31.07.2013 Views

1 – DE HOFPREDIKERS - VU-DARE Home

1 – DE HOFPREDIKERS - VU-DARE Home

1 – DE HOFPREDIKERS - VU-DARE Home

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

1 <strong>–</strong> <strong>DE</strong> <strong>HOFPREDIKERS</strong><br />

1.1 Het thema<br />

Alleen grote sterren aan het geestelijk firmament benoem je als hofprediker. Dat was volgens<br />

koningin Wilhelmina (1880-1962) een oude regel. 1 Aan vorstelijke hoven waren eeuwenlang<br />

geestelijken werkzaam, al dan niet in de hoedanigheid van hofprediker. Dat was bij de<br />

Oranjes niet anders, ook toen zij nog geen koningen waren maar stadhouders. Sinds de<br />

zestiende eeuw benoemden zij hofpredikers, Jean Taffin (1530-1602) en Pierre de Loyseliers<br />

de Villiers (ca. 1534-1590) bijvoorbeeld, en later kwam de bekende André Rivet (1596-1650)<br />

aan het hof. Deze theologen waren grote sterren: zij waren de geleerdste geestelijken van het<br />

rijk, genoten bekendheid in West-Europa en fungeerden als raadgevers en opvoeders.<br />

De traditie van de Oranjes is geen ongewone. Het gebruik geestelijken aan een hof te<br />

betrekken, is zo algemeen en wijd verbreid dat het niet mogelijk is zijn oorsprong te<br />

verklaren. De eerste christelijke keizer, Constantijn (ca. 280-337), beschikte al over<br />

geestelijken in zijn paleis en had meerdere hofkerken. 2 Van Karel de Grote (742-814) weten<br />

we dat zijn hofkapel een centrale institutie was: ze belichaamde de hoogste bestuurlijke macht<br />

in het Frankische rijk en was hét orgaan ten behoeve van de wereldlijke en geestelijke<br />

ordening van het rijk. De keizer had zeer bekwame hofgeestelijken. Zij droegen de mis op,<br />

zorgden voor de relieken, verrichtten allerhande liturgische, opvoedkundige en<br />

administratieve taken <strong>–</strong> de geestelijkheid beheerste immers de kunst van het schrijven <strong>–</strong> en<br />

stonden een of meerdere familieleden van de vorst ten dienste. 3<br />

Ook minder grote vorsten dan genoemde keizers hadden in de middeleeuwen<br />

geestelijken in dienst. Iedere heer had vanwege zijn grondbezit het recht een geestelijke aan te<br />

stellen. Hij betaalde kerk en pastoor en was vrij in zijn keuze wie hij in zijn heerlijkheid wilde<br />

benoemen. Met de reformatie kwam er een einde aan dit eigen-kerk-idee, maar reminiscenties<br />

hieraan zien we nog in het collatierecht dat tot in de twintigste eeuw van kracht was.<br />

Aan het eind van de middeleeuwen kreeg de functie van de hofgeestelijken een vrijwel<br />

uitsluitend religieuze invulling. Dit werd veroorzaakt door het staatsvormingsproces: de<br />

bestuurlijke macht scheidde zich van de huishouding van de vorst. De geestelijken gingen tot<br />

de hofhouding van de vorst behoren en droegen zorg voor de woordverkondiging en de<br />

godsdienstige opvoeding van de kinderen van de vorst. Ook konden zij als raad fungeren,<br />

maar zij hadden geen bestuurlijke, administratieve of andersoortige ambtenarentaak meer.<br />

Van de hoven die bij de reformatie protestants werden, verdwenen de priesters, de<br />

kapelaans en met hen de rang- en organisatiestructuur van de hofgeestelijkheid, evenals de<br />

vele door de kerkelijke kalender vastgestelde feesten. Doordat die rijk aan geestelijk<br />

ceremonieel waren, verloor de hofcultuur veel van haar aantrekkingskracht, wat sommige<br />

protestantse vorsten maar moeilijk konden verteren. 4 De lutherse en anglicaanse kerken die<br />

het historisch episcopaat kennen, hadden op ceremonieel gebied het hof meer te bieden dan de<br />

sobere, presbyteriaal georganiseerde gereformeerde kerk.<br />

In de gereformeerde traditie van Nederland waren de hofpredikers niet in dienst van<br />

een heer die door zijn grondbezit het recht had een geestelijke aan zijn hof te benoemen. Ze<br />

waren in dienst van de stadhouders, hoge edelen, die weliswaar geen recht konden doen<br />

gelden op kerken en geestelijken, maar die wel een nauwe band met de gereformeerde kerk<br />

1 Booy, Levensavond, 286.<br />

2 Fleckenstein, Grundlegung, 3.<br />

3 Verschillende leden van de vorstelijke familie konden hun eigen geestelijke hebben. Zie Fleckenstein,<br />

Grundlegung, 113.<br />

4 Duindam, ‘Vroegmoderne hof’, 49.<br />

3


hadden. Vanaf het ontstaan van de Republiek tot aan de Franse tijd waren de hofpredikers dan<br />

ook voorgangers in de oudste gereformeerde kerk: de Waalse kerk, waar van oorsprong<br />

Franse gereformeerden bijeenkwamen, die als geloofsgenoten in de Republiek werden<br />

aanvaard. Ze kregen kerkgebouwen toegewezen en hun voorgangers werden uit officiële<br />

kassen gehonoreerd. 5 De Waalse kerk was een deftige kerk 6 met een eigen karakter, zij kende<br />

een sterk historisch bewustzijn en betoonde zich doorgaans verdraagzaam. 7<br />

Vanaf 1815 waren de hofpredikers voor het eerst in dienst van een koning. Op<br />

initiatief van Willem I kreeg de ‘gereformeerde kerk’ een andere naam <strong>–</strong> voortaan was zij de<br />

