05.05.2013 Views

Overvloed - Sjoerd van Tuinen

Overvloed - Sjoerd van Tuinen

Overvloed - Sjoerd van Tuinen

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Final author s version, first published in: <strong>Tuinen</strong>, <strong>Sjoerd</strong> <strong>van</strong> & Brabander, Richard de &<br />

Molendijk, Piet & Rahimy, Tina (2012). Voorstellen tot werkelijkheid. Het denken en doen <strong>van</strong><br />

Henk Oosterling, Rotterdam: Trichis, pp. 106-115. Contact the author at: <strong>van</strong>tuinen@gmail.com<br />

<strong>Overvloed</strong><br />

<strong>Sjoerd</strong> <strong>van</strong> <strong>Tuinen</strong><br />

Wordt het niet eens tijd dat we ophouden ons in het openbaar voor de creatieve<br />

krachten <strong>van</strong> het filosoferen te schamen?<br />

Henk Oosterling, InterAkta #2.<br />

De filosofie is <strong>van</strong> nature paradoxaal omdat zij de zinnen <strong>van</strong> een standaardtaal gebruikt om iets<br />

uit te drukken dat niet <strong>van</strong> de orde <strong>van</strong> meningen (doxa) of zelfs proposities is. (Deleuze &<br />

Guattari 1991: 80) Haar doel is het scheppen <strong>van</strong> een reflectieve samenhang of gebeurtenis die<br />

aan de tegenstellingen <strong>van</strong> het gezond verstand ontsnappen. De insisterende werking <strong>van</strong><br />

paradoxen bestaat er immers in dat zij niet onderworpen zijn aan de wet <strong>van</strong> non-contradictie.<br />

Integendeel, zo stelt Deleuze, zij staan ons juist toe om aanwezig te zijn bij het ontstaan <strong>van</strong> de<br />

contradictie (Deleuze 1990: 74). Paradoxen of aporieën zijn dus geen onderhoudende<br />

gedachte-experimenten die als voer dienen voor het werk <strong>van</strong> amechtige dialectici en<br />

professionele logici, maar geven uitdrukking aan de zelfondermijnende begeerte of drift<br />

waaraan de filosofie in de woorden <strong>van</strong> Henk Oosterling zowel haar beproeving als haar<br />

auratische glans ontleent. In de onmogelijke doorgang (poros) ontmoeten denken en<br />

werkelijkheid elkaar namelijk in een ervaring die uiteindelijk als kunst-matig kan worden<br />

gekwalificeerd (Oosterling 1996a: 10). Door te filosoferen gaat het lijden aan de schijnbare<br />

tegenspraak over in de esthetische rechtvaardiging <strong>van</strong> het leven voorbij elke tegenstelling


tussen schijn en zijn. De filosoof beweegt zich affirmatief in het domein <strong>van</strong> de schijn en wordt<br />

door schijn bewogen: ecce homo filosofistus (Oosterling 1996a: 12).<br />

Schaarste in overvloed<br />

Een <strong>van</strong> de belangrijkste paradoxen <strong>van</strong> de moderniteit is die <strong>van</strong> de schaarste in overvloed. Het<br />

gaat hier om een complexe paradox, die zich op verschillende niveaus laat articuleren. Volgens<br />

een oeroude psychologische gemeenplaats is ons verlangen gericht op dingen waarmee we ons<br />

volstrekt geen raad weten, mochten we ze daadwerkelijk in handen krijgen. Het verlangen is<br />

daarom in wezen fantasmatisch en per definitie onverzadigbaar en mateloos. Het gevolg is dat<br />

het verlangen op ervaringsniveau wordt geconstitueerd door gebrek. Religie, sport, politiek,<br />

kunst en de markt zijn sinds mensenheugenis de belangrijkste manieren om dit verlangen te<br />

breidelen en het gebrek zin en richting te geven.<br />

Toch verschijnt dit gebrek pas in de moderniteit, tezamen met het kapitalisme dus, als<br />

fundamenteel voor de condition humaine. In De woorden en de dingen laat Foucault zien dat het<br />

