04.09.2013 Views

Brieven van Antonie Cornelis Oudemans

Brieven van Antonie Cornelis Oudemans

Brieven van Antonie Cornelis Oudemans

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Antonie</strong> <strong>Cornelis</strong> <strong>Oudemans</strong> (1798-1874)<br />


Toen A.C. <strong>Oudemans</strong> (1798-1874) in<br />

1847 zijn eerste brief schreef aan de<br />

Rotterdamse taalgeleerde Arie de Jager,<br />

had hij al een hele loopbaan achter de<br />

rug. Hij was hulponderwijzer in<br />

Rotterdam geweest, kostschoolhouder<br />

in Amsterdam en hoofdonderwijzer in<br />

Batavia. In Leiden legde hij zich met<br />

passie toe op het onderwijzen <strong>van</strong> zijn<br />

kinderen en de studie <strong>van</strong> het<br />

Nederlands. Hij stelde verschillende<br />

woordenboeken samen, werd lid <strong>van</strong><br />

de Maatschappij der Nederlandsche<br />

Letterkunde, en een <strong>van</strong> de ijverigste<br />

medewerkers <strong>van</strong> het Woordenboek der<br />

Nederlandsche Taal.<br />

In de negentig brieven die hij aan<br />

De Jager schreef, is <strong>Oudemans</strong> opmer-<br />

kelijk openhartig. Hij vermeldt ontluis-<br />

terende details - die men elders tever-<br />

geefs zal zoeken - over beroemde tijd-<br />

genoten als Matthias de Vries en L.A.<br />

te Winkel. Daarnaast komen we in<br />

zijn brieven dingen aan de weet over<br />

het dagelijks leven in de negentiende<br />

eeuw: over het knippen <strong>van</strong> amande-<br />

len, over boekenveilingen en over de<br />

verzending <strong>van</strong> geheimzinnige pakjes<br />

per spoor.<br />

Dit boekje, dat een geannoteerde<br />

selectie uit de brieven <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong><br />

bevat, verschijnt ter gelegenheid <strong>van</strong><br />

zijn tweehonderdste geboortedag.<br />

Ewoud Sanders (1958) is historicus,<br />

journalist en lexicograaf. Hij is vaste<br />

medewerker <strong>van</strong> o.a. NRC<br />

Handelsblad, Onze Taal en Van Dales<br />

Taalbrief. Hij publiceerde verschillen-<br />

de woordenboeken en studies over de<br />

geschiedenis <strong>van</strong> de Nederlandse lexi-<br />

cografie.


<strong>Antonie</strong> <strong>Cornelis</strong> <strong>Oudemans</strong> (1798-1874)


'IK ZIT HIER MIDDEN IN DE GELEERDHEID'<br />

<strong>Brieven</strong> <strong>van</strong> <strong>Antonie</strong> <strong>Cornelis</strong> <strong>Oudemans</strong><br />

aan Arie de jager<br />

1847-1874<br />

Ingeleid en geannoteerd door<br />

Ewoud Sanders<br />

DEVENTER<br />

1998


Copyright © woord vooraf, inleiding en noten<br />

1998 Ewoud Sanders<br />

Behoudens uitzondering door de Wet gesteld mag zonder<br />

schriftelijke toestemming <strong>van</strong> de rechthebbenden op het<br />

auteursrecht niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd<br />

en/of openbaar gemaakt door middel <strong>van</strong> druk, fotokopie,<br />

microfilm of anderszins, hetgeen ook <strong>van</strong> toepassing is op<br />

gehele of gedeeltelijke bewerking.<br />

ISBN 90-9011710-5


INHOUD<br />

Woord vooraf<br />

7<br />

Leven en werk <strong>van</strong> A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

ii<br />

De brieven<br />

28-129<br />

Chronologisch overzicht <strong>van</strong> de publicaties<br />

<strong>van</strong> A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

131<br />

Afbeeldingen<br />

138<br />

Register op persoonsnamen<br />

142<br />

Colofon<br />

144


WOORD VOORAF<br />

Dit boekje verschijnt ter gelegenheid <strong>van</strong> de tweehonderdste<br />

geboortedag <strong>van</strong> <strong>Antonie</strong> <strong>Cornelis</strong> <strong>Oudemans</strong>. <strong>Oudemans</strong><br />

werd op n mei 1798 in Dordrecht geboren. Hij stierf op 1<br />

oktober 1874 in Nijmegen. Het grootste deel <strong>van</strong> zijn leven<br />

was hij werkzaam in het onderwijs. Daarnaast schreef hij<br />

ruim vijftien boeken en tientallen artikelen. Zijn belangrijk-<br />

ste werk is getiteld Bijdrage tot een Middel- en Oudneder-<br />

landsch woordenboek.<br />

<strong>Oudemans</strong> was geen groot taal- of letterkundige. Hij was<br />

een verzamelaar, een vergaarder, een wegbereider. Hij staat te<br />

boek als een <strong>van</strong> de ijverigste en productiefste externe mede-<br />

werkers aan het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT).<br />

Het werk aan dit kolossale wetenschappelijke woordenboek<br />

begon in 1851. Eind 1998 is het - na 147 jaar - eindelijk klaar.<br />

Het is toeval dat het WNT precies twee eeuwen na het geboor-<br />

tejaar <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> klaar is, maar wel een mooi toeval.<br />

Want alleen in kringen <strong>van</strong> het WNT wordt <strong>Oudemans</strong>' naam<br />

nog af en toe genoemd. Daarbuiten is hij, behalve in de fami-<br />

liekring, totaal vergeten.<br />

Door zijn werk stond <strong>Oudemans</strong> in contact met verschil-<br />

lende belangrijke taal- en letterkundigen. De bekendste was<br />

de Leidse hoogleraar Matthias de Vries, hoofdredacteur <strong>van</strong><br />

het WNT. Daarnaast had hij onder meer contact met L.A. te<br />

Winkel, redacteur <strong>van</strong> het Woordenboek, en met de<br />

Rotterdamse letterkundige Arie de Jager (1806-1877).<br />

Dit boekje bevat een selectie uit de negentig brieven die<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong> tussen 1847 en 1874 aan Arie de Jager schreef,<br />

7


ieven die worden bewaard in de collectie <strong>van</strong> de<br />

Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. Het is<br />

de grootste en belangrijkste verzameling brieven die <strong>van</strong> hem<br />

bewaard is gebleven. De paar andere brieven die nog <strong>van</strong> hem<br />

bestaan, zijn niet interessant genoeg om hier op te nemen.'<br />

<strong>Oudemans</strong> is in zijn brieven vaak opmerkelijk openhartig.<br />

Hij geeft details over letterkundigen die men elders tevergeefs<br />

zal zoeken. Dit geldt vooral voor de Leidse onderwijzer L.A.<br />

te Winkel. Maar de brieven zijn om meer redenen de moeite<br />

waard. <strong>Oudemans</strong> stond omstreeks 1850 in Leiden midden in<br />

het letterkundige leven. Hij kreeg allerlei belangrijke geleer-<br />

den over de vloer en was actief lid <strong>van</strong> de Maatschappij der<br />

Nederlandse Letterkunde. Hij stoorde zich aan de hypocrisie<br />

<strong>van</strong> het bestuur <strong>van</strong> die vereniging, dat door hem werd gety-<br />

peerd als 'de Dominees-kliek'. We lezen bij hem over de<br />

medewerkers <strong>van</strong> het WNT en over de moeizame onderhande-<br />

lingen om zijn Woordenboek op de Werken <strong>van</strong> G. Az. Bredero<br />

bij de Leidse maatschappij uitgegeven te krijgen. Over zijn<br />

gerespecteerde collega-lexicograaf Derk Bomhoff schrijft hij<br />

dat deze 'een zuiper was, die de fijne puntjes <strong>van</strong> zijn verstand<br />

reeds kwijt was'.<br />

Daarnaast komen we in de brieven <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> dingen<br />

aan de weet over het dagelijks leven: over het knippen <strong>van</strong><br />

amandelen, over de aankoop <strong>van</strong> stalen pennen en over de<br />

verzending <strong>van</strong> geheimzinnige pakjes per spoor. Aardig is ook<br />

dat <strong>Oudemans</strong> een paar keer iets schrijft over boekenveilingen<br />

- een onderwerp waar we uit de eerste hand maar weinig over<br />

weten.<br />

1. Wel interessant zijn de zeventien brieven die <strong>Oudemans</strong> tussen<br />

1854 en 1865 aan Matthias de Vries schreef. Op 2. maart 1993<br />

publiceerde ik daarover in NRC Handelsblad (p. 12) 'Ik heb die<br />

woorden uit de mouw geschud'.<br />

8


Dit boekje is gemaakt in samenwerking met Wouter<br />

<strong>Oudemans</strong>, Theo <strong>Oudemans</strong> en Pieter Berend <strong>Oudemans</strong>.<br />

Nop Maas attendeerde mij op de brieven en hielp mij bij het<br />

ontcijferen <strong>van</strong> enkele moeilijke passages. Voor kritische kant-<br />

tekeningen ben ik dank verschuldigd aan Jaap Engelsman, Jan<br />

Noordegraaf en Lo <strong>van</strong> Driel.<br />

Ewoud Sanders, maart 1998<br />

9


LEVEN EN WERK VAN A.C. OUDEMANS<br />

'Over een kort leven heb ik niet te klagen, maar wel dat ik het<br />

niet nuttiger en werkzamer heb doorgebracht.'<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong> aan Arie de Jager, 30 januari 1874<br />

'[Hij was een] rusteloos arbeidzame man, die tot het laatst zijns<br />

levens aan vele jongeren met zijn voorbeeld het schoone der leer<br />

heeft gepredikt <strong>van</strong> te werken zoolang het dag is.'<br />

E. Verwijs over A.C. <strong>Oudemans</strong>, 1875<br />

De correspondentie tussen A.C. <strong>Oudemans</strong> en Arie de Jager<br />

begint op 30 juli 1847 met een briefje <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong>. Deze<br />

woonde toen in Leiden, De Jager in Rotterdam. De Jager was<br />

redacteur <strong>van</strong> het tijdschrift Archief voor Nederlandsche<br />

Taalkunde. <strong>Oudemans</strong> bood hem een artikel aan over een<br />

aantekening <strong>van</strong> Matthias de Vries in diens heruitgave <strong>van</strong><br />

P. C. Hoofts toneelstuk Warenar.<br />

P. C. Hooft heeft het ergens over nieuwe brillen. De Vries,<br />

indertijd leraar aan het gymnasium in Leiden, rekende hierbij<br />

aan dat de bril in de dertiende eeuw in Italië was uitgevonden<br />

maar dat hij pas in de zeventiende eeuw in onze streken alge-<br />

meen in gebruik kwam. <strong>Oudemans</strong> laat zien dat er al in<br />

Nederlandse teksten uit de zestiende eeuw regelmatig sprake<br />

is <strong>van</strong> brillen. Met nieuwe brillen bedoelde Hooft iets heel<br />

anders, namelijk 'verrekijker'. 1<br />

De toon die <strong>Oudemans</strong> in zijn begeleidend briefje aan De<br />

Jager aanslaat, kenmerkt hem. Hij noemt De Vries zijn<br />

'vriend', maar tegelijk schrijft hij:<br />

11


Ik heb alle uitdrukkingen gewikt en gewogen, ik heb geschrapt,<br />

verzacht en verbeterd, maar hij moet voor de bewuste pedante<br />

pagina [...] toch iets <strong>van</strong> mij terug ont<strong>van</strong>gen, dus 'zoo als het<br />

daar ligt' verzoek ik het te plaatsen.<br />

Een tweede vel, dat later is toegevoegd, begint aldus:<br />

Ik had dezen [brief] reeds toegemaakt, toen ik bedacht u nog te<br />

moeten verzoeken <strong>van</strong> dit bijgaande stuk geene kennis hoege-<br />

naamd aan De Vries te geven.<br />

<strong>Oudemans</strong> gaat nog een stapje verder. Het Archief verscheen,<br />

zoals de meeste tijdschriften, in afleveringen. Het artikel <strong>van</strong><br />

<strong>Oudemans</strong> zou in de tweede aflevering verschijnen. De moge-<br />

lijkheid bestond dat ook De Vries iets voor die aflevering had<br />

geschreven. Ook hij zou dan een proef onder ogen krijgen.<br />

Mocht dat het geval zijn, zo schreef <strong>Oudemans</strong>, dan zag hij<br />

zijn bijdrage liever in de derde aflevering geplaatst.<br />

Er volgde nog een stap die het karakter <strong>van</strong> A.C. Oude-<br />

mans tekent: bij nader inzien vond hij dat hij toch te fel was<br />

geweest. Daarom schreef hij op 5 september 1847:<br />

Indien mijne Bijdrage in uw archief n°2 nog niet afgedrukt is,<br />

zoudt gij mij verplichten het slot toch maar achterwege te laten,<br />

ik bedoel <strong>van</strong> dat gezond verstand, ik ben toch bang voor harre-<br />

warrerij, en wij hebben elkander te veel noodig.<br />

<strong>Oudemans</strong> had pas twee korte briefjes geschreven, maar De<br />

Jager moet al een redelijke indruk <strong>van</strong> hem hebben gehad.<br />

Een en ander wordt nog versterkt door de volgende brief.<br />

<strong>Oudemans</strong> begint met een compliment:<br />

12


Ofschoon ik n°2 <strong>van</strong> uw archief nog niet <strong>van</strong> mijn Boekhande-<br />

laar ont<strong>van</strong>gen heb, en ik u <strong>van</strong> zijn inhoud nog niets zeggen kan,<br />

heb ik echter uwe bekroonde verhandeling' in bezit gekregen, en<br />

het is eene behoefte voor mijn hart u mijne persoonlijke erkente-<br />

nis te betuigen voor het schoone stuk, waarmede gij onze letter-<br />

kunde verrijkt hebt.<br />

Hij maakt nog een kleine kanttekening en tikt De Jager dan<br />

op de vingers:<br />

Het doet mij leed u nier re hebben kunnen overtuigen dat leef-<br />

wijze boven levenswijze de voorkeur verdient. Bij mij is het daar-<br />

entegen tot eene vaste overtuiging gekomen reeds sedert meer<br />

dan 25 jaar, en ik heb nooit levenswijze kunnen schrijven. Uwe<br />

bijgebrachte voorbeelden met nog 50 soortgelijke, (levensdraad\<br />

levensbeginsel, enz. enz. enz.) lagen voor mij, toen ik mijne beden-<br />

king daaromtrent zamenstelde, doch zij allen hebben mij juist in<br />

mijn gevoelen versterkt. Mag ik u aanmerken dat levensmanier<br />

geen zuiver Nederlandsch is [...]<br />

Hier zien we de purist <strong>Oudemans</strong>, de eigenwijze, betweterige<br />

maar ook eerlijke schoolmeester. Hoewel hij duidelijk opzag<br />

tegen de buitengewoon belezen De Jager - later zou hij hem<br />

schrijven 'Ik gevoel ontzaggelijk veel behoefte om weder aan<br />

de groote toorts <strong>van</strong> uw vernuft en scherpzin een mijner klei-<br />

ne nachtpitjes te komen aansteken' - kan hij niet nalaten erop<br />

te wijzen dat De Jager volgens hem een fout had gemaakt.<br />

AJs <strong>Oudemans</strong> iemand terechtwees, deed hij dit doorgaans<br />

goed gedocumenteerd. Hij was iemand die veel waarde hecht-<br />

te aan de oude schrijvers, dat wil zeggen de schrijvers <strong>van</strong> de<br />

zestiende en zeventiende eeuw. Toen werd er, volgens hem,<br />

goed en zuiver Nederlands geschreven. Een en ander komt in<br />

13


dezelfde brief ter sprake, als hij kritiek uit op de inhoud <strong>van</strong><br />

het Magazijn voor Nederlandsche Taalkunde, een tijdschrift<br />

waaraan hij verschillende bijdragen leverde.' Tot zijn onge-<br />

noegen richt dit tijdschrift zich op onderwijzers en niet op<br />

Volwassenen in de wetenschap'. Hij schrijft:<br />

Ik hadde zoo gaarne er wat oudetaai in willen brengen, maar dit<br />

lukt niet. Ik had nooit kunnen gelooven dat deze tak onzer studie<br />

onzen confraters zoo geweldig tegen de borst stootte (alias stiet).<br />

Wat toch zullen zij, zonder het Oude voortbrengen? Zijn zij<br />

misschien schuw <strong>van</strong> denken? Zij zijn daar, om juist het jeugdig<br />

geslacht denken te leeren. Ik geef echter de hoop niet op. Als<br />

mannen zoo als gij, de Vries, Jonckbloet/ en consorten vol-<br />

harden, komt er zeker iets goeds uit voort.<br />

In de daarop volgende brief, <strong>van</strong> 18 februari 1848, vraagt<br />

<strong>Oudemans</strong> aan De Jager iets dat voor deze brievenuitgave <strong>van</strong><br />

belang is. De vraag is zeer onschuldig, namelijk: 'Wie is L.A.<br />

te Winkel, en waar woont hij?'<br />

Lambert Allard te Winkel(i8o9-i868) was indertijd gou-<br />

verneur bij de familie Sixma <strong>van</strong> Heemstra op Veenklooster,<br />

bij Dokkum. Dat <strong>Oudemans</strong> naar hem vroeg was niet<br />

verwonderlijk, want ook Te Winkel had een bijdrage geleverd<br />

aan het Archief voor Nederlandsche Taalkunde.'' Kennelijk<br />

zocht <strong>Oudemans</strong> contact met Te Winkel. Toen die in 1851<br />

werd benoemd tot leraar aan het gymnasium in Leiden, zagen<br />

ze elkaar regelmatig.<br />

<strong>Oudemans</strong> zou Te Winkel goed leren kennen. In zijn brie-<br />

ven aan De Jager schrijft hij zeer openhartig over hem. Over<br />

Te Winkel is veel gepubliceerd, maar voor zover mij bekend is<br />

daarbij nooit gebruik gemaakt <strong>van</strong> de brieven <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong>.<br />

Aan<strong>van</strong>kelijk is <strong>Oudemans</strong> positief over Te Winkel. Hij<br />

14


noemt hem 'een zeer werkzaam en Jief man' en een <strong>van</strong> zijn<br />

'beste vrienden'. Maar uiteindelijk komt hij tot een heel ander<br />

oordeel: hij noemt hem een zonderling, een achterbakse,<br />

karakterloze, kruiperige letterkundige die last had <strong>van</strong> consti-<br />

patie. 'Een haas kan zoo bang niet zijn als die man', verzucht<br />

hij ergens.<br />

HULPONDERWIJZER<br />

Voor een goed begrip <strong>van</strong> de brieven <strong>van</strong> A.C. <strong>Oudemans</strong> is<br />

het nodig meer over zijn leven en werk te weten. Gelukkig is<br />

er een levensbericht <strong>van</strong> hem verschenen. Dit werd in 1875<br />

geschreven door Eelco Verwijs. 6 Verwijs was redacteur <strong>van</strong> het<br />

Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) en <strong>Oudemans</strong> één<br />

<strong>van</strong> de belangrijkste externe medewerkers aan dit Woorden-<br />

boek. 7 Verwijs moet hem redelijk goed hebben gekend. Hij<br />

noemt hem gul, gastvrij, maar ook 'driftig en opvliegend'.<br />

<strong>Antonie</strong> <strong>Cornelis</strong> <strong>Oudemans</strong> werd geboren in een onbe-<br />

middeld gezin. Zijn vader was schoenmaker. 'Wat <strong>Oudemans</strong><br />

is geworden', schrijft Verwijs, 'heeft hij aan eigen krachtsin-<br />

spanning, aan taaie volharding, aan ijzeren vlijt te danken. Nil<br />

nisiper me [Alles door mij] mocht hij met fierheid tot zijn lijf-<br />

spreuk kiezen.'<br />

<strong>Oudemans</strong> begon zijn loopbaan in het onderwijs als<br />

hulponderwijzer op een kostschool. Daarna werd hij huison-<br />

derwijzer bij enkele aanzienlijke families. Vervolgens begon<br />

hij zelf een kostschool, die snel een goede naam had. In de<br />

wintermaanden gaf hij op zaterdagavond natuurkundelessen<br />

voor de Amsterdamse afdeling <strong>van</strong> de Maatschappij tot Nut<br />

<strong>van</strong> 't Algemeen. Behalve voor natuurkunde had hij een passie<br />

voor geschiedenis.<br />

In 1824 verscheen zijn eerste boek, Chronologisch handboek<br />

<strong>van</strong> de geschiedenis der voornaamste Staten, welke op het toneel<br />

15


der wereld eenige rol gespeeld hebben. Daarna volgden enkele<br />

historische publicaties voor de jeugd over het leven <strong>van</strong> Hugo<br />

de Groot, Johan <strong>van</strong> Oldenbarnevelt, prins Maurits en<br />

Frederik Hendrik - boekjes die volgens Verwijs indertijd zeer<br />

in trek waren.<br />

Ondertussen was <strong>Oudemans</strong> getrouwd met<br />

Jacoba Adriana Hammecher. 8 Het echt-<br />

paar kreeg negen kinderen: zes zonen<br />

en drie dochters. Een meisje en een<br />

jongen stierven op jonge leeftijd, de<br />

anderen overleefden hun ouders.<br />

Samen met zijn broer publiceerde<br />

<strong>Oudemans</strong> in 1827 een dichtbundel<br />

die tot doel had Nederlands 'nationale<br />

grootheid te verheffen'. Opmerkelijk ge-<br />

J. A. Hammecher noeg besteedt Verwijs ruim vijftig regels <strong>van</strong><br />

zijn relatief beknopte levensbericht aan deze dichtbundel, die<br />

hij tot spaanders hakt. 'Het kost ons moeite thans een glim-<br />

lach te onderdrukken', schrijft hij in 1875, 'bij de huisbakke-<br />

ne gezwollenheid, welke de verzen ademen. [...] Bij de<br />

"verheffing" onzer nationale grootheid, bewaren we de fris-<br />

sche koelheid <strong>van</strong> de komkommer.' 9<br />

Tussen 1834 en 1840 werkte <strong>Oudemans</strong> als hoofdonderwij-<br />

zer aan de Gouvernements Eerste Lagere School te Batavia. 10<br />

Hij zette zich daar in voor de verbetering <strong>van</strong> het onderwijs<br />

en schreef verschillende leerboekjes. Om gezondheidsredenen<br />

moest hij echter terugkeren naar Nederland, een reis die bijna<br />

eindigde in een schipbreuk."<br />

LEIDEN<br />

<strong>Oudemans</strong> is 43 jaar oud als hij zich met zijn gezin in Leiden<br />

vestigt. Waar hij in deze periode <strong>van</strong> leeft, is niet bekend. Zijn<br />

16


oudste zoon studeert er medicijnen. De andere kinderen geeft<br />

<strong>Oudemans</strong> — leraar in hart en nieren — zelf les. Dit gaat met<br />

grote stiptheid. In het huis is een aparte leerkamer ingericht,<br />

waar hij dagelijks <strong>van</strong> negen tor rwaalf, en <strong>van</strong> een tot vier les<br />

geeft. Alleen bij mooi weer beginnen de middaglessen om<br />

twee uur. 'Ieder die <strong>Oudemans</strong> gekend heeft', schrijft Verwijs,<br />

'zal begrijpen dat bij dit alles de meeste orde en stiptheid<br />

heerschte, dat niet minder dan op eene openbare school de<br />

volgorde der leervakken strikt werd vastgehouden'. Een <strong>van</strong><br />

<strong>Oudemans</strong>' kinderen schreef aan Verwijs: 'Onze leerkamer<br />

was eene school in het klein.'<br />

Het resultaat mag er zijn: dríe <strong>van</strong> zijn kinderen worden<br />

hoogleraar, één meester in de rechten.' 2<br />

In Leiden ontwikkelt <strong>Oudemans</strong> een passie voor de Neder-<br />

landse taal. In 1845 publiceert hij Gemengde taalkundige<br />

bijdragen en bedenkingen. Een jaar later wordt hij lid <strong>van</strong> de<br />

Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. In de jaren daar-<br />

na schrijft hij meerdere artikelen — meestal over het Middel-<br />

nederlands — voor tijdschriften als De Dietsche Warande, De<br />

Taalgids en het Nieuw Nederlandsch Taalmagazijn.<br />

Ook gaat hij als een bezetene aan het werk voor het WNT.<br />

Via advertenties in Nederlandse en Belgische dagbladen had<br />

de redactie <strong>van</strong> dit woordenboek in 1852 het gehele 'Noord-<br />

en Zuid-Nederlandsche publiek' opgeroepen om te helpen bij<br />

het verzamelen <strong>van</strong> materiaal. Verschillende Nederlandse en<br />

Vlaamse letterkundigen waren rechtstreeks aangeschreven,<br />

waaronder A.C. <strong>Oudemans</strong>.<br />

<strong>Oudemans</strong> gaat zeer voortvarend aan de slag. Tussen febru-<br />

ari 1852 en medio 1854 noteert hij duizenden woorden uit 29<br />

boeken - vaak meerdelige werken <strong>van</strong> schrijvers als Roemer<br />

Visscher, J. de Brune (junior en senior), Bilderdijk, Huygens,<br />

Helmers, Van der Hoop en Van Lennep. 1 '<br />

17


De redactie is diep onder de indruk. Als Matthias de Vries op<br />

22 september 1854 op het Letterkundig Congres te Utrecht<br />

verslag doet <strong>van</strong> de voortgang <strong>van</strong> het Woordenboek, zegt hij:<br />

De kieschheid verbiedt ons den arbeid onzer hooggeachte mede-<br />

werkers vergelijkend te beoordeelen. [...] Maar al brengen wij<br />

onze hulde aan allen gezamenlijk en gelijkelijk toe, het zij ons<br />

toch vergund, hierop eene enkele uitzondering te maken, éénen<br />

naam met bijzonder dankgevoel te vermelden, om ons te kwijten<br />

<strong>van</strong> de dure schuld, die door zóóveel betoonden ijver, voor zulk<br />

een onschatbaren bijstand, op ons rust. Het is de heer A.C.<br />

<strong>Oudemans</strong> te Leiden, aan wien wij ons verpligt achten dit offer<br />

onzer erkentenis aan te bieden. Met onvermoeide vlijt en volhar-<br />

ding heeft hij de Redactie <strong>van</strong> het Woordenboek ondersteund;<br />

rusteloozen arbeid heeft hij zich voor de goede zaak getroost, en<br />

onze verzameling met eene onwaardeerbare aanwinst verrijkt.<br />

Het zij genoeg te vermelden, dat de door hem geleverde bijdrage<br />

een aantal <strong>van</strong> meer dan 8800 beschrevene bladen bevat, allen<br />

evenzeer uitmuntende door de juistheid <strong>van</strong> de keuze der behan-<br />

delde woorden, als door degelijkheid <strong>van</strong> bewerking.' 4<br />

PENSIOEN<br />

In 1855 volgt <strong>Oudemans</strong> de inmiddels overleden Leidse hoog-<br />

leraar Matthijs Siegenbeek op als schoolopziener in Zuid-<br />

Holland. Hij wordt ook lid <strong>van</strong> de provinciale commissie <strong>van</strong><br />

onderwijs. Dit brengt veel werk met zich mee, maar daarnaast<br />

gaat hij door met zijn letterkundige werk. In 1857 voltooit hij<br />

zijn Woordenboek op de gedichten <strong>van</strong> G. Az. Bredero - een<br />

belangrijke materiaalverzameling, die compleet in het WNT<br />

zou worden opgenomen.' 5 Twee jaar later bezorgt hij een<br />

uitgave <strong>van</strong> Moortje — de eerste moderne uitgave <strong>van</strong> een werk<br />

<strong>van</strong> Bredero. In 1860, 62 jaar oud, gaat <strong>Oudemans</strong> met<br />

pensioen.<br />

18


Vier <strong>van</strong> zijn zonen hebben inmiddels hun studie voltooid.<br />

<strong>Oudemans</strong> verhuist eerst naar Amsterdam en vervolgens - om<br />

gezondheidsredenen - naar Arnhem. Op eigen initiatief gaat<br />

hij weer aan de slag voor het WNT. Eerst verzamelt hij lukraak<br />

wat woorden, maar <strong>van</strong>af oktober 1862 speurt hij structureel<br />

naar hiaten in het elfdelige Nederduitsch taalkundig Woorden-<br />

boek (1799-1811) <strong>van</strong> Petrus Weiland. Ook neemt hij het<br />

Nieuw Fransch-Nederduitscb en Nederduitsch-Fransch woorden-<br />

boek uit 1846 <strong>van</strong> S.J.M. <strong>van</strong> Moock nauwkeurig onder de<br />

loep. Dit laatste woordenboek is een <strong>van</strong> de voornaamste<br />

bronnen voor wat later de Grote Van Dale zal gaan heten.<br />

Het kost <strong>Oudemans</strong> niet veel moeite om in deze werken<br />

hiaten te vinden. Aan Matthias de Vries schrijft hij op een<br />

gegeven moment:<br />

Ik heb die 800 woorden letterlijk uit de mouw geschud, en zal er<br />

waarschijnlijk nog een a twee maal zooveel in het hoofd krijgen.<br />

Gisteren ben ik er in de stilte voor gaan zitten op mijne studeer-<br />

kamer, en eer ik geroepen werd om koff/j te drinken, had ik 225<br />

nieuwe woorden gevonden, die in geen <strong>van</strong> beiden te vinden zijn.<br />

De meeste verbeteringen en vergemakkelijkingen in het leven,<br />

zijn in die twee werken niet genoemd. Men zou zeggen, dat<br />

Weiland en [Van] Moock of kluizenaars of pelgrims, of armoedi-<br />

ge luidjes geweest waren, die zich aan alle gemakken des levens,<br />

aan alle maatschappelijke gebruiken, aan al wat de Engelschen<br />

'comfortabel' noemen, vreemd waren.' 6<br />

<strong>Oudemans</strong> besluit deze brief met een persoonlijke kwestie.<br />

'Mijn vrouw', schrijft hij, 'is sedert eene groote maand aan het<br />

sukkelen en is uiterst zenuwachtig en zwak. God geve, dat zij<br />

mij niet kome te ontvallen.'<br />

De Vries schrijft twee brieven terug, maar hoort een tijd<br />

19


niets. Uit de krant wordt hem duidelijk waarom en hij betuigt<br />

zijn medeleven. Het antwoord <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> is ontroerend.<br />

