moeten de tuimelaars van de kleppen van de eerste cilinder 

niet meer op de nokken staan. Is dit wel het geval, dan moet de krukas 360° verder 

worden gedraaid. 

- Stel de kleppen van de eerste cilinder, zoals aangegeven in de figuren 2.2 en 2.3. 

- Draai de krukas vervolgens 240° verder, zodat het merkteken "3" tegenover het 

merkteken in het controlegat staat (zie figuur 2.4). 

- Stel nu de kleppen van de derde cilinder. 

- Verdraai de krukas opnieuw 240°, zodat het merkteken "2" tegenover het merkteken in 

het controlegat staat. 

- Stel nu de kleppen van de tweede cilinder (zie figuur 2.5). 

7 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.3: Kleppen stellen eerste cilinder 

I Merkteken "T" op vliegwiel 

II Merkteken in controlegat 

1 Inlaatklep 

2 Uitlaatklep 

8 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.4: Kleppen stellen derde cilinder 

5Inlaatklep 

6Uitlaatklep 

9 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.5: Kleppen stellen tweede cilinder 

3Inlaatklep 

4Uitlaatklep 



2 Motor 

2.3 Distributie 

De distributie wordt aangedreven via een getande riem door een enkele bovenliggende nokkenas. 


Nokkenasriemwielbout 50-60 (5,0-6,0) 

Krukaspoeliebout 50-60 (5,0-6,0) 

Distributiedekselbouten 3-4 (0,3-0,4) 

Nokkenas-borgplaatschroeven 9-12 (0,9-1,2) 

Spaninrichting, bout en moer 15-23 (1,5-2,3) 

Technische gegevens 

Distributieriemspeling bij 3 kg voorspanning 5,5-6,5 mm 



2 Motor 


2.3.1 Distributieriem vervangen 

- Verwijder de V-snaarpoelies van de krukas en de waterpomp (zie ook paragraaf 2.6). 

- Verwijder het distributiedeksel. 

- Verdraai de krukas zó dat de merktekens op de riemwielen en de merktekens op de 

achterplaat in één lijn met elkaar liggen (zie figuur 2.6). 

- Wip de veer van de spaninrichting achter het beugeltje vandaan. Draai de 

bevestigingsbout en -moer van de spaninrichting los en verwijder de getande riem (zie 

figuur 2.7). 

- Plaats de nieuwe riem. Let op! De merktekens op de riemwielen en de achterplaat 

moeten exact tegenover elkaar staan. 

- Monteer de spaninrichting en breng de veer op zijn plaats. Zet de bout en de moer van 

de spaninrichting nog niet geheel vast. 

- Verwijder het kleppendeksel en draai alle klepstelbouten los, zodat de nokkenas vrij kan 

draaien. 

- Draai de krukas tweemaal rond en zet de spaninrichtingsbout en moer met het 

voorgeschreven aanhaalmoment vast. 

- Controleer de voorspanning door met een kracht van 3 kg (gebruik een V-snaartester) 

de getande distributieriem in te drukken en vervolgens te meten hoeveel de snaar nog 

kan bewegen (zie figuur 2.8). 

- Draai vervolgens de krukas nogmaals tweemaal rond en controleer de juiste stand van 

de merktekens. 

10 van 347 17-5-2009 8:44


- Stel de kleppen (zie paragraaf 2.2) en monteer alle onderdelen in de omgekeerde 

volgorde van het uitbouwen. 

11 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.6: Merktekens van de distributie 

Figuur 2.7: Spanveer losmaken 

12 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.8: Spaninrichting afstellen 

1Merkteken nokkenaspoelie 

2Merktekens deksel 

3V-snaartester 

4Krukasspie 


13 van 347 17-5-2009 8:44



2 Motor 


2.3.2 Distributieriemwielen vervangen 

Speciaal gereedschap: Suzuki 

Blokkeergereedschap nokkenas 09930-40113 

- Verwijder de distributieriem (zie paragraaf 2.3.1). 

- Blokkeer de nokkenas met het speciaal gereedschap en draai de bevestigingsmoer van 

het nokkenasriemwiel los. Let op! Om beschadiging van de kleppen te voorkomen, mag 

de nokkenas absoluut niet worden verdraaid. 

- Neem het nokkenasriemwiel van de nokkenas. 

- Het krukasriemwiel met de spie kan zo van het krukasuiteinde worden genomen. Let 

wel op de positie van de achterliggende vulring. 

- Vervang de beide riemwielen als de vertanding beschadigingen of bramen vertoont. 

- Bouw het geheel in omgekeerde volgorde in. 



2 Motor 

2.4 Cilinderkoppakking vervangen 


Cilinderkopbouten: 

1e fase 35 (3,5) 

2e fase 50 (5,0) 

3e fase 60 (6,0) 


Vliegwielblokkeerklem 09924-17810 

Cilinderkop uitbouwen 

- Maak de massakabel los van de accu. 

- Verwijder het luchtfilterhuis. 

- Tap de koelvloeistof af door de thermoschakelaar van de elektrische ventilateur uit de 

radiateur te draaien; maak uiteraard eerst de draden los. De aftapbout voor het 

motorblok zit onder het uitlaatspruitstuk. 

- Maak de uitlaat los van het uitlaatspruitstuk. 

- Draai de bevestigingsbouten van de waterpomppoelie enigszins los. 

- Draai de bevestiging van de dynamo los, schuif deze naar het motorblok en verwijder de 

V-snaar. 

- Verwijder de waterpomppoelie. 

- Verwijder de krukaspoelie en blokkeer het vliegwiel daarbij met het speciaal 

gereedschap of een grote schroevedraaier. 

- Demonteer de distributieriem (zie paragraaf 2.3). 

- Verwijder de stroomverdelerkap en de bougiekabels. 

- Maak alle waterslangen en elektrische aansluitingen aan de cilinderkop los. 

- Maak de gas- en chokekabel los. 

- Maak de brandstofleiding aan de brandstofpomp los. 

- Maak de brandstofretourleiding aan de carburateur los. 

- Verwijder het kleppendeksel met de pakking. 

- Draai de cilinderkopbouten in twee fasen los, in omgekeerde volgorde zoals aangegeven 

in figuur 2.11. 

- Verwijder de cilinderkop. 

14 van 347 17-5-2009 8:44


15 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.9: Cilinderkop in onderdelen 

1 Carterontluchtingsslang 

2 Olievuldop 

3 Kleppendekselbout 

4 Rubber 

5 Kleppendeksel 

6 Pakking 

7 Klepgeleider 

8 Vriesdop 

9 Cilinderkopbout 

10Onderlegring 

11Bougie 

12Cilinderkop 

13Cilinderkoppakking 

14Pasbus 

15Pasbus 

Cilinderkop inbouwen 

- Reinig de pakkingvlakken van het motorblok en de cilinderkop goed. 

- Breng de nieuwe koppakking aan met het opschrift "TOP" boven en "IN" aan de 

inlaatkant (zie figuur 2.10). 

- Plaats de cilinderkopbouten en zet deze in drie fasen, in de voorgeschreven volgorde 

(zie figuur 2.11) met het voorgeschreven aanhaalmoment vast. 

- Monteer de distributieriem (zie paragraaf 2.3). 

- Monteer de uitlaat. 

- Bevestig de brandstoftoevoer en -retourleidingen. 

- Monteer alle waterslangen en sluit de elektrische bedrading weer aan. 

- Monteer het kleppendeksel met een nieuwe pakking. 

- Monteer de gas- en chokekabel. 

- Monteer de verdelerkap en de bougiekabels. 

- Monteer het luchtfilter. 

- Vul het koelsysteem. 

- Sluit de massakabel van de accu aan. 

Figuur 2.10: Cilinderkoppakking 

16 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.11: Aanhaalvolgorde van de cilinderkopbouten. Het losdraaien van de cilinderkopbouten gaat in omgekeerde volgorde 



2 Motor 

2.5 Cilinderkop reviseren 


Klepveerspanner universeel, of 

Klepveerspanner 09916-14510 

Hulpstuk voor klepveerspanner 09916-48210 

Klepveertester universeel 

Klepgeleiderdrevel 09916-44511 

Klepgeleiderruimer (12 mm) 09916-37310 

Klepgeleiderruimer (7 mm) 09916-34520 

Hulpstuk voor klepgeleiderruimer 09916-34541 

Klepgeleider-montagestift 09916-57321 

Hulpstuk voor klepgeleider- 

montagestift 09917-88210 

Klepsteelrubber-montage- 

gereedschap 09917-98210 



2 Motor 


2.5.1 Cilinderkoponderdelen uitbouwen 

De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 17. 

- Bouw de cilinderkop uit, zoals in paragraaf 2.4 beschreven. 

- Demonteer het inlaatspruitstuk met de carburateur. 

- Verwijder de stroomverdeler. 

- Verwijder de brandstofpomp. 

- Verwijder het uitlaatspruitstuk. 

- Draai de stelschroeven voor het kleppen stellen los, maar verwijder ze niet. 

- Draai de acht kruiskopschroeven van de tuimelaarassen los en verwijder ze. 

- Trek de tuimelaarassen uit de cilinderkop en verwijder de tuimelaars met de 

bijbehorende veren. Let op! Houd alles op volgorde bij elkaar (zie ook figuur 2.26). 

- Draai de twee borgplaatschroeven los en verwijder de nokkenasborgplaat (zie figuur 

2.12). 

- Trek de nokkenas uit de cilinderkop. 

- Ontkool de verbrandingskamers en maak de pakkingvlakken schoon. 

- Controleer de pakkingvlakken met behulp van een stalen rei en voelermaatjes op 

vlakheid (zie figuur 2.13). 

- Demonteer met behulp van een universele klepverentang, of het speciaal gereedschap 

09916-14510 en 09916-48210, de kleppen met de spieën, schotels en de klepveren. 

Houd alles in de juiste volgorde bij elkaar (zie figuur 2.14). 

17 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.12: Borgplaatschroeven van de nokkenas verwijderen 

Figuur 2.13: Controle op vlakheid in de aangegeven richtingen 

18 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.14: Kleppen verwijderen 

AKlepveerspanner 

BHulpstuk 

1Klepspie 

2Pincet 



2 Motor 


2.5.2 Tuimelaars controleren 

- Controleer de boringen van de tuimelaars en de assen op bramen en groeven. 

- Controleer de stelbout en het contactvlak van de tuimelaar. 

- Controleer de slingering van de tuimelaaras. 

- Controleer de tuimelaarveren op breuk en slijtage. 

- Bepaal de speling van de tuimelaars op de as door de beide diameters te meten en het 

verschil te berekenen (zie hoofdstuk 17 Revisiematen). 

- Voor alle onderdelen geldt: vervangen bij overmatige slijtage. 



2 Motor 


2.5.3 Kleppen controleren 

- Bepaal de speling van de klepsteel in de geleider, door de klepsteeldiameter op 

meerdere plaatsen en de inwendige diameter van de klepgeleider te meten. Bepaal 

indien u geen inwendige micrometer heeft de zijdelingse speling van de klep in de 

geleider (zie figuur 2.15 en 2.16). 

- Controleer alle kleppen op verbranding, slijtage, breuk en klepsteelvervorming. 

- Slijp indien nodig de kleppen, waarbij de hoek van het sluitvlak 45° moet blijven. De 

klepkopranddikte mag niet onder de minimumwaarde komen, omdat er anders kans op 

breuk bestaat. 

- Controleer de klepsteelkop op beschadigingen. Slijp indien nodig de klepsteelkop met 

maximaal 0,5 mm bij. 

- Controleer de slingering van de klepschotel, deze mag niet meer dan 0,03 mm 

bedragen. 

- Schuur, met behulp van schuurpasta en een klepschuurstok, de kleppen op de 

klepzittingen in. Controleer na het inschuren de breedte van het contactvlak op de klep 

(zie figuur 2.17). De breedte moet voor beide kleppen tussen de 1,3 en 1,5 mm liggen 

en moet over de gehele omtrek gelijkmatig zijn. 

19 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.15: Speling tussen klepsteel en geleider bepalen 

Figuur 2.16: Zijdelingse speling van de klep bepalen 

20 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.17: Klepdimensies 

AContactvlakbreedte inlaat/uitlaat (1,3 tot 1,5) 

BKlepkopranddikte (inlaat 0,6 mm)(uitlaat 0,7 mm) 

CSluitvlakhoek voor inlaat/uitlaat 



2 Motor 


2.5.4 Klepveren controleren 

- Meet de vrije lengte van de klepveren en bepaal met een veertester de kracht die nodig 

is om de veer tot 40 mm hoogte in te drukken, zoals aangegeven in figuur 2.18 (zie ook 

hoofdstuk 17 Revisiematen). 

- Controleer de haaksheid van de klepveren met een blokhaak. De maximale afwijking 

mag 2,0 mm bedragen (zie figuur 2.19). 

21 van 347 17-5-2009 8:44


22 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.18: Klepveertester 

Figuur 2.19: Haaksheid van de klepveer controleren 



2 Motor 


2.5.5 Klepgeleiders vervangen 

- Tik met een passende stift, of met het speciaal gereedschap 09916-44511, de geleiders 

naar boven (nokkenaskant) uit de cilinderkop. 

- Ruim de ontstane gaten met een 12 mm ruimer tot alle bramen en dergelijke zijn 

verdwenen en de juiste diameter is bereikt. 

- Verwarm de cilinderkop gelijkmatig tot ongeveer 100 °C en tik de overmaatklepgeleider 

zo snel mogelijk in de cilinderkop. Gebruik hiervoor een passende stift of 

het speciaal gereedschap 09916-57321 en 09917-88210. 

- Controleer de uitsteekhoogte van de gemonteerde geleiders. Let op! De klepgeleiders 

van de inlaatkleppen zijn korter dan die van de uitlaatkleppen. 

- Ruim de nieuwe geleiders met een 7 mm ruimer op maat. 



2 Motor 


2.5.6 Klepzittingen slijpen 

Indien het contactvlakpatroon op het zittingoppervlak na het inschuren en controle met Pruisisch blauw of iets dergelijks niet overal even breed is, moet de zitting worden geslepen. Gebruik 

hiervoor speciale slijpstenen of frezen. Ga als volgt te werk (zie ook figuur 2.20 en 2.21): 

Uitlaatklep 

- Eerst frezen met 15°-frees; dan frezen met 75°-frees; vervolgens het contactvlak frezen met 45°-frees; ten slotte inschuren met slijppasta. 

Inlaatklep 

- Eerst frezen met 15°-frees; dan frezen met 60°-frees; vervolgens het contactvlak frezen met 45°-frees; ten slotte inschuren met slijppasta. 

23 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.20: Freeshoeken van de uitlaatklepzitting 

24 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.21: Freeshoeken van de inlaatklepzitting 



2 Motor 


2.5.7 Nokkenas controleren 

- Meet de slingering van de nokkenaslagers (zie figuur 2.22). 

- Meet de nokhoogten (zie figuur 2.23). 

- Meet de diameters van de nokkenaslagers in de cilinderkop en van de nokkenas (zie 

figuur 2.24 en 2.25). Bereken met de meetwaarden de nokkenaslagerspeling. 

- Vergelijk alle gemeten waarden met de toegestane waarden. 

- Vervang de cilinderkop en/of de nokkenas als niet aan de voorwaarden wordt voldaan. 

- Monteer de nokkenas met de borgplaat en meet met voelermaatjes de speling tussen de 

borgplaat en het aandrijftandwiel van de verdeler. Vervang de borgplaat als de gemeten 

speling te groot is. Verwijder de nokkenas weer. 

25 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.22: Slingering van de nokkenas bepalen 

Figuur 2.23: Nokhoogte bepalen 

26 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.24: Inwendige nokkenaslagerdiameter meten 

Figuur 2.25: Meetplaatsen van de nokkenaslagering 



2 Motor 


2.5.8 Cilinderkoponderdelen inbouwen 

- Smeer de diverse onderdelen licht in met motorolie. 

- Monteer altijd nieuwe klepsteelrubbers op de klepsteelgeleiders met behulp van het 

speciaal gereedschap 09917-98210 (zie figuur 2.27). 

- Breng de kleppen op de juiste plaats aan en monteer de klepveren, schotels en spietjes 

met behulp van de klepveertang. Let op! De windingen van de klepveer die het meest op 

elkaar liggen, komen onder te liggen (zie figuur 2.28). 

- Monteer de nokkenas met de borgplaat (zie figuur 2.26 en 2.12). 

- Monteer de beide identieke tuimelaarassen met de tuimelaars en de veren in de juiste 

positie en zet de acht kruiskopschroeven vast (zie figuur 2.26 en 2.29). 

- Monteer de stroomverdeler en de brandstofpomp. 

- Monteer de in- en uitlaatspruitstukken. 

- Monteer de cilinderkop met een nieuwe koppakking op het motorblok. Breng de 

distributieriem aan en stel de klepspeling af (zie de desbetreffende paragrafen). 

27 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.26: Draaiend gedeelte van de cilinderkop 

1 Contramoer 

2 Stelbout 

3 Kruiskopschroef 

4 Tuimelaaras 

5 Veer 

6 Tuimelaar 

28 van 347 17-5-2009 8:44


7 Spietjes 

8 Bovenste veerschotel 

9 Klepveer 

10Klepsteelrubber 

11Onderste veerschotel 

12Inlaatklep 

13Uitlaatklep 

14Nokkenas 

15Aandrijftandwiel van de stroomverdeler 

16Excenter brandstofpomp 

17Keerring 

18Borgplaat 

19Schroef 

Figuur 2.27: Klepsteelrubbers monteren met speciaal gereedschap 

1Speciaal gereedschap 09917-98210 

2Klepsteelrubber 

29 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.28: Klepveer 

1Grote spoed 

2Kleine spoed 

3Tuimelaarzijde 

4Cilinderkopzijde 

30 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.29: Tuimelaarassen monteren 

3Tuimelaaras van de inlaatkleppen; punt (3) aan krukaszijde 

4Tuimelaaras van de uitlaatkleppen; punt (4) aan vliegwielzijde 



2 Motor 

2.6 Motor uit- en inbouwen 


Reactiestangbouten (door rubbers) 30-55 (3,0-5,5) 

Motorbevestigingsbouten 40-60 (4,0-6,0) 

Het uitbouwen van de motor gaat het snelst als men deze samen met de automatische- en handgeschakelde versnellingsbak uitbouwt. De motor wordt met de versnellingsbak naar boven uit het 

motorcompartiment gehesen. 

- Neem de accukabels los van de accu. 

- Verwijder de accu. 

- Verwijder de isolatieplaat die onder de accu lag. 

- Verwijder de grille en de erboven gelegen dwarsbalk. 

- Maak de voedingsdraad van de thermoschakelaar op de radiateur los. 

- Maak de voedingsdraad van de elektrische ventilateur los. 

- Maak de koelwaterretourslang van de radiateur los en tap de koelvloeistof af. 

- Maak de bovenste radiateurslang bij het thermostaathuis los. 

- Verwijder de radiateur en de expansietank. 

- Maak de bobinekabel los. 

- Maak de bruine aansluitdraad van de stroomverdeler los. 

- Verwijder de aansluitdraden van de startmotor. 

- Maak de massakabel van de versnellingsbak los. Let op! Zie paragraaf 8.2 voor extra 

werkzaamheden indien u een motor met een automatische transmissie gaat uitbouwen. 

- Maak de koppelingskabel los. 

- Verwijder de draden van de achteruitrijlampschakelaar. 

- Verwijder de versnellingsbakontluchtingsslang. 

- Maak de kilometertellerkabel los. 

- Maak de aansluitingen van de dynamo los. 

- Verwijder het luchtfilterhuis. 

- Maak de choke- en gaskabel van de carburateur los. 

- Verwijder de elektrische kabel van de elektromagnetische brandstofafsluiter. 

- Maak de brandstofleiding bij het filter los. 

- Verwijder de brandstofretourleiding bij de carburateur. 

- Maak de kabels van de koelwatertemperatuurzender en van de oliedrukzender los. 

- Maak de twee kachelslangen los. 

- Verwijder de reactiestangen (zie ook figuur 2.31 en 2.32). 

- Maak de uitlaatpijp van het spruitstuk los en verwijder de bevestigingsbout. 

- Maak de schakelstangen los. 

- Tap de versnellingsbakolie af. 

- Wip met een grote schroevedraaier of bandenlepel de aandrijfassen een stukje uit het 

differentieel, zodat deze niet meer in de inwendige borging zitten (zie figuur 2.30). 

- Plaats haken of stroppen om het in- en uitlaatspruitstuk en bevestig deze aan een takel. 

- Maak de motorbevestiging los en takel de motor een klein beetje op. 

- Trek de aandrijfassen uit het differentieel. 

- Takel de motor uit het motorcompartiment. 

- Zet de motor in een standaard. 

- Verwijder de startmotor. 

- Verwijder de metalen koelvloeistofleiding. 

- Verwijder de versnellingsbak. 

31 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.30: Aandrijfassen uit borging wippen 

32 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.31: Reactiestanglengte afstellen 

B Contramoer 

33 van 347 17-5-2009 8:44


34 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.32: Haaksheid van de reactiestang afstellen 

Aanhaalvolgorde: 3-2-1 

Het inbouwen van de motor met de versnellingsbak gebeurt in omgekeerde volgorde. Let hierbij op de volgende punten: 

- Vul de motor met de juiste hoeveelheid motorolie van de juiste viscositeit en kwaliteit. 

- Vul de versnellingsbak met de juiste hoeveelheid versnellingsbakolie van de juiste 

viscositeit en kwaliteit. 

- Vul het huis waar de brandstofpomp en stroomverdeler op zitten met 60 cm3 olie. 

- Vul het koelsysteem. 

- Let op de juiste montagepositie van de reactiestangen; deze moeten haaks op de 

bevestiging staan (zie figuur 2.31). Daarnaast moet de spleet "D" in figuur 2.32 aan 

beide kanten van de bout even groot zijn (maximaal 2 mm). Stel dit indien nodig af 

door de lengte van de reactiestang te veranderen. 

- Controleer op lekkages bij draaiende motor. 

- Zet alle bouten en moeren met het voorgeschreven aanhaalmoment vast. 



2 Motor 

2.7 Zuigers, cilinders en drijfstangen 

Aanhaalmoment in Nm (kgm) 

Drijfstanglagerkappen 28-32 (2,8-3,2) 



2 Motor 


2.7.1 Zuigers en drijfstangen uitbouwen 


Verwijder eerst van de uitgebouwde motor de distributie en de cilinderkop; zie de desbetreffende paragrafen. 

- Demonteer de carterpan (zie paragraaf 2.10.1). 

- Verwijder de oliepompzeef. 

- Draai de bouten van de drijfstanglagerkappen los. 

- Nummer de drijfstanglagerkappen en de zuigers. Let op! De eerste cilinder bevindt zich 

aan distributiezijde. 

- Druk de zuigers met de drijfstangen naar boven toe uit het motorblok. 

- Zorg ervoor dat drijfstang, lagerkap en zuiger bij elkaar blijven. 

- Verwijder de borgveer van de zuigerpen en druk de zuigerpen uit de zuiger (zie figuur 

2.40 voor overzicht). 



2 Motor 


2.7.2 Zuigers, zuigerpennen, cilinders en drijfstangen controleren 

- Verwijder alle verbrandingsresten van de zuigers. 

- Demonteer de zuigerveren en maak alle onderdelen grondig schoon. 

- Reinig de zuigerveergroeven met behulp van een gebroken zuigerveer. 

- Meet de zuigerdiameter, haaks op de zuigerpen op 30 mm hoogte (zie figuur 2.33). 

- Meet de cilinderdiameter en bepaal uit de meetwaarden de zuigerspeling (zie figuur 

2.34 en 2.35). Bij overschrijding van de toelaatbare speling moet de zuiger worden 

vervangen; of boor de cilinders indien nodig op en monteer overmaat zuigers. 

Figuur 2.33: Zuigerdiameter controleren 

H = 30 mm 

35 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.34: Cilinderdiameter bepalen 

36 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.35: Meetplaatsen in de cilinder 

- Plaats de zuigerveer in de zuigergroef zoals aangegeven in figuur 2.36 en meet de 

zuigerveergroefspeling met een voelermaatje. 

- Plaats de zuigerveer in de cilinder, zo dicht mogelijk bij de krukas en meet de 

slotspeling (zie figuur 2.37). 

- Bij overschrijding van de maximale waarden moeten de zuigerveren en/of zuigers 

worden vervangen. 

- Controleer de drijfstanglagerschalen. Beschadigde lagerschalen moeten altijd worden 

vervangen. 

- Meet de drijfstanglagerspeling met behulp van "Plastigage" (zie paragraaf 2.9). 

- Bepaal de buiging en de tordering van de drijfstangen op een glasplaat. 

- Bepaal de speling van de zuigerpen in het kleine drijfstangoog, door de diameters van 

de beide onderdelen te meten en het verschil te berekenen. Vervang één van beide als 

niet aan de voorwaarden wordt voldaan. 

37 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.36: Zuigerveergroefspeling meten 

38 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.37: Slotspeling zuigerveer bepalen 



2 Motor 


2.7.3 Zuigers en drijfstangen inbouwen 

- Monteer de zuigerpen in de zuiger en drijfstang. Let hierbij op de juiste positie van de 

drijfstang ten opzichte van de zuiger. Het oliegat "2" moet aan de kant van de 

inlaatpoorten komen, terwijl de pijl op de zuiger naar de distributiezijde wijst (zie figuur 

2.38). 

- Breng de borgveren van de zuigerpen aan. 

- Breng de zuigerveren met behulp van een zuigerverentang aan, waarbij de merktekens 

op de zuigerveren naar boven moeten wijzen. Let op! De bovenste zuigerveer is met 

"RN" gemerkt, de middelste met "R". Na montage moeten de zuigerveren met motorolie 

worden ingesmeerd. 

- Verdeel de slotopeningen van de zuigerveren over de zuigeromtrek, zoals aangegeven 

in figuur 2.39. 

- Plaats stukjes slang over de draadeinden van de drijfstangen om beschadigingen te 

voorkomen. 

- Breng de drijfstanglagerschalen aan en let op dat de lipjes van de lagerschalen in de 

uitsparingen vallen. 

- Olie alle onderdelen licht in en gebruik een spanbus om de zuigerveren in hun groeven 

te drukken. 

- Breng de zuigers van bovenaf aan en let daarbij op de merktekens op de zuiger die naar 

de distributiezijde moeten wijzen. 

- Let erop dat de uitsparingen met lipjes van zowel de drijfstangvoet als lagerkap aan één 

kant zitten. 

