0 S 2 \> ° { °\ - Acehbooks.org
0 S 2 \> ° { °\ - Acehbooks.org
0 S 2 \> ° { °\ - Acehbooks.org
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
t<br />
0 S 2 c: \> <strong>°</strong> { <strong>°</strong>\ H<br />
BIBLIOTHEEK KITLV<br />
0101 3802
L<br />
GESCHIEDENIS<br />
VAN DE<br />
VESTIGING, UITBREIDING, BLOEI EN VERVAL<br />
YAN DE MAGT<br />
DEE<br />
NEDERLANDERS IN INDIE.<br />
DOOR DEN HOOGLEEBAAB<br />
e. Ii A. U T s.<br />
VIJFDE DEEL.<br />
AMSTEKDAM,<br />
FKEDERIK MÜLLER.<br />
I860.<br />
Hf* VOOR V S-<br />
#>w VAN -\
GESCHIEDENIS<br />
VAK HET<br />
VERVAL DER MAGT<br />
VAN DE<br />
NEDERLANDERS IN INDIE,<br />
TOT OP HET<br />
VERLIES VAN JAVA IN 1811.<br />
DOOK DEN HOOGLEEUAAR<br />
«. Ii A U T S.<br />
TWEEDE DEEL.<br />
AMSTERDAM,<br />
FREDERIK MULLEE.<br />
I860.
Gedrukt bij J. R. Arnoldi, te Amsterdam.
VOORBEllIGT.<br />
Ofschoon, door mij, aan het slot van het Voorberigt<br />
van het vorige deel, te kennen werd gegeven<br />
de hoop om het einde van dezen arbeid, «binnen<br />
weinige maanden» te zullen gereed hebben, kwam<br />
het geenszins in mij op, dat nog vóór het einde<br />
van dien jaarkring, deze Geschiedenis zoude voltooid<br />
wezen. Ik ben echter, de Heere zij geloofd!<br />
naar ligchaam en geest, met gezondheid gezegend<br />
geweest, en niet meer tijd dan onvermijdelijk was<br />
heeft het behoeven te duren, om mijne landgenooten<br />
het tegenwoordige Vijfde Deel aan te bieden.<br />
Waarlijk, toen in Lentemaand 1852 het eerste<br />
gedeelte dezer Geschiedenis in het licht kwam,<br />
dacht ik in geenen deele dat de voortgang zoo<br />
traag zou wezen, en de voltooijing zoo lange achterwege<br />
blijven. Hetgeen destijds werd uitgegeven<br />
was door mij niet bestemd, als Eerste Deel te verschijnen,<br />
maar enkel als Eerste Stuk van het Eerste<br />
Deel. Dewijl het mij verdroot dat het afdrukken<br />
zoo langzaam ging, kwam het eerste gedeelte, in<br />
afwachting van het tweede gedeelte van het Eerste<br />
Deel, dat ik hoopte, nog voor het einde van dat<br />
jaar te zien afgedrukt. In die verwachting werd<br />
ik te leur gesteld. Buiten mijne schuld verscheen<br />
dat Tweede gedeelte vier jaren later, en toen schoot<br />
mij, meende ik, niets anders overig, dan het tweede<br />
gedeelte als Tweede Deel in het licht te zenden.
VIII VOORBERIGT.<br />
Ten gevolge van al die vertragingen, en alzoo<br />
de Uitgever, de Heer W. VAN BOEKEKEN, tijdens<br />
de uitgave van het Derde Deel, uit zijne zaken<br />
ging, rijpte bij mij het voornemen — door den<br />
raad van eenige vrienden daartoe op het dringendst<br />
aangespoord — om het laatste tijdvak van mijnen<br />
arbeid, uitvoeriger te behandelen dan al het vroegere.<br />
Dat tijdvak toch was, alhoewel onze dagen zoo<br />
nabij, evenwel slechts hoogst onvolkomen of gebrekkig<br />
bekend. Nogtans was het niet alleen in<br />
zich zelf belangrijk, maar bovendien gewigtig in<br />
onze dagen, «van wege de lessen, welke er, voor<br />
het nageslacht, in liggen opgesloten. » Tengevolge<br />
van die uitvoerige behandeling, beslaat het betreurenswaardige<br />
tijdvak van 1780—1811 de twee<br />
laatste van de vijf deelen, welke het geheel, sedert<br />
onze eerste kennismaking met Indie, bevatten. Als<br />
geschiedwerk is derhalve op bet geheel veel aan<br />
te merken. Ik oordeelde echter de eenheid van<br />
bewerking te moeten opofferen, ten einde dit laatste<br />
tijdvak aan mijne tijdgenooten inderdaad bekend<br />
mögt worden.<br />
Ik eindig met de betuiging dat ik mij zal verheugen,<br />
indien het mij moge gegund wezen, voor<br />
zoo veel in mijn vermogen is, te verbeteren de<br />
gebreken en onnaauwkeurigheden, welke ik bereids<br />
in deze Geschiedenis heb gevonden, of welke mij<br />
nog verder mogten worden aangewezen.<br />
Den 30" van Wintermaand 1859.<br />
LAUTS.
INHOUD.<br />
EERSTE HOOFDSTUK.<br />
Toekomst der O. I. Maatschappij. Het beginsel van onbelcmmerdcn<br />
handel op Indië gehuldigd. Heffing van ambtgeld. Andero verbeteringen<br />
in Indië te behandelen. Verdero werkzaamheden der Gecommitteerden.<br />
Bezwarende hulp bij den Geldnood. Theehandel van<br />
Batavia en Sina. Geen Thee in te voeren dan door de O. I. Compagnie.<br />
Zonderlinge loop van den Theehandel. De circulaire missives.<br />
Manier van Compagnies-Veilingen. Moeijelnkheden, ten gevolge der<br />
wijziging, met Amsterdamsche Kooplieden. Geldnood in 1791, ook<br />
in 1792. Toegezegde hulp ingetrokken ter zake der Veiling. Klimmende<br />
verlegenheid. Frankrijks omwenteling, dreigende voor Nederland.<br />
Oorlog met Frankrijk. Treurige toestand der O. I. Maatschappij<br />
dien ten gevolge. Hoe daaruit gered. Buitengewone handelwijze<br />
der Zeeuwsche Gecommitteerden. Ondergang der Oost Indische<br />
Maatschappij bl. 1.<br />
TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
Oorlog met de Fransche Republiek. Convooi voor de Retourschepen.<br />
Do Engelschen bieden troepen aan tot versterking der bezetting van<br />
do Kaap-Kolonie. Fransche schepen in Indië. Moeijelijkheden met Hope<br />
& Comp, over een schip van lic de France in Tessel binnen gekomen.<br />
Omwenteling van 1795. Stilstand van scheepvaart en verkeer met<br />
Indië. Nieuwe Gecommitteerden voor Holland benoemd. Edelmoedigheid<br />
van G. Titsingh. Het gevoelen der nieuwe Commissie. De<br />
ontzettende verachtering der O. I. Compagnie. Vergelijking van 1791<br />
met 1794. Welke bezuinigingen en vereenvoudigingen in te voeren<br />
niet behoud der O. I. Compagnie. Voorstel van Holland tot het
X<br />
INI K) UU.<br />
opheffen van Bewindhebbers en het instellen van een Comité voor de<br />
Indische Zaken, ßerigt van de Kamer van 17n daartegen. Uiteenzetting<br />
van den achterstand. Hulpmiddelen waarover men, zonder<br />
den oorlog, hadde kunnen beschikken. Verdediging vooral met betrekking<br />
tot de vernietiging van Bewindhebbers en hunne vervanging<br />
door een Comité. Het Berigt wordt ondersteund door do Representanten<br />
van Zeeland die voor hun regt opkomen. II. II. M. besluiten<br />
den 16n van Slagtmaand 1795 tot de vernietiging van Bewindhebberen.<br />
De regten van Zeeland erkend. De publicatie van den 24n van "Wintermaand<br />
1795 niet ongunstig. Teleurstellingen. Nadere beschikkingen<br />
bl. 25.<br />
DERDE HOOFDSTUK.<br />
Fransche kapers nemen in Indië schepen, doch ook fransche schepen<br />
vallen in Nederlandsche handen. Ten gevolge van tegenwinden<br />
veel Nederlandsche schepen in Engelsche havens; onderscheidene uiten<br />
te huis varende Comp, schepen vallen in Engelsche handen. Het<br />
gebeurde met het O. I. Comp, schip Nieuwland, Kap. ter Zee Arkenbout.<br />
Die schepen in Hooim. 1795 door de Engelschen in bezit genomen.<br />
Verlenging van het Octrooi der O. I. C. voor twee jaren. Uitzending<br />
van Lucas naar Indië met fransche hulp. Kap. De Jong geleidt<br />
de retourvloot van 19 schepen van de Kaap de Goede Hoop ; komt<br />
met 4 schepen in Noorwegen. Het Comité. Vierjarige Rekening.<br />
Geldnoot van het Comité. Holland en Zeeland niet meer tegenover<br />
do Maatschappij als Souvereincn, maar als Crediteuren. Nieuwe<br />
geldnood; oneenigheid met Holland deswege. Adres tegen de opheffing<br />
van Bewindhebbers. Grieven en bezwaren. Wederlegging daarvan.<br />
Rekening door het Comité gedaan. De Theehandel op het<br />
Comité overgebragt. Uitdeelingen aan Deelhebbers, doch geen rentebetaling<br />
of aflossing van kapitalen, tot groot ongerief van velen.<br />
De verlenging van het Octrooi den 20n van Louwmaand 1798 bevordert<br />
de eenheid. Betrekking van het Comité op het Indische -Bewind.<br />
De schulden der O. I. Maatschappij en hare eigene inleggelden worden<br />
schulden van den Staat, en eigendom van den Staat alle Bezittingen<br />
en Producten der O. I. C. De Constitutie van 1798 beslist.<br />
De Aziatische Raad en diens pligten. Onaangenaamheden tassohen<br />
het Comité en het Indisch Bewind. Gematigdheid van het Comité.<br />
Onderlinge toenadering bl. 55.<br />
VIERDE HOOFDSTUK.<br />
Mr. P. G. Van Overstraten, Gouverneur-Generaal, aanvaart het<br />
Bewind op den 28n van Herfstmaand 1799. Werkzaamheid van den<br />
Gouverneur-Generaal. Het gebeurde met den Raad van Justitie. De
INHOUD.<br />
Opiumhandel na afschaffing der Amfioen-Societiit. Verbeteringen in<br />
Japan door Mr. J. Titsingh verkregen; latere onaangenaamheden;<br />
schipbreuken. Het Opperhoofd Hemmy. In 1800 het Opperhoofd<br />
W. Wardenaar. Toestand van Batavia; het krijgswezen. Britsch<br />
Eskader onder Kapitein ter Zee Ball voor Batavia, den 25n van<br />
Oogstmaand 1800. Blokkade der havens van Java; groote ontsteltenis;<br />
genomen maatregelen. De Compagnies-schepen vernield of in<br />
brand gestoken, ook de particuliere vaartuigen. De Engelschen doen<br />
kleine landingen; nemen bezit van eenige dorpen; door den Raad<br />
N. Engelhardt verjaagd; zij verlaten de baai den 9n van Slagtmaand,<br />
hebbende veel volks door ziekte verloren. Zij vernielen alle gebouwen<br />
op Onrust. De vrees voor de Engelschen, ook bij den inlander, merkelijk<br />
geweken. Toestand van den Sultan van Bantam, van den<br />
Keizer en van den Sultan van Djokjokarta. Het Uitvoerend Bewind<br />
benoemt den Gouverneur-Generaal Van Overstraten, den lOn van<br />
Slagtmaand 1800, tot Luitenant-Generaal. Van Overstraten sterft den<br />
22n van Oogstmaand 1801. Zijn karakter. Lof door D. W. Van<br />
Alphen en Mr. P. Mijer hem toegebragt. J. Siberg wordt Gouverneur-Generaal;<br />
zijn kortstondig bestuur; treedt in 1804 af. . . bl. 90.<br />
VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
De vrede van Amiens van 1802; gunstige invloed en vooruitzigten.<br />
Treurige gevolgen van den oorlog van 1803. Nieuw tijdvak voor de<br />
Indische Zaken. Strijd tusschen de twee stelsels. Adres aan het<br />
Staats-Bcwind over de eigendommen der Deelhebbers. Rapport deswege.<br />
Remarques. Aanmerkingen. Adres ; deszelfs belangrijke inhoud. Finantiële<br />
toestand op den 29n van Sprokkelmaand 1796. Men verlangt<br />
behoud van de O. I. Compagnie. Berigt daartegen van Mr. S. Jz.<br />
Wiselius. Nader adres van participanten en memorie adstructief, tot<br />
wederlegging der aantijgingen tegen Bewindhebbers en Deelhebbers.<br />
Uiteenzetting over Compagnies schulden, ook over het regt van eigendom.<br />
Wederlegging van Wiselius, uitvoerig en in opgewonden taal.<br />
Behoorden de vestingen in Indie aan den Staat of aan de O. I. Compagnie?<br />
Vcsting-ltazcrnij. Zamentrekking van het gevoelen van Wiselius.<br />
De aanspraken van Deelhebbers op schadeloosstelling. Oproeping<br />
van den Agent van Finantiën tot hel vaststellen der schadeloosstelling.<br />
Op den 5n van Lentemaand 1800 tot uitstel besloten. Op den 29n<br />
van Hooimaand 1802, voorstel van het Staatsbewind aan de Wetgeving;<br />
deze verdaagt het voorstel den 18n van Oogstmaand 1802. Oordeel<br />
over dat voorstel blz. 118.<br />
ZESDE HOOFDSTUK.<br />
Het geldt de vraag: Welke voordeden de Oost-Indische Bezittin-<br />
XI
xn<br />
INHOUD.<br />
gen aan den Staat en aan de ingezetenen kunnen afwerpen? Vrije<br />
handel is het stelsel van D. Van Hogendorp. Zijne vijf beginsels.<br />
Aanvankelijke overdrijving, opgevolgd door kalmte van betoog. Afscheiding<br />
van Bestuur en Handel. Vooruitzigten omtrent de producten:<br />
koffij, suiker, rijst. Nederbnrgh's stelsel, steeds hetzelfde als vroeger.<br />
Zonderlinge redeneringen, aangetoond door G. K. Van Hogendorp.<br />
Nederburgh's bestrijding van D. Van Hogendorp; gcene wederlegging.<br />
Ncdcrburgh heeft daarin een bondgenoot in P. Pous. Pous erkent<br />
misbruiken ; schipbreuken der Retourschepen en do oorzaken ; ook<br />
andere misbruiken. Pous wenscht te goeder trouw verbeteringen en<br />
geeft die op. Toenadering tusschen de beide stelsels. D. Van Hogendorp's<br />
ontwerp voor den handel op Indië. Java's toestand en toekomst.<br />
Vrede van Amiens in 1802. Beslissing van het Staats-Bewind omtrent<br />
Bestuur, Cultuur en Handel. Publicatie wegens den Handel op en in<br />
Indië van den In van Lentemaand 1803 blz. 152.<br />
ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
De Kaap-Kolonio teruggegeven. Toestand; stormen. Barrow. Zendelingen<br />
Van Der Kemp en Kicherer. De Engelschen tegen over do<br />
Kolonisten. District Graaff-Keynet. De Kaffers. De Mist Comm. Gen.<br />
ter overname der Kaap-Kolonie en de Gen. Janssens als Gouverneur;<br />
zij beide bezoeken de Binnenlanden. Vernieuwde oorlog met Engeland.<br />
Versterking van de Pas van Hottentotsch-Holland, en verdere maatregelen.<br />
Verbeteringen door den Commis. Gen. Last tot bevordering<br />
en uitbreiding van Landbouw en Veeteelt. Theecultuur. Spaansche<br />
schapen. Plannen van Kolonisatie van Mr. G. K. Van Hogendorp en<br />
F. Van Bouchenröder. Gevoelens van G. K. V. Hogendorp over de<br />
Kaap-Kolonie. V. Bouchenröder vertrekt met landverhuizers den 23n<br />
van Wintermaand 1802. Hij onderzoekt do Z. O. Kust der Kolonie.<br />
Voorstellen tot Kolonisatie; gunstige beschikking; op 18 van Louwm.<br />
1804 minder gunstig. Ongunstig oordeel van den C. G. Do Mist<br />
over de Kolonisatie. De Gouverneur weigert de gevraagde landerijen.<br />
Landerijen aan de Houtbaai aangeboden. Groote teleurstelling voor<br />
V. Bouchenröder. Hij ontvangt op den 29n van Oogstmaand 1804<br />
bevel om de Kolonie te verlaten. Toestand der grenzen. Orkaan den<br />
2n van Slagtmaand 1805. Vijandelijke vloot den 4n van Louwmaand<br />
1806. Toestand der Kaapstad. De Engelschen landen den 6n van<br />
Louwm. Aanval op den 6n, met goeden uitslag bekroond. Verdrag<br />
van den Luit. Kol. Van Prophalow met de Engelschen den lOn van<br />
Louwmaand 1806. Voorwaarden. De Gouverneur in de Pas van Hottentotsch-Holland<br />
capituleert den 23n van Louwmaand. De Kaap-<br />
Kolonie voor Nederland verloren. . .- b,z - 178 -
INHOUD.<br />
ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
Producten van Java. Ternate's verdediging door Cranssen. Vrede<br />
van Amiens. Overname der teruggegeven Bezittingen. Bezoldingcn<br />
en verbod van extra-voordeelen. Zeeschade. Scheepsmagt uit Patria<br />
aangekomen. Invloed van den vrede op scheepvaart en handel. Waarschuwing<br />
van het Staats-Bcwind bij den nieuwen oorlog en uitzending<br />
van den Vice-Admiraal Hartsinck. Gedrag van den Schout-Bij-Nacht<br />
Dekker; hij wordt ter dood veroordeeld. Hartsinck heeft dertien oorlogsbodems<br />
onder zijn bevel. Linois verzoekt hem om gezamenlijk<br />
tegen de Engelschen te handelen; hij geeft twee schepen. Hartsinck<br />
beschermt de vaart op de Molukken. Verdediging van Java; Soerabaya<br />
werd hoofdstation. Amboina, Banda. Behoeften. Perkslaven op Banda,<br />
en handel. Koffijbouw op Amboina, handel op Java. Indisch muntwezen.<br />
Siberg erlangt zijn ontslag den 19n van Wijnmaand 1804,<br />
opgevolgd door Wiese. Het jaar 1806 rampspoedig voor 's Lands<br />
Zeemagl; sterfte; gebrek aan scheepsbehoeften; de Schrikverwekker;<br />
de Revolutie en Pluto; de Pallas door de Engelschen genomen; de<br />
Maria Reigcrsbergen weggehaald. Pellew den 27n van Slagtmaand<br />
1806 ter rcede van Batavia; de schepen op den modder, verbrand of<br />
genomen. Opstand in Chcribon. Overschot der zeemagt in 1807.<br />
Tijdingen. Lodewijk Koning van Holland. Hartsinck vertrekt. Van<br />
De Sande Bevelhebber. Ongelijke strijd van de Scipio, Kapt. Lt.<br />
CaiTcga. De lc Luit. J. H. Bagelaar met de Maria Wilhclmina.<br />
Pellew te Grissee. Gedrag van Cowell en Van Naarssen en van Van<br />
Franquemont. Een nieuw tijdvak breekt aan blz. 212.<br />
NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
Voorstel van het Staats-Bewind ecner schadevergoeding aan de Aandeelhouders.<br />
Staats-Commissie van den lln van Slagtmaand 1802.<br />
Verslag den 15n van Sprokkelmaand 1803. Publicatie van den In<br />
van Herfstmaand 1803. Hot Engelsche stelsel in Bengale. De productie<br />
in de Molukken en op Java. Suiker-cultuur. Verkoop der<br />
producten. Theehandel door eene Compagnie. Handel op Japan.<br />
Handel in hot Heulsap. Kaap De Goede Hoop. Ontwerp. Charter<br />
voor de O. I. Bezittingen. Pligten van den Gouverneur-Generaal en<br />
van Gouverneur-Generaal in Rade. Raad van Finantien en Domeinen.<br />
Rekenkamer. Ambtenaren. Hoog Gercgtshof, ook voor prijs gemaakte<br />
schepen, en zecrooverij. De belangen van den Inlander. Verplaatsing<br />
van het Bestuur. Instructie voor den Aziatischon Raad. Charter vastgesteld<br />
Hei'fstm. 1804. Eloul en Grasveld Commissarissen-Generaal.<br />
Daeudels Gouverneur-Generaal; zijne instrnctien. Verwijdering van<br />
u
XIV INHOUD.<br />
personen. Vergelijking der instructien. Daendels vertrekt den 18n<br />
van Sprokkelmaand 1807, komt te Batavia den In van Louwmaand<br />
1808. De Schout-Bij-Nacht Buyskes Lt. Gouverneur-Generaal; hij<br />
keert terug naar Europa blz. 253.<br />
TIENDE HOOFDSTUK.<br />
Daendels; zijne komst te Ba*avia; aard zijner zending; moeijelijkheden;<br />
resultaten. Hij kwetst velen in hunne belangen. Buyskes Lt.<br />
Gouv. Gen. Java's Gouverneur N. Engelhardt. De Adjudant-Generaal.<br />
J. V. D. Bosch. Van Polanen. Resident Kloprogge. Beleefdheid<br />
leeren. Herstel der krijgsmagt en de daartoe betrekkelijke inrigtingen.<br />
Het kasteel Batavia verlaten. Versterking van de Hoofdplaats. Meester*<br />
Cornells, versterkte legerplaats. Verdere versterking. Bezoldingen.<br />
Geschenk. Gestrenge straffen. Hoogo Raad. Onttrekken aan de Justitie.<br />
Rcgtswezen. Verplaatsing van den zetel van het Bestuur. Molenvliet,<br />
Rijswijk, Weltevrede. De groote Heerbaan door Java. Moeijclijkheden<br />
van den aanleg; weldaden door den grooten weg verkregen.<br />
Zeemagt door de z<strong>org</strong> van Buyskes. De Engelschen ter reede van<br />
Chcribon. Versterking van Straat Madura en de haven van Soerabaija.<br />
Buyskes vertrekt in Slagtmaand 1809 naar Europa; gevecht met een<br />
Engclsch schip; wordt gewond en genomen. De Ie Lieut. Bagelaar<br />
met de Javaan, ontsnapt in de bogt van Frankrijk aan de Engelschen<br />
en bereikt Bordeaux; ovenzoo de Ie Lieut. Janssen. Gelijkstelling der<br />
godsdienstige gezindheden. Hervormden, Lutherschen, R. Katholieken.<br />
Verkregen verbetering door de Predikanten. Ds. Zomerdijk. Dr. Horsfield.<br />
De Bataviasche koloniale Courant opgerigt. . . . blz. 284.<br />
ELFDE HOOFDSTUK.<br />
Buiten-bezittingen of posten; Japan; Cook Blomhoff komt er in<br />
1809. Timor. Palembang. Banjermassing. Makasser. Ternate. Tucker<br />
voor Amboina den 17n van Sprokkelmaand 1810. Piltz met grootere<br />
krijgsmagt, geeft zich over; hij wordt ter dood veroordeeld. Tucker<br />
naar Bonthain, Boolekomba en Menado. Ternate vermeesterd door<br />
Tucker den 31n van Oogstmaand 1810. Banda door Cole ingenomen.<br />
Bantam bij het Ncderlandsch Gebied ingelijfd den 20n van Slagtmaand<br />
1808, eerst geheel vernietigd in 1810. Chcribon vernietigd on verdeeld<br />
in Cheribon en Preanger Regentschappen. Djokjokarta. Opstand<br />
van Radeon Rongo in Slagtmaand 1810. De Sultan doet gedwongen<br />
afstand, ten behoeve van zijn zoon Hamangkoe Bowoeno III. De<br />
Keizer doet afstand van de strandregten. De beide Javaansche Prinsen<br />
Notto Kosoemo en Notto Diningrat. De verpligte leverantien ; hoe<br />
daarin beslist ten opzigic der kofflij; hoe was dat vroeger, hoe door
INHOUD. xv<br />
Daeudels gewijzigd? Aanplant der koffijboomen. De andere verpligte<br />
lcverantien afgeschaft. De rijslbouw. Misbruiken ten aanzien van do<br />
inlanders afgeschaft. Treurige gevolgen der Blokkade. Finantieel beheer<br />
en uitkomsten. Bijzondere inkomsten van Daendels, en groote<br />
uitgaven. Batavia; bedreigde aanval in den aanvang van 1811. Versterking<br />
van Meestcr-Cornelis. Z<strong>org</strong> voor de pakhuizen. Tijding der<br />
inlijving van Holland op den 17n van Sprokkelmaand 1811 te Batavia.<br />
De Generaal Jansscns G. G. komt aan, den 24n van Grasmaand 1811.<br />
Daendels vertrekt den 29n van Zomermaand. Hoe hij in latere jaren<br />
is beoordeeld jjjz_ 323.<br />
TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
Do G. G. Janssens; hij landt te Soerabaija den 28n van Grasmaand<br />
1811. Het leger; <strong>org</strong>anisatie. Engelsche expeditie naar Java. Th. S.<br />
Raffles. R. Prediger. Geruchten in Bengale. Sterkte der Britsche<br />
expeditie den In van Zomermaand 1811 voor Malakka. Order om de<br />
producten bij 's vijands nadering te verbranden. Landing der Engelschen<br />
den 4n van Oogstmaand in de bogt van Tjilintjing. Eerste werkzaamheden.<br />
Batavia opgeeischt en overgegeven. Omzigtigheid van den<br />
overwinnaar. De voorwaartsche posten op Weltevrede teruggetrokken.<br />
Lord Minto vordert de ontruiming der Kolonie; geweigerd. Den lOn<br />
van Oogstmaand aanval op Weltevrede, slaagt. Beraamde aanval op<br />
's vijands werken. Benadceling der wederzijdsche werken. Besluit om<br />
den 26n de Engelschen ann te tasten; door do traagheid van Jumel<br />
verijdeld. Aanval der Engelschen op Meestcr-Cornelis. Attaque op<br />
het oosterfront van het kamp; Redoute No. 3 overrompeld; Redoute<br />
No. 4 vermeesterd; Redoute No. 2 springt in de lucht. Maj. Mulder<br />
en Kap. Osman. Groot verlies der Engelschen; hunne verwarring.<br />
Verdere aanval. Verwarring aan de Fransche zijde. Het kamp Meester-<br />
Coniclis wordt veroverd; veel buit. Janssens neemt de wijk naar<br />
Buitenz<strong>org</strong>, voorts naar Samarang. Lord Minto eischt overgave van<br />
Java. Buitenz<strong>org</strong> ontruimd. Meerdere rampen, ook op Madura. Een<br />
kamp gevormd te Sarondol en Oenarang. De Engelschen langs de<br />
kust naar Straat Madura en voor Samaranj. Inlandsche hulpbenden:<br />
ongeoefende manschappen. Auchranty landt te Samarang den 12n van<br />
Herfstmaand. Aanval op Sarondol den 16n van Herfstmaand door Kol.<br />
Gibbs. Lafhartige vlugt der inlandsche troepen. Van Oenarang vlugtcn<br />
de overgeblevenen. Erbarmelijke toestand van Janssens. llagchelijke<br />
toestand van Auchmuty. — Wapenstilstand. Verdrag den 18n van<br />
Herfstmaand 1811 ; overgave van Java en onderhoorighcden. Janssens<br />
verrigtingen in het Bestuur. Slot ulz< 366_
B IJ L A G E N.<br />
No. 1. Publicatie van de Staten-Beneraal van den 24n December<br />
1795, houdende opheffing van het Bewind der Oost-<br />
Indische Compagnie hlz. çyj<br />
No. 2. Publicatie van dezelfde van den 26n November 1795,<br />
houdende verlenging van het Octrooi voor twee jaren. blz. 419.<br />
No. 3. Publicatie van de Nationale Vergadering van den 20n<br />
Januarij 1798, houdende verlenging van het Octrooi voor<br />
een jaar . . . . , blz. 421.<br />
No. 4. Advertentie van den Agent van Finantien van den 20n<br />
December 1799, betrekkelijk de schadeloosstelling der aandeelhouders<br />
Uz_ 424i<br />
No. 5. Publicatie van het Staats-Bewind van den In Maart 1803,<br />
regelende don handel op en in Indie blz. 426.<br />
No. 6. Capitulatie tot overgave van Java en onderhoorigheden aan de<br />
Engelschen. Oenarang 17 September en Kalie Toentang<br />
18 September 1811 blz. 429.
EERSTE HOOFDSTUK.<br />
Toekomst der O. I. Maatschappij, liet leginsel van onbelemmoden<br />
/landel op India gehuldigd, lleßng van ambtgeld. Andere verbeteringen<br />
in Indië te behandelen. Verdere werkzaamheden der Gecommitteerden.<br />
Bezwarende hulp bij den Geldnood. Theehandel<br />
van Batavia en Sina. Geen Thee in te voeren dan door de O. I.<br />
Compagnie. Zonderlinge loop van den Tlieehandel. De Circulaire<br />
missives. Manier van Compagnies-Veilingen. Moeijelijkheden ten<br />
gevolge der wijziging, met Amsterdamsehe Kooplieden. Geldnood<br />
in 1791, ook in 1792. Toegezegde hulp ingetrokken ter zake der<br />
Veiling. Klimmende verlegenheid. Frankrij/cs omwenteling, dreigende<br />
voor Nederland. Oorlog met Frankrijk. Treurige toestand<br />
der O. I. Maatschappij dien ten gevolge. Hoe daaruit gered.<br />
Buitengewone handelwijze der Zeeuwscha Gecommiteerden. Ondergang<br />
der O. I. Maatschappij.<br />
Hadden de «Gecommitteerden tot de zaken van<br />
tie Oost-Indische Compagnie» door Zijne Hoogheid<br />
als Opperbewindhebber benoemd, voor zooveel Holland<br />
aangaat op den 15" van Bloeimaand, en voor<br />
wat Zeeland betreft op den 29" van Zomermaand<br />
1791 <strong>°</strong>) — hunne taak met buitengewonen<br />
ijver aangevat, met ijzeren volharding voortgezet:<br />
hierin hadden inzonderheid de Hollandsche Leden<br />
zich op voorbeeldige wijze gekweten. Hoe omvangrijk<br />
ook die take was; zij haddon de diepte<br />
der kwale gepeild, en met helderen blik redmiddelen<br />
aan de hand gegeven, die, waren ze in<br />
*) Zie Deel IV, bladz. 112 tot aan het einde van het 4e Hoofdstuk.<br />
1
2 EERSTE HOOFDSTUK.<br />
Nederland en evenzeer in Indië, met mannelijke<br />
veerkracht opgevolgd en daaraan met onwrikbare<br />
getrouwheid vastgehouden, het valt niet te betwijfelen<br />
of ze zouden met een gunstigen uitslag zijn<br />
bekroond geworden. Dan hadde kunnen blijken<br />
de onjuistheid der veronderstelling dat uitsluitende<br />
maatschappijen, welke van tweeslachtigen aard zijn<br />
én groot als handeldrijvend, én tegelijkertijd, door<br />
verovering op verovering, zich tot eene souvereine<br />
magt en heerschappij verheffende, van weinig langen<br />
duur zijn. Mogelijk blijft het dat zij onfeilbaar<br />
en binnen korten tijd te gronde gaan, wanneer<br />
eenmaal groote gebreken zich hebben vertoond.<br />
Edoch in dezen waren niet alleen de ambtenaren,<br />
van de hoogsten tot de laagsten, niet enkel<br />
in Indië maar evenzeer in Nederland, ongeneigd,<br />
misschien ook ongeschikt, om, door onkreukbare<br />
getrouwheid in de vervulling hunner pligten, tot<br />
het stuiten van den ondergang niet alleen, maar<br />
tegelijker tijd, tot herstel der welvaart van het<br />
ligchaam dat zij dienden, met ijver de hand te<br />
loenen. En toch hadden zij allen een ruim bestaan<br />
aan die vennootschap te danken! Wat evenwel<br />
meer de bevreemding moet wekken en ons doet<br />
ontwaren hoe het bederf bij de O. I. Maatschappij<br />
kon gezegd worden te zijn do<strong>org</strong>edrongen tot in<br />
het gebeente, was dat Bewindhebberen en Hoofdparticipanten,<br />
— wier kapitalen bij den achteruitgang<br />
op het spel stonden, zich — niet slechts huiverig,<br />
maar zelfs onwillig betoonden om den goeden<br />
weg door de «Commissie van onderzoek» aangewezen,<br />
te bewandelen. — Men neme daarbij in<br />
aanmerking de partijschappen, welke Nederlands<br />
ingezetenen, in twee vijandige kampen verdeelden,
EERSTE HOOFDSTUK. 3<br />
partijschappen, welke den inval van den vijand<br />
voorbereidden niet enkel en gemakkelijk maakten,<br />
maar ook de verovering der Republiek door de<br />
Fransche sans-culotten krachtdadig hielpen bevorderen.<br />
Welk onpartijdig doch belangstellend aanschouwer<br />
zal niet overtuigd wezen, dat geen herstel,<br />
maar integendeel de ondergang der Oost-Indische<br />
Maatschappij, uit zoodanigen noodlottigen<br />
zamenloop van omstandigheden, het noodwendig<br />
gevolg moest wezen.<br />
De Gecommitteerden van wege Holland Van Dei-<br />
Does Van Noordwijk, Van De Wall, Rendorp Van<br />
Marquette en Van Stralen, ook wel eens genoemd<br />
«de Staats-Commissic,» hadden bereids, in het najaar<br />
van 1790, bij Bewindhebberen op doortastende<br />
maatregelen van vereenvoudiging en bozuinio-inoaangedrongen<br />
; zij hadden ook bij de Kamer van<br />
17 11 den gewigtigen maatregel smakelijk gemaakt<br />
waardoor eene geheele wijziging in den Indischen<br />
handel moest voorbereid en ten deele daargesteld<br />
worden. Immers bij do publicatie van den 29" van<br />
Lentemaand 1791, waardoor de handel voor particulieren,<br />
in Nederland gevestigd, naar Batavia,<br />
Ceylon, Bengale, Koromandel, en de Kaap De<br />
Goede Hoop en van daar naar Nederland, werd<br />
opengesteld, was het huldigen van een grootsch<br />
beginsel, een beginsel daarheen leidende om het monopolie<br />
van de Oost-Indische Maatschappij, zoo als<br />
het bestond, den bodem in te slaan, en dat de onbelemmerde<br />
handel tusschen het moederland en de<br />
Koloniën, moest ten gevolge hebben. Destijds<br />
bleef het bij het erkennen van het beginsel, dewijl<br />
de hooge ambtenaren in Indië reeds gewoon aan<br />
het behalen van grove winsten door den particulieren<br />
]*
4 EERSTE HOOFDSTUK.<br />
handel, te hunnen behoeve of regtstreeks door<br />
hen gedreven, in de toepassing dier weldadige verordening,<br />
slechts zich zei ven op het oog hadden<br />
en daar uit aanleiding namen, allen eigenlijk gezegden<br />
handel van particulieren, den kop in te<br />
nijpen, onverschillig op welke wijze. Desniettemin<br />
moet aan die verdienstelijke Leden der Staats-Commissie<br />
de hulde worden bewezen, welke zij door<br />
hunne edele pogingen, zoo regtmatig hebben verdiend.<br />
Het heffen van ambtgeld, in Nederland gebruikelijk,<br />
door gezegde Gecommitteerden voor Nederlandsen<br />
Indië aanbevolen, was door de kamer van<br />
17n op den 4» van Louwmaand 1791 aan dellooge<br />
Indische Kegering vo<strong>org</strong>eschreven. Hoe en wanneer<br />
daaraan is gevolg gegeven, is bereids gebleken uit<br />
hetgeen omtrent de handelingen van Commissarissen-<br />
Generaal, tijdens hunne commissie op Java, is medegedeeld.<br />
— Maar de Commissie van onderzoek<br />
d zoo vele punten ter ernstige overweging en behartiging<br />
aanbevolen, had op de uitvoering van zoo<br />
menig punt aangedrongen, welke meerendeels bij<br />
Bewindhebberen naar het scheen, een gewillig ooihadden<br />
gevonden, doch waarvan evenwel de uitvoering<br />
niet hier te lande, moest worden bewerkstelligd.<br />
Wel behoefden die verbeteringen eene<br />
krachtige hand ter uitvoering, doch Indië was het<br />
ruime veld, waar de toepassing tot herstel van den<br />
bedroevenden, bijna hopeloozen toestand der Oost-<br />
Indische Maatschappij, moest worden beproefd. Uit<br />
dien hoofde was door de Staats-Commissie, bereids<br />
bij haar rapport van den 28 n van Louwmaand 1791,<br />
het gevoelen uitgesproken , dat de meeste der opo-egevene<br />
punten van bezuiniging en vereenvoudiging,<br />
niet vatbaar waren voor afdoening in Patria, maar
EERSTE HOOFDSTUK. 5<br />
in Indië behoorden te worden behandeld. ') Het was<br />
dien ten gevolge dat, nog voor het einde van dat<br />
zelfde jaar, de Hooge Commissie naar Indië onder<br />
zeil was gegaan.<br />
Men verbeelde zich evenwel niet, dat ten gevolge<br />
van de uitzending dier Commissie, de werkzaamheden<br />
van de Gecommitteerden tot de zaken<br />
van de Oost-Indische Compagnie, als afgeloopen<br />
waren te beschouwen. In geenen deele. Zij hielden<br />
zich verder bezig met de overweging van deze en<br />
gene punten, welke de huishouding der maatschappij<br />
in Nederland betroffen , als onder anderen, eene<br />
wijziging te brengen in de Compagniesveilingen,<br />
op een' nieuwen voet enz. Bovendien werden<br />
zij telkens genoodzaakt zich te verledigen tot het<br />
aa,nhooren der klagten van Bewindhebberen, over<br />
den geldnood, waarin de Compagnie zich bevond,<br />
en over de middelen om daaraan te gemoet te<br />
komen. Plet was maar al te waar dat de zich<br />
steeds vernieuwende behoefte aan geld, bij het<br />
bestuur der Oostiudische Maatschappij, voor eengedeelte<br />
althans was toe te schrijven, aan de drukkende<br />
rente van de aanzienlijke kapitalen, binnen<br />
zoo weinige jaren, aan de Vennootschap vo<strong>org</strong>eschoten;<br />
doch meer nog aan de restitution en aflossingen,,<br />
wellte het der Oostindische Compagnie<br />
onmogelijk maakten, om tot verademing te komen.<br />
Die toestand, welke steeds hagchelijker werd,<br />
baarde voortdurend hooggaande z<strong>org</strong>en en aan Bewindhebberen<br />
der Hollandsche Kamers, én aan de<br />
Hollandsche Gecommitteerden , én ook aan de Staten<br />
van Holland en Zeeland, aan den Stadhouder<br />
1) Zie Deel IV, bludz. 122.
6 EERSTE HOOFDSTUK.<br />
Opperbewindhebber en aan de Algemeene Staten.<br />
De steeds bedenkelijker wordende toestand van het<br />
dierbare Vaderland, mag bij de oorzaken tot kommer<br />
en bez<strong>org</strong>dheid, voor hen die bij het Avel en<br />
Wee van de Oostindische Maatschappij, zoo van nabij<br />
betrokken waren, niet over hot hoofd worden gezien.<br />
Bij de behandeling van datgene wat in Nederland<br />
is vo<strong>org</strong>evallen, voor de omwenteling van<br />
het jaar 1795, zal het niet ongepast wezen op te<br />
halen, wat er is gebeurd ten opzigte van een' tak<br />
van handel op Azia , welke gedurende de 18c Eeuw<br />
van lieverlede aan omvang en belangrijkheid had<br />
gewonnen, en welke omstreeks dezen tijd eene<br />
groote verandering onderging en tot ongenoegen<br />
bij den Hollandschen handelstand aanleiding gaf.<br />
Bekend is liet, hoe tijdens Van Imhoffs bestuur,<br />
ter verbetering van den toestand der particuliere<br />
kooplieden onder de Vrijburgcrs of ingezetenen van<br />
Batavia, hun was vergund geworden, om, in Compagnies<br />
bodems, thee op vracht naar Nederland te<br />
verzenden. Doch behalve de vracht per teerlinovoetmaat,<br />
moest door hen aan de Oostindische<br />
maatschappij eene recognitie betaald worden, welke<br />
op den duur hoogst bezwarend was '). Immers,<br />
reeds moesten zij zich onderwerpen aan do bepaling<br />
dat ook hunne thee, in de Compagnies veilingen<br />
werd opgenomen, en te gelijk met de aanzienlijke<br />
partijen van drie of meer ladingen van de Compagnie<br />
zelve, werd verkocht. De laatste werden<br />
regtstreeks uit Sina aangebragt, alwaar ze van<br />
Compagnies wege, door veelal kundige theoproevers,<br />
werd ingekocht. De aanvoeren dor Vrijbuiters<br />
l) Zie Deel IV, blad/:. 87.
EERSTE HOOFDSTUK. 7<br />
daarentegen waren te Batavia van de Sinosche<br />
Jonken gekocht. Deze bestonden meestal uit inferieure<br />
soorten, waaronder slechte of wilde thee<br />
(ook anlcay genoemd) zich bevond, soms slecht gepakt<br />
en daardoor of door ouderdom hare geur hebbende<br />
verloren. In dier voege was het moeijelijk,<br />
niet zelden ondoenlijk voor de particulier aangevoerde<br />
thee, in concurrentie te komen tegen de<br />
Compagnies thee, zonder nog te rekenen de recognitie<br />
van 40, 50 of 60 ten honderd, welke van<br />
den verkoopprijs, ten behoeve der Compagnie, gekort<br />
werd. Het was natuurlijk verre van een redmiddel<br />
voor den Bataviaschen verzender, toen door<br />
Bewindhebberen bepaald werd, dat de thee, welke<br />
in de veiling geen gulden per pond konde opbrengen,<br />
acht stuivers als recognitiepenningen moest<br />
betalen. Hoe vaak toch gebeurde hot dat de particuliere<br />
thee-boei maar tien stuivers en zelfs minder<br />
opbragt. Op dusdanige wijze was het dat de<br />
Bataviasche kooplieden soms duizende guldens aan<br />
de Compagnie verschuldigd waren voor thee, in<br />
Holland verkocht, waarvan zij boven de uitgeschotene<br />
gelden, daarvoor als koopprijs betaald, eene<br />
redelijke winst hadden te gemoet gezien. Was het<br />
hun euvel te duiden, indien zij met vreemde schepen<br />
hunne van de Sinezen gekochte theeën, naar<br />
Europa zochten te zenden, en te Ostende, Bremen<br />
of Hamburg aan de markt te brengen?<br />
Groot was het verlies van den Bataviaschen handelstand<br />
derhalvo niet, toen de zoo belangrijke<br />
verordening van de Kamer van 17n van den 29n<br />
van Lentemaand 1791, bij de openstelling van den<br />
handel tusschen Nederland en de voornaamste havens<br />
van Indië, onder de verbodsartikelen, de
8 EERSTE HOOFDSTUK.<br />
thee en andere voortbrengselen van Sina had opgenomen.<br />
— Die maatregel zou aan het doel daarbij<br />
door Bewindhebberen beoogd, niet beantwoord<br />
hebben, ware het niet dat de Staten-G eneraal, —<br />
daartoe op het krachtigste aangespoord door de<br />
Commissie van onderzoek en de Kamer van 17 n —<br />
op den 14" van Zomermaand 1791, een plakaat<br />
hadden uitgevaardigd waarbij, gedurende den verderen<br />
tijd van het loopende octrooi der Oost-Indische<br />
Maatschappij, alle invoer en verkoop van thee, behalve<br />
die ingevoerd door de Compagnie, zou wezen<br />
verboden, op straffe van verbeurd-verklaring en<br />
boete van vierdubbele waarde der ingevoerde<br />
theeën '). De invoeren toch van thee, langs andere<br />
wegen, dan door de O. I. maatschappij, waren<br />
in de laatste jaren aanzienlijk geworden.<br />
Het verbruik van thee was, in den loop der<br />
18<strong>°</strong> Eeuw, inzonderheid in het Noorden van Europa,<br />
steeds toegenomen. Nadat in 1756 voor den Sinaschen<br />
handel, eenige Bewindhebberen, onder geheimhouding<br />
van hunne verrigtingen deswege,<br />
daarmede bepaaldelijk waren belast geworden, stond<br />
het een aantal jaren gunstig met dien handel. Maar<br />
de voordeden van dien handel lokten langzamerhand<br />
ook andere natiën uit om daaraan deel te<br />
verkrijgen. De Engelsche theehandel voorzag niet<br />
enkel Groot-Brittanje zelf, doch daarenboven de<br />
Amerikaansche koloniën, waar evenzeer het vertier<br />
steeds grootelijks toenam. De Deensche en Zwcedsche<br />
Handels-Compagniën begonnen zich op dien<br />
1) Wijselijk werden uitgezonderd de partijen, welke bereids naar<br />
Nederland onder weg zouden wezen, of gekocht en betaald, bij gebrek<br />
aan scliccpsgelegcnheiJ nog. niet verzonden inogten zijn. Zie Nieuwe<br />
Nederlandsche Jaarboeken 1791 bl. 829.
EERSTE HOOFDSTUK. 9<br />
handel toe te leggen, doch rekenden meer op den<br />
uitvoer, dan op het binnenlandsch vertier. Ham-<br />
burg, Bremen en Embden, begonnen ook den thee-<br />
handel, alsmede Ostende, L' Orient, Havre en<br />
vooral Lissabon, doch meer voor uitvoer dan voor ver-<br />
bruik. Van die theeën kwamen ook naar Neder-<br />
land, zoodat men er met nieuwe sorteringen<br />
bekend werd. Nog lang evenwel duurde het dat<br />
in Europa de Nederlandsche theemarkt als de hoofd-<br />
markt werd beschouwd, en de prijzen der andere<br />
markten zich daarnaar regelden. De eerste invoe-<br />
ren van vreemde theeën, geschiedden voornamelijk<br />
door Amsterdamsche kooplieden; maar die invoeren<br />
strekten niet om de prijzen der thee, door de O. I.<br />
Maatschappij aangevoerd, te drukken, dewijl do<br />
smokkelhandel uit Vlissingen, zoowel als uit Ostende<br />
en L' Orient, op de Britsche eilanden aanzienlijk<br />
was. De hooge belasting in Engeland lokte daartoe<br />
uit. De mindere soorten, die hier te lande hoog-<br />
stens twintig stuivers golden, werden in de havens<br />
van Engeland, Schotland en Ierland met ƒ 3 be-<br />
taald , en de fijne thee, welke niet meer dan ƒ 4<br />
à ƒ 5 kostte, betaalde men te Londen met ƒ 12 en<br />
meer zelfs.<br />
Verkeerde maatregelen van de Engelscho O. I.<br />
Maatschappij waren oorzaak, dat zij in 1784 slechts<br />
zes miljoen pond thee in het vertier kon brengen,<br />
terwijl hare drie maandclijksche veilingen over een<br />
jaar genomen gewoonlijk van IG tot 18 miljoen<br />
pond bedroegen, grootere verkoopingen dan die der<br />
andere natiën te zamen. En bovendien riep de<br />
hooge belasting een belangrijken smokkelhandel in<br />
het leven. — Eene combinatie van Hollandsche<br />
kooplieden van de behoefte der Engelsche O. I.
10 EERSTE HOOFDSTUK.<br />
Maatschappij de lucht hebbende gekregen, kocht<br />
vele theeën van de Zweedsche, Deensche en Lissabonsche<br />
veilingen. Door deze inkoopen dwong die<br />
combinatie als het ware the House of Directors te<br />
Londen om eenige miljoen ponden thee van haar<br />
te koopen. Dit geschiedde voornamelijk door tusschenkomst<br />
van de Amsterdamsche makelaars J. J.<br />
Voute en Z. '). Deze begonnen daardoor een grooten<br />
invloed op dien handel te krijgen ; meer buitenlandsche<br />
theeën kwamen naar Nederland, en<br />
ons vaderland bleef nog eenige jaren daarna de<br />
voornaamste markt van dat Sin esche kruid, thans<br />
eene zoo algemeene behoefte in het Noorden van<br />
Europa en van Amerika.<br />
De veelvuldige invoeren van thee uit Portugal,<br />
Frankrijk en het noorden van Europa, gaven geboorte<br />
aan eene soort van handel, waarvan het<br />
doel alleen scheen te wezen om de prijzen te<br />
drukken. Er werden te Amsterdam particuliere<br />
veilingen (Bekkens genoemd) aangeslagen, welke<br />
naderhand, nog voor de veiling, uit de hand heetten<br />
verkocht te zijn, en, zoo sommigen willen, in<br />
het geheel niet aanwezig waren, of wel ten tweeden<br />
male werden geveild 2 ). — Zeker waren sommigen<br />
van die Bekkens bijzonder geschikt om de prijzen<br />
te drukken, als b. v. in Grasmaand 1791, toen<br />
1) Die firma, later veranderd in Voute en Comp., bestond eigenlijk<br />
uit Jan Jakob V, Samuel Elie V, Robert V en Pierre François V.<br />
Groot was hun invloed bij de Compagnies veilingen in liet algemeen,<br />
maar men roemde vooral hunne kunde in opzigt tot de thee als<br />
fijne proevers, en als doorkneed in den handel van dat artikel. Behalve<br />
hen noemde men in dat vak van handel II. llagcman, J. II. Joostcn,<br />
Le Grand, II. De Iloogh en B. Fremery.<br />
2) Antwoord van B. "Fremery aan den lieer lt. Voute. Rotterdam<br />
1792, bl. 130.
EERSTE HOOFDSTUK. 11<br />
nagenoeg 4000 kwart kisten Congo en ruim zes<br />
maanden vroeger, omtrent 41,000 kwart kisten<br />
Congo, Souchon, Tonkay en Hysan, van particulieren<br />
invoer, in veiling gebragt werden.<br />
Reeds vroeger waren de makelaars Voute aangevangen<br />
met het uitgeven van «circulaires of circulaire<br />
missives» tegen den tijd van de Compagnies<br />
Theeveilingen, waarin de soorten en de waarschijnlijke<br />
loop der prijzen, ook met het oog op de andere<br />
theemark t en van Europa, werden opgegeven.<br />
Deze handelwijze, vooral geschikt om ook in de<br />
landprovinciën den theekooper met den stand van<br />
het artikel bekend te maken, heeft onmiskenbaar<br />
gestrekt om den handel en het vertier uit te breiden.<br />
Evenwel was zulks niet strekkende om hen,<br />
die den uitgobreiden invloed der Voute's op dien<br />
tak van handel, met nijdige oogen aanzagen, te<br />
bevredigen, maar scherpte hunne vijandige gezindheid,<br />
als moelende hunne uitzigten op winst benadeelen<br />
').<br />
De staatkundige woelingen in Nederland bleven<br />
niet zonder invloed op den theehandel. In 1786<br />
daalden de prijzen, en gingen in 1787 nog verder<br />
l) In het reeds aangehaalde Antwoord van B. Fremery aan R.<br />
Voute, leest men b!z. 116: Voorheen bekwaamde zich elk koopman,<br />
door jaren tijds en vlijts, zoo veel hij vermögt, en naar gelang hij<br />
gelegenheid had, in den handel, en raadpleegde verder dien makelaar,<br />
in wien de ondervinding, hem het beste vertrouwen had leeren stellen.<br />
Dit bleef alles binnen den kleinen omtrek van zijn comptoir<br />
besloten, en de handcldrijvcr deed er zijn profijt mcè. Dan, sints de<br />
Circulaires op het tapijt zijn gekomen, wordt de geringste dorpswrakelier<br />
zoo volledig onderrigt van den binnen- en buitenland chen staat<br />
der zaken van negotie, als de voornaamste Koopman, eerste Speculant<br />
en grootste Grossier. »
12 EERSTE HOOFDSTUK.<br />
achteruit. Vele kooplieden leden door de plunderingen,<br />
of door den stilstand, of door de faillissementen,<br />
waarvan de tweespalt en de partij haat tusschen<br />
ingezetenen van een zelfde vaderland de oorzaak<br />
waren. Er werd destijds veel geld in den theehandel<br />
verloren, doch langzamerhand herstelden zich<br />
de prijzen ten voordeele van de Compagnie en de<br />
particuliere handelaren, totdat het verbod van alle<br />
uitvoer, behalve die van de O. I. Maatschappij,<br />
eene merkelijke verhooging in den prijs aanbragt.<br />
Het personeel van Gecommitteerden voor den<br />
Sinaschen handel uit Bewindhebbers, ten o-evolge<br />
der instelling van het vijfde Departement, zijnde<br />
vermeerderd met G. Severijn, en ook de zoo ijverige<br />
Bewindhebber Van Der Oudermeulen daarvan<br />
Lid zijnde geworden, had ten gevolge eene wijziging<br />
in de orders naar Sina. Geringere quantiteiten<br />
van de mindere soorten, inzonderheid van de<br />
Boei en meerdere aanvoer van de fijne soorten, gaf<br />
ruimer handelsvoordeelen, als moetende deze vooral<br />
op Pekko, Hijsan, enz. gezocht worden ] ). In<br />
dien tijd kwam een vermeerderd vertier naar Duitschland,<br />
Zwitserland, maar bovenal naar Rusland den<br />
uitvoer vermeerderen, terwijl het verbod van den<br />
invoer van vreemde theeën, een nieuwen mededinger<br />
in dien handel, uit onze havens verwijderde.<br />
De Noord-Amerikaansche Vrijstaat die, in de eerste<br />
jaren zijner onafhankelijkheid, ook na het herstel der<br />
vrede tusschen Nederland en Groot-Brittanje, o-roote<br />
1) Evenwel wordt door den bekwamen staatsman Mr. L. P. Van De<br />
Spiegel, in zijn Nadenken van eencn Staatsman, wegens zijn ministerie<br />
in, Holland, hl. 40. de uitbreiding van den thechandel der O. I. C.<br />
onder «de verkeerde speculation, van Bewindhebberen» geteld.
EERSTE HOOFDSTUK. i:;<br />
hoeveelheden thee meerendeels Boei van Nederland<br />
had uitgevoerd, begon thans te onzent Sinesche<br />
thee in te voerten. Ook daaraan zette de proclamatie<br />
van H.H.M. v. d. 14» v. Zomerm. 1791 perk.<br />
Had voor het overige de rondzending der Circulaires<br />
van Voute, menigeen aangemoedigd om inkoopen<br />
op Compagnies veilingen te doen, daartoe<br />
was evenzeer bevorderlijk eene verandering van de<br />
tarra en het verkleinen der kavelingen. Beide omstandigheden<br />
werkten gunstig zoo op het meer grif<br />
van de hand gaan der goederen, als op de grootere<br />
voordeelen voor de O. I. Maatschappij — want<br />
het gotal koopers nam langs dien weg toe.<br />
Nog andere wijzigingen omtrent Compagnies veilingen<br />
waren meermalen besproken. Men had afgekeurd<br />
dat de veilingen geschiedden bij opbod of<br />
opslag, in dier voege dat de makelaar, aan wien<br />
de laatste koop of kaveling was toeo'ewezen het<br />
eerste bod had op de volgende koop. Bewindhebberen<br />
en ook do Staats-Commissie waren van oordeel,<br />
dat hot opbod den makelaars de handen ruim<br />
liet tot het combineren van de commission op een<br />
hunner, die de prijzen bepalende, het anderen onmogelijk<br />
maakte tot dezelfde prijzen te koopen,<br />
wanneer de makelaar, die aan het bod was, ongenegen<br />
mögt zijn, een gedeelte van de door hem<br />
gekochte partijen aan andere makelaars of kooplieden<br />
af te staan. Do verdeeling van de gekochte<br />
partijen, onder hen, die tot de combinatie behoorden,<br />
gebeurde soms eerst na den geheelen afloop<br />
der veiling, en slechts hij, dien men goedgunstig<br />
was, verkreeg dan een gedeelte of het geheel deidoor<br />
hun verlangde nummers of partijen. Ofschoon<br />
op dat gebruik vele aanmerkingen vielen, bleef het
14 EEKSTE HOOEDSTUKv<br />
echter als een algemeen gebruik zijnde, daaromtrent<br />
bij het oude.<br />
Eene andere wijziging, als in het oog loopend<br />
van belang voor de Compagnie, bij den steeds hernieuwden<br />
geldnood, werd met de goedkeuring van<br />
Gecommitteerden tot de. zaken van de O. I. Compagnie<br />
ingevoerd, te beginnen met de veilingen van<br />
het jaar 1791. Het betrof namelijk het aanleggen<br />
van verkoopingen, buiten de gewone voorjaars- en<br />
najaarsveiling, waardoor de gewone stilstand van<br />
verkooping derzelfde soort van goederen, voor den<br />
tijd van één jaar of daaromtrent, kwam op te houden.<br />
Ook betrof zulks het voorbehoud om producten,<br />
welke opgehouden waren, dewijl de vooraf "<br />
gemaakte priséring of prijsbepaling, in de veiling<br />
niet konde worden bedongen, te allen tijde uit de<br />
hand te kunnen verkoopen. Op die wijze verkreeomen<br />
ontvangsten, meer dan die, welke de gewone<br />
veilingen hadden opgebragt.<br />
Deze maatregel ontmoette grooten tegenstand,<br />
van belanghebbende kooplieden, en eenige handelshuizen<br />
te Amsterdam ] ), wendden zich met<br />
hunne bezwaren in Wijnmaand 1791 aan de vergadering<br />
van H. H. M. Het adres kwam in handen<br />
van de Kamer van 17«, die de daarin aangevoerde<br />
gronden, als waren daarbij Bewindhebberen<br />
buiten hunne bevoegdheid gegann, zijnde strijdig<br />
met vroegere bepalingen van de Staten-Generaal,<br />
breedvoerig zochten te wederleggen. Ook de Staatscommissie<br />
werd daarop gehoord, en op den 16"<br />
v. Wintermaand 1791 werden al die stukken in<br />
l) Willem Van Brienen en Zoemen, en cenige anderen uit naam<br />
van vele belanghebbenden.
EERSTE HOOFDSTUK. 15<br />
handen gesteld van de Hollandsche Gecommitteerden<br />
tot het Groot-Besogne, om gezamenlijk met de<br />
Hollandsche Leden van de Staats-Commissie tot de<br />
Indische Zaken, de middelen aan te wijzen, hoe<br />
in dezen zoude kunnen voorzien worden. Op den<br />
2ßn V. Hooim. 1792 werd dat verslag uitgebragt.<br />
Intussen en werd de najaarsveiling van 1791 aangekondigd<br />
met het voorbehoud om gewacht wordende<br />
scheepsladingen te allen tijde in veiling te<br />
brengen, en de opgehouden goederen uit de hand<br />
te kunnen verkoopen. De teekenaars der bij H.<br />
H. M. ingediende verzoekschriften, namen met die<br />
bepalingen geen genoegen en toekenden daartegen<br />
verzet aan. Ofschoon in weerwil daarvan de veiling<br />
haren loop had, veroorzaakte dit veel verdriet<br />
aan Bewindhebbers dewijl de Amsterdamsche kooplieden,<br />
die reeds op zich genomen hadden de Compagnie<br />
met eenige tonnen gouds te zullen bijspringen<br />
, zich nu terug trokken, waardoor eene oogenblikkelijke<br />
verlegenheid te weeg werd gebragt<br />
e van veel ongerief verzeld gino-.<br />
Uit het verslag bleek, dat men het omtrent de<br />
groote beginselen eens was; dat namelijk de algemeene<br />
handel moest bevoordeeld worden, doch dat<br />
ook de belangen der Oost-Indische Maatschappij<br />
niet moesten verwaarloosd worden on dat men<br />
moest trachten dezelve, uit den benarden toestand<br />
waarin zij zich bevond, te redden. De aangeboden<br />
voorstellen, werden door de voornaamste steden van<br />
Holland overgenomen, zoodat het eindbesluit tot<br />
nader werd uitgesteld. Het op den 2G" van Hooimaand<br />
ter tafel gebragte voorstel werd, met gunstige<br />
wijzigingen, weder in behandeling genomen.<br />
Op den 12" v. Wijnmaand kwam het voorstel in
16 EERSTE nOOFDSTUK.<br />
nadere overweging en daarbij kwamen uitvoerige<br />
bedenkingen voor in het bijzonder van de vroedschap<br />
van Kotterdam. Uit die behandeling der zaak<br />
vloeide voort eene missive aan de Algemeene Staten<br />
houdende het voorstel:<br />
1<strong>°</strong>. dat de Compagnie hare voorjaars- en najaarsveilingen<br />
zal moeten uitschrijven met een bepaalden<br />
stilstand van ongeveer één jaar.<br />
2<strong>°</strong>. dat bij de uitschrijving der najaarsverkooping<br />
zal moeten worden opgegeven of men nog goederen<br />
verwacht, welke daarbij zouden worden gevoegd,<br />
en dat wanneer die goederen niet in tijds<br />
zullen aankomen om tevens te worden verkocht, de<br />
schepen evenwel zullen moeten binnen zijn, opdat<br />
bij de veiling kunne worden opgegeven waarin die<br />
goederen bestaan om ten langste, binnen den tijd van<br />
zes weken na de najaarsveiling, verkocht te worden.<br />
3<strong>°</strong>. dat ingevalle eenig artikel binnen den tijd<br />
van stilstand, tot veel hoogeren prijs mögt rijzen, alsdan<br />
de Compagnie zich kan wenden tot de Staats-Commlssie<br />
tot het bekomen eener vergunning tot verkooping,<br />
waaromtrent alvorens zulks toe te staan, de<br />
gevoelens van den Handel zullen worden ingewonnen<br />
, alles echter behoudens de goedkeuring van<br />
Z. D. H. als Oppcrbewindhebber.<br />
4<strong>°</strong>. dat opgehouden goederen uit de hand zullen<br />
mogen verkocht worden, edoch niet anders dan<br />
met 10 % verhooging boven de laatste verkoopingsprijs.<br />
Deze allezins gunstige beschikkingen voor den<br />
handel, werden ter vergadering van den 17" van<br />
"VVijnmaand door de Gedeputeerden van de Provincie<br />
Zeeland overgenomen. Op den 29 n v. Slagtmaand<br />
1792, verecnigden zich daarmede de Staten<br />
/
EERSTE HOOFDSTUK. 17<br />
van Zeeland, waardoor die twist tusschen de Compagnie<br />
en den Amsterdamschen Handel vereffend<br />
werd. Door H. H. M. werd dien overeenkomstig<br />
eene beschikking genomen en aan de adressanten<br />
in Wijnmaand 1791 kenbaar gemaakt.<br />
Het laat zich gemakkelijk bevroeden dat de algemeene<br />
maatregelen op raad of aandrang van de<br />
Staats-Commissie genomen, tot het invoeren van<br />
verbeteringen zoo hier te lande als in Indië, hoe<br />
heilzaam in zich zelf en hoe weldadig in de toekomst,<br />
ingevalle de ontworpen bezuinigingen, de<br />
in te voeren belastingen, en de veranderde inrigting,<br />
met vasten wil werden do<strong>org</strong>ezet en getrouwelijk<br />
nageleefd, — er nogtans uit dit alles geene<br />
onmiddellijke hulp konde worden verwacht. Bovendien<br />
was de kwaal te zeer verouderd en tot gewoonte<br />
geworden, dan dat men zoude mogen veronderstellen<br />
dat Bewindhebbers, in hun bestier bij<br />
de verschillende Kamers, en evenzeer Gouverneur-Generaal<br />
en Kaden of andere Bewindvoerders<br />
in Indië, al die nieuwigheden, waarbij<br />
hunne bijzondere belangen niet bevoordeeld werden,<br />
dadelijk en zonder het zoeken van uitvlugten,<br />
te goedertrouw zouden invoeren en daaraan<br />
de hand houden.<br />
Aireede heeft men zich kunnen overtuigen, dat<br />
bewijzen, zoo al niet van onwil, althans van z<strong>org</strong>eloosheid<br />
en onbedachtzaamheid, in overvloed voorhanden<br />
waren. Of is dit niet gebleken in de<br />
even verbazingwekkende als onbegrijpelijke toename<br />
der schulden van de Kamer Amsterdam, welke<br />
sedert het sluiten der hoeken op den 31» van<br />
Bloeimaand 1786, tot op het gelijke tijdperk in<br />
1790, van 310 ton gouds tot 480 ton gouds, was
18 EERSTE HOOFDSTUK.<br />
vermeerderd 1 ). Gelijkerwijze was het gesteld met<br />
het bouwen der pakketbootcn, welke, hoezeer eerst<br />
daartoe besloten was in eenen tijd dat men zich bereids<br />
in drukkenden geldnood bevond, toen aireede<br />
behoefte aan bezuiniging algemeen gevoeld werd,<br />
toch in te groote hoeveelheid waren aangelegd. —<br />
Het kon derhalve niet missen of bij voortduring<br />
deed zich de behoefte aan contante penningen<br />
gevoelen.<br />
In Herfstmaand 1791 moesten de Staten van<br />
Holland op nieuw de Hollandsche Kamers te hulp<br />
komen. Daartoe werd in de eerste plaats dienstbaar<br />
gemaakt de verlenging der Ilandsluiting wegens<br />
de betaling der Becepissen van de Anticipatiepenningen,<br />
en voorts de verwaarb<strong>org</strong>ing ecner geldleening<br />
van vijftig ton gouds. — Slechts voor het<br />
oogenblik was dit voldoende, want geen jaarkring<br />
verstreek sedert bij de Hollandsche Kamers zich<br />
op nieuw de behoefte aan penningen deed gevoelen<br />
tot het bewerkstelligen der uitrustingen en<br />
equipagiën naar Indië. Het benoodigde bedroeg<br />
eene som van veertig ton gouds. In dien nood<br />
toonden zich eenige handelshuizen bereid om het<br />
voorbeeld te geven in het bijspringen der Compagnie,<br />
tot dekking van de bestaande behoefte. Men<br />
vleide zich met de hoop dat, wanneer het eenmaal<br />
zoo ver was, de overige vier en twintig ton wel<br />
volgen zouden. — Dit vooruitzigt was waarschijnlijk<br />
niet zonder invloed om Bewindhebbercn te doen<br />
toestemmen in het voorstel dat, bij de vergadering<br />
van Holland op den 12 n van Wijnmaand 1792 ter tafel<br />
1) Zie Dl. IV. blz. 112
EERSTE HOOFDSTUK. 19<br />
kwam ten aanzien van de wijziging in Compagnies-veilingen.<br />
Op den 12 n van Wijnmaand bij Holland daartoe<br />
zijnde besloten, werd dat voorstel reeds den 15 tl<br />
dier maand bij de Algemeene Staten ter tafel gebragt.<br />
Holland drong aan op spoed bij de Staten<br />
van Zeeland, maar terwijl de beslissing aldaar nog<br />
achterbleef, had de najaarsveiling plaats, bij welke<br />
gelegenheid het voorbehoud, waartegen de Handelstand<br />
was opgekomen, werd vastgehouden. De<br />
Amsterdamsche Kooplieden, zich misleid wanende,<br />
weigerden nu de toegezegde penningen,<br />
waaraan dringende behoefte was. Eene vertraging<br />
in de beslissing op het bij H. H. M. aanhangige<br />
adres, was dus oorzaak, dat de toegezegde hulp<br />
achterwege bleef.<br />
Dit veroorzaakte aan de Kamer van 17 n eene<br />
groote teleurstelling. Men was als het ware ten<br />
einde raad. Er kwam eene negotiatie, bij forme<br />
van beleening op de goederen in Compagnies-pakhuizen,<br />
ter sprake — doch daarvan kwam niets.<br />
De nood werd intusschen dringender, en eene<br />
geldleening van veertig ton gouds, onder waarb<strong>org</strong><br />
der Staten van Holland en Zeeland werd, en niet<br />
vruchteloos geopend. Evenwel bij de omstandigheden<br />
, waaronder de Oost-Indische Maatschappij,<br />
sedert eenige jaren zuchtte, van steeds in nieuwen<br />
en vernieuwden geldnood te verkeeren, kwam de<br />
al dringender wordende storm van eene Revolutie,<br />
welke Frankrijks bodem met het bloed zijner<br />
edelste en beste burgers drenkte. Was het te verwonderen<br />
dat slechts voor tien ton gouds werd<br />
deel genomen, en nog wel op zoodanige wijze dat<br />
zelfs die ondersteuning meer schijnbaar dan wezenlijk<br />
was te noemen!<br />
2*
20 EERSTE HOOFDSTUK.<br />
In den aanvang van het jaar 1793 werd bij het<br />
bloedgierige bewind (Nationale Conventie) in Frankrijks<br />
hoofdstad, het doodvonnis tegen Koning Lodewijk<br />
XVI uitgesproken en op den 21» van<br />
Louwmaand, aan den ongolukkigen Vorst voltrokken.<br />
Die euveldaad wekte algemeene verontwaardiging<br />
in Europa. — Nogtans trachtte men<br />
dezerzijds de vrede met de Fransche Republiek<br />
vast te houden ; — doch de Nationale Conventie te<br />
Parijs verklaarde den oorlog aan Groot-Brittanje<br />
en aan het Nederlandsche Gemeenebest, en in<br />
Sprokkelmaand 1793 werd ook onzerzijds de oorlog<br />
aan Frankrijk verklaard.<br />
Die nieuwe oorlog, waarin het Gemeenebest gewikkeld<br />
raakte, was te treuriger voor het Vaderland,<br />
dewijl zoovele Nederlanders als staatkundige<br />
uitgewekenen, zich in Frankrijk bevonden, en met<br />
mannen als Robespierre en Danton heulden of<br />
zich althans het schrikbewind met ware of gehuichelde<br />
toejuiching lieten welgevallen. Maar was<br />
die oorlog, van wege do partijschappen, welke<br />
Nederland beroerden, voor het algemeene welzijn,<br />
van bedroevend vooruitzigt, — voor de Oost-Indische<br />
Maatschappij kon die niet anders dan noodlottig<br />
wezen, aangezien den hoogst bedenkolijken<br />
en hagehelijken toestand waarin dezelve zich<br />
bevond.<br />
Onder dagteekening van den In van Lentemaand<br />
1793 had de Staats-Commissie, bij de Staten van<br />
Holland, een verslag ingezonden zich beklagende<br />
over de mislukte ondersteuning, welke door eenigo<br />
Amsterdamsche Kooplieden, ten vorigen jare aan<br />
de Compagnie toegezegd was geworden, en hoe,<br />
ten gevolge der opgekomene verwikkelingen, de
EERSTE HOOFDSTUK. 21<br />
toestand van dat eenmaal zoo bloeijende handelsligchaam,<br />
zoodanig was verergerd dat niet enkel<br />
vele rekeningen van gedane leverantien, onbetaald<br />
waren gebleven, maar dat zelfs de schepen naar<br />
Sina bestemd, zonder gereede penningen, de reis<br />
hadden moeten aanvangen, en dat zulks even zeer<br />
met de later vertrekkende schepen zou moeten gebeuren,<br />
terwijl het ophouden van alle betalingen<br />
voor de deur stond. Deze kommervolle omstandigheden<br />
waren het gevolg van de aanvrage, eenige<br />
weken te voren bij de Staten van Holland gedaan,<br />
doch waarop tot daartoe geen gunstige beschikking<br />
M'as gevallen. Waarschijnlijk was de vruchteloosheid<br />
dier bede te zoeken in de omstandigheid dat<br />
van de uitgeschrevene provinciale geldleening, nog<br />
vóór half Sprokkelmaand, niet genoeg was ingekomen<br />
om de O. I. Maatschappij uit die opbrengst<br />
bij te springen. Het sprak toch overigens van zelf,<br />
naar de meoning van Gecommitteerden tot de<br />
Oostindische zaken, dat sedert het oogenblik dat,<br />
door de Staten van Holland eene geldleening was<br />
opengesteld, voor de veertig ton gouds, gevraagd<br />
ten behoeve van de Compagnie, niets meer was<br />
ingeschreven.<br />
Op dien grond en uit kracht van den waarb<strong>org</strong>,<br />
door de Staten van Holland verleend, werd door<br />
de Staats-Commissie betoogd de noodwendigheid om<br />
verderen weerspoed bij de O. I. Compagnie voor<br />
te komen. Het liet zich vooruit zien dat binnen<br />
kort Compagnieswerven zouden moeten stilstaan,<br />
en zouden moeten ophouden de aflossingen zoo wel<br />
als de betaling der interessen en van alle leverancieën.<br />
Konde de aanstaande voorjaars-verkoopinovoortgang<br />
hebben, dau zouden de zaken nog iets
22 EERSTE HOOFDSTUK.<br />
langer slepende te houden wezen. — Er werd dus<br />
aan de hand gegeven om bij H. H. M. als eenig<br />
redmiddel voor te stellen dat, van wege de Algemeene<br />
Staten, aan de Maatschappij, van tijd tot<br />
tijd, tegen betaling van behoorlijke rente, zoude<br />
worden opgeschoten, zoodanige hoeveelheid van<br />
penningen als, met overleg van de Commissie van<br />
onderzoek, voor het Bewind der O. I. C. zou noodig<br />
worden bevonden, « om de zaken, buiten totale<br />
confusie, staande te houden en den geheelen val<br />
der Maatschappij te voorkomen. »<br />
De Afgevaardigden van de Steden, waar kamers<br />
gezeteld waren, stemden voor de onmiddellijke betaling<br />
eener som van veertig ton gouds in handen<br />
van Bewindhebberen ; doch de afgevaardigden van<br />
de andere Steden waren van oordeel dat daarover<br />
bij de hunnen vooraf moest geraadpleegd worden.<br />
Nogtans duurde het niet lang of de overtuiging<br />
van de dringende behoefte, was oorzaak dat de<br />
verschillende Staatsieden, hun consent ter dagvaart<br />
overbragten. Dien overeenkomstig werden Gecommitteerde<br />
Raden van Holland gemagtigd om Bewindhebbers<br />
der Hollandsche Kamers in staat te<br />
stellen, tot het bekomen van veertig ton goud het zij<br />
dan in kas- of in bankgeld, ter keuze der geldschieters,<br />
waarmede echter de vorige negotiatie van veertig<br />
ton, waarop slechts tien ton was geteekend, zou<br />
wezen vervallen. Weldra bleek de noodzakelijkheid<br />
om die som te vergrooten, hetgeen door de Staten<br />
van Holland, in Wijnmaand van het jaar 1794<br />
geschiedde, alzoo zij de aangegane wissel-negotiatie<br />
met vijf en dertig ton gouds vermeerderden, van<br />
tijd tot tijd bij die van Zeeland aandringende om<br />
in dezelve deel te nemen. Hier toe toonden zich
EERSTE HOOFDSTUK. 23<br />
deze, alhoewel schoorvoetende genegen, zoo dat<br />
ten laste van de Provincie Zeeland voor vijf en<br />
twintig ton gouds werd toegestemd, om zoodanige<br />
som, dus het een-vierde van tien miljoen Gulden,<br />
als eigen schuld aan te merken.<br />
Omtrent de plannen van vereenvoudiging in het<br />
bewind der Oost-Indische Maatschappij , bij het voorstel<br />
van de zijde der Staten van Holland , in Wijnmaand<br />
1794 aan de Staten van Zeeland onderworpen<br />
, zullen wij voor het oogenblik in geene bijzonderheden<br />
treden, dewijl bij de toestemming van de<br />
zijde van Zeeland, zoodanige tegenvoorstellen waren<br />
gevoegd, als welke de verwezenlijking der vo<strong>org</strong>estelde<br />
wijziging tot eene toekomst scheen te zullen<br />
verwijzen, dat het afloopen van octrooi waarschijnlijk<br />
tusschen beide zoude komen! Het was<br />
dus denkelijk dat van een en ander niets zoude<br />
komen. — Hoe het daarmede zij : het voortdurend<br />
bestaan van de Oost-Indische Maatschappij werd in<br />
dier voege allertreurigst en onzeker, het werd een<br />
bestaan als bij den dag, en moest zoodanige toestand<br />
voor Bewindhebberen verdrietig zijn, nog meer<br />
moest het zulks wezen, ja ontmoedigend voor de<br />
Hollandsche Gecommitteerden tot de Indische Zaken,<br />
vooral dewijl de Zeeuwsche leden, wel verre van<br />
met denzelfden ijver als zij bezield te wezen integendeel<br />
den gang der zaken schenen te willen bemoeijelijken.<br />
Immers, ingevolge de missive of het verslag<br />
aan de Staten -van Zeeland van den 6n van Lentemaand<br />
1794, moest de toestand van de O. I. Maatschappij<br />
als geheel hopeloos worden beschouwd.<br />
Het publiekmaken dier missive — waar geheimhouding<br />
van den inhoud zoo zeer boven alles noodwendig<br />
was te achten, — kon niet anders dan den
24 EERSTE HOOFDSTUK.<br />
dunk van kwade gezindheid te hunnen opzigte,<br />
vermeerderen ').<br />
Edoch veranderingen waren op handen, waardoor<br />
de hopeloosheid van het bestaan der Maatschappij,<br />
door staatkundige gebeurtenissen van binnen<br />
en van buiten , tot eene waarheid zoude worden<br />
gemaakt. Het onbetaald laten barer schulden en<br />
het vernietigen van haar bestnur, dat onafscheidelijk<br />
was van het wezen van een bandelsligchaam<br />
dat bijna twee eeuwen had bestaan, gaven haaiden<br />
doodsteek. En toch was de tijd nog niet verre<br />
dat, de hoorn des overvloeds als bet ware door<br />
haar over het gcheele vaderland was uitgestort;<br />
dat voor de Cenvoijen en Licenten of voor inen<br />
uitgaande regten, door den Staat van de Oost-<br />
Indische Maatschappij was getrokken ƒ 1000 daags,<br />
en dat door haar jaarlijks aan waaggeld was betaald<br />
niet minder dan vijf ton gouds. — Lag in die<br />
handelwijze van het Staatsbestuur eenige dankbaarheid<br />
jegens de erfgenamen van ben, die door<br />
hunne kapitalen de Maatschappij in aanwezen hadden<br />
geroepen! Wij zwijgen daarop.<br />
1) Ik lieb reeds Dl. IV. Hz. 356 een woord gezegd over den inhoud<br />
dier Missive van de II. II. Gecommilleeiden wegens Zeeland, tot de<br />
zaken der O. I. Compagnie van den 6» Maart 1794. Dat de geest,<br />
welke het schrijven en publiek maken dier missive van de Gecommitteerden<br />
J. II. Schorer en J. Van Den Iloute, ingegeven had, getuigde van groote<br />
vijandigheid tegen hen die destijds het roer van Staat in handen hadden,<br />
wordt te waarschijnlijker, wanneer men nagaat dat gezegde missive,<br />
slechts weinige bladzijden groot, op verschillende wijze werd nagedrukt<br />
en hier en ginds overgenomen, onder anderen in het Schandschrift,<br />
getiteld: De aanslaande val en ondergang der geoclroijeerde<br />
Vereenigde Oostindische Maatschappij, het volk van Nederland aangekondigd<br />
bij missive van Gecommitteerde Bewindhebbers aan de Staten<br />
van Zeeland in dato G Maart 1791. In Holland 1794.
TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
Oorlog met de Fransche "Republiek. Convooi voor de Relourschepen.<br />
De Fngelschen bieden troepen aan tot versterking der bezetting van<br />
de Kaap-Kolonie. Fransche schepen in Indië. Moeijelijkheden<br />
met Hope fy- Comp, over een schip van Ile da France in Tessel<br />
binnen gekomen. Omwenteling van 1795. Stilstand van scheepvaart<br />
en verkeer met Indie. Nieuwe Gecommitteerden voor Holland benoemd.<br />
Edelmoedigheid van G. 'I'ilsingA. Het gevoelen der nieuwe<br />
Commissie. De ontzettende verachtering der O. I. Compagnie. Vergelijking<br />
van 1791 met 1794. Welke bezuinigingen en vereenvoudigingen<br />
in te voeren met behoud der O. I. 'Compagnie. Voorstel<br />
van Holland tot hel opheffen van Bewindhebbers en het instellen<br />
van een Comité voor de Indische Zaken, Berigt van de Kamer van<br />
17» daartegen. Uiteenzetting van den achterstand. Hulpmiddelen<br />
waarover men, zonder den oorlog, hadde kunnen beschikken. Verdediging<br />
vooral met belrekking tot de vernietiging van Bewindhebbers<br />
en hunne vervanging door een Comité. Het Berigt wordt ondersteund<br />
door de Representanten van Zeeland die voor hun regt<br />
opkomen. II. II. M. besluiten den 10» van Slagtmaand 1795 tol de vernietiging<br />
van Bewindhebberen. De regten van Zeeland erkend. De<br />
publicatie van den 24» van Wintermaand 1795 niet ongunstig.<br />
Teleurstellingen. Nadere beschikkingen.<br />
De Fransche Republiek met hare leuze vrijheid,<br />
gelijkheid en broederschap of de dood, bleef niet<br />
in gebreke althans het laatste gedeelte op ruime<br />
schaal toe te passen, en had door het ter dood brengen<br />
van den goedhartigen Koning Lodevvijk XVI<br />
de algemeene verontwaardiging van alle weldenkenden<br />
tegen zich gaande gemaakt. Door de vernietiging<br />
van allerlei inrigtingen, zelfs van de
26 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
vereering van het Oppermagtige Wezen, dat alles<br />
gemaakt heeft en onderhoudt, vervulde zij een ieder<br />
met afgrijzen. Zoo stond geheel Europa tegen haar<br />
op; toch was zij het welke aan Nederland, — in<br />
naam aan den Erfstadhouder — den oorlog verklaarde.<br />
Naauwelijks was de oorlog, door Frankrijk aan<br />
het Gemeenebest verklaard, eene zekerheid geworden<br />
of men begreep dat het van belang was de<br />
Indische Hetourschepen welke te huis gewacht werden<br />
te doen waarschuwen, en zoo mogelijk een<br />
voldoend gewapend Convooi te verschaffen. Er<br />
waren, meende men, twaalf rijke ladingen onder<br />
weg en er waren twee fregatton onder Kapitein<br />
Vaillant naar Smt-Helena gezonden om die schepen<br />
tot geleide te strekken. Later werd aan een eskader,<br />
onder den G raaf Van Bijlandt, bezuiden het<br />
kanaal kruisende, de z<strong>org</strong> opgedragen ze onder<br />
zijne vlag te nemen en behouden binnen gaats te<br />
brengen. De Kapitein J. O. Vaillant als Bevelhebber<br />
had echter, eenige dagen na het vertrek<br />
van Sint-Helena, een Engelsch schip ontmoet, en<br />
kennis gekregen van den met Frankrijk ontstanen<br />
oorlog, waarop hij, met de schepen, om de Noord koerste,<br />
en langs Hitland, naar de Noordzee stevende.<br />
Die schepen kwamen allen behouden binnen, alhoewel<br />
in de laatste dagen door een hevigen storm<br />
geteisterd. De tehuiskomst dier retourschepen veroorzaakte<br />
groote blijdschap.<br />
Reeds in het voorjaar van het jaar 1793 werd<br />
door den Engelschen Gezant te 's Hage aan den<br />
Raadpensionaris Van De Spiegel, op vertrouwelijke<br />
wijze, opening gedaan van den slechten verdedigingstoestand,<br />
waarin zich ten gevolge der Engelsche<br />
berigten, de Kaap-Kolonie bevond. Te verdedigen, bij
TWEEDE HOOFDSTUK. 27<br />
een aanval van de zijde der Franschen, was<br />
Afrika's uithoek niet. Uit dien hoofde, werd het<br />
vriendschappelijk aanbod gedaan om de bezetting<br />
aldaar door eene genoegzame krijgsmagt van Sint-<br />
Helena te versterken. — - Ofschoon het niet te ontkennen<br />
valt dat, sedert de terugroeping van den<br />
Gouverneur Van De Graaff, men zich evenzeer bevlijtigd<br />
had om de Kaap-Kolonie van alle kracht tot het<br />
bieden van weerstand aan een buitenlansch vijand<br />
te ontblooten, als ze gedurende het bestuur van<br />
Van De Graaff, in behoorlijken staat van tegenweer<br />
was gebragt, zoo was nogtans de schildering van<br />
den Engelsehen Gezant, wegens den toestand der<br />
Kaap-Kolonie, zeer overdreven. Men begreep dat<br />
zoodanig aanbod, uit dien hoek, van gevaarlijken<br />
aard was en men welligt op die wijze het trojaansche<br />
paard kon binnen halen. Beleefdelijk werd voor<br />
het heusche aanbod dank gezegd, als zijnde die<br />
hlilp overbodig.<br />
Men verzuimde intusschen niet om naar de Kaap<br />
De Goede Hoop, naar Ceylon en de andere Indische<br />
Etablissementen berigt van den uitgebarsten<br />
oorlog te zenden, ten einde men overal op zijne<br />
hoede mögt wezen. Dit was niet te vergeefs, dewijl<br />
onderscheidene fransche kapers naar de Indische<br />
wateren koers stelden. Zij vielen echter ten<br />
deele in handen der Engelschen, en zelfs werden<br />
zij enkeldwijze eene buit van Nederlandsche Compagnies<br />
of Lands schepen.<br />
In den loop van het jaar 1793 geraakte de O. I.<br />
Maatschappij in moeijelijkheden met een aanzienlijk<br />
Handelshuis te Amsterdam, dat destijds als het<br />
voornaamste in Europa werd beschouwd. Aan het<br />
kantoor van Hope en Comp, werd geadresseerd een
28 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
amerikaansch schip, van Ile de France naar Duinkerke<br />
bestemd, maar dat, van wege den oorlog,<br />
naar Amsterdam was gezonden. Op verzoek van<br />
Hope en Comp, werd de lading, uit Aziatische<br />
voortbrengselen bestaande, voorloopig gelost; doch<br />
het verzoek om, van wege de onbekendheid van de<br />
afzenders en den Gezaghebber, met onze handelsinrigtingen,<br />
tot den verkoop der lading over te gaan,<br />
werd door H. IL M. aan de kamer van 17« op<br />
berigt gezonden. Aan het Haagsch Besogne werd<br />
de beslissing opgedragen. Dat was van gevoelen<br />
dat daarin niet mögt worden getreden, ook op<br />
grond dat die goederen, komende uit en bestemd<br />
naar eene fransche haven, moesten verondersteld<br />
worden het eigendom te zijn van openbare vijanden<br />
van den Staat. — De Staats-Commissie was van<br />
oordeel dat in dit bijzonder geval de verkoop konde<br />
worden toegestaan. Ook de vergadering van H. II. M.<br />
helde tot dat gevoelen over, van oordeel zijnde dat<br />
er gronden van billijkheid bestonden om het gedane<br />
verzoek toe te staan. Nogtans besloten de<br />
Algemeene Staten, op grond dat aan het octrooi<br />
der O. I. Maatschappij geenerlei nadeel mögt worden<br />
toegebragt, de beslissing geheel aan de Kamer<br />
van 17n te moeten overlaten. Deze, te Middelburg<br />
vergaderd zijnde, stond de verkoop dier goederen<br />
toe, doch verbond daaraan zoodanige voorwaarden,<br />
dat van de vergunning door de Consignatarissen<br />
geen gebruik konde worden gemaakt. Deze handelwijze<br />
had, van de zijde van het kantoor Hope<br />
en Comp, memoriën ten gevolge welke met bitterheid<br />
gesteld waren, doch Bewindhebbcren niet van<br />
gedachten deden veranderen. Deze twist, welke veel<br />
geruchts maakte, eindigde daarmede dat die goederen,
TWEEDE HOOFDSTUK. 29<br />
na teruggave van de bereids betaalde inkomende<br />
regten, door Hope en Comp, werden uitgevoerd l ).<br />
De oorlog tegen Frankrijk in 1793 met afwisselend<br />
geluk gevoerd, toonde in 1794 een steeds somberder<br />
wordend verschiet. Bij den aanvang van 1795,<br />
zagen de Franschen zich door een' strengen winter<br />
ondersteund, en de rivieren, met ijs bevloerd, gunden<br />
hun een' onbelemmerden intogt in Nederland.<br />
Het Nederlandsch Gemeenebest, sedert eene halve<br />
eeuw met een' Erfstadhouder aan het hoofd, werd<br />
in Bataafscbc Republiek herschapen, en van toen<br />
af, tot op onze inlijving in het Fransche Keizerrijk ,<br />
moesten wij in alles gehoorzamen aan hetgeen de<br />
magtigen te Parijs van ons eischten. De vo<strong>org</strong>espiegelde<br />
vrijheid en gelijkheid bestond slechts in<br />
naam en had kunnen vertolkt worden door slavernij<br />
en algeheele verarming.<br />
Dat in die algemeeno ramp de Oost-Indische<br />
Maatschappij, zoo grootelijks deelde dat haar ondergang<br />
als op handen was te beschouwen, behoeft<br />
geen betoog. Immers door die vermeestering, geraakten<br />
wij in vijandschap met Engeland en wat<br />
ons de oorlog met dat Rijk, weinige jaren vroeger<br />
had gekost, lag een ieder in versehe geheugenis.<br />
Belemmering der scheepvaart, om niet te zeggen<br />
geheele afsnijding van alle verkeer met onze Koloniën,<br />
en vernietiging van onzen zeehandel had<br />
ten onmisbaren gevolge, een' stilstand in al die<br />
takken van scheepvaart, van nering en bedrijf,<br />
welke in den Indischen handel en den aankleve<br />
1) De uitvoerige schrifturen deswege kan men vinden in de Nieuwe<br />
Nederlandsche Jaarboeken van 1793 bl. 992 enz. en 1940 enz. en<br />
van 1794 bl, 442 enz. en 403 enz.
30 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
van dien hun bestaan hadden gevonden, en waardoor<br />
twee eeuwen lang het Gemeenebest der Vereenigde<br />
Nederlanden had gebloeid.<br />
In plaats van de Staten van Holland traden<br />
eerlang op de Provisionele Representanten van het<br />
Volk van Holland. Onder de eerste daden, van<br />
dezen behoort het ontslaan van mannen die, door<br />
hunne gehechtheid aan het Stadhouderlijk Bewind,<br />
bekend waren. Zoo werden de Gecommitteerden<br />
tot de zaken der O. I. Compagnie, in het jaar<br />
1790 benoemd, door de Representanten ontslagen<br />
en Van der Does Van Noordwij k, Van De Wall,<br />
S. Dedel Sz. die, bij het overlijden van Rendorp<br />
Van Marquette, in diens plaats door den Erfstadhouder<br />
was benoemd, en H. Van Stralen Jz. traden af uit<br />
eene betrekking waarin zij zich hoogst nuttig hadden<br />
gemaakt, doch alwaar het nut door hen gesticht<br />
oneindig grooter zoude zijn geweest, ingevalle zij<br />
door Bewindbebberen, behoorlijk en naar krachten,<br />
waren ondersteund geworden. In hunne plaats werden<br />
tot Gecommitteerden voor de zaken der Oost-<br />
Indische Compagnie benoemde Brouerius Van Der<br />
Velden, Joan Du Tour, Guilielmus Titsingh en<br />
Christiaan Van Berestein, van welke personen Titsingh<br />
zich reeds vroeger als Iloofdparticipant had<br />
bekend gemaakt door zijnen ijver voor het wolzijn<br />
der Maatschappij en door zijne voorstellen tot Redres<br />
van hare verachtering. Ook hij was het die<br />
na zijne benoeming tot Gecommitteerde, treffende<br />
blijken gaf niet enkel van belangstelling maar van<br />
menschlievendheid. In den strengen en langdurigen<br />
winter van 1794—1795 schoot hij, bij de treurige<br />
geldoloosheid der Kamer Amsterdam, uit<br />
eigen middelen eene aanmerkelijke somme gelds<br />
i
TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
voor, om het werkvolk op de werf en in de pakhuizen<br />
niet broodeloos te laten, alsmede om eenige<br />
behoeftige crediteuren te voldoen.<br />
Deze nieuwe Commissie ontbrak het mede in<br />
geenen deele aan ijver of aan zucht tot behoud en<br />
welzijn van een ligchaam, waar van zij zelve getuigde<br />
«dat de val der Maatschappij de Republiek in haar<br />
verderf medesleept en niet alleen de Commercie,<br />
die zenuw van den Staat, ruïneert, maar liet vermogen<br />
zelfs van de ingezetenen, welke op haar<br />
minder betrekking schijnen te hebben.» Dit getuigenis<br />
gaf zij in haar rapport van den 15n van Zomermaand<br />
1795, waarin zij zich bevlijtigde de belangrijkheid<br />
der O. I. Maatschappij voor het geheele<br />
vaderland aan te toonen, op te geven den<br />
staat van hare bevinding en aan de hand te doen<br />
de middelen, welke, hares inziens, tot herstel konden<br />
worden aangewend. — Hetgeen door haar<br />
aan do rapporten der vroegere Staats-Commissiën<br />
was ontleend of daarmede overeen kwam, behoeft niet<br />
herhaald te worden. Hare krachtige taal evenwel, om<br />
de Provisionele Representanten ter gunste der Maatschappij<br />
te stemmen, vinde alhier plaats 1 ).<br />
«Wij bezweeren u vaderlandsche mannen! trekt<br />
uwe hand niet af van eene Maatschappij, welke<br />
tot het bestaan van dit land en volk zoo veel<br />
heeft toegebragt, nog toebrengt en verder kan<br />
toebrengen.. De late nakomelingschap zal nog<br />
daarvoor uwe namen in zegening houden. Decreteert<br />
in dit opzigt vooraf, dat het niemand zal<br />
vrijstaan, voor den val der Compagnie te stemmen,<br />
welke die van het vaderland zelf is; maar<br />
1) Zie blz. 13 van het officiële Rapport, ingeleverd den 15u Jnnij<br />
1795.<br />
n
32 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
dat zij bestaan zal, in weerwil van de nijd en afgunst<br />
van die zich op haren val, door list of geweld<br />
mogen toeleggen. »<br />
Wij zien uit die woorden der Commissie dat,<br />
volgens hare overtuiging, het bestaan der Maatschappij<br />
voor de welvaart des Vaderlands onmisbaar<br />
is. Ook verklaart zij zich tegen de overname der<br />
Indische Bezittingen, door den Staat, en acht vrije<br />
handel op die Gewesten eene onmogelijkheid. Rede<br />
en ondervinding, zoo verzekert zij, pleiten tegen<br />
de vrije vaart. Ten einde met te grondiger kennis<br />
te wezen toegerust, omtrent den toestand der<br />
Maatschappij, werden door haar, op den 2 11 van<br />
Lentemaand, inlichtingen van de presidiale Kamer<br />
Amsterdam gevraagd, en op den 31 n dier maand<br />
van de Vergadering van 17", welke op den 18 n<br />
van Grasmaand te Amsterdam zou vergaderen. —<br />
Van de laatste heeft zij niet de minste hulpvaardigheid,<br />
slechts onwil ondervonden; niet zoo van de<br />
eerste.<br />
Door de Commissie werd aangetoond; hoe hot<br />
onmogelijk was dat Bewindhebberen den regten weg<br />
tot behond der Maatschappij bewandelden, dewijl<br />
de achterstand, in 1782 voor het geheel opgegeven<br />
als bedragende 200 ton gouds, tien jaren later of<br />
in 1792 tot duizend ton gouds was geklommen.<br />
Dooreen geslagen was derhalve de verachtering<br />
jaarlijks toegenomen met tachtig ton gouds. Gewis<br />
dit was ontzettend, en bijna onbegrijpelijk, ware<br />
het niet dat de trage en dikwijls nog ontoereikende<br />
hulp, de Maatschappij meermalen tot nieuwe opofferingen<br />
had genoodzaakt, en de aflossingen en renten<br />
steeds nieuwe schulden hadden te weeg gebragt.<br />
— Maar uit eene andere berekening had
TWEEDE HOOFDSTUK. 33<br />
der Commissie kunnen blijken, hoe onder de werkzaamheden<br />
van de vorige Hollandsche Staats-Commissie,<br />
en terwijl die onophoudelijk op bezuiniging<br />
en vereenvoudiging was aandringende, de schuldenlast<br />
steeds grooter was geworden. — Bij het sluiten<br />
der boeken op het einde van Bloeimaand 1791 was<br />
het beloop van het achterwezen der verschillende<br />
Kamers, als volgt:<br />
De Kamer Amsterdam ƒ 47.550.000 ')<br />
Zeeland » 24.070.000<br />
Delft. . , , 4.879.000<br />
Rotterdam » 5.535.000<br />
Hoorn » 5.587.000<br />
Enkhuizen > 4.618.000<br />
ƒ 92.239.000<br />
Op gelijk tijdstip in den jare 1794 was dat bedrag<br />
geklommen tot:<br />
De Kamer Amsterdam. ... ƒ 57.983.000<br />
Zeeland , 28.163.000<br />
Delft , 6.676.000<br />
Rotterdam. ...» 7.125.000<br />
Hoorn ,. 6.140.000<br />
Enkhuizen.... >. 6.176.000<br />
ƒ112.263.000<br />
Over de drie laatste jaren was er derhalve eene<br />
vcrmeecrdering van den achterstand van twee honderd<br />
tonnen gouds. En toch konden die jaren niet<br />
onder de rampspoedige jaren, voor de O. I. Maatschappij<br />
geteld worden. — Verloor, bij zoodanigen<br />
schrikbarenden toestand, de tegenwoordige Commissie<br />
den moed niet, het ging haar als de vorige<br />
Commissie: zij was te zeer doordrongen van de<br />
*) De mindere cijfers dan de duizendtallen zijn weggelaten.<br />
3
34 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
onmisbaarheid van den Oost-Indischen handel voor<br />
de welvaart, voor het bestaan van Nederland, dan<br />
dat zij het zoude gewaagd hebben aan de redding<br />
der O. I. Maatschappij te wanhopen.<br />
Even krachtig als zij bij den Souverein pleit voor<br />
het behoud der Maatschappij, even nadrukkelijk<br />
houdt zij Bewindliebberon den dringenden pligt<br />
voor oogen om afdoende bezuinigingen in te voeren.<br />
Ze zegt aan de Presidiale Kamer: «Wij vragen<br />
derhalve van ulieden, als Bewindhebberen dezer<br />
Compagnie, in welke do kunde van dit onderwerp<br />
moet worden verondersteld, ten spoedigste opgave<br />
van zoodanige middelen, door welker employ gijlieden<br />
zoudt vermeenen zulk eene naamwaardige<br />
reductie in uitgave, on vermeerdering in ontvangst<br />
te kunnen verhopen, dat dezelve ten opzigte der<br />
mogelijkheid van het bestaan der Compagnie, onder<br />
den Goddelijken zegen, meer beteekenende zijn<br />
dan de tot hiertoe aangewende, welke de ondervinding<br />
heeft bewezen, niet toereikende te zijn. »<br />
De Commissie verlangde, even als de Commissie<br />
van 1790 bereids had gedaan: 1. De totale afschaffing<br />
der zoogenoemde uitdeeling van portion specerijen;<br />
2. De opheffing van Compagnies jachten,<br />
ook tot het aan- en afmonsteren der schepen:<br />
3. Het afschaffen van Compagnies Logement te<br />
's Hage. Dit alles betrof slechts het genoegen en<br />
gemak van Bewindhebbers, en door daarvan af te<br />
zien, gaf men ten minste een goed voorbeeld. Ook<br />
kon dat een en ander geene opoffering genoemd<br />
worden; — terwijl het eene werkelijke opoffering<br />
voor het werkvolk Avas, dat men tot bezuiniging<br />
die behoeftige klasse slechts den halven tijd en bij<br />
wisseling liet arbeiden.
TAVEEDE HOOFDSTUK. 35<br />
Als Avezenlijke bezuiniging geeft de Presidiale<br />
Kamer in bedenking: 1. Het staken A'an den aanbouAV<br />
van eigen schepen, het afschaffen der werven<br />
en het varen met gehuurde schepen. 2. Het te zamen<br />
trekken der zes Kamers tot een, waardoor al die<br />
bijzondere Direction, met veel BeAvindhebbers, ambtenaren,<br />
bedienden en Averkvolk zullen komen te<br />
vervallen.<br />
Op beide voorstellen Avaren onderscheidene bedenkingen<br />
te maken. Ofschoon het niet te ontkennen<br />
viel, dat ze tot afdoende bezuiniging konden leiden,<br />
vond men het betreurensAvaardig dat zoo velen tot<br />
den burgerstand en het arbeidsvolk behoorende,<br />
langs dien Aveg, van alle middelen van bestaan<br />
zouden Avorden beroofd, en aan de armoede Avorden<br />
prijs gegeven ; maar er Avaren nog bijzondere bedenkingen<br />
tegen hot eerste punt. Het bezit van eigen schepen<br />
Avas vooral van belang in Indië, on de Gou-<br />
A'erneur-Generaal Swaardekroon had bereids betoogd<br />
dat eigen schepen noodzakelijk Avaren om de Indische<br />
Bezittingen te beAvaren en te beschermen.<br />
Het deels A r aren met eigen, deels met gehuurde<br />
schepen, zou derhalve kunnen Avorden ingevoerd.<br />
De paketbooten beantwoordden, volgens de Commissie,<br />
in geenen deele aan het doel en het was<br />
zake ze successivelijk te verkoopen.<br />
Even als de vorige Staats-Commissie, bij haar<br />
rapport van den 21n van LouAvmaand 1791, kAvam<br />
deze op tegen het verbazond verschil in de prijzen<br />
bij inkoop of aanbesteding, door do verschillende<br />
Kamers, zoodat er ten opzigto van sommige goederen<br />
een verschil Avas niet enkel van 10, 20, 30<br />
ten honderd, ja zelfs van veel meer, tot 100"/0 toe.<br />
Daaruit nam zij aanleiding om den particulieren<br />
3*
36 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
handel tusschen Indie en Europa, met Compagniesschepen<br />
aan te bevelen, en aan te toonen hoe de<br />
deswege genomene maatregelen het vo<strong>org</strong>estoken<br />
doel in geenen deele konden bereiken, dewijl men,<br />
tegelijker tijd dat de particuliere handel werd vrijgesteld,<br />
men dezelfde goederen van Compagnies<br />
wege, naar Indië had vervoerd, en de door particulieren<br />
te betalen vracht veel te hoog had gesteld.<br />
De uitkomst had het bewijs geleverd.<br />
Bereids in Sprokkelmaand 1795 had de Commissie<br />
vernomen dat van Avege den slecht voorzienen<br />
staat van Compagnies kas men, tot besparing van<br />
arbeidsloon, het werkvolk slechts afwisselend bij<br />
gedeelten liet werken en op het punt Avas aan<br />
dien maatregel nog grootere uitbreiding te geven.<br />
Van wege den duren prijs dor eerste levensbehoeften<br />
en de onmogelijkheid voor het werkvolk om in<br />
den winter elders werk te vinden, had de Commissie<br />
zulks afgekeurd. De daarop aangewende<br />
pogingen tot stijving der kas, echter zijnde mislukt,<br />
Avas destijds de edelmoedigheid van he"t lid<br />
der Commissie G s . Titsingh tusschen beide gekomen.<br />
In dier voege werden de treurige dagen A'an het<br />
werkvolk aau de werven en pakhuizen, te midden<br />
van een uiterst strengen Avinter, waarin alle levensbenoodigdheden<br />
tot buitengCAVone prijzen Avaren geklommen,<br />
in dagen van blijdschap venvisseld. Zij<br />
werkten nu Aveder dagelijks. De vo<strong>org</strong>estelde maatregel,<br />
om het werkvolk bij wisseling geld te laten<br />
verdienen, kwam, na intrede van het gunstige<br />
saisoen met der daad in werking.<br />
De uitzending der Commissarissen-Generaal in<br />
1791 had de Commissie nutteloos geoordeeld, dowijl<br />
men op de eerlijkheid van den Gouverneur
TAVEEDE HOOFDSTUK. 37<br />
Generaal Alting konde vertrouwen ; in allen gevalle<br />
Avas de uitzending veel te vroeg, zoo lange in het<br />
beheer en bestuur hier te lande geene afdoende bezuinigingen<br />
Avaren ingevoerd. Eene zoo kostbare<br />
bezending was in de ongunstige omstandigheden<br />
van de Compagnie veel te drukkend.<br />
Dit uitvoerige verslag, vrij van die gezAVollenheid<br />
van stijl, en die schimpende uitdrukkingen<br />
tegen het voormalige Bestuur der Eepubliek, Avelke<br />
destijds zoo zeer aan de orde van den dag waren,<br />
verdiende eene algemeene goedkeuring. Ook werd<br />
door de Souvereine Vergadering van Holland verklaard<br />
, daarover uitermate voldaan te zijn. Het gedeelte<br />
van het verslag dat den geldnood betrof,<br />
Averd aan het Comité van Finantiën verzonden;<br />
overigens werden de Gecommitteerden verzocht in<br />
den geest van het door hen uitgebragte rapport,<br />
de noodige besluiten voor te dragen. Hun Averden<br />
evenwel, ten einde hen bij dien arbeid behulpzaam<br />
te wezen, eenige Leden uit den boezem der Vergadering<br />
van de Provisionele Representanten van<br />
Holland toegevoegd, namelijk P. Paulus, P. Gevers,<br />
S. Jz., Wiselius, Van Leendert, Liebeherr en<br />
J. Van Staphorst ').<br />
Het luidt vreemd, dat tegelijk met do betuiginovan<br />
goedkeuring, on die van het verlangen om in<br />
den geest van het verslag, de daaruit voortvloeiende<br />
besluiten 0p te maken, aan de vier Leden van de<br />
Commissie nog zes Leden van de Vergadering Averden<br />
toegevoegd, en onder dezen P. Paulus, wiens<br />
invloed op de Vergadering van overwegenden aard<br />
Avas. In dier voege vormden de Leden der<br />
1) Het schijnt dat deze later door Van Lenncp is verrangen.
38 TAVEEDE HOOFDSTUK.<br />
Commissie, zoo als inderdaad het geval was, de minderheid,<br />
toen in de aldus zamengestelde Commissie, het<br />
voorstel gedaan Averd om het Bestuur van BeAvindhebbers<br />
te vernietigen, en in dat ontslag te begrijpen alle<br />
ministers, ambtenaren, bedienden en arbeiders. Hiertegen<br />
verzetteden zich de vier Leden van de Commissie<br />
als strijdig met den geest van hun verslag.<br />
Ter zitting, Avaarin die zaak beslist zou worden,<br />
verscheen een der vier Gecommitteerden, ofschoon<br />
ziek fsedort overleden) in het Besogne en sprak de<br />
toegevoegde Leden in krachtige taal aan. Hij hield<br />
hun het gcAvigt van zoodanige beslissing voor<br />
oogen, als moetende voor vele ervarene en kundige<br />
mannen, vreeselijke gevolgen hebben. Na eene<br />
levendige discussie werd de zaak beslist met vijf<br />
stemmen tegen de vier dor Gecommitteerden. Dus<br />
ging eene zaak van zoo groot gewigt en nasleep,<br />
door met ééne stem. Op de weigering der Gecommitteerden,<br />
Averti die beslissing als advies der meerderheid<br />
bij Holland ingebragt ').<br />
Aan de toegevoegde Leden der Vergadering van<br />
Holland was het te Avijten, dat de verdere voorstellen,<br />
die in dezen werden ingediend, als uitvloeisels<br />
van het werk der Commissie, in een toon gesteld<br />
Avaren van scherpte, bitterheid, smaad en<br />
beschuldiging, welke ongunstig afstaken bij den stijl<br />
van het verslag van den 15 n van Zomermaand 1795.<br />
1) JNog staande de zitting nam Gs. Titsingh zijn ontslag. Men lood<br />
hem andere posten aan, en in 1800 liet Lidmaatschap van den A/.iatischen<br />
Baad, — doch hij bleef standvastig weigeren. De andere leden<br />
waren B. Van Der Velden, Joan Du Tom- en Christ. Van Berestein.<br />
Men zie Adres aan het Staats Bewind der Bataafsche Iieptiilicq<br />
over de zaleen van de Nederlandscïie Oost-hul. Comp, door GUIMELMUS<br />
HISIKGH. in dato 23 October 1803, blz, 10.
TAVEEDE HOOFDSTUK. 39<br />
In Herfstmaand kwamen die voorstellen, verzeld<br />
van uitvoerige toelichting, ter tafel van de Provisionele<br />
Representanten van Holland. Men Avilde<br />
hot daarbij A'erstaan hebben dat het vorig Gouvernement,<br />
doordrongen van de onbestaanbaarheid van<br />
het Bestuur van BeAvindhebberen der Oost-Indische<br />
Maatschappij, begrepen had dat daarin eene geheele<br />
verandering behoorde plaats te hebben. Ook Avaren,<br />
heette het, de hulpmiddelen ter verbetering, tot<br />
daartoe beproefd en bij der hand genomen, gebrekkig<br />
en onvoldoende bevonden. De Directie der<br />
Oost-Indische Compagnie Avas toevertrouwd geAVorden<br />
aan onkundige en onbevoegde personen, Avclke de<br />
toenemende grootheid van andere handeldrij vende<br />
natiën, met een onverschillig oog hadden aangezien.<br />
Bovendien Avas in de-laatste jaren, de grondslag<br />
van het gebouAV, geheel van aard veranderd, sedert<br />
de natie zoo .aanzienlijko sommen, tot liet dekken<br />
der tekorten had geschoten en sedert de Souverein<br />
van Holland een gedeelte der aangegane schulden,<br />
ter somma van Negentig Miljoen Gulden, had geguarandeerd.<br />
Het was in overeenstemming en naar aanleiding<br />
dier voorstellen dat op den 15 n van Herfstmaand<br />
1795 bij Holland het besluit Averd genomen tot een<br />
voorstel ter Algemeene Staatsvergadering om —<br />
behoudens het octrooi — het tegenwoordig BeAvind<br />
der Oost-Indische Compagnie, met al den aankleve<br />
van dien, ten eenenmale te vernietigen, en in plaats<br />
daarvan aan te stellen een Comité tot de sahen van<br />
den Oost-Indischen Handel en Bezittingen, bestaande<br />
uit acht en twintig personen '). De Gewestelijke<br />
1) Het word later aan Wisclius en Liebeherr kwalijk genomen, dat<br />
zij mcdovoorstcllers van de omverwerping va» het Bewind der O. I.
iO TWEEDE nOOFDSTUK.<br />
Besturen zouden die benoemingen doen in dezer<br />
voege: twintig door Holland als «de guarandeur»<br />
van de voornaamste schulden der maatschappij,<br />
drie door Zeeland, en door ieder der overige ge-<br />
Avesten één Lid.<br />
Een voorste], zoo als het daar lag, strekkende<br />
tot geheele omkeer van het Bestuur der Oost-<br />
Indische Maatschappij, tot schending van het octrooi<br />
en tot miskenning der regten van de aandeelhouders,<br />
Avas van te groot gewigt, en van te veruitziende<br />
gevolgen, om niet Bewindhebberen, Hoofdparticipanten<br />
en Participanten op liet hoogst te verontrusten.<br />
De Representanten van Zeeland, voor<br />
wie dat voorstel even onverwacht als kAvetsend<br />
was, begrepen gepast te handelen met dat voorstel<br />
aan de Kamer van 17n te zenden op consideration<br />
en berigt. Eene maand, nadat het voorstel bij<br />
H. H. M. Avas ingediend, Averd het Berigt van de<br />
Vergadering van 17" aan de Volks-Representanten<br />
van Zeeland ingeleverd.<br />
Dat berigt Avas in drie hoofdstukken verdeeld:<br />
a. hield in, de ware oorzaken van den achterstand ;<br />
b. de toestand Avaarin de Oost-Indische Maatschappij<br />
zich hadde kunnen bevinden, Wanneer geen oorlootusschenbeide<br />
Avare gekomen; c. de verdediging<br />
van de Kamer van 17 n tegen de beschuldigingen<br />
ten laste van het Bestuur der Oost-Indische Maatschappij<br />
, en hare gedachten over de invoering van<br />
een niemv Bestuur.<br />
Bereids is vroeger uiteen gezet, do verantwoording<br />
van BeAvindhebbercn over do oorzaken van<br />
Maatschappij, zitting hadden genomen in het Comité dat Bewindhebberen<br />
verving.
TWEEDE HOOFDSTUK. 41<br />
den achterstand, en over den eigenlijken toestand<br />
waarin de Maatschappij *) zich bevond, dan dat<br />
het noodig zou wezen daarop thans terug te keeren.<br />
Dat BeAvindhebberen, even als vroeger, de zaken<br />
van hare meest gunstige zijde voorstellen zouden,<br />
Avas vooral thans te verwachten, nu het bestuur<br />
met eene geheele vernietiging bedreigd werd.<br />
Slechts enkele punten zullen alhier worden aangevoerd.<br />
Er Avordt eene berekening gemaakt dat, Avel is<br />
Avaar bij het sluiten der boeken op het einde van<br />
Bloeimaand 1793, de verachtering bedroeg een honderd<br />
en zeven miljoen gulden, en dus gedurende<br />
de laatste tAvaalf jaren met 95 miljoen gulden was<br />
vermeerderd; dat evemvel in aanmerking moest<br />
Avorden genomen hoe gezegd tAvaalfjarig tijdvak<br />
zich, bij het laatstvorige ongunstig onderscheidde<br />
én door mindere ontvangsten, én door meerdere<br />
uitgaven. De mindere ontvangsten van 1782—1793<br />
vergeleken bij het tijdvak van 1769—1781 bedroegen<br />
niet minder dan ƒ74.642.687.18.0 terwijl de<br />
meerdere uitgaven voor de equipagiön beliepen<br />
ƒ 30.725,034.10.0. Men verkrijgt op die Avijze een<br />
nadeelig verschil van ruim een honderd en vijf<br />
miljoen gulden, zijnde weinig minder dan do achterstand,<br />
Avelke sedert den aanvang van den Engelschon<br />
oorlog, zicli had opeengestapeld. Het zou<br />
te ver leiden de bijzonderheden in dezen, uit de<br />
Memorie van BeAvindhebberen te Avillen overnemen.<br />
Het defensie-wezen in Indië, had, in de laatste<br />
jaren, groote sommen gekost. Aangenomen en<br />
naar Indië gezonden Avas het Regiment Luxemburg<br />
i) Zie Dl. IV. blz. 100—102 en verder.
42 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
sterk 1110 man, het Regiment Meuron sterk 1120<br />
koppen, en het Regiment Wurtemberg 1979 koppen<br />
, Avaarvoor in alles, zoo voor aanritsgeld of leverantie,<br />
voor maandgeld en onderhoud zoo in<br />
Europa, als gedurende de reis en sedert in Indië<br />
tot 1793, Avas betaald ongeveer vijftig ton gouds.<br />
Men voege hierbij de kosten voor het aanleggen of<br />
verbeteren der sterkten in de Kaap-Kolonie op<br />
Ceylon, in de Molukkon en elders.<br />
Dringend noodzakelijk Avas in het laatste tijdvak<br />
gCAveest het herstel van «Compagnies navale magt.»<br />
Er Avaren van particulieren aangekocht vier en twintig<br />
schepen, metende ruim 7800 last. Deze hadden<br />
gekost:<br />
ƒ 1.241.300—<br />
De vrachtpenningen van 74 gehuurde<br />
schepen kwamen op<br />
De huur van neutrale schepen had<br />
«6.857.412.—<br />
bedragen , « 1.962.553.—<br />
Te zamen, behalve de kosten van<br />
eigen Averven, extra aanbouAV enz. ƒ10.061.265.<br />
De gesloteno negotiation hebben almede zeer<br />
nadeelig op den staat der Maatschappij goAverkt.<br />
Behalve dat het trage inkomen der daarvan afkomstige<br />
penningen, hetgeen zoo dikwijls tot belemmering<br />
van den geregelden gang van zaken heeft gestrekt<br />
en daardoor buitengeAvone uitgaven noodAvendiff<br />
zijn gemaakt, staat het genoten kapitaal in schadelijke<br />
verhouding tot het beloop der aangegane schulden,<br />
bij de Loterij-ncgotiatiën.