Mij viel het zeldzame voorrecht ten deel, met de vrouw mijner<br />

innige liefde 38 jaar verbonden te zijn geweest, en mijne kinderen<br />

op één na volwassen en meerderjarig te zien. "Ware zij mij vroeger<br />

ontvallen, de ramp zou grooter geweest zijn. Het was Gods wijze<br />

wil, en ik moet zeggen Gods goedheid, haar leven in een beter te<br />

verwisselen, want de geneesheer verklaarde mij, dat, hadde zij<br />

langer geleefd, haar leven een leven <strong>van</strong> bittere ellende en smart<br />

zou geweest zijn. [...] Denzelfden dag dat gij mij schreeft, deed zij<br />

mij des avonds nog <strong>van</strong> mijne kamer roepen om een dominootje<br />

met haar te spelen. Toen het spel half uit was, kreeg zij koorts. De<br />

doktor deed haar naar bed gaan, en de volgende dagen vrijdag en<br />

zaterdag is zij nog uit haar bed geweest, en heeft nog met ons<br />

allen als een gezonde gesproken, en des zaterdags avonds tegen 9<br />

uren begon ik haar naderende dood te zien. Des zondags 's<br />

morgens te 5 uren hoorde ik den doodsnik, die tot des avonds 9<br />

uren aanhield. Wat en hoe ik verpletterd ben, kan ik u niet<br />

zeggen, want ik ben alles kwijt. Door het aanstaande huwelijk<br />

mijner jongste dochter, blijf ik met de oudste alleen. Hoe verdrie-<br />

tig zal zulks voor mij zijn, doch ik hoop mijne vrouw spoedig in<br />

de eeuwigheid te volgen, ik beschouw mijne taak als afgeweven.<br />

Die weinige dagen, welke mij nog overblijven, wil ik mij beijve-<br />

ren om nog eenige diensten aan maatschappelijke belangen toe te<br />

brengen, en tot deze behooren ook de werkzaamheden voor het<br />

Woordenboek.' 7<br />

Het typeert <strong>Oudemans</strong> dat hij het verdriet om de dood <strong>van</strong><br />

zijn vrouw combineert met zijn lexicografische werkzaamhe-<br />

den. Tenminste, het kan geen toeval zijn dat hij juist in deze<br />

brief schampert over het ontbreken in Weiland en Van Moock<br />

<strong>van</strong> de woorden verplegen, verpleegster, verpleger en verpleging!<br />

20


EEUWIGHEID<br />

De hoop <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> om zijn vrouw spoedig in de eeuwig-<br />

heid te volgen, kwam niet uit. In het eerste half jaar na haar<br />

dood, in november 1862, moet hij zich met al zijn kracht<br />

hebben gestort op het verzamelen <strong>van</strong> woorden die bij<br />

Weiland en Van Moock ontbraken. Bijna<br />

wekelijks stuurde hij De Vries een portie<br />

<strong>van</strong> ruim driehonderd woorden.<br />

Na dit werk leverde <strong>Oudemans</strong><br />

geen grote bijdragen meer aan het<br />

WNT. Hij bleef wel actief in de lexi-<br />

cografie. In 1868 verscheen <strong>van</strong> zijn<br />

hand het Taalkundig woordenboek op<br />

de werken <strong>van</strong> P.C. Hooft. Dit diende als<br />

aanvulling op het Uitlegkundig woorden-<br />

boek op Hooft dat tussen 1825 en 1838 was A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

samengesteld door het Koninklijk Nederlandsch Instituut.<br />

Vervolgens begon <strong>Oudemans</strong> — op zijn 71ste! — met de publi-<br />

catie <strong>van</strong> de Middel- en Oudnederlandse woorden die hij<br />

gedurende zijn hele leven had verzameld. Hij gaf het de<br />

bescheiden titel Bijdrage tot een Middel- en Oudnederlandsch<br />

woordenboek en droeg het op aan Matthias de Vries.<br />

<strong>Oudemans</strong> wist dat dit boek, dat men als zijn hoofdwerk<br />

kan beschouwen, niet compleet of perfect was. In zijn inlei-<br />

ding schreef hij:<br />

Gaarne zou ik, tot meerdere volmaking, nog eenige jaren aan die<br />

verzameling besteed hebben, doch mijn leeftijd en mijne wanke-<br />

lende gezondheid waarschuwen mij, de uitgave niet uit te stellen,<br />

want de kunst is lang, maar het leven is kort.' 8<br />

Naast lof <strong>van</strong> onder meer Arie de Jager en H.E. Moltzer' 9 ,<br />

oogstte <strong>Oudemans</strong> vrij veel kritiek op zijn Bijdrage tot een<br />

21


Middel- en Oudnederlandsch woordenboek. Vooral de kritiek in<br />

De Navorscher ergerde hem. In 1870 begon P. Leendertz daar<br />

een lijst met aanvullingen en verbeteringen die werd voortge-<br />

zet door de Rotterdamse schoolmeester A.M. Molenaar."<br />

<strong>Oudemans</strong> reageerde met een artikel in De Tijdspiegel dat ook<br />

dienstdeed als voorwoord bij deel twee <strong>van</strong> zijn woordenboek.<br />

Wat nu de recensie <strong>van</strong> den Heer Leendertz aangaat, ik dank hem<br />

zeer voor de woorden, waar<strong>van</strong> hij een betere verklaring gegeven<br />

heeft dan ik, en zijne aanmerkingen, voor zoo ver zij gegrond zijn,<br />

kunnen mij ter nadere volmaking zeer te stade komen.<br />

Dat er hier en daar in mijn werk eene onnauwkeurigheid voor-<br />

komt, zal ik de eerste zijn om te erkennen. Dat ook mijn Recen-<br />

sent in tusschen evenmin onfeilbaar is, zou niet moeilijk te staven<br />

zijn."<br />

In 1874, twaalf jaar na de dood <strong>van</strong> zijn vrouw, verhuisde<br />

<strong>Oudemans</strong> <strong>van</strong> Arnhem naar Nijmegen. Hij trok in bij zijn<br />

dochter Christine. Zijn bibliotheek bleef ingepakt, want zijn<br />

slechte gezondheid belemmerde hem te werken.<br />

Over deze laatste periode schrijft Verwijs: 'Eene hartkwaal<br />

had zich bij Oudefnans uiterst langzaam ontwikkeld en deed<br />

hem nu en dan lijdende zijn. In zijn laatste levensjaar verer-<br />

gerde die kwaal aanmerkelijk; zijne aamborstigheid nam toe,<br />

zijn ledematen zwollen op, slapeloosheid matte hem af, de<br />

eetlust verminderde.' Uiteindelijk overleed A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

op i oktober 1874, 76 jaar oud, zacht en kalm, zonder veel<br />

geleden te hebben.<br />

Het overlijdensbericht in de krant was opvallend sober.<br />

Niets over de vele boeken die hij had geschreven, niets over<br />

zijn belangrijke bijdragen aan het WNT, niets over zijn func-<br />

tie als schoolopziener. Nee, de advertentie noemde alleen het<br />

22


eroep dat <strong>Oudemans</strong> ruim dertig jaar daarvóór uitoefende,<br />

tussen 1834 en 1840, in Nederlands-Indië. De complete tekst<br />

luidr:<br />

Overleden te Nijmegen, den isten October 1874, de Wel Edel<br />

Gestrenge Heer A.C. <strong>Oudemans</strong>, Oud-Indisch Hoofdambtenaar,<br />

in den ouderdom <strong>van</strong> 76 jaren.<br />

Volstrekt eenige kennisgeving.<br />

Een kort berichtje in de Arnhemsche Couranc <strong>van</strong> de volgen-<br />

de dag zorgde voor enige verwarring. Hierin stond dat<br />

<strong>Oudemans</strong> zijn Bijdrage tot een Middel- en Oudnederlandsch<br />

woordenboek niet af had gekregen. Maar <strong>Oudemans</strong> had het<br />

boek in handschrift voltooid en de uitgever haastte zich om te<br />

melden dat de laatste twee delen zouden verschijnen onder<br />

verantwoording <strong>van</strong> Arie de Jager. Daarmee ging de laatste<br />

wens <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> in vervulling.<br />

VERGETEN<br />

Dat A.C. <strong>Oudemans</strong> vrij snel na zijn dood is vergeten, heeft<br />

verschillende redenen. Zijn jeugdwerk kon de tand des tijds<br />

simpelweg niet doorstaan. Het vele dat hij in de bloei <strong>van</strong> zijn<br />

leven tot stand heeft gebracht, is getroffen door een vreemd<br />

lot. Het zou waarschijnlijk langer zijn meegegaan, ware het<br />

niet dat het min of meer onzichtbaar is geworden. Dat geldt<br />

bij uitstek voor de kolossale uittreksels die <strong>Oudemans</strong> maak-<br />

te voor het WNT. Alle duizenden kaartjes die hij inleverde,<br />

werden op hun alfabetische plaats in het materiaal <strong>van</strong> het<br />

grote Woordenboek ingeschikt. Dit gebeurde ook met<br />

<strong>Oudemans</strong>' woordenboeken op Hooft en Brederode - zijn<br />

voornaamste werken. De inhoud daar<strong>van</strong> werd integraal in de<br />

materiaalverzameling <strong>van</strong> het WNT opgenomen.<br />

23


Ondertussen groeide de kritiek op het werk dat Oude-mans<br />

aan het eind <strong>van</strong> zijn leven had samengesteld, zijn Bijdrage tot<br />

een Middel- en Oudnederlandsch woordenboek. Een paar dagen<br />

na <strong>Oudemans</strong>' overlijden schreef Arie de Jager nog in de<br />

Nieuwe Rotterdamsche Courant dat dit woordenboek zonder<br />

twijfel de naam <strong>Oudemans</strong> 'bij de nakomelingschap [zal]<br />

helpen vestigen'. 22 Maar krap een jaar later schreef Eelco<br />

Verwijs, een groot kenner <strong>van</strong> het Middelnederlands:<br />

Meer dan een Bijdrage is het [...] niet: de Dietsche lexicographie<br />

kan door die uitgave niet geacht worden haar laatste woord te<br />

hebben gesproken. Het werk is 'uit vele Glossaria en andere bron-<br />

nen bijeenverzameld'; daarmede is ook de karakterschets <strong>van</strong><br />

<strong>Oudemans</strong>' arbeid gegeven. Van hoeveel ijver het getuigt, het is<br />

niet meer dan eene compilatie uit Glossaria, waarbij de critiek<br />

niet altijd heeft voorgezeten. Hetzelfde woord vindt men vaak op<br />

verschillende plaatsen terug, al naar gelang het gespeld is. Zoo zal<br />

men b.v. de Dietsche woorden met Aen- moeten zoeken op Aen-<br />

Arte en An<br />

Tien jaar later was de Amsterdamse hoogleraar Jacob Ver-<br />

dam, samensteller <strong>van</strong> het Middelnederlandsch woordenboek,<br />

nog veel harder. In zijn inleiding maakt hij <strong>Oudemans</strong>'<br />

Bijdrage tot een Middel- en Oudnederlandsch woordenboek met<br />

de grond gelijk. <strong>Oudemans</strong> was zeer ijverig geweest, dat wel,<br />

maar hij was de man niet om zo'n project tot een goed einde<br />

te brengen.<br />

Alleen reeds de toevoeging op den titel 'Uit vele glossaria en<br />

andere bronnen bijeenverzameld' voorspelt niet veel goeds. Hij<br />

die een Woordenboek wil schrijven, mag niet afgaan op woor-<br />

denlijsten, door anderen bijeenverzameld, maar moet zelf de<br />

24


schrijvers lezen, ten einde zich <strong>van</strong> den geest der taal te door-<br />

dringen."<br />

De bronnen die <strong>Oudemans</strong> had geraadpleegd deugden niet,<br />

hij had nauwelijks rekening gehouden met spellingvarianten,<br />

de rangschikking <strong>van</strong> de woorden klopte niet, hij had beteke-<br />

nissen uit de Middeleeuwen en de zestiende en zeventiende<br />

eeuw door elkaar gehusseld en hij had zich te eenzijdig gericht<br />

op middeleeuwse poëzie. Proza had hij nauwelijks verwerkt,<br />

laat staan middeleeuwse rechtstermen.<br />

In een later deel <strong>van</strong> het Middelnederlandsch woordenboek<br />

werd dit harde oordeel enigszins afgezwakt," maar het leed<br />

was al geschied: het hoofdwerk <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> was op de<br />

schroothoop beland. Het grote vergeten kon beginnen.<br />

NOTEN<br />

1. Zie voor de aantekening <strong>van</strong> De Vries P.C. Hoofts Warenar p.<br />

219-220. Het artikel <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> werd onder de titel<br />

'Toelichting <strong>van</strong> het woord bril in Hoofts Warenar geplaatst in<br />

Archief voor Nederlandsche Taalkunde 1 (1847) p. 165-169.<br />

2. <strong>Oudemans</strong> bedoelt De Jagers Proeve over den invloed <strong>van</strong><br />

Bilderdijks dichtwerken op onze taal. Deze verhandeling werd<br />

door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde met goud<br />

bekroond.<br />

3. Zie voor een overzicht <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong>' publicaties achter in dit<br />

boekje.<br />

4. W.J.A. Jonckbloet (1817-1885) was indertijd een zeer bekend<br />

letterkundige.<br />

5. L.A. te Winkel, 'Over de woorden met den uitgang -ing en<br />

derzelver geslacht', Archief voor Nederlandsche Taalkunde 1 (1847)<br />

p. 89-122.<br />

25


6. E. Verwijs, 'Levensbericht <strong>van</strong> Anthonie <strong>Cornelis</strong> <strong>Oudemans</strong> Sr.'<br />

in: Levensberichten der afgestorvene medeleden <strong>van</strong> de Maatschappij<br />

der Nederlandsche Letterkunde. Bijlage tot de Handeling <strong>van</strong><br />

1875 (Leiden 1875) p. 143-154. <strong>Oudemans</strong>' eerste voornaam wordt<br />

meestal zonder h geschreven.<br />

7. Zie hierover Ewoud Sanders, 'A.C. <strong>Oudemans</strong>: de ijverigste<br />

medewerker <strong>van</strong> het WNT', in: Trefwoord $ (mei 1993) p. 25-30.<br />

Voor de rest <strong>van</strong> deze inleiding is uitvoerig uit dit artikel en uit<br />

het levensbericht <strong>van</strong> Verwijs geput.<br />

8. Jacoba Adriana Hammecher was op 14 maart 1800 geboren. Zij<br />

trouwden op 23 februari 1825.<br />

9. Verwijs, p. 145. Verwijs besluit zijn postume recensie met de<br />

woorden: 'Gelukkig is dit receptenboek der dichterlijke taal <strong>van</strong><br />

voor 50 jaren, deze dichterlijke "Aaltje" zoekgeraakt, en heeft<br />

ook <strong>Oudemans</strong> deugdelijker aanspraken op de dankbaarheid<br />

zijner landgenooten.'<br />

10. Deze gegevens zijn ontleend aan het beknopte levensbericht dat<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong> over zichzelf schreef. Dit is opgenomen in het<br />

boekje Familie <strong>Oudemans</strong> (z.j. [1964]) <strong>van</strong> J.J. Hacke-<br />

<strong>Oudemans</strong>, een voorlopige inventarisatie <strong>van</strong> het archief <strong>van</strong> de<br />

familie <strong>Oudemans</strong> in Soest.<br />

11. A.C. <strong>Oudemans</strong> vermeldt dit feit in zijn eigen levensbericht.<br />

12. Zijn oudste zoon, C.A.J.A. <strong>Oudemans</strong> (1825-1906), werd hoogleraar<br />

botanie en farmacologie aan de Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam.<br />

J.A.C. <strong>Oudemans</strong> (1827-1906) werd hoogleraar sterrenkunde<br />

in Utrecht; A.C. <strong>Oudemans</strong> jr. (1831-1895) werd hoogleraar<br />

scheikunde in Delft en A.M. <strong>Oudemans</strong> (1835-1916) meester<br />

in de rechten en Resident <strong>van</strong> Madioen in Nederlands-Indië.<br />

13. Zie voor de complete lijst Bijlage C (p. 70-76) in het Verslag der<br />

redactie <strong>van</strong> het Nederlandsch Woordenboek (1854).<br />

14. Verslag der redactie <strong>van</strong> het Nederlandsch Woordenboek (1854), p.<br />

35. De verslagen <strong>van</strong> het Woordenboek werden voorgedragen op<br />

de Letterkundige Congressen.<br />

26


15- Derde Verslag der redactie <strong>van</strong> het Nederlandsch Woorden-boek<br />

(i860), p. 16.<br />

16. Brief <strong>van</strong> 3 november 1862 <strong>van</strong> A.C. <strong>Oudemans</strong> aan Matthias de<br />

Vries. De brief wordt bewaard in het archief <strong>van</strong> het WNT,<br />

17. Brief <strong>van</strong> 20.12.1862. Waar <strong>Oudemans</strong> schrijft dat hij zijn kinderen<br />

'op één na' volwassen zag worden, bedoelt hij dat al zijn nog<br />

in leven zijnde kinderen volwassen zijn, op één na, namelijk zijn<br />

zoon J.A. <strong>Oudemans</strong> (1844-1906) die toen nog geen 21 was.<br />

18. Bijdrage tot een Middel- en Oudnederlandsch woordenboek, deel 1<br />

(1870) p. vii. De inleiding is gedateerd augustus 1869.<br />

19. In De Toekomst (1872) p. 97-98 schreef De Jager onder meer: 'het<br />

nu verschijnende Woordenboek is bruikbaar voor iederen<br />

Nederlander'. De bespreking <strong>van</strong> H.E. Moltzer verscheen op 4<br />

juni 1870 in De Nederlandsche Spectator, p. 243-244.<br />

20. Het stuk <strong>van</strong> Leendertz verscheen in De Navorscher 20 (1870) p.<br />

103-112 en p. 148-152. De stukken <strong>van</strong> Molenaar zijn te vinden in<br />

jrg. 21 (1871) p. 36-46, 300-308; jrg. 22 (1872) p. 83-96, 579-588,<br />

626-634; )rg- 23 (i873) P- 605-619; jrg. 24 (1874) p. 89-96.<br />

21. Bijdrage tot een Middel- en Oudnederlandsch Woordenboek, deel 2<br />

(1871) p. v. De tekst, die in handschrift bewaard is gebleven in<br />

het archief <strong>van</strong> het WNT, werd in De Tijdspiegel (1871) p. 319-320<br />

geplaatst onder de titel 'Aan de lezers <strong>van</strong> De Navorscher.'<br />

22. Nieuwe Rotterdamsche Courant 4.10.1874, no. 273 eerste blad.<br />

23. Verwijs, p. 150.<br />

24. Middelnederlandsch woordenboek, deel 1 (1885) p. v.<br />

25. Middelnederlandsch woordenboek, deel 9 (1929) p. x.<br />

27


DE BRIEVEN<br />

VERANTWOORDING<br />

Besloten is alleen de brieven <strong>van</strong> A.C. <strong>Oudemans</strong> aan Arie de<br />

Jager op te nemen. De Jager maakte kladversies <strong>van</strong> zijn<br />

belangrijkste uitgaande brieven. In die vorm zijn 21 brieven<br />

aan <strong>Oudemans</strong> bewaard gebleven. Ook schreef De Jager soms<br />

in een paar woorden op een binnengekomen brief wanneer<br />

hij wat had geantwoord. Hier en daar zijn de antwoorden <strong>van</strong><br />

De Jager verwerkt in een noot. Over het algemeen zijn zijn<br />

brieven echter veel zakelijker en dus minder interessant voor<br />

de huidige lezer.<br />

De brieven <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> zijn hier niet integraal opgeno-<br />

men. Het doel was een selectie te maken die tot lezen uitno-<br />

digt en die de mens <strong>Oudemans</strong> tot leven wekt. Daardoor<br />

kwamen <strong>van</strong>zelf de vaak uitgebreide passages over woorden in<br />

oude teksten te vervallen. Zeer regelmatig vraagt <strong>Oudemans</strong><br />

aan De Jager of hij misschien meer weet over de betekenis<br />

<strong>van</strong>... en dan volgt een rij veelal Middelnederlandse woorden<br />

met verkorte bronvermelding.<br />

Korte briefjes waarin <strong>Oudemans</strong> aan De Jager boeken te<br />

leen vraagt of waarin hij voor de ont<strong>van</strong>gst hier<strong>van</strong> bedankt,<br />

zijn niet opgenomen. Het zelfde geldt voor kattebelletjes<br />

waarin <strong>Oudemans</strong> De Jager bedankt voor een overdrukje of<br />

iets dergelijks. Wie juist in deze zaken is geïnteresseerd, kan<br />

de oorspronkelijke brieven raadplegen. Ze zijn aanwezig in de<br />

Leidse Universiteitsbibliotheek, in de collectie <strong>van</strong> de Maat-<br />

schappij der Nederlandse Letterkunde, onder nummer BPL<br />

2886.<br />

28


Weglatingen binnen de tekst zijn aangegeven door [...].<br />

Redactionele toevoegingen staan tussen [vierkante haken].<br />

Vanzelfsprekend is de oorspronkelijke spelling gehandhaafd.<br />

De datumregel is gestandaardiseerd.<br />

29


Arie de Jager (1806-1877)<br />

34


Deze bloemlezing begint met de zesde brief die A. C. <strong>Oudemans</strong><br />

aan Arie de Jager schreef. Ruim een jaar na hun eerste schrifte-<br />

lijke contact hebben zij elkaar voor het eerst ontmoet.<br />

Leiden, 9 oktober 1848<br />

WelEdel Heer en geachte vriend,<br />

Toen ik u onlangs op het zoogenaamd Notaris-huis voor een<br />

oogenblik mocht spreken, had ik mij voorgenomen om u des<br />

zaterdags daaraan volgende een bezoek te geven, doch ik zag<br />

mijn voornemen verijdeld toen gij mij verzocht op de veree-<br />

niging <strong>van</strong> onderwijzers te komen. Hoe gaarne ik gewild had,<br />

zou ik zulks niet wel kunnen gedaan hebben, dewijl ik zoo<br />

veel famielie te bezoeken had, die het best des zaterdags in<br />

den namiddag te spreken is.<br />

Zoo als u waarschijnlijk zal bewust zijn, is mijn zoon thans<br />

te Rotterdam als Lector in de Botanie geplaatst', en heeft die<br />

betrekking aangenomen in de hoop <strong>van</strong> als doctor en accou-<br />

cheur 2 praktijk te zullen krijgen. Kunt gij iets hiertoe bijdra-<br />

gen, gij zoudt mij en hem bijzonder verplichten.<br />

Zijn verblijf te Rotterdam maakt onze correspondentie én<br />

gemakkelijk én kosteloos. Alle week worden er over en weder<br />

pakjes verzonden, waarbij de brieven dan kunnen bijgevoegd<br />

worden. Indien gij mij dus het een of ander te schijven hebt,<br />

bezorg dan s.v.p. uwe letteren over de Lamssteeg bij den<br />

Parapluie-maker Vigien (of zoo iets dergelijks, alwaar mijn<br />

zoon op kamers woont. (Ik herinner mij dat het Vivieris). [...]<br />

1. Het gaat hier om C.A.J.A. <strong>Oudemans</strong> (1825-1906).<br />

2. Vroedmeester, verloskundige.<br />

35


Ik heb verscheidene commissiën voor de verkooping <strong>van</strong> <strong>van</strong><br />

Balen' opgegeven, maar weinig gekregen. Ik hoor dat hetover<br />

het algemeen zeer duur is gegaan. Ik heb aldaar onder ande-<br />

ren gekocht Reinaert, door Willems 4 , maar veler zijner uitleg-<br />

gingen bevallen mij niet. Gij zult dat werk ongetwijfeld<br />

bestudeerd hebben, schrijf mij eens, of gij in het zelfde geval<br />

verkeert, of dat het wellicht aan mij ligt.<br />

Het heeft mij leed gedaan, dat gij mij niet zijt komen<br />

opzoeken, toen gij in Leiden waart, bij eene volgende gele-<br />

genheid moogt gij mij niet vergeten. Als gij buitendien eens<br />

lust mocht gevoelen de museums, of iets anders te komen<br />

zien, de tafel en wat er bij behoort worden u gulhartig ten<br />

allen tijde aangeboden. Als gij daartoe dan minstens lust<br />

gevoelt, verwerp dan dit aanbod niet, want al zit ik hier<br />

midden in de geleerdheid, zelden zien de geleerden elkander<br />

om hunne verbazende drukte.<br />

Nu hoop ik, dat uwe drukte u niet weerhouden zal, mij ook<br />

eens te schrijven, in afwachting waar<strong>van</strong> ik mij met achting<br />

noem<br />

Uw Vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

3. Bedoeld wordt een boekverkoping bij J. <strong>van</strong> Baaien & Zonen in<br />

Rotterdam. Vergelijk <strong>Oudemans</strong>' brief <strong>van</strong> 4 december 1849.<br />

4. De Reinaert-editie <strong>van</strong> de Vlaamse letterkundige J.F. Willems<br />

verscheen in 1834.<br />

36


Leiden, n Maart 1849<br />

WelEdele Heer en zeer geachte vriend.'<br />

In uwe Verscheidenheden komt op bl. 138', voor het werk-<br />

woord fikfakken en gij haalt daarbij de volgende plaats aan<br />

<strong>van</strong> Vos, in zijne klucht <strong>van</strong> Oene.<br />

Wech Ritzaerd, ik hoor niet meer nae je fikfakken<br />

Deze passage kan ik in mijne uitgave, zijnde der vijfde<br />

druk, niet vinden. Gij hebt zeker een andere druk gebruikt en<br />

gaarne zou ik dien met den mijnen vergelijken. Zoudt gij hem<br />

mij niet voor eenigen tijd willen afstaan, zoo ja, zend hem dan<br />

s.v.pl. zoo spoedig mogelijk onder couvert, aan mijn zoon,<br />

dan kan hij hem nog in het koffertje in pakken, dat dinsdag<br />

's namiddags door den Schipper bij hem wordt afgehaald. Ik<br />

zend u hierneven mijne editie, om u te doen zien, dat fikfak-<br />

ken daarin veranderd is. [...]<br />

Ik ben zeer verlangend te weten of het Archief doorgaat, en<br />

wanneer wij weder een stuk zullen ont<strong>van</strong>gen.<br />

Duid het mij niet ten kwade, dat ik zoo veel <strong>van</strong> u verg; ik<br />

vertrouw echter dat de kunstliefde bij u over vele moeite doet<br />

heenstappen.<br />

En nu, vaarwel en geloof mij hoogachtend en met vriend-<br />

schap te zijn.<br />

UE.d DvD [dienstvaardige dienaar]<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

1. A. de Jager Verscheidenheden uit het gebied der Nederduitsche taal-<br />

kunde (Deventer 1844).<br />

37


Leiden, 5 september 1849<br />

Waarde Vriend!<br />

Ik heb de boekjes <strong>van</strong> Groebe' in orde ont<strong>van</strong>gen benevens een<br />

geschenk <strong>van</strong> een aantal brochures <strong>van</strong> uwe hand, die mij zeer<br />

aangenaam waren. Gij vraagt mij, welke werken ik <strong>van</strong> u bezit.<br />

Behalve hetgene gij mij gezonden hebt, ben ik bezitter <strong>van</strong><br />

1. Taalk[undig] Magazijn<br />

2. Proeve over de werkw[oorden] <strong>van</strong> herh[aling] en during<br />

3. Taalk. Handleiding] tot de Staten-overz[etting des Bijbels]<br />

4. Alph. Lijst <strong>van</strong> woorden en Spr[eekwijzen]<br />

5. Nalezing op het Glossarium <strong>van</strong> enz. [prof. Lulofs<br />

Handboek]<br />

6. Uwe bekroonde verh. over Bildferdijk].<br />

Ik hoop eerstdaags <strong>van</strong> uwen tocht naar Gent 1 eens iets te<br />

hooren. [...]<br />

Ik herinner mij nog met bijzonder veel genoegen u en uw<br />

zoon bij ons te hebben gehad, en ik hoop dat uwe tochten u<br />

meermalen over Leiden zullen voeren, en dat gij dan <strong>van</strong> mijn<br />

huis al dat gebruik zult maken, dat de vriendschap u kan<br />

aanbieden.<br />

Ik zal het werkje <strong>van</strong> Groebe nog eenigen tijd houden.<br />

Vaarwel, wees <strong>van</strong> ons allen gegroet, en ont<strong>van</strong>g de verze-<br />

kering mijner bijzondere achting waarmede ik blijf<br />

UE. DvD en vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

1. Dirk Groebe (1789-1867) bezorgde in 1839 de gedichten <strong>van</strong><br />

onder meer C. <strong>van</strong> Baerle.<br />

2. De Jager ging naar Gent om daar <strong>van</strong> 26 tot 29 augustus het<br />

eerste Taal- en Letterkundig Congres bij te wonen.<br />

38


Leiden, 4 december 1849<br />

WelEdele Heer, zeer geachte Vriend!<br />

Ik moet dezen beginnen met u mijnen hartelijken dank te<br />

doen toekomen over de genomene moeite met de boekver-<br />

kooping <strong>van</strong> Van Baaien, en bied u alle mogelijke wederdienst<br />

aan. Spieghels Hartspiegel door Bilderdijk heb ik niet ont<strong>van</strong>-<br />

gen, deze is zoek geraakt, en ik heb het werk toch met opgeld<br />

en al moeten betalen, volgens de voorwaarde op de Catalogus.<br />

Ik echter ken Van Baaien reeds <strong>van</strong> mijne jeugd, doch niet in<br />

diens mans voordeel.'<br />

[...] Zoo als gij uit de nieuwe wetten der Maatschappij <strong>van</strong><br />

Nedfederlandsche] Lettferkunde] gezien hebt, zijn er twee<br />

commissies ingesteld, namelijk die <strong>van</strong> Taal- en Letterkunde,<br />

en die <strong>van</strong> Geschieden Oudheidkunde, ren einde de Maat-<br />

schappij behoorlijk in te lichten en te ondersteunen. De maan-<br />

delijksche Vergadering heeft mij in de plaats <strong>van</strong> Prof. De<br />

