13.09.2013 Views

Complete pdf - GeoTechniek

Complete pdf - GeoTechniek

Complete pdf - GeoTechniek

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

CONCEPTUELE METHODE VOOR EEN<br />

SNELLE DIAGNOSE VAN HET FAALGEDRAG<br />

VAN DE VLAAMSE DIJKEN<br />

THERMISCH ONTWERP BIJ GRONDVRIEZEN IN NEDERLAND<br />

SCHEMATISERINGSFACTOR MAAKT KEUZES<br />

IN GEOTECHNIEK BETER ZICHTBAAR<br />

VERDICHTEN VAN ZAND VOOR<br />

BOORTUNNELS RANDSTADRAIL<br />

JAARGANG 15 NUMMER 3 JULI 2011<br />

ONAFHANKELIJK VAKBLAD VOOR HET GEOTECHNISCHE WERKVELD<br />

INCLUSIEF<br />

kunst


FUGRO <br />

Fugro Ingenieursbureau B.V.<br />

<br />

<br />

www.fugro.nl<br />

...UW GEO-SPECIALIST<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Risicogestuurd grondonderzoek en deskundige advisering<br />

zijn onmisbaar bij bouwen op of onder de grond!


Beste lezers,<br />

Er zijn momenteel veel ontwikkelingen gaande<br />

op het gebied van het ontwerp en toetsing van<br />

waterkeringen. Een belangrijke ontwikkeling is dat<br />

de vertrouwde bezwijkanalyses op basis van<br />

effectieve spanningen worden vervangen door<br />

ongedraineerde bezwijkanalyses. De wens is om<br />

dit al in 2012 voor de regionale waterkeringen in<br />

te voeren. Hiermee sluiten we beter aan op de in<br />

het buitenland gehanteerde ‘total stress analysis’.<br />

Andere omvangrijke onderzoeken zijn onder andere<br />

het onderzoek naar piping, werkelijke sterkte<br />

(rekening houdend met vervorming) en monitoring<br />

(ijkdijk).<br />

Ik haal dit aan omdat ik vaak merk dat geotechnisch<br />

adviseurs ofwel zijn ingevoerd in het dijkontwerp,<br />

of zijn gespecialiseerd in infra of bouwprojecten,<br />

maar veelal niet in beide. Velen weten bijvoorbeeld<br />

niet dat TAW documenten en leidraden een schat<br />

aan bruikbare informatie geven voor diverse<br />

geotechnische ontwerpberekeningen.<br />

De nieuwe ontwikkelingen zouden ook buiten de<br />

dijkensector moeten worden bediscussieerd en<br />

beoordeeld; waarom een dijk ongedraineerd<br />

berekenen en een ophoging voor een weg of<br />

spoorweg niet? Een ander voorbeeld is de schema-<br />

1 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

‘ . . . Duidelijk gevalletje van piping ! . . .‘<br />

Van de redactie<br />

tiseringsfactor waarover in dit nummer wordt<br />

geschreven. We moeten nagaan of dit een zinvolle<br />

toevoeging is voor andere geotechnische berekeningen<br />

zoals bouwputten of grondconstructies.<br />

De laatste jaren bent u gewend dat er twee specials<br />

worden uitgegeven; een Nederlandstalige special<br />

rondom een terugkerend Nederlands evenement,<br />

en een Engelstalige special rondom een buitenlands<br />

congres. De haalbaarheid van de laatste<br />

special hangt onder meer af van de congressen<br />

en daarmee samenhangend de bereidheid tot<br />

sponsoring. Dit jaar bleek de Engelstalige special<br />

niet haalbaar. De Nederlandstalige special met de<br />

bijdragen van de geotechniekdag ontvangt u aan<br />

het einde van het jaar.<br />

In deze uitgave vindt u bijdragen over grond -<br />

