10.08.2013 Views

Biofeedback bij kinderen met overgewicht

Biofeedback bij kinderen met overgewicht

Biofeedback bij kinderen met overgewicht

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong><br />

Auteurs:<br />

Elisa Noordhoek<br />

Marinke van Rijn<br />

Jolande Smelt<br />

Saxion Hogeschool Enschede<br />

AGZ/IPS<br />

Opleiding Fysiotherapie<br />

28 mei 2008<br />

<strong>overgewicht</strong><br />

Een pilotstudy


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Voorwoord<br />

Voor u ligt het resultaat van het onderzoek waar wij het afgelopen jaar mee bezig zijn geweest.<br />

Al tijdens de eerste gesprekken werd duidelijk dat onze voorkeur uitging naar een het uitvoeren<br />

van een zelf opgezet onderzoek. De combinatie van kennis uit de minoren ‘Wetenschappelijk<br />

Onderzoek voor Professionals in de Gezondheidsheidszorg’ en ‘Technologie in Zorg’ leek ons een<br />

geschikte basis voor een afstudeerproject. Een onderwerp vinden bleek echter niet mee te vallen.<br />

Ons eerste onderzoeksvoorstel ging uit naar het onderzoeken van interventie<strong>met</strong>hodes <strong>met</strong><br />

betrekking tot spasticiteit. Het bleek echter niet mogelijk een instelling te vinden die de middelen<br />

had ons hier<strong>bij</strong> te ondersteunen.<br />

Onze eerste afstudeerbegeleider hield zich op dat moment bezig <strong>met</strong> het opzetten van een<br />

onderzoek naar biofeedback <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong>. Toen hij ons de mogelijkheid gaf dit onderzoek zelf uit te<br />

voeren was de keuze snel gemaakt.<br />

We zijn begonnen <strong>met</strong> het maken een onderzoeksopzet. Daarnaast hebben we ons verdiept in<br />

achtergrond informatie <strong>met</strong> betrekking tot <strong>overgewicht</strong> en de gezondheidsrisico’s en mogelijke<br />

interventies hiervoor.<br />

Nadat onze onderzoeksopzet goedgekeurd was konden we beginnen <strong>met</strong> het selecteren van de<br />

onderzoekspopulatie. Hiervoor hebben we verschillende instanties benaderd. De instelling die had<br />

toegezegd <strong>kinderen</strong> te selecteren haakte op het laatste moment helaas af. Via (zwem)scholen in<br />

Enschede hebben we uiteindelijk tien <strong>kinderen</strong> bereid gevonden aan het onderzoek mee te<br />

werken.<br />

Tijdens het uitvoeren van het onderzoek zorgden technische problemen voor afhaken van<br />

verschillende deelnemers en het ontbreken van data. Bovendien waren we veel tijd kwijt aan het<br />

oplossen van problemen <strong>bij</strong> zowel hardware als software. Hierdoor liepen we veel vertraging op.<br />

Uiteindelijk hebben we net voldoende data kunnen verzamelen om uitspraken te kunnen doen<br />

over de door ons gestelde hypothesen en zijn we best trots op het resultaat.<br />

Dit alles was natuurlijk niet mogelijk geweest zonder ondersteuning van verschillende mensen.<br />

Allereerst willen we de <strong>kinderen</strong> en hun ouders bedanken die wilden meewerken aan het<br />

onderzoek en ondanks alle tegenslagen de <strong>met</strong>ingen hebben doorgezet.<br />

Daarnaast willen we McRoberts BV bedanken voor de adviezen en het leveren van de hardware,<br />

software en de toegang tot de website www.gaitweb.nl.<br />

Ten slotte willen we onze afstudeerbegeleiders, Arjan van der Salm en Frits Oosterveld, bedanken<br />

voor de ondersteuning. In het <strong>bij</strong>zonder Arjan heeft door zijn enthousiasme en zijn nauwe<br />

samenwerking <strong>met</strong> ons veel <strong>bij</strong>gedragen aan dit resultaat.<br />

Elisa Noordhoek<br />

Jolande Smelt<br />

Marinke van Rijn<br />

Enschede, 28 mei 2008<br />

Enschede, 28 mei 2008


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Inhoudsopgave<br />

Samenvatting 3<br />

1. Inleiding 4<br />

2. Aanleiding van het project 5<br />

2.1 Inleiding 5<br />

2.2 Definities <strong>overgewicht</strong> en obesitas 5<br />

2.3 Prevalentie 6<br />

2.4 Gezondheidsrisico’s 8<br />

2.5 Oorzaken 9<br />

2.6 De invloed van beweging 10<br />

2.7 Interventie <strong>met</strong> 24 uur controle 11<br />

3. Project “<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong>” 12<br />

3.1 Inleiding 12<br />

3.2 Onderzoeksopzet 12<br />

3.3 Het Dynaport Micromod Movemonitor systeem 16<br />

3.3.1 Hoe werkt het systeem? 16<br />

3.3.2 Het aanbrengen van de MoveMonitor 17<br />

3.4 Resultaten 19<br />

3.4.1 Betrouwbaarheid van het systeem 19<br />

3.4.1.1 Inleiding 19<br />

3.4.1.2 Selectie data 19<br />

3.4.1.3 Statistische analyse 20<br />

3.4.1.4 Resultaten 21<br />

3.4.1.5 Discussie 25<br />

3.4.1.6 Conclusie 26<br />

3.4.2 Analyse effect feedback <strong>met</strong>hode 27<br />

3.4.2.1 Inleiding 27<br />

3.4.2.2 Selectie data 27<br />

3.4.2.3 Statistische analyse 27<br />

3.4.2.4 Resultaten 28<br />

3.4.2.5 Discussie 30<br />

3.4.2.6 Conclusie 30<br />

Enschede, 28 mei 2008


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Enschede, 28 mei 2008<br />

3.4.3 Hanteerbaarheid van het systeem 31<br />

3.4.3.1 Inleiding 31<br />

3.4.3.2 Resultaten 31<br />

3.4.3.3 Conclusie 32<br />

3.4.4 Kwaliteit Feedback 32<br />

3.4.4.1 Inleiding 32<br />

3.4.4.2 Resultaten 33<br />

3.4.4.3 Conclusie 33<br />

4. Aanbevelingen 34<br />

4.1 Inleiding 34<br />

4.2 Aanbeveling meetsysteem 34<br />

4.2.1 Inleiding 34<br />

4.2.2 Aanbevelingen onderzoeksopzet 34<br />

4.3 Aanbevelingen meetsysteem 38<br />

4.3.1 Inleiding 38<br />

4.3.2 Software problemen 38<br />

4.3.3 Hardware problemen 39<br />

4.3.4 Problemen m.b.t. buikband 40<br />

4.3.5 Overige problemen 40<br />

4.4 Aanbeveling feedback geven 42<br />

4.4.1 Inleiding 42<br />

4.4.2 Gedrag 42<br />

4.4.3 Vormen van feedback geven 45<br />

4.4.4 Criteria feedback 46<br />

Nawoord 48<br />

Literatuur 49<br />

Bijlagen<br />

A Evaluatieformulier van de Micromod Movemonitor<br />

B Thermo<strong>met</strong>er rapport<br />

C McRoberts Move Monitor Rapport<br />

D Handleiding<br />

E Evaluatieformulier feedback


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Samenvatting<br />

Beschrijving<br />

Binnen het project “<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong>” is onderzocht of het geven<br />

van biofeedback een geschikte <strong>met</strong>hode is om <strong>kinderen</strong> bewust te maken van hun<br />

bewegingsgedrag. De <strong>met</strong>hode maakt gebruik van de Dynaport Micromod MoveMonitor.<br />

Deze bestaat uit drie acceleratie<strong>met</strong>ers, die de versnellingen <strong>met</strong>en van het lichaam en<br />

daarmee de mate van activiteit bepaalt. De bevindingen worden teruggekoppeld naar het<br />

kind.<br />

Tijdens deze studie stonden de volgende vragen centraal: Is het meetsysteem betrouwbaar,<br />

heeft biofeedback invloed op het bewegingsgedrag van <strong>kinderen</strong>, is het meetsysteem<br />

hanteerbaar en is de feedback geschikt voor <strong>kinderen</strong>?<br />

Tien <strong>kinderen</strong> werden gedurende twee weken ge<strong>met</strong>en. Een deel van de groep werd<br />

gedurende de hele periode alleen ge<strong>met</strong>en, terwijl het andere deel in de tweede week<br />

feedback ontving. De mate van activiteit van de twee weken werd vergeleken. Daarnaast<br />

werd een vragenlijst afgenomen ter beoordeling van de hanteerbaarheid van het<br />

meetsysteem.<br />

Resultaten en discussie<br />

In een correlatieanalyse zijn de data van de eerste en de tweede week naast elkaar gelegd. Er<br />

bestaat een correlatie van 0,7 tussen de data van beide weken. Hieruit blijkt dat het<br />

meetsysteem betrouwbaar is. Er worden echter vele discussiepunten genoemd die deze<br />

conclusie nuanceren.<br />

Om de invloed van biofeedback op het bewegingsgedrag te bepalen, zijn het aantal uren dat<br />

<strong>kinderen</strong> actief of inactief waren in de eerste en tweede week <strong>met</strong> elkaar vergeleken. Bij het<br />

aantal uren actief was er een verschil van ‐6,4 (sig. 0,347), en <strong>bij</strong> het aantal uren inactief is er<br />

een verschil gevonden van ‐5,1 (sig. 0,26). Beide verschillen zijn niet significant en de<br />

biofeedback lijkt geen effect te hebben. In de discussie wordt een verklaring gegeven voor<br />

deze bevindingen.<br />

Uit de vragenlijst blijkt dat het systeem niet ideaal is voor het gebruik door de doelgroep.<br />

Met name technische aspecten zorgen ervoor dat het verwerken van <strong>met</strong>ingen veel tijd kost.<br />

Daarnaast zijn deelnemers niet tevreden over het comfort van de buikband waarin het<br />

meetsysteem gedragen wordt.<br />

Om de laatste vraag te beantwoorden, is <strong>bij</strong> twee <strong>kinderen</strong> gekeken of zij het rapport correct<br />

interpreteerden. Dit was <strong>bij</strong> beide <strong>kinderen</strong> het geval. De onderzoekspopulatie was in dit<br />

geval echter te klein om uitspraken te doen over de kwaliteit van de feedback.<br />

Aanbevelingen<br />

Uit de resultaten blijkt dat er nog vele discussiepunten bestaan. Er zijn daarom<br />

aanbevelingen gedaan om in een eventueel vervolgonderzoek tot duidelijkere conclusies te<br />

komen. In de aanbevelingen worden suggesties gedaan over het aanpassen van de<br />

onderzoeksopzet en worden verbeterpunten van het meetsysteem genoemd. Daarnaast<br />

wordt toegelicht <strong>met</strong> welke factoren er rekening moet worden gehouden <strong>bij</strong> het geven van<br />

feedback aan <strong>kinderen</strong>.<br />

Enschede, 28 mei 2008 3


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

1. Inleiding<br />

Dit verslag is een weergave van resultaten en aanbevelingen ten aanzien van het onderzoek<br />

‘<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong>’. In het eerste hoofdstuk (hoofdstuk 2) wordt de<br />

aanleiding van het project beschreven.<br />

De actualiteit en ernst van het probleem <strong>overgewicht</strong> worden geschetst. Daarnaast wordt er<br />

uitgelegd hoe dit project tot stand is gekomen.<br />

In hoofdstuk 3 wordt het onderzoek naar biofeedback <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> nader toegelicht. Naast de<br />

onderzoeksopzet en een beschrijving van het meetsysteem, worden hierin de resultaten<br />

gepresenteerd. Ten eerste worden de kwantitatieve aspecten weergegeven over de<br />

betrouwbaarheid van het systeem en het effect van de gekozen feedback<strong>met</strong>hode. Daarna<br />

wordt ingegaan op kwalitatieve aspecten. Hierin worden de hanteerbaarheid van het<br />

systeem en de kwaliteit van de feedback beschreven.<br />

In het laatste hoofdstuk worden aanbevelingen gegeven voor een mogelijk vervolgonderzoek<br />

ten aanzien van bevindingen in bovengenoemde hoofdstukken.<br />

Enschede, 28 mei 2008 4


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

2. Aanleiding van het project<br />

2.1. Inleiding<br />

“Zeg vaker nee!”. Overgewicht <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> is een groeiend probleem in Nederland. De<br />

kranten staan er vol van, er zijn overheidscampagnes gestart en diverse televisieprogramma’s<br />

hebben <strong>overgewicht</strong> en een gezondere leefstijl als thema.<br />

Bij ruim 13% van de jongens en 16% van de meisjes in Nederland is er sprake van<br />

<strong>overgewicht</strong> [1]. Kortom, het probleem lijkt een epidemische vorm aan te nemen.<br />

Er zijn op dit moment verschillende interventie<strong>met</strong>hodes om <strong>overgewicht</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> te<br />

bestrijden, maar vooralsnog blijft het probleem bestaan. Om de aanpak te optimaliseren<br />

worden diverse onderzoeken verricht, waaronder het project “<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong><br />

<strong>overgewicht</strong>” van het Kenniscentrum Zorg, Welzijn en Technologie van de Saxion Hogeschool<br />

Enschede.<br />

In dit hoofdstuk wordt de aanleiding van dit project nader verklaard. Achtereenvolgens zullen<br />

de definitie van <strong>overgewicht</strong> en obesitas, de prevalentie van <strong>overgewicht</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong>, en<br />

oorzaken en gevolgen worden beschreven.<br />

Aansluitend wordt de invloed van bewegen op <strong>overgewicht</strong> verklaard, evenals het idee<br />

achter een 24 uur benadering.<br />

2.2. Definities <strong>overgewicht</strong> en obesitas<br />

Overgewicht wordt gedefinieerd als een status waar<strong>bij</strong> het lichaamsgewicht boven een<br />

bepaalde standaard van acceptabel of wenselijk gewicht ligt. Obesitas wordt omschreven als<br />

een lichaamsgewicht dat ver boven deze standaard ligt.<br />

Een gezond gewicht wordt bepaald door de Body Mass Index (BMI), ook wel Quetelet Index<br />

genoemd (QI). De BMI is een internationaal erkende maat om het gewicht in verhouding tot<br />

de lengte aan te geven. Deze wordt berekend door het delen van het lichaamsgewicht door<br />

het kwadraat van de lengte.<br />

BMI = Lichaamsgewicht / (lengte)²<br />

Volgens de WHO‐definitie geldt <strong>bij</strong> volwassenen een BMI van 18,5 tot 25 als gezond gewicht,<br />

een BMI van 25 tot 30 als matig <strong>overgewicht</strong> en een BMI hoger dan 30 als ernstig<br />

<strong>overgewicht</strong>, ofwel obesitas. [2]<br />

Hier<strong>bij</strong> moet worden opgemerkt dat het interpreteren van de BMI <strong>met</strong> de nodige<br />

voorzichtigheid dient te gebeuren, doordat het gewicht niet alleen wordt bepaald door de<br />

vetmassa. Zo kunnen personen <strong>met</strong> erg veel spiermassa op een te hoge BMI uitkomen,<br />

terwijl ze niet te dik zijn. Hetzelfde geldt voor mensen die veel vocht vasthouden. [3]<br />

Bij <strong>kinderen</strong> geeft de reguliere BMI een overschatting van <strong>overgewicht</strong> <strong>bij</strong> een kleine lengte,<br />

en een onderschatting van <strong>overgewicht</strong> <strong>bij</strong> een grote lengte. Daarom gelden voor <strong>kinderen</strong><br />

andere grenswaarden. Deze zijn per leeftijdsjaar en geslacht apart vastgesteld. [4]<br />

Enschede, 28 mei 2008 5


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Tabel 1: Vastgestelde afkapwaarden van de BMI voor de leeftijd van 2 t/m 18 [4]<br />

2.3. Prevalentie<br />

Niet alleen <strong>bij</strong> volwassenen stijgt het percentage van mensen <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong>, ook <strong>bij</strong><br />

<strong>kinderen</strong> is er een sterke stijging te zien. Tussen 2002 en 2004 heeft 13,5% van alle jongens<br />

(4 t/m 15 jaar) <strong>overgewicht</strong>. Bij meisjes van dezelfde leeftijdsgroepen is dit 16,7%. De<br />

prevalentie van obesitas is voor jongens gemiddeld 2,9% en voor meisjes 3,3%. [1]<br />

Ten opzichte van de ge<strong>met</strong>en percentages in 1997 is dit een significante toename. Bij 9‐jarige<br />

jongens is de prevalentie gestegen van 9,0% naar 16,1%, dit betekend een toename <strong>met</strong><br />

<strong>bij</strong>na 80%. Hetzelfde geldt voor meisjes op 8‐jarige leeftijd. Hier is de prevalentie van 13,9%<br />

gestegen naar 24,6%. Voor 12‐jarige jongens (van 7,4% naar 16,2%) en voor 15‐jarige meisjes<br />

(van 10,0% naar 20,1%) is de prevalentie ruim verdubbeld.<br />

De prevalentie van obesitas is zelfs nog sterker toegenomen. Hier heeft het percentage zich<br />

sinds 1997 op sommige leeftijden verdriedubbeld.<br />

Enschede, 28 mei 2008 6


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Figuur 1: De prevalentie van <strong>overgewicht</strong> en obesitas van 2002‐2004 <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> van 4 t/m 15 jaar. [1]<br />

Figuur 2: De prevalentie van <strong>overgewicht</strong> in 1997 en 2002‐2004. [1]<br />

Figuur 3: De prevalentie van obesitas in 1997 en 2002‐2004.[1]<br />

Enschede, 28 mei 2008 7


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

2.4. Gezondheidsrisico’s<br />

Overgewicht en obesitas gaan gepaard <strong>met</strong> diverse gezondheidsrisico’s. Zo kan toename in<br />

gewicht <strong>met</strong>abole, respiratoire, orthopedische, immunologische, neurologische,<br />

dermatologische, gastro‐enterologische, hormonale en cardiovasculaire stoornissen ten<br />

gevolge hebben [5][6][7].<br />

Een van de opvallendste <strong>met</strong>abole stoornissen die geassocieerd worden <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> is<br />

insulineresistentie. Deze afwijking ligt ten grondslag aan de ontwikkeling van diabetes<br />

mellitus type II. Deze vorm van diabetes wordt ook wel ouderdomsdiabetes genoemd, maar<br />

komt tegenwoordig ook steeds vaker voor op kinderleeftijd. De graad van insulineresistentie<br />

is evenredig aan het vetpercentage, en wordt tevens beïnvloed door de locatie van het vet.<br />

Daarnaast blijkt <strong>overgewicht</strong> al op jeugdige leeftijd het risico op cardiovasculaire<br />

aandoeningen te beïnvloeden.<br />

Overgewicht zorgt voor een grotere belasting van gewrichten en kan daarom ook<br />

orthopedische aandoeningen veroorzaken. Artrose van de knie en heup wordt vaak <strong>met</strong><br />

<strong>overgewicht</strong> in verband gebracht.<br />

Ook in cos<strong>met</strong>isch opzicht leidt <strong>overgewicht</strong> tot problemen. Zo ontstaan er <strong>bij</strong> mensen <strong>met</strong><br />

<strong>overgewicht</strong> eerder huidinfecties en acne, en kunnen hormonale veranderingen onder<br />

andere gynaecomastie (borstvorming <strong>bij</strong> jongens) veroorzaken.<br />

Naast fysieke problemen leidt <strong>overgewicht</strong> ook tot psychosociale problemen. Het bevordert<br />

de ontwikkeling van een negatief zelfbeeld, emotionele problemen en gedragsproblemen.<br />

