05.05.2013 Views

Voorstellen tot werkelijkheid - Sjoerd van Tuinen

Voorstellen tot werkelijkheid - Sjoerd van Tuinen

Voorstellen tot werkelijkheid - Sjoerd van Tuinen

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

trichis<br />

een abecedarium<br />

Het denken en doen <strong>van</strong> Henk Oosterling<br />

voorstellen<br />

<strong>tot</strong><br />

<strong>werkelijkheid</strong><br />

Onder redactie <strong>van</strong><br />

Richard de Brabander<br />

Piet Molendijk<br />

Tina Rahimy<br />

<strong>Sjoerd</strong> <strong>van</strong> <strong>Tuinen</strong>


trichis<br />

een abecedarium<br />

Het denken en doen <strong>van</strong> Henk Oosterling<br />

voorstellen<br />

<strong>tot</strong><br />

<strong>werkelijkheid</strong><br />

Onder redactie <strong>van</strong><br />

Richard de Brabander<br />

Piet Molendijk<br />

Tina Rahimy<br />

<strong>Sjoerd</strong> <strong>van</strong> <strong>Tuinen</strong>


2 – 3 Met dank aan Vereniging Trustfonds Erasmus Universiteit Rotterdam,<br />

de Faculteit der Wijsbegeerte <strong>van</strong> de Erasmus Universiteit Rotterdam en het bestuur<br />

<strong>van</strong> de Stichting Vakmanstad die deze uitgave financieel mogelijk maakten.


Zegkracht<br />

I.<br />

Weerleggen.<br />

Mijn taak is het<br />

te zeggen<br />

wat ik vind;<br />

in mij spreekt<br />

een kind een taal<br />

<strong>van</strong> tomeloze termen,<br />

zwermen woorden<br />

die vervliegen in de wind;<br />

een laveloze mond<br />

uit willoos alle<br />

klanken,<br />

tere handen,<br />

ranke vingers wringen<br />

dwingend aan de banden<br />

<strong>van</strong> mijn stem;<br />

in mijn brein valt nu<br />

de rem<br />

weg, die mijn geest<br />

steeds deed<br />

verstillen:<br />

Alles wat ik nu voel,<br />

zou ik je zeggen willen,<br />

was er niet<br />

de taal<br />

geweest.<br />

II.<br />

Belijden.<br />

Mijn taal moet hen<br />

bevrijden<br />

<strong>van</strong> het juk;<br />

woorden rukken<br />

razend<br />

aan de deuren<br />

<strong>van</strong> hun brein,<br />

schijngedrocht,<br />

bedwinger <strong>van</strong> ’t geluk;<br />

tonnen <strong>van</strong>zelfsprekendheid<br />

drukken naar alle zijden,<br />

zware woorden,<br />

rappe klanken rammen<br />

taalloos op de poorten<br />

<strong>van</strong> hun huig;<br />

in hun huid komt nu<br />

de vlam<br />

op, die hun geest<br />

steeds deed<br />

verkillen:<br />

Alles wat jij nu voelt,<br />

zou ik nu horen willen,<br />

was er slechts<br />

een taal<br />

geweest.<br />

Henk Oosterling<br />

mei 1975


4 – 5 inhoud


InlEIdIng<br />

APORIE Marc De Kesel<br />

BUdO Richard de Brabander<br />

COMMUnICATIEVE (In)COHEREnTIE Cokky Kraaij<br />

dESIgn Awee Prins<br />

ExPRESSIE Tina Rahimy<br />

FIlOSOFIE/FIlOSOOF Piet Molendijk<br />

gEWEld Ger Groot<br />

HyPERkRITISCH FIlOSOFEREn Piet-Jan <strong>van</strong> Duin<br />

InTERESSE Heinz Kimmerle<br />

JAPAn René ten Bos<br />

kEndO Joris <strong>van</strong> Nispen<br />

lICHAAM/lIJF Arnaud Zwakhals<br />

MA, MATElOOSHEId, METAFOOR, METHOdE, MOnOMAnIE Jos de Mul<br />

nOORdEREIlAnd Maarten Struijs<br />

OVERVlOEd <strong>Sjoerd</strong> <strong>van</strong> <strong>Tuinen</strong><br />

PERFORMAnCE Erwin Jans<br />

QUASI-CAUSAlITEIT Ed Romein<br />

ROTTERdAM Ruud Welten<br />

SUBlIEM Donald Loose<br />

TRAnSgRESSIE Laurens ten Kate<br />

UnIVERSITy Rosi Braidotti<br />

VERAnTWOORdElIJkHEId Marc Schuilenburg<br />

WOORdBlAzEn Siebe Thissen<br />

xEnOFOBIE Aetzel Griffioen<br />

yUkIO Yukio Oosterling<br />

zEn Renée <strong>van</strong> der Vall<br />

nAWOORd Peter de Regt<br />

BIBIOgRAFIE<br />

8<br />

12<br />

20<br />

26<br />

30<br />

36<br />

42<br />

48<br />

56<br />

64<br />

70<br />

76<br />

84<br />

90<br />

98<br />

106<br />

116<br />

122<br />

130<br />

136<br />

144<br />

154<br />

160<br />

166<br />

176<br />

186<br />

194<br />

200<br />

202


foto: Ronald <strong>van</strong> den Heerik


8 – 9 Inleiding<br />

InlEIdIng<br />

Het boek is een fictie, omdat haar<br />

waarheid pas be-waarheid kan worden<br />

in een praktijk, waarin zij door een<br />

collectiviteit wordt ingezet. De ont-zettende<br />

leeservaring verwerkelijkt zich als praktijk.<br />

Henk Oosterling, De opstand <strong>van</strong> het lichaam<br />

Hendrik Adrianus François Oosterling is een zondagskind. zestig jaar<br />

geleden, om precies te zijn op 16 maart 1952, terwijl Cilaos wordt getrof-<br />

fen door de hevigste regen ooit, komt mijlen ver <strong>van</strong> de Indische Oceaan<br />

een denker ter wereld op het naoorlogse noordereiland in de Maas te<br />

Rotterdam. de brandlijn die hedentendage dwars door zijn huis loopt,<br />

herinnert nog aan dit verleden. Als oudste <strong>van</strong> drie kinderen weet hij<br />

<strong>van</strong>af het begin zijn plaats in huize Oosterling op te eisen. de directheid<br />

en spraakzaamheid <strong>van</strong> de vader en de intelligentie en leeshonger <strong>van</strong> de<br />

moeder vermengen zich in de jonge boreling. zijn talent blijkt voor het<br />

eerst als het gezin verhuist naar de noordoever en Henk de lagere school<br />

bezoekt in de De Jagerstraat.<br />

Wanneer Oosterling in 1964 naar de mulo gaat, heeft hij nog een lange<br />

weg te gaan <strong>tot</strong> zijn promotie 32 jaar later. Successen komen niet aanwaaien.<br />

de oorlog was dan wel gewonnen, maar de klassenstrijd nog lang<br />

niet gestreden. de arbeidersjongen wacht niet op anderen om zijn strijd<br />

te voeren, maar gaat, zoals het Henk betaamt, zelfstandig en stapsgewijs<br />

de strijd aan. Het mulo-diploma biedt in 1968 toegang <strong>tot</strong> de havo,<br />

in 1970 gevolgd door de Pedagogische Academie. Meer dan enig andere<br />

studie zal deze pedagogische basis zich nestelen in Oosterlings wer-


kende leven. Het doen <strong>van</strong> het denken is voor hem eerst en vooral het<br />

overbrengen <strong>van</strong> de worsteling <strong>van</strong> het denken. In 1974 begint Oosterling<br />

onderwijs te geven aan de basisschool. Hij blijkt echter, naar eigen zeggen,<br />

emotioneel niet opgewassen tegen de misstanden in het primaire<br />

onderwijs en beijvert zich om hogerop te komen. Het streven <strong>van</strong> de<br />

jonge Oosterling vertaalt zich in het autodidactisch verwerven <strong>van</strong> onder<br />

andere het latijn en grieks in de nachtelijke uren, wat hem een gymnasiumdiploma<br />

oplevert in 1974. de opleiding filosofie komt zo in zicht.<br />

de studie filosofie die Henk in 1975 begint aan de Rijksuniversiteit leiden<br />

rondt hij 10 jaar later af met een doctoraalexamen aan de toen nog<br />

geheten Centrale Interfaculteit <strong>van</strong> de Erasmus Universiteit Rotterdam.<br />

zijn vele activiteiten in deze turbulente jaren kenmerken zich door zijn<br />

weigering onderscheid te maken tussen het praktische en het systematische.<br />

Twee concepten die de kop op steken blijven bepalend voor de rest<br />

<strong>van</strong> zijn leven: taal en lichaam. Het vermogen om te (leren) spreken vertaalt<br />

zich in het uitgebreide vocabulaire <strong>van</strong> Henk en in het lesgeven <strong>van</strong> nederlands<br />

aan anderstaligen. Maar de drager en breker <strong>van</strong> het discours<br />

is het ontembare lichaam. Omwille <strong>van</strong> deze uitersten begeeft hij zich in<br />

1980 naar het verre Japan om zich gedurende een vol jaar te wijden aan<br />

de fysieke spiritualiteit <strong>van</strong> de martial arts.<br />

In 1981 keert Henk terug naar zijn geboortestad en zet hij zijn studie filosofie<br />

voort aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hier maakt hij kennis<br />

met zijn filosofische leermeester Heinz kimmerle, die de ontheemdheid<br />

<strong>van</strong> het denken in al zijn gelaagdheid samen brengt. Hegels dialectische<br />

denken ontvouwt zich in de leerzame intensiteit <strong>van</strong> vele uren om langzamerhand<br />

opgevolgd te worden door het denken <strong>van</strong> nietzsche en zijn<br />

twintigste-eeuwse discipelen in Parijs. Voor Oosterling is denken een<br />

ervaring, waaruit men, om met Michel Foucault te spreken, veranderd te<br />

voorschijn komt. Met velen heeft Henk die doorleefde ervaring gedeeld.<br />

Allereerst natuurlijk met zijn filosofische helden: Bataille en Foucault,<br />

die centraal staan in De opstand <strong>van</strong> het lichaam uit 1989. zeven jaar later<br />

krijgt dit vroege werk een monumentaal vervolg in het proefschrift Door<br />

schijn bewogen. Naar een hyperkritiek <strong>van</strong> de xenofobe rede, waarin Oosterling<br />

in een grondige analyse nietzsche, Bataille, Foucault, derrida, deleuze,<br />

guattari en lyotard met elkaar in verband brengt. Hun denken wordt hier<br />

niet voorgesteld als een postmodern ‘laat maar waaien’ maar als een differentiedenken<br />

dat balanceert op het slappe koord tussen logica en reto-


10 – 11 inleiding<br />

riek, tussen schijn en zijn – een project dat met verontrustende schijn-<br />

bewegingen voortdurend ruimte schept voor een ander denken, een den-<br />

ken <strong>van</strong> het Andere.<br />

Het denken <strong>van</strong> Oosterling beweegt zich op de grens <strong>van</strong> het denkbare en<br />

getuigt daarmee <strong>van</strong> meet af aan <strong>van</strong> een ethisch-politieke inzet. denken<br />

is voor hem beslist geen ‘intellectueel entertainment’. Behalve een ervaring<br />

is denken voor hem ook een praktijk. dit komt <strong>tot</strong> uitdrukking in zijn<br />

filosofische teksten, waarin hij hedendaagse culturele en maatschappelijke<br />

fenomenen op geheel eigen wijze doordenkt: geweld, media, fundamentalisme,<br />

verslaving, seriemoordenaars, de oorlog in Irak, maar ook<br />

en vooral in zijn samenwerking met kunstenaars, theatermakers, grafisch<br />

ontwerpers, architecten en stedenbouwkundigen en wat dies meer zij.<br />

In zijn werk geeft Oosterling geen voorstelling <strong>van</strong> een reeds bestaande<br />

<strong>werkelijkheid</strong> maar stelt hij werkelijkheden voor. deze vertalen zich in<br />

zijn colleges, zijn traditie <strong>van</strong> leesgroepen, zijn mede-initiëring <strong>van</strong> het<br />

CFK en stichting Ma ai en in zijn internationale betrekkingen die in 2002<br />

hun hoogtepunt bereiken in de organisatie <strong>van</strong> het om<strong>van</strong>grijke congres<br />

Intermedialities aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, waaraan ook vooraanstaande<br />

denkers en kunstaars als Slavoj Žižek, Rosi Braidotti, luce<br />

Irigaray en Peter greenaway meedoen.<br />

Inmiddels heeft de jongen die geboren is op het kleine eiland tussen Rotterdam<br />

zuid en Rotterdam noord zijn vleugels uitgeslagen om terug te<br />

keren <strong>tot</strong> de nabije buren <strong>van</strong> het eiland in een nieuw project: Vakmanstad.<br />

drieëndertig jaar nadat hij gefrustreerd de handdoek in de ring moest<br />

gooien, keert hij op de basisscholen terug. de klassenstrijd <strong>van</strong> de jonge<br />

Oosterling dient zich opnieuw aan, nu in de vorm <strong>van</strong> het project Fysieke<br />

Integriteit waarin judo, koken, ecologie (schooltuin) en filosofie samenkomen.<br />

Aangesterkt door zijn veelvoudige ervaringen ijvert hij voor het<br />

overbrengen <strong>van</strong> disciplinerende leergierigheid. Een leergierigheid die<br />

zich onmiddellijk vertaalt in het spreken en het lichaamsbewustzijn. Het<br />

idee <strong>van</strong> vakmanstad, dat eerst wijkgebonden leek te zijn, breidt zich uit<br />

op stedelijke schaal om <strong>van</strong> daaruit een nationale inspiratie te worden.<br />

Het concept ‘vakmanstad’ ligt in het verlengde <strong>van</strong> Oosterlings differentiedenken.<br />

Hij blijft weigeren om een lokale aangelegenheid te veralgemeniseren<br />

<strong>tot</strong> een overal toepasbaar model. Wat Vakmanstad denkend<br />

doet is het verbinden <strong>van</strong> lokale gebeurtenissen, het relationele in kaart<br />

brengen zonder de singulariteit <strong>van</strong> de verschillende ruimtes te willen


verliezen. Elk school moet opnieuw aandacht krijgen en elk kind verdient<br />

zijn eigen universele betrekking <strong>tot</strong> het geheel.<br />

Hoe hangen denken en doen in zijn werk samen? Hoe denkt hij die rela-<br />

tie? Wat maakt het denken <strong>tot</strong> een ervaring en het weten <strong>tot</strong> een praktijk?<br />

Welke begrippen spelen daarin een rol en hoe verhouden deze zich <strong>tot</strong><br />

elkaar? In kritische, associatieve, essayistische en academische bijdragen<br />

geven de auteurs op geheel eigen wijze een antwoord op deze vragen.<br />

Oosterlings meervoudige leven en meervoudige carrièrebewegingen<br />

zijn <strong>van</strong>zelfsprekend gepaard gegaan met veelvoudigheid <strong>van</strong><br />

. zijn vriendschappen zijn nooit ingekaderd door wijken, steden, landen,<br />

klassen, opleidingen, seksen of leeftijden. zolang de oprechtheid intact<br />

blijft, is Oosterling ijverig trouw aan degenen die zich zijn vrienden noemen.<br />

Vriendschap is noch een privé aangelegenheid noch een louter publieke<br />

zaak. Vriendschap beperkt zich niet <strong>tot</strong> specifieke kaders <strong>van</strong> het<br />

denken, noch is zij onvermengd aanwezig in uitgestippelde momenten<br />

<strong>van</strong> het leven. Vriendschap is meervoudig relationeel in het ‘henkiaanse’<br />

leven. En het is juist dit tussen-zijn <strong>van</strong> mensen dat zijn uiteenlopende<br />

denken, leven en verhoudingen als een netwerk aan elkaar smeedt. Oosterling<br />

heeft zijn wezen <strong>tot</strong> verheven. dit liber amicorum is een<br />

poging om de immensiteit <strong>van</strong> deze relationaliteit gedeeltelijk in kaart te<br />

brengen. We zijn elke letter, schrijver en kunstenaar dankbaar die ons<br />

hierin wilden steunen.<br />

We danken uitgeverij Trichis die ondanks het niet-commerciële karakter<br />

<strong>van</strong> dit boek toch bereid en enthousiast is om het uit te geven. graag bedanken<br />

we hier ook Vereniging Trustfonds Erasmus Universiteit Rotterdam<br />

en de Faculteit der Wijsbegeerte <strong>van</strong> diezelfde universiteit voor hun<br />

financiële steun. Tot slot willen we het bestuur <strong>van</strong> de Stichting Vakmanstad<br />

bedanken voor hun enthousiasme en genereuze gift zonder welke dit<br />

boek der vrienden niet gerealiseerd had kunnen worden.<br />

de redactie<br />

Maart 2012


12 – 13 Marc De Kesel<br />

Aporie<br />

beeld: Joe Cillen


APORIE<br />

Marc De Kesel<br />

Het oneerlijkst is men tegenover zijn god:<br />

hij mag niet zondigen!<br />

Friedrich nietzsche, Voorbij goed en kwaad<br />

In Door schijn bewogen waagt Henk Oosterling zich aan een ‘proeve <strong>van</strong> nietzscheaans<br />

denken’. Met zijn ruim zevenhonderd pagina’s mag het een monumentale<br />

proeve heten, al wordt nietzsche er vooral ingezet om het denken juist elke<br />

monumentaliteit te ontnemen. denken, zo luidt Oosterlings stelling, gaat niet<br />

terug op de plicht voortdurend de eigen regels in herinnering te brengen (zoals<br />

het latijnse monere, waar monument <strong>van</strong>daan komt, suggereert). Het vindt zijn<br />

kwintessens pas waar het tegen de eigen aporieën aanbotst en deze positief<br />

weet te affirmeren. Als het ware denken nietzscheaans is, zoekt het bewust de<br />

‘opheffing’ <strong>van</strong> zijn ‘coherentie’. Slechts op die manier, zo lezen we even verder,<br />

‘komt een ervaring <strong>van</strong> het zijn vrij, die overeenkomt met het dissonante karakter<br />

er<strong>van</strong>’ (Oosterling 1996a: 220).<br />

Als het denken louter zweert bij de eigen logica en grammatica, komt het<br />

nooit uit waar het hoort uit te komen, bij ‘het zijn’, de <strong>werkelijkheid</strong>. Om dat wel<br />

te doen, moet het zichzelf bewust geweld aandoen. Het moet zich met opzet in de<br />

nesten werken en aan de hand <strong>van</strong> de aporieën die dat oplevert, door zijn eigen<br />

muren heen breken. Slechts dan komt het open te staan voor de realiteit. die is<br />

immers dissonanter en verscheidener dan de louter logisch gedifferentieerde<br />

denkcategorieën kunnen bevatten.


Marc De Kesel<br />

Aporie<br />

14 – 15<br />

Oosterlings nietzscheaanse analyse viseert meer dan een loutere episte-<br />

mologische kritiek op het heersende denken. daarvoor is zij te deleuziaans. de<br />

hamer <strong>van</strong> het denken moet ‘het zijn zelf’ aan de oppervlakte brengen: het zijn,<br />

niet in zoverre het ‘is wat het is’, maar in zoverre het dat nooit is. In zoverre het<br />

een eindeloos differentiërend krachtenveld <strong>van</strong> ‘worden’ is. Oosterling schrijft<br />

het nietzscheaanse denken daarom een dubbele opdracht toe: het is, één, zaak<br />

dat ‘het logisch denken wordt vernietigd’ en, twee, dat zodoende ‘in deze opheffing<br />

een ervaring <strong>van</strong> het zijn vrijkomt’ (Oosterling 1996a: 220).<br />

Over die basisstelling uit Door schijn bewogen wil ik een vraag stellen. Bij Oosterling<br />

gaat de tweede stelling een stap verder dan de eerste. nietzsches aporetische<br />

denken is in zijn ogen sterker, juist omdat het de <strong>werkelijkheid</strong> voorbij<br />

de schijn blootlegt. Maar wat als het net andersom is? Als de tweede stelling de<br />

eerste juist tempert? Wat, als een ontologische lezing nietzsches kritische hamerslag<br />

eerder afzwakt dan versterkt?<br />

In stelling één heet het dat nietzsches kritische geste ‘voortdurend “ontmaskeringen”<br />

<strong>van</strong> vergeten schijnbewegingen’ blootlegt, maar dat ‘achter het<br />

oude afgerukte masker onmiddellijk een nieuw masker verschijnt’ (Oosterling<br />

1996a: 220). Het lijkt logisch dat zich dan een tweede stap opdringt, die voorbij de<br />

schijn gaat. Maar leidt die stap naar de <strong>werkelijkheid</strong>? Spreekt door nietzsches<br />

aporetisch denken het reële zijn? Of zoekt ook hij in die referentie aan een reëel<br />

zijn alleen maar een ankerpunt om niet door de opgeroepen aporieën overweldigd<br />

te worden?<br />

Eén ding is in elk geval zeker: de harde hamer waarmee nietzsche tegen<br />

de slapen <strong>van</strong> het denken beukt laat zien hoe het onderscheid tussen schijn en<br />

<strong>werkelijkheid</strong> zelf schijn is. Juist in het gemaakte verschil tussen fabel en waarheid<br />

ligt het fabuleuze. de ontmaskering is zelf aan ontmaskering toe. de hele<br />

grammatica <strong>van</strong> masker en wat daar voorbij ligt, is bij uitstek masker, schijn.<br />

En waar komt het onderscheid tussen zijn en schijn, tussen waar en vals,<br />

dan <strong>van</strong>daan? dat heeft men simpelweg verzonnen. En waarom? Omdat men dat<br />

wilde. Aporetischer en exacter: omdat men wilde dat men het niet hoefde te willen.<br />

Men kon het niet langer verdragen dat waarheid een kwestie <strong>van</strong> willen was:<br />

dat niet de waarheid primeerde op de wil, maar de wil op de waarheid. Met die<br />

vermetele omkering is het westerse denken begonnen, aldus nietzsche. dat de<br />

mens radicaal vrij is om te willen wat hij wil en dat die wil zijn enige ‘grond’ is:<br />

die gedachte werd mensen op een bepaald ogenblik in de geschiedenis teveel.<br />

Men wilde de afgrond <strong>van</strong> de wil niet langer, men wilde een houvast, een op zich<br />

staande waarde of waarheid waarnaar de wil luisteren kon, waaraan hij zich onderwerpen<br />

mocht.


Voordien ging wat we ‘waarde’ en ‘waarheid’ noemen integraal op de wil<br />

terug. En die wil liet zich door niets of niemand gezeggen. Als er al gezag was,<br />

kwam dit <strong>van</strong> die nergens aan gebonden, <strong>van</strong> elke grond verstoken, volstrekt<br />

soevereine wil. zo was het voordat men zoiets als filosofie uitvond, voordat men<br />

waarheid, denken, wetenschap en al het andere verzon wat onze cultuur maakt<br />

<strong>tot</strong> wat ze is.<br />

Het oudste epos <strong>van</strong> Hellas draagt nog de sporen <strong>van</strong> die oude, prefilosofische<br />

‘moraal’. Achilles’ wrok om Agamemnons diefstal was niet ingegeven door<br />

een eis om rechtvaardigheid. Hij was gekrenkt in zijn wil en de enige genoegdoening<br />

bestond erin zijn wil te mogen meten met die <strong>van</strong> Agamemnon. In een gevecht<br />

op leven en dood, met open vizier. niet dat Achilles niet bang was voor de<br />

dood. dat was hij net als iedereen, maar hij wilde er niet bang voor zijn. Hij wilde<br />

niet bang zijn voor de angst. Want dan zou hij zijn wil ergens aan onderwerpen en<br />

het was nu juist zaak om, omgekeerd, alles aan die wil te onderwerpen, inclusief<br />

zijn doodsangst. daar komt een moraal die uitgaat <strong>van</strong> het primaat <strong>van</strong> de wil op<br />

neer: niet iets willen omwille <strong>van</strong> wat het is, maar enkel omdat je het wil. die wil<br />

heeft geen enkele grond tenzij zijn eigen grondeloze, zelfloze ‘zelf’. En als dingen<br />

een grond nodig hebben, dan is die enkel in dit soort wil te situeren.<br />

dit was de oude, prefilosofische moraal. Tot men op een gegeven moment<br />

over die wil is gaan spreken in termen <strong>van</strong> waarheid en waarde. Alsof iets waarde<br />

op zich heeft – alsof de waarheid op zich bestaat, en wij onze wil daaraan kunnen<br />

– en dus moeten aanpassen. Waarheid was nu niet langer wat men wilde dat waar<br />

was, met alle grilligheid <strong>van</strong> dien: nu eens dit, dan weer dat. Waarheid hield op<br />

een god te zijn die zichzelf kon tegenspreken, maar werd waarheid op zich, een<br />

waarheid wars <strong>van</strong> contradictie. Aan dit waarheidscriterium werd de wil onderworpen.<br />

Men vond een waarheid <strong>van</strong> de wil uit en decreteerde dat die naar deze<br />

waarheid te luisteren had. zo ontstond filosofie, wetenschap en denken in het<br />

algemeen.<br />

Het motief achter die omduiding was dus, eerder dan angst, angst voor<br />

de angst – angst voor de angstaanjagende grondeloosheid <strong>van</strong> de wil – en, daarmee<br />

samengaand, ressentiment tegenover al wie niet bang was voor die angst.<br />

doodsangst was voordien het grootse gevoel dat een mens de gelegenheid gaf<br />

het soevereine <strong>van</strong> zijn wil te ervaren en aan anderen te presenteren. gevoed<br />

door een geheime jaloersheid tegenover hen die dit grootse gevoel aankonden,<br />

vonden anderen – de meerderheid – het waarheidsdenken uit dat de dood <strong>tot</strong><br />

‘niet-zijn’ verklaarde en doodsangst wegredeneerde. Het degradeerde de angst<br />

voor de dood <strong>tot</strong> een angst voor ‘iets <strong>van</strong> niets’ en verving de wil die vroeger<br />

als ‘grond’ gold door de waarheid – de waarheid <strong>van</strong> het zijn dat is wat het is en<br />

daarom nooit niet-zijn kan zijn.


Marc De Kesel<br />

Aporie<br />

16 – 17<br />

zolang nietzsche zijn idee <strong>van</strong> het ‘primaat <strong>van</strong> de wil’ inzet om bestaande theorieën<br />

en filosofieën te bekritiseren, is hij erg goed volgbaar en legt hij op een verrassende<br />

manier de verdrongen perverse listen bloot die onze wetenschappelijke<br />

en verlichte tijd onderhuids doorkruisen. Hij maakt <strong>van</strong> zijn filosofische hamer<br />

tegelijk een genadeloos fileermes. Maar wanneer die hamer of dit mes zich niet<br />

richten op het voorwerp <strong>van</strong> zijn kritiek, maar op het alternatief dat hij voor ogen<br />

heeft, wordt alles algauw veel minder volgbaar.<br />

Want wat houdt dit ‘primaat <strong>van</strong> de wil’ positief in? Wat betekent het te<br />

leven <strong>van</strong>uit een wil die zich door geen op zichzelf staande waarheid of waarde<br />

laat gezeggen? Betekent dat simpelweg dat ik dan doe wat ik wil? dat die wil zich<br />

met andere woorden laat gezeggen door een ‘ik’? Ook dit is voor nietzsche een<br />

list waarmee het primaat <strong>van</strong> de wil wordt ontkend. de passage uit Door schijn<br />

bewogen waarop ik inzoom, citeert paragraaf 17 <strong>van</strong> Voorbij goed en kwaad: '[…]<br />

een gedachte komt wanneer "zij" dat wil, en niet wanneer "ik" dat wil; zodat het<br />

een vervalsing <strong>van</strong> de feiten is om te zeggen: het subject "ik" is de voorwaarde<br />

voor het predicaat "denk"' (nietzsche 1979: 25; Oosterling 1996a: 226). de wil gaat<br />

niet terug op een autonoom subject dat hem <strong>tot</strong> zijn gehoorzaam instrument kan<br />

maken. Twee paragrafen verder in Voorbij goed en kwaad toont nietzsche aan hoe<br />

misleidend de term ‘vrije wil’ wel is. Hij wijt het zelfs aan de ‘grammatica’ waarin<br />

we denken. die doet ons spontaan veronderstellen dat het om één instantie gaat,<br />

en niet om een intrinsiek complex en multipel proces. Terwijl de wil inderdaad<br />

een kluwen is waar op elk moment in één en dezelfde mens zowel bevel als gehoorzaamheid<br />

in het spel zijn en waarbij niet alleen voelen en denken, maar ook<br />

affecten betrokken zijn en tal <strong>van</strong> andere, elkaar altijd ook tegenwerkende actoren<br />

en processen.<br />

Wat betekent het dan om te leven <strong>van</strong>uit het primaat <strong>van</strong> de wil, zoals men dat<br />

deed vóór de uitvinding <strong>van</strong> de filosofie? Minstens altijd ook de volgende aporie:<br />

het Ik beseft niet geheel heer en meester te zijn over zijn wil; terwijl het die wil<br />

wel juist daarom ten volle affirmeert, beaamt, wil. Het primaat <strong>van</strong> de wil veronderstelt<br />

een Ik dat affirmatief ja zegt tegen een wil die dat Ik oog in oog met de<br />

dood plaatst, zonder bang te zijn voor de onvermijdelijke doodsangst. Veel positiever<br />

laat de nietzscheaanse wil zich niet uitdrukken.<br />

Wil dit dan zeggen dat het Ik zijn wilsact hoort af te stemmen op een<br />

‘grotere wil’, een wil die hem overstijgt en die aan de basis <strong>van</strong> de hele <strong>werkelijkheid</strong><br />

ligt? de jonge nietzsche was een tijdlang helemaal in de ban <strong>van</strong> dit idee.<br />

Arthur Schopenhauers grote boek Die Welt als Wille und Vorstellung was een ware<br />

revelatie voor hem. daar vond hij een <strong>tot</strong> dan ongeziene analyse <strong>van</strong> de schijn,<br />

een schijn waarin ook het waarheidsdenken ge<strong>van</strong>gen bleef en dat alleen kon


worden overwonnen door dat denken zelf in zijn ‘fysische’ beperktheden los te laten.<br />

Pas zo kan men doors<strong>tot</strong>en naar het ‘metafysische’ niveau voorbij de ‘voorstellingen’,<br />

naar het grenzeloze domein <strong>van</strong> de ‘wil’. Het vereist een post-logisch,<br />

esthetisch denken waar aporieën ophouden obstakels te zijn.<br />

Met een zelfde passie als waarmee hij dit idee had aangehangen, trok<br />

nietzsche er naderhand tegen <strong>van</strong> leer. Achter wat zo mooi ‘rede en waarheid’<br />

heet, is een wil werkzaam die naar geheel andere wetten luistert: <strong>tot</strong> zover kon<br />

nietzsche Schopenhauer volgen. Maar <strong>van</strong> daar de stap zetten naar een metafysica<br />

<strong>van</strong> de wil was voor nietzsche een terugval in het euvel dat men wilde bestrijden.<br />

Het domein <strong>van</strong> de waarheid werd ingeruild voor dat <strong>van</strong> de wil, maar de<br />

houding die dat <strong>van</strong> de mens vergde, veranderde nauwelijks. Ook hier diende hij<br />

zijn wil te onderwerpen, zij het dit keer aan een metafysische wil. Ook hier kon de<br />

mens het afgrondelijke <strong>van</strong> zijn willen mooi uit de weg gaan en blind blijven voor<br />

het beangstigende feit dat hij als mens niets meer en niets minder is dan wat hij<br />

wil (in de radicale zin die nietzsche aan dit woord geeft). Schopenhauers denken<br />

bleek even nihilistisch als de hele metafysische traditie.<br />

Maar hoe valt die wil en zijn radicale primaat dan wél te denken? de deleuziaanse<br />

interpretatie die Oosterling volgt, privilegieert de vitalistische behandeling<br />

<strong>van</strong> de wil in nietzsche. Op tal <strong>van</strong> plaatsen in zijn oeuvre identificeert nietzsche<br />

inderdaad de wil met ‘leven’, een ‘leven’ dat ontsnapt aan de valse schijn waarin<br />

het waarheidsdenken het opsluit en dat een driftmatig kluwen <strong>van</strong> krachten behelst<br />

die veel gedifferentieerder zijn dan de differentiële grammatica <strong>van</strong> onze<br />

normale logica kan bevatten. de aporieën waar nietzsches denken steevast op<br />

uitloopt, staan haaks op die normale logica, maar zijn juist daarom conform aan<br />

het ‘leven’, aan datgene waarover het denken moet gaan maar waar<strong>van</strong> het zich,<br />

om redenen die nietzsche blootlegt, sinds zijn ontstaan in de zesde eeuw voor<br />

onze tijdrekening heeft vervreemd.<br />

Voor die vitalistische lezing is veel te zeggen en heel wat passages in<br />

nietzsche zijn moeilijk in een andere zin te interpreteren. Maar de vraag is of die<br />

passages het antwoord bevatten op de problemen die het primaat <strong>van</strong> de wil aan<br />

de orde stelt, ofwel of die veeleer een manier zijn om het problematische <strong>van</strong> dit<br />

primaat uit te weg te gaan, te ontkennen of minstens te temperen.<br />

de mens is wat hij wil dat hij is. zo luidt verraderlijk eenvoudig nietzsches<br />

basisintuïtie. Alleen gaat die wil niet terug op de mens, maar gaat, andersom,<br />

de mens terug op die wil. Al onze pretenties als bewust subject worden door<br />

die wil juist overhoopgehaald. Op een zelfde manier is de wil daarom evenmin<br />

terug te voeren <strong>tot</strong> wat de rede daarover zegt. de wil ligt immers aan de rede ten<br />

grondslag. Om haar eigen grondslag ernstig te nemen, moet zij zich daarom naar


Marc De Kesel<br />

Aporie<br />

18 – 19<br />

paradoxen en aporieën toewerken. Pas daar laat ze iets zien <strong>van</strong> de wil die haar<br />

drijft.<br />

Maar is wat haar drijft ‘het zijn’, of in deleuzes termen, ‘het worden’?<br />

Uiteraard is het of wordt het, maar is wat haar drijft daarom het zijn, het worden?<br />

Spreekt in de aporieën <strong>van</strong> de rede het zijn, het worden? Is het de wil die wil wanneer<br />

we willen? Het cursieve lidwoord wijst hier telkens naar wat met deleuze<br />

het ontologisch krachtenveld kan worden genoemd, de vitalistische grond of ongrond<br />

die het substraat <strong>van</strong> de <strong>werkelijkheid</strong> uitmaakt. Maar wie stelt dat het dit<br />

substraat is dat spreekt en wil in de wil, trapt hij niet in de valkuil die nietzsche<br />

in Schopenhauers theorie ontwaarde? Wordt de wil op die manier niet toch een<br />

grond toegeschreven en hoeven we dus in naam <strong>van</strong> die gegronde wil niet langer<br />

zelf te willen wat we willen?<br />

zelfs als we in het spoor <strong>van</strong> deleuze blijven benadrukken dat het zijn<br />

geen zijn maar een worden is, dat het een multipliciteit en geen <strong>tot</strong>aliteit is, een<br />

rizomatisch veld waar niets is wat het is en identiteit per definitie een vals concept<br />

is, … zelfs dan spreken we de facto <strong>van</strong> dit zijn of worden als iets, een enigheid,<br />

een entiteit en, minstens formeel, een identiteit. We doen dat niet omdat we<br />

het zo menen, maar omdat de structuur <strong>van</strong> de spreekact het onvermijdelijk met<br />

zich meebrengt. door er een naam op te kleven, wordt de hardnekkigste multipliciteit<br />

één. dat hebben we aan onze grammatica te danken, zo houdt nietzsche<br />

niet op te herhalen.<br />

En natuurlijk moeten we die grammatica breken en haar <strong>tot</strong> aporieën<br />

dwingen. Maar ook dan, in onze spreekact, fungeren die aporieën als formele<br />

eenduidigheden. zeker als we spreken in naam <strong>van</strong> die aporie – in naam <strong>van</strong> het<br />

zijn, ‘aporetisch’ opgevat als worden. Of als we stellen dat het de wil is die in<br />

onze singuliere wilsact aan zet is. dat het niet het subject is dat wil, maar de wil<br />

die in alles wil, die zelfs het subject – en alles wat wij voor ‘grond’ houden – wil.<br />

Het is niet ondenkbaar dat we, voor we er erg in hebben, over die ontologisch<br />

gegronde wil spreken met een messianistisch pathos, er<strong>van</strong> overtuigd dat<br />

die wil alle anomalieën en impasses waarin de verlichte rede ons heeft gebracht,<br />

ten goede kan keren. dat het zijn of het worden betrouwbaar, waar en goed is.<br />

Het hoeft geen betoog dat je hier opnieuw nietzsche tegen je krijgt. Hij schreef<br />

niet voor niets Voorbij goed en kwaad.<br />

Maar wat is dan überhaupt die ‘wil’ die ‘in ons’ wil en waartegen wij ja<br />

moeten willen zeggen, opdat we zouden ontsnappen aan zijn meer dan twee millennia<br />

lange ontkenning? Wat is die wil aan de hand waar<strong>van</strong> we kunnen ontsnappen<br />

aan het nihilisme waarmee we al even zovele eeuwen onszelf verblinden? de<br />

vraag klinkt zo krom en onelegant als de meest hardleerse aporie. geen wonder<br />

dat het zo verleidelijk is om als antwoord op die vraag een aporie naar voren te


schuiven. Maar hebben we nog wel te maken met een aporie als we haar <strong>tot</strong> waar-<br />

merk maken <strong>van</strong> het zijn of, exacter, <strong>van</strong> het worden? Hebben we het probleem op<br />

die manier niet simpelweg bezworen?<br />

Maar als dat zo is, wat dan is het statuut <strong>van</strong> die nietzscheaanse ‘wil’ en hoe<br />

moeten we die positief formuleren? Voor de laatste maal, dit is echt een vraag.<br />

Een antwoord heb ik niet. Maar ik sluit niet uit dat Henk Oosterling er een heeft.<br />

Literatuur<br />

F. nietzsche (1979) Voorbij goed en kwaad. Voorspel <strong>van</strong> een filosofie <strong>van</strong> de toekomst.<br />

Amsterdam: De Arbeiderspers.


20 – 21 Richard de Brabander<br />

Budo<br />

beeld: Yvonne <strong>van</strong> de Griendt


BUdO<br />

(dE WEg VAn dE kRIJgER)<br />

ricHarD De BraBanDer<br />

Waar geen wil is, is een weg.<br />

Henk Oosterling, Met drie ogen<br />

Als Sartre in 1965 op uitnodiging <strong>van</strong> de keio Universiteit en zijn Japanse<br />

uitgever naar Japan gaat om aldaar in Tokyo en kyoto een aantal lezingen<br />

te geven, wordt hij door een juichende menigte ont<strong>van</strong>gen. Sartres werk<br />

werd in Japan veel gelezen én geprezen. Het werd aan de universiteiten gedoceerd,<br />

bij de Japanse intelligentsia goed ont<strong>van</strong>gen en in de cultureel en<br />

literair supplementen <strong>van</strong> de toonaangevende kranten veelvuldig besproken.<br />

daarom is het niet zo vreemd dat in 1980 de Japanse televisie beelden<br />

uitzendt <strong>van</strong> de massa mensen die het boegbeeld <strong>van</strong> het existentialisme<br />

naar zijn laatste rustplaats begeleiden. de dan achtentwintigjarige Henk<br />

Oosterling zag deze beelden in een restaurantje in Tokyo terwijl hij udon<br />

(een dikke sliertensoep) slurpte en met stokjes kleefrijst naar binnen propte.<br />

Hij was in Tokyo om zich aan de Tokyose keishicho te bekwamen in het<br />

Japanse zwaardvechten, het kendo (de weg <strong>van</strong> het zwaard), voor hem de<br />

ultieme vorm <strong>van</strong> budo. Behalve het schrobben en vegen <strong>van</strong> de dojo betekent<br />

dit dat hij bijna iedere morgen met een bamboezwaard wordt afgerost<br />

door een zeventigjarige sensei (leraar) en <strong>tot</strong> in het oneindige steeds weer<br />

dezelfde bewegingen en basisvormen (kata) moet herhalen. Martiale kunsten<br />

fascineren Oosterling <strong>van</strong> jongs af aan. Reeds op jonge leeftijd begint<br />

hij met judo en Wado-karate. En <strong>van</strong>af zijn vijftiende houdt hij zich intensief<br />

bezig met het zenboeddhisme. Maar stilzitten is niets voor hem en dus ruilt<br />

hij het zazen al snel in voor het zen in beweging.


Richard de Brabander<br />

Budo<br />

22 – 23<br />

zowel het beoefenen <strong>van</strong> budo als <strong>van</strong> filosofie is voor Oosterling niet iets<br />

dat hij ernaast of erbij doet: ‘Voor mij hebben filosofie en kendo nooit ver<br />

uit elkaar gelegen. Beide zijn uitdrukkingen <strong>van</strong> een geïntegreerde levensstijl’.<br />

Het langdurig beoefenen <strong>van</strong> budo en filosofie werkt door in alle<br />

facetten <strong>van</strong> het dagelijkse leven. Hoe budo en filosofie doorwerken in het<br />

leven <strong>van</strong> Oosterling is moeilijk te zeggen. Maar in zijn werk zal hij budofilosofische<br />

achtergronden, begrippen en zenboeddhistische praktijken in<br />

brengen met het denken <strong>van</strong> met name Foucault, Bataille, derrida,<br />

lyotard, deleuze en Barthes. Waar in Door schijn bewogen de met<br />

Japan nog wordt gelegd <strong>van</strong>uit verwijzingen die de Franse filosofen zelf<br />

maken, daar zal Oosterling in Radicale middelmatigheid het ‘tussen’ mede<br />

doordenken met behulp <strong>van</strong> noties die hij ontleent aan het werk <strong>van</strong> Japanse<br />

filosofen als Ryosuke Ohashi, keiji nishitani, Masao Abe en kitaro<br />

nishida.<br />

In Door schijn bewogen (1996) merkt hij in een excurs ‘differentiedenken<br />

en zen’ op dat in het werk <strong>van</strong> neonietzscheaanse denkers verwezen<br />

wordt naar zenteksten en Japanse culturele en artistiek praktijken. In<br />

zennistische praktijken herkennen zij, aldus Oosterling, het door nietzsche<br />

voor zijn tijd gediagnosticeerde radicale nihilisme als levensstijl. nietzsche<br />

prefereert het boeddhisme als een nihilistische levensschouwing<br />

inderdaad boven het christendom, maar had weinig <strong>tot</strong> geen kennis <strong>van</strong><br />

praktijken waarin het zen wordt beoefend. Bataille, Foucault, Barthes en<br />

lyotard hebben meer zicht op de Japanse cultuur en kennis <strong>van</strong> het zenboeddhistische<br />

gedachtegoed en gaan wel in op zennistische praktijken.<br />

zo besteedt Bataille in Sur Nietzsche aandacht aan de theeceremonie die<br />

een ritualisering en esthetisering <strong>van</strong> de gastvrijheid is en elders legt hij<br />

een verband tussen satori en de innerlijke ervaring. Foucault bezoekt in<br />

1978 zelf Japan, al waar hij zich in de Seionji tempel in Uenohara onderwerpt<br />

aan zazen onderricht <strong>van</strong> zenmeester Omori Sogen. Ook schrijft hij<br />

over de disciplinerende machtswerkingen in <strong>tot</strong> de basisprincipes<br />

<strong>van</strong> het judo, dat hij zelf overigens niet heeft beoefend. lyotard gaat in op<br />

het noh-theater en Roland Barthes schrijft Het rijk der tekens, dat <strong>van</strong>wege<br />

de theoretische terughoudendheid volgens Oosterling getuigt <strong>van</strong> een<br />

‘vlijmscherpe blik op de esthetische grondslag <strong>van</strong> de Japanse cultuur’.<br />

de fascinatie <strong>van</strong> deze filosofen voor Japan is meer dan een toeristisch<br />

uitstapje naar het land <strong>van</strong> de rijzende zon. In de tijd dat zij hun<br />

denken ontwikkelen neemt in het westen de belangstelling voor zenpraktijken<br />

en Japan zienderogen toe. Belangrijker is voor Oosterling dat het<br />

filosofische gedachtegoed <strong>van</strong> het differentiedenken in zenpraktijken han-


den en voeten krijgt. ‘nergens anders’, zo zegt hij, ‘is voor mij zo duidelijk<br />

geworden dat denken een dynamische praktijk of een “discours” is, waarin<br />

techniek (ji) en theorie (ri) een en het zelfde (itchi) zijn’. de deconstructie<br />

<strong>van</strong> voor het westerse denken bepalende tegenstellingen tussen subject<br />

en object, lichaam en geest, vorm en inhoud, zijn en schijn, middel en doel,<br />

individu en groep, denken en doen krijgt in zenpraktijken en in de Japanse<br />

cultuur haar beslag. Eenvoudig, misschien iets te eenvoudig, gezegd: wat<br />

het differentiedenken poogt te denken en in praktijk, ja zelfs in ervaring wil<br />

brengen, is in Japan de gewoonste zaak <strong>van</strong> de wereld. nog weer anders<br />

gezegd, zenpraktijken zijn een ‘déconstruction en pratique’. Voor Oosterling,<br />

en dit is cruciaal voor zijn werk, is denken doen en doen denken.<br />

Het is opvallend dat in De opstand <strong>van</strong> het lichaam nergens expliciet<br />

wordt verwezen naar zenpraktijken of naar het kendo, dat Oosterling eind<br />

jaren tachtig nog actief beoefende. niet het kendo maar de punk wordt in<br />

dit boek verbonden met de ritualisering en stilering <strong>van</strong> het geweld, niet de<br />

martial arts maar de performance kunst wordt hier verbonden met de enscenering<br />

<strong>van</strong> het lichaam. de reden dat budo en de Japanse cultuur in De opstand<br />

<strong>van</strong> het lichaam niet worden besproken is het verzet, dat het hoofdthema<br />

<strong>van</strong> dit boek vormt. Hierin wordt levensstijl gedacht als ‘een strijd tegen<br />

en overgave aan het exces <strong>van</strong> het geweld’, als een ‘radicale affirmatie <strong>van</strong><br />

de paradox’ waar<strong>van</strong> het besef leidt <strong>tot</strong> een ‘tragische levenshouding’ die<br />

breekt met de dialectiek.<br />

Omgekeerd geldt dat waar Oosterling schrijft over budo, kendo en<br />

Japanse cultuur hij niet spreekt <strong>van</strong> verzet noch <strong>van</strong> een tragische levenshouding.<br />

gegeven de zenboeddhistische vooronderstellingen getuigt<br />

budo <strong>van</strong> een weg die geen wil kent. In de martial arts wordt een ervaring<br />

nagestreeft die met satori wordt aangeduid waarin de tweedeling tussen<br />

lichaam en geest is opgeheven. Het lichaam denkt. daarom is de eindeloze<br />

herhaling <strong>van</strong> kata zo belangrijk. Enkel zo worden reflexen ontwikkeld<br />

waarbij geest, lichaam en het zwaard één zijn. Het zwaard heeft een ziel<br />

en is niet louter een instrument dat zich door de wil <strong>van</strong> een denkend individu<br />

laat sturen. dit verklaart waarom kendo in De opstand <strong>van</strong> het lichaam<br />

ontbreekt: verzet en een tragische levenshouding suggereren nog een wil,<br />

iemand die iets nastreeft. Maar in de stelling aan het eind <strong>van</strong> De opstand<br />

<strong>van</strong> het lichaam dat levensstijl als een spel met de waarheid en het op het<br />

spel zetten <strong>van</strong> de identiteit een ritualiserende functie en een esthetische<br />

dimensie heeft, klinken al wel aan budo en Japanse cultuur en filosofie ontleende<br />

inzichten door.<br />

In Door schijn bewogen staat de affirmatie <strong>van</strong> de schijn en de vraag


Richard de Brabander<br />

Budo<br />

24 – 25<br />

wat daar<strong>van</strong> de ethische en politieke consequenties zijn centraal. nietzsches<br />

kritiek op de platoonse tegenstelling tussen zijn en schijn en zijn uitspraak<br />

dat met de ware ook de schijnbare wereld is afgeschaft, krijgt in het<br />

Japanse denken een positieve uitdrukking. Aan de hand <strong>van</strong> Japanse woorden<br />

voor schijn (kasho, gensho) en zijn (honshitsu) en verwante concepten<br />

voor uiterlijke gedrag (tatemae en omote) laat Oosterling zien dat de zijnschijnthematiek<br />

eerder een intermenselijk dan een kentheoretische aangelegenheid<br />

is. zijn en schijn zijn niet te onderscheiden: achter de schijn<br />

openbaart zich geen <strong>werkelijkheid</strong> waaraan zij haar betekenis ontleent. Het<br />

Japanse denken kent geen transcendente principes, geen Hinterwelt. In<br />

het Rijk der tekens heeft Barthes dit volgens Oosterling op meest adequate<br />

wijze aan het licht gebracht: door Japan als een grote schijnbeweging te<br />

beschrijven zonder daarbij greep te willen krijgen op de achterliggende gedragingen.<br />

Iedere gedraging wordt <strong>van</strong>uit een bepaalde context beoordeeld,<br />

niet zoals in onze westerse cultuur <strong>van</strong>uit een universeel principe <strong>van</strong> goed<br />

en kwaad. Japan, zo zegt Oosterling in Radicale middelmatigheid, ‘is voor<br />

alles een netwerk waarin de “manier <strong>van</strong> iets doen” – shi kata – vastligt op<br />

de context’. In alle situaties, dus niet alleen in het kendo of karatedo, komt<br />

het aan op de correcte vorm, de kata: ‘Het leven wordt in deze zelfverzakende<br />

activiteit zonder subject louter esthetische vorm’. dit betekent niet dat<br />

de Japanner zich anders voordoet dan hij of zij is. Een dergelijke bewering<br />

vooronderstelt wederom een westerse tegenstelling tussen schijn en zijn.<br />

In het perfectioneren <strong>van</strong> de kata en in de volledige overgave aan de plichtplegingen<br />

die binnen een sociale context gelden, verwerkelijken Japanners<br />

juist hun wezen. de stilering <strong>van</strong> de verhouding <strong>tot</strong> de wereld en anderen<br />

vormt de basis <strong>van</strong> de Japanse bestaanskunst. dit getuigt niet <strong>van</strong> schijnheiligheid<br />

maar <strong>van</strong> een ‘heiligheid <strong>van</strong> de schijn’.<br />

zoals de kendoka door eindeloze oefening één wordt met zijn zwaard,<br />

zo valt in het gewone leven de Japanner samen met zijn gestileerde omgang<br />

met zijn omgeving: ‘in de vormelijkheid raken individu en groep<br />

elkaar’. Hiermee ontkent Oosterling niet dat Japanners een ‘ik’ hebben,<br />

maar wel dat deze zelfervaring kan worden gefundeerd in een autonoom<br />

subject dat de zelfervaring bepaalt. de gestileerde omgang waarin zijn en<br />

schijn, binnenkant en buitenkant in elkaar opgaan en tegen elkaar worden<br />

uitgespeeld, verbindt Oosterling met het Japanse ma: ‘een dynamisch,<br />

spatiotemporeel interval waarin interacties tussen personen onderling<br />

plaatsvinden en waardoor zij in verhouding <strong>tot</strong> de hen omringende dingen<br />

komen te staan’. deze ruimte is geen geometrische afstand tussen twee<br />

dingen waartussen een leegte gaapt, maar een energetisch interval of tus-


sen waarin eerst posities ontstaan die steeds weer opnieuw moet worden<br />

ingesteld. Ma duidt ook op de zelfwerkzaamheid <strong>van</strong> de media, <strong>van</strong> de middelen,<br />

waarin de cartesiaanse scheiding tussen lichaam en geest, middel<br />

en doel en middel en gebruiker buiten werking wordt gesteld. Tegen de socio-culturele<br />

achtergrond waarin de Japanner zichzelf wegcijfert en opgaat<br />

in het perfectioneren <strong>van</strong> de vorm, kan het gebruik <strong>van</strong> middelen, of het nu<br />

gaat om kendo, theezetten, theedrinken of thee serveren, zich ontwikkelen<br />

<strong>tot</strong> iets waarin zij zich verliezen. In de affirmatie <strong>van</strong> de vorm lost de tegenstelling<br />

tussen middel en intentioneel subject op: ma ai. Oftewel: ‘waar<br />

geen wil is, is een weg’.<br />

In 1990 organiseert Oosterling de Europese kampioenschappen kendo. Hij<br />

valt daarin niet in de prijzen omdat zijn uitrusting er niet correct uit ziet.<br />

In de overgave aan de esthetiek en stilering <strong>van</strong> de verhouding <strong>tot</strong> zijn omgeving<br />

heeft Oosterling zichzelf nimmer verzaakt. Van uiterlijk vertoon en<br />

gebakken lucht moet de Rotterdammer Henk Oosterling niet veel hebben.<br />

Evenmin als de differentiedenkers deelt hij het idee dat in de affirmatie<br />

<strong>van</strong> de schijn die tegelijkertijd de affirmatie <strong>van</strong> het verschil is, het geschil<br />

verdwijnt. dit betekent niet dat hij onder alle omstandigheden zichzelf is en<br />

zich aan anderen niets gelegen laat liggen, maar wel dat hij volledig gaat<br />

voor datgene waarmee hij bezig is.


26 – 27 Cokky Kraaij<br />

Communicatieve (in)coherentie


COMMUnICATIEVE<br />

(In)COHEREnTIE<br />

cOKKy Kraaij<br />

‘Realiseren’ is doordachte daadkracht: 1) Je<br />

wordt je bewust <strong>van</strong> een inzicht (jezelf dit<br />

realiseren) en 2) je zet je in om dit inzicht te<br />

verwerkelijken (dit inzicht realiseren). Realiseren<br />

houdt dus in dat denken en doen,<br />

reflectie en participatie samengaan. Verantwoordelijk<br />

zijn voor je inzichten maakt <strong>van</strong><br />

woorden daden.<br />

Henk Oosterling, Woorden als daden<br />

Heerlijk Henk, ik mag een stuk voor je schrijven omdat de C in dit abecedarium<br />

op miraCuleuze wijze open is gebleven. En een abe( )darium zonder<br />

C heeft weliswaar een open maar nietszeggend tussen. dus bij deze een<br />

CC’tje voor jou, een proeve <strong>van</strong> communicatieve (in) coherentie. Als nietfilosoof<br />

en vrijetijdsdenker mag ik schrijven wat ik wil en hoef ik me aan<br />

geen enkele regel te houden. Het mag dus een Cokky-aans stuk worden,<br />

puur geïnspireerd op onze . de uitdaging om als niet-filosoof met<br />

een denktank als Henk Oosterling in het ‘tussen zijn/het zijn <strong>van</strong> het tussen’<br />

te vallen en een uitweg in en door de taal te vinden begint al bij deze<br />

eerste zinnen. Puur plezier in de taal. Iets wat we samen delen. Taal en spelen<br />

met woorden. En daarna natuurlijk weer in het ‘tussen’ springen alsof<br />

er nooit iets gezegd is. Alsof de wereld nog of weer open ligt en de focus


Cokky Kraaij<br />

Communicatieve (in)coherentie<br />

28 – 29<br />

die even daarvoor door de taal geconstrueerd was in het niets verdwijnt om<br />

voor onbepaalde tijd onzichtbaar te blijven of zo snel mogelijk nog krachtiger<br />

hernomen te worden.<br />

Henk; zegkracht in beweging. Woorden als daden. Tonnen <strong>van</strong>zelfsprekendheid<br />

aan de kaak stellend, bedwingers <strong>van</strong> geluk uitdagend en<br />

een Rotterdamse passie onder de menselijke geest leggend om deze genadeloos<br />

in vuur en vlam te zetten. geen genoegen nemen met zwijgend<br />

gebabbel. Het diepgewortelde taboe op spreken is aan Henk niet besteed.<br />

de dreiging zich uit ‘het’, ‘een’, ‘welk’ milieu dan ook te spreken resulteert<br />

bij hem niet in zwijgen. nee, wij creëren ons eigen milieu en dat moeten en<br />

zullen we weten! Het gaat Henk nooit om het overnemen <strong>van</strong> verantwoordelijkheid<br />

maar om ‘respons-ability’; het ‘vermogen’ <strong>tot</strong> respons en deze<br />

dan ook, zich zelf op het spel zettend te geven; krachten te bundelen, de<br />

wereld te scheppen en te herscheppen; interesse en focus aan te brengen<br />

in nieuwe vormen <strong>van</strong> vakmanschap. Een nieuwe manier <strong>van</strong> vakmensschap:<br />

een andere manier <strong>van</strong> samenzijn, <strong>van</strong> kwalitatief samenleven in plaats <strong>van</strong><br />

speculatief overleven. Een herijking <strong>van</strong> de oer-Hollandse gezelligheid in<br />

hernieuwde meester-gezel verhouding(en). Van bachelor naar meester en<br />

weer terug. Maar ook Henk in , <strong>van</strong> levens vrij-gezel naar vrij gezellige<br />

levensgezel. En dat voor iemand die op mijn affirmatieve doch regelmatig<br />

te <strong>van</strong>zelfsprekend ingezette bevestigingen in de trant <strong>van</strong>: ‘Ja, gezellig!’<br />

consequent antwoordde met ‘gezellig is geen optie, daar gaat het niet<br />

om!’ Radicale milieukritiek en politiek ineen, dat is Henk en daar ontkom<br />

ik in ons samenzijn ook niet aan. gezellig is altijd een optie maar niet <strong>van</strong>zelfsprekend,<br />

het moet wel waargemaakt worden. daar gaat het om!<br />

En hoe doe je dat dan? Hoe doen wij dat dan? Hoe komen een gedisciplineerde<br />

filosoof en kendoka en een ‘nachtzuster in de psychiatrie’ die<br />

geen discipline vertegenwoordigt noch over enige discipline beschikt <strong>tot</strong><br />

een nieuw vakmensschap waarmee ze samen de wereld bestormen (Henk)<br />

en tegemoet treden (ik) en hun diepste intuïties, stoutste dromen en grootste<br />

idealen trachten te realiseren? Waar gaat het ons om? kort gezegd<br />

denk ik dat het ons gaat, zoals leo Beyers het zo treffend verwoord in zijn<br />

boek Interesse en conflict, om de radicalisering <strong>van</strong> de humane levensvoorwaarden.<br />

Milieu in de breedste zin <strong>van</strong> het woord. de spanning tussen de<br />

praktijk <strong>van</strong> de (zeer kwetsbare) menselijke <strong>werkelijkheid</strong> en de systematische<br />

functionele invulling <strong>van</strong> die <strong>werkelijkheid</strong> is er nog steeds een ten<br />

koste <strong>van</strong> de humane levensvoorwaarden. Het spook <strong>van</strong> de vooruitgang<br />

jaagt ons steeds verder in de uitputting <strong>van</strong> mens en milieu. Het psychologisch<br />

subject en het filosofisch subject crashen elke dag op elkaar én op


de (mono)logica <strong>van</strong> een te eenzijdig ingezette rationaliteit, een <strong>tot</strong>alitaire<br />

communicatieve coherentie zonder weerga. En juist hier ziet Beyers het<br />

spreken als ontsluitingsmoment. Spreken als sleutel <strong>tot</strong> de opstand, <strong>tot</strong> de<br />

opstandigheid tegen iedere vorm <strong>van</strong> curatele. dan pas kan de uiteerste<br />

consequentie gedacht worden <strong>van</strong> de onaantastbaarheid <strong>van</strong> de persoon<br />

en de onvervreemdbare rechten <strong>van</strong> de persoonlijke mening. Of in de woorden<br />

<strong>van</strong> Peter Sloterdijk: ‘Het woord is vlees geworden, laat nu het vlees<br />

aan het woord komen’. dat is bij Henk niet aan dovemansoren gericht; laat<br />

dat maar aan Henk over. Openbare ruimte in optima forma. niet bezet door<br />

(mono)logica, maar een taal <strong>van</strong> tomeloze termen die dwingt <strong>tot</strong> nadenken<br />

en dialoog. niet zakelijk maar noodzakelijk. Ik raak gebiologeerd door teksten<br />

die de spanning tussen de praktijk <strong>van</strong> de menselijke <strong>werkelijkheid</strong> en<br />

de systematische functionele invulling daar<strong>van</strong> thematiseren. En waar ik<br />

associeer en affirmeer om de menselijke kwetsbaarheid ten diepste <strong>tot</strong> zijn<br />

recht te laten komen, daar analyseert Henk diezelfde spanning <strong>tot</strong> pareltjes<br />

<strong>van</strong> inzicht en uitzicht om ze vervolgens genadeloos de wereld in te slingeren<br />

en de mensheid uit te dagen <strong>tot</strong> respons.<br />

En dan herken ik Henk als een beoefenaar <strong>van</strong> de ware filosofie in<br />

een passage uit Sloterdijks Kritiek <strong>van</strong> de cynische rede: ‘Rationalisme dat<br />

naar objectivering en verzakelijking <strong>van</strong> de kennis streeft, brengt de wereld<br />

<strong>van</strong> het fysiognomische <strong>tot</strong> zwijgen. Objectiviteit wordt betaald met<br />

verlies <strong>van</strong> nabijheid. de geleerde raakt het vermogen kwijt zich tegenover<br />

de wereld te gedragen als naaste; hij denkt in begrippen <strong>van</strong> afstand, niet<br />

<strong>van</strong> vriendschap; hij zoekt het grote overzicht, niet de gezellige omgang<br />

met de buren. In de loop der eeuwen heeft de moderne wetenschap alles<br />

uit zichzelf weggezeefd wat niet paste bij het apriori <strong>van</strong> de objectiverende<br />

afstand en de geestelijke heerschappij over het object: de intuïtie, het aanvoelen,<br />

de esprit de finesse, de esthetica, de erotiek. Van oudsher echter is<br />

een sterke stroming <strong>van</strong> dat alles actief gebleven in de ware filosofie; daar<br />

kent men ook tegenwoordig nog de warme golfstroom <strong>van</strong> een conviviale<br />

spiritualiteit en een libidineus contact met de wereld, die de objectiverende<br />

neiging om de dingen te overheersen compenseert’. En dan blijkt juist<br />

Henk met zijn ogenschijnlijk overheersende tomeloze taal op alle mogelijke<br />

manieren ons contact met de wereld te willen herstellen en de wolf<br />

in schaapskleren <strong>van</strong> zijn jasje te ontdoen. lang leve communicatieve (in)<br />

coherentie.