39 van 347 17-5-2009 8:44


40 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.38: Positie van de drijfstang ten opzichte van de zuiger 

1Pijl; wijst naar distributiezijde 

2Oliegat; wijst naar de inlaatpoorten 

Figuur 2.39: Positie van de zuigerveersloten bij montage 

1Olieschraapveerslot (met vulstuk) 

2Olieschraapveerslot (dunne ring; twee stuks) 

3Olieschraapveerslot (dunne ring; twee stuks) 

4Bovenste zuigerveerslot (RN) 

5Middelste zuigerveerslot (R) 

6Inlaatzijde 

7Distributiezijde 



2 Motor 

2.8 Krukas, krukaslagers en cilinderblok 


Hoofdlagerkapbouten 43-48 (4,3-4,8) 

Drijfstanglagerkapbouten 28-32 (2,8-3,2) 

Vliegwielbouten 40-45 (4,0-4,5) 


41 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.40: Krukas, drijfstang en zuiger in onderdelen 

1 Zuigerveren 

42 van 347 17-5-2009 8:44


2 Zuiger 

3 Zuigerpen 

4 Borgveer 

5 Drijfstang 

6 Moer 

7 Drijfstanglager 

8 Keerring 

9 Krukas 

10Bout 

11Keerring 

12Pasbus 

13Pakking 

14Deksel 

15Bout 

16Krukaspoeliebout 

17Krukaspoelie 

18Spie 

19Krukasriemwiel 

20Vulring 

21Axiale lagers 

22Krukashoofdlagers 



2 Motor 


2.8.1 Krukas uitbouwen 


- Bouw de motor uit (zie paragraaf 2.6) en verwijder de versnellingsbak (zie hoofdstuk 7). 

- Verwijder de distributie (zie paragraaf 2.3). 

- Verwijder het vliegwiel en het achterste lagerkeerringhuis. 

- Verwijder de carterpan (zie paragraaf 2.10.1). 

- Verwijder de olieaanzuigzeef. 

- Demonteer de oliepomp (zie paragraaf 2.10.2). 

- Draai alle drijfstanglagerkappen los; breng merktekens aan en verwijder ze. 

- Controleer eventueel met behulp van "Plastigage" de drijfstanglagerspeling (zie 

paragraaf 2.9). 

- Controleer de axiale krukasspeling met behulp van een meetklok op het krukasuiteinde. 

Te veel speling wijst op versleten axiale drukringen (zie figuur 2.41). 

- Draai alle hoofdlagerkapbouten los; breng merktekens aan en verwijder ze. Let op! 

Houd alle onderdelen op volgorde. 

- Neem de krukas uit het motorblok. 

Figuur 2.41: Axiale speling van de krukas controleren 



2 Motor 


2.8.2 Krukas en lagers controleren 

- Meet de slingering van de hoofdlagers, zoals aangegeven in figuur 2.42. 

- Meet alle hoofdlagertappen en bepaal de onrondheid en de tapsheid (zie figuur 2.43). 

- Controleer alle lageronderdelen op beschadiging en slijtage. Bij beschadigingen of 

slijtage van de lagerschalen deze altijd vervangen door nieuwe. 

- Meet de speling tussen lagerschalen en de lagertappen met behulp van "Plastigage" (zie 

paragraaf 2.9). 

43 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.42: Slingering van de hoofdlagers bepalen 

44 van 347 17-5-2009 8:44


45 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.43: Lagertapdiameter bepalen 



2 Motor 


2.8.3 Cilinderblok controleren 

- Reinig het cilinderblok grondig; blaas alle oliekanalen door met perslucht en maak het 

blok droog. 

- Controleer de vlakheid van het koppakkingvlak met een stalen rei en voelermaten. Bij 

overschrijding van de grenswaarde van 0,05 mm moet het blok worden gevlakt of 

vervangen. 

- Controleer de cilinderboringen op krassen en vreetsporen. Bij de diepe krassen moeten 

de cilinders worden uitgeboord. 

- Meet de cilinderboringen, zoals op de plaatsen aangegeven in figuur 2.35. Als één van 

de cilinders een grotere diameter heeft als toegestaan, moeten alle cilinders worden 

uitgeboord en overmaat zuigers worden gemonteerd. 

Figuur 2.44: Motorblok 



2 Motor 


2.8.4 Krukas monteren 

46 van 347 17-5-2009 8:44


- Vervang indien nodig de voorste keerring in de oliepompplaat en de achterste 

krukaskeerring in het lagerkeerringhuis. 

- Reinig alle onderdelen zeer grondig. 

- Blaas alle oliekanalen door met perslucht. 

- Smeer alle onderdelen voor montage licht in met motorolie. 

- Breng de lagerschalen aan in de krukkast en de drijfstangvoeten (indien verwijderd). 

- Plaats de (nieuwe) axiale drukringen. 

- Breng de ingeoliede krukas aan. 

- Monteer de oliepomp. 

- Monteer het lagerkeerringhuis aan vliegwielzijde. 

- Meet indien gewenst de speling tussen de krukas en de hoofdlagertappen met behulp 

van "Plastigage" (zie paragraaf 2.9). 

- Breng de overige hoofdlagerschalen in de hoofdlagerkappen aan en zet de 

hoofdlagerkappen gelijkmatig met het voorgeschreven aanhaalmoment vast. 

- Controleer of de krukas soepel draait. 

- Controleer met een meetklok de axiale krukasspeling (zie figuur 2.41). 

- Monteer de drijfstanglagerkappen (zie paragraaf 2.7). 

- Monteer de oliepomp (zie paragraaf 2.10.2). 

- Monteer de olieaanzuigzeef en de carterpan (zie paragraaf 2.10). 

- Monteer het vliegwiel en de krukaspoelie en zet alle bouten met het voorgeschreven 

aanhaalmoment vast. 

- De rest van het inbouwen gaat in omgekeerde volgorde van het uitbouwen. 



2 Motor 

2.9 Plastigage 

Het meten van lagerspelingen gaat het beste met "Plastigage". Dit is de naam van een nauwkeurig gekalibreerde kunststof-meetdraad. 

De voorwaarden voor het gebruik van Plastigage zijn: 

- Onderdelen vastzetten met het voorgeschreven aanhaalmoment. 

- Schone en droge lagertappen en lagerschalen. 

- De krukas mag tijdens het meten niet worden gedraaid. 

- Het meetpunt moet dichtbij het hoogste of het laagste dode punt van de kruktap worden 

gekozen. 

- Op de lagerkap mag niet worden geslagen. 

- Hoofdlagers worden ieder afzonderlijk gemeten, waarbij de overige lagerkappen niet 

mogen zijn gemonteerd. 

- Gebruik uitsluitend onbeschadigde bouten voor de lagerkappen. 

Figuur 2.45: Lagerspeling bepalen met behulp van "Plastigage" 

AGeplette draad 

BSchaalverdeling 

Leg een stukje meetdraad op de hoofdlager- of drijfstanglagertap (zie figuur 2.45). Breng vervolgens de bijbehorende lagerkap op zijn plaats en zet deze met het voorgeschreven aanhaalmoment 

vast. Afhankelijk van de lagerspeling wordt de meetdraad meer of minder samengeperst. Verwijder de lagerkap weer. De breedte van de geplette draad kan nu met behulp van de op de 

"Plastigage"-verpakking afgedrukte schaal worden gemeten; de lagerspeling kan daarbij rechtstreeks worden afgelezen. 


47 van 347 17-5-2009 8:44



2 Motor 

2.10 Smeersysteem 

De technische gegevens staan vermeld in hoofdstuk 18. 

Figuur 2.46: Smeersysteem 



2 Motor 


2.10.1 Carterpan vervangen 


Carterpanbevestigingsbouten 4-5 (0,4-0,5) 

Olieaftapplug 20-25 (2,0-2,5) 

48 van 347 17-5-2009 8:44



- Zet de wagen op een brug of bokken en tap de olie af. 

- Draai de carterpanbouten los en verwijder deze met de carterpan. 

- Reinig indien nodig het aanzuigfilter van de oliepomp. Let erop dat de O-ring bij 

montage niet wordt vergeten (zie figuur 2.47). 

- Verwijder de oude pakkingresten van het motorblok en de carterpanrand. 

- Breng een nieuwe pakking aan en smeer deze licht in met vloeibare pakking. 

- Bouw de carterpan in omgekeerde volgorde in en zet de bevestigingsbouten met het 

voorgeschreven aanhaalmoment vast. 

Figuur 2.47: O-ring (1) aanzuigfilter van de oliepomp 



2 Motor 


2.10.2 Oliedruk controleren 


Oliedrukzender 12-15 (1,2-1,5) 


- Verwijder de oliedrukzender die onder het inlaatspruitstuk zit en sluit een oliedrukmeter 

aan. 

- Controleer de oliedruk bij warme motor bij een toerental van 3000 min-1. 

- Als de gemeten oliedruk te laag is, moet de oliepomp worden gecontroleerd (zie 

paragraaf 2.10.3). 

- Wikkel de schroefdraad van de oliezender voor de montage in met gastape en zet de 

oliedrukzender met het voorgeschreven aanhaalmoment vast. 



2 Motor 


2.10.3 Oliepomp vervangen 


- Demonteer de distributie (zie paragraaf 2.3). 

- Tap de olie af. 

- Verwijder de carterpan en het aanzuigfilter. 

- Verwijder de bevestigingsbouten van de oliepomp en neem het oliepomphuis van de 

krukas. 

- Draai de vijf kruiskopschroeven los en verwijder de achterplaat van de oliepomp. 

- Maak alle onderdelen goed schoon. 

- Controleer de radiale speling tussen het halvemaanvormige vulstuk en het 

buitentandwiel met een voelermaatje (zie figuur 2.48). 

- Controleer de radiale speling tussen het huis en het buitentandwiel met een 

voelermaatje (zie figuur 2.49). 

- Meet de axiale speling van de tandwielen met een stalen rei en voelermaten (zie figuur 

2.50). 

- Olie alle onderdelen goed in en breng vloeibare pakking aan op de pasvlakken. 

- Breng een nieuwe pakking aan. 

49 van 347 17-5-2009 8:44


- Monteer de onderdelen in omgekeerde volgorde. 

- Controleer of de oliepomp soepel met de hand is te verdraaien. 

- Bouw de oliepomp in omgekeerde volgorde van het uitbouwen in. 

Figuur 2.48: Radiale speling van het buitentandwiel meten 

50 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.49: Radiale speling tussen het huis en buitentandwiel meten 

51 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.50: Axiale speling van de tandwielen meten 

52 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 2.51: Oliepomp in onderdelen 

1 Bout 

2 Bout (vijf stuks) 

3 Bout (twee stuks) 

4 Binnentandwiel 

5 Buitentandwiel 

6 Achterdeksel 

7 Pakking 

8 Paspen (twee stuks) 

9 Schroef (vijf stuks) 

10Paspen (twee stuks) 

11Klep 

12Veer 

13Veerschotel 

14Borgveer 

15Oliefilterbevestiging 

16Oliefilter 

53 van 347 17-5-2009 8:44


54 van 347 17-5-2009 8:44


55 van 347 17-5-2009 8:44


56 van 347 17-5-2009 8:44


57 van 347 17-5-2009 8:44


58 van 347 17-5-2009 8:44


59 van 347 17-5-2009 8:44


60 van 347 17-5-2009 8:44


61 van 347 17-5-2009 8:44


62 van 347 17-5-2009 8:44


63 van 347 17-5-2009 8:44


64 van 347 17-5-2009 8:44


65 van 347 17-5-2009 8:44


66 van 347 17-5-2009 8:44


67 van 347 17-5-2009 8:44


68 van 347 17-5-2009 8:44


69 van 347 17-5-2009 8:44


70 van 347 17-5-2009 8:44


71 van 347 17-5-2009 8:44


72 van 347 17-5-2009 8:44


73 van 347 17-5-2009 8:44


74 van 347 17-5-2009 8:44


75 van 347 17-5-2009 8:44


76 van 347 17-5-2009 8:44


77 van 347 17-5-2009 8:44


78 van 347 17-5-2009 8:44




3 Koelsysteem en verwarming 

In het hoofdstuk "Koelsysteem en verwarming" vindt u werkzaamheden aan het koelsysteem als koelvloeistof verversen, het koelsysteem ontluchten, uit- en inbouwen van de radiateur en het 

vervangen van de thermostaat of koelvloeistofpomp. Daarnaast wordt het verwarmings- en ventilatiesysteem (en indien standaard aanwezig, de airconditioning) beschreven waaronder uit- en 

inbouwen van de kachelradiateur en aanjager. 




3.1 Inleiding 

De Suzuki Alto is voorzien van een gesloten koelsysteem met expansietankje. De centrifugaalpomp wordt via een V-snaar door de krukas aangedreven. De elektrische ventilateur wordt door een 

thermocontact in de radiateur gestuurd. De technische gegevens staan vermeld in hoofdstuk 18. Voor controle van de koelwatertemperatuurmeter en de bijbehorende zender verwijzen wij u naar 

de paragrafen 13.6 en 13.7. 

79 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 3.1: Koelsysteem 

1 Radiateur 

2 Radiateurdop 

3 Overloop naar expansietank 

4 Inlaatslang radiateur 

5 Uitlaatslang radiateur 

6 Inlaatslang motor 

7 Thermostaat 

8 Waterpomp 

9 V-snaar 

10Inlaatspruitstuk 

11Carburateur 

12Inlaatslang kachel 

13Uitlaatslang kachel 

14By-pass leiding 




3.2 Koelvloeistof vervangen en systeem ontluchten 

- Verwijder de aansluitingen van het thermocontact en draai dit los. 

- Draai de aftapplug onder het uitlaatspruitstuk los en laat de koelvloeistof uit het 

motorblok in een bak lopen. 

- Breng het thermocontact en de aftapplug weer aan. 

- Vul de radiateur totdat de koelvloeistof in de vulhals van de radiateur staat. Start de 

motor en laat deze ongeveer drie minuten draaien. 

- Vul de radiateur bij, totdat het niveau weer in de hals ligt. 

- Plaats de dop en vul het expansietankje tot het "Full-merkteken". 




3.3 V-snaar vervangen 

- Draai de drie bevestigingsbouten van de dynamo iets los en druk de dynamo tegen het 

motorblok. 

- Verwijder de oude V-snaar en breng een nieuwe aan. 

- Span de V-snaar volgens voorschrift (zie paragraaf 13.2.2) en zet de dynamo weer vast. 




3.4 Thermostaat uitbouwen, controleren en inbouwen 

Thermostaat uit- en inbouwen 

80 van 347 17-5-2009 8:44


- Tap de koelvloeistof af. 

- Draai de twee bevestigingsbouten van het thermostaathuisdeksel los en verwijder het 

deksel. 

- Verwijder de thermostaat. 

- Bouw de thermostaat met een nieuwe pakking in omgekeerde volgorde van het 

uitbouwen in. 

Figuur 3.2: Thermostaat 

81 van 347 17-5-2009 8:44


Thermostaat controleren 

- Plaats de thermostaat en een thermometer in een bak met water. 

- Verwarm het water geleidelijk en controleer bij welke temperatuur de thermostaat 

opent en bij welke temperatuur deze geheel is geopend. Let op! Voor de eerste meting 

kan men het beste een stukje draad tussen de klep en het lichaam stoppen en 

controleren bij welke temperatuur het eruit schiet (zie figuur 3.3). 

82 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 3.3: Openingstemperatuur van de thermostaat bepalen 

83 van 347 17-5-2009 8:44





3.5 Thermocontact van de ventilateur controleren 

- Plaats het thermocontact in een bak met water. 

- Verwarm het water en meet met een ohmmeter bij welke temperatuur het 

thermocontact gaat geleiden. 

- Laat vervolgens het water afkoelen en meet bij welke temperatuur het thermocontact 

niet meer geleidt. 

- Vervang het thermocontact indien de gemeten waarden niet overeenkomen met de 

gegevens. 

Figuur 3.4: Thermocontact controleren 

1Thermometer 

2Thermocontact 

3Verwarmingsplaat 

4Ohmmeter 




3.6 Radiateur uit- en inbouwen 

- Tap het koelsysteem af. 

- Alléén automatische transmissie: Maak de oliekoelerleidingen los en tap de ATF-olie af; 

plug de losgemaakte leidingen af. 

- Verwijder de grille en de elektrische aansluitingen van de ventilateur. 

- Maak de waterslangen los. 

- Maak de slang naar het expansietankje los. 

- Draai de bevestigingsbouten van de radiateur los en verwijder de radiateur. 

- Bouw de radiateur in omgekeerde volgorde in. 

- Vul het koelsysteem met de voorgeschreven koelvloeistof. 

- Vul bij de modellen met automatische versnellingsbak de voorgeschreven kwaliteit 

ATF-vloeistof bij (zie hoofdstuk 8). 

- Controleer na een proefrit het koelsysteem op lekkage. 

84 van 347 17-5-2009 8:44





3.7 Waterpomp vervangen 


Waterpomp 10-12 (1,0-1,2) 

De waterpomp zit achter de distributie en moet bij lekkage of overmatige geluidsproduktie worden vervangen door een nieuwe. 

- Verwijder de V-snaar. 

- Demonteer de distributie (zie paragraaf 2.3). 

- Verwijder de distributieriemwielen en het erachter gelegen deksel. 

- Draai de vier bevestigingsbouten van de waterpomp los en verwijder de waterpomp. 

- Verwijder de pakkingresten op het motorblok. 

- Breng een nieuwe waterpomp met pakking aan; gebruik ook een weinig vloeibare 

pakking. Zet de waterpompbouten met het voorgeschreven aanhaalmoment vast. 

- Monteer de overige onderdelen in omgekeerde volgorde van het uitbouwen en let op de 

afstelling van de distributie. 

- Vul het koelsysteem met de voorgeschreven kwaliteit koelvloeistof en controleer het 

koelsysteem na een proefrit op lekkage. 

Figuur 3.5: Bevestigingsbouten van de waterpomp 




3.8 Verwarming 

85 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 3.6: Verwarming 

1Verwarmingsregelaar 

2Verseluchtregelaar 


4Kachelbbehuizing 

5Kachelradiateur 

6Weerstand 

7Kachelaanjagermotor 

8Ventilateur 

9Luchtinlaatkast 




3.8 Verwarming 

3.8.1 Aanjagerweerstand controleren 

- Demonteer de weerstand die aan de rechterkant van de verwarmingsunit zit (één 

schroef). 

- Controleer met een ohmmeter de weerstand tussen de drie aansluitpunten; deze moet 

enkele ohms bedragen. Bij een defect moet de weerstand worden vervangen door een 

nieuwe. 

86 van 347 17-5-2009 8:44


87 van 347 17-5-2009 8:44


88 van 347 17-5-2009 8:44


89 van 347 17-5-2009 8:44




4 Brandstofsysteem 

In het hoofdstuk "Benzine-inspuiting" vindt u een beschrijving van het benzine-inspuitsysteem, de lokatie van de onderdelen, controles van de verschillende onderdelen, uit- en 

inbouwbeschrijvingen van de diverse onderdelen, storingsdiagnose en -codes en meetwaardes. Daarnaast wordt ook het brandstoftoevoersysteem beschreven, het uit- en inbouwen van de 

brandstoftank, brandstoffilter en brandstofpomp. 




4.1 Inleiding 

90 van 347 17-5-2009 8:44


De Suzuki Alto is voorzien van een tweetraps Mikuni-valstroomcarburateur (Licentie Solex). De tweede trap is onderdruk gestuurd. De carburateurs van de wagens met een handgeschakelde 

versnellingsbak en die met automatische transmissie verschillen enigszins ten opzichte van elkaar. De handgeschakelde versie is in tegenstelling tot de versie met automatische transmissie voorzien 

van een deceleratie-inrichting. (Bij de Alto's tot en met modeljaar 1986 was dit net andersom). Het deceleratiesysteem werkt als volgt: 

Bij het afremmen op de motor ontstaat er een onderdruk in de cilinders die er toe leidt dat het mengsel onvolledig wordt verbrand met als gevolg een hogere uitstoot van onverbrande 

koolwaterstoffen. Het deceleratiesysteem zorgt voor een stabiele verbranding door bij het afremmen op de motor met een gesloten gasklep een geschikt mengsel naar het inlaatspruitstuk te voeren 

wat tot een schonere uitlaatgasemissie leidt. Bovendien zijn alle Alto's met handgeschakelde versnellingsbak en automatische transmissie nu ook uitgerust met een uitlaatgas-recirculatiesysteem 

die voor een nog verdere verlaging van schadelijke uitlaatgassen zorg draagt. 

De versie voor de Alto met een automatische transmissie heeft een speciaal, door een thermocontact gestuurde onderdrukdoos, om het stationaire toerental te verhogen bij een koude motor, maar 

weer te verlagen zodra de keuzehendel van de automatische transmissie in de "D"-stand wordt gezet. Deze afstelling van het versneld stationaire toerental wijkt af van de handgeschakelde versie 

die uitsluitend met een handbediende choke werkt. 




4.2 Stationair toerental afstellen 


Stationair toerental 850-950 

Vóór het afstellen moeten de volgende punten in acht worden genomen: 

- Motor op bedrijfstemperatuur. 

- Choke geheel geopend. 

- Elektrische verbruikers uitgeschakeld. 

- Juiste klepspeling. 

- Ontsteking correct afgesteld. 

- Schoon en gemonteerd luchtfilter. 

- Bij automatische transmissie; keuzehendel in de "P"-stand. 

Stel het stationair toerental als volgt af: 

- Monteer een toerenteller. 

- Stel het stationair toerental af door de stelschroef (1) met behulp van een 

kruiskopschroevedraaier te verdraaien, zoals aangegeven in figuur 4.1. 

Figuur 4.1: Stationair toerental afstellen en CO-volumepercentage afstellen (handgeschakeld en automaat) 

1Stelschroef stationair toerental 

2Stelschroef CO-volumepercentage 




4.3 Stationair toerentalstabilisator (HIC) controleren 

91 van 347 17-5-2009 8:44


Sommige uitvoeringen zijn uitgerust met een stationair toerental-stabilisator (Hold Idle Compensator; zie figuur 4.2). 

- Verwijder het luchtfilter. 

- Maak de onderdrukslang aan de carburateur los. 

- Controleer de temperatuur van de "HIC" met behulp van een thermometer. Blaas lucht 

in de slang: 

Temperatuur van de "HIC" onder de 50 °C; "HIC" gesloten. 

Temperatuur van de "HIC" boven de 70 °C; "HIC" open. 

- Vervang de "HIC" als niet aan beide voorwaarden wordt voldaan. Let op! Raak nooit het 

bimetaal of de klep van de "HIC" met de vingers aan. 

Figuur 4.2: Toerentalstabilisator 

1"HIC" 

2Carburateur 

3Lucht in onderdrukslang blazen 




4.4 CO-volumepercentage afstellen 


CO-volumepercentage 1,5 ± 0,5 


Stelschroevedraaier CO-volumepercentage 09913-17310 

92 van 347 17-5-2009 8:44


Neem dezelfde afstelvoorwaarden in acht die gelden voor het afstellen van het stationair toerental (zie paragraaf 4.2). 

- Stel het CO-volumepercentage af door de stelschroef (2) met behulp van een kleine schroevedraaier of het speciaal gereedschap te verdraaien, zoals aangegeven in figuur 4.1. 




4.5 Carburateuruitvoering; alléén voor wagens met handgeschakelde versnellingsbak 

93 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 4.3: Carburateur; versie met handgeschakelde versnellingsbak in onderdelen 

1 Elektromagnetische brandstofafsluiter 

2 Acceleratiepomp 

3 Stationaire mengselschroef (CO-percentage) 

4 Primaire stationaire sproeier 

5 Onderdrukmembraan voor secundaire gasklep 

94 van 347 17-5-2009 8:44


6 Bovenste carburateurdeksel 

7 Vlotternaald 

8 Primaire hoofdsproeier 

9 Secundaire hoofdsproeier 

10Vlotter 

11Secundaire stationaire sproeier 

12Carburateurhuis 


14Deceleratie-brandstofsproeier 

15Gewicht 

16Kogelklep 

17Deceleratiesysteem 

18Gaskleppenhouder 




4.5 Carburateuruitvoering; all‚‚n voor wagens met een handgeschakelde versnellingsbak 

4.5.1 Deceleratiesysteem 

Zie ook punt 17 in figuur 4.3. 

95 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 4.4: Deceleratiesysteem 

1 Naar inlaatspruitstuk 

2 Onderdruk van het inlaatspruitstuk 

3 Onderdrukkamer 

4 Membraan 

5 Deceleratieklep 

6 Luchtinlaat 

7 Deceleratie-brandstofsproeier 

8 Vlotterkamer 

9 Luchtboring 

10Deceleratiemengselsproeier 

96 van 347 17-5-2009 8:44





4.6 Carburateuruitvoering; alléén voor wagens met automatische transmissie 

Figuur 4.5: Carburateur; versie met automatische transmissie in onderdelen 

97 van 347 17-5-2009 8:44


1 Elektromagnetische brandstofafsluiter 

2 Acceleratiepomp 

3 Stationaire mengselschroef (CO-percentage) 

4 Primaire stationaire sproeier 

5 Onderdrukmembraan voor secundaire gasklep 

6 Bovenste carburateurdeksel 

7 Vlotternaald 

8 Primaire hoofdsproeier 

9 Secundaire hoofdsproeier 

10Vlotter 

11Secundaire stationaire sproeier 



14Thermocontact gestuurde onderdrukdoos 

15Gewicht 

16Kogelklep 

17Gaskleppenhouder 




4.6 Carburateuruitvoering; all‚‚n voor wagens met automatische transmissie 

4.6.1 Versneld stationair toerental afstellen (automaat) 


Versneld stationair toerental 1450-1550 min-1 

Zorg ervoor dat het stationaire toerental altijd correct is afgesteld vóórdat u het versneld stationaire toerental gaat afstellen (zie paragraaf 4.2). 

- Laat de motor voldoende afkoelen; koelwatertemperatuur lager dan 60 °C. 

- Zet de auto op de handrem en blokkeer de wielen met blokken. 

- Neem de onderdrukslang (A) los van de onderdrukaansluiting (D). 

- Neem de onderdrukslang (B) los van het onderdrukregelventiel (P) (zie figuur 4.6). 

- Verbind de onderdrukslang (B) door met de onderdrukaansluiting (D). 

- Zet de keuzehendel in de "P"-stand. Start de motor en controleer het versneld stationair 

toerental; regel dit eventueel bij met stelschroef (H). 

- Sluit de onderdrukslangen weer aan op de oorspronkelijke aansluitingen. 

- Zet de keuzehendel in de "D"-stand en controleer of het toerental nu tussen de 850 en 

950 min-1 ligt; stel dit eventueel af met stelschroef (L). Let op! Deze correctie heeft ook 

invloed op het versneld stationair toerental. 

- Zet de keuzehendel in de "P"-stand; controleer het versneld stationair toerental en 

regel dit eventueel weer bij met stelschroef (H). 

- Breng de motor op bedrijfstemperatuur en controleer het stationair toerental; regel dit 

eventueel bij met stelschroef (J) (zie ook paragraaf 4.2). 