bevriezen en verdichten van zand. In het artikel<br />

over de schematiseringsfactor kunt u lezen hoe<br />

we onzekerheden in de bodemopbouw in rekening<br />

kunnen brengen. Tevens kunt u lezen over een<br />

nieuwe beoordelingsmethodiek voor Belgische<br />

dijken.<br />

Ik wens u veel leesplezier in dit zomernummer.<br />

Martin de Kant<br />

Namens de redactie en uitgever


Hoofdsponsor<br />

Sub-sponsors<br />

Klipperweg 14 Tel. 043 - 352 76 09<br />

6222 PC Maastricht www.huesker.com<br />

Ringwade 51, 3439 LM Nieuwegein<br />

Postbus 1555, 3430 BN Nieuwegein<br />

Tel. 030 - 285 40 00<br />

www.ballast-nedam.nl<br />

Geopolymeric innovations<br />

Uretek Nederland BV<br />

Zuiveringweg 93, 8243 PE Lelystad<br />

Tel. 0320 - 256 218 www.uretek.nl<br />

Zuidoostbeemster: 0299 - 433 316<br />

Almelo: 0546 - 532 074<br />

Oirschot: 0499 - 578 520<br />

www.lankelma.nl<br />

Stieltjesweg 2<br />

2628 CK Delft<br />

Tel. 088 - 335 7200 www.deltares.nl<br />

Veurse Achterweg 10<br />

2264 SG Leidschendam<br />

Tel. 070 - 311 13 33 www.fugro.com<br />

Gemeenschappenlaan 100<br />

B-1200 Brussel<br />

Tel. 0032 2 402 62 11<br />

www.besix.be<br />

Postbus 1025, 3600 BA Maarssen<br />

Tel. 030-248 6233 Fax 030-248 66 66<br />

info@struktonengineering.nl<br />

www.struktonengineering.nl<br />

Kleidijk 35<br />

3161 EK Rhoon<br />

Tel. 010 - 503 02 00<br />

www.mosgeo.com<br />

Siciliëweg 61<br />

1045 AX Amsterdam<br />

Tel. 020- 40 77 100<br />

www.voorbijfunderingstechniek.nl<br />

2 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

Hoofd- en Sub-sponsors<br />

Galvanistraat 15<br />

3029 AD Rotterdam<br />

Tel. 010 - 489 69 22<br />

www.gw.rotterdam.nl<br />

Korenmolenlaan 2<br />

3447 GG Woerden<br />

Tel. 0348 - 43 52 54<br />

www.vwsgeotechniek.nl<br />

INPIJN-BLOKPOEL<br />

Ingenieursbureau<br />

Son: 0499 - 47 17 92<br />

Sliedrecht:<br />

0184 - 61 80 10<br />

Hoofddorp:<br />

023 - 565 58 78<br />

www.inpijn-blokpoel.com<br />

Dywidag<br />

Systems<br />

International<br />

Industrieweg 25 – B-3190 Boortmeerbeek<br />

Tel. 0032 16 60 77 60<br />

Veilingweg 2 - NL-5301 KM Zaltbommel<br />

Tel. 0031 418 578922<br />

www.dywidag-systems.com<br />

De Holle Bilt 22<br />

3732 HM De Bilt<br />

Tel. 030 - 220 78 02<br />

Fax 030 - 220 50 84<br />

www.grontmij.nl<br />

Industrielaan 4<br />

B-9900 Eeklo<br />

Tel. +32 9 379 72 77<br />

www.lameirest.be<br />

IJzerweg 4<br />

8445 PK Heerenveen<br />

Tel. 0513 - 63 13 55<br />

www.apvandenberg.com<br />

Rooseveltlaan 8, 4536 GZ Terneuzen<br />

Postbus 326, 4530 AH Terneuzen<br />

Tel. 0031 115 62 09 27<br />

www.bmned.com


Arcadis Nederland BV<br />

Postbus 220<br />

3800 AE Amersfoort<br />

Tel. 033 - 477 1000<br />

Fax 033 - 477 2000<br />

www.arcadis.nl<br />

Cofra BV<br />

Kwadrantweg 9<br />

1042 AG Amsterdam<br />

Postbus 20694<br />

1001 NR Amsterdam<br />

Tel. 020 - 693 45 96<br />

Fax 020 - 694 14 57<br />

www.cofra.nl<br />

Uitgever/bladmanager<br />

Uitgeverij Educom BV<br />

R.P.H. Diederiks<br />

Redactieraad<br />

