04.05.2013 Views

Kyahi Hamongkarsa - Gamelan group Marsudi Raras

Kyahi Hamongkarsa - Gamelan group Marsudi Raras

Kyahi Hamongkarsa - Gamelan group Marsudi Raras

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

KYAHI HAMONGKARSA<br />

constructie, inwijding en naamgeving van een gamelan<br />

met daarin verwerkt:<br />

De gongfabricatie te Semarang<br />

E.D.W.Jacobson en J.H.van Hasselt, 1907<br />

Francis van Kruining<br />

Rotterdam, 2011


Inhoudsopgave<br />

Voorwoord blz. 2<br />

Hoofdstuk I, De instrumenten blz. 3<br />

De wilah -instrumenten:<br />

- de instrumenten van het wilah polos -type blz. 3<br />

- de instrumenten van het wilah blimbingan -type blz. 5<br />

De pencon -instrumenten:<br />

- de instrumenten van het pencon gandhul -type blz. 6<br />

- de instrumenten van het pencon pangkon -type blz. 8<br />

De instrumenten van het wilah pencon -type blz. 10<br />

De andere bronzen instrumenten blz. 10<br />

De overige instrumenten blz. 11<br />

Hoofdstuk II, De vervaardiging van de pencon-instrumenten blz. 14<br />

De gongfabricage te Semarang blz. 15<br />

Het gieten blz. 18<br />

Het smeden blz. 21<br />

Het stemmen en afwerken blz. 29<br />

Beschrijving van gereedschappen en andere benodigdheden blz. 33<br />

Verschilllen tussen 1907 en nu blz. 35<br />

Hoofdstuk III, Het gieten, smeden en stemmen van de wilah-instrumenten blz. 37<br />

Hoofdstuk IV, Het vervaardigen en stemmen van ijzeren instrumenten blz. 39<br />

Hoofdstuk V, Slendro gamelan <strong>Kyahi</strong> <strong>Hamongkarsa</strong><br />

De aanschaf blz. 42<br />

Het maken van de verschillende onderdelen blz. 43<br />

Het verven blz. 45<br />

De overige instrumenten van onze gamelan blz. 47<br />

Hoofdstuk VI, Inwijding en naamgeving<br />

De voorbereiding voor de sesajen blz. 49<br />

De inwijdingsceremonie met de naamgeving blz. 51<br />

Opmerkingen blz. 55<br />

Uitspraak en schrijfwijze van Javaanse woorden blz. 58<br />

Bronvermelding en verantwoording blz. 60<br />

Nawoord blz. 62<br />

Verklarende woordenlijst blz. 63<br />

Bijlage: werktekeningen blz. 71<br />

1


Voorwoord<br />

In het voorjaar van 1981 werd er, op initiatief van de heer Suwondo Sudewo, een<br />

gamelancursus georganiseerd in Museum Nusantara. Deze cursus stond onder leiding van Niels<br />

Walen. Hij speelde zelf al jaren bij Caraka Kembang, het gamelangezelschap van de Indonesische<br />

Ambassade. De cursus bestond uit vijftien lessen van twee uur, op de zaterdagmorgen.<br />

Het enthousiasme van de cursisten was zo groot, dat nog in hetzelfde jaar een vervolgcursus<br />

werd gegeven, maar nu aan twee groepen. Een van deze groepen bestond uit een aantal personen<br />

die al enkele jaren op de gamelan in het Haags Gemeentemuseum hadden gespeeld.<br />

Van de mensen uit die tijd is een vaste kern overgebleven, die, tot op de dag van vandaag, de<br />

Midden-Javaanse gamelanmuziek beoefent en bekendheid probeert te geven.<br />

Niels is tot 2002 onze vaste muzikale leider gebleven.<br />

We begonnen als groep onder de naam Swara Singa (Het gebrul van de leeuw). Een naam die<br />

toen zeker bij ons paste. In 1984 gaf de heer Suhardi Djojoprasetyo (Mas Hardi) ons onze<br />

huidige naam: <strong>Marsudi</strong> <strong>Raras</strong>. Dit betekent zoveel als: op ingetogen wijze zoeken naar harmonie.<br />

In 1987 werden we statutair een vereniging, met als standplaats Delft. Daar oefenen we nog<br />

steeds elke zaterdag op <strong>Kyahi</strong> Paridjata, de oude, prachtige gamelan van het museum.<br />

In de 30 jaar dat <strong>Marsudi</strong> <strong>Raras</strong> bestaat, zijn we uitgegroeid tot een hechte groep, die veel<br />

heeft meegemaakt. Heel wat jaren gingen we op gamelanweekend. Onder leiding van gastgamelanleraren<br />

als Mas Hardi, Mas Darsana (ASKI, 1986, zie opmerking 1) en Bernard Arps werd<br />

er dan hard gestudeerd op moeilijke, nieuwe stukken. Daarnaast werd er ook veel plezier<br />

gemaakt, goed gegeten - met dank aan Djumilah Somopawiro en Dick Rijsenberg - en gedronken.<br />

We hebben veel concerten in Museum Nusantara gegeven en veel optredens verzorgd door heel<br />

het land. In 1988 heeft <strong>Marsudi</strong> <strong>Raras</strong> een eigen sléndro-gamelan aangeschaft. Middels bijdragen<br />

van de leden en een grote gift van Ir. J.B. Marée waren we in staat een aantal complete<br />

instrumenten en een groot aantal klankstaven en gongs over te laten komen uit Indonesië.<br />

Door een enorme inzet van diezelfde leden werden de nog niet complete instrumenten van een<br />

onderstel voorzien. Alles werd daarna, onder leiding van Mariko Nishide, op authentieke Japanse<br />

wijze geverfd en afgelakt.<br />

Een van de hoogtepunten was de inwijding en naamgeving van onze nieuwe gamelan in 1990.<br />

Deze voor Nederland unieke gebeurtenis werd geheel op traditioneel Javaanse wijze uitgevoerd<br />

door Mas Hardi. Hij was ook degene die onze gamelan zijn naam gaf: <strong>Kyahi</strong> <strong>Hamongkarsa</strong>.<br />

Sinds januari 2006 is Mas Hardi onze vaste gamelanleraar.<br />

Dit boekje gaat vooral over gamelaninstrumenten, de bouw van een gamelan, het smeden van<br />

gongs (aan de hand van de publicatie “ De gong fabricatie te Semarang”, 1907) en de afwerking<br />

van onze eigen sléndro-gamelan. Ook zal veel aandacht worden besteed aan de inwijding en<br />

naamgeving van <strong>Kyahi</strong> <strong>Hamongkarsa</strong>. Deze ceremonie was voor Nederland zo uniek, dat het<br />

jammer zou zijn als alle gegevens daarvan niet voor iedereen toegankelijk zouden zijn.<br />

Ik wens iedereen veel plezier met het lezen van dit boekje.<br />

2<br />

pas à pas


Hoofdstuk I, De instrumenten<br />

De instrumenten van de gamelan en hun speelwijze zijn al beschreven in het boekje<br />

“De Javaanse <strong>Gamelan</strong>”, dat door mij is geschreven in 2005. Nu ga ik slechts in op hun vorm en<br />

de fabricage van de onderdelen.<br />

Als je de muziekinstrumenten van een gamelan goed bekijkt, dan kun je naar hun uiterlijk<br />

grofweg twee verschillende vormen onderscheiden. De ene groep instrumenten bezit klankstaven,<br />

wilah, die al dan niet op afzonderlijke buisvormige resonatoren (bumbung) liggen.<br />

De andere groep, de pencon-instrumenten, bestaat uit keteltjes en gongs. Deze worden bespeeld<br />

door op de centraal liggende pencu (slagknobbel) te slaan.<br />

Daarnaast is er natuurlijk ook een aantal andere instrumenten, die niet onder wilah- en<br />

pencon-instrumenten vallen. Ook deze worden kort behandeld.<br />

De wilah-instrumenten<br />

De instrumenten van het wilah polos-type<br />

De saron demung, de saron barung, de saron wilah sanga en de saron panerus, die ook wel peking<br />

wordt genoemd, zijn de balungan-instrumenten, die voorzien zijn van klankstaven van het wilah<br />

polos -type. Dit type is recht en glad en wordt in het midden van de toets aangeslagen met een<br />

houten tabuh. Aan beide uiteinden van de toets is een gat geboord (bolongan). De toetsen liggen<br />

op gevlochten, bamboe of rotan kussentjes (tawonan) en zijn door middel van ijzeren pinnen,<br />

placak, op het onderstel bevestigd. In dit onderstel (rancakan) is één grote resonator uitgehakt.<br />

De wilah polos staven kan men qua vorm verder onderverdelen. Als je de bronzen klankstaven van<br />

gamelan <strong>Kyahi</strong> Paridjata in het Museum Nusantara bekijkt, dan behoren deze tot de nyirah lélé<br />

vorm. Deze zijn aan de bovenkant afgerond en aan de onderkant min of meer vlak. De koperen<br />

staven van gamelan <strong>Kyahi</strong> <strong>Hamongkarsa</strong> zijn van het nyigar penjalin-type. Dit zijn platte staven<br />

die over de gehele lengte in de breedte gebogen zijn.<br />

saron wilah sanga saron barung ( Yogya) saron demung peking saron barung (Solo)<br />

Door de stevige, massieve staven en door de houten hamers (tabuh) waarmee de wilah worden<br />

aangeslagen, zijn deze balungan-instrumenten bij uitstek geschikt om zowel zeer hard, als ook<br />

zeer zacht bespeeld te worden. Al zal zacht spelen voor de peking-speler, met zijn/haar van een<br />

hoornen kop voorziene tabuh, best een lastige opgave zijn.<br />

3


gambang kayu<br />

Ook de houten gambang kayu hoort qua vorm van de staven bij de wilah polos-instrumenten. De<br />

houten wilah, van het type kagok mataram, liggen op een dikke, van touw gemaakte, tawonan.<br />

Deze ligt weer op een houten onderstel, dat uit panelen is samengesteld. Dit kijingan -frame<br />

dankt zijn naam aan de vorm van een traditioneel moslimgraf (kijing). Het onderstel dient tevens<br />

als een niet-gestemde resonator. De laagst gestemde toets van onze sléndro gambang, de dubbel<br />

gestreepte lage 5, meet 53,8 cm bij 6,4 cm. De hoogte is 6,3 mm. De hoogst gestemde toets, de<br />

dubbel gestreepte hoge 5, meet 30,4 cm bij 4,9 cm met een hoogte van 44.9 mm.<br />

Anders dan bij de sarons is in de wilah van de gambang slechts aan één kant een gat geboord.<br />

Door middel van een placak wordt aan deze kant de wilah aan het onderstel bevestigd. Aan de<br />

andere kant zorgen twee placakan aan weerszijden van de klankstaaf ervoor dat deze op zijn<br />

plaats blijft.<br />

De gambang-toetsen worden aangeslagen met twee béndha. Deze tabuh bestaat uit een ronde<br />

schijf(béndha), voorzien van een stevige katoenen rand (blebet), bevestigd aan een lange, dunne,<br />

hoornen handgreep.<br />

Vroeger werd er ook gespeeld op een gambang gangsa. Deze uit bronzen toetsen bestaande<br />

gambang komt nauwelijks meer voor (zie opmerking 2).<br />

Uitvoering Xotus te Delft, 1 oktober 2000. Van links naar rechts: Elaine Tanikromo, Hans van der Put, Dick Rijsenberg,<br />

Jos van Leur, Marcel Minnee, Anna Buning, Niels Walen, Djumilah Somopawiro, Frits Kruis, Tom van der Put en Marijke<br />

van Kruining.<br />

4


De instrumenten van het wilah blimbingan-type<br />

De slenthem, het laatste en laagstgestemde balungan-instrument, de gendèr en de gendèr<br />

panerus hebben wilah van het blimbingan-type. Kenmerkend voor deze staven is dat ze relatief<br />

dun zijn en aan het oppervlak over de lengte enkele ribbels hebben. De naam blimbingan komt dan<br />

ook van de stervrucht Averrhoa bilimbi, die ook ribbels aan de buitenkant heeft.<br />

De meeste wilah blimbingan zijn gemaakt van brons, maar tegenwoordig worden ze ook gemaakt<br />

van koper. Dit is het geval bij onze instrumenten. Aan beide uiteinden van de staaf is een gat<br />

(bolongan) geboord. Ook deze staven kunnen weer worden onderverdeeld in verschillende typen.<br />

De wilah van onze gamelan zijn van het kruwingan-type.<br />

In tegenstelling tot de wilah polos-instrumenten, is elke klankstaaf bevestigd boven een eigen<br />

resonator, bumbung. Deze werd vroeger van bamboe gemaakt. Nu gebruikt men er ook vaak<br />

zinken of blikken buizen voor. Deze staan naast elkaar in de rancakan en hoeven niet echt<br />

cylindervormig meer te zijn. De bumbung die afgestemd zijn op de laagste tonen, zijn aan de<br />

bovenkant deels afgesloten door een ring, tumbengan, die ervoor zorgt dat de klankbuizen niet<br />

lang hoeven te zijn om de goede resonantie te geven. De bumbung van de hogere tonen zijn aan<br />

de bovenkant helemaal open. Om hier de juiste resonantie te bereiken, worden de buizen<br />

ingekort door middel van een schijf, die in de buis wordt aangebracht. Hoe hoger de toon, hoe<br />

hoger deze schijf bevestigd wordt.<br />

gendèr zijaanzicht<br />

De wilah zijn opgehangen boven deze resonantiebuizen door middel van een koord, pluntur. Dit<br />

koord gaat aan de bovenkant van de wilah door de bolongan en wordt aan de onderkant vastgezet<br />

met een houten of benen pinnetje (bremara), dat iets dikker is dan een lucifer. Het koord is aan<br />

weerzijden van het instrument bevestigd aan de dhendan ofgolèkan.<br />

Bij de slenthem, met zijn zeven klankstaven, zit tussen elke wilah een ongeveer vijf centimeter<br />

hoge placak voorzien van een, al dan niet open, oog. Bij de gendèr en de gendèr panerus, met<br />

veertien wilah, zit om de twee staven een placak. Hierdoor loopt de pluntur.<br />

De slenthem neemt binnen de balungan-instrumenten een eigen plaats in. Hij is een octaaf lager<br />

gestemd dan de saron demung en wordt aangeslagen met een béndha, waarvan de handgreep<br />

(garan) van hout is. Door de afzonderlijke resonantiebuizen en de wat zachtere klank is de<br />

slenthem in staat ook in het lagere irama mooi en vol te klinken. In de irama’s III en IV speelt de<br />

slenthem, als alusan-instrument, altijd mee, ook daar waar de andere balungan-instrumenten<br />

stoppen.<br />

5


slenthem zijaanzicht<br />

De pencon-instrumenten.<br />

De pencon-instrumenten zijn ronde gongs, die in het midden voorzien zijn van een slagknobbel,<br />

de pencu. Zowel naar hun vorm, als naar de manier waarop ze opgehangen zijn of op rekken liggen,<br />

kunnen ze verdeeld worden in verschillende groepen. De groep van de pencon gandhul bestaat uit<br />

hangende gongs. Ze worden vanaf de zijkant aangeslagen. De gongs/keteltjes die op een rek<br />

liggen en vanaf de bovenkant worden aangeslagen, worden pencon pangkon genoemd.<br />

Gelet op de vorm kan men binnen deze laatste groep een onderscheid maken. De lagere,<br />

afgevlakte vorm wordt dhempok genoemd. Deze vorm lijkt erg veel op de vorm van de hangende<br />

gongs. Daarnaast zijn er keteltjes die veel hoogwandiger zijn. Deze pencon-vorm wordt brunjung<br />

genoemd (zie fig. 2a, blz. 21).<br />

De instrumenten van het pencon gandhul type.<br />

De gong ageng of gong gedhé (zie opmerking 3) is de grootste van de pencon gandhulinstrumenten.<br />

Zijn toon is het laagst gestemd van alle gamelaninstrumenten. Hij wordt, evenals<br />

de andere pencon gandhul-instrumenten, aangeslagen met een béndha (soms gebeurt dit ook met<br />

een samengebalde vuist). De béndha is een tabuh met aan het uiteinde een houten bolvormige<br />

knop die voorzien is van een zeer stevige laag vilt/katoen. Aan deze knop zit een korte houten<br />

steel. Het is belangrijk dat deze gong zó wordt aangeslagen, dat er de nodige zwevingen<br />

ontstaan. Er zijn gong ageng met een doorsnede van 85 cm en meer. Vanwege de grote<br />

hoeveelheid brons en het enorme vakmanschop dat nodig is om deze grote gongs te smeden,<br />

worden ze steeds minder gemaakt en zijn ze verschrikkelijk duur. Er worden nu echter ook gongs<br />

van ijzer gemaakt. Deze beschikken ook over een goede klank, al moet er bij het aanslaan op<br />

gelet worden dat de pencu niet te hard wordt geraakt. Onze gamelan beschikt over een fraai<br />

gestemde ijzeren gong ageng met een diameter van 90 cm.<br />

De gong suwukan en de kempul zijn de andere, kleinere pencon gandhul-instrumenten binnen<br />

onze gamelan. We kunnen beschikken over twee gong suwukan die gestemd zijn als 6 en 1. Van de<br />

kempul hebben we er drie: de 5, de 6 en de hoge 1. Ook deze instrumenten zijn van ijzer<br />

gemaakt.<br />

In de bau, de opstaande rand van de gongs en kempuls, zijn op enige afstand van elkaar twee<br />

gaten geboord. Hierdoor wordt een dik koord (klanthé) gehaald, dat aan de binnenkant van de<br />

gong door middel van een knoop wordt vastgezet. Het koord bestaat uit een of twee stukken, al<br />

naar gelang de manier waarop de pencon gandhul wordt opgehangen aan de gayor, de<br />

gongstandaard. In Solo bestaat het koord meestal uit twee stukken, die beide eindigen in een lus.<br />

6


In één lus zit een cakilan, een ronde houten pin. Deze wordt, terwijl het koord om de horizontale<br />

balk van de gayor wordt geslagen, door de andere lus gehaald. Als de klanthé uit één stuk<br />

bestaat, kan de gong aan een haak (canthèlan) worden opgehangen of aan de uiteinden van de<br />

gongstandaard. Deze manier wordt vaker gebruikt in Yogya.<br />

gong suwakan kempul 5, 6 en 1 gong ageng<br />

7


De instrumenten van het pencon pangkon-type<br />

Van de pencon pangkon-instrumenten zijn de gongs/ketels van de kenong het grootste. Ze zijn<br />

allemaal van het brunjung type. De rancak waarop de kenong-ketel wordt geplaatst, bestaat uit<br />

een vierkanten, houten bekisting, die zowel open is aan de boven- en aan de onderkant. Vanaf de<br />

bovenste hoekpunten worden diagonaal koorden (pluntur) bevestigd, waarop de kenong rust.<br />

Omdat in de huidige gamelans meerdere kenong gebruikt worden, worden er nu ook onderstellen<br />

gemaakt waarop twee of drie kenong kunnen liggen. In deze rancakan worden wel tussenschotten<br />

geplaatst.<br />

Mocht het zo zijn dat de ene<br />

kenong wat minder hard klinkt<br />

of korter nagalmt, dan kan<br />

men dit vaak gemakkelijk<br />

oplossen. Op de koorden<br />

waarop de betreffende kenong<br />

ligt, legt men dan een dun stuk<br />

karton of, zoals in Indonesië,<br />

een bananenblad.<br />

Hoe hoger en relatief<br />

smaller de kenong is, hoe<br />

hoger de klank. Onze gamelan<br />

beschikt over een rancak met<br />

twee, en een rancak met drie<br />

kenongketels, te weten de 2, 3<br />

en 5, 6 en hoge 1. De breedte,<br />

gemeten over de dudu, is bij<br />

alle kenongs 34,8 cm. De hoogte varieert respectievelijk van 26,2 cm voor de kenong 2 tot 27,8<br />

cm voor kenong hoge 1. Het grootste verschil zit in de recep, die variëert van 6 cm tot 10 cm.<br />

(zie blz. 21, fig. 2f en 2e).<br />

Er bestaat ook een kenong van het dhempok-type: de kenong japon. Deze kenong is veel lager<br />

van vorm en gestemd als een lage vijf. In Solo wordt deze kenong niet gebruikt. In Yogya komt<br />

hij wel voor. Hier wordt hij gebruikt voor de snellere, hard gespeelde stukken.<br />

De kenong rèntèng wordt beschreven bij de wilah pencon-instrumenten.<br />

Ook de kethuk en de kempyang vallen onder de pencon<br />

pangkon-instrumenten. De kethuk, die in elke gendhing<br />

wordt gebruikt, is van het dhempok-type. Hij is sléndro<br />

gestemd als 2 en in pélog als lage 6. De kempyang is met<br />

zijn veel hogere toonhoogte, in sléndro als hoge 1 en in<br />

pélog als hoge 6, van het brunjung-type. Beide keteltjes<br />

liggen op één houten rancakan. Deze lijkt qua vorm en de<br />

manier waarop de pluntur is bevestigd op het onderstel<br />

van twee kenong-ketels, maar dan lager en natuurlijk<br />

kleiner van vorm.<br />

8


De bonang barung en de bonang panerus zijn ook pencon pangkon-instrumenten. De keteltjes<br />

in de bovenste octaaf van elk instrument zijn van het brunjung-type. De keteltjes in het lage<br />

octaaf zijn van het dhempok-type. De bonangs hebben in sléndro twaalf en in pélog veertien<br />

keteltjes. Deze liggen in twee rijen op een houten rancakan in de vorm van een “bed”. Door de<br />

eindpanelen (tawingan) en zes tussenstukken (dhendha) is een zeer lang koord (pluntur) geregen,<br />

gemaakt van katoen of van leer, geregen. Dit is zo gedaan, dat er vier evenwijdige draden<br />

gevormd worden. Hierop rusten de keteltjes. Soms bezit een bonangketeltje een doffere toon<br />

dan de andere, men spreekt dan van bonang ngodhong. Dit probleem kan dan op dezelfde manier<br />

verholpen worden als bij de kenong.<br />

bonang panerus bonang barung<br />

De pencon pangkon-instrumenten worden aangeslagen met een bindhi, een langwerpige tabuh,<br />

waarvan het uiteinde, waarmee de toets wordt aangeslagen, is omwikkeld met een dik, katoenen<br />

koord.<br />

Alle pencon-instrumenten van onze ijzeren gamelan <strong>Kyahi</strong> <strong>Hamongkarsa</strong> zijn voorzien van een<br />

koperen pencu. Deze is aan de ijzeren pencu gelast.<br />

9


De instrumenten van het wilah pencon-type<br />

Tot slot zijn er ook gamelaninstrumenten met klankstaven, die in het midden voorzien zijn van<br />

een pencu. Dit zijn de wilah pencon-instrumenten.<br />

De bekendste hiervan is de gong<br />

kemodhong of gong kemadha. Deze gong<br />

wordt vaak bespeeld tijdens gamelan<br />

gadhon uitvoeringen. Hij neemt de plaats<br />

in van de gong ageng. De twee klankstaven,<br />

die onderling een heel klein beetje anders<br />

gestemd zijn, hebben aan de uiteinden<br />

twee gaten. Hierdoor wordt de pluntur<br />

geregen. Door dit koord te bevestigen aan<br />

de bovenranden van de plangkan (de<br />

houten bekisting) kunnen de staven<br />

opgehangen worden boven één of twee<br />

aarden kruiken (kendhil grabah), die dienst<br />

doen als resonator en zich in de houten<br />

bekisting bevinden. Door nu beide staven<br />

juist na elkaar aan te slaan met de<br />

béndha, zorgt het kleine verschil in<br />

toonhoogte ervoor dat de gewenste ombak<br />

(zwevingen) ontstaan die aan een gong<br />

ageng doen denken. Soms slaat men slechts op één wilah om deze gong te kunnen gebruiken als<br />

gong suwukan.<br />

Een ander wilah pencon-instrument is de slentho, een slenthem met wilah pencon. Dit<br />

instrument wordt nog wel gebruikt in hofgamelans (zie opmerking 4).<br />

Ook de kenong rèntèng heeft de vorm van een slenthem. De uiteinden van de wilah aan de lange<br />

zijden zijn licht naar beneden gebogen. Beide instrumenten worden aangeslagen met een bindhi.<br />

De andere bronzen instrumenten<br />

De kemanak is uit één bronzen plaat gemaakt, die, terwijl hij verhit was,<br />

is omgesmeed in de vorm van een uitgeholde banaan met een korte steel. Om<br />

een gendhing kemanak te spelen, zoals Ketawang Mijil, laras sléndro pathet<br />

nem (een onderdeel van Srimpi Gandakusuma ) heeft men twee kemanak<br />

nodig. De set is meestal gestemd in sléndro 6 en hoge 1. Er zijn twee<br />

spelers nodig, die met een tabuh van het bindhi-type de kemanak om<br />

beurten en in een vast patroon aanslaan. De kemanak ligt in de linkerhand<br />

met de steel naar beneden. Na het aanslaan wordt de kemanak eerst naar<br />

de speler toe bewogen en vervolgens, terwijl de kemanak weer van de speler<br />

af beweegt, met de duim gedempt. Door deze beweging ontstaan er<br />

zwevingen, welke karakteristiek zijn voor dit instrument. In een gendhing<br />

kemanak wordt slechts gezongen. Er spelen geen balungan-instrumenten mee.<br />

10


De kecèr is het laatste bronzen instrument dat hier beschreven wordt. Het bestaat vaak uit<br />

vier of meer kleine ronde of achthoekige schelletjes met een diameter van zo’n 10 cm. Elk<br />

schelletje heeft centraal een pencu. Twee pencu zijn doorboord en voorzien van een koordje. De<br />

andere schelletjes zijn, met de pencu naar beneden, door middel van een pin losjes bevestigd aan<br />

een onderstel. Dit onderstel lijkt op dat van de saron. De speler heeft in elke hand, aan het<br />

koordje, een schelletje vast. Deze beweegt hij op en neer en daarbij tikt met de schelletjes<br />

tegen de andere.<br />

De kecèr wordt tijdens de wayang gebruikt, maar ook bij gendhing zoals Kodhok Ngorek, laras<br />

sléndro, pathet sanga (zie blz. 47).<br />

De overige instrumenten<br />

De kendhang is een trom die bestaat uit een cilindervormig, houten omhulsel (ploncon) dat<br />

meestal gemaakt is uit één stuk hout van de nangka (Artocarpus heterophylla Lam.). Aan de<br />

binnenkant kunnen opstaande randen worden gemaakt om uiteindelijk een bepaalde klank te<br />

verkrijgen. Aan beide kanten van de ploncon is een dierenhuid (tébokan) bevestigd. In Solo<br />

gebruikt men daar veelal het vel van een geit voor. De huid zit aan de buitenrand gewikkeld rond<br />

een bamboe of houten ring (blengker). Door de vorm van de ploncon is de oppervlakte van het ene<br />

vel groter dan dat van het andere. Hierdoor verschilt de klank bij het aanslaan.<br />

De twee vellen worden aan de trom bevestigd door middel van een onbewerkte leren band<br />

(janget). Door kleine openingen in<br />

het vel, direct naast de blengker,<br />

gaat de band van het ene vel naar<br />

het andere. En wel zodanig, dat er<br />

een V-vormig motief ontstaat. Door<br />

deze band, terwijl hij nat is, goed<br />

aan te spannen, wordt de kendhang<br />

al ruwweg gestemd.<br />

Aan de kant van het kleinste vel is<br />

steeds om de punt van elke V een<br />

van rotan of leer gevlochten<br />

ringetje (suh) bevestigd. Door dit<br />

ringetje te verschuiven, kunnen de<br />

riemen nog meer worden<br />

aangespannen. Hierdoor kan men de<br />

vellen op de juiste toonhoogte<br />

afstemmen.<br />

Er zijn verschillende soorten<br />

kendhang, onder andere de kendhang<br />

gedhé, de kendhang wayangan, de<br />

kendhang ciblon en de ketipung.<br />

Gelet op het formaat is de kendhang<br />

gedhé de grootste en de ketipung de<br />

kleinste trom. De hierboven<br />

genoemde trommen hebben<br />

verschillende functies binnen de<br />

kendhang gedhé ketipung ciblon gamelan.<br />

11


Op de ketipung na, die meestal aan de voeten, of op de schoot van de kendhang-speler ligt,<br />

worden de overige trommen op een standaard (tlapakan) geplaatst. Deze bestaat uit twee houten,<br />

min of meer x-vormige zijkanten. Deze zijn aan elkaar bevestigd door middel van een rondhout.<br />

Om de kendhang vrij te kunnen ophangen worden er meestal leren banden aan de bovenkant van<br />

elke zijkant bevestigd.<br />

De grootste van alle kendhang is de bedhug. Deze trom wordt meestal gemaakt van munggurhout<br />

