Bijlage 1: Voorschriften Inhoudsopgave ... - Provincie Utrecht
Bijlage 1: Voorschriften Inhoudsopgave ... - Provincie Utrecht
Bijlage 1: Voorschriften Inhoudsopgave ... - Provincie Utrecht
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>Bijlage</strong> 1: <strong>Voorschriften</strong><br />
Behorende bij de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer van “BV Edese<br />
Beton Centrale EBC” te Veenendaal, d.d. 13 mei 2008 met nummer<br />
2008INT222128<br />
<strong>Inhoudsopgave</strong><br />
1.1 Algemeen<br />
Algemene voorschriften<br />
1.1.1 De inrichting moet in overeenstemming zijn met de bij deze vergunning behorende<br />
bescheiden, tenzij de aan deze vergunning verbonden voorschriften anders bepalen.<br />
Voor alle documenten en richtlijnen waar in de vergunning naar wordt verwezen, geldt<br />
steeds de versie die ten tijde van het in werking treden van de vergunning actueel is,<br />
tenzij in het voorschrift de versie expliciet is aangegeven.<br />
1.1.2 De inrichting moet schoon worden gehouden en moet in goede staat van onderhoud<br />
verkeren.<br />
1.2 Werktijden<br />
1.2.1 Binnen de inrichting mogen uitsluitend werkzaamheden worden verricht van maandag tot<br />
en met vrijdag dagelijks van 06.00 uur tot 18.00 uur en op zaterdag van 07.00 uur – 17.00<br />
uur. Maximaal 12 maal per jaar mag de betoncentrale buiten deze werktijden in bedrijf<br />
zijn. Deze dagen moeten worden bijgehouden in het in voorschrift 4.1.1 genoemde<br />
milieulogboek. Tevens dient het bevoegd gezag hiervan vooraf op de hoogte te worden<br />
gesteld.<br />
1.2.2 In afwijking van het gestelde in voorschrift 1.2.1 mag de inrichting op algemeen erkende<br />
feestdagen niet in werking zijn.<br />
1.3 Terreinen en wegen<br />
1.3.1 Ten behoeve van hulpverlening bij brand en de bestrijding van brand, calamiteiten of<br />
bijzondere omstandigheden moeten het bedrijfsterrein, de wegen en eventuele<br />
aansluitpunten van blussystemen zodanig zijn ingericht, en de toegankelijkheid moet<br />
zodanig worden bewaakt, dat elk (bedrijfs)onderdeel met een brandweerwagen te allen<br />
tijde bereikbaar is.<br />
1.3.2 Het terrein van de inrichting moet, afgezien van de noodzakelijke ingangen, rondom zijn<br />
afgescheiden door een (gesloten) omheining;<br />
de omheining moet zodanig zijn uitgevoerd dat onbevoegden zich geen toegang tot het<br />
terrein kunnen verschaffen;<br />
gevels of gedeelten van gevels van het perceel en waterpartijen (sloten) mogen deel<br />
uitmaken van de bedoelde omheining.<br />
1.3.3 Ter plaatse van de toegang van de inrichting kan met een doelmatige afscheiding volstaan<br />
worden.<br />
1.3.4 De geopende toegang moet onder voortdurend toezicht staan van een daartoe door de<br />
bedrijfsleiding aangewezen persoon.<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong> 1 EBC, Dynamostraat 9 te Veenendaal<br />
Afdeling Vergunningverlening / Team Milieubeheer beschikking van 13 mei 2008, nr. 2008INT222128
1.3.5 De ingangen moeten buiten werktijd zijn gesloten, tenzij deze onder toezicht staan van<br />
een daartoe door de bedrijfsleiding aangewezen persoon.<br />
1.4 Gedragsvoorschriften/instructies<br />
1.4.1 De vergunninghouder moet alle binnen de inrichting werkzame personen instrueren over<br />
de voorschriften van deze vergunning, de algemene veiligheidsvoorschriften, het<br />
praktische gebruik van kleine blusmiddelen en de voorschriften in geval van brand, voor<br />
zover een en ander op hen van toepassing is.<br />
1.4.2 Voor zover de andere voorschriften van de vergunning niet of in onvoldoende mate<br />
voorzien in een toereikende bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen die<br />
de inrichting kan veroorzaken, worden door degene die de inrichting drijft die gevolgen<br />
zoveel als redelijkerwijs mogelijk voorkomen of, voor zover voorkomen niet mogelijk is,<br />
zoveel als redelijkerwijs mogelijk beperkt.<br />
2 Milieuaspecten en –componenten<br />
2.1 (Externe) veiligheid<br />
Algemeen<br />
2.1.1 Daar waar in de inrichting overeenkomstig de voorschriften uit deze vergunning een<br />
rookverbod geldt, moet met betrekking tot dit verbod een pictogram overeenkomstig<br />
NEN 3011 zijn aangebracht.<br />
2.1.2 Hoofdafsluiters voor gas en elektriciteit moeten zijn voorzien van een duidelijk leesbaar<br />
opschrift. De hoofdafsluiters moeten voor bevoegden op een bereikbare plaats aanwezig<br />
zijn.<br />
Brandblusmiddelen<br />
2.1.3 Ten einde een begin van brand effectief te kunnen bestrijden moeten voldoende<br />
brandblusmiddelen aanwezig zijn. De brandblusmiddelen, die zijn aangegeven op<br />
tekening uit de aanvraag, moeten ten minste in de inrichting aanwezig zijn. Een<br />
brandblusmiddel moet op een in het oog lopende plaats of wijze zijn aangebracht,<br />
onbelemmerd bereikt kunnen worden, in goede staat van onderhoud verkeren en steeds<br />
voor direct gebruik beschikbaar zijn.<br />
Brandpreventie en brandbestrijding<br />
2.1.4 Ten einde een begin van brand effectief te kunnen bestrijden moeten brandblusmiddelen<br />
of brandbestrijdingsinstallaties aanwezig zijn zoals omschreven in het meest recente<br />
bedrijfsnoodplan.<br />
2.1.5 Brandblusmiddelen moeten goed bereikbaar zijn en jaarlijks worden gekeurd door een<br />
instantie die is erkend op basis van de Regeling voor de erkenning van<br />
onderhoudsbedrijven kleine blusmiddelen of tenminste een gelijkwaardige instelling. Het<br />
onderhoud van kleine brandblusmiddelen moet overeenkomstig NEN 2559 geschieden.<br />
Slanghaspels moeten voldoen aan NEN-EN-671-1.<br />
2.1.6 (Vervallen)<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong> 2 EBC, Dynamostraat 9 te Veenendaal<br />
Afdeling Vergunningverlening / Team Milieubeheer beschikking van 13 mei 2008, nr. 2008INT222128
Bedrijfsnoodplan<br />
2.1.7 Het bedrijf dient te beschikken over een bedrijfsnoodplan. Het bedrijfsnoodplan en<br />
wijzigingen daarvan dienen ter informatie aan het bevoegd gezag te worden gezonden.<br />
Het bedrijfsnoodplan en de wijzigingen daarin moeten worden bijgehouden in het in<br />
voorschrift 4.1.1 genoemde milieulogboek.<br />
2.1.8 Het bedrijfsnoodplan dient het volgende te bevatten:<br />
a) calamiteitenplan;<br />
b) afspraken met hulpdiensten van derden;<br />
c) de calamiteitenbestrijdingsorganisatie met betrekking tot directe bestrijding en met<br />
betrekking tot coördinatie van de bestrijding welke onder meer bestaat uit:<br />
1. regelingen omtrent de calamiteitenbestrijdingsleiding;<br />
2. taakomschrijving van de betrokken personen;<br />
3. alarmerings- en oproepregeling;<br />
4. communicatie tijdens de calamiteit.<br />
2.1.9 Een exemplaar van het bedrijfsnoodplan moet in de inrichting aanwezig zijn op een voor<br />
het bedienend personeel bereikbare plaats.<br />
2.2 Geluid<br />
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT)<br />
2.2.1 Het Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT), veroorzaakt door de in de<br />
inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in inrichting verrichte<br />
werkzaamheden, mag op 5 meter hoogte, ter plaatse van de in de aanvraag behorende bij<br />
dit besluit aangegeven beoordelingspunten en geluidsgevoelige bestemmingen zoals<br />
aangegeven op de tekening in bijlage 2 behorend bij dit besluit (zie ook het akoestisch<br />