TAVEEDE HOOFDSTUK. 43<br />
Bij de Hollandsche kamers bedroeg:<br />
Gcnolcn penningen. Aangegane scliuld.<br />
de ncgotiatie in 1785 ƒ 7.000.000 ƒ 8.280.000<br />
« « « 1786 « 10.000.000 « 12.000.000<br />
« 1790 « 10.000.000 « 12.000.000<br />
Bij de kamer Zeeland bedroeg<br />
do negotiatie in 1785 « 1.950.000 « 2.300.000<br />
« 1787 « 1.000.000 « 1.200.000<br />
« « « 1791 « 3.300.000 « 4.290.000<br />
ƒ 33.250.000 ƒ 40.070.000<br />
Zoodat de schulden voor die genegotieerde penningen<br />
aangegaan, deze met cenesom van ƒ 6.820.000<br />
te boven gaan. Eene allezins ruineuse geldopneming<br />
inderdaad, Avelke reeds op zich zelve de baan<br />
opende tot steeds grooter Avordenden achteruitgang<br />
van het ligchaam dat tot zoodanig hulpmiddel de<br />
toevlugt moest nemen.<br />
Na al die oorzaken van de verachtering te heb-<br />
ben afgehandeld, komt de memorie tot becijfering<br />
van den toestand, Avaarin do Maatschappij bereids<br />
in 1795 zou hebben verkeerd ingevalle er geen<br />
oorlog Avare uitgebroken. Dien overeenkomstig be-<br />
schouAvt men de Avaarde der Retouren, Avelke in<br />
1794 verzonden zijn of in 1795 in Nederland had-<br />
den kunnen aankomen. Het totaal daaiwan beloopt<br />
niet minder dan ƒ34.360.022.— Van dat totaal<br />
komt voor de zes retourschepen Avelke, van Avego<br />
het ongunstige Avcder, in Herfstmaand 1794 in En-<br />
gclsche havens waren binnengeloopen en sedert<br />
door stormen opgehouden, tot dat zij, tijdens<br />
de onwenteling in Nederland voorviel, zijn in be-<br />
slag genomen en later verkocht ; een beloop opgegeven
te TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
il ƒ6.405.507, welke som nog moet vermeerderd<br />
worden met vijftien ton gouds voor liet schip<br />
Zuiderburg uit Sina gekomen en in Louwmaand<br />
1795 in Ierland binnen gevallen, geheel onbekend<br />
met de staatkundige gebeurtenissen, welke tot de<br />
aanhouding en sedert gevolgde confiscatie hebben<br />
geleid. De waarde van tachtig ton gouds viel dus<br />
in den aanvang van 1795 een gemakkelijke buit<br />
van Groot-Brittanje. Of de in beslag neming van,<br />
in dier voege te goeder trouw, in Engelsche als<br />
bevriende havens binnen gevallen schepen, den toets<br />
eener strenge zedelijkheid kan doorstaan, zullen wij<br />
niet wagen te beweren.<br />
Een beloop van schaars dertig miljoen gulden,<br />
had volgens de berekening, aan verwachtte retouren,<br />
in 1795 in Nederland kunnen worden verkocht.<br />
De aan handen zijnde en in 1795 verkochte Indische<br />
goederen, bedragen ruim drie miljoen gulden.<br />
Kekont men nu bij dat een en ander de saldo's op<br />
het einde van 1795 in kas of hetgeen nog uit negotiation<br />
was te ontvangen — en daar tegen de<br />
schulden welke op den laatsten van Wintermaand<br />
1794 te betalen stonden, met do uitgaven, voor<br />
equipage als anderzins in den loop van het jaar 1795<br />
te doen, dan zoude er een voordeelig saldo van<br />
ruim twee en twintig en een halve ton schats zijn<br />
overgebleven. Bovendien zou er nog eene waarde<br />
van ruim vijftig ton gouds voor de voorjaarsveilinovan<br />
1796 aanwezig zijn gebleven ').<br />
3) In do memorie van de Kamer van 17" wordt verzekerd dat de<br />
goederen in de pakhuizen voorhanden, over het geheel verre boneden<br />
de verkoopwaarde op de balans waren gebragt. De muskaatnoten en<br />
kruidnagelen waren opgegeven à 20 stuivers het pond; de foelie à 36
TWEEDE HOOFDSTUK. 45<br />
Voorts volgt in de derde plaats de verdediging<br />
tegen de aantijgingen van de Provisionele Representanten<br />
van Holland, welke over het geheel in zoodanige<br />
bewoordingen zijn vervat alsof tot of over<br />
ondergeschikte ambtenaren werd gesproken. Het was<br />
voorzeker niet goed te keuren wanneer men sprak van<br />
wandirectie, onkunde, eigenbelang, achteloosheid enz.<br />
Geen wonder dan ook dat daardoor de gevoeligheid<br />
van Bewindhebberen was gaande gemaakt, zooveel<br />
te eerder als de vrienden der nieuwe orde van zaken,<br />
nog hooggestemd waren in hunne eischen en<br />
verwachtingen, zoodat de andersdenkenden steeds<br />
het ergste hadden te vreezen.<br />
Er waren, zoo verzekerde de Kamer van 17 n ,<br />
verbeteringen ingevoerd als in Nederland het vijfde<br />
Departement of « prepara toir Besogne« ; aan de<br />
Kaap de Goede Hoop waren over het laatste boekjaar<br />
de inkomsten met Ex: 94.300 vermeerderd;<br />
en het e van oudsher als al verslindend opgegeven<br />
Ambachts-quartier» te Batavia, was afgeschaft.<br />
Om Compagnies-handel en bestaan in Indiö te<br />
verbeteren; daartoe waren sedert een aantal jaren<br />
pogingen aangewend, want daaraan was de groote<br />
memorie van Consideration van Van Imhoff te danken<br />
, en daartoe was hij, met eone zeer ampele<br />
magt uitgezonden. » Do arbeid van den Gouverneur-Generaal<br />
Mossel in 1753 en later, die van<br />
Van Der Parra, do Bedenkingen van den Bewindhebber<br />
Van Der Oudermeulen in 1772 en 1773,<br />
als ook zoo vele later gevolgde memorién, leveren<br />
stuivers en de kaneel à 12 stuivers, terwijl de verkoopprijs Was van do<br />
noten ruim ƒ 14.—, de nagelen/3^, do foelie ƒ 19,— en de kaneel<br />
/5i het pond.
46 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
het bewijs hoe men ijverig naar verbetering in de<br />
huishouding, enz. heeft getracht.<br />
De vergadering van 17» ontkende in hare verdediging<br />
niet, dat de vroegere Staats-Commissie bij<br />
haar rapport van den 16« van Bloeimaand 1793<br />
gegronde aanmerkingen had te berde gebragt omtrent<br />
den vorm van het Bestuur, verdeeld in zes<br />
kamers. Naar hot oordcel der Staats-Commissie,<br />
hadde concentratie van dat Bestuur, eerst in aanmerking<br />
kunnen komen bij het einde van het Octrooi.<br />
Ook moest men omtrent dat Bestuur nimmer vergeten<br />
hoe en in welker voege, bij den aanvang<br />
der 17 c Eeuw, de bestaande vennootschappen, welke<br />
allen op Indië handel dreven, tot éune maatschappij<br />
waren vereenigd geworden, en langs dien weg do<br />
verschillende zes kamers of afdeelingen waren geboren<br />
geworden.<br />
Door Bewindhebberen werd evenmin ontkend dat<br />
de Staten van Holland het denkbeeld door de Staats-<br />
Commissie geopperd, van concentratie van het<br />
Bestuur, zich hadden toegeëigend en uitgewefekt<br />
bij hunne Eesolutie van den 11" van Wijnmaand<br />
1793, maar door de Staten was tevens het denkbeeld<br />
uitgedrukt van de daarstelling eener Permanente<br />
Vergadering van 17" welke zoude gevestigd worden,<br />
te Amsterdam of 's Hage ; doch er was wel bepaaldelijk<br />
bijgevoegd «overeenkomstig het Octrooi en<br />
representerende de Generale Oost-Indische Compagnie.»<br />
Verder was door de Staten van Holland gezegd,<br />
dat men met hot einde van het Octrooi behoorde<br />
bedacht te wezen op nieuwe maatregelen<br />
strekkende «ten meesten voordecle van participanten.»<br />
— Het was er derhalve verre af dat de Staten<br />
van Holland, zich bij hun besluit van den 1 In
TWEEDE HOOFDSTUK. 47<br />
van Wijnmand 1793 zoo ongunstig zouden hebben<br />
uitgedrukt omtrent Bewindhebberen en eene zoo<br />
geheele omkeering van het Bestuur zouden hebben<br />
bedoeld, als door de Provisionele Eepresentanten van<br />
Holland was beweerd.<br />
De missive van de Vergadering van 17 n van den<br />
17 n van Wijnmaand 1795, naar aanleiding van het<br />
beshlit der Eepresentanten van Holland van eene<br />
maand te voren, luidde zakelijk, ten aanzien van de<br />
vernietiging van het Bestuur van Bewindhebberen,<br />
over de belangen der Oost-Indische Maatschappij<br />
in dezer voege: Een nieuw Bestuur of Comité<br />
daar te stellen, was gemakkelijk, maar geenszins<br />
om hetzelve beter aan het doel te doen beantwoorden<br />
dan het tegenwoordig Bestuur, dat in allen gevalle<br />
eene langdurige ondervinding in zijn voordeel had.<br />
Men moest zich gemeenzaam maken met den aard en<br />
de gesteldheid der onderscheidene Etablissementen<br />
en Handelskantoren, en hunne betrekkingen vooral<br />
tot do Indische Vorsten. Dan kwamen de «volumineuse<br />
» brieven en papieren, de Eesolutien en negotieboeken<br />
uit Indië, jaarlijks eenige duizende bladzijden<br />
groot, al welke geschriften niet enkel gelezen<br />
maar tevens beoordeeld moesten worden.<br />
Met kracht wordt, ten besluite van het Berigt<br />
van do Kamer van 17 n beweerd dat het ontstaan<br />
van het tegenwoordig Bestuur, waarvan de leden<br />
ten gevolge van de nomination van participanten<br />
zijn aangesteld, en zulks staande het octrooi, dat<br />
nog tot het einde van het jaar 1796 moest duren,<br />
«eene daad zoude zijn direct aanloopende tegen de<br />
erkende regten van den mensch en burger, volgens<br />
welke een ieder de faculteit heeft om bestuurders<br />
zijner eigendommen en belangen zelve te verkiezen.» —
48 TWEEDE nOOFDSTUK.<br />
Nog wordt er bijgevoegd dat de billijkheid vordert<br />
dat er in allen gevalle, bij het licentieren van het<br />
tegenwoordig bewind en verdere ambtenaren en<br />
bedienden, worde gedacht aan eene schavergoeding<br />
van allen.<br />
Destijds hadden de Eepresentanten der Bataafsche<br />
Eepubliek steeds de woorden: regten van den mensch<br />
en burger op de lippen, zoo als die uitdrukking<br />
ook tot leus had gediend van hen die, in 1787 en<br />
later, naar Frankrijk waren uitgeweken. Van daar<br />
het beroep op die regten door de kamer van 17n,<br />
regten welke echter bij de toepassing in het jaar<br />
1795 elke oogenblik geschonden werden, dewijl<br />
ieder die geacht werd het Staats-Stadhouderlijk Bewind<br />
te zijn toegedaan, van zijne betrekking werd<br />
ontslagen, wanneer men hem niet nog bovendien,<br />
eenigen tijd in den kerker deed zuchten. Op schavergoeding<br />
bij ontslag werd aangedrongen voor hen<br />
die vroeger pensioen zouden hebben erlangd.<br />
Het verslag van do Vergadering van 17" van den<br />
15" van Wijnmaand 1795, met tal van Bijlagen gesterkt,<br />
werd door de Provisionele Eepresentanten des<br />
Volks van Zeeland, aan eene commissie uit hun<br />
midden in handen gesteld, en ingevolge haar rapport<br />
werd op den 3» van Slagtmaand 1795 een<br />
vertoog opgemaakt en bij H. H. M. ingediend,<br />
waarin men zich met de moeste gronden, door Bewindhebberen<br />
vooruitgezet, vereenigde, en bovendien<br />
met klem van redenen opkwam teo-en de verkorting<br />
der regten van Zeeland, allezins blijkbaar<br />
uit het plan om een Comité voor de Oost-Indische<br />
Zaken te benoemen, zonder eenig acht te slaan<br />
op de verkregen regten der aandeelhouders in Zeeland,<br />
een wederregtelijk voornemen, nog meer aan
TWEEDE HOOFDSTUK. 49<br />
het licht getreden door het voorstel om van de 28<br />
leden, voor dat op te rigten Comité, slechts drie<br />
te kiezen uit de Provincie Zeeland.<br />
Met hoeveel kracht van betoog de Souverein<br />
van Zeeland, het regt zijner ingezetenen op het<br />
behoud van het een-vierde gedeelte in den algemeenen<br />
omslag met de aankoopen voor de uitzendingen<br />
en de veilingen der retouren, scheepsbouw,<br />
uitrusting der schepen voor Indië, en wat dies<br />
meer zij, mögt staande houden en daartoe den<br />
oorsprong der Generale Maatschappij, twee eeuwen<br />
geleden, in herinnering bragt — het mögt niet baten.<br />
Miskenning van verkregen regten, was aan<br />
de orde van den dag, terwijl het denkbeeld van<br />
centralisatie bij de hoofdleiders het doel was waarnaar<br />
men streefde. Bereids op den 16 n van Slagtmaand<br />
1795 werd bij de Staten-Generaal besloten<br />
om het tot hier toe plaatshebbend Bewind der<br />
Oost-Indische Maatschappij, met den 19 11 van Louwmaand<br />
1796 te vernietigen, «onverminderd,» zoo<br />
het heette, « het Octrooi door ons aan de Vercenigdc<br />
Nederlandsche Oost-Indische Compagnie verleend.»<br />
Deze woorden moesten enkel strekken om den ingezetenen<br />
zand in de oogen te strooijen, want met<br />
letter of geest van het Octrooi liet zich zoodanig<br />
ontslag niet overeen brengen. Ook betrof het niet<br />
enkel de Leden van dat Bewind, maar evenzeer<br />
«deszelfs ministers en beëedigde Hoofd-participanten,<br />
alsmede «alle deszelfs Ontvangers, Boekhouders,<br />
Commisen, Suppoosten en alle verdere beambten<br />
en dienaren.»<br />
Bij nader besluit van den 24" van Wintermaand<br />
1795 kwamen de Staten-Generaal op hunne beschikking<br />
van den 16» van Slagtmaand terug<br />
i
50 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
met het doel om een of ander punt nader te<br />
omschrijven of te bepalen; maar evenzeer, indien<br />
al niet hoofdzakelijk, om aan de klagten van de<br />
Eepresentanten van Zeeland gehoor te geven. Ten<br />
aanzien van Zeeland heette het: «Doch wordt<br />
niettemin, uit hoofde van het aan de Provincie van<br />
Zeeland wettig competérend aandeel in de voorschreven<br />
Maatschappij, tevens onherroepelijk vastgesteld,<br />
en absolute verzekering gegeven, dat de Provincie of<br />
het Departement te Middelburg in Zeeland, nu en<br />
in 't vervolg altoos zal blijven behouden haar geregt<br />
één-vierde in de te doene inkoopen en verzending<br />
van goederen, aanbouw van eigene Compagniesschepen,<br />
equipages en uitrustingen, zoo van<br />
schepen, alsmede in de retouren uit Indië, verkoopingen<br />
derzelve, en wat dies meer zij, zoodanig<br />
als hetzelve van ouds en bij continuatie aan de kamer<br />
Zeeland heeft gecompeteerd, en dat mede de<br />
gewone lasten, ter zake van de Oost-Indische Compagnie,<br />
bij continuatie in Zeeland zullen betaald<br />
worden, zoo als tot hiertoe heeft plaats gehad.»<br />
Zeer geruststellend was die verzekering; daar komt<br />
bij dat, aan het op te rigten Comité, was vo<strong>org</strong>eschreven<br />
te «moeten z<strong>org</strong>en dat die plaatsen,<br />
binnen welke de Oost-Indische Handel en Navigatie<br />
is gevestigd geweest, door geene plotselijke<br />
verandering van die directe voordeden worden beroofd,<br />
maar dezelve in zoo verre blijven genieten<br />
als het algemeen belang zulks gedoogt. 1 » — In<br />
denzelfden geest kon men beschouwen de bewoordingen<br />
in de Publicatie van de Heeren Staten-Generaal<br />
van den 24 n van Wintermaand 1795, voor<br />
zoo veel de Ontvangers, Boekhouders, Commisen,<br />
Suppoosten en alle verdere Beambten en Dienaren
TWEEDE HOOFDSTUK. 53<br />
hoegenaamd» aan welke allen gelast werd «om<br />
hunne posten zoo lang te blijven waarnemen, tot<br />
daarin nader zal zijn voorzien.» De bedoelde Publicatie<br />
hield overigens in de vernietiging «van<br />
het tot hiertoe plaatshebbend Bewind,» over de<br />
Maatschappij , met den 19 1 ? Januarij 1796 , en deszelfs<br />
vervanging door een Comité tot den Oost-<br />
Indischen Handel en Bezittingen ').<br />
Zoodanige verzekeringen en uitzigten waren allezins<br />
geschikt om velen in den lande gerust te<br />
stellen, omtrent de voornemens van hen die in<br />
1795 de zetels van H. H. M. hadden ingenomen.<br />
Het zoude niet lang duren of men zoude ontwaren,<br />
hoe dat alles bestond op het papier, maar in<br />
de werkelijkheid niet zoude in het leven treden.<br />
Voor de ingezetenen van Zeeland bleven die gunstige<br />
bepalingen eene doode letter, ofschoon hun<br />
wettig regt was erkend en onherroepelijk vastgesteld,<br />
dat zij de gunstige beschikkingen te allen<br />
tijde zouden blijven genieten 2 ). — De ambtenaren<br />
van allerlei aard en zij die aan de werven en<br />
pakhuizen waren verbonden, hadden, voor zoo verre<br />
zij niet der nieuwe orde van zaken waren toegedaan,<br />
1) Zie de Publicatie hier achter Bylage No. I.<br />
2) Er zijn, welke die bepalingen voor een loozen trek beschouwen<br />
om stemmen te winnen. Ik lees in Zeelands Hecht op het behoud<br />
van een vierde gedeelte in den Handel op en van de Oost-Indische<br />
Bezittingen der Bataafsche Republiek, betoogd en bewezen, denkelijk<br />
in het jaar 1800 of later uitgegeven, op blz. 8: 'iDcze Resolutie werd<br />
genomen op een tijdstip dat de woelingen over het daarstellen cener<br />
Nationale Vergadering, waartegen de Provincie van Zeeland, met die<br />
van Friesland zich steeds hadden blijven aankanten, nog allerhevigst<br />
waren; dat men alle moeite had gedaan om die beide Provinciën daartoe<br />
over te halen, en dat de belofte, in deze Resolutie zoo plechtig<br />
en onherroepelijk vastgesteld, daartoe niet weinig heeft gecontribueerd,<br />
ja als eene conditie fine qua non kan en moet beschouwd worden.»<br />
4*
52 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
eerlang te ondervinden dat zij uit hunne broodwinning<br />
werden gestooten, en aan armoede, ja aan<br />
ellende en verhongering werden prijs gegeven.<br />
Waarschijnlijk heeft tot de beslissing van de Staten-Generaal<br />
veel bijgedragen, de allezins scherpe,<br />
ja zelfs dreigende toon van het voorstel, door die<br />
van Holland, op den 15" van Slagtmaand ter tafel<br />
van H. H. M. overgebragt. Immers men leest<br />
onder anderen daarin dat, hoezeer de vergadering<br />
van Holland overtuigd was «dat deze gewigtige<br />
Maatschappij, door eene spoedige en aanmerkelijke<br />
pecuniole subsidie, in dezen haren laatsten nood<br />
behoort geholpen of bij gebrek aan dezelve, aan<br />
haar eigen lot geacht moest worden, overgelaten<br />
te wezen, echter niet genegen was om eenige verdere<br />
pogingen, tot onderstand van dezelve te beproeven,<br />
alvorens do overige Bondgenooten zich<br />
bereidvaardig zouden betoond hebben om, in den<br />
bij dezen geproponeerden maatregel, van wege dat<br />
Gewest, te consenteren en tot dezelve eenstemmig<br />
-te concurreren; latende zij, bij weigering van<br />
dien, alle de gevolgen daarvan, ten eenen male<br />
voor rekening en verantwoording der in dezen onwillig<br />
zijnde bondgenooten.»<br />
Eenige wijzigingen in het voorstel van Holland<br />
werden gemaakt — zoodat door Holland 17, door<br />
Zeeland 6, en door ieder der overige gewesten een<br />
lid zouden worden gekozen. Deze toegevendheid<br />
van Holland was voor dat gewest van weinig waarde<br />
en althans geene opoffering, dewijl de meerderheid<br />
in het Comité aan Holland verbleef. Voor Zeeland<br />
had die wijziging meer waarde, alzoo door de<br />
benoeming van zes leden men aldaar tot omtrent<br />
het een-vierde was genaderd. — Onderscheidene
TWEEDE HOOFDSTUK. 53<br />
punten bleven voor het oogenblik onafgedaan, als<br />
daar was of de Leden van het Comité, even als<br />
ten aanzien van Bewindhebberen en Hoofd-participanten<br />
was vo<strong>org</strong>eschreven, aandeelhouders in do<br />
Maatschappij moesten wezen. — Op de plaatsen<br />
waar eene Kamer der Oost-Indische Compagnie<br />
was geweest werd vooreerst een klein bestuur over<br />
de pakhuizen, werven, enz. gelaten, en een Visitateur-Generaal<br />
aangesteld om van tijd tot tijd die<br />
kantoren te bezoeken. — Voor het einde van het<br />
jaar 1795 werd op het belangrijkste onafgedane punt<br />
eene beslissing genomen: — De Leden van het<br />
Comité behoefden geen Deelhebbers in de Compagnie<br />
te wezen. — De Gouvernenr-Generaal en verdere<br />
dienaren in Indië zouden voortaan door de<br />
Hooge Eegering der Eepubliek worden gekozen. —<br />
Het punt van schadeloosstelling voor de Leden van<br />
het ontslagen Bewind, werd nog onbeslist gelaten. —<br />
Telken jare zou, in de eerste dagen van Louwmaand,<br />
worden daargesteld eene Commissie van onderzoek<br />
, bestaande uit vijf Leden door de Hooge<br />
Eegering te kiezen en vier door de Deelhebbers<br />
of houders der aandeelen in het oorspronkelijk bijcengebragte<br />
kapitaal. Aan deze Commissie zou<br />
het onderzoek wezen opgedragen van de Rekeningen<br />
en van het Beheer, ten einde daarop hare<br />
aanmerkingen bij de Hooge Eegering in te leveren.<br />
Dat ook de mannen, thans aan het roer van Staat,<br />
niet nalieten voor zich zelvon te z<strong>org</strong>en, kan blijken<br />
uit de omstandigheid dat den bereids besproken Visitateur-Generaal<br />
werd toegelegd eenjaargeld van /4000,<br />
zoo als aan de Leden, — en ƒ10 daggeld, ter visitatie<br />
afwezig zijnde. Den Secretaris en den Advocaat-<br />
Fiskaal werd ieder 's jaars ƒ6000 toegelegd.
54 TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
In weerwil van de Publicatie daaromtrent van de<br />
Staten-Generaal, liep het aan tot den 1« van Lentemaand<br />
1796 voor dat het ligchaam van Bewindhebberen<br />
werd ontbonden, en het Comité tot de<br />
Oost-Indische Zaken in werking trad onder de leuze<br />
van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap, waarbij<br />
de regten van den mensch en van den burger algemeen<br />
gehuldigd heetten te worden, ontnam het<br />
Bataafsche Gouvernement aan de Deelhebberen in<br />
de Oost-Indische Maatschappij, de verkiezing der<br />
Bestuurderen dier Maatschappij hun bij het Octrooi<br />
verzekerd, en door hen steeds tot hiertoe genoten;<br />
het ontnam hun dienvolgens het beheer over hun<br />
eigendom.
DERDE HOOFDSTUK.<br />
Fransche kapers nemen in Indië schepen, doch ook fransche schepen<br />
vallen in Nederlandsdie handen. Ten gevolge van tegenwinden<br />
veel Nederlandsche schepen in Bngelsche havens; onderscheidene<br />
uit' en te huis varende Comp. Schepen vallen in Engelsche handen.<br />
Het geleurde met hel O. I. Comp, schip Meuwland, Kap. 1er Zee<br />
Arkenbout. Die schepen in Hooim. 1795 door de Engelschen in<br />
bezit genomen. Verlenging van liet Octrooi der O. I. C. voor twee<br />
jaren. Uitzending van Lucas naar Indië met fransche hulp.<br />
Kap. De Jong geleidt de retourvloot van 19 schepen van de Kaap<br />
de Goede Hoop; komt met 4 schepen in Noorwegen. Hel Comité.<br />
Vierjarige Rekening. Geldnood van hel Comité. Holland en Zeeland<br />
niet meer tegenover de Maatschappij als Souvereinen, maar<br />
als Crediteuren. Nieuwe geldnood; oneenigheid met Holland deswege.<br />
Adres tegen de opheffing van Bewindhebbers. Grieven en<br />
Bezwaren. Wederlegging daarvan. Sekening door hel Comité gedaan.<br />
Be Theehandel op het Comité overgebragt. Uitdeelingen<br />
, aan Deelhebbers, doch geen rentebetaling of aflossing van kapitalen,<br />
tot groot ongerief van velen. Be verlenging van het Octrooi den 20»<br />
van Louwmaand 1798 bevordert de eenheid. Belrekking van het<br />
Comité op het Indische Bewind. Be schulden der O. I. Maatschappij<br />
en hare eigene inleggelden worden schulden van den Staat,<br />
en eigendom van den Staat alle Bezittingen en Froducten der<br />
O. I. C. De Constitutie van 1798 beslist. De Aziatische Raad<br />
en diens pligten. Onaangenaamheden lusschen hel Comité en het<br />
Indisch Bewind. Gematigdheid van hel Comité. Onderlinge toenadering.<br />
Aireede was door den oorlog, in den aanvang<br />
van het jaar 1793 door de Fransche Republiek,<br />
zoo het heette aan den Erfstadhouder, maar met<br />
der daad aan het Gemeenebest der Vereenigde Nederlanden<br />
verklaard, eene en andere schade aan
56 DEUDE HOOEDSTUK.<br />
de Oost-Indische Compagnie veroorzaakt. Dit geschiedde<br />
vooral door de Fransche kapers, welke<br />
ten spoedigste naar de Indische Zeeën werden gezonden.<br />
Het eiland Mauritius (Ile de France) met<br />
zijne voortreffelijke ruime havens, te midden eener<br />
stormachtige zee, strekte aan die kapers tot veilige<br />
toevlugt, tot herstel van bekomene zoescliade en<br />
tot aanvulling van leeftocht. Op de kusten van<br />
het Malabaarsche Schiereiland hadden zij vrij spel;<br />
zij waagden zich echter verder om de Oost, in de<br />
straat Sunda, en zelfs benoorden Java om de scheepvaart<br />
met de Molukken en ook die op Sina te bemoeijelijken.<br />
Deze stoutmoedigheid gelukte hun<br />
maar al te wel, door do kleingeestigheid, 0f wil<br />
men vreesachtigheid van Commissarissen-Generaal.<br />
Evenwel werd hunne stoutmoedigheid wel eens gestraft.<br />
Enkele Oost-Indische schepen boden moedigen<br />
tegenstand on ontkwamen uit hunne handen ; en<br />
meermalen gebeurde het dat de door hen gemaakte<br />
prijzen hun wederom werden ontnomen, zoo als met<br />
den Lands-Kapitein Kuvell, en Compagnies-Kapitein<br />
Baane, het geval was '). Een fransche tweemast<br />
kaper, tastte een Compagniesschip, van Batavia<br />
naar Kolumbo bestemd, in de wateren van Ceijlon<br />
aan. Ofschoon de overmagt aan de zijde van den<br />
kaper was, moest deze, na een uur strijdens, do<br />
vlag strijken, on werd te Kolumbo opgebrao-t.<br />
Een andere fransche bodem van He de France komende<br />
, was door stormen op de Oostkust van Ceijlon<br />
vervallen. Dit schip Avcrd door twee gewapende<br />
sloepen vermeesterd en te Batikalo binnen<br />
gebragt.<br />
De omwenteling van Louwmaand 1795 keerde,<br />
1) Zie 1)1. JV. hU. 191 en 192.
DERDE HOOFDSTUK. 57<br />
zoo als men dat noemt, het blaadje: de vriend- en<br />
bondgenootschap met Groot-Brittanje werd in vijandschap<br />
verkeerd, on de vijandschap met de Fransche<br />
Kepubliek werd in zoo innige vriendschap veranderd,<br />
dat men eerlang bemerkte dat men haar in alles<br />
naar de oogen zien moest. De miljoenen schats,<br />
waarmede onze onafhankelijkheid was betaald, werden<br />
niet genoeg bevonden om haar te vrede te stellen ;<br />
van Assignaten, eerlang niets waard, werd ons vaderland<br />
overstroomd, en gebelgd was »de Commissaris<br />
der Fransche Conventie en andere Fransche<br />
Gezaghebbers, wanneer er zwarigheid werd gemaakt,<br />
ze aan te nemen. — Doch waartoe meer<br />
te dezer plaatse!<br />
De tegenwinden hadden weken en weken achter<br />
een, tal van Nederlandsche schepen , op het einde<br />
van het jaar 1794, in Engelsche havens opgehouden.<br />
Onder dezen bevonden zich sedert Herfstmaand<br />
zos Indische Retourschepen, tor waarde van<br />
ruim vier en zestig ton gouds. Daarbij voege men<br />
nog vijftien ton gouds, waarde van liet retourschip<br />
Zuiderburg, dat met eene lading thee uit Sina gekomen,<br />
in Louwmaand 1795 in Ierland was binnen<br />
geloopen. Deze Retourschepen, waren zij behouden<br />
te huis gekomen, zouden aan de O. I. Compagnie<br />
eene waarde van weinig minder dan tachtig ton<br />
schats hebben aangebragt. — De uitvarende Hollandsche<br />
schepen waren ten getale van acht; zeven<br />
van deze werden in Tessel zeilklaar gemaakt en<br />
een te Hellevoetsluis. De Nieuwland, hoezeer reeds<br />
in het begin van Slagtmaand gemonsterd, zeilde<br />
eerst den 19 n van Wintermaand van Goereo naar<br />
zee. Van de andere zeven schepen kwamen de Willemstad<br />
en Boefzelaer, Westermecr, de Geertruida
58 DERDE HOOFDSTUK.<br />
Oosthuizen, Voorland en De Z<strong>org</strong> den 22 n dier<br />
maand, onder het geleide van 's Lands Fregat<br />
Medemblik, Kapitein ter Zee Dekker, in zee.<br />
Het schip Prins Frederik, eerst den 24 n buiten<br />
gekomen, liet den 29" onder Duins het anker<br />
vallen, waar de Nieuwland reeds sedert eenige dagen<br />
was met de Brakel, Kap. ter Zee Oorthuys,<br />
Bevelhebber over het geheele Convooi. De Z<strong>org</strong><br />
was, na ruw weder te hebben do<strong>org</strong>estaan den<br />
26 n van Wintermaand ter reede van Plymouth gekomen,<br />
alwaar het van de andere schepen niets<br />
vernam. Weder in zee geraakt, was dit schip genoodzaakt<br />
te Falmouth binnen te loopen, waar ook,<br />
door tegenwinden bestookt, het schip Oosthuizen<br />
eene schuilplaats had gezocht, en beide onder embargo<br />
gesteld werden.<br />
Ditzelfde treurige en geheel onverwachtte wedervaren<br />
trof, op den 20" van Louwmaand 1795, te<br />
Plymouth, de zes retourschepen, de twee naar<br />
Indië bestemde schepen Prins Frederik en Nieuwland<br />
en al do Lands Oorlogschepen tot convooi van<br />
die bodems bestemd. Noodlottige mare voor Nederland!<br />
Van de andere uitvarende schepen, werd op den<br />
26 n van Wintermaand 1794, het schip Westermeer,<br />
van de anderen zijnde afgedwaald, door twee fransche<br />
fregatten vermeesterd.<br />
De overige schepen, naar Indië bestemd, kwamen<br />
onder het geleide van het fregat Medemblik, behouden<br />
buiten het Kanaal, en bereikten, na eenige<br />
maanden de Kaap de Goede Hoop, om ook aldaar<br />
later, bij de overigen in deze Kolonie, den Engelschcn<br />
in handen te vallen. Slechts het fregat Medemblik<br />
Kap. Dekker, bereikte Batavia.
DERDE HOOFDSTUK. 59<br />
Ten einde over het wedervaren der in Engelsche<br />
havens als noodhaven binnen geloopen schepen,<br />
over het algemeen te kunnen oordeelen, zullen wij<br />
eenige feiten overnemen, getrokken uit het Journaal<br />
van 's Lands Kapitein ter Zee, Jac. Arkenbout,<br />
Bevelhebber van het O. I. schip Nieuwland,<br />
uitgevaren voor de Kamer Rotterdam en bestemd<br />
naar Kanton in Sina. Het had op 32 ijzeren stukken<br />
en in alles eene bemanning van 290 koppen.<br />
Het werd gemonsterd op den 6 n van Slagtmaand,<br />
doch het duurde tot den 19" van Wintermaand<br />
alvorens dat schip van Goeree in zee kwam. Het telde<br />
bereids zes dooden en had toen in alles 267 opvarenden.<br />
Nog voor het einde van Slagtmaand,<br />
waren al de hoenders, ten dienste der reize medegenomen,<br />
gestorven en bovendien twaalf varkens<br />
en vier schapen. — Na slecht weder op de<br />
Vlaamsche banken te hebben ondervonden, kwam<br />
de Nieuwland met andere schepen, den 22 n van<br />
Wintermaand ter reede van Duins. Spoedig was<br />
een Engelsch Zee-Officier aan boord om de Engelsche<br />
matrozen, welke aan boord mogten zijn,<br />
op te eischen. Ofschoon, ingevolge de monsterrol,<br />
geen Engelschcn zich aan boord bevonden, zond<br />
de Kapitein den volgenden dag 14 matrozen naar<br />
's Lands schip van Oorlog Brakel, Kapitein G. Oorthuis,<br />
onder wiens vlag de Nieuwland zich bevond.<br />
Op den 23 n , met eene sloep bij den Kommandant<br />
aan boord zijnde geweest, werd bij den terugkeer<br />
het weder zoo onstuimig, dat op een ander vaartuig,<br />
Kapitein Arkenbout herberging voor den<br />
nacht moest zoeken. Het duurde tot den 27» alvorens<br />
hij weder zijn eigen boord bereikte, na nog<br />
in gevaar te zijn geweest van te verdrinken door
60 DERDE HOOFDSTUK.<br />
het omslaan van eene boot. Van zijne slocproeijers<br />
bleven 6 te Deal aan den wal als deserteurs achter,<br />
doch de 14 matrozen, kwamen na gehouden<br />
onderzoek terug. Op den 7" van Louwmaand<br />
ligtte de Nieuwland het anker, zoo als ook de<br />
Prins Frederik Kapitein Coerech van Amsterdam,<br />
mede naar Sina bestemd, welk schip in het gat<br />
van Tessel in het ijs was bezet geweest. Men<br />
koerste naar Plymouth, waar eenige schepen van<br />
het Convooi moesten liggen. Bij de aankomst in<br />
Plymouth Sound den 10* dier maand, lagen aldaar<br />
's Lands schip van Oorlog Zeeland, Kapitein D. Ilaringman,<br />
Fregat Tholen, Kap. J. Haringman en de<br />
beide Brikken De Pijl, Kap. Luit. Souters, en de Meermin<br />
Luit. Guinoseau, te zamen uitmakende het Convooi<br />
, in last hebbende de zes retourschepen, welke in<br />
de haven van Plymouth lagen, naar Nederland tot geleide<br />
te strekken. Ook lag aldaar van de uit Tessel gezeilde<br />
schepen, De Z<strong>org</strong> Kapitein G. Olthoff naar<br />
Batavia bestemd.<br />
Op den 12 n van Louwmaand, op een oogenblik<br />
dat de Kommandant Oorthuijs aan boord was, kwamen<br />
onverwacht drie Engelsche Zee-Officieren om<br />
15 matrozen op te eischen, welke, volgens een<br />
door hen geschreven brief, verklaarden Engelsche<br />
Onderdanen te zijn. De Engelsche Zeekapitein<br />
vroeg om goedwillige overgave, dier manschappen,<br />
zullende Lij bij weigering geweld gebruiken. Van<br />
de vijftien man, waren twee Zweden, van welke<br />
de een vo<strong>org</strong>af van een Engelsch Oorlogschip te zijn<br />
gedeserteerd en de ander, dat hij in Ierland getrouwd<br />
en dus genaturaliseerd was. Men volhardde<br />
in de opeisching van die twee schepelingen.<br />
Met dè schuld van hot transport, waarmede die
DERDE HOOFDSTUK. (i i<br />
manschappen aan boord waren gekomen, en de<br />
verkeerde namen, waaronder zij óp de monsterrol<br />
stonden, beweerden de Engelsche officieren, als<br />
ook die maats, dat hun zulks niet aanging,<br />
als zijnde het werk van de slaapbazen, door<br />
wie zij bedrogen waren geworden. Zoo was het<br />
vo<strong>org</strong>even, en hiermede moest worden genoegen<br />
genomen, dewijl men in eene Engelsche<br />
haven lag.<br />
Op den 13 n van Louwmaand 1795 zeilde de<br />
Nieuwland naar binnen, ten einde het roer uit te<br />
nemen, waaraan eenig gebrek scheen te wezen.<br />
Daags te voren waren wederom 3 matrozen van<br />
het sloepsvolk gedeserteerd. Op den 15 n deserteerden<br />
negen man van de, tot de reparatie, naar wal<br />
gezonden 31 koppen, waaronder 3 Officieren en<br />
2 Onderofficieren zich bevonden, om goed toezigt<br />
te houden. Op den 19" de schade hersteld zijnde,<br />
werd besloten den volgenden dag te zeilen, welk<br />
voornemen ook de zes retourschepen hadden. Dan,<br />
den 20 n des m<strong>org</strong>ens kwam een Engelsch zeeofficier<br />
aan boord om, van wege den Admiraal, het embargo<br />
aan te zeggen '). Deze verpletterende tijding werd<br />
aan alle schepen, ook de Nederlandsche oorlogschepen<br />
, gebragt. Alle scheepsbevelhebbers oordeelden<br />
daaraan zich te moeten onderwerpen, daar het<br />
buitendien scheen dat de Engelschen daags te voren<br />
1) Het schijnt dat de eerste orders deswege van Londen werden gezonden<br />
naar Portsmouth on Plymouth, van wege de rijke lading der<br />
aldaar liggende Nederlandsche schepen. Men rekende dat, in verschillende<br />
havens van Groot-Brittanje en Ierland, niet minder lagen dan<br />
een honderd en tien schepen, of Nederlandsche of althans voor Nederlandsche<br />
rekening bevracht. Welk een schat ging in dier voege<br />
verloren !
62 DERDE HOOFDSTUK.<br />
hunne maatregelen reeds hadden genomen '). Op<br />
den 23n kwam een Engelsen officier met twee deserteurs<br />
om de plunje van beide knapen op te vorderen,<br />
hetgeen geweigerd werd. Ten gevolge van<br />
de reclames van den Kommandant Oorthuys, werden<br />
beide als deserteurs aan boord terug gebragt<br />
en in de ijzers gesloten. — Eerst op den 24" van<br />
Louwmaand 1795 vernam men, uit de nieuwspapioren<br />
of anderzins, dat in Nederland eene omwenteling<br />
had plaats gegrepen en dat de Erfstadhouder<br />
met zijn gezin de wijk naar Engeland had<br />
genomen.<br />
Wel hadden de Representanten van Holland,<br />
reeds in het begin van Sprokkelmaand, aan de<br />
Presidiale Kamer Amsterdam gevraagd opgave van<br />
cle redenen dat de uitgevaren en huiswaarts bestemde<br />
O. I. schepen nog steeds in Engelsche<br />
havens zich bleven ophouden, en deze had daarop<br />
geantwoord, de oorzaken van dat verwijl niet te<br />
kennen. Men wist inderdaad bij Bewindhebberen<br />
niet, welke uitvarende schepen al of niet in Engelsche<br />
havens op gunstigen wind wachtende waren ;<br />
bovendien wachtte men sedert lang dagelijks de<br />
retourschepen te huis. Dat het Engelsen Gouvernement<br />
zich zoo zeer gehaast had beslag op de<br />
Nederlandsche schepen te leggen, was evenmin<br />
bekend. Dit was geschied nog voor dat men in<br />
Londen weten konde dat de Bataafsche Republiek<br />
was uitgeroepen. Uit dien hoofde was de last,<br />
1) liet deserteren van matrozen en soldaten nam van toen af sterk<br />
toe en was niet te stuiten, zoodat soms in c'én nacht 17 man deserteerden.<br />
Do Engelschcn loofden een zwaar handgeld uit, tot 30 P. St.<br />
(/3C0) toe; zij kwamen des nach's met kleine jollen langs de schepen<br />
drijven, om den schepelingen het deserteren gemakkelijk te maken,
DERDE HOOFDSTUK. 63<br />
door tusschenkomst van de beide Commissarissen<br />
der Bataafsche Republiek bij het Hof van Sint<br />
James J. L. Vitriarius en J. D. Pasteur, aan de<br />
scheepsbevelhebbers in Lentemaand aangebragt, om<br />
ten spoedigste op hunne verantwoordelijkheid de<br />
Britsche havens te verlaten, te eenenmale ontijdig.<br />
Intusschen liep het aan tot het einde van Zomermaand,<br />
alvorens er verder iets belangrijks ten aanzien<br />
der in beslag genomene schepen gebeurde, en<br />
werden die eerst op den 7 n van Hooimaand in bezit<br />
genomen. —- Ofschoon reeds sedert het leggen van<br />
het embargo, de Engelschen ook in volle zee de<br />
Nederlandsche schepen aanhielden en opbragten,<br />
werd de oorlogsverklaring eerst den 15 n van Herfstmaand<br />
1795 uitgevaardigd.<br />
De treurige opsomming der O. I. schepen, welke<br />
door de Engelschen in volle zee aangehouden en,<br />
tot daar onbewust van den oorlog, opgebragt, of<br />
die, van de uitgebroken vijandelijkheden kennis<br />
hebbende, den Engelschman in handen vielen, -zij<br />
hier achter wege gelaten. Behalve de Retourschepen<br />
in Noorwegen behouden, kwamen er noovier<br />
te Lissabon en te St. Ubes binnen: de Phcnicier,<br />
Ceylon, de Standvastigheid en Noord-Holland,<br />
waarvan de waarde der ladingen op ongeveer 25<br />
ton schats werd begroot.<br />
Bewindhebberen van de Oost-Indische Maatschappij<br />
, hoezeer met nabij zijnde vernietiging<br />
bedreigd, hadden evenwel niet nagelaten, om<br />
zoo veel hun doenlijk was, in den loop der zaken<br />
alle verwarring voor te komen en hadden hunne<br />
gedachten op het eerlange afloopen van het octrooi<br />
laten gaan. Immers de belangen der Deelhebberen<br />
waren hun door de belanghebbenden toevertrouwd.
64<br />
DERDE HOOFDSTUK.<br />
De vergadering van 17" deed liet voorstel om<br />
reeds thans het octrooi voor één of twee jaren<br />
verlengd te krijgen. Van wege Holland moest<br />
eerst dan, wanneer de zaak van de opheffing van<br />
het tegenwoordig Bewind der Maatschappij bij de<br />
Orenerahteit zoude zijn aangenomen, het voorstel<br />
omtrent de verlenging van het octrooi, voor den<br />
tijd van twee jaren ondersteunen. Dit geschiedde<br />
m Slagtmaand en, bij Publicatie van de AlgemeeneStaten<br />
van den 26" van Slagtmaand 1795 werd<br />
de verlenging voor twee jaren bekend gemaakt >)'<br />
Had zxch daaromtrent de Kamer van 17" van<br />
haar pligt gekweten, niet minder was zij werkzaam<br />
m het bevorderen der scheepsmagt welke, vanwege<br />
den Staat, ook tot bijstand van de zoo zeer bedreigde<br />
Indische Bezittingen in het jâar 1795 werd<br />
gereed gemaakt. Zonderling klinkt het, dat bij<br />
deze uitrusting slechts een Kapitein ter zee aan<br />
het hoofd werd gesteld, daar toch de Vice-Admiraal<br />
A. Braak met gdijksoortigen last naar Amerika<br />
werd gezonden. Was toch de zeekapitein E. Lucas<br />
met even veel warmte de tegenwoordige orde van<br />
zaken toegedaan, de last op dezen verstrekt<br />
moest als gewigtiger worden beschouwd dan die<br />
welke den Vice-Admiraal Braak werd toevertrouwd'<br />
Hoe noodlottig en smadelijk voor Nederland het<br />
met dien togt is afgeloopen, is bekend 2 ). Bii de<br />
bewijsstukken, omtrent de overgave der vloot aan<br />
de lezding van Lucas toevertrouwd, blijkt nergens<br />
waarom hij met hardnekkigheid vast hield aan het<br />
steeds verlengd verblijf j n de Saldanhabaai. De<br />
1 ) Zie hier achter Bijlage No. II.<br />
2) Zie 1)1. iv. blz. 207.
DEBDE HOOFDSTUK. 6 fi<br />
geruchten evenwel in Engeland verbreid dat hij,<br />
vereenigd met een Fransch Eskader, waarmede hij<br />
zich in de Saldanhabaai zoude vereenigen, om van<br />
daar gezamenlijk te handelen en de Kaap De Goede<br />
Hoop of andere Nederlandschc Bezittingen in Indië,<br />
weder aan de Engelschen te ontweldigen, waren<br />
niet geheel uit de lucht gegrepen. Keeds in den<br />
zomer van het jaar 1795 hadden de Nederlandsche<br />
Gezanten te Parijs, bij het Gouvernement aldaar<br />
aangedrongen om, even als in den vorigen oorloo-,<br />
de hulp van een Fransch Eskader naar Indië te<br />
mogen erlangen. In Oogstmaand vernamen zij dat<br />
de Fransche Admiraal Truguet zich beijveren zou,<br />
om aan het te kennen gegeven verlangen te kunnen<br />
voldoen. Weldra werd daaraan met der daad<br />
beantwoord, nadat men in Parijs had vernomen dat<br />
ook dezerzijds een smaldeel naar Indië bestemd,<br />
werd uitgerust. In den aanvang van Wijnmaand<br />
1795 werd den Gezanten door het Fransch Gouvernement<br />
medegedeeld, dat de gevraagde ondersteuning<br />
bereids gezeild was, en dat men noodig<br />
geoordeeld had daaromtrent de uiterste geheimhouding<br />
in acht te moeten nemen. De Fransche vloot<br />
onder den Schout bij Nacht Richory werd opgegegeven<br />
te bestaan uit zes linieschepen met eenige<br />
fregatten en kotters '). Moet het niet voor waarschijnlijk<br />
gehouden worden dat Lucas, met het uitzigt<br />
op die hulpe, naar de Saldanhabaai stevende<br />
en er veel langer vertoefde dan anders noodig en<br />
nuttig te achten was? Aan geen van zijne officieren<br />
schijnt hij nogtans medegedeeld te hebben dat<br />
i) Zie de Brieven van de gezanten Blaauw en Meijer nan den Secretaris<br />
Quarles.<br />
j
tili DEKDE HOOFDSTUK.<br />
hij op eene zoo krachtdadige ondersteuning rekende.<br />
Dat er voor het overige wel eenigen grond moet<br />
bestaan hebben, voor het verleenen van zoodanige<br />
ondersteuning kan opgemaakt worden uit de tijding<br />
welke niet lang na het berigt van de overgave deivloot<br />
van Lucas — waarvan de tijding in Wintermaand<br />
1796 werd overgebragt door den Luitenant<br />
ter zee Metman — in Frankrijk over Amerika<br />
werd aangebragt, dat de Fransche vloot, in deitijd<br />
uit Rochelle en Brest gezeild, de Kaapkolonie<br />
op de Engelschen had hernomen en bij die gelegenheid<br />
vijf Engelsche schepen had vermeestord.<br />
Die aangename tijding werd door het Fransche<br />
Gouvernement zoo weinig betwijfeld, dat de Minister<br />
van Buitenlandsche Zaken zich haastte het te<br />
berigten aan den Franschen Gezant in den Hage,<br />
die het schriftelijk aan de Nationale Vergadering<br />
als niet onwaarschijnlijk kenbaar maakte ').<br />
In Wijnmaand van het jaar 1796 bereikten treurige<br />
tijdingen uit Indië, het Vaderland. De<br />
toestand van de verschillende Bezittingen werd in<br />
diervoege afgeschilderd, dat men zich geene andere<br />
dan eene sombere toekomst konde jjoorspellen.<br />
Zelfs waren de berigten van Batavia van zoodanigen<br />
aard dat het stond te vreezen, dat, bij het verschijnen<br />
van eene Engelsche krijgsmagt, deze,<br />
vroeger zoo kostbare parel aan Nederlands kroon,<br />
eerlang den Engelschen in handen zou vallen.<br />
1) Zie Vervolg op Wagenaar, Dl. XXXIII. blz. 196 en Dl. XXX VI.<br />
blz. 270. Uit een en ander zal moeten opgemaakt worden dat te dezen,<br />
èn in Frankrijk èn in Nederland, onkunde en onhandigheid hebben<br />
gcheerscht, en een welberaamd plan hebben doen in duigen<br />
spatten. Waren die beide eskaders, met bekwame bevelhebbers aan<br />
het hoofd, in Indië gekomen, welke waren de uitkomsten geweest!
DERDE HOOFDSTUK. 67<br />
Wel vleide men zich toen nog met eene gunstige<br />
verandering bij de aankomst van het Eskader van<br />
Lucas; zelfs hoopte men op eene vereeniging van<br />
zijn met een Fransch Smaldeel — maar aan die<br />
bemoedigende hope werd den bodem ingeslagen,<br />
toen men in Wintermaand 1796 de noodlottige mare<br />
ontving van de overgave der Vloot van Lucas.<br />
Te vergeefs wachtte men de retourvloot, waarvan<br />
vele producten voor de gewone najaarsveiling van<br />
1795 bestemd waren. Wanneer de Bevelhebbers<br />
der schepen, hetgeen te veronderstellen was, tijding<br />
hadden van den oorlog met Engeland, dan<br />
was het niet denkelijk dat zij door het kanaal<br />
huiswaarts zouden gestevend zijn. Het was in<br />
zoodanig geval meer dan waarschijnlijk dat zij de<br />
hoogte van Plymouth niet zouden bereikt hebben,<br />
of het naderen van Nederlandsche Oost-Indische<br />
schepen zou den Engelschen zijn bekend geweest.<br />
Ook was men, wanneer gevaar dreigde, gewoon,<br />
bewcsten Ierland en benoorden Hitland, de koers<br />
te nemen. Zoo was de Kapitein ter Zee De Jong<br />
met do Scipio en de Brik de Komeet Kapitein<br />
Lt. Claris,, op het einde van Zomermaand 1794 met<br />
zes schepen naar Indië bestemd, van Tessel in zee<br />
gestoken om, benoorden Hitland om, die schepen<br />
tot de Kaap De Goede Hoop ten geleide te<br />
dienen en als geleider van de voorhandene retourschepen<br />
van daar terug te komen. — Deze was<br />
het die nu van de Kaap De Goede Hoop de huiswaarts<br />
koerende Indische schepen zoude geleiden.<br />
Van wege de dreigende, kommervolle tijdingen uit<br />
Europa, had de Commissaris der Kolonie Sluysken<br />
het vertrek van het convooi uitgesteld totdat de<br />
retourvloot negentien schepen sterk was, daaronder<br />
5*
68 DERDE HOOFDSTUK.<br />
twee van Kolumbo en vier uit Sina, zoodat de<br />
geheele waarde dier Vloot op één honderd ton<br />
gouds begroot werd. Ten einde vóór het stormsaisoen<br />
de noordsche wateren te bereiken, naderde<br />
de tijd tot het vertrek al meer en meer. De geruchten<br />
omtrent een oorlog met Engeland werden<br />
dreigender en de Kapitein ter Zee Dekker, die<br />
den 22" van Wintermaand 1794 uit Nederland<br />
vertrokken was, bragt geen geruststellende maaronzekere<br />
tijdingen mede. Den 19" van Bloeimaand<br />
1795 zeilden de Scipio en de Komeet als geleiders<br />
der retourvloot van negentien zeilen uit de Simonsbaai,<br />
koers houdende beoosten Sint Helena naar<br />
het Eiland Ascension. Hier telde de Kommandant<br />
De Jong nog maar negen schepen van de Retourvloot,<br />
zoodat de overigen, of als zeer trage zeilers<br />
nog waren achter gebleven, dan wel, het wachten<br />
moede, het anker geligt hadden en do<strong>org</strong>ezeild<br />
waren. Geen dier gemist wordende schepen kwam<br />
later weder onder zijne vlag.<br />
Eerst op den 7" van Oogstmaand werd van een<br />
Amorikaansch schip , dat sedert zijn vertrek uit den<br />
Theems eene maand reis had, vernomen dat er<br />
tusschen Engeland en de Republiek een oorlog was<br />
uitgebroken, en dat er onzerzijds met Frankrijk<br />
vrede was gesloten. Nu was dubbelde waakzaamheid<br />
aan te raden. Den 15" dier maand, reeds<br />
op hooge noordelijke breedte zijnde, had men bestendig<br />
met zware stormen of dikke mist te kampen,<br />
zoodat de meeste schepen, zware schade bekwamen,<br />
veel zieken en dooden kregen, en het in diervoege<br />
gevaarlijk werd langer zee te bouwen dan hoog<br />
noodzakelijk was. Ook had de Scipio soms niet<br />
meer dan een paar schepen in zijne nabijheid.
DERDE HOOFDSTUK. 69<br />
Den 17" van Herfstmaand bereikte men eene<br />
kleine haven in Noorwegen in het geheel vijf<br />
zeilen sterk, waaronder vier retourschepen. Men<br />
bereikte Drontheim. Nog drie schepen dier Vloot<br />
kwamen elders in Noorwegen binnen, in alles juist<br />
de rijkste ladingen inhebbende, zoodat ruim zestig<br />
ton gouds in behouden haven was binnengevallen.<br />
Doch aldaar was de waarde veel minder dan in<br />
het Vaderland. — Men beproefde het, in Bloeimaand<br />
van het volgende jaar, om het anker te ligten ten<br />
einde te trachten eene vaderlandsche haven te<br />
bereiken. Doch nu werd men door Engelsche<br />
schepen gejaagd en viel te Bergen binnen. Hier<br />
werden door Fransche en Hollandsche kapers vele<br />
Engelsche prijzen binnengebragt zoodat steeds Engelsche<br />
oorlogschepen voor den wal kruisten.<br />
Zelfs kwamen ligtere Engelsche vaartuigen naar<br />
binnen, om als verspieders te dienen. Daar tegen<br />
was niets te doen, zoodat voor en na, alhoewel<br />
tot spotprijzen, de ladingen der Oost-Indische schepen,<br />
moesten te gelde gemaakt worden. Men kan<br />
nagaan hoe weinig zelfs van de ladingen dier<br />
schepen, welke den vijand ontkomen waren, aan<br />
het bewind in de republiek te goede kwam, dewijl bij<br />
de geringe opbrengst nog veel maandgelden en de<br />
behoeften aan boord, waarin voorzien moest worden,<br />
de berekende waarde kwamen verminderen.<br />
Het Comité voor de Indische zaken, in den beginne<br />
van het jaar 1796 in werking getreden, was<br />
van oordeel dat zijne taak zich niet bepaalde om<br />
het overgenomen bewind, naar tijd en omstandigheden<br />
mogten toelaten, voort te zetten, maar tevens<br />
om de bestaande gebreken weg te nemen en een<br />
plan te- beramen voor een nieuw, verbeterd on
70 DERDE HOOFDSTUK.<br />
veerkrachtig bestuur, met afsnijding, zoo veel doenlijk<br />
, van overtollige uitgaven en het invoeren van<br />
verstandige bezuinigingen, zoowel in Indië als hielte<br />
lande. Weldra vond het Comité gelegenheid<br />
om tot de toepassing over te gaan. De tijd tot<br />
het doen der vierjarige rekening was ophanden,<br />
en overeenkomstig de aangenomen beginselen, zond<br />
de Nationale Vergadering, wclke kortelings als<br />
Souverein van de Republiek was opgetreden,<br />
vijf van hare loden naar Amsterdam om met Deelhebbers<br />
in de Maatschappij, daartoe gekozen, die<br />
rekening aan te hooren. De opname der vierjarige<br />
rekening, beteekende echter even weinig als<br />
zulks sedert lang bij H. H. M. het geval was geweest.<br />
De gelden, welke te dezer zake, van wege<br />
de O. I. Maatschappij, vroeger in handen van den<br />
Griffier der Algemeene Staten waren gekomen, om<br />
onder de Leden gedeeld te worden, werden dooide<br />
afgevaardigde Leden geweigerd. Aan de Bewindhebbers<br />
en Hoofd-participanten, die nog even<br />
als vroeger, tot het opnemen en overbrengen der<br />
rekeningen waren benoemd geworden, werd voor<br />
tijdverzuim en vertering eene voldoende som gelds<br />
ter hand gesteld.<br />
Van zijn optreden op den 1" van Lentemaand,<br />
werd door het Comité op den 14" van Grasmaand<br />
1796 kennis gegeven aan Gouverneur-Generaal en<br />
Raden, met bijvoeging der Resolution van de<br />
Staten-Generaal van den 24" van Wintermaand<br />
1795 en van den 4" van Sprokkelmaand 1796 daartoe<br />
betrekkelijk. Eene Publicatie van H. H. M.<br />
en eene Proclamatie van de Nationale Vergadering,<br />
representerende het Volk van Nederland, verzelden<br />
die stukken. Het Comité vorderde van de Hooo-c
DERDE HOOFDSTUK. «1<br />
Regering dat door deze voortaan geene andere<br />
briefwisseling zou worden gehouden dan met hetzelve,<br />
en tevens dat de zaken als gewoonlijk zouden<br />
worden gaande gehouden. — Het schrijven in<br />
zelfder voege aan Commissarissen-Generaal is van<br />
den 2" van Bloeimaand 1796, met bijvoeging dat<br />
sedert den 1" van Lentemaand de Hooge Regering<br />
der Republiek was overgegaan uit handen van<br />
H. H. M. in die van de Nationale Vergadering,<br />
en tevens de nadrukkelijkste aanbeveling om de Indische<br />
Bezittingen tegen alle aanvallen der Engelschen<br />
te beveiligen of zoo mogelijk te herwinnen.<br />
Geenszins konde het lang uitblijven of het Comité<br />
bevond zich in grooten geldnood. Vele schulden<br />
waren onbetaald gebleven, en de interessen<br />
van de opgenomene gelden bleven achterwege.<br />
De gelden regtstreeks door Holland opgenomen ten<br />
behoeve der O. I. Maatschaj^pij, moesten door dat<br />
Gewest vo<strong>org</strong>eschoten worden. Daartoe werd ook<br />
besloten, maar de vergadering van Holland was<br />
daartoe overgegaan, «behoudens echter en gereserveerd,<br />
voor deze Provincie om de ter zake uit te<br />
schieten penningen, niet alleen van de Compagnie<br />
in massa te repeteren, maar speciaal om dezelve<br />
uit de eerstvolgende verkooping van Compagniesgoederen<br />
te recouvrerai. » Deze verklaring bragt ook<br />
andere crediteuren, als de houders van ongeconverteerde<br />
anticipatie-penningen, in beweging , die<br />
evenzeer bun preferent regt op de goederen dei-<br />
Compagnie, betoogden.<br />
Het Comité bevond zich in groote verlegenheid,<br />
dewijl de opbrengst van de aanhangige verkooping<br />
noodig zou wezen tot het doen van betalingen,<br />
welke ter handhaving van het crediet onmisbaar
72 DERDE HOOFDSTUK.<br />
waren. Men hoopte dat Holland voor het oogenblik<br />
geduld zoude willen hebben, en met dat verzoek<br />
had het Comité zich tot Holland gewend.<br />
Van die zijde werd vooruitgezet, dat behalve de<br />
kapitalen, welke het gewest van de Compagnie te<br />
vorderen had, daarbij nog was gekomen eene som<br />
van ongeveer vijf en twintig ton gouds, wegens<br />
achterstallige renten sedert 1793, terwijl het tegenwoordig<br />
bewind over de O. I. Zaken slechts afhankelijk<br />
was van en verantwoordelijk aan de Nationale<br />
Vergadering, zoodat Holland en Zeeland<br />
thans slechts in de verhouding van schuldeischers<br />
tegenover de O. I. Compagnie stonden. Verder<br />
werd door Holland betoogd dat, ingevolge de nieuwe<br />
orde van zaken, de schuld der Maatschappij eigenlijk<br />
was eene schuld van het geheele volk van<br />
Nederland, welke slechts door Holland en Zeeland<br />
was vo<strong>org</strong>eschoten 1 ). Holland wilde echter wel<br />
eenig uitstel geven, maar vroeg van het Comité<br />
een Staat van do meest dringende betalingen, welke<br />
uit de opbrengst dezer verkooping zouden
DERDE HOOFDSTUK 73<br />
alle andere ingezetenen van Holland, eene generale<br />
surcheance te bekomen. Uit die vordering was het<br />
duidelijk, dat Holland zich nog geen denkbeeld<br />
wist te vormen dat het Comité geenszins als een<br />
ingezeten van het gemeenebest, maar als een ligchaam<br />
was te beschouwen, afhankelijk van het<br />
Algemeene Staatsbestuur. — Het Comité kwam<br />
tegen die vordering op en verlangde van de Nationale<br />
Vergadering handhaving bij de handsluiting,<br />
voornamelijk uit vreeze dat, ingevalle zoodanig verzoekschrift<br />
bij Holland mögt worden aangeboden,<br />
hetzelve in handen van het Hof van Justitie mögt<br />
worden gesteld. In dat geval zouden de schuldeischers<br />
der O. I. Maatschappij daarop worden gehoord,<br />
de zaak zou een geregtelijken loop en grooten<br />
nasleep hebben, welk een en ander niet missen<br />
kon, onaangename gevolgen voor het Comité to<br />
hebben. Mögt evenwel het Comité de zekerheid<br />
erlangen dat die weg door Holland niet zou worden<br />
ingeslagen, dan zou het aan de gedane vordering<br />
gaarne voldoen. — Met voorloopigc handhaving der<br />
handsluiting, werd het Comité gemagtigd, de penningen<br />
uit de onlangs gehoudene verkooping te<br />
bezigen tot het bewerkstelligen van eenige onvermijdelijke<br />
betalingen.<br />
Men verbeelde zich niet dat het besluit tot de<br />
opheffing van het ligchaam van Bewindhebbers, in<br />
do verschillende zes Kamers een getal van vier en<br />
zeventig personen uitmakende, en van de veelvuldige<br />
ambtenaren en bedienden, voor die allen van<br />
bekommerende en zelfs bij velen van treurige<br />
gevolgen, onaangevochten bleef. Dat Zeeland<br />
zich daartegen met kracht van taal had verzet,<br />
is bekend. Nu kwamen ook achtenswaardige
74 DERDE nOOFDSTUK.<br />
mannen '), deelhebbers in de Compagnie, metseen<br />
Adres ter Nationale Vergadering betoogen dat aan<br />
de oorspronkelijke inrigting der Maatschappij eeno<br />
geheel nieuwe gedaante gegeven was, derzelver<br />
grondslagen vernield en het Bestuur in zijnen aard<br />
en eigenschappen vernietigd was geworden ; dat<br />
tevens aan de gezamenlijke deelgenooten, buiten<br />
hunne kennis en bewilliging, alle beheer hunner<br />
eigendommen was ontnomen. Zij verzochten voor<br />
zich en hunne mededeelgenooten, overeenkomstig<br />
de beginselen van regtvaardigheid en billijkheid,<br />
in dezen herstel overeenkomstig de belangen van de<br />
Oost-Indische Maatschappij en van het Gemeenebest.<br />
Een zoodanig adres, dat niets minder dan de vernietiging<br />
van het Comité voor de Oost-Indische<br />
Zaken ten doel had, veroorzaakte groote opschudding<br />
in den boezem der Nationale Vergadering,<br />
doch had overigens geen gevolg.<br />
Niet lang daarna verscheen in het licht eene<br />
«memorie van grieven en bezwaren» over hetzelfde<br />
onderwerp 2 ), het eerste van dergelijke geschriften,<br />
zoo als later meerderen zijn gevolgd.<br />
Het stuk is met waardigheid, doch tevens met gematigdheid<br />
gesteld, zoodat slechts de heethoofdigen<br />
daarin grove beleedigingen voor de tegenwoordige<br />
1) Du zeer verdienstelijke Amsterdamscho Ilooglcoraar Mr, II. C.<br />
Cras, Willem Williiick en D. M. Van Gelder De Neufville stonden<br />
aan het hoofd.<br />
2) De titel is: Memorie van Grienen en Beswaren, van participanten<br />
in de Geoclrotjterde Nederlandsche Oost-Indische Compagnie ; be-<br />
Irelckelijlc de Resolutie van de Stalen- Generaal der Vereenujde Nederlanden,<br />
van den 24n "December 1795. Amsterdam 1796. — Cras<br />
lean geacht worden de steller te zijn, zoo als ook latere stukken en<br />
adressen deswege} door hem zijn gesteld geworden.
DERDE HOOFDSTUK. 75<br />
orde, meenden te ontdekken. Uit het oogpunt van<br />
de stellers der memorie toch kon niet ontkend worden:<br />
«dat door de vernietiging van het vorig bewind<br />
der Compagnie en de wijze waarop het nieuwe<br />
is ingevoerd geworden; hunne regten niet alleen<br />
geschonden, maar hun, op eene, ten eenemale wederregtelijke<br />
wijze ontnomen zijn. » Er wordt opgemerkt<br />
dat eerst, bij het einde van het Octrooi,<br />
«de Sou verein het regt had order te stellen op<br />
het bestuur van de algemeene belangen, die bij<br />
het Octrooi zijn geconcemeerd geweest.» Ook was<br />
de stelling onjuist dat de grondslag van het gebouw<br />
geheel van aard en natuur is veranderd, enkel dewijl<br />
de verleende onderstand nagenoeg twintig maal<br />
het ingelegde kapitaal te boven gaat. Immers noch<br />
Bewindhebbcren, noch Hoofd-participanten hebben<br />
van hun regt op eigendom van de Indische Bezittingen<br />
of producten afstand gedaan, en de opgenomene<br />
gelden verschaffen geen regt verschillend<br />
van dat van ieder schuldeischer op de bezittingen<br />
van zijnen schuldenaar. — Aangenomen al eens<br />
dat het bestuur der Compagnie zeer gebrekkig was<br />
en grootelij ks verbetering of verandering behoefde ,<br />
dan toch hadde een nieuw bestuur kunnen daargesteld<br />
worden, zonder de regten der deelgenooten<br />
te miskennen, zoo als inderdaad het ontwerp van<br />
Holland tot daarstelling van eene Permanente Vergadering<br />
van 17 n aan de hand gaf 1 ).— Welke noodzakelijkheid<br />
, vraagt de memorie, was er, om aan<br />
de Deelgenooten het regt te ontnemen om hunne<br />
Bewindslieden te helpen verkiezen ? Wien kon het<br />
1) Zie liet Verslag van de Commissie van den 15" van Zomermaand<br />
1795 blz. 77 en 78.
76 DERDE HOOFDSTUK.<br />
in het hoofd komen te veronderstellen dat een Bestuur,<br />
hetgeen niet het minste belang had bij de<br />
welvaart van het bestuurde ligchaam, beter deszelfs<br />
belangen zoude behartigen, dan een Bestuur waarvan<br />
ieder Lid in die welvaart persoonlijk betrokken<br />
was? De laatsten moesten het vertrouwen van<br />
de Deelhebbers bezitten, doch in geenen deele de<br />
eersten. De memorialisten zeggen deswege: «Wij<br />
beroepen ons gerustelijk op de gewaarwordingen<br />
van die allen, welke belangen hebben die bestuurd<br />
moeten worden, die bij ondervinding weten, wat<br />
het onderscheid zij tusschen eene administratie,<br />
waarin de administrerende personen zelven een dadelijk<br />
belang en interest hebben, en een bestuur,<br />
waarbij het wel of kwalijk zijn der geadministreerde<br />
zaak, geen de minste betrekking op de dirigerende<br />
personen heeft. » — De jaarlijks te doen Rekening<br />
en Verantwoording van het Comité aan eenio-e<br />
Leden, uit den boezem van den Souverein afgevaardigd,<br />
en eenige participanten, kan daartegen<br />
niet opwegen. «Dit onderzoek kan geene verkeerdheden<br />
in hot bestuur voorkomen, het kan ze zelfs<br />
niet herstellen.»<br />
Met hevigheid werd deze Memorie aangevallen<br />
in eene zoogenaamde «wederlegging ')» door een<br />
vurig voorstander der Omwenteling van 1795. Wederlegging<br />
kan het niet genoemd worden, tenzij<br />
men redeneringen als de volgende, daarvoor wille<br />
aannemen. «Het regt van het volk, op fundament<br />
van de regten van het menschdom, door welke het<br />
aan het vaderland, en zich zelf verpligt is, zijnen<br />
]) Wederlegging eener Memorie van Grieven en Bezwaren van Participanten<br />
ens. Amsterdam 1790.
DERDE HOOFDSTUK. 77<br />
vervreemden en 's Vaderlands, te gronde zinkenden<br />
eigendom, is het mogelijk te behouden, en hen die<br />
er verkeerd en willekeurig mede omspringen, van<br />
te verwijderen.» «Wie kan het souverein oppermagtig<br />
gezag des volks, wetten voorschrijven hoedanig<br />
het moge, en hoedanig het niet moge willen,<br />
in de betrachting van deszelfs algemeen belang en<br />
welzijn?» — Er wordt in de wederlegging beweerd<br />
dat het Octrooi feitelijk is opgeheven door het besluit<br />
bij H. H. M. genomen: «Er zal eene nationale<br />
vergadering wezen.» «Van datzelfde oogenblik af,<br />
hielden alle met het volks algemeen belang strijdende<br />
wetten op, langer kracht van wet te behouden.»<br />
Wat wil men verder, wanneer, na zoodanig beginsel<br />
te zien voorop gesteld, er nog wordt bijgevoegd: «die<br />
verlenging van het Octrooi zoude alle kracht van<br />
bestaan verliezen, zoo haast de wetgevende en<br />
constituerende magten, wettig verschijnende, het<br />
anders begrijpen.» — Dit alles is slechts uit het<br />
inleidend betoog aangevoerd, want de eigenlijke<br />
«wederlegging van den voornamen inhoud» enz.<br />
begint eerst op bladzijde 44. Het zal overbodig<br />
wezen over dit geschrift verder uit te weiden.<br />
In het jaar 1797 werd, ingevolge het aangenomen<br />
voorschrift, voor de eerste reize rekening<br />
gedaan, na eemg uitstel omtrent den tijd der inlevering<br />
te hebben vorkregen. Op den 11" van Bloeimaand<br />
werden de Deelnemers der O. I. Compagnie<br />
uitgenoodigd om, op den 26» dier maand, vier hunner<br />
te zenden ten einde met vijf leden van het Souvereine<br />
Bewind, op den 19 n van Zomermaand, de<br />
rekening over het afgeloopen jaar te kunnen afhooren.<br />
De Bewindsleden togen niet naar Amsterdam<br />
met plegtigheid en zwier, zoo als in 1796,
78 DERDE HOOFDSTUK.<br />
maar deze reis zonder eenige vertooning te maken.<br />
De bedenkingen, welke geopperd werden, moesten<br />
aan het Souvereine Bewind worden ter kennisse<br />
gebragt; ze waren van geringe beteekenis. Ook was<br />
bij dat Bestuur de administratie niet groot, behalve<br />
van de Indische producten, die nog in de pakhuizen<br />
gevonden werden. Deze was de laatste rekening,<br />
welke ten overstaan van Participanten werd afgelegd.<br />
Waarschijnlijk droeg daartoe bij dat alle<br />
regtstreeksche handel en gemeenschap met Indië<br />
stil stond; zelden kwam een neutrale bodem,<br />
als ingehuurd schip, met eenige Indische voortbrengselen<br />
binnen. Van Java schreven Commissarissen-Generaal,<br />
op al de aanmaningen, dezerzijds<br />
hun toegezonden, dat geen retouren naar Patria<br />
konden worden afgescheept, dewijl ze te Batavia<br />
moesten worden te gelde gemaakt om , in de dringende<br />
behoeften, tot het gaande houden van hot<br />
Bestuur te voorzien, ten deele dewijl de onmisbare<br />
Europesche manufacturen en provision slechts tot<br />
hoogc prijzen verkrijgbaar waren.<br />
Wat hielp het of de uitsluitende invoer van thee<br />
op het Comité werd overgebragt, en aan gcene<br />
particulieren den invoer van thee werd vergund?<br />
Er viel aan geen handel op Sina, op Batavia of<br />
andere havens van Java te denken. — In 1797<br />
had nog ééne veiling te Amsterdam plaats, en uit<br />
de opbrengst werden eenige dringende schulden<br />
betaald. Men dacht daarbij niet aan eenige de<br />
minste rente betaling of aflossing van de genegotiëerde<br />
kapitalen. Het laat zich gemakkelijk begrijpen,<br />
dat in zoo broodelooze tij don, vele houders<br />
van schuldbrieven ten laste der Compagnie in<br />
groote verlegenheid geraakten.
DERDE HOOFDSTUK.<br />
Om de zaken op do best mogelijke wijze aan<br />
den gang te houden, daartoe bleef het Comité intusschcn<br />
zijne uiterste pogingen aanwenden. Daarom<br />
was dat Bestuur, op het einde van het jaar 1797<br />
er op bedacht om de verlenging van het octrooi<br />
te verkrijgen, en wendde zich daartoe den 19 n van<br />
Wintermaand aan de Nationale Vergadering. Daarop<br />
werd het Octrooi bij Publicatie van den 26 n van<br />
Louwmaand 1798, door de Nationale Vergadering<br />
representerende het Volk van Nederland, tot den<br />
laatsten van Wintermaand 1799 op den vorigen<br />
voet verlengd, ten ware bij de in te voeren Constitutie<br />
of ten gevolge daarvan, op eene andere<br />
wijze mögt worden beschikt. ')<br />
Ofschoon de een- en ondeelbaarheid der Republiek<br />
voor den aanvang van het jaar 1796 was<br />
vastgesteld, en dus alle Souverciniteit van afzonderlijke<br />
gewesten en steden had opgehouden, zoo<br />
haperde er nogtans veel aan eene volledige of gestrenge<br />
toepassing van het nieuwe stelsel. Eene<br />
geweldadige omkeering, als die van den 22» van<br />
Louwmaand 1798, was noodig om daaraan het<br />
zegel te hechten. Eene Constituerende Vergadering<br />
had zich zelf' opgeworpen en een Uitvoerend Bewind<br />
aangesteld. Van nu af zoude alle Souvereiniteit<br />
van «provinciale Besturen of Hoogst geconstitueerde<br />
magten in de bijzondere gewesten enz.<br />
op houden en deze slechts als blotelijk administratieve<br />
ligchainen blijven voortduren en aan het Uitvoerend<br />
Bewind onderworpen en verantwoordelijk<br />
z;jn
DERDE HOOFDSTUK.<br />
aan Gouverneur-Generaal en Raden kennis gegeven<br />
en door dezen, op den 7" van Oogstmaand 1798,<br />
by Publicatie algemeen bekend gemaakt.<br />
Bij het optreden van het Comité tot de Oost-<br />
Inchsche Zaken in den aanvang van het jaar 1796<br />
hadden met der daad alle uitzendingen naar Indie,<br />
ten gevolge van den Engelschen oorlog, opgehouden,<br />
zoodat er van de belangrijke inkoopen, leverantien<br />
enz. ten behoeve der verschillende Bezittingen<br />
in Oost-Indië geene sprake meer konde wezen<br />
De voorjaars- en najaarsveilingen, die vroeger miljoenen<br />
schats opbragten, waren onbeduidende verkoopmgen<br />
geworden. De belangrijkheid van het<br />
Comité kon derhalve niet in vergelijking komen<br />
met die van de Vergadering van 17n, misschien<br />
naauwelijks met eene van de vier kleinere Kamers<br />
Door de benoeming van hetzelve, was het Comité<br />
regtstreeks afhankelijk van den Souverein van den<br />
geheelen Staat; en alhoewel, sedert den aanvang<br />
van het jaar 1796 , de Souvereiniteit der Gewestehjke<br />
Besturen van Holland en Zeeland wettig niet<br />
langer bestond, duurde het nogtans tot den 22»<br />
van Louwmaand 1798 alvorens de vernietiging dier<br />
Souvereiniteit in hare geheele volheid in het leven<br />
trad. Holland en Zeeland, slechts administratief gezag<br />
hebbende, was ook van dien kant de betrekking<br />
op de Oost-Indische Maatschappij slechts enkel<br />
tot de geschiedenis bchoorende. Het Octrooi<br />
had, bij gebreke van het ligchaam voor en te<br />
wiens behoeve het was uitgevaardigd, als zonder doel<br />
zijnde, opgehouden te bestaan. Voor den schijn<br />
echter tegenover de Natie en voornamelijk ten opzigte<br />
der briefwisseling met Commissarissen-Generaal<br />
en met de Hooge Regering, alsmede ten
DERDE HOOFDSTUK. 6 i<br />
aanzien van hetgeen de benoeming der Indische<br />
ambtenaren betrof, of hun beklag wegens miskenning,<br />
of onregtvaardige behandeling — in al die<br />
opzigten was het Comité voor de, door hetzelve<br />
vervangen Vergadering van 17 n , in de plaats<br />
getreden.<br />
Intusschen groeiden de schulden steeds aan, bij<br />
het achter blijven der rentebetaling, tot dat in het<br />
jaar 1800 gevolg werd gegeven aan het beginsel<br />
dat alle gewestelijke schulden tot schulden van den<br />
Staat verklaarde. Ten deele waren de schulden,<br />
waaronder de Compagnie kon gezegd worden bezweken<br />
te zijn, regtstreeks door Bewindhebberen<br />
aangegaan, ten deele waren die door de Staten<br />
van Holland en Zeeland geguarandeerd, ook ten<br />
deele door de Algemeene Staten of die van Holland<br />
en Zeeland vo<strong>org</strong>eschoten, en het werd hoog<br />
tijd het geheel dier schuldvorderingen op een, vasten<br />
voet te brengen, ten einde de ongelukkige, van<br />
hunne regtmatige renten zoo lange verstokene schuldeischers<br />
mogten weten, wat er van hunne vorderingen<br />
worden zoude. Daarbij kwamen de Aandeelhouders,<br />
gewis nog meer te beklagen dan de schuldeischers<br />
der Oost-Indische Maatschappij, wijl hunne<br />
actiën, bij boedelscheiding als anderzins, hun voor<br />
drie- of viermaal de uitgedrukte of nominale waarde<br />
waren toebedeeld of aangerekend. De Staat nam<br />
alle schulden en vorderingen te zijnen laste. Zoo<br />
werden de Deelhebbers schuldeischers van den<br />
Staat voor de sommen in hunne aandeelen uitgedrukt,<br />
dus voor ƒ 6,440,200. Zoodanige berekening<br />
was in geenendeele billijk te noemen, dewijl<br />
eene rente van 12V2 ten honderd reeds zoo lano-e<br />
aan de Aandeelhouders was uitbetaald geworden,<br />
c
82 DERDE HOOFDSTUK.<br />
dat men zulks als eene wettige rente konde beschouwen.<br />
Zelfs had deze uitdeeling nog in het<br />
jaar 1800 plaats gegrepen, en kohde men tot eene<br />
zekere waarde besluiten uit de omstandigheid dat<br />
bij de korting van den 100 en 200 penning (die<br />
van 1 en van 2%) de aandeelen op drie honderd<br />
percent, van do nominale waarde, werden berekend.<br />
Die grondslag namen vele aandeelhouders<br />
voor de hun toe te komen schadeloosstellino'. —<br />
Ook had de Agent van Finantiën Gogel, bij zijne<br />
advertentie of oproeping van Deelhebbers op den<br />
20" van Wintermaand 1799, uit krachte van art.<br />
248 van de Staatsregeling van 1798, een dag bepaald<br />
om met hen in overleg te te treden ') tot<br />
het voorstellen aan het Opper-Bestuur, van een<br />
plan van afdoening van hunne vorderingen, uit<br />
hunne actiën of aandeelen voortspruitende. De<br />
vaststelling der schadeloosstelling bleef echter destijds<br />
tot na de vrede uitgesteld en opgeschort.<br />
Dat uitstel was billijk te noemen, dewijl alle<br />
Etablissementen, Koloniën en Factorijen, welke aan<br />
de gezamenlijke aandeelhouders der Oost-Indische<br />
Maatschappij toebehoorden, waren verklaard (reworden<br />
voor eigendom en domein van den Staat!<br />
Sommigen mogten beweren dat in den tegenwoordigen<br />
stand van zaken, en bij de geheele afsnijding<br />
van handels-verkeer tusschcn Java en liet<br />
Moederland, de Republiek zich met een' geweldigen<br />
schuldenlast bezwaarde. Maar wie zou wagen<br />
te beweren dat, zonder aan eenen oorlog met<br />
Groot-Brittanje te denken, na de kwijting van al<br />
1) Van wcge de zeldzaamheid en belangrijkheid, volgt dit rttik<br />
onder de Bijlagen No. IV.
DERDE HOOFDSTUK. 83<br />
de schulden, zoo in Indië als hier te lande, ten<br />
laste van de Compagnie loopende, de bezittingen,<br />
forten, schepen, en alle producten, zoo in Indië<br />
als in Nederland in de pakhuizen voorhanden, geen<br />
genoegzame waarde bezaten om de aandeelen met<br />
een drie- of viervoudig beloop te verzilveren. Slechts<br />
heethoofden van de nieuwe orde van zaken, kwamen<br />
met zulke beweringen voor den dag, en wilden<br />
zelfs den Aandeelhouders alle schadeloosstelling<br />
betwisten.<br />
Omtrent het beginsel van schadeloosstelling had<br />
inderdaad de Staatsregeling van het jaar 1798 beslist<br />
bij den zevenden ïitul. Men leest daaromtrent :<br />
«Art. 247. De Bataafsche Republiek neemt tot<br />
zich alle de bezittingen en eigendommen der gewezen<br />
Oost-Indische Compagnie, benevens alle dcrzelver<br />
schulden.<br />
De Octrooijen voormaals aan die Compagnie<br />
verleend, worden vernietigd.<br />
Art. 248. De Geïnteresseerden bij en houders<br />
van actiën in de gewezen Oost-Indische Compagnie<br />
worden door de Natie, bij wijze van afkoop, schadeloos<br />
gesteld.<br />
Art. 249. De Bataafsche Republiek behoudt<br />
voor als nog, aan zich het vervoeren van allerlei<br />
goederen naar de Oost-Indiën, die niet aan de<br />
handeldrijvende ingezetenen zijn afgestaan, alsmede<br />
den aanbreng der voortbrengselen van den grond<br />
aldaar, herwaarts, het aanvoeren van Thee uit het<br />
Rijk van China daaronder begrepen: De Raad,<br />
zulks uitvoerende zal, bij voorraad, handelen volgens<br />
den inhoud van het laatste Octrooi, aan het<br />
Comité tot de zaken van den Oost-Indischen handel<br />
en bezittingen verleend, met zoodanige verdere<br />
6*
84 DEKDE HOOFDSTUK.<br />
bepalingen als bij deze acte van Staatsregeling zijn<br />
uitgedrukt, tot zoo lang, dat, door liet Uitvoerend<br />
Bewind, op voorstel van den Eaad der Aziatische<br />
Bezittingen, aan het Vertegenwoordigend Ligchaam,<br />
een nieuw Charter aangeboden, en door het laatste<br />
zal zijn bekrachtigd.»<br />
Er zijn andere bepalingen in den zevenden Titul,<br />
waarbij vastgesteld wordt het bestuur, waardoor<br />
het Comité zal worden vervangen, namelijk een<br />
Eaad der Aziatische Bezittingen en Etablissementen.<br />
Die Eaad zal bestaan uit negen Leden, en<br />
ieder hunner eene jaarwedde van ƒ 4000 genieten.<br />
De ministers van dien Eaad zullen zijn Secretaris,<br />
Ontvanger en Fiskaal. De aanstelling en afstelling<br />
der Leden geschiedt door het Uitvoerend Bewind,<br />
waaraan de Eaad verantwoordelijk en ondergeschikt<br />
is. - Ook wordt bij Art. 129 dier Staatsregeling<br />
vastgesteld dat het Staats-Bewind heeft de beheering<br />
over alle de goederen en bezittingen der Republiek,<br />
gelijk mede «over hare buitenlandsche Etablissementen<br />
en Koloniën en derzelver inwendiobestuur.<br />
Het draagt z<strong>org</strong> dat de jaarlijksche inkomsten<br />
van allo dezelven verzekerd, en in de nationale<br />
kas gestort worden. — In geen geval kan<br />
het Uitvoerend Bewind die goederen, Bezittingen,<br />
Etablissementen of Koloniën afstaan, vervreemden<br />
of bezwaren.»<br />
Het vaststellen en regelen der zaken van de<br />
Oost-Indische Bezittingen door het Uitvoerend Bewind<br />
in het jaar 1800 ter hand genomen zijnde,<br />
werd door hetzelve aan de wetgeving een ontwerp<br />
van Instructie voor den Aziatischen Eaad aangeboden.<br />
De drie hoofddenkbeelden van dien arbeid<br />
waren: a. de noodzakelijkheid om aan de Eegerino-
DERDE HOOFDSTUK. 85<br />
in Indië dien klem te geven, zonder welke zij<br />
buiten staat is, iets goeds te verrigten:<br />
b. het verleenen aan het bestuur in Europa van<br />
die kracht, zonder welke het niet nuttig kan zijn;<br />
c. de opdragt aan het Uitvoerend Bewind van<br />
dat oppertoevoorzigt over de handelingen van den<br />
Eaad als ondergeschikt en verantwoordelijk, maar<br />
zoodanig dat de wederzijdsche werkzaamheden niet<br />
belemmerd, doch wel gesteund worden.<br />
Na breedvoerige beraadslagingen en eenige wijzigingen<br />
werd de instructie bij de Eerste-kamer<br />
aangenomen en ook de Tweede-kamer vereenigde<br />
zich daarmede. Bij de discussion waren er die de<br />
steden Middelburg, Hoorn en Enkhuizen, met<br />
name wilden vermeld en hare belangen behartigd<br />
hebben; ook kwam daartoe aandrang van Enkhuizen,<br />
inzonderheid van Middelburg. Er werd<br />
echter besloten tot de bijvoeging dat de voordeden<br />
van den handel met Indië, zich niet zouden bepalen<br />
tot Amsterdam, maar dat die plaatsen, waar ook<br />
de regtstreeksche voordeden van den handel en<br />
de scheepvaart waren genoten geweest, daarin<br />
zouden deden, zooverre als het algemeen belang<br />
zoude gedoogen.<br />
Intusschen waren do betrekkingen tusschen het<br />
Comité en de Gezagvoerders op Java, veeltijds van<br />
onaangenamen aard. Men had begrepen meest<br />
raadzaam te handelen met de personen, welke aldaar<br />
in het bewind waren, in hunne betrekkingen<br />
te laten, ofschoon men de overtuiging had dat de<br />
meesten hunner den gevlugten en afgezworen Stadhouder,<br />
door banden van gehechtheid of dankbaarheid<br />
verknocht waren. Dienvolgens had het op<br />
Java in vele opzigtcn den schijn als of alles in
86 DERDE HOOFDSTUK.<br />
Nederland bij het oude was gebleven. De brieven<br />
en mededelingen van Commissarissen-Generaal,<br />
waarvan nu en dan eenige te loor gingen, dewijl<br />
de schepen, die ze zouden overbrengen in Engelsche<br />
handen vielen, — droegen meermalen de bewijzen<br />
van willekeur, te stuitender voor de Leden<br />
van het Comité, én van wege de personen door<br />
wie ze^ gepleegd werden, én van wege de onbekendheid<br />
der beweegredenen die de Hooge Commissie<br />
zoodanig hadden doen handelen. Toen lateihet<br />
Comité meende te ontwaren, dat de veroordeelmgen,<br />
ambtsontzetting, gevangenis of opzending,<br />
bet zij dan met behoud van rang en bezolding, tf<br />
met smaad volle veroordeeling, te beurt vielen aan<br />
mannen die de tegenwoordige orde van zaken in<br />
Nederland waren toegedaan, toen moest de toon<br />
van het Comité tegenover de Hooge Commissie en<br />
de Hooge Tafel scherper worden en meer stellig<br />
in afkeuring. Had men zich aanvankelijk vergenoegd<br />
de Leden der Hooge Commissie tot eendragt<br />
aan te manen, en tot ter zijde stelling van alle<br />
bijzondere veten, en zich overigens bepaald om<br />
deze en gene handelingen af te keuren; die tijd<br />
ging voorbij dewijl de oorzaken tot ongenoegen niet<br />
afnamen, maar veel eerder zwaarwigtiger werden.<br />
In diervoege trof het te zamen dat het Comité aan<br />
de Bewindvoerders op Java kennis gaf van de omwenteling,<br />
welke den 22" van Louwmaand 1798<br />
had plaats gegrepen, en dat het te gelijker tijd,<br />
het opgezonden Lid van den Raad van Justitie'<br />
Wegener als Commissaris tot en voor den Inlander<br />
terugzond, en den Generaal Nordman,<br />
als Opperbevelhebber van het Indische leger, het<br />
Commando opdroeg.
DERDE HOOFDSTUK. 87<br />
Deze beide maatregelen gingen vergezeld van<br />
den geheimen last ten aanzien van den Raad van<br />
Justitie van den 29^ van Sprokkelmaand 1798.<br />
Bij deze en andere maatregelen van dien tijd, was<br />
wantrouwen jegens de Hooge Commissie allezins<br />
blijkbaar. — De Gecombineerde Vergadering kwam<br />
daar tegen op, bij hare missive van den 28 n van<br />
Louwmaand 1799, doch met veel omhaal van<br />
woorden, en kunstige wendingen, waardoor geen<br />
regtstreeksche afkeuring van de zijde van het Comité<br />
konde worden uitgelokt. Bovendien had men<br />
door de uitzending van Prediger naar Nederland,<br />
de uitbarsting van oenen storm trachten te bezweeren.<br />
Naar het gerucht ging, slaagde deze volkomen<br />
in de zending hem, zoo men verhaalt, door<br />
de leden van de Hooge Commissie opgedragen.<br />
Hij zou bij de Leden van het Uitvoerend Bewind<br />
in Nederland en bij ecnige invloedrijke Leden van<br />
het Comité, naar wensch zijn geslaagd, zoodat, toen<br />
kort daarna de Aziatische Raad, ter vervanging<br />
van het Comité, gewijzigd naar de veranderde<br />
tijdsomstandigheden, werd daargesteld, enkele Leden<br />
voor geene nieuwe benoeming in aanmerking<br />
kwamen. ')<br />
Men was er destijds te Batavia ver af van eenen<br />
zoo hevigen uitval te wagen als welke Nederburgh<br />
later, in het vaderland teruggekeerd, zich tegen<br />
1) Deze waren Von Liebeherr, Fcnnekol, Quint-Ondaalje, Vos,<br />
Van Groll, De Ncufville en Croné. Er wordt echter verzekerd dat,<br />
onder hen die als leden van den Aziatischen Raad gekozen werden,<br />
S. Jz. Wieelius voor de, door Prediger gebezigde overtuigingsmiddelen,<br />
niet vatbaar zou zijn geweest; en dat dezo de eenige of voornaamste<br />
was die N., na zijne terugkomst, lot eene strenge verantwoording<br />
wenschte geroepen te zien.
88<br />
DERDE HOOFDSTUK.<br />
het Comité veroorloofde. Immers wij lezen in het<br />
voorberigt der Echte Stukken ') met het oog op de<br />
uitzending in Sprokkelmaand 1798 van Wegener<br />
en Nordman, door het Comité: «Er werden voorwerpen<br />
uitgezonden, om aan het Indische Bestuur<br />
de publieke magt uit de handen te nemen, vreemdelingen,<br />
daartoe onder den invloed van het schrik-<br />
Bewmd, dat zich den 22" Januarij 1798 op de<br />
puinhopen der Bataafsche Vrijheid vestigde, uitgekozen.<br />
»<br />
Gaat men na in welke tijdsomstandigheden dat<br />
alles gebeurde en hoe er mannen waren die hun<br />
hevig geschreeuw, voor de nieuwe orde van zaken<br />
en tegen de zoogenoemdo aristokraten, begeerden<br />
beloond te zien met vette ambten, zoo Tis men<br />
het noemde, dan is het niets meer dan der waarheid<br />
huldigen, wanneer men erkent dat het Comité,<br />
wier leden toch allen de omwenteling van<br />
het jaar 1795 waren toegedaan, met groote gematigdheid<br />
hebben gehandeld, ten opzigte van de<br />
Hooge Commissie en hare Leden en evenzeer ten<br />
aanzien van de Hooge Tafel. Door het Comité<br />
werden noch vroeger, noch later, hevige omwentelingsvrienden<br />
naar Indie gezonden om aldaar in<br />
aanzienlijke of winstgevende betrekkingen te worden<br />
geplaatst. Het personeel bleef in Indië zoo als het<br />
1) Zie Voorberieht bl. XIII van de Bokte Stukken, betreffende het<br />
vollragt onderzoek enz. Die uitval kon hem aan geen gevaren bloot<br />
steil, »adat hij reeds in 1802 tot Lid eener Commissie tot de<br />
Oost-Indisehe Zaken was benoemd geweest, en, na hem op den 17«<br />
van Slagtmaand zijne .honorabele décharge, van het Staats-Bewind<br />
van den lln dier maand was toegezonden, — want dat Voorberigt is<br />
geteckend den 11« December 1803.<br />
2 ) Wat hiervan met der daad geweest is, Icze men Dl. IV bl. 34G.
DERDE HOOFDSTUK. 89<br />
was bij het uitbreken der omwenteling. Zelfs moet<br />
de uitzending van Generaal Nordman worden toegeschreven<br />
aan het verlangen om de militaire inrigting<br />
te verbeteren, welke daaraan eene zoo groote<br />
behoefte had.<br />
Langzaam aan maakte de hevigheid der partijen<br />
voor onderlinge toenadering plaats. Ook<br />
het Uitvoerend Bewind bleef daaromtrent niet<br />
achterlijk. In dien tijd kwam Nederburgh weder<br />
in het vaderland en hij weet grootelijks den tegenstand,<br />
door hem in Indië ontmoet, aan Eevolutionaire<br />
woelingen of kuiperijen. Op die wijze werd<br />
het hem gemakkelijker om, zonder tot strenge verantwoording<br />
te worden opgeroepen, een allezins<br />
eervol ontslag te erlangen. — Van de meerdere<br />
gematigdheid bij het Opperbestuur der Eepubliek<br />
kon welligt de zamenstelling van den Aziatischen<br />
Raad, ter voldoening aan de bepalingen der Staats-<br />
Eegeling van het jaar 1798, als een bewijs worden<br />
aangevoerd. Tot de onderlinge toenadering deipartijen<br />
droegen ongetwijfeld bij de wijzigingen, in de<br />
Constitutie in het jaar 1801 aangebragt, dewijl<br />
daaruit de verklaring tegen het Huis van Oranje<br />
was weggelaten. Zoo verkreeg het inwendige van<br />
het Gemeenebest, bij de toenemende onderdrukking<br />
van de zijde van Frankrijk, evenwel eene betere<br />
gedaante; de verzoenende geest van het Bewind,<br />
was oorzaak dat de partijen, die zoo lange vijandig<br />
tegen elkander over hadden gestaan, elkander de<br />
broederband toereikten.
VIERDE HOOFDSTUK.<br />
Mr. P. G. Van Overslraten, Gouverneur-Generaal, aanvaart het Bewind<br />
op den 28)i van Herfstmaand 1799. Werkzaamheid van den<br />
Gouverneur-Generaal, liet gebeurde met den Raad van Justitie.<br />
De Opiumhandel na afschaffing der Anifiocn-Socieleit. Verbeteringen<br />
in Japan door Mr. J. Tiisingh verkregen; latere onaangenaamheden;<br />
schipbreuken. liet Opperhoofd Hemmy. In 1800 het Opperhoofd<br />
W. Wardenaar. Toestand van Batavia; het krijgswezen. Britsch<br />
Eskader onder kapitein ter zee Ball voor Batavia, den 25« van<br />
Oogstmaand 1800. Blokkade der havens van Java; groole ontsteltenis;<br />
genomen maatregelen. Be Compagnies-schepen vernield of in<br />
brand gestoken, ook de particuliere vaartuigen. Be Engelschen doen<br />
kleine landingen; nemen bezit van eenige dorpen; door den BaadN. Engelhardt<br />
verjaagd; zij verlaten de baai den 9« van Slaglmaand,<br />
heibende veel volks door ziekte verloren. Zij vernielen alle gebouwen<br />
op Onrust enz. De vrees voor de Engelschen ook bij den inlander<br />
merkelijk geweken. Toestand van den Sultan van Bantam, van den<br />
Keizer en van den Sultan van Djokjakarta. Het Uitvoerend Bewind<br />
benoemt den Gouverneur-Generaal Van Overslraten den 10« van<br />
Slaglmaand 1800 tol Luitenant-Generaul. Van Overslraten sterft<br />
den 22ft van Oogstmaand 1801. Zijn karakter. Lof door D. IV.<br />
Van Alphen en Mr. P. Mijer hem toegebragl. J. Siberg xvordt<br />
Gouverneur-Generaal, zijn kortstondig bestuur; treedt in 1804 af.<br />
Men heeft gezien ') dat de Hooge Commissie,<br />
op den 28 n van Herfstmaand 1799 werd ontbonden ,<br />
en dat op den 9 n van Wijnmaand Mr. S. O Nederburgh<br />
Java's bodem verliet, alwaar hij op den<br />
1) Zie UI. IV. blz. 864.
VIERDE HOOFDSTUK. Ill<br />
13" van Slagtmaand 1793, als Eersten Commissaris<br />
Generaal, en naar zijne eigene meening als eenigen<br />
Commissaris-Generaal, voet aan land had gezet.<br />
Deze man, die inderdaad gedurende den tijd van zijn<br />
verblijf op Java als heerscher had gehandeld, liet er als<br />
Opper-landvoogd Mr. P. G - van Overstraten, die<br />
als Raad van Justitie uitgekomen, nog weinig meer<br />
dan achttien jaren, zich op Java bevond. Deze<br />
was in Oogstmaand 1796, bij het aftreden van den<br />
Gouverneur-Generaal Alting, in diens plaatse gekozen<br />
, alhoewel Siberg, die kortelings na de komst<br />
van Commissarissen-Generaal, in plaats van den<br />
bereids overleden Directeur-Generaal van Stockum,<br />
als vierden Commissaris opgetreden, ouder Raad<br />
van Indië was. Immers Van Overstraten was in<br />
1791 Buitengewoon Raad van Indië geworden,<br />
weinige maanden voor dat Siberg van Buitengewoon<br />
tot Gewoon Raad van Indië was bevorderd<br />
geworden. Welke derhalve de redenen zijn<br />
geweest, die in 1796 de magthebbenden mogen<br />
bewogen hebben, den heerschzuchtigen Siberg, van<br />
de opvolging van zijnen schoonvader te doen afzien:<br />
ze zijn onbekend gebleven. Dat toch ziekelijkheid<br />
de oorzaak zoude geweest zijn waarom hij van zijne<br />
meerdere aanspraak op het Generalaat afzag, is te<br />
minder waarschijnlijk dewijl hij steeds als ijverig<br />
Lid der Hooge Commissie en als Directeur-Generaal<br />
is werkzaam gebleven. Hoe het daarmede<br />
zijn moge, Van Overstraten die, sedert den l" van<br />
Herfstmaand 1791, de gewigtige en hoogst voordeelige<br />
betrekking van Gouverneur van Java's Noord-<br />
Oostkust , had vervuld, vroeg uitstel voor de aanvaarding<br />
der hooge betrekking, en ofschoon hij<br />
den 4« van Wintermaand 1796 ter Hoofdplaats
92 VIERDE HOOFDSTUK.<br />
aankwam, duurde het tot den 18" van Sprokkelmaand<br />
1797 alvorens hij als Commissaris en Gouverneur-<br />
Generaal in plaats van Alting plegtig werd vo<strong>org</strong>esteld.<br />
Er is erkend dat het Van Overstraten in geenen<br />
deele aan bekwaamheden ontbrak '), terwijl hij aan<br />
krachtvollen leeftijd een werkzamen aard paarde.<br />
Het mag echter in geenen deele ontveinsd worden<br />
dat hij al zijne bevorderingen aan Alting had te<br />
danken, en dat, was al deze, in de laatste jaren<br />
van zijn generalaat, menigmaal suf en besluiteloos<br />
geweest, zoo had toch de werkzame Siberg zijnen<br />
schoonvader steeds ter" zijde gestaan. Derdehalf<br />
jaar had Van Overstraten, onder de leiding van<br />
Nederburgh en Siberg, als Lid van de Hooge<br />
Commissie geleefd; thans bleef de laatste achter als<br />
werkelijk Directeur-Generaal en Alting leefde nog.<br />
Het was naauwelijks te verwachten dat hij geheel<br />
onafhankelijk van dien invloed, de teugels van het<br />
Bewind zoude voeren.<br />
Was Van Overstraten er in geslaagd om, tijdens<br />
zijn bewind over hetgeen men noemde Java's Noord-<br />
Oostkust, 's Lands inkomsten te doen toenemen en<br />
de cultuur uit te breiden, als Opperlandvoogd was<br />
men geregtigd even heilzame uitkomsten te gemoet<br />
te zien. Die districten, steeds de voorraadschuur<br />
vvan Batavia met opzigt tot de rijstproductie, leverden<br />
ook suiker, garens en kardamom, terwijl de<br />
koffij de schoonste vooruitzigten opleverde; de indigo<br />
werd hier en daar ingekrompen, van wege het<br />
bezwaar voor de bevolking, in die cultuur gelegen.<br />
Als Gouverneur-Generaal hield Van Overstraten<br />
] ) Zie Dl. IV. blz. 325.
VIERDE HOOFDSTUK. 93<br />
daarop steeds het oog, maar zocht ook de rijstbouw<br />
om de West van Java aan te moedigen, opdat men<br />
ter Hoofdplaatsc, ten aanzien van dat onmisbare<br />
voortbrengsel, van de Oostelijke districten van het<br />
eiland, minder afhankelijk mögt worden. Hij voerde<br />
eenige belastingen in, als op de verkoopingen van<br />
vaste goederen en schepen, en het lang betwistte<br />
successieregt kwam onder zijn generalaat tot stand.<br />
Dit laatste is eerst in het jaar 1836 gewijzigd<br />
geworden.<br />
In het jaar 1795 was door Commissarissen-Generaal<br />
besloten tot de ontzetting en opzending naar Patria<br />
van drie leden van den Raad van Justitie ') ;<br />
daarover had het Comité zijn ongenoegen betuigd,<br />
dewijl geen redenen van dat ontslag waren bekend<br />
gemaakt. Het kon weinig bevreemding baren dat,<br />
toen het Comité, in den aanvang van het jaar 1798,<br />
besloot tot de terugzending van het Raadslid Wegener,<br />
— omtrent wien ook nog destijds, onbekend<br />
waren de bezwaren of beschuldigingen, welke tot<br />
zijne opzending hadden aanleiding gegeven, zooveel<br />
te eerder, de bevelen, welke te gelijker tijd naar<br />
Indië werden gezonden, van dat ongenoegen<br />
de sporen droegen. De tijdelijke plaatsing van<br />
ambtenaren, als geassumeerde leden van den Raad<br />
van Justitie, die, wilden zij wederom geplaatst<br />
worden, de Hooge Commissie naar de oogen moesten<br />
zien, was natuurlijk in Nederland niet onbekend<br />
gebleven 2 ). Ook hier baarde, zoo als men<br />
het noemt, actie wederom reactie, waarvan de gevolgen<br />
zouden ondervonden worden, door den man<br />
1) Zie Dl. IV. blz. 200.<br />
2) Zie Dl. IV. blz. 291.
!M VIERDE HOOFDSTUK.<br />
die aan de opzending geen aandeel had gehad. Bij<br />
hesluit van den 9 n van Sprokkelmaand 1798 werd<br />
door het Comité de Hooge Indische Kegering kenbaar<br />
gemaakt «dat het deszelfs wil en begeerte<br />
was dat de politieke van de justitiële magt zou zijn<br />
en blijven gesepareerd, zonder immer op eenigerhande<br />
manier in den vervolge te mogen worden<br />
geconfundeerd. » Daarbij gingen de bevelen om<br />
het oudste lid van den Eaad van Justitie, in den<br />
rang en de waardigheid te stellen van President<br />
van dien Eaad, met rang van gewoon Eaad van<br />
Indië. Ook andere beschikkingen toonden hoe het<br />
Comité voortaan zich niet enkel zoude vergenoegen<br />
met zijn ongenoegen te betuigen, wanneer het<br />
daartoe redenen meende te hebben, maar tevens<br />
met veerkracht te handelen '). Kort daarna kwamen<br />
bovendien twee nieuwe Leden van den Eaad<br />
van Justitie, Mr. W. Top en Mr. Johan Adr.<br />
Doornik, uit Europa te Batavia aan.<br />
Wekten die beschikkingen bij den Eaad van<br />
Justitie een onafhankelijkheidsgevoel, dat in eene<br />
kolonie niet mögt geduld worden, men moet de<br />
aanleiding daartoe zoeken, in de handelwijze van<br />
Commissarissen-Generaal, die van den Eaad van<br />
Justitie een gedwee en onderdanig werktuig van<br />
hunne begeerten, hoe onbillijk ook, hadden willen<br />
maken. — Nog grooter werd de onafhankelijkheid<br />
van het hoogste regterlijke Collegie van Nederlandsch<br />
Indië, toen , door het Comité voor de zaken van<br />
Indië, op den 20
VIERDE HOOFDSTUK<br />
Commissarissen-Generaal op den 31" van Oogstmaand<br />
1799 '). Krachtens Art. 56 dier Instructie toch, werd<br />
aan dien Eaad de verpligting opgelegd om direct aan<br />
gemeld Bewind, en derhalve zonder tusschenkomst, —<br />
tegenstrijdig met hetgeen tot daartoe was geschied<br />
— der Hooge Indische Eegering, jaarlijks een zakelijk<br />
rapport van al de bij dezen Eaad behandelde<br />
zaken over te zenden. Daarop steunende werd door<br />
den Eaad van Justitie geweigerd, op de gebruikelijke<br />
wijze, aan de Hooge Tafel in te zenden, rapporten<br />
omtrent de Administratie der Justitie in<br />
Nederlandsch Indië, «omdat zulks ligt zou leiden<br />
tot het denkbeeld als of de Justitie nog onderworpen<br />
ware aan de Politieke Overheid.» — Eene<br />
zoodanige onafhankelijkheid van de Oppermagt kon<br />
niet ten goede leiden, en de Eaad veroorloofde<br />
zich daden welke onvoegzaam waren.<br />
Eeeds voor het ontvangen der nieuwe Instructie<br />
had do Raad aan de geheime missive van het Comité<br />
van den 9 n van Sprokkelmaand 1798 eene uitlegging<br />
gegeven, welke geenszins in het denkbeeld<br />
van het Comité kon gelegen zijn. Door den Eaad<br />
was de Gouverneur van Java's Noord-Oostkust gedagvaard<br />
wegens eene aanzienlijke schavergoeding,<br />
van dien Ambtenaar gevorderd, ter zake van een<br />
bevel, in zijne qualiteit gegeven, aan den Samarangschen<br />
Ingezeten Johs. Ads. van Steenbergen, om<br />
die plaats tot nader order niet te verlaten. Wat<br />
later, in Louwmaand 1799, werden door den Eaad<br />
1) Zie Tijdschrift voor Neérlands Indië, 3e jaargang, lc Dl. bladz.<br />
256 in de Biografie van Mr. Picter Gerardus Van Ovcrstraten, door<br />
Mr. P. Myer, opgesteld in Oogstmaand 1840, en gaande aldaar van<br />
l)lz. 204 tol 284,,<br />
95
96 VIERDE HOOFDSTUK.<br />
eenige Officieren gedagvaard, voor den Eaad te<br />
verschijnen, op poene van gijzeling; en zulks zelfs<br />
zonder den Generaal daarvan vooraf te hebben<br />
kennis gegeven.<br />
Zoodanige handelwijze kon niet missen te leiden<br />
tot botsingen met de Hooge Commissie, met Gouverneur-Generaal<br />
en Raden, alsmede met de militaire<br />
magt. — Eene wisseling van schrifturen was<br />
daarvan het gevolg, welke niet zonder scherpte<br />
werd voortgezet. Zelfs veroorloofde de Raad van<br />
Justitie zich, in zijn schrijven aan Commissarissen<br />
Generaal van den 15 n van Sprokkelmaand 1799,<br />
de volgende bewoordingen: dat zij «geene intentie<br />
hebbende om van de Gecombineerde Vergadering,<br />
door welker besluiten, hare waardigheid, wel principaal<br />
gekwetst was, satisfactie te vragen, reeds<br />
voorziening van het Comité daaromtrent had geimploreerd.<br />
» Het geen in dezen, althans eenigermate<br />
tot verschooning gelden kan, is dat de Gecombineerde<br />
Vergadering geen Ligchaam was, door<br />
den Souverein wettig daargesteld.<br />
Deze erfenis was door Commissarissen-Generaal<br />
aan Van Overstraten nagelaten, en het is aan zijne<br />
voorzigtigheid, gepaste toegevendheid en wijze<br />
vasthoudendheid te danken geweest dat de betrekking,<br />
tusschen den Eaad van Justitie en de Hooge<br />
Tafel, van lieverlede is beter geworden, en eene<br />
meer gepaste gedaante heeft aangenomen. — Gewis<br />
droeg daartoe bij dat de Gouverneur-Generaal de<br />
willekeur in 1795 opzigtens den Eaad van Justitie<br />
gepleegd, zoo veel in hem was, trachtte uit te<br />
wisschen. Hij herstelde het Raadslid Mr. Albertus<br />
Cornelis Hartman, wien het in 1795 met Van<br />
Hoesen vergund was geworden te Batavia te
VIERDE HOOFDSTUK.<br />
verblijven, in functie en plaatste hem ingevolge<br />
zijnen rang, boven het lid Popkens.<br />
Was de sedert het jaar 1745 bestaan hebbende<br />
Amfioen-Societeit te Batavia door Bewindhebberen<br />
in 1791 afgeschaft, het duurde nogtans tot in<br />
1794 voor dat ze, bij Plakaat van Commissarissen-<br />
Generaal van den 15" van Lentemaand, met der<br />
daad werd opgeheven. Van toen af trad de O. I.<br />
Compagnie zelve op als koopman, die de opium in<br />
Bengale van de Engelsche Oost-Indische Maatschappij,<br />
volgens overeenkomst hebbende gekocht,<br />
die thans zonder tusschenkomst der Amfioen-Societeit,<br />
in openbare veiling te Batavia verkocht.<br />
Ofschoon de overeenkomst met de Engelschen sprak<br />
van eene hoeveelheid van 450 kisten, die aan<br />
Nederland tot inkoopprijs moest worden overgedaan,<br />
meende men het vertier op duizend kisten te zullen<br />
brengen. Inderdaad was deze ongeveer de hoeveelheid<br />
welke de Compagnie op Java in den handel<br />
bragt. Zelfs bedroeg die hoeveelheid in het jaar<br />
1798, 153,498
VIERDE nOOFDSTUK.<br />
van de jaarlijksche Hofreize — want een voorregt<br />
was dit in de oogen der Japanners — in eene Hofreize<br />
alle vier jaren te veranderen. Hoe lastig,<br />
vermoeijend en kostbaar die jaarlijksche reis mogte<br />
wezen voor het Opperhoofd en de Ambtenaren van<br />
de factorij, welke hem verzelden, men had zich<br />
dezelve getroost, dewijl men daardoor in aanraking<br />
kwam met de grooten des Rijks, welke den Keizer<br />
omringden, hetgeen nu en dan ten goede gedeidde<br />
of wel kwaad voorkwam. Het eenige dat tot verzachting<br />
in dezen strekte, was dat voortaan het<br />
Opperhoofd niet ieder jaar behoefde vernieuwd te<br />
worden, maar vier of vijf achtereenvolgende konde<br />
aanblijven.<br />
Waren de voordeelen van den Japanschen handel,<br />
door de zware ongelden, op aanzienlijke wijze<br />
verminderd, het onaangenaam verblijf op Dezima<br />
en de buitengewone omzigtigheid, welke door de<br />
leden der Factorij moest worden in acht genomen,<br />
strekte geenszins tot veraangenaming; daar kwam<br />
nog bij, het veelvuldig verlies van schepen tusschen<br />
Batavia en Nagasaki — waardoor die vaart veel<br />
teleurstellingen opleverde — zoodat het niet te verwonderen<br />
was dat bij de bezuiniging, welke men in<br />
alle zaken van de Compagnie op het oog had, ook<br />
het ligten van de Factorij in Japan, ernstig in beraadslaging<br />
was genomen. Eene reis naar het<br />
vaderland van Mr. J. Titsingh had gestrekt om<br />
Bewindhebberen ten aanzien van den Japanschen<br />
handel in te lichten, zoodat toen de Hooge Regering<br />
te Batavia het raadzaam achtte om de Factorij<br />
te ligten, de Kamer van 17», inbaar schrijvenvan<br />
het jaar 1794, zich daarmede niet vereenigde,<br />
ofschoon door haar werd toegestemd, dat bij de<br />
99<br />
7*
100 VIERDE HOOFDSTUK.<br />
wending, welke de zaken in Japan genomen hadden,<br />
er geene kans was «dien handel met eenige<br />
apparentie van voordeel » te voeren.<br />
Door den oorlog met Engeland in 1795 aangevangen,<br />
geraakte men te Batavia in de onmogelijkheid<br />
om de geëischte goederen, inzonderheid de<br />
Leidsche lakenen, waarop men in Japan zoo veel<br />
prijs stelde, te leveren. Toen op die wijze in 1797<br />
door de Hooge Regering, oen ingehuurd Amerikaansch<br />
scheepje met eene lading welke, noch in<br />
sortéering, noch in hoeveelheden, aan de verwachting<br />
der Nagasakische geldkamer voldeed, nam het<br />
Opperhoofd G. Hemmy daaruit aanleiding om de<br />
geheele bezending te doen voorkomen als enkel het<br />
gevolg van de hoogachting voor den persoon des<br />
Keizers, en van wege de vriendschap, welke zoo<br />
lange jaren tusschen de beide natiën had bestaan.<br />
Men had tevens daarbij ten doel om te vernemen<br />
of meer gunstige beschikkingen, ten opzigte van<br />
den Nederlandschen handel, waren genomen of<br />
minstens beraamd. Aan die voorstelling der zaak<br />
had het Opperhoofd het te danken, dat de koperuitvoer<br />
werd vermeerderd tot 8520 pikols. Hieraan<br />
werd echter verbonden de verpligting om twee<br />
schepen naar Japan te zenden, hetgeen vooral in<br />
de omstandigheden, waarin het Bewind te Batavia<br />
zich bevond, als uiterst ongelegen moest worden<br />
beschouwd.<br />
Onder de voorbijgaande rampen, met betrekking<br />
tot het verkeer met Japan, behoorde de aanzienlijke<br />
schade, veroorzaakt door den brand op Dezima,<br />
in den nacht van den 21" op den 22 n van Grasmaand<br />
1798, welke de voornaamste gebouwen vernielde.<br />
Een ander was het overlijden van het
VIERDE nOOFDSTUK. 101<br />
Opperhoofd Hemmy op zijne terugreis van Jedo.<br />
Ingevolge geruchten zou hij zich zelven om het<br />
leven hebben gebragt, dewijl eene geheime verstandhouding<br />
met den Landsheer van Sa-tsoema l ),<br />
welke was uitgelekt, bij het Hof was bekend geworden.<br />
Het Keizerlijke Hof veinsde onkundig te<br />
wezen van de oorzaak van dat overlijden, en liet<br />
groot leedwezen ovor den dood van den in de<br />
Japansche aangelegenheden doorkundigen Hemmy<br />
betuigen.<br />
In het najaar van 1798 kwam geen nieuw<br />
Opperhoofd uit, zoodat de leiding der zaken van<br />
de Factorij aan den Pakhuismeester, in rang aan<br />
het Opperhoofd volgende, moest verblijven. Eerst<br />
in het jaar 1800 kwam het nieuwe Opperhoofd<br />
W m . Wardenaar met den Scriba H k . Doeff. Te<br />
zamen slaagden zij er in, de bestaande verwarring<br />
in de boeken te herstellen, en de vroeger gepleegde<br />
kwade trouw bij de ambtenaren der Factorij, voor<br />
den vervolge zeer moeijelijk te maken. Door de<br />
omstandigheden geholpen slaagde Wardenaar er in,<br />
om de prijsverhoogingen, door Titsingh verkregen,<br />
waarvan het tijdsverloop verstreken was, voor een<br />
tijd van tien jaren te zien verlengen. — Ten jare<br />
1803, Doeff als Opperhoofd achterlatende, verliet<br />
Wardenaar Dezima met eene lading koper, zoo als<br />
aan Hemmy was toegestaan, en eene toezegging<br />
van gelijken uitvoer voor de eerste vijfjaren, edoch<br />
met de aanbeveling, van geene vreemde schepen<br />
gebruik te maken. Dit doelde op den Amerikaanschen<br />
Gezaghebber Steward, die, in 1797 en in<br />
1) Deze is een der magtigste Leenheeren van het Eijk Nippon, die<br />
van wcge zijn aanzien bij het Keizerlijke Hof, met een wantrouwend<br />
oog wordt behandeld en tevens ontzien.