Vries tot lid der eerste Commissie gekozen, en nu zit ik met<br />

1. De Jager is het met deze kritiek oneens. Omdat er relatief weinig<br />

over boekenveilingen in de negentiende eeuw bekend is, volgt<br />

hier het antwoord <strong>van</strong> De Jager. 'Het spijt mij zeer, dat de voor<br />

u gekochte Hartspiegel bij Van Baaien weggeraakt is, en het<br />

bevreemdt mij tevens. Ik heb sedert vele jaren daar boeken<br />

gekocht, en nog nimmer het geringste gemist. Ook geen mijner<br />

kennissen hier is dit bij mijn weten gebeurd, 't Mag dus wel ene<br />

zeldzaamheid heeten en 't is zonderling dat juist de eerste maal,<br />

dat ik voor iemand buiten de stad eenige commissie waarneem,<br />

zoo iets voorvalt. Nog iets: zoo ge mij weder wat wilt opdragen<br />

- en ik houd mij steeds in dit opzicht te uwe dienst - wees dan<br />

zoo goed mij de nommers vóór de kijkdag op re geven; want<br />

staande de verkooping inspectie te nemen, gelukt niet altijd.'<br />

39


mijn vriend Siegenbeek 1 samen over taalbelangen te spreken.<br />

Hoe vindt gij die grap? Al dadelijk heb ik een voorstel inge-<br />

diend, om de Maatschappij tot meer werkzaamheid aan te<br />

sporen, en haar te overtuigen, dat zij hare eerste en voor-<br />

naamste zorg moest wijden aan een nieuw omschrijvend<br />

woordenboek onzer taal. Gaat mijn voorstel bij de maande-<br />

lijksche vergadering door, dan moet het bij de Jaarlijksche<br />

Vergadering nog de revue passeeren.<br />

Als ook gij, waarde vriend eenstemmig met mij over die<br />

zaak denkt, dan kunt gij daar zeer veel aan doen. Aanstaande<br />

vrijdag heeft er weder eene maandelijksche vergadering plaats,<br />

en indien gij die belangrijke en gewichtige zaak, waarin gij<br />

voor zeker eene der hoofdrollen zult vervullen, wilt helpen<br />

bevorderen, schrijf dan eene brief aan het Bestuur der<br />

M.v.N.L.' (adres Bodel Nijenhuis 4 waarin gij ook uw verlan-<br />

gen daartoe te kennen geeft, met bijvoeging dat elk letter-<br />

minnaar reikhalzend naar zulk een werk uitziet, en wat gij er<br />

meer zoudt willen bijvoegen. Vindt gij het beter zulks niet te<br />

doen, het zou mij in mijne verwachting te leur stellen. Gaat<br />

het plan door, dan komt er wat leven in de brouwerij.<br />

Denk s.v.pl. over een en ander eens na, en, kunt gij,<br />

andwoord mij dan per spoortrein voor vrijdag a.s., opdat ik<br />

wete of het Bestuur <strong>van</strong> u een brief dien dag ont<strong>van</strong>gt, of niet.<br />

In afwachting hier<strong>van</strong>, noem ik mij.<br />

UE. DvD<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

2. De Leidse hoogleraar Matthijs Siegenbeek (1774-1854) was inder-<br />

tijd voorzitter <strong>van</strong> de Leidse Maatschappij.<br />

3. Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde.<br />

4. De Leidse jurist J.T. Bodel Nijenhuis (1797-1872) was secretaris<br />

<strong>van</strong> de Leidse maatschappij.<br />

40


Ont<strong>van</strong>gen door De Jager op 4 maart 1850<br />

WelEdele Heer. Zeer geachte Vriend!<br />

Ik begin met u te bedanken voor het mij toegezondene, en<br />

verzoek bij voortduring met uwe producten (literarische<br />

namelijk) begunstigd te mogen worden.<br />

Het pakje heb ik dadelijk aan Bodel laten bezorgen. Wat<br />

aangaat mijne pogingen ter vervaardiging <strong>van</strong> een nieuw<br />

Nederl. Taalk. Woordenboek, deze zijn afgestuit op de enor-<br />

me onkosten en zwarigheden daarmede verbonden. Ik houd<br />

de zaak voor mogelijk, hier houdt men haar zoo goed als voor<br />

onmogelijk.<br />

[...] Ik geef u in bedenking, of gij vóór den i en Mei niet<br />

<strong>van</strong> u recht zult gebruik maken, om aan de maandelijksche<br />

vergadering eenige namen op te geven, <strong>van</strong> verdienstelijke<br />

mannen, die gij gaarne het Lidmaatschap zoudt willen zien<br />

opdragen.<br />

Hoe denkt gij over Görlitz' en Alberding Thijm?* (Het<br />

doet mij zeer veel genoegen dat het thans wel is tusschen u<br />

beiden.). Ais gij niet met uw vertrouwen of uwe bedenkingen<br />

wildet vereeren, dan zou ik gaarne e'ene lijn met u trekken.<br />

Beschuldig mij s.v.pl. niet <strong>van</strong> een lastige correspondent te<br />

zijn, die altijd met vragen voor den dag komt, doch waarde<br />

vriend, met vragen wordt men wijs.<br />

1. P.K. Görlitz (1785-1861) leidde een beroemde school in<br />

Rotterdam. In 1817 was A.C. <strong>Oudemans</strong> secondant bij hem<br />

geweest.<br />

2. Bedoeld is de beroemde Katholieke letterkundige J.A. AlberdingkThijm<br />

(1820-1889). De Jager schreef terug: 'Onze gedachten<br />

ontmoeten elkander hier zonderling', want hij had dezelfde<br />

mensen in gedachten.<br />

41


Groet s.v.pl. uw zoon en geloof mij met ware hoogachting.<br />

Uw DvD en vriend<br />

<strong>Oudemans</strong>.<br />

P.S. Gij moet u voorbereiden om eerstdaags uwe benoeming<br />

te vernemen <strong>van</strong> Doctor Honoris Causa. Spreek er s.v.pl. aan<br />

niemand over, het blijve tusschen ons.'<br />

3. Vanzelfsprekend mag <strong>Oudemans</strong> dit helemaal niet melden.<br />

Later komt hij er dan ook op terug. Zie de brief <strong>van</strong> 10 juni 1850.<br />

De Jager reageert zeer bescheiden. Op 16 maart 1850 schríjft hij:<br />

'Uw post-scriptum moest mij natuurlijk treffen. De heren zullen<br />

er echter nog wel eens over denken. Ik gevoel mij meer en meer<br />

zoo ongeleerd, dat ik waarlijk op de titel "geleerd" weinig<br />

aansprak kan maken.'<br />

42


Leiden, 5 mei 1850<br />

Waarde Vriend de Jager<br />

Ik moet u op nieuw mijnen hartelijken dank toebrengen voor<br />

de lettervrucht, welke gij mij ten geschenke gezonden hebt,<br />

waarin ik op nieuw uwe zucht voor de goede zaak heb bewon-<br />

derd.<br />

Op Vrijdag 3 dezer heeft de voorbereidende vergadering<br />

voor de Algemeene vergadering, welke den 20 Juny bij Leiden<br />

in de Vink zal gehouden worden, plaats gehad.<br />

Er waren op de lijst 57 candidaten, <strong>van</strong> welke slechts 15<br />

mochten gekozen worden, doch door de vervloekte streken<br />

<strong>van</strong> den Secretaris [Bodel Nijenhuis] die ik u mondeling moet<br />

verhalen, is onze waardige Görlitz niet in aanmerking geko-<br />

men.' Ik ben voornemens op de algemeene Vergadering eene<br />

gegronde klacht tegen dien Heer in te leveren, mits dat gij mij<br />

helpet, want hij heeft u, het sieraad onzer Maatschappij, even<br />

zeer beleedigd als mij, doch mondeling moet ik zijne streken<br />

(hij gaat 3 maal daags ter Kerk en <strong>van</strong> zulke lieden moet men<br />

dit verwachten) mededeelen. Ook de Hr. David ! is door eene<br />

sinistre handelwijze in het geheel niet op de lijst gebracht, en<br />

gij zijt dus dubbel in uw recht te kort gedaan. Er moet op de<br />

1. Wellicht was <strong>Oudemans</strong>' antipathie voor Bodel Nijenhuis mede<br />

ingegeven door het feit dat hij zich in 1847 samen met de Leidse<br />

jurist beschikbaar had gesteld als secretaris <strong>van</strong> de Leidse maat-<br />

schappij. Bodel Nijenhuis werd toen gekozen. Zie de Hande-<br />

lingen der jaar lijksche algemeene vergadering <strong>van</strong> de Maatschappij<br />

der Nederlandsche Letterkunde (1847) p. 68. Deze bron wordt<br />

voortaan verkort tot Handelingen.<br />

2. De invloedrijke Vlaamse priester en flamingant J.P. David (1801-<br />

1866) was indertijd hoogleraar in Leuven.<br />

43


Algemeene vergadering over gesproken worden, anders doen<br />

wij dwaas. Bodel doet wat hij wil, en zulks ten prejudice der<br />

ware en waarachtige belangen der Maatschappij, en tot getui-<br />

gen kan ik aanhalen de Heeren Lemans', S. Van den Berg 4 te<br />

's Hage, die mede tegenwoordig is geweest en er zich over<br />

verontwaardigd heeft.<br />

De Dominees-kliek heeft hier in alles de overhand, en dien<br />

zwarte heeren bederven alles. Door hen worden nietswaardi-<br />

ge menschen voorgedragen en door zamenspanning er in<br />

gebracht, niet om hunne kundigheden maar omdat zij een<br />

schroevendraaier op hun hoofd hebben. Alberdingk Thijm<br />

ontmoette mede veel tegenstand, hij was Roomsch, en in eene<br />

louter letterkundige Maatschappij mag men niet Roomsch<br />

zijn, want de Secretaris is het ook niet, en al de Dominees<br />

stemmen tegen, doch ik heb gestreden als een held en gevoch-<br />

ten als een leeuw, en ik heb het geluk gehad er hem des nachts<br />

te ii V2 door te halen. Dat kind is bijzonder zwaar gehaald,<br />

doch de kraamvrouw is redelijk welvarende. Ik kan u onmo-<br />

gelijk al de knoeierij opnoemen, die er door B[odel] N[ijen-<br />

huis] en anderen gesponnen worden. Sedert dat Lemans, ik<br />

en anderen onzen mond wat beginnen te roeren, wordt het<br />

beter en beter en ik verzoek u ten aller vriendelijkste de alge-<br />

meene vergadering te komen bijwonen, want wij hebben<br />

gebrek aan rechtschapene mannen.<br />

Den 8 sten of 9 den vertrek ik met mijne dochter naar<br />

Dresden, mocht gij mij noch iets te schrijven hebben, dan<br />

s.v.pl. voor dien tijd. Ik ben <strong>van</strong> gedachte een kleine 14 dagen<br />

uit te blijven.<br />

3. <strong>Oudemans</strong> bedoelt C. Leemans, directeur <strong>van</strong> het museum <strong>van</strong><br />

oudheden in Leiden.<br />

4. S.J. <strong>van</strong> den Bergh (1814-1868) was dichter en drogist in Den<br />

Haag.<br />

44


Vaar bestendig wel en geloof mij met achting en ware vriend-<br />

schap te zijn.<br />

UE. DvD en vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

Leiden, 10 juni 1850<br />

Zeer Geachte Vriend!<br />

Mijne voorspelling u onlangs gedaan,' heeft zich verwezen-<br />

lijkt, en zeker zullen <strong>van</strong> alle kanten welgemeende gelukwen-<br />

schingen u zijn toegevloeid. Hadde ik vroeger aan mijn' zoon<br />

geschreven, ik zou mij ook vroeger in den rij uwer vrienden<br />

geplaatst hebben, om u met de eervolle onderscheiding en<br />

den openbare hulde aan uwe bekwaamheid toegebracht,<br />

hartelijk en vriendschappelijk geluk te wenschen. Ik doe dit<br />

nu met de oprechte betuiging, dat het mijn hart en mijne ziel<br />

heeft goed gedaan dat men uwe veel omvattende kennis en<br />

werkzaamheid op hare rechte waarde heeft weten te schatten,<br />

en ik hoop daarbij tevens dat het een nieuwe aansporing zal<br />

zijn, dat gij ons op vele schatten <strong>van</strong> uw onderzoek en weten-<br />

schap onthaalt, en ons letterminnaars, die zoo wat in het duis-<br />

tere rondscharrelen, ten lichte en baken verstrekker. [...] De<br />

personen welke heden aan de Algemeene Vergadering zullen<br />

voorgedragen worden, en die allen waarschijnlijk wel zullen<br />

worden aangenomen zijn de volgende.<br />

I. Namelijk dat De Jager een eredoctoraat zou krijgen. De Jager<br />

kreeg dit eredoctoraat in Groningen op voordracht <strong>van</strong> Matthias<br />

de Vries, die daar toen hoogleraar was.<br />

45


i Asch Van Wijk met 12 stemmen [...]<br />

12 Alberdingk Thijm 8<br />

13 Sonstral 9<br />

14 L.A. Te Winkel 11<br />

15 Van Zeggelen 10<br />

Voor N° 12 en 14 heb ik zeer gestreden, en ik heb de satisfac-<br />

tie dat mijn gewicht in de schaal de balans ten hunnen voor-<br />

deele heeft doen overslaan.<br />

Een verzoek heb ik u nu nog te doen, namelijk dit, dat gij<br />

het nooit aan iemand mededeelet dat ik u eenigen tijd voor<br />

uwe benoeming tot Doctor u daar<strong>van</strong> den voorsmaak gegeven<br />

heb.<br />

Na mij bij voortduring in uwe bijzondere vriendschap te<br />

hebben aanbevolen noem ik mij hoogachtend<br />

Uw u toegenegen vriend<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

46


Leiden, 10 december 1850<br />

Waarde en zeer geachte vriend!<br />

[...] Wat het Professoraat aangaat, waarnaar gij informeert',<br />

hier<strong>van</strong> is nog niets bekend. Mag ik u echter de opinie <strong>van</strong><br />

dezen en genen mededeelen, dan zal O.' wel te Rotterdam<br />

blijven; want staan zijne kundigheden in evenredigheid met<br />

de behoeften eener akademie?<br />

Men kan wel zeer schoon prediken, doch in het vak <strong>van</strong><br />

studie ten achteren zijn, en zoo omgekeerd.<br />

Nu zult gij mij een particulier genoegen doen mijn gebrab-<br />

bel nogmaals goed na te zien, en als het u niet solide genoeg<br />

voorkomt, plaats het dan níet.<br />

Hoogachtend noem ik mij<br />

Uw vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

1. Op 9 december 1850 had De Jager aan <strong>Oudemans</strong> gevraagd of<br />

hij toevallig wist wie de nieuwe hoogleraar in de theologie in<br />

Leiden zou worden. 'Men heeft me eens Niermeijer genoemd,<br />

en dan weder V. Oosterzee.' Het werd A. Niermeijer (1814-1855).<br />

2. J.J. <strong>van</strong> Oosterzee (1817-1882) was indertijd predikant in<br />

Rotterdam. Hij publiceerde regelmatig in De Jagers Archief.<br />

3. <strong>Oudemans</strong> bedoelt zijn artikel over het woord Gewant. De<br />

Jager plaatste dit in Archief 3 (1851) p. 76-81.<br />

47


Leiden, 18 april 1851<br />

Waarde Vriend!<br />

[...] Volgens uw verzoek gaat hierbij een afdruk <strong>van</strong> het<br />

Nieuw groot woordenboekGij vindt het wat bar, maar bij een<br />

mondeling gesprek zal die opinie spoedig veranderen. Eene<br />

zaak kan ik u mededeelen, dat Broedelet zich vermeet over<br />

alle schrijvers en bewerkers der Nederl. Taal zijn oordeel te<br />

vellen, en als hij een bittertje of wat te veel gebruikt heeft,<br />

hetgeen niet zelden gebeurt, dan laat hij u en anderen de<br />

revue passeeren. Daarbij moet hij in kennis zijn met zekeren<br />

pedanten schoolmeester Nikolaas <strong>van</strong> Gekkenburg, of <strong>van</strong><br />

Vossenburg, of zoo iets, en wat die man hem <strong>van</strong> de taal<br />

vertelt, is bij hem e<strong>van</strong>gelie, en daar kunnen wij niet tegen<br />

praten. Vindt die vriend nu uw of mijn stukken bij geval niet<br />

goed, dan schermt Brfoedelet] met diens wijsheid, en wordt<br />

zelfs vrij brutaal.<br />

Hierbij komt nog dat Broedelet mij zelf gezegd heeft dat<br />

Bomhoff 1 een zuiper was, die de fijne puntjes <strong>van</strong> zijn<br />

verstand reeds kwijt was (de pot verwijt, enz.) en nu al die<br />

bombast in het prospectus!! Neen vriend! mijne oordeelvel-<br />

ling is niet te bar. Ware een <strong>van</strong> beiden er tegen opgekomen,<br />

1. In 1851 schreef <strong>Oudemans</strong> in de Algemeene Komt- en Letterbode<br />

p. 137-144 een stuk naar aanleiding <strong>van</strong> de 'Prospectus <strong>van</strong> een<br />

Nieuw groot woordenboek der Nederlandsche Taal'. Hierin kondigt<br />

de Voorburgse uitgever A.M. Broedelet de komst aan <strong>van</strong> een<br />

nieuw woordenboek <strong>van</strong> D. Bomhoff. Bomhoff had toen al<br />

verschillende goede schoolwoordenboeken op zijn naam staan,<br />

maar op basis <strong>van</strong> de prospectus valt <strong>Oudemans</strong> hem erg hard<br />

aan. Dit artikel ontbreekt op de lijst <strong>van</strong> publicaties waarmee<br />

Verwijs zijn levensbericht <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> besluit.<br />

48


zulks zou mij gelegenheid gegeven hebben, om bar te kunnen<br />

worden.<br />

Uwe letteren zijn bij Bodel [Nijenhuis] bezorgd. Ook ik<br />

heb Görlitz voorgesteld, en zal er zeer voor ijveren.<br />

Ik hoop u in de feesten hier te zien, namelijk bij de alge-<br />

meene vergadering, in Junij.<br />

Ik ben tegenwoordig aan het verhuizen, ik kom meer mid-<br />

den in de stad wonen, namelijk op de Hooigracht naast een<br />

apotheker Van Pottum. Ik hoop, dat gij mij daar eens zult<br />

komen bezoeken.<br />

<strong>van</strong><br />

Adieu waarde vriend, leel gelukkig en zijt hartelijk gegroet<br />

Uw vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

2. Derk Bomhoff (1792-1860) was onderwijzer en vertaler in<br />

Zutphen. Hij stelde zeker zeven woordenboeken samen en<br />

publiceerde geregeld in het Magazijn voor Nederlandsche<br />

Taalkunde. Zijn Nieuw groot woordenboek verscheen met een<br />

lovend voorwoord <strong>van</strong> L.A. te Winkel.<br />

49


Leiden, 12 oktober 1851<br />

Waarde vriend De Jager.<br />

[...] Het huwelijk <strong>van</strong> mijn broeder met de zuster <strong>van</strong> den<br />

Heer <strong>Oudemans</strong> Havelaar uit Rotterdam, is oorzaak geweest,<br />

dat ik niet naar Brussel' heb kunnen gaan.<br />

is.<br />

Meld mij eens of Görlitz met zijne benoeming in zijn schik<br />

De Heer Te Winkel (op het Gymnasium alhier door de<br />

leerlingen theewinkel genoemd) is hier aan het gymnasium<br />

geplaatst, en ik krijg <strong>van</strong> tijd tot tijd een bezoek <strong>van</strong> hem. Hij<br />

is een zeer werkzaam en lief man. Als gij hem niet persoonlijk<br />

kent, kom mij dan eens op een zondag met uw bijzijn veree-<br />

ren, als ik het dan eenige dagen te voren weet, zal ik theewin-<br />

kel ook bij mij ten eten vragen, en dan kunnen wij eens recht<br />

genoeglijk samen keuvelen. Hoe denkt gij hier over?<br />

Niets meer wetende uwe aandacht waardig, noem ik mij<br />

hoogachtend<br />

Uw vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

Nog iets. Ik heb eene visite gehad <strong>van</strong> Broedelet!!! Hij kwam<br />

om de verwijdering, die, door eene beleediging <strong>van</strong> zijnent<br />

wege, tusschen ons ontstaan was, en ruim twee jaren geduurd<br />

had, uit den weg te ruimen. Hij was opgestookt en aangezet<br />

(hoe kinderachtig!) door Henkes, den schoolmeester <strong>van</strong><br />

Voorburg. Ik heb hem bij die gelegenheid gezegd, dat ik zijne<br />

mij gedane beleediging altijd beschouwd heb, als voortgespro-<br />

1. In Brussel werd <strong>van</strong> 30 augustus tot 1 september 1851 het derde<br />

Taal- en Letterkundig Congres gehouden.<br />

50


ten te zijn door den drank, en heb hem daaromtrent het een<br />

en ander gezegd, dat niet malsch was, maar ben geëindigd<br />

met aan zijn verzoek, om vernieuwing <strong>van</strong> vriendschap, toe te<br />

geven.<br />

Valé.<br />

Leiden, 4 oktober 1852<br />

Waarde Vriend<br />

Uwe letteren zijn mij geworden' en ik beloof u Te Winkel, die<br />

niet ziek en reeds in zijne functie is 2 , en die een oogenblik<br />

voor de ont<strong>van</strong>gst uwer letteren nog bij mij zat thee te drin-<br />

ken, er over te spreken zoodra de Gelegenheid daartoe gunstig<br />

is, en anders, wat nog beter is, zend ze (d.i. de boeken) mij<br />

maar, dan zorg ik tegelijk voor de afschrijving, want nu Van<br />

den Bergh' weg is, schijnt het een en ander zoek te zijn, want<br />

formeele overgave heeft er niet plaats gehad en Van den Bergh<br />

schijnt iets tegen Te Winkel te hebben en heeft ook volstrekt<br />

geen deel willen nemen in de medewerking <strong>van</strong> het woorden-<br />

boek. ja zelfs heeft hij geweigerd een enkel auteur voor de<br />

commissie te lezen.<br />

[...] Wat uwe wenken aan de L.maatsch. der Letterk. in<br />

uw archief 4 aangaat, deze zullen niet veel afdoen, dewijl geen<br />

1. Helaas ontbreekt deze brief <strong>van</strong> De Jager.<br />

2. L.A. te Winkel was bibliothecaris <strong>van</strong> Maatschappij der<br />

Nederlandsche Letterkunde geworden.<br />

3. Te Winkel volgde L.Ph.C. <strong>van</strong> den Bergh (1805-1887) op als<br />

bibliothecaris.<br />

51


Lid buiten te Winkel en mijn persoon zich met taalk. inlaat,<br />

en ook Te Winkel attrapeer ik zeer dikwijls dat hij niet gelezen<br />

heeft, wat hij moest gelezen hebben. Dus vriend! als gij en de<br />

Vries niet rechtstreeks aan de Maatsch. schrijft, dan worden<br />

uwe gedachten, al plaatst gij die in uw Archief, niet bekend.<br />

Mijn zoon Jan is den 2 en October met den eersten graad<br />

gepromoveerd, en zijne dissertatie wordt u hiernevens door<br />

hem met een warm gevoel <strong>van</strong> hoogachting, als een blijk<br />

zijner vriendschap aangeboden.<br />

Hoe gaarne zoude ik u wat voor uw archief beloven, maar<br />

belofte maakt schuld, en tijdgebrek maakt dat ik, hoe gaarne<br />

ook, niet beloven kan. Ik ben druk bezig om voor het woor-<br />

denboek te werken, en heb reeds over de duizend woorden die<br />

niet bij Weiland' gevonden worden.<br />

[...] Met mijn zoon a costy 6 gaat het langzamerhand voor-<br />

uit. Hij is naar Parijs geweest en heeft met ProP. Trousseau<br />

geraadpleegd en diens raad opgevolgd, waarbij hij zich nog al<br />

wel bevindt. Mijn tweede zoon, zal eerstdaags geopereerd<br />

worden in de keel. Hij heeft eerst willen promoveeren, voor<br />

4. In 1852 wees De Jager in het Archief {deel 3, p. 415) de Leidse<br />

maatschappij op haar taak om heruitgaves <strong>van</strong> oude teksten te<br />

blijven bezorgen. Hij deelde een compliment uit aan <strong>Oudemans</strong>,<br />

die zojuist Die Bediedenisse der Missen had bezorgd. De Jager had<br />

het abusievelijk over de Maatschappij <strong>van</strong> Nederlandsche<br />

Letterkunde, <strong>van</strong>daar dat <strong>Oudemans</strong> hier der dubbel onder-<br />

streept.<br />

5. Het gaat hier om het elfdelige woordenboek <strong>van</strong> Petrus Weiland.<br />

Zie de inleiding.<br />

6. Ten uwent.<br />

7. <strong>Oudemans</strong> bedoelt W.J.A. Jonckbloet (1817-1885). Hij werd in<br />

1854 hoogleraar in Groningen.<br />

52


die kuur te ondergaan. De amandelen zullen uitgesneden<br />

worden.<br />

Niets meer uwer aandacht waardig wetende, noem ik mij<br />

als altijd<br />

Uw zeer toegenegen Vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

Vraag. Als De Vries aanstaand jaar Professor te Leiden wordt,<br />

en dat men te Groningen Joncbloet niet hebben wil, wie zal<br />

dan de plaats <strong>van</strong> De Vries vervullen? 7<br />

Leiden, n oktober 1852<br />

Waarde Vriend<br />

In uwe laatste letteren verzocht gij mij, bij gelegenheid u <strong>van</strong><br />

de operatie <strong>van</strong> mijn zoon Jan iets mede te deelen, en gaarne<br />

hieraan voldoende, meld ik u, dat hij buiten ons weten, zich<br />

des vrijdags morgens als een lam ter slachtbank heeft begeven,<br />

en dat hij <strong>van</strong> de eerste operatie, zoo door bloedverlies, als<br />

door het inslikken <strong>van</strong> bloed flaauw is gevallen, en dat, toen<br />

hij hersteld was uit de flaauwte, hij dadelijk moedig genoeg<br />

was, om den tweeden amandel ook te doen wegnemen.<br />

Te half elf kwam hij thuis, juist toen ik een brief <strong>van</strong> mijn<br />

zoon Anthonie, die tot verdere volmaking zijner studie naar<br />

Utrecht bij Prof 1 Muller is gegaan, zat te lezen. Hij hoorde<br />

zeer bedaard de lectuur <strong>van</strong> dien brief aan, en toen daarop een<br />

kom met ijs binnen gebracht werd, en ik vroeg wat zulks<br />

beteekende, gaf hij mij lachende ten andwoord. Dit ijs is tot<br />

verkoeling mijner keel, want ik heb mij door Neef Krieger de<br />

53


amandelen laten wegsnijden.<br />

Hoe ik en mijne vrouw verschrikten op het hooren daar-<br />

<strong>van</strong>, kunt gij begrijpen, en weldra biggelden ons de tranen<br />

langs de wangen.<br />

Hij heeft alleen pijn bij eene slikkende beweging, de<br />

wonden zullen binnen vijf dagen wel genezen zijn.<br />

Hij zelf heeft een fleschje medegenomen, om die amande-<br />

len er in te bewaren op liquor. Toen Krieger, aan wiens huis<br />

de operatie gebeurd is, vroeg wat hij met dat fleschje voorhad,<br />

zeide hij, als men logees wacht moet men toch eene bergplaats<br />

voor hen gereed maken, en toen Krieger hem een doek voor-<br />

spelde, voor de uitstorting <strong>van</strong> bloed, en toen hij daarop geas-<br />

sisteerd door twee medici, het mes opnam, om hem te oper-<br />

eeren, zei hij, nu zit ik hier net als in een barbiersch winkel,<br />

het inzepen mankeert er nog aan, en n seconden daarna was<br />

hij bewusteloos.<br />

Wij hopen en vertrouwen dat hij spoedig hersteld zal zijn,<br />

want edeler, braver, solidener en ijverig mensch ken ik niet. Al<br />

mijne kinderen, geene uitgezonderd, strekken mij tot wellust<br />

en zegen en ik mag den een niet boven den anderen preferee-<br />

ren, maar hij vooral ligt ons zeer na aan het hart.<br />

Vaarwel, en neem het mij niet kwalijk dat ik u zoolang met<br />

dien zoon heb bezig gehouden.<br />

T.a.V<br />

Uwe boeken heb ik ont<strong>van</strong>gen, en zal voor alles zorgen.<br />

Hoogachtend.<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

54


November 1852<br />

Waarde Vriend<br />

[...] Onze vriend Te Winkel heeft bij ons thee gedronken,<br />

en hem sprekende over het glossarium op Brederoo', zoo<br />

verzocht hij mij om den brief, dien gij er over schrijven zult,<br />

mede te onderteekenen, nadat hij door De Vries en U onder-<br />

teekend zou zijn. Ik heb hem geandwoord, dat ik u dit verlan-<br />

gen zou mededeelen.<br />

Van zijne komst ten uwent verwacht ik niet veel, <strong>van</strong> wege<br />

zijne bezigheden.<br />

Ont<strong>van</strong>g verders de vriendschappelijke groeten <strong>van</strong> ons<br />

allen, en geloof mij hoogachtend te zijn<br />

Uw Vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

1. In maart 1852 had <strong>Oudemans</strong> een proeve <strong>van</strong> zijn woordenboek<br />

op Bredero voorgelegd aan de Commissie voor Nederlandsche<br />

Taal- en Letterkunde <strong>van</strong> de Leidse maatschappij. De Commissie<br />

vreesde echter dat het werk te om<strong>van</strong>grijk zou worden. Zij<br />

adviseerden <strong>Oudemans</strong> 'al het overtollige' weg te snijden en naar<br />

'elders genoegzaam verklaarde woorden' slechts te verwijzen.<br />

Hierdoor zou <strong>Oudemans</strong>' glossarium 'minstens tot op de helft'<br />

kunnen worden verkort. Een en ander blijkt uit de Handelingen<br />

(1852) p. 36 en de notulen <strong>van</strong> de Commissie <strong>van</strong> 23 april 1852<br />

(Archief Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde inv. nr.<br />

660). De zaak kwam later in de commissievergaderingen nog<br />

herhaaldelijk ter sprake.<br />

55


Leiden, 29 april 1853<br />

Waarde en zeer geachte vriend<br />

[...] Met de zaak <strong>van</strong> Bredero is het nog niet uit; maar of er<br />

een goed einde aan komen zal, betwijfel ik.<br />

Te Winkel is, weinige dagen na uw vertrek, bij mij geweest,<br />

om mij uit naam <strong>van</strong> Pres. 1 Jansen' te komen vragen wat ik nu<br />

toch eigenlijk wilde, waarop ik Te Winkel zijn zeer zonder-<br />

ling, angstvallig en lafhartig gedrag, gehouden in twee maan-<br />

delijksche vergaderingen, en bij mij aan huis in uw presentie<br />

en <strong>van</strong> de Vries verweten, en hem gevraagd heb of hij nu,<br />

omdat Jansen Pres. 1 was, meer op de zijde <strong>van</strong> Jansen of<br />

Rutgers* was dan op de mijne, en dat hij mij niet behoorde te<br />

komen vragen wat ik wilde, dat hij zelf die vraag wel aan<br />

Jansen had kunnen beandwoorden [sic], 'herstelling <strong>van</strong> eer'<br />

of opheffing <strong>van</strong> onverdienden blaam.<br />

Ik bracht hem zijne vreesachtigheid en daardoor zijne, alle<br />

denkbeeld te bovengaande, flaauwheid om voor een' zijner<br />

beste vrienden met mannenwaarde in de bres te springen,<br />

onder het oog; ik zeide hem dat die vrees om te spreken bij<br />

hem te meer ongepast was, daar hij, om zijne kunde, zich<br />

reeds een eervollen naam verworven had, en dat men daar-<br />

voor reeds sedert geruimen tijd respect had gekoesterd, enz.<br />

enz.<br />

Hij stond op prevelde eenige woorden binnens 's monds en<br />

1. Dr. L.J.F. Janssen (1806-1869), indertijd voorzitter <strong>van</strong> de Leidse<br />

maatschappij, was conservator <strong>van</strong> het museum <strong>van</strong> oudheden in<br />