Kinderen <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> kunnen de fysieke competitie <strong>met</strong> leeftijdsgenootjes in sport en<br />

spel moeilijk aan en zijn vaak het doelwit van pesterijen. Dit kan uiteindelijk sociale isolatie<br />

ten gevolge hebben.<br />

Tabel 2: Overzicht van aan <strong>overgewicht</strong> gerelateerde aandoeningen[6].<br />

Enschede, 28 mei 2008 8


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

2.5. Oorzaken<br />

Om de juiste behandeling van <strong>overgewicht</strong> en obesitas <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> te bepalen, is het<br />

allereerst van belang de achterliggende oorzaken te kennen.<br />

Deze bestaan uit een aantal complex samenhangende factoren.<br />

Allereerst zijn er genetische en biologische factoren, waardoor sommige mensen een hogere<br />

mate van energie‐efficiëntie hebben en daarmee een groot risico om <strong>overgewicht</strong> te<br />

ontwikkelen.<br />

Het is echter niet waarschijnlijk dat genetische factoren de oorzaak zijn voor de extreme<br />

toename van <strong>overgewicht</strong> zijn. Er is al lange tijd een groot voedingsaanbod en de noodzaak<br />

tot lichamelijke activiteit is gering. Het probleem van <strong>overgewicht</strong> bestaat echter pas sinds<br />

twee generaties, dus genetische factoren zouden dit probleem onvoldoende verklaren [2].<br />

Veel doorslaggevender zijn de omgevingsfactoren. Dit zijn psychologische, sociale en fysieke,<br />

economische en sociaal‐culturele factoren. Deze worden ook wel obesogene<br />

omgevingsfactoren genoemd en staan een juiste energiebalans in de weg (zie figuur 4).<br />

Het is van belang dat de voedselinname in verhouding staat <strong>met</strong> het energieverbruik. Een<br />

kleine positieve energiebalans leidt over langere perioden tot grote veranderingen in<br />

lichaamsgewicht. Het gaat dus om de verhouding tussen voeding en beweging.<br />

In de huidige samenleving is het voedselaanbod groot, en is er nauwelijks noodzaak tot<br />

lichamelijke activiteit. Al op kinderleeftijd is er vaak sprake van relatieve overconsumptie.<br />

Kinderen brengen meer uren door achter de computer of televisie, maken meer gebruik van<br />

gemotoriseerd vervoer, spelen minder buiten en sporten minder. Hierdoor verbruiken zij<br />

minder energie.<br />

Tegelijkertijd is het voedingsmiddelenaanbod in winkels en schoolkantines gericht op snelle<br />

tussendoortjes en maaltijden die eenvoudig te bereiden zijn. Ook snoep en frisdranken <strong>met</strong><br />

een hoog suiker‐ en vetgehalte zorgen voor een te grote energie‐inname.<br />

Voor <strong>kinderen</strong> speelt de opvoeding een grote rol in de ontwikkeling van het beweeg‐ en<br />

eetgedrag. Ouder‐kind interacties, voorbeeldgedrag van de ouders en opvoedingsregels over<br />

voeding en bewegen zijn belangrijke factoren.<br />

Uit onderzoek blijkt dat de sociaaleconomische klasse sterk bepalend is voor een gezonde<br />

leefstijl. Bevolkingsgroepen <strong>met</strong> een lage sociaaleconomische status hebben <strong>met</strong> meer<br />

belemmerende factoren te maken dan groepen <strong>met</strong> een hogere sociaaleconomische status,<br />

wanneer het om een gezonde voedselkeuze gaat. Hetzelfde geldt voor voldoende<br />

lichamelijke activiteit. Een onderzoek van het Millward Brown instituut laat zien dat mensen<br />

<strong>met</strong> een beneden modaal inkomen <strong>bij</strong> het boodschappen doen minder letten op vet‐,<br />

koolhydraten‐ en suikerpercentages. Bovendien wordt er in deze sociaaleconomische klasse<br />

minder vezelrijke voeding gekocht. Stress, gemakzucht en de beschikbaarheid van kant‐en‐<br />

klare maaltijden zijn volgens deze groep de belemmerende factoren voor een gezonde<br />

voeding. Mensen uit een lagere klasse laten zich eerder verleiden door reclames en hebben<br />

minder kennis om de risico’s van <strong>overgewicht</strong> in te schatten. Bovendien zijn ze minder<br />

gevoelig voor overheidscampagnes tegen obesitas, en blijkt hun voedings‐ en<br />

bewegingsgedrag hierdoor nauwelijks te veranderen. [8][9]<br />

Enschede, 28 mei 2008 9


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Figuur 4: Belemmerende factoren voor de preventie van <strong>overgewicht</strong> [9]<br />

2.6. De invloed van beweging<br />

Zoals in paragraaf 2.5. beschreven, zijn voeding en beweging de bepalende factoren voor het<br />

ontstaan van <strong>overgewicht</strong>. In deze paragraaf zal de invloed van bewegen op <strong>overgewicht</strong><br />

worden toegelicht.<br />

Het is algemeen bekend dat bewegen een gunstig effect heeft op het reduceren van<br />

<strong>overgewicht</strong>. [2] Inspanning leidt tot een toename van vetvrije massa en een verlies van<br />

vetmassa. Door inspanning wordt het energieverbruik verhoogd en worden energieleverende<br />

voedingsstoffen geoxideerd. De oxidatie van vetten is niet gekoppeld aan de mate van<br />

inneming. Wanneer de vetinname hoger is dan het verbruik, zullen de overtollige vetten<br />

worden omgezet in lichaamsvet. Hierdoor neemt het lichaamsgewicht toe.<br />

Hoe hoger het lichaamsgewicht, des te groter is het energieverbruik door inspanning. Voor<br />

hetzelfde energieverbruik hoeven mensen <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> dus minder intensief te<br />

bewegen. Aan de andere kant blijken mensen <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> een verminderd vermogen te<br />

hebben om vetten uit vetweefsel vrij te maken en te oxideren. Er wordt dan meer vet<br />

opgenomen dan het lichaam kan verwerken, en daardoor zal er eerder een positieve<br />

vetbalans ontstaan. [2]<br />

Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de invloed van bewegen op <strong>overgewicht</strong>. Deze<br />

zijn samengevat in een onderzoek van K. Shaw [10]. In de onderzoeken werd gekeken of<br />

Enschede, 28 mei 2008 10


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

bewegen leidt tot meer gewichtsreductie dan het volgen van alleen een dieet. Wanneer je de<br />

resultaten van deze onderzoeken <strong>met</strong> elkaar vergelijkt, kun je de conclusie trekken dat<br />

beweging leidt tot gewichtsreductie. Daar<strong>bij</strong> is de intensiteit van de inspanning evenredig aan<br />

de mate van gewichtsreductie. Verder blijkt dat bewegen in combinatie <strong>met</strong> een dieet meer<br />

effect heeft dan alleen het volgen van een dieet.<br />

In andere onderzoeken is gevonden dat gewichtsverlies tevens beter wordt behouden<br />

naarmate het activiteitenniveau hoger is. De toename van lichamelijke activiteit na succesvol<br />

gewichtsverlies is bovendien nodig om te compenseren voor het verminderde<br />

energieverbruik <strong>bij</strong> een verminderd lichaamsgewicht. [2]<br />

2.7. Interventie <strong>met</strong> 24 uur controle<br />

Er zijn verschillende interventie<strong>met</strong>hodes om <strong>overgewicht</strong> aan te pakken. Deze variëren van<br />

dieet therapie, beweegprogramma’s, groepsgedragstherapie of cognitieve gedragstherapie<br />

tot medicamenteuze of chirurgische behandeling. Vaak wordt een combinatie van<br />

verschillende <strong>met</strong>hodes toegepast. Bij <strong>kinderen</strong> blijkt groepstherapie, waar<strong>bij</strong> ook de ouders<br />

betrokken zijn, de enige effectieve strategie. [2]<br />

Een tekortkoming van de meeste beweegprogramma’s is de meetbaarheid van lichamelijke<br />

activiteit. Kinderen moeten vaak een dagboek <strong>bij</strong> houden <strong>met</strong> activiteiten, maar dit resulteert<br />

niet in kwantitatieve data. Bovendien kan een kind de duur en het inspanningsniveau van<br />

activiteiten verkeerd beoordelen.<br />

McRoberts BV heeft een systeem ontwikkeld, waarmee je de intensiteit van algemeen<br />

dagelijkse activiteiten (ADL) gedurende 24 uur kunt <strong>met</strong>en [11].<br />

De zogenaamde DynaPort Micromod MoveMonitor werkt <strong>met</strong> accelero‐sensoren, die in een<br />

apparaat in een band om de middel worden gedragen. Deze sensoren detecteren de<br />

versnellingen die het lichaam maakt wanneer de positie ten opzichte van de zwaartekracht<br />

wordt gewijzigd. De versnellingen worden omgezet in METs, een para<strong>met</strong>er voor intensiteit<br />

van beweging. Zo kunnen alle houdingsveranderingen worden geregistreerd, en kan de<br />

lichamelijke activiteit worden omgezet in meetbare data.<br />

Er is onderzoek gedaan naar de validiteit van een vergelijkbaar meetsysteem voor het <strong>met</strong>en<br />

van lichamelijke activiteit <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> [12]. Tijdens dit onderzoek werden de <strong>met</strong>ingen van de<br />

monitor vergeleken <strong>met</strong> video‐opnames van de proefpersonen. Bij 73% van de <strong>met</strong>ingen was<br />

er overeenkomst tussen de ge<strong>met</strong>en activiteit en de video‐opname op hetzelfde tijdstip. De<br />

overeenkomst gedurende de hele <strong>met</strong>ing was 91%.<br />

Met valide <strong>met</strong>ingen achter de hand kunnen <strong>kinderen</strong> gerichte feedback krijgen op hun<br />

bewegingsgedrag. De vraag is of het krijgen van feedback gedragsverandering teweeg kan<br />

brengen, en of de Dynaport Micromod MoveMonitor hiervoor een geschikt systeem is.<br />

Deze vraag was de aanleiding voor het project “<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong>” van de kenniskring<br />

van Saxion Hogeschool Enschede. In de komende hoofdstukken zal dit project worden<br />

voorgesteld.<br />

Enschede, 28 mei 2008 11


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

3. Project “<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong>”<br />

3.1. Inleiding<br />

In dit hoofdstuk zal het project “<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong>” worden toegelicht. Allereerst wordt de<br />

onderzoeksopzet beschreven. Daarna wordt het Dynaport Micromod Movemonitor systeem<br />

uitgelegd. Tot slot zullen de resultaten worden gepresenteerd.<br />

3.2. Onderzoeksopzet<br />

Beschrijving<br />

Er worden tien <strong>kinderen</strong> geselecteerd die gedurende twee weken de DynaPort Micromod<br />

MoveMonitor dragen. Hiermee wordt de acceleratie geregistreerd en daarmee de activiteit.<br />

In de eerste week wordt alleen ge<strong>met</strong>en. De onderzoeker krijgt elke dag een rapport via de<br />

email waarin de activiteit van het kind van die dag staat weergegeven. Dit krijgen de <strong>kinderen</strong><br />

deze week echter nog niet te zien. In de tweede week krijgt het kind aan het eind van de dag<br />

een speciaal opgezet rapport, gebaseerd op de Nederlandse norm voor gezond bewegen.<br />

Hier is in een thermo<strong>met</strong>er figuur direct duidelijk of het kind onder de norm beweegt,<br />

normaal beweegt of zelfs boven de norm beweegt. Dit rapport krijgt het kind te zien en het<br />

krijgt hierover instructies. Daarnaast wordt de reactie van <strong>kinderen</strong> op deze feedback<br />

geregistreerd. Hierdoor kan per dag gekeken worden of het bewegingsgedrag van het kind<br />

wel of niet veranderd. Als laatste wordt aan het eind van de twee weken door de ouders een<br />

enquête ingevuld over het verloop en mogelijke problemen tijdens het onderzoek. Aan de<br />

hand daarvan kunnen aanbevelingen worden gedaan voor een vervolgonderzoek.<br />

Doelstellingen<br />

Voor het onderzoek zijn een aantal doelen gesteld. Als eerste wordt gekeken naar hoe de<br />

Movemonitor werkt binnen dit onderzoek. De doelstelling is om na te gaan of het systeem<br />

reproduceerbaar is. Daarnaast wordt er gekeken naar de invloed van de feedback<strong>met</strong>hode.<br />

De doelstelling is nagaan of er een verschil bestaat tussen het wel of niet geven van feedback<br />

<strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> betrekking tot hun bewegingsgedrag. Verder moet er worden bepaald of het<br />

meetsysteem hanteerbaar is en of de feedback geschikt is voor <strong>kinderen</strong>.<br />

Probleemstelling<br />

De probleemstellingen tijdens het onderzoek luiden als volgt:<br />

1. Is het meetsysteem betrouwbaar?<br />

2. Heeft biofeedback invloed op het bewegingsgedrag van <strong>kinderen</strong>?<br />

3. Is het meetsysteem hanteerbaar?<br />

4. Is de feedback geschikt voor <strong>kinderen</strong>?<br />

Enschede, 28 mei 2008 12


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Design<br />

Het betreft een longitudinaal onderzoek waar<strong>bij</strong> gedurende twee weken elke dag ge<strong>met</strong>en<br />

wordt. Het onderzoek is prospectief van aard, de data verzameling vindt vooraf plaats en<br />

wordt daarna geanalyseerd. Tevens heeft het onderzoek een experimenteel karakter, waar<strong>bij</strong><br />

de <strong>met</strong>ingen van de eerste week de controle groep vormen voor de <strong>met</strong>ingen van de tweede<br />

week.<br />

Onderzoekspopulatie<br />

De onderzoekspopulatie zal gevormd worden uit een basispopulatie, waar<strong>bij</strong> selectie<br />

plaatsvindt aan de hand van inclusie‐ en exclusiecriteria. De basispopulatie bestaat uit alle<br />

<strong>kinderen</strong> wonend in de omgeving van Enschede die mee willen werken aan het onderzoek.<br />

Kinderen van vier tot twaalf jaar, waarvan de ouders beschikken over een computer <strong>met</strong><br />

internetaansluiting, werden geïncludeerd. Exclusie criteria waren de aanwezigheid van<br />

obesitas en pathologische obesitas, eerdere dieet‐ en beweegprogramma’s en co‐<br />

morbiditeiten die het bewegingsgedrag beïnvloeden.<br />

De exclusiecriteria zijn geformuleerd om bias te voorkomen. De leeftijdsgrens is bepaald om<br />

de resultaten voor <strong>kinderen</strong> generaliseerbaar te maken. Er is rekening gehouden <strong>met</strong> de<br />

mogelijkheid dat <strong>kinderen</strong> vanaf het intreden van de pubertijd een ander bewegingspatroon<br />

hebben.<br />

Effectvariabelen<br />

De gebruikte effectvariabelen zijn het aantal ge<strong>met</strong>en uren actief en niet actief. Daarnaast<br />

wordt de subjectieve ervaring van de deelnemers gebruikt om de hanteerbaarheid van het<br />

systeem te beoordelen.<br />

Selectie Meetinstrumenten<br />

Om de lichamelijke activiteit te <strong>met</strong>en wordt er gebruik gemaakt van de DynaPort Micromod<br />

MoveMonitor. Dit apparaat is ontwikkeld door McRoberts BV in Den Haag. Deze<br />

MoveMonitor is een triaxiale acceleratie<strong>met</strong>er, die de activiteit van een proefpersoon<br />

gedurende 24 uur kan <strong>met</strong>en.<br />

Voor het <strong>met</strong>en van de subjectieve ervaring van de deelnemers over de hanteerbaarheid van<br />

het systeem zal er gebruik worden gemaakt van een vragenlijst (zie <strong>bij</strong>lage A) en informele<br />

evaluatiemomenten. Hiermee kan ook geregistreerd worden wat voor problemen zich<br />

voordoen tijdens het onderzoek.<br />

Meetmomenten<br />

Gedurende twee weken wordt dagelijks de lichamelijke activiteit ge<strong>met</strong>en. Deze <strong>met</strong>ingen<br />

vinden gedurende de hele dag plaats.<br />

De feedback wordt alleen in de tweede week gegeven.<br />

Meetniveau<br />

Het <strong>met</strong>en van de lichamelijke activiteit resulteert in continue numerieke data. Het aantal<br />

uren dat een kind actief of inactief is wordt weergegeven. Daarnaast wordt de intensiteit van<br />

bewegen bepaald. Per kind wordt bekeken of de <strong>met</strong>ingen betrouwbaar zijn, en of er verschil<br />

is tussen de <strong>met</strong>ingen <strong>met</strong> en zonder feedback.<br />

Enschede, 28 mei 2008 13


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

De subjectieve ervaring van de deelnemers over de hanteerbaarheid van het systeem wordt<br />

categoraal ge<strong>met</strong>en.<br />

Interventie<br />

Door middel van een beweegrapport wordt feedback gegeven aan de <strong>kinderen</strong> en ouders van<br />

het kind. Dit beweegrapport wordt samengesteld op basis van de <strong>met</strong>ingen <strong>met</strong> de<br />

MoveMonitor. Deze <strong>met</strong>ingen worden vergeleken <strong>met</strong> de landelijke norm voor gezond<br />

bewegen, waarna de rapportcijfers “goed”, “matig” en “slecht” worden gegeven. Om deze<br />

cijfers voor kleine <strong>kinderen</strong> begrijpelijk te maken, worden deze weergegeven in de vorm van<br />

een thermo<strong>met</strong>er. Op deze thermo<strong>met</strong>er kan het kind zien of hij zich in de groene, oranje of<br />

rode zone bevindt. Het thermo<strong>met</strong>errapport is te vinden in <strong>bij</strong>lage B.<br />

Er vindt geen blindering plaats, zowel therapeut als de ouders van het kind weten van het<br />

onderzoek. Er is op dit moment nog geen standaard behandeling.<br />

Bias<br />

Met de volgende vertekenende factoren moet rekening worden gehouden. Ten eerste is er<br />

sprake van een patiënt bias, aangezien de <strong>kinderen</strong> weten dat hun activiteit wordt ge<strong>met</strong>en.<br />

Dit kan hun bewegingsgedrag beïnvloeden. Bovendien zijn de onderzoekers niet geblindeerd,<br />

waardoor een onderzoeksbias kan ontstaan. Dit wordt versterkt door het feit dat de<br />

onderzoeker tegelijk therapeut is.<br />

Confounders<br />

Er zijn verschillende factoren die het onderzoek kunnen verstoren. Allereerst is er weinig<br />

controle over de handelingen van de <strong>kinderen</strong> en hun ouders. Zodoende weten de<br />

onderzoekers niet of de band gedurende de hele dag wordt gedragen, of de <strong>met</strong>ingen op het<br />

eind van de dag correct worden geregistreerd en of het apparaat dagelijks wordt opgeladen.<br />

Daarnaast is er geen rekening gehouden <strong>met</strong> het optreden van inactiviteit door ziekte of door<br />

wisselende weersomstandigheden. Verder zijn er voor het onderzoek te weinig DynaPort<br />

Micromod MoveMonitoren, zodat het onderzoek erg lang duurt. Er zijn maar vier Monitoren<br />

ter beschikking, zodat er maar vier <strong>kinderen</strong> ge<strong>met</strong>en kunnen worden per twee weken.<br />

Bovendien zijn er geen reserve monitoren die kunnen worden ingezet <strong>bij</strong> verdwenen of<br />

defecte apparaten.<br />

Kwaliteit<br />

Betrouwbaarheid van het apparaat<br />

Naar onze kennis zijn er nog geen artikelen uitgebracht over de validiteit van de DynaPort<br />

Micromod MoveMonitor. Vandaar dat er gekeken is naar studies van vergelijkbare <strong>met</strong>ers.<br />