opkomen <strong>van</strong> het begrip <strong>van</strong> schaarste in de zestiende eeuw vergezeld gaat <strong>van</strong> het<br />

gelijkheidsideaal. Gelijkheid positioneert zich op het snijvlak <strong>van</strong> overvloed en schaarste: het is<br />

zowel een recht als een gebrek. Hier liggen de paradoxale wortels <strong>van</strong> het hedendaagse<br />

victimisme, ofwel gefrustreerd zijn in het opeisen <strong>van</strong> <strong>van</strong>zelfsprekende rechten als<br />

claimcultuur (Oosterling 2010) . In de achttiende eeuw wordt het begrip schaarste vervolgens<br />

tot een antropologische constante en daarmee tot fundament <strong>van</strong> de economie als<br />

menswetenschap. Voor Ricardo en Smith ligt schaarste <strong>van</strong> nature besloten in het verschil<br />

tussen de eindigheid <strong>van</strong> de mens en zijn oneindige verlangen. (Foucault 2006: 302-313) Dit<br />

inzicht werd al voorafgegaan door de Malthusiaanse theorie dat behoeftes door bevolkingsgroei<br />

exponentieel groeien terwijl middelen (voedselproductie) ten prooi vallen aan de wet <strong>van</strong> de<br />

afnemende meeropbrengst. Deze merkwaardige spanningen maken dat iedere poging om het<br />

menselijk tekort op te lossen of dat nu via de communistische heilstaat of via de vrije markt<br />

gebeurt even verleidelijk als utopisch is.<br />

Sterker nog, ons voortdurende pogen om a priori vast te leggen wat onze natuurlijke<br />

behoeften zijn en hoe deze bevredigd kunnen worden, verhult de empirische en materiële<br />

rijkdom die de industrialisering en informatisering hebben gebracht. Hiermee komen we bij de<br />

gevaarlijkste paradox <strong>van</strong> dit moment, namelijk dat onze economische en politieke praktijken<br />

nog steeds worden geschraagd door schaarste. Dat komt omdat schaarste legitimeert. Volgens


Deleuze en Guattari heeft het kapitalisme zich vrijwel helemaal met ons verlangen<br />

geïdentificeerd. There is no alternative. In economisch opzicht heeft ons afgeknepen zelfbeeld<br />

<strong>van</strong> gebrekkige wezens die met de beperkte middelen die hen ten dienste staan eindige<br />

voorraden zo efficiënt mogelijk moeten verdelen tot gevolg dat <strong>van</strong> rechtvaardige verdeling<br />

geen sprake kan zijn. (Oosterling 2010) In politiek opzicht dreigen de twintigste-eeuwse<br />

emancipatieprocessen aan hun eigen succes ten onder te gaan, voor zover narcistische burgers<br />

zich als gemankeerde en miskende individuen blijven ervaren. (Oosterling 2009a: 249) Waar het<br />

schaarstediscours vroeger dus een maatgevende rol vervulde, is het inmiddels zelf mateloos<br />

geworden. Behalve uit het marktfundamentalisme, het rotsvaste geloof in het vermogen <strong>van</strong> de<br />

vrije maar door schaarste gedreven markteconomie om de zelf gecreëerde problemen op te<br />

lossen, blijkt dit ook uit de opkomst <strong>van</strong> het populisme en de angstige en gestresste focus op<br />

conservatieve issues <strong>van</strong> identiteit, verworven rechten en law and order.<br />

Herwaardering aller waarden<br />

Het lijkt er dus op dat het utopische project <strong>van</strong> de moderniteit is uitgemond in een onwrikbare<br />

metafysica <strong>van</strong> de armoede, waarin een empirische toestand <strong>van</strong> gebrek tot transcendentale<br />

norm is geworden voor zijn eigen opheffing. Het hebben <strong>van</strong> teveel verlangens (keuzestress) is<br />

gepromoveerd tot de armoede <strong>van</strong> het gevecht om primaire bestaansmiddelen. Er bestaat<br />

echter een soort geheim genootschap in de moderne filosofie dat met deze schaarstelogica<br />

heeft geprobeerd te breken. Zo begrijpt Nietzsche in zijn poging tot herwaardering <strong>van</strong> alle<br />

waarden het leven als naar alle zijden uitstromende overvloed. Hij ontkent niet langer de<br />

paradox <strong>van</strong> schaarste in overvloed, maar trekt er de ultieme consequentie uit wanneer hij<br />

