11.09.2013 Views

pdf - Hub Zwart

pdf - Hub Zwart

pdf - Hub Zwart

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

FNWI University of Nijmegen 20 december 2004, e-mail<br />

Opzet<br />

Overzicht<br />

Opdrachten<br />

Tentamen<br />

Onderwijs<br />

Herakleitos<br />

Thales<br />

Education / Onderwijs<br />

prof. dr <strong>Hub</strong> <strong>Zwart</strong> KUN FNWI<br />

Inleiding in de Filosofie en de Ethiek<br />

Voor studenten Wiskunde, Natuurkunde, Algemene Natuurwetenschappen<br />

Eerste Bijeenkomst<br />

1. Drie wetenschappelijke revoluties<br />

In de geschiedenis van de bètawetenschappen zullen we drie<br />

wetenschappelijke revoluties (momenten van spectaculaire vooruitgang)<br />

onderscheiden:<br />

Eerste wetenschappelijke revolutie (ca. 400 v Chr)<br />

Griekenland<br />

Thales, Pythagoras, Plato, Aristoteles, Euclides,<br />

Archimedes, etc.<br />

Tweede wetenschappelijke revolutie (17e eeuw)<br />

West-Europa<br />

Copernicus, Galileï, Pascal, Boyle, Newton, Kant,<br />

Laplace, Lavoisier, etc.<br />

Derde wetenschappelijke revolutie (20e eeuw)<br />

West-Europa / V.S.<br />

Planck, Einstein, Bohr, Watson, Crick, etc<br />

De eerste wetenschappelijke revolutie vond in Griekenland plaats en had<br />

met name op de filosofie (Plato, Aristoteles), de wiskunde (Thales,<br />

Pythagoras, Eudoxus, Theaetetus) en later ook op de natuurkunde<br />

(Archimedes, met name statica, ca. 200 v Chr.) betrekking. De wiskunde<br />

veranderde van een min of meer technische praktijk, een "kunde"<br />

(toepassing van vuistregels, rekentechnieken, etc.) in een wetenschap door<br />

de introductie van het wiskundige bewijs en begrippen als hypothese en<br />

exactheid.<br />

De tweede wetenschappelijke revolutie begon omstreeks 1650 en had in<br />

eerste instantie vooral op de wiskunde (differentiëren, integreren, het<br />

functiebegrip, statistiek, algebraïsering van de meetkunde) en de<br />

natuurkunde (optica, dynamica) betrekking. Einde 18e eeuw bereikte deze<br />

revolutie de scheikunde waar zij zich manifesteerde in de ontdekking van<br />

elementen zoals H, O en N, culminerend in het periodiek systeem der<br />

elementen. De natuurwetenschappen werden moderne wetenschappen door<br />

de introductie van het experiment: observatie onder gestandaardiseerde<br />

condities, modificatie van onafhankelijke variabelen, ontwikkeling van<br />

meetinstrumenten (observeren = meten), mathematische analyse van data.


Democritus<br />

Pythagoras<br />

Anders gezegd, de revolutie bestond enerzijds in de ontwikkeling van nieuwe<br />

instrumenten (voor modificatie en observatie van variabelen), anderzijds in<br />

de ontwikkeling van nieuwe mathematische "tools" voor de analyse van de<br />

(kwantitatieve) data die door het gebruik van deze instrumenten beschikbaar<br />

kwamen. De nieuwe wetenschappen hadden met andere woorden een<br />

wiskundige en een experimentele dimensie.<br />

De derde revolutie begon in de 19e eeuwse wiskunde (niet-euclidische<br />

meetkunde etc.) en manifesteerde zich in de natuurkunde omstreeks 1900,<br />

het jaar waarin Planck zijn quantumtheorie formuleerde, waarna Einstein in<br />

1905 zijn relativiteitstheorie publiceerde. In de jaren '20 volgden belangrijke<br />

