12.09.2013 Views

Financieel-economische ... - Meetjesland.be

Financieel-economische ... - Meetjesland.be

Financieel-economische ... - Meetjesland.be

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Steunpunt Duurzame Landbouw<br />

<strong>Financieel</strong>-<strong>economische</strong><br />

duurzaamheidsindicatoren op<br />

Vlaamse land- en tuinbouw<strong>be</strong>drijven<br />

Publicatie 29 - Decem<strong>be</strong>r 2006


Publicatie 29 – Decem<strong>be</strong>r 2006<br />

FINANCIEEL-ECONOMISCHE<br />

DUURZAAMHEIDSINDICATOREN OP<br />

VLAAMSE LAND- EN TUINBOUWBEDRIJVEN<br />

Rein Dessers, Steven Van Passel, Frank Nevens,<br />

Erik Mathijs en Guido Van Huylenbroeck


Referaat:<br />

Dessers, R., Van Passel S., Nevens F., Mathijs, E., Van Huylenbroeck, G. 2006. <strong>Financieel</strong><strong>economische</strong><br />

duurzaamheidsindicatoren op Vlaamse land- en tuinbouw<strong>be</strong>drijven. Steunpunt<br />

Duurzame Landbouw, Publicatie 29, 61p.<br />

ISBN 90-77547-23-1<br />

Deze publicatie kunt u <strong>be</strong>stellen bij het Steunpunt Duurzame Landbouw.<br />

© 2006 Steunpunt Duurzame Landbouw,<br />

Potaardestraat 20, B-9090 Gontrode,<br />

(tel.) 09/264.90.68, (fax.) 09/264.90.94, info@stedula.<strong>be</strong><br />

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van<br />

druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke<br />

toestemming van Steunpunt Duurzame Landbouw.<br />

Stedula wordt gefinancierd door de Vlaamse Gemeenschap in het kader van het programma<br />

“Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek”. In deze mededeling wordt de mening van<br />

Stedula en niet van de Vlaamse Gemeenschap weergegeven. De Vlaamse Gemeenschap is<br />

niet aansprakelijk voor het gebruik dat kan worden gemaakt van de in deze mededeling<br />

opgenomen gegevens. V.U.: Frank Nevens


Inhoudstafel<br />

1. Inleiding................................................................................................................................1<br />

2. Toegevoegde waarde, productiviteit en efficiëntie ...............................................................3<br />

2.1. Toegevoegde waarde ....................................................................................................3<br />

2.1.1. De waarde van de productie ...................................................................................5<br />

2.1.2. De kost van het intermediaire verbruik....................................................................5<br />

2.2. Productiviteit ..................................................................................................................6<br />

2.2.1. Ar<strong>be</strong>idsproductiviteit................................................................................................6<br />

2.2.2. Landproductiviteit ....................................................................................................6<br />

2.2.3. Kapitaalsproductiviteit .............................................................................................7<br />

2.3. Efficiëntie .......................................................................................................................7<br />

3. Verdeling van de toegevoegde waarde................................................................................9<br />

3.1. Vergoeding van investeringsgoederen (afschrijvingen)...............................................10<br />

3.2. Vergoeding van de overheid........................................................................................11<br />

3.3. Vergoeding van productiefactoren: <strong>be</strong>drijfskapitaal, grond en ar<strong>be</strong>id..........................12<br />

3.3.1. Vergoeding van <strong>be</strong>drijfskapitaal ............................................................................12<br />

3.3.2. Vergoeding van grond...........................................................................................12<br />

3.3.3. Vergoeding van ar<strong>be</strong>id ..........................................................................................13<br />

3.3.4. Toegevoegde winst ...............................................................................................13<br />

3.4. Vergoeding van productiefactoren: reëel vs. fictief......................................................13<br />

3.5. Rendabiliteit ar<strong>be</strong>id en vermogen ................................................................................15<br />

3.5.1. Rendabiliteit eigen vermogen................................................................................15<br />

3.5.2. Rendabiliteit totaal vermogen................................................................................15<br />

3.5.3. Rendabiliteit ar<strong>be</strong>id ...............................................................................................16<br />

4. Risico..................................................................................................................................17<br />

4.1. Tactisch of operationeel risico .....................................................................................17<br />

4.2. Strategisch risico .........................................................................................................18<br />

4.3. Illustratie ......................................................................................................................18<br />

5. Bruikbare indicatoren voor <strong>economische</strong> duurzaamheid ...................................................23<br />

5.1. Mogelijke indicatoren ...................................................................................................23<br />

5.2. Geselecteerde indicatoren...........................................................................................25<br />

5.3. Scoren van indicatorwaarden ......................................................................................27<br />

5.4. Indicatoren in een gebalanceerd monitoringssysteem ................................................30<br />

6. De boekhouding is de basis ...............................................................................................33<br />

6.1. Fiscale of <strong>be</strong>drijfs<strong>economische</strong> boekhouding ..............................................................33<br />

6.2. De landbouw<strong>be</strong>drijfs<strong>economische</strong> boekhouding: een voor<strong>be</strong>eld.................................34<br />

6.2.1. Productiviteit en efficiëntie ....................................................................................37<br />

6.2.2. Rendabiliteit ar<strong>be</strong>id en vermogen .........................................................................38<br />

7. Besluit en aan<strong>be</strong>velingen ...................................................................................................43<br />

8. Referenties.........................................................................................................................45<br />

9. Appendix: Indicatorfiches ...................................................................................................47


1. Inleiding<br />

1. Inleiding<br />

Een <strong>be</strong>drijf is slechts duurzaam als het in staat is te blijven <strong>be</strong>staan 1 . Wil een <strong>be</strong>drijf in de<br />

toekomst nog <strong>be</strong>staan, dan moet het vandaag zowel op economisch, sociaal als ecologisch<br />

vlak ‘gezond’ zijn. Deze drie domeinen zijn gelijkwaardig en dienen alle drie gerespecteerd te<br />

worden. De <strong>economische</strong> prestaties van een <strong>be</strong>drijf zijn dus een noodzakelijke voorwaarde<br />

voor het overleven van het <strong>be</strong>drijf. Deze publicatie geeft een aanzet tot de ontwikkeling van<br />

een <strong>be</strong>oordelingskader van de <strong>economische</strong> en financiële prestaties van (Vlaamse)<br />

landbouw<strong>be</strong>drijven.<br />

Bij <strong>economische</strong> duurzaamheid van de Vlaamse landbouw denkt men spontaan aan<br />

voldoende inkomen. En terecht. Wie jaar op jaar hard werkt zonder dat er (voldoende) brood<br />

op de plank komt, overdenkt <strong>be</strong>st zijn <strong>be</strong>drijfsstrategie of <strong>be</strong>proeft zijn geluk misschien <strong>be</strong>ter<br />

in een andere sector. Echter, het inkomen zegt lang niet alles over de <strong>economische</strong> toestand<br />

van een landbouw<strong>be</strong>drijf. In deze publicatie gaan we op zoek naar indicatoren die de <strong>be</strong>ste<br />

aanwijzing van <strong>economische</strong> duurzaamheid geven.<br />

Om economisch duurzaam te zijn, moet de gecreëerde toegevoegde waarde op het<br />

<strong>be</strong>drijf groot genoeg zijn om er de ingezette productiefactoren (ar<strong>be</strong>id en vermogen)<br />

mee te vergoeden. Maar dit is op termijn niet voldoende. Zelfs indien het <strong>be</strong>drijf voldoende<br />

toegevoegde waarde voortbrengt, dan nog moeten de productiefactoren zo efficiënt<br />

mogelijk ingezet worden. Zoniet zal het <strong>be</strong>drijf in de toekomst niet meer in staat zijn de<br />

productiefactoren billijk te vergoeden. Om een hoge toegevoegde waarde gedurende een<br />

langere periode aan te houden, dient de <strong>be</strong>drijfsleider echter ook het <strong>be</strong>drijfsrisico op een<br />

aanvaardbaar peil te houden.<br />

In hoofdstuk 2 leggen we in detail uit hoe de toegevoegde waarde van een <strong>be</strong>drijf <strong>be</strong>rekend<br />

wordt. Om dit <strong>be</strong>drag tussen verschillende <strong>be</strong>drijven te kunnen vergelijken, drukken we het<br />

vervolgens uit per ar<strong>be</strong>idsuur, per ingezette euro <strong>be</strong>drijfskapitaal en per hectare <strong>be</strong>werkte<br />

grond. Zo krijgen we waarden voor respectievelijk de ar<strong>be</strong>idsproductiviteit, de<br />

kapitaalsproductiviteit en de landproductiviteit. Naast deze 3 partiële productiviteitsratio’s<br />

<strong>be</strong>rekenen we ook de efficiëntie van het <strong>be</strong>drijf. Hoofdstuk 3 analyseert vervolgens waaraan<br />

de gecreëerde toegevoegde waarde wordt <strong>be</strong>steed. De vergoeding voor ar<strong>be</strong>id zowel als<br />

voor vermogen komt aan bod. In hoofdstuk 4 staan we kort stil bij het risico dat ‘het boeren’<br />

met zich meebrengt. Voor elk van deze thema’s ontwikkelden we indicatoren die concreet op<br />

het landbouw<strong>be</strong>drijf opgemeten kunnen worden. De indicatorscores van één <strong>be</strong>drijf worden<br />

gevisualiseerd aan de hand van de <strong>economische</strong> duurzaamheidsster. In hoofdstuk 5 gaan<br />

we dieper in op de scoremethode en de toepassing ervan in de duurzaamheidsster.<br />

Hoofdstuk 6 maakt de gebruikte termen vervolgens concreet aan de hand van een<br />

landbouw<strong>be</strong>drijfs<strong>economische</strong> boekhouding. In bijlage kunnen de <strong>be</strong>rekeningsfiches van de<br />

indicatoren teruggevonden worden.<br />

1 Een duurzaam <strong>be</strong>drijf is een <strong>be</strong>drijf dat voor een lange tijd blijft <strong>be</strong>staan (ofwel in dezelfde vorm ofwel<br />

in een geëvolueerde vorm) op een zodanige wijze dat andere entiteiten (<strong>be</strong>drijven, ecosystemen,…)<br />

ook kunnen blijven <strong>be</strong>staan (Starik en Rands, 1995).<br />

1


1. Inleiding<br />

Deze publicatie <strong>be</strong>perkt zich tot een analyse op <strong>be</strong>drijfsniveau (‘micro’) en tracht dus een<br />

kader aan te reiken voor vergelijking tussen verschillende landbouw<strong>be</strong>drijven.<br />

Duurzaamheidsindicatoren op sectorniveau (‘macro’) worden in deze publicatie niet<br />

<strong>be</strong>handeld.<br />

Meer informatie over de <strong>economische</strong> aspecten van duurzame landbouw kan teruggevonden<br />

worden in het boek ‘Erven van de toekomst’ (Steunpunt Duurzame Landbouw, 2006) en in<br />

Stedula-publicatie 12 (Van Passel et al., 2004). Extra informatie over de duurzaamheidsster<br />

kan ook teruggevonden worden in 'Erven van de toekomst' en in Stedula-publicatie 9 (Mulier<br />

et al., 2004).<br />

2


2. Toegevoegde waarde, productiviteit en efficiëntie<br />

2.1. Toegevoegde waarde<br />

2. Toegevoegde waarde, productiviteit en efficiëntie<br />

Het <strong>be</strong>grip ‘toegevoegde waarde’ is oorspronkelijk ontwikkeld vanuit macro-economisch<br />

oogpunt. De toegevoegde waarde is de basis voor het nationaal product, dat de klassieke<br />

indicator is van de <strong>economische</strong> prestaties van een land. Het totaal van de toegevoegde<br />

waarden, voortgebracht door alle <strong>economische</strong> eenheden van een land, vormt het<br />

‘binnenlands product’. Door de waarde van de productie te verminderen met de kost van de<br />

aangekochte goederen en diensten, worden dub<strong>be</strong>ltellingen, die zouden voortvloeien uit een<br />

eenvoudige optelling van de productiewaarden van de <strong>economische</strong> eenheden, vermeden<br />

(Ooghe en Van Wymeersch, 2003). Voor de <strong>be</strong>rekening van de toegevoegde waarde van<br />

een frietenfabrikant (<strong>economische</strong> eenheid 1) worden bijvoor<strong>be</strong>eld de aardappelen van boer<br />

Jan (<strong>economische</strong> eenheid 2) afgetrokken van de totale waarde die in de fabriek wordt<br />

geproduceerd.<br />

De toegevoegde waarde, voortgebracht door een <strong>economische</strong> eenheid definieert men als:<br />

Toegevoegde waarde =<br />

Totale waarde van de productie – kosten van het intermediaire verbruik<br />

De toegevoegde waarde van een <strong>be</strong>drijf zegt in welke mate het voor haar producten een<br />

hogere prijs ontvangt dan het geld dat het zelf heeft moeten investeren om het product te<br />

maken.<br />

Wanneer we in deze publicatie spreken over toegevoegde waarde, heb<strong>be</strong>n we het steeds<br />

over de bruto toegevoegde waarde 2 . Het adjectief ‘bruto’ slaat op het feit dat de<br />

afschrijvingen en andere niet-kaskosten niet afgetrokken zijn en dus nog in<strong>be</strong>grepen zijn in<br />

de toegevoegde waarde (zie figuur 1).<br />

2 Over het algemeen is de bruto toegevoegde waarde hetzelfde als het bruto saldo (Van den Tempel<br />

en Giesen, 2001), maar de <strong>be</strong>rekeningswijze van de bruto toegevoegde waarde durft geregeld te<br />

verschillen tussen verschillende boekhoudsystemen.<br />

3


2. Toegevoegde waarde, productiviteit en efficiëntie<br />

Kost van intermediair verbruik<br />

4<br />

Handelsgoederen, grond- en hulpstoffen<br />

Voeders<br />

Zaai- en pootgoed<br />

Meststoffen<br />

Gewas<strong>be</strong>schermingsmiddelen<br />

Diensten en diverse goederen<br />

Veearts + geneesmiddelen<br />

Energie<br />

Seizoenslonen + loonwerk<br />

Onderhoudskosten<br />

Lidgeld vakorganisatie<br />

Verzekering<br />

Inschrijving cursussen<br />

Toegevoegde waarde<br />

Verkochte productie<br />

Melkproducten<br />

Vleesproducten<br />

Gewassen<br />

Productie<br />

in voorraad<br />

Inkomsten uit verbrede<br />

landbouwactiviteiten<br />

Groene zorg<br />

Hoevetoerisme<br />

Energieproductie<br />

Geproduceerde vaste<br />

activa<br />

Figuur 1. Componenten van de productiewaarde en het intermediaire verbruik<br />

Toch is de term ‘toegevoegde waarde’ niet éénduidig gedefinieerd. We <strong>be</strong>schrijven hieronder<br />

de samenstellende delen en op welke manier ze gewaardeerd worden. Gezien de<br />

toegevoegde waarde gerealiseerd wordt op de markt, werden overheidssubsidies<br />

Waarde van de productie


2. Toegevoegde waarde, productiviteit en efficiëntie<br />

systematisch verwijderd uit de samenstellende delen. Ook de <strong>be</strong>lasting op toegevoegde<br />

waarde (BTW) werd niet meegerekend op aankoop noch op verkoop van producten.<br />

2.1.1. De waarde van de productie<br />

De waarde van de productie <strong>be</strong>vat in de eerste plaats de inkomsten uit verkochte goederen<br />

of diensten, gewaardeerd tegen verkoopprijs. Ook de eigen consumptie van het<br />

landbouwgezin valt hieronder.<br />

Indien de productie in voorraad binnen een normale termijn kan verkocht worden, mag de<br />

waarde ervan al opgenomen worden in de totale productiewaarde. Deze voorraden worden<br />

gewaardeerd tegen aanschaffingswaarde of tegen een lagere marktwaarde. Deze post kan<br />

negatief zijn indien de verkopen groter zijn dan de productie en men dus verkocht heeft uit<br />

eerdere voorraad.<br />

Opbrengsten uit verbrede landbouwactiviteiten, zoals hoevetoerisme, groene zorg of<br />

energieproductie, horen uiteraard ook bij de totale productiewaarde van het landbouw<strong>be</strong>drijf.<br />

Ten slotte kan de onderneming zelf vaste activa produceren. Wanneer een landbouwer op<br />

zijn erf zelf een nieuwe stal bouwt, geldt die ook als output van de onderneming. We<br />

waarderen deze output tegen vervaardigingsprijs.<br />

2.1.2. De kost van het intermediaire verbruik<br />

De kost van het intermediaire verbruik is de waarde van alle goederen en diensten die als<br />

input voor de <strong>be</strong>schouwde productie werden gebruikt. Deze uitgaven komen overeen met de<br />

varia<strong>be</strong>le of operationele kosten. De grens tussen varia<strong>be</strong>le en vaste kosten is echter niet<br />

eenduidig. Uitgaven voor zaai- en pootgoed en veevoeders, meststoffen,<br />

gewas<strong>be</strong>schermingsmiddelen, loonwerk en seizoenslonen zijn duidelijk varia<strong>be</strong>l. Meer twijfel<br />

<strong>be</strong>staat er over onderhouds- en energiekosten van machines en gebouwen en algemene<br />

onkosten (diergeneeskundige zorgen, verzekeringen, water, …). In deze publicatie worden<br />

onderhouds- en energiekosten en algemene onkosten steeds als varia<strong>be</strong>l <strong>be</strong>schouwd.<br />

Simpel gesteld kan een ondernemer zijn toegevoegde waarde verhogen door het verlagen<br />

van de kosten van intermediaire inputs en/of door het verhogen van de waarde van de<br />

productie.<br />

5


2. Toegevoegde waarde, productiviteit en efficiëntie<br />

2.2. Productiviteit<br />

Aan de hand van de bruto toegevoegde waarde alleen kan men geen oordeel vellen over het<br />

economisch potentieel van een landbouw<strong>be</strong>drijf. Een groot <strong>be</strong>drijf dat veel productiefactoren<br />

inzet, zal naar alle waarschijnlijkheid meer toegevoegde waarde voortbrengen dan een klein<br />

<strong>be</strong>drijf. Om de prestaties van <strong>be</strong>drijven met elkaar te kunnen vergelijken, nemen we de<br />

productiviteit als maatstaf: de verhouding van de toegevoegde waarde tot de hoeveelheid<br />

ingezette productiefactoren. Een hogere productiviteit duidt dan op <strong>be</strong>tere <strong>be</strong>drijfsprestaties.<br />