Alboom, ir. G. van<br />

Barends, prof. dr. ir. F.B.J.<br />

Brassinga, ing. H.E.<br />

Brinkgreve, dr. ir. R.B.J.<br />

Brok, ing. C.A.J.M.<br />

Brouwer, ir. J.W.R.<br />

Calster, ir. P. van<br />

CRUX Engineering BV<br />

Pedro de Medinalaan 3-c<br />

1086 XK Amsterdam<br />

Tel. 020 - 494 3070<br />

Fax 020 - 494 3071<br />

www.cruxbv.nl<br />

CUR Bouw & Infra<br />

Postbus 420<br />

2800 AK Gouda<br />

Tel. 0182 - 540630<br />

Fax 0182 - 54 06 21<br />

www.curbouweninfra.nl<br />

GEOTECHNIEK<br />

JAARGANG 15 – NUMMER 3<br />

JULI 2011<br />

Cools, ir. P.M.C.B.M.<br />

Dalen, ir. J.H. van<br />

Deen, dr. J.K. van<br />

Diederiks, R.P.H.<br />

Eijgenraam, ir. A.A.<br />

Graaf, ing. H.C. van de<br />

Haasnoot, ir. J.K.<br />

Heeres, Dr. Ir. O.M.<br />

Jonker, ing. A.<br />

Kant, ing. M. de<br />

Kleinjan, Ir. A.<br />

Korff, mw. ir. M.<br />

Geomet BV<br />

Postbus 670<br />

2400 AR Alphen aan den Rijn<br />

Tel. 0172 - 449 822<br />

Fax 0172 - 449 823<br />

www. geonet.nl<br />

Ingenieursbureau<br />

Amsterdam<br />

Weesperstraat 430<br />

Postbus 12693<br />

1100 AR Amsterdam<br />

Tel. 020 - 251 1303<br />

Fax 020 - 251 1199<br />

www.iba.amsterdam.nl<br />

Geotechniek is een informatief/promotioneel<br />

onafhankelijk vaktijdschrift dat beoogt<br />

kennis en ervaring uit te wisselen, inzicht<br />

te bevorderen en belangstelling voor het<br />

gehele geo technische vakgebied te kweken.<br />

Lange, drs. G. de<br />

Mathijssen, ir. F.A.J.M.<br />

Schippers, ing. R.J.<br />

Schouten, ir. C.P.<br />

Seters, ir. A.J. van<br />

Smienk, ing. E.<br />

Storteboom, O.<br />

Thooft, dr. ir. K.<br />

Vos, mw. ir. M. de<br />

Waal, van der<br />

Wassing, B.<br />

Wibbens, G.<br />

3 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

Mede-ondersteuners<br />

Profound BV<br />

Limaweg 17<br />

2743 CB Waddinxveen<br />

Tel. 0182 - 640 964<br />

www.profound.nl<br />

Jetmix BV<br />

Postbus 25<br />

4250 DA Werkendam<br />

Tel. 0183 - 50 56 66<br />

Fax 0183 - 50 05 25<br />

www.jetmix.nl<br />

Redactie<br />

Brassinga, ing. H.E.<br />

Brouwer, ir. J.W.R.<br />

Diederiks, R.P.H.<br />

Kant, ing. M.<br />

de Korff, mw. ir. M.<br />

Thooft, dr. ir. K.<br />

Cover: het DMC-systeem<br />

van Landustrie (beeld:<br />

Lex de Prieëlle) zie pag. 6<br />

Distributie van Geotechniek in België wordt mede mogelijk gemaakt door:<br />

TIS Speciale<br />

Funderingstechnieken<br />

Info: WTCB, ir. Noël Huybrechts<br />

Lombardstraat 42, 1000 Brussel<br />

Tel. +32 2 655 77 11<br />

info@bbri.be<br />

www.tis-sft.wtcb.be<br />

ABEF vzw<br />

Belgische Vereniging<br />

Aannemers Funderingswerken<br />

Priester Cuypersstraat 3<br />

1040 Brussel<br />

Secretariaat:<br />

erwin.dupont@telenet.be<br />

Colofon<br />

Royal Haskoning<br />

Postbus 151<br />

6500 AD Nijmegen<br />

Tel. 024 - 328 42 84<br />

Fax 024 - 323 93 46<br />

www.royalhaskoning.com<br />

SBR<br />

Postbus 1819<br />

3000 BV Rotterdam<br />

Stationsplein 45 A6.016<br />

3013 AK Rotterdam<br />

Tel. 010-206 5959<br />

www.sbr.nl<br />