doorbraken in de elementaire deeltjesfysica (quantummechanica). Na de<br />

Tweede Wereldoorlog manifesteerde de revolutie zich met name in de<br />

informatica (opkomst van het computer- of informatietijdperk) en de<br />

levenswetenschappen (waar Watson en Crick in 1953 de structuur van DNA<br />

beschreven en omstreeks 1975 de biotechnologische revolutie plaatsvond,<br />

met name dankzij de introductie van Recombinant DNA-technieken), waarna<br />

omstreeks 2000 het genomicstijdperk zijn intrede deed. Deterministisch,<br />

monocausaal denken maakt plaats voor een sterkere nadruk op complexiteit<br />

en onzekerheid.<br />

Deze revoluties hadden tot gevolg dat de wetenschappelijke manier van<br />

kijken naar en denken over de werkelijkheid zich steeds verder verwijderde<br />

van de alledaagse ervaring (common sense). Tijdens de eerste<br />

wetenschappelijke revolutie werd dit gethematiseerd als het onderscheid<br />

tussen wetenschappelijke kennis (Grieks: epistémè) en common senseervaring<br />

(doxa). Tijdens de tweede wetenschappelijk revolutie namen<br />

wetenschappers door introductie van instrumenten zoals microscoop,<br />

telescoop, barometer, thermometer, etc. snel afstand van de "empirie van het<br />

blote oog". De hedendaagse fysica spreekt over fenomenen (zoals<br />

antimaterie) die in het alledaagse bestaan geen enkele rol lijken te spelen<br />

terwijl ze ook met behulp van complexe apparatuur maar in een bepaalde zin<br />

van het woord "waarneembaar" zijn. Deze afstand is een voorwaarde voor<br />

"verwetenschappelijking" van de wetenschap, maar heeft ook een zekere<br />

vervreemding tussen bètawetenschappen en hun omgeving tot gevolg<br />

gehad. Het is in de regel voor hedendaagse wetenschappers geen<br />

gemakkelijke opgave het "grote publiek" over hun methode, vraagstelling,<br />

werkwijze en intenties te informeren.<br />

Tijdens deze cursus ligt de nadruk op de tweede wetenschappelijke<br />

revolutie, al zullen de beide andere revoluties ook aan de orde komen. De<br />

wetenschap die tijdens de tweede wetenschappelijke revolutie gestalte krijgt,<br />

omvat een aantal belangrijke momenten die we in de loop van de cursus<br />

nader zullen belichten. Deze wetenschap is om te beginnen een empirische<br />

wetenschap, dat wil zeggen: systematisch observeren vormt een belangrijk<br />

moment. Maar aan wetenschappelijk observeren gaan andere momenten<br />

vooraf. Het gaat niet om observeren zonder meer, maar om observeren<br />

onder gestandaardiseerde condities. Standaardisatie maakt vergelijking<br />

mogelijk met observaties die elders (in andere laboratoria) worden verricht.<br />

Bovendien: aan kijken gaat handelen vooraf. Wetenschappers doen iets met<br />

hun onderzoeksobject voordat ze gaan waarnemen. Aan observatie (van de<br />

afhankelijke variabele) gaat modificatie of manipulatie (van de onafhankelijke<br />

variabele) vooraf. Anders gezegd, de wetenschapper beschouwt de<br />

afhankelijke variabele in functie van de onafhankelijke (gemodificeerde)<br />

variabele, van datgene wat wetenschappers letterlijk zelf in de hand hebben.<br />

Verder betekent observeren niet kijken in letterlijke zin (zoals het geval was<br />

ten tijde van de empirie van het blote oog) maar veeleer meten. Introductie<br />

van meetinstrumenten maakt het niet alleen mogelijk fenomenen te<br />

registreren die met het blote oog niet worden waargenomen, maar maakt ook<br />

mathematische bewerking van data (metingen) mogelijk, oftewel


Socrates<br />

Plato<br />

kwantificering. Tot slot is het van belang dat wetenschappers hun<br />

bevindingen op de een of andere wijze (aanvankelijk informeel via brieven<br />

etc., later formeel via wetenschappelijke publicaties) wereldkundig maken.<br />

2. Filosofie en wetenschap<br />

Belangrijke momenten in<br />

wetenschappelijk<br />

onderzoek<br />

• Standaardiseren (controleren)<br />

• Modificeren (variëren)<br />

• Observeren (meten)<br />

• Kwantificeren (analyseren)<br />

• Publiceren (communiceren)<br />

Tijdens de eerste wetenschappelijke revolutie werd nauwelijks onderscheid<br />

gemaakt tussen bètawetenschap en filosofie. Vooraanstaande filosofen zoals<br />

Plato en Aristoteles speelden ook een belangrijke rol op<br />

bètawetenschappelijk gebied (de eerste met name als wiskundige, de<br />

tweede vooral als bioloog). Er werd geen onderscheid gemaakt tussen<br />

(bijvoorbeeld) wiskunde en filosofie van de wiskunde, tussen natuurkunde en<br />

