03.09.2013 Views

INLEIDING. Volgens het opschrift (1 : 1) was Zefanja de „zoon van ...

INLEIDING. Volgens het opschrift (1 : 1) was Zefanja de „zoon van ...

INLEIDING. Volgens het opschrift (1 : 1) was Zefanja de „zoon van ...

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>INLEIDING</strong>.<br />

<strong>Volgens</strong> <strong>het</strong> <strong>opschrift</strong> (1 : 1) <strong>was</strong> <strong>Zefanja</strong> <strong>de</strong> <strong>„zoon</strong> <strong>van</strong> Cuschi, <strong>de</strong> zoon <strong>van</strong> Gedalja, <strong>de</strong> zoon <strong>van</strong> Amarja, <strong>de</strong> zoon<br />

<strong>van</strong> Hizkia”. Op grond <strong>van</strong> <strong>de</strong> laatste naam wordt <strong>Zefanja</strong> veelal beschouwd als iemand <strong>van</strong> hoge a<strong>de</strong>l. Intussen is<br />

volstrekt niet zeker, dat we hier aan koning Hizkia hebben te <strong>de</strong>nken (zie <strong>de</strong> verklaring).<br />

Als tijd <strong>van</strong> <strong>Zefanja</strong> ' s optre<strong>de</strong>n noemt <strong>het</strong> <strong>opschrift</strong> <strong>de</strong> regering <strong>van</strong> <strong>de</strong> Ju<strong>de</strong>se koning Josia (639-608).<br />

Er is verschil <strong>van</strong> mening over <strong>de</strong> vraag, of hij meer aan <strong>het</strong> begin dan wel ver<strong>de</strong>r naar <strong>het</strong> ein<strong>de</strong> <strong>van</strong> Josia ' s<br />

regering is te plaatsen; m.a.w. of hij heeft geprofeteerd vóór of na <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> of één <strong>van</strong> <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> reformaties, die<br />

door Josia zijn ter hand genomen.<br />

De eerste <strong>de</strong>zer reformaties, die alleen in Kronieken wordt vermeld (2 Kron. 34 : 3), had plaats in Josia ' s 12e<br />

regeringsjaar (dus 628); <strong>de</strong> twee<strong>de</strong>, waarbij <strong>het</strong> terug vin<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>het</strong> wetboek een grote rol speelt (2 Kon. 22 en 23;<br />

vgl. 2 Kron. 34 : 8), in <strong>het</strong> 18e jaar (dus 622).<br />

Nu is <strong>Zefanja</strong> ' s beschrijving <strong>van</strong> <strong>de</strong> toestan<strong>de</strong>n zijner dagen <strong>van</strong> zulk een aard, dat men o.i. (sommigen oor<strong>de</strong>len<br />

an<strong>de</strong>rs) moet aannemen, dat althans Josia ' s twee<strong>de</strong> reformatie nog niet had plaats gegrepen. <strong>Zefanja</strong> gewaagt (1 :<br />

4 v.) <strong>van</strong> Baälsdienst, <strong>van</strong> verering <strong>van</strong> <strong>het</strong> heir <strong>de</strong>s hemels, en <strong>van</strong> <strong>de</strong> Moloch; en spreekt <strong>van</strong> priesters, die <strong>het</strong><br />

heilige ontwij<strong>de</strong>n, 3 : 4. Min<strong>de</strong>r sterk, schoon toch ook niet geheel zon<strong>de</strong>r betekenis, zijn <strong>de</strong> uitspraken aangaan<strong>de</strong><br />

zon<strong>de</strong>n op an<strong>de</strong>r terrein dan dat <strong>van</strong> <strong>de</strong> cultus; zo <strong>het</strong> oor<strong>de</strong>el over Jeruzalems vorsten, rechters en profeten, dat<br />

niet gunstiger is dan dat over <strong>de</strong> priesters, 3 : 3 v.; 1 : 8 v. Maar vooral <strong>de</strong> vermel<strong>de</strong> toestan<strong>de</strong>n op <strong>het</strong> gebied <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> cultus zijn o.i. <strong>van</strong> die aard, dat ze niet overeenkomen met <strong>de</strong> toestand na <strong>de</strong> reformatie <strong>van</strong> 622, zoals die ons<br />

door <strong>de</strong> Schrift wordt getekend, 2 Kron. 34 : 33.<br />

Veel moeilijker is <strong>de</strong> vraag, of <strong>Zefanja</strong>'s optre<strong>de</strong>n ook aan Josia ' s eerste reformatie (die <strong>van</strong> 628) vooraf ging.<br />

Immers is <strong>de</strong>ze reformatie veel min<strong>de</strong>r ingrijpend geweest. Dit blijkt niet alleen uit <strong>de</strong> noodzakelijkheid <strong>de</strong>r twee<strong>de</strong><br />

reformatie en <strong>het</strong> dienaangaan<strong>de</strong> in 2 Kon. 23 : 4 vv. gegeven verhaal; maar ook op an<strong>de</strong>re wijze. We vin<strong>de</strong>n nl. bij<br />

Jeremia getuigenissen aangaan<strong>de</strong> afgo<strong>de</strong>rij (2 : 11, 20, 23, 27 v.; 3 : 2), die waarschijnlijk dateren uit d e tijd <strong>van</strong><br />

Josia, en toch na diens eerste reformatie moeten vallen, daar Jeremia pas in Josia ' s 13e jaar is opgetre<strong>de</strong>n, Jer. 1 :<br />

1<br />

Nu valt op te merken, dat in <strong>de</strong> genoem<strong>de</strong> plaatsen <strong>van</strong> Jeremia alleen sprake is <strong>van</strong> Baälsdienst, en niet ook, zoals<br />

bij <strong>Zefanja</strong>, <strong>van</strong> Assyrische sterrendienst. Wel spreekt Jeremia hier<strong>van</strong> in latere hoofdstukken, maar naar veler<br />

oor<strong>de</strong>el dateren <strong>de</strong>ze profetieën dan ook niet meer uit <strong>de</strong> tijd <strong>van</strong> Josia, maar uit die <strong>van</strong> Jojakim; en men heeft<br />

hierin wel een aanduiding gevon<strong>de</strong>n, dat Josia ' s eerste reformatie althans aan die sterrendienst voorlopig een ein<strong>de</strong><br />

had gemaakt. In dit geval zou dus <strong>Zefanja</strong> ook vóór <strong>de</strong> eerste reformatie zijn te stellen.<br />

Er is nog een an<strong>de</strong>r gegeven, waaruit sommigen iets aangaan<strong>de</strong> <strong>Zefanja</strong> ' s tijd menen te kunnen aflei<strong>de</strong>n. Tij<strong>de</strong>ns<br />

Josia ' s regering moeten <strong>de</strong> Scythen langs <strong>het</strong> Ju<strong>de</strong>se gebied zijn getrokken. Herodotus verhaalt nl. dat zij in <strong>de</strong>ze<br />

perio<strong>de</strong> geduren<strong>de</strong> 28 jaar in Klein-Azië en in <strong>de</strong> Zui<strong>de</strong>lijk daar<strong>van</strong> gelegen streken heerschappij hebben<br />

uitgeoefend, tot Egypte zijn doorgedrongen, door Psamtik tot <strong>de</strong> terugtocht bewogen zijn, en hierbij <strong>de</strong> tempel<br />

<strong>van</strong> Astarte te Askalon geplun<strong>de</strong>rd hebben. Is dit bericht juist, dan moeten <strong>de</strong>ze woeste ruiters, <strong>de</strong> „Hunnen <strong>de</strong>r<br />

oudheid ” , dus door <strong>het</strong> Filistijnse gebied langs Juda zijn getrokken. Nu staat echter <strong>het</strong> jaar <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze tocht<br />

volstrekt niet vast. Rekent men <strong>de</strong> 28 jaren <strong>van</strong> hun Klein-Aziatische heerschappij tot aan <strong>de</strong> val <strong>van</strong> Ninevé (612),<br />

dan valt <strong>het</strong> begin in 640, en <strong>de</strong> inval in Syrië zeker iets later. Psamtik regeer<strong>de</strong> <strong>van</strong> 663-610. Doch <strong>de</strong>ze en <strong>de</strong><br />

ver<strong>de</strong>re gegevens wijzen wel op <strong>de</strong> tijd <strong>van</strong> Josia (gewoonlijk stelt men <strong>de</strong> tocht omstr. 630), maar bie<strong>de</strong>n voor een<br />

enigszins nauwkeuriger tijdsbepaling weinig houvast. Trouwens, geheel <strong>de</strong>ze tocht <strong>de</strong>r Scythen naar <strong>het</strong> Zui<strong>de</strong>n<br />

staat niet voldoen<strong>de</strong> vast om er enige belangrijke conclusie uit te trekken.<br />

Neemt men hem echter als historisch aan, en stelt men hem omstreeks 630, dan kan men ver<strong>de</strong>r <strong>de</strong> vraag stellen,<br />

of <strong>Zefanja</strong> ' s profetie ook on<strong>de</strong>r invloed <strong>van</strong> <strong>de</strong> „Scythenstorm ” stond. Sommigen antwoor<strong>de</strong>n bevestigend. Zo<br />

zou uit enkele plaatsen zijner profetie (1 : 2 v., 14-17; 3 : 6) blijken, dat <strong>de</strong>stijds geheel <strong>de</strong> wereld in beroering <strong>was</strong>.<br />

Voorts heeft men <strong>het</strong> feit, dat in <strong>het</strong> volkerengericht vsn 2 : 4 vv. <strong>de</strong> Filistijnen in <strong>de</strong> eerste plaats wor<strong>de</strong>n<br />

genoemd, hieruit willen verklaren, dat <strong>Zefanja</strong> juist optrad op <strong>het</strong> moment <strong>van</strong> <strong>de</strong> inval <strong>de</strong>r Scythen in <strong>het</strong><br />

Filistijnse gebied.<br />

Intussen, wat <strong>het</strong> eerste betreft, is <strong>het</strong> stellig onjuist, dat <strong>de</strong>rgelijke aankondigingen <strong>van</strong> <strong>de</strong> dag <strong>de</strong>s WEREN als<br />

<strong>van</strong> 1 : 2 v. en 1 : 14-18 alleen in tij<strong>de</strong>n <strong>van</strong> beroering zou<strong>de</strong>n kunnen gesproken wor<strong>de</strong>n; en wat 3 : 6 betreft, hier<br />

is zeker sprake <strong>van</strong> gerichten. die reeds hebben plaats gegrepen, maar <strong>de</strong> aard hier<strong>van</strong> (ontvolking en totale<br />

verwoesting <strong>de</strong>r ste<strong>de</strong>n enz.) doet <strong>de</strong>nken aan een meer radicale en blijven<strong>de</strong> ontred<strong>de</strong>ring dan <strong>de</strong> Scythen plachten<br />

aan te richten.<br />

Wat voorts <strong>de</strong> Filistijnen aangaat, <strong>het</strong> is o.i. weinig waarschijnlijk, dat <strong>Zefanja</strong> ' s profetie tegen hen (en <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re<br />

door hem genoem<strong>de</strong> volken) haar aanleiding vond in een dreigen<strong>de</strong> inval <strong>de</strong>r Scythen. In heel <strong>de</strong> tekening <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

gericht over <strong>de</strong> Filistijnen en over <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re volken is niets, dat bepaald aan <strong>de</strong> wijze <strong>van</strong> doen <strong>de</strong>r Scythen<br />

herinnert.<br />

Is dus een invloed <strong>de</strong>r Scythen op <strong>Zefanja</strong>'s profetie niet aan te nemen, aan <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re zij<strong>de</strong> is er wel grond om te<br />

stellen, dat hij profeteer<strong>de</strong>, eer hun inval in <strong>het</strong> Filistijnse land een feit <strong>was</strong> gewor<strong>de</strong>n. Dat 2 : 4 vv. geen<br />

beschrijving <strong>van</strong> historische feiten, maar toekomstvoorzegging is, is dui<strong>de</strong>lijk. Nu <strong>was</strong> zulk een voorzegging zeker<br />

ook mogelijk, wanneer kort te voren <strong>de</strong> Scythenplaag door <strong>het</strong> land <strong>was</strong> getrokken. Maar dan zou men toch allicht<br />

enige zinspeling daarop mogen verwachten. Daarom is <strong>het</strong> o.i. waarschijnlijk, dat <strong>Zefanja</strong> ' s profetie aan hun komst<br />

vooraf ging. Dan is die komst dus voor <strong>het</strong> Filistijnse land een begin <strong>de</strong>r vervulling <strong>van</strong> <strong>Zefanja</strong>'s voorzegging<br />