Productiviteit is eenvoudig in gebruik in het geval van één productiefactor, nl wanneer de<br />

toegevoegde waarde wordt gedeeld door de gebruikte hoeveelheid van één productiefactor,<br />

bv. het aantal hectares land. In realiteit is de gerealiseerde toegevoegde waarde niet enkel<br />

het resultaat van de inzet van land, maar ook van kapitaal en ar<strong>be</strong>id. Willen we naast deze<br />

partiële productiviteitsratio’s de totale factorproductiviteit <strong>be</strong>rekenen, dan moet de inzet van<br />

ar<strong>be</strong>id, land en kapitaal opgeteld worden. Een voor<strong>be</strong>eld van een <strong>be</strong>rekening van de totale<br />

factorproductiviteit van Belgische akkerbouw<strong>be</strong>drijven kan teruggevonden worden in Coelli et<br />

al. (2006). In deze publicatie houden we het echter bij partiële productiviteitsratio’s. Enerzijds<br />

zijn deze eenvoudiger te interpreteren omdat we doen alsof de toegevoegde waarde<br />

gerealiseerd is door de inzet van 1 productiefactor. Anderzijds leveren de verschillende<br />

productiviteitsratio’s meer informatie dan wanneer we enkel de totale factorproductiviteit<br />

zouden <strong>be</strong>kijken 3 .<br />

6<br />

2.2.1. Ar<strong>be</strong>idsproductiviteit<br />

De ar<strong>be</strong>idsproductiviteit wordt <strong>be</strong>rekend door de toegevoegde waarde te delen door het<br />

aantal volwaardige ar<strong>be</strong>idskrachten (VAK) dat werkzaam is op het landbouw<strong>be</strong>drijf. Eén<br />

volwaardige ar<strong>be</strong>idskracht is een volwassen persoon van 20 tot 65 jaar die volledig<br />

ar<strong>be</strong>idsgeschikt is en die 2400 uur per jaar op het <strong>be</strong>drijf werkzaam is. Seizoensar<strong>be</strong>id wordt<br />

niet meegerekend in het aantal VAK.<br />

2.2.2. Landproductiviteit<br />

De toegevoegde waarde per eenheid van <strong>be</strong>drijfsoppervlakte geeft een maat voor de<br />

landproductiviteit. De totale <strong>be</strong>drijfsoppervlakte drukt men uit in hectare. Dit is de totale<br />

kadastrale oppervlakte van het <strong>be</strong>drijf, verminderd met de oppervlakte van gebouwen,<br />

wegen, grachten. Merk op dat zowel gepachte grond als grond in eigendom wordt<br />

meegerekend.<br />

3 Zo kan de totale factorproductiviteit in een <strong>be</strong>paalde periode stijgen omwille van een stijging van de<br />

kapitaals- en/of landproductiviteit terwijl de ar<strong>be</strong>idsproductiviteit in feite gedaald was. Deze informatie<br />

zouden we missen indien we enkel de totale factorproductiviteit zouden <strong>be</strong>rekenen. Wel houdt de<br />

totale factorproductiviteit rekening met de onderlinge verhoudingen van de productiefactoren in het<br />

productieproces. Zo levert ar<strong>be</strong>id bijvoor<strong>be</strong>eld een <strong>be</strong>langrijkere bijdrage in het produceren van output<br />

dan land. Deze onderlinge verhoudingen komen niet aan bod bij het <strong>be</strong>kijken van de partiële<br />

productiviteiten. We houden er wel rekening mee bij de <strong>be</strong>paling van de <strong>be</strong>drijfsefficiëntie (zie 2.3).


2.2.3. Kapitaalsproductiviteit<br />

2. Toegevoegde waarde, productiviteit en efficiëntie<br />

De kapitaalsproductiviteit wordt <strong>be</strong>rekend door de toegevoegde waarde te delen door het<br />

totale <strong>be</strong>drijfskapitaal. Het <strong>be</strong>drijfskapitaal is de som van het gebouwenkapitaal, het dood<br />

kapitaal, het levend kapitaal, het monetair kapitaal 4 en het quotakapitaal van het <strong>be</strong>drijf (zie<br />

figuur 2). Indien we ook het grondkapitaal zouden meetellen, krijgen we overlap met de<br />

indicator landproductiviteit.<br />

Bedrijfskapitaal<br />

Totaal vermogen<br />

Grondkapitaal<br />

Gronden in eigendom<br />

Grondver<strong>be</strong>teringen<br />

Blijvende teelten<br />

Gebouwenkapitaal<br />

Gebouwen in eigendom<br />

Investeringen in gehuurde gebouwen<br />

Dood kapitaal<br />

Tractoren<br />

Machines<br />

Overige werktuigen<br />

Levend (of biologisch) kapitaal<br />

Dieren in eigendom<br />

Monetair kapitaal<br />

Quota<br />

Figuur 2. Het totale vermogen<br />

2.3. Efficiëntie<br />

Wil een <strong>be</strong>drijfsleider dat de toegevoegde waarde van zijn <strong>be</strong>drijf ook in de toekomst zal<br />

volstaan om de ingezette productiefactoren te vergoeden, dan moet hij steeds streven naar<br />

een efficiënt gebruik van deze productiefactoren. De efficiëntie van een <strong>be</strong>drijf definiëren we<br />

als de verhouding van zijn actuele productiviteit tot de maximaal haalbare productiviteit. De<br />

actuele productiviteit meten we door de gecreëerde toegevoegde waarde te delen door de<br />

som van de ingezette productiefactoren 5 . De maximaal haalbare productiviteit kan geschat<br />

worden, bijvoor<strong>be</strong>eld aan de hand van de hoogste productiviteit die in praktijk voorkomt of<br />

4 Het monetair kapitaal <strong>be</strong>staat uit de liquide middelen (bv. geld op de bankrekening), vorderingen en<br />

effecten van het <strong>be</strong>drijf. De aandelen en liquide middelen van het landbouwgezin worden hierin niet<br />

verrekend.<br />

5 Het gaat hier dus in feite om de totale factorproductiviteit<br />

7


2. Toegevoegde waarde, productiviteit en efficiëntie<br />

aan de hand van de theoretisch haalbare productiviteit. Een interessante wijze om de<br />

maximale productiviteit te <strong>be</strong>palen, is het construeren van een productiemogelijkhedencurve<br />

aan de hand van schattingen op basis van gegevens van een groot aantal<br />

landbouw<strong>be</strong>drijven. Die curve geeft voor elk niveau van ingezette productiefactoren de<br />

maximale output. Bedrijven die zich onder deze curve <strong>be</strong>vinden, <strong>be</strong>schouwen we als<br />

inefficiënt. Figuur 3 illustreert de efficiëntie van <strong>be</strong>drijf A in het vereenvoudigde geval van één<br />

input (namelijk ar<strong>be</strong>id). De actuele productiviteit van <strong>be</strong>drijf A is gelijk aan 75 000 Euro per<br />

ar<strong>be</strong>idskracht, terwijl de maximaal haalbare toegevoegde waarde met 1 ar<strong>be</strong>idskracht<br />

(aangeduid door de blauwe productiemogelijkhedencurve in figuur 3) gelijk is aan 100 000<br />

Euro. Delen we de actuele productiviteit door de maximale productiviteit, dan krijgen we de<br />

efficiëntie van <strong>be</strong>drijf A, namelijk 75%.<br />

8<br />

Efficiëntie<br />

toegevoegde<br />

waarde<br />

actuele productiviteit<br />

=<br />

maximale productiviteit<br />

€ 100 000<br />

€ 75 000 Bedrijf A<br />

0<br />

€ 75 000 Euro/ ar<strong>be</strong>idskracht<br />

= = 75%<br />

€ 100 000 Euro/ ar<strong>be</strong>idskracht<br />

1 ar<strong>be</strong>idskracht<br />

PMC<br />

ar<strong>be</strong>id<br />

Figuur 3. Productiemogelijkhedencurve en <strong>be</strong>rekening van de efficiëntie van <strong>be</strong>drijf A<br />

Meer informatie over efficiëntie kan teruggevonden worden in Steunpunt Duurzame<br />

Landbouw (2006) en in Van Passel et al. (2005).


3. Verdeling van de toegevoegde waarde<br />

3. Verdeling van de toegevoegde waarde<br />

Bij het <strong>be</strong>rekenen van de toegevoegde waarde en de productiviteit van een landbouw<strong>be</strong>drijf<br />

wordt geen rekening gehouden met de herkomst van het kapitaal of de ar<strong>be</strong>id. Of een<br />

ondernemer nu zelf de grond in eigendom heeft of niet, wordt buiten <strong>be</strong>schouwing gelaten bij<br />

de <strong>be</strong>rekening van de toegevoegde waarde. Ook of hij alles zelf doet op zijn <strong>be</strong>drijf, dan wel<br />

werkkrachten in loondienst heeft, verandert niets aan zijn toegevoegde waarde, productiviteit<br />

of efficiëntie. Toch is de herkomst van de grond, het kapitaal en de ar<strong>be</strong>id in het licht van de<br />

<strong>economische</strong> duurzaamheid niet on<strong>be</strong>langrijk. De verplichting om pacht, lonen en rente op<br />

leningen te <strong>be</strong>talen, heeft immers een invloed op het inkomen van het landbouwgezin. Ook<br />

de ontvangen overheidssteun speelt vanaf hier een rol.<br />

In dit hoofdstuk geven we een overzicht van de verdeling van de toegevoegde waarde. Uit<br />

figuur 4 blijkt duidelijk dat de gecreëerde toegevoegde waarde, verminderd met de<br />

afschrijvingen en vermeerderd met de ontvangen overheidssteun, zowel de vergoedingen<br />

voor grond, <strong>be</strong>drijfskapitaal als ar<strong>be</strong>id dekt.<br />

9


3. Verdeling van de toegevoegde waarde<br />

Waarde van<br />

de productie<br />

10<br />

Productierekening Verdelingsoperatie<br />

Kost van<br />

intermediair<br />

verbruik<br />

Toegev.<br />

waarde<br />

Vergoeding<br />

investeringsgoederen<br />

(afschrijvingen)<br />

Vergoeding overheid<br />

(<strong>be</strong>lastingen min<br />

overheidssteun)<br />

Vergoeding<br />

<strong>be</strong>drijfskapitaal<br />

Vergoeding<br />

grondkapitaal<br />

Vergoeding ar<strong>be</strong>id<br />

Toegevoegde winst of<br />

verlies*<br />

Figuur 4. Verdeling van de toegevoegde waarde<br />

Aangerekende vergoeding <strong>be</strong>drijfskapitaal<br />

gefinancierd met eigen vermogen<br />

Betaalde rente<br />

Betaalde pacht<br />

Aangerekende vergoeding grond in eigendom<br />

Betaalde lonen<br />

Aangerekend loon <strong>be</strong>drijfsleider<br />

Aangerekend loon<br />

gezinsleden<br />

Toegevoegde winst of verlies*<br />

*Toegevoegde winst/verlies kan ook aangeduid worden met het netto<strong>be</strong>drijfsresultaat. We verkiezen<br />

de term toegevoegde winst/verlies omdat het netto<strong>be</strong>drijfsresultaat in theorie het resultaat is van<br />

zuiver <strong>economische</strong> opbrengsten en kosten en geen financiële opbrengsten (zoals rentesubsidies)<br />

omvat (Ooghe & Van Wymeersch, 2003).<br />

3.1. Vergoeding van investeringsgoederen (afschrijvingen)<br />

Van de toegevoegde waarde wordt een deel gebruikt om <strong>be</strong>staande kapitaalgoederen te<br />

vervangen. Dit zijn de zogenaamde afschrijvingen. De afschrijvingen geven aan met hoeveel<br />

de <strong>be</strong>staande kapitaalgoederen van de onderneming in de loop van het jaar door technische<br />

slijtage of <strong>economische</strong> veroudering in waarde verminderd zijn. In plaats van bij de aankoop<br />

van het goed de volledige aankoopprijs als kost in te brengen, spreidt men de kosten over de<br />

levensduur van het goed.


3.2. Vergoeding van de overheid<br />

3. Verdeling van de toegevoegde waarde<br />

Met de gecreëerde toegevoegde waarde dienen ook de indirecte <strong>be</strong>lastingen die <strong>be</strong>trekking<br />

heb<strong>be</strong>n op productie of het gebruik van <strong>be</strong>paalde productiefactoren (registratierechten,<br />

accijnzen, successierechten en milieutaksen) <strong>be</strong>taald te worden.<br />

Belasting op toegevoegde waarde<br />

Ook de <strong>be</strong>lasting op toegevoegde waarde (BTW) ressorteert onder de categorie indirecte<br />

<strong>be</strong>lastingen. De BTW is echter een verbruiks<strong>be</strong>lasting; enkel de eindverbruiker in de<br />

<strong>economische</strong> ketting moet deze <strong>be</strong>lasting <strong>be</strong>talen. Bij de aankoop van goederen <strong>be</strong>taalt<br />

iedereen BTW. De tussenpersoon in het economisch verkeer die goederen doorverkoopt,<br />

ontvangt op zijn <strong>be</strong>urt BTW van de koper. Het verschil tussen BTW-ontvangsten en BTWuitgaven,<br />

wordt door de tussenpersoon gestort aan, of teruggekregen van, de Staat.<br />

Voor de landbouw <strong>be</strong>staat er een bijzondere regeling. Men gaat ervan uit dat de ontvangen<br />

BTW bij verkoop gelijk is aan de BTW die men zelf heeft <strong>be</strong>taald op aankopen van goederen<br />

en ter gelegenheid van andere <strong>be</strong>drijfsuitgaven. Hierdoor moet de landbouwer geen (fiscale)<br />

boekhouding voeren, geen aangiften indienen en geen BTW afdragen aan de schatkist.<br />

Administratief gezien is deze forfaitaire landbouwregeling dus heel wat gunstiger dan de<br />

gewone regeling.<br />

(Bron: Gotzen (ed.), 2003)<br />

Een landbouw<strong>be</strong>drijf ontvangt echter ook subsidies, premies en vergoedingen van de<br />

overheid, al dan niet gekoppeld aan de productie. Wanneer we het netto-resultaat van<br />

overheidssteun en indirecte <strong>be</strong>lastingen <strong>be</strong>kijken, krijgt een ondernemer meestal meer steun<br />

dan hij <strong>be</strong>lastingen <strong>be</strong>taalt. Deze netto-overheidssteun komt dus bovenop de toegevoegde<br />

waarde en kan verdeeld worden over de productiefactoren.<br />

Overheidssteun voor Vlaamse landbouw<strong>be</strong>drijven<br />

Er <strong>be</strong>staan tal van overheidsmaatregelen om de Vlaamse landbouw te steunen. Men kan ze<br />

grofweg indelen in drie categorieën: subsidies, premies en vergoedingen. Het verlenen van<br />

overheidssteun noemt men algemeen subsidiëren.<br />

Men spreekt van subsidies indien de overheid tussenkomt in de kostprijs van een project,<br />

activiteit, ... Een voor<strong>be</strong>eld hiervan is de rentesubsidie uit het Vlaams<br />

Landbouwinvesteringsfonds (VLIF). Deze subsidie wordt onder <strong>be</strong>paalde voorwaarden<br />

verleend aan landbouwers die investeren. Ook voor het inwinnen van <strong>be</strong>drijfseconomisch of<br />

milieukundig advies kan de Vlaamse landbouwer een tussenkomst aanvragen. De overheid<br />

geeft dus te kennen dat ze <strong>be</strong>paalde activiteiten wil stimuleren.<br />

Daarnaast kan een gedeelte van de landbouwers ook <strong>be</strong>roep doen op een aantal premies.<br />

Deze worden <strong>be</strong>schouwd als complementaire steun aan het inkomen van de landbouwer,<br />

maar dienen ook als stimulatie van maatschappelijk wenselijke landbouwpraktijken. Zo<br />

kunnen boeren die hun onkruid mechanisch <strong>be</strong>strijden of die groen<strong>be</strong>dekkers inzaaien<br />

rekenen op een premie die schommelt tussen de 50 en 150 Euro / ha / jaar.<br />

Ten slotte kan een Vlaamse landbouwer ook vergoedingen ontvangen die dienen als<br />

compensatie voor verliezen ten gevolge van crisissen, rampen, ... Een voor<strong>be</strong>eld hiervan zijn<br />

de dioxinevergoedingen.<br />

11


3. Verdeling van de toegevoegde waarde<br />

3.3. Vergoeding van productiefactoren: <strong>be</strong>drijfskapitaal, grond en ar<strong>be</strong>id.<br />

12<br />

3.3.1. Vergoeding van <strong>be</strong>drijfskapitaal<br />

Het geheel aan <strong>be</strong>zittingen 6 van de landbouwonderneming is gefinancierd met eigen<br />

middelen of met leningen. Figuur 5 toont het evenwicht tussen <strong>be</strong>zittingen en verplichtingen.<br />

Bedrijfskapitaal<br />

Bezittingen<br />

Grondkapitaal<br />

Gronden in eigendom<br />

Grondver<strong>be</strong>teringen<br />

Blijvende teelten<br />

Gebouwenkapitaal<br />

Gebouwen in eigendom<br />

Investeringen in gehuurde gebouwen<br />

Dood kapitaal<br />

Tractoren<br />

Machines<br />

Overige werktuigen<br />

Levend (of biologisch) kapitaal<br />

Dieren in eigendom<br />

Monetair kapitaal<br />

Quota<br />

Figuur 5. Overzicht van <strong>be</strong>zittingen en verplichtingen<br />

Eigen vermogen<br />

Verplichtingen<br />

Vreemd vermogen<br />

Leningen op lange termijn<br />

Leningen op korte termijn<br />

Op leningen <strong>be</strong>taalt de <strong>be</strong>drijfsleider een met de bank afgesproken rentevoet. Maar ook de<br />

inzet van het eigen vermogen dient vergoed te worden. Is dit niet het geval, dan kan de<br />

<strong>be</strong>drijfsleider zijn geld <strong>be</strong>ter elders <strong>be</strong>leggen. De methode die we hanteren voor de<br />

vergoeding van de inzet van eigen vermogen wordt toegelicht aan de hand van het<br />

voor<strong>be</strong>eld in hoofdstuk 6.<br />

3.3.2. Vergoeding van grond<br />

De grond die het landbouw<strong>be</strong>drijf in gebruik heeft, is niet steeds in eigendom van het <strong>be</strong>drijf.<br />

Dikwijls wordt een percentage van de grond gepacht. Voor gepachte grond wordt er een bij<br />

wet (de pachtwet) vastgelegde vergoeding <strong>be</strong>taald. Voor grond in eigendom passen we een<br />

6 De <strong>be</strong>zittingen verschijnen in de boekhouding als activa; de verplichtingen als passiva.


3. Verdeling van de toegevoegde waarde<br />

fictieve vergoeding toe. Dit grondkapitaal zou immers ook voor andere lucratieve doeleinden<br />

gebruikt kunnen worden. Ook deze vergoeding wordt nader toegelicht in hoofdstuk 6.<br />