natuurfilosofie. Ook tijdens de tweede wetenschappelijke revolutie wisten<br />

filosofie en wetenschap elkaar lange tijd wederzijds te inspireren en waren<br />

vooraanstaande auteurs (Descartes, Leibniz, Newton, Pascal en anderen)<br />

zowel wetenschapper als filosoof. Gaandeweg echter nam de afstand tussen<br />

filosofie en wetenschap toe. Kant was de eerste filosoof die nadrukkelijk<br />

filosoof was, geen wetenschapper meer. Hij had weliswaar veel<br />

belangstelling voor wetenschappelijke ontwikkelingen van zijn tijd, maar het<br />

accent verschoof van zelf wetenschappelijk onderzoek verrichten naar<br />

reflectie.<br />

Deelgebieden van de filosofie<br />

Logica Onderzoekt de geldigheid (legitimiteit)<br />

van argumentaties<br />

Metafysica Onderzoekt de fundamentele<br />

structuur van de werkelijkheid<br />

Kentheorie (epistemologie) Onderzoekt de betrouwbaarheid van<br />

ons kenvermogen<br />

Wetenschapsfilosofie Onderzoekt de fundamentele<br />

structuur van wetenschappelijk<br />

onderzoek<br />

Ethiek Onderzoekt de geldigheid (legitimiteit)<br />

van morele beoordelingen<br />

Politieke filosofie Onderzoekt de fundamentele<br />

structuur van de samenleving<br />

Esthetica Onderzoekt de geldigheid (legitimiteit)<br />

van esthetische beoordelingen<br />

Wat is filosofie? Filosofie is een wetenschap "zonder instrumenten". Zij werkt<br />

met concepten, terwijl de bètawetenschap experimenteel van aard is en<br />

vooral een mathematische taal bezigt. Binnen de filosofie kunnen bepaalde<br />

deelgebieden of subdisciplines worden onderscheiden zoals: logica,<br />

metafysica, kentheorie (epistemologie) of ethiek. In de 18e eeuw heeft de


filosoof Kant de verhouding tussen filosofie en bètawetenschap als volgt<br />

geherformuleerd. Tot op dat moment was filosofie vooral metafysica<br />

geweest. Filosofen dachten na over de fundamentele structuur van de<br />

werkelijkheid. Men stelde vaak meer vertrouwen in het menselijke<br />

denkvermogen dan in empirisch onderzoek. Zintuiglijke informatie gold als<br />

onbetrouwbaar en werd gewantrouwd. Dit veranderde door toedoen van de<br />

(tweede) wetenschappelijke revolutie. In Kants hoofdwerk Die Kritik der<br />

reinen Vernunft ("Kritiek van de zuivere rede") uit 1781 verschuift de<br />

aandacht van object naar subject, van de fundamentele structuur van de<br />

werkelijkheid ("metafysica") naar de fundamentele structuur van het<br />

menselijke kenvermogen ("kentheorie" of "epistemologie). In feite gaat het<br />

om een poging de betekenis van de (tweede) wetenschappelijke revolutie<br />

(met name het werk van Newton) filosofisch te duiden. Newtons werk staat<br />

als het ware model voor wetenschappelijk denken als zodanig. Volgens Kant<br />

moet niet de filosofie (als metafysica), maar de nieuwe natuurwetenschap<br />

(fysica) de werkelijkheid onderzoeken. De taak van de filosofie is primair<br />

kentheoretisch van aard: zij dient de betrouwbaarheid van wetenschappelijke<br />

kennis te bepalen door enerzijds de mogelijkheidsvoorwaarden, anderzijds<br />

ook de grenzen van menselijke kennis in het algemeen en wetenschappelijke<br />

kennis in het bijzonder na te gaan. Metafysica is problematisch omdat haar<br />

uitspraken in feite niet controleerbaar zijn (in tegenstelling tot de uitspraken<br />

