4 a 58 APAN/EXTERN/2002/2003/nr.10 4 B Fig 4. <strong>ahrens</strong><strong>burgcultuur</strong>. v<strong>in</strong>dplaats: Zui<strong>de</strong>lijke noordzee. 4 A: Rendiergewei no. 3 uit <strong>de</strong> Noordzee. 4B: Rendiergewei no. 4 uit <strong>de</strong> Noordzee. Bei<strong>de</strong> gweien wer<strong>de</strong>n tegelijk met <strong>de</strong> Lyngby-bijltjes 3A en 3B opgevist.
gewei nr. 4 Het vier<strong>de</strong> gewei is <strong>een</strong> afwerpstang met <strong>een</strong> lengte <strong>van</strong> ± 23,5 cm. (Fig. 4b). De hoofdstang heeft <strong>een</strong> doorsnee die ligt tussen <strong>de</strong> 11 en 19 mm. De distale zij<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> hoofdstang is afgebroken. Er is g<strong>een</strong> oogtak aanwezig. De ijstak heeft <strong>een</strong> lengte <strong>van</strong> ongeveer 9 cm en e<strong>in</strong>digt aan het e<strong>in</strong>d plat. De rand <strong>van</strong> dit platte ge<strong>de</strong>elte is aan één zij<strong>de</strong> afgeschuurd. Over het gehele oppervlak zijn veel onregelmatige schrammen en putjes aanwezig. De kleur <strong>van</strong> het gewei is geel naar oranje bru<strong>in</strong>. De conserver<strong>in</strong>gstoestand <strong>van</strong> dit gewei is slechter dan <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re. 2.2.2 ontstaan <strong>van</strong> <strong>de</strong> sne<strong>de</strong>n op gewei nr. 1 en nr. 2 De sne<strong>de</strong>n, die zijn aangebracht aan <strong>de</strong> voor- en achterzij<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> uite<strong>in</strong><strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> hoofdstang <strong>van</strong> het gewei nr. 1, alsook bij geweistuk nr. 2, zijn <strong>in</strong>gezaagd. Het bewijs dat <strong>de</strong>ze sne<strong>de</strong>n zijn ontstaan door zagen bleek proefon<strong>de</strong>rv<strong>in</strong><strong>de</strong>lijk uit het volgen<strong>de</strong>: wanneer men zaagt met <strong>de</strong> scherpe rand <strong>van</strong> <strong>een</strong> stenen kl<strong>in</strong>g, dan zien we aan <strong>de</strong> uite<strong>in</strong><strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> groef, maar ook op <strong>de</strong> opstaan<strong>de</strong> ran<strong>de</strong>n, meer<strong>de</strong>re fijne groeven ontstaan. Deze liggen zeer dicht tegen elkaar. Men kan dit vaak all<strong>een</strong> constateren met het b<strong>in</strong>oculair. Bij gewei nr. 1 zijn <strong>de</strong>ze fijne zaaggroeven zichtbaar bij vergrot<strong>in</strong>gen <strong>van</strong> zo’n 20x, zowel op <strong>de</strong> bo<strong>de</strong>m <strong>van</strong> <strong>de</strong> “L” als op <strong>de</strong> opstaan<strong>de</strong> ran<strong>de</strong>n. Bij gewei nr. 2 zijn meer<strong>de</strong>re zaaggroeven heel dui<strong>de</strong>lijk zichtbaar met het blote oog, vooral aan <strong>de</strong> uite<strong>in</strong><strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> zaagsne<strong>de</strong>. An<strong>de</strong>r soort groeven kunnen zijn aangebracht door met <strong>een</strong> scherpe rand <strong>van</strong> <strong>een</strong> stuk vuurst<strong>een</strong> op het gewei te slaan. Deze groeven zien er als volgt uit: één <strong>van</strong> <strong>de</strong> opstaan<strong>de</strong> ran<strong>de</strong>n is glad en draagt bij goe<strong>de</strong> conserver<strong>in</strong>g strikt parallelle lijnen, terwijl <strong>de</strong> tegenovergestel<strong>de</strong> rand verbrijzeld is door <strong>de</strong> <strong>in</strong>slag (Rust, 1943, blz. 170, Noe Nygaard, 1977). Dit hebben we getest op he<strong>de</strong>ndaags rendiergewei. De ijstak <strong>van</strong> gewei nr. 1 is scheef afgeschuurd. Of dit vlak eerst afgezaagd en daarna afgeschuurd is, is niet meer vast te stellen. On<strong>de</strong>r het b<strong>in</strong>oculair zijn fijne evenwijdige krassen <strong>in</strong> <strong>de</strong> lengtericht<strong>in</strong>g over