31.08.2013 Views

ESP=uitvoeringen - Timloto

ESP=uitvoeringen - Timloto

ESP=uitvoeringen - Timloto

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Rem- en slipgedrag (7)<br />

E. Gernaat (ISBN 978-90-808907-7-0)<br />

1 Elektronisch Stabiliteits Programma (ESP of VSC)<br />

1.1 Inleiding<br />

Als aanvulling op het ABS- en ASR-systeem worden meer en meer voertuigen<br />

uitgerust met ESP, ook wel Vehicle Stability Control (VSC) genoemd. De<br />

systemen hebben gemeenschappelijk dat ze er voor moeten zorgen dat de<br />

rem- (ABS), stuw- (ASR) en spoorkrachten (ESP) nooit de fysieke limieten van<br />

de beschikbare wrijvingscoëfficiënt zullen overstijgen. Bovendien zien we dat<br />

alle genoemde systemen gebruik maken van het remsysteem. Hoofddoel van<br />

het ESP-systeem is om het bochtgedrag te verbeteren door extreem over- en<br />

onderstuur te voorkomen. Dit geldt in hoofdzaak voor situaties waarin tijdens<br />

het nemen van een bocht geremd wordt of uitwijkmaneuvres plaatsvinden.<br />

Wanneer een auto in de bocht zodanig afgeremd wordt dat de wrijvingslimiet<br />

wordt overschreden ontstaat er een sterke vorm van over- of onderstuur.<br />

Extreem onderstuur ontstaat wanneer er met te hoge snelheid een bocht wordt<br />

genomen, in de bocht te sterk geremd wordt of wanneer de wielen onverwachts<br />

met ijs of grind worden geconfronteerd. De auto maakt dan een minder scherpe<br />

bocht dan met het stuurwiel wordt aangegeven of anders gezegd de auto heeft<br />

de neiging om rechtuit te blijven rijden. Een auto is overstuurd wanneer de<br />

werkelijke bocht scherper is dan met het stuurwiel wordt aangegeven. Extreem<br />

overstuur kan bijv. ontstaan wanneer de achterwielen geblokkeerd raken of<br />

de bestuurder te sterk naar binnen stuurt. De achterkant slipt dan weg naar<br />

de buitenbocht. De kracht waarmee de auto om zijn verticale as gaat draaien<br />

veroorzaakt een giermoment.<br />

Wanneer we nu het giermoment kunnen opheffen door een tegengesteld<br />

giermoment aan te brengen dan kunnen we de auto weer in het juiste spoor<br />

krijgen. Het aanbrengen van een tegengesteld giermoment gebeurt door<br />

het afremmen van één soms twee wielen. Fig. 7.1 a en b geven de eerder<br />

genoemde situaties weer. In fig. 7.1a is een onderstuursituatie getekend. Door<br />

nu in eerste instantie het linker achterwiel te gaan afremmen ontstaat een<br />

corrigerend giermoment waardoor het stuurkarakter weer neutraal wordt. In<br />

1


fig. 7.1b wordt ter compensatie van het overstuurkarakter in eerste instantie<br />

het rechtervoorwiel afgeremd. Het daardoor ontstane rechtsomdraaiende<br />

koppel corrigeerd het stuureffect weer naar neutraal. Zie ook fig. 7.12.<br />

Figuur 1: Door één wiel af te remmen wordt een corrigerend stuurmoment opgewekt en wordt<br />

weer een neutraal stuurkarakter verkregen. Het linkerachterwiel wordt afgeremd in geval van<br />

onderstuur (a) en het rechtervoorwiel in geval van overstuur (b).<br />

2 Uitvoering<br />

Wanneer het voertuig al is uitgevoerd met een ABS, ASR-systeem dan betreft<br />

het in hoofdzaak een uitbreiding van het aantal sensoren en actuatoren en een<br />

aanpassing van de software. De sensoren moeten informatie doorgeven waaruit<br />

de computer kan bepalen of het afremmen van een wiel in de bocht noodzakelijk<br />

is. De belangrijkste extra sensoren van een ESP-systeem zijn:<br />

• een stuur(wiel)hoeksensor;<br />

• dwarsversnellingssensor (g-sensor);<br />

• giermomentsensor (yawsensor).<br />

2.1 De stuurhoeksensor<br />

Het signaal wordt gebruikt om het door de bestuurder gewenste stuurgedrag in<br />

kaart te brengen. Meestal maakt de ’airbag-contactveer’ deel uit van de stuurhoekunit<br />