(Mimosa saman Jacq.). De bedhug verschilt van de andere trommen, doordat de vellen die<br />

aan beide kanten zitten, even groot zijn. Nadat de trom gemaakt is, kunnen de vellen ook niet<br />

meer gestemd worden. Zij worden namelijk met houten pinnen aan de ploncon bevestigd.<br />

De bedhug staat op een stevig houten onderstel, of wordt – zoals die in het Gemeentemuseum<br />

van Den Haag – opgehangen in een rek. De bedhug wordt ook niet met de hand bespeeld, maar<br />

wordt aangeslagen met een houten tabuh, of een béndha die ook voor het aanslaan van kempuls<br />

wordt gebruikt.<br />

De rebab is een twee-snarige, van oorsprong uit<br />

Arabië afkomstige, viool. Hij wordt rechtstandig<br />

bespeeld, door een speler die in kleermakerszit<br />

(sila) zit. Het slanke instrument is geheel<br />

gemaakt van hout. De klankkast(menthak) wordt<br />

nu meestal van nangka-hout gemaakt. Vroeger<br />

werd hier ook wel een halve kokosnoot voor<br />

gebruikt. De klankkast is bespannen met een zeer<br />

dun stuk vel (babat), dat uit de pens van een<br />

buffel is gehaald. Opvallend zijn de lange<br />

stemschroeven (kupingan en mangol), die aan<br />

weerszijden op ongeveer tweederde van de hals<br />

zitten. Door hieraan te draaien kunnen de twee<br />

koperen snaren gespannen worden. De snaren<br />

worden aangestreken met de kosok (strijkstok),<br />

welke bespannen is met paardenhaar. Als de<br />

rebab niet bespeeld wordt, dan wordt hij tegen<br />

een standaard (plangkan) geplaatst. Deze kan<br />

verschillende vormen hebben.<br />

De suling is een smalle bamboefluit. Hij is zo<br />

gesneden, dat de bovenkant is afgesloten door<br />

een natuurlijk tussenschot (ros). Hiervan is een<br />

klein gedeelte weggesneden, doorlopend juist tot<br />

in de bamboekoker. Over het einde van de fluit en<br />

het ontstane gat wordt een rotan of bamboe<br />

ringetje (suh) geschoven. Omdat dit ringetje niet<br />

om de suling zit als deze niet bespeeld wordt, is hij door middel van een touwtje aan de suling<br />

bevestigd. In de suling zijn op onderling verschillende afstanden gaten geboord. In de sléndro<br />

suling zitten vier gaten. De pélog suling heeft er meestal vijf, maar dat kunnen er ook zes zijn.<br />

Door nu wat schuin tegen de suh en in de blaasopening te blazen ontstaat er een toon. Door nu<br />

met de vingers de gaten te dichten, of juist te openen, ontstaan er verschillende tonen. Door<br />

óverblazen ontstaan de hogere tonen.<br />

12


De siter peking bestaat uit een relatief<br />

lange, houten klankkast met klankgat. De<br />

ijzeren snaren zijn aan de smallere<br />

onderkant van de klankkast bevestigd aan<br />

korte pinnen. De snaren lopen over een<br />

ijzeren kam naar de stemschroeven, die aan<br />

de bovenkant van de klankkast zijn<br />

bevestigd. De siter peking heeft 22 snaren,<br />

die twee aan twee één toon vormen. Beide<br />

snaren worden soms zo gestemd, dat ze nét<br />

niet eender klinken. De snaren worden met<br />

de duimnagels bespeeld en met de overige vingers afgedempt. Door zijn korte snaren klinkt deze<br />

siter schel en erg hoog. Door draaibare pootjes, die aan de zijkant van de siter zijn bevestigd,<br />

kan het instrument omgekeerd worden. De onderkant, die nu boven ligt, is ook voorzien van<br />

snaren, een klankgat en een kam. Door nu, vooraf aan een uitvoering, de ene kant in sléndro te<br />

stemmen en de andere kant in pélog, hoeft men de siter tijdens het spelen slechts te kantelen<br />

om in een ander laras te spelen.<br />

De celempung is een veel grotere siter, die slechts aan een kant bespeeld kan worden. Deze<br />

siter heeft een – aan de bovenkant- gesloten klankkast, staat veel schuiner (ongeveer in een<br />

stand van 30º) en hoger bij het bespelen. De stemschroeven zijn bevestigd in een sierlijke<br />

houten “brug”. De dertien paar snaren, van lage 1 tot hoge 3, worden aan de onderkant van de<br />

brug bevestigd. Door de veel langere snaren klinkt deze siter laag.<br />

deels gerestaureerde celempung<br />

13


Hoofdstuk II, De vervaardiging van de pencon-instrumenten<br />

In 1907 schreven E.D.W. Jacobson en Mr. J.H. van Hasselt zeer uitvoerig over het gieten,<br />

smeden en stemmen van bronzen gongs te Semarang. Dit artikel werd uitgegeven als:<br />

De gong fabricatie te Semarang.<br />

Publicatie uit ’s Rijks Etnografisch Museum, Serie II nr. 15, 1907.<br />

Plaat 1. De besalèn tijdens het verhitten van de te smeden gong.<br />

De cirkelvormige lichte plek op de achtergrond is de kratervormige opening van de haard. Deze is feitelijk<br />

niets anders dan een uit houtskool opgebouwde heuvel.<br />

De panji (smid) zit, met zijn benen in de kuil, op de grond voor het vuur. Met behulp van de twee penyukats,<br />

die steunen op een houten lat, bewerkt hij het werkstuk dat in het vuur ligt.<br />

Op het lager gelegen gedeelte rechts zitten twee helpers (nulup en ngaroni), die in dit geval twee<br />

blaasbalgen bedienen. Links van hen, aan de rand van het verhoogde gedeelte, staat de watu mindhan, met<br />

daar vlak voor de palu (ijzeren hamer).<br />

Links vooraan zie je het kleine cementen waterbakje (kobokan) met de van rijststengels gemaakte kwast<br />

(kobyok). Vlak voor de voeten van de panji is het bovenvlak van de watu plarapan zichtbaar.<br />

Direct naast de panji liggen de handbeschermers en de tangen waarmee hij bij het smeden de gong zal<br />

vasthouden. Tussen de vier hamers kan men de watu tandhes zien en de ophoging van leem (luluh), welke tot<br />

steun dient voor de gong bij het smeden.<br />

Op de achtergrond links zit een van de smeden te wachten totdat het werkstuk voldoende heet is om<br />

gesmeed te worden.<br />

Op de achtergrond rechts staat een uit bladeren en bamboe gevlochten korf waarin de houtskool wordt<br />

aangeleverd. Links daarvan staan enkele ronde vormen voor het gieten van de lakar.<br />

14


Omdat er in al die tijd niet echt veel veranderd is bij de fabricage van deze gongs - en ook<br />

het smeden van de kleinere pencon-instrumenten op ongeveer dezelfde manier gebeurt – heb ik<br />

het overgrote deel van dit werk omgezet in wat moderner Nederlands. Het orgineel van 1907 is<br />

gepubliceerd in twee kolommen. De linkerkolom is geschreven in het Nederlands, de rechter in<br />

het Duits. Ik heb er in dit artikel voor gekozen de twee kolommen te handhaven, alleen dan in het<br />

Nederlands.<br />

Omdat niet alle hoofdstukken even belangrijk zijn in het kader van dit boekje, heb ik alleen de<br />

volgende hoofdstukken omgezet:<br />

- de gongfabricatie -3- (oorspronkelijke bladzijde nummering)<br />

- het gieten -8-<br />

- het smeden -16-<br />

- het stemmen en afwerken -32-<br />

De Javaanse termen die men in die tijd bij het smeden gebruikte, heb ik volgens de nieuwe<br />

schrijfwijze geschreven. Ze staan, evenals alle andere Javaanse woorden in dit boekje, schuin<br />

geschreven. Enkele van de oorspronkelijke voetnoten heb ik omgezet in opmerkingen, die u<br />

achteraan in dit boekje kunt vinden. Vanwege de leesbaarheid heb ik ook de beschrijving van de<br />

meeste gereedschappen uit de tekst gehaald en er een aparte bijlage van gemaakt aan het einde<br />

van dit hoofdstuk (blz. 33).<br />

De gongfabricage te Semarang<br />

-3-<br />

Van oudsher is Semarang, zowel op Java<br />

als in de rest van de Indonesische Archipel,<br />

bekend om de gongs die er vervaardigd<br />

worden. Ze zijn van een kwaliteit die door de<br />

Indonesische musici algemeen als de beste<br />

wordt beschouwd.<br />

De gongindustrie is in Semarang<br />

geconcentreerd in Kampong Gendhingan (zie<br />

opmerking 5). Op dit moment hebben zeven<br />

Javaanse gongfabrikanten daar hun bedrijf.<br />

Deze fabrikanten (tukang gendhing) behoren<br />

volgens de gewone Javanen tot een hogere<br />

klasse.<br />

Voor de volledigheid volgen hier alle namen<br />

van de tegenwoordige fabrikanten,<br />

gerangschikt naar de omvang van hun<br />

bedrijf: Pak Ladina, Pak Alia, Hama, Barum,<br />

Basirun, Kastam en Simun.<br />

Behalve de vier laatstgenoemden zijn deze<br />

tukan gendhing zelf geen smeden. Zij zijn<br />

veeleer de eigenaren van de gongsmederijen,<br />

waarin bedreven werklieden voor hen de<br />

gongs fabriceren, die zij dan verhandelen.<br />

15<br />

De gongsmeden Pak Alia (links) en Pak Bin Hama<br />

-4-<br />

Bovendien kopen de eigenaren ook de<br />

grondstoffen voor de fabricage en de<br />

benodigde werktuigen in. Het keuren van de<br />

gietproeven gebeurt onder hun toezicht en<br />

ze geven in het algemeen aan het gehele<br />

bedrijf de nodige leiding.


In de gongsmederij (besalèn) worden niet<br />

alleen de eigenlijke gongs, de bekende grote<br />

bekkeninstrumenten uit de gamelan,<br />

vervaardigd, maar ook al de overige bij de<br />

Javanen bekende metalen bekken- en<br />

slaginstrumenten. In hoofdzaak beperkt de<br />

fabricage zich echter tot het vervaardigen<br />

van de bendhé (zie opmerking 6) en de<br />

kempul, de gongvormige instrumenten welke<br />

een gewicht hebben van respectievelijk<br />

hoogstens 10 en hoogstens 18 kati ( resp. ±<br />

6kilo en ± 11 kilo). Het woord gong, de<br />

eigenlijke naam van het bekkeninstrument<br />

boven de 18 kati, wordt ook vaak als<br />

verzamelnaam gebruikt. Het blijkt dat de<br />

kempul en de bendhé soms van hetzelfde<br />

gewicht kunnen zijn. Het is namelijk mogelijk<br />

dat een zeer dun uitgehamerde en dus grote<br />

kempul lichter is dan een kleinere maar<br />

weinig uitgehamerde bendhé. De Javaan<br />

onderscheidt ze dan ook veelal naar grootte,<br />

in plaats van naar gewicht.<br />

De fabricage van de metalen staven (wilah)<br />

voor de Javaanse slaginstrumenten is in<br />

Semarang van zeer kleine omvang. Dit komt<br />

volgens de gongmakers door de concurrentie<br />

die ze vanuit Solo ondervinden.<br />

-5-<br />

Een gongsmederij is een open loods die<br />

meestal met dakpannen of ijzeren platen is<br />

afgedekt. Het geheel maakt op de Europeaan<br />

een erg primitieve indruk. De loods bevat<br />

twee of meer smeedplaatsen, waarvan er een<br />

beduidend groter van omvang is. Deze grote<br />

smeedplaats is bestemd voor het maken van<br />

de grote stukken met een gewicht van 35<br />

kati (± 21,5 kilo) of meer.<br />

Voor het maken van een gong wordt aan de<br />

smeedplaats door een ploeg van meestal vast<br />

bij elkaar horende werklieden gewerkt. Deze<br />

ploegen bestaan in de eerste plaats uit de<br />

eigenlijke gongsmeden van wie er ten<br />

hoogste zes zijn.<br />

De leider van dit zestal is de panji, de<br />

ervaren gongsmid. Onder hem staan, in<br />

volgorde van geoefendheid in het vak:<br />

16<br />

1. de malu ngarep<br />

2. de malu nempong<br />

3. de malu ngalap<br />

4. de malu nulup en<br />

5. de nulup, de helper, wiens<br />

aanwezigheid bij het smeden alleen<br />

nodig is wanneer er zeer grote<br />

stukken worden gesmeed.<br />

De smeden worden bijgestaan door een<br />

werkman die de blaasbalg hanteert (de<br />

ngaroni) en door een wisselend aantal<br />

leerlingen (réwang) die belast zijn met onder<br />

andere het aandragen van water en<br />

houtskool.<br />

Het smeden van de gongs (pandhe gong)<br />

vraagt een langdurige oefening en nauwe<br />

samenwerking van de smeden. Dit is dan ook<br />

de reden dat de helpers al van jongs af aan<br />

geleidelijk in het smeden worden geoefend.<br />

De smeden werken bij voorkeur in hetzelfde<br />

ploegverband. Mocht er dan ook een lid van<br />

de ploeg ziek zijn, of om een andere reden<br />

afwezig, dan werkt gewoonlijk de gehele<br />

ploeg niet.<br />

De plattegrond die hierna beschreven<br />

wordt (fig. 1) geeft van de smeedplaats een<br />

aardig overzicht. Opgemerkt moet worden<br />

dat de smeedplaats ook gebruikt wordt om<br />

de gongspijs te smelten.<br />

-6-<br />

figuur 1.


Bij a bevindt zich de haard (prapèn). Deze<br />

bestaat uit een ondiepe ronde kuil die met<br />

houtskool is opgevuld. In het midden van de<br />

houtskool is een kratervormige kuil gemaakt.<br />

Een ondergronds gemetseld kanaal<br />

(b, dungu) verbindt het midden van de<br />

haardkuil met een ondiepe vierkante kuil d<br />

en is bij p afgesloten door een steen, die<br />

punuk wordt genoemd. De functie van de<br />

dungu is om lucht naar het vuur te leiden.<br />

Met het woord dungu wordt tevens de<br />

gehele smeedplaats aangeduid. Zoals we bij<br />

ons zeggen dat een ijzergieterij met twee<br />

of meer hoogovens werkt, zo zegt een<br />

gongmaker dat hij twee of meer dungu bezit.<br />

Door de punuk gaan een of twee buizen (c)<br />

die suling worden genoemd en waaraan de<br />

later te vermelden blaasbalgen worden<br />

bevestigd.<br />

In de smidse bevinden zich drie stenen<br />

aanbeelden, die allen in de grond zijn<br />

ingegraven. Het zijn de watu tandhes (h), de<br />

watu mindhan (e) en de watu plarapan (g).<br />

Bij i bevindt zich een klein, in de grond<br />

verzonken, cementen waterbakje (kobokan),<br />

dat gedeeltelijk is afgesloten met een<br />

plankje. Hierin ligt een van rijststengels<br />

gemaakte kwast (kobyok). De letter k geeft<br />

de plaats aan van een in de grond<br />

gemetselde en bepleisterde ronde waterkuil<br />

(plandhan), waarin de werkstukken worden<br />

afgekoeld.<br />

-7-<br />

Een ondiepe, vierkante kuil (f) met een<br />

plank er overheen dient als zitplaats. Op de<br />

grond bij l, m, n en o bevinden zich steeds<br />

twee evenwijdige, houten latten (telundak).<br />

Over deze latten leggen de smeden hun<br />

hamers, om te voorkomen dat ze met de<br />

vuile grond in aanraking komen.<br />

Plaat 1 (blz. 14), geeft een nadere<br />

toelichting op de plattegrond.<br />

Een van de smidsen in elke werkplaats is<br />

ingericht voor het maken van grote gongs<br />

van meer dan 20 kati (12 kilo). Deze smidse<br />

onderscheidt zich van de andere, behalve<br />

17<br />

door haar grootte, ook door het feit dat het<br />

luchtkanaal bij c van twee tuiten (suling) is<br />

voorzien. Meestal is er ook aan de<br />

achterkant een miniatuurhaard met<br />

luchtkanaal. Hier zal later op worden<br />

teruggekomen (blz. 30).<br />

De grondstoffen waaruit de gongs en al de<br />

andere Javaanse slag- en bekken-<br />

instrumenten gemaakt worden, zijn:<br />

roodkoper (tembaga) met een<br />

zuiverheidgraad van 98 tot 99 procent en<br />

tin (timak rejasa).<br />

Het roodkoper wordt door Europese<br />

importeurs aangevoerd en is afkomstig uit<br />

Japan of Australië. Het Australische koper<br />

wordt geleverd in de vorm van blokken<br />

(tembaga bolu) en het Japanse koper in<br />

platen (tembaga sagu). De gongmakers geven<br />

aan het Japanse koper, dat elektrolytisch is<br />

verkregen, de voorkeur vanwege de<br />

zachtheid en de veel grotere zuiverheid.<br />

Vroeger kwam het voor de gongfabricage<br />

gebruikte roodkoper uit Japan in de vorm<br />

van dunne staven (tembaga lantakan), maar<br />

deze worden al lang niet meer geleverd.<br />

Het tin is afkomstig van de veilingen te<br />

Batavia (Banka-tin). Beide grondstoffen zijn<br />

op het ogenblik zeer duur. Daarom kopen de<br />

meeste gongmakers tweedehands, bij<br />

Chinese handelaren, hun goederen in. Voor<br />

koper betalen ze fl. 62,-- tot fl. 63,-- per<br />

pikul ( 1 pikul = 100 kati = 61,761 kilo) en<br />

voor tin fl. 120,-- per pikul. Dit komt nu<br />

overeen met respectievelijk €668,-- en<br />

€1292,-- per pikul.<br />

-8-<br />

Sommige van de voornamere gongmakers<br />

kopen het benodigde koper ook wel direct<br />

van de Europese importeurs. Aangezien bij<br />

zulke hoge prijzen de inkomsten van de<br />

gongmakers grotendeels verloren zouden<br />

gaan, wordt nu ook vaak oud koperwerk van<br />

dandangs en salungs versmolten. Dit wordt<br />

met het blokkoper vermengd in een<br />

verhouding van drie op zeven. Het gebruik<br />

van dit versmolten koper zal ook wel onder


gewone omstandigheden plaatsvinden. Het<br />

oude koperwerk (tembaga rosokan) kost<br />

ongeveer fl. 45,-- (€ 485,--) per pikul.<br />

Het vervaardigen van de gongs bestaat uit<br />

vier stadia: het gieten, het smeden, het<br />

afwerken (afvijlen, afdraaien en polijsten)<br />

en het stemmen.<br />

Het gieten<br />

De alliage waaruit de metalen muziek-<br />

instrumenten gemaakt worden, heet gangsa<br />

(zie ook opmerking 3) en bestaat uit tien<br />

delen roodkoper en drie delen tin (zie<br />

opmerking 13). Volgens de bewering van de<br />

gongmakers hier, verstaan die uit Solo,<br />

Bandjarnegara en andere plaatsen waar<br />

wilahs en bonangs gemaakt worden,<br />

tegenwoordig de kunst niet meer om gangsa<br />

te bereiden. Zij zouden zich ertoe beperken<br />

om oude gebarsten instrumenten om te<br />

smelten. De voor de hele week benodigde<br />

hoeveelheid gongspijs wordt gewoonlijk<br />

vrijdag in de namiddag gemaakt. In een<br />

haard kan in een dag 5 tot 6 pikul (± 340<br />

kilo) gangsa worden bereid. Dit gebeurt op<br />

de volgende manier.<br />

-9-<br />

Een grote smeltkroes (kowi besotan)<br />

wordt in de houtskool van de haard<br />

ingegraven en gedeeltelijk met houtskool<br />

gevuld. Deze smeltkroezen, maar ook de<br />

andere kleinere kroezen die bij de fabricage<br />

nodig zijn, worden door andere werklieden<br />

(tukang kowi) gemaakt. Twee van hen, Pak<br />

Drachman en Abdoel Gapar, wonen op dit<br />

moment in kampong Gendhingan.<br />

Een mengsel van rode leem (lempung abang),<br />

afkomstig uit de bij Semarang liggende<br />

heuvels en verkoolde brambut of merambut<br />

(doppen en gehakte stengels van de<br />

rijstplant) vormt de grondstof voor de<br />

kroezen. Ze worden met de hand gevormd en<br />

na droging gebakken.<br />

Als de smeltkroes is ingegraven en het<br />

vuur in de haard is aangestoken, worden de<br />

18<br />

blokken koper met houtskool vermengd en<br />

boven de kroes opgestapeld. Het geheel<br />

wordt weer met houtskool afgedekt.<br />

De houtskool (areng) die zowel voor het<br />

smelten, als voor het verhitten van de<br />

stukken tijdens het smeden wordt gebruikt,<br />

is uitsluitend houtskool van jati-hout<br />

(Tectona grandis L.). Houtskool van kesambihout<br />

(Schleichera trijuga Wildd.) is van<br />

betere kwaliteit, maar geeft volgens de<br />

gongmakers een te felle hitte. Hierdoor<br />

zouden de stukken ongelijkmatig verwarmd<br />

worden en lichtelijk verbranden.<br />

plaat 2: het blaastoestel; de panji giet gangsa in een<br />

gietvorm.<br />

Om het areng-vuur aan te wakkeren, wordt<br />

bij het smelten geen gebruik gemaakt van<br />

het ondergrondse luchtkanaal. Men plaatst<br />

boven de stapel houtskool een eigenaardig<br />

blaastoestel (zie plaat 2). Dit toestel<br />

bestaat uit een suling in de vorm van een<br />

dikke bamboe (Bambu petung, gemaakt van<br />

de Bambusa nigro-ciliata Buse.) met<br />

doorboorde geledingen. Tegenwoordig<br />

worden ook wel ijzeren buizen gebruikt. De<br />

buis is schuin boven de haard geplaatst, met<br />

het onderste uiteinde in de kuil (zie d) en<br />

wordt in het midden ondersteund door een<br />

ijzeren dwarsstang. Het geheel wordt in<br />

positie gehouden door een paar planken met<br />

gewichten die erop gelegd worden.<br />

-10-<br />

Het uiteinde, dat zich boven de haard<br />

bevindt, wordt afgesloten met een gebakken


uis (congklok), die gemaakt is van zwarte<br />

klei (lempung) en zand (pasir). Natte klei<br />

wordt gebruikt om het geheel goed af te<br />

dichten. Aan het uiteinde van de conglok is<br />

een rechthoekig, opstaand verlengstuk<br />

bevestigd, dat uit twee delen bestaat: de<br />

tuit (telale, wat eigenlijk slurf betekend) en<br />

een bolvormig gedeelte (popogan). Dit deel<br />

vormt de verbinding tussen de congklok en<br />

de telale. De naar beneden gerichte “slurf”<br />

wordt zodanig in de houtskool gestoken, dat<br />

ze juist boven de smeltkroes uitkomt. Aan<br />

het andere uiteinde van het blaastoestel<br />

wordt een zak gebonden, die gemaakt is van<br />

aan elkaar genaaide geitenvellen, waarvan de<br />

haren niet zijn verwijderd. Aan de<br />

bovenkant van deze zak is een wijde spleet<br />

om de lucht in te laten. Deze uiterst<br />

primitieve balg wordt lamus genoemd.<br />

Het vereist nogal wat handigheid om met de<br />

balg te werken. De helper (ngaroni) die met<br />

dit werk belast is, zit op de grond met de<br />

lamus tussen zijn knieën en pakt deze met<br />

beide handen beet. Tegelijkertijd klemt hij<br />

de uiterste hoek van de spleet met zijn<br />

rechterelleboog, die op zijn dij steunt, vast.<br />

De zak wordt nu uit elkaar getrokken en<br />

tegelijkertijd opgelicht. Hierdoor stroomt<br />

lucht in de wijd geopende spleet. Vervolgens<br />

wordt de zak weer in elkaar gedrukt, terwijl<br />

met de handen en de rechterbovenarm de<br />

spleet wordt afgedicht. De lucht stroomt nu<br />

door de suling en verlaat die door de aan de<br />

andere kant aangebrachte telale. Het<br />

aanblazen van het vuur (di lamus) wordt net<br />

zolang voortgezet en er wordt steeds<br />

opnieuw houtskool toegevoegd, totdat al het<br />

koper gesmolten en verzameld is in de kroes.<br />

Het smelten heet besot.<br />

-11-<br />

Pas nadat al het koper gesmolten is (wis<br />

tuwa = reeds oud, dus gaar), wordt de<br />

benodigde hoeveelheid tin toegevoegd. Met<br />

behulp van twee ijzeren roerstaven<br />

(penyukat gogol en penyugat pengiwa) wordt<br />

alles goed omgeroerd (ngudeg) en worden de<br />

slakken (krawa) afgestreken. Bij het smelten<br />

ontstaat door oxidatie en vermenging met<br />

19<br />

de slakken een groot verlies (sudah) van<br />

grondstoffen. Bij de eerste en de tweede<br />

smelting, welke later zullen worden<br />

beschreven, treedt een totaal verlies op van<br />

wel 25 procent. De kleine stukjes metaal die<br />

met de slakken meegaan (kenyi), worden<br />

door de helpers (réwang) uit de houtskool<br />

gezeefd en aan de gongmakers<br />

terugverkocht voor 50 cent (€ 5,40) per<br />

katti (0,617 kg.). Van de slakken<br />

onderscheidt men twee soorten. De krawa<br />

tembaga van de eerste smelting bevat<br />

uitsluitend koperslakken. De krawa gangsa<br />

van de tweede smelting bevat ook tin-as.<br />

Door de gongmakers worden deze slakken<br />

respectievelijk ook wel krawa besotan en<br />

krawa wedel genoemd.<br />

De juiste samenstelling van de gongspijs<br />

wordt door middel van kleine gietproeven<br />

getest. Dit zal later, daar waar het zal gaan<br />

over de vervaardiging van de lakar,<br />

beschreven worden. De gesmolten gongspijs<br />

wordt in uithollingen (leleran) geschept, die<br />

eenvoudig in de bodem van de smederij zijn<br />

ingegraven, geschept (nyidhuki). Dit gebeurt<br />

met ijzeren lepels (batok wesi), die aan lange<br />

houten stelen zijn bevestigd.<br />

-12-<br />

De gevormde platte koeken, die eveneens<br />

leleran heten, hebben een gewicht van<br />

ongeveer 1 pikul. Ze moeten aan de lucht<br />

afkoelen. Hierdoor worden ze bros en ze<br />

kunnen dan later aan stukken worden<br />

geslagen. Dit gebeurt met een ijzeren hamer<br />

(geblok).<br />

Voordat er aan de gongs kan worden<br />

begonnen, moet de gongspijs nog eens<br />

worden gesmolten. Van de voorraad<br />

stukgeslagen leleran wordt het voor de gong<br />

benodigde gewicht afgewogen. Hierbij wordt<br />

er rekening mee gehouden, dat ook bij de<br />

tweede smelting (nglebur) een gedeelte als<br />

slakken verloren zal gaan. De voor het<br />

smelten benodigde tijd kan berekend<br />

worden, als men er van uitgaat dat het<br />

smelten van 35 kati ongeveer een uur kost.