Zarathustra, in de vorm <strong>van</strong> een potlatch-achtige competitie met Paulus, identificeert met de<br />

zon die ondergaat in overdaad. (Nietzsche 2006: §3) Of zoals Oosterling droogjes opmerkt:<br />

overvloed is de raison d être <strong>van</strong> de negativiteit (Oosterling 1996a: 146).<br />

Bataille voert een vergelijkbare perspectiefwisseling door. Bij hem wordt Nietzsches uit-<br />

rijken (Überreiche) <strong>van</strong> de zon tot materiële basis <strong>van</strong> het leven. Het nutsdenken <strong>van</strong> de<br />

economische wetenschap vormt niet meer dan een beperkt en geïsoleerd domein binnen een<br />

algemene en omvattende beweging die uiteindelijk tot pure verspilling is te herleiden. Vandaar<br />

Batailles antwoord op Malthus: De som <strong>van</strong> de geproduceerde energie is altijd groter dan die<br />

welke nodig is voor de productie er<strong>van</strong>: dat is het beginsel <strong>van</strong> het leven zelf (Bataille 1967). Het<br />

probleem <strong>van</strong> het leven is dus niet de schaarste, maar het vervloekte teveel . Dit teveel is


vervloekt, omdat wanneer we er niet actief vorm aan geven in de vorm <strong>van</strong> groei en<br />

geritualiseerde verkwisting (kunst, erotiek, offers, somptueuze consumptie), we het hoe dan<br />

ook passief zullen ondergaan in de vorm <strong>van</strong> catastrofen. Er kleeft dus inderdaad een<br />

onoplosbare aporie aan het menselijke bestaan, maar de toonzetting er<strong>van</strong> is veranderd: we<br />

geven ons leven zin en waarde in termen <strong>van</strong> doel-middelrationaliteit, terwijl onze doelen<br />

uiteindelijk niet te realiseren zijn en de producten <strong>van</strong> onze arbeid verspild moeten worden. Ons<br />

naarstige sparen, accumuleren en herinvesteren kunnen voor uitstel zorgen <strong>van</strong> de vernietiging<br />

<strong>van</strong> het teveel, maar ze kunnen haar niet verijdelen. Sterker nog, ze roepen auto-<br />

immuunreacties op. Wanneer nut een doel op zichzelf wordt, maken we onszelf de slaaf <strong>van</strong> een<br />

proces dat nooit tot een einde gebracht kan worden. In werkelijkheid kan nut alleen maar zijn<br />

wat het pretendeert te zijn, wanneer het uitmondt in een vervulling die louter omwille <strong>van</strong><br />

zichzelf bestaat. Nut veronderstelt zijn eigen limiet, waarin logica en rationaliteit plaatsmaken<br />

voor hun tegengestelden. Dat zien we bijvoorbeeld terug in wat Marx de crisis <strong>van</strong><br />

overproductie heeft genoemd. Gedurende het tijdperk <strong>van</strong> de industrialisering heeft het<br />

kapitaal zich herhaaldelijk genoodzaakt gezien om goederen, productiecapaciteit en uiteindelijk<br />

ook mensenlevens te vernietigen om deze crises te boven te komen. Wellicht dat het recente<br />

knappen <strong>van</strong> financiële bubbels hierin niet meer dan een nieuwe fase markeert, samen met het<br />

splatterkapitalisme (Franco Berardi) <strong>van</strong> de Napolitaanse afvalhopen en Chinese spooksteden<br />

die de wijnmeren, boterbergen en melkplassen <strong>van</strong> de vorige eeuw lijken te hebben ver<strong>van</strong>gen.<br />

We kunnen deze overschotten niet negeren. Als we geen keuze maken, zal de keuze voor ons<br />

gemaakt worden. Onze keuze hoe we het overschot besteden, bepaalt wie we zijn (Benammar<br />

