De prijs van tijd
De prijs van tijd
De prijs van tijd
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Handboek • vwo • Economie voor de 2 e fase<br />
prof. dr. J. Hinloopen • drs. P. Adriaansen • dr. A. Zuiderwijk<br />
proefkatern<br />
Module 4
2<br />
Module 4<br />
Nu en later
Inleiding<br />
Of het zal zijn als met een man die op reis ging, zijn dienaren bij zich riep en<br />
het geld dat hij bezat aan hen in beheer gaf. Aan de een gaf hij vijf talent, aan<br />
een ander twee, en aan nog een ander één. Meteen ging de man die vijf talent<br />
ont<strong>van</strong>gen had op weg om er handel mee te drijven, en zo verdiende hij er vijf<br />
talent bij. Op dezelfde wijze verdiende de man die er twee had gekregen er<br />
twee bij. <strong>De</strong>gene die één talent ont<strong>van</strong>gen had, besloot het geld <strong>van</strong> zijn heer<br />
te verstoppen: hij begroef het. Na lange <strong>tijd</strong> keerde de heer <strong>van</strong> die dienaren<br />
terug. <strong>De</strong>gene die vijf talent ont<strong>van</strong>gen had, zei: ‘Heer, u hebt mij vijf talent<br />
in beheer gegeven, alstublieft, ik heb er vijf talent bij verdiend.’ Zijn heer zei<br />
tegen hem: ‘Voortreffelijk, je bent een goede en betrouwbare dienaar.’ Ook<br />
degene die twee talent ont<strong>van</strong>gen had, zei: ‘Heer, alstublieft, ik heb er twee<br />
talent bij verdiend.’ Zijn heer zei tegen hem: ‘Voortreffelijk, je bent een goede<br />
en betrouwbare dienaar.’ <strong>De</strong>gene die één talent ont<strong>van</strong>gen had zei: ‘Heer, ik<br />
wist <strong>van</strong> u dat u streng bent, en uit angst besloot ik uw talent te begraven;<br />
alstublieft, hier hebt u het terug.’ Zijn heer antwoordde hem: ‘Je bent een<br />
slechte, laffe dienaar. Had mijn geld dan bij de bank in bewaring gegeven, dan<br />
zou ik bij terugkomst mijn kapitaal met rente hebben terugont<strong>van</strong>gen.’<br />
Vrij naar: Bijbelboek Matteüs, Hoofdstuk 25, vers 14 – 27.<br />
Inhoudsopgave<br />
Hoofdstuk 1 <strong>De</strong> <strong>prijs</strong> <strong>van</strong> <strong>tijd</strong><br />
1.1 Tijd is geld<br />
1.2 Intertemporele substitutie<br />
1.3 Infl atie<br />
1.4 Rendement<br />
Hoofdstuk 2 Gezinnen in de <strong>tijd</strong><br />
2.1 Investeren in arbeidsproductiviteit<br />
2.2 Arbeidsproductiviteit en het looninkomen<br />
2.3 Inkomsten en uitgaven<br />
Hoofdstuk 3 Ondernemingen in de <strong>tijd</strong><br />
3.1 Investeringen in productiviteit<br />
3.2 Onderzoek & Ontwikkeling<br />
3.3 <strong>De</strong> balans en de resultatenrekening<br />
Hoofdstuk 4 <strong>De</strong> overheid in de <strong>tijd</strong><br />
4.1 Collectieve goederen en ruilen over de <strong>tijd</strong><br />
4.2 Investeringen in (arbeids)productiviteit<br />
4.3 Inkomsten en uitgaven<br />
4.4 Solidariteit tussen generaties<br />
Samengevat<br />
Begrippen<br />
3
4<br />
Vormgeving:@509704-04-01-00b@<br />
Hoofdstuk 1<br />
<strong>De</strong> <strong>prijs</strong> <strong>van</strong> <strong>tijd</strong><br />
Vakantiewerk is meestal niet leuk. Soms is het vies of<br />
eentonig, of het begint op een heel vroeg <strong>tijd</strong>stip. En<br />
dat terwijl je al die <strong>tijd</strong> lekker in de zon kunt liggen!<br />
Maar het geld dat je verdient, kun je natuurlijk goed<br />
gebruiken. Je kunt het meteen uitgeven of je kunt<br />
het opzij leggen om er later iets <strong>van</strong> te kopen. In de<br />
tussen<strong>tijd</strong> zet je je verdiende loon op de bank tegen<br />
een mooie spaarrente. Dan wordt het bedrag ook nog<br />
eens <strong>van</strong>zelf groter. En op internet staat precies welke<br />
bank de hoogste rente geeft. Het enige dat je hoeft te<br />
doen is de juiste spaarrekening openen.<br />
Maar is die hoge rente wel genoeg om toekomstige<br />
<strong>prijs</strong>verhogingen te compenseren? Is het niet beter<br />
om nu te kopen in plaats <strong>van</strong> te wachten?<br />
Module 4 ∙ Nu en later<br />
Kernbegrippen<br />
⋅ Rente<br />
⋅ Sparen<br />
⋅ Intertemporele<br />
substitutie<br />
⋅ Voorraad- en<br />
stroomgrootheid<br />
⋅ Infl atie<br />
⋅ Rendement
ente<br />
vermogensmarkt<br />
repro-rente<br />
algemene <strong>prijs</strong><br />