3.3.3. Vergoeding van ar<strong>be</strong>id<br />

Elk uur dat er op het <strong>be</strong>drijf gewerkt is, willen we graag vergoed zien. Dit lijkt evident voor de<br />

werkkrachten in loondienst, maar ook de ar<strong>be</strong>id en het ondernemerschap van de<br />

<strong>be</strong>drijfsleider en de meewerkende gezinsleden verdienen een vergoeding. Gezien er op het<br />

landbouw<strong>be</strong>drijf veelal geen vastgestelde lonen worden uit<strong>be</strong>taald aan de <strong>be</strong>drijfsleider en<br />

zijn gezinsleden, schatten we de aangerekende vergoeding aan de hand van een fictief<br />

uurloon. Dit uurloon is gebaseerd op het minimumloon, vastgesteld door het Nationaal<br />

Paritair Comité voor de Landbouw en wordt verhoogd met de sociale lasten.<br />

3.3.4. Toegevoegde winst<br />

Indien de toegevoegde waarde, vermeerderd met de ontvangen overheidssteun, niet volledig<br />

opgesoupeerd is na aftrek van de afschrijvingen, de <strong>be</strong>lastingen en de (reële en<br />

aangerekende) kapitaals-, grond- en ar<strong>be</strong>idsvergoedingen, is er winst gemaakt. In het geval<br />

de toegevoegde waarde echter niet volstaat om alle productiefactoren te vergoeden, maakt<br />

het <strong>be</strong>drijf verlies. De <strong>be</strong>drijfsleider van een landbouw<strong>be</strong>drijf kan als enige ‘aandeelhouder‘<br />

<strong>be</strong>schikken over de winst. Hij kan hem ook toevoegen aan zijn eigen vermogen,<br />

geïnvesteerd in het <strong>be</strong>drijf. Maakt het <strong>be</strong>drijf daarentegen verlies, dan gaat dit ten koste van<br />

de vergoedingen aan de <strong>be</strong>drijfsleider.<br />

3.4. Vergoeding van productiefactoren: reëel vs. fictief<br />

De bovenstaande onderverdeling van de toegevoegde waarde is gebaseerd op het type van<br />

productiefactor. Dit levert echter moeilijkheden op omdat nogal wat factoren niet effectief<br />

vergoed worden. Gaan we bij de verdeling van de toegevoegde waarde uit van de ontvanger<br />

van de vergoeding, dan krijgen we een eenvoudiger onderverdeling die bovendien meer<br />

strookt met de realiteit. Figuur 6 maakt een onderscheid tussen de werkelijk <strong>be</strong>taalde en de<br />

aangerekende lonen en vergoedingen. De aangerekende lonen en de vergoeding voor het<br />

eigen vermogen vormen samen met de toegevoegde winst of verlies, het <strong>be</strong>drijfsinkomen.<br />

Merk op dat de vergoeding voor het ingezette eigen vermogen hier niet als kost wordt<br />

<strong>be</strong>schouwd (zoals in de meeste boekhoudsystemen), maar als deel van het inkomen. Een<br />

groot eigen vermogen (bv. veel eigen grond) zorgt immers voor extra <strong>economische</strong> welstand<br />

van het landbouwgezin; het geeft meer veiligheid, vrijheid van handelen en <strong>economische</strong> en<br />

politieke macht (Hill, 2000). De toegevoegde winst kan <strong>be</strong>schouwd worden als een premie<br />

voor ondernemerschap.<br />

13


3. Verdeling van de toegevoegde waarde<br />

Waarde van<br />

de productie<br />

14<br />

Productierekening Verdelingsoperatie<br />

Kost van<br />

intermediair<br />

verbruik<br />

Toegev.<br />

waarde<br />

Vergoeding<br />

investeringsgoederen<br />

(afschrijvingen)<br />

Vergoeding overheid<br />

(<strong>be</strong>lastingen min<br />

overheidssteun)<br />

Betaalde rente<br />

Betaalde pacht<br />

Betaalde lonen<br />

Bedrijfsinkomen<br />

Figuur 6. Verdeling van toegevoegde waarde volgens <strong>be</strong>stemming<br />

Aangerekend loon<br />

<strong>be</strong>drijfsleider<br />

Aangerekend loon<br />

gezinsleden<br />

Aangerekende<br />

vergoeding eigen<br />

vermogen<br />

Toegevoegde winst<br />

of verlies<br />

Gezien het aangerekende loon van de <strong>be</strong>drijfsleider en de meewerkende gezinsleden, de<br />

vergoeding voor de inzet van eigen vermogen en de toegevoegde winst of verlies samen<br />

naar het landbouwgezin gaan, is het vanuit het standpunt van het gezin <strong>be</strong>langrijker te weten<br />

hoeveel het totaal van de vergoedingen <strong>be</strong>draagt, dan wel hoe groot elke vergoeding op zich<br />

is.


3.5. Rendabiliteit ar<strong>be</strong>id en vermogen<br />

3. Verdeling van de toegevoegde waarde<br />

Het deel van de toegevoegde waarde dat het landbouwgezin voor zich houdt, is <strong>be</strong>st zo<br />

groot mogelijk. Maar al vloeit het grootste deel van de toegevoegde waarde terug naar de<br />

eigenaar(s) van het <strong>be</strong>drijf, dan nog is dit deel niet altijd groot genoeg. Duurzaamheid<br />

veronderstelt namelijk dat er voldoende toegevoegde waarde gecreëerd wordt om alle<br />

ingezette ar<strong>be</strong>id, kapitaal en grond op een gepaste wijze te vergoeden opdat het in de<br />

toekomst nog steeds aangewend zou kunnen worden. Het aangerekende loon van de boer<br />

en zijn gezin moet bijvoor<strong>be</strong>eld de vergelijking met andere sectoren kunnen doorstaan. Deze<br />

vergelijking met de markt is alles<strong>be</strong>halve eenvoudig en dient grondiger uitgewerkt te worden.<br />

Wij geven een eerste aanzet door de vergoeding voor vermogen en ar<strong>be</strong>id in<br />

rendabiliteitstermen uit te drukken.<br />

3.5.1. Rendabiliteit eigen vermogen<br />

De inzet van het eigen vermogen op het landbouw<strong>be</strong>drijf zou minstens evenveel moeten<br />

opbrengen als de geldende marktrente. Is de marktrente hoger, dan is het verstandiger het<br />

vermogen op de bank te <strong>be</strong>leggen. Om de eigen opbrengst te kunnen vergelijken met de<br />

marktrente, <strong>be</strong>rekenen we de rendabiliteit van het eigen vermogen. Dit is het <strong>be</strong>drag dat het<br />

eigen vermogen netto heeft opgebracht door het te investeren in het landbouw<strong>be</strong>drijf.<br />

Rendabiliteit eigen vermogen 7 (REV) = (Bedrijfsinkomen – fictieve vergoeding niet<strong>be</strong>taalde<br />

ar<strong>be</strong>idskrachten) / eigen vermogen<br />

Om de opbrengst van het eigen vermogen te kennen, moeten we, ondanks onze voorkeur<br />

om enkel met werkelijk <strong>be</strong>taalde lonen te werken, toch een fictieve vergoeding aftrekken voor<br />

de niet-<strong>be</strong>taalde ar<strong>be</strong>id. Voor de vergelijking tussen landbouw<strong>be</strong>drijven van een <strong>be</strong>paalde<br />

subsector maakt de grootte van die vergoeding weinig uit, als ze maar overal gelijk is. Indien<br />

we hier het forfaitaire uurloon, vastgesteld door het Paritair Comité van de Landbouw<br />

gebruiken, kunnen landbouw<strong>be</strong>drijven onderling de rendabiliteit van hun eigen vermogen<br />

vergelijken. Wil de landbouwer de rendabiliteit van zijn vermogen vergelijken met de<br />

marktrente, dan baseert hij de <strong>be</strong>rekening <strong>be</strong>st op een fictief uurloon dat hij zelf billijk acht<br />

voor zijn prestaties.<br />

3.5.2. Rendabiliteit totaal vermogen<br />

Op dezelfde wijze kunnen we de rendabiliteit van het totale vermogen <strong>be</strong>rekenen. Het is de<br />

netto-opbrengst van het totale vermogen dat in het <strong>be</strong>drijf werd geïnvesteerd. Bij de<br />

7 De rendabiliteit van het eigen vermogen is dus ook gelijk aan de toegevoegde winst/verlies + de<br />

aangerekende vergoeding eigen vermogen gedeeld door het eigen vermogen<br />

15


3. Verdeling van de toegevoegde waarde<br />

<strong>be</strong>rekening van het <strong>be</strong>drijfsinkomen werd de <strong>be</strong>taalde rente als vaste kost afgetrokken. We<br />

zoeken nu echter de rendabiliteit van het totale vermogen en voegen daarom deze <strong>be</strong>taalde<br />

rente weer bij het <strong>be</strong>drijfsinkomen.<br />

Rendabiliteit totaal vermogen (RTV) = (Bedrijfsinkomen – fictieve vergoeding niet-<strong>be</strong>taalde<br />

ar<strong>be</strong>idskrachten + <strong>be</strong>taalde rente) / totaal vermogen<br />

Indien de rendabiliteit van het totaal vermogen groter is dan de rentevoet op leningen, doet<br />

men er goed aan meer geld uit te lenen. Het geleende geld brengt immers meer op dan het<br />

kost. Dit financieel hefboomeffect speelt echter in de omgekeerde richting indien de<br />

rendabiliteit van het totaal vermogen kleiner is dan de <strong>be</strong>taalde rente. Een hogere<br />

schuldgraad is dus niet per definitie <strong>be</strong>ter. In het volgende hoofdstuk wordt duidelijk dat een<br />

hogere schuldgraad het financiële risico vergroot.<br />

16<br />

3.5.3. Rendabiliteit ar<strong>be</strong>id<br />

Tot slot dienen we ook de vergoeding voor ar<strong>be</strong>id te <strong>be</strong>rekenen: we duiden dit aan met de<br />

rendabiliteit ar<strong>be</strong>id.<br />

Rendabiliteit ar<strong>be</strong>id (RA) = (Bedrijfsinkomen – vergoeding eigen vermogen) / VAK 8<br />

Hoewel we liever werken met enkel werkelijk <strong>be</strong>taalde lonen en vergoedingen, heb<strong>be</strong>n we<br />

ook hier een schatting voor de vergoeding van het eigen vermogen nodig. Hoe deze fictieve<br />

vergoeding wordt aangerekend illustreren we met een voor<strong>be</strong>eld in hoofdstuk 6.<br />

8 VAK = Volwaardige Ar<strong>be</strong>idskracht. Het aantal volwaardige ar<strong>be</strong>idskrachten van het landbouw<strong>be</strong>drijf<br />

wordt <strong>be</strong>rekend aan de hand van het aantal gewerkte uren op het <strong>be</strong>drijf. 1 VAK komt overeen met<br />

2400 gewerkte uren op jaarbasis.


4. Risico<br />

4. Risico<br />

Een productief <strong>be</strong>drijf dat voor een <strong>be</strong>hoorlijk inkomen voor het landbouwgezin zorgt, lijkt de<br />

grote wens van elke <strong>be</strong>drijfsleider. Maar wat als het plotseling iets minder gaat? Een flinke<br />

tegenslag morgen kan de euforie van vandaag volledig ongedaan maken. Daarom houden<br />

we ook rekening met risicofactoren bij het <strong>be</strong>oordelen van de <strong>economische</strong> duurzaamheid<br />

van een landbouw<strong>be</strong>drijf. We <strong>be</strong>spreken het risico - of de waarschijnlijkheid dat iets zich<br />

voordoet - van ge<strong>be</strong>urtenissen die een impact heb<strong>be</strong>n op het <strong>be</strong>reiken van de<br />

<strong>be</strong>drijfsdoelstelling. Deze impact kan zowel negatief (bijvoor<strong>be</strong>eld het risico op prijsdalingen)<br />

als positief zijn (bijvoor<strong>be</strong>eld een extra premie voor het ver<strong>be</strong>teren van het landschap of een<br />

rentedaling). Ondernemen houdt sowieso een graad van risico in, maar duurzaam<br />

ondernemerschap impliceert een zeer <strong>be</strong>wuste houding ten opzichte van risico. Hieronder<br />

worden de verschillende types van risico uiteengezet.<br />

4.1. Tactisch of operationeel risico<br />

Tactisch of operationeel risico vloeit voort uit de dagdagelijkse uitbating. Schommelingen van<br />

verkregen prijzen, kosten, productie en productiviteit <strong>be</strong>tekenen een financieel risico voor het<br />

landbouw<strong>be</strong>drijf. Niet alleen <strong>be</strong>staat er daardoor een grote onzekerheid over het inkomen<br />

van de boer, maar kan hij ook de bank geen garantie geven dat hij zijn schulden zal<br />

aflossen. We weten dat geld uitlenen een positief hefboomeffect heeft op het<br />

<strong>be</strong>drijfsresultaat in het geval dat de rendabiliteit van het ingezette kapitaal groter is dan de<br />

rente die aan de bank verschuldigd is: des te meer er in die situatie uitgeleend wordt, des te<br />

hoger het <strong>be</strong>drijfsresultaat. Dit hefboomeffect werkt echter ook in de omgekeerde richting. In<br />

slechte tijden zullen schulden het <strong>be</strong>drijfsresultaat nog verder verlagen. Een gepast<br />

evenwicht vinden tussen schulden en eigen vermogen is dus de kunst. Wanneer we de<br />

solvabiliteit van het <strong>be</strong>drijf, namelijk de verhouding van het eigen vermogen tot het totale<br />

vermogen, combineren met de <strong>be</strong>sproken rendabiliteitsindicatoren, krijgen we een <strong>be</strong>eld van<br />

de financiële evenwichtigheid van het <strong>be</strong>drijf. Uit de solvabiliteit van het <strong>be</strong>drijf alleen kan<br />

weinig afgeleid worden gezien het optimale niveau afhangt van de rendabiliteit van het<br />

vermogen. Doordat de Vlaamse landbouwsector de afgelopen decennia veel<br />

kapitaalsintensiever werd, is dit item relevanter dan ooit. Tussen 1975 en 2000<br />

vervijfvoudigde het vreemd vermogen op de Vlaamse landbouw<strong>be</strong>drijven (Van Passel et al.,<br />

2004).<br />

Naast de solvabiliteit is ook de liquiditeit erg <strong>be</strong>langrijk om een idee te krijgen van het<br />

financiële risico van een onderneming. Onder de liquiditeit van een onderneming verstaat<br />

men de mate waarin het contant (liquid) geld dat de onderneming binnenkrijgt door<br />

verkopen, vergoedingen en inningen, volstaat om de <strong>be</strong>drijfsuitgaven te dragen. Een<br />

onderneming wordt failliet verklaard, niet omdat ze niet renda<strong>be</strong>l is, maar omdat ze<br />

onvoldoende liquide middelen heeft om haar financiële verplichtingen na te komen. Bij een<br />

familiaal landbouw<strong>be</strong>drijf heeft men echter dikwijls een vermenging van de liquide middelen<br />

17


4. Risico<br />

van het <strong>be</strong>drijf met die van het landbouwgezin, waardoor het moeilijk wordt de liquiditeit te<br />

<strong>be</strong>rekenen.<br />

In het algemeen kan operationeel risico in zekere mate ‘<strong>be</strong>heerd’ worden via markten (bv.<br />

termijnmarkten) of via verzekeringen.<br />

4.2. Strategisch risico<br />

Aan de basis van strategisch risico liggen determinanten als sectordynamiek en variabiliteit<br />

in overheids<strong>be</strong>leid en in macro-<strong>economische</strong> fenomenen. In tegenstelling tot tactisch risico<br />

kan een <strong>be</strong>drijf(sleider) zich tegen strategisch risico niet verzekeren. Wel is het zo dat<br />

<strong>be</strong>paalde <strong>be</strong>drijfsstrategieën minder risicovol zijn dan andere. Zo heeft over het algemeen<br />

een sterk gediversifieerd landbouw<strong>be</strong>drijf een lager strategisch risicoprofiel dan een<br />

gespecialiseerd <strong>be</strong>drijf. Ondernemers die resoluut voor innoverende producten en<br />

productietechnieken gaan, lopen doorgaans ook meer risico; dit wordt wel gecompenseerd<br />

door de hogere verwachte opbrengst van zulke strategieën.<br />

4.3. Illustratie<br />

De <strong>be</strong>rekening van risico-indicatoren valt buiten het <strong>be</strong>reik van deze publicatie. We willen<br />

echter wel een eerste aanzet geven. Ta<strong>be</strong>l 1 <strong>be</strong>vat enkele <strong>be</strong>schrijvende statistieken van<br />

prijsindexen van land- en tuinbouwproducten. Het <strong>be</strong>treft gemiddelde waarden over de<br />

periode 1995 tot 2006 (Bron: NIS).<br />

18


4. Risico<br />

Ta<strong>be</strong>l 1. Beschrijvende statistieken van prijsindexen van land- en tuinbouwproducten over de periode<br />

1995-2006 (2000=100)<br />

Gemiddelde Minimum Maximum Standaard afwijking*<br />

Globale index van land- en<br />

tuinbouwproducten 103,97 82,73 123,96 7,58<br />

1. Landbouwproducten 101,59 82,50 117,40 6,46<br />

1.1. Plantaardige producten<br />

Tarwe 101,21 81,93 132,36 13,11<br />

Gerst 99,39 79,91 126,60 10,18<br />

Aardappelen 156,64 21,43 574,02 119,05<br />

Suikerbieten 101,22 85,42 113,30 8,24<br />

1.2. Dieren en dierlijke producten<br />

Stieren 97,62 80,71 114,42 8,09<br />

Vaarzen 112,13 71,70 364,49 69,70<br />

Koeien 95,28 63,39 121,53 12,63<br />

Kalveren 108,54 81,46 239,79 25,36<br />

Varkens 99,81 60,18 158,38 17,49<br />

Braadkuikens 100,90 57,73 135,22 16,30<br />

Soepkippen 91,93 11,63 223,86 39,66<br />

Melk 98,69 78,70 117,86 8,36<br />

Eieren 89,33 15,00 187,00 30,03<br />

2. Tuinbouwproducten<br />

2.1. Groenten<br />

111,39 72,02 214,38 26,48<br />

Witloof 120,98 41,80 235,08 38,22<br />

Prei 111,99 33,26 281,37 47,05<br />

Bloemkolen 100,81 39,52 213,59 41,67<br />

Kropsla 102,64 33,31 285,62 52,59<br />

Tomaten<br />

2.2. Fruit<br />

105,67 25,85 516,14 72,09<br />

Jonagold 125,17 57,23 228,18 31,75<br />

Golden 136,93 57,12 537,26 49,51<br />

Conférence 102,28 59,26 244,32 32,30<br />

Doyenné<br />

2.3 Niet-eetbare<br />

141,57 59,98 290,88 54,52<br />

Snijbloemen 100,96 14,29 187,60 28,13<br />

*De standaardafwijking is de gemiddelde afwijking tot het gemiddelde van de gegevensreeks en wordt<br />

gebruikt om de spreiding (= de mate waarin de waarden onderling verschillen) van de gegevensreeks<br />

aan te geven. De standaardafwijking wordt uitgedrukt in dezelfde eenheid als het gemiddelde.<br />