1


geweest.<br />

Wordt <strong>de</strong> Scytheninval terecht omstr. 630 gesteld, dan wordt aldus ons vermoe<strong>de</strong>n, dat <strong>Zefanja</strong> ook vóór <strong>de</strong><br />

reformatie <strong>van</strong> 628 optrad, bevestigd.<br />

Onze conclusie is, dat <strong>Zefanja</strong> moet zijn opgetre<strong>de</strong>n na 639 <strong>de</strong> aan<strong>van</strong>g <strong>van</strong> Josia's regering, en vóór 622, <strong>het</strong> jaar<br />

<strong>de</strong>r twee<strong>de</strong> reformatie, waarschijnlijk ook vóór 628, <strong>het</strong> jaar <strong>de</strong>r eerste reformatie. Hij leef<strong>de</strong> dus ongeveer in<br />

<strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> tijd als Jeremia, tot wie <strong>het</strong> woord Gods kwam in Josia ' s <strong>de</strong>rtien<strong>de</strong> regeringsjaar, Jer. 1 : 1; waarschijnlijk<br />

<strong>was</strong> hij <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze een ou<strong>de</strong>re tijdgenoot.<br />

VERTALING EN VERKLARING.<br />

Opschrift. 1 : 1.<br />

1 Het <strong>opschrift</strong> zegt, dat <strong>het</strong> hier volgen<strong>de</strong> boek bevat „<strong>het</strong> woord <strong>de</strong>s HEEREN, dat kwam (vgl. Hos. 1 : 1) tot<br />

<strong>Zefanja</strong> ” , en wel in <strong>de</strong> dagen <strong>van</strong> <strong>de</strong> Ju<strong>de</strong>se koning Josia, zoon <strong>van</strong> Amon (vgl. Inleiding). <strong>Zefanja</strong>'s afkomst wordt<br />

opgevoerd tot Hizkia. Was dit <strong>de</strong> koning <strong>van</strong> Juda? Er voor pleit, dat dan begrijpelijk wordt, waarom <strong>Zefanja</strong> ' s<br />

voorva<strong>de</strong>ren tot in <strong>het</strong> vier<strong>de</strong> geslacht wor<strong>de</strong>n genoemd, wat bij geen <strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re profeten geschiedt. Er tegen pleit, dat<br />

er niet bij staat: „<strong>de</strong> koning <strong>van</strong> Juda ” , terwijl <strong>de</strong> naam Hizkia toch ook an<strong>de</strong>rs wel voorkwam, 1 Kron. 3 : 21; Neb. 7 :<br />

21; 10 : 18. Ook is <strong>het</strong> niet onmogelijk, dat <strong>de</strong> vier geslachten wor<strong>de</strong>n genoemd, omdat <strong>de</strong> naam <strong>van</strong> zijn va<strong>de</strong>r (Cuschi)<br />

kon doen vermoe<strong>de</strong>n, dat hij <strong>van</strong> Cuschietische (= Ethiopische) afkomst <strong>was</strong>; welk vermoe<strong>de</strong>n dan op <strong>de</strong>ze wijze zou<br />

zijn weerlegd; vgl. Jer. 36 : 14.<br />

H e t wereldgericht over Jeruzalem. 1 : 2 - 1 3 .<br />

Het hier aangekondig<strong>de</strong> gericht draagt enerzijds <strong>het</strong> algemene karakter <strong>van</strong> een wereldgericht, <strong>de</strong> dag <strong>de</strong>s HEEREN,<br />

maar keert zich toch speciaal tegen Juda en Jeruzalem, om dit te straffen voor <strong>de</strong> <strong>de</strong>stijds daar heersen<strong>de</strong> afgo<strong>de</strong>rij en<br />

ver<strong>de</strong>re zon<strong>de</strong>n.<br />

2, 3 De HEERE brengt een vernietigingsgericht over heel <strong>de</strong> aar<strong>de</strong>. Hij zal <strong>van</strong> <strong>de</strong> aar<strong>de</strong> „wegrukken”, d.i.<br />

ver<strong>de</strong>lgen, al wat zich er op bevindt; inzon<strong>de</strong>rheid vs. 3 mens en dier; ook <strong>de</strong> vogelen <strong>de</strong>s hemels en <strong>de</strong> vissen <strong>de</strong>r zee<br />

(vgl. Hos. 4 : 3) wor<strong>de</strong>n niet verschoond. De profeet komt nog opzettelijk terug op <strong>de</strong> mensen, wie <strong>het</strong> gericht eigenlijk<br />

geldt, en noemt dan met name <strong>de</strong> god<strong>de</strong>lozen: immers <strong>de</strong>zen, niet <strong>de</strong> vromen, wor<strong>de</strong>n er door getroffen, vgl. 2 : 3; 3 :<br />

11 v.<br />

4-6 Thans wordt dui<strong>de</strong>lijk, dat <strong>de</strong> gerichtsaankondiging speciaal ziet op Juda en meer bijzon<strong>de</strong>r op Jeruzalem. De<br />

HEERE zal zijn slaan<strong>de</strong> hand uitstrekken tegen Juda en al <strong>de</strong> inwoners <strong>van</strong> Jeruzalem. Dat dit „al” niet <strong>de</strong> vromen<br />

insluit (vgl. bij vs. 3), blijkt uit <strong>het</strong> vervolg. De HEERE zal uit Jeruzalem uitroeien al <strong>het</strong> god<strong>de</strong>loze, wat zich in<br />

haar bevindt. Vooreerst „<strong>het</strong> overblijfsel <strong>van</strong> <strong>de</strong> Baal ” , d.w.z. er zal <strong>van</strong> <strong>de</strong> Baal niets meer over blijven. 1)<br />

Sommigen <strong>de</strong>nken, dat „Baal ” hier staat voor afgo<strong>de</strong>n in <strong>het</strong> algemeen. O.i. is <strong>het</strong> waarschijnlijker, dat <strong>Zefanja</strong> (op<br />

soortgelijke wijze als vroeger Hosea in Israël) hier <strong>het</strong> oog heeft op <strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> Kanaänieten overgenomen<br />

Baälsdienst en op <strong>de</strong> in die geest ontaar<strong>de</strong> Jehovaverering. Vóór Josia's grote reformatie stond zelfs in <strong>de</strong> tempel<br />

een dier „heilige palen ” , die gewijd waren aan Astarte, 2) welker dienst met die <strong>van</strong> Baal nauw samenhing, 2 Kon.<br />

23 : 6, vgl. ook vs. 7. - Met <strong>de</strong> Baal wor<strong>de</strong>n uitgeroeid allen, die zich aan <strong>de</strong>ze of een an<strong>de</strong>re afgodische cultus<br />

hebben bezondigd. Allereerst <strong>de</strong> voorgangers: <strong>de</strong> „afgodsknechten” en <strong>de</strong> priesters. Met „afgodsknechten ”<br />

trachten wij weer te geven een Hebr. woord (Kemarim) , dat gebruikt wordt tot aanduiding <strong>van</strong> altaardienaars bij<br />

<strong>de</strong> afgodische cultus, 2 Kon. 23 : 5; Hos. 10 : 5. Wat tussen hen en <strong>de</strong> „priesters” (waarme<strong>de</strong> hier ook priesters <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> valse cultus bedoeld moeten zijn) <strong>het</strong> on<strong>de</strong>rscheid is, weten we niet. Dat <strong>van</strong> hei<strong>de</strong> <strong>de</strong> „naam” zal wor<strong>de</strong>n<br />

uitgeroeid, zegt, dat ze, evenals <strong>de</strong> Baal zelf, radicaal ver<strong>de</strong>lgd zullen wor<strong>de</strong>n.<br />

5 Vs. 5 zet <strong>de</strong> beschrijving <strong>de</strong>r zondige erediensten voort. Het noemt allereerst <strong>het</strong> aanbid<strong>de</strong>n <strong>van</strong> „<strong>het</strong> heir<br />

<strong>de</strong>s hemels ” ; <strong>het</strong> dak <strong>was</strong> hiervoor <strong>de</strong> plaats, Jer 19 : 13. Bedoeld is <strong>de</strong> Assyrisch-Babylonische sterrendienst, door<br />

Manasse in Jeruzalem nagevolgd, 2 Kon. 23 : 5, zodat in <strong>het</strong> voorhof <strong>van</strong> <strong>de</strong> tempel zich paar<strong>de</strong>n en een wagen,<br />

aan <strong>de</strong> zonnegod gewijd, bevon<strong>de</strong>n, 2 Kon. 23 : 11. Uit <strong>de</strong> profetieën <strong>van</strong> Jeremia en Ezechiël blijkt wel, dat <strong>de</strong>ze<br />

verering <strong>de</strong>r hemellichamen on<strong>de</strong>r <strong>het</strong> volk diepe wortelen had geschoten. Voorts wordt hier nog genoemd <strong>de</strong><br />

dienst <strong>van</strong> Melech; <strong>de</strong>ze naam staat gelijk met Moloch, en dit <strong>was</strong> <strong>de</strong> god, voor wie in Manasse's dagen een altaar<br />

<strong>was</strong> opgericht ten dienste <strong>van</strong> <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>roffers, 2 Kon. 23 : 10. <strong>Zefanja</strong> spreekt nu <strong>van</strong> mensen, die <strong>de</strong>ze<br />

Molochdienst met <strong>de</strong> dienst <strong>van</strong> Jehova willen combineren. Het zijn zulke „aanbid<strong>de</strong>rs”, zulke godsdienstige, die<br />

enerzijds „trouw zweren aan <strong>de</strong> HEERE ” (zij willen vereer<strong>de</strong>rs <strong>van</strong> Jehova zijn), maar an<strong>de</strong>rzijds „zweren bij hun<br />

Moloch ” : bij hun e<strong>de</strong>n gebruiken ze <strong>de</strong> naam <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze afgod.<br />

6 Vs. 6 besluit <strong>de</strong> tekening door een meer algemene omschrijving <strong>de</strong>r god<strong>de</strong>lozen. Wel menen sommigen,<br />

dat we hier een nieuwe, <strong>van</strong> <strong>de</strong> vorige on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n klasse hebben: die <strong>de</strong>r religieus onverschilligen. Maar<br />