1.1 Tijd is geld<br />
Om tot een wederzijds voordelige ruil te komen moeten de ruilpartners middelen<br />
hebben om in te zetten bij de ruil. Iemand kan wel een mooie auto willen kopen,<br />
maar als hij het geld daarvoor niet heeft gaat de koop niet door. En een aannemer<br />
kan wel beloven dat hij een futuristisch gebouw zal neerzetten, maar als hij niet over<br />
voldoende geschoold personeel beschikt komt de bouw niet <strong>van</strong> de grond. Wanneer<br />
de benodigde middelen niet voorhanden zijn, kan de factor <strong>tijd</strong> uitkomst bieden.<br />
Want door de <strong>tijd</strong> heen kunnen middelen worden verkregen. Als de autoliefhebber<br />
iedere maand een deel <strong>van</strong> zijn arbeidsloon opzij zet, beschikt hij na verloop <strong>van</strong> <strong>tijd</strong><br />
over voldoende geld om die auto te kopen. <strong>De</strong> aannemer kan zijn medewerkers eerst<br />
laten bijscholen zodat ze daarna dat futuristische gebouw kunnen bouwen. <strong>De</strong> factor<br />
<strong>tijd</strong> heeft op deze manier invloed op de hoeveelheid en kwaliteit <strong>van</strong> middelen waarover<br />
iemand beschikt.<br />
Omdat de factor <strong>tijd</strong> de kwaliteit en de hoeveelheid <strong>van</strong> middelen beïnvloedt, heeft<br />
de factor <strong>tijd</strong> zelf ook een <strong>prijs</strong>. <strong>De</strong> autoliefhebber zou wel voldoende geld willen hebben,<br />
maar dat kost <strong>tijd</strong>. <strong>De</strong> aannemer zou wel voldoende gekwalifi ceerd personeel<br />
willen hebben, maar dat kost <strong>tijd</strong>. En deze <strong>prijs</strong> <strong>van</strong> <strong>tijd</strong> heeft een speciale naam: de<br />
rente.<br />
<strong>De</strong> rente komt tot stand op de vermogensmarkt. <strong>De</strong> vermogensmarkt is de markt<br />
waar vraag en aanbod <strong>van</strong> fi nancieel kapitaal bij elkaar komen. Dit is een abstracte<br />
markt: op ieder moment wordt er overal ter wereld kapitaal gevraagd en aangeboden.<br />
<strong>De</strong> hoogte <strong>van</strong> de rente wordt sterk beïnvloed door de centrale bank via de<br />
repro-rente. Dit is het rentepercentage waartegen banken geld kunnen lenen bij de<br />
centrale bank. Het is zodoende de minimale rente waarvoor banken geld uitlenen<br />
aan bedrijven en consumenten. <strong>De</strong> rente die de banken rekenen, is voor iedereen<br />
gelijk en heet om die reden de algemene <strong>prijs</strong> <strong>van</strong> <strong>tijd</strong>. Als marktmeester probeert de<br />
centrale bank de repro-rente zodanig vast te stellen dat het aanbod en de vraag naar<br />
fi nancieel kapitaal in evenwicht is. In module 8 komt de rol <strong>van</strong> de centrale bank bij<br />
het vaststellen <strong>van</strong> de rente nog uitgebreid aan de orde.<br />
1.2 Intertemporele substitutie<br />
In module 1 werd al duidelijk dat de invoering <strong>van</strong> geld het ruilen gemakkelijker<br />
maakt. Door de invoering <strong>van</strong> geld hoeven alleen nog maar de ruilverhoudingen <strong>van</strong><br />
alle middelen tot geld te worden bepaald, en niet meer voor alle middelen onderling.<br />
Ook de factor <strong>tijd</strong> maakt ruilen gemakkelijker. <strong>De</strong> <strong>prijs</strong> <strong>van</strong> <strong>tijd</strong>, de rente, maakt het<br />
mogelijk om de factor <strong>tijd</strong> in een ruil te betrekken. Anders gezegd: het bestaan <strong>van</strong><br />
rente maakt het mogelijk om te ruilen over de <strong>tijd</strong>.<br />
Als een consument een product koopt, is de verkoop<strong>prijs</strong> lager dan de maximale <strong>prijs</strong><br />
die hij bereid is ervoor te betalen. Dit verschil is in zijn voordeel, en in hoofdstuk 1<br />
<strong>van</strong> module 2 is dit verschil het consumentensurplus genoemd. Hoe hoger het surplus,<br />
hoe hoger het welbevinden <strong>van</strong> de consument bij de aankoop <strong>van</strong> het product.<br />
Hoofdstuk 1 ∙ <strong>De</strong> <strong>prijs</strong> <strong>van</strong> <strong>tijd</strong><br />
5
6<br />
sparen<br />
intertemporele substitutie<br />
individuele <strong>prijs</strong> <strong>van</strong> <strong>tijd</strong><br />