Ta<strong>be</strong>l 1 geeft voor elk landbouwproduct de standaardafwijking van de prijsindexen van de<br />

laatste 12 jaar. De standaardafwijking kan <strong>be</strong>schouwd worden als het startpunt om risico te<br />

analyseren (Santarossa, 2003). Hoe hoger de standaardafwijking, hoe groter de<br />

prijsschommelingen, en dus hoe groter het risico. Zo blijkt bijvoor<strong>be</strong>eld dat de<br />

standaardafwijking op de prijs van aardappelen zeer hoog is (119); de minimum- en<br />

maximumprijzen in de <strong>be</strong>schouwde periode liggen ver van elkaar. In het dal <strong>be</strong>droeg de prijs<br />

slechts één vijfde van de prijs in 2000 (minimum = 21,43), terwijl er in de piekperiodes prijzen<br />

genoteerd werden die zes keer hoger lagen dan die in 2000 (maximum = 574,02). De<br />

melkprijs kende veel minder schommelingen (standaardafwijking = 8,36). Een <strong>be</strong>drijf dat<br />

enkel melk produceert, kent dus een kleiner prijsrisico dan een zuiver aardappelen<strong>be</strong>drijf.<br />

Schommelingen in prijs zijn te wijten aan schommelingen in de vraag naar en/of het aanbod<br />

van de producten. In <strong>be</strong>paalde productietakken (bv. aardappelen) is het aanbod bijvoor<strong>be</strong>eld<br />

19


4. Risico<br />

sterk afhankelijk van de weersomstandigheden. Ook <strong>be</strong>leids<strong>be</strong>slissingen (bv. veranderingen<br />

in het melkquotumsysteem) heb<strong>be</strong>n een niet-geringe invloed op het aanbod, en dus ook op<br />

de prijs van landbouwproducten. Door <strong>be</strong>drijfstakken te combineren, kan het prijsrisico<br />

verminderd worden. De <strong>economische</strong> prestaties (<strong>be</strong>drijfsefficiëntie) bij een gemengd <strong>be</strong>drijf<br />

zijn over het algemeen stabieler (zie ook ta<strong>be</strong>l 6 in Van Passel et al. (2005)).<br />

Afgezien van de schommeling van de marktprijs, is het inkomen van de landbouwer relatief<br />

onzeker omdat hij vaak afhankelijk is van overheidssteun. Hoe hoger die afhankelijkheid, hoe<br />

groter het risico bij <strong>be</strong>leidsveranderingen. Dit wil niet zeggen dat overheidssteun verminderd<br />

moet worden om het risico te verkleinen - minder steun impliceert immers een lager<br />

inkomen, maar men moet er rekening mee houden dat <strong>be</strong>drijven die zwaar gesubsidieerd<br />

worden kwetsbaarder zijn bij <strong>be</strong>leidsveranderingen. Het <strong>be</strong>leid kan het risico verkleinen door<br />

enerzijds een stabiel, duidelijk en <strong>be</strong>trouwbaar <strong>be</strong>leid te voeren en anderzijds door innovaties<br />

die de toegevoegde waarde (en/of het inkomen) verhogen, te ondersteunen.<br />

Figuur 7 toont het verschil in subsidieafhankelijkheid 9 tussen de verschillende subsectoren<br />

binnen de landbouw. Zo blijkt duidelijk dat de subsidieafhankelijkheid van gespecialiseerde<br />

varkens<strong>be</strong>drijven lager is dan die van andere subsectoren. De subsidieafhankelijkheid werd<br />

<strong>be</strong>rekend door voor elk <strong>be</strong>drijf in de CLE-boekhouding de totaal ontvangen overheidssteun te<br />

delen door de totale waarde van de productie. De figuur is gebaseerd op het gemiddelde van<br />

de CLE-<strong>be</strong>drijven in de <strong>be</strong>treffende subsector en dit over de periode van 1989 tot 2002.<br />

20<br />

subsidieafhankelijkheid (in %)<br />

7<br />

6<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0<br />

Akkerbouw<br />

gespecialiseerd<br />

Rundvee<br />

gespecialiseerd<br />

Varkens<br />

gespecialiseerd<br />

Figuur 7. Subsidieafhankelijkheid per subsector<br />

Gemengde<br />

gewassen<br />

Gemengd vee Gemengde<br />

gewassen + vee<br />

9 Met subsidieafhankelijkheid wordt de afhankelijkheid van zowel subsidies, premies als vergoedingen<br />

<strong>be</strong>doeld. (Meer uitleg over categorieën van overheidssteun op pagina 11).


4. Risico<br />

Het subsidieverhaal is een complexe zaak. Vele facetten spelen een cruciale rol en zijn<br />

onderling met elkaar verbonden. Zo dient men onder andere rekening te houden met de<br />

internationale context en de <strong>economische</strong> 10 , sociale 11 en ecologische impact. Diepgaand<br />

onderzoek naar de impact van overheidssteun op <strong>be</strong>drijfsniveau is aangewezen.<br />

10 Zo blijkt bijvoor<strong>be</strong>eld dat de technische efficiëntie negatief <strong>be</strong>ïnvloed wordt door de<br />

subsidieafhankelijkheid (Van Passel et al., 2005).<br />

11 Enerzijds wordt de <strong>be</strong>roepstrots van landbouwers negatief <strong>be</strong>ïnvloed door het ontvangen van<br />

overheidssteun (Dessein en Nevens, 2005), maar anderzijds verhoogt die overheidssteun ook de<br />

leefbaarheid van het landbouw<strong>be</strong>drijf.<br />

21


4. Risico<br />

22


5. Bruikbare indicatoren voor <strong>economische</strong> duurzaamheid<br />

5. Bruikbare indicatoren voor <strong>economische</strong> duurzaamheid<br />

De <strong>be</strong>grippen die we in de vorige hoofdstukken uit de doeken deden, geven allen een<br />

indicatie van de <strong>economische</strong> duurzaamheid van een landbouw<strong>be</strong>drijf. Voor een<br />

<strong>economische</strong> evaluatie volstaat één enkele indicator niet. In dit onderdeel trachten we een<br />

overzichtelijke en praktisch haalbare set van indicatoren te selecteren die ons de <strong>be</strong>st<br />

mogelijke indicatie van <strong>economische</strong> duurzaamheid geeft.<br />

5.1. Mogelijke indicatoren<br />

Ta<strong>be</strong>l 2 verzamelt de potentiële <strong>economische</strong> indicatoren die eerder in deze publicatie<br />

<strong>be</strong>sproken werden. De indicatoren die het economisch potentieel van het <strong>be</strong>drijf meten,<br />

vallen onder de noemer ‘Productiviteit en Efficiëntie’. De verdeling van de toegevoegde<br />

waarde onder de ingezette productiefactoren kan geëvalueerd worden aan de hand van 7<br />

indicatoren. De solvabiliteit, liquiditeit en subsidieafhankelijkheid van het <strong>be</strong>drijf ten slotte<br />

geven een indicatie van het <strong>be</strong>drijfsrisico.<br />

23


5. Bruikbare indicatoren voor <strong>economische</strong> duurzaamheid<br />

Ta<strong>be</strong>l 2. Overzicht van mogelijke indicatoren voor <strong>economische</strong> duurzaamheid en hun <strong>be</strong>rekeningswijze<br />

Indicator Berekening<br />

Productiviteit en Efficiëntie<br />

Ar<strong>be</strong>idsproductiviteit toegevoegde waarde/ VAK*<br />

Kapitaalsproductiviteit toegevoegde waarde/<strong>be</strong>drijfskapitaal**<br />

Landproductiviteit toegevoegde waarde/<strong>be</strong>drijfsoppervlakte<br />

Efficiëntie gerealiseerde productiviteit/maximaal haalbare productiviteit (geschat d.m.v. stochastic frontier methode met output = totale<br />

opbrengsten en inputs = ar<strong>be</strong>id, <strong>be</strong>drijfsoppervlakte, <strong>be</strong>drijfskapitaal en intermediaire inputs)***<br />

Verdeling toegevoegde<br />

waarde<br />

Vergoeding ar<strong>be</strong>id (fictief uurloon op basis van Nationaal Paritair Comité voor de landbouw * gewerkte uren landbouwgezin) + <strong>be</strong>taalde lonen<br />

Vergoeding totaal vermogen gewogen rentevoet totaal vermogen (zie hoofdstuk 6)* totaal vermogen<br />

Toegevoegde winst of verlies totale opbrengsten - totale kosten (inclusief fictieve vergoedingen voor ar<strong>be</strong>id en vermogen)<br />

Bedrijfsinkomen totale opbrengsten – totale (werkelijke) kosten<br />

(= vergoeding niet-<strong>be</strong>taalde ar<strong>be</strong>idskrachten en eigen vermogen + toegevoegde winst of verlies)<br />

Rendabiliteit eigen vermogen (toegevoegde winst of verlies + vergoeding eigen vermogen)/ eigen vermogen<br />

(= (<strong>be</strong>drijfsinkomen – vergoeding niet-<strong>be</strong>taalde ar<strong>be</strong>idskrachten)/ eigen vermogen)<br />

Rendabiliteit totaal vermogen (toegevoegde winst of verlies + vergoeding eigen vermogen + <strong>be</strong>taalde rente)/totaal vermogen<br />

(= (<strong>be</strong>drijfsinkomen – vergoeding niet-<strong>be</strong>taalde ar<strong>be</strong>idskrachten + <strong>be</strong>taalde rente)/ totaal vermogen<br />

Rendabiliteit ar<strong>be</strong>id (toegevoegde winst of verlies + vergoeding niet-<strong>be</strong>taalde ar<strong>be</strong>idskrachten)/VAK*<br />

( of = (<strong>be</strong>drijfsinkomen - vergoeding eigen vermogen)/VAK*)<br />

Risico<br />

Solvabiliteit eigen vermogen/totaal vermogen<br />

Liquiditeit (current ratio) vlottende activa (binnen het jaar in geld omzetbaar) / schulden op korte termijn (max 1 jaar)<br />

Subsidieafhankelijkheid totaal ontvangen overheidssteun / totale waarde van de productie<br />

* VAK = Volwaardige Ar<strong>be</strong>idskracht<br />

** <strong>be</strong>drijfskapitaal = totaal kapitaal (of totaal vermogen) - grondkapitaal<br />

*** meer info over de <strong>be</strong>rekening van de technische efficiëntie: zie indicatorfiche in bijlage en Van Passel et al. (2005)<br />

24


5.2. Geselecteerde indicatoren<br />

5. Bruikbare indicatoren voor <strong>economische</strong> duurzaamheid<br />

Uit ta<strong>be</strong>l 2 selecteren we die indicatoren die ons een degelijk en overzichtelijk <strong>be</strong>eld geven<br />

van de <strong>economische</strong> duurzaamheid van het landbouw<strong>be</strong>drijf. Voor een eerste selectie<br />

gingen we na welke data meestal <strong>be</strong>schikbaar zijn in de huidige boekhoudsystemen voor<br />

landbouw<strong>be</strong>drijven. We merkten bijvoor<strong>be</strong>eld dat er vaak geen verschil gemaakt wordt<br />

tussen langetermijn- en kortetermijnleningen en kunnen daarom op dit moment ‘liquiditeit’<br />

niet selecteren als indicator.<br />

Gezien voor elke indicator een richtwaarde of op zijn minst de gewenste richting gekend<br />

moet zijn, waren we ook genoodzaakt de solvabiliteit te schrappen. We kunnen immers niet<br />

precies aangeven welke waarde deze parameter idealiter zou moeten heb<strong>be</strong>n. Dit is<br />

afhankelijk van de rendabiliteit van het totale vermogen en van de fase waarin het <strong>be</strong>drijf zich<br />

<strong>be</strong>vindt. Zo zal een jonge ondernemer veelal starten met weinig eigen kapitaal.<br />

Om het <strong>be</strong>drijfsrisico te meten, bleef dus enkel ‘subsidieafhankelijkheid’ over. Gezien deze<br />

indicator slechts gedeeltelijk een indicatie geeft van het <strong>be</strong>drijfsrisico en er voorlopig geen<br />

andere indicatoren voor handen zijn, wordt het thema risico in deze publicatie niet verder<br />

uitgewerkt.<br />

De overige indicatoren onderwierpen we aan een correlatietest. Bij zeer sterke correlatie van<br />

twee of meerdere indicatoren werd enkel de meest eenvoudige opgenomen. De andere(n)<br />

zou(den) immers geen of weinig bijkomende informatie verschaffen.<br />

Deze selectie van indicatoren komt niet helemaal overeen met de set die in Steunpunt<br />

Duurzame Landbouw (2006) werd voorgesteld. Figuur 8 vergelijkt de 2 sets van indicatoren.<br />

25


5. Bruikbare indicatoren voor <strong>economische</strong> duurzaamheid<br />

Figuur 8. Vergelijking van huidige en eerder geselecteerde indicatoren voor <strong>economische</strong><br />

duurzaamheid<br />

We voerden een naamswijziging door voor de indicatoren die de vergoeding van ar<strong>be</strong>id en<br />

vermogen meten. Het ar<strong>be</strong>idsinkomen van het landbouwgezin per VAK wordt nu aangeduid<br />

met rendabiliteit ar<strong>be</strong>id. Omdat deze indicator sterk gecorreleerd is met de voormalige<br />

indicatoren ar<strong>be</strong>idsinkomen van de <strong>be</strong>drijfsleider per VAK en het netto<strong>be</strong>drijfsresultaat 12 per<br />

VAK (de Pearson correlatie <strong>be</strong>droeg respectievelijk 0,87 en 1,00), wordt enkel rendabiliteit<br />

ar<strong>be</strong>id weerhouden. In tegenstelling tot Steunpunt Duurzame Landbouw (2006), wordt naast<br />

de rendabiliteit van het totale vermogen ook de rendabiliteit van het eigen vermogen<br />

<strong>be</strong>rekend en opgenomen als indicator.<br />

12 We noemen het netto<strong>be</strong>drijfsresultaat in deze publicatie de toegevoegde winst of verlies<br />

26


5.3. Scoren van indicatorwaarden<br />

5. Bruikbare indicatoren voor <strong>economische</strong> duurzaamheid<br />

Om een indicator in de praktijk te kunnen toepassen, moeten zowel de richting als de<br />

grenswaarden gekend zijn. Voor onze selectie van <strong>economische</strong> indicatoren is het steeds zo<br />

dat hogere waarden <strong>be</strong>ter zijn dan lagere waarden. De grenswaarden worden <strong>be</strong>paald op<br />

basis van sectorgegevens. Als referentie gebruikten we een set van 122 gespecialiseerde<br />

melkvee<strong>be</strong>drijven uit het CLE-boekhoudnet 13 . Voor elk van de 122 <strong>be</strong>drijven werden de<br />

gemiddelde indicatorwaarden <strong>be</strong>rekend over een periode van 5 jaar (1998-2002).<br />

Ta<strong>be</strong>l 3. Beschrijvende statistieken van <strong>economische</strong> indicatoren van melkvee<strong>be</strong>drijven (1998 - 2002)<br />

Aantal<br />

Standaard<br />

observaties Minimum Maximum Gemiddelde afwijking<br />

Ar<strong>be</strong>idsproductiviteit 122 13266 90879 39642 15577<br />

Kapitaalsproductiviteit 122 0,072 0,391 0,164 0,052<br />

Landproductiviteit 122 742 4697 2201 766<br />

Rendabiliteit totaal vermogen 122 -0,138 0,094 -0,003 0,045<br />

Rendabiliteit eigen vermogen 122 -1,098 0,215 -0,056 0,151<br />

Rendabiliteit ar<strong>be</strong>id 122 -738 62526 21518 11770<br />

Efficiëntie 122 0,563 0,861 0,756 0,065<br />

Aan de hand van deze statistieken werkten we een scoringssysteem uit. De 10% slechtste<br />

<strong>be</strong>drijven (voor een <strong>be</strong>paalde indicator) krijgen score 0 op die specifieke indicator; de 10%<br />

<strong>be</strong>ste <strong>be</strong>drijven krijgen score 100. Vervolgens wordt voor elk tussenliggend <strong>be</strong>drijf een score<br />

tussen 0 en 100 <strong>be</strong>paald aan de hand van een lineaire regressie tussen deze twee punten.<br />

13 Het boekhoudnet van het voormalige Centrum voor Landbouweconomie.<br />

27


5. Bruikbare indicatoren voor <strong>economische</strong> duurzaamheid<br />

Figuur 9. Illustratie van de scoringsmethode aan de hand van de indicator landproductiviteit<br />

Figuur 9 illustreert de scoringsmethode voor de indicator landproductiviteit. We trekken eerst<br />

de minimum- en maximumlijnen (1 226 Euro per ha en 3 196 Euro per ha). De <strong>be</strong>drijven links<br />

van de minimumlijn krijgen een score 0; die rechts van de maximumlijn een score 100.<br />

Vervolgens trekken we een rechte tussen de minimumgrens (ter hoogte van score 0) en de<br />

maximumgrens (ter hoogte van score 100). Aan de hand van deze lineaire regressie <strong>be</strong>palen<br />

we de score van de tussenliggende <strong>be</strong>drijven. Een <strong>be</strong>drijf met een landproductiviteit van<br />