Leiden.<br />

2. A. Rutgers (1805-1884), hoogleraar in Leiden, was voorzitter <strong>van</strong><br />

de Commissie voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde.<br />

56


ging als een kind, dat voor zijn achterste gehad had, heen. Hij<br />

is sedert dien tijd niet terug geweest, en waarschijnlijk zal<br />

onze vriendschap daardoor verbroken zijn, want hij gevoelt<br />

schuld en is te bedeesd om mij, die reeds zoo veel voor hem<br />

gedaan heb, onder de oogen te zien.<br />

Schrijf mij eens of gij de algemeene Vergadering ook zoudt<br />

kunnen komen bijwonen, dit zou mij veel genoegen doen, en<br />

tevens zoudt gij de partijen weder bij een kunnen brengen,<br />

want dit ligt niet aan mij maar aan zijne blooheid.<br />

Hebt gij mijne proeve <strong>van</strong> bewerking nog <strong>van</strong> Bredero, zoo<br />

ja, zend ze mij dan door het intermediair <strong>van</strong> mijn zoon zoo<br />

spoedig mogelijk terug.<br />

In de Commissie voor Taal- en Letterk. heb ik U voorge-<br />

steld, om, ter beoordeeling <strong>van</strong> mijn werk, als er ooit iets <strong>van</strong><br />

komt, als toegevoegd lid, deel <strong>van</strong> die commissie uit te<br />

maken, maar mij <strong>van</strong> hare vergadering voorbedachtelijk<br />

onthouden hebbende, weet ik niet hoe mijn voorstel is afge-<br />

loopen.'<br />

3. Het voorstel was een paar dagen eerder, op de vergadering <strong>van</strong><br />

22 april 1853, door de Commissie besproken en afgestemd omdat<br />

er over <strong>Oudemans</strong>' glossarium al eerder een beslissing was geno-<br />

men. Op 14 januari 1853 had de Commissie namelijk besloten<br />

het glossarium in de reeks <strong>van</strong> de Leidse Maatschappij op re<br />

nemen, mits <strong>Oudemans</strong> zich alsnog voor zoo veel zulks met den<br />

aard der zaak bestaanbaar is, op de noodige bekorting en<br />

beknoptheid zal toeleggen'. De Commissie kwam tot deze beslis-<br />

sing op voorspraak <strong>van</strong> De Vries, De Jager en Te Winkel. Die<br />

hadden hier in december 1852 in een gezamelijke brief voor<br />

gepleit (vgl. de brief <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> aan De Jager <strong>van</strong> november<br />

1852). Op 16 juni 1853 werd de kwestie besproken op de algeme-<br />

ne ledenvergadering <strong>van</strong> de Leidse maatschappij. Zie de<br />

Handelingen (1853) p. 20-21 en 36-37.<br />

57


L.A. Te Winkel (1809-1868)<br />

58


Waarschijnlijk kom ik binnen kort a costy en zal u dan over<br />

een en ander nader spreken.<br />

Wees ondertusschen <strong>van</strong> ons allen hartelijk gegroet en<br />

geloof mij steeds<br />

Uw U toegen. Vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

Leiden, 12 juni 1853<br />

Zeer Geachte Vriend.'<br />

[...] Wat Te Winkel aangaat, wij zijn tegenwoordig op dien<br />

voet, dat wij met elkander spreken, doch hij schijnt mij met<br />

geene visite meer te vereeren. Een haas kan zoo bang niet zijn<br />

als die man, en een vriend te verdedigen, die letterlijk alles<br />

voor hem over heeft, als deze aangerand wordt, hieraan is niet<br />

te denken, en hij zou eerder in staat zijn, als personen, die<br />

invloed op hem hebben, hem daartoe drongen het doodvon-<br />

nis a contre coeur <strong>van</strong> dien vriend te onderteekenen, omdat<br />

hij niet tegen durft spartelen.<br />

In geval nu gij hem over die zaak ooit mocht spreken, of<br />

hem aanmoedigen weder bij mij te komen, zou het mij<br />

hoogst aangenaam zijn, dat mijne eer in geenen deelen werde<br />

gecompromitteerd, want ik ben niet voornemens, wat er <strong>van</strong><br />

kome, een enklen stap <strong>van</strong> mijne zijde te doen, aangezien hij<br />

in zijn volle ongelijk is.<br />

Mocht UE d dus eerst komende zondag te Leiden komen,<br />

acht ik het niet ondienstig, dat gij het eerst bij mij aankomt,<br />

om later naar T[e] Wfinkel] te gaan, ten einde u beter over de<br />

zaak in te lichten.<br />

59


Mijne komst te Rotterdam is uitgesteld omdat ik, wegens den<br />

schoonmaaktijd niet onder dak kon komen, en buiten hooge<br />

noodzakelijkheid ga ik nooit in een logement.<br />

[...] Wat mijne questie in Lkunde aangaat, men heeft mij<br />

zeer, zeer slecht behandeld [...]. Ik wenschte dus ampel met<br />

u te spreken over de middelen, om tegen te gaan het geknoei<br />

der Maatschappij en bepaaldelijk <strong>van</strong> Prof r . Rutgers.<br />

Ik wilde een Protest opstellen gericht aan de drie onder-<br />

teekenaars <strong>van</strong> den briefwaarin ik hun de ganschen loop<br />

bloot legde, en hun met de copyen <strong>van</strong> gewisselde brieven<br />

overtuigde, dat ik <strong>van</strong> den oorsprong af, dat is reeds bij de<br />

Commissie, mishandeld ben geworden [...].<br />

Ik verwacht u dus aanstaanden zondag 19 dezer bij mij ten<br />

eten, verzoek echter vooraf bericht <strong>van</strong> uwe komst.<br />

Hoogachtend Uw toegenegen vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

waarom frankeert gij uwe brieven? Heeft uw vriend geen port<br />

voor u over?<br />

1. Deze brief is niet bewaard gebleven. Hij moet in ieder geval door<br />

Rutgers en Janssen zijn ondertekend. <strong>Oudemans</strong> voelde zich<br />

vooral door Rutgers zwaar beledigd. Een en ander kwam ter<br />

sprake in de vergadering <strong>van</strong> de Commissie voor Nederlandsche<br />

Taal- en Letterkunde <strong>van</strong> 27 mei 1853. <strong>Oudemans</strong> stemde in die<br />

vergadering tegen de herverkiezing <strong>van</strong> Rugers als lid <strong>van</strong> de<br />

Commissie, <strong>van</strong>wege de 'beleedigingen waarover hij in het brede<br />

uitweidt' - aldus de notulen. <strong>Oudemans</strong> stuurde De Jager het<br />

concept <strong>van</strong> een brief aan het bestuur <strong>van</strong> de Maatschappij,<br />

maar De Jager vond die 'nogal kras'. Vervolgens kaartte De Jager<br />

de kwestie aan bij Te Winkel.<br />

60


Leiden, 16 december 1853<br />

Amice!<br />

Lang is het geleden dat wij elkander niets schriftelijks of<br />

mondelings hebben medegedeeld. Deze is dus dienende om u<br />

voor te stellen zondag aanstaande bij mij den dag te komen<br />

doorbrengen, als wanneer De Vries, Te Winkel en Van Vloten'<br />

bij mij zullen komen dineeren. Indien daartoe de mogelijk-<br />

heid bestaat, zoudt gij mij ontzaggelijk veel pleizier doen,<br />

schrijf mij dus morgen zoo spoedig mogelijk een gunstig<br />

andwoord, en kom s.v.pl. met den 2^en trein, dan hebben wij<br />

nog wat aan elkander.<br />

De zaak met de Maatschappij is met den meesten glans ten<br />

mijnen voordeele beslist', maar u alles te beschrijven, wat<br />

moeite zulks gekost heeft, zou eenige vellen behoeven, daar-<br />

om wenschte ik u ook mondeling zulks mede te deelen.<br />

Ik hoop nu maar, dat gij zult kunnen komen en ons allen<br />

daarmede verplichten.<br />

Valé<br />

F. a. V.<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

1. De Vries en Johannes <strong>van</strong> Vloten (1818-1884) werden larer eikaars<br />

aartsvijanden.<br />

2. In oktober 1853 nam <strong>Oudemans</strong>, zonder twijfel als gevolg <strong>van</strong><br />

het gedoe rond de uitgave <strong>van</strong> het Bredero-glossarium, 'onver-<br />

wachts' ontslag uit de Commissie voor Nederlandsche Taal- en<br />

Letterkunde. In december 1853 werd hij echter weer in de<br />

Commissie gekozen, nu ais voorzitter. Een en ander blijkt uit de<br />

Handelingen (1854) p. 30.<br />

61


Leiden, 5 januari 1854<br />

Amice!<br />

Hiermede gaan de vijf stukjes terug, welke gij de goedheid<br />

gehad hebt mij ter leen voor eenigen tijd toe te zenden; heb<br />

daarvoor mijn' oprechten dank.<br />

Nu heb ik nog een zeer vriendelijk verzoek aan U te doen;<br />

te weten:<br />

Ik wilde mijn' jongsten zoon' in het schoonschrijven oefe-<br />

nen, maar aleer ik daarmede voortga, wenschte ik <strong>van</strong> u te<br />

weten, welke pennen daarvoor tegenwoordig gebruikt? Zijn<br />

het stalen pennen? Welke soort moet ik dan nemen. Zijn het<br />

gewone boutjes of andere veren pennen, doe mij dan het plei-<br />

zier en zend mij eenige bossen <strong>van</strong> u, want hier zijn zij bij<br />

geen mogelijkheid te krijgen. Het kostende zal u daarvoor bij<br />

de volgende gelegenheid geworden.<br />

[...] Onze hartelijkste wenschen <strong>van</strong> heil en zegen in het<br />

begonnen jaar hier bijvoegende, en na u verzocht te hebben,<br />

als gij mij pennen mocht zenden, hiermede niet te wachten<br />

tot mijn zoon zijn kistje overzend, maar het pakje maar per<br />

spoor te zenden als gij het op uw gemak in gereedheid<br />

gebracht hebt, noem ik mij als altijd<br />

Uw Vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

1. Jacques Adrien <strong>Oudemans</strong> (1844-1906) werd uiteindelijk vendu-<br />

meester in Batavia.<br />

6z


Leiden, 20 februari 1854<br />

Amice<br />

Hier nevens eene kleine Bijdrage voor uw Archief. Ik heb mij<br />

mijne belofte, u vroeger gedaan, herinnerd, en daarom lapte<br />

ik het een en ander voor u te samen. Ik heb het niet<br />

Alphabetisch gedaan; vindt gij zulks echter beter, rangschik<br />

de artikelen dan zelf s.v.pl.'<br />

Mocht er iets bij wezen, dat niet ten volle door u beaamd<br />

wordt, meld het mij dan, liever dan het zoo maar te plaatsen.<br />

Mijn doel en mijn streven is altijd geweest, den onderwij-<br />

zers stand te verbeteren en te verheffen, doch daartoe moeten<br />

zij zeiven mede werken, en wat kan daartoe beter leiden dan<br />

grondige kennis <strong>van</strong> het vak, waarin zij geplaatst zijn. Ik<br />

wenschte de onderwijzers zoo gaarne aan her werk te krijgen<br />

in het Oud-Nederl., dan ook zou uw Archief er bij winnen,<br />

en gij zoudt meer <strong>van</strong> dien aart kunnen opnemen. Ziedaar,<br />

waarom ik ze daartoe aanmoedig.<br />

[...] Schrijf mij svpl. bij gelegenheid, of, als ik weer zulke<br />

prullaria heb, ik ze voor uw Archief kan bewerken, want ik<br />

geloof, zoo lang als de onderwijzers geen meer belang in de<br />

oude taal stellen, er niet te veel <strong>van</strong> dat oude in moet komen.<br />

Ziet nu s.v.pl. alles eens goed na, en dan krijg ik <strong>van</strong> u wel<br />

eens <strong>van</strong> een en ander bericht.<br />

Vaarwel, wees <strong>van</strong> ons allen gegroet en geloof mij als altijd<br />

Uw Vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

1. Her artikel werd geplaatst onder de titel 'Gissing in onderzoek'<br />

in Archief 4 (1854) p. 245-268.<br />

63


P.S. Doe mij het pleizier en denk eens om een of twee prijs-<br />

vragen in het vak <strong>van</strong> taalkunde. Als Voorzitter der<br />

Commissie <strong>van</strong> Taal- en Letterk. is dit voor mij zeer belang-<br />

rijk.<br />

[Zonder plaats of datum.]<br />

Zeer geachte vriend!<br />

Gisteren ontving ik uwe letteren, waarin den aankondiging<br />

vermeld stond <strong>van</strong> de lezingen der Heeren Van der Hoeven<br />

met uitnoodiging die te komen bijwonen, en alsdan <strong>van</strong><br />

uwen gulle vriendschappelijke aanbieding, om bij u die dagen<br />

door te brengen, gebruik te maken.<br />

Ik moet beginnen met u mijnen hartelijken dank voor dit<br />

vernieuwd bewijs uwer vriendschap te betuigen, en daarom is<br />

het met een smartelijk gevoel, dat ik u tevens moet mededee-<br />

len dat mijne presentie elders vereischt wordende, ik, hoe<br />

dolgaarne ik ook komen wilde, daartoe geene gelegenheid<br />

open zie.<br />

Het zou mij dan eigenlijk ook meer te doen zijn, om het<br />

genoegen te hebben, met u eenige aangenamen uren door te<br />

brengen, dan om eene of twee redevoeringen, waar ik anders<br />

hoogen dunk <strong>van</strong> heb, te hooren.<br />

Mag ik mij dus veroorloven u aller beleefdelijkst te verzoe-<br />

ken, mij de vrijheid te vergunnen, op dit aanbod eenigen tijd<br />

later te mogen slaan, en u alsdan te vragen of gij voor een of<br />

i. Bedoeld zijn waarschijnlijk vader en zoon Abraham des Amorie<br />

<strong>van</strong> der Hoeven (1798-1855) en Martinus des Amorie <strong>van</strong> der<br />

Hoeven (1823-1868).<br />

64


twee dagen mij in uwen huiselijken kring, zonder den<br />

minsten omslag te maken, zoudt willen opnemen.<br />

Ik gevoel ontzaggelijk veel behoefte om weder aan de<br />

groote toorts <strong>van</strong> uw vernuft en scherpzin een mijner kleine<br />

nachtpitjes te komen aansteken, want ik begin met een serie<br />

<strong>van</strong> rare woorden in het donker te geraken, en ik twijfel<br />

geenszins of gij zult met velen, zoo niet met allen wel raad<br />

weten.<br />

Ik ben tegenwoordig President <strong>van</strong> de Taalk. Commissie!<br />

Hm! hm! Men begint hoe langer hoe meer de Jesuitsche<br />

handelwijs <strong>van</strong> Rutgers, Bodel en Consorten in te zien.<br />

[...] Als President <strong>van</strong> de Commissie moet ik ook zorgen<br />

voor eenige prijsvragen, kunt UEd mij ook eenige <strong>van</strong> uit uwe<br />

portefeuille opgeven? De mij gezondene pennen zijn opper-<br />

best, ont<strong>van</strong>g daarvoor mijnen dank en zoodra ik overkom zal<br />

ik daarvoor in dank voldoen. Al wilde men hier die pennen<br />

met goud betalen, men zou ze niet kunnen machtig worden.<br />

Valé, groet de uwen hartelijk <strong>van</strong> mij en geloof mij<br />

Uw toegenoegen vriend<br />

<strong>Oudemans</strong>.<br />

Leiden, 3 Maart 1854<br />

Waarde Vriend!<br />

Heden avond <strong>van</strong> de vergadering te huis gekomen zijnde, zet<br />

ik mij neder om u den afloop <strong>van</strong> de lezing mede te deelen.'<br />

1. Die avond had Arie de Jager een lezing gehouden bij de Leidse<br />

maatschappij getiteld 'Le Franc <strong>van</strong> Berkhey's Lijkgedachtenis<br />

65


Ieder lid, welken ik in de vergadering gesproken heb, was,<br />

even als ik geweest was, <strong>van</strong> gedachte, dat gij zelf lezen zoudt,<br />

en toen ik den H r Bodel er naar vroeg, waarom men u als<br />

lezer had doen voorkomen, zeide hij dat het taalkundig juist<br />

was: lezing <strong>van</strong> den H r De Jager.<br />

Zoo wel de leden, die gecompareerd zijn als die thuis<br />

gebleven zijn, waren dus <strong>van</strong> hetzelfde idee, en nu dacht ik bij<br />

mij zelve: als iemand de moeite doet, om <strong>van</strong> Rotterdam te<br />

komen, zullen de leden wel de moeite doen <strong>van</strong> op te komen,<br />

maar het is of de vloek op mannen <strong>van</strong> het schoolvak rust. Er<br />

waren buiten den Voorzitter en Secretaris, mijn persoon en<br />

De Vries nog tien toehoorders, zoo dat ik er schande over<br />

gesproken heb. Echter niet de quantiteit maar de qualiteit<br />

doet hier alles af, en wij hebben uw stuk zoo wetenswaardig<br />

gevonden, dat wij er op aangedrongen hebben dat het<br />

Bestuur u zou uitnoodigen, dat stuk voor onze werken te<br />

retoucheeren, als UE. dit noodig oordeelt, opdat het als eene<br />

bijdrage voor den roem <strong>van</strong> Bilderdijk zou kunnen strekken.'<br />

[...] Wees verzekerd <strong>van</strong> mijne bijzondere vriendschap,<br />

waarmede ik mij in grooten haast noem<br />

Uw Vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

<strong>van</strong> Willem V. uitgegeven door Bilderdijk'. Het kan ook zijn dat<br />

iemand De Jagers tekst had voorgelezen - <strong>Oudemans</strong> is op dit<br />

punt niet duidelijk. Zeker is dat hij De Jager wil laten weten wat<br />

er vervolgens, na afloop, gebeurde.<br />

2. Bodel Nijenhuis, de secretaris <strong>van</strong> de Maatschappij.<br />

3. De lezing verscheen in de Nieuwe reeks <strong>van</strong> werken <strong>van</strong> de<br />

Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde deel VII, tweede<br />

stuk, p. 139-158.<br />

66


Leiden, 19 april 1854<br />

Amice<br />

Heden morgen uwe letteren ont<strong>van</strong>gende was ik te 9V4 uur<br />

reeds bij De Vries, die nog te bed lag. Ik wachtte zoo lang tot<br />

hij gereed was, en deed hem uw brief lezen. Hij andwoordde<br />

mij, dat hij de proef reeds gister middag verzonden had. Dus<br />

dit eene punt is in orde.<br />

[...] Het ware te wenschen dat er <strong>van</strong> uwe hand eenige<br />

duizende woorden bewerkt werden. De medewerkers' hebben<br />

veel beloofd en weinig gedaan. Van de 50 of 60 medewerkers,<br />

zijn er 40 die geen letter nog op papier gezet hebben, en ook<br />

niet zullen zetten, zoo ook Bisschop 1 , indien ik mij niet vergis.<br />

Laat niet merken, dat gij dit <strong>van</strong> mij weet.<br />

Vergeef dit half velletje, in den haast kon ik niet anders<br />

vinden.<br />

Na minzamen groeten en complimenten noem ik mij<br />

Uw DvD en Vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

P.S. Zorg nu dat gij bij de algemeene vergadering <strong>van</strong> lerter-<br />

kunde, zoo als gij beloofd hebt, tegenwoordig zijt.<br />

1. <strong>Oudemans</strong> bedoelt de externe medewerkers <strong>van</strong> het WNT, de<br />

letterkundigen die hebben toegezegd een uittreksel te maken.<br />

2. <strong>Oudemans</strong> vergiste zich wel. Dr. W. Bisschop (1827-1897), inder-<br />

tijd leraar aan het gymnasium in Dordrecht, leverde verschillen-<br />

de belangrijke bijdragen aan het WNT. Zie o.a. Verslag der redac-<br />

tie <strong>van</strong> het Nederlandsch Woordenboek (1856) p. 18 en 19.<br />

67


Leiden, 28 april 1854<br />

Amice<br />

Aanstaanden zondag krijg ik bij mij te dinéren de H r<br />

Hoffmann von Fallersleben', Alberdingk Thijm, P r . De Vries,<br />

Te Winkel, Van Vloten en Rinkes 2 . Om het zevengestarnte vol<br />

te maken behoort gij er noodwendig bij te zijn, dus vriend<br />

hoop ik, dat gij mij deze vriendschap niet zult weigeren.<br />

Misschien ook stelt gij belang den eergenoemde bij te wonen<br />

en met hem kennis te maken.<br />

Ten spoedigste verwacht ik dus <strong>van</strong> u een verblijdend<br />

andwoord, en in dat geval verwacht ik u zoo vroeg mogelijk,<br />

én verzoek u mij den trein op te geven, waarmede gij komen<br />

zult. In haast<br />

tout a vous<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

1. A.H. Hoffmann von Fallersleben (1798-1874) was een beroemde<br />

Duitse filoloog die de grondslag legde voor de wetenschappelij-<br />

ke studie <strong>van</strong> de Middelnederlandse letterkunde.<br />

2. S.H. Rinkes (1829-1865), een toen 25-jarige latinist, maakte<br />

indertijd in Leiden veel opgang.<br />

68


Leiden, 15 november 1854<br />

Zeer geachte vriend!<br />

Ik ben heden reeds zoo ver met Bredero gevorderd, dat ik aan<br />

zijne liederen begonnen ben. Al zijne spelen, kluchten en<br />

poëmata zijn geëxcerpeerd. Ik kan vele beteekenissen raden,<br />

maar niet met zekerheid opgeven.<br />

[...] Wees zoo goed, waarde vriend, inliggend pakje op den<br />

post te bezorgen. Een mijner vrienden wilde dit gaarne <strong>van</strong><br />

uit Rotterdam verzonden zien, en heeft mij, bij eventueele<br />

navraag, geheimhouding verzocht. Daarom over den post en<br />

niet met den spoortrein. Ik geloof dat het eene waarschuwing<br />

is aan den Vader, wegens het slecht gedrag diens zoon, alhier<br />

studeerende.<br />

Laat het dus s.v.pl. door iemand bezorgen, die geheel<br />

vertrouwd is, en ont<strong>van</strong>g bij voorraad mijner dank voor uwe<br />

moeite.<br />

Ik heb onlangs de mij geleende boeken, door het interme-<br />

diair <strong>van</strong> mijn zoon, u teruggezonden, zoodat ik nu niets<br />

meer <strong>van</strong> u heb.<br />

Wij zijn allen welvarende, en zoo hoop ik ook <strong>van</strong> u te<br />

vernemen.<br />

Vaarwel en ont<strong>van</strong>g de hartelijke groeten <strong>van</strong> hem die zich<br />

met achting noemt<br />

UEd DvD en Vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

69


Leiden, 6 december 1854<br />

Amice.<br />

Hiernevens ben ik zoo vrij om u eene tweede lijst <strong>van</strong> woor-<br />

den [uit Bredero] toe te zenden, waaromtrent ik wel gissingen<br />

maken kan, maar waaromtrent gij misschien, door meerdere<br />

voorbeelden daar<strong>van</strong> verzameld te hebben, stelliger uitspraak<br />

kunt doen.<br />

Uwe gissingen bij de vorige lijst waren voor het meerdere<br />

gedeelte ook de mijnen, maar zij voldeden mij niet, en zij<br />

voldoen mij nog niet. [...] Emmer-appelen heb ik gevonden.<br />

Het is eene soort <strong>van</strong> appelen. Welke weet ik niet. Misschien<br />

omdat zij met emmers verkocht werden of omdat zij<br />

oorspronkelijk <strong>van</strong> Embden waren. Men heeft ook emmer-<br />

loock. Op uwe vraag om al die onbekende woorden in uw<br />

archief te plaatsen, daar heb ik iets tegen, want wat UE. en de<br />

Vries niet weten, zal voor een ander ook niet gemakkelijk op<br />

te lossen zijn, en ik vooronderstel dat velen er na zouden<br />

raden, en was er iets degelijks dan zou ik dat weder moeten<br />

opnemen. Ik geloof dat het beter is daarmede te wachten tot<br />

dat de zaak gedrukt is, en dat gij zelf alsdan eene beoordeeling<br />

over dat werk gevende, er eene lijst <strong>van</strong> onopgeloste woorden<br />

achtervoegt, en de oplossing daar<strong>van</strong> vraagt.<br />

[...] Nu rest mij u nog een verzoek te doen, namelijk of<br />

UE d op de aanstaande verkooping <strong>van</strong> <strong>van</strong> Baaien & Zoon,<br />

beginnende op Maandag 18 december voor mij, door een<br />

uwer gedienstige geesten wel zoudt willen doen aankoopen,<br />

en daarvoor te besteden, wat gij er maar voor geven zoudt, als<br />

gij zelf ze begeerdet, de volgende werken.<br />

70


BI. 12. n° 210. De Brunes Sinnewerck 1624<br />

„ 32. n° 854 De Kunst <strong>van</strong> rhetorike<br />

„ 855 Nieuw Geusen Lietboeck<br />

„ 35 „ 1018 Hoeufft. Taalk. Bijdragen<br />

Gij weet <strong>van</strong> die werken beter de waarde dan ik, en zoo gij<br />

doet is wel gedaan. Doe mij echter het pleizier om uwen<br />

gewilligen geest het gekochte te doen medenemen, want bij<br />

<strong>van</strong> Baaien heb ik eens een werk moeten betalen, dat bij hem<br />

zelf is weggeraakt.' Het gekochte kunt UE^ bij mijn zoon<br />

ingepakt bezorgen, want deze zendt om de 14 dagen zijn<br />

koffertje naar Leiden, en dan kan het daarmede overkomen.<br />

Ik hoop en vertrouw waarde vriend, dar gij mij niet <strong>van</strong><br />

onbeleefdheid zult beschuldigen, want geloof mij, ik zou even<br />

gaarne alles voor u hier te Leiden willen doen; neem dus<br />

mijne vrijheid, om zooveel <strong>van</strong> u te eischen of te verzoeken,<br />

niet kwalijk.<br />

Nu Siegenbeek 2 dood is, verwacht ik spoedig eene<br />

verkooping <strong>van</strong> diens bibliotheek, en als UE. daar uit u ook<br />

iets wilt aankoopen, ben ik bereid uwe commissies waar te<br />

nemen.<br />

Na minzame groeten, noeme ik mij<br />

hoogachtend<br />

Uw Vriend<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

1. Vergelijk de brief <strong>van</strong> 4 december 1849.<br />

2. Matthijs Siegenbeek was twaalf dagen daarvoor, op 26 november<br />

1854, overleden.<br />

7 1


Leiden, 23 januari 1855<br />

Amice<br />

Uwe geëerde [brieven] <strong>van</strong> 22 Dec. 54 liggen nog onbeand-<br />

woord voor mij. Ik schaam mij wezenlijk, dat ik u zoo lang<br />

mijnen hartelijken en innigen dank onthouden heb eensdeels<br />

voor de moeite, die gij u gegeven hebt mijne belangen op de<br />

boekverkooping bij Van Baaien te behartigen, waarmede ik<br />

zeer in mijn schik ben, en anderdeels om mij uwe denkbeel-<br />

den over eenige verouderde woorden mede te deelen. [...] Ik<br />

ben welhaast aan het einde mijner taak gekomen, en denk haar<br />

medio February of i° Maart in te leveren. Meer dan duizend<br />

woorden zijn door mij verklaard en niet verklaard. Nu weet ik,<br />

wat het kost, een Schrijver te bestuderen, en ware het niet voor<br />

eigen studie, ik zou zulk een taak nimmer meer op mij nemen.<br />

D r . De Vries heeft eene mooie erfenis gekregen, namelijk<br />

uit de Bibliotheek <strong>van</strong> Siegenbeek alles wat hij gebruiken kan,<br />

en zelf reeds niet heeft. Ik ben hierdoor eenigzins te leur<br />

gesteld, omdat ik hoopte mij eenige werken daaruit aan te<br />

koopen, als zij verkocht werd.'<br />

Te Winkel is zwaar ziek en sedert eene volle maand zeer<br />

zwak geweest. Zijn gebrek is, dat hij geene natuurlijke ontlas-<br />

ting heeft, en somtijds in geene acht ja veertien dagen afgang<br />

heeft. Hij schijnt zoo weinig gal te hebben, dat de spijs haast<br />

niet verteert, en een galloos mensch is zeer vreesachtig, waar-<br />

uit zijne geaardheid zich nu laat verklaren. Hij is nu aan de<br />

betere hand, en wij hopen dat hij met zachter weer, op nieuw<br />

zal kunnen uitgaan.<br />

Hiernevens zend ik u ƒ1.65, zijnde het bedrag <strong>van</strong> het voor<br />

mij gekochte.<br />

1. Voor zover bekend is de bibliotheek <strong>van</strong> Siegenbeek nooit<br />

geveild.<br />

72


Ik heb in de Nieuwsbladen gelezen, dat gij het nieuwe N.T.<br />

zult corrigeren, als gij mij weer schrijft, dat ik hoop spoedig<br />

geschieden zal, zou het mij zeer aangenaam zijn er iets meer<br />

<strong>van</strong> te weten, en vooral, waarin gij <strong>van</strong> de Spelling des Heeren<br />

Siegenbeek zult verschillen. Een ding hoop ik boven alles, dat<br />

gij samen niet met z zult aanhouden.<br />

Vaarwel, Waarde Vriend.' ik hoop dat het Nieuw begonnen<br />

jaar voor u en de uwen een jaar <strong>van</strong> vreugde en zegen mogen zijn.<br />

Met ware vriendschap en hoogachting noem ik mij<br />

Uw Vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

Leiden, 7 juli 1855<br />

Amice<br />

Zeer aangenaam werd ik een paar dagen geleden verrast door<br />

uw geschenk en uwe minzame letteren.<br />

Hartelijk dank ik u voor uwe gelukwensching ten aanzien<br />

mijner zonen, en het is mij natuurlijk een waar genoegen zij<br />

beiden zoo in aanmerking komen [zo de aandacht op zich<br />

vestigen], ofschoon ik u de verzekering kan geven dat mijn<br />

zoon Jan er in geenen deele op gebrand is, dewijl hij wel<br />

begrijpt, dat er zoo velen nog zijn, die het meer verdienen dan<br />

hij, die onderscheiding te genieten, en anderdeels omdat hij<br />

vele <strong>van</strong> die zaken als zoo wat poppespel aanziet. Zoo is hij<br />

ook Lid <strong>van</strong> de Akademie geworden in de Klasse der Wis- en<br />

Nat. Wetensch. maar waarom worden in die der Taal- en<br />

Letterk. D r . Halbertsma' <strong>van</strong> Deventer en waarom, in 's<br />

I. J.H. Halbertsma (1789-1869) was predikant in Deventer.<br />

73


hemels naam, uw persoon, daartoe niet benoemd?? Van<br />

Halbertsma vat ik den kneep, maar <strong>van</strong> u begrijp ik het niet.<br />