30 – 31 Awee Prins<br />

Design<br />

beeld: David Flipse


dESIgn<br />

awee Prins<br />

Zonder design is Dasein zinloos<br />

Henk Oosterling, Dasein as Design. Or: Must Design Save the World<br />

Ik begin met een herinnering. kort na ons afstuderen in september 1985<br />

(Henk natuurlijk als eerste, in juli, ik in augustus) werden wij beiden aangesteld<br />

als wetenschappelijk docent aan de Faculteit der Wijsbegeerte. We<br />

kregen ieder de helft <strong>van</strong> de baan <strong>van</strong> Rolf de Folter, die kort daarvoor had<br />

gekozen voor het grote geld. Mijn afstudeerscriptie handelde – ik ben nu<br />

eenmaal een ‘one-trick-pony’ – over (mijn) verveling; Henk verraste met een<br />

lijvig boekwerk Het verdwijnen <strong>van</strong> de mens, dat vóór alles leerde, dat de<br />

mens weliswaar verdwenen was, maar dat Henk daarvoor in de plaats was<br />

gekomen.<br />

Er woedden in die tijd verscheidene vetes op de faculteit; één daar<strong>van</strong><br />

tussen Jan Sperna Weiland en Heinz kimmerle, meer inhoudelijk: tussen<br />

Fenomenologie & Wijsgerige Antropologie en dialectiek & differentiedenken.<br />

Het strijdperk was voor dialectisch-verlichte geesten al in die tijd<br />

overzichtelijk: Fenomenologie & Wijsgerige Antropologie, dat was iets voor<br />

‘mythjes’, de vraag hoe de existerende mens zich <strong>tot</strong> zichzelf en zijn omgeving<br />

verhoudt en kan verhouden een achterhoedegevecht. Het Andere en de<br />

Ander hadden de toekomst, meer in het bijzonder de gans Andere, waarbij<br />

de naïef-fenomenologisch geschoolde voor zijn geestesoog slechts een<br />

reusachtige vogel door de straten <strong>van</strong> Parijs zag scharrelen.<br />

Onze leeropdracht was eenvoudig. Sperna Weiland verwachtte <strong>van</strong><br />

mij de fenomenologie te redden (‘Wo aber gefahr ist, wächst das Rettende<br />

auch’!), kimmerle – maar dat hoefde hij Henk niet eens te vragen – zag<br />

graag deze laatste stuiptrekking <strong>van</strong> eenheids- en subjectdenken <strong>van</strong> de<br />

academische kaart geveegd.<br />

Henk en ik hebben – ook uit beleefdheid jegens onze leermeesters


Awee Prins<br />

Design<br />

32 – 33<br />

– zeker wat strijd geleverd. Aan het gezamenlijke doctoraalcollege met de<br />

nog steeds aantrekkelijke titel ’differentie & Indifferentie’ moest nog net<br />

geen politie te pas komen en bij de colleges ‘Integratie & Confrontatie’<br />

barstte menig teerhartige student in tranen uit. Maar wij mochten elkaar,<br />

Henk en ik. Er bestond, ondanks de meningsverschillen en uiteenlopende<br />

karakters, een wederzijdse fascinatie, waarvoor ik – en dat gebeurt mij niet<br />

vaak – moeilijk de juiste woorden kan vinden. In de voorwoorden <strong>van</strong> onze<br />

proefschriften hebben wij enkele pogingen gewaagd. Henk wijst in Door<br />

schijn bewogen op de filosofische euforie <strong>van</strong> onze jarenlange samenwerking<br />

en op de onverwachte, smaakvolle ingevingen en ongebreidelde fantasie,<br />

waarmee ik hem tijdens zijn schrijfproces telkens op het juiste moment<br />

<strong>tot</strong> nadenken wist te stemmen. In het voorwoord <strong>tot</strong> Uit verveling heb ik<br />

inzake onze ‘wederzijds verpletterende vriendschap’ opgemerkt, dat Henk<br />

waarschijnlijk een <strong>van</strong> de weinigen is die beantwoordt aan hetgeen nietzsche<br />

als de Übermensch viseerde: een onvoorwaardelijk levend en denkend<br />

mens; meedogenloos en zonder medelijden, en juist daardoor een vaak<br />

pijnlijke, maar altijd onmisbare aanjager <strong>van</strong> het leven en het denken zelf.<br />

Spoedig na onze aanstelling namen wij – drie-hoog-achter – onze<br />

eigen ‘basement–tapes’ op; voerden gezamenlijk de redactie <strong>van</strong> de Rotterdamse<br />

Filosofische Studies (ik weet niet of wij zoveel gezamenlijk zouden<br />

hebben gepubliceerd wanneer mijn achternaam met een letter vóór de O<br />

was begonnen – zoals hoogmoed voor de val komt, zo komt de O nu eenmaal<br />

voor de P) en richtten het Centrum voor Filosofie & kunst op. ‘de kunst<br />

moet eindelijk “uit de verf” komen’, was ons motto, en: ‘de anti-conceptie<br />

voorbij!’. dat laatste had niets met voorgenomen promiscuïteit of bareback<br />

aspiraties <strong>van</strong> de directeuren te maken; het was ons om moed te doen in<br />

conceptueel schamele tijden. Ook nu, na zoveel jaren, weten wij elkaar nog<br />

te vinden, zoals in het door Henk geïnitieerde project <strong>van</strong> filosofie voor<br />

gedetineerden (‘Filosofie achter de tralies’, of ‘Forensische Filosofie’, we<br />

aarzelen nog over de naamgeving).<br />

Dasein is design? Dasein is helemaal geen design!<br />

dan nu het inhoudelijke deel. Ik wil in deze bijdrage iets rechtzetten inzake<br />

de uitdrukking ‘dasein is design’. Het gaat mij hierbij niet om de langlopende<br />

onenigheid (die de redacteuren er wellicht toe heeft bewogen dit<br />

lemma aan mij toe te wijzen) wie <strong>van</strong> ons deze prikkelende uitdrukking<br />

(‘smaakvolle ingeving’!) voor het eerst heeft bedacht. Mijn inschatting is,<br />

dat ik lang geleden tijdens een <strong>van</strong> onze nachtelijke gedachtewisselingen<br />

de droeve verzuchting heb geuit, dat het dasein design is geworden. Het


optimaliseren <strong>van</strong> de leefomgeving, het styleren <strong>van</strong> het bestaan; niet alleen<br />

je huis vol mooie hebbedingetjes zetten, maar ook nog <strong>van</strong> je eigen<br />

leven een ‘kunstwerk’ proberen te maken – ‘bestaansesthetica’, het moest<br />

volgens mij niet gekker worden – dat was allemaal zeer treurig.<br />

laat duidelijk zijn, dat ook wanneer Henk met mijn apocalyptische<br />

verzuchting op eigen wijze aan de haal is gegaan, er voor mij geen enkel<br />

probleem bestaat. Wie bedenkt dat de door Henk bewonderde deleuze heeft<br />

opgemerkt schrijvers te lezen alsof hij deze in de kont neukt om te kijken<br />

wat voor gedrocht daar uit voortkomt, mag <strong>van</strong> geluk spreken er met ongeschonden<br />

billen <strong>van</strong> af te zijn gekomen. En nogmaals: mogelijk speelt mijn<br />

geheugen mij parten.<br />

Wat ik in deze bijdrage wil rechtzetten is dit: Dasein is helemaal geen<br />

design! dasein is allesbehalve het doel- en planmatig ontwerpen en inrichten<br />

<strong>van</strong> de wereld, gericht op ‘gewenste’ resultaten. Wij raken niet aan ons<br />

dasein wanneer wij om ‘esthetische’ redenen ‘mooie dingen’ maken, wanneer<br />

wij middels design ons welzijn vergroten, wanneer design de kwaliteit<br />

en creativiteit <strong>van</strong> ons PC-gebruik versterkt en ook niet wanneer dit – om<br />

alle goede redenen <strong>van</strong> de wereld – gebeurt met het oog op duurzaamheid<br />

en het bevorderen <strong>van</strong> gemeenschapszin.<br />

In Radicale middelmatigheid beschrijft Henk (ik aarzel de term ‘fenomenologisch’<br />

te gebruiken, maar een adequate en indringende beschrijving<br />

is het zeker) hoe het huidige dasein design is geworden. Ook elders, zoals<br />

in de Premsela-lezing ’dasein is design - moet design de wereld redden?’,<br />

wordt deze tijdsdiagnostiek op overtuigende wijze gearticuleerd: ‘Ieder<br />

dasein wordt gestileerd in de consumptie <strong>van</strong> design. zonder design is<br />

dasein zinloos’. design is een basisbehoefte geworden en inmiddels onderdeel<br />

<strong>van</strong> het AdHd-consumentisme. de wereld wordt overspoeld met<br />

‘mooie rotzooi’.<br />

Opmerkelijk genoeg kiest Henk daarop niet voor een herbezinning<br />

op ons door hebbedingetjes en gadgets ondergesneeuwde dasein, maar<br />

opteert hij voor een (radicale) herwaardering <strong>van</strong> ‘design’. Aansluitend bij<br />

Sloterdijk, die ook zijn kaarten zet op design als actuele menselijke opgave<br />

(ook Bruno latour maakt inmiddels goede sier met de uitdrukking ’dasein<br />

is design‘ als een te omarmen project), stelt Henk: ‘Authentiek dasein is<br />

een niet aflatende poging om aan het geworpen zijn een beslissende wending<br />

te geven door samen met anderen <strong>tot</strong> het ontwerpen <strong>van</strong> een vorm <strong>van</strong><br />

samenleving over te gaan’. dit ontwerpen, zo licht hij toe, betekent: ‘beslissingen<br />

nemen over de vorm om je te bevrijden <strong>van</strong> de willekeur <strong>van</strong> het<br />

leven’.


Awee Prins<br />

Design<br />

34 – 35<br />

Voor mijn wellicht door Heidegger-lectuur verstopte (maar misschien<br />

ook geopende) oren weerklinkt hier wel erg veel maakbaarheidsdenken.<br />

Henk schrijft: ‘Wij moeten ons leven ontwerpen’, en dit ontwerpen is ‘een<br />

ordenen <strong>van</strong> de chaos’. dat is een opmerkelijke en aanvechtbare duiding<br />

<strong>van</strong> ‘dasein’ als ‘geworpen ontwerp’. Het Entwurf in het dasein, is geen<br />

teniet doen, of zich ‘ontdoen’ <strong>van</strong> de worp, zoals in ‘ontwerpen’ wordt gesuggereerd.<br />

dat Heidegger deze ontkrachting inzake de Entfernung (‘ontverring’)<br />

heeft voorgelegd, om aan te geven dat onze oriëntatie op afstand<br />

telkens een naderbijbrengen behelst, mag er niet toe verleiden dit ook inzake<br />

het Entwurf te doen. dat Heidegger het dasein met deze duiding <strong>van</strong><br />

de Entfernung heeft opgezadeld met de zeer problematische consequentie,<br />

dat het dasein wordt gekenmerkt door een ’neiging <strong>tot</strong> nabijheid‘ (wesenhafte<br />

Tendenz auf Nähe) is al erg genoeg. Ontwerpen is geen ‘ordenen<br />

<strong>van</strong> de chaos’, zoals Henk stelt, geen bevrijding <strong>van</strong> de willekeur <strong>van</strong> het<br />

leven, maar een even onzeker als onvoorspelbaar meegaan in de worp, het<br />

is een sprong, zo niet een tuimeling. ‘Jeder Entwurf ist Sturm, Beglückung,<br />

Schwung, Augenblick. Jede Ausführung ist gelassenheit, Ausdauer, Verzicht‘,<br />

luidt het in Heideggers Beiträge.<br />

In de geest <strong>van</strong> Henks duiding <strong>van</strong> het ‘ontwerp’ als een ‘ontwerpen’<br />

heeft Sloterdijk design omschreven als het ‘ontstoren’ <strong>van</strong> de existentie en<br />

heeft hij benadrukt dat het vinden <strong>van</strong> de goede (levens)vorm een designopgave<br />

is. Moeten wij de existentie ‘ontstoren’, de worp ‘ontwerpen, of is<br />

het zaak de existentie in haar afgrondigheid aan te grijpen en de worp te<br />

riskeren en te doorstaan?<br />

de gedachte dat wij ons dasein in een adequate vorm <strong>van</strong> design<br />

kunnen verwerkelijken betekent in elk geval een verzaking (al zal een ander<br />

het woord ‘correctie’ verkiezen) <strong>van</strong> hetgeen Heidegger onder de noemer<br />

‘dasein’ als ‘geworpen ontwerp’ viseerde. Ik weet ook wel dat het bijzonder<br />

lastig is de uitdrukking ‘dasein’ te vrijwaren <strong>van</strong> de associatie dat dasein<br />

‘iets’ (geworpens) is, dat iets ‘doet’ (ontwerpen) – en dat is precies wat de<br />

uitdrukking ‘dasein is design’ suggereert – maar vóór alles duidt dasein op<br />

het wonderlijke, raadselachtige en voor neurasthene zielen verbijsterende<br />

gegeven dat er iets te doen, te zien en te zeggen valt. dasein is een gebeuren<br />

dat zich in uiteenlopende intensiteit kan voltrekken. Wij kunnen dit<br />

gebeuren aangrijpen, en rise to the occasion, of dit gebeuren ontwijken en<br />

verzaken en orde stichten, waar uiteindelijk alleen chaos is.<br />

Wanneer Henk in Radicale middelmatigheid stelt dat de eigenlijkheid<br />

bij Heidegger een ‘tegenpositie’ aanduidt (tegenover de verlorenheid in<br />

het Men en de middelmatigheid), zou ik willen betogen dat eigenlijkheid en


oneigenlijkheid (Henk spreekt <strong>van</strong> ‘authenticiteit en vervreemding’) geen<br />

opposities zijn, maar dat de ontslotenheid <strong>van</strong> het bestaan, de Erschlossenheit,<br />

zich in verschillende intensiteiten kan aandienen. de onfortuinlijke<br />

duiding <strong>van</strong> de eigenlijkheid als Entschlossenheit, die in existentialistische<br />

lectuur als een soort ‘vastbeslotenheid’ is opgevat, met alle associaties<br />

met kordate beslistheid en het bestaan als een ‘project’ (Sartre), kan in dit<br />

licht worden gepareerd: Entschlossenheit is radicale Erschlossenheit, meer<br />

niet. Het ‘inter-esse’ – een term die Heidegger heeft ontleend aan kierkegaard<br />

– is een blijvend waagstuk, aan gene zijde <strong>van</strong> de bemoeienis met het<br />

interessante en belangwekkende.<br />

dat het dasein design is geworden, is een veronderstelling die<br />

thuishoort in het ‘zijnsperk’ <strong>van</strong> de techniek, waarin wij menen dat wij onze<br />

existentie kunnen manipuleren, variërend <strong>van</strong> ons dnA <strong>tot</strong> onze leefomgeving.<br />

Maar die veronderstelling maakt uiteindelijk deel uit <strong>van</strong> de ‘Rückfall<br />

des letzten Menschen in das technisierte Tier’, zoals het ronkend, maar<br />

treffend luidt in Heideggers Beiträge zur Philosophie.<br />

laten we <strong>van</strong> ‘design’ geen nieuw AliBaba-woord maken. Ook wanneer<br />

het esthetisch en commercieel gemotiveerde design wordt gepareerd<br />

met – ik doe maar een greep – ‘emotional design’ (norman), ‘confronterend<br />

design’ (Studio Job), ‘milieubewust design’ (Cradle to Cradle), ‘duurzaam<br />

design’ (Eternally yours) of ‘relationeel design’ (Bourriaud), telkens blijft<br />

het gebonden aan weloverwogen, op resultaten gericht handelen. En dat<br />

is dasein juist niet. de oproep <strong>tot</strong> transgenerationele verantwoordelijkheid<br />

en <strong>tot</strong> relationeel design, met als hoekstenen duurzaamheid en een<br />

cyclische verstandhouding <strong>tot</strong> de wereld, is een beslist behartigenswaardig<br />

initiatief om design op een nieuwe leest te schoeien, maar het behoort nog<br />

steeds <strong>tot</strong> een denken dat een ‘houding’ inneemt, dat de wereld op de een<br />

of andere manier wil ‘benaderen’ en ‘manipuleren’.<br />

natuurlijk is er een design mogelijk dat ‘daseinswaardig’ tracht te<br />

zijn, dat georiënteerd is op het dasein in de mens en dat de gebeurtenis<br />

<strong>van</strong> het eindig in-de-wereld-zijn indachtig is. Maar ook dan is dit ‘existentiale<br />

design’ een zijnswijze onder vele andere en blijft het een cruciale taak<br />

hoe wij het zijn <strong>van</strong> deze zijnswijze, zo niet het zijn zelf kunnen duiden. Er<br />

is voor de fenomenologie toch een blijvende taak weggelegd.


36 – 37 Tina Rahimy<br />

Expressie<br />

beeld: Yvonne <strong>van</strong> de Griendt


ExPRESSIE<br />

Tina raHiMy<br />

Taal bezweert ritualistisch de leegte.<br />

Henk Oosterling, Over de grens<br />

Het veelvlakkige hiernumaals bevat virtueel<br />

een actualiteit die fysiek werkelijk kan worden,<br />

maar die ook als virtualiteit reëel is: ‘virtual<br />

reality’ is meer dan een gedachte, een<br />

idee, een droom, een visioen, een intuïtie, een<br />

visie, kortom schijn. In hun (be)werkingen<br />

<strong>van</strong> een materiële <strong>werkelijkheid</strong> scheppen<br />

ze alle een actuele, gereflecteerde <strong>werkelijkheid</strong>.<br />

Maar daarin is het besef <strong>van</strong> een andere<br />

actualiteit altijd aanwezig: hoe overweldigend<br />

de simulatie ook is, heel ver weg blijft<br />

de gedachte aan een lichaam dat zich in een<br />

fysieke ruimte beweegt doorwerken.<br />

Henk Oosterling, Chaos ex Machina<br />

Wat is de expressie <strong>van</strong> Oosterling? Waar doelt hij op met het uiten? Terwijl<br />

het dichotome denken zich splitst in onderscheiden categorieën: lichaam<br />

en geest, rede en emotie, inhoud en expressie, man en vrouw, hoogopgeleid<br />

en laagopgeleid, geletterd en ongeletterd, is Oosterling een begeesterd<br />

lichaam, geaffecteerde logicus, sprekende vlezigheid, geëmancipeerde macho<br />

met een gelaagd denken. Oosterling belichaamt de paradox <strong>van</strong> normbrekende<br />

normeerder, de amorele ethicus, The Good, the Bad and the Ugly.<br />

de amorele houding ontkoppelt <strong>van</strong>zelfsprekende verbanden, de rauwe oprechtheid<br />

verdrijft de geësthetiseerde bedrieglijkheid <strong>van</strong> goed en kwaad.


Tina Rahimy<br />

Expressie<br />

38 – 39<br />

zijn ethiek is niet het verbinden omwille <strong>van</strong> een gewenste organisatie<br />

maar het organiseren <strong>van</strong> steeds nieuwe verbanden. Oosterling spreekt<br />

vaak over zijn ik, maar paradoxaal genoeg is zijn expressie de nataliteit <strong>van</strong><br />

ongewone netwerken. Het Gesamtkunstwerk <strong>van</strong> zijn ik is letterlijk het samenbrengen,<br />

de act <strong>van</strong> verzamelen (sammeln) als een kunstwerk. Oosterling<br />

is een verzamelaar <strong>van</strong> gemeenschappen.<br />

deze gemeenschappelijkheid is niet in strijd met zijn filosofische geaardheid,<br />

want wie filosofie bedrijft moet niet louter tuimelen in het abstracte.<br />

Wijsheid is ontastbaar noch ontoegankelijk. de grot is allang verlaten voor<br />

een wandeling door het dagelijkse. Verantwoorden, besluiten, bewonderen,<br />

samenwerken, uitsluiten, insluiten, kind-zijn en volwassenheid behoren<br />

eveneens <strong>tot</strong> het wijsgerige. de Oosterlingiaanse praktijk reduceert het<br />

filosofische denken niet <strong>tot</strong> argumentatie omwille <strong>van</strong> louter verzet, noch<br />

dient dit denken als een bouwsteen voor het invoeren <strong>van</strong> een beleid dat<br />

steeds in herhaling valt. Het virtuele, de immense realiteit <strong>van</strong> al het mogelijke<br />

en gelijktijdig de onmogelijkheid deze in een particulier moment te<br />

actualiseren, is niettemin betrokken in het waarmaken <strong>van</strong> het denken. Het<br />

denken in zijn structuur en vorm snakt ernaar om onderbroken te worden<br />

door al het mogelijke, het manifesteert zich zonder het virtuele uit het oog<br />

te verliezen. niet kopiëren maar verbinden, schetsen. Verzet is in Oosterlings<br />

denken niet oppositioneel maar mogelijkheidscheppend. Hij is een<br />

cartograaf die steeds wil blijven tekenen. Het is de economie <strong>van</strong> het blijven<br />

doordenken <strong>van</strong> het gebeuren in de wereld in plaats <strong>van</strong> het bedenken <strong>van</strong><br />

eeuwig geldende antwoorden. Filosofie in praktijk onderbreekt voortdurend<br />

de illusie dat alleen beleidmakers het dagelijkse kunnen vormgeven. Het<br />

filosofische uiten, denken, schrijven en handelen eist door het lichaam <strong>van</strong><br />

deze kendomeester kreunend en kalmerend zijn plaats op. Het is tijd dat de<br />

begeerte <strong>tot</strong> het denken zich laat gelden in het begeren <strong>van</strong> vakmanschap.<br />

Oosterling dwingt het concept om zich open te breken in het wereldlijke.<br />

Toon jezelf, toon je talent, schreeuw wat je te melden hebt, aarzel niet,<br />

deins niet terug, huil niet, schaam je niet, ontwortel, ontkoppel en verbind<br />

het ondenkbare … agencement agencement agencement…. Het woord verlangt<br />

naar zijn mogelijke (be)werking. Het concept is niet <strong>van</strong> de hemel, het<br />

behoort <strong>tot</strong> de aarde: ‘Het is uit de klei getrokken’, meent Oosterling. Hij<br />

beklaagt de hebberige filosofen voor het zich toe-eigenen <strong>van</strong> het concept.<br />

Het is de lucht ingegooid, zodat anderen noch zijzelf er nog bij kunnen komen.<br />

Als je niet alleen <strong>van</strong> mij bent, dan wil ik dat je <strong>tot</strong> niemand behoort,<br />

hoor je de wijsgeren fluisteren. Het concept is een maagdelijkheid opge-


drongen door haar te ontkoppelen <strong>van</strong> de wispelturige begeerte <strong>van</strong> lustige<br />

aardbewoners. Anders dan hen verafschuwt deze lichaamsdenker de zedigheid<br />

<strong>van</strong> het woord, haar morele verhevenheid en gunt haar een lichaam om<br />

zich te tonen. zichtbaar staat zij daar, naakt, vol gebreken, een lichaam dat<br />

gelijktijdig haar organisme verliest, ontkoppeld wordt, ontkracht in haar<br />

eenheid en bekrachtigd in haar toekomstige . Ontleden, verdelen,<br />

toedelen en mede-delen. Het woord is <strong>tot</strong> leven gekomen, met alle sores<br />

<strong>van</strong> dien, schoon en lelijk, gangbaar en toegankelijk. Het concept kan zich<br />

eindelijk uiten in taal, letters en klanken.<br />

Het woord verliest haar tragiek, het drama, in de Rotterdamse nuchter-<br />

heid <strong>van</strong> Oosterlingiaans gebruik. Het concept verliest haar luchtigheid.<br />

de transcendentale positie is louter een secundaire abstractie geweest,<br />

doet Oosterling ons herinneren. Het is de taak <strong>van</strong> deze hedendaagse<br />

denker om haar weer met klei te besmeren. Het is de taak <strong>van</strong> de denker in<br />

de levendigheid <strong>van</strong> het conceptuele om filosofie te beschouwen als het<br />

problematiseren <strong>van</strong> het concrete. Een voortdurend proces, want de resultaten<br />

<strong>van</strong> elke uiting zijn tijdelijk, momentaan en evenzeer kwetsbaar als<br />

de concepten die zij belichamen. Het denken is een pragmatisch proces dat<br />

haar politieke rele<strong>van</strong>tie tentoonstelt, en hier is het deleuziaanse erfgoed,<br />

net als dat <strong>van</strong> Foucault, makkelijk waar te nemen. Oosterlings spreken is<br />

een amalgaam <strong>van</strong> stedelijkheid, lichamelijke integriteit, ongrijpbare ervaringen<br />

en filosofische onderzoeken. Schrift en pen bieden zich dienstbaar<br />

aan tussen de dampen <strong>van</strong> het jointje en het genot <strong>van</strong> verdorven vruchten.<br />

Stad en denken, in elkaar, tussen elkaar, en in de tussenruimte. Het interesse<br />

wordt ervaren in het dagelijkse.<br />

Schrijven in de tussenruimte, in zijn veelvlakkige substantie en vorm, is<br />

een consistent motto in zijn denken. Het verzet <strong>van</strong> en in het schrijven, <strong>van</strong><br />

het opnieuw uitvinden <strong>van</strong> een wiel dat allang versleten lijkt te zijn, moet<br />

volgens Oosterling creatief zijn, niet ideëel of oppositioneel. Het moet<br />

plaatsvinden in de volgende koppelingen en niet in het banale tegenspreken<br />

<strong>van</strong> anderen. Affirmeren, niet om kritiekloos toe te geven aan de macht,<br />

maar creatief scheppend een andere mogelijkheid in kaart brengen. Schrijven<br />

is kaarten maken, kaarten die steeds andere mogelijke verbindingen in<br />

gang zetten. Het schrijven en Henk zijn een gelijktijdig gebeuren. niet voor<br />

niets onderwijst hij de materie waar hij op dat moment over schrijft. Hij wil<br />

de blik <strong>van</strong> de anderen ervaren voordat de woorden en inkt elkaar hebben<br />

vastgelegd in betekenissen. Het is de student die Oosterling dwingt zijn


Tina Rahimy<br />

Expressie<br />

40 – 41<br />

denken te bestuderen <strong>tot</strong> het uiterste. Het boek ontmoet zijn auteur, zijn<br />

gelijktijdige tweeling. Want het boek is geen bezit <strong>van</strong> de denker of de auteur,<br />

noch ooit afgeschreven. Jaren later keert Oosterling weer terug naar<br />

zijn oude woorden om hun betekenissen opnieuw te ontrafelen, om zichzelf<br />

te hyper-bekritiseren of te bewonderen.<br />

Het denken en haar uiting is echter meer dan het schriftelijke, het<br />

lichaam <strong>van</strong> het concept is meer dan grepen <strong>van</strong> letters. Het denken en<br />

haar concept zijn niet alleen inter-mediair, maar des te meer inter-expressief.<br />

Het conceptuele lichaam is een verbeelding, een image dat zich niet<br />

laat reduceren <strong>tot</strong> talige betekenissen. de opdringerige bewegelijkheid<br />

<strong>van</strong> het beeld exposeert de halsstarrigheid <strong>van</strong> het woord. Het beeld dat<br />

niet dienstbaar is aan het spektakel <strong>van</strong> het hedendaagse leven verzet<br />

zich door de aanschouwer te affecteren voorbij zijn moraliteit. Het laat de<br />

kijker besluitloos achter, in een batailliaanse impasse. de beelden <strong>van</strong><br />

Bacon waarin door het toeschouwen de passiviteit <strong>van</strong> de kijker verloren<br />

gaat, en waarin de daad <strong>van</strong> de ogen het lichaam medeplichtig maakt aan<br />

het verliezen <strong>van</strong> zijn organisme. Het subversieve affect <strong>van</strong> het image ligt<br />

in de ongewenste betrokkenheid <strong>van</strong> het ene image op het andere, waarin<br />

subject en object ontheemd raken <strong>van</strong> hun oppositionele helderheid. louter<br />

krachten die zich niet meer kunnen ontkoppelen als excentrieke autonome<br />

eenheden. Want wat is het geluid <strong>van</strong> het klappen <strong>van</strong> een hand, zegt Oosterling<br />

telkens.<br />

de uiting ‘<strong>van</strong>’ Oosterling: de uitgesproken Oosterling, of de expressie<br />

die Oosterling is gaan heten? Brullend, bonkend, bruut, mannelijk, teder,<br />

verrassend, aangenaam, choquerend, spreekt hij beangstigende, gewelddadige,<br />

betrokken en verzoenend grappige, doordachte, minutieuze, ongehoorde,<br />

en gedetailleerd uitgekozen woorden. Acrobatisch jongleren tussen<br />

etymologie, sociolecten en slang. Hij is niet een plat-Rotterdams sprekende<br />

academicus maar een filosoof <strong>van</strong> de vlaktes. de vlaktes, het ruimtelijke<br />

genot <strong>van</strong> de horizontale polders, kennen veelvuldige intensiteiten, soms<br />

hiërarchiserend soms egaliserend. zijn verticale radicaliteit werkt als een<br />

instrument om de vlaktes in zijn denken te vertonen, de ander te overtuigen<br />

<strong>van</strong> de vlakke netwerken die steeds weer veranderen. zijn compromisloze<br />

praktijk en zijn indringende plateaus worden gedragen door het charisma<br />

<strong>van</strong> het hoogbegaafde arbeiderskind. Oosterling is de echo <strong>van</strong> een ego,<br />

het ik dat zich presenteert in gemeenschappen en netwerken constitueert<br />

die zijn lichaam dwangmatig bij elkaar brengen. Heersen, beheersen, stimuleren,<br />

doordouwen maar niet zonder de uitzonderlijkheid <strong>van</strong> het andere


te willen leven. Elk uiten toont de man die zich exposeert als geen ander. Je<br />

mag niet om hem heen lopen, laat staan over hem heen. zijn eerlijkheid, die<br />

de ander verbaasd doet terugdeinzen of krijsend zijn plaats doet opeisen,<br />

is wat hem altijd blijft resten. Oosterling is een nest, het affecteert zonder<br />

keuzemogelijkheid. Een nest waarin je genesteld bent voor het leven. Ik ben<br />

een ontwortelde gewortelde, ‘het persoonlijke doet er niet toe’ blijf jij maar<br />

roepen en toch zijn we zo persoonlijk geworden.


42 – 43 Piet Molendijk<br />

Filosofie/filosoof<br />

beeld: Jouk Oosterhof


FIlOSOFIE/FIlOSOOF<br />

PieT MOlenDijK<br />

Wijsbegeerte is een ongebreideld verlangen<br />

naar lokaal doorleefd en globaal doorgrond<br />

weten.<br />

Henk Oosterling, Radicale middelmatigheid<br />

Wellicht is het nog onwennigheid als de dan 22-jarige Henk<br />

Oosterling in 1974 pas na veel aandrang instemt met een interview.<br />

De journalist <strong>van</strong> Studium Generale die meer wil weten over Henks<br />

opvallende studieresultaten moet eerst uitleggen dat het gesprek<br />

geen reclamedoeleinden beoogt. Nadat Henk heeft verteld hoe hij met<br />

spartaanse discipline – elke dag om zes uur op, twaalf uur per dag<br />

werken, Latijn en Grieks stampend – in één jaar zijn gymnasiumdiploma<br />

heeft behaald, besluit hij mijmerend met ‘misschien word ik wel een<br />

of andere doctor in de filosofie, dat is op zichzelf helemaal niet zo<br />

belangrijk, maar als ik bij jonge mensen de dingen kan oproepen zoals ze<br />

ook bij mij opgeroepen zijn … dan zou dat de grootste bevrediging zijn<br />

die ik kan krijgen’ 1 . Achteraf is het altijd gemakkelijk, te gemakkelijk,<br />

om de consistentie <strong>van</strong> een oeuvre te benoemen. Vast te stellen dat de<br />

jeugdige dromerij bijna 40 jaar later in Henks laatste boek culmineert in<br />

een uiteindelijk ‘filosoferen is een gemeenschappelijke aangelegenheid’<br />

(Oosterling 2009a: 81) schiet alleen al daarom tekort omdat naar alle<br />

waarschijnlijkheid ‘het werk <strong>tot</strong> nu toe’ niet meer is dan ‘de vroege<br />

Oosterling’. Verre <strong>van</strong> een – onmogelijk – overzicht, stip ik onder de F <strong>van</strong><br />

filosofie een paar momenten aan.<br />

Nog voor hij filosofie gaat studeren wil Henk dus al de filosofie<br />

aanwenden, hij is nooit een studeerkamergeleerde geweest. Al vóórdat<br />

hij Marx las onderschreef hij diens adagium dat de filosofie de wereld<br />

niet langer meer moet interpreteren maar moet veranderen. Kritiek leek<br />

daarvoor de aangewezen weg. Laten zien wat er schort, welk onrecht<br />

heerst, dat mensen de dupe worden <strong>van</strong> krachten buiten hen om, ja<br />

1<br />

Studium Generale LOI, 15 oktober 1974, p. 9, ergens op<br />

www.henkoosterling.nl te vinden.


Piet Molendijk<br />

Filosofie/filosoof<br />

44 – 45<br />

dat de voorwaarde voor alle leven, de aarde zelf, onnadenkend wordt<br />

vernietigd. Filosofie bleek spoedig meer dan kritiek. In het spoor <strong>van</strong><br />

het differentiedenken werden stations gepasseerd als: de ‘crux’, een<br />

opgeheven rechterhand op ooghoogte, duim en wijsvinger gespreid, de<br />

andere vingers gesloten, en vervolgens een repeterende draaibeweging<br />

<strong>van</strong>uit de pols als ondersteuning <strong>van</strong> dan nog fundamentele inzichten.<br />

In de daaropvolgende meta-periode werd niet alleen de kritiek meta-kritiek<br />

maar kregen vrijwel alle sleutelbegrippen uit de dialectiek het voorvoegsel<br />

meta-. Deze metaïsering <strong>van</strong> de filosofie werd zo opvallend dat het gerucht<br />

ging dat Henk een geheime affaire onderhield met Meta de Vries, een<br />

deejay <strong>van</strong> een nachtelijk radioprogramma die vooral bekend stond om haar<br />

zwoele stem.<br />

De eerste resultaten <strong>van</strong> zijn onderzoek, neergeslagen in De opstand<br />

<strong>van</strong> het lichaam, hield de Universiteit <strong>van</strong> Tilburg voor een proefschrift<br />

en leverde Henk een gastdocentschap op. Het echte werk moest nog<br />

beginnen, de gymnasiale discipline-oefening kreeg een herhaling in een<br />

jarenlange dagelijkse Nietzsche-lectuur, elke werkdag ’s ochtends <strong>van</strong><br />

negen <strong>tot</strong> elf. En omdat filosoferen en studeren voor Henk <strong>van</strong> meet af<br />

aan een relationele component had, las hij ’s avonds met anderen. In<br />

soms wekelijkse leesgroepen werden teksten ‘systematisch gekraakt’<br />

om aan het einde <strong>van</strong> de avond op te lossen in spirituele sferen. In deze<br />

leesprogramma’s werden filosofische klassiekers in Oosterlingiaanse<br />

schema’s ondergebracht die in veel colleges zijn gebruikt en nu nog in<br />

de caches <strong>van</strong> het internet zijn terug te vinden. Na leesgroepen over<br />

Baudrillard, Nietzsche, Kant en Hegel stond ook de klassieker in wording<br />

Door schijn bewogen op het programma. In deze ‘baksteen’, zoals het boek<br />

aan de Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam later werd genoemd, komt de metaanalytiek<br />

<strong>tot</strong> het inzicht in de zelfondermijnende kracht <strong>van</strong> de kritiek,<br />

waarop deze als hypokritiek een affirmatieve inzet verkrijgt. De door<br />

Deleuze en Guattari zo gewaardeerde neo-logistische atletiek wordt door<br />

Henk creatief conceptueel jonglerend op hoog niveau beoefend. Al herkent<br />

een opmerkzaam recensent in de om<strong>van</strong>g en de systematiek <strong>van</strong> Door<br />

schijn bewogen resten <strong>van</strong> een Hegeliaanse greep op de ongrijpbaarheid<br />

als hij zijn bespreking titelt: ‘Eentje dan nog, om het af te leren’.<br />

Henks traject, <strong>van</strong> het lichaam en haar excessen, via de kunst langs schijn<br />

en intermedialiteit naar de stad is altijd politiek gemotiveerd. Als er een<br />

constante is aan te wijzen in Henks filosofische queeste dan is het politiek,<br />

maar dan wel voorbij ideologie en representatie. En hoewel in de naam <strong>van</strong>


het door Henk samen met Awee Prins opgerichte Centrum voor Filosofie<br />

& Kunst het woord ‘Politiek’ ontbreekt, is het <strong>van</strong> meet af aan de intentie<br />

geweest om niet alleen verbindingen tussen kunst en filosofie te leggen,<br />

maar deze dwarsverbanden vooral in te zetten om, hoe tentatief ook,<br />

mensen te verbinden. tussen mensen zijn aan schommelingen<br />

onderhevig, filosofie en kunst laten dit zien en ‘slaan bruggen’, met een<br />

knipoog, want ook bruggen zijn niet stabiel, zoals de bij de eerste de beste<br />

storm schommelende Erasmusbrug: ook bruggen bewegen.<br />

Benadrukken dat denken ook doen is weerhoudt Henk er nooit <strong>van</strong> om<br />

met praktische voorstellen te komen. Zo heeft hij de Rotterdamse<br />

goegemeente voorgesteld het mobiliteitsprobleem op te lossen door in<br />

een gezamenlijk ritueel onze auto’s in de Maas te kieperen of, als dit toch<br />

op te veel weerstand stuit, ’s ochtends in een volledig geautomatiseerde<br />

auto te stappen, aan te sluiten bij een automatische au<strong>tot</strong>rein waarin de<br />

bestuurder de rit verder kan overlaten aan gemechaniseerde systemen en<br />

zichzelf kan overgeven aan bijvoorbeeld het spelen <strong>van</strong> de nieuwste versie<br />

<strong>van</strong> Grand Theft Auto. Het is slechts één voorbeeld <strong>van</strong> zijn vele speelse<br />

suggesties, een voorstel dat overigens ondertussen <strong>werkelijkheid</strong> aan<br />

het worden is: in 2010 hebben de ontwerpers <strong>van</strong> google streetview een<br />

onbemande auto, uitgerust met gea<strong>van</strong>ceerde cruise-controlsoftware en<br />

een live-googlemap, zo’n 225.000 kilometer laten afleggen.<br />

Henk heeft wel vaker de tijdgeest in zijn denken gevat. ‘Zit je<br />

eindelijk eens middenin een goed gesprek, is mijn batterij ineens op’,<br />

tweette een 16-jarige onlangs. Voor een follower <strong>van</strong> boven de vijftig flitst<br />

in een eerste reflex de figuurlijke betekenis op, ‘je zou maar oververmoeid<br />

zijn’, gevolgd door het besef dat daadwerkelijk de electriciteit het laat<br />

afweten. Post-modern leed waarin existentiële en fysieke weerstanden<br />

ononderscheidbaar zijn, een condition humaine die Henk in 2000<br />

diagnosticeerde als radicale middelmatigheid. McLuhans inzicht dat<br />

het menselijke lichaam zich mediaal uitbreidt, radicaliseert hij door het<br />

om te keren: de mens is als extensie <strong>van</strong> media medium par excellence<br />

geworden. In het voorafgaande decennium zijn de, wat toen zo mooi nieuwe<br />

media heette, opgenomen in het alledaagse leven. En ondanks dat Henk<br />

de aanschaf <strong>van</strong> een mobiele telefoon nog jaren zou uitstellen (nr. 06-<br />

12345678), onderzocht hij sinds 1996 in zijn intermedialiteitsonderzoek (in<br />

1997 zeven treffers bij Altavista op intermediality) deze veranderingen.<br />

Niet iedereen begreep die inzet, wat er onder meer in resulteerde dat een<br />

onderzoekscollege met de titel intermedialiteit een spiritueel medium<br />

aantrok dat echter al na het eerste college afzag <strong>van</strong> fysieke aanwezigheid.


Piet Molendijk<br />

Filosofie/filosoof<br />

46 – 47<br />

Na de afronding <strong>van</strong> het intermedialiteitsproject in 2002 met het<br />

op één na grootste filosofiecongres dat ooit in Nederland plaatsvond<br />

vertrok Henk, na een aantal omzwervingen in soms felle debatten over<br />

fundamentalisme, naar de stad. Vertrekken is een te groot woord, hij<br />

verlaat niet zozeer ‘de filosofie’ maar houdt het voortaan op een lat<br />

met de universiteit. Tegenwoordig is hij – meestal op de fiets – ‘op<br />

Zuid’. De ‘onmogelijke’ hypokritiek leerde nog dat, in plaats <strong>van</strong> grote<br />

ideologisch onderbouwde emancipatieverhalen die in hun tegendeel<br />

lijken om te slaan, nieuwe, kleinere, lokaal gewortelde, maar tegelijk ook<br />

onware want noodzakelijk kunstmatig samengestelde verhalen verteld<br />

kunnen worden. En ook al kan Henk het niet nalaten om ook in Bloemhof<br />

met steeds verfijndere powerpoints grote verhalen te vertellen, met het<br />

Vakmanstadproject maakt hij nu ook nieuwe verhalen. Onder verwijzing<br />

naar zijn held Michel Foucault werkt hij aan zijn relationele filosofie en laat<br />

hij deze werken: ‘Foucault toont dat discourse theorie èn praktijk, denken<br />

èn doen is. Reflectie en handeling vallen samen in het mededelen en<br />

deelnemen’ (Oosterling 2009a: 241). De leerlingen <strong>van</strong> de Bloemhofschool<br />

die met Henk tuinieren, eten, judoën en filosoferen zijn het verhaal,<br />

dat in het interview in 1974 nog volstrekt onbewust werd geviseerd. Als<br />

een ware meester brengt hij de ecosofie in ervaring. En juist ‘in de wijk’<br />

transformeert de universitaire meester, onder het motto ‘we moeten over<br />

onze schaduw heenspringen om zo achter onze identiteit te komen, alleen<br />

zo komen we weer dichter bij ons zelf’ (Oosterling 2009a: 255), <strong>tot</strong> een<br />

stadse gezel. In Woorden als daden beschrijft hij het inzicht dat<br />

aanknopen ook leren is <strong>van</strong> elkaar, en Henk erkent het meesterschap <strong>van</strong><br />

de basischoolleerlingen, de wijk, de stad, het volle leven zelf. Als doctor<br />

in de filosofie blijft hij echter leraar. Want aan het einde <strong>van</strong> Woorden<br />

als daden, na de etymologisch inkadering, het historisch overzicht en de<br />

systematische uiteenzetting heeft Henk genoeg munitie om, zoals hij zelf<br />

zegt ‘welhaast e<strong>van</strong>gelisch’ te eindigen met - en we kunnen zijn ogen op de<br />

kenmerkende manier zien twinkelen – ‘gezellig hè?’ (Oosterling 2009a: 387)


48 – 49 Ger Groot<br />

Geweld<br />

beeld: David Flipse


gEWEld<br />

Ger GrOOT<br />

Eénmaal heb ik Henk Oosterling op het Radio 1-Journaal commentaar horen<br />

geven op een actuele gebeurtenis. dat moet meer dan twintig jaar geleden<br />

geweest zijn, want nederland kon nog bogen op zo’n rustige samenleving<br />

dat het begrip ‘zinloos geweld’ enige ophef wekte. In het uitgaansleven<br />

was kort daarvoor een eerste slachtoffer daar<strong>van</strong> gevallen. Voor de radioluisteraars<br />

zou Henk Oosterling, door de presentatoren <strong>van</strong> het programma<br />

enigszins dubbelzinnig geïntroduceerd als ‘specialist in geweld’, die gebeurtenis<br />

‘duiden’, zoals dat toen in het journalistieke jargon heette.<br />

dat hebben zij geweten. Al in zijn eerste zin maakte Oosterling ondubbelzinnig<br />

duidelijk dat er <strong>van</strong> zoiets als ‘zinloos geweld’ helemaal geen<br />

sprake kan zijn. geweld komt altijd ergens <strong>van</strong>daan en is dus nooit zonder<br />

betekenis. Het staat niet buiten de <strong>werkelijkheid</strong> maar maakt daar integraal<br />

deel <strong>van</strong> uit en draagt dus bij aan de vorming <strong>van</strong> die realiteit zelf. Het is<br />

niet loutere negativiteit maar fundeert de positiviteit <strong>van</strong> de wereld zoals<br />

ze is. Heel ons leven berust op geweld, en we deden er maar beter aan dat<br />

te accepteren.<br />

dat is althans wat mij <strong>van</strong> de interventie <strong>van</strong> Oosterling is bijgebleven<br />

– hij zal het mij vergeven wanneer deze weergave niet <strong>tot</strong> in details correct<br />

is. Minstens zo memorabel was de verbijstering <strong>van</strong> de presentatoren,<br />

die tijdens het korte betoog hoorbaar <strong>tot</strong> sprakeloosheid steeg. Hoe het in<br />

den lande moet zijn gegaan weet ik niet, maar ook daar zullen die woorden<br />

niet bij iedereen als gods woord in een ouderling zijn ingegaan.<br />

lang heeft de uiteenzetting niet geduurd, want na enig ademhappen<br />

waren de radiomakers hun verbluftheid voldoende meester om met het item<br />

korte metten te maken. nooit meer heb ik daarna nog een dergelijke verontwaardigde<br />

verslagenheid in de nederlandse media meegemaakt. Alleen<br />

Maarten <strong>van</strong> Rossum wist op de avond <strong>van</strong> 11 september 2001 met zijn relativerende<br />

opmerkingen over torenflat-binnencrashende vliegtuigen Oosterlings<br />

ontregelende optreden enigszins naar de kroon te steken.<br />

Je zou daaruit de conclusie kunnen trekken dat het niet meevalt filosofische<br />

inzichten voor publieksmedia ook werkelijk inzichtelijk te maken:


Ger Groot<br />

Geweld<br />

50 – 51<br />

een conclusie die ik <strong>van</strong> harte zou omarmen. Maar ook dat onthutsende<br />

ideeën, hoe inopportuun ze ook mogen klinken, daarom nog niet onzinnig<br />

zijn. Want wat men <strong>van</strong> de zin <strong>van</strong> het geweld op zichzelf ook denken mag,<br />

betekenis hadden Oosterlings opmerkingen daarover wel. Een blik in zijn<br />

vuistdikke dissertatie Door schijn bewogen volstaat om iedere goede lezer<br />

daar<strong>van</strong> te overtuigen. graag laat die lezer zich daarbij dan gidsen door de<br />

uitvoerige zakenindex die onder dat hoofd ruim dertig verwijzingen geeft,<br />

op hun beurt weer onderverdeeld in een vijftiental subcategorieën als<br />

‘funderend’, ‘communicatief’, ‘structureel’, ‘oorspronkelijk’ en dan ook nog<br />

eens ‘oorspronkelijker’ geweld.<br />

deleuze & guattari, Foucault, derrida en in iets mindere mate lyotard<br />

zijn daarbij Oosterlings referenties – allen min of meer beïnvloed door<br />

zijn kroongetuige Bataille. ‘Volgens Bataille staat de mens zelfs uit naar<br />

het geweld, leeft hij <strong>van</strong> en in het zinloze geweld om juist zin, dat wil zeggen<br />

richting voor zijn handelen te scheppen’, zo schrijft hij op pagina 421.<br />

Een vijftigtal bladzijden later mogen ook die anderen hun stem laten horen<br />

in deze discussie om het zinscheppend-zinloze geweld: ‘Het Andere bij<br />

deleuze en Foucault als het verschil als zodanig blijkt bij derrida een gratuit<br />

geweld, even zinloos als zingevend, even waardeloos als waardescheppend’,<br />

zo vervolgt Oosterling. Waarna afsluitend de aartsvader <strong>van</strong> al deze<br />

denkers wordt gememoreerd: ‘Een analogie met nietzsches “daadkracht”<br />

dient zich aan’ (Oosterling 1996a: 472).<br />

Het is ontegenzeglijk wáár wat Oosterling hier, met zijn koor aan<br />

Frans nietzscheaanse stemmen, vaststelt: dat elke wet voortkomt uit een<br />

oorspronkelijk decreet dat, in een wereld vóór de wet, alleen maar kan wortelen<br />

in een geweld dat vervolgens zichzelf, mèt zijn eigen daad, letterlijk<br />

‘buiten de wet’ stelt. Of misschien moeten we zeggen: dat het geweld zichzelf<br />

wegmoffelt ónder de wet, waar<strong>van</strong> het <strong>van</strong>af dat ogenblik letterlijk èn<br />

figuurlijk de ‘onderstelling’ is.<br />

de eerste grens die getrokken wordt is nimmer legitiem: dat weet de<br />

filosofie al minstens sinds Rousseau. En dat geldt ook voor de grens tussen<br />

orde en chaos, wettig- en gewelddadigheid, of – om het in de termen <strong>van</strong><br />

het eerdere citaat te zeggen – het zelfde en het Andere. de paradox <strong>van</strong> de<br />

wet is dat zij het geweld verbant door het in zichzelf tegen zichzelf te keren<br />

en dit innerlijk schaakmat vervolgens als legitieme orde te verkopen. Alleen<br />

de filosofie herinnert nog aan de verborgen oorsprong. dan wordt, aldus<br />

Oosterling tegen het einde <strong>van</strong> Door schijn bewogen, ‘achter iedere stolling<br />

<strong>van</strong> de tijd [...] het zicht op een “oorspronkelijker” geweld vrijgemaakt, dat<br />

het heden uit zijn voegen tilt, ontwricht’ (Oosterling 1996a: 646).


In plaats <strong>van</strong> één soort geweld zijn er nu dus twee: het ‘oorspronke-<br />

lijkere’ en wat we maar het ‘positieve’ geweld zullen noemen, de klappen<br />

die vallen in oorlogen, langs voetbalvelden of in de wat ruigere uitgaansgebieden.<br />

Over dat laatste ging het in de uitzending <strong>van</strong> het Radio 1-Journaal,<br />

maar in Door schijn bewogen gaat het vooral over het eerste. Henk Oosterling<br />

tracht duidelijk te maken dat er achter de ‘economie’ <strong>van</strong> het dagelijks<br />

leven, zelfs in zijn meest vreedzame gestalten, een oorsprongsgeweld<br />

schuilt <strong>van</strong> waaruit de dynamiek <strong>van</strong> de orde pas begrepen kan worden, en<br />

hij slaagt daar voortreffelijk in.<br />

‘Oorsprong’ moet daarbij, in derridiaanse lijn, uiteraard niet begrepen<br />

worden naar de modus <strong>van</strong> temporele oorzakelijkheid of ontologisch<br />

privilege. Eerder is er sprake <strong>van</strong> een (als men dat woord al mag gebruiken)<br />

logisch primaat, dat zich temporeel of ruimtelijk hoogstens laat weergeven<br />

in de vorm <strong>van</strong> de metafoor (of zelfs dat niet). We kennen haar als het heterogene<br />

bij Bataille, het aartsschrift bij derrida, het onbewuste bij Freud<br />

en het dionysische bij nietzsche. We kennen haar ook als de ‘wereldwil’ bij<br />

Schopenhauer: de rusteloze dynamiek die slechts ‘worden’ is en die nietzsche,<br />

voortdenkend op dit schema, zuivere onschuld kon toeschrijven.<br />

Hoe paradoxaal het ook het ook mag zijn om het meest oorspronkelijke<br />

geweld tegelijk het onschuldigste te noemen, de reden daarvoor is niet<br />

moeilijk in te zien. Vóórdat de scheidslijn getrokken werd tussen chaos en<br />

orde, ‘oorsprongs’- en positief geweld, was er immers geen maatstaf om dit<br />

worden aan een moreel oordeel te onderwerpen. ‘goed en kwaad’ ontstaan,<br />

in hun tegenstelling, pas mèt en dankzij het trekken <strong>van</strong> deze lijn. ze zijn<br />

daarmee de effecten <strong>van</strong> het geweld zelf, precies op het moment waarop<br />

het zich in zijn stichtingsgebaar zelf schaakmat zette en wet werd. Pas<br />

dankzij de effecten daar<strong>van</strong> kan er een oordeel worden uitgesproken over<br />

het geweld, óók in zijn aan<strong>van</strong>kelijk onschuldige gedaante die nu als chaos<br />

of barbaarsheid wordt buitengeworpen.<br />

dat laatste schema was wat de presentatoren <strong>van</strong> Radio 1 ongetwijfeld<br />

bevestigd hadden willen te horen, en mèt hen de nederlandse luisteraars.<br />

Het gepleegde geweld zou niet meer zijn dan een manifestatie <strong>van</strong><br />

deze oorspronkelijke wildheid, waar<strong>van</strong> de orde niet alleen afstand had<br />

genomen door tussen haar en haar ‘andere’ een grens te trekken en waarover<br />

zij vervolgens een ondubbelzinnig anathema kon uitspreken.<br />

dat laatste kon des te categorischer zijn omdat dit ‘positieve’ geweld<br />

zelfs niet de verzachtende omstandigheid <strong>van</strong> de doelgerichtheid had.<br />

Het werd niet ‘ergens toe’ gepleegd, er kon niets worden aangewezen wat<br />

daarmee kon worden bereikt en het geweld zijn zin of – hoe misplaatst mis-


Ger Groot<br />

Geweld<br />

52 – 53<br />

schien ook – zijn nut zou hebben gegeven. Was dat wel het geval geweest,<br />

dan had het alsnog een plek hebben kunnen krijgen binnen de economie<br />

<strong>van</strong> kosten en baten die het althans begrijpelijk en daarmee wellicht zelfs<br />

excuseerbaar zou hebben gemaakt. Op grond <strong>van</strong> zijn zinloosheid kon het<br />

nu echter niet meer gelden als een afsplitsing <strong>van</strong> dat oorsprongsgeweld,<br />

maar viel het er simpelweg mee samen. Het oordeel over de daad werd zo<br />

een oordeel over de morele orde zelf, en dat kon voor Radio 1 alleen maar<br />

categorisch bevestigend zijn, want waar blijven we anders?<br />

In Door schijn bewogen maakt Henk Oosterling echter een omgekeerde<br />

draai. de gewelddadige grond <strong>van</strong> iedere orde wordt door hem opnieuw<br />

blootgelegd en daarmee wordt niet alleen de interne paradox <strong>van</strong> dit bestel<br />

zichtbaar, maar gaat het hele orde-schema kantelen. Het oorsprongsgeweld<br />

krijgt er impliciet zijn onschuld door terug, niet alleen op privatieve gronden<br />

(er is nog geen criterium of zelfs begrip <strong>van</strong> schuld) maar ook op grond<br />

<strong>van</strong> wat veel weg heeft <strong>van</strong> een nieuwe, zo men wil ‘verbrede’ moraal. Het<br />

krijgt de trekken <strong>van</strong> het ongerepte en onbedorvene, in een merkwaardig<br />

‘romantische’ wending die <strong>van</strong> de weeromstuit de ontologische betekenis<br />

<strong>van</strong> ‘oorsprong’ weer lijkt te herstellen.<br />

Ik citeer een wat langere passage, iets eerder in het boek: ‘de absurditeit<br />

of volstrekte zinloosheid <strong>van</strong> niet alleen het geweld en het lijden,<br />

maar ook <strong>van</strong> de hartstochten [...] wordt ingebed in – om met lyotard te<br />

spreken – een grote Vertelling. Het geweld krijgt daardoor richting en doel<br />

en kan worden omgezet in spiritualiteit. Inzoverre zij een zingevende ingreep<br />

op een “oorspronkelijk” geweld is, heeft spiritualiteit een abyssaal<br />

karakter: ze is wreedheid’ (Oosterling 1996a: 621).<br />

Oosterling schrijft dat als nadere uitleg bij de visie <strong>van</strong> ‘het vroege<br />

werk <strong>van</strong> deleuze en guattari’ en het is niet helemaal duidelijk in hoeverre<br />

hij deze onderschrijft. Maar heel ver kan zij <strong>van</strong> zijn eigen inzicht niet verwijderd<br />

zijn. Ook hier vindt immers de omkeringsbeweging plaats die ik<br />

eerder beschreef. datgene wat het aan<strong>van</strong>gsgeweld aangrijpt om een orde<br />

<strong>van</strong> wet en zin te stichten, kan niet langer gelden als de (zelf)beteugeling<br />

<strong>van</strong> een onduldbaar geweld, maar wordt zelf de onduldbare pervertering <strong>van</strong><br />

een in oorsprong onschuldige dynamiek. dat wij die laatste kennen onder<br />

de naam ‘(oorsprongs)geweld’ is immers slechts te danken aan deze ingreep<br />

zelf: het trekken <strong>van</strong> de grens, de scheiding <strong>van</strong> orde en chaos.<br />

En daarmee roept het over zichzelf het verwijt af <strong>van</strong> wat reeds volgens<br />

Schopenhauer de kern is <strong>van</strong> alle ondeugd: de wreedheid. zodra de<br />

grens getrokken wordt tussen goed en kwaad, ziet dit gebaar zich <strong>van</strong>zelf<br />

geplaatst onder zijn eigen veroordeling. Elk moreel spreken is intrinsiek


immoreel: niet alleen <strong>van</strong>wege de hypocrisie er<strong>van</strong> (het kan het geweld<br />

slechts veroordelen door zich zelf op geweld te stoelen) maar ook doordat<br />

de morele orde zèlf slechts kan verschijnen als een perversie <strong>van</strong> de onschuld<br />

<strong>van</strong> het worden, dat wil zeggen de chaos en het geweld.<br />

daarmee zijn elk denken en spreken, dat onvermijdelijk medeplichtig<br />

is aan enigerlei vorm <strong>van</strong> orde, bij voorbaat reeds in deze paradox verwikkeld:<br />

dat is de ‘aporetische’ situatie <strong>van</strong> de filosofie die Oosterling in<br />

Door schijn bewogen onderstreept. Spreken en denken kunnen wij immers<br />

slechts <strong>van</strong>af onze zijde <strong>van</strong> de grens tussen het zelfde en het Andere, en<br />

dankzij het feit dat deze in de tijd <strong>van</strong> een onheuglijk ‘ooit’ getrokken is. We<br />

zijn niet veroordeeld <strong>tot</strong> de benauwdheid daar<strong>van</strong>, want we kunnen een blik<br />

werpen op die grens en ons realiseren dát zij getrokken is. We kunnen ons<br />

zelfs bewust zijn <strong>van</strong> de paradoxale implicaties daar<strong>van</strong>, die door Oosterling<br />

scherp in het licht worden gesteld. Maar we kunnen niet spreken zonder<br />

ons schuldig te maken aan het bederf <strong>van</strong> de onschuld <strong>van</strong> het worden.<br />

dat wil zeggen: zonder te erkennen dat wij onontkoombaar morele of – om<br />

bij het eerder gegeven citaat aan te sluiten – spirituele wezens zijn.<br />

zo onbegrijpelijk was de bevreemding <strong>van</strong> de Radio 1-presentatoren<br />

over de ontkrachting <strong>van</strong> de kwalificatie ‘zinloos’ ten aanzien <strong>van</strong> het gepleegde<br />

geweld dus niet, ook al berustte ze in eerste instantie op een nogal<br />

alledaags soort <strong>van</strong> moralisme. dat het gesprek door hen geheel binnen<br />

het kader <strong>van</strong> de ‘homogene orde’ werd gevoerd is evident. Maar filosofisch<br />

interessanter is de paradox waaraan ook een bredere blik niet ontkomt:<br />

zelfs de erkenning <strong>van</strong> de onschuld <strong>van</strong> het worden valt onvermijdelijk terug<br />

in datgene waaraan ze nu juist tracht te ontkomen. Ook daarin treedt Door<br />

schijn bewogen in de voetsporen <strong>van</strong> nietzsche, die de bestaande moraal<br />

wel kon bekritiseren, maar slechts in de termen <strong>van</strong> een andere moraal.<br />

Gut-und-Böse kan worden ingewisseld voor Gut-und-Schlecht, maar<br />

onveranderd blijft daarin de mise-en-scène waarin het woord und de grens<br />

belichaamt die elk worden <strong>tot</strong> orde doorsnijdt. zo sleept ieder moraalschema<br />

zijn eigen wreedheid met zich mee, al was het maar door simpelweg<br />

‘schema’ te zijn, en roept iedere deugd zijn eigen tegendeel op.<br />

Ik ben er niet zeker <strong>van</strong> dat veel luisteraars <strong>van</strong> het Radio 1-Journaal<br />

die avond die paradoxen direct zullen hebben doorzien. daar waren zij net<br />

zo min als de presentatoren op uit en daar was ook de situatie niet naar.<br />

Eerder leek er in de studio sprake <strong>van</strong> enige consternatie over wat daar<br />

ongetwijfeld ervaren werd als het schokkend geweld <strong>van</strong> een onverwachte<br />

en letterlijk aanstootgevende denkexercitie.<br />

Opnieuw: de programmamakers hadden gewaarschuwd kunnen zijn.