Het smelten van de stukgeslagen stukken<br />

gebeurt op dezelfde wijze als bij het eerste<br />

smeltingsproces. De kroes die tijdens dit<br />

proces gebruikt wordt (kowi leburan) is<br />

voorzien van een tuit en is kleiner dan de<br />

eerste smeltkroes.<br />

Terwijl de smelters aan het werk zijn,<br />

wordt door een andere helper een vorm<br />

(penyingen) in gereedheid gebracht. De<br />

vormen, die in verschillende grootte<br />

voorhanden zijn, zijn gebakken uit een<br />

mengsel van grijze klei (lumpur), zand, fijn<br />

steenslag (krikil) en onverkoolde brambut<br />

(brambut mentah). De vormen zijn niets<br />

anders dan schijven van vrij aanzienlijke<br />

dikte, met in het midden slechts een geringe<br />

uitholling. In deze uitholling wordt straks de<br />

vloeibare gongspijs gegoten, die dan als<br />

zogenaamde lakar feitelijk de grondvorm van<br />

de gong krijgt: een platte koek van metaal<br />

die aan een zijde iets boller is.<br />

-13-<br />

Voor elk gietsel moet de vorm eerst in de<br />

juiste staat worden gebracht. De barsten en<br />

gaten die tijdens het gebruik zijn ontstaan<br />

worden opgevuld met een mengsel van leem<br />

en fijne houtskool. Ook de holte waarin het<br />

metaal wordt gegoten krijgt nog een<br />

zorgvuldige behandeling (ndaliti). Het gehele<br />

oppervlak daarvan wordt bestreken met een<br />

mengsel van leem en het veegsel (brebak)<br />

van het dak. Dit bestaat uit roet en kleine<br />

deeltjes houtskool. Na deze behandeling<br />

wordt de vorm vlak bij het vuur van de haard<br />

gedroogd en zorgvuldig schoongeveegd.<br />

Ondertussen is het metaal in de<br />

smeltkroes vloeibaar geworden en kunnen de<br />

benodigde proeven worden gedaan (di<br />

gecak). Voor een juiste beoordeling van de<br />

samenstelling van het gietsel zijn twee<br />

proeven nodig. Daarbij wordt een kleine<br />

kroes met tuit van zo’n 10 cm hoogte (kowi<br />

cutuk) gebruikt en de watu jujutan. Dit is<br />

een kleine platte steen met een ondiep<br />

geultje er in. De panji neemt met een<br />

nijptang (supit) de kroes vast en schept<br />

20<br />

daarmee wat vloeibaar metaal uit de grote<br />

smeltkroes. Een gedeelte daarvan wordt in<br />

een ronde holte uitgegoten, die in een<br />

hoopje zand is gemaakt. De rest wordt in<br />

het geultje van de watu jujutan gegoten,<br />

nadat dat eerst met wat klapperolie is<br />

bevochtigd.<br />

Wanneer het metaal dat in de holte is<br />

gegoten geleidelijk is afgekoeld, wordt het<br />

door een van de helpers verder afgekoeld.<br />

Hij rolt het heen en weer door een hoopje<br />

vochtig houtskool en zand. Het langzame<br />

afkoelen wordt toegepast om het geheel<br />

bros te maken. Het aldus verkregen schijfje<br />

metaal (gecakan) wordt nu met een geblog<br />

stukgeslagen, om het metaal op de breuk te<br />

kunnen beoordelen.<br />

-14-<br />

Voor het beoordelen van de gietproef is<br />

veel ervaring nodig. Hierbij vraagt de<br />

gongmaker ook de raad van de panji en de<br />

malu ngarep. Is het metaal van de gecakan<br />

op de breuk zeer ruw en roodachtig, dan<br />

bevat het mengsel teveel koper. Dit kan<br />

worden opgelost door het toevoegen van<br />

stukjes tin in de smeltkroes. Als de breuk<br />

echter glad is en glanzend wit, dan is er<br />

teveel tin gebruikt. Zo’n mengsel noemt de<br />

gongmaker wareg (verzadigd). In dit laatste<br />

geval worden kleine stukjes koper aan het<br />

mengsel toegevoegd. Ook kan men enige tijd<br />

met het stoken doorgaan, waardoor een deel<br />

van het tin in het mengsel verbrandt en met<br />

de slakken verdwijnt.<br />

Bij het gieten van het restant van het<br />

metaal in de watu jujutan raakt de olie in<br />

brand. Ook wordt op het nog vloeibare<br />

metaal brambut gestrooid, dat door de hitte<br />

ook verbrandt. Dit bestrooien moet ervoor<br />

zorgen dat het metaal zo langzaam mogelijk<br />

afkoelt. In tegenstelling met de oppervlakte<br />

van de gecakan, die ruw is, is de oppervlakte<br />

van dit stukje metaal (jujutan) geheel glad.<br />

Zodra het staafje gestold is en nog<br />

donkerrood nagloeit, wordt het aan het ene<br />

uiteinde plat gesmeed. De dun gevormde lip


wordt nu omhoog gebogen, waarbij het<br />

metaal niet mag scheuren of breken. Doet<br />

het dit toch, dan is dat een teken dat het<br />

gebruikte koper niet van voldoende<br />

zuiverheid was. Er wordt niet tot gieten<br />

overgegaan als een van beide proeven niet<br />

aan de gestelde eisen voldoet.<br />

-15-<br />

De helpers bewaren de gecakan en jujutan<br />

om ze later weer voor 50 cent per kati te<br />

verkopen aan de gongmaker.<br />

Als het metaalmengsel naar wens is, kan met<br />

het echte gietwerk worden begonnen. De<br />

smeltkroes wordt uitgegraven en met een<br />

roerstaaf worden de slakken verwijderd.<br />

Twee helpers halen de kroes nu met tangen<br />

(supit) uit de haardkuil en zetten hem op een<br />

hoopje houtskool, dat naast de vorm ligt. In<br />

die vorm is ondertussen wat klapperolie<br />

gegoten om aanbakken (kraket) te<br />

voorkomen.<br />

Met behulp van een paar supit giet de<br />

panji nu de inhoud van de smeltkroes in de<br />

vorm. Dit gieten wordt di sok genoemd.<br />

Tijdens het gieten wordt het gezicht van de<br />

panji beschermd tegen de verzengde hitte<br />

van het gesmolten metaal. Een helper houdt<br />

een uit bamboe gevlochten scherm (alingaling)<br />

dat aan een lange steel vast zit,<br />

tussen de smeltkroes en de panji. Deze kan<br />

door de reten in het bamboescherm heen<br />

kijken.<br />

Net zoals bij het gieten van de jujutan<br />

wordt ook hier het gesmolten metaal<br />

bestrooid met brambut. Dit vliegt, net zoals<br />

de olie die in de vorm gegoten was, in brand.<br />

De verkoolde brambut wordt, met de<br />

slakken die boven komen drijven, met behulp<br />

van een roerijzer afgestreken. Steeds<br />

opnieuw wordt brambut op het metaal<br />

gestrooid. Als de slakken en de luchtbellen<br />

in het gesmolten metaal zijn opgestegen,<br />

laat men het metaalmengsel in de vorm<br />

stollen. Daarna wordt het geheel uit de vorm<br />

gehaald, om aan de lucht af te koelen.<br />

21<br />

-16-<br />

De aldus gevormde ronde platte koek<br />

(lakar) is in het midden slechts enkele<br />

centimeters dik. Het is de eerste gedaante<br />

van de gong. De smeltkroezen worden direct<br />

na het uitgieten onder de met water<br />

uitgedoofde, maar nog warme, houtskool<br />

bedolven. In de lucht zouden ze te snel<br />

afkoelen, waardoor scheurtjes zouden<br />

kunnen ontstaan, waaruit bij het smelten het<br />

metaal kan weglopen. Het gieten van de lakar<br />

gebeurt steeds in de namiddag. De volgende<br />

morgen kan men dan aan het uitsmeden<br />

beginnen.<br />

Het smeden<br />

Bij het smeden (pandhe) worden houten en<br />

ijzeren hamers van verschillende vorm<br />

gebruikt. Ze zijn nodig om de gong zijn<br />

karakteristieke vorm te geven en hebben elk<br />

een eigen naam:<br />

- de ijzeren hamers: geblok, palu, palu alang,<br />

cocor mindhan en penunggalan.<br />

- de houten hamers: perbahan, papak,<br />

prapèh, munjalan, laga en mason.<br />

Om alle handelingen die nodig zijn bij het<br />

smeden van een gong beter te kunnen<br />

begrijpen, volgt nu een beschrijving van de<br />

onderdelen van een gong, zoals een Javaanse<br />

gongmaker deze onderscheidt.<br />

-17-<br />

figuur 2. figuur 2a.


- knop a wordt door de gongmakers te<br />

Semarang endhas (kop) genoemd. Op Java<br />

wordt voor deze knop ook het woord pencu<br />

gebruikt;<br />

- de opstaande rand b van de knop heet<br />

tikel;<br />

- het vlakke gedeelte c heet rai;<br />

- de richel d heet pasu;<br />

- het gebogen gedeelte e heet recep;<br />

- en de rand f wordt dudu genoemd.<br />

De opstaande rand die in Semarang vaak met<br />

het Maleise woord kaki (voet) wordt<br />

aangeduid, wordt ook verdeeld in twee delen:<br />

- g is de bau ;<br />

– en de onderrand h heet lambé.<br />

De opening aan de onderzijde van de gong<br />

wordt lolohan genoemd.<br />

De aanbeelden waarop de gongs gesmeed<br />

worden zijn van een zeer hard en dicht soort<br />

grijs vulkanisch gesteente gemaakt. Dit<br />

wordt door de gongmakers gehaald in de<br />

ravijnen aan de voet van de vulkaan Merapi,<br />

bij desa Kenteng. Waarschijnlijk zullen er<br />

ook elders geschikte stenen gevonden<br />

kunnen worden. De overlevering vertelt<br />

echter, dat Susuhunan Paku Buwana II Bagus<br />

(zie opmerking 7) de gongmakers bevolen<br />

heeft uitsluitend daar hun stenen te halen.<br />

Hieraan hebben ze zich steeds gehouden.<br />

-18-<br />

Bij de keuze van de stenen gaan ze af op<br />

de vastheid en de kleur. Als de steen op de<br />

breuk een paarsachtig-grijze kleur (ules<br />

wungu) heeft, is dat een teken van<br />

geschiktheid. Goede stenen kunnen zo’n<br />

twaalf jaar gebruikt worden. Het<br />

gemiddelde gewicht van een aanbeeld<br />

bedraagt tien tot vijftien pikul (resp. 617 kg<br />

en ± 925 kg). Het transport van zo’n steen<br />

tot Semarang kost ongeveer fl. 30,-- (€<br />

323,--). Dikwijls blijkt, als men de steen<br />

gaat gebruiken, dat deze barst of dat deze<br />

om een andere minder goede eigenschap<br />

moet worden afgekeurd.<br />

Om als aanbeeld te dienen worden de<br />

stenen op verschillende manieren bewerkt.<br />

22<br />

De platte slagvlakken worden gemaakt door<br />

de stenen af te bikken (nacahi) met een<br />

ijzeren hamer (penacah). Vervolgens wordt<br />

de oppervlakte afgeschuurd met een soort<br />

steen (watu las), die volgens de gongmakers<br />

vanuit Pontiac wordt ingevoerd. De steen is<br />

bevestigd aan een bamboe, die door een paar<br />

horizontaal gespannen touwen in een<br />

loodrechte stand boven het te schuren<br />

aanbeeld hangt. De touwen zijn bevestigd<br />

aan de stijlen van de wand. Door de bamboe<br />

heen en weer te bewegen, schraapt de<br />

schuursteen over het aanbeeld. Deze<br />

bewerking wordt ngangsapi genoemd en<br />

wordt gewoonlijk om de drie maanden<br />

herhaald: dit om beschadigingen aan de<br />

oppervlakten van de aanbeelden te<br />

herstellen.<br />

De watu tandhes, het voornaamste<br />

aanbeeld, waarop het meest gewerkt wordt<br />

(fig. 1, h), is zodanig ingegraven, dat de naar<br />

de haard toegekeerde bovenrand gelijk met<br />

de grond ligt. Het ongeveer vierkante<br />

bovenvlak loopt naar de andere zijde<br />

enigszins schuin op. Van het tweede in de<br />

grond gegraven stenen aanbeeld, de watu<br />

plarapan of watu lodhok (g), ligt de vierkante<br />

en glad afgewerkte bovenkant geheel gelijk<br />

met de grond.<br />

-19-<br />

De watu mindhan (e) is een op zijn kant<br />

staande vierkante steen, die aan de rand van<br />

de kuil (d) zo is ingegraven, dat de<br />

bovenkant gelijk ligt met de grond. De<br />

eveneens gladgeschuurde zijkant valt samen<br />

met de opstaande rand van de kuil.<br />

De gongmakers hebben verschillende<br />

redenen om geen gebruik te maken van<br />

ijzeren aanbeelden. Een voorname rol<br />

daarbij spelen de overlevering en de<br />

traditie. Een ijzeren aanbeeld dat door<br />

langdurig gebruik oneffen zou worden, kan<br />

door hen ook niet meer gerepareerd worden.<br />

De voornaamste reden zou echter zijn, dat<br />

door de veel grotere veerkracht van een<br />

ijzeren aanbeeld, de hamers met een veel<br />

grotere kracht zouden opspringen. Omdat


vanwege de vorm van de gong, de drie tot<br />

vijf smeden opeengedrongen aan een kant<br />

van het aanbeeld moeten staan, zou dit<br />

terugspringen van de hamers erg gevaarlijk<br />

zijn.<br />

Gongs tot 20 kati (± 12 kilo) worden aan de<br />

kleinere haarden gesmeed. De zwaardere,<br />

waarvoor meer hitte nodig is, worden aan de<br />

grote haarden bewerkt. Bij deze haarden is<br />

de dungu van twee blaasbalgen voorzien.<br />

Deze worden door twee helpers, de nulup en<br />

de ngaroni, in werking gesteld.<br />

Als met het smeden wordt begonnen, legt<br />

een van de helpers een lakar in het<br />

aangewakkerde vuur. De panji, die tijdens<br />

het smeden op een plank zit die over kuil f is<br />

gelegd, grijpt de lakar vast met twee ijzeren<br />

stangen, die van houten handvatten zijn<br />

voorzien ( plaat I, blz. 14). De grootste van<br />

deze stangen (penyukat gogol) wordt in de<br />

rechterhand gehouden, de kleinste<br />

(penyukat pengiwa) in de linker.<br />

-20-<br />

De grootte van de stangen is afhankelijk<br />

van de te maken gong. Vroeger werden<br />

meestal zeer korte stangen (penyukat lakon)<br />

gebruikt, maar dat doet men nu niet meer.<br />

De penyukats zijn aan de punt omgebogen en<br />

in het houten handvat (garan) met een<br />

ijzeren ring (karah) bevestigd. Met dit<br />

gereedschap kan de panji zo handig<br />

manoeuvreren, dat hij het werkstuk in de<br />

haard ronddraait, oplicht of omkeert,<br />

terwijl het voortdurend in beweging is.<br />

Hierdoor ontstaat een gelijkmatige<br />

verhitting van het werkstuk. Figuur 3 geeft<br />

aan hoe een reeds gedeeltelijk uitgesmeed<br />

stuk dat in de haard ligt, met de penyukats<br />

wordt vastgehouden.<br />

figuur 3.<br />

23<br />

Bij al deze handelingen laat de panji de<br />

penyukats op een houten lat (anggel)<br />

steunen, die voor de haard is aangebracht<br />

(s). De lakar wordt dus onder voortdurend<br />

ronddraaien en omwentelen in het vuur tot<br />

donkerrode gloeihitte verwarmd. De graad<br />

van verhitting is erg belangrijk, omdat het<br />

stuk tijdens het smeden zou barsten als het<br />

te sterk of te weinig verhit zou zijn. Daarom<br />

is de werkplaats opzettelijk tamelijk donker<br />

gemaakt. Zo kan de panji de juiste graad van<br />

gloeihitte beter beoordelen. De gloeiende<br />

lakar wordt nu door een van de helpers met<br />

een ijzeren nijptang uit het vuur gehaald en<br />

op zijn kant op de watu tandhes gezet.<br />

-21-<br />

De panji grijpt het stuk met twee tangen<br />

aan, terwijl een helper een ijzeren staaf,<br />

waarvan het uiteinde omgebogen is, achter<br />

de lakar plaatst (zie figuur 4).<br />

figuur 4.<br />

De eerste smid (malu ngarep) slaat dan<br />

krachtig met de geblok op de rand van de<br />

lakar. Bij grote gongs moeten twee smeden,<br />

de een met de geblok en de ander met de<br />

ijzeren palu, het stuk bewerken. De ijzeren<br />

palu is verreweg het voornaamste<br />

gereedschap bij de gongfabricage.


Na elke hamerslag draait de panji de lakar<br />

met behulp van de nijptangen iets om. Zo<br />

wordt de gehele rand gelijk gesmeed<br />

(nesek). Daarna wordt het stuk door de<br />

helper weer in de haard teruggezet en<br />

opnieuw verhit.<br />

Tijdens de hierboven beschreven<br />

handeling wordt door een van de helpers op<br />

de naar de haard toegekeerde helft van de<br />

watu tandhes een ophoging van vochtig leem<br />

gemaakt. Deze onderlaag (luluh) moet<br />

tijdens het uitsmeden de gong de juiste<br />

ligging geven. Het gedeelte van de gong dat<br />

door de hamerslagen getroffen wordt, ligt<br />

echter steeds direct op de steen. De luluh<br />

vangt dus niet de slagen op, maar dient<br />

slechts ter ondersteuning.<br />

-22-<br />

Bij de verschillende bewerkingen op de<br />

watu tandhes, waardoor het stuk<br />

langzamerhand van vorm verandert, moet<br />

het meer of minder schuin op het aanbeeld<br />

liggen. Dit kan door van de luluh soms wat<br />

leem weg te nemen, of er juist aan toe te<br />

voegen. Ook worden voor hetzelfde doel<br />

repen gedebog pisang (stam van een<br />

bananenboom) op de luluh gelegd. Hierdoor<br />

kan het werkstuk ook gemakkelijker op de<br />

onderlaag rondgedraaid worden.<br />

De leemlaag wordt steeds door middel van<br />

een uit paddistengels gemaakte kwast<br />

(kobyok) vochtig gehouden. Volgens zeggen<br />

wordt in Solo in plaats van leem zand<br />

gebruikt. Dit zou echter niet zo doelmatig<br />

zijn.<br />

Als met het eigenlijke smeden (di palu)<br />

begonnen wordt, wordt de gloeiende lakar<br />

plat op het aanbeeld neergelegd. De smeden<br />

staan met hun hamers naast elkaar aan de<br />

ene zijde van dat aanbeeld. Bij het hameren<br />

zetten de smeden hun linkervoet voor,<br />

behalve de laatste rechts in de rij<br />

(zie plaat 3).<br />

24<br />

plaat 3: het smeden<br />

De malu ngarep, die het dichtst bij de panji<br />

staat, geeft de eerste slagen midden in de<br />

schijf. Daarna vallen achtereenvolgens de<br />

malu nempong, de malu ngalap, de malu nulup<br />

en de nulup in. Ze houden in omgekeerde<br />

volgorde ook op met hameren, zodat de malu<br />

ngarep weer de laatste slagen doet.<br />

De slagen vallen zeer snel achter elkaar.<br />

Toch weet de panji, die het stuk met twee<br />

tangen vasthoudt, het werkstuk tussen elke<br />

slag in een kleine draaiing in de richting van<br />

de klok te geven. Op die manier bedekt elke<br />

volgende slag de voorafgaande als het ware<br />

dakpansgewijs. Verder laten de smeden de<br />

slagen zo neervallen, dat zij, vanuit het<br />

midden beginnend, in een spiraallijn de<br />

buitenkant van het werkstuk bereiken.<br />

-23-<br />

Het smeden duurt ongeveer een halve<br />

minuut, omdat het stuk dan al weer ver<br />

afgekoeld is. Het moet telkens weer opnieuw<br />

verhit worden. Dit duurt ook weer zo’n halve<br />

minuut bij de kleinere gongs. Bij grotere<br />

gongs duurt het wat langer. Dit gloeien (di<br />

bangi van abang, rood, dus rood maken)<br />

wordt steeds opnieuw herhaald. Zo gaat een<br />

gong van zo’n 10 kati (± 6 kilo) wel 150 keer


in het vuur. Bij grotere stukken is dit nog<br />

vele malen meer.<br />

Plekken die te dik zijn, worden met krijt<br />

(guris), dat in het vuur niet verdwijnt,<br />

gemerkt. Na de eerstvolgende verhitting<br />

zien de smeden dan op welke plaatsen ze<br />

harder moeten slaan. Behalve de panji zijn<br />

er voor een gong van 5 kati (±3,5 kilo) drie<br />

smeden nodig. Voor een gong tot 18 kati (±11<br />

kilo) zijn vier smeden en voor zwaardere<br />

stukken zelfs vijf smeden nodig.<br />

Bij de zelden voorkomende gongs van 45 tot<br />

50 kati (resp. ±27,5 kilo en ±31 kilo) zijn<br />

twee panjis werkzaam. De ene behandelt het<br />

werkstuk in de haard en de andere op de<br />

aanbeelden. Bovendien wordt dan ook nog<br />

een afzonderlijke helper (ngalap) aan de<br />

ploeg toegevoegd, die steeds opnieuw het<br />

werkstuk uit het vuur naar het aanbeeld<br />

brengt en weer terug.<br />

Tijdens de opeenvolgende handelingen<br />

wordt de lakar meer en meer hol (kuwung) en<br />

neemt dan eerst de komvorm en van<br />

lieverlee de gongvorm aan.<br />

Nadat deze ruwe vorm door de bewerking<br />

met de palu is ontstaan, wordt de gong<br />

steeds weer opnieuw verhit en verder<br />

bewerkt.<br />

In de eerste plaats worden op de watu<br />

tandhes de oneffenheden zoveel mogelijk<br />

gelijk gehamerd met behulp van een houten<br />

hamer, de papak. Bij grote gongs gebruikt<br />

men daarvoor een perbahan.<br />

-24-<br />

Vervolgens wordt de knop van de gong er<br />

gedeeltelijk met een gewone palu uitgeklopt.<br />

Deze handeling die ngejor wordt genoemd,<br />

wordt uitgevoerd door drie smeden.<br />

Om de knop verder te kunnen bewerken<br />

met de palu, wordt het werkstuk op de watu<br />

plarapan gelegd. De knop wordt daarbij<br />

zodanig geplaatst, dat hij komt te liggen in<br />

een kuiltje van leem (lodhok), dat direct<br />

naast het aanbeeld in de grond is gemaakt.<br />

25<br />

Bij het uithameren van de knop slaan de<br />

smeden ook in het midden daarvan. Bij de<br />

bewerkingen op de watu plarapan, waarbij<br />

het op nauwkeurigheid aankomt, wordt het<br />

binnenste van de gong verlicht (nyoloki) met<br />

een brandende bamboereep. Tot slot wordt<br />

aan de knop de juiste vorm gegeven met<br />

behulp van de houten munjulan.<br />

De rand (fig. 2, g) komt nu aan de beurt.<br />

Door het smeden met de palu is hij teveel<br />

naar binnengebogen en bovendien ongelijk<br />

van vorm geworden. De rand moet nu met de<br />

houten prapeh en de ijzeren cocor mindhan<br />

bewerkt worden (di mindha).<br />

-25-<br />

De bewerking van de rand gebeurt op de<br />

watu mindhan (fig. 1, e) die aan de rand van<br />

de kuil is ingegraven. Twee stukken hout<br />

worden daarbij in kuil d evenwijdig naast<br />

elkaar gelegd. De uiteinden liggen tegen het<br />

aanbeeld aan en over de stokken worden<br />

stukken pisangstam gelegd. Hierop komt de<br />

verhitte gong te liggen. De onderlaag van<br />

saprijke pisangstam vergemakkelijkt het<br />

ronddraaien van de gong. De gong ligt ook<br />

stabieler, omdat de knop nu niet op de grond<br />

ligt. De rand wordt nu van binnenuit met de<br />

prapeh tegen de opstaande kant van de watu<br />

mindhan gelijk geklopt (fig. 5).<br />

figuur 5<br />

De smeden gaan nu verder met het<br />

egaliseren van de rand van het bovenvlak<br />

(dudu, fig. 2, f). Dit gebeurt op de watu<br />

plarapan, eerst met behulp van de papak en<br />

daarna met de houten laga. Vervolgens wordt


met de laga de recep (fig. 2, e) van binnen<br />

uit op een merkwaardige wijze tegelijk<br />

geklopt en gewreven. Deze handeling wordt<br />

ngracak genoemd.<br />

-26-<br />

De volgende handeling is het aanbrengen<br />

van de richel pasu (fig. 2, d). Deze wordt van<br />

binnenuit met de scherpe kant van de houten<br />

mason uitgeklopt (di masoni). De pasu in de<br />

bonangketeltjes, die een zeer hoge<br />

opstaande rand hebben, wordt erin geslagen<br />

met een ijzeren palu alang.<br />

Voordat men nu de nog gloeiende gong in het<br />

water afkoelt, legt men een ijzeren ring<br />

(blengker) ter grootte van de omvang van de<br />

gong, om de rand. Men brengt deze ring op<br />

zijn plaats met drie repen pisangbast die aan<br />

de band zijn bevestigd. Als de ring strak om<br />

de rand zit, branden deze repen er vanzelf<br />

vanaf. Nu pas wordt de gong in het<br />

waterreservoir (fig. 1, k) ondergedompeld.<br />

De ring verhindert dat de gong door de<br />

plotselinge afkoeling scheef trekt (penjol).<br />

Door het afkoelen in het water (ngelem),<br />

wordt het metaal gehard en veerkrachtig<br />

gemaakt. Als men de gong langzaam aan de<br />

lucht zou afkoelen, dan zou hij bros worden<br />

en tijdens het bespelen barsten.<br />

Blijkt hierna dat de onderste rand niet<br />

geheel rond is, dan wordt de gong op zijn<br />

kant in de kuil tegen de watu mindhan gezet.<br />

Er overheen wordt een stuk hout gelegd<br />

(fig. 6, a) dat aan een kant op het aanbeeld<br />

rust en aan de andere kant wordt<br />

ondersteund. Twee andere stokken (b en c),<br />

die elkaar boven stok a kruisen, worden in de<br />

opening van de gong gestoken. Als nu een<br />

helper de andere einden neerdrukt, ontstaat<br />

er door de hefboomwerking druk, die op de<br />

rand van de gong wordt uitgeoefend.<br />

Tegelijkertijd slaat de panji met een ijzeren<br />

hamer, de cocor seletan, de oneffenheden<br />

uit de rand. Deze bewerking wordt benthang<br />

genoemd.<br />

26<br />

figuur 6.<br />

-27-<br />

Om aan het bovenvlak van de gong de juiste<br />

welvingen te geven (metak), wordt de<br />

metakan gebruikt (plaat 4). Dit toestel<br />

bestaat uit een kort, in de grond bevestigd<br />

houten blok, met daarin een vierkant gat.<br />

Hierin wordt een ongeveer 2,5 meter lange<br />

dwarsbalk gestoken. Deze heeft in het<br />

vierkante gat voldoende speling, zodat het<br />

vrije uiteinde op en neer bewogen kan<br />

worden.<br />

Plaat 4: rechts het werk met de metakan links het<br />

stemmen van een gong


De gong wordt nu op een plank onder de<br />

balk gelegd. Op het gedeelte van de gong dat<br />

recep wordt genoemd (fig. 2, e), wordt een<br />

kegelvormig los blokje hout (umbul) gezet. Al<br />

naar gelang de grootte van de gong wordt<br />

een umbul dawa (lange) of umbul cendhak<br />

(korte) gebruikt. Met behulp van de<br />

dwarsbalk als hefboom, oefent een helper nu<br />

op het blokje - en dus ook op de recep - een<br />

grote druk uit. Hierdoor krijgt dit gedeelte<br />

van de gong de vereiste buiging. Om te<br />

voorkomen dat het metaal na opheffing van<br />

de druk terugveert, wordt nu met een<br />

penunggalan (een ijzeren hamer) naast de<br />

umbul op het metaal geslagen. Hierdoor<br />

wordt de indeuking permanent gemaakt.<br />

-28-<br />

Het fatsoeneren van de recep wordt di<br />

kirih-ake genoemd.<br />

Nu neemt men de plank weg en keert men<br />

de gong om. De knop komt in een uitholling in<br />

de grond te rusten. Nu wordt op dezelfde<br />

manier de binnenkant van de gong bewerkt<br />

(nyuluk). Hierdoor krijgen de rai en de pasu<br />

(fig. 2, c en d) de juiste vorm.<br />

Het eigenlijke smeden is nu afgelopen.<br />

Hierna volgen wat losse opmerkingen en een<br />

beschrijving van het herstellen van gaten en<br />

scheuren in een gong.<br />

- Bij het opnieuw verhitten van een bijna<br />

koud geworden werkstuk, moet men zeer<br />

voorzichtig en langzaam te werk gaan. Doet<br />

men dit niet, dan is de kans groot dat het<br />

met een harde knal springt. Het is trouwens<br />

bekend, dat grote gietstukken van<br />

koperlegeringen bij het afkoelen zeer<br />

gevoelig zijn voor koude luchtstromen.<br />

- Het gezicht van de panji wordt met een<br />

bamboescherm (aling-aling) tegen de<br />

zengende uitstraling van de grote gongs<br />

beschermd.<br />

27<br />

- Bij het vasthouden van de hete nijptangen,<br />

worden de handen beschermd door<br />

samengevouwen, kleine stukjes vlechtwerk<br />

(contong), die als handschoenen dienst doen.<br />

- Ook de voeten van de smeden die tijdens<br />

het bewerken van de grote gongs boven de<br />

20 kilo vóór gezet worden, worden<br />

omwikkeld met stukken pisangbast.<br />

.<br />

figuur 7.<br />

- Bij sommige gongs wordt rondom de pencu<br />

een gleuf geslagen (fig. 7, a). Deze<br />

widhengan wordt er in gehamerd met de<br />

penunggalan. De gleuf zorgt er voor dat<br />

vooral de kleinere gongs een zwaardere toon<br />

krijgen. Deze gongs gaan voornamelijk naar<br />

Solo.<br />

Volgens de gongmakers is dit gebruik in de<br />

tijd van het Rijk van Majapahid ontstaan en<br />

overgenomen van uit Siam afkomstige gongs.<br />

-29-<br />

Het komt regelmatig voor, dat door<br />

slakken of onreinheden die in de lakar<br />

achtergebleven zijn, tijdens het uitsmeden<br />

barsten of zelfs gaten in de gong ontstaan.<br />

Als deze slechts oppervlakkig zijn en klein,<br />

dan worden ze, als de gong gloeiend heet<br />

gemaakt is, er met een petèl uitgebikt<br />

(matuk). Bij een grotere barst gebruikt men<br />

een banci.<br />

De metaalkrullen (patukan) die eraf vallen<br />

worden verzameld en als extra inkomsten<br />

gezien.