Zeg mij eens wat gij zelf er <strong>van</strong> denkt, en wees verzekerd dat<br />

als gij mij wat zegt, dat het tegen een doofpot gezegd is. Mijn<br />

Glossarium op Bredero is af en reeds sedert drie maanden in<br />

handen der Commissie.<br />

Natuurlijk werd door de leden dier Commissie de taak om<br />

het na te zien aan Prof r De Vries opgedragen, die er nu, eeni-<br />

ge dagen geleden rapport over gemaakt en ingezonden heeft,<br />

om zulks aan den maandelijksche vergadering voor te doen<br />

lezen, doch deze vergadert nu eerst in october aanstaande, en<br />

zij zal moeten beslissen of het zal gedrukt worden. 1 Ik heb het<br />

rapport gelezen, want De Vries heeft het mij toegezonden ter<br />

inzage voordat het naar het Bestuur ging, maar dit is zeer in<br />

mijn voordeel, zoodat ik wel geloof dat mijn werk zal aange-<br />

nomen worden. 3<br />

Ik heb Te Winkel over u gesproken, en die was met de zaak<br />

tot schrijens toe verlegen, maar híj herinnert zich volstrekt<br />

niets <strong>van</strong> uwe letteren <strong>van</strong> Februarij, doch toen was hij ook<br />

zoo ziek, dat wij allen voor hem vreesden. 4 Zijn geheugen<br />

2. Dat wil zeggen: of het glossarium gedrukt zal worden.<br />

3. Op i juni 1855 had De Vries uitgebreid <strong>van</strong> zijn bevindingen<br />

verslag gedaan voor de Commissie voor Nederlandsche Taal- en<br />

Letterkunde. <strong>Oudemans</strong> was niet aanwezig bij deze vergadering,<br />

maar ondertekende wel de notulen. De bevindingen <strong>van</strong> De<br />

Vries zijn in de notulen als volgt samengevat: 'Hij [De Vries]<br />

prijst de menigvuldige blijken <strong>van</strong> volledigheid, onvermoeiden<br />

vlijt en naauwkeurigheid, die over het geheel genomen de bewer-<br />

king kenmerken: maar hij ontveinst daarbij niet de leemten en<br />

gebreken, die dezen arbeid alsnog ontsieren, het onhoudbare <strong>van</strong><br />

vele woordafleidingen; het ongepaste afscheiden of te zamen<br />

voegen <strong>van</strong> woorden en betekenissen, die hetzij bij één behoor-<br />

74


schijnt ook geknakt, en als ik hem wat schrijf, dan gaat het<br />

even zoo met mij. Ik kan u alleen dezen raad geven, om als hij<br />

u op het een of ander niet andwoordt hem met brieven zoo<br />

lang te bombarderen, totdat hij de pen opneemt.<br />

[...] Hartelijk dank ik u voor de toezending <strong>van</strong> N°. i <strong>van</strong><br />

uw Archief. Ik begrijp de reden niet, dewijl vorm, drukker,<br />

uitgever, alles het zelfde gebleven is, dat gij dit Archief Nieuw<br />

hebt genoemd. 5<br />

Gij vraagt mij verder om u mijn oordeel eens over den<br />

inhoud te melden. Ik moet u gul weg bekennen dat ik liever<br />

gewenscht hadde dat gij die vraag aan een ander gedaan<br />

haddet, die er beter, veel beter over oordeelen kan, dan ik.<br />

Daarbij moet ik u gul weg zeggen, dat ik bijna nooit over mijn<br />

eigen tevreden ben, omdat ik mijn meeste werk voor prulwerk<br />

aanzie, en het is een karaktertrek <strong>van</strong> mij, dat ik niet spoedig<br />

den of <strong>van</strong> elkander onderscheiden moesten worden; het verkeerde<br />

<strong>van</strong> sommige verklaringen; het ongelijkmatige in de bewerking<br />

<strong>van</strong> het eene artikel, vergeleken met het andere, een en<br />

ander door gepaste voorbeelden opgehelderd; eindelijk voert hij<br />

enkele voorbeelden aan <strong>van</strong> nog ontbrekende woorden, die wel<br />

zouden verdienen te worden aangevuld. De slotsom <strong>van</strong> dit<br />

nauwgezet onderzoek is, dat met eenparigheid <strong>van</strong> stemmen de<br />

Commissie meent te kunnen adviseren tot de uitgave <strong>van</strong> de<br />

stuk, behoudens nadere herziening voor den druk met behulp<br />

<strong>van</strong> inachtneming <strong>van</strong> de aanmerkingen harer leden, welke de<br />

Heer <strong>Oudemans</strong> zullen meegedeeld worden.'<br />

4. Op 16 februari 1855 had De Jager aan Te Winkel een briefje<br />

gestuurd, nadat hij <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> had begrepen dat Te Winkel<br />

ernstig ziek was.<br />

5. In 1855 en ^56 verscheen bij uitgeverij G. Portielje & Zoon het<br />

Nieuw archief voor Nederlandsche taalkunde. Het tijdschrift stop-<br />

te na één jaargang.<br />

75


Matthias De Vries (1820-1892)<br />

76


te vreden ben, ook met de stukken <strong>van</strong> een ander. De losse<br />

opmerkingen <strong>van</strong> Neurdenburg 6 vind ik te flaauw om er zoo<br />

veel papier om vuil te maken, zij hebben mij doen slapen toen<br />

ik ze las, maar ik was 's morgens ook vroeg opgestaan. Het<br />

stukje <strong>van</strong> Halbertsma moest ook niet langer geduurd hebben,<br />

hadde het korter kunnen zijn, het ware nog beter geweest.<br />

Het stukje <strong>van</strong> Brill 7 , overwaardigü Dat is taalkunde, dat is<br />

opmerking. Door zoo iets wordt de taal opgehelderd, door<br />

zoo iets krijgt men juistere begrippen <strong>van</strong> soms onverklaarba-<br />

re plaatsen.<br />

Van u had ik ook gewacht, dat gij in uw Nieuw Archief iets<br />

zou geplaatst hebben, wat uwe vrienden taalliefhebbers nog<br />

niet wisten, en wij bevelen ons voor het vervolg, vooral ik, mij<br />

in uwe ijverige pogingen aan om iets nieuws te leveren.<br />

Wat het werk <strong>van</strong> Bisschop aanbelangt, hierover kunt gij<br />

zelf beter oordeelen dan ik, dewijl hij uw werk aanvult.<br />

Maar wat mij niet recht verwonderd heeft is, dat gij het<br />

prul <strong>van</strong> Buser hebt willen plaatsen. Gij hebt daardoor den<br />

stumpert blootgesteld aan eene beandwoording <strong>van</strong> mijne<br />

zijde, die hij in het volgend nr. <strong>van</strong> het Taal Magazijn zal<br />

lezen. 8 Eerstdaags komt het uit. Hoe komt die man toch op<br />

6. De eerste aflevering <strong>van</strong> het Nieuw archiefbegint met het artikel<br />

'Eenige losse opmerkingen' <strong>van</strong> J.C. Neurdenburg. Neurdenburg<br />

(1815-1895) was leraar in Rotterdam op een school voor<br />

aanstaande zendelingen.<br />

7. De Zutphense leraar W.G. Brill (1811-1896), later hoogleraar in<br />

Utrecht, schreef een kort artikel getiteld 'Over de Ellipsis des<br />

Substantiefs bij den Genetief'.<br />

8. In het artikel 'Is vroedkunde geen goed woord', Nieuw archief<br />

(1855) p. 106-108, valt de Zwolse letterkundige T.H. Buser<br />

<strong>Oudemans</strong> aan. <strong>Oudemans</strong> reageert in het Nieuw Nederlandsch<br />

Taalmagazijn 3 (1856) p. 16-20.<br />

77


het dwaze denkbeeld dat vroed in vroedkunde de wortel <strong>van</strong><br />

het werkw. vroeden zou zijn, en hoe komt hij op het nog<br />

dwazere denkbeeld <strong>van</strong> te gelooven, dat ik het werkwoord<br />

vroeden niet zou gekend hebben?<br />

Ziedaar nu eens zeer oprecht en openhartig gesproken, ik<br />

heb er den moed toe gehad, omdat ik <strong>van</strong> uwe rechtschapene<br />

gevoelens overtuigd, ja dubbel overtuigd ben. Neem mij svpl.<br />

deze uitspraak niet kwalijk, want zij is geene e<strong>van</strong>gelie, en<br />

misschien dwaal ik zeer.<br />

[...] Vaarwel en geloof mij als altijd<br />

Uw zeer toegen. Vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

Ont<strong>van</strong>gen door De Jager op 25 juli 1855<br />

Waarde Vriend!<br />

Uwe letteren <strong>van</strong> 10 Julij jl. liggen nog ter beandwoording<br />

voor mij. Gij doet mij daarin nieuwe vragen over uw Nieuw<br />

Archief, en gij verdedigt u, waarom de vorm en inhoud zijn,<br />

zoo als ze zijn. Ik wil volgaarne gelooven dat mijne openba-<br />

ring u verrast heeft, edoch dit had niet moeten gebeuren,<br />

dewijl mijne uitspraak hoegenaamd geene autoriteit bevat.<br />

Gij weet het even goed als ik zelf, dat ik slechts een nul in het<br />

cijferen ben. Mijne ontblooting <strong>van</strong> gedachten was alleen<br />

eene oprechtheid <strong>van</strong> mijne zijde, en geene poging hoege-<br />

naamd om u in 't harnas te jagen. Ik heb u ook gezegd, dat ik<br />

bijna nooit of wel in het geheel nooit over mij zeiven te<br />

vreden ben.<br />

Ofschoon ik u dus vergeving vraag voor mijne rondborstig<br />

78


andwoord, moet ik u als vriend toch mededeelen dat in het<br />

vak <strong>van</strong> taalkunde zeer ervaren mannen die echter den moed<br />

niet zouden hebben zoo oprecht jegens u te zijn, als ik, met<br />

mij <strong>van</strong> het zelfde gevoelen waren, doch verzochten mij geen<br />

misbruik <strong>van</strong> vertrouwen te maken, door het noemen <strong>van</strong><br />

hunnen naam.<br />

Ik ben het volkomen met u eens, dat gij moeielijk vorm en<br />

inhoud veranderen kunt, als gij voor menschen schrijft, die<br />

zoo weinig verlicht zijn, doch wees verzekerd dat allen, die<br />

uwe verhevene talenten zoo weten te waarderen als ik, en deze<br />

zijn niet gering in getal, reikhalzend uitzien naar stukken <strong>van</strong><br />

uwe hand, die een helder licht over duistere zaken verspreiden.<br />

[...] Wat nu aangaat uwe vraag, of ik niet iets voor uw<br />

volgend nummer heb, moet ik u andwoorden dat ik tot over<br />

mijne ooren toe in het werk zit, voor Bredero, en dat ik geen<br />

kans zie iets naar mijn zin en naar mijn' smaak te leveren.<br />

Kan ik u echter pleizier doen met eenige door mij gevon-<br />

dene en bij u overgeslagene werkwoorden <strong>van</strong> herhaling en<br />

during', en aanhalingen <strong>van</strong> voorbeelden, waar die bij u niet<br />

gevonden worden, alphabetisch in orde te brengen, waarbij<br />

gij zeiven dan tusschen teksthaken ook uwe nieuwe verzame-<br />

ling kunt voegen, dan zou ik mijn best doen, om u dat gereed<br />

te maken regen January 1856, als ik dan nog leef.<br />

[...] Nu Amice, hierop uw andwoord in wachtende ben ik<br />

als altijd<br />

Uw toegenoegen vriend,<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

1. In 1832 publiceerde De Jager zijn Proeve <strong>van</strong> herhaling en during<br />

in de Nederlandsche taal. De tweede druk verscheen in 1844. Hij<br />

verzocht <strong>Oudemans</strong> het artikel begin 1856 in re leveren.<br />

79


Leiden, ii Mei 1856<br />

Waarde en zeer Geachte vriend!<br />

Uwe letteren <strong>van</strong> verledene week waren mij bijzonder aange-<br />

naam, te meer omdat ik daaruit op nieuws (sic) uwe belang-<br />

stelling in mijnen vreugde en in het lot mijner kinderen<br />

vernam.<br />

Ik dank u dus hartelijk voor uwe nieuwe bewijzen uwer<br />

vriendschappelijke gevoelens omtrent mijn' persoon, u de<br />

verzekering aanbiedende, dat ik daar hoogen prijs op stel.<br />

Ook mijn zoon laat u door mij zijnen oprechten dank voor<br />

uwe aan hem gerichte gelukwensching aanbieden, en wij<br />

beiden hopen en verwachten, dat gij even veel vreugde <strong>van</strong> de<br />

studie <strong>van</strong> uwen zoon zult smaken.<br />

Eindelijk is men begonnen met het drukken <strong>van</strong> Bredero,<br />

en tot de letter -/^ingesloten is mijne kopij reeds gereed voor<br />

de pers.<br />

Aan anderen arbeid, volgens mijn vroegere belofte aan u<br />

gedaan, is niet te denken. Dus verzoek ik nog wat uitstel.'<br />

[...] Nu vriend wees nogmaal <strong>van</strong> ons allen gegroet, en<br />

geloof mij als altijd<br />

Uw vriend<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

1. Namelijk <strong>van</strong> zijn artikel over werkwoorden <strong>van</strong> herhaling en<br />

during. Het Archief was al opgeheven toen <strong>Oudemans</strong> dit arti-<br />

kel eindelijk voltooide. Daarom verscheen het in 1860 in het<br />

door L.A. te Winkel en De Jager geredigeerde tijdschrift De<br />

Taalgids 2 jrg., p. 40-56. Vergelijk het postscriptum bij Oude-<br />

mans' brief <strong>van</strong> 27 januari 1859.<br />

80


Leiden, 25 januari 1857<br />

Waarde en zeer geachte Vriend!<br />

[...} Met Bredero zijn wij aan blz. 22. De om<strong>van</strong>g wordt op<br />

30 bl[aden] berekend.' Deze uitbreiding is meestal te danken<br />

aan D r de Vries, die mij vele woorden heeft opgegeven, die<br />

ook in Weiland staan en dus bekend zijn, maar waarin,<br />

W[eiland] naar loffelijker gewoonte, geene citaten, gaf.<br />

[...] Wat Te Winkel betreft, gij zult nooit met hem klaar<br />

komen. Schrijf hem zoo veel gij wilt, hij zal u niet andwoor-<br />

den. N° 2 <strong>van</strong> het Taalmagazijn was reeds in Oct. 56 af op een<br />

paar stukjes na <strong>van</strong> zijne hand, en nu is Oct. Nov. Dec. en<br />

Januarij verloopen, en nog is die zaak nier in orde.<br />

Ik permitteer zeer gaarne dat gij overkomt, maar met<br />

beding dat gij dan bij mij komt tafelen, en wilt gij een of meer<br />

dagen bij ons blijven, zoo veel te liever.<br />

[...] Als Bredero ten einde is, ga ik aan uw Nieuw archief<br />

denken. Zijn er menschen in Rotterd. die aan de oude taal<br />

iets doen, dan heb ik nog wel een exempl. 1 over, adieu geach-<br />

te vriend, groet de uwen <strong>van</strong> mij en geloof mij<br />

Uw u zeer toegen. <strong>Oudemans</strong><br />

1. Van zijn publicatie Derystorien bloeme.<br />

2. <strong>Oudemans</strong>' Woordenboek op de gedichten <strong>van</strong> G. Az. Bredero telt<br />

512 pagina's, terwijl de Commissie voor Nederlandsche Taal- en<br />

Letterkunde aan<strong>van</strong>kelijk al bezwaar had gemaakt tegen de<br />

geschatte om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> 200 pagina's. In het voorwoord is over dit<br />

alles niets terug te vinden. Overigens publiceerde H. Frijlink in<br />

1865 een kritische nalezing onder de titel Het woordenboek op de<br />

gedichten <strong>van</strong> G. Az. Bredero door A. C. <strong>Oudemans</strong> nagelezen.<br />

81


Leiden, 31 augustus 1858<br />

Zeer geachte Vriend.<br />

Ik heb onlangs <strong>van</strong> u ten geschenke gekregen uwe latere<br />

verscheidenheden', en ik verheug mij die gunst <strong>van</strong> u te<br />

hebben genoten, eensdeels dewijl ik daaruit zie, dat hoe slecht<br />

ik het ook make met u, gij echter u overtuigd houdt, dat<br />

drukten alleen de oorzaak <strong>van</strong> mijn stilzwijgen is.<br />

Ont<strong>van</strong>g dus mijnen hartelijken dank voor dit nieuw<br />

bewijs uwer vriendschap, en wees verzekerd dat ik zulks op<br />

hoogen prijs stel.<br />

Ik heb tot heden gewacht u mijnen dank te doen toeko-<br />

men, omdat ik het eerst wilde lezen, en u mijnen dank met<br />

kennis <strong>van</strong> dezen letterschat doen vergezeld gaan.<br />

[...] Het heeft mij leed gedaan u te Leiden niet gezien te<br />

hebben. Vaarwel, leef vrolijk, en denk veel aan uw vriend, die<br />

zich hoogachtend noemt<br />

t.&.v<br />

<strong>Oudemans</strong>.<br />

Leiden, 27 januari 1859<br />

Waarde en Zeer Geachte Vriend!<br />

Heden morgen ontving ik weder een geschenk <strong>van</strong> uwe hand.<br />

Een strijd hebt gij gevoerd tegen den bekwamen en wakkeren<br />

Beets, maar m.i. kunt gij gerust zijn, dat gij uwen strijd mees-<br />

1. A. de Jager Latere verscheidenheden uit het gebied der Nederduit-<br />

sche taalkunde (Deventer 1858).<br />

82


terlijk hebt gestreden. Ik zat juist aan een ingewikkeld mathe-<br />

matisch vraagstuk, toen uwe brochure kwam, de titel maakte<br />

mij wakker, en mijne afgetrokkene denkbeelden, kwamen in<br />

hunnen normalen toestand terug, toen ik de eerste twee blad-<br />

zijden gelezen had.' Ik ging toen gretig te werk want ik vers-<br />

lond de 48 bladzijden. Uwe wederleggingen zijn meesterlijk<br />

gekozen, Uwe bewijzen zijn overtuigend, ja, naar mijn<br />

oordeel, zoo overtuigend, dat zij aan het ongunstig oordeel<br />

<strong>van</strong> Beets geheel den bodem inslaan.<br />

Ik wensch u dus met dit schoon en voortreffelijk geschre-<br />

ven stuk, dat tevens zoo logisch is en <strong>van</strong> zeer groote belezen-<br />

heid getuigt, hartelijk geluk. [...]<br />

Ook ont<strong>van</strong>g gij mijnen hartelijken dank voor uwe<br />

Nieuwe Verscheidenheden, 2 dat ik, zoo dra mij een oogenblik<br />

rust gegund wordt, met zeer veel belangstelling ga lezen.<br />

Ont<strong>van</strong>g ook de groeten mijner vrouw en kinderen, en<br />

geloof mij steeds, dat ik met achting en vriendschap geheel de<br />

uwe ben<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

N.B. Kan voor de 'Taalgids' eene aanvulling over de werk-<br />

woorden <strong>van</strong> herhaling en during dienstig zijn? Schrijf mij of<br />

Te Winkel zulks bij gelegenheid.<br />

1. A. de Jager Tollens dichtterrang gehandhaafd tegen de bedenkingen<br />

<strong>van</strong> Dr. N. Beets (Deventer 1859).<br />

2. <strong>Oudemans</strong> bedoelt het hierboven genoemde Latere verscheiden-<br />

heden.<br />

83


Leiden, 3 oktober 1859<br />

Zeer Geachte Vriend!<br />

Heden morgen werd ik aangenaam verrast, door eenige regels<br />

<strong>van</strong> uwe hand te ont<strong>van</strong>gen. Even hartelijk als altijd waart gij<br />

ook heden, en <strong>van</strong> een oprecht vriend eene gelukwensching te<br />

ont<strong>van</strong>gen doet het vaderhart goed, te meer dewijl het hier de<br />

belangen geldt <strong>van</strong> een zoon, die immer de vreugd mijns<br />

levens, door zijne deugdzame grondbeginsels, door braafheid,<br />

oppassendheid en streven naar hooger doel, geweest is. Gij<br />

weet hoe er door opruiing en bedekte middelen er eene scheu-<br />

ring tusschen hem en míjn overig huisgezin ontstaan is, hij<br />

schijnt zijn onrecht begrepen te hebben, en als gij dezen<br />

ont<strong>van</strong>gt, maakt hij zich gereed naar Leiden te komen, waar-<br />

schijnlijk om de zaak te vereffenen, nu hij dit eervol stand-<br />

punt bereikt heeft.'<br />

Gij wist het eerste, maar dit heeft u niet weerhouden den<br />

vader op de verdienste en nederigheid <strong>van</strong> zijnen zoon te<br />

wijzen, en belang te stellen in de eervolle onderscheiding hem<br />

te beurt gevallen. Ont<strong>van</strong>g daarvoor mijnen hartelijken dank<br />

en tevens den wel gemeenden wensch dat gij en uwe echtge-<br />

noot ook veel vreugde <strong>van</strong> uwe kinderen moogt beleven.<br />

Geloof mij steeds Uw u toegenegen vriend<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

1. In september 1859 wer d C.A.J.A. <strong>Oudemans</strong> aangesteld als hoog-<br />

leraar in de Botanica in Amsterdam. De aard <strong>van</strong> het conflict is<br />

niet bekend.<br />

84


Amsterdam, 5 februari 1861<br />

Amice!<br />

Dat ik tegenwoordig te Amsterdam woon' zult gij bereids<br />

door den Heer Te Winkel vernomen hebben. Zoo lang ik te<br />

Leiden woonde, kreeg ik <strong>van</strong> zijn E. geregeld elk nieuw uitko-<br />

mend nummer <strong>van</strong> de Taalgids, zoodat ik den isten jaargang<br />

in zijn geheel, en <strong>van</strong> den 2 en jaargang slechts n° 1 en z bezit,<br />

sedert dat ik hier ben (gij weet hoe slof hij is) heb ik de volg-<br />

nummers niet ont<strong>van</strong>gen.<br />

Ik heb wel geen recht die nummers te eischen, maar dewijl<br />

men immer gewoon is aan kunstvrienden, en vooral aan<br />

medewerkers exemplaren cadeau te geven, zoo dacht mij het<br />

best, in de gegevene omstandigheid mij tot U te wenden, met<br />

beleefd verzoek die zaak eens te onderzoeken, en kan het zijn,<br />

mij te willen inlichten, hoe het er mede zit. 2 Worden mij de<br />

volgnummers niet meer door Heeren Redacteurs cadeau<br />

gezonden, dan zal ik ze mij aanschaffen. Ik wil echter geene<br />

vergeefsche moeite en onkosten doen, en dus wil ik hierop<br />

eerst uw antwoord afwachten. Ik schrijf over dit punt liever U<br />

dan Te Winkel, want deze laat zijne brieven onopengemaakt<br />

somtijds eene maand en langer liggen, en ik zou dus te<br />

vergeefs op eenig antwoord wachten.<br />

Schrijf mij eens hoe uwe familie het maakt, en of uw zoon<br />

de predikant reeds eene plaats heeft.<br />

1. <strong>Oudemans</strong> woonde op de Oude Zijds Voorburgwal nr. 546.<br />

2. Op 11 februari 1861 schreef De Jager een briefje over deze kwestie<br />

aan de Leidse onderwijzer J.A. <strong>van</strong> Dijk (1830-1908). Vanaf<br />

de vierde jaargang voerde die samen met L.A. te Winkel de<br />

redactie <strong>van</strong> De Taalgids. De Jager had de redactie verlaten na<br />

een conflict met Te Winkel.<br />

85


Als gij in Amsterdam mocht komen, gij zult ons even als te<br />

Leiden, hoogst welkom zijn.<br />

Vaarwel en geloof mij als altijd,<br />

t.t. [totus tuus, geheel de uwe]<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

Amsterdam, 20 februari 1862<br />

Zeer geachte vriend De Jager.<br />

Hartelijk verheugde het mij eenig naricht <strong>van</strong> u te mogen<br />

ont<strong>van</strong>gen en uwe belangstelling in mijn ongeluk te verne-<br />

men.<br />

Ja, waarde vriend! dat ongeluk is groot! Den 19 Aug s . 1861<br />

ging ik met mijn zoon, die Kadet is aan de Militaire<br />

Akademie te Breda, voor het wapen der Artillerie, en die met<br />

verlof over was, eene wandeling doen. Het was dien dag zeer<br />

heet, de wandeling was groot, ik verhitte mij, kreeg congestie<br />

[een ophoping <strong>van</strong> bloed] naar het hoofd, en ik voelde aan<br />

mijn linkeroog iets vreemds. Thuis komende deed ik den<br />

chirurgijn komen, en deze zeide dat het niets te beduiden<br />

had, en dat hij dat ook spoedig cureren zou. Ik die het oog<br />

physisch en anatomisch bestudeerd had, nam na vier vruch-<br />

telooze visites <strong>van</strong> die chirurg gehad te hebben, mijn afscheid<br />

<strong>van</strong> hem, omdat ik de zaak wantrouwde, en vervoegde mij bij<br />

Prof r Donders en Dr. Snellen te Utrecht' en deze bevestigden,<br />

door een onderzoek met den oogspiegel, dadelijk mijn<br />

vermoeden, dat de kleine bloedvaten, achter het netvlies,<br />

gesprongen waren, en dat het bloed het netvlies i° verduisterd<br />

en 2° naar voren en dus buiten het brandpunt verschoven had.<br />

86


Hieraan was niets te veranderen of te verbeteren doch de<br />

vrees, dat hetzelfde geval ook met het rechter-oog zou kunnen<br />

plaats hebben, zoo heeft men mij bloed afgetapt met kunst-<br />

matige bloedzuigers, oogwatertjes, waterspuitingen, onder-<br />

scheide soorten <strong>van</strong> brillen, onderscheidene drankjes doen<br />

gebruiken en innemen, alles ten bedrage <strong>van</strong> ƒ 60,-.<br />

Ik kan dus slechts met één oog zien, en zoowel lezen als<br />

schrijven valt mij moeilijk.<br />

Zoo veel en wellicht reeds te veel <strong>van</strong> mij zelve en toch heb<br />

ik over mij nog niet genoeg gezegd.<br />

Prof r . Donders en andere oogartsen hebben mij ten sterk-<br />

ste aangeraden, niet in Amsterdam te blijven' maar in Gelder-<br />

land te gaan wonen en hieraan gevolg willende geven, zal ik<br />

met Mei a.s. naar Arnhem vertrekken, ik heb daar een boven-<br />

huis met 10 fraaie kamers gehuurd in de Steenstraat n° 314.<br />

[...] Als gij aanstaanden Zomer Gelderland mocht komen<br />

bezoeken, gij weet nu mijn adres, en gij zult altijd welkom<br />

zijn bij uwen u toegenegen vriend<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

1. F.C. Donders (1818-1889) was hoogleraar in de oogheelkunde in<br />

Utrecht. H. Snellen (1834-1908) was zijn assistent (en later zijn<br />

opvolger).<br />

2. Men meende indertijd dat de 'moerasachtige' lucht in Amster-<br />

dam slecht was voor de gezondheid.<br />

87


Arnhem, 7 september 1863<br />

Zeer geachte Vriend!<br />

Druk, zeer druk bezig zijnde, mijne maandelijke Oostersche<br />

brieven te schrijven en te boeken, ontving ik uwe brochure<br />

'Toespraak voor de Onthulling.' 1<br />

Met veel genoegen heb ik het produkt uwe welsprekend-<br />

heid, het uitvloeisel uwer dankbare herinnering aan den waar-<br />

digen afgestorvene gelezen.<br />

[...] Ik breng u mijnen hartelijken dank toe voor de<br />

toezending dezer toespraak, want daaruit kan ik zien, dat gij<br />

mij nog niet uit het oog hebt verloren, waaraan ik reeds begon<br />

te twijfelen, toen ik geen overdrukje <strong>van</strong> u kreeg, <strong>van</strong> hetgeen<br />

gij in den Tijdspiegel (zoo ik meen) tegen de nieuwe spelling<br />

voor het woordenboek, geschreven hebt.*<br />

Met de toezending daar<strong>van</strong> zoudt gij mij ontzaggelijk veel<br />

pleizier gedaan hebben, en gij zult zulks nog doen, als gij nog<br />

een exemplaar voor mij over hebt. [...]<br />

In mijn album mis ik nog twee photographische portretten<br />

<strong>van</strong> mannen die ik te hoog acht, om geene moeite te doen <strong>van</strong><br />

hun afbeeldsel bij mijne verzameling te voegen, namelijk dat<br />

<strong>van</strong> u, waarde vriend, en dat <strong>van</strong> den overledenen Görlitz.<br />

Het eerste, zal mij, ik ben hier zeker <strong>van</strong>, niet geweigerd<br />

worden, als er exemplaren voorhanden zijn, wat het 2 e<br />

aangaat, hoe gaarne zou ik u lastig vallen, om het voor mij te<br />

1. A. de Jagers 'Toespraak vóór de Onthulling', gepubliceerd in De<br />

Unie IV, p. 215-218, verscheen ter gelegenheid <strong>van</strong> de onthulling<br />

<strong>van</strong> een gedenkteken voor de Rotterdamse schoolmeester P.K.<br />

