Bijlage 1: Voorschriften Inhoudsopgave ... - Provincie Utrecht

2.3.11 Om verstuiving van fijnkorrelig materiaal tegen te gaan dient een sproei-installatie, of een
gelijkwaardige voorziening aanwezig te zijn om het materiaal vochtig te houden.
2.3.12 De silo’s voor de opslag van sterk stuifgevoelige stoffen moeten zijn voorzien van een
voorziening waardoor de druk in de silo niet te hoog kan oplopen.
2.3.13 Silo’s voor de opslag van sterk stuifgevoelige stoffen mogen voor maximaal 95% gevuld
zijn.
2.3.14 Silo’s voor de opslag van sterk stuifgevoelige stoffen moeten zijn voorzien van een
niveauaanwijzing.
2.3.15 De silo’s voor de opslag van sterk stuifgevoelige stoffen moeten zijn voorzien van een
overvulbeveiliging die bij een vullingsgraad van meer dan 95% een duidelijk hoorbaar
akoestisch signaal geeft in de nabijheid van het transportmiddel van waaruit geladen of
gelost wordt.
2.3.16 Het mengen van goederen behorend tot de stuifklasse S1 (cement) en S2 (fijn zand) is
slechts toegestaan in een op onderdruk gehouden gesloten ruimte, waarbij de afgezogen
lucht moet worden gereinigd.
2.3.17 Stofhinder ten gevolge van laden en lossen van stuifgevoelige goederen moet voorkomen
worden door de storthoogte, met name in de open lucht, te beperken tot minder dan 1 m
en dit zo mogelijk automatisch te regelen.
2.3.18 (Vervallen)
2.3.19 De handelingen met stoffen die leiden tot een visueel waarneembare stofverspreiding
over een afstand van meer dan twee meter van de bron mogen niet worden uitgevoerd.
2.3.20 Stofemissies van bevochtigbare goederen uit de stuifklasse S2 (fijn zand), S3 (zilver
zand), S4 (grof zand) en S5 (betongranulaat) moeten worden voorkomen door deze zo
mogelijk vooraf afdoende te bevochtigen.
2.3.21 Niet-bevochtigbare goederen in de stuifklasse S1 (cement) moeten in een gesloten
systeem worden getransporteerd, waarbij de inlaat- en afwerpzijde van de transporteur
moet zijn omkast; deze omkasting moet continu worden afgezogen en het afgezogen stof
moet zoveel mogelijk worden teruggevoerd in de productstroom.
2.3.22 Bevochtigbare goederen die in een open systeem worden getransporteerd moeten zodanig
worden bevochtigd dat verstuiving wordt voorkomen.
2.3.23 Open transportsystemen in de buitenlucht moeten worden afgeschermd tegen
windinvloeden door middel van langsschermen, dwarsschermen of halfronde
overkappingen.
2.3.24 De capaciteit van de afzonderlijke delen van de verlaadinstallatie moet goed op elkaar
afgestemd zijn. Hierbij moet rekening worden gehouden met de maximale vullinggraad
van de vultrechter. De maximale vullinggraad bedraagt voor klasse S1 en S2: 75%, voor
klasse S3 en S4: 85% en voor klasse S5: 95%. De vullinggraad dient te worden
vastgesteld middels niveaumeting.
Overige
2.3.25 Een verbrandingsmotor van een vorkheftruck, truckmixer en wiellaadschop moeten
zodanig zijn afgesteld dat er geen overmatige roet- en rookuitstoot is. De
verbrandingsmotor moet zijn voorzien van een doelmatige geluiddemper in de uitlaat.
2.3.26 Na ingebruikname van de stoomgenerator dient de samenstelling van de emissies bepaald
te worden en te worden vastgelegd in een meetrapport. Het resultaat van de metingen
dient binnen drie maanden na het uitvoeren van de metingen aan het bevoegd gezag te
worden toegezonden.
Provincie Utrecht 6 EBC, Dynamostraat 9 te Veenendaal
Afdeling Vergunningverlening / Team Milieubeheer beschikking van 13 mei 2008, nr. 2008INT222128