rapport figuur 1) niet meer bedragen dan:<br />
Rekenpositie<br />
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT)<br />
dag avond nacht<br />
2 Bedrijfswoning Dynamostraat 32 47 22 28<br />
3 Bedrijfswoning Dynamostraat 12 50 25 34<br />
4 Bedrijfswoning Dynamostraat 2 53 30 40<br />
5 Bedrijfswoning Smalle Zijde 70 44 24 30<br />
Maximale geluidsniveaus (LAmax)<br />
2.2.2 Onverminderd het gestelde in voorschrift 2.2.1 mag het maximale geluidsniveau<br />
(LAmax) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties,<br />
alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en plaatsvindende activiteiten,<br />
gemeten op 5 meter hoogte en in de meterstand "fast", ter plaatse van de in de aanvraag<br />
behorende bij dit besluit aangegeven beoordelingspunten en geluidsgevoelige<br />
bestemmingen zoals aangegeven op de tekening in bijlage 2 behorend bij dit besluit (zie<br />
ook het akoestisch rapport figuur 1) niet meer bedragen dan:<br />
Rekenpositie<br />
Maximale geluidsniveau (LAmax)<br />
dag avond nacht<br />
2 Bedrijfswoning Dynamostraat 32 58 40 54<br />
3 Bedrijfswoning Dynamostraat 12 55 40 49<br />
4 Bedrijfswoning Dynamostraat 2 62 40 58<br />
5 Bedrijfswoning Smalle Zijde 70 58 40 58<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong> 3 EBC, Dynamostraat 9 te Veenendaal<br />
Afdeling Vergunningverlening / Team Milieubeheer beschikking van 13 mei 2008, nr. 2008INT222128
Incidentele bedrijfssituatie<br />
2.2.3 In de incidentele situatie welke maximaal 12 maal per jaar voorkomt mag het<br />
langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) op 5 meter hoogte, ter plaatse van de in<br />
de aanvraag behorende bij dit besluit aangegeven beoordelingspunten en geluidsgevoelige<br />
bestemmingen zoals aangegeven op de tekening in bijlage 2 behorend bij dit besluit (zie<br />
ook het akoestisch rapport figuur 1) niet meer bedragen dan:<br />
Rekenpositie<br />
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT)<br />
dag avond nacht<br />
2 Bedrijfswoning Dynamostraat 32 47 39 39<br />
3 Bedrijfswoning Dynamostraat 12 50 46 46<br />
4 Bedrijfswoning Dynamostraat 2 55 52 52<br />
5 Bedrijfswoning Smalle Zijde 70 45 40 40<br />
2.2.4 Het maximale geluidsniveau (LAmax) veroorzaakt ten gevolge van de incidentele<br />
bedrijfssituatie, gemeten op 5 meter hoogte en in de meterstand "fast", mag ter plaatse<br />
van de in de aanvraag behorende bij dit besluit aangegeven beoordelingspunten en<br />
geluidsgevoelige bestemmingen zoals aangegeven op de tekening in bijlage 2 behorend<br />
bij dit besluit (zie ook het akoestisch rapport figuur 1) niet meer bedragen dan:<br />
Rekenpositie<br />
Maximale geluidsniveau (LAmax)<br />
dag avond nacht<br />
2 Bedrijfswoning Dynamostraat 32 58 54 54<br />
3 Bedrijfswoning Dynamostraat 12 55 49 49<br />
4 Bedrijfswoning Dynamostraat 2 62 58 58<br />
5 Bedrijfswoning Smalle Zijde 70 58 58 58<br />
2.2.5 Het laden en lossen van goederen mag uitsluitend geschieden op het terrein van de<br />
inrichting.<br />
2.2.6 Gedurende het laden en het lossen mag de motor van het voertuig waarin wordt geladen,<br />
onderscheidenlijk waaruit wordt gelost, niet in werking zijn tenzij het in werking zijn van<br />
de motor noodzakelijk is voor het laden en het lossen.<br />
Controle, metingen en registratie<br />
2.2.7 Meting, berekening en beoordeling van geluidsniveaus vinden plaats op basis van de<br />
voorgeschreven rekenmethodiek uit de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai<br />
1999.<br />
2.2.8 Na ingebruikname van nieuwe installaties en indien er wijzigingen plaatsvinden binnen<br />
de inrichting moet door of namens vergunninghouder door middel van meting worden<br />
aangetoond dat aan de geluidsnormering zoals gesteld in de voorschriften 2.2.1 tot en met<br />
2.2.4 wordt voldaan.<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong> 4 EBC, Dynamostraat 9 te Veenendaal<br />
Afdeling Vergunningverlening / Team Milieubeheer beschikking van 13 mei 2008, nr. 2008INT222128
2.3 Lucht<br />
Stof<br />
2.3.1 De concentraties van stof in de afgasstromen van uitlaatpunten waarop de NeR-lucht van<br />
toepassing is, mogen bij een emissievracht, die gelijk is aan of groter is dan de in de tabel<br />
vermelde grensmassastroom, de genoemde emissiegrenswaarden niet overschrijden;<br />
Geëmitteerde stoffen Stof/stofklasse Grensmassastroom Emissiegrenswaarden<br />
Categorie<br />
[kg/uur]<br />
[mg/Nm3]<br />
Tot 30-10-2010 S1 - 10<br />
Na 30-10-2010 S1 0,2 5<br />
2.3.2 Het bedrijf dient binnen zes maanden na het in werking treden van de vergunning aan te<br />
tonen dat aan de gestelde eisen, zoals genoemd in voorschrift 2.3.1 wordt voldaan. Het<br />
bewijs hiervan dient aan het bevoegd gezag te worden toegestuurd. Indien dit niet<br />
afdoende kan worden aangetoond, dienen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen<br />
negen maanden na het in werking treden van de vergunning stofemissiemetingen te<br />
worden uitgevoerd. Het resultaat van de metingen dient binnen drie maanden na het<br />
uitvoeren van de metingen aan het bevoegd gezag te worden toegezonden. De<br />
stofemissieconcentratie zoals genoemd in voorschrift 2.3.1 dient te worden gemeten<br />
volgens de NeR (NEN ISO 9096 en de Europese voornorm PeEN 13284-1).<br />
2.3.3 Bij het meten van emissies naar de lucht moeten de plaats van monstername, de methode<br />
van monstername, de te meten componenten en de gehanteerde analysemethode<br />
goedkeuring hebben van het bevoegd gezag.<br />
2.3.4 Indien uit het in voorschrift 2.3.2 bedoelde onderzoek blijkt dat niet aan voorschrift 2.3.1<br />
wordt voldaan, dient binnen een periode van drie maanden daarna een plan te zijn<br />
opgesteld voor het treffen van maatregelen waardoor wel aan die voorschriften kan<br />
worden voldaan.<br />
2.3.5 Het voornoemde plan dient tevens een tijdschema van maximaal zes maanden te bevatten<br />
voor de uitvoering daarvan en voor het kunnen voldoen aan voorschrift 2.3.1 en dient<br />
binnen de bovenbedoelde periode van drie maanden aan het bevoegd gezag te worden<br />
gezonden.<br />
2.3.6 Transportsystemen voor cement (poeder) moeten geheel gesloten zijn uitgevoerd.<br />
2.3.7 De verspreiding van stof van de opgeslagen mineralen (zand en grind in open losbunkers)<br />
en van het terrein moet zoveel als mogelijk worden tegengegaan.<br />
2.3.8 De transportmiddelen, van waaruit stuifgevoelige materialen zijn gelost, mogen niet<br />
worden leeggeblazen.<br />
2.3.9 Bij de in- en/of uitrit van de inrichting moet een bordje zijn geplaatst met in letters van<br />
minimaal 5 cm hoog het opschrift: “maximum snelheid 15 km/h”.<br />
Opslag<br />
2.3.10 Opslag van zand en grind dienen uitsluitend plaats te vinden in vakken die tenminste aan<br />
drie zijden zijn omgeven door wanden van tenminste 3,5 m en maximaal 6 meter.<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong> 5 EBC, Dynamostraat 9 te Veenendaal<br />
Afdeling Vergunningverlening / Team Milieubeheer beschikking van 13 mei 2008, nr. 2008INT222128
2.3.11 Om verstuiving van fijnkorrelig materiaal tegen te gaan dient een sproei-installatie, of een<br />
gelijkwaardige voorziening aanwezig te zijn om het materiaal vochtig te houden.<br />
2.3.12 De silo’s voor de opslag van sterk stuifgevoelige stoffen moeten zijn voorzien van een<br />