98 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 4.6: Thermocontactgestuurd onderdruksysteem voor versneld stationair toerental 

1 Volledig gesloten gasklepstand 

2 Gasklepstand (Keuzehendel in de "D"-stand; motor warm en koud) 

3 Gasklepstand bij koude motor (Keuzehendel in de "P" "R" "N", of "L"-stand) 

A Onderdrukslang 

B Onderdrukslang 

C Onderdrukdoos 

DOnderdrukaansluiting 

E Onderdrukaansluiting 

F Onderdrukslang 

GThermogestuurd onderdrukventiel 

HStelschroef versneld stationair toerental 

J Stelschroef stationair toerental 

K Hefboom 

L Stelschroef versneld stationair toerental 

MInlaatspruitsuk 

NCarburateur 

P Onderdrukregelventiel 

R Onderdrukaansluiting op het inlaatspruitstuk 

S Onderdrukslang 




4.6 Carburateuruitvoering; all‚‚n voor wagens met automatische transmissie 

4.6.2 Controle op de componenten van het versneld stationair toerentalsysteem 


Onderdrukpompmeter 09917-47910 

Indien het onmogelijk blijkt om het voorgeschreven versneld stationaire toerental correct af te stellen, moeten de volgende onderdelen worden gecontroleerd: 

Onderdrukregelventiel (koude motor) 

- Controleer alle onderdrukslangen op lekkage en vervang defecte slangen. 

- Zet het contact aan en controleer of het onderdrukregelventiel (P) in figuur 4.6 

hoorbaar opengaat als de keuzehendel in de "D"-stand wordt gezet; het 

onderdrukregelventiel moet ook weer hoorbaar sluiten als de keuzehendel in alle 

overige standen wordt gezet. 

- Controleer de elektrische aansluitingen (blauw/rood = massa)(blauw/wit = plus) met 

een proeflampje. Vervang het onderdrukregelventiel als deze niet hoorbaar werkt. 

99 van 347 17-5-2009 8:44


- Zet het contact aan en de keuzehendel in de "D"-stand; neem de onderdrukslangen (A) 

en (B) bij de onderdrukdoosaansluitingen (D) en (E) los, neem de onderdrukslang (S) 

naar het inlaatspruitstuk bij aansluiting (R) los. Blaas in de onderdrukslang (S); bij het 

uiteinde van onderdrukslang (A) moet nu lucht uitstromen. Vervang het 

onderdrukregelventiel als de doorgang is geblokkeerd. 

- Zet nu de keuzehendel in de "P", "R". "N", of "L"-stand en blaas weer in slang (S); de 

lucht moet nu uit slang (B) stromen. Vervang het onderdrukregelventiel als de lucht nu 

weer uit slang (A) stroomt. 

Thermogestuurd onderdrukventiel (koude motor) 

- Neem de slang (A) bij (D) los; neem de slang (S) bij (R) los. Blaas in slang (S); de lucht 

moet nu uit slang (A) stromen. 

- Controleer nu het thermogestuurd onderdrukventiel bij warme motor. 

Thermogestuurd ventiel (warme motor) 

- Sluit alle slangen weer aan en breng de motor op bedrijfstemperatuur. Neem de slang (A) bij (D) los; neem de slang (S) bij (R) los. Blaas in slang (A); de doorgang naar slang (S) moet 

nu geblokkeerd zijn. Vervang het thermogestuurd onderdrukventiel als deze niet naar behoren werkt. 

Onderdrukdoos 

- Controleer met de onderdrukpompmeter de werking van de onderdrukdoos (C), zoals aangegeven in figuur 4.7. Breng een onderdruk van 40 cm Hg op aansluiting (E) van de 

onderdrukdoos aan en controleer of de stang gelijkmatig beweegt en vast blijft staan. Vervang de onderdrukdoos als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan. 

Figuur 4.7: Controle van de onderdrukdoos met behulp van speciaal gereedschap 09917_47910 

1 Onderdrukpompmeter 




4.7 Vlotterniveau controleren en afstellen 

- Neem de massakabel los van de accu. 

- Verwijder het bovenste carburateurdeksel en draai dit om. 

- Verwijder de pakking. 

- Meet de afstand tussen het pasvlak van de carburateur en de bovenkant van de vlotter 

(zie punt "A" in figuur 4.8). 

Nieuw model 

- Stel indien nodig het vlotterniveau af door de lip (1) te verbuigen (zie figuur 4.8). 

Oud model 

- Stel indien nodig het vlotterniveau bij door vulringen onder de naaldklep te leggen tot de juiste waarde is bereikt (zie figuur 4.9). 

100 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 4.8: Vlotterniveau (A) meten oud en nieuw model 

1 Buiglip (nieuw model) 

101 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 4.9: Vlotterniveau afstellen oud model 

1Vulringen 

2Vlotternaaldzitting 

3Deksel 




4.8 Onderdrukdoos van de tweede trap controleren 

- Verwijder het luchtfilter. 

- Open, met de hand, de gasklep méér dan 40° (half open). 

- Trek de onderdrukslang van de gasklepbediening van het carburateurhuis en zuig 

hieraan; de gasklep van de tweede trap moet nu openen en open blijven staan. Indien 

de gasklep van de tweede trap niet of slechts gedeeltelijk opent, of als de gasklep weer 

dicht gaat terwijl de onderdruk wordt gehandhaafd, moet de onderdrukdoos van de 

gasklepbediening worden vervangen. 

102 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 4.10: Gasklepbediening van de tweede trap controleren 


2Onderdrukslang 

3Onderdrukdoos 

4Gasklep eerste trap meer dan 40° open 




4.9 Chokekabel afstellen 

- Bij het monteren van de chokekabel moet de knop ongeveer 7 mm uitgetrokken staan. Dit om te voorkomen dat de chokeklep niet in de ruststand terug komt. 




4.10 Elektromagnetische brandstofafsluiter controleren 

Zie punt 1 in figuur 4.3 en 4.5. 

- Zet het contact aan en uit zonder de motor te starten en laat een assistent controleren 

of de afsluiter klikkende geluiden maakt. 

- Controleer eerst de elektrische aansluitingen met een proeflampje als de afsluiter niet 

werkt. Vervang de afsluiter als deze niet werkt. 

103 van 347 17-5-2009 8:44





4.11 Brandstofpomp controleren en vervangen 

Controleren 

- Sluit een brandstofdrukmeter aan op de perszijde van de brandstofpomp. 

- Sluit een toerenteller aan. 

- Meet de brandstofdruk bij lopende motor en bij een toerental van 2000 min-1. 

- Meet daarna de pompcapaciteit door gedurende één minuut de verpompte brandstof op 

te vangen bij een toerental van 2000 min-1. 

- Controleer de pomp op lekkage. 

Vervang de pomp als één van deze controles niet goed uitvalt. 

Figuur 4.11: Brandstofpomp 

1Hefboom 

2Membraan 

Vervangen 


- Maak de slangen los en klem de aanvoerleiding af. 

- Draai de twee bevestigingsbouten los en neem de pomp van de motor. Let op! Er kan 

olie uitstromen; zorg ervoor dat deze niet in het koppelingshuis kan lopen. 

- Monteer de nieuwe brandstofpomp met een nieuwe pakking in de omgekeerde volgorde. 




4.12 Brandstoffilter vervangen 

Het brandstoffilter is van het "wegwerptype" en dient elke 40 000 km te worden vervangen. Het filter bevindt zich linksonder de wagen bij de brandstoftank. 


- Draai de twee bevestigingsbouten van de filtersteun los met behulp van een dop op een 

steel. 

- Maak de twee leidingen los van het filter. De bovenste is de uitlaat en de onderste is de 

inlaat (zie figuur 4.12). 

- Bouw het nieuwe filter in omgekeerde volgorde in. 

104 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 4.12: Brandstoffilter 

1Inlaat 

2Uitlaat 




4.13 Brandstoftank met leidingen 

Voor controle van de brandstofhoeveelheidsmeter en het tankvlotterelement verwijzen wij u naar de paragrafen 13.7 en 13.8. 

105 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 4.13: Brandstoftank 

106 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 4.14: Brandstofleidingen 

1 Carburateur 

2 Klem 

3 Beschermhuls retourleiding 

4 Retourleiding 

5 Klem 

6 Steun 

7 Steun 

8 Klem 

9 Aanvoerleiding 

10Brandstofpomp 

11Klemmen 

12Brandstofleiding naar carburateur 

13Beschermstrip 

14Aanvoerleiding 

15Retourleiding 

16Beschermstrip 

17Brandstoftank 

18Brandstoffilter 

19Filtersteun 




4.14 Uitlaatgas-recirculatiesysteem (UGR) 

107 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 4.15: Uitlaatgas-recirculatiesysteem (UGR) 

AInlaatlucht 

BBenzine/luchtmengsel 

CUitlaatgassen 

1UGR-klep 

2Bimetalen onderdrukklep (BMO) 


4Membraan 

5Afsluitnaald 

6Carburateur 

7Poort 1 

8Poort 2 

Werking 

Bij een koelwatertemperatuur van 30 °C en lager zijn zowel de UGR- en BMO-klep gesloten. Vanaf 40 °C en hoger gaat de BMO-klep open en boven de UGR-klep ontstaat een onderdruk die de 

afsluitnaald (5) naar boven trekt; hierdoor worden kleine hoeveelheden uitlaatgassen vermengd met het benzine/luchtmengsel, waardoor de compressietemperatuur wordt verlaagd. Dit leidt er toe 

dat de uitstoot van het schadelijke NOx-gas wordt verlaagd. 

Controle van de UGR-klep 


Onderdrukpompmeter 09917-47910 

- Maak onderdrukslang (7) los van de BMO-klep. 

- Verbind de onderdrukslang aan de onderdrukpompmeter en pomp een onderdruk op van 

minimaal 20 cmHg. 

- Vervang de UGR-klep door een nieuwe als het membraan niet soepel beweegt en/of niet 

in dezelfde positie wil blijven staan. 

- Sluit de onderdrukslang weer aan. 

Controle van de BMO-klep 

Zie figuur 4.16a en 4.16b. 

- Laat de motor afkoelen en tap het koelwater af. 

- Neem de twee onderdrukslangen los en draai de BMO-klep uit het inlaatspruitstuk. 

- Breng een kunststof slang aan op poort (3). 

- Plaats de BMO-klep in een bak met koud water (onder 30 °C) en blaas in poort (3); de 

doorgang naar poort (4) moet zijn geblokkeerd. 

108 van 347 17-5-2009 8:44


- Verwarm het water tot ongeveer 60 °C; hierdoor zal de BMO-klep geheel worden 

geopend. Blaas in poort (3); via poort (4) moet de ingeblazen lucht naar buiten treden. 

- Vervang de BMO-klep als niet aan de voorwaarden wordt voldaan. 

- Bouw het geheel in omgekeerde volgorde in. 

Figuur 4.16a: BMO-klep 

1BMO-klep 

2Koud water 

3Lucht inblazen 

4Gesloten poort 

5Thermometer 

109 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 4.16b: BMO-klep 

1BMO-klep 

2Warm water 

3Lucht inblazen 

4Open poort 

5Thermometer 

6Kookplaat (o.i.d) 




4.15 Luchtfilter 

Vervang of reinig het luchtfilter met de voorgeschreven intervallen. Zet de schuif van de voorverwarming in de winterstand als de buitentemperatuur lager is dan 15 °C. 

110 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 4.17: Luchtfilter in onderdelen 

1Luchtfilterhuis 

2Deksel 

3Luchtfilterelement 

4Voorverwarmingsbuis 

5Uitlaatspruitstukkap 




4.16 Carterventilatie 

111 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 4.18: Carterventilatie 

1Luchtfilter 

2Carburateur 


4Carterventilatieslang 

5Kleppendeksel 

6Cilinderkop 

7Cilinderblok 

8Carterpan 

112 van 347 17-5-2009 8:44


113 van 347 17-5-2009 8:44


114 van 347 17-5-2009 8:44


115 van 347 17-5-2009 8:44


116 van 347 17-5-2009 8:44


117 van 347 17-5-2009 8:44


118 van 347 17-5-2009 8:44


119 van 347 17-5-2009 8:44


120 van 347 17-5-2009 8:44


121 van 347 17-5-2009 8:44


122 van 347 17-5-2009 8:44


123 van 347 17-5-2009 8:44




5 Ontsteking 

In het hoofdstuk "Ontsteking" vindt u een beschrijving van het ontstekingssysteem, het controleren van het ontstekingstijdstip, controles van de verschillende onderdelen en het uit- en inbouwen 

van de verschillende onderdelen. 



5 Ontsteking 

5.1 Inleiding 

De Suzuki Alto is voorzien van een conventioneel ontstekingssysteem met contactpunten. Er is zowel centrifugaal- als onderdrukvervroeging. 



5 Ontsteking 

5.2 Bougies 

124 van 347 17-5-2009 8:44



Bougies 20-30 (2,0-3,0) 


Bougies: 

NGK BPR 5ES 

Nippondenso W16 EXR-U 

Elektrodenafstand 0,7-0,8 mm 

- Controleer de elektroden op slijtage. Zodra de middenelektrode rond af begint te slijten, 

moet de bougie worden vervangen. 

- Controleer de isolator op scheuren en uitgebroken stukken. 

Normaal 

Een bruine tot grijsbruine afzetting met een lichte elektrodebedekking duidt op een juist warmtebereik van de bougie. 

Figuur 5.1: Cilindernummering 

Koolafzetting 

Een droge donzige koolafzetting op de elektroden wordt vaak veroorzaakt door stadsritjes, een zwakke ontsteking, een te rijk brandstofmengsel, een vervuild luchtfilter enz. Vervang de bougies 

door bougies met een groter warmtebereik. 

Olie-afzetting 

Een natte zwarte afzetting op de elektroden duidt op overmatige olielekkage naar de verbrandingskamers veroorzaakt door versleten cilinders, zuigerveren of klepgeleiders. Als dit na reparatie niet 

veranderd is, moeten bougies met een groter warmtebereik worden toegepast. 

Oververhitting 

De elektroden zien er glazig uit met een witte of lichtgrijze isolator, veroorzaakt door oververhitting. Dit kan een gevolg zijn en een onjuist ontstekingstijdstip, een te arm brandstofmengsel, een te 

lage druk van de benzinepomp en/of een te laag warmtebereik van de bougie. 

Vervang de bougies door bougies met een groter warmtebereik. 

- Reinig de elektroden. 

- Vlak de centrale en de massa-elektrode bij met een kleine fijne vijl. 

- Meet de elektrodenafstand. 

- Stel de elektrodenafstand zonodig af op 0,7-0,8 mm. 

- Breng de bougies aan en zet ze vast met het juiste aanhaalmoment. 

- Alle bougies behoren van hetzelfde type te zijn en hetzelfde warmtebereik te hebben. 

125 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 5.2: Bougiekabelaansluitingen en demontagepositie 



5 Ontsteking 

5.3 Contactpunten vervangen en afstellen 

Contactpuntenafstand 0,4-0,5 mm 

Contacthoek 62° ± 3° 

- Verwijder de stroomverdelerkap met de rotor en het beschermkapje. 

- Als de contactpunten ingebrand zijn, moeten ze vervangen worden. 

- Draai de bevestigingsschroeven los, maak het kabeltje los en verwijder de 

contactpunten. 

- Breng de nieuwe contactpunten aan. 

- Zet de versnellingspook in de vierde versnelling en verplaats de auto zolang tot één van 

de nokken tegenover het kunststofnokje van de contacthamer staat. 

- Stel nu de contactpuntenafstand af (0,4-0,5 mm). 

- Smeer een beetje vet op het kunststofnokje van de contacthamer. Monteer alle 

onderdelen. 

- Controleer bij draaiende motor met een meter de contacthoek. Stel indien nodig de 

contactpuntenafstand bij. Let op! Bij een te grote contacthoek is deze afstand te klein. 

Bij een te kleine contacthoek is deze afstand te groot. 

126 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 5.3: Contactpunten 



5 Ontsteking 

5.4 Ontstekingstijdstip afstellen 

Ontstekingstijdstip bij min-1 

en onderdrukslang losgenomen 7° voor B.D.P. 

- Het afstellen van het ontstekingstijdstip kan alleen gebeuren als de contactpunten juist 

afgesteld staan. 

- Sluit de stroboscooplamp aan op de eerste cilinder (distributiezijde). 


- Start de motor en controleer bij een toerental van maximaal 900 min-1 het 

ontstekingstijdstip (onderdrukslang los). De merktekens staan op het vliegwiel en zijn te 

zien in een speciaal controlegat onder de ontsteking, zie figuur 5.4. 

- Verdraai indien nodig de stroomverdeler, na de bevestigingsmoer enkele slagen te 

hebben losgedraaid. 

127 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 5.4: Merktekens ontsteking 

1Vast merkteken 

2Merktekens op vliegwiel (7° v. BDP) 



5 Ontsteking 

5.5 Stroomverdeler 

Draairichting rotor (van bovenaf gezien) rechtsom 

Ontstekingsvolgorde 1-3-2 



5 Ontsteking 


5.5.1 Stroomverdeler uit- en inbouwen 

- Verwijder de stroomverdelerkap met bougiekabels. 

- Maak de aansluiting naar de bobine los. 

- Verdraai de motor, zodat de vinger van de rotor naar de kabelaansluiting van de eerste 

cilinder wijst, zie figuur 5.2. 

- Draai de bevestigingsmoer los en trek de stroomverdeler uit het huis. 

- Zet bij montage de vinger van de rotor tegenover het merkteken op het huis. 

- Monteer de stroomverdeler zoals in figuur 5.5 aangegeven ('A' en 'A' tegenover elkaar, 

'B' in het midden van de gleuf). 

- Stel de ontsteking af. 

128 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 5.5: Merktekens voor uit- en inbouwen 



5 Ontsteking 


5.5.2 Stroomverdeler demonteren 

- Verwijder de stroomverdelerkap, de stofkap, de rotor en pakkingring. 

- Maak de kabelbevestiging van de contactpunten los, verwijder de twee 

bevestigingsschroeven van de grondplaat. 

- Verwijder de borgveer van de arm van de onderdrukvervroeger. Draai de borgschroef 

los en verwijder de onderdrukvervroeger, zie ook figuur 5.3. 

- Verwijder de grondplaat met contactpunten. 

- Tik de borgpen uit het aandrijftandwiel. 

- Trek de as met de centrifugaalvervroeging uit het huis. 

- Controleer alle onderdelen op beschadigingen, breuk en slijtage. 

- Montage gebeurt in omgekeerde volgorde. Smeer voor de montage de lagering licht in 

met multipurposevet. 

Let op! Bij demontage van het huis waar de stroomverdeler en de benzinepomp op zitten moet erop worden gelet dat dit huis bij montage met 60 cm3 olie wordt gevuld. 



5 Ontsteking 

5.6 Ontstekingsvervroeging 



5 Ontsteking 


5.6.1 Totale ontstekingsvervroeging controleren 

Het controleren van de werking van de vervroeging kan als volgt gebeuren: 

AOp de wagen, met behulp van een stroboscooplamp met terugstelknop of door de 

vervroegingswaarde met een gewone stroboscooplamp af te lezen van de merktekens op 

het distributiedeksel. 

BOp een stroomverdelertestapparaat. 

- Laat de motor met losgenomen onderdrukleiding van de onderdrukdoos met 2000 min-1 draaien. 

Alléén stroboscooplamp met terugstelknop 

- Lees met behulp van de stroboscooplamp met terugstelknop de vervroeging af op de lamp, nadat de merktekens op BDP zijn gesteld. Noteer de waarde. 

Alléén gewone stroboscooplamp 

- Lees met behulp van de gewone stroboscooplamp de waarde af van de merktekens op het distributiedeksel. Noteer de waarde. 

129 van 347 17-5-2009 8:44


Beide 

- Sluit de onderdrukleiding aan en meet opnieuw de vervroeging. Noteer deze waarde (dit 

is de totale vervroeging). 

- In het eerste geval wordt de centrifugaalvervroeging en in het tweede geval de totale 

vervroeging gemeten. 

Het verschil tussen deze waarden is de onderdrukvervroeging. 



5 Ontsteking 


5.6.2 Centrifugaalvervroeging controleren 

- Breng de motor op de normale gebruikstemperatuur. 

- Maak de onderdrukleiding van de onderdrukdoos los. 

- Voer het motortoerental op en controleer met een stroboscooplamp de 

centrifugaalvervroeging. 

130 van 347 17-5-2009 8:44


131 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 5.6: Ontstekingsonderdelen 

1 Complete stroomverdeler 

2 Stroomverdelerkap 

3 Stofkap 

4 Pakkingring 

5 Rotor 

6 Ontstekingsplaat 

7 Contactpunten 

8 Bevestigingsschroeven 

9 Kabelbevestiging contactpunten 

10Condensator 

11Aandrijftandwiel 

12Borgpen 

13Bevestigingsbout 

14Veerring 

15Onderlegplaat 

- Vergelijk de gemeten waarden met de waarden in de grafiek. 

- Te veel centrifugaalvervroeging heeft als oorzaak een vervormde of gebroken 

regulateurveer in de verdeler. 

- Onvoldoende vervroeging heeft als oorzaak een niet juiste werking van het 

centrifugaalregulateurgewichtje of van de nokkenplaat. 



5 Ontsteking 


5.6.3 Onderdrukvervroeging controleren 

- Breng de motor op de normale gebruikstemperatuur. 

- Sluit een onderdrukpomp en een onderdrukmeter aan op de onderdrukdoos. 

- Laat de motor stationair draaien en voer nu langzaam de onderdruk op en controleer 

met een stroboscooplamp de onderdrukvervroeging. 

- Vergelijk de gemeten waarden met de waarden in de grafiek. 

- Te veel onderdrukvervroeging heeft als oorzaak een vervormde of slappe veer van de 

onderdrukregulateur. 

- Onvoldoende onderdrukvervroeging heeft als oorzaak een klemmende grondplaat of een 

lek membraan. 

Figuur 5.7: Vervroegingscurve 

ACentrifugaal 

BOnderdruk 



5 Ontsteking 

5.7 Bobine controleren 

Weerstand bobine: 

primaire winding inclusief 

voorschakelweerstand 3,4 ohm 

primare winding 2,1 ohm 

secundaire winding 19,9 kilo-ohm 

Voorschakelweerstand 1,3 ohm 

- Breng de motor op bedrijfstemperatuur. 

132 van 347 17-5-2009 8:44


- Zet de motor af. 

- Neem de aansluitingen op de bobine los. 

Meet met behulp van een ohmmeter de volgende weerstanden op de aangegeven punten (zie figuur 5.8): 

- Primaire weerstand (+ en -). 

- Primaire weerstand inclusief voorschakelweerstand(B en -). 

- Secundaire weerstand (H en -). 

Figuur 5.8: Bobineweerstanden meten 

BVoorschakelweerstandaansluiting 

HHoogspanningsaansluiting 

+Aansluiting contactslot 

- Aansluiting stroomverdeler 



5 Ontsteking 

5.8 Condensator controleren 

Condensatorcapaciteit 0,25 microF 

Een defecte condensator leidt tot snel en overmatig ingebrande contactpunten en tot het inhouden of overslaan van de motor. 


- Verwijder de stroomverdelerkap. 

- Zet de wagen in een versnelling en verschuif de wagen tot de contactpunten open staan. 

- Zet de ohmmeter in het kilo-ohmbereik. 

- Meet afwisselend met de meetpennen van de ohmmeter op het condensatorhuis (massa) 

en de positieve condensatoraansluiting zoals aangegeven in figuur 5.9. De condensator 

is in orde als de naald van de ohmmeter een fractie naar rechts beweegt en gelijk weer 

terugvalt naar oneindig. Draai de pennen om en meet nogmaals. Vervang de 

condensator als deze een constante, afleesbare weerstand heeft. 

133 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 5.9: Condensator doormeten 

134 van 347 17-5-2009 8:44


135 van 347 17-5-2009 8:44


136 van 347 17-5-2009 8:44


137 van 347 17-5-2009 8:44


138 van 347 17-5-2009 8:44




6 Koppeling 

In het hoofdstuk "Koppeling" vindt u een beschrijving van de koppeling, het uit- en inbouwen van de koppeling en het uit- en inbouwen van de overige koppelingsdelen. 



6 Koppeling 

6.1 Inleiding 

De handgeschakelde versies van de Suzuki Alto zijn uitgerust met een enkelvoudige drogeplaatkoppeling. Als verend element in de drukgroep wordt een diafragmaveer gebruikt. De koppeling wordt 

via een kabel bediend. 

139 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 6.1: Koppeling 

1 Koppelingsplaat 

2 Drukgroep 

3 Veerring 

4 Bevestigingsbout (voldraad 4 stuks) 

5 Druklager 

6 Veer 

7 Vulbus 

8 Koppelvork 

9 Terugtrekveer 

10Bevestigingsbout (met pasrand 2 stuks) 

11Druklagerhouder 



6 Koppeling 

6.2 Koppelingspedaal afstellen 

140 van 347 17-5-2009 8:44


Koppelingspedaalhoogte gelijk aan rempedaal 

Vrije slag koppelingshefboom 2-4 mm 

- Stel eerst, indien nodig, de hoogte van het koppelingspedaal af. Deze moet gelijk liggen 

met het rempedaal. Het afstellen gebeurt met een bout die zich vlak naast het 

scharnierpunt van het pedaal bevindt (zie figuur 6.2). 

- Controleer de vrije slag van het koppelingspedaal. Let op! De vrije slag kan ook aan de 

koppelingshefboom worden gemeten; komt deze niet overeen met de gegevens, stel dan 

af met de moer op de koppelingshefboom (zie figuur 6.3). 

Figuur 6.2: Hoogte koppelingspedaal afstellen 

AAfstelbout 

BBorgmoer 

CKoppelingspedaal 

DKoppelingskabel 

141 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 6.3: Vrije slag koppeling afstellen 

AVrije slag (2-4 mm) 

1Stelmoer 



6 Koppeling 

6.3 Koppelingskabel vervangen 

- Draai de stelmoer van de koppelingskabel los. 

- Draai de twee stelmoeren op het versnellingsbakhuis los. 

- Haak de kabel van het koppelingspedaal en neem de kabel uit de motorruimte. 

- Breng een nieuwe kabel aan. Smeer een beetje multipurposevet aan de haak van het 

koppelingspedaal. 

- Stel de vrije slag af. 



6 Koppeling 

6.4 Koppelingsplaat vervangen 


Bevestigingsbouten drukgroep 18-28 (1,8-2,8) 



Blokkeerstuk vliegwiel 09924-17810 

Centreerdoorn 09923-36330 

Trekker prise-asnaaldlager 

in vliegwiel 09921-20200 

in combinatie met slagtrekker 09930-30102 

Montagestift prise-asnaaldlager 

in vliegwiel 09943-88210 

Diepte klinknagels: 

nieuw 1,2 mm 

slijtagegrens 0,5 mm 

Maximale slingering vliegwiel 0,2 mm 

- Bouw de motor met de versnellingsbak en het koppelingshuis uit, zoals in paragraaf 2.6 

omschreven. 

