Download de PDF
Download de PDF
Download de PDF
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Handboek • HAVO • Economie voor <strong>de</strong> 2 e fase<br />
prof. dr. J. Hinloopen • drs. P. Adriaansen • dr. A. Zui<strong>de</strong>rwijk
34<br />
Modu le 2<br />
Eenmaal, an<strong>de</strong>rmaal,<br />
verkocht
Inleiding<br />
‘Oranje boven, Oranje boven, leve <strong>de</strong> Koningin!’ Lucas en Anouk wan<strong>de</strong>len<br />
over <strong>de</strong> vrijmarkt in Amsterdam. Tal van mensen verkopen vandaag spullen<br />
die ze niet meer gebruiken. Op kleedjes voor hun huis stallen ze hun waar<br />
uit. Sommigen zetten er prijskaartjes bij, an<strong>de</strong>ren on<strong>de</strong>rhan<strong>de</strong>len over <strong>de</strong><br />
prijs met eventuele kopers. ‘Moet je kijken,’ zegt Lucas, ‘een antieke, Engelse<br />
bierpul. Zo eentje had mijn opa ook. Daar zie je er niet zo veel meer van. Maar<br />
€ 35 vind ik te duur.’ Ver<strong>de</strong>rop verkoopt een jongen zijn ou<strong>de</strong> speelgoed.<br />
‘Kijk Lucas, een elektrische trein. En van hetzelf<strong>de</strong> merk als <strong>de</strong> treinbaan van<br />
mijn kleine neefje. Ik ga daar wat treinrails kopen. Daar heb je nooit genoeg<br />
van.’ Anouk koopt tien stukken treinrails. ‘Maar die locomotief is ook wel erg<br />
mooi,’ zegt Lucas. ‘Samen met <strong>de</strong> rails is dat een heel leuk ca<strong>de</strong>au.’ ‘Ja, dat is<br />
zo,’ beaamt Anouk. ‘Hoe duur is die locomotief? € 40? Nou, dat valt me niet<br />
mee. Maar goed, ik koop hem.’ Anouk <strong>de</strong>nkt na over haar laatste aankoop.<br />
‘Goh, € 40, ik vind het toch eigenlijk te duur. Maar ik ben ook stom geweest.<br />
Toen ik die rails gekocht had, wist die jongen natuurlijk dat ik waarschijnlijk<br />
ook die locomotief wel wil<strong>de</strong> kopen. En dan verhoogt hij <strong>de</strong> prijs.’<br />
De vrijmarkt loopt ten ein<strong>de</strong>. ‘We moeten opschieten,’ zegt Lucas, ‘want na<br />
zessen mag er niks meer verkocht wor<strong>de</strong>n.’ ‘Maar dat is toch juist prima,’<br />
reageert Anouk. ‘Je zult zien dat ie<strong>de</strong>reen z’n prijzen gaat verlagen om van<br />
zijn spullen af te komen. Misschien kun je <strong>de</strong> bierpul nu goedkoper krijgen.’<br />
De bierpul is in<strong>de</strong>rdaad nog niet verkocht. ‘Ik geef je er € 20 voor,’ zegt Lucas.<br />
‘Voor € 25 mag je hem meenemen,’ antwoordt <strong>de</strong> verkoper. ‘Verkocht!’<br />
Prijzen en <strong>de</strong> vraag naar producten … het is een on<strong>de</strong>rwerp waar kopers, verkopers<br />
en economen zich al eeuwen mee bezig hou<strong>de</strong>n.<br />
Inhoudsopgave<br />
Hoofdstuk 1 De vraag naar producten<br />
1.1 De individuele vraag<br />
1.2 De collectieve vraag<br />
1.3 Elasticiteiten<br />
1.4 Productin<strong>de</strong>ling op basis van inkomenselasticiteit<br />
Hoofdstuk 2 Productie, kosten en winst<br />
2.1 Productie<br />
2.2 De kosten van productie<br />
Hoofdstuk 3 Het marktmechanisme<br />
3.1 Opbrengsten, winst en winstmaximalisatie<br />
3.2 Individueel en collectief aanbod bij exogene prijzen<br />
3.3 Het evenwicht tussen vraag en aanbod<br />
3.4 Veran<strong>de</strong>ring van evenwicht tussen vraag en aanbod<br />
Begrippen<br />
Samengevat<br />
35
36<br />
Hoofdstuk 1<br />
De vraag naar producten<br />
Als je winkelt, be<strong>de</strong>nk je bij ie<strong>de</strong>r product of je <strong>de</strong> prijs<br />
te hoog vindt of niet. Voor alles wat er te koop is, heb<br />
je een prijs in je hoofd die je maximaal wilt betalen. Je<br />
bent bereid meer te betalen voor een fi ets dan voor<br />
een setje batterijen. En voor sommige producten wil je<br />
helemaal niets betalen; je hebt er geen behoefte aan.<br />
Ie<strong>de</strong>re aankoop levert voor<strong>de</strong>el op. Want je koopt<br />
alleen iets als <strong>de</strong> verkoopprijs lager of gelijk is aan <strong>de</strong><br />
prijs die je bereid bent te betalen. Het verschil tussen<br />
die twee prijzen is jouw voor<strong>de</strong>el. Je moet wel op<br />
blijven letten, want prijzen veran<strong>de</strong>ren steeds. Soms<br />
heeft een prijsveran<strong>de</strong>ring weinig of geen invloed op<br />
je aankopen. Als bijvoorbeeld voedsel duur<strong>de</strong>r wordt,<br />
heb je pech, want je moet blijven eten. In an<strong>de</strong>re gevallen<br />
heeft een prijsveran<strong>de</strong>ring een grotere invloed<br />
op <strong>de</strong> hoogte van je bestedingen. Als een nieuw<br />
beltegoed opeens twee keer zo duur is gewor<strong>de</strong>n, zul<br />
Module 2 ∙ Eenmaal, an<strong>de</strong>rmaal, verkocht<br />
je min<strong>de</strong>r gaan bellen. Dan maar wat vaker een e-mail<br />
schrijven.<br />
Kernbegrippen<br />
• Individuele vraaglijn<br />
• Betalingsbereidheid<br />
• Substitueerbaar<br />
product<br />
• Consumentensurplus<br />
• Complementair<br />
product<br />
•<br />
•<br />
•<br />
•<br />
•<br />
Collectieve vraaglijn<br />
Prijselasticiteit<br />
Inkomenselasticiteit<br />
Normaal en inferieur<br />
goed<br />
Luxe en noodzakelijk<br />
goed
gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid<br />
betalingsbereidheid<br />
1.1 De individuele vraag<br />
Ie<strong>de</strong>reen heeft voor tal van producten een individuele vraag: het verband tussen <strong>de</strong><br />
prijs van een product en het aantal eenhe<strong>de</strong>n dat je voor die prijs wilt kopen. In bron<br />
1 is voor een consument <strong>de</strong> individuele vraag getekend voor appels: het aantal gevraag<strong>de</strong><br />
appels bij een gegeven prijs per appel. Op <strong>de</strong> y-as staat <strong>de</strong> prijs van appels.<br />
Prijzen wor<strong>de</strong>n aangeduid met het symbool p. Op <strong>de</strong> x-as staat het aantal appels.<br />
Individuele hoeveelhe<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n aangeduid met het symbool q. Deze consument<br />
vraagt dus twee appels als die € 0,50 per stuk kosten, en hij vraagt er vier bij een prijs<br />
van € 0,10 per appel. De bron laat zien dat <strong>de</strong> individuele vraag dalend verloopt: hoe<br />
lager <strong>de</strong> prijs per appel, hoe meer appels <strong>de</strong> consument vraagt. Bijna alle producten<br />
hebben een dalend verloop van <strong>de</strong> individuele vraaglijn: als <strong>de</strong> prijs daalt, stijgt als<br />
gevolg daarvan <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid.<br />
Bron 1 De individuele vraag naar appels met het consumentensurplus bij een prijs<br />
van € 0,40.<br />
p<br />
€ 0,70<br />
€ 0,60<br />
€ 0,50<br />
€ 0,40<br />
€ 0,30<br />
€ 0,20<br />
€ 0,10<br />
1 2 3 4 q<br />
De individuele vraag geeft <strong>de</strong> betalingsbereidheid voor een product weer: <strong>de</strong> maximale<br />
prijs die een consument wil betalen per producteenheid bij een gegeven aantal<br />
eenhe<strong>de</strong>n van het product. Bron 1 geeft <strong>de</strong> betalingsbereidheid van <strong>de</strong> consument<br />
voor appels. De betalingsbereidheid voor <strong>de</strong> eerste appel is € 0,70: voor één appel<br />
wil <strong>de</strong> consument maximaal € 0,70 betalen. De betalingsbereidheid daalt bij een toename<br />
van het aantal appels. Als <strong>de</strong> consument één appel gekocht heeft, is hij bereid<br />
om maximaal € 0,50 uit te geven aan nog een appel. Voor <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> appel is <strong>de</strong><br />
betalingsbereidheid dus € 0,50. Bij <strong>de</strong> vier<strong>de</strong> appel is <strong>de</strong> betalingsbereidheid gedaald<br />
tot € 0,10.<br />
Hoofdstuk 1 ∙ De vraag naar producten<br />
37
38<br />
welbevin<strong>de</strong>n<br />
consumentensurplus<br />
Module 2 ∙ Eenmaal, an<strong>de</strong>rmaal, verkocht<br />
Bron 2 De betalingsbereidheid bepaalt <strong>de</strong> vraag naar een product.<br />
Als <strong>de</strong> betalingsbereidheid bekend is, kun je zeggen hoeveel appels <strong>de</strong> consument<br />
zal kopen. Als <strong>de</strong> prijs van een appel bijvoorbeeld € 0,40 is, koopt <strong>de</strong> consument uit<br />
bron 1 twee appels. Voor <strong>de</strong> eerste appel is hij bereid € 0,70 te betalen, maar hij hoeft<br />
maar € 0,40 te betalen. Dus hij koopt <strong>de</strong> eerste appel. De betalingsbereidheid voor<br />
<strong>de</strong> twee<strong>de</strong> appel is met € 0,50 nog steeds hoger dan <strong>de</strong> prijs. Dus die appel koopt<br />
hij ook. Als <strong>de</strong> consument twee appels gekocht heeft, is hij bereid om een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> te<br />
kopen voor maximaal € 0,30. Bij een prijs van € 0,40 per appel koopt hij <strong>de</strong> <strong>de</strong>r<strong>de</strong><br />
appel dus niet.<br />
‘Hè hè, pauze.’ Yptisem heeft <strong>de</strong> eerste twee lesuren erop zitten. ‘Ik heb eigenlijk<br />
wel honger. Dat wordt een gevul<strong>de</strong> koek bij <strong>de</strong> koffi e.’ In <strong>de</strong> kantine kost een<br />
gevul<strong>de</strong> koek € 1. ‘Weet je wat, ik koop twee koeken. Die twee<strong>de</strong> koek geeft wel<br />
min<strong>de</strong>r voldoening, maar nog altijd genoeg om er € 1 aan uit te geven.’<br />
Met <strong>de</strong> individuele vraag van bron 1 kun je berekenen in welke mate het eten van appels<br />
bijdraagt aan het welbevin<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> consument. Stel dat <strong>de</strong> prijs van een appel<br />
€ 0,40 is. Uit bron 1 kun je afl ezen dat <strong>de</strong> consument bij <strong>de</strong>ze prijs twee appels koopt.<br />
Het welbevin<strong>de</strong>n bij een prijs van € 0,40 per appel bereken je dan in twee stappen.<br />
Eerst bereken je voor ie<strong>de</strong>re appel die <strong>de</strong> consument koopt het verschil tussen wat <strong>de</strong><br />
consument bereid is om maximaal te betalen en wat hij feitelijk betaalt. Daarna tel je<br />
al <strong>de</strong>ze verschillen op. Voor <strong>de</strong> eerste appel is het verschil € 0,70 – € 0,40 = € 0,30<br />
en voor <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> is het verschil € 0,50 – € 0,40 = € 0,10. De optelsom komt uit<br />
op € 0,30 + € 0,10 = € 0,40. Deze uitkomst is het individuele consumentensurplus.<br />
Dit surplus is een maatstaf voor het welbevin<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> consument. In bron 1 is het<br />
consumentensurplus donkergroen gekleurd.