<strong>Zefanja</strong> zegt alleen, dat ze <strong>de</strong> HEERE niet dienen; dat ze er in <strong>het</strong> geheel geen godsdienst op na hou<strong>de</strong>n, staat er<br />

niet. Daarom oor<strong>de</strong>len wij, dat hij, na <strong>de</strong> voorafgaan<strong>de</strong> meer speciale tekening, hier een samenvatten<strong>de</strong><br />

beschrijving geeft <strong>van</strong> alle god<strong>de</strong>lozen. Of ze Baal dan wel <strong>het</strong> heir <strong>de</strong>s hemels, of <strong>de</strong> Moloch, of misschien nog<br />

een an<strong>de</strong>re godheid dienen, of ook aan alle godsdienst <strong>de</strong> rug hebben toegekeerd, ze hebben allen dit gemeen, dat<br />

ze zich „<strong>van</strong> achter <strong>de</strong> HEERE hebben afgekeerd ” (in plaats <strong>van</strong> te gaan achter Hem, om Hem en zijn<br />

gemeenschap te zoeken en in zijn wegen te wan<strong>de</strong>len, vgl. Hos. 1 : 2), en Hem „niet zoeken noch raadplegen ” ; <strong>het</strong><br />

eerste duidt aan <strong>het</strong> gaan tot <strong>de</strong> Heere in <strong>de</strong> ruimste zin, <strong>het</strong> „raadplegen ” ziet bepaald op <strong>het</strong> vragen <strong>van</strong> raad in<br />

moeilijke gevallen (door <strong>de</strong> dienst <strong>de</strong>r priesters of <strong>de</strong>r profeten).<br />

2


7-9 Thans wordt <strong>het</strong> gericht rechtstreeks beschreven als <strong>de</strong> „dag <strong>de</strong>s HEEREN ” , <strong>de</strong> dag, waarop <strong>de</strong> HEERE<br />

verschijnt en Zich openbaart in zijn majesteit en heerlijkheid. Het is als hoort <strong>de</strong> profeet reeds <strong>het</strong> geruis zijner<br />

voetstappen; daarom roept hij uit: „weest stil! ” want bij <strong>de</strong> na<strong>de</strong>ring Gods past <strong>de</strong> mens <strong>het</strong> zwijgen vol ontzag,<br />

vgl. Hab. 2 : 20; Zach. 2 : 13. - De dag <strong>de</strong>s HEEREN wordt na<strong>de</strong>r beschreven als een offerfeest", d.w.z. een dag<br />

<strong>van</strong> een grote slachting, vgl. Jes. 34 : 6; Jer. 46 : 10; Ezech. 39 : 17 vv. De slachtoffers zijn blijkens <strong>het</strong> verband <strong>de</strong><br />

god<strong>de</strong>lozen in Jeruzalem en Juda. ^- De HEERE heeft „zijn genodig<strong>de</strong>n geheiligd”: hij een offerfeest waren<br />

genodig<strong>de</strong> gasten, en <strong>de</strong>zen moesten <strong>van</strong> te voren geheiligd wor<strong>de</strong>n, vgl. 1 Sam. 16 : 5. Misschien <strong>de</strong>nkt <strong>de</strong> profeet<br />

bij <strong>de</strong> ,genodig<strong>de</strong>n" aan <strong>de</strong> Hei<strong>de</strong>nvolken, die Juda zullen overweldigen; <strong>het</strong> is ook mogelijk, dat <strong>de</strong>ze trek enkel<br />

dient om <strong>de</strong> tekening te completeren.<br />

Op die dag dan vs. 8 - zal <strong>de</strong> HEERE (en nu laat <strong>de</strong> profeet <strong>het</strong> beeld <strong>van</strong> <strong>het</strong> offerfeest ver<strong>de</strong>r los) ten gerichte<br />

komen tegen <strong>de</strong> zondaars in Jeruzalem. De tekening <strong>van</strong> <strong>de</strong>zen geeft een aanvulling <strong>van</strong> die uit vs. 4 v. Naast <strong>de</strong><br />

(daar beschreven) afval op religieus gebied, stelt <strong>de</strong> profeet thans <strong>het</strong> ver<strong>de</strong>rf op ethisch en sociaal terrein. Hij<br />

noemt als voorwerpen <strong>van</strong> <strong>het</strong> gericht „<strong>de</strong> vorsten en <strong>de</strong> koningszonen”. De „vorsten” zijn <strong>de</strong> hoge koninklijke<br />

beambten. Bij <strong>de</strong> „koningszonen” kan men aan Josia ' s eigen zonen <strong>de</strong>nken, zo men <strong>Zefanja</strong> ' s optre<strong>de</strong>n plaatst in<br />

<strong>het</strong> laatste ge<strong>de</strong>elte <strong>van</strong> Josia's regering. Plaatst men <strong>het</strong> (zoals wij <strong>de</strong><strong>de</strong>n) in een vroegere perio<strong>de</strong>, dan waren<br />

Josia's zonen óf nog niet geboren óf nog te jong om hier bedoeld te zijn; dan moet <strong>de</strong> uitdrukking dus zien op <strong>de</strong><br />

zonen <strong>van</strong> <strong>de</strong> vroegere koningen Manasse en Amon. - Koning Josia zelf wordt niet genoemd: hij <strong>was</strong> <strong>van</strong> zijn<br />

jeugd af godvruchtig. - Met „allen, die zich kle<strong>de</strong>n in uitheems gewaad ” wordt een<br />

voorlopige karakteristiek <strong>de</strong>r vorsten en prinsen gegeven en tevens <strong>de</strong> oor<strong>de</strong>elsaankondiging uitgebreid tot allen, die<br />

hierin hun navolgers zijn. Eén <strong>de</strong>r kenmerken <strong>van</strong> heel <strong>de</strong>ze kring is, dat ze in <strong>de</strong> kleding <strong>de</strong> buitenlandse, waarschijnlijk<br />

<strong>de</strong> Assyrische, mo<strong>de</strong> navolgen. Vooral in een tijd, toen Juda nog vazal <strong>van</strong> Assyrië <strong>was</strong>, <strong>was</strong> dit een bewijs <strong>van</strong> tekort<br />

aan nationaal besef; en bij <strong>de</strong> nauwe band, die on<strong>de</strong>r <strong>het</strong> O. T. <strong>het</strong> nationale en <strong>het</strong> religieuze verbond, kwam ook <strong>de</strong><br />

religieuze afval in die kledij tot uiting.<br />

Een twee<strong>de</strong> kenmerk <strong>de</strong>r aan <strong>het</strong> gericht vervallenen is vs. 9 - <strong>het</strong> „over <strong>de</strong> drempel springen ” . Ook hierbij zal zijn te<br />

<strong>de</strong>nken aan <strong>het</strong> napen <strong>van</strong> een buitenlands gebruik. We kennen dit gebruik bij <strong>de</strong> Filistijnen, 1 Sam. 5 : 5. Maar <strong>het</strong> heeft<br />

ook el<strong>de</strong>rs bestaan, en niet alleen in <strong>de</strong> tempels: aan <strong>het</strong> Perzische hof moet <strong>het</strong> nog in <strong>de</strong> 17e eeuw door Europese<br />

reizigers zijn waargenomen; waarschijnlijk vond <strong>het</strong> ook daar zijn grond in Hei<strong>de</strong>nse voorstellingen, bv. in <strong>de</strong> mening,<br />

dat on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> drempel <strong>de</strong> huisgeest woon<strong>de</strong>. Het navolgen <strong>van</strong> dit uitheems en Hei<strong>de</strong>ns gebruik is dus een an<strong>de</strong>re trek,<br />

waardoor <strong>de</strong> Jeruzalemse hovelingen en hun navolgers zich kenmerken. - Tenslotte noemt <strong>de</strong> profeet nog, dat zij „<strong>het</strong><br />

huis <strong>van</strong> hun heer vullen met onrecht en bedrog ” . Dit zal zien op <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> hoge beambten: door geweld en bedrieglijke<br />

praktijken zuigen zij <strong>de</strong> mensen uit: dientengevolge wordt, behalve hun eigen zak, ook <strong>de</strong> koninklijke schatkist gevuld<br />

met wat door onrecht en bedrog verkregen is. Dit schijnt ons <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze zeer verschillend opgevatte plaats <strong>de</strong> beste<br />

verklaring; men moet dan aannemen, dat koning Josia, al wil<strong>de</strong> hij <strong>het</strong> zo niet, niet bij machte <strong>was</strong>, dit alles te keren.<br />

10, 11 Thans wordt <strong>het</strong> gericht- meer concreet getekend. De veroveraar dringt Jeruzalem binnen. De profeet hoort<br />

in <strong>de</strong> geest reeds <strong>het</strong> gejammer <strong>de</strong>r ra<strong>de</strong>loze inwoners. De plaatsbepalingen, die hij geeft, wijzen alle naar <strong>het</strong> Noor<strong>de</strong>lijk<br />

ge<strong>de</strong>elte <strong>de</strong>r stad. Hier <strong>was</strong> <strong>het</strong> enige geschikte aanvalspunt voor een vijand; aan <strong>de</strong> drie an<strong>de</strong>re zij<strong>de</strong>n <strong>was</strong> Jeruzalem<br />

door diepe dalen omringd. Bovendien zal <strong>de</strong> profeet <strong>het</strong> oog hebben op een vijand, die uit <strong>het</strong> Noor<strong>de</strong>n komt. De<br />

Vispoort moet zich hebben bevon<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> muur, die langs <strong>de</strong> Noordzij<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> Voorstad liep, vgl. Neh. 3 : 3; 12 : 39;<br />

2 Kron. 33 : 14. De Voorstad <strong>was</strong> <strong>het</strong> ge<strong>de</strong>elte, dat in <strong>het</strong> Noor<strong>de</strong>n. buiten <strong>de</strong> oorspronkelijke muur, <strong>was</strong> aangebouwd.<br />

vgl. 2 Kon. 22 : 14; Neh. 11 : 9. De „heuvels ” zijn waarschijnlijk weer in <strong>het</strong> Noor<strong>de</strong>n te zoeken; <strong>het</strong> „luid gekraak ” komt<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> instorten<strong>de</strong> gebouwen.<br />

Vs. 11 noemt als stads<strong>de</strong>el nog <strong>de</strong> „Mortier ” . Het is niet zeker, waar dit te zoeken is. De naam wijst op een inzinking in<br />

<strong>de</strong> bo<strong>de</strong>m (vgl. Richt. 15 : 19); daarom <strong>de</strong>nken sommigen aan <strong>het</strong> Kaasmakersdal, speciaal <strong>het</strong> Noor<strong>de</strong>lijk ge<strong>de</strong>elte. De<br />

hier wonen<strong>de</strong> en door hek gericht getroffen bewoners wor<strong>de</strong>n als „kramervolk ” en .,geldwegers " aangeduid. Blijkbaar<br />

woon<strong>de</strong>n <strong>de</strong> kooplie<strong>de</strong>n daar bijeen.<br />

12, 13 Nog weer een an<strong>de</strong>re tekening <strong>van</strong> <strong>het</strong> gericht: <strong>de</strong> HEERE zal Jeruzalem met „lampen doorzoeken”, nl. om<br />