(fig.7.2). De stuurhoeksensor maakt hier gebruik van een tweetal<br />

opto-couplers waartussen schijven met uitsparingen draaien. De ene schijf is<br />

2


Figuur 2: De stuurhoeksensor. Ook de airbag wordt via deze sensor aangesloten (tek. Seat).<br />

volledig symmetrisch waardoor de bijbehorende opto-coupler een blokspanning<br />

produceert met een duty-cycle van 50%. De tweede schijf is niet symmetrisch.<br />

Door de verschillen in grootte van de uitsparingen ontstaat een a-symmetrisch<br />

bloksignaal. Fig. 7.3 geeft het principe weer. Door de twee signalen met elkaar<br />

te vergelijken kan zowel de draairichting, het aantal afgelegde omwentelingen,<br />

de snelheid van verdraaien en de stand van het stuurwiel worden bepaald. Er<br />

zijn ook uitvoeringen van stuurhoeksensoren die berusten op de werking van<br />

magneto-resistieve sensoren. De verkregen informatie wordt (meestal) via de<br />

CAN-bus naar de ESP-computer gestuurd. Het is bij een dergelijke uitvoering<br />

niet mogelijk om het signaal van de stuurhoeksensor zelf te meten. De interne<br />

CAN-controller zet de informatie direct om in een CAN-boodschap. Alleen de<br />

CAN-bus aansluiting komt naar buiten.<br />

2.2 De dwarsversnellingssensor (g-sensor)<br />

Deze sensor registreert de centrifugaalkracht of centripetale kracht van het<br />

voertuig in een bocht. De spoorkracht kan zo worden vastgesteld. De sensor kan<br />

bestaan uit twee condensatoren en de benodigde stuurelektronica (fig. 7.4).<br />

Een verplaatsbare plaat die de twee condensatoren van elkaar scheidt staat onder<br />

invloed van de centrifugaalkracht. Verschuiving van de plaat ten gevolge<br />

van het nemen van een bocht verandert de capaciteit van de condensatoren.<br />

De stuurelektronica zorgt ervoor dat, afhankelijk van de bochtversnelling, er<br />

een spanning tussen de 0 en 5 V naar de ESP-computer wordt gestuurd. Een<br />

spanning van 2,5 V geeft aan dat er geen dwarsversnelling aanwezig is.<br />

3


Figuur 3: Principe van een stuurhoeksensor, opgebouwd uit 2 opto-couplers (tek. Seat)<br />

Figuur 4: Het principe van een g-sensor bestaande uit twee condensatoren (tek. Seat).<br />

4


2.2.1 Achtergrond van de g-sensor<br />

De mechanica leert ons dat voor een verandering van een beweging een kracht<br />

nodig is. Versnellen en vertragen, zo hebben we gezien, gaat niet zo maar. Remkrachten<br />

zijn nodig om het voertuig te vertragen en acceleratiekrachten zijn<br />

nodig om het voertuig te versnellen. Ze voldoen aan de formule F = m x a. In<br />

een bocht kunnen we stellen dat de snelheid in lengterichting vermindert en<br />

de snelheid in dwarsrichting toeneemt. Er is dan sprake van een voortdurende<br />

snelheidsverandering hoewel de snelheid van het voertuig zelf niet verandert.<br />

De centriputale kracht (Fc) of spoorkracht is nodig om deze richtingsverandering<br />

te verkrijgen. De formule hiervoor luidt:<br />

die ook te schrijven is als:<br />

Fc = (m x v 2 ) / rc<br />

Fc = m x (v 2 /rc)<br />

Nu wordt v 2 /rc wel de hoekversnelling genoemd zodat de formule weer overgaat<br />