Module 4 ∙ Nu en later<br />
Een consument kan besluiten om de aankoop uit te stellen. Het geld dat hij daardoor<br />
niet uitgeeft, kan hij op een bankrekening zetten. Sparen moet dan ook gezien<br />
worden als het uitstellen <strong>van</strong> consumptie: directe consumptie wordt ver<strong>van</strong>gen<br />
door consumptie in de toekomst. Dit verschuiven <strong>van</strong> consumptie over de <strong>tijd</strong> heet<br />
intertemporele substitutie. Consumptie in de huidige <strong>tijd</strong> wordt ver<strong>van</strong>gen (gesubstitueerd)<br />
door consumptie in de toekomst. Daardoor wordt consumptie in de <strong>tijd</strong><br />
(intertemporeel) verschoven.<br />
Sparen levert rente op. Anderzijds loopt de spaarder door het uitstellen <strong>van</strong> de consumptie<br />
in eerste instantie consumentensurplus mis. Voor het mislopen <strong>van</strong> dit consumentensurplus<br />
wordt de spaarder gecompenseerd in de vorm <strong>van</strong> rente. <strong>De</strong> rente<br />
is voor een spaarder dus de <strong>prijs</strong> die hij krijgt voor het uitstellen <strong>van</strong> consumptie.<br />
Maar wanneer zet een consument dan zijn geld op de bank, en wanneer geeft hij het<br />
direct uit? Het antwoord hierop wordt bepaald door het verschil tussen de algemene<br />
<strong>prijs</strong> <strong>van</strong> <strong>tijd</strong>, de rente, en de individuele <strong>prijs</strong> <strong>van</strong> <strong>tijd</strong>. <strong>De</strong> individuele <strong>prijs</strong> <strong>van</strong> <strong>tijd</strong> is<br />
gelijk aan het ongemak dat een consument ondervindt als hij consumptie uitstelt. Als<br />
iemand honger heeft en besluit om het geld voor eten op de bank te zetten, is het<br />
ongemak <strong>van</strong> het blijvende hongergevoel de <strong>prijs</strong> die hij betaalt voor het uitstellen<br />
<strong>van</strong> consumptie. Als de rente hoog genoeg is weegt het hongergevoel niet op tegen<br />
de toekomstige rentebetaling. In dat geval is de individuele <strong>prijs</strong> <strong>van</strong> <strong>tijd</strong> lager dan de<br />
rente en wordt het geld op de bank gezet.<br />
<strong>De</strong> individuele <strong>prijs</strong> <strong>van</strong> <strong>tijd</strong> verschilt <strong>van</strong> persoon tot persoon. <strong>De</strong> een is ongeduldig<br />
en kan niet wachten totdat hij de nieuwste dvd <strong>van</strong> zijn favoriete fi lmheld heeft gekocht.<br />
<strong>De</strong> ander vindt het niet erg om daar op te moeten wachten. <strong>De</strong> individuele<br />
<strong>prijs</strong> <strong>van</strong> <strong>tijd</strong> is voor ongeduldige consumenten hoog. Zij zijn minder geneigd om te<br />
sparen. Voor geduldige consumenten ligt de <strong>prijs</strong> <strong>van</strong> <strong>tijd</strong> lager. Zij zijn meer geneigd<br />
tot sparen. <strong>De</strong> neiging tot sparen hangt ook af <strong>van</strong> het product. Als je dorst hebt wil<br />
je snel wat drinken. Maar de aankoop <strong>van</strong> een nieuwe cd kan wel een weekje wachten.<br />
Afhankelijk <strong>van</strong> de hoogte <strong>van</strong> de rente zal een consument voor ieder product<br />
besluiten of hij de aankoop zal uitstellen of niet. Als het voordeel <strong>van</strong> de ont<strong>van</strong>gen<br />
rente hoger is dan het nadeel <strong>van</strong> het uitstellen <strong>van</strong> het consumentensurplus, zal de<br />
consument zijn geld op de bank zetten.<br />
Sparen kan op twee manieren. Je kunt je geld op een bankrekening zetten of je houdt<br />
het in eigen beheer, bijvoorbeeld in een oude sok op zolder. Geld in eigen beheer<br />
houden levert geen rente op. <strong>De</strong>ze spaarvorm wordt dan ook nauwelijks gebruikt,<br />
tenzij spaarders geen vertrouwen hebben in het bancaire systeem. In dat geval denkt<br />
een spaarder dat hij zijn spaargeld niet <strong>van</strong> de bank terugkrijgt als hij daarom vraagt.<br />
Als veel consumenten weinig of geen vertrouwen hebben in het bancaire systeem,<br />
beschikken de banken over weinig spaargeld om uit te lenen. <strong>De</strong> gevolgen hier<strong>van</strong><br />
kunnen voor de economie groot zijn, zoals in module 8 zal blijken.