- Plaats de motor in een standaard. 

- Verwijder de versnellingsbak/koppelingshuis van de motor. 

- Merk de positie van de drukgroep ten opzichte van het vliegwiel. 

- Verwijder de zes bevestigingsbouten van de drukgroep (gelijkmatig losdraaien!). 

Blokkeer hiervoor het vliegwiel met het speciaalgereedschap 09924-17810 of op andere 

wijze. 

- Meet met een schuifmaat de diepte van de klinknagels. Als de diepte kleiner is dan 0,5 

mm of als de voering olieachtig is, moet de koppelingsplaat worden vervangen (zie 

figuur 6.4). 

- Als het oppervlak van de voering verglaasd is, kan men deze weer bruikbaar maken 

door deze met schuurpapier op te schuren (korrelgrootte 120-200). 

- Controleer de klinknagels van de diafragmaveerbevestiging. Als er klinknagels los 

zitten; drukgroep vervangen. 

142 van 347 17-5-2009 8:44


- Controleer de slingering van het vliegwiel, zie figuur 6.5. Vervang het vliegwiel als de 

slingering te groot is, of als het contactoppervlak voor de koppelingsplaat diep is 

ingevreten. 

- Controleer het druklager door het te verdraaien terwijl er druk op uitgeoefend wordt, 

figuur 6.6. Bij zwaar lopen, haperen of rammelen vervangen. 

- Controleer en vervang indien nodig het prise-asnaaldlager in het vliegwiel (zie figuur 

6.7). Monteer het nieuwe naaldlager eventueel met behulp van een speciaal daarvoor 

geschikte montagestift. 

Figuur 6.4: Diepte van de klinknagels meten 

143 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 6.5: Slingering van het vliegwiel meten 

144 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 6.6: Druklager controleren 

145 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 6.7: Prise-askeerring verwijderen 

1Trekker 09921-20200 

2Slagtrekker 09930-30102 

3Prise-asnaaldlager 

Het inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van het uitbouwen. Let hierbij op de volgende punten: 

- Breng multipurposevet aan op: 

- het binnenoppervlak van de druklagerhouder; 

- de vertanding van de prise-as; 

- de vertanding van de koppelingsplaat; 

- de contactvlakken van de ontkoppelvork. 

- Centreer de koppelingsplaat met een centreerdoorn (09923-36330), met in de handel 

verkrijgbaar centreergereedschap (bijv. FACOM U25) of een oude prise-as. 

- Monteer de drukgroep en let erop dat de merktekens die zelf aangebracht waren, weer 

tegenover elkaar staan. 

Let op! Er zijn twee speciale bouten met pasrand die in gaten met uitsparing moeten 

worden gebruikt (zie figuur 6.1). 

- Zet de bevestigingsbouten kruiselings vast. 

- Monteer de koppeling/versnellingsbak aan de motor. 

- Bouw de motor in (zie paragraaf 2.6). 

- Stel de koppeling af. 

146 van 347 17-5-2009 8:44


147 van 347 17-5-2009 8:44


148 van 347 17-5-2009 8:44


149 van 347 17-5-2009 8:44




7 Handgeschakelde versnellingsbak en differentieel 

In het hoofdstuk "Handgeschakelde versnellingsbak en differentieel" vindt u een overzicht van de toegepaste versnellingsbakken, een beschrijving van het uit- en inbouwen van de versnellingsbak, 

het uit elkaar nemen en in elkaar zetten van de versnellingsbak en het uit- en inbouwen van het schakelbedieningsmechanisme. 




7.1 Inleiding 

Alle Suzuki Alto-modellen zijn uitgerust met dezelfde handgeschakelde vierversnellingsbak, waarvan alle versnellingen volledig zijn gesynchroniseerd. Het verdient aanbeveling, om bij een 

uitgebreide revisie van de versnellingsbak ook het differentieel te demonteren en te controleren op gebreken. 

150 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 7.1: Doorsnede van de versnellingsbak/differentieel 

1 Differentieelhuis 

2 Sateliettandwielen 

3 Zonnetandwielen 

4 Uitgaande as 

5 Vierde versnelling 

6 Derde versnelling 

7 Tweede versnelling 

8 Synchromesh van de eerste versnelling 

9 Eerste versnelling 

10Snelheidsmetertandwiel (gedreven) 

11Snelheidsmetertandwiel (drijvend) 

12Ingaande as 

13Synchromesh van de vierde versnelling 

14Achteruit-as 

15Achteruitversnellingstandwiel 

151 van 347 17-5-2009 8:44


16Kroonwiel 




7.2 Schakelstangen en versnellingspook verwijderen en afstellen 

- Maak de schakelstangen bevestigingsstangkoppelingen los (zie figuur 7.2 bij nummer 

13 en 14). 

- Neem het versnellingspookrubber los. 

- Verwijder het huis van de versnellingspook door de vier moeren en twee bouten los te 

draaien. 

- Draai de knop van de versnellingspook los. 

- Maak de schakelstangbevestiging (punt 15 in figuur 7.1) los en trek de versnellingspook 

naar onderen weg. 

Bouw het geheel in omgekeerde volgorde in. 

- Let op! Bij het vastzetten en het afstellen van de versnellingspook moet erop worden gelet dat het onderste rechte gedeelte van de pook haaks op de bevestiging staat, zie figuur 7.3. De 

versnellingpook moet bij het afstellen in het midden van de neutraalstand staan en de versnellingsbak moet uiteraard ook in de neutraalstand worden gezet. 

152 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 7.2: Schakelstangen 

1 Knop 

2 Versnellingspook 

3 Plaat 

4 Rubber 

5 Deksel 

6 Huis 

153 van 347 17-5-2009 8:44


7 Glijlager 

8 Stofkap 

9 Geleideplaat 

10Bevestigingsstang 

11Bevestigingsplaat 

12Schakelstang 

13Lagerbuskoppeling 

14Bevestiging schakelstang op versnellingsbak 

15Lagerbussen 

154 van 347 17-5-2009 8:44


155 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 7.3: Montagepositie versnellingspook 

1Huis 

2Geleideplaatbout 

3Geleideplaat 

4Versnellingspook 

5Rechte hoek (90 °) 

6Voorzijde 




7.3 Versnellingsbak uit- en inbouwen 


Aftapplug, versnellingsbak 30-50 (3,0-5,0) 

De versnellingsbak wordt het snelst en volgens voorschrift samen met de motor uitgebouwd (zie paragraaf 2.6). 

Voor het uitbouwen van de motor met versnellingsbak de schakelstangen bevestigingsstangkoppelingen losmaken. Tap ook de versnellingsbakolie af. 

Let bij het inbouwen op de volgende punten: 

- Zet alle bevestigingsbouten met het juiste aanhaalmoment vast. 

- Vul de versnellingsbak met de juiste hoeveelheid en kwaliteit olie. 

- Controleer de afstelling van de versnelling (zie paragraaf 7.2). 




7.4 Versnellingsbak reviseren 

156 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 7.4: In- en uitgaande assen in onderdelen 

1 Snelheidsmetertandwielhuis (gedreven) 

2 Snelheidsmetertandwiel (gedreven) 

3 Plug (uitgaande as) 

4 Moer 

5 Snelheidsmetertandwiel (drijvend) 

6 Borgring 

7 C-ring 

157 van 347 17-5-2009 8:44


8 Vulring 

9 Eerste-versnellingstandwiel 

10Naaldlager 

11Vulbus 

12Synchroniseerring eerste versnelling 

13Veerring 

14Synchroniseerveer 

15Schakelmof eerste versnelling 

16Pal 

17Synchroniseereenheid 1-2 

18Synchroniseerring 

19Vulring 

20Tweede-versnellingstandwiel 

21Naaldlager 

22Bus 

23Vulring 

24Veer 

25Derde-versnellingstandwiel 

26Synchroniseerring 

27Synchroniseerveer derde versnelling 

28Schakelmof vierde versnelling 

29Pal 

30Vulring 

31Vierde-versnellingsnaaf 

32Vierde-versnellingstandwiel 

33Naaldlager 

34Vulring 

35Rollager 

36C-ring 

37Kogel 

38Uitgaande as (secundair) 

39Borgpen 

40Plug 

41Plug 

42C-ring 

43Lager 

44Ingaande as (primair) 

45Lager 

46Oliekeerring 

47Plug 

48Pal 

49Achteruittandwielas 

50Achteruittandwiel 

Uit elkaar halen 

- Verwijder de achteruitrijschakelaar. 

- Verwijder het druklager. 

- Haak de veer van de ontkoppelvork en draai de ontkoppelvork opzij. 

- Draai de vier kruiskopschroeven van de druklagergeleiding los. 

- Verwijder de druklagergeleider. Maak eventueel gebruik van twee bouten om deze los te 

drukken, zie figuur 7.5. 

- Verwijder alle bouten die de twee versnellingsbakhelften bij elkaar houden. 

- Scheid de versnellingsbakhelften. Alle onderdelen behoren in het onderste huis achter 

te blijven. 

Let op! Voor het meten van tandflankspeling: de versnellingsbak niet verder 

demonteren. 

- Verwijder de ingaande as. 

- Verwijder de uitgaande as en het differentieel. 

- Neem het borgstiftje van de achteruithulpas uit het bovendeksel en verwijder as + 

tandwiel. 

- Tik met een drevel de borgpennen uit de schakelvorken en de assen. 

- Schuif eerst de as van de schakelvork die het dichtst bij het differentieel zit er naar 

rechts uit. Let op de arrêteerkogel met veer en de blokkeerpal, zie figuur 7.6. 

158 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 7.5: Druklagergeleider losdrukken 

Figuur 7.6: Assen van schakelvorken verwijderen 

1Achteruit 

2Derde/vierde 

3Eerste/tweede 

- Verwijder op soortgelijke wijze de as van de middelste en de voorste schakelvork. 

- Neem de kilometertelleraandrijving van de ingaande as, na eerst de borgbout verwijderd 

te hebben. 

- Trek met een lagertrekker het lager van de ingaande as. Deze as kan nu verder 

gedemonteerd worden. 

159 van 347 17-5-2009 8:44


Controleren van de onderdelen 

Maak voor controle alle onderdelen goed schoon. Inspecteer alle onderdelen op slijtage, breuk of scheuren. Let in het bijzonder op: 

- Beschadigingen van de schuine kanten van de achteruittandwielen (figuur 7.7). 

- Speling van de synchroniseerringen. Controleer deze als volgt: druk de ring op de conus 

van het tandwiel. De ring mag niet te verdraaien zijn. Meet vervolgens met 

voelermaatjes de speling tussen de ring en het tandwiel (figuur 7.8). Deze mag niet 

minder dan 0,5 mm zijn. 

- Kogellagers: deze moeten soepel, zonder overmatige geluidsproduktie en zonder 

haperen lopen. 

- Uitsparingen voor de spieën in de synchroniseerringen. Meet de breedte van deze 

uitsparingen. Indien deze te breed is, moet de ring worden vervangen (figuur 7.9). 

Figuur 7.7: Schuine kanten achteruittandwielen 

160 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 7.8: Synchroniseerringen controleren 

161 van 347 17-5-2009 8:44


162 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 7.9: Spie-uitsparing synchroniseerring 

Synchroniseerringgegevens (in mm) 

Speling bij montage 0,8-1,2 

slijtagegrens 0,5 

Spie uitsparingsbreedte, 

1e versnelling 7,8 


overige versnellingen 9,6 


Tandflankspeling 

- Voor het controleren van de tandflankspeling moeten de in- en uitgaande as in het huis worden geplaatst. Meet de speling met een meetklokje, waarbij men één tandwiel vasthoudt, 

terwijl het andere heen en weer bewogen wordt. Bij overschrijding van de grenswaarde moeten beide tandwielen worden vervangen. Zie figuur 7.10 voor de meetopstelling. Let op! Zet de stift van 

het meetklokje tegen een tandflank. 

Maten in mm 

Eerste en tweede versnelling 0,10-0,15 


Derde en vierde versnelling 0,15-0,20 


Achteruit 0,15-0,20 


Figuur 7.10: Tandflankspeling meten 

Versnellingsbak in elkaar zetten 

- Monteer de uitgaande as. Zie voor de montagevolgorde en de positie van de onderdelen 

de figuren 7.4, 7.11 en 7.12. Aanhaalmoment moer primaire as: 60-80 Nm. Vergeet 

vooral de veerring van de synchroniseerring van de eerste versnelling niet (figuur 

7.13). 

Let bij de montage van de synchroniseereenheid op de plaats van de veren. Deze 

moeten met het uitstekende einde in de speciaal hiervoor aangebrachte gaten vallen. 

Leg de veren in tegenovergestelde richting, zodat de vrije einden niet aan dezelfde kant 

komen te liggen. 

- Breng de schakelvorken, schakelvorkassen en borgpennen aan, zie figuur 7.14. Vergeet 

vooral de grendel- en de blokkeerkogels niet. 

Let op! Grendelkogels (3 stuks met veren) hebben een diameter van 7,9 mm. 

Blokkeerkogels (2 stuks) hebben een diameter van 9,5 mm. 

163 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 7.11: Montagepositie synchronaven 

ASchakelnaaf derde/vierde 

BSchakelnaaf tweede/eerste 

CKoppelingszijde 

DEerste versnellingszijde 

Figuur 7.12: Montagepositie schakelmoffen 

1Schakelmof tweede/eerste 

2Schakelmof derde/vierde 

3Koppelingszijde 

4Eerste versnellingszijde 

164 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 7.13: Montagepositie veerring eerste versnelling 

Figuur 7.14: Montagepositie schakelvorken 

- Tik de borgpennen voor de begrenzing van de schakelvorkas-slag op hun plaats. Deze 

moeten voor de schakelvorkassen van de achteruit en van de 1e-2e versnelling er 4 tot 

6 mm bovenuit steken. De borgpen van de schakelvorkas 3-4 moet aan de bovenkant 

gelijk liggen met de as, zie figuur 7.15. 

- Stel, indien nodig, het achteruitschakelmechanisme af. De maat 'S' uit figuur 7.16 moet 

5 mm zijn. Afstellen gebeurt met bout '1'. 

- Plaats de afdichtstoppen van de schakelvorkassen (gebruik vloeibare pakking). 

- Borg de plug van de blokkeerkogels met borgvloeistof. 

- Leg de C-vormige ringen op de lagerplaatsen ter borging van de lagers. 

- Plaats de in- en uitgaande assen en het differentieel in het onderste huis. 

- Breng de afdichtplug voor de secundaire as aan. Het C-vormige verstevigingsstuk moet 

naar het differentieel wijzen. 

- Breng het achteruithulptandwiel met as aan in het bovenste huis en plaats de borgpen 

in het gat. Smeer wat vet in dit gat om uitvallen van de borgpen te voorkomen. 

- Smeer de pakkingvlakken van de beide huizen in met vloeibare pakking en voeg ze 

samen. 

Let erop dat het hulptandwiel van de achteruit in de schakelvork valt. 

- Breng de druklagergeleider met oliekeerring aan. Smeer de keerring voor die tijd in met 

olie en breng vloeibare pakking aan op de O-ring. 

165 van 347 17-5-2009 8:44


- Zet alle bouten vast en breng de aftapplug aan. 

- Vul na montage in de auto de versnellingsbak met 2,0 liter SAE 90 versnellingsbakolie. 

Figuur 7.15: Borgpennen schakelvorkasslagbegrenzing 

166 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 7.16: Afstelling achteruitschakelmechanisme 

1Afstelbout 

S5 mm 

167 van 347 17-5-2009 8:44





7.5 Differentieel 


Bevestigingsbouten 80-100 (8,0-10,0) 


Tandflankspeling 0,05-0,10 mm 

Axiale speling 0,15-0,40 mm 

Verkrijgbare dikten vulringen 0,8-1,0-1,2 mm 

Uit elkaar halen 

Het uitbouwen en demonteren van de versnellingsbak wordt beschreven in paragraaf 7.3 en 7.4. Na het scheiden van de bakhelften kan het differentieel eruit genomen worden. 

- Draai de acht bevestigingsbouten los en verwijder het differentieelhuis. 

- Tik de borgpen van de as van de twee kleine tandwielen eruit en schuif deze uit het 

huis. Let op de drukringen! 

- Neem het laatste tandwiel uit het huis. 

- Verwijder de lagers met een trekker. 

In elkaar zetten 

Dit gebeurt in omgekeerde volgorde. Let hierbij op de volgende punten: 

- Monteer de lagers met de gesloten zijde naar het differentieelhuis. 

- Smeer de lip van de keerring in met vet. 

- Haal de bevestigingsbouten aan met het juiste moment. 

- Monteer de keerring met de veer aan de differentieelkant. 

168 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 7.17: Differentieel in onderdelen 

1 Borgring 

169 van 347 17-5-2009 8:44


2 Keerring 

3 C-vormige ring 

4 Lager 

5 Differentieelhuis 

6 Vulring 

7 Borgpen 

8 Vulring 

9 Vulring 

10As 

11Tandwielset 

12Kroonwiel 

13C-vormige ring 

14Bout (8 stuks) 

15Lager 

16Keerring 

17Borgring 

170 van 347 17-5-2009 8:44


171 van 347 17-5-2009 8:44


172 van 347 17-5-2009 8:44


173 van 347 17-5-2009 8:44


174 van 347 17-5-2009 8:44


175 van 347 17-5-2009 8:44


176 van 347 17-5-2009 8:44


177 van 347 17-5-2009 8:44


178 van 347 17-5-2009 8:44


179 van 347 17-5-2009 8:44


180 van 347 17-5-2009 8:44




8 Automatische transmissie 

In het hoofdstuk "Automatische transmissie" vindt u een overzicht van de toegepaste automatische versnellingsbakken, een beschrijving van het uit- en inbouwen van de automatische transmissie, 

een beschrijving van de diverse afstellingen aan de automatische transmissie en een beschrijving van het uitvoeren van diverse controlemetingen aan de automatische transmissie. 




8.1 Inleiding 

Het reviseren van automatische versnellingsbakken is specialistenwerk en wordt daarom ook niet beschreven. Wel worden de belangrijkste afstellingen en controles beschreven, alsmede het uit- en 

inbouwen. 

Figuur 8.1: Automatische versnellingsbak, opengewerkt 

a Schakelspoel 




8.2 Automatische versnellingsbak uit- en inbouwen 


Bevestigingsbouten versnellingsbak/motor 25-35 (2,5-3,5) 

Bevestigingsbouten koppelomvormer 6-10 (0,6-1,0) 

Aftapplug 18-23 (1,8-2,3) 

- Bouw de motor met de automatische versnellingsbak uit, zoals beschreven in paragraaf 

2.6. De volgende handelingen moeten daarbij extra worden uitgevoerd: 

- Maak de slangen van de oliekoeler los van de radiateur en vang de uitstromende olie op 

in een bak (zie figuur 8.2). 

- Verwijder de schakelkabel en maak de stekkerverbinding van het schakelstandcontact 

los. 

181 van 347 17-5-2009 8:44


- Maak de elektrische draad van de onderdrukschakelaar op het schutbord los. 

- Maak de ontluchtingsslang van de automatische transmissie los van de klem. 

- Verwijder, na het uitbouwen van de motor, de bouten waarmee de koppelomvormer aan 

het vliegwiel vast zit via de startmotoropening (zie figuur 8.3). 

Bouw de automatische versnellingsbak in omgekeerde volgorde in. Stel de schakelkabel af, zoals beschreven in paragraaf 8.3 en controleer het niveau van de ATF-vloeistof (zie paragraaf 8.4). 

Figuur 8.2: Oliekoelerslangen 

182 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 8.3: Koppelomvormerbouten losdraaien 




8.3 Schakelkabel afstellen 

- Draai de moeren op het schroefdraadeinde van de binnenkabel los. 

- Zet de keuzehendel in de stand "L". 

- Beweeg de schakelhefboom op de bak zo ver mogelijk naar links naar de motorblokkant, 

gezien vanaf de voorkant van de wagen. 

- Stel de kabel met de twee borgmoeren zó af dat deze géén speling meer heeft (zie 

figuur 8.4). 

183 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 8.4: Schakelkabel afstellen 




8.4 Oliepeil controleren en olie vervangen 


Aftapplug 18-23 (1,8-2,3) 

Oliepeil controleren 

Oliepeil in automatische versnellingsbak controleren bij warme motor (80 °C). 

- Zet de wagen op een vlakke vloer. 

- Trek de handrem aan en schakel bij stationair toerental achtereenvolgens in "L" en "R". 

- Zet de keuzehendel in stand "P" en peil nu het olieniveau terwijl de motor loopt. Het 

peil moet tussen de twee inkepingen op de peilstok staan. 

- Indien het niveau te laag is vul dan de voorgeschreven automatischetransmissievloeistof 

(ATF DEXRON II) via de peilstokopening bij. Controleer tevens op 

uitwendige lekkage. 

- Als de olie zwart van kleur is of verbrand ruikt, moet de ATF-vloeistof geheel worden 

vervangen. 

Olie vervangen 


- Draai de aftapplug los en vang de olie op in een bak. Let op! Van de totale inhoud van ± 

3,8 liter is het slechts mogelijk ongeveer 1,5 liter af te tappen. 

- Draai de aftapplug met het voorgeschreven aanhaalmoment vast. 

- Vul ± 1,5 liter Dexron II ATF-vloeistof via de peilstokopening bij. 

- Controleer het oliepeil als hiervoor beschreven. 




8.5 Schakelsnelheden en -componenten controleren 

Om na te gaan of de automaat goed werkt, kan men de schakelsnelheden volgens tabel 8.1 in de "D"-stand controleren. Controleer indien de automaat niet goed open terugschakelt eerst de 

diverse schakelcomponenten. 

184 van 347 17-5-2009 8:44


Tabel 8.1: Schakelsnelheden in km/h 

Schakelt van Kwartgas, lage belasting Volgas 

1-2 40-46 62-68 

2-1 8-18 50-60 

Het automatisch open weer terugschakelen hangt af van de snelheid (snelheidssensor), de belasting (onderdrukschakelaar) en de stand van de keuzehendel (keuzehendelschakelspoel en 

schakelspoel). De schakelcomponenten die dit registreren en verwerken zijn: 

Snelheidssensor 

De snelheidssensor is gemonteerd aan de kilometertellerkabel in het instrumentenpaneel. Op de kilometertellerkabel is een magneet bevestigd, waarvan de polen afwisselend een contact 

aantrekken en verbreken. Deze signalen worden verwerkt door de regeleenheid (zie figuur 8.5). Controleer de werking op de volgende manier: 

- Zet de voorzijde van de wagen op bokken. 

- Zet de keuzehendel in de "D"-stand. 

- Neem de stekker van de regeleenheid los en meet met een geijkte ohmmeter tussen de 

aansluitingen 1 en 7 (zie figuur 8.8). Laat een assistent een van de voorwielen met de 

hand ronddraaien; de naald van de ohmmeter moet nu tussen de 0 en oneindig heen en 

weer zwaaien. Vervang de snelheidssensor door een nieuwe als niet aan deze 

voorwaarde wordt voldaan. Let op! Meet nooit tussen de aansluitingen 1 en 4. 

Gaspedaalschakelaar 

De gaspedaalschakelaar schakelt in als het gaspedaal 90% of meer wordt ingetrapt (zie figuur 8.6). Controleer de schakelaar op de volgende manier: 


aansluitingen 5 en 7 (zie figuur 8.8). Er moet géén doorverbinding zijn (weerstand 

oneindig). 

- Trap het gaspedaal nu volledig in; er moet nu een doorverbinding zijn (weerstand ± 0). 

- Demonteer de gaspedaalschakelaar als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan en 

controleer met een ohmmeter, aangesloten op de gaspedaalschakelaaraansluitingen, of 

de schakelaar in- en uitschakelt (indrukken-doorgang; niet indrukken-géén doorgang). 

Vervang eventueel de gaspedaalschakelaar. 

Onderdrukschakelaar 

De onderdrukschakelaar is op het schutbord onder de motorkap bevestigd; de schakelaar registreert de onderdruk (afhankelijk van de belasting) in het inlaatspruitstuk in de "D"-stand (zie figuur 

8.7). De onderdrukschakelaar is "aan" bij een onderdruk van 170 mmHg en hoger; de onderdrukschakelaar is "uit" bij een onderdruk van 150 mmHg en lager. De onderdrukschakelaar is tevens 

doorverbonden met de keuzehendel en werkt alléén in de "D"-stand. Controleer de onderdrukschakelaar op de volgende manier: 


aansluitingen 7 en 8 (zie figuur 8.8). Er moet een doorverbinding zijn (weerstand ± 0). 

- Start nu de motor, laat de motor stationair draaien en zet de keuzehendel in de 

"P"-stand; er mag nu géén doorverbinding tussen de aansluitingen 7 en 8 zijn 

(weerstand oneindig). 

- Trek, indien niet aan deze meetvoorwaarden wordt voldaan, de stekker van de 

onderdrukschakelaar zelf los en meet nogmaals met stationair draaiende en stilstaande 

motor de weerstand tussen de twee aansluitpunten van de onderdrukschakelaar. 

Vervang de onderdrukschakelaar als de metingen niet aan de voorwaarden voldoen. 

Schakelspoel 

De schakelspoel op de versnellingsbak werkt naar gelang de stand van de keuzehendel (zie punt a in figuur 8.1). Controleer de schakelspoel op de volgende manier: 

- Neem de stekker van de regeleenheid los. 

- Zet het contact aan. 

- Meet met een voltmeter de spanning tussen de punten 4 en 7 (massa); de spanning 

moet ongeveer 12 volt bedragen. 

- Verbind de aansluitingen 3 en 4 (zie figuur 8.8) met behulp van een draad met elkaar 

door. De schakelspoel op de automatische transmissie moet nu hoorbaar in werking 

treden. Als de schakelspoel niet hoorbaar werkt, moet de stekker van de schakelspoel 

zelf worden losgenomen. 

- Meet met een geijkte ohmmeter tussen de stekkeraansluiting van de schakelspoel en 

massa op de transmissie. De gemeten weerstand moet nu tussen de 10 en 16 ohm 

liggen. 

- Vervang de schakelspoel als niet aan de meetvoorwaarden wordt voldaan. 

Regeleenheid 

De regeleenheid verwerkt alle inkomende signalen en geeft de juiste commando's naar het hydraulische schakelsysteem door. De regeleenheid bevindt zich boven het gaspedaal (zie figuur 8.8). De 

regeleenheid is niet met behulp van een ohmmeter door te meten. Vervang de regeleenheid bij aanhoudende storing als alle hierboven beschreven componenten in orde blijken te zijn. Let op! 