voorziening waardoor de druk in de silo niet te hoog kan oplopen.<br />
2.3.13 Silo’s voor de opslag van sterk stuifgevoelige stoffen mogen voor maximaal 95% gevuld<br />
zijn.<br />
2.3.14 Silo’s voor de opslag van sterk stuifgevoelige stoffen moeten zijn voorzien van een<br />
niveauaanwijzing.<br />
2.3.15 De silo’s voor de opslag van sterk stuifgevoelige stoffen moeten zijn voorzien van een<br />
overvulbeveiliging die bij een vullingsgraad van meer dan 95% een duidelijk hoorbaar<br />
akoestisch signaal geeft in de nabijheid van het transportmiddel van waaruit geladen of<br />
gelost wordt.<br />
2.3.16 Het mengen van goederen behorend tot de stuifklasse S1 (cement) en S2 (fijn zand) is<br />
slechts toegestaan in een op onderdruk gehouden gesloten ruimte, waarbij de afgezogen<br />
lucht moet worden gereinigd.<br />
2.3.17 Stofhinder ten gevolge van laden en lossen van stuifgevoelige goederen moet voorkomen<br />
worden door de storthoogte, met name in de open lucht, te beperken tot minder dan 1 m<br />
en dit zo mogelijk automatisch te regelen.<br />
2.3.18 (Vervallen)<br />
2.3.19 De handelingen met stoffen die leiden tot een visueel waarneembare stofverspreiding<br />
over een afstand van meer dan twee meter van de bron mogen niet worden uitgevoerd.<br />
2.3.20 Stofemissies van bevochtigbare goederen uit de stuifklasse S2 (fijn zand), S3 (zilver<br />
zand), S4 (grof zand) en S5 (betongranulaat) moeten worden voorkomen door deze zo<br />
mogelijk vooraf afdoende te bevochtigen.<br />
2.3.21 Niet-bevochtigbare goederen in de stuifklasse S1 (cement) moeten in een gesloten<br />
systeem worden getransporteerd, waarbij de inlaat- en afwerpzijde van de transporteur<br />
moet zijn omkast; deze omkasting moet continu worden afgezogen en het afgezogen stof<br />
moet zoveel mogelijk worden teruggevoerd in de productstroom.<br />
2.3.22 Bevochtigbare goederen die in een open systeem worden getransporteerd moeten zodanig<br />
worden bevochtigd dat verstuiving wordt voorkomen.<br />
2.3.23 Open transportsystemen in de buitenlucht moeten worden afgeschermd tegen<br />
windinvloeden door middel van langsschermen, dwarsschermen of halfronde<br />
overkappingen.<br />
2.3.24 De capaciteit van de afzonderlijke delen van de verlaadinstallatie moet goed op elkaar<br />
afgestemd zijn. Hierbij moet rekening worden gehouden met de maximale vullinggraad<br />
van de vultrechter. De maximale vullinggraad bedraagt voor klasse S1 en S2: 75%, voor<br />
klasse S3 en S4: 85% en voor klasse S5: 95%. De vullinggraad dient te worden<br />
vastgesteld middels niveaumeting.<br />
Overige<br />
2.3.25 Een verbrandingsmotor van een vorkheftruck, truckmixer en wiellaadschop moeten<br />
zodanig zijn afgesteld dat er geen overmatige roet- en rookuitstoot is. De<br />
verbrandingsmotor moet zijn voorzien van een doelmatige geluiddemper in de uitlaat.<br />
2.3.26 Na ingebruikname van de stoomgenerator dient de samenstelling van de emissies bepaald<br />
te worden en te worden vastgelegd in een meetrapport. Het resultaat van de metingen<br />
dient binnen drie maanden na het uitvoeren van de metingen aan het bevoegd gezag te<br />
worden toegezonden.<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong> 6 EBC, Dynamostraat 9 te Veenendaal<br />
Afdeling Vergunningverlening / Team Milieubeheer beschikking van 13 mei 2008, nr. 2008INT222128
2.4 Bodembescherming<br />
Algemeen<br />
2.4.1 De opslag en het gebruik van stoffen binnen de inrichting moet zodanig geschieden dat<br />
geen verontreiniging van de bodem optreedt.<br />
2.4.2 Gemorste of gelekte voor de bodem schadelijke vloeistoffen moeten direct worden<br />
opgenomen;<br />
hiertoe moeten voldoende absorptiemiddelen aanwezig zijn om eventuele gemorste of<br />
gelekte vloeistof op te nemen;<br />
verontreinigd absorptiemiddel moet gescheiden van andere stoffen worden bewaard in<br />
vloeistofdicht, goed gesloten verpakkingen waaruit niets van de inhoud kan ontsnappen.<br />
2.4.3 Afvalstoffen mogen niet op onverharde terreingedeelten opgeslagen worden.<br />
2.4.4 Het spoelen van truckmixers met stoom of water onder verhoogde druk mag slechts<br />
plaatsvinden op een speciaal daarvoor bestemde wasplaats en moet op een zodanige wijze<br />
geschieden dat zich geen nevel ten gevolge van het reinigen buiten de inrichting kan<br />
verspreiden. De vloer, waarop het wassen plaatsvindt, moet vloeistofkerend zijn. De vloer<br />
moet afwaterend zijn gelegd naar een verzamelput/-bak van de restbetonrecyclinginstallatie.<br />
2.4.5 Het bodemrisico van de in bijlage IX van de aanvraag beschreven bodembedreigende<br />
activiteiten moet door het treffen van doelmatige maatregelen en voorzieningen voldoen<br />
aan bodemrisicocategorie A zoals gedefinieerd in de NRB.<br />
Plan van aanpak<br />
2.4.6 Binnen zes maanden na het in werking treden van deze vergunning moet bij het bevoegd<br />
gezag een aanvullend bodemrisicodocument overeenkomstig bijlage IX van de aanvraag<br />
worden overgelegd voor de volgende daarin aangegeven activiteiten:<br />
- 3.4 Opslag reinigingsmiddelen in laboratorium;<br />
- 4.2 Spoelputten & recyclinginstallatie betonmixers, proceswater en restbeton.<br />
Voor deze activiteiten dient een eindemissiescore van 1 te worden behaald en moet in een<br />
plan van aanpak aangegeven worden op welke wijze en binnen welke termijn aan<br />
voorschrift 2.4.5 wordt voldaan. Dit plan van aanpak moet aan het bevoegd gezag worden<br />
overgelegd.<br />
Bedrijfsrioleringen<br />
2.4.7 Binnen drie maanden na het in werking treden van deze vergunning en vervolgens elke<br />
tien jaar moet het rioolsysteem aan de hand van NEN 3399/NEN 3398 worden<br />
geïnspecteerd op lekdichtheid. De wijze van inspectie moet twee maanden voor de<br />
uitvoering worden overgelegd aan het bevoegd gezag. Herkeur moet plaatsvinden<br />
overeenkomstig de termijn die door een door het bevoegd gezag geaccepteerde<br />
deskundige is vastgesteld op basis van deze normen.<br />
2.4.8 Wijzigingen van het in bijlage IX van de aanvraag gevoegde beheersprogramma, waarin<br />
is beschreven op welke wijze de bedrijfsriolering wordt beheerd en geïnspecteerd, moeten<br />
aan het bevoegd gezag worden overgelegd.<br />
Bodembelastingonderzoek (Nulsituatieonderzoek)<br />
2.4.9 Ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem als referentiesituatie moet uiterlijk binnen<br />
vier maanden na het in werking treden van deze vergunning een aanvullend<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong> 7 EBC, Dynamostraat 9 te Veenendaal<br />
Afdeling Vergunningverlening / Team Milieubeheer beschikking van 13 mei 2008, nr. 2008INT222128
odembelastingonderzoek naar de nulsituatie zijn uitgevoerd. De resultaten moeten<br />
uiterlijk zes maanden na het in werking treden van deze vergunning aan het bevoegd<br />
gezag zijn overgelegd.<br />
Het onderzoek moet betrekking hebben op de aangevraagde uitbreiding van het terrein en<br />
op de aangevraagde HBO-tank conform het protocol Bodemonderzoek<br />
Milieuvergunningen en BSB of een andere gelijkwaardige onderzoeksstrategie uit de<br />
NEN 5740.<br />
Monsterneming en analyse van de monsters moet zijn uitgevoerd conform NEN 5740.<br />
De opzet van het onderzoek moet alvorens tot uitvoering wordt overgegaan zijn<br />