102<br />
VIERDE HOOFDSTUK.<br />
1798 van Batavia naar Japan gezonden, later voor<br />
eigen rekening verscheen, en in 1803 met twee<br />
Engclsche schepen voor de baai van Nagasaki ten<br />
anker kwam. Ofschoon hij aanbood zich aan alle<br />
bepalingen, welke men goedvinden mögt hem voor<br />
te schrijven, te onderwerpen, werd hij genoodzaakt<br />
onverrigter zake terug te keeren.<br />
Op Java was het met den staat van zaken geenszins<br />
voordeelig gesteld. Wat de geldmiddelen aanging:<br />
daaromtrent waren de klagten minder groot,<br />
dewijl men nog altijd velerlei Javasche producten<br />
had, die bij de neutrale scheepvaart een goeden<br />
aftrek hadden, mits maar zoodanige bodems geene<br />
buitenlandsche belemmering ondervonden, waarover<br />
wel te klagen viel, alzoo de Engelschen meermalen<br />
zoodanige schepen voor goeden prijs zochten te<br />
verklaren. Met Europesche provision, lakenen,<br />
ijzer- en staalwaren stond het minder gunstig, dewijl<br />
men voor lief moest nemen met zoodanige sorteringen<br />
, als welke, onder Amerikaansche of andere<br />
neutrale vlag, werden aangebragt, en deze bovendien<br />
ten duurste had te betalen. Het slimste was het<br />
gesteld met het krijgswezen. Slaagde men er al<br />
in, nu en dan eenige ambtenaren of officiers, aan<br />
boord van neutrale bodems, uit het vaderland behouden<br />
op Java te doen aanlanden, ten aanzien<br />
van eigenlijk gezegd krijgsvolk, was het minder<br />
gemakkelijk, zoo al niet ondoenlijk. En toch was<br />
de behoefte aan Europeesch krijgsvolk groot en<br />
werd als met den dag grooter. Sedert eenige jaren<br />
had men geen toevoer van versehe manschappen<br />
uit Europa ontvangen, en de aanzienlijke sterfte<br />
beroofde vooral het garnisoen van Batavia van soldaten<br />
en onderofficieren in dier voege, dat het
VIERDE HOOFDSTUK.<br />
103<br />
verlies onherstelbaar konde genoemd worden. Men<br />
was uit dien hoofde genoodzaakt meer en meer<br />
zijne toevlugt te nemen tot inlanders, en vond dat<br />
Madurezen en Balienezen het best geschikt waren<br />
om op Europesche wijze als infanteristen en artilleristen<br />
geoefend te worden. Ook de inlandsche<br />
militie, Pradjoerits, door Van Overstraten in het<br />
leven geroepen, tijdens hij nog Gouverneur van<br />
Java was, ontving uitbreiding. De Gouverneur-<br />
Generaal Van Overstraten, ofschoon voor de pleitzaal<br />
opgevoed, toonde door verstandige maatregelen<br />
ten aanzien niet enkel van Batavia, maar evenzeer<br />
opzigtens Samarang en Soerabaya, dat hem de<br />
Opperlandvoogdij eener kolonie niet kwalijk was<br />
toevertrouwd. Hij trachtte allen te doen beseffen<br />
dat aan het bezit van Batavia zeer veel gelegen<br />
was, dewijl de val der hoofdplaats den ondergang<br />
van het geheel zou naar zich slepen. Op zijne<br />
aanbevelino- werden te Batavia alle mans-slaven in<br />
den wapenhandel geoefend. — Langs dien weg was<br />
het mogelijk eene vertooning te maken van het<br />
bezit eener krijgsmagt, waartoe de Gouverneur-<br />
Generaal zich niet te vergeefs veel moeite gegeven<br />
had. Toch was niemand er meer van overtuigd<br />
dan hij, dat men, bij gemis van Europesche<br />
onderofficieren, weinig op de inlandsche manschappen<br />
tegenover een Engelschen vijand rekenen konde.<br />
Er heerschte overal rust en de gebrekkige verdedigingsmiddelen<br />
waren voor den toestand, waarin<br />
men zich bevond, toereikend, toen op den 23" van<br />
Ooo-stmaand 1800 zich een Engelsch smaldeel voor<br />
do baai van Batavia vertoonde. Het werd aangevoerd<br />
door den Britschen Zeekapitein II. L. Ball, en<br />
bestond uit vier schepen gewapend met 216 stukken,
104 VIEHDE HOOFDSTUK.<br />
en eene brik. Hij nam bezit van de eilandjes<br />
Onrust, de Kuiper en andere, voor de baai liggende,<br />
zich tevens meester makende van de vaartuigen,<br />
welke in zijn bereik kwamen. Eerst op den<br />
derden dag zond hij een Officier aan den Gouverneur-Generaal,<br />
kennis gevende dat hij, op last van<br />
den Vice-Admiraal P. Rainier, Opperbevelhebber<br />
van de Britsche Zeemagt in de Indische wateren,<br />
bij Proclamatie de haven van Batavia en alle<br />
andere havens van het eiland Java, moest stellen<br />
in staat van blokkade en dus elk vaartuig dat het<br />
wagen zou die havens in of uit te zeilen, in beslag<br />
moest nemen met allen, die tot de bemanning be^<br />
hoorden. Verder werd door hem den Landvoogd<br />
medegedeeld, dat hij niet gemagtigd was tot het<br />
aanknoopen van eenige onderhandelingen, maar<br />
enkel in last had om alle zoodanige openingen of<br />
voorstellen, welke hem door de Hooge Regering<br />
gedaan mogten worden, aan zijnen Opperbevelhebber<br />
over te brengen. Hij ontving daarop den volgenden<br />
dag ten antwoord dat men hem geene voorstellen,<br />
welke ook, had te doen, en dat, ingevalle<br />
hij zich verpligt achtte de havens van Java te<br />
blokkeren, de Regering weten zou wat van haar<br />
pligt was.<br />
Men heeft zich destijds op Java en sedert ook<br />
elders, in velerlei gissingen verdiept, over het doel<br />
van een' scheepsmagt, zoo weinig instaat, iets ernstigs<br />
tegen Java te ondernemen. Zelfs heeft men<br />
later onder de sprookjes gerekend de tijding, omstreeks<br />
den tijd van de komst van het Britsche<br />
Eskader ter reede van Batavia, aangebragt, door<br />
een Deensch schip, dat den 3" van Hooimaand<br />
Madras had verlaten, als of daar destijds eene
VIERDE HOOFDSTUK. 105<br />
vloot gereed lag, wier bestemming Java zou geweest<br />
zijn. Die krijgsmagt zou, daags voor het<br />
bereids vastgestelde vertrek, eene andere bestemming<br />
hebben gekregen. Het is evenwel gebleken dat<br />
de toenmalige Gouverneur van Britsch Indië,<br />
Marquis Wellesley, met der daad tot een aanval<br />
tegen Java besloten had. Als opperhoofd van de<br />
landingstroepen was de Kolonel Champagne, die<br />
zich in Indië gunstig onderscheiden had, benoemd.<br />
Ingevalle de onderneming slaagde, was hij bestemd<br />
tot Gouverneur over Java. — Was twee jaren<br />
vroeger een oorlog tegen den Vorst van Mysore<br />
Tippo-Sahib, tusschen beide gekomen, om de<br />
onderneming tegen Java te doen afspringen, dan<br />
moet veronderstelt worden, dat ook deze reis, eene<br />
dergelijke oorzaak, het vertrek der hoofdmagt heeft<br />
verhinderd, ofschoon bereids het smaldeel onder<br />
Kapitein Ball, als voorlooper was vooruit gezonden<br />
om intusschen door eene blokkade allen bijstand<br />
of toevoer af te snijden.<br />
Bij de verschijning der Engelschen, op den 23
106 VIERDE HOOFDSTUK.<br />
tevens eenige meerdere uitbreiding werd gegeven.<br />
De Compagnies vaartuigen werden op den modder<br />
gehaald, gezonken of vernield. Op den 25 n begreep<br />
men zulks ook te moeten doen ten opzigte van de<br />
particuliere vaartuigen, welke op stroom lagen en<br />
waarvan het te vreezen was dat zij, door de Engelschen,<br />
zouden worden in bezit genomen. Het in<br />
brand steken dier bodems geschiedde met zoo<br />
weinig omzigtigheid dat, de zeewind op dat pas<br />
doorkomende, er meer schepen door de vlammen<br />
verteerd werden dan de bedoeling was, en zulks<br />
in diervoege dat vrij wat menschen daarbij het<br />
leven verloren. ') — Voor het verlies hunner<br />
eigendommen kon later de Gouverneur-Generaal<br />
schadeloosstelling verleenen; maar voor de menschenlevens<br />
of slagtoffers van z<strong>org</strong>eloosheid of onvoor<br />
zigtigheid , niet 1<br />
Bij gemis van een' behoorlijken weg door het<br />
eiland, werd gewoonlijk te scheep, gedurende de<br />
Oostmoesson, de hoofdplaats van rijst voorzien.<br />
Dit maakten de Engelschen thans onmogelijk. Ten<br />
einde gebrek te voorkomen, haastte zich de Hooge<br />
Tafel, om aan de landeigenaars te gelasten aard,<br />
vruchten, kadjang enz. aan te planten, en trachtte<br />
tevens in de Bataviasche ommelanden de rijstteelt<br />
te bevorderen.<br />
Op den 31n van Oogstmaand werden door<br />
Gouverneur-Generaal en Raden plegtige biduren<br />
vastgesteld, ten einde den Allerhoogste te smeeken<br />
om uitkomst uit het dreigende gevaar, waarin men<br />
l) Deze ramp gaf later aanleiding aan den Raad Extr. van Indië<br />
Van Dsscldijk om de beide gewone Raden Mom en Neun te beschuldigen,<br />
als ware het hunne schuld geweest. Het kostte Van Overstraten<br />
moeite de daaruit ontstane twist te stillen.
VIERDE HOOFDSTUK. 107<br />
zich te Batavia bevond, en tevens om een' voorspoedigen<br />
afloop van de bekommeringen, waardoor<br />
het Vaderland en de Indische Bezittingen, nu reeds<br />
eenige jaren, bezocht werden. Met genoegen ontwaart<br />
men hoe het Indisch Bewind in dezer voege<br />
de blanke bevolking tot den Oorsprong aller dingen<br />
heen wees.<br />
In de eerste dagen van Herfstmaand, toen de<br />
ontsteltenis plaats maakte voor bedaard overleg,<br />
en toen men bespeurde dat de vijand zich tot de<br />
blokkade beperkte, werden de ingezetenen opgewekt<br />
om den vijand afbreuk te doen. Het Bewind loofde<br />
uit eene belooning van Rx. 50,000 — voor elk<br />
gewapend vijandelijk schip dat prijs gemaakt,<br />
verbrand of vernield zou worden; van Rx. 20,000<br />
voor eene gewapende vijandelijke boot die zoude<br />
worden binnengebragt, en van Rx. 15,000 wanneer<br />
zoodanige boot van den vijand zou worden vernield.<br />
De vrees voor den vijand verminderde langs zoo<br />
meer, en bereids voor het einde van Herfstmaand<br />
hadden onderscheidene zaken, bezigheden of bedrijven,<br />
welke bij de komst der Engelsche schepen,<br />
geschorst waren geworden, haren gewonen loop<br />
hervat. Ook vernam men bij geruchte dat aan<br />
boord der vijandelijke schepen, vele zieken begonnen<br />
te komen, en zich onder de Engelschen eene meer<br />
dan gewone sterfte openbaarde. — Daaraan zal het<br />
wezen toe te schrijven dat de Engelschen, op<br />
eenigen afstand ten Oosten van Batavia landingen<br />
waagden, waarschijnlijk met het oog op het verkrijgen<br />
van versch vleesch, tam gevogelte en<br />
groente voor de zieken en voor de Officiers tafel.<br />
Met kleine sloepen kwamen zij hier en daar aan<br />
land, verspreidden schrik onder de inlanders en
108 VIERDE HOOFDSTUK.<br />
bezochten de Kampongs nabij het strand. Bez<strong>org</strong>dheid<br />
verwekte dit niet te Batavia, en zoo liet men<br />
de inlanders aldaar, nagenoeg geheel aan hun<br />
zelven over. Maar die strooperijen vermeerderden,<br />
en toen omstreeks de helft van Wijnmaand een<br />
Engelsch fregat, kort bij de rivier Maronde ten<br />
anker kwam, namen de Engelschen bezit van<br />
eenige dorpen in die nabuurschap. Nu begon men<br />
toch te gevoelen dat die zaak een ernstiger aanzien<br />
verkreeg, te meer deAvijl de Javanen rustig in<br />
hunne kampongs bleven, waar de Engelschen zich<br />
bevonden. De Extra ord. Raad Nie. Engelhardt ')<br />
bood aan, zich aan het hoofd te plaatsen van het<br />
daar heen te zenden detachement. Op het naderen<br />
dier troepen, verlieten de Engelschen den wal.<br />
Gedeeltelijk keerden de inlanders tot de orde terug<br />
en kwamen te Batavia ; gedeeltelijk verspreidden zij<br />
zich binnen 's lands, terwijl enkelen de wijk namen<br />
aan boord van bet Engelsch fregat.<br />
Dit was al de wezenlijke onrust, welke do<br />
Engelschen aan het Indisch Bestuur veroorzaakten<br />
gedurende den tijd van derdehalve maand dat de<br />
reede van Batavia door hen geblokkeerd werd.<br />
Gewis de scheepvaart hadden zij onmogelijk gemaakt<br />
en daardoor veel schade veroorzaakt, doch voor het<br />
overige had hun verblijf, in het gezigt van Batavia,<br />
zoo vele weken achter een, de bestaan hebbende<br />
schrik voor den Engelschen naam, op eene merkelijke<br />
wijze verminderd. De Bevelhebber Ball, met<br />
zijn onderhebbend Eskader, verliet de baai op den<br />
9" van Slagtmaand, hebbende, zoo men vernam,<br />
!) Men mag vragen : Waarom een Raad van Indic aan het hoofd van<br />
eene zoo onbeduidende magt? Immers men had Officieren, alsmede<br />
Iloofd-Officicrcn te Batavia.
VIERDE HOOFDSTUK. 109<br />
vele zijner manschappen over boord moeten zetten,<br />
dewijl de nabijheid der moerassige oevers van de<br />
baai, en het gebrek aan behoorlijke ververschingen,<br />
eene groote sterfte onder het scheepsvolk hadden<br />
te weeg gebragt.<br />
Met dat al hadden de Engelschen hun vertrek<br />
door vernieling gekenmerkt. Op de eilanden Onrust<br />
, Purmerend, De Kuiper enz. Jiadden zij alle<br />
gebouwen vernield. Dat er van de batterijen niets<br />
was overgebleven liet zich verontschuldigen, maar<br />
dat zij op Onrust, de woon- en pakhuizen,<br />
de molens en werven tot eene puinhoop hadden<br />
gemaakt, en zelfs de fraaije kerk aldaar, deed eene<br />
kreet over vandalismus tegen Ball, niet enkel op<br />
Java, maar zelfs in Europa opgaan. Onrust had<br />
zijne schoone dagen gehad, en verrees niet weer tot<br />
dien staat van welstand waarin het geweest was.<br />
De tegenwoordigheid eener Engelsche scheepsmao-t<br />
had krachtig gewerkt tot geruststelling van hen,<br />
die in den waan verkeerden dat het verschijnen<br />
van eenen vijand, genoegzaam zoude zijn geweest,<br />
voor den inlander om de Nederlanders af te vallen,<br />
en om tot oproer over te slaan. Zoodanig iets had<br />
zich nergens vo<strong>org</strong>edaan, want het gebeurde aan<br />
de Maronde staat daar alleen, en zou geene plaats<br />
hebben gehad, indien men tijdig eenige versterking<br />
daarheen had gezonden. — Zoo ging het niet<br />
alleen in de Bataviasche Ommelanden, maar ook<br />
verder langs de Noord-kust, te Cheribon en elders.<br />
Evenwel kon het geen geheim wezen voor de inlandsche<br />
grooten dat er, te hunner tuchtiging, geen<br />
schepen van Batavia konden worden afgezonden,<br />
dewijl de Engelschen op dat oogenblik meesters ter<br />
zee waren. — Bovendien toonden de eigenlijke
110 VIERDE HOOFDSTUK.<br />
vorsten van het Eiland Java dat zij van die gelegenheid,<br />
welke zich hun aanbood, geen gebruik wenschten<br />
te maken om, terwijl de Algemeene Landvoogd<br />
de handen vol had met de bescherming van Batavia,<br />
het juk der Compagnie af te schudden. — De<br />
Sultan van Bantam kon anders geacht worden<br />
daartoe dubbele reden te hebben, — dewijl hij<br />
onder zware schulden jegens het Indische Bestuur<br />
gebukt ging. Niet dat deze door de nabijheid van<br />
de Hoofdplaats, van zoodanige pogingen zoude zijn<br />
teruggehouden; hij had reeds eenigen tijd geleden<br />
getoond aan de aanbiedingen der Engelschen geen<br />
gehoor te willen leenen. Een Engelsch schip, van<br />
Benkoelen gezonden, was in de Semangka-baai gekomen<br />
met voorstellen om aldaar een Engelsch<br />
fort te stichten. Dat aanbod evenwel was geweigerd<br />
geworden. — De Soesoehoenan of Keizer van<br />
Java, en de Sultan van Djokjokarta hadden geene<br />
bezwaren of grieven te doen gelden, alzoo onder<br />
het Generalaat van Van Overstraten, werd gevolgd<br />
hetzelfde stelsel waaraan hij, als Gouverneur van Java<br />
steeds met omzigtigheid en vastheid de hand had gehouden.<br />
Men eischte getrouwe nakoming der tractaten,<br />
doch overigens bemoeide men zich niet met<br />
het inwendig bestuur, z<strong>org</strong> dragende den verkregen<br />
invloed te behouden op de troons-opvolging en de<br />
keuze van den Kroonprins. Aldus handelde men<br />
ten opzigte van het Mataramsche Rijk, en van<br />
dat van Djokjokarta ; doch wanneer men de inborst<br />
dier vorsten nagaat, behoeft het geen betoog dat er<br />
veel omzigtigheid en wijsheid noodig was om hen<br />
rustig te doen blijven, tijdens do hagchelijke omstandigheden<br />
van het jaar 1800.<br />
In het eerste rijk was de regerende Vorst een
VIERDE HOOFDSTUK. Ill<br />
man van onrustigen aard, maar dewijl men bereids<br />
in 1792 een zoon, bij zijne tweede wettige vrouw<br />
verwekt, op zijn verzoek tot Kroonprins had benoemd,<br />
gelukte het om den Keizer te doen toestemmen<br />
in de opvolging van den beruchten Ario<br />
Mangkoe Negoro. Dienvolgens werd door den Soesoehoenan,<br />
in Louwmaand 1796, Mangkoe Negore's<br />
kleinzoon als opvolger erkend, die, onder den<br />
titel van Pangerang Ario Praboe Prang-Wedono,<br />
sedert is bekend geworden. Deze Pangerang, aan<br />
het Nederlandsche Bewind zeer verknocht, rigtte<br />
ten behoeve van hetzelve een Corps inlandsche troepen<br />
op, en om dat te erkennen werd hem als Chef<br />
2000 Rx. 'sjaars toegelegd. Prang-Wedono toonde<br />
zich deswege steeds erkentelijk, zoodat men op zijne<br />
getrouwheid konde rekenen.<br />
Het Djokjokartasche Rijk in 1755 gesticht, behield<br />
zijnen eersten Sultan tot in het jaar 1792.<br />
Hij werd opgevolgd door zijnen zoon, die bereids<br />
bij Opene Brieve van den Gouverneur-Generaal,<br />
in 1788 als Kroonprins was erkend geworden.<br />
Deze had, bij het leven van zijnen vader, tweemaal<br />
de rust van Djokjokarta verstoord en stond bekend<br />
voor een wispelturig, wreed en wellustig schepsel.<br />
Daarbij was hij trotsch, ook jegens de Nederlanders,<br />
en Van Overstraten, tijdens hij Gouverneur<br />
van Java was, achtte zijne schijnbare verknochtheid<br />
aan de Compagnie, enkel voort te spruiten<br />
uit het besef van zijn belang, ten einde daardoor op<br />
den troon te worden gehandhaafd. Onder den naam<br />
van Sultan Sepoe is die woelzieke Vorst meest bekend.<br />
Hij bereikte, even als zijn vader, een' hoogen<br />
ouderdom.<br />
Van Overstraten mögt het genoegen smaken van
112 VIERDE HOOFDSTUK.<br />
de tevredenheid van de Opperste magt der Republiek<br />
een ondubbelzinnig bewijs te erlangen, daar<br />
het Uitvoerend Bewind in Nederland, op den 10«<br />
van Slagtmaand 1800, hem met den rang begiftigde<br />
van Luitenant-Generaal der Bataafsche Repubhek.<br />
-De bekendheid met zijne nieuwe waardigheid overhelde<br />
Inj niet lang, want hij overleed den 22« van<br />
Oogstmaand 1801. Reeds geruimen tijd had hij<br />
gesukkeld, aan een ongemak dat hij, in 1796 tijdens<br />
zijne reize van Samarang naar Batavia, had gekregen<br />
en dat hem sedert, van tijd tot tijd, het gaan<br />
had moeuelijk gemaakt. Misschien had hij gedurende<br />
de blokkade van Batavia, zich te L 2<br />
vermoeyemssen getroost, althans reeds in den aanvang<br />
des jaars had hij zich buiten staat gevoeld de<br />
gewone vergaderingen der Hooge Regering, bij te<br />
wonen, zoodat hij het Voorzitterschap van den Raad<br />
van Indie aan den Directeur Generaal Sibern- had<br />
opgedragen Zijn juiste ouderdom is „iet beïend<br />
maar den leeftijd van vijftig jaar had hij gewis'<br />
nog niet bereikt. Hij liet eene kinderlooze weduwe<br />
na, welke later met A. H. Wiese huwde, die wei<br />
mge jaren later ook Algemeen Landvoogd is seworden.<br />
<strong>°</strong> <strong>°</strong><br />
Gaarne stemmen wij in den lof aan hem toegebragt<br />
door Van Alphen >), dat Van Overstraten<br />
gedurende het moeijelijke tijdsverloop van schaars<br />
wee jaren sedert het vertrek van den Commissaris-Generaal<br />
Nederburgh, tot aan zijn overlijden,<br />
dejnanjs^ geweest door wien „het gebied van<br />
tLüts fc. s : ouden in de Tmeäe K — ! «+»<br />
wuenu. Leyden 1826, blz. 78.
VIERDE HOOFDSTUK. 113<br />
Java en onderhoorigheden zich, zonder behulp van<br />
het moederland, heeft staande gehouden; dat zijne<br />
rust van binnen niet werd gestoord, zijn voorspoed<br />
toenam. » Wij kennen hem toe veelzijdige bekwaamheden,<br />
en groote werkzaamheid. Hij was iemand die,<br />
veel menschenkennis bezat ; doch moest gezegd worden<br />
te behooren tot de familie-regering, die ongetwijfeld<br />
veel goeds heeft belet en veel kwaads<br />
heeft bedreven. Zonder de vriendschap van Alting<br />
en Siberg te bezitten, ware hij niet tot de aanzienlijkste<br />
betrekkingen geroepen geworden, en ware<br />
hij nimmer Lid geweest van de Hooge Commissie,<br />
en Gouverneur-Generaal, zelfs met voorbijgang<br />
van Siberg. Ook in die hooge posten schijnt hij<br />
zich steeds aan het gevoelen van Nederburgh en<br />
Siberg te hebben gedragen, althans daarmede nimmer<br />
in botsing te zijn gekomen. Voorzeker groote<br />
menschenkennis moet hebben bezeten, en de kunst<br />
van zich te kunnen plooijen, de man die, eenmaal<br />
van die banden bevrijd, en zelf Oppergebieder,<br />
daden heeft verrigt die niet in overeenstemming<br />
waren met de zienswijze van die beide mannen.<br />
Hoezeer hem veel lofs toezwaaijende en zijne wezenlijke<br />
verdiensten erkennende, kunnen wij niet<br />
instemmen met de loftuiting van Mr. P. Mijer,<br />
die ergens zegt '). «De schitterende loopbaan,<br />
1) Reeds is door mij vermeld de Biografie van Mr. Pieter Gcrardus<br />
Van Overstraten, door Mr. P. Mijer. In weerwil van den loftoon,<br />
welke daarin do<strong>org</strong>aande heeracht, zijn door mij een paar bijzonderheden<br />
ter gunste van Van Overstraten vermeld, welke in de Biografie<br />
niet voorkomen. Eenige krachtige regels van Mr. P. Mijer, waarin<br />
veel waarheid doch, mijns oordeels, ook veel overdrijving wordt gevonden,<br />
leest men op blz. 282 der Biografie: «Gaf hij een bcwonderingswaar-<br />
114 VIERDE HOOFDSTUK.<br />
het werkzaam en voor Nederlandsen Indië zoo nuttig<br />
leven, de uitstekende verdiensten on de voortreffelijke<br />
hoedanigheden van den Commissaris en<br />
Gouverneur-Generaal Mr. P. G. van Overstraten.»<br />
Nu trad op als Algemeen Landvoogd de man<br />
die, eigenlijk gezegd, van het eerste optreden af<br />
der Hooge Commissie te Batavia, daarvan Lid was<br />
geweest, dus de eenige die met Nederburgh aan al<br />
de werkzaamheden van Commissarissen-Generaal,<br />
sedert den 2U van Slagtmaand 1793 had deel genomen.<br />
Johannes Siberg was in het jaar 1740 te<br />
Eotterdam geboren, en in 1758 als Constapelsmaat<br />
uitgekomen. Zijne bekwaamheden deden hem opmerken,<br />
en langs dien weg was het dat Alting<br />
het in 1776 niet beneden zich achtte, bom zijne<br />
dochter ten huwelijk te geven. In het daarop<br />
volgende jaar werd hij Gezaghebber van Sumatra's<br />
Westkust en was toen bereids in de gelegenheid<br />
zich een niet onbelangrijk vermogen te verwerven.<br />
De 'gelegenheden daartoe ontbraken hem verder<br />
evenmin, zoodat hij Gouverneur-Generaal wordende<br />
een man was van grooten rijkdom, zonder n0o- te<br />
rekenen de nalatenschap van zijnen schoonvader<br />
is een ander verschijnsel dat zijn vierjarig bestuur opleverde. De Indische<br />
Regering, sedert vele jaren beroofd van alle ondersteuning uit<br />
het moederland, zelfs van alle dadelijke gemeenschap met hetzelve verstoken,<br />
ontbloot van de vereisehte middelen van verdediging, bedreigd<br />
met volslagen regeringloosheid, en zelfs eenmaal door een buitenlandsehen<br />
vijand ter Hoofdplaats ingesloten en aangerand, verkeerde in<br />
eenc zoo hagchelijkc gesteldheid, dat het niemand zon bevreemd hebben,<br />
bijaldien zij onder den last van zoo vele rampen ware bezweken,<br />
of hare toevlugt had genomen tot ongewone en voor de ingezetenen<br />
van het eiland Java drukkende en kwellende maatregelen. En nogtans<br />
hield zij zich waardiglijk staande, en behoefde zij tot geene enkele<br />
bezwarende handeling, van welken aard ook, over te gaan..
VIERDE HOOFDSTUK. 115<br />
Alting. — Steeds was hij door Nederburgh geprezen,<br />
als een man van bekwaamheid, doorzigt en kennis<br />
in de Indische zaken, meer dan de meesten. Ook<br />
was hij de eigenlijke steun van den Eersten Commissaris-Generaal<br />
in de Hooge Commissie. Hij<br />
dacht en handelde meestal eenstemmig met Nederburgh.<br />
Den 23 n Van Oogstmaand 1801 tot het Generalaat<br />
benoemd, had zijne plegtige voorstelling plaats<br />
eene maand daarna. Keeds had hij den ouderdom<br />
van 60 jaren bereikt en had veertig jaren in Indiö<br />
gesleten, zoo dat naar het gewone zeggen men<br />
mögt veronderstellen, dat hij ruimschoots in de<br />
gebreken van den ouderdom deelde. Hoe het daarmede<br />
zij: slechts korten tijd bekleedde hij het Oppergebied,<br />
want hij bekleedde het slechts den<br />
tijd van drie jaren namelijk tot den 19 n van Wijnmaand<br />
1804 wanneer hij het Generalaat voorloopig<br />
overdroeg aan den Kaad van Indië Alb. Hendrik<br />
Wiese. Tot zijn kortstondig bestuur heeft waarschijnlijk<br />
bijgedragen de mededeeling van het Staats-<br />
Bewind, toen het op den 16 n van Grasmaand 1802<br />
zijne goedkeuring hechtte aan het optreden van<br />
Siberg als Algemeen Landvoogd, alzoo er werd<br />
bijgevoegd dat het Opper-Bewind der Kepubliek,<br />
voor als nog en zoo kort na de gesloten vrede,<br />
welke nog niet geratificeerd was, buiten staat zich<br />
bevond te beslissen «omtrent den toekomstigcn<br />
staat van de Aziatische Bezittingen en het benoemen<br />
van eenen opvolger in dien gewigtigen post,<br />
doch dat daarin ongetwijfeld met het vertrek der<br />
najaarsschepen zal worden voorzien, in het vertrouwen<br />
dat de Gouverneur-Generaal Siberg, nog dezen<br />
korten tijd, in zijn werkzaam leven zal willen<br />
8*
116 VIERDE HOOFDSTUK.<br />
volharden.» De goedkeuring, welke het Opper-Bewind<br />
aan zijn optreden in het generalaat hechtte, was dus<br />
slechts eene voorloopige. — Waarschijnlijk evenwel<br />
is die aangelegenheid, inzonderheid ten gevolge van<br />
den kort daarna op nieuw uitgebroken oorlog, in het<br />
Moederland op den achtergrond geraakt. Bij Siberg<br />
werd ze niet vergeten; hij vroeg en wel herhaaldelijk<br />
om zijn ontslag, hetgeen zich van een man<br />
van zijn karakter wel liet verwachten. Eindelijk<br />
op den 19n van Wijnmaand 1804 werd «aan zijne<br />
instantien, te meermalen en bij herhaling gedaan,»<br />
door het Staats-Bewind «gedefereerd» en hem zijn<br />
honorabel ontslag geschonken. — Hij bleef te<br />
Batavia woonachtig, ofschoon hij van hot Staats-<br />
Bewind eene zijdelingsche uitnoodiging had ontvangen,<br />
zijne laatste dagen in Nederland te komen<br />
doorbrengen. Onder de Britsche overheersching<br />
bleef hij aldaar, en beleefde nog het tijdstip dat<br />
Java onder het Nederlandsch gezag terugkeerde.<br />
In hoogen ouderdom stierf Johannes Siberg te Batavia<br />
den 18 n van Zomermaand 1817.<br />
Mögt de Gouverneur-Generaal Siberg het genoegen<br />
smaken dat tijdens zijn Bewind, de vrede van<br />
Amiens de rust zoowel in Indië als in Europa<br />
kwam herstellen, het moest hem daarentegen niet<br />
aangenaam wezen dat een aantal nieuwigheden<br />
moest worden ingevoerd, zoo geheel strijdio- met<br />
datgene hetwelk door hem, zijn geheel leven, als<br />
het beste of althans als het eenig mogelijke was<br />
beschouwd. In geenen deele kon het missen of hij<br />
beschouwde dat alles als het uitvloeisel der nieuwe<br />
denkbeelden, en van den revolutiegeest, welke van<br />
Frankrijk was uitgegaan. Dit was inderdaad zoo,<br />
want ten tijde die bloedige omwenteling, Frankrijk
VIERDE HOOFDSTUK. 117<br />
te eenenmale had omgekeerd, had ze evenzeer<br />
Europa doen daveren en tot in zijne grondvesten<br />
doen sidderen. Evenwel, daar God magtig is uit<br />
het kwade het goede te doen voortkomen, zoo had<br />
de vernielende storm der Revolutie welke veel<br />
heerlijks of wat deugdelijk was deed verdwijnen,<br />
tevens veel dat verouderd en onbruikbaar geworden<br />
was , medegevoerd. Onder de nieuwe instellingen,<br />
welke te voorschijn kwamen, waren niet<br />
weinige beter en heilzamer dan die welke zij moesten<br />
vervangen.
VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
De vrede van Amiens van 1802; gunstige invloed en vooruitzigten.<br />
Treurige gevolgen van den oorlog van 1803. Nieuw tijdvak voor<br />
de Indische Zaken. Strijd iusschen de twee stelsels. Adres aan<br />
het Staats-Bewind over de eigendommen der Deelhebbers. Rapport<br />
deswege. -Remarques. Aanmerkingen. Adres; deszelfs belangrijken<br />
inhoud. Finantiële toestand op den 29« van Sprokkelmaand 1796.<br />
Men verlangt behoud van de O. I. Compagnie. Berigt daartegen<br />
van Mr. S. Jz. Wuelius. Nader adres van participanten<br />
en memorie adstructie/ tot wederlegging der aantijgingen tegen<br />
Bewindhebbers en Deelhebbers. Vileenzetling over Compagnies<br />
schulden, ook over het regt van eigendom. Wederlegging van<br />
Wuelius, uitvoerig en in opgewonden taal. Behoorden de vestingen<br />
m Indie aan den Staat of aan de O. I. Compagnie? Vesting.<br />
Razernij. Zamentrekking van het gevoelen van Wuelius. De aanspraken<br />
van Deelhebbers op schadeloosstelling. Oproeping van de>i<br />
Agent van Finaniien tot het vaststellen der schadeloosstelling. Op<br />
den 5n van Lentemaand 1800 tot uitstel besloten. Op den 29»<br />
van Hooimaand 1802, voorstel van het Staatsbewind aan de Wetgeving;<br />
deze verdaagt hel voorstel den 18» van Oogstmaand 1802.<br />
Oordeel over dat voorstel.<br />
Een ruim zevenjarige oorlog had gewoed welke<br />
in Nederland vele begoochelingen had doen verdwijnen,<br />
ten gevolge der ontelbare rampen, welke<br />
dien oorlog waren dank te wijten, maar waartoe<br />
niet minder had bijgedragen het innige verbond<br />
met de Fransche Republiek, welke ons inderdaad<br />
knellende banden had aangelegd — dat tijdvak
VIJFDE HOOFDSTUK. 119<br />
had ook de veelvuldige kleine Souvereiniteiten,<br />
welke in Nederland zoo veel goeds hadden belemmerd<br />
of belet, den kop ingenepen. Op het vaste<br />
land had vrede de bloedige tooneelen van het<br />
oorlogsveld vervangen, en bereids in het jaar 1801<br />
liet zich eene vrede met Groot-Brittanje, voor Nederland<br />
zoo noodwendig, voorzien. De onderhandelingen<br />
te Amiëns gevoerd, gaven aan den<br />
Nederlandschen gezant R. J. Schimmelpenninck gelegenheid,<br />
schitterende bekwaamheden aan den dag<br />
te leggen in het behartigen der belangen zijns vaderlands,<br />
bij al den onwil welke van de Fransche<br />
zijde niet twijfelachtig was. De Eerste Consul der<br />
Fransche Republiek toonde, dat slechts heerschzucht<br />
hem bezielde en eigen grootheid het eenige doel<br />
was, waarnaar hij streefde. De gunstige uitkomsten,<br />
welke de vrede, op den 25" van Lentemaand 1802<br />
te Amiëns gesloten, voor Nederland opleverde, had<br />
men meer aan de toegevendheid van den vijand,<br />
dan aan de ondersteuning van den bondgenoot te<br />
danken.<br />
Alles wat bij de verovering door de Engelschen<br />
op Ceylon, in de Molukken enz. als Compagnies<br />
eigendom was in bezit genomen, verbleef onherroepelijk<br />
in Engelsche handen. De particuliere eigendommen,<br />
die van weeskameren en dergelijke, werden<br />
terug gegeven. Voor het overige worden terug<br />
gegeven de verschillende bezittingen, zoowel die<br />
op de eilanden van den Indischen Archipel, als<br />
die op het vaste land van Azia, niet echter het<br />
eiland Ceylon. De Engelschen hadden te zeer de<br />
bewustheid erlangd van het staatkundige gewigt<br />
van dat eiland voor hem die bezittingen heeft aan<br />
de golf van Bengale, hoe veel te meer voor de
120 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
Britsche Oost-Indische Maatschappij, welke in Bengale<br />
en het Malabaarsche Schiereiland over de<br />
aanzienlijkste vorsten den meester speelde. — Ook<br />
de Kaapkolonie werd terug gegeven, onder de bepaling<br />
nogtans dat de Tafelbaai als eene vrijhaven<br />
zou worden beschouwd. Het papieren-geld, in die<br />
kolonie door de Engelschen uitgegeven, zou door<br />
hen worden ingetrokken.<br />
Aireede bij de vredespreliminairen, op den In<br />
van Wijnmaand 1801 geteekend, sprak het Ie Artikel<br />
het vonnis uit over ons verlies van het onschatbare<br />
eiland Ceylon, dat eenmaal met zoo veel<br />
roem door onze dapperheid was verworven. De<br />
eenige eigenlijk gezegde kolonie zou ons teruggegeven<br />
worden, onder bepalingen nogtans, welke<br />
dezerzijds hoogst nadeelig beschouwd werden. Het<br />
scheen dat de Engelschen op het een en ander<br />
grooten prijs stelden, dewijl de eerste artikelen van<br />
het vredesverdrag van Amiëns aan de zaak van<br />
Ceylon en de Kaap De Goede Hoop waren<br />
toegewijd.<br />
Sedert Wijnmaand 1801 had in het vaderland<br />
het vooruitzigt van den vrede, tot eene buitengewone<br />
inspanning genoopt, zoodat de vrede van<br />
Amiëns naauwelijks gesloten was, of bedrijvigheid<br />
en veerkracht ontwikkelden zich in Nederland,<br />
welke bewonderenswaardig waren. In het<br />
jaar 1802 zag men duizende schepen naar de verschillende<br />
windstreken bestemd, de havens verlaten<br />
en duizenden in de havens van Holland en Zeeland<br />
binnen vallen. Het scheen alsof de stilstand van<br />
do scheepvaart, sedert het einde van 1794, den koopman<br />
aanspoorde die gedwongen bedrijveloosheid,<br />
door verdubbelde werkzaamheid weder goed te
VIJFDE HOOFDSTUK. 121<br />
maken. Voor hem evenwel, die met onpartijdigheid<br />
de laatste jaren voor de omwenteling van Louwmaand<br />
1795 vergeleek met het jaar 1802, voor<br />
dien was het niet twijfelachtig of eene duurzame<br />
werkzaamheid ontwikkelde zich bij de natie, welke<br />
voor hare welvaart de schoonste toekomst voorspelde.<br />
— Helaas! belemmeringen van de zijde van<br />
vrienden, onverwachte rampen, het gevolg van een<br />
plotseling uitgebarsten zeeoorlog in 1803 — geheel<br />
onverwacht althans voor den koopman, buiten wiens<br />
gezigteinder de kronkelpaden der diplomatie gelegen<br />
waren — kwamen niet enkel die vernieuwde<br />
veerkracht verlammen ; ze vernietigden die en door<br />
de verliezen van miljoenen schats bragten de gebeurtenissen<br />
van het jaar 1803, eene onafzienbare<br />
zee van jammeren over het rampzalige Nederland,<br />
waardoor het met geheelen ondergang werd<br />
bedreigd.<br />
De schoone en bemoedigende ontwikkeling van<br />
de onderneemzucht, welke zich in het jaar 1802<br />
openbaarde, was niet louter de vrucht van de<br />
staatkundige schokken, welke door ons in de laatste<br />
jaren waren ondervonden — neen, de oorzaak<br />
moet vroeger gezocht worden. De Amerikaansche<br />
omwenteling had dien geest, welke aan de<br />
glorierijke tijden van den strijd tegen Spanje en<br />
zijne onmiddellijke uitvloeisels herinnerde — doen<br />
ontwaken ; de verschillende lotgevallen die ons vaderland<br />
sedert hadden geschokt, hadden dien geest<br />
aangekweekt en ontwikkeld, doch te midden der<br />
nieuwe vlugt was die geest gewelddadig gefnuikt<br />
en verstikt — misschien dewijl men de hulp niet<br />
in eigen boezem, maar bij vreemden had gezocht.<br />
Gebleken is het hoe, met betrekking tot de
122 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
Indische aangelegenheden, in weerwil van de vasthoudendheid<br />
en den weerstand van de zijde van<br />
Bewindhebberen en van elders geboden, de geest<br />
van verbetering, en van afschaffing van het onbruikbaar<br />
gewordene, zich meer en meer ontwikkelde.<br />
Ging dat al niet zonder onbillijkheid jegens<br />
de aandeelhouders en zonder verkorting van hunne<br />
regten — ter gunste van het algemeen moest dit<br />
alles weldadig werken. Ziet men het niet mede<br />
in de ons omringende natuur dat, wanneer een onweder<br />
de lucht komt zuiveren en kruid, en gewas,<br />
en dier, en mensch verkwikken en nieuwe krachten<br />
schenken — hier en daar eigendommen door den<br />
bliksem worden vernield en huisgezinnen aan den<br />
bedelstaf gebragt!<br />
Een nieuw tijdvak was voor de Indische belangen<br />
aangebroken, sedert de daarstelling van het Comité<br />
voor den Oost-Indischen Handel en Bezittingen,<br />
door de ontzetting van Deelhebberen over het beheer<br />
hunner eigendommen was gevolgd. Daarop was de<br />
eigendunkelijke berooving gekomen, welke zij hadden<br />
ondergaan, door de onregtvaardigheid van het Opperbestuur<br />
over de Bataafsche Republiek, toen hetzelve<br />
de eigendommen van die Deelhebbers eigenmagtig<br />
en willekeurig, tot eigendommen van den<br />
Staat had verklaard. Mannen van wetenschap en<br />
kunde, mannen doorkneed in de zaken van de<br />
Oost-Indische Compagnie, onpartijdigen en partijdiger,<br />
hadden over die zaken nagedacht, en zich<br />
enkeldwijze geuit toen D. Van Hogendorp, na zijne<br />
terugkomst uit Indië, dn door het blootleggen van<br />
den toestand der verschillende bezittingen — geene<br />
onpartijdige beschouwing nogtans — én door zijne<br />
verantwoording, het anderen mogelijk maakte een
VIJFDE HOOFDSTUK. 123<br />
blik te werpen in den toestand van het bestaande,<br />
en in de verbeteringen waaraan eene zoo groote<br />
behoefte bestond. Onder hen, die in het strijdperk<br />
traden, vindt men mannen als G. Titsingh, G. K.<br />
Van Hogendorp (Broeder van D. Van Hogendorp)<br />
S. Jz. Wiselius, de Hoogleeraar Cras en anderen,<br />
terwijl onder hen die, eenen korteren of längeren<br />
tijd, in Indie hadden do<strong>org</strong>ebragt, de voormalige<br />
Commissaris-Generaal S. C. Nederburgh en de<br />
gewezen Gezaghebber D. Van Hogendorp konden<br />
worden beschouwd als vertegenwoordigers van twee<br />
tegenstrijdige stelsels.<br />
Na de bekend gemaakte Preliminairen of Grondslagen<br />
van den te sluiten vrede, waarin bereids Engelands<br />
eischen omtrent Ceylon en de Kaap De<br />
Goede Hoop voorkomen, werd er nog in het najaar<br />
van 1801 een adres van Hollandsche Hoofdparticipanten<br />
aan het Staats-Bewind der Bataafsche Republiek<br />
ingediend. In dat stuk werd inzonderheid<br />
gewezen op de groote waarde van het Eiland Ceylon<br />
en hoe, ingevalle door Nederland de vrede tot dien<br />
prijs werd gekocht, de Staat daar voor aan de<br />
Deelhebbers schadevergoeding verschuldigd was,<br />
terwijl dezelfde reden gelden moest bij het verklaren<br />
tot vrijhaven van de Kaap De Goede Hoop, van<br />
wege de waarde als havens van de «Tafelbaai en<br />
de Simonsbaai, alzoo zulks voor Engeland niet minder<br />
voordeelig zoude zijn, dan als of Engeland daarvan<br />
werkelijk het bezit hadde » zoo als door de Britscho<br />
Regering zelve was verklaard. Die redeneringen<br />
steunden hoofdzakelijk op het regt van eigendom<br />
dat der Oost-Indische Compagnie, ten aanzien van<br />
al hare bezittingen toekwam. — Het Request werd<br />
door den Souverein in handen gesteld van den
124 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
Aziatischen Raad die, bij zijn advies, staande hield<br />
dat de Maatschappij slechts in het bezit was geweest<br />
van het Dominium Utile, zoodat slechts de opstand,<br />
forten, pakhuizen, producten, haar eigendom hadden<br />
uitgemaakt, al hetwelk bij verkoop van weinig<br />
waarde zoude bevonden zijn, zoo dat de Actiën-met<br />
een' grooten schuldenlast zouden bezwaard blijven.<br />
Het Staats-Bewind vond goed, met betrekking<br />
tot dat en dergelijke adressen, die nog van andere<br />
kanten bij hetzelve inkwamen, tot de orde van den<br />
dag over te gaan, dat wil zeggen ze neder te leggen,<br />
en daarop in het geheel niet te beslissen. Allo<br />
twijfelachtige punten bleven derhalve onafgedaan.<br />
Dewijl het rapport bij den Aziatischen Raad,<br />
door de Leden Mr. S. Jz. Wiselius, Dr. J. Van<br />
Der Steege en Mr. J. A. De Mist, in dezen uitgebragt,<br />
werd publiek gemaakt, gaf het aanleiding<br />
tot weerspraak of zoogenoemde «Remarques,» waarbij<br />
het Rapport werd bestreden en wederlegd. De<br />
schrijver beijverde zich om het Jus Dominii, Jus<br />
Territorii en Jus Utile uit een te zetten, maar<br />
besprak hier en daar, in het voorbij gaan, zeker<br />
«Berigt.» (waarover nader) door Mr. S. Jz. Wiselius<br />
in het licht gegeven. Deze begreep, zoo<br />
hij verzekerde uit dien hoofde, tegen de gezegde<br />
«Weerspraak » te moeten opkomen, in aanmerkingen<br />
« op de Remarques, » doch dit stuk kan niet geacht<br />
worden over de zaak, eenig nieuw licht te doen<br />
opgaan. Wel wordt door Wiselius hoogelijk afgekeurd<br />
het binnenloopen en langdurig vertoeven van<br />
Compagniesschepen in Engelsche havens ; ook wordt<br />
door hem teregt aangemerkt hoe het allezins afkeuring<br />
verdiende dat Compagnies Retourschepen,<br />
sedert zoo vele weken in Engeland binnengeloopen,
VIJFDE HOOFDSTUK. 125<br />
evenwel de Britsche havens niet verlieten, wanneer<br />
tegen het einde van het jaar 1794, de Staat van<br />
zaken in Nederland, een zoo aller hagchelijkst<br />
aanzien verkreeg. Hij meende dat ze geene dringende<br />
bevelen gekregen hadden om het anker te<br />
ligten en te verzeilen.<br />
Bereids is gesproken van een adres, alsmede van<br />
eene memorie van Grieven en Bezwaren ten jare<br />
1796 ') aan de Nationale Vergadering aangeboden.<br />
Aan dezelfde pen had men een nieuw adres s ) te<br />
danken, dat kort na de vrede van Amiens bij het<br />
Staats-Bewind werd ingediend. Terug te komen op<br />
de «gronden en grieven» bij die gelegenheid<br />
aangedrongen, en door ons vermeld is onnoodig,<br />
vooral wijl in het adres naar de Memorie van<br />
grieven en bezwaren, voor zoo veel noodig, wordt<br />
heen gewezen. In het tegenwoordige adres zijn bovendien<br />
gronden voor het behoud der Oost-Indische<br />
Maatschappij aangevoerd, waarover niet mag gezwegen<br />
worden.<br />
Het gebeurde bij de Vergadering van Holland<br />
en die van H. H. M. ten opzigte van de Oost-<br />
Indische Maatschappij wordt toegeschreven aan de<br />
eerste hitte der Revolutie, aan de alles beheerschende<br />
geest van hervorming, toen men zich door<br />
magtspreuken, eenzijdige voorstellingen, en schoonschijnende<br />
ontwerpen en bespiegelingen liet verrassen<br />
en medesiepen. Nogtans had het adres, ten vorige<br />
jare ingediend, ter zake van den gevorderden afstand<br />
van Ceylon en de vergunning van vrije<br />
1) Zie hier voren Hoofdstuk III. bl. 74.<br />
2) Adres van Participanten der Nederlandsche Oost-Indische Maatschappij<br />
aan het Staats-Bewind der Bataafsche Republiek enz. Amst.<br />
1802. De Hoogleeraar Cras acht men de steller van dat Adres te zijn.
126 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
vaart op de haven van de Kaap De Goede Hoop,<br />
die treurige toegevendheid niet vo<strong>org</strong>ekomen. Dus<br />
was ten nadeele van de Deelhebberen en ten prijze<br />
van een aanzienlijk gedeelte van hunnen kostbaren<br />
specerijhandel de vrede gekocht.<br />
Zonder ons in te laten met de behandeling van<br />
de uiteenzetting en redeneringen over de gebeurtenissen<br />
en handelingen, of wel over den vrijen<br />
handel, in tegenstelling van dien door de Oost-<br />
Indische Compagnie gedreven, moet worden opgemerkt<br />
hoe men, zich grondende bij het adres, op<br />
de wijzigingen in het jaar 1801 gemaakt in de<br />
Staatsregeling van 1798, de opheffing van de<br />
laatste trachtte betoogen, waardoor de beginselen<br />
omtrent de Oost-Indische Bezittingen in het jaar<br />
1798 tot wet verheven, zouden komen te vervallen.<br />
Dit konde in geenendeele worden beaamd.<br />
Alhoewel toegegeven wordt dat Souvereiniteit en<br />
grondeigendom twee verschillende zaken zijn, en<br />
men er verre af is, zich het eerste te willen<br />
aanmatigen, wordt evenwel niet enkel uit het<br />
vroeger gebeurde afgeleid, maar zelfs bewezen,<br />
hoe uit de onderhandelingen met Engeland in 1619<br />
en uit de Verklaring van Bewindhebberen in het<br />
jaar 1644 blijkt dat zij, opzigtens Bezittingen der<br />
Oost-Indische Compagnie in Indië, als geheel onafhankelijk<br />
kunnen handelen. Immers was bij H. H. M.<br />
destijds berust in de verklaring van Bewindhebberen. 1 )<br />
Zij wilden die overwonnen plaatsen en sterkten in<br />
Oost-Indiën niet aangemerkt hebben als Wingewesten<br />
van den Staat, maar als een eigendom van<br />
bijzondere kooplieden, welke die plaatsen konden<br />
!) AlTSEMA. Zaken van Slaat en Oorlog. Dl. II. fol. 979,
VIJFDE HOOFDSTUK. 127<br />
verkoopen aan wien 't hen goed dacht; al ware<br />
het zelfs aan den Koning van Spanje of aan andere<br />
vijanden van den Vereenigden Staat. — Zoo was<br />
in de 18" eeuw, zonder tusschenkomst van den<br />
Souverein van den Nederlandschen Staat, aan de<br />
Vorsten van Trevankoor en Koetsjeen, een gedeelte<br />
van Kompagnies Bezittingen in die streken verkocht,<br />
en was omstreeks 1790 en later werkelijk onderhandeld<br />
over den afstand van al de Bezittingen ter<br />
kuste van Malabaar, én met den Vorst van Trevankoor,<br />
6n met de Engelsche Oost-Indische Compagnie.<br />
Wat meer zegt: door de Engelschen was<br />
voor de Nederlandsche Bezittingen op het eiland<br />
Ceylon, zeventig miljoen gulden geboden, edoch<br />
dit aanbod was bij de Vergadering van 17 n , na rijp<br />
beraad, niet aangenomen.<br />
In deze memorie wordt aangetoond hoe het<br />
geheel van Compagniesschulden op den 29" van<br />
Sprokkelmaand 1796 bedroeg, ƒ119,055,675.14.8.<br />
Dit kon blijken uit een Generale Staat door Bewindhebberen<br />
destijds opgemaakt en bij hun aftreden<br />
aan het Comité voor de Oost-Indische zaken, overhandigd<br />
als bevattende het slot hunner handelingen.<br />
Die Staat is bij dit adres gevoegd, en daarop komt<br />
voor een Crediet van ruim vier en negentig ton<br />
gouds en een Debet van iets meer dan twaalf<br />
honderd vijf en tachtig ton. Even als bij vroegere<br />
Staten zijn ook hier de onverkochte goederen, ter<br />
waarde van meer dan vijf en vijftig ton schats,<br />
meerendeels tot inkoopsprijs of tot zeer lage prijzen<br />
in berekening gebragt.<br />
Even als bij vroegere gelegenheden leverden, bij<br />
dit adres, de voordeelen door de Compagnie aan<br />
den Staat bewezen en toegebragt een ruim veld
128 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
voor een schitterend tafereel, van de voordeelen<br />
onmiskenbaar door het Gemeenebest van haar<br />
getrokken. - Niet geheel overbodig is het op te<br />
merken, dat in de laatste jaren voor 1795 de lakens<br />
en wollen stoffen naar Indië verzonden eene waarde<br />
bedragen hadden van ongeveer ƒ250,000, en de<br />
fZ S ^ Z- 1 " 8011 ' Spek ' b0ter en kaas omt rent<br />
ƒ300,000 sjaars. - De uitdeelingen waren slechts<br />
schijnbaar zoo aanzienlijk, Avant ofschoon de 12'/,<br />
pCt. over iedere actie, beloopen eene som van<br />
ƒ375, moest daarvan gekort worden voor het<br />
gewest, in de Provincie Holland 4>/2 pCt. 0^135<br />
en in Zeeland 8 pCt. ofƒ 240. - Hoe klein werd<br />
dus de genoten uitdeeling! - Het werkvolk op<br />
Compagnies werven bedroeg minstens 2500 man,<br />
en de Bewindhebberen met de Ministers en Bedienden<br />
wel 800 personen, welke meerendeels<br />
ruime bezoldingen hadden getrokken. Men berekene<br />
verder de directe en indirecte verdiensten. —<br />
Compagnies Dienaren in Indië, maakten, door tusschenkomst<br />
van den Ontvanger-Generaal der Compagnie<br />
, jaarlijks over twee en dertig ton gouds;<br />
ook vloeiden van hunne winsten langs andere<br />
kanalen geen gering gedeelte naar Nederland.<br />
Belangrijk is hetgeen gezegd wordt over het<br />
openstellen van den handel, want daaruit kan<br />
ontwaard worden hoe men deswege nog bekrompeno<br />
denkbeelden koesterde. Alhoewel het aangevoerde<br />
omtrent den vrijen handel, wanneer men den inlander<br />
do vrijheid liet om zijne voortbrengselen te<br />
verkoopen aan wien hij wilde, - niet van juistheid<br />
ontbloot zijn, zoo was men in geenendeele tot<br />
een helder inzigt gekomen, in gevalle de gedwongene<br />
leverantien aan de Compagnie zouden
VIJFDE HOOFDSTUK<br />
129<br />
voortduren en evenwel de uitvoer aan particulieren<br />
worden overgelaten.<br />
Teregt wordt aangevoerd (bl. 138) «wanneer<br />
derhalve de Republiek de wezenlijke voordeelen<br />
van hare bezittingen op den duur wil blijven<br />
genieten, moet men vaststellen, dat derzelver<br />
voortbrengselen , alleen naar Nederland zullen<br />
mogen worden overgevoerd. » — Nogtans strekt<br />
het geheele betoog om aan te toonen (bl. 146)<br />
«dat de vaderlandsche koopman den handel, op den<br />
duur, met geen voordeel zal kunnen drijven; dat<br />
de Oost-Indische Bezittingen daardoor aan het<br />
kwijnen zullen geraken en het land de wezenlijke<br />
voordeelen van den handel en do vaart op dezelven<br />
zullen moeten missen.» Met andere woorden<br />
luidt de stelling: «dat het openzetten van de vaart<br />
en den handel op de Oost-Indische Bezittingen,<br />
het verlies en den ondergang van die gewigtige<br />
bronnen van algemeene wolvaart ten gevolge zal<br />
hebben.» — In dat betoog meenende te zijn geslaagd,<br />
roepen de adressanten uit (bl. 156) «hoe<br />
aangenaam is het niet voor de participanten der<br />
Oost-Indische Compagnie, een zoo treffend verband<br />
tusschen hunne bijzondere bedoelingen en het algemeen<br />
belang te mogen opmerken!»<br />
Ten einde de arbeid voor het Staats-Bewind gemakkelijk<br />
te maken is aan het adres toegevoegd,<br />
eene schets of plan van Bestuur en van het drijven<br />
van den Indischen handel, door de Generale<br />
Vereenigde Oost-Indische Compagnie, onder een<br />
uitsluitend Octrooi, strekkende niet alleen om hare<br />
jaarlijksche uitgaven goed te maken en aan hare engagementen<br />
te voldoen, maar tevens om al hare<br />
schulden binnen een kort verloop van jaren geheel<br />
»
130 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
te vereffenen, en zich uit haren gcobereerden<br />
toestand op te beuren.»<br />
Uit het medegedeelde plan blijkt dat de Adressanten<br />
de gcheele vaart en handel op de West<br />
van Indie, onder behoorlijke controle nogtans,<br />
zouden wenschen te zien opengesteld; — dat het<br />
aan alle ingezetenen der Republiek zal vrijstaan<br />
alle goederen naar Indie te verzenden, met de<br />
schepen van den Raad (het Bestuur namelijk),<br />
onder betaling van eene redelijke vracht, — en<br />
dat het hun zal vrij gelaten worden, om in gelijkervoege<br />
naar herwaarts te laten overkomen alle<br />
soorten van Indische producten, uitgezonderd die,<br />
van welken , aan de Oost-Indische Compagnie , de<br />
handel bij uitsluiting zal zijn toegestaan.»<br />
Tegen dit adres, uit de pen van Cras gevloeid,<br />
waarin, alles ter zake dienende, met bezadigdheid<br />
doch van de meest gunstige zijde was uit eengezet,<br />
trad in het strijdperk Mr. S. Jz. Wiselius, Lid<br />
van den Aziatischen Raad, die ook als Lid van<br />
Provisionele Representanten tot de vernietiging van<br />
het bestuur van Bewindhebberen krachtdadig had<br />
bijgedragen, en daarop tot Lid van het Comité<br />
was benoemd. ') Ofschoon bezadigder van betoogtrant<br />
dan vroegere stukken, van do zijde van hen<br />
die de omwenteling van 1795 waren toegedaan,<br />
is het nogtans niet vrij van hoogdravende uitdrukkingen<br />
en bitse aantijgingen. Ongetwijfeld o-eeft<br />
het adres hier en daar gereede aanleiding tot juiste<br />
wederlegging, maar desniettemin is grootc partijdigheid<br />
in het Berigt van Wiselius niet te<br />
1) Bericht betrekkelijk zeker Adres, onlangs gepresenteerd aan het<br />
Staats-Bewind der Bataaf sehe Republiek, op naam van Participanten,<br />
tnz. door Mr. SAMUEL IPERÜSZ. WISELIUS. Amsi. 1802.
VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
131<br />
miskennen. Even als in het adres, worden ook hier<br />
de Souvereiniteits- en de eigendoms-regtcn niet<br />
zuiver onderscheiden, en het gaat veel te ver zoo<br />
als hier geschiedt te beweren dat de Oost-Indische<br />
Maatschappij geen regt op den grond, maar enkel<br />
op den opstand zoude hebben gehad, in diervoege<br />
dat alle gebouwen en sterkten slechts waardig<br />
waren hetgeen zij als afbraak konden gelden.<br />
In het berigt van Wiselius wordt erkend dat<br />
door hem van bescheiden, berustende bij den Aziatischen<br />
Raad, zal worden gebruik gemaakt. Daardoor<br />
is het hem gemakkelijk te leveren een<br />
andere Staat-Generaal, opgemaakt onder dagteekening<br />
van den 29 n van Sprokkelmaand 1796, andere<br />
uitkomsten opleverende dan die welke, door Bewindhebberen<br />
bij hun aftreden, aan het hen vervangend<br />
Comité is achtergelaten. Ofschoon gaarne aannemende<br />
dat op dien Staat-Generaal nog eenige posten<br />
hadden behooren te worden gebragt, zal geen onpartijdige<br />
de juistheid van den Staat, door Wiselius<br />
overgelegd, erkennen. De achterstand van 119<br />
miljoen gulden, door Bewindhebberen opgegeven,<br />
wordt door hem gebragt op ongeveer 135 miljoen<br />
gulden, doch bij die opgave zijn onderscheidene<br />
posten gevoegd, welke, op het einde van Sprokkelmaand<br />
1796, daarop onmogelijk konden geplaatst<br />
worden. Het eindelijke totaal der schuld van de<br />
Oost-Indische Compagnie wordt in het Berigt tot<br />
eene som van 150 miljoen gulden opgevoerd.<br />
Op het onderzoekt «of de Oost-Indische Handel<br />
vatbaar zij om vrijelijk door de algemeone commercie<br />
gedreven te worden,» laat zich Wiselius niet in.<br />
Hij geeft nogtans aan het slot eenige punten op,<br />
waar in de stellingen van het adres heeten<br />
9*
132 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
woderlegd te zijn, doch welke over de zaak geen<br />
nader licht verspreiden.<br />
Weldra werd een nader Adres van Participanten<br />
*) aan het Staats-Bewind ingediend, waarin<br />
men opkwam tegen het bereids vermelde Rapport<br />
van "Wiselius, Van Der Steege en De Mist, bij<br />
den Aziatischen Raad op den 14" van Louwm. 1803<br />
ter tafel gebragt, en door dien Raad den volgenden<br />
dag aan het Staats-Bewind opgezonden, zoo<br />
als mede tegen het «Bericht aan de Bataafs che<br />
Natie » in het adres genoemd, » eene uitbreiding<br />
van dat Rapport, en door den steller van hetzelve,<br />
door den druk gemeen gemaakt.» Het Request<br />
ging verzeld van een uitvoerige «Memorie adstructief,»<br />
zoo ten aanzien van het tegenwoordige als<br />
het vroegere Adres, en inzonderheid strekkende<br />
tot uitvoerige beantwoording van het Rapport bij<br />
den Aziatischen Raad opgemaakt als van het Berigt,<br />
beide in druk verschenen.<br />
Was men te voren gematigd in zijne uitdrukkingen,<br />
de vinnige taal en de onbewezene aantijgingen<br />
en beschuldigingen van de andere zijde,<br />
liet men deze keer niet onbeantwoord. Het heette<br />
(bl. 3 van het Request) dat in het Rapport «zoo<br />
wel tegen het vorig Bewind der Oost-Indische<br />
Maatschappij, als tegen dit geheele ligchaam, en<br />
tegen de Participanten zelven, de hevigste berispingen<br />
en beschuldigingen van allerlei aard, op de<br />
onwaarachtigste gronden zijn aangevoerd, zonder<br />
1) Nader Request aan het Staats-Bewind der Bataafsche Republiek<br />
van wege Participanten in de Oost-Indische Compagnie ingediend : benevens<br />
eene Memorie adslruclief, zoo lot beioog der positiven van voorsz.<br />
Nader Request, als tol slaving van het Adres fyc. De Memorie allecu<br />
beslaat 292 bladzijden.
VIJFDE HOOFDSTUK. 133<br />
dat Participanten in hunne Adressen tot die verongelijkingen<br />
de minste aanleiding hebben gegeven,<br />
of door de geringste min betamelijke uitdrukking<br />
de gevoeligheid van den steller van het rapport,<br />
of van iemand. wie hij zij, tot zoodanige heftige<br />
aanvallen hebben geprovoceerd. »<br />
«Dat die verongelijkingen en beschuldigingen<br />
zich niet slechts bepalen tot taxation van onkunde,<br />
zinneloosheid, verbijstering van verstand, bespottelij<br />
kheid en wat dies meer is, maar zelfs tot aantijgingen<br />
van moedwil, opzet, kwade trouw, vuile<br />
bronnen en allerlei euveldaden opklimmen,» enz.<br />
« zelfs in zoo verre dat het voordragen der eerbiedigste<br />
verzoeken door Participanten, als beledigingen<br />
tegen den Souver ein worden afgeschilderd.»<br />
Dit alles is overeenkomstig de waarheid, en wordt<br />
onder anderen gevolgd door eene aanhaling welke<br />
het een en ander in een nog helderder daglicht plaatst.<br />
(Bl. 5) Onder andere aangevoerde grieven worden<br />
de Bewindhebbers der Oost-Indische Maatschappij<br />
rond uit en stellig, — bl. 14 van het Rapport en bl.<br />
31 van het Berigt, — bij herhaling beschuldigd, van<br />
de Oost-Indische schepen in het laatst van het<br />
jaar 1794 opzettelijk naar Engeland te hebben doen<br />
verzeilen om in de handen dier Mogendheid te vallen;<br />
en zulks uit eene slaaf sehe onderwerping aan den<br />
alles dwingenden wil des Opperbewindhebhers, om dÜ<br />
gedrag met geen afzigtiger naam ie bestempelen, terwijl<br />
voor zoodanig verraderlijk gedrag niet alleen<br />
geen schijn of schaduw is, maar het integendeel<br />
waar en waarachtig is , en aan den steller van het<br />
Rapport zelve, uit den brief van Bewindhebberen<br />
van 18 February 1795 aan de Provisionele Representanten<br />
van Holland (van welke Vergadering de
134 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
steller Lid was, en toen ter tijd als Secretaris fungeerde)<br />
bekend is, dat die Oost-Indische schepen<br />
eenmaal onder Convooi van 's Lands schepen zijnde<br />
gesteld, om naar de Oost-Indiën uit te zeilen,<br />
volstrekt onafhankelijk van de bevelen van de<br />
Bewindhebbers, en alleen aan die van de Bevelhebberen<br />
van 's Lands Convooi onderworpen waren. »<br />
Het eigenlijke betoog van de Memorie adstructief<br />
wordt voorafgegaan door het beklag (bl. 5).» Inderdaad<br />
het ongelukkig lot, hetwelk do<strong>org</strong>aans<br />
rampspoedigen treft, en vooral van onedelmoedigen<br />
wedervaart, te weten van met allerlei aantijgingen<br />
overladen te worden, dit lot hebben Participanten<br />
in eene dubbele mate moeten ondervinden.»<br />
« In 't eerst werd met alle inspanning van krachten<br />
geijverd, om het gewezene Bewind der Oost-<br />
Indische Maatschappij, met velerlei soorten van<br />
beschuldigingen aan te vallen, en niet slechts alle<br />
handelingen dorzelver, niet alleen ook de onschuldigste,<br />
maar zelfs de pligtmatigste daden, door<br />
ver gezochte betigtingen, in het hatelijkst daglicht<br />
te stellen, hetwelk van de zijde der menschkunde<br />
alleen beschouwd, niet geheel en al te verwonderen<br />
is, dewijl het veelal niet ontbreekt aan de<br />
zoodanigen, die op de puinhopen van anderen hunne<br />
grootheid zoeken te stichten. — Maar fluks<br />
daarna werd die eenmaal tegen het Bewind ontstokene<br />
haat, van hetzelve, nu behendiglijk, nu<br />
opentlijker op het geheele ligchaam der Maatschappij<br />
en vervolgens nog verder van dit Ligchaam<br />
op de onschuldige Deelgenooten van hetzelve,<br />
op de Participanten, onder welken zoo vele, door<br />
de rampen der tijden, reeds genoeg ongelukkig<br />
geworden familien enz. geteld worden, overgebragt.»
VIJFDE HOOFDSTUK. 135<br />
In vier Afdeelingen wordt het betoog gesplitst:<br />
1<strong>°</strong>. dat de bezwaren en beschuldigingen in het midden<br />
gebragt, van waarheid zijn ontbloot; 2<strong>°</strong>. dat<br />
de volle eigendom der landen, gronden enz. onbetwistbaar<br />
zijn en als vatbaar voor schadevergoeding<br />
moeten in aanmerking komen; 3<strong>°</strong>. dat de regten,<br />
uit de ïractaten verkregen, daartoe mede behooren;<br />
4<strong>°</strong>. dat Participanten regt hebben op billijke<br />
schadevergoeding, niet minder dan de Participanten<br />
der West-Indische Compagnie. — Slechts enkele<br />
der ontwikkelde punten kunnen alhier ter sprake<br />
komen.<br />
Breedvoerig is de uiteenzetting der beantwoording<br />
van de stelling, met zoo veel zelfvertrouwen<br />
als onbetwistbaar vo<strong>org</strong>edragen, dat, bij het aftreden<br />
van Bewindhebbers in 1796, de achterstand niet beliep<br />
119, maar wel ongeveer 135, en zelfs 150<br />
miljoen Gulden. Men gaat (bl. 97 der Memorie)<br />
nu integendeel tot de vermindering der 119 miljoen<br />
met onderscheidene posten, waardoor niet meer<br />
dan 70 miljoen Gulden schuld overblijft, en vraagt<br />
hoe aan een ligchaam als de Oost-Indische Maatschappij<br />
, met zoo uitgestrekte Bezittingen, bij zoodanigen<br />
toestand, de uitroepingen : « bedorven Huis<br />
van Negotie» en van «insolventen, onredbaren<br />
boedel» gewettigd kunnen worden? Tot staving<br />
van de gunstige vooruitzigten wordt aangevoerd<br />
eene berekening van den voormaligen Commissaris-<br />
Generaal Nederburgh, waaruit zoude blijken dat,<br />
na aftrek van ruim vijf en twintig ton gouds voor<br />
interessen en aflossingen, er jaarlijks op een overschot<br />
te rekenen zou wezen van ongeveer vijf en<br />
twintig ton gouds. — Hetgeen verder beweerd wordt<br />
in het Berigt over de schulden, welke ten laste
136 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
zouden komen van ieder aandeelhouder, hoofd voor<br />
hoofd, is van dien aard dat de steller der Memorie,<br />
op den schrijver van het Berigt terugwerpt (bl. 113)<br />
den uitval: «Tot zulke handtastelijke onwaarheden,<br />
tot zulke ongerijmde stellingen, moet men noodwendiglijk<br />
zijne toevlugt nemen, wanneer men er zich<br />
eenmaal toe heeft laten verlokken, om de niet<br />
vereerende taak, van eene kwade zaak te verdedigen,<br />
op zich te nemen.»<br />
Over het regt tot verkoop van Bezittingen door<br />
Bewindhebbers, dat in het vroegere Adres niet duidelijk<br />
uiteen was gezet, leest men (bl. 217 enz.) redeneringen,<br />
welke die stelling verduidelijken. Het<br />
behoud van de Burger-Maatschappij wordt als hoogste<br />
wet voorop gezet, doch de beperkingen, welke<br />
dien ten gevolge het eigendomsregt binnen zekere<br />
grenzen besluiten, doen dat regt geenszins te niet.<br />
Zoo kunnen rampspoeden of andere oorzaken, nopen<br />
tot het maken van schulden of tot het opofferen<br />
van eene Bezitting, hoe voordeelig dezelve<br />
anderzins zijn moge. Evenwel mag geen verkoop<br />
of afstand van eenige bezitting plaats hebben, wanneer<br />
zulks kennelijk zou strekken tot verderf en<br />
ondergang van den Oost-Indischen handel, dien<br />
voornamen steun en stut van bloei en welvaart<br />
voor 't vaderland.» — «De groote staatswet, de<br />
Salus publica, die wet, welke het behoud van den<br />
Burgerstaat boven alles gebiedt, gedoogt nu in<br />
dit bijzonder geval, die vervreemding niet.»<br />
Bij de behandeling van het onderwerp deieigendommen<br />
in Indië, maakt de steller van de<br />
Memorie Adstructief zeer ter snede gebruik van<br />
eene « Tauxatie van 'sCompagnies territoriale Bezittingen<br />
aan de Kaap de Goede Hoop, 28 Augustus
VIJFDE HOOFDSTUK. 137<br />
1793» door Commissarissen-Generaal, onder dagteekening<br />
van den 10" van Herfstmaand 1793, naar<br />
Patria overgezonden. Die eigendommen: het kasteel<br />
de batterijen, gebouwen, pakhuizen werden gezamenlijk<br />
begroot op eene waarde vanƒ3.483.804.15.8.<br />
Die opgave is in geenen deele te achten denkbeeldig<br />
te wezen, dewijl daarbij tot grondslag genomen<br />
is de opbrengst van eenige Buitenposten en andere<br />
percelen, welke, tot vermindering van den omslag<br />
en tot staving van 's Compagnies kas, waren verkocht<br />
en Kx. 131.887.32 hadden opgebragt.<br />
Dit zal genoeg wezen om aan te toonen de strekking<br />
van het betoog, en de gronden en redeneringen<br />
tot ondersteuning daarvan, door Mr. H. C. Cras<br />
in de Memorie Adstructief te berde gebragt, alles<br />
dienende ter beantwoording van een Rappoit<br />
bij den Aziatischen Raad in Louwmaand 1802,<br />
ter tafel gebragt, en te Amsterdam in Wijnmaand<br />
van dat jaar publiek gemaakt. Ook het Berigt<br />
van Wiselius was daarin evenzeer bestreden.<br />
Dewijl Wiselius in de Memorie Adstructief, als de<br />
steller van het Rapport werd beschouwd, trad deze<br />
daar tegen op, in den zomer van het jaar 1803<br />
met eene Wederlegging '), welke, naar luid van<br />
het voorberigt, reeds vroeger had in het licht kunnen<br />
treden doch destijds was blijven liggen, dewijl<br />
de plotseling uitgebroken oorlog, aller aandacht<br />
bezig hield, en door de noodlottige gevolgen geen<br />
1) Wederlegging van het Nader Request en de zoogenaamde memorie<br />
adstructief van Mr. H. C. CEAS, "NV. WILLINK en D. M. GELDES<br />
DE NETJFVILLE aan het Staals-Bemnd der Bataaf sehe Republiek &~c,<br />
door Mr. S. Jz. Wiselius. Amst. 1803. Die lijvige wederlegging behaut<br />
342 bladzijden.
138 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
ruimte overlieten aan iets anders te denken. Verder<br />
wordt in het voorberigt aangevoerd, dat,<br />
ofschoon het Adres zes en dertig teekenaren heeft,<br />
slechts de drie eerste worden genoemd, als zijnde<br />
«de Gemagtigden of Lasthebbers van eenige actionisten,»<br />
terwijl ook «alle de woelingen die sedert<br />
den jare 1796, wegens de zaken der Oost-Indische<br />
Compagnie hebben plaats gehad,» aan die drie<br />
teekenaren te wijten zijn. Bovendien hebben, volgens<br />
de bewering van Wiselius, vele teekenaren<br />
hun naam gezet, dewijl er andere namen op stonden,<br />
en W. die niet wilde verantwoordelijk gesteld hebben,<br />
«als ook, omdat ik, onder het Nader-Request,<br />
niet zonder verbazing, de handteekeningen heb<br />
ontwaard van lieden, die voor brave en welmeenende<br />
Vaderlanders alomme bekend zijn.» — Deze<br />
Wederlegging werd, door den schrijver, op den<br />
6 n van Oogstmaand 1803 aan President en Leden<br />
van het Staats-Bewind aangeboden.<br />
Niet zonder opgewondenheid is de inleiding, al<br />
, na gezegd te hebben dat de uitdrukkingen<br />
van zijn Berigt op de alleronbetamelijkste wijze zijn<br />
verdraaid, of listiglijk verwisseld met volzinnen,<br />
uit een stuk overgenomen, op welk, zoo verminkt<br />
en onecht als het is, ik geene andere betrekking<br />
heb, dan alleen die, dat mijn naam er in wordt<br />
genoemd,» de schrijver aldus vervolgt: «moest dit<br />
alles zamen genomen, mijnen regtmatigen toorn,<br />
tot oenen aanmerkelijken trap aanvurende, mij<br />
doen bedacht zijn op zoodanige middelen van vergelding»<br />
enz.<br />
W. neemt het den steller der memorie kwalijk<br />
dat deze, zoo W. verzekert, voornamelijk spreekt<br />
van het Rapport, ofschoon bij de behandeling vaak
VIJFDE HOOFDSTUK. 139<br />
van het Berigt wordt melding gemaakt, als nader<br />
ontwikkelende of aanvullende, zaken, die maar<br />
even in het Rapport zijn aangevoerd. Maar hij<br />
vergeet dat, voor de memorialisten het Rapport<br />
een officieel karakter had; immers dat stuk was in<br />
het licht verschenen, met de namen der drie Leden<br />
van den Aziatischen Raad, en als voorts, in den<br />
vorm eener Missive, van wege dien Raad aan het<br />
Staats-Bewind ingezonden. Tot op de Wederlegging<br />
van Wiselius was de echtheid daarvan niet ontkend ;<br />
zelfs is de verklaring van den Aziatischen Raad,<br />
welke moet strekken om de waarheid daarvan te<br />
weerspreken «zijnde zonder onze kennis of medeweten,<br />
in het licht gegeven, en geen echt stuk»<br />
nog geen regtstreeksche ontkenning, van in hoofd inhoud<br />
althans, met het Rapport over een te komen.<br />
De ontkentenis ook die de Wederlegging bevat,<br />
schijnt onzes inziens niet geheel te stroken met de<br />
«Aanmerkingen op de Remarques,» door Wiselius<br />
mede geschreven. Dat stuk heeft inderdaad tot<br />
doel de verdediging van het Rapport, en alhoewel<br />
in die aanmerkingen niet wordt erkend dat W. van<br />
het Rapport de steller is, zoo wordt zulks evenmin<br />
ontkend.<br />
De allezins kwaadaardige aantijging in het Rapport<br />
voorkomende «van het, in den jare 1794 opzettelijk<br />
laten verzeilen der Oost-Indische Schepen van hier<br />
naar Engeland, daar men toen toch reeds ligtelijk<br />
kon berekenen, dat niets den stroom der indringende<br />
Fransche wapenen zou kunnen stuiten, en eene<br />
rupture met Engeland het onmiddellijk gevolg zijn<br />
moest van de overheering der Republiek door de<br />
Franschen, is grootelijks verzacht in het Berigt.<br />
Aldaar leest men: «men zou het laten zeilen der
140 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
schepen na Engeland, toen eene vredebreuk met<br />
dat Rijk onvermijdelijk was , almede moeten aanvoeren<br />
en de redenen en roersels van zulk een<br />
gedrag onderzoeken.» Het mag niet verzwegen<br />
worden dat in de Memorie der adressanten, die<br />
uitdrukkingen verscherpt zijn medegedeeld. Wat<br />
echter zegt de Wederlegging deswege: (Bl. 38.)<br />
«Ik ben het almede met hen eens dat, zoo lang<br />
de oorlog ter zee plaats had, men de schepen niet<br />
zonder Convooi, kon laten uitzeilen. Maar geenszins<br />
volgt daaruit, dat men de schepen op dien tijd<br />
moest laten uitzeilen. En dit was het eigenlijk wat<br />
de Requestranten, wilden zij het vorig Bestuur<br />
(dat van Bewindhebberen) ten dien aanzien, met<br />
eenigen schijn, verdedigen, hadden behooren te<br />
bewijzen.» Wie uit eene van beide gezegden<br />
lezen kan, de woorden of beteekenis op dien tijd<br />
MOEST, weten wij niet. Ons is zulks onmogelijk.<br />
In dier voege verdedigt Wiselius op vele plaatsen<br />
zijne vroegere gezegden, ook ten opzigte van hetgeen<br />
verder, omtrent het uitzeilen der Compao-nies-<br />
Sehepen op het einde van 1794, gezegd wordt.—<br />
Wat dat kiesche onderwerp aangaat, deelt geen<br />
van beide de woorden zijner tegenpartij met getrouwheid<br />
mede.<br />
In de Wederlegging komen opmerkingen voor<br />
over verkeerd bestuur in vroegere tijden, die niet<br />
te ontkennen zijn. Er wordt aangetoond (Bl. 64.)<br />
dat de verachtering bereids met het begin van de<br />
18e Eeuw is aangevangen; daarvan wordt (Bl. 73.)<br />
oen Staat geleverd, over de eerste acht tientallen<br />
jaren, waaruit blijkt dat die verachtering nimmer<br />
beneden zes- en veertig ton gouds heeft bedragen.<br />
Zonder de juistheid dier berekening toe te
VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
141<br />
stemmen, l ) erkennen wij gaarne dat er teregt op gewezen<br />
wordt hoe onverantwoordelijk het van de zijde<br />
van Bewindhebberen was, eene jaarlijksche uitdeeling<br />
op de Actiën te doen van 40, 30, 25 of 20 ten<br />
honderd, wanneer er werkelijk verachtering bestond.<br />
Bij algemeen bekende verachtering, heeft men 12%<br />
uitgedeeld. Nergens is ons overigens een grondslag<br />
vo<strong>org</strong>ekomen, welke door de Bewindhebberen bij<br />
de uitdeelingen is tot rigtsnoer genomen. Die<br />
maatstaf, hoe noodwendig voor eene juiste berekening,<br />
hebben de Resolutien van de Kamer van 17"<br />
zoo verre ons bekend is, nergens gegeven.<br />
Eene drukfout in de Memorie, ten gevolge eener<br />
cijferverwisseling, 2 ) wordt in de Wederlegging aan<br />
moedwil toegeschreven, eene kunstgreep genoemd,<br />
en breed uitgemeten, hoezeer ze in de lijst der<br />
drukfeilen is vermeld. Zich bij dergelijke bitse<br />
haarkloverijen op^ te houden, zou te verre leiden;<br />
wij mogen overigens omtrent dat uitvoerige stuk,<br />
verder kort wezen.<br />
1) Immers wanneer men de Tabel, door W. medegedeeld, op bl. 73<br />
nagaat en men telt al deze Verachteringen bijeen, dan verkrijgt men<br />
van het jaar 1700 tot het jaar 1780 eene verachtering van ruim 5255<br />
ton schats. Dit nogtans is, zoo verre ik althans weet, nergens beweerd<br />
geworden.<br />
») Men zie blz. 86 der Memorie Adstructief, waar, in plaats van<br />
ƒ134,701,868.5.— staat ƒ143,701,868.5.— hetgeen in de tafel van<br />
drukfeilen is verbeterd. Deswege vergelijke men de Wederlegging, blz.<br />
123 tot 127. — De kwaadaardigheid, hier en daar in de Wederlegging<br />
voorkomende, blijkt onder meer op blz. 119, waar in de noot gesproken<br />
wordt vau de uitdrukking der Ecquestranten, die de Oost-Indische<br />
Compagnie genoemd hebben Paarl van de Republiek, die bewondering<br />
aller volken, welke belagchelijk gemaakt wordt met aan te voeren de<br />
Almanach des Gourmands, waar de haas genoemd wordt le philosophe<br />
des plaines en het speen-varken, cet aimable enfant et notre petit ami.
142 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
Het vierde betoog der Memorie Adstructief,<br />
betrekkelijk de schadevergoeding, wordt in de Wederlegging<br />
(op bl. 291 en volgende) behandeld.<br />
Voor de Deelhebbers was dit natuurlijk het hoofdbeginsel<br />
of wil men de leveusvrage. Hoe komt<br />
het toch, wanneer door Wiselius aan de O. I.<br />
Maatschappij alle regt op territorialen eigendom<br />
wordt ontzegd, en uit de Octrooijen, zoo mede uit<br />
de Instructien nu en dan aan de Gouverneur-Gene<br />
raal medegegeven, wordt afgeleid dat alle forten,<br />
vestingen enz. in Indie, aan den Staat behooren,<br />
evenwel de slechte staat dier vestingwerken aan de<br />
Maatschappij wordt te laste gelegd? Uit het Generaal<br />
Rapport van den Kapitein ter Zee gekommandeerd<br />
hebbende 's Lands Eskader in Indie van 1783—1786,<br />
worden de bewijzen van den gebrekkigen toestand<br />
van het militaire wezen aangevoerd (Wederlegging<br />
bl. 296). Dit was echter onnoodig, dewijl Bewindhebberen<br />
bij H. PI. M. om eene Commissie van<br />
bevoegde mannen, hebben gevraagd, om den toestand<br />
der verdediging in Indie te gaan onderzoeken.<br />
Daartoe zijn de Officieren Verhuell, Vaillant en<br />
Gravestein uitgezonden en hun rapport leide den<br />
treurigen staat der verschillende Bezittingen in Indie<br />
bloot. Wanneer nu dat Defensiewezen den Staat<br />
toebehoorde, dan immers was het do pligt van den<br />
Staat voor het herstel der vestingen te z<strong>org</strong>en. Evenwel<br />
noch het verslag dier bekwame Officieren, noch<br />
ook de Vergadering van 17n , of de Staats-Commissie,<br />
hebben er op gezinspeeld, ook niet in de verte,<br />
dat de Staat die kosten moest dragen, en toch waren<br />
de geldelijke omstandigheden van de Oost-Indische<br />
Maatschappij te dier tijde bereids bedenkelijk.<br />
Ten einde een voorbeeld te geven van de waarde
VIJFDE HOOFDSTUK. 143<br />
der Bezittingen in Indie, wordt in de Memorie<br />
aangehaald eene berekening der lasten en voordeelen<br />
van Ceylon, alsmede de waarde der territoriale<br />
Bezittingen in de Kaap-kolonie (bl. 257), ingevolge<br />
eene Taxatie, waarvan tot grondslag dienden eenige<br />
verkoopingen van hetgeen, tot vermindering van<br />
Compagnies omslag aldaar, in het jaar 1791 was<br />
verkocht geworden. In de Wederlegging wordt op<br />
bl. 293—295 geene wederlegging gevonden, maar<br />
wel schampere taal en eene poging om het deswege<br />
vo<strong>org</strong>edragene, belagchelijk voor te stellen. Evenwel<br />
was nog kortelings door den bekwamen vestingbouwkundige<br />
den Gouverneur Van De Graaff, de<br />
Kaap-kolonie verlaten, zoodat verondersteld mag<br />
worden dat batterijen, zoo als Amsterdam en Chavonnes,<br />
door dien ijverigen man of aangelegd of<br />
verbeterd zijn geworden, met inachtneming der<br />
toenmalige vorderingen van de wetenschap. —<br />
Bovendien kan toch in geenendeele als eene grieve<br />
worden geopperd dat sterkten, aangelegd naar het<br />
stelsel en uit den tijd van den onsterfelijken<br />
Coehoorn, niet aan de vorderingen in den vestingbouw<br />
van het einde der 18e eeuw voldeden. Voorts<br />
werden de veelvuldige kleine forten, blokhuizcn en<br />
batterijen, uit de eerste helft der 17<strong>°</strong> eeuw, door<br />
Wiselius met den naam van Vesting-r-azernij (zie<br />
Berigt, bl. 61, en Memorie adstructief, bl. 257)<br />
bestempeld, welke uitval wel aan niets anders dan<br />
aan verregaande partijdigheid kan toegeschreven<br />
worden. — Is het met onpartijdigheid vereenigbaar<br />
of met de kieschheid, welke behoorde in acht genomen<br />
te worden, omtrent den betreurenswaardigen<br />
toestand der eigenaren van de actiën van deelneming<br />
in de Oost-Indische Compagnie, wanneer de<br />
%
144<br />
VIJFDE HOOFDSTUK,<br />
waarde der schepen worden berekend naar *<br />
5r:erk d : r ht schepen ; weike ^^1:: 4<br />
z s<br />
yn verkocht geworden?<br />
Doch wij nemen afscheid van de W^rWi<br />
na ^ de zamentrekking van Wiselius (bl. 334 enz )<br />
te hebben overgenomen die punten wolk, « '<br />
T der regten of aansprak S ^ r T<br />
als het meest afdoende zijn te beschouwen. '<br />
-ehad il? f 0 ****» delven (de Landen)<br />
.ad h , ebbende het vruchtgebruik, daar teuren<br />
mmmer het regt heeft kunnen bezitten, om^<br />
lande« op eemgerhande wijze te bezwaren.,,<br />
-met 3^25 a a 1f e : a ? /300 <strong>°</strong>^ e ^ Mast<br />
.uw pot. of wel met ƒ 105,750, en dat<br />
d- belastrng (0p de boeken der Oost-Indische<br />
me7T le) ' " Ia ; rblijkelijk ***** ** ** og!<br />
merk, om m tlJd van nood, de op zoodanige actiën<br />
gedane u:t eelingen te kunnen terug vordeL<br />
Voor oneerbiedig, onbetamelijk en ongeriimd<br />
worden door Wiselius de adressen, door 2 ! C<br />
Cras gesteld, uitgekreten, dewijl zij herhaaldelijk'<br />
by het Opperbestuur der Eepubliek, voor hunne'<br />
legten of vermeende regten zich aanmeldden<br />
hoewel hunne vroegere Ari** '<br />
ffele^l M , Adressen wa ren ter zijde<br />
gelegd. Maar was het oneerbiedig en in de L<br />
questranten te wraken, wanneer â rie Z T<br />
lino- vo„ i, * , »«"«eer zij de btaatsregedofn<br />
voorf ^ ^ * ** beStaande ^<br />
doen voorkomen: wat moet men dan zeggen van<br />
/
VIJFDE HOOFDSTUK. 145<br />
een hooggeplaatst ambtenaar, die zich aan hetzelfde<br />
feit schuldig maakt? Immers wanneer hij hun<br />
ontzegt alle aanspraak op een regt van uitkoop of<br />
vergoeding, hun bij de Constitutie van 1798 gewaarb<strong>org</strong>d,<br />
cijfert hij evenzeer van zijne zijde die<br />
Staatsregeling weg ').<br />
Tot hiertoe zijn voornamelijk in oogenschouw<br />
genomen de geschriften waarin het voor en tegen<br />
is overwogen, omtrent de al of niet opheffing der<br />
Oost-Indische Maatschappij en omtrent de uitgestrektheid<br />
der aanspraken van de deelhebbers.<br />
Had de Maatschappij het regt om te beschikken<br />
over de territoriale eigendommen, welke zij bij<br />
overwinning of bij tractaat had verkregen, dan<br />
waren de aanspraken der aandeelhouders uiterst<br />
gunstig te noemen. Wanneer er met zoodanigen<br />
grondslag, gesproken werd van eene schadeloosstelling<br />
ten beloope van de drievoudige kapitaalsgrootte,<br />
zoo als bij de berekening van den 100" en<br />
200n penning was geschied, dan was zulks verre<br />
1) Zoude het niet aan de hevigheid en verregaande partijdigheid in<br />
een twist, waarmede hij zich tegen over het publiek, niet behoefde te<br />
bemoeijen, niet zijn toe te schrijven geweest, dat Mr. Samuel Iperusz<br />
Wiselius, met vijf andere Leden van den Aziatischen Eaad, werd ontslagen<br />
, in eenen tijd toen de toenadering tusschen de Stadhoudersgezindc<br />
en Stadhouderlooze partij algemeen zigtbaar werd in het vaderland?<br />
Het Staats-Bewind nam daartoe aanleiding uit de verplaatsing van den<br />
Aziatischen Raad van Amsterdam naar 's liage, alwaar die llaad zijne<br />
zittingen op den In Van Blocimaand 1804 opende. Kort voor die<br />
wijziging, was door het Wetgevend Ligchaam, een openlijke blaam geworpen,<br />
op den Aziatischen Raad. Thans werd de meerderheid van dien<br />
Raad ontslagen en vervangen door Mr. H. Van Straten en andere<br />
Stadhoudersgezinden. Daartegen kwam Wiselius op in Beroep van Mr.<br />
S. Jz. WISELIUS enz. op het Balaafsche Volk ter zake van den inhoud<br />
eens briefs door het Wetgevend Ligchaam enz. aan het Staats-Bewind<br />
gezonden enz. Amsterdam (April 1804).<br />
10
146 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
van overdreven te kunnen genoemd worden. —<br />
Behoorden echter al de grondeigendommen aan den<br />
Staat als Souverain, dan bepaalde zich hunne aanspraak<br />
tot de waarde van den opstand, van welken<br />
aard die zoude mogen wezen, en tot de voordeelen<br />
van den handel. — Indien echter de beweringen<br />
van Wiselius ingang mogten vinden, dan was^e<br />
toestand van Deelhebberen van dien aard, dat zij<br />
zich gelukkig mogten achten, ingevalle zij met het<br />
verlies van hunne actiën vrijgesteld werden. Het<br />
verdiende, uit dien hoofde, te grootere bevreemding<br />
dat Cras, in zijne Memorien, de Staatsregeling<br />
van 1798 niet had erkend als een feit, en op<br />
dien grondslag de aanspraken der Participanten, als<br />
een onbetwistbaar regt op schadeloosstelling vaststellende,<br />
had gebouwd.<br />
Desniettemin waren bereids door den Agent van<br />
Finantien, uit krachte van die Staatsregeling, tegen<br />
den 5« van Lentemaand 1800, de belanghebbenden<br />
opgeroepen tot het houden van conferentien en tot het<br />
vaststellen van een plan van afdoening, voor de<br />
hun toe te leggen schadeloosstelling. De meerderheid<br />
der Deelhebbers of hunne gemagtigden, welke<br />
tot die bijeenkomst verschenen, begrepen dat, uithoofde<br />
van den voortdurenden staat van oorlog,<br />
— terwijl genoegzaam al de bezittingen der Oost-<br />
Indische Compagnie, zich in handen der Engelschen<br />
bevonden, -het Gouvernement, niet te bewegen<br />
zoude zijn tot het toestaan van eene billijke<br />
schadeloosstelling, verzocht om uitstel tot de vrede.<br />
Hiermede werd door het Staats-Bewind genoegen<br />
genomen, want het deed dien overeenkomstig,<br />
edoch zonder verdere ruggespraak met aandeelhouders,<br />
op den 29" van Hooimaand 1802 eene
VIJFDE HOOFDSTUK. 147<br />
voordragt aan het wetgevend Ligchaam strekkende,<br />
tot de vereffening der zaken met de houders der<br />
actiën in de Oost-Indische Compagnie, onder bijvoeging<br />
dat de naleving van de Staatsregeling te<br />
dien opzigte, niet langer behoorde te worden uitgesteld,<br />
en hoogst noodzakelijk was. Het Staats-<br />
Bewind brengt echter in het midden dat «de Staat,<br />
de eenige schuldeischer der Compagnie zijnde geworden<br />
, het regt heeft verkregen, om, na aftrek<br />
van hetgene de Bezittingen dier Compagnie, geacht<br />
zouden kunnen worden waardig te zijn, het<br />
te kort op de Actiehouders te verhalen, n Mögt<br />
die waarde de schuld te boven gaan, dan<br />
zoude eene uitkeering van dat meerdere moeten<br />
volgen. Die waarde na te gaan en te bepalen,<br />
zou echter uiterst omslagtig wezen en een groot<br />
tijdverlies veroorzaken, derhalve, zoo heet het,<br />
«komt ons de weg van afkoop en schadevergoeding<br />
alsnog de geschiktste en verkieslijkste voor.»<br />
In meer toenaderenden toon, luidt het voorstel<br />
verder: «Te meer dan, wanneer, gelijk hier het<br />
geval is, het Land ter eener zijde, aan den anderen<br />
kant te doen heeft, met enkele 's Lands ingezetenen,<br />
Gestichten en Corporatien, welkers bezittingen,<br />
voor een groot gedeelte bestaan in deze<br />
Actiën, voorheen tot zeer hooge prijzen aangekocht,<br />
en deels door ongelukken, deels door een zeer<br />
slecht Bestuur, doch buiten schuld der enkele<br />
Actien-houders, tot hare tegenwoordige laagte<br />
vervallen.»<br />
Bij het Wetgevend Ligchaam werd eene Commissie<br />
voor die aangelegenheid benoemd, en ofschoon<br />
de redeneringen van het Berigt en de Wederlegging,<br />
waarvan Wiselius de steller was, zoo<br />
10*
148 VIJFDE HOOFSTUK.<br />
als uit het Kapport bleek, niet zonder invloed waren<br />
gebleven bij hare Leden, komt zij evenwel in haar<br />
verslag «tot de slotsom dat er bij de Staatsregeling<br />
bepaald is, dat eene schadeloosstelling aan<br />
de Actie-houders zal gegeven worden», en dus het<br />
voorname vraagstuk als uitgemaakt is te beschouwen;<br />
zoodat het enkel op de wijze hoe zal neerkomen.<br />
Vervolgens werd door de Commissie het ontwerp<br />
besproken om de Actiën integraal, doch niet hooger,<br />
in te lossen, welke som den Aandeelhouders<br />
dienen zoude als kapitaal tot het voeren van den<br />
Sinaschen handel, welke hun zoude worden geoctroijeerd.<br />
Zij oppert daarbij de vraag of niet, alvorens<br />
tot die schadeloosstelling over te gaan, zoude<br />
behooren te worden uitgemaakt, «op welke wijze<br />
in het vervolg het Bestuur en de Handel op en in<br />
de Oost-Indische Bezittingen gedreven zal worden?»<br />
Het voorstel werd als gunstig voor de deelhebbers<br />
beschouwd, en aangehouden. Althans de redenen<br />
voor het uitstel aangevoerd, mogen dien naam wel<br />
dragen, namelijk het afwachten van het Reglement<br />
van Bestuur en Handel voor de Oost-Indische Bezittingen.<br />
Door het Besluit van de Wetgevende<br />
Vergadering van den 18" van Oogstmaand 1802,<br />
bleef de zaak, zoo gewigtig voor velen, al wederom<br />
onafgedaan.<br />
Er bestonden derhalve werkelijke voorstellen<br />
waarvan het voor en tegen kon overwoo-en worden,<br />
doch waaromtrent sommige bezitters van actiën<br />
aarzelden, om zich gunstig uit te laten, uit<br />
vreeze dat die voorstellen van het Staats-Bestuur,<br />
ten gevolge daarvan, als te gunstig zouden worden<br />
ingetrokken; anderen, bij minder grondige kennis<br />
dier zaken, aarzelden, als de voorstellen niet
VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
149<br />
gunstig genoeg oordeelende. Dat onderwerp werd<br />
aangevat door G. K. Van Hogendorp in zijne<br />
«Brieven aan eenen Participant '). » Hij drukt<br />
zich in dezer voege uit (blz. 19): «Voor twee<br />
honderd jaren, toen de Staat onder de oorlogslasten<br />
bezweek, hebben eenige van onze moedige en<br />
schrandere voorouderen het gewaagd, om eenen<br />
nuttigen handel, gewapenderhand voort te zetten,<br />
tot voordeel van het Gerne enebest, tot af breuk van<br />
den vijand en allergevaarlijkst voor de ondernemers.<br />
Uit deze kleine beginselen, gelijk al wat groot is<br />
in ons Land, is een magtig Rijk in Asië opgewassen,<br />
hetwelk eerst een steun van het vaderland<br />
geweest is, en nu wederom het redmiddel van deszelfs<br />
vervallen Finantien worden kan, enz. Zoo<br />
rasch als de Staat vervolgens dit Asiatische Rijk<br />
in zijne handen neemt, is hij eene evenredige<br />
schûvergoeding schuldig, en deze evenredigheid is<br />
verre van de gelijkheid in cijferletters; zoodat eene<br />
actie nu met drie duizend guldens, ik zeg niet in<br />
papier, maar zelfs in geld, af te koopen, geheel<br />
geene schâvergoeding zijn zoude. Wat toch was<br />
de waarde van het geld in de tijden van het uitschot?<br />
Men betale nu eene som, daar men zooveel<br />
mede kunne uitrigten, als men toen met drie duizend<br />
guldens doen kon. Wat toch heeft het oud<br />
kapitaal der actiën niet al aangewonnen, door<br />
moed, door beleid, door geluk ? Men trekke nog<br />
zoo veel af voor Compagnies schulden, zoo blijft er<br />
altijd eene onschatbare waarde in het Asiatische<br />
Rijk over, welke de Staat van de actie-houders<br />
1) Brieven aan eenen Participant in de Oost-Indische Compagnie<br />
door GIJSBEHT KAKEL VAN HOGENDOltr §~c. Amsterdam 1802.
150 VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
overneemt. Deze inwendige waarde der actiën zal<br />
zoo lang in wezen blijven als er regtvaardigheid<br />
onder ons wonen zal. »<br />
De briefschrijver voorts tot het vo<strong>org</strong>estelde plan<br />
overgaande, betoogt hoe onvoldoende eene som van<br />
zes miljoen gulden zoude wezen. De handel op<br />
Sina voor 25 jaren, met een aandeel van den Staat<br />
in de winsten, is mede aan bedenkingen onderhevig,<br />
dewijl die winsten de vrucht zullen wezen van<br />
de nijverheid, van het beleid van hen die aan het<br />
hoofd van dien handel zullen staan. Met andere<br />
woorden: de Staat zal een deel der winsten trekken,<br />
welke het octrooi dat tot schâvergoeding verleend<br />
wordt, zal afwerpen; dus de Staat zal een<br />
deel trekken der vruchten, welke strekken moeten,<br />
om in de geledene schade te gemoet te komen. —<br />
In een volgenden brief evenwel (blz. 24) wordt<br />
door G. K. Van Hogendorp de verklaring afgelegd<br />
«dat het plan van het Staats-Bewind niet te voordeelig<br />
voor de actiehouders en niet te schadelijk<br />
voor den Staat was, en dat men daarbij een' wijzen<br />
middel weg gehouden had.» Eene zoo stellige verklaring<br />
behoeft geene uitlegging of toelichting.<br />
Belangrijk is het, in allen dcele de redeneringen<br />
na te gaan van een man, die sedert zich heeft doen<br />
kennen als een uitstekend Staathuishoudkundige.<br />
Hij ontsteekt een nieuw licht omtrent het<br />
vraagstuk der schadeloosstelling. Hij doet zien in<br />
hoedanige mate de bezitters der actiën, als vertegenwoordigende<br />
de oorspronkelijke deelnemers in<br />
de verschillende Compagniën, welke op het einde<br />
der 16d e eeuw werden opgerigt, tot het drijven<br />
van den handel op Oost-Indië, aanspraken kunnen<br />
vormen verre te boven gaande het oorspronkelijk
VIJFDE HOOFDSTUK. 151<br />
bijeengebragte kapitaal. En waren er niet onschatbare<br />
bezittingen, welke ten gevolge van de vrede ,<br />
werden teruggegeven door de Mogendheid, die onder<br />
een voorwendsel, dat bij vele Gezaghebbers<br />
dier bezittingen ingang gevonden had, zich van dezelve<br />
meester had gemaakt. Het bezit dier koloniën<br />
was derhalve niet langer te betwijfelen. Welke was<br />
echter de waarde dier Bezittingen? Ging het beloop<br />
dier schulden misschien die waarde te boven?<br />
Dit werd door G. K. Van Hogendorp ten stelligste<br />
ontkend. De onzekerheid evenwel om die waarde<br />
in cijfers te brengen, was belemmerend. Na rijpe<br />
overweging kwam de briefschrijver tot het besluit<br />
dat het voorstel van het Staats-Bewind, aan de<br />
eene zijde niet onaannemelijk was, en aan de andere<br />
zijde geene te groote opoffering vorderde. Welligt<br />
zou de aannemelijkheid voor de aandeelhouders aan<br />
G. K. Van Hogendorp nog grooter zijn vo<strong>org</strong>ekomen,<br />
hadde hij destijds kennis gehad aan de hoeveelheid<br />
van het aandeel, dat de Staat in de winsten<br />
van den Sineschen Theehandel, zich zoude<br />
voorbehouden, hetwelk door de Staats-Commissie,<br />
welke op den ll n van Slagtmaand 1802 was benoemd,<br />
zoude worden vo<strong>org</strong>esteld.
ZESDE HOOFDSTUK.<br />
Het geldt de vraag: Welke voordeelen de Oost-Indische bezittingen<br />
aan den Staat en aan de ingezetenen kunnen afwerpen ? Vrije handel<br />
is het stelsel van D. Van Hogendorp. Zijne vijf beginsels.<br />
Aanvankelijke overdrijving, opgevolgd door kalmte van beloog. Jfscheiding<br />
van Bestuur en Handel. Vooruilzigten omtrent de producten:<br />
koßj, suiker, rijst. Nederburgh's stelsel, steeds hetzelfde als<br />
vroeger. Zonderlinge redeneringen, aangetoond door G.K. Van Hogendorp.<br />
Nederburgh's bestrijding van D. Van Hogendorp ; geene wederlegging.<br />
Nederburgh heeft daarin een bondgenoot in F. Fous. Fou<br />
erkent misbruiken; schipbreuken der Retourschepen en de oorzaken<br />
ook andere misbruiken. Fous wenscht te goeder trouw verbeteringen<br />
en geeft die op. Toenadering tusschen de beide stelsels. D. Van<br />
Eogendorp's ontwerp voor den handel op Indië. Javas toestand en<br />
toekomst. Vrede van Amiens in 1802. Beslissing van hei Staats-<br />
Bewind omtrent Bestuur, Cultuur en Handel. Publicatie wegens<br />
den Handel op en in Indië van den In van Lentemaand 1803.<br />
Was het vorige^ Hoofdstuk voornamelijk gewijd<br />
aan het belang der Deelhebbers, on aan de vraag<br />
of en welke regten zij hadden op schadeloosstelling,<br />
thans geldt het eene vraag voor de toekomst, namelijk:<br />
welke voordeelen in het vervolg de Oost-<br />
Indische Bezittingen aan den Staat en aan dev ingezetenen<br />
kunnen afwerpen? Hier geldt het de<br />
vraag: of eene Uitsluitende Maatschappij dan wel<br />
vrije en onbeperkte handel daartoe het meest bevorderlijk<br />
zou wezen, en of misschien een getemperd<br />
stelsel, zoude zijn aan te bevelen? Bereids
ZESDE HOOFDSTUK. 153<br />
is gezegd dat Mr. S. C. Nederburg gewezen Commissaris-Generaal,<br />
de voorstander was van het oude<br />
beginsel: uitsluitende Maatschappij, terwijl Dirk<br />
Van Hoogendorp, laatstelijk Gezaghebber van Java's<br />
Oosthoek, die onder anderen de Compagnie in<br />
Bengale, op Onrust en op Java's Noordkust had<br />
gediend, vrije handel in zijn vaandel voerde.<br />
Het ontwerp tot het verleenen aan de Aandeelhouders<br />
van den handel op Sina bij Octrooi, in het jaar<br />
1802 door hot Staats-Bewind aan het Weto-evend<br />
ligchaam aangeboden, was eigenlijk afkomstig van<br />
D. Van Hoogendorp. Het stelsel van vrije handel<br />
wenschte hij dus evenmin tot Sina te zien uitgestrekt<br />
als tot Japan, omtrent welk laatste rijk een<br />
ieder, ook bij de oppervlakkigste kennis van den<br />
handel op het Rijk Nippon, van de onmogelijkheid<br />
tot vrijstelling overtuigd was. Behalve de beide<br />
werken '), welke als het punt van uitgang moeten<br />
worden beschouwd, en tevens als het beo-insel behelzende,<br />
dat tot grondslag heeft gestrekt, zijn de<br />
volgende, meestal kleinere geschriften, door D. Van<br />
Hogendorp uitgegeven. De hevigheid, welke men<br />
hier en daar in het Berigt ontmoet dat, kort na<br />
zijne terugkomst in Nederland, is in het licht gekomen,<br />
vindt men minder in zijne latere stukken.<br />
Ofschoon hij, na zijn vertrek van Java, ook Britsch<br />
Indie had bezocht, en die reis niet zonder invloed<br />
1) liet eerste Berigt van den tegenwoordigen Toestand der Bataaf<br />
sehe Bezittingen in Oost-Indien en den Handel op dezelve, is<br />
uitgegeven op het einde van 17ÜÜ ; het andere, Stukken rakende den tegenwoordigen<br />
Toestand der Balaafsche Bezittingen in Oost-Indie en den<br />
Handel op dezelve; behelst de Memorie van B. Van Der Oudermculen<br />
van den 10« van Slagtmaand 1785, en de Memorie van een<br />
Ongcnoemdon. 's Hflgc en Delft 1801.
^ ZESDE HOOFDSTUK.<br />
bleef, op zijne denkbeelden omtrent het Bestuur<br />
en den Handel onzer Indische Bezittingen, treft<br />
men in het Berigt omtrent een verbeterd Bestuur,<br />
over al de landen welke in Indie aan Nederland<br />
toebehooren, de volgende beginselen beknoptelijk<br />
uitgedrukt: a. eigendom van land (individueel);<br />
b. vrijheid van persoon; c. vrijheid van handel;<br />
d. afschaffing van alle Heerendiensten en personele<br />
verpligtingen; e. uitoefening van goed onzijdig, en<br />
(zooveel zulks geschieden kan) kosteloos regt. —<br />
Hij gaat hierbij in zijne vorderingen veel te ver,<br />
naarmate van de kennis welke men geregtigd is in<br />
hem te veronderstellen van de Maatschappij op<br />
Java, dewijl noch het eerste noch het vierde punt,<br />
zonder omverwerping van de zeden en gebruiken<br />
m geenendeele kunnen ingevoerd worden. Ook<br />
in andere opzigten vindt men bewijzen van overdrijving<br />
en opgewondenheid. Men verneme hetgeen<br />
hij in het midden brengt omtrent de «Bos<br />
sehen, Houtwerken en Scheepsbouw.» (bl. 82.)<br />
«Bataven! staat verbaasd! hoort met verwondering<br />
wat ik ulieden te zeggen heb. Onze vloot is vernield,<br />
onze handel kwijnt; onze scheepvaart gaat te<br />
gronde; wij koopen, met handen vol goud, houtwerken<br />
en andere benoodigdheden tot den scheepsbouw,<br />
van de JSToordsche Mogendheden; — en op<br />
Java laten wij oorlogs- en koopvaardijschepen met<br />
den wortel in den grond staan! Ja de Javasche<br />
houtbosschen hebben hout genoeg, om in korten<br />
tijd eene aanzienlijke oorlogsvloot te bouwen, en<br />
daarenboven zooveel koopvaardijschepen als wij noodig<br />
hebben. »<br />
Wanneer wij deze en soortgelijke uitdrukkingen<br />
aan du opgewondenheid der eerste jaren van do
ZESDE HOOFDSTUK. 155<br />
omwenteling toeschrijven, dan zal zulks niet te<br />
onregte wezen, omdat zijne latere schriften, daarvan<br />
steeds mindere blijken dragen en, aan bezadigdheid<br />
van betoog en kalme verdediging zijner<br />
beginselen, allezins winnen. Ook worden enkele<br />
overdrevène gevoelens niet met hardnekkigheid<br />
vastgehouden. Of in dezen zijn broeder Gijsbert<br />
Karel Van Hogendorp, oud Kaad en Pensionaris<br />
der stad Rotterdam, wiens gehechtheid aan den<br />
Erfstadhouder bekend was, een weldadigen invloed<br />
op D. Van Hogendorp hebbe uitgeoefend, is geenszins<br />
onwaarschijnlijk, te minder omdat hij zich<br />
ten aanzien van de eigenlijke vrijheid van handel<br />
rangschikte aan de zijde van den oud Gezaghebber<br />
van Java's Oosthoek ').<br />
In de afscheiding van het beheer en bestuur<br />
over de Indische Bezittingen, van den handel op<br />
dezelve , en het vrijstellen van dien voor de ingezetenen<br />
van den Staat, waren de beide broeders<br />
het eens. In zijn antwoord aan een' Ongenoemde,<br />
op het onderzoek der Gronden van zijn stelsel 2 ),<br />
levert D. V. H. vele belangrijke bijdragen, tot<br />
1) Behalve Brieven aan eenen Participant met twee vervolgen,<br />
heeft men do drie declen Verhandelingen over den Oost-Indischen<br />
Handel in 1801 en later uitgekomen, behelzende het I. D. Gedachten<br />
over den Oost-Indischen Handel en Bezittingen, vo<strong>org</strong>edragen in aanmerkingen<br />
op de Memorie van den lieer Van Der Oudcrmeulen, van<br />
10 November 1785. Het II D. Staatkundige Beschouwing van de<br />
Koloniën benoorden en ieoosten Kaap Be Goede Hoop, zijnde eigenlijk<br />
eene Beschouwing van de Kaap-kolonie, en uittreksels uit de<br />
voornaamste reizigers door wie Zuid-Afrika ia bezocht. De Bijlagen<br />
beslaan niet minder dan 388 bladzijde: liet III D. behelst eene<br />
Beschouwing van het Octrooi der Engelsche Oost-Indische Compagnie.<br />
2 ) Dit Antwoord is uitgegeven te 's Hage in 1802, waarop we-<br />
derom Aanmerkingen zijn verschenen.
156 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
eene meer juiste beoordeeling van zijn stelsel in<br />
deszelfs geheel en de onderdeelen. Men ontmoet<br />
aan het einde van dat Antwoord eene Nadere Berekening<br />
van de voordeden die het eiland Java,<br />
onder een goed bestuur, «tot den hoogsten top<br />
van bloei en welvaart gebragt, mogelijk over tien,<br />
vijftien of twintig jaren zou kunnen opleveren.»<br />
Die Staat betreft, koffij, peper, katoen, suiker,<br />
indigo, arak, kakao, kurkuma, lange peper, staartpeper,<br />
tamarinde, kardamom en rijst. Onder die<br />
voortbrengselen zijn or eenigen die in deze dagen<br />
als uitvoer van Java of als zoogenoemde Gouvernementsproducten<br />
niet in aanmerking komen, terwijl<br />
er andere, die daartoe tegenwoordig wel behooren,<br />
niet onder zijn te vinden zoo als Thee,<br />
Kaneel, Cochenille en Tabak. Van de Koffij,<br />
Suiker, Indigo en Bijst brengt D. V. H. de hoeveelheden,<br />
wanneer Java tot den hoogsten top van<br />
bloei en welvaart gebragt zal zijn, de koffij en suiker<br />
ieder op een honderd miljoen pond 'sjaars, de<br />
Indigo op eene miljoen en de Rijst op tien duizend<br />
last. Voor luchtkasteel en werd dit een en ander<br />
uitgekreten; en nogtans, welke is het bedrag dier<br />
voortbrengselen in onzen tijd? Niet geheel onder<br />
die mitsen en bepalingen, welke door hem werden<br />
uitgedrukt, maar toch onder een vrijgevig stelsel,<br />
dat in geenen deele het uitvloeisel hadde kunnen<br />
wezen van uitsluitenden gedwongen handel, — toch<br />
kan gezegd worden dat de schitterende uitkomsten<br />
door hem der Natie bij den aanvang dezer eeuw<br />
vo<strong>org</strong>espiegeld, geheel zijn verwezenlijkt geworden.<br />
Zulks is niet gebeurd binnen eenen tijd van tien<br />
of twintig jaren, maar na verloop van vijftig<br />
jaren. Immers in het jaar 1855 bedroeg op Java
ZESDE HOOFDSTUK. 157<br />
de Gouvernementskoffij 1.155.000 pikols, de Gouvernementssuiker<br />
1.351.000 pikols, beide zonderde<br />
particuliere uitvoer te rekenen. Die beide hoofdproducten<br />
overtreffen dus grootelijks de uitzigten<br />
van D. V. Hogendorp. Zoo ook is het met de<br />
rijst: de geheele uitvoer van Java heeft over het<br />
jaar 1855 bedragen ruim 430.000 pikols, waarvan<br />
naar Nederland — een onbekende uitweg op het<br />
einde der vorige eeuw — ruim 300.000 pikols of<br />
ongeveer de hoeveelheid welke als totale uitvoer<br />
door D. V. H. als mogelijk werd beschouwd, bij<br />
den hoogsten trap van welvaart.<br />
Alvorens te dezen in verdere ontwikkeling te<br />
treden, is het noodig kennis te nemen van het gevoelen<br />
van Nederburgh, opzigtens de vragen hem<br />
ter beantwoording vo<strong>org</strong>esteld door den Raad der<br />
Aziatische Bezittingen en door hem in den aanvang<br />
van het jaar 1802 beantwoord, doch eerst in het<br />
najaar van 1802 in het licht gezonden l ). Hij<br />
erkent dezelfde gevoelens aan te kleven, welke hij<br />
reeds in 1793 huldigde, en welke die waren is uit<br />
zijne handelingen als Commissaris-Generaal op Java<br />
te over bekend. Evenzeer als bij D. V. Hogendorp<br />
vinden wij ook bij hem overdrijving, b. v.<br />
waar hij spreekt (bl. 34) van «zulke uitgestrekte<br />
1) De titel is: Verhandeling over de vragen: — of en in hoeverre<br />
het nuttig en noodzakelijk zijn zoude, de Oost-Indische Bezittingen<br />
van dezen Staat ofte sommigen dcrzelvcn, te brengen op den voet der<br />
"VVest-Indische Volkplantingen; — en — of en in hoeverre het voordceliger<br />
voor dit Gemcenebcst en deszelfs ingezetenen zijn zoude, den<br />
Handel op voormelde Bezittingen bij aanhoudendheid door eene uitsluitende<br />
Compagnie te drijven, dan wel die voor allen 's Lands ingezetenen<br />
open te stellen; en in dit laatste geval op welke voorwaarden,<br />
en onder welke bepalingen. De Aanteekeningcn en Ophelderingen<br />
tot die Verhandeling loopen van bl. 153 tot 252.