2005: 36-37).<br />

Onze uitdaging voor de toekomst is dus om voor deze overvloed een ecologische inbedding<br />

te vinden in een duurzame economie. In termen <strong>van</strong> Oosterling: het afval <strong>van</strong> onze<br />

wegwerpcultuur moet geïnternaliseerd worden zodat het probleem deel wordt <strong>van</strong> de<br />

oplossing (Oosterling 2009a: 35). De oplossing is niet consuminderen maar de doorbreking <strong>van</strong><br />

het schaarstediscours zelf. De zelfbewuste maar middelmatige verspilling <strong>van</strong> consumenten<br />

heeft namelijk niets <strong>van</strong> doen met een genereuze afwijzing <strong>van</strong> schaarste als zodanig, voor zover<br />

verspilling nog altijd een negatieve connotatie heeft. Bij Bataille krijgt deze herwaardering onder<br />

meer vorm in de a<strong>van</strong>t-gardistische gestalte <strong>van</strong> de soevereine mens, die het aporetische<br />

karakter <strong>van</strong> zijn bestaan actief doorleeft door de schijnbare autonomie <strong>van</strong> het berekenende<br />

bourgeois subject op het spel te zetten. Oosterling geeft hieraan een omvattender vorm in een


drievoudige ecologie, waarin interesse wederzijdse belangstelling, verrijking en<br />

verantwoordelijkheid<br />

als een ecologische satéprikker (Oosterling 2009a: 38) de fysieke,<br />

sociale en mentale domeinen en partijen integraal en geschaald met elkaar verbindt. Zelfs een<br />

zelfgenoegzaam begrip als leefbaarheid , doorgaans geënt op een typische mengeling <strong>van</strong><br />

zielzorg en lijfsbehoud (Oosterling 1998b: 141), verliest zijn slaafse karakter en krijgt een<br />

soevereine invulling, zodra het is gebaseerd op diepte-investeringen in sociaal en cultureel<br />

kapitaal<br />

overvloedige investeringen dus waar<strong>van</strong> het rendement zich niet direct laat<br />

aantonen. (Oosterling 2009a)<br />

De aporie die in het concept <strong>van</strong> interesse tot uitdrukking komt is die <strong>van</strong> Nietzsches<br />

schenkende deugd, door Oosterling vertaald in deelgeven in plaats <strong>van</strong> deelnemen. Het gaat<br />

om een paradoxale deugd, omdat zij slechts gerealiseerd kan worden bij de gratie <strong>van</strong> een<br />

accumulatief proces dat er tegelijk door wordt ondermijnd. Interesse of tussen-zijn is de<br />

radicale affirmatie <strong>van</strong> deze duurzaamheid of leefbaarheid zonder zelfbehoud een double bind<br />

die niet tot een logische tegenstelling herleid kan worden. Als paradigmatisch voorbeeld geldt<br />

voor Oosterling de (vakmatige) verhouding tussen meester en gezel. (Oosterling 2009a: 296-<br />

297) Hierin vormt de generositeit <strong>van</strong> de meester het basisprincipe <strong>van</strong> een asymmetrische en<br />

onvoorwaardelijke gift. De gezel participeert in deze gift, voor zover hij wordt geactiveerd om op<br />

zijn beurt bij te dragen aan een rijkere toekomst, enzovoort. Tegelijk is deze (ont)ketening <strong>van</strong><br />

de gift alleen mogelijk dankzij de zelfzucht en zelfverrijking <strong>van</strong> de meester, die genoeg heeft<br />

geaccumuleerd om een regeneratieve verspilling mogelijk te maken. Gézel en gezèl zijn daarom<br />

onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het volhouden <strong>van</strong> deze gespannen maar wederzijdse<br />

loyaliteit biedt echter een vergezicht waarin profit wordt ver<strong>van</strong>gen door prosperity.<br />