‘Goh, Yptisem, jij hebt honger,’ zegt Roel. ‘Twee gevul<strong>de</strong> koeken voor € 1 per<br />
stuk, was het je dat wel waard?’ ‘Jazeker,’ antwoordt Yptisem. ‘Voor die eerste<br />
koek zou ik wel € 2 hebben willen betalen, zo’n honger had ik. Toen ik die op had,<br />
lustte ik er nog wel eentje.’ ‘En daar wil<strong>de</strong> je ook weer € 2 voor betalen?’ vraagt<br />
Roel. ‘Nee,’ antwoordt Yptisem, ‘dat zou me te veel zijn geweest. Maar € 1,50 had<br />
ik er nog wel voor over.’ ‘Dan heb je terecht die koeken gekocht,’ zegt Roel. ‘Jouw<br />
voor<strong>de</strong>el van het eten van die koeken is (€ 2 – € 1) + (€ 1,50 – € 1) = € 1,50.’<br />
Je individuele vraag naar een product wordt door vijf factoren beïnvloed:<br />
• Je individuele voorkeuren. Je bent bereid meer geld voor een product te betalen<br />
als je een voorkeur hebt voor een bepaald product. Een postzegelverzamelaar is<br />
bijvoorbeeld bereid om meer te betalen voor een bijzon<strong>de</strong>re postzegel dan iemand<br />
die geen postzegels verzamelt.<br />
• Je beschikbare budget. Je vraag naar een product neemt meestal toe als je budget<br />
groter wordt. Als je over meer geld beschikt, kun je simpelweg meer eenhe<strong>de</strong>n<br />
van een product kopen. Zo zal een boekenwurm meer boeken kopen als hij<br />
meer geld heeft. Maar soms vraag je ergens min<strong>de</strong>r van als je budget stijgt. In<br />
paragraaf 1.4 zal blijken wanneer dit zo is.<br />
Bron 3 Hoeveel geld heb je te beste<strong>de</strong>n?<br />
• De aanwezigheid van substitueerbare producten. Jouw individuele vraag wordt<br />
beïnvloed door <strong>de</strong> betalingsbereidheid die je hebt voor an<strong>de</strong>re producten. Om in<br />
een behoefte te voorzien, zijn er meestal meer<strong>de</strong>re producten beschikbaar. Een<br />
appel stilt <strong>de</strong> honger, maar een boterham doet dat ook. Je bent bereid om iets te<br />
betalen voor al <strong>de</strong>ze rivaliseren<strong>de</strong> producten. En omdat je voor al die verschillen<strong>de</strong><br />
producten wel wat zou willen betalen, beïnvloe<strong>de</strong>n die producten elkaar. Het<br />
bestaan van een appel bijvoorbeeld, vermin<strong>de</strong>rt je betalingsbereidheid voor een<br />
boterham. Want als <strong>de</strong> boterham veel duur<strong>de</strong>r wordt, koop je in plaats daarvan<br />
Hoofdstuk 1 ∙ De vraag naar producten<br />
39
40<br />
substitueerbare producten<br />
complementaire goe<strong>de</strong>ren<br />
exogene factoren<br />
Module 2 ∙ Eenmaal, an<strong>de</strong>rmaal, verkocht<br />
een appel. Als een appel niet beschikbaar is, zul je eer<strong>de</strong>r <strong>de</strong> duur<strong>de</strong>re boterham<br />
kopen. De boterham en <strong>de</strong> appel zijn substitueerbare producten: ze voorzien individueel<br />
in <strong>de</strong> bevrediging van <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> behoefte, zie bron 4. Het bestaan van<br />
substituten vermin<strong>de</strong>rt <strong>de</strong> individuele bereidheid om voor een bepaald product te<br />
betalen.<br />
Bron 4 Substitueerbare producten: voorzien individueel in <strong>de</strong> bevrediging van <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />
behoefte.<br />
• De aanwezigheid van complementaire producten. Dit zijn producten die samen<br />
voorzien in <strong>de</strong> bevrediging van een behoefte. Zo kun je met een spelcomputer<br />
niet spelen zon<strong>de</strong>r bijbehoren<strong>de</strong> games, en is een pantalon van een kostuum niet<br />
compleet zon<strong>de</strong>r het bijbehoren<strong>de</strong> colbert. Er zijn bij complementaire goe<strong>de</strong>ren<br />
steeds twee goe<strong>de</strong>ren nodig om in een behoefte te voorzien. De betalingsbereidheid<br />
voor een product neemt toe als je al een product bezit dat complementair is.<br />
Zo ben je bereid om meer voor een game te betalen als je al een spelcomputer<br />
bezit.<br />
• Exogene factoren. Omstandighe<strong>de</strong>n waar je geen invloed op hebt, zoals het weer<br />
of <strong>de</strong> verkeersdrukte, heten exogene factoren. Deze factoren kunnen <strong>de</strong> individuele<br />
vraag beïnvloe<strong>de</strong>n. Je individuele vraag naar roomijs zal bijvoorbeeld stijgen<br />
naarmate het mooier weer is. Maar een lange rij bij <strong>de</strong> ijssalon zal je vraag weer<br />
temperen.<br />
Yptisem doet boodschappen. Voor het avon<strong>de</strong>ten twijfelt ze tussen spinazie en<br />
bloemkool. Ze heeft een voorkeur voor spinazie, maar <strong>de</strong> bloemkool is in <strong>de</strong> aanbieding.<br />
Dit vermin<strong>de</strong>rt haar betalingsbereidheid voor spinazie. Yptisem besluit<br />
om bloemkool te kopen. Ze heeft ook nieuwe stofzuigerzakken nodig. In haar<br />
stofzuiger passen alleen stofzuigerzakken van een bepaald type. De betalingsbereidheid<br />
van Yptisem voor <strong>de</strong>ze zakken is groot, want ze koopt geen an<strong>de</strong>re
individuele vraaglijn<br />
stofzuiger om goedkopere stofzuigerzakken te kunnen kopen. Het lijkt wel of <strong>de</strong><br />
fabrikant van <strong>de</strong> stofzuigerzakken dit geweten heeft, want <strong>de</strong> zakken die ze nodig<br />
heeft zijn weer duur<strong>de</strong>r gewor<strong>de</strong>n. Voor haar va<strong>de</strong>r moet Yptisem scheerschuim<br />
kopen. Hij scheert zich ‘nat’, met een mesje. Scheerschuim en scheermesjes horen<br />
bij elkaar. Deze twee producten zijn complementair. Haar va<strong>de</strong>r heeft wel eens<br />
een elektrisch scheerapparaat overwogen. Een elektrisch scheerapparaat en een<br />
scheermesje zijn substitueerbare producten. Maar Yptisem brengt altijd scheerschuim<br />
en losse mesjes voor hem mee. ‘Gewoonten moet je op latere leeftijd niet<br />
meer veran<strong>de</strong>ren.’<br />
In bron 5 staat <strong>de</strong> individuele vraag van een consument naar balpennen. De linkergrafi<br />
ek geeft <strong>de</strong> individuele vraag in stapjes. Bij een prijs van € 4 vraagt <strong>de</strong> consument<br />
één balpen. Om <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid te laten stijgen tot twee balpennen, moet<br />
<strong>de</strong> prijs per balpen met een hele euro dalen tot € 3. An<strong>de</strong>rs gezegd, <strong>de</strong> prijs moet in<br />
stapjes dalen om <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid te laten stijgen. Dat komt doordat <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong><br />
aantallen telkens een geheel getal zijn. In <strong>de</strong> linkergrafi ek van bron 5 zijn dat<br />
bijvoorbeeld één, twee, drie of vier balpennen, want an<strong>de</strong>rhalve balpen is niet mogelijk.<br />
Als dat wel mogelijk is, ontstaat een individuele vraag, weergegeven als individuele<br />
vraaglijn. In dat geval hoeven <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> aantallen geen gehele getallen te<br />
zijn. Ook alle tussenliggen<strong>de</strong> gebroken getallen zijn dan mogelijk. In <strong>de</strong> rechtergrafi ek<br />
in bron 5 is <strong>de</strong> individuele vraag als vraaglijn getekend. Op <strong>de</strong>ze vraaglijn ligt bijvoorbeeld<br />
<strong>de</strong> combinatie 2,05 balpennen bij een prijs van € 2,95. Een gebroken aantal<br />
balpennen is natuurlijk niet realistisch. Maar in <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> paragraaf wordt dui<strong>de</strong>lijk<br />
waarom je meestal werkt met een vraaglijn, en niet met een vraag in stapjes.<br />
Bron 5 Een discrete en continue individuele vraag naar balpennen.<br />
p<br />
€ 4<br />
€ 3<br />
€ 2<br />
€ 1<br />
0<br />
p<br />
€ 5<br />
1 2 3 4 q<br />
0<br />
5<br />
Met <strong>de</strong> vraaglijn kun je <strong>de</strong> formule van <strong>de</strong> individuele vraag opstellen. Voor <strong>de</strong> rechtergrafi<br />
ek in bron 5 is dat q = 5 – p. Hierbij geldt dat q <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid<br />
balpennen is en p <strong>de</strong> prijs van een balpen. Bij een prijs van bijvoorbeeld 3 wil het<br />
individu 5 – 3 = 2 balpennen kopen. Maar <strong>de</strong> formule geldt niet voor alle prijzen.<br />
Een negatieve prijs bestaat namelijk niet. En een negatieve gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid<br />
bestaat ook niet, waardoor <strong>de</strong> prijs niet hoger dan 5 mag zijn. De vergelijking van <strong>de</strong><br />
individuele vraag geldt alleen voor een prijs tussen 0 en 5. An<strong>de</strong>rs gesteld: q = 5 – p,<br />
waarbij 0 ≤ p ≤ 5.<br />
Hoofdstuk 1 ∙ De vraag naar producten<br />
q<br />
41
42<br />
Module 2 ∙ Eenmaal, an<strong>de</strong>rmaal, verkocht<br />
Het individuele consumentensurplus kun je ook bij een vraaglijn berekenen. Dit zie<br />
je in bron 6 bij een prijs van € 2. Bij <strong>de</strong>ze prijs vraagt <strong>de</strong> consument drie eenhe<strong>de</strong>n.<br />
Voor alle eenhe<strong>de</strong>n tussen nul en drie bereken je het verschil tussen <strong>de</strong> prijs en <strong>de</strong><br />
betalingsbereidheid. De optelsom van al <strong>de</strong>ze verschillen is het individuele consumentensurplus.<br />
Bij een vraaglijn doen ook alle gebroken getallen tussen 0 en 3 als<br />
hoeveelheid mee. Daarom is het individuele consumentensurplus in bron 6 gelijk aan<br />
<strong>de</strong> oppervlakte van <strong>de</strong> driehoek ABC: 1/2 × (€ 5 − € 2) × 3 = € 4,50.<br />
Bron 6 Het consumentensurplus bij een individuele continue vraaglijn.<br />
p<br />
€ 5<br />
€ 2<br />
0<br />
B<br />
A<br />
C<br />
3 5<br />
q<br />
Uit bron 6 volgt dat <strong>de</strong> oppervlakte van <strong>de</strong> groene driehoek groter is naarmate <strong>de</strong><br />
prijs lager is. Dit is een wetmatigheid: hoe lager <strong>de</strong> prijs, hoe groter het individuele<br />
consumentensurplus. An<strong>de</strong>rs gezegd: het welbevin<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> consument is hoger<br />
naarmate <strong>de</strong> prijs lager is.<br />
Yptisem staat bij <strong>de</strong> bakker. De koekjes die ze vorige week kocht, wil ze nu weer<br />
kopen. ‘Hé, zijn ze duur<strong>de</strong>r gewor<strong>de</strong>n?’ vraagt Yptisem. ‘Ja, dat klopt,’ antwoordt<br />
<strong>de</strong> bakker. ‘Die koekjes verkochten zo goed! Daarom dacht ik: die mogen wel wat<br />
duur<strong>de</strong>r zijn.’ ‘Ja, ik vind ze ook erg lekker. Duur<strong>de</strong>r of niet, ik koop ze toch.’ Buiten<br />
over<strong>de</strong>nkt Yptisem haar aankoop. ‘Die hogere prijs zit me toch niet lekker. Ik<br />
houd er nu toch min<strong>de</strong>r aan over. Maar ja, ik kon die koekjes niet laten liggen. En<br />
wie weet zijn ze volgen<strong>de</strong> week wel in <strong>de</strong> aanbieding.’<br />
1.2 De collectieve vraag<br />
De individuele vraag van een consument heeft geen invloed op <strong>de</strong> prijs die <strong>de</strong> producent<br />
voor zijn product vraagt. Daarvoor is <strong>de</strong> individuele vraag te klein. Maar <strong>de</strong><br />
producent is wel geïnteresseerd in <strong>de</strong> vraag van een hele groep. Hij wil weten wat het<br />
verband is tussen <strong>de</strong> prijs van zijn product en het aantal producteenhe<strong>de</strong>n dat een
afzetgebied<br />
collectieve<br />
betalingsbereidheid<br />
collectieve vraaglijn<br />
hele groep consumenten voor die prijs vraagt. Dit verband is <strong>de</strong> collectieve vraag. Een<br />
groep consumenten kan bestaan uit <strong>de</strong> leerlingen in een schoolklas, <strong>de</strong> inwoners van<br />
een dorp of alle inwoners van een land. Welke groep van toepassing is, is afhankelijk<br />
van het afzetgebied van <strong>de</strong> producent. Het afzetgebied is het gebied waar <strong>de</strong> producent<br />
iets verkoopt. Een fi etsenproducent verkoopt fi etsen in heel Ne<strong>de</strong>rland, terwijl<br />
een bakker alleen klanten heeft in het dorp waarin hij zijn winkel heeft. Voor een<br />
fi etsenproducent is heel Ne<strong>de</strong>rland zijn afzetgebied, voor een bakker is dat het dorp<br />
waarin zijn winkel staat.<br />
De collectieve vraag is <strong>de</strong> optelsom van alle individuele vraaglijnen. Zo ontstaat <strong>de</strong><br />
collectieve betalingsbereidheid: <strong>de</strong> maximale prijs waarbij een gegeven aantal producteenhe<strong>de</strong>n<br />
door <strong>de</strong> groep als geheel wordt afgenomen. Dat wil niet zeggen dat<br />
ie<strong>de</strong>reen binnen <strong>de</strong> groep bij die prijs het product ook koopt. Dat hangt voor ie<strong>de</strong>reen<br />
afzon<strong>de</strong>rlijk af van zijn individuele betalingsbereidheid.<br />
In <strong>de</strong> linkergrafi ek van bron 7 staat <strong>de</strong> betalingsbereidheid van consument A voor<br />
balpennen, in <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lste grafi ek voor consument B. Je gaat nu <strong>de</strong> collectieve vraag<br />
van <strong>de</strong>ze twee consumenten afl ei<strong>de</strong>n. Daarvoor moet je hun individuele vraag optellen.<br />
Dat is gebeurd in <strong>de</strong> rechtergrafi ek van bron 7. In <strong>de</strong>ze rechtergrafi ek staat op<br />
<strong>de</strong> x-as staat het symbool Q. Dit is het symbool voor <strong>de</strong> collectieve hoeveelheid. Bij<br />
ie<strong>de</strong>re prijs is bepaald hoeveel producteenhe<strong>de</strong>n <strong>de</strong> consumenten A en B samen vragen.<br />
Bij een balpenprijs van € 4 kopen bei<strong>de</strong> consumenten één pen. De collectieve<br />
gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid is bij een prijs van € 4 dus twee balpennen. Bij een prijs van<br />
€ 3 vraagt consument A twee pennen en consument B ook. Bij een prijs van € 3 is <strong>de</strong><br />
collectieve gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid dus vier. Bij een prijs van € 2 vragen bei<strong>de</strong> consumenten<br />
drie pennen, waardoor <strong>de</strong> collectieve gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid zes is. En zo<br />
ver<strong>de</strong>r. In <strong>de</strong> rechtergrafi ek van bron 7 staat <strong>de</strong> zo verkregen collectieve vraag. Die<br />
geeft het verband weer tussen <strong>de</strong> prijs van een balpen en aantal balpennen dat consumenten<br />
A en B samen vragen voor die prijs.<br />
Bron 7 Van individuele vraag naar collectieve vraag.<br />
p<br />
€ 4<br />
€ 3<br />
€ 2<br />
€ 1<br />
Individuele vraag<br />
persoon A<br />
p<br />
€ 4<br />
0 1 2 3 4 q 0 1 2 3 4 q<br />
€ 3<br />
€ 2<br />
€ 1<br />
Individuele vraag<br />
persoon B<br />
p<br />
€ 4<br />
€ 3<br />
€ 2<br />
€ 1<br />
0<br />
Collectieve vraag<br />
persoon A plus B<br />
1 2 3 4 5 6 7 8 Q<br />
In bron 8 (zie volgen<strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong>) zie je hoe je <strong>de</strong> twee individuele vraaglijnen van<br />
consument A en B kunt optellen tot een collectieve vraaglijn. Eerst bekijk je vanaf<br />
welke prijs er niets wordt gevraagd. Dat is bij € 5. Dit is het snijpunt van <strong>de</strong> collectieve<br />
vraaglijn met <strong>de</strong> y-as. Vervolgens bereken je hoeveel stuks gevraagd wor<strong>de</strong>n als<br />
<strong>de</strong> prijs 0 is. Dat is 5 + 5 = 10 balpennen. Dit is het snijpunt van <strong>de</strong> collectieve vraaglijn<br />
met <strong>de</strong> x-as. Deze twee punten staan in <strong>de</strong> rechtergrafi ek van bron 8. Als je <strong>de</strong>ze<br />
twee punten met elkaar verbindt, krijg je <strong>de</strong> collectieve vraaglijn.<br />
Hoofdstuk 1 ∙ De vraag naar producten<br />
43
44<br />
prijs-afzetcurve<br />
Module 2 ∙ Eenmaal, an<strong>de</strong>rmaal, verkocht<br />
Bron 8 Van individuele vraaglijn naar collectieve vraaglijn.<br />
Individuele vraag<br />
persoon A<br />
p<br />
€ 5<br />
0<br />
5<br />
q<br />
Individuele vraag<br />
persoon B<br />
p<br />
€ 5<br />
0<br />
5<br />
q<br />
Collectieve vraag<br />
persoon A plus B<br />
p<br />
€ 5<br />
0 10 Q<br />
Als alle individuele vraaglijnen dalen, geldt dat ook voor hun optelsom: <strong>de</strong> collectieve<br />
gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid van een goed daalt als <strong>de</strong> prijs ervan stijgt. De collectieve<br />
vraag wordt ver<strong>de</strong>r beïnvloed door <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> factoren die <strong>de</strong> individuele vragen<br />
beïnvloe<strong>de</strong>n, zoals <strong>de</strong> prijs van substitueerbare en/of complementaire goe<strong>de</strong>ren, <strong>de</strong><br />
voorkeuren binnen <strong>de</strong> groep, het inkomen van <strong>de</strong> individuen binnen <strong>de</strong> groep, en<br />
exogene factoren zoals het weer.<br />
Experiment Nu of nooit!<br />
Als van ie<strong>de</strong>reen <strong>de</strong> individuele vraag bekend is, kun je <strong>de</strong> collectieve vraag afl ei<strong>de</strong>n. In <strong>de</strong><br />
praktijk is dat erg bewerkelijk. Maar het kan ook an<strong>de</strong>rs. Dit experiment gaat over <strong>de</strong> vraag:<br />
wanneer zou jij kopen? En wat betekent dat voor <strong>de</strong> collectieve vraag?<br />
Yptisem dronk graag <strong>de</strong> appel-mangovruchtendrank van Hero, maar <strong>de</strong>ze is uit<br />
het assortiment gehaald. En ook an<strong>de</strong>re supermarkten leveren <strong>de</strong>ze drank niet<br />
meer. ‘De vraag was te klein en daarom levert Hero niet meer,’ zo vertelt een me<strong>de</strong>werkster<br />
van <strong>de</strong> supermarkt. ‘We hebben eerst <strong>de</strong> prijs nog fl ink laten zakken,<br />
maar dat lever<strong>de</strong> maar weinig extra verkochte pakken op.’ En ze vervolgt: ‘Maar<br />
we hebben wel <strong>de</strong> appel-kiwivariant. Die lijkt erop en is even duur.’ ‘Jammer,’<br />
<strong>de</strong>nkt Yptisem. ‘Blijkbaar is <strong>de</strong> collectieve vraag naar <strong>de</strong> appel-mangovruchten-<br />
drank te klein om het voor Hero mogelijk te maken <strong>de</strong>ze variant te blijven aanbie<strong>de</strong>n<br />
tegen een re<strong>de</strong>lijke prijs. Dat ik er individueel veel meer voor zou willen betalen,<br />
doet niet ter zake.’ ‘Maar als jullie nou eens fl ink reclame gaan maken voor <strong>de</strong><br />
appel-mangovariant,’ stelt Yptisem voor, ‘dan kopen mensen het toch vanzelf?’<br />
‘Maar wat moeten wij dan met al die onverkochte pakken appel-kiwi?’ vraagt <strong>de</strong><br />
me<strong>de</strong>werkster van <strong>de</strong> supermarkt. ‘Tja,’ <strong>de</strong>nkt Yptisem, ‘met reclame kun je <strong>de</strong><br />
collectieve vraag wel beïnvloe<strong>de</strong>n, maar dat gaat blijkbaar ten koste van <strong>de</strong> collectieve<br />
vraag naar substitueerbare producten. Nou ja, dan maar appel-kiwi.’<br />
De collectieve vraag heet ook wel <strong>de</strong> prijs-afzetcurve. Deze curve geeft het verband<br />
tussen <strong>de</strong> prijs van een product en het aantal eenhe<strong>de</strong>n van dat product dat tegen<br />
die prijs wordt afgezet. In dit boek wordt <strong>de</strong>ze benaming niet gebruikt. Ver<strong>de</strong>r wordt<br />
steeds gesproken over ‘<strong>de</strong> vraag’ als het om <strong>de</strong> collectieve vraag gaat, en over <strong>de</strong><br />
‘individuele vraag’ in alle an<strong>de</strong>re gevallen.