2000 Euro per ha, scoort bijgevolg 40 op deze indicator.<br />

Ta<strong>be</strong>l 4. Normeringsgegevens van de indicatoren<br />

Indicatorwaarde (X) 10% MIN 10% MAX Score (Y) voor resultaten<br />

norm (A) norm (B) tussen A en B<br />

Ar<strong>be</strong>idsproductiviteit 20858 60318 Y = 0,002534*X - 52,86<br />

Kapitaalsproductiviteit 0,0851 0,1701 Y = 837,95*X - 85,74<br />

Landproductiviteit 1226 3196 Y = 0,05075*X - 62,21<br />

RTV -0,0653 0,0536 Y = 840,97*X + 54,94<br />

REV -0,2061 0,0781 Y = 351,97*X + 72,53<br />

RA 8148 38617 Y = 0,00328*X - 26,74<br />

RTV= rendabiliteit totaal vermogen; REV= rendabiliteit eigen vermogen;<br />

RA = rendabiliteit ar<strong>be</strong>id<br />

28


5. Bruikbare indicatoren voor <strong>economische</strong> duurzaamheid<br />

Ta<strong>be</strong>l 4 geeft voor elke indicator (<strong>be</strong>halve efficiëntie) de hoogste waarde van de 10%<br />

slechtste <strong>be</strong>drijven en de laagste waarde van de 10% <strong>be</strong>ste <strong>be</strong>drijven. De score van de<br />

tussenliggende <strong>be</strong>drijven vinden we door de indicatorwaarde in te vullen in de lineaire<br />

vergelijking van de des<strong>be</strong>treffende indicator. De indicator efficiëntie werd niet onderworpen<br />

aan dit scoringssysteem omdat deze al per definitie genormeerd is. Efficiëntie is immers de<br />

verhouding van de actuele productiviteit ten opzichte van de maximaal haalbare<br />

productiviteit, en geeft een getal tussen 0 en 100 als resultaat.<br />

Hoewel de lineaire vergelijkingen die hierboven vermeld zijn, enkel gelden voor<br />

melkvee<strong>be</strong>drijven, kan men, met <strong>be</strong>hulp van voldoende gegevens uit andere subsectoren,<br />

dezelfde scoringsmethode uitwerken voor andere subsectoren. Wel dient er opgemerkt te<br />

worden dat de indicator landproductiviteit 14 niet relevant is voor niet-grond gebonden<br />

<strong>be</strong>drijven (bv. gespecialiseerde varkens<strong>be</strong>drijven) en dat het uitwerken van een<br />

scoringsmethode voor gemengde <strong>be</strong>drijven ongetwijfeld veel complexer zal zijn.<br />

Deze scoringsmethode laat toe om een <strong>be</strong>paald <strong>be</strong>drijf te vergelijken met gelijkaardige<br />

landbouw<strong>be</strong>drijven, en dit voor alle indicatoren. Ook een vergelijking doorheen de tijd is<br />

mogelijk, hoewel dan rekening gehouden moet worden met wijzigende referentiewaarden.<br />

Een oplossing hiervoor is het indexeren van de gegevens. Op deze manier wordt er rekening<br />

gehouden met de inflatie. De <strong>be</strong>paalde normen in ta<strong>be</strong>l 4 gelden voor het jaar 2000.<br />

Gegevens uit een ander jaar dienen geïndexeerd te worden om prijseffecten te neutraliseren.<br />

Indien de prijs van de opbrengsten bijvoor<strong>be</strong>eld gestegen is met 10% ten opzichte van de<br />

prijs in 2000, dan dien je deze opbrengsten te delen door 1,10 voor de verdere <strong>be</strong>rekening<br />

van de indicatoren. Dit wordt duidelijk gemaakt aan de hand van het voor<strong>be</strong>eld in hoofdstuk<br />

6.<br />

14 In dat geval kan je <strong>be</strong>st naast ar<strong>be</strong>idsproductiviteit de kapitaalsproductiviteit <strong>be</strong>rekenen als<br />

toegevoegde waarde / totaal vermogen (=totale activa inclusief grondkapitaal)<br />

29


5. Bruikbare indicatoren voor <strong>economische</strong> duurzaamheid<br />

5.4. Indicatoren in een gebalanceerd monitoringssysteem<br />

Om de scores van individuele landbouw<strong>be</strong>drijven voor verschillende<br />

duurzaamheidsindicatoren te visualiseren, ontwikkelde Stedula een monitoringssysteem. De<br />

Stedula-duurzaamheidsster 15 (figuur 10) geeft voor een <strong>be</strong>paald <strong>be</strong>drijf de scores op zowel<br />

de sociale, ecologische als <strong>economische</strong> indicatoren weer.<br />

30<br />

efficiëntie en<br />

productiviteit<br />

Figuur 10. Overzichtsster<br />

rendabiliteit ar<strong>be</strong>id<br />

en vermogen<br />

ondernemerschap<br />

risicoprofiel<br />

biodiversiteit<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

interne sociale<br />

duurzaamheid<br />

<strong>be</strong>houd van natuurlijke<br />

hulpbronnen<br />

externe sociale<br />

duurzaamheid<br />

<strong>be</strong>steedbaar inkomen<br />

gebruik van inputs<br />

De drie blauwe segmenten geven de scores op de <strong>economische</strong> hoofdthema’s weer.<br />

Daarnaast worden de sociale hoofdthema’s gevisualiseerd door de rode segmenten en de<br />

ecologische thema’s door de groene segmenten. Het tiende hoofdthema, namelijk<br />

ondernemerschap, wordt als een overkoepelende eigenschap van de <strong>be</strong>drijfsleider<br />

<strong>be</strong>schouwd. De score voor elk thema wordt afgelezen op de score-as. Een score 0 duidt op<br />

absoluut onduurzame praktijken. Hoe hoger de score, hoe meer het segment wordt<br />

ingekleurd. Een volledig ingekleurd segment komt dus overeen met een score 100, wat<br />

<strong>be</strong>tekent dat met de huidige kennis en techniek het <strong>be</strong>drijf voor dat aspect een maximale<br />

duurzaamheid heeft <strong>be</strong>reikt.<br />

15 Het ontwikkelde monitoringssysteem heeft de vorm van een cirkel, maar wordt de Steduladuurzaamheidsster<br />

genoemd omdat het systeem aanvankelijk de vorm van een ster had.


Waarom een ster?<br />

5. Bruikbare indicatoren voor <strong>economische</strong> duurzaamheid<br />

Stedula had de voorbije jaren de ambitie om duurzame landbouw in Vlaanderen concreter te<br />

maken. Eén van de wegen daar naartoe was het ontwikkelen van een <strong>be</strong>oordelingssysteem<br />

waarmee landbouwers op hun <strong>be</strong>drijf kunnen nagaan hoe duurzaam ze op dit moment<br />

produceren. Stedula verkoos de ster boven een reeks van ta<strong>be</strong>llen en grafieken omdat ze<br />

duidelijk de sterke en minder sterke kanten van het <strong>be</strong>drijf in kaart brengt. Zo kan de<br />

landbouwer zijn resultaten op een eenvoudige manier vergelijken met collega-landbouwers<br />

en kan er eventueel een leerrijke discussie op gang komen.<br />

Op deze overzichtsster staan de drie <strong>economische</strong> hoofdthema’s, namelijk efficiëntie en<br />

productiviteit, rendabiliteit ar<strong>be</strong>id en vermogen en risicoprofiel. Deze publicatie <strong>be</strong>perkt zich<br />

tot het uitwerken van de eerste twee <strong>economische</strong> hoofdthema’s. De scores op deze thema’s<br />

zijn het resultaat van een aantal indicatoren die samengebracht werden op een<br />

onderliggende, <strong>economische</strong> duurzaamheidsster.<br />

VAK: volwaardige ar<strong>be</strong>idskracht<br />

risicoprofiel<br />

rendabiliteit totaal vermogen<br />

Figuur 11. Economische duurzaamheidsster<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

landproductiviteit<br />

rendabiliteit eigen vermogen<br />

ar<strong>be</strong>idsproductiviteit<br />

kapitaalsproductiviteit<br />

efficiëntie<br />

rendabiliteit ar<strong>be</strong>id<br />

Een <strong>be</strong>langrijk aspect is de weging van de afzonderlijke indicatoren binnen de <strong>economische</strong><br />

duurzaamheidsster. We veronderstellen dat de drie hoofddelen (‘productiviteit en efficiëntie’,<br />

‘rendabiliteit ar<strong>be</strong>id en vermogen’ en ‘risicoprofiel’) even <strong>be</strong>langrijk zijn en dichten ze daarom<br />

elk één derde van de ster toe. De drie indicatoren binnen het hoofdthema ‘vergoeding ar<strong>be</strong>id<br />

en vermogen’, namelijk RTV, REV en RA, geven we ook een gelijk gewicht. Binnen het<br />

onderdeel productiviteit en efficiëntie wordt de helft van het segment ingenomen door<br />

31


5. Bruikbare indicatoren voor <strong>economische</strong> duurzaamheid<br />

efficiëntie en de andere helft door de drie productiviteitsratio’s. De ar<strong>be</strong>idsproductiviteit<br />

neemt hiervan het grootste deel in (54%). De kapitaalsproductiviteit telt mee voor 21% en de<br />

landproductiviteit voor 25% 16 . Dit <strong>be</strong>tekent in het geval van de ar<strong>be</strong>idsproductiviteit dat indien<br />

we 100% meer ar<strong>be</strong>id inzetten (verdub<strong>be</strong>len) en we de andere productiefactoren constant<br />

houden, de toegevoegde waarde met 54% toeneemt.<br />

16<br />

Elasticiteiten <strong>be</strong>rekend a.d.h.v. schatting van een Cobb-Douglas functie op basis van de<br />

melkvee<strong>be</strong>drijven in onze dataset<br />

32


6. De boekhouding is de basis<br />

6.1. Fiscale of <strong>be</strong>drijfs<strong>economische</strong> boekhouding<br />

6. De boekhouding is de basis<br />

We weten nu welke indicatoren we moeten opvolgen om de <strong>economische</strong> duurzaamheid van<br />

een <strong>be</strong>drijf te schatten. De aangegeven financieel-<strong>economische</strong> indicatoren worden<br />

<strong>be</strong>rekend op basis van cijfers uit de boekhouding van het landbouw<strong>be</strong>drijf. Niet alle<br />

landbouw<strong>be</strong>drijven zijn echter bij wet verplicht een boekhouding bij te houden. BVBA’s<br />

(Besloten Vennootschappen met Beperkte Aansprakelijkheid), CV’s (Coöperatieve<br />

Vennootschappen) en NV’s (Naamloze Vennootschappen) moeten volgens de wet op de<br />

jaarrekening een fiscale boekhouding bijhouden. De aandacht van de fiscus gaat dan vooral<br />

naar de winst van het <strong>be</strong>drijf. Eénmanszaken, burgerlijke vennootschappen en<br />

landbouwvennootschappen, die samen nog steeds het gros van de landbouw<strong>be</strong>drijven<br />

uitmaken, hoeven deze fiscale boekhouding niet te voeren.<br />

Boekhouding of forfaitair?<br />

Zoals elke zelfstandige, moet een landbouwer inkomsten<strong>be</strong>lasting <strong>be</strong>talen. Het <strong>be</strong>lastbaar<br />

inkomen in de personen<strong>be</strong>lasting komt voor een landbouw<strong>be</strong>drijf overeen met de winst. Die<br />

winst moet aangetoond worden met schriftelijke <strong>be</strong>wijsstukken. Hoewel er voor de meeste<br />

landbouw<strong>be</strong>drijven geen wettelijke boekhoudingsplicht <strong>be</strong>staat, kan men in praktijk moeilijk<br />

zonder fiscale boekhouding om de <strong>be</strong>drijfswinst juist te <strong>be</strong>palen. Bij gebrek aan<br />

<strong>be</strong>wijskrachtige gegevens kan de <strong>be</strong>drijfswinst echter ook op grond van forfaitaire<br />

grondslagen van aanslag (bv. het landbouwbarema) <strong>be</strong>paald worden. De <strong>be</strong>drijfswinst wordt<br />

dan forfaitair vastgesteld op basis van de <strong>be</strong>werkte oppervlakte.<br />

Gezien het barema, dat overeengekomen werd tussen de <strong>be</strong>lastingsadministratie en de<br />

<strong>be</strong>roepsorganisatie, een gemiddelde winst aangeeft, kan een landbouw<strong>be</strong>drijf dat <strong>be</strong>ter dan<br />

gemiddeld presteert, voordeel halen uit de forfaitaire winst<strong>be</strong>paling. Het zal immers minder<br />

<strong>be</strong>lastingen <strong>be</strong>talen dan wanneer het zijn winst zou prijsgeven a.d.h.v. de fiscale<br />

boekhouding. Het <strong>be</strong>spaart bovendien sowieso tijd en geld door geen fiscale boekhouding bij<br />

te houden. De minder goede landbouwer wordt echter door dit forfaitaire systeem gestraft.<br />

Als hij wil aantonen dat zijn winst kleiner is dan gemiddeld, zal hij een fiscale boekhouding<br />

moeten voorleggen, die hem veel tijd en geld kost.<br />

Zelfs al houdt de <strong>be</strong>drijfsleider een fiscale boekhouding bij, dan nog zal hij vaak <strong>be</strong>langrijke<br />

gegevens missen om voor zichzelf waardevolle indicatoren te <strong>be</strong>rekenen en het <strong>be</strong>drijf te<br />

evalueren. Daarom houden 45% (in 2002) landbouw<strong>be</strong>drijven (bijkomend) een<br />

<strong>be</strong>drijfs<strong>economische</strong> boekhouding bij. Landbouwers en tuinders die investeren en daarvoor<br />

VLIF-investeringssteun ontvangen, worden bovendien door het Vlaams Ministerie van<br />

Landbouw verplicht tot het voeren van een <strong>be</strong>drijfs<strong>economische</strong> boekhouding. Op basis van<br />

deze specifieke <strong>be</strong>drijfs<strong>economische</strong> boekhouding kan de doeltreffendheid van het <strong>be</strong>drijf<br />

worden <strong>be</strong>oordeeld en de <strong>be</strong>drijfsvoering worden bijgestuurd.<br />

33


6. De boekhouding is de basis<br />

We analyseerden de <strong>be</strong>drijfs<strong>economische</strong> boekhoudingen van een aantal <strong>be</strong>drijven die<br />

meewerkten met Stedula (opgemaakt door verschillende boekhoudbureaus) en gingen na of<br />

deze voorgestelde indicatoren gemakkelijk <strong>be</strong>rekend kunnen worden. En zoniet, of we de<br />

problemen kunnen oplossen. Uit de resultaten blijkt dat niet alle boekhoudbureaus (we<br />

<strong>be</strong>schikken over 12 voor<strong>be</strong>elden) alle indicatoren in hun resultaten opnemen of op dezelfde<br />

manier <strong>be</strong>rekenen, wat het vergelijken van resultaten tussen <strong>be</strong>drijven uiteraard <strong>be</strong>moeilijkt.<br />

Sommige boekhoudingen <strong>be</strong>vatten maar een zeer <strong>be</strong>perkt aantal financiële gegevens,<br />

andere zijn onvoldoende gedocumenteerd (bv. waardering eigen ar<strong>be</strong>id en vermogen,<br />

<strong>be</strong>paling VAK).<br />

6.2. De landbouw<strong>be</strong>drijfs<strong>economische</strong> boekhouding: een voor<strong>be</strong>eld<br />

Een <strong>be</strong>drijfs<strong>economische</strong> boekhouding van een landbouw<strong>be</strong>drijf <strong>be</strong>staat doorgaans uit:<br />

• algemene <strong>be</strong>drijfsgegevens<br />

• de balans die de staat van de <strong>be</strong>zittingen (activa) afweegt tegen hun financiering<br />

(passiva) met schulden of met eigen vermogen.<br />

• de resultatenrekening die een overzicht geeft van de kosten en de opbrengsten van het<br />

<strong>be</strong>drijf gedurende het boekjaar. Deze rekening wordt gemaakt voor het volledige <strong>be</strong>drijf<br />

maar ook voor elke deeltak van het <strong>be</strong>drijf.<br />

• een gedetailleerde voorstelling van de leninglast, de afschrijvingsta<strong>be</strong>l en de inventaris<br />

• een technische fiche met rendementen, meststofverbruik, vee<strong>be</strong>wegingen, interne<br />

verbruiken,…<br />

Als voor<strong>be</strong>eld geven we hieronder de algemene <strong>be</strong>drijfsgegevens, de balans, de<br />

resultatenrekening en een overzicht van de ontvangen overheidssteun en <strong>be</strong>taalde indirecte<br />

<strong>be</strong>lastingen van het jaar 2004 van een fictief melkvee<strong>be</strong>drijf. Aan de hand van deze<br />

gegevens <strong>be</strong>rekenen we de <strong>economische</strong> indicatoren van het <strong>be</strong>drijf.<br />

Bedrijfsoppervlakte (ha) 38<br />

Eigendom 30<br />

Pacht 8<br />

Seizoenspacht<br />

Melkquotum (l) 575429<br />

Vee<strong>be</strong>zetting (aantal) 123<br />

Ar<strong>be</strong>idsanalyse<br />

Gewerkte uren 5000<br />

34<br />

Bedrijfsgegevens<br />

Figuur 12. Algemene <strong>be</strong>drijfsgegevens van fictief melkvee<strong>be</strong>drijf


Financiële balans (in Euro)<br />

6. De boekhouding is de basis<br />

Activa Begin boekjaar Aankopen / Verkopen Afschrijving Eind boekjaar<br />

investeringen<br />

omzet/aanwas<br />

Quota<br />

Melk* 200000 1400 201400<br />

Suikerbieten<br />

Zoogkoeien<br />

Andere productierechten<br />

Grond 555000 555000<br />

Grondver<strong>be</strong>tering 3700 -200 3500<br />

Gebouwen 150000 -7000 143000<br />

Aanplantingen<br />

Veestapel 90000 -15000 19000 94000<br />

Materiaal 25000 5000 -7000 23000<br />

Voorraden 6000 -500 5500<br />

Voorschotten 2000 200 2200<br />

Totaal 1031700 6400 -15000 4500 1027600<br />

Passiva Begin boekjaar Aankopen / Verkopen Afschrijving Eind boekjaar<br />

investeringen<br />

omzet/aanwas<br />

Uitstaande schuld 300000 300000<br />

Eigen middelen 731700 727600<br />

Totaal 1031700 1027600<br />

*Melkquotum gewaardeerd aan 0,35€/l<br />

Figuur 13. Financiële balans van fictief melkvee<strong>be</strong>drijf<br />

35


6. De boekhouding is de basis<br />

Opbrengsten<br />

36<br />

Resultatenrekening ( in Euro)<br />

Rundvee<br />

(incl ruwvoeder)<br />

Varkens,<br />

kleinvee e.a.<br />

Akkerbouw +<br />

grove Tuinbouw +<br />

groenten fruit<br />

Totaal<br />

Verkoop<br />

Vlees 15000 15000<br />

Hoofdproducten 170000 170000<br />

Bijproducten<br />

Intern<br />

Opbrengst eigen producten<br />

Aanwas/aangroei/voorraad 7500 7500<br />

Totaal opbrengsten 192500 192500<br />

Varia<strong>be</strong>le kosten<br />

Voeders 28000 28000<br />

Zaai- en pootgoed 5000 5000<br />

Meststoffen 2000 2000<br />

Gewas<strong>be</strong>scherming 2000 2000<br />

Veearts en geneesmiddelen 7000 7000<br />

Seizoenslonen en loonwerk 18000 18000<br />

Verwarming en energie 5000 5000<br />

Onderhoudskosten 800 800<br />

Afzet- en administratie 2000 2000<br />

Diversen 4000 4000<br />

Totaal varia<strong>be</strong>le kosten 73800 73800<br />

Vaste kosten<br />

Afschrijving gebouwen 7800 7500<br />

Afschrijving andere 7550 7300<br />

Pacht/huur 4200 5000<br />

Betaalde rente 7000 7000<br />

Totaal vaste kosten 26550 26800<br />

Totale kosten 100350 100600<br />

Figuur 14. Resultatenrekening van fictief melkvee<strong>be</strong>drijf<br />

Overheidssteun en indirecte <strong>be</strong>lastingen (in Euro)<br />

Overheidssteun Indirecte <strong>be</strong>lastingen<br />

Rentesubsidie 6000 Mestheffing, superboete 700<br />

BTW-verschil (ontvangen-uitgegeven) 2000 Waterheffing<br />

Start- en installatiepremie Taksen en overige heffingen 300<br />

Premie stopzetting<br />

Crisispremie<br />

Reconversiepremie<br />

Toelage investeringen (VLIF)<br />

Premie duurzame landbouw 3000<br />

Totaal 11000 Totaal 1000<br />

Figuur 15. Overzicht overheidssteun en indirecte <strong>be</strong>lastingen van fictief melkvee<strong>be</strong>drijf