van empirisch-wetenschappelijke aard). Na Kant, in de eerste helft van de<br />

19e eeuw, met name in het werk van filosofen als Schelling en Hegel, keert<br />

de metafysica weer terug. Hegel vreest dat, door de toenemende aandacht<br />

voor feiten en observaties, wetenschappers niet meer zullen denken.<br />

Nu empirisch natuuronderzoek geëmanicipeerd is (ten opzichte van de<br />

filosofie), vreest Hegel “plat empirisme”, dat wil zeggen een vorm van<br />

empirisch onderzoek die niet of onvoldoende geleid wordt door adequate<br />

begrippen en gedachten (“a priori”) – een onderzoekspraktijk die slechts<br />

bestaat uit het verzamelen van feiten en om die reden op de naam<br />

“wetenschap” eigenlijk geen aanspraak kan maken. Want kennis mag<br />

volgens Hegel pas wetenschappelijk heten wanneer zij deel uitmaakt van een<br />

rationeel systeem. Feiten krijgen pas betekenis in de context van een goede<br />

theorie. Dit risico is toegenomen nu natuurfilosofie en empirisch<br />

natuuronderzoek, twee wetenschapsgebieden die tot voor kort een eenheid<br />

vormden, nadrukkelijk uiteen zijn gegaan en zich zelfs polemisch tot elkaar<br />

verhouden. Bij nader inzien echter blijkt de crisis mee te vallen. De<br />

empirische fysica bijvoorbeeld blijkt wel degelijk te denken, aldus Hegel,<br />

blijkt filosofischer te zijn dan zij zelf misschien beseft of althans wil toegeven:<br />

"In der Tat aber ist das erste, was gegen die empirische Physik<br />

zu zeigen ist, dieses, daβ in ihr viel mehr Gedankte ist, als sie<br />

zugibt und weiβ, daβ sie besser ist, als sie meint, oder, wenn<br />

etwa gar das Denken in der Physik für etwas Schlimmes gelten<br />

sollte, daβ sie schlimmer ist, als sie meint. Physik und<br />

Naturphilosophie unterscheiden sich also nicht wie Wahrnehmen<br />

und Denken voneinander, sondern nur durch die Art und Weise<br />

des Denkens; sie sind beide denkende Erkenntnis der Natur".<br />

In de tweede helft van de negentiende eeuw echter beginnen<br />

"positivistische" natuurwetenschappers de "metafysische filosofie" (vooral de<br />

natuurfilosofie van Schelling en Hegel) in toenemende mate als ballast te<br />

beschouwen, terwijl de arrogantie van de filosofie in toenemende mate een<br />

bron van irritatie vormt. In zijn boek Streit der Fakultäten had Kant al de<br />

verdachte verdedigd dat de filosofie als het ware toezicht moet houden op<br />

het wetenschappelijke en morele gehalte van de andere wetenschappen<br />

("faculteiten"). De filosofie zag zichzelf als "eerste wetenschap", als


Regelmatige<br />

veelvlakken<br />

("Platonic solids")<br />

Plato & Aristoteles<br />

"totaalwetenschap" die tot taak had de resultaten van andere vormen van<br />

wetenschappelijk onderzoek in een alomvattend theoretisch systeem te<br />

integreren, terwijl de "vakwetenschappen" slechts partiële inzichten<br />

nastreefden. Het uitgangspunt van de filosofie was kort gezegd dat de<br />

filosofie de resultaten van wetenschappelijk onderzoek beter begrijpt dan de<br />

wetenschappers zelf. In de tweede helft van de 19e eeuw ziet het er voor de<br />

filosofie somber uit. Belangrijke filosofen verlaten de universiteit. En terwijl de<br />

zogeheten vakwetenschappen belangrijke successen boeken, raakt de<br />

filosofie in een crisis. Van oudsher belangrijke onderwerpen worden van de<br />

filosofische agenda afgevoerd in die zin dat vakwetenschappen zich deze<br />

onderwerpen toe-eigenen. De natuur wordt object van fysica, chemie en<br />

biologie, de mens wordt object van de psychologie, de sociologie, etc. Kant<br />

had in feite al een oplossing gevonden. Zijn gedachte was dat de filosofie<br />

weliswaar veel van haar agendapunten moet prijsgeven (objectverlies), maar<br />

dat ze er een heel interessant en uitdagend onderzoeksobject voor<br />

terugkrijgt, namelijk de wetenschap zelf. En dat is in feite haar redding.<br />

Filosofen dienden zich voortaan bezig te houden met wetenschapsfilosofie<br />

en wetenschapsethiek. Men stelde zich dienstbaar op ten opzichte van de<br />

bètawetenschappen. Enerzijds probeerde men de vraag te beantwoorden<br />

waarom deze wetenschappen zo succesvol waren (men onderzocht hun<br />

logische structuur, hun methodologische profiel). Anderzijds werd een meer<br />

kritische stellingname ingenomen. De filosofie benadrukte dat de<br />

wetenschap weliswaar zeer betrouwbare kennis genereert, maar dat dit ook<br />

een prijs heeft in die zin dat de wetenschap (onze ervaring van) de<br />

werkelijkheid verarmt, het object in een laboratoriumcontext vaak beschadigt<br />