overgelegd aan het bevoegd gezag.<br />
Zorgplicht<br />
2.4.10 Indien blijkt dat, na het in werking treden van de beschikking, ten gevolge van het in<br />
werking zijn van de inrichting, verontreinigende stoffen op of in de bodem en/of het<br />
grondwater dreigen te geraken of zijn geraakt, moet:<br />
a) dit direct worden gemeld aan het bevoegd gezag;<br />
b) al het nodige worden ondernomen om verdere verontreiniging te voorkomen;<br />
c) de aard, de mate en de omvang van de verontreiniging op een door bevoegd gezag<br />
goed te keuren wijze worden bepaald;<br />
d) eventuele tanks en/of andere objecten (bijvoorbeeld leidingen, buizen en kabels), die<br />
met de verontreinigende stoffen in aanraking zijn geweest, worden gecontroleerd op<br />
aantasting en, indien nodig, worden hersteld of vervangen;<br />
e) alle door het bevoegd gezag gegeven aanwijzingen en opdrachten, die het onder b.<br />
tot en met d. gestelde ten doel hebben, worden opgevolgd.<br />
2.5 Preventie; energie, grond- en hulpstoffen<br />
Energie<br />
2.5.1 Er dient eenmaal per vijf jaar een onderzoek te worden verricht naar het energieverbruik<br />
binnen de inrichting. Met deze energiestudie moet door middel van berekening of meting<br />
ten minste worden vastgelegd:<br />
a) het totale energieverbruik binnen de inrichting, inclusief het brandstofverbruik van<br />
de truckmixers per jaar;<br />
b) de verschillende energiebronnen;<br />
c) energiebeperkende maatregelen;<br />
d) de investeringen die met deze maatregelen gepaard gaan;<br />
e) de eventuele baten die de maatregelen met zich mee brengen;<br />
f) de eventuele terugverdientijd;<br />
g) de termijn waarbinnen maatregelen kunnen worden ingevoerd in relatie tot de<br />
afschrijvingsduur van de reeds aanwezige voorzieningen.<br />
Het eerste onderzoek dient binnen twaalf maanden na het in werking treden van deze<br />
vergunning te worden uitgevoerd. Dit onderzoek, gericht op het energieverbruik, dient<br />
representatief te zijn voor de tijdsperiode tussen twee opeenvolgende onderzoeken. De<br />
resultaten van het onderzoek dienen binnen één maand na uitvoering van het onderzoek<br />
te worden overgelegd aan het bevoegd gezag.<br />
Gebruik van grond- en hulpstoffen<br />
2.5.2 Vergunninghouder draagt er zorg voor dat de mogelijke verspilling van grond- en<br />
hulpstoffen zo laag als redelijkerwijs mogelijk is. De vergunninghouder besteedt aandacht<br />
aan minder milieubelastende grond- en hulpstoffen.<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong> 8 EBC, Dynamostraat 9 te Veenendaal<br />
Afdeling Vergunningverlening / Team Milieubeheer beschikking van 13 mei 2008, nr. 2008INT222128
2.5.3 Er moet om de vier jaar onderzoek worden verricht naar de reductie van de hoeveelheid<br />
primaire grondstoffen (zand, grind en cement) door inzet van alternatieve materialen<br />
(zoals poederkoolvliegas, beton- en/of metselpuingranulaat en dergelijke) binnen de<br />
inrichting. Hierbij dienen ten minste de volgende aspecten aan de orde te komen:<br />
a) het proces waaruit de alternatieve materialen vrijkomen;<br />
b) de milieuhygiënische samenstelling;<br />
c) welke primaire grondstoffen door de alternatieve materialen kunnen worden<br />
vervangen;<br />
d) in welke hoeveelheden de alternatieve materialen kunnen worden ingezet en welke<br />
hoeveelheden aan primaire grondstoffen hiermee kunnen worden bespaard;<br />
e) de investeringen die met de inzet van alternatieve materialen gepaard gaan;<br />
f) de eventuele baten die de inzet van alternatieve materialen met zich mee brengen;<br />
g) de eventuele terugverdientijd;<br />
h) de termijn waarbinnen de alternatieve materialen kunnen worden ingezet.<br />
2.5.4 Het eerste onderzoek dient vier jaar na het in werking treden van deze vergunning te<br />
worden uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek dienen binnen drie maanden na<br />
uitvoering van het onderzoek te worden overlegd aan het bevoegd gezag.<br />
2.6 Afvalstoffen (algemeen)<br />
2.6.1 De binnen de inrichting aanwezige afvalstoffen worden zodanig opgeslagen dat nadelige<br />
gevolgen voor het milieu worden voorkomen.<br />
2.6.2 Al het afval dient gescheiden conform de aanvraag te worden opgeslagen.<br />
2.7 (Afval)water voor de lozingen die niet onder het Activiteitenbesluit vallen<br />
Algemene voorschriften ter bescherming van het riool<br />
2.7.1 Bedrijfsafvalwater dat:<br />
a) bedrijfsafvalstoffen bevat, die door versnijdende of vermalende apparatuur zijn<br />
versneden of vermalen of waarvan kan worden voorkomen dat ze in het<br />
bedrijfsafvalwater terecht komen;<br />
b) een gevaarlijke afvalstof is, waarvan kan worden voorkomen dat deze in de riolering<br />
terecht komt;<br />
c) stankoverlast buiten de inrichting veroorzaakt;<br />
d) grove of snel bezinkende bedrijfsafvalstoffen bevat;<br />
mag niet in het openbaar riool worden gebracht.<br />
2.7.2 Afvalwater mag slechts in het openbaar riool worden gebracht, indien door de<br />
samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan:<br />
a) de doelmatige werking niet wordt belemmerd, van een openbaar riool, (een door een<br />
bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk) of de bij een zodanig openbaar<br />
riool (of zuiveringstechnisch werk) behorende apparatuur;<br />
b) de verwerking niet wordt belemmerd van slib, verwijderd uit een openbaar riool, (of<br />
een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk);<br />
c) de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater zoveel mogelijk<br />
worden beperkt.<br />
2.7.3 Er mag geen afvalwater in het openbaar riool worden gebracht waarvan in enig<br />
steekmonster:<br />
a) de sulfaatconcentratie hoger is dan 200 mg/liter;<br />
b) de pH niet gelegen is tussen 6,5 en 11;<br />
c) de temperatuur hoger is dan 30ºC;<br />
d) de concentratie onopgeloste bestanddelen hoger is dan 100 mg/liter;<br />
e) de concentratie van minerale olie hoger is dan 200 mg/liter;<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong> 9 EBC, Dynamostraat 9 te Veenendaal<br />
Afdeling Vergunningverlening / Team Milieubeheer beschikking van 13 mei 2008, nr. 2008INT222128
f) het gehalte aan vetten groter is dan 300 mg/liter;<br />
g) zand met een gemiddelde zand korreldiameter van meer dan 0,5 mm voorkomt.<br />
De analyse van de concentraties of meetwaarden van de componenten zoals genoemd in<br />
voorschrift 2.7.3 dient één maal per jaar plaats te vinden volgens de in bijlage 7<br />
aangegeven onderzoeksmethode(n).<br />
2.7.4 Om aan te kunnen tonen dat aan voorschriften 2.7.1 tot en met 2.7.3 kan worden voldaan,<br />
dient een controleput aanwezig te zijn. Deze controleput dient te allen tijde bereikbaar te<br />
zijn.<br />
Voorzieningen<br />
2.7.5 Alle afvalwaterstromen moeten door een spoelput/ bezinkput worden geleid.<br />
2.7.6 Een bezinkput moet, zo vaak als voor de goede werking noodzakelijk is worden<br />
schoongemaakt. Een bezinkput moet na het schoonmaken worden gevuld met schoon<br />
water en altijd goed toegankelijk zijn. Het schoonmaken moet worden bijgehouden in het<br />
in voorschrift 4.1.1 genoemde logboek.<br />
2.7.7 Afvalwaterstromen dienen op het vuilwaterriool te worden geloosd. Het afvalwater mag<br />
de werking van een zuiveringstechnisch werk niet nadelig beïnvloeden.<br />