Loopt de scheur door en door, of is er een<br />

echt gat ontstaan, dan wordt dit op zeer<br />

ingenieuze wijze met gongspijs<br />

dichtgegoten. Hierbij maakt men gebruik van<br />

het à-cire-perdue procédé. Eerst wordt de<br />

scheur aan beide zijden van de gong<br />

zorgvuldig met bijenwas (malam) gevuld.<br />

Door verwarming met een gloeiend ijzer laat<br />

men dan de gesmolten was de scheur<br />

volkomen vullen. Op het bovenvlak van de<br />

gong wordt nu, in de richting van de scheur,<br />

een rolletje (pelur) was geplakt. Op de<br />

uiteinden daarvan worden opstaande<br />

gevorkte steeltjes van hetzelfde materiaal<br />

gezet. Het ene steeltje, dat een conisch<br />

verbrede kop heeft, neemt de plaats in van<br />

het latere toevoerkanaal. Het andere van<br />

het afvoerpijpje voor de in te gieten<br />

gongspijs (fig. 8).<br />

Figuur 8.<br />

-30-<br />

Het geheel wordt nu zeer voorzichtig met<br />

zwart vormleem omgeven, totdat een<br />

kegelvormig hoopje leem is ontstaan. Deze<br />

vormleem is een mengsel van leem met<br />

fijngestampte oude kowis (smeltkroezen).<br />

Boven de monding van het toevoerkanaal<br />

wordt nog een trechtervormige opening<br />

gemaakt. Het afvoerkanaal komt in de<br />

zijkant van het leemheuveltje naar buiten<br />

(fig. 9). Als nu aan de onderkant van de<br />

scheur, binnenin de gong, een dikke laag leem<br />

is gestreken, wordt de gehele gong in het<br />

vuur gelegd. De was gaat nu smelten terwijl<br />

de lemen vorm gebakken wordt. Ondertussen<br />

heeft men in een kleine smeltkroes (kowi<br />

cucuk) wat gongspijs gesmolten op een kleine<br />

haard. Het gesmolten metaal wordt nu in de<br />

28<br />

trechtervormige opening van het<br />

leemkegeltje gegoten, waarbij een gedeelte<br />

door het afvoerkanaal wegloopt. Het gevolg<br />

hiervan is dat alle lucht uit de vorm<br />

verdreven wordt en de scheur helemaal<br />

gevuld wordt met het metaalmengsel. Het<br />

afvoerkanaal wordt nu met een propje leem<br />

afgesloten. Tot slot laat men het metaal in<br />

de vorm afkoelen. Na verwijdering van de<br />

lemen gietvorm wordt het overtollige metaal<br />

met een petèl afgebikt.<br />

Figuur 9.<br />

-31-<br />

Het in het toevoerkanaal gestolde metaal<br />

heeft de vorm van een kegeltje met een<br />

steeltje en wordt tanjak genoemd. Deze<br />

tanjak geldt bij de Javanen als<br />

geneesmiddel; het water waarin het heeft<br />

gelegen is volgens hen een goed middel tegen<br />

hoest. De gehele bewerking van het<br />

herstellen van barsten en gaten op de boven<br />

omschreven wijze heet di nyingeni. Al het<br />

daarbij afgebikte metaal, zoals de tanjak,<br />

zijn extra baten voor de panji.<br />

Zeer kleine gaten en barsten aan de<br />

binnenkant van de gong worden eenvoudig<br />

met hars van de lo-boom (Ficus glomerata<br />

var. Elongata, King) dichtgestopt. Deze boom<br />

behoort tot de Ficussoorten. De hars wordt<br />

met een gloeiend stuk ijzer verwarmd. De<br />

hars dringt zo volkomen in de scheur door.<br />

De hars wordt verzameld en bewaard in<br />

kleine bamboe kokertjes en wordt na enige<br />

tijd buitengewoon hard.<br />

Om de scheurtjes en gaatjes te dichten<br />

wordt ook wel een mengsel van dit hars met<br />

rijst en fijngemalen slakken uit de haard<br />

gebruikt. Deze bewerking wordt nyamari<br />

genoemd.


De gongsmeden hebben speciale namen<br />

voor de verschillende vormen die de gong<br />

onder het smeden aanneemt. Na de eerste<br />

vorm die de uitgesmede lakar aanneemt<br />

onderscheidt de gongsmid nog vier<br />

verschillende stadia, voordat het werkstuk<br />

gong wordt genoemd. Deze zijn: gong jero<br />

lolohan, gong jero nyandhuk, mbaleni rai en<br />

gong wis ngejor.<br />

-32-<br />

In het algemeen wordt de gong, nadat hij<br />

lakar is geweest en zolang de opstaande<br />

rand nog niet is omgebogen, aangeduid met<br />

de naam gadhangan. Zodra de rand zichtbaar<br />

is, tot de werkelijke gongvorm, spreekt men<br />

van klondhongan.<br />

Het stemmen en afwerken<br />

Na het smeden wordt de gong afgewerkt en<br />

meteen gestemd. Deze bewerkingen lopen<br />

namelijk geheel door elkaar. Telkens als na<br />

het afwerken de gong weer ontstemd is<br />

geraakt, wordt hij opnieuw gestemd. Een<br />

manier om gongs te stemmen, is het afvijlen<br />

van de pencu. Te Semarang wordt deze<br />

methode echter niet toegepast. De<br />

gongsmeden daar vinden deze methode niet<br />

goed. Ook al krijg je op die wijze een<br />

toonsverlaging, de gong wordt volgens hen in<br />

feite bedorven. Door het afvijlen<br />

vermindert de dikte van het metaal<br />

voorgoed en daardoor vervalt de<br />

29<br />

mogelijkheid om de gong een hogere klank te<br />

geven als dat weer nodig zou zijn.<br />

De methode die de gongsmeden van<br />

kampong Gendhingan gebruiken, berust<br />

geheel op het koud hameren van de<br />

bovenwand van de gong. Dit gebeurt zowel<br />

aan de binnen- als aan de buitenkant.<br />

Vermoedelijk worden toonsveranderingen<br />

daarbij verkregen door het geven van<br />

meerdere of mindere welving aan de<br />

verschillende delen van het bovenvlak van de<br />

gong. Het stemmen wordt in het Javaans<br />

wehana swara genoemd.<br />

-33-<br />

Onder nglaras verstaan de gongmakers het<br />

stemmen van de verschillende<br />

gamelaninstrumenten, zodat ze in bepaalde<br />

toonverhoudingen komen te staan.<br />

Het onderzoek naar het stemmen van de<br />

gongs is niet geheel naar wens verlopen. De<br />

stemmers weten zich vaak geen rekenschap<br />

te geven van het hoe en waarom van hun<br />

handelingen. Enkele vaste regels zijn wel te<br />

vertellen. Deze worden hieronder vermeld.<br />

Overigens beschouwen ook de gongmakers<br />

het stemmen tot het lastigste deel van hun<br />

vak. Slechts enkele van hen kunnen dit werk<br />

heel goed aan. Daarbij gaan ze meer op<br />

ervaring en intuïtie af en proberen ze veel<br />

dingen uit.<br />

Men begint met het voorlopig stemmen van<br />

de gesmede en geheel afgekoelde gong. De<br />

daarbij benodigde werktuigen zijn de<br />

penunggalan en een aanbeeld van kesambihout.<br />

Dit aanbeeld (tunggak) heeft de vorm<br />

van een van boven afgerond blok van<br />

ongeveer 50 centimeter hoog. De gong wordt<br />

op het aanbeeld gelegd. Door nu met de<br />

penunggulan op verschillende delen van de<br />

gong, zowel van binnen als van buiten, te<br />

kloppen, worden op verrassende wijze de<br />

klank en de toonhoogte van de gong<br />

gewijzigd (zie plaat 4, blz. 26).<br />

De stemmer begint aan de binnen- of<br />

buitenkant met de hamer een aantal slagen


op de rai te geven. De slagen worden vrij<br />

krachtig in een cirkel, alle ongeveer even ver<br />

van het middelpunt af, gegeven. Na enige<br />

slagen probeert de stemmer of de toon<br />

(swara) zo is als hij hem wil hebben. Hij<br />

slaat met de vuist of met een tabuh op de<br />

knop. Op die manier worden ook de pasu en<br />

de recep met de hamer bewerkt. De<br />

gongsmid gaat hier net zo lang mee door tot<br />

de gewenste klank bereikt is.<br />

-34-<br />

Als de klank de sterkst mogelijke<br />

ontwikkeling bereikt heeft en men blijft op<br />

hetzelfde gedeelte van het oppervlak van de<br />

gong doorhameren (bijvoorbeeld op de<br />

binnenzijde van de rai), dan verdwijnt de<br />

klank weer.<br />

Zo kan de klank ook doffer gemaakt worden,<br />

door op de tegenovergestelde zijde van de<br />

gong (hier dus de buitenzijde van de rai)<br />

enige hamerslagen te geven.<br />

Het bekloppen van de rai aan de binnenzijde<br />

heet nyuluk en zorgt er voor dat de toon<br />

hoger (kenceng) wordt. Het bekloppen van<br />

de buitenzijde van de rai heet ngendhak, en<br />

maakt de toon lager (kendho).<br />

Het hameren op de binnenzijde van de pasu<br />

(di masoni) zorgt ervoor dat de toon lager<br />

wordt, terwijl het bekloppen van de pasu<br />

vanaf de buitenkant (di pepeh) de toon<br />

hoger maakt. Mancali is het bewerken van de<br />

recep aan de binnenzijde. Hierbij wordt de<br />

toon hoger. Om het aantal zwevingen dat een<br />

gong laat horen als hij wordt aangeslagen, te<br />

vermeerderen, wordt de recep aan de<br />

buitenkant beklopt (di kirih ake). Deze<br />

zwevingen worden in het Javaans ombak<br />

(golven) genoemd.<br />

Er zijn gongs die geen zwevingen laten horen<br />

bij het natrillen (gong baung). Hiervan zegt<br />

de gongsmid dat ze swara siji hebben.<br />

–35-<br />

Daarnaast zijn er gongs die meer of<br />

minder zwevingen voortbrengen. Hiervan<br />

zegt de Javaan dat ze ombak akeh of swara<br />

akeh bezitten.<br />

30<br />

De gongsmeden onderscheiden zelfs gongs<br />

naar het aantal zwevingen. Hoe groter de<br />

gong, hoe meer zwevingen deze kan hebben.<br />

De bonang en andere bekkeninstrumenten<br />

binnen de gamelan mogen geen zwevingen<br />

hebben. Ze moeten dus alle baung zijn. De<br />

gongs echter moeten er juist veel hebben<br />

(zie opmerking 9). Een zelfde voorkeur voor<br />

meerdere zwevingen vindt men bij de<br />

afnemers op de andere eilanden van de<br />

archipel. Het is een feit dat de gongsmeden<br />

te Semarang voor bepaalde gebieden op die<br />

eilanden gongs met een bepaald aantal<br />

zwevingen maken. Zo geven de smeden aan<br />

dat men te Samarinda gongs met drie en te<br />

Macassar gongs met zoveel mogelijk<br />

zwevingen wil.<br />

Onder de gongmakers gaat het verhaal dat<br />

een gong als hij niet bespeeld wordt, elk jaar<br />

een ombak (zweving) verliest, tot er slechts<br />

een toon overblijft. Daarna komt er elk jaar<br />

weer een zweving bij. Het zou denkbaar<br />

kunnen zijn, dat het veranderen van de toon<br />

of het aantal zwevingen een gevolg is van de<br />

gewijzigde microkristallijne structuur van<br />

het metaal.<br />

Bespeelde nieuwe gongs moeten na enige<br />

tijd weer gestemd worden en zo elk jaar<br />

weer, tot driemaal toe. Na de derde<br />

stemming zouden de toon en het aantal<br />

zwevingen constant blijven. Dit punt moet<br />

zeker verder worden onderzocht.<br />

-36-<br />

Wanneer het voorlopige stemmen,<br />

waarmee het afwerken van de gong begint, is<br />

afgelopen, worden alle deuken en<br />

oneffenheden uit de opstaande rand<br />

gehamerd. Dit gebeurt met een kleine<br />

ijzeren hamer (cocor seletan) op een klein<br />

ijzeren aanbeeld (paron). Deze bewerking<br />

heet selèt.<br />

Nu worden in de opstaande rand, op enige<br />

afstand van elkaar, twee gaten geboord.<br />

Hier kunnen de touwen door, waaraan de<br />

gong kan worden opgehangen. Voor het boren


van die gaten (di jara) gebruiken de smeden<br />

een drilboor (grebeg), die op de volgende<br />

wijze is samengesteld: een houten staaf is<br />

aan het boveneinde voorzien van een<br />

geelkoperen kap met ring. Aan de onderzijde<br />

zit een klemring van hetzelfde metaal,<br />

waarin een plat driehoekig boorijzer (antup)<br />

is bevestigd. Even boven het boorijzer is een<br />

zware loden schijf aan de houten staaf<br />

bevestigd. Vlak daarboven loopt de staaf<br />

door een dwarslat. Aan de uiteinden daarvan<br />

is een touw bevestigd, dat ook door de ring<br />

aan het boveneinde loopt. Door het telkens<br />

omlaag trekken van de lat langs de houten<br />

staaf, draait het touw beurtelings om de<br />

staaf heen en er weer van af. Er ontstaat zo<br />

een draaiende beweging, afwisselend naar<br />

links en rechts. De loden schijf geeft<br />

continuïteit aan de draaiing (zie plaat 6.2).<br />

Nu gaat men beginnen aan de echte<br />

afwerking van de gong, zodat deze er mooi<br />

uit gaat zien. Het werkstuk is namelijk nog<br />

steeds zwart en vrij oneffen als het uit de<br />

smidse komt. Het afwerken gebeurt door<br />

afvijlen (ngikir), afschrappen (ngesik) en<br />

afdraaien (bubut). Hierdoor komt de<br />

geelkoperen kleur te voorschijn en wordt de<br />

gong glad en glanzend gemaakt.<br />

-37-<br />

De bewerking wordt alleen op de knop, op<br />

de knop en het gehele bovenvlak, of op de<br />

gehele gong toegepast (zie opmerking 10).<br />

De werkman die het vijlen verricht wordt<br />

tukang kikir of tukang gilap (=glimmen)<br />

genoemd. Bij het vijlen van de opstaande<br />

rand, wordt de gong overeind gezet in een<br />

kuil waarin hij tot de helft past.<br />

De vijlen (platar) worden gemaakt van oude<br />

vijlen van de genie. Andere deugen volgens<br />

de gongmakers niet. Ze kopen de vijlen op<br />

bij geniewerkplaatsen als ze daar afgedankt<br />

zijn. Ze maken er dan gebogen raspen van<br />

met zeer grove tanden, bevestigd in een<br />

houten handvat.<br />

Ze hebben bovendien ook een werktuigje<br />

om de tanden telkens aan te scherpen (urik-<br />

31<br />

urik). Dit werktuigje bestaat uit een<br />

eenvoudig stukje staal in een houten<br />

handvat. Het gongvijlsel is een bekend<br />

vergif (awon). Om het als gif te gebruiken<br />

wordt het tot een poeder vermalen en<br />

regelmatig in kleine hoeveelheden door het<br />

eten gedaan. De gongmakers zeggen dat ze<br />

wel eens aanvragen krijgen van inlanders,<br />

Chinezen en zelfs wel van Indische dames.<br />

Van de schadelijkheid zijn de gongmakers<br />

zelf niet overtuigd. Verder wordt beweerd<br />

dat het banyu plandhan, het vuile drabbige<br />

water uit de kuil (plandhan) waarin de gongs<br />

worden afgekoeld, een tegengif zou zijn<br />

tegen een awon-vergiftiging.<br />

-38-<br />

Plaat 5: v.l.n.r. urik, platar, pengesik en pangur.<br />

Het afschrappen, waardoor de krassen<br />

van de vijl worden verwijderd, gebeurt met<br />

twee instrumenten: de pangur en de<br />

pengesik (plaat 5). De pangur bestaat uit een<br />

houten stok waaraan ongeveer in het midden<br />

een scherp ijzeren beiteltje is bevestigd.<br />

Het ene uiteinde van de stok rust bij het<br />

gebruik op de grond, terwijl de werkman het<br />

andere uiteinde vasthoudt en met het<br />

beiteltje over de oppervlakte van de gong<br />

schuurt. De pengesik is een sikkelvormig<br />

mes, waarvan de beide uiteinden in een<br />

houten handvat zijn bevestigd. De uiteinden


van deze handvatten, die links en rechts wat<br />

uitsteken, worden vastgehouden.<br />

Men schaaft nu met het mes over de<br />

oppervlakte van de gong.<br />

Het afdraaien van gongs gebeurt niet vaak<br />

en alleen maar voor mooie en kostbare<br />

stukken die voor de gamelan bestemd zijn.<br />

Men gebruikt hiervoor een primitieve<br />

draaibank (bubutan of undhan-undhan). Dit<br />

is volgens de gongmakers van Semarang een<br />

instrument dat nog niet zolang bestaat (fig.<br />

10).<br />

figuur 10.<br />

Op vier korte palen in de grond is een<br />

raam van evenveel balken bevestigd. Een<br />

vijfde, verschuifbare balk, is aan de korte<br />

zijden bevestigd. In het midden daarvan<br />

bevindt zich een horizontale ijzeren pin. Aan<br />

de tegenoverliggende lange zijbalk zit een<br />

zelfde pin. Om de gong in de draaibank te<br />

bevestigen, plaatst men aan de binnenzijde<br />

van de gong een houten balkje. Dit wordt op<br />

z’n plaats gehouden door de buiging van de<br />

opstaande rand (fig. 11). Vervolgens legt men<br />

een langer plankje op de rand van de gong in<br />

dezelfde richting als die van de binnenste<br />

plank. Men verbindt deze beide latten stevig<br />

door middel van ijzeren trekschroeven die in<br />

de daarvoor bestemde gaten passen.<br />

-39-<br />

In het midden van beide plankjes zijn<br />

corresponderende, vierkante gaten<br />

32<br />

aangebracht. Hier doorheen wordt een<br />

houten spil gestoken, die aan het andere<br />

uiteinde bestaat uit een zandlopervormige<br />

houten spoel (suwel). Aan de uiterste punt<br />

van deze spoel is een ijzeren plaatje met een<br />

gat bevestigd. Dit gehele samenstel wordt<br />

nu zo in de draaibank gespannen, dat de<br />

ijzeren pin aan de zijbalk in het gat van de<br />

spoel grijpt. De verschuifbare balk wordt nu<br />

zover aangeschoven en vastgezet, dat de<br />

daarin bevestigde pin tegen het middelpunt<br />

van de pencu drukt. Nu zit de gong tussen<br />

beide pinnen (incer) vastgeklemd.<br />

Op enige afstand van de draaibank staat<br />

een lange bamboestaak in de grond.<br />

Bovenaan is een lang dun touw vastgemaakt.<br />

Dit touw windt men een paar slagen om de<br />

houten spoel. Het uiteinde wordt<br />

vastgemaakt aan een trapplank, die onder de<br />

draaibank bevestigd is. Door de plank naar<br />

beneden te trappen, wordt de spoel, en<br />

daarmee ook de gong, rondgedraaid.<br />

Tegelijkertijd wordt de bamboestok naar<br />

beneden gebogen en gespannen. Als men de<br />

trapplank nu los laat, dan schiet de<br />

bamboestok weer overeind en draait de gong<br />

in tegenovergestelde richting.<br />

figuur 11.<br />

Het afdraaien gebeurt met behulp van<br />

beitels. Hierbij dient de verschuifbare<br />

dwarsbalk als ondersteuning. Na deze<br />

laatste bewerking wordt de gong definitief<br />

gestemd en is klaar voor de verkoop.


Beschrijving van gereedschappen en<br />

andere benodigdheden<br />

aarden tuit: bestaande uit congklok,<br />

popogan en telale. Het geheel zit vast aan de<br />

pijp van de blaasbalg. (pl.8, nr.7).<br />

aling-aling: gevlochten bamboescherm (pl.7,<br />

nr.10).<br />

antup: driehoekig boorijzer.<br />

banci: een kleine, houweelvormige, ijzeren<br />

hamer met een aangescherpt slageinde (pl.6,<br />

nr.8).<br />

batok wesi: ijzeren lepel aan een lange steel<br />

(pl.8, nr. 6).<br />

bubutan :draaibank om de gong af te<br />

draaien.<br />

contong: gevlochten handbeschermer (pl.7,<br />

nr.5).<br />

cocor mindhan : kort, vierkant blokje ijzer,<br />

met daaraan een zeer lange houten steel.<br />

Het slaggedeelte is wat verbreed en loopt<br />

schuin naar beneden af (pl.6, nr.7).<br />

cocor seletan : zeer klein, vierkanten<br />

ijzeren hamertje met een schuinsaflopend<br />

gedeelte en een korte houten steel (pl.6,<br />

nr.6).<br />

geblok : ijzeren hamer waarvan de kop aan<br />

de ene kant vierkant is en aan de andere<br />

kant rond. De hamerkop is aan een vrij<br />

korte, houten steel bevestigd (pl.7, nr.2).<br />

grebeg: drilboor, waarvan de aandrijving<br />

doet denken aan het principe van een<br />

vuurboog (pl.6, nr.2).<br />

kowi cucuk: kleine kroes, waarmee het<br />

metaal uit de smeltkroes wordt geschept<br />

(pl.8, nr.2).<br />

kowi leburan: smeltkroes voor de tweede<br />

smelting van de gong-spijs (pl.8, nr5).<br />

laga : een ongeveer 50 cm. lange, houten<br />

hamer, die min of meer een bootvorm heeft.<br />

De uiteinden zijn schuin naar buiten<br />

afgesneden en afgerond. De houten steel zit<br />

in het midden bevestigd (pl.7, nr.9).<br />

lamus: blaasbalg van geitenvel (pl.8, nr.8).<br />

mason : een ongeveer halve meter lange,<br />

houten, cilindervormige hamer, waarvan de<br />

uiteinden scherp zijn afgesneden en waarvan<br />

de steel in het midden bevestigd is (pl.7,<br />

nr.7).<br />

33<br />

munjulan : een kegelvormige houten hamer<br />

van ruim 50 centimeter lengte. De steel is<br />

dicht bij het dikste uiteinde bevestigd. Het<br />

andere uiteinde, dat rond toeloopt, is met<br />

een geelkoperen kap beslagen (pl.7, nr.3).<br />

palu : een ijzeren hamer van 13 tot 14 kati<br />

(ong. 8 kilo), met een lange houten steel. In<br />

het vierkante gedeelte van de hamerkop is<br />

de steel bevestigd. Het ongeveer 3<br />

decimeter lange uiteinde is rond en wordt<br />

naar de punt toe geleidelijk dunner. De<br />

uiterste punt, die op het te smeden<br />

werkstuk neerkomt, is van staal gemaakt<br />

(pl.7, nr.1).<br />

palu alang: ijzeren, houweelvormig hamertje<br />

met zeer lang slageinde en afgeronde punt<br />

(pl.6, nr.14).<br />

pangur : instrument met ijzeren beiteltje,<br />

om oneffenheden af te vijlen (pl.6, nr.9).<br />

papak : De papak heeft een dikke,<br />

cilindervormige houten hamerkop, waarin in<br />

het midden een houten steel is bevestigd<br />

(pl.7, nr.4).<br />

pengesik : een sikkelvormig mes met houten<br />

handvatten, om het gongoppervlak af te<br />

schaven(pl.6, nr.12).<br />

penunggalan : een kleine palu met een<br />

gewicht van ongeveer 1 kilo en een korte<br />

steel (pl.6, nr. 11).<br />

penyingen: vormen waarin de metaalkoeken<br />

gegoten worden, die tot gongs worden<br />

uitgesmeed (pl.8, nr. 3 en 4).<br />

penyukat gogol: een lange ijzeren stang met<br />

omgebogen punt, die met de rechterhand<br />

wordt gebruikt om de gong in het vuur te<br />

kunnen draaien (pl.7, nr. 11).<br />

penyukat pengiwa: kleinere penyukat voor<br />

de linkerhand (pl.7, nr.8).<br />

perbahan : dit is een groot uitgevoerde<br />

papak.<br />

petèl: een gewone Javaanse<br />

timmermansdissel (pl.6, nr.13).<br />

platar : gebogen raspen met zeer grove<br />

tanden, bevestigd in een houten handvat<br />

(pl.6, nr.5).<br />

prapèh : een dikke, zeer korte,<br />

cilindervormige houten hamer. In het midden<br />

van de kop is een lange steel bevestigd. Het<br />

ene grondvlak van de cilinder is recht, het<br />

andere schuin naar binnen lopend


afgesneden (pl.7, nr.6).<br />

supit : een ijzeren nijptang, waarvan de<br />

halvemaanvormige nijpers wijd uitgebogen<br />

zijn en enkel met de afgeplatte uiteinden<br />

tegen elkaar komen (pl.6, nr.4).<br />

umbul cendhak: kort houten blokje dat bij<br />

de metakan gebruikt wordt (pl.6, nr.3)<br />

plaat 6. 2 6 7 8 9 13 14<br />

1 3 4 5 10 11 12<br />

34<br />

umbul dawa: lang houten blokje dat bij de<br />

metakan gebruikt wordt (pl.6, nr.1).<br />

urik-urik : eenvoudig stukje staal in houten<br />

handvat om de raspen mee aan te scherpen<br />

(pl.6, nr.10).<br />

watu jujutan: steen met een ondiep geultje<br />

om de gietproeven in te nemen (pl.8, nr.1).<br />

plaat 7. 7 8 9 10 11<br />

1 2 3 4 5 6<br />

plaat 8. 7 8<br />

1 2 3 4 5 6


Verschillen tussen 1907 en nu<br />

In het artikel Gong Smithing in Twentieth-Century Surakarta van Sam Quigley, dat<br />

gepubliceerd werd in Asian Art en Culture, vol. VIII, nr. 3 (1995), schrijft hij over de enorme<br />

overeenkomst tussen het smeden van gongs in 1907 en nu. Hij beschrijft echter ook de geringe<br />

veranderingen, die in de loop der tijd bij het smeden van gongs zijn ontstaan.<br />

Sam Quigley heeft in 1988 en 1990 het smeden van gongs bestudeerd bij Pak Tentrem<br />

Sarwanto (zie opmerking 11).<br />

In het kort komen de veranderingen volgens hem op de volgende punten neer:<br />

1. Vroeger reinigden de gongsmeden en hun helpers zich eerst door meditatie en vasten, daarna<br />

begonnen ze pas met het smeden van een nieuwe gong. Het smeden begon op een van tevoren<br />

vastgestelde dag. Tijdens het smeden droegen de gongsmeden beschermende mythologische<br />

namen (zie opmerking 12). Ook de werktuigen werden met respect behandeld. Deze werden op<br />

speciale houten rekken geplaatst, om ze niet met de grond in aanraking te laten komen.<br />

Van al deze gebruiken was in de besalèn van Pak Tentrem geen sprake meer.<br />

Toch zijn deze gebruiken niet overal verdwenen.<br />

De 70-jarige gamelanbouwer Dasah Pujo Suwarno, die zijn werkplaats heeft in de Kampong<br />

Jatiteken in Sukoharjo, Midden-Java, houdt zich nog steeds aan de traditie. Hij zegt:<br />

“Voordat ik gamelaninstrumenten ga maken, moet ik eerst drie dagen en nachten achter elkaar<br />

vasten (ngebleng). Daarna reinig ik mijn lichaam en houd een tirakatan. Dit is een gezamenlijk<br />

ritueel waarbij ik, met mijn medewerkers, een aantal offers breng en gebeden zeg in mijn<br />

werkplaats. Het doel ervan is om het werk veilig, goed en zonder problemen te laten verlopen.<br />

Zelfs als ik een gamelan moet stemmen vast ik voor één dag en één nacht en breng ik met mijn<br />

mensen bepaalde eenvoudige offers.” (artikel 2008)<br />

2. Als het over het stemmen van de gongs gaat, dan wordt daar in het artikel van Jacobson en<br />

Van Hasselt niet zoveel over geschreven. Dit komt, zeggen zij, doordat de stemmer zelf ook niet<br />

zo heel goed weet te vertellen hoe en waarom bepaalde dingen gebeuren. Pak Bin Hama geeft<br />

alleen duidelijk aan dat de methode van koud hameren een veel betere is dan het afvijlen van een<br />

afgewerkte gong. Pak Tentrem vond het echter heel belangrijk om over allerlei manieren van het<br />

het fijn afstemmen van de gongs te praten. Hij beschrijft ook een manier, waarbij verschillende<br />

hoeveelheden klei op het oppervlak van de te stemmen gong worden aangebracht. Door de gong<br />

vervolgens aan te slaan en te luisteren hoe de gong vibreert, kan de stemmer beter bepalen waar<br />

en hoe hard hij moet hameren.<br />

3. Een ander groot verschil is het materiaal waarvan de aanbeelden worden gemaakt. In 1907 zijn<br />

de drie belangrijkste aanbeelden, die deels in de grond zijn ingegraven, van steen gemaakt. Pak<br />