6.2.1. Productiviteit en efficiëntie<br />

6. De boekhouding is de basis<br />

Uit Hoofdstuk 2 weten we dat de toegevoegde waarde gelijk is aan het verschil van de totale<br />

waarde van de productie (of totale opbrengsten) en de kosten van het intermediaire verbruik.<br />

De totale opbrengst en de kosten van het intermediaire verbruik halen we uit de<br />

resultatenrekening. Ons voor<strong>be</strong>eld<strong>be</strong>drijf creëerde in het afgelopen boekjaar een<br />

toegevoegde waarde van 192 500 - 73 800 = 118 700 Euro.<br />

Aan de hand van de toegevoegde waarde <strong>be</strong>rekenen we nu de ar<strong>be</strong>ids-, kapitaals-, en<br />

landproductiviteit.<br />

Ar<strong>be</strong>idsproductiviteit<br />

Op het voor<strong>be</strong>eld<strong>be</strong>drijf heb<strong>be</strong>n de <strong>be</strong>drijfsleider en zijn echtgenote samen 5000 uren<br />

gewerkt. Volgens de <strong>be</strong>rekeningsmethode van het landbouwmonitoringsnetwerk 17 komt dit<br />

overeen met 2 VAK. Om de <strong>be</strong>schikbaarheid van de ar<strong>be</strong>idskrachten in cijfers uit te drukken,<br />

stelt men namelijk 2400 gewerkte uren gelijk aan één VAK. Wie meer dan 2400 uren werkt,<br />

wordt in dit systeem toch maar voor 1 VAK meegerekend. Om de <strong>be</strong>drijven zo accuraat<br />

mogelijk te kunnen vergelijken, stappen wij af van deze <strong>be</strong>rekeningswijze. We <strong>be</strong>houden de<br />

2400- urennorm, maar <strong>be</strong>schouwen een landbouwer die meer dan 2400 uren werkt als meer<br />

dan één volwaardige ar<strong>be</strong>idskracht. In dit voor<strong>be</strong>eld tellen de <strong>be</strong>drijfsleider en zijn vrouw<br />

samen voor 2,08 VAK.<br />

Ar<strong>be</strong>idsproductiviteit = toegevoegde waarde / VAK= 118 700 / 2,08 = 57 067 Euro / VAK<br />

Kapitaalsproductiviteit<br />

Het <strong>be</strong>drijfskapitaal is gelijk aan het totale vermogen (1 027 600 Euro) min het grondkapitaal<br />

(555 000 + 3 500), en <strong>be</strong>draagt dus 469 100 Euro.<br />

De kapitaalsproductiviteit <strong>be</strong>draagt dus: toegevoegde waarde / <strong>be</strong>drijfskapitaal = 118 700 /<br />

469 100 = 0,25<br />

Landproductiviteit<br />

De fiche met algemene <strong>be</strong>drijfsgegevens vertelt ons dat het <strong>be</strong>drijf 38 ha <strong>be</strong>slaat. We<br />

<strong>be</strong>rekenen de landproductiviteit dus als: toegevoegde waarde / <strong>be</strong>drijfsoppervlakte = 118 700<br />

/ 38 = 3 124 Euro / ha.<br />

Efficiëntie = gerealiseerde productiviteit / maximaal haalbare productiviteit<br />

Aan de hand van de gegevens van de 122 CLE-<strong>be</strong>drijven en het voor<strong>be</strong>eld<strong>be</strong>drijf waarvan<br />

we de efficiëntie willen kennen, schatten we een productiefunctie met als output de totale<br />

opbrengsten (in Euro) en als inputs ar<strong>be</strong>id (in VAK), land (in ha), <strong>be</strong>drijfskapitaal (in Euro) en<br />

intermediaire inputs (in Euro). Uit de vergelijking van de werkelijke output van ons<br />

voor<strong>be</strong>eld<strong>be</strong>drijf met de geschatte productiecurve blijkt dat ons voor<strong>be</strong>eld<strong>be</strong>drijf het lang niet<br />

slecht doet. Het haalt een technische efficiëntie van 94%. Deze methode heeft echter als<br />

nadeel dat de schatting voor elk nieuw <strong>be</strong>drijf herhaald moet worden. De gegevens van het<br />

17 Het Landbouwmonitoringsnetwerk is de opvolger van het CLE-boekhoudnet en wordt <strong>be</strong>heerd door<br />

het AM&S (Afdeling Monitoring en Studie van het Beleidsdomein Landbouw en Visserij).<br />

37


6. De boekhouding is de basis<br />

<strong>be</strong>drijf waarvan men de efficiëntie wil <strong>be</strong>rekenen, dienen immers opgenomen te worden in de<br />

dataset om de productiecurve te schatten. Een alternatief is de inputgegevens van het <strong>be</strong>drijf<br />

in te vullen in de productiefunctie. Dit geeft een verwachte opbrengst. De efficiëntie<br />

<strong>be</strong>rekenen we dan als de verhouding van de gerealiseerde opbrengst tot de verwachte<br />

opbrengst. Indien de gerealiseerde opbrengst groter of gelijk is dan de verwachte opbrengst<br />

is de efficiëntie 100. Dit is echter slechts een <strong>be</strong>nadering; we houden namelijk geen rekening<br />

met de eventuele ruis op de data. De foutenterm kunnen we enkel te weten komen indien we<br />

het voor<strong>be</strong>eld<strong>be</strong>drijf opnemen in de schatting.<br />

Meer info over efficiëntieschattingen vind je in Van Passel et al. (2005).<br />

38<br />

6.2.2. Rendabiliteit ar<strong>be</strong>id en vermogen<br />

Met de toegevoegde waarde, vermeerderd met de overheidssteun en verminderd met de<br />

indirecte <strong>be</strong>lastingen, moeten de ingezette productiefactoren vergoed worden. Onder de<br />

categorie vaste kosten vinden we de afschrijvingen (vergoeding voor investeringsgoederen),<br />

de rente (vergoeding voor vreemd vermogen), de pacht (vergoeding voor gehuurde grond).<br />

Na aftrek van deze kosten (en van de eventuele lonen aan externe werkkrachten) blijft het<br />

<strong>be</strong>drijfsinkomen over. In het voor<strong>be</strong>eld<strong>be</strong>drijf <strong>be</strong>draagt dit <strong>be</strong>drijfsinkomen (118 700 - 26<br />

550 + 11 000 - 1000) = 102 150 Euro. Met dit inkomen wordt de ar<strong>be</strong>id en de inzet van eigen<br />

vermogen van het landbouwgezin vergoed.<br />

Rendabiliteit totaal vermogen<br />

De balans vertelt ons dat het totaal vermogen 1 027 600 Euro <strong>be</strong>droeg op het einde van het<br />

boekjaar. 727 600 Euro hiervan, ofwel 71%, zijn eigen middelen van het landbouwgezin. Uit<br />

de ar<strong>be</strong>idsanalyse weten we dat de <strong>be</strong>drijfsleider en zijn vrouw in het <strong>be</strong>treffende boekjaar<br />

(2004) 5000 uren gewerkt heb<strong>be</strong>n op het <strong>be</strong>drijf. Het fictief uurloon, vastgesteld door het<br />

Nationaal Paritair Comité voor de Landbouw, <strong>be</strong>droeg in 2004 13,79 Euro voor een persoon<br />

tussen 21 en 65 jaar.<br />

De rendabiliteit totaal vermogen <strong>be</strong>draagt dus: <strong>be</strong>drijfsinkomen – fictieve vergoeding niet<strong>be</strong>taalde<br />

ar<strong>be</strong>idskrachten + <strong>be</strong>taalde rente) / totaal vermogen =<br />

(102 150 – 5000 * 13.79 + 7000) / 1027600 = 0.039<br />

Rendabiliteit eigen vermogen<br />

De rendabiliteit eigen vermogen wordt als volgt <strong>be</strong>rekend: (<strong>be</strong>drijfsinkomen – fictieve<br />

vergoeding niet-<strong>be</strong>taalde ar<strong>be</strong>idskrachten) / eigen vermogen =<br />

(102 150 – 5000 * 13,79) / 727600 = 0.046<br />

Rendabiliteit ar<strong>be</strong>id<br />

(Bedrijfsinkomen – fictieve vergoeding eigen vermogen) / VAK<br />

De fictieve vergoedingen voor eigen grond en ander kapitaal vinden we slechts bij<br />

uitzondering terug in de boekhouding. En als we al <strong>be</strong>schikken over deze gegevens kunnen<br />

we niet achterhalen hoe ze precies <strong>be</strong>rekend werden en of ze vergelijkbaar zijn. We stellen<br />

daarom voor om de vergoeding voor het eigen vermogen te <strong>be</strong>rekenen aan de hand van een


6. De boekhouding is de basis<br />

standaardmethode die rekening houdt met de <strong>be</strong>stemming (grond, machines, dieren,<br />

aanplantingen,…) van dit eigen vermogen. Naargelang de <strong>be</strong>stemming wordt het vermogen<br />

anders gewaardeerd. We maken een opdeling in grondkapitaal, levend (of biologisch)<br />

kapitaal en overig kapitaal. Uit de balans halen we de opdeling volgens <strong>be</strong>stemming van het<br />

totaal vermogen. Waaraan het eigen vermogen precies is <strong>be</strong>steed kunnen we niet uit de<br />

boekhouding opmaken. We <strong>be</strong>rekenen de vergoeding van het eigen vermogen daarom via<br />

een omweg.<br />

We <strong>be</strong>rekenen eerst het gewogen gemiddelde van de rentevoet op het eigen vermogen en<br />

die op het vreemd vermogen. Dit geeft ons de gewogen rentevoet op het totaal vermogen.<br />

De rentevoet op het eigen vermogen <strong>be</strong>palen we zelf: 5% lijkt ons, gezien de huidige<br />

rentetarieven, billijk.<br />

Ta<strong>be</strong>l 5. Berekening rentevoet totaal vermogen adhv gegevens van fictief melkvee<strong>be</strong>drijf<br />

Gegevens uit de boekhouding<br />

Eigen vermogen 727600<br />

Vreemd vermogen 300000<br />

Totaal vermogen = totaal actief = totaal passief 1027600<br />

Betaalde rente 7000<br />

Berekening rentevoet totaal vermogen<br />

Rentevoet vreemd vermogen 0,023 <strong>be</strong>taalde rente/vreemd vermogen<br />

Rentevoet eigen vermogen 0,05 aanname<br />

Gewogen rentevoet totaal vermogen 0,042 rentevoet eigen vermogen*<br />

(eigen vermogen /totaal vermogen)<br />

+ rentevoet vreemd vermogen*<br />

(vreemd vermogen/totaal vermogen)<br />

Met deze gewogen rentevoet op het totaal vermogen als basis, <strong>be</strong>rekenen we de totale<br />

rentekosten van het ingezette kapitaal. Zoals gezegd verschillen de rentekosten naargelang<br />

de kapitaalsvorm. Gezien een waardestijging van het levend (of biologisch) kapitaal in de<br />

boekhouding als een opbrengst wordt geboekt (onder aanwas/aangroei/voorraad) is het ook<br />

logisch dat er voor deze kapitaalsvorm relatief hoge rentekosten worden aangerekend. Dit is<br />

niet zo voor grond en andere materiële vaste activa. De waardestijging hiervan als gevolg<br />

van een prijsstijging (herwaardering) wordt immers niet als een opbrengst geboekt, maar<br />

wordt rechtstreeks in het vermogen verwerkt. Gezien de opbrengst uit deze prijsstijging niet<br />

geboekt wordt zou het niet fair zijn om wel hoge rentekosten in rekening te brengen. Voor<br />

grond wordt daarom de inflatiegraad van de rente afgetrokken en bovendien ook nog een<br />

extra prijsstijging van de grond ten opzichte van de inflatie. Voor de andere materiële vaste<br />

activa wordt enkel de inflatie in vermindering gebracht.<br />

Door deze rentevoeten toe te passen op het aanwezige kapitaal, <strong>be</strong>komen we de totale<br />

rentekosten van het totaal vermogen. Trekken we hiervan de <strong>be</strong>taalde rentekosten af, dan<br />

houden we de vergoeding voor het eigen vermogen over. Op ons voor<strong>be</strong>eld<strong>be</strong>drijf <strong>be</strong>draagt<br />

deze vergoeding 14 051 Euro.<br />

39


6. De boekhouding is de basis<br />

Ta<strong>be</strong>l 6. Berekening vergoeding eigen vermogen a.d.h.v. gegevens van fictief melkvee<strong>be</strong>drijf (Bron:<br />

op basis van Poppe, 2004)<br />

Gegevens (uit boekhouding)<br />

Levend kapitaal (veestapel en aanplantingen) 94000<br />

Grondkapitaal 555000<br />

Overig kapitaal 378600<br />

Totaal vermogen = totaal actief = totaal passief 1027600<br />

Berekening vergoeding eigen vermogen<br />

Inflatiecorrectie 0,015 aanname<br />

Grondcorrectie 0,015 aanname<br />

Rentevoet levend kapitaal 0,042 rentevoet totaal vermogen<br />

rentevoet totaal vermogen - inflatiecorrectie -<br />

Rentevoet grondkapitaal 0,012<br />

grondcorrectie<br />

Rentevoet overig kapitaal 0,027 rentevoet totaal vermogen - inflatiecorrectie<br />

Vergoeding totaal vermogen 21051 levend kapitaal*rentevoet levend kapitaal +<br />

grondkapitaal*rentevoet grondkapitaal +<br />

overig kapitaal*rentevoet overig kapitaal<br />

Vergoeding vreemd vermogen 7000 <strong>be</strong>taalde rente, uit boekhouding<br />

Vergoeding eigen vermogen 14051 vergoeding totaal vermogen - vergoeding<br />

vreemd vermogen<br />

De rendabiliteit ar<strong>be</strong>id is dus gelijk aan:<br />

(Bedrijfsinkomen – fictieve vergoeding eigen vermogen) / VAK = (102 150 – 14 051) / 2,08 =<br />

42 288 Euro / VAK<br />

Om het voor<strong>be</strong>eld te kunnen vergelijken met de referentieset (122 melkvee<strong>be</strong>drijven),<br />

<strong>be</strong>rekenen we alle indicatoren in constante prijzen met als referentiejaar 2000. Zo zuiveren<br />

we onze indicatoren van prijseffecten. Met <strong>be</strong>hulp van de lineaire vergelijkingen uit ta<strong>be</strong>l 4<br />

<strong>be</strong>palen we voor ons <strong>be</strong>drijf de score voor elke indicator. Ta<strong>be</strong>l 7 vat de resultaten samen.<br />

Ta<strong>be</strong>l 7. Economische indicatorwaarden van fictief melkvee<strong>be</strong>drijf<br />

Voor<strong>be</strong>eld- Voor<strong>be</strong>eld<strong>be</strong>drijf in<br />

<strong>be</strong>drijf prijzen van 2000 Indicatorscore<br />

Ar<strong>be</strong>idsproductiviteit 57067 60083 99<br />

Kapitaalsproductiviteit 0,25 0,30 100<br />

Landproductiviteit 3124 3289 100<br />

Efficiëntie 0,94 0,94 94<br />

Rendabiliteit eigen vermogen 0,046 0,063 95<br />

Rendabiliteit totaal vermogen 0,039 0,046 93<br />

Rendabiliteit ar<strong>be</strong>id 42288 46148 100<br />

De <strong>economische</strong> ster van het voor<strong>be</strong>eld<strong>be</strong>drijf (figuur 16) geeft grafisch weer dat dit <strong>be</strong>drijf<br />

economisch zeer duurzaam is.<br />

40


VAK: volwaardige ar<strong>be</strong>idskracht<br />

risicoprofiel<br />

rendabiliteit totaal vermogen<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

landproductiviteit<br />

rendabiliteit eigen vermogen<br />

Figuur 16. Economische duurzaamheidsster van fictief melkvee<strong>be</strong>drijf<br />

6. De boekhouding is de basis<br />

ar<strong>be</strong>idsproductiviteit<br />

kapitaalsproductiviteit<br />

efficiëntie<br />

rendabiliteit ar<strong>be</strong>id<br />

41


6. De boekhouding is de basis<br />

42


7. Besluit en aan<strong>be</strong>velingen<br />

7. Besluit en aan<strong>be</strong>velingen<br />

De kern van <strong>economische</strong> duurzaamheid van <strong>be</strong>drijven is voldoende toegevoegde waarde<br />

creëren. Het verschil tussen de waarde van de verkochte productie (en diensten) en de kost<br />

van intermediaire inputs, die nodig zijn om deze productie te realiseren, moet zodanig groot<br />

zijn dat de ingezette productiefactoren (ar<strong>be</strong>id en vermogen) er naar <strong>be</strong>horen mee vergoed<br />

kunnen worden. Door de gecreëerde toegevoegde waarde uit te drukken per ingezette<br />

eenheid van ar<strong>be</strong>id, <strong>be</strong>drijfskapitaal of land, weten we hoe groot de respectievelijke<br />

productiviteiten zijn. De verhouding van de totale productiviteit van een <strong>be</strong>drijf met de<br />

maximaal haalbare, <strong>be</strong>paalt het efficiëntieniveau van het <strong>be</strong>drijf.<br />