Nederlandse Hervormde Kerk <strong>–</strong> en een andere gecentraliseerde bestuursvorm. De opperste<br />

machthebber in de staat zag zich ook graag als voornaamste gezagsdrager in de kerk. 8 De rol<br />

die hij als vorst en aan het hof innam was in feite exemplarisch: hij manifesteerde zich als een<br />

koning die kerk en geloof belangrijk vond, ging frequent naar de kerk en kende haar als<br />

instituut een belangrijke plaats toe. De kerk had volgens het ‘Algemeen Reglement’ 9 zorg te<br />

dragen voor ‘vermeerdering van godsdienstige kennis’, ‘bevordering van christelijke zeden’<br />

en ‘aankweking van liefde voor Koning en Vaderland’. 10 Daarmee was de koning, de burger<br />

en uiteraard de eenheidsstaat gediend.<br />

Naast Waalse hofpredikers benoemden de koningen in de negentiende eeuw ook<br />

Nederlands hervormde hofpredikers. Die werden gerekruteerd uit de Haagse hervormde<br />

gemeente. Op een enkele uitzondering na waren alle hofpredikers dus Haagse dominees,<br />

theologen die al een toppositie bereikt hadden. De beroeping in een grote stad, de benoeming<br />

tot hoogleraar en het lidmaatschap van de ‘Algemeene Synode’ werden namelijk beschouwd<br />

als een toppositie en de bekroning van een predikantenloopbaan. 11 Het Haagse<br />

predikantenkorps telde de meeste gepromoveerde theologen van alle grote steden. 12 Het moest<br />

dus niet moeilijk zijn ‘grote sterren’ aan het hof te benoemen. Zo kunnen de bekende<br />

hofpredikers I.J. Dermout (1777-1867) en C.E. van Koetsveld (1807-1893) wel genoemd<br />

worden. Voor andere predikanten met een officiële benoeming aan het hof lijkt daarvoor<br />

minder aanleiding te zijn. Sommige zijn in de vergetelheid geraakt: wie kent Gerrit<br />

Ruitenschild (1801-1877), die 24 jaar in dienst was van koning Willem III, of de Waalse<br />

hofprediker Emile Bourlier (1845-1911), die de helft van zijn leven (33 jaar) aan het hof<br />

verbonden was? Had Wilhelmina wel gelijk? Als de hofpredikers grote sterren waren,<br />

waarom zijn verschillende van hen dan volslagen onbekend?<br />

Koningin Wilhelmina had geen goede herinneringen aan het godsdienstonderwijs dat<br />

ze van een hofprediker kreeg. 13 Zij was ook degene die de ‘oude regel’ beëindigde: na de<br />

Tweede Wereldoorlog benoemde ze ‘gewone’ dominees zoals het volk die ook had. 14 En na<br />

haar overlijden in 1962 was het instituut hofprediker voorgoed verleden tijd. 15 Dat kan de<br />

indruk wekken dat het hofpredikerschap gaandeweg uitgehold werd en ten slotte een<br />

langzame dood stierf, maar dat is allerminst het geval. De relevantie van het instituut<br />

5 De Jong, Kerkgeschiedenis, 241-242.<br />

6 Sleebe, ‘Religie’, 269.<br />

7 Praamstra, Busken Huet, 17.<br />

8 Van Eijnatten en Van Lieburg, Religiegeschiedenis, 255.<br />

9 Algemeen Reglement voor het bestuur der Hervormde Kerk, 1816.<br />

10 Zie Bijleveld, Vaderland, 109-142.<br />

11 Bos, Koninkrijk, 304-305.<br />

12 Namelijk 15 van de 41; een verhouding van 37,5 %. In Amsterdam gaat het om 25 van de 101 (bijna 25%), in<br />

Rotterdam 19 van de 67 (ruim 28%), in Leiden om 5 van de 45 (ruim 10%), in Utrecht om 16 van de 52 (30%),<br />

en in Groningen om 10 van de 40 (25%). Gebaseerd op Bos, Koninkrijk, 377, tabel 6e.<br />

13 Wilhelmina, Eenzaam, 53, 80.<br />

14 Booy, Levensavond, 286.<br />

15 EKH, 132.<br />

4


hofprediker fluctueerde sterk <strong>–</strong> en dat had zijn redenen. De geschiedenis van de negentiendeeeuwse<br />

hofpredikers is levendig en interessant. Alle reden om er aan onderzoek aan te wijden.<br />

1.2 Vraagstelling<br />

Koning Willem I (1772-1843) stelde spoedig na zijn terugkomst in Nederland <strong>–</strong> hij was nog<br />

Soeverein Vorst <strong>–</strong> een Nederlandse en een Waalse hofprediker aan, zoals ook zijn kleinzoon<br />

koning Willem III (1817-1890) dat bijna driekwart eeuw later nog deed. In de registers van de<br />

hofhouding en in de gepubliceerde almanakken werd in 1890 voor hen nog dezelfde<br />

formulering gebezigd als in de begintijd van het koninkrijk: tot het Nederlands hof behoorden<br />

hofkapelaans. Het is evident dat de eerste hofkapelaans in een heel andere tijd opereerden dan<br />

hun collegae aan het eind van de negentiende eeuw. Het Koninkrijk der Nederlanden was<br />

geografisch een stuk kleiner geworden en de macht van de koning was drastisch ingeperkt.<br />

Bovendien was de Nederlandse Hervormde Kerk waartoe de hofkapelaans behoorden niet<br />

meer dezelfde kerk als in de eerste decennia van de negentiende eeuw. Deze verschillende<br />

ontwikkelingen moeten repercussies hebben gehad op de hofpredikers. De Hervormde Kerk<br />

was niet alleen gescheurd, maar kende ook intern een grote diversiteit aan opvattingen. Die<br />

hadden zich in de loop van de eeuw gemanifesteerd. De vraag dringt zich op welke gevolgen<br />

al deze veranderingen hadden voor de taak en functie van de hofpredikers. Welke<br />

ontwikkeling heeft het hofpredikerschap in het Koninkrijk der Nederlanden tussen 1815 en<br />

1890 doorgemaakt en waarom? Deze probleemstelling staat in dit onderzoek centraal.<br />

Om de hoofdvraag goed te kunnen beantwoorden is het noodzakelijk te weten wie de<br />

negentiende-eeuwse hofpredikers waren. De titel hofprediker was uitsluitend van toepassing<br />

op een hoveling in dienst van de vorst, een ambtenaar met specifieke taken op religieus terrein<br />

en niet op een willekeurige geestelijke die het hof frequenteerde. Het behoeft geen betoog dat<br />

aan de hofpredikers specifieke eisen gesteld werden. Om aan het hof te functioneren moesten<br />

ze over meer dan alleen goede theologische kwaliteiten beschikken. De hofpredikers dienden<br />

zich adequaat in de hoogste kringen te kunnen bewegen en zonder problemen aan het<br />

hofleven deel te kunnen nemen. Waren zij daarvoor toegerust? Aan welke voorwaarden<br />

moesten zij voldoen en welke eigenschappen dienden zij te bezitten om aan het hof te<br />

opereren? Uit welke kringen waren de hofpredikers afkomstig? En hoe waren zij opgeleid?<br />