Metingen en onderzoek<br />
2.7.8 Bedrijfsafvalwater dat op een vuilwaterriool wordt geloosd moet altijd op een eenvoudige<br />
wijze representatief kunnen worden bemonsterd. Het afvalwater moet daartoe door een<br />
controlevoorziening worden geleid.<br />
2.7.9 Een controlevoorziening moet altijd goed toegankelijk zijn.<br />
3 Specifieke bedrijfsonderdelen/activiteiten<br />
3.1 Elektrische installatie<br />
3.1.1 De elektrische installatie moet tenminste voldoen aan de tijdens de bouw van de<br />
installatie vigerende normen NEN 1010, NEN 1041en NEN 3410.<br />
3.1.2 Tanks, procesapparatuur en leidingen welke buiten zijn opgesteld en waarin brand en/of<br />
explosie kan optreden moeten zijn voorzien van een bliksemafleiderinstallatie.<br />
De uitvoering, de inspectie en het onderhoud van de bliksemafleider- en<br />
aardingsinstallatie(s) moet(en) geschieden overeenkomstig NEN 1014.<br />
3.1.3 In geval van uitval van de normale elektriciteitsvoorziening moet voldoende verlichting<br />
en voldoende noodenergievoorziening zijn gewaarborgd. Hiermee moeten tenminste<br />
onderstaande werkzaamheden en activiteiten kunnen worden uitgevoerd:<br />
a) het op een veilige wijze stoppen van de diverse processen met alle daaruit<br />
voortvloeiende werkzaamheden;<br />
b) alle activiteiten welke nodig zijn voor de bestrijding van en de hulpverlening bij<br />
calamiteiten of bijzondere omstandigheden.<br />
3.2 Stookinstallatie (gas)<br />
3.2.1 De gasgestookte heater is zodanig afgesteld dat een optimale verbranding plaatsvindt.<br />
Binnen een inrichting worden geen andere brandstoffen dan aardgas, propaangas,<br />
butaangas of gasolie bedrijfsmatig verstookt of verbrand.<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong> 10 EBC, Dynamostraat 9 te Veenendaal<br />
Afdeling Vergunningverlening / Team Milieubeheer beschikking van 13 mei 2008, nr. 2008INT222128
3.2.2 Aan de gasgestookte heater en het verbrandingsgasafvoersysteem wordt ten minste<br />
eenmaal per kalenderjaar onderhoud verricht. Beoordeling, afstelling, onderhoud en<br />
reparaties geschieden door:<br />
a) een voor die activiteit of activiteiten gecertificeerde natuurlijke persoon of<br />
rechtspersoon, of<br />
b) een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon die over aantoonbare gelijkwaardige<br />
deskundigheid beschikt voor die activiteit of activiteiten.<br />
Beoordeling, afstelling, onderhoud en reparaties moet zodanig worden uitgevoerd dat<br />
roet, stof of ander vuil zich daarbij niet buiten de inrichting kan verspreiden.<br />
3.2.3 Afsluiters in vaste gasleidingen zijn goed bereikbaar en aangebracht:<br />
a) direct voor of na binnenkomst van de leiding in een gebouw;<br />
b) aan het einde van elk aftakking van een vaste leiding naar een gebruikstoestel, en<br />
c) in de leidingen op plaatsen waar de leiding geheel of gedeeltelijk kan worden<br />
gespoeld met een inert gas.<br />
Bij de afsluiter is duidelijk het doel en de wijze van sluiten aangegeven.<br />
3.2.4 Voorzover zij voor de inrichting zijn afgegeven dan wel zijn voorgeschreven, worden de<br />
onderstaande registraties, documenten of een kopie daarvan gedurende vijf jaar na<br />
dagtekening bewaard:<br />
a) onderhoudscontracten van de installatie;<br />
b) certificaten of bewijzen van periodiek onderhoud of keuring.<br />
3.3 Opslag gevaarlijke stoffen<br />
3.3.1 Gevaarlijke (afval)stoffen dienen te worden opgeslagen conform de PGS 15 . Afhankelijk<br />
van de hoeveelheid opgeslagen gevaarlijke (afval)stoffen zijn de voorschriften uit de<br />
hoofdstukken 3.1, 3.2, 3.3, 3.5, 3.7, 3.8, 3.9, 3.11, 3.12, 3.13, 3.14, 3.15,3.16, 3.17, 3.18,<br />
3.19, 3.20, 3.21, 3.22, 3.23, 3.24, 3.25, 3.26, 3.26, 3.27, 6.1, 6.2 en 10 van toepassing.<br />
3.3.2 Vloeibare aardolieproducten dienen te worden opgeslagen conform de PGS 30. Uit deze<br />
richtlijn zijn de voorschriften uit de paragrafen 4.1, 4.2, 4.3, 4.4, 4.5, 4.6 en 4.8 van<br />
toepassing.<br />
3.3.3 De in de inrichting vrijkomende gevaarlijke afvalstoffen dienen naar categorieën<br />
gescheiden te worden verzameld en bewaard in afzonderlijke daartoe geschikte<br />
opslagmiddelen, zoals tanks, vaten, containers en dergelijke. De opslagmiddelen moeten<br />
bestand zijn tegen gevaarlijke afvalstoffen, vloeistofdicht zijn en voorzien zijn van een<br />
goed sluitend deksel. De opslagmiddelen dienen te worden geplaatst op een daartoe<br />
bestemde plaats conform het gestelde in voorschrift 3.3.1 van deze vergunning.<br />
3.3.4 Lege emballage die niet gereinigd is moet worden bewaard en behandeld als gevulde<br />
emballage.<br />
3.3.5 Gemorste en/of gelekte bodembedreigende vloeistoffen zoals oliën, vetten en chemicaliën<br />
moeten direct worden opgeruimd. Daartoe moeten op plaatsen waar met die vloeistoffen<br />
wordt gewerkt en waar die vloeistoffen worden opgeslagen voldoende absorptiemiddelen<br />
aanwezig zijn. Gebruikte absorptiemiddelen moet worden afgevoerd als gevaarlijk afval.<br />
3.3.6 Van de afvalstoffen die binnen de inrichting ontstaan moeten de aard, de samenstelling,<br />
de plaats van ontstaan en de hoeveelheid worden geregistreerd. Jaarlijks moet van de<br />
geregistreerde gegevens een totaaloverzicht worden opgesteld dat moet worden bewaard<br />
in het in voorschrift 4.1.1 genoemde milieulogboek.<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong> 11 EBC, Dynamostraat 9 te Veenendaal<br />
Afdeling Vergunningverlening / Team Milieubeheer beschikking van 13 mei 2008, nr. 2008INT222128
4 Registratie algemeen<br />
4.1 Milieulogboek<br />
4.1.1 Er moet een milieulogboek (een centraal milieuregistratiesysteem) worden bijgehouden,<br />
waarin vanaf het in werking treden van deze vergunning ten minste de volgende zaken<br />
worden opgenomen;<br />
a) deze beschikking, evenals overige vigerende (milieu)vergunningen;<br />
b) de veiligheidsinformatiebladen die behoren bij de in de inrichting aanwezige<br />
gevaarlijke stoffen;<br />
c) de bewijzen, resultaten en/of bevindingen van de in deze vergunning voorgeschreven<br />
inspecties, onderzoeken, keuringen, onderhoud en/of metingen, overeenkomstig<br />
voorschriften 1.2.1, 2.1.7, 2.3.2, 2.3.26, 2.5.1, 2.5.3, 2.7.6, 3.1.2, 3.2.4, 3.3.1, 3.3.2,<br />
en 3.3.6;<br />
d) de jaarlijkse registratie van afvalstoffen;<br />
e) de jaarlijkse registratie van het water- en energieverbruik;<br />
f) datum, tijdstip en alle van belang zijnde gegevens (zoals tijdstip, tijdsduur, aard,<br />
hoeveelheid, oorzaak, plaats en windrichting) van voorgevallen incidenten die van<br />
invloed zijn op het milieu, met vermelding van de genomen maatregelen.<br />
De documenten genoemd onder c. tot en met f. moeten tenminste vijf jaar worden<br />
bewaard. Het milieulogboek moet te allen tijde beschikbaar zijn voor inzage door een<br />
door het bevoegd gezag aangewezen toezichthoudend ambtenaar.<br />
5 Beëindiging van de inrichting<br />
5.1 Algemeen<br />
5.1.1 Uiterlijk drie maanden voordat de activiteiten van de inrichting worden beëindigd moet<br />
hiervan door of namens vergunninghouder schriftelijk melding worden gedaan aan het<br />
bevoegd gezag. Bij deze melding moeten tevens de volgende gegevens worden<br />
overgelegd;<br />
a) de wijze waarop de in de inrichting aanwezige grond-, hulp- en afvalstoffen en<br />