Het research en development centrum van McRoberts BV heeft onderzoek gedaan naar de<br />

validiteit van de Dynaport ADL monitor <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>bij</strong> ambulante activiteiten. De Dynaport<br />

ADL monitor is een voorloper van de DynaPort Micromod MoveMonitor die in dit onderzoek<br />

gebruikt wordt.<br />

De testpersonen waren vijftien jongens ( 1‐10 jaar) en 4 meisjes (3‐10 jaar). Ze droegen de<br />

<strong>met</strong>er in een kleine rugzak en werden tijdens het <strong>met</strong>en constant gefilmd. Bij normale<br />

Enschede, 28 mei 2008 14


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

schoolse activiteiten was de validiteit 97‐99% [11]. Tijdens speelactiviteiten was dit minder,<br />

namelijk 50‐92%. [11]. De totale validiteit ligt tussen de 73‐91%[11].<br />

De DynaPort Micromod MoveMonitor is een triaxiale acceleratie <strong>met</strong>er. Vergelijkbare <strong>met</strong>ers<br />

zijn de Tri‐trac‐R3D en de RT3 acceleratie <strong>met</strong>ers. Hier<strong>bij</strong> is ook onderzoek gedaan naar de<br />

betrouwbaarheid van deze <strong>met</strong>ers <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> die activiteiten verrichten die vergelijkbaar<br />

zijn <strong>met</strong> de activiteiten van de proefpersonen in het onderzoek.<br />

Welk en Corbin [13] vergeleken de validiteit van een uniaxiale <strong>met</strong>er (Caltrac Personal<br />

Activity computer) <strong>met</strong> een triaxiale <strong>met</strong>er ( TriTrac‐R3D) <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong>. De correlatie tussen<br />

de hartslag en de uitkomst van de <strong>met</strong>er was 0,58.<br />

Eston et al.[13] deden een studie naar de correlatie tussen het zuurstofverbruik en de output<br />

van de acceleratie<strong>met</strong>ers <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> tijdens rennen/lopen op de loopband en<br />

speelactiviteiten. De triaxiale <strong>met</strong>er had hier<strong>bij</strong> een correlatie van 0,91.<br />

Ott et al. [13] bestudeerden de validiteit van de ActiGraph en de TriTrac‐R3D<br />

acceleratie<strong>met</strong>ers <strong>bij</strong> het <strong>met</strong>en van <strong>kinderen</strong> tijdens vrije speelactiviteiten. Deze activiteiten<br />

bestonden uit: computer spellen, gooien en vangen, steppen, hopscotch, basketbal, aerobics<br />

en hardlopen. De TriTrac‐R3D <strong>met</strong>er had hier<strong>bij</strong> een correlatie van 0,66‐0,73 in relatie tot de<br />

hartslag <strong>bij</strong> deze activiteiten.<br />

Uit deze studies blijkt dat triaxiale acceleratie<strong>met</strong>ers een redelijke validiteit heeft <strong>bij</strong> het<br />

<strong>met</strong>en van ADL‐activiteiten van <strong>kinderen</strong>. Het blijkt een goede keuze om een triaxiale <strong>met</strong>er<br />

te gebruiken <strong>bij</strong> dit onderzoek.<br />

Plaatsing van de DynaPort Micromod MoveMonitor<br />

Aangezien de triaxiale acceleratie<strong>met</strong>er in verschillende vlakken meet is de plaatsing van het<br />

apparaat van belangrijke invloed op de output van de <strong>met</strong>er.<br />

Er zijn een aantal studies gedaan naar de meest geschikte plaatsing van deze <strong>met</strong>ers.<br />

Trost et al. [13] beschrijven in een review verschillende onderzoeken over het gebruik van<br />

acceleratie <strong>met</strong>ers. Bouten et al. hebben een studie gedaan naar de invloed van de monitor<br />

plaatsing op de output van een acceleratie<strong>met</strong>er tijdens het lopen. Hier<strong>bij</strong> zijn <strong>met</strong>ers<br />

geplaatst op zes verschillende lichaamsdelen: lage rug, onderbeen/voet, bovenbeen, hoofd<br />

en romp, onderarm/hand en bovenarm. Uit het onderzoek blijkt dat de output van de<br />

acceleratie<strong>met</strong>er op de lage rug de beste voorspeller is van bewegingsintensiteit (r=0,92‐<br />

0,97). Nilsson et al. deden vergelijkbaar onderzoek maar plaatste de <strong>met</strong>er op de rug of op<br />

de heup. Hieruit blijkt een hoge correlatie (r=0,81) voor zowel plaatsing op de heup of rug.<br />

Yngve et al. verrichten ook onderzoek naar plaatsing op de heup of rug en vind dezelfde<br />

resultaten.<br />

Het blijkt weinig verschil te maken of de <strong>met</strong>er zich op de rug of heup bevindt.<br />

Volgens deze studies blijkt dat de beste plaatsing van acceleratie<strong>met</strong>ers op de lage rug of<br />

heup is. Er is sprake van een vergelijkbare hoge correlatie.<br />

Enschede, 28 mei 2008 15


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Duur <strong>met</strong>ingen<br />

Het is belangrijk om het minimale aantal dagen te nemen voor de <strong>met</strong>ingen. Dit is van belang<br />

voor de kosten van het onderzoek, de duur van het gehele onderzoek en de compliance van<br />

de proefpersonen [13]. Bij het te lang duren van het onderzoek kunnen de kosten oplopen,<br />

het onderzoek teveel tijd kosten om uit te voeren en daarnaast kunnen de proefpersonen<br />

minder betrokken raken <strong>bij</strong> het onderzoek. Dit aantal dagen moet natuurlijk wel een zo goed<br />

mogelijk beeld geven van de activiteit van de <strong>kinderen</strong>. Het aantal dagen moet kwantitatief<br />

zo laag mogelijk zijn, maar wel zodanig dat de kwaliteit van de resultaten zo hoog mogelijk is.<br />

Hieronder is een overzicht van een aantal onderzoeken waar<strong>bij</strong> gekeken is naar het meest<br />

geschikte aantal dagen om te <strong>met</strong>en.<br />

Janz et al [13] hebben een studie gedaan naar de betrouwbaarheid van het aantal dagen<br />

waar<strong>bij</strong> een acceleratie<strong>met</strong>er de fysieke activiteit meet. De leeftijd van de proefpersonen lag<br />

tussen de 7 en 15 jaar. Bij vier dagen <strong>met</strong>en lag de betrouwbaarheid tussen de 0,75 en 0,78.<br />

Bij zes dagen was dit al iets hoger, namelijk tussen de 0,81 en 0,84.<br />

Uit dit onderzoek blijkt dat voor een betrouwbaar resultaat minimaal vier tot zes dagen<br />

ge<strong>met</strong>en moet worden. Omdat dit interval best groot is wordt door Trost et al [13]<br />

geadviseerd om zeven dagen te <strong>met</strong>en gezien het verschil tussen door de week en weekend.<br />

Er zal verschil zijn in de activiteiten door de week en in het weekend. Door alle dagen van de<br />

week te <strong>met</strong>en, is er een zo volledig mogelijk beeld van de proefpersoon.<br />

Enschede, 28 mei 2008 16


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

3.3. Het Dynaport Micromod MoveMonitor systeem<br />

3.3.1.Werking Dynaport Micromod MoveMonitor<br />

Het Dynaport Micromod Movemonitor systeem maakt gebruik van een accelero<strong>met</strong>er.<br />

Accelero<strong>met</strong>ers zijn apparaten die <strong>met</strong> behulp van sensoren de versnellingen <strong>met</strong>en die het<br />

lichaam maakt wanneer de positie ten opzichte van de zwaartekracht wordt gewijzigd. De<br />

MoveMonitor is een triaxiaal systeem en meet versnellingen in drie orthogonale vlakken<br />

(anteroposterior, mediolateraal en verticaal). Verschillende houdingen (zitten, staan en<br />

liggen) en de lichaamsbewegingen worden gedetecteerd. Zo kunnen alle<br />

houdingsveranderingen worden geregistreerd, en kan de intensiteit van bewegen worden<br />

omgezet in ruwe data. Met deze data kan een schatting worden gemaakt van de intensiteit<br />

van lichamelijke activiteit in een bepaald tijdvlak.[14][15]<br />

De activiteit wordt omgezet in <strong>met</strong>abole equivalenten (METs). Dit is een para<strong>met</strong>er voor de<br />

intensiteit van beweging. Eén MET is het energieverbruik van een persoon in rust en komt<br />

overeen <strong>met</strong> een opname van 3,5 milliliter zuurstof (O2) per minuut en per kilogram<br />

lichaamsgewicht.[16]<br />

Een sportactiviteit die 10 MET kost, betekent dus dat men sport <strong>met</strong> een intensiteit die tien<br />

maal het rustenergieverbruik bedraagt.<br />

1 MET = 1 Metabole eenheid = 3,5 ml O2 kg ‐1 min ‐1<br />

Figuur 5: Het beweegrapport voor <strong>kinderen</strong>.<br />

McRoberts BV maakt gebruik van het programma<br />

MIRA om de ruwe data uit te lezen. De ruwe data<br />

worden verwerkt. De lichamelijke activiteit wordt<br />

verdeeld in lichte, matige en intensieve inspanning.<br />

Bovendien worden het aantal uren dat iemand actief,<br />

en het aantal uren dat iemand niet actief is berekend.<br />

Deze gegevens worden in een beweegrapport<br />

verwerkt. Een voorbeeld van een dergelijk rapport is<br />

te vinden in <strong>bij</strong>lage C . Voor <strong>kinderen</strong> is een<br />

aangepast rapport ontwikkeld.<br />

Enschede, 28 mei 2008 17


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

3.3.2. Het aanbrengen van de Movemonitor<br />

Het Dynaport Micromod MoveMonitor systeem bestaat uit verschillende onderdelen:<br />

‐ meetsysteem DynaPort Micromod MoveMonitor<br />

‐ SD kaart<br />

‐ oplader van het meetsysteem<br />

‐ Cd‐rom <strong>met</strong> software MIRA<br />

Deze onderdelen worden in een koffertje aan de gebruiker gegeven.<br />

Bij het aanbrengen van de Dynaport Micromod MoveMonitor moeten verschillende stappen<br />

worden doorlopen. Deze zijn in een handleiding stap voor stap beschreven (<strong>bij</strong>lage D).<br />

Het is belangrijk om de monitor voor het gebruik van het meetsysteem op te laden. Dit kan<br />

men doen door middel van de <strong>bij</strong>gevoegde oplader die aan de bovenkant van de <strong>met</strong>er<br />

bevestigd kan worden. De lader heeft ongeveer twaalf uur tijd nodig om volledig op te laden.<br />

Indien de <strong>met</strong>er opgeladen is, kan <strong>met</strong> het <strong>met</strong>en gestart worden.<br />

De SD kaart moet in de <strong>met</strong>er worden geplaatst <strong>met</strong> de bedrukte zijde naar beneden. Aan de<br />

voorkant van de <strong>met</strong>er vindt men een sticker <strong>met</strong> daarop een grote M, waarmee de <strong>met</strong>er<br />

kan worden aangezet. Wanneer dit gebeurd is, begint het lampje groen te knipperen. Men<br />

kan hierna de <strong>met</strong>er in het hiervoor bestemde vakje in de buikband plaatsen. De <strong>met</strong>er moet<br />

<strong>met</strong> leesbare tekst in het vakje worden geplaatst. De band wordt ter hoogte van de lage rug<br />

van het kind gedragen, zodat de <strong>met</strong>er achterop de rug komt te zitten. De band moet men<br />

gedurende de gehele dag dragen. Voordat het kind gaat slapen mag de <strong>met</strong>er weer afgedaan<br />

worden.<br />

Men kan de <strong>met</strong>er nu uit de band halen en de SD kaart uit de <strong>met</strong>er. Deze steekt men in de<br />

cardreader van de pc. Het programma MIRA kan nu opgestart worden. Met behulp van deze<br />

software kan de SD kaart uitgelezen worden, zodat bepaalde grafieken verschijnen. Deze<br />

grafieken dienen te worden geüpload op een portal van de website van het bedrijf<br />

McRoberts, www.gaitweb.nl. Om deze grafieken te kunnen opsturen, moet men de<br />

bestanden terug kunnen vinden op de computer. Deze staan in een aparte map. De grafieken<br />

worden uitgelezen door het bedrijf McRoberts en hier wordt een rapport van gemaakt, om<br />

het kind duidelijk inzicht te geven in de mate van activiteit. Het rapport wordt naar het email<br />

adres van de gebruiker gestuurd.<br />

Figuur 6: Proces software<br />

Enschede, 28 mei 2008 18


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

3.4. Resultaten<br />

3.4.1. Analyse Betrouwbaarheid van de DynaPort Micromod MoveMonitor<br />

3.4.1.1. Inleiding<br />

Een van de onderzoeksdoelstellingen is het bepalen van de betrouwbaarheid van de<br />

DynaPort Micromod MoveMonitor. In deze pilotstudy is gekeken naar de toepassing <strong>bij</strong><br />

<strong>kinderen</strong> tussen de 4 en 12 jaar, die gedurende twee weken elke dag gevolgd worden. Door<br />

omstandigheden zijn er maar beperkte data verzameld. Slechts een deel van de <strong>kinderen</strong><br />

heeft in de tweede week feedback gekregen. De data van <strong>kinderen</strong> die beide weken geen<br />

feedback ontvangen hebben, zijn gebruikt voor deze betrouwbaarheidsanalyse. Hier<strong>bij</strong> wordt<br />

gekeken naar de mate van overeenkomst tussen week één en week twee. Het doel is om te<br />

bepalen of het systeem inderdaad <strong>bij</strong> de gekozen toepassing te gebruiken is. De resultaten<br />

hiervan worden hier weergegeven.<br />

Figuur 7: voorbeeld Move Monitor rapport McRoberts<br />

3.4.1.2. Selectie Data<br />

De betrouwbaarheidsanalyse is gericht op het aantal uren dat de DynaPort Micromod<br />

MoveMonitor actief en niet‐actief ge<strong>met</strong>en heeft (figuur 7). Uit een globale analyse blijkt dat<br />

deze waarden de minste missers hebben. Elke proefpersoon heeft <strong>bij</strong> de <strong>met</strong>ingen een aantal<br />

uren niet‐actief en een aantal uren actief. Aangezien er maar weinig proefpersonen zijn is het<br />

belangrijk zoveel mogelijk data te kunnen analyseren. Door te kiezen voor deze waarden is<br />

het toch goed mogelijk uitspraken te doen over de betrouwbaarheid van het apparaat.<br />

Daarnaast is gekozen om zoveel mogelijk dezelfde dagen of vergelijkbare dagen <strong>met</strong> elkaar te<br />

vergelijken <strong>bij</strong> de analyse. Dit omdat de verwachting is dat de hoeveelheid activiteit dan<br />

overeen zal komen. Er is <strong>bij</strong>voorbeeld gekozen om maandag <strong>met</strong> maandag te vergelijken. Een<br />

maandag <strong>met</strong> woensdag vergelijken is niet geschikt omdat <strong>kinderen</strong> woensdagmiddag geen<br />

school hebben. Hier<strong>bij</strong> is de verwachting dat het kind een ander bewegingspatroon zal<br />

hebben op die dag. Een maandag <strong>met</strong> een donderdag vergelijken is dan een betere keuze,<br />

mits uit ervaring blijkt dat het kind dan niet afwijkende activiteiten heeft.<br />

Dat er vergelijkbare dagen <strong>met</strong> elkaar vergeleken worden is belangrijk omdat er anders een<br />

bias zou ontstaan <strong>bij</strong> de analyse. Er is dan al een verschil aanwezig in activiteit, terwijl het<br />

apparaat misschien wel goed werkt. Uit analyse zal dan blijken dat er een verschil bestaat en<br />

de berekende betrouwbaarheid daarmee beïnvloeden. Het apparaat kan dan wel<br />

betrouwbaar zijn, maar dat komt niet uit de analyse vanwege de bias die aanwezig is.<br />

Enschede, 28 mei 2008 19


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Uiteindelijk waren de data van negen proefpersonen bruikbaar voor de analyse. Deze hebben<br />

zowel <strong>bij</strong> het aantal uren actief en niet‐actief geen gemiste waarden. Daarnaast zijn er twee<br />

gelijke of vergelijkbare dagen die <strong>met</strong> elkaar vergeleken kunnen worden.<br />

3.4.1.3. Statistische Analyse<br />

Allereerst is een algemene analyse toegepast om inzicht te krijgen over de verdeling van de<br />

data <strong>bij</strong> de uren actief en niet‐actief. De data is ingevoerd in SPSS om geanalyseerd te kunnen<br />

worden. Door middel van de functie ‘frequencies’ is gekeken naar gemiddelde waarden, de<br />

minimum waarde, maximum waarde en de totale som van het aantal uren. Hier kunnen al de<br />

eerste ideeën tot stand komen of er verschil tussen de data uit week één en week twee te<br />

verwachten is.<br />

Daarnaast zijn er histogrammen gemaakt van de data. De histogrammen zijn een visuele<br />

weergave van de verdeling van de data. Dit kan mogelijk duidelijkheid geven waarom er<br />

bepaalde verschillen zijn in de data. Het kan <strong>bij</strong>voorbeeld zijn dat er een aantal sterk<br />

afwijkende data tussen zit die de gegevens uit ‘frequencies’ in grote mate heeft beïnvloed. Bij<br />

histogrammen kan ook gekeken worden of de data normaal verdeeld is.<br />

Bij normaal verdeelde data lopen de waarden op tot een piek in het midden en vervolgens<br />

weer af. Deze informatie is nodig voor de verdere analyse. Na de histogrammen kan gebruikt<br />

gemaakt worden van meer specifieke toetsen. Deze toetsen zijn onderverdeeld in<br />

para<strong>met</strong>rische en non‐para<strong>met</strong>rische toetsen. Indien de data normaal verdeeld is mag<br />

para<strong>met</strong>risch getoetst worden, mits er genoeg data zijn. Is dit niet het geval dan moet er<br />

non‐para<strong>met</strong>risch getoetst worden.<br />

Verder zijn er scatterplots gemaakt. De scatterplots geven een visuele weergave van de<br />

correlatie tussen de data. Hierin worden de waarden van twee verschillende dingen tegen<br />

elkaar uitgezet in een grafiek. In de grafiek kan een fit‐line getekend worden die afhankelijk<br />

van de punten het beste rechtlijnige verband weergeeft. Nu wordt zichtbaar of de punten<br />

dicht op deze lijn liggen. Liggen de punten ver van deze lijn af, dan is het niet waarschijnlijk<br />

dat er een verband is. Indien dit het geval is kan een correlatie toegepast worden om te<br />

kijken in welke mate dit verband aanwezig is.<br />

Na de algemene analyse zijn nog een aantal specifieke toetsen toegepast.<br />

Allereerst is gekeken naar de correlatie door middel van een Spearman correlatie analyse.<br />

Bij deze toets wordt gekeken of er een correlatie is tussen data van twee verschillende<br />