Wanneer is er voldoende toegevoegde waarde gecreëerd? De <strong>be</strong>drijfsleider kan tevreden<br />

zijn als er na afschrijvingen, <strong>be</strong>lastingen, lonen, pachtgelden en renteaflossingen nog een<br />

<strong>be</strong>drag overblijft van de toegevoegde waarde, dat voldoende groot is om zijn eigen ingezette<br />

ar<strong>be</strong>id (en ondernemerschap) en eigen vermogen te vergoeden. Of dit het geval is, hangt<br />

niet enkel af van de gecreëerde toegevoegde waarde op zich, maar ook van de<br />

verhoudingen ar<strong>be</strong>id/vermogen en eigen/vreemd vermogen (en de verhouding van de kosten<br />

van deze productiefactoren). We gaan dus verder dan productiviteit en efficiëntie, als eerste<br />

criterium voor <strong>economische</strong> duurzaamheid. Om te oordelen of de vergoeding voor de<br />

ingezette ar<strong>be</strong>id en vermogen voldoende is, <strong>be</strong>kijken we de rendabiliteit van de ar<strong>be</strong>id en het<br />

vermogen. In tegenstelling tot de productiviteit en efficiëntie, houdt de rendabiliteit rekening<br />

met de kosten van de overige productiefactoren, met de afschrijvingen en met de netto<br />

ontvangen subsidies.<br />

Zelfs al volstaat de toegevoegde waarde om de productiefactoren vandaag billijk te<br />

vergoeden, dan nog <strong>be</strong>staat het risico dat dat morgen niet meer het geval zal zijn. Door een<br />

juist evenwicht te vinden tussen eigen en vreemd vermogen (solvabiliteit), te zorgen dat de<br />

uitstroom aan geld steeds gedekt wordt door de instroom (liquiditeit) en <strong>be</strong>wust te zijn van de<br />

afhankelijkheid van subsidies, kan de ondernemer de kans op faling drastisch verlagen. We<br />

<strong>be</strong>schouwen risico<strong>be</strong>heersing daarom als het derde criterium voor <strong>economische</strong><br />

duurzaamheid.<br />

Deze drie hoofdcriteria werden omgezet naar indicatoren die concreet meetbaar zijn op het<br />

landbouw<strong>be</strong>drijf. Voor het eerste criterium, namelijk productiviteit en efficiëntie, werkten we<br />

vier indicatoren uit: ar<strong>be</strong>ids-, kapitaals- en landproductiviteit en efficiëntie. Om na te gaan of<br />

deze productiviteit volstaat om de ingezette productiefactoren mee te vergoeden (tweede<br />

criterium), <strong>be</strong>rekenden we de rendabiliteit ar<strong>be</strong>id, de rendabiliteit eigen vermogen en de<br />

rendabiliteit totaal vermogen. De uitwerking van indicatoren om het <strong>be</strong>drijfsrisico (derde<br />

criterium) te <strong>be</strong>palen, valt buiten het <strong>be</strong>reik van deze publicatie. Wel gaven we een eerste<br />

aanzet.<br />

Voor de zeven <strong>be</strong>sproken indicatoren werd een scoremethode uitgewerkt. Zo kan de<br />

<strong>be</strong>drijfsleider de scores van zijn <strong>be</strong>drijf op elk van de indicatoren vergelijken met een<br />

referentieset van gelijkaardige <strong>be</strong>drijven. De scores van het <strong>be</strong>drijf op de indicatoren worden<br />

gevisualiseerd in de Stedula-duurzaamheidsster, een monitoringsinstrument dat de<br />

43


7. Besluit en aan<strong>be</strong>velingen<br />

<strong>be</strong>drijfsleider toelaat in één oogopslag de sterke en zwakke plekken van zijn <strong>be</strong>drijf te<br />

identificeren.<br />

Om deze <strong>economische</strong> duurzaamheidsindicatoren te kunnen <strong>be</strong>rekenen, is een<br />

gestructureerde <strong>be</strong>drijfs<strong>economische</strong> boekhouding onont<strong>be</strong>erlijk. Stedula ondervond dat lang<br />

niet alle Vlaamse landbouwers een <strong>be</strong>drijfs<strong>economische</strong> boekhouding bijhouden en dat er<br />

allerminst uniformiteit is in de gebruikte boekhoudsystemen. Het is niet steeds duidelijk, noch<br />

voor de landbouwer, noch voor de wetenschapper, hoe de <strong>be</strong>dragen in de boekhouding<br />

worden <strong>be</strong>rekend. Vaak vindt men relatief grote <strong>be</strong>dragen onder ‘diversen’ of<br />

‘nevenactiviteiten’, gewoonweg omdat het systeem de onderverdeling niet voorziet. In het<br />

licht van de verbreding van de landbouw is het aangewezen om een gepaste onderverdeling<br />

te voorzien voor de nieuwe, niet-traditionele activiteiten, zoals hoevetoerisme, groene zorg of<br />

energieproductie.<br />

In de huidige boekhoudsystemen gaat relatief veel aandacht naar de technische resultaten.<br />

We ontkennen niet dat deze kengetallen relevante informatie opleveren, maar <strong>be</strong>nadrukken<br />

dat er ook nood is aan financiële gegevens van het <strong>be</strong>drijf (zoals een onderscheid in korte<br />

termijn- en lange termijnleningen). Doordat in de meeste gevallen het landbouwgezin en het<br />

landbouw<strong>be</strong>drijf sterk met elkaar verweven zijn, is een correcte financieel-<strong>economische</strong><br />

analyse van het landbouw<strong>be</strong>drijf uitzonderlijk moeilijk. De geldstromen tussen het gezin en<br />

het <strong>be</strong>drijf zouden <strong>be</strong>ter geregistreerd moeten worden.<br />

44


8. Referenties<br />

8. Referenties<br />

Centrum voor LandbouwEconomie, 2003. De rendabiliteit van het landbouw<strong>be</strong>drijf – boekjaar<br />

2001’ CLE publicatie n° 2.01<br />

Coelli, T., Perelman, S., Van Lierde, D. 2006. CAP reforms and total factor productivity in<br />

Belgian agriculture: a malmquist index approach, Contributed paper at the 26 th Conference of<br />

the International Association of Agricultural Economists held on August 12-18 at the Gold<br />

Coast, Australia<br />

Dessein, J., Nevens, F., 2005. Triestig en blij. Beroepstrots bij Vlaamse land- en<br />

tuinbouwers. Steunpunt Duurzame Landbouw. Publicatie 22, 73p.<br />

Gotzen (ed.), 2003. Wetgeving in Land en Tuinbouw, Boerenbond Studiedienst.<br />

Hill, B., 2000. Farm incomes, wealth and agricultural policy, Ashgate, England, 375p.<br />

Mulier, A., Nevens, F., Reheul, D., Mathijs, E. 2004. Ontwikkeling van een<br />

<strong>be</strong>oordelingssysteem voor de duurzaamheid van de Vlaamse land- en tuinbouw op<br />

<strong>be</strong>drijfsniveau. Steunpunt Duurzame Landbouw. Publicatie 9, 44p.<br />

Ooghe, H., Van Wymeersch, C., 2001. Financiële analyse in de praktijk. De onderneming<br />

financieel doorgelicht op basis van de jaarrekening. Kluwer, 116p.<br />

Poppe, K. 2004. Het <strong>be</strong>drijven-informatienet van A tot Z, Den Haag, LEI, 94p.<br />

Santarossa, J.M. 2003 Technical and financial sustainability in Scottish agriculture, Scottish<br />

Agricultural College Working Paper, 26p.<br />

Starik, M., Rands, G.P. 1995. Weaving an integrated web: multilevel and multisystem<br />

perspectives of ecologicially sustainable organisations, The Academy of Management<br />

Review 20(4), 908-935.<br />

Steunpunt Duurzame Landbouw. 2006. Erven van de toekomst. Over duurzame landbouw in<br />

Vlaanderen. Steunpunt Duurzame Landbouw, Gontrode, 250p.<br />

Van Passel, S., Lepoutre, J., Nevens, F., Van Huylenbroeck, G, Mathijs, E. 2004.<br />

Economische duurzaamheid en toegevoegde waarde: een eerste aanzet op basis van<br />

macro-<strong>economische</strong> gegevens. Steunpunt Duurzame Landbouw. Publicatie 12, 52p.<br />

Van Passel, S., Nevens, F., Van Huylenbroeck, G., Mathijs, E., 2005. Efficiëntie en<br />

Productiviteit van de Vlaamse landbouw: Een empirische analyse. Steunpunt Duurzame<br />

Landbouw. Publicatie 22, 45p.<br />

45


8. Referenties<br />

46


9. Appendix: Indicatorfiches<br />

1. Indicatorfiche 1: ar<strong>be</strong>idsproductiviteit<br />

2. Indicatorfiche 2: kapitaalsproductiviteit<br />

3. Indicatorfiche 3: landproductiviteit<br />

4. Indicatorfiche 4: efficiëntie<br />

5. Indicatorfiche 5: rendabiliteit totaal vermogen<br />

6. Indicatorfiche 6: rendabiliteit eigen vermogen<br />

7. Indicatorfiche 7: rendabiliteit ar<strong>be</strong>id<br />

9. Appendix<br />

47


9. Appendix<br />

48<br />

INDICATOR 1 – Ar<strong>be</strong>idsproductiviteit<br />

Definitie: Toegevoegde waarde per volwaardige ar<strong>be</strong>idskracht<br />

Indicatie voor: Ar<strong>be</strong>idsproductiviteit<br />

Berekeningsmethode: De toegevoegde waarde wordt <strong>be</strong>rekend door de kost van het<br />

intermediaire verbruik af te trekken van de totale waarde van de productie. De kost van het<br />

intermediaire verbruik is het geheel van kosten voor grond- en hulpstoffen, loonwerk,<br />

onderhoud machines,… Het aantal volwaardige ar<strong>be</strong>idskrachten (VAK) wordt <strong>be</strong>rekend met<br />

<strong>be</strong>hulp van het aantal jaarlijks gewerkte uren op het landbouw<strong>be</strong>drijf. 2400 uren ar<strong>be</strong>id<br />

worden gelijkgesteld aan 1 VAK.<br />

Een voor<strong>be</strong>eld van de <strong>be</strong>rekeningsmethode kan teruggevonden worden in de Stedula<br />

publicatie 29.<br />

Nodige gegevens: zie <strong>be</strong>schrijving methodologie Stedula publicatie 29<br />

Databank: boekhouding landbouw<strong>be</strong>drijf<br />

Voor<strong>be</strong>eld: Onderstaande figuur geeft het histogram weer van de resultaten van de 122<br />

CLE melkvee<strong>be</strong>drijven (gemiddelde waarde over de periode 1998-2002)<br />

frequentie<br />

30<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

0<br />

20000 40000 60000 80000 100000<br />

ar<strong>be</strong>idsproductiviteit<br />

Normering: ge<strong>be</strong>urt door het onderzochte <strong>be</strong>drijf te vergelijken met andere gelijkaardige<br />

Vlaamse <strong>be</strong>drijven. Voorlopig werd enkel een normering uitgewerkt voor gespecialiseerde<br />

melkvee<strong>be</strong>drijven, op basis van gegevens uit het CLE boekhoudnet voor de periode 1998-<br />

2002. Er werd gewerkt met vijfjaarlijkse gemiddelden van 122 <strong>be</strong>drijven. Deze referentieset<br />

dient in de toekomst telkens aangepast te worden. De 10% slechtste <strong>be</strong>drijven krijgen een


9. Appendix<br />

indicatorscore 0; de 10% <strong>be</strong>ste <strong>be</strong>drijven een score 100. De score van de tussenliggende<br />

<strong>be</strong>drijven wordt <strong>be</strong>paald aan de hand van een lineaire regressie.<br />

Opmerking de opbrengsten en kosten van de referentie<strong>be</strong>drijven zijn gemeten in de periode<br />

1998-2002. Dit <strong>be</strong>tekent dat de gegevens van het te onderzoeken <strong>be</strong>drijf aangepast dienen<br />

te worden voor prijsveranderingen ten opzichte van 2000. Dit kan met <strong>be</strong>hulp van<br />

prijsindexen.<br />

Scores: Op basis van de gemiddelde ar<strong>be</strong>idsproductiviteit van de <strong>be</strong>drijven uit de CLE<br />

boekhouding gedurende 1998-2002:<br />

Ar<strong>be</strong>idsproductiviteit < 20858 : score 0<br />

Ar<strong>be</strong>idsproductiviteit > 60318 : score 100<br />

Ar<strong>be</strong>idsproductiviteit tussen 20858 en 60318:<br />

score y = 0,002534 * (ar<strong>be</strong>idsproductiviteit) - 52,86<br />

Score(0-100)<br />

100<br />

90<br />

80<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

20858 24803 28748 32693 36638 40583 44528 48473 52418 56363 60309<br />

ar<strong>be</strong>idsproductiviteit<br />

49


9. Appendix<br />

50<br />

INDICATOR 2 – Kapitaalsproductiviteit<br />

Definitie: Toegevoegde waarde per <strong>be</strong>drijfskapitaal<br />

Indicatie voor: Kapitaalsproductiviteit<br />

Berekeningsmethode: De toegevoegde waarde wordt <strong>be</strong>rekend door de kost van het<br />

intermediaire verbruik af te trekken van de totale waarde van de productie. De kost van het<br />

intermediaire verbruik is het geheel van kosten voor grond- en hulpstoffen, loonwerk,<br />

onderhoud machines,… Het <strong>be</strong>drijfskapitaal is de som van het dood kapitaal, het<br />

gebouwenkapitaal, het levend kapitaal, het quotakapitaal, en het monetair kapitaal van het<br />

<strong>be</strong>drijf. Merk op dat het totale vermogen gelijk is aan het <strong>be</strong>drijfskapitaal plus het<br />

grondkapitaal.<br />

Een voor<strong>be</strong>eld van de <strong>be</strong>rekeningsmethode kan teruggevonden worden in de Stedula<br />

publicatie 29.<br />

Nodige gegevens: zie <strong>be</strong>schrijving methodologie Stedula publicatie 29<br />

Databank: boekhouding landbouw<strong>be</strong>drijf<br />

Voor<strong>be</strong>eld: Onderstaande figuur geeft het histogram weer van de resultaten van de 122<br />

CLE melkvee<strong>be</strong>drijven (gemiddelde waarde over de periode 1998-2002)<br />

frequentie<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

0,100 0,200 0,300 0,400<br />

kapitaalsproductiviteit


9. Appendix<br />

Normering: ge<strong>be</strong>urt door het onderzochte <strong>be</strong>drijf te vergelijken met andere gelijkaardige<br />

Vlaamse <strong>be</strong>drijven. Voorlopig werd enkel een normering uitgewerkt voor gespecialiseerde<br />

melkvee<strong>be</strong>drijven, op basis van gegevens uit het CLE boekhoudnet voor de periode 1998-<br />

2002. Er werd gewerkt met vijfjaarlijkse gemiddelden van 122 <strong>be</strong>drijven. Deze referentieset<br />

dient in de toekomst telkens aangepast te worden. De 10% slechtste <strong>be</strong>drijven krijgen een<br />

indicatorscore 0; de 10% <strong>be</strong>ste <strong>be</strong>drijven een score 100. De score van de tussenliggende<br />

<strong>be</strong>drijven wordt <strong>be</strong>paald aan de hand van een lineaire regressie.<br />

Opmerking de opbrengsten en kosten van de referentie<strong>be</strong>drijven zijn gemeten in de periode<br />

1998-2002. Dit <strong>be</strong>tekent dat de gegevens van het te onderzoeken <strong>be</strong>drijf aangepast dienen<br />

te worden voor prijsveranderingen ten opzichte van 2000. Dit kan met <strong>be</strong>hulp van<br />

prijsindexen.<br />

Scores: Op basis van de gemiddelde kapitaalsproductiviteit van de <strong>be</strong>drijven uit de CLE<br />

boekhouding gedurende 1998-2002:<br />

Kapitaalsproductiviteit < 0,0851 : score 0<br />

Kapitaalsproductiviteit > 0,1701 : score 100<br />

Kapitaalsproductiviteit tussen 0,0851 en 0,1701:<br />

score y = 837,95 * (kapitaalsproductiviteit) – 85,74<br />

Score(0-100)<br />

100<br />

90<br />

80<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

0,085 0,094 0,102 0,111 0,119 0,128 0,136 0,145 0,153 0,162 0,170<br />

kapitaalsproductiviteit<br />

51


9. Appendix<br />

52<br />

INDICATOR 3 – Landproductiviteit<br />

Definitie: Toegevoegde waarde per totale <strong>be</strong>drijfsoppervlakte<br />

Indicatie voor: Landproductiviteit<br />

Berekeningsmethode: De toegevoegde waarde wordt <strong>be</strong>rekend door de kost van het<br />

intermediaire verbruik af te trekken van de totale waarde van de productie. De kost van het<br />

intermediaire verbruik is het geheel van kosten voor grond- en hulpstoffen, loonwerk,<br />

onderhoud machines,… De totale <strong>be</strong>drijfsoppervlakte wordt uitgedrukt in hectare. Dit is de<br />

totale kadastrale oppervlakte van het <strong>be</strong>drijf, verminderd met de oppervlakte van gebouwen,<br />

wegen, grachten. Merk op dat de totale <strong>be</strong>drijfsoppervlakte <strong>be</strong>rekend wordt ongeacht wie de<br />

eigenaar is van de grond, met andere woorden zowel gepachte grond als grond in eigendom<br />

wordt meegenomen in de <strong>be</strong>rekening.<br />

Een voor<strong>be</strong>eld van de <strong>be</strong>rekeningsmethode kan teruggevonden worden in de Stedula<br />

publicatie 29.<br />

Nodige gegevens: zie <strong>be</strong>schrijving methodologie Stedula publicatie 29<br />

Databank: boekhouding landbouw<strong>be</strong>drijf<br />

Voor<strong>be</strong>eld: Onderstaande figuur geeft het histogram weer van de resultaten van de 122<br />

CLE melkvee<strong>be</strong>drijven (gemiddelde waarde over de periode 1998-2002)<br />

frequentie<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

0<br />

1000 2000 3000 4000 5000<br />

landproductiviteit<br />

Normering: ge<strong>be</strong>urt door het onderzochte <strong>be</strong>drijf te vergelijken met andere gelijkaardige<br />