in:<br />

2.2.2 Voorbeeld vraagstuk<br />

F(c) = m x a<br />

Gegeven: Een auto maakt een bocht met een straal van 100 m en heeft een<br />

massa van 1000 kg. De snelheid bedraagt 120 km/h. Gevraagd:<br />

1. Bereken de hoekversnelling van het voertuig<br />

2. Bereken de spoorkracht die de banden op (zouden) moeten brengen om<br />

het voertuig de bocht te doen beschrijven.<br />

Oplossing:<br />

• De hoekversnelling bedraagt v 2 / rc = 33,32 / 100 = 11,1 m/s 2<br />

• Fc = m x a ingevuld: 1000 kg x 11,1 m/s 2 = 11100 N<br />

2.3 De giermomentsensor (yaw-sensor)<br />

De giermomentsensor registreert de verdraaiing van het voertuig om de verticale<br />

as en zet die om in een waarde die wel de draaisnelheid wordt genoemd.<br />

De draaisnelheid wordt in de diagnose-apparatuur weergegeven in graden per<br />

seconde. Het principe berust op de gyroscopische krachten (Corioliskracht).<br />

Wanneer een roterend lichaam uit zijn draaivlak wordt gebracht dan ontstaan<br />

gyroscopische krachten. Door deze krachten te meten kunnen we de grootte van<br />

verandering van het draaivlak te weten komen. De sensor bestaat uit een soort<br />

dubbele stemvork. De bovenste stemvork wordt door een wisselspanning van<br />

11 kHz vanuit de stuurelektronica in resonantie gebracht. De onderste stemvork<br />

heet de meetstemvork en heeft een eigen resonantiefrequentie van 11,33<br />

kHz. Bij het draaien van het voertuig om zijn verticale as zorgt de Corioliskracht<br />

voor een tordering van de stemvork. De torsie genereert met behulp van<br />

5


piëzo-elementen een spanningsverschil, dat door de computer wordt gemeten.<br />

De computer bepaalt op deze wijze het door de remkracht opgewekte giermoment.<br />

De spanning variëert weer tussen de 0 en 5 V. De sensor geeft 2,5 V af<br />

indien er geen verdraaiing geregistreerd wordt. Fig. 7.5 geeft het werkingsprincipe<br />

weer. De opstelling van de diverse ESP-componenten in het voertuig laat<br />

Figuur 5: Werkingsprincipe van de giermomentsensor(tek. Seat)<br />

fig. 7.6 zien. De giermomentsensor en de dwarsversnellingssensor vormen één<br />

geheel en worden in het midden van het voertuig gemonteerd. Communicatie<br />

tussen motormanagement-computer en de ABS/ASR/ESP-computer alsmede de<br />

sensoren geschiedt via de CAN-bus.<br />

2.4 Remdruksensoren<br />

Hoewel niet in fig. 7.6 afgebeeld zijn de meeste ESP-systemen uitgevoerd met<br />

twee remdruksensoren. Voor elk circuit één (fig. 7.7). De sensoren leveren vaak<br />

een analoge spanning die afhankelijk van de druk tussen de 0 en 5 V variëert.<br />

Ook een PWM-regeling is natuurlijk mogelijk. Bij het ITT-systeem berust de<br />

remdruksensor op de werking van een condensator. Wanneer door de remdruk<br />

de platen dichter na elkaar toe worden geschoven dan verandert de capaciteit.<br />

Deze capaciteitsverandering wordt geregisteerd.<br />

2.5 Rem-assistentie<br />

In de rembekrachtiger bevindt zich een magneetklep die bij bekrachtiging door<br />

de ESP-computer buitenlucht achter het membraan toelaat waardoor de hoofd-<br />

6


Figuur 6: Componentenopstelling van een ESP-systeem (tek. Bosch)<br />

Figuur 7: Remdruksensoren zoals op een ESP-systeem kunnen worden aangetroffen (tek. Seat).<br />

7


emcilinder druk kan opbouwen. Dit veroorzaakt een voordruk van ongeveer 10<br />

bar aan de toevoerkant van de ABS/ASR/ESP-pomp. Uiteraard wordt de computer<br />

hierover geïnformeerd met behulp van een remdetectieschakelaar. Fig.<br />

7.8 geeft de opbouw weer. In onbekrachtigde toestand heerst aan beide kanten<br />

van het membraan vacuum (links). Bij het bekrachtigen van de spoel wordt<br />

de zuigerklep naar rechts bewogen en wordt de schotelklep geopend (rechts).<br />