en verstoort, en bovendien problematische maatschappelijke gevolgen kan<br />

hebben. In feite is dit nog altijd onze situatie. De filosofie spreekt niet langer<br />

rechtstreeks over de natuur, maar reflecteert op (de resultaten van)<br />

wetenschapsbeoefening. Enerzijds onderzoekt filosofie de methoden, de<br />

vooronderstellingen van wetenschappelijk onderzoek (kentheorie,<br />

wetenschapsfilosofie), anderzijds de morele dimensie en maatschappelijke<br />

gevolgen van wetenschap (ethiek).<br />

In een andere befaamde zinsnede stelt hij:<br />

De natuur schept er behagen in zich te verbergen<br />

3.1 De Griekse natuurfilosofen (de pre-socratici)<br />

Bij Griekse natuurfilosofen (circa 500 v Chr.) treffen we een<br />

wetenschappelijke grondhouding aan die tot uitdrukking<br />

komt in de formule:<br />

Elke verandering heeft een (natuurlijke) oorzaak.<br />

Dat wil zeggen, deze filosofen/wetenschappers zochten niet<br />

langer naar mythologische of religieuze verklaringen voor<br />

natuurverschijnselen. Ze probeerden de rijkdom en<br />

veranderlijkheid van natuurlijke verschijnselen te begrijpen<br />

door deze verschijnselen te interpreteren als (te reduceren<br />

tot) een samenspel van een beperkt aantal basale principes,<br />

oftewel "elementen". De term "elementen" (Stoicheia in het<br />

Grieks) heeft een aantal betekenissen, zoals: (1)<br />

grondstoffen; (2) grondbeginselen (elementaire<br />

wetenschappelijke kennis); (3) de letters van het alfabet. Al<br />

deze associaties zijn nog steeds in onze woorden element of<br />

elementair aanwezig. Ook wij zien elementen als basale,<br />

primaire grondstoffen of bouwstenen (die we nog altijd<br />

aanduiden met letters uit het alfabet), of als de beginselen


Aristoteles<br />

Euclides<br />

van een bepaalde wetenschappelijke discipline. Het<br />

befaamde handboek van Euclides (ca. 430 - 360 v Chr.)<br />

waarin de essentie van de Griekse wiskunde op<br />

systematische wijze wordt uiteengezet - een van de<br />

belangrijkste en invloedrijkste handboeken uit de<br />

geschiedenis van de wetenschap - draagt de titel Stoicheia<br />

(Elementen).<br />

Pythagoras (530 - 497/6) interpreteerde de term "element" in<br />

mathematische zin. Zijn uitgangspunt was de formule "De<br />

dingen zijn getallen". Mathematici van zijn school verdiepten<br />

zich in de eigenschappen van (natuurlijke gehele) getallen,<br />

van getallenreeksen en getalsverhoudingen. De stelling van<br />

Pythagoras is naar hem genoemd. Dat de zijden van een<br />

rechthoekige driekhoek zich tot elkaar verhouden als 3 : 4 : 5<br />

was al langer bekend (als praktische vuistregel) maar nu<br />

wordt een wetenschappelijk bewijs geleverd door over te<br />

gaan van de eerste dimensie (verhoudingen tussen<br />

lijnstukken) naar de tweede dimensie (verhoudingen tussen<br />

oppervlakten).<br />

Herakleitos (± 480) benadrukte de veranderlijkheid van de<br />

natuur:<br />

Men kan niet tweemaal in dezelfde rivier stappen<br />

Daarin verwoordt hij een basale ervaring van Griekse wetenschappers. In de<br />

context van het dagelijkse bestaan lijken natuurlijke fenomenen vertrouwd en<br />