Bin Hama geeft ook aan waarom (zie blz. 17 t/m 19). In de besalèn van Pak Tantrem waren de<br />

stenen aanbeelden juist vervangen door stalen.<br />

4. In 1907 werd door de tukang gendhing op vrijdagmiddag bepaald hoeveel brons er gesmolten<br />

zou worden. Dit moest genoeg zijn voor alle instrumenten die in de komende week gemaakt<br />

zouden worden. Voor elk instrument werd die hoeveelheid opnieuw gesmolten.<br />

In 1988 bepaalde Pak Tentrem voor elk afzonderlijk instrument, direct voor de fabricage, de<br />

hoeveelheid brons die gesmolten zou worden. Dit bespaart op de kosten, want elke keer als een<br />

hoeveelheid brons weer opnieuw gesmolten moet worden, is er materiaalverlies in de vorm van<br />

slakken.<br />

35


5. Tot slot is er ook in de terminologie het een en ander veranderd, maar daar ga ik niet verder<br />

op in. Hooguit dat Pak Bin Hama in 1907 sprak over de endhas voor de slagknobbel. Wij gebruiken<br />

daar nu het woord pencu voor.<br />

<strong>Gamelan</strong>werkplaats van Pak Duta in Solo, 1977<br />

36


Hoofdstuk III, Het gieten, smeden en stemmen van de wilah-instrumenten<br />

Voor het brons (gangsa) van de wilah wordt dezelfde verhouding tembaga (rood-koper) en<br />

rejasa (tin) gebruikt als bij het gieten van de gongs, namelijk in de verhouding tien delen koper<br />

en drie delen tin. Volgens zeggen komt de term gangsa trouwens van de samensmelting van de<br />

laatste lettergrepen van de Javaanse woorden voor koper en tin. Ook de twee proeven om te<br />

kijken of het mengsel aan de gestelde eisen voldoet zijn exact hetzelfde als beschreven bij<br />

Jacobson en Van Hasselt (blz.15).<br />

Bij het gieten is er echter een groot verschil. De penyingen (gietvormen) voor de wilah-<br />

instrumenten zijn zo van vorm, dat na het afkoelen van de gietsels de staven al bijna hun<br />

eindvorm hebben. Het echte smeedwerk duurt ongeveer twee uur. De wilah worden zo gesmeed,<br />

dat de toon, aan het eind van het proces, net boven de gewenste toon van de wilah uitkomt.<br />

Omdat het brons nu nog ruw en zwart is (cemengan) wordt de toets verder afgevijld en gepolijst.<br />

Gedurende het vijlen van de klankstaven kan de toon dan wat dalen, tot haast op de juiste<br />

toonhoogte. Het precieze afstemmen gebeurt pas als alle instrumenten gereed zijn.<br />

Bij het stemmen gaat de stemmer uit van een voorbeeldgamelan, de babon. Soms is dat een<br />

beroemde oude gamelan, maar de laatste tijd gebruikt men vaak de gamelan van Radio Republik<br />

Indonesia als voorbeeld. Hierdoor treedt er een bepaalde standaardisering op, waarvan in het<br />

verleden geen sprake was. Onze gamelan <strong>Kyahi</strong> <strong>Hamongkarsa</strong> is geheel afgestemd op de<br />

toonhoogtes van de instrumenten van gamelan <strong>Kyahi</strong> Parijata (Heer Boom des Levens) van het<br />

Museum Nusantara. We hebben hiervoor gekozen, omdat we dan ook in staat zijn om met meer<br />

spelers deze gamelan op zaterdag te bespelen.<br />

Bij het begin van het proces zal de stemmer enkele staven bijvoorbeeld van de gendèr,<br />

afstemmen op die babon. Alle andere staven en pencon-instrumenten worden pas gestemd als de<br />

gehele gamelan af is.<br />

Pak Duta bij het uithollen van een resonator, 1977<br />

37<br />

Het afstemmen van de bumbung<br />

(resonatoren) is relatief gemakkelijk.<br />

Zoals op bladzijde 5 al is beschreven,<br />

worden er ringen (tumbengan) gebruikt<br />

om ervoor te zorgen dat de<br />

klankbuizen van de lage tonen niet al te<br />

lang moeten worden. Door nu met tape<br />

de opening te verkleinen, kan men de<br />

toon verlagen. Door de opening te<br />

vergroten kan men de toon verhogen.<br />

Tot slot kan men ook in de bumbung<br />

zand of klei doen, waardoor de buis<br />

korter wordt en de resonantietoon dus<br />

hoger.<br />

Ook het afstemmen van de wilah is betrekkelijk eenvoudig. Door aan de onderkant, in het<br />

midden van de staaf, materiaal af te vijlen, kan men de toon verlagen. Vijlt men daarentegen aan<br />

beide uiteinden wat materiaal aan de onderkant weg, dan zal de toon verhoogd worden.


In oktober 2008 hebben Geert Jan van Oldenborgh, Paul van der Put en ik twee saron barung en<br />

een saron panerus van het museum op deze manier gestemd. Deze instrumenten waren nieuw<br />

aangeschaft en in vijf jaar tijd enorm ontstemd geraakt. Omdat Geert Jan in het verleden, met<br />

behulp van twee frequency analysers, samples had gemaakt van alle instrumenten van <strong>Kyahi</strong><br />

Paridjata, kenden we de oorspronkelijke toonhoogten. Sommige te stemmen staven waren zo’n 60<br />

Herz gestegen.<br />

Met behulp van een slijptol (Piranha, Black en Decker), bevestigd op een boormachine, werden<br />

alle wilah op bovenstaande wijze gestemd. Hierbij vielen een paar dingen op:<br />

- Er moest relatief veel brons tussen de bolongan aan de onderkant worden weggeslepen<br />

om de toon te verlagen.<br />

- Om de toon te verhogen hoefde maar weinig aan de onderkant van de uiteinden van de<br />

toets gevijld te worden.<br />

- Door het slijpen werd de toets warmer. Als we dachten klaar te zijn met het stemmen en<br />

we lieten daarna de toets afkoelen in water, dan bleek bij meting dat de toon weer was<br />

gestegen. Daarom hebben we eerst alle toetsen grof gestemd. Vervolgens hebben we<br />

gewacht totdat alle wilah weer op kamertemperatuur waren. Daarna hebben we de<br />

instrumenten op de gewenste toonhoogten afgestemd.<br />

- Brons is erg hard en er moet veel kracht gezet worden bij het slijpen<br />

Het correct stemmen van de drie instrumenten heeft ons zo’n zeven uur gekost.<br />

Paul van der Put Francis van Kruining<br />

het slijpen; verlagen van de toon 1,5 slijptol weggeslepen!<br />

38


Hoofdstuk IV, Het vervaardigen en stemmen van ijzeren gamelans<br />

Tegenwoordig worden er ook veel gamelans gemaakt van ijzer. Dit materiaal is veel goedkoper<br />

dan brons en is veel gemakkelijker te bewerken. De klank van dergelijke gamelans wordt ook<br />

steeds beter. Soms worden er ook gamelans gemaakt die een combinatie zijn van ijzer, koper of<br />

messing (zie opmerking 13). <strong>Gamelan</strong> <strong>Kyahi</strong> <strong>Hamongkarsa</strong> is een goed voorbeeld van een<br />

combinatie van ijzer met koper.<br />

De ijzeren klankstaven van de sarons zien er totaal anders uit dan de bronzen. Ze worden<br />

gemaakt van zo’n 5 à 5,5 mm dikke, platte ijzeren staven. Deze worden in het smidsvuur verhit<br />

tot zo’n 1000 °C. Vervolgens worden ze, door middel van hameren, zowel in de lengte als in de<br />

breedte gebogen. Het zijn staven van het nyigar penjalin type (zie blz. 3). De koperen staven van<br />

onze gamelen zijn van hetzelfde type. De gebruikte plaatdikte bedraagt 5 mm.<br />

De demung is de laagst gestemde van de saron-instrumenten, terwijl de saron panerus twee<br />

octaven hoger is gestemd. De staven van de demung zijn dan ook veel langer en breder dan die<br />

van de peking. De wilah van de peking zijn echter in de breedte scherper gekromd en worden<br />

daardoor hoger. Hoe hoger de toonhoogte, hoe meer de boog van de wilah naar het midden toe<br />

stijgt. Daar staat tegenover dat de kromming in de lengte bij de staven van demung<br />

verhoudingsgewijs groter is, dan die bij de staven van de peking. De laagst gestemde, koperen<br />

wilah van de demung van onze gamelan meet 29,5 cm bij 7,6 cm, terwijl de hoogstgestemde wilah<br />

van de peking 20,3 cm bij 3,4 cm meet. De dikte/hoogte is respectievelijk 7 mm en 26 mm.<br />

Om deze klankstaven te stemmen zal men de kromming moeten veranderen door middel van<br />

warm hameren in een smidse of door koud hameren als de wilah niet al te dik is.<br />

Natuurlijk is vijlen ook een goede optie. Vijlen aan de onderkant bij beide uiteinden zal een<br />

hogere toon geven. Het afvijlen midden onder zal de toon verlagen.<br />

De wilah van gendèr en slenthem van een ijzeren gamelan worden vaak van koper of messing<br />

gemaakt. Deze staven hebben ook de blimbingan vorm en kunnen dus ook op dezelfde manier<br />

gestemd worden. Toch zijn er ook ijzeren wilah, deze zijn enkele milimeters dik en vrij vlak van<br />

vorm.<br />

De pencon-instrumenten van onze gamelan zijn allemaal samengesteld uit twee delen en<br />

gemaakt van dun, 2 mm dik, plaatijzer. De gehele bovenkant, de pencu tot en met de dudu (zie<br />

blz. 21), is uit een stuk gehamerd. De onderkant van de dudu wordt, variërend naar de grote van<br />

de gong/ketel, ongeveer een centimeter naar binnen omgeslagen. De opstaande zijkant (bau) is<br />

gemaakt uit één reep plaatijzer. Aan de bovenkant wordt deze strook iets naar binnen gevouwen.<br />

Daarna wordt hij weer zo’n centimeter naar boven gehamerd om vervolgens weer naar buiten toe<br />

omgevouwen te worden. In de zo ontstane vorm past precies de onderrand van het bovenstuk (zie<br />

tekening) .<br />

Aan de onderkant (lambé) wordt deze plaat zo’n 8 mm naar binnen omgeslagen. Als<br />

onderstuk en bovenstuk in elkaar zijn geschoven, worden de uiteinden van de<br />

opstaande rand aan elkaar geklonken. Tot slot wordt de constructie tussen de beide<br />

platen door middel van hameren stevig aan elkaar bevestigd. Boven op de<br />

slagknobbel van al onze pencon-instrumenten is een koperen pencu bevestigd. Deze<br />

zijn van binnenuit aan de ijzeren knobbel gelast.<br />

39


Om de hoogwandige bronzen keteltjes van kenong, bonang en kempyang naar beneden toe te<br />

stemmen, wordt er op het gebied rondom de pencu aan de buitenkant gehamerd. Bij een bronzen<br />

gamelan kan men men ervoor kiezen deze plek wat af te vijlen. De tegenoverligende binnenkant<br />

wordt bewerkt om de toon hoger te laten klinken. De keteltjes van het dhempok type, die<br />

laagwandig zijn, worden op dezelfde manier behandeld om de toon te verlagen. Om de toon te<br />

verhogen, wordt de binnenkant dichter bij de rand bewerkt. Soms zie je dat er aan de<br />

binnenkant van de pencu wat klei geplakt wordt. Hierdoor wordt de toon verhoogd.<br />

Hoe ijzeren keteltjes met een koperen pencu daadwerkelijk gestemd moeten worden, geeft<br />

voldoende stof voor discussie.<br />

Jon Keliehor beschrijft in een artikel van januari 2007 hoe hij van Joko Susilo heeft geleerd<br />

om ijzeren keteltjes met een koperen kap over de pencu te stemmen. Hij heeft geen idee of<br />

deze methode gestandaardiseerd is, maar de methode is eenvoudig en wordt volgens hem<br />

wijdverbreid gebruikt. Hij heeft de methode gebruikt voor zowel bonang- als kenongketels.<br />

Hieronder volgt een enigszins verkorte vertaling van zijn artikel.<br />

“Het stemvlak om de toonhoogte van de keteltjes te veranderen is de rai. Dit is het horizontale<br />

oppervlak, dat direct aansluit op de pencu. Het is handig om de rai eens goed te bestuderen. De<br />

oppervlaktes van de rai variëren onderling. Ook al zijn de rai van verschillende naast elkaar<br />

liggende keteltjes praktisch hetzelfde, je zult bemerken dat het interval in toonhoogte<br />

behoorlijk groot kan zijn. Je kunt gemakkelijk grote toonsveranderingen aanbrengen. Toch zijn<br />

er grenzen aan elke pencon, zowel naar omhoog als naar omlaag. Je zult dus altijd voorzichtig<br />

moeten zijn bij het stemmen. Om te oefenen kun je het beste werken met een oud keteltje dat<br />

je over hebt.<br />

Begin eerst met een goede luistertest. Hiervoor heb je een zacht rondhout nodig met een<br />

diameter van 1,5 – 2 cm en een lengte van 15 – 25 cm. Dit wordt vertikaal tegen het oppervlak van<br />

de rai gehouden, terwijl het keteltje op je schoot ligt. Sla nu met een tabuh op het andere<br />

uiteinde van het stokje en maak al doende een complete cirkel over de rai. Met elke slag kun je<br />

de toonhoogte licht omhoog of omlaag horen gaan. Onthoud nu waar de hogere en lagere tonen<br />

zijn gelokaliseerd.<br />

Nu gaan we het instrument door middel van hardere slagen omhoog of omlaag stemmen, waarbij<br />

de toonhoogte beetje bij beetje wordt veranderd. Van buiten naar binnen toe kloppen op de rai<br />

verhoogt de toon en van binnen naar buiten toe zal de toon verlagen. Met in je gedachten de<br />

hogere en lagere toonlocaties beklop je nu de lagere gedeelten omhoog en de hogergestemde<br />

plekken naar beneden toe. Doorloop de gehele oppervlakte van de rai in de rondte. Verander met<br />

harde slagen de toonhoogte en gebruik de zachte tikken weer om te luisteren waar je vervolgens<br />

moet gaan stemmen. Vergelijk de toonhoogte steeds met de toonhoogte van bijvoorbeeld de<br />

saron waarop je afstemt. Werk langzaam. Wanneer je het punt bereikt waarop haast geen<br />

verandering van klank meer plaatsvindt, dan heb je waarschijnlijk de limiet van het instrument<br />

bereikt.<br />

Wanneer je bijna de juiste toonhoogte hebt bereikt, gaan we verder met het fijn-afstemmen.<br />

Doe weer een uitgebreide luistertest zoals hierboven omschreven. Luister zeer zorgvuldig naar<br />

de kleinste variaties in toonshoogte. Door nu zeer voorzichtig verder af te stemmen, kun je de<br />

gewenste toonhoogte bereiken en het instrument weer helder laten klinken.<br />

Ook al is de afstemming goed, sommige oudere keteltjes produceren soms geen heldere tonen<br />

meer. Je moet dan eens nagaan of de ruimte tussen de bronzen kap en de pencu goed is<br />

afgedicht. Mocht deze ruimte tussen de kap en de pencu niet aansluiten, dan wil het helpen om<br />

met het brede uiteinde van een bonang-tabuh voorzichtig tegen de binnenkant van de pencu te<br />

hameren. Dit doe je net zo lang tot de delen weer tegen elkaar zitten.”<br />

40


Hierop werd gereageerd door Joan Suyenaga, degene die ons heeft geholpen met onze gamelan.<br />

Zij vertelde dat Bapak Suhirdjan, onze gamelanbouwer, juist beweert dat de toonhoogte van de<br />

pencon voor bonang en kenong verlaagd worden door van buitenaf de rai te bewerken. De<br />

toonhoogte wordt verhoogd door van binnenuit de rai van het keteltje te bewerken.<br />

Om voor mezelf duidelijkheid te krijgen heb ik het stemmen uitgeprobeerd op een oud ijzeren<br />

keteltje met koperen pencu. Met behulp van het al eerder beschreven computerprogramma om<br />

toonhoogten te meten vielen me hierbij drie dingen op:<br />

- De manier van stemmen die Jon Keliehor beschrijft, is prima te gebruiken.<br />

- De bewering van Bapak Suhirdjan bleek bij mijn stempoging de juiste te zijn.<br />

- Er is inderdaad maar heel weinig kracht voor nodig om de stemming te veranderen.<br />

Niels heeft in 1980 een ijzeren pélog-gamelan laten maken bij Pak Tentrem Sarwanto in Solo.<br />

Deze gamelan - die nu in mijn bezit is en geheel gerestaureerd is heeft naast de gong kemodhong<br />

en de kenong rèntèng (zie blz. 10) nog andere wilah pencon-instrumenten. De kempul bestaat uit<br />

vier verschillende wilah pencon (5, 6, 7 en hoge 1), die apart zijn opgehangen boven een<br />

kleiresonator. De wilah zijn zo’n 30 cm bij 30 cm en worden aangeslagen met een béndha.<br />

Ook de beide bonang, de kethuk en de kempyang bestaan niet uit keteltjes, maar uit wilah<br />

pencon, waarvan de lange randen meer of minder gebogen zijn. Zij zijn middels een koord<br />

bevestigd aan hun rancakan en hangen boven afzonderlijke, lage, zinken, buisvormige<br />

resonatoren. De gamelan heeft inmiddels van mij de naam “Swara Ombak” (het geluid van de<br />

golven) gekregen.<br />

kenong rèntèng, ketuk en kempyang kempul met wilah pencon bonang met wilah pencon<br />

De wilah pencon-instrumenten kunnen op twee manieren gestemd worden.<br />

- Volgens Mas Widiyanto kunnen ze op dezelfde manier gestemd worden als alle andere<br />

wilah: in het midden van de onderkant vijlen verlaagt de toon; je verhoogt de toon door<br />

aan de uiteinden van de onderkant te vijlen.<br />

- Chad Bailey Nielson zegt het volgende: “Buig de wilah over de gehele lengte wat meer, om<br />

de toon te verhogen. Als je de wilah juist afvlakt, zal de toon lager worden. Omdat het<br />

hier gaat om ijzeren wilah, kun je ze koud hameren. Gebruik een uitdeukhamer die<br />

voorzien is van een bolle kop. Om de klankstaaf af te vlakken leg je de wilah op de aarden<br />

grond om de nodige weerstand te krijgen. Je hamert vanaf de bovenkant en daarbij kom<br />

je vanzelfsprekend niet aan de pencu. Als je de klankstaaf vanaf de onderkant moet<br />

bewerken, dan graaf je eerst een klein gat voor de pencu en je zorgt ervoor dat de rest<br />

van de wilah geheel op de grond ligt.”<br />

41


Hoofdstuk V, Slendro gamelan <strong>Kyahi</strong> <strong>Hamongkarsa</strong><br />

De aanschaf<br />

In 1987, <strong>Marsudi</strong> <strong>Raras</strong> bestond toen al zo’n zes jaar, kregen we binnen de vereniging steeds<br />

meer behoefte aan een eigen gamelan. Het aantal aanvragen voor uitvoeringen buiten Museum<br />

Nusantara nam steeds meer toe. Omdat we de gamelan van het museum daarvoor niet konden<br />

gebruiken, leenden we geregeld de pélog-gamelan van Niels. Deze gebruikten we ook op onze<br />

gamelanweekeinden. Als we sléndro-stukken wilden instuderen, konden we ook gebruik maken van<br />

de ijzeren sléndro -gamelan van Bernard Arps.<br />

In het voorjaar van 1988 zijn we ons gaan verdiepen in de aanschaf van een eigen sléndro-<br />

gamelan. De gamelans die in Nederland aanwezig waren, waren of niet te koop, of veel te duur<br />

voor onze vereniging. Via Joan Suyenaga, Amerikaanse, kwamen we in contact met Bapak<br />

Suhirdjan. Deze gamelanbouwer had zijn werkplaats in de Jl. P. Mangkurat 158 in Yogyakarta.<br />

Joan stuurde ons een prijslijst op en gaf te kennen ook als tussenpersoon op te willen treden.<br />

Op zaterdag 18 juni werd door het bestuur, dat bestond uit Frits Kruis als voorzitter, Dick als<br />

penningmeester en ik als secretaris, besloten een koperen/ijzeren sléndro-gamelan bij<br />

Bp. Suhirdjan te bestellen. De gamelan moest hetzelfde gestemd zijn als de sléndro-gamelan van<br />

het museum. Op die manier konden we ook in het museum beschikken over meer sarons, waardoor<br />

het ledenaantal van de vereniging kon uitgroeien. Om de stemming gelijk te krijgen werd er een<br />

goede geluidsopname van alle instrumenten gemaakt.<br />

Omdat we als vereniging niet echt veel geld hadden, werd besloten om de leden te vragen<br />

enkele instrumenten te financieren. Zij zouden privéaankopen doen en deze eventueel later weer<br />

aan de vereniging doorverkopen. Een aantal leden wilde hier wel aan meewerken. Daarnaast<br />

kregen we van ir. J.B. Marée een forse schenking, die ook voor de aanschaf van enkele<br />

instrumenten kon worden gebruikt.<br />

Om de kosten nog verder te drukken werd eveneens besloten om van een aantal instrumenten<br />

alleen de wilah te bestellen. De onderstellen zouden dan door mij gemaakt worden. Ook het<br />

verfwerk zouden we zelf uitvoeren.<br />

Er ging een brief uit naar mevrouw Daniëlle Lokin, de toenmalige algemeen-directeur van<br />

Museum Nusantara, om tegelijkertijd een aantal kapotte instrumenten van <strong>Kyahi</strong> Paridjata, of<br />

onderdelen daarvan, te laten vervangen of aan te schaffen. Daarbij werd eveneens een aanvraag<br />

ingediend om de gamelan van het museum te laten stemmen door Pak Widada, een tukang nglaras<br />

(gamelanstemmer). Deze zou dit in november, via Interculture, voor fl. 750 (€ 340) kunnen doen.<br />

De directie stemde met beide voorstellen in. Zo sneed het mes aan meerdere kanten. We kregen<br />

in het museum de beschikking over een volledige en goed gestemde gamelan, onze “reisgamelan”<br />

werd gerealiseerd en door een gezamenlijke bestelling konden de vervoerskosten<br />

verhoudingsgewijs wat gedrukt worden.<br />

Er werd een gecombineerde bestelling van Nusantara en <strong>Marsudi</strong> <strong>Raras</strong> opgestuurd naar Joan.<br />

De totale bestelling voor <strong>Marsudi</strong> <strong>Raras</strong> bestond uit:<br />

- gong ageng, ijzer, met standaard en naga - gendèr met onderstel, koper<br />

- gong suwukan 2, ijzer - slenthem met onderstel, koper<br />

- kempul 1, 5, en 6, ijzer - wilah van saron demung, koper, 2x<br />

- kenong 1, 2, 3, 5 en 6, ijzer - wilah van saron barung, koper, 2x<br />

- kethuk en kempyang, ijzer - wilah van saron wilah sanga, koper<br />

- bonang barung met onderstel, ijzer - wilah van saron panerus, koper<br />

- bonang panerus met onderstel, ijzer - wilah gambang<br />

42


- rebab-standaard - tabuh<br />

- vellen voor de kendhang, leren banden en nog meer kleine onderdelen.<br />

De onderstellen van de gendèr en de slenthem zouden dezelfde motieven krijgen als die van<br />

het museum. Daarnaast werden er door sommige leden ook extra pélog-instrumenten besteld,<br />

zoals: gendèr pélog 7, gendèr pélog 1, een slenthem en wilah voor saron demung, saron barung en<br />

saron panerus.<br />

De totale aanschafkosten kwamen voor <strong>Marsudi</strong> <strong>Raras</strong> neer op een bedrag van fl. 3290.<br />

De vracht- en servicekosten, inklaringskosten en BTW voor de vereniging waren fl. 2447.<br />

De totale kosten voor onze reisgamelan bedroegen dus uiteindelijk fl. 5737, wat nu neer zou<br />

komen op zo’n € 4200. Op 6 april 1989 kwam de totale bestelling aan in Nederland met<br />

ms Queens Way Bridge van de Holmar-line.<br />

Het maken van de verschillende onderstellen<br />

Op 14 april werden drie kratten afgeleverd bij Burndy-Nederland b.v. in Waddinxveen, het<br />

bedrijf waar Dick werkte. Een van de kratten was behoorlijk beschadigd, maar nadat alles<br />

uitgepakt was, bleek er niets gemist te worden. Alles zag er prachtig uit. Tot onze verrassing<br />

waren zelfs alle slagknobbels van de pencon-instrumenten van een koperen dop voorzien.<br />

Nu was natuurlijk de vraag hoe alles zou klinken. Voor wat betreft de gong, de drie kempul, de<br />

gendèr, de slenthem, de bonang barung en de bonang panerus was dat natuurlijk erg simpel. Ze<br />

direct bespelen! Maar omdat de wilah-instrumenten en de kenong geen onderstel hadden lag het<br />

daar wat moeilijker. Om ook deze instrumenten zo snel mogelijk te kunnen gebruiken, heb ik<br />

diezelfde week nog een aantal tijdelijke onderstellen gemaakt. Binnen een paar weken kon de<br />

gamelan voor het eerst bespeeld worden en het geluid was heel goed. Op 15 juni gaven we er ons<br />

eerste concert mee in de T.U. Delft, naar aanleiding van het promoveren van Tom van der Put.<br />

Nu kwam het echte werk. Er moesten onderstellen gemaakt worden voor de sarons, de<br />

gambang, de kenongs, de kendhang en de ketuk en kempyang. Vanuit zijn werk zorgde Tom voor<br />

een aantal verlijmde stukken van vurenhouten balken. Uit elk stuk kon een onderstel voor een<br />

saron worden gemaakt.<br />

Omdat we de gehele gamelan in Solo-stijl wilden hebben, was de vorm in ieder geval bekend.<br />

Voor de decoraties moest ook een beslissing genomen worden. De onderstellen van slenthem en<br />

gendèr waren al in dezelfde stijl als die van de instrumenten in het museum. De overige<br />

instrumenten moesten dan ook maar dezelfde decoratie krijgen als hun tegenhanger in Museum<br />

Nusantara. Dit betekende dat op alle instrumenten een lotusbloem zou komen. Deze zouden<br />

uiteindelijk in de sarons moeten worden uitgehakt.<br />

Na het opmeten van de saron-instrumenten in het museum en alle afzonderlijke staven van de<br />

betreffende saron, werd een gedetailleerde tekening voor elke saron gemaakt (zie blz. 69 e.v.).<br />

Gelukkig was een bevriende houthandel bereid om alle blokken hout op maat te zagen. De<br />

onderkant van het frame (tlumpah) werd op de juiste hoogte afgezaagd en het bovenstuk (awakawak)<br />

werd over de gehele lengte van boven tot onder in tweeën gezaagd. Op die manier zou ik<br />

beide stukken beter kunnen bewerken. Het tussenstuk werd gemaakt van een een plaat mutiplex.<br />

43


De eerste drie fases van de sarons<br />

De pinnetjes waarmee de wilah worden vastgezet (placak) werden gemaakt van 5mm dikke<br />

messing staafjes. De tawonan werden van schuimrubber gemaakt (dit vanwege de vorm van de<br />

toetsen).<br />

Voor de onderstellen van de vijf kenong-ketels koos ik voor een onderstel voor drie kenongs en<br />

een onderstel voor de overige twee. Ook hier werden weer tekeningen van gemaakt. Omdat de<br />

onderstellen helemaal van 15 mm dik multiplex gemaakt zouden worden, was het niet mogelijk de<br />

decoraties uit te snijden. Het bloemmotief, als ook de sierband daarom heen, werden uitgezaagd<br />

uit tripex. De lotusbloem werd daarna enigszins uitgestoken. Als de onderstellen geschilderd<br />

zouden zijn, dan zouden deze decoraties er opgeplakt worden. Op het lage onderstel van de<br />

kethuk en de kempyang zou slechts een sierband geschilderd worden. De knoppen van de bonangs<br />

waren gedecoreerd als gestyleerde lotusbloemen, maar die van de gongstandaard waren veel<br />

eenvoudiger. Om die reden werd ervoor gekozen om de knoppen van de kenong-frames, die van de<br />

kethuk en kempyang en de beide kendhang-standaards ook eenvoudig te houden. Deze knoppen<br />

werden gewoon bij de houthandel gekocht.<br />

Het maken van een goede tekening voor de gambang was het moeilijkste van allemaal. De<br />

gambang zou geheel uit 18 mm dik multiplex gemaakt worden. De placak werden gemaakt van<br />