Buitenlucht kan dan aan de rechterzijde van het membraan komen waardoor<br />

de bekrachtiging in werking wordt gezet.<br />

Figuur 8: Remassistentie met behulp van een magneetklep die buitenlucht achter het membraan<br />

toelaat (tek. Seat).<br />

2.6 Het kleppenblok van het ABS/ASR/ESP-systeem<br />

Fig. 7.9 geeft het kleppenblok en fig. 7.10 de computer weer. Deze vormen één<br />

geheel.<br />

8


Figuur 9: Het kleppenblok met pomp van de ABS/ASR/ESP-computer (tek. Seat).<br />

Figuur 10: De ABS/ASR/ESP-computer met de klepspoelen als actuatoren. Totaal 12 kleppen.<br />

4 x 2 ABS kleppen, 2 x 2 kleppen voor het opbouwen van remdruk voor en achter zonder<br />

bekrachtiging van het rempedaal (tek. Seat).<br />

9


3 ESP-remdrukregeling<br />

Zie fig. 7.11. Opbouw van de remdruk geschiedt in eerste instantie door remassistentie<br />

met een voordruk van 10 bar. In de getekende stand staat de 2-3 klep<br />

zo getekend dat onderdruk aan beide zijden van het bekrachtigingsmembraan<br />

staat. Wanneer de klep wordt bekrachtigd wordt de verbinding met de buitenlucht<br />

achter het membraan tot stand gebracht. De bekrachtiging is dan een feit.<br />

Als voorbeeld van een ESP-activiteit nemen we aan dat het (binnenste) linkerachterwiel<br />

moet worden afgeremd. Het gaat dan om een onderstuur-situatie.<br />

Het kleppenstelsel moet voorkomen dat deze druk ook naar de andere wielen<br />

gaat. Hiervoor sluit de computer de toevoerkleppen (4) naar de overige wielen<br />

(RA, LV en RV). Ook de omschakelklep (2) van het circuit achter sluit om te<br />

voorkomen dat de druk zich verplaatst naar de hoofdremcilinder. De toevoerklep<br />

(3) opent zodat de hoofdpomp (7) de vloeistof (onder voordruk) doorpompt<br />

naar het linkerachterwiel. De druk kan (door druk vasthouden, druk<br />

verminderen en druk opbouwen) voldoende nauwkeurig worden afgeregeld<br />

zodat het vereiste tegenkoppel wordt bereikt. De actuele remdruk wordt teruggekoppeld<br />

door de remdruksensor. Mocht deze ingreep ontoereikend zijn dan<br />

wordt bij sommige systemen het remsysteem van het linker voorwiel geactiveerd.<br />

Hiervoor wordt omschakelklep (2) (circuit voor) gesloten en de toevoerklep<br />

(3) geopend evenals de klep (4) (LV). Nu kan de pomp (7) de remdruk<br />

aldaar opbouwen. De verdere regeling geschiedt door de drie bekende fasen<br />

van druk opbouwen, vast houden en verlagen. Dit wordt gerealiseerd door de<br />

kleppen (4) en (5) afwisselend te bedienen. Terugkoppeling van de druk gebeurt<br />

weer door de druksensor.<br />

4 Regelstrategie<br />

Het functioneringsprincipe bestaat uit het vergelijken van de door de bestuurder<br />

bepaalde theoretische baan met de werkelijke baan. Het resultaat van de<br />

vergelijking is al dan niet een correctie op het stuurgedrag van het voertuig. De<br />

stuureenheid berekent de theoretische baan door middel van de stuurhoek en<br />

het toerental van de wielen.<br />

Om het werkelijke stuureffect te berekenen moeten de draaisnelheid, het toerental<br />

van de wielen en de dwarsversnelling bekend zijn. De ESP-remdruk<br />

wordt ingesteld en teruggekoppeld door de remdruksensoren.<br />

Door de werking van het ESP-systeem wordt een corrigerend giermoment om<br />

de verticale as door middel van het afremmen van één van de wielen opgewekt.<br />

De theoretische baan of anders gezegd de door de bestuurder gewenste<br />

bocht kan zo worden gevolgd. Activering van het ESP gebeurt alleen bij het<br />

vooruit rijden en wanneer er een overmaat aan onderstuur of overstuur wordt<br />

vastgesteld. In geval van onderstuur, remt het ESP op het binnenste achterwiel<br />

in de bocht. Het opgewekte corrigerende draaimoment ondersteunt het<br />

10


Figuur 11: Schematische opbouw van het kleppenblok van een ABS/ASR/ESP-systeem<br />