Vervolgens wordt in beeld gebracht welke taken en functies de hofpredikers<br />

opgedragen kregen. Het is moeilijk voor te stellen dat die van de eerste hofprediker van<br />

koning Willem I en van de laatste hofprediker van koning Willem III identiek waren. Welke<br />

betekenis hadden de hofpredikers in het algemene kerkelijke en maatschappelijke leven?<br />

Waren zij raadgevers bij godsdienstvraagstukken, waren zij leidende geestelijken op de<br />

belangrijkste post? Waren zij strijdbare auteurs die hun theologische overtuiging helder en<br />

krachtig uiteenzetten? En wanneer zij daadwerkelijk sturend en strijdbaar optraden, liepen ze<br />

dan het gevaar verdacht te worden van heterodoxie?<br />

Ook proberen we een antwoord te geven op de vraag wat de betekenis van de<br />

hofpredikers voor de koninklijke familie was. Dit kunnen we feitelijk opvatten en kijken naar<br />

de cognitieve en rituele componenten van religie. Aan het cognitieve aspect werd door de<br />

Oranjes grote aandacht besteed gedurende het godsdienstonderwijs. Dat voltrok zich<br />

weliswaar achter de schermen, maar mondde uit in de (meer of minder openbare) rite van de<br />

geloofsbelijdenis, waarvan zowel de kerkelijke gemeente als het Nederlandse volk op de<br />

hoogte gesteld werd. Dat geldt eveneens voor de andere rites de passage: dopen, trouwen en<br />

begraven. De emotionele component van religie is de meest subjectieve. Zich begeven op dit<br />

terrein zou gemakkelijk kunnen leiden tot psychologiseren of onderzoeken van het hart, wat<br />

ik niet alleen als onwenselijk maar ook als onmogelijk beschouw. Dit aspect kan echter ook<br />

anders geïnterpreteerd of van een andere kant benaderd worden, namelijk vanuit het<br />

perspectief van de receptie van het werk van de hofpredikers. We kunnen speuren naar<br />

5


eacties op hun diensten in brieven, dagboeken en verslagen, zowel van de Oranjes als van<br />

hun hovelingen. Blijkt uit die egodocumenten van de leden van de koninklijke familie hoe de<br />

hofpredikers gewaardeerd werden en waarom? Onderhielden zij een meer dan alleen formele<br />

relatie met hun hoge publiek? Verrichtten de hofpredikers ook pastorale arbeid? Was er<br />

sprake van vertrouwelijke gesprekken, van raad geven en van advies dienen? En hebben de<br />

hofpredikers in het oog van hun koninklijke publiek hun werk goed verricht?<br />

Het is eveneens relevant om te onderzoeken hoe de hofpredikers hun eigen functie<br />

beschouwd hebben. Lieten ze zich in hun privéleven uit over hun ambt aan het hof, schreven<br />

ze erover in brieven aan vrienden en bekenden? Hoe profileerden ze zich? Achtten zij zich<br />

koninklijke opvoeders, predikanten met een bijzondere roeping, representanten van de kerk<br />

aan het hof, betekenisvolle hovelingen of slechts ornamenten? Vonden ze hun taak zwaar of<br />

vooral eervol en interessant?<br />

Naast de hofpredikers zwermden ook andere predikanten om het hof, zowel in Den<br />

Haag als elders. Het is ondoenlijk alle predikanten die om wat voor reden dan ook de koning<br />

benaderden de revue te laten passeren. Toch zijn er predikanten die meer dan andere<br />

betrokken waren bij de Oranjes. Dat waren de geestelijken die verbonden waren aan de<br />

gemeentes waar de Oranjes een gedeelte van het jaar resideerden: Brussel, Apeldoorn,<br />

Soestdijk en Baarn, Tilburg, Luxemburg, Wassenaar en Voorburg. Gemeentepredikanten uit<br />

deze plaatsen zagen de koninklijke kerkgangers onder hun gehoor, maar meestal waren er ook<br />

andersoortige contacten. Daarnaast was er nog een selecte groep predikanten die om<br />

bijzondere redenen door de Oranjes werd geïnviteerd. Een van hen was bijvoorbeeld Nicolaas<br />

Beets (1814-1903), een vurig aanhanger van het Oranjehuis, die zijn dichtader bij iedere<br />

enigszins relevante gebeurtenis liet vloeien. Naast Beets waren ook enkele andere predikanten<br />

bij de Oranjes favoriet. Het gaat dus uitdrukkelijk alleen om predikanten die op instigatie van<br />

de Oranjes naar het hof kwamen. Het is de moeite waard om te ontdekken om wie het ging en<br />

van welke aard hun relaties met het hof waren.<br />

Veranderden gedurende de negentiende eeuw de staat, de natie, de mentaliteit van het<br />

volk en de plaats van de monarchie, de predikant was aan het eind van de eeuw ook niet meer<br />

de deftige vertegenwoordiger van de geestelijke stand en de bestaande orde zoals voorheen.<br />

Bovendien veranderde de Oranjefamilie zelf, zowel in omvang <strong>–</strong> waren er aan het begin van<br />

deze eeuw nog vier generaties Oranje, hun aantal was aan het eind gereduceerd tot één gezin<br />

van drie personen <strong>–</strong> als in opvattingen. Het instituut hofprediker moet wel ingrijpend<br />

gewijzigd zijn om in een veranderde en veranderende situatie adequaat te hebben kunnen<br />

functioneren. We zullen zien hoe en waardoor dat heeft plaatsgehad.<br />

1.3 Historiografie<br />

Religie aan het hof is in de internationale historische literatuur geen onbekend thema, zeker de<br />

laatste tien jaar niet. Eerder (in 1959) verscheen van Rudolf von Thadden een uitgebreide<br />

studie over de hofpredikers in Brandenburg-Pruisen in de vroegmoderne tijd. Deze<br />

hofpredikers genoten een hoge status en oefenden een sterke invloed uit. Ze waren vaak<br />

politiek actief. Von Thadden bewijst dat ze als raad fungeerden en een belangrijke rol<br />

speelden in de centralisering van de kerk in Brandenburg-Pruisen. Veranderingen werden<br />

onder hun leiding doorgevoerd. Een opvallend fenomeen dat Von Thadden constateerde was<br />

een hecht netwerk van relaties tussen de hofpredikerfamilies.<br />

In 2006 verscheen Die lutherischen Hofprediger in Dresden van Wolfgang Sommer. 16<br />

Sommer had al eerder studie gemaakt van twee ‘Dresdner Hofprediger’ en werd door Von<br />

Thadden geïnspireerd de hofpredikers over een langer tijdvak te volgen. Sommers onderzoek<br />

behelsde eveneens de vroegmoderne tijd; van de zestiende tot het eind van de achttiende eeuw<br />

deden veertien hofpredikers aan het hof dienst. Evenals Von Thadden constateerde Sommer<br />