<strong>de</strong> schuldigen ook in <strong>de</strong> donkerste schuilhoeken op te sporen (men <strong>de</strong>nke aan <strong>het</strong> weinige natuurlicht, dat in <strong>de</strong><br />

woningen kon binnendringen; vgl. Luc. 15 : 8). M.a.w.: niemand zal aan 's HEEREN straffen<strong>de</strong> hand ontkomen; ook<br />

ligt er wel <strong>de</strong> gedachte <strong>de</strong>r individuele vergelding in. De schuldigen wor<strong>de</strong>n hier beschreven als „<strong>de</strong> mannen, die zijn dik<br />

gewor<strong>de</strong>n op hun droesem ” . Een beeld, dat ontleend is aan min<strong>de</strong>rwaardige wijn, die <strong>van</strong> tijd tot tijd moet wor<strong>de</strong>n<br />

overgegoten; geschiedt dit niet, en blijft hij dus op zijn droesem (heffe, bezinksel) liggen, dan wordt hij troebel en slecht<br />

<strong>van</strong> smaak, vgl. Jer. 48 : 11. Zo nu heeft <strong>het</strong> bij <strong>de</strong>ze mensen aan loutering en vernieuwing ontbroken. Waarschijnlijk<br />

<strong>de</strong>nkt <strong>de</strong> profeet ook hieraan, dat ze in uitwendige rust hebben geleefd, en dus ongestoord hun zondige aard kon<strong>de</strong>n<br />

ontwikkelen, vgl. Jer. 48 : 11. - En nu zijn ze zover, dat ze <strong>de</strong>nken: „<strong>de</strong> HEERE doet noch goed noch kwaad ” : zij mogen<br />

<strong>het</strong> bestaan <strong>van</strong> <strong>de</strong> HEERE niet ontkennen, ze hebben toch bij al hun overleggingen Hem uitgeschakeld, en geloven<br />

niet aan zijn regering, en dus ook niet aan <strong>de</strong> waarheid <strong>van</strong> zijn bedreigingen en beloften, vgl. 3 : 2. Ze hebben huizen en<br />

wijngaar<strong>de</strong>n (vs. 13), en menen hierme<strong>de</strong> verzekerd te zijn <strong>van</strong> hun geluk en ongestraft te kunnen zondigen. -<br />

„Praktische atheïsten” behoeven ze daarom nog niet te zijn geweest; want <strong>de</strong>ze houding kan zeer wel gepaard gaan met<br />

een verering <strong>van</strong> afgo<strong>de</strong>n, vgl. 1 : 4 vv.; op religieus gebied is <strong>de</strong>ze verering in zichzelf een overtre<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>het</strong> gebod <strong>de</strong>s<br />

HEEREN, en ook op ethisch terrein gaat er geen heiligen<strong>de</strong>, maar wel een <strong>de</strong>genereren<strong>de</strong> invloed <strong>van</strong> uit. - Hun<br />

gedachte, dat <strong>de</strong> HEERE niet werkt, zal echter een waan blijken, als Hij komt ten gerichte.<br />

Dan vs. 13 - wordt al hun rijkdom, waarop ze vertrouw<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> buit <strong>de</strong>s vijands, hun huizen wor<strong>de</strong>n verwoest. Zo zullen<br />

3


ze <strong>van</strong> wat ze bouw<strong>de</strong>n en plantten <strong>het</strong> genot niet langer smaken, vgl. Am. 5 : 11.<br />

De dag <strong>de</strong>s HEEREN. 1 : 14-18.<br />

Thans wordt <strong>de</strong> reeds in vs. 7 uitgesproken gedachte na<strong>de</strong>r uitgewerkt, en meer uitvoerig <strong>het</strong> gericht als <strong>de</strong> grote<br />

dag <strong>de</strong>s HEEREN beschreven. Er is in <strong>de</strong>ze verzen geen rechtstreekse aanduiding, dat <strong>het</strong> oor<strong>de</strong>el zich speciaal<br />

tegen Juda richt; toch is <strong>de</strong> aankondiging uiteraard allereerst voor <strong>de</strong> Ju<strong>de</strong>eërs bestemd, en in vs. 16 is<br />

waarschijnlijk ook wel allereerst aan een verovering <strong>van</strong> Juda ' s ste<strong>de</strong>n gedacht. Maar over <strong>het</strong> algemeen maakt <strong>de</strong><br />

tekening toch <strong>de</strong> indruk, <strong>het</strong> wereldgericht te willen beschrijven.<br />

14 De grote dag <strong>de</strong>s HEEREN vs. 14 - is nabij en na<strong>de</strong>rt snel, vgl. vs. 7. Zó vreselijk is hij, dat ook <strong>de</strong><br />

dapperste dan schreeuwt <strong>van</strong> angst.<br />

15 Alle ontzettingen - vs. 15 - komen dan samen. De gramschap Gods wordt uitgestort; nood en benauwing<br />

komt over allen; <strong>het</strong> is een vernieling en vernietiging, waaraan niets ontkomt; duisternis en zware nacht heersen<br />

alom. vgl. Joël 2 : 2.<br />

16 Vs. 16 maakt <strong>de</strong> schil<strong>de</strong>ring meer concreet door <strong>de</strong> gewagen <strong>van</strong> <strong>de</strong> verschrikkingen <strong>van</strong> <strong>de</strong> krijg.<br />

Bazuingeschal en krijgsgeschreeuw weerklinken: ze begelei<strong>de</strong>n <strong>de</strong> aanval op <strong>de</strong> versterkte ste<strong>de</strong>n en <strong>de</strong> hoge<br />

tinnen, vgl. Jes. 2 : 15. - Hier schijnt <strong>de</strong> profetie te spreken <strong>van</strong> een gericht binnen <strong>de</strong> grenzen <strong>de</strong>r historie; <strong>het</strong> ligt<br />

dan voor <strong>de</strong> hand, allereerst - schoon niet uitsluitend - te <strong>de</strong>nken aan een overweldiging <strong>van</strong> Jeruzalem en <strong>de</strong><br />

ste<strong>de</strong>n <strong>van</strong> Juda door <strong>de</strong> vijand. Gelijk meermalen in <strong>de</strong> profetie, vloeien <strong>de</strong> trekken <strong>van</strong> <strong>het</strong> voorlopige en <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

finale gericht door één.<br />

17 Zo brengt <strong>de</strong> HEERE - vs. 17 ,- benauwing over <strong>de</strong> mensen. Zij lopen rond „als blin<strong>de</strong>n ” , d.i. verbijsterd<br />

en ra<strong>de</strong>loos door <strong>de</strong> angst. De oorzaak <strong>van</strong> alles is: hun zon<strong>de</strong> tegen <strong>de</strong> HEERE. - Hun bloed en hun vlees wordt<br />

door <strong>de</strong> vijan<strong>de</strong>n <strong>van</strong> vs. 16 - als waar<strong>de</strong>loos stof en als drek uitgestort en weggeworpen.<br />

18 Zilver en goud - vs. 18 kan niet baten, geen losprijs beveiligt tegen <strong>de</strong> gramschap <strong>de</strong>s HEEREN. Zijn<br />

„ijver ” (wat hier <strong>het</strong>zelf<strong>de</strong> is als „gramschap ” ) is een vuur, waardoor <strong>de</strong> ganse aar<strong>de</strong> wordt verteerd, vgl. 2 Petr. 3<br />

: 10, 12: zo brengt Hij over al haar inwoners (altijd <strong>de</strong> vromen uitgezon<strong>de</strong>rd, 2 : 3; 3 : 12) vernietiging en louter<br />

ontzetting.<br />

De dag <strong>de</strong>s HEEREN over <strong>de</strong> volkeren. 2 : 1-15.<br />

Ook hier hebben we een aankondiging <strong>van</strong> <strong>de</strong> dag <strong>de</strong>s HEEREN, vs. 2 v. Maar <strong>de</strong>ze wordt hier speciaal beschreven als<br />

komend over een aantal Hei<strong>de</strong>nvolken: <strong>de</strong> Filistijnen, <strong>de</strong> Moabieten en <strong>de</strong> Ammonieten, <strong>de</strong> Cuschieten, en <strong>de</strong><br />

Assyriërs; met een voorafgaan<strong>de</strong> opwekking aan <strong>de</strong> Ju<strong>de</strong>eërs, om ontkoming te zoeken (vs. 1-3). Over <strong>de</strong> opvatting, dat<br />

<strong>Zefanja</strong> hier <strong>de</strong> komst <strong>de</strong>r Scythen zou beschrijven, zie men <strong>de</strong> Inleiding.<br />

1-3 Deze verzen bevatten een oproep tot bekering, die in vs. 4 vv. gemotiveerd wordt door <strong>de</strong> aankondiging <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> gerichtsdag over <strong>de</strong> volken.<br />

In vs. 1 zal met „volk” Juda zijn bedoeld (vgl. vs. 3). Overigens is <strong>de</strong> betekenis nogal zeker. Naar <strong>de</strong> door ons gevolg<strong>de</strong><br />

vertaling wordt <strong>het</strong> volk opgewekt zich „ne<strong>de</strong>r te buigen”, dus zich te verootmoedigen (vgl. vs. 3), met <strong>het</strong> oog op <strong>het</strong><br />

komen<strong>de</strong> gericht. Dit wordt dan nog gemotiveerd door <strong>de</strong> toevoeging, dat <strong>het</strong> volk „<strong>van</strong> geen schaamte weet”, zich<br />

door schaamteloosheid en overmoed kenmerkt.<br />

2 Men bekere zich dus, eer - vs. 2 - <strong>het</strong> te laat is, d.i. eer <strong>de</strong> grote dag <strong>van</strong> <strong>de</strong>s HEEREN toorn komt, en <strong>de</strong><br />

aangesprokenen wor<strong>de</strong>n als kaf, dat door <strong>de</strong> wind wordt voortgejaagd: een meermalen gebruikt beeld <strong>van</strong> volkomen<br />

on<strong>de</strong>rgang, Jes. 29 : 5; Ps. 1 : 4.<br />

3 Ook vs. 3 wekt tot bekering op, maar thans <strong>de</strong> vromen; ook bij <strong>de</strong>zen toch blijft daartoe altijd re<strong>de</strong>n. Zij<br />

wor<strong>de</strong>n genoemd „<strong>de</strong> ootmoedige <strong>de</strong>s lands”, d.i. <strong>de</strong>genen, die geleerd hebben, zich diep voor God te buigen, en op<br />

Hem te betrouwen. Voorts <strong>het</strong>en ze „die zijn ordinantie doet”, d.i. die zijn gebod volbrengt.<br />

Tevens echter wor<strong>de</strong>n ze tot datgene, wat reeds bij hen gevon<strong>de</strong>n wordt, nog na<strong>de</strong>r opgewekt: een bewijs, dat ze dit<br />

alles nog slechts gebrekkig en in beginsel bezitten. Zij moeten<br />

<strong>de</strong> HEERE zoeken", iets wat zij als „ootmoedige” aan<strong>van</strong>kelijk reeds doen. En zij moeten „rechtvaardigheid” en<br />

„ootmoed” zoeken; <strong>het</strong> eerste beantwoordt aan <strong>het</strong> „die zijn ordinantie doet”, <strong>het</strong> twee<strong>de</strong> aan hun naam <strong>van</strong><br />