collectieve<br />
consumentensurplus<br />
De mate waarin <strong>de</strong> consumptie van een product bijdraagt aan het welbevin<strong>de</strong>n van<br />
een consument, meet je met het consumentensurplus. De mate waarin <strong>de</strong> consumptie<br />
van een product bijdraagt aan het welbevin<strong>de</strong>n van alle consumenten, meet je<br />
met het collectieve consumentensurplus, zie bron 9. Dit is <strong>de</strong> optelsom van het individuele<br />
consumentensurplus van alle consumenten die het product kopen. Maar<br />
als heel veel consumenten het product kopen, is <strong>de</strong> berekening van het collectieve<br />
consumentensurplus een hele klus. Gelukkig kun je met <strong>de</strong> collectieve vraag het collectieve<br />
consumentensurplus direct berekenen: het is <strong>de</strong> oppervlakte on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> collectieve<br />
vraaglijn en boven <strong>de</strong> prijs.<br />
Bron 9 Individueel en collectief consumentensurplus bij een prijs van € 0,10 per<br />
boterham.<br />
€ 0,26<br />
€ 0,10<br />
Individueel consumentensurplus Collectief consumentensurplus<br />
p<br />
p<br />
0<br />
€ 0,26<br />
€ 0,10<br />
4 6,5 q 0<br />
100 162,5<br />
Yptisem is gevraagd om het collectieve consumentensurplus van het eten van<br />
brood te berekenen voor haar klas. De prijs van een boterham is € 0,10. In <strong>de</strong> klas<br />
zitten 25 leerlingen. Uit een klaslokaalexperiment blijkt dat ie<strong>de</strong>reen in <strong>de</strong> klas<br />
<strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> individuele vraag naar boterhammen heeft. De individuele vraag naar<br />
boterhammen staat in <strong>de</strong> linkergrafi ek van bron 9. Hieruit blijkt dat ie<strong>de</strong>re leerling<br />
vier boterhammen koopt bij een prijs € 0,10 per boterham. Het individuele<br />
consumentensurplus is bij <strong>de</strong>ze prijs: 1/2 × 4 × (€ 0,26 – € 0,10) = € 0,32. Het<br />
collectieve consumentensurplus is bij <strong>de</strong>ze prijs gelijk aan 25 × € 0,32 = € 8. Dit<br />
kun je ook direct berekenen met <strong>de</strong> collectieve vraag. De collectieve vraag naar<br />
boterhammen van <strong>de</strong> klas van Yptisem staat in <strong>de</strong> rechtergrafi ek in bron 9. Dit is<br />
<strong>de</strong> optelsom van 25 keer <strong>de</strong> individuele vraag uit <strong>de</strong> linkergrafi ek. Bij een prijs van<br />
€ 0,10 per boterham wor<strong>de</strong>n er in totaal 100 gevraagd. De oppervlakte on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />
collectieve vraaglijn en boven <strong>de</strong> prijs is dan: 1/2 × 100 × (€ 0,26 – € 0,10) = € 8.<br />
Net als bij het individuele consumentensurplus geldt ook voor het collectieve consumentensurplus:<br />
hoe lager <strong>de</strong> prijs, hoe groter het collectieve consumentensurplus.<br />
Omdat je meestal alleen kijkt naar het collectieve consumentensurplus, spreek je in<br />
dit geval kortweg over het consumentensurplus.<br />
Hoofdstuk 1 ∙ De vraag naar producten<br />
Q<br />
45
46<br />
prijselasticiteit van <strong>de</strong><br />
gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid<br />
1.3 Elasticiteiten<br />
Module 2 ∙ Eenmaal, an<strong>de</strong>rmaal, verkocht<br />
Meestal stijgt <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid als <strong>de</strong> prijs daalt. Maar een winkelier wil<br />
graag precies weten in welke mate <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid toeneemt als hij <strong>de</strong> prijs<br />
verlaagt. En an<strong>de</strong>rsom: hoe sterk veran<strong>de</strong>rt <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid bij een prijsstijging?<br />
Om dit te weten, moet <strong>de</strong> winkelier <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> van <strong>de</strong> prijselasticiteit van <strong>de</strong><br />
gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid kennen. Dit is <strong>de</strong> procentuele veran<strong>de</strong>ring van <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong><br />
hoeveelheid als gevolg van een procentuele veran<strong>de</strong>ring in <strong>de</strong> prijs. In formule:<br />
Stel dat <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid met 10% stijgt als gevolg van een prijsdaling van<br />
20%. De prijselasticiteit van <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid is in dit voorbeeld gelijk aan:<br />
10% / –20% = –0,5. De procentuele veran<strong>de</strong>ring van <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid is<br />
bij <strong>de</strong>ze elasticiteit <strong>de</strong> helft van <strong>de</strong> procentuele veran<strong>de</strong>ring in prijs.<br />
Als een winkelier <strong>de</strong> prijselasticiteit van een product kent, kan hij het effect van een<br />
prijsveran<strong>de</strong>ring op <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid inschatten. Als <strong>de</strong> elasticiteit bijvoorbeeld<br />
–3 is, weet <strong>de</strong> winkelier dat door een prijsverhoging van 5% <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong><br />
hoeveelheid met 15% daalt. De hoeveelheid geld die <strong>de</strong> winkelier van zijn klanten<br />
ontvangt (<strong>de</strong> omzet) zal dan dalen: het aantal stuks dat hij verkoopt daalt procentueel<br />
sterker dan <strong>de</strong> verkoopprijs stijgt. De elasticiteit is altijd een negatief getal, omdat<br />
<strong>de</strong> prijs en hoeveelheid in tegengestel<strong>de</strong> richting veran<strong>de</strong>ren. Als <strong>de</strong> prijs stijgt, daalt<br />
<strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid, en an<strong>de</strong>rsom.<br />
De waar<strong>de</strong> van <strong>de</strong> prijselasticiteit wordt bepaald door <strong>de</strong> plaats op <strong>de</strong> vraaglijn. In<br />
bron 10 is <strong>de</strong> vraag naar balpennen getekend. In punt A is <strong>de</strong> prijs per balpen € 0,40.<br />
Bij die prijs wor<strong>de</strong>n tien balpennen gevraagd. Als <strong>de</strong> prijs daalt tot € 0,30 per balpen,<br />
neemt <strong>de</strong> vraag met tien balpennen toe tot twintig balpennen. Van A naar B op <strong>de</strong><br />
vraaglijn is nu <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> van <strong>de</strong> prijselasticiteit te bepalen. De prijs daalt met 10 /<br />
40 × 100% = 25%. De gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid neemt vervolgens toe van 10 tot 20,<br />
dus met een stijging van 100%. De waar<strong>de</strong> van <strong>de</strong> prijselasticiteit van A naar B is dus<br />
100% / –25% = –4. In punt C is <strong>de</strong> prijs € 0,20 en wor<strong>de</strong>n er <strong>de</strong>rtig balpennen gevraagd.<br />
Een daling van <strong>de</strong> prijs met € 0,10 laat <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid weer met<br />
tien balpennen stijgen. Van C naar D is <strong>de</strong> prijselasticiteit 33,33% / –50% = –0,67.<br />
Hoewel <strong>de</strong> prijsdaling steeds € 0,10 bedraagt, heeft <strong>de</strong> prijselasticiteit van A naar B<br />
een an<strong>de</strong>re uitkomst dan die van C naar D.
inkomenselasticiteit<br />
van <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong><br />
hoeveelheid<br />
Bron 10 Prijselasticiteiten verschillen per plaats op <strong>de</strong> vraaglijn.<br />
p<br />
€ 0,50<br />
€ 0,40<br />
€ 0,30<br />
€ 0,20<br />
€ 0,10<br />
0<br />
10<br />
A<br />
20<br />
B<br />
30<br />
C<br />
40<br />
D<br />
50<br />
Q<br />
Dit voorbeeld laat zien wat algemeen geldt voor <strong>de</strong> prijselasticiteit: hoe hoger het<br />
startpunt van <strong>de</strong> prijsveran<strong>de</strong>ring op <strong>de</strong> vraaglijn ligt, hoe groter <strong>de</strong> negatieve waar<strong>de</strong><br />
van <strong>de</strong> prijselasticiteit. Met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n: hoe hoger <strong>de</strong> prijs in eerste instantie is,<br />
hoe groter het procentuele effect van een prijsveran<strong>de</strong>ring is op <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid.<br />
Yptisem staat bij <strong>de</strong> groenteboer. ‘Zeg, vorige week waren <strong>de</strong> mango’s nog € 1<br />
per stuk, maar nu zie ik dat ze per stuk € 1,50 kosten. Wat een verschil!’ ‘Dat<br />
komt doordat <strong>de</strong> inkoopprijs is gestegen,’ antwoordt <strong>de</strong> groenteboer. ‘De oogst in<br />
Australië is dit jaar <strong>de</strong>els mislukt. Ik heb er niet te veel ingekocht, want ik wil niet<br />
met overgebleven waar blijven zitten. Dat moet ik allemaal weggooien.’ ‘Hoeveel<br />
mango’s heb je vorige week dan verkocht?’ vraagt Yptisem. ‘Ik had er vijfhon<strong>de</strong>rd<br />
ingekocht, en heb er vierhon<strong>de</strong>rd verkocht. De rest heb ik weggegooid,’ antwoordt<br />
<strong>de</strong> groenteboer. ‘Nou, ik laat ze vandaag liggen,’ zegt Yptisem, ‘ze zijn mij<br />
te duur.’ ‘Je bent niet <strong>de</strong> eerste. Ik heb er <strong>de</strong>ze week maar driehon<strong>de</strong>rd ingekocht,<br />
maar ik <strong>de</strong>nk niet dat ik er meer dan tweehon<strong>de</strong>rd zal verkopen. Dan moet ik er<br />
weer hon<strong>de</strong>rd weggooien. Maar die zijn wel een stuk duur<strong>de</strong>r!’ ‘Tja,’ <strong>de</strong>nkt Yptisem,<br />
‘als je nou had geweten dat <strong>de</strong> prijselasticiteit van mango’s –2 is, wist je dat<br />
je er nooit meer dan tweehon<strong>de</strong>rd had moeten inkopen.’<br />
Een an<strong>de</strong>re belangrijke elasticiteit is <strong>de</strong> inkomenselasticiteit van <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid.<br />
Deze elasticiteit meet <strong>de</strong> procentuele veran<strong>de</strong>ring in <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid<br />
als gevolg van een procentuele veran<strong>de</strong>ring in het inkomen. Een salarisverhoging<br />
heeft bijvoorbeeld invloed op het aantal keer dat iemand in een restaurant eet.<br />
Stel: iemand krijgt een salarisverhoging van 10%. Daardoor gaat <strong>de</strong>ze consument<br />
niet twee keer, maar drie keer per maand uit eten. Dat is een toename van 50%. De<br />
inkomenselasticiteit van <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid is dan 50% / 10% = 5.<br />
Hoofdstuk 1 ∙ De vraag naar producten<br />
47
48<br />
normaal goed<br />
inferieur goed<br />
Module 2 ∙ Eenmaal, an<strong>de</strong>rmaal, verkocht<br />
1.4 Productin<strong>de</strong>ling op basis van inkomenselasticiteit<br />
Een veran<strong>de</strong>ring in het inkomen beïnvloedt het beschikbare budget. In module 1<br />
werd dui<strong>de</strong>lijk dat er bij een hoger budget meer producten gekocht kunnen wor<strong>de</strong>n.<br />
Maar dat betekent niet dat er van alle producten ook meer gekocht gaat wor<strong>de</strong>n.<br />
Dat hangt of van het type product. Als het om een normaal goed gaat, neemt <strong>de</strong><br />
gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid toe als het budget groter wordt. An<strong>de</strong>rs gezegd: bij normale<br />
goe<strong>de</strong>ren is <strong>de</strong> inkomenselasticiteit positief. Dit geldt bijvoorbeeld voor <strong>de</strong> uitgaven<br />
aan huur, drank en vervoer.<br />
De situatie voor een normaal goed staat in <strong>de</strong> linkergrafi ek van bron 11. Stel dat in <strong>de</strong><br />
uitgangssituatie <strong>de</strong> prijs gelijk is aan € 60. Er wor<strong>de</strong>n dan veertig eenhe<strong>de</strong>n gevraagd.<br />
On<strong>de</strong>rhan<strong>de</strong>lingen tussen <strong>de</strong> vakbon<strong>de</strong>n en <strong>de</strong> werkgevers hebben gezorgd voor een<br />
algemene salarisverhoging van 5%. Omdat het een normaal goed betreft, stijgt door<br />
<strong>de</strong> inkomensstijging <strong>de</strong> vraag. Bij ie<strong>de</strong>re prijs hoort nu een grotere gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid.<br />
Dit betekent dat <strong>de</strong> vraaglijn horizontaal naar rechts verschuift. Bij een prijs van<br />
€ 60 wor<strong>de</strong>n er nu geen veertig producteenhe<strong>de</strong>n gevraagd, maar zestig. Dit is een<br />
toename van 50%. De inkomenselasticiteit is bij <strong>de</strong>ze prijs gelijk aan 50% / 5% = 10.<br />
Bron 11 Individuele vraaglijnen voor normale en inferieure goe<strong>de</strong>ren.<br />
p<br />
€ 120<br />
€ 100<br />
€ 60<br />
Normaal goed Inferieur goed<br />
0<br />
40 60 100 120 Q<br />
p<br />
€ 100<br />
€ 90<br />
€ 60<br />
0 30 40<br />
90 100 Q<br />
De inkomenselasticiteit kan ook negatief zijn. In dat geval is sprake van een inferieur<br />
goed: <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid daalt als het inkomen stijgt. Inferieure goe<strong>de</strong>ren zijn<br />
over het algemeen producten van een lage kwaliteit. Bij een inkomensstijging wor<strong>de</strong>n<br />
<strong>de</strong>ze vervangen door vergelijkbare producten van een betere kwaliteit.<br />
In <strong>de</strong> rechtergrafi ek van bron 11 staat <strong>de</strong> situatie voor een inferieur goed. Door een<br />
inkomensstijging van 5% verschuift <strong>de</strong> vraaglijn naar links. Bij ie<strong>de</strong>re prijs hoort dus<br />
een lagere gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid. Bij een prijs van € 60 daalt <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid<br />
van veertig naar <strong>de</strong>rtig. Dit is een daling van 25%. De inkomenselasticiteit is<br />
dus: –25% / 5% = –5.