16 Sommer, Hofprediger.<br />

6


een netwerk van relaties (familie, huwelijken en vrienden) tussen de Dresdener hofpredikers.<br />

Sommers perspectief was anders dan dat van Von Thadden: hij spitste zijn onderzoek toe op<br />

de ‘Obrigkeitsverständnis’ van de hofpredikers. Sommer ging uit van de veronderstelling dat<br />

de verkondiging van de christelijke boodschap in het centrum van de politieke macht, de<br />

verhouding tussen religie en politiek en tussen persoonlijk geloof en de verantwoordelijkheid<br />

voor een ‘Vielzahl von Menschen’ spanning moest opleveren. 17 Het ligt voor de hand dat de<br />

hofpredikers daarom hun prediking aan het hof aanpasten. Dat bestaande vooroordeel kon<br />

Sommer in zijn onderzoek ontkrachten: de lutherse hofpredikers aan het Dresdener hof pasten<br />

zich over het algemeen niet aan, maar betoonden zich doorgaans kritisch. De verscheidenheid<br />

aan omstandigheden had uiteraard haar weerslag op de stellingname van de hofpredikers.<br />

Sommigen steunden de absolutistische ambities van de vorst, anderen keurden die af. De<br />

lutherse hofpredikers hadden een ambivalente houding ten opzichte van de overheid en waren<br />

minder ‘obrigkeitshörig’ dan de gereformeerde.<br />

In 2007 verscheen de interessante studie Monarchy and Religion. The transformation<br />

of Royal Culture in Eighteenth-Century Europe. 18 Het boek is een bundeling van referaten die<br />

betrekking hebben op de geestelijke aspecten rond het koningschap in het achttiende-eeuwse<br />

Europa (ca. 1688-1789). Een zeer interessant artikel in deze publicatie is ‘The clergy at the<br />

Courts of George I and George II’ van Stephen Taylor. Hij schetst het Britse hof dat lange tijd<br />

als ‘ambtenbeurs’ voor de anglicaanse clerus diende. De Dean of Sub-Dean en later de lord-<br />

Chamberlain regelden de predikbeurten. Daarbij konden ze een beroep doen op de chaplains<br />

uit de hofhouding of op externe kandidaten. Een plaats op de door hen samengestelde<br />

predikantenlijst werd fel begeerd: 19 preken aan het hof was een opstap naar een hoger ambt,<br />

voornamelijk dat van bisschop. Als een geestelijke eenmaal die positie bereikt had, kon hij<br />

invloed uitoefenen op de religieuze politiek. 20 Voor een West-Europees gereformeerd hof<br />

heeft deze studie echter weinig relevantie, tenzij men de machinaties van de hofclerus in het<br />

kader van nieuwe benoemingen wil aanmerken. Die zijn waarschijnlijk van alle tijden en<br />

plaatsen.<br />

Peter E. McCullough heeft in Sermons at court: politics and religion in Elizabethan<br />

and Jacobean preaching (1998) de prediking aan het Engelse hof in de periode 1558-1626<br />

onderzocht. Hij breekt een lans voor wetenschappelijk onderzoek naar preken aan het hof,<br />

maar behandelt ook de context waarin de clerus zijn werk deed, zoals de bouw en inrichting<br />

van de chapels en de Royal closets. 21 Deze casus is specifiek voor de anglicaanse kerk in die<br />

tijd.<br />

Als laatste maar als meest recente 22 en interessante voorbeeld van internationaal<br />

onderzoek moet het multidisciplinaire onderzoek naar Oberhofprediger in Braunschweig-<br />

Wolfenbüttel genoemd worden. Onder de titel ‘Obrigkeitskritik und Fürstenberatung: die<br />

Oberhofprediger in Braunschweig-Wolfenbüttel 1568-1714’ wordt onderzoek verricht naar<br />

drie Oberhofpredigers: Basilius Sattler (1549-1624), Joachim Lütkemann (1608-1655) en<br />

Eberhard Finen (1668-1726). Ze vormden een invloedrijke groep in het spectrum van de<br />

vroegmoderne elite: ze opereerden op het snijvlak van pastoraat aan het hof, geleerde<br />

theologische discoursen, geïnstitutionaliseerde ‘Herrschaftsgestaltung’, politieke adviezen en<br />

persoonlijk geloof. Hun speelruimte oversteeg het pastoraat; vooral het feit dat ze in politieke<br />

gremia meewerkten verleende hun invloed op het politieke en maatschappelijke gebeuren.<br />

Soms maakten ze deel uit van een hofraad en waren ze deelnemer aan of voorzitter van een<br />

17 Sommer, Hofprediger, 7.<br />

18 Schaich, Monarchy and Religion.<br />

19 Taylor, ‘Clergy’, 147-148.<br />

20 Taylor, ‘Clergy’, 129.<br />

21 McCullough, Sermons, 11-18.<br />

22 In 2009 werd het project gestart, het loopt in ieder geval tot 2013; zie www.oberhofprediger.de.<br />

7


Consistorium. De Oberhofpredigers publiceerden, onderwezen aan universiteiten en<br />

onderhielden nauwe contacten met in intellectueel en politiek opzicht leidende personen, ook<br />

over de grenzen van hun werkgebied heen. Vanwege hun hoge opleidingsgraad en hun morele<br />

voorbeeldfunctie werkten de hofpredikers vaak als opvoeders van de vorstelijke kinderen.<br />

Soms werden ze daarvoor formeel benoemd, maar ze werden ook wel incidenteel als<br />

raadgevers op diverse terreinen geconsulteerd. Daarbij konden de vormen variëren: soms<br />

zocht de vorst met de hofprediker het vertrouwelijke tweegesprek, in andere situaties betrok<br />

men hem bij besprekingen of vroeg men zijn schriftelijke goedkeuring. Als academisch<br />

gevormde en retorisch geschoolde expert zetten vorsten hun hofpredikers bovendien in als<br />

diplomatieke vertegenwoordiger en raadgever bij confessionele en kerkpolitieke<br />

onderhandelingen. Daarnaast hadden de hofpredikers de opgave om voor de levensstijl van de<br />

vorst en zijn hof te waken en voor de samenleving bindende normen te formuleren. Zij<br />

konden in een vertrouwelijk gesprek, maar ook in brieven, preken of drukwerk kritiek<br />

leveren. Was deze bewakersfunctie niet zonder risico, dat was nog meer van toepassing op<br />

theologische controversen en conflicten. Doordat de hofpredikers raadgevers bij<br />

godsdienstvraagstukken waren, strijdbare auteurs en leidende geestelijken op de belangrijkste<br />

post <strong>–</strong> het hof <strong>–</strong> zetten ze hun theologische overtuiging helder en krachtig uiteen. Daardoor<br />

konden ze echter ook gemakkelijk verdacht worden van heterodoxie, van cryptocalvinisme of<br />