„ootmoedige”. - Aan die roepstem gehoor gevend, zullen ze op <strong>de</strong> dag <strong>van</strong> 's HEEREN toorn „misschien geborgen”<br />

wor<strong>de</strong>n. Ook <strong>de</strong> vromen kunnen in zichzelf niet bestaan, als <strong>de</strong> HEERE ten gerichte komt, en hebben dus beveiliging<br />

nodig, die slechts door zijn gena<strong>de</strong> hun kan geschonken wor<strong>de</strong>n. Het „misschien” (vgl. Joël 2 : 14; Am. 5 : 15) opent<br />

a.h.w. (en hierin komt ook <strong>het</strong> Oudtestamentisch karakter uit) <strong>de</strong> <strong>de</strong>ur <strong>de</strong>s behouds slechts op een kier; <strong>het</strong> legt nadruk<br />

op <strong>de</strong> grootheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> nood, en daardoor ook op <strong>de</strong> grootheid <strong>de</strong>r gena<strong>de</strong>, die voor <strong>de</strong> redding vereist wordt.<br />

Thans begint <strong>de</strong> aankondiging <strong>van</strong> <strong>het</strong> gericht over <strong>de</strong> volken. Allereerst over <strong>de</strong> Filistijnen. Gaza en Askelon wor<strong>de</strong>n<br />

verwoest, Asdod zal men „verdrijven” (d.i. haar bewoners wegvoeren, terwijl natuurlijk <strong>de</strong> stad verwoest wordt)<br />

„mid<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> dag”. De laatste woor<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n o.i. <strong>het</strong> best aldus verklaard, dat <strong>het</strong> niet maar zal zijn een nachtelijke<br />

overval <strong>van</strong> een roversben<strong>de</strong> (vgl. Ob. : 5), maar <strong>het</strong> werk <strong>van</strong> een vijand, die <strong>de</strong> stad geheel in zijn macht heeft, en<br />

daarom bij klare dag <strong>de</strong> bevolking kan wegvoeren, zon<strong>de</strong>r dat iemand tegenstand biedt. Ook Ekron wordt<br />

„ontworteld”, ten on<strong>de</strong>rgang gedoemd gelijk een boom, die uit <strong>de</strong> bo<strong>de</strong>m gerukt wordt. - Niet genoemd wordt Gath;<br />

ook el<strong>de</strong>rs ontbreekt <strong>de</strong>ze stad (Am. 1 : 6-8; Jer. 25 : 20; Zach. 9 : 5 v.), waarschijnlijk omdat ze geen betekenis meer had,<br />

of bij Juda behoor<strong>de</strong>.<br />

5 Vs. 5 roept nu <strong>het</strong> „wee!” uit over <strong>de</strong> „Kuststrook”, <strong>het</strong> langs <strong>de</strong> kust gelegen <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>het</strong> Filistijnse land (<strong>de</strong><br />

4


genoem<strong>de</strong> ste<strong>de</strong>n lagen iets ver<strong>de</strong>r landwaarts in); en over <strong>het</strong> „Kretervolk”, d.i. <strong>de</strong> Filistijnen, zo genoemd, omdat ze<br />

uit Kreta stammen, Am. 9 : 7 (Kaftor Kreta). Dat <strong>de</strong> profeet aan <strong>het</strong> land <strong>de</strong>r Filistijnen hier <strong>de</strong> naam „Kanaän” geeft,<br />

is om aan te dui<strong>de</strong>n, dat dit Filistijnse land (een stuk <strong>van</strong> Kanaän) <strong>het</strong> lot <strong>de</strong>r overige Kanaänieten zal <strong>de</strong>len. Het woord<br />

<strong>de</strong>s HEEREN „komt tegen hen”, nl. als een ver<strong>de</strong>rven<strong>de</strong> macht, vgl. Jes. 9 : 7; <strong>het</strong> is een vloekwoord, waar<strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

inhoud is: „Ik zal u te gron<strong>de</strong> richten, zodat er niemand meer woont”.<br />

6 Zo zal - vs. 6 - <strong>de</strong> Kuststrook, onbewoond als ze is, een streek wor<strong>de</strong>n, waar <strong>de</strong> noma<strong>de</strong>n wei<strong>de</strong> zoeken voor<br />

hun kud<strong>de</strong>n en hun schaapskooien plaatsen.<br />

7 Vs. 7 voegt er een nieuwe gedachte aan toe:.. die her<strong>de</strong>rs zullen zijn <strong>de</strong> aan <strong>het</strong> gericht ontkomen Ju<strong>de</strong>eërs: zij<br />

zullen daar hun kud<strong>de</strong>n wei<strong>de</strong>n en met <strong>de</strong>ze zich <strong>de</strong>s avonds ne<strong>de</strong>rleggen „in Askelons huizen”, ni. wat daar<strong>van</strong><br />

overgebleven is. Want <strong>de</strong> HEERE „zal naar hen omzien en hun lot wen<strong>de</strong>n”: ook over Juda zal <strong>het</strong> gericht komen,<br />

maar er zal een overblijfsel zijn, dat opnieuw zijn gunst zal ervaren.<br />

8-10 Van <strong>het</strong> Westelijke grensvolk (<strong>de</strong> Filistijnen) gaat <strong>de</strong> profeet thans over tot <strong>de</strong> Oostelijke: <strong>de</strong> Moabieten en <strong>de</strong><br />

Ammonieten. De HEERE heeft gehoord hun smaadtaal tegen zijn volk, en <strong>de</strong> „grote woor<strong>de</strong>n”, die zij hebben<br />

gesproken „tegen zijn gebied” (nl. door te zeggen: „<strong>het</strong> zal ons ten <strong>de</strong>el vallen”, vgl. Ezech. 35 : 12), Ook el<strong>de</strong>rs wordt<br />

door <strong>de</strong> profetie aan Moab hoogmoed verweten, Jes. 16 : 6; 25 : 11; Jer. 48 : 29. Op welke feiten <strong>Zefanja</strong> <strong>het</strong> oog heeft,<br />

is niet te zeggen; Moabieten en Ammonieten zijn meermalen als Israëls vijan<strong>de</strong>n opgetre<strong>de</strong>n; naar <strong>het</strong> profetisch<br />

oor<strong>de</strong>el zijn ze hierbij schuldig gewor<strong>de</strong>n, door zich tegen <strong>het</strong> volk <strong>de</strong>s HEEREN (en daardoor ook tegen <strong>de</strong> HEERE<br />

zelf) te verheffen.<br />

Daarom r vs. 9 zal Moab en Ammon wor<strong>de</strong>n als Sodom en Gomorra, dus prijsgegeven aan een algehele ver<strong>de</strong>lging en<br />

verwoesting. (De vergelijking met <strong>de</strong>ze ste<strong>de</strong>n lag te meer voor <strong>de</strong> hand, omdat Moab aan <strong>de</strong> Do<strong>de</strong> Zee grens<strong>de</strong>, en<br />

<strong>de</strong>ze verwoesting plaats had in <strong>de</strong> dagen <strong>van</strong> hun stamva<strong>de</strong>r Lot.) Hun land zal wor<strong>de</strong>n een plaats, waar niets dan<br />

brandnetels groeien, en een „zoutgroeve”, weer een herinnering aan <strong>de</strong> Do<strong>de</strong> Zee, aan welker Zui<strong>de</strong>lijke kust zich veel<br />

zout bevindt, en voorts een spreken<strong>de</strong> aanduiding <strong>de</strong>r onvruchtbaarheid, vgl. Deut. 29 : 22; Richt. 9 : 45. Evenals in vs.<br />

7 wordt aan <strong>de</strong>ze oor<strong>de</strong>elsaankondiging verbon<strong>de</strong>n een heilsbelofte voor <strong>het</strong> vrome Israël, door <strong>de</strong> toevoeging, dat <strong>het</strong><br />

(aan <strong>het</strong> gericht ontkomen) overblijfsel <strong>van</strong> <strong>de</strong>s HEEREN volk hen zal „plun<strong>de</strong>ren”, dus erfgenaam wor<strong>de</strong>n <strong>van</strong> hun<br />

rijkdom. Bij <strong>het</strong> volgen<strong>de</strong> „ten erve ont<strong>van</strong>gen” willen sommigen <strong>de</strong>nken aan <strong>de</strong> mensen, die <strong>de</strong> Israëlieten tot slaven<br />

wor<strong>de</strong>n; o.i. is <strong>het</strong> juister, ook hier, althans allereerst, aan <strong>het</strong> land te <strong>de</strong>nken. Wel heeft men gezegd, dat een „netelveld<br />

en zoutgroeve, en altijdduren<strong>de</strong> woestenij” voor Israël geen waar<strong>de</strong>vol bezit zou zijn; maar o.i. is <strong>de</strong>ze schijnbare<br />

tegenstrijdigheid slechts een bewijs, dat men <strong>de</strong> profetie niet al te letterlijk moet nemen; men moet letten op <strong>de</strong><br />

hoofdgedachte, en <strong>de</strong>ze is, dat Moab te gron<strong>de</strong> gaat, en Israël wordt verhoogd.<br />

Vs. 10 noemt nog eens <strong>de</strong> grond: hun hoogmoedig gedrag tegen 's HEEREN volk, vgl. vs. 8.<br />

11 Dit vers behelst een uitspraak <strong>van</strong> meer algemene strekking, die <strong>de</strong> overgang vormt tot <strong>het</strong> volgen<strong>de</strong>. Bij<br />

„hen” kan men allereerst aan <strong>de</strong> Moabieten en <strong>de</strong> Ammonieten <strong>de</strong>nken, maar uit <strong>het</strong> volgen<strong>de</strong> „al <strong>de</strong> go<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r aar<strong>de</strong>”<br />

blijkt, dat <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re Hei<strong>de</strong>nvolken me<strong>de</strong> bedoeld zijn. Tegen <strong>de</strong>ze volken zal <strong>de</strong> HEERE „vreselijk” zijn, in <strong>de</strong><br />

openbaring zijner rechterlijke majesteit. Immers, „Hij doet tenietgaan al <strong>de</strong> go<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r aar<strong>de</strong> ” : <strong>de</strong> go<strong>de</strong>n zijn één met <strong>de</strong><br />

volken, die hen vereren; <strong>het</strong> ver<strong>de</strong>lgen <strong>de</strong>r volken en <strong>het</strong> tenietdoen hunner go<strong>de</strong>n zijn dus twee zij<strong>de</strong>n <strong>van</strong> één zaak,<br />

vgl. Jes. 19 : 1. Maar natuurlijk is <strong>het</strong> tenietdoen <strong>de</strong>r go<strong>de</strong>n <strong>de</strong> meest geestelijke zij<strong>de</strong>: <strong>het</strong> gericht over <strong>de</strong> volken<br />

betekent ook en bovenal <strong>het</strong> ne<strong>de</strong>rwerpen <strong>van</strong> <strong>de</strong> afgo<strong>de</strong>n, en dus <strong>het</strong> doen komen <strong>van</strong> <strong>het</strong> onbetwiste koningschap <strong>de</strong>s<br />

HEEREN. - Hier<strong>van</strong> spreekt ook <strong>het</strong> slot, en dan nog weer op eigen wijze. De Godsheerschappij komt niet enkel door<br />

ver<strong>de</strong>lging <strong>de</strong>r vijandige machten: maar ook doordat <strong>de</strong> volkeren, die dit aanschouwen, bewogen wor<strong>de</strong>n om Hem <strong>de</strong><br />

hul<strong>de</strong> <strong>de</strong>r aanbidding toe te brengen. Met „<strong>de</strong> kustlan<strong>de</strong>n” wordt bedoeld <strong>het</strong> Mid<strong>de</strong>llandse Zeegebied; dit is zoveel als<br />

„<strong>de</strong> verste streken ” , vgl. bij Jes. 41 : 1.<br />

De gerichtsaankondiging wordt voortgezet. Na <strong>de</strong> aan Israël grenzen<strong>de</strong> volken noemt <strong>de</strong> profeet nog twee an<strong>de</strong>re.<br />