158<br />
ZESDE HOOFDSTUK.<br />
bezittingen, die reeds in het jaar 1794 geoordeeld<br />
werden te zijn in een geheel weerloozen staat, en<br />
sedert dat jaar geen de minste ondersteuning van<br />
wat aard ook, uit het Moederland, hebben ontvangen;<br />
die al dien tijd onder den invloed van eenen<br />
verderfelijken oorlog hebben gezucht, en waarin<br />
nogtans, een handvol Europezen de Opperheerschappij<br />
hunner Natie, over eene bevolking van<br />
millioenen menschen ongeschonden heeft bewaard,<br />
zonder dat er de minste schijn of schaduw van<br />
ongenoegen, laat staan van ontrouw of onrustige<br />
bewegingen, heeft kunnen worden bespeurd, en<br />
zulks niettegenstaande de Hoofdplaats ééns vijandelijk<br />
werd aangerand, en de geest van ontbinding<br />
en regeringloosheid, welke in die verschrikkelijke<br />
jaren zoo vele rampen over het menschdom gebragt<br />
heeft, meermalen te Batavia door eenige onzinnigen<br />
is geprovoceerd, en zelfs aangemoedigd geworden,<br />
van waar men zulks niet had behooren te<br />
verwachten. »<br />
Op andere plaatsen, wordt, bij het vooruitzetten<br />
van deze of gene stelling, ten einde alle tegensprekers<br />
den mond te snoeren, het gezag naar het<br />
hoofd geworpen van dezen of genen Gouverneur<br />
die in zijnen tijd, misschien te regt, een beroemden<br />
naam heeft nagelaten. Zoo treft men wel eens,<br />
in plaatse van afdoende redeneringen en bewijsvoering,<br />
den naam van Van Imhoff, of Mossel, of Van<br />
Der Parra aangehaald.<br />
Eigenlijk is de Verhandeling van Ncderburgh<br />
een zonderling stuk vol tegenstrijdigheden. Dan<br />
wordt in de Verhandeling het een of ander beweerd,<br />
waaromtrent men, in de Aanteekening daartoe<br />
behoorende, juist, het tegendeel meent te moeten
ZESDE HOOFDSTUK. 159<br />
opmaken; dan wederom wordt in de Verhandeling<br />
op stelligen toon het een of ander aangevoerd,<br />
waaromtrent men, met veel naïveteit, in de ontwikkeling<br />
der gronden, welke daarvoor zouden<br />
moeten pleiten, eene bewijsvoering ontmoet welke<br />
tot andere uitkomsten voert, dan N. daaruit wil<br />
hebben afgeleid. Ook zijn die tegenstrijdigheden,<br />
door G. K. Van Hogendorp opzettelijk aangewezen<br />
op verschillende plaatsen van eene Memorie over<br />
den Handel en de Culture, geschreven ').<br />
Tegen de beweringen van D. V. Hogendorp<br />
omtrent de opbrengst der producten wanneer Java<br />
tot den hoogsten top van bloei en welvaart gebragt zal<br />
zijn, komt Nederburgh op in deze bewoordingen :<br />
(bl. 123) «maar, wanneer men nu, op het voetspoor<br />
l) Memorie over den tegenwoordigen Slaat van den Handel en de<br />
Culture in de Oost-Indische Bezittingen van den Slaat, geschreven<br />
naar het schijnt in 1802 en 1803, doch niet in den handel gebragt.<br />
Ten bewijze zal ééne aanhaling genoeg wezen. Blz. 127 der memorie<br />
alwaar gehandeld wordt over de Rijst-Culture, leest men: «Ik verkies<br />
wederom, eene beschrijving uit de Verhandeling van den Heer Nederburgh<br />
hier in te lasschen, getrouw aan mijn beginsel, om als er iets<br />
tegen het aangenomen stelsel van dcnzelven te bewijzen valt, de daadzaken<br />
uit zijn eigen werk te ontleenen en te doen zien, hoedanig hij<br />
zelf ons iets beters leert.»<br />
Eene andere zinsnede is minder vleijend nog voor N. — Na dat<br />
G. K. V. H. over do aanzienlijke retouren van koffij door N. vo<strong>org</strong>espiegeld,<br />
en hoe door hem daarop «blinkende vooruitzigten geopend,»<br />
waren, volgt bl. 91. «Thans worden aller oogen op de verschrikkelijkste<br />
wijze geopend, thans leeren wij uit eene onwedcrsprekclijke ondervinding<br />
dat de gemaakte uitrekeningen bloote harsenschimmen waren;<br />
thans zien wij de Cultures denzelfdcn weg van den handel uit<br />
Contracten en van dien met vrije volkon, en thans moeten wij allen<br />
bekennen, dat zoo er geen middel wordt aangewezen om meerdere inkomsten<br />
uit onze Aziatische Bezittingen te halen, dezelve bloote lastposten<br />
zijn voor den Staat, die beter verlaten waren, dan langer aangehouden.<br />
»<br />
4
160 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
van anderen, zoude willen stellen dat Java kan<br />
opleveren een honderd millioenen ponden koffij,<br />
tien millioenen ponden cacao en honderd millioenen<br />
ponden peper en honderd millioenen ponden suiker,<br />
in het jaar, en dat die quantiteiten kunnen verkocht<br />
worden, de koffij tot 10 stuivers, de peper<br />
tot 12 stuivers en de suiker tot 8 stuivers het<br />
pond; wanneer men vervolgens hier op eene diergelijke<br />
berekening maakt, als waarvan de voorstanders<br />
van den vrijen handel zich bediend hebben,<br />
enz. dan blijkt dat de winst welke de natie, dien<br />
handel voor eigen rekening, namelijk zonder vrijen<br />
handel, drijvende, zoude behalen, alleen op die drie<br />
artikelen, zoude bedragen /37.500.000, waarvan<br />
afgetrokken de daarop onderstelde winst, volgens<br />
de berekening van Commissarissen-Generaal tot<br />
/4.709.762, zoo blijft over /32.790.238 welke,<br />
gevoegd bij het één millioen dat reeds overschoot'<br />
volgens de plans van voornoemde Commissarissen'<br />
zoo zoude de nationale schatkist weinig minder<br />
dan vier en dertig millioenen guldens profiteren,<br />
welk voordeel nog meer dan verdubbelen zou, bij<br />
aldien men deze berekening wilde extenderen tot<br />
tachtig millioenen ponden Katoen, een millioen<br />
ponden Indigo, honderd duizend leggers Arak,<br />
een millioen ponden Kakao, een millioen ponden<br />
Kurkuma, tien duizend lasten Rijst en zoo vele<br />
andere artikelen als op zekere Calculate Berekening<br />
welke ik bedoele, bekend staan, en waarbij men<br />
nogtans het zuiver profijt voor 's Lands schatkist<br />
niet hooger heeft gebragt dan tot twintig millioen<br />
guldens '). »<br />
-. 1) Met de prijzen en de winsten van Hogendorp of Nederburgh heb<br />
«»J niet ingelaten, doel, wat de winsten aangaat, vergist zieh do
ZESDE HOOFDSTUK. 1G1<br />
Uit de Aanteekeningen bij de Verhandeling kan<br />
men ontwaren dat N. met de verzekeringen van<br />
D. V. H. den spot drijft (zie bl. 200 en 201) en<br />
desniettemin wordt, door Commissarissen-Generaal,<br />
als op het einde van Oogstmaand 1799 op Java<br />
aanhanden, opgegeven, eene hoeveelheid van ruim<br />
41 miljoen pond koffij en meer dan 13 miljoen<br />
pond poedersuiker (bl. 209 en 210), waar omtrent<br />
het ongeloofelijke berigt gelezen wordt (bl. 229).<br />
«Volgens mijne particuliere information, welker<br />
echtheid ik kan verzekeren, was de suiker in het<br />
jaar 1801 te Batavia wederom zoo weinig in trek,<br />
dat de beste soorten met moeite voor 4 Spaansche<br />
realen het pikol aan particuliere handelaars werden<br />
verkocht; de Compagnie, om zich van haren grooten<br />
voorraad eenigzins te ontlasten, verpligtte de<br />
particulieren, welke koffij en andere producten van<br />
haar wilden inhandelen, om daarbij naar eene zekere<br />
evenredigheid, ook eenige suiker te moeten<br />
accepteren, doch er waren er, die de suiker, nadat<br />
zij die geaccepteerd en betaald hadden, in zee<br />
wierpen, om de daardoor uitgewonnen ruimte in<br />
hunne schepen, te kunnen aanvullen met andere,<br />
naar hunne gedachten, meer winstgevende retouren.<br />
Als dit gebeurd, in een land dat, op zijn hoogst<br />
genomen, thans 15 millioenen ponden suiker in<br />
het jaar voortbrengt, hoe moet men dan een project<br />
beschouwen, hetwelk het jaarlijksche debiet van<br />
dit product aan particuliere handelaars, zonder<br />
eenige tusschenkomst van de Maatschappij, voor<br />
gewezen Commissaris-Generaal, dewijl in de hier boven bedoelde «Nadere<br />
gedetailleerde calculative Berekening,» de zuivere winst gebragt<br />
wordt geenszins op twintig miljoen gulden, maar op ƒ01,737,626.<br />
11
162 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
vast op honderd millioenen ponden, en wel tot de<br />
prijs van 3 stuivers per pond (dat op meer dan zes<br />
Spaansche Realen per pikol uitkomt) wil bepaald<br />
hebben?»<br />
In eene zoo waardige bestrijding der gronden<br />
en redeneringen van D. V. H., waarin het door<br />
dezen, als een der voornaamste voorwaarden gestelde<br />
tijdsverloop, geheel over het hoofd wordt<br />
gezien, heeft Nederburgh een wakker bondgenoot<br />
aangetroffen in den Oud Bewindhebber ter Kamer<br />
Zeeland P. Pous '). Althans deze zegt, in de beantwoording<br />
van het gestelde door D. V. Hogendorp<br />
, ten aanzien der mogelijke koffijproductie op<br />
Java (bl. 24 der Verhandeling).,, Ik kan mij geen<br />
denkbeeld maken, hoc men op eenige grond kan<br />
vaststellen, dat als er in ons land 100.000.000<br />
pond koffij, dus twintig maal meer als nu, en tot<br />
voldoening van 2 /3 der behoeftens van Europa,<br />
hetwelk men berekent 150.000.000. pond te verbruiken,<br />
jaarlijks uit Java wordt ingevoerd, elk pond dan<br />
nog 10 stuivers zal gelden, want de tegenwoordige<br />
prijzen kunnen in. dezen niets afdoen.» In eene<br />
noot wordt, naar aanleiding van eene Memorie van<br />
Palck, Craaijvanger en Schouten, eenige jaren<br />
1) Verhandeling over de noodzakelijkheid dat de handel op de<br />
Oost-Indische Bezittingen der Bataaf sehe -Republiek, bij voortduring<br />
door een uitsluitend Ligchaam gedreven word: door P. Pous Middelburg<br />
1802. liet strekt regtstrecks ter bestrijding van D. V Hogendorp.<br />
Ingevolge het slot der voorrede, voldoet P. met de beantwoording<br />
«alleen aan de inspraak van mijn geweten, aan mijne pligt<br />
en liefde voor mijn Vaderland, en aan de uitnoodiging van den Heer<br />
VAN HOGENDORP, wiens ijver voor hel algemeen belang, naar zijne<br />
denkbeelden, ik op zoodanige prijs stelle, als ik vertrouw, dat hij en<br />
alle andere, mijnen ijver voor dat belang, naar mijne denkbeelden,<br />
zullen beschouwen »
ZESDE HOOFDSTUK. 163<br />
vroeger geschreven, waarbij berekend werd, dat<br />
de koffij uit Indië herwaarts gebragt, «op waarschijnlijke<br />
gronden zou kunnen bedragen 15 millioen<br />
ponden, te verkoopen d 9 stuivers en 4 millioen<br />
ponden suiker, te verkoopen voor 5 stuivers» door<br />
Pous daar bijgevoegd «en eenige jaren later zou<br />
men honderd millioen, dus zes en zeven maal zoo<br />
veel ponden koffij en honderd millioen ponden suiker,<br />
dus vijf en twintig maal zoo veel, uit diezelve<br />
plaats, in de Indien, kunnen halen en aan<br />
de markt brengen, het eerste 10 procento, en het<br />
laatste 60 procento duurder als toen ter tijd!!!»<br />
Van dit onderwerp afstappende, moet opgemerkt<br />
worden, hoe zoo vaak de partijdigheid van Nederburgh<br />
tegen D. Van Hogendorp aan den dag komt,<br />
onder anderen ter plaatse alwaar wordt aangehaald<br />
hoe de salpeter-fabriek, door D. V. H. te Soerabaya<br />
gesticht, ingevolge? het onderzoek der daartoe<br />
ingestelde Commissie, noch wat de moeite, omslag<br />
of kosten aanging behoorde aangehouden te worden.<br />
In weerwil evenwel van dat ongunstige oordeel,<br />
en in weerwil van de ongunstige bevinding van N.<br />
zelf, werd destijds de Salpetermakerij, van wege<br />
het bestuur aan den gang gehouden ').<br />
l) De Commissie dio den 24m. van Wintermaand 1797 naar Socrabaya<br />
word gezonden om D. V. Hogendorp in militair arrest te stellen<br />
en op te zenden, voorts gelast zijnde, alles wat hem betrof, to<br />
onderzoeken, luid in geenen deele ten doel om iets van zijneverrigtingen<br />
in een gunstig licht te stellen. Haar verslag wordt vermeld in<br />
de Verhandeling van N. op bl. 98, en hetgeen N. zelf in 1798 gevonden<br />
heeft, op bl. 233. Het valt niet gemakkelijk overeen te<br />
brengen hetgeen aan N. in 1798 bij eigen onderzoek is gebleken,<br />
met hetgeen deswege in 1795 en later is gebeurd. Zie mijn 4e Deel,<br />
bl. 329. Ook bestond die fabriek nog in 1808.
164 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
Eene gehechtheid, ja vastklemmen aan het<br />
oude is bij Pous, evenmin te miskennen als bij<br />
Nederburgh, en gelijkerwijze zijne partijdigheid<br />
tegen D. Van Hogendorp. Nogtans wordt bij Pous<br />
het bestaan van veel misbruiken erkend. Met loedwezen<br />
komt hij tot de bekentenis dat in het tienjarig<br />
tijdvak, van 1781 tot 1791, het verlies op de<br />
retourschepen, dat gewoonlijk werd berekend op<br />
4y2 %> klom tot 14 ten honderd en dat hem, na<br />
een naauwkeurig onderzoek was gebleken, «dat<br />
ruim de helft der verongelukte schepen, deze ramp<br />
aan de onkunde, en nog meer aan de sterke dranken,<br />
als jenever, arak of brandewijn, te danken<br />
heeft, daar ik,» laat hij er op volgen bl. 73,<br />
«ettelijke voorbeelden zou kunnen opgeven van<br />
eigene Oost-Indische schepen, welkers verlies het<br />
bewezen is veroorzaakt te zijn, doordien op dien<br />
tijd, de wachthebbende Officieren beschonken en<br />
dus tot hunne dienst onbekwaam waren. » Hij<br />
haalt, als voorbeeld aan het schip Breslau, dat met<br />
schoon weder in 1784, in de Golf van Boulogne,<br />
strandde, en het schip Eensburg dat ter reede van<br />
Whampoa (bij Kanton), door het openlaten der<br />
onderste geschutpoorten, achter zijne ankers zonk.<br />
Daarentegen wordt vermeld dat gedurende de jaren<br />
1783—1793, van de 75 ingehuurde schepen, slechts<br />
vier waren verongelukt ').<br />
Verder beklaagt Pous het'( hoe do ondervinding,<br />
vooral in den laatsten oorlog, heeft bevestigd (blz.<br />
76) «dat eerlijkheid, zuivere vaderlandsliefde en<br />
goede zeden, zelden de voorkeur in het begeven<br />
van gewigtige posten, vooral in de Oost-Indiën<br />
1) Dit cijfer mankt een verlies van ruim vijf ten honderd.
ZESDE HOOFDSTUK. 165<br />
hadden.» — «Hoe,» zegt hij blz. 77, «is de<br />
maatschappij van Europeanen in onze Oost-Indische<br />
Bezittingen gesteld? Hoe wordt aldaar het regt<br />
gehandhaafd ? Hoe de belangen van de Maatschappij<br />
en van het Vaderland waargenomen? Hoe hare<br />
kostbare bezittingen verdedigd?» Staaltjes worden<br />
aangehaald, als (op blz. 94) hoe «een Hoofd-Administrateur,<br />
na overtuigd te zijn van voorbedachtelijk<br />
goederen op valsche namen, bij de vendurol<br />
te hebben doen bekend stellen, en zich verder aan<br />
een schandelijk gedrag te hebben schuldig gemaakt,»<br />
toch lid der Hooge Tafel is geworden;<br />
hoe, «een Fiskaal, overtuigd van penningen, direct<br />
aan de Weeskamer toebehoorende, ontvreemd<br />
te hebben, buiten de handen der Justitie is gebleven,»<br />
en hoe aan Commissarissen-Generaal, tijdens<br />
hun verblijf aan de kaap De Goede Hoop, was<br />
gebleken, «dat de reden, waarom in de Tafelbaai zoo<br />
vele schepen van hunne ankers werden geslagen,<br />
was te wijten aan de ankers, die, ten gevolge van<br />
het laten slippen der ankers, in den grond waren<br />
blijven zitten, dewijl, op de scherpe kanten dier<br />
ankers, de kabeltouwen werden stuk geveild, alleen<br />
ten gevolge der schandelijke nalatigheid om die<br />
kostbare ankers niet op te visschen.»<br />
Pous wil derhalve verbeteringen, als hebbende<br />
voor de bestaande gebreken een geopend oog, maar<br />
de gewoonte aan het oude, en de weerzin tegen<br />
het goede, door de omwenteling van 1795 aangebragt,<br />
doen hem evenwel hinken op twee gedachten.<br />
Dat het bestuur over de Indische Bezittingen in<br />
handen van den Staat is overgegaan, wordt door<br />
hem niet afgekeurd, en dat de benoeming der<br />
Ambtenaren in Indië, almede van den Staat uitgaat,
166 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
wordt goedgekeurd, doch de inrigtingen en benamingen<br />
verlangt hij behouden te hebben, met<br />
ruime bezoldingen en pensioen voor brave ambtenaren.<br />
De inlandsche vaart, dat wil zeggen van<br />
haven tot haven, in Indië, wenscht hij van Compagnies<br />
wege verlaten te zien, en de kleine handelskantoren<br />
en loges te zien opgeheven. Zijns<br />
inziens behooren behouden te worden: Java, Amboina,<br />
Banda, Ternate, de kust van Koromandel,<br />
Bengale, Sina en Japan '). De inlandsche vaart<br />
in Indië geheel aan den particulieren handel overlatende;<br />
wil hij van den handel op Nederland slechts<br />
uitgesloten hebben dien met Thee en Specerijen,<br />
waaronder de peper begrepen wordt, Tin en Japansch<br />
Staafkoper. Bij dien uitsluitenden handel<br />
verlangt hij dat de handel in koffij en suiker, te<br />
gelijk aan den particulieren handel en aan de Compagnie<br />
moge worden overgelaten. De handel in<br />
alle andere goederen worde slechts geschonken aan<br />
Nederlandsche kooplieden ; doch zoude moeten geschieden<br />
met Compagnies bodems. Hoewel hij<br />
meerondeels ingehuurde Nederlandsche schepen, van<br />
staatswege wenscht te zien gebruiken, behooren de<br />
Compagnies werven zijns inziens niet geheel afgeschaft<br />
te worden, ofschoon de werven te Amsterdam,<br />
Rotterdam, Middelburg en Enkhuizen, naar<br />
zijn oordeel voldoende wezen zullen, ook voor de<br />
l) Te Palembang wil hij derhalve de Loge, en te Malakka de geheelo<br />
bezitting vaarwel zeggen; alhoewel hij Compagnies Tinhandel wil behouden<br />
en evenwel dit metaal juist van daar komen moest. Van Palembang<br />
haalt Pous aan dat, in weinige jaren, alleen de gebouwen<br />
f1G0 à ƒ170.000 gekost hebben, en de geheele omslag hier over<br />
1789 was berekend op ruim ƒ25.000.
ZESDE HOOFDSTUK. 167<br />
belangen van Delft, Vlissingen, Vere en Enkhuizen.<br />
Zijns inziens behooren Bestuur en Handel in dezelfde<br />
handen vereenigd te wezen. « Nu dat Bestuur niet<br />
alleen voor den handel, maar voor de Indische<br />
voorname inkomsten en het politiek Bestuur aldaar<br />
moet ijveren, nu zie ik geene voldoende reden,<br />
waarom die Directie, in naam en ten voordeele<br />
der geheele Bataafsche Bepubliek, geen handel zou<br />
kunnen drijven » (blz. 92).<br />
Langzamerhand naderen ook zij, welke uit vastgewortelde<br />
gewoonte aan het oude wenschten vast<br />
te houden, meer en meer het stelsel van vrijen<br />
handel. — De gedeeltelijke vrijstelling van den<br />
handel door de Vergadering van 17" van den 29n<br />
van Lentemaand 1791 '), waarbij koffij, suiker en<br />
indigo waren uitgesloten geweest, was ook voor<br />
Pous niet langer voldoende. Te gelijk met de bepaling<br />
van veel verlaagde vrachtpenningen voor de<br />
in landsschepen te laden goederen, worden die belangrijke<br />
producten door Pous aan den vrijen handel<br />
overgelaten. Hij is in dezen te goeder trouw.<br />
Bovendien toont de voormalige Bewindhebber ter<br />
Kamer Zeeland, zijne belangeloosheid, meer dan de<br />
andere aandeelhebbers, wijl hij (blz. 101) er in<br />
toestemt dat het oorspronkelijk kapitaal zijner actiën<br />
hem verblijve, mits betaling van behoorlijke<br />
interest, en de hoofdsom bij j aarlij ksche uitlotingen<br />
worde afgelost.<br />
Over den handel met meerdere of mindere beperkingen,<br />
zoo als in de voorstellen van Pous en<br />
anderen wordt ontwikkeld, laat D. Van Hogendorp<br />
i) Zie D. IV, bl. 221.
168 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
zich in dezer voege uit ') : « Al wil men een soort<br />
van vrijen handel, met modification toestaan, en<br />
zelfs den handel in Indië, of van haven tot haven,<br />
geheel open stellen, dan kan dit echter volstrekt<br />
niets helpen, zoo lang als het stelsel van verpligtc<br />
Leveranciën staan blijft. Want van wie zal men<br />
koopen? Zoo lange er verpligte leverancien zijn,<br />
kan en zal de Javaan niet meer planten, dan zoo<br />
veel als hij voor zijne eigene nooddruft noodig<br />
heeft, en zoo veel als hij door den Eegent gedwongen<br />
wordt om, voor het contingent of de verpligte<br />
leverantie, te moeten leveren.» — Hierin gaat, op<br />
zijne beurt, D. V. H. te verre, dewijl er een aantal<br />
voorwerpen waren, die niet aan verpligte leverantie<br />
op Java waren onderworpen.<br />
Er waren nog altijd mannen, welke van de<br />
grootste vasthoudendheid de ontwijfelbaarste bewijzen<br />
gaven, en die staande hielden : «De Compagnie<br />
moet niet vernietigd worden; de handel op Oost-<br />
Indie moet niet aan particulieren afgestaan worden.»<br />
D. Van Hogendorp hield van zijne zijde onwrikbaar<br />
vast aan zijne denkbeelden, ofschoon hier en daar<br />
wijzigingen toelatende of aanduidende. Hij begreep<br />
te regt hoe kostbaar eene bezitting Java<br />
was. Naar waarheid heet het: «Wij hebben<br />
en houden nog het onbegrijpelijk rijk en gezegend<br />
Java, hetgeen eene goudmijn voor de Kepubliek<br />
kan worden, door zijne overvloedige en<br />
schoone producten en ongemeene vruchtbaarheid. » —<br />
Hij dringt er vooral op aan om, bij de herstelde<br />
vrede, zijn stelsel van vrijen handel, en de afschaffing<br />
van verpligte leverantien op Java in te<br />
!) Antwoord (tan eenen, Oiignwnndcn bl. Vi.
ZESDE HOOFDSTUK. 169<br />
voeren. Hij zegt: «Het tijdstip tot eene zulke verandering<br />
is allergunstigst; zoo is het door de gelegenheid,<br />
het oogenblik en de mogelijkheid aan te<br />
bieden om een beter stelsel voor het bestier van<br />
onze Oost-Indische Bezittingen en den handel op<br />
dezelven aan te nemen, en met voorzigtigheid,<br />
zachtheid, doch ook fermiteit in te voeren.» Ongetwijfeld<br />
zou het grootelijks aankomen op de mate<br />
van voorzigtigheid, doch tevens toegevendheid, maar<br />
met de noodige veerkracht gepaard. Het laat zich<br />
wel niet betwijfelen of D. Van Hogendorp zelf zou<br />
daarin, bij de toepassing van zijn stelsel zijn te<br />
kort geschoten.<br />
Na de ontwikkeling der vijf beginselen, door<br />
hem op den vo<strong>org</strong>rond geplaatst, in onderscheidene<br />
meest kleine geschriften, komt D. Van Hogendorp<br />
te voorschijn met een Ontwerp om de Oost-Indische<br />
Compagnie, als een handeldrijvend ligchaam te<br />
herstellen '). Tot hiertoe heeft hij — zoo oordeelt<br />
hij zelf — getracht te bewijzen:<br />
1<strong>°</strong>. Dat de kosten van beheer en verdediging,<br />
de winsten, op den handel behaald, te boven<br />
gingen ;<br />
2". Dat do politieke toestand van Indie, sedert<br />
lang, vooral sedert de veroveringen der Engelschen<br />
in die gewesten, geheel van gedaante veranderd is ;<br />
3<strong>°</strong>. Dat dienvolgens ook de aard van den handel<br />
op Oost-Indië, van gedaante is veranderd.<br />
1) De eigenaardige titel luidt aldus: Ontwerp om de Oost-Indische<br />
Compagnie dezer Landen, in haren vorigen bloei en welvaart, beschouwd<br />
als een handeldrijvend Ligchaam, ie herstellen. Opgedragen<br />
aan de IToofd-Parlicipanten en verdere Deelgenooten, eigenaars der<br />
actiën of aandeelen in die Compagnie door DIRK VAN HOGENBOEP<br />
In den Hagc.
170 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
Uit dien hoofde wordt door hem als grondslag<br />
aangenomen, dat alle regt van eigendom op de<br />
Bezittingen enz. in Indie, aan den Staat behoort<br />
over te gaan; dat de Staat daarentegen alle schulden<br />
overneme ; aan de aandeelhebbers het oorspronkelijk<br />
ingelegde kapitaal uitkeere, en hun bovendien<br />
den handel op Sina verleene met een Octrooi<br />
voor den tijd van 20 of 25 jaren.<br />
De handel op Sina kan, ingevolge de verzekering<br />
van D. Van Hogendorp, met weinig comptanten<br />
worden gevoerd, dewijl men op Java en in<br />
de Molukken zou kunnen inkoopen: Tin, Peper,<br />
Specerijen, Vogelnestjes enz. voor de Sinasche markt<br />
geschikt. De betaling dier goederen in Indie zoude<br />
kunnen geschieden in wissels op Nederland. —<br />
Behalve die handel op Sina, uit krachte van een<br />
Octrooi, wil hij ook aan de ingezetenen van Java<br />
enz. toestaan op Sina handel te drijven, doch slechts<br />
voor zoo veel betreft den uitvoer daarheen, terwijl<br />
door hen het provenu hunner aangevoerde goederen,<br />
zou moeten worden gestort in de kas der<br />
Faktorij van de Handelmaatschappij te Kanton,<br />
waarvoor ook door hen, wissels op Holland zouden<br />
worden ontvangen. — Die handel, door particulieren<br />
gedreven, zou dus van alle retouren of uitvoer<br />
uit Sina verstoken wezen, en de voordeden enkel<br />
door de uitvracht moeten verkregen worden. —<br />
Volgens D. Van Hogendorps redenering zou, die<br />
handel eenmaal aan den gang zijnde, zich binnen<br />
korten tijd uitbreiden, zoodanig, dat de Compagnie<br />
binnen weinige jaren wel zes miljoen pond thee uit<br />
Sina in Nederland zal kunnen invoeren, en in staat<br />
zal wezen, eene billijke winst aan do Deelhebbers<br />
uit te koeren.<br />
»
ZESDE HOOFDSTUK. 171<br />
Tot dit ontwerp behoort, in betrekking tot den<br />
handel bij Octrooi op Sina, dat die handel gedreven<br />
worde in schepen van 's Lands Marine en liefst<br />
Linie-schepen, dan wel in daartoe expresselijk gebouwde<br />
Sinasvaarders, zoo als bij de Engelschen<br />
gebruikelijk is.<br />
Eene opmerking wordt er nog bijgevoegd, namelijk<br />
dat de Engelschen tijdens zij in het bezit waren<br />
van de Molukken, met veel kosten en moeite,<br />
jonge nagel- en muskaat-boompjes, naar hunne<br />
Oost-Indische Bezittingen, inzonderheid naar Benkoelen,<br />
hadden overgebragt. Naar het oordeel van<br />
Van Hogendorp, zouden de Engelschen in dat<br />
overbrengen met de nagelteelt slagen, waardoor<br />
dezerzijds alleen, als uitsluitende cultuur ten voordeele<br />
van den Staat, die in muskaatnooten en foelie<br />
kunnen behouden worden. Het zou dienvolgens<br />
raadzaam wezen, het yejspligi aankweeken van de<br />
girofïelnagel op Amboina te laten varen, dewijl<br />
daarin geen alleenhandel meer zoude kunnen<br />
bestaan.<br />
Aan het Bestuur van Staatswege was men alredo<br />
gewoon geraakt, en het personeel van dat<br />
Bestuur in Nederland was al meer en meer ingekrompen.<br />
Die verandering ontmoette algomeene<br />
goedkeuring. Het vraagstuk van vrije handel<br />
vond ook van lieverlede meer ingang, en dit was<br />
voor den oppervlakkigen beschouwer genoeg. Die<br />
dieper doorzag en met hetgeen op Java gebeurde niet<br />
geheel onbekend was, voor dien bestond nog eene<br />
andore zwarigheid, hoe namelijk die handel door<br />
de producten van Java gevoed zoude worden.<br />
Zouden de gedwongene leverantien van koffij,<br />
suiker, peper enz., zoo als tot daartoe, in stand
172 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
worden gehouden en zouden, door het Nederlandsen<br />
Bestuur, van al die producten, zoowel als van de<br />
Moluksche specerijen, het Malakka en Banka-tin,<br />
de Banjermassingsche peper enz. „op geregelde<br />
tijden te Batavia veilingen worden gehouden, en<br />
zouden alsdan zoowel vreemde als Nederlandsche<br />
Kooplieden mogen koopen en uitvoeren? — Dan<br />
zouden de misbruiken en knevelarijen, waaraan de<br />
Nederlanders zich ten nadeele der- inlanders<br />
schuldig maakten, blijven bestaan. — Of zoude<br />
men de verpligtingen opheffen, welke de Oost-<br />
Indische Maatschappij den Keizer en den Sultan<br />
had opgelegd, en de hun opgelegde leveringen hun<br />
kwijtschelden? In dat geval imraers bleven de<br />
Javaansche Vorsten en Eegenten in het bezit van<br />
hun regt, om naar goedvinden - behoudens de<br />
adat (overleveringen of gebruiken) ~ aan het volk<br />
meerdere of mindere verpligtingen op te leggen.<br />
Dan zou de handelaar van de Shabandaars of andere<br />
gemagtigden der Vorsten moeten inkoopen,<br />
zoo als tijdens de eerste komst der Nederlanders op<br />
Java geschiedde; en het is twijfelachtig of met<br />
die verandering de handel en de handelaar gebaat<br />
zouden wezen. De Javanen zelven of met andere<br />
woorden de eigenlijke voortbrengers, zouden waarschijnlijk<br />
in denzelfden toestand blijven, waarin zij<br />
zich bereids bevonden toen de Nederlanders de<br />
eerste reize Java bezochten. - Hen echter te<br />
ontslaan van de banden die hen aan hunne regeerders<br />
hechtten, en hen te ontheffen van de verpligtingen,<br />
welke zij jegens dezen te vervullen hadden,<br />
zou geene weldaad, zou slechts eene schijnbare<br />
menschlievendheid wezen. Do leveringen in natura,<br />
de heerendiensten en andere personele preetatien
ZESDE HOOFDSTUK. 173<br />
treden op Java in de plaats der belastingen, welke<br />
hier te lande, onder zoo velerlei vormen, moeten<br />
gedragen worden. Doch daar grijpen ze nog dieper<br />
in het eigenlijke leven en de huishouding van den<br />
Staat ; de ingezetenen van die verbindtenissen jegens<br />
hunne Vorsten en Eegenten te ontslaan, zou slechts<br />
met geweld uit te voeren zijn, als beroovende de<br />
hoogere standen onder de Javanen van alle middelen<br />
van bestaan. Men zou de banden, welke de<br />
geheele Maatschappij op Java te zamen snoeren en<br />
onderling verbinden, gewelddadig moeten verscheuren<br />
— en het heerlijke, vruchtbare Java zou aan<br />
de schromelijkste wanorde worden prijs gegeven.<br />
Regeringloosheid en bloedtooneelen zouden het zoo<br />
schoone Java onderst boven keeren en tot een<br />
moordhol maken. En wat zoude er onder dat alles<br />
van de Nederlandsche Oppcrmagt op Java worden?<br />
Ook de Nederlanders zouden in dien chaos van<br />
verwarring verzwolgen worden.<br />
Maar nog iets: wanneer de Nederlandsche Staat,<br />
thans in plaats van de Oost-Indische Maatschappij<br />
getreden, van de verpligte leveringen, hetzij kosteloos<br />
of tegen geringe betaling plaats hebbende,<br />
geheel afstand deed, wat bleef er dan overig van<br />
die winsten of voordeelen, waaruit inzonderheid de<br />
inkomsten op Java en in Nederland, uit de Indische<br />
producten voortvloeijende, hadden bestaan?<br />
En waren de winsten op de producten niet de<br />
voornaamste inkomsten geweest? In zoodanige<br />
omstandigheden zouden er, bij vrijen handel, alleen<br />
overschieten de in- en uitgaande regten, welke op<br />
den handel konden gelegd worden. Was het niet<br />
zeer twijfelachtig of de Vorsten, de productie voor<br />
uitvoer, in zoodaniger voege zouden aanmoedigen
174 ZESDE HOOFDSTUK.<br />
dat eensdeels de handel daardoor bloeijen, en anderdeels<br />
de baten der in- en uitgaande regten<br />
genoegzaam zouden wezen, om de kosten van het<br />
Bestuur en allen verderen omslag, daaruit te<br />
bestrijden? Bij al die overwegingen, kon het<br />
niet twijfelachtig blijven naar welke zijde de schaal<br />
zou moeten overslaan.<br />
Ware menschlievendheid vorderde evenwel dat<br />
de noodige maatregelen werden genomen om<br />
kneyelarij en ontrouw voor te komen of gestrengelijk<br />
te straffen. Daartoe was bereids door Pous<br />
den weg aangewezen: eerlijke, bekwame ambtenaren<br />
te plaatsen, hun ruime bezoldingen toe<br />
te staan, en pensioen te verkenen aan getrouwe<br />
dienaren.<br />
Dan, de vrede was gesloten, en de hand moest<br />
aan de ploeg geslagen worden. Bij sommigen was<br />
een ontwerp geopperd, dat eene gezuiverde O. I.<br />
Compagnie konde worden genoemd, of ook een<br />
plan waarbij de Engelsche O. I. Maatschappij, ingevolge<br />
het haar verleende Octrooi van den Jare<br />
1794, zou worden tot grondslag gelegd. Met de<br />
ontwikkeling van het een en ander had zich Gr. K.<br />
Van Hogendorp bezig gehouden, in de geschriften,<br />
welke bereids zijn genoemd geworden. Nog was door<br />
hem besproken, het herstel door zijnen broeder<br />
aangeprezen. Hij was bezig met eene vergelijking<br />
tusschen die drie stelsels te schrijven, toen doorhet<br />
Gouvernement het laatste werd aangenomen.<br />
HeL betrof namelijk dat door D. V. Hogendorp<br />
was «aangeprezen, en naderhand gewijzigd, bepaald<br />
en uitgewerkt geworden, zoo door hem als anderen,<br />
tot dat het eindelijk, door eene Commissie aangenomen<br />
on vo<strong>org</strong>edragen, en door het Gouvernement
ZESDE HOOFDSTUK. 175<br />
gearresteerd is geworden» Daarbij zijn ook de<br />
beginselen, door G. K. Van Hogendorp vo<strong>org</strong>estaan,<br />
aangenomen geworden.<br />
Volgens het, ofschoon slechts voorloopig, door het<br />
Staats-Bewind aangenomen stelsel zal het Bestuur<br />
en de Handel geheel van elkander gescheiden zijn;<br />
de Eegtsbedeeling onafhankelijk; en, ten einde de<br />
nijverheid onder de Javanen weder in het leven te<br />
roepen, welke door den druk der Oost-Indische<br />
Maatschappij of hare ambtenaren, geheel was uitgedoofd,<br />
zal aan den planter de vrije beschikking<br />
worden gelaten over zijnen oogst, nadat door hem<br />
de lasten zullen zijn gekweten. Er zal dus werkelijk<br />
vrije cultuur bestaan, en deze zal de grondslag<br />
worden van den vrijen handel. De voldoening der<br />
belastingen in nature zal blijven bestaan of in de<br />
plaats komen van wat men noemt Contingenten.<br />
Zoo zal de koffij en de peper voortaan kunnen gerangschikt<br />
worden onder de vrije cultuur met Contingent.<br />
Thee uit Sina en koper uit Japan blijven<br />
voorwerpen van uitsluitenden handel. De specerijen<br />
blijven, zoo als zij vroeger waren, levermg van<br />
alles aan den Staat, in plaats van aan de Oost-<br />
Indische Compagnie. De Tin zal, ingevolge de<br />
Contracten, voortaan aan den Staat geleverd wornen.<br />
— De suikerfabrikanten zullen eene zekere<br />
hoeveelheid suiker, tot verhoogde prijzen, leveren,<br />
en van het overige de vrije beschikking<br />
behouden.<br />
Dat stelsel werd ingevoerd, overeenkomstig de<br />
voorstellen der Staats-Commissie, door het Staats-<br />
Bestuur op den 11" van Slagtmaand 1802 ingesteld<br />
— waarover nader. Het was uit krachte<br />
van haar voorloopig voorstel, van den 16 n van
17G ZESDE HOOFDSTUK.<br />
Sprokkelmaand 1803, dat die inrigtingen tot stand<br />
kwamen en bekend gemaakt werden bij Publicatie<br />
van het Staats-Bewind van den l n van Lentemaand<br />
1803 ] ). Daarbij werd de vaart uit de Republiek op<br />
Batavia en de West van Indië voor alle ingezetenen<br />
der Republiek opengesteld. Door de West van Indië<br />
wordt verstaan de Westkust van Sumatra en Malakka,<br />
benevens alle landen en plaatsen West en Zuid<br />
van Sumatra tot aan de Kaap de Goede Hoop.<br />
De eenige goederen van dien handel uitgesloten<br />
zijn amunitie van oorlog en amfioen. — Alle goederen<br />
« om de West van Indie verhandeld wordende,<br />
de suiker van Java daaronder begrepen,»<br />
de thee uitgezonderd, mogen regtstreeks in Nederland<br />
met Bataafsche en vreemde schepen, worden<br />
ingevoerd. — Van de goederen te Batavia verhandeld<br />
wordende, mag alleen suiker, door particuliere<br />
Bataafsche ingezetenen, alhier worden ingevoerd<br />
; ten ware het Indisch Bewind, op Java<br />
andere goederen mögt verkoopen, in welk geval<br />
ook die mogen worden ingevoerd. — De binnenlandscho<br />
vaart en handel, of die van haven tot<br />
haven, mag plaats hebben tusschen de boven, voor<br />
den algemeenen handel, opgestelde plaatsen. — Tot<br />
opbeuring van den handel op de Nederlandsche<br />
Bezittingen in Bengale of ter kust van Koromandel<br />
en Malabaar, zullen de van daar naar Nederland<br />
uitvarende schepen, aldaar aan geenerlei uitgaande<br />
regten zijn onderworpen, mits op de vaart herwaarts<br />
geen last brekende.<br />
Die Publicatie behelsde voorzeker zeer belangrijke<br />
bepalingen voor den handel, en dewijl het<br />
') Zie Bijlage No. V.
ZESDE HOOFDSTUK. 177<br />
niet te verwachten was dat de Staat zich met zoodanige<br />
vaart en handel zoude bemoeijen, vooral<br />
dewijl de particuliere schepen ook zouden gebruikt<br />
worden tot het overvoeren van manschappen, voor<br />
rekening van den Staat naar Indie, zoo was het<br />
te verwachten dat de in- en uitgaande regten matig<br />
zouden gesteld worden.<br />
13
ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
De Kaap-Kolonie teruggegeven. Toestand; stormen. Barrow. Zendelingen<br />
Van Der Kemp en Kieherer. De JEngelsc/ten tegen over de<br />
Kolonisten. Distriet Graaff-Regnel. De Kaffers. De Mist Comm.<br />
Gen. ter overname der Kaap-Kolonie en de Gen. Janssens als<br />
Gouverneur; zij beide bezoeken de Binnenlanden. Vernieuwde<br />
oorlog met Engeland. Versterking van de l'as van Hottentotsch<br />
Holland, en verdere maatregelen. Verbeteringen door den Commis.<br />
Gen. Last tot bevordering en uitbreiding van Landbouw en Veeteelt.<br />
Theeculluur. Spaansche schapen. Hannen van Kolonisatie<br />
van Mr. 6. K. Van Hogendorp en F. van Bouchenröder. Gevoelens<br />
van G. K. V. Hogendorp over de Kaap-Kolonie. V. Bouchenröder<br />
vertrekt met landverhuizers den 23« van Wintermaand 1802.<br />
Hij onderzoekt de Z. O. Kust der Kolonie. Voorstellen tot Kolonisatie;<br />
gunstige beschikking; op 18 van Louwm. 1804 minder<br />
gunstig. Ongunstig oordeel van den C. G. De Mist over de Kolonisatie.<br />
De Gouverneur weigert de gevraagde landerijen. Landerijen aan de<br />
Houibaai aangeboden. Groole teleurstelling voor V. Bouchenröder<br />
Hij ontvangt op den 29» van Oogstmaand 1804 bevel om de Kolonie<br />
te verlaten. Toestand der grenzen. Orkaan d. 2n van Slaglmaand<br />
1805. Vijandelijke Vloot d. én van Louwmaand 180G. Toestand<br />
der Kaapstad. De Engelschen landen den 6n van Louwm. Aanval<br />
op den 6», met goeden uilslag bekroond. Verdrag van den<br />
Luit. Kol. Van Prophalow met de Engelschen 10» van Louwmaand<br />
1806. Voorwaarden. De Gouverneur in de Pas van Hotienlolsch-Holland<br />
capituleert den 23» van Louwmaand, De Kaap-<br />
Kolonie voor Nederland verloren.<br />
Onder de aan de Bataafsche Republiek teruggegevene<br />
Oost-Indische Bezittingen, behoorde de<br />
Kaap-Kolonie. Was sedert eenige jaren in Groot-<br />
Brittanje de openbare meening opgewekt geworden
ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
179<br />
— die hefboom welke aldaar zoo veel vermag — om<br />
Ceylon als eene onschatbare bezitting te doen beschouwen,<br />
welke eenmaal verkregen, niet weder<br />
mögt worden teruggegeven, zoo was dit meer ter<br />
zake der ligging, nabij de kust van Koromandel,<br />
doch nog meer van wege de voortreffelijke baai<br />
van Trinkenomale, zoo eenig om, in de Golf van<br />
Bengale, bij stormen eene veilige schuilplaats aan<br />
te bieden — zoo als bereids vroeger alhier<br />
is aangewezen. Weinig was het nog opgemerkt<br />
— dat ook aan Afrika's Zuidhoek eene<br />
veilige haven, van zeer groote waarde, werd<br />
gevonden. Het had indruk gemaakt dat in het<br />
storm-saisoen — onze zomertijd — in de Tafelbaai<br />
menig schip was te gronde gegaan, en vele menschen<br />
hun graf in de golven hadden gevonden.<br />
Bij het Britsch Gouvernement nogtans was het<br />
bekend dat in Bloei-, Zomer- en Hooimaand, in<br />
Baai-Fals, inzonderheid in dat gedeelte, dat Simonsbaai<br />
wordt geheeten, zelfs voor de grootste<br />
vloten, veiligheid is te vinden. En de afstand van<br />
daar naar de Kaapstad, over de landtong, welke<br />
het schier-eiland van de Stormkaap (Kaap de Goede<br />
Hoop) aan Zuid-Afrika vasthecht, is slechts van<br />
weinige uren. — Uit dien hoofde had Groot-<br />
Brittanje er, bereids bij de vredes-preliminairen, op<br />
aangedrongen, dat als vrijhaven, de Tafelbaai en Simonsbaai,<br />
voortaan voor alle natiën zouden openstaan.<br />
Dit beschouwde men, dezerzijds als eene<br />
belangrijke opoffering.<br />
Het scheen dat men daarbij over het hoofd zag<br />
hoe de Kaap-Kolonie almede, van wege buitengewone<br />
gezondheid, uitmuntte. Meermalen waren<br />
Engelschen uit Bengale daar heen gekomen, om<br />
12*
180 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
er herstel van gezondheid te zoeken en te vinden.<br />
Bovendien, dewijl de zeereizen dikwijls nog van<br />
längeren duur waren dan tegenwoordig, en de<br />
voorbehoed- of geneesmiddelen tegen het zoo gevreesde<br />
scorbut nog niet zoo doelmatig waren als<br />
ze sedert zijn geworden, diende ook de Kaapstad<br />
tot ververschings-plaats voor den afgetobden zeeman,<br />
en tot een welkom verblijf voor de zieken.<br />
Tot dat een en ander was die Kolonie oneindig<br />
beter geschikt dan het rots-eiland Sin>Helena, dat<br />
bovendien alle levensbenoodigdheden van elders<br />
moet ontvangen.<br />
Nog heette Zuid-Afrika's Uithoek dor en onvruchtbaar,<br />
ook bij Macartney, dewijl nu en dan,<br />
evenwel niet dikwijls, het land door droogten werd<br />
bezocht en geteisterd. — Hoe noodlottig soms de<br />
Noordwester stormen konden wezen ; daarvan strekte<br />
de vijfde dag van Slagtmaand 1799 — dus te midden<br />
van het schoone jaargetijde — tot een treurig<br />
aandenken. Behalve de Noord-Amerikaansche en<br />
andere schepen, welke er op strand geraakten en<br />
groote schade loden, was vooral het lot van het<br />
Engelsche Oorlogschip The Sceptre, Kapitein Edwards<br />
, hebbende aan boord 300 koppen , zeer betreurenswaardig,<br />
«Het dreef tegen den avond van<br />
zijne ankers, de masten raakten over boord, en als<br />
een wrak kwam het tegen den wal. Onder de<br />
aan boord zijnde manschappen, bevonden zich<br />
cenige soldatenvrouwen met kleine kinderen en zuigelingen.<br />
Van oogenblik tot oogenblik werd de<br />
toestand van die aan boord waren, treuriger. Het<br />
schip werkte en kraakte geweldig, de wind loeide,<br />
de stortregen kletterde, digte duisternis belette te<br />
zien, of er redding mogelijk was. Omstreeks tien
ZEVENDE HOOFDSTUK. 181<br />
ure was het gegil en gejammer, dat aan het strand<br />
vernomen werd, zoo doordringend, dat de Officieten<br />
en manschappen van den bodem, welke zich<br />
aan wal bevonden, met diepen weedom werden<br />
vervuld. Een groot vuur was door hen ontstoken,<br />
om de rigting aan te duiden, waar redding mogelijk<br />
was. Eigenlijke hulp aan te brengen, vermogten<br />
zij niet. Het achterschip verzonk in de diepte<br />
en sleepte velen mede; onderscheidene schipbreukelingen<br />
werden gekneusd, verminkt, halfdood, op<br />
den oever geworpen. Nog weinige oogenblikken :<br />
eene geweldige stortzee overstelpte het wrak en<br />
wat er nog van het schip was overgebleven — verdween.<br />
Te elf ure werd geen geschreeuw of gekerm<br />
meer gehoord. Behalve het geloei van den<br />
stormwind vernam men niets meer. Digte duisternis<br />
bedekte alles ')!»<br />
Om de Kaap-Kolonie in Engeland uit een meer<br />
gunstig oogpunt te leeren beschouwen, daartoe was<br />
een man noodig als J. Barrow, die Lord Macartney<br />
als Gezantschaps-secretaris naar Sina verzeld,<br />
en zich aireede door eene beschrijving dier reis,<br />
zoo binnen als buiten Engeland, gunstig had bekend<br />
gemaakt. Hij vertrok met Lord Macartney<br />
naar Zuid-Afrika, toen deze in Bloeimaand 1797<br />
als Gouverneur daarheen kwam. De beschrijving<br />
zijner Reizen in de Kolonie, is belangrijk en wat<br />
het land en de voortbrengselen aangaat, gunstig,<br />
ofschoon hij als Engelschman zeer tegen de ingezetenen<br />
is ingenomen, dewijl die reeds genoeg van<br />
het Engelsch bestuur gezien hadden, om het met<br />
1) G. LAUTS. Geschiedenis van de Kaap De Goede Hoop, Neder-<br />
Undsche Volkplanting. W. 144.
182 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
afkeer te behandelen, alhoewel het vooral in de<br />
Kaapstad aan velen groote voordeelen in den schoot<br />
wierp ').<br />
Onder het Engelsche Bestuur waren de eerste<br />
Zendelingen in de Kolonie gekomen om Hottentotten<br />
en Kaffers tot het Christendom te bekeeren.<br />
Onder die eersten bevonden zich twee Hollanders,<br />
Van Der Kemp , die Med. Dokter te Rotterdam<br />
was geweest, en Kicherer van 's Hage. Zij waren<br />
door het Londensch zendelinggenootschap uitgezonden<br />
en over Van Der Kemp is met ingenomenheid<br />
veel voor en tegen gesproken. Zijn vroeger leven<br />
was zeer stormachtig geweest. Zijne vrouw en<br />
dochter op de Maas voor Rotterdam hebbende<br />
verloren, terwijl hij zelf er ter naauwernood het<br />
leven afbragt, kwam hij tot inkeer en van toen af<br />
was hij met brandenden ijver vervuld voor de uitbreiding<br />
van het Christendom onder de heidenen.<br />
Die opofferende geestdrift verloochende hij sedert<br />
niet, begaf zich onbeschroomd onder de Kaffers,<br />
tot daartoe aan de blanken zoo vijandig dat er zijn<br />
leven geen oogenblik zeker was. Hij verwaarloosde<br />
zelfs alle beschaafde vormen, maar verkreeg<br />
grooten invloed onder de Kaffers en Hottentotten.<br />
Na deze eerste Zendelingen hebben velerlei zendelinggenootschappen,<br />
hunne heilboden naar die omstreken<br />
gezonden. Als het meeste nut stichtende<br />
worden die van de Moravische Broederschap, door<br />
de Kolonisten algemeen geacht.<br />
Het was alsof de verschijning van den vreemdeling<br />
in de Buiten-Districten de onderlinge twisten<br />
') JOIJN BARROW. Beizen in de Binnenlanden van het Zuidelijk<br />
gedeelte van Afrika, in de jaren 1707 en 1798. Vier deelen.
ZEVENDE HOOFDSTUK. 183<br />
deed vergeten, en de leuze der vaderen wederom<br />
in het leven riep. De hooghartigheid van dien<br />
vreemdeling, de minachting waarmede hij de Boeren<br />
behandelde, en zijne weinige goede trouw, ten<br />
aanzien van de vervulling van het verdrag, droegen<br />
daartoe veel bij. Maar zijne partijdigheid ten<br />
voordeele der Hottentotsche bedienden — geen slaven<br />
— bragten de gemoederen der eigenlijke Kolonisten,<br />
die bij den vreemdeling zeer verre in<br />
beschaving ten achteren waren, tot onverholen<br />
weerzin. Zoo werd toen, in weerwil van het verdrag,<br />
door den Gouverneur Lord Macartney, van<br />
alle ingezetenen den eed van getrouwheid aan Engeland<br />
werd afgeëischt, deze door niet weinig planters<br />
geweigerd; die, uit vreeze van uit de Kolonie<br />
te worden gezonden, dieper in het binnenland, de<br />
wijk namen. — Hetgeen vooral had mishaagd,<br />
was dat door den Gouverneur Craigh, een Korps<br />
gewapende Hottentotten als militie werd opgerigt,<br />
bestemd om de weerbarstige boeren in bedwang te<br />
houden. Dit was voor de Hollandsche planters<br />
zoo grievend, dat een gloeijenden haat tegen de<br />
Engelschen in het algemeen daarvan het gevolg was.<br />
De ingezetenen van de Drostdij Graaff-Reynet,<br />
het verst verwijderd van de Kaapstad, waren bekend<br />
als het meest rusteloos, en meest tot weerstand<br />
geneigd. Nu werd door de Engelschen een<br />
door de Boeren verdreven Landdrost, met geweld<br />
hersteld, en Hottentotsche militie hem toegevoegd.<br />
De opvolgende woelingen noodzaakten den Gouverneur<br />
Encelsche troepen daar heen te zenden. Negen<br />
hoofden van den opstand werden naar de<br />
Kaapstad vervoerd en ter dood veroordeeld, doch<br />
zij bleven in de gevangenis. Toen de Kolonie aan
J-O* ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
Nederland werd teruggegeven, oordeelde men, dat<br />
eene vierjarige gevangenis, straffe genoeg voor hen<br />
was, en zij werden weder naar huis gezonden.<br />
Intusschen waren, nog gedurende het Engelsen<br />
Bestuur, wel zestig gezinnen uit die Districten,<br />
dieper de woesternij ingetogen. Aan de andere<br />
zijde waren de Kaffers van Gaika, meermalen niet<br />
enkel de Groote Vischrivier — de grensscheiding —<br />
maar zelfs de Boschjesmanrivier overgetrokken om<br />
te plunderen en vee te rooven. Een oorlog tegen<br />
die Kaffers volgde. Tjaard van der Walt, en na<br />
zjjn dood Hk. Janssen van Eensburg gedroegen<br />
zich in dien oorlog uitstekend. Zelfs slaagde de<br />
laatste er in om den Engelschen Generaal, nabij<br />
de Boschjesmansrivier door de Kaffers ingesloten ,<br />
te bevrijden. Doch Van Kensberg daarop door de<br />
Engelschen verlaten, moest al meer en meer terug<br />
trekken, totdat door vereeniging van krachten, in<br />
den aanvang van 1800, de Generaal Dundas het<br />
fort Frederik bouwde en de Kaffers over de<br />
Zwartkop-rivier terugdreef.<br />
Kort na het sluiten van de vrede werd J. A.<br />
De Mist, Lid van den Aziatischen Raad, door het<br />
Staats-Bewind benoemd tot Commissaris-Generaal<br />
om de Kolonie uit handen der Engelschen over te<br />
nemen; de Generaal J. W. Janssens werd te gelijker<br />
tijd benoemd tot Gouverneur '). Thans<br />
!) Jan Willem Janssons geboren te Nijmegen den 12n v. Slagtmaand<br />
1762, trad vroegtijdig in de krijgsdienst en was in 1787 Kapitein<br />
bij bet Regiment van Wartcnsleben. Hij word in 1793 voor<br />
Meenen zwaar gewond, en werd voorts in staatsbetrekkingen gebruikt.<br />
Bij zijne benoeming tot Gouverneur der Kaap-Kolonie werd Lij tevens<br />
met den rang van Generaal begiftigd. Hij werd later, ouder Koning<br />
Lodewijk, Minister van Oorlog en volgde als zoodanig op aan D. Van<br />
Jlogcndorp, die als Ambassadeur naar Weencn ging.
ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
185<br />
eene bezitting van den Staat geworden, kreeg De<br />
Mist in last om die grondslagen van bestuur en<br />
inrigting in werking te brengen, welke, op voorstel<br />
van den Aziatischen Kaad, door het Staats-Bewind<br />
waren vastgesteld. De schepen, ambtenaren,<br />
troepen, krijgsbehoeftcn, enz. gereed zijnde, vertrok<br />
men uit Tessel den 5 n van Oogstmaand 1802<br />
en wierp op den 23 n van Wintermaand het anker<br />
in de Tafelbaai. De Engelschen , nimmer haastig<br />
tot het teruggeven hunner veroveringen, hadden<br />
nu ten overvloede eene wenk van hun Gouvernement<br />
ontvangen om daarmede te dralen. Daartoe<br />
dienden ten voorwendsel de Artikelen van het<br />
Tractaat van den 25« van Lentemaand 1802, welke<br />
betrekking hadden op de ontruiming van Malta,<br />
strekkende reeds dadelijk ton twistappel tusschen<br />
Engeland en Frankrijk, als een gevolg der aanmatigingen<br />
van den Eersten Consul van Frankrijk,<br />
tegenover het Vasteland van Europa. Evenwel<br />
had het Engelsch Gouvernement den last van den<br />
31 n van Wijnmaand reeds op den 16 n van Slagtmaand<br />
1802 herroepen. Toch liep het aan tot in<br />
Sprokkelmaand 1803 alvorens de overgave aan den<br />
Commissaris-Generaal Do Mist plaats had en de<br />
Engelsche vlag op het Kasteel van de Kaap De<br />
Goede Hoop voor de Nederlandsche plaats maakte.<br />
De Gouverneur haastte zich om de Kolonie te<br />
leeren kennen, doch koos daartoe het ongunstige<br />
jaargetijde, waardoor de algemecne indruk min<br />
gunstig was, en vooral omdat de regens , welke dan<br />
gewoonlijk het aardrijk verkwikten, achterbleven.<br />
De Commissaris koos het fraaijo saisoen en vertrok<br />
van de Kaapstad in het begin van Wijnmaand<br />
1803. — Ongetwijfeld was het voor de eerste reis
186 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
dat beschaafde vrouwen — zijne jeugdige dochter,<br />
met gezelschapsjuffer en kamenier — eene zoodanige<br />
reis van ongeveer zes maanden, te paard, in<br />
de binnenlanden van Afrika , ondernamen en gelukkig<br />
volbragten. In Europa staat men er te regt<br />
over verbaasd hoe een man, niet meer jong, en<br />
aan zulke togten geheel ongewoon, die reizen te<br />
paard, heeft kunnen uithouden. Hoe veel te meer<br />
dan jonge meisjes, van den beschaafden stand, bij<br />
het gemis van zoo vele kleine geriefelijkheden en<br />
gemakken, waaraan, te midden der Afrikaansche<br />
Binnenlanden en woeste streken, niet te denken viel.<br />
— De Mist bezocht in de eerste plaats de Saldanhabaai<br />
en de Sint-Helena-baai om vervolo-ens over<br />
het Roode-zand (Tulbagh) en Swellendam zich naar<br />
de Algoa-baai en verder in die rigting te begeven.<br />
Zij konden de een zoo min als de ander een gunstig<br />
denkbeeld opdoen van de vruchtbaarheid van<br />
het landschap, hoe gewenscht die gewoonlijk mogte<br />
wezen. Beide mannen, inzonderheid de Gouverneur,<br />
zochten de gemoederen der Boeren te bezadigen,<br />
en ook ten aanzien der Kaffers zoodanige<br />
maatregelen te nemen, dat de rust op de grenzen<br />
bewaard bleef.<br />
Onverwacht kwam aan de reis van den Generaal<br />
Janssens een einde, dewijl hij de tijding ontving<br />
dat de oorlog met Groot-Brittanje op nieuw<br />
was uitgebroken. Bereids in Grasmaand 1803 waren<br />
Nederlandsche bodems door de Engelschen aangehouden,<br />
en die in Britsche havens lagen, in<br />
beslag genomen. Slechts de visschersvaartuigen<br />
werden op aandrang dezerzijds weder vrij gegeven;<br />
en hoezeer de oppervlakkige toeschouwer uit het<br />
verlengd verblijf van den Bataafschen Ambassadeur
ZEVENDE HOOFDSTUK. 187<br />
te Londen, nadat de Fransche Ambassadeur zijne<br />
paspoorten had ontvangen, op voortdurende vrede<br />
van de Republiek mögt rekenen, werd ook de<br />
laatste schemering van hoop weggenomen toen, op<br />
den 15 n van Zomermaand, den Gezant Schimmelpennick<br />
zijne paspoorten werden toegezonden.<br />
Naauwelijks was de Gouverneur terug in de<br />
Kaapstad of hij raadpleegde met den Commissaris-<br />
Generaal, die nog niet naar het binnenland was<br />
vertrokken, over hetgeen te doen stond en tot verdediging<br />
der Kolonie nuttigst zoude wezen. Nog in<br />
Oogstmaand 1803 hield hij zich met de noodige maatregelen<br />
onafgebroken bezig. Nadat de omstreken der<br />
Kaapstad waren opgenomen, begreep men dat de pas<br />
of kloof van Hottentotsch-Holland, het geschiktste<br />
was om eene versterking aan te leggen. De zee<br />
konde men den vijand nooit betwisten; dus moest<br />
de Kaapstad des noods opgeofferd worden, terwijl<br />
men, door het bezetten van de Pas van Hottentotscli<br />
Holland, zich de leeftocht uit het binnenland verzekerde,<br />
den vijand dat hulpmiddel kon afsnijden<br />
en ook versterking konde ontvangen. Daar mede<br />
ging men ijverig aan het werk, legde voorraadschuren<br />
en bewaarplaatsen voor krijgsbehoeften aan,<br />
en riep alle manschappen op , die vroeger in krijgsdienst<br />
waren of die geschikt geacht werden om in<br />
de schutterij te worden ingelijfd. Deze werden<br />
geoefend, en in 1804 was men in staat eene legerplaats<br />
te vormen van ongeveer 2000 koppen; men<br />
had bovendien kavallerie , meest uit Kolonisten bestaande<br />
, en 18 veldstukken. In den nazomer kwam<br />
er ziekte onder die manschappen, welke in weerwil<br />
van voorz<strong>org</strong>smaatregelen niet afnam, zoodat, tegen<br />
den aanvang van het regensaisoen 1805, na het
!88 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
verlies van eenige honderd manschappen, tot voorkoming<br />
van verdere sterfgevallen, noodzakelijk<br />
geacht werd het kamp op te heffen. Ook sprong<br />
een kruidmagazijn te Swellendam in de lucht,<br />
zoodat eenigen het leven verloren, maar nog meer<br />
gekwetst werden. Onderscheidene huizen te dier<br />
plaatse, en ook de kerk werden zwaar beschadigd.<br />
De Mist had zich beijverd om de inrigtihgen der<br />
kolonie te <strong>org</strong>aniseren, dewijl ze thans niet meer<br />
aan eene vereeniging van kooplieden toebehoorde.<br />
Eene meer doelmatige verdeeling der kolonie in<br />
zes Landdrostdijen, gaf gelegenheid tot eene betere<br />
indeeling van het Bestuur, welke gevolgd werd<br />
door de benoeming van Landdrosten, Veld-Kommandanten<br />
en Veld-Kornetten. Het beheer en<br />
toezigt over de ondordeelen der kolonie, en andere<br />
zaken van burgerlijk bestuur, werden niet vergeten,<br />
zoodat langs dien weg de kolonie een geregeld<br />
aanzien verkreeg. Bij de kolonisten, welke biimen<br />
's lands zoo wijd uiteen verspreid waren, werd het<br />
duidelijk dat zij onder een Gouvernement leefden,<br />
dat belang in hen stelde, en dat zij onder de bescherming<br />
leefden van orde en wet. Voortaan<br />
zouden zij niet meer zijn overgelaten aan de willekeur<br />
van allen, die eenig gezag hadden uit te oefenen,<br />
en voortaan zoude de Kaapstad niet meer de<br />
eenige plaats wezen, waar alles van eenig belanomoest<br />
verrigt, en waar zelfs alle huwelijken moesten<br />
gesloten worden.<br />
In Graaff-Reynet vond de Commissaris-Generaal<br />
alles in verval. De kerk had tot een fort gediend<br />
en lag meer dan half ter neder. Predikant en<br />
onderwijzer ontbraken sedert lang, en in het District<br />
leefde men in onderlinge vijandschap. Daar
ZEVENDE HOOFDSTUK. 189<br />
velen zich bijna geheel met de veeteelt bezig hielden,<br />
was er voor hen die vervolgd werden, niets<br />
gemakkelijker dan dieper landwaarts in te wijken;<br />
ook was het hun eenigste hulpmiddel. — Was het<br />
te verwonderen dat, in dier voege, de ruwheid toenam<br />
onder de boeren, welke die verre streken<br />
bewoonden? — De onbeschaafdheid en zelfs barbaarschheid,<br />
welke reizigers als Barrow en Grandpré<br />
hun aanwreven, moesten nogtans aan lasterzucht<br />
worden geweten. Zelfs moest men er over verbaasd<br />
staan, hoe bij menschen, zoo geheel aan zich zelven<br />
overgelaten, en door vijandige kaffers en boschjesmannen<br />
omringd, nog zoo veel beschaving en echten<br />
christenzin gevonden worden !<br />
Eene kerke-ordening werd door den Commissaris-<br />
Generaal vastgesteld en het houden van Synode<br />
vo<strong>org</strong>eschreven. Ook aan behoorlijke ondersteuning<br />
voor de zendelingen onder de Heidenen, in de kolonie<br />
en op de grenzen, werd gedacht, want reeds bevonden<br />
zich onderscheidene zendelingen in het land,<br />
zelfs bij de Betsjoewanen en bij de Basterd-Hottentotten<br />
(Grikas). — Nogtans valt het niet te ontkennen<br />
dat De Mist door vooringenomenheid en<br />
vooroordeelen beheerscht werd. Zijne langdurige<br />
reis door de kolonie had niet gediend om hem eene<br />
juiste inzage te verschaffen van de ware behoeften<br />
der kolonisten, of van datgene wat er in andere<br />
opzigten, tot de bevordering van de welvaart en<br />
bloei des lands, konde of behoorde gedaan te worden.<br />
Evenmin onderscheidde hij wat de kolonie op zich<br />
zelve aan uitgaven vorderde, en wat ze, als eene<br />
veilige haven en ververschingsplaats, ten behoeve<br />
der Oost-Indische Bezittingen, aan garnisoenen<br />
als anderzins kwam te vereischen. Op den 25» van
190 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
Sprokkelmaand 1805 verliet de Commissaris-Generaal<br />
de kolonie, aan boord van een Amerikaansch<br />
schip. Na eenige maanden reis kwam hij behouden<br />
in het vaderland terug.<br />
Tot nog toe hebben wij gezwegen van den last<br />
welke De Mist en Janssens hadden om landbouw<br />
en veeteelt te bevorderen, en waar zulks doenlijk<br />
was uit te breiden, ten einde de Kaapkolonie tot<br />
uitvoer van eigen producten, op eene ruime schaal,<br />
op te voeren, en de ingezetenen tot velerlei ondernemingen<br />
op te wekken. — Dien ten gevolge werd<br />
aan den Wijnberg eene proeve met twee theeboompjes<br />
genomen, door een voormalig ambtenaar<br />
der O. I. Compagnie, die in Sina geweest was.<br />
De aanvankelijke proeve slaagde in dier voege, dat<br />
Van Schoorn weldra een veertigtal boompjes had<br />
aangekweekt, waarvan hij eene zuiversmakende<br />
pekko-thee verkreeg. Die culture leverde derhalve<br />
gunstige vooruitzigten op, als geschikt voor groote<br />
uitbreiding. — Ten gevolge van het gebruik van<br />
minder gebrekkige ploeg enz. trachtte men den<br />
landbouw uit te breiden. — Vo.or de verbetering van<br />
het paardenras was men niet blind, doch oordeelde dat<br />
sterke paarden, zoo als men in waarheid had, van<br />
meer nut waren dan enkel fraaije paarden. — Met<br />
de verbetering van het schapenras was men vrij<br />
algemeen ingenomen, vooral zij die met do Spaansche<br />
rammen, sedert ruim tien jaren ingevoerd,<br />
hadden kennis gemaakt, en die de fraaije wol van<br />
het door dezen verkregene gekruiste ras, hadden<br />
gezien. De vooroordeelen, welke deswege nog bij<br />
eenige planters bestonden, zouden met der tijd ligt<br />
te overwinnen wezen. — Die zaken echter beteekenden<br />
weinig, vergeleken bij het denkbeeld tot
ZEVENDE HOOFDSTUK. 191<br />
kolonisatie, welke in verband stond met de behoeften<br />
in Nederland, alwaar, in de laatste jaren,<br />
velen verarmd en broodeloos waren geworden. Van<br />
verschillende zijden was dit denkbeeld overdacht en<br />
besproken, doch door niemand met zoo veel ijver<br />
en grondigheid behandeld, als door G. K. Van<br />
Hogendorp.<br />
Deze werkzame man had het 2 e Deel of 2" Stuk<br />
zijner «.Verhandelingen over den Oost-Indischen<br />
Handel» geheel aan de belangen van Zuid-Afrika<br />
gewijd. Zijn arbeid was verdeeld geworden in:<br />
1<strong>°</strong>. Natuurlijke gesteldheid des Lands; 2<strong>°</strong>. Gesteldheid<br />
der inwoneren, en 3<strong>°</strong>. Politieke gesteldheid<br />
der kolonie. Om dien arbeid zoo veel te deugdelijker<br />
te doen zijn, had hij , bij gebrek aan persoonlijke<br />
kennis van het land, zich omringd van de<br />
wetenschap van anderen. Hij had vlijtig beoefend<br />
de reisbeschrijvingen van Stavorinus, Sparman, De<br />
Jong en anderen '), en afzonderlijke werken, welke<br />
over Zuid-Afrika handelden, gelezen. Ten einde<br />
ook zijne landgenooten daarmede hun voordeel<br />
konden doen, had hij de belangrijkste uittreksels,<br />
uit al die werken, bijeen gevoegd en als Bijlagen<br />
tot zijnen arbeid over Zuid-Afrika in het licht gezonden.<br />
Was het te verwonderen, dat het Staats-<br />
Bewind der Republiek bij voorkeur aan hem, aan<br />
Mr. G. K. Van Hogendorp, de toezegging deed<br />
van eene uitgestrektheid lands in de Kaapkolonie,<br />
l) Bij grootere of kleinere uittreksels uit hunne werken heeft hij<br />
d6 gevoelens doen kennen van Stavorinus, Sparman, De Grandpré,<br />
Barrow (de Fransche vertaling van het lel).; in onze taal verscheen het<br />
Ie Deel in 1803), Thunberg, Bruce, C. De Jong en Ncderburgh. Behalve<br />
andere werken over Zuid-Afrika wordt ook aangehaald: De Pradt,<br />
Les trois âges des Colonies.
192 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
ten einde daarop, door landverhuizers uit het<br />
Vaderland, landbouw en veeteelt te ontwikkelen en,<br />
met de opbrengsten den handel in de kolonie en<br />
daar buiten, te verlevendigen.<br />
In dezen had hij een ijverig medehelper gevonden<br />
in den Majoor Frederik Von Bouchenröder,<br />
die, van dezelfde ontwerpen zwanger, aireede daarover<br />
met den uit te zenden Commissaris-Generaal<br />
en den Gouverneur Janssens had geraadpleegd.<br />
Zijne voornemens om tot zestig landbouwers en<br />
ambachtslieden daarheen mede te nemen, waren<br />
door hen toegejuicht. Hij met G. K. Van Hogendorp<br />
bekend zijnde geworden", vereenigden zij zich<br />
tot hetzelfde doel.<br />
Bereids had D. Van Hogendorp in 1799 over<br />
Afrika's Zuidhoek gezegd: «Het is ontegensprekelijk<br />
dat de Kaap voor eene Mogendheid, die groote<br />
bezittingen in Oost-Indië heeft, van zeer groote<br />
waardij is; en dit begrijpen de Engelschen zeer<br />
wel. » — « Zoude het ook een onuitvoerbaar ontwerp<br />
of eene hersenschim zijn,» vroeg hij, «de Kaap<br />
De Goede Hoop eene onafhankelijke vrije plaats te<br />
maken, voor alle natiën open, en in oorlog altijd<br />
onzijdig te blijven?» — «Wijn en tarwe zijn de<br />
hoofd-voortbrengselen van de Kaap; en hot is verwonderenswaardig<br />
hoe, onder eene zoo drukkende<br />
regering en monopolie, nog zoo veel voortgebragt is.<br />
Hoeveel zoude men dan niet kunnen verwachten,<br />
als die volkplanting vrijheid van handel en uitvoer<br />
van hare producten mögt genieten ] ). »<br />
!) D. VAN HoGENDOEr. Berigt van den legemvoordigen toestand<br />
der Bataaf sehe Bezittingen, blz. 149.
ZEVENDE HOOFDSTUK. 193<br />
In de eerste maanden na het sluiten van den vrede<br />
van Amiens hooren wij G. K. Van Hogendorp<br />
verklaren '): «Wij zien nu reeds, met de Kaap<br />
De Goede Hoop, dat er vele groote schepen in<br />
lading liggen, om goederen derwaarts te brengen,<br />
en producten aldaar in te nemen.» — «Er is een<br />
nieuwe ijver ontstaan om aan de kaap De Goede<br />
Hoop den landbouw door te zetten en eene gelijke<br />
lust zal er met den tijd voor den kostelijken grond<br />
opluiken. »<br />
De uitzigten, welke G. K. Van Hogendorp van<br />
de kolonisatie vormde, zijn vervat in de volgende<br />
bewoordingen 2 ) : « Met geen ander oogmerk dan<br />
het nut van dezelve aan te wijzen, heb ik mijne<br />
onderneming aan de Kaap De Goede Hoop begonnen,<br />
alwaar ik vast stelde dat zulke instellingen op<br />
het monopolie stonden te volgen. Ik bedoelde ja,<br />
ook mijn eigen voordeel, doch dit eigen voordeel<br />
is juist hetgeen mede te betoogen viel, namelijk,<br />
dat het particulier en publiek belang op dezen weg<br />
één en hetzelfde worden. Aan de Kaap waren er<br />
wel gronden in eigendom, en nog veel meer in<br />
bloote leening uitgegeven ; doch de handel was altijd<br />
een uitsluitend regt van de Compagnie geweest,<br />
zoodat de landbouw niet kon naar belmoren opgebeurd<br />
worden door den koophandel. Ik heb landerijen<br />
gevraagd bij eene goede reede, met een<br />
oogmerk om er op te varen, en daarmede niet<br />
1) In do Brieven aan eenen Bartieipant. Het schrijven van den<br />
In van Herfstmaand 1802.<br />
2) Memorie over den legemvoordigen slaat van den Handel en de<br />
Culture in de Oosl-Indisehe Bezittingen van den Slaat, Amsterdam<br />
1804. Blz. 162.<br />
13
194 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
alleen aan mijne landerijen, maar ook aan dat gedeelte<br />
van de kolonie, eene nieuwe waarde bij te<br />
zetten.»<br />
«Ik heb mijne landerijen ook niet voor mij alleen<br />
willen houden, maar dezelve bij kleine stukken aan<br />
goede landbouwers uitgeven. Onderscheidene Kaapsche<br />
producten kunnen herwaarts aangebragt worden;<br />
anderen zijn geschikt voor eene kustvaart<br />
tusschen de Wijnlandcn, de Graanlanden, de Houtlanden<br />
enz. om de wederzijdsche behoeften in de<br />
bezitting zelve te vervullen; andere producten eindelijk<br />
zijn getrokken in de Fransche Eilanden en<br />
verdere Indische havens, waar men dan koffij,<br />
suiker, peper, katoen in de plaats ontvangt, en<br />
dezen herwaarts vervoert.» — «De oorlog heeft<br />
zware slagen aan deze onderneming toegebragt,<br />
groote zeerampen zijn er bij gekomen en nog andere<br />
tegenspoeden daarop gevolgd; doch niets heeft mij<br />
tot nog toe* den moed kunnen benemen, noch mijne<br />
werkzaamheid doen opschorten. Vol van vertrouwen<br />
op de ondersteuning van do Hooge Regering<br />
en van de Kegering in de Kolome, heb ik de verzendingen<br />
van kolonisten en goederen voortgezet,<br />
en de vleijendste getuigenissen, die ik van tijd tot<br />
tijd uit den mond van de kundigste lieden ontvangen<br />
heb, bevestigen mijne oorspronkelijke overtuiging<br />
dat do Kaapsche Bezitting, door middel van<br />
mijne onderneming, langs hoe meer bloeijen zal.»<br />
Zoo dacht Van Hogendorp over zijne onderneming<br />
in Zuid-Afrika, dewijl in Nederland het Opperbestuur<br />
hem de schoonste toezeggingen had<br />
gedaan, en inderdaad toonde, dat het met die<br />
beloften ernst was. Een besluit van het Staats-<br />
Bewind van den 20" van Louwmaand 1803 kan
ZEVENDE HOOFDSTUK. 195<br />
daarvan ten bewijze strekken. Van Hogendorp had<br />
zich, ingevolge ontvangene toezegging, aan het<br />
Bewind gewend, met verzoek van kostelooze<br />
overtogt voor een aantal landverhuizers, en daarop<br />
werd besloten « dat door de instructie van den<br />
derwaarts gezonden Commissaris, getoond hebbende,<br />
do vermeerdering der bevolking aldaar, inzonderheid<br />
van nijvere landbouwers, als wenschelijk te<br />
beschouwen, van oordeel is dat de geringe kosten,<br />
immers in vergelijking met het nut der verzending<br />
van zoodanige Land- en Wijnbouwers en Veeboeren,<br />
alsmede der Spaansche schapen, welke toch en<br />
gewoonlijk met geringe uitvrachten derwaarts vertrekken,<br />
den Baad (Raad der Aziatische Bezittingen)<br />
van het toestaan der gementioneerde verzoeken niet<br />
behooren terug te houden.» — Hoe betreurenswaardig<br />
is het dat zoo lofwaardige bedoelingen,<br />
niet door daden werden ondersteund, daar, waar<br />
zulks als pligt was vo<strong>org</strong>eschreven!<br />
De eerste uitrusting zou onder Van Bouchenröder<br />
vertrekken, terwijl met eene volgende<br />
scheepsgelegenheid een Administrateur van Van<br />
Hogendorp met meerdere kolonisten en benoodigdheden<br />
zou volgen. Aan het hoofd der vertrekkenden<br />
stond een man, vervuld van doorzettenden<br />
ijver voor de onderneming; alhier bleef achter een<br />
man met evenveel ijver voor die weldadige zaak}<br />
bedeeld met tijdelijke middelen, en «in het bezit<br />
van het algemeene vertrouwen van het beste gedeelte<br />
der Natie.»<br />
Ofschoon ter kostelooze overvoering van Van<br />
Bouchenröder met de zijnen, vijf en dertig landverhuizers<br />
, spaansche schapen en ander vee,<br />
landbouw-werktuigen, goederen enz., Herfstmaand<br />
13*
b<br />
196 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
1802 was bestemd, liep het aan tot het einde van<br />
Slagtmaand, alvorens die inscheping werkelijk plaats<br />
had. Toen bleek het dat de voorziening daartoe<br />
door eene karige hand was bestuurd geworden.<br />
Weinig waren de geriefelijkheden door de reizigers<br />
genoten, gedurende den togt, welke den 2> van<br />
Wintermaand een aanvang nam. Er waren drie<br />
gehuurde schepen, terwijl de Kapitein ter Zee,<br />
Arkenbout, met 's lands Brik de Vlieg, die als<br />
geleider verzelde. Eerst na eene moeijelijke reis<br />
van vijf maanden, landde Van Bouchenröder op<br />
den 22n van Bloeimaand 1803 in de Simonsbaai.<br />
Op den 26" van Herfstmaand 1803, dus na de<br />
intrede van het gunstige jaargetijde, verliet Van<br />
Bouchenröder de Kaapstad «met oogmerk om de<br />
verschillende baaijen en havens langs de Zuid-Oost<br />
kust te onderzoeken; in hoe verre dezelve tot den<br />
kust- en zeehandel bekwaam, en de naastbijgelegene<br />
landerijen en districten tot etablissementen en tot<br />
de cultuur van producten geschikt zouden zijn, ten<br />
einde dezelve met voordeel naar de Kaapstad en<br />
elders buiten de kolonie, voornamelijk naar de<br />
Bataafsche Republiek, te kunnen uitvoeren.» —<br />
Na eene reis van ongeveer twee maanden teruggekomen<br />
zijnde, was het niet zonder bevreemding en<br />
leedwezen dat de woningen van het Ronde-Boschje<br />
hem door den Gouverneur voorloopig, voor zijn gezin<br />
en zijne kolonisten ten verblijf aangewezen, in<br />
zijn afwezen, door den Generaal Janssens, waren<br />
verkocht geworden, zoodat allen, zoo als men dat<br />
noemt, een goed heenkomen hadden moeten zoeken.<br />
Het onderzoek had bepaaldelijk ten doel gehad:<br />
landbouw, schapenfokkerij en geschikte af- en<br />
aanvoer naar de zeekust. Ofschoon de uitkomst
ZEVENDE HOOFDSTUK. 197<br />
niet in allen deele aan de verwachting had beantwoord,<br />
waren er toch in het landschap Outenike,<br />
aan de Plettenbergsbaai, en do wat nader aan de<br />
Kaapstad gelegene Mossel- en Vleeschbaai, genoegzame<br />
uitgestrektheden gronds gevonden, voor de<br />
aanvankelijke kolonisatie. Er bestond daarbij echter<br />
eene zwarigheid, dat die gronden niet allen ter beschikking<br />
van het Gouvernement stonden, maar als<br />
leenplaatsen zijnde, ten deele moesten gekocht<br />
worden. Hij raadpleegde over de uitkomst zijner<br />
onderzoekingen met de gemagtigden van Van Hogendorp,<br />
den Procureur-Generaal en Fiskaal Mr.<br />
G. Belaerts Van Blokland, eerst sedert de overname<br />
der kolonie aldaar, en den Kaapschen Burger H. A.<br />
Vermaak. Daarna verkreeg men een mondgesprek<br />
met Gouverneur en Raden van Politie '). De<br />
vragen waren: 1. Wijl daar, waar de bekwaamste<br />
gelegenheid voor den kusthandel bestond, geen<br />
genoegzame landerijen werden gevonden, ter beschikking<br />
van het Gouvernement staande : of derhalve<br />
de gevraagde kolonisatiën zouden worden<br />
gewezen van de hand? 2. Of het Gouvernement<br />
goed kon vinden in het gebrek te voorzien door<br />
Leenplaatsen in te trekken en aan de verzoekers in<br />
koop of anderzins af te staan? 3. Of zoo neen,<br />
alsdan, onder Gouvernements goedkeuring, vier of<br />
zes plaatsen voor V. H. en V. B. konden worden<br />
aangekocht voor vijftig of zestig duizend gulden,<br />
«waardoor ten eenenmalc in het gebrek aan landerijen<br />
langs de zeekust, zoo tot de noodigste cultuur<br />
als tot het oprigten van gebouwen enz. zoude kunnen<br />
1) Zie F. VON BOÜCHENEÖDEK. Reize in de Binnenlanden<br />
Ziad-Afrtfca, godaan in den jarc 1803 Bl. 221.
198 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
worden voorzien.» De «verderbenoodigde landerijen<br />
voor het aanfokken van vee, bijzonder voor het<br />
aanteelen van spaansche schapen zouden moeten<br />
gezocht en dadelijk in bezit genomen worden, in<br />
niet geoccupeerde gedeelten der Kolonie. » — Gouvernements<br />
antwoord was 1<strong>°</strong> dat de Kolonisatie<br />
niet van de hand kon worden gewezen, als wen-<br />
Bchelijk en heilzaam voor de Volkplanting beschouwd<br />
wordende; men zou dus trachten in het gebrek<br />
aan landerijen te helpen voorzien. 2<strong>°</strong>. Leenplaatsen<br />
intrekken konde men niet. 3<strong>°</strong>. De aankoop werd<br />
goedgekeurd, van al zulke plaatsen als noodig<br />
zouden wezen tot uitbreiding van aanleg; de plaatsen<br />
zouden vrijen eigendom worden, en ten einde<br />
de verkrijging gemakkelijk te maken, zouden de<br />
verkoopers andere niet geoccupeerde plaatsen mogen<br />
uitzoeken, die hun in vrijen eigendom zouden<br />
worden afgestaan.<br />
De beschikking op het derde punt in allen deele<br />
gunstig voor de bedoelde Kolonisatie zijnde, vleiden<br />
zich de belanghebbenden dat het adres dat zij<br />
deswege hadden aan te bieden, in gelijker voege<br />
naar wensch, met schriftelijke beschikking, van<br />
Gouverneur en Raden van Politie, zoude worden<br />
bekroond. Die beschikking evenwel van den 18"<br />
van Louwmaand 1804') hield in, «hun in het oude<br />
Niqualand (het werd ook genoemd Oetenikeland of<br />
Auteniqualand), de Plettenbergsbaai en de Vleeschbaai,<br />
zoodanige streken lands te vergunnen, als<br />
tot hun oogmerk dienstbaar kunnen zijn, en ter<br />
dispositie van het Gouvernement staan; alles onder<br />
i) Zie liet Bequest als Bijlage B. en do Resolutie als Bijlage C.,<br />
van de Reize in de Binnenlanden, enz.<br />
t
ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
199<br />
zoodanige bepalingen, als de aan Gouverneur en<br />
Raden incumberende z<strong>org</strong>envoor het ware welzijn<br />
dezer Kolome, zal komen te vorderen.» Alzoo al<br />
die gronden in Swellendam (thans in het District<br />
Ge<strong>org</strong>e) waren gelegen, word den Landdrost<br />
A. A. Faure en den Landmeter Wernich «gecommitteerd<br />
om in 't oude Niqualand, de Plettenbergsbaai<br />
en de Vleeschbaai, met spoed en exactitude<br />
op te nemen en te kaartéren, alle de door de Supplianten<br />
opgegevene landerijen.» Na dat verslag,<br />
hetgeen ingevolge de omschrijving in 's Gouvernements<br />
Resolutie, vrij wat tijd zoude vorderen,<br />
zoude «meer bepaald worden gedisponeerd en gelijktijdig<br />
worden gefixeerd, zoo wel de uitgestrektheid<br />
der landerijen, als de wijze waarop de concessie<br />
derzelve zal geschieden. »<br />
Die schriftelijke beschikking was op verre na<br />
zoo gunstig niet als de mondelinge toezegging was<br />
geweest. Reeds waren zestien maanden verloopen<br />
sedert de landverhuizers in Nederland tot de reize<br />
waren gereed geweest; reeds waren sedert een half<br />
jaar de vijf en dertig personen, landbouwers en<br />
ambachtslieden, voor rekening van Van Bouchenröder<br />
in de Kolonie, en nog meerdere vertraging<br />
was thans te voorzien. In de Kaap-Kolonie, waar<br />
het opmeten van landerijen genoegzaam onbekend<br />
was, zou dezelve met omslagtigheid geschieden,<br />
en ongetwijfeld zou de opmeting en het in<br />
kaart brengen, wie weet hoeveel weken vorderen.<br />
Die vertraging kon niet anders dan ten nadeele<br />
van den ondernemer strekken, en ofschoon hij zich<br />
herinnerde de weinig heusche handelwijze van<br />
Janssens ten aanzien van het Ronde-Boschje,<br />
kwam geduld hem te stade en hoopte hij op
200 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
gunstigen uitslag. Zelfs was de geestdrift van Van<br />
Bouchenröder voor verbeterden landbouw, en voor<br />
het aankweeken van echte spaansche schapen of<br />
van gekruist ras, zoo groot dat achtenswaardige<br />
Kolonisten besloten zijn voorbeeld te volgen. Van<br />
Reede Van Oudshoorn, alsmede S. V. Van Reenen,<br />
stelden zich aan het hoofd van eenige vrienden<br />
en bragten een aanzienlijk kapitaal bijeen, ten<br />
einde bekwame landverhuizers uit het moederland<br />
te doen overkomen om landbouw en veeteelt, op<br />
uitgebreide schaal en verbeterde wijze, hunnerzijds<br />
in te voeren.<br />
Waren tot daartoe de handelingen van den Gouverneur<br />
niet regtstreeks vijandig tegen de ontwerpen<br />
van kolonisatie, zulks veranderde na de terugkomst<br />
van De Mist ter Kaapstad, op het einde<br />
van Lentemaand 1804. Had de reis van den<br />
Commissaris-Generaal dezen een' onvoordeeligen<br />
indruk gegeven van de vruchtbaarheid der Kolonie,<br />
dan moest zulks toegeschreven worden aan de weinige<br />
regens, welke in het afgeloopen natte saisoen<br />
gevallen waren, maar dan ook waren hem ongetwijfeld<br />
de Reisbeschrijvingen van Sparman, van<br />
Barrow en anderen onbekend gebleven. Daaruit<br />
toch hadde hij kunnen weten, dat door droogten<br />
de Kolonie nu en dan werd bezocht, doch dat<br />
eenige regenvlagen dadelijk, als bij tooverslag, een<br />
heerlijk bloemtapijt deden te voorschijn komen,<br />
waarvan de geuren aller verkwikkendst waren. —<br />
Of had soms vreemde invloed, De Mist ongunstig<br />
gestemd voor die groote en grootsche ondernemingen*<br />
welke tot bloei der Kolonie zouden hebben gestrekt?'<br />
Zeker is het dat hij van gunstige vooruitzigten<br />
voor de ontwikkeling van den landbouw van
ZEVENDE HOOFDSTUK. 201<br />
Zuid-Afrika niets hooren wilde, en zich daaromtrent<br />
of door vooroordeelen of wat het ook anders moge<br />
geweest zijn, geheel liet beheerschen *) en, naar<br />
1) Ik acht het nuttig een gesprek door Von Bouchenröder met<br />
De Mist gehouden, alhier mede te deelen.<br />
In het Beknopt Berigt nopens de Volkplanting de Kaap Se Goede<br />
Hoop v. V. B. leest men bl. 72.<br />
«Toen ik den Commissaris-Generaal DE MIST, bij de terugkomst<br />
vau zijne binnenlandsche reize complimenteerde, en bij deze gelegenheid<br />
ook over mijne bevindingen nopens de gesteldheid der binnenlanden<br />
en der baaijen sprak, en met hem instemde dat de binnenlanden<br />
meer naar eene woestijn geleken, dan ik mij ooit had kunnen<br />
verbeelden, was hij daarmede in zijn schik, en betuigde mij, ook niets<br />
dan enkel woestijnen ontmoet te hebben; maar toen ik hem zeidc,<br />
dat, niettegenstaande het woeste voorkomen, er echter ruime landstreken<br />
gevonden werden, welke voor alle soorten van cultuur geschikt<br />
waren, en voldoende om duizenden menschen een rijkelijk bestaan te<br />
bez<strong>org</strong>en, terwijl men er thans niet dan eenige boerenwoningen ontmoette;<br />
en dat, wanneer in zulke landstreken slechts de noodige verbeteringen<br />
in de cultuur, industrie en handel gemaakt en meer werkvolk<br />
(waaraan een algemeen gebrek was) aangebragl werd, — als dan<br />
de Kolonie voor vele millioenen guldens jaarlijks aan producten zoudo<br />
kunnen opleveren enz.; — toen rees do Heer DE MIST met drift van<br />
zijne stoel op, mij in de rede vallende, — ««wat zegt gij; bent gij<br />
gek? Gij wilt dat de Kolonie voor millioenen guldens aan producten<br />
zou kunnen opbrengen, en ik zeg dat ze voor geen tonnen gouds<br />
kan leveren.»» Ik antwoordde hierop, dat ik reden had om te gelooven<br />
van niet gek te zijn, maar veel meer mij verzekerd hield, dat<br />
wanneer de lieer Commissaris-Generaal, van de fatigues zijner reize<br />
hersteld zijnde, zich de bijzonderheden van de binnenlanden wederom<br />
zoude herinneren, alsdan onze begrippen weinig zouden differeren;<br />
ja te minder, naardien wij het toch niet zouden durven loochenen<br />
dat de Kolonie thans ruim tuee millioenen schapen voedde, on dat,<br />
wanneer dezelve eens allen in dien graad verbasterd zouden zijn, om<br />
zulke fijne wol te leveren als do spaansche, als dan dit artikel alleen<br />
vele millioenen zoude opbrengen. Dan de lieer DE MIST hervatte:<br />
««Wat praat gij en wat wilt gij met uw schapen! — Het is daar<br />
mede gesteld als met al uw groote plannen; — daar kan eene<br />
sterfte onder de schapen komen; men kan daar niet op rekenen.» »<br />
«Ik zcide daarop: «Daar heeft Mijnheer de Commissaris gelijk in;
202 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
het schijnt, den Gouverneur tot zijne zienswijze<br />
wist over te halen.<br />
De zaak bleef slepende. Steeds vertrouwden de<br />
belanghebbenden dat de stellige last van het Staats-<br />
Bewind door de Gezagvoerders der Kolonie zoude<br />
nageleefd worden. Immers in de onderneming<br />
zelve was betrokken een man die zich in Nederland<br />
in de algemeene achting mögt verheugen. Toen<br />
eindelijk de opmetingen hadden plaats gehad en<br />
deswege verslag was uitgebragt, wendden de belanghebbenden<br />
zich op nieuw tot den Gouverneur<br />
met verzoek om, overeenkomstig de ontvangene<br />
toezeggingen, in het bezit te worden gesteld van<br />
de landerijen die het voorwerp van het onderzoek<br />
hadden uitgemaakt. Met Von Bouchenröder werden<br />
de Gemagtigden van Van Hogendorp uitgenoodigd<br />
om op nieuw een mondgesprek met Gouverneur en<br />
Raden te houden. Die bijeenkomst had plaats op<br />
den 15 n van Oogstmaand 1804. Janssens gaf te<br />
kennen dat de, ter Gouvernements beschikking<br />
zijnde landerijen , niet genoegzaam waren voor het<br />
dool, het aankoopen van in bezit zijnde plaatsen,<br />
zoo groote kosten zoude veroorzaken, dat hij , als<br />
medegemagtigde van Van Hogendorp (reeds vroeger<br />
had hij zich dit aangematigd), niet konde toestemmen<br />
in de bedoelde kolonisatie. Do Procureur-<br />
Generaal Belaerts deed hem opmerken dat de Gemagtigden,<br />
op hun schrijven omtrent de groote<br />
kosten van het aankoopen der Leenplaatsen, bereids<br />
een goedkeurend antwoord van hunnen lastgever<br />
hadden ontvangen, zoodat des Gouverneurs bez<strong>org</strong>dheid<br />
hun geene bekommering veroorzaakte. De<br />
maar de pest kan ook in hel land komen, dan hebben wij allen<br />
gedaan,»
ZEVENDE HOOFDSTUK. 203<br />
Gemagtigden en Von Bouchenröder, drongen er derhalve<br />
op aan, dat de landerijen nabij Plettenbergsbaai<br />
enz. hun zouden worden toegewezen, overeenkomstig<br />
de bedoelingen van het Staats-Bewind,<br />
zoo veel te meer als de bereids in de Kolonie gemaakt<br />
kosten van allerlei aard, meer dan honderd<br />
duizend gulden bedroegen.<br />
Het mögt niet baten. De Gouverneur bleef bij<br />
zijne 'weigering volharden; doch bood daarentegen<br />
aan landerijen bij de naburige Houtbaai gelegen.<br />
Deze landstreek kon, zelfs op verre na, niet aangemerkt<br />
worden als eene vergoeding voor de kosten,<br />
die aireede waren uitgegeven: het was eene barre<br />
streek, aan de zandigelandtong, waardoor de eigenlijke<br />
kaap De Goede Hoop aan het vasteland is<br />
gehecht. Dit werd geweigerd daar, bovendien de<br />
in- en uitwendige omstandigheden der Kolonie,<br />
sedert des Gouvernements gunstig besluit van den<br />
18 n van Louwmaand, in geenen deele veranderd<br />
waren. — De Gouverneur eindigde met den belanghebbenden<br />
toe te zeggen eene schriftelijke kennisgeving,<br />
waarop zij zich des verkiezende, op<br />
nieuw bij adres aan het Gouvernement konden<br />
wenden.<br />
Hoe groot deze teleurstelling was inzonderheid<br />
voor Von Bouchenröder, laat zich ligt begrijpen.<br />
Immers had hij sedert zoo lang, met het ontwerp<br />
der vo<strong>org</strong>enomene kolonisatie gedweept; hij had,<br />
als onbemiddeld man, daarbij het zijne ingeschoten,<br />
en was, op de aanstaande voordeelen der<br />
onderneming, eene niet onbelangrijke som aan G.<br />
K. Van Hogendorp schuldig. - Dat hij vervolgens<br />
niet zeer gematigd was in zijne uitdrukkingen<br />
over den Gouverneur en den Commissaris-Generaal
204 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
is geenszins te bevreemden. — Intn.sschen ontvingen<br />
de belanghebbenden een besluit van het Gouvernement,<br />
gedagteekend den 15& van Oogstmaand,<br />
in overeenstemming met het gehouden mondgesprek<br />
waarbij zij tot nadere voorstellen werden uitgenoodigd.<br />
Doch dit was slechts eene schijnbare inschikkelijkheid,<br />
dewijl, onder dagteekening van den 29« dier<br />
maand, bij beschikking van Gouverneur en Eaden<br />
van Politie, F. Von Bouchenröder werd gelast de<br />
Kolonie te verlaten met een ter kaapsche reede<br />
liggend Amerikaansch schip, dat binnen tien dagen<br />
naar Charlestown in de Vereenigde Staten zou<br />
onder zeil gaan.<br />
Dit was een donderslag voor den zoo zeer gegriefden<br />
man! Zijne kolonisten, die op hem hunne<br />
hope hadden gevestigd, moest hij achterlaten, en<br />
zijne goederen en gereedschappen voor den landbouw,<br />
binnen die weinige dagen, zoo goed mogelijk<br />
te gelde maken. Hem schoot niets overig dan<br />
eene moeijelijkc en kostbare reis naar het vaderland,<br />
na een verblijf van ruim vijftien maanden<br />
aan Afrika's Zuidhoek, waar moeite, strijd en teleurstelling<br />
zijn deel waren geweest. — Ook met<br />
de andere landbouwontwerpen in de Kaap-Kolonie<br />
was het uit, en van de weldadige bedoelingen van<br />
het Staats-Bewind, die zoo zeer de welvaart der<br />
Kolonie beoogden, kwam niets tot uitvoering. —<br />
Na zijne terugkomst in Nederland heeft F. Von<br />
Bouchenröder en evenzeer Mr. G. K. Van Hogendorp<br />
, zich aan het Bewind van den Staat gewend<br />
met klagten tegen Janssens en De Mist en met<br />
bede om schadevergoeding ').<br />
) Ik ben welligt in dezen uitvoeriger geweest dan mijn voornemen<br />
was, doch ben daartoe geleid geworden, doordien men mij heeft
ZEVENDE nOOEDSTUK. 205<br />
Op de grenzen bleef de toestand steeds onzeker<br />
en vijandig tusschen de kolonisten en de inlandsche<br />
stammen. Aan de Zuid-Ooster grenzen bleven de<br />
Kaffers van Grika, op het grondgebied der Kolonie,<br />
en welke moeite De Mist zich had gegeven, het<br />
was vruchteloos geweest. Er waren altijd nog<br />
Kaffers, die tusschen de Groote Vischrivier en de<br />
Zwartkopsrivier rondzwierven, en de kolonisten<br />
door veediefte of anderzins lastig vielen. In die<br />
landstreek werd eene nieuwe Drostdij gesticht,<br />
Uytenhage genoemd, naar den Commissaris-Generaal.<br />
— In Graaff-Eeynet en benoorden de Sneeuwbergen,<br />
trof men de woeste Boschjesmannen,<br />
tusschen welken stam en de boeren een' vernietigings<br />
oorlog gevoerd werd. — Verder had men<br />
aldaar de Bastaard-Hottentotten, met wie de verhouding<br />
zich verbeterd had. Boeren of reizigers<br />
waren tot over de Oranjerivicr do<strong>org</strong>edrongen, en<br />
met volksstammen bekend geworden, die tot daartoe<br />
den kolonisten geheel onbekend waren geweest. —<br />
Voor het overige was bij de kolonisten de neiging<br />
zigtbaar, om zich in het Oosten en Noord-Oosten<br />
verder uit te breiden, en voor hun vee nieuwe<br />
weiden te zoeken.<br />
Even als zes jaren vroeger, werd de Tafelbaai<br />
op den 2 n van Slagtmaand 1805 door een' hevigen<br />
orkaan bezocht. Onderscheidene schepen werden<br />
kwalijk genomen dal ik, bij de behandeling dezer zaak, in mijne Geschiedenis<br />
van de Kaap De Goede JIoop, NederlandscheVolkplanting, 1652<br />
tot 1806, blz. 158—162, mij veroorloofd heb van de officiële bescheiden<br />
af te wijken. Maar ik heb V. B. persoonlijk gekend, heb zoo<br />
veel mij mogelijk was, de zaak naauwkeurig gewikt en gewogen, en<br />
weet te zeer hoe officiële bescheiden wel eens strekken om de waarheid<br />
te verbloemen of geheel Ie verduisteren,
206 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
zwaar geteisterd en een Fransch oorlogsfregat op<br />
strand geworpen, door welken ramp, onderscheidene<br />
menschen in de hemelhooge branding het leven lieten.<br />
Weinige weken later vernam men door een<br />
binnenvallend Noord-Amerikaansch schip, dat<br />
eene aanzienlijke Engelsche Vloot in aantogt was.<br />
Men was reeds begonnen zich te vleijen met de<br />
hoop dat de Engelschen het dezen oorlog niet der<br />
moeite waard rekenden, zich van de Kaapkolonie<br />
meester te maken, of wel elders te veel bezigheden<br />
hadden gevonden, om daar aan te denken. —<br />
Doch thans was de tijd gekomen dat zij aan Zuid-<br />
Afrika dachten. — Er waren geruchten dat in de<br />
Engelsche havens een aanzienlijk getal troepen was<br />
verzameld, zoo dat eene vloot, bezuiden de linie<br />
ontmoet zijnde, men reden had niet langer te<br />
twijfelen dat een bezoek op handen was. Hierin<br />
werd men versterkt toen op het einde van Wintermaand<br />
1805 de Fransche Kaper Ie Napoleon, door<br />
de Engelschen gejaagd, geen andere uitkomst zag<br />
dan het omstreeks de Houtbaai op strand te zetten.<br />
Daardoor' werd minstens de manschap en eenige<br />
goederen gered.<br />
Op den 4 n van Louwmaand 1806 werd het<br />
naderen cener vijandelijke vloot geseind. Des "namiddags<br />
van dien dag telde men 63 zeilen, welke<br />
tegen den avond bij het Robben-eiland voor anker<br />
kwamen. Dewijl men in Engeland had vernomen<br />
dat in 1804 de Kaapstad en omstreken waren versterkt<br />
geworden, dacht men dat de Generaal<br />
Janssens in alle opzigten goede maatregelen had genomen<br />
en op eene krachtige houding was voorbereid.<br />
Uit dien hoofde had men eenige duizend man<br />
landingstroepen onder den Generaal-Majoor Sir
ZEVENDE HOOFDSTUK. 207<br />
David Baird, ingescheept aan boord van de vloot,<br />
welke onder het bevel van Sir Home Popham stond.<br />
Aan den wal veroorzaakte de komst van eene<br />
zoo aanzienlijke vijandelijke magt, groote bekommering.<br />
Nu het er op aankwam bespeurden de<br />
ingezetenen dat bij de Bevelvoerders der troepen,<br />
geen veerki'acht gevonden werd, en dat zij weinig<br />
geschikt waren om hunne manschappen, in het<br />
bieden van krachtdadigen weerstand, voor te gaan.<br />
Ook Janssens bleek voor Opperbevelhebber de<br />
noodige bekwaamheden te missen, ofschoon hij bij<br />
velen den naam had verkregen dat hij gaarne de<br />
geheele mannelijke bevolking tot soldaten wilde<br />
maken.<br />
Op den 6 n begon de landing, welke slechts<br />
flaauwelijk werd betwist door troepen, die spoedig<br />
terug weken op het hoofdcorps, dat voorwaarts van<br />
de Kaapstad eene stelling had ingenomen. Intusschen<br />
gingen de Engelschen ijverig voort met het<br />
ontschepen van manschappen, veldstukken, krijgsvoorraad<br />
enz. Op den 8 n van Louwmaand vielen<br />
zij de hoofdmagt aan, in eene stelling tusschen de<br />
Blaauwe- en Tijgerbergen. De verdedigers geraakten<br />
in verwarring, namen de wijk, en een geheel Bataillon<br />
werd ingesloten en gevangen gemaakt. De<br />
Gouverneur, geene kans ziende om de stad te<br />
behouden, trok zich terug in de verschansingen<br />
van Hottentotsch-Holland en liet het kasteel en de<br />
forten in handen van den Lieutenant-Kolonel Van<br />
Prophalow.<br />
Wat konde men van dezen verwachten? Hij<br />
begon onderhandelingen met de Engelschen; preliminaire<br />
artikelen werden den volgenden dag gesloten,<br />
uit krachte waarvan de vijand bezit nam van twee
208 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
forten. Op den 10 11 van Louwmaand 1806 werd<br />
door Van Praphalow met den Generaal-Majoor Sir<br />
David Baird en den Commodore Sir Home Popham<br />
een verdrag gesloten, houdende dat al de forten<br />
en sterkten aan de baai zouden worden overgegeven ;<br />
het garnisoen van kasteel en forten, zoude, na met<br />
krijgseer te zijn uitgetrokken, krijgsgevangen zijn,<br />
zonder dat iemand zoude mogen gedwongen worden<br />
bij de Engelschen dienst te nemen. Alle Franschen,<br />
zonder uitzondering, zullen de Kolonie verlaten en<br />
naar Europa worden gezonden. De Officieren zullen<br />
voor hun vertrek, hunne eigendommen mogen te<br />
gelde maken en tot hunne inscheping hunne gewone<br />
soldij blijven genieten. Alle eigendommen, aan de<br />
Bataafsche Eepubliek of aan Frankrijk behoorende,<br />
moeten den overwinnaar worden uitgeleverd. De<br />
Landsgebouwen en landerijen strekken ten waarb<strong>org</strong><br />
van het in omloop zijnde papieren-geld.<br />
Wat de ingezetenen betrof: die de wapenen gedragen<br />
hebben, zullen ongemoeid naar hunne<br />
haardsteden terugkeeren; zij blijven onder de hollandsche<br />
wetten; en alle bijzondere eigendommen,<br />
ook die van kerken, weeskamer en andere gestichten,<br />
blijven onaangeroerd. De ingezetenen der<br />
Kaapstad blijven vrij van het inkwartieren van troepen;<br />
alle burgers en ingezetenen behouden de tot<br />
nu toe genoten regten en voorregten, en de godsdienst<br />
zal, «zonder verandering gemaintineerd worden.»<br />
— Die bepalingen, zoo gewigtig voor de<br />
ingezetenen der Kaap-Kolonio, zijn meermalen door<br />
de kolonisten ingeroepen, wanneer een of ander<br />
Britsch Gouverneur dreigde daarop inbreuk te<br />
maken.<br />
Men houdt het er voor dat de voorwaarden der
ZEVENDE HOOFDSTUK. 209<br />
Capitulatie door Van Prophalow niet worden vo<strong>org</strong>esteld<br />
of aangenomen, zonder de voorkennis van<br />
den Gouverneur. Uit dien hoofde neemt men het<br />
dezen kwalijk dat niet met name onder de voorbehoudingen<br />
was opgenomen de Afrikaansche Visscherij-<br />
Societeteit, welke sedert 1802 bestond en bloeide,<br />
dewijl de Engelschen, zich niet storende aan den<br />
geest der Capitulatie, de eigendommen dier Sociëteit<br />
zich toeèigenden ').<br />
De stelling, door den Generaal Janssens in de<br />
Pas van Hottentotsch-Holland ingenomen, was allezins<br />
gunstig, en zoo lang hij de post te Houhoek<br />
tevens bleef bezet houden, hield hij de gelegenheid<br />
open om versterking in manschappon uit de binnenlanden<br />
te ontvangen en van daar gevoed te<br />
worden. Ook was de stemming van de Kolonisten,<br />
en zelfs van de Hottentotten en Kaffers, die zich<br />
onder hen bevonden, van dien aard, dat hij op<br />
ondersteuning rekenen konde, zoodra hij daarom<br />
mögt vragen. Maar de stemming van den Generaal<br />
en van de Officieren van zijnen krijgsraad, was<br />
niet voor verdediging, dewijl de Engelschen, overtuigd<br />
van de moeijelijkheid om de Pas, wanneer<br />
die wel verdedigd werd, te vermeesteren, den<br />
Gouverneur allezins aannemelijke voorwaarden aanboden.<br />
Dien ten gevolge werd, op den 23 n van<br />
Louwmaand 1806 , door den Gouverneur de Capitulatie<br />
geteekend Avaarbij, naar luid van de bepalingen<br />
van den 10 n te voren, de Kolonie aan de<br />
1) Door de Engelschen werd beweerd, dat de Visscherij-Societeit,<br />
door het aan haar verleende Octrooi , in zoodanige betrekking tot de<br />
Regering had gestaan, dat daaruit het regt tot verbeurdverklaring<br />
geboren was. VAN KAMPEN noemt dio daad D. III, hl. 439 «een roof<br />
nog snooder dan dien, welke zij in 1781 op St. Eustatius hadden gepleegd.»<br />
]4
210 ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
Engelschen werd overgegeven. Den volgenden darr<br />
trokken de troepen, ruim 1500 koppen sterk, met<br />
krijgseer uit en betrokken voorloopig eene legerplaats<br />
aan de Wijnbergen. Geene krijgsgevangenschap,<br />
maar vrije aftogt en inscheping was voor<br />
allen bedongen. Die voorwaarden werden door de<br />
Engelschen getrouwelijk vervuld, en Janssens kwam<br />
den 4 n van Zomermaand 1806 te Vlissingen binnen. >)<br />
Was de vorige overgave der Kolonie aan de Engelschen<br />
van treurigen aard geweest, en geenszins<br />
eervol voor hen die haar verdedigen moesten, niet<br />
minder was dit thans het geval. Vier dagen na<br />
de landing van den vijand, werd de Kaapstad hem<br />
overgegeven! Welke weerstand was door de troepen<br />
geboden? De overgave der Kolonie aan do<br />
Engelschen was zonder eenige noodzake geschied.<br />
Welke gelegenheid was aan de Planters en Hottentotten<br />
geschonken geworden om den vijand het<br />
voortdringen te verhinderen of minstens te betwisten<br />
2 ).<br />
Thans was het voor goed, dat de Kaap-Kolonie<br />
aan Groot-Brittanje onderdanig werd. Wel vleiden<br />
1) In het Verslag van het vo<strong>org</strong>evallene gedurende den loop van<br />
het jaar 1806, van wcgc Koning Lodewijk, aan het Wetgevend Ligchaam<br />
aangeboden, heet het omtrent de overgave van de Kaap-Kolonie<br />
aan de Engelschen: «Ce poste a été attaque par des forces considérables;<br />
los troupes, chargées do sa défense, ne se sont pas également<br />
bien conduites. Le Gouverneur a fait son devoir.»<br />
2) H. LlCHIENSTEIN. Reize in het Zuidelijk gedeelte van Afrika<br />
in de jaren 1803—1806, D. Ill, bl. 287, van het kamp sprekende,<br />
dadelijk na do tijding van den oorlog aangelegd, zegt: «Indien de Engelschen,<br />
in plaats van een geheel jaar op zich te laten wachten,<br />
hunnen aanval op dat tijdstip ondernomen hadden, men zou hun zeker<br />
met beter gevolg, dan in 1806 geschiedde, tegenstand geboden<br />
hebben.»
ZEVENDE HOOFDSTUK. 211<br />
zich de Kolonisten, gehecht aan het dierbare moederland,<br />
en met haat vervuld tegen den overweldiger,<br />
dat bij de aanstaande vrede, even als in 1802,<br />
de Kolonie aan hare oprigters zoude worden teruggegeven.<br />
Helaas ! zij vleiden zich daarmede te vergeefs.<br />
Bij de algemeene vrede, werden zij in 1814<br />
door de staatkunde opgeofferd. Zij hadden zich te<br />
bekwamen om den nek te buigen onder den sehepter<br />
van den vreemdeling en den meester te gehoorzamen,<br />
zoo al niet lief te hebben. Eene halve<br />
eeuw heeft de ineensmelting der beide natiën nog<br />
niet kunnen daarstellen.<br />
14*
ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
Producten van Java. Ternates verdediging door Cranssen. Vrede<br />
van Amiens. Overname der teruggegeven Bezittingen. Bezoldingen<br />
en verbod van extra-voordeelen. Zeeschade. Scheepsmagt uil Patria<br />
aangekomen. Invloed van den vrede op scheepvaart en handel.<br />
Waarschuwing van het Staats-Bewind lij den nieuwen oorlog en<br />
uitzending van den Vice-Admiraal Eartsinck. Gedrag van den<br />
Schout-Bij-Nachl Dekker; hij wordt ter dood veroordeeld. Harlsinck<br />
heeft dertien oorlogsbodems onder zijn bevel. Linois verzoekt<br />
hem om gezamenlijk tegen de Engelschen te handelen; hij geeft<br />
twee schepen. Harlsinek lesehermt de vaart op de Molukken.<br />
Verdediging van Java; Soerabaya werd hoofdstation. Amboina,<br />
Banda. Behoeften. Perlcslaven op Banda, en handel. Koßjbomo<br />
op Amboina, handel op Java. Indisch muntwezen. Siberg erlangt<br />
zijn ontslag den 19« van Wijnmaand 1804, opgevolgd door Wiese.<br />
Het jaar 1806 rampspoedig voor 's Lands Zeemagt ; sterfte ; gebrek<br />
aan scheepsbehoeften ; de Schrikverwekker ; de Revolutie en<br />
Pluto; de Pallas door de Engelschen genomen; de Maria Meigersbergen<br />
weggehaald. Pellew den 27» van Slagtmaand 1806 ter<br />
reede van Batavia; de schepen op den modder, verbrand of genomen.<br />
Opstand in Cheribon. Overschot der zeemagt in 1807. Tijdingen.<br />
Lodewijk Koning van Holland. Hartsinck vertrekt. Van<br />
De Sande Bevelhebber. Ongelijke strijd van de Scipio, Kapt. LI.<br />
Carrega. De Ie Luit. J. II. Bagelaar met de Maria Wilhelmina.<br />
Pellew ie Grissee. Gedrag van Cowell en van Van Naarssen<br />
en van V. Pranquemont. Een nieuw tijdvak breekt aan.<br />
Had het Bewind op Java zich in de laatste jaren,<br />
naar den schijn, als groot en magtig staande gehouden,<br />
het had dit ongetwijfeld te danken aan de<br />
gematigdheid en wijze voorzigtigheid van Van<br />
O verstraten. Na diens overlijden bleven de zaken
ACHTSTE HOOFDSTUK. 213<br />
in denzelfden sleur, en Siberg ging in zelfder voege<br />
voort. De inkomsten bleven beperkt tot de producten,<br />
welke de verschillende deelen van het<br />
eiland aan het Bestuur der Compagnie, zoo als het<br />
heette, opleverde; uit den verkoop dier voortbrengselen,<br />
aan neutrale schepen, maakte men de noodige<br />
uitgaven goed en de aankoopen van die benoodigdheden,<br />
welke grootendeels uit Europa moesten<br />
komen. Het ontbrekende, werd door papierengeld<br />
aangevuld. Er wordt verzekerd dat onder die producten,<br />
de suiker somwijlen in prijs tot zoodanige<br />
laagte zonk, dat het Bestuur, bij de voorwaarden<br />
van verkoop, de levering van koffij of peper verbond<br />
aan de verpligting om zekere hoeveelheid suiker<br />
tot bepaalde, edoch lage prijzen, tevens te aanvaarden.<br />
Deze verzekering, met de bijvoeging dat, in zoodanig<br />
geval, de koopers meer dan eens de gekochte<br />
suiker op stroom in zee wierpen, als geen bruikbaar<br />
handelsartikel voor den overwal of de West van<br />
Indie opleverende, laten wij voor rekening van<br />
Nederburgh of zijn berigtgever.<br />
Van een' anderen kant wordt beweerd dat, in<br />
de jaren 1799, 1800 en wat later, in verschillende<br />
streken van Java, de zucht tot het aanplanten van<br />
koffij, onder de Javanen zoodanig toenam ') dat<br />
uit het Westen, zoo wel als uit Oosten van het<br />
eiland aan Compagnies Gezaghebbers verzoeken<br />
gedaan werden om , boven do vastgestelde leveringen,<br />
koffij aan do Compagnie of aan particulieren te<br />
mogen verkoopen. Zulks had ten gevolge dat aan<br />
de Residenten bij de Vorstenhoven, werd vergund<br />
l) G. K. VAN IIOGENDOKP: Memorie over den tegenwoordigen<br />
slaat van den Handel en de Culture in de Oost-Indische Bezittingen<br />
van den Slaat: BI. 108 en 109.