Wanneer om welke reden dan ook de snelheidssensor géén signalen meer aan de regeleenheid afgeeft en de snelheid hoger is dan 37 tot 53 km/h, treedt een veiligheidsschakeling in werking die 

het terugschakelen verhindert. Breng in dat geval de wagen tot stilstand en zet het contact af, zodat de veiligheidsschakeling weer buiten werking treedt. Start de wagen weer en controleer het open 

terugschakelen. Bij aanhoudende storingen moeten de overige onderdelen in de storingenlijst worden gecontroleerd (zie paragraaf 8.9). 

185 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 8.5: Snelheidssensor 

ASchakelaar 

BKilometertellerkabel 

CMagneet (n/s-noord/zuid) 

186 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 8.6: Gaspedaalschakelaar 

AGaspedaalsokkel 

BGaspedaalschakelaar 

CGaspedaal 

VVoorzijde 

187 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 8.7: Onderdrukschakelaar 

Kl Elektrische aansluitingen 

KoContactpunt 

M Membraan 

Z Naar carburateur 

188 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 8.8: Regeleenheid 

ARegeleenheid 

BStekker 

1Violet, snelheidssensor 

2Blauw/wit, onderdrukschakelaar 

3Geel/bruin, schakelspoel 

4Bruin/wit, accu-pluspool 

5Lichtgroen/rood, gaspedaalschakelaar 

6Leeg 

7Bruin, massa 

8Geel/blauw, onderdrukschakelaar 

9Leeg 




8.6 Blokkeertoerental controleren 

Blokkeertoerental 2800-3100 min-1 

- Breng de motor op bedrijfstemperatuur (80 °C). 

- Maak de stekkerverbinding van de schakelspoel los (zie punt a in figuur 8.1). 

- Blokkeer de wielen en trek de handrem aan. 


- Start de motor en trap de rem in; houd de rem gedurende de test ingetrapt. 

- Zet de keuzehendel in de "D"-stand en geef langzaam volgas. Lees het 

maximumtoerental af. Let op! De blokkeertest nooit langer dan vijf seconden laten 

duren omdat anders de olietemperatuur in de automatische versnellingsbak te hoog 

oploopt. 

- Zet achtereenvolgens de keuzehendel in "L" en "R" en herhaal de procedure. 

Indien het gemeten toerental in alle standen lager is dan de opgegeven waarde, is het motorvermogen te laag. Controleer alle motorafstellingen. Mocht het gemeten toerental in een bepaalde stand 

te hoog zijn, dan is óf de oliedruk in de automatische transmissie te laag (meten! zie paragraaf 8.7) óf de desbetreffende koppeling of remband is versleten; de remband van de eerste versnelling 

kan worden nagesteld (zie paragraaf 8.8). 




8.7 Oliedrukken meten 


Oliedrukmeter 09925-37810 

Oliedrukken in kg/cm2 

R 8-12 

D laag 8-12 

D hoog 4-7 

L 8-12 

- Breng de wagen op bedrijfstemperatuur. 

- Zet de wagen op de handrem en blokkeer de wielen. 

- Maak de stekkerverbinding van de schakelspoel los (zie figuur 8.1 punt a). 

- Sluit de oliedrukmeter aan op de oliedrukomloopaansluiting zoals weergegeven in figuur 

8.9 en meet de oliedrukken bij stationair toerental met ingetrapt rempedaal in de 

standen "L" "D"-laag "D"-hoog en "R". Als de gemeten waarden afwijken van 

voorgeschreven oliedrukken, moet de automatische versnellingsbak worden gereviseerd. 

189 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 8.9: Oliedrukken controleren 




8.8 Remband afstellen 


Rembandafstelschroef 3,5-4,5 (0,35-0,45) 

Borgmoer 23-31 (2,3-3,1) 

De remband van de eerste versnelling ("L" en "D"-laag) moet worden nagesteld als het blokkeertoerental in deze versnelling te hoog ligt. De overige versnellingen hebben geen rembanden, maar 

niet afstelbare koppelingen. Ga voor de afstelling als volgt te werk: 

- Draai de borgmoer van de afstelschroef los, zoals aangegeven in figuur 8.10. 

- Draai de rembandafstelschroef met het voorgeschreven aanhaalmoment vast. 

- Draai de rembandafstelschroef vervolgens 4½ slag los. 

- Houd de rembandafstelschroef met behulp van een schroevedraaier tegen en zet de 

borgmoer met het voorgeschreven aanhaalmoment vast. 

190 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 8.10: Remband van de eerste versnelling afstellen 




8.9 Storingenlijst 

Storingen kunnen voorkomen in het hydraulische/mechanische gedeelte en in het elektrische gedeelte; raadpleeg daarvoor de tabellen 8.2 en 8.3. Let op! Wanneer om welke reden dan ook de 

snelheidssensor géén signalen meer aan de regeleenheid afgeeft en de snelheid hoger is dan 37 tot 53 km/h, treedt bij sommige uitvoeringen een veiligheidsschakeling in werking die het 

terugschakelen verhindert. Breng in dat geval de wagen tot stilstand en zet het contact af, zodat de veiligheidsschakeling weer buiten werking treedt. Start de wagen weer en controleer het open 

terugschakelen. Bij aanhoudende storingen moeten de overige onderdelen in de storingenlijst worden gecontroleerd. 

Tabel 8.2 Storingen hydraulisch en mechanisch gedeelte 

Storing Mogelijke oorzaak 

Startmotor draait niet in de 1 Schakelkabel niet goed 

"P"- of "N"-stand afgesteld, of los 

Auto rijdt of accelereert 1 Schakelklep werkt slecht 

niet soepel in de eerste 2 Rembandplunjer loopt stroef 

versnelling met de keuze- 3 Te lage stuurdruk 

hendel in "D"-laag en "L" 4 Remband slecht afgesteld 

5 Versleten remband 

Auto accelereert niet in de 1 Schakelklep werkt slecht 

tweede versnelling met de 2 Defect aan koppelingszuiger 

keuzehendel in "D" 3 Te lage stuurdruk 

4 Versleten koppeling 

Auto rijdt of accelereert 1 Schakelklep werkt slecht 

niet soepel in de achteruit 2 Defect aan koppelingszuiger 

"R" 3 Te lage stuurdruk 

4 Kogelklep en koppeling 

blijven hangen 

Auto schakelt totaal niet 1 Schakelklep werkt slecht 

op 2 Defect aan koppelingszuiger 

3 Te lage stuurdruk 

4 Versleten koppeling 

5 Onvoldoende afdichting van de 

schakelspoel op de bak 

Auto schakelt niet terug 1 Schakelklep werkt slecht 

2 Remband niet goed afgesteld 

3 Te lage stuurdruk 

4 Verbrande koppeling 

5 Defect aan koppelingszuiger 

Tabel 8.3 Storingen elektrische gedeelte 

Storing Mogelijke oorzaak 

Startmotor draait niet in de 1 Schakelspoel defect 

191 van 347 17-5-2009 8:44


"P"- of "N"-stand 

Auto schakelt niet op 1 Afgeklemde of gebroken 

kilometertellerkabel 

2 Snelheidssensor defect 

3 Geen massa aan snelheidssensor 

4 Draadbreuk tussen 

snelheidssensor en regeleenheid 

5 Draadbreuk tussen regeleenheid 

en schakelspoel 

6 Regeleenheid defect 

7 Schakelspoel defect 

Wel opschakelen, maar niet 1 Draadbreuk tussen 

bij ± 23 km/h (kwartgas) regeleenheid en 

onderdrukschakelaar 

2 Onderdrukslang van 

onderdrukschakelaar defect 

3 Onderdrukschakelaar defect 


en gaspedaalschakelaar 

5 Defecte gaspedaalschakelaar 

6 Defecte regeleenheid 


bij ± 43 km/h (halfgas) regeleenheid en 

onderdrukschakelaar 

2 Onderdrukslang van 

onderdrukschakelaar defect 

3 Onderdrukschakelaar defect 


en gaspedaalschakelaar 




bij ± 65 km/h (volgas) regeleenheid en 

gaspedaalschakelaar 

2 Gaspedaalschakelaar niet in 

juiste positie 



Niet terugschakelen 1 Veiligheidsschakeling in 

werking 

2 Draadbreuk tussen massakabel en 

regeleenheid 


en zekeringenkast 

4 Vastzittende schakelspoel 

5 Draadbreuk tussen schakelspoel 

en regeleenheid 

6 Defecte schakelspoel 


192 van 347 17-5-2009 8:44


193 van 347 17-5-2009 8:44


194 van 347 17-5-2009 8:44


195 van 347 17-5-2009 8:44


196 van 347 17-5-2009 8:44




9 Aandrijfassen 

In het hoofdstuk "Aandrijfassen" vindt u een uit- en inbouwbeschrijving van de aandrijfassen, een beschrijving van het vervangen van de homokinetische koppeling en het vervangen van de 

stofhoes. 




9.1 Aandrijfassen uit- en inbouwen 

197 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 9.1: Aandrijfas in onderdelen 

D Homokinetische koppeling differentieelzijde 

W Homokinetische koppeling wielzijde 

1 Lagerhuis met lager 

2 Borgveer 

3 Borgring 

4 Klemband 

5 Stofhoes 

6 Klemband 

7 Aandrijfas 

8 Klemband 

9 Stofhoes 

10Klemband 

11Vetkeerring 

12Binnenste wiellager 

13Afstandsbus 

14Buitenste wiellager 

15Wielflens 

16Ring 

17Centrale naafmoer 

18Splitpen 


Centrale naafmoer 150-270 (15,0-27,0) 

Wielmoeren 40-70 (4,0-7,0) 

Stabilisatorstang-steunbouten 30-55 (3,0-5,5) 

Onderste fuseebout 45-65 (4,5-6,5) 

198 van 347 17-5-2009 8:44



Stuurkogeltrekker 09913-65210, of HAZET 779 

Aandrijfasmontagetrekker 09922-55121 

- Draai de wielmoeren een weinig los. 

- Verwijder de splitpen van de centrale naafmoer en draai de naafmoer een weinig los. 

- Krik de voorzijde van de wagen op en zet deze op bokken. 

- Verwijder het desbetreffende wiel. 

- Tap de versnellingsbakolie af (inbus 10 mm). 

- Wip de aandrijfas met een bandelepel een stukje uit het differentieel, zodat deze niet 

meer in de borging zit. 

- Verwijder de centrale naafmoer. 

- Maak de stuurkogel los met behulp van een stuurkogeltrekker (zie figuur 9.2). 

- Maak de twee stabilisatorstangsteunen los. 

- Verwijder de onderste fuseebout. 

- Trek de aandrijfas uit het differentieel. 

- Breng de fusee weer aan en schroef de centrale naafmoer weer een stukje op het 

uiteinde van de aandrijfas. Tik met een koperen of kunststofhamer de aandrijfas uit de 

wielnaaf; of trek de wielflens met de remschijf van de aandrijfas zie figuur 9.3). 

Het inbouwen van de aandrijfas gaat in omgekeerde volgorde. Gebruik een speciale trekker om de aandrijfas in de wielnaaf te trekken als dit zwaar mocht gaan. 

Figuur 9.2: Stuurkogel verwijderen 

199 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 9.3: Wielflens en remschijf verwijderen 




9.2 Aandrijfas reviseren 

Zie ook figuur 9.1 voor de desbetreffende onderdelen. 

- Verwijder de aandrijfas, zoals in paragraaf 9.1 beschreven. 

- Maak de buitenkant schoon. 

- Verwijder de grootste klemband van de stofhoes van de binnenste homokinetische 

koppeling aan differentieelzijde. 

- Wip de grote borgring met een schroevedraaier uit het lagerhuis van de binnenste 

homokinetische koppeling (zie figuur 9.4). 

- Trek de aandrijfas met het lager uit het lagerhuis. 

- Verwijder de stofhoes van de buitenste homokineet aan wielzijde. Let op! De buitenste 

homokinetische koppeling aan wielzijde kan niet uit elkaar worden genomen. 

- Controleer de axiale speling tussen de homokinetische koppeling aan wielzijde en de 

aandrijfas; deze mag maximaal 1,5 mm bedragen (zie figuur 9.5). Indien de buitenste 

koppeling defect is, moet de gehele aandrijfas worden vervangen. 

- Maak het lager van de homokinetische koppeling aan distributiezijde schoon en 

verwijder de kleine borgveer met behulp van een segeringtang. 

- Schuif het lager en de stofhoes van de aandrijfas. 

- Maak alle onderdelen grondig schoon en inspecteer op beschadigingen en slijtage. 

200 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 9.4: Grote borgring uit het lagerhuis verwijderen 

Figuur 9.5: Axiale speling bepalen 

Montage van de aandrijfas gaat in de omgekeerde volgorde; let op de volgende punten: 

- De zijde van het lager met de kleinste diameter moet het eerst op de aandrijfas worden 

geschoven (zie figuur 9.6). Monteer de kleine borgveer. De opening tussen de uiteinden 

van de grote borgring mag niet in één lijn komen te liggen met een kogel. 

- Vul de homokinetische koppeling aan de wielzijde met 60 tot 90 gram speciaal vet 

(Suzuki super grease H-99000-25120). Vul de homokinetische koppeling aan 

differentieelzijde met 50 tot 75 gram vet. Monteer de buitenste stofhoes met nieuwe 

klembanden. 

- De stofhoes van de binnenste homokinetische koppeling moet in de uitsparingen vallen 

(zie figuur 9.7 voor de juiste montagepositie). 


201 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 9.6: Montagepositie lager 

1Lager 

DGrote diameter 

dKleine diameter 

Figuur 9.7: Montagepositie van de stofhoezen en vethoeveelheden 

ARechter aandrijfas 77 tot 87 mm 

ALinker aandrijfas 74 tot 84 mm 

202 van 347 17-5-2009 8:44


203 van 347 17-5-2009 8:44


204 van 347 17-5-2009 8:44




10 Wielophanging en vering 

In het hoofdstuk "Wielophanging en vering" vindt u een beschrijving van de toegepaste wielophanging, uit- en inbouwbeschrijvingen van de verschillende componenten van de wielophanging, een 

tabel met de wieluitlijngegevens en een overzicht van de toegepaste wielen en banden. 




10.1 Inleiding 

205 van 347 17-5-2009 8:44


De Suzuki Alto is aan de voorzijde uitgerust met een McPherson-veersysteem. Achter is een semi-onafhankelijke wielophanging met een torsie-as, panhardstang en schroefveren gemonteerd. De 

hydraulische schokdempers zijn dubbelwerkend. 




10.2 Voorwielophanging 

Figuur 10.1: Doorsnede van de voorwielophanging 

1Schroefveer 

206 van 347 17-5-2009 8:44


2Schokdemperlichaam 

3Wielnaaf 

4Stabilisatorstang 

5Onderste wieldraagarm 





10.2.1 Veerpoot met schokdemper en veer uit- en inbouwen 


Centrale veerpootborgmoer 40-60 (4,0-6,0) 

Onderste twee bevestigingsbouten veerpoot 70-90 (7,0-9,0) 

Bovenste twee bevestigingsmoeren veerpoot 18-28 (1,8-2,8) 

- Krik de wagen aan de voorzijde op en verwijder het desbetreffende wiel. 

- Maak de flexibele remslang los door de E-ring te verwijderen van de bevestigingsbeugels 

aan de veerpoot (zie figuur 10.2). 

- Verwijder de twee bevestigingsbouten waarmee de veerpoot aan de wielnaaf vastzit. 

- Verwijder de twee bovenste bevestigingsmoeren van de veerpoot (onder de motorkap). 

- Neem de veerpoot uit de wielkast. 

- Gebruik voor het demonteren van de schroefveer een veerspanner. Druk hiermee de 

schroefveer zover samen dat de bovenste veerschotelzitting vrij van de veer komt. 

- Verwijder achtereenvolgens (zie figuur 10.3); de borgmoer, veerring, binnenlager, 

lagerring, veerpootbevestigingsplaat, stootrubber, lagerplaat, lagerzitting, stofring, 

glijlager, bovenste veerschotelkap, bovenste veerschotelzitting, aanslagrubber en de 

schroefveer. 

- Vervang het schokdemperlichaam als de schokdemper lekt of niet meer goed werkt. 

- Bouw het geheel in omgekeerde volgorde in en let daarbij op de volgende punten: 

- Smeer het lager in met multipurposevet. 

- Monteer het aanslagrubber met de kleinste opening naar beneden. 

- Plaats de schroefveeruiteinden in de uitsparingen van de veerschotelzittingen. 

- Zorg ervoor dat de nieuwe borgmoer en het draaduiteinde van de veerpoot absoluut 

olie- en vetvrij zijn. 

- Monteer de twee onderste bevestigingsbouten van de veerpoot aan de wielnaaf met de 

kop naar de achterzijde. 


Figuur 10.2: Remslang verwijderen 

207 van 347 17-5-2009 8:44


208 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 10.3: Veerpoot in onderdelen 

1 Borgmoer 

2 Veerring 

3 Binnenlager 

4 Lagerring 

5 Veerpootbevestigingsplaat 

6 Stootrubber 

7 Lagerplaat 

8 Lagerzitting 

9 Glijlager 

10Bovenste veerschotelkap 

11Bovenste veerschotelzitting 

12Aanslagrubber 

13Schroefveer 

14Schokdemperlichaam 

15Stofring 





10.2.2 Voorwiellagers vervangen 


Kroonmoer aandrijfas 150-270 (15,0-27,0) 

Stuurkogelmoer 30-55 (3,0-5,5) 

Borgbout onderste fuseekogel 45-65 (4,5-6,5) 


Slagtrekker 09942-15510 

Hulpstuk 09943-17910 

Stuurkogeltrekker 09913-65210 

Lagermontagestempel 09913-85210 

Figuur 10.4: Wielnaaf met remschijf verwijderen 

209 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 10.5: Stuurkogel verwijderen 

Figuur 10.6: Veerpootbouten en onderste fuseekogelbout verwijderen 

1Veerpoot 

2Fuseedrager 

3Onderste fuseekogelbout 

4Onderste wieldraagarm 

- Krik de wagen aan de voorzijde op en plaats bokken. 

- Verwijder het desbetreffende voorwiel. 

- Verwijder de splitpen en de kroonmoer. 

- Draai de twee bevestigingsbouten van de remklauw los en neem de remklauw los; hang 

deze met een draad op aan de veerpoot. 

- Verwijder met een universele slagtrekker of met het speciaal gereedschap de wielflens 

met de remschijf (zie figuur 10.4). 

- Verwijder de splitpen; draai de stuurkogelmoer los en verwijder de stuurkogel met een 

stuurkogeltrekker (zie figuur 10.5). 

- Draai de twee onderste veerpootbevestigingsbouten los en verwijder deze. Draai de 

borgbout van de onderste fuseekogel los (zie figuur 10.6) en neem de fuseedrager uit 

de wielkast. 

- Tik met behulp van een hamer en een drevel of schroevedraaier het binnenlager met de 

keerring en het buitenlager van binnen naar buiten uit de fuseedrager (zie figuur 10.7). 

- Verwijder het oude vet uit de wielnaaf. 

- Monteer een nieuw ingevet binnenlager met behulp van een lagermontagestempel (zie 

figuur 10.8). 

- Vul de ruimte tussen de lagers waar de afstandsbus zit op met wat wiellagervet (Suzuki 

Super Grease 99000-25010). Monteer de afstandsbus en het buitenlager. 

- Monteer een nieuwe ingevette keerring bij het binnenlager. 

- Monteer alle onderdelen in omgekeerde volgorde van het uitbouwen en zet alle bouten 

en moeren met het voorgeschreven aanhaalmoment vast. 

210 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 10.7: Lagers verwijderen 

211 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 10.8: Wiellagers met montagestempel (D) monteren 





10.2.3 Stabilisatorstang uit- en inbouwen 


Kroonmoeren stabilisatorstanguiteinden 40-90 (4,0-9,0) 

Stabilisatorstangsteunbouten 30-55 (3,0-5,5) 

212 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 10.9: Stabilisatorstang in onderdelen 

1Splitpennen 

2Kroonmoeren 

3Ringplaten 

4Rubbers 

5Onderste wieldraagarmen 

6Stabilisatorstang 

7Stabilisatorstangsteunrubbers 

8Stabilisatorstangsteunen 

9Stabilisatorstangsteunbouten 

- Krik de voorzijde van de wagen op en plaats bokken. 

- Verwijder de voorwielen. 

- Verwijder de splitpennen en draai de twee kroonmoeren aan het uiteinde van de 

stabilisatorstang los. 

- Draai de vier stabilisatorstangsteunbouten los. 

- Verwijder de stabilisatorstang. 

- Vervang versleten rubbers en monteer de stabilisatorstang in omgekeerde volgorde van 

het uitbouwen. Let op! Het verfmerkteken op de stabilisatorstang moet naar beneden 

wijzen en de stabilisatorstangsteunen moeten met het ovale gat naar achteren worden 

gemonteerd (zie figuur 10.10). 


213 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 10.10: Juiste montage van de stabilisatorstang 

AVerfmerkteken 

BSteun met ovaal gat 





10.2.4 Onderste wieldraagarm uit- en inbouwen 


Borgbout onderste fuseekogel 45-65 (4,5-6,5) 

Wieldraagarmbout aan chassis 50-70 (5,0-7,0) 

Figuur 10.11: Onderste wieldraagarm verwijderen 

1 Stabilisatorstang 

2 Borgbout onderste fuseekogel 

3 Fuseedrager 

214 van 347 17-5-2009 8:44


4 Fuseekogel 

5 Bevestigingsbouten stabilisatorstangsteun 

6 Bevestigingsbout wieldraagarm aan chassis 

7 Wieldraagarm 

8 Rubber 

9 Ringplaat 

10Kroonmoer 

11Splitpen 

- Krik de wagen aan de voorzijde op en plaats bokken. 

- Verwijder het desbetreffende wiel. 

- Maak het desbetreffende stabilisatorstanguiteinde los van de onderste wieldraagarm. 

- Draai de beide stabilisatorstangsteunen aan de voorzijde van de wagen los (zie ook 

paragraaf 10.2.3). 

- Draai de borgbout van de onderste fuseekogel los. 

- Draai de bevestigingsbout van de wieldraagarm aan het chassis los en verwijder de 

wieldraagarm. 

- Let op! De onderste fuseekogel kan niet van de wieldraagarm worden gescheiden; 

vervang de complete wieldraagarm indien de fuseekogel defect is. 

- Vervang indien nodig de lagerbus aan chassiszijde door deze met een pers en hulpstuk 

09943-77910 of iets dergelijks uit de wieldraagarm te persen (zie figuur 10.12). 

- Monteer op dezelfde wijze een nieuwe lagerbus en let erop dat de lagerbus aan beide 

uiteinden even ver uit de wieldraagarm steekt. 

- Monteer de wieldraagarm met de bevestigingsbout aan het chassis. Houd de 

wieldraagarm in de voorgeschreven positie zoals aangegeven in figuur 10.13 en zet de 

wieldraagarmbout aan het chassis met het voorgeschreven aanhaalmoment vast. 

- De rest van het inbouwen gaat in omgekeerde volgorde van het uitbouwen. Zet alle 

bouten en moeren met het voorgeschreven aanhaalmoment vast. 

Figuur 10.12: Lagerbus uit- en inpersen 

215 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 10.13: Bevestigingsbout aan chassiszijde vastzetten 

A 10° ± 5° 




10.3 Achterwielophanging 

Figuur 10.14: Achterwielophanging in onderdelen 

1 Schroefveer 

2 Stootrubber 

3 Bovenste schroefveerzitting 

4 Schokdemper 

5 Panhardstang 

6 Onderste geleidearm 

7 Rubberbus 

8 Achteras 

9 Wiellager 

10Afstandsbus 

11Remtrommel 

12Splitpen 

13Kroonmoer 

14Afdekkap 

15Ring 





10.3.1 Achterwiellagers vervangen 

216 van 347 17-5-2009 8:44



Kroonmoer wielnaaf 80-120 (8,0-12,0) 



Hulpstuk 09943-17910 

Montagestempel lagers 09913-76010 

217 van 347 17-5-2009 8:44


218 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 10.15: Doorsnede van de remtrommel 

1Tapeind (demontabel) 

2Tussenruimte (opvullen met vet) 

3Binnenlager met verzegelde zijde naar buiten 

4Buitenlager met geharste zijde naar buiten 

5Afstandsbus 

6Wielnaaf 

7Ring 

- Krik de wagen op en verwijder het wiel. 

- Verwijder de afdekkap, splitpen, kroonmoer en de ring. 

- Verwijder de plug uit de ankerplaat en stel het stelmechanisme van de 

achterremvoeringen met behulp van een schroevedraaier zo ver terug dat de 

remvoeringen vrij komen van de remtrommel. Let op! De handrem volledig terugstellen 

(zie hoofdstuk 12 Remmen). 

- Bevestig de speciale trekker 09942-15510 op de remtrommel en trek de remtrommel 

van de wielnaaf (zie figuur 10.16). 

- Leg de remtrommel met de wielmoertapeinden op de werkbank en tik met behulp van 

een hamer en een drevel de afstandsbus en het buitenste wiellager uit de remtrommel. 

Draai de remtrommel om en verwijder op dezelfde wijze het binnenste wiellager (zie 

figuur 10.17). 

- Reinig de remtrommel. 

- Smeer de lagers in met grafiethoudend lagervet en breng ook vet in de ruimte tussen de 

lagers aan. 

- Tik met behulp van een passende dop, of het speciaal gereedschap voorzichtig de lagers 

in de remtrommelnaaf (zie figuur 10.15 en 10.18). Let op! De verzegelde zijde van het 

binnenlager en de met een harslaag bedekte zijde van het buitenlager wijzen naar 

buiten; let ook op de juiste plaatsing van de afstandsbus. 

- Monteer de remtrommel op de wielnaaf. 

- Monteer de ring en de kroonmoer. Zet de kroonmoer met het voorgeschreven 

aanhaalmoment vast en borg de kroonmoer met een splitpen. 

- Tik de afdekkap met een kunststof hamer op de remtrommel. 

- Monteer het wiel en zet de wielmoeren met het voorgeschreven aanhaalmoment vast. 

- Trap het rempedaal enige keren met een kracht van ongeveer 25 kg in zodat het 

stelmechanisme van de remvoeringen in werking treedt. 

- Stel de handrem af en laat de wagen zakken. 

- Controleer de remwerking. 

Figuur 10.16: Remtrommel met speciale gereedschappen verwijderen 

219 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 10.17: Lagers uittikken 

220 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 10.18: Lagers met montagestempel aanbrengen 





10.3.2 Schokdemper vervangen 


Bovenste en onderste bevestigingsbouten 45-70 (4,5-7,0) 

- Krik de achterzijde van de wagen op. 

- Draai de onderste en de bovenste bevestigingsbouten van de schokdemper los. 

- Verwijder de schokdemper. 