<strong>met</strong>ingen. Dit wil zeggen dat er gekeken wordt naar de mate van overeenkomst tussen de<br />

waarden uit week één en week twee. Uit de algemene analyse lijkt een verband aanwezig<br />

tussen de data van week één en week twee. Met een correlatie analyse kan worden bepaald<br />

of dit ook echt zo is, en in welke mate er een overeenkomst is. Uit de histogrammen blijkt dat<br />

de data niet normaal verdeeld is. Er kan dus niet para<strong>met</strong>risch getoetst worden. Er kan wel<br />

een correlatie analyse plaatsvinden, maar deze moet dan non‐para<strong>met</strong>risch zijn. Vandaar dat<br />

gekozen is voor een Spearman correlatie analyse.<br />

Enschede, 28 mei 2008 20


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

3.4.1.4. Resultaten<br />

‘Frequencies’:<br />

Hier is een overzicht te zien van het aantal uren actief en niet‐actie in week één en week<br />

twee. In de tabellen is een overzicht gemaakt van de output gegevens van een ‘frequencies’<br />

analyse in SPSS. Hier<strong>bij</strong> zijn negen proefpersonen geselecteerd die <strong>bij</strong> uren actief en uren<br />

niet‐actief geen gemiste waarden hebben.<br />

week 1 Week 2<br />

Gemiddelde 9,58 8,93<br />

Minimum 1,50 0,90<br />

Maximum 13,70 13,10<br />

Som 86,20 80,40<br />

Tabel 3: Overzicht verschillen tussen week één en week twee uren actief<br />

week 1 Week 2<br />

Gemiddelde 8,46 8,04<br />

Minimum 6,30 5,40<br />

Maximum 10,40 10,50<br />

Som 76,10 72,40<br />

Tabel 4: Overzicht verschillen tussen week één en week twee uren niet‐actief<br />

Zowel <strong>bij</strong> het overzicht van de uren actief als niet‐actief is een verschil te zien tussen week<br />

één en week twee. In week één ligt het aantal uren hoger dan in week twee. Dit komt terug<br />

in alle waarden. Het gemiddelde is in week twee lager dan in week één <strong>met</strong> een verschil van<br />

0,65 uren actief en ‐0,42 uren niet actief. De minimum waarde liggen lager in week twee dan<br />

in week één. Bij het aantal uren actief ligt het minimum 0,60 lager in week twee ten opzichte<br />

van week één. Bij Het aantal uren niet actief is dit verschil ‐0,90. Daarnaast is de som van alle<br />

uren opgeteld ook hoger in week één dan in week twee. Het lijkt erop dat er in week één<br />

meer uren zijn ge<strong>met</strong>en dan in week twee. Bij het aantal uren actief is er een verschil van<br />

5,80 en <strong>bij</strong> het aantal uren niet actief is er een verschil van 3,7 uur.<br />

Wat verder nog opvallend is, is dat het minimum van de uren actief veel lager ligt dan het<br />

minimum <strong>bij</strong> de uren niet‐actief. In week één is er een verschil van 4,8 uur en <strong>bij</strong> week twee<br />

is er een verschil aanwezig van 4,5 uur. Het lijkt erop dat <strong>kinderen</strong> langer niet actief zijn dan<br />

actief.<br />

Histogrammen<br />

Een visuele weergave van de verdeling van de data in week één en week twee <strong>bij</strong> uren actief<br />

(figuur 8 en 9) en <strong>bij</strong> de uren niet‐ actief ( figuur 10 en 11).<br />

Enschede, 28 mei 2008 21


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Histogram uren actief:<br />

Figuur 8: week één uren actief Figuur 9: week twee uren actief<br />

Hier is een verschil te zien in de verdeling van uren. Er lijkt een onderscheid aanwezig tussen<br />

<strong>kinderen</strong> die heel actief zijn en een groep die minder beweegt. Er is een tweedeling van<br />

waarden tussen 0‐4 uren en 8‐14 uren. Of dit ook dezelfde <strong>kinderen</strong> zijn is hier niet te<br />

zeggen. Zowel de data in week één als week twee zijn beide niet normaal verdeeld.<br />

Histogram niet‐actief:<br />

Figuur 10: week één uren niet‐actief Figuur 11: week twee uren niet‐actief<br />

Deze histogrammen geven een iets minder duidelijk verschil maar ook hier lijkt weer een<br />

tweedeling in de data zichtbaar. Er lijkt een groep te zijn van 8 uur en lager en 8‐11 uur.<br />

Enschede, 28 mei 2008 22


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Er is een groter verschil in data tussen week één en week twee dan <strong>bij</strong> uren actief.<br />

Week twee is <strong>bij</strong> 7‐8 uur een duidelijke piek (freq. 4) aanwezig en <strong>bij</strong> 5‐6 maar een frequentie<br />

van 1. In week één is maar een piek van 6‐7 (freq. 3). Of er een onderscheid is tussen twee<br />

groepen is moeilijk te zeggen. De data uit week één en de data uit week twee zijn niet<br />

normaal verdeeld.<br />

Scatterplots uren actief en niet‐actief:<br />

Een scatterplot is een visuele weergave van de overeenkomst van de data.<br />

Hier zijn scatterplots gemaakt van de uren actief (figuur 12) en <strong>bij</strong> de uren niet‐actief (figuur<br />

13). De uren van week één zijn uitgezet tegen week twee.<br />

Er zijn nu een aantal vragen naar voren gekomen uit de eerste twee analyses.<br />

Ten eerste zijn er een aantal verschillen aanwezig maar de vraag is of deze echt afwijkend<br />

zijn. Om hier meer duidelijkheid over te krijgen kan gekeken worden naar een scatterplot.<br />

Indien er grote verschillen aanwezig zijn, dan zullen de punten van de lijn afwijken.<br />

Daarnaast lijkt het erop alsof er twee groepen aanwezig zijn. Een groep <strong>kinderen</strong> die veel<br />

beweegt en een groep <strong>kinderen</strong> die weinig beweegt. Door de punten te nummeren kan<br />

gekeken worden of dit bepaalde proefpersonen zijn of dat deze tweedeling toevallig is<br />

ontstaan.<br />

Figuur 12: uren actief week 1 t.o.v. week 2 Figuur 13: uren niet‐actief week 1 t.o.v. week 2<br />

In figuur 12 is te zien dat de data van week één en week twee een visueel grote<br />

overeenkomst hebben. De punten liggen dicht <strong>bij</strong> de fit‐line. Er lijkt een mooi rechtlijnig<br />

verband te zijn en dus kan correlatie of lineaire‐regressie toegepast worden. In figuur 13 is<br />

een overzicht van week één en week twee van het aantal uren niet actief. Hier is een andere<br />

verdeling van data. De fit‐line die het rechtlijnig verband beschrijft komt niet zo sterk<br />

Enschede, 28 mei 2008 23


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

overeen <strong>met</strong> de punten in de scatterplot. Er lijkt hier dus minder sprake te zijn van een lineair<br />

verband dan <strong>bij</strong> de data van de uren actief (figuur 12). Verder is het opvallend dat de fit‐line<br />

in figuur 13 niet door nul loopt. De reden hiervoor is niet bekend.<br />

Om een meer specifieke indruk te krijgen wordt voor beide de correlatie berekend. Alleen op<br />

basis van een visuele weergave kan niet gezegd worden of er sprake is van een verband. Het<br />

geeft wel een eerste indruk of een correlatieanalyse zinvol is om toe te passen.<br />

Doordat de punten genummerd zijn kan meer duidelijkheid gegeven worden over de<br />

hypothese dat er een tweedeling bestaat tussen <strong>kinderen</strong> die meer actief zijn en een groep<br />

die gemiddeld tot weinig actief is.<br />

Er lijkt een tweedeling te zijn tussen de punten 1 t/m 4 en de punten 5‐9. Deze is zowel <strong>bij</strong><br />

uren actief als uren niet actief aanwezig. Ook is te zien dat de groep die minder uren actief is<br />

ook minder uren niet‐actief is. Daarnaast komt niet naar voren dat bepaalde proefpersonen,<br />

zowel <strong>bij</strong> uren actief als uren niet‐actief, sterk afwijken van de fit‐line. Zou dit wel het geval<br />

zijn dan kan deze proefpersoon de uitkomst van de analyse mogelijk beïnvloeden. In dit geval<br />

is hier geen sprake van.<br />

Spearman correlatie analyse ( non‐para<strong>met</strong>risch):<br />

Bij deze correlatie analyse wordt gekeken of de verwachting dat er een grote correlatie<br />

aanwezig is getoetst word. Dit wil zeggen dat er vanuit wordt gegaan dat er een grote<br />

overeenkomst is tussen de waarden uit week één en week twee. Aangezien de verwachting is<br />

dat het apparaat goed werkt, moeten de verschillen zo minimaal mogelijk zijn.<br />

Uit de histogrammen is gebleken dat de verdeling van de data niet normaal is. Er mag dus<br />

geen para<strong>met</strong>rische toets worden toegepast. Er is daarom gekozen voor een Spearman’s rho<br />

correlatie analyse.<br />

Spearman’s rho correlatie analyse<br />

Correlatie coëfficiënt Sig. (2 tailed)<br />

Uren actief 0,70 0,037<br />

Uren niet‐actief 0,69 0,040<br />

Tabel 5: Tabel Spearman correlatie analyse week 2 ten opzichte van week 1 <strong>bij</strong> uren actief en niet‐actief<br />

Bij uren actief is te zien dat de correlatie coëfficiënt aangeeft dat er een redelijk verband<br />

bestaat tussen de waarden uit week één en twee. De correlatie is significant (0,037), er kan<br />

dus aangenomen worden dat er een verband bestaat tussen de data.<br />

Bij uren niet‐actief is te zien dat ook hier een redelijk verband aanwezig lijkt te zijn. Ook deze<br />

correlatie is significant (0,04) en er kan dus aangenomen worden dat er een verband bestaat.<br />

Enschede, 28 mei 2008 24


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

3.4.1.5. Discussie<br />

Betrouwbaarheid:<br />

Hoewel het apparaat betrouwbaar lijkt, zijn er toch nog een aantal factoren die mogelijk<br />

invloed hebben op de uitkomst van dit onderzoek en die nader onderzocht moeten worden.<br />

Daarnaast zijn er een aantal omstandigheden geweest die het onderzoek bemoeilijkt hebben.<br />

Factoren die mogelijk invloed hebben op de uitkomst van het onderzoek zijn <strong>bij</strong>voorbeeld de<br />

weersomstandigheden en het seizoen wanneer er ge<strong>met</strong>en is.<br />

De <strong>kinderen</strong> zijn niet allemaal op dezelfde momenten ge<strong>met</strong>en omdat er maar weinig <strong>met</strong>ers<br />

beschikbaar waren. Dit heeft er toe geleid dat de <strong>kinderen</strong> <strong>bij</strong> wisselende<br />

weersomstandigheden ge<strong>met</strong>en zijn. De <strong>met</strong>ingen zijn begonnen in het voorjaar en zijn<br />

geëindigd in de zomer. Het kan zijn dat <strong>kinderen</strong> in het voorjaar hele andere activiteiten<br />

gehad hebben dan de <strong>kinderen</strong> die net voor de zomer zijn ge<strong>met</strong>en. Bij regenachtige<br />

periodes spelen <strong>kinderen</strong> <strong>bij</strong>voorbeeld meer binnen dan buiten. Ditzelfde kan ook optreden<br />

<strong>bij</strong> een proefpersoon. Bijvoorbeeld dat het de eerste week van <strong>met</strong>en veel geregend heeft en<br />

de tweede week niet, of andersom. Dit zijn factoren die niet te controleren zijn, maar die wel<br />

degelijk invloed hebben op de data.<br />

Daarnaast komt het ook voor dat er vakantie periodes of afwijkende activiteiten<br />

plaatsvinden. Tijdens vakanties of <strong>bij</strong>voorbeeld schoolreisjes is er een verandering in het<br />

bewegingspatroon. Als er een week of een deel van een week tijdens de <strong>met</strong>ingen een<br />

vakantieperiode of afwijkende activiteit is, geeft dit een vertekend beeld. Het patroon zal dan<br />

afwijken van “normale” activiteiten en er zal een verschil optreden in de data.<br />

Een andere factor die een rol speelt is dat de <strong>met</strong>er niet waterresistent is. Daarom moeten<br />

de <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> zwemles en <strong>bij</strong> het douchen de band afdoen. Hierdoor kunnen verschillen<br />

ontstaan in het aantal uren. Het is mogelijk dat er een hele periode tussen zit voordat de<br />

ouders de band weer omdoen, terwijl de <strong>kinderen</strong> toch die periode actief zijn geweest. Een<br />

voorbeeld hiervan is, dat een kind na het douchen nog wel actief is maar de band niet meer<br />

om heeft voordat het gaan slapen. Dit probleem komt dagelijks terug, aangezien de <strong>kinderen</strong><br />

de band ’s nachts niet om hebben. Een ander voorbeeld is wanneer een kind de hele dag<br />

naar het strand of zwembad gaat. In dat geval mist er een dag <strong>bij</strong> de <strong>met</strong>ingen. Er zal altijd<br />

een fluctuatie bestaan in hoe snel de ouders de band afdoen. Dit zal niet elke dag hetzelfde<br />

zijn en heeft dus ook invloed op de data.<br />

Daarnaast is het bewegingspatroon van een kind nooit helemaal hetzelfde. Zelfs niet als er<br />

een dinsdag <strong>met</strong> een dinsdag vergeleken wordt. Er zullen altijd verschillen aanwezig zijn.<br />

Afgezien van de factoren die net besproken zijn, zal het nooit voorkomen dat <strong>kinderen</strong> de<br />

ene dinsdag net zo actief zijn als de vorige dinsdag.<br />

Sommige <strong>kinderen</strong> hebben wel eens de band zelf afgedaan omdat ze deze hinderlijk vonden.<br />

Dit kunnen natuurlijk wisselend korte of lange perioden zijn. Hierdoor wordt er gedurende<br />

die periode niet goed of helemaal niet ge<strong>met</strong>en. De <strong>met</strong>er blijft wel aan staan maar meet dus<br />

geen activiteit terwijl het kind wel actief kan zijn. Hierdoor is het aantal uur niet‐actief van<br />

die dag langer dan werkelijk gebeurd is.<br />

Enschede, 28 mei 2008 25


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Bij het onderzoek zijn er ook een aantal factoren geweest die de analyse bemoeilijkt hebben.<br />

Uiteindelijk zijn er maar weinig proefpersonen waarvan de data bruikbaar was. Hierdoor is<br />

het moeilijker om uitspraken te kunnen doen over betrouwbaarheid.<br />

Doordat er een aantal missers in de week zijn is het niet mogelijk om <strong>bij</strong> elke proefpersoon<br />

gelijke dagen <strong>met</strong> elkaar te vergelijken. Hierdoor is de kans groter dat er verschillen ontstaan,<br />

aangezien je verschillende dagen <strong>met</strong> elkaar vergelijkt.<br />

Tijdens de analyse is tevens gebleken dat bepaalde data mogelijk niet kloppen. Het komt<br />

voor dat de som van het aantal uren actief en niet‐actief het totale aantal meeturen<br />

overschrijdt. Deze <strong>met</strong>ingen zijn mogelijk niet correct. De reden hiervan is nog onbekend.<br />

Mede door het feit dat de ruwe data niet meer beschikbaar zijn, is dit niet meer te<br />

achterhalen. Het is niet bekend welke data wel of niet gebruikt mogen worden. Om deze<br />

reden en wegens tijdgebrek, is ervoor gekozen geen verdere data uit te sluiten <strong>bij</strong> dit<br />

onderzoek. In hoeverre dit van invloed is op de uitkomst van het onderzoek is niet te zeggen.<br />

Vandaar dat de conclusies van deze studie mogelijk niet volledig valide zijn.<br />

Tweedeling in groepen<br />

Uit de analyse blijkt een tweedeling te zijn tussen proefpersonen 1 t/m 4 en 5 t/m 9.<br />

Wat precies de reden hiervoor is, is moeilijk te zeggen. Bij het onderzoek is hier niet specifiek<br />

op getoetst. Dit is een observatie die pas <strong>bij</strong> het analyseren naar voren is gekomen. Om hier<br />

uitspraken over te kunnen doen is meer informatie nodig. Uit de analyse blijkt dat de eerste<br />

groep zowel minder uren actief is als minder uren niet‐actief is. Het verschil in meettijd kan<br />

verschillende redenen hebben.<br />

Bij het onderzoek bestaat een grote diversiteit in leeftijd. Jongere <strong>kinderen</strong> maken kortere<br />

dagen. Het zou kunnen dat hierdoor een tweedeling ontstaat <strong>bij</strong> de <strong>met</strong>ingen.<br />

Daarnaast zou ook het moment van afdoen van de band een rol kunnen spelen. Als bepaalde<br />

ouders heel vroeg de band al afdoen en andere ouders vlak voordat de <strong>kinderen</strong> naar bed<br />

gaat ontstaat er ook een verschil. Wanneer dit elke dag gebeurt dan wordt het ene kind<br />

korter ge<strong>met</strong>en dan het andere kind.<br />

3.4.1.6. Conclusie:<br />

Betrouwbaarheid:<br />

Uit de resultaten blijkt een redelijke correlatie aanwezig tussen de data van week één ten<br />

opzichte van week twee. Dit is zowel <strong>bij</strong> het aantal uren actief als <strong>bij</strong> het aantal uren niet‐<br />

actief het geval. Bij beide variabelen bestaat er een correlatie van 0,7. Hieruit kan dus<br />

geconcludeerd worden dat het apparaat betrouwbaar lijkt te zijn. Mede door boven<br />

genoemde discussiepunten is het de vraag in hoeverre dit reproduceerbaar is.<br />

Verdeling proefpersonen:<br />

Uit de data blijkt dat er een verdeling is in twee groepen. Proefpersonen 1 t/m 4 zijn minder<br />

actief dan de tweede groep. Deze groep is echter ook minder uren actief. De totale meettijd<br />

is dus korter. De <strong>kinderen</strong> uit de andere groep (5 t/m 9) zijn meer uren actief en hebben ook<br />

meer uren dat ze niet actief zijn.<br />

Enschede, 28 mei 2008 26


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

3.4.2. Analyse effect feedback <strong>met</strong>hode<br />

3.4.2.1. Inleiding<br />

Naast de McRoberts Move Monitor rapporten is er ook een speciaal rapport ontwikkeld<br />

waarop de <strong>kinderen</strong> feedback krijgen of ze aan de Nederlandse norm voor gezond bewegen<br />

voldoen. Naast de betrouwbaarheid van de <strong>met</strong>er zelf is ook gekeken of deze <strong>met</strong>hode<br />

invloed heeft op het bewegingsgedrag van de proefpersonen. Hier<strong>bij</strong> word dus verwacht dat<br />

er verschil optreedt tussen de data in week één ten opzichte van week twee. In week één is<br />

geen feedback gebruikt en zijn alleen <strong>met</strong>ingen toegepast. Vanaf week twee ontvangen ze de<br />

feedback. De hypothese is dat er een positief verschil bestaat <strong>bij</strong> uren actief en een negatief<br />

verschil <strong>bij</strong> uren niet‐actief.<br />

3.4.2.2. Selectie data<br />

Bij deze analyse zijn dezelfde keuzes gemaakt als <strong>bij</strong> de betrouwbaarheidsanalyse.<br />

Ook hier is gekozen voor uren actief en niet‐actief om zoveel mogelijk data te kunnen<br />

gebruiken. Daarnaast zijn weer vergelijkbare dagen gebruikt om een bias te voorkomen.<br />

(zie selectie data betrouwbaarheidsanalyse)<br />

Hier<strong>bij</strong> zijn vijf verschillende proefpersonen geselecteerd waar<strong>bij</strong> twee keer twee gelijke of<br />

vergelijkbare dagen <strong>met</strong> elkaar zijn vergeleken.<br />

3.4.2.3. Statistische Analyse<br />

Om een eerste indruk te krijgen van de verdeling van de data zijn twee tabellen gemaakt van<br />

het aantal uren actief en uren niet‐actief. Per tabel is een overzicht gegeven van het aantal<br />

uren in week één zonder feedback en week twee <strong>met</strong> feedback. De derde kolom geeft aan<br />

wat het verschil is tussen de twee weken. Hier<strong>bij</strong> kan gekeken worden of de te verwachten<br />

toename en afname in uren ook aanwezig is. Als de feedback <strong>met</strong>hode invloed heeft<br />

stimuleert het <strong>kinderen</strong> om meer te bewegen. Bij uren actief wordt dus een toename<br />

verwacht en <strong>bij</strong> uren niet‐actief juist een afname.<br />

Daarnaast is een Wilcoxon‐toets toegepast. Er is hier gekozen voor een Wilcoxon matched<br />

pairs signed rank sum test. Het verschil wordt namelijk berekend <strong>bij</strong> dezelfde proefpersoon.<br />