214 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
om, tot tegemoetkoming van de ingezetenen, in<br />
Soerakarta en Djokjokarta, van 500 tot 1000 pikols<br />
koffij, aan te koopen. Hetzelfde geschiedde in<br />
het Kijk van Bantam, doch men deed den Bijksbestierders<br />
gevoelen dat men ongaarne zag dat de<br />
koffij-cultuur werd uitgebreid meer of verder dan<br />
vo<strong>org</strong>eschreven was om aan de behoefte van de<br />
Compagnie te voldoen. — Konde er wel sterker<br />
bewijs geleverd worden dat het in zwang zijnde<br />
dwangstelsel, slechts strekte om de ontwikkeling<br />
van landbouw en nijverheid onder de Javanen te<br />
fnuiken, en hunne zucht tot werkzaamheid in de<br />
geboorte te smooren.<br />
Had de loffelijke verdediging van Ternate door<br />
Budach, den Aziatischen Eaad aanleiding gegeven<br />
om die schoone daad te gedenken door eene Gouden<br />
medaille te zijner eere te doen slaan, terwijl twintig<br />
zilveren medailles werden uitgedeeld aan hen,<br />
die hem, bij die verdediging, hadden ter zijde gestaan;<br />
— de overgave van Ternate, tijdens het<br />
Gouvernement van Win. Jacob Cranssen, gaf aanleiding<br />
tot een gestreng onderzoek. Dit werd opgedragen<br />
aan de twee buitengewone Eaden van<br />
Indië, Mr. C. A. Canter Visscher en W. H. van<br />
Ysseldijk. Het bleek ontwijfelbaar dat Cranssen,<br />
in Zomermaand 1801, door den Kaad van Politie<br />
van Ternate , was gevangen genomen, die daarop<br />
het eiland aan de Engelschen had overgegeven.<br />
Uit dien hoofde werd door de Hooge Begering<br />
besloten de Leden van dien Baad in regten te<br />
vervolgen; aan Cranssen werd eene schadeloosstelling<br />
van Bx. 12000 toegelegd, en een maandgeld<br />
van Bx. 750 — de helft der bezoldiging als<br />
Gouverneur van Ternate.
ACHTSTE HOOFDSTUK. 215<br />
Er waren berigten uit Europa van aanstaanden<br />
vrede en men werd bij den Gouverneur-Generaal<br />
bedacht op de maatregelen, welke genomen zouden<br />
moeten worden, bij de weder in bezit name der<br />
verschillende bezittingen in de Molukken en elders.<br />
De vrede van Amiens werd gesloten, en eerlang<br />
kwamen schepen, overbrengende brieven van het<br />
Staats-Bewind en van den Aziatischen Raad. Onder<br />
dagteekening van den 4 n van Bloeimaand 1802,<br />
kwamen bevelen van het Opperbewind der Bepubliek,<br />
houdende dat zij, die aan het hoofd hadden<br />
gestaan van Bezittingen, welke door hen aan de<br />
Engelschen waren overgegeven, in zoodanige betrekkingen<br />
niet weder mogten worden geplaatst, al<br />
ware het ook dat zij, te dien opzigte", van alle<br />
pligtverzuim waren vrijgesproken. Desniettemin<br />
hield Siberg zich voor geregtigd om Van Boeckholtz,<br />
zoowel als Cranssen -- op wien natuurlijk<br />
dat bevel niet toepasselijk was — als Commissaris<br />
ter overname naar de Molukken te zenden. Van<br />
de intusschen uit Nederland aangekomen schepen,<br />
werd do oudste kapitein ter Zee A. Melissen, met<br />
het fregat Juno, den 23" van Slagtmaand 1802 uit<br />
Patria aangekomen, aan het hoofd der Commissie<br />
als Eersten Commissaris benoemd, doch ten gevolge<br />
van zijn overlijden werd die Commissie<br />
door Kapitein Buyskes vervuld l ).<br />
Er kwamen tevens strenge orders ten opzigte der<br />
verschillende buitengewone voordeelen, tot daartoe<br />
ouder de Compagnie genoten; en alhoewel het Opperbestuuv<br />
begreep ten aanzien der Ambtenaren op<br />
1) Na zijne terugkomst (e Batavia word hij, door den Gouverneur-<br />
Generaal, voor zijn gehouden gedrag plegtig hedankt en hem een daggeld<br />
van Kx. 18, zilver toegelegd, De Commissie had geduurd 116 dagen.
216 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
Java, die steeds voortgegaan waren zoodanige buitengewone<br />
onrcgtmatige voordeelen te genieten,<br />
voor het oogenblik de zaken te laten, zoo als zij<br />
waren, was het anders ten opzigte der Gouvernementen<br />
en Posten welke weder in bezit stonden te<br />
worden genomen. Voldoende bezoldigingen werden<br />
daarvoor vastgesteld, doch met strenge bepalingen<br />
ten aanzien van alle ongeoorloofde voordeelen, van<br />
welken aard ook, onder bedreiging van straffe, dewijl<br />
thans allen ambtenaren van den Staat waren.<br />
Zoo werd b. v. voor de Besidentie Amboina bepaald<br />
: de bezoldiging van den Gezaghebber op Bx.<br />
'J000 ; — van den Secunde of Hoofd-Aministrateur<br />
Bx. 4200 ; — van den Fiskaal, zonder de boeten<br />
te rekenen, Bx. 1500; — van den Secretaris van<br />
den Baad van Politie Ex. 2000; van den Equipagemeester<br />
en Boekhouder ieder Bx. 1800 ; van den<br />
Eesident van Saparoewa en van Hila ieder Ex. 800;<br />
den Besident van Haroeka en dien van Larike ieder<br />
Ex. 500; en dien van Boevoe Bx. 125. — In gelijker<br />
voege ging het op Ternate en Banda, natuurlijk<br />
met de noodige wijziging, naarmate van de<br />
plaatselijke gesteldheid. — In den aanvang van<br />
1804 vond de Hooge Eegering geraden, de drie<br />
groepen der Molukken onder een Gouvernement<br />
te vereenigen en den Gouverneur Ambon tot Besidentie<br />
te geven. Hiertoe werd benoemd Cranssen,<br />
die bereids tot Gouverneur van Malakka was aanJ<br />
gesteld. Aan hein werd toegelegd eene bezolding<br />
van Ex. 18000, — in eens af. Deze wijziging<br />
had eenige verandering ten gevolge ten aanzien<br />
der Ambtenaren, die tot de verschillende betrekkingen<br />
waren benoemd geworden.<br />
Bij de overname werden 500 koppen of ongeveer
ACHTSTE HOOFDSTUK. 217 s<br />
naar Amboina, naar Banda en naar Ternate gezonden.<br />
Eene scheepsmagt werd te Soerabaya<br />
bijeengebragt, bestaande uit vijf oorlogsbodems,<br />
waaronder de Juno, de Eendragt en de Phoenix<br />
in het geheel zeven zeilen, tot het overbrengen<br />
van Ambtenaren, knjgsmagt en benoodigdheden.<br />
De Commissarissen begaven zich aan boord van de<br />
Juno, en op den 9 n van Sprokkelmaand 1803 verliet<br />
de vloot de Hoek Oedjong-Panka, het laatste<br />
punt van Java dat men vaarwel zcide.<br />
Jammer dat die expeditie niet zonder schade<br />
aan 's Lands schepen volvoerd Averd. Bij het uitzeilen<br />
van de baai van Amboina, strandde het<br />
Fregat Juno, door den sterken stroom, op de Hoek<br />
van Alang-Alang, en werd verbrijzeld, zoodat het<br />
geheel verloren ging. De bemanning werd nogtans<br />
gered. — Korten tijd nadat die schepen op<br />
Java terug waren, ontdekte men dat het fregat de<br />
Eendragt zoodanig vervuurd was, dat het als onbruikbaar<br />
moest worden afgekeurd, en er niets<br />
overschoot dan het te verkoopen.<br />
Langzamerhand waren onderscheidene oorlogsbodems<br />
uit Nederland te Batavia aangekomen. Het<br />
eerst waren de korvetten de Echo, Kap. Lt. J.<br />
Van Kervel en the William Eerste Luit. P. Feteris,<br />
die zich reeds in den aanvang van 1802 in zee<br />
hadden begeven, om het gelukkig berigt der op<br />
handen vrede over te brengen. Van de gesloten<br />
vrede moest de tijding worden gebragt, door de<br />
Brik de Avonturier, Extraord: Kapitein Cowell,<br />
welke bodem voor een snelle zeiler werd gehouden,<br />
als naar een Amerikaansch model gebouwd. Dit<br />
schip verliet Tessel op den 12 n van Bloeimaand,<br />
doch bij zijne aankomst in Baai-Fals, vond Cowell
218 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
er het Eskader onder den Kap. ter Zee Melissen,<br />
een weinig later in zee gekomen, bestaande uit de<br />
drie fregatten, de Eendragt van 44, de Phoenix<br />
en Juno ieder van 32 stukken, hebbende de Kapitein<br />
ter Zee A. Melissen, oudste in rang, de vlag van<br />
de Juno geheschen; Kapitein A. A. Buyskes was<br />
op de Eendragt, en Kapitein P. Muntz op de Phoenix.<br />
Zij hadden te Eochelle troepen voor Java ingenomen,<br />
aldaar van wege den Eaad der Aziatische<br />
Bezittingen aangeworven. — Nadat de vrede<br />
gesloten was, werd de Kapitein ter Zee S. Dekker<br />
een togt naar Indië opgedragen, en hij, te dier gelegenheid,<br />
tot Schout-Bij-Nacht bevorderd. Hij<br />
kreeg in last den Commissaris-Generaal De Mist<br />
en den Gouverneur der Kaap-Kolonie Generaal<br />
Janssens, naar de Kaap over te breno-en en<br />
daarna zijne reis naar Batavia voort te zetten. Op<br />
de Pluto, het vlaggeschip, en de Kortenaar ieder<br />
van 68, de Bato van 74, en het fregat de Maria<br />
Keigersbergcn, van 32 stukken, voerden de Kapiteins<br />
Zegers, Claris, en Lombar, onder Dekker<br />
het bevel. Die vier schepen vertrokken den 5 11 van<br />
Oogstmaand 1802, en kwamen den 23
ACHTSTE HOOFDSTUK. 219<br />
en oorlog, en smartelijk knellende vriendschapsbanden<br />
, der natie geslagen hadden. — Geheel verloren<br />
was dat treurige tijdvak niet geAveest, want het<br />
had toenadering te Aveeg gebragt tusschen kinderen<br />
van hetzelfde vaderland; Avant het had in menig<br />
opzigte de oogen geopend voor het goede dat<br />
de verwoestende orkaan der volksberoering en vernieling<br />
had te weeg gebragt. Ook in de Oost-Indische<br />
Zaken en belangen zou men een' nieuwen<br />
Aveg inslaan, en onder de verbeteringen, Avelke tot<br />
stand kwamen, telde men dat de handel op Batavia<br />
en op de West van Indië — dat Avil zeggen bewesten<br />
Straat Sunda en de Linga-Eilanden — voor<br />
alle ingezetenen der Bepubliek, onder zekere bepalingen,<br />
vrijgesteld werd.<br />
De Staat behield zich voor het monopolie van<br />
de Moluksche specerijen, en den koffij- en peperhandel<br />
op Java, terwijl de geheele theehandel aan<br />
eene Maatschappij bij Octrooi zou Avorden overgelaten.<br />
Tusschen Batavia en de West van Indië<br />
Averd de scheepvaart en handel vrijgesteld; maar<br />
ook Averd, tot opbeuring van den handel op Bengale,<br />
de kust van Koromandel en die van Malabaar, alle<br />
uitvoer, van daar regtstreeks naar de havens van<br />
de Eepubliek, van alle uitgaande regten vrijgesteld.<br />
Daar was opbeuring, verlevendiging A r an den handel<br />
eene groote behoefte, zouden die kantoren iets<br />
beteekenen. Vroeger zoo belangrijk, zoo winstgevend,<br />
Avaren die, ten gevolge van den voorlaatsten<br />
Engelschen oorlog, van alle geAvigt ontbloot. De<br />
Engelschen hadden er den Avever en handelaar of<br />
regtstreeks verjaagd, of, door het versteken van alle<br />
bescherming, gedwongen naar elders te verhuizen.<br />
Waren de kantoren op het Schiereiland van Malabaar
2 2 0 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
werkelijke lastposten geweest, na de teruggave ten<br />
gevolge van de vrede van het jaar 1783, thans was<br />
de omslag van geen beteekenis en de kosten gering;<br />
evenwel, alzoo de Staat geen handel dreef zoo als<br />
de O. I. Compagnie gedaan had, zoo zou slechts<br />
in de voordeelen van den handel der ingezetenen<br />
van de Eepubliek, vergoeding voor de kosten te<br />
vinden wezen. — Werkelijk begon zich aldaar<br />
eenige handelsbeweging te vertoonen, toen de rampzalige<br />
oorlog, welke aan Nederlands ingezetenen<br />
onnoembare schade zoude berokkenen, aan het<br />
blaken ging. De Engelschen, steeds bedacht<br />
op hun handelsbelang, begrepen dat die onbeduidende<br />
hollandsche kantoren wel tot stapelplaatsen<br />
konden dienen, van waar, ter ontduiking der zware<br />
inkomende consumtie-regten, een' levendigen smokkelhandel<br />
, op hunne uitgestrekte bezittingen in die<br />
streken, konde worden gedreven. Zij haastten zich<br />
derhalve, zoodra de oorlog was uitgebroken, die<br />
kantoren te bezetten.<br />
Het Staats-Bewind, dat sedert Wijnmaand 1801<br />
het Uitvoerend Bewind had vervangen, was te zeer<br />
vervuld met het belang der Nederlandsche Bezittingen<br />
in Azia, om niet oplettend te wezen ter<br />
Avaarschuwing der Bewindslieden aldaar, zoodra<br />
een nieuwe oorlog dreigde. Op het laatst van<br />
Lentemaand 1803 werd, uit dien hoofde, de Kapitein<br />
ter Zee Jager, met de Brik De Arend, naar de<br />
Kaap de Goede Hoop en Java gezonden, opdat<br />
men allerwege op zijne hoede zijn zoude, en zich,<br />
door de vijandelijkheden van de Engelsche zijde,<br />
niet zoude laten overrompelen. Maar ten einde diebelangrijke<br />
bezittingen, zooveel mogelijk te verdedigen<br />
en onder Gods zegen voor den Staat te
ACHTSTE HOOFDSTUK. 221<br />
behouden, zond het Staats-Bewind, onder dagteekening<br />
van den 15 u van Lentemaand 1803, eene missive<br />
aan den Vice-Admiraal De Winter, die, sedert<br />
eenigen tijd, met eenige schepen in de Middellandsche<br />
Zee kruiste en naburige havens bezocht,<br />
Avaarbij hij gelast werd te Ferrol nadere bevelen<br />
af te wachten, dan wel, bij het ontvangen van<br />
stellige berigten van het uitbarsten van den oorlog,<br />
met zijn onderhebbend Eskader onverwijld naar Java<br />
den steven te wenden. Intusschen Avas P. Hartsinck<br />
sedert den aanvang van 1802 Schout-Bij-<br />
Nacht, van Sint-Domingo teruggekeerd, en<br />
werd met het fregat Pallas van 36 stukken naar<br />
Ferrol gezonden met last om zich onder de bevelen<br />
van De Winter te stellen, en met diens<br />
Eskader naar Oost-Indië te vertrekken, hebbende<br />
eene som van drie ton gouds, in gereeden gelde,<br />
aan boord. Mögt De Winter, ingevolge nader<br />
ontvangene orders, reeds naar Batavia vertrokken<br />
zijn, dan moest hij dien onmiddellijk volgen. Ten<br />
einde, ingevalle van nood, dien Vlootvoogd te<br />
kunnen vervangen, werd hij nog voor zijn vertrek<br />
met den rang van Vice-Admiraal bekleed.<br />
Hij trof De Winter nog te Ferrol, die, van wege<br />
ongesteldheid, naar het vaderland Avenschte terug<br />
te keeren. Zoo ging Hartsinck als Opper-Bevelhebber<br />
over 's Lands Zeemagt, naar Indië, blijvende<br />
hij zelf aan boord van de Pallas, met de twee Linieschepen<br />
de Revolutie, Kapitein Lancester en de<br />
Schrikverwekker Kapitein Ruysch, ieder met 68<br />
stukken en 350 koppen; nog had hij bij zich de<br />
Korvet Scipio, Kap. Lt. Carrega met 20 stukken<br />
en 80 man. Het bekomen van de noodige levensbehoeften<br />
kostte tijd ; daarna beletteden tegenwinden
222 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
het uitzeilen, zoodat 's Land schepen, niet voorden<br />
16» van Zomermaand 1803 de haven van Ferrol<br />
verlieten. De Vice-Admiraal mögt, buiten de<br />
hoogste noodzakelijkheid, geen havens aanhouden.<br />
Door het Eskader van den Schout-Bij-Nacht<br />
Dekker, Averd weinig uitgerigt. Ja, hij toonde de<br />
Nederlandsche vlag, en Avel van zoo groote schepen<br />
als nog zelden in de havens en op de kusten van<br />
Java gezien waren. Dit was nuttig om het ontzag<br />
voor de Nederlandsche magt, door de gebeurtenissen<br />
der laatste jaren verzwakt, weder eenigermate<br />
althans, te herstellen. Hij deed eene kruistogt<br />
langs de Noord-, Oost- en Westkust van Java om<br />
de zeeroovers te verjagen ; hij slaagde er in om<br />
eerbied voor den Hollandschen naam op Java en<br />
de naburige eilanden te doen herleven. — Hij had<br />
in zijnen lastbrief het voorschrift om tegen of met<br />
Lentemaand 1804 in het Vaderland terug te Avezen.<br />
Dekker begon dus in tijds de toebereidselen tot<br />
zijn vertrek te maken en de zeildag werd op den<br />
15n van Wijnmaand 1803 bepaald. Dan er kwamen<br />
tijdingen van vredebreuk op Java, welke, hoewel<br />
niet officieel, den Gouverneur-Generaal deden<br />
besluiten Dekker te verzoeken, in die onzekerheid,<br />
ten minste te blijven tot do aankomst van de Brik<br />
De Arend, Avelke men wist dat met brieven voor<br />
de Hooge Regering uit Nederland was vertrokken,<br />
en met iederen dag gewacht kon worden. De<br />
Schout-Bij-Nacht meende aan dit verzoek niet te<br />
mogen toogeven, dewijl in dat geval, hij geen voldoende<br />
provisien zou overhouden, en dewijl het<br />
langer verblijf in strijd was met zijne bevelen. Het<br />
bleef dus zóó, en de Hooge Eegcring gelastte hem<br />
om Be de France (Mauritius) aan te doen, ten
ACHTSTE HOOFDSTUK. 223<br />
einde, ingevalle hij aldaar tijding van den oorlog<br />
vinden mögt, op dat eiland zijne manschap aan te<br />
A'ullen en zijne schepen beter te voorzien; om, zoo<br />
mogelijk, van den Gouverneur aldaar bijstand in<br />
troepen voor Batavia te verkrijgen en de Fransche<br />
Zeemagt, Avelke er mögt Avezen, tot bescherming<br />
van Java te erlangen en terug te keeren. Was er<br />
op Mauritius geen tijding van vernieuwden oorlog,<br />
dan werd hem gelast zijne reis, haar de Kaap De<br />
Goede Hoop en Europa voort te zetten. De drie<br />
linieschepen lagen op den 17 n v. Wijnmaand voor<br />
de reize gereed onder Onrust, toen Dekker van<br />
den Gouverneur-Generaal een schrijven ontvino- om<br />
de wateren van Batavia niet te verlaten, uithoofde<br />
er Amerikaansche dagbladen waren ontvangen, inhoudende<br />
proclamation van den Koning van Groot-<br />
Brittanje, tot het nemen van Fransche schepen,<br />
en tot het beslag leggen op alle schepen naar de<br />
Fransche en Bataafsche Republieken bestemd.<br />
In die mededeeling zag de Schout-Bij-Nacht slechts<br />
dringende redenen om zijn vertrek naar Mauritius<br />
te verhaasten, ten einde aldaar, den last van de<br />
Hooge Tafel ten uitvoer te brengen. Hierop ontving<br />
hij nog des nachts een besluit van de Hooge<br />
Regering, houdende den last om met zijne drie<br />
schepen Pluto, Kortenaar en Bato naar de reede<br />
van Batavia terug te keeren. Dit bevel steunde<br />
op een besluit van het Staats-BeAvind v. d. 3" v.<br />
Bloeimaand 1802 dat, ingevalle van opgekomen<br />
oorlog, de Hooge Indische Regering, den Bevelvoerder<br />
over eenig Eskader kon gelasten, in Aveerwil<br />
van de bij hem ontvangene bevelen uit Europa,<br />
in Indie te blijven. Maar, zoo redeneerde Dekker,<br />
er Avas geeno stellige tijding A r an oorlog; zijne
224 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
schepen waren niet bestemd tot verdediging deikolonie;<br />
en, buitendien waren zij niet in staat tot<br />
het bieden van nadrukkelijken wederstand. In de<br />
bestaande behoefte, had de Hooge Regering niet<br />
kunnen voorzien, noch in geschut, noch in<br />
manschap. De Vlootvoogd was van oordeel dat<br />
daarin eerder op Mauritius konde worden voorzien<br />
en hij, van daar terugkomende, op krachtdadige<br />
wijze tot de verdediging der Indische Bezittingen<br />
zoude kunnen werkzaam wezen. Hier van<br />
kennis gegeven hebbende aan Gouverneur-Generaal<br />
en Eaden, vertrok hij den 20 n v. Wijnmaand,<br />
latende Kapitein Buysken met het fregat Juno<br />
voorloopig ter beschikking der Hooge Regering<br />
achter.<br />
De Vlootvoogd bereikte Ile de France den 12"<br />
v. Slagtmaand 1803, vond aldaar de tijding van<br />
den oorlog bevestigd, oorlog waarin ook de Bataafsche<br />
Republiek was betrokken. In niets kon, door<br />
den Franschen Gouverneur De Caën, aan zijne<br />
begeerten worden voldaan. Slechts de Pluto kon<br />
ten volle in orde gebragt worden, van geschut en<br />
manschappen voorzien, waarvan men nogtans, wilde<br />
men zulks bewerkstelligen, de Kortenaar en de<br />
Bato zou moeten berooven. Wat nu te doen? Hij<br />
had op zich genomen, ingevalle van oorlog terug<br />
te keeren; doch in welken toestand waren zijne<br />
schepen? De Fransche Schout-Bij-Nacht Linois<br />
was op een' kruistogt, en de terugkomst van dezen<br />
onzeker. Hij besloot derhalve tot een' kruistogt<br />
naar Afrika's Zuid-Oostkust om, zoo mogelijk engelsche<br />
retourschepen uit Sina of Bengale te vermeesteren;<br />
en aan De Kaap De Goede Hoop te<br />
besluiten, tot het geen hem verder zoude te doen
ACHTSTE HOOFDSTUK. 225<br />
staan. - Dekker verliet Mauritius den 28* van<br />
Louwmaand 1804 en dewijl hij, weldra door storm<br />
beloopen, belangrijke schade kreeg, zette hij cours<br />
naar Afrika's Zuidhoek, en wierp het anker in de<br />
Tafelbaai den 28"» v. Sprokkelmaand.<br />
Aan de Kaap De Goede Hoop den toestand deischepen<br />
onderzocht en de staatkundige gebeurtenissen<br />
nagegaan zijnde, werd, met overleg van den<br />
Commissaris-Generaal en den Gouverneur besloten,<br />
dat de Bato tot nadere beschikking, onttakeld zou<br />
worden, manschappen, geschut enz. over de beide<br />
andere schepen zouden verdeeld worden, om voorts<br />
ten spoedigste naar Java terug te keeren, en zich<br />
onder de bevelen te stellen van den Vice-Admiraal<br />
Hartsinck, die bereids aldaar moest zijn aangekomen.<br />
Van wege deze omstandigheid was het dat de<br />
Schout-Bij-Nacht Dekker zich van zijn bevel ontdeed,<br />
en met de intusschen van Java teruggekeerde<br />
Brik De Arend, in het begin van Zomermaand<br />
1804 de Kaap De Goede Hoop verliet. Hij zette<br />
voet aan land te Lissabon en keerde over land<br />
naar Nederland terug. ')<br />
Voor de behoorlijke uitrusting van de beide<br />
schepen van linie de Kortenaar Kapitein Zeegers<br />
en de Pluto Kapitein J. J. Melvill, had Dekker<br />
voor zijn vertrek naar Europa z<strong>org</strong> gedragen. Zij<br />
l) Het behoort hier niet heen dat Dekker zwarigheid maakte naar<br />
Java terug to keeren en zich onder de bevelen te stellen van Hartsinck,<br />
veel jonger officier dau hij, thans tijdelijk met hoogeren rang<br />
dan hij bekleed. Ook was het aanwezen van twee Vlag-officieren<br />
onnoodig. Zijn gehouden gedrag werd hem, te huis gekomen,<br />
zeer euvel genomen en hij door de Hooge Militaire Vierschaar 1er<br />
dood veroordeeld. Treurig einde van een jaren-lange eervolle dienst!<br />
Zie de bijzonderheden bij Mr. J. C. DE JONGE. Geschiedenis van. het<br />
NederUndsohe Zetwezen, D. VI, Stuk 2, bl. 572-575.<br />
15
226 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
verlieten Afrika's Zuidhoek en bereikten Soerabaija,<br />
na door hevige stormen zware schade te hebben<br />
geleden, in de laatste dagen van Oogstmaand. Ten<br />
gevolge van die versterking telde de Vice-Admiraal<br />
Hartsinck onder zijne bevelen, vier linie schepen,<br />
drie fregatten, twee korvetten, drie brikken en<br />
eene galei, waarbij later nog eenige koloniale vaartuigen<br />
gevoegd werden; voerende in alles meer<br />
dan 400 stukken geschut. *) Met deze scheepsmagt<br />
konde, zonder eenige ondersteuning van de Fransche<br />
zijde, gewis veel nadeel aan den vijand worden<br />
veroorzaakt, overeenkomstig de bevelen van den<br />
Raad van Marine van den 4n v. Grasmaand 1804<br />
om den vijand alle mogelijke afbreuk te doen.<br />
Door den Franschen Schout-Bij-Nacht Linois,<br />
werd Hartsinck onderscheidene reizen uitgenoodigd<br />
zich met hem te vereenigen, om een of anderen<br />
togt te ondernemen tot benadeeling van den gezamenlijken<br />
vijand, vooral de rijk geladene engelsche<br />
schepen, uit Sina komende, te onderscheppen.<br />
Ook de Hooge Regering drong daarop bij hem<br />
aan. De Vice-Admiraal evenwel meende daartoe<br />
geene vrijheid te hebben, om reden do secrete<br />
Instructie van het Staats-Bewind voor den Vlootvoogd<br />
v. d. 8» v. Grasmaand 1804, in stelligen<br />
zin voorschreef: «wel in het oog te houden dat het<br />
eerste en voornaamste oogmerk van zijne uitzending<br />
l) Die schepen waren: de Revolutie Kap. Lancester met 70 stukken,<br />
waarop de Vice-Admiraal zijne vlag had geheschen; de Schrikverwekker<br />
Kap. A. Kuysch van 70 stukken, de Kortenaar, Kap. J.<br />
B. Zcegers, v. 08 st., de Pluto, Kap, J. J. Melvill, van 68 st., de<br />
Maria Keigcrsbergcn Kap. Cl. Jager van 40 st., de Phoenix, Kap.<br />
Lt. Dibbctz van 30 st.; de Pallas, Kap. N. S. Aalbers v. 30 st., de<br />
Scipio, Kap. Lt. Carrcga van 20 st., de William, Kap. Lt. Fcteris<br />
van 20 st., en de Brik do Avanluricr.
x<br />
ACHTSTE HOOFDSTUK. 227<br />
was het behoud van het eiland Java, waartoe,<br />
zelfs des noods, het eskader onder zijne<br />
bevelen, aan dat oogmerk behoorde opgeofferd te<br />
worden. Hem was uitdrukkelijk verboden, immer<br />
de wateren van Batavia te verlaten, noch ook<br />
eenige schepen tot andere oogmerken, 't zij tot het<br />
nemen van prijzen, 't zij tot welke andere einden<br />
zulks ook zoude mogen zijn, af te zenden, dan<br />
alleen tot dat van de beveiliging en verdediging<br />
van het eiland Java.» Deze bevelen waren in de<br />
oogen van Hartsinck van zoo stelligen aard dat<br />
daarvan onder geene voorwaarde mögt worden afgeweken.<br />
Evenwel begreep hij aan het verzoek<br />
van Lino is, aangedrongen door Siberg, in zoo verre<br />
te mogen voldoen dat hij , den Franschen Schout-<br />
Bij-Nacht, twee van de ligtere schepen van zijn<br />
Eskader afstond, tot den bedoelden togt naar de<br />
wateren van Sina. Men ontmoette werkelijk de<br />
terugkeerende Engelsche Sinaasvaarders en vermees-<br />
terde twee schepen, waarvan de Bataafsche Officieren<br />
hun aandeel in de prijsgelden erlangden. — Naaide<br />
Molukken zond Hartsinck afwisselend een of<br />
twee bodems, zoo tot convooi als om eenigen tijd<br />
in die naburige wateren te kruisen, waartoe scherpere<br />
waakzaamheid te pas kwam, sedert in het<br />
najaar van 1804 het ingehuurde scheepje The Swift,<br />
onder bevel van den Kapitein L. Poortvliet, dat<br />
met een aanzienlijk beloop aan comptanten naar<br />
Amboina was verzonden, op dien togt in Engelsche<br />
handen was gevallen.<br />
Kort na dat gebeurde, werd de Maria Reigersbergen<br />
met de Avanturier naar de Molukken<br />
gezonden. Er bleven nu gewoonlijk twee oorlogsbodems,<br />
bestemd tot convooi der schepen naar<br />
15*
228 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
Amboina, tot het overvoeren der benoodigde provisien,<br />
manschappen enz. daar heen, als tot het<br />
terug brengen der specerijen van daar naar Batavia.<br />
Meermalen gebeurde het, op die togten en bij het<br />
kruisen langs de kusten van Java, dat men<br />
Engelsche koopvaardij-schepen of zeeroovers vermeesterde.<br />
— Later kreeg de Vice-Admiraal uit<br />
Patria den last om, ten aanzien der bevelen van<br />
den 8 n van Grasmaand 1803, met soldaat- en<br />
zeemanschap te werk te gaan. — Dit was een<br />
gevolg der klagten van Linois bij zijn Gouvernement<br />
, over den onwil, zoo als het heette, van<br />
Hartsinck om hem tegen de Engelschen te ondersteunen.<br />
Hierover was de Keizer zeer gebelgd,<br />
hetgeen oorzaak werd van de gewijzigde lastgeving<br />
aan Hartsinck. Deze meende zijn pligt naar<br />
behooren te hebben overeengebragt met de ondersteuning<br />
, welke men jegens den bondgenoot verschuldigd<br />
was, zoodat er sedert onwil jegens den<br />
Franschen Schout-bij-Nacht bij kwam; hij beweerde<br />
dat het scheepsvolk, door het klimaat te veel geleden<br />
had, om krachtdadigen bijstand aan de Franschen<br />
te kunnen leveren. Later kwam daar niets<br />
meer van.<br />
Nog voor het einde van het jaar 1804 hield<br />
Hartsinck een mondgesprek met Siberg, waarin de<br />
maatregelen der verdediging van Batavia, Samarang<br />
en Soerabaya werden vastgesteld. Ter reede van<br />
Batavia lagen voorts gewoonlijk een of twee linieschepen<br />
en een of twee fregatten. Als scheepsstation<br />
gaf de Vice-Admiraal verre de voorkeur aan<br />
Soerabaya. Daar was de gelegenheid tot scheepsherstel<br />
beter, en men kon te Oedjong-Panka, en<br />
in den Trechter steeds vaartuigen op den uitkijk
ACHTSTE HOOFDSTUK. 229<br />
hebben, wier terugtogt niet kon worden afgesneden.<br />
In verband daarmede vroeg hij om eenige versterkingen,<br />
ook voor de reede van Soerabaya. Dit<br />
gaf aanleiding tot geschrijf met de Hooge Regering<br />
en met den Gouverneur van Java's Oostkust. De<br />
laatste meende dat aan het gevraagde onmogelijk<br />
konde worden voldaan, ten deele bij gebrek aan<br />
Europesche manschappen, ten deele van wege gebrek<br />
aan geschut en materialen. Op den 9" van<br />
Louwmaand 1805 verklaarde Hartsinck, na het<br />
gevoelen van de voornaamste zeeofficieren te hebben<br />
ingenomen, dat het gevraagde voor de veiligheid<br />
der Landsschepen onmisbaar was, en eindigde<br />
met de verklaring dat, bij ontstentenis daarvan, «de<br />
verantwoording blijft berusten bij dat Bestuur, dat<br />
de middelen van uitvoering in handen heeft.» Over<br />
die uitdrukking beklaagden zich Gouverneur-Generaal<br />
en Raden, dewijl bij hen niet onwil maar<br />
enkel onmogelijkheid de oorzaak der weigering was.<br />
Als een bewijs der waarheid daarvan kan gelden<br />
dat aireede zoo vroeg als in Wijnmaand 1804,<br />
voor Amboina en Banda was aangevraagd: 12000 'K<br />
buskruid, 300 geweeren met bajonetten, 150 Europesche<br />
manschappen, 10 matrozen, 20 Europesche<br />
ambachtslieden, een krankbezoeker, zes pennisten,<br />
vier onder-chirurgijns en eene aanzienlijke hoeveelheid<br />
rijst. Men kon op Java echter niet meer<br />
missen dan 6,000 'S buskruid; wel 300 bajonetten,<br />
maar geen geweeren; in plaats van Europesche<br />
zond men 100 inlandsche militairen; matrozen kon<br />
men niet missen; in plaats van Europesche zond<br />
men Sinesche ambachtslieden; een krankbezoeker<br />
enz. zouden waarschijnlijk niet te vinden zijn; aan<br />
rijst zond men 1800 koyangs of last.
230 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
Men werd evenwel kort daarna te rade, van<br />
wege den vernieuwden oorlog met Groot-Brittanje,<br />
om nog 500 man Maduresche troepen, ter beschikking<br />
van den Gouverneur der Molukken, naar<br />
Amboina te zenden. Er kon aldaar van die manschappen<br />
gebruik worden gemaakt, waar ze meest<br />
noodig werden geoordeeld. De veerkracht, door<br />
het Bewind der Republiek getoond, in het uitzenden<br />
van schepen, troepen en krijgsbenoodigdheden,<br />
had Siberg genoopt om niet enkel op Java de versterking<br />
van de Noordkust ter harte te nemen, maar<br />
inzonderheid ook om op Amboina en Banda de<br />
aandacht te vestigen. Hij besefte dat de specerijen<br />
in den Europeschen handel van hooge waarde werden<br />
geacht, maar dat in tijden van oorlog, de<br />
nagelen en muskaatnoten te Batavia gereede koopers<br />
vonden, en veel konden bijdragen tot stijving<br />
van 's Lands kas. Hij gaf dienovereenkomstig bevelen<br />
tot verbetering der vestingwerken van Nieuw-<br />
Victoria en het aanleggen van batterijen aan de<br />
baai van Amboina, maar even zeer om Belgica en<br />
Nassau op Banda-Neira, in beteren staat van verdediging<br />
te brengen.<br />
Naauwelijks was Banda wederom onder Nederlandsen<br />
gezag teruggekeerd of de Hooge Regering<br />
kreeg tijding van het gebrek aan perkslaven, en<br />
hoe de perkeniers bovenal verlangden of Papoes, of<br />
Ceramsche of Timorsche slaven. Dewijl de Compagnie<br />
steeds in die behoefte der perkeniers had<br />
voorzien, werd aan het Opperhoofd te Koepang<br />
gelast om een aantal mansslaven, tot 600 koppen<br />
toe, te koopen opdat die naar Banda mogten worden<br />
gezonden. Ook begon men op nieuw daarheen<br />
te zenden veroordeelde kettinggangers of bandieten
ACHTSTE HOOFDSTUK. 231<br />
en zelfs niet veroordeelde deugnieten, ten einde die<br />
gasten als perkslaven of als Gouvernementsslaven<br />
mogten gebruikt worden.<br />
Steeds was aan de Burgers van Banda de vaart<br />
en handel op de Aroe-Eilanden toegestaan; dewijl<br />
zij van daar moeten voorzien worden van sago,<br />
klappers (kokosnoten), kadjang, olie en andere<br />
noodwendigheden. De Hooge Regering oordeelde<br />
dat bovendien de handel van Java naar die Eilandgroep,<br />
onder zekere beperkingen, moest worden<br />
opengesteld, mits de vaartuigen voor dien handel<br />
op Banda aanliepen oin hunne lading te doen onderzoeken<br />
en hunne passen te laten viseren. —<br />
Men vernam dat ook Amerikaansche schepen die<br />
streken bezochten, om op de Aroe-groep tripang<br />
en parehnoerschelpen, en op de specerij-eilanden,<br />
door sluikhandel, muskaatnoten en nagelen magtig<br />
te worden, alles voor de Kantonsche markt. Men<br />
besloot daartegen zooveel mogelijk te waken.<br />
Den Gouverneur Cranssen werd de last gezonden<br />
om onderzoek te doen of op de Amboinsche<br />
Eilanden de koffij-cultuur zoodanig konde Avordeu<br />
vermeerderd, dat die boon, ook als uitvoer naar<br />
Europa, mogte in aanmerking komen ? Men had<br />
toch ondervonden dat in Europa het verbruik van<br />
koffij vermeerderde. Bovendien herinnerde men<br />
zich dat, toen de kolfijbouw op Java naauwelijks<br />
was aangevangen, eenige koffijboompjes naar Amboina<br />
waren ovcrgebragt, alwaar zij zeer goed hadden<br />
getierd. Zelfs had men in 1798 goedgevonden<br />
den koffijbouw op Amboina tegen te gaan.<br />
Nadat in 1803 de oorlog op nieuw uitgebroken was,<br />
oorlog voor Nederland veel rampzaliger, veel noodlottiger<br />
dan de vorige, was men op Java even als
232 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
tijdens den oorlog, waaraan de vrede van Amiens<br />
een einde had gemaakt, aan de hulpmiddelen overgelaten,<br />
Avelke men in eigen boezem vinden konde.<br />
Men bevond zich echter in beteren toestand dan<br />
gedurende den vorigen oorlog. Het duurde verscheidene<br />
jaren alvorens Amboina en Banda, door<br />
den vijand werden vermeesterd, zoodat, ofschoon<br />
nu en dan een schip naar of van de Groote Oost<br />
bestemd, in vijands handen viel, echter menige<br />
kostbare lading specerijen behouden op Java aankwam.<br />
Men was er dus niet enkel tot de koffij,<br />
suiker en peper beperkt, maar ook de nagelen,<br />
muskaatnoten en foelie, leverden gewilde handelsartikelen,<br />
voor Noord-Amerikanen en voor andere<br />
onzijdige vlaggen. Men bleef op die wijze in staat<br />
in eigene behoefte te voorzien, ofschoon Europesche<br />
producten en provision schaars en kostbaar waren,<br />
en menig artikel uit Europa geheel ontbrak. Te<br />
Batavia z<strong>org</strong>de men tevens, steeds overvloed van<br />
rijst in de pakhuizen te hebben. Zelfs gelukte het<br />
enkeldAvijze een Amerikaansch scheepje met specerijen,<br />
koffij enz. te bevrachten, en langs onwvegen<br />
naar het Moederland te zenden, zoodat men zich<br />
daar, nu en dan in eenig retour van Batavia<br />
konde verheugen.<br />
DoAvijl de koperen duiten, die niet enkel op Java,<br />
maar ook op Sumatra, Malakka, Borneo en Celebes<br />
zeer gewild waren, uit dien hoofde veel vervloeiden,<br />
of uit het verkeer van Java verdwenen,<br />
waren al ligt de Vorsten op Java geneigd om tinnen<br />
of looden pitjes te laten maken. Zij vonden<br />
niet zelden navolging bij de Sinezen dewijl dit een<br />
winstgevend fabrikaat Avas. Uit dien hoofde was<br />
de Hooge Regering niet zelden in verlegenheid,
ACHTSTE HOOFDSTUK. 233<br />
en zocht zich daaruit zoo goed doenlijk te redden.<br />
Zoodra de vrede hersteld was, zond men naar<br />
Indië Va & 74 guldenstukken in zilver, op stempels<br />
van 1790 en 1793 geslagen, hebbende op het Avapenschild<br />
de Leeuw met zwaard en pijlbundel ; op de voorzijde,<br />
de Nederlandsche Maagd. Die, Avelke met het<br />
jaartal 1802 Averden geslagen, zijn, behalve de geheele,<br />
nog van »/,-, »/„ '/,, '/„ en '/„ gulden,<br />
rondom het Avajoenschild Mo. Arg. enz., op de voorzijde<br />
een scheepje met het omschrift Indiae Batavorum.<br />
In koper muntte men in Nederland voor Indië, in<br />
de Munt te Utrecht met het Utrechtsche Wapen,<br />
en aan de keerzijde het teeken der O. I. Maatschappij,<br />
de in elkander geslingerde letters V. O.<br />
C. (Vereenigde O. I. Compagnie) en het jaartal<br />
1790, heele en dubbelde duiten, zonder dat de<br />
Avaarde anders dan door de diameter is aangeduid. Er<br />
zijn ook duiten te Dordrecht en Hardenvijk gemunt,<br />
met V. O. C. dooreengeslingerd, zelfs tot 1806 ingesloten.<br />
— Bij het jaartal 1802 heeft men, op de<br />
in Overijssel geslagene munten, links van het Avapenschild<br />
de cijfer 5 en regts '/„, alsmede het omschrift<br />
Vigilate et orate, en aan de keerzijde Indiae<br />
Batav. Zulke munt heeft men van ieder der jaren<br />
1802 tot 1809. — Er zijn ook op Java een en<br />
twee stuiverstukken gemunt in 1799 en 1800, —<br />
aan de eene zijde Java met het jaartal, omgeA-en<br />
door een' parelrand, en aan de tegenzijde, met het<br />
cijfer 1 st. of 2 st. met eene ster daar boven en<br />
eene krul daaronder. Ook rigtte Daendels eene<br />
munt te Soerabaya op en liet daar duiten slaan<br />
met de initialen van Koning Lodewijk Napoleon.<br />
Uit deze tijden ontmoet men ook Bonkals, meestal<br />
Bonken genoemd, en verkeerdelijk alleen aan Daendels
234 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
toegeschreven, dewijl men ze onder Van O verstraten<br />
in 1799 voor het eerst aantreft, en zelfs<br />
later onder Van Der Capellen met het jaartal 1818.<br />
De militairen, tot wier betaling ze veelal gebruikt<br />
werden, en ook de inlanders ontvingen ze ongaarne.<br />
Men maakte ze meest van vierkante staafjes Japansch<br />
koper. Zij voerden aan de eene zijde een eenvoudigen<br />
stempel van 1 S. of 2 S. en aan de andere<br />
zijde het jaartal 1799, 1800 en later. Het zijn<br />
do<strong>org</strong>ekapte stukken koper, soms ten deele afgebroken,<br />
en door de slordige behandeling is niet<br />
zelden het jaartal slechts ten deele uitgedrukt. Zeldzamer<br />
treft men aan ronde bonken van 1 St. met<br />
het jaartal 1799 en 1800 ').<br />
Overigens was als een gemakkelijk middel om<br />
geld te maken, reeds onder de Commissarissen-Generaal,<br />
papieren geld uitgegeven, stukken van ƒ 50<br />
en hooger; zelfs kleinere waren ten behoeve van<br />
het onderlinge verkeer in omloop gebragt, van/10<br />
van ƒ5 en van ƒ1. Ook onder het Engelsch<br />
ïusschenbestuur bleef dat papieren geld in gebruik,<br />
alhoewel niet officieel en werd eerst later langzamerhand<br />
ingewisseld.<br />
Siberg had slechts weinige maanden het Hooge<br />
Bewind als Algemeen Landvoogd getorscht, of hij,<br />
die vroeger met zoo groot verlangen naar dien tijd<br />
1) Toen ik mijnen vriend, Professor Van Der Chijs, deze aantcekening<br />
zond, met verzoek om aanvulling en verbetering, vernam ik<br />
bij de terugzending dat het Munt- en Penning-Kabinet der Leidsohe<br />
lloogeschool in het bezit is van eene vrij volledige verzameling der<br />
munten van de O. I. Compagnie, alsmede van de munten later ten<br />
behoeve van Nederlandsch Indië geslagen. Ook heeft dat Kabinet onlangs<br />
eene kostbare aanwinst van gouden en zilveren penningen en<br />
munten, waaronder zich zeer zeldzame bevinden, uit Batavia ontvangen.
ACHTSTE HOOFDSTUK. 235<br />
had uitgezien, had het toppunt van zijne wenscïien<br />
naauw bereikt of hij wenschte daarvan ontslagen<br />
te worden. Reeds in Louwmaand 1802 vroeg hij<br />
aan het Staats-Bewind der Republiek om ontslag<br />
uit zijne hooge betrekking, en om de benoeming<br />
van eenen opvolger. In het volgende jaar werd<br />
door hem dat verzoek herhaald, ofschoon toen de<br />
vrede voor den vernieuwden bloei der Oost-Indische<br />
Bezittingen de schoonste vooruitzigten opende.<br />
Eindelijk werd aan zijn verzoek gehoor gegeven.<br />
Op den 19 n van Wijnmaand 1804 werd door het<br />
Staats-Bewind, ingevolge van de « instantiën te meermalen<br />
en bij herhaling, door den Gouverneur-Generaal<br />
van Nederlandsch Indië Siberg gedaan, besloten,<br />
aan de evengemelde instantiën defererende,<br />
hem, voorbehoudens zijne verantwoordelijkheid, van<br />
dien post, honorabel te ontslaan.» Men verzekert<br />
dat hij op zijn ontslag heeft aangedrongen inzonderheid<br />
uithoofde er geruchten uit Patria in Indië<br />
in omloop waren dat eerlang een nieuwe Commissaris-Generaal<br />
kon gewacht worden. Hij wenschte<br />
diens komst niet af te wachten, want hij geloofde<br />
niet met den nieuwen zoo gelukkig te zullen wezen,<br />
als hij met Nederburgh geweest was.<br />
Zijn bewind was gekenmerkt geworden door eenen<br />
kortstondigen vrede en door het invoeren van onderscheidene<br />
nieuwigheden ten aanzien van bestuur en<br />
handel. Dit alles moest hem verkeerd dunken.<br />
Ook was hij, zoo veel hij vermögt, de oude sleur<br />
gevolgd. Hebzucht en knevelarij zaten steeds op<br />
den troon, en aan de vrienden of af hangelingen<br />
was alles geoorloofd. Maar hoe zoude het anders<br />
hebben kunnen wezen, na de vroegere handelingen<br />
van Siberg!
236 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
Hij werd voorloopig opgevolgd door den Directeur-Generaal<br />
Albertus Henricus Wiese, die als<br />
klerk zijne loopbaan in Indië had aangevangen.<br />
Aan de familie-regering had hij al zijne bevorderingen<br />
te danken gehad en het was aan Siberg dat<br />
hij zijne benoeming tot het Directoraat-Generaal<br />
was verpligt. Het veel oudere Raadslid Van Riemsdijk<br />
had meer aanspraak, ook van wege meerdere<br />
bekwaamheden, maar hij had steeds behoord onder<br />
de krachtigste tegenstanders van Siberg. Deze kon<br />
daarentegen Wiese geheel naar zijne hand zetten. Het<br />
was dan in geenen deele twijfelachtig geweest<br />
wie in de betrekking van Directeur-Generaal zou<br />
geplaatst worden, dewijl in dat geval Siberg voortgaan<br />
kon met alles te besturen. Het schijnt dat<br />
het den nieuwen Opperlandvoogd aan alle veerkracht<br />
of zelfstandigheid heeft ontbroken, en dat<br />
het goede dat nog onder zijn bestuur is verrigt,<br />
toegeschreven kan worden aan het jonge Raadslid<br />
Van Lennep, wiens invloed bij Wiese zeer groot<br />
moet geweest zijn. Eene groote angstvalligheid in<br />
regeringzaken heeft zijn bewind gekenmerkt, dat<br />
misschien ten deele aan het voorloopige daarvan<br />
mag worden toegeschreven. — Het jaar 1806 is vooral<br />
noodlottig geweest voor Java, zoo door de toen<br />
uitgebarsten onlusten in Cheribon, waarvan zijn<br />
bestuur het einde niet heeft mogen zien, als door<br />
de rampen, aan 's Lands Eskader overgekomen.<br />
Hetzij dat de weinige werkzaamheden of het<br />
weinige verblijf op de opene zee, bij officieren en<br />
matrozen, ongunstig werkte op de gezondheid en<br />
opgeruimdheid van geest, dan wel dat het tropisch<br />
klimaat in het algemeen zoodanigen ungünstigen<br />
invloed uitoefende, dan of beiderlei oorzaken
ACHTSTE HOOFDSTUK. 237<br />
vereenigd zoo schadelijke uitkomst hadden : zeker is<br />
het dat, aan boord der Nederlandsche oorlogsbodems,<br />
verslapping van krijgstucht, lusteloosheid,<br />
flaauwe pligtsbetrachting, ziekelijkheid en sterfte<br />
op te merken waren. — Men verzekert dat<br />
grootere werkzaamheid en meerdere zeetogten, vereenigd<br />
met de kansen om den vijand afbreuk te<br />
doen, heilzaam op ligchaam en geest zouden gewerkt<br />
hebben. «Thans,» zegt De Jonge, «had<br />
het langdurig werkeloos liggen eenen schadelijken<br />
invloed op de geestgesteldheid der officieren en<br />
matrozen.» — «De krijgstucht werd door het een<br />
en ander verslapt en de ijver en moed, anderzins<br />
de kenmerken van den Nederlandschen zee-officier,<br />
ontzonken aan menigeen '). » De noodlottige gebeurtenissen<br />
van het jaar 1806 geven aan dat gevoelen<br />
veel schijn van waarheid.<br />
Ja hoogst rampspoedig was dat jaar voor de<br />
schepen, welke onder het bevel stonden van den<br />
Vice-Admiraal Hartsinck, en slechts door het gevoelen<br />
van De Jonge tot het onze te maken,<br />
kunnen wij die gebeurtenissen, zonder schaamrood<br />
te worden, ter neder schrijven. De Kapiteins ter<br />
zee Melissen, Zeegers en Lancester, zoo veel mindere<br />
Officieren en «een zeer groot aantal» manschappen,<br />
waren bezweken; velerlei scheeps-benoodigdheden,<br />
welke uit Europa moesten worden aangebragt,<br />
ontbraken — zoodat de toestand van het<br />
Eskader van maand tot maand ongunstiger werd.<br />
Reeds was, in het najaar 1805, het hulpmiddel<br />
geopperd om het linieschip de Kortenaar buiten<br />
dienst te stellen, uithoofde die bodem zware herstellingen<br />
behoefde, en aan de andere zijde de<br />
1) Mr. J. C. DE JONGE Geschiedenis enz. D. VI, stuk II, bl. 595.
238 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
sterfte onder de zeelieden zoo groot was, dat alle<br />
schepen niet meer genoegzaam bemand konden<br />
worden. Dit had het Indisch Bewind genoopt den<br />
Vice-Admiraal het voorstel te doen, om ook de<br />
overige schepen van linie op te leggen, en in dier<br />
voege de fregatten en mindere vaartuigen, van bemanning<br />
en benoodigdheden te voorzien, dewijl de<br />
Indische kas en de aan handen zijnde voorraad,<br />
het ontbrekende niet konden aanvullen. Gewigt ige<br />
voor den zeeman afdoende bedenkingen, had Hartsinck<br />
daartegen in te brengen, en om die te beter<br />
te doen gelden, besloot hij met het vlaggeschip de<br />
Revolutie en de Schrikverwekker, kapitein Ruysch,<br />
zelf van Soerabaya naar Batavia te zeilen. Den<br />
8 n van Bloeimaand 1800 verliet hij Oedjong-Panka,<br />
en den 17" des avonds werd de Hoek van Sidarie<br />
gepeild. Met het aanbreken van den dag op den<br />
18 u meende mea het eiland Edam vooruit te hebben<br />
maar, bij het doorkomen van het m<strong>org</strong>enlicht, ontwaarde<br />
men met ontsteltenis de gevaarlijke Agnieten-eilanden<br />
voor zich (zoo als nog andere eilandjes daaromstreeks,<br />
gezamenlijk van een rif omringd.) De<br />
Revolutie wendde dadelijk en ontkwam het gevaar,<br />
doch de Schrikverwekker wilde niet naar het roer<br />
luisteren, werd door den stroom naar het rif gesleept,<br />
geraakte daarop vast, en werd verbrijzeld<br />
zoodat alles aan boord eene prooi der golven werd.<br />
Van de bemanning nogtans verloren slechts twee<br />
het leven. — Te Batavia gekomen, werd aan de<br />
beraadslaging over liet opleggen der linieschepen,<br />
in weerwil der verklaring van den Vice-Admiraal,<br />
dat zonder groote schepen, er eigenlijk aan geen<br />
verdediging van Java te denken viel, een einde<br />
gemaakt door de verklaring van den Gouverneur-
ACHTSTE HOOFDSTUK. 239<br />
Generaal Wiese »dat hij de kolonie, die door eenen<br />
hevigen opstand in het Cheribonsche zeer bedreigd<br />
werd, in gevaar beschouwde, indien er langer geaarzeld<br />
werd, den staat der defensie aan wal te<br />
verzekeren.» Daartoe moest een gedeelte der bemanning<br />
van de schepen dienen, zoo te Batavia als<br />
te Samarang. Natuurlijk was het, dat de Vlootvoogd<br />
aan den Opper-Landvoogd toegaf.<br />
De fregatten en de ligte oorlogsbodems zouden<br />
geheel met Europeanen worden bemand; de overschietende<br />
Officieren, zouden over kleine inlandsche<br />
vaartuigen het bevel voeren en de manschappen,<br />
die verder bruikbaar waren, zouden aan boord van<br />
de Revolutie en Pluto strekken om Straat Madura<br />
tegen de aanslagen van een vijand te verdedigen. —<br />
Maar de zeemagt was niet langer in staat den<br />
vijand cenig ontzag in te boezemen.<br />
Niet lang daarna of het fregat Pallas, Kapitein<br />
Aalbers en de korvet The William, Kapitein Lt.<br />
Feteris, geleidende twee koloniale schepen uit de<br />
Molukken naar Batavia, ontmoetten in straat Saleijer<br />
een Engelsch fregat van 32 stukken en eene<br />
brik van 18 stukken. De Pallas verdedigde zich<br />
kloekmoedig. Dra werd kapitein Aalbers doodelijk<br />
gewond, de Eerste Officier Hulsebosch sneuvelde,<br />
de twee Luitenants werden gekwetst, onder dezen<br />
Lucas, later tot hoogen rang opgeklommen, zoodat<br />
de derde de jongste Luitenant Langakker alleen<br />
overig bleef. Deze streek weldra de vlag, als door<br />
geen der drie schepen ondersteund zijnde geworden.<br />
Feteris vergat zijn pligt en nam de vlugt, waardoor<br />
de beide met specerijen rijk geladene koloniale<br />
schepen, ook in handen des vijands vielen.<br />
Op den dag van den 18 n van Wijnmaand 1806
240 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
was de reede van Batavia getuige van eene stoutmoedigheid,<br />
men mag zeggen zonder weerga,<br />
welke met geluk werd bekroond. De Britsche Kapitein<br />
ter Zee Rainier met het fregat Caroline, wel bewapend<br />
met 26 stukken 18 ponders en 12 karronades<br />
van 32 pond, vernam in straat Sunda van een Amerikaansch<br />
koopvaardij-schip, de gesteldheid der<br />
Nederlandsche Zeemagt ter reede van Batavia.<br />
Hij ondernam zijn waagstuk; ontmoette twee ten<br />
anker liggende brikken, vermeesterde de eene,<br />
doch de andere ontzeilde hem en bragt het alarm<br />
ter reede. Het fregat Phoenix, onder het eiland<br />
Onrust, in herstelling liggende, kortte onder de<br />
bescherming der batterijen. Rainier zeilde verder<br />
door: daar lagen ter reede, het Fregat Maria<br />
Reigersbergen, Kapitein Jager, de korvet The<br />
William, de galei Maria Wilhelmina, de brik de<br />
Zeeploeg en het koloniale vaartuig de Patriot. Begunstigd<br />
door den wind, hield hij aan op het<br />
Fregat, naderde het van nabij en teisterde het zoodanig,<br />
dat de Kommandant, door dien onverwachten<br />
aanval, zijne tegenwoordigheid van geest missende,<br />
het weldra opgaf, waarna Kapitein Rainier<br />
met zijne buit, weder zee koos. Gedeeltelijk was<br />
het fregat Maria Reigersbergen met inlanders bemand,<br />
die, toen het werd aangevallen, laf hartig<br />
het geschut verlieten, terwijl bovendien gebrek aan<br />
andere onmisbare behoeften, kapitein Jager in zijne<br />
verdediging belemmerden. Ook dacht niemand er<br />
aan het fregat te hulp te komen en de Engelschman<br />
verliet zegevierend de Bataviasche reede. ')<br />
l) Door de Hooge Militaire Vierschaar werd den 3In v. Wijnmaand<br />
1809 Kapitein Claas Jager vrijgesproken; de Kapitein Luit.
ACHTSTE HOOFDSTUK. 241<br />
Nog hadden de rampen van het jaar 1806 geen<br />
einde genomen. Op den 27 n van Slagtmaand werden<br />
des m<strong>org</strong>ens eenige schepen geseind, welke<br />
onder Fransche vlag opkwamen. Dat eskader bestond<br />
uit vier linieschepen, twee fregatten en eene<br />
brik, onder bevel van den Engelschen Schout-bij-<br />
Nacht Sir Edward Pelle w, die later onder den naam<br />
van Lord Exmouth, door het bombardement van<br />
Algiers, in vereeniging met een Nederlandsch eskader,<br />
zich grooten roem heeft verworven. Hij<br />
had, zoo als bleek, het bepaalde doel de Hollandsche<br />
schepen, te nemen of te vernielen en dus de Zeeniagt,<br />
welke Java's kusten moest beschermen, te<br />
vernietigen. — Op de Bataviasche reede lagen acht<br />
oorlogs bodems, waaronder de Phoenix, de Avanturier<br />
en de William, benevens vijf mindere meest<br />
Compagnies vaartuigen en een twintigtal Koopvaarders.<br />
Den volgenden dag zouden de meeste<br />
schepen de reede van Batavia in verschillende rigtingen<br />
hebben verlaten. Aanvankelijk verbeeldde<br />
men zich dat deze, onder Fransche vlag opkomende<br />
schepen, de Heeren Elout en Van Grasveld overbragten,<br />
en geen alarmschot viel tot dat de Engelschen<br />
de reede genaderd zijnde, de Britsche<br />
vlag heschen. De linieschepen kwamen voor de<br />
reede postvatten, de fregatten en brik kwamen<br />
naar binnen, en weldra telde men achttien Engelsche<br />
sloepen, die met kracht van riemen naderden.<br />
De William, onder Onrust liggende, werd het eerst<br />
vermeesterd, ofschoon die wel tijd hadde gehad<br />
naar binnen te komen. — De Kapitein der reede,<br />
Kapitein Van De Sande op de Phoenix, deed geen<br />
Feteris d. 4n, van Wijnm. 1809 «gecasseerd en inhabicl verklaard<br />
om ooit wederom eenige militaire qualitcit te vervullen.»<br />
IC
242 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
sein aan de koopvaardijschepen om zich onder zijne<br />
bescherming te vereenigen; maar de oorlogs vaartuigen,<br />
gingen op weg naar de modderbank. Wanneer<br />
nu de koopvaarders zich daar ook vereenigd<br />
hadden, dan lag men op ondiep water, en kon de<br />
bescherming van de batterijen genieten. Welk<br />
vijand zou dan iets kunnen uitrigten. Doch in<br />
plaats van zich in linie te scharen om de Engelsche<br />
sloepen af te wachten, scheen het als of men<br />
met overhaasting het op de modderbank liet loopen<br />
en als of sauve qui peut het wachtwoord ware geweest.<br />
Geen schot werd van de schepen gedaan,<br />
en ingevolge eene order, nog uit den tijd van Alting,<br />
om bij het naderen van een' overmagtigen<br />
vijand, de schepen op den modder te laten loopen,<br />
handelde men thans. Na van enkele vaartuigen het<br />
kruid over boord te hebben geworpen, en gaten<br />
in de schepen te hebben gekapt, roeiden Officieren<br />
en manschappen overhaast naar den wal. Er waren<br />
die, alvorens liet strand te bereiken, door hun eigen<br />
geschut bestookt werden. De koopvaardijschepen,<br />
door de zeemagt verlaten, zochten een goed heen<br />
komen. De verwarring was algemeen. Door de<br />
Compagnies schepen werden een paar vijandelijke<br />
sloepen<strong>°</strong> in den grond geschoten. Toen de manschappen<br />
aan wal kwamen, waren de batterijen<br />
nog onbezet en verdeelde de Kommandant Van De<br />
Sande ze over dezelve, om de Engelschen te beschieten.<br />
Slechts enkele van de koopvaarders,<br />
die vermeesterd werden, konden worden mede gevoerd;<br />
al de andere schepen werden door den vijand<br />
aan de vlammen opgeofferd. Hoe geheel anders<br />
zou de uitkomst geweest zijn, hadden Officieren<br />
en schepelingen hunnen pligt betracht! Nu
ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
243<br />
verloor men alles, oorlogs- en koopvaardij-schepen.<br />
Het eiland Onrust werd des namiddags in bezit genomen.<br />
De magazijnen op Onrust werden van het<br />
bruikbare beroofd, voorts alles vernield ; het kruidhuis<br />
lieten de Engelschen in de lucht springen. — Nog vijf<br />
dagen bleef het vijandelijke eskader voor anker, en<br />
verdeelde zich toen, de Schout-Bij-Nacht met drie<br />
zeilen om de west vertrekkende, en de overige<br />
schepen om de Oost. Men vreesde voor de verdere<br />
Noordkust van Java, en voor de beide linie-schepen,<br />
welke het inkomen van Straat Madura verdedigden.<br />
Alhoewel de Engelschen zich op verschillende<br />
plaatsen langs de kust vertoonden en ook aan<br />
de Doodkisten-kaap, zoo verwijderden zij zich na<br />
eenige dagen gekruist te hebben, zonder verder<br />
schade aan te rigten.<br />
De opstand in het Cheribonsche, waar van de<br />
Gouverneur-Generaal had gesproken, als dringend<br />
vereischende de ondersteuning van een gedeelte der<br />
manschappen van 's Lands schepen, ten einde aan<br />
den wal dienst te doen, bestond inderdaad. Destijds<br />
was het nog het voornaamste district der<br />
koffij-cultuur waar, reeds weinige jaren na de invoering<br />
van den koffijboom, een duizendtal pikols<br />
koffijboonen werd voortgebragt. Of dus door de<br />
weelde, welke onder de bevolking daarvan het gevolg<br />
was, dan wel door de meer onmiddellijke aanraking<br />
tusschen blanken en Javanen, een geest van onafhankelijkheid<br />
of van minachting van het Nedcrlandsch<br />
Bestuur, was geboren geworden , — in het<br />
midden latende, is het nogtans niet tegen te spreken<br />
, dat een geest van ontevredenheid onder de<br />
bevolking sedert lang was op te merken. Van daar<br />
bereids de opstand in 1769, welke men meende<br />
ie*
244 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
veroorzaakt te wezen, door, althans te laste gelegd<br />
werd aan een der Sultans — het rijk Cheribon is<br />
onder drie Sultans verdeeld — die door zijne knevelarijen<br />
tot den opstand zou aanleiding gegeven<br />
hebben. Hij werd door de Hooge Regering naar<br />
Amboina in ballingschap gezonden en de gemoederen<br />
geraakten langzamerhand tot bedaren. Sedert<br />
lang reeds stond dit rijk onder de bescherming der<br />
Oost-Indische Maatschappij, en moesten de producten<br />
: koffij, peper, suiker tot vastgestelde prijzen aan<br />
de Compagnie worden geleverd. Dez,e keer was<br />
de opstand veroorzaakt door' de Siuezen, die als<br />
pachters, van de ruimte, welke hun de Nederlandsche<br />
Resident liet, misbruik maakten om de Javanen,<br />
op allerlei wijze te bedriegen en onder slinksche<br />
voorwendsels uit te zuigen. Ook de Sultans<br />
en inlandsche Regenten namen deel aan den opstand.<br />
Door do rivier Tjimanok van de Bataviasche ommelanden<br />
gescheiden, was die nabuurschap, ook<br />
voorbeelds halve zoo gevaarlijk dat een krachtdadig<br />
optreden van Jan Compagnie (benaming veeltijds<br />
nog aan het bestuur gegeven) noodzakelijk werd<br />
geacht. Men werd den opstand in zooverre meester<br />
dat men een der grooten Radja Kanoman, wien<br />
men, bij die bewegingen voor den stokebrand hield,<br />
gevangen nam, van het vroeger met goeden uitslag<br />
hekroonde middeltje gebruik maakte , en hem in<br />
ballingschap naar Amboina zond. Hiermede was<br />
de opstand evenwel in geenen deele gedempt. Alhoewel<br />
de muiterij tot het eigenlijke Cheribonsche<br />
gebied beperkt bleef, en evenmin in de Preanger<br />
Regentschappen ten zuiden, of over de rivier Lossarie<br />
ten oosten, zich uitbreidde : ze werd bedwongen,<br />
doch niets meer. Hierbij kwamen aanstekende
ACHTSTE HOOFDSTUK. 245<br />
ziekten en het verloop van rustige ingezetenen,<br />
naar naburige streken, zoodat de vermindering deibevolking<br />
zigtbaar werd. Eindelijk oordeelde het<br />
Bewind raadzaam den gebannen groote terug te<br />
ontbieden, en onder zekere voorwaarden den rang<br />
van Sultan te schenken. ') Die maatregel werkte<br />
ten goede, de rust keerde weder, doch de welvaart<br />
van het Rijk Cheribon had veel geleden. Sedert<br />
wordt traagheid en lusteloosheid onder de bevolkinoopgemerkt,<br />
en nog lange jaren was het zigtbaar dat<br />
onverschilligheid en slordigheid bij de bevolking<br />
heerschten.<br />
Voor de Nederlandsche zeemagt in Indië was<br />
het jaar 1807 weinig gelukkiger dan het jaar te<br />
voren geweest was. Welke was de magt die de<br />
Vice-Admiraal Hartsinck nog onder zijne bevelen<br />
had? In 'Straat Madura lagen de linieschepen Revolutie<br />
en Pluto, met ééne bewapende batterij, in<br />
zeer gebrekkigen toestand, en met eene onvoldoende<br />
1) Men zie deswege den brief van den Gouverneur-Generaal Daendela,<br />
van den 27n van Louwmaand 1808, aan N. JSngelhardt, Gouvernenr<br />
van Java's Noord-Oostkust, in antwoord op diens schrijven van den<br />
8n der zelfde maand, omtrent do terugroeping van Radja Kanoman en<br />
diens verheffing tot derden Sultan. D. zegt blz. 353: «Ik kan niet<br />
ontveinzen dat, indien die verheffing ware te vermijden geweest, ik<br />
daartoe liefst niet zoude hebben geconcurreerd, om in het oog van den<br />
inlander van geen zwakheid te worden verdacht gehouden.» «Doch<br />
daar UEd. G. de rust van Cheribon van deze verheffing volstrekt<br />
afhankelijk oordeelt — om daardoor het vertrouwen van het volk te<br />
herwinnen — bewillig ik, met ter zijde stelling van mijne gemelde<br />
bedenkingen.» Die brief gaat van blz. 351—360, in N. ENGELHARD!,<br />
Overzit/t van den Staat der Nederl. Oost-Indische Bezittingen onder<br />
het Bestuur van den Gr. Gl. E. W. Daendels. Omtrent die Cheribonsche<br />
onlusten vergelijke men met gezegden brief het ter neder gestelde<br />
door N. Engelhardt blz. 23, vooral blz. 98 en 99 om zich van<br />
de verregaande partijdigheid van N. E. tegen Daendels te overtuigen.
246<br />
ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
bemanning; de in kielligter veranderde Kortenaar<br />
en de korvet Scipio van 20 stukken. Dit was het<br />
eenige bruikbare schip, behalve de Galei Maria<br />
Wilhelmina en nog eenige geringere vaartuigen.<br />
Wat konde daarmede uitgerigt worden, om een<br />
vijand weerstand te bieden? Ook lag de reede van<br />
Batavia geheel open, zoo als bleek in Grasmaand<br />
van dat jaar, toen één Engelsche korvet verscheen<br />
en zich straffeloos van vier aldaar liggende schepen<br />
meester maakte.<br />
De Extra-ord. Kapitein ter zee Cowell, die omstreeks<br />
dezen tijd uit Europa terug was gekomen, —<br />
waarheen hij van wege insubordinatie was opgezonden,<br />
— bragt als Bevelhebber van het Amerikaansch<br />
koopvaardij schip do Mandarijn, tijdingen<br />
uit Nederland, waarbij men vernam dat Lodewijk<br />
Napoleon, broeder van den Franschen Keizer, Koning<br />
van Holland was geworden. Wiese werd door<br />
den Koning in de voorloopige waarneming van het<br />
Generalaat bevestigd, en tevens benoemd tot Opperbevelhebber<br />
der zee- en landmagt in Oost-Indië.<br />
Hierdoor werd do positie van Hartsinck minder<br />
aangenaam, als niet langer Kommandant der zeemagt;<br />
daarenboven was de scheepsmagt bijna tot<br />
niets weggesmolten, en hij was veel aan ziekte<br />
lijdende. Hij verzocht van den Gouverneur-Generaal<br />
om zijn ontslag en verlof om naar liet moederland<br />
terug te koeren. Een vlag-officier zonder<br />
scheepsmagt, kon gezegd worden in Indië nutteloos<br />
te wezen; hij verkreeg dus zijn ontslag, doch eene<br />
nieuwe ziekte maakte hem vooreerst het vertrek<br />
onmogelijk. Eerst op het einde van Herfstmaand<br />
1807 verliet hij Java, en kwam behouden te New-<br />
York aan. liet algemeen embargo in de Veroenigde
ACHTSTE HOOFDSTUK. ^4'<br />
Staten op alle schepen, belette zijn vertrek en hij<br />
stierf te Baltimore, den 8* van Hooimaand 1808.<br />
Kapitein Van De Sande was nu de eigenlijke<br />
Bevelhebber van het geringe overschot, dat van de<br />
zeemagt nog was overig gebleven. De land- en<br />
zeemagt moest den eed van getrouwheid aan den<br />
Koning doen, en de koninklijke vlag moest worden<br />
geheschen. Door de manschappen, aan boord van<br />
de Revolutie en de Pluto, werd de eed geweigerd.<br />
Van De Sande en de krijgsraad waren, in weerwil<br />
der strenge bevelen van den Gouverneur-Generaal,<br />
voor zachte middelen, uithoofde van den hagchelijken<br />
toestand, waarin men zich bevond. De oproerige<br />
schepelingen werden afbetaald, en daardoor<br />
de rust hersteld.<br />
Niet lang daarna, op den 31" van Oogstmaand<br />
1807, had de Scipio het ongeluk in 's vijands<br />
handen te vallen. Kortelings uit de Molukken<br />
teruggekeerd, zou de Scipio eenige rijk geladen<br />
koopvaardijschepen van Batavia naar Samarang geleiden,<br />
en had bijna die plaats bereikt, toen hij<br />
door een Britsen fregat, de Psyche, van 44 stukken<br />
werd aangetast. Kapitein Luitenant Carrega<br />
hield den ongelijken strijd een uur lang gaande;<br />
maar ziende dat hij den vijand in handen zou vallen,<br />
zette hij de korvet op strand, waardoor hij<br />
zijne bemanning redde en tevens eeno aanzienlijke<br />
som gelds, welke aan boord was. De koopvaarders<br />
volgden, zooveel mogelijk, zijn voorbeeld en op die<br />
wijze werd een kostbaar gedeelte hunner lading<br />
behouden. De Psyché ging nogtans voort de korvet<br />
te beschieten, totdat deze de vlag streek, nadat<br />
Carrela zwaar gewond was nedergestort. Een paar<br />
koopvaarders vielen den Engelschman in handen.
248 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
Omstreeks denzelfden tijd was de gewapende<br />
Galei Maria-Wilhelmina — hebbende een achtponder<br />
en vier vierponders, met 20 Europeanen en<br />
80 Javanen - langs de kust van Java zeilende,<br />
wanneer dat vaartuig, door een Engelsch fregat<br />
gejaagd, genoodzaakt was onder den wal te loopen.<br />
De Engelschman, tot zoo verre niet kunnende<br />
volgen, zond de wel gewapende groote barkas tot<br />
de vermeestering af. De Kommandant der Galei,<br />
de Ie Lieutenant I. H. Bagelaar, schaars van<br />
amunitie voorzien, beantwoordde het vijandelijke<br />
vuur niet, zoodat de Engelschen op eene zekere<br />
buit rekenden. Toen de barkas onder schot was,<br />
rigtte hij den zwaar met schroot geladen achtponder,<br />
schoot den Officier van de barkas met een<br />
geweer neder, en voltooide de daardoor ontstane<br />
verwarring, met een juist schot zoodat de barkas<br />
in zinkensnood geraakte en de bemanning over<br />
boord sprong. Dat vaartuig werd op sleeptouw genomen;<br />
meer dan twintig Engelschen werden opgevischt<br />
en aan wal gebragt. Ten einde de Galei<br />
niet in don grond zou worden geschoten, stemde<br />
Bagelaar in de gevraagde teruggave zijner gevangenen.<br />
De Engelschen vernomen hebbende dat er aan<br />
het vernielingswerk, waarvan in het jaar 1806<br />
de Baai van Batavia getuige was geweest, eenige<br />
bodems omstreeks Soerabaija liggende, waren ontsnapt,<br />
zonden denzelfden Schout-Bij-Nacht Sir Edward<br />
Pellew, tot de uitvoering dier heldhaftige<br />
onderneming naar Java. Hij verscheen in Wintermaand<br />
1807, hebbende onder zijne bevelen 2 linieschepen,<br />
2 fregatten en 4 brikken of korvetten,<br />
en bragt, bij het naderen van de kust, alles in
ACHTSTE HOOFDSTUK. 249<br />
rep en roer. Bij Oedjong-Panka gekomen, zond<br />
hij eene Parlementair naar Grissee, verzeld van<br />
twee officieren een der zee- en een der landmagt.<br />
De Parlementair vorderde de uitlevering der aldaar<br />
liggende schepen, in welk geval de Vlootvoogd<br />
zich van alle daden van geweld zoude onthouden.<br />
Te Grissee voerde over de scheepsmagt het bevel<br />
de Kapitein ter Zee Cowell, die sedert zijne komst<br />
aldaar, werkzaam was geweest in het verbeteren<br />
der batterijen en het doen bouwen van kanoneerbooten.<br />
Hij was een man vol ijver in het behartigen<br />
der belangen van zijne onderhebbenden, wat<br />
niet van alle zee-officieren kon gezegd worden,<br />
wijl zij, met de schaffing der bemanning belast,<br />
niet zelden daarbij hun eigen voordeel meest op het oog<br />
hadden. Overigens was hij als Noord-Amerikaan<br />
van geboorte, en gewezen kaper-kapitein, vrij ruw<br />
in zijne manieren en wist niet altijd niet beleid of<br />
gepastheid te handelen. Overeenkomstig zijn pligt,<br />
weigerde hij naar den Parlementair te luisteren;<br />
maar handelde onvoorzigtig met eigenmagtio- allen<br />
die aan boord waren, in hechtenis te nemen en<br />
als gevangenen naar Soerabaija op te zenden, bewerende<br />
dat ze spionnen waren, die den toestand van<br />
de verdedigingsmiddelen, en het geschiktste landingspunt<br />
kwamen opnemen. Of al zijn gevoelen<br />
gegrond ware, zoo was het arresteren van een<br />
parlementair-vaartuig al te stoutmoedig voor iemand<br />
die een magtiger vijand tegen zich over had. Bovendien<br />
kon hij gezegd worden daartoe onbevoegd<br />
te zijn. De Britsche Schout-Bij-Nacht nam dit<br />
zeer euvel, en zeilde met zijne ligtere schepen den<br />
volgenden dag de straat van Madura in, tot voor<br />
Grissee, alzoo de batterij te Sambilangan op de
250 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
Maduresche kust, toen die het vuur tegen de Engelschen<br />
had geopend, schandelijk verlaten werd,<br />
zoodra de Engelschen het vuur beantwoordden. Voor<br />
Grissee lagen de Kortenaar als kielligter, de Revolutie<br />
en de Pluto, genoegzaam zonder bemanning<br />
of geschut, en het gewapende koloniale schip Rusthof.<br />
Dewijl de verdediging van de plaats gesteld<br />
was onder het bevel van een Officier der landmagt,<br />
in rang ondergeschikt aan Cowell, werd deze, die<br />
sprak van verdediging, opgevorderd zich onder de bevelen<br />
van dien Officier te stellen, en bij zijne weigering,<br />
naar Soerabaija in militair arrest opgezonden.<br />
Zoo was de toestand van Grissee bij de nadering<br />
der Engelschen. — De schepen werden verlaten;<br />
van de batterijen werd geen tegenweer beproefd;<br />
de weerbare manschap nam de wijk naar Soerabaija ').<br />
De Resident C. Van Naerssen bleef achter en was<br />
den Engelschen Admiraal na zijne landing behulpzaam.<br />
Sir Edward Pellew, van de plaats en<br />
de schepen, op zoo gemakkelijke wijze, zijnde meester<br />
geworden, vorderde op hoogen toon zijne parlementairen<br />
terug ; en eischte behalve alles, waarvan<br />
hij zich te Grissee had meester gemaakt, dat de<br />
batterij te Sambilangan zou worden geslecht, en<br />
1) Over die zaak zijn de verschillende berigten zeer uitcenloopcnd.<br />
Volgens DAENDELS Staat der Nederlandsche Oost-Indische Bezittingen<br />
enz. in de jaren 1808—1811, folio 23, was de Kapitein ter zee<br />
Cowell «door den Kaad van Politie in arrest gesteld, omdat hij tegen<br />
deszclfs mcening, den vijand had willen afslaan.» Dit wordt door<br />
N. Engelhardt in het aangehaalde werk niet ontkend, maar tevens<br />
beweerd, blz. 90, dat ingevolge «secrete order van den Gouv. Gen.<br />
Wiese, dat wanneer de Kapiteins Cowell en Melous niet verkozen te<br />
dienen onder den plaatselijkcn militairen kommandant, dezelve alsdan<br />
geen aandeel hadden te nemen in de verdediging van de plaats.»
ACHTSTE HOOFDSTUK. 251<br />
dat de Engelsche schepen, behoorlijk van de noodige<br />
levensmiddelen, van water en brandhout zouden<br />
worden voorzien.<br />
Door den Kolonel Carel Van Franquemont, Bevelhebber<br />
te Soerabaija, werd eene Conventie of<br />
Capitulatie, met den Britschen Schout-Bij-Nacht<br />
liggende voor Grissee gesloten, waarbij aan al de<br />
vorderingen werd toegegeven, en deze getrouwelijk<br />
nagekomen. Die Bevelhebber beriep zich later op<br />
den Raad van Politie, als waarmede hij zich moest<br />
verstaan. Toen hij evenwel kort daarna door Daendels<br />
naar Batavia werd opgeroepen om inlichtingen<br />
te geven, werd door dezen in zijne verantwoording<br />
berust. Tot verdediging zijner handelwijze<br />
wordt aangevoerd, dat de krijgsmagt, welke hij<br />
onder zijne bevelen had, meest uit inlanders bestaande,<br />
eene weinig geordende hoop was en dat<br />
er te Soerabaija onderscheidene koopvaardijschepen<br />
lagen, gereed of bijna gereed om naar de Groote<br />
Oost den steven te wenden, zonder nog te rekenen<br />
de wel voorziene magazijnen te Soerabaija, al<br />
het welk door die capitulatie behouden bleef. ')<br />
Na het Nederlandsche Bestuur van Java's Oosthoek<br />
alzoo vernederd te hebben, vertrok de Britsche<br />
Schout-Bij-Nacht, met zijn Eskader, zonder andere<br />
schade aan te rigten dan te Grissee, maar even<br />
zeer zonder eenige bemoeijelijking te ondervinden.<br />
De Resident van Grissee, als tijdens de Engelschen<br />
aldaar waren, vrijwillig te zijn achter gebleven,<br />
ontving later zijn ontslag. — Die vernieling deilaatste<br />
oorlogsbodems van het Eskader van Hartsinck<br />
te Grissee, was de laatste bedroevende gebeurtenis<br />
1) Zie N. ENGELIIAliDT het aangehaalde werk, blz. 93—90.
252 ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
voor de eer van den Nederlandschen naam onder<br />
het weinig eervolle Generalaat van Wiese.<br />
Het was op het punt dat voor Java een nieuw<br />
tijdvak zou aanbreken, waarin niet langer schandelijk<br />
pligtverzuim of verachtelijke lafhartigheid met<br />
toegevendheid zouden behandeld worden, zelfs belooning<br />
zouden inoogsten. Integendeel groote<br />
werkzaamheid zou met onverbiddelijke gestrengheid,<br />
getrouwe pligtsbetrachting eischen, en niet<br />
aarzelen de uiterste straf toe te passen. — Dat<br />
tijdvak kan welligt vergeleken worden bij een<br />
orkaan in de ons omringende natuur, wanneer de<br />
bliksem de hechtste gebouwen in puin verkeert;<br />
wanneer dezelve eeuweiitorschende eiken, tot in<br />
hunne wortels splijt en omverre werpt; wanneer<br />
die aan dierbare menschenlevens plotseling een onverwacht<br />
einde maakt; — een orkaan, welke, na<br />
uitgewoed te hebben, het menschdom verheugt met<br />
eenen gezuiverden dampkring, waardoor mensch en<br />
dier met een nieuw leven worden bezield, het aardrijk<br />
met een frisch groen wordt bekleed. Met één<br />
woord: het voor Java aanbrekende tijdvak kan bij<br />
niets beter vergeleken worden dan bij den Verwoestenden<br />
orkaan, waarvan de uitkomst loeldaad is!<br />
». —ltQQQ>i--
NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
Voorstel van het Staats-Bewind eener schadevergoeding aan de Aandeelhouders.<br />
Staats-Commissie van den 11» van Slaglmaand 1802.<br />
Verslag den 16» van Sprokkelmaand 1803. Fublicalie van den<br />
Ire van Herfstmaand 1803. Bet Engelsche stelsel in Bengale. De<br />
productie in de Slolukken en op Java. Suiker-cultuur. Verhoop<br />
der producten. Theehandel door eene Compagnie. Handel<br />
op Japan. Handel in het Heulsap. Kaap De Goede Hoop.<br />
Ontwerp — Charter voor de O. I. Bezittingen, tilgten van den<br />
Gouverneur-Generaal en van Gouverneur-Generaal in Hade. Baad<br />
van Finantiën en Domeinen. Itekenkamer. Ambtenaren. Hoog<br />
Geregtshof, ook voor prijs gemaakte schepen, en zeerooverij. De<br />
belangen van den Inlander. Verplaatsing van het Bestuur. Instructie<br />
voor den Aziatischen Baad. Charter vastgesteld Herfstm.<br />
1804, Eloul en Grasveld Commissarissen-Generaal. Daendels<br />
Gouverneur-Generaal; zijne instructiên. Venoijdering van personen.<br />
Veraelijking der instructiên. Daendels vertrekt den 18» van Sprokkelmaand<br />
1807, komt te Batavia den Ire van Louwmaand 1808. De<br />
Schout-Bij-Nacht Bwjskes Lt. Gouverneur-Generaal; hij keert terug<br />
naar Europa.<br />
Ofschoon de vredes preliminairen, in 1801 gesloten,<br />
de vrede als op handen konden doen beschouwen,<br />
en het vooruitzigt openden op het terug<br />
bekomen van de meeste der Oost-Indische kantoren<br />
en Bezittingen, vermögt echter het Opperbestuur<br />
van den Staat met geene zekerheid op dat vooruitzigt<br />
bouwen, zoo lange de vrede niet was gesloten<br />
en bekrachtigd. — Daarna was het dat het Staats-
254 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
Bewind, op den 29n van Hooimaand 1802, een<br />
voorstel deed aan de wetgeving, waarvan bereids<br />
is gesproken ')> en waarbij de zucht doorstraalde<br />
om, in billijkheid zoo al niet edelmoedigheid, aan<br />
de ongelukkige Aandeelhouders, eene schadeloosstelling<br />
toe te kennen. De wetgeving nogtans, ofschoon<br />
in beginsel zich met het voorstel vereinigende,<br />
dat het enkel gold de wijze hoe die schadevergoeding<br />
zoude worden vastgesteld, wilde echter de<br />
afdoening uitstellen tot dat het Reglement op<br />
het Bestuur en den Handel der Oost-Indische Bezittingen<br />
zou in behandeling komen.<br />
Hoe onaangenaam dit uitstel voor de Aandeelhouders<br />
wezen moest, liet zich vrij wat ten voordeele<br />
daarvan in het midden brengen, wanneer<br />
men bedenkt dat er een voorstel gedaan was om<br />
den Aandeelhouders, behalve de teruggave van<br />
het ingelegde kapitaal, den Thee-handel op Sina, bij<br />
Octrooi toe te wijzen.<br />
Door den Aziatischen Baad was bereids in het<br />
najaar van 1801 het gevoelen ingenomen van eenen<br />
man, die eerst als Begtsgeleerd Raadsman van het<br />
Hoofdbestuur der Oost-Indische Compagnie, gedurende<br />
onderscheidene jaren, in de gelegenheid was<br />
geweest, zich van nabij met de Indische Zaken<br />
bekend te maken, en die daarna, acht jaren lang,<br />
als Eersten Commissaris-Generaal in Indie had<br />
do<strong>org</strong>ebragt. Hij derhalve, meer dan iemand<br />
wie ook, moest geacht worden, op de hoogte te<br />
zijn om alle vraagstukken des betreffende, op<br />
grondige en voldoende wijze te kunnen beantwoorden.<br />
Aan Van Nederburgh werden, door den Baad der<br />
) Zie hiev vovcn, hlz. 146.
NEGENDE HOOFDSTUK. 255<br />
Aziatische Bezittingen en Etablissementen, zijne<br />
gedachten en consideratien gevraagd omtrent drie<br />
punten door het Staats-Bewind den Baad vo<strong>org</strong>elegd.<br />
«1<strong>°</strong>. Of en in hoeverre het nuttig en noodzakelijk<br />
zijn zoude, de Oost-Indische Bezittingen van<br />
dezen Staat, ofte sommigen derzelve, te brengen<br />
op den voet der West-Indische Volkplantingen?»<br />
«2<strong>°</strong>. Of en in hoe verre het voordeeliger voor<br />
dit Gemeenebest en deszelfs ingezetenen zijn zoude,<br />
den handel op voormelde bezittingen, bij aanhoudendheid<br />
, door eene uitsluitende Compagnie te drijven,<br />
dan wel die voor alle 's Lands ingezetenen<br />
open" te stellen; en in dit laatste geval: op welke<br />
voorwaarden, en onder welke bepalingen?»<br />
« 3<strong>°</strong>. Of en in hoeverre het raadzaam zoude zijn,<br />
dadelijk en onverwijld; eene proeve van den vrijen<br />
handel te nemen, door een gedeelte der goederen<br />
toen te Batavia voorhanden, te verkoopen aan Bataafsche<br />
kooplieden, mits met Bataafsche schepen<br />
af te halen, en binnen deze Republiek te brengen,<br />
en zulks op zoodanige conditien van betaling, als<br />
misschien geschikt konden zijn, om de finantien<br />
van den Aziatischen Raad onmiddellijk te faciliteren. »<br />
Teregt begreep de gewezen Commissaris-Generaal<br />
dat het laatste punt, de meest dringende beantwoording<br />
vereischte. Hij haastte zich met vooreerst<br />
dat punt te behandelen. Daarna, en wel in het<br />
voorjaar van 1802 , werden door hem de beide andere<br />
punten behandeld. Dewijl de weg, welke<br />
deswege zoude worden ingeslagen, van duurzamen<br />
invloed zou wezen op den toestand en de toekomst<br />
der Bezittingen, meer in het bijzonder van het<br />
zoo rijke Java, als betreffende de beheering van<br />
den Oost-Indischen Handel en Bezittingen, begreep
256 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
eerlang Nederburgh dat het nuttig zou wezen indien<br />
hij, te midden der plaatshebbende discussien<br />
over dat belangrijke onderwerp, ook zijne stem<br />
liet hooren. De toestemming van den Aziatischen<br />
Raad hebbende verkregen tot het publiek maken<br />
zijner bedenkingen, over de beide eerste hem vo<strong>org</strong>estelde<br />
vraagpunten, gaf hij die uit in den vorm<br />
van eene Verhandeling. Dit stuk bestemd zijnde<br />
voor allen die in dat gewigtige onderwerp belang<br />
stelden , maar niet beschouwd konden worden daarmede<br />
van nabij bekend te wezen, werden «aanteekeningen<br />
en ophelderingen» noodig J ). In dier<br />
voege kwamen zijne gedachten en opmerkingen aan<br />
het licht.<br />
Daarover te dezer plaatse uit te weiden is onnoodig,<br />
als reeds hier voren in beschouwing zijnde<br />
genomen. Ongetwijfeld had die Verhandeling<br />
gestrekt om én den Raad, én het Staats-Bewind<br />
te doen beseffen, dat er nog geen genoegzaam<br />
licht over eene zoo belangrijke zaak, waaromtrent<br />
eene beslissing zoo groote gevolgen konde hebben,<br />
was verspreid. Aan het voorschrift der Constitutie,<br />
aan den wensch der Wetgeving behoorde nogtans<br />
voldaan te worden; en het Staats-Bewind, door den<br />
Aziatischen Raad vo<strong>org</strong>elicht, benoemde op den 1 In<br />
van Slagtmaand 1802 eene Staats-Commissie, ten<br />
einde door haar zou worden onderzocht, op welken<br />
voet en wijze, in het vervolg, de handel op<br />
's Lands Bezittingen in Oost-Indië zoude behooren<br />
1) Het betreft hier de Verhandeling, aireede vermeld Dl. IV. hlz.<br />
367. De aantcekeningen en ophelderingen gaan van hlz. 151—252.<br />
Was het overleg of toeval dat die Verhandeling in het licht verscheen<br />
nadat aan Nederburgh zijne « honorabele decharge als gewezen Commissaris-Generaal»<br />
was verleend?
NEGENDE HOOFDSTUK. 257<br />
te worden gedreven, en hoe die Bezittingen zouden<br />
moeten worden bestuurd ; ten einde aan dezelve<br />
de hoogst mogelijke trap van welvaart, aan<br />
den handel der Republiek het meeste nut en aan<br />
's Lands Finantiën het meeste voordeel mogte worden<br />
aangebragt. De belangen der aandeelhouders<br />
in het kapitaal van de Oost-Indische Maatschappij<br />
en hun regt of hunne aanspraak op schadeloosstelling<br />
, bleef natuurlijkerwijze, in dezen geheel buiten<br />
het spel, als zijnde eene zaak wier regelin o*<br />
tauschen de uitvoerende en wetgevende magt te<br />
beslissen stond. De arbeid aan de Staats-Commissie<br />
toevertrouwd betrof alleen de beginselen van<br />
Bestuur en Handel, alsmede het Reglement of de Reglementen<br />
welke daaruit zouden voortvloeijen. Derhalve<br />
was het vraagstuk van vrije of gedwongen o<br />
kuituur en handel, waaromtrent S. C Nederburgh<br />
en D. Van Hogendorp, als de twee strijdige stelsels<br />
vertegenwoordigende, worden aangemerkt, het<br />
groote punt van onderzoek dat aan de Commissie<br />
was vo<strong>org</strong>esteld. Uit dien hoofde waren beide benoemd<br />
tot Leden dier Commissie, voorts zamengesteld<br />
uit Johan Meerman, Willem Six, J. F. Ponthoi,<br />
C. A. Vcrhuell '), en Robert Voute. Eenstemmig<br />
hadden de Leden tot hunnen Voorzitter<br />
gekozen, Meerman. Met veel z<strong>org</strong> en onpartijdigheid<br />
waren, door het Staats-Bewind, de leden<br />
van de «Commissie tot de Oost-Indische Zaken»<br />
l) Christiaan Antonio Ver Huell, die met Vaillant en Graevestein de<br />
Commissie hielp uitmaken, welke uitgezonden werd om alle sterkten<br />
en militaire etablissementen in oogenschouw te nemen, en daarover als<br />
deskundigen verslag uit te brengen. Later was hij Ambassadeur in<br />
Spanje. Hij was een ouder broeder van Carel Hendrik, later Admiraal<br />
en Minister van Marine, C. H. Graaf Ver Iluell.<br />
17
258 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
gekozen, en dezen, hoe verschillend van stand en<br />
staatkundige gevoelens, toonden door de aanname<br />
van den opgedragen last, dat bij hen de zucht<br />
voor het welzijn des Vaderlands eene eerste plaats<br />
bekleedde.<br />
De beide vertegenwoordigers van vrijen en gedwongen<br />
handel, met wier stelsels de lezer reeds<br />
heeft kennis gemaakt ] ), stelden hunne medeleden<br />
m staat door uitvoerige memorien, de voor- en nadeden<br />
van beider toepassing te beoordeelen, zoodat<br />
de vruchten der beraadslagingen van de Commissie<br />
van bezadigdheid, doorzigt en kennis getuigden.—<br />
Het eerste voorloopige verslag dagteekent van den<br />
16n van Sprokkelmaand 1803, en zich daarmede<br />
vereenigd hebbende, werd door het Staats-Bewind<br />
onder dagteekening van den 1" van Lentemaand<br />
1803 eene Publicatie uitgevaardigd, waarbij werd<br />
omschreven de wijze van en de voorwaarden waarop<br />
de Handel op en van Indie aan de ingezetenen der<br />
Republiek werd toegestaan. — Een nader en uitvoerig<br />
verslag, waarin de beginselen van het voorstel<br />
van Sprokkelmaand, op nieuw werden ontwikkeld,<br />
ging verzeld van zeer belangrijke bijlagen,<br />
en werd door de Commissie op den 31n Van<br />
Oogstmaand 1803 ? ) het Staats-Bewind aangeboden,<br />
daarmede de bewijzen leverende dat de op nieuw<br />
uitgebroken oorlog met Groot-Brittanje, den ijver<br />
der leden met konde doen verflaauwen.<br />
Maken wij kennis met het verslag van de<br />
1) Zie hiev voren, blz. 153 en volg.<br />
2) liet verslag is groot 67 digt gedrukte folio bladzijden; de Bijlagen<br />
loopen tot bladz. 155. Deze behelzen Instructien en Reglementen<br />
en een Octrooi voor den Theehandcl.
NEGENDE HOOFDSTUK. 259<br />
Staats-Commissie, dat voor het vervolg zoo grooten<br />
invloed uitoefende. Het viel de Commissie niet<br />
moeijelijk tot een besluit te komen omtrent de<br />
contracten en de verpligte leverantien, op grond<br />
van verdragen met de Vorsten van Java en elders<br />
aangegaan, om namelijk het bestaande, met eenige<br />
wijzigingen en verzachtingen, te handhaven. Evenzeer<br />
was men het spoedig eens omtrent het stelsel<br />
op Amboina en Banda te volgen, « ten einde het<br />
voordeel van den exclusieven verkoop» van de<br />
Moluksche specerijen te blijven behouden.<br />
Een ander vraagstuk was hoe te handelen ten<br />
opzigte van de kostbare producten van Java, in<br />
die districten, welke door de Maatschappij, «hetzij<br />
door het regt van den oorlog, of door wettige afstanden<br />
van de Vorsten des Lands zijn verkregen,»<br />
namelijk «het koningrijk Jakatra, de Preangerlanden<br />
en al de Regentschappen, welke beo-repen<br />
zijn onder het Gouvernement van Java's Noord-<br />
Oostkust. »<br />
Dikwijls was, in dien tijd door dezen en geenen<br />
schrijver over de, Indische belangen, Bengale tot<br />
voorbeeld aangehaald, en aangeraden de inrigtingen,<br />
aldaar ingevoerd, op Java toe te passen.<br />
Maar zoodanige vergelijkingen gaan uit zich zelven<br />
mank, want zijn niet de «Hindoos, het zachtzinnigste<br />
volk van den aardbodem, hetwelk in dat<br />
verschrikkelijk en onteerend tijdstip voor het menschelijk<br />
geslacht, toen de gouddorst er bij millioenen<br />
van honger deed omkomen, die in de stuiptrekkingen<br />
der wanhoop het leven lieten op de<br />
straten, op de wegen, voor de paleizen der En fleischen<br />
, nogtans geen het minste blijk gaf van oproerigheid.»<br />
(BI. 14 van het Verslag). Maar ook<br />
17*
260 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
de hooggeprezene voordeden van het in Bengale<br />
gevolgde stelsel zijn verdwenen, dewijl het surplus<br />
of saldo, dat in 1784 nog werd opgegeven, als te<br />
bedragen ongeveer anderhalf miljoen pond Sterling,<br />
was verdwenen. Volgens de rekeningen, overgelegd<br />
op den 5 n van Bloeimaand 1801 was een<br />
deficit in de plaats getreden, en werd opgegeven<br />
te bedragen ruim 400,000, p. St. dat echter, volgens<br />
het getuigenis van Bewindhebberen der Engelsche<br />
Oost-Indische Maatschappij, veel grooter was. —<br />
Dit voorbeeld moet derhalve in alle opzigten verworpen<br />
worden.<br />
Ook kunnen op Java de beginselen van eigendom<br />
van o-rond onder de gemeene Javanen, en de afschaffing<br />
van alle heerendiensten, niet in aanmerking<br />
komen, want «bij hen bestaat niet die persoonlijke<br />
vrijheid, welke aan ieder ingezeten het<br />
vermogen geeft om over zijnen tijd, zijnen arbeid,<br />
en de vruchten van dien, naar goedvinden te<br />
kunnen beschikken. — Het bestaande stelsel moet<br />
derhalve worden vastgehouden, doch de verpligte<br />
levering van producten, indien mogelijk, zoodanig<br />
worden verzacht, dat de meerdere producten ter<br />
beschikking blijven van den producent, en niet,<br />
zoo als vroeger, die meerdere voortbrenging belemmerd<br />
, maar integendeel daartoe aangemoedigd<br />
worden. «Te dien einde werd vastgesteld, bij art.<br />
100 van het <strong>org</strong>anieke Charter, dat «alle verpligte<br />
leverantiën van producten, in de Bezittingen van<br />
den Staat, van wat aard ook, zullen worden gebragt<br />
onder vaste bepalingen. Al wat bovendien wordt<br />
gecultiveerd van dezelve producten en van alle<br />
andere voortbrengselen» — met uitzondering van<br />
kruidnagelen, notenmuskaten, kofïïj, peper en
NEGENDE HOOFDSTUK. 261<br />
amfioen — «is het wettig eigendom van den cultivateur.<br />
De vrije en onbelemmerde beschikking<br />
daarover, komt hem toe, voor zoo verre dezelve<br />
bij dit Charter niet is beperkt.<br />
Dien overeenkomstig heet het, in art. 16 en 17<br />
van de instructie voor den Gouverneur-Generaal,<br />
dat vooreerst al de koffij en peper, op het eiland<br />
Java vallende, aan het Gouvernement tegen bepaalde<br />
prijzen worde geleverd, doch hem wordt<br />
aanbevolen opzettelijk na te gaan, of en in hoeverre<br />
dit stelsel kan worden veranderd of gewijzigd.<br />
Dewijl de suikercultuur, in het Gouvernement<br />
van Java's Noordoostkust, niet als voordeelig voor<br />
den Lande, door de Commissie werd beschouwd,<br />
behoorde het aanleggen van nieuwe of het instandhouden<br />
der bestaande fabrieken niet te worden<br />
aangemoedigd, behalve die te Batang (Pekalongan)<br />
en te Japara, dewijl die molens, naar een Amerikaansch<br />
stelsel gebouwd, als modellen eener betere<br />
inrigting kunnen worden aangemerkt. Aan dezen<br />
en genen in de Bataviasche Ommelanden kan, onder<br />
zekere voorwaarden, de vrije beschikking over<br />
hunne suikers worden aangeboden.<br />
Voorts kwam de verkoop der producten in aanmerking.<br />
— Voor de behoeften van Indië, was<br />
het verkoopen te Batavia de natuurlijke weg, hetzij<br />
bij veiling of tot vastgestelde prijzen. Daar voor<br />
rekende men benoodigd al het tin, volgens contract<br />
door den Sultan van Palembang te leveren, drie<br />
miljoen pond peper en zekere hoeveelheid specerijen.<br />
Zoolang de suikerfabriekanten nog suiker aan den<br />
Staat leveren, moet ook die te Batavia worden<br />
verkocht.<br />
Wat aangaat de producten voor de Europesche
262 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
markt, als de Moluksche specerijen, de Javakoffij,<br />
de peper, overschietende boven die te Batavia te<br />
verkoopen, de indigo, katoenen garens enz.—hieromtrent<br />
zijn verschillende vragen geopperd doch de<br />
aannemelijkste was : « Het overvoeren van die producten,<br />
voor rekening van den Staat, naar herwaarts<br />
en het houden van publieke verkoopino-en hier te<br />
lande.» De overvoer dier producten, niet door<br />
den Staat, te doen plaats hebben, maar óf door de<br />
Maatschappij voor den Theehandel, óf ingevolge<br />
van overeenkomst met eenige handelshuizen, óf door<br />
het inhuren van schepen bij publieke aanbesteding.<br />
De keuze dier middelen behoort vrijgelaten te worden,<br />
omdat de omstandigheden, het wenschelijk<br />
kunnen maken, ook die producten op Java te verkoopen.<br />
Voor den Theehandel van Sina is eene geoctroijeerde<br />
Maatschappij, met achttien miljoen Gulden,<br />
het wenschelijkst met een octrooi voor 21 jaren.<br />
Men trachte daarbij te z<strong>org</strong>en dat de aandeelen<br />
slechts komen in handen van ingezetenen der Republiek.<br />
Die vennootschap zij het overigens vergund<br />
handel te drijven in Azia en in Afrika<br />
beoosten de Kaap De Goede Hoop. «Die Compagnie<br />
behoort verpligt te worden, om al hare<br />
retouren zonder onderscheid, niet anders dan publiek<br />
te verkoopen, en — tijden van oorlog<br />
met Europesche zeemogendheden uitgezonderd,<br />
twee maal in elk jaar, publieke verkoopingen te<br />
houden van thee, en zoo ras hare vaart en handel<br />
op Sina in volkomen werking zal kunnen zijn<br />
gebragt, bij elke verkooping, ten minste vier millioenen<br />
ponden thee, tot redelijke prijzen, ter verkoop<br />
aan te bieden.» — Men verlangde van die
NEGENDE HOOFDSTUK. 263<br />
Compagnie om te varen met ingehuurde schepen ;<br />
bij openbare aanbesteding verkregen; en dat zij<br />
evenmin vaste goederen in Europa, als etablissementen<br />
of versterkingen in Azia of elders zoude<br />
bezitten. Een Gouvernements-Commissaris zal zitting<br />
hebben in de Vergadering of het Collegie van<br />
Bewindhcbberen, met eene bezolding ten laste der<br />
Compagnie van ƒ7000. — De Compagnie zal<br />
vertegenwoordigd worden door zestig hoofdparticipanten,<br />
die uit hun midden negen Bewindhebbers<br />
kiezen, welke eene bezolding van ƒ 3000, ieder<br />
zullen genieten. — Ook de Hoofdparticipanten<br />
zullen jaarlijks vergadering houden te Amsterdam,<br />
niet langer dan eene maand, op een daggeld van<br />
ƒ 10, — om te ontvangen van Bewindhebbers een<br />
Relaas van den geheelen toestand der Compagnie.<br />
De eigenlijke rekening of Balans moet om de drie<br />
jaren door Bewindhebbers worden ingeleverd. —<br />
De uitdeelingen zullen geen 8 0/<strong>°</strong> mogen te boven<br />
gaan. — Wanneer de winst boven die uitdeeling<br />
bedraagt, 25 ten honderd van het kapitaal of daarboven,<br />
ontvangt de Staat 5 % en de Participanten<br />
10 <strong>°</strong>/0 — is die winst 20 % of meer, dan de Staat<br />
3 %, is zulks 15 % dan de Staat 2 l /.2 %; is het<br />
10 %, dan ontvangt de Staat r/2 %, de Participanten<br />
altijd het dubbel van de uitdeeling, welke<br />
aan den Staat ten deele valt. Beloopt de winst<br />
minder dan komt geene uitdeeling te pas. De bedoelde<br />
recognitie of repartitie aan den Staat, komt<br />
in plaats van de inkomende regten op de thee, of<br />
eenig regt aan den Staat voor het vei'leende Octrooi<br />
te betalen. — Onder het toezigt van den<br />
Aziatischen Raad, zal de Compagnie belast worden<br />
met het overvoeren der Gouvernements-producten
2C4 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
van Java naar de Republiek, en met het verkoopen<br />
derzelve, onder het genot van zekere procento's.<br />
De handel op Japan zal moeten gedreven worden<br />
onder toezigt van het Indisch Bestuur te Batavia,<br />
ten ware dat Bestuur mögt goedvinden dien<br />
handel te verpachten. Door den toestand, waar in<br />
het Rijk van Japan zich bevindt, kan de handel<br />
op Nagasaki niet opengesteld worden, terwijl daarentegen<br />
de voordeden, welke het Japansch staafkoper<br />
afwerpt, het niet raadzaam maken den handel<br />
op Japan vaarwel te zeggen.<br />
De Amfioenhandel heeft de aandacht der Staatscommissie<br />
almede gewekt. Toegestemd wordt de<br />
schadelijkheid van het heulsap, en hoezeer zedelijkheid<br />
en menschelijkheid zouden voorschrijven «zich<br />
niet met den handel in dit schadelijk vergif te bezoedelen,<br />
leverde echter die handel een zoo groot<br />
lokaas van voordeel op, dat velen steeds geneigd<br />
zijn zich daarmede bezig te houden. Het voorstel<br />
is derhalve den invoer van amfioen op Malakka<br />
voor een ieder open te stellen, en den weder uitvoer<br />
daarvan toe te laten, direct naar Borneo, en<br />
alle andere plaatsen van de Groote Oost, niet<br />
zijnde bezittingen van den Staat.» — De invoer<br />
van amfioen in de Molukken, inzonderheid op<br />
Banda en beoosteu Java, op de bezittingen van den<br />
Staat, zoude behooren te worden verboden. — Wat<br />
Java zelf aangaat, zoude men gaarne den invoer<br />
tegengaan, ofschoon die handel een miljoen gulden<br />
'sjaars afwerpt; maar bereids is de smokkelhandel<br />
in hot heulsap sterk langs de Noordkust van Java,<br />
nu jaarlijks , tot vastgestelde prijzen, amfioen wordt<br />
gesleten ; — hoe veel grooter zou die smokkelarij<br />
zijn, wanneer de invoer geheel verboden was! Het
NEGENDE HOOFDSTUK. 265<br />
Indisch Bestuur behoort dus te trachten dien handel<br />
langzamerhand te beperken, en zoo vervolgens<br />
eindelijk te doen ophouden.<br />
Alzoo de Kaap De Goede Hoop mede behoort<br />
tot de Bezittingen van den Staat, worden aan ingezetenen<br />
dier Kolonie, dezelfde voorregtcn geschonken<br />
omtrent den handel op Indië, als aan de ingezetenen<br />
van Nederland, mits gez<strong>org</strong>d worde, dat zulks niet<br />
leide tot een' smokkelhandel met Moluksche specerijen<br />
of met andere producten, aan den Staat behoorende.<br />
Na in dezer voege haar gevoelen te hebben kenbaar<br />
gemaakt omtrent de productie , en den handel, is,<br />
door de Staats-Commissie, dat alles nader uiteengezet<br />
en omschreven in een Ontwerp-Charter « tot vestiging<br />
van de Regering en het Bestuur der Aziatische<br />
Bezittingen van de Bataafsche Eepubliek, tot betere<br />
administratie der Justitie in dezelve, en tot het<br />
drijven van den Handel op en in Oost Indië.» Van<br />
Art. 103 af tot en met Art. 117 van het Charter,<br />
is dat alles met naauwkeurigheid opgegeven, als<br />
mede in het Concept-Octrooi voor eene Compagnie<br />
tot den Theehandel. In de bijlagen, welke bij het<br />
uitgewerkte verslag zijn gevoegd, van de Commissie<br />
tot de Oost-Indische Zaken, vindt men de verschillende<br />
onderwerpen met veel z<strong>org</strong> behandeld.<br />
Zoo als uit de omschrijving van den inhoud van<br />
het Charter blijkt, wordt daarin behandeld de «Regering<br />
en het Bestuur der Aziatische Bezittingen»<br />
van de Republiek, zoodat de pligten van den Gouverneur-Generaal<br />
en van de gewone en buitengewone<br />
Raden van Indië daarin zijn opgegeven. De<br />
Gouverneur-Generaal te benoemen door het Opper-<br />
Bewind der Republiek, en bij overlijden, zonder
266 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
dat een opvolger bij den Raad van Indië bekend<br />
mögt wezen, zal door de Ordinaris Raden tot de<br />
provisionele vervulling dier bediening uit de Ordinaris<br />
of Extraordinaris Raden van Indië worden<br />
gekozen, dien zij «in conscientie daartoe den<br />
geschiktsten zullen oordeelen. » — Geene militaire<br />
Hoofd-Officieren in dienst, kunnen zijn Ordinarisof<br />
Extraordinaris Raden van Indië. — De Buitengewone<br />
Raden hebben bij de zittingen slechts eene<br />
adviserende stem. De pligten en vorpligtingen van<br />
den Gouverneur-Generaal zijn overigens uiteengezet<br />
in de Instructie voor dien hoogen Ambtenaar, aan<br />
wien, na eene vijfjarige dienst een pensioen wordt<br />
toegelegd van ƒ 8000— ; bij zijn overlijden aan zijne<br />
weduwe een pensioen van ƒ 5000 - haar leven lang.<br />
De Gouverneur-Generaal kan tijdelijk den zetel<br />
van het Gouvernement verplaatsen. — Hij alleen<br />
heeft het Opperbevel over Land- en Zeemagt en<br />
is alleen bevoegd tot het geven van alle noodige<br />
bevelen aan de Militaire Autoriteiten. — Hij kan<br />
niet teregtstaan in Indië ; maar het Hooge Geregtshof<br />
van Indië kan hem wegens misdaad, regtstreeks<br />
bij het Staats-Bewind verklagen. — Hij heeft geen<br />
regt tot ontzetting of opzending van een Lid van<br />
het Hooge Geregtshof. Ten aanzien van andere<br />
personen, moet de zaak behandeld worden in Bade<br />
en , bij verschil van gevoelen, moeten de verschillende<br />
fevoelens, elkander schriftelijk worden medegedeeld;<br />
daarna mag de Gouverneur-Generaal naar<br />
ei"-en oordeel handelen, onder mededeeling der<br />
redenen naar Nederland. Een waarnemend Gouverneur-Generaal<br />
mag zoodanige verantwoordelijkheid<br />
niet op zich nemen. — Gouverneur-Generaal<br />
in Rade heeft regt van gratie, mits het
NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
267<br />
advies van het Hooge Geregtshof daartoe aanleiding<br />
geeft. Bij tegenstrijdig gevoelen, moet de zaak in<br />
Nederland beslist worden. — Niemand, die in<br />
Indië komt, heeft regt tot verblijf, zonder de vergunning<br />
van Gouverneur-Generaal in Rade.<br />
Er zal worden ingesteld een Raad van Finantiën<br />
en Domeinen, bestaande uit negen Leden, onder<br />
Presidie van een Ordinaris Raad van Indië. Die<br />
Raad heeft onder zich een Collegie van Houtvesterij,<br />
van drie personen. — Een Génerale-Rekenkamer<br />
zal bestaan uit drie Leden.<br />
Alle Ambtenaren worden genoegzaam bezoldigd.<br />
Het bezigen van middelen om zich onwettige<br />
inkomsten te verschaffen, of het genot daarvan te<br />
hebben, wordt des noods met de dood gestraft.<br />
Na een zeker aantal dienstjaren ontvangen de Ambtenaren<br />
pensioen. Allen, buiten de Baden van<br />
Indië, of de Leden van het Hooge Geregtshof,<br />
worden verdeeld in vier klassen, te benoemen bij<br />
aanvulling uit de opvolgende lagere klasse, mits<br />
daarin hebbende drie dienstjaren. Daarna komen<br />
de Klerken, die aan een examen onderworpen zijn.<br />
Alle ambtenaren dragen jaarlijks bij, tot een fonds<br />
voor weduwen en weezen van ambtenaren.<br />
Met ontbinding van den Baad van Justitie zal<br />
een Hoog Geregtshof voor Bataafsch Indië worden<br />
opgerigt, zamengesteld uit tien Leden, die, uit<br />
nomination, op te maken door het nationaal Geregtshof<br />
in Nederland, door het Siaats-Bewind<br />
zullen gekozen worden. Zij hebben, na tienjarige<br />
dienst, aanspraak op pensioen. Het Geregtshof zal<br />
zijn zetel hebben op eene geschikte plaats tusschen<br />
Cheribon en Tagal. — In appel zullen, door het<br />
Hof worden geoordeeld, alle zaken van prijsgemaakte
268 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
vijandelijke schepen, hetzij door schepen van oorlog,<br />
hetzij door particuliere schepen, Lettres de Marque<br />
hebbende. — Van de Collégien van Justitie of<br />
Collégien van Schepenen is Appel voor het Hooge<br />
Geregtshof. Zulke Collégien zullen bestaan te Batavia,<br />
Amboina, Banda en alle andere Hoofdplaatsen<br />
buiten Java. — Ten einde dit alles zoo veel te<br />
beter zoude worden behandeld, is bij het verslag<br />
gevoegd eene uitgewerkte instructie voor het Hoog-<br />
Geregtshof, bestaande uit 109 artikelen, onder<br />
bijvoeging van een Reglement omtrent de Judicature<br />
over prijsmakingen en zeerooverijen, alsmede<br />
eene Instructie voor de Advokaten Adviseurs bij<br />
het Collegie van Schepenen Le Batavia, mitsgaders<br />
bij de Collégien van Justitie op Amboina, Banda,<br />
Ternate, Makasser, Malakka en Koetsjeen.<br />
Door de Staats-Commissie werden de belangen<br />
van den Inlander behartigd, bij do volgende bepalingen,<br />
met in acht neming dat «de wetten, zeden<br />
en gebruiken van den Inlander ongeschonden gelaten<br />
en, aan den anderen kant, deszelfs gelukstaat,<br />
volgens zijne begrippen, bevoordeeld worden.»<br />
1<strong>°</strong>. Den inlander moet worden duidelijk gemaakt,<br />
hetgeen bepaald is omtrent het nemen of aannemen<br />
van geschenken; opdat hij zich daarnaar gedrage.<br />
2". De heerendiensten zullen worden beperkt,<br />
met inachtneming van de zeden, gewoonten en<br />
plaatselijke omstandigheden, en zoodanig verdeeld<br />
dat de last daarvan voor den gemeenen man, zoo<br />
dragelijk mogelijk zij.<br />
3<strong>°</strong>. Het verhuren van Dessa's of districten door<br />
de Regenten, moet met nadruk Avorden tegen<br />
gegaan, en zoodanig dat de thans verhuurde weder<br />
komen onder de Regenten, aan wie zij behooren.
NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
269<br />
4<strong>°</strong>. De landerijen moeten, in betrekking tot de<br />
bevolking, zoo veel mogelijk, onder ieder Regentschap,<br />
gekadastreerd worden, ten einde het lot<br />
van den gemeenen inlander, kunne worden verbeterd<br />
en de inkomsten der Regenten onder vaste<br />
bepalingen gebragt; — opdat alle willekeurige<br />
belastingen worden afgeschaft en de landbouw,<br />
zooveel doenlijk, aangemoedigd en uitgebreid.<br />
Behalve de belangen der inlanders in het algemeen,<br />
ontsnapte ook het lot der pandelingen,<br />
lijfeigenen en slaven in geenen deele aan de aandacht<br />
der Siaats-Commissie, welke over eenigen<br />
tijd, den aanvoer van nieuwe slaven, wenschte te<br />
zien ophouden en noodeloos gemaakt hebben.<br />
De Commissie tot de Oost Indische Zaken bemoeide<br />
zich bovendien met andere zaken. Zij gelastte<br />
namelijk, bij art. 10 der instructie voor den<br />
Gouverneur-Generaal, dezen hoogen ambtenaar,<br />
om in de nabijheid van Weltevreden, op kosten<br />
van den Lande, een gebouw te doen plaatsen, om<br />
te strekken tot de vergaderingen der Hooge Regering,<br />
de plaatsing der Secretary en tot bewoning<br />
voor zijne bijzondere Secretarissen, Adjudanten en<br />
Bureaux. — Dit was met het oog op de bevordering<br />
der gezondheid; want reeds in het verslag<br />
der Commissie leest men (bl. 31), «De schadelijke<br />
uitwerkselen van het Batavia's klimaat op de<br />
gezondheid, vooral ter plaatse waar zich het kasteel,<br />
de aloude Residentie der Hooge Regering en tot<br />
op dit oogenblik de plaats harer gewone Vergaderingen<br />
bevindt, moeten ten sterkste aanraden, om<br />
daartoe een ander locaal te verkiezen, waartoe ons het<br />
geschiktste is vo<strong>org</strong>ekomen de nabijheid van de tegenwoordige<br />
Residentie van den Gouverneur-Generaal
270 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
op het Landgoed Wel te Vreden, zijnde een gezond<br />
oord, juist zoo verre van de Bataviasche stranden<br />
verwijderd, om van den nadeeligen invloed van<br />
derzelver schadelijke uitdampingen bevrijd te<br />
zijn; en echter na genoeg bij de Hoofdplaats<br />
gelegen, tot de spoedige behandeling van alle<br />
voorkomende zaken; alwaar zich ook sedert eenige<br />
jaren bevindt een vast Kampement van het Bataviasche<br />
garnisoen, hetwelk, daardoor, aan den<br />
besmetten dampkring van de stad onttrokken, sedert<br />
in eenen welstand heeft kunnen worden gehouden,<br />
waarover zich een iegelijk, aan welken deszelfs<br />
vorigen staat bekend is geweest, moet verwonderen. »<br />
Uit dien hoofde is het dat, bij Art. 29 van de<br />
Instructie voor den Gouverneur-Generaal, is vo<strong>org</strong>eschreven<br />
dat de Hooge Begering met oplettendheid<br />
naga, waardoor de «stad en reede van Batavia<br />
zoude kunnen worden verbeterd, opdat de tegenwoordige<br />
ongezondheid en derzelver gevolgen kunnen<br />
worden weggenomen of verminderd.» De om- en<br />
afloop van het water door de stadsgrachten, wordt<br />
aanbevolen, alsmede de onnoodige afleidingen van<br />
water, van het zoo genoemde Molen vliet, opdat die<br />
mogen worden veranderd of beperkt. Ook moet<br />
men zich beijveren om alle schadelijke dampen te<br />
voorkomen en de verbetering van de lucht te<br />
bevorderen.» Daartoe raadplege men de Consideration<br />
van den Eersten Inspecteur van 's Lands<br />
Waterwerken C. Brunings, en de memorie van<br />
den Ingenieur en Directeur der Fortificatien Rijmer<br />
over de ongezonde luchtsgestcldheid van Batavia.<br />
Boven en behalve al de uitvoerige voorschriften,<br />
vervat in het Charter, alsmede in de Instructien<br />
en Reglementen, waarvan bereids gewag is gemaakt,
NEGENDE HOOFDSTUK. 271<br />
heeft de Staats Commissie geoordeeld tot de volledigheid<br />
barer taak te behooren, het ontwerpen van<br />
eene «Instructie voor den Raad der Bezittingen<br />
van de Bataafsche Republiek in Azia. » Die<br />
Aziatische Raad, zamengesteld uit negen Leden,<br />
en te zetelen in den Hage, zal verdeeld worden<br />
in twee Commissien eene voor de Regeringszaken<br />
en eene voor de Finantien, en bovendien eene voor<br />
de militaire zaken. Geen der Leden of Ambtenaren<br />
van den Baad zal eenig aandeel mogen hebben in<br />
leverantien of dergelijke, noch ook mogen wezen<br />
Hoofd-participant in de Compagnie voor den Theehandel.<br />
De Raad zal overigens naleven of z<strong>org</strong>en<br />
dat nageleefd worden al de bepalingen en voorschriften<br />
in het Charter of daaruit voortgevloeide<br />
instructien vervat ').<br />
Een zoo omvangrijke arbeid, waardoor de Staatscommissie<br />
zich hoogst verdienstelijk had gemaakt,<br />
werd met gepaste erkentelijkheid door het Staats-<br />
Bewind ontvangen. Door het Hooge Bewind der<br />
Republiek werd die doorwrochte arbeid gezet overwogen.<br />
Tot de invoering der vo<strong>org</strong>estelde bepalingen<br />
in Indie konde, voornamelijk wat Java betrof,<br />
niet worden overgegaan, met een personeel van de<br />
Hooge Regering over Nederlands Aziatische Bezittingen,<br />
zoo als het bestaande konde gezegd worden<br />
te zijn, namelijk geheel en al voortgekomen<br />
uit de school van Alting en Siberg. Sedert meer<br />
1) Die Instructie, met geringe wijzigingen daarin door den Eaad<br />
of door het Staats-Bewind getragt, werd vastgesteld op den 17n van<br />
Lentemaand 1804. Een daartoe betrekkelijk Reglement en de Instructie<br />
voor den Secretaris, door den Raad aangeboden den 31n van<br />
Oogstmaand 1804, werden door het Staats-Bewind aangenomen den 28n<br />
van Herfstmaand 1804.
372 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
dan twintig jaren toch, was men dezelfde sleur<br />
gevolgd, om het zacht uit te drukken. Van<br />
Ambtenaren, die het alzoo gewoon waren, konde<br />
men niet vergen, dat door hen, om het zoo<br />
eens te noemen, de oude mensch werd uitgeschud<br />
en de nieuwe mensch aangetogen, ten ware van<br />
boven af, met klem en nadruk, in den geest deinieuwe<br />
verordeningen werd gehandeld.<br />
De nieuwe <strong>org</strong>anisatie van het Bestuur en van<br />
den Handel over en met de Oost-Indische Bezittingen<br />
van den Staat, bleef zonder uitvoering tot dat in<br />
Herfstmaand van het jaar 1804, het Staats Bewind<br />
die zaak op nieuw in handen nam en besloot drie<br />
Commissarissen Generaal naar Indie uit te zenden,<br />
van welke een der Leden , na aankomst op Java,<br />
dadelijk zou optreden als Gouverneur-Generaal.<br />
Het kwam er dus op aan of het ontworpen Charter<br />
al of niet de goedkeuring van het Opperbewind<br />
mögt weg dragen, ten einde dien overeenkomstig<br />
door den Aziatischen Raad, de Instructien daaruit<br />
voortvloeijende, konden worden te zamen gesteld.<br />
Aan die onzekerheid werd een einde gemaakt op<br />
den 27n van Herfstmaand 1804. Door het Staats-<br />
Bewind werd vastgesteld «het Charter voor de<br />
Aziatische Bezittingen van de Bataafsche Republiek. »<br />
Daarin werden over het Bestuur en de verschillende<br />
Ligchamen, welke het Algemeen Bestuur<br />
zouden helpen vormen, dezelfde beginselen vastgehouden,<br />
welke in het Ontwerp-Charter door de<br />
Commissie waren nedergelegd. Wat de productie<br />
aangaat van de koffij en de peper: daaromtrent<br />
kwamen eenige veranderingen, uit hoofde van de<br />
onzekerheid, welke deswege nog steeds bestond,<br />
en dien overeenkomstig moesten eenige wijzigingen
NEGENDE HOOFDSTUK. 273<br />
omtrent den handel worden gemaakt. Ook waren<br />
de artikelen 90 tot 94, den Sineschen Theehandel betreffende,<br />
daar uitgeligt, als in dat Charter niet<br />
te huis behoorende.<br />
Het gold dus in het bijzonder de wijzigingen<br />
aan te brengen in de art. 97—100 van het Ontwerp-Charter.<br />
Art. 97 rakende den overvoer der<br />
producten «voor de Europesche markt» geschikt,<br />
werd het laatste gedeelte : « dezelve producten kunnen<br />
echter, ingevalle van dringende noodzakelijkheid,<br />
ook op andere wijzen, te gelde worden gemaakt,<br />
voor rekening van den Staat» in art. 89.<br />
zoodanig veranderd dat er werd bijgevoegd,» op<br />
uitdrukkelijk besluit van het Staats-Bewind, mits<br />
altijd, zoo veel mogelijk, worde gez<strong>org</strong>d dat dezelve<br />
ter Bataviasche markt worden gebragt.» —<br />
Art. 98 viel weg als betreffende hoofdzakelijk de<br />
verzending dier producten, door de Compagnie<br />
voor den Theehandel. — Uit Art. 99 werd enkel<br />
uitgelaten het verbod van handel in koffij en peper;<br />
zoo is het uitmakende Art. 90 van het vastgestelde<br />
Charter. — Art. 91 is hetzelfde als het Ontwerp-<br />
Artikel 100, doch heeft deze bijvoeging: «Omtrent<br />
den handel en uitvoer van koffij en peper, nogtans,<br />
maakt het Staats-Bewind zoodanige schikkingen,<br />
als hetzelve noodig mögt oordeelen, om de<br />
uitlevering der Contingenten en verpligtte leverantiën<br />
te verzekeren en de smokkelarijen voor te komen.»<br />
In Art. 104 van het aangenomen Charter werd<br />
terug gegeven wat voorkomt in het Ontwerp onder<br />
Art. 113, betreffende den handel van de ingezetenen<br />
der Kaapkolonie, waarvan echter het verbod<br />
van den koffij- en peperhandel is uitgelaten. Noch<br />
daarvan, noch van de bepalingen van de publicatie<br />
18
274 NEGENDE HOOFDSTUK,<br />
van Commissarissen-Generaal van den 21 n van Slagtmaand<br />
1792, omtrent den handel op de westkust<br />
van Afrika, hebben zij genot kunnen hebben, als<br />
zijnde van het moederland afgescheurd gebleven.<br />
Zonder verdere uitvoering bleef evenwel deze zoo<br />
belangrijke zaak, totdat dezelve in het volgende<br />
jaar, op nieuw werd ter hand genomen, door hem<br />
die Opperhoofd van den Nederlandschen Staat was<br />
geworden. Deze was de Eaadpensionaris Schimmelpenninck,<br />
die in Grasmaand 1805 de teugels van<br />
het Bewind over de Republiek had in handen genomen.<br />
Toen hij gelegenheid kreeg om zich met de<br />
afdoening der Indische zaken te bemoeijen, dat wil<br />
zeggen, op den ll n van Slagtmaand 1805, werden<br />
tot de invoering der nieuwe orde van zaken in<br />
Bataafsch Indië twee Commissarissen-Generaal benoemd,<br />
als Mr. C. T. Elout en C. H. Van Grasveld,<br />
ten einde, na dat alles geregeld zoude wezen,<br />
de laatstgenoemde zoude optreden als Gouverneur-<br />
Generaal, en Luitenant-Generaal in dienst der<br />
Republiek. De instructie, overeenkomstig hot Charter,<br />
door het Staats-Bewind vastgesteld, werd uitgevaardigd<br />
bij Secreet Besluit van den 27 n van<br />
Louwmaand 1806.<br />
Ten gevolge van den oorlog moesten beide Commissarissen-Generaal<br />
de reis ondernemen over Amerika.<br />
Dit veroorzaakte groote vertraging in de reis,<br />
en zij bereikten hunne bestemming niet. Van Nieuw-<br />
York veitrokken, hadden zij Rio Janeiro bereikt<br />
en bevonden zich nog aldaar, toen zij door Koning<br />
Lodewijk, die intusschen in Zomermaand 1806 was<br />
opgetreden, werden terug geroepen l ).<br />
1) Aan Van Grasveld werd, als benoemd Gouverneur-Generaal, een<br />
pensioen van /"G000 toegelegd, dat door hem een aantal jaren is genoten.
NEGENDE HOOFDSTUK. 275<br />
Naauwelijks had die Vorst als Koning van Holland<br />
, op den 18 n van Zomermaand, in den Haag<br />
zijne intrede gedaan, of hij deed van zijne belangstelling<br />
in onze Oost-Indische Bezittingen blijken.<br />
Hij verlangde met derzelver toestand te worden bekend<br />
gemaakt. Het was ten gevolge van die uitgedrukte<br />
begeerte dat hem op den 28 n van Zomermaand 1806<br />
een « Exposé succint des Etablissemens Hollandais aux<br />
Grandes Indes,» werd aangeboden. Dit stuk is<br />
opgesteld door S. C. Nederburgh als Lid van den<br />
Aziatischen Raad. Alhoewel vlugtig en oppervlakkig,<br />
behelst het veel goeds, wijst op het Tractaat<br />
van Versailles en dat van Amiens, en herinnert<br />
aan de Commissie van De Mist en Janssens naar<br />
de kaap De Goede Hoop. Het had medcdeelingen<br />
van den eerlang benoemden Minister van Koophandel<br />
en Koloniën ten gevolge, en langs dien weg<br />
gebeurde het, dat de Koning begreep dat slechts<br />
een man, begaafd met groote wilskracht en van<br />
rustelooze werkzaamheid, in staat zou wezen de<br />
Augiasstal te reinigen. Slechts zoodanig man, die<br />
aan het hoofd van zaken geplaatst, niet alleen wist<br />
te bevelen, maar ook te z<strong>org</strong>en dat zijne bevelen<br />
gehoorzaamd werden, dewijl hij het niet enkel op<br />
de oogen en het oordeel of het berigt van anderen<br />
liet aankomen, integendeel zich door eigen oogen ging<br />
overtuigen van de strikte vervulling der door hem<br />
gegeven bevelen: zoodanig man meende Koning<br />
Lodewijk te behoeven als Gouverneur-Generaal van<br />
Nederlandsch Indië, en zoodanig een meende hij<br />
te vinden in den Generaal Daendels ').<br />
1) LOUIS BONAPARTE in zijne Documens Ilislorigues etc. zegt zelf<br />
van Daendels in Vol. II p. 53.» Le Colonel Général Daendels fut<br />
18«
276 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
De loopbaan van dien man is zoo zonderling<br />
geweest, en zijn invloed op Nederlandsch-Indië zoo<br />
groot, dat het niet ongepast kan worden geoordeeld<br />
hem met een paar regels alhier te gedenken. Herman<br />
Willem Daendels, geboren te Hattem, behoorde<br />
aldaar in 1786 tot de hevige patriotten en was<br />
kort daarna onder de Emigranten, die zich te<br />
Duinkerken verzamelden. Hij nam in Frankrijk<br />
dienst in het vreemden legioen, streed gelukkig en<br />
toonde veel moed. In 1794 tot den rang van Brigade-Generaal<br />
verheven, deed hij eene oproeping,<br />
tegen de toenmalige orde van zaken, in Gelderland<br />
verspreiden, allerhevigst in revolutionaire uitdrukkingen.<br />
Hij was sedert de omwenteling van 1795,<br />
in velerlei zaken gemengd, waar het gold hen die<br />
op het kussen zaten, daarvan af te stooten. Ten<br />
gevolge eener dergelijke in de geboorte gesmoorde<br />
onderneming, verwijderde men hem in 1802 met<br />
eenige jaren voorschot van zijne bezoldiging als<br />
Generaal. Toen ging hij aan het ontginnen der<br />
heidegronden tusschen Heerde, Epe en Elburg met<br />
bekwaamheid en veerkracht, en er zijn nog overblijfselen<br />
van zijnen aanleg. Het duurde evenwel<br />
niet lang of hij verscheen wederom op liet tooneel<br />
der staatkundige gebeurtenissen. Daendels beviel<br />
aan Koning Lodewijk, werd tot den rang van<br />
Maarschalk verheven, en den 25 n van Louwmaand<br />
1807, tot Gouverneur-Generaal der Aziatische Koloniën<br />
en Bezittingen benoemd. Hem werd bij dat<br />
zelfde Decreet voor uitrusting toegelegd ƒ80,000,<br />
tevens strekkende voor kosten van passage en<br />
nommé Maréchal de Hollande et envoyé à Java. C'était un excellent<br />
militaire, plein de courage, d'énergie et de gout pour la guerre.»
NEGENDE HOOFDSTUK. 277<br />
voeding van de Hooge Ambtenaren en andere<br />
personen, die hem zouden verzeilen. Zijne bezolding<br />
is ƒ 118,000; binnen vier jaren overlijdende,<br />
geniet zijne weduwe ƒ 5,000 'sjaars; later overlijdende<br />
wordt dat jaargeld verhoogd. Hij behoudt zijne<br />
militaire bezolding van ƒ12,000 'sjaars. Hij mag<br />
voorstellen om hom te verzeilen een Gewoon en<br />
een Buitengewoon Raad van Indie; twee of drie<br />
Officieren van ondervinding worden benoemd als<br />
Kolonels, om hem te verzeilen als Adjudanten.<br />
Nog mag hij twintig of dertig Officiei's van minderen<br />
rang voorstellen, en vijf of zes Chirurgijns ominlndie<br />
te worden goëmploijeerd. Hem wordt toegelegd<br />
voor een bijzonder Secretaris Rx. 6,000 jaarlijks.<br />
De arbeid van de Staatse Commissie, waarvan<br />
J. Meerman Voorzitter was geweest, strekte tot<br />
grondslag van de instruction, welke hem onder<br />
dagteekening van den 9" van Sprokkelmaand 1807<br />
werden medegegeven. Hij kan dadelijk bij zijne<br />
aankomst den ad interim Gouverneur-Generaal Wiese<br />
van die functien ontslaan, clan wel zich vooraf<br />
plegtig doen installeren en voorstellen, waarna hij<br />
ook de Raadsleden zal onlolaan. De nieuwe Raad<br />
van Indie zal begaan uit den Directeur-Generaal<br />
van Finantien — die bij overlijden van den Landvoogd,<br />
zonder dat de opvolger bekend is, voorloopig<br />
diens werkzaamheden waarneemt, en in zijn efunctien<br />
cvonzoo door den eerste Ordinaris-Raad van Indie<br />
wordt opgevolgd — vier Gewone en vier Buitengewone<br />
Raden van Indie, uitmakende het ligchaam<br />
der Hooge Regering van Indie : ).<br />
1) Daendels vond bij zijne komst te Batavia de Hooge Regering,<br />
bestaande uit een Gouverneur-Generaal ad interim, een Directeur-Generaal,
h<br />
278 NEGENDEjaOOFDSTUK.<br />
Alle openvallende plaatsen bij de Land- en<br />
Zeemagt zal de Gouverneur-Generaal, op approbatie<br />
van den Minister van Koloniën, vervullen. In<br />
gevalle van oorlog vermag hij, edoch onder zijne<br />
persoonlijke verantwoordelijkheid, zoodanige Landof<br />
Zee-Officieren raadplegen, als hij nuttig zal<br />
oordeelen. Met den vijand zal hij geene capitulatie<br />
mogen aangaan, zonder Directeur-Generaal en de<br />
Raden van Indie daarop te hebben gehoord en<br />
daartoe te zijn geautoriseerd; blijvende evenwel<br />
zijne persoonlijke verantwoordelijkheid onverminderd.<br />
Militaire delicten zullen door militaire krijgsraden<br />
worden beregt.<br />
Hij heeft het oppertoezigt over de Eerediensten,<br />
en zal «aan alle gezindheden, zonder eenig onderscheid,<br />
zijne protectie verleenen.» Ook is aan<br />
elke gezindheid de uitoefening harer godsdienst<br />
vrij, « onder de noodige bepalingen tot wering van<br />
wanorde. »<br />
De Gouverneur-Generaal zal er zich op toeleggen<br />
om te onderzoeken of het Charter, vo<strong>org</strong>esteld<br />
door de Staats Commissie, op den 31 n van Oogstmaand<br />
1803, boven en behalve hetgeen in de<br />
instructien van den 9" van Sprokkelmaand 1807 is<br />
vastgesteld, zal kunnen worden ingevoerd, in het<br />
bijzonder voor zoo veel betreft de Javanen. Ook<br />
zal hij nagaan of de zwarigheden, die zich bij de<br />
Commissie hebben opgedaan, omtrent de levering<br />
der productie van de koftij en peper, kunnen<br />
worden opgeheven, en daaromtrent verslagen aan<br />
vijf Gewone en acht Buitengewone Raden van Indie. Hij had in last<br />
dat ligchaam te ontbinden en allen eon eervol ontslag te verleenen<br />
uiterlijk binnen den tijd van zes maanden na zijne installatie,
NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
279<br />
den Minister indienen. Verder blijft hem omtrent<br />
het lot van den inlander met nadruk aanbevolen,<br />
wat door de Staats Commissie was vo<strong>org</strong>esteld.<br />
De Ordinaris Raden van Indie worden aangevuld<br />
uit de Extra Ordinaris Raden, en deze bij voorraad,<br />
«door zoodanige Ambtenaren als door den<br />
Gouverneur-Generaal, tot dat einde, zullen moeten<br />
worden geassumeerd, binnen eene maand na de<br />
ontstane vacature.» — Alle andere «openvallende<br />
civiele of justitiële ambten of bedieningen, worden<br />
vervuld door de Hooge Regering, op voordragt<br />
van den Gouverneur-Generaal.» Hij alleen «is<br />
bevoegd om in de Vergaderingen van Gouverneur-Generaal<br />
en Raden van Indie, de zaken<br />
in deliberatie te brengen.» Bij staking der stemmen<br />
is die van den^Gouverneur-Generaal beslissend.<br />
De Gouverneur-Generaal is bevoegd om, bij eene<br />
schriftelijke order, onder deszelfs handteekening en<br />
zegel gegeven, aan zoodanige Officieren van Justitie<br />
of anderen, als hij geraden zal vinden, eenig<br />
persoon of personen, verdacht van eenige handeling,<br />
gevaarlijk voor de publieke rust of veiligheid<br />
der Bezittingen van den Staat, te doen nemen in<br />
verzekerde bewaring.» Hij zal echter binnen drie<br />
maal vier en twintig uren, daarvan in Rade moeten<br />
kennis geven, met de gronden, waarop zijn<br />
vermoeden rust. Worden er alsdan termen toe gevonden,<br />
dan wordt de zaak den Advokaat-Fiskaal<br />
in handen gesteld. Mogten Gouverneur-Generaal<br />
en Raden oordeelen dat het algemeen belang kwam<br />
te vorderen, dat die persoon of personen, onverwijld<br />
uit de Bezittingen van den Staat in Oost-Indiön<br />
zouden behooren te worden verwijderd, zullen<br />
Gouverneur-Generaal en Raden vermogen, zoodanige
280 NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
persoon of personen te doen vertrekken, of des<br />
noods naar elders te verzenden, alsmede tot derzelver<br />
vertrek, te stellen onder zoodanige surveillance als<br />
noodig zal worden geoordeeld.» Daarvan moet in<br />
een omstandig verslag, met de eerste gelegenheid<br />
in duplo, aan den Minister van Koloniën, worden<br />
kennis gegeven, aan wien Gouverneur-Generaal en<br />
Raden deswege A^erantwoordelijk zullen zijn, doch<br />
niet aansprakelijk in Justitie.<br />
Wanneer de Gouverneur-Generaal zich tijdelijk,<br />
zonder den Raad, naar een ander gedeelte van het<br />
eiland Java zal begeven, treedt gedurende zijne<br />
afwezigheid, de Directeur-Generaal op als Lieutenant-Gouverneur-Generaal.<br />
Uit hetgeen alhier is overgenomen uit de instructie<br />
voor den Gouverneur-Generaal, en uit die voor<br />
den Gouverneur-Generaal en de Raden van Indië,<br />
bij vergelijking met hetgeen vroeger bestaan had,<br />
alsmede met het verslag van de Staats-Commissie<br />
den 31" van Oogstmaand 1803 aan het<br />
Staats-Bewind aangeboden, — blijkt, dat de wettige<br />
magt van den Gouverneur-Generaal meer is uitgebreid,<br />
dan bij vroegere bepalingen of ontwerpen was<br />
omschreven; aan de andere zijde was zijne wettige<br />
bevoegdheid, naauwkeuriger beperkt en voor willekeurige<br />
handelwijze de deur meer gesloten geworden.<br />
Daendels vertrok den 18" van Sprokkelinaand<br />
1807 naar Parijs, alwaar hij aan Keizer Napoleon<br />
werd vo<strong>org</strong>esteld, en vereenigde zich met zijn gevolg<br />
te Lissabon, alwaar hij zich naar Java zou inschepen.<br />
Doch de Engelschen kregen van zijn aanstaand<br />
vertrek de lucht, en besloten dien bodem bij het<br />
uitzeilen van de Taag aan te houden, ten einde de<br />
reis van Daendels onmogelijk te maken. Dit kwam
NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
281<br />
wederom ter kennis van Daendels, die voornam<br />
hen te verschalken. De dag van vertrek werd<br />
bepaald; doch zonder dat zij, die hem zouden verzeilen,<br />
van iets wisten, vertrok hij heimelijk een paar dagen<br />
vroeger, al zijne papieren, provisien enz. achterlatende,<br />
slechts van één Adjudant, den Kolonel Van Prehn<br />
verzeld. Met een klein vaartuig ging hij naar de<br />
Kanarische Eilanden, alwaar hij een schip huurde,<br />
dat hem naar Indie bragt. Hij zette voet aan<br />
land te Batavia op den l a van Louwmaand 1808.<br />
Aanvankelijk was het voornemen om Daendels,<br />
met een oorlogschip naar Indie te zenden; maar<br />
overtuigd dat de scheepsmagt vroeger onder den<br />
Vice-Admiraal Hartsinck daarheen gezonden, door<br />
verlies aan manschappen en gemis aan scheepsbenoodigdheden,<br />
zeer verzwakt zou wezen, werd<br />
raadzaam geoordeeld een kloek Bevelhebber uit te<br />
zenden tot vervanging van Hartsinck. Dewijl<br />
's Konings Adjudant, de Schout-Bij-Nacht A. A.<br />
Buyskes, reeds tweemaal in Indie was geweest,<br />
werd deze tot dat komuiando gekozen. Een linieschip,<br />
vier freo-atten, twee korvetten en een gewapend transportschip<br />
zouden het eskader uitmaken, dat naar<br />
Java zou worden gezonden. De uitrusting dier<br />
scheepsmagt duurde echter te lang, zoodat intusschen<br />
liet reisgezelschap van Daendels en zijne goederen,<br />
onder onzijdige vlag, naar Lissabon onder zeil gingen.<br />
De vijand hield de zeegaten zoo naauw gesloten<br />
dat geene gelegenheid zich aanbood, om met<br />
kans van den overmagtigon vijand te zullen ontsnappen,<br />
den togt te aanvaarden.<br />
Intusschen verkeerde men in de onzekerheid of<br />
het Daendels zou gelukt wezen, de waakzaamheid<br />
der Engelschen te verschalken; onder dagteekening
282 NEGENDE' HOOFDSTUK.<br />
van den 17» van Bloeimaand 1807 ontving Buyskes<br />
den geheimen last, om, zoo heimelijk en zoo spoedig<br />
mogelijk, aan boord van een onzijdig schip naar<br />
Batavia te vertrekken, met rang van Lieutenant<br />
Gouverneur-Generaal, en als Bevelhebber van<br />
's Rijks Zeemagt in Indie. Buyskes moest, ingevalle<br />
de Generaal Daendels bij zijne aankomst op Java nog<br />
niet mögt zijn aangeland, uit handen van den waarnemenden<br />
Gouverneur-Generaal Wiese, het opperbewind<br />
overnemen, en 's Lands belangen met ijver<br />
behartigen. Buyskes vertrok onder Noord-Amerikaansche<br />
vlag naar Nieuw York, en scheepte zich<br />
van daar in naar Java. De reis duurde vrij lang,<br />
en tot in Grasmaand 1808, alvorens hij het doel<br />
zijner reis bereikte.<br />
Buyskes vond 's Lands Zeemagt in een' allertreurigsten<br />
toestand en, zoo als hij in een verslag aan<br />
den Minister van Marine Verhuell meldde: « er<br />
was geen schip van het eskader, 'twelk onder het<br />
bevel van den Vice-Admiraal Hartsinck gestaan<br />
had, meer aanwezig, zijnde alle of onbruikbaar,<br />
of door den vijand vermeesterd of vernield, terwijl<br />
de Admiraal zelf reeds naar Europa was vertrokken. »<br />
Dit was voor den ijverigen zeeman uiterst verdrietig<br />
en het eskader, aan het hoofd waarvan hij naar<br />
Indie zou zijn gestevend, werd steeds te vergeefs<br />
gewacht en kwam niet. Deze teleurstelling smartte<br />
hem in de gegevene omstandigheden dubbel. Hij<br />
trachtte eene soort van zeemagt daar te stellen,<br />
althans tot beveiliging van den handel tegen de zeeroovers,<br />
en slaagde daarin vrij wel. Deze gebrekkige<br />
toestand van het zeewczen, veroorzaakte evenwel aan<br />
Buyskes zooveel verdriet, dat zijne gezondheid er onder<br />
leed, en hij den Gouverneur-Generaal, in den
NEGENDE HOOFDSTUK. 283<br />
zomer van 1809, om verlof verzocht naar Holland terug<br />
te keeren. Hij vertrok in Slagtmaand naar Europa,<br />
aan boord van een klein koloniaal vaartuig, en had<br />
daarmede eene allezins gelukkige reis tot den 10 a<br />
van Sprokkelmaand 1810. Hij werd dien dag door<br />
een Engelsch Schoener ontmoet en na eene moedige<br />
verdediging, genomen.
TIENDE HOOFDSTUK.<br />
Daendels; zijne komst te Batavia; aard zijner zending ; moeijelijkheden;<br />
resultaten. Hij kwetst velen in hunne belangen. Buyskes<br />
Lt. Gouv. Gen. Java's Gouverneur N. Engelhardt. Be Adjudant-<br />
Generaal. J. V. D. Bosch. Van Folanen. Resident Kloprogge.<br />
Beleefdheid leeren. Herstel der krijgsmagl en de daartoe betrekkelijke<br />
inriglingen. liet kasteel Batavia verlaten. Versterking<br />
van de Hoofdplaats. Meester Cornells, versterkte legerplaats. Ver.<br />
dere versterking. Bezoldingen. Geschenk. Gestrenge straffen.<br />
Hooge Baad. Onttrekken aan de Justitie. Regtswezen. Verplaatsing<br />
van den zetel van het Bestuur. Molenvliet, Rijswijk,<br />
Wellevrede. Be groole Heerbaan door Java. Moeijelijkheden<br />
van den aanleg; weldaden door den groo/en weg verkregen. Zeemagt<br />
door de z<strong>org</strong> van Buyskes. Be Engelschen ter reede van<br />
Cheribon. Versterking van Straal Madura en de haven van Soerabaya.<br />
Buyskes vertrekt in Slagtmaand 1809 naar Buropa; gevecht<br />
met een Engelsch schip; woidt gewond en genomen. Be Ie.<br />
Bzeut. Bagelaar met de Javaan, ontsnapt in de bogt van Frankrijk<br />
aan de Engelschen, en bereikt Bordeaux; evenzoo de Ie. Eieut.<br />
Janssen. Gelijktselling der godsdienstige gezindheden. Hervormden,<br />
Lutherschen, R. Katholieken. Verkregen verbetering door de Predikanten.<br />
Bs. Zomerdijk. Br. Horsüeld. Be Balaviasche koloniale<br />
Courant opgerigt.<br />
Zonder voorbeeld was het, dat een Algemeen<br />
Landvoogd van Nederlandsch Indie, die nimmer te<br />
voren, in eene der Aziatische Bezittingen, een voet<br />
gezet had, en, bij het betreden van Java's grond,<br />
met zoo uitgebreid gezag, voor het eerst dat
TIENDE HOOFDSTUK.<br />
285<br />
vruchtbare eiland aanschouwde. Inderdaad, als<br />
Oppergebieder over Java en deszelfs Vorsten", was<br />
Daendels de eerste, die deze heerlijke dreven nimmer<br />
liati aanschouwd. Hij intusschen was het die er<br />
aanlandde, aan boord van een vreemd vaartuig,<br />
zonder uiterlijke praal, zonder sleep van volgelingen,<br />
slechts van één adjudant verzeld.<br />
Hij landde te Batavia op den l a van Louwmaand<br />
1808, doch zonder voorzien te zijn<br />
van zijne Commissie of andere officiële bewijzen<br />
dat hij de man was, door Koning Lodewijk tot<br />
Opperbewindvoerder benoemd. Waarschijnlijk had 3<br />
Wiese langs andere wegen bereids kondschap van<br />
de aanstaande komst van den Maarschalk Daendels,<br />
dewijl het anders onverantwoordelijk zoude geweest<br />
zijn, aan een' onbekende de hoogste waardigheid<br />
over te dragen. De waarnemende Gouverneur-<br />
Generaal aarzelde niet met de overdragt, en op<br />
den 14 n van Louwmaand 1808 aanvaardde de sedert<br />
een jaar benoemde Opperlandvoogd het bewind.<br />
Ongetwijfeld was het een groot bewijs van het<br />
koninklijk vertrouwen, dat hij geacht werd in<br />
staat te wezen eene nieuwe <strong>org</strong>anisatie in te voeren<br />
en een einde te maken aan de onwettige winsten<br />
der ambtenaren, die, terwijl zij zich aanzienlijke<br />
vermogens verwierven, ja zelfs schatten op een<br />
hoopten, hiertoe niet konden geraken zonder<br />
schandelijke ontrouw te plegen jegens het Gouvernement<br />
of zonder de schromelijkste knevelarij jegens<br />
de ingezetenen. Zie hier hoe hij zelf zich daarover<br />
uitlaat '):<br />
1) Op blz. 106 van het door hem zelf uitgegeven welk, dat eene<br />
uitvoerige verantwoording behelst, getiteld: Staat der Nederlandsche<br />
Oost-Indische Bezittingen onder hel bestuur van den Gouverneur-Generaal
280 TIENDE HOOFDSTUK.<br />
«De beoordeeling mijner verrigtingen moet nimmer<br />
afgescheiden worden van die der buitengewone en<br />
noodlottige omstandigheden waarin ik mij aanhoudend<br />
bevonden heb. » — « De vijand bedreigde<br />
Java van den zeekant; Javaansche vorsten, stout<br />
geworden door liet denkbeeld onzer onmagt, waanden<br />
den tijd geboren, om ons de wet te kunnen<br />
stellen; en de geldmiddelen waren uitgeput, terwijl<br />
het stilstaan der zeevaart al de hulpmiddelen der<br />
laatste jaren afsneed. Behoef ik dan te zeggen,<br />
dat, om te midden van deze noodlottige omstandigheden<br />
, de waardigheid van het Hollandsch Gouvernement<br />
staande te houden, en in het inwendig<br />
bestuur alle verouderde gebreken, waartoe tot<br />
dus verre alle vorige pogingen vruchteloos waren<br />
aangewend, dadelijk te verbeteren, het veelmalen<br />
noodzakelijk is geweest, mij boven alle formen te<br />
verheffen, en geene andere wet te kennen dan het<br />
behoud van de aan mij toevertrouwde bezittingen.<br />
Dit was de mondelinge last, welke ik voor mijn<br />
vertrek had ontvangen '), en ik werd ook, door<br />
het ontvangen der goedkeuring van het Gouvernement<br />
over mijne eerste verrigtingen aangemoedigd<br />
om dat voetspoor niet te verlaten.»<br />
Daendels voegt hierbij een gedeelte der missive,<br />
door den Minister van Koloniën, van den 13 n van<br />
HERMAN WILLEM DAENDELS, Kidder, Luitenant-Generaal &c. in de<br />
jaren 1808—1811. In 'sGravenhage 1814. In folio. De eerste Band<br />
bevat zijn Verslag, dat alhier aangehaald wordt, groot 128 bl. De<br />
drie volgende zijn Bijlagen. Bij aanhaling van het eerste Deel<br />
zal het woord Verslag gebruikt worden.<br />
1) Dit laat zich zeer wel overeen brengen met des Konings besluit<br />
van den 9 11 van Sprokkelmaand 1807, om het ontslag van de Hooge<br />
Kegering aan Daendels over te laten.
TIENDE HOOFDSTUK. 287<br />
Lentemaand 1809, na de ontvangst van het verslag<br />
zijner eerste verrigtingen geschreven: «Mogende ik<br />
u dus, als 't ware, uit naam en op last van Zijne<br />
Majesteit te kennen geven, dat gedurende dit<br />
tijdperk van voorbeeldeloozen druk en bezwaar, de<br />
instandhouding en de redding onzer belangen in<br />
Oost-Indie, naauwelijks door iets anders worde<br />
gewaarb<strong>org</strong>d, dan door uw beleid, standvastigheid<br />
en dévouement, en ook nimmer eenige questie zijn<br />
kan, van maatregelen en beschikkingen, tot een<br />
zoo heilzaam en groot doeleinde strekkende, aan<br />
oude begrippen, of aan de handelingen uwer<br />
vo<strong>org</strong>angers te toetsen, en dat hier, zoo immer, de<br />
middelen geoordeeld zullen worden, gcregtvaardigd te<br />
zijn door het oogmerk ] ). »<br />
De man die verscheen, met zoodanige magtsvrijheid<br />
en met den ernstigen wil om de bestaande<br />
misbruiken, te keer te gaan, ja zoo mogelijk uit<br />
te roeijen; de man die kwam om sleur en slofheid<br />
in ambtsvervulling een einde te doen nemen, en<br />
die stipte nakoming van eens gegeven bevelen<br />
vorderde : hij moest evenzeer bij het militaire<br />
wezen als bij de burgerlijke ambtenaren, op bijna<br />
onoverkomelijke moeijelijken, op bijna algemeenen<br />
onwil stuiten, waardoor hij niet enkel in zijne<br />
handelingen zou belemmerd worden; maar waar<br />
hij zich zou bedreigd zien, zijne werkzaamheid<br />
verlamd, zelfs alle verbetering onmogelijk te zien<br />
gemaakt. Zonder buitengewone wilskracht en volharding,<br />
zonder rustelooze werkzaamheid, zonder<br />
onverbiddelijke gestrengheid, ware de uitvoering<br />
onmogelijk geweest. — Ieder ander dan Daendels<br />
1) DAENDELS Verslag, blz. 106; noot.
288 TIENDE HOOFDSTUK.<br />
zoude de armen moedeloos hebben laten zakken,<br />
zoude geëindigd hebben met de verklaring: het<br />
onmogelijke te hebben beproefd.<br />
Nogtans geeft Daendels de volgende loffelijke<br />
getuigenis van de ambtenaren: «Ik heb over het<br />
geheel te vreden moeten zijn over de ambtenaren<br />
en bedienden, nadat dezelve aan de nieuwe administratie<br />
waren gewoon geworden; aan velen van<br />
hen ben ik voor hunne welmeenende hulp en<br />
medewerking dankzegging verschuldigd, en gaarne<br />
zou ik hen alhier noemen, zoo ik mij niet had<br />
vo<strong>org</strong>esteld, over zaken en niet over personen te<br />
schrijven '). » Men beschouwe echter die tevredenheid<br />
met de ambtenaren in verband met de<br />
volgende bewoordingen: «Het gelukte mij weldra<br />
een' iegelijk te doen beseffen, dat ik geene tegenkanting,<br />
onder welke voorwendselen men die ook<br />
zou willen beproeven, dulden zou, en dat er slechts<br />
één weg tot eerambten open stond ; namelijk, om<br />
met mij ten algemecnen nutte mede te werken s )._»<br />
Over de verkregene uitkomsten legt hij de volgende<br />
verklaring af: «In weerwil van alle hinderpalen<br />
zijn de volgende resultaten verkregen :<br />
dat het Generaal-Gouvernemcnt is geworden het<br />
middelpunt, waaruit alle verder gezag, in bepaalde<br />
verhoudingen , afdaalde, onder zoodanige verantwoordelijkheid<br />
en controle dat vorige misbruiken,<br />
niet konden herleven;<br />
dat in alle administratien, duidelijkheid en eenvoudigheid<br />
zijn ingevoerd;<br />
dat aan alle ambtenaren geëvenredigde tractementen<br />
zijn toegelegd;<br />
1) DAENDELS Verslag, blz. 4; noot.<br />
2) DAENDELS Verslag, blz. 20.
TIENDE HOOFDSTUK. 289<br />
dat de landbouw in alle opzigten is vo<strong>org</strong>estaan<br />
en uitgebreid; dat de algemeene industrie alom is<br />
aangemoedigd ;<br />
dat de Justitie en Politie op een' behoorlijken<br />
voet zijn gebragt;<br />
dat de middelen van defensie, zoo veel mogelijk<br />
zijn vermeerderd;<br />
dat onderscheidene gebouwen voor de dienst<br />
van het Gouvernement of tot andere nuttige einden<br />
zijn gesticht;<br />
dat de weinig bestaande wegen zijn verbeterd,<br />
en een groote weg over de geheele uitgestrektheid<br />
van het eiland is aangelegd ; dat geregelde posterijen<br />
zijn opgerigt;<br />
dat het lot der inlanders en andere ingezetenen<br />
verbeterd is, en alle mishandelingen een einde<br />
hebben genomen;<br />
dat de betrekkingen met de Javaansche Vorsten,<br />
overeenkomstig de waardigheid en het belang van<br />
het Gouvernement, zijn geregeld;<br />
en eindelijk dat de inkomsten zijn gebragt tot<br />
zulk eene hoogte, dat, na het bestrijden van alle<br />
behoeften, jaarlijks ten minste nog eene schatting<br />
van vijf millioenen Rijksdaalders aan het moederland<br />
kan worden opgebragt '). »<br />
Dit tafereel moge met groote ingenomenheid zijn<br />
ter nedergesteld, en van overdrijving niet zijn vrij<br />
te pleiten: onwedersprekelijk is het nogtans dat<br />
het zeer veel waarheid behelst. De tegenwoordige<br />
Gouverneur-Generaal wist zich te doen gehoorzamen,<br />
met zoodanige naauwkeurigheid en spoed, dat aan<br />
de mogelijkheid daarvan steeds hadden gewanhoopt,<br />
!) DAENDELS Verslag, blz 107.<br />
19
290 TIENDE HOOFDSTUK.<br />
zij die van de noodzakelijkheid overtuigd waren<br />
geweest. Hij vermögt de ontrouw der ambtenaren<br />
ten nadeele van den Staat, en hunne verregaande<br />
knevelarij van den inlander — binnen enge grenzen<br />
te beperken; hij wist eene militaire magt, onder<br />
krijgstucht en pligtsbetrachting daar te stellen, en<br />
verbaasde de wereld door het aanleggen van eenen<br />
weg, welke alleen reeds hem de bewonderende<br />
toejuiching moest verwerven.<br />
De belangen van velen, de eerzucht, de eigenliefde<br />
van niet weinigen moesten gekwetst worden,<br />
door den man die regtstreeks op zijn doel afging;<br />
ja, waarom het verheeld, hij moest zich nu en dan<br />
aan onbillijkheid, aan onregtvaardigheid zelfs schuldig<br />
maken, wanneer hij meende regtstreeksche<br />
tegenstreving of lijdelijken onwil te ontmoeten, terwijl<br />
onmogelijkheid of onvoorziene beletselen hinderpalen<br />
in den weg stelden, welke onoverkomelijk bleken<br />
te zijn.<br />
Nadat de nieuwe Algemeene Landvoogd zijnen<br />
last mondeling genoegzaam aan de Hooge Regering<br />
ontvouwd en bezit van het Generalaat genomen<br />
had, ontbond hij, om zijne magtsvolheid te toonon,<br />
de Hooge Regering, doch stelde voorloopig al de<br />
Leden weder in functie. Hij ontwaarde hoe de<br />
bcmoeijenissen van den Gouverneur-Generaal en van<br />
den Raad van Indie moesten vereenvoudigd worden;<br />
opdat men meer uitsluitend aan de belangrijkste<br />
bezigheden zijnen tijd en zijne aandacht wijden<br />
konde. Hij wilde dien Raad eenen President<br />
geven om zelf zijne voorstellen schriftelijk in te<br />
zenden. Juist ter snede was de Schout-Bij-Nacht<br />
Buyskes aangekomen, en deze werd met den titel<br />
van Luitenant-Gouverneur-Generaal tot President
TIENDE HOOFDSTUK.<br />
291<br />
van den Raad van Indië bestemd. Op den 30 n van<br />
Lentemaand 1808 had de installatie van den<br />
Raad plaats *).<br />
Gouverneur en Directeur van Java's Noord-Oostkust<br />
was Nicolaus Engelhardt '), schoonzoon van<br />
Alting, die vroeger Gecommitteerde tot en over de<br />
zaken van den Inlander was geweest, eene betrekking,<br />
welke gerekend werd ongeveer honderd<br />
duizend gulden 's jaars op te brengen. Zonder<br />
andere hoogst winstgevende ambten, door hem bekleed<br />
, te rekenen, zoo w r as hij thans als Gouverneur<br />
van Java in het genot, te zijnen bijzonderen bate,<br />
onder anderen van een gedeelte der opbrengst van<br />
de vogelnestjes, welke de Keizer en Sultan op de<br />
Zuidkust des Eilands deden inzamelen, en die hij<br />
zich deed uitleveren, zoo als bereids eenige zijner<br />
voorzaten gedaan hadden. De opbrengst daarvan<br />
alleen werd op honderd duizend gulden geschat 3 ),<br />
en er waren, die zijne jaarlijksche inkomsten met<br />
die van particulieren handel, overwigten enz. op<br />
meer dan drie ton gouds schatteden. — Had<br />
1) W. II. Van IJsseldijk werd Directeur-Generaal van Finantié'n;<br />
destijds waarnemend Directeur-Generaal; Raden-Ord. W. V. Helvetius<br />
Van Riemsdijk, P. Th. Chassé, Mr. W. Van Hoeseu en Mr. H. A.<br />
Parvé, Raden Bxtr. A. Couperus, W. Wardenaar en J. C. Romswinckel.<br />
Secretaris L. Zegers Vecckens.<br />
2) Hij voerde tevens den titel van Provisioneel geëligeerd Eerste<br />
Raad en Directeur-Generaal, Toen het Gouvernement van Java werd<br />
vernietigd, bleef hij ambteloos burger.<br />
3) Later bleek dat de inkomsten van de vogelnestjes veel aanzienlijker<br />
waren. Over 1811 bedroeg de verkoop-rekening Rx. 234,780.44, van<br />
welke som de Gouverneur-Generaal Janssens, zich als over eenen tijd,<br />
die tot zijn bewind behoorde, door de Gemagtigden van zijnen vo<strong>org</strong>anger<br />
J. A. Van Braam, J. O Romswinckel en II. VV. Muntinghe, deed<br />
uitbetalen Rx. 66,183.30.<br />
19*
292 TIENDE HOOFDSTUK.<br />
Daendels de eerste dagen na zijne aankomst den<br />
den schijn aangenomen, als wilde hij naar de<br />
raadgevingen van Siberg en Wiese luisteren: het<br />
duurde niet lang of hij bewandelde zijn eigen weg.<br />
Reeds voor het einde van Sprokkelmaand 1808<br />
onttrok hij de Residenten aan de Hoven van Solo<br />
en Djokjo, voor zoo veel aangaat de staatkundige<br />
betrekkingen, aan allen invloed van Java's Gouverneur,<br />
"en stelde hen in regtstreeksche briefwisseling<br />
met het Generaal Gouvernement, hoezeer zij tot<br />
daartoe slechts door tusschenkomst van Java's<br />
Gouverneur, de bevelen van de Hooge Regering<br />
hadden ontvangen. Hierdoor ontnam Daendels aan<br />
Nie Engelhardt het grootste gedeelte van zijnen<br />
staatkundigen invloed. Ten einde deswege zekerheid<br />
te hebben, benoemde de Gouverneur-Generaal, tot<br />
Eersten Resident te Soerakarta Van Braam, met<br />
hem uit Europa gekomen, en te Djokjokarta Pieter<br />
Engelhardt, die, naar zijne meening, door Wiese<br />
ten onregte was gesuspendeerd als Gecommitteerde<br />
voor den Inlander, en in eene aanzienlijke boete<br />
verwezen.<br />
Bij publicatie van den 9» van Sprokkelmaand<br />
1808, was aan hoogere en mindere ambtenaren<br />
verboden, het aannemen of laten aannemen van<br />
geschenken, giften, gaven, contribution of hommages,<br />
«eetbare waven daarvan niet uitgezonderd,»<br />
op eene boete van Rx. 1000 voor de eerste reis,<br />
en ontzetting van hunne bediening de tweede reis.<br />
Ook de gevers of aanbieders zouden gestraft<br />
worden. — Geschenken van Inlandsche Hoofden of<br />
Regenten, welke niet konden geweigerd worden,<br />
moesten in handen van den Gouverneur-Generaal<br />
komen, ten einde die door tegengeschenken mogten
TIENDE HOOFDSTUK.<br />
293<br />
worden vergolden. — Die publicatie beroofde, men<br />
kan zeggen alle ambtenaren, naarmate van<br />
hunnen rang, van meer of min belangrijke inkomsten,<br />
dus ook inzonderheid Nicolaus Engelhardt.<br />
Twee jaren had Daendels den Gouverneur van<br />
Java in het genot gelaten der aanzienlijke inkomsten<br />
getrokken uit de helft der opbrengst van de vogelnestjes,<br />
in do vorstenlanden vallende, toen in den<br />
aanvang van 1810, door de Hooge Regering, die<br />
inkomsten werden ingetrokken. Die helft van de<br />
opbrengst, uit de vogelnestjes verkregen, werd<br />
toeo-ekend aan den tijdelijken Gouverneur-Generaal,<br />
om te strekken ter vergoeding voor het gemis der<br />
inkomsten van het Landgoed Wel te vrede, dat,<br />
hoewel den Opperlandvoogd ten gebruike afgestaan,<br />
voor Rijks rekening was verkocht. In 1809 werd<br />
Java's Oosthoek (het Gouvernement van Soerabaya)<br />
aan het gezag van den Gouverneur van Java<br />
onttrokken, en hem eene vaste bezolding van<br />
ƒ40,000 'sjaars toegelegd, zoodat deze vroeger zoo<br />
voordeelige en hoogst gewigtige betrekking, van<br />
we "-e den invloed op den Mataram uitgeoefend, al<br />
haar glans en aanzien verloor.<br />
Dit alles griefde Nie. Engelhardt ten zeerste, en<br />
alhoewel hij zich uitwendig naar den tijd wist te<br />
schikken, zoo heeft hij evenwel zijn' haat Daendels<br />
steeds nagedragen. Nadat hem later de Staat der<br />
Nederlandsche Oost-Indien onder het Bestuur van<br />
den Maarschalk, was ter hand gekomen, schreef<br />
hij daarop aanmerkingen, met aanhaling der bladzijden<br />
van het Verslag van Daendels, die hier te<br />
lande werden uitgegeven. Ze zijn veelal wijdloopig<br />
en weinig ter zake dienende, doch behelzen eene
294 TIENDE HOOFDSTUK.<br />
aaneenschakeling van aantijgingen, tegen den voormaligen<br />
Gouverneur-Generaal ').<br />
Een ander man, wiens gramschap Daendels zich<br />
heeft op den hals gehaald is Jan Van Den Bosch,<br />
die later als stichter van het Cultuur-stelsel op<br />
Ja,a, zich heeft heroemd gemaakt, en de dankbaarheid<br />
van tijdgenoot en naneef heeft verdiend.<br />
Op een en twintigjarigen leeftijd kwam hij als<br />
Kapitein van de Genie naar Java. In 1802 was<br />
hij Adjudant van den Gouverneur-Generaal Van<br />
Overstraten, bleef dit bij diens beide opvolgers,<br />
werd in 1804 Majoor, in 1807 Luitenant-Kolonel<br />
en verkreeg den rang van Adjudant-Generaal van<br />
den Algemeenen Landvoogd Wiese. Gehuwd zijnde<br />
met de dochter van den Brigadier, Bevelhebber<br />
der Landmagt, De Sandol Koy, moet hij met te<br />
veel warmte de partij van zijn' schoonvader hebben<br />
gekozen, die door Daendels op onaangename wijze<br />
1) De titel is: Overzigt van den Slaat der Nederlandsche Oost-<br />
Indische Bezittingen onder het bestuur van den Gouverneur-Generaal<br />
H. W. DAENDELS enz., ter hetere kennis en waardeering van 's mans<br />
willekeurig en gewelddadig bewind door NICOLAUS ENGELHARDT frc.,<br />
's Gravenhage 1816. — Reeds vroeger Hoofdstuk VIII heb ik gewezen<br />
op de verregaande partijdigheid van Nicolaus Engelhardt tegen Daen-<br />
dels. Zijne ingenomenheid met het bestaande, zoo als het was, springt<br />
als op iedere bladzijde te zeer in het oog, om er bewijzen van aan<br />
te halen.<br />
Een enkel staaltje. DAENDELS zegt blz. 21 van zijn Verslag: dat hij<br />
naar de Noord-Oost-Kust is vertrokken, « om op de plaats zelve onder-<br />
zoele te doen, dewijl bet mij reeds vroegtijdig, en niet tegen mijne<br />
verwachting, gebleken was, dat ik op Batavia, den waren toestand der<br />
huishouding in de andere Departementen niet wel kon leeren kennen.»<br />
Hierop vaart NICOLAUS ENGELHARDT blz. 93 uit in deze woorden: «Dit<br />
helaas! was hot gevolg van Hoogstdeszelfs afkeer om met de arehiven<br />
te raadplegen.» — Dan hadde immers Daendels niets meer geweten<br />
dan men hem wilde wijs maken!
TIENDE HOOFDSTUK.<br />
295<br />
werd behandeld als zich meer bemoeijende met<br />
bijzondere winstgevende zaken, dan met zijn<br />
bevelhebberschap. Het ongenoegen van Daendels<br />
daardoor gewekt hebbende, kostte zulks aan Van<br />
Den Bosch, evenzeer als aan den Brigadier, de<br />
opzending naar Europa, Van Den Bosch evenwel<br />
met den rang van Kolonel, zeker eene aanzienlijke<br />
bevordering voor een man, die nog geen dertig<br />
jaren telde. De wrok, over de behandeling dooiden<br />
Gouverneur-Generaal hem aangedaan, is hem<br />
echter steeds bijgebleven, en heeft hij, bij alle geschikte<br />
gelegenheden, daaraan lucht gegeven.<br />
De eerste reis dat Van Den Bosch optrad als<br />
bestrijder van het stelsel, door Daendels ingevoerd,<br />
en de maatregelen door dezen genomen, was ten<br />
tijde dat de Commissie zou Avorden uitgezonden<br />
ter overname der, door de vrede van 1814,<br />
aan Nederland teruggegeven Oost-Indische Bezittingen.<br />
Hij deed zulks in eenen «Brief, inhoudende<br />
eenige onpartijdige aanmerkingen ')» en trachtte<br />
daarin te betoogen dat «de inkomsten, tijdens het<br />
Bestuur van Daendels, in betrekking tot de uitgaven<br />
1) Dit stuk is naamloos uitgegeven en voert ten titel: Brief inhoudende<br />
eenige onpartijdige aanmerkingen, op eene memorie, onlangs<br />
in het lieht verschenen onder den titel van: Slaat der Nederlandsche<br />
Oost-Indische Bezittingen onder het Bestuur van den G. Q. DAENDELS<br />
te 's Gravenhage 1815. Een zoon van den Generaal Daendels heeft<br />
mij ten stelligste verzekerd dat die Brief, evenmin als het Overzigt<br />
van Nie. Engelhardt of de Brieven, — waarover zoo aanstonds — bij<br />
zijnen Vader bekend waren tot dat hij ze, den Gouverneur der Bezittingen<br />
ter kust van Guinea bragt, — dus tot op het vertrek van den<br />
Generaal Daendels, in het najaar van 1815, nog niet in het licht<br />
waren verschenen. De Gouverneur D. landde op de kust in Louwmaand<br />
1810 en stierf er in Bloeimaand 1818, denkelijk aan vergift hem door<br />
de Fetische priesters toegediend.
296 TIENDE HOOFDSTUK.<br />
beschouwd, de voormalige niet overtroffen, en dat<br />
het systema destijds ingevoerd, geene andere dan<br />
schadelijke resultaten hebben kon.» Wij zullen<br />
denkelijk gelegenheid hebben op dit stuk terug te<br />
komen, en te doen zien dat het door geen onpartijdige<br />
pen is geschreven, vooral wat betreft de<br />
aanmerkingen omtrent de koffijteelt gemaakt.<br />
In een uitvoeriger werk getiteld: «Nederlandsehe<br />
Bezittingen in Azia, Amerika en Afrika, ')» kwam<br />
Van Den Bosch andermaal op tegen de verrigtingen<br />
van Daendels en diens verantwoording in het meer<br />
genoemde Verslag. Met meer bezadigdheid en<br />
kalmte worden alhier de cultures en de behandeling<br />
van den gemeenen inlander ter sprake gebragt.<br />
Wat zal men echter van de onpartijdigheid des<br />
schrijvers zeggen, wanneer men hem afkeurend<br />
hoort spreken over het reuzenwerk door Daendels<br />
daargesteld, de aanleg namelijk van den grooten<br />
weg van Straat Sunda tot aan Straat Balie? *)<br />
Een ander schrijver, die zich grievend beleedigd<br />
rekende, is althans niet minder vinnig tegen Daendels<br />
en diens Verslag. Het geschrift moet strekken tot<br />
verdediging van den Brief, inhoudende eenige<br />
1) De titel is: Nederlandsche Bezittingen in Azia, Amerika en<br />
Afrika, in derzelver toestand en aangelegenheid voor dit Rijk, wijsgeerig,<br />
slaalhuishoudkundig, en geographis beschouwd, met bijvoeging<br />
der noodige Tabellen en eenen Atlas nieuwe kaarten door J. VAN<br />
BEN BOSCH, Generaal Majoor, llidder van de 3e klasse der Militaire<br />
Willems Orde. sGravenhage 1818 3 D.<br />
2) Men verneme wat gezegd wordt D. I. bl. 268. «Wegen van<br />
honderdc uren lang, havens in de ongezondste landstreken, belangrijke<br />
forten midden in zee (hier wordt ï\>rt Lodewijk bedoeld,) op 10 of<br />
12 voeten diepte, werden door een enkel bevel als geschapen, en de<br />
ongelukkige Javanen hij duizend- en tien-duizend-tallcn aan de bearbeiding<br />
en den bouw dezer Egyptische» Fyramieden opgeofferd.»
TIENDE HOOFDSTUK.<br />
297<br />
onpartijdige Aanmerkingen, en alhoewel naamloos<br />
in de wereld gezonden, moet het worden toegeschreven<br />
aan E. Van Polanen. Uit het voorberigt<br />
gedagteekend Zutphen den 3 n Mei 1816 is op te<br />
maken dat de Gouverneur-Generaal Daendels te<br />
zijnen opzigte heeft gezegd dat hij, bij zijne komst<br />
te Batavia «na duizend stokslagen ontvangen te<br />
hebben, aan eenen boom zou worden opgehangen.»<br />
Aan gematigdheid van den schrijver der «Brieven<br />
betreffende het Bestuur der Kolonien n J ) behoeft<br />
dus niet gedacht te worden. Wij zullen er op<br />
moeten terugkomen, van wege eenige vermelde<br />
bijzonderheden en aantijgingen, die niet van grond<br />
zijn ontbloot.<br />
Dat Daendels langs den weg, dien hij bewandelde<br />
, en welke hij bewandelen moest, zoude hij<br />
het zoo diep gewortelde kwaad in staat wezen, uit<br />
te roeijen, in het geval kwam van mannen, die<br />
l) Brieven betreffende het Bestuur der koloniën, en bevallende<br />
eene beoordeeling van een werkje, over dal onderwerp uitgegeven getiteld:<br />
Java. Waarbij gevoegd zijn eenige belangrijke authentieke<br />
stukken, welke een -nieuw licht verspreiden over het vorig Bestuur<br />
aldaar van den Gouverneur-Generaal H. W, DAENDELS. Amsterdam<br />
1816. Rogier Van Polanen was Raad van Justitie te Batavia geweest<br />
en in 180Ö van Java weggezonden. Hij verkreeg van den<br />
Minister Van Der Heim eene zending naar Noord-America, om Indische<br />
producten vooral koffij, op levering te verkoopen. Daendels weigerde<br />
die contracten te laten gelden, bewerende dat die producten<br />
veel voordeeliger te Batavia verkocht konden worden, en niet aan de<br />
Javasche markt mogten worden onttrokken. Van daar de wrevel van<br />
Polanen. Een paar regels uit zijn geschrift mogen voldoen.<br />
Hij zegt in de Brieven bl. 10. «De Heer Nederburgh werd als<br />
eerste Lid der Commissie benoemd; en jammer was het dat hem die<br />
Commissie niet alleen werd opgedragen. De Heer Frijkenius was<br />
voor den post van Commissaris-Generaal niet berekend.» Men vergelijke<br />
hetgeen er verder wordt gezegd, vooral mot bl. 20.
298 TIENDE HOOFDSTUK.<br />
zich enkel aan een onbeduidend vergrijp hadden<br />
schuldig gemaakt, of die zelfs geheel onschuldig<br />
waren, met onverdiende gestrengheid of verregaande<br />
hardheid te behandelen, lijdt niet den minsten twijfel.<br />
Wonder zoude men hebben mogen uitroepen, ware<br />
het anders geweest. Maar, bij de beoordeeling<br />
zijner daden, moet men trachten zich op zijn<br />
standpunt te plaatsen, dat overeenkomstig de mondelinge<br />
bevelen des Konings, is uitgedrukt in de<br />
woorden dat, tot redding, tot behoud der Oost-<br />
Indische Bezittingen, hier zoo immer de middelen<br />
geoordeeld zullen worden geregtvaardigd te zijn door<br />
het oogmerk. Toch vindt men, zelfs mannen die<br />
gunstig oordeelen over de maatregelen van Daendels<br />
en die op de noodzakelijkheid wijzen van zijne<br />
willekeurige handelingen, die evenwel de getuigenis<br />
afleggen dat «zijn bestuur zich, in menig opzigt,<br />
door de willekeurigste, en met de heiligste wetten<br />
der maatschappij strijdige maatregelen kenmerkt.» l )<br />
Wij zullen zien of en in hoe verre hij zoo strenge<br />
oordeelvelling verdiende. — Meestal ongetwijfeld<br />
zal zijne gestrengheid, die niet zoo als onder vroegere<br />
Algemeene Landvoogden, door gunst of ongunst<br />
geleid werd — meestal zal die door de omstandigheden<br />
vo<strong>org</strong>eschreven of gewettigd zijn.<br />
Na weinige maanden op Java te hebben do<strong>org</strong>ebragt,<br />
achtte de Maarschalk het noodig om zich<br />
door zijne eigene oogen te overtuigen van de bekwaamheid<br />
en de pligtsbetrachting van Ambtenaren<br />
!) De Indische Bij, Tijdschrift tor bevordering van do kennis der<br />
Nederlandsche Volkplantingen en derzelver belangen, uitgegeven door<br />
C. L. BLUME, Ie Deel blz. 540, inde «Opmerkingen omtrent gedane<br />
voorstellen tot verbetering der Finanticn door middel van uitbreiding<br />
der Knltnur enz. op Java,» van den Verzamelaar zelven.
TIENDE HOOFDSTUK. 299<br />
en Officieren, van den toestand der ingezetenen en<br />
van hunne meerdere of mindere welvaart. Op den<br />
22 n van Grasmaand 1808 Batavia hebbende verlaten<br />
deed hij eene reis over het eiland tot in den<br />
Oosthoek. Het trof dat op de heenreize de Besident<br />
van Tagal Kloprogge aan eene ongesteldheid<br />
was lijdende, welke «het voor hem onraadzaam<br />
maakte, om zich aan de koele ochtend- en avondlucht<br />
bloot te stellen. Het was uit hoofde van<br />
deze gegronde reden, dat bij de verwachte aankomst<br />
van den Gouverneur-Generaal op de grenzen zijner<br />
Eesidentie, niet hij Eesident, maar de Secretaris<br />
van Tagal, ter opwachting van den Landvoogd,<br />
derwaarts gekomen was.» Daendels nam dit op<br />
als een blijk van minachting, en toen bij zijne<br />
komst te Tagal, die Eesident, onder aan de trappen<br />
van het Eesidentiegebouw, hem metode Ambtenaren<br />
en Inlandsche Hoofden stond op te wachten, reed<br />
hij voorbij, om «een vijf honderd passen verder<br />
op eene brug stil te houden, en aldaar van paarden<br />
te verwisselen.» Het ontzag, dat de Gouverneur-<br />
Generaal wilde dat allen hem zouden betoonen,<br />
was nog niet algemeen gevestigd; waarschijnlijk<br />
deswege, dacht hij aan minachting, en vernederde<br />
den Eesident zoo openlijk. Deze trok zich dit in<br />
dier voege aan dat, toen Daendels uit den Oosthoek<br />
weder door Tagal zoude komen, Kloprogge,<br />
uit te verre gedreven gevoeligheid, zich aan zelfmoord<br />
schuldig maakte ').<br />
Een ander voorval, dat geen treurigen afloop<br />
1) Zie Herinneringen uit hel openbare en bijzondere leven (1799—<br />
184.9) van Mr. H. G. BARON NAHUYS VAN BÜRGST, Generaal-<br />
Majoor enz. — G Julij 1852. bl. 48—50.
300 TIENDE HOOFDSTUK.<br />
had, doch dat doet zien hoe deze Algemeene Landvoogd<br />
wist zich te doen eerbiedigen, vinde hier<br />
plaats. Nog steeds bragt de gewoonte mede, dat,<br />
bij het voorbijrijden van den Gouverneur-Generaal,<br />
een ieder zoude stil staan en zich buigen ; die voor<br />
hunne deur zaten, moesten even zoo handelen.<br />
Nu had Daendels opgemerkt dat zeker ingezeten<br />
van Batavia, telkens wanneer Daendels kwam aanrijden,<br />
zijne stoep verliet en in huis ging. Dit<br />
verdroot hem ten laatste. Hij deed den man ontbieden<br />
en voegde hem toe, dat ten einde hem<br />
gepaste beleefdheid te leeren hij zich iederen m<strong>org</strong>en<br />
op zeker uur, bij den Adjudant moest aanmelden,<br />
om naar Zijne Excellenties gezondheid te vernemen.<br />
De andere waagde niet dit te laten. Dagelijks<br />
verwittigde de Adjudant den Oppergebieder, wanneer<br />
de bewuste man daar was. Dan vergunde<br />
Daendels hem weder naar huis te gaan. Nadat<br />
dit eenige weken geduurd had, liet hij hem weder<br />
voor 'zich komen, en voerde hem te gemoet, hoe<br />
hij hoopte, dat de ontvangen les genoegzaam zoude<br />
geweest zijn. In zulker voege wist hij te handelen,<br />
om ook in kleinigheden zich te doen gehoorzamen,<br />
en eindelijk gehoorzaamde over het geheele eiland<br />
een ieder, Avanneer men slechts wist dat de Toewan<br />
Besaar (Groote Heer) zulks begeerde.<br />
De vervallen staat der krijgsmagt werd door<br />
Daendels met kracht ter harte genomen ; hij<br />
beijverde zich om eene behoorlijke krijgstucht in<br />
te voeren, en de manschappen te doen oefenen.<br />
Bij de eenen werkte de krijgsmansgeest, bij de<br />
anderen de vrees en het duurde niet lang of eene<br />
herschepping werd zigtbaar. Die ongeschikt waren,<br />
werden overgeplaatst in civiele betrekkingen; velen
TIENDE HOOFDSTUK. 301<br />
wist de Maarschalk, door zijne militaire geestdrift,<br />
te ontvlammen; bij anderen deed de prikkel der<br />
bevordering het noodige. Wel was hij gestreng,<br />
maar van zijne rechtvaardigheid was men zeker.<br />
Door den Brigadier De Koek, die zich later , door den<br />
oorlog tegen Diepo Negero, heeft beroemd gemaakt,<br />
werd hij naar vermogen bijgestaan, zoowel als door<br />
den Brigadier Von Gutzlaf en anderen. — Er<br />
werden wervingen gedaan, niet enkel op Java en<br />
Madura, maar op Amboina, Menado en Gorontalo;<br />
op Balie en Makasser werden slaven gekocht, de<br />
eenen zoowel als de anderen worden tot soldaten<br />
gedrild. Een leger werd gevormd van 20000 koppen<br />
met een zeventigtal Hoofd-Officieren en 460 kapiteins<br />
en Officiers van mindere rangen. Zoo ongeveer<br />
gaf hij de krijgsmagt over aan zijnen opvolger,<br />
die er over opgetogen was.<br />
Natuurlijk was de Militaire School te Samarang<br />
in even gebrekkigen toestand als het geheele krijgswezen.<br />
De jongelieden, die eenigzins bruikbaar<br />
waren, werden in actieve dienst geplaatst, en de<br />
school zelve ook voor Genie en Artillerie ingerigt.<br />
Nieuwe kruidmagazijnen werden aangelegd, zoodat<br />
men er had, behalve op Mecster-Cornelis, een te<br />
Samarang, een te Salatiga en een te Soerabaya.<br />
Tot de aanmaak van het buskruid, deed voortreffelijke<br />
diensten de Salpetermakerij te Soerabaija,<br />
welke aen D. Van Hogendorp -haar ontstaan te<br />
danken had. Ze bevond zich in particuliere handen,<br />
doch werd door het Gouvernement aangekocht, en<br />
werd geacht eene hoeveelheid van 100.000 pond<br />
salpeter 'sjaars op te leveren. De hoedanigheid<br />
is beter dan het Bengaalsche, dewijl dat 16% > en<br />
het Grisseesche, maar 11% op het raffineren
302 TIENDE HOOFDSTUK.<br />
verliest. — Een constructie-winkel of werkplaats<br />
der Artillerie werd te Soerabaija opgerigt. Daar<br />
werden de geweren hersteld en andere werkzaamheden<br />
verrigt, zoo dat aan hetzelve steeds<br />
meerdere uitbreiding werd gegeven. Ook militair<br />
lederwerk werd er vervaardigd. Het koper werd<br />
er bearbeid, en zoo kwam er eene munt voor<br />
kopergeld. — Bij het aftreden van Daendels telde<br />
de Constructie-winkel, welke in de behoeften<br />
voorzag, 1200 man werkvolk.<br />
Het herstel van de Zeemagt werd beproefd, doch<br />
hoe aan schepen, hoe aan officieren, hoe aan Europesche<br />
manschappen, vooral daarbij onmisbaar, te<br />
geraken? De Schout-Bij-Nacht Buyskes zou in<br />
dezen voorlichten, maar iets goeds daar te<br />
stellen was onmogelijk. Eene versterkte haven,<br />
welke tevens tot maritiem etablissement kon dienen,<br />
werd gezocht. Daendels wenschte dezelve niet<br />
verre van den zetel des Bestuurs. Men wierp het<br />
oog op de Meeuwebaai in Straat Sunda; weldra<br />
bleek de ongezondheid der plaats en het gebrek<br />
aan versch water, zoo dat dit punt moest vaarwel<br />
gezegd worden. Nu vond men eene baai, nabij den<br />
Sint-Nikolaashoek: de Maraksbaai, welke geschikt<br />
werd geoordeeld. Hier werden werken aangelegd,<br />
doch weder verlaten.<br />
Het kasteel Batavia, dat bijna twee eeuwen gestaan<br />
had, vroeger een pronkstuk van militaire<br />
bouwkunst, voldeed sedert lang niet meer aan het<br />
doel. Door de voortdurende aanslibbing der baai,<br />
van den oever verwijderd geraakt, hadden reeds<br />
batterijen en hoornwerken aan de zeezijde moeten<br />
aangelegd worden. Ten gevolge van de ongezonde<br />
dampen en de veranderde gewoonten of wil men
TIENDE HOOFDSTUK. 303<br />
de meerdere weelde, strekte het kasteel niet langer<br />
tot woning van Gouverneur-Generaal en Eaden;<br />
maar de vergaderingen werden er nog gehouden<br />
en de kantoren der pennisten enz. waren er nog<br />
gevestigd. Eensdeels dus niet meer voldoende aan<br />
hetgeen de tegenwoordige krijgsbouwkunst vorderde ;<br />
anderdeels niet meer bruikbaar tot woning of<br />
kantoren van wege ongezondheid — werd het kasteel<br />
Batavia afgebroken. Slechts de muur en wallen<br />
aan de zeezijde liet men overig.<br />
Bij de versterking der kusten tegen eene vijandelijke<br />
landing, kwam in de eerste plaats in aanmerking<br />
de Hoofdplaats Batavia. Het kasteel<br />
zijnde gesloopt, werd eene versterkte linie rondom<br />
de stad en de zich steeds verder uitbreidende<br />
voorsteden Molenvliet, Eijswijk, Noord wijk enz.<br />
aangelegd. Aan de zeezijde had men W. en O.<br />
de beide rivieren Ankee en Anjol, terwijl aan de<br />
Zuidzijde, de steunpunten aan den voet van het<br />
gebergte gezocht werden. Het middelpunt of het<br />
versterkte kamp werd aangelegd rondom het fort<br />
Meester-Cornelis. — Voorts werden de bestaande<br />
werken en batterijen te Cheribon, Samarang en<br />
Soerabaija verbeterd en uitgebreid. — De schans<br />
te Salatiga op een' heuvel, werd in een fort herschapen,<br />
en als een hoogst gezond oord bestemd<br />
voor herstellende militairen, doch tevens als aan<br />
den weg naar de vorstenlanden, voor* een punt van<br />
verdediging aan die zijde. De forten, te Oenarang<br />
naar de zijde van Samarang en van Boejoelalie, in<br />
het gebergte, moesten daartoe medewerken. — In<br />
Straat Madura, werd op eene zandbank aan eene<br />
der monden van de Solo-rivier, in het naauwst<br />
der Straat, een fort gebouwd, op zoodanigen
304 TIENDE HOOFDSTUK.<br />
afstand van den vasten wal dat geen batterijen,<br />
welke men zoude willen aanleggen, het kunnen<br />
beschieten. Die aanleg had plaats in 1809 onder<br />
het bepaalde toezigt van den Lt. Gouverneur-Generaal<br />
Buyskes. Geen vijandelijke schepen kunnen<br />
Straat Madura doorkomen, indien de bezetting van<br />
het ruime en gezonde fort Lodewijk, tegenwoordig<br />
Oranje genoemd, haar pligt betracht.<br />
Algemeen waren de hervormingen. Daar alle<br />
giften of gaven gestrengelijk waren verboden, kwam<br />
er mede een einde aan alle inkomsten, welke als<br />
toelagen, douceurs of gratification, waren genoten,<br />
hetzij uit de opium-pacht, uit de vogelnestjes of<br />
wat het anders zijn mögt. De wettige bezoldingen<br />
daarentegen werden aanmerkelijk verhoogd. Bij<br />
de vernieuwing van den Eaad van Indie werd den<br />
Directeur-Generaal een inkomen verzekerd van<br />
Rx. 25,000, aan een Gewoon Raad, toegelegd<br />
Ex. 15,000, een Buitengewoon Kaad Rx. 12,000. —<br />
In plaats van Gouverneur van Java's Oosthoek<br />
kwam een Resident van Samarang met Rx. 25,000,<br />
'sjaars, de Resident van Cheribon Rx. 14,000 —<br />
en zoo vervolgens. — Ofschoon die bezoldingen<br />
ruim gesteld waren, zoo was een ieder te zeer<br />
gewoon aan stille of buitengewone inkomsten,<br />
waardoor men zich rijkdommen kon verzamelen,<br />
in weerwil van eene weelderige of kostbare levenswijze,<br />
dan dat men met de toegelegde inkomsten<br />
zou zijn tevreden geweest. Dus was de ontevredenheid<br />
van velen groot, en de Gouverneur-<br />
Generaal maakte zich ook daardoor een aantal<br />
vijanden. — Zelfs was het oneerlijke winstbejag bij<br />
niet weinigen zoodanig ingeworteld dat de Maarschalk<br />
zich genoodzaakt zag op den 10 n van<br />
r
TIEND» HOOFDSTUK. 305<br />
Sprokkel maand 1810 eene strengere verordening<br />
deswege uit te vaardigen, waarbij zelfs verregaande<br />
vervreemding van 's Lands goederen (ter waarde<br />
van Rx. 30,000— of meer) met de doodstraf werd<br />
bedreigd.<br />
Door het vertrouwen dat de inlandsche Regenten<br />
en Grooten kregen in de regtschapenheid van den<br />
Opper-Gebieder, kwamen zij langzamerhand meer<br />
voor den dag met kostbaren opschik als krissen en<br />
andere versierselen, fraaije paarden enz. die zij tot<br />
nu toe voor de oogen der Hollandsche Ambtenaren<br />
hadden verb<strong>org</strong>en gehouden uit vreeze dat zulks<br />
als hommage hun zou worden afgeperst. Het<br />
gebeurde met den Regent van Bandong verhoogde<br />
merkelijk dat vertrouwen. Door den Gecommitteerde<br />
tot en over de zaken van den inlander, was hem<br />
een fraai paard afgeperst. Dit kwam Daendels te<br />
weten, die daarop gebruik maakte van de eerste<br />
gelegenheid, dat ze beide in zijne tegenwoordigheid<br />
zich bevonden, om dat paard door een tegengeschenk<br />
te doen betalen. Den Gecommitteerde zeide hij,<br />
gehoord te hebben dat die in het bezit was van<br />
een fraai repetitie-hor ologie ; deze zich daardoor<br />
gevleid gevoelende, gaf het Daendels in handen.<br />
De Landvoogd toonde het den Regent van Bandong<br />
en vroeg hem: of hij het niet fraai vond? Het<br />
hoiiogie werd bewonderd, waarop Daendels het,<br />
met gouden keten en versierselen 'als cachet en<br />
dergelijke, den Regent aanbood, er bijvoegende dat<br />
de Gecommitteerde het hem ten geschenke gaf,<br />
niet wetende hoe anders het geschenk van het<br />
fraaije paard te beantwoorden. Daarna waarschuwde<br />
hij den Gecommitteerde, en bedreigde hem met<br />
straf indien zoodanig iets weder mögt gebeuren.<br />
20
306 TIENDE HOOFDSTUK.<br />
Vóór het bewind van Daendels, was men gewoon<br />
geweest aan willekeur niet slechts, maar tevens<br />
aan onregtvaardigheden van allerlei aard; ontrouw<br />
of rooverij werd zelden met lijfstraf geboet. Niet<br />
heimelijk maar openlijk handelde de Maarschalk ;<br />
en dewijl hij tegen eene verouderde kwaal te worstelen<br />
had, moest hij, door strengheid en het inboezemen<br />
van vrees, de ambtenaren tot hunnen pligt<br />
dwingen. — Uit dat oogpunt moet beschouwd<br />
worden het militair arrest van 24 uren, dat aan<br />
den verdienstelijken en zeer rijken Raad van Indie<br />
Helvetius Van Riemsdijk werd opgelegd en dergelijke.<br />
Gestreng handelde hij jegens Kapitein P. Ekeboom<br />
die, door zijnen Kolonel aangeklaagd, als hebbende<br />
zijne soldaten tekort gedaan, veroordeeld werd om<br />
zes jaren, in zijne eigene Compagnie, als soldaat<br />
te dienen. Door zelfmoord onttrok zich die Officier<br />
aan de straf '). Even hard strafte hij eenige soldaten<br />
die zich aan diefstal hadden schuldig gemaakt,<br />
dewijl ze op zijn bevel werden dood geschoten. —<br />
Meer dergelijke feiten zouden kunnen worden<br />
aangehaald.<br />
Kort voor dat de Raad van Justitie door den<br />
Iloogen Raad werd vervangen 2 ), maakten vijf<br />
1) Hevig wordt hij deswege gegispt, door N. ENGELHAEDT, Overziijt<br />
hlz. 197, en in de Brieven biz. 21» cu 214. Evenwel<br />
wordt door N. ENGELHAHDX HZ. 195 en 19G gewag gemaakt van een<br />
geval, dat eenige personen, op aangifte van den Landdrost van Saraarang,<br />
door Daendels als zeeroovers veroordeeld werden om gehangen te<br />
worden. De Fiskaal F. Verster nogtans aan do Justitie haren loop latende,<br />
had zulks ten gevolge dat zij vrijgesproken werden. Die Fiskaal haalde<br />
zich daardoor evenwel het ongenoegen van den Gouverneur-Generaal<br />
niet op den hals.<br />
2) Dit geschiedde op den 15" van Oogstmaand 180S. President<br />
Mr. II. W. Muntinghe, Vice-President Mr. W. F. Van Pmihuijs,
——<br />
TIENDE HOOFDSTUK. 307<br />
beambten van den Water-Fiskaal zich. schuldig aan<br />
het ontvreemden van landsgeld. De zaak werd<br />
aanhangig voor den Raad. Door den Gouverneur-<br />
Generaal werd den Fiskaal afgeëischt een verslag<br />
van het gebeurde, als vernomen hebbende dat ze<br />
denkelijk met eene ligte straf vrij zouden komen.<br />
Nu kwam het bevel dat zij, als justitiële bedienden,<br />
gestr'engelijk gestraft en alle vijf gehangen moesten<br />
worden. Drie Leden van den Raad verzetteden<br />
zich tegen de uitvoering; men meent dat dezen,<br />
uit dien hoofde, niet in aanmerking kwamen, toen<br />
kort daarna de Hooge Raad werd ingesteld ').<br />
In 1810 gebeurde iets dergelijks. Vijf politiebedienden,<br />
moesten een vaartuig onderzoeken, om<br />
te weten of het zilveren specie ènz. ter sluik<br />
wilde uitvoeren; zij eigenden zich van de aangehaalde<br />
gelden ongeveer drie honderd Spaansche<br />
matten en andere waarden toe, en werden door<br />
den Hoogen Raad tot verschillende straffen, de<br />
beide Oppersten (Mandoors) tot geeseling en brandmerk<br />
veroordeeld. Die sententie aan den Gouverneur-Generaal<br />
ter goedkeuring zijnde ingezonden,<br />
werd deze door hem voorzien van de volgende<br />
aanteekening: «De misdaad is geschied door jus-<br />
Advokaat-Fiskaal L. Iïeukevlugt, Kaden W. M. Keuchenius, M. T.<br />
Knihhc, G. N. De Witt, A. II. Smissaert, _J. H. Van IJsseldijk,<br />
Extra-ord. Kaden J. J. Van Sevenhoven en K. lakke. Een jaar later<br />
waren Extr. Raden B. L. Van Zitter en M. T. G. Holmberg Do<br />
Beckfeld, Griffier C. EUinghuizcn. De hczoldingcn waren: voor den<br />
President Rx. 15,000, Vicc-Pres. en Adv.-Fiskaal Rx. 10,000, Raad<br />
Rx. 6,000, Extr. Raad Rx. 4,000. Tot daartoe had een Raad van<br />
Justitie maar Rx. 3240 'sjaars, een gcassumcerd Lid Rx. 2400.<br />
1) Die drie leden waren de President Maurisse en de Leden Prediger<br />
en De Haart. Zie N. ENGELHAKDT blz. 194.<br />
20*<br />
À
308 TIENDE HOOFDSTUK.<br />
titiële Geëmploijeerden in Officie. Voor de eer der<br />
justitie en tot een exempel voor anderen, moeten<br />
deze negen gevangenen allen met den koorde worden<br />
gestraft, dat er de dood na volge ').» Voor<br />
de vier sloeproeijers was die straf ongetwijfeld<br />
buitengewoon zwaar. — Er is tegen die daden van<br />
willekeur van den Generaal Daendels heftig uitgevaren,<br />
en de doodstraf voor dergelijke misdaden,<br />
was te Batavia genoegzaam zonder voorbeeld. Wil<br />
men die daden bestempelen met den naam van<br />
onttrekken aan den arm der Justitie: het zij zoo.<br />
Dat toch was in allen gevalle niets nieuws te Batavia.<br />
Had niet Alting, hadden niet Commissarissen-Generaal<br />
evenzoo gehandeld; en zelfs mannen, door den<br />
Raad van Justitie voor onschuldig verklaard, door<br />
eene speciale Commissie, welke natuurlijk van des<br />
Gebieders wenken vloog, doen veroordeelen! Had<br />
men niet, mannen met misdaden bezwaard, aan den<br />
arm der Justitie onttrokken, om ze op vrije voeten<br />
te stellen — vaak zelfs tot hoogere betrekkingen te<br />
bevorderen! Wij spreken niet van den tijd toen<br />
de Gouverneur-Generaal, overeenkomstig zijne luimen,<br />
door den Raad van Justitie des kasteels, kon<br />
doen veroordeelen of vrijspreken. — Daendels was,<br />
ten einde zijne hervormingen ingang te doen vinden,<br />
en opdat aan de veelvuldige misdrijven een<br />
einde zoude komen, meermalen zeer gestreng, hard<br />
in zijne straffen; maar hij strafte schuldigen en<br />
verklaarde openlijk: ik wil het zoo.<br />
Slechts weinige weken was de Hooge Raad van<br />
Justitie ingesteld, of de belangen der regtsbedeeling<br />
over het geheele eiland, vorderden drino-ende<br />
!) Zie dit stuk in Brieven enz., blz. 249—254.
TIENDE HOOFDSTUK. 30©<br />
voorziening. Daarbij stuitte men nog meer, dan bij de<br />
<strong>org</strong>anisatie van den Hoogen Raad, op het gemis<br />
aan bekwame regtsgeleerden. Voor de beide Hoofd-<br />
Afdeelingen Samarang en Soerabaya werd ingesteld<br />
voor elke Afdeeling een Raad van Justitie, te<br />
bestaan uit een President, een Fiskaal, zes Leden<br />
en een Secretaris, welke uit de aanwezige ambtenaren<br />
moesten worden gekozen. Appel was aan<br />
den Hoogen Raad. — Bij een Landraad of Landgerigt,<br />
bestaande uit en ten behoeve der inlanders,<br />
werd de Jaksa, als uitlegger van den Islam en de<br />
Adat, en als Fiskaal toegelaten. De Resident of<br />
Landdrost was Voorzitter.<br />
De instructie van Daendels bragt mede om den<br />
zetel van het Bewind naar een gezonder oord te<br />
verplaatsen. Hieraan voldeed hij, door te Weltevrede<br />
een groot paleis te doen bouwen, dat onder zijn<br />
bestuur niet is voltooid geraakt, waarin de vergaderingen<br />
van al de Collégien van Bestuur en de<br />
kantoren van de verschillende takken van beheer,<br />
zouden worden geplaatst; terwijl ook zijne Adjudanten<br />
aldaar woning zouden moeten vinden. Hij<br />
deed meer. De ziekenhuizen en hospitalen waren<br />
in een treurigen toestand. Op zijn last werd een<br />
groot militair hospitaal gebouwd, dat destijds zelfs<br />
in Europa, in vele Staten, ten voorbeelde hadde<br />
kunnen genomen worden. Nog heden staat het<br />
daar, als een gcdenkteeken der z<strong>org</strong>en van Daendels<br />
voor den krijgsman ! Die z<strong>org</strong> voor den krijgsman<br />
deed hem ook besluiten, het garnisoen van Batavia<br />
naar een gezond oord, zoo als het Molen vliet,<br />
Rijswijk en Weltevrede, twee uren gaans landwaarts<br />
in, en op een rijzenden grond gelegen, over te<br />
brengen. Nog dienen die reine en luchtige kazernen
310 TIENDE HOOFDSTUK.<br />
ter laatste plaats tot gezonde woning voor het<br />
Europesche krijgsvolk.<br />
Algemeen bekend was sedert langen tijd de<br />
ongezondheid van Batavia. De pogingen om die<br />
ongezondheid te verhelpen, waren slechts in ontwerp<br />
gebleven. Zelfs Nederburgh had daaromtrent niets<br />
beproefd. Daendels meende dat het eene onbillijkheid<br />
zoude wezen, het den ingezetenen niet gemakkelijk<br />
te maken, eene stad, welke voorzeker door<br />
het verdwijnen der Regerings-Collegien en der<br />
Ambtenaars-verblijven, often gevolge van het verlaten<br />
harer omstreken door het krijgsvolk, niet aan<br />
gezondheid gewonnen had, te verlaten. Een prachtig<br />
Societeits-gebouw verrees te Molenvliet. DaendeE<br />
maakte voorts van een afdoend middel gebruik door<br />
namelijk ten zuiden der eigenlijke stad, aan dezen<br />
gronden te schenken, aan genen tot lage prijzen<br />
af te staan, en aan de eigenaars van huizen in do<br />
stad te vergunnen, van de afbraak dier huizen tot<br />
het opbouwen der nieuwe gebruik te maken. Zoo<br />
verrezen vele nieuwe huizen, en er kwamen nieuwe<br />
wijken, waar de huizen niet gebouwd waren als in<br />
eene Hollandsche stad, maar waar, overeenkomstig<br />
de luchtstreek, de huizen door vooruitstekende<br />
daken, op stijlen rustende, omringd, en inwendig<br />
luchtig ingerigt, te midden van geboomte en tuinen<br />
eene vrolijke en gezonde woonplaats aanbieden.<br />
Voorzeker verloor daardoor de stad haren ouden<br />
luister, dewijl de fraaiste huizen werden afgebroken,<br />
en de meeste grachten werden gedempt. Op<br />
die wijze verkreeg de rivier een beteren afloop, de<br />
land- en zeewinden bekwamen vrijeren toegang en<br />
de gezondheid der stad werd bevorderd, ten gerieve<br />
der mindere standen, welke er woonachtig bleven.
TIENDE HOOFDSTUK. 311<br />
De groote onderneming, ongetwijfeld eene grootsche<br />
onderneming, was de aanleg van den Postweg<br />
of Grooten-weg door het eiland, van Straat Sunda<br />
tot aan Straat Balie. Deze weg van uitstekend<br />
nut voor het gewone verkeer en de onderlinge<br />
gemeenschap der ingezetenen, tot vermindering der<br />
draagdiensten, was dit inzonderheid uit een militair<br />
oogpunt. — Tot daartoe had de gewone gemeenschap<br />
van Batavia met de andere steden lano-s de<br />
Noordkust, zelfs met Cheribon, over zee plaats.<br />
Vandaar het groote ongerief toen de Engelschen de<br />
Noordkust geblokkeerd hielden. Eene reis van<br />
Batavia naar Samarang bij voorbeeld, was met<br />
rijtuig bijna niet denkbaar. Te paard of te voet,<br />
dan wel met de pedattie (de Buffelkar) was de<br />
eenige mogelijke gemeenschap over land; gedurende<br />
den regentijd waren, zelfs voor pedatties, de<br />
wegen vaak ondoorkomelijk. Men denke slechts<br />
aan de reis over Java van den Gouverneur-Generaal<br />
Van Imhoff, zestig jaren voor de komst van<br />
den Maarschalk Daendels, en vergelijke die met<br />
de reis van den Commissaris-Generaal Nederburgh.<br />
De rigting van den weg, over een groot gedeelte<br />
niet verre van het Noorderstrand, moest opgenomen<br />
worden, en dat werk aan onderscheidene<br />
Officieren worden toevertrouwd. Er waren onder<br />
hen die voor de moeijelijkheden van den aanleg<br />
terug deinsden. Daarom zocht men Daendels van<br />
de onderneming af te schrikken. Nogtans het<br />
beteekende bij hem niets, of men al den weg<br />
beraamde over hooge bergen, of door moerassen of<br />
over schrikbarende diepten. Niets hield den Gouverneur-Generaal<br />
tegen, dewijl hij doordrongen<br />
was van de noodwendigheid van eene groote heerbaan.
312 TIENDE HOOFDSTUK.<br />
Daartoe werd besloten en de weg met ijzeren<br />
volharding uitgevoerd. Later ontwaarde de ondernemende<br />
man dat vele moeijolijkheden van het<br />
terrein, hadden kunnen vermeden worden, doch<br />
t Jen was het daartoe te laat.<br />
Veelvuldig waren de bezwaren welke het terrein<br />
aanbood of die de bosschen, waar men door moest,<br />
opleverden. De weg van Anjer over Serang naar<br />
Batavia, verder zuidwaarts naar Buitenz<strong>org</strong>, om<br />
van daar in eene Oostelijke rigting te komen, bood<br />
tot naar Cheribon groote, bijna onoverkomelijke<br />
moeijelijkheden aan. De weg van Cheribon naar<br />
Grissee ging in de nabijheid van het noorder strand.<br />
Op de hoogte van Samarang gekomen, loopt een<br />
tak zuidelijk over Salatiga, splitst zich, na langs<br />
Salatiga te zijn geloopen, in eene Zuid-Oostelijke<br />
rigting naar Soerakarta en in eene Zuid-Westelijke<br />
om zich later te wenden naar Djokjokarta, en door<br />
het zuidergebergte weder te Solo te komen. Van<br />
Samarang Oostwaarts door moerassige streken<br />
gaande, neemt de weg te Grissee aan Straat Madura<br />
gekomen, eene zuidelijke rigting naar Soerabaija<br />
en verder langs Straat-Balie. Van 20 tot 20<br />
minuten afstands zijn langs den weg palen gesteld,<br />
zoodat men tegenwoordig de afstanden bij palen<br />
berekent. Posthuizen zijn op geschikte afstanden<br />
gebouwd, waar altijd postpaarden te verkrijgen,<br />
en des begeerende bij aankomst gereed zijn. Men<br />
is in staat in dier voege Java te doorvliegen, en<br />
de snelheid van het vervoer is zoo groot dat ze<br />
nergens op het vasteland van Europa grooter, celden<br />
.zoo groot is.<br />
De groote heerbaan werd in aanleg toevertrouwd<br />
aan vicjr Commissarissen-Inspecteurs der Wegen en
TIENDE HOOFDSTUK. 313<br />
Posterijen, met rang van Lieut-Kolonel, ieder voor<br />
ongeveer een vierde gedeelte van den weg ').<br />
Alles was met Posthuizcn en Logementen in een<br />
gi-oot jaar gereed en in 1810 voltooid. De groote<br />
weg van Anjer tot Panaroekan, beslaat eene lengte<br />
van ruim 600 palen of 200 uren gaans; op een<br />
gedeelte van den weg, tusschen Samarang én Grissee,<br />
telt men niet minder dan zeventig bruggen,<br />
de meesten niet alleen stevig, maar zelfs fraai en<br />
sierlijk gebouwd. — Het is een schamper zeggen<br />
dat van afgunst getuigt, te willen beweren, dat<br />
die weg enkel strekt tot genoegen van eenige weinige<br />
personen s ); — ze strekt ten nutte van velen.<br />
Is er gebrek aan rijst of andere benoodigdheden<br />
ter Hoofdplaats, dan kan zulks des noods te allen<br />
tijde en in welk saisoen ook, aangevoerd worden.<br />
Troepen en geschut kunnen gemakkelijk langs den<br />
grooten weg vervoerd worden. Zelfs de regentijd<br />
levert geene beletselen meer op. Vóór den aanleg<br />
van den grooten weg duurde het brievenvervoer<br />
van Batavia naar Soerabaija 40 dagen, na den<br />
aanleg van den weg, zes of zeven dagen. Een<br />
particulier had in den droogen moesson voor dien<br />
afstand eene maand noodig; over den weg deed het<br />
1) Een van die vier Commissarissen was Mr. H. G. Nahuys, die<br />
kort te voren over Noord-Amerika, in acht maanden tijds, brieven van<br />
den Koning aan den Maarschalk had overgcbragt. Zie Herinneringen<br />
van Mr. H. G. BARON NAHUYS VAN BUEGST, blz. 46 en 47.<br />
2) N. ENGELHARD! erkent het nut « van de oprigting der posterijen<br />
en postwagens en het bouwen van herbergen.» Maar, zegt hij, voor<br />
wie zijn die we^-en, mag ik vragen? «Voor den Heer Resident, voor<br />
den Koffijopzicner en eenige weinigen, die de lust bekruipt om de<br />
binnenlanden te bezigtigen?» Zie zijn Overzicht, blz. 294.
314 TIENDE HOOFDSTUK.<br />
de Postwagen in den tijd van negen of tien dagen >).<br />
_Wel heeft men beweerd dat duizende Javanen<br />
hij het aanleggen der wegen onder den zuren<br />
arbeid zijn bezweken. Dit is echter eene partijdige<br />
voorstelling. Is het bereids eene waarheid dat in<br />
Nederland, bij het aanleggen van vaarten of dijken<br />
in moerassige streken, zich ongezonde dampen ontwikkelen,<br />
die schadelijk voor den arbeider zijn,<br />
en koortsen veroorzaken, hoeveel te meer moet<br />
zulks het geval wezen tusschen de keerkringen,<br />
waar de loodregte zonnestralen, nog meer dan in<br />
de gematigde luchtstreek, moerasdampen ontwikkelen!<br />
Op Java had men wildernissen, waar de di*t<br />
in een gegroeide boomen en woekerplanten, sedert<br />
eeuwen, de zonnestalen belet hadden tot op den<br />
bodem door te dringen. Daardoor is onder de arbeiders<br />
én ziekte, én sterfte veroorzaakt.<br />
Bovendien: de groote weg is voor het geheele<br />
eiland eene weldaad. Hoeveel voor denzelven opengekapte<br />
districten, hebben eene nijvere bevolking<br />
zien toevloeijen, hebben natte of drooge rijstvelden<br />
zien aanleggen, hebben als het ware eene nieuwe<br />
bevolking in het leven geroepen, hebben kleinere<br />
wegen naar naburige districten zien aanleggen.<br />
Het is ontegenzeggelijk dat die heerbaan, & een<br />
aantal Javaansche huisgezinnen heeft gelokt, landbouw<br />
en nijverheid heeft bevorderd. Sedert den<br />
aanleg van dien weg door Daendels, dagteekent de<br />
kennisvaan de binnenlanden, en de oudheden,<br />
1) Z«a leest men in de ÖoïtpM:, een dagblad, dat tegenwoordig<br />
te Soerabaya wordt uitgegeven, van den 8» September 1859 dat door<br />
een nieuw vervoermiddel, de mailpatketteu van Batavia in buitengewoon<br />
toten lijd zijn ovcrgebrîgt. De afstand van GCS palen was in<br />
601 uur afgelegd - gemiddeld
—<br />
TIENDE HOOFDSTUK. 315<br />
welke men heeft ontdekt, uit den roemrijken voortijd<br />
der Javanen. Men bedenke wel dat Eaffles<br />
Horsfield en anderen nimmer in staat zouden geweest<br />
zijn, tijdens het Engelsch bestuur zooveel<br />
heerlijke voortbrengselen eener grootsche en prachtige<br />
bouwkunst uit het Hindoeïsme op te delven,<br />
zonder de heerbaan van Daendels.<br />
De z<strong>org</strong> voor de zeemagt moest inzonderheid<br />
komen ten laste van den Schout-Bij-Nacht Buyskes<br />
die in zijne dubbele hoedanigheid van Opperbevelher<br />
der zeemagt, en Lieutenant-Gouverneur-Gencraal,<br />
den Maarschalk in dezen vooral ter zijde<br />
stond. Doch wat vond hij van het Eskader, onder<br />
den Vice-Admiraal Hartsinck, daarheen gezonden?<br />
Slechts enkele overblijfselen; en de schepen van<br />
het Eskader, aan het hoofd waarvan hij zelf naar<br />
Indië zou zijn gestevend, kwamen niet. Zij werden<br />
door den oorlog of ten behoeve van den oorlog<br />
achter gehouden. Er schoot dan niet overig dan<br />
kruispraauwen, kanoneerbooten en galeijen in het<br />
Bembangsche te laten bouwen, en eenige zoogenoemde<br />
koloniale vaartuigen, dan wel kleine Amerikaansche<br />
snelzeilende schepen, aan te koopen.<br />
Het eene en het andere geschiedde. Men kreeg<br />
in dier voege een vijftigtal kruispraauwen, een<br />
twaalftal kanoneerbooten, en eenige galeijen, welke<br />
ten deele dienen moesten tot bescherming der kusten<br />
van Java tegen de zeeroovers, zoowel als om<br />
op deze jagt te maken, wanneer zij zich vertoonden<br />
; alsmede om de schepen, naar of van de Molukken,<br />
tot geleide te dienen, of de gemeenschap<br />
met Palembang of Makasser open te houden, hoe<br />
weinig dat tegen Europesche schepen helpen mögt.<br />
De Opzigter over de Timmerwerven te Kembang
316 TIENDE HOOFDSTUK.<br />
Horning, en vooral de Kapitein ter Zee Cowell,<br />
een bekwaam scheepsbouwer, onder wiens onmiddellijk<br />
toezigt, de werken aan de Meeuwe- en de<br />
Maraksbaai waren aangevangen, deden daarbij uitnemende<br />
diensten. .<br />
Wat echter vermögt men, bij gebrek of althans<br />
bij groote schaarste van Europesche schepelingen?<br />
Dit onder anderen bleek bij den verbazenden euvelmoed<br />
van eenige Engelschen ter reede van Cheribon,<br />
op den 8n van Lentemaand 1811. De Engelsche<br />
Brik Baracuta, verzeld van eene andere brik, was<br />
door den Britschen Schout-Bij-Nacht Drury naar<br />
Batavia gezonden om aan de Hooge Begering, de<br />
officiële kennisgeving over te brengen van de opheffing<br />
der blokkade van het eiland, en had, naar<br />
het schijnt, tevens in last de kusten van Java op<br />
te nemen. Althans de beide oorlogsbodems verschenen<br />
den 8» van Lentemaand ter reede van<br />
Cheribon, en hunne begeerlijkheid werd gaande<br />
op het gezigt van onderscheidene schepen aldaar<br />
liggende, de meesten geladen. Men dacht er aan<br />
geen vijand, toen zeven barkassen en sloepen die<br />
diepen naderden, en zonder een enkel geweerschot<br />
te lossen, met sabel of pistool in de hand, die vaartuigen<br />
enterden en wegsleepten. Dit was het<br />
gevolg der weerloosheid, waarin men zich bevond,<br />
dewijl geen enkel gewapend vaartuig zich ter reede<br />
van Cheribon bevond.<br />
Onder het onmiddellijk bestuur evenwel van<br />
Buijskes, was het fort Lodewijk gebouwd, dat<br />
geheel van steen opgehaald, van vier bastions van<br />
buitengewone breedte voorzien , bewapend was aan de<br />
zeezijde vooral van zwaar geschut en eenige mortieren.<br />
— Bovendien had de Lieut-Gouverneur-
TIENDE HOOFDSTUK. 317<br />
Generaal het toezigt gehad over het bouwen van<br />
een fort aan het regterhoofd van Soerabaija, dat<br />
met 28 stukken werd bewapend, en met het uitbrengen<br />
van het hoofd aldaar, over een afstand<br />
van ongeveer 450 roeden, zoodat de rivier meerdere<br />
diepte had gekregen ten gemakke der scheepvaart.<br />
Nagenoeg anderhalf jaar had de arbeid aan het<br />
fort Lodewijk gekost, en de gezondheid van Buijskes,<br />
had door zijne ijverige z<strong>org</strong>en en zware vermoeijenissen<br />
veel geleden. Hij wenschte dus naar<br />
Europa terug te keeren. In Slagtmaand 1809 verliet<br />
hij Java, aan boord van een klein koloniaal<br />
vaartuig. De reis was niet onvoorspoedig en had<br />
plaats zonder vijandelijke ontmoeting tot op den 10 n<br />
van Sprokkelmaand 1810 wanneer hij, in den Atlantischen<br />
Oceaan, door een Engelsche Schoener<br />
ontmoet en aangetast werd. Moedig was de verdediging<br />
van Buijskes en de zijnen. Zes uren streed<br />
men tegen den vijand, tot eindelijk de Schout-Bij-<br />
Nacht zelf zwaar gewond werd, en de amunitie<br />
verschoten was; de vlag moest gestreken worden.<br />
Jn het najaar 1811 werd hij uitgewisseld.<br />
Een ander zeeofficier, wiens moed en ijver steeds<br />
met elkander gewedijverd hadden, en die, tijdens<br />
een omtrent achtjarig verblijf in Indië, uitstekende<br />
diensten had bewezen, de Eerste Lieutenant J. H.<br />
Bagelaar, was mede eerlang, door eene kwijnende<br />
gezondheid, genoodzaakt naar het vaderland terug<br />
te keeren. Een aangekocht Amerikaansch korvet,<br />
de Javaan, een uitmuntend zeiler, werd voor de<br />
reis aangelegd. De beslommeringen gedurende de<br />
lading te Soerabaija met specerijen, koffij, indigo<br />
en sapanhout, verergerden zijnen toestand. Toch<br />
vino- hij de reis naar Europa aan, op den 4» van
318 TIENDE HOOFDSTUK.<br />
Zomermaand 1810. Bagelaar was bijna de geheele<br />
reis bedlegerig. Zijn eenige Officier, de 2e Lieutenant<br />
Kerf bijl, ondersteunde den zieke in het<br />
bevel zoo veel doenlijk. In Wijnmaand, de bogt<br />
van Frankrijk bereikt hebbende, verviel de Javaan,<br />
tegen den avond te midden van eene Engelsche<br />
vloot. Er scheen geene kans te wezen om de Engelschen<br />
te ontzeilen. Doch Bagelaar, hoezeer ziek<br />
te kooi liggende, gaf den moed niet op en verwachtte<br />
heil van de naderende duisternis. Hij deed<br />
door den timmerman, het grootste aan boord zijnde<br />
watervat midden doorzagen; in de eene kuip of<br />
balie liet hij eene lange spar bevestigen en boven<br />
aan een brandende scheepslantaarn ophangen. Die<br />
balie werd met den donker over boord gezet; terwijl<br />
op de Javaan alle lichten werden uitgedaan<br />
en die bodem van koers veranderde. In dier voege<br />
ontsnapte Bagelaar gedurende den nacht aan de<br />
Engelschen. Ten einde eene noodlottiger ontmoeting<br />
voor te komen, hield hij af naar Bordeaux.<br />
In weerwil van het gevaarlijke vaarwater, bereikte<br />
hij zonder loods Bordeaux '). Dienzelfden dag had<br />
de Ie Lieutenant Janssen, met den Lieutenant<br />
Geesteranus als 2e Officier, die evenzeer met kostbare<br />
producten geladen, acht dagen na Bagelaar,<br />
Soerabaija had verlaten, mede het buitengewone<br />
geluk, zonder loods, behouden voor Bordeaux het<br />
anker te laten vallen.<br />
De beschikking dat alle godsdienstige gezindten<br />
aanspraak hebben op gelijke bescherming, bleef<br />
zonder door den Gouverneur-Generaal te worden<br />
1) Bagelaar herstelde niet. Hij bleef sedert steeds lijdende<br />
='1 in Herfstmaand 1827, in den ouderdom van ruim 47 ja,
TIENDE HOOFDSTUK. 319<br />
in werking gebragt tot den 6 n van Herfstmaand<br />
1810, en wel hoofdzakelijk dewijl er aan godsdienstleeraars<br />
en geestelijken gebrek was, ten gevolge<br />
waarvan in die behoefte slechts ten deele<br />
kon worden voorzien. De Buitenkantoren waren<br />
reeds sedert eenigen tijd zonder Predikanten. In<br />
het najaar 1810 kwamen de eigenlijke Molukken,<br />
als in handen der Engelschen gevallen zijnde, niet<br />
in aanmerking; zelfs oordeelde men dat buiten Java<br />
slechts Makasser van geestelijke hulp moest voorzien<br />
worden. Uit dien hoofde werd het getal<br />
Hervormde Predikanten vastgesteld op negen, als<br />
vier te Batavia, twee te Samarang, twee te Soerabaija,<br />
en te Makasser een. Luthersche Predikanten<br />
zouden er wezen twee te Batavia, een te<br />
Samarang en een te ' Soerabaija.' Boomsch-Katholieke<br />
Priesters of Pastoors zouden mede in Indië<br />
worden toegelaten, en wel op ieder der drie hoofdplaatsen<br />
van Java twee, en een te Makasser. —<br />
Dat twintigtal zieleherders werd verdeeld in drie<br />
klassen à Ex. 4000, Ex. 3000 en Ex. 2400. Tot<br />
de Iß klasse zouden behooren de twee oudste Hervormde<br />
Predikanten te Batavia, de oudste Luthersche<br />
Predikant en de oudste Pastoor ter zelfde<br />
Hoofdplaatç, mits ieder hunner minstens vijf jaren<br />
in Indië zoude hebben gediend. — Van de 2 e klasse<br />
zouden wezen de andere Leeraars te Batavia, onder<br />
bepaling evenwel, wat de beide Hervormde<br />
Predikanten betrof, dat zij zich in don kortst moge<br />
lijken tijd, zouden behooren te bekwamen om, of<br />
in het Portugeesch of in het Maleisch te prediken,<br />
naarmate bij hunne komst in de Kolonie, aan een<br />
van beide behoefte zoude wezen. Aan de Hollandsche<br />
dienst zouden deze laatsten zich niet mogen
",<br />
320 TIENDE HOOFDSTUK.<br />
onttrekken, ingevalle zulke dienst door de omstandigheden<br />
mögt gevorderd worden. — De overige<br />
niet te Batavia geplaatste godsdienst-leeraars zouden<br />
behooren tot de 3e klasse. - Voor huishuur<br />
zou aan de Predikanten te Batavia worden toegelegd<br />
Ex. 1200 en aan de elders geplaatste Ex. 600,<br />
bijaldien voor hen geen Gouvernementswoningen<br />
beschikbaar werden gevonden. — Bij hunne aankomst<br />
in Indië zouden allen, voor de afgelegde<br />
reize, ontvangen Ex. 1000 onverschillig of zij al of<br />
niet vrijdom van passage zouden hebben bedongen<br />
of verkregen.<br />
Allezins waren deze beschikkingen gunstig, dewijl<br />
de Hervormde Predikanten van hoogst bekrompene<br />
inkomsten, tot het genot geraakten van eene bezolding,<br />
die het dubbel en meer bedroeg van hetgeen<br />
zij, tot daartoe, hadden genoten. Evenwel<br />
was, zelfs ingevolge de nieuwe verordening, tegenover<br />
de bezolding van burgerlijke ambtenaren, het<br />
inkomen niet ruim te noemen. _ De Lutherschen<br />
hadden nog meer reden tot dankbaarheid. Wel was<br />
hun, onder het Generalaat van Van ImhofF, vergund<br />
eene Luthersche Kerk te Batavia te bouwen en twee<br />
predikanten te beroepen; maar zij moesten zelven<br />
voor de betaling van hunne Predikanten en van een<br />
voorlezer z<strong>org</strong> dragen. Zelden had dus de Luthersche<br />
Gemeente een' tweeden Predikant. In 1805<br />
overleed Ds. Josua Leistman, die tien jaren lang<br />
tweede predikant was geweest, en sedert twintig<br />
jaren stond Ds. Jerem. Schill te Batavia, toen hij<br />
zijn lot zoo gunstig zag veranderen, en zich een<br />
verbeterd inkomen zag verzekeren. De Gemeente<br />
was destijds in zigtbaar verval; behoefte aan een<br />
Luthersch Predikant te Samarang of Soerabaya was
TIENDE HOOFDSTUK. 321<br />
er niet. Ook bleef Ds. Schill eenig Luthersch<br />
Predikant op Java, tot aan zijn overlijden in het<br />
jaar 1814. — Meest van allen waren, door de Constitutie<br />
van 1798, begunstigd de Eoomsch-Kalholieken,<br />
welke nogtans tot de verordening van den<br />
6 n van Herfstmaand 1810, niet wettig eene gemeente<br />
in Indie konden oprigten. De omwenteling van<br />
1795 had hun nogtans die weldaad deelachtig doen<br />
worden. Behoefte tot het oprigten van vier gemeenten<br />
was er nog niet, en evenmin tot het<br />
plaatsen van zeven geestelijken. Batavia was de<br />
eenige plaats, waar het als nuttig kon beschouwd<br />
worden, ofschoon de kudde aldaar zeer klein was.<br />
Van eenen man als Daendels en zoo overkropt<br />
met velerlei belangrijke bezigheden, was het niet<br />
te verwachten, dat hij zich veel met het onderwijs<br />
of met het bevorderen der wetenschappen zou bemoeijen.<br />
Ook was het sedert lang omtrent het een<br />
en ander duistere nacht. Het was als hadde het<br />
Bataviaasch Genootschap nimmer bestaan. De Predikant<br />
H. Zomerdijk arbeidde in stilte aan zijn<br />
Maleisch-Nederlandsch Woordenboek, en de Natuurkenner<br />
Thomas Horsfield, uit Noord-Amerika naar<br />
Java gekomen, was sedert eenige jaren ijverig<br />
werkzaam om zich met de nog weinig bekende<br />
schatten van het plantenrijk op Java bekend te<br />
maken. Van zijne nasporingen kwam echter niets<br />
aan het licht ').<br />
l) Ten gevolge der toezeggingen van Raffles ging hij over in<br />
dienst der Engelsche O. I. Compagnie. Hij vond zich echter te leur<br />
gesteld, want de ondersteuning, waarop hij, van de zijde van Bewindhebberen<br />
gehoopt had, werd hem niet geschonken, zoo dat het hem<br />
aan do middelen ontbrak, de vruchten zijner onderzoekingen in het<br />
licht te geven Hij overleed te Londea iu 1859.<br />
21
322 TIENDE HOOFDSTUK.<br />
In een opzigt evenwel was de Maarschalk deiwetenschappen<br />
bevorderlijk. Hij stichtte namelijk<br />
de Bataviasche Koloniale Courant. Meer dan eene<br />
halve eeuw was het geleden, dat te Batavia eene<br />
proeve was genomen met de uitgave eener Courant.<br />
De geheimhouding bij de Hooge Kegering tot<br />
stelregel aangenomen, duldde noch dag- noch weekblad;<br />
en de Courant leefde slechts eenige maanden.<br />
Bij de komst van Daendels bestond er te Batavia<br />
een Vendu-nieuws, waardoor de goede gemeente<br />
kennis bekwam van de Vendutien of verkoopingen<br />
en van de te koop zijnde goederen, doch dit was<br />
het al. Het Europesche nieuws kon zich derhalve<br />
slechts schaars en langzaam verspreiden. Uithoofde<br />
van gebrek aan drukletters enz. was Daendels gedwongen<br />
geruimen tijd te wachten, alvorens hij<br />
zijn ontwerp kon verwezenlijken. Op het einde van<br />
1809 Averd door den Gouverneur-Generaal besloten<br />
het Vendu-nieuws te doen vervangen door een<br />
weekblad, waarin niet enkel alle verordeningen van<br />
het Bestuur en andere regerings-ligchamen, maar<br />
ook het staatkundige nieuws zou worden opgenomen.<br />
Met der daad leert men uit de Bataviasche Koloniale<br />
Courant, waarvan het eerste Nummer op den 5» van<br />
Louwmaand 1810 verscheen, den toestand der<br />
kolonie kennen, zoodat het beheer van Daendels<br />
het eerste is geweest, waaronder men zich heeft<br />
gemeenzaam gemaakt, met het denkbeeld dat eene<br />
Courant op Java bestaan kon.