Bron 1 Spaargeldontwikkeling <strong>van</strong> Edwin die € 350 per maand spaart tegen een<br />
rente <strong>van</strong> 5%.<br />
Maand Spaarbedrag<br />
Januari jaar 1 € 350<br />
Februari jaar 1 € 700<br />
<strong>De</strong>cember jaar 1 € 4.200<br />
Gemiddeld spaarbedrag eerste jaar € 2.275<br />
Rente € 113,75<br />
Totaal na 1 jaar € 4.313,75<br />
Totaal na 2 jaar € 8.843,19<br />
Totaal na 3 jaar € 13.599,10<br />
Totaal na 4 jaar € 18.592,80<br />
Totaal na 5 jaar € 23.836,19<br />
Edwin wil een nieuwe auto kopen. <strong>De</strong> auto die hij op het oog heeft, kost<br />
€ 23.500. Dat geld heeft hij niet. Na aftrek <strong>van</strong> alle lasten houdt Edwin maandelijks<br />
€ 350 over. Dit bedrag zet hij op 1 januari <strong>van</strong> iedere maand op de<br />
bank tegen een rente <strong>van</strong> 5%. <strong>De</strong> rente die de bank betaalt, is gebaseerd<br />
op het gemiddelde spaarbedrag dat gedurende een jaar op de bankrekening<br />
staat. Na één maand staat er € 350 op, na twee maanden € 700, en<br />
zo verder. Gemiddeld genomen staat er het eerste jaar (€ 350 + € 700 + …<br />
+ € 4.200) / 12 = € 2.275 op de spaarrekening. Edwin krijgt na het eerste<br />
jaar 0,05 × € 2.275 = € 113,75 aan rente uitgekeerd. <strong>De</strong>ze rente zet hij ook<br />
op de spaarrekening zodat hij na het eerste jaar in totaal € 4.313,75 heeft.<br />
In bron 1 staat de ontwikkeling <strong>van</strong> het spaargeld door de <strong>tijd</strong> heen. Zo zal<br />
er in het tweede jaar gemiddeld € 6.588,75 op de spaarrekening staan. Dit<br />
bedrag levert Edwin € 329,44 aan rente op. Op deze manier beschikt Edwin<br />
na vijf jaar over € 23.836,19 en dat is meer dan de huidige <strong>prijs</strong> <strong>van</strong> de auto.<br />
Een consument kan ook de consumptie vervroegen. In dat geval wordt toekomstige<br />
consumptie verschoven naar het heden. Er wordt dan nu geconsumeerd terwijl de<br />
consument er nog geen geld voor heeft. Dat betekent dat hij geld zal moeten lenen.<br />
Over deze lening moet rente betaald worden aan de persoon of de instantie die het<br />
geld uitleent. Voor iemand die leent is de rente zodoende de <strong>prijs</strong> die hij betaalt voor<br />
het vervroegen <strong>van</strong> consumptie. Het voordeel <strong>van</strong> het vervroegen <strong>van</strong> consumptie<br />
is dat de consument direct het consumentensurplus ont<strong>van</strong>gt. Het nadeel is dat de<br />
consument rente moet betalen bovenop het aankoopbedrag.<br />
Ook nu weer bepaalt het verschil tussen de algemene <strong>prijs</strong> <strong>van</strong> <strong>tijd</strong>, de rente, en de<br />
individuele <strong>prijs</strong> <strong>van</strong> <strong>tijd</strong> of de consument geld leent of niet. <strong>De</strong> consument besluit tot<br />
Hoofdstuk 1 ∙ <strong>De</strong> <strong>prijs</strong> <strong>van</strong> geld<br />
7
8<br />
Module 4 ∙ Nu en later<br />
het aangaan <strong>van</strong> de lening als het voordeel <strong>van</strong> vervroegde consumptie groter is dan<br />
het nadeel <strong>van</strong> de rentekosten. In dat geval is de individuele <strong>prijs</strong> <strong>van</strong> <strong>tijd</strong> hoger dan<br />
de rente.<br />
Bron 2 Ontwikkeling lening <strong>van</strong> Edwin die € 470 per maand afl ost en leent tegen een<br />
rente <strong>van</strong> 8%.<br />
Maand Leenbedrag aan het begin <strong>van</strong> de maand<br />
Januari jaar 1 € 23.500<br />
Februari jaar 1 € 23.030<br />
<strong>De</strong>cember jaar 1 € 18.330<br />
Gemiddeld leenbedrag eerste jaar € 20.915<br />
Rente € 1.673,20<br />
Restschuld na 1 jaar € 19.533,20<br />
Restschuld na 2 jaar € 15.249,06<br />
Restschuld na 3 jaar € 10.622,18<br />
Restschuld na 4 jaar € 5.625,15<br />
Restschuld na 5 jaar € 228,37<br />
Edwin heeft eigenlijk geen zin om vijf jaar te sparen voor zijn auto. Hij overweegt<br />
een lening af te sluiten <strong>van</strong> € 23.500. <strong>De</strong> bank vraagt jaarlijks 8%<br />