Ger Groot<br />

Geweld<br />

54 – 55<br />

de allerlaatste zin <strong>van</strong> Door schijn bewogen, in de Engelse samenvatting<br />

<strong>van</strong> het boek, luidt: ‘Thinking becomes an ordeal as well as a disquieting experience<br />

that cannot but move and disturb the reader’.


56 – 57 Piet-Jan <strong>van</strong> Duin<br />

Hyperkritisch filosoferen<br />

beeld: Yvonne <strong>van</strong> de Griendt


HyPERkRITISCH<br />

FIlOSOFEREn<br />

PieT-jan <strong>van</strong> Duin<br />

Diatribe <strong>van</strong> een horzel<br />

gezegend met een vermogen <strong>tot</strong> mateloos onderscheid – aangedreven<br />

door het explosieve brandstofmengsel <strong>van</strong> dogmatisme en metafysische<br />

speculatie – en strevend steeds naar het verbodene, waar begrippen, stellingen<br />

en idealen geen grond meer bieden voor redenaties, kun je kritisch,<br />

kritischer, meest kritisch, trapsgewijs afs<strong>tot</strong>en, zodat je hemelshoog boven<br />

muggenzifterij, haarkloverij en scherpslijperij, en voorbij het onderzoek<br />

naar vooronderstellingen, de grenzen <strong>van</strong> de kennis en de voorwaarden <strong>van</strong><br />

het denken raakt, waarna iedere hypertelische – het hyperkritisch filosoferen<br />

heeft geen eigen bestemming – dus experimentele zelfsplijting, een<br />

niet onberoerd latende nieuwe kan veroorzaken…<strong>tot</strong> je geen spaander meer<br />

over hebt om zelfs maar als tandenstoker te gebruiken. zie hier, hét vraagstuk<br />

<strong>van</strong> de hyperkritische scholastiek: hoeveel horzels passen er op de<br />

punt <strong>van</strong> een spaander?<br />

lange zinnen zijn voor Henk geen probleem, want kant schreef ze<br />

ook. En Hegel. En eigenlijk iedereen die een beetje respect heeft voor het<br />

denkproces en een lange adem heeft. denken is immers verknopen. doorknopen.<br />

Terugknopen. Weven. Te korte zinnen stompen het brein af. ze onderbreken<br />

de diepe ademtocht die in de onderbuik moet rondcirkelen om<br />

de geest te versterken. Maar… dit is volgens Henk ook waar: korte zinnen<br />

strelen de ziel. zacht aaien ze in de richting <strong>van</strong> de eeuwigheid. ze verzoenen<br />

de zintuigen met de weerbarstige wereld. Toch wil hij dat niet. de<br />

esthetische aaibaarheid <strong>van</strong> teksten staat haaks op het door hem beoogde<br />

schuren <strong>van</strong> gedachte op gedachte, <strong>van</strong> idee langs idee. geef hem maar het<br />

stereoscopische denken.<br />

de anekdote vraagt er niet om – per definitie niet – om gepubliceerd te<br />

worden, maar vooruit… als vrinden onder mekaar. de herkomst <strong>van</strong> Henks


Piet-Jan <strong>van</strong> Duin<br />

Hyperkritisch filosoferen<br />

58 – 59<br />

hyperkritisch filosoferen gaat terug <strong>tot</strong> zijn eerste college – Brainstorm<br />

op 9 Bft: ‘luisteren allemaal! 80% mag je vergeten!’ – een college dat hij<br />

in 1985 mocht geven in de luwte <strong>van</strong> zijn leermeester Heinz kimmerle. Het<br />

ging over Michel Foucaults kritiek op de biomacht, op de productie <strong>van</strong> het<br />

verlangen, op het beheer <strong>van</strong> alle levensverrichtingen.<br />

deze kritiek richtte zich op een subjectivering als onderwerping,<br />

die echter ook, zo blijkt, in hyperkritische vrijheidspraktijken positief en<br />

productief kan doorwerken als subjectiviteit die niet voorafgaat aan het<br />

denken, geen vaststaande identiteit heeft, maar zich constitueert in het<br />

gegevene, zich vormt in een voortdurende interactie met de wereld om zich<br />

heen. (Oosterling 2011a) dit keerpunt <strong>van</strong> disciplinaire machtswerkingen<br />

naar zelfzorgstileringen toont hoe in Foucaults analyse een nietzscheaanse<br />

inspiratie doorwerkt.<br />

De Januskop <strong>van</strong> de biomacht<br />

eerste aangezicht: onderwerping<br />

Betreft een kritiek op de productie <strong>van</strong> verlangens door een biomacht wier<br />

bestuurlijke en disciplinaire praktijken de veiligheid, het territorium en de<br />

bevolking beslaan.<br />

de vraag naar een verzet tegen deze subjectivering, tegen deze<br />

geproduceerde zelfervaring volgens de eisen <strong>van</strong> de biomacht, in de vorm<br />

<strong>van</strong> een bevrijdingspraktijk of een ontregeling <strong>van</strong> het beheer, de controle,<br />

opsporing en regulering <strong>van</strong> het biologische, sociale leven, <strong>van</strong> de optimalisering<br />

<strong>van</strong> de levenskrachten, heeft Henk vaak gesteld om een fatalisme en<br />

cynisme voor te zijn.<br />

Tweede aangezicht: productieve en positieve subjectiviteit<br />

Een antwoord op de vraag naar een verzet lijkt gegeven met een hyperkritische<br />

vinding en vormgeving <strong>van</strong> de lust.<br />

Een kritiek op het verlangen dat een specifieke uitdrukkingsvorm <strong>van</strong><br />

lust is, opent het zicht op een hyperkritische lustvorming waarmee fatalisme<br />

en cynisme kan worden gepareerd. Een ervaring <strong>van</strong> subjectiviteit vormt<br />

zich door een juist gebruik <strong>van</strong> de lusten in een reflectieve zelfpraktijk. niet<br />

om de biomacht kritisch te trotseren maar hyperkritisch te affirmeren als<br />

zelfzorg. Een hyperkritisch filosoferen kan – na de kritiek op het verlangen<br />

– open staan voor een lust die in de zelfzorg vormgegeven dient te worden<br />

wil zij anderen kunnen verleiden <strong>tot</strong> verder leven.


Van disciplinering naar stilering in een reflexieve ‘zelfpraktijk’<br />

dit keerpunt behelst geen vrijblijvendheid, fatalisme of cynisme maar<br />

een stilerende zelfzorg. Van een negatief-kritische disciplinering <strong>van</strong> het<br />

lichaam naar een creatief-affirmatieve stilering <strong>van</strong> de veelvoudige lust.<br />

Hierin toont zich een esthetische en ethische dimensie, want is meegedeelde<br />

lust geen kunst? En is ons leven geen voorgesteld leven, waarin kunst<br />

een correctie is op de wereld? Want hoe moet de wereld verschijnen om<br />

waard te zijn dat jij erin leeft? Hoe creëer je een nieuwe wereld <strong>van</strong> nieuwe<br />

behoeften? Hoe schep je levensvormen die sneller naar de toekomst toe<br />

groeien dan <strong>van</strong> achteren afsterven?<br />

de voorstelling, de correctie, de schijn, de illusie fungeert als middel <strong>van</strong><br />

de lust. lustvinding en vorming zijn noodzakelijk, omdat de mens een wezen<br />

is dat de dierlijke beperking <strong>van</strong> de bronsttijd te buiten is gegaan. Wie<br />

is er niet altijd lustzoekend? Wie is er altijd helemaal vol <strong>van</strong> het heden?<br />

door onvoldoende lustbronnen kan een hyperkritisch filosoferen als een<br />

zelfstimuleringskunst <strong>van</strong> onze affecten doorwerken.<br />

nogmaals, zelfzorg is een ethisch-esthetisch fenomeen. Want hoe is<br />

men waarneembaar in eigen en andermans ogen? zelfkritiek – hoe neem ik<br />

mijzelf waar? – is voor nietzsche de wijsheid <strong>van</strong> overmorgen. Bij hem mag<br />

je er altijd een nachtje over slapen, wanneer je een antwoord wil geven op<br />

de vraag hoe je vorm geeft aan je leven zodat je draaglijk wordt voor de ander.<br />

Verdraagzaamheid moeten ook dieren uitoefenen, maar zij kunnen<br />

zich niet draaglijk maken voor de ander in de zin dat de ander wordt geprikkeld<br />

om verder te leven. Een overvloed aan levenskracht te stileren om een<br />

verdraaglijk iemand te zijn voor de ander, dat is de hoogste ethisch-esthetische<br />

schijngestalte.<br />

Fysieke Integriteit<br />

Terug naar een kritiek op het verlangen die uitmondt in een hyperkritisch<br />

gebruik <strong>van</strong> de lusten. Hoe ziet een reflexieve zelfpraktijk eruit waarin<br />

lusten gestileerd, geritualiseerd worden en waardoor een bestaansesthetica<br />

vorm wordt gegeven? Welke voorschriften neemt zij ter harte? de tien<br />

geboden <strong>van</strong> Mozes of die <strong>van</strong> de Vrije geest? Aan welke geboden onttrekt<br />

de zelfzorg zich, aan welke houdt zij zich? Hoe zien de hyperkritische<br />

vrijheids praktijken <strong>van</strong> de zelfzorg eruit? Welke levensstijlen, met een allo-<br />

chronie binnen de huidige vooruitgangs- en kapitaaltijd, kunnen ontwikkeld<br />

worden naast de metafysische definities <strong>van</strong> leven en levenswijzen?


Piet-Jan <strong>van</strong> Duin<br />

Hyperkritisch filosoferen<br />

60 – 61<br />

de zelfzorg is naast een hyperkritiek op de biomacht ook een vorm <strong>van</strong><br />

hyperkritische machtsuitoefening door middel <strong>van</strong> zelfvormende en zelfstimulerende<br />

gedragingen, die geen grondvesting verdragen. Ook de criticus<br />

blijft in het kritiseren niet onberoerd, omdat een grondslag ontbreekt waar<br />

we de kritiek op kunnen baseren.<br />

Hoe laat de provocatieve zelfsplijting, het hyperkritische filosoferen<br />

zich strategisch vertalen naar die bestaansgebieden die het heil <strong>van</strong> de<br />

mensheid en meesterschap over de ziel op het oog hebben?<br />

(Vrinden zullen hierin Henks bemoeienis herkennen in het project<br />

Fysieke Integriteit. Een interactieveld binnen Rotterdam Vakmanstad/Skillcity<br />

waar, door sporten, koken en ecologische voedselteelt, kinderen zich<br />

lerende- en spelenderwijs verhouden <strong>tot</strong> hun lichaam en dat <strong>van</strong> anderen.)<br />

eerste bestaansgebied: de voeding want:<br />

‘Alle Vorurteile kommen aus den Eingeweiden’, zegt nietzsche in Ecce<br />

Homo.<br />

Een ecologische levensstijl, een bestaanskunst met micro-politieke<br />

kwaliteiten die niet <strong>van</strong>uit een verloren oorsprong gedacht worden. Wanneer<br />

een micro-politieke macht de mens doortrekt en zijn ervaringen produceert<br />

is het wezen <strong>van</strong> het zijn leeg. Wel kunnen de kwaliteiten gedacht<br />

worden als het denken <strong>van</strong> bewegende verbeeldingen, het duiden <strong>van</strong> verwoordingen<br />

en het verwerkelijken <strong>van</strong> beeld en woord, lokaal en creatief, en<br />

tegen de vernietiging <strong>van</strong> de aarde.<br />

droomoog hebben voor delicat-esse en raffinement, gegeven de cyclische<br />

wederkerigheid. niet met kant en klaar maaltijd op schoot naar de<br />

tv-kok kijken. niet wegzwijmelen bij ambachtelijkheid terwijl we ons volstoppen<br />

met industrieel bereid voedsel.<br />

nietzsche vond de beste keuken de Piemontese. In een brief aan Peter gast<br />

schrijft hij: ‘Sehen Sie, lieber Freund! Piemonteser Küche! Ah, meine Trattoria!<br />

Ich habe keinen Begriff gehabt, was in der Kunst der zubereitung die<br />

Italiener überlegen sind! – und die Qualität!’.<br />

Tweede bestaansgebied: de lokatie, plaats en klimaat<br />

Het mens-zijn is een vraagstuk <strong>van</strong> onroerend goed. Mensen moeten ergens<br />

wonen, ze moeten hun eigen plek creëren.<br />

Te prefereren valt een krachtige droge lucht, te midden <strong>van</strong> ijs en<br />

hooggebergte, onder een heldere hemel. Chalet op het zuidoosten, in de<br />

zon. Soms een noordenwind voor de rijpe vijgen. Veel kreupelhout om de<br />

scholen en bosbessenstruiken en naaldhout.


Hier moet urbanist Henk, wonend in een moerasdelta aan de rand<br />

<strong>van</strong> het afvoerputje, enigszins op inleveren.<br />

Derde bestaansgebied: zelfbehoud<br />

naast zen, yoga, judo, andersoortige oosterse stylistiek waarmee men<br />

meesterschap over de ziel verkrijgt, ook smaak. dit betekent, veel dingen<br />

niet zien, niet horen, niet bij jezelf in de buurt laten komen, om zo weinig<br />

mogelijk te reageren. Hard en hygiënisch zijn ten opzichte <strong>van</strong> jezelf.<br />

Sociale hygiëne: zoveel mogelijk ja zeggen, zo weinig mogelijk nee<br />

zeggen, want de voortdurende noodzaak <strong>tot</strong> afweer kan je zo zwak maken<br />

dat je niet meer bij machte bent jezelf te verdedigen.<br />

geef ook, zelfzuchtig, opdat men niet iets aan je vraagt waar je nee<br />

op moet zeggen.<br />

vierde bestaansgebied: recreatie<br />

Op een periode <strong>van</strong> werk en vruchtbaarheid volgt er een <strong>van</strong> ontspanning,<br />

<strong>van</strong> recreatie. dat wat je losmaakt <strong>van</strong> jezelf, wat je de gelegenheid biedt<br />

uit wandelen te gaan in andermans wetenschap en andermans ziel – waar<br />

je de dingen niet langer serieus neemt en bij kunt komen <strong>van</strong> je eigen ernst.<br />

lezen, filosoferen dus, maar ook muziek maken en wandelen.<br />

de vier bestaansgebieden tonen dat een verzet tegen de biomacht middels<br />

de zelfzorg of levensstijl gezocht wordt in de sfeer <strong>van</strong> het lichamelijke, <strong>van</strong><br />

de niet-spiritualistische(niet-transcendente) ascetologieën, waarin atletische<br />

zelfdressuur, diëtistische vervolmakingen en esthetische bespiegelingen,<br />

biopolitieke vormen zijn <strong>van</strong> op zichzelf gericht oefenen en <strong>van</strong> het<br />

werken aan de eigen vitale vorm.<br />

Maar blijft een hyperkritisch filosoferen op deze ‘fysiek integere’<br />

bestaansgebieden wel houdbaar wanneer bijvoorbeeld de biopolitieke imperatieven<br />

<strong>van</strong> de gezondheidzorg worden geaffirmeerd in een zelfzorg?<br />

Is een stilering <strong>van</strong> de lusten bestand tegen een verregaande ‘verstatelijking<br />

<strong>van</strong> zorg’ (bijvoorbeeld in het geval <strong>van</strong> de verplichte invoering <strong>van</strong><br />

een ddJgz: het digitaal dossier jeugdgezondheidszorg, waarin leefwijze,<br />

groei- en ontwikkelingsgegevens in één databank worden opgeslagen ter<br />

controle en opsporing), waardoor de persoonlijke levenssfeer steeds verder<br />

wordt uitgehold en je niet kunt verschillen? (Frissen 2011)<br />

Faire l’école buissonnière est fini<br />

de optimalisering <strong>van</strong> de levenskrachten heeft niet alleen de oneindigheid


Piet-Jan <strong>van</strong> Duin<br />

Hyperkritisch filosoferen<br />

62 – 63<br />

<strong>van</strong> de zorg ingeluid, maar ook die <strong>van</strong> het onderwijs. de openbare ruimte<br />

tussen het huis en de school – <strong>van</strong>wege de dereguleringen en privatiseringen,<br />

door Henk onherbergzaam genoemd (ook het kreupelhout is gerooid)<br />

– wordt bezet door de bredere dan brede school met tijd en plaatsgebonden<br />

arrangementen, waardoor leerlingen – ook buiten de schooltijden en het<br />

schoolplein, blijf je een leerling – opge<strong>van</strong>gen worden in een integraal sociaal<br />

<strong>van</strong>gnet. door relatienetwerken te knopen, verknopen, doorknopen,<br />

terugknopen en te weven kunnen wij de barre openbare ruimte vitaliseren,<br />

kunnen wij worden wie wij zijn door ons met ons relationele netwerk te<br />

identificeren. door ergens bij te horen ben je iemand: in de klas, in de dojo,<br />

in de eetzaal, in de ecologische moestuin, in de wijk.<br />

Het kreupelhout is gerooid. kunnen we dan nog het verschil ondergaan<br />

door de beheersing te ontregelen? Of maakt een aanwezigheidsbeheer<br />

op school, door een pasjessysteem, het mogelijk dat je vergeet dat<br />

je nog zou kunnen spijbelen? kun je nog ergens zijn, zonder dat je gecontroleerd<br />

kan worden op je aanwezigheid? Wat is een brede school wanneer<br />

je je niet meer tijdens de schooltijden – wanneer beginnen en eindigen de<br />

schooltijden? – in het kreupelhout kunt ophouden? Een open concept dat<br />

koppelingen en verknopingen faciliteert of een gesloten panoptische openluchtinrichting,<br />

een breder dan bandbreed gebonden permanente systematiek?<br />

kunnen wij in hyperkritische vrijheidspraktijken, waar biopolitieke<br />

imperatieven worden geaffirmeerd in een gestileerde zelfzorg, nog steeds<br />

worden wie we zijn door te weigeren iemand te zijn? Of worden wij wie we<br />

zijn door ons met ons relationele <strong>van</strong>gnet te identificeren? door ergens bij<br />

te horen ben je iemand.<br />

Wat tegen kritiek bestand is, is rijp voor hyperkritiek. Wat tegen hyperkritisch<br />

filosoferen bestand is, is rijp voor … ? de <strong>tot</strong>ale anticipatie, de<br />

deeltjesonthouding… Of verstomt de kritiek?


Literatuur<br />

P. Frissen e.a. (2011) Voorbij goed en kwaad. Zorg door de staat. Een adviesrapport.<br />

VNG.


64 – 65 Heinz Kimmerle<br />

Interesse


InTERESSE<br />

Heinz KiMMerle<br />

Das Inter ist von primärem Interesse<br />

In diesem Satz ist zusammengefasst, was ich von Henk Oosterling gelernt<br />

habe. Er hat die Begriffe des Inter und des Interesses in einen wechselseitig<br />

sich konstituierenden zusammenhang gebracht, der in dem Satz des<br />

Titels dieses Essays allerdings nur vorläufig angedeutet ist. zur genaueren<br />

Erfassung dieses zusammenhangs, die hier in etwa 1500 Worten zu leisten<br />

ist, gehört, dass der Begriff Interesse in seiner ursprünglich lateinischen<br />

Bedeutung deutlicher zutage tritt, wenn man ihn mit Bindestrich schreibt:<br />

Inter-esse.<br />

Meinem Sprachgefühl nach ist die obige Titelformulierung so nicht<br />

ins niederländische zu übersetzen. die Ersetzung von ‘interesse’ durch<br />

‘belangstelling’, die im niederländischen immer mitschwingt, wenn man<br />

‘interesse’ sagt, ist im deutschen nicht möglich. Es gibt kein Synonym für<br />

Interesse. dieses Wort steht für sich. deshalb habe ich – mit der zustimmung<br />

der Herausgeber dieses Bandes – beschlossen, auf deutsch zu schreiben.<br />

Interesse kann oberflächlich sein, dem Begriff neugier benachbart.<br />

Aber es ist immer zielgerichtet. Wer für etwas Interesse hat, will darüber so<br />

viel wie möglich wissen. das gilt nicht für neugier. damit rückt Interesse<br />

mehr in die nähe von Staunen, das nach Aris<strong>tot</strong>eles der Anfang der Philosophie<br />

ist, weil es das ‘Streben nach Wissen’ in gang setzt, ein Streben,<br />

das dem Menschen ‘von natur’ eigen ist. das Streben nach Wissen jedoch<br />

richtet sich auf alles und jedes. Interesse schließt demgegenüber eine<br />

Auswahl ein. Es strebt nach möglichst umfassendem Wissen über einen<br />

bestimmten gegenstand. Insofern ist es aktiver als Staunen.<br />

Es gibt neben dem oberflächlichen auch breites, unablässiges, dynamisches,<br />

auf den kern der Sache durchdringendes Interesse. Welche Art von<br />

Interesse jemand hat und worauf sich sein Interesse richtet, sagt etwas<br />

darüber, was für ein Mensch er ist.<br />

Aber erst wenn man Inter-esse mit Bindestrich schreibt, erhält dieser<br />

Begriff sein volles gewicht. dann geht es nicht mehr nur um den Menschen,<br />

sondern um das Sein. das Interesse richtet sich auf das Esse (Sein)


Heinz Kimmerle<br />

Interesse<br />

66 – 67<br />

des Inter, und am Inter lässt sich ablesen, was das Esse (Sein) ist und wie<br />

es ist. Inter und Esse stehen in einem wechselseitigen Bezug. der Auslegung<br />

dieses Wechselbezugs werden wir uns im Folgenden schrittweise nähern.<br />

Martin Buber hat uns gelehrt, dass das Sein des Menschen nicht vom<br />

Ich aus zu erfassen ist, wie es die europäisch-westliche Philosophie seit<br />

descartes versucht hat. das Menschsein entsteht zwischen dem Ich und<br />

dem du. Es entsteht oder es ereignet sich immer dann und nur dann, wenn<br />

beide den Anderen nicht als ein Es, ein objektiv Bestehendes, betrachten<br />

und behandeln, sondern ihm begegnen. die Begegnung von Ich und du<br />

macht das (wahre) Menschsein aus.<br />

diese Bedingung des (wahren) Menschseins ist freilich ‘zunächst<br />

und zumeist’, um diese Formulierung Heideggers zu gebrauchen, mit der er<br />

die Uneigentlichkeit des Seins des daseins beschreibt, nicht erfüllt. dass<br />

die Begegnung ausbleibt, der Andere nicht als du, sondern als Es gesehen<br />

und behandelt wird, ist dabei ebenso wenig eine sozialphilosophische kritik<br />

wie die Beschreibung der Uneigentlichkeit bei Heidegger, sondern wie<br />

diese mit der Eigentlichkeit der Begegnung des Ich und des du ontologisch<br />

gleichursprünglich.<br />

Aber das dasein muss nicht ‘Vorlaufen zum Tod’, um seiner ganzheit<br />

und Eigentlichkeit inne zu werden. Um die Begegnung des Ich mit dem<br />

du geschehen zu lassen, gilt es, den Anderen als menschlichen Partner<br />

anzuerkennen, der sich in der Begegnung als solcher offenbart. dann sind<br />

weder das Ich noch das du objektiv erfassbar und beschreibbar. Was zwischen<br />

ihnen geschieht, das nicht objektivierbare Inter, macht ihr Sein aus.<br />

Bei dem ‘dialog mit der geschichte’ in gadamers Wahrheit und Methode<br />

ist der geschichtliche Text das du, den das gegenwärtige Ich zu verstehen<br />

sucht. Ausschlaggebend ist indessen die Sache, um die es beiden<br />

geht. die Sache ist das Inter, auf das die Verstehensbemühung gerichtet<br />

ist. Weil die Sache aber jeweils eine andere ist, kann man auch sagen, und<br />

damit wird der Horizont der gadamerschen Hermeneutik überschritten,<br />

dass es den Partnern im dialog um das Inter als solches geht. das Inter ist<br />

die leere Mitte, die das Verstehen zu etwas Unverfügbaren, nichtobjektivierbaren<br />

macht.<br />

Mit der zentralen Bedeutung, die er der Begegnung gibt, geht Buber<br />

einen wesentlichen Schritt weiter als der frühe Heidegger, der das dasein<br />

noch wie descartes als Einzelnes und in seiner Einzelnheit der Möglichkeit<br />

nach als uneigentlich und eigentlich analysiert. Und Buber mag auch darin<br />

Recht haben, dass das nicht objektivierbare Inter des Ich und des du der


Wesenskern des wahren Menschseins ist. Aber er setzt diesen Weg nicht<br />

fort von der Ich-du-Beziehung zum Wir, zur Analyse des Inter im Wir.<br />

Sartres Beschreibung des dynamischen gleichgewichts zwischen<br />

‘<strong>tot</strong>alisierenden’ und ‘de<strong>tot</strong>alisierenden’ kräften im leben der gruppe kann<br />

zeigen, wie das Inter des wahren Menschseins im Wir anwesend ist. die<br />

gruppendynamik kann gelingen und misslingen. deshalb muss vermieden<br />

werden, dass die Rollenverteilung in der gruppe starr ist oder gar ein Mitglied<br />

für immer die Führerrolle beansprucht, damit das dynamische gleichgewicht<br />

entsteht und erhalten bleibt.<br />

In meinem Entwurf einer Philosophie des Wir habe ich mit Hilfe der<br />

Untersuchungen zur Massenpsychologie einen weiteren Schritt gewagt.<br />

die Idee der demokratie beruht darauf, dass die Masse des Volkes die allgemeinen<br />

Entscheidungen über den Weg in die zukunft in angemessener<br />

Weise zu treffen vermag. die demokratischen Verfahren in den europäischwestlichen<br />

demokratien sind freilich ein (noch) recht hilfloses Mittel, diese<br />

Idee zu konkretisieren. damit in diesem gebiet das Inter in seiner nichtobjektivierbarkeit<br />

zu seinem Recht kommt, müssten in offenen dialogen<br />

zwischen den meinungsbildenden gruppen mit ihren jeweiligen führenden<br />

Persönlichkeiten und der Masse des Volkes Fragen zur Entscheidung gestellt<br />

werden, auf die der ‘allgemeine Wille’ Antwort geben kann und soll.<br />

das Inter angemessener Wechselseitigkeit ist freilich im Umgang<br />

mit der Masse besonders prekär: ihre Verführbarkeit durch demagogen<br />

oder raffinierte Reklame ist ebenso an der Tagesordnung wie ihre Unbeständigkeit,<br />

die auf das begeisterte ‘Hosianna’ sehr bald das bestialische<br />

‘kreuzige ihn’ folgen lässt.<br />

Bis hierher ist das Inter in Bezug auf das Sein des Menschen und<br />

seiner generellen gemeinschaftsformen konkretisiert worden. Ein entscheidender<br />

neuer gesichtspunkt kommt ins Spiel, wenn es um das Inter<br />

von verschiedenen kulturen geht. der oder die Andere einer anderen kultur<br />

ist nicht einfach das du des Ich in der persönlichen Begegnung, in den<br />

gruppendynamischen Prozessen oder in der Willensäußerung der Masse,<br />

die über den Weg der gemeinschaft in die zukunft befragt wird. Er oder sie<br />

ist in einem radikaleren Sinn anders.<br />

die Interkulturelle Philosophie kommuniziert mit den Philosophen<br />

und den Philosophien anderer kulturen auf der Ebene völliger gleichheit.<br />

dabei bricht sie mit dem Selbstverständnis der europäisch-westlichen<br />

Philosophie seit der Aufklärung, die sich gegenüber anderen kulturen als<br />

überlegen erklärt hat. die anderen kulturen haben nach Hegels Auffassung,<br />

in der dieses Selbstverständnis am deutlichsten und am radikalsten


Heinz Kimmerle<br />

Interesse<br />

68 – 69<br />

formuliert worden ist, entweder keine Philosophie oder keine ‘echte’ beziehungsweise<br />

‘eigentliche’ Philosophie. das erstere bezog er vor allem<br />

Afrika und andere kulturen, die primär mündliche kommunikations- und<br />

Überlieferungsformen kennen, das letztere auf Indien und China.<br />

Als die angemessene Vollzugsform der Interkulturellen Philosophie<br />

hat sich der dialog erwiesen – oder vielmehr eine Vielzahl von dialogen<br />

zwischen den Philosophien und Philosophen aller verschiedenen kulturen.<br />

Franz Martin Wimmer hat hierfür den Terminus ‘Polyloge’ eingeführt. dialoge<br />

setzen zwischen den jeweiligen Partnern gleichheit dem Rang nach und<br />

Verschiedenheit dem Inhalt nach voraus. die grundhaltung von dialogen<br />

ist kritisch; ihr Ergebnis ist offen. die an den dialogen Beteiligten werden<br />

durch sie bereichert. Sie erfahren und erkennen etwas, das in ihren eigenen<br />

Traditionszusammenhängen in geringerem Maß oder gar nicht vorhanden<br />

oder auch überdeckt gewesen ist. dass die Anderen mir etwas sagen können,<br />

das ich mir auf keine Weise auch selbst hätte sagen können, macht<br />

den Wesenskern der dialoge aus. Es steht für die Unverfügbarkeit und<br />

nichtobjektivierbarkeit des Inter in der Interkulturellen Philosophie.<br />

nun ist es häufig so, dass interkulturell philosophische dialoge auch<br />

misslingen. Aber wenn sie gelingen, heben sie sich der Vollzugsform und<br />

den Inhalten nach kritisch von nicht-philosophischen Formen der interkulturellen<br />

kommunikation ab. In der Politik und in der Wirtschaft herrschen<br />

Umgangsformen der kulturen miteinander vor, die auch im post- oder<br />

neokolonialen zeitalter weitgehend durch Machtansprüche und Überlegenheitsgefühle<br />

bestimmt sind. In der kunst allerdings gab es früher schon<br />

und gibt es heute noch eher als in der Philosophie Beispiele gelingender<br />

interkultureller dialoge. Solche dialoge in kunst und Philosophie sind kritisch<br />

auf die sonst herrschenden Umgangsformen zu beziehen. Wenn damit<br />

unter den gegebenen Bedingungen viel erreicht wird, ist es dies, dass auch<br />

diese Umgangsformen dialogischer werden.<br />

Hier ist ein zitat von Henk Oosterling an seinem Ort, das in seinem<br />

Buch Interkulturalität im Denken Heinz Kimmerles zu finden ist: ‘In seinem<br />

Appell, daß die afrikanischen Menschen “ihre eigene Philosophie zurückerobern<br />

sollen”, hören wir die innerste Überzeugung kimmerles, die gleichzeitig<br />

eine politische Implikation hat, nämlich daß die Philosophie der Erbfeind<br />

er Herrschenden ist’ (Oosterling 2005a: 35).<br />

damit ist insgesamt jedoch erst das Vor-Trajekt des Inter im Interesse<br />

beschrieben. Henk Oosterling visiert mehr und anderes an (um eines<br />

seiner lieblingsworte zu gebrauchen). das Inter ist das Esse, und das Esse<br />

ist das Inter. deshalb ist das Inter von primärem Interesse.


In der Sprache des späten Heidegger wäre indessen ein Satz, der<br />

dem Esse oder dem Sein zuspricht, dass es dieses oder jenes ist, ein Pleonasmus,<br />

weil gerade verstanden werden soll, was mit dem ‘ist’ gesagt wird.<br />

darum heißt es bei ihm nicht: ‘das Sein ist’, sondern ‘es gibt Sein’. Und<br />

das Sein gibt sich, indem es sich entbirgt und zugleich verbirgt. der grund<br />

des Seins oder das Sein als grund erweist sich somit als ‘Abgrund’, weil<br />

es sich entbergend geben und sich verbergend entziehen kann. Aber das<br />

Sein gibt sich nicht dem Menschen als einzelnem dasein, auch nicht einem<br />

‘geschichtlichen Menschentum’, wie es der spätere Heidegger ausgedrückt<br />

hat. Es gibt sich, wenn es sich gibt und sich nicht entzieht, dem Inter oder<br />

im Inter, und zwar in den beschriebenen menschlich-gesellschaftlichen<br />

und interkulturell philosophischen konkretionen.


70 – 71 René ten Bos<br />

Japan<br />

beeld: Yvonne <strong>van</strong> de Griendt


JAPAn<br />

rené Ten BOs<br />

Raakt een Japanner in een onvoorziene<br />

situatie terecht, verliest hij met andere<br />

woorden zijn vorm dan bezigt hij een standaarduitdrukking:<br />

als de forens op een haar<br />

na de metro mist hoor je hem of haar verzuchten<br />

shikata ga nai, er is geen (nai) vorm<br />

(kata), er is niets aan te doen.<br />

Henk Oosterling<br />

Zijlijnen en gehoorstenen<br />

Japan is vis. Hoe langer ik in de atlas kijk, hoe meer ik er <strong>van</strong> overtuigd raak<br />

dat Japan vis is. Hokkaido is een pijlstaartrog en Honsai een franjehaai.<br />

kijk in een willekeurige atlas en je ziet hoe de rog achter de haai aan zit en<br />

hoe de haai zelf allerlei grote en kleine brokken najaagt die ergens uitwaaieren<br />

<strong>tot</strong> ver in de tropische wateren waar de fossiele kat <strong>van</strong> Iriomote loert<br />

om alles, inclusief haai en rog, op te vreten. Hap, en alle vissen zijn weg.<br />

Een vis heeft geen tympanum. niets roffelt of trommelt op het vlies.<br />

Toch kan de vis horen. Op twee manieren: via de zijlijn en de gehoorstenen.<br />

Wie goed kijkt naar een vis, ziet ergens in het schubbenlandschap<br />

een dunne streep die bestaat uit speciale schubben met een kleine opening<br />

erin. Onder die opening zit een kanaaltje. Alle kanaaltjes monden uit in een<br />

breder kanaal dat tussen schubben en spieren in ligt. die spieren zijn voorzien<br />

<strong>van</strong> trilhaartjes. door geluidstrillingen in de omgeving wordt water<br />

door het onderhuidse kanalensysteem geduwd, eerst in de kleine kanaaltjes,<br />

dan in het grote kanaal. de haartjes komen met het water in aanraking,<br />

gaan trillen en zenden een boodschap naar de spieren. de vis, ook een<br />

blinde vis, schiet plotsklaps naar links en <strong>van</strong>gt met zijn bek een prooi.<br />

de gehoorstenen of otolieten zijn geïsoleerde kraakbeendeeltjes die<br />

in een soort gelatineachtig vocht drijven dat in het binnenoor <strong>van</strong> de vis


René ten Bos<br />

Japan<br />

72 – 73<br />

is opgeslagen. dat binnenoor kun je zien als een ook door kraakbeen gevormde<br />

holte. Het vocht gaat hotsen en klotsen als zich een geluid of trilling<br />

voordoet in de omgeving. dit veroorzaakt vibrerende otolieten en deze<br />

vibraties kun je wederom zien als boodschappen voor de spieren <strong>van</strong> het<br />

hele organisme. de vis, ook de oude vis met veel jaarringen op zijn gehoorsteentjes,<br />

schiet weg naar rechts en ontsnapt aan de jager.<br />

kortom, door zijlijn en gehoorsteentje is de vis zich <strong>van</strong> elk gevaar<br />

bewust. Alleen wie denkt dat voor horen een trommelvlies nodig is, kan<br />

denken dat de vis niet hoort. Ergens lees ik dat pijlstaartroggen en haaien<br />

wel beschikken over zijlijnen, maar niet over otolithische registratiesystemen.<br />

Hoe hardhorend is Japan eigenlijk?<br />

Japanoise<br />

Ik ben een liefhebber <strong>van</strong> noise muziek. Overal op de wereld wordt noise<br />

gemaakt, maar de beste noise komt zonder twijfel uit Japan. dat is vreemd<br />

voor een land waar vorm zo belangrijk is. Als noise zich ergens door kenmerkt,<br />

dan is het door vormeloosheid. Het is muziek die een zekere doofheid<br />

vereist om gehoord te kunnen worden.<br />

Op donderdagavond 8 september 2011 moet ik denken aan RiojiIkeda.<br />

Ik weet niet waarom. Het is een rustige avond en ik luister niet eens naar<br />

muziek, maar kijk naar het journaal op televisie. Ikeda (1966) is een Japanse<br />

geluidsingenieur en videoartiest die tegenwoordig <strong>van</strong>uit Parijs opereert.<br />

de eerste keer dat ik met de muziek <strong>van</strong> hem kennis maakte, was een aantal<br />

jaren geleden in Manchester. Ik wist niet wat ik hoorde: een eindeloze, twee<br />

uur aangehouden pieptoon. Hoog, hard, intens gemeen en zonder de melodie<br />

die niet-dove luisteraars nodig hebben om muziek te kunnen waarderen.<br />

Voor de meesten onder hen maakt Ideda gewoon ‘storing’ en die kunnen<br />

ze niet aanhoren. Een ruimte vervuld <strong>van</strong> een pieptoon is het ergste wat de<br />

muziekliefhebber kan overkomen.<br />

Af en toe hoorde je veranderingen in de toon, maar je wist niet of<br />

die veranderingen zich voordeden in je hoofd of in het oorverdovende geluidslandschap<br />

dat om je heen werd gecreëerd. Mij werd verteld dat Ikeda’s<br />

‘muziek’ ontstaan is toen hij in het Japanse leger zat. Over zijn militaire<br />

inspiratie weet ik niets zeker, maar duidelijk is wel dat zijn muziek wereldwijd<br />

belangstelling wekte onder militairen: mits hard genoeg gespeeld, kun<br />

je er ongeveer iedere vijand knettergek mee maken.<br />

Aan<strong>van</strong>kelijk wilde ik me niet overgeven aan dit bizarre landschap,<br />

maar gaandeweg begon ik de bekoringen, de langzame en ondanks het la-


waai toch bijna stille veranderingen er<strong>van</strong> te waarderen. niet dat zich ooit<br />

iets concreets vormde of dat er, laten we zeggen, contouren opdoken, maar<br />

op een of andere manier werd de pieptoon aangenaam en fascinerend. Ook<br />

toen de muziek afgelopen was, bleef je het nog horen, aan<strong>van</strong>kelijk louter<br />

als hels geluid dat het kraakbeen <strong>van</strong> het oor dreigde te versplinteren, maar<br />

daarna veel meer als een prettig zoemgeluid dat je kleine huiveringen over<br />

je rug bezorgde. Was dat zoemen er al toen de muziek er was of begon het<br />

pas toen het afgelopen was.<br />

Ikeda maakt muziek die nooit afloopt. Misschien kun je zijn muziek<br />

niet aanhoren, maar het is zeker muziek die je anders laat horen, muziek die<br />

het hele lichaam en niet alleen de oren in staat stelt te horen.<br />

Op die 8ste september 2011 trad RiojiIkeda op in Enschede waar het<br />

zogenaamde gOgBOT-festival met veel aandacht voor Japanoise plaatsvond.<br />

Ik wist <strong>van</strong> niets, want zat dus thuis journaal te kijken. Weer eens niet<br />

opgelet. Rond 9 uur wordt het zuidoosten <strong>van</strong> nederland getroffen door een<br />

aardbeving. Ik voel een trilling door mijn stoel en merk hoe de raamkozijnen<br />

zuchten.<br />

Buren rennen de straat op, maar al snel heerst overal in het land<br />

lacherigheid. Aardbevingen in nederland?<br />

Gojira<br />

Altijd lees je over de mooie bezonnen houding die de Japanners <strong>van</strong> oorsprong<br />

ten opzichte <strong>van</strong> de natuur zouden hebben. nooit is er in de Japanse<br />

traditie, anders dan in het westen het geval is, de gedachte opgekomen dat<br />

je de natuur moest controleren. nee, de natuur is iets waar je vooral <strong>van</strong><br />

geniet. Je kunt er naar kijken en er mooie haiku’s over schrijven, je kunt<br />

uren genieten <strong>van</strong> de wijze waarop een paar groene theebladeren bij een<br />

sado uiteindelijk het juiste aroma gaan verspreiden, je kunt je zelfs verliezen<br />

in bonsai en ikebana. de natuur staat in hoog aanzien, maar ze moet op<br />

de een of andere manier wel rustig en sober zijn. de natuur moet vormvast<br />

zijn.<br />

de discussie is moeilijk, omdat Japanners, anders dan wij, weigeren<br />

de mens tegenover de natuurte plaatsen. Ook staat de natuur niet<br />

tegenover een veelbelovend hiernamaals. Er is geen toekomst, er is alleen<br />

maar fraaiheid en daar heb je in principe genoeg aan. Wie nog eens het<br />

beroemde essay <strong>van</strong> de Boeddhistische monnik kamo no Chomei (12e eeuw)<br />

over zijn eenzame leven in de hut leest, zou bijna de indruk kunnen krijgen<br />

dat alle ellende die de natuur brengt alleen maar veroorzaakt wordt door<br />

het feit dat mensen teveel eisen en geen genoegen nemen met een simpel


René ten Bos<br />

Japan<br />

74 – 75<br />

hutje op de flanken <strong>van</strong> een berg. In die zin zijn aardbevingen, tsunami’s of<br />

orkanen altijd straffen voor onze vervreemding, iets waarover een monnik<br />

uit de 12e eeuw zich al kon opwinden.<br />

Wie zijn vorm kwijt is, weet dat er niets meer aan te doen valt.<br />

gojira, bij ons beter bekend als godzilla, is het rampzalige gevolg<br />

<strong>van</strong> onze nucleaire overmoed. de monsterfilms <strong>van</strong> Inoshiro Honda uit de<br />

jaren vijftig en zestig winden er wat dat betreft geen doekjes om: een gruwelijk<br />

beest wordt uit zijn eeuwenlange winterslaap gehaald omdat idioten<br />

met een waterstofbom aan het experimenteren slaan. de gevolgen laten<br />

zich raden. Het monster neemt wraak en de kijkers komen in een paradoxale<br />

situatie terecht: ergens weten ze dat het monster gelijk heeft, maar ze zijn<br />

opgelucht als het uiteindelijk met meer geluk dan wijsheid verslagen wordt.<br />

nog geen vijftien jaar later zou gojira een vooral bij kinderen uitermate<br />

geliefd beest worden, met kleine tanden en ook anderszins antropomorfische<br />

aanpassingen. dit is cinematografische ikebana. Tal <strong>van</strong> Japanse<br />

troeteldieren zouden volgen. Maar daarover hoeft de ware liefhebber niet<br />

lang te treuren: Japan blijft het land <strong>van</strong> extreme kunst. niet alleen in muziek,<br />

maar ook in film.<br />

Als er één film is die over vorm gaat, dan is het wel Takashi Miike’s<br />

Audition (1999), waarin het bloedmooie fotomodel Eihi Shiina het lichaam<br />

<strong>van</strong> een man bij wie ze ooit voor een ballet op auditie was, op zo’n gruwelijke<br />

manier verminkt dat de kijkers het doorgaans niet meer kunnen aanzien.<br />

dat moet Shiina ook gedacht hebben <strong>van</strong> haar slachtoffer, want voordat ze<br />

begint met het amputeren <strong>van</strong> voeten, steekt ze zes acupunctuurnaalden in<br />

de ogen <strong>van</strong> haar slachtoffer. net als bij de noise <strong>van</strong> Ikeka lopen de kijkers<br />

dan weg. Jammer, want er is eigenlijk geen sprake <strong>van</strong> bruutheid. Integendeel<br />

zelfs, we zien alleen maar mooie, esthetische wreedheid, met een sexy<br />

glimlach uitgevoerd en met mooi kleine slisgeluiden geaccentueerd.<br />

de fout die de westerse kijkers maken, is dat zij zich identificeren met het<br />

slachtoffer. ze begrijpen niet goed dat er toch niets aan te doen is.<br />

Akarui Mirai<br />

deze uitdrukking wordt nogal eens gebruikt in het Japanse bedrijfsleven.<br />

Ik ken geen Japans, maar doorgaans wordt de term vertaald met ‘mooie<br />

toekomst’ of ‘bright future’. Er is ook een fantastische film met deze titel.<br />

In deze film, die in 2003 gemaakt werd door kiyoshi kurosawa, worden de<br />

riolen en kanalen <strong>van</strong> Tokyo, na een uit de hand gelopen experiment om de<br />

soort geschikt te maken voor zoet water, bedreigd door zeer giftige kwallen.<br />

Wederom hetzelfde thema: weinig vormvaste mensen die afgestraft worden


voor hun hoogmoed.<br />

Het Japanse bedrijfsleven kent een onbedaarlijk optimisme. dat<br />

optimisme is door de hele wereld heen gedenderd onder namen als kaizen<br />

en kanban. We kennen de Japanners niet meer als natuurgenieters, maar<br />

vooral als een arbeidzaam volk. nergens wordt zo hard gewerkt als in Japan.<br />

Ik las niet lang geleden dat een aantal <strong>van</strong> die hardwerkende Japanse<br />

bedrijven vissers hebben aangemoedigd meer hun best te doen blauwvintonijn<br />

te <strong>van</strong>gen. Iedereen weet dat de soort ernstig bedreigd is, ook al zijn de<br />

gegevens niet helemaal eenduidig. Japanners zijn gek op de vis en ze luisteren<br />

niet naar de akelige geluiden uit de viswetenschap. de tonijn vormt<br />

een onmiskenbaar ingrediënt bij veel gerechten. Het idee <strong>van</strong> de bedrijven<br />

is om meer te <strong>van</strong>gen dan nodig en dan het overtollige vlees op te slaan in<br />

diepvrieskisten. Als het dier in de toekomst uitgestorven is, dan zouden de<br />

bedrijven kunnen overwegen tegen woekerprijzen het ooit overtollige vlees<br />

op de markt te brengen. Men zou, zo speculeert men, voor vlees <strong>van</strong> uitgestorven<br />

soorten gigantische bedragen willen betalen.<br />

In de film <strong>van</strong> kurosawa verdwijnen de kwallen op een geven ogenblik.<br />

ze vinden het zoete water toch niet fijn en trekken naar de zee.<br />

Het is één <strong>van</strong> de weinige happy endings die mij met betrekking <strong>tot</strong> de<br />

Japanse vis bekend zijn.