luxe goe<strong>de</strong>ren<br />
noodzakelijk goed<br />
Yptisem staat bij <strong>de</strong> slager. Ze koopt wat lamsgehakt. ‘Zou ik wat meer verdienen,<br />
dan kocht ik ie<strong>de</strong>re dag vlees,’ <strong>de</strong>nkt ze. De vraag van Yptisem naar vlees zou<br />
toenemen als haar inkomen stijgt. Haar inkomenselasticiteit van vlees is positief.<br />
Voor Yptisem is vlees een normaal goed. ‘En ik zou dan ook min<strong>de</strong>r vaak gehakt<br />
kopen, maar af en toe een biefstuk,’ zo mijmert ze ver<strong>de</strong>r. ‘Gehakt vind ik inferieur<br />
aan een biefstuk.’ Door een inkomensstijging zou <strong>de</strong> vraag van Yptisem naar<br />
gehakt afnemen. Haar inkomenselasticiteit van gehakt is negatief. Voor Yptisem is<br />
gehakt een inferieur goed.<br />
Een belangrijke waar<strong>de</strong> van <strong>de</strong> inkomenselasticiteit is <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> 1. Bij <strong>de</strong>ze inkomenselasticiteit<br />
veran<strong>de</strong>rt <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid met hetzelf<strong>de</strong> percentage als het percentage<br />
waarmee het inkomen veran<strong>de</strong>rt. Bij een inkomenselasticiteit boven <strong>de</strong> 1 is<br />
<strong>de</strong> procentuele stijging van <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid groter dan <strong>de</strong> procentuele stijging<br />
van het inkomen. Goe<strong>de</strong>ren waarvoor dit geldt zijn luxe goe<strong>de</strong>ren. Dure auto’s<br />
en vakantiewoningen zijn voorbeel<strong>de</strong>n van luxe goe<strong>de</strong>ren. Als <strong>de</strong> inkomenselasticiteit<br />
tussen <strong>de</strong> 0 en <strong>de</strong> 1 ligt, neemt <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid met een kleiner percentage<br />
toe dan het percentage waarmee het inkomen stijgt. In dat geval is er sprake van een<br />
noodzakelijk goed. Energie en voeding zijn voorbeel<strong>de</strong>n van noodzakelijke goe<strong>de</strong>ren.<br />
In bron 12 staan alle soorten goe<strong>de</strong>ren op basis van <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> van <strong>de</strong> inkomenselasticiteit.<br />
Bron 12 Productin<strong>de</strong>ling op basis van <strong>de</strong> inkomenselasticiteit.<br />
Waar<strong>de</strong> inkomenselasticiteit (i.e.) Normale goe<strong>de</strong>ren Inferieure goe<strong>de</strong>ren<br />
i.e. < 0 Inferieur goed<br />
0 < i.e. < 1 Noodzakelijk goed<br />
1 < i.e. Luxe goed<br />
In bron 13 (zie volgen<strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong>) zie je voor <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> goe<strong>de</strong>ren wat <strong>de</strong> relatie<br />
is tussen <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid en het inkomen. Het inkomen staat op <strong>de</strong><br />
x-as. Het symbool voor inkomen is I. Bij inferieure goe<strong>de</strong>ren daalt <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid<br />
als het inkomen stijgt. Bij noodzakelijke en luxe goe<strong>de</strong>ren is het an<strong>de</strong>rsom:<br />
bij een toename van het inkomen stijgt <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid. Voor luxe goe<strong>de</strong>ren<br />
verloopt <strong>de</strong> lijn steiler dan <strong>de</strong> 45°-lijn, omdat <strong>de</strong> procentuele toename in <strong>de</strong><br />
gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid groter is dan <strong>de</strong> procentuele toename in het inkomen. Voor<br />
noodzakelijke goe<strong>de</strong>ren verloopt <strong>de</strong> lijn vlakker dan <strong>de</strong> 45°-lijn.<br />
Hoofdstuk 1 ∙ De vraag naar producten<br />
49
50<br />
consumptiepakket<br />
Module 2 ∙ Eenmaal, an<strong>de</strong>rmaal, verkocht<br />
Bron 13 Het consumptiepakket bij een verschillend inkomen.<br />
q<br />
45˚<br />
luxe goed<br />
noodzakelijk goed<br />
inferieur goed<br />
q<br />
65<br />
40<br />
35<br />
30<br />
15<br />
10<br />
luxe goed<br />
noodzakelijk goed<br />
inferieur goed<br />
I € 1.500 € 3.000 I<br />
Vrijwel ie<strong>de</strong>reen consumeert tegelijkertijd inferieure goe<strong>de</strong>ren, noodzakelijke goe<strong>de</strong>ren<br />
en luxe goe<strong>de</strong>ren. Dit geheel aan producten is het consumptiepakket. Sommigen<br />
wonen wat kleiner, zodat ze vaak op vakantie kunnen gaan. An<strong>de</strong>ren gaan nooit op<br />
vakantie, zodat ze in een luxere auto kunnen rij<strong>de</strong>n. Een veran<strong>de</strong>ring in het inkomen<br />
veran<strong>de</strong>rt <strong>de</strong> samenstelling van het consumptiepakket, omdat verschillen<strong>de</strong> producten<br />
een verschillen<strong>de</strong> inkomenselasticiteit hebben. In <strong>de</strong> rechtergrafi ek van bron 13 is<br />
dit voor een consument getekend. Bij een inkomen van € 1.500 per maand koopt <strong>de</strong><br />
consument 10 luxe goe<strong>de</strong>ren, 30 noodzakelijke goe<strong>de</strong>ren en 40 inferieure goe<strong>de</strong>ren.<br />
Bij een inkomen van € 3.000 per maand koopt <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> consument 65 luxe goe<strong>de</strong>ren,<br />
35 noodzakelijke goe<strong>de</strong>ren en 15 inferieure goe<strong>de</strong>ren. Bij een hoger inkomen<br />
koopt <strong>de</strong> consument dus min<strong>de</strong>r inferieure goe<strong>de</strong>ren, iets meer noodzakelijke goe<strong>de</strong>ren,<br />
en veel meer luxe goe<strong>de</strong>ren.<br />
Experiment Mag het een onsje meer zijn?<br />
Als prijzen veran<strong>de</strong>ren, dan veran<strong>de</strong>ren ook <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelhe<strong>de</strong>n. Dit meet je met <strong>de</strong><br />
prijselasticiteit. En als inkomens veran<strong>de</strong>ren, dan veran<strong>de</strong>ren gevraag<strong>de</strong> hoeveelhe<strong>de</strong>n ook. Dit<br />
meet je met <strong>de</strong> inkomenselasticiteit. In dit experiment beantwoord je <strong>de</strong> vraag: hoeveel vraag<br />
je nu <strong>de</strong> prijzen zijn veran<strong>de</strong>rd? Ga je meer of min<strong>de</strong>r kopen?
Hoofdstuk 2<br />
Productie, kosten en winst<br />
Een klein sterretje in een autovoorruit kan wor<strong>de</strong>n<br />
gerepareerd. Gespecialiseer<strong>de</strong> me<strong>de</strong>werkers van een<br />
scha<strong>de</strong>herstelbedrijf spuiten dan speciale hars in <strong>de</strong><br />
barst. Na verloop van tijd is <strong>de</strong>ze hars uitgehard en<br />
kan <strong>de</strong> automobilist weer veilig <strong>de</strong> weg op. Sommige<br />
scha<strong>de</strong>herstelbedrijven opereren mobiel: op parkeerplaatsen<br />
bij bouwmarkten zetten ze hun tent op, waar<br />
ze <strong>de</strong> reparaties uitvoeren. An<strong>de</strong>re bedrijven hebben<br />
vaste vestigingen waar klanten naartoe moeten<br />
komen. Zo bestaan er verschillen<strong>de</strong> manieren waarop<br />
het herstellen van voorruitscha<strong>de</strong>s georganiseerd is.<br />
En die brengen specifi eke kosten met zich mee. Een<br />
vaste vestiging kost altijd geld, ook als er niet gerepareerd<br />
wordt. Mobiele herstellers hebben <strong>de</strong>ze kosten<br />
niet. Daar staat tegenover dat zij op zoek moeten<br />
gaan naar goe<strong>de</strong> plaatsten om hun tent op te zetten.<br />
En ie<strong>de</strong>re keer moet <strong>de</strong> gemeente daarvoor een<br />
vergunning verlenen. Mobiele herstellers kunnen hun<br />
aanbod wel weer gemakkelijker aanpassen aan <strong>de</strong><br />
weersomstandighe<strong>de</strong>n. In <strong>de</strong> winter is <strong>de</strong> vraag naar<br />
hun diensten kleiner. Automobilisten staan toch liever<br />
binnen in een vaste vestiging te wachten dan buiten<br />
in <strong>de</strong> kou. Een mobiele hersteller kan zijn me<strong>de</strong>werkers<br />
vrij geven bij kou en regen. Hij kan er ook voor<br />
kiezen om alleen in <strong>de</strong> zomermaan<strong>de</strong>n te werken en<br />
me<strong>de</strong>werkers alleen tij<strong>de</strong>lijk in dienst te nemen. Het<br />
aantal reparaties dat een scha<strong>de</strong>herstelbedrijf met een<br />
vaste vestiging per jaar verzorgt, ligt een stuk hoger.<br />
Dat moet ook wel, want dit type bedrijf moet hogere<br />
kosten terugverdienen.<br />
Kernbegrippen<br />
• Produceren<br />
• Productiefactor<br />
• Productiekosten<br />
• Productiefunctie<br />
•<br />
•<br />
•<br />
Gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> totale<br />
kosten<br />
Marginale kosten<br />
Afnemen<strong>de</strong> meeropbrengst<br />
Hoofdstuk 2 ∙ Productie, kosten en winst<br />
51
52<br />
produceren<br />
productiefactoren<br />
arbeidsmarkt<br />
loonvoet<br />
2.1 Productie<br />
Module 2 ∙ Eenmaal, an<strong>de</strong>rmaal, verkocht<br />
Producten die je koopt, komen ergens vandaan; ze wor<strong>de</strong>n geproduceerd. Produceren<br />
betekent dat een aantal productiefactoren wordt gebruikt om een product<br />
te maken. Sommige productiefactoren veran<strong>de</strong>ren daarbij, an<strong>de</strong>re productiefactoren<br />
veran<strong>de</strong>ren niet. Om een milkshake te maken heb je ijs, melk en een mixer nodig.<br />
De productiefactoren ijs en melk veran<strong>de</strong>ren in een milkshake door ze in een mixer<br />
te doen. De mixer veran<strong>de</strong>rt niet. Maar melk, ijs en een mixer zijn niet voldoen<strong>de</strong>.<br />
Iemand moet <strong>de</strong> mixer bedienen, er moet elektriciteit zijn, en er moet een plek zijn<br />
waar je <strong>de</strong> milkshake kunt maken.<br />
Er zijn vier categorieën van productiefactoren:<br />
• Arbeid. Arbeid is het menselijk han<strong>de</strong>len tij<strong>de</strong>ns het productieproces. Arbeid is<br />
bijvoorbeeld <strong>de</strong> docent die voor <strong>de</strong> klas staat, <strong>de</strong> politicus die een wetsvoorstel<br />
ver<strong>de</strong>digt, en <strong>de</strong> fabrieksarbei<strong>de</strong>r die aan <strong>de</strong> lopen<strong>de</strong> band staat. De markt waarop<br />
<strong>de</strong>ze productiefactor wordt aangebo<strong>de</strong>n en gevraagd, is <strong>de</strong> arbeidsmarkt. Op<br />
<strong>de</strong>ze markt komt <strong>de</strong> prijs van arbeid tot stand. Deze prijs heeft een speciale naam:<br />
<strong>de</strong> loonvoet.<br />
• Kennis. De productiefactor kennis hangt nauw samen met <strong>de</strong> productiefactor arbeid.<br />
Kennis omvat alle wetenschap, kun<strong>de</strong> en vaardighe<strong>de</strong>n die in het productieproces<br />
wor<strong>de</strong>n gebruikt. Voordat een docent voor <strong>de</strong> klas kan staan, heeft hij<br />
eerst voldoen<strong>de</strong> kennis moeten opdoen om les te kunnen geven. Een fabrieksarbei<strong>de</strong>r<br />
moet eerst opgeleid wor<strong>de</strong>n voordat hij mee kan doen in het productieproces.<br />
De productiefactor kennis heeft invloed op <strong>de</strong> productiefactor arbeid. In <strong>de</strong><br />
regel neemt <strong>de</strong> arbeidsproductiviteit toe als <strong>de</strong> productiefactor arbeid meer kennis<br />
bezit.<br />
• Kapitaal. Er wordt bij <strong>de</strong> productiefactor kapitaal on<strong>de</strong>rscheid gemaakt tussen fysiek<br />
kapitaal en fi nancieel kapitaal. Fysiek kapitaal omvat zaken als een bedrijfsauto<br />
en een fabriekshal. Maar ook halffabricaten, zoals ijzerplaten en onbewerkt<br />
ijs zijn vormen van fysiek kapitaal. Financieel kapitaal is het geld dat nodig is om<br />
te kunnen produceren. Dat kapitaal is bijvoorbeeld nodig om een nieuwe fabriek<br />
te bouwen, om grondstoffen te kopen of lonen uit te betalen.<br />
• Locatie. Om te kunnen produceren is er een locatie nodig. Dat kan een stuk grond<br />
aan <strong>de</strong> oever van een rivier zijn, maar ook een etage in een kantorencomplex. Het<br />
product dat wordt gemaakt, beïnvloedt <strong>de</strong> locatiekeuze. Een steenfabriek zal in<br />
<strong>de</strong> nabijheid van een rivier staan, omdat <strong>de</strong> productiefactor zand en het product<br />
steen bei<strong>de</strong> gemakkelijk per binnenschip vervoerd kunnen wor<strong>de</strong>n. Maar een zakelijke<br />
dienstverlener vestigt zich in <strong>de</strong> nabijheid van zijn klanten in het zakendistrict<br />
van een grote stad. De locatiekeuze wordt ook beïnvloed door <strong>de</strong> kosten van<br />
<strong>de</strong> an<strong>de</strong>re productiefactoren op die locatie. Lan<strong>de</strong>n met lage lonen zijn aantrekkelijke<br />
locaties, omdat <strong>de</strong> productiefactor arbeid daar goedkoop is. En lan<strong>de</strong>n met<br />
natuurlijke grondstoffen zoals erts en koper, zijn een logische locatie voor bedrijven<br />
die halffabricaten produceren.<br />
In het productieproces wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong>ze vier factoren gebruikt om producten en diensten<br />
te produceren. Een product is tastbaar, zoals <strong>de</strong> milkshake, een tafel of een dvd
productieproces<br />
productiekosten<br />
vaste kosten<br />
variabele kosten<br />
totale kosten<br />
speler. Een dienst is niet tastbaar, zoals een knipbeurt bij <strong>de</strong> kapper of <strong>de</strong> bemid<strong>de</strong>ling<br />
bij het afsluiten van een hypotheek. In het vervolg wordt alleen gesproken van producten.<br />
Diensten vallen daar ook on<strong>de</strong>r. In bron 1 is het productieproces schematisch<br />
weergegeven.<br />
Bron 1 Het productieproces: productiefactoren wor<strong>de</strong>n gebruikt om producten en<br />
diensten te produceren.<br />
Productiefactoren:<br />
• arbeid<br />
• kennis<br />
• kapitaal<br />
• locatie<br />
➡Productieproces,<br />
zoals:<br />
• steenfabriek<br />
• bank<br />
• universiteit<br />
• laboratorium<br />
➡Productie:<br />
• producten<br />
• diensten<br />
Johan werkt in het Waterloopkundig Laboratorium in Delft. Hij on<strong>de</strong>rzoekt hoeveel<br />
<strong>de</strong> dijken verhoogd moeten wor<strong>de</strong>n om Ne<strong>de</strong>rland te beschermen tegen <strong>de</strong><br />
stijgen<strong>de</strong> zeespiegel. Het resultaat van zijn on<strong>de</strong>rzoek zal een rapport zijn voor<br />
<strong>de</strong> minister van Verkeer en Waterstaat. Voor <strong>de</strong> productie van dit rapport maakt<br />
Johan gebruikt van <strong>de</strong> vier verschillen<strong>de</strong> productiefactoren. Samen met een collega<br />
voert hij het on<strong>de</strong>rzoek uit. Bei<strong>de</strong>n hebben gestu<strong>de</strong>erd aan <strong>de</strong> Technische<br />
Universiteit Delft om <strong>de</strong> noodzakelijke kennis op te doen. Johan en zijn collega<br />
maken voor hun on<strong>de</strong>rzoek gebruik van een proefopstelling in het laboratorium.<br />
Deze proefopstelling is een schaalmo<strong>de</strong>l van <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse kust. Met dit fysieke<br />
kapitaal kunnen <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rzoekers <strong>de</strong> situatie van <strong>de</strong> stijgen<strong>de</strong> zeespiegel nabootsen.<br />
Het laboratorium zelf staat in Delft, op <strong>de</strong> campus van <strong>de</strong> universiteit. Die<br />
locatie is handig, want zo kan Johan ook gemakkelijk bij an<strong>de</strong>re on<strong>de</strong>rzoekers te<br />
ra<strong>de</strong> gaan.<br />
2.2 De kosten van productie<br />
Produceren kost geld. Dit zijn productiekosten: <strong>de</strong> kosten die gemaakt wor<strong>de</strong>n om<br />
een bepaal<strong>de</strong> hoeveelheid te produceren. Er zijn twee soorten productiekosten: vaste<br />
kosten en variabele kosten. Vaste kosten veran<strong>de</strong>ren niet als er meer of min<strong>de</strong>r<br />
wordt geproduceerd. Dit geldt bijvoorbeeld voor <strong>de</strong> huur van een bedrijfspand of<br />
<strong>de</strong> aanschafkosten van een lopen<strong>de</strong> band. Als <strong>de</strong> lopen<strong>de</strong> band gekocht is, zijn <strong>de</strong><br />
aanschafkosten gemaakt. De aanschafkosten van <strong>de</strong> lopen<strong>de</strong> band wor<strong>de</strong>n dan niet<br />
meer beïnvloed door veran<strong>de</strong>ringen in <strong>de</strong> productieomvang. Variabele kosten zijn<br />
wel afhankelijk van <strong>de</strong> productieomvang, zoals het arbeidsloon per gewerkt uur of<br />
het materiaal dat wordt gebruikt om het eindproduct te verpakken. De optelsom van<br />
<strong>de</strong> variabele kosten en <strong>de</strong> vaste kosten zijn <strong>de</strong> totale kosten.<br />
Hoofdstuk 2 ∙ Productie, kosten en winst<br />
53
54<br />
productiefunctie<br />
Module 2 ∙ Eenmaal, an<strong>de</strong>rmaal, verkocht<br />
Hoe <strong>de</strong> kosten stijgen als <strong>de</strong> productieomvang toeneemt, wordt bepaald door <strong>de</strong><br />
productiefunctie. De productiefunctie laat zien welke productie mogelijk is door <strong>de</strong><br />
inzet van productiefactoren. In bron 2 is in <strong>de</strong> linkergrafi ek een productiefunctie getekend<br />
van een stukadoor. Op <strong>de</strong> x-as staat het aantal uren dat <strong>de</strong> stukadoor op een<br />
dag werkt. Dit is <strong>de</strong> inzet van <strong>de</strong> productiefactor arbeid. Het symbool voor arbeid is<br />
a. De grafi ek geeft het totaal aantal muren weer dat een stukadoor op een dag kan<br />
egaliseren. De eerste muur is in een half uur klaar. Maar stukadoren is zwaar werk.<br />
Na <strong>de</strong> eerste muur is <strong>de</strong> stukadoor al wat vermoeid. De twee<strong>de</strong> muur kost <strong>de</strong> stukadoor<br />
daarom meer tijd: an<strong>de</strong>rhalf uur. Na twee uur heeft <strong>de</strong> stukadoor dus twee<br />
muren geëgaliseerd. Een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> muur kost nog meer tijd, vermoeid als <strong>de</strong> stukadoor<br />
inmid<strong>de</strong>ls is gewor<strong>de</strong>n: 2,5 uur. En over <strong>de</strong> vier<strong>de</strong> muur doet hij 3,5 uur. Op een dag<br />
kan <strong>de</strong> stukadoor maximaal vier muren egaliseren.<br />
Bron 2 Van productiefunctie naar variabele kosten (VK).<br />
q<br />
4<br />
3<br />
2<br />
1<br />
0<br />
0,5 2<br />
productiefunctie<br />
4,5<br />
8<br />
a<br />
VK<br />
€ 160<br />
€ 90<br />
€ 40<br />
€ 10<br />
0 1 2 3 4 q<br />
In <strong>de</strong> rechtergrafi ek staan <strong>de</strong> arbeidskosten voor <strong>de</strong> werkgever van <strong>de</strong> stukadoor. Dit<br />
zijn variabele kosten (VK). De stukadoor verdient € 20 bruto per uur. Dat betekent<br />
dat <strong>de</strong> VK van het egaliseren van één muur gelijk zijn aan: 0,5 × € 20 = € 10. De VK<br />
van twee muren zijn 2 × € 20 = € 40. En zo ver<strong>de</strong>r. Op <strong>de</strong>ze manier kun je <strong>de</strong> grafi ek<br />
van <strong>de</strong> variabele kosten tekenen.<br />
In bron 3 zijn <strong>de</strong> totale kosten (TK) getekend. Het stukadoorsbedrijf heeft naast arbeid<br />
ook an<strong>de</strong>re kosten. Het bedrijf huurt bijvoorbeeld een bedrijfsauto en heeft het<br />
stukadoorsgereedschap gekocht. Dit zijn vaste kosten. Vaste kosten zijn niet afhankelijk<br />
van <strong>de</strong> hoeveelheid productie. In bron 3 zijn <strong>de</strong> vaste kosten per dag € 24. Als er<br />
geen muren wor<strong>de</strong>n geëgaliseerd, zijn <strong>de</strong> totale kosten gelijk aan € 24. Want zon<strong>de</strong>r<br />
productie zijn er geen variabele kosten. Als er wel wordt geproduceerd, zijn <strong>de</strong> totale<br />
kosten gelijk aan <strong>de</strong> som van <strong>de</strong> vaste en <strong>de</strong> variabele kosten. De productie van drie<br />
geëgaliseer<strong>de</strong> muren kost het stukadoorsbedrijf bijvoorbeeld € 24 + 4,5 × € 20 =<br />
€ 114. De lijn in bron 3 krijg je door <strong>de</strong> lijn van <strong>de</strong> variabele kosten omhoog te schuiven<br />
met het bedrag aan vaste kosten.
gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> totale<br />
kosten<br />
Bron 3 Het verloop van <strong>de</strong> totale kosten.<br />
variabele<br />
kosten<br />
vaste<br />
kosten<br />
TK<br />
€ 184<br />
€ 114<br />
€ 64<br />
€ 34<br />
€ 24<br />
0<br />
1<br />
2<br />
3<br />
Twee belangrijke kostenbegrippen wor<strong>de</strong>n afgeleid van <strong>de</strong> totale kosten: <strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong><br />
totale kosten en <strong>de</strong> marginale kosten. De gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> totale kosten, kortweg<br />
GTK, zijn <strong>de</strong> kosten per geproduceer<strong>de</strong> eenheid. In formule:<br />
De GTK zijn afhankelijk van <strong>de</strong> productieomvang, want in <strong>de</strong> formule veran<strong>de</strong>rt zowel<br />
<strong>de</strong> teller als <strong>de</strong> noemer door een veran<strong>de</strong>ring van <strong>de</strong> productie. In bron 3 zijn<br />
<strong>de</strong> GTK bij drie muren € 114 / 3 = € 38, en bij vier muren € 184 / 4 = € 46. Het<br />
berekenen van <strong>de</strong> GTK is nodig om te bepalen of een on<strong>de</strong>rneming winst maakt. Een<br />
on<strong>de</strong>rneming maakt winst als <strong>de</strong> GTK lager zijn dan <strong>de</strong> verkoopprijs.<br />
De GTK kun je ook van <strong>de</strong> TK-curve afl ei<strong>de</strong>n. Dit is gedaan in bron 4 (zie volgen<strong>de</strong><br />
bladzij<strong>de</strong>). In <strong>de</strong> bovenste grafi ek staat <strong>de</strong> TK-curve. Voor een bepaal<strong>de</strong> productieomvang<br />
zijn <strong>de</strong> GTK gelijk aan <strong>de</strong> y-waar<strong>de</strong> ge<strong>de</strong>eld door <strong>de</strong> x-waar<strong>de</strong>. Bekijk punt<br />
A op <strong>de</strong> TK-curve en het bijbehoren<strong>de</strong> punt op <strong>de</strong> curve in <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rste grafi ek. De<br />
productieomvang is x, <strong>de</strong> TK zijn y. De GTK in punt A is dus Y / X = € 114 / 3 = € 38.<br />
Als je <strong>de</strong>ze berekening maakt voor alle punten van <strong>de</strong> TK-curve, krijg je <strong>de</strong> curve<br />
van <strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> totale kosten, <strong>de</strong> GTK-curve, zie <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rste grafi ek in bron 4.<br />
4<br />
q<br />
Hoofdstuk 2 ∙ Productie, kosten en winst<br />
55
56<br />
marginale kosten<br />
afnemen<strong>de</strong><br />
meeropbrengsten<br />
Module 2 ∙ Eenmaal, an<strong>de</strong>rmaal, verkocht<br />
Bron 4 Totale en gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> kosten.<br />
TK<br />
€ 184<br />
€ 114<br />
€ 64<br />
€ 34<br />
€ 24<br />
0<br />
GTK<br />
€ 46<br />
€ 38<br />
€ 34<br />
€ 32<br />
0<br />
1<br />
1<br />
x<br />
2<br />
2<br />
A<br />
3<br />
GTK-curve<br />
3<br />
y<br />
4<br />
4<br />
GTK = y<br />
x<br />
q<br />
q<br />
De marginale kosten, kortweg MK, zijn <strong>de</strong> extra totale kosten van een extra geproduceer<strong>de</strong><br />
eenheid. In formule:<br />
Omdat <strong>de</strong> noemer in <strong>de</strong>ze formule gelijk is aan 1, zijn <strong>de</strong> MK gelijk aan <strong>de</strong> toename<br />
van <strong>de</strong> TK als er een extra eenheid wordt geproduceerd. Ook <strong>de</strong> MK zijn afhankelijk<br />
van <strong>de</strong> productieomvang, omdat in <strong>de</strong> formule <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> van <strong>de</strong> teller afhankelijk is<br />
van <strong>de</strong> productiehoeveelheid. De MK zijn belangrijk bij het bepalen van <strong>de</strong> maximale<br />
winst. Zolang <strong>de</strong> kosten van een extra geproduceer<strong>de</strong> eenheid on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> opbrengst<br />
van een extra geproduceer<strong>de</strong> eenheid ligt, is het winstgevend om <strong>de</strong> productie uit te<br />
brei<strong>de</strong>n. De volgen<strong>de</strong> paragraaf legt dit uit aan <strong>de</strong> hand van een cijfervoorbeeld.<br />
In bron 5 staan nog eens <strong>de</strong> kosten van <strong>de</strong> stukadoor. In dit voorbeeld is er sprake van<br />
afnemen<strong>de</strong> meeropbrengsten: in ie<strong>de</strong>r volgend gewerkt uur wordt er min<strong>de</strong>r geproduceerd.<br />
De stukadoor levert steeds min<strong>de</strong>r geëgaliseer<strong>de</strong> muren af per gewerkt uur.<br />
Een extra muur kost dus steeds meer arbeidstijd. Hierdoor stijgen <strong>de</strong> MK: <strong>de</strong> kosten<br />
per extra geproduceer<strong>de</strong> eenheid stijgen. Als <strong>de</strong> stukadoor <strong>de</strong> eerste muur egaliseert,<br />
nemen <strong>de</strong> kosten toe met € 34 – € 24 = € 10. De MK van muur 1 zijn € 10 / 1 = € 10.<br />
Door het egaliseren van een twee<strong>de</strong> muur stijgen <strong>de</strong> kosten met € 64 – € 34 = € 30.<br />
De MK van <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> muur zijn € 30 / 1 = € 30, en zo ver<strong>de</strong>r.
constante<br />
meeropbrengsten<br />
Bron 5 Kosten van een stukadoor.<br />
Aantal Vaste Aantal gewerkte uren Totaal aantal VK TK GTK MK<br />
muren kosten per muur extra gewerkte uren<br />
0 € 24 0 0 € 0 € 24 * *<br />
1 € 24 0,5 0,5 € 10 € 34 € 34 € 10<br />
2 € 24 1,5 2 € 40 € 64 € 32 € 30<br />
3 € 24 2,5 4,5 € 90 € 114 € 38 € 50<br />
4 € 24 3,5 8 € 160 € 184 € 46 € 70<br />
Een bijzon<strong>de</strong>re situatie is wanneer <strong>de</strong> stukadoor constante meeropbrengsten heeft.<br />
Bij constante meeropbrengsten wordt in ie<strong>de</strong>r volgend gewerkt uur steeds hetzelf<strong>de</strong><br />
geproduceerd, zie bron 6. De stukadoor blijft bijvoorbeeld <strong>de</strong> hele dag één muur per<br />
half uur produceren. In dat geval ontstaat een kostencurve zoals in bron 7. Het bijzon<strong>de</strong>re<br />
bij constante meeropbrengsten is dat <strong>de</strong> MK constant zijn. Een extra muur<br />
kost steeds een half uur arbeid, en dus € 10 aan extra kosten. De MK blijven constant:<br />
€ 10 per toegevoeg<strong>de</strong> muur.<br />
Bron 6 Kosten bij constante meeropbrengsten.<br />
Aantal muren Vaste kosten VK TK GTK MK<br />
0 € 24 € 0 € 24 * *<br />
1 € 24 € 10 € 34 € 34 € 10<br />
2 € 24 € 20 € 44 € 22 € 10<br />
3 € 24 € 30 € 54 € 18 € 10<br />
4 € 24 € 40 € 64 € 16 € 10<br />
Bron 7 TK- en MK-curve bij constante meeropbrengsten.<br />
variabele<br />
kosten<br />
vaste<br />
kosten<br />
TK,<br />
MK<br />
€ 24<br />
€ 10<br />
0<br />
MK-curve<br />
TK-curve<br />
q<br />
Hoofdstuk 2 ∙ Productie, kosten en winst<br />
57
58<br />
Hoofdstuk 3<br />
Het marktmechanisme<br />
Op <strong>de</strong> effectenbeurs wor<strong>de</strong>n effecten verhan<strong>de</strong>ld.<br />
Voorbeel<strong>de</strong>n van effecten zijn aan<strong>de</strong>len, obligaties<br />
en staatsleningen. Met een aan<strong>de</strong>el ben je me<strong>de</strong>eigenaar<br />
van <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rneming die het aan<strong>de</strong>el heeft<br />
uitgegeven. Een aan<strong>de</strong>elhou<strong>de</strong>r heeft daarmee recht<br />
op een <strong>de</strong>el van <strong>de</strong> winst van het bedrijf. De waar<strong>de</strong><br />
van een aan<strong>de</strong>el is daarom gelijk aan alle toekomstige<br />
winstuitkeringen. Deze winstuitkeringen hebben een<br />
speciale naam: divi<strong>de</strong>nd. Van een gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> beursgenoteer<strong>de</strong><br />
on<strong>de</strong>rneming zijn er hon<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n miljoenen<br />
aan<strong>de</strong>len in omloop. Er zijn duizen<strong>de</strong>n verschillen<strong>de</strong><br />
marktpartijen die <strong>de</strong>ze aan<strong>de</strong>len bezitten. En er zijn<br />
ook duizen<strong>de</strong>n marktpartijen die een aan<strong>de</strong>el willen<br />
kopen. Op <strong>de</strong> effectenbeurs komen al <strong>de</strong>ze vragers<br />
en aanbie<strong>de</strong>rs bij elkaar. De aan<strong>de</strong>len wor<strong>de</strong>n daar<br />
verhan<strong>de</strong>ld tegen een prijs die voor alle vragers en<br />
aanbie<strong>de</strong>rs niet te beïnvloe<strong>de</strong>n is. Want als je invloed<br />
zou hebben op <strong>de</strong> prijs van een aan<strong>de</strong>el, zou je in<br />
Module Module 2 ∙ Eenmaal, Eenmaal, an<strong>de</strong>rmaal, an<strong>de</strong>rmaal, verkocht<br />
een fractie van een secon<strong>de</strong> multimiljonair kunnen<br />
wor<strong>de</strong>n.<br />
Kernbegrippen<br />
• Individuele aanbodlijn<br />
• Collectieve aanbodlijn<br />
• Totale opbrengst<br />
• Gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> en marginale<br />
opbrengst<br />
•<br />
•<br />
•<br />
•<br />
•<br />
Winst<br />
Break-evenpunt<br />
Marktevenwicht<br />
Vraag- of aanbodoverschot<br />
Vrije prijsvorming
individuele aanbodlijn,<br />
collectieve aanbodlijn<br />
winst<br />
totale opbrengst<br />
omzet<br />
3.1 Opbrengsten, winst en winstmaximalisatie<br />
In hoofdstuk 1 is <strong>de</strong> individuele vraaglijn besproken en vervolgens <strong>de</strong> collectieve<br />
vraaglijn afgeleid. In dit hoofdstuk gebeurt hetzelf<strong>de</strong> voor het aanbod. Eerst bepalen<br />
we <strong>de</strong> individuele aanbodlijn en vervolgens lei<strong>de</strong>n we <strong>de</strong> collectieve aanbodlijn<br />
af. Het uitgangspunt daarbij is dat een individuele producent geen invloed heeft op<br />
<strong>de</strong> verkoopprijs van zijn product. An<strong>de</strong>rs gezegd: <strong>de</strong> prijs is voor <strong>de</strong> producenten<br />
exogeen. Dit is bijvoorbeeld het geval op <strong>de</strong> aan<strong>de</strong>lenbeurs of op een veiling van<br />
bloemen en planten. Meestal is <strong>de</strong> prijs exogeen als het aanbod van een individuele<br />
producent erg klein is in vergelijking met het totale aanbod. In module 3 komen situaties<br />
aan bod waarbij een producent <strong>de</strong> verkoopprijs wel kan beïnvloe<strong>de</strong>n.<br />
Om het individuele aanbod af te lei<strong>de</strong>n, moet dui<strong>de</strong>lijk zijn welke doelstelling een individuele<br />
aanbie<strong>de</strong>r nastreeft. Meestal wil <strong>de</strong> aanbie<strong>de</strong>r een zo groot mogelijke winst<br />
halen. Maar <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rneming kan ook streven naar het maximaliseren van <strong>de</strong> omzet,<br />
als er bijvoorbeeld zo veel mogelijk mensen aan het werk geholpen moeten wor<strong>de</strong>n.<br />
Dit is het geval bij organisaties waar werknemers me<strong>de</strong>-eigenaar zijn, zoals bij<br />
landbouwcoöperaties. Maar in dit hoofdstuk gaat het alleen over aanbie<strong>de</strong>rs die hun<br />
winst willen maximaliseren. Bij een exogene prijs kan een producent dan een productieomvang<br />
berekenen die zijn winst zo groot mogelijk maakt. Zo ontstaat er bij ie<strong>de</strong>re<br />
prijs een aangebo<strong>de</strong>n hoeveelheid. Al <strong>de</strong>ze combinaties vormen samen <strong>de</strong> individuele<br />
aanbodlijn.<br />
Om <strong>de</strong> winst bij gegeven prijzen te kunnen berekenen, moeten <strong>de</strong> kosten en <strong>de</strong> opbrengsten<br />
bekend zijn. In het vorige hoofdstuk zijn <strong>de</strong> kosten besproken. Je gaat nu<br />
kijken naar <strong>de</strong> opbrengsten. De totale opbrengst is gelijk aan <strong>de</strong> prijs van het product<br />
vermenigvuldigd met het aantal verkochte eenhe<strong>de</strong>n. Deze totale opbrengst, kortweg<br />
TO, heet ook wel omzet. In formule:<br />
In bron 1 (zie volgen<strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong>) is <strong>de</strong> TO getekend voor <strong>de</strong> stukadoor uit het vorige<br />
hoofdstuk. De prijs van een geëgaliseer<strong>de</strong> muur is constant en gelijk aan € 60. In<br />
punt A bijvoorbeeld wor<strong>de</strong>n er drie muren geëgaliseerd opgeleverd tegen een prijs<br />
van € 60 per stuk. De totale omzet bedraagt dan 3 × € 60 = € 180.<br />
Hoofdstuk 3 ∙ Het marktmechanisme<br />
59
60<br />
gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> opbrengst<br />
marginale opbrengst<br />
Module 2 ∙ Eenmaal, an<strong>de</strong>rmaal, verkocht<br />
Bron 1 Totale opbrengst (TO), gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> opbrengst (GO) en marginale opbrengst<br />
(MO) bij een exogene prijs.<br />
TO<br />
€ 240<br />
€ 180<br />
€ 120<br />
€ 60<br />
0<br />
GO, MO<br />