Geotechniek is<br />

een uitgave van<br />

Uitgeverij Educom BV<br />

Mathenesserlaan 347<br />

3023 GB Rotterdam<br />

Tel. 010 - 425 6544<br />

Fax 010 - 425 7225<br />

info@uitgeverijeducom.nl<br />

www.uitgeverijeducom.nl<br />

Lezersservice<br />

Adresmutaties doorgeven<br />

via ons e-mailadres:<br />

info@uitgeverijeducom.nl<br />

© Copyrights<br />

Uitgeverij Educom BV - Juli 2011.<br />

Niets uit deze uitgave mag<br />

worden gereproduceerd met<br />

welke methode dan ook, zonder<br />

schriftelijke toestemming van de<br />

uitgever. © ISSN 1386 - 2758<br />

BGGG<br />

Belgische Groepering<br />

voor Grondmechanica<br />

en Geotechniek<br />

c/o BBRI, Lozenberg 7<br />

1932 Sint-Stevens-Woluwe<br />

bggg@skynet.be


18<br />

30<br />

46<br />

Paalmatrasproeven II<br />

Belangrijkste conclusies<br />

Ir. Suzanne van Eekelen / Ing. Jack van der Vegt<br />

Ir. Herman-Jaap Lodder / Dr. Ir. Adam Bezuijen<br />

24<br />

36<br />

5 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

Inhoud<br />

1 Van de Redactie – 6 Actueel – 9 Gesignaleerd – 11 KIVI NIRIA rubriek – 13 SBR-info<br />

14 CUR Bouw & Infra – 16 The Magic of Geotechnics – 23 Agenda – 54 Vraag en antwoord<br />

Erosie riviertalud Erosie landtalud<br />

Afschuiven<br />

riviertalud<br />

Falen dijk<br />

Afschuiven<br />

landtalud<br />

Reststerkte<br />

Schematiseringsfactor maakt keuzes<br />

in geotechniek beter zichtbaar<br />

Ir. Ed Calle / Ir. Werner Halter / Ir. Hans Niemeijer<br />

Piping Micro-instabiliteit<br />

Conceptuele methode voor een snelle diagnose<br />

van het faalgedrag van de Vlaamse dijken<br />

Ir. Gauthier van Alboom / Ir. Koen Haelterman / Ir. Ronny van Looveren<br />

dr. Frank Mostaert / Ir. Patrik Peeters / Ir. Leen Vincke<br />

43 Geokunst Onafhankelijk vakblad voor gebruikers van geokunststoffen<br />

51<br />

Thermisch ontwerp bij grondvriezen in Nederland<br />

Ir. Jacco K. Haasnoot / Ing. Dirk G. Goeman<br />

Verdichten van zand voor<br />

boortunnels RandstadRail<br />

Ir. Diederik van Zanten / Ir. Edwin P.T. Smits / Ir. Rodriaan Spruit<br />

Paalmatrasproeven IIa: Eén laag biaxiaal of twee<br />

lagen uniaxiale wapening in een paalmatras<br />

Ir. Suzanne van Eekelen<br />

50 CUR aanbeveling VC 92: Uitvoeringsrichtlijn geokunststoffen in de waterbouw<br />

Ir. Wim Voskamp


Succesvolle test bij diepste<br />

parkeergarage van Nederland<br />

Rotterdamse innovatie<br />

controleert beton met geluid<br />

Rotterdam bouwt onder het Kruisplein de diepste<br />

parkeergarage van Nederland: vijf verdiepingen,<br />

acht parkeerlagen, 20 meter diep. Tijdens de uitvoering<br />

heeft het ingenieursbureau van Gemeentewerken<br />

Rotterdam (IGWR) samen met aannemer<br />

Besix met succes een nieuwe methode getest om<br />

met geluid de kwaliteit van betonnen diepwanden<br />

te controleren. Deze methode wordt daarom nu<br />

toegepast bij de aanleg van de spoortunnel in<br />

Delft.<br />

De Kruispleingarage biedt straks plaats aan 760<br />

auto’s. Die bereiken hun bestemming vanuit de<br />

Weenatunnel via een 200 meter lange ondergrondse<br />