rente over dit leenbedrag en € 470 afl ossing aan het eind <strong>van</strong> elke maand.<br />
<strong>De</strong> rente die Edwin moet betalen, is gebaseerd op het gemiddelde leenbedrag<br />
dat gedurende een jaar openstaat. In het eerste jaar is dat (€ 23.500 +<br />
23.030 + … + € 18.330) / 12 = € 20.915. <strong>De</strong> rente komt dan uit op 0,08 ×<br />
€ 20.915 = € 1.673,20. <strong>De</strong> bank staat toe dat deze rente weer wordt toegevoegd<br />
aan de lening zodat Edwin na een jaar nog € 23.500 – 12 × € 470 +<br />
€ 1.673,20 = € 19.533,20 terug te betalen heeft. Het tweede jaar is het<br />
leenbedrag gemiddeld € 16.948,20 waarover Edwin € 1.355,86 aan rente<br />
moet betalen. Op deze manier heeft Edwin na vijf jaar nog een restschuld<br />
<strong>van</strong> € 228,37. <strong>De</strong> ontwikkeling <strong>van</strong> de schuld <strong>van</strong> Edwin door de <strong>tijd</strong> staat<br />
in bron 2. Hij besluit om het bedrag niet te lenen. Het verschil tussen € 350<br />
per maand sparen en € 470 per maand afl ossen vindt hij te groot. Het vervroegen<br />
<strong>van</strong> consumptie mag wat kosten, maar het moet niet te gek worden.<br />
Experiment Wie dan leeft, wie dan zorgt<br />
Rente is de <strong>prijs</strong> <strong>van</strong> <strong>tijd</strong>. <strong>De</strong> hoogte <strong>van</strong> de rente bepaalt of je geld spaart, of je het direct uitgeeft,<br />
of dat je geld leent. Als je spaart stel je consumptie uit. Dat levert rente op. Als je leent<br />
verschuif je consumptie uit de toekomst naar het heden. Dat kost je rente, en afl ossing. Wat<br />
doe jij? Sparen of lenen?
voorraadgrootheid<br />
stroomgrootheid<br />
infl atie<br />
goederenmandje<br />
bestedingsaandeel<br />
consumenten<strong>prijs</strong>index<br />
Wie spaart en rente ont<strong>van</strong>gt geeft een voorraadgrootheid in beheer, het spaargeld,<br />
en krijgt een stroomgrootheid als beloning, de rente. Voorraadgrootheden zijn grootheden<br />
die op een bepaald <strong>tijd</strong>stip worden gemeten, zoals grondstoffen die opgeslagen<br />
liggen in een loods, het aantal bedrijfsauto’s en het op een rekening gestorte<br />
spaargeld. <strong>De</strong> waarde <strong>van</strong> stroomgrootheden wordt gemeten over een bepaalde<br />
periode, zoals opgebouwde rente en bedrijfswinsten. Het onderscheid tussen voorraad-<br />
en stroomgrootheden is <strong>van</strong> belang als op een bepaald moment bezittingen en<br />
schulden met elkaar worden vergeleken. In hoofdstuk 3 komt dit aan de orde als de<br />
fi nanciële stand <strong>van</strong> zaken <strong>van</strong> een onderneming wordt besproken.<br />
1.3 Infl atie<br />
In 2009 was de gemiddelde <strong>prijs</strong> <strong>van</strong> een bruin brood € 1,90. Voor datzelfde brood moet<br />
een jaar later een hogere <strong>prijs</strong> worden betaald, namelijk € 2. En dat geldt voor de meeste<br />
producten: voor hetzelfde product moet na verloop <strong>van</strong> <strong>tijd</strong> een hogere <strong>prijs</strong> worden<br />
betaald. <strong>De</strong>ze stijging <strong>van</strong> het gemiddelde <strong>prijs</strong>peil door de <strong>tijd</strong> heen heet infl atie. Infl<br />
atie wordt uitgedrukt in een percentage. Voor de berekening <strong>van</strong> de infl atie wordt in<br />
de regel gekeken naar <strong>prijs</strong>stijgingen <strong>van</strong> jaar op jaar. Infl atie is als volgt gedefi nieerd:<br />
Infl atie beschrijft de stijging <strong>van</strong> het algemene <strong>prijs</strong>peil. Dat betekent dat infl atie iets<br />
zegt over de gemiddelde <strong>prijs</strong>stijging en niet over de <strong>prijs</strong>stijging <strong>van</strong> specifi eke producten.<br />
Maar de <strong>prijs</strong>stijging <strong>van</strong> jaar op jaar is voor ieder product verschillend. Zo<br />
kunnen stripboeken in een jaar <strong>tijd</strong> 8% duurder zijn geworden terwijl de <strong>prijs</strong> <strong>van</strong><br />