- Bouw de schokdemper in omgekeerde volgorde in. Let op! De moer van de bovenste 

bevestigingsbout komt aan de binnenzijde; de moer van de onderste bevestigingsbout 

komt aan de buitenzijde. Zet de bouten met het voorgeschreven aanhaalmoment vast. 





10.3.3 Onderste geleidearm uit- en inbouwen 


Onderste schokdemperbevestigingsbout 45-70 (4,5-7,0) 

Geleidearmbouten 70-90 (7,0-9,0) 

- Krik de wagen in het midden van de achteras op en verwijder het desbetreffende wiel. 

Zie punt 6 in figuur 10.14 voor de bevestigingspunten. 

- Verwijder de onderste bevestigingsbout van de schokdemper. 

- Verwijder de twee achterste geleidearmbevestigingsbouten. 

- Verwijder de voorste geleidearmbevestigingsbout en neem de geleidearm onder de 

wagen weg. 

- Pers indien nodig de geleidearmbusrubbers uit de geleidearm met behulp van een 

hydraulische pers en een passende stempel. Het voorste busrubber heeft een diameter 

van 45 mm; de twee achterste 51 mm. 

- Monteer op dezelfde wijze nieuwe busrubbers en let op de juiste montagepositie van de 

busrubbers in de geleidearm (zie figuur 10.19). 

- Bouw de geleidearm in omgekeerde volgorde van het uitbouwen in. Let op! De moeren 

van de bevestigingsbouten van de geleidearm en de onderste 

schokdemperbevestigingsbout komen alle aan de buitenzijde. Zet alle bouten en 

moeren met het voorgeschreven aanhaalmoment vast. 

221 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 10.19: Juiste montagepositie van de geleidearmbusrubbers 

1Geleidearm 

2Busrubber 

3Sleuven 





10.3.4 Achteras en schroefveer uit- en inbouwen 


Panhardstangmoer links 35-55 (3,5-5,5) 

Panhardstangmoer rechts 45-70 (4,5-7,0) 

Onderste schokdemperbevestigingbout 45-70 (4,5-7,0) 


Remleidingnippel op wielremcilinder 14-18 (1,4-1,8) 

Voor het uitbouwen van één enkele schroefveer is het demonteren van de achteras aan één zijde voldoende. Zie figuur 10.14 voor de desbetreffende onderdelen. 

- Krik de achterkant van de wagen op onder de achteras en zet de wagen op bokken. 

Houd de krik onder de as geplaatst, om uitrekken van de flexibele remleidingen te 

voorkomen (zie figuur 10.20). 

- Verwijder de wielen en eventueel de remtrommels (zie ook paragraaf 10.3.1). 

- Verwijder de onderste schokdemperbevestigingsbout. 

- Verwijder de E-ring tussen de aansluiting van de flexibele remleiding en de metalen 

remleiding en neem deze uit de steun. 

- Draai de vaste remleiding uit de wielremcilinder op de ankerplaat en plug deze af om 

uitstromen van de remvloeistof te voorkomen. 

- Haak de metalen remleiding los uit de klemmen op de achteras. 

- Draai de twee bevestigingsbouten van de panhardstang los en verwijder de 

panhardstang. 

- Verwijder de voorste bevestigingsbouten van de geleidearm. 

- Laat de achteras met de krik zakken en verwijder de achteras met de schroefveren. 

- Verwijder eventueel de remankerplaten van de achteras (vier bouten per kant). 

222 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 10.20: Achteras ondersteunen 

1Vloerkrik 

2Achteras 

Figuur 10.21: Montage van de schroefveer 

223 van 347 17-5-2009 8:44


ACorrecte montage met de vlakke zijde naar boven 

BFout 

1Achteras 

2Veerschotel 

3Schroefveer 

4Uitsparing 

Figuur 10.22: Juiste montage van de panhardstang 

L Links 

RRechts 

Het inbouwen van de achteras gaat in de omgekeerde volgorde; let echter op de volgende punten: 

- Monteer de achteras met de schroefveer in de juiste positie met de vlakke zijde naar 

boven en let erop dat de uiteinden van de schroefveer in de uitsparingen van de 

veerschotels komen (zie figuur 10.21). 

- Smeer de flens waar de ankerplaat op komt te zitten in met vloeibare pakking. 

- Monteer de panhardstang met het open gedeelte naar beneden en let op de 

verschillende aanhaalmomenten van de linker- en rechterzijde (zie figuur 10.22). 

- Monteer alle moeren van de geleidearm en de schokdempers aan de buitenkant en zet 

alle bouten en moeren vast met het voorgeschreven aanhaalmoment. 

- Ontlucht ten slotte het remsysteem en controleer de remwerking. 




10.4 Wielstanden controleren en afstellen 

Meetvoorwaarden bij het uitlijnen 

- auto onbelast; 

- juiste bandenspanning; 

- auto goed gericht (schade!) en goed doorgeveerd; 

- geen ontoelaatbare speling in de spoorstangen; 

- geen ontoelaatbare speling of beschadiging in de wielophanging. 

De wielstanden achter zijn niet afstelbaar. 

Tabel 10.1: Wielstanden vooras 

Toespoor: 

in mm 1 ± 2 mm 

224 van 347 17-5-2009 8:44


ingraden 0° _30' 

Wielvlucht (camber)* 0° 30' 

Naloop (caster)* 3° 30' 

Fuseepenhoek (KPI)* 12° 20' 

*Niet direct afstelbaar 

Sporing voorwielen afstellen 

De sporing kan worden afgesteld door de lengte van de beide spoorstangen te variëren. Let op dat na afstellen, de wielen in de rechtuitstand staan als het stuurwiel in de middenstand staat. Let op! 

Zie ook figuur 11.22 voor de vrije draadlengtes van beide stuurkogels; deze moeten gelijk zijn aan elkaar. 

De wielvlucht (camber), naloop (caster) en de fuseepenhoek (KPI) zijn niet direct afstelbaar. Deze wielstanden zijn afhankelijk van de conditie van de wielophangingsonderdelen. 

225 van 347 17-5-2009 8:44


226 van 347 17-5-2009 8:44


227 van 347 17-5-2009 8:44


228 van 347 17-5-2009 8:44


229 van 347 17-5-2009 8:44


230 van 347 17-5-2009 8:44


231 van 347 17-5-2009 8:44


232 van 347 17-5-2009 8:44


233 van 347 17-5-2009 8:44


234 van 347 17-5-2009 8:44


235 van 347 17-5-2009 8:44


236 van 347 17-5-2009 8:44




11 Stuurinrichting 

In het hoofdstuk "Stuurinrichting" vindt u een beschrijving van de toegepaste stuurinrichting, uit- en inbouwbeschrijvingen van de verschillende componenten van de stuurinrichting zoals het 

stuurwiel (incl. de airbag), de stuurkolom, de stuurbekrachtigingspomp en het stuurhuis. 





De Suzuki Alto is voorzien van een tandheugelstuurinrichting. De stuurkolom bestaat uit een schokabsorberende dubbele inschuifbare buis. 

237 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 11.1: Stuurinrichting 

1Stuurwiel 

2Stuurkolomas 

3Bovenste kruiskoppeling 

4Rondselas met onderste kruiskoppeling 

5Stuurhuis 

6Stuurstang 

7Fusee met stuurkogel 




11.2 Stuurkolom uit- en inbouwen 

Let op! Om beschadiging van de inschuifbare stuurkolom te vermijden, moet er gebruik worden gemaakt van het speciaal gereedschap om het stuurwiel te verwijderen. Het met een hamer slaan op 

de stuurkolomas is absoluut niet toegestaan. 


Borgbout bovenste kruiskoppeling 20-30 (2,0-3,0) 

Stuurwielmoer 25-40 (2,5-4,0) 

Stuurkolombevestigingsbouten 11-17 (1,1-1,7) 

Bovenste kruiskoppelingsbout 20-30 (2,0-3,0) 


Stuurwieltrekker 09944-38210 

238 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 11.2: Merktekens aanbrengen 

239 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 11.3: Stuurwiel verwijderen met (A) stuurwieltrekker 09944-38210 

- Maak de minpool van de accu los. 

- Plaats de voorwielen in de rechtuitstand. 

- Verwijder de afdekplaat van het stuurwiel. 

- Draai de stuurwielmoer los. 

- Maak merktekens op het stuurwiel en de stuurkolomas zoals aangegeven in figuur 11.2. 

- Let op! Trek het stuurwiel uitsluitend met behulp van het speciaal gereedschap van de 

stuurkolomas (zie figuur 11.3). 

- Draai de borgbout van de bovenste kruiskoppeling los (zie figuur 11.4). 

- Verwijder de bovenste en onderste stuurkolomkappen. 

- Maak de stekkerverbindingen van de combinatieschakelaar, het contactslot en de 

ruitewisserschakelaar los. 

- Knip de klemband van de kabelbundel door. 

- Draai de vier bevestigingsbouten van de stuurkolom los en verwijder de stuurkolom (zie 

figuur 11.5). 

- Controleer als de wagen bij een aanrijding was betrokken het volgende: 

AMeet de lengte van de stuurkolom, zoals aangegeven in figuur 11.6. 

BMeet de afstand tussen de sleuf en de nok, zoals aangegeven in figuur 11.7; deze mag 

niet méér dan 1 mm bedragen. De stuurkolom moet indien nodig als één geheel worden 

vervangen. 

- Montage gebeurt in omgekeerde volgorde. Zet alles met het juiste aanhaalmoment vast. 

Let op! Zet eerst de onderste twee stuurkolombouten vast en daarna de bovenste twee. 

Let op de montagepositie van het stuurwiel. 

240 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 11.4: Borgbout van de kruiskoppeling 

1Bovenste kruiskoppeling 

2Onderste kruiskoppeling 

241 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 11.5: Stuurkolombevestigingsbouten 

Figuur 11.6: Lengte van de stuurkolom controleren 

A 406,5 mm 

242 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 11.7: Stuurkolom controleren 

WMaximaal 1 mm 

1 Nokken 

2 Voelermaat 




11.3 Stuurslot uit- en inbouwen 


Stuurslotbevestigingsschroeven 13-15 (1,3-1,5) 

- Bouw de stuurkolom uit (zie paragraaf 11.2). 

- Plaats de stuurkolom in de bankschroef. 

- Tik met behulp van een hamer en een centerpunt de zogenaamde ééngangsbevestigingsschroeven 

of -bouten van het stuurslot los en verwijder deze zoals 

aangegeven in figuur 11.8. 

- Zet het contact met de sleutel in de "ACC" of "ON"-positie en verwijder het stuurslot van 

de stuurkolom. 

- Monteer het slot over het gat in de stuurkolom en zet het contact in de "LOCK"-positie 

en verwijder de sleutel. 

- Controleer of het stuurslot vergrendelt (zie figuur 11.9). 

- Draai, als er ééngangs-bevestigingsschroeven worden gebruikt, deze met het 

voorgeschreven aanhaalmoment vast. Draai, als er speciaal daarvoor bedoelde 

bevestigingsbouten worden gebruikt, deze zó vast dat de koppen afknappen. (zie figuur 

11.10). 

243 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 11.8: Stuurslot verwijderen 

1Centerpunt 

2Bevestigingsschroeven 

Figuur 11.9: Vergrendeling controleren 

244 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 11.10: Speciale bouten aandraaien tot de koppen afknappen 




11.4 Stuurhuis uit- en inbouwen 


Stuurkogelkroonmoer 30-55 (3,0-5,5) 

Bevestigingsbouten stuurhuis 20-30 (2,0-3,0) 


Stuurkogeltrekker 09913-65210 

- Zet de bestuurdersstoel zo ver mogelijk naar achteren. 

- Verwijder de voorste mat en de doorvoerplaat van de stuurkolomas. Verwijder de bout 

van de onderste kruiskoppeling van de stuurkolomas (zie punt 2 in figuur 11.4). Draai 

de bovenste bout van de kruiskoppeling iets los, maar laat deze zitten; dit 

vergemakkelijkt later de montage. 

- Krik de voorzijde van de wagen op en verwijder beide wielen. 

- Maak de beide stuurkogels van de fusee-armen los met behulp van het speciaal 

gereedschap. 

- Draai de bout van de reactie-armstang aan de versnellingsbak los. 

- Draai de vier bevestigingsbouten van het stuurhuis los en verwijder de steunen en het 

stuurhuis (zie figuur 11.11). 

- Montage gebeurt in omgekeerde volgorde. Controleer hierna altijd de wielstanden. 

245 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 11.11: Bevestigingsbouten stuurhuis 




11.5 Stuurhuis reviseren 


Stuurstang met kogelgewricht 70-100 (7,0-10,0) 

Rondsellagerstelbus 80-110 (8,0-11,0) 


De/montagedop rondsellagerstelbus 09944-28210 

Trekker onderste rondsellager 09921-20200 

Hulpstuk trekker 09930-30102 

Binnenbustrekker 09940-48210 

Montagestempel voor binnenbus 09943-78210 

Montagestempel rondsellager 09943-88210 

Koppelmeter 09944-18210 

246 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 11.12: Stuurinrichting in onderdelen 

1 Vulring 

2 Oliekeerring 

3 Rondsellagerstelbus 

4 Rondsel 

5 Naaldlager 

6 Afdekkap 

7 Stelbus 

8 Drukveer 

9 Drukstuk 

10Stuurhuis 

11Stuurkogel 

12Borgmoer 

13Klem 

14Stofhoes 

15Klemdraad 

16Stuurstang met kogelgewricht 

17Borgplaat 

18Binnenbus 

19Buitenbus 

20Tandheugel 

21Rubber 

22Afdichtring 

23Borgveer 

Zie figuur 11.12 voor de desbetreffende onderdelen. De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 17. 

- Merk de stand van de stuurkogel en borgmoer ten opzichte van elkaar en de stuurstang 

(zie ook figuur 11.22). 

- Verwijder de bevestigingsdraden en klemmen van de stofhoezen. 

- Draai de borgmoer los en draai de stuurkogel uit de stuurstang; doe dit ook aan de 

andere zijde (zie figuur 11.13). 

- Schuif de stofhoezen van het huis en buig aan beide kanten de borgplaat (17) recht. 

- Draai de stuurstangkogelgewrichten van de tandheugel. 

- Verwijder de beide borgplaten. 

- Verwijder afdekkap, stelbus, drukveer en drukstuk (zie nummers 6, 7, 8 en 9 in figuur 

11.12). 

- Verwijder de vulring (1) en de oliekeerring (2). 

- Draai de rondsellagerstelbus (3) met behulp van het speciaal gereedschap 09944-28210 

uit het huis (zie figuur 11.14). 

- Tik met een kunststofhamer net zo lang op het huis tot de rondselas met het lager uit 

het huis vrij komt (zie figuur 11.15). 

- Trek de tandheugel uit het huis. 

- Verwijder het onderste rondsellager met behulp van het speciaal gereedschap uit het 

huis, zoals aangegeven in figuur 11.16. 

- Verwijder de borgveer (23) en trek de binnenbus (18) met behulp van het speciaal 

gereedschap 09940-48210 uit het huis (zie figuur 11.17). 

247 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 11.13: Stuurstang van tandheugel verwijderen 

1Borgplaat 

2Stuurstang met kogelgewricht 

3Tandheugel 

248 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 11.14: Rondsellagerstelbus met speciale dop (A) van 43 mm verwijderen (09944-28210) 

249 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 11.15: Rondselas met lager lostikken 

1Rondselas 

2Kunststof hamer 

Figuur 11.16: Onderste rondsellager verwijderen 

1Onderste rondsellager 


3Trekkerhulpstuk 09930-30102 

250 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 11.17: Binnenbus verwijderen 

1Stuurhuis 

2Borgveer 

3Binnenbus 


- Controleer alle onderdelen op slijtage en beschadigingen. Let vooral op het 

slijtagepatroon van de tandheugel en het rondsel alsmede van het drukstuk. Controleer 

ook de doorbuiging van de tandheugel met een klokmicrometer door de tandheugel op 

twee blokken te plaatsen en over de gehele lengte te meten. 

- Montage gebeurt in omgekeerde volgorde. Let op de volgende punten: 

- Smeer alle lagers in met vet (Super Grease E-99000-25050, lithiumhoudend vet, of 

Shell Retinax AM). 

- Monteer een nieuwe binnenbus met behulp van het speciale montagestempel 

09943-78210, zoals aangegeven in figuur 11.18 en zorg ervoor dat de binnenbus 1 tot 

2 mm in het huis wordt getikt. 

- Monteer een nieuw onderste rondsellager in het huis met behulp van het speciaal 

gereedschap 09943-88210 (zie figuur 11.19). 

- Vul het stuurhuis geheel met vet. 

- Breng de tandheugel aan. 

- Zet de rondsellagerstelbus (3) met het voorgeschreven aanhaalmoment vast. 

- Zet de stelbus (7) volledig vast en draai deze tussen 0 tot 90° terug. Stel en controleer 

zó lang tot het koppel wat nodig is om het rondsel te verdraaien tussen de 0,8 en 1,3 

Nm ligt (zie figuur 11.20). Gebruik hiervoor het speciaal gereedschap 09944-18210). 

- Zet alle bouten met het juiste aanhaalmoment vast. 

- Vergeet vooral niet het borgplaatje (17) van het kogelgewricht om te slaan. 

- Monteer de buitenbus (19) zó dat deze 1 tot 2 mm over het huis steekt (zie figuur 

11.21). 

- Monteer het stuurhuis (zie paragraaf 11.4). 

- Bij het afstellen van het toespoor moet de lengte van de vrije schroefdraad op (zie punt 

"A" in figuur 11.22) aan beide zijden even groot zijn. 

251 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 11.18: Binnenbus monteren 

AMontagestempel 09943-78210 

a1 tot 2 mm 

252 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 11.19: Onderste rondsellager monteren 

1Onderste rondsellager 

2Montagestempel 09943-88210 

Figuur 11.20: Draaikoppel van stuurhuis meten 

1Koppelmeter 

253 van 347 17-5-2009 8:44


2Speciale dop 09944-18210 

Figuur 11.21: Buitenbus monteren 

1Stuurhuis 

2Buitenbus 

a1 tot 2 mm 

254 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 11.22: Toespoor afstellen 

AGelijke vrije draadlengte van beide stuurkogels 

1Bij demontage aangebracht merkteken 

255 van 347 17-5-2009 8:44


256 van 347 17-5-2009 8:44


257 van 347 17-5-2009 8:44


258 van 347 17-5-2009 8:44


259 van 347 17-5-2009 8:44


260 van 347 17-5-2009 8:44


261 van 347 17-5-2009 8:44


262 van 347 17-5-2009 8:44




12 Remmen 

In het hoofdstuk "Remmen" vindt u een beschrijving van het toegepaste remsysteem en uit- en inbouwbeschrijvingen van de verschillende componenten van het remsysteem zoals de remblokken, 

de remklauw, de remschijf of remtrommel, de hoofdremcilinder, de rembekrachtiger en de handremkabel. Daarnaast worden enkele revisies en controles aan het remsysteem beschreven, en het 

ontluchten ervan. Verder wordt het antiblokkeerremsysteem (ABS) beschreven, uit- en inbouw van diverse componenten van het antiblokkeerremsysteem en diagnose met storingscodes. 



12 Remmen 


De Suzuki Alto heeft een diagonaal gescheiden remsysteem met een remdrukbegrenzer voor de achterwielen. Vóór zijn schijfremmen gemonteerd en achter zelfstellende trommelremmen. De 

handrem werkt mechanisch op de achterwielen. 



12 Remmen 

12.2 Voorwielremmen 

263 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 12.1: Voorwielrem in onderdelen 

1 Remzadelbevestigingsbout 

2 Schuifpen 

3 Schuifrubber 

4 Remblokken 

5 Afdichtkapje 

6 Ontluchtnippel 

7 Remzadel 

8 Afdichtring 

9 Remplunjer 

10Stofhoesring 

11Remschijf 



12 Remmen 


12.2.1 Remblokken vervangen 

De remblokken moeten worden vervangen zodra de controlegroef aangebracht in het voeringmateriaal niet meer zichtbaar is. Dit is te controleren via de opening in het remzadel (zie figuur 12.2). 


Bevestigingsbouten remzadel 22-31 (2,2-3,1) 

- Zet de voorzijde van de auto op bokken en verwijder de voorwielen. 

- Draai de onderste bevestigingsbout van het remzadel los. 

- Klap het remzadel omhoog en verwijder de remblokken met de bijbehorende 

veerplaatjes. 

- Meet met een schuifmaat de totale dikte van de remblokken; zolang deze dikker zijn 

dan 8,5 mm behoeven ze niet te worden vervangen. 

- Controleer de conditie van de remschijf. 

- Maak de remzadelhouder en de remklauw goed schoon. 

264 van 347 17-5-2009 8:44


- Druk de remzadelplunjer terug en let erop of het remvloeistofreservoir niet 

overstroomt. 

- Plaats de nieuwe remblokken en de veerplaatjes. 

- Zet de remzadelbouten met het juiste aanhaalmoment vast. 

- Trap de rem enkele malen goed in en controleer het remvloeistofniveau. Breng de 

wielen weer aan. 

Figuur 12.2: Remblokdikte controleren 



12 Remmen 


12.2.2 Remschijf controleren en vervangen 


Remschijfbevestigingsbouten 40-60 (4,0-6,0) 

Remblokbeugelbouten 70-100 (7,0-10,0) 

Remschijfgegevens 

Standaarddikte 10,0 mm 

Minimumdikte 8,5 mm 

Maximumslingering 0,15 mm 

- Verwijder de remblokken en plaats een klokmicrometer. 

- Controleer de dikte van de remschijf en vervang deze als niet aan de specificaties wordt 

voldaan (zie figuur 12.3). 

- Meet de slingering op 10 mm van de buitenrand en vervang de remschijf als de 

slingering te groot is (zie figuur 12.4). 

- Verwijder het remzadel. 

- Verwijder de twee bouten waarmee de remblokbeugel aan de fusee zit en neem de 

remblokbeugel weg. 

- Draai de vier bevestigingsbouten van de remschijf los en verwijder de remschijf. 

Het inbouwen gaat in omgekeerde volgorde. 

265 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 12.3: Remschijfdikte controleren 

266 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 12.4: Remschijfslingering controlerenFiguur 



12 Remmen 


12.2.3 Remzadel reviseren 


Flexibele remslangaansluiting 20-25 (2,0-2,5) 

Zie eventueel ook figuur 12.1 voor de desbetreffende onderdelen. 

- Verwijder de remblokken. 

- Verwijder het remzadel. 

- Verwijder de stofhoesring van de plunjer en controleer het schuifmechanisme van het 

remzadel op gangbaarheid en slijtage van de rubbers (zie figuur 12.5). 

- Plaats het remzadel boven een bak en pers de plunjer, door met het rempedaal te 

pompen, uit het remzadel. Draai de remslang los en vang de resterende remvloeistof op. 

Houd de remschijf schoon. Let op! De plunjer kan ook met behulp van perslucht uit het 

remzadel worden geperst (zie figuur 12.6). 

- Verwijder met behulp van een voelermaat voorzichtig de afdichtring uit de cilinder. 

- Maak alle onderdelen goed schoon en controleer de cilinder en de plunjer op groeven en 

roest. Indien dit niet zonder beschadigingen is weg te werken, moet het gehele 

onderdeel worden vervangen. 

- Vervang indien nodig alle rubber onderdelen en smeer de plunjer in met speciale 

rempasta. 

- Breng de afdichtring aan in de cilinder en plaats de plunjer. 

- Monteer de stofhoesring. Let op! Laat de plunjer vóór het monteren van de stofhoesring 

10 mm uit de cilinder steken (zie figuur 12.8). 

- Monteer de remslang aan het zadel; gebruik nieuwe afdichtringetjes. Zet de remslang 

met het voorgeschreven aanhaalmoment vast. 

- Monteer alle overige onderdelen in omgekeerde volgorde van het uitbouwen en smeer 

de remzadelpennen in met een geschikte vetsoort. 

- Ontlucht het remsysteem; zie paragraaf 12.6. 

267 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 12.5: Rubbers controleren 

Figuur 12.6: Plunjer met perslucht verwijderen 

A Doek 

268 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 12.7: Afdichtring verwijderen met voelermaat 

269 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 12.8: Stofhoesring monteren 

A 10 mm 



12 Remmen 

12.3 Achterwielremmen 

270 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 12.9: Achterwielrem in onderdelen 

ARemschoenen terugstellen 

1Ankerplaat 

2Remschoenen 

3Wielremcilinder 

4Klemveer 

5Onderste terugtrekveer 

6Bovenste terugtrekveer 

7Veer stelmechanisme 

8Automatisch stelmechanisme 



12 Remmen 

12.3 Achterremmen 

12.3.1 Remschoenen achter vervangen en remtrommel controleren 


Kroonmoer wielnaaf 80-120 (8,0-12,0) 



Hulpstuk 09943-17910 

271 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 12.10: Remtrommelbevestiging 

1Splitpen 

2Kroonmoer 

3Ring 

272 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 12.11: Automatisch stelmechanisme terugstellen 

- Krik de wagen op en verwijder het wiel. 

- Verwijder de afdekkap, splitpen, kroonmoer en de ring (zie figuur 12.10). 

- Verwijder de plug uit de ankerplaat en stel het stelmechanisme van de 

achterremvoeringen met behulp van een schroevedraaier zo ver terug dat de 

remvoeringen vrij komen van de remtrommel (zie figuur 12.11). Let op! De handrem 

volledig terugstellen (zie paragraaf 12.3.3). 

- Bevestig de speciale trekker 09942-15510 op de remtrommel en trek de remtrommel 

van de wielnaaf (zie figuur 12.12). 

- Reinig de remtrommel en controleer de binnendiameter van de remtrommel (zie figuur 

12.13). 

- Controleer het remoppervlak van de remtrommel op groeven en schuur deze licht op. 

Draai de remtrommel indien nodig uit. Doe dit altijd met de lagers en keerring 

gedemonteerd. Let op de maximale remtrommelbinnendiameter. 

- Meet met behulp van een schuifmaat de totale dikte van de remvoering zoals 

aangegeven in figuur 12.14. 

- Druk de remvoeringklem met de vinger in en draai met een punttang de pen een 

kwartslag zodat deze vrij komt van de remvoeringklem. Doe dit ook bij de tweede klem. 

- Verwijder de pennen en klemveren die de remschoenen op de ankerplaat vasthouden. 

- Klap één van de remschoenen naar buiten en verwijder de bovenste terugtrekveer. 

- Haak de handremkabel uit de achterste remschoen. 

- Verwijder de remschoenen en het stelmechanisme. 

- Zet de handremhefboom en de hefboom van het automatische stelmechanisme over op 

de nieuwe remschoen. 

273 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 12.12: Remtrommel verwijderen met behulp van speciale gereedschappen 

274 van 347 17-5-2009 8:44


275 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 12.13: Binnendiameter van de remtrommel meten 

Figuur 12.14: Remvoeringdikte meten 

Het aanbrengen gaat in omgekeerde volgorde. 