Hiermee wordt gekeken in welke mate er een verschil aanwezig is tussen de data uit de ene<br />

groep ten opzichte van de andere en of deze dan ook significant is. In dit geval tussen de data<br />

van een proefpersoon uit de week zonder feedback ten opzichte van de data uit de week <strong>met</strong><br />

feedback. Indien er sprake is van een significant verschil kan afhankelijk van de gestelde<br />

hypothese aangenomen worden dat de interventie invloed heeft. Bij deze toets wordt ook<br />

een betrouwbaarheidsinterval gegeven. Dit interval geeft aan hoe betrouwbaar deze<br />

schatting van de significantie is. Hoe kleiner het interval hoe groter de kans is dat de<br />

schatting juist is. Hier is gekozen voor een Monte Carlo sig. (2‐tailed) toets <strong>met</strong> een<br />

betrouwbaarheidsinterval van 95%.<br />

Enschede, 28 mei 2008 27


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

3.4.2.4. Resultaten<br />

Verschillen tussen uren actief en uren niet‐actief:<br />

Hier is een overzicht te zien van het aantal uren actief en niet‐actie in week één zonder<br />

feedback en week twee <strong>met</strong> feedback. In kolom 1 is het aantal uren van een dag uit de week<br />

zonder feedback weergeven en in kolom 2 het aantal uren van een dag uit de week <strong>met</strong><br />

feedback. In kolom 3 is een overzicht te zien van het verschil tussen de uren zonder feedback<br />

en de uren <strong>met</strong> feedback. Hier<strong>bij</strong> zijn vijf proefpersonen geselecteerd die <strong>bij</strong> uren actief en<br />

uren niet‐actief geen gemiste waarden hebben.<br />

Zonder Met verschil<br />

feedback feedback<br />

JS 1,5 2,6 1,1<br />

JS 0,9 1,9 1<br />

LJ 11.9 11,8 ‐0,1<br />

LJ 13,9 12,5 ‐1,4<br />

JM 8,5 8,4 ‐0,1<br />

JM 8,6 8,3 ‐0,3<br />

MM 12,6 8,4 ‐4,2<br />

MM 12,9 9,9 ‐3,0<br />

KS 12,5 13,1 0,6<br />

KS 12,4 12,4 0<br />

totaal ‐6,4<br />

Zonder Met verschil<br />

feedback feedback<br />

JS 6,5 9,1 2,6<br />

JS 7,0 5,4 ‐1,6<br />

LJ 8,9 8,2 ‐0,7<br />

LJ 9,8 8,6 ‐1,2<br />

JM 6,7 7,2 0,5<br />

JM 6,8 7,2 0,4<br />

MM 10,2 7,2 ‐3,0<br />

MM 10,1 8,2 ‐1,9<br />

KS 10,5 10,5 0<br />

KS 10,9 10,7 ‐0,2<br />

totaal ‐5,1<br />

Tabel 6: uren actief Tabel 7: uren niet‐actief<br />

In tabel 6 is te zien dat het aantal uren actief <strong>met</strong> feedback ten opzichte van zonder feedback<br />

afneemt. Dit blijkt uit het totale verschil namelijk ‐6,4. Als er dieper op de tabel ingegaan<br />

wordt is te zien dat <strong>bij</strong> LJ en MM negatieve uitlopers aanwezig te zijn. Deze kunnen de<br />

dataoverzichten beïnvloeden en mogelijk een vertekend beeld geven van de data. Als alleen<br />

gekeken wordt naar JS, JM en KS is er een verschil aanwezig van 0,8. Zelfs als de uitlopers<br />

tijdelijk buiten beschouwing blijven is er nog geen duidelijk positief verschil aanwezig.<br />

In tabel 7 lijkt in eerste instantie het aantal uren <strong>met</strong> feedback te zijn afgenomen ten<br />

opzichte van zonder feedback. Ook uit deze tabel blijken weer uitlopers aanwezig <strong>bij</strong> JS en<br />

MM. Als deze niet meegerekend worden dan is er een afname aanwezig van 1,2. Hieruit blijkt<br />

dus ook niet een duidelijk verschil aanwezig.<br />

Er kan nu gebruik gemaakt worden van een specifieke toets om na te gaan of er inderdaad<br />

geen duidelijke verschillen opgetreden zijn <strong>met</strong> de feedback<strong>met</strong>hode.<br />

Enschede, 28 mei 2008 28


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Wilcoxon matched pairs signed rank sum test ( non‐para<strong>met</strong>risch)<br />

De Wilcoxon‐toets wordt hier toegepast om te bepalen of er een significant verschil aanwezig<br />

is tussen de data uit de week zonder feedback ten opzichte van de week <strong>met</strong> feedback. Het<br />

betrouwbaarheidsinterval hier<strong>bij</strong> geeft een beeld hoe betrouwbaar deze schatting is. Omdat<br />

er maar weinig proefpersonen gebruikt zijn voor deze analyse mag er niet para<strong>met</strong>risch<br />

getoetst worden. Er is daarom gekozen voor de Wilcoxon matched pairs signed rank sum<br />

test.<br />

De verwachting <strong>bij</strong> deze test is dat er inderdaad een significant verschil zal optreden. De<br />

hypothese is immers dat de feedback<strong>met</strong>hode invloed heeft op het bewegingsgedrag van de<br />

<strong>kinderen</strong>. Er moet dus een significant verschil aanwezig zijn voordat aangenomen mag<br />

worden dat de feedback <strong>met</strong>hode inderdaad een invloed heeft op het bewegingsgedrag.<br />

Data uren<br />

actief<br />

Monte Carlo Sig. (2‐tailed) Z Significantie<br />

95% Confidence Interval ‐0,889 0,347<br />

Data uren<br />

niet‐actief<br />

95% Confidence Interval ‐1,125<br />

Tabel 8: Overzicht Wilcoxon analyse <strong>met</strong> betrouwbaarheidsinterval van 95%<br />

0,260<br />

Lower bound 0,393<br />

Upper bound 0,413<br />

Lower bound 0,296<br />

Upper bound 0,314<br />

Bij uren actief is een redelijk betrouwbaarheidsinterval aanwezig. Echter de significantie<br />

waarde is 0,347. Er is pas sprake van een significant verschil als de waarde 0,05 of lager is.<br />

Hier is dus geen sprake van een significant verschil. Er kan dus niet aangenomen worden dat<br />

de feedback invloed heeft op het aantal uren dat de <strong>kinderen</strong> actief zijn.<br />

Bij uren niet actief is hetzelfde zichtbaar. Ook hier is geen sprake van een significant verschil.<br />

De significantie hier<strong>bij</strong> is 0,260. Er kan dus niet aangenomen worden dat de feedback invloed<br />

heeft op het aantal uren niet‐actief.<br />

Enschede, 28 mei 2008 29


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

3.4.2.5. Discussie<br />

Dat er geen verschillen opgetreden zijn ligt waarschijnlijk aan het feit dat alle <strong>kinderen</strong><br />

volgens de norm al genoeg bewogen. Als ze elke dag te horen krijgen dat ze genoeg bewegen<br />

geeft het ook geen prikkel om meer te bewegen. Het is dus ook niet te verwachten dat hier<br />

een verschil zou optreden.<br />

Bij deze analyse zijn dezelfde factoren aanwezig <strong>bij</strong> de selectie van data als <strong>bij</strong> de<br />

betrouwbaarheidsanalyse.<br />

Doordat van weinig proefpersonen bruikbare data beschikbaar is, is het moeilijker om<br />

uitspraken te kunnen doen over betrouwbaarheid. Doordat er een aantal missers in de week<br />

zijn is het niet mogelijk om <strong>bij</strong> elke proefpersoon gelijke dagen <strong>met</strong> elkaar te vergelijken.<br />

Hierdoor is de kans groter dat er verschillen ontstaan aangezien je verschillende dagen <strong>met</strong><br />

elkaar vergelijkt.<br />

Daarnaast spelen ook de andere factoren genoemd in de discussie van paragraaf 3.4.1.5.<br />

weer een rol <strong>bij</strong> de betrouwbaarheid van de <strong>met</strong>ingen. Bij deze analyse zijn eventueel een<br />

aantal <strong>met</strong>ingen niet te gebruiken. Wegens tijdgebrek, is ervoor gekozen geen verdere data<br />

uit te sluiten <strong>bij</strong> dit onderzoek. In hoeverre dit van invloed is op de uitkomst van het<br />

onderzoek is niet te zeggen.<br />

3.4.2.6. Conclusie<br />

Invloed Feedbacksysteem:<br />

Uit de resultaten blijkt de feedback weinig invloed te hebben op het bewegingsgedrag van<br />

een kind. Er zijn geen duidelijke verschillen te zien en zeker geen significante verschillen.<br />

De uiteindelijke groep proefpersonen kreeg vóór het onderzoek al genoeg beweging. Daarom<br />

was er te verwachten dat ze tijdens het onderzoek ook genoeg zouden bewegen. Dit is ook<br />

uit de rapporten gebleken. De <strong>met</strong>hode blijkt in dit geval wel te werken.<br />

Enschede, 28 mei 2008 30


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

3.4.3. Hanteerbaarheid van het systeem<br />

3.4.3.1. Inleiding<br />

Om te analyseren of het systeem geschikt is voor doelgroep is het niet alleen belangrijk om te<br />

weten of het valide en betrouwbaar is, maar ook of het wel goed hanteerbaar is voor de<br />

gebruiker. Is het gemakkelijk te begrijpen, hoeveel tijd kost het, is er speciale computer<br />

apparatuur nodig en is het voor <strong>kinderen</strong> wel prettig om het meetapparaat te dragen?<br />

Om dit te beoordelen, is een vragenlijst afgenomen <strong>bij</strong> de deelnemers aan het onderzoek, in<br />

dit geval de ouders van de <strong>kinderen</strong>.<br />

Er werd gevraagd naar het draagcomfort van de band, de kwaliteit van de software, het<br />

ontvangen van de feedback en de ervaring van het kind. Negen deelnemers hebben de<br />

vragenlijst ingevuld.<br />

3.4.3.2. Resultaten<br />

Draagcomfort band<br />

Het aanbrengen van de band leverde weinig problemen op. Slechts één van de<br />

ondervraagden gaf aan hiermee problemen te ondervinden. In dit geval werd er gewerkt <strong>met</strong><br />

een prototype Micromod, dat niet goed in het daarvoor bestemde vakje in de band paste.<br />

Zeven deelnemers vonden het aanbrengen ‘makkelijk’ gaan. Alle deelnemers waren het<br />

ermee eens dat de band gedurende de dag goed bleef zitten.<br />

Minpunten waren de maat van de band en het veroorzaken van huidirritaties. Volgens twee<br />

deelnemers had de band niet de juiste maat. Dit geldt voor de grootte van zowel de band ten<br />

opzichte van de tailleomvang van het kind, als het vakje waarin de <strong>met</strong>er geplaatst moet<br />

worden. Bij vier deelnemers veroorzaakte de band huidirritaties. In het <strong>bij</strong>zonder tijdens<br />

warm weer hadden <strong>kinderen</strong> last van zweten en jeuk door de band. Vier ondervraagden<br />

gaven aan dat hun kind hinder ondervond tijdens het dragen van de band.<br />

Figuur 14 Beoordeling van het draagcomfort van de band<br />

Software<br />

De deelnemers waren het ermee eens dat het programma <strong>met</strong> behulp van de handleiding<br />

makkelijk te begrijpen was. Desondanks ondervonden alle negen deelnemers problemen <strong>met</strong><br />

de software. Bovendien gaven zeven deelnemers aan dat het verwerken van de data veel tijd<br />

in beslag nam. In sommige gevallen kon dit meer dan een uur duren. Het meest<br />

gerapporteerde probleem was het vastlopen van de computer tijdens het uitlezen van het<br />

geheugenkaartje. Ook lukte het uploaden van de gegevens op “gaitweb” soms niet.<br />

Enschede, 28 mei 2008 31


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Ontvangen feedback<br />

Zes van de negen deelnemers hebben feedback via een e‐mailadres ontvangen. Hier<strong>bij</strong> ging<br />

het om het algemene rapport of het thermo<strong>met</strong>er rapport. Drie deelnemers hadden<br />

problemen <strong>met</strong> het ontvangen van de feedback, voor de andere drie leverde dit geen<br />

problemen op. In sommige gevallen werd de feedback pas na enkele dagen ontvangen.<br />

Bovendien is de website “gaitweb” enkele dagen offline geweest, waardoor er helemaal geen<br />

rapport kon worden aangevaagd en ontvangen.<br />

Ervaring kind<br />

Vijf <strong>kinderen</strong> vonden het leuk om de band twee weken te dragen, drie <strong>kinderen</strong> waren het<br />

hier niet mee eens. Slechts één kind vond het daadwerkelijk vervelend om de band te<br />

moeten dragen. Twee <strong>kinderen</strong> gaven aan dat ze hinder ondervonden tijdens het spelen. In<br />

hoeverre de band hinderlijk was en <strong>bij</strong> welke activiteiten is niet bekend.<br />

3.4.3.3. Conclusie<br />

Het systeem is nog niet ideaal voor het gebruik door de doelgroep. Met name de software<br />

levert veel problemen op. Gebruikers zullen niet gemotiveerd zijn om de <strong>met</strong>ingen dagelijks<br />

te uploaden, wanneer dit zoveel tijd in beslag neemt.<br />

Verder blijkt de buikband zelf wel geschikt voor gebruik, maar zou voor <strong>kinderen</strong> aangepast<br />

moeten worden in verband <strong>met</strong> de maat en het materiaal van de buikband.<br />

Opvallend is dat vier ouders aangaven dat hun kind hinder ondervond door het dragen van<br />

de band. Er waren echter maar twee <strong>kinderen</strong> die dit zelf ook aangaven. Tijdens het<br />

instrueren van de deelnemers viel verder op dat het inzicht in het systeem <strong>bij</strong> mensen uit<br />

verschillende sociale klassen verschilde. De deelnemers uit een hogere sociale klasse hadden<br />

minder moeite <strong>met</strong> het doorlopen van de stappen. Daarnaast namen zij eerder contact op <strong>bij</strong><br />

problemen.<br />

In hoofdstuk 4 zullen suggesties worden gedaan om het gebruik van het systeem te<br />

optimaliseren.<br />

3.4.4. Kwaliteit Feedback<br />

3.4.4.1. Inleiding<br />

Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van feedback in de vorm van een<br />

thermo<strong>met</strong>errapport. Het is belangrijk om te weten of <strong>kinderen</strong> van de doelgroep deze<br />

feedback begrijpen. Het moet aansluiten <strong>bij</strong> de belevingswereld van een bepaald<br />

leeftijdsniveau.<br />

Middels een steekproef is onderzocht of de feedback in de vorm van het<br />

thermo<strong>met</strong>errapport voor <strong>kinderen</strong> begrijpelijk is. Twee <strong>kinderen</strong> ontvingen een week lang<br />

feedback, en daar<strong>bij</strong> werd gekeken of zij de kleuren groen, oranje en rood correct<br />

interpreteerden als respectievelijk goed, matig en slecht. Dit werd door de ouders ingevuld<br />

op een formulier (zie <strong>bij</strong>lage E). Daarnaast moesten de ouders invullen hoe het kind op de<br />

feedback reageerden. In totaal ontvingen de <strong>kinderen</strong> 15 rapporten.<br />

Enschede, 28 mei 2008 32


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

3.4.4.2. Resultaten<br />

Alle rapporten werden door de <strong>kinderen</strong> correct geïnterpreteerd.<br />

Bovendien reageerden de <strong>kinderen</strong> adequaat op de feedback. Bij een groene thermo<strong>met</strong>er<br />

werd de reactie van het kind doorgaans als “blij” omschreven, <strong>bij</strong> een rode of oranje<br />

thermo<strong>met</strong>er werd genoteerd dat het kind verbaasd of teleurgesteld was.<br />

3.4.4.3. Conclusie<br />

De feedback in de vorm van het thermo<strong>met</strong>errapport sluit aan <strong>bij</strong> de belevingswereld van de<br />

leeftijdsgroep. Daar<strong>bij</strong> is echter geen rekening gehouden <strong>met</strong> het niveau van het kind. Om te<br />

onderzoeken of deze vorm van feedback ook correct wordt geïnterpreteerd door <strong>kinderen</strong><br />

<strong>met</strong> een lager of hoger cognitief niveau, is een grotere populatie noodzakelijk.<br />

In hoofdstuk 4 zullen aanbevelingen worden gedaan over het geven van feedback aan<br />

<strong>kinderen</strong>.<br />

Enschede, 28 mei 2008 33


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

4. Aanbevelingen<br />

4.1. Inleiding<br />

In dit hoofdstuk worden aanbevelingen gegeven voor een mogelijk vervolg onderzoek ten<br />

aanzien van bevindingen in bovengenoemde hoofdstukken. Er zijn vele discussiepunten die<br />

na afloop van het onderzoek naar voren kwamen. Daarom is het noodzakelijk de huidige<br />

onderzoeksopzet aan te passen. In paragraaf 4.2. wordt een toelichting en daarnaast een<br />

aanbeveling beschreven voor een vernieuwde onderzoeksopzet. Er zullen een aantal punten<br />

gewijzigd moeten worden, om een volgend onderzoek goed te laten verlopen. Verder<br />

worden in paragraaf 4.3 enkele verbeterpunten aangedragen ten aanzien van het<br />

meetsysteem. Hier<strong>bij</strong> worden suggesties gegeven voor optimaal gebruik. Ten slotte worden<br />

in paragraaf 4.4 aanbevelingen gedaan voor het geven van feedback.<br />

4.2. Aanbeveling onderzoeksopzet<br />

Hieronder zullen punten genoemd worden die ten opzichte van de huidige onderzoeksopzet<br />

veranderd zouden moeten worden. Hier<strong>bij</strong> worden mogelijke opties gegeven om problemen<br />

te voorkomen.<br />

Beschrijving<br />

Twintig <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> dragen gedurende twee weken de DynaPort Micromod<br />

MoveMonitor. Hiermee wordt de acceleratie geregistreerd en daarmee dus de activiteit.<br />

Daarnaast houden de <strong>kinderen</strong> elke dag een activiteitenlogboek <strong>bij</strong>. In de eerste week wordt<br />

alleen ge<strong>met</strong>en en in de tweede week krijgt het kind aan het eind van de dag feedback. Er<br />

wordt hier<strong>bij</strong> gekeken naar het verschil in bewegingsgedrag tussen de week zonder feedback<br />

en de week <strong>met</strong> feedback.<br />

Doel<br />

Er zal opnieuw gericht gekeken moeten worden naar de betrouwbaarheid van het<br />

meetsysteem. Ook moet er worden gekeken of er een verschil bestaat tussen het wel of niet<br />

geven van feedback <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> <strong>met</strong> betrekking tot hun bewegingsgedrag.<br />

Hierop sluit direct de probleemstelling aan samen <strong>met</strong> de hypothesen.<br />

Probleemstelling<br />

De nieuwe probleemstellingen luiden als volgt:<br />

1. Heeft biofeedback invloed op het bewegingsgedrag van <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong>?<br />