11


spoorkrachtmoment van het buitenste voorwiel van het voertuig. In geval van<br />

overstuur remt ter ondersteuning van het spoorkrachtmoment van het buitenste<br />

achterwiel het ESP op het buitenste voorwiel. De voortgebrachte koppels<br />

wijzigen tevens in geringe mate het draaicentrum (fig. 7.12). Het kan voor-<br />

Figuur 12: Figuur links: Ingeval van onderstuur wordt het linkerachterwiel afgeremd. Figuur<br />

rechts: Ingeval van overstuur wordt het rechtervoorwiel afgeremd.<br />

komen dat er voortdurend onder- en overstuurreacties achter elkaar worden<br />

geproduceerd zoals bijv. bij het ontwijken van een hindernis op de rijweg. In<br />

deze omstandigheden corrigeert de ESP-functie de baan continu. Ook tijdens<br />

het µ-split remmen wordt het ESP-systeem actief.<br />

4.1 Regeling in combinatie met het motormanagement<br />

Wanneer we aannemen dat een voertuig op een gegeven moment overstuurd<br />

is dan zal de achterzijde van het het voertuig naar de buitenzijde van de bocht<br />

bewegen. Het motormanagement zal in eerste instantie het aandrijfmoment<br />

verminderen. De dwarswrijvingscoëfficiënt kan hierdoor weer toenemen. Vermindering<br />

van het aandrijfmoment geschiedt door de gasklepopening te verkleinen,<br />

de ontsteking te verlaten of door het uitschakelen van cilinders (één en<br />

ander afhankelijk van de uitvoering). Blijft het giermoment alsnog te groot dan<br />

zal een tegen-giermoment door het ESP-systeem moeten worden opgebouwd.<br />

12


5 ESP-II<br />

Bij de ESP-II systemen gaat het om de combinatie van het rem- en het besturingssysteem,<br />

de zgn. actieve stuurregelfunctie (ALR). Fig. 7.13 laat een dergelijke<br />

actieve stuurregelunit zien. Het remmen gedurende een µ-split situatie<br />

Figuur 13: Actieve stuurinrichting voor het ESP II systeem.<br />

stelt -zoals we reeds eerder hebben opgemerkt- het ABS-systeem voor een probleem.<br />

Een maximale remkracht toelaten op elk individueel wiel kan ontoelaatbare<br />

stuurkrachten opleveren. Er wordt dus gekozen voor een bepaalde remfilosofie<br />

(bijv. select-low) wat een compromis is tussen stuurkracht en remkracht.<br />

Bij het ESP-II systeem wordt ingegrepen op de stuurbekrachtiging. De stuurbekrachtiging<br />

bestaat uit een elektro-motor die bijv. via een planetair tandwielstelsel<br />

een extra kracht op de stuuras levert (fig. 7.14). Het ESP-systeem kan<br />

zodoende de besturing beïnvloeden door zelf tegenstuur te gaan geven (fig.<br />

7.15). In de genoemde µ-split situatie kan de fabrikant dan meer remkracht<br />

toelaten terwijl de stuurreactie door de stuurbekrachtiging wordt opgevangen.<br />

Het eerste ESP-II systeem is op een BMW-limousine in 2005 geleverd. Een soortgelijk<br />

systeem komt uit op de VAG-modellen en heet dan ESP+.<br />

13


Figuur 14: Stuurinrichting ESP-II systeem. 1) stuurinrichting met planeetstelsel, 2) elektromotor.<br />

Tek. MOT<br />

Figuur 15: Noodzakelijke stuurreactie van de bestuurder bij het conventionele ESP-systeem tijdens<br />