een Big Mac met 6% is gedaald. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), die de<br />
exacte hoogte <strong>van</strong> de infl atie berekent, maakt daarom gebruik <strong>van</strong> een zogenoemd<br />
goederenmandje. Dit is een verzameling producten die representatief is voor wat een<br />
gemiddeld huishouden zoal koopt. Dit goederenmandje bevat onder meer kleding,<br />
voedsel, energieverbruik en woonlasten. Het CBS berekent voor dit goederenmandje<br />
de <strong>prijs</strong>verandering <strong>van</strong> jaar op jaar waarbij rekening wordt gehouden met het bestedingsaandeel<br />
<strong>van</strong> de goederen in het goederenmandje. Dit bestedingsaandeel is<br />
gelijk aan wat er aan een bepaald product wordt uitgegeven als percentage <strong>van</strong> de<br />
totale uitgaven. Zo ligt het bestedingsaandeel <strong>van</strong> wonen rond de 30% terwijl dat<br />
voor kleding bijvoorbeeld 5% is. Dat betekent dat een gemiddeld huishouden 5%<br />
<strong>van</strong> het maandinkomen aan kleding uitgeeft en 30% aan wonen. Veranderingen in<br />
het <strong>prijs</strong>peil <strong>van</strong> wonen voelen consumenten dus sterker in hun portemonnee dan<br />
veranderingen in het <strong>prijs</strong>peil <strong>van</strong> kleding.<br />
<strong>De</strong> verandering <strong>van</strong> het <strong>prijs</strong>peil <strong>van</strong> het goederenmandje door de <strong>tijd</strong> waarbij rekening<br />
wordt gehouden met de bestedingsaandelen, is de offi ciële infl atie. <strong>De</strong>ze offi<br />
ciële infl atie wordt door het CBS gemeten met behulp <strong>van</strong> het consumenten<strong>prijs</strong>indexcijfer.<br />
<strong>De</strong> consumenten<strong>prijs</strong>index (CPI) geeft de hoogte <strong>van</strong> het gemiddelde<br />
<strong>prijs</strong>niveau in het land, uitgedrukt in een indexcijfer. Een indexcijfer is een getal waar-<br />
Hoofdstuk 1 ∙ <strong>De</strong> <strong>prijs</strong> <strong>van</strong> geld<br />
9
10<br />
Module 4 ∙ Nu en later<br />
basisjaar mee een procentuele verandering ten opzichte <strong>van</strong> het basisjaar kan worden afgelezen.<br />
Het indexcijfer voor het basisjaar is al<strong>tijd</strong> 100. Als 2008 het basisjaar is, wordt<br />
het gemiddelde <strong>prijs</strong>peil, de CPI, in 2008 op 100 gezet. Als de CPI in 2009 naar 103<br />
stijgt, is de infl atie <strong>van</strong> 2008 naar 2009 3%. Als de CPI in 2010 naar 108 gestegen is,<br />
is de infl atie <strong>van</strong>af het basisjaar 8%. Als de CPI stijgt, is er sprake <strong>van</strong> infl atie. Als in<br />
dit boek wordt gesproken over infl atie wordt daarmee de offi ciële infl atie, berekend<br />
met de CPI, bedoeld.<br />
TIP<br />
Kijk eens op de site <strong>van</strong> het CBS (www.cbs.nl). Daar is informatie te vinden over de prijzen <strong>van</strong><br />
tal <strong>van</strong> goederen. Op de site is ook het consumenten<strong>prijs</strong>indexcijfer te vinden.<br />
Voor de berekening <strong>van</strong> de infl atie is het <strong>van</strong> belang dat dezelfde producten met elkaar<br />
vergeleken worden. Anders is geen sprake <strong>van</strong> een echte <strong>prijs</strong>stijging. Een huis<br />
huren in 2009 is hetzelfde als in 2011, dus de uitgaven aan huur kunnen <strong>van</strong> jaar op<br />
jaar met elkaar worden vergeleken. Maar een pc uit 2011 is iets heel anders dan een<br />
pc uit 2009. <strong>De</strong> oudere pc is misschien goedkoper, maar heeft veel minder geheugen<br />
en is veel minder snel. Prijsveranderingen die het gevolg zijn <strong>van</strong> productveranderingen<br />
zijn geen infl atie. Bij de berekening <strong>van</strong> infl atie houdt het CBS rekening met<br />
productveranderingen die door de <strong>tijd</strong> heen ontstaan.<br />
Er is een aantal verklaringen voor het bestaan <strong>van</strong> infl atie. Die komen in module 8<br />