2. Is het meetsysteem betrouwbaar?<br />

Design<br />

Het is aan te bevelen om in plaats van tien <strong>kinderen</strong> meer <strong>kinderen</strong> te <strong>met</strong>en, <strong>bij</strong>voorbeeld<br />

twintig. Tevens zou de helft van de <strong>kinderen</strong> als controlegroep kunnen fungeren. Er is dan<br />

sprake van een quasi‐experimenteel onderzoek. In de huidige opzet vindt er alleen een<br />

controle periode plaats.<br />

Enschede, 28 mei 2008 34


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Populatie<br />

Om een verschil in bewegingsgedrag te bewerkstelligen dient de onderzoekspopulatie te<br />

worden aangepast. Om resultaat te kunnen <strong>met</strong>en worden alleen <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong><br />

bewegingsarmoede en <strong>overgewicht</strong> geselecteerd. Kinderen <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> zullen eerder<br />

gemotiveerd zijn om aan het onderzoek mee te werken. De leeftijdscategorie ligt tussen de 4<br />

en 12 jaar. Tevens dient men de beschikking te hebben over een computer <strong>met</strong> minimale<br />

systeemvereisten en een internet aansluiting. Dit vanwege de zware belasting van de<br />

software op computers. Mogelijk kunnen hierdoor de problemen, genoemd in paragraaf<br />

3.4.3.2, verminderd worden.<br />

Een ander punt is de sociale klasse van de deelnemers. Deze heeft invloed op de mate van<br />

begrip en stimulatie van <strong>kinderen</strong> en ouders om door te gaan <strong>met</strong> het project. Uit hogere<br />

sociale klassen zijn ouders en <strong>kinderen</strong> meer gemotiveerd om de DynaPort Micromod<br />

MoveMonitor te dragen. Daarom zou het goed zijn om deelnemers uit verschillende sociale<br />

klassen te selecteren voor het onderzoek, zodat een beeld van de werkelijkheid geschetst<br />

wordt. Dit kan <strong>bij</strong>voorbeeld gerealiseerd worden door <strong>kinderen</strong> van scholen uit verschillende<br />

buurten te benaderen.<br />

De exclusiecriteria van de basispopulatie blijven hetzelfde.<br />

Meetmomenten<br />

De <strong>met</strong>ingen vinden gedurende de hele dag plaats en ’s avonds worden de gegevens<br />

geregistreerd. De <strong>met</strong>ingen moeten in elk geval vier tot zes dagen worden uitgevoerd.<br />

Daar<strong>bij</strong> is het beter om zeven dagen te kiezen gezien het verschil in activiteit tussen week en<br />

weekend.[13]<br />

In de eerste week wordt alleen ge<strong>met</strong>en en in de tweede week krijgen de ouders en het kind<br />

aan het eind van de dag feedback over zijn/haar bewegingsgedrag. Er wordt per kind gekeken<br />

naar het verschil in bewegingsgedrag tussen de eerste week, waarin alleen wordt ge<strong>met</strong>en,<br />

en de tweede week, waarin het kind ’s avonds feedback krijgt.<br />

Interventie<br />

Feedback vindt plaats <strong>met</strong> behulp van software aan ouders en <strong>kinderen</strong> zelf. Feedback dient<br />

op een bepaalde manier gegeven te worden. In paragraaf 4.4. staan aanbevelingen voor het<br />

geven van feedback.<br />

In de huidige onderzoeksopzet vindt geen blindering plaats, zowel therapeut als de ouders<br />

van het kind weten van het onderzoek. Blindering zou wel wenselijk zijn. Dit zou te realiseren<br />

zijn, door het onderzoek uit te besteden, zodat men niet zowel therapeut als onderzoeker<br />

hoeft te zijn en op die manier niet weet welk kind welke data heeft verkregen.<br />

Het is niet mogelijk om de proefpersoon ook te blinderen. De <strong>kinderen</strong> zullen altijd weten dat<br />

ze ge<strong>met</strong>en worden.<br />

Bias<br />

De eerste bias genoemd in paragraaf 3.2 blijft hetzelfde. Er blijft sprake van een patiënt bias;<br />

<strong>kinderen</strong> weten dat ze ge<strong>met</strong>en worden, wat invloed heeft op het bewegingsgedrag van het<br />

kind. Kinderen kunnen hierdoor ander bewegingsgedrag vertonen dan dat ze normaal zullen<br />

doen. Dit zal niet veranderen aangezien het <strong>met</strong>en niet geblindeerd kan worden. Het tweede<br />

punt dat genoemd wordt in 3.2 kan eventueel worden voorkomen. De therapeut bias kan<br />

Enschede, 28 mei 2008 35


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

worden voorkomen door het onderzoek uit te laten besteden. Hierdoor is de onderzoeker<br />

niet direct betrokken <strong>bij</strong> de <strong>met</strong>ingen en is er dus sprake van een blindering.<br />

Confounders<br />

Een aantal confounders uit de huidige onderzoeksopzet blijven hetzelfde. Toch kan de<br />

invloed van deze confounders mogelijk afgezwakt worden door een aantal maatregelen.<br />

Als eerste punt genoemd in 3.2 bestaat er weinig controle over acties en/of handelingen van<br />

ouders en kind. Een oplossing hiervoor zou kunnen zijn dat het kind en/of ouder dagelijks een<br />

logboek <strong>bij</strong> moeten houden, zodat acties en/of handelingen achteraf kunnen worden<br />

gecontroleerd.<br />

Bovendien is de kans aanwezig, wanneer het kind ziek is, dat er sprake is van inactiviteit.<br />

Hierdoor ontstaan afwijkende data. Wanneer dit gebeurt moet ziekte worden genoteerd,<br />

zodat te achterhalen is waarom er op die dag minder activiteit plaats heeft gevonden. Op die<br />

manier kan hier rekening mee worden gehouden.<br />

Een andere factor die invloed kan hebben op de mate van activiteit is verandering van<br />

weersomstandigheden. Hier zal dus ook rekening mee moeten worden gehouden tijdens het<br />

uitvoeren van het onderzoek. Het onderzoek zou in een kortere periode moeten worden<br />

uitgevoerd, zodat er geen sprake is van seizoensverschillen. Daarnaast zou het een optie<br />

kunnen zijn om alle <strong>kinderen</strong> gelijktijdig te <strong>met</strong>en, zodat de omstandigheden voor alle<br />

verkregen data gelijk zijn.<br />

Daarnaast zijn er een aantal nieuwe confounders gevonden tijdens het onderzoek.<br />

Ten eerste is het belangrijk dat deelnemers therapietrouw zijn. Wanneer <strong>kinderen</strong> en ouders<br />

zelf baat hebben <strong>bij</strong> de deelname aan het onderzoek zal dit de compliance versterken. De<br />

selectie van <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> is hiervoor een oplossing. Therapietrouw kan alleen<br />

worden nagestreefd wanneer deelnemers de band overdag om houden. Dit zal tevens door<br />

communicatie <strong>met</strong> invloedrijke personen zoals ouders of leraren, gecoördineerd moeten<br />

worden.<br />

Hier<strong>bij</strong> is het ook van belang dat men handelt naar feedback. Dus wanneer er sprake is van te<br />

weinig beweging, zou een kind zijn/haar gedrag moeten aanpassen. Op welke manier<br />

feedback het beste gegeven kan worden, staat in paragraaf 4.5 beschreven.<br />

Verder zijn er voor het onderzoek te weinig DynaPort Micromod MoveMonitoren<br />

beschikbaar, zodat het onderzoek erg lang duurt. Er zijn maar vier Monitoren ter beschikking<br />

zodat er maar vier <strong>kinderen</strong> ge<strong>met</strong>en kunnen worden per twee weken. Er zullen in het<br />

vervolg voldoende monitoren aanwezig moeten zijn tijdens het uitvoeren van het onderzoek.<br />

Hierdoor kunnen alle <strong>kinderen</strong> tegelijkertijd ge<strong>met</strong>en worden.<br />

Ook bestaat de kans dat deelnemers de monitor vergeten op te laden, zodat deze de<br />

volgende dag niet gebruikt kan worden, waardoor vertraging opgelopen kan worden. Dit<br />

zelfde geldt voor het stuk gaan van de monitor. Goede instructies en handleiding zijn<br />

hiervoor van belang.<br />

Enschede, 28 mei 2008 36


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Ook hiervoor geldt dat wanneer een apparaat stuk gaat, om wat voor een reden dan ook, er<br />

genoeg monitoren zullen moeten zijn om stuk gaande apparaten te vervangen. Daarnaast is<br />

het van belang dat er constant communicatie plaatsvindt tussen de onderzoeker en<br />

proefpersoon om dit soort problemen zo snel mogelijk op te lossen. Bijvoorbeeld door<br />

middel van telefoon, e‐mail, sms en/of bezoek.<br />

De monitoren zijn niet waterresistent, dit wil zeggen dat de monitoren niet gebruikt kunnen<br />

worden tijdens het zwemmen of douchen. Dit is een confounder omdat hierdoor activiteiten<br />

worden gemist. De monitor zou waterresistent moeten zijn, zodat zowel <strong>met</strong> zwemmen als<br />

douchen de band omgehouden kan worden. Een andere optie is om deze momenten in een<br />

logboek vast te leggen. Hiermee kan dit mogelijk omgezet worden in beweegeenheden en in<br />

de analyse verwerkt worden. Er moeten dan wel voldoende testpersonen deze zelfde<br />

activiteit leveren (<strong>bij</strong>voorbeeld schoolzwemmen). Indien de testpersoon hierdoor teveel<br />

afwijkt, zal deze data als misser moeten worden beschouwd.<br />

Daarnaast zijn vakantieperioden binnen de meetperiode een confounder, omdat hier een<br />

ander beweegpatroon wordt laten zien. Het is van belang dat dezelfde dagen <strong>met</strong> elkaar<br />

vergeleken worden, <strong>bij</strong>voorbeeld een maandag <strong>met</strong> een maandag of een woensdag <strong>met</strong> een<br />

woensdag. Wanneer de ene maandag op school plaats vindt en de andere maandag in de<br />

vakantie, kunnen deze dagen niet als zodanig <strong>met</strong> elkaar vergeleken worden.<br />

Verder is het van belang de <strong>kinderen</strong> op het hetzelfde moment te <strong>met</strong>en. Het is natuurlijk<br />

ook mogelijk vakantie en afwijkende periodes uit te sluiten.<br />

Als laatste moet de band elke dag op hetzelfde tijdstip worden omgedaan en afgedaan, zodat<br />

het aantal uren dat de band gedragen is, elke dag hetzelfde is.<br />

In dit onderzoek zijn er geen instructies gegeven over het moment van afdoen en omdoen<br />

van de band. Er kan nu niet meer nagegaan worden of dit elke dag op hetzelfde moment is<br />

gebeurd (zie discussie paragraaf 3.4.1.5).<br />

Enschede, 28 mei 2008 37


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

4.3 Aanbevelingen meetsysteem<br />

4.3.1 Inleiding<br />

Tijdens dit onderzoek is gebleken dat er verscheidene problemen optraden <strong>bij</strong> het gebruik<br />

van de hardware en de software. Dit is aan de hand van enquêtes die na afloop van het<br />

onderzoek zijn gehouden bepaald. De meeste problemen kwamen voor <strong>bij</strong> het gebruikt van<br />

de software. Verder waren niet alle gebruikers gemotiveerd om <strong>met</strong>ingen dagelijks te<br />

uploaden, omdat het gehele proces veel tijd in beslag neemt. Deze conclusies zijn genoemd<br />

in paragraaf 3.4.3.3. Aanbevelingen om het systeem te optimaliseren zullen in deze paragraaf<br />

worden besproken. De aanbevelingen zijn gericht op het voorkomen van software<br />

problemen, hardware problemen, problemen <strong>met</strong> de buikband en overige problemen.<br />

4.3.2 Software problemen<br />

Gebruik software<br />

Ten eerste zijn er te veel stappen nodig om de software te gebruiken. Deze stappen zijn<br />

beschreven in paragraaf 3.3.2. Voor de gemiddelde gebruiker zijn veel van deze stappen<br />

moeilijk om uit te voeren. Daarnaast is het uitlezen van de juiste gegevens en deze<br />

vervolgens weer terug te zoeken, zodat gegevens kunnen worden opgestuurd, erg moeilijk.<br />

Ten tweede is het terugvinden van specifieke mappen op de computer is niet ieders<br />

dagelijkse bezigheid. Het is vooral de oudere generatie die hier tegen aanloopt. Door de<br />

hoeveelheid stappen wordt niet alleen het invoerproces bemoeilijkt, daarnaast brengt dit de<br />

compliance van de ouders <strong>bij</strong> het onderzoek in gevaar. De grootste frustratie is het<br />

tijdsbeslag die het proces inneemt.<br />

Met name door de zwaarte van de software lopen de computers vaak vast. Vervolgens moet<br />

het hele proces dan nog eens herhaald worden.<br />

Een aanbeveling voor het oplossen van dit probleem is, dat men gebruik maakt van een kaart<br />

die rechtstreeks op internet kan worden geupload, zoals <strong>bij</strong>voorbeeld <strong>bij</strong> internet bankieren<br />

wordt gebruikt.<br />

Het belangrijkste is dat het gehele programma eenvoudiger in gebruik moet zijn. Minder<br />

stappen zodat het programma voor een leek gemakkelijk hanteerbaar is. Zo hoeven hierdoor<br />

geen onnodige problemen te ontstaan.<br />

Capaciteit<br />

Zoals hierboven genoemd is er gebleken dat de computers vaak vastlopen. Hierdoor zijn er<br />

een aantal gezinnen afgehaakt tijdens de <strong>met</strong>ingen. De gemiddelde computer in het bezit van<br />

de mensen, welke <strong>bij</strong> ons onderzoek betrokken waren, hebben een te kleine capaciteit, zodat<br />

de software niet goed functioneert. Aangezien het een groot gevaar voor de compliance<br />

blijkt te zijn moet dit eerst worden aangepast voor verder gebruik. Een aanbeveling hiervoor<br />

is, dat de software een minder grote capaciteit zou moeten bevatten. Hierdoor is de kans<br />

geringer dat oudere computers vastlopen <strong>bij</strong> deze software.<br />

Enschede, 28 mei 2008 38


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Website<br />

Uit ons onderzoek is gebleken dat de website www.gaitweb.nl soms wegvalt. Hierdoor doen<br />

zich problemen voor <strong>bij</strong> het uploaden en opsturen van de gegevens. Een aanbeveling<br />

hiervoor is, dat de site betrouwbaarder moet zijn, zodat deelnemers van het onderzoek hier<br />

geen hinder van ondervinden.<br />

Foutmelding<br />

Er bestaat soms enige verwarring over welk soort bestand ingelezen moet worden. Indien er<br />

een storing is, kan er soms geen ‘.mif’ bestandje gemaakt worden in plaats van een ‘.3ac’<br />

(ruwe data) bestand. Deze fout wordt niet duidelijk genoeg aangegeven aan de gebruiker,<br />

zodat men het verkeerde bestand opstuurt. Hierdoor kunnen data verloren gaan. Een<br />

aanbeveling hiervoor is, dat dit als een foutmelding vermeld moet worden, zodat er geen<br />

belangrijke data verloren gaan.<br />

Bewaren van ruwe data<br />

Verder bestaat er een kans dat het aantal uren actief of niet‐actief niet reëel blijkt te zijn. Het<br />

komt voor dat de som der aantallen uren actief en niet‐actief het totale aantal meeturen<br />

overschrijdt. Dit probleem kan achterhaald worden door McRoberts BV mits hiervoor de<br />

zogenaamde ruwe data (.3ac bestanden) aanwezig zijn. Daarom is het van belang voor de<br />

onderzoeker om deze ruwe data bewaren, zodat dit soort problemen achterhaald kunnen<br />

worden.<br />

4.3.3 Hardware problemen<br />

Opladers<br />

Ten eerste was er onduidelijkheid over wel of niet opgeladen zijn van de <strong>met</strong>er. Zelfs na<br />

instructies ging dit vaker fout. Een aanbeveling hier<strong>bij</strong> zou kunnen zijn om een extra LED‐je in<br />

het apparaat te doen die aangeeft of het apparaat helemaal is opgeladen.<br />

Ten tweede gaan de opladers <strong>bij</strong> minimaal gebruik kapot. Het stekkertje is op een dusdanige<br />

manier bevestigd dat deze snel los kan schieten van het kabeltje. Zelfs <strong>bij</strong> nauwkeurige uitleg<br />

van het gebruik van de oplader en voorzichtig gebruik door deelnemers, gaan de miniem<br />

belastbare draadjes snel kapot. Een aanbeveling voor dit probleem zou een oplader zijn van<br />

duurzaam materiaal, die minder snel kapot gaat, ook <strong>bij</strong> regelmatig gebruik.<br />

DynaPort Micromod MoveMonitor<br />

De prototypes passen niet goed in de buikband. De omvang van de prototypes is te groot om<br />

goed in de inkeping van de buikband te passen. Hierdoor kan het klittenband niet goed dicht<br />

en is de kans groot dat de prototypes uit de buikband vallen. Uit ervaring blijkt dat de<br />

prototypes een grotere kans hebben op schade of zelfs het verliezen van de <strong>met</strong>er. Een<br />

aanbeveling hiervoor is, dat alle DynaPort Micromod MoveMonitor dezelfde af<strong>met</strong>ingen<br />

moeten hebben en een iets kleinere af<strong>met</strong>ing dan de inkeping van de buikband. Indien dit<br />

niet mogelijk is, moet er een band beschikbaar zijn die wel geschikt is voor de desbetreffende<br />

<strong>met</strong>er.<br />

Enschede, 28 mei 2008 39


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

4.3.4 Problemen <strong>met</strong> betrekking tot de buikband<br />

Formaat en materiaal<br />

De buikband is minder geschikt voor dunne <strong>kinderen</strong>. Er waren nu drie verschillende maten<br />

beschikbaar. Deze buikbanden zijn of te breed of te lang voor <strong>kinderen</strong>. Het draagcomfort is<br />

daardoor niet ideaal. De band moet vaker om de buik gedraaid worden om stevig vast te<br />

zitten. De <strong>kinderen</strong> ondervinden hier hinder van. De band drukt <strong>bij</strong> het zitten en daarnaast<br />

past de kleding niet goed over de band. Daarnaast levert dit extra hinder op <strong>bij</strong> warm weer,<br />

omdat de band vaker om de middel is gedraaid. Tevens is het zo dat men de band kan zien<br />

onder de kleding, dit is niet de bedoeling. Een aanbeveling hiervoor is, dat er speciale banden<br />

zullen moeten worden gemaakt, die passen <strong>bij</strong> de af<strong>met</strong>ingen van een kind. Indien dit niet<br />

mogelijk is moet er wel meer variatie in bandlengte gemaakt worden dan nu.<br />

Niet alleen het formaat is ongeschikt, ook het materiaal van de buikband is niet geschikt om<br />

lang achter elkaar te dragen. Vooral door ouders van de deelnemende <strong>kinderen</strong> werd er<br />

geklaagd over zweten onder en rondom de band. Hierdoor hadden <strong>kinderen</strong> last van<br />

huidirritatie, anderen wilden de band niet meer dragen. Wanneer er gebruik zou worden<br />

gemaakt van een luchtdoorlatend materiaal, zou dit de kans op zweten verminderen.<br />

4.3.5 Overige problemen<br />

Tijd<br />

Over het algemeen kost de totale uitleg van het meetsysteem en software veel tijd. Het<br />

oplossen van problemen en het beantwoorden van vragen, neemt veel tijd in beslag.<br />