ELFDE HOOFDSTUK.<br />
Buiten-bezillingen of posten: Japan; Cocle Blomhof komt er in 1809.<br />
Timor. Palembang. Banjo-massing. Makasser. Ternate. Tucker<br />
voor Amboina Vin van Sprokkelmaand 1810. Mltz met grootere<br />
krijgsmagt, geeft zich over; hij toordt ter dood veroordeeld. Tücher<br />
naar Bonthain, Boelekomba en Menado. Ternate vermeesterd<br />
door Tacket den Si» van Oogstmaand 181Ö. Banda door Cole<br />
ingenomen. Bantam bij het Nedertandsch Gebied ingelijfd den 20«<br />
van Slaglmaand 1808, eerst geheel vernietigd in 1810. Cheribon<br />
vernietigd en verdeeld in Cheribon en Freanger Regentschappen.<br />
Djokjakarta. Opstand van Badeen Bongo in Slaglmaand 1810.<br />
De Sultan doet gedwongen afstand, ten behoeve van zijn' zoon<br />
Eamangkoe Boiooeno III. De Keizer doet afstand van de strandregten.<br />
De beide Javaansche Prinsen Notlo Kosoemo en Noilo<br />
Diningrat. De verpligte leverantiën; hoe daarin beslist ten opzigte<br />
derkoßj; hoe was dat vroeger, hoe door Daendels gewijzigd?<br />
Aanplant der kojfijboomen. Bè knderè verpligte leverantiën afgeschaft.<br />
De rijslbouw. Misbruiken ten aanzien van de inlanders<br />
afgeschaft. Treurige gevolgen der Blokkade. Finantieel beheer en<br />
uitkomsten. Bijzondere inkomsten van Daendels, en groote uitgaven.<br />
Batavia; bedreigde aanval in den aanvang van 1811. Versterking<br />
van Meester-Comelis. Z<strong>org</strong> voor de pakhuizen. Tijding der inlijving<br />
van Holland op den Un van Sprokkelmaand 1811 te<br />
Batavia. De Generaal Janssens G. G. komt aan, den 24a van<br />
Grasmaand 1811. Daendels vertrekt den 19» van Zomermaand.<br />
Boe hij in latere jaren is beoordeeld.<br />
Onder de vele beslommeringen on bezigheden,<br />
welke de aandacht en de geestkracht van den<br />
Gouverneur-Generaal vorderden, was het te verwonderen,<br />
indien hem nog tijd overig Weef om
ó<br />
ELFDE HOOFDSTUK.<br />
aan de Buiten-Bezittingen te denkon. Immers er<br />
viel op Java zooveel te veranderen, zooveel te<br />
verbeteren, zooveel te hervormen, zooveel te scheppen,<br />
dat het geenszins zou hebben bevreemd, indien<br />
zijne krachten daarbij te kort geschoten waren.<br />
En toch zijne werkzaamheid, zijne rusteloosheid<br />
om alles zelf na te gaan, waren zoo groot, als<br />
men, onder loodregte zonnestralen, van niemand<br />
konde verwachten. Het scheen dat hij eene onverwrikbare<br />
gezondheid de zijne noemen kon. Onder<br />
die, voor velen uitputtenden arbeid, overstelpende<br />
moeijelijkheden, bleef hem nog tijd overig om de<br />
Bezittingen buiten Java, met belangstelling gade<br />
te slaan. Maar de scheepvaart werd belemmerd<br />
door de Engelsche kruisers, die vaak een' rijkgeladen<br />
bodem wegnamen en door hun verschijnen<br />
op de kusten, angst en ontsteltenis verspreidden.<br />
Het was dus zeer bezwaarlijk het verkeer met de<br />
Buiten-bezittingen, die bijna alleen uit de Molukken<br />
bestonden, gaande te houden.<br />
Vooral was zulks moeijelijk met Japan, van we^e<br />
den afstand en het onstuimige vaarwater. — Bij<br />
zijne terugkomst van Dezima in 1805 had Wardenaar<br />
van dien handel het hooge gewigt doen<br />
gevoelen, opdat men toch vooral zoude trachten<br />
aan het verlangen van het Japansch Bewind te<br />
voldoen. Tn het volgende jaar werden twee Nederlandsche<br />
schepen naar Nagasaki gezonden, en<br />
hierdoor geholpen, slaagde Doeff er in om eene<br />
nieuwe overeenkomst tot stand te brengen, ten<br />
gevolge waarvan men eene toegift kreeg van 434<br />
pikols kamfer, die door de verwisseling van Compagnies-,<br />
in Kambang-rekening, tot veel verminderden<br />
prijs werden geleverd. — In het jaar 1807
ELFDE HOOFDSTUK. 325<br />
verschenen weder twee schepen, welke de tijding<br />
mede bragten, dat een broeder van Keizer Napoleon<br />
als Koning van Holland had moeten worden aangenomen.<br />
Van de beide schepen vei'ging bij de<br />
terugvaart één, en het andere ontsnapte ter naauwernood<br />
tweemaal aan de Engelschen, zoo dooide<br />
kordaatheid als door de tegenwoordigheid van<br />
geest van Kapitein Voerman. In 1808 verscheen<br />
geen Nederlandsch schip; doch in 1809 werden<br />
twee schepen van Batavia afgezonden. Het schip<br />
dat H k Tilenius Kruithoff aan boord had, door<br />
wien Doeff als Opperhoofd moest worden vervangen,<br />
viel in Engelsche handen. Op het andere<br />
schip was de nieuwe pakhuismeester J. Cock<br />
Blomlioff, die behouden aankwam. In dezen trof<br />
het Opperhoofd een waardig vriend, die hem in<br />
de moeijelijke tijden, welke voor de deur stonden,<br />
naar krachten ondersteunde. Doch de moeijelijke<br />
tijden waren reeds daar. Sedert 1807 had men<br />
geen boter, bier of wijn ontvangen; maar, zoo als<br />
Doeff zelf zegt, «ons 'grootste gebrek was aan<br />
schoenen en winterkleederen '). » De aangebragte<br />
goederen waren naauwelijks genoegzaam om de<br />
schulden tot op het vertrek van het schip De<br />
Goede Trouw te betalen; en de Hooge Begering<br />
te Batavia klaagde over groote verlegenheid en<br />
drong op den aanvoer van eene buitengewone hoeveelheid<br />
koper. Op voorschot verkreeg Doeff 4000<br />
pikols koper, zoodat hij een nieuw tijdvak intrad<br />
met schulden beladen, in het gemis van vele noodzakelijke<br />
provisien en benoodigdheden en in het<br />
vooruitzigt van groote ellende, ja van hongerdood,<br />
i) II. DOEFF, Herinneringen uil Japan, Hz. 185.
326 ELFDE HOOFDSTUK.<br />
ingevalle geen schepen van Batavia tnogten aankomen.<br />
Drie jaren van hooggaanden kommer<br />
volgden; want gedurende de drie volgende jaren<br />
kwamen geen Europesche schepen in de baai van<br />
Nagasaki. Eenige Nederlanders bevonden zich, van<br />
de geheele wereld vergeten, op het kleine Dezima l ).<br />
De Nederlandsche Bezitting op het eiland Timor<br />
was, van wege den afstand, en het weinig voordeelige<br />
der handelsartikelen, genoegzaam aan zich<br />
zelve overgelaten. Nogtans had Koepang een bekwaam<br />
Kesident in Hazaart, die de inlanders in<br />
ontzag wist te houden, ook de naburige eilandjes<br />
Bottie en Sema'u. In Zomermaand 1810 kwam een<br />
Engelsch vaartuig de baai binnen en maakte zich<br />
bij verrassing meester van het kasteel Concordia.<br />
Hazaart verloor den, moed niet en door inlanders<br />
ondersteund, verjoeg hij de Engelschen. Koepang<br />
viel hun eerst in handen ten gevolge der overgave<br />
van Java.<br />
Te Palembang bleef de loge of het fort in stand<br />
ofschoon de omslag werd ingekrompen, dewijl men<br />
steeds gelegenheid vond om de gemeenschap gaande<br />
te houden, en de tin, welke door den Sultan<br />
voortdurend geleverd werd, voor den handel te<br />
Batavia met vreemden van belang was. "Weinig<br />
dacht men te Batavia dat een groote ramp eerlang<br />
over het kantoor van Palembang stond los te<br />
barsten. — Op den 2" van Lentemaand 1810 schreef<br />
Th. St. Baffles van Benkoelen onder anderen, aan<br />
den Sultan : « mijn vriend moet uitwerpen en vernietigen<br />
alle Hollanders benevens hunnen Resident,<br />
allen die thans onder het Hollandsch gezag,<br />
i) G. LAUTS, Japan, biz. 271—273.
ELFDE HOOFDSTUK. 327<br />
verblijf houden te Palembang. Laat daarna geene<br />
(Hollanders) wonen of aankomen.» Aan een zoo<br />
verraderlijken raad werd maar al te naauwkeurig<br />
gehoor gegeven, want den 14 n van Herfstmaand<br />
1810 maakte Sultan Mahmoed Badar Oedien, zich<br />
niet list van het Hollandsche fort meester, na den<br />
Resident J. Groenhof Van "Woortman te hebben<br />
in zijn kraton gelokt. Er waren in het geheel 24<br />
Hollanders, mannen, vrouwen en kinderen, en 63<br />
Javaansche militairen met hunne vrouwen. Zij<br />
werden op een paar vaartuigen gescheept, om naar Java<br />
te worden gebragt; maar op denSoensang, werden de<br />
eersten gekrist, en de anderen levend in den vloed<br />
gezonken, daar men het vaartuig van boven had digt<br />
gespijkerd en er gaten in hakte '). Die wreedheid<br />
bleef geruimen tijd te Batavia verb<strong>org</strong>en. — Banjermassing<br />
werd in Bloeimaand 1809 verlaten en de<br />
loge geligt; de kosten waren te aanzienlijk, in het<br />
bijzonder alzoo de leveringen van peper, door den<br />
Sultan, meer en meer achterlijk bleven. — Van weinig<br />
belang was Makasser; de uitvoer van slaven<br />
was naauwelijks van genoegzaam gewigt om den<br />
omslag aldaar te behouden. De Leden van het<br />
Bongaaisch Verdrag waren moeijelijk in toom te<br />
houden. Men hechtte nog eenigermate aan het<br />
denkbeeld dat Makasser als de sleutel der Molukken<br />
was te beschouwen; en men vergenoegde zich<br />
met den omslag in te krimpen, zoodat de kosten<br />
gedekt werden. In 1809 werd de Luitenant-<br />
Kolonel Von Winckelman als Gouverneur daarheen<br />
gezonden. — Als geen voordeel aanbrengende, werd<br />
!) Zie J. C. BAUD Palembang in 1811 en 1812. Bijdragen tot de<br />
Taal-, Land- en Volkenkunde 1852. No. 1.
328 ELFDE HOOFDSTUK.<br />
door Daendels in overweging genomen om Ternate<br />
en Menado te verlaten; hij liet er zich van weerhouden,<br />
uit vreeze dat de Engelschen zich daar<br />
mogten vestigen; gedroeg zich overigens met<br />
onverschilligheid omtrent die beide bezittingen.<br />
Niet zoodanig handelde hij ten aanzien van<br />
Amboina en Banda, van waar de kostbare specerijen<br />
, het voorname voedsel van den handel der<br />
onzijdige schepen, te Batavia moesten komen ; maar<br />
de Engelschen begonnen aan de vermeestering der<br />
Specerij-Eilanden te denken. Op het einde van<br />
het jaar 1809 zonden zij den Kapitein ter Zee<br />
Tucker met twee fregatten en eene korvet af,<br />
hebbende 200 à 300 sepoys (Bengaalsche of Malabaarsche<br />
soldaten) aan boord. Hij zeilde den 17n<br />
van Sprokkelmaand 1810 de groote baai van Amboina<br />
binnen. Hij ontscheeptc onder Kapitein Court<br />
400 man, ten deele zeesoldaten en matrozen. Een<br />
deel der troepen, onder Kapitein Philips, viel eene<br />
batterij aan, welke met elf stukken bewapend was,<br />
en door 300 koppen verdedigd werd. Van het<br />
geschut werd slecht gebruik gemaakt; men liet de<br />
Engelschen naderen, zoodat zij zonder verlies de<br />
kruin der borstwering bereikten. Nu was de worsteling<br />
vrij hevig ; de Bevelhebber der sterkte sneuvelde,<br />
en de verdedigers ontruimden de batterij,<br />
zoodat de vijand van drie stukken gebruik kon<br />
maken om hen bij hunne retraite te bestooken.<br />
Eene kustbatterij, die bij de landing gezwegen<br />
had, werd verlaten, als beheerscht en thans beschoten<br />
wordende door de batterij van Wanetto.<br />
Doch het fort te Batoe-Gantong beheerschte op<br />
zijne beurt de lager gelegene batterijen, en begon<br />
vuur tegen dezelve te braken. De infanterie-kapitein
ELFDE HOOFDSTUK. 329<br />
Court, als vroeger op Amboina in bezetting zijnde<br />
geweest en derhalve met de gelegenheid bekend,<br />
wist dat het fort van Batoe-Gantong slechts van<br />
achteren kon worden genaderd. Ofschoon van<br />
"Wanetto het vuur beantwoord werd, begaf zich<br />
Court aan het hoofd van een detachement op weg.<br />
Door het gebergte en een digt boscli gelukte het<br />
hem, na een' bezwaarlijken togt, eene hoogte achter<br />
het fort te bereiken, waardoor het hadde kunnen<br />
worden beheerscht, ware daar eene batterij opgeworpen.<br />
Met klein geweer vuurde hij op het<br />
fort, en de bezetting, onthutst door het verschijnen<br />
Van den vijand, waar men dien geheel niet verwachtte,<br />
vlugtte lafhartiglijk, na het geschut vernageld<br />
te hebben.<br />
In weinige uren waren de kustbatterij en en het<br />
fort van Batoe-Gantong in handen des vijands gevallen,<br />
en de gevlugte troepen vervulden de stad<br />
met ontsteltenis. Zoo was de avond gevallen. Wat<br />
had intusschen de Kolonel Filtz gedaan en wat<br />
deed hij, om den vijand in den nacht te verontrusten?<br />
Het antwoord is: niets! Hij had zijne<br />
beide Adjudanten op verkenning uitgezonden, en<br />
dezen gaven groot op van des vijands sterkte. Hij<br />
liet daarop, alhoewel hij over eene betrekkelijk<br />
aanzienlijke magt had te beschikken, de Engelschen<br />
den nacht in het rustig bezit der kustbatterijen,<br />
waardoor hunne schepen in staat waren, ten anker<br />
te komen, alzoo zij enkel onder het vuur dier<br />
batterijen konden ankeren; hij liet ze in het rustig<br />
bezit van het fort op den berg, zoodat zij den tijd<br />
hadden om het geschut te ontnagelen en den volgenden<br />
m<strong>org</strong>en in staat waren de stad to beschieten.
330 ELFDE HOOFDSTUK.<br />
De schepen hadden, bij het ontschepen der troepen<br />
, gevuurd en daarna een levendig vuur tegen<br />
het kasteel en de kustbatterijen geopend; het viel<br />
echter moeijelijk de schepen in ligne geschaard te<br />
houden, alzoo zij drijvende moesten blijven, bij<br />
gebrek aan ankergrond. Daarbij had Kapitein<br />
Tucker te veel manschappen doen landen, om alle<br />
gevorderde manoeuvres te kunnen doen, en het<br />
geschut zoo levendig te doen spelen als hij wel<br />
wenschte om schrik te veroorzaken. Op den afstand<br />
waarop de schepen moesten blijven konden<br />
zij weinig schade doen. Het kasteel Victoria maakte<br />
intusschen goed gebruik van zijn geschut; en zond<br />
den vijand zelfs gloeijende kogels toe. Hierdoor<br />
hadden de schepen vrij wat te lijden, tot dat zij, nadat<br />
de kustbatterijen in hunne handen waren gevallen,<br />
veilig ten anker konden komen. — Intusschen<br />
was de Korvet Margaretha Louisa slaags<br />
geraakt met het Fregat Cornwallis Kapitein Montague.<br />
Hoe ongelijk die strijd ware, weerde zich<br />
de Bevelhebber G. Ruiter naar vermogen. Hij<br />
werd door de Engelschen geënterd, wanneer een<br />
strijd man tegen man aanving, tot dat velen buiten<br />
gevecht zijnde, hij het moest opgeven.<br />
Den 18 n des m<strong>org</strong>ens openden de schepen hun<br />
vuur tegen de stad en het kasteel; ook van het<br />
fort begon het gebulder. Tucker zond een Parlementair,<br />
en eischte overgave. De Kommandant<br />
begon te onderhandelen, en eindigde met eene<br />
capitulatie te teekenen, die hem met schande overlaadde,<br />
en welke hem, zoo geloofd wordt, door<br />
Cranssen was vo<strong>org</strong>elegd.<br />
Treffend was het, toen des m<strong>org</strong>ens van den 19 11<br />
van Sptwkkelmaand 1810 de overgave van het
ELFDE HOOFDSTUK. 331<br />
kasteel aan den vijand plaats had. Deze was op het<br />
glacis geschaard 400 man sterk, toen de bezetting<br />
uittrok, welke zich krijgsgevangen moest geven.<br />
Die bezetting telde 2000 koppen Europeanen en<br />
Maleijers, met het scheepsvolk van eenige vaartuigen.<br />
De Hollandsche soldaten deze handvol volks<br />
ziende, braakten verwenschingen uit tegen den laaghartigen<br />
Bevelhebber; de officieren, braken hunne<br />
degens in stukken, ja het scheen een oogenblik<br />
geschapen alsof de verradene manschappen zich op<br />
den vijand zouden werpen. Aan de Engelsche Officieren<br />
gelukte het dit voor te komen. Het geschut,<br />
dat den vijand in handen viel, bedroeg 218 stukken<br />
'), zonder de geweren en den krijgsvoorraad<br />
te rekenen. De voorraad nagelen, de koloniale<br />
vaartuigen enz. vormden een' rijken buit.<br />
De bezetting, werd, ingevolge de Capitulatie ,<br />
naar Java overgebragt. De Kolonel Piltz, bij<br />
zijne komst voor den wal, te Pekalongan, voor<br />
eenige oogenblikken aan land gaande, ontving den<br />
raad, niet te Batavia te komen, als van zijne<br />
veroordeeling kunnende zeker wezen. Ook Tucker<br />
had hen geraden niet naar Java te gaan. Hij<br />
erkende zwak geweest te zijn, en zich te willen<br />
onderwerpen. Hij werd door den krijgsraad veroordeeld<br />
en dood geschoten. — Zijne beide laaghartige<br />
Adjudanten, werden als eerloozen uit de dienst<br />
gejaagd 2 ). De Gouverneur werd mede smadelijk<br />
ontzet.<br />
1) Aan het verhaal, te vinden in Beknopte beschrijving van den<br />
veldtogt op Java in 1811, door BERNHARD HEKTOG VAN SAKSEN-<br />
WEIMAK-BISENACH &C., vertaald door J. C. VAN BlJNEVELD, heb<br />
ik de voorkeur gegeven. Zie aldaar blz. 16—20.<br />
2) Herinneringen frc., van Mr. II. G. BARON NAHTJYS VAN BÜRGST
332 ELFDE HOOFDSTUK.<br />
Al de posten op de Ambonsche eilanden volgden<br />
natuurlijk het voorbeeld der hoofdplaats, zoodra<br />
de Engelschen zich vertoonden. - Kapitein Tucker<br />
zelf ging, na eene zoo gemakkelijke zege, op verdere<br />
veroveringen uit. Met het fregat Dover<br />
bezocht hij de Zuidkust van Celebes, maakte zich<br />
meester van de forten te Bonthain en te Boelekomba,<br />
en stevende daarop noordwaarts. Op den<br />
24n van Zomermaand verscheen hij in de Baai van<br />
Menado, en eischte het fort Amsterdam op. Lafhartig<br />
werd het hem, na eenige schoten overgegeven,<br />
bestaande de bezetting uit ongeveer 100 koppen<br />
op hebbende 50 stukken geschut en zijnde ruim<br />
van amumtie voorzien. _ Van Amboina uit, deed<br />
hij in Oogstmaand een' togt naar Tcrnate, hebbende<br />
thans onder zijne troepen ook Ambonezen<br />
(Mardijkers) aan boord. Op den 28* van Oogstmaand,<br />
ontscheepte hij aan de achter- of westzijde<br />
van het eiland een detachement van 147 man<br />
onder Kapitein Forbes, ten einde, kon het zijn,'<br />
door het kreupelhout, waarmede de vuurberg bedekt<br />
is, het kasteel Oranje heimelijk van achteren<br />
te bereiken. Doch hij verdwaalde en stiet des<br />
avonds laat op een' schildwacht van de Waterbatterij.<br />
Deze gaf vuur en maakte dus alarm; de bezetting<br />
overrompeld, werd door den instormenden<br />
vijand, ten deele neergesabeld, ten deele gevangen<br />
genomen. De Engelschen hadden slechts twee of<br />
drie dooden en een twintigtal gewonden, waaronder<br />
een Officier. Deze kustbatterij werd den volgenden<br />
dag hernomen; evenwel door de Engelschen,<br />
&c blz 50-60, alwaar onderseheidene bijzonderheden omtrent eene<br />
ontaoefang van Nahuys, ract een van die beide «eerloozo officieren,<br />
voorkomen.
ELFDE HOOFDSTUK. 333<br />
ondersteund door het vuur van het fregat, op<br />
nieuw vermeesterd. Een uitval uit het kasteel,<br />
van twee veldstukken ondersteund, werd door de<br />
Engelschen teruggeslagen. Een gedeelte dier troepen,<br />
kwam niet terug, hebbende de zijde der Engelschen<br />
gekozen. Op zijne manschappen kon de<br />
Kommandant niet rekenen, want sedert in Grasmaand<br />
de vermeestering van Amboina door de<br />
Engelschen was bekend geworden, heerschte er<br />
ontevredenheid onder de bezetting; zelfs geraakten<br />
twee Compagniën in opstand. Sedert Menado vermeesterd<br />
was, bevond men zich op Ternate zonder<br />
aanvoer van rijst en andere benoodigdheden. Aan<br />
Europesche provisiën was gebrek. Dit alles vermeerderde<br />
het ongenoegen zoodat, toen door het<br />
fregat Dover, een hevig vuur tegen het kasteel<br />
geopend werd, zich de Kommandant, in weerwil<br />
der sterke positie van Oranje, als van vier<br />
bolwerken voorzien, en met diepe grachten omgeven,<br />
die van een gedeelte zijner bezetting verraad, had<br />
te vreezen, zich genoodzaakt zag tegen den avond de<br />
witte vlag te hijschen. Een verdrag volgde daarop, en<br />
Ternate met deszelfs onderhoorigheden werd op den<br />
31 n van Oogstmaand 1810 aan de Engelschen overgegeven.<br />
Zij vonden op het eiland 92 stukken<br />
geschut, waaronder veel van zwaar kaliber. De<br />
bezetting ongeveer 500 man sterk, waaronder maar<br />
weinig Europeanen, zoude ingevolge het verdrag<br />
naar Java ovcrgebragt worden; ruim 200 koppen<br />
bleven achter en namen dienst bij de Engelschen.<br />
Eene Commissie werd door den Gouverneur-Generaal<br />
benoemd, om het gedrag van den Kolonel<br />
Von Metman te onderzoeken. Deze bestond uit de<br />
Brigadiers Von Gutzlaff en De Koek en den
334 ELFDE HOOFDSTUK.<br />
Fiskaal Ellinghuysen. Door die Commissie werd op<br />
den 1" van Bloeimaand 1811, verslag uitgebragt,<br />
houdende dat er geene punten van bezwaar tegen<br />
den Militairen Kommandant of verdere Officieren<br />
waren gevonden, zoodat ze van alle vermoeden<br />
van pligtverzuim, werden vrijgesproken.<br />
Zoodra de Landdrost van Banda Coop à Groen<br />
vernam dat Amboina den Engelschen in handen<br />
gevallen was, gedroeg hij zich niet enkel als een<br />
getrouw, maar ook als een ijverig Ambtenaar. Hij<br />
haastte zich niet alleen en de voorhandene noten<br />
en foelie naar Batavia af te schepen ; maar de laatste<br />
oogst, welke de noodige bewerking nog niet<br />
ondergaan had, en die tot verzending nog ongeschikt<br />
was, werd even zoo wel veiligheidshalve, naar<br />
Java gescheept. — Coop à Groen had niet kwalijk<br />
geoordeeld, want toen het Britsch-Indisch Gouvernement,<br />
van de vermeestering van Amboina de<br />
tijding ontving, zond dat den Kapitein ter Zee<br />
Cole, met drie schepen, tot versterking daarheen.<br />
Een aanslag op Banda werd door dezen ontworpen.<br />
Daartoe had hij van Pinang 20 artilleristen,<br />
en eenige veldstukken medegenomen. Gedurende<br />
de reis, welke zes weken duurde, oefende hij,<br />
wanneer weder en wind zulks toelieten, zijne manschappen,<br />
in de behandeling van piek, zwaard en<br />
geweer. Den 8 n van Oogstmaand 1810 kreeg hij<br />
de Banda-groep in het gezigt, en des avonds langs<br />
Bosingain komende, werd hij met eenige kanonschoten<br />
begroet. Overrompeling, waarop Cole<br />
gehoopt had, dus mislukt zijnde, hield hij wederom<br />
af. Den volgenden nacht naderde hij op nieuw ;<br />
bleef deze reis onopgemerkt en geraakte onder het<br />
hooge land van Lontoir. Ofschoon het een
ELFDE HOOFDSTUK. 335<br />
stormachtige nacht was, werd tot den aanval besloten.<br />
Hij had nagenoeg 400 man, welke hij tot<br />
de landing missen kon; slechts de helft werd voor<br />
den nachtelijken overval beschikbaar gesteld. Te<br />
elf ure zouden de manschappen in de sloepen gaan<br />
om zich onder de punt van Lontoir te vereenigen<br />
en te landen. Toen echter, van wege de groote<br />
duisternis, des m<strong>org</strong>ens te drie ure nog maar weinig<br />
sloepen, bij een waren, besloot hij evenwel<br />
niet langer den aanval uit te stellen. Bij de nadering<br />
van het eiland Neira, stieten de sloepen op<br />
een koraalrif, zoodat de troepen, tot den middel<br />
door het water wadende, den oever bereikten.<br />
Onder de grootste stilte, werd de Waterbatterij van<br />
10 stukken, overrompeld, beklommen, bestormd<br />
en zonder een enkel schot te doen vermeesterd.<br />
Nu werd alarm geblazen en de dag brak aan. In<br />
versnelden pas, trokken de Engelschen op het<br />
Watorfort of Belgica aan. De ladders werden in<br />
de grootste stilte, tegen de buitenwerken geplant,<br />
zoodat deze reeds bijna vermeesterd waren, voor<br />
dat de hollandsche troepen bemerkten, dat de vijand<br />
zoo nabij was. Verdere overrompeling was onmogelijk.<br />
Men vuurde van weerskanten. De Engelschen<br />
wilden eene poging op de pooit beproeven,<br />
en troffen het juist dat deze open was om den<br />
Kommandant en eenige Officieren, door het geschut<br />
uit den slaap gewekt, binnen te laten. Men begon<br />
de strijd met blank geweer. De Kommandant<br />
sneuvelde in de poort met de sabel in de vuist.<br />
In de verwarring aldaar ontstaan, geraakte de<br />
vijand naar binnen. Nu kwam er verwarring onder<br />
de bezetting. Het gelukte de Engelschen aan eene<br />
zijde den wal te beklimmen. Zij stormden naar
336 ELFDE HOOFDSTUK.<br />
binnen. Eenige manschappen wierpen zich in verbijstering<br />
van de' wallen. Binnen korten tijd was<br />
Belgica in de handen der aanvallers. — Van deze<br />
noodlottige gebeurtenissen werd den Gouverneur<br />
op het kasteel Nassau berigt gezonden, en de overgave<br />
geëischt. Het eenvoudige antwoord van Coop<br />
à Groen was dat hij zich zoude overgeven, maar<br />
op verdrag. Meerder volks was van de Engelsche<br />
zijde geland, zoodat toen de hollandsche vlag voortdurend<br />
van het kasteel bleef waaijen, Cole een<br />
tweede Parlementair zond, met gunstige toezegging<br />
eenerzijds onder bedreiging, dat ingevalle de vlag<br />
niet neergehaald werd, hij het kasteel in de asch<br />
zou leggen. Daarop gebeurde het dadelijk, alzoo<br />
Coop à Groen slechts 26 man gewapenden bij zich<br />
had. Men was op zoodanige overrompeling niet<br />
bedacht geweest, en had de troepen eigenlijk verdeeld<br />
over de waterbatterij De Voorzigtigheid en<br />
over Belgica dat de eigenlijke landingsplaats beschermt.<br />
— Dezelfde Commissie die later de verdediging<br />
van Ternate onderzocht, werd belast met<br />
het onderzoek van het gedrag van den Landdrost<br />
en van de Officieren die op Banda geweest waren ;<br />
op den 26" van Slagtmaand 1810 werden allen van<br />
pligtverzuim vrijgesproken. — Dewijl Coop h<br />
Groen, bij die overmeestering al zijne goederen<br />
had verloren, werd hem, uit aanmerking zijner<br />
loffelijke voorz<strong>org</strong>en, eene schavergoeding van Ex.<br />
10.000 toegelegd en hij in andere betrekkingen<br />
geplaatst.<br />
Bereids eenigen tijd voor die gebeurtenissen in<br />
de Molukken, had er in het rijk Bantam eene<br />
gewigtige omkeering plaats gegrepen. — Dat rijk,<br />
bij de eerste komst, der Nederlanders op Java
ELFDE HOOFDSTUK. 337<br />
bloeijend en magtig, dewijl het én op Sumatra,<br />
én op Borneo gebied voerde, of schatpligtige vorsten<br />
telde, had van toen af, zijnen glans zien tanen.<br />
Na het stichten van Batavia verplaatste zich een<br />
gedeelte van den uitgestrekten zeehandel, welke te<br />
Bantam gevoerd werd, naar die opkomende mededingster.<br />
Nogtans bleef het aanzienlijk en magtig<br />
tot den tijd, toen Kardeel er zijne rol speelde , en<br />
de oude Sultan zich, door de opstokerij der Eno-elschen,<br />
had laten overhalen, op nieuw naar de<br />
regering te grijpen, welke hij aan zijn' zoon had<br />
afgestaan. Die gebeurtenissen kostten aan dat Bijk<br />
zijnen overigen zeehandel, dewijl sedert dien tijd,<br />
voor de Engelschen, Denen, Franschen en andere<br />
natiën, de haven van Bantam gesloten werd, en<br />
de Engelschen zich daarvoor, zoo het heette<br />
schadeloos stelden door zich meester te maken van<br />
Bantams bezittingen op de Westkust van Sumatra.<br />
Van dat tijdstip zonk dat rijk dieper en dieper ; elke<br />
opstand kostte aan hetzelve grootere en steeds meer<br />
bezwarende schulden jegens de Oost-Indische Compagnie.<br />
Toen Alting aan het Bewind kwam, was<br />
het algemeen verval zigtbaar, in den achteruitgang<br />
van den landbouw en het verlaten van de pepertuinen.<br />
De toenmalige Kommandant of Eesident<br />
was van oordeel dat de Hooge Eegering te Batavia,<br />
kwalijk had gehandeld met dat rijk niet in<br />
te lijven, bij de laatste twist over de Souvereiniteit,<br />
vijf-en-twintig jaren vroeger. Zoo bleef dat<br />
rijk een kwijnend bestaan voortslepen, ton deele<br />
toe te schrijven aan de zwakheid van het Bestuur<br />
te Batavia.<br />
Onder den Gouverneur-Generaal Daendels kwam<br />
er hooggaand ongenoegen, dewijl de gevorderde<br />
22
338 ELFDE HOOFDSTUK,<br />
manschappen (Koelies) voor den arbeid aan de<br />
Meeuwebaai, nimmer in behoorlijk getal aanwezig<br />
waren. Dit was gedeeltelijk het gevolg van het gebrek<br />
aan klem in des Sultans bestuur, gedeeltelijk<br />
van den zwaren arbeid en de ongezondheid der<br />
omstreken van de Meeuwebaai. Men kan zeggen<br />
dat die Staat in regeringloosheid verkeerde. Daendels<br />
eischte de uitlevering van den Eijksbestierder,<br />
die aan de Oostersche hoven, in dergelijke gevallen<br />
steeds het slagtoffer wordt, doch toen de Kommandant<br />
Dupuy, met een Luitenant en ettelijke soldaten<br />
als gewoon geleide, in het Kraton (versterkt<br />
Paleis) bij den Sultan, daarop kwam aandringen, werd<br />
hij met zijne volgelingen vermoord. — Met de snelheid<br />
van handelen, waaraan de Landvoogd gewoon was<br />
werd 1000 man, met eenige veldstukkcn, naar Bantam<br />
gezonden, om het kraton te belegeren dat eene<br />
bezetting had van 3000 koppen en veel geschut,<br />
meerendeels lilas (metalen stukken schietende een<br />
of twee ponds kogels). De onderhandelingen liepen<br />
vruchteloos af; het Kraton werd ingenomen, de<br />
Sultan naar Amboina verbannen, de Eijksbestierder<br />
als aanlegger van den moord, ter dood veroordeeld,<br />
en op den 20 n van Slagtmaand 1808, het rijk Bantam<br />
bij het Nederlandsch gebied ingelijfd '). Voor<br />
den schijn wilde men een Sultan behouden, edoch<br />
de wanorde, rooverijen en regeringloosheid, namen<br />
zoodanig toe dat het Eijk geheel werd vernietigd<br />
op den 22 n van Oogstmaand 1810. Toen werd het<br />
binnenlandsch gelegene Serang tot hoofdplaats<br />
verheven, en de Avestclijke deelen van het<br />
1) N. RNGELIIAUDT in zijn Overzigt behandelt deze gebeurtenissen<br />
op zijne wijze, uitvoerig bl. 148—158. ÜAENDIXS is in zijn Verslag<br />
bl. 54—57 evenmin onpartijdig in de voorstelling der gebeurtenissen.
ELFDE HOOFDSTUK. 339<br />
grondgebied in twee regentschappen verdeeld,<br />
waarover twee vorsten van den bloede werden aangesteld.<br />
Eerst langzamerhand kwam het land, zoo<br />
lang der regeringloosheid ter prooi, tot rust.<br />
Was in dier voege door hem, die eene willekeurige<br />
magt uitoefende, ten westen van het Jakatrasche<br />
gebied, het regtstreeksche gezag tot aan<br />
Straat Sunda en het zuiderstrand uitgebreid; ten<br />
oosten had hij op gelijke wijze gehandeld, De<br />
voortdurende staat van onrust in het Cheribonsche<br />
had hem te eerder verdroten, als hij, bij zijn<br />
aanvankelijk bestuur, zioh tot verregaande toegevendheid<br />
had laten overhalen. Op den 27« van<br />
Sprokkelmaand 1809 werd door hem, aan de drie<br />
Sultans van Cheribon, slechts het gezag van<br />
Eegenten gelaten, terwijl het gebied in twee<br />
landdrostdijen, Cheribon en de Preanger Eegentschappen<br />
werd gesplitst, waarbij eerlang ten Westen<br />
van de rivier Tjimanok, insluitende het vruchtbare<br />
landschap Indramaijoe, eene nieuwe landdrostdij<br />
werd gevoegd. Zoo paalde het Nederlandsch gebied<br />
oostelijk tot aan het zuiderstrand, tegen het Eijksgebied<br />
van Mataram of Djokjokarta.<br />
Toen Daendels het bewind in handen nam, was<br />
het geen geheim bij de Hooge Eegering, dat aan<br />
de beide zoogenoemde Vorstenhoven, namelijk te<br />
Solo en te Djokjo, men zich dezerzijds met de<br />
uiterste omzigtigheid moest gedragen, ten einde<br />
alle ongenoegen voor te komen. Ook was het<br />
stelsel van Java's Gouverneur, dat, van zich als<br />
ongemerkt, vernederingen te laten welgevallen.<br />
De Sultan van het Mataramsche Eijk vooral, die<br />
zijn vader in 1792, als Hamangkoe Bowoeno II<br />
was opgevolgd, was heerschzuchtig en wispelturig,<br />
22*
340 ELFDE HOOFDSTUK.<br />
vervuld van haat tegen de Hollanders. Doch hij<br />
was loos en listig en wist zijne heerschzuchtige<br />
ontwerpen te bemantelen. Aan hem is het merkwaardige<br />
waterkasteel te Djokjokarta' zijn oorsprong<br />
verschuldigd. De Gouverneur-Generaal op het<br />
einde van Grasmaand 1808, op reis gegaan zijnde,<br />
om den toestand van het eiland Java te leeren<br />
kennen, wilde ook de beide Vorstenhoven bezoeken.<br />
Hij eischte echter even zoo ontvangen<br />
te worden als zestig jaren vroeger Van Imhoff<br />
te Soerakarta was wedervaren; maar hij vorderde<br />
tevens dat de vernederende ceremonie, waaraan de<br />
Eesidenten aan de beide Hoven gewoon waren zich<br />
te onderwerpen, zoude worde afgeschaft, namelijk,<br />
het maken van diepe buiging blootshoofds<br />
zonder zonnescherm, het aanbieden van de gouden<br />
siriedoos of het gouden waschbekken. Immers die<br />
Eesidenten waren niet langer de vertegenwoordigers<br />
van eenige kooplieden, die zelven onderdanen<br />
waren, maar sedert de koloniën aan den Staat<br />
waren overgegaan, vertegenwoordigden zij den<br />
Souverein. Dien overeenkomstig moesten zij behandeld<br />
worden. Ziedaar wat Daendels van de<br />
Vorsten vorderde. Het Solosche Hof voldeed gereedelijk<br />
aan het verlangen van Grootvader, titel<br />
waardoor de onderdanigheid van den Keizer aan<br />
den Gouverneur-Generaal, sedert het bezoek van<br />
Van Imhoff, wordt kenbaar gemaakt. Do Sultan<br />
onderwierp zich niet aan het nieuwe ceremonieel,<br />
dat op den 28" van llooimaand 1808 werd<br />
vastgesteld.<br />
De Sultan gedroeg zich in zoodaniger voege, dat<br />
men moest vermoeden dat het opeenstapelen van goud<br />
en kostbaarheden een dieperen zin had dan het
ELFDE HOOFDSTUK. 341<br />
verzamelen van schatten. Men was geregtigd het<br />
daarvoor te houden, dat hij zijne magt trachtte te<br />
bevestigen en uit te breiden, en door die kostbaarheden<br />
zich de middelen zocht te verschaffen om,<br />
wanneer hij het oogenblik gunstig mögt oordeelen,<br />
een' oorlog tot vergrooting van zijn gebied aan te<br />
vangen, denkelijk ten koste van het Nederlandsche<br />
gebied. Om zoodanigen waan voor te komen, deed<br />
Daendels hem kennis geven van hetgeen met Bantam<br />
gebeurd was. Dit scheen enkel tot meerdere omzigtigheid<br />
van zijne zijde te leiden.<br />
Er ontstonden onlusten in het Mataramsche Eijk,<br />
welke hem naar men meende aanleiding moesten<br />
verschaffen, zonder achterdocht te wekken, onder<br />
schijn om die strooptogten tegen te gaan, tot eene<br />
algemeene wapening in zijn rijk te geraken. De<br />
Sultan had tot wettige vrouw genomen, eene vrouw<br />
die vroeger vruchten had verkocht, die hem door<br />
hare schoonheid en verstand had weten in te nemen<br />
en steeds grooten invloed op hem heeft weten uit<br />
te oefenen. Hare oudste dochter was gehuwd met<br />
den Pangerang Notto Diningrat, zoon van des<br />
Sultans broeder Notto Kosoemo. Dezen vormden<br />
eene zamenzweering, waarvan die Vorstin of Eatoe<br />
de ziel was. Door hunne kuiperijen was het, dat<br />
zij hadden weten op te winden tot openlijken<br />
wederstand Eadeen Bongo, PraAviro Dirdjo, een<br />
aanzienlijk en magtig Prins, die te Djokjokarta<br />
eene groote hofhouding hield, en wiens eerzucht<br />
naar het opperste gezag haakte. Zoo veel te eerder<br />
leende hij zich aan hnnne ontwerpen. Het ontbrak<br />
echter Eadeen Bongo aan de noodige bekwaamheden<br />
voor die gewigtige onderneming, en<br />
uit dien hoofde was hij der Vorstin Kentjoeno
342 ELFDE HOOFDSTUK.<br />
Woelang te eerder welkom. Eadeen Eongo deed in<br />
Slagtmaand 1810 een inval in 's Keizers landen en<br />
in het Nederlandsche district Demak. Het scheen<br />
dat de Prins verder wilde doordringen naar Toeban,<br />
Sidaijoe en Soerabaya, waar vroeger andere oproerkraaiers<br />
zich jaren lang hadden weten staande te<br />
houden, en de magt des Keizers en der Oost-<br />
Indische Compagnie hadden getart.<br />
Van een man zoo werkzaam als de Algemeene<br />
Landvoogd, was niet te verwachten dat hij dralen<br />
zoude, zoodra het er op aankwam. — Van de zijde<br />
van den Sultan was alles geheim gehouden, en<br />
gcene waarschuwing tot Daendels gekomen. Hij<br />
zag alles rustig aan; had evenwel eenige duizenden<br />
in de wapenen geroepen. Hij handelde als de tijo-er<br />
die geduldig afwacht het gunstige oogenblik om<br />
een' noodlottigen sprong te doen en het uitgekozen<br />
slachtoffer te verpletteren. — Daendels evenwel<br />
werd door velen met trouw en ijver gediend, want<br />
hij verstond de kunst zijne menschen wel te kiezen;<br />
die in zijn vertrouwen deelden, waren bekwame,<br />
werkzame mannen '). Hij dus was in tijds Gewaarschuwd<br />
van hetgeen in het Mataramsche Eijk<br />
broeide. Terwijl hij 3000 man, van verschillende<br />
kanten, te Samarang bijeen bragt, zond hij den<br />
President der Hooge Eegering naar Djokjokarta<br />
1) Aan do bekwaamheid van Daendels, in de keuze der personen<br />
tot uitvoering zijner ontwerpen, wordt hulde bewezen in den Brief van<br />
J. VAN DEN BOSCH bl. 23 waar het heet « dat het toestaan dier groote<br />
traktementen geenszins aan het oogmerk zoude hebben beantwoord,<br />
indien de Generaal DAENDELS (en hierin moet men aan zijne goedo<br />
keuze hulde doen) niet aan eciicn MÜNTIIINGE, VEECKENS, BAÜEK,<br />
CIUNSSEN, VAN ZEVENHOVEN, TALMAN, GOLDBACH, VAN BEÜ-<br />
SICUEM, en eenige anderen, eenen ruinieren werkkring van werkzaamheden<br />
had aangewezen.»
ELFDE HOOFDSTUK. 343<br />
om den Sultan in eene plegtige bijeenkomst, in<br />
tegenwoordigheid van de voornaamste Grooten,<br />
zijne laaghartigheid en dubbelzinnigheid te verwijten<br />
en daarvan de bewijzen te geven. De uitlevering<br />
van Eadeen Bongo, Notto Kosoemo en Notto Diningrat,<br />
werd door Van Braam geëischt. De eerste<br />
zou worden uitgeleverd. Hij nogtans, verlaten van<br />
zijne volgelingen, nam met weinigen de vlugt.<br />
Een Hollandsch Sergeant hem met 150 inlandsche<br />
manschappen nazettende, haalde hem in: hij en<br />
zijn' raadsman den Tommogong Soemo Negoro<br />
sneuvelden in die ontmoeting.<br />
Hiermede was schijnbaar de opstand gedempt;<br />
maar Daendels, aan het hoofd zijner 3000 manschappen,<br />
trok ijlings naar Djokjokarta. Hij vertrok<br />
van Semarang den 6 U van Wintermaand 1810,<br />
en was een maand daarna terug. — Alhoewel de<br />
Sultan zich aan de vorderingen van Van Braam<br />
onderwierp, en van de strandregten, welke door hem<br />
en den Keizer genoten werden, had afstand gedaan,<br />
vergenoegde zich de Gouverneur-Generaal daarmede<br />
niet, wetende dat hij met een' sluwen en woelzieken<br />
Vorst te doen had. Hij wist den Vorst zoo veel<br />
schrik aan te jagen dat die, op clen 31" van Wintermaand<br />
1810, er in toestemde om zijnen zoon,<br />
sedert den 20 n van Oogstmaand 1792 als Kroonprins<br />
erkend, tot regerenden Sultan aan te nemen ').<br />
Deze als Hamangkoe Bowoeno III met den titel<br />
l) De onvoor/.igtighcid om den Ouden SulLan in het Rijk te laten,<br />
bleek aldra na het vertrek van den alomgevreesdcn Toewan Besaar<br />
Naauwelijks hadden de Engelschen liet eiland vermeesterd of Sultan<br />
Sepoe dwong zijnen zoon van de Regering afstand te doen. Hij<br />
wreekte zich op den Rijksbestierder, dien hij liet vermoorden en<br />
maakte zich aan meerdere wreedlieden schuldig. Het duurde echter<br />
niet lang of de Engelschen bemoeiden er zich mede.
3 4 4 ELFDE HOOFDSTUK.<br />
van Kandjing Eodjo, werd op den 2" van Louwmaand<br />
1811 uitgeroepen.<br />
De afgetreden Vorst, sedert meest onder den<br />
naam van Sultan Sepoe bekend, had door al zijne<br />
kneyelarijen eene som in baar geld van ongeveer<br />
drie mdjoen gulden bijeen geschraapt, zonder eene<br />
menigte kostbaarheden te rekenen. Hij werd door<br />
Daendels met eene boete van vier ton gouds<br />
gestraft, welke som, onder de ambtenaren en<br />
troepen, welke in dezen werkzaam waren geweest,<br />
verdeeld werd. Daarentegen werden den nieuwen<br />
Regent, de oorlogskosten niet, zoo als gebruikelijk<br />
was, berekend, maar kwijt gescholden.<br />
Het liet zich wel voorziea dat de Keizer niet<br />
aarzelen zou in den afstand der strandgelden, ook<br />
van zijne zijde, toe te stemmen. Dit gebeurde niet<br />
alleen, maar hij werd tevens overgehaald om eenige<br />
vruchtbare districten af te staan, welke voor het<br />
Nederlandsen bewind goed gelegen waren, terwijl<br />
daarentegen de Hooge Regering eene schuld, van<br />
ruim honderd duizend gulden, voor hare rekening<br />
nam. De overeenkomsten deswege met de beide<br />
Vorstenhoven gesloten, dagteekenen van den 6« en<br />
den 10" van Louwmaand 1811.<br />
Alles boog gedwee voor den Toewan Besaar en<br />
het ontzag dat hij had ingeboezemd, ook door zijn<br />
snellen marsch van Samarang naar Djokjokarta,<br />
maakte dat allen gehoorzaamden. De beide Prinsen<br />
Notto Kosoemo en Notto Diningrat werden overgeeverd<br />
hoe nabij zij den Sultan, vooral aan<br />
Sultan bepoe, en diens meest geliefde Echtgenoote<br />
bestonden. Zij werden naar Cheribon gezonden<br />
onder het toezigt van den Landdrost M. Waterloo.<br />
Die beide Prinsen naar Amboina, Menado, Ternate
ELFDE nOOFDSTUK. 345<br />
of eene andere plaats in de Molukken te zenden —<br />
een hulpmiddel dat men te voren steeds gereed<br />
had, om woelzieke grooten te verwijderen — dat<br />
hulpmiddel bestond voor Daendels niet. Nogtans<br />
vreesde hij voor de rust in de Vorstenlanden,<br />
ingevalle zij hem den eenen of anderen dag mogten<br />
ontsnappen. Die vrees moest te zwaarder wegen<br />
toen hij , schier dagelijks een' aanval van eene<br />
Engelsche zee- en landmagt te wachten had, en<br />
de sluwe Sultan Sepoe steeds, in het Mataramsche<br />
Kijk, zich op vrije voeten bevond. Hoogst<br />
gewigtige omstandigheid! Evenwel, hoe zich van<br />
die beide Prinsen te bevrijden? Eene teregtstelling<br />
waagde hij niet, dewijl zij Prinsen van den<br />
bloede waren, en bovendien hunne schuld niet<br />
buiten allen twijfel konde worden bewezen.<br />
Hij besloot dus tot een uiterste dat, hoezeer ook<br />
door het staatsbelang hem ingegeven, wij zullen<br />
niet zeggen vo<strong>org</strong>eschreven, hoogst afkeurenswaardig<br />
was en in strijd met de regten der Maatschappij.<br />
Hij zond een eigenhandig, doch ongeteekend briefje,<br />
door tusschenkomst van den President der Hooge<br />
Regering, aan den Landdrost, van dezen inhoud:<br />
«Het Gouvernement kan deze menschen niet openlijk<br />
ter dood doen brengen, maar verlangt te vernemen<br />
dat zij niet meer zijn.« Het schrijven van den<br />
President deswege, van den 20" van Grasmaand<br />
1811, luidt als volgt : « dat die twee personen voor<br />
de rust van het Djokjokartasche Hof, ten zeersten<br />
gevaarlijk zijn en blijven, waarom UEd. Gestr. de<br />
surveillance over dezelve, ten zeersten aanbevolen<br />
wordt, en daartoe alle middelen kunt gebruiken en<br />
wel zoodanige als welgemelde ZE. UEd. Gestr. bij<br />
het hier nevensgaande eigenhandig briefje aan de hand
346 ELFDE HOOFDSTUK.<br />
geeft, waarvan ik vertrouw, dat de meening door<br />
UEd. Gestr. in den waren zin zal begrepen worden '). »<br />
Zoodanige bevelen behoeven geene opheldering. Zij<br />
strekken ten bewijze hoe de Gouverneur-Generaal Daendels<br />
zich alles geoorloofd achtte, wat de rust en het behoud<br />
van Java kon verzekeren. — Na lang aarzelen en<br />
uitstellen zag zich de Landdrost Waterloo van de uitvoering<br />
dier wreede bevelen ontheven door de aankomst<br />
van den Generaal Janssens, als opvolger van Daendels 2 ).<br />
Een onderzoek naar de verpligte leverantièn, en<br />
het al of niet raadzame om dat stelsel, in het bijzonder<br />
in verband tot de koffijteelt, te behouden,<br />
was Daendels bij zijne instructie op het ernstigste<br />
aanbevolen. Gedurende een bewind van vierdehalf<br />
jaar, was die werkzame Landvoogd, wien zelfs in<br />
gewigtige zaken geen besluiteloosheid kan te laste<br />
gelegd worden, nog tot geen besluit gekomen. «De<br />
zucht tot het verkrijgen van individueel landbezit,<br />
vond hij bij den Javaan niet; en het was bij hem<br />
verre van uitgemaakt te wezen, of immer, van den<br />
Javaan, wel eene geregelde belasting zou zijn in<br />
1) In de Brieven betreffende het Bestuur der Koloniën enz. vindt<br />
men die beide stukken op bl. 2G3 en 2G4, en het Verdag van M. Waterloo<br />
over die gebeelo zaak, aan den Gouverneur-Generaal Janssens, van<br />
den lOn van Oogstmaand 1811, aldaar van bl. 255—262. Bij den<br />
Heer NAHUIJS VAN BÜRGST leest men die woorden aldus: «De Prinsen<br />
Notto Kosoemo en Notto Diningrat zijn de twee grootste steunen van<br />
do Ratoe Kentjoeno Woelang. liet Gouvernement kan deze twee<br />
Prinsen niet openlijk ter dood veroordcelcn, maar verlangt te vernemen<br />
dat zij niet meer bestaan.»<br />
2) De Herinneringen uit het openbare en bijzondere leven van<br />
Mr. G. II. Baron NAHUIJS VAN BUÄGSI (1799—1819) behelzen een<br />
uitvoerig verhaal van het gebeurde, dat tot aanvulling van de Officiële<br />
Stukken en de Brieven kan dienen, van bl. 33—40. Zelfs de<br />
komst van den Generaal Jumel, eenige dagen voor den G. G. Janssens<br />
was niet in staat Daendels tot andere orders te bewegen.
ELFDE HOOFDSTUK. 347<br />
te vorderen.» Bovendien verbeeldde hij zich, dat<br />
de verandering van de verpligte leverantie in een<br />
contingent, welligt tot meerderen dwang zou<br />
moeten leiden, «zoodat het middel de kwaal niet<br />
zou verbeteren» *). Voor het overige oordeelde<br />
de Gouverneur-Generaal dat er te minder behoefte<br />
bestond, om de verandering van sijstema te wagen,<br />
sedert de door hem in de verpligte leverantiön<br />
aangebragte wijzigingen. «De zaak toch,» zegt<br />
hij (Verslag bl. 106) «is geheel van gedaante veranderd;<br />
want men zocht eertijds, ten gevalle van<br />
den Javaan, naar middelen, om deszelfs lot te verbeteren.<br />
Dit oogmerk is, met behoud van de verpligte<br />
leverantie der koffij, en in overeenstemming<br />
met het belang van het Gouvernement, bereikt.»<br />
En op welke wijze was dat bereikt geworden?<br />
In Nederland stond de Cheribon-koffij in de<br />
hoogste achting. Daar ook had men zich met den<br />
meesten ijver op die teelt toegelegd. Toen nu het<br />
Kijk van Cheribon was vernietigd, en in een zuidelijk<br />
en noordelijk district was verdeeld, bevond<br />
zich het laatste nog in een' staat van regeringloosheid<br />
en ontvolking. Tot uitbreiding en verbetering<br />
der koffijteelt, vestigde derhalve Daendels vooral<br />
het oog op de Preanger-Regentschappen. Aan de<br />
Regenten werd de koffij geleverd bij pikols van<br />
'S 222, of van 'B 250; de Regenten leverden die<br />
aan het Gouvernement, tot een gewigt van 'S 160<br />
of 'S 146 de pikol. Die overwigten maakten het<br />
voordeel der Regenten uit, met bijvoeging van<br />
Rx. 2 in papieren geld, per pikol koffij. Daarentegen<br />
i) DAENDELS Verslag] blz. 104.
348 ELFDE HOOFDSTUK.<br />
echter waren zij belast met velerlei kosten en bezoldingen,<br />
waarbij nog geschenken aan de Hollandsche<br />
ambtenaren moesten gevoegd worden. Hunne<br />
verdiensten werden daardoor in die mate opgegeten,<br />
dat zij schulden moesten maken, waarin tegemoet<br />
gekomen werd door Gouvernements-voorschotten,<br />
op advies van dezelfde ambtenaren, welke, door do<br />
afgeperste geschenken en hommages, de schulden<br />
der Regenten hielpen vergrooten.<br />
De verbetering van het lot der ingezetenen in<br />
de Preanger-Regentschappen, ving de Maarschalk<br />
aan met het kwijtschelden der voorschotten aan de<br />
Regenten. Aan de planters zou regtstreeks het<br />
product betaald worden, de pikol berekend op<br />
ELFDE HOOFDSTUK. 349<br />
Slokkan, eigenlijk ten gemakke van het District<br />
Buitenz<strong>org</strong> aangelegd, was, van wege het verval<br />
van 600 voet, in 1811 nog niet voltooid.<br />
Deze inrigting werd vervolgens toegepast op<br />
de geheele Noord-Oostkust, en den Inspecteur-<br />
Generaal over de Cultures, de z<strong>org</strong> voor de<br />
koffijteelt in haar geheel, en in het bijzonder tot<br />
pligt vo<strong>org</strong>eschreven. Hij vermögt nieuwe koffijtuinen<br />
aanleggen, waar hij zulks geraden vond;<br />
«het was hem aanbevolen, om, voor het geheele<br />
eiland, ten aanzien van het planten der boomen,<br />
het onderhoud, den pluk en de inzameling, eene<br />
vaste en beproefde methode in te voeren '). » In<br />
dier voege was het, dat, binnen drie jaren tijds, in<br />
het Gouvernements gebied van Java 45,713,000<br />
koffijboomen werden geplant, zoodat het geheele<br />
getal boomen bedroeg 72,669,000. Dat getal moest<br />
door jaarlijksche aanplant onderhouden worden.<br />
Volgens den Gouverneur-Generaal zou de jaarlijksche<br />
opbrengst wezen 300,000 pikols koffij, ter<br />
verkoopwaarde van Rx. 6,000,000 papieren geld of<br />
Rx. 4,500,000 zilver. Bepaalde extra voordeelen<br />
zouden daarvan genoten worden, door de Gouvernements<br />
Ambtenaren, zoodat allen bij den bloei<br />
van de koffijteelt belang hadden. De verpligte<br />
leverantie zou voor den Javaanschen landbouwer,<br />
opbrengen van acht tot twaalf Rijksdaalders, en<br />
hem, alles te zamen, geen zesde gedeelte van<br />
het jaar aan arbeid kosten; in voege hem, voor<br />
den rijstbouw en andere takken van landbouw of<br />
cultuur, nog overvloedig tijd zoude overblijven.<br />
Hoogst weldadig werkte dit stelsel, ook door<br />
I) DAENDELS Verslag, blz. 49.
350 ELFDE HOOFDSTUK.<br />
zijne algemeene invoering, en dewijl Daendels van<br />
het begrip uitging dat de koffij, als hoofdproduct<br />
van Java, de grootste z<strong>org</strong>e waardig was. Hetgeen<br />
men als een bijna onoplosbaar problema had beschouwd,<br />
werd door Daendels zonder tegenstand te<br />
ontmoeten, tot stand gebragt.<br />
De toestand der Javaansche landbouwers, mindere<br />
Hoofden en Regenten, die in ellende verkeerden,<br />
of onder verpletterende schulden gebukt gingen,<br />
werd door hem zoodanig verbeterd, dat van toen<br />
af de inboorlingen van druk ontheven, zich in<br />
welvaart ontwikkelden en de bevolking toenam.<br />
Eigenlijk was door hem gevolgd het stelsel van de<br />
Oost-Indische Compagnie, doch gewijzigd ten nutte<br />
van den inboorling, onder afschaffing van de misbruiken<br />
, waardoor de last ondragelijk was geworden.<br />
Doch hij matigde zich ook het regt aan om de<br />
Regenten, die hun gezag over hunne onderhoorigen<br />
op eene drukkende wijze uitoefenden, door anderen<br />
te doen vervangen, met geheel ontslag of met<br />
verplaatsing naar elders.<br />
Dan, helaas ! deze weldadige inrigting, welke<br />
Java te danken had aan den man, die, ingevolge<br />
partijdige ingenomenheid, of uit haat ingegevene<br />
voorstelling, slechts door schrik en vrees regeerde,<br />
deze weldadige inrigting bestond niet lang! Door<br />
de, zoo het heette, zachte Engelsche regering,<br />
werd de zaak «weder op den ouden voet terug<br />
gebragt; en, strijdig met alle billijkheid en zonder<br />
ecnigzins op den marktprijs te letten, onder ons<br />
Bestuur» aanvankelijk zoo gelaten ').<br />
1) Zie Indische Bij, in de bereids vroeger aangehaalde «Opmerkingen<br />
omtrent de gedane voorstellen tot verbetering der Finantiën, door<br />
middel van uitbreiding der Kuituur enz. op Java,» van Professor BLUME
ELFDE HOOFDSTUK. 351<br />
De verpligte leverantien van indigo, katoenen,<br />
garens, staart- en lange peper, als mede kardamom<br />
werden afgeschaft. Daarvoor wilde Daendels in de<br />
plaats stellen de levering van kapas (ruwe katoen)<br />
tegen Rx. 3 zilver de pikol van 128 pond, doch<br />
hij stapte daarvan af. De opbrengst der tiende<br />
van het rijstgewas, als tot de oude gebruiken<br />
behoor ende, liet hij in stand en bevorderde den<br />
aanleg van natte rijstvelden, bewesten de rivier<br />
Lossarie, waar die zoo zeer vervallen, of door den<br />
druk der O. I. Maatschappij belemmerd was, zoodat<br />
ook in de Tangeransche en Bantamsche districten,<br />
die teelt belangrijk toenam. Aan de zoogenoemde<br />
binnenzee bij Demak was eene nieuwe uitwatering<br />
gegeven, waardoor 30,000 m<strong>org</strong>en lands voor den<br />
landbouw, inzonderheid voor de rijstteelt, werden<br />
aangewonnen. Den uitvoer van dit noodzakelijke<br />
voedingsmiddel, wenschte men aanvankelijk niet<br />
aan te moedigen, ofschoon men berekende dat de<br />
genomen maatregelen tot eene vermeerdering van<br />
5 à 6000 koyangs (last) rijst zoude voeren. Om<br />
evenwel aan den landzaat een prikkel te verschaffen<br />
en aldaar blz. 557. Het is belangrijk, in dat opstel het geheele betoog te lezen<br />
omtrent hetgeen door Daendels is verrigt, met opzigt lot de koffij-ctütuur.<br />
Vooral merkwaardig is des schrijvers verzekering blz. 558 dat J. Van<br />
Den Bosch «bij het invoeren van zijn zoogenaamd nieuw stelsel van<br />
/cultuur, veeltijds de voetstappen van Daendels heeft gedrukt.» Ten<br />
bewijze worden vervolgens overgenomen uit den Staat der Nederlandsche<br />
Oost-Indische Bezittingen van Daendels, eenige regels, waarin de belooning<br />
aan den landbouwer op Java toegekend, wordt uiteengezet,<br />
hoe door Van Den Bosch, in den naamloos uitgegeven Brief, hiervoren<br />
besproken, die wijze van handelen nordt afgekeurd; doch hoe, in het<br />
jaar 1834, in Eenige zakelijke extracten door Van Den Bosch, de<br />
toepassing van zijn Cultuur-stelscl op de koffij, omtrent in dezelfde<br />
bewoordingen als Daendels, wordt uiteengezet. »
352 ELFDE nOOFDSTUK.<br />
tot aanbouw, boven eigen behoefte, werd hem, bij<br />
aflevering aan de Gouvernements pakhuizen, den<br />
prijs van Rx. 17 zilver toegezegd.<br />
Onder de ingeslopene misbruiken behoorde het<br />
huren van Dessa's of dorpen; als tot vele knevelarijen<br />
aanleiding gevende, werd zulks verboden.<br />
Hier en daar werden op Java pandelingen gehouden ;<br />
dat wil zeggen dat menschen, die schulden gemaakt<br />
hebben, genoodzaakt worden voor hunne schuldeischers<br />
als slaven te arbeiden, totdat de schuld<br />
zal wezen afgelost. Dit gebruik gaf aanleiding<br />
tot schromelijke onregtvaardigheden, dewijl de<br />
schuldeischers de schulden op allerlei wijzen wisten<br />
te doen toenemen, zoodat ze nimmer afbetaald<br />
werden. Geheele gezinnen geraakten op die wijze<br />
in werkelijke slavernij. Het pandelingschap werd<br />
voortaan verboden. — Onder den naam van Heerendiensten,<br />
hadden de Ambtenaren om de Oost<br />
van Java, het gebruik ingevoerd, dat zij naarmate<br />
van hunnen rang, een aantal Inlanders (Battoors)<br />
kosteloos in hunne dienst hadden, zelfs tot<br />
honderd en meer, voor het verrigten van huiselijke<br />
diensten, als b. v. de paarden en rijtuigen op<br />
te passen, water te halen, gras voor het vee te<br />
snijden en dergelijke. Dit was een misbruik, voor<br />
zooveel Gouvernements-Ambtenaren betrof, en te<br />
hunnen aanzien werd zulks afgeschaft; wat de Inlandsche<br />
Hoofden en Regenten aangaat, werd het<br />
behouden, als op de Adat steunende. Voor het<br />
overige werden de Hecrendiensten beperkt tot het<br />
onderhoud van bruggen en wegen, het vervoer van<br />
personen en goederen, van Landswege reizende en<br />
dergelijke verpligtingen.<br />
De handel werd natuurlijk in geenen deele
ELFDE HOOFDSTUK. 353<br />
verwaarloosd, want de verkoop van specerijen, koffij,<br />
suiker, indigo, tin en katoenen garens vormde<br />
de bron, waaruit Europesche en andere benoodigdheden<br />
moesten worden aangekocht, als ook een gedeelte<br />
der gelden komen, waardoor de zaken werden<br />
gaande gehouden en de bezoldingen werden voldaan.<br />
Met dien handel stond het niet ongunstig, zoolange<br />
inzonderheid de vaart der A merikaansche schepen<br />
onbelemmerd kon plaats hebben. Maar het Continentale<br />
stelsel van Napoleon, had ten gevolge<br />
liet embargo, in Noord-Amerika op de scheepvaart<br />
gelegd, en de blokkade, door de Engelschen uitgesproken,<br />
over al de vreemde Koloniën beoosten de<br />
Kaap de Goede Hoop. Hierdoor veranderde de zaak.<br />
Deze blokkade was allernoodlottigst voor de scheepvaart<br />
op Java. Het was een' doodsteek voor den<br />
Bataviaschen handel. Er was overvloed van producten,<br />
maar gebrek aan geld. Overigens was de<br />
koffij en de specerijen het meest begeerd voor den<br />
handel. Somberder werden de vooruitzigten toen<br />
de Engelschen de Molukken hadden vermeesterd.<br />
De betrekkingen met het moederland Werden steeds<br />
zeldzamer, zoodat slechts enkeldwijs provision en<br />
andere behoeften van daar konden komen. Toch<br />
bevlijtigde Daendels zich om naar Nederland specerijen,<br />
koffij, suiker enz. te verzenden, waarvan<br />
onder anderen tot getuigenis strekken de twee schepen,<br />
die onder bevel van de Zee-officiers Bagelaar<br />
en Janssen, te Bordeaux binnen vielen.<br />
Intusschen werden de uitgaven onder Daendels veel<br />
hooger dan onder zijne vo<strong>org</strong>angers. Men denke aan<br />
zijnen aanlog van de groote Heerbaan door het<br />
Eiland, aan de verschillende Militaire Gebouwen te<br />
Meester-Cornelis en te Weltevrede, aan de geheele<br />
23
354 ELFDE HOOFDSTUK.<br />
versterkingslinie, waarvan het eerstgenoemde fort<br />
het middelpunt uitmaakte, aan het Fort Lodewijk<br />
in straat Madura; aan de versterkingen te Soerabaija<br />
en zooveel meer. Men denke aan de bezoldingen<br />
der Landdrosten of Prefecten te Samarang,<br />
Soerabaija, Grissee en Japara met Ex. 20,000,<br />
Ex. 16000 of Ex. 10000, en de mindere Ambtenaren<br />
op al die plaatsen; aan de regterlijke magt, die<br />
vijf of zesmaal meer kostte dan vroeger; aan al de<br />
administratieve Ligchamen en Besturen, in het<br />
leven geroepen of uitgebreid en aan den Eaad van<br />
Indië, thans meer dan het dubbel kostende dan<br />
voor de <strong>org</strong>anisatie van Daendels. Wel werden<br />
eenige besturen vernietigd of het getal Ambtenaren<br />
of bedienden daarbij verminderd, doch het beteekende<br />
weinig tegen over de verhoogde uitgaven<br />
van zoo vele andere inrigtingen. — Wel waren<br />
do eigenlijke inkomsten, door de beteugeling van<br />
de ontrouw in het beheer, veel grooter dan<br />
vroeger; maar toch, de menigte buitengewone<br />
uitgaven was van dien aard, dat zonder buitengewone<br />
ontvangsten dezelve niet konden worden<br />
bestreden. In weerwil van den aanmaak van papierengeld,<br />
dat door hem in zwang was gevonden,<br />
en van het aanmaken voor het dagelijks verkeer,<br />
van kleine stukken, tot stukken van één gulden,<br />
was er een te kort. Hij nam daarom<br />
zijne toevlugt tot de gelden in de Bank van<br />
Leening en het Vendukantoor, ten bedrage van<br />
omtrent Ex. 1.800.000— alsmede tot die in de Weeskamer,<br />
welke door vier Miljoen Eijksdaalders aan<br />
Credietpapier werden vervangen; hij verkocht<br />
Domeinen in Bezoeki, Panaroekan en Probolingo,<br />
voor drie en een halve miljoen Rijksdaalders en
ELFDE HOOFDSTUK. 355<br />
schiep daarvoor zoo genoemd Probolingo-Crediet-<br />
Brieven; voorts gaf hij Crediet-brieven uit, waar<br />
voor de producten in de pakhuizen tot waarb<strong>org</strong><br />
moesten strekken, zoodat zij, die in het bezit geraakten<br />
dier Crediet-Brieven, omtrent hunne vorderingen<br />
gerust konden zijn. Voor de gelden aan<br />
Uitlandigen toekomende, natuurlijk bijna in het<br />
geheel aan personen in Nederland woonachtig,<br />
werd Crediet-papier in de plaats gesteld; hetgeen<br />
in het vaderland tot veel ongenoegen aanleiding<br />
gaf.<br />
Onnoodig is het in eene vergelijking te treden omtrent<br />
do geldelijke uitkomsten door Daendels verkregen,<br />
en de ontvangsten en uitgaven onder het vroegere<br />
bestuur l ). De omstandigheden verschillen te veel om<br />
eene vergelijking mogelijk te maken; terwijl toch het<br />
daargestelde door den Maarschalk, gedurende een<br />
tijdsverloop van veertig maanden, zoo verbazingwekkend<br />
is en zoo vruchtbaar geweest in overheerlijke<br />
gevolgen, dat Herman Willem Daendels de<br />
bewondering verdient, wegens hetgeen door hem<br />
mogelijk is geworden.<br />
1) Voor die zulks mogtcn wenschen na te gaan, verwijze ik naar<br />
het Verslag van DAENDELS zelf en do Bijlagen, inzonderheid Verslag<br />
hl. 117 en volg. ; alsmede naar het Overzigt van N. ENGELHAKDT op<br />
verschillende plaatsen, vooral hl. 79 en volgg. ; naar J. VAN DEN<br />
BOSCH, in diens Nederlandsche Bezittingen, D. I hl. 140 en volgg. en<br />
hl. 278 en volgg.; alsmede Mr. P. MYEB. Geschiedenis der Nederlandsche<br />
Oost-Indische Bezittingen hl. 282. Die schrijvers mogen geacht worden<br />
eenstemmig te zijn in de verzekering dat Daendels achter liet in de<br />
pakhuizen eene waarde van ruim tien miljoen rijksdaalders zilver; en<br />
dat het eigenlijke Te-kort, waarin door papier en credietbrieven was<br />
voorzien, over den tijd van zijn bestuur, ieder jaar op twaalf ton<br />
gouds moest worden begroot. Hoe veelomvattend daarentegen was<br />
hetgeen hij had verrigt!<br />
23*
356 ELFDE HOOFDSTUK.<br />
Men heeft het den Gouverneur-Generaal kwalijk<br />
genomen dat hij zich, boven zijne bozolding, onderscheidene<br />
inkomsten, heeft weten te verschaffen.<br />
Geen wonder dat mannen, wier onwettige inkomsten<br />
door hem zijn besnoeid of grootelijks<br />
ingekrompen, of die uit anderen hoofde op hem<br />
gebeten zijn, zooveel te scherper op hem hebben<br />
toegezien. Men denke aan N. Engelhardt, door<br />
Daendels verstoken van een inkomen van minstens<br />
ƒ 300.000'sjaars, wiens opvolger te Samarang, niet<br />
Gouverneur van Java's Noord-Oostkust, maar Eesident<br />
of Landdrost toch Ex. 20.000 zilver werd<br />
toegelegd. — Met het jaargeld als Maarschalk<br />
van ƒ12000, dat hij behouden had, bedroeg<br />
zijne bezolding ƒ130.000. — Dat hij daarvan<br />
ƒ80.000 aan zijne echtgenoote of Gemagtigden,<br />
in Europa, deed uitbetalen, 'was eene huiselijke<br />
beschikking, waarmede het Gouvernement zich niet<br />
had te bemoeijen. Niets, zoo verre wij weten,<br />
beregtigde hem zich te beklagen, dat de beide<br />
Landgoederen Weltevreden en Buitenz<strong>org</strong> hem<br />
slechts Rx. 5000 'sjaars opbragten l ). Ten einde<br />
vrije beschikking te hebben over Buitenz<strong>org</strong>, stond<br />
hij Weltevrede af, dat daarop voor Gouvernementsrekening<br />
werd verkocht. Na Buitenz<strong>org</strong> te hebben<br />
verbeterd, bragt het hem jaarlijks op Rx. 60.000,<br />
dus meer dan de geheele bezolding, welke hem als<br />
Algemeen Landvoogd was toegelegd. Hij verkocht<br />
het bij gedeelten voor Rx. 860.000 papier 2 ); het<br />
eigenlijke Lusthuis of Buitenverblijf uitgezonderd.<br />
1) DAENDELS Verslag hl. 29.<br />
2) N. Engelhardt was onder de koopers. Ik vind echter nergens<br />
in zijn Overzigt daarvan melding gemaakt.
ELFDE HOOFDSTUK. 357<br />
Van de vogelnestjes, waarover bereids is gesproken,<br />
uit de Vorstenlanden afkomstig, was door<br />
Daendels genoten, na aftrek van hetgeen zijn opvolger<br />
zich daarvan had doen uitbetalen, Rx. 553.000<br />
papier, dat nu eens niet meer gold dan Rx. 180,<br />
ii 190, voor Rx. 100 in zilver; doch toen den<br />
uitvoer van het zilver gestrengelijk werd tegengegaan,<br />
nog Rx. 40 à Ex. 45 op iedere honderd in<br />
zilver, verloor. — Voorts wordt nog gesproken<br />
van het Landschap Jassinga, in het rijk Bantam<br />
dat, na de vermeestering, hem door de Hooge Bering<br />
ten geschenke werd aangeboden, en dat door<br />
hem, voor Ex. 150.000 papier, werd verkocht ').<br />
Van den eersten aanleg af van Buitenz<strong>org</strong>, door<br />
Van Imhoff, was dat landschap, eigenlijk Bogor,<br />
steeds bestemd gebleven voor de Gouverneurs-Generaal<br />
die, voor eene betrekkelijk geringe som,<br />
het aan elkander bij opvolging afstonden. Het was<br />
derhalve de bedoeling, dat het in zijn geheel zoude<br />
blijven, doch niet met uitzondering van het «Lusthuis<br />
Buitenz<strong>org</strong>,» zoude worden vorkocht. De waarde<br />
was langzamerhand gestegen, naarmate men meer en<br />
meer zuidwaarts buiten Batavia, woningen en buitenverblijven<br />
had aangelegd. Maar de Gouverneur-<br />
Generaal Daendels verzekerde geen genot te willen<br />
hebben van eenige vrijdommen, van welken aard<br />
ook, zoodat zijne reizen, met de kosten voor festiviteiten<br />
en geschenken, hem op aanzienlijke sommen<br />
te staan kwamen. Zoo had hem zijne eerste reis<br />
over Java, enkel aan dédommagement, wegens<br />
voordeelen op reis, vroeger door die rangen genoten,<br />
voor de hem verzeilende Secretarissen, den Chef<br />
i) N. ENGELIIAHDT. Overzigt, hl. 153.
ó0 <strong>°</strong> ELFDE HOOFDSTUK.<br />
van den Generalen Staf enz. meer dan Ex. 15.000<br />
gekost. Zelfs de paarden en Battoors of koelies op<br />
die reize, wilde hij zelf betalen. Allerlei geschenken<br />
voor nachtverblijf enz.; ook die aan de 38<br />
Javaansche Eegenten, welke hij in Hooimaand 1808<br />
te Samarang bijeenriep, betaalde hij. Een jagt,<br />
door hem aan den Keizer van Solo in 1809, ten<br />
geschenke gezonden, bekostigde hij met ruim<br />
Ex. 4000 zilver ').<br />
In de eerste weken van het jaar 1811 kreeg Daendels<br />
berigt dat de aanval, reeds meer dan eens<br />
tegen het eiland Java beraamd, op nieuw voorbereid<br />
werd en ondernomen zou worden, alzoo eenige<br />
duizend man landingstroepen ter inscheping gereed<br />
stonden. Ware de vermeestering van het eiland<br />
Mauritius, niet tusschen beide gekomen, dan zou<br />
werkelijk de expeditie eenige maanden vroeger op<br />
de kusten van Java zijn verschenen. Met zijne gewone<br />
bedrijvigheid begon Daendels meer uitbreiding te<br />
geven aan de werken van Meester-Cornelis. Door<br />
zijne tegenwoordigheid spoorde hij Officieren, opzigters,<br />
en arbeiders aan, en in ongeloofelijk korten<br />
tijd verrezen groöte werken, kwam eene breede<br />
en diepe gracht tot stand, welke de rivier met de<br />
2) Ik stap van deze zaak af, en kan ligt hegrijpen, dat Daendels<br />
van oordeel was dat dergelijke uitgaven niet te zijnen laste behoorden<br />
te komen. Hoe het zij: ik meen mij te herinneren dat, na het overlijden<br />
van Daendels ter kust van Guinea, het Gouvernement van<br />
Koning Willem I, uit die of dergelijke zaken aanleiding genomen<br />
heeft, om het pensioen, door Koning Lodewijk, voor zijne weduwe<br />
bepaald, aan haar te weigeren. Vergis ik mij niet, dan heeft het<br />
geduurd tot het jaar 1844, alvorens te dezer zake, aan de weduwe<br />
van den hoogstvcrdicnstelijken Daendels regt is wedervaren. Do weduwo<br />
van den Gouverneur-Generaal Janssens was in het genot van<br />
een pensioen.
ELFDE HOOFDSTUK.<br />
359<br />
Slokkan vereenigde, terwijl én dit gegraven kanaal<br />
én de Groote-rivier zelve verbreed werden en van<br />
de noodige toebereidselen werden voorzien, om het<br />
afkomende water te kunnen opstoppen en den omtrek<br />
onder water te zetten. Meester-Cornelis moest<br />
eene sterkte wezen, waar hij den vijand kon tarten,<br />
alwaar diens verderen voortgang kon worden gestuit.<br />
En of soms, bij de komst des vijands, hem<br />
den tijd mögt ontbreken, zich met het burgerlijke<br />
bestuur te bemoeijen, werd de President der Hooge<br />
Begering Van Braam, met de Secretarissen-Generaal<br />
Veeckens en Meijer, daarmede belast; onder<br />
gehoudenheid van een hunner, hem dagelijksch<br />
mondeling of schriftelijk rapport te komen brengen.<br />
Zoo was, binnen twee maanden tijds, het schier<br />
onmogelijke tot stand gebragt en op het einde van<br />
Lentemaand vestigde hij zijn hoofdkwartier te<br />
Meester-Cornelis.<br />
Het spreekt van zelf dat voor krijgsbehoeften,<br />
en leeftocht, gez<strong>org</strong>d was. Maar al de producten<br />
van Batavia weg te voeren was onmogelijk. En<br />
toch, daarop was de hypotheek gevestigd ten behoeve<br />
der houders van het Crediet-papier. Uit dien hoofde<br />
werd door den Algemeenen Landvoogd aan de<br />
Administrateurs der verschillende pakhuizen gelast,<br />
bij vijandelijken aanval te Batavia achter te blijven,<br />
ten einde voor de hun toevertrouwde producten te<br />
waken. Zij moesten zich daaromtrent naar omstandigheden,<br />
met den vijand verstaan, opdat die voor<br />
de hypotheekhouders bewaard bleven.<br />
De kwellingen, door Napoleon zijnen broeder<br />
Koning Lodewijk onophoudelijk aangedaan, dacht<br />
de laatste eindelijk te hebben bezworen door de<br />
opofferingen, den Keizer in den aanvang van 1810
360 ELFDE HOOFDSTUK.<br />
gebragt; hij hoopte eindelijk over zijn zoo zeer<br />
verkleind rijk rustig te kunnen regeren. Doch neen!<br />
Ten einde niet den schijn op zich te laden als<br />
werkte hij tot de vernietiging van het door hem<br />
geliefde Holland mede, verliet hij in het geheim<br />
een volk, dat zijne bedoelingen wist op prijs te<br />
stellen. Eenige dagen daarna, op den 9" van<br />
Hoonnaand 1810, teekende Napoleon het Decreet<br />
waardoor Holland bij het Groote Keizerrijk werd<br />
ingelijfd. Geruchten van die gebeurtenis bereikten<br />
Batavia; eerst op den 17« van Sprokkelmaand 1811<br />
kwam 's Lands Brik de Claudius Civilis, Kommandant<br />
Eerste Luitenant G.A.Pool, den 18" van<br />
Herfstmaand 1810 uit Tessel gezeild, de officiële<br />
tijding aanbrengen. Brieven van den Hollandschen<br />
Munster van Marine en Kolonien, hielden de<br />
stellige bevelen in, om bij proclamatie daarvan<br />
kennis te geven, en den eed aan den Keizer door<br />
alle Officieren en Ambtenaren te doen afleggen<br />
Van den Franschen Minister Decrès kwam een zeer<br />
vleijend schrijven, in naam des Keizers, met de<br />
uitgedrukte hoop, dat door den Gouverneur-Generaal<br />
de kostbare bezitting, aan wier hoofd hij stond<br />
voor het Rijk zou worden behouden, hem spoedig<br />
toevoer van schepen en krijgsmagt toezeggende.<br />
De proclamatie wegens die veranderingen volgde<br />
op den 20" van Sprokkelmaand, en alle andere<br />
formaliteiten kwamen kort na elkander. Door opo-evplgde<br />
vleijende brieven van den Minister Decrès<br />
werd Daendels in de meening gelaten of versterkt dat<br />
hij de man was van Napoleons keuze, en dat hij eerlang<br />
nieuwe strijdkrachten uit Europa had te wachten ').<br />
V Zie Geschiedenis der Nederlandsche Oost-Indische Bezittingen<br />
onder de ïrunsche lhersclmppj vau Mr. P. MYER, 12 Scptb.
ELFDE HOOFDSTUK. 361<br />
Evenwel verliepen naauwelijks acht weken, na de<br />
eerste officiële tijding, of de Fransche Brigade-<br />
Generaal Jumel, verzeld van onderscheidene Officiers<br />
en manschappen, landde te Soerabaya, en<br />
bragt geheel andere bevelen mede. Hij was benoemd<br />
als Opperbevelhebber over de troepen en de<br />
Generaal Janssens, door den Keizer verheven tot<br />
Divisie-Generaal en Gouverneur-Generaal van Zijne<br />
183,'i, hl. 241—245, wordt den Generaal Daendels kwalijk genomen,<br />
dat hij Napoleon grootelijks toejuichte en zich verheugde over de inlijving<br />
van zijn vaderland en van Java, onder den scheptcr van den<br />
Franschen Keizer. De lieer Mijer verwondert er zich over en bejammert<br />
het dat Daendels niet do vaan der onafhankelijkheid heeft opgestoken,<br />
«om het eiland Java voor het moederland te redden, daar hij<br />
misschien op de hulp en bijstand der Britten had kunnen rekenen-»<br />
terwijl toch ook do Engelschen zich zouden hebben «onthouden van<br />
alle daden van aanval en verovering tegen do Hoofdzetel der Nederlandsche<br />
llegering in Indië, zoo lang er geene vrceze bestond, dat<br />
ook Java middellijk of onmiddellijk zou komen onder de overmagt van<br />
Frankrijk.» — Wat Daendels aangaat moet aangemerkt worden, dat<br />
ook Nederlanders, minder in geaardheid met Napoleon overeenkomstig,<br />
en die aan het Huis van Oranje waren gehecht geweest, den werelddwinger<br />
toejuichten en bewonderden. Gewis zoo iemand, ware Daendels<br />
wel de eenige man geweest, om Java van alle Europesche magt<br />
onafhankelijk (e verklaren. Maar er bestond geen moederland, waarvoor<br />
Java gered konde worden; Daendels had Echtgenoote en kinderen<br />
in Nederland; hij werd steeds door Decrès gevleid en hem fransche<br />
hulp toegezegd; en van den voorstander van 1795 kon men geene vriendschap<br />
voor Engeland verwachten. De Heer Mijer zegt zelf dat D. misschien<br />
op de hulp der Britten had kunnen rekenen, terwijl de Engelschen<br />
wel «allerwaarsc-hijnlijkst Java zouden hebben bezet.» Mögt men van<br />
D. verwachten dat hij aarzelen zou tusschen de keuze Java aan de<br />
Engelschen over te geven of zelf Oppcrbewindsman te bhjven onder<br />
Napoleon, daar er toch geen Nederland meer bestond? — Overigens<br />
geloof ik dat de Heer Mijer dwaalt met te veronderstellen dat de<br />
Engelschen Java niet zouden hebben aangetast. Immers men achtte<br />
eene aanzienlijke krijgsmagt tot zoodanigen aanval noodig, en tweemaal<br />
was deze reeds uitgesteld. Ook blijkt daarvan niets bij J. Piuoa<br />
Reis naar de Indische Zee met het l'regal Nisus, bl, 155 en 1C3.
362 ELFDE HOOFDSTUK.<br />
Keizerlijke Majesteits Bezittingen ten oosten van<br />
Isle de France, kon alle dagen gewacht worden,<br />
verzeld van twee Bataillons Infanterie en onderscheidene<br />
Officieren van verschillende wapenen.<br />
Zoo bleek het, dat de Keizer den Gouverneur-<br />
Generaal Daendels slechts had zoeken te verschalken<br />
').<br />
In de meest welwillende bewoordingen werd aan<br />
Daendels zijn ontslag toegestaan — want daartoe<br />
was opgerakeld een verzoek om ontslag van<br />
Slagtmaand 1809, wegens toenmaligen ongunstigen<br />
gezondheids-toestand. De Keizer was van oordeel,<br />
heette het, «dat na een moeijelijk bestuur van<br />
verschillende jaren, onder een klimaat, zoo als dat<br />
van Java, zijne gezondheid niet dan door eenige<br />
rust kon herstellen.» Te zijner beschikking zou<br />
worden gereed gemaakt «een snelzeilend en welbemand<br />
vaartuig, voor zijne terugreize naar het<br />
vaderland; alwaar hij, bij zijne aankomst, de door<br />
zijne loffelijke verdiensten verdiende onderscheiding<br />
en de bewijzen der bijzondere achting, waarmede<br />
de Keizer hem vereerde, zou ontvangen 2 )!» Mögt<br />
hij zich niet uit die woorden veel goeds voorspellen ?<br />
Hoe werd daaraan voldaan?<br />
De nieuwe Landvoogd landde almede te Soerabaya<br />
den 24 n van Grasmaand 1811; vertrok van daar<br />
den 29 n , en reisde langs de heerbaan over Samarang<br />
naar Buitenz<strong>org</strong>, alwaar hij den 15" van Bloeimaand<br />
aankwam. Op den volgenden dag werd aldaar, in<br />
1) Na de lezing der brieven, door Decrès aan Daendels geschreven,<br />
is daaraan niet te twijfelen. Wat de lieer E. VAN DER MAATEN,<br />
Geschiedenis der Nedetlanden. D. II hl. 833 vermoedt, was waarheid.<br />
s ) Zie Mr. P. MÏER. Geschiedenis enz. bl. 273.
ELFDE HOOFDSTUK. 363<br />
eene plegtige vergadering van de Hooge Begering,<br />
door Daendels het Generalaat overgedragen en<br />
door zijnen opvolger aanvaard. Janssens getuigde<br />
bij die gelegenheid, «dat hem gedurende zijne<br />
reize door het eiland niet waren ontglipt de groote<br />
werken, welke waren aangelegd, als de haven van<br />
Soerabaya, het stoute fort Lodewijk, de schoone<br />
wegen en vele andere zaken; dat met genoegzaam<br />
geene middelen eene armee was daargesteld, en<br />
dat ZExc. voor zich al het bezwarende gevoelde,<br />
om in dit opzigt op te volgen aan dengene, door<br />
wien dat alles verrigt was ').» Daarmede bragt<br />
hij eene welverdiende hulde aan den ijver en de<br />
bekwaamheden van zijnen vo<strong>org</strong>anger.<br />
De korvet Sapho werd voor den afgetreden<br />
Bewindvoerder aangelegd, en aan boord van deze,<br />
vertrok Daendels op den 29» van Zomermaand 1811<br />
hebbende dus ongeveer vierde-half jaar op Java<br />
do<strong>org</strong>ebragt. Hij werd verzeld door den oudsten<br />
Brigadier en Chef van den Generalen Staf, Von<br />
Gutzlaff, den Chirurgijn en Chef Asmus, een<br />
Aide de Camp en eenige personen, welke hem om<br />
die gunst verzocht hadden.<br />
In het besef dat wij hebben van de uitstekende<br />
verdiensten van Daendels ten opzigte van Java, en<br />
dat veel, van hetgeen door hem is verrigt, heeft<br />
gestrekt tot voorbereiding van gunstige uitkomsten,<br />
welke anders welligt nimmer tot stand waren<br />
gekomen, zal het ons wel ten goede gehouden<br />
worden, dat wij van den hoog geschatten Luitenant-<br />
Generaal Bernard, Hertog van Saksen-Weimar-<br />
Eisenach de woorden overnemen, omtrent een<br />
1) Zie ld. ld. hl. 276.
364 ELFDE HOOFDSTUK.<br />
langer te kampen met eenige intriganten,» en indien<br />
Wegener zich mögt kunnen soutineren «verzoeken<br />
en instéren de teekenaars op het allernadrukkelijkst,<br />
om met de eerste gelegenheid van<br />
hunne bedieningen ontslagen, en naar het vaderland<br />
te worden opgeroepen.» Behalve dit verzoek<br />
om te worden opgeroepen, door Nederburgh met<br />
de beide andere Commissarissen en vijf Raden van Indiö<br />
geteekend, zond hij te gelijker tijd een verzoek<br />
om op formele wijze te worden ontslagen.<br />
Eene voldoende magtiging werd door hem ontvangen,<br />
onder dagteekening van den 12 n Hooimaond<br />
1798. Daarin werd hem een behoorlijk<br />
ontslag van zijne Commissie verleend. Dit ontving<br />
hij in Bloeimaand 1799, toen hij geheel had gezegevierd<br />
en Nordman, van zijne militaire charge<br />
gesuspendeerd en vertrokken Avas. — Hij besloot<br />
tot zijn vertrek, doch had eerlang, welligt als<br />
vrucht der pogingen van Prediger, het genoegen,<br />
eene nadere aanschrijving van het Comité te ontvangen,<br />
waarbij zijn verzoek op eene honorabele<br />
wijze werd toegestaan, onder bijvoeging dat, met<br />
dezelfde plegtigheid als in der tijd de Commissie<br />
was geïnstalleerd, ze even zoo zoude worden ontbonden,<br />
en de Leden, bij die gelegenheid openlijk<br />
zouden worden bedankt voor de door hen bewezene<br />
diensten.<br />
Dit schrijven was in handen gekomen van de<br />
Hooge Commissie den 25 n YSLU Zomermaand, en de<br />
plegtige ontbinding en dankzegging aan hare Leden<br />
geschiedde op den 28 n van Herfstmaand. Op den<br />
9" van Wijnmaand 1799 verliet Mr. S. G. Nederburgh<br />
het eiland Java, waar hij ruim zes jaren<br />
had do<strong>org</strong>ebragt, zijnde er op den 13" van
ELFDE HOOFDSTUK. 365<br />
Slagtmaand 1793 aangekomen. — Hij bereikte de<br />
Tafelbaai den 14 n van Wintermaand en verbleef<br />
in de Kaapstad ongeveer twee maanden. Hij<br />
landde te Plymouth in Grasmaand 1800, doch het<br />
duurde geruimen tijd alvorens hij verlof kon bekomen<br />
om regtstreeks naar de Bataafsche Eepubliek<br />
te vertrekken, zoo dat hij eerst den 20 n van Zomermaand<br />
te Brielle, op den vaderlandschen bodem<br />
voet aan wal zette.<br />
In geenen deele was het te verwachten dat mannen<br />
, die door de Hooge Commissie naar Nederland<br />
waren opgezonden, vooral niet dat een man als<br />
Dirk van Hogendorp, die met de heerschendo beginselen<br />
grootelijks was ingenomen, en tevens vol<br />
vuur en veerkracht, zieh stil zoude houden toen<br />
hij vernam dat Nederburgh uit Indië was teruggekomen.<br />
Van Hogendorp's Beschrijving van het<br />
Eiland Java was reeds in aller handen voor de<br />
aankomst van den voormaligen Commissaris en zijne<br />
Verantwoording, te vinden in de Verzameling van<br />
Stukken over de door hem ondergane vervolging,<br />
verscheen een jaar na diens terugkomst. Die verzameling,<br />
als al do stukken des betreffende behelzende,<br />
moest te minder aangenaam wezen voor<br />
Nederburgli dewijl de onpartijdige landgenoot, die<br />
schrifturen inziende, moest vooringenomen worden<br />
tegen de mannen die zoodanige onderzoekingen tegen<br />
Van Hogendorp hadden ingesteld. Ook andere<br />
personen, die meer of min zich door Nederburgh<br />
verongelijkt gevoelden, indien ze al tot nu toe<br />
gezwegen hadden, kwamen voor den dag met velerlei<br />
beschuldigingen, waaronder van dien aard,<br />
dat zij in geschriften als het tegenwoordige, onvermeld<br />
behooren te blijven.
TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
De O. G. Janssens; hij landt te Soerdbaija den, 28« van Grasmaand<br />
1811. Met leger; <strong>org</strong>anisatie. Engelsche expeditie naar<br />
Java. Th. S. Raffles. R. Prediger. Geruchten in Bengale. Sterkte<br />
der Britsc/ie expeditie den \n van Zomermaand 1811 voor Malakka.<br />
Order om de producten lij 's vijands nadering te verlranden.<br />
Zanding der Engelschen den 4« van Oogstmaand in de logt van<br />
Tjilinljing. Eerste werkzaamheden. Batavia opgeèischl en overgegeven.<br />
Omzigtigheid van den overwinnaar. Be voorwaarlsche<br />
posten op Weltevrede teruggetrokken. Lord Minto vordert de<br />
ontruiming der Kolonie; geweigerd. Ben 10« van Oogstmaand<br />
aanval op Weltevrede, slaagt. Beraamde aanval op 's vijands<br />
werken. Benadeeling der wederzijdsche werken. Besluit om den<br />
26« de Engelsehen aan te tasten; door de traagheid van Jumel<br />
verijdeld. Aanval der Engelschen op Meester-Cornelis. Attaque<br />
op het ooslerfront van hel kamp; Redoute No. 3 overrompeld;<br />
Redoute No. 4 vermeesterd; Redoute No. 2 springt in de lucht.<br />
Maj. Mulder en Kap. Osman. Groot verlies der Engelschen;<br />
hunne verwarring. Verdere aanval. Verwarring aan de flansche<br />
zijde, liet kamp, Meester-Cornelis wordt veroverd; veel luit.<br />
Janssens neemt de wijk naar Buiienz<strong>org</strong>, voorts naar Samarang.<br />
Lord Minto eischt overgave van Java. Buiienz<strong>org</strong> ontruimd.<br />
Meerdere rampen, ook op Madura. Een kamp gevormd ie Sarondol<br />
en Oenarang. Be Engelschen langs de kust naar Straat Madura<br />
en voor Samarang. Inlandsche hulpbenden: ongeoefende manschappen.<br />
Auchmuiy landt te Samarang den 12» van Herfstmaand.<br />
Aanval op Scrondol den 16« van Herfstmaand door Kol. Gills.<br />
Lafhartige vlugt der inlandsche troepen. Van Oenarang vluglen<br />
de overgellevenen. Erlarmélijke toestand van Janssens. Hagchelijke<br />
toestand van Auchmulg. — Wapenstilstand. Verdrag deu 18«<br />
van Herfstmaand 1811; overgave van Java en onderhoorigheden.<br />
Janssens verrigtingen in het Bestuur. Slot.<br />
De opvolger van Daendels was de man, dien<br />
wij reeds hebben leeren kennen als den laatsten
TWAALFDE HOOFDSTUK. 367<br />
Hollandschen Gouverneur der Kaapkolonie. Koning<br />
Lode wij k had genoegen genomen met het Verslag,<br />
door den Adjudant Verkouteren op den 24 n van<br />
Grasmaand 1806 te 's Hage aangebragt 1 ). Later<br />
was hij Minister van Oorlog geweest en genoot nu<br />
de gunst van Napoleon, die hem, als den overbrenger<br />
der tijding van Lodewijks afstand van de kroon,<br />
had leeren kennen. Do Brigade-Generaal Jumel<br />
verzelde hem om in het militair bevel hem ter zijde te<br />
staan, terwijl twee auditeurs van den Franschen<br />
Staatsraad als Raadslieden zouden dienen. Behalve<br />
verscheidene Fransche en Hollandsche, onder welke<br />
verdienstelijke officieren, gingen mede naar Java,<br />
als officieren zijner keuze, kolonel Alberti en<br />
kapitein Knotzer, die onder hem aan de Kaap De<br />
Goede Hoop hadden gediend. Twee schepen<br />
zeilden naar Java in Wintermaand 1810, in alles<br />
500 koppen, Officieren en mindere rangen, aan<br />
boord hebbende. Weinige dagen voor Janssens<br />
bereikte Jumel Soerabaya en haastte zich naar<br />
Batavia, als belast om, bij afwezigheid of bij aflijvigheid<br />
van den nieuw benoemden Bewindvoerder,<br />
voorloopig het Generalaat op zich te nemen. Doch<br />
Janssens met het fregat La Méduse bereikte Soerabaya,<br />
den 28 n van Grasmaand 1811. Dienst<br />
doende aan boord van het fregat bevond zich de<br />
Luitenant ter Zee J. C. Baud, die, wijl Janssens<br />
l) In zijn Verslag van don Staat des lands op het einde van 1806<br />
zegt Louis Bonaparte in zijne Bocuiiens Historique T. I, p. 296 dat<br />
de Kaap Do Goede Hoop «a été attaqué par des forces considerables;<br />
les troupes chargées de sa défense ne se sont pas également bien conduites:<br />
le gouverneur a fait son devoir. » Deze woorden zijn, onzes<br />
inziens, als geene vlcijende getuigenis van 'sKonings tevredenheid<br />
te beschouwen zoo als de Heer Mijcr meent.
368 TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
geen bijzonder Secretaris bij zich had, zich daartoe<br />
liet gebruiken ').<br />
Het duurde niet lang of er kwamen klagten over<br />
belemmeringen van verschillenden aard door den<br />
vorigen Landvoogd opzigtens de onderlinge gemeenschap,<br />
met het afbreken van bruggen rondom<br />
Batavia, Meester-Cornelis en dergelijke , welke<br />
Daendels voor de veiligheid bij onverwachte landing<br />
van den vijand, had noodig geoordeeld. Janssens<br />
leende aan die klagten een gewillig oor, en zoo<br />
kwamen er vele onbillijke eischen, of vorderingen,<br />
welke onmogelijk, in het belang der verdediging,<br />
konden worden toegestaan. Van de Genie-Officieren<br />
Starrenburg, Schultze en Van Schelle werden de<br />
bedenkingen gevraagd, en de bruggen in den weg<br />
van Tjilintjing naar Meester-Cornelis werden met<br />
bamboezen hersteld. Een sterk detachement zou in<br />
dien omtrek worden gelegd, om bij retraite die<br />
bruggen af te breken. Ook werden, ingevolge de<br />
denkbeelden van den Kolonel Starrenburg, en van<br />
den Generaal-Majoor Jumel, nog eenige veranderingen<br />
gemaakt en wolfskuilen gegraven — waarna<br />
1) Jean Chretien Baud als Enseigne-Corvette aan boord, was door<br />
den Admiraal Minister van Marine Ver IIuoll opgemerkt en gunstig<br />
onderscheiden. Ook thans was het als eene gunst te beschouwen dat<br />
hij, op de Meduse werd geplaatst. De Gouverneur-Generaal Janssons<br />
zag hoe bruikbaar hiLwas door zijn veelvuldige taalkennis; en Baud ging<br />
op den 2n. van Ilooimaand 1811 over in koloniale dienst. Hij bleef op Java<br />
tot in 1823, verwierf zich vele kundigheden tot voorbereiding voor de<br />
uitstekende diensten later als Gouverneur-Generaal van Indiö en Minister<br />
van Koloniën den lande ' bewezen. Zijne kennis van het Portugecsch<br />
en Spaansch was hij verschuldigd aan zijne gevangenschap in<br />
Brasiel. Zijne levensbeschrijving, waaruit men zijn werken en handelen<br />
kan leeren kennen, heet JEAN CUKETIEN BAUD en is onlangs<br />
uitgegeven bij II. C. Susan, C. Hz. te 'sllagc.
TWAALFDE HOOFDSTUK. 369<br />
geoordeeld werd dat, alle noodige toebereidselen<br />
om zich tegen een vijandelijken aanval te vrijwaren,<br />
waren voltooid.<br />
Het leger dat door Daendels geschapen, door<br />
hem aan den Algemeenen Landvoogd Janssens<br />
werd achtergelaten, bestond uit ongeveer 18,000<br />
koppen, waarvan de Europeanen weinig meer dan<br />
1200 man telden. De overigen waren Javanen,<br />
Madurezen, Ambonezen, Boeginezen, Balinezen,<br />
Dajakkkers of Alfoeren en vrijgemaakte slaven.<br />
Ten deele konden die inlandsche manschappen gelijk<br />
worden gesteld met de Sepoys of Bengaalsche<br />
troepen, doch op verre na niet allen, en slappe,<br />
toegevende, van geestkracht of moed ontbloote<br />
officieren, konden met de meesten dier troepen<br />
weinig uitrigten. Ook zoude men zich zeer vergissen<br />
indien men al de Europesche officieren, op<br />
wier invloed het voornamelijk aankwam, voor geschikte,<br />
of bekwame mannen zoude gehouden hebben,<br />
die den officiersrang eer aandeden. Zelfs<br />
waren er Hoofd-Officieren, die slechts aan naauwkeurige<br />
krijgstucht of persoonlijke dapperheid hunne<br />
verheffing te danken hadden, anderen zelfs aan<br />
minder eervolle onderscheiding ').<br />
De bestanddeelen, welke de getalsterkte van<br />
het leger van Java uitmaakten, waren derhalve<br />
!) Volgens den HERTOG VAN SAKSEN-WEIMAR ElSENACH, Veldtogt<br />
op Java in 1811 bl. 32 en 33 waren er onder de Officiereu<br />
niet enkel die, na de vermeestering van Java, in Engelsche dienst<br />
overgingen, maar zelfs zich met een minderen rang vergenoegden.<br />
Onderscheidene Hoofd-Officieren namen tijdig hun ontslag om rustig<br />
op Java te kunnen blijven. Een hunner kocht eene herberg te Weltevrede,<br />
en werd kastelein. Een Kapitein-Adjudant, een voormalige<br />
fransehe kok, deed het voorschoot weder aan en maakte maaltijden<br />
gereed.<br />
24
170 TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
van dien aard, dat er, in gevalle van nood, niet<br />
bijzonder op konde gerekend worden. Dat ze zoodanig<br />
waren, is bij het groote gebrek aan Europeesch<br />
personeel niet te verwonderen. In den aanvang<br />
van Hooimaand gaf de Gouverneur-Generaal,<br />
tot voegzame plaatsing der medegebragte militairen,<br />
aan het geheel eene nieuwe <strong>org</strong>anisatie, waardoor<br />
meerdere fransche Officieren aan het hoofd der<br />
korpsen kwamen, die, bij het gebrek aan kennis<br />
van het Hollandsch en van de Maleische taal,<br />
voegden hunne onkunde aan de inlandsche gewoonten<br />
, zoodat zij in dier voege weinig geschikt waren<br />
om, als bevelvoerende officieren, op Java geplaatst<br />
te worden. Tot die nieuwe <strong>org</strong>anisatie behoorde<br />
dat te Samarang en te Soerabaya een inlandsch<br />
legioen zou worden zamengesteld, het eerste van<br />
1000 man, het andere van 2000 man. De Kolonel<br />
Bojons zou het laatste, de Kolonel Von Franquemont<br />
l ) het eerste kommanderen, terwijl beide gelast<br />
waren te z<strong>org</strong>en voor de aanvulling der andere<br />
korpsen. Den Luitenant-Kolonel Bartlo, aan het<br />
hoofd van 800 man, was de z<strong>org</strong> voor het Fort<br />
Lodewijk opgedragen; hij was tevens belast met<br />
het toezigt over de onderscheidene posten en batterijen,<br />
langs do Straat van Madura bewapend.<br />
Intusschen werden de berigten omtrent eene<br />
Engelsche Expeditie steeds verontrustender, en het<br />
o-etal Engelsche schepen dat zich langs de kust<br />
vertoonde, werd langzaam aan grooter. Vooral<br />
1) Deze is dezelfde Officier, van wien N. EN&ELHARDT in zijn<br />
Overzigt, bl 97 en 98, zegt, «omdat de man, daarna ook de disgratic<br />
van den Generaal D. heeft moeten ondervinden, en door vervolging<br />
gedrukt, in eene ziekte is vervallen, en met zich den kogel te geven,<br />
een einde van zijn leven heeft gemaakt.» Welke waarheidsliefde!
TWAALFDE HOOFDSTUK. 171<br />
verschenen zij in Straat Sunda en aan de Bantamsche<br />
kust ten westen van de Duizend Eilanden.<br />
Zelfs deden zij nu en dan landingen om zich van<br />
water en versehe vruchten te voorzien. De Luit.-<br />
Kolonel Grashuis, afgezonden om daartegen te<br />
waken, van zoodanige landing van de bemanning<br />
van het Linieschip Minden verwittigd zijnde, trok<br />
tegen hen op in drie afdeelingen, waarvan twee na<br />
elkander mot de Engelschen in aanraking kwamen<br />
en met verlies moesten terug trekken.<br />
Groot was de magt, door de Engelschen tot<br />
vermeestering van Java bijeen getrokken, dewijl de<br />
Gouverneur-Generaal Lord Minto van meening was<br />
dat, in de laatste jaren, de versterking van het<br />
eiland aanzienlijk was vermeerderd, en eene groote<br />
krijgsmagt was bijeen gebragt. Dewijl Sir Thomas<br />
Stamford Raffles veel bij Lord Minto vermögt, wordt<br />
het bij velen voor waarheid aangenomen, dat deze,<br />
in den aanvang van het jaar 1811, als handelaar<br />
vermomd, zich naar Batavia had begeven om den<br />
toestand der verdedigings-maatregelen op te nemen ').<br />
1) Dewijl het meer dan twintig jaren geleden is dat ik twee of<br />
drie Engelsche werken over den oorlog op Java gelezen heb en, zoo<br />
als blijkt, vergeten heb de titels op te teekenen, maar wel de bijzon-<br />
derheden, heb ik slechts de volgende woorden: -Kaffles had preceded<br />
the expedition for the purpose of collecting information.» Ook latere<br />
gedragingen van K. maken het waarschijnlijk dat hij als spion op Java ver-<br />
scheen. Behalve uit TiiORN, een Britseh Officier, en een paar andere, door<br />
wiefliB vcldtogt is bijgewoond, zijn mijne vroegere aanteekeningen ont-<br />
leend aan de mondelinge berigten van Nederlandschc Officieren, die in<br />
dat noodlottige jaar 1811 op Java waron. Natuurlijk is, bij hetgeen<br />
ik thans den lezer over dien veldtogt aanbied, veel gebruik gemaakt<br />
van de Beknopte Beschrijving van den Veldtogt op Java in 1811;<br />
door BERNHARD, HERTOG VAN SAKSEN WEIMAR EISENACH, uit<br />
het fransch vertaald door J. C. VAN KYNEVELD en van de Geschie-<br />
denis der Nederlmdsche O. I. Bezittingen onder de Transche<br />
24*
372 TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
Deze beschuldiging is eerder aan te nemen dan de<br />
verzekering van den in 1809 ontslagen en opgezonden<br />
Raad van Justitie R. Prediger '), bewerende<br />
dat, kort voor zijn vertrek van Java, door Daendels,<br />
eenige Engelsche Officieren, die door twee Fransche<br />
fregatten als krijgsgevangen waren aangebragt, zou<br />
hebben vergund zich vrijelijk te bewegen, zoodat<br />
zij met den toestand van de stranden enz. zich<br />
hadden kunnen bekend maken. Volgens hem ook<br />
zou, onder de Britsche armee in Indie, de geruchten<br />
zijn verbreid geweest dat Batavia een groot<br />
getal slaven bevatte, welke door de Hollanders met<br />
wreedheid werden behandeld, en dat Batavia's vrije<br />
bevolking grootendeels uit Sinezen bestond, nog<br />
steeds gedachtig aan het bloedbad, onder hunne<br />
landgenooten aangerigt, en dat die beide elementen<br />
niets vuriger wenschten, dan zich op de Hollanders<br />
te Batavia te wreeken. Hoe het daarmede zijn<br />
moge, zeker is het dat Lord Minto zich aan zoodanige<br />
praatjes niet stoorde, en de scheepsmagt<br />
werd zamengesteld uit 4 schepen van linie, 14<br />
fregatten en nog 15 mindere oorlogsbodems, 57<br />
transportschepen en onderscheidene kanoneerbooten,<br />
te zamen ruim 100 zeilen sterk. Hij zelf achtte<br />
het noodig de expeditie persoonlijk bij te wonen.<br />
Heerschappij, door Mr. P. MUER, 21 September 1839, opgenomen in<br />
het Tijdschrifl voor Ncerlandsch Indië. Dit laatste behelst bijzonderheden,<br />
welke men elders te vergeefs zou zoeken, doch is niet vrij<br />
te pleiten van partijdigheid vóór Janssens en tegen Daendels.<br />
1) Van dezen R. Prediger vindt men in de Brieven uitgegeven<br />
door Van Polanen, een Adres of missive aan den Minister van Marine<br />
en Kolonien van den 9den van Grasmaand 1810, loopende aldaar<br />
van bl. 187—228, vol van allerlei hatelijke voorstellingen en verdraaijing<br />
der handelingen van den Gouverneur-Generaal Daendels. Was hij<br />
welligt de uitstrooijer van al die praatjes in Bengale?
TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
De eerste afdeeling verliet de reede van Madras,<br />
den 18<strong>°</strong> van Grasmaand 1811, de tweede ging eenige<br />
dagen later van dezelfde plaats, terwijl de derde<br />
afdeeling, uit de Scipio, hebbende den Schout-Bij-<br />
Nacht Stepford aan boord, — die, ten gevolge van<br />
het overlijden van den Admiraal Drury het bevel<br />
zou voeren, —en drie fregatten bestaande, van Mauritius<br />
regelregt naar Java vertrok. Deze laatste<br />
schepen kwamen tijdig genoeg, dewijl de andere<br />
schepen in de golf van Bengale tegen zware orkanen<br />
hadden te worstelen gehad, welke eenige bodems<br />
van de tweede afdeeling op de kust van Koromandel<br />
hadden doen verloren gaan. Die schepen, na zich<br />
te Puloe Pinang vereenigd te hebben, wierpen den<br />
In van Zomermaand het anker voor Malakka, alwaar<br />
Lord Minto en Sir Samuel Auchmuty,<br />
Luitenant-Generaal Bevelhebber der landingstroepen,<br />
zich bereids sedert eenige weken , met de troepen<br />
uit Bengale gekomen, bevonden.<br />
Het was te begrijpen dat, zoodra de Engelschen<br />
in Straat Malakka eene aanzienlijke krijgsmagt<br />
bijeen bragten, en nog groote versterking wachtende<br />
waren, zulks te Batavia geen geheim bleef, bovenal<br />
toen Lord Minto zelf te Malakka, waar zoo veel<br />
Hollanders woonachtig waren, was aangekomen.<br />
Van daar de steeds vermeerderende waakzaamheid<br />
van Daendels, en van daar bij zijn aftreden, zijne<br />
aanbevelingen aan den nieuwen Opperlandvoogd.<br />
Toch scheen men uit de maatregelen van Janssens<br />
te moeten opmaken dat het gevaar zoo dringend<br />
niet was als zijn vo<strong>org</strong>anger het zich had vo<strong>org</strong>espiegeld.<br />
Evenwel, met niets anders dan met de<br />
werkzaamheden van den krijg hield men zich bezig.<br />
In dier voege bleef het, en ging Hooimaand voorbij
374 TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
ofschoon de vijand ongetwijfeld in den aanvang dier<br />
maand hadde moeten verwacht worden en gewis<br />
zoude verschenen zijn, ware het niet dat hij te<br />
Malakka de geledene schade getracht had te herstellen.<br />
Intusschen vertoonden zich langzamerhand<br />
meer schepen omstreeks de Sint Nikolaashoek, de<br />
Baai van Bantam en de Maraksbaai.<br />
Eerst op den 3 n van Oogstmaand werd het bevel<br />
vernieuwd, door Daendels ten aanzien der retraite<br />
gegeven, ingevalle de vijand omstreeks Batavia<br />
mögt landen. In plaatse evenwel van de voorzigiigheid<br />
van Daendels, en zijne bez<strong>org</strong>dheid voor de<br />
belangen der houders van Credietbrieven op de<br />
Hypotheek, welke de pakhuizen met producten te<br />
Batavia hun aanboden, en waarop zij, ingevolge de<br />
letter der Credietbrieven, regt hadden, werden die<br />
belangen geheel, men zou schier mogen zeggen<br />
opzettelijk, verwaarloosd. Den Directeur der Genie<br />
te Batavia werd gelast om alles voor te bereiden,<br />
ten einde bij het v.erschijnen van den vijand, die<br />
producten, miljoenen schats aan waarde, te verbranden.<br />
Bij bepaalde aanschrijving van dien avond<br />
werd de Majoor Schultzc gelast, of zelf, of door<br />
een vertrouwd Officier, die pakhuizen op te nemen, en<br />
deswege rapport in te dienen. Schnitze verzeld<br />
van den Hoofd-Administrateur Goldman begon dat<br />
onderzoek den 4 n des m<strong>org</strong>ens vroeg. Toen hij<br />
ook de pakhuizen van het kasteel kwam nazien,<br />
vernam hij dat eene menigte schepen in liet gezigt<br />
was, om de Oost koersende. Dat getal nam<br />
steeds toe. De Directeur Schultzc begaf zich daarop<br />
naar den Landvoogd, maakte dien bekend met het<br />
verschijnen van den vijand en hoe, bij het in brand<br />
steken der pakhuizen, de geheelc stad in hot
TWAALFDE HOOFDSTUK. 375<br />
dringendst gevaar zou verkeeren, mede in eene puinhoop<br />
te worden veranderd. Hij kreeg m last alsdan<br />
andere middelen aan te wenden, doch. op zijne<br />
verantwoording. Dien zondag en de beide volgende<br />
dagen werden een paar duizend man te werk gesteld,<br />
om de koffij- en suiker-pakhuizen met het<br />
brakke en vuile water uit de rivier, nat te spuiten.<br />
Dus werden dio kostbare producten, moedwillig<br />
aan het bederf, onder een tropisch klimaat,<br />
opgeofferd, bij liet eerste verschijnen van den vijand,<br />
tot onherstelbare schade van zoo vele belanghebbenden.<br />
Na al dat vernielingswerk schoten er<br />
nog eenige pakhuizen overig aan de Waterpoort<br />
en achter het afgebroken kasteel, die men dacht,<br />
zoodra de nood daar was, in den brand te steken.<br />
Die handelwijze kon geenszins strekken om do<br />
burgerij te bevredigen en nog minder om den moed<br />
der troepen te stijven.<br />
Eerst te Malakka kreeg Lord Minto tijding van<br />
de vervanging van Daendels door Janssens. De<br />
aanzienlijke vloot stond onder het bevel van den<br />
Schout-Bij-Nacht Stepford, de landmagt van den<br />
Generaal Sir Samuel Auchmuty en bestond uit<br />
12,000 man, de helft koningstroepen; de voorhoede<br />
onder Kolonel Gillespie, het hoofdtreffen onder<br />
den Generaal Majoor Wetherall, en de achterhoede<br />
onder Kolonel Wood. Euim 1000 zieken werden<br />
te Malakka achter gelaten. Na veel aarzelens<br />
besloot men op de Westkust van Borneo zich op<br />
nieuw te vereenigen, en eindelijk nabij Tandjong<br />
Sambar, de Zuidwesthoek van Borneo, ten einde van<br />
daar naar Java over te steken. Dit gebeurde op<br />
den 26<strong>°</strong> van Hooimaand, en eindelijk werd tot de<br />
landing te ïjielintjing besloten.