vanzelfsprekend: de zon komt op, stenen vallen naar beneden, rook stijgt<br />

omhoog. Wanneer we echter de vraag stellen naar het waarom van deze<br />

verschijnselen, wanneer we proberen een verklaring te vinden, dan lijkt de<br />

natuur zich plotseling terug te trekken, vreemd en ondoorgrondelijk te<br />

worden.<br />

Thales beschouwde water als het meest basale element, voor Herakleitos<br />

was dit het vuur. Empedokles en anderen formuleerden uiteindelijk de<br />

bekende leer van de vier elementen, de elementaire grondstoffen waaruit<br />

alles wat is, is opgebouwd:<br />

De vier elementen<br />

Aarde droog koud<br />

Water koud vochtig<br />

Lucht vochtig warm<br />

Vuur warm droog<br />

Deze elementen vormden als het ware de stabiele achter- of ondergrond van<br />

natuurlijke fenomenen. Een wolk is een tijdelijk (niet stabiel) mengsel van<br />

water en lucht; schuim idem dito (maar dan met meer water); de regenboog<br />

is een tijdelijk (niet stabiel) mengsel van lucht en vuur; etc. Uiteindelijk keren<br />

deze tijdelijke toestanden weer in hun oorspronkelijke, elementaire, stabiele<br />

toestand terug.<br />

Het minst stabiele, meest vluchtige, minst "elementaire" element was het<br />

element vuur, dat spoedig uiteen zou vallen in twee weliswaar<br />

samenhangende maar toch op zichzelf staande aspecten, namelijk warmte<br />

(object van thermodynamica) en licht (object van optica). Ten tijde van de<br />

tweede wetenschappelijke revolutie zouden ook lucht en water uiteenvallen.


Kant<br />

Lucht bleek uit meerdere componenten te bestaan. Een proefdier zal, in een<br />

luchtdichte ruimte (glazen stolp) geplaatst, vroeg of laat overlijden (zonder<br />

dat de daarin aanwezige lucht zichtbare veranderingen ondergaat). Dat wat<br />

overblijft na afloop van de proef is voor een belangrijk deel, letterlijk,<br />

"stikstof". Vissen kunnen in water leven omdat dit element, net als lucht,<br />

zuurstof bevat, etc.<br />

Toch kennen wij de oude elemententheorie nog steeds, namelijk in de vorm<br />

van de aggregatietoestanden (vaste stof, vloeistof, gas). Kennelijk verwijzen<br />

de elementen naar een reële, en voor de moderne natuurwetenschap nog<br />

altijd relevante, dimensie van de werkelijkheid. Ze verwijzen niet zozeer naar<br />

chemische grondstoffen als wel naar fysische grondtoestanden. Het zijn, in<br />

tegenstelling tot wat we tegenwoordig "elementen" noemen, eerder fysische<br />

dan chemische begrippen.<br />

Een variant van de Griekse elementenleer is de Griekse atoomtheorie van<br />

Demokritos en anderen. Het begrip element wordt nu in materiële zin<br />

gedacht. De werkelijkheid is opgebouwd uit atomen, dat wil zeggen<br />

ondeelbare, elementaire deeltjes, die samenklonteren en weer uiteenvallen.<br />

Tussen deze atomen bevindt zich niets, leegte, vacuüm. Deze theorie stond<br />

in de oudheid ter discussie. Zij strookte niet met de schijnbaar evidente<br />

ervaring (de empirie van het blote oog) dat de werkelijkheid geheel gevuld is.<br />

Bovendien was niet in te zien hoe atomen (minstens gedurende enige tijd)<br />

elkaar aantrekken en toch kennelijk hun onderlinge afstand weten te<br />

bewaren. Een logisch bezwaar luidde bovendien dat men van "niets" niet kan<br />

zeggen dat het "is", want dit is een logische tegenspraak: het vacuüm (het<br />

"niets") kan niet "zijn", het niets kan niet bestaan. Wij denken daar heel<br />

anders over. Voor ons is het grootste deel van de werkelijkheid, zowel op<br />

zeer kleine schaal (atomair niveau) als op zeer grote schaal (astraal niveau)<br />

leegte, "niets". Griekse denkers daarentegen hadden een afkeer van het<br />

vacuüm (horror vacui). In een volgend college komen we hier nog op terug).<br />

3.2 Plato<br />

In een tuin of park (dat zijn naam ontleende aan het daarin aanwezige beeld<br />

van de godheid Academus), stichtte de Griekse filosoof Plato in 387 (hij was<br />