weg. Aan het einde daarvan ligt een eveneens<br />

ondergrondse rotonde. Behalve tot de<br />

nieuwe garage geeft deze ook toegang tot de<br />

bestaande Schouwburgpleingarage. Voor het<br />

maken van de bouwkuip is 370 meter (omtrek)<br />

diepwand gemaakt. De betonnen, in het werk gestorte,<br />

wanden zijn 1,2 meter dik en 41 meter<br />

‘diep’.<br />

Een potentieel probleem bij het maken van diep-<br />

wanden is de kwaliteitscontrole tijdens de uitvoering.<br />

Zo kwam deze bouwwijze eerder negatief in<br />

het nieuws bij de aanleg van de Noord/Zuidlijn in<br />

Amsterdam. Om vergelijkbare problemen te voorkomen<br />

hebben ingenieurs van Gemeentewerken<br />

Rotterdam een nieuwe meettechniek toegepast.<br />

Met behulp van 50kHz-geluidgolven kunnen<br />

zwakke plekken in de wanden tijdens de uitvoering<br />

worden opgespoord. Deze methode is bij de<br />

Kruispleingarage getest.<br />

De akoestische metingen vonden plaats door zenders<br />

en ontvangers langzaam omhoog te trekken<br />

door een buis die aan de wapeningskorf was bevestigd.<br />

Zo kon de diepwand over de volle hoogte<br />

van 41 meter worden gescand. IGWR onderzocht<br />

ook andere meetmethoden, onder meer met temperatuur<br />

en elektrische weerstand. Het gebruik<br />

6 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

Actueel<br />

Onder redactie van<br />

Robert Diederiks<br />

van geluidsgolven bleek niet alleen een zeer effectieve<br />

maar ook een relatief goedkope methode.<br />

De Kruispleingarage is een ontwerp van het ingenieursbureau<br />

van Gemeentewerken Rotterdam.<br />

Het ondergrondse deel van de garage is ont -<br />

worpen door architect Maarten Struijs, ook<br />

van het ingenieursbureau. Team CS (Benthem<br />

Crouwel, Meyer en Van Schooten en West 8 Urban<br />

design & landscape architecture) ontwierp de<br />

bovengrondse onderdelen. De oplevering is naar<br />

verwachting medio 2013.<br />

Nieuwe ontwikkeling<br />

van Landustrie Sneek<br />

in BBC programma<br />

‘World Series – Horizons’<br />

De BBC heeft afgelopen april opnamen op locatie<br />

gemaakt aan de dijk bij de Zeelandbrug in Colijnsplaat.<br />

De uitzending wordt gemaakt in het kader van het<br />

UrbanFlood project. Dit is een Europees project<br />

binnen het Zevende Kader Programma.<br />

Het UrbanFlood project omhelst het online monitoren<br />

van dijken in Londen, Amsterdam en Sint<br />

Petersburg. De verkregen gegevens over de conditie<br />

van deze dijken wordt continu geanalyseerd.<br />

Eventueel dijkfalen kan tijdig worden geconstateerd<br />

en waterbeheerders en noodhulpdiensten<br />

kunnen adequaat van informatie worden voorzien.<br />

In Zeeland werden door de BBC opnamen gemaakt<br />

omdat in het dijklichaam naast de Zeelandbrug het<br />

DMC systeem is toegepast.<br />

Dit Dijk Monitoring- en Conditioneringssysteem<br />

is een ontwikkeling van Landustrie Sneek BV en<br />

VolkerWessels Telecom.<br />

Met sensoren wordt de druk en de temperatuur<br />

Piping: een van de fenomenen die met het DMC-systeem te bestrijden zijn.