376 TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
Des namiddags van den 4» van Oogstmaand had<br />
de landing in de bogt van Tjielintjing plaats, en<br />
dewijl aldaar geen vijand verwacht werd, landde<br />
Kolonel Gillespie, zonder eenigen weerstand te<br />
ontmoeten. Juist däar had Daendels de landing<br />
des vijands verwacht, en het lag in zijn ontwerp<br />
van verdediging, het geheele terrein daar omstreeks<br />
twee voet diep onder water te zetten. De vijand<br />
zou derhalve op de kust zijn ingesloten geworden,<br />
en hij zoude bij de inademing der moerasdampen,<br />
zich met slecht drinkwater moeten behelpen. Ziekte<br />
zoude het gevolg zijn geweest en ontmoedigde<br />
soldaten zouden den Engelschen zijn overgebleven.<br />
Derhalve zoude men den vijand daar hebben kunnen<br />
bemoeijelijken, afmatten en welligt geheel verpletteren,<br />
voor dat hij gelegenheid hadde gehad het<br />
gerevancheerde kamp te naderen. — Janssens<br />
en Jumel dachten er anders over. Aan de maatregelen<br />
van Daendels was de hand niet gehouden,<br />
en de Brigade-Generaal Jumel meende het heil<br />
van den veldtogt te moeten verwachten van het<br />
daarstellen van wolfskuilen, ten Oosten van de<br />
legerplaats Meester-Cornelis, in de nabijheid van<br />
de Slokkan. — Op het oogenblik der landing was<br />
die Bevelhebber naar de bovenlanden op reis om<br />
eene geschikte plek uit te zoeken, ingevalle men<br />
genoodzaakt werd het kamp te verlaten en ook<br />
Buitenz<strong>org</strong> moest ruimen. Met dat onderzoek had<br />
Jumel zich in geenen deele gehaast, zoo groot was<br />
zijn ijver en gepaste werkzaamheid. Allezins<br />
onbegrijpelijk was het, dat, toen men, in den loop<br />
van den 4 11 , de vijandelijke schepen de rigting zag<br />
nemen naar do bogt van Tjielintjing en aldaar<br />
ankeren, er geene maatregelen werden genomen,
TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
om hem bij de landing krachtdadig te bemoeijelijken.<br />
Janssens toch was nabij, en had zijn hoofdkwartier<br />
te Jakatra. Doch neen, men liet hem onbelemmerd<br />
landen, kondschap inwinnen van het terrein, en<br />
gunde hem den tijd eene vrij gunstige positie te<br />
nemen. Toen nog had men eene stelling kunnen<br />
kiezen, door eenige veldstukken gedekt, waardoor<br />
hij ware verhinderd geweest eene voorwaartsche<br />
beweging te maken, zonder zich aan een groot<br />
verlies bloot te stellen. Eindelijk liet de Gouverneur-Generaal<br />
door zijnen Adjudant den Lt. Kolonel<br />
Coudère met den Lt. Kolonel, Adjudant bij den<br />
Generalen Staf De La Chapelle, met een dertigtal<br />
ruiters eene verkenning doen, toen de vijand reeds<br />
eenige stukken in batterij gebragt had, waardoor<br />
een Officier en zes man verloren werden. — Den<br />
Kolonel Van Motman, die, met een regiment te<br />
Kampong Makasser, 4 paal hooger dan Meester-<br />
Cornelis lag, werd nu last gegeven naar Puloe<br />
Gadong op te rukken. Hij kwam, zoo als te verwachtel<br />
was, te laat voor het eigenlijke doel.<br />
Het afbreken der bruggen omstreeks de baai van<br />
Tjielintjing zeer onvolkomen hebbende plaats gegrepen,<br />
viel het den Engelschen gemakkelijk die met<br />
bamboes herstellen; en naarmate de landing geschiedde,<br />
werden de voorposten op den weg naar<br />
Meester-Cornelis en naar Batavia vooruit geschoven.<br />
In den waan gebragt dat eene kolonne van Meester-<br />
Cornelis op marsch was, rukten de Engelschen<br />
deze te gemoet, doch niets ontmoet hebbende,<br />
keerden zij terug. Ten gevolge van de hitte bezweken<br />
onderscheidene manschappen; zij vielen deels dood<br />
neder, anderen stierven nog dienzelfden avond. Dit<br />
noodzaakte Sir Samuel Auchmuty tot voorzigtigheids-
378 TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
maatregelen, en hij besloot den korteren weg naar<br />
Batavia te nemen.<br />
Op den 6" werden de bruggen over de Antjolsche<br />
vaart, en hooger op, afgebroken, en het<br />
scheen dat men den aanval wilde afwachten, zonder<br />
zelf den vijand aan te tasten. Dien dag en daags<br />
te voren had deze besteed om verkenningen op den<br />
weg naar Meester-Cornelis en naar Batavia af te<br />
zenden, terwijl eenige schepen langs de kust, van<br />
tijd tot tijd vurende, de aandacht daar heen zochten te<br />
trekken. Aan Tandjong Priok kwam een aantal<br />
sloepen bijeen, en des avonds van den 7* werden<br />
ze gebruikt om over de rivier eene soort van schipbrug<br />
te vormen, zoodat den volgenden m<strong>org</strong>en een<br />
battaillon infanterie en twee veldstukken op den<br />
anderen oever waren, weshalve den Engelschen de<br />
verdere overtogt, slechts door overmagt, kon verhinderd<br />
worden. Die linie van verdediging was<br />
verlaten, en de Engelschen vertoonden zich des<br />
m<strong>org</strong>ens van den 8* in de nabijheid van Batavia.<br />
. De hoofdplaats werd opgeëischt en de Maire kwam<br />
zich met zijne onderhoorigen aan de edelmoedigheid<br />
van den overwinnaar aanbevelen. Zonder dat een<br />
enkel schot gedaan was, zonder eenigen weerstand<br />
zelfs viel die stad, — nog minder dan eene halve<br />
eeuw geleden, de schoonste welke de Europeanen<br />
in Azia gesticht hadden; - die, gedurende haar<br />
twee honderdjarig bestaan, meer dan eens eenen<br />
overmagtigen vijand getart had, en wier roemrijke<br />
verdediging den Nederlander met onverwelkbare<br />
lauren had gekroond; — welke nog nimmer een<br />
zegevierend vijand binnen hare muren had gezien, —<br />
datzelfde Batavia, van allen luister ontbloot, viel eenen
TWAALFDE HOOFDSTUK. 379<br />
vijand in handen, die hare grootheid te allen tijde<br />
had benijd! Sic transeat gloria mundi!<br />
Eene zoo gemakkelijke verovering verbaasde de<br />
Engelschen. De brand in weinige pakhuizen gestoken,<br />
werd gebluscht. Voor het overige: miljoenen<br />
pondon koffij en suiker in de pakhuizen opeengestapelt,<br />
veel metalen geschut, veel krijgsbchoeften,<br />
veel voorraad: was het wonder dat hun dit<br />
alles verdacht voorkwam. Hinderlagen en verraad<br />
van allerlei aard vreezende, nam Kapitein Thorn,<br />
die de voorhoede kommandeerde, bij zijn voortrukken,<br />
de grootste omzigtigheid in acht. Geen wonder<br />
dat hij geloof hechtte aan geruchten van vergiftigingen<br />
en dergelijke meer, welke hem ter<br />
ooren kwamen. Maar, de Engelschen verder<br />
de stad intrekkende, werden getroffen door eene<br />
algemeene verlatenheid: de meeste huizen waren<br />
veriaten en ledig; de martavanen (groote waterkruiken,<br />
waarin het drinkwater wordt bewaard)<br />
bijna allen zonder die lafenis, in de heete luchtstreek<br />
zoo onmisbaar, en de waterleidingen, welke<br />
het water moesten aanvoeren, vernield »). Dit<br />
alles was nog overeenkomstig de verordeningen, van<br />
Daendels uitgegaan.<br />
~ ^ ^ T a c Engelsen werd verhaald dat Gillespie te Batavia<br />
J intrek genomen hebende bij een' franschman, deze trachtte den<br />
Kolonel en de Officieren, die bij hem Waren, vergif toe te dienen m<br />
je Icoffij, voor ha« ontbijt gereed gemaakt, Aan de smaak wcrdl het<br />
spoedig ontdekt, maar de franschman had zieh uit de voelen gemaakt.<br />
De sLen souden in last gehad hebben aan de Engelsche sol aten<br />
ZnLd van sterken drank toe te dienen, opdat zij ta*tai **,<br />
Zkkclijk zouden overrompeld «orden. De waakzaamheid er Offi-<br />
; tegen het misbruik van arak, knijp en, had ,en toeleg oen<br />
plukken?- Een maleijer werd gegrepen, op het punt znnde een bustonid-Bftgwan<br />
in brand te steken en werd opgehangen.
380 TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
Het bleek den Engelschen weldra dat, ging het<br />
hun boven verwachting en wensch, zulks eerder<br />
het gevolg was van de verkeerde maatregelen,<br />
besluiteloosheid en flaauwhartigheid, van hen aan<br />
wie de verdediging der Kolonie was toevertrouwd,<br />
dan wel aan den hun gunstigen geest der inlanders.<br />
Zij vonden zich bedrogen, voor zoo verre zij mogten<br />
gerekend hebben, op de medewerking van de<br />
slaven, de Sinezen of de Maleijers.<br />
In den loop van den 7» verplaatste Janssens<br />
zijn hoofdkwartier van Jakatra naar Meester-<br />
Cornehs, en werden de meeste voorwaarts geplaatste<br />
troepen naar Weltevrede terug getrokken;<br />
des avonds werden de pakhuizen aan de Waterpoort<br />
m brand gestoken. - Eerst tegen den avond van<br />
f' * en 8n telde Gillespie ongeveer 1200 man te<br />
Batavia. In den loop van dien dag, door Lord<br />
Mmto, een zijner Adjudanten aan den Gouverneur-<br />
Generaal zijnde gezonden om de ontruiming der<br />
liolonie te e!sche »> werd deze met een weigerend<br />
antwoord terug gezonden; maar hoorde onder<br />
weg - zijnde geblinddoekt - beweging van<br />
troepen en geschut, waardoor men op het vermoeden<br />
kwam dat te Batavia dien nacht eene overrompeling<br />
was te vreezen. De Engelschen waren<br />
op hunne hoede; omstreeks elf ure werd de wacht<br />
aan de poort aangevallen, doch toen langs een<br />
anderen weg, eenige manschappen werden gronden<br />
om de aanvallers te bestoken, trokken dezen terug,<br />
en het bleek van de Fransche zijde eene verkenning<br />
te zijn geweest, onder den Lt. Kolonel Coudère.<br />
Op den 10" des m<strong>org</strong>ens vroeg trok Gillespie<br />
met 1500 man, waarvan twee derde Europesche<br />
soldaten, naar Weltevrede, van waar daags te
TWAALFDE HOOFDSTUK. 381<br />
voren de fransche troepen eene achterwaartsche<br />
stelling genomen hadden, en door verhakking van<br />
voren gedekt waren. Den Brigadier Von Lutzow<br />
was alhier het bevel opgedragen. Men had verzuimd,<br />
door het uitzetten van posten van de Slokkau<br />
tot aan de Groote Kivier, de mogelijkheid van<br />
ongemerkt omgetrokken te worden, den vijand at<br />
te snijden. De vier stukken, welke op den groeten<br />
weo- stonden, werden behoorlijk bediend, de Officieren<br />
deden hun pligt en de boeginesche kanonniers<br />
gedroegen zich zoo dapper, dat toen, na_ twee<br />
uren strijds, de stelling omgetrokken was en m den<br />
rug aangetast, zij weigerden zich over te geven,<br />
en zich tot het uiterste verdedigden. Janssen*<br />
zond bevel tot retraite, waaraan Von Lutzow met<br />
genecren was te gehoorzamen alzoo de batterij de<br />
IWschen tot wijken bragt, zoodat hij om verster<strong>°</strong>king<br />
vroeg ') Maar Jumel deed de infantene<br />
tot een overhaasten terugtogt overgaan - zoo sommi-on<br />
gelooven uit gebrek aan genoegzame kennis<br />
van het Maleisch - zoodat de Engelschen de<br />
positie ten Westen omtrokken, en de verwarring,<br />
die reeds ontstaan was, nog grooter maakten Er<br />
was geen orde onder de vlugtelingen te herstellen,<br />
totdat zij zich in het versterkte kamp veilig achteden.<br />
De Engelschen waren niet talrijk genoeg om hen<br />
tot zoo verre te vervolgen. Minst goed hadden<br />
zich gedragen de Jagers onder Kolonel Bonelle,<br />
en hunne overhaaste terugtogt door het bosch,<br />
in plaats van langs den weg, was oorzaak, dat de<br />
Brigadier Alberti, op een detachement engelschen<br />
" l) Zie ever het gedrag van V. Lutzow te dier gelegenheid Mr.<br />
P. MlJEK. Geschiedenis d. N. O. I. B. bl. 318-319.
382 TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
stuitte, en door drie kogels getroffen, doodelijk<br />
gewond werd. De Opper landvoogd, die zich naar<br />
het slagveld begeven wilde, ontmoette zijnen stervenden<br />
vriend, toen die naar Meester-Cornelis<br />
werd gebragt J ). Behalve Alberti sneuvelde de<br />
Lt. Kolonel Van Der Voorn, en onderscheidene manschappen,<br />
terwijl ongeveer 260 Officieren en soldaten<br />
gekwetst werden.<br />
Al ware die overwinning, door de Engelschen<br />
duur gekocht, ze ware niet ligt te duur gekocht,<br />
want daardoor verkregen zij het voordeel dat de<br />
troepen de ongezonde omstreken van Batavia konden<br />
verlaten, en in do hooger gelegene en gezonde<br />
streken van Weltevrede, van Noordwijk<br />
en Rijswijk, zich konden legeren. Zij troffen er<br />
zelfs uitmuntende kasernen, en het uitstekende hospitaal<br />
aan. Dat alles was, ten deele vrijwillig, op<br />
bevel van Janssens verlaten. — Maar nog andere<br />
voordeelen verschaften den vijand die overwinning.<br />
Hij vond te Weltevrede veel geschut en krijgsvoorraad,<br />
hetgeen hij derhalve niet uit de schepen<br />
of van Batavia behoefde aan te voeren, alsmede<br />
velerlei leeftocht, waardoor grootendeels in zijne<br />
behoeften was voorzien.<br />
1) Er bestond innige vriendschap tussehen die beide Officieren.<br />
Lk. Alberti, een Duitseher van geboorte, had in de Kaap-kolonieonder<br />
anderen drie jaren do<strong>org</strong>obragt, alä Kommandant van Fort Frederik<br />
aan he Algoa-baai en Landdrost van het District Uijtenhagc. Op de<br />
grenzen zijnde was hij aldaar in veelvuldige aanraking geweest met de<br />
Kaffers, en gaf als vruchten zijner, in dier voege, opgedane kennisvan<br />
dat destijds zoo weinig bekende volk, zijn werk: Be Kaffers aan de<br />
Zuidkust van Afrika, natuur- en geschiedkundig beschreven, dat met<br />
keurige platen, door L. Portman gegraveerd, in 1810 bij Maaskamp<br />
te Amsterdam werd uitgegeven. In het volgende jaar verscheen daarvan<br />
bij denzelfdcn Bock- en Kunsthandelaar eene fransche vertaling.
TWAALFDE HOOFDSTUK. 383<br />
Bereids een paar dagen vroeger had de Gouverneur-Generaal<br />
begrepen, voorloopig het civiele<br />
beheer, onder persoonlijke verantwoordelijkheid<br />
aan den Secretaris-Generaal Segers-Veeckens te<br />
moeten opdragen, ten einde zich bij uitsluiting met<br />
de militaire aangelegenheden te kunnen bezig houden.<br />
Nu ook zijn vriend Alberti was gevallen, achtte<br />
hij noodig aan de burgerlijke zoo wel als militaire hoofden,<br />
bekend te maken wat, ingevalle van aflijvigheid<br />
of buiten staat geraken van den Opperlandvoogd,<br />
was te geschieden. Ingevolge hooger bevel uit<br />
Europa medegebragt, zou het bewind overgaan op<br />
den Brigade-Generaal Jumel; voorts bij ontstentenis,<br />
op den oudsten Brigadier De Koek, verder<br />
op den overige Brigadiers Gaup, Von Lutzow,<br />
Van Winckelman en Jauffret. Voor zoo veel men<br />
konde, werden de troepen uit het Bantamsche en<br />
van elders opgeroepen, om de bezetting van het<br />
versterkte kamp te vermeerderen. Men nam maatregelen,<br />
die van wege slapheid of besluiteloosheid<br />
der Chefs, onuitgevoerd bleven, of wel getuigenis<br />
gaven van hunne weinige bekwaamheid om een<br />
Bevelhebberschap op zich te nemen ; terwijl zich hier<br />
en daar, bij het verrigten van zwaren arbeid, onwil<br />
openbaarde, die met toegevendheid behandeld<br />
werd. Den vijand liet men in dier voege ruimte<br />
van tijd, waarvan hij niet verzuimde een kostelijk<br />
gebruik te maken tot het aanleggen van batterijen,<br />
het maken van loopgraven, en het bijeenbrengen<br />
der benoodigdheden om tot verderen aanval te kunnen<br />
overgaan.<br />
Op den 15 n van Oogstmaand werd de naamdag<br />
van Keizer Napoleon binnen het versterkte kamp<br />
plegtig gevierd, en deed Janssens dien zelfden dag
384 TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
twee Britsche Zee-Officieren, die eenigen tijd geleden<br />
op Madura door de inboorlingen waren gevangen<br />
gemaakt, aan den Engelschen Generaal<br />
uitleveren. Nahuys, vrijwilliger bij den algemeenen<br />
staf die, als met het Engelsch bekend, aangeboden<br />
had den Luitenant-Kolonel Coudère, bij die<br />
zending te verzeilen, werd uit misverstand, als<br />
verspieder gevangen genomen, en met de galg bedreigd,<br />
indien een Bataviaasch ingezeten, op gelijk<br />
vermoeden aan de Fransche zijde aangehouden, iets<br />
te leede gedaan werd. In dien benaauwden toestand<br />
bragt Nahuys vijf dagen door, wanneer hij tegen<br />
Batenburg werd uitgewisseld ').<br />
Na velerlei overwegingen en halve maatregelen,<br />
werd eindelijk in eene vergadering, door den<br />
Gouverneur-Generaal, met de voornaamste officieren<br />
gehouden, besloten, tot een' aanval in den ochtend<br />
van den 22 n op de werken, door den vijand aangelegd.<br />
Twee dagen te voren had men door het<br />
water uit de Slokkan getracht de vijandelijke loopgraven<br />
te bederven, hetgeen ten deele gelukt was.<br />
Het ontwerp van den Majoor Schultze was wel berekend<br />
om eene gunstige uitkomst te hebben, ware<br />
het bataillon jagers, onder den Luitenant-Kolonel<br />
Vollenhoven, dat langs een' omweg de vijandelijke<br />
werken zou hebben moeten bereiken, niet verdwaald<br />
geraakt ; en hadde inzonderheid de Generaal Jumel<br />
niet de troepen, die de vijandelijke werken in het<br />
front moesten aantasten, tot op de helft en minder<br />
van de beraamde getalsterkte gebragt. Dus die<br />
1) De BARON NAHUHS VAN BÜRGST spreekt er van in zijne<br />
Herinneringen blz. 71—73 en de Veldtogt op Java in 1811 van<br />
den HERTOG VAN SAKSEN-WEIMAU-EISENACH op blz. 76 en 77.
TWAALFDE HOOFDSTUK. 385<br />
aanval mislukte '). Uit een veertigtal stukken,<br />
24 en 32 ponders, werden echter den geheelen dag<br />
de Engelsche werken gebeukt, en of al dezen schot<br />
voor schot beantwoordden, zoo hadden echter hunne<br />
werken het meest te lijden, als zijnde pas nieuwelings<br />
aangelegd; aan die zijde geraakte een honderdtal<br />
koppen buiten gevecht. Aan de Eransche<br />
zijde telde men slechts een twintigtal, maar onder<br />
dezen drie Officiers, een hunner de Luitenant-<br />
Kolonel Haringsma.<br />
Ook werd een gedeelte van den opvolgenden<br />
nacht beiderzijds gevuurd, doch hield men zich<br />
den 23 n bezig met het herstellen der beschadigde<br />
werken en het verbeteren van eenige, waarvan de<br />
noodzakelijkheid gebleken was. Den 24 n begon<br />
echter met den dag eene hevige kanonnade van de<br />
zijde der Engclschen, welke aan de andere zijde<br />
even hevig beantwoord werd. Ofschoon over het<br />
geheel de artillerie, aan de Engelsche zijde, beter<br />
bediend werd dan bij hunne tegenstanders, hadden<br />
nogtans hunne werken het meest te lijden, zoo<br />
als scheen te kunnen worden opgemaakt uit de<br />
omstandigheid dat hun vuur vroegtijdig des namiddags<br />
verflaauwde. Aan de Fransche zijde had men<br />
ongeveer 40 dooden en ruim 70 gekwetsten, onder<br />
welke laatsten de Luitenant-Kolonel Adjoint Reinking<br />
en twee genie-officiers. Beide partijen waren,<br />
na het zwijgen van het geschut, dien nacht ijverig<br />
in de weer om de schade aan de werken zoo<br />
1) Het is allezins bedroevend bij Mr. P. MlJER, Geschiedenis der<br />
N. O. I. S. blz. 327—331, de bijzonderheden dier bijeenkomst te<br />
lezen, en daarbij op te merken de besluiteloosheid van Jansscns en de<br />
volslagene ongeschiktheid van JumcI.De bekwaamheid van den Majoor<br />
Schnitze hielp derhalve weinig.<br />
25
386 TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
doenlijk te herstellen, en het onbruikbaar geraakte<br />
geschut door ander te vervangen.<br />
3 In den nacht voor den 25" zou uit het kampement<br />
een nieuwen uitval plaats hebben, in den<br />
trant als die, welke des avonds van den 22" was<br />
beraamd geworden; met de toebereidsclen ging het<br />
echter zoo langzaam, dat de dag aanbrak, toen<br />
men gereed was om te beginnen, en er niets van<br />
kwam. — Dien dag braakte het geschut van beide<br />
zijden wederom veel ijzer, en de werken van<br />
Meester-Cornelis hadden meer te lijden dan daags<br />
te voren; ook geraakte menig artillerist buiten<br />
staat van gevecht. De kanonniers, hoe velen<br />
hunner ook te voren nimmer in het vuur geweest<br />
waren, deden op uitstekende wijze hun pligt. De<br />
Eedoute No. 1, aan het Noordwestelijke front,<br />
leunende tegen de Groote-rivier, had het meeste<br />
geleden. Deze was schier onbruikbaar geworden,<br />
en inwendig door de vijandelijke bommen de grond<br />
geheel omgewoeld.<br />
3 Van beide zijden had men geweldig veel van de<br />
keerkringshitte, van de vermoeijenissen en van het<br />
vijandelijke vuur geleden. De tijd eener beslissing,<br />
hoe dan ook, naderde. Aan beide zijden wist men<br />
weinig van den eigenlijken toestand zijner tegenpartij<br />
en de aan 's vijands zijde geleden verliezen.<br />
Men kon derhalve slechts op de eigen verliezen<br />
afgaan, en die waren van zoodanigen aard, dat<br />
men moest trachten, door inspanning van alle<br />
krachten, tot eene ontknooping te komen.<br />
Na des avonds met de Officieren van zijnen stat<br />
te hebben beraadslaagd, kwamen de bevelen van<br />
den Gouverneur-Generaal daarop neder, dat tegen<br />
drie ure in den nanacht de troepen zouden worden
TWAALFDE HOOFDSTUK. 387<br />
vereenigd, en twee uren voor den dageraad de<br />
batterijen rijdende artillerie in bataille zouden opgesteld<br />
worden, tusschen Redoute No. 1 en No. 2,<br />
langs het noorder front, van waar de uitval<br />
zou worden gedaan. De Generaal Jumel had den<br />
Kolonel Starrenburg van de Genie met het aanleggen<br />
van de brug in het voorfront belast; ook<br />
andere maatregelen waren door hem genomen,<br />
maar als gewoonlijk ten halve. Van behoorlijke<br />
patrouilles buiten de werken, om tegen onraad te<br />
waken, of om op 's vijands werken de aandacht te<br />
vestigen, was niets gebeurd, en op die wijze werd<br />
het den vijand mogelijk ongemerkt de werken te<br />
bespringen. Toen Janssens vroegtijdig verscheen<br />
op het punt, van waar de troepen zich in beweging<br />
zouden stellen, waren de batterijen niet daar, en<br />
de manschappen niet aangetreden; in de beide<br />
Redoutes was aan niets gedacht, en in de Redoute<br />
No. 2 waren allen nog in diepe rust. De Generaal<br />
Jumel liet zich wachten; toen hij eindelijk kwam,<br />
bleek het dat de noodige bevelen voor den uitval<br />
nog niet gegeven waren en dat de in dezen<br />
geblekene nalatigheid, op nieuw aan zijne traagheid<br />
was te wijten.<br />
Van hunne zijde hadden ook de Engelschen tot<br />
den aanval besloten, en juist te gelegener tijd<br />
kreeg Sir Samuel Auchmuty inlichtingen omtrent<br />
zijns vijands position, waaraan hij zoo grootelijks<br />
behoefte had, om niet in den blinde rond te tasten.<br />
Een gedeserteerd Fransch sergeant, een man van<br />
ervarenis, gaf ze hem. Zoo vernam men, hoe het<br />
met de brug over de Slokkan en de Redoute,<br />
welke deze moest dekken, was gesteld. Die inlichting<br />
besliste. Dien overeenkomstig werd besloten tot<br />
25*
388 TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
een aanval op het oostelijke front van het kamp.<br />
De kolonne tot den hoofdaanval bestemd, nam die<br />
rigting en werd aangevoerd door Kolonel Gillespie,<br />
die door Kolonel Gibbs ondersteund werd. De<br />
aanval op het noorder front stond onder de bevelen<br />
van Kolonel Wood en Luitenant-Kolonel Mac-Leod<br />
terwijl de Majoor Yule, ten westen van de Groote<br />
rivier, zich moest rigten op Kampong Maleijoe,<br />
ten einde in het zuiden der werken van het kamp<br />
te kunnen ageren, ingevalle de vijand tot wijken<br />
gebragt werd.<br />
Op een' aanval aan de Oostzijde was men^geheel<br />
niet bedacht geweest, welligt dewijl de Generaal<br />
JumeJ een aanval aan die zijde voor ondoenlijk<br />
hield, zoo van wege de gegraven vaart, waartegen<br />
het kamp steunde, als vooral van wege de daarvoor<br />
liggende wolfskuilen, waarop hij, als het<br />
ware, zijn behoud bouwde.<br />
In weerwil van eenige vertraging, verschenen<br />
de Engelschen voor de Redoute No. 3, met het aanbreken<br />
van den dag, en het alarm had aldaar plaats<br />
op het oogenblik dat de Opperlandvoogd, zijne<br />
ontevredenheid den Generaal Jumel, over diens<br />
traagheid, in scherpe bewoordingen toevoegde.<br />
De Redoute No. 3 aan de buitenzijde van de<br />
Slokkan tot bescherming der brug aangelegd, werd<br />
overrompeld. Stormenderhand werd ze in een<br />
oogenblik vermeesterd, zoodat den kanoniers geen<br />
tijd gegund werd, hunne stukken ten tweedenmaal<br />
te laden. Geen enkel man ontsnapte ; ') allen<br />
!) Omtrent deze overrompeling, van het hoogste gevvigt voor de<br />
gebeurtenissen van dien m<strong>org</strong>en, deelt Mr. P. MlJER, blz. 350, bijzonderheden<br />
mede, welke niet mogen verzwegen worden: «Kolonel
TWAALFDE HOOFDSTUK. 389<br />
werden of gedood of gevangen. — De Lt. Kolonel<br />
Van Der Kaa, die met een gedeelte van het Ie<br />
Regiment, nabij Redoute No 3 bivouakeerde, had<br />
zonder tegenwoordigheid van geest gehandeld, en<br />
was slechts bedacht geweest om met zijne manschappen,<br />
de wijk naar en over de brug te nemen,<br />
waardoor hij de Redoute No. 4 verhinderde den<br />
vijand het overtrekken van de brug te betwisten,<br />
zoodat deze, tegelijk met de vlugtende troepen, de<br />
brug overstormde.<br />
De Redoute No. 4, ten zuiden aan de binnenzijde<br />
van de brug, werd dadelijk door Gillespie aangetast.<br />
In weerwil van het goed onderhouden kanonvuur<br />
, en hoezeer er kloekmoedig gestreden<br />
werd, deden de Engelschen, die betrekkelijk niet<br />
talrijk waren, door hunnen Kolonel aangevoerd,<br />
wonderen van dapperheid, en de Redoute werd<br />
met de bajonet vermeesterd. De vlugtende manschappen,<br />
met die van Van Der Kaa, verspreidden<br />
Gillespie, die den aanval gebood, heeft aan eenige Pransche Officieren<br />
medegedeeld, dat de Engelschen met het aanbreken der m<strong>org</strong>enschemering,<br />
eenige Officieren op do borstwering der Redoute No. 3, hebbende<br />
zien zitten koffij drinkende, waarvan er een zijn oog op het<br />
veld, vlak voor de ltedonte latende rondgaan, tegen den anderen zeide:<br />
«Welk eene menigte volks ligt daar toch op den grond; ik geloof dat<br />
het Engelschen zijn;» waarop de andere antwoordde: «hoe zou dat<br />
mogelijk zijn? Het zal ons volk zijn.» Dan, de eerste bij zijn vermoeden<br />
blijvende, op grond dat de Franschen niet voor, maar naast<br />
de Redoute bivouakcerden, had hij Kolonel Gillespie, het raadzaam<br />
gevonden, het teeken tot den aanval te geven, alvorens die Officier<br />
tijd had, ten gevolge van zijn vermoeden, de half-slapende soldaten te<br />
waarschuwen. — Buitendien weet men nog van een Kapitein die, met<br />
zijne Compagnie, in de gracht der Redoute No. 3 (om welke redenen<br />
en of dit op last of niet geschiedde is onbekend) dien nacht gebivouakcerd<br />
had, dat de vijand, hem reeds bij de kraag gegrepen en gevangen<br />
genomen had, toen hij, op het hooren van Iloerah! daaruit<br />
wilde komen. »
390 TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
verwarring in het kamp. Die vermeestering<br />
kostte den overwinnaar onderscheidene Officieren<br />
en soldaten.<br />
Intusschen was Kolonel Gibbs, aan het hoofd<br />
der Grenadiers van drie Regimenten, de brug van<br />
de Slokkan overgetrokken, en ontving bevel de<br />
Redoute No. 2 aan te tasten. In weerwil van een'<br />
verschrikkelijken vuurregcn, welke de redoute<br />
braakte, snelden die dapperen met de bajonet daar<br />
tegen in, doch naauwelijks waren zij er binnen of<br />
eene geweldige ontploffing verduisterde de lucht<br />
en deed het gcheele kampement daveren. — De<br />
Redoute No. 2, in den regtschen hoek van het<br />
voorfront, had tot Bevelhebber de Majoor der<br />
Artillerie Mulder. Hij was in 1793 als konstapel<br />
in Indie gekomen, toonde te zijn een militair van<br />
bekwaamheid en moed, en was tot Kapitein opgeklommen,<br />
toen hij in 1809 door Daendels werd<br />
opgemerkt, wiens goedkeuring hij door stipte naauwkeurigheid<br />
in de dienst en door het handhaven der<br />
krijgstucht verwierf. In 1809 werd hij door den<br />
Gouverneur-Generaal bevorderd tot Lt. Kolonel<br />
rang op dien van Kapitein volgende, en in 1810<br />
tot Majoor bij het wapen der Artillerie. — Dewijl<br />
hij en zijne onderhebbenden bij de komst van<br />
Janssens dien m<strong>org</strong>en, behalve de wachthebbende<br />
manschappen, nog in diepe rust lag, liet de Opperlandvoogd,<br />
den kommandant der Redoute roepen<br />
om te weten, waarom zijne bevelen niet volbragt<br />
waren. Hoe zeer het antwoord eenvoudig luidde<br />
dat hij geene orders ontvangen had, meenen sommigen<br />
dat, bij Mulders hoogst kiesche krijgsmanseer,<br />
die teregtwijzing — hoezeer hij geheel buiten<br />
schuld was -- hem met wrok had vervuld, en dit
TWAALFDE HOOFDSTUK. 391<br />
als de reden moet worden aangemerkt dat, toen<br />
de Engelschen, in weerwil eener dappere verdediging,<br />
naar binnen drongen, hij zich met vriend<br />
en vijand, had in de lucht laten springen. Niet<br />
onmogelijk is het dat deze omstandigheid er toe<br />
heeft bijgedragen; maar toch, het was bekend dat<br />
hij meer dan eens gezegd had, dat zijn' punt van<br />
eer hem niet toeliet, zich aan een vijand over te<br />
geven; ook had hij, nog twee dagen te voren,<br />
gezegd dat de Engelschen hem nooit levend in<br />
handen zouden krijgen. Onder zijne bevelen was,<br />
in de Redoute, zijn' vriend Kapitein Osman, die<br />
zich in gelijkervoege had uitgelaten, en eenstemmig<br />
met hem dacht. Toen nu de Engelschen de Redoute<br />
binnen drongen, hield Mulder woord. — Eene<br />
verschrikkelijke uitbarsting verspreidde algemeene<br />
ontzetting. De Redoute No. 2 was met verdediger<br />
en aanvaller in de lucht gevlogen. Brokken van<br />
gebouwen, affuiten en dergelijke, maar ook geblakerde<br />
, verminkte, verscheurde ligchamen, van<br />
Engelschen en Franschen werden in allerlei rigting<br />
door het luchtruim geslingerd, en de bloederige,<br />
lillende ledematen, onkenbaar vaak tot welke natie<br />
het slachtoffer behoorde, vielen op Fransche en<br />
Engelsche krijgslieden neder. Aangestoken granaten<br />
sisten door de lucht, en sprongen in stukken,<br />
daar zij, naar alle kanten heen geworpen, het<br />
r voor de levenden, slechts hielpen vergrooten.<br />
Van de aanvallers, die nog niet binnen de Redoute<br />
waren, werden de meesten op merkelijken afstand<br />
heen geslingerd. Drie Engelsche Kapiteins en de<br />
meeste Grenadiers verloren het leven. Kolonel<br />
Gibbs en vele zijner Officieren waren gewond. —<br />
Eene doodsche, verschrikkelijke stilte volgde op de
392 TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
ontploffing. De Engelschen stonden versuft, verplet.<br />
Niemand hunner wist wat nu volgen zoude, en<br />
meende dat nog meerdere kraters, hare vuur-brakende<br />
muilen zouden openen.<br />
Men houdt het voor ontwijfelbaar dat, wanneer<br />
de Gouverneur-Generaal zijne troepen bijeen hadde<br />
gehad, overeenkomstig de door hem gegevene<br />
bevelen, en hij hadde gebruik weten te maken<br />
van de oogenblikkelijke verbijstering, verdooving,<br />
ja verlamming, welke zich van de Engelschen had<br />
meester gemaakt, hij hen met onstuimigheid zou<br />
hebben aangetast. Alsdan hadde hij zijne vijanden<br />
niet alleen met groot verlies uit de versterkte legerplaats<br />
kunnen verdrijven, maar ze welligt voor<br />
zich heen kunnen jagen, en tot eene overhaaste inscheping,<br />
met verlies van veel dooden en gevangen,<br />
kunnen noodzaken. Dit waren schoone vruchten<br />
geweest de heldhaftige opoffering van Mulder en<br />
Osman waardig!<br />
Doch helaas! Waarschijnlijk was men aan de zijde<br />
van de verdedigers evenzeer verbluft en versuft<br />
als aan de zijde der aanvallers. Het schijnt zelfs dat<br />
de laatsten het eerste weder tot zich zelven kwamen<br />
en tot de bewustheid van den hagchelijken<br />
oogenblik, waarin zij zich bevonden. Janssens hadspoedig<br />
zijne kalmte herkregen; maar een gedeelte<br />
der troepen was nog niet uit hunne logementen<br />
aangerukt. Hij had dus weinigen te zijner beschikking.<br />
Dezen deed hij het vuur openen tegen<br />
de brug over de Slokkan. Ook eenige troepen van<br />
de reserve tegen de Redoute N<strong>°</strong>. 4 zijnde opgerukt,<br />
geraakten dezen daardoor in verwarring. Kolonel<br />
Wood kwam intusschen over de brug, dien nacht tot<br />
den uitval geslagen, het noorderfront binnen rukken.
TWAALFDE HOOFDSTUK. 393<br />
De Generaal Jumel deed daartegen de ruiterij<br />
instormen, doch gaf een oogenblik daarna, de<br />
te zijner beschikking gekomene infanterie het bevel<br />
om tegen het corps van Wood, op te rukken.<br />
Op die wijze geraakte zijne kavallerie tusschen<br />
twee vuren, zoodat de verwarring aan de fransche<br />
zijde steeds grooter werd. De Redoute N<strong>°</strong>. 1,<br />
half vernield door het vijandelijke vuur, werd aangetast<br />
door den Luitenant Kolonel Mac-Leod; goed<br />
verdedigd, doch met dapperheid aangevallen, kostte<br />
de ver meestering den Bevelhebber, die zijne troepen<br />
aanvoerde, het leven.<br />
Janssens begon te ontwaren dat er aan geen<br />
behoud van het kamp, van wege de algemeen<br />
heerschende verwarring onder zijne manschappen,<br />
meer te denken viel. Hij besloot tot den terugtogt.<br />
Vrij goed gedekt door de reserve, onder den Brigadier<br />
Von Lutzow, werd de terugtogt aangevangen, toen<br />
de Engelsche Majoor Yule Kampong Maleyoe aantastte,<br />
alwaar de Kolonel Bonelle zich genoodzaakt<br />
vond, de Jagers, die de brug naar het kamp<br />
moesten verdedigen, binnen hetzelve, terug te<br />
trekken, en de brug in brand steken. Door aangevoerd<br />
geschut wist Yule het geheele verbranden<br />
van de brug voor te komen, zoodat een gedeelte<br />
zijner manschappen of door middel van de overblijfselen<br />
der brug of al zwemmende in het kamp<br />
kwamen en de Redoute N<strong>°</strong>. 7 bestormden. Daar<br />
deze Redoute aan de Westzijde, en Redoute N". 6<br />
aan de Oostzijde, den weg naar Buitenz<strong>org</strong>, langs<br />
welke de retraite plaats had, moest verdedigen,<br />
moest onder de terugtrekkende troepen verwarring<br />
geboren worden. Weldra werd de geregelde terugtogt<br />
geheel onmogelijk. De verwarring nam toe.
394 TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
Des m<strong>org</strong>ens omstreeks zeven ure, op den 26 n van<br />
Oogstmaand, verliet de Opperlandvoogd het versterkte<br />
kamp Meester-Cornelis, en naauwelijks was<br />
hij daar buiten of een deel der ruiterij, kaissons<br />
der rijdende artillerie en een aantal buffelkarren<br />
met vrouwen, kinderen en bedienden, allen in<br />
groote verwarring voor den vijand vlugtende, wierpen<br />
zich als dolzinnigen op de infanterie, welke,<br />
onder den Kolonel Van Diermen, Janssens met<br />
zijn staf verzelde. De soldaten, zochten zich nu<br />
zoo goed mogelijk te redden, luisterden niet langer<br />
naar hunne officieren, maar namen links en regts<br />
de vlugt, in zoo groote ontsteltenis, dat niet weinigen,<br />
zonder een schot to doen of het minst aan<br />
verdediging te denken, zich door de najagende<br />
vijandelijke dragonders lieten neersabelen, of door<br />
een pistoolschot om het leven lieten brengen.<br />
De Engelsche dragonders, op hunne schoone<br />
paarden, grooter dan Makassaarsche, met Kolonel<br />
Gillespie aan hun hoofd, vervolgden den vlugtenden<br />
vijand tot aan Tandjong-Oost. Om negen ure<br />
was de verwarring volkomen. Die de vijand inhaalde<br />
werden neergesabeld of gevangen genomen.<br />
Alles, wat de vlugt eenigermate kon belemmeren,<br />
werd weggeworpen. Menig soldaat lag, door de<br />
razende buffels vertreden of door de buffelkarren<br />
of door de munitie-wagens verminkt, met gekneusde<br />
ledematen ter neder, of wel door vermoeijenis en<br />
dorst versmagtend aan den weg, waar velen door<br />
de Dragonders gevonden we'rden.<br />
De overwinning was volkomen. Het getal krijgsgevangenen<br />
bedroeg ongeveer 6000, waaronder 250<br />
Officieren van alle rangen f 2 Adjudanten van den<br />
Gouverneur-Generaal en twee Brigadiers. Bijna was
TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
395<br />
Janssens zelf in hunne handen gevallen. Volgens<br />
Engelsche berigten *), verloor de overwinnaar ongeveer<br />
duizend man aan dooden en gewonden,<br />
waaronder een vijftigtal officieren, en eenige<br />
hoofd-officieren. Zeer groot was de buit: Binnen<br />
de werken van Meester-Cornelis 280 meestal metalen<br />
stukken; — het pakhuis met specerijen, dat<br />
Daendels had gemeend buiten 'svijands bereik te<br />
hebben geplaatst te Eustenburg, en waaromtrent<br />
de order tot in brand steking door de verwarring<br />
niet was ten uitvoer gelegd ; — groote hoeveelheden<br />
leeftocht, ammunitie, tafelzilver en andere zaken<br />
van waarde in menigte, geraakten in handen der<br />
Engelschen.<br />
Des namiddags bereikte de Gouverneur-Generaal,<br />
verzeld van de Brigadiers De Koek, Von Lutzow<br />
en eenige andere Officieren, met weinige dragonders,<br />
Buitenz<strong>org</strong>. In den loop van den avond<br />
verzamelden zich rondom den Landvoogd meerdere<br />
officieren, en verstrooide manschappen. Ook de<br />
Generaal Jumel verscheen, die in tegenwoordigheid<br />
van vele officieren door Janssens, van regtstreeksch<br />
pligtverzuim werd beschuldigd, als hebbende<br />
door het niet nakomen der bevelen van den<br />
vorigen avond zich althans aan de aanvankelijke<br />
verwarring schuldig gemaakt. Ook de Leden van<br />
de Hooge Kegering en andere hooge Ambtenaren,<br />
kwamen dien avond te Buitenz<strong>org</strong>. Aan de<br />
l) De Engelsche berigten spreken van hunne zijde maar van 5000<br />
gevangenen. De Veldlorjl op Java, blz. 105, zegt dat de Engelschen<br />
hadden 521 man dooden en gekwetsten, waaronder 48 Officieren. Gevangen<br />
geraakten de Brigadiers Gaup en Jauffret, de Kolonels Bonclle,<br />
Van Diermen, Cannacrts en Möllenbcek. Onder de dooden telde men<br />
den Kolonel L' Ecrevissc. — Kapitein Osman wordt door den Heer<br />
MlJER hlz. 346 genoemd Horsman.
396 TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
laatsten werd door den Gouverneur-Generaal vergund<br />
naar hunne woningen terug te keeren.<br />
In den avond van dienzelfden dag, kwam een<br />
Adjudant van Lord Minto bij den Landvoogd, om<br />
het eiland op te eischen, in last hebbende de gunstigste<br />
voorwaarden aan te bieden. Deze ontving<br />
de boodschap in tegenwoordigheid van de Brigadiers<br />
De Koek en V. Lutzow, en gaf een weigerend<br />
antwoord, onder bijvoeging: «niet in onderhandeling<br />
tot de overgave te zullen treden zoo lang<br />
hij nog een soldaat overig had.» Aan de andere<br />
personen die bij hem waren, gaf hij daarvan kennis,<br />
zeggende, aan den Keizer te hebben beloofd<br />
« niet te zullen capituleren, zoo lang ik niet tot het<br />
alleruiterste gebragt was, en ik zal mijn woord<br />
houden. Ik ben ongelukkig, maar wil mij niet<br />
misdadig maken.»<br />
Op het meer en meer aankomen van troepen,<br />
werden die onder den Kolonel Van Motman gesteld,<br />
doch hoezeer Janssens begreep dat, bij het aanbreken<br />
van den volgenden dag, dat getal wel tot<br />
1200 à 1500 zou zijn aangegroeid, gelastte hij den<br />
Brigadier Von Lutzow, van do positie te Buitenz<strong>org</strong><br />
al het geschut te doen vernagelen; voorts het<br />
buskruid en wat den vijand dienen kon, te doen<br />
vernielen.<br />
Des m<strong>org</strong>ens van den 27<strong>°</strong> vroegtijdig, vertrok<br />
de Opperlandvoogd met zijne Adjudanten en andere<br />
officieren, den Secretaris-Generaal Veeckens, ook<br />
Ambtenaren van de Secretarie, naar Tjiseroa, 20<br />
palen aan de andere zijde van den Megamedong.<br />
Aldaar nam hij afscheid van de leden der Hooge<br />
Regering, en begaf zich naar Tjanjoor. Van daar<br />
zond hij de beide Auditeurs, verzeldvan twee zijner
TWAALFDE HOOFDSTUK. 397<br />
Adjudanten Coudère en Dibbetz, naar Soerabaya ten<br />
einde zich in te schepen en de noodlottige tijding aan<br />
den Keizer te brengen. Op den 8 n van Herfstmaand<br />
ontsnapten de twee fregatten aan de waakzaamheid<br />
der Engelschen, die Soerabaya blokkeerden, en<br />
kwamen behouden in Europa.<br />
Van Tjanjoor had hij bevelen gezonden, naar de<br />
beide Vorstenhoven, en aan de inlandsche Eegenten,<br />
ook in den Oosthoek, om hunne Contingenten<br />
troepen, ten spoedigste op Samarang of Soerabaya<br />
te rigten. Ook het Legioen van Prang Wedono<br />
werd opgeroepen. Onder weg had hij overal bevel<br />
gegeven om de zwervende troepen van leeftocht<br />
te voorzien en naar Samarang te zenden. Voor de<br />
leeftocht van de manschappen, die van Buitenz<strong>org</strong><br />
zouden komen, moest mede gez<strong>org</strong>d worden.<br />
Van Motman verliet Buitenz<strong>org</strong>, eenige uren<br />
na Janssens, met wat hij aan Officieren en manschappen<br />
had kunnen bijeen krijgen. Jumel sloot<br />
zich daaraan. Nog dienzelfden dag werd Buitenz<strong>org</strong><br />
door Kolonel Gibbs bezet, die er meer dan<br />
40 stukken geschut vond. — Van daar op den<br />
togt over Tjiseroa naar Tjipannas ontmoette die<br />
kleine hoop, inlandsche soldaten, die weigerden<br />
langer dienst te doen, den ingezetenen lastig vielen<br />
en zich aan ongebondenheden schuldig maakten.<br />
Zelfs Europesche soldaten gedroegen zich op gelijke<br />
wijze, weigerden gehoorzaamheid aan hunne officieren,<br />
en sloegen tot openlijke muiterij over. De<br />
huizen der rustige ingezeten werden beroofd en<br />
zelfs verbrand. De soldaten die men bijeen houden<br />
kon, kwamen met een betrekkelijk groot getal<br />
Officieren, den 31 n van Oogstmaand te Soemadang.<br />
Dewijl de troepen aldaar zouden uitrusten, begaf
398 TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
zich de Kolonel Starrenburg, met een zestigtal<br />
Officieren, op weg en bereikte den 6 n van Slagtmaand<br />
Samarang.<br />
Op den 3 n verliet Jumel die plaats, verzeld van<br />
den Lt. Kolonel Knotzer, die hem wel wilde van<br />
dienst wezen, van wege zijne onbekendheid met het<br />
Hollandsen en Maleisch. Zij bereikten Cheribon<br />
den volgenden dag, juist toen de Kommandant het<br />
fort, zonder een enkel schot te doen, had overgegeven,<br />
en de Landdrost Waterloo, het verdrag<br />
had geteekend. In dier voege vielen die beide<br />
Hoofd-Officieren in krijgsgevangenschap. — De<br />
Majoor Le Blanc volgde hen en geleidde eenige<br />
wagens met geld. In de nabijheid van Cheribon<br />
gekomen, werd hij door een detachement Engelschen<br />
ontmoet, waaraan hij zich overgaf, na vooraf aan<br />
Officieren en manschappen de soldij te hebben uitgereikt.<br />
— Toen de Engelschen langs denzelfden weg<br />
te Soemadang kwamen, verspreidden zich de troepen,<br />
welke er nog waren, en de Officieren vielen den<br />
vijand in handen. — Zoo volgde de eene ramp op<br />
de andere, ten gevolge van gebrek aan krijgstucht<br />
en vastberadenheid onder de Officieren.<br />
Drie Engelsche fregatten, welke van Mauritius<br />
vertrokken waren om de vloot, tegen Java bestemd, op<br />
te zoeken, hadden, tot het voorkomen van tijdverlies,<br />
den steven naar Straat Balie gewend. Den 13 n<br />
van Oogstmaand zeilden zij die Straat binnen,<br />
en om de Oost langs Madura, waar zij een paar<br />
Officieren met eenige matrozen naar wal gezonden<br />
hebbende, om inlichtingen in te winnen, dezen<br />
gevangen genomen werden. Zij hielden zoo veel<br />
doenlijk langs de Javasche kust, waar zij op verschillende<br />
plaatsen door hunne verschijning angst
TWAALFDE HOOFDSTUK. 399<br />
verspreiden. Zij bereikten de vloot op den 20 n van<br />
Oogstmaand.<br />
In het Engelsche hoofdkwartier werd besloten,<br />
aan de landzijde voorloopig niet verder door te<br />
dringen, dan Buitenz<strong>org</strong>; maar omtrent de verdere<br />
operation was men het niet eens tusschen de Landen<br />
Zeemagt. De Admiraal Stopford vond het<br />
noodzakelijk, voor de kentering van de Mousson,<br />
zijne vloot te Soerabaija in veiligheid te brengen.<br />
Dus was die van oordeel dat de eerste operatien<br />
tegen Soerabaija en fort Lodewijk moesten gerigt<br />
worden, Sir Samuel Auchmuty wilde liever bij<br />
Samarang ontschepen, hebbende vernomen, dat de<br />
Gouverneur-Generaal Janssens, daar aanzienlijke<br />
strijdkrachten verzamelde, en voornemens was, bij<br />
voorkomende rampen naar het binnenland de wijk<br />
te nemen. Om beiden genoegen te geven, werd<br />
door Lord Minto vo<strong>org</strong>esteld twee fregatten naar<br />
het eiland Madura, en eenige mindere vaartuigen<br />
langs de kust te zenden. De hoofdmagt, welke<br />
om de Oost onder zeil ging en uit het grootste<br />
gedeelte der scheepsmagt bestond, zou naar omstandigheden<br />
handelen.<br />
In dier voege gebeurde het dat eenige kononeerbooten,<br />
welke de monding der Indramayoe moesten<br />
verdedigen, door de Engelschen reddeloos geschoten<br />
en vermeesterd werden. In dier voege was het<br />
dat de Engelschen voor Cheribon het anker lieten<br />
vallen, en gemakkelijk meester werden van eene<br />
plaats, welke, door hare ligging, Janssens te<br />
Samarang zijnde, van veel gewigt konde worden. —<br />
Ook het fort te Tagal gaf zich den vijand over.<br />
De beide naar Madura afgevaardigde fregatten de<br />
Frances Drake onder Kapitein Harris en de
400 TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
Phaeton onder Kapitein Pelle w, kwamen den 28"<br />
van Oogstmaand onder het eilandje Poeteran, door<br />
eene straat van de Maduresche kust gescheiden,<br />
en nabij de hoofdplaats van den Sultan van Soemanap.<br />
Met de sloepen landden zij des nachts aan<br />
de rivier Maringan, waar aan de monding een<br />
klein fort gelegen was, dat door hen zonder gerucht<br />
te maken, overrompeld werd. De gezaghebber<br />
O Vos, gevestigd in de stad Soemanap, een<br />
weinig hooger op aan de rivier, waar ook de<br />
Sultan zijn verblijf houdt, van de tegenwoordigheid<br />
des vijands de lucht gekregen hebbende, verzamelde<br />
200 koppen welke nogtans tegen de Engelschen<br />
niet bestand waren. Zij gedroegen zich echter<br />
onverschrokken op het voorbeeld van hunnen aanvoerder,<br />
die, met de sabel in de vuist, gevangen<br />
genomen werd; 140 van de zijnen werden gedood<br />
of gewond ').<br />
Dadelijk na zijne komst te Samarang, hield de<br />
Gouverneur-Generaal zich bezig met het bijeenbrengen<br />
van troepen en met het uitkiezen van<br />
eene plek tot het aanleggen van versterkingen,<br />
dewijl de stad zelve tot verdediging niet geschikt<br />
was. Ingevolge de aanwijzing van den Brigadier<br />
Van Winckelman, Bevelhebber van het District<br />
Samarang, werd eenige palen ten Zuiden<br />
van Samarang een geschikt punt gevonden, ten<br />
Oosten der rivier en in het gebergte gelegen. De<br />
1) Zie Véldlogt op Java, bl. 122 in de noot, do brief van C. Vos<br />
aan zijnen broeder A. Vos te Dordrecht. Ook het getuigenis wegens<br />
zijne dapperheid van Janssens, is aldaar te vinden. De Engelscho<br />
berigten spreken van 4500 man, waaronder twee-derde met geweren<br />
gewapend, GO Artilleristen en vier vcldstukken. Heeds op zich zelf<br />
genomen, is een zoo groot getal manschappen onwaarschijnlijk, terwijl<br />
het bcrigt van Vos de waarschijnlijkheid voor zich heeft.<br />
r
TWAALFDE HOOFDSTUK. 401<br />
Brigadiers Von Lutzow en Van Winckelman en<br />
de Majoor der Genie Schultze, werden met de<br />
werkzaamheden belast. Maar de verlamming, ten<br />
gevolge der geleden verliezen, vertoonde zich bereids,<br />
alzoo het den Landdrost Middelkoop zeer<br />
moegelijk viel het benoodigde getal inlanders voor<br />
de aardwerken enz. te krijgen. Bij het dorp<br />
Seron dol werden de batterijen aangelegd, een<br />
weinig achterwaarts het Hoofdkwartier en wat meer<br />
Zuidwaarts in het gebergte, te Oenarang, werden<br />
de ambtenaren geplaatst.<br />
Weinige dagen na Janssens, kwam de Administrateur<br />
Thalman met een gedeelte der Gouvernements-gelden,<br />
en de Secretaris der weeskamer te<br />
Batavia Steyn-Parvé, hebbende de onder zijne berusting<br />
zijnde gelden behouden. Voor zoo veel de<br />
penningen der weeskamer betrof, moest de Secretaris<br />
, bij het verlaten van Samarang, te dier plaatse<br />
achter blijven, om zich met de gelden onder de<br />
bescherming der Engelschen te plaatsen.<br />
De gevorderde hulptroepen, ook van het eiland<br />
Madura, waren naar de berigten op weo-; maar<br />
alles ging thans niet enkel met de gewone traagheid<br />
in dergelijke gevallen, maar zelfs met aan<br />
onwil grenzende langzaamheid. Ingevolge vroeger<br />
gemaakte beschikkingen, moest overvloed van leeftocht<br />
worden aangevoerd om de aangelegde magazijnen<br />
ruim te voorzien; dat aanvoeren geschiedde<br />
echter zoo schoorvoetend en in zoo geringe hoeveelheid,<br />
dat het naauwelijks toereikend was voor<br />
eenige dagen. — Bamboes en andere benoodigdheden,<br />
zoude men evenmin in genoegzame hoeveelheid<br />
hebben bekomen, zonder het afbreken van<br />
gebouwen te Bodjong, en de woningen van de<br />
20
402 TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
inlanders, die ze verlaten hadden, om de wijk<br />
naar het binnenland te nemen.<br />
Behalve de 700 koppen, die men voor de verdediging<br />
had bijeen gekregen, wachtte men nog<br />
manschappen van het verstrooide leger; daarenboven<br />
2000 man van het eiland Madura, 6000 man uit<br />
de Vorstenlanden en anderen uit de Oosthoek. —<br />
Het Legioen van Prins Prang-Wedono, sterk<br />
2000 man, verscheen, doch bestond uit slecht geoefende<br />
manschappen, die nimmer in het vuur<br />
geweest waren. — De beide Brigadiers Von Lutzow<br />
en Van Winckelman vertrokken naar Salatiga,<br />
om do troepen des Keizers op den 6 n van Herfstmaand<br />
onder hunne bevelen te nemen. Helaas 1<br />
wat vonden zij? Een hoop van 2400 à 2500 man,<br />
deels met geweld uit hunne dorpen opgeligt en<br />
voortgedreven, velen te paard, meerendeels enkel<br />
gewapend met kris en piek, en enkele honderd<br />
koppen met allerlei schietgeweer. De Bevelhebbers ,<br />
allen hoogere en mindere hoofden, allen met een'<br />
grooten sleep van nutteloos volk, slechts bestemd<br />
om vertooning te maken, en tegenover een' vijand<br />
meer tot last dan tot hulp. Er schoot niets anders<br />
overig dan ze aan te nemen en te trachten, door<br />
het plaatsen van eenige Europesche Officieren, ze<br />
bruikbaar te maken. Wel hadden ze, waren het<br />
onversaagde knapen geweest, op hunne kleine<br />
Javaansche paardjes, in gesloten kolonne, met de<br />
lans vooruit, onder hun vervaarlijk krijgsgeschreeuw,<br />
op een vijand instormende, van veel nut kunnen<br />
wezen; het was echter te voorzien dat, bij het<br />
eerste vuur der infanterie, zij uit elkander zouden<br />
stuiven, en in hun eigen leger, verwarring veroorzaken.<br />
— Tc Jamboe, eenige uren van daar,
TWAALFDE HOOFDSTUK. 403<br />
zoude men de hulptroepen van den Sultan vinden,<br />
doch men vond niets, en op den weg naar Djokjokarta,<br />
waren nog geene manschappen in aantogt.<br />
Zoo veel de tijd en de voorhanden middelen toelieten,<br />
zocht men de gunstige stelling, welke ingenomen<br />
was, en welke men, met geschikte troepen, een<br />
talrijker vijand, gerustelijk konde tarten, zoo veel<br />
doenlijk te versterken en de punten, langs welke<br />
die genaderd konde worden, tegen een overval te<br />
voorzien, waartoe spaansche ruiters en steenen borstweringen<br />
dienstbaar waren. Ten Westen van Samarang<br />
werd de kust onderzocht en bevonden dat,<br />
tot op onderscheidene palen afstands, voor den<br />
vijand geene gelegenheid tot landing bestond.<br />
Men begreep derhalve dat de vijand eene landing<br />
te Samarang zelf zoude beproeven; aan eenige<br />
gewapende praauwen werd last gegeven in scherpe<br />
uitkijk niet te verflaauwen. Zij stonden onder de<br />
bevelen van den Kolonel en Havenmeester Muller.<br />
Te Batavia werd door de Engelschen een aantal<br />
troepen ingescheept; Sidaijoe was het doel, ten<br />
einde van Straat Madura meester te worden en<br />
zich den weg naar Soerabaija te banen. Den 5"<br />
van Herfstmaand verliet de vloot de reede van<br />
Batavia. Op de hoogte van Cheribon vernam<br />
Generaal Auchmuty, door een' onderschepten brief,<br />
dat Janssens zich te Samarang gevestigd had ten<br />
einde zich aldaar te verdedigen en, in gevalle van<br />
nood, op Soerakarta terug te trekken. Nu werd<br />
besloten tot eene landing te Samarang, ten einde<br />
Janssens naar het binnenland terug te dringen, of<br />
hem in allen gevalle in het oog te houden, opdat<br />
van zijne zijde geene versterking naar Soerabaija,<br />
mögt worden gezonden.<br />
26*
404 TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
Op den 9 n verschenen eenige schepen voor Samarang,<br />
wier getal den volgenden dag tot dertien<br />
zeilen was aangegroeid, waaronder vier schepen<br />
van linie. Des namiddags van den 10 n kwam,<br />
onder parlementaire vlag, naar den oever de Adjudant-Generaal<br />
Agnew, die reeds vroeger meermalen<br />
blijken gegeven had, tot zoodanige zending<br />
bijzonder geschikt te zijn '). Hij kwam met eenc<br />
schriftelijke opeisching en vertrok met eene schriftelijke<br />
weigering. Dien nacht werden, door barkassen<br />
en sloepen , do gewapende praauwen aangetast,<br />
doch door Müllers waakzaamheid viel geen<br />
dier vaartuigen in vijands handen.<br />
Des avonds van den 10n van Herfstmaand werd<br />
bereids een begin gemaakt met de ontruiming van<br />
Samarang, en de maatregelen tot geheele ontruiming<br />
werden genomen, in dier voege dat, toen dien nacht,<br />
de vijand een aanval deed op de haven, de ontruiming<br />
verder werd voortgezet en voor het aanbreken<br />
van den volgenden m<strong>org</strong>en 'was afgeloopen<br />
In de stelling van Serondol was evenwel zoo slecht<br />
voor het noodige z<strong>org</strong> gedragen, wat strekken kon<br />
om den moed van den soldaat staande te houden,<br />
dat veel eerder alles te zamen liep om allen ijver<br />
bij hem uit te dooven en hem te ontmoedigen.<br />
l) Allezins te regt wordt te dezer plaatse bij den Hertog van<br />
SAKSEN-WEIMAK-EISENACH , Veldlogt op Javahli. 125, gelezen: u Do<br />
Engelschen zijn groote voorstanders van parlemcntércn, omdat zij door<br />
deze wijze van gemeenschap dikwerf in de gelegenheid gesteld worden,<br />
zeer belangrijke herigten en aanwijzingen in te winnen.» — «Er<br />
konden bij de Engelschen gecne gegronde voorwendsels bestaan om,<br />
dadelijk hij hunne aankomst voor Samarang, hunne tegenpartij op te<br />
.cischcn. En evenwel, onder den schijn eener zoodanige zending, vertrokken<br />
er van hunne Officieren naar de stad, om naar den staat van<br />
zaken onderzoek te doen. Zij vernamen dan ook,» enz,,
TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
405<br />
Zeer gering was de voorraad en de militair zag<br />
geene kans zich levensbehoeften of versnaperingen<br />
aan te schaffen ; evenmin was er voor paardenvoeder<br />
gez<strong>org</strong>d ; er waren geen hutten voor den nacht, die<br />
door den soldaat onder den blooten hemel moest _<br />
worden do<strong>org</strong>ebragt.<br />
Van den Sultan waren eindelijk hulpbenden, een<br />
even ongeregelde hoop als die van den Keizer,<br />
aangekomen. ' Dezen vormden den linker vleugel<br />
van de stelling, die van den Keizer de rregter<br />
vleugel. Het midden werd bezet door het legioen<br />
van Prang-Wedono. In de tweede linie had men<br />
het onlangs aangeworven Legioen van den Kolonel<br />
Von Franquemont en het Samarangsche Garnisoens-<br />
Bataillon. In alles telde men met de inlandsche<br />
manschappen van Samarang 8350 koppen , waarbij<br />
op den 14 n nog kwam de Luitenant-Kolonel Bartlo<br />
met 500 man, gewis de beste troepen van het<br />
geheel ') tIoe weinig staat er op die krijgsmagt<br />
o-emaakt kon worden, heeft men bereids kunnen<br />
nagaan. Alleen op de Artilleristen, hoe gering ook in<br />
getal voor de 22 stukken van verschillend kaliber,<br />
kon gerekend worden.<br />
Eerst des namiddags van den 12" ontwaarden de Engelschen<br />
dat de stad verlaten en de batterijen zonder<br />
geschut waren. Dien avond landde Kolonel Gibbs en<br />
bezette de stad, zonder den minsten tegenstand te<br />
l) In VeUlogt op Java staat op de schetskaart der stelling op do<br />
Hoogten van Jatty, opgegeven 6000'man van Solo en den Mataram;<br />
1500 van Prang-Wcdono en in alles 8200 koppen. Bij den Heer<br />
Mr. P. MIJEB bedragen de manschappen van de Vorstenhoven 5000,<br />
van het Regentschap van Samarang 1000, van Prang-Wedono 1400,<br />
in alles 8350 man, waarbij later de 500 man van Bartlo geteld<br />
moeten- yorden.
406 TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
ontmoeten. Sir Samuel Auchmuty had in alles<br />
slechts 1600 man, met zes veldstukken, dewijl de<br />
overige troepen aireede naar Straat Madura waren<br />
do<strong>org</strong>ezeild. Hij echter telde geen 600 Sepoys en<br />
de overigen allen Europesche troepen. De Sepoys<br />
konden opwegen tegen de beste troepen van zijne<br />
tegenstanders; daarbij kwam aan de eene zijde de<br />
moed, aangevuurd door overwinning, aan de andere<br />
zijde moedeloosheid door nederlaag veroorzaakt. Bovendien<br />
waren dezen, door de weinige z<strong>org</strong> voor hunne<br />
behoeften gedragen, van lusteloosheid neergedrukt,<br />
zoodat er van tijd tot tijd manschappen waren die<br />
zich heimelijk te zoek maakten. Zonder die omstandigheden,<br />
ware het eene groote roekeloosheid<br />
geweest aan de Engelsche zijde om, met zoo weinig<br />
manschappen en slechts 6 stukken geschut, zich te<br />
ontschepen om den vijand aan te tasten. Hadde<br />
Admiraal Stopfort niet gemeend dat de gelande<br />
troepen enkel dienen moesten om den vijand in het<br />
oog te houden, dan ware het van hem onverantwoordelijk<br />
geweest, om, zoo als hij deed, den 15n<br />
het anker te ligten en naar Sidaijoe te stevenen.<br />
Terwijl Sir Samuel Auchmuty bezig was zich<br />
met zijne manschappen te Samarang in te rigten<br />
en de omstreken te doen verkennen, kwam, des<br />
nachts van den 13» op den 14", de Luitenant Keisig<br />
en wat later de Kapitein-Adjoint Holij, als<br />
verraders overloopen. Nu ontbrak het den Bevelhebber<br />
niet aan voor hem onbetaalbare berigten.<br />
Tot daartoe was hij niet blind geweest voor den<br />
hagchelijken toestand waarin hij zich bevond, en<br />
wel door eigen toedoen. — Ook in andere opzigten<br />
verbeterde zich de stand van zaken voor Janssens<br />
niet, dewijl de desertie onder de manschappen van
TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
407<br />
den Keizer en den Sultan sterk toenam; zelfs de<br />
meeste Boeginezen, op welke men als artilleristen<br />
vooral gerekend had, maakten zich den 15» te zoek.<br />
Dien avond stelde zich Kolonel Gibbs in beweging,<br />
en bevond zich, bij het aanbreken van den<br />
dag op den 16 , voor de vijandelijke stelling. De<br />
vijand was bijzonder gunstig geposteerd op een heuvelachtig<br />
terrein, en zoodanig dat. den Engelschen<br />
niets overig schoot dan een' aanval in front. Met<br />
den dag begon de aanval tegen den linker vleugel ;<br />
daar werd de aanvaller geruimen tijd staande gehouden,<br />
tot dat de zes stukken hunnen vijand<br />
begroeten konden, en de geheele linie door een<br />
goed onderhouden geweervuur werd aangetast. Eerst<br />
toen de aanval plaats had, opende men van de<br />
fransche zijde het vuur, en naauwelijks waren<br />
eenige manschappen gevallen of het Legioen van<br />
Prang-Wedono nam de vlugt. De Javanen van<br />
de beide vleugels volgden dat voorbeeld en vloden,<br />
zoo hard hunne paarden loopeu konden;<br />
zij bragten de in tweede linie gestelde troepen<br />
in verwarring , en sleepten die in hunne vlugt mede.<br />
Daar bevonden zich Officieren bij hunne stukken,<br />
moeite doende om ze onbruikbaar te maken, bij<br />
welken arbeid zij, door de Engelschen, overvallen<br />
en afgemaakt of gevangen genomen werden. Anderen,<br />
die hunne vlugtende lafaards met geweld<br />
zochten bijeen te houden en tot hunnen pligt te<br />
brengen, vielen door de handen dier ellendelingen.<br />
De Opperlandvoogd, met eenige Officieren van<br />
zijnen staf en de Brigadier Von Lutzow, stonden<br />
als beseffeloos deze ordelooze vlugt na te staren,<br />
blootgesteld aan het vijandelijke geweervuur. Janssens<br />
trok, van twaalf of vijftien officieren omringd,
408 TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
terug op het fort Oenarang terwijl twee stukken<br />
rijdende artillerie, onder den Lieutenant Beauchat,<br />
den naderenden vijand in bedwang hielden. Omstreeks<br />
acht ure bereikte Janssens Oenarang door<br />
het Bataillon van den Luitenant-Kolonel Bartlo,<br />
en eenige verstrooide manschappen, als achterhoede<br />
gevolgd. Bartlo zou aldaar stand houden, opdat<br />
de overigen zich op den weg van Toentang of Salatiga<br />
konden verzamelen. De acht stukken van<br />
het fort en de twee veldstukkon achter de afgebroken<br />
brug, moesten den vijand tegenstand bieden;<br />
evenwel toen Gibbs de zijnen/ in gesloten<br />
kolonne deed aanrukken, werden slechts weinig<br />
schoten gedaan, en als door een' verlammende<br />
schrik getroffen, namen allen do vingt. Die troepen,<br />
tot een eenigzins geregelden terugtogt lano-s<br />
den grooten weg, te bewegen, bleek onnmo-elijk;<br />
de Lieutenant-Kolonel Bartlo, en eenige Officieren,'<br />
die zulks beproefden, werden schandelijk door hun<br />
eigen volk vermoord.<br />
De laatste pogingen, welke tot verdediging en<br />
tot behoud van Java zouden gedaan worden! en<br />
waartoe eenige verdienstelijke Officieren, gedurende<br />
veertien dagen, hunne beste pogingen hadden aangewend,<br />
hadden tot niets anders gestrekt dan tot het<br />
zien van eene schandelijke vlugt. Was er, na al<br />
het voorafgegane, iets beters te verwachten geweest!<br />
De Gouverneur-Generaal vertrok naar Salatiga,<br />
waar het hoofdkwartier en het veldhospitaal zich<br />
aireede bevonden. Des namiddags van dien treurigen<br />
IG" van Herfstmaand, had hij een veertigtal<br />
Officieren rondom zich, onder dezen Prins Prang-<br />
Wedono en twee zijner zonen, zonder eenige volgelingen.<br />
Weinige dragonders, kanonniers en anderen
TWAALFDE HOOFDSTUK. 409<br />
verzamelden zich onder de Brigadiers Von Lutzow<br />
en Van Winckelman. Van het vormen van een<br />
kamp aan de rivier Toentang, in eene uitstekende<br />
stelling voorwaarts van Salatiga, konde niets komen<br />
bij gebrek aan manschappen. Tot bediening der<br />
aldaar aangelegde batterij, ontbrak het aan soldaten,<br />
zoodat Officieren als gewone schildwachten moesten<br />
dienst doen. Wel nam men het besluit zich aldaar<br />
te verdedigen, doch de Brigadier Von Lutzow<br />
achtte zich verpligt den Landvoogd van dien treurigcn<br />
toestand kennis te geven. Janssens, ten einde<br />
raad, zond den Brigadier Van Winckelman dien<br />
eigen nacht aan Generaal Auchmuty, om een stilstand<br />
van wapenen voor te slaan, ten einde in<br />
dien tusschentijd over een verdrag te onderhandelen.<br />
Eene wapenschorsing werd gesloten tot den 18 n des<br />
m<strong>org</strong>ens te zes ure.<br />
Bij de aankomst der Engelschen te Oenarang,<br />
stond dat dorp in brand. Hier was dus voorzigtigheid<br />
aan te bevelen, ten einde niet overvallen te<br />
worden of door aangelegde mijnen in nood te geraken.<br />
Weinige huizen bleven staan, in een van welke de<br />
Generaal zijn intrek nam. — Met gevangenen<br />
overladen, op eenige uren van de kust verwijderd,<br />
plaatste hij in der haast zijne troepen op de hoogten<br />
van Oenarang, geenszins voornemens zich dieper<br />
landwaarts in te wagon. Den Britschen Bevelhebber<br />
was het onmogelijk te berekenen, over welke hulpmiddelen<br />
soms zijn vijand in het binnenland beschikken<br />
konde, en of het dien niet welligt mögt<br />
c-elukken hem te Oenarang en in de omstreken<br />
staande te houden, en hem het aanvoeren van het<br />
benoodigdo te beletten of zulks althans grootelijks te<br />
belemineren. Wat zoude het wezen, indien ziekten
410 TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
onder zijn kleinen hoop begonnen zich te verspreiden?<br />
Allerhagchelijkst was zijn toestand. Daarbij voegde<br />
zich de onzekerheid over hetgeen in Straat Madura<br />
intusschen voorviel. Hoe zoude de uitkomst wezen<br />
der verrigtingen tegen Fort Lodewijk en tegen<br />
Soerabaija? Mögt de afloop ongunstig uitvallen,<br />
dan konde zulks wel nadeelig op zijn' toestand<br />
terug werken, en hoedanig zoude in dat geval de<br />
eindelijke uitslag van den veldtogt wezen! — Terwijl<br />
Sir Samuel Auchmuty zich met dergelijke overwegingen<br />
bezig hield, kwam de brief van Janssens,<br />
eene wapenschorsing vragende, tot dat hij den tijd<br />
zoude hebben gehad met Lord Minto een verdrag<br />
te sluiten. — Te gelijk vernam hij iets van den<br />
verlaten toestand van den Opperlandvoogd en hoe<br />
neerslagtigheid zich van hem en die hem omringden<br />
had meester gemaakt. — Alle onderhandeling met<br />
. den Gouverneur-Generaal van Britsch Indië, die<br />
zich te Batavia bevond, werd met hooghartigheid geweigerd,<br />
dewijl de Generaal zich daardoor de voordeelen<br />
van het oogenblik zoude hebben laten ontsnappen.<br />
Op die voorwaarde werd de wapenstilstand gesloten,<br />
terwijl de onderhandelaars zich des voormiddags<br />
van den 17 n zouden aanmelden.<br />
Nog meer berigten ontving de Engelsche Generaal,<br />
omtrent de weerloosheid en de ontmoedigde<br />
gesteldheid van zijnen vijand te Salatiga. Hij<br />
begreep daarmede zijn voordeel te kunnen doen,<br />
en stelde de volgende hoofdpunten eener Capitulatie<br />
op ') :<br />
1<strong>°</strong>. Dat het verdrag zich moest uitstrekken over<br />
alle de onderhoorigheden van het bestuur van Java.<br />
!) Veldtogt op Java, bl. 13C,
TWAALFDE HOOFDSTUK. 411<br />
2<strong>°</strong>. Dat alle militairen krijgsgevangen zouden<br />
zijn — en<br />
3<strong>°</strong>. Dat de Engeische Kegering geene verpligtingen<br />
aanging omtrent het toekomstige bestuur<br />
van Java; de waarb<strong>org</strong> der openbare schuld of de<br />
inwisseling van het papieren geld.<br />
Hij moest wel diep doordrongen zijn van de<br />
moedeloosheid, neen, van de wanhoop, waaraan<br />
Janssens ter prooi was, om zoodanige voorstellen<br />
te doen! Was het mogelijk meer vernederende<br />
voorslagen te bedenken ? Zoude het niet beter wezen<br />
voor den Gouverneur-Generaal, zich zonder voorwaarden<br />
over te geven, dan zoodanige voorwaarden<br />
te onderschrijven?<br />
De Brigadier, Chef van den Generalen Staf<br />
H. M. De Koek, begaf zich naar Oenarang, verzeld<br />
van den Luitenant-Kolonel, Adjunct bij den<br />
Generalen Staf. Hij was voorzien van de noodige<br />
instruction en een ontwerp van Capitulatie, in<br />
19 Artikels, welke geenszins overeen kwamen met<br />
de grondslagen, van de Britsche zijde ontworpen.<br />
Op de meeste artikelen werd weigering of een<br />
onbepaald of ontwijkend antwoord aangeteekend, en<br />
vier nieuwe artikelen daar bijgevoegd. De Koek,<br />
des avonds daarmede teruggekomen zijnde, werden<br />
de gestelde voorwaarden als onaannemelijk geacht,<br />
en met dat berigt werd de Brigadier Von Winckelman,<br />
verzeld van den Majoor Schultze, naar het<br />
Britsche Hoofdkwartier gezonden. Slechts met den<br />
Adjudant-Generaal Agnew was het hun gegund te<br />
onderhandelen; en aan de gestelde voorwaarden<br />
bleef men vasthouden. Toen zij van Oenarang<br />
terugkeerden, was het bereids vier ure in den<br />
ochtendstond van den 18" en Agnew gaf in hunne
412 TAVAALFDE HOOFDSTUK.<br />
tegenwoordigheid, het bevel om de voorhoede, met<br />
de veldstukken, tegen het aankomen van den dag<br />
voorwaarts te doen rukken. Te Toentang ontmoette<br />
Van Winckelman en Schultze des m<strong>org</strong>ens den<br />
Gouverneur-Generaal. Na den uitslag hunner<br />
zending te hebben vernomen, schoot hem, in<br />
het besef zijner hopeloosheid niets overio- dan<br />
de vernederende voorwaarden te teekenen, hetgeen<br />
in het wachthuis der Batterij te Toentang<br />
geschiedde ] ). Terwijl de afschriften gemaakt werden,<br />
schreef hij zelf een' brief aan den Generaal<br />
Auchmuty, welke van zijne gemoedstemming getuigenis<br />
geeft 2 ).<br />
J ) Het verdrag dat, den 17n tusschen De Koek en Agnew gesloten<br />
en den 18n goedgekeurd werd, is cener zijds in het Engelsen en<br />
anderer zijds in het Fransch geschreven. Zoo veel noodig in onze taal<br />
overgebragt, volgt het hier achter Bijlage No. VI.<br />
2) Die brief in het Engelsch geschreven is in Veldtogt op Java<br />
vertaald op blz. 137 en luidt als volgt: «Wanneer ik mij heb bereid<br />
verklaard, om over de termen cener kapitulatie te onderhandelen, dan<br />
heb ik zulks gedaan, omdat alle mijne hulpmiddelen waren uitgeput.<br />
Tot dit uiterste gebragt, konde ik ook geenc aanspraak maken, om de<br />
voorwaarden van het verdrag voor te schrijven. De weigering Uwer<br />
Excellentie, om een mondgesprek toe te staan, heeft mij zeer getroffen.<br />
Dit had Uw II. E. G. geene de minste verpligting opgelegd. De<br />
verlenging of de opzegging van de wapensehorsing waren zeer onverschillige<br />
zaken. Geen één soldaat was mij overgebleven, zoodat de<br />
mogelijkheid, om de verdediging te rekken, niet meer bestond.<br />
Ik houde mij overtuigd dat Uwe Ex., indien hij met mij in een<br />
mondgesprek had willen treden, voorwaarden had toegestaan, minderhard<br />
en minder vernederend voor mij, zonder zich daarom een der<br />
voordcelen te ontzeggen, die hij aan zijn Gouvernement heeft willen<br />
verzekeren. In plaats van voor mijne eigene belangen te z<strong>org</strong>en, heb<br />
ik aan het doen eindigen der rampspoeden van de kolonisten, mijne<br />
landgenooten, de voorkeur gegeven: dit zijn de redenen, die mij hebhen<br />
doen besluiten uwe voorwaarden aan te nemen. Mijn lot kan zich<br />
in deze oogenblikken niet verslimmeren of verbeteren, en er blijft mij<br />
mets overig dan bevelen lp vragen voor mijne toekomstige bestemming ,
TWAALFDE HOOFDSTUK. 413<br />
Ingevolge die Capitulatie haastte zich de Britsche<br />
Bevelhebber om Janssens bevelen te doen geven<br />
tot de overlevering van Soerabaija en het Fort<br />
Lodewijk. Daar was werkelijk de Admiraal Stopfort<br />
den 17 n van Herfstmaand aangekomen, had<br />
den volgenden dag de troepen, ruim 500 man<br />
sterk, half Europeanen en half Sepoys ontscheept,<br />
onder den Majoor Farquahar; den 20" was Grissee<br />
door hen bezet geworden. Bereids waren de<br />
Vorsten van het eiland Madura afgevallen, en hadden<br />
sedert veertien dagen, de Ambtenaren en<br />
manschappen op vijandige wijze behandeld, toen<br />
de Engelschen verschenen, met wie zij nu gemeene<br />
zaak maakten, en hun eene welkome hulp aanbragten.<br />
Alvorens eenige onderneming tegen Soerabaija<br />
beproefd was, werd den 22 n do Capitulatie<br />
aano-ebragt en die stad met hare werken gaf zich<br />
over. Voor den Admiraal had Fort Lodewijk<br />
onoverkomelijke zwarigheden aangeboden. Eene<br />
morlierbatterij op te werpen, en het te bombarderen,<br />
zoo als zijn voornemen was, zou hem, van wege<br />
den afstand, weinig gebaat hebben. Wel had de<br />
Luitenant-Kolonel Deshautel (Duchatel?) reeds veel<br />
moeite gehad met een gedeelte zijner bezetting,<br />
uit Madurezen bestaande, dewijl hun gebieder de<br />
Engelsche zijde gekozen had ; nogtans was het<br />
hem gelukt, hen tot hun pligt te houden. Ten<br />
gevolge van het ontvangen bevel gaf do Kommandant<br />
de sterkte over, die de Engelschen in een'<br />
die mij geheel onverschillig is. Ik verzoek alleen Uwe Ex. om zoo<br />
veel mogelijk in het lot der Officieren te voorzien, die het ongeluk<br />
gehad hebben, van onder mijne bevelen te dienen.» — Bij het lezen<br />
dier regels gevoelt men zich met weemoed vervuld, en betreurt het<br />
lot van den Generaal Janssens.
414 TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
goeden staat vonden, van alles wel voorzien en<br />
met meer dan 100 stukken bewapend. — Sir<br />
Samuel^ Auchmuty bleef dus de groote man, aan<br />
wien zijne natie de vermeestering van Java te danken<br />
had.<br />
Op die wijze waren de Engelschen meesters van<br />
het schoone, vruchtbare Java! Makasser, Timor<br />
en wat er verder mögt wezen, waar de Hollandsche<br />
vlag wapperde (de fransche werd nergens buiten<br />
Java geheschen), gingen over onder Britsch Gezag.<br />
Waar dus op de Sunda-Eilanden of elders in den<br />
Indischen Archipel, de Engelschen goed vonden<br />
zich te vertoonen, werd hun gezag erkend.<br />
De Generaal Janssens en zijne Officieren vertrokken<br />
weldra naar Samarang, van waar zij overgevoerd<br />
werden naar Batavia. De Officieren,<br />
werden naar Bengale als krijgsgevangenen overgevoerd;<br />
maar de gewezen Algemeene Landvoogd<br />
ging met zijn' staf naar Engeland, van waar hem<br />
vergund werd naar Frankrijk terug te keeren.<br />
Door den Keizer met veel heuschheid ontvangen,<br />
verkreeg hij eerlang het bevel over de militaire<br />
Divisie te Groningen.<br />
Nog een paar woorden over Janssens. Kort en<br />
noodlottig was zijn Bewind als Gouverneur-Generaal<br />
over de Bezittingen beoosten Ile de France<br />
geweest. Naauwelijks vier maanden had het geduurd<br />
toen een verdrag, waarbij door hem, noch<br />
voor het land, noch voor de ingezetenen, noch<br />
voor de militairen eenig voordeel of genot, was<br />
bedongen, een einde aan zijn bestuur maakte, om<br />
het den vijand over te geven. Geen enkele laauwer<br />
had hij geplukt!.... Was welligt zijn burgerlijk<br />
bestuur roemrijker geweest? Wat konde hij in dien
TWAALFDE HOOFDSTUK. 415<br />
korten tijd goeds verrigten? Immers konde hij<br />
zich naauwelijks, zoo al, met menschen en zaken<br />
bekend maken toen, na tien weken, de landing der<br />
Engelschen, hem noodzaakte zich enkel met de<br />
militaire zaken bezig te houden. Bovendien : de inrigtingen<br />
door Daendels daargesteld waren nieuw,<br />
en velen beklaagden zich over eene invoering,<br />
welke hen of de hunnen, in geldelijke belangen<br />
of invloed had gekortwiekt. Wat hij goeds uitrigtte<br />
moest zich, door de omstandigheden, hoofdzakelijk<br />
tot het militaire wezen bepalen. Hij<br />
maakte eenige wettelijke bepalingen, omtrent zoodanige<br />
overtredingen, door militairen begaan,<br />
waarin het Militair Wetboek van 1799, dat ook<br />
op Java tot rigtsnoer strekte, niet voorzien had.<br />
Door hem werd de regtspleging vo<strong>org</strong>eschreven,<br />
bij het maken van buit op den vijand, te volgen.<br />
Omtrent lijfstraffelijke vonnissen, werden door hem,<br />
bij de herziening, doelmatige bepalingen vastgesteld.<br />
Ten gevolge van het meer gemakkelijke verkeer<br />
met het inwendige des Eilands en met de<br />
Vorstenhoven, door de groote wegen en het postwezen,<br />
die zijn vo<strong>org</strong>anger in het leven had geroepen,<br />
ontwikkelde zich de behoefte aan de kennis<br />
der Javaansche taal. Deze, tot hiertoe den Europeanen<br />
genoegzaaam onbekend gebleven, werd<br />
noodzakelijk voor den Ambtenaar aan de Vorstenhoven,<br />
om de regtstreeksche betrekkingen gemakkelijk<br />
te maken. Hierin trachtte Janssens te voorzien<br />
door het plaatsen van Jongelingen bij de Eesidenten<br />
te Soerakarta en te Djokjokarta, welke<br />
onder den naam van Elevés zich met taal,<br />
gewoonten en zeden, zooveel doenlijk, moesten<br />
bekend maken. Dit besluit echter genomen, weinige
416 TWAALFDE HOOFDSTUK.<br />
dagen veor de landing der Engelschen, kwam tot<br />
geene uitvoering.<br />
Ziedaar onze taak afgeweven. Hoe treurig is<br />
het slot voor den Nederlander die zijn vaderland<br />
lief heeft! De Nederlandsche naam, die twee<br />
eeuwen lang, onder de Eilanders van den Indischen<br />
Archipel, met roem en eer, en eerbied, was genoemd<br />
geworden, die naam verdween en zoo het<br />
scheen voor altoos! Eoemrijk was de aanvang<br />
geweest van het Nederlandsche Gezag in Azia.<br />
Die in Europa zoo onbeduidende Natie, was in<br />
Azia alom met ontzag begroet en gevierd geworden.<br />
Helden had zij voortgebragt. Deze hadden<br />
de wereld met hunnen roem vervuld. Hoe verdween<br />
die naam ! In krachteloosheid en ontzenuwing,<br />
in verachtelijke eigenbaat, zonder roem of eere!
N«. 1.<br />
BIJLAGEN.<br />
Gelijkheid, Vrijheid, Broederschap.<br />
PUBLICATIE.<br />
DE STATEN-GENEEAAL DER VEREENIGDE<br />
NEDERLANDEN, Allen den geenen die<br />
deeze zullen cien of hooren lezen, Heil<br />
en Broederschap!<br />
Doen te weeten;<br />
Dat wij, in deliberatie genomen hebbende de<br />
propositie der provisioneele Eepresentanten des volks<br />
van Holland, van den 15 September dezes jaars,<br />
bij onze Resolutie van den 16 November laatstleden,<br />
hebben dienstig geoordeeld, onverminderd het<br />
Octroy door ons aan de Vereenigde Nederlandsche<br />
Oostindische Compagnie verleend, het tot hiertoe<br />
plaats hebbend Bewind over gemelde Maatschappij,<br />
met den 19 Januarij 1796 te vernietigen, en alle<br />
deszelfs Leden, Ministers en beëedigde Hoofd-Participanten<br />
te ontslaan, gelijk mede alle deszelfs<br />
Ontvangers, Boekhouders, Commisen, Suppoosten<br />
en elle verdere beampten en Dienaren hoegenaamt,<br />
met last nogthans aan laatstgemelde, om hunne<br />
posten zoo lang te blijven waarnemen, tot daarin<br />
nader zal zien voorzien;<br />
27
418 BIJLAGEN.<br />
terwijl wij al verder hebben goedgevonden om<br />
het voorsz. Bewind te doen vervangen door een<br />
Committé, genaamt het Committê tot den Oostindischen<br />
Handel en Bezittingen, het geen zijn Eesidentie zal<br />
houden te Amsterdam;<br />
wordende allen en een iegelijk, die het eenigsints<br />
zoude mogen aangaan, hiervan gewaarschouwd en<br />
des noods gelast, om zig voortaan aan gemelde<br />
Committé tot den Oostindischen Handel en Bezittingen<br />
te addresseeren, in zaaken die voorheen en tot nu<br />
toe hebben uitgemaakt de werkzaamheden van de<br />
als nu vernietigde Generale Nederlandsche Oostindische<br />
Compagnie.<br />
En op dat niemand hier van eenige ignorantie<br />
zoude kunnen pretendeeren, verzoeken en ontbieden<br />
wij de Eepresentanten van de respective Provinciën<br />
en alle andere Justicieren en Officieren van dezelve<br />
Landen, deeze Onze Publicatie van stonden aan<br />
alomme te doen verkondigen, publiceeren en affigeeren<br />
in alle plaatsen daar zulks nodig wezen zal<br />
en men gewoon is zoodanige publicatie en affixie<br />
te doen.<br />
Aldus gedaan en gearresteerd ter Vergadering<br />
van hooggemelde Heeren Staaten-<br />
Generaal der Vereenigde Nederlanden.<br />
In 's Gravenhage den 24 December 1795,<br />
Het eerste jaar dor Bataafsche Vrijheid. *<br />
(was geparapheert) Pijpers Vt.<br />
(onder stond) Ter ordonnantie van dezelve<br />
(geteekend) W. Quarles.
N». 2.<br />
Oei ijkheid, Vrijheid, Broederschap.<br />
PUBLICATIE.<br />
DE STAATEN-GENEEAAL DER VEREENIGDE<br />
NEDERLANDEN, allen den geenen die<br />
deezen zullen zien of hooren leezen,<br />
Heil en Broederschap, doen te weeten !<br />
Alzoo wij op heden goedgevonden hebben het<br />
Octroy, voor dezen aan de Oost-Indische Compagnie<br />
dezer Landen verleent, en te meermalen<br />
gecontinueert, wederom te continueeren en te prolongeeren,<br />
voor den tijd van twee jaren, ingaande<br />
met den l n January 1797, en eindigende met ultimo<br />
December 1798 incluis, op alle de Pointen<br />
en Articulen daarin, alsmede in de daarop gevolgde<br />
Prolongation, Ampliation en Interpretation begrepen,<br />
mitsgaders op de Eesolutien en Authorisation,<br />
naderhand van tijd tot tijd daar bijgekomen.<br />
ZOO is 'T, dat wij deze onze Verkondiging en<br />
Publicatie van de voorz. verleende continuatie en<br />
prolongatie van de voorz. Octroy tot den laatsten<br />
December incluis, aan allen en een iegelijk kennissen<br />
hebben willen geven en notificatie doen, op dat<br />
een ieder mooge weeten, dat niemand anders als<br />
die van de gemelde Oostindische Compagnie, gedurende<br />
den tijd van het voorz. Octroy, binnen de<br />
Limiten van hetzelve, uit deze Landen zal moogen<br />
varen, of handelen.<br />
27*
420 BIJLAGEN.<br />
En ten einde alle pointen, vrijheden en voordeelen,<br />
aan de gemelde Compagnie geaccordeert, bij<br />
alle en een iegelijk van de ingezetenen van den<br />
Staat onderhouden moge worden, zonder daar tegens<br />
te doen, directelijk of indirectelijk, binnen of<br />
buiten's Lands,* op poene in denzelven Octroyo<br />
begrepen.<br />
En opdat het geene voorsz. is, door allen en een<br />
iegelijk, dien het aangaat, behoorlijk agtervolgt<br />
en nagekomen moge worden, en niemand hier van<br />
eenige ignorantie zoude mogen pretendeeren, verzoeken<br />
en ontbieden wij de Eepresentanten des<br />
Volks in de respective Provinciën, het Landschap<br />
Drenthe en Bataafs Braband, alle Justicieren en<br />
Officieren van dezelve Landen, dat zij deze onze<br />
Publicatie van stonden aan alomme doen verkondigen,<br />
publiceren en affigeeren, in alle Plaatsen,<br />
daar zulks noodig weezen zal, en men gewoon is<br />
zoodanige publicatie en affixie te doen.<br />
Lasten en bevelen voorts het Committé tot de<br />
zaaken van de Marine, Advocaat- en Commisen-<br />
Generaal, mitsgaders alle Admiraalen, Capiteinen,<br />
Officieren en Bevelhebberen, den inhoud van deze<br />
onze Publicatie te agtervolgen, en doen agtervolgen,<br />
procedeeren, en doende procedeeren tegen de<br />
Contraventeurs van dien, zonder eenige oogluiking,<br />
dissimulatie, of verdrag, want wij zulks ten dienste<br />
van den Lande bevonden hebben alzoo te belmoren.<br />
Aldus gedaan en gearresteerd ter Vergadering<br />
van de hooggemelde Heeren Staaten-Generaal der<br />
Vereenigde Nederlanden, den 2 6 n November 1795.<br />
Het eerste jaar der Bataafsche Vrijheid.
N". 3.<br />
Oelijkheid, Vrijheid, Broederschap.<br />
PUBLICATIE.<br />
DE NATIONALE VERGADERING, REPRESEN-<br />
TERENDE HET VOLK VAN NEDERLAND,<br />
allen den genen, die dezen zullen zien<br />
of hooren lezen, Heil en Broederschap !<br />
doet te weten;<br />
Alzoo wij op heden goedgevonden hebben het<br />
Octroy voor dezen aan de Oost-Indische Compagnie<br />
dezer Landen verleend, en te meermalen<br />
gecontinueerd, wederom te continueren en te prolongeren<br />
voor den tijd van één jaar, in te gaan<br />
met den eersten Januarij en te eindigen met den<br />
laatsten December van het jaar 1799, ten ware<br />
dat inmiddels door de tusschenkomst van eene in<br />
te voeren Constitutie voor het Volk van Nederland<br />
of door eenige volgende wetgevende Vergadering<br />
zoodanige beschikkingen wierden gemaakt, waarbij<br />
het hier bij geprolongeerd Octroy, of voor eenen<br />
laiigeren tijd mögt worden gecontinueerd, of, als<br />
overbodig per se komen te vervallen, en dat wel<br />
op alle zulke poincten en articulen als begrepen<br />
zijn in hetzelve Octroy en gestipuleerd bij de
422 BIJLAGEN.<br />
daarop gevolgde Prolongation, Ampliatien en Interpretation<br />
-en bij de Eesolutien en Authorisation,<br />
van tijd tot tijd dien aangaande genomen.<br />
Zoo is het, dat wij bij deze onze Verkondiging<br />
en Publicatie van de voorschreven verleende Continuatie<br />
en Prolongatie van het gemelde Octroy<br />
tot den laatsten December 1799 inclusive, aan allen<br />
en een iegelijk kennisse hebben willen geven en<br />
Notificatie doen, opdat een ieder mögt weten dat<br />
niemand anders als die van de gemelde Oost-Indische<br />
Compagnie gedurende den tijd van het voorschreven<br />
Octroy, binnen de limieten van hetzelve,<br />
uit deze Landen zal mogen varen of handelen en<br />
ten einde alle poincten, vrijheden en voordeelen<br />
aan de gemelde Compagnie geaccordeerd, bij allen<br />
en een iegelijk van do Ingezetenen van den Staat<br />
onderhouden mogen worden, zonder daartegen te<br />
doen directelijk of indirectelijk binnen of buiten<br />
's Lands, op poene in hetzelve Octroy begrepen.<br />
En opdat hetgeen vo<strong>org</strong>eschreven is, door alle<br />
en een iegelijk dien het aangaat, behoorlijk achtervolgd<br />
en nagekomen moge worden, en niemand<br />
eenige ignorantie moge praetenderen, ontbieden en<br />
verzoeken Wij de hoogste constituerende magten<br />
in de respective Gewesten, en alle andere Justicieren<br />
en Officieren dezer landen dat zij deze<br />
Onze Publicatie van stonden aan doen afkondigen,<br />
publiceren en affigeren, daar men gewoon is zoodanige<br />
publicatie en affixie te doen.<br />
Voorts gelasten en bevelen Wij het Comité tot<br />
de zaken van de Marine, den Advocaat-Fiscaal en<br />
Commiesen-Generaal, mitsgaders alle Admiralen,<br />
Vice-Admiralen, Kapiteinen, Officieren en Bevelhebberen,<br />
den inhoud van deze Onze Publicatie te
BIJLAGEN. 423<br />
achtervolgen en te doen achtervolgen, te procederen<br />
en doende procederen tegen de contraventeurs van<br />
dien, zonder eenige oogluiking, dissimulatie of<br />
verdrag, naardien Wij zulks ten dienste van den<br />
Lande, alzoo hebben bevonden te behooren.<br />
Aldus gedaan en gearresteerd ter bovengemelde<br />
Vergadering, in den Hage den 20 January 1798,<br />
het vierde jaar der Bataafsche Vrijheid.<br />
Accordeert,<br />
S M I S S A E R T .
N'. 4.<br />
/<br />
Gteltfkheld, Vrijheid.<br />
ADVERTENTIE.<br />
Do Agent van Finantien der Bataafsche Republiek,<br />
in aanmerking genomen hebbende, dat bij<br />
het 248 e artykel van de Staatsregeling des Bataafschen<br />
Volks is bepaald « dat de Geïnteresseerden bij<br />
en de Houders van actiën in de gewezene Oost-Indische<br />
Compagnie, door de Natie, bij wijze van afkoop,<br />
zullen worden schadeloos gesteld,» en tevens dat<br />
hij onder anderen bij het 27 e artykel zijner Instructie<br />
is gelast om het Uitvoerend Bewind in staat te<br />
stellen, om nopens de geschiktste wijze en middelen,<br />
waarop en door welken deze schadeloosstelling zal<br />
kunnen geschieden, een ontwerp aan het Vertegenwoordigend<br />
Ligcliaam voor te dragen; onder<br />
uitdrukkelijke bepaling echter, dat hij ten dezen<br />
aanzien geen voorstel zal vermogen te doen, dan<br />
na daarop de Consideratien van Geïnteresseerden of<br />
Gecommitteerden uit dezelven te hebben ingenomen —<br />
en wenschende zich in staat gesteld te zien, om<br />
aan de hem opgelegde verpligting te kunnen voldoen,<br />
roept, bij deze, alle de Houders van actiën,<br />
op, om zich op Woensdag den vijfden Maart
BIJLAGEN. 425<br />
eerstkomenden, hetzij in Persoon, hetzij door<br />
Gemagtigden, alhier in den Haag, op eene nader<br />
te bepalen plaats, bij elkander te vervoegen, ten<br />
einde «bij stemming naar aanleiding eener progressive<br />
berekening van het oud kapitaal, op elks<br />
naam staande, te procederen tot de verkiezing van<br />
Gecommitteerden uit hun midden, gequalificeerd,<br />
om, uit hunnen naam, niet alleenlijk aan voornoemden<br />
Agent, de vereischte consideratien te<br />
suppediteren, en met hem de, te dezer zake<br />
noodige conferentien te houden; maar ook om met<br />
denzelven het Plan van Afdoening, hetwelk daarvan<br />
het resultaat zal zijn, finaallijk vast te stellen.<br />
Zullende ten aanzien van bovengedachte stemming<br />
de absente Houders gerekend worden als toe te<br />
stemmen in datgene, hetwelk door de meerderheid<br />
der tegenwoordig zijnde zal besloten worden.<br />
Nog noodigt gemelde Agent alle de voornoemde<br />
Houders uit, om hem, ten voorschreven dage, alle<br />
zoodanige memorien, voorstellen en adressen, in geschrifte,<br />
over te leveren, als zij, ter bevordering<br />
hunner belangen in dezen, voegzaam zullen oordeelen.<br />
Den Haag, 20 December 1799.<br />
Het vijfde jaar der Bataafsche Vrijheid.<br />
Ter ordenantie van voorn. Agent.<br />
T. C. CE BORDES.
N". 5.<br />
PUBLICATIE.<br />
HET STAATS-BEWIND DER BATAAFSCIIE<br />
REPUBLIEK doet te weten:<br />
Dat hetzelve in aanmerking genomen hebbende,<br />
dat, zoo door de expiratie van het Octroy der<br />
Nederlandsclie Oost-Indische Compagnie, en de<br />
deswegens vo<strong>org</strong>evallene veranderingen, als door<br />
de teruggave van meest alle de Bezittingen en<br />
Etablissementen van dezen Staat in Oost-Indiën,<br />
het maken van nieuwe schikkingen en bepalingen,<br />
omtrent de Vaart en Handel op dezelven, noodzakelijk<br />
was geworden, en de belangen van den<br />
Koophandel niet gedoogden, dat de stilstand van<br />
denzelven voortdure, tot dat de goheele voet en<br />
inrichting der Indische Bezittingen zal kunnen<br />
worden geregeld; over zulks, besloten en verordend<br />
heeft, te verklaren:<br />
Dat de vaart en handel uit de havenen dezer<br />
Republiek op Batavia, mitsgaders op de West van<br />
Indië, voor alle Bataafsciie Ingezetenen is vrij en<br />
open, onder de navolgende bepalingen:<br />
Dat door do West van Indië wordt verstaan de<br />
Westkust van liet eiland SUMATRA, benevens MA-<br />
LAKKA en alle landen en plaatsen, bewesten het<br />
voornoemde eiland, en bezuiden hetzelve tot aan<br />
de KAAP DE GOEDE HOOP gelegen.<br />
Dat van hier derwaarts zullen mogen worden
BIJLAGEN. 427<br />
uitgevoerd alle soorten van goederen en handelwaren,<br />
met uitzondering alleen van ammunitie van<br />
oorlog en amphioen.<br />
Dat de invoer van alle soorten van goederen en<br />
koopmanschappen, om de West van Indië verhandeld<br />
wordende, de Suiker van JAVA daaronder begrepen,<br />
en alleen het artikel van Thee uitgezonderd,<br />
zoo met Bataafsche Schepen, als met die<br />
van vreemde natiën, regtstreeks uit Indien komende<br />
wordt vrijgesteld, onder betaling der gewone inkomende<br />
regten.<br />
Dat van de goederen te Batavia verhandeld wordende,<br />
voor alsnog, alléén de suiker, door particuliere<br />
Bataafsche ingezetenen binnen deze Republiek,<br />
zal mogen worden ingevoerd, onverminderd<br />
echter de faculteit van het Indische Gouvernement<br />
om in cas van noodzakelijkheid, eenigo andere Indische<br />
Handel waren, uit den, bij hetzelve voorhanden<br />
zijnden voo'rraad, aan dezelven te mogen verkoopen,<br />
mitsgaders derzelver schepen, voor rekening<br />
van den Lande, te bevrachten, hetzij tot<br />
togten in Indië, hetzij om producten naar deze<br />
Republiek over te voeren, zoo als het gemelde<br />
Gouvernement zulks, ten meesten dienste en profijte<br />
van den Lande, zal oordeelen te behooren,<br />
en met do particuliere handelaars zal kunnen worden<br />
overeengekomen.<br />
Dat de ingezetenen dezer Republiek, binnen de<br />
limieten der invoegen voorz. open gestelde vaart, zullen<br />
mogen exerceeren dezelfde binnonlandsche Vaart<br />
en Handel, welke aan de ingezetenen der Bezittingen<br />
van den Staat, aldaar gelegen, is geoorloofd, of bij vervolg<br />
zal worden toegestaan: edoch, in allen gevalle,<br />
met onderwerping aan de wetten en reglementen,
428 BIJLAGEN.<br />
aldaar vigerende, speciaal ook met opzigt tot de<br />
aldaar geheven wordende inkomende en uitgaande<br />
regten.<br />
Dat tot opbeuring van den Handel, de schepen,<br />
welke van de Bezittingen van deze Republiek, in<br />
BENGALEN, en op de kusten van COROMANDEL en<br />
MALABAR, regtstreeks, naar het Vaderland zullen<br />
uitklaren, aldaar geenerhande uitgaande regten<br />
zullen behoeven te betalen.<br />
Dat de schepen zullen moeten retourneren naar<br />
de havenen van deze Republiek, en hunne ladingen<br />
nergens elders zullen vermogen in te brengen<br />
en te verkoopen, nochte op eenige andere plaatsen,<br />
hoegenaamd, last te breken, op verbeurte van<br />
schip en lading, ofte de waarde van dien, op de<br />
Reeders alhier te verhalen.<br />
Dat de schepen, naar gelang van derzelver grootte,<br />
zullen verpligt zijn, tegen een nader te bepalen<br />
kostgeld, van hier, naar 's Lands Oost-Indische<br />
Bezittingen, een zeker getal manschappen, tot den<br />
Zee- of Landdienst aldaar behoorende, derwaart<br />
over te brengen.<br />
Het Staats-Bewind gelast, dat deze zal worden<br />
afgekondigd en aangeplakt, alomme daar zulks<br />
behoort; met last tevens aan allen, dien het aangaat<br />
om te z<strong>org</strong>en, dat aan den inhoud dezer stiptelijk<br />
worde voldaan.<br />
Den Haag den l stcn Maart 1803.<br />
(was geparapheerd) J. Spoors Vt.<br />
(onderstond)<br />
Ter Ordonnantie van het Staats-Bewind<br />
(was geteekend) C. G. Hultman.
SK 6.<br />
C A P I T U L A T I E .<br />
gesteld in het Engelsen en Fransch,<br />
zijnde de eerste negentien artikelen<br />
vo<strong>org</strong>esteld van de Fransche zijde in<br />
het Fransch, en de vier overige vo<strong>org</strong>esteld<br />
van de Engelsche zijde, in het<br />
Engelsen; evenzoo zijn de antwoorden<br />
door ieder in eigene t*al gegeven.<br />
PRELIMINAIR ARTIKEL.<br />
Goedgevonden tusschen den Kommandeur DE<br />
KOCK, Brigadier en Chef van den Generalen Staf<br />
van de Armée van Zijne Majesteit den Keizer en<br />
Koning op het Eiland Java, voorzien te dezen aanzien<br />
van de volmagt van Zijne Excellentie den<br />
Gouverneur-Generaal JANSSENS, en den Kolonel<br />
AGNEW, Adjudant-Generaal van de Armée van<br />
Zijne Britsche Majesteit op Java, van wege Zijne<br />
Excellentie den Luitenant-Generaal Sir SAMUEL<br />
AUCHMUTY, Opperbevelhebber van Zijne Britsche<br />
Majesteits Troepen op dat Eiland.<br />
Vo<strong>org</strong>esteld van de Fransche zijde.<br />
Antwoord op Artikel 2.<br />
Al de troepen onder deze capitulatie begrepen<br />
moeten beschouwd worden als krijgsgevangenen.<br />
De Officieren zullen hun zijdgeweer behouden,<br />
hunne paarden en hunne particuliere goederen.
430 BIJLAGEN.<br />
Antwoord op Artikel 3.<br />
Officieren en soldaten zullen zoodanig behandeld<br />
worden als het Britsch Gouvernement steeds gewoon<br />
is zijne krijgsgevangenen te behandelen.<br />
Antwoord op Artikel 5.<br />
Voor zooverre Commissarissen-Ordonnateurs en<br />
andere niet strijdende beambten, burgerlijke beambten<br />
zijn, zullen zij als zoodanig behandeld worden.<br />
Antwoord op Artikel 6.<br />
Al de inlandscbe troepen, die het geweer nederleggen,<br />
zullen kunnen huiswaarts keeren. Prins<br />
PRANG WEDONO moet het geschut en de geweren,<br />
zijner troepen overleveren, waarna hij naar zijne<br />
gewone residentie zal mogen terug keeren.<br />
Antwoord op Artikel 7.<br />
De Ambonesche troepen worden beschouwd als<br />
Britsche onderdanen, te wier behoeve geen vreemde<br />
Souverein eenige bepalingen vermag in te roepen.<br />
Antwoord op Artikel 8.<br />
Slechts de troepen, welke nog geene krijgsgevangenen<br />
zijn, kunnen inroepen, zoo lang zij nog<br />
op Java zijn het genot der soldij en vivres, hun<br />
bij de Reglementen der Kolonie toegestaan.<br />
Voorstel: Artikel 12.<br />
De Burgerlijke Ambtenaren der kolonie zullen<br />
ontvangen de bezoldingen, welke hun zullen verschuldigd<br />
zijn, tot aan den dag dezer capitulatie;
BIJLAGEN. 431<br />
en zij, die verlangen naar Frankrijk terug te keeren,<br />
zal daartoe gelegenheid worden gegeven, aan boord<br />
van schepen van Zijne Britsche Majesteit.<br />
Antwoord op Artikel 12.<br />
De vertraging, welke het aanbieden dezer Capitulatie<br />
heeft ondergaan, heeft noodzakelijk gemaakt<br />
de daarstelling van een provisioneel Burgerlijk<br />
Bestuur te Batavia; de Opper-Bevelhebber beschouwt<br />
het uit dien hoofde als noodwendig om dit Artikel<br />
aan de Burgerlijke Autoriteit over te laten, vertrouwende<br />
evenwel dat het de meest milde toepassing<br />
zal erlangen.<br />
Antwoord op Artikel 14.<br />
Wanneer civiele of militaire personen naar Europa<br />
vertrekken, zullen hun alle gemakken toegestaan<br />
worden, voor de passage van hunne familien<br />
(vrouwen en kinderen) met hen, mits Europeanen<br />
zijnde.<br />
Antwoord op Artikel 16.<br />
Alle particuliere eigendommen zullen geëerbiedigd<br />
worden, en de liefdadige gestichten, door het Gouvernement<br />
erkend, zullen behouden, alles wat te<br />
goeder trouw niet als Gouvernoments-eigendom is<br />
te beschouwen. De Administrateurs en anderen<br />
met de z<strong>org</strong> over zoodanige goederen belast, zijn<br />
verpligt om naauwkeurig rekenschap af te leggen,<br />
aan de personen, die daartoe zullen gemagtigd<br />
worden door den Opper-Bevelhebber.<br />
Voorstel: Artikel 17.<br />
Het Britsch Gouvernement zal restitueren :
432 BIJLAGEN.<br />
2. Al de gelden, welke de gemagtigden der personen,<br />
die naar Europa of elders zijn terug gekeerd, zijn<br />
gedwongen geworden in de kassen van het Gouvernement<br />
te storten.<br />
Antwoord op Artikel 17.<br />
De natuur dezer vordering, eenigermate verschillend<br />
zijnde van die in het vorige punt (betreffende<br />
de gelden ter voldoening aan gedwongene leeningen<br />
gestort) zoo zal de Opper-Bevelhebber dit punt aanbevelen<br />
aan de gunstige overweging van het Britsch<br />
Gouvernement van Java.<br />
Antwoord op Artikel 18 en 19.<br />
Het Britsch Gouvernement neemt geene verpligtingen<br />
op zich, noch ten aanzien van den Keizer<br />
van Solo, van den Prins-Regent van Djokjakarta,<br />
noch van Prins PRANG WEDONO zullende zulks<br />
geheel van hunne gedragingen afhangen.<br />
Vo<strong>org</strong>esteld van de Engelsche zijde.<br />
Voorstel: Artikel 20.<br />
De publieke eigendommen van welken aard ook:<br />
landspenningen, wapenen, amunitie, goederen, provisien,<br />
zoowel als de voorwerpen van handel, eigendommen<br />
van den Staat, waar ook gelegen, binnon<br />
de grenzen van het eiland Java, of de bezittingen<br />
op de andere eilanden, welke onder Java behooren,<br />
zullen overgeleverd worden zonder eenige reserve,<br />
aan de Agenten, welke zullen benoemd worden,<br />
om ze zonder eenige vertraging in ontvang te<br />
nemen; en de openbare ambtenaren, welke die<br />
onder zich hebben, zullen dezelve overleveren ingevolge<br />
inventaris ; zij zullen verantwoordelijk zijn die
BIJLAGEN. 433<br />
te voorschijn te brengen, alsmede de papieren<br />
hunne respectieve Departementen betreffende, aan<br />
de Agenten van het Britsch Gouvernement.<br />
Antwoord op Artikel 20.<br />
Al de eigendommen van het Gouvernement:<br />
lands penningen, wapenen, amunitie, handelsproducten,<br />
provisien enz. zullen overgeleverd worden,<br />
overeenkomstig hetgeen in dit Artikel is vo<strong>org</strong>esteld.<br />
Voorstel: Artikel 21.<br />
De Publieke Ambtenaren, belast met het civiele<br />
en politieke beheer, zullen voortgaan, indien daartoe<br />
noodzake is, met de waarneming hunner verschillende<br />
functien onder het Britsch Gouvernement<br />
(opdat de orde worde gehandhaafd in de Kolonie,<br />
en ten einde voor te komen tooneelen van moord<br />
en plundering door de inlanders, welke bereids in<br />
zekere mate, hebben plaats gehad, bij de afwezigheid<br />
van geregelde autoriteiten, in de binnenlanden<br />
des Eilands) tot den tijd toe dat zij zullen worden<br />
vervangen door Ambtenaren, benoemd door het<br />
Britsch Gouvernement, aan wie zij, op regelmatige<br />
wijze, de officiële papieren van hunne respective<br />
Departementen, zullen overhandigen.<br />
Antwoord op Artikel 21.<br />
De Burgerlijke Ambtenaren zullen, voor het welzijn<br />
der Kolonie, gelast worden hunne functien te<br />
blijven waarnemen tot dat daarin door het Britsch<br />
Gouvernement zal zijn voorzien.
434 BIJLAGEN.<br />
Voorstel: Artikel 22.<br />
De Archiven van het Gouvernement, de plannen<br />
van forten en andere publieke werken, zoo<br />
wel als alle andere papieren publieke aangelegenheden<br />
betreffende, zullen getrouwelijk worden<br />
overgeleverd aan de personen, welke door het<br />
Britsch Gouvernement daartoe zullen worden aangewezen.<br />
Antwoord op Artikel 22.<br />
De Archiven van het Gouvernement, de kaarten<br />
en plannen, zullen worden overgeleverd, voor zoo<br />
verre die nog aanwezig zijn.<br />
Voorstel: Artikel 23.<br />
Bevelen zullen onmiddellijk worden gezonden naar<br />
Soerabaija, en aan den Officier, komanderende het<br />
fort Lodewijh, en do daaraan ondergeschikte stations,<br />
om van deze Capitulatie kennis te geven, ten<br />
einde zonder verwijl te doen ophouden het onnoodige<br />
bloedvergieten.<br />
Antwoord op Artikel 23.<br />
De bevelen zullen onmiddellijk worden afgevaardigd,<br />
overeenkomstig den inhoud van het tegenwoordige<br />
artikel.<br />
De bovenstaande artikelen zullen worden onderworpen<br />
aan de goedkeuring van Zijne Excellentie,<br />
den Generaal JANSSENS, en zijn definitief antwoord
BIJLAGEN. 435<br />
zal worden gegeven, voor m<strong>org</strong>en ochtend te zes<br />
uren, aan Zijne Excellentie den Lieutenant-Generaal<br />
Sir SAMUEL AUCHMÜTY te Oenarang.<br />
Oenarang, den 17" September 1811.<br />
(get.) DE KOCK. (get.) P. A. AGNEW.<br />
Kol. Adj. Gen.<br />
Gezien en goedgekeurd,<br />
(get.) J. W. JANSSENS.<br />
Kalte Toentang,<br />
den 18" September 1811.<br />
Voor getrouwe kopij<br />
(get.) P. A. AGNEW,<br />
Adj. Gen.<br />
Goedgekeurd,<br />
September 18. 1811.<br />
(get.) S. AUCHMUTY.