overige milieuschadelijke stoffen zullen worden verwijderd;<br />
b) de toekomstige bestemming en gebruik van de gebouwen en het terrein van de<br />
inrichting;<br />
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het buiten werking stellen<br />
van de inrichting.<br />
5.2 Bodem<br />
5.2.1 Bij beëindiging van een bodembedreigende activiteit en/of de totale activiteiten van de<br />
inrichting moet ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem een<br />
bodembelastingonderzoek naar de eindsituatie worden uitgevoerd. Het onderzoek moet<br />
worden uitgevoerd conform het protocol Bodemonderzoek Milieuvergunningen en BSB<br />
of conform een daaraan gelijkwaardige onderzoeksstrategie uit de NEN 5740. De opzet<br />
van het onderzoek moet alvorens tot uitvoering wordt overgegaan, worden overgelegd<br />
aan het bevoegd gezag. De resultaten van het onderzoek moeten uiterlijk drie maanden na<br />
het uitvoeren van het onderzoek aan het bevoegd gezag worden overgelegd.<br />
5.2.2 Het eindonderzoek moet worden verricht op die locaties van de inrichting die bij het<br />
nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek relevant zijn<br />
gebleken en op alle overige locaties in de inrichting waar bodembedreigende activiteiten<br />
hebben plaatsgevonden.<br />
Monsterneming moet direct na beëindiging van de activiteiten plaatsvinden.<br />
Monsterneming en analyse van de monsters moet worden uitgevoerd conform NEN 5740.<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong> 12 EBC, Dynamostraat 9 te Veenendaal<br />
Afdeling Vergunningverlening / Team Milieubeheer beschikking van 13 mei 2008, nr. 2008INT222128
Ter plaatse van de tijdens het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste)<br />
herhalingsonderzoek onderzochte locaties moet het eindsituatieonderzoek dezelfde opzet<br />
en intensiteit hebben als het herhalingsonderzoek.<br />
5.2.3 Indien uit monitoring of anderszins blijkt dat de bodem (grond en/of grondwater) is<br />
verontreinigd kan het bevoegd gezag binnen zes maanden na ontvangst van de resultaten<br />
van het onderzoek, onderscheidenlijk het bij dit gezag op andere wijze bekend worden<br />
van de verontreiniging, verlangen dat de eerder bij de aanvraag vastgestelde nulsituatie<br />
van de bodemkwaliteit wordt hersteld.<br />
5.2.4 Indien de Wet bodembescherming niet van toepassing is op de wijze van saneren moet<br />
sanering plaatsvinden conform door het bevoegd gezag te stellen nadere eisen.<br />
5.3 Grond, hulp- en afvalstoffen<br />
5.3.1 Bij (gedeeltelijke) beëindiging van bedrijfsactiviteiten moeten de in de inrichting<br />
aanwezige grond-, hulp- en afvalstoffen die niet meer bruikbaar zijn voor de overige<br />
binnen de inrichting voorkomende activiteiten, uiterlijk binnen twee maanden na de<br />
beëindiging worden afgevoerd uit de inrichting.<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong> 13 EBC, Dynamostraat 9 te Veenendaal<br />
Afdeling Vergunningverlening / Team Milieubeheer beschikking van 13 mei 2008, nr. 2008INT222128
<strong>Bijlage</strong> 2: Overzichtskaart beoordelingspunten geluid<br />
Behoort bij de voorschriften 2.2.1 tot en met 2.2.4.<br />
De rekenpunten zijn aangegeven in tabel 2 en in figuur 2 van het akoestisch rapport<br />
behorende bij de aanvraag.<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong> 14 EBC, Dynamostraat 9 te Veenendaal<br />
Afdeling Vergunningverlening / Team Milieubeheer beschikking van 13 mei 2008, nr. 2008INT222128
<strong>Bijlage</strong> 3: Begrippenlijst<br />
Afvalstoffen<br />
Afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1. van de Wet milieubeheer.<br />
Afval- en emissiepreventie<br />
Het voorkomen of beperken van het ontstaan van afval en emissies en/of<br />
milieuschadelijkheid door reductie aan de bron en/of door intern hergebruik.<br />
Afvalwater (bedrijfs-)<br />
Alle water waarvan de houder zich, met het oog op de verwijdering daarvan, ontdoet,<br />
voornemens is zich te ontdoen, of zich moet ontdoen; (niet verontreinigd hemelwater is<br />
geen bedrijfsafvalwater).<br />
Afvalwater van huishoudelijke aard<br />
Afvalwater qua aard vergelijkbaar met dat van een particulier huishouden<br />
Bedrijfsafvalwater<br />
Afvalwater niet zijnde huishoudelijk afvalwater.<br />
Bedrijfsriolering<br />
Voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwater vanuit een inrichting naar een<br />
openbaar riool of een andere voorziening voor de inzameling en het transport van<br />
afvalwater.<br />
Bedrijfsmilieuplan<br />
Milieuplan van een bedrijf zelf, meestal verplicht ingevolge een (BMP)<br />
doelgroepenconvenant voor de branche waartoe het bedrijf behoort. In het plan is de<br />
milieustrategie van het bedrijf beschreven en aangegeven welke milieumaatregelen en<br />
studies in de komende jaren (meestal 4 jaar) zeker, mogelijk of voorwaardelijk zullen<br />
worden getroffen en wat de verwachte reducties in emissies, verbruiken en risico's van<br />
deze maatregelen zijn.<br />
Best beschikbare technieken (BBT)<br />
De IPPC-richtlijn (Europese Richtlijn 96/61/EG inzake geïntegreerde preventie en<br />
bestrijding van verontreiniging) verplicht de lidstaten van de EU om grote<br />
milieuvervuilende bedrijven te reguleren middels een integrale vergunning gebaseerd op<br />
de beste beschikbare technieken (BBT). In Nederland is de richtlijn in de Wet<br />
milieubeheer (Wm) en in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo)<br />
geïmplementeerd.<br />
Bodembeschermende voorziening<br />
Een fysieke voorziening die de kans op emissies of immissies reduceert.<br />
Bodembeschermende maatregel<br />
Handleiding in de vorm van controle of onderhoud van een voorziening of proces, om de<br />
kans op emissies of immissies te reduceren.<br />
Brandwerendheid<br />
De tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke enig bouwkundig onderdeel van<br />
bouwdelen van een gebouw, niet zijnde een deur-, luik- of raamconstructie, zijn functie<br />
moet kunnen blijven vervullen bij verhitting, bepaald volgens NEN 6069.<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong> 15 EBC, Dynamostraat 9 te Veenendaal<br />
Afdeling Vergunningverlening / Team Milieubeheer beschikking van 13 mei 2008, nr. 2008INT222128
dB(A)<br />
Decibel met toepassing van de A-weging. Tienmaal de logaritme met basis tien van de<br />
verhouding van twee vermogens (geluidsniveau versus een referentiewaarde).<br />
DIN<br />
Een door het Deutsches Institut für Normung e.V. (DIN) uitgegeven publicatie<br />
Draagbaar blustoestel<br />
Toestellen die voldoen aan het "besluit draagbare blustoestellen 1986", staatsblad 1986,<br />
553.<br />
Emballage<br />
Alle verpakkingsmateriaal zoals big-bags, cans, dozen, (monster) flessen,<br />
transportcontainers en transporttanks, vaten, zakken, en dergelijke waarin zich vloeibare<br />
of vaste stoffen bevinden of zich hebben bevonden.<br />
Energiebesparingsplan<br />
Vertrouwelijk plan waarin gedetailleerd wordt aangegeven met welke maatregelen en in<br />
welke fasering een bedrijf in de komende jaren het energieverbruik zal terugdringen.<br />
Geluidhinder<br />
Gevaar, schade of hinder als gevolg van geluid.<br />
Geluidniveau<br />
De geluidsniveaus zijn uitgedrukt in dB(A). Ter plaatse van beoordelingspunten worden<br />