76 – 77 Joris <strong>van</strong> Nispen<br />

Kendo<br />

fotograaf onbekend


kEndO<br />

(dE WEg VAn HET zWAARd)<br />

jOris <strong>van</strong> nisPen<br />

Het is vooral de schrille kiai 1 die je doet<br />

realiseren dat zich tussen al dat katoen<br />

een vrouw bevindt.<br />

Ik weet al zo’n 26 jaar wie Henk Oosterling is, want ik heb het voorrecht<br />

gehad zijn allereerste colleges als universitair docent te mogen volgen. Ik<br />

heb de goede man (tenminste, zo bleek) echter pas een jaar of drie geleden<br />

enigszins leren kennen en dat is misschien wel goed ook – maar dat is stof<br />

voor een ander hoofdstuk. Verder dan een oppervlakkige kennismaking met<br />

derrida en Bataille heb ik het namelijk nimmer laten komen. Toen ik er destijds<br />

gedurende mijn studie wijsbegeerte zo goed en zo kwaad in was geslaagd<br />

mij te onderscheiden <strong>van</strong> de ‘differentiedenkers,’ zoals Oosterling<br />

c.s. bekend stonden (waar<strong>van</strong> mijn pertinente weigering ook zo’n lederen<br />

jas te dragen verreweg het gemakkelijkste statement was), kwam ik er bij<br />

toeval achter dat Oosterling mede aan de wieg had gestaan <strong>van</strong> de beoefening<br />

<strong>van</strong> het kendo in Rotterdam.<br />

laat ik sinds het vroegtijdig einde aan mijn niet al te veelbelovende<br />

judo-carrière nu precies op zoek zijn geweest naar vervaarlijke, geharnaste<br />

Japanse zwaardvechters, die ik als klein jongetje in een grootformaat kleurenbibliotheekboek<br />

had zien staan! geduld is een schone zaak, maar dit<br />

was te mooi om waar te zijn. Ik liet mij door Oosterling na college mak als<br />

een lam naar de eerstvolgende training <strong>van</strong> de Rotterdamse kendovereniging<br />

Fumetsu sturen, waar ik mij vervolgens in een indrukwekkende dojo<br />

hoog boven het Hofplein elke dinsdag- en donderdagavond het apenzuur<br />

trainde. Het was het begin <strong>van</strong> een ernstige beoefening der Japanse krijgs-<br />

hko<br />

1<br />

Kiai: ‘ (…) de schreeuw die onbewust geuit wordt bij het uitvoeren <strong>van</strong> een aanvalstechniek’.<br />

Oosterling & Vitalis 1985: 39; motto: NKR bulletin 1982#5/6)


Joris <strong>van</strong> Nispen<br />

Kendo<br />

78 – 79<br />

kunsten, die <strong>tot</strong> op de dag <strong>van</strong> <strong>van</strong>daag een belangrijk deel uitmaakt <strong>van</strong><br />

mijn leven. Bij Oosterling ligt dat wat complexer en daarover gaat deze bijdrage.<br />

Mijn these – ik zal het in tegenstelling <strong>tot</strong> menig differentiedenker<br />

maar gelijk bekennen – is dat Oosterling weliswaar al zo’n 20 jaar geleden<br />

is gestopt met de actieve kendo-beoefening, maar dat wij zijn universitaire<br />

carrière, zijn bemoeienis met en zijn inzet voor de stad Rotterdam alsmede<br />

voor haar grootstedelijke jeugd en niet te vergeten de nodige dialektische<br />

onderbouw en theoretische lessen hieruit geenszins kunnen begrijpen<br />

zonder ons terdege te verdiepen in ’s mans turbulente kendoperiode begin<br />

jaren ’80, waarin hij zowel zijn ‘arbeiders’-geest, zijn kijk op de wereld als<br />

zijn polemische messen systematisch fijn geslepen blijkt te hebben. zo,<br />

dat is eruit. Ik heb overwogen bovendien de stelling in te nemen dat wij<br />

moeilijke woorden als ‘dialektisch’ na lezing <strong>van</strong> onderstaande passages<br />

nimmer meer met een ‘c’ zullen durven spellen, maar ben er in alle eerlijkheid<br />

weinig gerust op dat nu reeds hard te kunnen maken.<br />

Voor wie het even ontschoten is: naast zijn studie filosofie en linguïstiek te<br />

leiden en Rotterdam heeft de jonge Oosterling zich onder meer gevormd<br />

middels het lesgeven aan gastarbeiders in noord-Holland en het ontwikkelen<br />

<strong>van</strong> lesmateriaal ten behoeve <strong>van</strong> natuur- en milieueducatie in zuid-<br />

Holland. Tussendoor echter verbleef hij tevens geruime tijd in Japan om<br />

zich door intensieve training te bekwamen in het kendo, alsmede diverse<br />

andere fascinerende en voor een nuchtere Rotterdamse jongen af en toe<br />

merkwaardige cultuuraspecten te bestuderen. Tussendoor fungeerde hij<br />

na het behalen <strong>van</strong> zijn 1e dan (‘zwarte band’) gedurende 6 jaar als leider<br />

<strong>van</strong> de eerdergenoemde RkV Fumetsu, de enige dojo in nederland met een<br />

speciaal tarief voor studenten en leerlingen jonger dan 16 jaar. En passant<br />

werd hij in 1983 nederlands kampioen in de 3e dan divisie. En ten slotte<br />

schreef hij in 1985 samen met louis Vitalis het lijvige, sinds verschijnen onbetwiste<br />

en zodoende onlangs herdrukte standaardwerk Kendo – techniek,<br />

taktiek & didaktiek. Maar wat slechts weinigen weten, is dat Oosterling tussen<br />

1982 en 1985 tevens de hoofd- en eindredactie voerde <strong>van</strong> het gevreesde<br />

‘nkR bulletin’ – het periodiek <strong>van</strong> de in 1966 opgerichte nederlandse kendo<br />

Renmei, ook wel bekend als de kendobond. zo bescheiden als de ondertekening<br />

hko onder zijn doorgaans niet mis te verstane pennenstreken was,<br />

zo diep zijn de sporen die zijn onorthodoxe ploegscharen in die jaren door<br />

de Hollandse kendoklei trokken.<br />

Het Japanse woord of karakter ‘ken’ in ‘ken-do’ betekent ‘zwaard,’


‘do’ staat voor ‘weg’. Oosterling in 1982: ‘kombineer je beide onderdelen,<br />

dan krijgt het karakter “dO” de betekenis <strong>van</strong> “de weg waarop de mens<br />

gaat”. dit kan zowel de konkrete weg als de abstrakte (overdrachtelijke)<br />

weg betekenen, de geestelijke weg die uiteindelijk <strong>tot</strong> verlichting leidt’<br />

(nkR bulletin 1982#3). dat sommigen op die weg der verlichting c.q. basale<br />

omgangsvormen nog een lange weg te gaan hadden, benadrukt Oosterling<br />

met enige regelmaat, zoals hier: ‘Schrijven over de kendoka die [bij de laatste<br />

wedstrijden] niet aanwezig waren, lijkt ons niet zo gepast. Vandaar dat<br />

ik dat hier verder maar achterwege laat. Er zijn immers genoeg redenen om<br />

niet te verschijnen. Maar misschien kunnen we via de nSF een subsidieregeling<br />

organiseren voor die dojoleiders die niet kunnen komen: we kunnen<br />

ze dan wellicht de nodige financiële middelen verschaffen om dat ene afbeltelefoontje<br />

te bekostigen’ (nkR 1982#3).<br />

Waar het in kendo om draait, staat natuurlijk in het geleerde kendoboek,<br />

maar laten we hier kiezen voor Oosterlings iets laagdrempeligere<br />

uitleg in het Rotterdams Dagblad: ‘kendo is iets anders dan een stoomcursus<br />

zwaardslaan. kendo heeft een positieve invloed op houding en conditie.<br />

de sport vergt flink wat zelfdiscipline. daarom is kendo vooral geschikt<br />

voor jonge mensen. Het is goed voor hun geestelijke ontwikkeling. door<br />

de vorming via het zwaard kunnen ze meer aan, worden ze zelfverzekerder.<br />

ze reageren minder gespannen op de gebeurtenissen om hen heen. kendo<br />

houdt namelijk niet op bij de deur <strong>van</strong> de dojo. Het werkt een positieve kijk<br />

op de dingen in de hand. Als je niet uitgaat <strong>van</strong> positieve gedachten, moet<br />

je nergens aan beginnen. Mensen moeten elkaar helpen en vertrouwen’ (Rd<br />

16 september 1982).<br />

deze praktische waarde <strong>van</strong> het kendo was voor Oosterling belangrijker<br />

dan zijn dangraden: ‘Tenslotte ligt het doel <strong>van</strong> welk examen dan ook<br />

niet in dat certifikaatje. ’t doel, lijkt mij, is de toetsing <strong>van</strong> je eigen vaardigheid.<br />

’t grote probleem <strong>van</strong> elk examen: een momentopname. En tegelijkertijd<br />

de grote relativering er<strong>van</strong>’ (nkR bulletin 1982#5/6). zoals onder<br />

de letter B in dit boek treffend beschreven, is het vormende aspect <strong>van</strong> een<br />

geritualiseerde Japanse gevechtskunst als kendo voor het dagelijks leven<br />

Henk altijd in hoge mate blijven inspireren: ‘nergens anders’, zegt Oosterling,<br />

‘is voor mij zo duidelijk geworden dat denken een dynamische praktijk<br />

of een “discours” is, waarin techniek (ji) en theorie (ri) een en het zelfde<br />

(itchi) zijn’. Hij maakt zich er dan ook hard voor binnen de nederlandse<br />

cultuur recht te doen aan het eigene <strong>van</strong> het kendo: ‘de toepassing <strong>van</strong> de<br />

statische technieken is tenslotte waar het in het kendo om gaat. Het aanpassen<br />

<strong>van</strong> het eigen kendo aan de gegeven situatie, het benutten <strong>van</strong> de


Joris <strong>van</strong> Nispen<br />

Kendo<br />

80 – 81<br />

2 Beweging <strong>van</strong> het lichaam, het voetenwerk en beheersing <strong>van</strong> de zwaardpunt.<br />

specifieke eigenschappen <strong>van</strong> het kendo <strong>van</strong> de tegenstander’ (nkR bulletin<br />

1982#4).<br />

naast het zwaard tijdens de zorgvuldig opgezette trainingen in zijn dojo<br />

kiest hij dus voor de pen als wapen om het kendo in nederland verder te<br />

brengen. In het verslag <strong>van</strong> de AlV begin 1982 schrijft de bondssecretaris<br />

in telegramstijl: ‘Oosterling stelt: het Bulletin moet, hij wil wel, het is te<br />

veel voor 1 man en wil garantie voor de “vulling”. Redactie en verzending in<br />

Rotterdam’. Oosterling laat zich overhalen een heus ‘redaktiekollektief’ te<br />

verpersoonlijken, dat zich vervolgens met verve stort op de professionalisering<br />

<strong>van</strong> het bondsblad, ‘eksamens’, ‘enkettes’, manifestaties en wat dies<br />

meer zij. Hij schrijft over didaktiek, Japanse terminologie, wedstrijdregels<br />

en analyseert klassieke teksten. de universele frustratie <strong>van</strong> een tijdschriftredacteur<br />

– voor ondergetekende herkenbaar omdat ik decennia later<br />

enkele jaren exact dezelfde functie zou vervullen voor het dan inmiddels<br />

Zanshin geheten nkR bulletin – uit Oosterling vooral via zijn smakelijke,<br />

soms zelfs ronduit literaire redactionelen, in een roep om meer ‘stukjes’ en<br />

foto’s <strong>van</strong> de leden. zakelijk had hij het netjes voor elkaar, zo vernemen wij<br />

ook: ‘de penningmeester deelt nog mee dat het financiële overzicht <strong>van</strong> de<br />

redactie prima in orde was’. Eind 1982 kan Oosterling aankondigen: ‘de lescirkel<br />

is rond. naast de rubrieken ‘Techniek’ en ‘Methodiek’ is nu een derde<br />

rubriek opgenomen die voor het lesgeven <strong>van</strong> groot belang is: ‘Tactiek’.<br />

de eerste en de laatste worden overwegend door wapenbroeder Vitalis ter<br />

hand genomen; Oosterling concentreert zich op de methodiek, later <strong>tot</strong><br />

‘didaktiek’ verfijnd, en probeert zoveel mogelijk mensen bij de kwaliteitsverbetering<br />

te betrekken. ‘Het moet behalve een blad met technische info<br />

en verslagen een klankbord kunnen zijn <strong>van</strong> het wel en wee in kendo-beoefenend<br />

nederland. dit bevordert ook het contact tussen de dojo’ (nkR bulletin<br />

1983#2). Hier en daar komen we al typisch Oosterlingiaanse krachttermen<br />

tegen, bijvoorbeeld wanneer hij zijn aanpak in de Rotterdamse dojo<br />

toelicht: ‘Het grote voordeel ligt in het feit dat bij een volgende techniek de<br />

tai-sabaki, ashisabaki en kensenbeheersing2 een kumulatieve doorwerking<br />

hebben: een systematische oefening leidt uiteindelijk <strong>tot</strong> een intensievere<br />

beheersing’ (nkR bulletin 1983#2). Waar<strong>van</strong> akte.<br />

In een onbewaakt ogenblik toont zich een zeldzaam extatische Oosterling,<br />

die niet velen zullen kennen. zijn verslag <strong>van</strong> een uiterst belabberd georganiseerd<br />

Ek in Frankrijk: ‘Was mijn eerste reactie “dit nooit meer!!”, na<br />

het zien <strong>van</strong> de wedstrijden moest ik deze impulsieve, toch wat emotionele


eaktie radikaal herzien. de finales <strong>van</strong> de teamwedstrijden waren werkelijk<br />

een lust voor het oog. Het adembenemende kendo <strong>van</strong> de duitse ploeg<br />

bracht mij in alle staten. de wijze waarop de duitsers staan, moet iedere<br />

rechtgeaarde fysiotherapeut doen sidderen <strong>van</strong> genot’. Oosterling vraagt<br />

zich hardop af wat hij daar eigenlijk nog staat te doen: ‘Een dergelijke<br />

vertwijfeling is natuurlijk het direkte resultaat <strong>van</strong> de momentane gelukzaligheid<br />

die een dergelijke aanblik biedt. Even later sta je weer met beide<br />

benen op de grond. Maar toch’ (nkR bulletin 1983#2). Op het intellectuele<br />

vlak, in de wijsbegeerte, lagen de kaarten wat Oosterling betreft natuurlijk<br />

precies andersom, zo weten wij met de kennis <strong>van</strong> nu, maar fysiek konden<br />

onze Oosterburen blijkbaar een potje breken en werd de Franse slag scherp<br />

veroordeeld.<br />

Met beide benen op de grond ontpopt Oosterling zich als een meester <strong>van</strong><br />

de marketing, <strong>van</strong> wie Steve Jobs nog iets zou kunnen leren. Teruggelezen<br />

toont hij zich in de aanloop naar de publicatie <strong>van</strong> het kendoboek steeds<br />

kritischer (zeer opbouwend, dat wel!) over de toekomst en legt hij de vinger<br />

op de zere plekken <strong>van</strong> het nederkendo. Hij beklaagt zich over gebrek aan<br />

materiaal en kennis <strong>van</strong> methodiek: ‘’t Blijft dus nog steeds behelpen. zolang<br />

er geen sensei beschikbaar zijn die ons kunnen laten zien hoe ‘t moet,<br />

zullen [we] mijns inziens alle inzichten moeten bundelen om er nog wat<br />

<strong>van</strong> te maken’ (nkR bulletin 1982#3). Een <strong>van</strong> de kendoverenigingen, die<br />

via een ingezonden briefje aan het bondsbestuur slechts signaleert dat er<br />

dingen niet goed zouden gaan met het kendo in nederland zonder zelf een<br />

bijdrage te willen leveren aan de verbetering er<strong>van</strong>, krijgt er flink <strong>van</strong> langs,<br />

want daar is hko allergisch voor. Oosterling hamert op een doortimmerde<br />

didaktische basis en aktieve participatie aan wedstrijden en seminars:<br />

‘deelname aan dergelijke kendomanifestaties is in hoge mate stimulerend<br />

voor je eigen kendo. Bovendien doe je ontzettend veel nieuwe ideeën op<br />

over de wijze waarop kendo ook gedaan kan worden. de vraag blijft of we<br />

in staat zullen zijn om ze in praktische oefenvormen om te zetten’ (nkR<br />

bulletin 1983#3). naar later zal blijken biedt het kendoboek – terecht – complete<br />

redding. Een uitbundige aankondiging <strong>van</strong> de publicatie in het nkR<br />

bulletin is dan ook niet nodig; vermeld wordt droogjes hoe en waar men het<br />

kan bestellen.<br />

Vermakelijk ten slotte is de heftige pennenstrijd met de reeds eerder ten<br />

tonele gevoerde vrouwelijke secretaris <strong>van</strong> de bond, met wie Oosterling<br />

zich geheel kan uitleven in het verbale steekspel. We herkennen hierin


Joris <strong>van</strong> Nispen<br />

Kendo<br />

82 – 83<br />

3<br />

De traditionele Japanse kalligrafie (sho-do) wordt uitgevoerd met de kwast.<br />

Vanzelfsprekend mogen wij postmodernen hier ook ‘de pen’ lezen.<br />

reeds het talig geweld waarmee later, als de shinai reeds lang aan de<br />

wilgen hangt, academisch veelvuldig geschermd zal worden. de kwestie<br />

spitste zich toe op de plaatsing <strong>van</strong> een advertentie <strong>van</strong> het Japanse Asahi<br />

Sports: ‘hij is tegen het plaatsen <strong>van</strong> advertenties in het algemeen (geen<br />

commerciële toestanden)’, zo wordt volgens deze secretaris door hem ‘op<br />

tafel gegooid’ (nkR bulletin 1985#1/2/3). Oosterlings gevoel voor democratie<br />

wint het <strong>van</strong> zijn principes, maar hij drijft de kwestie op de spits en<br />

dreigt ‘HET BIJlTJE ER BIJ nEER TE gOOIEn’ (wederom de secretaris)<br />

mocht hij ooit worden gedwongen meer advertenties in zijn prachtblad op<br />

te nemen. Oosterlings repliek culmineert in een diepzinnige reflectie op<br />

de noties <strong>van</strong> betrokkenheid en vrije wil: ‘We werken allen op basis <strong>van</strong><br />

vrijwilligheid. Het werk kent slechts in de vorm <strong>van</strong> verzwegen erkenning<br />

en een sporadisch door een ieder oogluikend toegestaan voordeeltje zijn<br />

beloningen. En in persoonlijke voldoening, waaraan dat ook onttrokken mag<br />

worden. Als dit laatste – om wat voor reden dan ook – op het spel wordt<br />

gezet, wordt één <strong>van</strong> de meest belangrijke peilers (sic) <strong>van</strong> de vrijwilligheid<br />

ondermijnd’. Ook in het Rotterdams Dagblad legt Oosterling uit: ‘kendo<br />

kent uitsluitend gekwalificeerde leraren die niet betaald worden. dat is<br />

een garantie voor de integriteit <strong>van</strong> de sport, want het vrijwaart kendo <strong>van</strong><br />

de gevaren die de commercie met zich meebrengt’. Andere tijden... of toch<br />

niet?<br />

later dat jaar volgt een nieuwe aanvaring met de dame in kwestie,<br />

waarbij een analyse <strong>van</strong> het ledenverloop binnen de bond en aangesloten<br />

dojo en wederom de vereiste betrokkenheid <strong>van</strong> een ieder centraal staan.<br />

Oosterlings discours hierover wordt volgens hem niet op waarde geschat:<br />

zijn intentie is juist de bond <strong>van</strong> binnenuit te versterken en er een ‘goed<br />

draaiende kendo-organisatie’ <strong>van</strong> te maken, ‘niet door af te breken, maar<br />

door een kritische analyse te geven <strong>van</strong> de bestaande situatie. Ik geef<br />

toe, het is een te vleiende kwalificering <strong>van</strong> het artikeltje, maar het is een<br />

schuchtere poging’ (nkR bulletin 1985#1/2/3). Jaja, <strong>van</strong> enige zelfspot was<br />

toen nog sprake… en die is <strong>van</strong>daag de dag gelukkig ook weer terug, zo kan<br />

ik u vertellen.<br />

Enfin – stoppen moet je op een hoogtepunt. dat deed Oosterling dan ook<br />

met zijn kendo. Maar daarmee begon een academisch (en de afgelopen<br />

jaren vooral maatschappelijk) avontuur waarvoor hij zich in zijn blauwe<br />

periode begin jaren ‘80 fysiek, mentaal en verbaal sterker wapende dan hij<br />

vermoedelijk zelf heeft kunnen bevroeden. Volgens de Japanse wijsheid zijn<br />

de weg <strong>van</strong> het zwaard en de weg <strong>van</strong> het penseel3 één. Maar hier in de Hol-


landse klei heeft Vader Cats Oosterling vierhonderd jaar geleden al ingefluisterd:<br />

‘Het puntje <strong>van</strong> mijn gauwe pen is ‘t felste wapen dat ik ken’.


84 – 85 Arnaud Zwakhals<br />

Lichaam/lijf<br />

beeld: Yvonne <strong>van</strong> de Griendt


lICHAAM/lIJF<br />

arnauD zwaKHals<br />

De tekst fascineert, of ontzet de lezer. Deze<br />

twee aandoeningen zijn articulaties <strong>van</strong> een<br />

en dezelfde intensiteit, die niet het bewustzijn,<br />

maar de lichamelijkheid <strong>van</strong> de lezer beroert.<br />

Henk Oosterling, Door schijn bewogen<br />

Unser Leib ist ja nur ein Geselschaftsbau<br />

vieler Seelen.<br />

Friedrich nietzsche, Jenseits von Gut und Böse<br />

[...] ‘lijf’ blijkt, zoals Nietzsche reeds aangaf,<br />

een ek-statische verschijningsvorm <strong>van</strong> de<br />

geest of <strong>van</strong> het zelfbewustzijn. Denken wordt<br />

een letterlijk ont-zettende ervaring, een ekstase<br />

waarin de ‘werkeljkheid’ resoneert,<br />

voordat het in de zelf-reflectie wordt<br />

begrepen.<br />

Henk Oosterling, Door schijn bewogen<br />

Het lichaam, lichamelijkheid, het lijf – het zijn centrale preoccupaties in het<br />

werk <strong>van</strong> Henk. de opstand <strong>van</strong> het lichaam, Bodycultuur, Snijden in eigen<br />

vlees, Het goddelijke lichaam, in de titels <strong>van</strong> zijn boeken, hoofdstukken,<br />

artikelen en lezingen komen het woord lichaam of verwijzingen die nadrukkelijk<br />

met de thematiek verband houden voortdurend voor. Ik kan me herinneren<br />

dat zelfs Henks colleges een fysieke component hadden in de zin dat<br />

ze door velen als ‘heftig‘ of confronterend werden ervaren.


Arnaud Zwakhals<br />

Lichaam/lijf<br />

86 – 87<br />

Het lijkt me dat Henks denken over lichamelijkheid vooral geïnspi-<br />

reerd is door nietzsche, Bataille en Foucault. Het gaat er dan om te ontsnappen<br />

aan het cartesiaanse ontologisch dualisme <strong>van</strong> geest en lichaam<br />

(denken en voelen, weten en willen, kennen en doen, boekenwijsheid en ervaring)<br />

en om <strong>van</strong> het denken een belichaamde ervaring te maken. Het gaat<br />

niet om een plat materialisme waarin de geest of het bewustzijn <strong>tot</strong> materialistische<br />

processen wordt gereduceerd. dit is tegenwoordig de overheersende<br />

mode in de hersenwetenschappen en de psychiatrie en reduceert ons<br />

allemaal <strong>tot</strong> willoze slachtoffers <strong>van</strong> chemisch-biologische processen.<br />

Voor Henk is het hebben <strong>van</strong> een lijf een noodzakelijke voorwaarde<br />

voor het denken. zou het mogelijk zijn om je hersens los te koppelen <strong>van</strong><br />

je lichaam, dan denken die hersenen niet meer. Om het in informationele<br />

en communicatieve metaforen te stellen: er is dan geen input meer. (Maar<br />

deze metaforiek veronderstelt al een fundamenteel onderscheid tussen<br />

fysieke organen en een bewustzijnsorgaan dat bijzonder onlichamelijke<br />

eigenschappen voortbrengt.)<br />

denken is wezenlijk een affectief aangedaan worden en is daar altijd<br />

een effect of een aspect <strong>van</strong>. Het denken over lichamelijkheid is dan ook<br />

problematisch omdat het de neiging heeft het lichaam op begrip te brengen<br />

en het daarmee te ontologiseren. Het lichaam is wat anders dan het denken<br />

of de geest.<br />

Het probleem is dat we vastzitten aan taal en woorden en hun in de<br />

loop <strong>van</strong> eeuwen neergeslagen betekenissen, waar we niet zomaar <strong>van</strong>af<br />

kunnen zien en die het denken over het lichaam en lichamelijkheid bij voorbaat<br />

in een bepaalde (veelal dualistische) richting sturen.<br />

dus is een eerste vereiste om het lichaam niet ontologisch maar ‘als<br />

een veelheid <strong>van</strong> cultureel bepaalde betekenissen’ op te vatten (Oosterling<br />

1996a: 314). Het lichaam is een ‘strategische term, met een nominalistische<br />

waarde’ of anders gezegd: we hebben het altijd over ‘een vertoogsmatig<br />

bepaald’ lichaam (Oosterling 1996a: 402/403).<br />

Of zoals Baudrillard het stelt: het lichaam is een massagraf <strong>van</strong><br />

tekens.<br />

– voor de geneeskunde is het referentie-lichaam het lijk (het lijk is<br />

de ideaal-limiet <strong>van</strong> het lichaam in haar betrekking <strong>tot</strong> het systeem<br />

<strong>van</strong> de geneeskunde);<br />

– voor de religie is het ideale referentie-lichaam het dier (instincten<br />

en lusten <strong>van</strong> het vlees);<br />

– voor het systeem <strong>van</strong> de politieke economie is het referentielichaam<br />

de robot (het model <strong>van</strong> de functionele bevrijding <strong>van</strong> het


lichaam als arbeidskracht – dit kan ook een cerebrale robot zijn: de<br />

computer – de funktionele bevrijding <strong>van</strong> de hersenen als arbeidskracht);<br />

– voor het systeem <strong>van</strong> de politieke economie <strong>van</strong> het teken is de<br />

mannequin het referentiemodel (het model <strong>van</strong> het functionele lichaam<br />

als productieplaats <strong>van</strong> het waarde/teken). Er worden geen<br />

arbeidskrachten meer geproduceerd, maar betekenismodellen en<br />

de seksualiteit zelf als model.<br />

Achter de idealiteit <strong>van</strong> hun doelen (gezondheid, wederopstanding,<br />

rationele productiviteit, bevrijde seksualiteit) schuilt dus het lijk, het dier,<br />

de (cybernetische) machine en de mannequin als negatieve ideaaltypen <strong>van</strong><br />

het lichaam, waarnaar het lichaam wordt geproduceerd en ingeschreven<br />

in de verschillende systemen. ‘Het merkwaardige is dat het lichaam niets<br />

anders is dan de modellen of de verschillende systemen waarin ze haar<br />

hebben gedwongen, maar tegelijkertijd toch iets volledig anders: hun radikale<br />

alternatief, de onreduceerbare differentie, die ze negeren. Men kan<br />

deze tegenovergestelde mogelijkheid nog lichaam noemen. Maar daarvoor<br />

– het lichaam als voorwerp <strong>van</strong> de symbolische ruil – is er geen model, geen<br />

code, geen ideaaltype, geen leidend fantasma, want voor het lichaam als<br />

Anti-Object kan geen systeem bestaan’ (Baudrillard 1976: 177-178).<br />

Het door Baudrillard als anti-lichaam benoemde lichaam is één <strong>van</strong> de<br />

thema’s in Radicale middelmatigheid. Hier wordt de verdwijning <strong>van</strong> het<br />

lichaam in de media gethematiseerd. de lichaamscultus wordt in dit essay<br />

in verband gebracht met de (technologische) middelen, de media die ons<br />

informeren en de spanning tussen afhankelijkheid en authentieke of autonome<br />

ervaring. Aan de ene kant zijn we geobsedeerd met een beeld <strong>van</strong> het<br />

natuurlijke lichaam (de obsessieve aandacht voor gezondheid, veiligheid en<br />

comfort) met als paradoxaal effect dat we hierin eigenlijk geen weerstand<br />

(willen) ervaren en dus een soort apathische, lichaamloze lichamelijkheid<br />

nastreven. Aan de andere kant en tegelijkertijd is er een fascinatie voor<br />

extatische en verscheurde lichamen (in porno, kunst, etc.).<br />

‘Wanneer mens en media, dat wil zeggen zelfbewustzijn, lichamelijkheid en<br />

technologie integraler verbonden worden, blijkt het geestelijke streven <strong>van</strong><br />

de verlichting (de bevrijding <strong>van</strong> het geestelijke leven) zich ook in materiele<br />

processen af te tekenen. Verlichting houdt dan een paradoxale bevrijding<br />

in, waar<strong>van</strong> de paradox in de bodycultuur besloten ligt: met de bevrij-


Arnaud Zwakhals<br />

Lichaam/lijf<br />

88 – 89<br />

Literatuur<br />

J. Baudrillard (1976) L’échange symbolique et la mort.<br />

Paris: Gallimard.<br />

ding <strong>van</strong> leed en hartstocht ontdoen we ons tegelijkertijd <strong>van</strong> dat waardoor<br />

we ons met elkaar verbonden weten. In de ontaarding <strong>van</strong> het pathos komen<br />

we los <strong>van</strong> de aarde’, aldus Oosterling in Radicale middelmatigheid (2000:<br />

71). En een aantal pagina’s verder schrijft hij: ’We willen een <strong>van</strong>zelfsprekende,<br />

transparante en nagenoeg weerstandsloze verhouding <strong>tot</strong> de wereld,<br />

maar voelen ons, zodra dit in beeld komt, vervreemd <strong>van</strong> onze medemensen.<br />

de paradox <strong>van</strong> de (ont)aarding tekent onze strijd tegen de materie. In deze<br />

paradox blijken zowel reacties op de huidige mediacultuur – vervreemding<br />

en bevrijding – als obsessies <strong>van</strong> de bodycultus – het harmonische en het<br />

verscheurde lichaam – een rationale te vinden’ (2000: 87).


90 – 91 Jos de Mul<br />

Ma, mateloosheid, metafoor, methode, monomanie<br />

beeld: Joe Cillen


MA, MATElOOSHEId,<br />

METAFOOR, METHOdE,<br />

MOnOMAnIE<br />

jOs De Mul<br />

Beroerde inleiding<br />

Als in een spiritualitijd <strong>van</strong> hier en nu de schijn heilig wordt ver-<br />

klaard, dan in ieder geval in zoverre afstand wordt genomen <strong>van</strong> een<br />

schijnheiligheid die het Andere slechts tolereert, omdat dit niets<br />

bedreigt. En als dit leven in de heiligheid <strong>van</strong> de schijn een affirmatie<br />

is <strong>van</strong> de kunst-matige kwaliteit <strong>van</strong> een bestaan aan de grenzen<br />

<strong>van</strong> de waarheid, dus daar waar de waarde <strong>van</strong> de waarheden wordt<br />

beproefd, dan opent die niet-plaats zich als een afgrond die het nu<br />

en later, het hier en dat wat zich aan gene zijde er<strong>van</strong> uitstrekt met<br />

elkaar verbindt. Het is in deze nimmer af te sluiten ruimte, dat de val<br />

<strong>van</strong> de metafysica plaats vindt en de tuimeling, die leven heet, een<br />

weg moet vinden.<br />

Oosterling 1996a: 650<br />

Collaboratie of zelfdestructie is geen keuze. ze komen samen in wat<br />

ik een hypokritiek noem: een kritiek die zichzelf ondermijnt in het<br />

besef dat ze even noodzakelijk als onmogelijk is.<br />

Oosterling 2000a: 13<br />

kan dat, schrijven over – het denken, het leven <strong>van</strong> – Henk Oosterling? Is<br />

het mogelijk een dialoog aan te gaan met zijn kunst-matige teksten? Is het<br />

gepast in een feestbundel de middelmatigheid er<strong>van</strong> te ondervragen? kan<br />

men Henk überhaupt kritiseren? Hoewel dat bij een gesprek met Henk altijd<br />

een reële mogelijkheid blijft, doel ik hier niet in de eerste plaats op het<br />

fysieke gevaar dat iemand loopt wanneer hij Henk tegenspreekt (zeker voor<br />

een differentiedenker laat Henk de ander – met de kleine letter a – in een<br />

gesprek opvallend weinig ruimte), maar veeleer op de ‘afgrondelijke’ methodologische<br />

problemen waarvoor een dergelijke onderneming de criticus<br />

stelt.


Jos de Mul<br />

Ma, mateloosheid, metafoor, methode, monomanie<br />

92 – 93<br />

Heeft het, waar de schijn heilig wordt verklaard, nog zin om exegese<br />

te bedrijven, de herkomst <strong>van</strong> het hypokritische vocabulaire bloot te leggen,<br />

uiteen te zetten wat de auteur met zijn conceptuele schijnbewegingen bedoelt,<br />

stelling te nemen tegenover uitspraken die een hyperbool loopje met<br />

de waarheid nemen, of stil te staan bij conceptuele tegenspraken en ongerijmdheden?<br />

daarmee zou men de pointe <strong>van</strong> de henkologie – hantologie<br />

volgens Rotterdamse receptuur – missen. Het gaat er Henk, na de val <strong>van</strong><br />

de metafysica, immers niet om ware uitspraken te doen over de <strong>werkelijkheid</strong><br />

of zichzelf, maar om de tuimeling die leven heet <strong>tot</strong> ervaring te maken.<br />

Voor Henk is de lezer die daardoor niet beroerd wordt, een beroerde lezer.<br />

Betekent dit dat men dan ook als schrijver moet mee tuimelen met Henk –<br />

associatief <strong>van</strong> ijsschots naar ijsschots springend, metafoor op hyperbool<br />

stapelend – <strong>tot</strong>dat men deel wordt <strong>van</strong> de conceptuele duizeling? dat zou<br />

begrepen kunnen worden als een meelevende eerbetoon, maar zal ook onvermijdelijk<br />

in monomane mateloosheid achter blijven bij Henks tuimelingen.<br />

Want al heeft zijn authenticiteit een gedifferentieerde oorsprong, de<br />

henkologische stijl is en blijft onnavolgbaar.<br />

Maar wie uitgenodigd wordt door of voor Henk, heeft geen keus om<br />

te weigeren. Hij wordt onvermijdelijk in een hypokritische positie geplaatst<br />

en ervaart aan den lijve de betekenis <strong>van</strong> het samenvallen <strong>van</strong> noodzakelijkheid<br />

en onmogelijkheid. gevaarlijk balancerend ‘op de grenzen <strong>van</strong> de<br />

waarheid’ tracht hij de Scylla <strong>van</strong> de collaboratie en de Charybdis <strong>van</strong> de<br />

zelfdestructie te ontwijken en (ver)schrijft hij zich in de schijnbewegingen<br />

<strong>van</strong> de henkologie. dat kan natuurlijk alleen met de Franse slag (zie Methode).<br />

Ma<br />

Mateloosheid<br />

de zijnslogica bereikt aan het eind zijn hoogtepunt in de gedachte<br />

<strong>van</strong> de maat die niet meer de maat <strong>van</strong> iets bepaalds is, maar alleen<br />

nog maar de maat <strong>van</strong> zichzelf, dat wil zeggen die naar de maat <strong>van</strong><br />

de maat vraagt. daardoor ontstaat er een regressus ad infinitum, die<br />

ten slotte <strong>tot</strong> het onmeetbare, <strong>tot</strong> het mateloze voert. En precies hier<br />

slaat het denken om in het onverschillige of indifferente, wat dan ook<br />

de hoogst gearticuleerde gedaante <strong>van</strong> het zijn en het niets is, waarmee<br />

de zijnslogica was ingezet.<br />

Oosterling 1996a: 650


de westerse filosofie is niet in staat geweest het Andere of het Ver-<br />

schil te denken zonder dit uiteindelijk weer ondergeschikt te maken<br />

aan een identiteit, een wet of een algemeenheid […] de omgang met<br />

de Ander noopt <strong>tot</strong> een bepaald soort passiviteit en terughoudendheid.<br />

Oosterling 1996a: 163<br />

Wat je zegt, ben je zelf. de beginnende henkoloog kan zich slechts verbazen<br />

over de alomtegenwoordigheid <strong>van</strong> de performatieve tegenspraak in<br />

het werk <strong>van</strong> Henk. die tegenspraak wordt niet zozeer geleerd, maar hartstochtelijk<br />

gepraktiseerd. Toen de matigheid predikende Epicurus erop werd<br />

aangesproken dat hij zat te schranzen aan een rijk gevulde dis, wierp deze<br />

tegen: ‘Moet een wegwijzer naar Rome ook zelf naar Rome reizen?’. Aan<br />

die uitspraak moet ik denken als ik de oproep <strong>tot</strong> ‘een bepaald soort passiviteit<br />

en terughoudendheid’ lees in de inleiding <strong>van</strong> Henks vuistdikke proefschrift.<br />

zijn stijl is eerder activistisch dan passief te noemen, overdonderend<br />

in plaats <strong>van</strong> terughoudend. Als een Boeing 736 (is het toeval dat zijn<br />

proefschrift precies zoveel pagina’s telt?) in duikvlucht tuimelen en buitelen<br />

de excursies, entr’actes en intermezzi over en door elkaar heen. ‘Es ist<br />

leichter gigantisch zu sein als schön’, citeert Henk op pagina 28 <strong>van</strong> zijn<br />

proefschrift nietzsche, en de lezer kan dit slechts vol bewondering beamen.<br />

Mateloos is ook Henks liefde voor het neologisme en de woordspeling.<br />

Er zou een henkologisch ABC samengesteld kunnen worden, waarin<br />

de volgende lemma’s niet zouden mogen ontbreken: anaesthetica, beeldspraak,<br />

beroerde lezer, Dasein is design, datadandy, glokaliteit, hypokritiek,<br />

ICTheologie, infotoom, intermedialiteit, kunst-matigheid, mediamieke<br />

implantatie, radicale middelmatigheid, schijn-heiligheid, socioporno, spiritualitijd,<br />

versgil, video ergo sum, ‘welzijn of niet zijn, dat is de vraag’, woorden<br />

als daden, zelfverzekerd leven.<br />

Of neem deze titel: ‘Waar geen wil is, is een weg’. Hier bereiken de lust <strong>tot</strong><br />

woordspel en de performatieve tegenspraak een hogere synthese: Henks<br />

wil is immers mateloos. Waar een weg is, is Henks wil (zie Monomaan).<br />

Metaforica<br />

Wat is waarheid dus? Een mobiel leger <strong>van</strong> metaforen, metonymia’s,<br />

antropomorfismen, kortom een som <strong>van</strong> menselijke die op<br />

poëtische of retorische wijze zijn verheven, overgedragen en opgesierd,<br />

en die een volk na lang gebruik als vaststaand, canoniek en<br />

bindend voorkomen: waarheden zijn illusies waar<strong>van</strong> men vergeten


Jos de Mul<br />

Ma, mateloosheid, metafoor, methode, monomanie<br />

94 – 95<br />

heeft dat het illusies zijn, metaforen die versleten zijn en krachteloos<br />

zijn geworden, munten die hun beeltenis hebben verloren en nu<br />

slechts nog als metaal, niet meer als munten in aanmerking komen.<br />

nietzsche 1983: 14<br />

Als denken meer dan het ontwikkelen <strong>van</strong> <strong>tot</strong>aliserende en unificerende<br />

begrippen inhoudt, als deze typisch modernistische, sterk<br />

door kant en Hegel beïnvloede definitie tekort schiet, en als deleuze<br />

steeds weer op nietzsche teruggrijpt om Hegels dialectiek te ontwrichten,<br />

hoe verbindt hij nietzsches inzicht in de metaforiciteit <strong>van</strong><br />

het denken en de taal dan met kants esthetica? En hoe is deze verbintenis<br />

in te schatten, als deze Foucault ingeeft te beweren, dat ‘un<br />

jour, peut-être, le siècle sera deleuzien’(Foucault 1994: II.76)?<br />

Oosterling 1996a: 561<br />

na de metafysica de metaforica. Als Henk een les <strong>van</strong> nietzsche ter harte<br />

heeft genomen, dan is het deze wel. Wie Henks teksten leest, kan zich<br />

moeilijk aan de indruk onttrekken, dat hij de weg bewandelt die nietzsche<br />

in ‘Over waarheid en leugen in buiten-morele zin’ aan de waarheidsproductie<br />

toeschrijft, maar dan in omgekeerde richting. In de handen <strong>van</strong> Oosterling<br />

wordt iedere (aanspraak op) waarheid getransformeerd <strong>tot</strong> ‘een mobiel<br />

leger <strong>van</strong> metaforen, metonymia’s, antropomorfismen, kortom een som <strong>van</strong><br />

menselijke die op poëtische of retorische wijze zijn verheven,<br />

overgedragen en opgesierd’.<br />

Maar ook hier toont zich de hypokritische onmogelijkheid <strong>van</strong> deze<br />

voor Henks denkweg noodzakelijke beweging. de metafysica leeft onvermijdelijk<br />

voort in de metaforica. de henkoloog wordt hier geconfronteerd met<br />

een onophefbare ambiguïteit: in de teksten <strong>van</strong> Henk laten begrip en metafoor,<br />

wetenschap en parodie, ernst en spel, oost en west, differentie en indifferentie<br />

zich niet onderscheiden. Wie deze ambiguïteit betreurt, ziet over<br />

het hoofd dat juist hier, oscillerend tussen wal en schip, het tuimelende<br />

denken <strong>van</strong> Henk zijn beslag krijgt (zie Inter).<br />

Methode<br />

de Autodidact, die ziet, dat ik schrijf, beschouwt mij met een eer-<br />

biedige zinnelijke begeerte. Af en toe hef ik even het hoofd, ik zie<br />

de onmetelijke losse boord, waar zijn kippehals uitsteekt. Hij draagt<br />

kale kleren, maar zijn linnen is <strong>van</strong> een verblindende helderheid. Van<br />

dezelfde boekenplank heeft hij zo-even een ander deel genomen,


waar<strong>van</strong> ik de titel, die ik ondersteboven zie, kan ontcijferen: ‘de<br />

pijl <strong>van</strong> Caudebec’, een normandische kroniek door Mademoiselle<br />

Julie lavergne. de boeken <strong>van</strong> de Autodidact verbluffen mij altijd.<br />

Eenklaps vallen mij de namen <strong>van</strong> de laatste auteurs, wier werken hij<br />

ingezien heeft, mij in de gedachten: lambert, langlois, larbalétrier,<br />

lastexz, lavergne. Er gaat mij een licht op, ik heb de methode <strong>van</strong> de<br />

Autodidact begrepen, hij onderricht zichzelf in alfabetische volgorde.<br />

Sartre 1984: 48<br />

grondbeginsel <strong>van</strong> dit vertoog, <strong>van</strong> deze verliefde praat (en <strong>van</strong> de<br />

tekst die er de weergave <strong>van</strong> vormt), is dat de figuren niet gerangschikt<br />

kunnen worden: ze kunnen zich niet in rangorde opstellen, een<br />

weg inslaan, samen een doel nastreven (een einddoel: iets dat vastligt<br />

en vastlegt): er zijn geen eersten en er zijn geen laatsten. Om te<br />

verstaan te geven dat het hier niet ging om een liefdesgeschiedenis<br />

(of om de geschiedenis <strong>van</strong> een liefde), om de zucht naar het zinvolle<br />

de kop in te drukken, moest er een volstrekt zinloze volgorde gevonden<br />

worden. daarom is de opeenvolging <strong>van</strong> figuren (een opeenvolging<br />

was onvermijdelijk, omdat een boek nu eenmaal een begin, een<br />

midden en een eind heeft) ondergeschikt gemaakt aan een dubbele<br />

willekeur: die <strong>van</strong> de naamgeving en die <strong>van</strong> het alfabet.<br />

Barthes 1980: 21<br />

de Autodidact in Sartres Walging is in zijn poging de wereld te doorgronden<br />

in zijn systematische leestocht door de bibliotheek slechts <strong>tot</strong> de auteurs<br />

wier naam begint met de letter l gekomen. gelukkig staat de tijd niet<br />

stil en inmiddels heeft de wereldwijsheid met Oosterling de letter O bereikt.<br />

Maar omdat ook de tussenliggende letters moeten worden opgevuld,<br />

is schrijver dezes, de dubbele willekeur <strong>van</strong> de naamgeving en het alfabet<br />

volgend, de letter M toegewezen.<br />

Het is niet eenvoudig greep te krijgen op Henks methode. Wie zoals<br />

Henk reeds over de O beschikt, is de M <strong>van</strong> methode immers al voorbij (meta-hodos).<br />

Hoogstens spreekt Henk bij gelegenheid <strong>van</strong> de ‘methode <strong>van</strong><br />

de niet-methode’ of over ‘zelfondermijnende methodieken’. Voor de beginnende<br />

henkoloog, die zich al tuimelend nog vastklampt aan de wrakstukken<br />

<strong>van</strong> de neerstortende Metafysica, lijken de onnavolgbare teksten <strong>van</strong> Henk<br />

O. door een Hogere Macht te worden gestuurd. En zoals Thales ooit ‘water’<br />

stamelde bij het doorzien <strong>van</strong> het wereldraadsel, zo stamelt de beginnende<br />

henkoloog bij gebrek aan een beter woord ‘metafoor’ (zie Metaforica).


Jos de Mul<br />

Ma, mateloosheid, metafoor, methode, monomanie<br />

96 – 97<br />

Monomanie<br />

leven wordt in en als denken een experiment met zichzelf in de<br />

ruimste zin <strong>van</strong> het woord. Het is geen experiment in de vorm <strong>van</strong><br />

een gecontroleerde toepassing ter verificatie of falsificatie <strong>van</strong> opgedane<br />

inzichten, maar een esthetische ervaring <strong>van</strong> een dynamisch<br />

pathos, dat zich in het denken als een voortdurende verandering aandient.<br />

leven blijkt een tuimeling, die door een bepaalde blik richting<br />

en betekenis krijgt.<br />

Oosterling 1996a: 270<br />

Ontwerpen betekent dan zoveel als beslissingen nemen over de vorm<br />

om je te bevrijden <strong>van</strong> de willekeur <strong>van</strong> het leven. dit kan – vrij naar<br />

nietzsche – worden voorgesteld als de worp <strong>van</strong> de dobbelstenen op<br />

de tafel <strong>van</strong> de goden. We moeten ons leven ont-werpen. de etymologie<br />

wijst op het ordenen <strong>van</strong> de chaos: ont-werpen.<br />

Oosterling 2010<br />

Tegenwoordig zijn het de informatica, de communicatie en de commerciële<br />

promotie die zich de woorden ‘concept’ en ‘creatief’ toe-eigenen,<br />

en die ‘concepteurs’ vormen een brutaal ras dat de handeling<br />

<strong>van</strong> het verkopen uitdrukt als hoogste kapitalistische gedachte, het<br />

cogito <strong>van</strong> de waar. de filosofie voelt zich klein en alleen tegenover<br />

dergelijke krachten, maar mocht zij komen te sterven, dan hoogstens<br />

<strong>van</strong> het lachen.<br />

deleuze 1992: 34<br />

Wie Henk mee-maakt (niet als designer, maar als object <strong>van</strong> zijn design),<br />

ervaart wat het betekent wanneer het leven ‘richting en betekenis’ krijgt.<br />

Hoewel Henk deleuze als een <strong>van</strong> zijn belangrijkste leermeesters beschouwt,<br />

is diens opmerking dat ‘de filosofie zich klein en alleen’ voelt<br />

tegenover de krachten <strong>van</strong> het kapitalisme niet aan Henk besteedt. Henk<br />

neemt met tomeloze energie en bijzonder daadkrachtig het ordenen <strong>van</strong><br />

de wereld-chaos ter hand. Voor Henk is denken ook, en niet in de laatste<br />

instantie, doen, en daar kunnen zijn studenten en collega’s niet alleen over<br />

mee praten.<br />

Ook in het denken is Henk vaak monomaan. Hoewel Henk zich met<br />

zijn Franse kompanen krachtig verzet tegen ‘de cruciale werkzaamheid <strong>van</strong><br />

de westerse rede: identificeren en <strong>tot</strong>aliseren’, identificeert en <strong>tot</strong>aliseert<br />

hij er in zijn teksten vaak lustig op los en moeten de westerse filosofie, de


logica, het wetenschappelijk kennen en de waarheid het zwaar ontgelden<br />

(in Door schijn bewogen bijvoorbeeld, om me <strong>tot</strong> de eerste honderd blad-<br />

zijden te beperken, op de pagina’s 3, 6, 62, 66-67, 75 en 80). dat doet niet<br />

alleen afbreuk aan de herhaaldelijk uitgesproken vooronderstelling <strong>van</strong> de<br />

‘absolute particulariteit <strong>van</strong> iedere tekst’ in algemene zin, maar ook, en niet<br />

in de laatste plaats, aan de even bewonderenswaardige als onvervreemdbare<br />

particulariteit <strong>van</strong> Henks denken.<br />

Literatuur<br />

R. Barthes (1980) De taal der verliefden. Amsterdam: De Arbeiderspers..<br />

g. deleuze (1992) Het denken in plooien geschikt. Kampen: Kok Agora.<br />

F. nietzsche (1983) ‘Over waarheid en leugen in buiten-morele zin’;<br />

in: F. Nietzsche. Waarheid en cultuur. Amsterdam: Boom.<br />

J-P. Sartre (1984) Walging. Amsterdam: De Arbeiderspers.


98 – 99 Maarten Struijs<br />

Noordereiland


nOORdEREIlAnd<br />

MaarTen sTruijs<br />

Utrecht 5 december 2011<br />

Beste Henk,<br />

‘Met Henk ben je nooit klaar!’ mailde Joe mij, toen hij wilde weten of ik mijn<br />

artikel voor jouw vriendenboek over het noordereiland al af had. nee dus,<br />

ik liep nog steeds te eikelen over hoe ik het aan zou pakken. kijk, alhoewel<br />

ik het mij niet meer kan herinneren wanneer en waar ik jou voor het eerst<br />

ontmoet heb, lijkt mij de kans heel groot dat dit bij Joe aan de Maaskade is<br />

gebeurd.<br />

Joe en Maarten begluren het Noordereiland met de focus op de woning <strong>van</strong> Henk


Maarten Struijs<br />

Noordereiland<br />

100 – 101<br />

Het is in de periode rond de millenniumwisseling dat wij regelmatig contact<br />

hadden. Het was ook de tijd dat jij jouw essay Radicale middelmatigheid<br />

uitbracht.<br />

In die tijd had ik bijna al jouw boeken in mijn boekenkast staan. nu<br />

staat alleen Radicale middelmatigheid er nog. Mijn boekenkast heeft wel<br />

iets <strong>van</strong> het noordereiland. Het verandert zelf heel langzaam <strong>van</strong> gedaante,<br />

maar er passeren vele boeken, onderweg <strong>van</strong> de Rooie Rat naar de Slegte.<br />

zo passeert er bij het noordereiland veel water, veel schepen, veel goederen<br />

en veel personen en blijft er maar weinig(en), zoals Joe, hangen.<br />

Bij de voorbereiding <strong>van</strong> deze brief, maar in principe elke keer als<br />

ik iets moet schrijven, vult mijn boekenkast zich weer met boeken die mij<br />

kunnen helpen om dit schrijven te volbrengen. Wat mij overigens ook weer<br />

erg afleidt en ik kan pas schrijven als ik ze weer teruggezet heb in de kast,<br />

meestal in afwachting <strong>van</strong> transport naar de Slegte.<br />

de eerste poging mijn boekenkast aan te vullen was gewoon de stad<br />

in te gaan en bij zoveel mogelijk boekwinkels te kijken of er nog een boek<br />

<strong>van</strong> jou te koop is. Resultaat: 1 boek, InTERMEdIAlITIES, bij de laatste<br />

linkse boekwinkel <strong>van</strong> nederland. zelfs bij donner, volgens mij een zekere<br />

verkoper <strong>van</strong> jouw boeken, stond geen Oosterling meer. Hier wordt de teloorgang<br />

<strong>van</strong> de boekwinkel wel heel erg voelbaar. daarna ben ik op internet<br />

gaan zoeken. daar was ook niet veel meer te krijgen. Ik heb er wel Met<br />

Drie Ogen gescoord en heb met veel plezier jouw bijdrage gelezen. Wat mij<br />

daar<strong>van</strong> is bijgebleven (het boek staat inmiddels blijvend in mijn kast) is<br />

dat jij in Japan het Franse denken hebt ontdekt.<br />

Het boek dat ik helemaal niet meer kon krijgen was Radicale middelmatigheid,<br />

zelfs de uitgever gaf ‘uitverkocht’. Ook Joe had zijn exemplaar<br />

uitgeleend en niet meer teruggekregen. Het stemt mij wel melancholisch en<br />

het voelt voor mij als verlies, dat Radicale middelmatigheid niet meer in zijn<br />

oorspronkelijke fysieke gedaante, als boek, verkrijgbaar is. Al zie ik ook wel<br />

dat dit het gevolg is <strong>van</strong> die radicale middelmatigheid en natuurlijk weet ik<br />

dat ik de tekst nog op jouw website kan downloaden.<br />

degenen die mij gevraagd hebben voor jouw vriendenboek, wilden graag<br />

een belangwekkend citaat. Uiteraard heb ik mijn citaat uit Radicale middelmatigheid<br />

gehaald. Vooral omdat ikzelf met Texas bezig ben, was ik blij iets<br />

over Texas te vinden en dat in jouw boek. CITAAT: ‘zo til je jezelf – zoals<br />

Jerom in Suske en Wiskes De Texas Rangers – met je voeten op je handen<br />

staand, zover op dat je over de horizon of onder je voeten kunt kijken (Oosterling<br />

2000a: 13). Ben ook onmiddellijk op zoek gegaan naar deze Suske


en Wiske. Helaas heb ik hem niet kunnen vinden. Wel Suske en Wiske en<br />

de Texasrakkers of in het Engels Bob and Bobette: The Texas Rangers of in<br />

het Frans Bob et Bobette & Les Diables du Texas. Ook de tekening met Jerom<br />

zoals jij die omschrijft, heb ik niet kunnen vinden. Enerzijds jammer dat<br />

Radicale middelmatigheid geen hypertext is, zodat jij mij de goede link had<br />

kunnen geven. Anderzijds zag ik nu wel hoe iedere taal zo zijn eigen vooroordelen<br />

in een titel stopt.<br />

Bij mijn zoeken op internet ben ik ook bij youTube terecht gekomen.<br />

Twee filmpjes over jou spraken mij daar erg aan, vond ik zelfs ontroerend.<br />

Het eerste filmpje ging over jouw project Vakmanstad. Wat mij daar vooral<br />

aansprak, was dat je zegt dat je weer met de voeten in de klei staat, waar<br />

alles was gaan zweven en ik dacht: ‘zou hij de positie <strong>van</strong> Jerom verlaten<br />

hebben?’. daarnaast ben jij nog altijd met of wellicht in het ‘tussen’ bezig.<br />

Het tweede filmpje is waar jij als ‘straatfilosoof´ de gedenksteen<br />

voor de brandgrens inwijdt en dan je moeder noemt, aan wie je graag de<br />

nieuwe overkant <strong>van</strong> het noordereiland zou willen laten zien. Waar zij in<br />

mei 1940 het bombardement zag, zou ze misschien nu een omgekeerd bombardement<br />

zien. Het klinkt mij als een ander oordeel over wat er na de oorlog<br />

aan de oevers <strong>van</strong> de Maas is gebouwd, dan onze vriend Joe heeft. Met<br />

zijn project <strong>van</strong> het noordereiland Panoramas wil hij juist deze oevers op<br />

een positieve manier als een geschiedenis <strong>van</strong> naoorlogse Rotterdam Architectuur<br />

tonen.<br />

dit brengt mij terug bij het noordereiland, waarover ik zou schrijven.<br />

Ik was nieuwsgierig of ik kijkend naar het noordereiland en naar hoe jij en<br />

Joe daar wonen iets kan ontdekken wat dit verschil in de blik verklaart. Ik<br />

heb door middel <strong>van</strong> fotografie gekeken of ik het volgende lemma kon ontdekken.<br />

lEMMA: Het kijken <strong>van</strong> Henk en Joe is gevormd door het perspectief<br />

dat het noordereiland hen biedt en heeft geboden.<br />

Op 30 november 2011 tussen 10.00 uur en 10.30 uur heb ik de eerste 4 foto’s<br />

gemaakt. de woningen <strong>van</strong> jou en Joe en een foto met mijn rug naar jullie<br />

woning. de vijfde foto heb ik in mijn fotoarchief gevonden.


102 – 103 Maarten Struijs<br />

Noordereiland


Maarten Struijs<br />

Noordereiland<br />

104 – 105<br />

de enige regel die ikzelf op het noordereiland heb geschilderd, is ‘Het<br />

Beeld Maakt Blind’. deze regel indachtig schenk ik jou deze foto’s zonder<br />

dat ik probeer uit te leggen waarom ik denk met mijn lemma gelijk te hebben.<br />

Ik zie, ik zie en ik hoop dat jij het ook ziet.


106 – 107 <strong>Sjoerd</strong> <strong>van</strong> <strong>Tuinen</strong><br />

Overvloed<br />

beeld: David Flipse


OVERVlOEd<br />

sjOerD <strong>van</strong> <strong>Tuinen</strong><br />

Wordt het niet eens tijd dat we ophouden ons<br />

in het openbaar voor de creatieve krachten<br />

<strong>van</strong> het filosoferen te schamen?<br />

Henk Oosterling, InterAkta #2.<br />

de filosofie is <strong>van</strong> nature paradoxaal omdat zij de zinnen <strong>van</strong> een standaardtaal<br />

gebruikt om iets uit te drukken dat niet <strong>van</strong> de orde <strong>van</strong> meningen<br />

(doxa) of zelfs proposities is. (deleuze & guattari 1991: 80) Haar doel<br />

is het scheppen <strong>van</strong> een reflectieve samenhang of gebeurtenis die aan de<br />

tegenstellingen <strong>van</strong> het gezond verstand ontsnappen. de insisterende werking<br />

<strong>van</strong> paradoxen bestaat er immers in dat zij niet onderworpen zijn aan<br />

de wet <strong>van</strong> non-contradictie. Integendeel, zo stelt deleuze, ‘zij staan ons<br />

juist toe om aanwezig te zijn bij het ontstaan <strong>van</strong> de contradictie’ (deleuze<br />

1990: 74). Paradoxen of aporieën zijn dus geen onderhoudende gedachteexperimenten<br />

die als voer dienen voor het werk <strong>van</strong> amechtige dialectici<br />

en professionele logici, maar geven uitdrukking aan de zelfondermijnende<br />

begeerte of drift waaraan de filosofie – in de woorden <strong>van</strong> Henk Oosterling<br />

– zowel haar beproeving als haar auratische glans ontleent. In de onmogelijke<br />

‘doorgang’ (poros) ontmoeten denken en <strong>werkelijkheid</strong> elkaar namelijk<br />

in een ervaring die uiteindelijk als ‘kunst-matig’ kan worden gekwalificeerd<br />

(Oosterling 1996a: 10). door te filosoferen gaat het lijden aan de schijnbare<br />

tegenspraak over in de esthetische rechtvaardiging <strong>van</strong> het leven voorbij<br />

elke tegenstelling tussen schijn en zijn. de filosoof beweegt zich affirmatief<br />

in het domein <strong>van</strong> de schijn en wordt door schijn bewogen: ecce homo<br />

filosofistus (Oosterling 1996a: 12).<br />

Schaarste in overvloed<br />

Een <strong>van</strong> de belangrijkste paradoxen <strong>van</strong> de moderniteit is die <strong>van</strong> de<br />

schaarste in overvloed. Het gaat hier om een complexe paradox, die zich op<br />

verschillende niveaus laat articuleren. Volgens een oeroude psychologische


<strong>Sjoerd</strong> <strong>van</strong> <strong>Tuinen</strong><br />

Overvloed<br />

108 – 109<br />

gemeenplaats is ons verlangen gericht op dingen waarmee we ons volstrekt<br />

geen raad weten, mochten we ze daadwerkelijk in handen krijgen. Het verlangen<br />

is daarom in wezen fantasmatisch en per definitie onverzadigbaar<br />

en mateloos. Het gevolg is dat het verlangen op ervaringsniveau wordt<br />

geconstitueerd door gebrek. Religie, sport, politiek, kunst en de markt zijn<br />

sinds mensenheugenis de belangrijkste manieren om dit verlangen te breidelen<br />

en het gebrek zin en richting te geven.<br />

Toch verschijnt dit gebrek pas in de moderniteit, tezamen met het kapitalisme<br />

dus, als fundamenteel voor de condition humaine. In De woorden<br />

en de dingen laat Foucault zien dat het opkomen <strong>van</strong> het begrip <strong>van</strong> schaarste<br />

in de zestiende eeuw vergezeld gaat <strong>van</strong> het gelijkheidsideaal. gelijkheid<br />

positioneert zich op het snijvlak <strong>van</strong> overvloed en schaarste: het is<br />

zowel een recht als een gebrek. Hier liggen de paradoxale wortels <strong>van</strong> het<br />

hedendaagse victimisme, ofwel ‘gefrustreerd zijn in het opeisen <strong>van</strong> <strong>van</strong>zelfsprekende<br />

rechten als claimcultuur’ (Oosterling 2010). In de achttiende<br />

eeuw wordt het begrip schaarste vervolgens <strong>tot</strong> een antropologische constante<br />

en daarmee <strong>tot</strong> fundament <strong>van</strong> de economie als menswetenschap.<br />

Voor Ricardo en Smith ligt schaarste <strong>van</strong> nature besloten in het verschil<br />

tussen de eindigheid <strong>van</strong> de mens en zijn oneindige verlangen. (Foucault<br />

2006: 302-313) dit inzicht werd al voorafgegaan door de Malthusiaanse theorie<br />

dat behoeftes door bevolkingsgroei exponentieel groeien terwijl middelen<br />

(voedselproductie) ten prooi vallen aan de wet <strong>van</strong> de afnemende meeropbrengst.<br />

deze merkwaardige spanningen maken dat iedere poging om het<br />

menselijk tekort op te lossen – of dat nu via de communistische heilstaat of<br />

via de vrije markt gebeurt – even verleidelijk als utopisch is.<br />

Sterker nog, ons voortdurende pogen om a priori vast te leggen wat<br />

onze natuurlijke behoeften zijn en hoe deze bevredigd kunnen worden, verhult<br />

de empirische en materiële rijkdom die de industrialisering en informatisering<br />

hebben gebracht. Hiermee komen we bij de gevaarlijkste paradox<br />

<strong>van</strong> dit moment, namelijk dat onze economische en politieke praktijken<br />

nog steeds worden geschraagd door schaarste. dat komt omdat schaarste<br />

legitimeert. Volgens deleuze en guattari heeft het kapitalisme zich vrijwel<br />

helemaal met ons verlangen geïdentificeerd. There is no alternative. In economisch<br />

opzicht heeft ons ‘afgeknepen zelfbeeld <strong>van</strong> gebrekkige wezens<br />

die met de beperkte middelen die hen ten dienste staan eindige voorraden<br />

zo efficiënt mogelijk moeten verdelen’ <strong>tot</strong> gevolg dat <strong>van</strong> rechtvaardige verdeling<br />

geen sprake kan zijn. (Oosterling 2010) In politiek opzicht dreigen de<br />

twintigste-eeuwse emancipatieprocessen aan hun eigen succes ten onder<br />

te gaan, voor zover narcistische burgers zich als gemankeerde en miskende


individuen blijven ervaren. (Oosterling 2009a: 249) Waar het schaarstediscours<br />

vroeger dus een maatgevende rol vervulde, is het inmiddels zelf<br />

mateloos geworden. Behalve uit het marktfundamentalisme, het rotsvaste<br />

geloof in het vermogen <strong>van</strong> de vrije maar door schaarste gedreven markteconomie<br />

om de zelf gecreëerde problemen op te lossen, blijkt dit ook uit<br />

de opkomst <strong>van</strong> het populisme en de angstige en gestresste focus op conservatieve<br />

issues <strong>van</strong> identiteit, verworven rechten en law and order.<br />

Herwaardering aller waarden<br />

Het lijkt er dus op dat het utopische project <strong>van</strong> de moderniteit is uitgemond<br />

in een onwrikbare metafysica <strong>van</strong> de armoede, waarin een empirische<br />

toestand <strong>van</strong> gebrek <strong>tot</strong> transcendentale norm is geworden voor zijn eigen<br />

opheffing. Het hebben <strong>van</strong> teveel verlangens (keuzestress) is gepromoveerd<br />

<strong>tot</strong> de armoede <strong>van</strong> het gevecht om primaire bestaansmiddelen. Er<br />

bestaat echter een soort geheim genootschap in de moderne filosofie dat<br />

met deze schaarstelogica heeft geprobeerd te breken. zo begrijpt nietzsche<br />

in zijn poging <strong>tot</strong> herwaardering <strong>van</strong> alle waarden het leven als naar<br />

alle zijden uitstromende overvloed. Hij ontkent niet langer de paradox <strong>van</strong><br />

schaarste in overvloed, maar trekt er de ultieme consequentie uit wanneer<br />

hij zarathustra, in de vorm <strong>van</strong> een potlatch-achtige competitie met Paulus,<br />

identificeert met de zon die ondergaat in overdaad. (nietzsche 2006: §3)<br />

Of zoals Oosterling droogjes opmerkt: overvloed is de raison d’être <strong>van</strong> de<br />

negativiteit (Oosterling 1996a: 146).<br />

Bataille voert een vergelijkbare perspectiefwisseling door. Bij hem<br />

wordt nietzsches ‘uit-rijken (Überreiche)’ <strong>van</strong> de zon <strong>tot</strong> materiële basis<br />

<strong>van</strong> het leven. Het nutsdenken <strong>van</strong> de economische wetenschap vormt niet<br />

meer dan een beperkt en geïsoleerd domein binnen een algemene en omvattende<br />

beweging die uiteindelijk <strong>tot</strong> pure verspilling is te herleiden. Vandaar<br />

Batailles antwoord op Malthus: ‘de som <strong>van</strong> de geproduceerde energie<br />

is altijd groter dan die welke nodig is voor de productie er<strong>van</strong>: dat is het<br />

beginsel <strong>van</strong> het leven zelf’ (Bataille 1967). Het probleem <strong>van</strong> het leven is<br />

dus niet de schaarste, maar ‘het vervloekte teveel’. dit teveel is vervloekt,<br />

omdat wanneer we er niet actief vorm aan geven in de vorm <strong>van</strong> groei en geritualiseerde<br />

verkwisting (kunst, erotiek, offers, somptueuze consumptie),<br />

we het hoe dan ook passief zullen ondergaan in de vorm <strong>van</strong> catastrofen. Er<br />

kleeft dus inderdaad een onoplosbare aporie aan het menselijke bestaan,<br />

maar de toonzetting er<strong>van</strong> is veranderd: we geven ons leven zin en waarde<br />

in termen <strong>van</strong> doel-middelrationaliteit, terwijl onze doelen uiteindelijk niet<br />

te realiseren zijn en de producten <strong>van</strong> onze arbeid verspild moeten worden.