Görlitz.<br />

2. A. de Jager, 'Weder eene nieuwe spelregeling', in: De Tijdspiegel<br />

(1863) 482-496.<br />

88


verkrijgen, als er mogelijkheid op was. Gij zijt bekend met de<br />

familie, misschien zou deze voor mij wel een exemplaar, op<br />

uw verzoek willen afstaan. 3<br />

Ik had dezen zomer zeker gedacht, dat gij de heerlijke<br />

omstreken <strong>van</strong> Arnhem zoudt bezocht en mij eene visite<br />

gebracht hebben, edoch ik ben in mijne verwachting te leur<br />

gesteld. Al heb ik u in zeer langen tijd niet geschreven, ik ben<br />

en blijf steeds dezelfde voor u, en noch mijne achting, noch<br />

mijne vriendschap voor u zijn verminderd of verflauuwd, en<br />

ik moet u wel zeggen, dat de afstand, hoe spoedig tegenwoor-<br />

dig ook afgelegd, tot mijn leedwezen een groot struikelblok is,<br />

dat wij elkander niet meer zoo dikwijls zien.<br />

Schrijf mij eens waar gij thans woont, want zoo ik mij niet<br />

vergis, staat gij thans aan het hoofd eener stadsinrichting. 4 Ais<br />

ik ooit weêr in Rotterdam kom, zou het mij leed doen u niet<br />

spoedig genoeg te kunnen vinden, omdat ik moeilijk ter been<br />

begin te worden.<br />

Na den dood mijner dierbare vrouw is het huwelijk<br />

gevolgd mijner jongste dochter met advocaat Van Geuns uit<br />

Utrecht, en daardoor woon ik tegenwoordig geheel alleen met<br />

mijne oudste dochter. 5<br />

[...] Mij in uwe voortdurende vriendschap aanbevelende<br />

noem ik mij als altijd<br />

t.t.<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

3. De Jager tekende op de brief aan dat hij <strong>Oudemans</strong> op 11<br />

september 1863 één portret stuurde en twee overdrukjes.<br />

4. In 1862 was De Jager benoemd tot directeur <strong>van</strong> de Hoogere<br />

Burgerschool in Rotterdam, als opvolger <strong>van</strong> Görlitz.<br />

5. Wilhelmina <strong>Oudemans</strong> trouwde op r8 juni 1863 in Arnhem met<br />

mr. Jan Jacob <strong>van</strong> Geuns. A.C. <strong>Oudemans</strong> bleef bij zijn oudste<br />

dochter Christine.<br />

89


P.S.<br />

Gij dacht wellicht dat ik mijne taalstudie had nedergelegd,<br />

maar ik ga nog altijd met verzamelen voort. Ik heb onlangs<br />

aan De Vries weder 4600 bladen papier gezonden, allen met<br />

woorden voor het woordenboek. [...]<br />

Adieu<br />

Arnhem, 23 september 1863<br />

Waarde Vriend!<br />

Uwe letteren <strong>van</strong> 10 Sept. j.1. heb ik met uw welgelijkend<br />

portret in orde ont<strong>van</strong>gen. Ont<strong>van</strong>g daarvoor mijnen harte-<br />

lijken dank en en re<strong>van</strong>che sluit ik hier het mijne in. Wat mijn<br />

gezicht aangaat, ik heb alleen het rechteroog ter mijner<br />

beschikking, God geve dat ik dit nog moge behouden. Eenige<br />

bloedvaten achter het netvlies <strong>van</strong> het linkeroog zijn gespron-<br />

gen, het netvlies is daardoor naar voren gedrukt en verduis-<br />

terd, en dit ongemak is onherstelbaar.<br />

Ont<strong>van</strong>g ook mijnen dank voor uwe brochure, ik had den<br />

inhoud reeds in den tijdspiegel gelezen, maar ik wenschte alle<br />

tegenspraak in mijne kast te hebben, en stukken, die men zoo<br />

niet afzonderlijk kan krijgen, daar<strong>van</strong> zijn de afdrukken mij<br />

veel waard. Ofschoon ik het in eenige punten niet met u eens<br />

ben, vind ik uwe attaque tegen Te Winkel zeer, zeer ad rem.<br />

De man is zeer bedreven maar hij is, zoo als ik altijd heb opge-<br />

merkt, <strong>van</strong> een zeer weifelend en wankelend karakter en zijne<br />

ziel of zijne overdenkingen zijn daar<strong>van</strong> geenszins vrij te plei-<br />

ten. In zíjne vroegere spelregels beging hij de overgroote<br />

dwaasheid om laffaard en lui]aard als regel voor te stellen. Ik<br />

90


was toen nog in Leiden en heb al het mogelijke gedaan om<br />

hem te overtuigen, dat die spelling niet deugde. Doch te<br />

vergeefs. Thans schrijft hij in de Proeve <strong>van</strong> het aanstaand<br />

woordenboek' (dit hebt gij immers ook ont<strong>van</strong>gen om er uwe<br />

aanmerkingen op te maken?) lafaard en luiaard, en verklaart<br />

aard voor het oude maar verlengde harde arde (zeer, veel),<br />

zoodat lafaard zou beteekenen niet laf <strong>van</strong> aard maar zeer laf,<br />

luiaard = zeer lui. Hoe nu met wolfaard, wolfert? Hij verklaart<br />

dit: sterk als een wolf Maar waar is het bewijs voor deze stel-<br />

ling? [...] Hebt gij zulks ooit?<br />

Gij vraagt mij: Hoe komt het dat Gij de mededeeling uwer<br />

Nalezing op mijne Frequentativen niet voortzet? 1<br />

De beantwoording dezer vraag is zeer eenvoudig.<br />

De Redactie is in andere handen overgegaan,' een lid <strong>van</strong><br />

die redactie is Te Winkel, die alle vriendschap, alle mogelijke<br />

beleefdheden bij mij aan huis genoten heeft, en die mij en<br />

mijne vrouw op de allergemeenste, ondankbaarste wijze,<br />

waarschijnlijk door logentaal <strong>van</strong> opstokers, behandeld heeft,<br />

daarover schriftelijk excuus gevraagd, maar mijne brieven<br />

over dat onderwerp, onbeantwoord gelaten heeft. De andere<br />

man <strong>van</strong> de redactie is Van Dijk. Iemand, die ik uit armoede<br />

1. L.A. te Winkel De grondbeginselen der Nederlandsche spelling:<br />

ontwerp der spelling voor het aanstaande Nederlandsch woordenboek<br />

(Leiden 1863).<br />

2. In 1860 had <strong>Oudemans</strong> in De Taalgids over frequentatieven,<br />

ofwel 'werkwoorden <strong>van</strong> herhaling en during' gepubliceerd. De<br />

Jager hield zich hier intensief mee bezig.<br />

3. De redactie <strong>van</strong> de eerste drie jaargangen <strong>van</strong> De Taalgids was in<br />

handen <strong>van</strong> L.A. te Winkel en Arie de Jager. In de vierde jaargang<br />

maakte De Jager plaats voor de eerder genoemde Leidse<br />

schoolmeester J.A. <strong>van</strong> Dijk. Vgl. noot 2 op pag. 85.<br />

91


en vertwijfeling letterlijk gered heb. Iemand die in Leiden met<br />

vrouw, 2 kinderen en eene meid, die er vrij akelig uitzag, op<br />

eene bovenkamer moesten huizen, en die dus daar immer in<br />

eene benauuwde en bedorven lucht moesten ademen, omdat<br />

hij <strong>van</strong> fyoo moest leven, en wien ik als Schoolopziener,<br />

vooreerst een tractement <strong>van</strong> fiooo, 2° eene les <strong>van</strong> ƒ400,<br />

verscheidene andere lessen ten bedragen <strong>van</strong> ƒ500 en nog<br />

andere voordeelen bezorgd heb, en hem in staat gesteld heb<br />

een fatsoenlijk huis te gaan bewonen, deze is, na ik aan alles<br />

merken kan, de opstoker. Deze is nog ondankbaarder dan Te<br />

Winkel. Mijne achting voor die twee menschen is dus zeer<br />

sterk gedaald, en zou ik mij nu vernederen en verlagen om,<br />

daar zij mijne medewerking nooit verzocht hebben, een<br />

plaatsje voor een of meer mijner stukken in hun maandwerk<br />

te vragen? Gij begrijpt, dit kan niet.<br />

Wat nu uwe vraag aangaat om <strong>van</strong> mijne bijvoegselen nog<br />

wellicht eenig nut te trekken, zoo moet ik u mededeelen, dat<br />

ik door het verhuizen, eens <strong>van</strong> Leiden naar Amsterdam, en<br />

<strong>van</strong>daar naar Arnhem veel, zeer veel <strong>van</strong> mijne aanteekenin-<br />

gen verloren heb. Telkens lag ik ziek aan het podagra [voet-<br />

jicht], als andere oningewijden mijn boeltje moesten inpak-<br />

ken. En nu eene taalkundige vraag.<br />

Reeds als kind, en dus sedert meer dan 50 jaren hoorde ik<br />

<strong>van</strong> mijne ouders en <strong>van</strong> anderen de uitdrukking: zoo trouw<br />

als goud. Die meid, die knecht is zoo trouw als goud. En dan<br />

nog: Loontje komt om zijn boontje. Den sleutel <strong>van</strong> het eerste,<br />

en dus de juiste beteekenis <strong>van</strong> het foutive goud heb ik gevon-<br />

den maar het tweede nog niet. Het eerste zult gij ook wel<br />

weten, anders ben ik bereid u zulks mede te deelen, maar weet<br />

gij ook de uitlegging <strong>van</strong> het tweede. Siegenbeek wist het niet,<br />

92


De Vries maakt, zoo als gewoonlijk, conjecturen [gissingen].<br />

Nu amice! vaarwel, wees gelukkig met de uwen en geloof<br />

mij steeds<br />

T.t.<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong>.<br />

Arnhem, 27 november 1864<br />

Amice!<br />

Onlangs had ik het groot genoegen <strong>van</strong> U te ont<strong>van</strong>gen een<br />

brochure getiteld: Lof <strong>van</strong> Vondel.' Het oogenblik, waarin ik<br />

het ontving was voor mij eene treurige teleurstelling, aange-<br />

zien ik met zeer pijnlijke podagra te bed lag, waar ik geene<br />

gelegenheid had mij op de lezing <strong>van</strong> dat stuk te vergasten.<br />

Ik moest dus tot heden wachten, dat ik weder op de been<br />

was, om uw stuk te lezen, en dat heb ik nu gedaan, en ik moet<br />

u zeggen, dat het mij uiterst bevallen heeft.<br />

Ik heb er veel schoons in gevonden en de inkleeding vind<br />

ik eenen D r De Jager waardig.<br />

Heb dus hartelijk dank voor uwe welwillende vriendschap<br />

om mij een exemplaar <strong>van</strong> dat schoone lof te hebben toege-<br />

zonden, en wees verzekerd dat ik hoogen prijs op de voort-<br />

brengsels uwer pen stel, waarom ik mij bij voortduring voor<br />

den vervolge houd aanbevolen.<br />

Van onzen te Winkel hoor ik niets. Met De Vries ben ik<br />

steeds nu en dan in correspondentie. Ik heb voor mijn<br />

lidmaatschap <strong>van</strong> Nederl. Lett. willen bedanken, maar daar is<br />

1. A. de Jager, 'Lof <strong>van</strong> Vondel', gepubliceerd in: Mémoires de<br />

l'Academie Royale de Belgique deel XVII.<br />

93


zijn Hooggel. [De Vries] zoodanig tegen opgekomen, dat ik<br />

maar lid gebleven ben. Ik had bedankt omdat ik geen nut<br />

meer kon stichten voor de Maatsch.<br />

Ik heb een exemplaar <strong>van</strong> het Woordenboek ten geschenke<br />

gekregen, nu dat mocht dan ook wel, daar ik in alles meer dan<br />

16000 bladen papier aan het W.b. geleverd heb.<br />

Binnenkort zullen wij ook <strong>van</strong> onzen vriend De Vries zien<br />

verschijnen het eerste gedeelte <strong>van</strong> zijn MNL. Woordenb. !<br />

Met een en ander heeft hij het verbazend druk, en hij woekert<br />

met zijn tijd. Ik heb indertijd stukken <strong>van</strong> dat MNLW gezien,<br />

maar dat was prachtig, en ik hoop (maar ik vrees er voor) dat<br />

zijn leven lang genoeg zal duren, tot hij met zelfvoldoening<br />

op de voltooiing kan nederzien, want het is een ware reuzen-<br />

arbeid. 3<br />

Ik ben tegenwoordig druk bezig aan het lezen <strong>van</strong> Vondel<br />

en Hooft, maar Die Witsen Geysbeek moet toch al zeer<br />

weinig op de hoogte gestaan hebben <strong>van</strong> Vondels tijdkring,<br />

om hem zoo geweldig te verguizen. 4 Hoe schoon zou voor u<br />

de taak zijn, om nog eens eene brochure in het licht te geven,<br />

waarin gij Witsen woord voor woord op den voet volgdet, en<br />

daardoor gelegenheid hadt het voortreffelijke, kernachtige,<br />

gigantesque <strong>van</strong> Vondels idéen meer aan het licht te brengen,<br />

dan gij in uw Lof hebt kunnen doen.<br />

2. De eerste aflevering <strong>van</strong> De Vries' Middelnederlandsch woorden-<br />

boek verscheen eind 1864. <strong>Oudemans</strong> wordt genoemd bij de<br />

intekenaren.<br />

3. Er verscheen nog een tweede aflevering maar daarna stopte De<br />

Vries met dit boek, om meer tijd te kunnen besteden aan het<br />

WNT.<br />

4. De Amsterdamse letterkundige P.G. Witsen Geysbeek (1774-<br />

1833) schreef vele publicaties over Nederlandse dichters.<br />

94


Hoe vindt gij de uitgave <strong>van</strong> Hooft door Leendertz? 5 Mij<br />

verheugt die arbeid zeer.<br />

Wanneer zien wij u Arnhems heerlijke streken eens bezoe-<br />

ken? Want dan bezoekt gij zeker ook uwen ouden vriend.<br />

Ik heb heden zomer het geluk gehad, mijn jongsten zoon<br />

als 2 e Luitenant bij de Artillerie 6 en mijn 3 e zoon als Professor<br />

in de Scheikunde geplaatst te zien/<br />

Wat worden wij al oud!! Weldra zullen wij voor anderen<br />

moeten plaats maken.<br />

Nu waarde Vriend, niets meer uwer aandacht waardig<br />

wetende, neem ik afscheid, mij in uwe voortdurende vriend-<br />

schap aanbevelende.<br />

t.t.<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

5. Tussen 1864 en 1875 bezorgde dominee P. Leendertz (1817-1880)<br />

de eerste volledige uitgave <strong>van</strong> de gedichten <strong>van</strong> P.C. Hooft.<br />

6. J.A. <strong>Oudemans</strong> (1844-1906).<br />

7. A.C. <strong>Oudemans</strong> jr. (1831-1895) werd in 1864 tot hoogleraar schei-<br />

kunde in Delft benoemd.<br />

95


Arnhem, 30 oktober 1865<br />

Zeer geachte Vriend!<br />

Onlangs ontving ik <strong>van</strong> u het vervolg op uwe aanmerkingen<br />

op het woordenboek' en daarvoor heb ik u mijnen dank nog<br />

niet toegebracht.<br />

De redenen waren meer dan eene. Op reis gaan met mijne<br />

dochter voor eenige weken, uit logeren gaan te 's Hage, daar-<br />

na te Utrecht, en daardoor in de onmogelijkheid zijnde <strong>van</strong><br />

uw stuk te lezen. Voeg daarbij eerst eene ziekte <strong>van</strong> 4 weken,<br />

daarbij eene bloedziekte, waardoor het water zich <strong>van</strong> het<br />

bloed heeft afgescheiden, en zich in mijn linkerhand en arm<br />

heeft opgehoopt, zoodat mijn leven niet buiten gevaar was,<br />

dan zult gij het mij niet kwalijk kunnen nemen, U zoo'lang<br />

naar eenig schrijven te hebben doen wachten.<br />

Ont<strong>van</strong>g dus thans mijnen vernieuwden dank, en teveni<br />

de verzekering, dat noch mijne achting, noch mijne vriend-<br />

schap voor U in het minste verflaauwd is.<br />

Mijne oudste zoon, die u omtrent eene leermethode heeft<br />

geraadpleegd, schreef mij onlangs dat hij bemerken kon gij daar-<br />

voor eenige vrees koesterdet, doch geenszins is dit het geval.<br />

[...] Vele artikelen, door u aangestipt, behelzen geene<br />

aanvulling op het woordenboek, maar alleen eene aanwijzing<br />

<strong>van</strong> het gebruik daar<strong>van</strong> bij Vondel, Bilderdijk en anderen.<br />

Vergun mij de aanmerking dat ik die woorden bij zeer veel<br />

andere schrijvers gevonden heb, en wat zou het worden als elk,<br />

x. A. de Jager, 'Bijdragen tot het Woordenboek der Nederlandsche<br />

Taal 11', in: De Tijdspiegels (1865) II, p.143-155. De serie was in<br />

1864 begonnen in De Tijdspiegeljrg. 21, II, p.481-493, en liep met<br />

tien afleveringen door tot 1877.<br />

96


die eene kritiek op dat woordenboek gaf, daarin Artikelen<br />

opnam, enkel om aan te duiden dat Petrus en Paulus die woor-<br />

den ook, öf in de natuurlijke öf verbloemde beteekenis<br />

gebruikten.<br />

Her zou, dunkt mij, meer hout snijden als de criticus<br />

woorden opzamelde, die of in het woordenboek niet of in eene<br />

andere beteekenis voorkomen.<br />

Nu, waarde vriend! ont<strong>van</strong>g mijne hartelijke groeten en<br />

geloof mij als altijd.<br />

Uw u toegenegen Vriend<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

Arnhem, 8 juli 1866<br />

Zeer geachte vriend!<br />

Gisteren werd ik wederom zeer aangenaam verrast door uwe<br />

zeer belangrijke Bijdrage tot het Woordenboek.' Ik bewonder<br />

in de hoogste mate uwe belezenheid, en ik sta verbaasd over<br />

de menigte, ja groote menigte <strong>van</strong> woorden die gij hebt toege-<br />

licht, en die gij hebt bijgevoegd. Gij doet daardoor veel nut<br />

aan onze taal, en nevens het Woordenboek zelf kan uw veel<br />

omvattend werk niet gemist worden.<br />

Met veel recht hebt gij gesproken over den langzamen gang<br />

<strong>van</strong> het werk. 2 De Redacteurs schijnen andere bezigheden te<br />

1. Dit moet zijn 'Bijdragen tot het Woordenboek der Nederlandsche<br />

Taal UI', in: De Tijdspiegel 23 (1866) II, p.48-81.<br />

2. Dit was toen een zeer algemene klacht. Aan<strong>van</strong>kelijk dacht men<br />

dat het WNT in ongeveer 25 jaar voltooid zou zijn. Later werd<br />

de planning talloze malen bijgesteld.<br />

97


hebben dan het Woordenboek. Van De Vries is het natuurlijk<br />

bekend, maar Te Winkel!! Is de 3 e aflevering nu de vrucht <strong>van</strong><br />

een zesmaandigen arbeid?' Het is waar, er is nog eene woor-<br />

denlijst voor den dag gekomen, maar ten uiterste onvolledig. 4<br />

Ik heb er een boekje voor aangelegd, om daarin woorden op<br />

te schrijven die in die lijst gemist worden, maar deze zijn niet<br />

weinig in getal, bijna 300 die mij zoo maar voorgekomen zijn.<br />

De beide Redacteurs bewegen zich, even als Weiland in zijn<br />

tijd, alleen in den kring des gewonen levens, maar zoodra<br />

men buiten dien kring komt, missen wij de woorden (bijna<br />

allen), die op natuurkunde, scheikunde, dierkunde, planten-<br />

kunde, zeevaartkunde betrekking hebben, alsmede die, welke<br />

in den kring der hoogere standen der Maatschappij voorko-<br />

men, vooral die welke produkten <strong>van</strong> allerlei aard aangeven.<br />

Ik bouw mijne beoordeeling op de woorden, die ik in de lijst<br />

vind, en dan behoorden de door mij opgeteekende veel eer<br />

daarin voor te komen, dan die er in opgenomen zijn.<br />

Dat Te Winkel door U te recht gezet wordt, doet mij<br />

genoegen, ook mij en ons allen, alsmede zijne beste vrienden<br />

heeft hij door zijn gedrag, maar vooral door zijn karakter (als<br />

hij een karakter heeft - want daaraan is zeer te twijfelen)<br />

verloren. Hij is de man niet, voor wien wij allen hem hebben<br />

aangezien. Hij vleit, hij kruipt, hij houdt zijne overtuiging,<br />

zijne meening in, voor allen die hem voordeelig kunnen zijn,<br />

voor anderen die hem geen voordeel kunnen aanbrengen is<br />

hij een ware Cerberus, en ik verlang dien man, dien ik<br />

3. De derde aflevering <strong>van</strong> het eerste deel <strong>van</strong> het WNT loopt <strong>van</strong><br />

aanslibbing tot aanwijzen — dat wil zeggen 160 kolommen ofwel<br />

80 bladzijden.<br />

4. M. de Vries en L.A. te Winkel, Woordenlijst voor de spelling der<br />

98<br />

Nederlandsche Taal ('s-Gravenhage 1866).


weldaad op weldaad bewezen heb, nooit meer te zien. Van<br />

Dijk volgt volmaakt zijn voorbeeld, en zulke menschen,<br />

omdat zij bij hunne meerdere ja en amen spelen, voortgehol-<br />

pen en geprotegeerd, (sic) [...]<br />

Wat Hoofts woordenboek aangaat', De Vries had mij<br />

geschreven, dat men met Juni zou beginnen te drukken, maar<br />

tot nog toe is er niets <strong>van</strong> gekomen. Ik heb meer dan 4000<br />

woorden gevonden, die niet in het Uitl.kundig Wdb zijn<br />

opgenomen, of die niet of verkeerd verklaard zijn.<br />

Uit dien schat zou ik op het Woordenb. <strong>van</strong> De Vries en Te<br />

Winkel ook belangrijke Bijdragen kunnen aan het licht bren-<br />

gen, maar dan valt mijn eigen werk in het water. [...]<br />

Ik houde mij zeer aanbevolen voor het vervolg op uwe<br />

Bijdragen, ik heb achting voor dien arbeid en het is onmis-<br />

baar, bij het werk zelf.<br />

Adieu, waarde vriend! Leef gelukkig in deze smartelijke<br />

tijden, en geloof mij als altijd<br />

t.t.<br />

<strong>Oudemans</strong>.<br />

5. Het gaat hier om het door <strong>Oudemans</strong> samengestelde Taal-<br />

kundig Woordenboek op de Werken <strong>van</strong> P.C. Hooft, ter aanvulling<br />

en verbetering <strong>van</strong> het Uitlegkundig Woordenboek op Hooft, uitge-<br />

geven door de Tweede Klasse <strong>van</strong> het voormalig Koninklijk-<br />

Nederlandsch Instituut.<br />

99


Arnhem, 18 augustus 1867<br />

Zeer geachte Vriend!<br />

Ofschoon het reeds zeer lang geleden is, sedert wij elkander<br />

schreven, waar<strong>van</strong> de oorzaak bij mij voornamelijk bestaat,<br />

dat ik niets nieuws te schrijven of te vermelden heb, zoo breek<br />

ik echter thans het stilzwijgen af, om u over een woord, dat<br />

waarschijnlijk uwe aandacht ook niet ontgaan is, te raadple-<br />

gen, maar dan neem ik tevens de gelegenheid waar, om u<br />

mijnen dank toe te brengen voor de herhaalde toezendingen<br />

<strong>van</strong> uwe aanvullingen op het Woordenboek (De Vries, Te<br />

Winkel), en beveel mij voortdurend aan, om ook den volgen-<br />

de stukken <strong>van</strong> u te ont<strong>van</strong>gen.<br />

De vraag, die ik u bij deze gelegenheid doe, is: wat moet<br />

men verstaan door het woord meervlechten, voorkomende in<br />

Hoofts N[ederlandsche] H[istoriën] Folio 554,28? Editie <strong>van</strong><br />

1677.<br />

[...] Eene tweede vraag: Ik mis in de woordenlijst <strong>van</strong> D r De<br />

Vries en Te Winkel het woord schaarschte, maar vind schaar-<br />

schheid. Is naar uw oordeel schaarschte geen goed woord.<br />

In die lijst ontbreken een aantal woorden, waar<strong>van</strong> ik nota<br />

genomen heb, en het was met Weiland even zoo. Zoodra de<br />

Lexicographen geenen mannen <strong>van</strong> algemeene wetenschap<br />

zijn, zal men bij hen juist die woorden missen, die in 't gebied<br />

der wetenschap thuis behooren, en dagelijks gebruikt worden.<br />

Om een voorbeeld te noemen; die beide auteurs zijn geene<br />

musici, maar nu mist men ook orkest, of orchest, concert,<br />

componist, compositie. In de Botanie zijn zij vreemd, men mist<br />

er in alg, boterbloem, bolgewassen, bladaarde, bloembol en zoo<br />

gaat het door, voor eiken tak <strong>van</strong> wetenschap. Ik heb reeds<br />

eenige honderde woorden opgezameld.<br />

100


Nu Vriend, denk aan het spreekwoord, die spoedig hulp<br />

verleent, helpt dubbeld.<br />

Ont<strong>van</strong>g mijne hartelijke groeten, als ook die mijner doch-<br />

ter, en geloof mij als altijd<br />

Uw zeer toegenegen Vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

Arnhem, 25 januari 1869<br />

Zeer waarde De Jager.<br />

Ik zeg u hartelijk dank voor het mij onlangs toegezondene.'<br />

Maar waarom mij ook de eerste proeve niet gezonden?<br />

Ik hoop niet, dat het te laat is, maar ik verbeeld mij, u in<br />

deze nog al iets te kunnen bijzetten.<br />

Ik heb uwe Proeve met wit laten doorschieten 1 , en ik heb<br />

veel aangevuld. Ik heb premitiven [stamwoorden] gevonden<br />

en opgeteekend, die gij niet hebt. Even zoo, vele frequenta-<br />

tieven', die ook nu niet, in het mij gezondene, voorkomen.<br />

Zeer gaarne zou ik voor u afschrijven wat ik ingelascht en<br />

verzameld heb, maar toen ik ging tellen hoeveel ik er bijge-<br />

schreven heb, beliep het getal artikelen meer dan 300. Wat<br />

hieraan te doen?<br />

1. A. de Jager, 'Tweede Proeve uit mijn Woordenboek der<br />

Frequentatieven, in: De Tijdspiegel (1869) p. 51-62. De eerste<br />

proeve was in 1864 in De Tijdspiegel verschenen.<br />

2. Dit wil zeggen: een vel wit papier om en om meebinden om<br />

hierop aantekeningen te kunnen maken.<br />

3. Een frequentatief ís een werkwoord dat herhaling aangeeft.<br />

IOI


Ik wil gaarne tot het goed slagen <strong>van</strong> uw voornemen mede-<br />

werken, maar mijne bezigheden laten niet toe, zulk eene<br />

menigte onder uwe aandacht te brengen, als ik alles zou<br />

moeten overschrijven.<br />

Ik zou u dus voorstellen, U mijne aanteekeningen (in uwe<br />

Proeve) over te zenden, maar ik kan dat boek niet lang<br />

missen. Schrijf mij dus of gij het verlangt en in hoe veel dagen<br />

gij het kunt terugzenden.<br />

Toen ik in Aug s . j.1. te Rotterdam was, heb ik, den<br />

ganschen oppert 4 door, naar uwe woning gezocht, maar haar<br />

niet gevonden. Men zeide mij, gij waart verhuisd, maar men<br />

kon uw adres niet opgeven.<br />

Het deed mij leed, want ik zou u gaarne gesproken<br />

hebben, uit vriendschap en wellicht in beider belang.<br />

Waarom komt gij ook Arnhem niet eens in de eene of<br />

andere Vacantie bezoeken, gij weet immers, dat mijn huis<br />

altijd voor u ten beste is.<br />

Meld mij s.v.pl. of mijn woordenboek op Hooft door<br />

Letterkunde u ten geschenke gezonden is, als lid. Zoo niet,<br />

moet gij het niet koopen, want dan zal ik u een exemplaar<br />

zenden.<br />

Ik doe u deze vraag, omdat ik nog niet weet, of de leden<br />

een exemplaar voor niets ont<strong>van</strong>gen.<br />

Schrijf mij nu ook uw adres.<br />

Meld mij nu ook of gij voortgaat uwe aanmerkingen en<br />

aanvulsels op Den Vries' Woordenboek in het licht te geven?<br />

[...]<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong>.<br />

4. Indertijd een buurt in Rotterdam.<br />

02


Arnhem, 28 maart 1869<br />

Amice!<br />

Hiernevens heb ik het genoegen u toe te zenden Uwe Proeve,<br />

met eenige mijner aanteekeningen. Uwe onderzoekingen zijn<br />

zoo menigvuldig, dat ik mij verheugen zou, als gij er nog iets<br />

in vondt, dat gij nog niet hadt, maar ik geloof, dat dit niet<br />

veel het geval zal zijn.<br />

Zoodra gij het weder missen kunt, krijg ik het <strong>van</strong> u te rug.<br />

[...] Ont<strong>van</strong>g mijne hartelijke groeten en geloof mij als altijd<br />

Uw Vriend<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong>.<br />

's Hage [Den Haag], 16 mei 1869<br />

Waarde Vriend!<br />

[...] Gij weet dat ik 4 jaren onafgebroken bezig ben geweest<br />

met de vervaardig <strong>van</strong> Hoofts Wdb. wiens werken ik verschei-<br />

dene malen heb moeten overlezen. In plaats nu dat het<br />

Bestuur der Maatschappij mij eenig woord <strong>van</strong> dank of welge-<br />

vallen zou hebben toegebracht, ontving ik twee exemplaren<br />

minder dan mij toekwamen, en al de brieven <strong>van</strong> haren secre-<br />

taris Du Rieu' waren vol <strong>van</strong> aanmerkingen, niet op het werk,<br />

maar op dingen die hem volstrekt niet aangingen, en waarin<br />

ik hem telkens zijn ongelijk bewees.<br />

I. W.N. du Rieu (1829-1896) was bibliothecaris <strong>van</strong> de Leidse<br />

universiteitsbibliotheek en sinds 1861 secretaris <strong>van</strong> de Leidse<br />

maatschappij.<br />

103


Als Vervaardiger had hij mij 19 in plaats <strong>van</strong> 20 exemplaren<br />

gezonden, en als lid geen. Ik reclameerde die 2 exemplaren en<br />

zeide dat ik deze beide misgrepen onbegrijpelijk vond, en<br />

daarop ontving ik <strong>van</strong> De Rieu (in plaats <strong>van</strong> ronduit te<br />

schrijven: <strong>Oudemans</strong>! gij hebt gelijk, wij hebben ons vergist)<br />

weder een hoogdravenden brief.<br />

Wat nu een Secretaris schrijft of doet, hier<strong>van</strong> moet het<br />

Bestuur kennis dragen, en de geheele handelwijze <strong>van</strong> het<br />

Bestuur, en de altijd aanmerking makende correspondentie<br />

<strong>van</strong> den Secretaris zeer afkeurende, heb ik voor den laatsten<br />

April voor mijn lidmaatschap bedankt. Ik kan dus geene<br />

boeken meer uit de Bibliotheek vragen.<br />

Schrijf mij eens: Wie is die Bogaert, welke <strong>van</strong> Vloten in<br />

de Taalgids <strong>van</strong> tijd tot tijd zoo onder handen neemt? 2<br />

Wat heeft De Vries het woord Ruwaerd weêr vernuftig uit-<br />

geplozen. Hebt gij ook een overdruk <strong>van</strong> hem ont<strong>van</strong>gen.'<br />