-katholicisme. En dat kon hen niet alleen hun (beroeps)positie kosten, maar zelfs hun leven.<br />

De geschiedenis van de Nederlandse hofpredikers heeft volgens Van Lieburg nog<br />

maar ‘weinig van haar geheimen prijsgegeven’. 23 Er zijn wel enkele wetenschappelijke<br />

werken verschenen over bekende predikanten aan het hof (Taffin, Loyseleur de Villiers, Van<br />

Balen, Rivet) 24 en in een artikel werd recent de zeventiende-eeuwse hofprediker Goethals<br />

(1611-1673) belicht, 25 maar daarmee zijn lang nog niet alle geheimen die de Nederlandse<br />

hofclerus betreffen prijsgegeven. In publicaties over de Nederlandse hofcultuur komen ook<br />

maar sporadisch en fragmentarisch hofpredikers voor. 26 Bovendien behelzen de meeste<br />

studies naar hofpredikers of religie aan het hof de vroegmoderne tijd, in ons land de periode<br />

van de Republiek. De Nederlandse gereformeerde kerk, ouder dan de Republiek 27 , kreeg een<br />

bevoorrechte positie. De lastige situatie met de Staten die soeverein waren, een stadhouder die<br />

de Staten diende maar van wie de Staten niet altijd gediend waren en een bevoorrechte kerk<br />

maakt het ingewikkeld om over hofpredikers en politieke macht te spreken, zoals Sommer en<br />

Von Thadden gedaan hebben.<br />

Naast de studies waarin de hofclerus centraal staat, is er ook Nederlandse<br />

‘Oranjeliteratuur’ voorhanden. Er zijn biografieën van de drie koningen, evenals van andere<br />

Oranjes. De bekendste zijn opgenomen in de bundel Nassau en Oranje in de Nederlandse<br />

geschiedenis en dateren uit 1979: Bornewasser schilderde de koningen Willem I en Willem II<br />

en Tamse koning Willem III. In deze biografieën komen godsdienstige kwesties sporadisch<br />

aan de orde. Ze geven een algemeen beeld van de vorsten waarbij kerk en religie wel ter<br />

sprake komen, maar in een bestek van 30 tot 50 pagina’s kan men geen uitgebreide gegevens<br />

over hun hofpredikers verwachten. Voor koning Willem I geldt dat er wel een uitgebreide<br />

studie te raadplegen valt over de periode-Fulda. De dissertatie van Bornewasser, Kirche und<br />

Staat in Fulda unter Wilhelm Friedrich von Oranien 1802-1806, richtte zich op de<br />

verhouding tussen kerk en staat aldaar en dat onderzoek geeft interessante zaken weer met<br />

23<br />

Van Lieburg, Profeten, 93.<br />

24<br />

Boer, Hofpredikers; Van der Linde, Taffin; De Vrijer, Van Balen; Van Opstal, Rivet.<br />

25<br />

Verhoeve, ‘Piëtist’.<br />

26<br />

Delen, Willem van Oranje, 75, 119-120, 179, 188, 251- 273; Zandvliet, Maurits, 53, 439; Keblusek, ‘Boeken’,<br />

146-147; Schutte, ‘Beschermer’, 148, 151.<br />

27 Van Lieburg, Profeten, 25.<br />

8


etrekking tot de visie van de vorst op de kerk. Zijdelings komen ook persoonlijke gegevens<br />

met betrekking tot de vorst en ‘zijn’ predikanten ter sprake.<br />

Over het geslacht Oranje-Nassau en het geloof zijn in de loop der jaren diverse<br />

uitgaven verschenen. Historicus Maarten den Admirant bezorgde vrij recent twee publicaties<br />

over dit thema: in Hofpredikers van Oranje (2006) laat hij in chronologische volgorde de<br />

hofpredikers en vermeende hofpredikers de revue passeren, zonder echter de laatste te<br />

‘ontmaskeren’. Dit werk is geen wetenschappelijke studie; het is voor een brede doelgroep<br />

geschreven. Een jaar later verscheen De Oranjes in hogere sferen. Religie en spiritualiteit in<br />

het Huis van Oranje-Nassau (2007). In dit werkje, een mix van Oranjegeschiedenis en<br />

kerkhistorie, behandelt de auteur in vogelvlucht de religieuze overtuiging van Willem van<br />

Oranje (1533-1584) in 1573 tot die van koningin Beatrix.<br />

De laatste jaren is over de verhouding kerk en natie in de negentiende eeuw onderzoek<br />

verricht door diverse historici. Deze studies raken gedeeltelijk aan het onderhavige onderzoek.<br />

Had Rasker in zijn zeer bekend geworden overzichtswerk De Nederlandse Hervormde Kerk<br />

na 1795 uitputtend de theologiegeschiedenis van genoemde kerk beschreven, in de studies<br />

van David Bos, In dienst van het koninkrijk (1999) en van Nikolaj Bijleveld, Voor God, volk<br />

en vaderland (2007), staan de predikanten centraal. Uit deze onderzoeken blijkt dat in de<br />

eerste helft van de negentiende eeuw de band van de Hervormde Kerk met de staat zeer sterk<br />

was. In de begintijd van het koninkrijk was godsdienst vooral een bron van burgerlijke<br />

gehoorzaamheid en sociale cohesie en dus een voorwaarde voor nationale welvaart. 28 Had<br />

men in de achttiende eeuw ook al de ‘Christelijken godsdienst’ aan het ‘volksgeluk’<br />

gekoppeld, 29 nu kwam er door de historische ontwikkelingen een dimensie bij. Die<br />

ontwikkelingen duidden er volgens de meeste negentiende-eeuwse burgers op dat ‘een<br />

constitutioneel vorstengezag in een sterke eenheidsstaat de beste garantie [bood] voor de<br />

handhaving van nationale eenheid en onafhankelijkheid, het herstel van ’s lands aanzien en<br />

van het economische leven’. 30 De christelijke koning zou als een vader zijn volk leiden en ook<br />

in de kerk gezag hebben. De hervormde predikanten functioneerden als een soort<br />

rijksambtenaren: ze waren aan een Rijksuniversiteit opgeleid, ontvingen een rijkstraktement<br />

en moesten derhalve loyaal zijn aan de staat en dus aan de koning. 31 Door zich te presenteren<br />

als man van de wetenschap en zich toe te leggen op welsprekendheid kon de dominee zijn<br />

gemeente beïnvloeden en zodoende de natievorming bevorderen. 32 Bijleveld stelt dat de<br />

hervormde predikant door zijn preken en publicaties functioneerde als een ‘agitator die<br />

nationale begrippen politiseerde en populariseerde’. 33 Dat roept de vraag op of de hofprediker,<br />

die zijdelings in beide werken voorkomt, daarvan een bijzondere exponent is.<br />