<strong>Sjoerd</strong> <strong>van</strong> <strong>Tuinen</strong><br />

Overvloed<br />

110 – 111<br />

Ons naarstige sparen, accumuleren en herinvesteren kunnen voor uitstel<br />

zorgen <strong>van</strong> de vernietiging <strong>van</strong> het teveel, maar ze kunnen haar niet verijdelen.<br />

Sterker nog, ze roepen auto-immuunreacties op. Wanneer nut een<br />

doel op zichzelf wordt, maken we onszelf de slaaf <strong>van</strong> een proces dat nooit<br />

<strong>tot</strong> een einde gebracht kan worden. In <strong>werkelijkheid</strong> kan nut alleen maar<br />

zijn wat het pretendeert te zijn, wanneer het uitmondt in een vervulling<br />

die louter omwille <strong>van</strong> zichzelf bestaat. nut veronderstelt zijn eigen limiet,<br />

waarin logica en rationaliteit plaatsmaken voor hun tegengestelden. dat<br />

zien we bijvoorbeeld terug in wat Marx de ‘crisis <strong>van</strong> overproductie’ heeft<br />

genoemd. gedurende het tijdperk <strong>van</strong> de industrialisering heeft het kapitaal<br />

zich herhaaldelijk genoodzaakt gezien om goederen, productiecapaciteit<br />

en uiteindelijk ook mensenlevens te vernietigen om deze crises te boven te<br />

komen. Wellicht dat het recente knappen <strong>van</strong> financiële bubbels hierin niet<br />

meer dan een nieuwe fase markeert, samen met het ‘splatterkapitalisme’<br />

(Franco Berardi) <strong>van</strong> de napolitaanse afvalhopen en Chinese spooksteden<br />

die de wijnmeren, boterbergen en melkplassen <strong>van</strong> de vorige eeuw lijken te<br />

hebben ver<strong>van</strong>gen. We kunnen deze overschotten niet negeren. Als we geen<br />

keuze maken, zal de keuze voor ons gemaakt worden. ‘Onze keuze hoe we<br />

het overschot besteden, bepaalt wie we zijn’ (Benammar 2005: 36-37).<br />

Onze uitdaging voor de toekomst is dus om voor deze overvloed een<br />

ecologische inbedding te vinden in een duurzame economie. In termen <strong>van</strong><br />

Oosterling: het afval <strong>van</strong> onze ‘wegwerpcultuur’ moet ‘geïnternaliseerd’<br />

worden ‘zodat het probleem deel wordt <strong>van</strong> de oplossing’ (Oosterling 2009a:<br />

35). de oplossing is niet consuminderen maar de doorbreking <strong>van</strong> het<br />

schaarstediscours zelf. de zelfbewuste maar middelmatige verspilling <strong>van</strong><br />

consumenten heeft namelijk niets <strong>van</strong> doen met een genereuze afwijzing<br />

<strong>van</strong> schaarste als zodanig, voor zover verspilling nog altijd een negatieve<br />

connotatie heeft. Bij Bataille krijgt deze herwaardering onder meer vorm in<br />

de a<strong>van</strong>t-gardistische gestalte <strong>van</strong> de soevereine mens, die het aporetische<br />

karakter <strong>van</strong> zijn bestaan actief doorleeft door de schijnbare autonomie <strong>van</strong><br />

het berekenende bourgeois subject op het spel te zetten. Oosterling geeft<br />

hieraan een omvattender vorm in een drievoudige ecologie, waarin ‘interesse’<br />

– wederzijdse belangstelling, verrijking en verantwoordelijkheid – als<br />

een ‘ecologische satéprikker’ (Oosterling 2009a: 38) de fysieke, sociale en<br />

mentale domeinen en partijen integraal en geschaald met elkaar verbindt.<br />

zelfs een zelfgenoegzaam begrip als ‘leefbaarheid’, doorgaans geënt op<br />

een typische ‘mengeling <strong>van</strong> zielzorg en lijfsbehoud’ (Oosterling 1998b:<br />

141), verliest zijn slaafse karakter en krijgt een soevereine invulling, zodra<br />

het is gebaseerd op diepte-investeringen in sociaal en cultureel kapitaal –


‘overvloedige’ investeringen dus waar<strong>van</strong> het ‘rendement’ zich niet direct<br />

laat aantonen. (Oosterling 2009a)<br />

de aporie die in het concept <strong>van</strong> interesse <strong>tot</strong> uitdrukking komt is die<br />

<strong>van</strong> nietzsches schenkende deugd, door Oosterling vertaald in ‘deelgeven’<br />

in plaats <strong>van</strong> deelnemen. Het gaat om een paradoxale deugd, omdat zij<br />

slechts gerealiseerd kan worden bij de gratie <strong>van</strong> een accumulatief proces<br />

dat er tegelijk door wordt ondermijnd. Interesse of ‘tussen-zijn’ is de radicale<br />

affirmatie <strong>van</strong> deze duurzaamheid of leefbaarheid zonder zelfbehoud –<br />

een double bind die niet <strong>tot</strong> een logische tegenstelling herleid kan worden.<br />

Als paradigmatisch voorbeeld geldt voor Oosterling de (vakmatige) verhouding<br />

tussen meester en gezel. (Oosterling 2009a: 296-297) Hierin vormt<br />

de generositeit <strong>van</strong> de meester het basisprincipe <strong>van</strong> een asymmetrische<br />

en onvoorwaardelijke gift. de gezel participeert in deze gift, voor zover hij<br />

wordt geactiveerd om op zijn beurt bij te dragen aan een rijkere toekomst,<br />

enzovoort. Tegelijk is deze (ont)ketening <strong>van</strong> de gift alleen mogelijk dankzij<br />

de zelfzucht en zelfverrijking <strong>van</strong> de meester, die genoeg heeft geaccumuleerd<br />

om een regeneratieve verspilling mogelijk te maken. gézel en gezèl<br />

zijn daarom onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het volhouden <strong>van</strong> deze<br />

gespannen maar wederzijdse loyaliteit biedt echter een vergezicht waarin<br />

profit wordt ver<strong>van</strong>gen door prosperity.<br />

De quintessens <strong>van</strong> de mens<br />

Maar bevinden we ons met deze double bind nog wel in het domein <strong>van</strong> de<br />

antropologie, ruim een halve eeuw nadat Foucault in navolging <strong>van</strong> nietzsche<br />

‘de dood <strong>van</strong> de mens’ had verkondigd? Uiteraard volstaat het niet om<br />

schaarste simpelweg door overvloed te ver<strong>van</strong>gen om daarmee de antropologische<br />

paradox op te lossen. de paradox insisteert, zo hebben we gezien,<br />

maar zij is <strong>van</strong> aard veranderd. Vandaar dat Oosterling overvloed niet als de<br />

essentie <strong>van</strong> de mens begrijpt, maar als zijn ‘quintessens’, zijn vijfde element.<br />

(Oosterling 2007a: 369)<br />

In het legitimatiediscours <strong>van</strong> de traditionele antropologie is men<br />

gewend om nietzsches definitie <strong>van</strong> de mens als het ‘niet-vastgestelde<br />

dier’ te interpreteren in termen <strong>van</strong> negatie. de mens is het Mängelwesen<br />

dat de cultuur nodig heeft om zijn natuurlijke gebreken te compenseren.<br />

Als belangrijkste critici <strong>van</strong> dit discours hebben Foucault en deleuze laten<br />

zien hoe deze compensatie in zijn werk gaat. In het reformerende en moderniserende<br />

westen transformeren discipline en biopolitiek het gebrek <strong>tot</strong><br />

een productieve kracht, zelfs <strong>tot</strong> een waarde op zichzelf, zodat elk positief<br />

idee <strong>van</strong> verspilling verdwijnt. Wanneer de discipline is uitgewerkt, scha-


<strong>Sjoerd</strong> <strong>van</strong> <strong>Tuinen</strong><br />

Overvloed<br />

112 – 113<br />

kelen we over op controle. We steken ons onbeperkt in de schulden en consumeren<br />

ons letterlijk wezenloos, maar tegelijkertijd garandeert de <strong>tot</strong>ale<br />

‘financialisering’ <strong>van</strong> ons dagelijks leven de uitoefening <strong>van</strong> macht op onze<br />

intiemste driften.<br />

deze analyse geeft echter tevens de aanzet <strong>tot</strong> een alternatieve<br />

toonzetting <strong>van</strong> overvloed, die niet langer antropologisch maar eerder mediatheoretisch<br />

is. ziet gehlen de mens als het ‘onbemiddelde’ dier bij uitstek,<br />

Oosterling situeert de openheid en vrijheid <strong>van</strong> de mens met Marshall<br />

Mcluhan in onze inbedding in allerlei extensies <strong>van</strong> de zintuigen, organen<br />

en ledematen: prothesen, instituties, netwerken. Sloterdijk spreekt <strong>van</strong> ‘ecstatische<br />

immanentie’ en een overgang <strong>van</strong> de condition humaine naar air<br />

conditioning, Oosterling wat nuchterder <strong>van</strong> ‘radicale middelmatigheid’ en<br />

‘Dasein als design’. Mensen zijn relationeel bemiddelde wezens bij uitstek<br />

en het actief vormgeven <strong>van</strong> onze – interesse – is de uitdrukking<br />

<strong>van</strong> onze rijkdom in zijn existentiële reflex. (Oosterling 2010) In plaats <strong>van</strong><br />

het conventionele, ideologische begrip <strong>van</strong> Verlichting als de zelfbevrijding<br />

<strong>van</strong> de menselijke subjectiviteit beschrijft Oosterling deze reflex in Radicale<br />

middelmatigheid als een drievoudige verlichting: in termen <strong>van</strong> kennis<br />

en technologie, in termen <strong>van</strong> transportmiddelen en mobilisatie en in termen<br />

<strong>van</strong> telecommunicatiemiddelen. deze drie verlichtingsprocessen hebben<br />

wellicht altijd al een onderdeel <strong>van</strong> de Verlichting gevormd, maar pas<br />

na het verlies aan geldigheid <strong>van</strong> het klassieke humanisme kunnen we hun<br />

mediërende waarde erkennen: de automobilisering en digitalisering hebben<br />

het autonome subject binnenstebuitengekeerd en overspoeld. (Oosterling<br />

2000a: 71-87; Oosterling 2009a: 250-251)<br />

Als niet de mens maar zijn media de maat aangeven, dan heeft dat<br />

gevolgen voor onze waardeschalen. de beroemde behoeftepiramide <strong>van</strong><br />

Maslow, waarin zelfredzaamheid – fysiek en sociaal overleven – de basis<br />

is voor zelfontplooiing, verhult dat <strong>van</strong> een zelfbepalend ‘ik’ aan de top<br />

pas sprake kan zijn wanneer dit ondersteund wordt door fysieke en virtuele<br />

inbedding op alle tussenliggende niveaus. (Oosterling 2009c) Wanneer<br />

– zoals in Finland – wettelijk wordt vastgelegd dat alle burgers recht hebben<br />

op een internetverbinding <strong>van</strong> minimaal 1 megabit per seconde, raken<br />

primaire en secundaire behoeften ononderscheidbaar. Meestal gebeurt dit<br />

onreflectief. Hoewel nieuwe media het ritme <strong>van</strong> ons leven transformeren,<br />

vormen ze toch een voortzetting <strong>van</strong> onze inherent gebrekkige autonomie.<br />

ze worden geïnternaliseerd <strong>tot</strong> een natuurrecht, het middel wordt <strong>tot</strong> doel,<br />

het medium de boodschap. Op de golven <strong>van</strong> overvloedige datastromen,<br />

nieuwsfeiten en Facebook vrienden rollen we zo <strong>van</strong> het ene gebrek in het


andere. Sloterdijk spreekt <strong>van</strong> ‘miserabilisme’, Oosterling <strong>van</strong> de paradox<br />

<strong>van</strong> ‘overvloedige schaarste’ (Oosterling 2010). Een ‘mediologische vergeetachtigheid’<br />

(Oosterling 2007a: 371) garandeert de systematische recycling<br />

<strong>van</strong> schaarste op nieuwe niveaus, zonder dat de cyclische reproductie<br />

<strong>van</strong> de overvloed ooit als zodanig verschijnt. We blijven maar zoeken naar<br />

schijnbare problemen <strong>van</strong> schaarste, omdat we menen die te kunnen oplossen.<br />

zo worden mediamieke excessen geëxternaliseerd en gecorrigeerd via<br />

de markt in de vorm <strong>van</strong> een aflaateconomie gebaseerd op emissierechten<br />

en verwijderingsbijdragen. Ons slechte ecologische geweten vormt slechts<br />

de zoveelste bevestiging dat ook de natuur een schaars product is.<br />

Met zijn concept <strong>van</strong> interesse streeft Oosterling daarentegen een<br />

‘tactische inzet’ <strong>van</strong> deze paradox <strong>van</strong> overvloedige schaarste na. Immers,<br />

‘[a]ls de paradox alleen maar cynisch blijft doorzeuren, wordt de communicatie<br />

oeverloos en het handelen stuurloos’ (Oosterling 2009a: 254).<br />

Wanneer we inzien dat onze autonomie niet ligt in de individuele claim op<br />

vrijheid maar in de reflectieve verstandhouding met onze media en netwerken,<br />

dan kunnen we leren ons op een niet-pathologische manier <strong>tot</strong> de schizofrenie<br />

<strong>van</strong> de overvloedige schaarste te verhouden. net als in de boeddhistische<br />

filosofie <strong>van</strong> budo blijkt de leegte <strong>van</strong> het ‘inter’ slechts een<br />

andere naam voor volheid. (Oosterling 2011b) de paradox biedt zo zicht op<br />

alternatieve waarderingsbronnen – ‘bronnen <strong>van</strong> een alternatieve energie<br />

verspillen’ (Oosterling 2010) – en een nieuw vrijheidsbegrip voorbij schuld<br />

en schaamte. de openheid <strong>van</strong> onze meervoudige mediaties ondergraaft<br />

immers de schaarste-ideologie, die is gebaseerd op een nieuwe verdeling<br />

tussen behoeften, middelen en doelen. Waar we onze behoeften nog relatief<br />

maslowiaans, d.w.z. hiërarchisch, lijken te kunnen benoemen, blijkt dit<br />

wat onze middelen en doelen betreft al niet meer op te gaan. de piramide<br />

moet daarom worden ver<strong>van</strong>gen door horizontale, ‘open netwerken die<br />

in elkaar haken en over elkaar heen schuiven om zo het maatschappelijk<br />

weefsel te verbeelden’ (Oosterling 2009c: 8). de 1% is niets zonder de 99%.<br />

Maar afgezien <strong>van</strong> onze meest elementaire lichamelijke noden, worden ook<br />

onze basisbehoeften in onderlinge afhankelijkheid tussen mensen en media<br />

bepaald. In plaats <strong>van</strong> behoeften is het daarom interessanter te spreken<br />

over capaciteiten en verantwoordelijkheden. deze verschuiving is even<br />

bevrijdend als verontrustend: consumptief hyperindividualisme is niet het<br />

sluitstuk, want wij weten nog helemaal niet wat de mens zoal vermag. Overvloed<br />

wordt niet langer begrepen als recht, maar als gift en gave. dit geeft<br />

een flinke draai aan het normen-en-waardendebat. Ter oriëntatie dient wellicht<br />

Oosterlings nieuwe waardeschaal, waarop zelfvertrouwen, trots, crea-


<strong>Sjoerd</strong> <strong>van</strong> <strong>Tuinen</strong><br />

Overvloed<br />

114 – 115<br />

tiviteit, verantwoordelijkheid, authenticiteit en ambitie de Maslowiaanse<br />

behoeften hebben afgelost. (Oosterling 2009a: 39)<br />

Denken in overvloed: ecosofie<br />

Aangezien in tijden <strong>van</strong> post scarcity economische oplossingen in strikte<br />

zin niet meer volstaan, kan een meer reflectieve of affirmatieve omgang<br />

met overvloed wellicht alleen op esthetische wijze worden bereikt, zo lijkt<br />

de teneur <strong>van</strong> Oosterlings vroegere werk. Toch zou ik willen verdedigen dat<br />

hierbij met name voor de filosofie een bijzondere rol is weggelegd. denken<br />

in termen <strong>van</strong> overvloed, door Bataille reeds als dépenser op een noemer<br />

gebracht, is immers per definitie speculatief. Het is niet gericht op wat we<br />

missen, maar op wat gaat komen. Als filosofisch concept bij uitstek bewerkstelligt<br />

overvloed een radicale breuk met alle dominante manieren <strong>van</strong><br />

zingeving en waardebepaling.<br />

de grote moderne filosofen <strong>van</strong> de overvloed zijn nietzsche, Bataille,<br />

deleuze & guattari en Sloterdijk. Bij Oosterling convergeert hun werk in<br />

een algemene ecosofie die uitstraalt naar een onbeperkte hoeveelheid disciplines<br />

en praktijken. Maar zelfs wanneer zijn concepten welhaast onlosmakelijk<br />

en ononderscheidbaar inzinken en doorwerken in de succestermen<br />

<strong>van</strong> het ambtelijk discours (educatie, communicatie, participatie – termen<br />

die voor Oosterling pas hun betekenis krijgen binnen een op overvloed<br />

gebaseerde economie), kan er over hun filosofische inspiratie geen enkele<br />

twijfel bestaan. Sterker nog, hun expressiviteit bevestigt dat de filosofie<br />

geen eigen inhoud of materiaal heeft, maar verbindingen legt tussen praktijken<br />

die anders geneigd zijn zich op hun eigen territorium terug te trekken<br />

en deze ‘deterritorialiseert’. Elke creatie <strong>van</strong> een nieuw concept impliceert<br />

als zodanig dus het gelijktijdige en paradoxale prijsgeven <strong>van</strong> de identiteit<br />

<strong>van</strong> de filosofie. Want ook hier geldt dat het er niet toe doet wat de dingen<br />

zijn, maar hoe ze worden. Anders gezegd: als eerdergenoemde denkers de<br />

sterren zijn aan Oosterlings filosofenhemel, dan is hij zelf een Rotterdamse<br />

zon. Een filosoof sans réserve.


Literatuur<br />

g. Bataille (1967) La Part Maudite. Paris: Minuit.<br />

k. Benammar (2005) Overvloed. Diemen: Veen Magazines.<br />

g. deleuze (1990) The Logic of Sense. New York: Continuum.<br />

g. deleuze & F. guattari (1991) Qu’est-ce que la philosophie? Paris: Minuit.<br />

M. Foucault (2006) De woorden en de dingen. Een archeologie <strong>van</strong> de menswetenschappen. Amsterdam: Boom.<br />

F. nietzsche (2006) Aldus sprak Zarathoestra. Een boek voor allen en voor niemand. Amsterdam: Boom.


116 – 117 Erwin Jans<br />

Performance<br />

beeld: Yvonne <strong>van</strong> de Griendt


PERFORMAnCE<br />

erwin jans<br />

Wat te doen? Het is de titel <strong>van</strong> een bekend geworden tekst die Vladimir<br />

Iljitsj lenin schreef in de herfst en winter <strong>van</strong> 1901-1902. Hij behandelde<br />

daarin ‘de vraagstukken <strong>van</strong> het karakter en de voornaamste inhoud <strong>van</strong><br />

onze politieke agitatie, <strong>van</strong> onze organisatorische taak, <strong>van</strong> het plan om<br />

tegelijkertijd en <strong>van</strong> verschillende kanten een strijdvaardige algemeen-<br />

Russische organisatie op te bouwen’. lenin wist dus duidelijk wat hem en<br />

de zijnen te doen stond. Wat te doen? was nog niet de wanhoopskreet die<br />

hij een eeuw later is geworden in het aangezicht <strong>van</strong> een mondiale financiële<br />

crisis, een onoverzichtelijk geworden technologische ontwikkeling<br />

en een dreigende ecologische catastrofe. Meer nog dan aan het begin <strong>van</strong><br />

de twintigste eeuw, is Wat te doen? dé vraag <strong>van</strong> de eenentwintigste eeuw.<br />

Wie het antwoord zal schrijven is echter minder duidelijk. Aan analyses<br />

ontbreekt het uiteraard niet. zo weet de duitse filosoof Peter Sloterdijk<br />

als weinig anderen zijn tijd in metaforen te vatten. Hij hermuntte Wagners<br />

‘götterdämmerung’ <strong>tot</strong> ‘dadenschemering’. de onmacht om <strong>tot</strong> grote, wereldscheppende<br />

daden over te gaan, een onmacht die Wagner in Der Ring<br />

des Nibelungen bij de godengeslacht constateerde, wordt door Sloterdijk<br />

veralgemeend. Over de (westerse) wereld hangt sinds de Tweede Wereldoorlog<br />

een ‘dadenschemering’ die verantwoordelijk is voor wat we nu als<br />

het einde <strong>van</strong> de geschiedenis of de posthistorie beschrijven: ‘Sinds 1945<br />

staat het vast dat het vermogen om geschiedenis te schrijven de protagonisten<br />

<strong>van</strong> de Europese expansie in de steek heeft gelaten’. geschiedenis<br />

in de eigenlijke zin <strong>van</strong> ‘wereldgeschiedenis’ werd enkel geschreven<br />

tussen 1492 en 1945: ‘Het “einde <strong>van</strong> de geschiedenis” kan met een bijnatautologie<br />

omschreven worden: de geschiedenis <strong>van</strong> de “wereld” heeft haar<br />

einde bereikt als de geschiedenis <strong>van</strong> de ontwikkeling <strong>van</strong> het beeld <strong>van</strong> de<br />

wereld als aarde min of meer afgesloten en gemeengoed geworden is’. de<br />

wereld is een globe geworden, een aardbol. This is it. Er valt niets meer te<br />

ontdekken, niets meer te veroveren. de romantiek <strong>van</strong> de daad is ten einde.<br />

de enige echte daden zijn misdaden, aldus Sloterdijk. geen toeval dat het<br />

woord ‘dader’ een louter negatieve connotatie heeft gekregen. Toch zijn er<br />

nog steeds groepen die niet willen aanvaarden dat de geschiedenis voorbij


Erwin Jans<br />

Performance<br />

118 – 119<br />

is. de neo-liberalen en de terroristen horen daartoe, volgens Sloterdijk.<br />

Beide groepen hebben niet begrepen dat we in een posthistorisch tijdperk<br />

leven. Beide vormen <strong>van</strong> handelen zijn voor Sloterdijk ‘oneigentijds’, wat<br />

natuurlijk niet wil zeggen dat ze geen enorme effecten kunnen hebben: ‘de<br />

eersten willen nog steeds uitvaren als op goud beluste zeevaarders uit het<br />

jaar 1492, de laatsten dromen er<strong>van</strong> uit te rijden als monotheïstisch ontvlamde<br />

woestijnstammen uit de zevende eeuw’.<br />

Het is altijd tricky om te spreken over de ‘ontwikkeling’ <strong>van</strong> een filosoof,<br />

maar misschien zit er in de titels <strong>van</strong> de boeken <strong>van</strong> Henk Oosterling toch<br />

een soort <strong>van</strong> evolutie: De opstand <strong>van</strong> het lichaam, Door schijn bewogen,<br />

Radicale middelmatigheid en Woorden als daden. niemand zal weerleggen<br />

dat het denken over ethiek/politiek een rode draad is in het werk <strong>van</strong><br />

Oosterling. Als dat zo is dan zijn die boeken stappen in de richting <strong>van</strong><br />

de ultieme vraag Wat te doen? Hij baant zich een weg door de twintigsteeeuwse<br />

verwerking <strong>van</strong> de nietzscheaanse Umwertung <strong>van</strong> schijn en zijn,<br />

via de romantiek <strong>van</strong> het lichaam als laatste verzetshaard, naar het besef<br />

<strong>van</strong> de ‘radicale middelmatigheid’, de interdependentie, het inter-esse, het<br />

vernetwerkte op de media aangesloten ‘dividu’, dat de nieuwe uitvalsbasis<br />

wordt <strong>van</strong> het handelen. Eigenlijk is Henk Oosterlings denken een niet aflatende<br />

poging om te zoeken naar de mogelijkheid <strong>van</strong> een daad na het einde<br />

<strong>van</strong> de geschiedenis, naar een ‘eigentijds’ handelen in een posthistorische<br />

samenleving. klinkt zwaar, maar daar komt het wel op neer. Het meest expliciet<br />

doet hij dat natuurlijk in Woorden als daden. daarin zegt hij wat ons<br />

te doen staat, hier en nu, aan het begin <strong>van</strong> de eenentwintigste eeuw in een<br />

multiculturele geürbaniseerde samenleving. In dat boek heeft hij zich het<br />

hele jargon <strong>van</strong> de organisator, de planoloog en de manager eigen gemaakt.<br />

dat sluit hij aan op zijn eigen filosofische woordenschat.<br />

Een <strong>van</strong> de grote verdiensten <strong>van</strong> Woorden als daden zijn de vaak verrassende<br />

en dynamische concepten die Oosterling kneedt, beïnvloed door<br />

denkers als deleuze en guattari, maar ook door de populaire cultuur. de<br />

titel <strong>van</strong> de lezing Dasein als Design is een goed voorbeeld <strong>van</strong> die combinatie.<br />

Oosterling durft op het eerste gezicht ver uit elkaar liggende termen<br />

op elkaar aan te sluiten waardoor intrigerende kortsluitingen ontstaan. Hij<br />

slaagt erin zijn filosofische inzichten te vertalen in korte zinnen, met de<br />

kracht en de verbale humor <strong>van</strong> reclameslogans: ‘<strong>van</strong> wegwerpcultuur naar<br />

ontwerpcultuur’, ‘naast chillen vooral skillen’, ‘we zitten niet in de knoop,<br />

we zijn de knoop’. dit soort gebalde formuleringen wijst op zijn geloof in<br />

de daadkracht <strong>van</strong> woorden. Hij scheert daarmee natuurlijk gevaarlijk langs


het soort turbo-taal en de one-liners die op dit ogenblik in de commercie,<br />

maar ook in de politiek de dienst uit maken. Maar dat is het risico dat hij<br />

moet nemen. Er staat immers veel op het spel. Hij richt zich niet langer alleen<br />

<strong>tot</strong> collega-filosofen, maar <strong>tot</strong> politici, beleidsmakers, architecten,<br />

straathoekwerkers, kunstenaars, onderwijzers, wijkbewoners, commercanten<br />

et cetera. Wie hem de voorbije jaren een lezing heeft horen en zien<br />

geven, weet hoe hij alle middelen inzet om zijn verhaal te vertellen. de performatieve<br />

dimensie <strong>van</strong> de taal wordt <strong>tot</strong> het uiterste ingezet en een kleurrijke<br />

power point presentatie <strong>van</strong> slagzinnen en schema’s wordt daarbij niet<br />

geschuwd.<br />

In zijn studie De ambachtsman (2008) houdt de Amerikaanse socioloog Ri-<br />

chard Sennett een vurig pleidooi voor de herwaardering <strong>van</strong> de vakman en<br />

<strong>van</strong> het ambacht. Het is geen toeval dat hij diderots Encyclopédie ou dictionnaire<br />

raisonné des sciences, des arts et des métiers als emblematisch voor<br />

de Verlichting beschouwt. Wetenschap, kunst en ambacht maken, zo suggereert<br />

de titel <strong>van</strong> de encyclopedie, immers in gelijke mate deel uit <strong>van</strong> het<br />

emancipatorische verlichtingsproject. Wat we ‘modernisering’ noemen is in<br />

niet geringe mate het uit elkaar groeien en verzelfstandigen <strong>van</strong> deze drie<br />

domeinen. Met de globalisering zijn we tegen de grenzen <strong>van</strong> dat verzelfstandigingsproces<br />

aangelopen. In plaats <strong>van</strong> de maatschappij overzichtelijker<br />

te maken, heeft de autonomisering gezorgd voor een onoverzichtelijke<br />

fragmentering, specialisering en isolering. Onze tijd heeft opnieuw nood<br />

aan een integrale visie, aan een visie die de ‘interdependentie’ centraal<br />

stelt, de wezenlijke samenhang <strong>van</strong> fysieke, mentale en sociale processen.<br />

Iets soortgelijks schrijft Oosterling: ‘denken is doen, woorden zijn daden.<br />

Voor mij sluiten daadkracht, wilskracht en verbeeldingskracht en reflectie<br />

naadloos op elkaar aan’. Ook hij hanteert de weinig flashy term ‘vakmanschap’<br />

als het (theoretische én praktische) breekijzer om een nieuwe politieke<br />

positie te formuleren aan gene zijde <strong>van</strong> de paradoxen en spanningen<br />

<strong>van</strong> de (post-)moderniteit.<br />

Oosterling wil vooral breken met een negatieve, vaak deprimerende<br />

beeldvorming rond stedelijkheid, diversiteit en integratie. niet omdat hij<br />

de problemen onderschat of naïef optimistisch is, maar <strong>van</strong>uit het, zowel<br />

conceptueel als pragmatisch, verworven inzicht dat er geen alternatief is<br />

voor een onderbouwde gezamenlijke actie. Concepten als identiteit, vrijheid,<br />

autonomie en individu – de fundamenten <strong>van</strong> de moderniteit – zijn in<br />

de kritische analyses <strong>van</strong> de twintigste-eeuwse filosofie <strong>van</strong> hun universele<br />

waarde ontdaan en ontmaskerd als machtseffecten. Maar een nieuwe con-


Erwin Jans<br />

Performance<br />

120 – 121<br />

ceptualisering moet verder gaan. daarvoor zet Oosterling minder in op differentiële<br />

dan wel op relationele termen, minder op het verschil en meer op<br />

het ‘inter’: inter-cultureel, inter-mediaal, inter-disciplinair. Het denken <strong>van</strong><br />

het ‘intra’ (de innerlijkheid, het bewustzijn, de autonomie) moet verschuiven<br />

in de richting <strong>van</strong> het ‘inter’ (het relationele, de samenwerking, het netwerk).<br />

dat zijn filosofische inzichten ook in de praktijk kunnen worden omgezet,<br />

toont Oosterling met zijn RVS-projecten in de ‘moeilijke’ wijken in<br />

Rotterdam-zuid die gekenmerkt worden door schooluitval, agressief straatgedrag,<br />

culturele spanningen en andere moderne urbane ziektes. Vanuit het<br />

besef dat Rotterdam op termijn verjongt, concentreert Oosterling zich op<br />

die plek waar een eerste model <strong>van</strong> samenleving gestalte krijgt: de school.<br />

Met het project ‘Fysieke Integriteit’ wordt ecosofie op scholen in praktijk<br />

gebracht. kinderen krijgen er naast filosofieles elke week kookles, judoles<br />

en ook hebben ze een eigen moestuin, waardoor ze technische skills (koken,<br />

tuinieren), sociale skills (respect, elkaar helpen), culturele skills (eten<br />

proeven uit verschillende landen, sportregels) leren. door de combinatie<br />

<strong>van</strong> activiteiten versterken de skills elkaar.<br />

de invulling die Oosterling aan de term ‘vakmanschap’ geeft, gaat<br />

duidelijk verder dan professionaliteit. de inzet er<strong>van</strong> is hoog: zowel theoretisch-filosofisch<br />

als praktisch-maatschappelijk. Het is een soort levenshouding:<br />

‘dit mentale weefsel is zorgvuldig gesponnen en bestaat uit ragfijne<br />

draden <strong>van</strong> concentratie, aandacht, voeling en visie. (…) Relationeel<br />

ontwerpen is meer een oproep dan een beschrijving. Het schrijft niets voor<br />

maar appelleert aan een bewustzijn dat zijn samenhangt ontleent aan een<br />

ander bewustzijn: esthetisch, ethisch en politiek. (…) Relationeel design<br />

blijkt de opmaat naar een creatieve leefstijl met als hoekstenen ecopolitieke<br />

duurzaamheid en geopolitieke verantwoordelijkheid. Vakmanschap<br />

en het gevoel <strong>van</strong> proportionaliteit is daarbinnen cruciaal. geen terugkeer<br />

naar een negentiende-eeuwse ambachtelijkheid, maar een herwaardering<br />

<strong>van</strong> waarden als verantwoordelijkheid en respect om de excessen <strong>van</strong> het<br />

hyperindividualisme en hyperconsumentisme te begrenzen’.<br />

En ach, wellicht zal het ook te maken hebben met het feit dat Henk<br />

Oosterling Rotterdammer is. geen stad <strong>van</strong> dromers, maar <strong>van</strong> arbeiders.<br />

No nonsense. denken is voor Oosterling een vorm <strong>van</strong> werken, <strong>van</strong> produceren,<br />

<strong>van</strong> maken, <strong>van</strong> bouwen. Oefening, discipline, herhaling. denken moet<br />

iets opleveren. Er moet een resultaat zijn. Arbeid gaat de verveling tegen.<br />

Wie werkt en zich bewust is <strong>van</strong> de plek <strong>van</strong> dat werk, maakt zich de wereld<br />

opnieuw eigen. ‘de hand is het raam dat uitziet op de geest’, schreef kant al.


122 – 123 Ed Romein<br />

Quasi-causaliteit<br />

beeld: Joe Cillen


QUASI-CAUSAlITEIT<br />

eD rOMein<br />

de fotoseries <strong>van</strong> Eadweard Muybridge zijn stuk voor stuk studies in beweging:<br />

een springende man, een paard in draf, een hurkende vrouw met<br />

kruik. Een reeks <strong>van</strong> verstilde momenten die <strong>van</strong>uit het perspectief <strong>van</strong> het<br />

leidend voorwerp een vloeiende beweging moet zijn geweest, een voortdurend<br />

‘nu’. de opeenvolging <strong>van</strong> afbeeldingen roept de illusie op <strong>van</strong> een<br />

beweging enkel door de zwarte streepjes er tussen. zij lijken slechts dode<br />

momenten waar we overheen glijden op weg naar het volgende fragment,<br />

maar in <strong>werkelijkheid</strong> is het hier waar de echte beweging gebeurt. zo moeten<br />

we ongeveer het beeld voorstellen dat gilles deleuze oproept <strong>van</strong> de<br />

vroege Stoa in zijn tweede serie <strong>van</strong> zijn boek Logique du sens. de vroege<br />

Stoa maakt namelijk een onderscheid in twee soort ‘dingen’: lichamelijke<br />

dingen en onlichamelijke gebeurtenissen. de lichamelijke dingen vinden<br />

we in de afzonderlijke afbeeldingen <strong>van</strong> Muybridge’s foto’s. Alles wat ruimte<br />

inneemt is lichamelijk. Het zijn ook de lichamelijke dingen die een plaats<br />

in de tijd opeisen. ze bezetten namelijk het heden en alleen het heden.<br />

Iedere afbeelding is dan ook een snapshot <strong>van</strong> een heden dat de gehele tijd<br />

vult, waar een oneindig even is ontheven <strong>van</strong> verleden en toekomst en daardoor<br />

ook <strong>van</strong> het juk <strong>van</strong> lineaire causaliteit. Omdat voor en na in iedere<br />

afbeelding ontbreken, kunnen de lichamen zich enkel als oorzaak <strong>tot</strong> elkaar<br />

verhouden. Effecten zijn er in dit eeuwige heden even niet. Van een geheel<br />

andere orde zijn echter de zwarte verbindingstrepen tussen de afbeeldingen.<br />

daarin verbergt zich ‘de wereld’ <strong>van</strong> de effecten, <strong>van</strong> onlichamelijke<br />

gebeurtenissen. Als de fotoseries de illusie <strong>van</strong> beweging opwekken dan<br />

is dit niet door iedere afbeelding afzonderlijk, maar door het effect <strong>van</strong> de<br />

zwarte balken die de beweging in gang zetten en houden en tegelijkertijd<br />

onwaarneembaar meeliften in de reeks <strong>van</strong> afbeeldingen die deel uitmaken<br />

<strong>van</strong> de beweging. ze persisteren in de beweging, waar de afbeeldingen


Ed Romein<br />

Quasi-causaliteit<br />

124 – 125<br />

1 Ik verwijs naar de series waaruit het boek is samengesteld: s 23 verwijst naar serie 23.<br />

existeren met de beweging. Anders dan lichamelijke dingen nemen ze geen<br />

plaats in en hebben ze geen heden, maar ze zijn er wel. ze persisteren aan<br />

het randje <strong>van</strong> het zijn, behept met de allerminste hoeveelheid aan zijn,<br />

zodat ze net niet over het randje kukelen in het lege niets. Waar de afbeeldingen<br />

het heden bezetten is er in de zwarte streepjes alleen plaats voor<br />

verleden en toekomst, voor wat er is gebeurd en wat er staat te gebeuren.<br />

ze staat aan de ene zijde uit naar de afbeelding die net is geweest en aan<br />

de andere zijde naar de afbeelding die gaat komen. In de Stoa voltrekt zich<br />

zo een fundamentele censuur in de conceptie <strong>van</strong> tijd. (deleuze 1969: s23) 1<br />

niet langer een verleden, heden en toekomst die op dezelfde lijn liggen,<br />

maar enerzijds een plaats die geheel wordt ingenomen door het heden, wat<br />

de Stoa Chronos noemt, en anderzijds een non-plaats <strong>van</strong> een gelijktijdigheid<br />

<strong>van</strong> verleden en toekomst dat altijd aan het heden ontglipt. de tijd in<br />

de afbeeldingen enerzijds en de tijd tussen de afbeeldingen, de tijd in de<br />

zwarte balkjes, anderzijds. deze gelijktijdigheid <strong>van</strong> verleden en toekomst<br />

zonder heden, waar alles gebeurt zowel in richting <strong>van</strong> het verleden als in<br />

richting <strong>van</strong> de toekomst, maar zich nooit laat vastpinnen op een moment<br />

<strong>van</strong> aanwezigheid in het heden, krijgt bij de Stoa de naam Aioon. Er is weinig<br />

fantasie voor nodig om te begrijpen dat het Aioon ontologisch wordt<br />

begrepen als het worden tegenover het zijn <strong>van</strong> de Chronos. Voor deleuze<br />

insisteert het worden in het zijn.<br />

Het onderscheid in lichamelijke en onlichamelijke dingen bij de Stoa heeft<br />

wonderlijke consequenties. Het luidt niets minder dan een filosofische<br />

oproer in tegen het platoonse onderscheid in een ondermaanse en bovenmaanse<br />

wereld en de dominantie <strong>van</strong> het beeld <strong>van</strong> het denken dat dit<br />

onderscheid voortbrengt, althans volgens deleuzes interpretatie (deleuze<br />

1969: s2). Met het onderscheid had de Stoa ook de moed om de causale relatie<br />

op te splitsen. (deleuze 1969: s24) In de wereld <strong>van</strong> de materiële lichamen<br />

zijn er enkel oorzaken die verwijzen naar andere oorzaken als oorzaak.<br />

Een verbond dat voor de Stoa uitmondt in het lot, het oorspronkelijke vuur<br />

waar alles uit voorkomt en naar terugkeert. de lichamelijke dingen vormen<br />

een domein <strong>van</strong> oorzaken, maar de effecten <strong>van</strong> hun oorzakelijkheid hebben<br />

hun plaats op een ander, apart niveau, schrijft Marc de kesel in het Deleuze<br />

Compendium. Het domein <strong>van</strong> de onlichamelijke dingen bevat enkel effecten<br />

en effecten die verwijzen naar andere effecten, een groot verbond <strong>van</strong><br />

effecten. Maar hoe is dit verbond waar effecten zich <strong>tot</strong> elkaar als effecten<br />

verhouden te denken als er geen plaats is voor causaliteit? Wat de verhouding<br />

tussen effecten ‘reguleert’ is niet een echte causaliteit, maar een on-


echt en spookachtig soort causaliteit, schrijft deleuze (deleuze 1969: s5).<br />

Hij noemt het een quasi-causaliteit. (deleuze 1969: s2,5,14,21,23,24)<br />

Het zal een schragend concept blijken te zijn voor deleuzes eigen<br />

denken dat in vele gedaantes verschijnt. In Verschil en herhaling heet het ‘le<br />

sombre précurseur’, de onwaarneembare voorloper <strong>van</strong> een bliksemschicht;<br />

in Anti-Oedipus verschijnt het als het ‘lichaam zonder organen’, in Mille<br />

Plateaux als ‘vluchtlijn’ en ‘abstracte machine’, in Nietzsche et la<br />

Philosophie als affirmatie <strong>van</strong> de worp met dobbelstenen en in Dialogen als<br />

‘zigzag-effect’. Telkens gaat het in deze concepten om het <strong>tot</strong> stand brengen<br />

<strong>van</strong> een communicatie tussen twee heterogene veelheden. Veelheden<br />

omdat heterogeniteit bij voorbaat iedere eenheid uitsluit en heterogeen<br />

omdat het uitgangspunt voor deleuze ‘het verschil’ is. In Verschil en herhaling<br />

definieert deleuze zijn filosofische project als het vinden <strong>van</strong> een<br />

concept voor het verschil als zodanig, de differentie. Een verschil dat niet<br />

leunt op een begrip <strong>van</strong> eenheid en identiteit dat allereerst gesteld moet<br />

worden om vervolgens het verschil te herleiden als het verschil tussen twee<br />

eerder gestelde identiteiten. Het verschil als zodanig gaat vooraf aan het<br />

concept <strong>van</strong> de identiteit en constitueert de identiteit. geen geringe claim<br />

te weten dat het identiteitsprincipe als het grondbeginsel <strong>van</strong> de westerse<br />

filosofie geldt. Waar een identiteit met zichzelf samenvalt, is het verschil<br />

als zodanig, zoals deleuze dat denkt, per definitie zichzelf altijd vreemd,<br />

een singulier ‘iets’ zonder referentie dat zich in een permanente staat <strong>van</strong><br />

heterogenese bevindt, altijd zichzelf veranderend zonder met zichzelf samen<br />

te vallen.<br />

Vergelijkbaar met wat in de natuurkunde een potentiaal wordt genoemd,<br />

heeft het geen fysieke realiteit, want bij het potentiaal hebben de<br />

elektromagnetische krachten geen fysieke realiteit, maar wel een effect.<br />

Althans als zich een ander potentiaal in het elektronische circuit manifesteert<br />

dat verschilt. Wat volgt is een ontlading: het overbruggen <strong>van</strong> een<br />

potentiaalverschil. net als bliksem de ontlading is <strong>van</strong> een potentiaalverschil,<br />

zo is de quasi-causaliteit de onzichtbare voorloper <strong>van</strong> de schicht,<br />

die diens route al in omgekeerd richting uittekent voordat de bliksem oplicht.<br />

Quasi-causaliteit is de communicatie <strong>van</strong> het verschil als zodanig met<br />

zichzelf, het is het ‘als zodanig’ <strong>van</strong> het verschil.<br />

Het principe <strong>van</strong> de voldoende grond krijgt hiermee een rigoureus andere<br />

lading. Als het verschil als zodanig inderdaad voorafgaat aan de identiteit<br />

en de quasi-causaliteit het innerlijke spanningsverschil is <strong>van</strong> het verschil<br />

als zodanig, dan gaat formeel-ontologisch het ‘effect’ vooraf aan de ‘oor-


Ed Romein<br />

Quasi-causaliteit<br />

126 – 127<br />

zaak’. Het principe <strong>van</strong> de voldoende grond zegt echter dat voor alles wat er<br />

is een reden is aan te voeren. die ‘reden’ is hier echter niet meer te herleiden<br />

<strong>tot</strong> welgefundeerde zijnden gegrond in een substantieel zijn, maar <strong>tot</strong><br />

wat deleuze een grondeloze grond noemt. Quasi-causaliteit ver<strong>van</strong>gt hier<br />

de finale causaliteit. Het principe <strong>van</strong> voldoende grond valt dan niet in een<br />

ondefinieerbare afgrond, maar onttrekt zichzelf door quasi-causaliteit aan<br />

elk tijdloos fundament. de quasi-causaliteit bindt een differentieel systeem<br />

dat als niet representeerbare wordingen of veelheden de werkelijke grond<br />

<strong>van</strong> de dingen is. Het is ook niet meer het subject dat de grond verschaft,<br />

zoals bij kant. Want in zijn werk over Hume had deleuze al laten zien dat<br />

het eerder de vraag is hoe het subject zich uit een veelheid <strong>van</strong> ervaringen<br />

stelt. Het subject wordt eerder zelf geconstitueerd in dit spanningsveld <strong>van</strong><br />

de quasi-causaliteit.<br />

de Stoa ver<strong>van</strong>gt de gebruikelijk subject-predicaat logica met een logica<br />

<strong>van</strong> het gebeuren. In de eerstgenoemde is het predicaat een eigenschap<br />

dat aan een subject wordt toegeschreven. zoals de eigenschap ‘blauw’<br />

aan het subject ‘de lucht’ wordt toegeschreven wanneer men zegt ‘de lucht<br />

is blauw’. de lucht kan evengoed ook grijs zijn of bewolkt. Het blauw-zijn<br />

<strong>van</strong> de lucht is dan ook slechts accidenteel en maakt geen deel uit <strong>van</strong> de<br />

essentie <strong>van</strong> lucht. Want het zijn juist die eigenschappen die maken dat<br />

de lucht is zoals het is, welke de essentie <strong>van</strong> lucht uitmaken. Met andere<br />

woorden, als men deze eigenschappen weghaalt dan valt de idee <strong>van</strong> lucht<br />

niet meer met zichzelf samen. In de logica <strong>van</strong> het gebeuren dat de Stoa<br />

ontwikkelt, steunend op haar onderscheid tussen lichamelijke- en onlichamelijk<br />

dingen, is het predicaat losgezongen <strong>van</strong> het subject en heeft een<br />

autonoom karakter gekregen. zelfs zo losgezongen dat deleuze herhaaldelijk<br />

instemmend de woorden aanhaalt <strong>van</strong> Joë Bousquet, een Franse dichter<br />

die door een verwonding in de Eerste Wereldoorlog voor de rest <strong>van</strong> zijn<br />

leven aan bed gekluisterd was, wanneer deze zegt: ‘mijn wond bestond voor<br />

me. Ik ben geboren om het te belichamen’ (deleuze 1969: s21). de eigenschappen<br />

opereren los <strong>van</strong> het subject waar ze naar refereren en zijn iets<br />

dat ‘gebeurt’, dat het subject toevalt, een aandoening in de werkelijke zin<br />

<strong>van</strong> het woord. Het predicaat krijgt daarmee het karakter <strong>van</strong> een infinitief<br />

en niet een adjectief. de propositie ‘de lucht is blauw’ verandert zo in ‘de<br />

lucht blauwt’. Het infinitief ‘blauwen’ is iets dat toevalt aan ‘de lucht’. Het<br />

blauwen <strong>van</strong> de lucht gebeurt. dat gebeuren heeft dan nadrukkelijk het<br />

karakter <strong>van</strong> een proces gekregen en niet <strong>van</strong> de statische essenties die al<br />

dan niet ondermaans in het subject of bovenmaans in een goddelijke wereld


verankerd moeten worden. ze is in letterlijke zin een werking. dit wordt<br />

systematisch vergeten wanneer men volhardt in het wereldbeeld dat zegt<br />

dat ‘de lucht blauw is’. dit gebeuren is <strong>van</strong> de orde <strong>van</strong> de onlichamelijke<br />

effecten waardoor het geheel <strong>van</strong> gebeuren met elkaar communiceert in<br />

een quasi causaliteit. dit gebeuren <strong>van</strong> al het gebeuren, een puur gebeuren,<br />

het Eventum tantum noemt deleuze het ook wel, is niets minder dan het zijn<br />

<strong>van</strong> de zijnde. (deleuze 1969: s25) Het zijn <strong>van</strong> het zijnde als het gebeuren<br />

waar al het verschillende gebeuren met elkaar communiceert is niets anders<br />

dan het worden dat insisteert.<br />

Het begrip quasi-causaliteit speelt ogenschijnlijk geen belangrijke rol in<br />

het in het vocabulaire <strong>van</strong> Henk Oosterling. Althans, ik heb het hem nog<br />

nooit systematisch horen bezigen. Maar het had er evengoed wel onderdeel<br />

<strong>van</strong> kunnen zijn. de titel <strong>van</strong> zijn proefschrift, Door schijn bewogen,<br />

getuigt in ieder geval <strong>van</strong> een grote sensibiliteit voor de notie <strong>van</strong> quasicausaliteit.<br />

Hoe beter kan men een spookachtige soort oorzakelijkheid in<br />

affirmatieve zin beschrijven? Beroerd en geroerd te raken door iets dat er<br />

eigenlijk niet kan zijn, maar er desondanks wel is. Bewogen te worden door<br />

iets dat niet existeert, maar wel insisteert. daarover merkt Oosterling op,<br />

verborgen in een voetnoot, dat insisteren een bestaanswijze betreft die niet<br />

fysiek is en waarin de problematiek <strong>van</strong> de schijn anders wordt verwoord.<br />

(Oosterling 1996a: 431; n281)<br />

Wat Door schijn bewogen in andere woorden verwoordt, is een ontlading<br />

<strong>van</strong> het potentiaalverschil tussen nietzsche en Hegel die als een<br />

bliksemschicht door het werk <strong>van</strong> Franse denkers als Michel Foucault, Jacques<br />

derrida en gilles deleuze trekt. En waar Oosterling de voorloper <strong>van</strong><br />

deze ontlading historisch en systematisch voor ons uittekent. Wat Door<br />

schijn bewogen dan beweegt is de wil om te tonen dat het ondergraven <strong>van</strong><br />

de identificerende en <strong>tot</strong>aliserende werking <strong>van</strong> het westerse denken geen<br />

einde betekent voor ons individuele en collectieve handelen. Ook al graaft<br />

deze kritischer dan kritische inzet, een hypokritiek in Oosterlings woorden,<br />

de grond onder de eigen voeten weg en ‘maken ze de weg vrij voor een vrije<br />

val’ (Oosterling 1996a: 12). de filosofie kan ook niets anders dan tegen<br />

zichzelf in denken ‘zolang zij zichzelf nog bij uitstek als een discursieve<br />

activiteit opvat’ (Oosterling 1996a: 6). de identificerende en <strong>tot</strong>aliserende<br />

werking <strong>van</strong> het westerse denken vindt haar ‘meest uitputtende, maar ook<br />

uitgeputte gestalte’ in het denken <strong>van</strong> Hegel. (Oosterling 1996a: 8) Hier<br />

begint een herwaardering <strong>van</strong> de schijn-zijn oppositie met nietzscheaanse<br />

mokerslagen haar eigen fundament onder de voeten weg te hakken.


Ed Romein<br />

Quasi-causaliteit<br />

128 – 129<br />

Literatuur<br />

g. deleuze (1969) Logique du sens. Paris: Minuit<br />

nietzsches verzet tegen het platonisme levert in Oosterlings ogen<br />

geen omgekeerd, maar een ontzet platonisme op, waar de oppositie tussen<br />

schijn en zijn niet wordt omgedraaid, maar wordt ‘gesitueerd tegen<br />

de achtergrond <strong>van</strong> een onuitsprekelijke ervaring <strong>van</strong> het bestaan’ (Oosterling<br />

1996a: 2-3). Het effect is dat het onderscheid tussen zijn en schijn<br />

geen funderende rol meer kan worden toegekend. de zelfondermijning <strong>van</strong><br />

het denken uit zich bij nietzsche in een aporetische wijze <strong>van</strong> filosoferen<br />

waarin het subject zijn eigen kentheoretische pretenties niet kan legitimeren.<br />

de aporie is echter meer dan een epistemologisch figuur, want het is<br />

in de spanning die de aporie met zich meebrengt dat de wereld zich esthetisch<br />

laat ervaren. ‘de aporie verschijnt als de conceptuele gestalte <strong>van</strong><br />

een “(af)grond” ervaring’ (Oosterling 1996a:10). Hetgeen we hierboven als<br />

grondeloze grond hebben getypeerd. denken wordt hiermee voor Oosterling<br />

een ‘esthetische’ ervaring, omdat de aporie niet meer gericht is op het<br />

vinden <strong>van</strong> een doorgang, maar op het ervaren <strong>van</strong> het denken zelf. de idee<br />

<strong>van</strong> het denken als een eigenstandige esthetische ervaring met ethische en<br />

politieke implicaties, dat denken beroert en werkt, dat denken met andere<br />

woorden gelijk is aan doen, lijkt mij Oosterlings belangrijkste les.


130 – 131 Ruud Welten<br />

Rotterdam<br />

beeld: Joe Cillen


ROTTERdAM<br />

ruuD welTen<br />

Rotterdam, metropool in nederland. 612 502 inwoners (1 april 2011). de stad<br />

behoort <strong>tot</strong> de grootste havensteden ter wereld. Inwoners spreken met duidelijk<br />

herkenbaar accent. Het oorspronkelijke centrum <strong>van</strong> de stad is het<br />

noordereiland, dat in de vorm <strong>van</strong> een schip het kloppende hart vormt <strong>van</strong><br />

de stad, met een eigen scheepsfilosoof, verankerd <strong>van</strong>uit het noordereiland<br />

aan de stad Rotterdam.<br />

de ene stad is de andere niet. Het zou een vergissing zijn om over<br />

een algemene ‘stedelijkheid’, laat staan ‘grootstedelijke ontwikkeling’ te<br />

spreken, die zich als een wetenschap of techniek overal laat toepassen,<br />

alsof elke stad uiteindelijk dezelfde structuren kent. zoals voor Aris<strong>tot</strong>eles<br />

polis geen algemeen begrip is maar heel concreet: Athene, 350 v. Ch., zo is<br />

de stad voor Oosterling heel concreet het Rotterdam <strong>van</strong> nu. Beiden delen<br />

in elk geval het primaat <strong>van</strong> het sociale en het relationele. Beiden zijn erop<br />

uit om hun stad een menswaardige plaats <strong>van</strong> dynamiek te laten zijn waar<br />

maatschappelijke verantwoordelijkheid concreet wordt. En beiden zijn de<br />

belichaming <strong>van</strong> een praktisch denken.<br />

Wat maatschappelijke verantwoordelijkheid betreft is iets gaande<br />

de afgelopen dertig jaar, met een stroomversnelling in de laatste tien jaar.<br />

Ondernemers, beleidsmakers, CEO’s en gemeenteraden beraden zich op<br />

een andere wereld. niet zozeer als een utopisch alternatief, maar als een<br />

onontkoombaarheid. Het beweegt zich voort onder verschillende namen <strong>van</strong><br />

‘Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen’ <strong>tot</strong> ‘duurzaamheid’. Sustainability<br />

is booming business, MVO is de slogan <strong>van</strong> nu. Of het nu om gemeentelijk<br />

beleid of bedrijfsstrategie gaat: <strong>van</strong>daag de dag is beleid zonder<br />

‘duurzaam’ op de eerste pagina bij voorbaat ten dode opgeschreven. Tegelijkertijd<br />

is de scepsis erover groot: greenwashing, zombie-ethiek, waarin<br />

het nieuwe wereldbeeld niet meer is dan een techniek voor een strategisch


Ruud Welten<br />

Rotterdam<br />

132 – 133<br />

management of ten onder gaat in een Algore-ritmische einde-der-wereldretoriek.<br />

Rotterdam als skillcity is een best practice voor wat maatschappelijke<br />

verantwoordelijkheid betekent. Rotterdam als skillcity lost een aantal<br />

problemen op die steeds opnieuw opduiken als het om maatschappelijke<br />

verantwoordelijkheid gaat. In Woorden als daden geeft Henk Oosterling<br />

daar<strong>van</strong> verslag. dit boek zet niet alleen zijn concept skillcity uiteen, maar<br />

geeft daar<strong>van</strong> ook de praktijk weer.<br />

Het eerste probleem <strong>van</strong> de in eerste instantie wellicht goedbedoelde nieuwe<br />

kijk op economie en maatschappij, is dat deze utopisch is en blijft: wat<br />

zoveel wil zeggen als dat het geen plaats, geen verankering, geen wortel,<br />

geen bodem of aarde heeft. Het woont nergens. Het verzandt in een globale<br />

kritiek, waarin het lijkt alsof de aarde zelf in gevaar is. Rotterdam als<br />

skillcity pareert dit probleem omdat maatschappelijke verantwoordelijkheid<br />

zijn beslag vindt in een concrete stad: de stad geeft de menselijke maat die<br />

elke vorm <strong>van</strong> duurzaamheid of maatschappelijke verantwoordelijkheid nodig<br />

heeft. kosmopolitisme, maar op metropolitisch niveau.<br />

Het tweede probleem is dat duurzame doeners en maatschappelijk<br />

verantwoorde ondernemers zich <strong>van</strong> een discours bedienen <strong>van</strong> ‘doen’ dat<br />

het ‘denken’ moet ver<strong>van</strong>gen. ‘duurzaam doen!’, ‘niet denken maar doen!’<br />

zijn de slogans <strong>van</strong> de nieuwe wereldverbeteraars. Maar de grenzeloze utopie<br />

<strong>van</strong> duurzaamheid maakt slechts kans wanneer het op aarde neerdaalt<br />

in een integraliteit. ‘geeft duurzaamheid de lange duur aan, integraliteit<br />

duidt vooral op samenhang en focus in een bepaald tijdsbestek en binnen<br />

een afgebakend gebied’ (Oosterling 2009a: 31)). Het afgebakend gebied<br />

hoeft niet direct de ommuurde stadstaat te zijn met de wachttorens (zoals<br />

Aris<strong>tot</strong>eles het beschrijft in de Politica), maar veeleer een fysieke, concrete,<br />

daadwerkelijke verwezenlijking die een onmiddellijke neerslag en betekenis<br />

heeft voor levende, concrete mensen. de stad is dit neerslaggebied<br />

en de concrete vorm is Rotterdam.<br />

de logofobie die zich bij de nieuwe wereldverbeteraars uit in een<br />

onevenwichtige nadruk op het ‘doen’ – een ‘gedachteloos doen’ – wordt<br />

voorbij gestreefd door een oude term, die onder andere door Richard Sennett<br />

werd herontdekt: vakmanschap. Vakmanschap laat het ‘sie wissen das<br />

nicht, aber sie tun es’ <strong>van</strong> Marx over de arbeider ver achter zich: het gaat nu<br />

om de tussen vaardigheden (skills), reflectie en interesse. Arbeid is<br />

niet gedachteloos, zoals Jean-Paul Sartres lopende band-arbeider die bijna<br />

gedachteloos, automatisch de bewegingen kan uitvoeren, maar nét de minimale<br />

concentratie nodig heeft die hem beletten zijn gedachten aan zichzelf


te wijden. Voor Sennett handelt de vakman wel degelijk reflectief. Maar<br />

veeleer dan een nostalgische terugkeer naar een dorpscultuur <strong>van</strong> hoefsmeden<br />

en bierbrouwers, is de aandacht voor vakmanschap de toekomst<br />

voor de zichzelf verwezenlijkende mens. Het is dus niet het model <strong>van</strong> de<br />

‘vervreemde arbeider’ maar veeleer dat <strong>van</strong> de arbeid die zichzelf in een<br />

post-marxistisch wereldbeeld herwonnen heeft. Maar nooit alleen, nooit op<br />

zichzelf. Sennett is socioloog genoeg om te erkennen dat we onszelf alleen<br />

in het sociale herkennen. Mensen, zo leert Aris<strong>tot</strong>eles in de Politica,<br />

zijn sociale wezens. Het sociale is de metropolis, in concreto: het hier en<br />

nu <strong>van</strong> Rotterdam. Vakmanschap is het evenwicht tussen grip (zoals op het<br />

gereedschap) en het begrip. de vakman doet zijn werk niet slechts om in<br />

zijn onderhoud te kunnen voorzien, maar minstens ook als doel in zichzelf.<br />

Met de eenentwintigste-eeuwse vakman is de door Marx bekritiseerde vervreemding<br />

<strong>van</strong> de mens <strong>van</strong> zijn product teruggedrongen, zonder revolutie<br />

of afgedwongen realisatie <strong>van</strong> een communistische staat. Ook een mondiaal<br />

communisme – een permanente revolutie – doet geen recht aan het<br />

metropolitieke dat het micropolitieke mogelijk maakt: een concreetwording<br />

in de stad. Het metropolitieke is een discours gesneden op de maat <strong>van</strong> het<br />

menselijke. En elk mens herkent zijn of haar eigen menselijkheid als medemenselijkheid.<br />

Het is bepaald niet vergezocht om Rotterdam te typeren als skillcity<br />

of vakmanstad. En vakmanschap is beslist niet eigen aan elke stad. Sommige<br />

steden concretiseren zich als cultuurstad, een politieke hoofdstad<br />

of een sportstad en andere weer <strong>van</strong>uit de blik <strong>van</strong> de zich op stedelijke<br />

identiteit en authenticiteit doodstarende toerist. Rotterdam is een vakmanstad,<br />

niet alleen <strong>van</strong>wege het traditionele en diepgewortelde zelfbeeld <strong>van</strong><br />

de Rotterdammers als werkers, maar vooral juist omdat het vakmanschap<br />

staat voor de voortdurende zelfverwezenlijking, de reflectieve praxis <strong>van</strong><br />

deze stad. niet als ‘identiteit’, klaar voor toeristen die de identiteit <strong>van</strong><br />

buitenaf in de stad menen te herkennen, maar als een metropolitische diversiteit.<br />

Sinds 1968 – een veelbewogen jaar – is Rotterdam een polis met<br />

een verdichte, versnelde vorm <strong>van</strong> verbinding: de metro. Rotterdam is een<br />

metropolis. In de metropolis gaat het precies om verbindingen, menselijke<br />

verbindingen waarin de Rotterdammer niet werkt <strong>van</strong>uit winst voor zichzelf<br />

op korte termijn, maar verantwoordelijkheid <strong>van</strong>uit de eigen professie in<br />

een duurzaam bestel. Metropolitisch denken is een denken dat zich uit in<br />

daden. niet de grenzeloosheid <strong>van</strong> het kosmopolitieke, maar de integraliteit<br />

<strong>van</strong> het fysieke, economische en sociale. niet de exclusiviteit <strong>van</strong> een<br />

vooraf vast te stellen groep inwoners met een bepaalbare ‘identiteit’, maar


Ruud Welten<br />

Rotterdam<br />

134 – 135<br />

de inclusiviteit <strong>van</strong> mensen, culturen en ideeën als een voortdurende gemeenschappelijke<br />

zelfrealisatie.<br />

Wanneer ben je ‘Rotterdammer’? Wanneer je er bent geboren en getogen?<br />

Wanneer je er in het gemeenteregister staat ingeschreven? Antwoord: wanneer<br />

je een bijdrage levert aan de stad Rotterdam. En deze mogelijkheid<br />

veronderstelt altijd al open grenzen, geen grenzeloosheid zoals het kosmopolitisme,<br />

dat nooit concreter wordt dan een algemene morele houding,<br />

maar een metropolitisme. de vakman is niet alleen vakman omdat hij (of<br />

zij, de vakvrouw) werk uitoefent dat er is omwille <strong>van</strong> zichzelf, maar omdat<br />

het een bijdrage is aan de stad. Hoe verschillend Aris<strong>tot</strong>eles’ Athene en<br />

Oosterlings Rotterdam ook mogen zijn, wanneer we drieëntwintighonderd<br />

jaar verschil respecteren, zijn de overeenkomsten uiteindelijk groter dan de<br />

verschillen. Het praktijkbeeld dat Woorden als daden schetst, is dat <strong>van</strong> een<br />

integraliteit waarin economie erop gericht is te geven aan de gemeenschap,<br />

in plaats te ontnemen. Aris<strong>tot</strong>eles schetst duidelijk een stadseconomie die<br />

gebaseerd is op zelfverwezenlijking en bijdrage. de huidige aandacht in het<br />

bedrijfs- en organisatieleven voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen<br />

en duurzaamheid is niet zozeer de opkomst <strong>van</strong> een nieuw economisch<br />

en politiek denken, maar een poging <strong>tot</strong> herijking <strong>van</strong> de aris<strong>tot</strong>elische polis.<br />

Marvin T. Brown heeft onlangs laten zien hoe het economische en politieke<br />

praktijkbeeld <strong>van</strong> onze maatschappij verandert en zich herijkt naar de<br />

polis: in deze economie gaat het niet meer alleen om bezit (zoals bij Adam<br />

Smith), maar om ook bijdrage (provision) aan het maatschappelijke. dit<br />

veronderstelt een stedelijke economie, of het nu gaat om een dorp of om<br />

een metropool, waarin de waarde niet in eerste instantie economisch wordt<br />

gekwantificeerd, maar wordt begrepen als kwalitatieve menselijke waarde.<br />

niet voor niets speelt niet het verwerven, maar het geven een belangrijke<br />

rol in de nicomacheïsche ethiek. niet voor niets wordt het ethische erin<br />

gegrondvest op vriendschap, waarin we gezamenlijk vormgeven aan ons<br />

eigen leven. (Aris<strong>tot</strong>eles 1999: 256) de praxis als een weten en zelfverwezenlijking<br />

<strong>van</strong> het vakmanschap en het gericht zijn op de bijdrage aan de<br />

stad waar je deel <strong>van</strong> uitmaakt, zijn de kenmerken <strong>van</strong> de Oosterlingiaanse<br />

polis, Rotterdam.