De quintessens <strong>van</strong> de mens<br />

Maar bevinden we ons met deze double bind nog wel in het domein <strong>van</strong> de antropologie, ruim<br />

een halve eeuw nadat Foucault in navolging <strong>van</strong> Nietzsche de dood <strong>van</strong> de mens had<br />

verkondigd? Uiteraard volstaat het niet om schaarste simpelweg door overvloed te ver<strong>van</strong>gen<br />

om daarmee de antropologische paradox op te lossen. De paradox insisteert, zo hebben we<br />

gezien, maar zij is <strong>van</strong> aard veranderd. Vandaar dat Oosterling overvloed niet als de essentie <strong>van</strong><br />

de mens begrijpt, maar als zijn quintessens , zijn vijfde element. (Oosterling 2007a: 369)<br />

In het legitimatiediscours <strong>van</strong> de traditionele antropologie is men gewend om Nietzsches<br />

definitie <strong>van</strong> de mens als het niet-vastgestelde dier te interpreteren in termen <strong>van</strong> negatie. De


mens is het Mängelwesen dat de cultuur nodig heeft om zijn natuurlijke gebreken te<br />

compenseren. Als belangrijkste critici <strong>van</strong> dit discours hebben Foucault en Deleuze laten zien<br />

hoe deze compensatie in zijn werk gaat. In het reformerende en moderniserende westen<br />

transformeren discipline en biopolitiek het gebrek tot een productieve kracht, zelfs tot een<br />

waarde op zichzelf, zodat elk positief idee <strong>van</strong> verspilling verdwijnt. Wanneer de discipline is<br />

uitgewerkt, schakelen we over op controle. We steken ons onbeperkt in de schulden en<br />

consumeren ons letterlijk wezenloos, maar tegelijkertijd garandeert de totale financialisering<br />

<strong>van</strong> ons dagelijks leven de uitoefening <strong>van</strong> macht op onze intiemste driften.<br />

Deze analyse geeft echter tevens de aanzet tot een alternatieve toonzetting <strong>van</strong> overvloed,<br />

die niet langer antropologisch maar eerder mediatheoretisch is. Ziet Gehlen de mens als het<br />

onbemiddelde dier bij uitstek, Oosterling situeert de openheid en vrijheid <strong>van</strong> de mens met<br />

Marshall McLuhan in onze inbedding in allerlei extensies <strong>van</strong> de zintuigen, organen en<br />

ledematen: prothesen, instituties, netwerken. Sloterdijk schrijft over ecstatische immanentie<br />

en een overgang <strong>van</strong> de condition humaine naar air conditioning, Oosterling wat nuchterder<br />

over radicale middelmatigheid en Dasein als design . Mensen zijn relationeel bemiddelde<br />

wezens bij uitstek en het actief vormgeven <strong>van</strong> onze relaties interesse is de uitdrukking <strong>van</strong><br />

onze rijkdom in zijn existentiële reflex. (Oosterling 2010) In plaats <strong>van</strong> het conventionele,<br />

ideologische begrip <strong>van</strong> Verlichting als de zelfbevrijding <strong>van</strong> de menselijke subjectiviteit<br />

beschrijft Oosterling deze reflex in Radicale middelmatigheid als een drievoudige verlichting: in<br />

termen <strong>van</strong> kennis en technologie, in termen <strong>van</strong> transportmiddelen en mobilisatie en in termen<br />

<strong>van</strong> telecommunicatiemiddelen. Deze drie verlichtingsprocessen hebben wellicht altijd al een<br />

onderdeel <strong>van</strong> de Verlichting gevormd, maar pas na het verlies aan geldigheid <strong>van</strong> het klassieke<br />

humanisme kunnen we hun mediërende waarde erkennen: de automobilisering en digitalisering<br />

hebben het autonome subject binnenstebuitengekeerd en overspoeld. (Oosterling 2000a: 71-<br />