Allereerst <strong>de</strong> Cuschieten. In eigenlijke zin zijn dit <strong>de</strong> Ethiopiërs, die ten Zui<strong>de</strong>n <strong>van</strong> Egypte woon<strong>de</strong>n. Nu had<strong>de</strong>n <strong>de</strong>zen<br />

een tijd lang Egypte overheerst (zie bij Jes. 18) ; toen <strong>was</strong> Cusch en Egypte dus één. Sommigen <strong>de</strong>nken, dat als<br />

nawerking <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze toestand <strong>de</strong> naam Cusch hier nog dient tot aanduiding <strong>van</strong> Egypte.<br />

In <strong>het</strong> verband zou dit goed passen, daar er in vs. 13 vv. wordt gesproken <strong>van</strong> Assyrië, <strong>het</strong> an<strong>de</strong>re grote rijk. - Toch is<br />

ook mogelijk <strong>de</strong> opvatting, volgens welke <strong>de</strong> profeet hier <strong>de</strong> Cuschieten enkel noemt als volk uit <strong>het</strong> Zui<strong>de</strong>n, evenals <strong>de</strong><br />

Filistijnen in <strong>het</strong> Westen en <strong>de</strong> Assyriërs in <strong>het</strong> Noordoosten woon<strong>de</strong>n. - De inhoud <strong>van</strong> <strong>de</strong> gerichtsaankondiging tegen<br />

<strong>de</strong> Cuschieten is enkel <strong>de</strong>ze, dat ze zullen zijn „verslagen door mijn zwaard ” : <strong>het</strong> zwaard <strong>de</strong>s HEEREN roeit hen uit,<br />

vgl. Jes. 27 : 1; 34 : 5 v.<br />

13-15 Tenslotte Assyrië, <strong>het</strong> laatst genoemd en met uitvoerigheid bedreigd, omdat dit toen nog <strong>de</strong> grote. aan Juda en<br />

Juda's God vijandige wereldmacht <strong>was</strong>. We wor<strong>de</strong>n hier herinnerd aan <strong>de</strong> meer uitvoerige oor<strong>de</strong>elsaankondiging, door<br />

<strong>Zefanja</strong>'s tijdgenoot Nahum tegen Assyrië gericht. De HEERE strekt zijn straffen<strong>de</strong> hand uit „tegen <strong>het</strong> Noor<strong>de</strong>n ” .<br />

Assyrië lag ten opzichte <strong>van</strong> Juda in <strong>het</strong> Noordoosten; dat <strong>de</strong> profeet eenvoudig <strong>van</strong> <strong>het</strong> Noor<strong>de</strong>n spreekt, is te meer<br />

begrijpelijk, omdat <strong>de</strong> Assyrische legers <strong>van</strong> <strong>het</strong> Noor<strong>de</strong>n uit naar Palestina kwamen. Door zijn slaan<strong>de</strong> hand richt <strong>de</strong><br />

HEERE Assur te gron<strong>de</strong> en maakt <strong>de</strong> hoofdstad Ninevé tot een wil<strong>de</strong>rnis en tot een geheel dorre en daardoor met<br />

onvruchtbaarheid geslagen plaats.<br />

14 Dan vs. 14 - legeren zich „binnen haar ” (d.i. op <strong>het</strong> terrein <strong>de</strong>r verwoeste stad) „kud<strong>de</strong>n”, niet <strong>van</strong> vee<br />

(immers <strong>de</strong> plaats is geheel onvruchtbaar), maar <strong>van</strong> „allerlei troepgedierte ” , d.i. wil<strong>de</strong> dieren, die in troepen of<br />

scharen samenkomen aan <strong>de</strong>rgelijke woeste plaatsen. Pelikaan en egel (vgl. Jes. 34 : 11) overnachten op <strong>de</strong><br />

kapitelen <strong>van</strong> haar zuilen. Men <strong>de</strong>nke zich <strong>de</strong>ze als op <strong>de</strong> grond liggend, an<strong>de</strong>rs zou <strong>het</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> egel gezeg<strong>de</strong> niet<br />

5


opgaan. De vermelding <strong>van</strong> <strong>de</strong> pelikaan wekt <strong>de</strong> gedachte op aan een moerassige streek; men kan <strong>de</strong>nken aan <strong>de</strong><br />

overstroming <strong>van</strong> <strong>het</strong> land door water <strong>van</strong> <strong>de</strong> Tigris. 1 ) -Bij <strong>het</strong> volgen<strong>de</strong> „hoor! <strong>het</strong> zingt in <strong>het</strong> venster!” kan men<br />

<strong>de</strong>nken aan <strong>de</strong> wind, die huilt door <strong>de</strong> openingen <strong>de</strong>r verwoeste gebouwen; of aan uilen, die daar hun gekras doen<br />

horen. „Verwoesting zit op <strong>de</strong> drempel ” , d.w.z. <strong>de</strong> <strong>de</strong>uren zijn verdwenen, <strong>de</strong> drempels met puin be<strong>de</strong>kt. „Want<br />

men heeft <strong>het</strong> ce<strong>de</strong>rwerk (d.w.z. <strong>de</strong> wandbekledingen <strong>van</strong> ce<strong>de</strong>rhout, en <strong>de</strong> bedoeling zal zijn: ook <strong>de</strong> wan<strong>de</strong>n zelf<br />

j neergehaald”: <strong>de</strong> schitteren<strong>de</strong> paleizen zijn totaal verwoest.<br />

15 Vs. 15 brengt een slotbeschouwing, in <strong>de</strong> vorm <strong>van</strong> een klaagzang of spotlied. Dat is er nu gewor<strong>de</strong>n <strong>van</strong><br />

die dartele stad (vgl. Jes. 23 : 7), die „zorgeloos troon<strong>de</strong> ” (vgl. Jes. 47 : 8), die bij zichzelf sprak: „ik, en an<strong>de</strong>rs<br />

geen!” (vgl. Jes. 47 : 10). Deze eertijds zo trotse stad is nu een plaats, waar <strong>het</strong> wild ged ierte zich neerlegt. De<br />

reiziger, die haar puinhopen ziet, „sist ” en „schudt met <strong>de</strong> hand ” : uitingen <strong>van</strong> minachting en spot.<br />

Het wee over Jeruzalem. 3 : 1 - 7.<br />

Thans keert <strong>de</strong> profetie tot Jeruzalem terug, om opnieuw haar zon<strong>de</strong> en <strong>het</strong> daarover komend Godsger icht te<br />

tekenen.<br />

1-4 In vs. 1 wordt <strong>het</strong> wee uitgeroepen over een stad, die blijkens <strong>het</strong> in vs. 2 vv. gezeg<strong>de</strong> geen an<strong>de</strong>re dan<br />

Jeruzalem kan zijn. Zij wordt genoemd <strong>de</strong> „we<strong>de</strong>rspannige” (wat in vs. 2 na<strong>de</strong>r wordt uitgewerkt), <strong>de</strong><br />

„bezoe<strong>de</strong>l<strong>de</strong>” (nl. met gruwel en zon<strong>de</strong>, ook met bloed, vgl. vs. 3), „<strong>de</strong> stad, die verdrukt ” (d.i. waar <strong>de</strong> machtigen<br />

zich schuldig maken aan allerlei geweldpleging jegens <strong>de</strong> geringe, vgl. vs. 3).<br />

Zij hoort - vs. 2 - naar geen stem, nl. die <strong>van</strong> Godswege tot haar komt, in <strong>de</strong> wet en in <strong>de</strong> mond <strong>de</strong>r profeten, vgl.<br />

Jer. 7 : 28; en luistert niet naar <strong>de</strong> aldus ont<strong>van</strong>gen vermaning. En evenzo staat ze afwijzend tegenover Gods<br />

beloften: ze „vertrouwt niet op <strong>de</strong> HEERE ” , wat ook niet mogelijk is, wanneer zij zijn vermaning verwerpt; en ze<br />

„na<strong>de</strong>rt niet ” tot Hem (vgl. 1 : 6): ze vereert an<strong>de</strong>re go<strong>de</strong>n (1 : 4 vv.) en ook als ze Hem uitwendig eert, blijft <strong>het</strong><br />

hart toch verre <strong>van</strong> Hem; en dat, hoewel Hij „haar God ” is, en dus op haar oprechte hul<strong>de</strong> en aanbidding<br />

aanspraak mag maken.<br />

3 Thans vs. 3 - noemt <strong>Zefanja</strong>, gelijk <strong>de</strong> profeten zo dikwijls (vgl. bv. Mi. 3) speciaal <strong>de</strong> zon<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r<br />

leidslie<strong>de</strong>n. Allereerst <strong>van</strong> <strong>de</strong> burgerlijke hoof<strong>de</strong>n: <strong>de</strong> „vorsten ” (<strong>de</strong> hoge beambten) en <strong>de</strong> „rechters ” . De eersten<br />

wor<strong>de</strong>n vergeleken met leeuwen, die briesen <strong>van</strong> begeerte naar roof; <strong>de</strong> an<strong>de</strong>ren met „avondwolven ” (zie Hab. 1 :<br />

8), die zo hongerig zijn, dat ze <strong>van</strong> hun (<strong>de</strong>s avonds buitgemaakte) prooi niets laten overblijven tot <strong>de</strong> morgen. Als<br />

zulke roofdieren vallen Jeruzalems vorsten en rechters op <strong>de</strong> armen aan, om ze tot hun prooi te maken, vgl. Mi. 3<br />

: 2 v.<br />

4 Maar ook - vs. 4 - <strong>de</strong> geestelijke leidslie<strong>de</strong>n zijn even slecht. Allereerst <strong>de</strong> „profeten ” . Met <strong>de</strong>ze naam<br />

wor<strong>de</strong>n in <strong>het</strong> O.T. genoemd allen, die (terecht of ten onrechte) optre<strong>de</strong>n als geïnspireer<strong>de</strong> vertolkers <strong>van</strong> Gods<br />

raad en wil, dus zowel <strong>de</strong> valse als <strong>de</strong> ware profeten. Jeruzalems „profeten” dan zijn „lichtzinnig ” (vgl. Jer. 23 : 32):<br />

zij hebben geen oog of hart voor <strong>de</strong> ernst, noch <strong>van</strong> <strong>de</strong> zon<strong>de</strong>, noch <strong>van</strong> <strong>het</strong> dreigen<strong>de</strong> gericht, en spreken maar<br />

<strong>van</strong> vre<strong>de</strong>, Mi. 3 : 5. En ze zijn „mannen <strong>de</strong>r trouweloosheid ” : men kan zich niet op hen verlaten, daar ze hun eigen<br />

gedachten uitgeven voor Godsopenbaringen. - Niet min<strong>de</strong>r zijn <strong>de</strong> priesters te bestraffen. „Zij ontwij<strong>de</strong>n <strong>het</strong><br />

heilige, zij verkrachten <strong>de</strong> wet ” , een verwijt, dat door Ezechiël vrijwel letterlijk herhaald wordt, Ez. 22 : 26. „Het<br />

heilige ” omvat al wat aan <strong>de</strong> HEERE gewijd is; men <strong>de</strong>nke speciaal aan tempel en offer. Het „ontwij<strong>de</strong>n” kan<br />

bestaan in <strong>de</strong> heel of half Hei<strong>de</strong>nse cultus, soms ook in <strong>de</strong> tempel uitgeoefend.<br />