Men heeft mij eenige malen reeds aanzoek gedaan om<br />

mijne woordenverzameling in het licht te geven. Als eene<br />

Bijdrage tot een later volmaakter geheel, zou zij mogelijk <strong>van</strong><br />

dienst kunnen zijn. 4<br />

In het Wdb. <strong>van</strong> De Vries staat dat aanmonden zoo goed als<br />

2. <strong>Oudemans</strong> bedoelt A. Bogaers (1795-1870), dichter, letterkundi-<br />

ge en vice-president <strong>van</strong> de rechtbank in Rotterdam. In 1863 uitte<br />

Bogaers kritiek op Van Vlotens Vondel-editie. Van Vloten sloeg<br />

terug in De Taalgids 6 (1864) p. 158. Voor een overzicht <strong>van</strong> deze<br />

polemiek zie: M. Mees-Verwey De betekenis <strong>van</strong> Johannes <strong>van</strong><br />

Vloten (Santpoort 1928) p. 293 en 312.<br />

3. M. de Vries, 'De afleiding en betekenis <strong>van</strong> het woord Ruwaard',<br />

in: Verslagen en mededeelingen <strong>van</strong> de Koninlijke Academie, Afd.<br />

Letteren XII p. 171-190.<br />

4. Het gaat hier om <strong>Oudemans</strong>' verzameling Middel- en Oud-<br />

Nederlandse woorden.<br />

104


onbekend en zoo ik meen niet gebruikt is. Omdat gij het ont-<br />

brekende in dat Wdb. aanvult, verwijs ik u voor dit woord tot<br />

Loosjes, die in zijn Maurits Lijnslager, ed. 1855, II. ii, bi. 216 zegt<br />

Kom! oudje! laten wij nu ook eens aanmonden voor elkander<br />

kussen.<br />

Misschien kunt gij dit nog wel eens te pas brengen. [...]<br />

Hiermede beveel ik mij bij voortduring in uwe vriendschap,<br />

en reken op die <strong>van</strong> hem die steeds is en blijft<br />

TT<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

Arnhem, 10 Juni 1869<br />

Zeer geachte vriend!<br />

[...] Hoe gaarne zoude ik bij u gekomen zijn, tijdens mijn<br />

zijn te 's Hage, maar ik was niet vrij. Mijn zoon te Batavia'<br />

had in medio January 2 zijner kinderen naar Holland gezon-<br />

den om hier hunne opvoeding te voltooien.<br />

Ik rekende dus, dat het schip (Java-Packet) tegen den<br />

24 sten April zou aankomen, en ik was te 's Hage, om bij het<br />

eerste telegram, dat de goede aankomst zou vermelden, naar<br />

het Nieuwediep te reizen, om die kinderen af te halen. Ik<br />

dorst mij dus geen oogenblik uit 's Hage verwijderen, en zoo<br />

heb ik in de grootste angst aldaar tot 20 Mei doorgebracht,<br />

niet anders denkende dan dat die bodem vergaan was.<br />

Eindelijk kreeg ik den 20 sten Mei des namiddags de tijding<br />

dat het schip te Nieuwediep gearriveerd was. Daarop ben ik<br />

1. Waarschijnlijk bedoelt hij J.A. <strong>Oudemans</strong>. Ook J.A.C.<br />

<strong>Oudemans</strong> verbleef echter een cijd in Nederlands-Indië<br />

105


den volgenden dag de kinderen gaan halen en ben met hen<br />

naar Arnhem vertrokken.<br />

Er was dus in het minste geene gelegenheid u te komen<br />

zien, dat ik anders zeer stellig gedaan had!<br />

Maar daar Arnhem zulk een lustoord is, zoo moest gij met<br />

eene vacantie eens bij mij eenige dagen komen doorbrengen,<br />

ik ben verzekerd, dat gíj er geen berouw <strong>van</strong> zult hebben.<br />

Nu waarde vriend, nogmaals hartelijke dank voor het<br />

geleende, en zend mij s.v.pl. spoedig het beloofde.<br />

Wees ook <strong>van</strong> mijne dochter gegroet, en geloof mij steeds<br />

tout-^-vous<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

Arnhem, 9 juli 1869<br />

Amice!<br />

[...] Gij zult wel gehoord hebben dat ik geen woordenboek,<br />

maar eene bijdrage daartoe zal leveren.' Ik zou gaarne nog vijf-<br />

tig jaren gewacht hebben, om mijne verzamelde woordenlijst<br />

in het licht te geven, doch mijn leven loopt ten einde, en als<br />

ik er eenmaal niet meer ben, wat zou er met die verzameling<br />

gebeuren? Ik zou voor niet verzameld hebben, en nu kan ik<br />

waarschijnlijk aan dilettanten nog eenigzins nuttig zijn.<br />

Nu waarde vriend, ont<strong>van</strong>g mijne hartelijke groeten en<br />

geloof mij altijd t.t.<br />

<strong>Oudemans</strong>.<br />

1. Kennelijk is inmiddels besloten tot de uitgave <strong>van</strong> de Bijdrage tot<br />

een Middel- en Oudnederlandsch woordenboek.<br />

106


Arnhem, 25 september 1869<br />

Amice!<br />

Hiernevens heb ik het genoegen U de eerste aflevering <strong>van</strong><br />

mijne Bijdrage te doen geworden. Uwe inlichtingen, omtrent<br />

een en ander woord, zijn mij <strong>van</strong> veel dienst geweest, en<br />

ont<strong>van</strong>g daarvoor nogmaals mijnen warmen dank.<br />

Uw boekje <strong>van</strong> Burman' heb ik ont<strong>van</strong>gen en ik dank u<br />

voor de toezending, maar de drukte der laatste dagen heeft<br />

mij tot nog toe belet er eenige uittreksels uit te maken. Ais gij<br />

er dus niet om verlegen zijt, zal ik het [...] nog eenigen tijd<br />

houden.<br />

Zeg s.v.pl. aan Mej. Uwe dochter, dat als zij eens het<br />

schoone Arnhem eene visite wil brengen ik haar Ed mijn huis<br />

aanbied.<br />

En nu waarde vriend eindig ik, alleen u verzoekende, als gij<br />

mij schrijft, mij uwe gedachte eens mede te deelen over het<br />

woord Baelgie, dat voorkomt in Belg. Mus, IX, 154, vs. 60. Ik<br />

heb reeds 6 beteekenissen, maar hier schijnt het een vrou-<br />

wensieraad te zijn. Adieu, leef gelukkig, en geloof mij<br />

t.t.<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

1. Het gaat hier waarschijnlijk om Eenige aanmerkingen de<br />

Nederduitsche Taal aengaende (1768) <strong>van</strong> Frans Burman. De Jager<br />

gebruikte dit boek voor zijn Woordenboek der frequentatieven.<br />

107


Arnhem, 29 december 1869<br />

Zeer waarde vriend!<br />

Ik ontving <strong>van</strong> uwe hand weder een nieuw bewijs uwer<br />

vriendschap, namelijk een overdruk uit De Taal- en<br />

Letterbode, waarin gij u dapper verdedigt tegen Bogaert.' Wat<br />

heeft dit woord herinneren aan de taalgeleerden toch moeite<br />

gekost. Thans is het mij, door uwe keurige ontwikkeling eerst<br />

duidelijk geworden.<br />

[...] Uw laatste Brief hield o.a. eenige verklaringen in, <strong>van</strong><br />

voor mij eenige duistere woorden, en tevens het zeer vriend-<br />

schappelijk aanbod, om mij re helpen, waar ik uwe hoogge-<br />

schatte hulp mocht noodig hebben. [...] Ik ben weder eene<br />

groote maand met het podagra gekweld geweest, en dat geeft<br />

weinig lust tot den arbeid.<br />

In afwachting <strong>van</strong> spoedig eenig antwoord te ont<strong>van</strong>gen<br />

noem ik mij als altijd,<br />

Uw toegenegen vriend<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong>.<br />

i. A. de Jager, 'Iets over de frequentatieven herinneren en uitmerge-<br />

len , in De Taal- en Letterbode 1 (1870) p. 101-102.<br />

108


Arnhem, 8 maart 1870<br />

N.B. De vlek, bij ongeluk hierop nedergevallen is eene over-<br />

tolligheid, verzoeke verschooning en die niet mede te lezen<br />

Zeer geachte vriend!<br />

Ware ik door ongesteldheid niet in mijn verlangen om u te<br />

schrijven verhinderd geworden, ik hadde u al dadelijk de<br />

ont<strong>van</strong>gst gemeld <strong>van</strong> uwe aan mij gezondene recensien.' Heb<br />

dank niet alleen daarvoor, maar ook voor hetgeen gij <strong>van</strong> mijn<br />

werk gezegd heb. [...]<br />

Leendertz 2 had mij door zijne vitterij, om woord voor<br />

woord aan alle kanten te bekijken, haast uit het veld geslagen,<br />

want zoodoende blijft er zelfs <strong>van</strong> Bilderdijks werken en<br />

gedichten geen stuk heel. Naar mijn inzien is het meestendeels<br />

vitterij, en daarom verheugt mij uwe recensie, die in de ietter-<br />

kundige wereld oneindig meer geldt, dan die <strong>van</strong> hem, dat gij<br />

gezegd hebt: Wie den volmaaktheid zou eischen, zou het onbe-<br />

reikbare willen. Ik hoop dat hij dit ter harte zal nemen [...].<br />

Ik heb hem [Leendertz] vroeger tweemaal franco geschre-<br />

ven, maar hij heeft zich niet verwaardigd mij eenig antwoord<br />

toe te zenden. Ik vind dat zeer onbeleefd ja zelfs beleedigend.<br />

Kent gij hem? zoo ja, kunt gij mij dan ook iets <strong>van</strong> hem<br />

mededeelen?<br />

1. A. de Jager, 'Nederlandsche letter- en taalkunde', in DeTijdspiegel<br />

(1870) deel 1, p. 317-319<br />

2. Zoals al gezegd in de inleiding, publiceerde P. Leendertz in De<br />

Navorscher 2.0 (1870) p. 103-112 en p. 148-152 een lijst met<br />

aanvullingen en verbeteringen op <strong>Oudemans</strong>' Bijdrage tot een<br />

Middel- en Oudnederlandsch woordenboek.<br />

109


In het begin <strong>van</strong> Feb'. heb ik aan den onderwijzer Molenaar '<br />

a costy een pakje gezonden, waarbij ook gevoegd waren de<br />

boeken, die ik <strong>van</strong> u te leen had, ik hoop dat gij die in goede<br />

orde zult ont<strong>van</strong>gen hebben.<br />

[...] Mijn tweede deel B zou reeds in het licht zijn, ware de<br />

pers wat vlugger, maar Thieme heeft het [...] zoo druk, dat<br />

hij moeilijk 4 vel in de maand kan leveren en B zal wel 38 vel<br />

beslaan. Wat zal Leendertz zijn handen volkrijgen! In geen Vi<br />

jaar heeft hij zijne Ged. <strong>van</strong> Hooft vervolgd. Mocht hij zich<br />

eens vergissen in zijne critiek, en mocht een taalkundige hem<br />

dan eens op de kneukels tikken, dan zou mij dat niet weinig<br />

pleizier doen.<br />

De Maatschappij <strong>van</strong> Nederl. Lett. houdt het gewoonlijk<br />

voor ieder een verborgen als iemand die er reden voor heeft,<br />

zoo als ik, voor zíjn lidmaatschap bedankt. Die Maatschappij<br />

is mij altijd ondankbaar geweest. Mij dunkt dat als gij eens<br />

aan AlberdinckThijm, en aan V. Vloten of andere invloedrij-<br />

ke leden over dat schandaal schreeft, wie weet wat gij met die<br />

heeren zoudt kunnen uitwerken, hetzij op eene algemeene<br />

vergadering, het zij op eene andere wijze, om die Heeren<br />

Bestuurders hun schandelijk verzuim om hun malle secretaris<br />

Du Rieu amande honorable te laten doen, of zulks voor hem<br />

te doen, onder het oog te brengen. Wie weet welke gevolgen<br />

zulks hebben zou.<br />

Ik laat deze zaak geheel aan uw oordeel over, maar de zaak<br />

zelf is te erg ondanbaar en het zou voor het vervolg goed zijn,<br />

dat er voor zulke handelingen een schotje gestoken worde.<br />

De Secretaris schreef mij brieven met vele aanmerkingen.<br />

Nu is de vraag moet een secretaris die brieven, die hij aan een<br />

waardig lid schrijft in de bestuursvergaderingen voorlezen<br />

3. A.M. Molenaar (1840-1907) was leraar in Rotterdam.<br />

IIO


vóór de verzending? Ik meen ja, en dan is het Bestuur voor die<br />

brieven verantwoordelijk.<br />

Mag hij ze echter verzenden zonder ze in het Hoofd-<br />

bestuur voor te lezen, dan is hij alleen de oorzaak dat ik mijn<br />

ontslag heb ingezonden, en dan is het zijn plicht de zaak uit<br />

de wereld te maken.<br />

Nu vriend, doe geen de minste moeite voor mijn persoon,<br />

want ik geef om de gansche zaak geen cent, maar het is om<br />

het recht <strong>van</strong> het spel zoo men zegt.<br />

Waar gij, Alberdinck Thijm en Vloten spreken, daar zijn<br />

zij in Leiden niet tegen opgewassen.<br />

tt.<br />

Nu waarde vriend! nogmaals dank voor alles en geloof mij<br />

<strong>Oudemans</strong>.<br />

Arnhem 8 Maart 1870<br />

de verjaardag <strong>van</strong> Prins Willem V.<br />

in


Arnhem, 3 april 1870<br />

Waarde vriend!<br />

Uwe letteren zijn mij heden namiddag geworden, en toen ik<br />

uw plan aan mijne dochter voorlas, merkte ik dat de inhoud<br />

haar te leur stelde.' Zij verzocht míj u dadelijk te schrijven, en<br />

u uit te noodigen <strong>van</strong> uw plan om reeds den anderen dag te<br />

vertrekken, stellig af te zien en u de volgende vragen te doen:<br />

Natuurlijk uit scherts, want zij is zeer ondeugend,<br />

Was bij uwe laatste visite uw bed niet goed, of niet zacht<br />

genoeg?<br />

Was het zijn alhier u in eenig punt tegengevallen?<br />

En meer <strong>van</strong> die gekheden als: Wij hebben den H r . de<br />

Jager immers niet op oesters onthaald. Enz. enz.<br />

Ziedaar het resultaat, dat uw plan heeft te weeg gebracht.<br />

Wij rekenen er dus op, dat gij eenigen tijd hier vertoeft.<br />

Wij zullen alles zoo inrichten, dat gij te vreden zult zijn.<br />

En nu tot het genoegen u beiden hier te zien.<br />

Wij wachten u dus beiden op aanstaanden Maandagavond.<br />

Het logement voor u is bij mij aan huis.<br />

Ont<strong>van</strong>g de hartelijke groeten <strong>van</strong> mijne ondeugende<br />

dochter, die u hoogschat en geloof mij<br />

totus tuus<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

Ik zoek naar een postzegeltje, maar mijn voorraad is op en de<br />

tijd ontbreekt mij om mij <strong>van</strong> níeuwe te voorzien. Neem<br />

zulks s.v.pl. niet kwalijk.<br />

1. De Jagers brief is niet bewaard gebleven. Hij moet hebben<br />

geschreven dat hij bij zijn voorgenomen bezoek aan Arnhem<br />

slechts één nacht kon blijven slapen.<br />

112


Arnhem, 23 september 1870<br />

Zeer geachte Vriend!<br />

Hiernevens eindelijk de letter B <strong>van</strong> mijn woordenboek, dat<br />

voor u geen nieuws zal bevatten, maar denk toch met welk<br />

doel ik het bewerkt heb, in de voorrede te lezen. [...]<br />

De Heer Molenaar a costy wil gaarne voor mij lezen, maar<br />

het mangelt [Ontbreekt] hem aan oude boeken. Zoudt gij hem<br />

niet met het een of ander kunnen bijstaan? Plutarchus, De<br />

Ruyter of wat gij denkt goede produkten te kunnen opleveren.<br />

Wij hebben met zeer veel genoegen kennis gemaakt met<br />

Mejufvrouw uwe dochter.' Deze is eene recht lieve dame. Als<br />

uwe andere dochters <strong>van</strong> het zelfde allooi zijn, dan zal ik mij zeer<br />

verheugen door den tijd ook met haar E


Arnhem, 15 oktober 1870<br />

Zeer geachte vriend!<br />

Gisteren hier teruggekeerd, haast ik mij u en uwe lieve fami-<br />

lie mijnen hartelijken dank te betuigen voor uwe aller vrien-<br />

delijkste ont<strong>van</strong>gst en voor de vele ja tallooze blijken <strong>van</strong><br />

welwillendheid, door u allen aan mij, en mijne dochter, bewe-<br />

zen. Breng s.v.pl. mevrouw uwe echtgenooten, uwe zeer voor-<br />

komende dochters en, niet te vergeten uwen zoon, die mij<br />

zeer aangename oogenblikken bezorgd heeft, mijnen warmen<br />

dank toe, als ook die <strong>van</strong> Christine, voor al het goede bij ze<br />

genoten, en wij verheugen ons zeer, kennis met uw geacht<br />

huisgezin gemaakt te hebben.<br />

Hiernevens zend ik u, volgens belofte een zeer merkwaar-<br />

dige brief <strong>van</strong> Christiaan Huygens, <strong>van</strong> 1675 uit Parijs<br />

geschreven. Een Engelschman zou er wellicht veel geld voor<br />

geven, doch het is beter dat hij in uwe collectie, voor de<br />

Nederlanden bewaard blijve.<br />

[...] Om den brief niet te veel kreuken en plooien te<br />

geven, heb ik hem in een catalogus geborgen. Kan ik meer<br />

voor u vinden, ik zal steeds aan u denken.<br />

Na de vriendelijke groeten <strong>van</strong> Christine aan U en uwe<br />

geachte familie te hebben overgebracht, en na mij in uwe<br />

hooggeschatte vriendschap te hebben aanbevolen, noem ik<br />

mij zeer vriendschappelijk<br />

11.<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

114


Arnhem, 8 december 1870<br />

Zeer waarde Vriend!<br />

In langen tijd niets <strong>van</strong> u vernomen hebbende, wil ik deze<br />

gelegenheid, dat Mejufvr. Goddard <strong>van</strong> hier naar hare haard-<br />

stede terugkeert, niet laten voorbijgaan, om naar de toestand<br />

<strong>van</strong> uwe gezondheid en naar dien <strong>van</strong> Mevrouw en <strong>van</strong> uwe<br />

dochters en zoon te informeeren.<br />

Ik hoop maar dat geene ziekte of ongesteldheid u zullen<br />

verhinderd hebben mij de goede ont<strong>van</strong>gst te melden <strong>van</strong> den<br />

brief <strong>van</strong> den beroemden Huygens, welken ik u kort na mijne<br />

aankomst alhier, volgens belofte, heb toegezonden.<br />

Als gij eens een paar minuten kunt uitbreken, deelt mij<br />

dan eens het een en ander <strong>van</strong> u, uwe familie en andere<br />

bijzonderheden mede.<br />

Hoe gaat het met uwe werkw. <strong>van</strong> during? 1 Ik verlang er<br />

zeer naar.<br />

[...] In de hoop dat ik binnenkort iets <strong>van</strong> u en de uwen<br />

hooren zal, noem ik mij, na mijne welmeenende groeten aan<br />

uwe huis-familie verzocht te hebben,<br />

Uw vriend<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

i. Hier kort voor werkwoorden <strong>van</strong> herhaling en during.<br />

5


Arnhem, 18 februari 1871<br />

Zeer waarde vriend!<br />

Het derde deel <strong>van</strong> het Woordenboek, bevattende de C.D.E.<br />

en F, samen zoo wat 20 vel groot, zal u binnen weinige dagen<br />

geworden.<br />

De Recensie <strong>van</strong> Leendertz heeft blijkbaar eene strekking<br />

om mij te straffen voor mijne vermetelheid, eene bijdrage tot<br />

een Wdb in het licht te zenden, want veelal vindt hij onnauw-<br />

keurigheden in de glossaria, welke hij op mij tracht terug te<br />

werpen, zeer waarschijnlijk met het doel om eene verkeerde<br />

meening over mijn werk uit te lokken.<br />

Die zwijgt, zegt het spreekwoord, consenteert [stemt toe],<br />

en omdat ik zulks niet doe, ben ik gedrongen er iets tegen in<br />

te brengen, even als gij gedaan hebt tegen Lulofs.' Wat ik het<br />

publiek wilde mededeelen gaat hier nevens, en gij zoudt mij,<br />

als een waar vriend, een onuitsprekelijk genoegen kunnen<br />

doen, met deze weinige regels eens nauwkeurig te lezen, en<br />

mij als vriend, ronduit uwe gedachte daarover onbewimpeld<br />

mede te deelen, en mij die veranderingen voor te stellen, die<br />

uw meer verlicht oordeel dienstig keurt.'<br />

Zwijg ik, dan gaat hij hoe langer hoe verder, en dewijl het<br />

1. A. de Jager, Nalezing op het glossarium <strong>van</strong> prof. Lulofs handboek<br />

<strong>van</strong> den vroegsten bloei der Nederlandsche letterkunde (Deventer<br />

1846). Vergelijk <strong>Oudemans</strong>' brief <strong>van</strong> 5 september 1849.<br />

2. Het gaat hier om de tekst die in de inleiding wordt aangehaald<br />

en die <strong>Oudemans</strong> eerst publiceerde in De Tijdspiegel (1871) p.<br />

319-320 onder de titel Aan de lezers <strong>van</strong> De Navorscher.<br />

Vervolgens deed zijn verweer dienst als voorwoord in het tweede<br />

deel <strong>van</strong> zijn woordenboek. Althans, in het door mij gebruikte<br />

exemplaar is het ingebonden in deel twee; <strong>Oudemans</strong> heeft<br />

het in deze brief over deel drie.<br />

Il6


mij onbekend is, welke drijfveren bij hem in het werk zijn, wil<br />

ik trachten hem tot de overtuiging te brengen dat, die den bal<br />

kaatst, hem terug moet verwachten, en niet als een teugelloos<br />

paard moet voorthollen.<br />

Als het <strong>van</strong> uwe bezigheden niet te veel gevergd is, zou ik<br />

dan op een eenigszins spoedig retour mogen hopen, aangezien<br />

het voor het 3de deel [<strong>van</strong> het woordenboek] zou geplaatst<br />

worden.<br />

[...] Met de meeste vriendschap en achting noem ik mij<br />

Uw zeer toegenegen vriend<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

Arnhem, 31 maart 1871<br />

Waarde Vriend!<br />

Ont<strong>van</strong>g mijnen hartelijken dank voor de hulp mij onlangs<br />

bewezen. Ik was met uwe redactie en uwe veranderingen, zeer<br />

te vreden.<br />

Hiernevens gaat het derde deel <strong>van</strong> mijn Woordenboek.<br />

Voor een kritisch oog, als het uwe zal het wel veel te wenschen<br />

overlaten, maar elk vogeltje zingt zoo als het gebekt is, en dan<br />

mijne jaren, en mijne vele bemoeiingen en correspondenties<br />

met zes kinderen, enz.<br />

Verschoon dus s.v.pl. het gebrekkige en het foutive, dat gij<br />

in mijn werk voorzeker vinden zult. Doe mijne en Christines<br />

[groeten] aan Mevrouw uwe echtgenoote, aan uwe dochters<br />

en aan mijnheer uw zoon, en zeg zijn Ed. s.v.pl. dat als hij in<br />

Arnhem somtijds om handelszaken wezen mocht, wij ons<br />

voor een visite zeer houden aanbevolen.<br />

117


Ont<strong>van</strong>g ook gij onze vriendschappelijke groeten en geloof<br />

mij<br />

Uw vriend<br />

<strong>Oudemans</strong>.<br />

Arnhem, 24 oktober 1871<br />

Waarde Vriend!<br />

Hiernevens gaat weder een gedeelte, niet <strong>van</strong> mijn woorden-<br />

boek, maar <strong>van</strong> mijne Bijdrage tot mijn woordenboek.<br />

Ik druk hierop, omdat eenige zoogenaamde geleerden, zo<br />

als a costy de Heer Molenaar, mijn werk beschouwen als te<br />

moeten zijn volledig.'<br />

Wat die man in zijn schild voert, weet ik niet, en kan het<br />

ook niet begrijpen. Eerst, bij de uitgave <strong>van</strong> het iste stuk,<br />

schrijft hij mij, dat hij zich ontzaggelijk verheugt over de<br />

verschijning <strong>van</strong> dit werk, en dringt zich aan mij op, om mij<br />

woorden te leveren, die hij uit Huygens en anderen had opge-<br />

<strong>van</strong>gen. Ik dacht; al heb ik zelf die werken geëxerpeerd, dat hij<br />

misschien nauwkeuriger gelezen had dan ik, en dus nam ik<br />

zijn aanbod aan, en hij zond mij lijsten met woorden, die ik<br />

trouwens ook had. Hij was mij zelfs zoo lastig met schrijven,<br />

dat ik hem attent moest maken, dat mijne drukten met dat<br />

woordenboek <strong>van</strong> dien aard waren, dat ik niet altijd gereede-<br />

lijk zijne brieven (die overigens niets beteekenden) te beant-<br />

woorden.<br />

I. Vergelijk <strong>Oudemans</strong>' brieven <strong>van</strong> 8 maart 1870 en 23 september<br />

1870.<br />

118


Eensklaps verandert hij <strong>van</strong> richting en schrijft in den<br />

Navorscher tegen mij, en zegt dat ik eenige woorden heb<br />

overgeslagen/ Als iemand mij schrijft ik zou u zoo gaarne in<br />

uwe moeilijke taak ondersteunen en ik zal u mijne gevonde-<br />

ne woorden zenden, dan vind ik dat zijne handelwijze niet<br />

strookt met zijne indringende beleefdheid.<br />

De uitgever <strong>van</strong> mijn werk' vond deze handelwijze zeer<br />

onoprecht.<br />

Omdat hij mij die lijsten gezonden had, gaf ik hem de<br />

uitgekomene deelen cadeau, maar nu gezien hebbende, dat<br />

hij jeukerig is om in den Navorscher zijn naam te zien prij-<br />

ken, schreef ik hem eene maand geleden, dat ik, alvoorens<br />

hem de volgende afdeeling G toe te zenden, gaarne zoude<br />

willen weten, of hij voort wil gaan, om zijne aanmerkingen in<br />

den Navorscher te plaatsen, hetgeen niet strookt met zijne<br />

eerste aanbieding. Hierop kreeg ik geen antwoord, als alleen<br />

dat hij mij nog eenige woorden voor de G (die hij wist dat al<br />

afgedrukt was) zou zenden.<br />

Hierop schreef ik hem terug dat ik die woorden thans niet<br />

noodig had, maar dat hij de vraag, over het al of niet kritizee-<br />

ren in den Navorscher, niet beantwoord had.<br />

Tot nog toe heeft hij het stilzwijgen daaromtrent bewaard,<br />

en nu beschouw ik dien man als valsch en onoprecht, en<br />

daarbij geloof ik dat hij voort zal gaan op het ingeslagen pad.<br />

Kondet gij hem daar<strong>van</strong> afbrengen (Ik weet niet of gij met<br />

hem in eenige betrekking staat, en of gij hem hier of daar<br />

ontmoet), zulks zou mij zeer aangenaam zijn, want het werk<br />

2. De stukken <strong>van</strong> Molenaar zijn te vinden in: De Navorscher jrg. 21<br />

(1871) p. 36-46, 300-308; jrg. 22 (1872) p. 83-96, 579-588, 626-634;<br />

jrg. 23 (1873) p. 605-619; jrg. 24 (1874) P- 89-96-<br />

3. Is. An. Nijhoff en Zoon.<br />

119


heeft ondersteuning noodig voor de enorme onkosten <strong>van</strong><br />

den uitgever.<br />

Christine verzoekt mij om u te vragen of uwe dochter, die<br />

bij ons gelogeerd heeft, hare eerst volgende vacantie geheel of<br />

gedeeltelijk bij ons zou willen komen doorbrengen, zoo ja, wij<br />

zullen haar met opene armen ont<strong>van</strong>gen.<br />

[...] Ik hoop dat bij ÜE. en bij uw jong gehuwde zoon,<br />

alles wel is, zoo als ook bij mij. Doe zijn Ed s.v.pl. benevens<br />

uwe echtgenoote en dochters ons beider groeten, en geloof<br />

mij steeds<br />

geheel de uwe<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong>.<br />

Arnhem, Z9 februari 1872<br />

Zeer geachte vriend!<br />

Als gij dezen ont<strong>van</strong>gt is een merkwaardig en hoogst<br />

belangrijke dag voor u en uwe geachte familie aangebroken.<br />

Vergis ik mij niet, dan is morgen 40 jaar geleden, dat gij uwe<br />

betrekking als leider en leeraar der jeugd aanvaarddet.<br />

En hoe zijn die 40 jaren voorbijgegaan?<br />

Gij hebt niet alleen de Nederlandsche Maatschappij, de<br />

stad uwer woning, maar gij hebt eene ontelbare menigte <strong>van</strong><br />

bijzondere personen en <strong>van</strong> taalbeoefenaars aan u verplicht.<br />