p = GO = MO = € 60<br />
0<br />
1<br />
1<br />
x<br />
2<br />
2<br />
A<br />
3<br />
3<br />
TO-curve<br />
y<br />
4<br />
4<br />
GO = y<br />
x<br />
Twee belangrijke opbrengstenbegrippen wor<strong>de</strong>n afgeleid van <strong>de</strong> totale opbrengsten:<br />
<strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> opbrengst en <strong>de</strong> marginale opbrengst. De gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> opbrengst<br />
(GO) is <strong>de</strong> opbrengst per verkochte eenheid. In formule:<br />
In bron 1 is <strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> opbrengst grafi sch afgeleid. Voor ie<strong>de</strong>r punt op <strong>de</strong> TOlijn<br />
is <strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> opbrengst gelijk aan <strong>de</strong> y-waar<strong>de</strong> ge<strong>de</strong>eld door <strong>de</strong> x-waar<strong>de</strong>. In<br />
punt A bijvoorbeeld is <strong>de</strong> y-waar<strong>de</strong> € 180 en <strong>de</strong> x-waar<strong>de</strong> 3. De GO is dan € 180 / 3<br />
= € 60. Zo blijkt dat op ie<strong>de</strong>r punt op <strong>de</strong> TO-lijn <strong>de</strong> GO gelijk is aan <strong>de</strong> verkoopprijs.<br />
Dat komt doordat <strong>de</strong> verkoopprijs constant blijft als <strong>de</strong> productieomvang veran<strong>de</strong>rt.<br />
Dit is ook eenvoudig uit <strong>de</strong> voorgaan<strong>de</strong> formule af te lei<strong>de</strong>n: GO = p × q / q = p.<br />
De marginale opbrengst (MO) is <strong>de</strong> opbrengst van <strong>de</strong> laatst verkochte eenheid. An<strong>de</strong>rs<br />
gezegd: <strong>de</strong> MO is gelijk aan <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ring in <strong>de</strong> totale opbrengst als er een<br />
extra eenheid wordt verkocht. In formule:<br />
Wanneer <strong>de</strong> prijs exogeen is, is <strong>de</strong> opbrengst van een extra verkochte eenheid gelijk<br />
aan <strong>de</strong> prijs. Als voor <strong>de</strong> stukadoor <strong>de</strong> prijs per geëgaliseer<strong>de</strong> muur exogeen is,<br />
q<br />
q
totale winst<br />
bijvoorbeeld € 60, dan is voor hem <strong>de</strong> opbrengst van een extra geëgaliseer<strong>de</strong> muur<br />
steeds € 60. De MO is steeds hetzelf<strong>de</strong>: ie<strong>de</strong>re extra geëgaliseer<strong>de</strong> muur verhoogt <strong>de</strong><br />
totale opbrengst met € 60. Dit betekent ook dat <strong>de</strong> MO gelijk is aan <strong>de</strong> GO. En <strong>de</strong><br />
GO was gelijk aan <strong>de</strong> prijs. Samengevat geldt voor een aanbie<strong>de</strong>r die met een exogene<br />
prijs te maken heeft het volgen<strong>de</strong>: verkoopprijs = GO = MO.<br />
Het verschil tussen <strong>de</strong> TO en <strong>de</strong> TK is <strong>de</strong> totale winst (TW). In formule:<br />
Om zijn winst te maximaliseren, moet een producent een productieomvang kiezen<br />
waarbij het verschil tussen <strong>de</strong> TO en <strong>de</strong> TK zo groot mogelijk is. Om die productie<br />
te bepalen, moet hij zich telkens het volgen<strong>de</strong> afvragen: als ik nog een extra eenheid<br />
produceer, neemt <strong>de</strong> winst dan toe of af? De winst neemt toe als <strong>de</strong> MO groter is<br />
dan <strong>de</strong> MK. In dat geval is <strong>de</strong> opbrengst van <strong>de</strong> extra geproduceer<strong>de</strong> eenheid groter<br />
dan <strong>de</strong> extra kosten die gemaakt moeten wor<strong>de</strong>n. De producent zal <strong>de</strong> extra eenheid<br />
dan produceren. Als <strong>de</strong> winst afneemt, moet <strong>de</strong> extra eenheid niet geproduceerd<br />
wor<strong>de</strong>n. In dat geval overstijgen <strong>de</strong> kosten van <strong>de</strong>ze extra eenheid <strong>de</strong> opbrengsten.<br />
De totale winst is dus maximaal bij een productiehoeveelheid waarbij <strong>de</strong> MO precies<br />
gelijk is aan <strong>de</strong> MK. Korter gezegd: TW is maximaal bij MO = MK.<br />
In bron 2 zijn <strong>de</strong> TO, MO en GO berekend voor <strong>de</strong> stukadoor bij een exogene prijs<br />
van € 60 per geëgaliseer<strong>de</strong> muur. De TK, GTK en MK komen uit bron 5 van het vorige<br />
hoofdstuk. Omdat <strong>de</strong> prijs per muur constant is, zijn ook <strong>de</strong> MO en <strong>de</strong> GO constant.<br />
Als <strong>de</strong> stukadoor <strong>de</strong> eerste muur egaliseert, nemen zijn opbrengsten toe met<br />
€ 60 – € 0 = € 60. De MO van <strong>de</strong> eerste muur is € 60 / 1 = € 60. Door een twee<strong>de</strong><br />
muur te egaliseren, nemen <strong>de</strong> opbrengsten toe met € 120 – € 60 = € 60. Ook voor<br />
<strong>de</strong> twee<strong>de</strong> muur is <strong>de</strong> MO € 60 / 1 = € 60. Als <strong>de</strong> stukadoor één muur egaliseert, is<br />
<strong>de</strong> winst € 26. Als <strong>de</strong> stukadoor een muur toevoegt aan zijn productie, levert dit een<br />
extra opbrengst op van € 60 (MO = € 60), terwijl <strong>de</strong> extra kosten € 30 zijn (MK =<br />
€ 30). De twee<strong>de</strong> muur levert dus een extra winst op van € 60 – € 30 = € 30. Hierdoor<br />
stijgt <strong>de</strong> winst van € 26 naar € 56. Zolang <strong>de</strong> MO groter is dan <strong>de</strong> MK levert<br />
extra productie extra winst op. Na het egaliseren van <strong>de</strong> <strong>de</strong>r<strong>de</strong> muur is <strong>de</strong> maximale<br />
winst bereikt. De vier<strong>de</strong> muur levert € 60 extra opbrengsten op, maar € 70 aan extra<br />
kosten. Door egalisering van <strong>de</strong>ze vier<strong>de</strong> muur zal <strong>de</strong> winst dalen. De stukadoor heeft<br />
met drie muren <strong>de</strong> top van <strong>de</strong> winstcurve bereikt.<br />
Bron 2 Kosten, opbrengsten en winst van <strong>de</strong> stukadoor bij een prijs van € 60.<br />
Aantal muren TK TO GO MO MK GTK TW<br />
0 € 24 € 0 € 0 * * * – € 24<br />
1 € 34 € 60 € 60 € 60 € 10 € 34 € 26<br />
2 € 64 € 120 € 60 € 60 € 30 € 32 € 56<br />
3 € 114 € 180 € 60 € 60 € 50 € 38 € 66<br />
4 € 184 € 240 € 60 € 60 € 70 € 46 € 56<br />
Hoofdstuk 3 ∙ Het marktmechanisme<br />
61
62<br />
break-evenpunt<br />
Module 2 ∙ Eenmaal, an<strong>de</strong>rmaal, verkocht<br />
Dat <strong>de</strong> winst maximaal is bij MO = MK kun je ook met grafi eken uitleggen. In <strong>de</strong><br />
bovenste grafi ek van bron 3 staan <strong>de</strong> TO-curve en <strong>de</strong> TK-curve. De afstand tussen<br />
<strong>de</strong>ze twee lijnen is <strong>de</strong> winst. Die staat afgebeeld in <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lste grafi ek. De winst<br />
is maximaal als het (verticale) verschil tussen TO en TK maximaal is. In <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rste<br />
grafi ek staan <strong>de</strong> MO-curve, <strong>de</strong> MK-curve en <strong>de</strong> GTK-curve. Uit <strong>de</strong> fi guur blijkt dat <strong>de</strong><br />
winst maximaal is bij een productie van q 2 . Bij <strong>de</strong>ze productiehoeveelheid geldt MO =<br />
MK, zie on<strong>de</strong>rste grafi ek.<br />
Bron 3 laat nog een an<strong>de</strong>r belangrijk punt zien: het break-evenpunt. Dit is <strong>de</strong> productie<br />
waarbij geen winst of verlies wordt gemaakt. Er geldt TO = TK. In bron 3 is dit het<br />
geval bij een productie van q 1 . Als <strong>de</strong> producent min<strong>de</strong>r produceert dan het breakevenpunt,<br />
maakt hij verlies. Als hij meer produceert, maakt hij winst. Het break-evenpunt<br />
is ook het punt waarbij <strong>de</strong> prijs gelijk is aan <strong>de</strong> GTK. Als geldt dat <strong>de</strong> opbrengst<br />
van ie<strong>de</strong>r product gelijk is aan <strong>de</strong> kosten van het product (prijs = GTK), moet dat ook<br />
gel<strong>de</strong>n voor alle producten gezamenlijk (TO = TK). Dit is ook als volgt af te lei<strong>de</strong>n:<br />
Bron 3 Kosten, opbrengsten en winst.<br />
TO, TK<br />
0<br />
TW<br />
0<br />
MO, MK,<br />
GTK<br />
p<br />
0<br />
q 1<br />
q 1<br />
q 1<br />
q 2<br />
q 2<br />
q 2<br />
TO<br />
TK<br />
q<br />
q<br />
MK<br />
MO<br />
GTK<br />
q
3.2 Individueel en collectief aanbod bij exogene prijzen<br />
In <strong>de</strong> vorige paragraaf is uitgelegd hoe een individuele producent bij een gegeven<br />
prijs berekent bij welke productiehoeveelheid <strong>de</strong> winst maximaal is. Als een producent<br />
<strong>de</strong> beslisregel MO = MK toepast bij alle mogelijke prijzen, ontstaat zijn individuele<br />
aanbodlijn: <strong>de</strong> relatie tussen <strong>de</strong> prijs en het aantal eenhe<strong>de</strong>n dat door een<br />
individuele aanbie<strong>de</strong>r wordt aangebo<strong>de</strong>n.<br />
In <strong>de</strong> vorige paragraaf stond dat <strong>de</strong> stukadoor drie muren egaliseert bij p = € 60. In<br />
bron 4 staan <strong>de</strong> opbrengsten en kosten voor <strong>de</strong> stukadoor bij een exogene prijs van<br />
€ 40 en van € 80 per geëgaliseer<strong>de</strong> muur. Uit bron 4 volgt dat hij twee muren egaliseert<br />
bij een prijs van € 40 en vier muren bij een prijs van € 80. Met <strong>de</strong>ze gegevens<br />
kun je <strong>de</strong> individuele aanbodlijn afl ei<strong>de</strong>n. Dat is gedaan in bron 5.<br />
Bron 4 Kosten, opbrengsten en winst gemaakt door <strong>de</strong> stukadoor bij een prijs van<br />
€ 40 en € 80.<br />
p = € 40<br />
Aantal muren TK TO GO MO MK GTK TW<br />
0 € 24 € 0 € 0 * * * – € 24<br />
1 € 34 € 40 € 40 € 40 € 10 € 34 € 6<br />
2 € 64 € 80 € 40 € 40 € 30 € 32 € 16<br />
3 € 114 € 120 € 40 € 40 € 50 € 38 € 6<br />
4 € 184 € 160 € 40 € 40 € 70 € 46 – € 24<br />
p = € 80<br />
Aantal muren TK TO GO MO MK GTK TW<br />
0 € 24 € 0 € 0 * * * – € 24<br />
1 € 34 € 80 € 80 € 80 € 10 € 34 € 46<br />
2 € 64 € 160 € 80 € 80 € 30 € 32 € 96<br />
3 € 114 € 240 € 80 € 80 € 50 € 38 € 126<br />
4 € 184 € 320 € 80 € 80 € 70 € 46 € 136<br />
Hoofdstuk 3 ∙ Het marktmechanisme<br />
63
64<br />
Module 2 ∙ Eenmaal, an<strong>de</strong>rmaal, verkocht<br />
Bron 5 De individuele aanbodlijn bij exogene prijzen.<br />
p<br />
€ 80<br />
€ 60<br />
€ 40<br />
€ 32<br />
0<br />
1<br />
D<br />
2<br />
C<br />
individuele<br />
aanbodlijn<br />
3<br />
A<br />
4<br />
B<br />
q<br />
Bij een prijs van € 60 egaliseert <strong>de</strong> stukadoor drie muren. Dat is punt A in bron 5.<br />
Punt B komt overeen met <strong>de</strong> vier muren die <strong>de</strong> stukadoor egaliseert bij een prijs van<br />
€ 80. Bij een prijs van € 40 egaliseert hij maar twee muren (punt C). Door <strong>de</strong>ze punten<br />
te verbin<strong>de</strong>n krijg je <strong>de</strong> individuele aanbodlijn.<br />
Het minimum van <strong>de</strong> GTK is € 32 bij twee muren. Bij een prijs van precies € 32 maakt<br />
<strong>de</strong> stukadoor geen winst en geen verlies als hij twee muren egaliseert. Ie<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>r<br />
aantal muren leidt bij een prijs van € 32 tot verlies. Bij een prijs on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> € 32 zal <strong>de</strong><br />
stukadoor an<strong>de</strong>r werk moeten zoeken, want met muren egaliseren zal hij alleen maar<br />
verlies maken. De individuele aanbodlijn in bron 5 begint daarom in punt D. On<strong>de</strong>r<br />
<strong>de</strong> € 32 biedt hij niets aan.<br />
Om het collectieve aanbod van meer<strong>de</strong>re aanbie<strong>de</strong>rs uit te rekenen, moet je <strong>de</strong> individuele<br />
aanbodlijnen optellen. De collectieve aanbodlijn geeft aan hoeveel stuks er in<br />
totaal wor<strong>de</strong>n aangebo<strong>de</strong>n bij een bepaal<strong>de</strong> prijs. In bron 6 is <strong>de</strong> collectieve aanbodlijn<br />
getekend voor hon<strong>de</strong>rd stukadoors met <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> kostenfunctie. Eer<strong>de</strong>r hebben<br />
we afgeleid dat één stukadoor bij een prijs van € 40 twee muren egaliseert. Hon<strong>de</strong>rd<br />
stukadoors egaliseren dan 100 × 2 = 200 muren bij een prijs van € 40. Dit is punt C<br />
in bron 6. Zo egaliseren 100 stukadoors 300 muren bij een prijs van € 60 (punt A)<br />
en 400 muren bij een prijs van € 80 (punt B). Als je <strong>de</strong>ze punten met elkaar verbindt,<br />
krijg je <strong>de</strong> collectieve aanbodlijn. Geen enkele stukadoor egaliseert een muur bij een<br />
prijs on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> € 32. Daarom begint <strong>de</strong> collectieve aanbodlijn in bron 6 in punt D.