Bij <strong>het</strong> „verkrachten <strong>de</strong>r wet” is o.i. <strong>het</strong> best te <strong>de</strong>nken aan rechtsbeslissingen, waarbij <strong>de</strong> priester als verklaar<strong>de</strong>r<br />

<strong>de</strong>r wet <strong>het</strong> recht verdraai<strong>de</strong> ter wille <strong>van</strong> mensengunst.<br />

5-7 Om <strong>de</strong> grootheid <strong>van</strong> Jeruzalems zon<strong>de</strong> nog meer te doen uitkomen, stelt <strong>de</strong> profeet hier thans<br />

tegenover, hoe <strong>de</strong> HEERE Zich „binnen haar”, d.i. mid<strong>de</strong>n in die stad <strong>van</strong> zondaren, openbaart. Hij woont daar<br />

(nl. op Sion) als een God, die „rechtvaardig ” is, en „geen onrecht doet ” (vgl. Deut. 32 : 4); m.a.w. Hij maakt door<br />

wet en profeten Zichzelf bekend als een God, in wiens oog alles, waar<strong>van</strong> Jeruzalem vervuld is (vgl. vs. 1, 3), een<br />

gruwel is. Hij „stelt zijn ordinantie ie<strong>de</strong>re morgen aan <strong>het</strong> licht ” , d.w.z. Hij doet dagelijks, zon<strong>de</strong>r ophou<strong>de</strong>n, zijn<br />

wet en recht door <strong>de</strong> mond <strong>de</strong>r profeten verkondigen; <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n „nooit blijft zij achterwege” versterken dit nog.<br />

- De woor<strong>de</strong>n „maar <strong>de</strong> ongerechtige kent geen schaamte'” vormen een tussenzin, uitdrukkend, dat <strong>de</strong> zondaren<br />

in Jeruzalem zich door die dui<strong>de</strong>lijke Godsopenbaring toch niet laten bewegen, zich over hun zon<strong>de</strong> te schamen.<br />

6 Vs. 6 zet <strong>de</strong> beschrijving <strong>van</strong> <strong>de</strong> openbaringen Gods weer voort. Na zijn woor<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n nu zijn da<strong>de</strong>n<br />

genoemd. De HEERE wordt sprekend ingevoerd; als met eigen mond (en daardoor met bijzon<strong>de</strong>re nadruk)<br />

vermeldt Hij <strong>de</strong> gerichten, die Hij heeft geoefend: een nieuw bewijs, hoezeer Hij „rechtvaardig ” is, en <strong>de</strong> zon<strong>de</strong>n,<br />

waar<strong>van</strong> Jeruzalem vervuld is, haat. Hij heeft „volkeren uitgeroeid ” ; <strong>het</strong> is nutteloos te vragen, welke volkeren hier<br />

wor<strong>de</strong>n bedoeld: <strong>de</strong> uitspraak is toepasselijk op alle volken, welker on<strong>de</strong>rgang <strong>de</strong> historie toen reeds vermeld<strong>de</strong>.<br />

Hij heeft hun „tinnen” (nl. <strong>van</strong> <strong>de</strong> vestingen, en dus <strong>de</strong> vestingen zelf) vernield; hun wegen verwoest, zodat<br />

niemand er meer langs trekt: <strong>de</strong> eertijds door <strong>de</strong> han<strong>de</strong>laar bezochte streken zijn nu verlaten; en <strong>de</strong> ste<strong>de</strong>n liggen<br />

in puin, geen mens wordt er meer gevon<strong>de</strong>n.<br />

7 Zo heeft - vs. 7 - <strong>de</strong> HEERE door woor<strong>de</strong>n en da<strong>de</strong>n gesproken tot Jeruzalem 1 ) (ook <strong>de</strong> gerichten over<br />

<strong>de</strong> volken dien<strong>de</strong>n tot haar on<strong>de</strong>rwijzing); en <strong>de</strong> strekking <strong>van</strong> alles <strong>was</strong>, haar te bewegen, Hem te vrezen en <strong>de</strong><br />

vermaning aan te nemen (wat ze niet heeft gedaan, vs. 2); en om zijn inzettingen voor ogen te hou<strong>de</strong>n, en dus ter<br />

harte te nemen. Het <strong>was</strong> echter alles vergeefs: ze hebben slechts <strong>de</strong> zon<strong>de</strong> vermeer<strong>de</strong>rd.<br />

6


De grote vernieuwing. 3 : 8-20.<br />

8 Dit vers wordt door velen bij <strong>het</strong> vorige genomen, en <strong>de</strong> inhoud beschouwd als aankondiging <strong>van</strong> <strong>het</strong> gericht<br />

over Jeruzalems zon<strong>de</strong>. Hier ligt wel enige waarheid in. Maar men lette er op: 10 dat hier niet rechtstreeks een gericht<br />

over Jeruzalem, maar over <strong>de</strong> gehele aar<strong>de</strong> wordt beschreven; 2 0 dat <strong>het</strong> gericht blijkens <strong>het</strong> volgen<strong>de</strong> niet is een<br />

vernietigings-, maar een louteringsgericht; 3 0 dat <strong>het</strong> „verwacht Mij ” er op wijst, dat we hier bovenal <strong>de</strong> inleiding <strong>van</strong> een<br />

heilsaankondiging hebben. - Met „verwacht Mij” richt <strong>de</strong> profetie zich tot <strong>de</strong> vromen, vgl. 2 : 3. „Daarom ” wijst er op,<br />

dat Jeruzalems zondig he<strong>de</strong>n voor hen een spoorslag moet zijn, om <strong>het</strong> oog te richten op <strong>de</strong> toekomst, en op <strong>het</strong>geen<br />

<strong>de</strong> HEERE dan zal doen. Hij zal <strong>de</strong> volkeren veran<strong>de</strong>ren (vs. 9), en ook een an<strong>de</strong>r en beter Jeruzalem scheppen, vs. 11<br />

vv. De vernieuwing komt echter tot stand in <strong>de</strong> weg <strong>de</strong>s gerichts. Er komt een dag, waarop <strong>de</strong> HEERE opstaat „als<br />

getuige ” (vgl. Mi. 1 : 2) : Hij zal aan <strong>de</strong> volkeren hun zon<strong>de</strong> voorhou<strong>de</strong>n; natuurlijk is <strong>de</strong> getuige hier ook rechter, en<br />

tevens uitvoer<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>het</strong> vonnis. Hier<strong>van</strong> spreken dan ook <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n. De han<strong>de</strong>lwijze, die <strong>de</strong> HEERE dan<br />

zal volgen, is om <strong>de</strong> volkeren <strong>de</strong>r aar<strong>de</strong> te verga<strong>de</strong>ren, nl. voor <strong>het</strong> wereldgericht (vgl. Joël 3 : 2), waarbij al zijn<br />

gramschap over hen wordt uitgestort, en heel <strong>de</strong> aar<strong>de</strong> door <strong>het</strong> vuur <strong>van</strong> zijn ijver verteerd wordt, vgl. 1 : 18.<br />

9 Thans echter komt <strong>de</strong> lichten<strong>de</strong> keerzij<strong>de</strong>. Na <strong>het</strong> gericht is er een nieuwe toekomst, behorend aan een<br />

herboren mensheid. Dan geeft <strong>de</strong> HEERE aan <strong>de</strong> volkeren „een reine lip ” , opdat ze zijn naam aanroepen en Hem<br />

eenparig dienen. Hun lippen zijn thans onrein door <strong>het</strong> aanroepen <strong>de</strong>r afgo<strong>de</strong>n; daarom zijn ze tot <strong>het</strong> aanroepen <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> naam <strong>de</strong>s HEEREN zowel onwaardig als onbekwaam, vgl. Jes. 6 : 5. Het „geven <strong>van</strong> een reine lip” heft bei<strong>de</strong> op;<br />

m.a.w. <strong>het</strong> sluit in <strong>het</strong> verzoenen <strong>van</strong> <strong>de</strong> schuld (vgl. Jes. 6 : 7), maar ook <strong>de</strong> vernieuwing (niet slechts <strong>van</strong> <strong>de</strong> lippen,<br />

maar bovenal <strong>van</strong> <strong>het</strong> hart, uit welks overvloed <strong>de</strong> lippen spreken), waardoor <strong>de</strong> volken <strong>de</strong> afgo<strong>de</strong>n laten varen (vgl.<br />

Hos. 2 : 16) en alleen aan <strong>de</strong> HEERE hun aanbidding wij<strong>de</strong>n, vgl. 2 : 11; en Hem dienen „met eenparige schou<strong>de</strong>r”,<br />

evenals dragers, die een last gemeenschappelijk op <strong>de</strong> schou<strong>de</strong>r dragen, dus: eendrachtig, in tegenstelling met <strong>de</strong> tijd,<br />

toen elk volk zijn eigen go<strong>de</strong>n aanriep; vgl. Jes. 2 : 2-4.<br />

10 Dit vers han<strong>de</strong>lt niet meer <strong>van</strong> <strong>de</strong> Hei<strong>de</strong>nen, maar <strong>van</strong> „mijn verstrooi<strong>de</strong> gemeente”, d.i. <strong>de</strong> Ju<strong>de</strong>eërs in<br />

ballingschap (<strong>het</strong> vormt dus <strong>de</strong> overgang tot vs. 11 vv., waar <strong>van</strong> <strong>het</strong> nieuwe Jeruzalem wordt gesproken) . Over <strong>het</strong><br />

god<strong>de</strong>loze Jeruzalem <strong>van</strong> vs. 1-7 is <strong>het</strong> gericht gekomen; en nu zijn haar inwoners verstrooid tot in <strong>de</strong> verste lan<strong>de</strong>n, als<br />

voorbeeld wordt Cusch genoemd, in <strong>het</strong> verre Zui<strong>de</strong>n, vgl. 2 : 12. Maar ook <strong>van</strong>daar zullen ze <strong>de</strong> HEERE, dus naar<br />

Jeruzalem, <strong>de</strong> Hem toekomen<strong>de</strong> offergave brengen; een uiting <strong>van</strong> hun veran<strong>de</strong>r<strong>de</strong> gezindheid, waarom ze naar<br />

waarheid „aanbid<strong>de</strong>rs ” en <strong>de</strong> „gemeente ” <strong>de</strong>s HEEREN wor<strong>de</strong>n genoemd.<br />

11-13 Thans wendt <strong>de</strong> profetie zich tot Jeruzalem zelf: ook <strong>de</strong>ze stad zal, door <strong>het</strong> gericht gelouterd, innerlijk<br />

geheel vernieuwd zijn. Al die han<strong>de</strong>lingen, waarme<strong>de</strong> zij thans tegen <strong>de</strong> HEERE overtreedt, zullen dan zijn weggedaan,<br />

zodat ze geen re<strong>de</strong>n meer heeft om zich te schamen, maar met een goed geweten voor Gods aangezicht kan staan.<br />

Immers, <strong>de</strong> Here zal uit haar mid<strong>de</strong>n wegdoen <strong>de</strong> „trotse snoevers ” , allen, die zich hoogmoedig verheffen tegen Hem,<br />

vgl. 3 : 1-7. Zo zal er een ein<strong>de</strong> komen aan <strong>de</strong> gruwel, dat Jeruzalem in <strong>de</strong> onmid<strong>de</strong>llijke tegenwoordigheid <strong>de</strong>s<br />

HEEREN (immers is daar Sion, <strong>de</strong> heilige berg, waar Hij woont) door haar hoogmoedig verachten <strong>van</strong> zijn inzettingen<br />