Vlaamse <strong>be</strong>drijven. Voorlopig werd enkel een normering uitgewerkt voor gespecialiseerde<br />

melkvee<strong>be</strong>drijven, op basis van gegevens uit het CLE boekhoudnet voor de periode 1998-<br />

2002. Er werd gewerkt met vijfjaarlijkse gemiddelden van 122 <strong>be</strong>drijven. Deze referentieset


9. Appendix<br />

dient in de toekomst telkens aangepast te worden. De 10% slechtste <strong>be</strong>drijven krijgen een<br />

indicatorscore 0; de 10% <strong>be</strong>ste <strong>be</strong>drijven een score 100. De score van de tussenliggende<br />

<strong>be</strong>drijven wordt <strong>be</strong>paald aan de hand van een lineaire regressie.<br />

Opmerking de opbrengsten en kosten van de referentie<strong>be</strong>drijven zijn gemeten in de periode<br />

1998-2002. Dit <strong>be</strong>tekent dat de gegevens van het te onderzoeken <strong>be</strong>drijf aangepast dienen<br />

te worden voor prijsveranderingen ten opzichte van 2000. Dit kan met <strong>be</strong>hulp van<br />

prijsindexen.<br />

Scores: Op basis van de gemiddelde landproductiviteit van de <strong>be</strong>drijven uit de CLE<br />

boekhouding gedurende 1998-2002:<br />

Landproductiviteit < 1226 : score 0<br />

Landproductiviteit > 3196 : score 100<br />

Landproductiviteit tussen 1226 en 3196:<br />

score y = 0,05075 * (landproductiviteit) – 62,21<br />

Score(0-100)<br />

100<br />

90<br />

80<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

1226 1423 1620 1817 2014 2211 2408 2605 2802 2999 3196<br />

landproductiviteit<br />

53


9. Appendix<br />

54<br />

INDICATOR 4 – Efficiëntie<br />

Definitie: Technische efficiëntie = actuele productiviteit / maximaal haalbare productiviteit<br />

Indicatie voor: de mate van efficiëntie waarmee de inputs (ar<strong>be</strong>id, <strong>be</strong>drijfskapitaal, land,<br />

intermediaire inputs) omgezet worden tot outputs (totale opbrengsten)<br />

Berekeningsmethode: De efficiëntie van een <strong>be</strong>drijf definiëren we als de actuele<br />

productiviteit van het <strong>be</strong>drijf tot de maximaal haalbare productiviteit van dat <strong>be</strong>drijf.<br />

De maximaal haalbare productiviteit wordt <strong>be</strong>paald door een geschatte productiefunctie.<br />

Deze productiefunctie schatten we door middel van de stochastic frontier methode, op basis<br />

van gegevens van 122 gespecialiseerde melkvee<strong>be</strong>drijven uit het CLE-boekhoudnet<br />

gedurende de periode 1998-2002. Voor de productiefunctie kozen we de Cobb-Douglas<br />

functionele vorm. We selecteerden de volgende inputs: (1) ar<strong>be</strong>id (in VAK), (2)<br />

<strong>be</strong>drijfskapitaal (in Euro), (3) land (in ha) en (4) intermediair inputs (in Euro). Ook hielden we<br />

rekening met technologische veranderingen door een tijdsvaria<strong>be</strong>le toe te voegen. De<br />

technische efficiëntie wordt dan <strong>be</strong>rekend door de actuele productiviteit van het <strong>be</strong>drijf te<br />

vergelijken met de maximale productiviteit, aangegeven door de productiefunctie. Omdat het<br />

praktisch niet haalbaar is om voor elk nieuw <strong>be</strong>drijf waarvan men de efficiëntie wil kennen,<br />

opnieuw de productiefunctie te schatten (de gegevens van het nieuwe <strong>be</strong>drijf dienen namelijk<br />

opgenomen te worden in de dataset om de productiefunctie te schatten), maken we een<br />

ruwere schatting van de efficiëntie door in onderstaande geschatte productiefunctie de<br />

<strong>be</strong>drijfsgegevens in te vullen. De verhouding van de <strong>be</strong>rekende opbrengst (uit onderstaande<br />

formule) en de werkelijk <strong>be</strong>haalde opbrengst geeft dan een <strong>be</strong>eld van de <strong>be</strong>drijfsefficiëntie.<br />

Ln(Opbrengst/1000)=0,98+0,01Ln(ar<strong>be</strong>id)+0,15Ln(<strong>be</strong>drijfskapitaal/1000)+0,22Ln(<strong>be</strong>drijfsopp.)<br />

+0,58Ln(Inter.cons./1000)-0,01Jaartrend<br />

Meer informatie over deze techniek kan teruggevonden worden in Stedula publicatie 22<br />

(Efficiëntie en Productiviteit van de Vlaamse landbouw: Een empirische analyse.)<br />

Nodige gegevens: ar<strong>be</strong>id (in VAK), totale <strong>be</strong>teelde oppervlakte (in hectare), <strong>be</strong>drijfskapitaal<br />

(in Euro), intermediaire inputs (in Euro), tijdstip (jaar), totale opbrengsten (in Euro).<br />

Databank: boekhouding landbouw<strong>be</strong>drijf<br />

Voor<strong>be</strong>eld:<br />

Onderstaand figuur geeft het histogram weer van de resultaten van de 122 CLE<br />

melkvee<strong>be</strong>drijven (gemiddelde waarde over de periode 1998-2002):


frequentie<br />

30<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

0<br />

0,600 0,700 0,800 0,900<br />

efficiëntie<br />

9. Appendix<br />

Normering: In tegenstelling tot de andere indicatoren wordt er gekozen om de indicator<br />

efficiëntie niet te normeren, omdat deze al per definitie resultaten tussen 0 en 100 geeft.<br />

55


9. Appendix<br />

56<br />

INDICATOR 5 – Rendabiliteit totaal vermogen<br />

Definitie: (Bedrijfsinkomen – vergoeding niet-<strong>be</strong>taalde ar<strong>be</strong>idskrachten + <strong>be</strong>taalde rente) /<br />

totaal vermogen<br />

Indicatie voor: Rendabiliteit totaal vermogen (RTV)<br />

Berekeningsmethode: Het <strong>be</strong>drijfsinkomen <strong>be</strong>rekenen we door van de totale waarde van<br />

de productie de volgende kosten af te trekken: (1) het intermediair verbruik (grond- en<br />

hulpstoffen, loonwerk, onderhoud machines,…), (2) de afschrijvingen van de<br />

investeringsgoederen, (3) de indirecte <strong>be</strong>drijfs<strong>be</strong>lastingen, (4) de <strong>be</strong>taalde rente, (5) de<br />

<strong>be</strong>taalde pacht en (6) de <strong>be</strong>taalde lonen. Tot slot wordt de ontvangen overheidssteun bij dit<br />

<strong>be</strong>drag opgeteld. Van dit <strong>be</strong>drijfsinkomen trekken we een (fictieve) vergoeding voor de niet<strong>be</strong>taalde<br />

ar<strong>be</strong>idskrachten (gebaseerd op uurloon Nationaal Paritair Comité Landbouw) af en<br />

we tellen er de <strong>be</strong>taalde interest bij op. Delen we dit <strong>be</strong>drag door het totale vermogen, dan<br />

krijgen we een indicatie voor de rendabiliteit van het totale vermogen. Dit is dus eigenlijk de<br />

netto-opbrengst van het totale vermogen dat in het <strong>be</strong>drijf werd geïnvesteerd.<br />

Een voor<strong>be</strong>eld van de <strong>be</strong>rekeningsmethode kan teruggevonden worden in de Stedula<br />

publicatie 29<br />

Nodige gegevens: zie <strong>be</strong>schrijving methodologie Stedula publicatie 29<br />

Databank: boekhouding landbouw<strong>be</strong>drijf<br />

Voor<strong>be</strong>eld: Onderstaande figuur geeft het histogram weer van de resultaten van de 122<br />

CLE melkvee<strong>be</strong>drijven (gemiddelde waarde over de periode 1998-2002)<br />

frequentie<br />

30<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

0<br />

-0,150 -0,100 -0,050 0,000 0,050 0,100<br />

rendabilteit totaal vermogen


9. Appendix<br />

Normering: ge<strong>be</strong>urt door het onderzochte <strong>be</strong>drijf te vergelijken met andere gelijkaardige<br />

Vlaamse <strong>be</strong>drijven. Voorlopig werd enkel een normering uitgewerkt voor gespecialiseerde<br />

melkvee<strong>be</strong>drijven, op basis van gegevens uit het CLE boekhoudnet voor de periode 1998-<br />

2002. Er werd gewerkt met vijfjaarlijkse gemiddelden van 122 <strong>be</strong>drijven. Deze referentieset<br />

dient in de toekomst telkens aangepast te worden. De 10% slechtste <strong>be</strong>drijven krijgen een<br />

indicatorscore 0; de 10% <strong>be</strong>ste <strong>be</strong>drijven een score 100. De score van de tussenliggende<br />

<strong>be</strong>drijven wordt <strong>be</strong>paald aan de hand van een lineaire regressie.<br />

Opmerking de opbrengsten en kosten van de referentie<strong>be</strong>drijven zijn gemeten in de periode<br />

1998-2002. Dit <strong>be</strong>tekent dat de gegevens van het te onderzoeken <strong>be</strong>drijf aangepast dienen<br />

te worden voor prijsveranderingen ten opzichte van 2000. Dit kan met <strong>be</strong>hulp van<br />

prijsindexen.<br />

Scores: Op basis van de gemiddelde rendabiliteit van het totale vermogen (RTV) van de<br />

<strong>be</strong>drijven uit de CLE boekhouding gedurende 1998-2002:<br />

RTV < -0,0653 : score 0<br />

RTV > 0,0536 : score 100<br />

Rendabilteit totaal vermogen tussen -0,0653 en 0,0536:<br />

score y = 840,97 * (RTV) + 54,94<br />

Score (0-100)<br />

100<br />

90<br />

80<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

-0,065<br />

-0,057<br />

-0,049<br />

-0,040<br />

-0,032<br />

-0,024<br />

-0,015<br />

-0,007<br />

0,001<br />

0,010<br />

0,018<br />

0,026<br />

0,035<br />

0,043<br />

0,051<br />

rendabilteit totaal vermogen<br />

57


9. Appendix<br />

58<br />

INDICATOR 6 – Rendabiliteit eigen vermogen<br />

Definitie: (Bedrijfsinkomen – vergoeding niet-<strong>be</strong>taalde ar<strong>be</strong>idskrachten) / eigen vermogen<br />

Indicatie voor: Rendabiliteit eigen vermogen (REV)<br />

Berekeningsmethode: Het <strong>be</strong>drijfsinkomen <strong>be</strong>rekenen we door van de totale waarde van<br />

de productie de volgende kosten af te trekken: (1) het intermediair verbruik (grond- en<br />

hulpstoffen, loonwerk, onderhoud machines,…), (2) de afschrijvingen van de<br />

investeringsgoederen, (3) de indirecte <strong>be</strong>drijfs<strong>be</strong>lastingen, (4) de <strong>be</strong>taalde rente, (5) de<br />

<strong>be</strong>taalde pacht en (6) de <strong>be</strong>taalde lonen. Tot slot wordt de ontvangen overheidssteun bij dit<br />

<strong>be</strong>drag opgeteld. Van dit <strong>be</strong>drijfsinkomen trekken we een (fictieve) vergoeding voor de niet<strong>be</strong>taalde<br />

ar<strong>be</strong>idskrachten (gebaseerd op uurloon Nationaal Paritair Comité Landbouw) af.<br />

Delen we dit door het eigen vermogen, dan krijgen we een indicatie voor de rendabiliteit van<br />

het eigen vermogen. Dit is dus eigenlijk de netto-opbrengst van het eigen vermogen dat in<br />

het <strong>be</strong>drijf werd geïnvesteerd<br />

Een voor<strong>be</strong>eld van de <strong>be</strong>rekeningsmethode kan teruggevonden worden in de Stedula<br />

publicatie 29<br />

Nodige gegevens: zie <strong>be</strong>schrijving methodologie Stedula publicatie 29<br />

Databank: boekhouding landbouw<strong>be</strong>drijf<br />

Voor<strong>be</strong>eld: Onderstaande figuur geeft het histogram weer van de resultaten van de 122<br />

CLE melkvee<strong>be</strong>drijven (gemiddelde waarde over de periode 1998-2002)<br />

frequentie<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

0<br />

-1,250 -1,000 -0,750 -0,500 -0,250 0,000 0,250<br />

rendabiliteit eigen vermogen


9. Appendix<br />

Normering: ge<strong>be</strong>urt door het onderzochte <strong>be</strong>drijf te vergelijken met andere gelijkaardige<br />

Vlaamse <strong>be</strong>drijven. Voorlopig werd enkel een normering uitgewerkt voor gespecialiseerde<br />

melkvee<strong>be</strong>drijven, op basis van gegevens uit het CLE-boekhoudnet voor de periode 1998-<br />

2002. Er werd gewerkt met vijfjaarlijkse gemiddelden van 122 <strong>be</strong>drijven. Deze referentieset<br />

dient in de toekomst telkens aangepast te worden. De 10% slechtste <strong>be</strong>drijven krijgen een<br />

indicatorscore 0; de 10% <strong>be</strong>ste <strong>be</strong>drijven een score 100. De score van de tussenliggende<br />

<strong>be</strong>drijven wordt <strong>be</strong>paald aan de hand van een lineaire regressie.<br />

Opmerking de opbrengsten en kosten van de referentie<strong>be</strong>drijven zijn gemeten in de periode<br />

1998-2002. Dit <strong>be</strong>tekent dat de gegevens van het te onderzoeken <strong>be</strong>drijf aangepast dienen<br />

te worden voor prijsveranderingen ten opzichte van 2000. Dit kan met <strong>be</strong>hulp van<br />

prijsindexen.<br />

Scores: Op basis van de gemiddelde rendabiliteit van het eigenvermogen (REV) van de<br />

<strong>be</strong>drijven uit de CLE boekhouding gedurende 1998-2002:<br />

REV < -0,2061 : score 0<br />

REV > 0,0781 : score 100<br />

Rendabiliteit eigen vermogen tussen -0,2061 en 0,0781:<br />

score y = 351,97 * (REV) + 72,53<br />

Score(0-100)<br />

100<br />

90<br />

80<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

-0,206 -0,178 -0,149 -0,121 -0,092 -0,064 -0,036 -0,007 0,021 0,050 0,078<br />

rendabiliteit eigen vermogen<br />

59


9. Appendix<br />

60<br />

INDICATOR 7 – Rendabiliteit ar<strong>be</strong>id<br />

Definitie: (Bedrijfsinkomen – vergoeding eigen vermogen) / VAK<br />

Indicatie voor: Rendabiliteit ar<strong>be</strong>id (RA)<br />

Berekeningsmethode: Het <strong>be</strong>drijfsinkomen <strong>be</strong>rekenen we door van de totale waarde van<br />

de productie de volgende kosten af te trekken: (1) het intermediair verbruik (grond- en<br />

hulpstoffen, loonwerk, onderhoud machines,…), (2) de afschrijvingen van de<br />

investeringsgoederen, (3) de indirecte <strong>be</strong>drijfs<strong>be</strong>lastingen, (4) de <strong>be</strong>taalde rente, (5) de<br />

<strong>be</strong>taalde pacht en (6) de <strong>be</strong>taalde lonen. Tot slot wordt de ontvangen overheidssteun bij dit<br />

<strong>be</strong>drag opgeteld. Van dit <strong>be</strong>drijfsinkomen trekken we een fictieve vergoeding voor het eigen<br />

vermogen af. Delen we dit door het aantal volwaardige ar<strong>be</strong>idskrachten (VAK), dan krijgen<br />

we een indicatie voor de rendabiliteit van de gezinsar<strong>be</strong>id. Het aantal volwaardige<br />

ar<strong>be</strong>idskrachten (VAK) wordt <strong>be</strong>rekend met <strong>be</strong>hulp van het aantal jaarlijks gewerkte uren op<br />

het landbouw<strong>be</strong>drijf. 2400 uren ar<strong>be</strong>id worden gelijkgesteld aan 1 VAK.<br />

Een voor<strong>be</strong>eld van de <strong>be</strong>rekeningsmethode kan teruggevonden worden in de Stedula<br />

publicatie 29<br />

Nodige gegevens: zie <strong>be</strong>schrijving methodologie Stedula publicatie 29<br />

Databank: boekhouding landbouw<strong>be</strong>drijf<br />

Voor<strong>be</strong>eld: Onderstaande figuur geeft het histogram weer van de resultaten van de 122<br />

CLE melkvee<strong>be</strong>drijven (gemiddelde waarde over de periode 1998-2002)<br />

frequentie<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

-20000 0 20000 40000 60000 80000<br />

rendabiliteit ar<strong>be</strong>id


9. Appendix<br />

Normering: ge<strong>be</strong>urt door het onderzochte <strong>be</strong>drijf te vergelijken met andere gelijkaardige<br />

Vlaamse <strong>be</strong>drijven. Voorlopig werd enkel een normering uitgewerkt voor gespecialiseerde<br />

melkvee<strong>be</strong>drijven, op basis van gegevens uit het CLE boekhoudnet voor de periode 1998-<br />

2002. Er werd gewerkt met vijfjaarlijkse gemiddelden van 122 <strong>be</strong>drijven. Deze referentieset<br />

dient in de toekomst telkens aangepast te worden. De 10% slechtste <strong>be</strong>drijven krijgen een<br />

indicatorscore 0; de 10% <strong>be</strong>ste <strong>be</strong>drijven een score 100. De score van de tussenliggende<br />

<strong>be</strong>drijven wordt <strong>be</strong>paald aan de hand van een lineaire regressie.<br />

Opmerking de opbrengsten en kosten van de referentie<strong>be</strong>drijven zijn gemeten in de periode<br />

1998-2002. Dit <strong>be</strong>tekent dat de gegevens van het te onderzoeken <strong>be</strong>drijf aangepast dienen<br />

te worden voor prijsveranderingen ten opzichte van 2000. Dit kan met <strong>be</strong>hulp van<br />

prijsindexen.<br />

Scores: Op basis van de gemiddelde rendabiliteit ar<strong>be</strong>id (RA) van de <strong>be</strong>drijven uit de CLE<br />

boekhouding gedurende 1998-2002:<br />

RA < 8148 : score 0<br />

RA > 38617 : score 100<br />

Rendabiliteit ar<strong>be</strong>id tussen 8148 en 38617:<br />

score y = 0,00328 * (RA) -26,74<br />

Score(0-100)<br />

100<br />

90<br />

80<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

8148 11195 14242 17288 20335 23382 26429 29476 32522 35569 38616<br />

rendabilteit ar<strong>be</strong>id<br />

61

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!