Gemiddeld duurt de uitleg van het programma per deelnemer ongeveer een uur tot<br />

anderhalf uur. Wanneer er minder stappen gemaakt hoeven worden, is de duur van het<br />

proces korter en daarmee ook de instructie zelf. Hierdoor is minder tijd nodig voor de<br />

instructie en kunnen er meer vragen beantwoord worden van de proefpersonen. Daarnaast<br />

gaat er minder tijd verloren aan de bezoeken <strong>bij</strong> de proefpersonen. Aangezien er minder<br />

stappen zijn, verminderd dit eventueel de kans op problemen die ontstaan tijdens het<br />

proces.<br />

Vroegtijdig afhaken<br />

De sociale klasse van de deelnemer heeft invloed op de mate van begrip en stimulatie van<br />

<strong>kinderen</strong> en ouders om door te gaan <strong>met</strong> het project. Uit hogere sociale klassen zijn ouders<br />

en <strong>kinderen</strong> meer gemotiveerd om de DynaPort Micromod MoveMonitor te dragen. Het is<br />

belangrijk dat zowel ouders als <strong>kinderen</strong> goed gemotiveerd zijn. Wanneer dit niet het geval is,<br />

is de kans groot dat ze vroegtijdig afhaken.<br />

Uit het onderzoek blijkt ook dat het begrip van handleiding e.d. door mensen uit een hogere<br />

sociale klasse beter is dan mensen uit een lagere sociale klasse. Om een beeld te schetsen<br />

van de werkelijkheid, is het belangrijk om groepen uit verschillende sociale klassen te testen.<br />

Daarnaast is gebleken dat men niet vroegtijdig aangeeft wanneer er fouten optreden in het<br />

systeem. Ondanks vele instructies naar gebruikers toe, leidt dit niet altijd tot opvolging. Door<br />

middel van e‐mail en het programma ‘MIRA’ kunnen resultaten steeds <strong>bij</strong>gehouden worden.<br />

Dit gebeurd tevens om te voorkomen dat er veel data gemist wordt.<br />

Enschede, 28 mei 2008 40


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Na dit gezegd te hebben zijn er een aantal maatregelen om vroegtijdig afhaken te<br />

voorkomen.<br />

Ten eerste moet men zorgen voor goed contact en voldoende tijd om dit contact te<br />

onderhouden. Een face to face benadering is veruit het beste. Mocht dit niet haalbaar zijn<br />

dan is het van belang om zowel telefonisch als over de email te communiceren, zodat<br />

problemen vroegtijdig kunnen worden besproken en opgelost kunnen worden.<br />

Daarnaast moet men er zeker van te zijn dat alle gedane activiteiten overeen komen <strong>met</strong> de<br />

<strong>met</strong>ing. Daarom is het noodzakelijk om een logboek te gebruiken waar tijden in vermeld<br />

worden wanneer het apparaat aan‐ en uitgezet wordt. Ook alle dagelijkse activiteiten<br />

worden hier in beschreven, wanneer wordt welke activiteit uitgevoerd. Op deze manier kan<br />

worden terug gekoppeld wanneer de gebruiker actief en niet actief is geweest. Verder is het<br />

belangrijk dat deelnemers gemotiveerd worden. Dit kan doordat mensen zelf belang hebben<br />

<strong>bij</strong> het onderzoek. Maar ook doordat mensen van te voren goed weten waar ze aan toe zijn<br />

en niet voor verrassingen komen te staan.<br />

Bovendien is het belangrijk om een lijst <strong>met</strong> frequent gestelde vragen inclusief antwoord op<br />

te stellen, zodat mensen hier naar terug kunnen refereren. Indien er problemen ontstaan <strong>bij</strong><br />

het gebruik van de DynaPort Micromod MoveMonitor en software kunnen mensen dit<br />

gebruiken. Hierdoor hoeft niet altijd een onderzoeker langs te komen <strong>bij</strong> de mensen. Dit<br />

bespaart tijd en energie. Daarnaast is het ter preventie zinvol tijdens de instructies<br />

onderwerpen te bespreken waar de gebruiker tegen aan zou kunnen lopen, en mogelijke<br />

oplossingen hier<strong>bij</strong> aan te geven.<br />

Tevens kan het voorkomen dat de gebruiker de DynaPort Micromod MoveMonitor vergeet<br />

om te doen. Hiervoor zou men flyers of stickers kunnen hangen en plakken op plekken die de<br />

gebruiker vaak ziet. Het kan voorkomen dat er door <strong>bij</strong>voorbeeld, (gym)leraren, trainers of<br />

andere personen verwacht wordt dat men de DynaPort Micromod MoveMonitor af doet<br />

tijdens <strong>bij</strong>voorbeeld sport. Het is hier<strong>bij</strong> zinvol om, voordat men aan de <strong>met</strong>ing begint, deze<br />

personen over het systeem in te lichten, zodat hier geen hinder van ondervonden hoeft te<br />

worden. [13]<br />

Enschede, 28 mei 2008 41


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

4.4. Aanbeveling feedback geven<br />

4.4.1. Inleiding<br />

Om gedragsverandering te bewerkstelligen <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong>, moet er op een bepaalde manier<br />

feedback worden gegeven. Het is belangrijk feedback zodanig te geven dat je de gestelde<br />

doelen bereikt. Om goede feedback te geven moet eerst enige duidelijkheid bestaan over het<br />

begrip gedrag en de verschillende vormen van feedback.<br />

Om effectief feedback te geven, moet de gegeven feedback aan een aantal voorwaarden<br />

voldoen. Hieronder is het begrip gedrag beschreven aan de hand van het model van ‘Kok’.<br />

Daarnaast zijn de verschillende vormen van feedback beschreven <strong>met</strong> de <strong>bij</strong>behorende<br />

criteria. Met dit begrip kan verder gekeken worden hoe de criteria toegepast moeten worden<br />

in de onderzoekssituatie.<br />

Bij het huidige onderzoek waren alleen de algemene feedback criteria bekend. Tijdens het<br />

onderzoek is gebleken waar in deze situatie specifiek op gelet moet worden. In de laatste<br />

paragrafen staan de aanbevelingen beschreven aan de hand van de opgedane ervaring<br />

tijdens dit onderzoek.<br />

4.4.2. Gedrag<br />

Inleiding<br />

In deze paragraaf wordt gedrag aan de hand van het ASE‐model besproken. Daarna zal<br />

beschreven worden hoe, <strong>met</strong> behulp van dit model, gedragsverandering <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong><br />

<strong>overgewicht</strong> tot stand komt. Deze gedragsverandering zal voor een deel relatie hebben <strong>met</strong><br />

invloeden van ouders en sociale leefomgeving, dit wordt als laatste punt besproken.<br />

ASE‐Model<br />

Gedrag wordt bepaald door determinanten. Het ASE‐Model van Kok verklaart hoe de relatie<br />

tussen de determinanten en gedrag tot stand komt. Attitude (A), sociale invloed (S) en de<br />

eigeneffectiviteit (E) beïnvloeden de intentie of de wil om gedrag te veranderen (zie figuur 3).<br />

Om gedrag daadwerkelijk te veranderen moeten eerst vaardigheden worden verworven en<br />

problemen overwonnen. Met het woord vaardigheden worden naast motorische ook sociale<br />

vaardigheden omvat. Daarnaast wordt er gedoeld op vaardigheden om te plannen en<br />

problemen op te lossen. Het is van belang dat de patiënt het vermogen heeft om het<br />

aangeleerde gedrag in dagelijkse situaties te integreren en dat fysiologische signalen juist<br />

geïnterpreteerd worden. Voorbeelden van mogelijke problemen of barrières die overwonnen<br />

moeten worden zijn praktische problemen, zoals gebrek aan ruimte, een tekort aan<br />

financiële middelen of hulpmiddelen. Ook op het gebied van planning kunnen problemen<br />

optreden, <strong>bij</strong>voorbeeld door een gebrek aan tijd. [17]<br />

Enschede, 28 mei 2008 42


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Attitude Ideeën en opvattingen die mensen hebben over bepaald gedrag, hun<br />

overwegingen en beleving van voor – en nadelen van dat gedrag<br />

Sociale invloed Steun, gebrek aan steun of druk uit de directe sociale leefomgeving<br />

Eigen effectiviteit Inschatting van hoeverre men zelf in staat is het voorgenomen gedrag<br />

uit te voeren. Het vertrouwen in het eigen kunnen.<br />

Gedragsdeterminanten: attitude, sociale invloed en eigen effectiviteit<br />

Attitude<br />

Sociale invloeden<br />

Intentie<br />

Figuur 18: Brug, Schaalma, Kok, Meertens en Molen, (2001)<br />

Barrières<br />

Eigen effectiviteit Vaardigheden<br />

Gedrag<br />

Het model ‘Kok’ is een van vele modellen dat probeert gedrag te verklaren. In enkele andere<br />

modellen wordt er een aanvulling gegeven van determinanten die invloed hebben op gedrag.<br />

Voorbeelden hiervan zijn: kennis, emotionele factoren, gewoontes en morele<br />

verplichting/zelfconcept. [17]<br />

Gedragsverandering <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong><br />

Zoals <strong>bij</strong> het ASE – model van ‘Kok’ uitgelegd wordt, wordt gedrag bepaald door de<br />

determinanten attitude, eigen effectiviteit en sociale omgeving. Aangezien de mening en<br />

ideeën (attitude) van <strong>kinderen</strong> veelal bepaald wordt door de mening van hun ouders, richten<br />

de preventieve maatregelen zich op het optimaliseren van zowel sociale als fysieke<br />

omgevingsfactoren. Daarnaast richten de preventiemaatregelen zich op het verbeteren van<br />

de eigen effectiviteit van het kind.<br />

De verandering van individueel gedrag van <strong>kinderen</strong> en adolescenten hangt af van de<br />

verwachting in hun mogelijkheden om hun gedrag te veranderen (competentieverwachting<br />

of eigen effectiviteit). Competentieverwachting wordt ontleend aan de factoren: eerdere<br />

prestaties, aanwezigheid van goede voorbeelden in de directe omgeving, verbale overtuiging<br />

en de fysieke mogelijkheden die men heeft of denkt te hebben. Om de<br />

competentieverwachting te vergroten is het van belang dat preventieprogramma’s zich<br />

richten op de volgende aspecten:<br />

Enschede, 28 mei 2008 43


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

• Activiteiten organiseren waarin <strong>kinderen</strong> plezier hebben en die ze succesvol kunnen<br />

volbrengen.<br />

• Het creëren van mogelijkheden waarin invloedrijke personen in de omgeving van<br />

obese jongeren zoals ouders en ‘peers’ het goede voorbeeld kunnen geven<br />

• Het verbaal stimuleren van obese jongeren om fysiek actief te zijn<br />

• Het wegnemen van bezorgdheden om aan lichamelijke activiteiten deel te nemen<br />

door het competitie‐ of classificatiegevoel uit te schakelen<br />

Invloeden ouders en sociale leefomgeving<br />

Ouders spelen een belangrijke rol in het aanleren van gewoonten zoals regelmatig bewegen.<br />

Kinderen volgen het voorbeeld van hun ouders (‘modelling principe’). Ouders die de<br />

lichamelijke activiteit van hun <strong>kinderen</strong> willen stimuleren, zouden eerst aandacht moeten<br />

besteden aan hun eigen leefstijl. Ouders kunnen zelf een positievere houding ontwikkelen<br />

doordat zij hun <strong>kinderen</strong> stimuleren in gezond beweeggedrag. Lichamelijke activiteiten<br />

worden gestimuleerd door het uitnodigen tot buitenspelen of het lid worden van een<br />

sportvereniging. Facilitatie en instrumentele steun voor lichamelijke activiteit (contributie<br />

betalen, transport naar sportvereniging of speelplaats) is tevens belangrijk.[17]<br />

Bij nog niet schoolgaande <strong>kinderen</strong> is een sterke associatie gevonden tussen het zijn in de<br />

buitenlucht en lichamelijke activiteit. Het aantal speelplaatsen in de buurt en de hoeveelheid<br />

vrije tijd waar <strong>kinderen</strong> over beschikken om buiten te spelen, blijkt <strong>met</strong> de frequentie van<br />

lichamelijke activiteit samen te hangen. Het buitenspelen heeft een positieve invloed op de<br />

sociale, emotionele, motorische en verstandelijke ontwikkeling van het kind [18]<br />

Tevens heeft de sociale omgeving en voornamelijk de gezinssituatie een grote invloed op het<br />

gedrag van het kind. Mogelijke interventies op gebied van gedragsverandering zijn:<br />

• Het creëren van een samenwerkingsrelatie tussen ouders en therapeut<br />

• Het stil staan van de therapeut <strong>bij</strong> zijn voorlichterrol en persoonlijkheid<br />

• Het steunen van de rol van de familie<br />

• Het laten mee ervaren van behandeling door familieleden<br />

• Het gebruik van rolmodellen<br />

• Het ondersteunen van het zelfmanagement van de ouders en het kind<br />

• Het geven van meer aandacht ten aanzien van het volhouden van nieuw aangeleerd<br />

gedrag [17]<br />

Enschede, 28 mei 2008 44


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

4.4.3 Vormen van feedback geven<br />

Inleiding<br />

In deze paragraaf wordt ingegaan op het begrip feedback <strong>bij</strong> de begeleiding van <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong><br />

<strong>overgewicht</strong>. Er wordt een definitie en beschrijving gegeven van het begrip feedback. Hier op<br />

volgend wordt er gekeken hoe in de begeleiding van <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong>, het beste<br />

feedback gegeven kan worden. Daarna worden er verschillende vormen van feedback<br />

uitgelegd.<br />

Definitie feedback<br />

Er is sprake van feedback als een persoon van een andere persoon iets te horen<br />

krijgt over zijn eigen doen en laten. Wanneer feedback op een goede manier gegeven wordt,<br />

weet de ontvanger precies welk gedrag goed was en (eventueel) welk gedrag veranderd<br />

moet worden. [21]<br />

Een andere definitie van feedback is: alle verbale en non‐verbale boodschappen die door<br />

mensen worden uitgewisseld en die gevolgen hebben voor het hoe en wat van hun<br />

communicatie. [21]<br />

Vormen<br />

Er zijn twee vormen van feedback: feedback op adequaat gedrag en feedback op inadequaat<br />

gedrag. Feedback op adequaat gedrag is een versterker: het gedrag waarover feedback<br />

gegeven wordt zal daardoor vaker voorkomen. Het is een krachtig middel om aanwezige<br />

vaardigheden te versterken en te stimuleren dat deze vaardigheden (op de juiste momenten)<br />

gebruikt worden. Deze feedback wordt ook wel positieve feedback genoemd. Daarnaast<br />

bestaat er negatieve feedback. Dit is feedback op inadequaat gedrag. Het ongewenste gedrag<br />

wordt afgekeurd, zonder dat duidelijk wordt welk gedrag wel wenselijk is. Negatieve<br />

feedback heeft de neiging om de uitkomst (output) van het proces te verminderen.<br />

Soms is er niet zozeer sprake van een vaardigheidstekort als van het niet toepassen van een<br />

vaardigheid. Positieve feedback is <strong>bij</strong> uitstek een middel om het vertrouwen in het eigen<br />

kunnen van een cliënt te vergroten, waardoor de kans groter wordt dat hij de vaardigheid<br />

ook daadwerkelijk gaat gebruiken. Andere redenen om regelmatig feedback op adequaat<br />

gedrag te geven zijn:<br />

• Feedback op adequaat gedrag houdt informatieoverdracht in: degene die feedback<br />

ontvangt, weet precies wat hij wanneer goed gedaan heeft.<br />

• Feedback op adequaat gedrag werkt versterkend: het gedrag waarover feedback<br />

gegeven wordt, wordt bekrachtigd.<br />

• Feedback op adequaat gedrag verbetert de werkrelatie <strong>met</strong> de cliënt/patiënt.<br />

• Feedback op inadequaat gedrag fungeert als afzwakker. Bij feedback op inadequaat<br />

gedrag geeft de hulpverlener informatie over het gedrag dat hij niet goed vindt en<br />

hoe het anders/beter zou kunnen. Feedback op inadequaat gedrag kan inadequaat<br />

gedrag, door het geven van een alternatief, tijdig <strong>bij</strong>sturen. [19]<br />

Enschede, 28 mei 2008 45


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Huidige feedback<strong>met</strong>hode<br />

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van zowel positieve als negatieve feedback. Een<br />

beschrijving van deze feedback <strong>met</strong>hode is te vinden in de onderzoeksopzet (paragraaf 3.2)<br />

<strong>bij</strong> interventie<strong>met</strong>hode. Het kind krijgt feedback door middel van een rapport. In dit rapport<br />

kan op drie verschillende niveaus gescoord worden. Bij elke score staat <strong>bij</strong>passende uitleg<br />

beschreven over wat dit niveau precies inhoud. Het kind kan scoren op een groene, oranje of<br />

op een rode thermo<strong>met</strong>er. Bij een groene thermo<strong>met</strong>er krijgt het kind een belonende tekst<br />

waarin staat beschreven dat er goed bewogen is en wordt aangemoedigd zo door te gaan. Bij<br />

een oranje thermo<strong>met</strong>er wordt aangegeven dat het kind op de goede weg is, maar wordt het<br />

wel <strong>met</strong> praktische tips gestimuleerd om meer te gaan bewegen. De zogenaamde wist je<br />

datjes ( zie <strong>bij</strong>lage B) zijn simpel uitvoerbare activiteiten om meer op een dag te bewegen. Bij<br />

een rode thermo<strong>met</strong>er staat aangegeven dat er duidelijk te weinig is bewogen en dat dit niet<br />

goed is voor de gezondheid. Dit duidt op negatieve feedback. Het kind wordt hierna wel op<br />

een positieve manier gestimuleerd om het huidige bewegingsgedrag dan wel te verbeteren<br />

of voort te zetten. Hier<strong>bij</strong> wordt ook gerefereerd naar de ‘wist je datjes’.<br />

Naar aanleiding van dit onderzoek zijn nog geen uitspraken te doen over de invloed die dit<br />

systeem heeft op het bewegingsgedrag van <strong>kinderen</strong>. Indien er een vervolg studie<br />

plaatsvindt, wordt er aanbevolen proefpersonen te gebruiken die volgens de Nederlandse<br />

norm voor gezond bewegen te weinig beweging krijgen. Bij deze groep kan nog positieve<br />

verandering plaatsvinden in het bewegingsgedrag.<br />

4.4.4 Criteria feedback<br />

Inleiding<br />

Naar aanleiding van de voorgaande paragrafen en huidige feedback<strong>met</strong>hode, zullen er een<br />

aantal aanbevelingen worden voorgelegd waaraan goede feedback moet voldoen.<br />

Stappen<br />

Er zullen binnen het proces van feedback geven verschillende stappen moeten worden<br />

doorlopen. Deze stappen zullen telkens weer aan het kind moeten worden voorgelegd.<br />