Hem in <strong>het</strong> aangezicht weerstaat.<br />

12 Vs. 12 tekent daartegenover Jeruzalems nieuwe bevolking. Ze wordt beschreven als <strong>de</strong>genen, die <strong>de</strong> HEERE<br />

„doet overblijven ” of ,.<strong>het</strong> overblijfsel " (vs. 13), d.w.z.: terwijl <strong>het</strong> god<strong>de</strong>loze volks<strong>de</strong>el door <strong>het</strong> gericht is omgekomen,<br />

is er een kleine groep <strong>van</strong> vromen en door <strong>het</strong> gericht gelouter<strong>de</strong>, voor wie een betere toekomst is weggelegd, vgl. 2 : 3;<br />

Jes. 7 : 3. Dit nieuwe volk wordt nu gekarakteriseerd als „arm en gering ” , vgl. Jes. 14 : 30. Bei<strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n zien als<br />

zodanig op <strong>de</strong> uitwendige toestand: <strong>het</strong> is geen rijk en machtig volk, maar een armelijke groep. Maar uit <strong>de</strong> tegenstelling<br />

met <strong>de</strong> pas genoem<strong>de</strong> hoogmoed en ook uit <strong>het</strong> straks volgen<strong>de</strong> blijkt, dat zich hieraan (gelijk ook el<strong>de</strong>rs meermalen)<br />

verbindt <strong>de</strong> gedachte, dat die uiterlijke geringheid gepaard gaat met een ootmoedige gezindheid, vgl. 2 : 3. Deze komt<br />

dan op <strong>het</strong> schoonst hierin uit, dat dit volk „zijn toevlucht zoekt bij <strong>de</strong> naam <strong>de</strong>s HEEREN ” . Het geloofsvertrouwen<br />

op <strong>de</strong> naam <strong>de</strong>s HEEREN (d.i. op <strong>de</strong> HEERE zelf, gelijk Hij Zich heeft geopenbaard) vormt <strong>de</strong> tegenstelling met <strong>de</strong><br />

overmoed <strong>de</strong>r op eigen kracht vertrouwen<strong>de</strong> god<strong>de</strong>lozen, vgl. Hab. 2 : 4.<br />

13 Vs. 13 spreekt <strong>van</strong> „Israëls ” overblijfsel: wel heeft <strong>de</strong> profeet speciaal <strong>het</strong> oog op Ju<strong>de</strong>eërs, maar hij draagt <strong>de</strong><br />

ou<strong>de</strong> naam <strong>van</strong> <strong>het</strong> Godsvolk op hen over, omdat zij <strong>de</strong> erfgenamen zijn <strong>van</strong> <strong>de</strong> aan Israël gegeven beloften. Levend uit<br />

<strong>het</strong> vertrouwen op God, zal dit overblijfsel zich wachten voor onrecht, leugen en al <strong>de</strong> zon<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>het</strong> verle<strong>de</strong>n. En aan<br />

zulk een volk schenkt God zijn zegen: zij zullen zijn als een kud<strong>de</strong>, die weidt en neerligt, zon<strong>de</strong>r door iemand te wor<strong>de</strong>n<br />

verschrikt.<br />

14-17 Thans wordt <strong>het</strong> heil, door <strong>het</strong> Godsvolk <strong>de</strong>r toekomst genoten, nog meer in <strong>de</strong>n bre<strong>de</strong> beschreven. Vs. 14 wekt<br />

<strong>de</strong> „dochter Sion ” of <strong>de</strong> „dochter Jeruzalem ” (d.i. Jeruzalem, voorgesteld als maagd, vgl. Jes. 1 : 8) of „Israël ” (vgl. vs.<br />

13) tot blij<strong>de</strong> jubel op.<br />

15 Immers ,- vs. 15 - <strong>de</strong> HEERE heeft Jeruzalems „gerichten weggenomen” (d.i. haar straffen een ein<strong>de</strong><br />

doen nemen), haar vijand, die haar verdrukte, „weggevaagd ” , zodat hij niet meer wordt gevon<strong>de</strong>n. Zelf woont Hij<br />

nu in haar mid<strong>de</strong>n als Israëls Koning (vgl. Ob. : 21), die haar beschut, zodat haar geen onheil meer zal overkomen.<br />

16 Daarom ,- vs. 16 - is er dan grond om Jeruzalem op te wekken, alle vrees te laten varen (ook <strong>het</strong> slap<br />

wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r han<strong>de</strong>n is een gevolg <strong>van</strong> schrik, angst, of moe<strong>de</strong>loosheid).<br />

17 Vs. 17 noemt nog eens <strong>de</strong> grond (vgl. vs. 15): <strong>de</strong> HEERE haar God is in haar mid<strong>de</strong>n, en in Hem bezit<br />

ze alles. Hij is een sterke held, die haar <strong>van</strong> haar vijan<strong>de</strong>n verlost. Dit kan Hij door zijn kracht, en dit wil Hij om<br />

zijn lief<strong>de</strong> tot Jeruzalem. Hij verblijdt Zich over haar, d.i. niet alleen over haar heil en vre<strong>de</strong>, maar over haar zelf<br />

als <strong>het</strong> voorwerp zijner lief<strong>de</strong>, zoals <strong>de</strong> brui<strong>de</strong>gom over <strong>de</strong> bruid. De woor<strong>de</strong>n „Hij zwijgt in zijn lief<strong>de</strong> ” wor<strong>de</strong>n<br />

7


o.i. <strong>het</strong> best aldus verklaard, dat Hij in <strong>het</strong> stil genieten <strong>van</strong> <strong>het</strong> lief<strong>de</strong>vol aanschouwen als verzonken is. Daarnaast<br />

staat dan als aanvulling <strong>de</strong> lui<strong>de</strong> jubel <strong>de</strong>r lief<strong>de</strong>, die Hij over haar aanheft.<br />

18-20 Hier wordt <strong>het</strong> heil inzon<strong>de</strong>rheid beschreven als een terugbrengen <strong>van</strong> <strong>het</strong> in ballingschap verstrooi<strong>de</strong><br />

volk. vgl. vs. 10. ,- De ..bedroef<strong>de</strong>n " zijn zij. die in ballingschap zuchten. Daar zijn ze verstoken <strong>van</strong> „<strong>de</strong><br />

bijeenkomst ” , d.i. samenkomst <strong>van</strong> <strong>het</strong> volk te Jeruzalem op <strong>de</strong> grote feestdagen. De HEERE zal hen verga<strong>de</strong>ren.<br />

nl. door ze naar Kanaän en Jeruzalem te brengen. Immers stammen ook zij uit Jeruzalem, ze behoren me<strong>de</strong> tot <strong>het</strong><br />

Godsvolk. De laatste woor<strong>de</strong>n zijn nogal duister; naar onze vertaling behoren ze bij Jeruzalem en zeggen dan, dat<br />

<strong>de</strong> ge<strong>van</strong>genschap <strong>van</strong> vele harre kin<strong>de</strong>ren op haar als smaadheid rust, wat dus een nieuwe re<strong>de</strong>n is, om daaraan<br />

een eind te maken.<br />

19 Daartoe zal Hij ,- vs. 19 ,- met al <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rdrukkers <strong>van</strong> Jeruzalem zelf en <strong>van</strong> haar kin<strong>de</strong>ren ..han<strong>de</strong>len " ,<br />

d.w.z. hun macht verbreken en hun <strong>het</strong> verdien<strong>de</strong> loon geven. Hij zal ,.<strong>het</strong> hinken<strong>de</strong>" (zie Mi. 4 : 6) red<strong>de</strong>n, en „<strong>het</strong><br />

verstrooi<strong>de</strong>” (<strong>de</strong> ballingen) verzamelen. en hen .,stellen tot een lof en tot een naam " . d.w.z. door hun verlossing zal<br />

Hij stof geven om Hem te loven, en zal Hij Zich een grote naam maken on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> volken. Dit doet Hij met hen,<br />

wier schan<strong>de</strong> thans ,.over <strong>de</strong> ganse aar<strong>de</strong> verbreid is " , immers zijn ze zelf overal verspreid en ze dragen <strong>de</strong> schan<strong>de</strong><br />

hunner ballingschap met zich me<strong>de</strong>.<br />

20 In vs. 20 wordt <strong>de</strong>ze belofte met geringe wijziging herhaald.<br />

De HEERE zal <strong>de</strong> Israëlieten (natuurlijk zover ze in ballingschap waren) we<strong>de</strong>rbrengen en uit <strong>de</strong> verstrooiing<br />

verzamelen; en ze alzo stellen tot een naam en lof (vgl. vs. 19), wanneer Hij „hun lot wendt ” (of: <strong>de</strong><br />

volksherstelling tot stand brengt. Joël 3 : 1) „voor hun ogen ” : zij zullen <strong>het</strong> aanschouwen en zich verblij<strong>de</strong>n.<br />

Hoe staat <strong>het</strong> met <strong>de</strong> v e r v u 11 i n g <strong>van</strong> 3 : 8,-20? We merken op, dat onze profetie tweeërlei trekken vertoont.<br />

Het gericht over heel <strong>de</strong> aar<strong>de</strong> (vs. 8) komt eerst met <strong>de</strong> jongste dag: <strong>de</strong> toestand <strong>van</strong> volkomenheid (vs. 9 en<br />

vooral vs. 11, 13, 14-17) behoort tot <strong>de</strong> be<strong>de</strong>ling <strong>de</strong>r Voleinding. Daarnaast wordt er gesproken <strong>van</strong> Ju<strong>de</strong>eërs in<br />

ballingschap, die te Jeruzalem offeren (vs. 10); <strong>van</strong> een Godsvolk, dat arm en gering is (vs. 12) ; <strong>van</strong> een terugkeer<br />

<strong>de</strong>r ballingen (vs. 18 vv.).<br />

M.a.w.: <strong>de</strong> profetie vat ook hier, gelijk zo dikwijls, verschillen<strong>de</strong> perio<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r toekomst samen in één beeld.<br />

Hieruit volgt, dat <strong>de</strong> vervulling successievelijk tot stand komt. Hierbij kan men weer niet een absolute scheiding<br />

maken tussen <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> trekken, alsof <strong>het</strong> éne ge<strong>de</strong>elte enkel zou zien op <strong>de</strong> terugkeer <strong>de</strong>r ballingen in 536,<br />

<strong>het</strong> an<strong>de</strong>re alleen op <strong>de</strong> jongste dag en op <strong>de</strong> toestan<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r Voleinding. Immers, wa <strong>van</strong> <strong>de</strong> terugkeer uit <strong>de</strong><br />

ballingschap wordt gezegd, is rijker dan wat in 536 is tot stand gekomen; ook in dit opzicht blijft dus <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

profetie iets over, dat op latere vervulling wacht. Omgekeerd is er <strong>van</strong> <strong>het</strong> aangekondig<strong>de</strong> gericht reeds een begin<br />

aanschouwd in <strong>de</strong> tij<strong>de</strong>lijke gerichten, door God over Juda en <strong>de</strong> volkeren gebracht; en wordt evenzo <strong>de</strong><br />

beschreven toestand <strong>van</strong> volmaaktheid in beginsel gewerkt door <strong>de</strong> vernieuwen<strong>de</strong> gena<strong>de</strong> Gods, die in Christus<br />

<strong>het</strong> <strong>de</strong>el <strong>de</strong>r zijnen is.<br />

8

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!