- Monteer de remschoenen en de handremkabel, zorg ervoor dat de handremhefboom 

soepel heen en weer kan door een passend shimplaatje te monteren. 

- Monteer de remtrommel op de wielnaaf. 

- Monteer de ring en de kroonmoer. Zet de kroonmoer met het voorgeschreven 

aanhaalmoment vast en borg de kroonmoer met een splitpen. 

- Tik de afdekkap met een kunststof hamer op de remtrommel. 

- Monteer het wiel en zet de wielmoeren met het voorgeschreven aanhaalmoment vast. 

- Trap het rempedaal enige keren met een kracht van ongeveer 25 kg in zodat het 

stelmechanisme van de remvoeringen in werking treedt. 

- Stel de handrem af en laat de wagen zakken. 

- Controleer de remwerking. 



12 Remmen 


12.3.2 Wielremcilinder reviseren 


Wielremcilinderbouten op ankerplaat 10-13 (1,0-1,3) 

Remleidingnippel 14-18 (1,4-1,8) 

De wielremcilinder kan worden gedemonteerd en gereviseerd, maar meestal verdient het de voorkeur om de gehele wielremcilinder te vervangen; vooral als een wielremcilinder oud is, of reeds 

eerder is gereviseerd. 

276 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 12.15: Wielremcilinder verwijderen 

1Remleidingwartel 

2Bevestigingsbouten wielremcilinder 

Figuur 12.16: Wielremcilinder in onderdelen 

- Verwijder de remschoenen (zie paragraaf 12.3.1) en draai de remleiding los van de 

wielremcilinder aan de ankerplaat. 

- Verwijder de twee bevestigingsbouten die aan de achterzijde van de remankerplaat 

zitten en verwijder de wielremcilinder. 

277 van 347 17-5-2009 8:44


- Wip de twee stofhoezen los en verwijder alle onderdelen uit de wielremcilinder (zie 

figuur 12.16). 

- Maak alle onderdelen goed schoon en controleer de cilinder inwendig op beschadigingen 

en roest. Vervang de cilinder als deze beschadigingen niet meer te herstellen zijn. 

- Controleer het loopvlak van de plunjers. Vervang deze bij beschadiging, of sterke 

roestvorming. 

- Vervang alle rubber onderdelen en smeer deze voor de montage in met speciale 

rempasta. 

- Monteer de wielremcilinder op de ankerplaat. 

- Sluit de remleiding aan. 

- Monteer de remschoenen en de handremkabel. 

- Ontlucht het remsysteem (zie paragraaf 12.6). 



12 Remmen 


12.3.3 Handrem afstellen 

- Controleer het aantal klikken dat de handremkabel zonder forceren kan worden 

aangetrokken. Dit moet tussen de drie en acht klikken liggen bij een aantrekkracht van 

20 kg. Stel zonodig de handrem aan de hendel af, zoals aangegeven in figuur 12.17. 

- Let op! Smeer de doorvoertule van de handremkabel door de ankerplaat in met 

siliconenkit als de handremkabel moet worden vervangen (zie figuur 12.18). 

Figuur 12.17: Handrem afstellen 

1Handremhefboom 

2Handremkabel 

3Borg/stelmoeren 

Figuur 12.18: Afkitten van kabeldoorvoer 

278 van 347 17-5-2009 8:44


1Doorvoertule handremkabel 

2Siliconenkit aanbrengen 

3Witte tape (rechterkabel) 



12 Remmen 

12.4 Hoofdremcilinder uit- en inbouwen en reviseren 


Remleidingwartels 14-18 (1,4-1,8) 

Reservoirkruisschroef 1,5-3,0 (0,15-0,30) 

Bevestigingsmoeren hoofdremcilinder 

op schutbord 10-16 (1,0-1,6) 

279 van 347 17-5-2009 8:44


280 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 12.19: Hoofdremcilinder 

1Remvloeistofreservoir (oud type) 

2Bevestigingsschroeven reservoir 

3Doorvoertules 

4Wartels van remleidingen 

5Bevestigingsmoeren hoofdremcilinder op schutbord 

Uit- en inbouwen 

De hoofdremcilinder zit met twee moeren aan het schutbord vast. Ledig het reservoir voor het uitbouwen met behulp van een injectiespuit of iets dergelijks. 

- Draai de vier wartels van de remleidingen los. 

- Draai de twee bevestigingsmoeren los. 

- Verwijder de hoofdremcilinder. 

Het inbouwen gaat in omgekeerde volgorde. Ontlucht het remsysteem (zie paragraaf 12.6). 

Uit elkaar nemen en in elkaar zetten 

Figuur 12.20: Hoofdremcilinder (nieuw type) 

- Plaats de hoofdremcilinder in een bankschroef en verwijder het reservoir door de 

schroef los te draaien en het reservoir naar boven te trekken (zie figuur 12.20). 

281 van 347 17-5-2009 8:44


- Verwijder de borgveer met een segeringtang en pers de primaire plunjer met perslucht 

uit de cilinder (zie figuur 12.21). 

- Draai de borgbout met een kruisschroevedraaier uit de hoofdremcilinder en pers met 

perslucht de secundaire plunjer uit de cilinder (zie figuur 12.22). 

- Maak alle onderdelen goed schoon en controleer de cilinder inwendig op beschadigingen 

en roest. Vervang de cilinder als deze beschadigingen niet meer te herstellen zijn. 

- Controleer het loopvlak van de plunjers. Vervang deze bij beschadiging, of sterke 

roestvorming. 

- Vervang alle rubber onderdelen en smeer deze voor de montage in met speciale 

rempasta. 

- Monteer alle onderdelen in omgekeerde volgorde (zie figuur 12.23). Let op! Stel de 

drukstift af zoals aangegeven in figuur 12.24). 

- Vul remolie bij en ontlucht het remsysteem (zie paragraaf 12.6) en stel het rempedaal 

af zoals beschreven in paragraaf 12.5. 

Figuur 12.21: Primaire plunjer verwijderen 

1Borgveer 

2Persluchtpistool 

3Hoofdremcilinder 

282 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 12.22: Secundaire plunjer verwijderen 

1Borgbout 

2Persluchtpistool 

Figuur 12.23: Secundaire plunjer in onderdelen 

1Veer 

2Veerzitting 

3Afdichtrubber 

4Secundaire plunjer 

5Afdichtrubber 

283 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 12.24: Drukstift afstellen 

A Stelmoer 



12 Remmen 

12.5 Rempedaal afstellen 

Pedaalafstand tot de bodem bij 30 kg pedaaldruk 

Minimaal 85 mm 

Vrije slag 1-8 

mm 

284 van 347 17-5-2009 8:44


285 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 12.25: Rempedaalhoogte 

B Minimale afstand 85 mm bij 30 kg pedaaldruk 

- Trap het rempedaal met 30 kg in en meet de pedaalhoogte tussen de vloer (zonder 

vloerbedekking) en de bovenkant van het pedaalrubber zoals aangegeven in figuur 

12.25. De hoogte van het rempedaal in rust moet gelijk met het koppelingspedaal 

liggen. 

- Trap het rempedaal een aantal malen achter elkaar in. 

- Controleer vervolgens de slag die het rempedaal kan maken voordat er weerstand wordt 

gevoeld. Dit is de vrije slag. 

Indien de afstand niet aan de voorgeschreven specificaties voldoet, zit er lucht in het remsysteem, werkt het afstelmechanisme van de remvoeringen niet goed, of is er interne lekkage in de 

hoofdremcilinder. 



12 Remmen 

12.6 Remsysteem ontluchten 

Ontlucht de wielremcilinders in de volgende volgorde: 

linksachter, rechtsvoor, rechtsachter, linksvoor. Let op!: Mors geen remvloeistof op de lak en was deze onmiddellijk af als er toch remvloeistof op komt. 

- Houd tijdens het ontluchten het remvloeistofniveau in de hoofdremcilinder op peil. 

- Gebruik de afgetapte remvloeistof niet opnieuw. 

- Sluit een doorzichtige ontluchtingsslang aan op de ontluchtingsnippel. 

- Houd het andere uiteinde in een doorzichtige glazen, of kunststof pot half gevuld met 

remvloeistof. 

- Laat een assistent het rempedaal rustig enkele keren intrappen en draai de 

ontluchtingsnippel los tijdens de neergaande slag. 

- Houd het pedaal ingetrapt en sluit de ontluchtingsnippel. Herhaal deze procedure tot er 

remvloeistof uit de ontluchtingsnippel komt. 

- Draai ten slotte de ontluchtingsnippel open en pomp achter elkaar door tot er geen 

luchtbellen meer zichtbaar zijn. Houd ondertussen het remvloeistofniveau op peil. 

286 van 347 17-5-2009 8:44


287 van 347 17-5-2009 8:44


288 van 347 17-5-2009 8:44


289 van 347 17-5-2009 8:44


290 van 347 17-5-2009 8:44


291 van 347 17-5-2009 8:44


292 van 347 17-5-2009 8:44


293 van 347 17-5-2009 8:44


294 van 347 17-5-2009 8:44


295 van 347 17-5-2009 8:44


296 van 347 17-5-2009 8:44




13 Elektrische installatie 

In het hoofdstuk "Elektrische installatie" vindt u elektrische schema's van de toegepaste motormanagementsystemen (allen in dezelfde stijl getekend) en een overzicht van de zekeringen en relais. 

Ook opgenomen zijn uit- en inbouwbeschrijvingen van de startmotor, dynamo en ruitenwissermotor. 




13.1 Elektrische schema's 

Elektrische schema's 

Schema 1: 

Cijfercodes voor het elektrotechnisch werkingsschema van de Suzuki Alto met automatische versnellingsbak vanaf 1986 

1 Ontstoringscondensator 

2 Remolieniveauschakelaar 

3 Keuzehendelschakelspoel 

4 Schakelspoel 

5 Keuzehendelschakelaar 

6 Zekeringenhouder 

7 Verlichtingsregelaar (alléén Noorwegen en Zweden) 

8 Contactslot 

297 van 347 17-5-2009 8:44


9 Regeleenheid voor automatische versnellingsbak 

10Handremschakelaar 

11Portierschakelaar 

12Richtingaanwijzer en -alarmlichtrelais 

13Richtingaanwijzer en -alarmlichtschakelaar 

14Achtermistlampschakelaar 

15Achterruitesproeierschakelaar 

16Achterruitewisserschakelaar 

17Achterruitverwarmingsschakelaar 


19Dimlichtschakelaar 

20Signaalschakelaar (grootlicht) 

21Verlichtingsschakelaar 

22Ruitewisser en -sproeierschakelaar 

23Gaspedaalschakelaarix 

Draadkleuren voor het elektrotechnisch schema van de Suzuki Alto met automatische versnellingsbak vanaf 1986 

Or Oranje 

B Zwart 

W Wit 

R Rood 

G Groen 

Y Geel 

Br Bruin 

Bl Blauw 

W/B Wit met zwarte streep 

W/R Wit met rode streep 

W/G Wit met groene streep 

W/Bl Wit met blauwe streep 

B/W Zwart met witte streep 

B/Bl Zwart met blauwe streep 

R/W Rood met witte streep 

R/B Rood met zwarte streep 

R/Bl Rood met blauwe streep 

R/Y Rood met gele streep 

Y/W Geel met witte streep 

Y/B Geel met zwarte streep 

Y/R Geel met rode streep 

Y/Bl Geel met blauwe streep 

G/W Groen met witte streep 

G/R Groen met rode streep 

G/Y Groen met gele streep 

Bl/W Blauw met witte streep 

Bl/R Blauw met rode streep 

B/Y Zwart met gele streepix 

Let op! De volgende lijnaanduidingen gelden voor de volgende landen: 

(_._) Zwitserland en Italië 

(...) Finland, Noorwegen en Zweden 

(___) Alle Europese landen, behalve Scandinavië 

Schema 2: 

Cijfercodes voor het elektrotechnisch werkingsschema van de Suzuki Alto met handgeschakelde versnellingsbak vanaf 1986 

1 Richtingaanwijzer en -alarmlichtschakelaar 

2 Dimschakelaar 

3 Signaalschakelaar (grootlicht) 

4 Verlichtingsschakelaar 

5 Ruitewisser en -sproeierschakelaar 

6 Intervalrelais ruitewissermotor 

7 Achterste ruitesproeierschakelaar 

8 Achterste ruitewisserschakelaar 

9 Achterruitverwarmingsschakelaar 


11Achteruitrijlichtschakelaarix 

Draadkleuren voor het elektrotechnisch schema van de Suzuki Alto met handgeschakelde versnellingsbak vanaf 1986 

Or Oranje 

B Zwart 

W Wit 

R Rood 

G Groen 

Y Geel 

Br Bruin 

Bl Blauw 

W/B Wit met zwarte streep 

W/R Wit met rode streep 

W/G Wit met groene streep 

W/Bl Wit met blauwe streep 

B/W Zwart met witte streep 

B/Bl Zwart met blauwe streep 

R/W Rood met witte streep 

R/B Rood met zwarte streep 

R/Bl Rood met blauwe streep 

R/Y Rood met gele streep 

Y/W Geel met witte streep 

Y/B Geel met zwarte streep 

Y/R Geel met rode streep 

Y/Bl Geel met blauwe streep 

G/W Groen met witte streep 

G/R Groen met rode streep 

G/Y Groen met gele streep 

Bl/W Blauw met witte streep 

Bl/R Blauw met rode streep 

B/Y Zwart met gele streepix 

Let op! De volgende lijnaanduidingen gelden voor de volgende landen: 

(_._) Zwitserland en Italië 

(...) Finland, Noorwegen en Zweden 

(___) Alle Europese landen, behalve Scandinavië 



Elektrische Installatie 

Elektrisch schema 1a 

Elektrisch schema 1b 

Elektrisch schema 2a 

Elektrisch schema 2b 

298 van 347 17-5-2009 8:44


299 van 347 17-5-2009 8:44


300 van 347 17-5-2009 8:44


301 van 347 17-5-2009 8:44





13.2 Dynamo 

In de Suzuki Alto wordt één type wisselstroomdynamo van 40 A toegepast. De spanningsregelaar/borstelhouder bevindt zich in de dynamo. 

302 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 13.1: Dynamo in onderdelen 

1 Aandrijfpoelie 

2 Voorste deksel 

3 Voorste lager 

4 Rotor 

5 Achterste lager 

6 Rotorhuis 

7 Spanningsregelaar 

8 Stator 

9 Koolborstel 

10Gelijkrichterdiodebrug 

303 van 347 17-5-2009 8:44





13.2 Dynamo 

13.2.1 Dynamo uit- en inbouwen 

- Maak de massakabel van de accu los. 

- Maak de bedrading aan de dynamo los. 

- Verwijder de stelbout. 

- Kantel de dynamo naar de motor en verwijder de V-snaar. 

- Verwijder de onderste twee bevestigingsbouten. 

- Verwijder de dynamo. 

Het inbouwen gaat in omgekeerde volgorde. 




13.2 Dynamo 

13.2.2 V-snaar spannen 

Figuur 13.2: V-snaar spannen 

1Krukaspoelie 

2Waterpomppoelie 

3Dynamopoelie 

De V-snaar moet zodanig worden gespannen dat de indrukking van de riem tussen de 6 en 9 mm ligt bij een indrukking van 10 kg (zie figuur 13.2). 




13.2 Dynamo 

13.2.3 Dynamo demonteren en spanningsregelaar/borstelhouder vervangen 


Dynamopoeliemoer 45-60 (4,5-6,0) 

Neem de dynamo uit elkaar met behulp van figuur 3.1. 

- Bouw de dynamo uit. 

- Draai de drie bevestigingsschroeven achter op het rotorhuis los en verwijder deze. 

- Tik met een kunststofhamer het rotorhuis los van het voorste deksel (zie figuur 13.3). 

- Bescherm de rotor en klem deze voorzichtig in de bankschroef. 

- Draai de dynamopoeliemoer los (zie figuur 13.4). 

304 van 347 17-5-2009 8:44


- Draai de drie bevestigingsschroeven van de gelijkrichterdiodebrug en de moer van de 

isolatie-aansluiting los. 

- Soldeer de aansluitdraad tussen stator en spanningsregelaar/borstelhouder los en 

verwijder deze. 

- Controleer de lengte van de koolborstels en vervang de hele unit als de koolborstels 8 

mm of méér zijn afgesleten (het merkteken is dan niet meer zichtbaar; zie figuur 13.5). 

- Monteer de spanningsregelaar/borstelhouder en de dynamo in omgekeerde volgorde van 

het demonteren. Let op! Vóórdat de rotor in het rotorhuis wordt geplaatst, moeten de 

koolborstels met behulp van een draad tijdelijk worden vastgezet (zie figuur 13.6). 

- Zet de dynamopoeliemoer met het voorgeschreven aanhaalmoment vast; bouw de 

dynamo in en span de V-snaar. 

Figuur 13.3: Rotorhuis lostikken 

305 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 13.4: Dynamopoeliemoer verwijderen 

306 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 13.5: Koolborstellengte en merkteken 

307 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 13.6: Montage van de koolborstels 

1Koolborstels 

2Borstelhouder 

3Borstels met vinger indrukken 

4Vastzetopening voor koolborstels 

5Metalen draad 




13.3 Startmotor 

Er worden twee typen startmotoren in de Suzuki Alto toegepast: Een 0,6 kW en een 0,8 kW voor de uitvoering met automatische transmissie. 

308 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 13.7: Startmotoren in onderdelen 

A0,6 kW 

B0,8 kW 




13.3 Startmotor 

13.3.1 Startmotor uit- en inbouwen 

- Maak de massakabel aan de accu los. 

- Neem de oranje, zwarte en gele stroomdraden bij de startmotor los. 

- Verwijder de twee startmotorbevestigingsbouten. 

- Verwijder de startmotor. 

Bouw de startmotor in omgekeerde volgorde in. 




13.4 Ruitewissermotor testen 

309 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 13.8: Langzame en snelle stand van de ruitewissermotor testen 

1 Losse accu 

2 Ruitewissermotor 

3 Plus-aansluiting (blauw) 

4 Min-aansluiting (zwart) 

5 Massakabel (zwart) 

Bl/R Blauw/rood 

Bl/W Blauw/wit 

Bl Blauw 

Y/Bl Geel/blauw 

- Neem de stekkerverbinding van de ruitewissermotor los. 

- Sluit een losse accu aan op de aansluitingen van de ruitewissermotor zoals aangegeven 

in figuur 13.8. De pluskabel komt op de blauwe aansluiting, de minkabel op de zwarte 

draad. De ruitewissermotor draait dan in de langzame stand 

(45-57 min-1). 

- Sluit de pluskabel aan op de blauw/rode aansluiting; de ruitewissermotor moet nu in de 

snelle stand draaien 

(67-81 min-1). 

- Sluit nu de pluskabel van de accu aan op de geel/blauwe aansluiting, zoals aangegeven 

in figuur 13.9. Verbind nu de blauw/witte aansluiting met een gebogen draad door met 

de blauwe aansluiting. De ruitewissermotor moet nu in een vaste stand stoppen (dit is 

ook de startstand); test de ruitewissermotor op deze wijze meerdere keren. 

310 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 13.9: Automatische afslag van de ruitewissermotor testen 

1 Losse accu 

2 Ruitewissermotor 

3 Plus-aansluiting (geel/blauw) 

4 Min-aansluiting (zwart) 

5 Gebogen staaldraad 

6 Massadraad (zwart) 

Bl/R Blauw/rood 

BL/WBlauw/wit 

Bl Blauw 

Y/Bl Geel/blauw 




13.5 Ruitewisser-intervalrelais controleren 

311 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 13.10: Combistekker van ruitewisserschakelaar (interval en sproeier) 

14Geel/wit 

15Blauw 

16Blauw/rood 

17Blauw/zwart 

18Zwart 

19Blauw/wit 

- Neem de combistekker van de ruitewisserinterval en -sproeierschakelaar onder het 

dashboard los. 

- Zet de ruitewisserschakelaar in de intervalstand. 

- Sluit de pluskabel van een losse accu aan op aansluiting 14 (geel/wit) en de minkabel 

op aansluiting 18 (zwart); het relais moet nu duidelijk hoorbaar werken. Vervang het 

relais als deze niet blijkt te werken. 




13.6 Koelwatertemperatuurmeter controleren 

312 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 13.11: Koelwatertemperatuurmeter controleren 

1 Accu 

2 Koelwatertemperatuurmeter 

3 Testlamp (12 V 3,4 W) 

Y/WGeel/witte aansluitdraad bij temperatuurzender 

- Ontkoppel de geel/witte aansluitdraad naar de koelwatertemperatuurzender op het 

inlaatspruitstuk. 

- Sluit een gloeilamp (12 V 3,4 W) aan tussen de koelwatertemperatuurmeter en massa. 

- Zet het contact aan. De gloeilamp moet nu gaan branden en enkele seconden daarna 

moet de temperatuurmeternaald bewegen. 

- Vervang de koelwatertemperatuurmeter in het instrumentenpaneel als de lamp niet 

brandt en de meternaald niet beweegt. 




13.7 Koelwatertemperatuurzender controleren 

313 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 13.12: Koelwatertemperatuurzender testen 

- Maak de geel/witte aansluitdraad bij de koelwatertemperatuurzender in het 

inlaatspruitstuk los. 

- Draai de koelwatertemperatuurzender uit het inlaatspruitstuk. 

- Sluit een ohmmeter aan zoals aangegeven in figuur 13.12 en verwarm de zender in een 

bak met water op een kookplaat. 

- Lees de weerstandswaarden bij de desbetreffende temperaturen af in tabel 13.1. en 

vervang de zender als deze niet goed functioneert. 

Tabel 13.1: Temperatuur en bijbehorende weerstand van de koelwatertemperatuurzender 

Temperatuur (°C) Weerstand (ohm) 

50 133,9_178,9 

80 47,5_56,8 

100 26,2_29,3 




13.8 Brandstofhoeveelheidsmeter controleren 

314 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 13.13: Brandstofhoeveelheidsmeter testen 

1 Accu 

2 Brandstofhoeveelheidsmeter 

3 Proeflamp (12 V 3,4 W) 

Y/R Geel/rood 

- Maak de geel/rode draad bij het tankvlotterelement los. 

- Sluit een lamp (12 V 3,4 W) aan tussen de geel/rode draad naar de brandstofmeter en 

massa, zoals aangegeven in figuur 13.13. 

- Zet het contact aan. De proeflamp moet nu gaan branden en enkele seconden daarna 

moet de naald van de meter bewegen. Vervang de brandstofhoeveelheidsmeter in het 

instrumentenpaneel als de lamp niet brandt en de meternaald niet beweegt. 




13.9 Tankvlotterelement controleren 

Figuur 13.14: Tankvlotterelement testen 

315 van 347 17-5-2009 8:44


ELeeg 

FVol 

- Verwijder het tankvlotterelement uit de brandstoftank. 

- Sluit een ohmmeter aan zoals aangegeven in figuur 13.14 en meet de weerstand van 

het element in de aangegeven drie standen. 

- Lees de weerstandswaarden in de desbetreffende standen af in tabel 13.2 en vervang 

het tankvlotterelement als deze niet goed functioneert. 

Tabel 13.2: Weerstanden van het tankvlotterelement 

Stand Weerstand (ohm) 

E 110 ± 7 

F 3 ± 2 

½ 32,5 ± 4 




13.10 Achterruitverwarming 

Figuur 13.15: Achterruitverwarming 

B Massa 

C Controlelampje 

D Achterruitverwarmingsschakelaar 

F Zekering 

M Contactslot 

R/WRood/wit 

316 van 347 17-5-2009 8:44


Y/G Geel/groen 

Controle van de achterruitverwarmingsschakelaar 

- Zet het contact aan. 

- Zet de achterruitverwarmingsschakelaar aan. 

- Meet met een testlampje of er spanning staat op de Y/G (geel/groen) en de R/W 

(rood/wit) aansluiting: 

- Géén spanning op Y/G; zekering defect. 

- Géén spanning op R/W, wel op Y/G; schakelaar vervangen. 

- Wél spanning op Y/G en R/W, maar controlelamp in schakelaar brandt niet; 

controlelampje vervangen. 




13.11 Zekeringen 

De zekeringenhouder bevindt zich linksonder het dashboard en bevat 14 zekeringen. 

317 van 347 17-5-2009 8:44


318 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 13.16: Zekeringen (zie tabel 13.3) 

Tabel 13.3: Aanduiding bij figuur 13.16 

W/R Wit/rood 10 A Grootlicht rechts 

W/Bl Wit/blauw 10 A Grootlicht links 

W Wit 10 A Claxon 

G Groen 10 A Stoplicht 

W/G Wit/groen 10 A Alarmlichten 

W/B Wit/bruin 15 A Sigarette-aansteker/Radio 

B/W Bruin/wit 15 A Ontsteking/Brandstofafslag/Koplampsproeierrelais 

Lg Lichtgroen 15 A Kachelaanjager 

Y/G Geel/groen 15 A Achterruitverwarming 

Y/Bl Geel/blauw 10 A Ruitewissermotor/ 

Sproeiermotor 

Y Geel 10 A Knipperlichten/Achteruitrijlamp 

R/Y Rood/geel 5 A Interieurverlichting/ 

Instrumenten/Kenteken 

R/G Rood/groen 5 A Parkeerlicht/Achterlicht 

rechts 

R/Bl Rood/blauw 5 A Parkeerlicht/Achterlicht 

links 

Overige coderingen: 

W/Y Wit/geel 

Bl Blauw 

B/Bl Bruin/blauw 

O Oranje 

B/Y Bruin/geel 

ACC Accessoires 

ST Startmotor 

IG Ontsteking 

Li Lichtschakelaar 

F Hoofdzekering 

319 van 347 17-5-2009 8:44


320 van 347 17-5-2009 8:44


321 van 347 17-5-2009 8:44


322 van 347 17-5-2009 8:44


323 van 347 17-5-2009 8:44


324 van 347 17-5-2009 8:44


325 van 347 17-5-2009 8:44


326 van 347 17-5-2009 8:44


327 van 347 17-5-2009 8:44




14 Carrosserie 

In het hoofdstuk "Carrosserie" vindt u de richtmaten van de bodemplaat en de carrosserie en uit- en inbouwbeschrijvingen van het portierruitmechanisme, het dashboard en instrumentenpaneel. 

Daarnaast wordt het airbagsysteem beschreven, diagnose ervan en het uit- en inbouwen van diverse componenten van het airbagsysteem. 