Hierdoor kan het kind zijn of haar gedrag aanpassen. Stappen die hiervoor genomen moeten<br />

worden zijn:<br />

• Hoe vond je het zelf gaan?<br />

• Wat ging er goed?<br />

• Wat kon er beter?<br />

• Hoe wil je dat gaan bereiken? [20]<br />

Wanneer er steeds op deze manier gewerkt wordt, zal goed kunnen worden nagegaan <strong>bij</strong><br />

welke stap een eventueel probleem ligt.<br />

Enschede, 28 mei 2008 46


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Plannen<br />

Het plannen van feedbackmomenten is van belang. Hierdoor weet een kind precies waar<br />

hij/zij aan toe is.[20] De feedbackmomenten kunnen iedere avond voor het slapen plaats<br />

vinden. Ook uitleg over het waarom en belang van de therapie, dat past <strong>bij</strong> de leeftijd van het<br />

kind, is essentieel. Op die manier weet het kind precies waarom een onderzoek wordt<br />

gedaan en het kind kan hier op die manier beter op anticiperen.[20]<br />

Benaderingswijze<br />

Het geven van feedback zal moeten worden aangepast aan de leeftijd van het kind. Kinderen<br />

hebben verschillende benaderingswijzen nodig. Wanneer je <strong>bij</strong>voorbeeld een kind tussen de<br />

vijf en acht jaar benaderd, moet de feedback gericht zijn op avontuur‐ en exotische<br />

contexten. Dit verschilt <strong>met</strong> een kind die acht tot twaalf jaar oud is, hier moet men juist<br />

denken aan realisme en kieskeurigheid.[21]<br />

Bovenstaande punten in acht nemend, is de huidige feedback<strong>met</strong>hode meer op de jongere<br />

leeftijdscategorie gericht (5 t/m 8 jaar). Bij oudere <strong>kinderen</strong> zou een andere vorm van<br />

feedback beter aansluiten.<br />

Logboek<br />

Het is van belang dat <strong>kinderen</strong> een dag‐/logboek <strong>bij</strong>houden. Omdat het kind op die manier<br />

precies weet hoeveel hij/zij dagelijks beweegt. Op deze manier is er controle op de mate van<br />

activiteit. Dit is tevens voor de onderzoeker van belang omdat men daardoor een beter<br />

inzicht krijgt in de mate van activiteit, maar ook in de verschillende soorten activiteiten.[20]<br />

Coachen<br />

Naast het geven van feedback geven, is het van belang dat <strong>kinderen</strong> gemotiveerd blijven<br />

tijdens het onderzoek. Coaching is daar<strong>bij</strong> een belangrijk aspect. Deze taak zal onder andere<br />

door ouders/verzorgers worden opgenomen. Belangrijk hier<strong>bij</strong> is dat dit door middel van<br />

monitoring, spiegeling en vergelijking wordt gedaan. [20]<br />

In paragraaf 4.4.2 wordt de invloed van ouders genoemd. Het is hier<strong>bij</strong> van belang dat ouders<br />

die de lichamelijke activiteit van hun <strong>kinderen</strong> willen stimuleren eerst aandacht moeten<br />

besteden aan hun eigen leefstijl. Ouders kunnen daardoor zelf een positievere houding<br />

ontwikkelen zodat zij hun <strong>kinderen</strong> stimuleren in gezond beweeggedrag.<br />

Enschede, 28 mei 2008 47


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Nawoord<br />

Aan het einde te zijn gekomen van dit onderzoek, zal het project kort worden nabesproken.<br />

Gezien de actualiteit van het onderwerp ‘<strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong>’, hopen wij ten zeerste<br />

dat er een vervolgonderzoek gaat plaats vinden. Wij zien in het Dynaport Micromod<br />

MoveMonitor meetsysteem een waardevolle aanvulling op huidige interventie<strong>met</strong>hodes <strong>bij</strong><br />

<strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong>. Het moge echter duidelijk zijn dat het systeem nog niet klaar is<br />

om ingezet te worden. We hopen dan ook dat er vervolgonderzoek gaat plaatsvinden om het<br />

systeem te optimaliseren. Door dit onderzoek als basis te gebruiken, en de aanbevelingen in<br />

acht te nemen, zal een onderzoek van grotere waarde kunnen worden opgezet. Daarnaast<br />

blijft het zinvol om nog eens opnieuw te kijken naar manieren van het geven van feedback <strong>bij</strong><br />

<strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong>.<br />

Enschede, 28 mei 2008 48


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Literatuur<br />

[1] Van den Hurk K. et al. TNO‐rapport, Prevalentie van <strong>overgewicht</strong> en obesitas <strong>bij</strong><br />

jeugdigen 4‐15 jaar in de periode 2002‐2004, 2006<br />

[2] Prof. dr. Hautvast J.G.A.J. Overgewicht en obesitas, Advies aan ministerie VWS, 2003<br />

[3] http://www.nutritionalassessment.azm.nl/algoritme+na/screening/bmi.htm<br />

[4] Cole T.J. et al. Establishing a standard definition for child overweight and obesitas<br />

worldwide: international survey, 2000<br />

[5] van Gaal, Voeding en <strong>overgewicht</strong><br />

[6] Renders C.M. Overgewicht <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> en adolescenten<br />

[7] Ralph A. International Textbook of Diabetes Mellitus, 3de editie, volume 1<br />

[8] GGD ZHN, Rapport Gezondheid ge<strong>met</strong>en en gewogen, Gezondheidsenquête 2000<br />

onder 18‐64 jarigen in ZHN, 2001<br />

[9] Nederland in Balans, Masterplan Preventie Overgewicht 2005‐2010,<br />

Voedingscentrum, 2005<br />

[10] Shaw K. et al. Exercise for overweight or obesity, Cochrane Database of Systematic<br />

Reviews, 2006<br />

[11] Busser H.J. et al. Ambulatory monitoring of children’s activity, 1997<br />

[12] Busser H.J. en van Lummel R.C. Het Meten van de Activiteiten van het Dagelijks Leven:<br />

De DynaPort ADL monitor, Klinische Fysica 1995<br />

[13] Trost S.G, K.L. McIver, R.R. Pate. Conducting Accelero<strong>met</strong>er‐Based Activity<br />

Assessments in Field‐Based Research, Med. Sci. Sports Exerc., Vol 37, No. 11 (supl),pp<br />

S531‐S543,2005<br />

[14] Chen, K.Y., D.R. Bassett. JR. The Technology of Accelero<strong>met</strong>ry‐Based Activity<br />

Monitors: Current and Future. Med. Sci. Sports Exerc., Vol. 37, No. 11 (suppl), pp.<br />

S490‐S500, 2005<br />

[15] http://www.mcroberts.nl<br />

[16] http://sport.harelbeke.be/Energie%20sporten.htm<br />

[17] Burgt, van der M., Verhulst, F. (2003). Doen en blijven doen. Houten: Bonhn Stefleu<br />

van Loghum<br />

[18] Renders C.M., Seidell J.C., Mechelen van W. & Hirasing R.A. (2003). Overgewicht <strong>bij</strong><br />

<strong>kinderen</strong> en adolescenten. Maarsen: Elsevier gezondheidszorg<br />

[19] Faber, M., Lu S., Fysiotherapie en <strong>overgewicht</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong>, 2008<br />

[20] http://www.fysiophysics.nl<br />

[21] Broek van den, R. 2007<br />

Enschede, 28 mei 2008 49


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Bijlagen<br />

A Evaluatieformulier van de Micromod Movemonitor<br />

B Thermo<strong>met</strong>er rapport<br />

C McRoberts Move Monitor Rapport<br />

D Handleiding<br />

E Evaluatieformulier Feedback<br />

Enschede, 28 mei 2008 50


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Bijlage A<br />

Enschede, 28 mei 2008


Evaluatie Micromod Movemonitor<br />

Evaluatie van de Micromod Movemonitor<br />

Allereerst hartelijk dank voor jullie deelname aan ons onderzoek. Afsluitend willen wij jullie<br />

vragen onderstaande stellingen over het meetsysteem te beantwoorden. Sommige vragen<br />

zullen door het kind beantwoord moeten worden.<br />

Daarnaast hebben wij enkele stellingen over de samenwerking <strong>met</strong> ons opgesteld.<br />

Antwoordmogelijkheden:<br />

1. Helemaal mee eens<br />

2. Mee eens<br />

3. Niet mee eens/ niet mee oneens<br />

4. Niet mee eens<br />

5. Helemaal niet mee eens<br />

Onder elk onderdeel kunt u commentaar geven.<br />

I Draagcomfort band.<br />

a. Het aanbrengen van de band was makkelijk<br />

o 1 o 2 o 3 o 4 o 5<br />

b. De band bleef goed zitten<br />

o 1 o 2 o 3 o 4 o 5<br />

c. De band had de juiste maat<br />

o 1 o 2 o 3 o 4 o 5<br />

d. Het kind heeft geen hinder ondervonden tijdens het dragen van de band<br />

o 1 o 2 o 3 o 4 o 5<br />

e. De band veroorzaakte geen irritaties op de huid.<br />

o 1 o 2 o 3 o 4 o 5<br />

Opmerkingen:<br />

Pagina 1 van 3


Evaluatie Micromod Movemonitor<br />

II Software<br />

a. De uitleg over de software was duidelijk<br />

o 1 o 2 o 3 o 4 o 5<br />

b. De eerste uitleg over het gebruik was voldoende<br />

o 1 o 2 o 3 o 4 o 5<br />

c. Met behulp van de handleiding was het programma makkelijk(er) te begrijpen<br />

o 1 o 2 o 3 o 4 o 5<br />

d. De software werkte zonder problemen (vastlopen computer, foutmeldingen, etc.)<br />

o 1 o 2 o 3 o 4 o 5<br />

e. Het verwerken van de <strong>met</strong>ingen kostte veel tijd<br />

o 1 o 2 o 3 o 4 o 5<br />

Opmerkingen:<br />

III Feedback<br />

a. Het ontvangen van de feedback leverde geen problemen op.<br />

o 1 o 2 o 3 o 4 o 5<br />

b. Het rapport <strong>met</strong> de thermo<strong>met</strong>er was voor het kind duidelijk.<br />

o 1 o 2 o 3 o 4 o 5<br />

c. Het kind heet de feedback aangenomen.<br />

o 1 o 2 o 3 o 4 o 5<br />

Opmerkingen:<br />

Pagina 2 van 3


Evaluatie Micromod Movemonitor<br />

IV Kind<br />

a. Ik vond het leuk om twee weken de band te dragen.<br />

o 1 o 2 o 3 o 4 o 5<br />

b. Twee weken de band dragen was geen probleem.<br />

o 1 o 2 o 3 o 4 o 5<br />

c. Tijdens het spelen had ik geen last van de band.<br />

o 1 o 2 o 3 o 4 o 5<br />

Opmerkingen:<br />

V Samenwerking <strong>met</strong> de testers:<br />

a. De samenwerking verliep over het algemeen goed<br />

o 1 o 2 o 3 o 4 o 5<br />

b. De instructies waren voldoende<br />

o 1 o 2 o 3 o 4 o 5<br />

c. Bij problemen waren de testers bereikbaar<br />

o 1 o 2 o 3 o 4 o 5<br />

d. De hulp verkregen na problemen was voldoende<br />

o 1 o 2 o 3 o 4 o 5<br />

e. Het doel van het project was duidelijk<br />

o 1 o 2 o 3 o 4 o 5<br />

Opmerkingen:<br />

Pagina 3 van 3


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Bijlage B<br />

Enschede, 28 mei 2008


Wist je dat:<br />

- je minstens een uur per dag flink moet bewegen om gezond te blijven?!<br />

- naar school lopen of fietsen ook meetelt <strong>bij</strong> het aantal minuten dat je per dag loopt?!<br />

- je <strong>met</strong> buitenspelen veel meer beweegt dan als je computert?!<br />

- je de minuten dat je goed meedoet <strong>met</strong> gym ook mag optellen <strong>bij</strong> het aantal minuten dat je per dag<br />

beweegt?!<br />

- je fit wordt van tikkertje, huppelen en touwtje springen tijdens de pauze?!<br />

- dat zwemles niet alleen leuk, maar ook heel goed voor je is?!<br />

- je meer tips kunt vinden op:<br />

www.flashnow.nl<br />

www.run4kids.nl<br />

www.flash123.nl/cat/84/Kids<br />

www.lekkerbuitenspelen.nl<br />

www.fiepfit.nl<br />

McRoberts BV Raamweg 43 2596HN Den Haag 070-3106462 info@mcroberts.nl www.mcroberts.nl<br />

Beweegrapport<br />

Studie: ............................................<br />

Naam: ............................................<br />

Code LJ140


Jouw meetdag<br />

Je hebt op 05-07-2007 24 uur <strong>met</strong> het kastje<br />

gelopen. Dat heeft al jouw bewegingen ge<strong>met</strong>en<br />

Volgens de Nederlandse Norm Gezond Bewegen<br />

voor <strong>kinderen</strong> moet je elke dag 1 uur flink bewegen en<br />

het liefst zelfs meer!<br />

Hoe meer hoe beter!<br />

Op de thermo<strong>met</strong>er hiernaast kun je zien hoeveel jij<br />

hebt bewogen op de dag dat je het kastje om had.<br />

De pijl geeft het aantal minuten aan. De kleuren op<br />

de thermo<strong>met</strong>er laten zien of je genoeg of te weinig<br />

bewogen hebt.<br />

De beweegthermo<strong>met</strong>er<br />

Groen: Hartstikke goed!! Je hebt genoeg<br />

bewogen! Ga zo door!


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Bijlage C<br />

Enschede, 28 mei 2008


Gem. Bew. Int.: 0.050<br />

Duur: 7.9<br />

0.06<br />

0.05<br />

0.04<br />

0.03<br />

0.02<br />

0.01<br />

Bewegingsintensiteit<br />

(m/2^2)<br />

Tijd (uur)<br />

0<br />

Totaal<br />

9<br />

8<br />

7<br />

6<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0<br />

McRoberts Move Monitor Rapport<br />

Proefpersoon: JM25 Geslacht: Male<br />

Geboortedatum: 9/25/2001<br />

Lengte: 1.15<br />

Code: 2954_20070606_19_19<br />

0.9<br />

0.8<br />

0.7<br />

0.6<br />

0.5<br />

0.4<br />

0.3<br />

0.2<br />

0.1<br />

0<br />

Samenvatting<br />

m/s^2 Datum: 06-06-2007<br />

Niet-actief 7.2 uur<br />

uur<br />

Start: 19:19<br />

Actief 8.4 uur<br />

Bewegingsintensiteit<br />

Tijd per dagonderdeel<br />

Geen 2.3<br />

Statisch4.9<br />

Licht 0.5<br />

Gemiddeld 0.0<br />

Intensief 7.9<br />

m<br />

Leeftijd:<br />

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9<br />

Tijd (uur)<br />

2.3<br />

4.9<br />

0.5<br />

0.0<br />

7.9<br />

Geen Statisch Licht Gemiddeld Intensief<br />

Gemiddelde bewegingsintensiteit per dagonderdeel<br />

Totaal<br />

Geen<br />

Statisch<br />

Licht<br />

Gemiddeld<br />

Intensief<br />

50%<br />

3%<br />

0%<br />

Energie indicatie per dagonderdeel<br />

15%<br />

6<br />

32%


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Bijlage D<br />

Enschede, 28 mei 2008


Handleiding Micromod<br />

Handleiding Micromod<br />

Deze handleiding is bedoeld om het werken <strong>met</strong> de micromod makkelijker te<br />

maken. Wanneer u de stappen één voor één volgt, zal alles goed verlopen.<br />

Gegevens kind (deze heeft u nodig <strong>bij</strong> het versturen van de meetgegevens):<br />

Study: _______________________________<br />

Naam/nr: _______________________________<br />

Pt code: _______________________________<br />

Subject ID: _______________________________<br />

I. Gereed maken van de micromod<br />

1. Plaats het kaartje <strong>met</strong> de sticker naar beneden in de micromod.<br />

Het lampje gaat groen branden.<br />

Zet de <strong>met</strong>er aan door op M te drukken.<br />

Het lampje gaat groen knipperen.<br />

2. Plaats de <strong>met</strong>er in de band <strong>met</strong> het kaartje naar beneden en <strong>met</strong> de tekst aan de<br />

voorkant.<br />

II. Dragen van de band <strong>met</strong> micromod<br />

1. Doe de band zo om dat de <strong>met</strong>er achterop de rugzit. De band op de hoogte van de<br />

middel.<br />

2. Laat de band gedurende de hele dag zitten.<br />

3. Voordat het kind gaat slapen mag de <strong>met</strong>er weer afgedaan worden.<br />

III. Opslaan van de gegevens<br />

1. Haal het SD kaartje uit de micromod en plaats deze in de kaartlezer van uw<br />

computer<br />

Pagina 1/7 Enschede 2007


Handleiding Micromod<br />

2. Lezen van het SD kaartje<br />

- Open Mira<br />

- Kies “card”<br />

- Kies “read out”<br />

- kies “read card”<br />

Op het scherm worden nu de <strong>met</strong>ingen getoond.<br />

3. Opslaan van de gegevens<br />

- Vink links bovenin “measurement” aan<br />

Het volgende scherm verschijnt<br />

Pagina 2/7 Enschede 2007


Handleiding Micromod<br />

- Vul <strong>bij</strong> study “<strong>Biofeedback</strong>”in.<br />

- Vul <strong>bij</strong> Subject ID de code van uw kind in<br />

- Vink “movemonitor file” aan.<br />

- Klik op “Ok”<br />

- Kies “file”<br />

- Kies “Save selected mm.”<br />

- Klik op “Ok”<br />

Pagina 3/7 Enschede 2007


Handleiding Micromod<br />

IV. Opsturen van de gegevens<br />

1. Ga naar www.gaitweb.nl en log in <strong>met</strong> uw naam en wachtwoord<br />

- Kies in de linker kolom “Invoeren”<br />

- Het volgende scherm verschijnt<br />

- Vul de gegevens in en klik op “invoeren”<br />

- Kies <strong>bij</strong> projecten “<strong>Biofeedback</strong>”<br />

- Kies in het volgende scherm de code van uw kind<br />

- Er verschijnt nu een scherm <strong>met</strong> de bestanden van uw kind<br />

- Klik op “bladeren” om de <strong>met</strong>ing te uploaden<br />

- Ga op uw computer naar<br />

- Open de map van uw kind<br />

- Er staan per datum twee bestanden<br />

Pagina 4/7 Enschede 2007


Handleiding Micromod<br />

- Selecteer het bestand dat eindigt <strong>met</strong> .mif en klik op openen<br />

- Klik op “upload”<br />

- Klik op “rapport opvragen”<br />

- Het volgende bericht verschijnt op uw scherm<br />

U ontvangt nu op uw emailadres het bewegingsrapport van uw kind!Graag dit eerst<br />

controleren voordat u verder gaat <strong>met</strong> de volgende stap!<br />

Pagina 5/7 Enschede 2007


Handleiding Micromod<br />

V. Het gereed maken van de kaart voor de volgende <strong>met</strong>ing<br />

1. initialiseren van de SD kaart<br />

- open Mira<br />

- plaats het SD kaartje in de kaartlezer van uw computer<br />

- kies “Card”<br />

- kies “Initialize”<br />

- kies “MoveMonitor”<br />

- kies “24 hours”<br />

- klik op “Initialize”<br />

- klik op “Yes”<br />

Pagina 6/7 Enschede 2007


Handleiding Micromod<br />

- klik op “OK”<br />

Wacht tot de kaartlezer gereed is en haal het kaartje eruit<br />

2. opladen van de <strong>met</strong>er, dit door middel van de <strong>bij</strong>gevoegde oplader die aan de<br />

bovenkant van de <strong>met</strong>er bevestigd kan worden.<br />

Pagina 7/7 Enschede 2007


<strong>Biofeedback</strong> <strong>bij</strong> <strong>kinderen</strong> <strong>met</strong> <strong>overgewicht</strong> Saxion Hogeschool Enschede<br />

Bijlage E<br />

Enschede, 28 mei 2008


Evaluatieformulier Feedback<br />

Datum:<br />

Subject ID:<br />

Om te controleren of het thermo<strong>met</strong>er rapport door een kind kan worden begrepen willen wij graag dat u elke dag het rapport aan uw kind laat<br />

zien en vraagt wat hij/zij denk dat het betekent (goed/matig/slecht). We vragen u het onderstaande formulier dagelijks in te vullen.<br />

Datum<br />

Uitslag rapport<br />

(groen/oranje/rood)<br />

Interpretatie kind<br />

(goed/matig/slecht)<br />

Reactie kind<br />

(Onverschillig/ enthousiast/<br />

verbaasd/ blij/ teleurgesteld/<br />

anders…)<br />

Kind beweegt meer<br />

na krijgen<br />

feedback<br />

(ja/nee)

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!