87; Oosterling 2009a: 250-251)<br />

Als niet de mens maar zijn media de maat aangeven, dan heeft dat gevolgen voor onze<br />

waardeschalen. De beroemde behoeftepiramide <strong>van</strong> Maslow, waarin zelfredzaamheid fysiek<br />

en sociaal overleven de basis is voor zelfontplooiing, verhult dat <strong>van</strong> een zelfbepalend ik aan<br />

de top pas sprake kan zijn wanneer dit ondersteund wordt door fysieke en virtuele inbedding op<br />

alle tussenliggende niveaus. (Oosterling 2009c) Wanneer zoals in Finland wettelijk wordt<br />

vastgelegd dat alle burgers recht hebben op een internetverbinding <strong>van</strong> minimaal 1 megabit per<br />

seconde, raken primaire en secundaire behoeften ononderscheidbaar. Meestal gebeurt dit


onreflectief. Hoewel nieuwe media het ritme <strong>van</strong> ons leven transformeren, vormen ze toch een<br />

voortzetting <strong>van</strong> onze inherent gebrekkige autonomie. Ze worden geïnternaliseerd tot een<br />

natuurrecht, het middel wordt tot doel, het medium de boodschap. Op de golven <strong>van</strong><br />

overvloedige datastromen, nieuwsfeiten en Facebook vrienden rollen we zo <strong>van</strong> het ene gebrek<br />

in het andere. Sloterdijk spreekt <strong>van</strong> miserabilisme , Oosterling <strong>van</strong> de paradox <strong>van</strong><br />

overvloedige schaarste (Oosterling 2010). Een mediologische vergeetachtigheid (Oosterling<br />

2007a: 371) garandeert de systematische recycling <strong>van</strong> schaarste op nieuwe niveaus, zonder dat<br />

de cyclische reproductie <strong>van</strong> de overvloed ooit als zodanig verschijnt. We blijven maar zoeken<br />

naar schijnbare problemen <strong>van</strong> schaarste, omdat we menen die te kunnen oplossen. Zo worden<br />

mediamieke excessen geëxternaliseerd en gecorrigeerd via de markt in de vorm <strong>van</strong> een<br />

aflaateconomie gebaseerd op emissierechten en verwijderingsbijdragen. Ons slechte<br />

ecologische geweten vormt slechts de zoveelste bevestiging dat ook de natuur een schaars<br />

product is.<br />

Met zijn concept <strong>van</strong> interesse streeft Oosterling daarentegen een tactische inzet <strong>van</strong> deze<br />

paradox <strong>van</strong> overvloedige schaarste na. Immers, [a]ls de paradox alleen maar cynisch blijft<br />

doorzeuren, wordt de communicatie oeverloos en het handelen stuurloos (Oosterling 2009a:<br />

254). Wanneer we inzien dat onze autonomie niet ligt in de individuele claim op vrijheid maar in<br />

de reflectieve verstandhouding met onze media en netwerken, dan kunnen we leren ons op een<br />

niet-pathologische manier tot de schizofrenie <strong>van</strong> de overvloedige schaarste te verhouden. Net<br />

als in de boeddhistische filosofie <strong>van</strong> budo blijkt de leegte <strong>van</strong> het inter slechts een andere<br />

naam voor volheid. (Oosterling 2011b) De paradox biedt zo zicht op alternatieve<br />

waarderingsbronnen<br />

bronnen <strong>van</strong> een alternatieve energie verspillen<br />

(Oosterling 2010) en<br />

een nieuw vrijheidsbegrip voorbij schuld en schaamte. De openheid <strong>van</strong> onze meervoudige<br />

mediaties ondergraaft immers de schaarste-ideologie, die is gebaseerd op een nieuwe verdeling<br />

tussen behoeften, middelen en doelen. Waar we onze behoeften nog relatief maslowiaans,<br />

d.w.z. hiërarchisch, lijken te kunnen benoemen, blijkt dit wat onze middelen en doelen betreft al<br />

niet meer op te gaan. De piramide moet daarom worden ver<strong>van</strong>gen door horizontale, open<br />

netwerken die in elkaar haken en over elkaar heen schuiven om zo het maatschappelijk weefsel<br />

te verbeelden (Oosterling 2009c: 8) . De 1% is niets zonder de 99%. Maar afgezien <strong>van</strong> onze<br />

meest elementaire lichamelijke noden, worden ook onze basisbehoeften in onderlinge<br />

afhankelijkheid tussen mensen en media bepaald. In plaats <strong>van</strong> behoeften is het daarom<br />