geluidsniveaus bedoeld van het invallende geluid. Ter plaatse van geluidsgevoelige<br />
bestemmingen zijn de geluidsniveaus (inclusief/ exclusief) gevelreflectie. Het maximale<br />
geluidsniveau (LAmax) dient te worden gemeten in de meterstand ‘Fast'.<br />
Gescheiden rioolstelsel<br />
Een systeem van leidingen en onderdelen waarin afvalwater en neerslag gescheiden<br />
worden afgevoerd.<br />
Gevaarlijke afvalstof<br />
Gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer (zie EURAL).<br />
Gevaarlijke stof<br />
Stof die of preparaat dat bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduiding<br />
milieugevaarlijke stoffen en preparaten is ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel<br />
34, tweede lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen.<br />
Hergebruik<br />
Het toepassen van afvalstoffen of daaruit afgescheiden componenten voor hetzelfde of<br />
een soortgelijk doel als waarvoor ze oorspronkelijk bestemd waren.<br />
Installaties<br />
Het samenstel van met elkaar verbonden of te verbinden "objecten", die zijn bestemd<br />
voor c.q. zijn aangebracht ten behoeve van het transporteren, afwegen, doseren,<br />
verwerken (waar onder verbranden) en/of opslaan en dergelijke van stoffen. Onder<br />
objecten worden in dit verband verstaan procesvaten (w.o distillatie- en roerketels),<br />
luchtbehandelingstoestellen, (opslag-)tanks, leidingen, appendages en dergelijke met<br />
inbegrip van randapparatuur, meet-, regel- en beveiligingsapparatuur.<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong> 16 EBC, Dynamostraat 9 te Veenendaal<br />
Afdeling Vergunningverlening / Team Milieubeheer beschikking van 13 mei 2008, nr. 2008INT222128
Intern hergebruik<br />
Het inzetten van de afvalstof als grondstof in hetzelfde productieproces (eventueel na<br />
bewerking) of inzetten als grondstof in een ander productieproces in het bedrijf.<br />
Keuringsdienst<br />
Een door het bedrijf gekozen externe keuringsinstantie of eigen bedrijfskeuringsdienst die<br />
de installatieonderdelen keurt en na goedkeuring een zogenaamde eigen verklaring af kan<br />
geven.<br />
KIWA<br />
Keuringsinstituut voor waterleidingartikelen.<br />
kPa<br />
Kilo-Pascal (=1000 Pascal), eenheid van druk.<br />
Lekbakconstructie<br />
Een vloeistofdichte vloer die samen met aanwezige drempels en muren een<br />
vloeistofdichte bak vormt dan wel een apart gecreëerde vloeistofdichte bak van steen,<br />
beton, staal of kunststofmateriaal. De lekbakconstructie moet bestand zijn tegen de als<br />
gevolg van lekkage optredende plotselinge vloeistofdruk en bestand zijn tegen de<br />
inwerking van de opgeslagen vloeistoffen. De lekbakconstructie moet inpandig zijn, dan<br />
wel in de open lucht voorzien van een afdak voor de afvoering van hemelwater.<br />
Maximale geluidsniveau (LAmax)<br />
Piekniveau, een kortstondige verhoging van het geluiddrukniveau gemeten in de<br />
meterstand "Fast".<br />
NEN<br />
Een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm.<br />
NEN-EN<br />
Een door het Comité Européen de Normalisation opgestelde en door het Nederlands<br />
Normalisatie Instituut (NNI) als Nederlandse norm aanvaarde en uitgegeven norm.<br />
NEN-ISO<br />
Een door de International Organization for Standardization opgestelde en door het<br />
Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) als Nederlandse norm aanvaarde en uitgegeven<br />
norm.<br />
NeR<br />
Nederlandse Emissie Richtlijnen lucht, Stafbureau NeR Bilthoven (1992), zoals laatstelijk<br />
gewijzigd.<br />
NeR Stofklasse<br />
Onderverdeling binnen een stofcategorie op basis van vergelijkbare (toxicologische)<br />
eigenschappen, zoals gehanteerd in de NeR.<br />
Nm3<br />
Volgens de Nederlandse Praktijkrichtlijn NPR 2788 gedefinieerd als het volume van een<br />
m3 (kubieke meter) droog (watervrij) gas bij een absolute druk van 101,325 kPa en een<br />
absolute temperatuur van 273,15 K.<br />
NPR<br />
Nederlandse Praktijk Richtlijn<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong> 17 EBC, Dynamostraat 9 te Veenendaal<br />
Afdeling Vergunningverlening / Team Milieubeheer beschikking van 13 mei 2008, nr. 2008INT222128
NRB<br />
Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten, informatiecentrum<br />
Milieuvergunning<br />
NVN<br />
Nederlandse Voornorm<br />
Opslagplaats<br />
Een losse kast, een bouwkundige kast, een kluis, een opslaggebouw of een vatenpark,<br />
bestemd voor de bewaring van gevaarlijke stoffen.<br />
Preventie<br />
Het geheel van maatregelen gericht op het in zo vroeg mogelijk stadium voorkomen dan<br />
wel beperken van het ontstaan van afvalstoffen, alsmede het verbeteren van de kwaliteit<br />
van afvalstoffen.<br />
Potentieel bodem bedreigende activiteit<br />
Elke activiteit die een risico van verontreiniging van de bodem met zich meebrengt, als<br />
gevolg van de aard van die activiteit en als gevolg van de fysische en chemische<br />
eigenschappen van de stoffen waarmee de activiteit wordt uitgevoerd. Bij het vaststellen<br />
of een activiteit potentieel bodembedreigend is worden eventuele maatregelen en<br />
voorzieningen die zijn getroffen om het risico van die activiteit uit te sluiten buiten<br />
beschouwing gelaten.<br />
Publicatie reeks gevaarlijke stoffen (PGS)<br />
De publicatiereeks Gevaarlijke stoffen (PGS) vervangt de voormalige CPR-richtlijnen.<br />
Deze worden veel gebruikt bij vergunningverlening en algemene regels op grond van de<br />
Wet milieubeheer (8.40-amvb's) en bij arbeids-, transport- en brandveiligheid.<br />
Recuperatie<br />
Het herwinnen of terugwinnen van grondstoffen uit afvalstoffen met als doel de (grond-)<br />
stoffen te doen inzetten als gehele of gedeeltelijke vervanging van overeenkomstige verse<br />
grondstoffen in een productieproces.<br />
Referentieniveau<br />
Een vanuit een oogpunt van handhaving representatief geluidsmeetpunt, waar vanwege<br />
een of meerder geluidsbronnen een bepaald immissieniveau (geluiddrukniveau) is te<br />
meten.<br />
Regeneratie<br />
Opnieuw bruikbaar maken van afvalstoffen voor het oorspronkelijke of een soortgelijk<br />
doel als waarvoor ze waren bestemd. Leidt in feite tot hergebruik.<br />
Reststoffen<br />
De als afvalstoffen aan te merken stoffen die vrijkomen bij de verwijdering van<br />
afvalstoffen.<br />
Riolering<br />
Bedrijfsriolering of openbaar riool voor de inzameling en het transport van afvalwater.<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong> 18 EBC, Dynamostraat 9 te Veenendaal<br />
Afdeling Vergunningverlening / Team Milieubeheer beschikking van 13 mei 2008, nr. 2008INT222128
Stuifgevoelig<br />
De mate waarin een product gevoelig is voor verwaaiing. In de NeR worden in hoofdstuk<br />
3, bijzondere regelingen vijf klasse van stuifgevoelige stoffen onderscheiden:<br />
Klasse Stuifgevoeligheid Bevochtigbaar voorbeeld*<br />
S1 sterk niet cement<br />
S2 Sterk wel vliegas<br />
S3 Licht niet zilverzand, fijn zand<br />
S4 Licht wel grof zand, voegzand<br />
S5 Nauwelijks nauwelijks grind, granulaat<br />
Voor een uitgebreid overzicht van stoffen en hun klasse-indeling zie bijlagen, klasseindeling<br />
stuifgevoelige stoffen in de voornoemde NeR.<br />
Toezichthouder<br />
Een door gedeputeerde staten van de provincie <strong>Utrecht</strong> aangewezen persoon, belast met<br />