het remmen (boven) en het ESP II-systeem (onder). Tek. MOT.<br />

14


6 Het elektrische schema<br />

Het elektrische schema van fig. 7.16 betreft het schema van het Mark 20<br />

ABS/ASR/ESP-systeem zoals o.a. bij Volkswagen en Seat wordt toegepast.<br />

Verklaring<br />

D Ontstekings- en startschakelaar<br />

E256 Drukknop voor ASR/ESP<br />

F Remlichtschakelaar<br />

Fg Handremschakelaar<br />

F34 Remvloeistofpeilschakelaar<br />

F83 ESP-remdetectieschakelaar<br />

G44 Rechter achter toerentalsensor<br />

G45 Rechter voor toerentalsensor<br />

G46 Linker achtertoerentalsensor<br />

G47 Rechter achtertoerentalsensor<br />

G85 Stuurhoekzender<br />

G200 Dwarsversnellingssensor<br />

G201-214 Remdrukzender<br />

G202 Giersensor<br />

G249 Lengteversnellingszender (Alleen vierwielaandrijving)<br />

Jxxx Stuureenheden, besturing van de motor<br />

J104 Stuureenheid voor ABS met ESP<br />

J217 Stuureenheid voor automatische versnellingsbak<br />

J285 Instrumentenpaneel<br />

J508 Relais voor opheffing van het remlicht<br />

K14 Handremverklikkerlicht<br />

K47 ABS- of ABS/EDS-verklikkerlicht<br />

Kl 18 Remsysteemverklikkerlicht<br />

Kl 55 ASR/ESP-verklikkerlicht<br />

L71 Verlichting voor ASR/ESP-schakelaar<br />

M20-21 Lamp voor remlichten.<br />

N99-101-133-134 ABS-inlaatkleppen<br />

N100-102-135-136 ABS-uitlaalkieppen.<br />

N225-226 Omschakelkleppen (terugslagkleppen)<br />

N227-228 Zuigkleppen<br />

N247 Elektromagnetische remassistentie<br />

T16 Diagnosestekker<br />

V64 Hydraulische elektropomp<br />

J401 Stuureenheid van het navigatie- en radiosysteem<br />

7 Diagnose en afstellingen<br />

We lezen de systeemgegevens van de ABS/ASR/ESP-computer met behulp<br />

van de tester via de diagnose-connector uit. Uiteraard kan de hulp van een<br />

multimeter of oscilloscoop worden ingeroepen. Wanneer een component van<br />

het ESP-systeem wordt vervangen zal de ESP-computer het nieuwe onderdeel<br />

15


Figuur 16: Het elektrische schema van het Mark 20 ABS/ASR/ESP-systeem (Tek. Seat)<br />

16


moeten kalibreren. Dit geschiedt bij de Volkswagen modellen met de VAGsysteemtester.<br />

Hiervoor is een functie 04 ’Basisafstelling’ beschikbaar. Deze basisafstelling<br />

kent de volgende groepsnummers:<br />

• 001 Ontluchting van de hydraulische eenheid;<br />

• 002 Controle van de remvoordruk;<br />

• 060 Kalibrering van de stuurhoeksensor;<br />

• 063 Kalibrering van de dwarsversnellingssensor;<br />

• 066 Nulkalibrering van de remdruksensoren.<br />

Behalve het uitlezen van de foutcodes (en uiteraard het wissen hiervan) kunnen<br />

we met de moderne seriële apparatuur de waarden van de diverse sensoren,<br />

zoals de computer deze verwerkt heeft, uitlezen. De tabel van fig. 7.17 geeft<br />

een voorbeeld. Interpretatie van de gegevens die worden verkregen door het<br />

uitlezen van deze meetblokken moeten door de technicus zelf gebeuren.<br />

Groep<br />

nummer<br />

001<br />

002<br />

003<br />

004<br />

005<br />

125<br />

Figuur 17<br />

Momentele<br />

Veld 1 Veld 2 Veld 3 Veld 4<br />

snelheid wiel L.V.<br />

tijdens rijden<br />

Momentele<br />

snelheid wiel L.A.<br />

Snelh. wiel L.V. Snelh. wiel R.V. Snelh. wiel L.A.<br />

Status remlicht−<br />

schakelaar<br />

Draaihoek stuur−<br />

wiel in graden<br />

Druk hydr. circuit<br />

sensor 1 in bar<br />

Status CAN−bus<br />

motor<br />

Momentele<br />

snelheid wiel R.V.<br />

tijdens rijden<br />

Status remlicht−<br />

schakelaar<br />

Dwarsversnelling<br />

in m/s2<br />

Druk hydr. circuit<br />

sensor 2 in bar<br />

Status CAN−bus<br />

stuurhoeksensor<br />

8 De uitwijktest of elandtest<br />

tijdens rijden<br />

Vrij<br />

Draaisnelheid in<br />

graden/s<br />

Vrij<br />

Status CAN−bus<br />

automaat<br />

Momentele<br />

snelheid wiel R.A<br />

Snelh. wiel R.A.<br />

tijdens rijden<br />

Deze test maakt deel uit van een aantal genormaliseerde testen die tot doel hebben<br />