2 mm. dikke lange spijkers, waarvan de kop werd afgezaagd. Omdat het voor mij technisch niet<br />

mogelijk was om de zijborden (tawingan) van de gambang net zo te decoreren als die van de<br />

gambang in het museum, werd ook hier gekozen voor een lotusbloem, maar dan geheel open<br />

gewerkt.<br />

Nu is het neerschrijven van dit alles veel simpeler dan het realiseren ervan. Het kostte me<br />

maanden van zagen, boren, beitelen, schaven, schuren en vele druppels zweet. Veelal in de avond,<br />

van 19.00 uur tot 22.00 uur, en verder op de zaterdagen en de zondagen. Gelukkig met<br />

toestemming van Marijke en de buren. Dit laatste overigens na de toezegging dat zij zouden<br />

worden uitgenodigd als de gamelan af zou zijn.<br />

Met nog één saron demung en één saron barung te gaan, had ik het echter wel gehad. Op dat<br />

moment zei Tom dat hij ook wel een saron kon laten uitzagen in de werkplaats van de T.U. Delft.<br />

Na enkele dagen kreeg ik het ruwe frame al weer terug. Ik hoefde alleen nog maar het nodige te<br />

schaven en te schuren! Had ik dat eerder geweten.<br />

De wilah van de tweede demung zijn jaren blijven liggen. Ik kreeg uiteindelijk de beschikking<br />

over een saron-frame in Yogya stijl en heb die toen maar gebruikt.<br />

Op 20 oktober 1989 speelden we voor het eerst met onze eigen nog onbeschilderde gamelan<br />

tijdens een uitvoering op het Gewestelijk Arbeidsbureau te Rotterdam,.<br />

44


Uitvoering Gewestelijk Arbeidsbureau: Jos van Leur, Paul van der Put, Linda en Patrick Votrian en Frits Kruis<br />

Het verven<br />

In maart 1990 zijn we begonnen met het schilderen van de gamelan. Allereerst moest bepaald<br />

worden in welke kleuren we de gamelan zouden verven en met welke soort verf. Er werd gekozen<br />

voor een vermiljoen gamelan, met goudkleurige decoraties. Dus geheel in overeenstemming met<br />

de oorspronkelijk kleuren van de oude gamelan van het museum. We hoopten daarmee ook, dat de<br />

directie van het museum misschien wel zou besluiten om gamelan <strong>Kyahi</strong> Paridjata in de<br />

oorspronkelijke kleuren te laten restaureren. Dit laatste is echter, waarschijnlijk vanwege de<br />

hoge kosten, nooit gebeurd. De naga zou geschilderd worden in “wayang-stijl” en voor de<br />

resonantietiebuizen van gendèr en slenthem werd zinkgroen gekozen.<br />

Mariko Nishide, een Japanse kunstenares die gespecialiseerd is in oude laktechnieken, wilde<br />

ons met dit verfwerk helpen. Onder haar leiding zijn, geheel op traditionele Japanse wijze, alle<br />

verven samengesteld. Hoofdbestanddelen waren verfpigmenten - waaronder “keizerlijk rood” - en<br />

cashewolie. Deze stoffen werden uit Japan geïmporteerd.<br />

De pigmenten werden in een vijzel fijngemalen en hieraan werd de olie toegevoegd. Als het<br />

geheel goed was vermengd, dan werd alles door een zeer fijne doek geperst om alle<br />

onzuiverheden te verwijderen. Het derde bestanddeel was terpentijn. En daar is maarliefst drie<br />

liter van gebruikt! Omdat het verfwerk allemaal in ons huis gebeurde, hebben Marijke en ik dat<br />

goed geweten. De lucht van de terpentijn heeft maanden bij ons in huis gehangen. In het begin<br />

best een aangename lucht, maar later……!<br />

Mariko bij het bereiden van de verf proefkleuren: rood en zinkgroen<br />

45


Alle instrumenten zijn eerst een keer met een bruinrode grondlak bewerkt, die bestond uit<br />

cashewolie en veertig procent terpentijn. Daarna volgde twee lagen met verf die naast<br />

cashewolie ook vermiljoen bevatte. Tussen elke verfbeurt in werden de instrumenten licht<br />

opgeschuurd. Tot slot werden de instrumenten twee keer afgelakt. De eerste laag verf bestond<br />

uit cashewolie, vermiljoen en gesublimeerde zwavel (Kinka). Deze verf werd extra verdund met<br />

terpentijn. De tweede en laatste laag bevatte dezelfde bestanddelen, maar nu werd er veel<br />

minder terpentijn toegevoegd. Op deze manier kreeg de gamelan uiteindelijk een heel warme,<br />

dieprode kleur.<br />

Niels zorgde, samen met Mariko, voor de beschildering van de naga (zie foto omslag).<br />

Marijke van Kruining Dick Rijsenberg<br />

Linda Votrian, Marijke van Kruining en Ben van der Burg Frits Kruis en Jos van Leur<br />

Voor het “vergulden” van de knoppen van de bonang- en kenong-standaards en de schubben van<br />

de naga werd gebruik gemaakt van White Fire Treasure Gold-wax, Connoisseur Studio, Londen.<br />

Deze was werd direct op de roodgeverfde onderdelen aangebracht. Hierdoor ontstond een zeer<br />

mooi effect. Vervolgens werden alle andere decoraties voorzien van een okergele grondverf.<br />

Op een zaterdag in mei hebben we toen met de gehele groep de definitieve goudverf ( Flexa<br />

Gold, hoogglanslak) aangebracht. De gezamenlijke slametan die er op volgde was een prima<br />

afsluiting van een langdurig, arbeidsintensief, maar ook zeer geslaagd en gezellig proces.<br />

Mariko Nishide Niels Walen Suhardi Djojoprasetyo<br />

46


De overige instrumenten van onze gamelan<br />

In 1983/1984 kreeg een aantal leden van<br />

onze groep suling- en rebab-les van Niels.<br />

Toen is ook het idee ontstaan om een siter<br />

panerus te gaan bouwen. Niels had er een<br />

laten maken in Indonesië en daar heb ik<br />

toen de exacte maten van opgemeten.<br />

Vervolgens ben ik met vioolbouwer Blitz in<br />

Rotterdam gaan praten, om te bepalen<br />

welke houtsoorten ik het best kon gaan<br />

gebruiken. De klankkast werd gemaakt van<br />

6 mm dik berken-multiplex. Voor het blok<br />

waar de stemschroeven in zouden komen werd voor eikenhout gekozen. De kammen, de draaiende<br />

poten en het staartstuk werden gemaakt van beukenhout. Als snaren zijn E-banjosnaren<br />

gebruikt.<br />

Omdat ik niet anders kon, heb ik gebruik gemaakt van pianostemschroeven van 7 mm. Het was in<br />

verband met het goed afstemmen van de siter wellicht beter geweest, als ik er fijnere<br />

stemschroeven van bijvoorbeeld een spinet voor had genomen. De siter is drie maal in kleurloze<br />

beits gezet en daarna nog twee keer behandeld met Glitsa.<br />

Ben van den Burg heeft, in de periode dat hij colleges gaf aan de Universiteit van Semarang,<br />

gezorgd voor vijf terbang. Deze éénvellige Arabische trommen worden gebruikt bij laras madya.<br />

Dit zijn macapat-verzen, die gezongen worden door mannen en begeleid door terbang, kendhang<br />

en soms ook kemanak. De grootste terbang heeft een diameter van 40 cm. De overige hebben een<br />

diameter van 34 cm. Drie van deze trommels zijn voorzien van schelletjes. Daarnaast zorgde Ben<br />

ook voor een paar kemanak.<br />

Mas Hardi en Sumili Djojoprasetyo waren zo<br />

vriendelijk om, tijdens een van hun reizen naar<br />

Indonesië, zes bronzen schelletjes met een<br />

diameter van 10 cm voor me mee te nemen. Hier<br />

heb ik in 2005 een kecèr van gemaakt. Het<br />

onderstel is uit één blok hout gemaakt. Niet in de<br />

vorm die in Solo gebruikelijk is, maar in de vorm<br />

van een schildpad. Een dergelijke vorm kom je op<br />

Bali tegen.<br />

In september 2003 hadden we een uitvoering bij de familie C. Boeken Kruger in Rotterdam.<br />

Ze lieten ons onder andere een aarden resonantiekruik en twee bronzen wilah van een gong<br />

kemodhong zien. Deze hadden ze lang geleden, tijdens hun vertrek uit Indonesië, meegenomen.<br />

Omdat ik voor de groep al lang op zoek was naar een gong kemodhong voor gamelan gadhon<br />

uitvoeringen, heb ik de familie later gevraagd of ik de gong voor onze vereniging kon overnemen.<br />

Ik zou hem dan in de oorspronkelijke staat restaureren. De heer en mevrouw Boeken Kruger<br />

vonden dat een prima idee en hebben de gong aan mij gegeven.<br />

Aan de hand van foto’s heb ik de houten bekisting (plangkan) getekend en vervolgens van<br />

14 mm dik multiplex gemaakt. De binnenkant heb ik voorzien van een dunne laag piepschuim, waar<br />

de aarden resonancekruik precies in past. De gong is geheel afgelakt in de kleuren van gamelan<br />

47


<strong>Kyahi</strong> <strong>Hamongkarsa</strong> en aan drie kanten voorzien van een lotusmotief. We hebben met deze gong al<br />

een aantal optredens verzorgd en de klank is prachtig.<br />

Begin 2010 werden de kelders van de Indonesische School in Wassenaar opgeruimd en<br />

belandden er twee celempung in de vuilcontainer. Een daarvan heb ik uit de container gehaald met<br />

het oog op de bouw van een nieuwe celempung en het gebruik van onderdelen ervan.<br />

Enkele maanden later bleek er nog een celempung in de kelder te staan. Hiervan was de de<br />

voorkant deels weggerot, waren de twee kleine pootjes afgebroken en aan de versiering waren<br />

de nodige beschadigingen. Deze celempung mocht ik van Mas Hardi meenemen om te kijken of ik<br />

hem kon restaureren. De restauratie is nog niet volledig voltooid, maar het resultaat mag er best<br />

zijn.<br />

Voor wat betreft de snaren raadde Mas Bambang Siswanto me aan om akoestische gitaarsnaren<br />

te gebruiken: voor de lage 1 de E-snaar; voor de lage 2 de A-snaar; voor de lage 3 de D-snaar;<br />

voor de lage 5 de G-snaar; voor de lage 6 tot de gewone 6 de B-snaar en voor de hoge 1 tot en<br />

met de hoge 3 de E-snaar. Ik heb Bildas-Pyramid® snaren gebruikt van roestvrij staal, waarvan<br />

de eerste vier snaren met zilverdraad zijn omwikkeld.<br />

48


Hoofdstuk VI. Inwijding en naamgeving<br />

De voorbereiding voor de sesajen.<br />

In mei 1990 ontstond het idee, dat een gamelan waaraan zo hard was gewerkt, ook op<br />

traditionele Javaanse wijze ingewijd en een naam gegeven zou moeten worden. Dit was, voor<br />

zover wij wisten, nog nooit in Nederland gebeurd. Omdat Mas Hardi ook onze groep de naam<br />

<strong>Marsudi</strong> <strong>Raras</strong> had gegeven, hebben we aan hem gevraagd of hij ook onze gamelan een naam wilde<br />

geven. Hij wilde daar heel graag aan meewerken en we zijn dan ook meteen met alle<br />

voorbereidingen begonnen. Mas Hardi en Sumili hebben allereerst een uitvoerige lijst met de<br />

benodigde offergaven voor de sesajen (offerande) samengesteld. Deze geef ik hier onverkort<br />

weer.<br />

Bij de gong:<br />

1. Puspa Rinonce:<br />

Een bloemenslinger van rode en witte bloemen, die minstens de lengte moest hebben van de<br />

gongstandaard. Wij kozen voor rode en witte anjers.<br />

2. Kembang Telon:<br />

Bloemblaadjes van drie soorten bloemen. Op Java gebruikt men daarvoor de bloemblaadjes van<br />

kanthil, kenanga en rozen. Omdat dat voor ons niet mogelijk was, hebben we gekozen voor de<br />

bloemblaadjes van drie verschillende rozensoorten. De rozenblaadjes lagen in een kommetje met<br />

water.<br />

3. Dupa Madu:<br />

Honingwierook die gebrand wordt in een anglo waarin houtskool zit.<br />

4. Ratus:<br />

Geurige kruiden in de vorm van wierook.<br />

5. Jenang Abang Putih:<br />

Een stevige rijstepap, waarvan aan de ene helft santen en wat zout wordt toegevoegd. Dit<br />

gedeelte behoudt een witte kleur. De andere helft wordt vermengd met santen, gula Jawa en wat<br />

zout. Dit gedeelte krijgt een bruine kleur. De witte en bruine rijstepap worden samen op een<br />

versierde schaal gelegd en wel zo dat de kleuren niet mengen. Het geheel wordt versierd met wat<br />

bloemen.<br />

6. Gedhang Setangkep:<br />

Twee trossen bananen, welke het symbool zijn van mungaling karep: één wens, één doel, namelijk<br />

het bestuderen en beoefenen van de traditionele Indonesische cultuur, in dit geval het Javaanse<br />

gamelanspel.<br />

7. Ayam Bekakak:<br />

Een geroosterde kip, waaraan de poten en de kop nog zitten.<br />

8. Rookwaren:<br />

Sigaren en/of sigaretten van verschillende merken in een glas.<br />

49


9. Dranken:<br />

Eén glas zoete koffie, één glas zoete thee en één glas water<br />

Links en rechts van het podium:<br />

10. Bunga Melati:<br />

Twee potten met daarin een melati-plant.<br />

Voor het podium:<br />

11. Tumpeng Janganan:<br />

Nasi gurih in de vorm van een tumpeng (berg). Deze wordt opgemaakt op een grote, uit bamboe<br />

gevlochten schaal (tampah) . Hieromheen komen:<br />

- Sego Golong:<br />

Nasi gurih in de vorm van balletjes, die iets groter zijn dan een tennisbal. Het aantal<br />

moet gelijk zijn aan het aantal leden van de groep (minus de voorzitter) plus de leraar.<br />

Deze bolletjes symboliseren gumolong tekad: hoewel verschillend van afkomst, godsdienst<br />

enz. zijn we eensgezind en hebben één gezamenlijk doel.<br />

- Palawija:<br />

Vruchten die de aarde voortbrengt. Hiervan hebben we vier verschillende soorten, al naar<br />

gelang de plek waar ze groeien. Het geheel symboliseert gotong royong: samenwerken om<br />

iets te bereiken.<br />

a. Pala Gumandhul: hangende vruchten, zoals: papaya, mangga, jambu, bananen, labu<br />

siam, kacang panjang en tomaten. Deze vruchten moeten vers zijn.<br />

b. Pala Kesimpar: vruchten die op de grond groeien, zoals: semangka (meloen), pompoen,<br />

courgette enz. Deze vruchten moeten gedeeltelijk gekookt zijn en gedeeltelijk rauw.<br />

c. Pala Kependhem: vruchten die in de grond groeien, zoals aardappelen, singkong en<br />

tela kimpul (ubi jalar). Deze vruchten zijn gekookt of gestoomd.<br />

d. Kacang-kacangan: noten en bonen, zoals aardnoten, kedelé, groene erwten, bruine en<br />

witte bonen en kacang tholo. Deze zijn deels gekookt en deels gebakken.<br />

- Jajan Pasar: Kleine hapjes die op de pasar verkocht worden, zoals lemper, klepon,<br />

wajik enz.<br />

Het geheel, dat op een en dezelfde tampah ligt, symboliseert eenheid. Meerdere personen<br />

genieten van het arbeidsresultaat van één persoon. In dit geval geniet de gemeenschap van de<br />

kunstuitingen van <strong>Marsudi</strong> <strong>Raras</strong>.<br />

12. Nasi Ambengan:<br />

Gele rijst op een platte schaal, met urapan erop, bestaande uit bijvoorbeeld kacang panjang,<br />

taugé, kool enz. Deze schaal symboliseert hoe mensen met een verschillende afkomst, uit<br />

verschillende streken, in één organisatie (<strong>Marsudi</strong> <strong>Raras</strong>) zijn verenigd en gezamenlijk lief en<br />

leed delen.<br />

Dick zorgde voor alle ingrediënten die nodig waren om de offergaven te bereiden. Hij zorgde<br />

ervoor dat alles werd bereid zoals door Mas Hardi was opgegeven. Alleen de ayam bekakak gaf<br />

letterlijk en figuurlijk de nodige “kopzorgen”. Hoe, en in welke vorm, rooster je een kip waar ook<br />

de poten en de kop nog aan moeten zitten?<br />

50


Gelukkig kon Katimah Sutarno hem hierbij helpen. Zeer plastisch deed ze hem tijdens een<br />

dansrepetitie voor hoe het beest er uiteindelijk uit zou moeten zien. Verder zorgde Dick ook<br />

voor de slametan na afloop van de inwijdingsceremonie.<br />

Mas Hardi, Ahmad Sugiharto, Yudi Ardanto en Tri Hardono maakten alle gerechten in<br />

traditionele stijl op.<br />

Marijke en ik hadden onder andere de taak om te zorgen voor de witte doeken, die aan het<br />

begin van de ceremonie over al de instrumenten moesten liggen. Daarnaast zouden wij voor de<br />

uitnodigingen zorgen, voor de bloemenslinger over de gongstandaard en de twee potten met<br />

melati.<br />

De eerste twee dingen waren al snel geregeld. Er werden 45 uitnodigingen verstuurd voor zo’n<br />

zestig gasten. Van de ambassade waren onder andere Z.E. Professor Bintora Tjokroamidjojo en<br />

zijn echtgenote uitgenodigd. De heer Tjokroamidjojo was de zojuist benoemde ambassadeur van<br />

de Republiek Indonesië en het zou zijn eerste officiële optreden buiten de ambassade worden.<br />

Ook de bloemenslinger zorgde voor niet al te grote problemen. Aan een stevig nylon snoer van<br />

zo’n drie meter werden vijftig rode en vijftig witte anjers om en om geregen.<br />

De twee bloempotten met daarin melati zorgden echter voor een veel groter probleem. Overal<br />

zijn we geweest, maar nergens had men deze planten. Uiteindelijk vonden we er een in de<br />

plantentuin van de T.U. Delft. Deze werd voor ons uitgegraven en opgepot; we hadden er één en<br />

daar is het bij gebleven. Twee dagen na de ceremonie liep ik langs het huis van een goede kennis<br />

van ons, die vlak naast Museum Nusantara woonde. In haar vensterbank stond een aantal<br />

prachtige melatiplanten in bloei.<br />

De inwijdingsceremonie met de naamgeving<br />

Zaterdag 17 november werd de gehele<br />

bovenzaal van het museum leeggeruimd en<br />

werd onze gamelan opgesteld. Elk instrument<br />

werd afgedekt met een witte doek. Links voor<br />

de gong werd gezorgd voor een plek voor de<br />

offergaven, in het midden kwam een microfoon<br />

en rechts voor de gong werd een plaats<br />

vrijgehouden waar Mas Hardi in medidatie kon<br />

gaan. Voor het podium kwam een tafel waarop<br />

de Tumpeng Janganan en een aantal borden en<br />

bestek gezet konden worden.<br />

Rechts van die tafel, langs de muur van het museum, was de plek waar de leden van <strong>Marsudi</strong> <strong>Raras</strong><br />

in twee rijen konden gaan staan. Vanwege de ceremonie kreeg ieder daar een eigen plaats<br />

toegewezen. Op de eerste rij stonden van links naar rechts: Gerda Quist, Linda Votrian, Erna<br />

Ammerlaan, Niels als leraar, Ahmad als jongste lid, Jos van Leur als oudste lid en Frits als onze<br />

voorzitter. Op de achterste rij, van rechts naar links, stonden Marijke, Dick, Tom, Tri, Yudi,<br />

Patrick Votrian, Paul van der Put en ik. Links van de tafel stond een tweede microfoon. Verder<br />

werden er in de zaal zestig stoelen geplaatst, kwam er langs de gehele linkerkant van de zaal een<br />

rij tafels voor het eten en drinken tijdens de slametan en werd de zaal met planten versierd.<br />

Vooral de binnenkomst van de leden, het plaatsnemen achter de gamelan en weer terug naar de<br />

plek voor het podium moest een aantal keer geoefend worden. Omdat we dit alles op een<br />

“gewone” dag in het museum oefenden, was er natuurlijk ook publiek. Een van de toeschouwers<br />

vond het schijnbaar zo leuk, dat ze mee ging oefenen. Ze is maar zeer kort lid geweest. We<br />

hebben haar na die zaterdag niet meer terug gezien.<br />

51


Zondag 18 november was iedereen om 10.00 uur in het museum aanwezig. Nadat we alles nog<br />

eens hadden nagelopen, kleedden we ons voor de inwijding en naamgeving: het bestuur en de<br />

leraar in beskap kerisan en de overige leden in beskap landung voor de mannen en in kain kebaya<br />

voor de vrouwen.<br />

Omdat om 11.15 uur de zaal open zou gaan voor de genodigden, ging Frits alvast naar de<br />

voordeur om op tijd te zijn om als voorzitter de ambassadeur en zijn vrouw te verwelkomen.<br />

Enige tijd later werd er op de keukendeur geklopt. Frits had de nieuwe ambassadeur niet<br />

herkend en deze was nu zelf op zoek naar de zaal. Ik heb hem en zijn vrouw toen maar naar<br />

boven gebracht.<br />

Om 11.30 uur begon de ceremonie. Marianne, de vrouw van Tom, heette de ambassadeur en alle<br />

gasten van harte welkom en verzocht vervolgens de leden, de leraar en het bestuur van <strong>Marsudi</strong><br />

<strong>Raras</strong> om hun plaats voor het podium in te nemen. Hierna werd Mas Hardi gevraagd naar voren te<br />

komen en ook zijn plaats in te nemen.<br />

Hij ging in sila-houding (kleermakerszit) bij de gong zitten en strooide de dupa en de ratus op<br />

de brandende houtskool. Vervolgens ging hij voor enige tijd in meditatie. Na beëindiging van deze<br />

meditatie stond hij op en vroeg de leden om achter hun instrument te gaan staan, de witte<br />

doeken te verwijderen en vervolgens te gaan zitten.<br />

De witte doeken over de gong werden echter nog niet weggehaald. Nu bracht Mas Hardi de anglo<br />

met de brandende wierook naar alle vier de hoeken van de gamelan en zette deze vervolgens<br />

weer bij de gong terug.<br />

Hierna volgde de naamgeving, die plaatsvond vlak voor de gong. De naam die Mas Hardi voor de<br />

gamelan had bedacht was “<strong>Kyahi</strong> <strong>Hamongkarsa</strong>”. Deze naam betekent zoveel als: het middel ter<br />

ondersteuning van de wens van de liefhebbers, om gezamenlijk en vol toewijding de hoogwaardige<br />

Javaanse kunst te beoefenen en te onderhouden. De naamgeving vond plaats in het jaar<br />

Swarga (0) Arum (9) Kusumaning (9) Ratu (1). Dit is vrij te vertalen in: een welriekend paradijs<br />

vormt de schone hoop van de koning (zie opmerking 14).<br />

52


Nu pas werden de witte doeken van de gong afgehaald, zodat de naam ook zichtbaar werd.<br />

Mas Hardi strooide vervolgens de Kembang Telon ( bloemblaadjes) over de gehele gamelan.<br />

Tot slot werd er een bloemenslinger (Puspa Rinonce) door Mas Hardi en twee leden van <strong>Marsudi</strong><br />

<strong>Raras</strong> om de gongstandaard gedrapeerd.<br />

Iedereen ging nu weer terug naar zijn plaats voor het podium. Daar werd de Tumpeng Janganan<br />

door Mas Hardi aangesneden. Frits, als voorzitter, kreeg het topje. Daarna werd de Sego Golong<br />

uitgedeeld. Omdat <strong>Marsudi</strong> <strong>Raras</strong> geen adviseur heeft, ging de eerste bol naar Jos als oudste lid.<br />

Daarna volgden Achmad, het jongste lid en Niels als leraar. Tot slot kregen de andere leden ook<br />

een rijstbol. Alle leden gingen nu naar een voor hen gereserveerde plaats om daar te luisteren<br />

naar een toespraak van de voorzitter.<br />

In zijn speech bedankte Frits in de eerste<br />

plaats Mas Hardi en Sumili voor hun inzet voor<br />

<strong>Marsudi</strong> <strong>Raras</strong> en in het bijzonder voor het vele<br />

werk dat ze de afgelopen tijd hadden verricht,<br />

om van de inwijding en de naamgeving van onze<br />

gamelan een geweldige happening te maken.<br />

Hij bood hun, als dank, het ere-lidmaatschap van<br />

onze vereniging aan. Ook bedankte hij<br />

ambassadeur Bintora Tjokroamidjaja en zijn<br />

vrouw en alle andere genodigden voor hun komst.<br />

Tot slot gaf hij een korte schets van alle<br />

werkzaamheden die in de afgelopen maanden door de leden waren verricht om <strong>Kyahi</strong><br />

<strong>Hamongkarsa</strong> te maken tot de prachtige gamelan die hij nu is. Na de toespraak van Frits volgde<br />

nog een korte toespraak van Niels, als leraar.<br />

53


Het officiële gedeelte was nu afgelopen. Alle leden namen hun plaats weer in voor het podium<br />

en werden door de aanwezigen persoonlijk gelukgewenst. Daarna volgde een slametan waarbij de<br />

Nasi Tumpengan, de Nasi Ambengan en de overige hapjes en drankjes door alle aanwezigen<br />

werden genuttigd. De vrouw van de ambassadeur kon bijna niet geloven dat de gehele maaltijd<br />

door Dick was bereid. Ze vond dit zo geweldig, dat ze het nodig vond hem daar vele malen mee te<br />

feliciteren. De ambassadeur, die de gehele ceremonie ook erg had gewaardeerd, is de rest van<br />

zijn ambtsperiode altijd geïnteresseerd gebleven in het doen en laten van <strong>Marsudi</strong> <strong>Raras</strong>.<br />

Sumili, dhr en mevr. Tjokroamidjaja, Francis en Mas Hardi. Slamatan met o.a. Ahmad en dhr. Kusnindar<br />

Om 13.00 uur werd het museum geopend voor het publiek en werd er voor de genodigden en het<br />

publiek een concert gegeven op <strong>Kyahi</strong> <strong>Hamongkarsa</strong>.<br />

Van links naar rechts: Marijke en Francis van Kruining, Paul van der Put, Frits Kruis, Jos van Leur, Sumili Djojoprasetyo,<br />

Erna Ammerlaan, Dick Rijsenberg en Yudi Ardanto<br />

54


Opmerkingen:<br />

1. De eerste middelbare opleiding voor musici was de Sekolah Marengah Kejuruan Indonesia<br />

(SMKI). Deze opleiding bestaat nog steeds. Daarna werd de Akademi Seni Karawitan Indonesia<br />

(ASKI) te Solo opgericht. Hier werd op HBO niveau onderwijs gegeven. Deze opleiding is later<br />

omgevormd tot de Sekolah Tinggi Seni Indonesia (STSI), welke te vergelijken is met ons<br />

conservatorium. Op dit moment zijn alle opleidingen van muziek, dans, en beeldende kunsten<br />

ondergebracht in het Institut Seni Indonesia (ISI).<br />

2. Zie: Jaap Kunst, Music in Java, 1949, blz. 171-172.<br />

3. Het Javaans kent meerdere niveaus waarop wordt gesproken. De dagelijkse spreektaal is<br />

ngoko (ng). Dit wordt tussen twee gelijken gesproken, of wanneer een hoger geplaatst persoon<br />

tegen een lager geplaatst persoon spreekt. Het krama (kr) is beleefd Javaans en wordt gebruikt<br />

om personen met een hogere sociale status aan te spreken. Hieronder enkele woorden in ngoko en<br />

krama.<br />

Ngoko Krama Nederlands<br />

gendhé agung groot<br />

cilik alit klein<br />

gamelan gangsa gamelan<br />

jogèd beksa dans<br />

kembang sekar bloem<br />

keris dhuwung kris<br />

tembang sekar lied<br />

tembaga tembagi roodkoper<br />

wesi tosan ijzer<br />

Als men over een vooraanstaand persoon, zijn handelingen of zijn eigendommen spreekt, dan<br />

gebruikt men woorden uit het krama- inggil (ki) om het belang van de persoon aan te geven.<br />

jengkar (ki) – budhalan (ng) : wayangscene waarbij het leger vertrekt.<br />

paningset (ki) – sabuk (kr,ng) : sierband om de buik, behorend bij een Javaans kostuum.<br />

tingalan (ki) – wiyosan (kr) – wetonan (ng): de 35 e dag - die door een combinatie van een<br />

vijfdaagse en een zevendaagse week ontstaat - en elke keer weer wordt gevierd.<br />