Bron 6 De collectieve aanbodlijn bij exogene prijzen.<br />
p<br />
€ 80<br />
€ 60<br />
€ 40<br />
€ 32<br />
0<br />
100<br />
D<br />
C<br />
200<br />
collectieve<br />
aanbodlijn<br />
A<br />
300<br />
3.3 Het evenwicht tussen vraag en aanbod<br />
400<br />
B<br />
Een prijs is exogeen wanneer geen enkele individuele vrager of aanbie<strong>de</strong>r invloed<br />
heeft op <strong>de</strong> prijs. Maar alle individuen bij elkaar beïnvloe<strong>de</strong>n <strong>de</strong> prijs wel. De exogene<br />
prijs wordt bepaald door het samenspel van collectieve vraag en collectief aanbod. In<br />
bron 7 is voor olean<strong>de</strong>rs het collectieve aanbod en <strong>de</strong> collectieve vraag getekend. De<br />
collectieve aanbodlijn is <strong>de</strong> optelsom van <strong>de</strong> individuele aanbodlijnen van alle producenten<br />
van olean<strong>de</strong>rs. Een individuele kweker heeft geen invloed op <strong>de</strong> prijs. Daarvoor<br />
is zijn aanbod te klein. De collectieve vraag is <strong>de</strong> optelsom van <strong>de</strong> individuele<br />
vraaglijnen van consumenten die een olean<strong>de</strong>r willen kopen. Ook individuele consumenten<br />
hebben geen invloed op <strong>de</strong> prijs.<br />
Bron 7 Het evenwicht tussen collectieve vraag en collectief aanbod.<br />
p<br />
€ 50<br />
€ 25<br />
€ 5<br />
0<br />
5000<br />
Q<br />
collectief aanbod<br />
collectieve vraag<br />
10.000<br />
Q<br />
Hoofdstuk 3 ∙ Het marktmechanisme<br />
65
66<br />
marktevenwicht<br />
evenwichtsprijs,<br />
evenwichtshoeveelheid<br />
auctioneer<br />
Module 2 ∙ Eenmaal, an<strong>de</strong>rmaal, verkocht<br />
Op <strong>de</strong> markt van olean<strong>de</strong>rs komt een prijs tot stand waarbij <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid<br />
gelijk is aan <strong>de</strong> aangebo<strong>de</strong>n hoeveelheid. Zo ontstaat het marktevenwicht. Er is<br />
marktevenwicht als aan twee voorwaar<strong>de</strong>n is voldaan:<br />
• De gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid is gelijk aan <strong>de</strong> aangebo<strong>de</strong>n hoeveelheid.<br />
• Alle individuele producenten maximaliseren hun winst.<br />
Bij het marktevenwicht is er een evenwichtsprijs en een evenwichtshoeveelheid. De<br />
eerste voorwaar<strong>de</strong> stelt dat in <strong>de</strong> grafi ek <strong>de</strong> collectieve vraag- en aanbodlijn elkaar<br />
snij<strong>de</strong>n bij <strong>de</strong> evenwichtsprijs. Want alleen in het snijpunt van <strong>de</strong> twee lijnen zijn <strong>de</strong><br />
gevraag<strong>de</strong> en <strong>de</strong> aangebo<strong>de</strong>n hoeveelheid aan elkaar gelijk. In bron 7 is <strong>de</strong> evenwichtsprijs<br />
€ 25. Bij die prijs is <strong>de</strong> evenwichtshoeveelheid Q = 5000.<br />
Aan <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> voorwaar<strong>de</strong> is vanzelf voldaan, want <strong>de</strong> collectieve aanbodlijn is <strong>de</strong><br />
optelsom van <strong>de</strong> individuele aanbodlijnen. En <strong>de</strong> individuele aanbodlijnen geven het<br />
aanbod van <strong>de</strong> individuele aanbie<strong>de</strong>rs als zij naar maximale winst streven, zoals <strong>de</strong><br />
stukadoor in het eer<strong>de</strong>re voorbeeld.<br />
Het marktevenwicht kun je ook met <strong>de</strong> formules van <strong>de</strong> collectieve vraaglijn en collectieve<br />
aanbodlijn afl ei<strong>de</strong>n.<br />
De vergelijking van <strong>de</strong> collectieve vraag uit bron 7 is: Q vraag = 10.000 – 200p.<br />
De vergelijking van het collectieve aanbod is: Q aanbod = 250p – 1250.<br />
Er is sprake van evenwicht wanneer vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn:<br />
Q aanbod = Q vraag .<br />
Hieruit volgt: 10.000 – 200p = 250p – 1250<br />
450p = 11.250<br />
p = 25<br />
De evenwichtshoeveelheid krijg je door <strong>de</strong> evenwichtsprijs in te vullen in <strong>de</strong> vergelijking<br />
van <strong>de</strong> collectieve vraag of die van het collectieve aanbod:<br />
Q aanbod = 250 × 25 – 1250 = 5000<br />
Q vraag = 10.000 – 200 × 25 = 5000<br />
Een belangrijke vraag is hoe <strong>de</strong> evenwichtsprijs tot stand komt. Is er iemand die voor<br />
ie<strong>de</strong>r product een fi guur zoals in bron 7 tekent en dan uitrekent wat <strong>de</strong> evenwichtsprijs<br />
is? Het klinkt misschien verbazingwekkend, maar op sommige markten is dit<br />
in<strong>de</strong>rdaad het geval, zoals op <strong>de</strong> effectenbeurs. De persoon die vraag en aanbod met<br />
elkaar in evenwicht brengt, is <strong>de</strong> auctioneer. Maar in <strong>de</strong> meeste gevallen bestaat er<br />
geen auctioneer. Het geheel van het collectieve aanbod en <strong>de</strong> collectieve vraag zorgt<br />
er dan zelf voor dat <strong>de</strong> evenwichtsprijs wordt bereikt.<br />
Experiment Wie maakt me los?<br />
Wanneer <strong>de</strong> prijs exogeen is, wordt het marktevenwicht bepaald door het snijpunt van <strong>de</strong> collectieve<br />
aanbodlijn met <strong>de</strong> collectieve vraaglijn. In <strong>de</strong> praktijk komt een markt met volkomen<br />
concurrentie nauwelijks voor. En toch is er vaker sprake van volkomen concurrentie dan je misschien<br />
<strong>de</strong>nkt. In dit experiment gaat het om <strong>de</strong> vraag: welke prijs on<strong>de</strong>rhan<strong>de</strong>l jij?
aanbodoverschot<br />
vraagoverschot<br />
onzichtbare hand<br />
vrije prijsvorming<br />
Stel dat op <strong>de</strong> markt voor olean<strong>de</strong>rs <strong>de</strong> prijs € 35 is. Uit bron 8 blijkt dat er bij die<br />
prijs in totaal 7500 olean<strong>de</strong>rs wor<strong>de</strong>n aangebo<strong>de</strong>n terwijl er maar 3000 olean<strong>de</strong>rs gevraagd<br />
wor<strong>de</strong>n. Er is een aanbodoverschot ontstaan van 4500 olean<strong>de</strong>rs. Veel kwekers<br />
blijven met onverkochte olean<strong>de</strong>rs zitten. Om toch nog iets terug te verdienen<br />
van <strong>de</strong> gemaakte kosten, accepteren ze een lagere prijs. Als gevolg van <strong>de</strong> prijsdaling<br />
stijgt <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid en daalt <strong>de</strong> aangebo<strong>de</strong>n hoeveelheid waardoor het<br />
aanbodoverschot verdwijnt. Een prijs van € 35 kan daarom geen evenwichtsprijs zijn.<br />
Bron 8 Vraag- en aanbodoverschot ontstaan door niet-evenwichtsprijzen.<br />
p<br />
€ 50<br />
€ 35<br />
€ 20<br />
€ 5<br />
0<br />
aanbodoverschot<br />
vraagoverschot<br />
3000 3750 6000 7500<br />
collectief aanbod<br />
collectieve vraag<br />
10.000<br />
Maar een prijs van bijvoorbeeld € 20 is ook niet houdbaar. Bij <strong>de</strong>ze prijs wor<strong>de</strong>n 3750<br />
olean<strong>de</strong>rs geproduceerd, terwijl er 6000 wor<strong>de</strong>n gevraagd. Er ontstaat een vraagoverschot<br />
van 2250 lean<strong>de</strong>rs. Olean<strong>de</strong>rkwekers merken dat ze bij die prijs regelmatig<br />
‘nee’ moeten verkopen. Een hogere prijs is dan interessant, want ze verliezen er geen<br />
afzet door. Er wor<strong>de</strong>n immers veel meer olean<strong>de</strong>rs gevraagd dan ze op voorraad hebben.<br />
Door <strong>de</strong> prijsstijging daalt <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid en stijgt <strong>de</strong> aangebo<strong>de</strong>n<br />
hoeveelheid, waardoor het vraagoverschot verdwijnt.<br />
Zo ontstaat er een situatie waarbij <strong>de</strong> krachten van het collectieve aanbod en <strong>de</strong><br />
collectieve vraag <strong>de</strong> markt in evenwicht brengen. Dit coördinatiemechanisme heet<br />
ook wel <strong>de</strong> onzichtbare hand. Er is geen auctioneer die een evenwichtsprijs vaststelt.<br />
Deze prijs komt tot stand op een onzichtbare manier. Een an<strong>de</strong>re beken<strong>de</strong> benaming<br />
voor dit proces is vrije prijsvorming.<br />
3.4 Veran<strong>de</strong>ring van evenwicht tussen vraag en aanbod<br />
Wat gebeurt er met het marktevenwicht als <strong>de</strong> vraag of het aanbod veran<strong>de</strong>rt? Deze<br />
vraag kun je beantwoor<strong>de</strong>n met <strong>de</strong> grafi ek van <strong>de</strong> collectieve vraag en het collectieve<br />
aanbod. Stel dat <strong>de</strong> gasprijs met 5% is gestegen. Voor een olean<strong>de</strong>rkweker betekent<br />
Q<br />
Hoofdstuk 3 ∙ Het marktmechanisme<br />
67
68<br />
Module 2 ∙ Eenmaal, an<strong>de</strong>rmaal, verkocht<br />
dit dat het produceren van een olean<strong>de</strong>r duur<strong>de</strong>r is gewor<strong>de</strong>n. Door <strong>de</strong> gestegen gasprijs<br />
verschuift <strong>de</strong> MK-curve van <strong>de</strong> individuele aanbie<strong>de</strong>rs verticaal omhoog.<br />
Bij ie<strong>de</strong>re prijs daalt daardoor <strong>de</strong> bijpassen<strong>de</strong> hoeveelheid waarbij MO = MK geldt.<br />
Ie<strong>de</strong>re individuele aanbie<strong>de</strong>r biedt bij <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> prijs dus min<strong>de</strong>r aan. Het collectieve<br />
aanbod daalt daardoor ook. Hierdoor verschuift <strong>de</strong> collectieve aanbodlijn horizontaal<br />
naar links: bij een gegeven prijs wor<strong>de</strong>n er min<strong>de</strong>r olean<strong>de</strong>rs aangebo<strong>de</strong>n, zie bron 9.<br />
Bron 9 Verschuiving van het collectieve aanbod door een kostenstijging.<br />
p<br />
€ 50<br />
€ 30<br />
€ 25<br />
€ 14<br />
€ 5<br />
0<br />
nieuw collectief aanbod<br />
4000<br />
5000<br />
oud collectief aanbod<br />
collectieve vraag<br />
10.000<br />
De evenwichtsprijs vóór <strong>de</strong> gestegen gasprijs kan nu geen evenwichtsprijs meer zijn.<br />
Bij een prijs van € 25 zou er een vraagoverschot ontstaan. Hierdoor stijgt <strong>de</strong> prijs tot<br />
het nieuwe evenwichtsniveau. Bron 9 laat zien dat <strong>de</strong> nieuwe evenwichtsprijs € 30<br />
is. Maar niet alleen <strong>de</strong> evenwichtsprijs veran<strong>de</strong>rt, ook het aantal geproduceer<strong>de</strong> én<br />
gekochte olean<strong>de</strong>rs wordt beïnvloed door <strong>de</strong> kostenstijging. De evenwichtshoeveelheid<br />
daalt tot 4000 olean<strong>de</strong>rs. Zo is <strong>de</strong> gestegen gasprijs niet alleen slecht nieuws<br />
voor <strong>de</strong> olean<strong>de</strong>rkwekers. Ook <strong>de</strong> consumenten merken dit: olean<strong>de</strong>rs zijn duur<strong>de</strong>r<br />
gewor<strong>de</strong>n.<br />
Maar ook <strong>de</strong> vraagzij<strong>de</strong> van <strong>de</strong> markt kan veran<strong>de</strong>ren. Stel dat er nieuwe typen kuipplanten<br />
op <strong>de</strong> markt komen. Deze blijken voor veel mensen een goed en leuk alternatief<br />
te zijn voor een olean<strong>de</strong>r. De betalingsbereidheid voor olean<strong>de</strong>rs neemt hierdoor<br />
af. Bij een gegeven prijs wor<strong>de</strong>n min<strong>de</strong>r olean<strong>de</strong>rs gevraagd. De collectieve vraaglijn<br />
verschuift door <strong>de</strong> nieuwe typen kuipplanten horizontaal naar links, zie bron 10.<br />
Q
Bron 10 Verschuiving van <strong>de</strong> collectieve vraag naar olean<strong>de</strong>rs door <strong>de</strong> komst van<br />
nieuwe typen kuipplanten.<br />
p<br />
€ 50<br />
€ 25<br />
€ 20<br />
€ 5<br />
0<br />
3750<br />
5000<br />
nieuwe<br />
collectieve<br />
vraag<br />
collectief aanbod<br />
ou<strong>de</strong> collectieve vraag<br />
10.000<br />
De ou<strong>de</strong> evenwichtsprijs van € 25 creëert in <strong>de</strong> nieuwe situatie een aanbodoverschot.<br />
De prijs zal dalen om vraag en aanbod weer in evenwicht te brengen. Dit is het geval<br />
bij een prijs van € 20. Er wor<strong>de</strong>n bij <strong>de</strong>ze nieuwe evenwichtsprijs 3750 olean<strong>de</strong>rs<br />
geproduceerd en gekocht. De opkomst van <strong>de</strong> nieuwe kuipplanten heeft een dubbel<br />
negatief effect op <strong>de</strong> opbrengsten van <strong>de</strong> olean<strong>de</strong>rkwekers: er wor<strong>de</strong>n min<strong>de</strong>r olean<strong>de</strong>rs<br />
verkocht, tegen een lagere prijs.<br />
Experiment Wat, zo duur?<br />
Als <strong>de</strong> overheid een minimum- of maximumprijs instelt, dan kunnen er aanbod- of vraagoverschotten<br />
ontstaan. Transacties die tot een we<strong>de</strong>rzijds voor<strong>de</strong>lige ruil lei<strong>de</strong>n, wor<strong>de</strong>n dan gehin<strong>de</strong>rd<br />
door het overheidsingrijpen. In dit experiment gaat het om <strong>de</strong> vraag: welke prijs on<strong>de</strong>rhan<strong>de</strong>l<br />
jij als <strong>de</strong> overheid een minimumprijs invoert?<br />
Q<br />
Hoofdstuk 3 ∙ Het marktmechanisme<br />
69
70<br />
Begrippen<br />
Hoofdstuk 1<br />
Afzetgebied<br />
Gebied waar <strong>de</strong> producent zijn producten verkoopt.<br />
Betalingsbereidheid<br />
Maximale prijs die een consument bereid is te betalen per producteenheid<br />
bij een gegeven aantal producteenhe<strong>de</strong>n.<br />
Collectief consumentensurplus<br />
Optelsom van het individuele consumentensurplus van alle<br />
consumenten die het product kopen.<br />
Collectieve betalingsbereidheid<br />
Maximaal aantal eenhe<strong>de</strong>n dat bij een gegeven prijs door een<br />
groep consumenten als geheel wordt afgenomen.<br />
Collectieve vraaglijn<br />
Lijn die bij verschillen<strong>de</strong> prijzen aangeeft hoeveel eenhe<strong>de</strong>n een<br />
groep consumenten van het product wil kopen.<br />
Complementair product<br />
Product dat tezamen met een an<strong>de</strong>r product voorziet in <strong>de</strong> bevrediging<br />
van een behoefte.<br />
Consumentensurplus<br />
Verschil tussen <strong>de</strong> prijs en <strong>de</strong> betalingsbereidheid voor alle eenhe<strong>de</strong>n<br />
die een consument van een product koopt.<br />
Consumptiepakket<br />
Geheel aan producten en diensten dat een consument koopt.<br />
Exogene factor<br />
Omstandigheid waar betrokkenen geen invloed op hebben.<br />
Gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid<br />
Hoeveelheid die gevraagd wordt bij een bepaal<strong>de</strong> prijs.<br />
Individuele vraaglijn<br />
Lijn die bij verschillen<strong>de</strong> prijzen aangeeft hoeveel eenhe<strong>de</strong>n een<br />
individuele consument van het product wil kopen.<br />
Inferieur goed<br />
Goed waarvan <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid daalt als het inkomen<br />
toeneemt.<br />
Inkomenselasticiteit van <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid<br />
Procentuele veran<strong>de</strong>ring in <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid als gevolg<br />
van een procentuele veran<strong>de</strong>ring in het inkomen.<br />
Luxe goed<br />
Goed waarvan <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid meer dan evenredig<br />
stijgt als het inkomen toeneemt.<br />
Module 2 ∙ Eenmaal, an<strong>de</strong>rmaal, verkocht<br />
Noodzakelijk goed<br />
Goed waarvan <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid min<strong>de</strong>r dan evenredig<br />
stijgt als het inkomen toeneemt.<br />
Normaal goed<br />
Goed waarvan <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid stijgt als het inkomen<br />
toeneemt.<br />
Prijs-afzetcurve<br />
Lijn die het verband aangeeft tussen <strong>de</strong> prijs van een product en<br />
het aantal eenhe<strong>de</strong>n van dat product dat tegen die prijs wordt<br />
afgezet.<br />
Prijselasticiteit van <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid<br />
Procentuele veran<strong>de</strong>ring in <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid als gevolg<br />
van een procentuele veran<strong>de</strong>ring van <strong>de</strong> prijs.<br />
Substitueerbaar product<br />
Product dat in <strong>de</strong> ogen van <strong>de</strong> consument kan voorzien in <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />
behoefte.<br />
Welbevin<strong>de</strong>n<br />
Mate waarin een consument zijn behoeften bevredigt door <strong>de</strong><br />
inzet van schaarse mid<strong>de</strong>len.<br />
Hoofdstuk 2<br />
Afnemen<strong>de</strong> meeropbrengst<br />
Daling van <strong>de</strong> extra opbrengst door <strong>de</strong> inzet van een extra eenheid<br />
van een productiefactor.<br />
Arbeidsmarkt<br />
Markt waarop <strong>de</strong> productiefactor arbeid wordt verhan<strong>de</strong>ld.<br />
Constante meeropbrengst<br />
Gelijk blijven van <strong>de</strong> extra opbrengst door <strong>de</strong> inzet van een<br />
extra eenheid van een productiefactor.<br />
Gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> totale kosten<br />
Kosten per geproduceer<strong>de</strong> eenheid.<br />
Loonvoet<br />
Prijs van arbeid.<br />
Marginale kosten<br />
Toename van <strong>de</strong> totale kosten als gevolg van <strong>de</strong> productie van<br />
een extra eenheid product.<br />
Produceren<br />
Transformatie van productiefactoren naar producten en/of<br />
diensten.