Reeds vroeg in uwe loopbaan waart gij de toorts aan welke<br />

vele thans geachte mannen hunne lichten hebben ontstoken.<br />

Gij opendet hun de baan, en haddet gij haren slagboom niet<br />

opgeheven, velen hadden die hoogte niet bereikt, waarop zij<br />

nu gestegen zijn.<br />

120


Met welk genoegen, met welke vreugde en met welke zalig-<br />

heid kunt gij dus op uwen hoogst belangrijken afgelegden<br />

weg terugzien; maar die vreugde moet, dunkt mij nog zeer<br />

verhoogd worden, als gij het bewustzijn bij u omdraagt, dat<br />

honderde menschen u vriendschap en ware achting toedra-<br />

gen, niet alleen om uwe uitgebreide kunde, om uwen nooit te<br />

volprijzen ijver, om uwe voorlichting in het gebied der taal-<br />

kund, maar tevens en vooral om uwe minzaamheid jegens<br />

anderen en uwe hulpvaardigheid jegens hen, die u om raad,<br />

hulp en inlichting vragen.<br />

Hoeveel zulke mannen zou men in Nederland kunnen<br />

tellen? Van daar dan ook, dat ik het mij tot eene eer reken,<br />

niet alleen tot uwe kennissen, maar, zoo ik mag vooronder-<br />

stellen, tot uwe vrienden te behooren.<br />

Ik neem dus levendig deel in uwe vreugde <strong>van</strong> dezen dag,<br />

en worden mijne wenschen verhoord, dan zij uw nuttig leven<br />

nog lang gespaard, in het bezit en behoud uwer geachte fami-<br />

lie en in het genot eener blijvende gezondheid, en de achting<br />

en vriendschap door u in zoo ruime mate verworven, blijve<br />

voortdurend de bloemkrans uws levens.<br />

[...] Groet uwe geachte familie <strong>van</strong> ons beiden, en geloof<br />

mij als altijd te zijn, met de hartelijkste vriendschap<br />

t.t.<br />

<strong>Oudemans</strong>.<br />

121


Ont<strong>van</strong>gen door De Jager op 29 september 1873<br />

Waarde Vriend!<br />

Hiernevens heb ik het genoegen U te doen toekomen een<br />

vervolg op mijne Bijdrage. Ont<strong>van</strong>g het met den zelfde gevoe-<br />

lens <strong>van</strong> vriendschap, waarmede ik het u aanbied, en zie de<br />

daarin voorkomende gebreken of onjuistheden toegevend<br />

over het hoofd.<br />

[..De L is op de pers en de M is in kopij bijna af. Mocht<br />

ik het einde nog beleven, ik ben reeds 74 jaar oud.<br />

Adieu groet de uwen hartelijk <strong>van</strong> mij, ont<strong>van</strong>gt allen de<br />

vriendschappelijke groete <strong>van</strong> Christine en geloof mij als<br />

altijd<br />

<strong>Oudemans</strong>.<br />

Arnhem, 10 september 1873<br />

Zeer waarde De Jager!<br />

Hiernevens heb ik het genoegen U toe te zenden het 4 e deel<br />

mijner Bijdrage, en ik hoop dat uw zeer critisch oog niet al te<br />

bespiedend op deze mijne poging om nuttig te zijn zal neder-<br />

zien.<br />

Wellicht vindt gij onnauwkeurigheden, maar zij die na mij<br />

komen, kunnen verbeteren en aanvullen. Drie kwart eeuw is<br />

over mijn hoofd gevlogen, en dat de fijne puntjes bij mij er<br />

afgaan is niet te verwonderen.<br />

nen.<br />

De O. is in manuscript af en ik ben reeds aan de P. begon-<br />

122


Ont<strong>van</strong>g mijnen dank voor al het mij toegezondene, en wees<br />

verzekerd dat ik hoogen prijs stel op al wat <strong>van</strong> uwe hand<br />

komt.<br />

Ik betreur het zeer dat uwe frequentativen het licht nog<br />

niet zien. Hoe veel nuttigs zou ik er voor mijne Bijdrage niet<br />

in gevonden hebben.<br />

Ik hoop, dat gij met uwe lieve familie, aan wie wij onze be-<br />

leefde groeten verzoeken, in welstand moogt verkeeren, en als<br />

gij mij eens met eenig schrift zoudt willen vereeren, stel mij<br />

dan eens op de hoogte <strong>van</strong> aller toestand. Hoe gaat het met<br />

uwe geachte vrouw, met uwe dochters, en vooral met mijn<br />

gewezen logée? Is uw zoon, de tabakshandelaar nog zoo vroo-<br />

lijk? Geniet gij reeds uwe rust, en wanneer zullen wij den rijk-<br />

dom der Nederl. taal door het hierboven genoemd werk, zien<br />

opgeluisterd, of wacht gij daarmede totdat ik dood ben?'<br />

Tot het nieuws, dat u mogelijk eenigszins interesseert,<br />

behoort dit, dat Christine geëngageerd is met Jonkh r von<br />

Schmit auf Altenstat, Kapitein te Nymegen, een zeer solide<br />

man, geen hekkenspringer, met wien ik vooronderstel dat zij<br />

zeer gelukkig zal zijn.<br />

Wat mij aangaat, ik ben mijn 76ste jaar ingetreden maar<br />

bij gezonde dagen, nog met lust werkzaam.<br />

Adieu, waarde vriend! leef gelukkig met de uwen, en geloof<br />

mij als altijd.<br />

Uw u toegenegen vriend.<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

1. De Jagers Woordenboek der frequentatieven verscheen tussen 1875<br />

en 1877. Het aanhangsel, over schijnbare frequentatieven, werd<br />

na zijn dood bezorgd door zijn zoon H. de Jager.<br />

123


Arnhem, 30 januari 1874<br />

Geachte Vriend de Jager<br />

Gisteren ontving ik eene gedrukte circulaire <strong>van</strong> eene<br />

Commissie uit Leiden, die voornemens is, om onzen vriend<br />

De Vries, die op 28 Nov. a.s. 25 jaar zijn professoraat heeft<br />

waargenomen, een aandenken te schenken <strong>van</strong>wege zijne leer-<br />

lingen en vrienden. Zij noodigt ook mij uit om daaraan bij te<br />

dragen, zonder een bepaald cijfer op te geven. Nu is de vraag:<br />

Hebt gij ook zulk eene circulaire ont<strong>van</strong>gen? Zoo ja, dan stel<br />

ik u voor om de concert te handelen, en meld mij dan spoedig<br />

s.v.pl. wat gij er aan denkt te doen.'<br />

Ik voor mij wilde gaarne de lijst zien der inteekenaren, ten<br />

einde mij eenigszins daarnaar te kunnen regelen, want als<br />

men geeft, geeft men meer of mínder dan anderen, en geen<br />

<strong>van</strong> beiden is aangenaam. Deel mij dus uwe gedachten daar-<br />

omtrent spoedig mede.<br />

Ik heb reeds de tweede aflevering uwer frequentatieven en,<br />

eenige dagen geleden ook iets over de schijnbare frequentatie-<br />

ven ont<strong>van</strong>gen, waarvoor ik u mijnen warmen dank toebreng.<br />

Groet uwe familie hartelijk <strong>van</strong> mij en <strong>van</strong> Christine, die<br />

den 26 februari in het huwelijk zal treden, waar<strong>van</strong> uwe fami-<br />

lie eene gedrukte vermelding zal geworden.<br />

Met Mei a.s. gaat zij te Nymegen wonen en ik heb een huis<br />

gehuurd, vlak naast het hare, dat op ons verzoek is doorgesla-<br />

gen, zoodat de toegang tot elkander hetzelfde is, als woonden<br />

wij in één huis.<br />

1. Om wat voor soort 'aandenken' het ging, is niet duidelijk. Er is<br />

dat jaar in ieder geval geen feestbundel voor De Vries verschenen.<br />

Dat was wel het geval in 1889, toen De Vries veertig jaar<br />

hoogleraar was.<br />

124


Vriend! ik word oud, ik nader de 76, en gevoel dat het niet<br />

lang meer met mij duren zal. Nu over een kort leven heb ik<br />

niet te klagen, maar wel dat ik het niet nuttiger en werkzamer<br />

heb doorgebracht.<br />

tt.<br />

Adieu, vaarwel, en geloof mij als altijd<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

Arnhem, 6 februari 1874<br />

Waarde De Jager!<br />

Was of liever ware ik gewoon recensies te schrijven, en hadde<br />

ik daartoe uwe pen in bezit, wees verzekerd dat ik reeds bij de<br />

eerste aflevering <strong>van</strong> uwen veel omvattenden arbeid er iets in<br />

het een of ander maandwerk <strong>van</strong> gezegd had, maar helaas ik<br />

weet niet hoe het aan te <strong>van</strong>gen eene recensie uwer waardig<br />

samen te stellen.<br />

Om u echter mijn goeden wil te toonen zend ik u de<br />

uitdrukking <strong>van</strong> mijne eigene overtuiging, maar op mijne<br />

eigene krachten niet vertrouwende, wilde ik dit opstelletje<br />

niet aan D s Keyser' toezenden, zonder u eerst daarmede<br />

bekend te maken, want her kan zijn, dat het in uw oog geen<br />

halven cent waarde heeft.<br />

Is het daarentegen eenigszins bruikbaar, en beantwoordt<br />

het gedeeltelijk aan het doel, doe mij dan het genoegen, om<br />

daarin te veranderen zoo veel gij wilt, want elke verandering<br />

1. J.P. Keyser (1818-1878) was predikant in Arnhem en sinds 1857<br />

eindredacteur <strong>van</strong> het tijdschrift De Tijdspiegel.<br />

125


<strong>van</strong> uwe hand zal wel eene verbetering zijn.<br />

Als gij het mij dan gecorrigeerd en geamplificeerd 2 wilt<br />

terug zenden, dan zal ik het overschrijven en aan D s . K[eyser]<br />

bezorgen.<br />

Zoo als gij over de zaak <strong>van</strong> De Vries denkt, zoo denk ik er<br />

ook over.<br />

Bijna eene maand geleden kwam een bediende uit een<br />

boekwinkel ten mijnent, met eene inteekenlijst op uwe<br />

frequentatieven, en dewijl ik reeds uw cadeau bezat, kon ik<br />

aan zijn verlangen niet voldoen, maar heb in die portefeuilles<br />

eene aanbeveling nedergeschreven, met zoo veel nadruk als<br />

mogelijk was. Gij ziet daaruit dat ik, met uw werk zeer ben<br />

ingenomen, en reeds gedeeltelijk aan uwen wensch heb<br />

voldaan.<br />

t.t.<br />

Met ware vriendschappelijke gevoelens<br />

<strong>Oudemans</strong>.<br />

[Het bijgevoegde 'opstelletje']<br />

TAALKUNDE<br />

In het jaar 1832 verscheen er bij den Boekhandelaar T.I.<br />

Wijnhoven Hendriksen, te Rotterdam een allerbelangrijkst<br />

werk voor hen die in grondige taalstudie belangstellen. Het<br />

voerde den nederigen titel <strong>van</strong>: Proeve over de Werkwoorden,<br />

<strong>van</strong> herhaling en during, en was bewerkt door den geleerden<br />

en ijverigen heer A. de Jager.<br />

Veel schoons, veel wetenswaardigs kwam er in dit werk<br />

voor, en door taalgeleerden en taalbeoefenaars werd het zoo<br />

2. Uitgebreid.<br />

126


hoog geschat, dat het weldra uitverkocht was. Eene tweede<br />

uitgave was dus zeer wenschelijk, en het is mij <strong>van</strong> nabij<br />

bekend, dat de onvermoeide naspoorder onzer taal zeer<br />

dikwerf door vrienden en taalgeleerden is aangezocht gewor-<br />

den, om <strong>van</strong> dit nuttige werk een herdruk in het licht te<br />

zenden.<br />

Volgaarne wilde hij aan die wensch voldoen, maar hij<br />

trachtte genoemde Proeve tot meerde volmaking te brengen,<br />

en daarvoor was tijd en inspanning noodig, en thans zijn<br />

reeds twee afleveringen verschenen, elk <strong>van</strong> 128 net gedrukte<br />

kolommen, bevattende een gedeelte <strong>van</strong> die werkwoorden<br />

<strong>van</strong> herhaling die op 'elen'eindigen.<br />

Bij eene vergelijking <strong>van</strong> gemelde Proeve met dit Woor-<br />

denboek der Frequentatieven, staat men verbaasd over de<br />

groote uitbreiding die daaraan is toegebracht, over de taal-<br />

schatten, die daarin zijn nedergelegd, over de volkomheid der<br />

onderwerpen, en over den ijver daar aan besteed.<br />

Moge dit lang gewenschte werk zijn weg vinden, niet<br />

alleen bij geleerden, maar ook vooral bij hen, die hunne<br />

Nederlandsche taal op prijs stellen, en anderen daarin onder-<br />

richt geven.<br />

Het vele nut, dat dit werk bevat, en de buitengewone zorg<br />

aan de samenstelling besteed, en de jaren lange inspanning<br />

om het groote doel te bereiden, doen mij de gegronde hoop<br />

koesteren, dat Schrijver en uitgever de meeste voldoening <strong>van</strong><br />

hunnen arbeid en onderneming mogen inoogsten.<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong>. S r .<br />

127


Arnhem, 15 Februari 1874<br />

Zeer waarde vriend!<br />

Toen ik op zaturdag 7 dezer uwen brief ontving, heb ik den<br />

volgenden dag dadelijk afschrift genomen <strong>van</strong> het ingeslote-<br />

ne', en heb reeds maandag 9 Feb' dat overgeschrevene aan D s<br />

Keyser met een brief gezonden, inhoudende verzoek, om het<br />

in zijn maandwerk te plaatsen, en mij vóór het afdrukken<br />

eene proef ter correctie te zenden.<br />

Ik wachtte daarop, tot gisteren, maar niets ont<strong>van</strong>gende<br />

heb ik <strong>van</strong> mijn tijd een uur afgenomen om naar zijn E^ toe<br />

te gaan en te informeeren wat <strong>van</strong> de zaak was.<br />

Zijn E^ antwoordde mij 'ik heb juist een brief voor u<br />

gereed liggen om u mede te deelen, dat ik, voordat ik uw stuk<br />

ontving, de recensie reeds aan een ander had opgedragen, en<br />

deze is er mede bezig, zoodat ik het opstel <strong>van</strong> u niet plaatsen<br />

kan.'<br />

Hoe vindt gij die onbeleefdheid, om mij zulks niet dade-<br />

lijk bij de ont<strong>van</strong>gst te doen weten, mij acht dagen in het<br />

onzekere te laten, daardoor mij de moeite te veroorzaken naar<br />

hem toe te gaan en dan quasi af te komen met een leugen 'ik<br />

heb juist een brief aan u geschreven' enz.<br />

Gij ziet hieruit dat het niet aan mij ligt, dat het genoemde<br />

stuk niet geplaatst wordt, en ik vind de handelwijze eenen<br />

1. Te weten de door De Jager aangepaste versie <strong>van</strong> het 'opstelletje'<br />

<strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong>.<br />

2. De bespreking werd geschreven door J. Verdam, indertijd leraar<br />

oude talen aan het gymnasium in Leiden, en verscheen in De<br />

Tijdspiegel (1874) deel 2, p. 74-76. Verdam is lovend en noemt<br />

De Jager 'den Nestor onzer taalgeleerden'.<br />

128


christelijken Dominé, alias Godsgezant, waardig.<br />

Ik keerde zeer uit mijn luim naar huis terug, en beloofde<br />

mijzelven, nooit weder met dien heer in aanraking te komen.<br />

Als gij de recensie ont<strong>van</strong>gt, zoudt gij mij daar<strong>van</strong> geen<br />

exemplaar of kopij kunnen zenden, want ik lees dat maand-<br />

werk niet. 2<br />

11.<br />

Adieu, vaarwel en leef gelukkig.<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

129


CHRONOLOGISCH OVERZICHT VAN DE PUBLICATIES VAN<br />

A.C. OUDEMANS<br />

Boeken en artikelen zijn hier bij elkaar gezet.<br />

1824<br />

[1] Chronologisch handboek <strong>van</strong> de geschiedenis der voornaam-<br />

ste staten, welke op het tooneel der wereld eenige rol gespeeld<br />

hebben, en daardoor onze aandacht waardig zijn (Haarlem:<br />

Erven E Bohn 1824)<br />

[2] Het leven en de lotgevallen <strong>van</strong> Hugo de Groot: in gesprek-<br />

ken (Amsterdam: G. Portielje 1824) iv + 253 p.<br />

In 1835 verscheen de tweede druk.<br />

1825<br />

[3] Zedekundige en staatkundige galerij (Amsterdam:<br />

G. Portielje 1825).<br />

Vertaling <strong>van</strong> L.P. de Ségur Galerie morale etpolitique 1817-<br />

1823.<br />

1826<br />

[4] Het leven en de lotgevallen <strong>van</strong> Johan <strong>van</strong> Oldenbarnevelt<br />

(Amsterdam: G. Portielje 1826) viii + 276 p.<br />

1827<br />

[5] [Samen met C.A. <strong>Oudemans</strong>] Gedichten (Amsterdam:<br />

G. Portielje 1827) xii, 243 p<br />

1828<br />

[6] Opwekking aan mijne landgenooten tot liefdadigheid<br />

(Amsterdam: G. Portielje 1828)<br />

131


1830<br />

[7] Eerste beginselen der Nederduitsche taal; ten dienste der<br />

scholen (Amsrerdam : Schalekamp en Van de Grampel 1830).<br />

De tweede druk verscheen in 1834, de vijfde in 1848, de<br />

zesde in 1853.<br />

1830-1836<br />

[8] Grondbeginselen der natuurkunde, of Natuurkundige wijs-<br />

begeerte: zoowel in het algemeen, als met betrekking tot de<br />

geneeskunde, zonder behulp <strong>van</strong> wiskundige betoogen voorgedra-<br />

gen (Amsterdam: Gebroeders Diederichs 1830-1836) 3 delen.<br />

Vertaling <strong>van</strong> Neil Arnott Elements of physics, or Natural<br />

philosopy, general and medical. Deel 1 en 2 werden vertaald<br />

door A.C. <strong>Oudemans</strong>, deel 3 door G.A. Hondeyker.<br />

1832<br />

[9] Het leven en de daden <strong>van</strong> Maurits, Prins <strong>van</strong> Oranje-<br />

Nassau (Amsterdam: Schalekamp en Van de Grampel 1832)<br />

viii+280 p.<br />

1835<br />

[10] Het leven en de daden <strong>van</strong> Frederik Hendrik Prins <strong>van</strong><br />

Oranje- Nassau (Amsterdam: Schalekamp en <strong>van</strong> de<br />

Grampel 1835) viii+280 p.<br />

1836<br />

[11] Engelsche spraakkunst bevattende de voornaamste regelen<br />

der Engelsche taal, uit de meest beroemde taalkundige werken<br />

opgezameld en tot een geheel gebragt, voorzien <strong>van</strong> eene menig-<br />

te toepasselijke opstellen, zoowel om <strong>van</strong> het Hollandsch in het<br />

Engelsch als <strong>van</strong> het Engelsch in het Hollandsch over te brengen<br />

(Dordrecht: Blussé en Van Braam 1836)<br />

132


1837<br />

[12] Eerste beginselen der Nederlandsche taal, ten gebruike voor<br />

de middelste klasse der lagere en middelbare scholen<br />

(Amsterdam: Schalekamp en Van de Grampel 1837).<br />

In 1848 verscheen een tweede druk.<br />

1839<br />

[13] Bijdrage over Prinsen's leerwijze, in verband beschouwd<br />

met het onderwijs in Neêrlands Indië. (Batavia 1839)<br />

1845<br />

[14] Gemengde taalkundige bijdragen en bedenkingen (Leiden<br />

1845)<br />

1847<br />

[15] 'Toelichting <strong>van</strong> het woord bril, in Hoofts Warenar', in:<br />

Archief voor Nederlandsche Taalkunde 1 (1847) p.165-169.<br />

[16] 'Verklaring <strong>van</strong> eenige Maleische Woorden', in:<br />

Magazijn <strong>van</strong> Nederlandsche Taalkunde 1 (1847) p. 30-35.<br />

[17] 'Kindsheid of Kindschheid, ter aanduiding <strong>van</strong> den<br />

jeugdigen leeftijd', in: Magazijn <strong>van</strong> Nederlandsche<br />

Taalkunde 1 (1847) P- 50-5 2 -<br />

[18] 'Taalkundige Bijdragen en Bedenkingen', in: Magazijn<br />

<strong>van</strong> Nederlandsche Taalkunde 1 (1847) p. 106-117 en P- 145-162.<br />

[19] 'Boekbeschouwing. Lijst <strong>van</strong> Woorden en uitdrukkin-<br />

gen met het Nederlandsch taaleigen strijdende, bewerkt<br />

door Matrhijs Siegenbeek', in: Magazijn <strong>van</strong> Nederlandsche<br />

Taalkunde 1 (1847) p. 211-223 en p. 298-315.<br />

133


1848<br />

[20, vervolg <strong>van</strong> 19] 'Boekbeschouwing. Lijst <strong>van</strong> Woorden<br />

en uitdrukkingen met het Nederlandsch taaleigen strijdende,<br />

bewerkt door Matthijs Siegenbeek', in: Magazijn <strong>van</strong><br />

Nederlandsche Taalkunde 2 (1848) p. 65-79 en P- 228-247.<br />

[21, vervolg <strong>van</strong> 18] 'Taalkundige Bijdragen en Bedenkingen',<br />

in: Magazijn <strong>van</strong> Nederlandsche Taalkunde 2 (1848) p. 97-115.<br />

[22] 'Greyden en Greyen', in: Archief voor Nederlandsche<br />

Taalkunde 1 (1848) p. 273-278.<br />

1849<br />

[23] 'Eenige afleidingen', in: Magazijn <strong>van</strong> Nederlandsche<br />

Taalkunde 3 (1849) p. 189-205 en p. 266-277.<br />

[24] 'Over het verloop der Nederlandsche taal, sedert de<br />

laatste twee eeuwen', in: Magazijn <strong>van</strong> Nederlandsche<br />

Taalkunde 3 (1849) p. 278-300.<br />

[25] 'Engien', in: Archief voor Nederlandsche Taalkunde 2<br />

(1849) p. 89-96.<br />

1850<br />

[26, vervolg <strong>van</strong> 21] 'Over het verloop der Nederlandsche<br />

taal, sedert de laatste twee eeuwen', in: Magazijn <strong>van</strong><br />

Nederlandsche Taalkunde 4 (1850) p. 120-137.<br />

[27] 'Iets over de werkwoorden <strong>van</strong> herhaling en during', in:<br />

Magazijn <strong>van</strong> Nederlandsche Taalkunde 4 (1850) p. 261-271.<br />

[28] 'Verslag <strong>van</strong> Bormans' Leven <strong>van</strong> S. Christina, in: De<br />

Gids 2 (1850) p. 114-123.<br />

134


1851<br />

[29] 'De analogie onzer taal, beschouwd in verband met het<br />

gebruik', in: Magazijn <strong>van</strong> Nederlandsche Taalkunde 5 (1851)<br />

p. 271-287.<br />

[30] 'Nieuw groot woordenboek der Nederlandsche Taal', in:<br />

Algemeenen Konst- en Letterbode (1851) nr. 9, p. 137-144.<br />

Ook uitgegeven als brochure.<br />

[31] 'Gewant', in: Archief voor Nederlandsche Taalkunde 3<br />

(1851) p. 76-81.<br />

1852<br />

[32] Die bediedenisse <strong>van</strong> der Missen, met ophelderende aantee-<br />

keningen voorzien en <strong>van</strong>wege de Maatschappij <strong>van</strong> Neder-<br />

landsche letterkunde uitgegeven (Leiden: E.J. Brill 1852) 80 p.<br />

1854<br />

[33] 'Gissing en Onderzoek', in: Archief voor Nederlandsche<br />

Taalkunde 4 (1854) p. 245-268.<br />

1855<br />

[34] Derystorien bloeme, dat is: de legende der heiligen, in<br />

Dietsche dichtmaat: naar het handschrift der Maatschappij <strong>van</strong><br />

Nederlandsche letterkunde te Leiden, nauwkeurig afgeschreven<br />

en met ophelderende aanteekeningen voorzien (Amsterdam:<br />

Van Langenhuysen 1855) 134 p.<br />

Ook verschenen in De Dietsche Warande 1 (1855) p. 137 e.v.<br />

1856<br />

[35] 'Losse gedachten over het werkwoord zorgen, en de<br />

woorden bezorgd en onbezorgd', in: Nieuw Nederlandsch<br />

Taalmagazijn 3 (1856) p. 1-7.<br />

135


[36] 'Iets over laden en ghemeit', in: Nieuw Nederlandsch<br />

Taalmagazijn 3 (1856) p. 7-16.<br />

[37] 'Is vroedkunde geen goed woord?', in: Nieuw<br />

Nederlandsch Taalmagazijn 3 (1856) p. 16-20.<br />

1857<br />

[38] Woordenboek op de gedichten <strong>van</strong> G. Az. Bredero (Leiden:<br />

E.J. Brill 1857) x+512 p.<br />

[39] 'De taal der 17de eeuw, voornamelijk die der blijspelen,<br />

beschouwd in hare nu verouderde woorden, spreekwijzen en<br />

uitdrukkingen', in: Nieuw Nederlandsch Taalmagazijn 4<br />

(1857) p. 1-36 en p.77-110.<br />

1859<br />

[40I Het Moortje: blijspel <strong>van</strong> Gerbrand Adriaensen Bredero;<br />

met een levensbericht <strong>van</strong> den dichter en ophelderende aantee-<br />

keningen (Schiedam: Roelants 1859) xxiv + 166 p.<br />

[41] 'Terechtwijzing', in: De Taalgids 1 (1859) p. 224-225.<br />

1860<br />

[42] 'Werkwoorden <strong>van</strong> herhaling en during', in: De Taalgids<br />

2 (1860) p. 40-56.<br />

1868<br />

[43] Taalkundig woordenboek op de werken <strong>van</strong> P. C. Hooft,<br />

ter aanvulling en verbetering <strong>van</strong> het Uitlegkundig woorden-<br />

boek op Hooft, uitgegeven door de tweede klasse <strong>van</strong> het voor-<br />

malig Koninklijk-Nederlandsch instituut (Leiden: J.K.<br />

Steenhoff 1868) viii+496 p.<br />

136


1869-1880<br />

[44] Bijdrage tot een Middel- en Oudnederlandsch woorden-<br />

boek. Uit vele glossaria en andere bronnen bijeengezameld<br />

(Arnhem: Is. An. Nijhoff en Zoon/ Anrhem: H.W. <strong>van</strong><br />

Marle 1869-1880) 7 delen.<br />

1871<br />

[45] Aan de lezers <strong>van</strong> De Navorscher, in: De Tijdspiegel<br />

(1871) p. 319-320.<br />

137


De zeven kinderen <strong>van</strong> A.C. <strong>Oudemans</strong> die de volwassenheid<br />

bereikten<br />

138<br />

Prof. Dr. Corneille Antoine Jean<br />

Abram <strong>Oudemans</strong> 1825-1906.<br />

Hoogleraar Botanie en<br />

Pharmacognosie, Amsterdam.


Prof. Dr. Jean Abraham Chrétien<br />

<strong>Oudemans</strong> 1827-1Ç06.<br />

Hoogleraar Sterrenkunde Utrecht.<br />

Prof. Dr. Antoine Corneille<br />

<strong>Oudemans</strong> i8}i-i8ç$.<br />

Hoogleraar Scheikunde te Delft.<br />

139


Christine Antoinetta <strong>Oudemans</strong><br />

1833-1909.<br />

Woonde tot 1874 met haar vader,<br />

gehuwd met Jhr. Johann Henri<br />

C. W von Schmidt auf Altenstadt.<br />

140<br />

Mr. Anne Mari <strong>Oudemans</strong><br />

1835-1916.<br />

Jurist, Resident te Madioen (Ned.<br />

Indie).


Wilhelmina <strong>Oudemans</strong><br />

1839-1883.<br />

Gehuwd met mr. Jan Jacob <strong>van</strong><br />

Geuns, advocaat.<br />

Jacques Adrien <strong>Oudemans</strong><br />

1844-1906.<br />

Vendumeester te Batavia.<br />

141


REGISTER OP PERSOONSNAMEN<br />

Alberdingk Thijm, J.A. 41, 44, 46, 68, 110, in<br />

Amorie <strong>van</strong> der Hoeven, Abraham des 64<br />

Amorie <strong>van</strong> der Hoeven, Martinus des 64<br />

Baaien & Zonen, J. <strong>van</strong> 36, 39, 72<br />

Beets, Nicolaas 83<br />

Bergh, L.Ph.C. <strong>van</strong> den 51<br />

Bergh, S.J. <strong>van</strong> den 44<br />

Bilderdijk, Willem 17, 39, 66<br />

Bisschop, W. 67<br />

Bodel Nijenhuis, J.T. 40, 41, 43, 44, 49, 65, 66<br />

Bogaers, A. 104<br />

Bomhoff, D. 8, 48<br />

Brill, W.G. 77, 135, 136<br />

Broedelet, A.M. 48, 50<br />

Burman, Frans 107<br />

Buser, T.H. 77<br />

David, J.P. 43<br />

Dijk, J.A. <strong>van</strong> 85, 91<br />

Donders, F.C. 87<br />

Geuns, Jan Jacob <strong>van</strong> 89<br />

Görlitz, P.K. 41, 43, 49, 89<br />

Groebe, Dirk 38<br />

Halbertsma, J.H. 73, 74<br />

Hammecker, Jacoba Adriana 16, 26<br />

Hoffmann von Fallersleben, A.H. 68<br />

Jager, H. de 1x3<br />

Janssen, L.J.F. 56, 60<br />

Jonckbloet, W.J.A. 14, 25, 52, 53<br />

Keyser, J.P. 125<br />

Leemans, C. 44<br />

142


Leendertz, P. 22, 27, 95, 109, 110, 116<br />

Molenaar, A.M. 22, 27, 113, 118, 119<br />

Moltzer, H.E. 21<br />

Moock, S.J.M. <strong>van</strong> 19, 20, 21<br />

Neurdenburg, J.C. 77<br />

Niermeijer, A. 47<br />

Oosterzee, J.J. <strong>van</strong> 47<br />

<strong>Oudemans</strong>, A.C. jr. 26, 95,131, 139<br />

<strong>Oudemans</strong>, A.M. 26, 140<br />

<strong>Oudemans</strong>, C. 89, 140<br />

<strong>Oudemans</strong>, C.A.J.A. 26, 35, 84, 138<br />

<strong>Oudemans</strong>, J.A. 27, 62, 95, 141<br />

<strong>Oudemans</strong>, J.A.C. 26, 105, 139<br />

Rieu, W.N. du 103<br />

Rinkes, S.H. 68<br />

Rutgers, A. 56, 60, 65<br />

Siegenbeek, Matthijs 18, 40, 71, 72, 73, 92, 133, 134<br />

Snellen, H. 87<br />

Verdam, Jacob 24, 128<br />

Verwijs, Eelco 11, 15, 24, 26<br />

Vloten, Johannes <strong>van</strong> 61, 68, 110, in<br />

Vries, Matthias de 7, 8, 11, 12, 14, 18, 19, 21, 25, 27, 39,<br />

45, 51, 52, 53, 55, 61, 66, 67, 67, 72, 74, 76, 81, 93, 94,<br />

98, 99,104, 124<br />

Weiland, Petrus 19, 20, 21, 52<br />

Willems, J.F. 36<br />

Winkel, L.A. te 7, 8, 14, 25, 46, 49, 50, 51, 52, 56, 57, 58,<br />

59, 61, 68, 72, 74, 75, 80, 85, 91, 92, 98, 99, 100<br />

Witsen Geysbeek, P.G. 94<br />

143


Colofon<br />

Dit boekje verschijnt ter gelegenheid <strong>van</strong> de tweehonderdste<br />

geboortedag <strong>van</strong> <strong>Antonie</strong> <strong>Cornelis</strong> <strong>Oudemans</strong> (1798-1874).<br />

Het titelcitaat is ontleend aan een brief <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> aan<br />

144<br />

Arie de Jager <strong>van</strong> 9 oktober 1848.<br />

Oplage: 500 exemplaren<br />

Vormgeving: Otto te Wierik

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!