om de veiligheidsaspecten van het voertuig te beoordelen. Met name gaat<br />

het dan over de zgn. roll-over omstandigheden. Ongeveer 50% van de roll-overs<br />

gebeurt ten gevolge van het te hard rijden in een bocht en 25% wordt veroorzaakt<br />

door een ontwijkmaneuvre (de eland). In Amerika staat deze test bekend<br />

onder de ’double lane change’. De ’double lane change’ werd al 30 jaar geleden<br />

door GM ingevoerd en heeft model gestaan voor de nu genormaliseerde<br />

(IS03888) elandtest. De test wordt uitgevoerd op een droog wegdek en simuleert<br />

het ontwijken van een obstakel. De functionaliteit van het ESP-systeem<br />

wordt vaak met behulp van deze test beoordeeld. Fig. 7.18 laat de genormaliseerde<br />

test zien. Testaanvang:<br />

Vrij<br />

Vrij<br />

Vrij<br />

17


Figuur 18: De elandtest (tek. MOT)<br />

18


Fase 1 = Hoogste versnelling (handbak). In D (automaat) bij 2000 t/min.<br />

Fase 2 = Gas loslaten<br />

Fase 3 = Snelheidsmeting met lichtkast, stuuruitslag naar links.<br />

Fase 4 = Stuuruitslag naar rechts.<br />

Fase 5 = Einde test.<br />

9 Vragen en opgaven<br />

1. Omschrijf het begrip ’onderstuur’ en ’overstuur’.<br />

2. Op grond waarvan zal een voertuig met motor achterin veelal een neiging<br />

tot overstuur vertonen?<br />

3. Onder welke extreme omstandigheden kan overstuur ontstaan?<br />

4. Wat is de algemene taak van een ESP-systeem?<br />

5. Wat verstaat men onder het giermoment van een auto?<br />

6. Op welke wijze kan het ESP-systeem een giermoment compenseren?<br />

7. Welk wiel wordt in geval van onderstuur afgeremd?<br />

8. Welk wiel wordt in geval van overstuur afgeremd?<br />

9. Welke (extra) sensoren heeft een voertuig dat met ABS/ASR is uitgerust<br />

nodig voor een aanvullend ESP-systeem?<br />

10. Wat registreert een yaw-sensor?<br />

11. Wat registeert de stuurhoeksensor?<br />

12. Hoeveel g bedraagt de hoekversnelling van een auto die een bocht maakt<br />

met een straal van 80 meter en een snelheid bezit van 100 km/h?<br />

13. Hoe werkt een g-sensor?<br />

14. Op welke wijze wordt de remvoordruk verkregen bij het beschreven ESPsysteem?<br />

15. Wat is de taak van de remdruksensoren in het ESP-proces?<br />

16. Beschrijf in stappen wat er gebeurt wanneer een te grote onderstuursituatie<br />

dreigt op een voertuig uitgerust men een volledig ESP-systeem.<br />

17. Geef de stand van alle kleppen weer wanneer remcorrectie op één wiel<br />

plaatsvindt tijdens een onderstuursituatie (fig. 7.11).<br />

18. Waarin verschilt de 2e generatie ESP van de 1e generatie?<br />

19. Hoe kan het dat in het schema van fig. 7.16 maar 6 kleppen zijn getekend?<br />

20. Met welk onderdeelnummer worden in het schema van fig. 7.16 de gierhoeksensor,<br />

de stuurhoeksensor en de g-sensor weergegeven?<br />

21. De stuurhoeksensor is via de CAN-bus aangesloten op de ESP-computer.<br />

Valt dat ook uit de tekening op te maken?<br />

22. Op welke wijze zou u de diagnosetester gebruiken om de werking van<br />

het ESP-systeem te controleren?<br />

23. In welk groepsnummer kunt u zien of het ESP-systeem ook daadwerkelijk<br />

in actie komt?<br />

19

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!