Productiefactor<br />
Mid<strong>de</strong>l dat gebruikt wordt bij het productieproces.<br />
Productiefunctie<br />
Relatie tussen <strong>de</strong> ingezette productiefactoren en <strong>de</strong> daarmee<br />
gerealiseer<strong>de</strong> productie.<br />
Productiekosten<br />
Kosten die gemaakt wor<strong>de</strong>n om een bepaal<strong>de</strong> hoeveelheid te<br />
produceren.<br />
Productieproces<br />
Manier waarop productiefactoren wor<strong>de</strong>n gebruikt om producten<br />
en diensten te produceren.<br />
Totale kosten<br />
Som van vaste kosten en variabele kosten.<br />
Variabele kosten<br />
Kosten die variëren met <strong>de</strong> productieomvang.<br />
Vaste kosten<br />
Kosten die niet variëren met <strong>de</strong> productieomvang.<br />
Hoofdstuk 3<br />
Aanbodoverschot<br />
Verschil tussen gevraag<strong>de</strong> en aangebo<strong>de</strong>n hoeveelheid, waarbij<br />
het aanbod <strong>de</strong> vraag overstijgt.<br />
Auctioneer<br />
Marktmeester die met prijsveran<strong>de</strong>ringen <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> en<br />
aangebo<strong>de</strong>n hoeveelheid aan elkaar gelijk brengt.<br />
Break-evenpunt<br />
Productieomvang waarbij <strong>de</strong> totale opbrengst gelijk is aan <strong>de</strong><br />
totale kosten.<br />
Collectieve aanbodlijn<br />
Lijn die aangeeft hoeveel er in totaal wordt aangebo<strong>de</strong>n bij een<br />
gegeven prijs.<br />
Evenwichtshoeveelheid<br />
Verhan<strong>de</strong>l<strong>de</strong> hoeveelheid producten bij marktevenwicht.<br />
Evenwichtsprijs<br />
Prijs waarbij <strong>de</strong> aangebo<strong>de</strong>n hoeveelheid gelijk is aan <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong><br />
hoeveelheid.<br />
Gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> opbrengst<br />
Opbrengst per geproduceer<strong>de</strong> eenheid.<br />
Individuele aanbodlijn<br />
Lijn die aangeeft hoeveel er door een individuele producent<br />
wordt aangebo<strong>de</strong>n bij een gegeven prijs.<br />
Marginale opbrengst<br />
Opbrengst van <strong>de</strong> laatst verkochte eenheid.<br />
Marktevenwicht<br />
Verhan<strong>de</strong>l<strong>de</strong> hoeveelheid producten bij marktevenwicht.<br />
Omzet<br />
Totale opbrengst.<br />
Onzichtbare hand<br />
Benaming voor <strong>de</strong> coördineren<strong>de</strong> werking van het marktmechanisme.<br />
Totale opbrengst<br />
Prijs van het product vermenigvuldigd met het aantal verkochte<br />
eenhe<strong>de</strong>n.<br />
Totale winst<br />
Verschil tussen <strong>de</strong> totale opbrengst en <strong>de</strong> totale kosten.<br />
Vraagoverschot<br />
Verschil tussen gevraag<strong>de</strong> en aangebo<strong>de</strong>n hoeveelheid, waarbij<br />
<strong>de</strong> vraag het aanbod overstijgt.<br />
Vrije prijsvorming<br />
Prijzen komen tot stand door <strong>de</strong> ongehin<strong>de</strong>r<strong>de</strong> werking van het<br />
marktmechanisme.<br />
Winst<br />
Verschil tussen totale opbrengsten en totale kosten.<br />
Begrippen 71
72<br />
Samengevat<br />
Hoofdstuk 1<br />
Individuen willen hun behoeften bevredigen. Hieruit ontstaat <strong>de</strong> individuele vraag naar een product. Hoe<br />
hoger <strong>de</strong> prijs, hoe lager <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid (en an<strong>de</strong>rsom). Er is dus sprake van een omgekeerd<br />
evenredig verband tussen <strong>de</strong> prijs en <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid. Dit verband wordt weergegeven door (het<br />
dalen<strong>de</strong> verloop van) <strong>de</strong> individuele vraaglijn.<br />
De individuele vraag geeft <strong>de</strong> betalingsbereidheid voor een product weer. De individuele vraag is afhankelijk<br />
van:<br />
• <strong>de</strong> individuele voorkeuren van <strong>de</strong> consument;<br />
• het beschikbare budget;<br />
• <strong>de</strong> aanwezigheid van substitueerbare en complementaire producten;<br />
• exogene factoren (zoals het weer).<br />
Bij normale goe<strong>de</strong>ren neemt <strong>de</strong> individuele vraag naar een product toe als het budget toeneemt. Inferieure<br />
goe<strong>de</strong>ren vormen een uitzon<strong>de</strong>ring op <strong>de</strong>ze regel.<br />
Het bestaan van substituten vermin<strong>de</strong>rt <strong>de</strong> bereidheid om voor een bepaald product te betalen. Het bestaan<br />
van complementaire producten vergroot <strong>de</strong> betalingsbereidheid. Zo neemt <strong>de</strong> betalingsbereidheid voor benzine<br />
toe als <strong>de</strong> consument al een auto bezit.<br />
Consumptie draagt bij aan het welbevin<strong>de</strong>n van een consument. Het consumentensurplus is het verschil<br />
tussen <strong>de</strong> betalingsbereidheid van een consument en <strong>de</strong> prijs die hij daadwerkelijk voor <strong>de</strong> producten betaalt.<br />
Hoe groter het consumentensurplus, hoe groter het welbevin<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> consument.<br />
De collectieve vraag is <strong>de</strong> hoeveelheid producten die door een hele groep consumenten wordt gevraagd. De<br />
collectieve vraaglijn geeft <strong>de</strong> relatie weer tussen <strong>de</strong> prijs van een product en <strong>de</strong> collectieve vraag. De collectieve<br />
vraaglijn is <strong>de</strong> optelsom van alle individuele vraaglijnen. De collectieve vraag wordt dus beïnvloed door<br />
<strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> vraagfactoren als <strong>de</strong> individuele vraag en bovendien door het aantal consumenten. Het collectieve<br />
consumentensurplus is <strong>de</strong> optelsom van het individuele consumentensurplus van alle consumenten.<br />
De prijselasticiteit van <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid geeft <strong>de</strong> verhouding aan tussen <strong>de</strong> procentuele veran<strong>de</strong>ring<br />
van <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid en <strong>de</strong> procentuele veran<strong>de</strong>ring van <strong>de</strong> prijs. De prijselasticiteit is negatief,<br />
omdat een prijsstijging leidt tot een daling van <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid (en omgekeerd). De inkomenselasticiteit<br />
geeft <strong>de</strong> verhouding aan tussen <strong>de</strong> procentuele veran<strong>de</strong>ring in <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid<br />
en <strong>de</strong> procentuele veran<strong>de</strong>ring van het inkomen. Bij <strong>de</strong> inkomenselasticiteit zijn op basis van <strong>de</strong> uitkomst<br />
drie typen goe<strong>de</strong>ren te on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n:<br />
• noodzakelijke goe<strong>de</strong>ren;<br />
• luxe goe<strong>de</strong>ren;<br />
•<br />
inferieure goe<strong>de</strong>ren.<br />
Module 2 ∙ Eenmaal, an<strong>de</strong>rmaal, verkocht
Noodzakelijke goe<strong>de</strong>ren, zoals brood en zeep, hebben een inkomenselasticiteit tussen 0 en 1. Luxe goe<strong>de</strong>ren,<br />
zoals vakantiewoningen en skivakanties, hebben een inkomenselasticiteit groter dan 1. Noodzakelijke<br />
en luxe goe<strong>de</strong>ren behoren bei<strong>de</strong> tot <strong>de</strong> normale goe<strong>de</strong>ren omdat <strong>de</strong> vraag toeneemt als het inkomen (budget)<br />
stijgt. Van inferieure goe<strong>de</strong>ren, zoals twee<strong>de</strong>hands kleding, is <strong>de</strong> inkomenselasticiteit negatief; <strong>de</strong> vraag<br />
naar <strong>de</strong>ze goe<strong>de</strong>ren daalt wanneer het inkomen toeneemt. De in<strong>de</strong>ling in schema:<br />
Waar<strong>de</strong> inkomenselasticiteit (i.e.) Normale goe<strong>de</strong>ren Inferieure goe<strong>de</strong>ren<br />
i.e. < 0 Inferieur goed<br />
0 < i.e. < 1 Noodzakelijk goed<br />
1 < i.e. Luxe goed<br />
Hoofdstuk 2<br />
Produceren is het inzetten van productiefactoren om producten te maken. De productiefactoren zijn arbeid,<br />
kennis, kapitaal en locatie. De productiefunctie geeft aan hoeveel producten geproduceerd kunnen<br />
wor<strong>de</strong>n met een bepaald aantal productiefactoren. Bij constante meeropbrengsten levert <strong>de</strong> inzet van een<br />
extra eenheid van een productiefactor steeds <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> hoeveelheid extra producten op. Maar vaak is er<br />
sprake van toenemen<strong>de</strong> meeropbrengsten of afnemen<strong>de</strong> meeropbrengsten.<br />
Met <strong>de</strong> productiefunctie kun je <strong>de</strong> productiekosten berekenen. De totale kosten zijn <strong>de</strong> optelsom van <strong>de</strong><br />
vaste kosten en <strong>de</strong> variabele kosten. De kostenfunctie geeft aan wat <strong>de</strong> totale kosten zijn bij ie<strong>de</strong>re productieomvang.<br />
De gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> totale kosten (GTK) zijn <strong>de</strong> kosten per geproduceer<strong>de</strong> eenheid. In formule:<br />
De marginale kosten (MK) zijn <strong>de</strong> extra kosten als je één eenheid meer produceert. In formule:<br />
Bij constante meeropbrengsten levert een extra eenheid van een productiefactor steeds <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> hoeveelheid<br />
extra producten. Elk extra product kost dus evenveel geld om te produceren. Dus: bij constante meeropbrengsten<br />
zijn <strong>de</strong> MK ook constant. Bij afnemen<strong>de</strong> meeropbrengsten levert een extra eenheid van een<br />
productiefactor een steeds kleinere hoeveelheid extra producten. Een extra product kost dus steeds meer<br />
geld om te produceren. Bij afnemen<strong>de</strong> meeropbrengsten nemen <strong>de</strong> MK daarom toe bij een toename van <strong>de</strong><br />
productie.<br />
Samengevat<br />
73
74<br />
Hoofdstuk 3<br />
Met <strong>de</strong> kostenfunctie en <strong>de</strong> doelstelling van het bedrijf kun je <strong>de</strong> individuele aanbodlijn afl ei<strong>de</strong>n. De optel-<br />
som van <strong>de</strong> individuele aanbodlijnen geeft <strong>de</strong> collectieve aanbodlijn.<br />
Normaal gesproken is het streven naar maximale winst <strong>de</strong> doelstelling van een individuele aanbie<strong>de</strong>r. An-<br />
<strong>de</strong>re mogelijke doelstellingen zijn omzetmaximalisatie en kosten<strong>de</strong>kking. De totale winst (TW) is gelijk aan<br />
<strong>de</strong> totale opbrengst min <strong>de</strong> totale kosten.<br />
De totale opbrengst (TO), ofwel <strong>de</strong> omzet, is <strong>de</strong> prijs van het product vermenigvuldigd met het aantal ver-<br />
kochte producten. In formule:<br />
De gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> opbrengst (GO) is <strong>de</strong> opbrengst per verkochte eenheid product. In formule:<br />
De GO is gelijk aan <strong>de</strong> verkoopprijs (p). Het break-evenpunt is <strong>de</strong> productieomvang waarbij geldt: TO = TK<br />
(of: GO = GTK). Op het break-evenpunt zijn <strong>de</strong> kosten gelijk aan <strong>de</strong> opbrengsten.<br />
De marginale opbrengst (MO) is <strong>de</strong> extra opbrengst van <strong>de</strong> laatste verkochte eenheid. In formule:<br />
Als <strong>de</strong> MO groter is dan <strong>de</strong> MK, voegt productie van een extra eenheid product winst toe. Als <strong>de</strong> MO klei-<br />
ner is dan <strong>de</strong> MK, daalt <strong>de</strong> totale winst bij uitbreiding van <strong>de</strong> productie. Winstmaximalisatie vindt plaats bij<br />
<strong>de</strong> productieomvang waarbij geldt: MO = MK.<br />
Als <strong>de</strong> prijs exogeen is, heeft <strong>de</strong> individuele aanbie<strong>de</strong>r geen invloed op <strong>de</strong> prijs. Ie<strong>de</strong>re extra verkochte eenheid<br />
levert steeds <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> opbrengst op: <strong>de</strong> marktprijs. MO is dus gelijk aan p, waardoor bij winstmaximalisatie<br />
ook geldt: p = MK. De individuele aanbodlijn is een stijgen<strong>de</strong> lijn: hoe hoger <strong>de</strong> prijs, hoe meer <strong>de</strong><br />
individuele aanbie<strong>de</strong>r gaat aanbie<strong>de</strong>n.<br />
Er is sprake van marktevenwicht als aan twee voorwaar<strong>de</strong>n is voldaan:<br />
• De gevraag<strong>de</strong> hoeveelheid is gelijk aan <strong>de</strong> aangebo<strong>de</strong>n hoeveelheid.<br />
•<br />
Alle individuele aanbie<strong>de</strong>rs maximaliseren hun winst.<br />
Module 2 ∙ Eenmaal, an<strong>de</strong>rmaal, verkocht
De evenwichtsprijs is <strong>de</strong> prijs waarbij vraag en aanbod in evenwicht zijn. Soms komt een evenwichtsprijs<br />
tot stand door tussenkomst van een auctioneer, zoals op een veiling. Normaal gesproken komt een even-<br />
wichtsprijs spontaan tot stand door <strong>de</strong> wisselwerking van <strong>de</strong> collectieve vraag en het collectieve aanbod. Dit<br />
coördinatiemechanisme wordt <strong>de</strong> onzichtbare hand genoemd of vrije prijsvorming. Veran<strong>de</strong>ringen in het<br />
aanbod (bijvoorbeeld door stijgen<strong>de</strong> productiekosten) of in <strong>de</strong> vraag (bijvoorbeeld door <strong>de</strong> opkomst van<br />
substituten) lei<strong>de</strong>n tot een nieuw evenwicht en daarmee tot een nieuwe evenwichtsprijs. Bij een aanbodoverschot<br />
daalt <strong>de</strong> prijs totdat er een nieuw evenwicht is bereikt, bij een vraagoverschot stijgt <strong>de</strong> prijs.<br />
Samengevat<br />
75