het toezicht op de naleving van de milieuwetgeving.<br />
Verontreiniging van bodem<br />
Verontreiniging van de bodem anders dan bedoeld in art. 30 Wet bodembescherming.<br />
Woning<br />
Een gebouw of deel van een gebouw dat voor bewoning gebruikt wordt of daartoe is<br />
bestemd.<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong> 19 EBC, Dynamostraat 9 te Veenendaal<br />
Afdeling Vergunningverlening / Team Milieubeheer beschikking van 13 mei 2008, nr. 2008INT222128
<strong>Bijlage</strong> 4: Literatuur<br />
Afvalstoffencodelijst: Lijst zoals opgenomen in de Handleiding afvalstofcode.<br />
NEN 1010: Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties (incl. correctieblad en<br />
aanvullingen).<br />
NEN 1014: Bliksemafleiderinstallatie (incl. aanvulling).<br />
NEN 2559 : Onderhoud voor kleine blustoestellen<br />
NEN 3410: Veiligheidsbepalingen voor hoog en laagspanningsinstallaties in ruimten met<br />
gasontploffingsgevaar (incl. correctieblad).<br />
NEN-EN –671-1: Algemene criteria voor slangenhaspels.<br />
NEN-EN 45001: Algemene criteria voor het functioneren van beproevingslaboratoria.<br />
NEN-ISO 9096 : voorschriften voor het eten van stofconcentraties<br />
NeR: Nederlandse emissie Richtlijnen (Lucht).<br />
NPR 7910-2: Gevarenzone-indeling met betrekking tot ontploffingsgevaar – Deel 2:<br />
Stofontploffingsgevaar, gebaseerd op NEN_EN 50281-3.<br />
NVN 5740: Bodem-Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek.<br />
PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen<br />
PGS 30: Vloeibare aardolieproducten: opslag in kleine installaties<br />
N.B.<br />
Voor zover een DIN-, NEN-, NEN-EN-, of NEN-ISO-norm, of een NVN, waarnaar in<br />
een voorschrift verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies,<br />
toestellen en apparaten, wordt bedoeld de voor de datum, waarop deze vergunning in<br />
werking is getreden, laatst uitgegeven norm met de daarop tot die datum uitgegeven<br />
aanvullingen of correctiebladen dan wel - voor zover het op voornoemde datum reeds<br />
bestaande constructies, toestellen en apparaten betreft - de norm die bij de aanleg en/of<br />
installatie van die constructies, toestellen en apparaten is toegepast, tenzij in het<br />
voorschrift anders is bepaald.<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong> 20 EBC, Dynamostraat 9 te Veenendaal<br />
Afdeling Vergunningverlening / Team Milieubeheer beschikking van 13 mei 2008, nr. 2008INT222128
<strong>Bijlage</strong> 5: Indicatie van gevaarlijke afvalstoffen<br />
Behoort bij de voorschriften paragraaf 3.3<br />
− asbesthoudend afval<br />
− asbeststof<br />
− verontreinigde grond (met olie of andere gevaarlijke afvalstoffen)<br />
− met verfrestanten verontreinigd straalmiddel<br />
− gasontladingslampen (tl-buizen, halogeenlampen)<br />
− energiezuinige lampen (natriumlampen, kwikdamplampen)<br />
− accu's<br />
− batterijen<br />
− loodhoudend materiaal, pijpen, daklood<br />
− niet lege PUR-schuimbussen<br />
− ammoniakoplossing<br />
− soldeervloeimiddel<br />
− verfafbijtrestant<br />
− zoutzuur<br />
− afgewerkte olie<br />
− bekistingolie<br />
− boor-, slijp- en walsolie<br />
− niet lege emballage, bijvoorbeeld verontreinigd met olie e.d.<br />
− oliefilters<br />
− smeervetten teerrestanten carbolineum coatings lakken<br />
− lijm- en harsmiddelen<br />
− oplosmiddelen (tri, per-/tetrahoudend) oplosmiddelen (terpentine, wasbenzine,<br />
thinner)<br />
− primer<br />
− verfrestanten<br />
− verontreinigde poetsdoeken<br />
− verontreinigde verpakkingsmaterialen (zoals blikken en spuitbussen) van verf, van<br />
houtverduurzamingsmiddelen, van zuren, van lijmen of van kitten.<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong> 21 EBC, Dynamostraat 9 te Veenendaal<br />
Afdeling Vergunningverlening / Team Milieubeheer beschikking van 13 mei 2008, nr. 2008INT222128
<strong>Bijlage</strong> 6: Zwarte en grijze lijst stoffen<br />
LIJST 1 (Zwarte lijst stoffen)<br />
Lijst 1 omvat stoffen die in hoofdzaak zijn gekozen op basis van hun toxiciteit,<br />
persistentie of bioaccumulatie.<br />
1. Organische halogeenverbindingen en stoffen waaruit in water dergelijke<br />
verbindingen kunnen ontstaan.<br />
2. Organische fosforverbindingen.<br />
3. Organische tinverbindingen.<br />
4. Stoffen waarvan is aangetoond dat zij in of via het water een kankerverwekkende<br />
werking hebben.<br />
5. Kwik en kwikverbindingen.<br />
6. Cadmium en cadmiumverbindingen.<br />
7. Persistente minerale oliën en uit aardolie bereide persistente koolwaterstoffen.<br />
8. Persistente kunststoffen die in water kunnen drijven, zweven of zinken en die enig<br />
gebruik van het water kunnen hinderen.<br />
(*) Voor zover sommige stoffen van lijst 11 een kankerverwekkende werking hebben<br />
zijn zij begrepen onder categorie 4 van lijst 1.<br />
LIJST 11 (Grijze lijst stoffen)<br />
Lijst 11 omvat stoffen die een schadelijke werking hebben op het hydrobiologische leven<br />
en/of op het gebruik van water.<br />
1. De volgende metalloïden en metalen alsmede verbindingen daarvan:<br />
1. Zink 6. Selenium 11. Tin 16. Vanadium<br />
2. Koper 7. Arsenicum 12. Barium 17. Kobalt<br />
3. Nikkel 8. Antimoon 13. Beryllium 18. Thallium<br />
4. Chroom 9. Molybdeen 14. Borium 19. Tellurium<br />
5. Lood 10. Titaan 15. Uranium 20. Zilver<br />
2. Biociden en hun derivaten, voorzover zij niet onder lijst 1 vallen.<br />
3. Stoffen die een slechte smaak en een slechte reuk kunnen veroorzaken aan<br />
drinkwater of vis, alsmede verbindingen die tot de vorming van zodanige stoffen in<br />
het water kunnen leiden.<br />
4. Organische siliciumverbindingen die toxisch of persistent zijn en stoffen waaruit<br />
dergelijke biologisch onschadelijk zijn of die in water worden omgezet in<br />
onschadelijke stoffen.<br />
5. Elementair fosfor.<br />
6. Niet-persistente minerale oliën en uit aardolie bereide niet-persistente<br />
koolwaterstoffen.<br />
7. Cyaniden, fluoriden.<br />
Deze lijsten zijn opgesteld met gebruikmaking van de lijsten 1 en 11 van de bijlage bij<br />
de: Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen (76/464/EEG) van 4 mei<br />
1976.<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong> 22 EBC, Dynamostraat 9 te Veenendaal<br />
Afdeling Vergunningverlening / Team Milieubeheer beschikking van 13 mei 2008, nr. 2008INT222128
<strong>Bijlage</strong> 7: Onderzoeksmethode(n) lozingscomponenten<br />
Voor zover in dit besluit voorschriften zijn gegeven ten aanzien van één of meer<br />
componenten uit onderstaande lijst, dienen de concentraties of meetwaarden bepaald te<br />
worden volgens de daarachter aangegeven onderzoeksmethode(n):<br />
- zuurgraad (pH) NEN 6411<br />
- korreldiameter zand DIN 4188<br />
- bezinkbare bestanddelen NEN 6623<br />
- sulfaat NEN 6454<br />
- minerale olie NEN 6675<br />
- vetten NEN 3235<br />
Indien uit onderzoeksresultaten blijkt dat met andere analysemethoden gelijkwaardige<br />
analyseresultaten kunnen worden bereikt als die met de in deze bijlage bedoelde<br />
methoden, mogen die - na verkregen toestemming van het bevoegd gezag- worden<br />
gebruikt.<br />
<strong>Provincie</strong> <strong>Utrecht</strong> 23 EBC, Dynamostraat 9 te Veenendaal<br />
Afdeling Vergunningverlening / Team Milieubeheer beschikking van 13 mei 2008, nr. 2008INT222128