Ten slotte: de negentiende eeuw is de eeuw van de domineedichters. Voordat Willem<br />

Kloos (1859-1938) hen zou afserveren en Frederik van Eeden (1860-1932) hun goedbedoelde<br />

werk zou parodiëren tierde de domineespoëzie welig. Daarom kan de invalshoek van de<br />

letterkunde niet genegeerd worden. Een van de hofpredikers die wel als domineedichter werd<br />

betiteld, was de bekende Cornelis Elisa van Koetsveld. Als dichter was hij niet geslaagd;<br />

daarover deden, volgens Korteweg en Idema, zijn tijdnoten al wijselijk het zwijgen toe. 34 Als<br />

prozaïst, vooral als novellist, verdiende hij terdege een plaats in de negentiende-eeuwse<br />

letterkunde. Aan Van Koetsveld werd een dissertatie 35 gewijd, waarin naast de letterkunde<br />

andere belangrijke aspecten uit zijn leven eveneens belicht werden. Ook in recentere<br />

28 Bijleveld, Vaderland, 185.<br />

29 Zie Muntinghe, Verhandelingen.<br />

30 Tamse, Het Huis, 181.<br />

31 Bos, Koninkrijk, 357-358; Houkes, Vaderlanders, 41 en nt. 51.<br />

32 Bos, Koninkrijk, 357-358.<br />

33 Bijleveld, Vaderland, 186.<br />

34 Korteweg en Idema, ‘Nawoord’, 300.<br />

35 Onstenk, ‘Ik behoor bij mezelf’.<br />

9


letterkundige onderzoeken en publicaties blijft Van Koetsveld een plaats houden. 36 Naast deze<br />

predikant zouden andere hofpredikers zeker ook voor de titel domineedichter in aanmerking<br />

kunnen komen. Onder de hofpredikers bevond zich ook een Frans dichter van goed niveau,<br />

evenals een letterkundige vriend van Potgieter (1808-1875). Het is tijd dat deze feiten onder<br />

het stof vandaan gehaald worden; daarbij kan de negentiende-eeuwse periodiekenpers <strong>–</strong><br />

inmiddels voor een aanzienlijk deel digitaal beschikbaar <strong>–</strong> van dienst zijn.<br />

De Nederlandse geschiedenis is een eigenzinnige: werden na de Franse revolutie<br />

overal de monarchieën impopulair, ons land werd een monarchie. Daarmee waren in<br />

Nederland voor het eerst de hofpredikers werkzaam in een koninkrijk. Dat is een interessant<br />

gegeven om te onderzoeken. Anders dan bij Bos ligt de nadruk dus niet op de<br />

beroepsontwikkeling van de predikant en evenmin op predikanten ten dienste van het<br />

vaderland zoals bij Bijleveld. De Nederlandse Hervormde Kerk komt uitgebreid ter sprake,<br />

maar is niet <strong>–</strong> zoals bij Rasker <strong>–</strong> het belangrijkste thema. Dat is zelfs de familie Van Oranje-<br />

Nassau niet. Ik onderzoek de rol van de hofpredikers in dienst van de negentiende-eeuwse<br />

koningen en de ontwikkelingen in die functie. Om het op z’n Kuyperiaans te zeggen: het<br />

hofpredikerschap in rapport met de tijd.<br />

1.4 Opzet<br />

Omdat dit onderzoek over hofpredikers gaat, ligt het voor de hand om bronnen te zoeken aan<br />

het hof. Dat is in dit geval het Koninklijk Huisarchief (KHA), dat een schat aan primaire<br />

bronnen herbergt. Ik heb onderzoek gedaan in de persoonlijke archieven van de leden van de<br />

koninklijke familie, evenals de archieven van de hofmaarschalk en de ceremoniemeester.<br />

Daarnaast heb ik bronnen in Nederlandse en buitenlandse archieven en andere bewaarplaatsen<br />

geraadpleegd, voor zover die een relatie met het hof hadden.<br />

Omdat dit onderzoek over hofpredikers gaat, speur ik naar informatie in bronnen die<br />

de kerk betreffen. Het archief van het Departement voor de Hervormde Eredienst, de<br />

archieven van de Nederlandse Hervormde gemeente en van de Waalse kerk van Den Haag<br />

vormden objecten van onderzoek. Zijdelings kwamen ook de gemeentearchieven van plaatsen<br />

waar de Oranjes voor kortere of langere tijd resideerden onder de aandacht: Brussel, Soest en<br />

Baarn, Apeldoorn en Het Loo, Tilburg, Voorburg, Wassenaar en Luxemburg.<br />

Het feit dat de hofprediker een hoveling was, geeft aanleiding om andere hovelingen te<br />

consulteren en te ontdekken wat hun perceptie van het hofpredikerschap was. Diverse<br />

hovelingen hadden een belangrijke publieke functie; velen kwamen uit eeuwenoude families<br />

met aanzienlijke voorouders en niet minder interessante archivalia. De meeste van deze<br />

stukken, ondergebracht in het Nationaal Archief, gaven een aanvullend inzicht op de<br />

hofpredikers en de mores aan het hof.<br />

Naast een instituut is de hofprediker ook een privépersoon. Hij heeft naast zijn<br />

hofpredikerschap diverse andere taken en functies en kent zowel binnen als buiten het hof zijn<br />

relaties. In diverse archiefbewaarplaatsen zijn particuliere en familiearchieven ondergebracht,<br />

waarin brieven, dagboeken, egodocumenten van allerlei aard en een diversiteit aan drukwerk<br />

en memorabilia te vinden zijn. Deze lieten veelal een interessant en persoonlijk licht schijnen<br />

op het hofpredikerschap.<br />

Daarnaast komen in allerhande literatuur over de Oranjes verschillende hofpredikers<br />

voor. In bestaande literatuur over de koningen, koninginnen, hun familie en hun hovelingen<br />

figureert regelmatig een hofprediker. Zoals het met figuranten echter meestal het geval is,<br />

bepalen ze hooguit enigszins de couleur locale, maar zijn ze zelf niet relevant. Desondanks<br />

gaven Oranjepublicaties nogal eens een aanwijzing, een naam, een feit. Dergelijke gegevens<br />

zijn niet systematisch op te sporen, maar als je ze aantreft kun je er wel gebruik van maken.<br />