interessanter te spreken over capaciteiten en verantwoordelijkheden. Deze verschuiving is even


evrijdend als verontrustend: consumptief hyperindividualisme is niet het sluitstuk, want wij<br />

weten nog helemaal niet wat de mens zoal vermag. <strong>Overvloed</strong> wordt niet langer begrepen als<br />

recht, maar als gift en gave. Dit geeft een flinke draai aan het normen-en-waardendebat. Ter<br />

oriëntatie dient wellicht Oosterlings nieuwe waardeschaal, waarop zelfvertrouwen, trots,<br />

creativiteit, verantwoordelijkheid, authenticiteit en ambitie de Maslowiaanse behoeften hebben<br />

afgelost. (Oosterling 2009a: 39)<br />

Denken in overvloed: ecosofie<br />

Aangezien in tijden <strong>van</strong> post scarcity economische oplossingen in strikte zin niet meer volstaan,<br />

kan een meer reflectieve of affirmatieve omgang met overvloed wellicht alleen op esthetische<br />

wijze worden bereikt, zo lijkt de teneur <strong>van</strong> Oosterlings vroegere werk. Toch zou ik willen<br />

verdedigen dat hierbij met name voor de filosofie een bijzondere rol is weggelegd. Denken in<br />

termen <strong>van</strong> overvloed, door Bataille reeds als dépenser op een noemer gebracht, is immers per<br />

definitie speculatief. Het is niet gericht op wat we missen, maar op wat gaat komen. Als<br />

filosofisch concept bij uitstek bewerkstelligt overvloed een radicale breuk met alle dominante<br />

manieren <strong>van</strong> zingeving en waardebepaling.<br />

De grote moderne filosofen <strong>van</strong> de overvloed zijn Nietzsche, Bataille, Deleuze & Guattari en<br />

Sloterdijk. Bij Oosterling convergeert hun werk in een algemene ecosofie die uitstraalt naar een<br />

onbeperkte hoeveelheid disciplines en praktijken. Maar zelfs wanneer zijn concepten welhaast<br />

onlosmakelijk en ononderscheidbaar inzinken en doorwerken in de succestermen <strong>van</strong> het<br />

ambtelijk discours (educatie, communicatie, participatie termen die voor Oosterling pas hun<br />

betekenis krijgen binnen een op overvloed gebaseerde economie), kan er over hun filosofische<br />

inspiratie geen enkele twijfel bestaan. Sterker nog, hun expressiviteit bevestigt dat de filosofie<br />

geen eigen inhoud of materiaal heeft, maar verbindingen legt tussen praktijken die geneigd zijn<br />

zich op hun eigen territorium terug te trekken en deze tegelijk deterritorialiseert . Elke creatie<br />

<strong>van</strong> een nieuw concept impliceert dus als zodanig het gelijktijdige en paradoxale prijsgeven <strong>van</strong><br />

de identiteit <strong>van</strong> de filosofie. Want ook hier geldt dat het er niet toe doet wat de dingen zijn,<br />

maar hoe ze worden. Anders gezegd: als eerdergenoemde denkers de sterren zijn aan<br />

Oosterlings filosofenhemel, dan is hij zelf een Rotterdamse zon. Een filosoof sans réserve.<br />

Literatuur<br />

G. Bataille (1967) La Part Maudite. Paris: Minuit.


Karim Benammar (2005) <strong>Overvloed</strong>. Diemen: Veen Magazines.<br />

G. Deleuze (1990) The Logic of Sense. New York: Continuum.<br />

G. Deleuze & F. Guattari (1991) Qu est-ce que la philosophie? Paris: Minuit.<br />

M. Foucault (2006) De woorden en de dingen. Een archeologie <strong>van</strong> de menswetenschappen. Amsterdam:<br />

Boom.<br />

F. Nietzsche (2006) Aldus sprak Zarathoestra. Een boek voor allen en voor niemand. Amsterdam: Boom.


This document was created with Win2PDF available at http://www.win2pdf.com.<br />

The unregistered version of Win2PDF is for evaluation or non-commercial use only.<br />

This page will not be added after purchasing Win2PDF.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!