het gehele oppervlak <strong>van</strong> <strong>de</strong> hoofdstang zichtbaar. Daar <strong>de</strong>ze krassen over <strong>een</strong> groot ge<strong>de</strong>elte <strong>van</strong> het oppervlak aanwezig zijn, zullen zij vermoe<strong>de</strong>lijk ontstaan zijn door schuren <strong>van</strong> bo<strong>de</strong>mmateriaal, waar<strong>in</strong> het geweistuk lag <strong>in</strong>gebed. In <strong>de</strong> beschrijv<strong>in</strong>g <strong>van</strong> Lyngby-bijl nr. 1 is reeds vermeld, dat op het vlak dat op <strong>de</strong> sche<strong>de</strong>l heeft vastgezeten zeer veel kle<strong>in</strong>e kerven aanwezig zijn. Men veron<strong>de</strong>rstelt dat <strong>de</strong>ze kerfjes zijn ontstaan bij het <strong>de</strong>biteren <strong>van</strong> kernen of retoucheren <strong>van</strong> artefacten (Wouters, 1990). Hieruit mag blijken dat <strong>de</strong>ze bijltjes gebruikt kunnen zijn als hamer. Het scheve vlak <strong>van</strong> <strong>de</strong> ijstak <strong>van</strong> gewei nr. 2 is afgezaagd, omdat <strong>de</strong> groeven <strong>van</strong> <strong>de</strong> zaagsporen niet evenwijdig aan elkaar lopen. Het oppervlak <strong>van</strong> <strong>de</strong> zaagsne<strong>de</strong> is niet vlak, maar enigsz<strong>in</strong>s bol. De rand <strong>van</strong> <strong>de</strong> rozenkrans is rondom afgerond en het ziet eruit alsof het gepolijst is, wat vermoe<strong>de</strong>lijk door schuren is ontstaan. Ook dit exemplaar zal gebruikt zijn als hamer <strong>van</strong>wege <strong>de</strong>ze afrond<strong>in</strong>g. 2.2.3 waarom zijn <strong>de</strong> eerste twee bewerkte geweien lyngby-bijlen? wat zijn lyngby-bijlen? algemene beschrijv<strong>in</strong>g <strong>van</strong> <strong>een</strong> lyngby-bijl In <strong>een</strong> aantal publicaties is al uitvoerig aandacht besteed hoe <strong>een</strong> Lyngby-bijl eruit ziet. Toch willen we dit hier nog <strong>een</strong>s herhalen, omdat buiten <strong>de</strong> stenen werktuigen dit gereedschap zo karakteristiek is voor <strong>de</strong> Ahrensburgjagers (Rust, 1944). Omdat vissers dit werktuig <strong>in</strong> hun netten kunnen aantreffen, l<strong>een</strong>t het zich zo goed om te bewijzen dat <strong>de</strong> Ahrensburgers zich hebben opgehou<strong>de</strong>n <strong>in</strong> <strong>de</strong> Zui<strong>de</strong>lijke Noordzee. Uit <strong>de</strong> Ahrensburglaag <strong>van</strong> <strong>de</strong> opgrav<strong>in</strong>g <strong>van</strong> Rust (1943) nabij Stellmoor kwamen <strong>in</strong> totaal 34 goed bewaar<strong>de</strong> Lyngby-bijlen te voorschijn. Dit waren er toentertijd meer dan <strong>in</strong> heel Europa bekend waren. Ook zijn er nog 12 geweistangen opgegraven die bewerkt waren als Lyngby-bijlen, maar waar <strong>de</strong> werkkanten zó gesleten waren dat het niet met zekerheid vast te stellen was om welk type Lyngby-bijl het g<strong>in</strong>g. Uit <strong>de</strong> opgrav<strong>in</strong>g bleek overdui<strong>de</strong>lijk, dat <strong>de</strong> Lyngby-bijl <strong>een</strong> typisch werktuig is <strong>van</strong> <strong>de</strong> Ahrensburgers (Rust, 1943, 1944). De lengtes <strong>van</strong> <strong>de</strong> bijlen varieer<strong>de</strong>n tussen <strong>de</strong> 23 en 57 cm. (Rust, 1943, blz. 176) Lyngby-bijlen zijn gemaakt uit <strong>een</strong> geweistang <strong>van</strong> het rendier. Bij het maken <strong>van</strong> <strong>een</strong> Lyngby-bijl g<strong>in</strong>g men uit <strong>van</strong> <strong>een</strong> gewei dat <strong>een</strong> gunstige vorm had (Fig. 1). De eerste zijtak - <strong>de</strong> oogtak - gezien <strong>van</strong>uit <strong>de</strong> rozenkrans werd <strong>in</strong> zijn geheel eraf geslagen. Dikwijls koos men <strong>een</strong> gewei zon<strong>de</strong>r oogtak; niet dat dit bij <strong>de</strong> bewerk<strong>in</strong>g arbeidsbesparend zou zijn, maar juist <strong>de</strong>ze geweistangen