36 Mathijsen, Gemaskerde eeuw, 71; idem, Romantiek, 129-130, 135, 188, 236; Streng, ‘Realisme’, 3, 295, 311,<br />

397-398, 438;Van der Wiel, Balkostuum, 450, 452, 455, 480, 707, 716.<br />

10


De begrippen hof, hofhouding, hofleven, hofcultuur, hofkapel en hofkapelaan worden in<br />

diverse contexten gebruikt. Het lemma hof in het etymologisch woordenboek geeft drie<br />

betekenissen: een omheind stuk grond, de omgeving van een vorst, een rechtbank. In deze<br />

studie is de tweede betekenis aan de orde. De gehele omgeving te midden waarvan een vorst<br />

leeft, inclusief de personen, vormen het hof. Het gebruik van het woord ‘hof’ voor het gebouw<br />

waar de vorst leeft, kwam pas in zwang toen de vorsten een vaste residentie hadden. Tot in de<br />

zestiende eeuw verplaatste de vorst zich regelmatig in zijn rijk vanwege politieke doeleinden<br />

en betekende het woord hof uitsluitend de persoonlijke omgeving van de vorst en zijn gevolg.<br />

Deze studie heeft betrekking op de negentiende eeuw; er is dan sprake van een vaste<br />

residentie van de vorsten, daarom wordt onder het hof verstaan ‘de gehele omgeving van de<br />

vorst, inclusief de personen die aan het hof werken en de gebouwen waarin de vorst resideert’.<br />

De hofhouding is ‘de organisatie die de Koning en de leden van het Koninklijk Huis<br />

ondersteunt bij de uitoefening van hun functie, bij het hooghouden van de koninklijke<br />

waardigheid, en in het verlengde daarvan bij de inrichting van de koninklijke huishouding.’ 37<br />

Dit komt overeen met artikel 41 van de Grondwet, ‘De Koning richt, met inachtneming van<br />

het openbaar belang, zijn Huis in’.<br />

Onder leden van de hofhouding of hovelingen verstaan we diegenen die rechten en<br />

plichten hebben aan het hof en onderworpen zijn aan de daar geldende regels. Er moet sprake<br />

zijn van een benoeming door de vorst of een lid van de koninklijke familie. In de negentiende<br />

eeuw vormde de hofhouding een conglomeraat van (ere)functies en titels. Sommige personen<br />

hadden meerdere functies en verschillende personen van de koninklijke familie hadden hun<br />

eigen hofhouding. Deze hofhoudingen werden meestal geleid door een (opper)hofmaarschalk.<br />

Als leidinggevend orgaan bestond er een hofcommissie. 38 Al aan het hof van Willem van<br />

Oranje waren er hovelingen die permanent op of rond de paleizen verbleven (zoals<br />

adjudanten, hofdames, stalmeesters, thesauriers) én hovelingen die door de vorst benoemd<br />

waren maar elders woonden. 39 Dit was in de negentiende eeuw niet anders. Hofartsen en<br />

hofpredikers vielen bijvoorbeeld in de laatste categorie.<br />

Het begrip hofleven versta ik als een doorlopende reeks sociale activiteiten voor een<br />

adellijke bovenlaag. Deze definitie ontleen ik aan Duindam, 40 die daarbij aantekent dat een<br />

dergelijk hofleven zich aan veel hoven pas systematisch in de achttiende eeuw ontwikkelde.<br />

Strikt genomen is dit begrip dus niet met dezelfde inhoud te gebruiken in de periode vóór de<br />

negentiende eeuw, maar voor de kern van mijn onderzoek, de negentiende eeuw, voldoet deze<br />

definitie. Het begrip hofcultuur dat voorheen vooral gebruikt werd om hofhouding, patronage<br />

en mecenaat mee aan te duiden, is in feite een synoniem voor hofleven geworden. Deze<br />

begrippen zullen in het onderzoek geen problemen opleveren.<br />

Ook de benaming hofkapelaan behoeft toelichting. Een geestelijke aan het hof werd<br />

tot in de vorige eeuw hofkapelaan genoemd. De etymologie van het woord ‘kapelaan’ is terug<br />

te voeren op het woord capella, een soortnaam voor bedehuisjes, die ook dienst deden als<br />

bewaarplaats voor relieken; aanvankelijk uitsluitend voor religieuze, later echter ook voor<br />

belangrijke wereldlijke attributen zoals oorkondes, rijksinsignes en archiefstukken. 41 De<br />

hulppriester die in de capella zijn werk verrichtte, werd capellanus genoemd. 42 In de loop der<br />

eeuwen zien we de benaming kapelaan zich in talloze variaties en in combinatie met het<br />

37 EKH, 128.<br />

38 EKH, 128.<br />

39 Zie hiervoor ook Delen, Willem van Oranje, 13-14.<br />

40 Duindam, ‘Vroegmoderne hof’, 44.<br />

41 Fleckenstein, Hofkapelle, 17.<br />

42 Fleckenstein, Grundlegung, 23-28 beschrijft de etymologie van het woord kapelaan, dat pas in de tweede helft<br />

van de negentiende eeuw algemeen gebruikt werd.<br />

11


substantief ‘hof’ manifesteren. Hoewel het ambt van kapelaan na de reformatie per definitie<br />

een geestelijke van rooms-katholieke snit aanduidde, kon het in combinatie met het<br />

substantief ‘hof’ een bredere inhoud hebben. Van Dale geeft bij het lemma hofkapelaan dan<br />

ook als tweede betekenis ‘predikant die dienst doet aan het hof’. De benaming hofkapelaan<br />

voor een protestantse hofgeestelijke is dus legitiem.<br />

Naast hofkapelaan wordt de benaming hofprediker gebezigd. Inhoudelijk is er geen<br />

verschil met de hofkapelaan. Een hofprediker is, wederom volgens Van Dale, een predikant<br />

die de officiële geestelijke is aan het hof. Daarmee wordt het onderscheid gemaakt tussen<br />

predikanten die formeel in hofdienst waren en alle andere die met het hof van doen hadden.<br />