aan bod. In dit hoofdstuk gaat het om het gevolg <strong>van</strong> infl atie: met hetzelfde budget<br />
kun je in het heden meer kopen dan in de toekomst. Anders gezegd, door de <strong>tijd</strong><br />
heen wordt geld minder waard.<br />
Bron 3 Prijsstijging <strong>van</strong> de lunch <strong>van</strong> Edwin.<br />
Product Prijs in 2010 Bestedings- Prijs in 2011 Stijging <strong>van</strong> Gewogen<br />
aandeel<br />
de <strong>prijs</strong> in % infl atie<br />
Brood (half)<br />
Melk<br />
€ 1,50 26,8% € 1,56 4,0% 1,1%<br />
(halve liter) € 0,80 14,3% € 0,76 –5,0% –0,7%<br />
Kaas (1 ons) € 0,90 16,1% € 0,99 10,0% 1,6%<br />
Appel (2) € 0,40 7,1% € 0,30 –25,0% –1,8%<br />
Ham (1 ons) € 2 35,7% € 2,30 15,0% 5,4%<br />
Totaal € 5,60 100% € 5,91<br />
Prijsstijging 5,5%
endement<br />
<strong>De</strong> infl atie was het afgelopen jaar 2,3%. Edwin is benieuwd of dat ook geldt<br />
voor zijn lunch. In bron 3 staan de producten <strong>van</strong> zijn lunch met de prijzen uit<br />
2010 en 2011. Om de <strong>prijs</strong>stijging <strong>van</strong> zijn lunch te berekenen, maakt Edwin<br />
hetzelfde sommetje als wat het CBS doet voor het goederenmandje. Eerst<br />
berekent hij het bestedingsaandeel <strong>van</strong> ieder product. Dat aandeel is gelijk<br />
aan wat Edwin in 2010 aan dit onderdeel <strong>van</strong> zijn lunch uitgeeft als percentage<br />
<strong>van</strong> de totale kosten <strong>van</strong> de lunch. Vervolgens vermenigvuldigt hij de<br />
individuele <strong>prijs</strong>stijgingen met de bestedingsaandelen. Zodoende ontstaat er<br />
een gewogen <strong>prijs</strong>stijging voor ieder onderdeel <strong>van</strong> zijn lunch. ‘Zo berekent<br />
het CBS ook de infl atie <strong>van</strong> het goederenmandje’ denkt Edwin. <strong>De</strong>ze gewogen<br />
<strong>prijs</strong>stijgingen telt Edwin dan op om een gewogen gemiddelde te krijgen.<br />
Het gewogen gemiddelde is de <strong>prijs</strong>stijging <strong>van</strong> zijn lunch. In bron 3 is<br />
op deze manier de <strong>prijs</strong>stijging berekend voor de lunch <strong>van</strong> Edwin. Brood,<br />
kaas en ham werden duurder, maar melk en appels daalden in <strong>prijs</strong>. <strong>De</strong> optelsom<br />
<strong>van</strong> de gewogen <strong>prijs</strong>stijgingen komt uit op 5,5%. ‘Nou, dat is een stuk<br />
meer dan de infl atie!’ verzucht Edwin. In dit geval komt deze optelsom overeen<br />
met een directe berekening: 100% × (€ 5,91 – € 5,60) / € 5,60 = 5,5%.<br />
Dat komt doordat Edwin alle onderdelen <strong>van</strong> de lunch koopt in zowel 2010<br />
als 2011. Als dat niet het geval is, verandert de berekende <strong>prijs</strong>stijging. Zo is<br />
de <strong>prijs</strong>stijging 1,1% – 0,7% + 1,6% + 5,4% = 7,3% in geval Edwin wel appels<br />
eet in 2010 maar niet in 2011, terwijl zijn lunch dan nog maar € 5,61 kost.<br />
1.4 Rendement<br />
Een spaarder die zijn geld op de bank zet, krijgt daarvoor rente. <strong>De</strong>ze rente is het rendement<br />
op het ingelegde spaargeld. Als een spaarder jaarlijks € 80 rente ont<strong>van</strong>gt bij<br />
een bedrag <strong>van</strong> € 1.600, is het rendement: 100% × € 80 / € 1.600 = 5%. Het begrip<br />
rendement is ook <strong>van</strong> toepassing bij de investeringen <strong>van</strong> bedrijven. Als een organisatie<br />
jaarlijks een opbrengst <strong>van</strong> € 7.000 behaalt als gevolg <strong>van</strong> een eerder gedane<br />
investering <strong>van</strong> € 70.000, is het rendement 100% × € 7.000 / € 70.000 = 10%. In het<br />
algemeen is het rendement op een investering als volgt gedefi nieerd:<br />
Hoofdstuk 1 ∙ <strong>De</strong> <strong>prijs</strong> <strong>van</strong> geld<br />
11
12<br />
nominale rendement<br />
reële rendement<br />
indexcijfers<br />
Module 4 ∙ Nu en later<br />
<strong>De</strong> bank doet Edwin een voorstel. Als hij iedere maand € 350 inlegt gedurende<br />
een periode <strong>van</strong> vijf jaar, dan keert de bank aan het einde <strong>van</strong> de<br />