Daarnaast bestaat ook het madya, een minder verfijnde variant van het krama. Deze vorm wordt<br />

wel gebruikt door mensen uit de stedelijke, werkende klasse en in situaties waarin het krama te<br />

stijf en pretentieus zou kunnen overkomen.<br />

Tot slot spreekt men ook over krama désa, een boerse (dialectische), beleefde woordkeus.<br />

4. In de Istina Mangkunegaran, het paleis van Pangéran Adipati Arya Mangku Negara VIII te<br />

Surakarta, staan twee gamelans die beide beschikken over twee slentho. Het zijn in pélog<br />

<strong>Gamelan</strong> <strong>Kyahi</strong> Udan Arum (Heer, Regen van Zoete Geuren) en in sléndro <strong>Gamelan</strong> <strong>Kyahi</strong> Udan<br />

Asih (Heer, Regen van Genegenheid). Verder vinden we er <strong>Kyahi</strong> Udan Mas (Heer, Gouden Regen)<br />

die te beluisteren is op Court <strong>Gamelan</strong>, Volume II. Nonesuch Records, Explorer Series nr.<br />

7559-79721-2. Op dezelfde cd is <strong>Gamelan</strong> <strong>Kyahi</strong> Kanyut Mesem ( Heer, die ons meevoert met een<br />

glimlach) te beluisteren. Deze gamelan heeft een prachtige kenmerkende klank. Hij is<br />

waarschijnlijk gemaakt tijdens de Kartasura periode (1680 – 1745), maar het kan zelfs zo zijn<br />

dat deze gamelan afkomstig is uit het koninkrijk van Mataram (1585 – 1680).<br />

55


5. Gendhing betekent muziekstuk en wordt overdrachtelijk toegepast op de gamelan en de<br />

instrumenten die daar bij behoren. Vandaar kampong Gendhingan: kampong waar de metalen<br />

onderdelen van de gamelan gemaakt worden.<br />

6. Jaap Kunst beschrijft in Music of Java, 1949, blz 150 de bendhé als volgt:<br />

“Deze gong is wat kleiner dan de kempul en wordt niet in de Javaanse gamelan gebruikt.<br />

De kraton van Yogya bezit vier pusaka bendhé’s, waarvan er drie - <strong>Kyahi</strong> Bichak, <strong>Kyahi</strong> Udan<br />

Arum (Heer, Regen van Zoete Geuren)en <strong>Kyahi</strong>Tundhung mungsuh (Hij die de dwazen verjaagt)-<br />

door de prajurit (de kratontroepen) worden meegevoerd tijdens de processie te Garebeg Dal. Ze<br />

worden dan versierd met slingers van melati.<br />

De vierde heilige bendhé, <strong>Kyahi</strong> Sima (Heer Tijger), zou van de laatste prins van Majapahit zijn<br />

geweest. Omdat deze gong zijn naam niet waar kon maken en de droevige vorst niet van de<br />

ondergang kon redden, wordt deze niet door de prajurit meegedragen.<br />

De bendhé wordt voornamelijk gebruikt om signalen mee te geven. Zo is de monotone klank vaak<br />

te horen bij openbare veilingen. Verder wordt hij bespeeld in muziekstukken van het Jogyase<br />

prajurit-korps en in sommige eenvoudige dorpsorkesten.”<br />

7. Susuhunan Paku Buwana II regeerde van 1725 tot 1749. Hij verhuisde in 1745 de Kraton van<br />

Kartasura naar Surakarta of Solo. Paku Buwana (“de spil van het heelal”) heeft eerst, en naar<br />

wordt beweerd met behulp van de Godin van de Zuidzee (Kangjeng Ratu Kidul), het moerassige<br />

gebied rondom Solo moeten laten droogleggen. Tijdens de plechtige processie van Kartasura naar<br />

Surakarta werden twee heilige waringin meegevoerd, die nu nog als symbool voor de<br />

evenwichtigheid van dit Javaanse hof midden op de noordelijke alun-alun staan. Daarnaast<br />

werden er in de processie ook allerlei pusaka en en andere rijkssieraden meegenomen, die de<br />

goddelijke macht van de vorst symboliseerden.<br />

8. Het was Raden Wijaya, de vost van Singasari, die rond 1293 het Rijk van Majapahit oprichtte.<br />

Deze naam betekent zoveel als: Bittere Maja (kweepeer). Het rijk groeide uit tot het machtigste<br />

rijk van Indonesië. De twee belangrijkste personen uit de geschiedenis van Majapahit waren<br />

Hayam Wuruk, die regeerde van 1350 tot 1389, en Gajah Mada. Hij was de eerste minister van<br />

het rijk van 1331 tot 1364. Door de opkomst van de grote havensteden aan de noordkust, zoals<br />

Demak, en daarmee de verspreiding van de Islam in Indonesië, ging het rijk volgens de Javaanse<br />

overlevering in 1478 ten onder. Een klein restant van het eens zo machtige rijk bestond echter<br />

nog in 1511 toen Portugese handelaran het gebied aandeden.<br />

9. Voor het stemmen van de keteltjes van kenong, bonang, kethuk en kempyang zie blz. 39<br />

10. Bronzen pencon-instrumenten kunnen op meerdere manieren afgewerkt worden.<br />

Als er niets wordt gepolijst, dan spreekt men van cemengan (kr) of ireng (ng).<br />

Als alleen de pencu wordt gepolijst, dan spreekt men van Kembang sepasang.<br />

Als de pencu en de rai worden gepolijst, dan spreekt men van Padhang rembulan.<br />

Als de pencu, de rai en de recep worden gepolijst, spreekt men van bapangan.<br />

Wordt het gehele pencon instrument gepolijst, dan spreekt men van gilapan.<br />

11. Pak Tentrem Sarwanto is in 1941 geboren als jongste zoon van gongsmid Kartapandaya (1884-<br />

1972). Deze beroemde gamelanbouwer kwam van oorsprong uit Yogyakarta. In 1912 vestigde hij<br />

zich met zijn gezin in kampung Ngepung in Semanggi, een kilometer verwijderd van de Kraton van<br />

Surakarta, Solo. Pak Tentrem zette, samen met zijn twee broers, Sajia (geb. 1937) en Sutarja<br />

(geb. 1938), de traditie van het gongsmeden en het vervaardigen van gamelans voort. In de<br />

beginjaren 70 kreeg hij opdracht om de gamelan van de R.R.I (het radiostation van Surakarta) te<br />

56


stemmen. In 1974 begon hij met het smeden van de eerste gamelans in de besalèn van zijn vader.<br />

Doordat hij onder andere bekendheid kreeg bij Noord-Amerikaanse, Australische en Europese<br />

muziekstudenten, heeft hij van hen opdrachten gekregen om gamelans te vervaardigen. Zo<br />

maakte hij een bronzen gamelan voor Neil Sorell en een bronzen/ijzeren gamelan voor Niels<br />

Walen (zie blz. 41).<br />

12. Zie: Jaap Kunst, Music in Java, 1949, blz. 137-140.<br />

13. Het brons dat bij de gamelanfabricage wordt gebruikt, is een alliage van tien delen koper<br />

(Cu), met een smeltpunt van 1357 °C en drie delen tin (Sn) met een smeltpunt van 505 °C.<br />

Omgerekend betekend dat zo’n 76,9 procent koper en 23,1 procent tin. De beste temperatuur om<br />

brons te smeden ligt rond de 780 °C. Het brons heeft dan een kersenrode kleur.<br />

Het messing (smeltpunt 1170 °C) dat men gebruikt is een legering van zeventig tot tachtig<br />

procent koper en zink (Zn) dat een smeltpunt heeft van 693 °C. Omdat zink al bij 1180 °C in<br />

gasvorm overgaat, wordt het gelijk met het kopererts gesmolten. Omdat de legering minder dan<br />

veertig procent zink bevat, kan deze messing koud gesmeed worden.<br />

IJzer (Fe) heeft een smeltpunt van 1811 °C en is smeedbaar – afhankelijk van de hoeveelheid<br />

koolstof – tussen de 900 °C en 1200 °C.<br />

14. In het Javaans staan de cijfers 0 t/m 9 ook voor bepaalde woorden. Het jaartal dat de<br />

cijfers aangeven wordt van achteren naar voren gelezen. Deze chronogrammen (candrasenkala)<br />

staan omschreven in het Javaans-Nederlands Woordenboek van Th.Pigeaud, blz XVII en XVIII.<br />

Als de gong helemaal is afgewerkt, wordt het geluid nog één keer gecontroleerd. (1977)<br />

57


Uitspraak en schrijfwijze van Javaanse woorden<br />

De klinkers:<br />

In het algemeen worden de klinkers uitgesproken zoals in het Nederlands. De Javanen kennen<br />

echter niet het principe, dat een a, e, i en o aan het einde van een lettergreep verlengd worden.<br />

Het Javaanse woord kati wordt dus uitgesproken als [katti] en niet als [kaatie].<br />

a In het Javaans wordt de a aan het einde van een woord uitgesproken als een korte [o]<br />

zoals in het Nederlandse woord pot.<br />

Een a in een open lettergreep die daar meteen aan vooraf gaat, wordt ook als [o]<br />

uitgesproken.<br />

Een lettergreep die eindigt met een nasale klank als [m], [n] en [ng] wordt ook als een<br />

open lettergreep beschouwd.<br />

Een a in een open lettergreep die daar weer voor staat, wordt uitgesproken als een [a] of<br />

als een toonloze [e], evenals een a in een gesloten lettergreep.<br />

Voorbeelden: purwa = [poerwo], gatra = [gotro], gangsa = [gongso], Brahala = [Braholo],<br />

nagara = [negoro], pandita = [pandito].<br />

In correct Javaans wordt de plaatsnaam Solo (Surakarta) geschreven als Sala.<br />

Eindigen de twee laatste lettergrepen op a en i, dan blijft de a een [a]. Voorbeelden:<br />

Subali, wali en Sriwidari.<br />

Soms wordt de a die als [o] moet klinken geschreven als å of á, maar ik heb daar niet voor<br />

gekozen.<br />

e De e kan op drie manieren worden uitgesproken.<br />

Hij kan onbeklemtoond zijn en wordt dan als “ stomme e” uitgesproken, zoals in het<br />

Nederlanse woord gemak. Hij wordt soms geschreven als [ ]. Deze stomme e heet in het<br />

Javaans “pepet “. Voorbeelden: beksan, kelir.<br />

De beklemtoonde e heet “taling” en kan zowel als een [é] of [è] klinken.<br />

Als [é] klinkt hij kort zoals in Nederlandse woord hé!. Voorbeelden: sléndro, pélog.<br />

Als [è] klinkt klinkt hij zoals in het Nederlandse woordje fles. Voorbeelden: dèwi, radèn.<br />

Omdat er nogal een verschil in uitspraak is, heb ik er in dit boekje voor gekozen om een<br />

onderscheid te maken tussen de toonloze “e” en de beklemtoonde. Deze laatste geef ik<br />

aan met é of è. In de officiele Javaanse spelling wordt dit onderscheid niet gebruikt.<br />

u De Javaanse u wordt uitgeproken zoals de [oe] in het Nederlandse woord boek.<br />

Voorbeelden: purwa = [poerwo], kulit = [koelit].<br />

i en o Deze worden ongeveer uitgesproken zoals in het Nederlands. Er is echter wel een<br />

verschil tussen de Javaanse [å] en de [o]. De eerste is meer gesloten.<br />

De medeklinkers:<br />

d en t Deze beide letters worden uitgesproken met de tong tegen de boventanden en lijken qua<br />

uitspraak wat op elkaar omdat ze scherp worden uitgesproken. Voorbeelden: dados,<br />

demung, dolanan, batik en ketawang.<br />

dh, th Deze worden uitgesproken met de onderkant van de punt van de tong tegen het<br />

gehemelte. Voorbeelden: dhalang, bedhug, gendhing, kethuk en klithik.<br />

58


c De c klinkt als de Nederlandse [tj] in het woord tjalk. Voorbeeld: candi = [tjandi],<br />

kecèr = [ketjèr] en colongan = [tjolongan].<br />

g Deze letter klinkt als de [g] in het Engelse woord good of zoals de [g] in het Franse<br />

woord garçon. Voorbeelden: gong, gamelan.<br />

h De h wordt haast niet uitgesproken. Aan het einde van een woord, wordt hij geheel<br />

weggelaten of klinkt hij als een héél zachte Limburgse [g]. Voorbeelden: latihan,<br />

kepatihan, inggah, wilah.<br />

j De j klinkt een beetje als [dj]. Voorbeeld: jineman = [djineman].<br />

k Deze letter klinkt in een woord gewoon als [k], behalve als hij staat aan het einde van een<br />

Javaans woord of voor de uitgang –an. Je hoort hem dan nauwelijks, hij klinkt dan als de<br />

klank tussen de twee e’s van het woord meeëten. Voorbeeld: ayak-ayakan = [aja’ –aja’an].<br />

ng Deze combinatie van letters klinkt als de [ng] in het woord zingen, ook vooraan in een<br />

Javaans woord. Voorbeelden; singa [singo] en Ngastina [Ngastina].<br />

ngg Deze letters klinken als een combinatie tussen de letters van de woorden koni[ngg]arçon.<br />

Voorbeelden: Pujangga Gandrung en monggang.<br />

Y Klinkt ongeveer hetzelfde als de Nederlandse [j] in het woord jas. Voorbeelden: wayang =<br />

[wajang], bedaya = [bedojo] en manyura = [manjuro].<br />

In 1972 is de nieuwe Javaanse spelling geïntroduceerd. De volgende veranderingen vonden<br />

plaats: -oe- werd -u-, -dj- werd -j-, -tj- werd -c-, -d- werd -dh-, -t- werd -th-, -j- werd –y- en<br />

-ch- werd –kh-.<br />

Al deze veranderingen heb ik doorgevoerd toen ik “De gongfabricatie te Semarang” heb omgezet.<br />

30-jarig jubileumconcert, 19 novmber 2011: Tari Sukaretna gedanst door: v.l.n.r. Michiko Sanches,<br />

Marianne Leyfeldt, Ervina Bragaputra en Stelma Louis.<br />

59


Bronvermelding en verantwoording<br />

Geraadpleegde literatuur:<br />

E.D.W. Jacobson en : De gong fabricatie te Semarang,<br />

Mr. J.H.van Hasselt Publicatie uit ’s Rijks Etnografisch Museum, Serie II nr.15<br />

Leiden 1907.<br />

J. Kunst : Music in Java,<br />

Martinus Nijhoff, Den Haag, 1949.<br />

M. Lubis : Het land onder de regenboog,<br />

Sijthoff, Amsterdam, 1984.<br />

O. Mensink : <strong>Gamelan</strong> en andere gong-spel ensembles van Zuid-Oost Azië,<br />

Den Haag, 1982.<br />

R. Pickvance : A gamelan manual, a player’s guide to the central Javanese gamelan,<br />

Jaman Mas Books, Londen, 2005.<br />

T. Pigeaud : Javaans-Nederlands woordenboek,<br />

KITLV, Leiden, 5 e editie, 1994.<br />

T. Pigeaud en<br />

R. van Albada : Javaans-Nederlands woordenboek,<br />

KITLV, Leiden, herziene uitgave, 2007<br />

N. Sorell : A guide to the gamelan,<br />

Faber and Faber, Londen, 1990.<br />

R.S. Wassing : De wereld van de wayang,<br />

Volkenkundig Museum Nusantara, Delft 1983.<br />

N.N. : Java, Indonesië, reisbibliotheek,<br />

Peripuas Editions, Singapore, 1995.<br />

: BINAS, informatieboek voor natuurwetenschappen en wiskunsde,<br />

5 e druk, Wolters-Noordhoff, Groningen 2004.<br />

Artikelen:<br />

R. van Albada : Strukturen van gamelanstukken,<br />

Amsterdam, 2004.<br />

B. Arps en J. Janssen : Wayang op de radio, Dewa Ruci.<br />

De wandelende tak, VPRO, 1990.<br />

F. van Maanen : Het ontstaan van de Karaton Surakarta Hadiningrat,<br />

Stichting Sayoman, 1989.<br />

S. Quigley : Gong Smithing in Twentieth-Century Surakarta,<br />

Asian Art and Culture, vol. VIII, nr. 3, 1995.<br />

En verder:<br />

- Een uitvoerige lijst met de benodigde offergaven voor de sesajen en de uitgewerkte<br />

ceremonie voor de naamgeving van onze gamelan door Suhardi Djojoprasetyo en<br />

Sumili Djojoprasetyo.<br />

- E-mails aan gamelan@listserv.dartmouth.edu van:<br />

Jon Keliehor en Joan Suyenaga van respectievelijk 4 en 11 januari 2007 met als<br />

onderwerp: tuning bonang pencon.<br />

Chad Bailey Nielson en Mas Widiyanto van respectievelijk 30 november en<br />

2 december 2008 met als onderwerp: tuning wilah pencon.<br />

Mas Bambang Setijoso van 5 december 2008 met als onderwerp: ritual things etc.<br />

during making gamelan.<br />

60


Illustraties:<br />

Mustafa Umut Sarac 15 januari 2010 met als onderwerp: instrument alloys<br />

- Notulen commissievergadering van <strong>Marsudi</strong> <strong>Raras</strong> d.d 18-06-1988<br />

- Jaarverslag <strong>Marsudi</strong> <strong>Raras</strong> 1990<br />

- Eigen aantekeningen naar aanleiding van het geheel opnieuw bespannen van een<br />

kendhang gedhé door Mas Hardi.<br />

- Website van het Centraal Bureau voor de Statistiek, 2011, thema: Prijzen van toen en<br />

nu.<br />

De foto’s en tekeningen op de bladzijden 14 t/m 32: E.Jacobson en J. van Hasselt. Met<br />

medewerkinging van het Koninklijk Instituut voor Taal- Land- en Volkenkunde, Leiden.<br />

De foto’s op de bladzijden 36, 37, 57 en 61: Marcel Minnee.<br />

De foto’s op bladzijde 38: Geert Jan van Oldenborgh.<br />

De foto’s op de bladzijden 50 t/m 54: Johanna van der Put.<br />

De foto’s op de bladzijden 59 t/m 70: Jochem van Kruining<br />

De foto’s op de bladzijden 3 t/m 13, 41 en 44t/m 48: Francis van Kruining.<br />

<strong>Gamelan</strong>fabriek Pak Duta, Solo 1977<br />

61


Nawoord<br />

In de afgelopen dertig jaar heb ik samen met de leden van gamelangezelschap <strong>Marsudi</strong> <strong>Raras</strong><br />

heel veel plezier aan het bespelen van de Javaanse gamelan beleefd. Ook speel ik, samen met<br />

mijn vrouw, al 25 jaar bij Caraka Kembang, het gamelangezelschap van de Indonesische<br />

Ambassade.<br />

Ik heb in die tijd zoveel nieuwe en interessante dingen ontdekt, dat dat misschien wel de reden<br />

is, dat ik nu mijn tweede boekje over gamelan heb geschreven. Het zou toch jammer zijn als<br />

bijvoorbeeld unieke gebeurtenissen zoals de inwijding en naamgeving van een gamelan niet zouden<br />

worden beschreven en doorgegeven aan anderen.<br />

Ik realiseer me dat dit boekje een mengeling is geworden van wetenswaardigheden over de<br />

bouw van een gamelan en anekdotes rond <strong>Marsudi</strong> <strong>Raras</strong>. Misschien is dat voor sommigen een<br />

vreemde combinatie geworden.<br />

Voor wat betreft de schrijfwijze van samenstellingen die bestaan uit een Javaans woord en een<br />

Nederlands woord, heb ik ervoor gekozen om ze met een koppelteken te schrijven. Het Javaanse<br />

gedeelte wordt dan cursief geschreven. Omdat gong en gamelan ook Nederlandse woorden zijn,<br />

zijn samenstellingen met deze woorden niet met een koppelteken geschreven. Ook meervouden<br />

van Javaanse woorden heb ik opgeschreven alsof het Nederlandse woorden zijn.<br />

Ik had dit boekje natuurlijk nooit kunnen schrijven zonder de hulp van anderen.<br />

In de eerste plaats van Marijke; ze had erg veel geduld met me als het werk aan dit boekje weer<br />

eens niet mee zat, of als ik weer eens niet te stoppen was wanneer ik eindelijk besloten had te<br />

gaan schrijven.<br />

Mieke Weerman, een collega, heeft me zonder dat te weten ook enorm geholpen met zowel het<br />

schrijven van het boekje “De Javaanse <strong>Gamelan</strong>” uit 2004 en nu weer met dit boekje. Ze stelde<br />

regelmatig haar vakantiehuisje in Durbuy beschikbaar, waar ik urenlang rustig heb kunnen werken<br />

tot in de late uurtjes.<br />

Zonder het enthousiasme van Suhardi Djojoprasetyo en Niels Walen en al die dingen die ik in de<br />

afgelopen jaren van hen heb geleerd, zou ik nooit in staat zijn geweest om deze zaken op papier<br />

te krijgen.<br />

Ook wil ik natuurlijk alle leden van <strong>Marsudi</strong> <strong>Raras</strong> bedanken, maar in het bijzonder Djumilah<br />

Somopawira, Paul van der Put, Geert Jan van Oldenborgh en Dick Rijsenberg, voor hun vele<br />

zinvolle suggesties.<br />

En mocht u tot slot zijn opgevallen dat er zo weinig spellingsfouten in dit boekje staan en de<br />

meeste leestekens op hun plaats staan, dan is dat te danken aan Monique, mijn schoondochter.<br />

De totale opbrengst van dit boekje gaat, evenals dat van het vorige boekje, naar de<br />

Nederlandse Cystic Fibrose Stichting. De NCFS zet zich in voor kinderen en jong-volwassenen<br />

die lijden aan taaislijmziekte. Voor onderzoek naar deze erfelijke, dodelijke ziekte en voor de<br />

organisatie van vakantiekampen voor kinderen die CF hebben is veel geld nodig.<br />

Mocht u geïnteresseerd zijn geraakt, dan kunt u meer vinden op: www.ncfs.nl.<br />

Tot slot: meer informatie over gamelangezelschap <strong>Marsudi</strong> <strong>Raras</strong> kunt u vinden op:<br />

www.marsudiraras.org.<br />

62


Verklarende woordenlijst<br />

Hieronder staan alle omschrijvingen van de Javaanse woorden die, in het kader van dit boekje,<br />

zijn gebruikt. Ook alle gereedschappen die bij het smeden van een gong gebruikt worden staan<br />

kort omschreven. Een uitvoeriger omschrijving van een aantal van deze gereedschappen vindt u<br />

op bladzijde 33. Als in de omschrijving van de woorden opnieuw een Javaans woord staat, dan heb<br />

ik dat cursief afgedrukt. De woorden die beginnen met het voorvoegsel di- zijn te vinden onder<br />

hun stamwoord. Woorden die beginnen met mb staan onder de letter b.<br />

Omdat ikzelf geen Javaans spreek, zal over de opsomming hieronder best wel een aantal<br />

kritische opmerkingen te maken zijn. Voor eventuele onjuistheden bied ik bij dezen alvast mijn<br />

excuses aan.<br />

abang: rood.<br />

aling-aling: een uit bamboe gevlochten scherm<br />

dat het gezicht van de panji beschermt tijdens<br />

het gieten.<br />

alun-alun: veld of plein bij de kraton.<br />

alus: verfijnd.<br />

anggel: houten lat, die voor de vuurkuil in een<br />

smidse is aangebracht.<br />

anglo: wierookbrander op houtskool.<br />

antup: driehoekig boorijzer.<br />

areng:houtskool.<br />

ASKI: Akademi Seni Karawitan Indonesia te<br />

Solo.<br />

Averrhoa bilimbi: stervrucht.<br />

awak-awak: bovenste gedeelte van een sarononderstel.<br />

awon: gif.<br />

ayam bekakak. geroosterde kip met kop en<br />

poten.<br />

babat: zeer dun rebab-vel, gemaakt uit de pens<br />

van een buffel.<br />

babon: voorbeeldgamelan bij het afstemmen van<br />

een nieuwe gamelan<br />

mbaleni rai: derde stadium van een gong.<br />

balungan: basismelodie.<br />

banci: houweelvormige ijzeren hamer.<br />

dibangi: gloeien.<br />

banyu plandhan: vuil, drabbig water uit de<br />

waterkuil waarin de gong wordt afgekoeld.<br />

bau: opstaande rand van gong, kempul, bonang en<br />

kenong (zie tekening blz. 21).<br />

bedhaya: ceremoniële Javaanse hofdans met 8<br />

en soms 9 danseressen.<br />

bedhug: zeer grote trom met aan beide kanten<br />

twee evengrote, niet te stemmen dierenvellen.<br />

béndha: 1.tabuh voor gong, kempul of gambang.<br />

2. de benaming voor de ronde schijf, die aan deze<br />

tabuh zit.<br />

63<br />

bendhé: gong die wat kleiner is dan de meeste<br />

kempul.<br />

benthang: het wegwerken van oneffenheden op<br />

de gloeiende gong.<br />

besalèn: gongsmederij.<br />

beskap kerisan: hofkleding voor de mannen met<br />

kris.<br />

beskap landung: hofkleding waarbij het jasje<br />

lang is en er geen kris gedragen wordt<br />

besot: smelten van de gongspijs.<br />

betok wesi: ijzeren lepels.<br />

bindhi: langwerpige tabuh die gebruikt wordt bij<br />

o.a. bonang en kenong.<br />

blebet: katoenen rand van een béndha.<br />

blengker: 1. bamboe of houten ring, waaraan het<br />

vel van de kendhang is bevestigd. 2. ijzeren ring.<br />

blimbingan: 1. stervrucht. 2. vorm van wilah van<br />

de slenthem en de gendhèr.<br />

bolongan: gat(en) in klankstaven.<br />

bonang: set met laag- en hoogwandige keteltjes.<br />

Omspelend instrument.<br />

bonang barung: grote bonang.<br />

bonang ngodhong: bonang-keteltjes die een<br />

doffe/matte toon hebben.<br />

bonang panerus: kleine bonang.<br />

brambut: doppen van de rijstplant.<br />

brambut mentah: niet verkoolde brambut.<br />

brebak: roet en kleine stukjes houtskool die van<br />

het plafond van de smidse worden afgeveegd.<br />

bremara: houten of benen pinnetje waarmee de<br />

klankstaven van slenthem en gendèr aan het<br />

ophangkoord worden bevestigd.<br />

brunjung: hoogwandige bonang- en kenongketels.<br />

bubut: afdraaien.<br />

bubutan: draaibank<br />

bumbung: bamboe of zinken resonator van een<br />

slenthem of gendèr.<br />

bunga melati: melati-bloem.