Literatuur<br />

Aris<strong>tot</strong>eles (1999) Ethica. Groningen: Historische Uitgeverij.


136 – 137 Donald Loose<br />

Subliem<br />

beeld: David Flipse


SUBlIEM<br />

DOnalD lOOse<br />

Het moderne sublieme is sedert kants definitie er<strong>van</strong> in de Kritiek <strong>van</strong><br />

het oordeelkundig vermogen expliciet gerelateerd aan een vorm <strong>van</strong><br />

conflict en gewelddadigheid enerzijds en een verheffing of verhevenheid<br />

<strong>van</strong> de menselijke geestesvermogens anderzijds. die moeten door het<br />

tekortschietende karakter <strong>van</strong> het verbeeldend vermogen <strong>van</strong> het schone<br />

en zijn verwachte harmonie uitwijken naar een hoger geestesvermogen:<br />

dat <strong>van</strong> de rede en de suprematie <strong>van</strong> de noumenale vrijheid die weerstand<br />

weet te bieden aan elke empirische schijnbare mateloosheid of overmacht.<br />

de crisis <strong>van</strong> de moderniteit bestaat dan enerzijds in de radicalisering<br />

<strong>van</strong> het verhevene in modernisme, de verheerlijking <strong>van</strong> het conflict en<br />

de gewelddadigheid, de terreur <strong>van</strong> de mateloosheid; en anderzijds in<br />

de postmoderne ontgoocheling in de mogelijkheid aan de empirische<br />

mateloosheid überhaupt weerstand te kunnen bieden met ideeën <strong>van</strong><br />

de rede. Jacques Rancière zoekt een uitweg uit die impasse. Een <strong>van</strong><br />

oorsprong esthetische categorie blijkt zo bij uitstek ook <strong>tot</strong> politieke<br />

implicaties te leiden. Of: waarom kinderen leren tuinieren in Rotterdam<br />

zuid politiek is?<br />

Het moderne sublieme<br />

kant vatte de normatieve idee <strong>van</strong> een republikeinse staatsordening<br />

(scheiding der machten gebaseerd op hun representativiteit voor de<br />

volkswil, wat we tegenwoordig democratie noemen) expliciet op als<br />

een rede-idee (Vernunftidee) die de basale bouwsteen was voor een<br />

pacifistisch kosmopolitisme. Hij omschreef dat als het meest verheven<br />

of sublieme project <strong>van</strong> de mensheid als geheel. dat is nooit een feitelijk


Donald Loose<br />

Subliem<br />

138 – 139<br />

aanwijsbare politieke <strong>werkelijkheid</strong> maar een funderend principe (res<br />

publica noumenon), een rechtsidee, die zelf gefundeerd is in de moraliteit<br />

(universele wetmatigheid). de rechtsidee is als rede-idee niet direct<br />

aantoonbaar in de feiten. Het recht is niet zonder meer een applicatie <strong>van</strong><br />

een categorie op een ervaringsgegeven, die de feiten sanctioneert. Het<br />

is slechts een analoge vertaling <strong>van</strong> een begrip uit de ervaring en wel dat<br />

<strong>van</strong> de vrije beweging <strong>van</strong> lichamen onder de fysische wet <strong>van</strong> de gelijke<br />

werking <strong>van</strong> kracht en tegenkracht in hun onderlinge tegenstrijdigheid.<br />

Politiek is ook voor kant gebaseerd op opposities in de samenleving.<br />

We denken de politieke strijd <strong>van</strong> oppositionele belangen als analoog<br />

aan de mechanica <strong>van</strong> de oppositionele krachten <strong>van</strong> natuurlijke aard<br />

(stand, rang, sekse, vermogen, religieuze overtuiging); niet echter als<br />

de ongekwalificeerde representatie <strong>van</strong> de feitelijke opposities in de<br />

maatschappij. de feitelijke machtsverhoudingen <strong>van</strong> de samenleving<br />

worden als het ware gebroken en op een hoger politiek niveau in<br />

herkenbare rechtstermen vertaald. ze worden gesublimeerd.<br />

Het perspectief op het a priori normatieve karakter <strong>van</strong> het recht<br />

blijkt echter op zijn beurt gefundeerd te zijn in de sociale condities die<br />

het zelf fundeert. We kunnen hooguit <strong>van</strong> een quasi-transcendentale<br />

spreken, waarbij de feiten evengoed kunnen worden opgevat als de<br />

normen overschrijdend (transcenderend) dan omgekeerd. Eerder dan een<br />

verheven en tijdloos transcendentaal fundament voor de rechtsstaat is de<br />

rechtsidee zelf verwikkeld in de historische contingente maatschappelijke<br />

omstandigheden. lefort spreekt in navolging <strong>van</strong> de fenomenologie <strong>van</strong><br />

Merleau-Ponty <strong>van</strong> een wederzijdse conditionering <strong>van</strong> de normatieve<br />

beginselen en de samenleving welke die principes zelf generen. Het gaat<br />

om een onophefbare verwikkeling (entrelacs). de politieke greep op de<br />

samenleving is er ook <strong>van</strong> in de greep (la prise est prise). de omslag in<br />

<strong>tot</strong>alitaire regimes in gevestigde democratieën is net zo goed mogelijk als<br />

de revolutionaire democratische omslag in despotische regimes. dat wijst<br />

niet alleen op de wisselvalligheid <strong>van</strong> a priori principes en a posteriori erop<br />

geënte bestaanscondities, maar ook op het feit dat nieuwe legitimerende<br />

beginselen <strong>van</strong>uit veranderende economische, culturele omstandigheden<br />

<strong>tot</strong> een omslag in een politiek regime en zijn legitimatie kunnen leiden.<br />

De terreur <strong>van</strong> het modernisme<br />

Een empirische herinterpretatie <strong>van</strong> kants symbolische – niet directe<br />

maar door het recht vertaalde – representatie <strong>van</strong> een idee <strong>van</strong> de rede<br />

(vrijheid, rechtsgelijkheid) leidt dan ook <strong>tot</strong> een herinterpretatie <strong>van</strong> de


symbolische dimensie. de symbolische orde is niets anders dan een lege<br />

code <strong>van</strong> interpretatieve variabelen die in de contingente maatschappelijke<br />

<strong>werkelijkheid</strong> <strong>van</strong> een civil society al of niet <strong>tot</strong> een succesvolle invulling<br />

<strong>van</strong> beide leidt. de rede-idee krijgt het statuut <strong>van</strong> de lege categorieën<br />

<strong>van</strong> het verstand, die al of niet geverifieerd worden in de op zich<br />

blinde empirische ervaring. Verificatie of falsificatie leidt <strong>tot</strong> gelukkige<br />

afstemmingen of gebrek aan afstemming (rencontre et malencontre). Het<br />

falen <strong>van</strong> de afstemming op de empirie <strong>van</strong> politieke concepten, die nu als<br />

verstandscategorieën <strong>van</strong> de theoretische rede worden opgevat in plaats<br />

<strong>van</strong> altijd nog te verwerkelijken regulatieve ideeën <strong>van</strong> de praxis, leidt<br />

slechts <strong>tot</strong> technocratisch geweld waarbij de opgave des te verhevener is<br />

naarmate ze op meer weestand stuit.<br />

Het sublieme karakter <strong>van</strong> de politieke opgave komt dan in de<br />

double-bind terecht waarbij ze de verhevenheid <strong>van</strong> haar taak met haar<br />

mislukkingen legitimeert. dat is de mateloosheid <strong>van</strong> de politieke terreur<br />

onder de Franse Revolutie (denk aan Robespierre en Saint Just), maar<br />

ook het technocratisch modernisme, de scientistische recuperatie <strong>van</strong> het<br />

marxisme door Althusser berusten erop. Ook de exclusieve legitimering<br />

<strong>van</strong> de eigen identiteit door een onbetwiste politieke vijand bij Carl Schmitt<br />

en het oorlogszuchtige republicanisme <strong>van</strong> g.W. Bush zijn voorbeelden <strong>van</strong><br />

deze geperverteerde politieke verhevenheid. Het ideaal <strong>van</strong> eeuwige vrede<br />

verwordt <strong>van</strong> een symbolische, altijd slechts indirect gerepresenteerde,<br />

sublieme rede-idee <strong>tot</strong> een empirische, theoretisch aantoonbare<br />

wetmatigheid. Politiek wordt door onbetwiste empirische wetten bepaald.<br />

de ideologieën <strong>van</strong> volksaard of ras, de as <strong>van</strong> het kwaad, de economische<br />

wetmatigheid <strong>van</strong> de vrije markt of de nieuwe ‘goddelijke loterij’ <strong>van</strong> de<br />

beurs en kredietwaardigheid bepalende ratingbureaus zijn slechts enkele<br />

varianten <strong>van</strong> dit verraad <strong>van</strong> de politiek.<br />

De post-modernistische frustratie<br />

kant wees weliswaar op een slechts indirecte representatie <strong>van</strong> de vrijheid<br />

volgens de categorieën <strong>van</strong> het verstand en op het onrechtstreekse<br />

karakter <strong>van</strong> de symbolische representatie <strong>van</strong> de idee <strong>van</strong> politieke<br />

vrijheid, hij beoogde daarmee wel de mogelijkheid te verwijzen naar<br />

de sublieme dimensie <strong>van</strong> de overmacht <strong>van</strong> de noumenale vrijheid. de<br />

rechtsidee en de erdoor gevrijwaarde humaniteit <strong>van</strong> de homo noumenon<br />

worden evenwel vooral als verzet tegen de schending <strong>van</strong> de vrijheid, het<br />

recht en de menselijke waardigheid gecultiveerd. lyotard interpreteerde<br />

het kantiaans sublieme niet slechts als de niet-overeenstemming <strong>van</strong>


Donald Loose<br />

Subliem<br />

140 – 141<br />

feiten aan de normativiteit, maar als de presentstelling <strong>van</strong> de onmogelijke<br />

overeenstemming en <strong>van</strong> het onvoorstelbare an sich. de noumenale<br />

idee <strong>van</strong> de vrijheid, die als een regulatief idee boven elke fenomenale<br />

representatie verheven is, is dan nog louter gegeven als onvoorstelbaar.<br />

de mensenrechten zijn een aanklacht <strong>van</strong> de misdaden tegen de<br />

menselijkheid waar<strong>van</strong> de positieve definitie niet alleen aan voortdurende<br />

herinterpretatie onderhevig is maar eigenlijk ook ontbreekt. de abstractie<br />

<strong>van</strong> deze louter negatief te vrijwaren idee in de feitelijkheid kan daarom<br />

omslaan in de constatering dat de rechtsidee feitelijk leeg is, net zoals de<br />

gezaghebbende instantie <strong>van</strong> de politieke macht. dan wordt de democratie<br />

niet langer gezien als een politiek regime waarin de plaats <strong>van</strong> de macht en<br />

haar normatieve legitimatie als symbolisch leeg (niet usurpeerbaar) wordt<br />

gedacht, maar als feitelijk leeg wordt ervaren.<br />

Het post-modernisme is daarom de alternatieve vlucht<br />

uit de conflictsituatie <strong>van</strong> het verhevene. Het is de vlucht in de<br />

onvoorstelbaarheid <strong>van</strong> een messianisme zonder Messias, een artistieke<br />

a<strong>van</strong>t-garde zonder representatie, die uiteindelijk de louter materiële<br />

brokstukken <strong>van</strong> een altijd onmogelijke betekenis als kunstwerk achterlaat:<br />

vet, verf, canvas, maar ook bloed of excrementen. de esthetiek <strong>van</strong> het<br />

sublieme dreigt dan in politiek opzicht in het defaitisme <strong>van</strong> het niet<br />

ophelderbaar geschil te berusten en wel omdat men de empirische<br />

weerstand aan de normativiteit niet weet uit te houden. de politiek wordt<br />

moraal, zo al niet <strong>tot</strong> de religieuze dimensie <strong>van</strong> een rijk gods op aarde<br />

gesublimeerd en aan het kunstwerk valt niets meer te beleven.<br />

Een uitweg?<br />

Tegen de achtergrond <strong>van</strong> die twee impasses herdefinieert Jacques<br />

Rancière daarom het politieke. de normatieve visie <strong>van</strong> de politieke<br />

filosofie op de samenleving heeft er juist de contingentie en het<br />

conflictkarakter, de partiële niet-representativiteit <strong>van</strong> gemaskeerd.<br />

Als de staatsmacht (la police) slaat op de instituties, gouvernementele<br />

processen en de organisatie <strong>van</strong> een samenleving en haar legitimatie,<br />

dan staat de politiek (la politique) voor het bewustwordingsproces <strong>van</strong><br />

het altijd uitges<strong>tot</strong>en deel er<strong>van</strong>, het niet gerepresenteerde deel dat er<br />

geen deel aan heeft (dèmos). Het politieke (le politique) is dan de altijd<br />

in het geding zijnde confrontatie <strong>van</strong> de staatsmacht en de politiek.<br />

dat berust niet primair op een conflict <strong>van</strong> norm en feit maar op een<br />

interne verscheurdheid <strong>van</strong> de feiten, een disharmonie en gebrek aan<br />

verstandhouding in de levensomstandigheden en de sensibiliteit <strong>van</strong> de


samenleving, een dissensus in de schijnbare sensus communis en haar<br />

politieke consensus. zowel de <strong>tot</strong>aliserende, repressieve representativiteit<br />

<strong>van</strong> het modernisme als de principiële niet-representativiteit <strong>van</strong> het postmodernisme<br />

zijn een fictie.<br />

Rancière noemt politiek als zodanig het markeren <strong>van</strong> de<br />

verongelijking, doordat er een ongelijktijdigheid <strong>van</strong> groepen in een<br />

en hetzelfde heden speelt en in de gemeenschappelijke ruimte een<br />

onderscheid geldt tussen gelijken en anderen. Elke maatschappelijke<br />

configuratie genereert zelf uitsluitingen. de continue eis <strong>van</strong> reïntegratie<br />

<strong>van</strong> degenen die geen deel hebben aan de machtsdeling (les sans-part<br />

du partage) in een nieuwe gemeenschappelijkheid en in een nieuwe<br />

configuratie door het herschikken <strong>van</strong> de geldende verdeling en haar<br />

legitimatie (la police) is het wezen <strong>van</strong> de politiek . democratie is het<br />

moment <strong>van</strong> de emancipatie <strong>van</strong>uit de positie <strong>van</strong> de onzichtbaren, <strong>van</strong><br />

degenen die geen deel hebben aan de machtsdeelname. Men kan dat het<br />

volk (de dèmos) noemen als men daaronder eender welk supplementair<br />

deel verstaat ten opzichte <strong>van</strong> al wie meetelt als deel <strong>van</strong> een populatie.<br />

Het volk is telkens het deel dat ten opzichte daar<strong>van</strong> niet meetelt. dat is<br />

in elk maatschappelijk bestel weer een andere verhouding en daarom is<br />

de democratie geen specifieke definieerbaar regime maar het politieke<br />

moment als zodanig. de democratie is geen regime dat als parlementaire<br />

representatie tegemoet zou weten te komen aan de eisen <strong>van</strong> de<br />

samenleving. ze is veeleer een constant herhaalde act <strong>van</strong> contestatie.<br />

dat heeft alles te maken met de esthetiek, de sensibiliteit <strong>van</strong><br />

de samenleving, ook in haar artistieke ideologie. dat had Schiller<br />

volgens Rancière goed begrepen in zijn verzet zowel tegen het sublieme<br />

<strong>van</strong> de louter morele plicht als tegen de reductie <strong>van</strong> het schone <strong>tot</strong><br />

louter natuurlijke harmonie. net zo min als de sublieme vrijheidsidee<br />

gegarandeerd of gefundeerd is in onveranderlijke a priori beginselen<br />

die als archè functioneren voor een bepaald daarop gebaseerd politiek<br />

bestel is de kunst niet schatplichtig aan dergelijke a priori principes.<br />

net zomin als de samenleving de hiërarchiesering <strong>van</strong> wat waardering<br />

verdient juridisch gewaarborgd weet in de politiek <strong>van</strong> het contract en de<br />

parlementaire representativiteit is het kunstzinnige niet gegarandeerd<br />

in de officiële catalogisering <strong>van</strong> hoge en lagere kunst. Maar net zo min<br />

als daarom de politiek dan maar moet vervluchtigen <strong>tot</strong> gesublimeerde<br />

ethiek <strong>van</strong> het onmogelijke of gereduceerd moet worden <strong>tot</strong> de metapolitiek<br />

waarin de naakte feiten regeren, net zomin kan de artistieke sensibiliteit<br />

gereduceerd worden <strong>tot</strong> een altijd frustrerende, niets representerende


Donald Loose<br />

Subliem<br />

142 – 143<br />

a<strong>van</strong>t-garde, of <strong>tot</strong> de cultus <strong>van</strong> de materialiteit op zich. Het komt erop aan<br />

de dissensus in de consensus uit te houden, het sublieme in het schone, de<br />

afwijking <strong>van</strong> wat geen kunst was als kunst te zien en wat kunst heet te zijn<br />

weer te doorbreken. Alleen die cultuur <strong>van</strong> een gedeelde sensibiliteit <strong>van</strong><br />

de dissensus kan de politiek redden.<br />

dat heeft Henk Oosterling goed begrepen wanneer hij als filosoof aan het<br />

werk is in Rotterdam zuid. Op school judoën, gezond lunchen, koken en<br />

tuinieren ontwikkelt bij kinderen niet alleen sensibiliteit voor wat waardevol<br />

is, maar ook gevoel voor de afwijking <strong>van</strong> wat ze waardevol achten. de<br />

school als stilering en niet als disciplinering is de school die politieke<br />

subjecten vormt. Want politiek is niet wat gedragen wordt door in zichzelf<br />

rustende politieke subjecten. Politieke subjecten zijn er pas door politiek.<br />

door de gevoeligheid voor een andersoortige stilering <strong>van</strong> subjectiviteit<br />

in de eigen identiteit. dat is het sublieme gevoel voor de dissensus in de<br />

eigen sensibiliteit. zo’n identiteit is er niet een <strong>van</strong> de dam, maar <strong>van</strong> de<br />

sluis, waarlangs je niet alleen <strong>van</strong> onder uit naar hoger wordt verheven,<br />

maar soms ook uit de verhevenheid moet afzakken om vooruit te komen<br />

in de richting <strong>van</strong> de kosmopolis. Als het aan Henk lag dan heette zijn<br />

thuishaven niet Rotterdam maar Rottersluis.


144 – 145 Laurens ten Kate<br />

Transgressie<br />

beeld: Joe Cillen


TRAnSgRESSIE<br />

HET OOg VAn OOSTERlIng -<br />

OVER HyPERxEnOFOBIE<br />

laurens Ten KaTe<br />

Maar is een blinde vlek te zien?<br />

Henk Oosterling, Door schijn bewogen<br />

Xenofobia occidentalis<br />

Xenos: vreemdeling, buitenlander. de betekenis <strong>van</strong> dit oud-griekse woord<br />

vertakt zich al <strong>van</strong>af Homerus in twee tegenovergestelde connotaties: die<br />

<strong>van</strong> de ander als vijand, als degene die mij vreemd is en mij bedreigt, en<br />

die <strong>van</strong> de ander als gast en vriend die me geluk kan brengen. deze ambivalentie<br />

wordt veroorzaakt doordat in iedere vreemdeling, in elke reiziger<br />

een potentiële god schuilt; de goden bezoeken ons en interveniëren in ons<br />

bestaan in de gedaante <strong>van</strong> de xenos, ten goede of ten kwade, altijd onvoorspelbaar<br />

en ambigu.<br />

de westerse wereld bevrijdt zich <strong>van</strong> deze buitenmenselijke ander,<br />

de xenos als god die de mensen een gezamenlijke identiteit verschafte simpelweg<br />

omdat zij geen goden waren; echter, deze emancipatoire act, waarin<br />

de mens zichzelf centraal stelt als drager <strong>van</strong> wereld en geschiedenis, radicaliseert<br />

het probleem <strong>van</strong> de vreemdeling alleen maar. niet langer kan de<br />

angst en de haat jegens het vreemde, alsook de opwinding en aantrekking<br />

die er<strong>van</strong> uitgaat, worden geïnvesteerd in een fantasmatische godenwereld;<br />

er is geen xenos meer dan in de gestalte <strong>van</strong> de andere mens, zodat<br />

in ieder ander de grilligheid <strong>van</strong> de xenia op mij toekomt. In het ‘Westen’<br />

worden ‘alle mensen xenoi’, voor elkaar, voor zichzelf. Wie ‘mens’ zegt, wie<br />

‘medemens’ zegt, zegt allereerst ‘xenos’: wie mens zegt, zegt ambiguïteit en<br />

contradictie. Wie mens zegt, weet niet wat hij zegt.<br />

de hedendaagse intellectuele kritiek op multiculturalisme en cul-


Laurens ten Kate<br />

Transgressie<br />

146 – 147<br />

tuurrelativisme en de pogingen <strong>tot</strong> nieuwe, voorzichtige canoniseringen te<br />

komen <strong>van</strong> locale of nationale culturen, worden gevoed door de problematiek<br />

die in het woord xenos wordt gearticuleerd. zou xenofobie een basiskenmerk<br />

<strong>van</strong> het ‘Westen’ zijn?<br />

Al in 1996 kondigt Henk Oosterling in de ondertitel <strong>van</strong> zijn dissertatie<br />

Door schijn bewogen. Een hyperkritiek <strong>van</strong> de xenofobe rede een doordenking<br />

<strong>van</strong> het begrip xenofobie aan. Het speelt in de talloze, zichzelf steeds weer<br />

hernemende en herformulerende paden en zijpaden <strong>van</strong> dit extatisch-dikke<br />

boek slechts een kleine rol. dat neemt niet weg dat de metaforen en kernthema’s<br />

<strong>van</strong> Oosterlings analyse bijdragen aan een nieuwe doordenking<br />

<strong>van</strong> wat xenofobie betekent, een doordenking die <strong>van</strong>daag meer dan ooit<br />

nodig is. Ik licht één zo’n thema uit het analytisch vocabulaire <strong>van</strong> Door<br />

schijn bewogen, dat <strong>van</strong> de transgressie, die in verband staat met één zo’n<br />

metafoor, die <strong>van</strong> de blinde vlek. Hieronder wil ik laten zien waarom een<br />

‘denken <strong>van</strong> de transgressie’ en <strong>van</strong> de blinde vlek als transgressieve categorie<br />

belangrijk zijn voor een deconstructieve, nuancerende benadering <strong>van</strong><br />

xenofobie. Het oog <strong>van</strong> Oosterling is in deze zin een lucide oog: het voorzag<br />

een xenofobe wending in het verlichte Europa, in het tolerante, polderende<br />

nederland <strong>van</strong> 1996, in een tijd dat onheilsprofeten die de ‘islamisering’<br />

<strong>van</strong> het Avondland voorspelden, uitsluitend op hoongelach konden rekenen,<br />

als ze al bestonden. nu vijftien jaar later, beheerst de xenofobe rede het<br />

publieke debat en bouwt zij aan nieuwe, xenische demonen die ‘wij’ een halt<br />

toe moeten roepen: de moslim is er een <strong>van</strong>. Het is goed dat de hyperkritiek<br />

<strong>van</strong> deze xenofobe rede anderhalf decennium geleden al is begonnen: we<br />

hebben die hard nodig en moeten aan Oosterlings werk verder werken, zijn<br />

oog <strong>van</strong> een steeds scherpere lens voorzien.<br />

Xenofobia transgressiva<br />

Maar waarom een hyperkritiek? Waarom kan xenofobie niet ‘gewoon’ gekritiseerd<br />

worden? Wat is dit hyper? Anders gezegd, wat wil Henks oog zien?<br />

En waarom moet zijn lens telkens scherper worden?<br />

de lens <strong>van</strong> de hyperkritiek schept niet zozeer licht in de duisternis,<br />

door haar object te ontmaskeren, te devalueren of zelfs af te wijzen, maar<br />

zoekt veeleer de duisternis in haar object, als een blinde vlek die als tegenspraak,<br />

als ongedachte rest, dat wil zeggen als donkere grens aan het licht<br />

gebracht moet worden. daarmee maakt de hyperkritiek zich deelgenoot <strong>van</strong><br />

haar object, zodat kritiserend subject en gekritiseerd object hier <strong>van</strong> hun<br />

oppositionele betrekking ontdaan worden. de hyperkritiek kritiseert met


haar object allereerst ook zichzelf. zo formuleert Oosterlings hyperkritiek<br />

dan ook geen alternatief voor de xenofobe rede (bijvoorbeeld tolerantie,<br />

pluralisme, of, in een ander discours, naastenliefde en gerechtigheid),<br />

maar zij zoekt de blinde vlek in de xenofobie die altijd ook haar eigen blinde<br />

vlek, haar ‘crisis’ is. Ondanks haar benaming (hyper betekent ‘boven’ of<br />

‘over’) neemt de hyperkritiek dus niet een buitenpositie in: ‘[zij] verschilt<br />

<strong>van</strong> de modernistische kritiek precies daarin dat ze niet meer voor zichzelf<br />

een neutrale positie opeist’ (Oosterling 1996a: 380).<br />

de blinde vlek wordt op deze manier een stuwende en zelfs scheppende<br />

kracht in Oosterlings denken, in plaats <strong>van</strong> iets dat geopenbaard en<br />

vervolgens geëlimineerd zou moeten worden. de blinde vlek is de ‘atopie’<br />

waar de hypercriticus de innerlijke grens <strong>van</strong> zijn object - daar waar dit<br />

laatste niet langer ‘klopt’, niet meer met zichzelf samenvalt, tegenstrijdig<br />

wordt en haar eenduidige betekenis voor even verliest - tegenkomt. Hij stuit<br />

erop, houdt daar stil, om de grens te overschrijden, maar deze transgressie<br />

doet niets anders dan de grens in zich meenemen en bevestigen: structuur<br />

<strong>van</strong> de transgressie zoals georges Bataille en later Michel Foucault, in zijn<br />

commentaar op Bataille (Foucault 1986) deze gedacht<br />

hebben. Het exces is geen sprong in de vrijheid, maar<br />

een grenservaring. deze ontdekking vormt wellicht<br />

de rode draad in Door schijn bewogen en het boek is<br />

daarom te lezen als een lange dialoog met Bataille en<br />

Foucault, die op haar beurt weer heeft geleid <strong>tot</strong> een<br />

gedeelde interesse, ja passie tussen mij en Henk die<br />

sinds het begin <strong>van</strong> de jaren tachtig nooit is opgehouden.<br />

de blinde vlek is als een grens die standhoudt,<br />

juist in haar overschreden worden. Wie deze grens<br />

zoekt, zoals de hyperkritiek doet, neemt er onmiddellijk<br />

aan deel: wie de xenofobe rede kritiseert, kritiseert onmiddellijk<br />

iets dermate fundamenteels dat hij tegelijkertijd<br />

zichzelf kritiseert. Het hyperkritische oog moet,<br />

zo stelt Oosterling Batailles beeldtaal volgend, allereerst<br />

naar binnen gedraaid worden, om daar zijn eigen<br />

blindheid te zien, om daar te stuiten op die vreemde<br />

restplek op het netvlies die men ‘blinde vlek’ noemt,<br />

waarop geen licht kan worden geabsorbeerd precies<br />

omdat het licht via de daar beginnende oogzenuw naar<br />

de hersenen wordt gezonden. 1<br />

1<br />

De centrale betekenis <strong>van</strong> de metaforiek <strong>van</strong> oog en blinde vlek vindt men terug op het omslag<br />

<strong>van</strong> Door schijn bewogen. Een miniem detail uit Hendrik Chabots werk ‘Twee vrouwen’ (1942)<br />

is uitgelicht; het gaat maar om een oog dat de lezer aanstaart. Er is echter in het oog iets nog<br />

kleiners dat de aandacht trekt: een lichte vlek aan de rand <strong>van</strong> de iris, waar<strong>van</strong> we niet weten<br />

of hij nu door reflectie <strong>van</strong> buitenaf ontstaan is, of juist <strong>van</strong> binnenuit een gat in het oog, op het<br />

netvlies, suggereert. Of is de lichte vlek het beeld zelf, gezien door het oog, dat het oog als het<br />

ware binnendringt en zo elke subject-objectrelatie, elke oppositie <strong>van</strong> zien en gezien worden<br />

verstoort? Dat zou betekenen dat dit oog <strong>van</strong> Oosterling, prominent beeld waarmee het boek<br />

op ons toekomt, zijn eigen blindheid, of liever: voortdurende verblinding, ziet. Het beeld komt zo<br />

dichtbij ons dat we het niet meer kunnen zien, zoals we in de kus de geliefde niet meer kunnen<br />

waarnemen omdat de intimiteit <strong>van</strong> de lippen op elkaar de ogen te dicht bij elkaar brengt. Men<br />

ziet in de liefde de duisternis <strong>van</strong> de iris <strong>van</strong> de ander. Men ziet niets meer, of toch: men ziet het<br />

niets tussen de ander en mij, als een ‘waarheid die men ervaart in het moment <strong>van</strong> haar verloren<br />

gaan’ (M. Foucault 1986: 60, vert. aangepast).


Laurens ten Kate<br />

Transgressie<br />

148 – 149<br />

de transgressieve act is de confrontatie met de blinde vlek als grens;<br />

deze confrontatie kan alleen maar terugslaan op het ‘zelf’, op het hyperkritische<br />

subject. dit terugslaan, deze terugkaatsing - letterlijk ‘re-flectie’,<br />

‘zelf-re-flectie’ - is wat Bataille de ‘innerlijke ervaring’ heeft genoemd: niet<br />

een gevoel <strong>van</strong> binnen, maar een inbreuk in het binnen die vreemd genoeg<br />

<strong>van</strong> binnenuit plaatsvindt. Implosie <strong>van</strong> de grens waarop zien en niet-zien<br />

verstrengeld raken. Over de specifieke retoriek die bij deze ervaring hoort,<br />

en die Bataille <strong>van</strong>af zijn eerste roman, Geschiedenis <strong>van</strong> het oog, <strong>tot</strong> aan<br />

De tranen <strong>van</strong> Eros heeft uitgeprobeerd, schrijft Foucault: ‘deze rotsachtige<br />

taal, deze onbuigzame taal vol breuken, steiltes en kloven, beschrijft<br />

een cirkel doordat ze naar zichzelf verwijst en zich in zichzelf keert door te<br />

vragen waar haar grenzen liggen - alsof ze niets anders was dan een kleine<br />

nachtelijke bol die een vreemd licht uitstraalt dat de leegte aangeeft waaruit<br />

het afkomstig is en waarop het onherroepelijk alles richt wat het verlicht<br />

en aanraakt. Misschien is het deze vreemde configuratie die verklaart<br />

waarom Bataille stelselmatig zoveel waarde heeft gehecht aan het oog’<br />

(Foucault 1986: 69).<br />

laten we deze transgressieve structuur, object maar evengoed subject <strong>van</strong><br />

het denken, eens verder toepassen op de xenofobe rede. Wat is xenofobie?<br />

Waarin ligt haar innerlijke blinde vlek? de hyperkritiek wil articuleren op<br />

welke wijze xenofobie niet is wat het is. dat wil zeggen: zij wijst aan hoe er<br />

een zelfondermijnende dynamiek werkzaam is in de xenofobe houding. deze<br />

zelfondermijning verwijst terug naar de eerder geanalyseerde ambiguïteit<br />

in het griekse begrip <strong>van</strong> de xenia: de xenos als vijand en als vriend. xenofobie<br />

is, met andere woorden, altijd tegelijkertijd xenofilie.<br />

dat betekent dat de xenofoob niet zozeer zoekt naar de constitutie<br />

en afscherming <strong>van</strong> een eigen identiteit, daarmee de identiteit <strong>van</strong> de ander,<br />

de vreemde, uitsluitend. Een dualisme <strong>van</strong> us and them is de xenofoob<br />

vreemd. Hij verlangt integendeel juist de ander in zich op te nemen en de<br />

bedreigende, instabiele discrepantie met betrekking <strong>tot</strong> de ander op te heffen.<br />

de vijand moet vriend worden. Sterker nog, de ander moet mij worden.<br />

Om dat te kunnen bewerkstelligen, moet ik mij eerst blootstellen aan de<br />

ander, me vervreemden <strong>van</strong> mezelf, teneinde mezelf via de ontmoeting met<br />

de ander aan mezelf terug te geven: aan een nieuw ‘zelf’ dat verrijkt is met<br />

de ander, die ik aan me heb onderworpen, die ik heb ‘geïntegreerd’. dit is<br />

de logica <strong>van</strong> de dialectiek die wellicht <strong>van</strong> meet af aan verweven is met<br />

de westerse geschiedenis en met de erfenis <strong>van</strong> het monotheïsme, om vervolgens<br />

in de moderniteit, en expliciet in Hegels systeem, geradicaliseerd


te worden. Wie modern is, leeft dialectisch: leeft niet ‘<strong>van</strong>’ zijn identiteit,<br />

maar juist <strong>van</strong> het op het spel zetten daar<strong>van</strong>, om haar via de confrontatie<br />

met de vreemde weer te heroveren, en wel met ‘winst’. Ook de xenofoob<br />

deelt in deze dialectische conditie. Hij is bang voor de ander die hij tegelijkertijd<br />

wil zijn, om met die ander zichzelf te versterken, te louteren (Augustinus),<br />

te verheffen (Hegel). de xenofobe rede heeft de xenos nodig, niet uit<br />

altruïsme, maar uit absorbisme. En daarmee wordt de xenofoob allereerst<br />

vreemde voor zichzelf, oneindig bezig als hij is om het tekort <strong>van</strong> zijn ‘zelf’<br />

te compenseren met de integratie <strong>van</strong> de ander in dat ‘zelf’.<br />

de zogenaamde secularisering die de moderne fase in de westerse<br />

geschiedenis kenmerkt, heeft deze dialectische dynamiek alleen maar geintensiveerd.<br />

god is verdwenen. Hij die de mensen in zich opnam, in zich<br />

droeg, hen scheidde en weer bijeenbracht, is dood. nu zal de mens zelf<br />

god moeten zijn, oppert nietzsche in het overbekende fragment 125 <strong>van</strong> De<br />

vrolijke wetenschap, en als mens/god de medemens, de ander, in zich opslorpen.<br />

Hier stuiten we op het failliet <strong>van</strong> het hedendaags multiculturalisme<br />

en populisme: beide gaan uit <strong>van</strong> een onproblematisch identiteitsbegrip<br />

(identiteiten ofwel naast elkaar, ofwel tegen elkaar), en ontkennen de dialectische<br />

grondfiguur die misschien de enige ‘canon’ vormt voor de moderne,<br />

seculiere wereld waarop de multiculturalist en de populist zich beiden<br />

willen beroepen: een hectische, instabiele en tegenstrijdige canon en in<br />

zekere zin een mislukte canon, daar hij niets fundeert of reguleert, maar<br />

alleen een extatisch spel tussen de burgers <strong>van</strong> die wereld gaande houdt.<br />

Als de hyperkritiek de xenofobe rede ‘kritiseert’, dan doet ze niets anders<br />

dan deze dialectische grondbeweging als een transgressieve, en vooral<br />

zelf-transgressieve structuur articuleren. de xenofoob moet ontrouw zijn<br />

aan zichzelf om zichzelf te zijn. In deze double bind blijft hij hangen, heen<br />

en weer bewegend tussen mij en de ander, tussen het eigene en het vreemde,<br />

tussen vriend en vijand, zozeer dat ten slotte al deze aanduidingen<br />

vloeiend en misschien zelfs onhoudbaar worden. Het denken <strong>van</strong> de transgressie<br />

is niet, zoals Bataille en Foucault nog aannamen, een opvolger <strong>van</strong><br />

het denken <strong>van</strong> de dialectiek (Foucault 1986: 65-66,73), alsof de transgressie<br />

een nieuw tijdperk in zou luiden. de transgressie is niets meer dan het punt<br />

waarop de dialectische beweging tussen het zelf en de ander haar grens<br />

bereikt en op die grens stil moet houden: er is geen ‘einde’, geen ‘voleinding’<br />

aan de negativiteit <strong>van</strong> de negatie (de ‘antithese’ waarin het eigene<br />

zich tijdelijk zou verliezen in het vreemde), er is geen synthetisch moment


Laurens ten Kate<br />

Transgressie<br />

150 – 151<br />

2<br />

Zie Nancy 1997 en Derrida’s baanbrekende studie over Batailles<br />

Hegel-interpretatie; ‘De l’économie restreinte à l’économie générale.<br />

Un hegelianisme sans réserve’, in Derrida 1967: 368-408. De formulering<br />

négativité sans emploi gebruikt Bataille in een brief aan Alexandre Kojève<br />

<strong>van</strong> 6 december 1937, opgenomen in zijn verzameld werk, 1973: 369-371.<br />

<strong>van</strong> integratie <strong>van</strong> het ‘ik’ en de ander in een nieuw, verheven, gelouterd<br />

‘zelf’. de dialectiek blijft in haar eigen beweging ge<strong>van</strong>gen, kan slechts<br />

oscilleren tussen haar beide polen. Transgressie ‘is’ dit ‘slechts’, en een<br />

hyperkritische analyse vraagt ‘slechts’ aandacht voor deze dynamische<br />

verstrengeling <strong>van</strong> grens en overschrijding. Anders gesteld, transgressie<br />

is het punt waarop de dialectiek oneindig wordt en zichzelf niet meer<br />

kan en wil oplossen in een eindpunt. ze is het punt waarop de negativiteit<br />

‘rusteloos’ wordt, zoals Jean-luc nancy het benoemt, of waarop ze, in Batailles<br />

termen, sans emploi wordt: zonder richtpunt of zin, werkeloos. Beide<br />

denkers formuleren dit transgressieve punt overigens met Hegel tegen Hegel,<br />

<strong>van</strong>uit de these dat Hegels fenomenologie reeds raakt aan haar eigen<br />

transgressieve moment en daardoor minder een systeem dan een duizeling<br />

vormt. 2<br />

de conclusie is, ik geef het toe, minstens opmerkelijk. Als het juist is<br />

dat het dialectische model een grondtrek is <strong>van</strong> het moderne leven,<br />

voorbereid door de complexe configuratie die men het ‘Westen’ noemt,<br />

als de dialectiek zo oud is en zo actueel, dan zijn wij allen xenofoben.<br />

dat is wat de zuid-Afrikaanse filosoof Johan degenaar the agony of<br />

difference heeft genoemd. Wij leven <strong>van</strong> de ander, die ik wil zijn en die<br />

mij moet worden; maar deze beweging stokt, hapert als ze haar grens,<br />

haar blinde vlek ontmoet: als blijkt dat ze oneindig is, dat ze nergens<br />

toe leidt. Op dat moment wordt de betrekking <strong>tot</strong> de ander (difference)<br />

‘agonaal’, daar ze geen nieuw ‘zelf’ vindt. Identiteit is, zo verstaan,<br />

geen in zichzelf rustende entiteit, maar een voortdurende claim op<br />

identiteit − een identiteit die bestaat in haar eigen opschorting, dat is<br />

het transgressieve moment <strong>van</strong> haar dialectiek. Identiteit is een claim<br />

<strong>van</strong>uit het non-idente, <strong>van</strong>uit het niets dat ik ben, ze is een schreeuw<br />

en een sprong in het niets dat de leegte tussen mij en de ander markeert.<br />

leegte, blinde vlek, grens, overschrijding, grens als overschrijdingsmoment:<br />

het zijn de conceptuele gereedschappen die Oosterling,<br />

voortdenkend op hetgeen zich bij Bataille en Foucault aankondigt, steeds<br />

opnieuw bespeelt en omspeelt.<br />

deze concepten moet dynamisch verstaan worden. Het zijn pogingen<br />

de samenleving anders, dat wil zeggen transgressief te denken: als een<br />

openbare ruimte die het ‘vreemde licht’ <strong>van</strong> haar blinde vlek voortdurend<br />

laat schijnen over de mensen die in die ruimte leven en communiceren. dit<br />

‘licht’ beschijnt de vraag die de mensen voor zichzelf zijn: ik ben niet ik, de<br />

ander is niet de ander, en in het geweld <strong>van</strong> onze wederzijdse toe-eigening


worden we onmiddellijk al onteigend. Wellicht is dit een goede beschrijving<br />

<strong>van</strong> het inter-esse dat de mantra <strong>van</strong> Oosterlings filosoferen is geworden<br />

en dat recentelijk in zijn voetspoor door Willem Schinkel is heropgenomen<br />

in zijn analyse <strong>van</strong> de xenofobe, ‘hypochondrische’ samenleving die het<br />

begin <strong>van</strong> de 21ste eeuw zou kenmerken. (Schinkel 2007) Wil deze samenleving<br />

niet aan de gevolgen <strong>van</strong> de zelfgenoegzaamheid: chaos en terreur, ten<br />

prooi vallen, dan zal ze haar eigen, fundamentele integratieve geweld serieus<br />

moeten nemen, zo stelt Schinkel. Inter-esse is geen pretje, maar het<br />

is het enige dat we hebben. We moeten, zo zou ik aanvullen − voor even de<br />

hyperkritische analyse verlatend en <strong>tot</strong> een normerend discours overgaand<br />

− onze dialectiek serieus nemen, we moeten onze dialectiek zijn en de ficties<br />

<strong>van</strong> de voor zichzelf aanwezige, in zichzelf rustende identiteit openbreken.<br />

de samenleving als transgressief evenement: alleen zo’n samenleving,<br />

die haar blinde vlek - topos waar transgressie en grens elkaar in evenwicht<br />

houden, zoals we gezien hebben - in zich toelaat en ‘uithoudt’, is een leefbare<br />

samenleving. 3 ‘Cultuur <strong>van</strong> de blinde vlek’, noemt Oosterling<br />

dat in navolging <strong>van</strong> Wolfgang Welsch. Hier wordt een<br />

cultuur geviseerd die de blinde vlek niet passief gedoogt als<br />

een vreemd element dat er mag zijn (‘ieder zijn waarheid en eigenheid’),<br />

maar zo weinig mogelijk aandacht mag krijgen; deze<br />

cultuur houdt de blinde vlek actief uit als een constante ‘bliksemflits<br />

in de nacht’: een dagelijkse praktijk <strong>van</strong> omgaan met<br />

het vreemde, ondenkbare, ‘asociale’, een dagelijkse performatie<br />

<strong>van</strong> het vormeloze, plaatsing <strong>van</strong> het onplaatsbare. Hoe is<br />

een blinde vlek te zien?, vraagt Oosterling. Wie kan deze nonplaats<br />

een plaats geven in de wijk, de stad, de samenleving, de<br />

wereld? Ik vermoed dat de zoektocht naar dit ‘wie?’ en ‘hoe?’<br />

Oosterling, meer dan een decennium later, heeft gebracht <strong>tot</strong><br />

zijn nieuwste, indrukwekkende ontwerp: <strong>tot</strong> de woorddaad en<br />

het daadwoord <strong>van</strong> Rotterdam Vakmanstad. Het gaat hem erom<br />

skills te ontwikkelen en uit te proberen, skills waarmee we de<br />

blinde vlek soms, in een flits, kunnen zien.<br />

zo heeft wat in Oosterlings proefschrift begon als een<br />

‘bliksemflits’ <strong>van</strong>uit Bataille en Foucault, in 2012 geleid <strong>tot</strong><br />

een donderende inslag. de daarop volgende brand vernietigt<br />

echter niets, maar ‘verlicht’ op een ‘beheerste’ manier de<br />

nacht die wij zijn - brandstof voor een andere, ‘vitale’ wereld.<br />

‘de transgressie verhoudt zich dus niet <strong>tot</strong> de grens als zwart<br />

<strong>tot</strong> wit, het verbodene <strong>tot</strong> het geoorloofde, buiten <strong>tot</strong> binnen,<br />

3<br />

Zie de meest zoekende, maar mijns inziens ook mooiste bladzijden <strong>van</strong> Door schijn bewogen (634-9),<br />

waarin Oosterling de kritiek op het tolerantiedenken en het Nederlandse gedoogmodel (die aan het<br />

einde <strong>van</strong> de jaren negentig plotseling de Europese welvaartsstaten opschudde) vóór is door te pleiten<br />

voor een ander model: de vreemdeling niet met passieve tolerantie bejegenen (die mij buiten schot laat),<br />

maar met een endurance non-passive . Deze term ontleent de auteur aan Derrida’s ‘Apories: Mourir −<br />

s’attendre aux limites de la vérité’ (1993). Hij zet haar in tegen een identiteitsrelativisme dat juist door<br />

te relativeren identiteiten ongemoeid laat: ‘Endurance’ houdt meer in dan louter negatief-kritisch eigen<br />

waarden en waarheden ter discussie stellen: het creatief-affirmatieve besef dat we vervolgens niets<br />

anders kunnen dan veranderen om onszelf te zijn […] wordt eraan toegevoegd’ (Oosterling 1996a: 639).<br />

Zie voor een nadere problematisering <strong>van</strong> het tolerantiebegrip tevens Ten Hooven 2002.


Laurens ten Kate<br />

Transgressie<br />

152 – 153<br />

het uitgeslotene <strong>tot</strong> de besloten binnenruimte. Hun neemt eerder<br />

de vorm aan <strong>van</strong> een spiraal die niet zomaar verbroken kan worden. Misschien<br />

is ze zoiets als een bliksemflits in de nacht die, <strong>van</strong>uit de diepte <strong>van</strong><br />

de tijd, een diepzwarte intensiteit verleent aan de nacht die ze negeert, die<br />

de nacht <strong>van</strong> binnenuit en <strong>tot</strong> in alle uithoeken verlicht, en er toch ook haar<br />

vitale helderheid, haar eigenaardige verscheurdheid en beheerste karakter<br />

aan ontleent…’. (Foucault 1986: 60, vert. licht aangepast).


Literatuur<br />

g. Bataille (1973) Oeuvres complètes. V. Paris: Gallimard.<br />

J. derrida (1967) L’écriture et la différence. Paris: Seuil.<br />

M. Foucault (1986) ‘Inleiding <strong>tot</strong> de transgressie. Over Georges Bataille’, in: idem.<br />

De verbeelding <strong>van</strong> de bibliotheek. Essays over literatuur. Nijmegen: SUN. pp. 55-78.<br />

M. ten Hooven (red.) (2002) De lege tolerantie. Over vrijheid en vrijblijvendheid in<br />

Nederland. Amsterdam: Boom.<br />

J.-l. nancy (1997) Hegel. L’inquiétude du négatif. Paris: Hachette.<br />

W. Schinkel (2007) Denken in een tijd <strong>van</strong> sociale hypochondrie. Kampen: Klement.


154 – 155 Rosi Braidotti<br />

University<br />

beeld: David Flipse


UnIVERSITy<br />

rOsi BraiDOTTi<br />

At a time when the status and the very function of the university is challenged<br />

by the combined pressure of neo-liberal economics and the financial<br />

crisis they trigger on the one hand and by a social climate of anti-intellectual<br />

populism on the other, Henk Oosterling shines as one of the pioneers<br />

of an altogether different vision of what the twenty-first century university<br />

should look like.<br />

The challenge is daunting: on top of its traditional tasks as a training<br />

institution and centre of excellence in research, can the contemporary university<br />

rise above the rule of the chartered accountants and actually fulfil<br />

a role of cognitive and ethical leadership in the globalised world? Considering<br />

how much scientific research is nowadays taking place outside the<br />

University world, in private or corporate surroundings, the academic community<br />

needs to make extra efforts to keep up its rele<strong>van</strong>ce.<br />

no area of scientific or scholarly endeavour today is immune from<br />

the threats, challenges and opportunities which emerge from the dynamic<br />

interaction between the scholarly capital cumulated in the past and the<br />

new forms of knowledge production of today. Successful contemporary<br />

universities need to strike a balance between the forces of tradition and<br />

those of innovation, in an increasingly globalized research world. Classical<br />

European universities pursue a double aim: on the one hand they aspire to<br />

monitor and propel the ad<strong>van</strong>ces in science and on the other hand to defend<br />

a humanistic education based on the transformative and progressive<br />

potential of scholarly learning. Radical philosophers like Oosterling intervene<br />

in this institutional debate with a much welcome innovative tone. He<br />

emphasizes the urgent necessity to cultivate a high level of social awareness<br />

in responding to the demands made on the university not only by the<br />

labour market and the corporate world, but especially by a fast-growing


Rosi Braidotti<br />

University<br />

156 – 157<br />

multicultural society where the principle of human diversity is central.<br />

Building a university that looks like the society in which it is embed-<br />

ded and that it is supposed to serve is the dream Henk Oosterling pursues.<br />

This involves the quest for a new balance between the conflicting demands<br />

of achieving the highest possible excellence in the disciplines and also of<br />

cultivating ad<strong>van</strong>ced critical skills in thinking and in social criticism. Recent<br />

discussions about the new alliance between the two cultures of the<br />

Humanities and of the Sciences have addressed these issues and called<br />

for a productive realignment of the Humanities with research and scientific<br />

education.<br />

I read Oosterling’s life and work as a manifesto for contemporary<br />

scholars in the humanities to stand out as citizens in a polity that understands<br />

that socially rele<strong>van</strong>t research requires the pursuit of academic<br />

excellence and vice-versa. Academic research can therefore be defined as<br />

the activity that teaches us how to combine the rigour of reason with the<br />

respect for diversity, the flair for dialogue with other sciences and a basic<br />

commitment to human decency and social justice.<br />

This innovative approach entails the following:<br />

Firstly, the resistance to the reduction of university research to the level<br />

of a provider of intellectual commodities in the contemporary culture of<br />

narcissism. This in turn assumes that the scholar is not just a ’content<br />

provider‘ and hence a consumer of cultural products. S/he is first and<br />

foremost a free agent acting in accordance to the established tradition of<br />

academic freedom, a citizen in the service of scholarly activities. deleuze’s<br />

distinctions are important here: ’royal science”’ is not all there is to<br />

research – a ‘nomadic science’ is also possible, constructed and enacted<br />

collectively. The latter is relational, outward-looking and communityminded.<br />

A second important criterion is the conviction that the discussion<br />

about academic excellence needs to be open and comparative. Critical<br />

work is needed to discuss the different paradigms at work in the making<br />

of contemporary science and university-based scholarly research. This<br />

discussion requires an inter-disciplinary approach and a dialogue among<br />

different disciplines from the Humanities, social sciences but also natural<br />

and exact sciences. In keeping with nomadic principles, the need has<br />

emerged to question the persistence of any mono-paradigmatic approaches<br />

to science. A more critical approach tries instead to combine the respect<br />

for the past paradigms with a receptive attitude to contemporary culture<br />

and a flair for experimentation and risk-taking.


Thirdly, we need to reflect on the role that ad<strong>van</strong>ced technologies<br />

have played in shaping the research world of the third millennium<br />

university. The necessity to develop adequate means and analytical<br />

tools to assess the digital aspects of the world of research points in the<br />

direction of a new inter-disciplinary area of study that could be called:<br />

‘humanistic informatics’. Media studies today – as Henk Oosterling teaches<br />

us – is another word for critical theory, as today we are all technologically<br />

mediated. The debate about the new information technologies needs to<br />

be tied in very closely to the mission of the university to train people for<br />

responsible citizenship. Humanities-backed education has traditionally,<br />

since the thirteenth century, focussed on the written word; the humanities<br />

have prospered after the invention of printing, they have survived<br />

the inclusion of modern languages in the university curriculum in the<br />

nineteenth century. last century, the Humanities survived the inclusion of<br />

visual images – cinema and television, as well as music and theatre into the<br />

higher education curriculum. It is our contemporary task to ensure that the<br />

Humanities do well out of the digital revolution, which blurs the distinction<br />

between science and literary culture at a fast rate.<br />

Fourthly, the emphasis on the international dimension of education<br />

and research today. Both within the new European Union and in the<br />

globalized world the university community needs to compare its centuryold<br />

tradition of cosmopolitanism to the realities of the global flows of<br />

capital today. What would a trans-national university look like? What kind<br />

of critical skills would it teach?<br />

Central to Oosterling’s practice is the notion that the social<br />

responsibility of the university is not an optional extra that can be applied<br />

at leisure. It is rather an essential component of the very academic idea<br />

of excellence. The University’s responsibility to its civic environment, i.e.<br />

its social, cultural and political context is as crucial to its mission as the<br />

pursuit of curiosity-driven scientific excellence.<br />

In the transnational and multicultural context of dutch society<br />

today – notably in the city of Rotterdam – a new dynamic interaction is<br />

established between the local and the global, which urges a reappraisal of<br />

the traditional past in view of the present challenges. Our past deserves<br />

more than being simply replicated or monumentalised – we need to invent<br />

new ways of linking the social and the academic, through experiments with<br />

new ways of becoming citizens.<br />

People like Henk are writing a different scenario: not one of ‘back to<br />

the future’ in a static respect of the past glories, but rather an affirmative


Rosi Braidotti<br />

University<br />

158 – 159<br />

and dynamic one. Henk’s work demonstrates that scientific research today<br />

will profit by cultivating the responsible citizen within the researcher,<br />

the dreamer within the scholar, the progressive moral agent inside the<br />

professor. University education is an encouragement to dare, to take risks,<br />

to try out: it invests also in the power of the imagination defined as the<br />

activator of internal acts of transformation and external acts of peaceful<br />

disobedience. The ultimate aim of the pursuit of scholarly excellence today<br />

is to work towards the creation of social and scientific horizons of hope,<br />

vision and creativity.