toen 40 jaar) zijn vermaarde Academie. Plato was een leerling van Socrates<br />

en de leraar van Aristoteles. Op genoemde locatie kwamen conservatieve<br />

Atheense arisocraten bij elkaar om hun ongenoegen te uiten over het<br />

democratische regime van die dagen en om er te discussiëren over de vraag<br />

wat voor opleiding bestuurders zouden moeten krijgen om leiding te kunnen<br />

geven aan de staat. In die opleiding diende wiskunde een vooraanstaande<br />

rol te spelen en de legende wil dat boven de ingang van de Academie een<br />

opschrift was bevestigd met de waarschuwing dat alleen bezoekers die<br />

wiskundig geschoold waren welkom waren. Geen wetenschap zonder<br />

wiskunde, aldus Plato. Hij werkte dan ook nauw samen met vooraanstaande<br />

wiskundigen uit die tijd zoals Eudoxus en Theaetetus. Eudoxus was<br />

verantwoordelijk voor de leer van de verhoudingen (Boek V uit de Stoicheia<br />

van Euclides), Theaetetus voor de leer van de polyhedra (Boek XIII uit de<br />

Stoicheia van Euclides) - waarover zo dadelijk meer. Om een voorbeeld te<br />

geven van het gebruik dat Plato van wiskunde maakte: in een van zijn<br />

geschriften - De Wetten - rekent hij uit dat het ideale aantal burgers in de<br />

ideale staat 5040 bedraagt (7*6*5*4*3*2*1 = 5040). In een ander boek -<br />

getiteld Meno - wordt een beeld geschetst van het onderwijs dat aan<br />

beginnelingen werd gegeven. Nieuwkomers moesten, onder begeleiding van<br />

een gevorderde student, wiskundige stellingen bewijzen (zoals de stelling<br />

van Pythagoras) of opgaven maken.<br />

In zijn geschrift Timaeus ontwikkelde Plato een elementenleer. Evenals


Pythagoras vatte hij het begrip element in mathematische zin op. Hij bracht<br />

de vier elementen in verband met de leer van de polyhedra (regelmatige<br />

veelvlakken of platonic solids) die zijn vriend Theaetetus kort daarvoor had<br />

ontwikkeld:<br />

Vuur Tetrahedron<br />

Water Icosahedron<br />

Aarde Kubus<br />

Lucht Octahedron<br />

Kosmos of ether Dodecahedron<br />

Deze theorie als zodanig is (in de ogen van hedendaagse lezers) tamelijk<br />

speculatief en niet empirisch toetsbaar. Het is echter een logische<br />

consequentie van Plato's grondgedachte dat de werkelijkheid in essentie een<br />

perfecte geometrische strucutur vertoont. De gedachte dat we in de<br />

werkelijkheid op zoek moeten gaan naar ideale mathematische structuren en<br />

verhoudingen vormde (als methodisch principe) een belangrijke<br />

inspiratiebron voor latere onderzoekers (zoals bijvoorbeeld Kepler).<br />

Ook in de astronomie had de wiskunde het primaat. Hemellichamen werden<br />

opgevat als perfecte, bolvormige lichamen die perfecte, eenparige<br />

cirkelbewegingen beschreven langs het oppervlak van zeer grote, virtuele<br />

bollen (de hemelsferen, naar het Griekse woord sphaira voor bol). De<br />

kosmos was opgebouwd uit een reeks concentrische sferen. Dit was<br />

uiteraard in strijd met de empirische astronomie: planeten (letterlijk:<br />

zwervers) doorlopen zeer onregelmatige banen en ook de bewegingen van<br />

de "vaste sterren" zijn veel complexer dan de cirkel-hypothese<br />

vooronderstelt. Een belangrijke vraag waarmee gevorderde bezoekers van<br />

de Academie zich bezighielden was dan ook, hoe men de "verschijnselen"<br />

(de observaties van de astronomie van het "blote oog") zou kunnen "redden"<br />

(in overeenstemming zou kunnen brengen met het wiskundige dogma dat<br />

hemellichamen perfecte cirkels langs het oppervlak van perfecte bollen<br />

beschrijven). Het moest hoe dan ook mogelijk zijn cirkels te ontwaren - de<br />

gedachte als zodanig dat hemellichamen perfecte banen beschrijven werd<br />

niet betwist. Concepten waren belangrijker dan empirie. We noemen dit<br />

uitgangspunt "idealisme".<br />

Terug naar "Overzicht" Volgende Pagina

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!