Soms wordt de term hofpredikant gebruikt; deze benaming is in feite niet correct. Een<br />

predikant is een dienaar van de kerk, hij staat in het ambt, is formeel bevestigd en gebonden<br />

aan de kerkorde. Hofprediker of hofkapelaan is een particuliere functie bij de koning. De<br />

koning had het recht iedere willekeurige persoon die hij geschikt achtte te benoemen als zijn<br />

hofprediker. De functies predikant en hofprediker zijn dus duidelijk onderscheiden, maar zij<br />

kwamen samen in de negentiende-eeuwse hofpredikers: zij kregen een benoeming aan het<br />

hof, en waren in tweede instantie predikant in de Nederlandse Hervormde Kerk, casu quo de<br />

Waalse kerk. Dat de koning een predikant uit deze ‘gelederen’ als hofprediker koos, was<br />

uiteraard niet toevallig. Het vorstenhuis kende een lange protestantse traditie en de<br />

hofprediker bekleedde een functie met publieke aspecten. Wilde de koning de traditie<br />

voortzetten, dan lag het voor de hand uit welke kerk hij zijn hofprediker zou rekruteren.<br />

Ten slotte de namen van de koningen. Deze kunnen gemakkelijk voor verwarring<br />

zorgen: de Willems kunnen immers als prins, kroonprins en koning optreden. Ik gebruik<br />

daarom de benamingen Willem I, Willem II en Willem III ook voor de periode vóórdat zij<br />

koning waren. Een feitelijk onjuist weergegeven naam als prins Willem II schept helderheid<br />

en voorkomt onnodig frequent terugkerende omschrijvingen.<br />

Zoals de titel al zegt, beslaat dit onderzoek de negentiende eeuw. Het is chronologisch van<br />

opzet en de hoven van de koningen Willem I, II en III staan erin centraal. Voor een goed<br />

begrip van deze hoven is het nodig de voorgeschiedenis ook te bespreken. Met de inhuldiging<br />

van koning Willem I begon weliswaar een geheel nieuwe situatie, maar die kan niet los gezien<br />

worden van de stadhouderlijke geschiedenis. Voordat het Koninkrijk der Nederlanden in de<br />

negentiende eeuw een feit was, waren twee eeuwen van traditie voorbijgegaan. In het kort zal<br />

de geschiedenis van de hoven van de Oranje-Nassaus in Den Haag en de Nassau-Dietzfamilie<br />

in Friesland belicht worden, 43 uiteraard met het oog op de predikers aan de hoven.<br />

Vanaf het hof van Willem van Oranje tot aan 1747, toen het stadhouderschap erfelijk<br />

werd, komen in hoofdstuk 2 kort de hoofdpersonen aan de orde met de geestelijken die hen<br />

dienden, al dan niet in de hoedanigheid van hofprediker. De behandeling wordt breder<br />

naarmate de negentiende eeuw nadert; aan de periode 1747-1795 zal dus meer aandacht<br />

besteed worden dan aan de vorige.<br />

Uiteraard kan de periode van de Franse inmenging en overheersing niet buiten beeld<br />

blijven en de ballingschap van de Oranjes in Engeland en Duitsland evenmin. In het derde<br />

hoofdstuk zijn de Oranjes de grote afwezigen. Het gaat dan over de erfenis van het Empire.<br />

Na Bataafs en Frans bewind kwam er een periode van herstel en vernieuwing. Gedurende dit<br />

Oranjeloze intermezzo werd de Republiek getransformeerd tot een eenheidsstaat. Dit<br />

hoofdstuk eindigt met de terugkeer van de Oranjes.<br />

Dan komen we tot de kern <strong>–</strong> de hoofdstukken 4 tot en met 7 <strong>–</strong> waarin de periode van<br />

het Koninkrijk der Nederlanden van 1815 tot 1890 behandeld wordt. Aan het begin van deze<br />

hoofdstukken worden kort de contemporaine politieke omstandigheden en de plaats van de<br />

43 In het vervolg zal ik spreken van de Oranjes en de Nassaus.<br />

12


monarchie daarin besproken. Dan wordt een algemene achtergrond geschetst van het hof van<br />

de vorst, met aandacht voor de inbreng van de buitenlandse koningin, en de hofhouding<br />

waarbinnen de hofpredikers functioneerden. Daarna treden de hofpredikers zelf uitgebreid<br />

voor het voetlicht: hun biografie, hun benoeming, hun positie, hun theologische kleur, hun<br />

publicaties en de manier waarop ze zich als hofprediker-auteur presenteerden. Hun taken aan<br />

het hof worden besproken: prediking en eredienst, het voorgaan bij de rites de passage en hun<br />

catechese aan de koninklijke jongeren. Daarnaast komt hun deelname aan het hofleven aan de<br />

orde en wordt bezien of zij meer dan louter formele contacten met de Oranjes onderhielden.<br />

Hoofdstuk 7 bevat, naast dezelfde ingrediënten als de andere hoofdstukken, een drietal<br />

zijpaden: de prinsen Frederik (1797-1881) en Hendrik (1820-1879) met hun echtgenotes en <strong>–</strong><br />

in het geval van prins Frederik <strong>–</strong> kinderen, komen ter sprake, terwijl ook prinses Marianne<br />

(1810-1883) die na haar echtscheiding veel in Nederland verkeerde, aandacht verdient. 44<br />

Naast Den Haag komen dus ook de plaatsen waar zij resideerden in beeld: Wassenaar voor<br />

prins Frederik, Soestdijk en Luxemburg voor prins Hendrik en Voorburg voor prinses<br />

Marianne. Wellicht ten overvloede vermeld ik dat de na hun huwelijk in het buitenland<br />

verkerende prinsessen en ‘hun’ predikanten buiten het bestek van deze studie vallen.<br />

Het onderzoek wordt afgesloten met de dood van koning Willem III in 1890. Van<br />

koningin Wilhelmina komen dus alleen de eerste tien levensjaren aan bod. Haar belijdenis en<br />

religieuze belangstelling vallen buiten het bestek van het onderzoek. Over koningin<br />

Wilhelmina bestaat al een uitgebreide biografie die ruime aandacht besteed aan haar<br />

godsdienstig leven. 45 Bovendien treedt er met Emma (1858-1934) en Wilhelmina aan het hof<br />

aan het einde van de negentiende eeuw een andere periode in, die getypeerd kan worden als<br />

een koningschap dat vooral sociaal en unificerend van karakter is. Ik zal dat als eindstation<br />

van deze studie wel noemen, maar op dit fenomeen niet dieper ingaan.<br />

44 Van de leden van de negentiende-eeuwse Oranjefamilie zijn overzichten per gezin opgenomen in de bijlage.<br />

45 Fasseur, De jonge koningin en Krijgshaftig.<br />

13

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!