160 – 161 Marc Schuilenburg<br />

Verantwoordelijkheid<br />

beeld: Joe Cillen


VERAnTWOORdElIJkHEId<br />

Marc scHuilenBurG<br />

Wat hebben we eigenlijk aan dergelijke overwegingen?<br />

Leveren ze een bijdrage aan de<br />

oplossing <strong>van</strong> de vele problemen waarmee de<br />

hedendaagse mens te kampen heeft?<br />

Henk Oosterling, Door schijn bewogen<br />

Verantwoordelijkheid is een belangrijke zaak, maar lijkt tegenwoordig sterk<br />

in het gedrang gekomen. Het strikt moeten volgen <strong>van</strong> allerlei regeltjes<br />

leidt ertoe dat mensen steeds minder initiatief en verantwoordelijkheid<br />

nemen. Maar wat is verantwoordelijkheid? Verantwoordelijkheid gaat over<br />

schuld en de geleden schade. Het is een categorie die kijkt naar het verleden<br />

en wordt ingevuld door het handelen en beslissen <strong>van</strong> een autonoom<br />

en mondig individu. Een goede illustratie hier<strong>van</strong> biedt het klassieke strafrecht.<br />

In het strafrecht is er zonder schuld geen misdrijf. daarom vertrekt<br />

het strafrecht <strong>van</strong>uit het misdrijf dat is gepleegd door een persoon die<br />

over een vrije wil beschikt en voor de gevolgen <strong>van</strong> zijn wilsbesluiten verantwoordelijk<br />

is. Maar, zo schrijft Oosterling in Radicale middelmatigheid,<br />

verantwoordelijkheid en schuld maken steeds meer plaats voor een denken<br />

in termen <strong>van</strong> aansprakelijkheid en risico: ‘niet schuld maar aansprakelijkheid<br />

is de juridische categorie met toekomst’. Wanneer en hoe deze overgang<br />

precies heeft plaatsgevonden, is lastig aan te geven. Oosterling wijst<br />

op de complexiteit <strong>van</strong> beslissingsprocedures, de gelaagdheid <strong>van</strong> regelgeving<br />

en de snelheid waarmee over deze zaken op allerlei beleidsniveaus via<br />

allerlei media over de hele wereld worden gecommuniceerd.


Marc Schuilenburg<br />

Verantwoordelijkheid<br />

162 – 163<br />

Rele<strong>van</strong>t is in ieder geval dat het denken in aansprakelijkheid en<br />

risico wortels heeft die teruggaan <strong>tot</strong> de zeventiende eeuw, met de theorie<br />

<strong>van</strong> de waarschijnlijkheidsrekening en de komst <strong>van</strong> verzekeringen. In de<br />

verzekeringspraktijk spelen schuld en verantwoordelijkheid een veel minder<br />

belangrijke rol dan in het strafrecht. zo is de berekening <strong>van</strong> een verzekering<br />

gebaseerd op de waarschijnlijkheid dat een ongeluk gebeurt. ze<br />

staat dus los <strong>van</strong> de handeling of wil <strong>van</strong> een persoon. Bovendien spreekt<br />

uit de juridische opvatting <strong>van</strong> verantwoordelijkheid een morele opvatting<br />

hoe de wereld in elkaar moet zitten. daarentegen is de verzekeringspraktijk<br />

bevrijd <strong>van</strong> morele oordelen. ze concentreert zich op het registreren <strong>van</strong><br />

statistische gegevens zoals het gemiddelde aantal doden in het verkeer of<br />

de kans op arbeidsongeschiktheid. In tegenstelling <strong>tot</strong> de juridische praktijk<br />

isoleert de verzekeringspraktijk de dader en het slachtoffer ook niet. In<br />

de berekening <strong>van</strong> de premie spreidt de verzekeringspraktijk het risico over<br />

meerdere personen. Tot slot valt risico in het verzekeringswezen samen met<br />

kapitaal. Verzekerd is niet het ongemak dat optreedt bij een ongeluk, maar<br />

het kapitaal dat het verzekerde risico – een auto, geliefde of inboedel – vertegenwoordigt.<br />

In tegenstelling <strong>tot</strong> juridische claims is de schade in de verzekeringspolis<br />

dan ook <strong>tot</strong> op grote hoogte al contractueel vastgelegd. Voor<br />

wie de verschillen nog niet heeft gezien: risico is berekenbaar, collectief en<br />

het wordt financieel gewaardeerd.<br />

‘Verantwoordelijkheid wordt via aansprakelijkheid afgedwongen,<br />

maar nauwelijks nog individueel ondernomen’, stelt Oosterling in het artikel<br />

Bouwen voorbij gated communities en no go area’s. Volgens hem realiseert<br />

de vrijheid <strong>van</strong> individuen zich in de mate waarin ze zijn verzekerd<br />

tegen allerlei vormen <strong>van</strong> onheil. de polis <strong>van</strong> weleer is een verzekeringspolis<br />

geworden. Op een persoonlijk niveau is zo sprake <strong>van</strong> een ‘zelfverzekerde<br />

verantwoordelijkheid’ en <strong>van</strong> een ‘zelfverzekerd leven’. Een constatering<br />

die in kritische zin hout snijdt, maar nauwelijks <strong>van</strong> toepassing lijkt op<br />

zijn eigen leven. denken is doen en doen is denken, zo laat een Oosterlingiaans<br />

bestaan zich samenvatten. denk- en daadkracht resulteren daarin<br />

in een indrukwekkend aantal projecten. Of het nu gaat om energielessen<br />

op kinderboerderijen, om het leiden <strong>van</strong> de kendoschool Fumetsu, om het<br />

grootstedelijke project Vakmanstad of het doceren <strong>van</strong> filosofie aan gedetineerden<br />

in een penitentiaire inrichting: het gebeurt steeds in<br />

<strong>tot</strong> anderen en <strong>van</strong>uit een verantwoordelijkheid voor zijn omgeving. dit is<br />

natuurlijk makkelijker gezegd dan gedaan. Het nemen <strong>van</strong> verantwoordelijkheid<br />

kan namelijk alleen, zo meent Oosterling, als je goed getraind bent<br />

en je de juiste vragen stelt: ‘Wat wil je?’, ‘Wat kun je?’ en ‘Met wie ga je dat


doen?’. Oosterling noemt dit deleuziaanse vragen. daarmee neemt hij afstand<br />

<strong>van</strong> de vragen die kant zou stellen: ‘Wat kan ik weten?’, ‘Wat moet ik<br />

doen?’ en ‘Wat kan ik hopen?’.<br />

Een <strong>van</strong> de meest opvallende en interessante projecten die Oosterling<br />

heeft opgezet is ‘Penitentiaire filosofie’. Het idee ontstond in 2009. In<br />

gesprek met een directeur <strong>van</strong> een penitentiaire inrichting werd de vraag<br />

opgeworpen of gedetineerden in filosofische zin scholing zouden kunnen<br />

krijgen door universitair docenten. door het stellen <strong>van</strong> filosofische vragen<br />

over zaken als macht, vrijheid en waarheid, zo was het idee, nodig je deze<br />

groep uit om te reflecteren en tegelijkertijd om open te staan voor de meningen<br />

en zienswijzen <strong>van</strong> andere gedetineerden. Inmiddels heeft de eerste<br />

groep de cursus succesvol afgerond en is een volgende begonnen met het<br />

eerste cursusdeel waarin denkers aan bod komen als Machiavelli, Marx en<br />

Sartre. nu is ieder initiatief om meer aandacht te besteden aan de positie<br />

<strong>van</strong> gedetineerden, die toch al in een sterk afhankelijke en kwetsbare positie<br />

verkeren, er één. Maar het project ‘Penitentiaire filosofie’ valt nog om<br />

twee andere redenen op. Allereerst herinnert het aan het engagement <strong>van</strong><br />

Michel Foucault die met Jean-Marie domenach en Pierre Vidal-naquet op<br />

8 februari 1971 de Groupe d’information sur les prisons oprichtte om allerlei<br />

onderwerpen te onderzoeken met betrekking <strong>tot</strong> het Franse ge<strong>van</strong>genisbeleid,<br />

<strong>van</strong> het voedsel en de medische zorg <strong>tot</strong> de wijze waarop gedetineerden<br />

werden onderworpen aan kleine en grote vernederingen. Bij de<br />

bekendmaking <strong>van</strong> het initiatief stelt Foucault: ‘niemand <strong>van</strong> ons kan met<br />

zekerheid zeggen dat hij buiten de ge<strong>van</strong>genis zal blijven. Heden ten dage<br />

minder dan ooit’. In het verlengde hier<strong>van</strong>, en dat is de tweede reden, gaat<br />

het hier om een groep personen die niet meer vrij is hun eigen handelen te<br />

bepalen en die daardoor eenvoudig <strong>tot</strong> een speelbal wordt <strong>van</strong> de politiek<br />

en <strong>van</strong> de autoriteiten waarmee ze te maken krijgt. Ik wil hier graag iets<br />

meer over kwijt.<br />

Het afgelopen jaar heb ik met lucrecia Paulina onderzocht op welke<br />

wijze de rechten <strong>van</strong> gedetineerden steeds verder onder druk komen te<br />

staan. zo hebben we gekeken of nederlandse verzekeraars ex-gedetineerden<br />

weigeren bij het sluiten <strong>van</strong> een verzekering. Uit de interviews met<br />

vijftien verzekeraars en een steekproef onder 36 ex-gedetineerden komt<br />

naar voren dat vier bedrijven, waaronder een levensverzekeraar en drie<br />

schadeverzekeraars, ex-gedetineerden die korter dan 8 jaar uit detentie zijn<br />

niet als klant accepteren. Als motivatie geven de verzekeraars aan dat ze<br />

niet gebonden zijn aan een acceptatieplicht en dus wettelijk niet verplicht<br />

zijn om een ex-gedetineerde te accepteren. zeven verzekeraars, waaronder


Marc Schuilenburg<br />

Verantwoordelijkheid<br />

164 – 165<br />

een zorgverzekeraar en zes schadeverzekeraars, verklaren ex-gedetineer-<br />

den niet per definitie te weigeren, maar ook niet standaard te accepteren.<br />

Acceptatie hangt onder meer af <strong>van</strong> hoe lang de persoon in kwestie uit<br />

detentie is, <strong>van</strong> het soort delict dat hij of zij heeft gepleegd en <strong>van</strong> de antwoorden<br />

die een ex-gedetineerde geeft op de vragen op het aanvraagformulier.<br />

Slechts vier verzekeraars geven aan ex-gedetineerden standaard<br />

te accepteren. Voor hen speelt detentieverleden geen rol bij de acceptatie<br />

of weigering <strong>van</strong> een aanvraag door een ex-gedetineerde.<br />

dat de politiek de afgelopen decennia de rechten <strong>van</strong> mensen achter<br />

slot en grendel disproportioneel heeft ingeperkt, is een bekend gegeven.<br />

Het verlofbeleid is stevig op de schop gegaan en het strafdoel <strong>van</strong> onschadelijkmaking<br />

wint het steeds vaker <strong>van</strong> die <strong>van</strong> resocialisatie. Maar nieuw<br />

is dat nu ook de rechten worden ingeperkt <strong>van</strong> personen die hun straf uit<br />

hebben gezeten. Ex-gedetineerden, zo blijkt uit het onderzoek, worden<br />

door sommige verzekeraars preventief uitgesloten <strong>van</strong> de mogelijkheid<br />

<strong>tot</strong> het sluiten <strong>van</strong> verzekeringen. dit kan worden uitgelegd als een risicoberedenerende<br />

handeling, maar het kan ook worden gezien als een vorm<br />

<strong>van</strong> selectieve uitsluiting. Het effect is dat deze personen geen hypotheek<br />

of woonverzekering meer kunnen afsluiten – en in die zin ‘burgerdood’ zijn.<br />

Weliswaar staat de mort civile sinds lange tijd niet meer als (bijkomende)<br />

straf in het nederlandse wetboek <strong>van</strong> strafrecht, toch kan de beslissing <strong>van</strong><br />

deze verzekeraars weldegelijk worden beschouwd als een uitgestelde of<br />

verkapte doodstraf: de ex-gedetineerde heeft geen leven meer. Vanuit een<br />

verzekeringstechnisch perspectief wordt immers duidelijk dat deze groep<br />

niet als volwaardig burger meer deel kan nemen aan onze samenleving. In<br />

termen <strong>van</strong> Oosterling: de ex-gedetineerde is uit de polis vers<strong>tot</strong>en.<br />

Overzie je het werk <strong>van</strong> Oosterling, dan valt onmiddellijk de veelzijdigheid<br />

daar<strong>van</strong> op. niettemin loopt daar als een rode draad doorheen zijn<br />

praktisch-filosofische inzet. daarin maak je verschil. En je neemt verantwoordelijkheid.<br />

Toch zijn er perioden dat ik Oosterlings werk uit het oog<br />

verlies. dat zijn periodes dat ik vergeet dat zijn werk een information portal<br />

is waarin je kan inpluggen en dat je voert <strong>tot</strong> filosofische inzichten die altijd<br />

raken aan actuele problemen. Inzichten die je nergens anders vindt.


166 – 167 Siebe Thissen<br />

Woordblazen<br />

fotgraaf onbekend


WOORdBlAzEn<br />

sieBe THissen<br />

Mijn eerste ontmoeting met ambachtelijkheid<br />

had ik op zesjarige leeftijd. Elk jaar kwam<br />

op mijn lagere school op het Noordereiland<br />

een glasblazer langs. Hij blies uit het niets de<br />

meest fabelachtige figuren, sommige zelfs in<br />

kleur. Mijn keuze om mijn leven aan reflectie<br />

te wijden kan niet los worden gezien <strong>van</strong> deze<br />

wonderlijke productie <strong>van</strong> hete lucht en gestolde<br />

transparantie.<br />

Henk Oosterling, Woorden als daden<br />

Het is een eer de letter w toegewezen te krijgen in dit vriendenboek, dat<br />

mag worden opgevat als het eerste Henk-Oosterlinglexicon. de w is immers<br />

een vreemde snuiter in onze letterreeks. net als Oosterling is de letter<br />

een opdringerige buitenstaander. Een laatbloeier ook. gepositioneerd<br />

als nummer 23 in ons alfabet, werd de w pas in de zevende eeuw ergens<br />

in Engeland geboren als een dubbele u. En dat is maar goed ook, want het<br />

leven en werk <strong>van</strong> Henk Oosterling zijn ondenkbaar zonder die letter: zijn<br />

bestaan draait immers om wilskracht, woorden en wijsheid. zijn laatste<br />

grote studie droeg als titel Woorden als daden (2009). Hoewel het boek in<br />

feite één gigantische voetnoot vormt bij een onderzoek naar de rol <strong>van</strong><br />

vakmanschap in een postindustriële samenleving (Rotterdam Vakmanstad<br />

2007-2009, zo luidt de ondertitel), zou de titel niet misstaan op de kaft <strong>van</strong><br />

zijn autobiografie. Want Oosterling is een ambachtsman – een woordblazer.<br />

Iemand die de taal zover aanblaast dat de woorden eerst bijna scheuren,<br />

maar zich daarna kleurrijk vouwen rondom zijn gedachten.


Siebe Thissen<br />

Woordblazen<br />

168 – 169<br />

Terwijl Henk Oosterling in 1958 zijn ogen nog uitkeek naar een glasblazer,<br />

voltooiden componist Ed Bland, planoloog nelam Hill, schrijver Mark kennedy<br />

en wiskundige Eugene Titus in Chicago de film The Cry Of Jazz. de<br />

prent geldt <strong>van</strong>daag als een mijlpaal: niet alleen is de film één <strong>van</strong> de eerste,<br />

geheel door zwarte Amerikanen gefinancierde en geproduceerde onafhankelijke<br />

films, ook markeert The Cry Of Jazz in de filmgeschiedenis de<br />

eerste openlijke aanval op blank Amerika. nietzsches ‘god is dood’ wordt<br />

hier vertaald naar ‘Jazz is dood’: jazz zou triviaal zijn geworden, louter een<br />

genre, een vorm <strong>van</strong> commercieel entertainment, opgezogen door blanke<br />

radiostations, doodgeknuffeld door een blanke platenindustrie en gerecenseerd<br />

door blanke critici. de semidocumentaire keert terug naar wat de essentie<br />

<strong>van</strong> jazz werd geacht: geïmproviseerde, spontane conversaties <strong>van</strong><br />

Afro-Amerikanen over hun lotgevallen in een moderne, maar <strong>tot</strong>aal gesegregeerde<br />

samenleving. The Cry Of Jazz is een intrigerende zwart-witfilm,<br />

een manifest, bijeengehouden door een verteller en prachtige muziek.<br />

de soundtrack werd gecomponeerd en gespeeld Sun Ra en zijn ‘Arkestra’.<br />

Sun Ra - componist, musicus, filosoof en mysticus – leidde zijn big<br />

band als een commune en bracht de meester-gezelverhouding <strong>van</strong> de oude<br />

gildes in het centrum <strong>van</strong> de aandacht. Jazz was immers doorgeslagen in<br />

extreem individualisme, in de cultus <strong>van</strong> het genie, in schaamteloze technische<br />

exercities <strong>van</strong> individuele musici, in eindeloze monologen in plaats<br />

<strong>van</strong> conversaties en verhalen. Het roer moest om: Sun Ra’s Jazz In Silhouette<br />

(1958) en The Cry Of Jazz bepleiten en vieren de collectieve groepsimprovisatie<br />

en het collectieve spreken. Binnen enkele maanden voltrok<br />

zich een stille revolutie. Sonny Rollins lanceerde de Freedom Suite, Cecil<br />

Taylor kwam met Looking Ahead, Ornette Coleman maakte The Shape Of<br />

Jazz To Come en John Coltrane zette zichzelf op de kaart met Giant Steps.<br />

de titels ademen een revolutionaire geest, refereren aan een militante vernieuwingsdrang,<br />

aan een grote stap voorwaarts, maar ook aan het genot<br />

<strong>van</strong> collectieve improvisaties - aan een nieuw, zelfbewust woordblazen, dat<br />

‘new Thing’ werd gedoopt. de ontluikende beweging voor gelijke burgerrechten<br />

had een soundtrack gekregen.<br />

Iets verderop, in los Angeles, kreeg Bert Haanstra als eerste nederlander<br />

een Oscar uitgereikt voor zijn korte film Glas (1958). de rolprent is<br />

allereerst een ode aan een alledaags staaltje <strong>van</strong> vakmanschap, het blazen<br />

<strong>van</strong> glas in een glasfabriek, maar past ook in Haanstra’s samenhangende<br />

wereldbeschouwing: het ‘jarenvijftighumanisme’ – het geloof in een betere<br />

toekomst, waarin menselijke samenwerking en technologische vooruitgang<br />

<strong>tot</strong> een eenheid worden geblazen. ‘nederland Vakmanland’. Hoewel


Haanstra’s komedie Fanfare (1958) in het communistische deel <strong>van</strong> Europa<br />

een enthousiast onthaal kreeg, kan Glas zeker niet in de traditie <strong>van</strong> klas-<br />

senstrijd en wereldrevolutie worden geplaatst. de glasblazers die de revue<br />

passeren zijn geen naamloze, uniforme sovjetproletariërs die in volle<br />

overtuiging hun plaats weten in een steriel systeem <strong>van</strong> arbeidsdeling en<br />

machinale handelingen, geschraagd door een cultus <strong>van</strong> herhaling en monotonie.<br />

nee, de blazers zijn karakteristieke figuren – individuen. Hun leeftijden,<br />

kleding, kapsels en gezichtsuitdrukkingen verraden een grote verscheidenheid.<br />

Ook hun producten blijken gevarieerd: zelden toont Haanstra<br />

ons glazen standaardproducten. We worden geconfronteerd met de meest<br />

uiteenlopende voorwerpen, vormen en kleuren. Alleen de praktijk <strong>van</strong> het<br />

ambacht, het glasblazen, brengt eenheid in de getoonde verscheidenheid.<br />

dat vakmanschap steunt overigens op een fysiek fundament: glasblazen is<br />

zwaar werk. Maar ook fysiek blijken de blazers zeer gevarieerd. ze zijn dik<br />

en mager, klein en groot, gespierd en pezig.<br />

de film is schitterend geschoten, gesneden en gemonteerd – zonder<br />

commentaar. kijken naar Glas is een intrigerend avontuur. En toch is<br />

er iets mis met de film: de muziek. Elf minuten lang speelt het Pim Jacobs<br />

kwintet een speciaal voor de film gecomponeerde soundtrack. natuurlijk,<br />

het vakmanschap <strong>van</strong> de musici staat buiten kijf en de keuze voor jazz blijkt<br />

een juiste (vooral het glazen geluid <strong>van</strong> de vibrafoon versterkt de kracht<br />

<strong>van</strong> de beelden). Maar de compositie heeft een hoog lulligheidgehalte – het<br />

is een beschaafd soort cocktailjazz, waarin al onze vooroordelen over de<br />

jaren vijftig worden bevestigd. Onbedoeld, maar haarscherp versterkt de<br />

film de rele<strong>van</strong>tie <strong>van</strong> The Cry Of Jazz. Vandaag lijkt de film eerder op een<br />

negatief scharnierpunt, op een moment waarin afscheid wordt genomen <strong>van</strong><br />

een op ambachtelijke leest geschoeide samenleving aan de vooravond <strong>van</strong><br />

een industrieel, juist op massaproductie, consumptie en migratie gericht<br />

nederland. Indien je nu kijkt naar Glas wordt je getroffen door nostalgie<br />

en weemoed. In niets ademt het ambacht <strong>van</strong> het glasblazen een mogelijk<br />

herstel <strong>van</strong> de betrekkingen tussen mensen en de dingen die ze maken. In<br />

niets wordt de essentie <strong>van</strong> vakmanschap, kennisoverdracht in de meestergezelverhouding,<br />

onder de aandacht <strong>van</strong> de kijker gebracht. Van een nieuw<br />

burgerschap treffen we hier geen enkel spoor aan. In Glas wordt louter glas<br />

geblazen.<br />

Sinds zijn jeugd gefascineerd door het blazen <strong>van</strong> glas, behoort Henk Oosterling<br />

<strong>tot</strong> een groep denkers die eerherstel bepleit voor het fenomeen <strong>van</strong><br />

het vakmanschap. niet op de wijze waarop Glas vakmanschap onder de


Siebe Thissen<br />

Woordblazen<br />

170 – 171<br />

aandacht bracht, maar eerder op de wijze waarop The Cry Of Jazz vakman-<br />

schap plaatste in een context <strong>van</strong> sociale interactie, maatschappelijke<br />

verandering en nieuw burgerschap. Een uitmuntend voorbeeld <strong>van</strong> die laatste<br />

opvatting biedt De Ambachtsman (2009) <strong>van</strong> Richard Sennett. In eerste<br />

instantie is het boek een ode aan de hand, aan het handwerk, aan onze<br />

fysieke <strong>tot</strong> de dingen. Maar Sennett gaat verder: maken is denken.<br />

Hij vat de geschiedenis <strong>van</strong> de Verlichting niet op als een geschiedenis <strong>van</strong><br />

ideeën, maar als een geschiedenis <strong>van</strong> de wijze waarop kennisoverdracht<br />

plaatsvond onder ambachtslieden. In het leren <strong>van</strong> een ambacht leert de<br />

leerling zichzelf kennen en krijgt hij de mogelijkheid zijn burgerschap vorm<br />

te geven. Voorzichtig omzeilt Sennett begrippen als ‘creativiteit’ en ‘kunst’<br />

– oude romantische noties die aan inflatie onderhevig zijn. Hij wil vakmanschap<br />

elders situeren. dus blaast hij liever, net als Ornette Coleman en<br />

John Coltrane, en moet de lezer vaak gissen wat hij bedoelt. Want, zo lijkt<br />

de auteur zichzelf af te vragen, schiet de taal niet tekort om de handelingen<br />

te beschrijven <strong>van</strong> de cellist, de chef-kok en de zilversmid? Sennett cirkelt<br />

eromheen, drukt steeds bij benadering uit wat hij bedoelt en zoekt spelend<br />

naar woorden.<br />

Henk Oosterling is even voorzichtig in Woorden als daden. Vakmanschap<br />

situeert hij niet in ‘het nostalgische beeld <strong>van</strong> de stabiele dorps- of<br />

leefgemeenschap’ of in de spanning tussen ‘local’ en ‘global’. Ook doet hij<br />

geen poging het begrip vakmanschap <strong>van</strong> een filosofische of wetenschappelijke<br />

definitie te voorzien. zo vinden we geen academische dialoog met<br />

Charles landry (The Creative City, 2000) of Richard Florida (The Rise Of<br />

The Creative Class, 2002) – al zal de oplettende lezer in Woorden als daden<br />

weldegelijk een kritiek aantreffen op Florida’s exclusieve vertrouwen in<br />

hoogopgeleide beeldschermwerkers als voorhoede <strong>van</strong> de creatieve klasse.<br />

de essentie <strong>van</strong> vakmanschap ligt voor Oosterling in de tussen<br />

mensen onderling en tussen mensen en de dingen die ze maken, ongeacht<br />

hun culturele achtergrond, opleiding, inkomen of positie in de samenleving.<br />

Vakmanschap uit zich in de overdracht <strong>van</strong> waarden en kennis in de<br />

verhouding tussen de meester en de gezel. die verhouding dient volgens<br />

Oosterling niet als autoritair te worden opgevat, maar beroept zich juist op<br />

het principe <strong>van</strong> de ‘geschaalde verantwoordelijkheid’. Begrippen als kwaliteitsbesef,<br />

trots, integriteit, verantwoordelijkheid en burgerschap worden<br />

ontdaan <strong>van</strong> een abstracte betekenis en vervolgens opgevat als wederkerige<br />

.<br />

‘Wat mij in het vakmanschap fascineert’, schrijft Oosterling, ‘is een<br />

nieuwe verstandhouding <strong>tot</strong> de wereld – [vakmanschap gaat over] een an-


dere manier <strong>van</strong> samen zijn, <strong>van</strong> kwalitatief samenleven’. Sennett en Oosterling<br />

brengen abstracte noties als ‘Bildung’ en ‘Verlichting’ terug <strong>tot</strong> wederkerige<br />

leerprocessen, sociale interactie en burgerschap. Hier openbaart<br />

zich een terugkerend thema in het latere oeuvre <strong>van</strong> Oosterling, namelijk<br />

het aan Félix guattari ontleende concept <strong>van</strong> de ‘drievoudige ecologie’:<br />

een integrale benadering <strong>van</strong> duurzaamheid op fysiek, sociaal en mentaal<br />

niveau. Ter illustratie <strong>van</strong> hun opvattingen grijpen Sennett en Oosterling<br />

graag terug op ervaringen uit de eigen biografie. de een speelt cello; de<br />

ander beoefent de wijsbegeerte: ‘net als de banketbakker en zonweringmonteur<br />

moeten filosofen beroepspecifieke vaardigheden ontwikkelen.<br />

Maar wat velen uit het oog hebben verloren is dat universitaire opleidingen<br />

nog gestoeld zijn op een nagenoeg middeleeuws [gilde]model. de aspirantfilosoof<br />

functioneert binnen een meester-gezelstructuur. niet voor niets<br />

noemen we beginnende studenten ‘bachelor’: een gezel, vrij-gezel. daarna<br />

moeten ze een meesterproef afleggen. Als ‘master’ kunnen ze zich vervolgens<br />

verder bekwamen, zodat ze, na een ultieme meesterproef – de dissertatie<br />

– zelfstandig gaan werken’.<br />

zoals de glasblazer hete lucht <strong>tot</strong> gestolde transparantie blaast, zo blaast<br />

Oosterling woorden. Woorden als daden is niet alleen een pleidooi voor vakmanschap,<br />

het boek is ook de geloofsbelijdenis <strong>van</strong> een vakman. Een vakman,<br />

voor wie het jongleren met woorden even belangrijk is als het overdragen<br />

<strong>van</strong> woorden aan anderen. Het lexicon speelt in zijn werk dan ook een<br />

grote rol – evenals de letter w. de binnenzijde <strong>van</strong> het omslag <strong>van</strong> Woorden<br />

als daden bevat een eigen woordenlijst die als een samenvatting <strong>van</strong> zijn<br />

filosofie kan gelden. Onder de letter w treffen we noties aan als ‘wederzijdse<br />

gezelligheid’ en ‘woninkrijk’. Een eerdere studie <strong>van</strong> het ecologische<br />

denken <strong>van</strong> de Franse filosoof, psychoanalyticus en activist Félix guattari,<br />

Chaos ex Machina, opent met een verklarend begrippenapparaat dat hij een<br />

‘bestemmingsplan’ noemt. Sommige woorden krijgen zelfs een militant<br />

karakter, zoals het woord ‘wereld’, dat in het gehele boek, op alle pagina’s,<br />

wordt afgedrukt in vage, haast mistige letters, waardoor het woord zich in<br />

het papier lijkt op te lossen. Er is geen misverstand mogelijk: hier wordt<br />

een daad gesteld. In Radicale middelmatigheid, een kritisch essay over het<br />

oplossen <strong>van</strong> de mens in de media die hem omringen en doordringen, staat<br />

de w onder druk. Want de essentie <strong>van</strong> de wijsbegeerte – ‘weten’, de ‘wil<br />

<strong>tot</strong> waarheid’ en ‘wijsheid’ – ontbreekt geheel in de datastromen die onze<br />

informatiesamenleving doorkruisen. Het vakkundig verzamelen <strong>van</strong> data is<br />

nog geen verwerven <strong>van</strong> kennis, waarschuwt de meester. de begrippenin-


Siebe Thissen<br />

Woordblazen<br />

172 – 173<br />

dex <strong>van</strong> Door schijn bewogen (1996), zijn eigen meesterproef, omvat vijftig<br />

pagina’s. Onder de letter w tellen we bijna zeventig begrippen, waarbij het<br />

adjectief ‘wil <strong>tot</strong>’ zestien maal is vertegenwoordigd.<br />

Want deze wijsbegeerte wil nu eenmaal, ze kan niet anders, omdat<br />

de woorden als daden zijn bedoeld. Henk Oosterling voegt zich met dat<br />

fiere wilsbesluit in de lange traditie <strong>van</strong> het wijsgerig idealisme. Over dat<br />

idealisme schreef historicus Rik Peters: ‘Het ontwerpen <strong>van</strong> een filosofisch<br />

systeem, het bestuderen <strong>van</strong> de geschiedenis, het schrijven <strong>van</strong> een gedicht<br />

zijn evengoed daden als het stemmen op een partij, het aanvoeren <strong>van</strong><br />

een leger of het tekenen <strong>van</strong> een verdrag. Omgekeerd zijn de laatste praktische<br />

voorbeelden evengoed theoretisch als de eerste: alle handelingen<br />

veronderstellen immers een theoretische basis die door de filosoof expliciet<br />

kan worden gemaakt’. Oosterling zegt het in Woorden als daden precies<br />

zo: ‘Theorie en praktijk zijn voor mij nooit gescheiden werelden geweest.<br />

denken is doen, woorden zijn daden. daadkracht, wilskracht, verbeeldingskracht<br />

en reflectie sluiten naadloos op elkaar aan’. dat vitalisme druipt ook<br />

af <strong>van</strong> de titels <strong>van</strong> zijn boeken: Nederlands voor gastarbeiders, De opstand<br />

<strong>van</strong> het lichaam, Door schijn bewogen, Chaos ex Machina, Radicale Middelmatigheid,<br />

Woorden als daden.<br />

Ook getuigen de titels <strong>van</strong> een tweede motief: het verlangen om<br />

schijnbare tegenstellingen te overwinnen, daarmee ruimte voor de lezer<br />

te creëren en vervolgens nieuwe vergezichten te ontwerpen. Oosterling<br />

wil patstellingen doorbreken en ons anders naar de wereld laten kijken.<br />

die methode levert hem ook kritiek op, meest recentelijk door de architecten<br />

en filosofen gideon Boie en Matthias Pauwels, beter bekend als het<br />

schrijversduo BAVO. In Too Active To Act (2010) schrijven ze: ‘Twee termen<br />

worden telkens samengevoegd die op conceptueel niveau onverenigbaar<br />

en tegenstrijdig aanvoelen […] radicaal én middelmatig […] de truc om<br />

tegenstellingen te affirmeren los <strong>van</strong> hun ideologische lading en deze te<br />

mengen <strong>tot</strong> een nieuwe cocktail, [deelt hij] met de politiek <strong>van</strong> de ‘derde<br />

weg’, bekend <strong>van</strong> politieke figuren zoals Tony Blair, Bill Clinton, Wim kok en<br />

gerhard Schröder’. BAVO laat zich inspireren door filosoof Slavoj Žižek en<br />

diens notie <strong>van</strong> ‘postpolitiek’: een nieuwe vorm <strong>van</strong> conservatisme, waarin<br />

de concurrentiestrijd om de macht wordt ver<strong>van</strong>gen door een samenwerkingsverband<br />

<strong>van</strong> technocraten en multiculturalisten.<br />

Woorden als daden is wellicht niet zijn beste boek, maar wel een fascine-<br />

rende studie. Het boek bestaat uit twee delen. Het eerste deel behandelt<br />

strategieën en tactieken in het kader <strong>van</strong> het Pact op zuid, een samenwer-


kingsverband tussen de gemeente Rotterdam en woningbouwcorporaties,<br />

bedoeld om de stad aan de linkerzijde <strong>van</strong> de Maas impulsen te geven op<br />

fysiek, sociaal, economisch en cultureel gebied. In opdracht <strong>van</strong> de wethouder<br />

ontwikkelde Oosterling een programma ten behoeve <strong>van</strong> jeugd en<br />

onderwijs: ‘Rotterdam Vakmanstad’. In dit programma, onder meer uitgevoerd<br />

op een basisschool in de wijk Bloemhof, bestaat veel aandacht voor<br />

het toevoegen <strong>van</strong> judo, koken en filosofielessen aan het curriculum. In<br />

deze praktijken dient zich niet alleen de ‘drievoudige ecologie’ weer aan,<br />

ook blijken het bij uitstek domeinen waar de meester-gezelverhouding een<br />

dominante rol speelt in het doorgeven <strong>van</strong> kennis en waarden. de judoka,<br />

de kok en de filosoof doen veel meer dan het louter aanbieden <strong>van</strong> lessen:<br />

ze brengen de kinderen liefde en respect bij voor het materiaal waarmee ze<br />

omgaan; verzorgen en ritualiseren kennisoverdracht; en dragen bij aan het<br />

vormgeven <strong>van</strong> sociale . Vakmanschap is bij Oosterling geen taalspel,<br />

maar een springveer voor vernieuwingen in het onderwijs.<br />

Op het eerste oog is Woorden als daden een beleidsnotitie. de lezer<br />

wordt getrakteerd op een ronkend managersjargon, waarin cryptische infographics,<br />

‘operationele ontwikkelingstrajecten’ en ‘conceptuele backbones’<br />

het leesplezier niet bevorderen. Waarom is hier in godsnaam gekozen voor<br />

een ouderwetse papieren publicatie en niet voor een vluchtige power point<br />

presentatie, beter geschikt voor ambtenaren en managers? Het antwoord<br />

vinden we in de inleiding. Oosterling wil een breuk forceren met de ‘beroepsmatige<br />

oppervlakkigheid’ <strong>van</strong> de academicus die louter ‘<strong>van</strong> buitenaf<br />

en bovenaf’ sociale problemen beschouwt. gevoed door zijn onvrede met<br />

betrekking <strong>tot</strong> het maatschappelijke debat over de multiculturele en postindustriële<br />

samenleving, acht hij de tijd rijp de samenleving ‘<strong>van</strong> onderop<br />

en <strong>van</strong> binnenuit te analyseren én te pareren’. dit aspect maakt Woorden<br />

als daden ronduit fascinerend. ‘Rotterdam Vakmanstad 2007-2009’, zoals de<br />

ondertitel luidt, is naast een beleidsdocument vooral een logboek, een egodocument,<br />

een bijna antropologisch verslag <strong>van</strong> een geoefend filosoof die<br />

nu buiten de beschutting <strong>van</strong> de universiteit de samenleving wil aanblazen.<br />

deze exercitie leverde hem in 2008 de laurenspenning op, een Rotterdamse<br />

onderscheiding, waarmee Oosterling werd geëerd voor zijn inzet ten behoeve<br />

<strong>van</strong> kinderen en jongeren op Rotterdam zuid.<br />

Het tweede deel <strong>van</strong> Woorden als daden omvat ‘reflecties’ en ‘meditaties’.<br />

In een vijftiental essays over maatschappelijke thema’s als automobiliteit,<br />

veiligheid, ecologie, woningbouw en design, gaat Oosterling<br />

nader in op de fundamenten <strong>van</strong> ‘Rotterdam Vakmanstad’. Op de op één<br />

na laatste pagina onthult hij één <strong>van</strong> zijn diepste drijfveren. zijn pleidooi


Siebe Thissen<br />

Woordblazen<br />

174 – 175<br />

voor vakmanschap blijkt niets minder dan een solidariteitsverklaring met<br />

hen die dagelijks ‘vuil, zwaar en slecht betaald werk’ verrichten in onze<br />

‘digitale, weerstandsloze en speculatieve wereld’. Hier weerklinkt een echo<br />

<strong>van</strong> Peter Sloterdijk. In Het Kristalpaleis (2007) roept ook hij de metafoor<br />

<strong>van</strong> het glas aan. zijn boek schetst een cynisch beeld <strong>van</strong> de alleenheerschappij<br />

<strong>van</strong> neoliberale krachten. In het glazen paleis <strong>van</strong> de globalisering<br />

heerst een economische Apartheid die de rijken zorgvuldig afschermt <strong>van</strong><br />

de armen. de wanden <strong>van</strong> het paleis worden gevormd door onzichtbare<br />

geldstromen en creditcards dienen als toegangskaarten. Het inruilen <strong>van</strong><br />

de universiteit voor de naakte realiteit <strong>van</strong> Rotterdam zuid, een daad waarmee<br />

Oosterling zijn boek motiveert, moet dan ook worden opgevat als een<br />

poging het kristalpaleis te verlaten.<br />

Plotseling begrijpen we ook waarom het beeld <strong>van</strong> de glasblazer zo’n diepe<br />

indruk maakte op Oosterling. In de glasblazer worden vakmanschap, reflectie<br />

en politieke verandering samengebald. Het zijn precies deze elementen<br />

die Woorden als daden <strong>tot</strong> een eigenzinnige autobiografie maken. Toen The<br />

Cry Of Jazz werd uitgebracht, reageerden jazzliefhebbers verbolgen omdat<br />

het een ‘provocerende en antiblanke film’ zou zijn. ‘dat klopt’, schreef de<br />

recensent <strong>van</strong> de Village Voice, ‘maar het is de hoogste tijd dat iemand zo’n<br />

film maakte’. Voor Woorden als daden geldt eenzelfde rechtvaardiging.


176 – 177 Aetzel Griffioen<br />

Xenofobie<br />

beeld: David Flipse


xEnOFOBIE<br />

aeTzel GriffiOen<br />

Het begrip xenofobie duidt in eerste instantie op een maatschappelijke<br />

reactie <strong>van</strong> een groep op andere groepen, ingegeven <strong>van</strong>uit de angst dat<br />

de vreemde groepen de eigen groep schade zullen berokkenen. xenofobe<br />

groepen veronderstellen een probleem dat opgelost moet worden door<br />

de vermeende veroorzakers er<strong>van</strong> uit te sluiten. ze houden zichzelf in<br />

stand en versterken zich door hun pogingen andere groeperingen uit te<br />

sluiten, terwijl een permanente uitsluiting niet vaak plaats kan hebben.<br />

Ontologisch gezien is het begrip echter breder. Het uitsluiten <strong>van</strong> vreemde<br />

elementen – de Ander, anderen en het andere – is noodzakelijk voor<br />

de constitutie <strong>van</strong> het individu dat zijn eigen identiteit beschouwt als<br />

fundament voor zijn handelen. Een bepaalde mate <strong>van</strong> xenofobie ligt ten<br />

grondslag aan elke identiteit.<br />

Omdat het stellen <strong>van</strong> een identiteit altijd iets uitsluit, is Henk altijd<br />

op zoek naar mogelijkheden om voorbij de identiteit te komen. zowel in zijn<br />

onderzoek als in zijn projecten is het onderwerp altijd het niet-gelijke, de<br />

spanning en de waardoor een identiteit vastgesteld kan worden.<br />

Het gaat Henk er nooit om een vaststaand gegeven verder te verankeren<br />

of juist aan te pakken, maar om de mogelijke veranderingen in kaart te<br />

brengen. door verbindingen <strong>tot</strong> stand te brengen die nog niet expliciet<br />

aanwezig waren, kunnen geleidelijk aan blokkades worden weggenomen die<br />

zijn ontstaan door een focus op de identiteit en een vaststaande functie<br />

<strong>van</strong> een groep, een bedrijf, een overheidsdienst of <strong>van</strong> een persoon.<br />

In dit lemma neem ik de xenofobie als uitgangspunt om deze<br />

werkwijze kort uiteen te zetten. Ik behandel eerst Henks filosofische


Aetzel Griffioen<br />

Xenofobie<br />

178 – 179<br />

verkenningen rondom identiteit, xenofobie, interesse, levensstilering<br />

en ecologie. Vervolgens ga ik <strong>van</strong>uit het oogpunt <strong>van</strong> een ecologische<br />

pedagogiek kort in op de praktijk <strong>van</strong> Fysieke Integriteit, het programma<br />

voor de basisschool dat het eerste interactieveld vormt voor Rotterdam<br />

Vakmanstad. Fysieke Integriteit vormt de schaal waarop ik de<br />

afgelopen jaren in nauwe samenwerking met Henk steeds meer <strong>van</strong><br />

mijn verantwoordelijkheden ben gaan uitoefenen. Fysieke Integriteit<br />

is geen interventie die kinderen blijvend moet veranderen ten gunste<br />

<strong>van</strong> heersende normen over respect en productiviteit. dit filosofisch<br />

experiment is expliciet gericht op het ontwikkelen <strong>van</strong> mogelijkheden voor<br />

kinderen om hun eigen leven meer vorm te gaan geven. Het tegengaan<br />

<strong>van</strong> identiteitsvorming ten koste <strong>van</strong> anderen hoort daarbij. Om preciezer<br />

aan te geven waarom, begin ik met een citaat <strong>van</strong> Henk waarin hij de<br />

normaliserende hulpverlening kenschetst zoals die opkomt in de tijd waarin<br />

pedagogiek nog synoniem staat voor hoge ramen en harde rietjes. daarna<br />

sla ik ook om qua toon en ga ik over op een meer academische stijl. Opdat<br />

de afstand de reflectie vergemakkelijken zal, is Henk <strong>van</strong>af nu geen Henk<br />

meer, maar wordt hij Oosterling.<br />

‘Vanaf het midden <strong>van</strong> de 19 e eeuw wordt het ‘abnormale’ – het zieke,<br />

perverte, geesteszieke of criminele, maar ook het kinderlijke of het<br />

niet-westerse – gedisciplineerd. Het Vreemde (xenos) wordt zo<br />

geherinterpreteerd, dat doctoren en sociaalwerkers a<strong>van</strong>t la lettre er met<br />

een diversiteit <strong>van</strong> lichaamstechnologieën in speciaal daartoe ontworpen<br />

ruimten en middels progressieve ontwikkelingsmodellen weer greep op<br />

kunnen krijgen. Het on(be)grijpbare Vreemde, dat als een gewelddadige<br />

ontkenning <strong>van</strong> de normaliteit wordt ervaren, blijkt dan zo paradoxaal<br />

genoeg de bestaansvoorwaarde <strong>van</strong> de vooruitgangsgedachte die ook aan<br />

de moderne menswetenschap ten grondslag ligt.’ (Oosterling 1994a)<br />

Henk Oosterlings proefschrift draagt de ondertitel Naar een kritiek <strong>van</strong> de<br />

xenofobe rede. Het woord xenofobie of afleidingen daar<strong>van</strong> komen echter<br />

verder slechts twee keer voor in Door schijn bewogen. En zowel in Door<br />

schijn bewogen als in Radicale middelmatigheid wordt xenofobie gepareerd<br />

met de mogelijkheid <strong>van</strong> interesse. Interesse als concept kent een dubbele,<br />

zowel ontologische als bestaans(est)ethische laag. Oosterling blijft dus<br />

niet bij de xenofobie. Tussen xenofobie en interesse beschrijft hij een<br />

spanningsveld dat de condition humaine uitmaakt. Eerder dan een politiekmaatschappelijke<br />

afwijzing <strong>van</strong> xenofobie wijst Door schijn bewogen op


het feit dat uitsluiting en identiteit altijd samengaan. Het vreemde en het<br />

bekende zijn daarom geen tegengestelden: het bekende, een identiteit,<br />

heeft het onbekende nodig om zichzelf te kunnen herkennen. xenofobie<br />

is niemand vreemd. Het bekende en het onbekende, identiteit en nietidentiteit,<br />

zijn wat het sociale domein betreft gelijkoorspronkelijk. niet<br />

een identiteit is primair maar de . Een identiteit kan om die reden<br />

ook niet onveranderlijk, natuurlijk of essentieel zijn. zij komt voort uit een<br />

relationeel spanningsveld. zodra de krachten in dat spanningsveld zich<br />

wijzigen, zal ook het individu zich (moeten) aanpassen.<br />

xenofobie als politieke motivator voor het uitsluiten <strong>van</strong> groepen<br />

komt voort uit een extreme ontkenning <strong>van</strong> de non-eenheid (in) of de<br />

verdeeldheid (dividu) die individuering mogelijk maakt (Oosterling 1996a:<br />

630). Maar niet alleen racisten maken zich er zo makkelijk <strong>van</strong>af. de<br />

moderniteit is immers gebaseerd op het idee dat individuen autonome<br />

subjecten zijn in plaats <strong>van</strong> functies <strong>van</strong> deling en mededeling, onderhevig<br />

aan krachten die lang niet altijd inzichtelijk zijn.<br />

de constatering dat een individu niet meer is dan een effect raakt de<br />

moderne maatschappij en haar instituties als geheel. niet alleen xenofobie,<br />

maar ook de representatieve democratie komt erdoor in een ander licht<br />

te staan. geen <strong>van</strong> beide doen zij recht aan de relationaliteit die volgens<br />

Oosterling de opposities waarbinnen deze macropolitieke instellingen en<br />

zienswijzen opereren, al bij voorbaat uitschakelen. zijn these in Radicale<br />

middelmatigheid dat individuen niet volledig autonoom of onafhankelijk<br />

kunnen zijn, ligt daar niet ver <strong>van</strong>af. Wij worden verregaand bepaald door<br />

de media die we gebruiken. deze middelen nemen ons de maat en brengen<br />

ons in paradoxale situaties zoals files, drugsverslaving en volledige<br />

afhankelijkheid <strong>van</strong> olie.<br />

Interesse<br />

Aan deze paradoxen kunnen we aflezen dat onze autonomie niet absoluut<br />

is. Onze radicale middelmatigheid, één pool <strong>van</strong> de gespannen toestand<br />

<strong>van</strong> de door middelen en omgeving bepaalde mens die is veroorzaakt<br />

door de moderne neiging onze identiteit als absoluut te beschouwen,<br />

houdt daarom geen onvermijdelijk afzweren <strong>van</strong> alle verantwoordelijkheid<br />

voor onze bestaanswijze in. Het besef dat wij radicaal middelmatig zijn,<br />

komt tenslotte voort uit het inzicht dat identiteiten slechts effecten <strong>van</strong><br />

krachtenverhoudingen zijn. deze krachten komen niet primair voort uit<br />

onszelf, maar spelen tussen ons in. zij vinden plaats in het midden en<br />

maken onze omgeving uit, ze vormen ons mi-lieu (Oosterling 2000a: 29).


Aetzel Griffioen<br />

Xenofobie<br />

180 – 181<br />

Aan de waarop identiteiten zich formeren, valt daarom geen<br />

bepaalde plek toe te kennen. zij zijn niet lokaliseerbaar zoals een punt op<br />

een kaart of een coördinaat in de Euclidische ruimte. Oosterling wijst het<br />

inter aan als de niet-plaats (a-topos) die doorkruist wordt door krachten<br />

en affecten en waarin op knooppunten verdichtingen plaatsvinden die<br />

vervolgens in spanningsvelden met andere knooppunten een identificatie<br />

mogelijk maken.<br />

Oosterling ontwaart het zijn <strong>van</strong> dit tussen, inter-esse, als een<br />

mogelijkheid om de radicale middelmatigheid te zien als slechts één<br />

bepaling <strong>van</strong> de relationaliteit die ons bestaan mogelijk maakt. de moderne<br />

mens wordt door en door bepaald door de middelen waarmee hij zijn<br />

bestaan opbouwt. de identitaire, of microxenofobe, en de macroxenofobe<br />

reflex verhult deze bepaaldheid doorgaans en daardoor verzandt hij<br />

regelmatig in paradoxen. Als deze paradoxen systematisch blijken – zoals<br />

de onmogelijkheid vluchtelingen en migranten buiten Europa te houden,<br />

de ecologische crisis die gelijktijdig met de industrialisatie is ontstaan<br />

en de afgrond die onze lineaire economie voor zichzelf graaft door de<br />

systematische afwenteling <strong>van</strong> de maatschappelijke kosten – is er sprake<br />

<strong>van</strong> een aporie, een fundamentele breuk tussen onze ervaring en onze<br />

discursieve mogelijkheden die te uiten. de aporetische ervaring valt niet<br />

op te lossen, net zomin als de paradoxaliteit <strong>van</strong> het bestaan. xenofobe<br />

aandriften hebben echter als doel deze spanning in de ervaring zodanig te<br />

verminderen dat een individu er niet door verlamd wordt. Tegelijk heeft juist<br />

de rechtgeaarde xenofoob de vreemdeling het hardste nodig: zonder de<br />

identificatie <strong>van</strong> iets vreemds buiten zichzelf – dus zonder de mogelijkheid<br />

een potentieel verlammende spanning te neutraliseren door hem te<br />

externaliseren – kan hij niet handelen.<br />

Franco Berardi voorspelt somber dat hij verwacht dat de huidige<br />

economische, ecologische en sociale crisis zal leiden <strong>tot</strong> een alsmaar<br />

xenofobere macropolitiek (Berardi 2009: 1). net zoals hij en andere<br />

autonome marxisten uit Italië, doet ook Oosterling zijn best om dit<br />

scenario moeilijker te doen bewaarheden. Het is niet noodzakelijk dat<br />

de spanningsvolle relationaliteit uitgesloten moet worden om productief<br />

gemaakt te worden. zich een geïnteresseerde levenshouding aanmeten<br />

betekent het leren omgaan met de spanning <strong>van</strong> het bestaan. Inzicht in<br />

interesse als het zijn <strong>van</strong> het tussen, als het primaat <strong>van</strong> boven<br />

identiteiten, maakt een levenswijze of -ontwerp mogelijk die niet uitgaat<br />

<strong>van</strong> identiteiten maar <strong>van</strong> de stilering <strong>van</strong> . Een ontologie <strong>van</strong><br />

inter-esse vat individuen op als knooppunten in netwerken en dus, op een


andere schaal bekeken, als netwerken zelf. deze relationele ontologie<br />

opent zo de mogelijkheid om de netwerken waarin deze individuen zich<br />

bevinden vorm te geven en indirect dus ook in te grijpen in het leven <strong>van</strong><br />

individuen.<br />

dat vereist ook een nieuwe sociologie. Oosterling beschouwt<br />

statistische parameters zoals de participatiegraad of de<br />

werkloosheidstermijn – gegevens ontleend aan individuen – waarmee<br />

de sociale <strong>werkelijkheid</strong> gewoonweg de maat wordt genomen, niet als<br />

graadmeters <strong>van</strong> iemands inzet, maar als indicatoren <strong>van</strong> de staat <strong>van</strong><br />

de netwerken <strong>van</strong> de gemeten groep. dit beschrijft hij uitvoerig in zijn<br />

laatste boek Woorden als daden. Rotterdam Vakmanstad / Skillcity 2007-<br />

2009. zulke parameters zijn slechts zeer minimaal te beïnvloeden door<br />

een beroep te doen op zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid.<br />

net zoals degenen in zijn nabijheid komt een individu immers voort uit<br />

een netwerk (Oosterling 2009a: 256-57). Slechts door dat netwerk naar<br />

een ander vlak te bewegen zullen er statistische veranderingen zichtbaar<br />

worden. zeker omdat het individu per definitie ontsnapt aan de cijfers. Elke<br />

uitzonderlijkheid valt weg in de statistiek.<br />

Stilering<br />

Hierin toont zich de onmacht <strong>van</strong> veel huidige sociale interventies. die<br />

zijn gericht op het individu als vaststaand gegeven, als identiteit, en<br />

vertrekken <strong>van</strong>uit dat individu. daarmee negeren zij de interne, maar vooral<br />

de externe spanningen die <strong>tot</strong> uiting komen in een individu, maar die daar<br />

niet toe herleid kunnen worden. Als mensen in een rommelige sloopwijk<br />

wonen, kan men redelijkerwijs niet <strong>van</strong> hen eisen dat ze hun eigen rommel<br />

niet op straat gooien. En als mensen worden veroordeeld <strong>tot</strong> eigen<br />

verantwoordelijkheid, maar geen zeggenschap krijgen op de schaal waarop<br />

zij die zouden willen hebben, dan is het een loos gebaar dat averechts zal<br />

werken. de geleidelijk versnellende afkalving <strong>van</strong> het maatschappelijk<br />

middenveld sinds de zeventiger jaren heeft immers de veerkracht <strong>van</strong> veel<br />

netwerken verminderd. Het spectrum <strong>van</strong> handelingsmogelijkheden dat is<br />

overgebleven voor sociaaleconomisch achtergestelde groepen voldoet niet<br />

langer aan de liberale standaard. Er is geen sprake <strong>van</strong> een gelijke start. En<br />

hoewel een individu kan ontsnappen, kan het gros dat niet. daarvoor moet<br />

namelijk niet alleen de eigen kracht en die <strong>van</strong> het netwerk aangesproken<br />

worden, maar moeten de externe krachten waarmee multiprobleemgezinnen<br />

te maken hebben ook afgebogen worden. daartoe kunnen repressieve en<br />

disciplinaire maatregelen per definitie niet volstaan, omdat zij gericht


Aetzel Griffioen<br />

Xenofobie<br />

182 – 183<br />

zijn op het opheffen <strong>van</strong> gebreken en tekorten in plaats <strong>van</strong> op het leren<br />

omgaan met de spanningsvolle overmaat <strong>van</strong> het inter. zij weigeren en<br />

bieden geen wegwijs. Toch zijn het vooral disciplinaire maatregelen<br />

waarvoor in het politieke debat sinds Paars wordt gekozen. disciplinering<br />

is terug <strong>van</strong> weggeweest. Stilering <strong>van</strong> de relationaliteit heeft minder<br />

de voorkeur dan het zich voegen naar de maatstaf <strong>van</strong> de economische<br />

productiviteit.<br />

Het idee dat het vormgeven <strong>van</strong> je eigen leven een activiteit voor<br />

de vrije tijd is – om maar te zwijgen over groepsverbanden – is welhaast<br />

een gemeenplaats voor de commentatoren en politici die zich willen doen<br />

gelden in het mediadebat. Maar <strong>van</strong>uit het oogpunt <strong>van</strong> interesse is het<br />

juist noodzakelijk om de relationele overvloed te stileren (Oosterling 2000a:<br />

131). Om die reden heeft Oosterling in zijn werk veel aandacht besteed aan<br />

culturele en artistieke productie. kunstenaars en andere cultuurmakers<br />

zijn steeds maatgevender geworden voor het vormgeving <strong>van</strong> het leven.<br />

Hun expliciete levensexperimenten hebben onder meer duidelijk gemaakt<br />

dat iedereen zijn leven moet inrichten; de gecommodificeerde versies<br />

<strong>van</strong> hun experimenten zijn de aanjagers <strong>van</strong> de markt geweest; en de<br />

artistieke productiewijze – flexibel, just-in-time en over het algemeen<br />

zonder pensioenplan – is leidend geworden voor alle productie. Overigens<br />

zien we ook op dit punt sterke overeenkomsten met de politieke analyses<br />

uit de autonoom marxistische traditie <strong>van</strong> auteurs als Antonio negri,<br />

Franco Berardi en Paolo Virno. Ook zij ontwaren het belang <strong>van</strong> de open<br />

artistieke blik voor het levensontwerp enerzijds en voor de beteugeling<br />

daar<strong>van</strong> middels het incorporeren <strong>van</strong> de systematische kanten <strong>van</strong> deze<br />

productie in het economische bestel anderzijds. de huidige discussies over<br />

gesubsidieerde kunst in nederland ontkennen deze beteugelende werking,<br />

hoewel die onontbeerlijk is voor de productie <strong>van</strong> economische waarde.<br />

Beteugeling maakt namelijk de overdracht <strong>van</strong> sociaal, intellectueel<br />

en affectief kapitaal naar financieel kapitaal mogelijk. ze creëert een<br />

scheidslijn tussen producenten en consumenten en bemoeilijkt de laatsten<br />

de toegang <strong>tot</strong> de nieuwe levensvormen door de toegang ertoe afhankelijk<br />

te maken <strong>van</strong> marktmechanismen. Tol, huur, toegangscodes en prijzen<br />

introduceren schaarste in een wereld die overloopt <strong>van</strong> de productief te<br />

maken spanningen.<br />

Ecologie<br />

Overvloed is daarmee een belangrijk thema voor Oosterling. xenofobie<br />

is zowel in zijn rabiate als in zijn normale vorm – het poneren <strong>van</strong> de


autonomie <strong>van</strong> het individu – een poging om de spanningsvolle overvloed<br />

te reduceren <strong>tot</strong> een draagbaar niveau. Echter, doordat het een ontkenning<br />

is <strong>van</strong> het vreemde dat altijd al in het eigene doorwerkt, leidt de identitaire<br />

beweging <strong>tot</strong> aporieën. die vallen samen in de ecologische crisis. Het<br />

klimaatprobleem is er daar een onderdeel <strong>van</strong>. Veroorzaakt door lineaire<br />

productielijnen die <strong>tot</strong> enorme hoeveelheden schadelijk afval leiden dat<br />

de ecologische cycli verstoort, is het klimaatprobleem typisch de afgrond<br />

<strong>van</strong> een economisch denken dat het milieu ontkent. Maar evenzeer kan<br />

ecologisch denken in de strikte zin vastlopen op de ontkenning <strong>van</strong> de<br />

sociale <strong>werkelijkheid</strong> die <strong>tot</strong> de ecologische problemen heeft geleid.<br />

Hoewel het al mogelijk is om de technische maatregelen te nemen die de<br />

ecologische veranderingen kunnen temperen of zelfs bijsturen, zal een<br />

puur technocratische implementatie <strong>van</strong> deze maatregelen stuklopen op de<br />

mensen die ze moeten uitvoeren. de economische groei waar<strong>van</strong> wij sinds<br />

het Marshallplan afhankelijk zijn, is immers een lineaire groei. Volgens die<br />

maatstaf zijn wij gevormd als subjecten. In onze politieke beslissingen<br />

moeten daarmee leren breken. Ecologische cycliciteit inbrengen in de<br />

economie is dus niet alleen een kwestie <strong>van</strong> wat er technisch mogelijk is,<br />

maar ook <strong>van</strong> de soort subjecten die zulke veranderingen zouden moeten<br />

doorvoeren – als groepen en individueel. Ecologie kent een drievoudige<br />

werking die fysiek, sociaal en mentaal <strong>van</strong> aard is.<br />

deze drievoudige ecologie, ontleend aan het werk <strong>van</strong> Félix guattari,<br />

is de basis <strong>van</strong> Oosterlings filosofische experiment Fysieke Integriteit.<br />

gericht op een herwaardering <strong>van</strong> het vakmanschap door circulaire<br />

leervormen waarin studenten als stagiairs steeds terugkeren naar de<br />

wijk en waar leermeesters hun kennis overbrengen aan moderne gezellen,<br />

is de mogelijkheid het eigen leven vorm te geven het uiteindelijke doel.<br />

dat betekent in het kader <strong>van</strong> xenofobie dat het gaat om het loslaten <strong>van</strong><br />

gefixeerde ideeën over wat je zelf bent en over wat anderen zijn, maar dat<br />

burgers, onderwijs, instanties en bedrijven samen in staat gesteld worden<br />

te werken aan een nieuwe, gemeenschappelijke cultuur. die cultuur kan een<br />

cultuur <strong>van</strong> de stad zijn of <strong>van</strong> een producerend netwerk, maar altijd gaat<br />

het om een cultuur die tussen de culturen <strong>van</strong> de individuele deelnemers<br />

<strong>tot</strong> stand komt. nederlanders hoeven niet bij de nederlanders te blijven en<br />

Turken niet bij de Turken – multiculturaliteit is geen optie – maar samen<br />

hebben ze de opdracht te werken aan een gedeelde cultuur.<br />

Fysieke Integriteit gaat om het verder verknopen <strong>van</strong> de netwerken<br />

die al aanwezig zijn. de methode hiervoor is cartografie, zoals Oosterling<br />

al in Chaos ex machina. Het ecosofisch werk <strong>van</strong> Félix Guattari op de kaart


Aetzel Griffioen<br />

Xenofobie<br />

184 – 185<br />

gezet laat zien (Oosterling & Thissen 1998a: 140). Het in kaart brengen<br />

<strong>van</strong> de verschillende netwerken en de verschillende schalen waarop zijn<br />

opereren, maakt het mogelijk nieuwe verbindingen te slaan die eerdere<br />

lacunes en blokkades kunnen opheffen. Hoewel Fysieke Integriteit zich de<br />

afgelopen drieënhalf jaar heeft afgespeeld op de openbare basisschool<br />

Bloemhof in de Rotterdamse deelgemeente Feijenoord, is het eerder dan<br />

top-down of bottom-up een mesopolitieke methode. Het is een methode <strong>van</strong><br />

het tussen, het inter, dat iedereen in staat stelt om verantwoordelijkheid te<br />

nemen op de schaal waarop hij of zij dat kan. Het doel is een stadscultuur<br />

waarin meer mensen hun plaats kunnen vinden dan nu het geval is.<br />

Tijdens de Rotterdamlezing 2004 liet Oosterling zien dat Rotterdam dat<br />

nodig heeft. Het is de enige <strong>van</strong> de vier grote steden in nederland die de<br />

komende twintig jaar verjongt. Tegelijkertijd is de sociaaleconomische<br />

achterstand hoog. In deze beide statistieken zijn de bevolkingsgroepen<br />

oververtegenwoordigd die na Pim Fortuyn en na de aanslagen <strong>van</strong> 11<br />

september worden verguisd. niet-westerse immigranten, hun kinderen en<br />

hun kinderen zijn meer sociaal achtergesteld dan andere groeperingen en<br />

krijgen gemiddeld ook meer kinderen.<br />

de xenofobe driften waartegen Oosterlings proefschrift ingaat,<br />

drukken een sterk stempel op en versterken de problematiek <strong>van</strong> deze<br />

groeiende, arme gezinnen. Repressie en zero tolerance mogen hun<br />

toepassingen hebben, maar als Rotterdam haar burgers wil helpen aan<br />

een veiligere stad waarin zoveel mogelijk mensen kunnen handelen, kan<br />

de stad niet anders dan de oorzaken <strong>van</strong> de armoede, onmacht en overlast<br />

aan te pakken. dat begint niet bij het individu, maar <strong>van</strong>uit het midden.<br />

geheel in dit ecosofische licht hergebruikt Oosterling dan ook de door<br />

leefbaar Rotterdam grootgemaakte term ‘leefbaarheid’ (Oosterling 2009a:<br />

51, overigens verschijnt het woord al in (Oosterling 1996a: 241). Echte<br />

leefbaarheid bestaat pas in een stad die potentieve strategieën aanwendt<br />

om zijn sociaaleconomische problematiek het hoofd te bieden. xenofobie<br />

en angstpolitiek vinden daartoe geen plaats in deze nieuwe cartografische<br />

methode, waarbinnen iedereen al een actor is en waar<strong>van</strong> de kunst bestaat<br />

uit het vinden <strong>van</strong> alsmaar nieuwe verknopingen. zo kan de stad een<br />

relationele emancipatiemachine worden.