cakilan: ronde, houten pin die vooral in Solo<br />

gebruikt wordt om de twee ophangkoorden van<br />

een gong/kempul aan elkaar te bevestigen.<br />

candrasenkala: chronogram; de getallen<br />

0 t/m 9 hebben een bepaalde betekenis.<br />

canthélan: een haak waaraan, vooral in Yogya de<br />

gong/kempul wordt opgehangen.<br />

Caraka Kembang: “Vertegenwoordigers van de<br />

cultuur van Indonesië.” <strong>Gamelan</strong>gezelschap van<br />

de Indonesische ambassade. Let. “Ontluikende<br />

Bloem”.<br />

celempung: grote, laaggestemde siter zonder<br />

klankgat, is slechts aan één kant te bespelen.<br />

cemengan: niet gepolijste, dus zwarte gong.<br />

cocor mindhan: kort, vierkant ijzeren hamertje.<br />

cocor seletan: zeer klein ijzeren hamertje.<br />

congklok: een gebakken buis van zwarte klei en<br />

zand.<br />

contong: kleine stukjes vlechtwerk, die als<br />

handschoen dienst doen.<br />

ndaliti: speciale behandeling van de vormen<br />

waarin de gongspijs gegoten wordt.<br />

dandang: koperen rijstketel.<br />

desa: dorp.<br />

desa Kenteng: hier werden heel vroeger de<br />

geschikte stenen voor de aanbeelden gehaald.<br />

dhempok: lagere, afgevlakte vorm van een<br />

bonangketeltje.<br />

dhendha: 1. tabuh voor gong/kempul. 2.<br />

tussenschotje bij de bonang waardoor de pluntur<br />

loopt. 3. het zijstuk van een rancakan 4. dhendan<br />

dhendhan: ronde houten bovenkant van een<br />

slenthem of gendèr waardoor de uiteinden van de<br />

pluntur lopen.<br />

dudu: de rand van een gong of ander pencon-<br />

instrument.<br />

dungu: 1. ondergronds gemetseld kanaal in een<br />

haardkuil. 2. algemene benaming voor de gehele<br />

smeedplaats.<br />

dupa madu: honingwierook.<br />

endhas: oude Javaanse benaming voor de pencu.<br />

gadhangan: algemene benaming voor een gong<br />

zolang de opstaande rand nog niet is omgebogen.<br />

gamelan algemene benaming voor een orkest dat<br />

voornamelijk bestaat uit bronzen<br />

slaginstrumenten.<br />

gamelan gadhon: gamelanuitvoering met<br />

uitsluitend de alusan-instrumenten, zang en gong.<br />

gambang: xylofoon.<br />

64<br />

gambang gangsa: bronzen gambang welke alleen<br />

nog in sommige ceremoniële gamelans wordt<br />

gebruikt.<br />

gambang kayu: houten xylofoon.<br />

gangsa: 1. hoog-Javaans voor gamelan. 2.<br />

gongspijs bestaande uit 10 delen roodkoper en 3<br />

delen tin.<br />

garan: 1. houten handgreep van een béndha. 2.<br />

houten handgreep in het algemeen.<br />

gayor: gong/kempul standaard.<br />

geblok: ijzeren hamer.<br />

digecak: gietproeven nemen, om te zien of het<br />

mengsel van koper en tin goed is.<br />

gecakan: klein schijfje brons om samenstelling<br />

gangsa te bepalen.<br />

gedebog pisang: stam van een bananenboom.<br />

gendèr: gamelan instrument met dunne bronzen<br />

of koperen wilah, die elk rusten op een resonator.<br />

gendèr panerus: als gendèr maar nu een oktaaf<br />

hoger gestemd.<br />

gendhang setangkep: offergave in de vorm van<br />

twee trossen bananen, als symbool voor mungaling<br />

karep.<br />

gendhing: 1. algemene benaming voor een<br />

gamelan compositie. 2. bepaalde grotere gamelan<br />

melodieën. 3. kan ook gamelan betekenen.<br />

gendhing kemanak: zangstuk begeleid door<br />

kendhang, kemanak, ketuk, kenong en gong.<br />

golèkan: bovenste stuk van de zijkant van<br />

slenthem of gendèr. Zie: dhendhan.<br />

gong ageng: de grote gong (in hoog-Javaans),<br />

die altijd aan het einde van een gendhing wordt<br />

aangeslagen.<br />

gong baung: gong die geen zweving laat horen<br />

bij het natrillen.<br />

gong gedhé: de grote gong, in basis-Javaans.<br />

gong jero lolohan: benaming voor het eerste<br />

stadium van een gong.<br />

gong jero nyandhuk: benaming voor het<br />

tweede stadium van een gong.<br />

gong kemadha: : gong bestaande uit twee wilah<br />

pencon, die opgehangen zijn boven een of twee<br />

aarden kruikresonatoren.<br />

gong kemodhong: zie gong kemadha.<br />

gong suwukan: gong kleiner dan gong ageng,<br />

maar groter dan de kempul. Deze gong wordt<br />

veelal gebruikt bij lancaran, srepegan en sampak.<br />

gong wis ngejor: vierde stadium van een gong.<br />

gotong royong: samenwerken om iets te<br />

bereiken.<br />

grebeg: drilboor.


gula Jawa: bruine suiker opgerold in reepjes<br />

bamboe.<br />

gumolong tekad: symbool voor: verschillend van<br />

afkomst, godsdienst etc., maar eensgezind.<br />

guris: krijt.<br />

incer: pin.<br />

irama: 1. tempo. 2. het irama geeft aan in welke<br />

snelheid een bepaalde gongan gespeeld moet<br />

worden, waarbij grofweg geldt, dat irama I twee<br />

keer zo snel gespeeld wordt als irama II en irama<br />

II weer twee keer zo snel als irama III.<br />

ISI: Institut Seni Indonesia, opleiding voor<br />

muziek, dans en beeldende kunsten.<br />

istana: paleis.<br />

jajan pasar: kleine hapjes die op de pasar<br />

verkocht worden.<br />

jambu: verse vruchten.<br />

janget: onbewerkte leren band waarmee de<br />

vellen van de kendhang worden aangespannen.<br />

dijara: boren van gaten.<br />

jati: Tectona grandis L. Deze boom levert het<br />

bekende teak-hout. Hiervan worden o.a. de wilah<br />

van de gambang gemaakt, maar ook het houtskool<br />

dat in een gongsmederij wordt gebruikt.<br />

Jenang abang putih: offergave in de vorm van<br />

een speciale stevige rijstepap, deels wit en deels<br />

bruin.<br />

jujutan: klein stukje brons om te keuren of het<br />

gebruikte koper voldoende zuiver is.<br />

kacang-kacangan: noten en bonen.<br />

kacang panjang: grote boon.<br />

kacang tholo: kruipboon.<br />

kagok mataram: vorm van de gambang-staven.<br />

kaki: voet.<br />

kampong: 1. woonerf met woningen. 2. wijk,<br />

buurt.<br />

kampong Gendhingan: hier woonden de<br />

gongsmeden waarover in “De gongfabricage te<br />

Semarang” wordt gesproken.<br />

kanthil: hangende bloem.<br />

karah: ijzeren ring.<br />

kati: oude gewichtseenheid van 617,61 gram.<br />

kebaya:damesblouse.<br />

kecèr: bronzen muziekinstrumentje, dat bestaat<br />

uit enkele schelletjes.<br />

kedelé: sojaboon.<br />

kemanak: twee kleine, bronzen slaginstrumenten<br />

in de vorm van een uitgeholde banaan en meestal<br />

gestemd in sléndro 6 en hoge 1.<br />

65<br />

kembang telon: bloemblaadjes.<br />

kempul: kleinere hangende gong, die in een<br />

gendhing meestal tussen de kenong-slagen wordt<br />

aangeslagen.<br />

kempyang: klein, liggend, hoogwandig keteltje.<br />

kenanga: bloem<br />

kenceng: 1. hoger worden van de toon bij het<br />

stemmen. 2. strak (aangetrokken).<br />

kendhang: houten cilindervormige trom, aan<br />

beide zijden bespannen met een vel.<br />

kendhang ciblon: middelgrote kendhang.<br />

kendhang gedhé: grootste kendhang.<br />

kendhang ketipung: kleinste kendhang.<br />

kendhang wayangan: wat groter dan de<br />

kendhang ciblon en wordt gebruikt bij wayang.<br />

kendhil grabah: aarden resonantiekruik.<br />

kendho: 1. het lager worden van de toon bij het<br />

stemmen. 2. los, slapjes.<br />

kenji: kleine stukjes metaal die bij het<br />

verwijderen van de slakken verloren gaan.<br />

kenong: grote, liggende gong van het brunjung<br />

type.<br />

kenong japan: laagwandige kenongketel, die in<br />

Yogya wordt bepeeld en als lage 5 is gestemd.<br />

kenong rèntèng: kenong in de vorm van een<br />

slenthem, heeft klankstaven met een slagknobbel.<br />

kesambi: Schleichera trijuga Wildd. Van het<br />

hout van deze boom wordt houtskool van hoge<br />

kwaliteit gemaakt. Geeft bij de gongfabricage<br />

een te hoge hitte.<br />

ketan: kleefrijst.<br />

ketawang: rustige, gedragen melodie met 16<br />

balungan-tonen en twee kenong-slagen in een<br />

gongan.<br />

kethuk: klein, liggend, laagwandig keteltje.<br />

kijing: traditioneel moslimgraf.<br />

kijingan-frame: houten onderstel van een<br />

gambang.<br />

dikirih-ake: 1. afwerken van de recep. 2. aan de<br />

buitenkant bekloppen van de recep, om het aantal<br />

golvingen te vermeerderen.<br />

klanthé: ophangkoord voor gong en kempul.<br />

klepon: een meelballetje met gesmolten gula<br />

Jawa.<br />

klondhongan: benaming voor het stadium van een<br />

gong vanaf het ontstaan van de rand van de gong<br />

totaan de werkelijke gongvorm.<br />

kobokan: klein cementen waterbakje, dat in de<br />

grond is ingegraven.<br />

kobyok: een van rijststengels gemaakte kwast.<br />

kosok: strijkstok.<br />

kowi: smeltkroes.


kowi besotan: grote smeltkroes voor de eerste<br />

smelting.<br />

kowi cucuk: kleine, ongeveer 10 cm. hoge kroes<br />

met tuit.<br />

kowi leburan: smeltkroes met tuit.<br />

kraket: aanbakken, vastplakken.<br />

krama: 1. hoog Javaans. 2. goede manieren.<br />

krama: gebruikelijke aanspreektitel voor een<br />

Javaanse landman.<br />

krama désa: boerse, beleefde woordkeus.<br />

krama inggil: uiterst beleefde woordkeus, daar<br />

waar het om voorname pesonen gaat, hun<br />

handelen en hun bezittingen.<br />

krama madya: een minder verfijnde variant van<br />

het krama. Wordt vooral gebruikt in<br />

verstedelijkte gebieden.<br />

krawa: ertsslakken.<br />

krawa besotan: slakken die ontstaan na het<br />

smelten van het koper.<br />

krawa gangsa: slakken die ontstaan na de<br />

tweede smelting van koper en tin.<br />

krawa tembaga: zie krawa besotan.<br />

krawa wedel: zie krowa gangsa.<br />

krikil: fijn steenslag.<br />

kruwingan type: een vorm van staven van een<br />

slenthem of gendèr.<br />

kupingan: schijfvormig uiteinde van de<br />

stemschroef van een rebab.<br />

kuwung: 1. hol. 2. holte, kommetje.<br />

<strong>Kyahi</strong>: eretitel voor mensen, gamelans en pusaka<br />

in het algemeen. Het betekent zoveel als:<br />

Eerbiedwaardige.<br />

<strong>Kyahi</strong> Arum: “Heer, Regen van Zoete Geuren”,<br />

pusaka bendhé.<br />

<strong>Kyahi</strong> Bichak: pusaka bendhé.<br />

<strong>Kyahi</strong> <strong>Hamongkarsa</strong>: “Heer, helper om de<br />

Javaanse kunst te beoefenen.” <strong>Gamelan</strong> van<br />

<strong>Marsudi</strong> <strong>Raras</strong>.<br />

<strong>Kyahi</strong> Paridjata: “ Heer, boom des levens”,<br />

ongeveer 150 jaar oude gamelan van Museum<br />

Nusantara.<br />

<strong>Kyahi</strong> Sima: (= Heer Tijger), pusaka bendhé.<br />

<strong>Kyahi</strong> Tundhung Mungsu: “Hij die de dwazen<br />

verjaagt”, pusaka bendhé.<br />

labu Siam: witte pompoen.<br />

laga: lange houten hamer.<br />

lakar: grondvorm van een gong; een platte schijf<br />

van brons, die aan één kant iets bol is en slechts<br />

2 cm. dik.<br />

lambé: de onderrand van pencon-instrumenten.<br />

lamus: een primitieve blaasbalg.<br />

66<br />

dilamus: aanwakkeren van het vuur.<br />

laras: toonsysteem.<br />

laras madya: macapat, gezongen door mannen en<br />

begeleid door terbang, kendhang, gong en soms<br />

kemanak.<br />

laras pélog: 7-tonig systeem, tonen hebben<br />

onderling ongelijke afstanden.<br />

laras sléndro: 5-tonig systeem, waarbij de<br />

toonsafstanden onderling praktisch gelijk zijn..<br />

leleran: 1. een uitholling in de vloer van de<br />

smidse voor het maken van de “platte” stukken<br />

gangsa. 2. de benaming voor de “platte” stukken<br />

gangsa zelf.<br />

lemper: kroket van kleefrijst (ketan) met<br />

vleesvulling, in blad verpakt.<br />

lempung: zwarte klei.<br />

lempung abang: rode leem.<br />

lodhok: een kuiltje van leem.<br />

lolohan: de opening aan de onderkant van pencon<br />

instrumenten.<br />

luluh: een ophoging van vochtig leem op de watu<br />

thandes.<br />

lumpur: grijze klei.<br />

Majapahid: Javaans vorstendom van ong. 1293<br />

tot ong. 1511.<br />

malam: bijenwas.<br />

malu: hameren.<br />

malu nempong: tweede smid.<br />

malu ngalap: derde smid.<br />

malu ngarep: eerste smid na de panji.<br />

malu nulup: vierde smid.<br />

mancali: het bewerken aan de binnenkant van de<br />

recep, om de toon te verhogen.<br />

mangol: het lange, smalle gedeelte van de<br />

stemschroef van een rebab.<br />

<strong>Marsudi</strong> <strong>Raras</strong>: “Ingetogen zoekend naar<br />

harmonie.” Delft’s gamelangezelschap.<br />

www.marsudiraras.org.<br />

mason: lange, houten hamer<br />

dimasoni: uitkloppen van de pasu vanuit de<br />

binnenkant. De toon wordt lager.<br />

matuk: het afbikken van kleine gaten en<br />

oneffenheden bij een gloeiende gong.<br />

menthak: klankkast van een rebab.<br />

merambut: gehakte stengels van de rijstplant.<br />

metak: welving.<br />

metakan: toestel om welvingen aan de gong te<br />

geven.<br />

dimindha: bewerken van de buitenrand.<br />

mungaling karep: symbool voor: één wens, één<br />

doel.


munggur: Mimosa saman Jacq. Deze boom levert<br />

het hout voor o.a. de bedhug.<br />

munjulan: kegelvormige, houten hamer.<br />

Museum Nusantara: Delft’s Gemeentemuseum<br />

met voornamelijk Indonesische kunst.<br />

St.Agathaplein 4-5, 2611 HR.<br />

www.nusantara-delft.nl<br />

nacahi: het afbikken van de stenen waar de<br />

aanbeelden van gemaakt worden.<br />

naga: mythologische slang, draak, die vaak als<br />

versiering bovenop de gongstandaard staat.<br />

Nangka: Artocarpus heterophylla Lam. ,<br />

fruitboom.<br />

nasi ambengan: gele rijst op platte schaal met<br />

daaromheen urupan. Symbool voor: mensen met<br />

verschillende afkomst en uit verschillende<br />

streken, vormen één organisatie en delen lief en<br />

leed.<br />

nasi gurih: rijst, gekookt met santen.<br />

nem: zes<br />

nesek: het smeden van de rand van een gong.<br />

ngangsapi: het afschuren van de aanbeelden.<br />

ngaroni: werkman die de blaasbalg hanteert.<br />

ngebleng: vasten<br />

ngejor: het uitkloppen van de pencu.<br />

ngelem: afkoelen in water.<br />

ngendhak: het bekloppen van de buitenkant van<br />

de rai, waardoor de toon lager wordt.<br />

ngesik: 1. afschrapen. 2. poetsen.<br />

ngikir: afvijlen.<br />

nglaras: het stemmen van de verschillende<br />

gamelaninstrumenten.<br />

nglebur: tweede smelting.<br />

ngoko: dagelijkse spreektaal op Midden-Java,<br />

basis Javaans.<br />

ngracak: het van binnenuit uitkloppen en wrijven<br />

van de laga en de recep.<br />

ngudeg: omroeren.<br />

dinjingeni: herstellen van barsten en gaten in<br />

een gong.<br />

njuluk: 1. het fatsoeneren vanuit de binnenkant<br />

van de rai en pasu. 2. het vanuit de binnenkant<br />

hoger stemmen van de gong.<br />

nulup: een smid wiens hulp alleen nodig is bij het<br />

smeden van zeer grote gongs.<br />

nyamari: het afdichten van scheurtjes en gaten<br />

met hars en fijngemalen slakken.<br />

nyidhuki: scheppen/overgieten.<br />

nyigar penjalin: een vorm van saron<br />

klankstaven; platte staven die over de gehele<br />

lengte in de breedte gebogen zijn.<br />

67<br />

nyirah lélé: een vorm van saron-klankstaven;<br />

bovenkant afgerond, onderkant min of meer vlak.<br />

nyoloki: verlichten van het binnenste van de<br />

gong.<br />

ombak: zwevingen in een gong.<br />

ombak akeh: meerdere zwevingen.<br />

Paku Buwana: “de spil, spijker (paku) waar het<br />

heelal (buwana) om draait” Naam van de<br />

Susuhunan van Surakarta, Solo.<br />

pala gumandhul: hangende vruchten.<br />

pala kependhem: vruchten die in de grond<br />

groeien.<br />

pala kesimpar: vruchten die op de grond<br />

groeien.<br />

palawija: offergave in de vorm van vruchten die<br />

de aarde voortbrengt.<br />

palu: ijzeren hamer met lange steel.<br />

dipalu: smeden.<br />

palu alang: ijzer, houweelvormig hamertje.<br />

pandhe: smeden.<br />

pandhe gong: het smeden van de gong.<br />

Pangeran Adipati Arya: Javaanse titel voor de<br />

lagere Javaanse zelfbestuurders van de Istana<br />

Mangunegaran (Solo) en Pura Paku Alaman<br />

(Yogya).<br />

pangur: houten stok met een ijzeren bijteltje.<br />

panji: de belangrijkste gongsmid. Onder hem<br />

staan in volgorde van belangrijkheid de: malu<br />

ngarep, malu nempong, malu ngalap, malu nulup en<br />

de nulup.<br />

papak: grote houten hamer.<br />

paron: klein ijzeren aanbeeld.<br />

pasir: zand.<br />

pasu: de richel op gongs en keteltjes vanaf de rai<br />

naar de recep.<br />

pathet: toonsoort. In sléndro van laag naar hoog:<br />

nem (5), sanga (9) en manyura. In pélog van laag<br />

naar hoog: lima (5), nem ( 6) en barang (7).<br />

patukan: metaalkrullen.<br />

peking: hoogst gestemde saron, ook wel saron<br />

panerus genoemd.<br />

pélog:zie laras pélog.<br />

pelur: rolletje van was.<br />

penacah: ijzeren hamer.<br />

pencon gandhul: hangende gongs/kempuls.<br />

pencon: instrumenten met een slagknobbel of<br />

pencu, zoals de gongs en keteltjes van een<br />

gamelan.<br />

pencon gandhul: hangende gongs en kempuls.


pencon pangkon: liggende gongs/keteltjes van<br />

b.v. bonang en kenong.<br />

pencu: slagknobbel.<br />

pengesik: sikkelvormig mes.<br />

penjol: scheef trekken.<br />

penunggalan: kleine palu.<br />

penyingen: gietvorm, gebakken uit een mengsel<br />

van grijze klei, zand, steenslag en onverkoolde<br />

brambut.<br />

penyukat gogol: een lange ijzeren stang met<br />

omgebogen punt die met de rechterhand wordt<br />

gebruikt.<br />

penyugat lakon: korte stangen die vroeger<br />

werden gebruikt voor het vasthouden van de<br />

gongs.<br />

penyugat pengiwa: wat kleinere penyukat voor<br />

de linkerhand.<br />

dipepeh: bekloppen van de pasu vanaf de<br />

buitenkant. De toon wordt hoger.<br />

pepet: stomme of toonloze [e].<br />

perbahan: houten hamer.<br />

petèl: ijzeren, houweelvormige hamer.<br />

pikul: 100 kati = 61,761 kilo<br />

placak: ijzer pinnetje waarmee de wilah van de<br />

saron en de gambang op hun plaats worden<br />

gehouden.<br />

plandhan: een in de grond gemetselde en<br />

bepleisterde, ronde waterkuil, waarin<br />

werkstukken worden afgekoeld.<br />

plangkan: 1. houten bekisting voor gong<br />

kemodhong. 2. rebab-standaard.<br />

platar: vijl.<br />

ploncon: houten omhulsel van een kendhang.<br />

pluntur: 1. koord waarmee de klankstaven van<br />

slenthem en gendèr boven de resonantiebuizen,<br />

zijn opgehangen. 2. koord waarop de keteltjes<br />

van kenong en bonang rusten.<br />

prapeh: dikke cilindervormige houten hamer.<br />

prapèn: de haard van de smidse.<br />

propogan: een bolvormige verbinding tussen de<br />

congklok en de telale.<br />

punuk: afsluitsteen van de haardplaats, waardoor<br />

een of twee buizen of suling lopen.<br />

pura: vorstelijk paleis.<br />

pusaka: geëerd erfstuk.<br />

puspa rinonce: bloemenslinger.<br />

rai: het vlakke gedeelte direct naast de<br />

slagknobbel.<br />

rancakan: algemene benaming voor het onderstel<br />

van gamelaninstrumenten.<br />

ratus: geurige kruiden in de vorm van wierook.<br />

68<br />

rebab: twee-snarige van oorsprong Arabische<br />

viool, die rechtstandig wordt bespeeld.<br />

recep: 1. het gebied op pencon instrumenten<br />

tussen de rai en de dudu. 2. de zijvlakken van<br />

wilah blimbingan.<br />

rewang: leerling van de gongsmid.<br />

ros: natuurlijk tussenschot in een stuk bamboe.<br />

salung: koperen waterketel.<br />

santen: geconcentreerde kokosmelk.<br />

saron: slaginstrument met wilah polos staven.<br />

saron barung: de middelste gestemde saron.<br />

saron demung: laagst gestemde saron.<br />

saron panerus: hoogst gestemde saron ook wel<br />

peking genoemd.<br />

saron wilah sanga: als saron barung maar met<br />

extra hoge twee en drie.<br />

selèt: wegwerken van oneffenheden op de<br />

opstaande gongrand.<br />

sego golong: offergave in de vorm van nasi gurih<br />

balletjes ter grote van een tennisbal.<br />

semangka: meloen.<br />

sesajen: offerande.<br />

sila: kleermakerszit.<br />

sima: tijger<br />

singkong: cassave.<br />

siter peking: kleine, langwerpige siter, die aan<br />

twee kanten te bespelen is.<br />

slametan: gemeenschappelijk ceremoniële<br />

maaltijd.<br />

sléndro: zie laras sléndro.<br />

slenthem: laagst gestemde van de balungan-<br />

instrumenten.<br />

slentho: een slenthem met wilah pencon. Wordt<br />

soms nog in hofgamelans gebruikt.<br />

SMKI: Sekolah Marengah Kejuruan Indonesia,<br />

eerste middelbare opleiding voor musici in Solo.<br />

disok: het gieten van de gongspijs in de vorm.<br />

srimpi: ceremoniële Javaanse hofdans, gedanst<br />

door 4 en soms 5 danseressen.<br />

STSI: Sekolah Tinggi Seni Indonesia.<br />

Conservatorium te Solo, opvolger van ASKI.<br />

sudah: verlies, in dit geval van grondstoffen.<br />

suh: 1. leren of bamboe ringetje dat gebruikt<br />

wordt om de banden van een kendhang aan te<br />

spannen. 2. bamboeringetje dat om het mondstuk<br />

van een suling zit.<br />

suling: 1. bamboefluit. 2. tuit waaraan een<br />

blaasbalg kan worden bevestigd.<br />

supit: nijptang.<br />

Surakarta: Solo.


Susuhunan: Javaanse titel van de vorst van de<br />

kraton in Surakarta, Solo.<br />

suwel: houten spoel.<br />

swara: toon.<br />

swara akeh: meerdere zwevingen, klanken (ook<br />

wel: ombak akeh)<br />

Swara Ombak: “Het geluid van de golven”,<br />

ijzeren pélog-gamelan met voornamelijk wilahpencon<br />

instrumenten<br />

swara siji: slechts één klank, geen zwevingen.<br />

Swara Singa: Brullende Leeuw<br />

tabuh: houten aanslaghamer.<br />

taling: beklemtoonde [e].<br />

tampah: een grote, uit bamboe gevlochten<br />

schaal.<br />

tanjak: gestold stukje metaal in de vorm van een<br />

kegeltje met steeltje.<br />

taugé: ontkiemde boontjes.<br />

tawingan: zijpanelen van bonang en gambang.<br />

tawonan: 1. gevlochten bamboe of rotan<br />

kussentje waarop de klankstaven liggen. 2. dik<br />

koord, waarop de wilah van de gambang liggen.<br />

tébokan: dierenvel, gebruikt bij de kendhang.<br />

tela kimpul:knolgewas, soort van aardappel.<br />

telale: slurf, tuit.<br />

telundak: houten latten, waar vroeger de<br />

gereedschappen op werden gelegd.<br />

telutuh lo: hars van de lo-boom<br />

tembaga: roodkoper.<br />

tembaga bolu: blokken roodkoper.<br />

tembaga lantakan: dunne staven Japans koper.<br />

tembaga rosokan: oud, gebruikt koper.<br />

tembaga sagu: platen Japans koper.<br />

terbang: eenvellige Arabische trom.<br />

tikel: opstaande rand van de slagknobbel of<br />

pencu.<br />

timak rejasa: tin.<br />

tirakatan: ritueel waarbij offers worden<br />

gebracht en gebeden worden opgezegd.<br />

tlaplakan: standaard voor de kendhang.<br />

tlumpah: onderste gedeelte van een sarononderstel.<br />

tukang: ambachtsman.<br />

tukang gendhing: gongfabrikant.<br />

tukang gilap: de werkman die de gongs gladvijlt<br />

en polijst.<br />

tukang nglaras: gamelanstemmer.<br />

tukang kikir: zie tukang gilap.<br />

tukang kowi: maker van aarden smeltkroezen.<br />

69<br />

tumbengan: ring in resonantiebuizen voor de<br />

lage tonen.<br />

tumpeng janganan: nasi gurih in de vorm van<br />

een berg (tumpeng). Op speciale wijze als<br />

offergave opgemaakt.<br />

tunggak: aanbeeld van kesambi-hout.<br />

ules-wungu: de paarsgrijze kleur van het<br />

breukvlak van de steen waarvan een aanbeeld<br />

wordt gemaakt.<br />

umbul: kegelvormig, houten blokje.<br />

umbul cendhak: korte umbul.<br />

umbul dawa: lange umbul.<br />

undhan-undhan: draaibank (zie bubutan).<br />

urapan:<br />

urik-urik: werktuigje om de vijlen mee aan te<br />

scherpen.<br />

wajik: zoetigheid in de vorm van een plak ketan,<br />

vermengd met santen en gula Jawa.<br />

wareg: verzadigd. Er zit te veel koper in het<br />

brons.<br />

waringin: Indonesische vijgenboom, Ficus-soort.<br />

watu: steen.<br />

watu jujutan: kleine platte steen met daarin<br />

een ondiep geultje.<br />

watu las: korrelige steen waarmee aanbeelden<br />

worden afgeschuurd.<br />

watu lodhok: zie watu plarapan.<br />

watu mindhan: een op zijn kant staand, vierkant<br />

aanbeeld, dat zodanig is ingegraven dat de<br />

bovenkant evenwijdig loopt met de grond en<br />

waarvan de gladgeschuurde zijkant samenvalt met<br />

de opstaande rand van de kuil.<br />

watu plarapan: het derde aanbeeld in de<br />

besalèn. Het vierkante en glad afgewerkte<br />

bovenvlak ligt geheel gelijk met de grond.<br />

watu tandhes: het belangrijkste aanbeeld,<br />

zodanig ingegraven in de grond, dat de naar de<br />

haard toegekeerde bovenrand gelijk met de<br />

grond ligt. Het vierkante bovenvlak loopt naar de<br />

andere kant enigszins schuin op.<br />

wayang: Javaans (schimmen)spel, dat begeleid<br />

wordt door gamelanmuziek.<br />

wehana swara: stemmen van de gong.<br />

wesi: ijzer.<br />

widhengan: gleuf rondom de pencu.<br />

wilah: klankstaven.<br />

wilah blimbingan: platte klankstaven van<br />

slenthem en gendèr met overlangse ribbels.<br />

wilah pencon: klankstaven, die in het midden<br />

voorzien zijn van een slagknobbel.


wilah polos: rechte en gladde klankstaven.<br />

wis tuwa: reeds oud, hiervan spreekt men als<br />

het koper gesmolten is.<br />

wungu: paars.<br />

70<br />

Yogya: Yogyakarta<br />

Jubileumconcert Rotterdam, 19 november 2011: v.l.n.r.: Maarten van den Berg, Marijke van Kruining, Janny van der Jagt,<br />

Joke den Haas, Geert Jan van Oldenborgh, Suhardi Djojopratetyo, Niels Walen, Djumilah Somopawiro en Eko Waluyo<br />

Beksan Gathutkaca Gandrung, uitgevoerd door Immanuel Widiasmoro.


Bijlage: werktekeningen<br />

Hierna volgt een aantal werktekeningen van alle sarons inclusief saron wilah sanga, gambang<br />

kayu, siter panerus, gong kemodhong en de standaard voor de kendhang.<br />

Let op: de tekeningen zijn alle gemaakt op milimeterpapier. Door het scannen zijn de maten<br />

echter wat verkleind.<br />

Omdat de rancakan van de kenong relatief simpel zijn, heb ik daar geen uitvoerige<br />

werktekeningen van gemaakt.<br />

71


Saron demung<br />

72


Saron barung<br />

73


Saron panerus<br />

74


Saron wilah sanga<br />

75


Gambang kayu<br />

76


Kambang kayu, zijaanzicht en andere details<br />

77


Gambang kayu, half gedeelte grootste zijbord<br />

78


Matentabel gambang kayu<br />

79


Gong kemodhong<br />

80


Siter panerus<br />

81


Kendhangstandaard<br />

83

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!