14.1 Richtmaten 

Figuur 14.1: Meetpunten van de carrosserie in mm 

328 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 14.2: Meetpunten van de voorzijde in mm 

Aa 840 

Ab 1148 

AC 472 

AB 608 

Bb 1162 

Cc 780 

Cb 970 

Cd 853 

CE 790 

DE 544 

Dd 524 

DF 666 

EF 759 

GH1195 

H Gaten 

Ii 1176 

Ij 971 (3-deurs) 

Ij 718 (5-deurs) 

IK 1260 

IL 643 

Jj 1174 

JL 1061 (3-deurs) 

JL 852 (5-deurs) 

JK 884 (3-deurs) 

JK 875 (5-deurs) 

Kk 935 

KL 826 

Ll 1179 

N Moer 

329 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 14.3: Meetpunten van de achterzijde in mm 

AR Achter 

H Gaten 

Ho Gat (3-deurs) 

KV 998 (3-deurs) 

Mm804 

MO 552 

MQ 910 

mMDetail 

Om1123 

Oo 1189 

oO Detail 

Pp 1050 

Rm790 

S Vierkant gat 

Ss 930 (5-deurs) 

ST 987 

SU 725 

SV 891 

Tt 1176 (5-deurs) 

TU 818 

TV 487 

Uu 1176 (5-deurs) 

UV 387 

Vv 1172 (5-deurs) 

Vv 1189 (3-deurs) 




14.2 Portieren 





14.2.1 Portierruitmechanisme en ruit vervangen 

330 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 14.4: Voorportier in onderdelen 

1 Voorportier 

2 Ruit 

3 Buitenste weerstrip 

4 Binnenste weerstrip 

5 Afdichtfolie 

6 Bekledingsplaat 

7 Binnenste deurhendelkap 

8 Armsteun 

9 Raamslinger 

10Binnenste deurhendel 

11Ruitmechanisme 

12Bovenste scharnier 

13Onderste scharnier 

14Borgring 

15Slede 

Figuur 14.5: Raamslinger verwijderen 

331 van 347 17-5-2009 8:44


- Zet de ruit in de hoogste stand. 

- Verwijder de borgring van de ruitslinger met een speciale tang of met behulp van een 

doek zoals aangegeven in figuur 14.5. 

- Draai de twee schroeven van de armsteun los en verwijder de armsteun. 

- Draai de schroef los en verwijder de binnenste deurhendel. 

- Steek een brede schroevedraaier, of pakkingschraper tussen de deur en de 

bekledingsplaat en wrik deze voorzichtig los. 

- Verwijder de kunststof afdichtfolie. 

- Monteer tijdelijk de ruitslinger en draai de ruit in de onderste stand. 

- Verwijder de buitenste en binnenste weerstrip, door deze voorzichtig met een 

omwikkelde pakkingschraper of iets dergelijks naar boven te drukken. 

- Verwijder de binnenste deurhendelbedieningsstang van het slot. 

- Draai de twee ruitbevestigingsbouten onder aan de slede van het ruitmechanisme los. 

- Trek de ruit met de slede naar boven toe uit het portier. 

- Draai de zes ruitmechanisme-bevestigingsbouten los en verwijder het mechanisme naar 

onderen uit het portier. 

Het inbouwen gaat in omgekeerde volgorde. Smeer het mechanisme in met grafiethoudend MP-vet. De ruit van het achterportier wordt op dezelfde manier in- en uitgebouwd, met dit verschil, dat 

tevens de ruitspijl moet worden verwijderd (zie figuur 14.6). 

332 van 347 17-5-2009 8:44


333 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 14.6: Achterportier in onderdelen 

1 Achterportier 

2 Ruit 

3 Buitenste weerstrip 

4 Binnenste weerstrip 

5 Afdichtfolie 

6 Bekledingsplaat 

7 Binnenste deurhendelkap 

8 Armsteun 

9 Raamslinger 


11Ruitmechanisme 

12Bovenste scharnier 

13Onderste scharnier 

14Borgring 

15Slede 

16Raamspijl 

17Ruitje 





14.2.2 Portierslotmechanisme 

Figuur 14.7: Voorportierslot 

1Deurkruk 

2Cilinderslot 


4Grendelmechanisme 

5Slotplaat 

6Steun 

334 van 347 17-5-2009 8:44


Figuur 14.8: Achterportierslot 

1Deurkruk 

2Binnenste deurhendelkap 


4Grendelmechanisme 

5Slotplaat 

335 van 347 17-5-2009 8:44


336 van 347 17-5-2009 8:44


337 van 347 17-5-2009 8:44


338 van 347 17-5-2009 8:44


339 van 347 17-5-2009 8:44


340 van 347 17-5-2009 8:44




15 Periodiek onderhoud 

In het hoofdstuk "Onderhoud" zijn de onderhoudschema's opgenomen en, indien van toepassing, terugstellen van de service-intervalindicatie. 





De werkzaamheden vermeld vanaf paragraaf 15.1.3 gelden voor normale omstandigheden. Bij zwaar gebruik moeten alle voorkomende werkzaamheden en controles om de 5000 km, of om de drie 

maanden worden uitgevoerd. Met zwaar gebruik wordt bedoeld; veelvuldig korte afstanden (minder dan 8 km) afleggen, waarbij de motor nooit goed op bedrijfstemperatuur komt; "deur aan 

deur-bestellingen"; taxi-gebruik; langdurig trekken van aanhangers, caravans en dergelijke; langdurig rijden op slechte, stoffige, modderige, of met zout besproeide wegen. 




15.2 Frequent voorkomende controles 

Om een optimale bedrijfszekerheid van uw auto te waarborgen, verdient het aanbeveling enige aan meer slijtage onderhevige onderdelen op geregelde tijden te controleren. 

- Controleer regelmatig of voor aanvang van een lange rit de bandenspanning. 

- Controleer regelmatig het oliepeil, het koelvloeistofniveau en het remvloeistofniveau. 

- Controleer regelmatig de banden op overmatige slijtage. 




15.3 Werkzaamheden éérste 1000 km (éénmalig) 

- Controleer de klepspeling. 

- Controleer de V-snaar. 

- Controleer het stationair toerental, versneld stationair toerental en CO-percentage. 

- Controleer het ontstekingstijdstip. 

- Controleer het brandstofsysteem op lekkage. 

- Controleer de speling van het koppelingspedaal en de (hand)rem. 

- Controleer het remvloeistofniveau en de remleidingen. 

- Controleer de bandenslijtage en -spanning. 

341 van 347 17-5-2009 8:44


- Controleer de wielnaafmoeren en zet deze met het voorgeschreven aanhaalmoment 

vast. 

- Controleer de schokdempers op lekkage. 

- Controleer de stuurinrichting. 

- Controleer de automatische transmissievloeistof. 

- Controleer de koelslangen van de automatische transmissie. 

- Ververs de versnellingsbak/differentieelolie van de handgeschakelde versnellingsbak. 

- Trek alle bouten en moeren van de wielophanging met het voorgeschreven 

aanhaalmoment na. 




15.4 Werkzaamheden om de 10 000 km (of zes maanden) 

- Vervang de motorolie en het oliefilter. 

- Controleer het koelvloeistofniveau. 

- Controleer het stationair toerental en het CO-percentage van de wagens met 

automatische transmissie. 

- Vervang de contactpunten en de bougies. 

- Controleer het ontstekingstijdstip en de contacthoek. 

- Controleer de accu. 

- Reinig het luchtfilter. 

- Controleer en smeer de gaskabel en carburateurstangetjes. 

- Controleer het olieniveau in de versnellingsbak, of automatische transmissie. 

- Smeer sloten en scharnieren. 

- Smeer de hefboom en as van de versnellingsbakbediening. 

- Controleer de vrije slag, de hoogte en de werking van het rempedaal en het 

koppelingspedaal. 

- Controleer de dikte van de remblokjes en remvoering. 

- Controleer de werking van de handrem. 

- Controleer de remleidingen. 

- Controleer de bandenspanning en de conditie van de banden. 

- Maak een proefrit. 




15.5 Werkzaamheden om de 20 000 km (of elk jaar) 

- Voer de werkzaamheden beschreven in paragraaf 15.4 uit. 

- Controleer de klepspeling. 

- Controleer de V-snaar. 

- Controleer de koelvloeistofslangen en de -aansluitingen. 

- Controleer het uitlaatsysteem. 

- Controleer de ontstekingsvervroeging. 

- Controleer de verdelerkap en rotor. 

- Controleer het stationair toerental en het CO-percentage. 

- Controleer het versneld stationair toerental van de wagens met automatische 

transmissie. 

- Controleer de carterventilatie. 

- Controleer het benzinedampabsorptiesysteem. 

- Controleer de bedrading, aansluitingen en koplampafstelling. 

- Controleer de aandrijfassen en de onderdelen van de stuurinrichting en de 

wielophanging op slijtage en beschadiging; trek de bouten en moeren van de 

wielophanging met het voorgeschreven aanhaalmoment na. 

- Controleer de veiligheidsgordels. 

- Controleer het luchtfilterelement. 

- Controleer het remvloeistofniveau. 

- Controleer het rem-, brandstof- en uitlaatsysteem op lekkage, slijtage en 

beschadigingen. 

- Controleer de stofhoezen van stuurkogels, wieldraagarmen en homokinetische 

koppelingen. 




15.6 Werkzaamheden om de 40 000 km (of elke twee jaar) 

- Voer de werkzaamheden beschreven in paragraaf 15.5 uit. 

- Vervang de V-snaar. 

- Trek de cilinderkopbouten en de spruitstukken met het voorgeschreven aanhaalmoment 

na. 

- Controleer het brandstofsysteem op lekkage. 

- Vervang de remvloeistof. 

- Vervang het luchtfilter. 

- Vervang het benzinefilter. 

- Vervang de koelvloeistof. 

- Vervang de olie van de handgeschakelde versnellingsbak/differentieel. 

- Vervang de automatische transmissievloeistof. 



16 Aanhaalmomenten in Nm (kgm) 

Motor 

Kleppendeksel 4-5 (0,4-0,5) 

Contramoer/stelbout 15-20 (1,5-2,0) 

Nokkenasriemwielbout 50-60 (5,0-6,0) 


Distributiedekselbouten 3-4 (0,3-0,4) 

Nokkenas-borgplaatschroeven 9-12 (0,9-1,2) 

Spaninrichting, bout en moer 15-23 (1,5-2,3) 

Cilinderkopbouten: 

1e fase 35 (3,5) 

2e fase 50 (5,0) 

3e fase 60 (6,0) 

342 van 347 17-5-2009 8:44


Reactiestangbouten (door rubbers) 30-55 (3,0-5,5) 

Motorbevestigingsbouten 40-60 (4,0-6,0) 

Drijfstanglagerkappen 28-32 (2,8-3,2) 

Hoofdlagerkapbouten 43-48 (4,3-4,8) 


Carterpanbevestigingsbouten 4-5 (0,4-0,5) 

Olieaftapplug 20-25 (2,0-2,5) 

Oliedrukzender 12-15 (1,2-1,5) 

Waterpomp 10-12 (1,0-1,2) 

Bougies 20-30 (2,0-3,0) 

Koppeling en handgeschakelde versnellingsbak 

Bevestigingsbouten drukgroep 18-28 (1,8-2,8) 


Moer van de primaire as 60-80 (6,0-8,0) 

Differentieel bevestigingsbouten 80-100 (8,0-10,0) 

Aftapplug, versnellingsbak 30-50 (3,0-5,0) 

Bevestigingsbouten differentieel 80-100 (8,0-10,0) 

Automatische transmissie 

Bevestigingsbouten versnellingsbak/ 

motor 25-35 (2,5-3,5) 

Bevestigingsbouten koppelomvormer 6-10 (0,6-1,0) 

Aftapplug 18-23 (1,8-2,3) 

Rembandafstelschroef 3,5-4,5 (0,35-0,45) 

Borgmoer 23-31 (2,3-3,1) 

Aandrijfassen, wielophanging, stuurinrichting en remmen 

Centrale voorwielnaafmoer 150-270 (15,0-27,0) 

Wielmoeren 40-70 (4,0-7,0) 

Onderste fuseekogelbout 45-65 (4,5-6,5) 

Centrale veerpootborgmoer 40-60 (4,0-6,0) 

Veerpoot 

onderste twee bevestigingsbouten 70-90 (7,0-9,0) 

bovenste twee bevestigingsmoeren 18-28 (1,8-2,8) 

Onderste schokdemperbevestigingsbout 45-70 (4,5-7,0) 

Stuurkogelmoer 30-55 (3,0-5,5) 

Kroonmoeren stabilisatorstang- 

uiteinden 40-90 (4,0-9,0) 

Stabilisatorstangsteunbouten 30-55 (3,0-5,5) 

Wieldraagarmbout aan chassis 50-70 (5,0-7,0) 

Kroonmoer achterwielnaaf 80-120 (8,0-12,0) 


Panhardstangmoer links 35-55 (3,5-5,5) 

Panhardstangmoer rechts 45-70 (4,5-7,0) 


Stuurwielmoer 25-40 (2,5-4,0) 

Borgbout bovenste kruiskoppeling 20-30 (2,0-3,0) 

Stuurkolombevestigingsbouten 11-17 (1,1-1,7) 

Bovenste kruiskoppelingsbout 20-30 (2,0-3,0) 

Stuurslotbevestigingsschroeven 13-15 (1,3-1,5) 

Stuurkogelkroonmoer 30-55 (3,0-5,5) 

Bevestigingsbouten stuurhuis 20-30 (2,0-3,0) 

Stuurstang met kogelgewricht 70-100 (7,0-10,0) 

Rondsellagerstelbus 80-110 (8,0-11,0) 

Bevestigingsbouten remzadel 22-31 (2,2-3,1) 

Remschijfbevestigingsbouten 40-60 (4,0-6,0) 

Remblokbeugelbouten 70-100 (7,0-10,0) 

Flexibele remslangaansluiting 20-25 (2,0-2,5) 

Wielremcilinderbouten op ankerplaat 10-13 (1,0-1,3) 

Remleidingwartels 14-18 (1,4-1,8) 

Reservoirkruisschroef 1,5-3,0 (0,15-0,30) 

Bevestigingsmoeren hoofdremcilinder 

op schutbord 10-16 (1,0-1,6) 

In het hoofdstuk "Aanhaalmomenten" vindt u een overzicht van alle opgenomen aanhaalmomenten uit de overige hoofdstukken. 



17 Revisiematen 

Voor zover niet anders vermeld, worden alle revisiematen in millimeters gegeven. 

Cilinderkop 

Vervorming pasvlak 0,05 

Vervorming spruitstukvlakken 0,1 

Klepzitting revisiehoek: 

inlaat 15°/60°/45° 

uitlaat 15°/75°/45° 

Contacthoek 45° 

Contactvlakbreedte 1,3-1,5 

Klepgeleiderboring 12,030-12,048 

Nokkenaslagerboringdiameter 

in de cilinderkop (Fig. 2.24): 

a 43,500-43,516 

b 43,700-43,716 

c 43,900-43,916 

d 44,100-44,116 

Cilinderblok 

Vervorming pasvlak 0,03-0,05 

Boring: 68,495-68,530 

Slijtagegrens boring 0,05 

Nokkenas 

Nokkenaslagerboringdiameter (Fig. 2.25): 

a 43,425-43,450 

b 43,625-43,650 

c 43,825-43,850 

d 44,025-44,050 

Nokhoogte: 

inlaat standaard 36,125 

inlaat minimaal 36,100 

uitlaat standaard 36,152 

343 van 347 17-5-2009 8:44


uitlaat minimaal 36,100 

brandstofpompnok standaard 33,300 

brandstofpompnok minimaal 33,000 

Axiale speling: 

standaard 0,050-0,150 

maximaal 0,300 

Radiale speling 0,10 

Nokkenaslagerafmetingen 43,425-43,450 

Tuimelaaras en tuimelaars 

Maximum doorbuiging tuimelaaras 0,06 

Tuimelaarasdiameter 14,965-14,980 

Tuimelaarbinnendiameter 14,985-15,005 

Standaardspeling tuimelaar/as 0,005-0,040 

Maximum speling tuimelaar/as 0,070 

Kleppen 

Klepsteeldiameter: 

inlaat 6,965-6,980 

uitlaat 6,955-6,970 

Klepschotelhoek 45° 

Schotelzittingbreedte: 


maximale slijtage 0,08 

Schotelranddikte: 

standaard in/uitlaat 0,8-1,2 

inlaat minimaal 0,6 

uitlaat minimaal 0,7 

Klepsteelspeling (Fig. 2.16): 

inlaat 0,12 

uitlaat 0,16 

Klepgeleider 

Klepgeleiderbinnendiameter (Fig. 2.15): 

inlaat 7,000-7,015 

uitlaat 7,000-7,015 

Klepgeleiderovermaat 0,03 

Speling klepsteel/geleider: 

inlaat standaard 0,020-0,050 

inlaat maximaal 0,07 

uitlaat standaard 0,030-0,060 

uitlaat maximaal 0,09 

Klepveer 

Vrije lengte: 

standaard 48,9 

minimaal 47,6 

lengte bij 236-276 N (23,6-27,6 kg) 40 

minimaal bij 220 N (22,0 kg) 40 

Haaksheid limiet 2,0 

Zuigers, zuigerpennen en veren 

Zuigerdiameter: 

standaard 68,450-68,475 

eerste overmaat (0,25) 68,700-68,725 

tweede overmaat (0,50) 68,950-68,975 

Speling zuiger/cilinder 0,045-0,055 

Zuigerpendiameter 15,995-16,000 

Hoogtespeling zuigerveren in groef: 

bovenste zuigerveer 0,03-0,07 

maximaal 0,12 

middelste zuigerveer 0,02-0,06 

maximaal 0,10 

Zuigerveerhoogte: 



olieschraapveer 0,45 

Zuigerveerbreedte: 



olieschraapveer 2,81-2,83 

Slotspeling: 


maximaal 0,7 


maximaal 0,7 

olieschraapveer 0,30-0,90 

maximaal 1,8 

Drijfstangen/lagers 

Drijfstangvoetdikte 21,95-22,00 

Maximale knik 0,05 

Maximale tordering 0,10 

Axiale speling 

Radiale speling 0,10-0,20 

maximaal 0,30 

Diameter drijfstangoog 16,003-16,011 

Zuigerpendiameter 15,995-16,000 

Speling zuigerpen/drijfstangoog: 


maximaal 0,05 

Radiale drijfstanglagerspeling voor 

standaard lagerschalen: 



Radiale drijfstanglagerspeling voor 

alle ondermaten 0,020-0,070 

Drijfstanglagerdiameter: 

standaard 37,985-38,000 

eerste ondermaat (0,25) 37,735-37,750 

tweede ondermaat (0,50) 37,485-37,500 

Krukas/lagers 

Maximale krukasslingering 0,06 

Krukastaplengte 22,10-22,15 

Axiale krukasspeling 0,13-0,28 

maximaal 0,35 

Onrondheid hoofdlagertapdiameter 0,01 

Dikte hoofdlagerschalen: 


eerste overmaat (0,125) 2,563 

tweede overmaat (0,250) 2,625 

Hoofdlagerschaaldiameter: 

344 van 347 17-5-2009 8:44


standaard 49,985-50,000 

eerste ondermaat (0,25) 49,735-49,750 

tweede ondermaat (0,50 49,485-49,500 

Hoofdlagerspeling: 



alle ondermaten 0,020-0,070 

Oliepomp 

Speling tussen buitenrotor en huis: 


maximaal 0,3 

Speling rotor in pomphuis: 


maximaal 0,17 

Vliegwiel 

Maximale slingering 0,2 

In het hoofdstuk "Revisiematen" vindt u per beschreven motor een overzicht van de revisiematen. Behandeld worden ondermeer de cilinderkop, de in- en uitlaatklep, de nokkenas, de zuiger en 

cilinder, de zuigerveren, de krukas en drijfstang, de oliepomp en het vliegwiel. 



18 Technische gegevens 

In het hoofdstuk "Technische gegevens" vindt u per beschreven motor de technische gegevens als "motor algemeen", "smeersysteem", "koelsysteem", "brandstofsysteem" en "ontstekingssysteem". 

Ook bevat dit hoofdstuk de technische gegevens van de koppeling, handgeschakelde versnellingsbak, de automatische transmissie en de remmen. 



18.1 Technische gegevens 

Motor 

Type SB 308 

Cilinderinhoud (cm3) 796 

Max. vermogen (kW (pk)/min-1) 29,4 (40)/5500 

Max. koppel (Nm/min-1) 59,0/3000 

Aantal en rangschikking cilinders 3 cilinders in lijn 

Compressieverhouding 8,7 :1 

Compressiedruk (kg/cm2) 

bij 400 min-1: 


minimaal 10 

maximaal verschil tussen de cilinders 1,0 

Boring x slag (mm) 68,5 x 72,0 

Fiscaal vermogen België (pk) 5 

Emissiecode S6 

Klepspeling (mm): 

inlaat warm 0,23-0,28 

uitlaat warm 0,23-0,28 

inlaat koud 0,13-0,18 

uitlaat koud 0,13-0,18 

Smeersysteem 

Type oliepomp tandwielpomp 

Hoeveelheid motorolie in liter: 

incl. oliefilter 2,7 

excl. oliefilter 2,5 

na revisie 3,0 

Kwaliteit API SD 

Viscositeit SAE 15W-40 

Oliedruk (kg/cm2) bij 3000 min-1 3,0-4,5 

Koelsysteem 

Inhoud in liter (incl. verwarming): 

handgeschakeld 3,6 

automaat 3,7 

Inhoud expansietank in liter 0,6 

Overdruk radiateurdop (bar) 0,9 

Thermostaat: 

type 1 opent bij 82 °C 

type 1 volledig open 95 °C 

type 2 opent bij 88 °C 

type 2 volledig open 100 °C 

slag (mm) 8 

Thermocontact koelventilateur: 

uit 81-85 °C 

aan 86-90 °C 

Brandstofsysteem 

Carburateur Mikuni 2-poortsvalstroom 

handgeschakeld deceleratieinrichting 

automaat met onderdrukdoos 

Vlotterniveau, bovenste positie (mm) 31-32 

Versneld stationair (min-1): 

alléén automaat 1450-1550 

Choke handbediend 

Stationair toerental (min-1): 

handgeschakeld 850-950 

automaat 900 

CO-percentage (vol. %) 1,5 ± 0,5 

Inhoud benzinetank (liter) 30 

Type brandstof loodvrij normaal 

(85 RON) 

Ontsteking 

Ontstekingstijdstip, stationair 

onderdrukslang losgenomen 7° 

345 van 347 17-5-2009 8:44


Type ontsteking conventioneel 

Ontstekingsvolgorde 1-3-2 (rechtsom) 

Contactpuntafstand (mm) 0,4-0,5 

Contacthoek 62° ± 3° 

Bougie-elektrodenafstand (mm) 0,7-0,8 

Bougies: 

Nippondenso W16 EXR-U 

NGK BPR 5ES 

Bougiekabelweerstand (kilo-ohm) max. 25 

Primaire spoel van bobine (ohm) 2,1 

Secundaire spoel (kilo-ohm) 19,9 

Voorschakelweerstand (ohm) 1,3 

Condensatorcapaciteit (microF) 0,25 

Koppeling 

Type enkelvoudige drogeplaatkoppeling 

met 

diafragmaveer; 

bediend door kabel 

Maximale plaatspeling op prise-as (mm) 0,5 

Vrije slag pedaal/koppelingsarm (mm) 2-4 

Klinknageldiepte (mm): 

standaard 1,2 

vervangen bij minder dan 0,5 

Versnellingsbak 

Overbrengingsverhoudingen :1 

eerste versnelling 3,583 

tweede versnelling 2,166 

derde versnelling 1,333 

vierde versnelling 0,900 

achteruit 3,363 

eindoverbrenging 4,350 

Inhoud (l) 2,0 

Oliesoort versnellingsbakolie SAE 90, SAE 80W, 

of SAE 75W-80-85 

Automatische transmissie 

Overbrengingsverhoudingen :1 

eerste versnelling (L) 1,688 

tweede versnelling (D-hoog) 0,927 

achteruit 7,688 

eindoverbrenging 4,579 

Inhoud automatische transmissie (L): 

droog 3,8 

verversen 1,5 

Kwaliteit ATF DEXRON II 

Oliedruk (kg/cm2): 

stand L en D-laag 8-12 

stand D-hoog 4-7 

stand R 8-12 

Schakelvertraging in seconden: 

van N naar R max. 1,4 

van N naar D max. 0,6 

Weerstand schakelspoel (ohm) 10-16 

Thermoschakelaar (koelventilateur): 

aan 123-130 °C 

uit 120 °C 

Wielophanging en banden 

Type: 

voor McPherson met 

schroefveren 

achter semi starre as met 

schroefveren 

Wielstanden zie tabel 10.1 

Bandenmaat 145/70 SR 12 

Bandenspanning (kg/cm2; bar): 

voor 2,0 

achter 2,0 

Stuurinrichting 

Type tandheugel-enrondsel 

Stuurwielspeling radiaal (mm) 0-15 

Stuurwielomwentelingen 3,25 

Overbrengingsverhouding 17,5:1 

Draaicirkel (m): 

wielen 8,8 m 

carrosserie 9,7 m 

Remmen 

Type hydraulisch 

Schijfremmen: 

dikte nieuw (mm) 10 

minimale schijfdikte (mm) 8,5 

maximale slingering (mm) 0,15 

Dikte remblokjes (mm): 

nieuw 15,5 

vervangen bij 8,5 

Trommelremmen: 

Binnendiameter (mm): 

standaard 180 

maximaal 182 

Dikte remschoen (mm): 

standaard 6,0 

vervangen bij 2,6 

Handremafstelling bij 20 kg 3-8 tanden 

Remvloeistofkwaliteit DOT 3 

Elektrische installatie 

Startmotor: 

Vermogen (kW): 

handgeschakeld 0,6 

automaat 0,8 

Borstellengte (mm) 

0,6 kW nieuw 18 

0,6 kW minimaal 12 

0,8 kW nieuw 16 

0,8 kW minimaal 10,5 

Borstelveerspanning (N/kgm): 

standaard 16/1,6 

minimaal 10/1,0 

346 van 347 17-5-2009 8:44


Collectorbuitendiameter (mm): 

standaard 28 

minimaal 27 

Isolatiediepte (mm): 


minimaal 0,2 

Onrondheid collector (mm): 


maximaal 0,4 

Dynamo: 

Afgeregelde spanning (V) 13,5-14 

Maximale laadstroom (A) bij 13,5 V 

en 5000 min-1 40 

Effectieve poeliediameter (mm) 65 

Maximum toerental (min-1) 13500 

Borstellengte zie figuur 13.5 

Weerstand (ohm) tussen sleepringen 3,4-3,7 

Accu: 

Type 12 V: 

handgeschakeld NS40S (MF) 

automaat NT60-S4 (MF), of 

NX100-S6 

Accucapaciteit (Ah): 

handgeschakeld 24 

automaat 28 of 38 

Copyright©MYbusinessmedia 

347 van 347 17-5-2009 8:44

Suzuki Alto MKII

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

Delete template?

Save as template?