186 – 187 Yukio Oosterling<br />

Yukio<br />

beeld: Levien Willemse


yUkIO<br />

yuKiO OOsTerlinG<br />

Bij de letter y is er maar één Oosterlingiaanse term mogelijk: yukio. deze<br />

term staat sinds twintig jaar symbool voor niets anders dan mij, jouw eigen<br />

vlees en bloed, jouw dochter. Ik ben een wandelend Oosterlingiaans begrip.<br />

Je hebt mij niet <strong>van</strong> andere geleerden over hoeven te nemen. Je hebt mij<br />

geen nieuw jasje aan hoeven te doen. nee, jij hebt mij <strong>tot</strong> leven gebracht. Ik<br />

begon bij jou.<br />

Ja, ik begon bij jou. Maar waar begon mijn naam? Of beter gezegd,<br />

waarom kreeg ik deze naam? deze vraag krijg ik nog steeds dagelijks.<br />

Openingszinnen zijn niet aan de orde in mijn leven. Ik hoef mijn naam maar<br />

uit te spreken en het gespreksonderwerp <strong>van</strong> de eerste vijf minuten is bepaald.<br />

na gevraagd te hebben of mijn naam Chinees is en ik de Japanse<br />

herkomst heb verduidelijkt, volgt over het algemeen de opmerking: ‘Je ziet<br />

er ook een beetje Japans uit’. Wat ik vervolgens beantwoord met: ‘nee, mijn<br />

ouders zijn niet <strong>van</strong> Japanse origine, mijn vader heeft er alleen een tijdje<br />

gewoond’. na bekomen te zijn <strong>van</strong> de verwarring vragen ze: ‘En is yukio<br />

een Japanse meisjesnaam?’. ‘nee’, antwoord ik, ‘het is een jongensnaam,<br />

anders had ik yukié moeten heten, maar dat klinkt zo zeikerig’. de volgende<br />

vraag luidt dan: ‘Heeft het een betekenis?’. ‘Ja, yuki betekent sneeuw en<br />

yukio heeft de betekenissen ‘god zal koesteren, hij krijgt wat hij zal willen<br />

en de man die de dood bewondert’. Wanneer ze dan nog steeds geïnteresseerd<br />

zijn, vragen ze: ‘Ben je naar iemand vernoemd?’. dan komt de aap<br />

uit de mouw: ‘Ja, naar yukio Mishima, een Japanse schrijver’. ‘O, waren je<br />

ouders daar fan <strong>van</strong>?’. Vanaf dit moment wordt het alleen maar gecompliceerder.<br />

‘nou, Mishima was een kendoka, net als mijn vader vroeger was’<br />

(eerste punt <strong>van</strong> verwarring: kendoka?). ‘Mijn vader is bovendien filosoof


Yukio Oosterling<br />

Yukio<br />

188 – 189<br />

en vindt Mishima’s werk fascinerend’ (tweede punt <strong>van</strong> verwarring: filosoof,<br />

is dat een beroep?). ‘Mishima is om meer redenen bekend. Hij richtte zijn<br />

eigen leger op, deed een staatsgreep in de jaren zeventig en pleegde na<br />

deze mislukte staatsgreep seppuku, rituele zelfmoord. dit pleeg je door een<br />

handlanger je kop eraf te laten hakken met een zwaard’. In de meeste gevallen<br />

wordt de conversatie na deze opmerkingen direct beëindigd.<br />

Mishima versus Oosterling<br />

natuurlijk, yukio Mishima! Een schrijver en nationalistisch strijder. zijn<br />

eerste boek verscheen op zijn negentiende, mijn leeftijd nu. Mishima<br />

streed voor een patriottistische Staat zoals deze in het imperialistische<br />

tijdperk bestond. Hij was een krijger, een samoerai. zowel lichamelijk<br />

als geestelijk had hij ijzersterke discipline, net als jij. En zoals Mishima<br />

<strong>van</strong> zijn militaire vader leerde dat discipline <strong>tot</strong> een <strong>van</strong> de belangrijkste<br />

persoonlijke eigenschappen moest behoren, leerde ik dit <strong>van</strong> jou. ‘di-scipli-ne,<br />

joek, discipline!’, riep je tegen me, wanneer ik geen viool wilde oefenen<br />

als klein meisje. Ik moest eerst één keer het hele stuk doorspelen<br />

en alleen op ritme focussen, vervolgens een keer alleen op de zuiverheid.<br />

de derde keer moest ik me op de dynamiek richten en, <strong>tot</strong> slot, de vierde<br />

keer alle voorgaande factoren toepassen. Vooral iedere nieuwe schoolfase<br />

ging gepaard met een korte drilfase. gelukkig kwam je er altijd snel achter<br />

dat ik zelf prima de verantwoordelijkheid kon nemen voor mijn zaken. Mijn<br />

allereerst geschreven stuk ging over Erasmus. Jij verbeterde slechts de<br />

spelfouten, de rest was aan mij. dit was mijn eerste negen op de middelbare<br />

school. nu heb ik de middelbare school twee jaar achter de rug en zet<br />

ik mijn eerste stapjes in het wetenschappelijk circuit. Mijn ‘oeuvre‘ bestaat<br />

op dit moment slechts nog uit verplicht geschreven essaytjes gebaseerd op<br />

antropologische boeken. Er is nog geen literair boek verschenen onder mijn<br />

naam, wat Mishima heeft gepresteerd op mijn leeftijd. Toch deel ik met hem<br />

de passie voor schrijven.<br />

Japanse schoonheid<br />

Vorig jaar schreef ik een essay genaamd ‘Fatale schoonheid’ over de<br />

tussen de symboliek <strong>van</strong> de Japanse kersenbloesem en de kamikaze<br />

in de Tweede Wereldoorlog. Ohnuki-Tierney, een Japanse antropologe<br />

schreef in haar boek Kamikaze, Cherry Blossoms and Nationalisms over de<br />

kamikaze: goddelijke (kami) wind (kaze). kamikaze staat symbool voor de<br />

zelfopoffering <strong>van</strong> Japanse piloten voor hun vaderland. Ohnuki-Tierney<br />

vroeg zich af hoe staatsnationalisme zich ontwikkelde en hoe dit kon leiden


<strong>tot</strong> zelfopoffering <strong>van</strong> individuen voor de natie of de leider <strong>van</strong> het land.<br />

Binnen die context richtte zij zich op de symboliek <strong>van</strong> de kersenbloesem.<br />

de esthetisering <strong>van</strong> de kersenbloesem speelde een cruciale rol bij de<br />

ontwikkeling <strong>van</strong> cultureel en politiek nationalisme in Japan. Tijdens de<br />

Tweede Wereldoorlog zette de heersende elite <strong>van</strong> Japan de traditionele,<br />

multivocale symboliek <strong>van</strong> de kersenbloesem in als machtsmiddel. de culturele<br />

betekenis <strong>van</strong> de bloesem werd door de machthebbers geraffineerd<br />

omgevormd <strong>tot</strong> een militair nationalistisch symbool, dat sterven voor het<br />

vaderland aanprees. de vallende blaadjes symboliseerden de vallende soldaten.<br />

Bovendien gebruikte de staat de mooie, maar korte bloeiperiode <strong>van</strong><br />

de bloesem om de korte, maar dappere levens <strong>van</strong> de soldaten te esthetiseren.<br />

deze esthetisering was mogelijk door het nationalistische karakter <strong>van</strong><br />

Japan als natiestaat. Er heerste onder het Japanse volk een patriottistisch<br />

gedachtegoed, dat vooral gebaseerd was op het bezit <strong>van</strong> een eeuwenoude<br />

geschiedenis. net als de kamikaze piloten, pleegde Mishima rituele zelfmoord<br />

en zowel de piloten als Mishima stierven uit nationalistische overtuigingen.<br />

In nederland zullen weinigen zich voor kunnen stellen te sterven<br />

voor het vaderland. de Japanse cultuur verschilt <strong>tot</strong>aal <strong>van</strong> de nederlandse.<br />

Het individualistische westerse karakter in nederland is weinig terug<br />

te zien in de nationalistische Japanse cultuur. Waarom vind jij, nuchtere<br />

Rotterdamse Hollander, Japan zo fascinerend? de verse vis, rijstwijn, de<br />

donkerrode kleuren in contrast met de lichte bamboetinten, boeddhisme,<br />

kabuki theater, samoerais, judo, kendo: het past allemaal in jouw straatje.<br />

Ik moet toegeven, na de reis door Japan in 2008 ben ik nog lang niet uitgekeken<br />

op de Japanse cultuur. Japan beschikt over een hypermodern gebied:<br />

Tokyo. Ik heb in mijn leven nog nooit een stad zo fascinerend gevonden als<br />

deze. Toen ik me voor het eerst op de straat begaf in Tokyo om negen uur<br />

‘s ochtends, leek de mensenmenigte te bestaan uit robots. Mensen staarden<br />

in het niets en bewogen zich kriskras langs elkaar heen zonder tegen<br />

elkaar aan te lopen. Bijna de hele mensenmassa droeg een zwart-wit werkkostuum.<br />

Op rotondes kruisten een stuk of zes zebrapaden elkaar. Wanneer<br />

de lichten op groen sprongen voor de voetgangers, vulde de menigte de<br />

paden als een mierenkolonie en was er geen witte zebrapadstreep meer te<br />

zien. de gebouwen in het centrum <strong>van</strong> Tokyo bestonden voornamelijk uit<br />

flats. Een bepaald soort flats fascineerde mij het meest. deze flats deden<br />

mij denken aan bijenkorven. Het waren constructies <strong>van</strong> duizend dezelfde<br />

glazen vierkantjes. Elk glazen vierkantje was het raam <strong>van</strong> een cabine. In<br />

iedere cabine lag een matrasje op de grond. deze cabines bleken te huur


Yukio Oosterling<br />

Yukio<br />

190 – 191<br />

voor zakenmannen. de zakenmannen verzamelden zich in deze flats om een<br />

paar uur te kunnen slapen om vervolgens weer aan het werk te gaan. zo<br />

verspilden zij geen tijd aan huisbezoek. Ook uitzonderlijk was het openbaar<br />

vervoer en dan vooral de metro. Je vertelde me ooit dat de metro eens zo<br />

vol zat dat er mannetjes met handschoenen ingehuurd waren om de menigte<br />

de overvolle metro’s in te duwen. Tokyo leek een gestroomlijnde fabriek<br />

vol geprogrammeerde mensenmassa’s. Tenminste, wanneer we ons bevonden<br />

in het moderne zakencentrum. Wanneer we een zijstraatje insloegen,<br />

<strong>van</strong> hoogstens twee meter breed, was het zakelijke karakter verdwenen.<br />

Mensen schrokten satés weg aan barretjes <strong>van</strong> vier vierkante meter groot<br />

zonder ramen of deuren, kinderen schoten <strong>van</strong>uit ramen papieren vliegtuigjes<br />

af en mannen zaten op stoelen bulderend <strong>van</strong> het lachen met flessen<br />

bier in hun hand op straat.<br />

We waren tijdens onze reis gaan kijken bij jouw oude kendoschool.<br />

Op dat moment zat er in de dojo een groep kinderen <strong>van</strong> een jaar of acht op<br />

een rijtje in donkerblauwe gewaden. Het was muisstil. In alle rust wachtten<br />

de kinderen op commando’s <strong>van</strong> de leraar. zo zat ik ook op mijn achtste, in<br />

mijn witte karatepakje, met grote ogen en een kloppend hart af te wachten<br />

wat er ging gebeuren tijdens mijn eerste karateles. na de eerste les overleefd<br />

te hebben, bleek karate een goede beslissing. Mijn zelfvertrouwen<br />

groeide, mijn lichaam werd sterker en mijn discipline groter. Vechtlust nam<br />

echter niet toe. zou het mijn vrouwelijk aard zijn geweest? Of misschien<br />

toch de mildere genen <strong>van</strong> mijn moeder? Het krijgerinstinct <strong>van</strong> Mishima<br />

ontbreekt bij mij <strong>tot</strong> <strong>van</strong>daag de dag volledig. Tenminste, in fysieke en<br />

agressieve zin; hoe ouder ik word, hoe meer ik er achter kom dat ik wel degelijk<br />

op je lijk en een Oosterlingiaans strebertje ben.<br />

Zo vader, zo dochter<br />

Velen zullen je kennen als Japans expert. Voor een nog grotere groep sta<br />

je bekend als filosoof. Wie ben je voor mij? Je bent niet Henk de waanzinnige<br />

filosoof die studenten doet sidderen. nee, voor mij ben je voornamelijk<br />

papa. Een werklustige papa die geweldige projecten <strong>van</strong> de grond brengt.<br />

Je bent een papa die ontzettend goed kookt, maar nog liever uit eten gaat.<br />

Eentje waarmee ik een passie deel voor vreemd eten: samen kwallen proberen<br />

bij de lange Muur, sprinkhanen kauwen in de Wittedewith en oudonsoep<br />

slurpen in Japan, terwijl Cokky en Moniek een veilig croissantje<br />

halen. Je bent een papa die op zijn fiets meer kilometers aflegt dan de<br />

gemiddelde automobilist en slechts bereikbaar is via de mail of krakende<br />

huistelefoon. net als Mishima ben je een tikkeltje nostalgisch. niet te ver-


geten ben je een papa die een groot deel <strong>van</strong> zijn geld spendeert in zijn<br />

favoriete Utrechtse antiekwinkel vol oeroude cultuurparels uit Azië. Je bent<br />

een inspirerende vader. Hoe ouder ik word, hoe meer ik te weten kom over<br />

de wetenschappelijke Henk. Vroeger vond ik het stiekem wel eens vermoeiend,<br />

een filosofische vader. Ooit kroop ik bij je in bed om acht uur ’s ochtends<br />

en vroeg ik: ‘papa, wat zijn indianen?’. drie uur later was je klaar met<br />

vertellen en ik was niets wijzer geworden.<br />

Ik dwaal af. dat krijg je als je een filosoof als vader hebt. dan word je<br />

nou eenmaal aangestoken met het ‘afdwalen’. Ik had een keer een gesprek<br />

met mijn vader, toen hij een jointje had gerookt. Ik vroeg: ‘papa, waarom<br />

moet iets?’. na uren lang discussiëren, preekte hij: ‘wat moet, dat moet’.<br />

Moest hij daar nou zo lang over na denken?! de volgende avond gingen we<br />

bij vrienden <strong>van</strong> hem eten. na verteld te hebben over het gesprek <strong>van</strong> de vorige<br />

avond, zei Richard, een vriend <strong>van</strong> hem: ‘Maar, eh, eigenlijk moet niets..<br />

toch?’. JA! Hallo! We waren weer terug bij af. Mijn vader vond dat namelijk<br />

ook wel waar.<br />

Mijn moeder is wat sneller <strong>van</strong> stof en wat milder <strong>van</strong> aard. zij preekt<br />

vaak: ‘moeten is een hap uit een stuk hout’. deze opmerking doet me altijd<br />

goed in stressperiodes. Maar goed, waar ik op doel, is dat mijn mening<br />

is veranderd. Ik ben jouw filosofische hersenspinsels gaan waarderen. Ik<br />

krijg zelf colleges over Foucault, nietzsche, Bourdieu en andere filosofische<br />

grootheden en zo zal ik beetje bij beetje jouw wetenschappelijke kant<br />

gaan ontdekken. Het overgrote deel <strong>van</strong> jouw oeuvre is voor mij nog een<br />

raadsel. zal ik ooit een Oosterlingiaans expert worden? dat zal de tijd ons<br />

leren. Waar ik <strong>van</strong> overtuigd ben, is dat er ooit een tijd komt dat jij je kan<br />

gaan verdiepen in mijn werk, mijn creaties. Welke vorm deze creaties zullen<br />

hebben wacht ik rustig af. Eerst zal ik mijn weg in de grote mensenwereld<br />

moeten vinden. Word ik yukio Oosterling, de antropologische documentairemaakster?<br />

Of zal ik me proberen te mengen in het antropologisch literair<br />

debat? zet ik mijn eigen ontwikkelingsbedrijfje op in een land als Brazilië?<br />

zeg ik de wetenschap vaarwel en word ik kinderboekenschrijfster en moeder<br />

<strong>van</strong> zes kinderen? Misschien neem ik een simpele kantoorbaan om zo<br />

viool te kunnen blijven spelen in orkesten en de ruimte te hebben om met<br />

verschillende orkesten de wereld rond te reizen. Of zou het dan toch zo zijn<br />

dat ik in jouw voetstappen treed en voor de filosofie kies? Het zou zo maar<br />

kunnen. Voor mij is de toekomst nog een groot raadsel en dat doet me goed.<br />

Er is nog genoeg ruimte om te dromen.<br />

yukio Mishima bewandelde vele paden. Hij begon als rechtenstudent,<br />

op aansporing <strong>van</strong> zijn vader, en ging ten onder als vrijheidsstrijder. Ik be-


Yukio Oosterling<br />

Yukio<br />

192 – 193<br />

gin als antropologiestudent met een vader die me steunt door dik en dun.<br />

zonder enige wrok of belemmeringen kan ik mijn wereld gaan verkennen. En<br />

tijdens deze zoektocht verken ik die <strong>van</strong> jou. Papa, vergeet het niet: waar ik<br />

ook kom, ga, sta of eindig, ik begon bij jou. Mishima zei ooit: ‘Ik wil <strong>van</strong> mijn<br />

leven een gedicht maken’. Toen ik op mijn dertiende in mijn eentje de top<br />

<strong>van</strong> de Vesuvius bereikte, omdat mijn moeder beneden bleef wegens haar<br />

hoogtevrees, schreef ik dit gedichtje op een blaadje uit mijn zak:<br />

Hier sta ik dan<br />

Aan het begin <strong>van</strong> mijn leven<br />

Open voor alles<br />

gesloten voor het onzekere<br />

Ik zal strijden voor mijn streven<br />

En overwinnen met heel mijn ziel


194 – 195 Renée <strong>van</strong> de Vall<br />

Zen<br />

beeld: Joe Cillen


zEn<br />

renée <strong>van</strong> De vall<br />

In een <strong>van</strong> zijn ‘Voordrachten over het zenboeddhisme’ beschrijft de boeddhistische<br />

geleerde en godsdienstfilosoof daisetz Teitaro Suzuki een scene uit de<br />

beroemde film Zeven samoerai <strong>van</strong> Akiro kurosawa. Het verhaal is bekend: om<br />

hun dorp tegen roversbenden te beschermen, weten boeren een rondreizende<br />

samoerai over te halen hen te helpen. Omdat hij dat niet alleen kan, zoekt hij<br />

geschikte medestrijders die hij onderwerpt aan een proef. de samoerai moeten<br />

een deuropening binnengaan waarachter zich een man heeft opgesteld die hen<br />

aanvalt zodra ze de drempel overschrijden. de eerste kandidaat wordt door de<br />

man verrast. Hij valt af. de tweede reageert alert, ontwijkt de aanval en geeft de<br />

man een slag. Maar ook hij voldoet niet. de derde echter blijft bij de ingang staan<br />

en waarschuwt zijn belager, zoiets laaghartigs niet te proberen bij een gehard<br />

krijgsman als hij. door zijn jarenlange ervaring als krijger voelde hij dat er een<br />

onzichtbare vijand in de kamer stond. dit is de samoerai die de baan krijgt.<br />

Suzuki gebruikt deze fictieve, maar volgens hem op historische feiten<br />

gebaseerde episode als illustratie <strong>van</strong> wat het geoefende onbewuste vermag. de<br />

derde samoerai kon intuïtief aanwezigheid en geest <strong>van</strong> de tegenstander aanvoelen.<br />

dit vermogen is het resultaat <strong>van</strong> een onthechting <strong>van</strong> het bewuste ik en<br />

wordt bereikt door jarenlange ervaring en training. door zijn geest <strong>tot</strong> een spiegel<br />

te maken die de geest <strong>van</strong> zijn tegenstander weerspiegelt, kan de zwaardvechter<br />

zijn zwaard zonder na te denken op de juiste manier bewegen en neer laten komen<br />

waar die dat het minste verwacht. (Suzuki 2002: 31-34)<br />

zenboeddhisme is een terugkerend thema in Henks werk en als het over<br />

zen gaat, gaat het meestal ook over Japanse samoerai. de z <strong>van</strong> Henks zen lijkt<br />

ook meer in het algemeen onlosmakelijk verbonden met de g <strong>van</strong> geweld, is het<br />

niet het geritualiseerde geweld <strong>van</strong> de Japanse zwaardvechter, dan toch het geweld<br />

waarmee het hiernumaals <strong>van</strong> het ‘inter’ zich moet losbreken uit dat andere


Renée <strong>van</strong> de Vall<br />

Zen<br />

196 – 197<br />

geweld, dat <strong>van</strong> de allesdoordringende en alles bepalende logica <strong>van</strong> de technologische<br />

media, waarin instrumentele rationaliteit frictieloos samengaat met<br />

routineuze prikkeling. niets onttrekt zich aan die logica, het minst <strong>van</strong> al haar<br />

critici: ‘de criticus maakt al kritiserend gebruik <strong>van</strong> de bekritiseerde media’ en de<br />

kritiek wordt daardoor naadloos ingepast in de agenda <strong>van</strong> de entertainmentindustrie<br />

(Oosterling 2000a: 12-13). kritiek is tegelijk collaboratie en zelfdestructie;<br />

beide aspecten komen samen in de hypokritiek, ‘een kritiek die zichzelf ondermijnt<br />

in het besef dat ze even noodzakelijk als onmogelijk is’ (Oosterling 2000a:<br />

13). In deze hegeliaans aandoende vicieuze cirkel <strong>van</strong> de bemiddeling kan kritiek<br />

niet langer stoelen op de autonomie <strong>van</strong> het subject; alleen in wat de volledige<br />

transparantie ’bespookt’ vinden we voorbeelden waar<strong>van</strong> de zeggingskracht kritisch<br />

kan doorwerken. die voorbeelden vindt Henk in de praktijken <strong>van</strong> hackers,<br />

hooligans, junks, kunstenaars – en zenboeddhisten: ‘Heen en weer pendelend<br />

tussen filosofische verbeelding en concrete alledaagse gestalten waar<strong>van</strong> het<br />

ongerijmde geweld ons overrompelt, laat ik, verwijzend naar praktijken <strong>van</strong> hackers,<br />

hooligans, junks, zenboeddhisten en kunstenaars, in dit geweld de blinde<br />

vlek <strong>van</strong> onze autonomie oplichten’ (Oosterling 2000a: 14-15).<br />

de ‘blinde vlek <strong>van</strong> de autonomie’ zoekt Henk in een vorm <strong>van</strong> stilering<br />

<strong>van</strong> het bestaan waarvoor de mede op het zenboeddhisme gebaseerde vechtkunst<br />

<strong>van</strong> de samoerai model kan staan. Met de rationele zelfbeschikking <strong>van</strong><br />

het denkende subject heeft deze autonomie nog maar weinig <strong>van</strong> doen. Het door<br />

Suzuki beschreven geoefende maar onbewuste aanvoelen vraagt een opschorting<br />

<strong>van</strong> het ik die door Henk als volgt wordt verwoord: ‘Het intentionele subject<br />

en zijn autonomie vallen [...] samen met de daad. deze wordt gemotiveerd door<br />

een lege geest of niet-geest (mu shin). [...] de subject-object-verhouding wordt<br />

in de momentaniteit <strong>van</strong> de daad buiten werking gesteld. Het ”tussen” wordt<br />

onmiddellijke ervaring: door mediatie <strong>tot</strong> meditatie te verheffen wordt de extase<br />

tastbaar’ (Oosterling 2000a: 113-114). dit ‘tussen’, het ‘spatiotemporele interval<br />

waarin interacties tussen personen onderling plaatsvinden en waardoor zij in<br />

verhouding <strong>tot</strong> de hen omringende dingen komen te staan’ heet in de Japanse<br />

traditie ma. In Henks filosofie is het een mogelijke voedingsbodem voor zijn ‘hypokritiek’<br />

omdat het niet te manipuleren is: ‘Als iets wat supplementair en inform<br />

is, weerstaat ma een volledige informatisering: het blijft onkenbaar, ook al kunnen<br />

we er weet <strong>van</strong> hebben’ (Oosterling 2000a: 117).<br />

Henks zen is kortom behoorlijk strijdbaar. Het heeft weinig <strong>van</strong> doen met<br />

de feel good spiritualiteit <strong>van</strong> de mindfulness-cursus of het toeristisch exotisme<br />

<strong>van</strong> de Happinez-zingeving; als amorfe schaduw schuilt het in de hoeken <strong>van</strong> ons<br />

collectieve mediabewustzijn en wrikt en wringt het aan de doorgeschakelde functionaliteit<br />

<strong>van</strong> het geglobaliseerde technokapitalisme. Henks zen moet in deze


tijd bovendien als onherroepelijk gemediatiseerd worden gedacht en begrepen<br />

‘als een onmiddellijke waarneming <strong>van</strong> het ”inter” die eigen zal zijn aan toekomstige<br />

cybergeneraties’ (Oosterling 2000a: 120). In de wereld <strong>van</strong> het Internet<br />

wordt ma als ‘bespoking <strong>van</strong> de transparante, geïnformeerde <strong>werkelijkheid</strong>’ (Oosterling<br />

2000a: 122): ‘de onberekende en onberekenbare kwaliteit’ <strong>van</strong> de globalisering<br />

(Oosterling 2000a: 120).<br />

Tsja. Is dit de plek om een kanttekening te plaatsen bij een <strong>van</strong> de sturende aannames<br />

<strong>van</strong> Henks wereldbeeld, dat alles wat op een of andere manier door de<br />

media (of welke andere vorm <strong>van</strong> ‘bemiddeling’ dan ook) wordt aangeraakt, daar<br />

meteen ook restloos in wordt opgenomen en onherroepelijk door wordt bepaald?<br />

zodat een kritiek op een bepaalde vorm <strong>van</strong> mediatisering, die altijd zelf gebruik<br />

maakt <strong>van</strong> media, dus schatplichtig blijft aan die mediatisering en derhalve niet<br />

aan het bekritiseerde ontsnapt?<br />

laten we even teruggaan naar Zeven samoerai. klein detail: de door<br />

Suzuki beschreven episode ziet er in de film net iets anders uit dan in zijn herinnering.<br />

de eerste samoerai die door de aanval verrast wordt, komt in de film<br />

niet voor – of het moest pas later zijn, als de door Toshiro Mifune gespeelde nepsamoerai<br />

kikuchiyo stomdronken binnenkomt en door de jonge leerling-samoerai<br />

katsushirō wordt neergeslagen. de tweede samoerai, die de aanval pareert,<br />

wordt niet afgewezen door de leider kambei, maar voelt zichzelf te goed voor een<br />

opdracht <strong>van</strong> boeren. gorōbei, de derde samoerai, blijft inderdaad buiten staan<br />

– je ziet hem onraad ruiken. Maar dan begint hij te lachen en vraagt of dit een<br />

grap is. Ook kambei lacht, hij staat op en vraagt vergeving. gorōbei aanvaardt de<br />

opdracht. Hij begrijpt het lijden <strong>van</strong> de boeren, zegt hij en hij begrijpt dat kambei<br />

om die reden aan de opdracht begint, maar hij heeft een ander motief. kambeis<br />

temperament bevalt hem; vaak ontstaan uit toeval de beste vriendschappen.<br />

Opschorting <strong>van</strong> het ik kan vele vormen aannemen. Het kan de serieuze<br />

gedaante aannemen <strong>van</strong> de doodsverachting <strong>van</strong> de strijder, geëffectueerd in<br />

een gedisciplineerde rituele stilering <strong>van</strong> geweld. daar zien we in de film ook<br />

een voorbeeld <strong>van</strong> in de vertraagde motoriek <strong>van</strong> de koelbloedige zwaardvechter<br />

kyrūzō, voor wie elk gevecht een oefening is. Maar minstens zo effectief is de<br />

zelfrelativering <strong>van</strong> de humor. gorōbei voelt net nog iets meer aan dan de verborgen<br />

aanwezigheid <strong>van</strong> een tegenstander: hij begrijpt dat hij voor de gek wordt<br />

gehouden en in plaats <strong>van</strong> daar aanstoot aan te nemen, moet hij daar om lachen.<br />

de jonge katsushirō wordt bewogen door compassie, een centrale boeddhistische<br />

deugd, maar hij is nog jong, onstuimig en onbezonnen. Je zou kunnen zeggen<br />

dat wat kambei <strong>tot</strong> leider maakt, zijn rust is. Hij heeft veel gestreden, maar<br />

nooit aan de winnende kant; hij hoeft niet zo nodig meer. Het is zijn sympathie


Renée <strong>van</strong> de Vall<br />

Zen<br />

198 – 199<br />

voor de boeren die hem doet besluiten nog een keer het gevecht aan te gaan. zijn<br />

bezonnenheid (je ziet hem vaak in gedachten toekijken) absorbeert de drijfveren<br />

<strong>van</strong> de anderen en brengt ze in evenwicht.<br />

Mocht Henk de vechtsporten ooit moe worden, dan suggereert deze episode<br />

uit de Zeven samoerai een alternatief. Vriendschap, compassie en humor lijken<br />

me minstens even solide inspiratiebronnen voor een hedendaags en hypokritisch<br />

zen als de doodsverachting <strong>van</strong> de zwaardkunstenaar – en beter bestand tegen<br />

de logica <strong>van</strong> de technologische vooruitgang (kyrūzō wordt uiteindelijk door een<br />

musketschot gedood). Henk zelf heeft er in elk geval meer dan genoeg <strong>van</strong> in<br />

huis om drie volgende boeken mee te vullen. nu de rust nog.


Literatuur<br />

Suzuki, d.T. ([1960] 2002) 'Voordrachten over het zenboeddhisme';<br />

in: E. Fromm & D.T. Suzuli. Zenboeddhisme en het westen. Utrecht: Bijleveld. pp. 9-73.<br />

Film<br />

Akiro kurosawa Seven samurai Schichinin No samurai. (Japan, 1954)


Nawoord<br />

200 – 201<br />

nawOOrD<br />

Soms komt iemand op je pad die meer dan gemiddeld je aandacht weet vast<br />

te houden. Henk Oosterling is zo iemand. We ontmoetten elkaar in een periode<br />

waarin Henk zijn eerste boek over Rotterdam Vakmanstad had gepubliceerd.<br />

de aansluiting <strong>van</strong> de theorie met de praktijk moest en zou <strong>tot</strong> stand<br />

gebracht worden en daarvoor was de medewerking <strong>van</strong> anderen nodig. Ik<br />

was toen nog bestuurder <strong>van</strong> een woningcorporatie en het lag voor de hand<br />

dat onze wegen elkaar kruisten.<br />

de herkenning zat hem in de oprechte betrokkenheid bij het onderwerp.<br />

Henk had niet zomaar een theoretisch modelletje doordacht, maar<br />

had het over de kansen <strong>van</strong> de bewoners <strong>van</strong> deze stad en de wijze waarop<br />

belemmeringen zouden moeten worden aangepakt.<br />

Het bijzondere aan het verhaal <strong>van</strong> Henk was dat hij niet alleen een<br />

scherpe en herkenbare analyse <strong>van</strong> wat er gaande was in de stad had neergezet,<br />

maar dat hij ook duidelijk de richting wist aan te geven welke plannen<br />

en stappen je daarop gebaseerd zou moeten gaan zetten c.q. maken.<br />

daarbij schakelde hij ogenschijnlijk moeiteloos op alle abstractieniveaus<br />

die daarbij aan de orde zijn. Ik heb de vergelijking met de indertijd revolutionaire<br />

dAF Variomatic hierbij wel eens gemaakt: traploos schakelen. de<br />

kracht <strong>van</strong> zijn verhaal is dat hij ingewikkelde theoretische beschouwingen<br />

ook voor degenen waar het allemaal over gaat omzet in zowel begrijpelijke<br />

taal als in herkenbare acties. dat ben ik in mijn redelijk lange loopbaan niet<br />

veel op deze manier tegen gekomen.<br />

Overtuigd <strong>van</strong> de waarde <strong>van</strong> zijn beschouwingen en de daarop gebaseerde<br />

plannen geeft Henk zich voor de volle honderd procent. dat verwacht<br />

hij ook <strong>van</strong> zijn omgeving: hij is eisend.<br />

de ontwikkeling rond Rotterdam Stadshavens heeft Henk in een voor<br />

hem onbekende rol doen belanden. Een als maar toenemende hoeveelheid<br />

projecten niet alleen initiëren, maar ook daadwerkelijk opzetten en (doen)<br />

uitvoeren heeft hem in een managementpositie gebracht. daar ligt Henk<br />

zijn hart niet en dat weet hij. Vandaar dat hij ervoor heeft gezorgd dat er<br />

een stichting Vakmanstad Rotterdam kwam die de zakelijke belangen die<br />

aan de orde zijn kan behartigen. natuurlijk zijn we zeer content met de Ver-


e Bergen, die als echt Rotterdams particulier initiatief het gedachtegoed<br />

<strong>van</strong> Henk op waarde heeft weten te schatten en heeft omgezet in daadwerkelijke<br />

ondersteuning voor meerdere jaren. daarmee is er een zekere rust<br />

over de voortzetting en realisatiekansen ontstaan.<br />

dit boek is uitgebracht naar aanleiding <strong>van</strong> de zestigste verjaardag<br />

<strong>van</strong> Henk. Aan de ene kant is het eerbetoon dat de initiatiefnemers voor<br />

ogen hebben meer dan terecht. Aan de andere kant drukt het ons ook op<br />

het feit dat er een leeftijd is bereikt waarbij het overdragen <strong>van</strong> kennis en<br />

inzichten aan de opvolgende generaties aan de orde hoort te zijn. In het<br />

onderwijs ben je daar dagelijks mee bezig. Binnen het initiatief Rotterdam<br />

Vakmanstad ligt dat anders. dat moet zich de komende jaren inzetten op<br />

een organisatie waarin Henk meer in de rol <strong>van</strong> coach kan komen en daarnaast<br />

nog tijd kan nemen voor de nodige reflectie. Als ons dat lukt dan beklijft<br />

het gedachtegoed <strong>van</strong> Henk pas echt.<br />

Ik hoop dat Henk er lang <strong>van</strong> mag genieten.<br />

Peter de Regt<br />

Voorzitter Stichting Vakmanstad Rotterdam


Bibliografie<br />

202 – 203<br />

BiBliOGrafie<br />

Waarover heeft Henk Oosterling niet geschreven. Wie zijn website bezoekt<br />

en zijn biobliografie bekijkt, vindt een enorme hoeveelheid artikelen in (inter)nationale<br />

bundels en filosofische tijdschriften. Academische publicaties<br />

over filosofische noties als het subject, de aporie, de schijn, het inter,<br />

over zijn filosofische leermeesters nietzsche, Bataille, Foucault, deleuze,<br />

derrida, lyotard en nancy, artikelen over kunst, met name over beeldende<br />

kunst, theater en intermedialiteit, over design, over interculturaliteit en<br />

over Japan en over fundamentalisme. Zijn publicatielijst beslaat tientallen<br />

pagina’s. Tellen we daar de lezingen bij op die hij door de jaren heen heeft<br />

gehouden, dan komen we aan zeker vijftig pagina’s. Hieronder volgt een<br />

selectie, die de variatie en reikwijdte <strong>van</strong> Henks werk laat zien. In de bijdragen<br />

in dit boek <strong>van</strong> auteurs wordt naar teksten <strong>van</strong> Henk verwezen met<br />

een letter achter het jaartal. die hebben we hieronder vet gemaakt. Wie het<br />

naadje <strong>van</strong> de kous wil weten verwijzen we naar zijn website.<br />

BOEkEn<br />

Monografieën<br />

1985 Het verdwijnen <strong>van</strong> de mens. Een onderzoek naar het subjectsbegrip in het werk <strong>van</strong><br />

Michel Foucault. Rotterdam.<br />

1989 De opstand <strong>van</strong> het lichaam. Over verzet en zelfervaring bij Foucault en Bataille.<br />

Amsterdam: SUA.<br />

1996a Door schijn bewogen. Naar een hyperkritiek <strong>van</strong> de xenofobe rede. kampen:<br />

kok Agora.<br />

2000a Radicale middelmatigheid. Amsterdam: Boom.<br />

2000 On the border. Hollandia 1985-2000. Amsterdam.<br />

2002 Intermedialiteit. Over de grenzen <strong>van</strong> filosofie, kunst en politiek. Rotterdam: CFk.<br />

2005a Interkulturalität im Denken Heinz Kimmerles. Interkulturelle Bibliothek.<br />

Band 44. Verlag Bautz.<br />

Rotterdam Vakmanstad<br />

2003 (met d. kaspori) Bewoningsin(ter)venties. Een prospectus voor alternatieve<br />

woningbouw. Rotterdam: Themaze coorporation.<br />

2008 (met d. kaspori, Arie lengkeek ) Rotterdam Vakmanstad. Publiek onderzoek 2006-<br />

2008. Rotterdam: AIR.


2009a Woorden als daden. Rotterdam Vakmanstad/Skillcity. Heijningen: Jap Sam Books.<br />

2009c Maatschappelijk ondernemen <strong>van</strong>uit interesse. Samenlevingsopbouw en integrale<br />

gebiedsontwikkeling, Spijkenisse: Maasdelta groep.<br />

Overige boeken<br />

1976 (samen met F. nijhuis) Nederlands voor gastarbeiders 1. Lesboek/Instructieboek.<br />

(7 drukken) SHBW. Rotterdam 1976-1980.<br />

1977 (samen met R. lenoir) Nederlands voor gastarbeiders 2. Lesboek/ Instructieboek.<br />

(7 drukken) SHBW. Rotterdam 1977-1980.<br />

1978 (samen met anderen) En nou in het Nederlands…! Taalmethode voor werkende<br />

jongeren. leiden: lOVWJ.<br />

1980 (samen met W. Coumou, P. Jansen) Lesgeven. Utrecht: nCB.<br />

1982 ME weg ermee! Neerslag <strong>van</strong> bijeenkomsten met leden <strong>van</strong> 17 ME-peletons. mei<br />

1981 januari 1982. neerijnen: COME.<br />

1983 (samen met C. Beekhuijzen) Energie in het klein. Lesmethode voor het lager<br />

onderwijs over alternatieve energiemethoden. Dienst Sport en RecreatieGemeente<br />

Rotterdam. Rotterdam.<br />

1985 (samen met l. Vitalis) Kendo. Techniek, taktiek en didaktiek. Rotterdam: nkR.<br />

(2007 herdruk) .<br />

2000 Die schrijft die blijft. Rotterdam: Uitgave nationaal School Museum. 16 pp.<br />

2007 Reflectieve protocollage. Of hoe de wereld in tact bleef. Bij het werk <strong>van</strong> David<br />

Flipse. Ridderkerk: Printvisie.<br />

REdACTIE<br />

1988 (samen met A.W. Prins) La chair. Het vlees in filosofie en kunst. Rotterdam: RFS.<br />

1988 (samen met A.W. Prins) Heidegger en het nazisme. Een symposium.<br />

Rotterdam: RFS.<br />

1990 (samen met Frans de Jong) Denken Unterwegs. Philosophie im Kraftefeld sozialen<br />

und politischen Engagements. Amsterdam: B.R. gruner.<br />

1991 (samen met A.W. Prins) Humanisme of antihumanisme? Een debat.<br />

Rotterdam. RFS.<br />

1992 (samen met A.W. Prins) Filosofie en Kunst 1: <strong>van</strong> Plato <strong>tot</strong> Nietzsche.<br />

Aacht inleidingen in de esthetica. Rotterdam: RFS.<br />

1994 (samen met A.W. Prins) Filosofie & Kunst 2. Esthetica in de 20e eeuw: Een andere<br />

verstandhouding. Rotterdam: RFS.<br />

1996 (samen met g. groot & A.W. Prins) Van Agora <strong>tot</strong> Markt.<br />

Acta <strong>van</strong> de 18e Nederlands-Vlaamse Filosofiedag. Rotterdam: RFS.<br />

1996 (samen met d. Tiemersma) Time and Temporality in intercultural Perspective,<br />

Studies in Intercultural Philosophy. Amsterdam: Atlanta.<br />

1998 (samen met A.W. Prins) Existentialisme en humanisme in postmoderne tijden.<br />

Satre, Camus en Bataille herdacht. Rotterdam: RFS.<br />

1998a (samen met S. Thissen) Chaos ex machina. Het ecosofisch werk <strong>van</strong> Felix Guattari<br />

op de kaart gezet. CFkj 1. Rotterdam: CFk.<br />

1998 (samen met d. Tiemersma). Time and Temporality in Intercultural Perspective.<br />

Amsterdam: Rodopi.<br />

1999 (samen met R. de Brabander) Politiek gevoelig. Intermedialiteit in theater, dans en<br />

literatuur. Inter/Akta 2. Rotterdam: CFk.


Bibliografie<br />

204 – 205<br />

2000 (samen met H. kimmerle). Sensus communis in Multi- and Intercultural<br />

Perspective. Wurzburg: königshausen & neumann.<br />

2001 (samen met P. Molendijk). Hedendaagse Verbeelding. Reflecties op de beeldcultuur.<br />

Inter/Akta 3. Rotterdam: CFk.<br />

2001 (samen met l. Van den dries). Performance, transformance, informance. New<br />

Concepts in Theatre. Inter/Akta 4. Rotterdam: CFk<br />

2002 (samen met S. Thissen). Grootstedelijke reflecties Over kunst & openbare ruimte.<br />

Inter/Akta 5. Rotterdam: CFk/CBk.<br />

2005 (samen V. Bhagwandin). Met drie ogen. Interculturele kruisbestuiving tussen<br />

filosofie en spiritualiteit. Rotterdam: Asoka.<br />

2007 (samen met H. Slager, R. <strong>van</strong> de Vall) Intermediale reflecties. Kruisbestuivingen en<br />

dwarsverbanden in de hedendaagse kunst. Rotterdam: dAF cahier1.<br />

2011 (samen met E. Plonowska-ziarek). Intermedialities. Philosophy, Arts, Politics.<br />

lanham: Rowman & littlefield Publishers.<br />

2010 (samen met H.-J. Scheidgen, H.R. yousefi ) Von der Hermeneutik zur Interkulturellen<br />

Philosophie. nordhausen: Bautz Verlag.<br />

RECEnTE PUBlICATIES<br />

2009 living - in between - cultures: downscaling Intercultural Aesthetics to daily<br />

life, in: A. <strong>van</strong> den Braembussche, H. kimmerle & n. note (red.) Intercultural<br />

Aesthetics. A World Perspective. Springer. pp. 19-43.<br />

2009 Rizoom, in: E. Romein, M. Schuilenburg, S. <strong>van</strong> <strong>Tuinen</strong> (red.) Deleuze compendium.<br />

Amsterdam: Boom. pp. 188-204.<br />

2009 Het nieuwe bewegen: <strong>van</strong> automobiliteit naar co-mobiliteit, in: Halte Zuid.<br />

Onze lijn. Uitgave gemeente Rotterdam: dS+V 2009. pp. 11-15.<br />

2010 dasein as design. Or: Must design save the World?, in: From Mad Dutch Disease<br />

to Born to Adorn. Premsela Lectures 2004-2010.<br />

Amsterdam: Premsela. pp. 115-140/198-221. (dutch/English).<br />

2010 Ökosophie als radikal relationelle Philosophie, in: H.-J. Scheidgen,<br />

H.R. yousefi & H.A.F. Oosterling (red.) Von der Hermeneutik zur Interkulturellen<br />

Philosophie. nordhausen. Bautz Verlag. pp. 305-318.<br />

2011a Michel Foucault, in: B. Ieven, A. <strong>van</strong> Rooden, M. Schuilenburg, S. <strong>van</strong> <strong>Tuinen</strong> (red.)<br />

De Nieuwe Franse filosofie. Denkers en thema’s voor de 21e eeuw.<br />

Amsterdam: Boom. pp. 257-276.<br />

2011b Budophilosophy, in: l. Bouckaert & l. zsolnai (red.) The Palgrave Handbook of<br />

Spirituality and Business. london: Palgrave Macmillan. pp. 103-110.<br />

OVERIgE PUBlICATIES<br />

1987 Widerstandsmomente als Elemente eines neuen lebensstil, in: H. kimmerle<br />

(red.) Das Andere und das Denken der Verschiedenheit. Amsterdam: grüner Verlag.<br />

pp. 211-233.<br />

1987 Verzoening versus paradox. Habermas geconfronteerd met het geweld bij<br />

Bataille, in: I. <strong>van</strong> den Burg & d. Meijers (red.) Bataille. Kunst, geweld en erotiek<br />

als grenservaring. Amsterdam: SUA. pp. 130-161.<br />

1988 de ontzetting <strong>van</strong> het subject, in: F. geraerds & l. de Jong (red.) Ergo Cogito I.<br />

Tien filosofische lezingen. groningen: HUg. pp. 120-135.<br />

1988 Als de geest in het vlees verdrinkt. Over Bacon en Bataille, in: H.A.F. Oosterling<br />

& A.W. Prins (red.) La chair. Het vlees in filosofie en kunst.<br />

Rotterdam: RFS. pp. 15-35.


1989 Oedipus and the dogon: Myth of Modernity interrogated, in: H. kimmerle (red.)<br />

I, We and Body. Amsterdam: Rodopi. pp. 27-45.<br />

1991 nietzscheaans transhumanisme. Van autonoom subject naar soevereine<br />

individuen, in: H.A.F. Oosterling & A.W. Prins (red.) Humanisme of antihuma-<br />

nisme? Een debat. Rotterdam: RFS. pp. 23-36.<br />

1992 Balanceren tussen filosofie en kunst. nietzsches fysiologie <strong>van</strong> de esthetiek, in:<br />

Filosofie & Kunst 1. Van Plato <strong>tot</strong> Nietzsche: acht inleidingen in de esthetica.<br />

Rotterdam: RFS. pp. 95-110.<br />

1994a Wordt de huivering nog wel gewekt? Over de angst voor het Vreemde, in: Speling.<br />

Tijdschrift voor bezinning, 1994 #1, pp. 26-35.<br />

1995 no(w)here as the ideal place. On the relations between concepts, percepts and<br />

affects, in: Art & Design. The Ideal Place. londen. pp. 20-26.<br />

1995 Het ‘denken’ <strong>van</strong> de materie: aporetisch schrijven en esthetiek, in: R. Brons &<br />

H. kunnenman (red.) Lyotard lezen. Ethiek, onmenselijkheid en sensibiliteit.<br />

Amsterdam/Meppel: Boom. pp. 101-119.<br />

1998b Aporetisch existeren. Een batailleske actualiteit, in: H.A.F.Oosterling & A.W.<br />

Prins (red.) Existentialisme en Humanisme in postmoderne tijden. Sartre, Camus,<br />

Bataille herdacht. Rotterdam: RFS. pp. 141-158.<br />

1998 Ontwerpt, verworpenen der aarde..! guattari’s ethico-esthetisch paradigm,<br />

in: H. Oosterling & S. Thissen (red.) Chaos ex machina. Het ecosofische werk <strong>van</strong><br />

Félix Guattari op de kaart gezet. Rotterdam: CFk. CFkj1. pp. 115-141.<br />

1999 Philosophy, Art and Politics as Interesse. Towards a lyotardian post kantian<br />

aesthetics, in: Issues in contemporary culture and aesthetics. nr. 9. Maastricht:<br />

Jan <strong>van</strong> Eyk Academie. pp. 83-101.<br />

2000 A Culture of the Inter. Japanese notions of Ma and Basho, in: H. kimmerle &<br />

H. Oosterling (red.) Sensus communis in Multi- and Intercultural perspective.<br />

On the Possibility of Common Judgements in Arts and Politics.<br />

Würzburg: königshausen & neumann. pp. 61-84.<br />

2000 zelfverzekerd bestaan: victiem overleven of interesse. Van verantwoordelijkheid<br />

naar aansprakelijkheid en terug, in: M. Schuilenburg e.a (red.) Monopolie, risk en<br />

stratego. Spelregels voor Justitie in de eenentwintigste eeuw.<br />

Justitiele Verkenningen Feb 2001. pp. 1-12.<br />

2001 ICTheology and local interesse. desacralizing derrida’s chora, in: l. nagl (red.)<br />

Essays zu Jacques Derrida and Gianni Vattimo. Religion. Frankfurt a/M : Peter lang<br />

Verlag. pp. 109-130.<br />

2002 de mens als medium der media. Conceptuele aanzetten <strong>tot</strong> een middelmatig<br />

bestaan, in: J. de Mul (red.) Filosofie in cyberspace. Reflecties op de informatie- en<br />

communicatietechnologie. kampen: klement. pp. 291-328.<br />

2003 Het autofundamentalisme voorbij. Een pleidooi voor commobiliteit,<br />

in: P. Meurs & M. Verheyen (red.)Transit, Mobiliteit, stadscultuur en stedelijke<br />

ontwikkeling in Rotterdam. Rotterdam: nAi. pp. 124-143.<br />

2003 Radikale Mediokrität oder revolutionäre Akte? Über fundamentales Inter-esse,<br />

in: E. Vogt, H.J. Silverman (Hrgs.). Über Žižek. Vienna: Turia+kant. pp. 42-62.<br />

2003 Sens(a)ble Intermediality and Interesse. Towards on Ontology of the In-Between,<br />

in: Intermédialités, no 1. CRI Montreal. printemps 2003/Spring 2003. pp. 29-46.<br />

2003 kendo: de weg <strong>van</strong> het zwaard. Of: waar geen wil is, is een weg, in: Boeddhisme,<br />

Kwartaalblad. jrg.8. nr.2. Rotterdam. winter 2003. pp. 20-25.<br />

2005 From Interests to Inter-esse. nancy on deglobalization and Sovereignty, in: Sub<br />

Stance, Issue 104. University of Wisconson. 15 pp.


Bibliografie<br />

206 – 207<br />

2005 Marktfundamentalisme en ICTheologie. On<strong>tot</strong>heologische vooronderstellingen<br />

<strong>van</strong> de informatiemaatschappij, in: F. <strong>van</strong> Peperstraten (red.) De omheining<br />

doorbroken. Economie en filosofie in beweging. Budel: damon. pp. 181-194.<br />

2007 Interest and Excess of Modern Man’s Radical Mediocrity. Rescaling Sloterdijk’s<br />

grandiose Aesthetic Strategy, in: Cultural Politics. pp. 357-380.<br />

2007 Political Art as an Interesting gesture? Counterbalancing Political Fear with<br />

Artistic ‘Interesse, in: R. Braidotti, Ch. Esch, M. Hlavajova (red.) Citizen and<br />

Subjects: The Netherlands for example. Catalogue Venice 52nd Biennale.<br />

Venice. pp. 215-236.<br />

2007 ‘May you (not) live in interesting times!’ Avoiding the subject,<br />

in: Festschrift zum 60. Geburtstag Peter Sloterdijk. Frankfurt a/M.: Suhrkamp.<br />

pp.149-153.<br />

2007 duivelscirkel der fundamentalismen. Aanzetten <strong>tot</strong> discursief exorcisme,<br />

in: M. de kesel & I. devisch (red.) Fundamentalisme. Face to face.<br />

kampen: klement/Pelckmans. pp. 150-173.<br />

2007 Het verlichtingsfundamentalisme doorgelicht. Over de relatie tussen mensen,<br />

media, meningen en markten, in: d. loose (red.) Religie in het publieke domein.<br />

Fundament en fundamentalisme. Budel: damon. pp. 258-277.<br />

2007 kunstmatige mededelingen. Aporie, intermedialiteit, interesse bij nancy,<br />

in: I. devisch, P.de graeve & J. Beerten (red.) Jean-Luc Nancy. De kunst <strong>van</strong> het<br />

denken. kampen: klement/Pelckmans. pp. 128-153.<br />

2008 Sportcultuur op zuid. Het nieuwe bewegen, in: Het Stadionpark brengt Zuid in<br />

beweging, nota Pact op zuid. Rotterdam. pp. 14-43.<br />

2008 driemaal is scheepsrecht: CO2, C2C, Eco3, in: Stadstimmeren. Nieuwsspecial.<br />

Rotterdam lang houdbaar. gemeente Rotterdam, 38e jrg. juli/aug. p. 13.<br />

2008 licht op zuid. Terugkijken in de toekomst, in: Rotterdam. De Zuiderlingen.<br />

Rotterdam: Pact op zuid. pp. 158-161.<br />

2008 Waar geen wil is, is een weg. Over inter-esse in de Japanse budofilosofie en het<br />

Franse differentiedenken, in: H. Oosterling en V. Bhagwandin (red) Met drie ogen.<br />

Interculturele kruisbestuiving tussen filosofie en spiritualiteit. Rotterdam: Asoka.<br />

pp. 159-174.


208 – 208 Colofon<br />

Dit boek is een uitgave ter gelegenheid <strong>van</strong> de zestigste verjaardag<br />

<strong>van</strong> Henk Oosterling<br />

Dit boek is mede <strong>tot</strong> stand gekomen dankzij de financiële steun <strong>van</strong> Vereniging<br />

Trustfonds Erasmus Universiteit Rotterdam, de Faculteit der Wijsbegeerte <strong>van</strong><br />

de Erasmus Universiteit Rotterdam en het bestuur <strong>van</strong> de Stichting Vakmanstad.<br />

Copyright: alle rechten <strong>van</strong> de teksten liggen bij de auteurs.<br />

Alle rechten <strong>van</strong> de illustraties liggen bij de illustratoren, resp. de fotografen.<br />

Redactie: Richard Brabander, Piet Molendijk, Tina Rahimy, <strong>Sjoerd</strong> <strong>van</strong> <strong>Tuinen</strong><br />

Fotografie en beeld: Joe Cillen, David Flipse, Yvonne <strong>van</strong> de Griendt,<br />

Ronald <strong>van</strong> den Heerik, Jouk Oosterhof, Maarten Struijs, Levien Willemse<br />

Omslagbeeld: Ralph <strong>van</strong> Meijgaard<br />

Vormgeving: Trichis communicate en ontwerp (Jan Bolle), geïnspireerd door<br />

de boekontwerpen <strong>van</strong> Paul Stoute (1955-2011)<br />

DVD: Rob Schröder en Gabrielle Provaas<br />

Uitgave: Trichis publishing<br />

Heemraadssingel 199<br />

3023 CB Rotterdam<br />

www.trichispublishing.nl<br />

Disclaimer: Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen zonder schriftelijke toestemming<br />

<strong>van</strong> de uitgever.<br />

ISBN/EAN 9789490608415

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!