Netwerkstuurgroep SaRA - 31 januari 2013

Dergelijke bedragen per VTE kunnen niet worden toegekend – de werkingsmiddelen zijn
hiervoor ontoereikend.
3. Het netwerkcomité stelt voor dat werkgevers een bachelor van max. 10 jaar anciënniteit
gefinancierd krijgen uit de werkingsmiddelen. Indien ze iemand met meer anciënniteit aanwerven
is de bijkomende kost voor hen tenzij op het einde van het werkingsjaar nog budget over is.
Voor het bijkomend personeel wordt een gemiddeld budget gehanteerd van € 60.000 per
VTE – normaliter is een bachelor met 10 jaar anciënniteit hiermee haalbaar.
4. Volgens het netwerkcomité zorgt de werkgever voor prefinanciering van personeels-,
investerings- en werkingskosten.
De coördinerende instelling (PC Sint-Amedeus) doet geen voorfinanciering en de bedragen
worden pas doorgestort van zodra het geld effectief beschikbaar is (wellicht september ‘13).
De vzw’s zullen de toegewezen bedragen dus zelf moeten voorschieten.
Alle gemaakte kosten zullen door de FOD gecontroleerd worden en dienen met
verantwoordingsdocumenten aangetoond te worden.
5. Het netwerkcomité stelt voor dat bijkomende personeelsleden worden aangeworven met een
contract van onbepaalde duur en in het contract een clausule wordt opgenomen waarin
gespecifieerd wordt dat stopzetting van de financiering aanleiding tot ontslag kan zijn.
Dit is juridisch helemaal okee, mits opzegtermijnen worden gerespecteerd – het opnemen
van een dergelijke clausule in een arbeidsovereenkomst is juridisch geen moeilijke opgave.
6. Het netwerkcomité stelt voor dat voor de aanwervingen van personeelsleden uit de
werkingsmiddelen per netwerkplatform wordt afgesproken wie deel uitmaakt van het
selectiecomité.
De werkgroep financiële middelen zal hierover geen inhoudelijke uitspraken doen – dit is
materie voor de netwerkstuurgroep en het netwerkcomité.
7. Het netwerkcomité vraagt aan de werkgroep financiële middelen om voor het personeel uit de
reallocatie scherp te stellen welke investerings- en werkingskosten reeds in het budget financiële
middelen (BFM) van betrokken PZ zit en wat eventueel nog uit de werkingsmiddelen dient
gefinancierd te worden.
Hierover kan de werkgroep financiële middelen geen veralgemeende uitspraken doen:
investerings- en werkingskosten per individuele werkplek van een personeelslid (en die dus
‘mee dienen te verhuizen’ naar de mobiele teams) zijn verschillend van PZ tot PZ (zo is het
b.v. verschillend of een medewerker al dan niet een eigen lokaal, een eigen laptop, e.d., …
heeft).
Uiteraard zijn er kosten die in een mobiele werking niet meer voorzien moeten worden en
komen er andere kosten in de plaats: dergelijke denkoefening is echter dermate
gecompliceerd dat best een pragmatische en transparante oplossing gevonden wordt.
Daarnaast zijn een aantal kosten ‘geforfaitariseerd’ waardoor de totale werkelijke kosten
die een PZ heeft voor b.v. verwarming en ICT-ondersteuning niet fundamenteel wijzigen
door reallocatie van het aantal bedden waarvan sprake binnen SaRA (30 T-bedden voor ZNA