loop<strong>tijd</strong> een rente uit <strong>van</strong> 12%. ‘Dit is een veel hoger percentage dan de<br />
5% die u nu ieder jaar krijgt’ zegt de bankmedewerker. ‘Dat is wel zo, maar<br />
het rendement is lager’ antwoordt Edwin. ‘Als ik iedere maand € 350 inleg,<br />
investeer ik in totaal 60 × € 350 = € 21.000. Mijn investeringsopbrengst is<br />
in dat geval € 23.836 – € 21.000 = € 2.836 bij 5% rente per jaar. Dat komt<br />
overeen met een rendement <strong>van</strong> € 2.836 / € 21.000 = 0,135 × 100% =<br />
13,5%.’ Edwin besluit dan ook niet op het voorstel <strong>van</strong> de bank in te gaan.<br />
Het rendement waarbij geen rekening wordt gehouden met de infl atie, is het nominale<br />
rendement. <strong>De</strong> 5% rente die de bank op spaargeld uitbetaalt, geeft het nominale<br />
rendement. Bij het reële rendement wordt wel rekening gehouden met de infl atie.<br />
Zo spreek je ook over nominale rente en reële rente. In het eerste geval wordt er geen<br />
rekening gehouden met de infl atie, in het tweede geval wel. Om het nominale rendement<br />
te corrigeren voor de infl atie, kunnen indexcijfers worden gebruikt.Om het<br />
reële rendement te berekenen moet het nominale rendement eerst omgezet worden<br />
in een indexcijfer. Dit gebeurt op dezelfde manier als met het gemiddelde <strong>prijs</strong>peil.<br />
Vervolgens moet het indexcijfer <strong>van</strong> het nominale rendement gedeeld worden door<br />
het consumenten<strong>prijs</strong>indexcijfer. Zo ontstaat het indexcijfer <strong>van</strong> het reële rendement,<br />
waaruit het reële rendement kan worden afgeleid. In formule:<br />
<strong>De</strong>ze formule is met een eenvoudig voorbeeld te begrijpen. Stel dat je in een bepaald<br />
jaar met € 100 aan spaargeld 100 pennen kunt kopen voor € 1 per stuk. <strong>De</strong> nominale<br />
rente bedraagt 5% en de infl atie is 3%. <strong>De</strong> nominale rente zorgt ervoor dat de oorspronkelijke<br />
€ 100 spaargeld na een jaar is gegroeid tot € 105. <strong>De</strong> <strong>prijs</strong> <strong>van</strong> een pen is in<br />
een jaar <strong>tijd</strong> gestegen tot € 1,03. Met die € 105 kun je na een jaar dus geen 105 pennen<br />
kopen, maar € 105 / € 1,03 = 101,9 pennen. Het reële rendement bedraagt dan<br />
100% × (105 / 103 – 1) = 1,9%.
<strong>De</strong> auto die Edwin wil kopen, kost nu € 23.500. ‘Maar over vijf jaar, als ik volgens<br />
bron 1 € 23.836,19 gespaard heb, is die auto vast een stuk duurder’ denkt<br />
Edwin. ‘<strong>De</strong> infl atie is gemiddeld 2,0%. Als de <strong>prijs</strong> <strong>van</strong> een auto met de infl atie<br />
meestijgt, kost de auto volgend jaar € 23.500 × 1,02 = € 23.970, het jaar<br />
daarna € 23.970 × 1,02 = € 24.494,40, en zo verder. Over vijf jaar moet ik<br />
dus € 23.500 × 1,025 = € 25.945,90 gespaard hebben. Maar dat is meer<br />
dan de € 23.836,19 die ik op de bank zal hebben staan als ik iedere maand<br />
€ 350 spaar en de bank me 5% rente geeft!’ <strong>De</strong> eerdere berekening <strong>van</strong><br />
Edwin hield geen rekening met infl atie en daarom komt hij bedrogen uit. Hij<br />
zou dat ook hebben kunnen weten door het reële rendement op zijn investering<br />
te berekenen. <strong>De</strong> 5% rente die de bank hem betaalt, is de nominale<br />
rente. Om de reële rente te berekenen, moet eerst de infl atie worden omgezet<br />
in een consumenten<strong>prijs</strong>indexcijfer. <strong>De</strong> infl atie bedraagt 2% per jaar, zodat<br />
het consumenten<strong>prijs</strong>indexcijfer 102 is. <strong>De</strong> nominale rente is 5% per<br />
jaar, wat een indexcijfer <strong>van</strong> 105 geeft. Het reële rendement is dan 100% ×<br />
(105/102 – 1) = 2,9%. Dit rendement blijkt niet voldoende om over vijf jaar de<br />
auto te kunnen kopen. Edwin zal daarvoor per maand meer moeten sparen.<br />
Hoofdstuk 1 ∙ <strong>De</strong> <strong>prijs</strong> <strong>van</strong> geld<br />
13