had<strong>de</strong>n vaak <strong>een</strong> gunstige vorm en <strong>de</strong> ijstak - <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> zijtak - was dan steviger ontwikkeld. De ijstak zat dan ook tevens dichter bij <strong>de</strong> rozenkrans. Voor <strong>een</strong> Lyngbybijl werd <strong>de</strong> ijstak tot op <strong>een</strong> afstand <strong>van</strong> 5 à 10 cm <strong>van</strong> <strong>de</strong> hoofdstang afgekort (verwij<strong>de</strong>r<strong>in</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> schoffel) en daarna aangescherpt. Vervolgens brak men <strong>van</strong> <strong>de</strong> hoofdstang <strong>in</strong> <strong>de</strong> zaag- of kerftechniek het e<strong>in</strong>dge<strong>de</strong>elte (<strong>de</strong> vergaffel<strong>in</strong>g) <strong>van</strong> het gewei af. De Lyngby-bijlen zijn on<strong>de</strong>r te ver<strong>de</strong>len <strong>in</strong> <strong>een</strong> vijftal typen (Rust, 1943): 1. <strong>de</strong> “hammerbeile”: <strong>de</strong> ijstak is loodrecht doormid<strong>de</strong>n gehakt of gezaagd. 2. <strong>de</strong> “geradbeile”: <strong>de</strong> ijstak is scheef afgezaagd en/of geslepen. Dit afgezaag<strong>de</strong> vlak loopt evenwijdig aan <strong>de</strong> geweistang. 3. <strong>de</strong> “Querbeile”; <strong>de</strong> ijstak is scheef afgezaagd en/of geslepen. Dit afgezaag<strong>de</strong> vlak staat loodrecht op <strong>de</strong> geweistang. 4. <strong>de</strong> “spitzbeile”: <strong>de</strong> ijstak is aan meer<strong>de</strong>re zij<strong>de</strong>n scheef afgeslepen of afgezaagd, zodat <strong>een</strong> punt wordt gevormd. 5. <strong>de</strong> “tüllenbeile”: <strong>de</strong> ijstak wordt eerst loodrecht afgezaagd daarna wordt het spongiosum – het b<strong>in</strong>nenmerg – uitgehold, zodat er <strong>een</strong> vuurstenen werktuig <strong>in</strong>gezet kan wor<strong>de</strong>n als effectief werkge<strong>de</strong>elte. Naast <strong>de</strong> Lyngby-bijlen gemaakt uit volgroei<strong>de</strong> geweien beschrijft Rust ook exemplaren die vaak gemaakt zijn uit geweien <strong>van</strong> het vrouwtje, met <strong>een</strong> stangdoorsne<strong>de</strong> <strong>van</strong> 1 à 1,5 cm (ter dikte <strong>van</strong> <strong>een</strong> v<strong>in</strong>ger of dunner). Zij hebben <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> grondvorm als <strong>de</strong> grote Lyngby-bijlen uit <strong>de</strong> volgroei<strong>de</strong> geweien zoals hierboven beschreven. Hier<strong>van</strong> zijn er <strong>in</strong> Stellmoor (Rust, 1943) acht gevon<strong>de</strong>n. Bij twee exemplaren is <strong>de</strong> ijstak zo zwaar beschadigd, dat ze niet zijn <strong>in</strong> te <strong>de</strong>len. De an<strong>de</strong>re zes wor<strong>de</strong>n door Rust <strong>in</strong>ge<strong>de</strong>eld <strong>in</strong> twee groepen: a. De ijstak heeft <strong>een</strong> lengte <strong>van</strong> 5,5 tot 9 cm en <strong>een</strong> doorsne<strong>de</strong> <strong>van</strong> 1 à 1,5 cm. Hier<strong>van</strong> zijn 3 exemplaren gevon<strong>de</strong>n. b. De ijstak heeft <strong>een</strong> lengte <strong>van</strong> 1,5 tot 2,5 cm. Rust heeft hier<strong>van</strong> drie exemplaren opgegraven die alle sche<strong>de</strong>lecht zijn. Eén hier<strong>van</strong> is niet aan één zij<strong>de</strong>, maar aan twee zij<strong>de</strong>n voorzien <strong>van</strong> <strong>een</strong> schu<strong>in</strong> vlak. De sne<strong>de</strong> is 0.8 cm breed. Zo’n zelf<strong>de</strong> exemplaar hebben Van Noort en Wouters (1987, fig. 11) beschreven <strong>van</strong> <strong>de</strong> “Bru<strong>in</strong>e Bank”, waar ook aan het e<strong>in</strong><strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> ijstak bei<strong>de</strong> zij<strong>de</strong>n scheef zijn aangeslepen. De effectieve sne<strong>de</strong> bij dit exemplaar is 12 mm. APAN/EXTERN/2002/2003/nr.10 59