in de dijk gemeten. Het monitoringsysteem moet<br />

ervoor zorgen dat er geen piping ontstaat. Water<br />

dat door de dijk heen komt, voert dan zand mee en<br />

holt de dijk als het ware uit. Omdat de sensoren<br />

tijdig het pipingprobleem kunnen constateren,<br />

kan met het verpompen van water de dijk in goede<br />

conditie worden gehouden.<br />

Voor het UrbanFlood project is dit systeem met<br />

name waardevol, omdat niet alleen het monitoren<br />

maar ook het conditioneren van het dijklichaam<br />

tot de mogelijkheden behoort.<br />

Keverling Buisman prijs 2011<br />

Wie schreef de beste publicatie op het gebied van<br />

de Geo-Engineering? Meld nu kandidaten voor de<br />

Keverling Buisman prijs 2011!<br />

Tijdens de Geotechniekdag op 10 november 2011<br />

worden prijzen uitgereikt voor publicaties die bijdragen<br />

aan de ontwikkeling van het vakgebied<br />

Geo-engineering: het bouwen met, in en op de<br />

grond. Vanaf 2009 heten deze prijzen de Keverling<br />

Buisman prijs.<br />

Deltares en KIVI-NIRIA Geotechniek Keverling<br />

Buisman reiken prijzen uit in drie categorieën:<br />

Wetenschappelijke publicaties (artikelen van<br />

Nederlandse en Belgische auteurs in de internationale<br />

wetenschappelijke literatuur van het<br />

afgelopen jaar),<br />

Geo-engineering voor een breed publiek (populair-wetenschappelijke<br />

artikelen in de Nederlandse<br />

landelijke dagbladen en de populaire<br />

pers of andere communicatiemiddelen voor een<br />

breed publiek),<br />

Actueel<br />

Jong talent beste afstudeerders aan TU’s en<br />

HBO-instellingen.<br />

Prijswinnaars worden op de Funderingsdag in<br />

het zonnetje gezet en beloond met € 1000,-.<br />

U kunt nu (tot 1 september 2011) kandidaten aanmelden<br />

voor de drie categorieën. De organisatie<br />

zal uit de aanmeldingen een selectie maken waaruit<br />

de jury uiteindelijk drie prijswinnaars kiest.<br />

De voorzitter van de jury, Mandy Korff, zal namens<br />

Deltares en KIVI-NIRIA Geotechniek de prijzen<br />

uitreiken.<br />

Hebt u artikelen of personen waarvan u vindt dat<br />

ze niet mogen ontbreken, dan kunt u deze aanmelden<br />

per e-mail bij ellen.teriele@deltares.nl.<br />

Artikelen en scripties gepubliceerd tussen 1 juli<br />

2009 en 1 september 2011 kunnen meedoen.<br />

Een overzicht van de genomineerden verschijnt in<br />

september op www.geonet.nl.<br />

Meer informatie over de Keverling Buisman prijs<br />

en de samenstelling van de jury is te vinden op<br />

www.geonet.nl.


Verdediging proefschrift overgangsconstructies<br />

in spoorwegen<br />

Op vrijdag 13 mei verdedigde Bruno Coelho met<br />

succes zijn proefschrift Dynamics of railway transition<br />

zones in soft soils.<br />

Het onderzoek werd uitgevoerd aan de TU Delft<br />

in het kader van het Delft Cluster programma, in<br />

samenwerking met Deltares, waarbij ProRail de<br />

belangrijkste stakeholder was. Bij een duiker vlakbij<br />

station Gouda Goverwelle zijn metingen verricht<br />

aan het spoor en de ondergrond ter plaatse<br />

van de overgang tussen de aardebaan en het<br />

kunstwerk. De spoorligging, de waterstand en horizontale<br />

vervormingen zijn gedurende een jaar<br />

gemonitord. Er zijn twee snelle metingen uitgevoerd,<br />

waarbij de dynamische reactie van het<br />

spoor en de ondergrond tijdens treinpassages gemeten<br />

zijn. Coelho heeft de metingen uitgebreid<br />

geanalyseerd en een eindige elementen model<br />

gemaakt om de resultaten te kunnen interpreteren.<br />

Coelho heeft een verbetering bedacht om verplaatsingen<br />

te bepalen uit versnellingsmetingen.<br />

Een opvallend resultaat, dat zo goed uitgewerkt<br />

is, dat geen commissielid kans zag daar oppositie<br />

tegen te voeren. Een belangrijke uitkomst van het<br />

onderzoek is dat de problemen niet alleen door de<br />

slappe bodem komen. Ook de wijze van aanleg<br />

speelt een rol. De vraag van professor Powrie uit<br />

Southampton of zijn studie zich zoals de titel<br />

suggereert alleen bruikbaar is voor een slappe -<br />

ondergrond, moest Coelho dan ook ontkennend<br />

beantwoorden. Het is natuurlijk wel zo dat een<br />

goede ondergrond of goede aanlegwijze de<br />

problemen vermindert.<br />

De relatie tussen het langetermijngedrag en het<br />

dynamische gedrag van de constructie was helaas<br />

beperkt uitgewerkt. Mogelijk speelde de korte<br />

beschikbare tijd hierbij een rol: Coelho had maar<br />

drie jaar voor zijn promotieonderzoek, in plaats<br />

van de gebruikelijke vier. Toch gaven de commissieleden<br />

professor Barends en Hölscher aan dat<br />

er veel aanknopingspunten voor die relatie in het<br />

onderzoek te vinden zijn. Hier liggen dus kansen<br />

voor vervolgonderzoek.<br />

Professor Esveld ging nog in op de praktische toepasbaarheid<br />

van de resultaten. In de conclusies<br />

geeft Coelho aan dat de huidige stootplaat niet<br />

voldoet. Maar welke verbeteringen zijn dan mogelijk?<br />

Dit leverde nog geen concreet, direct toepasbaar<br />

antwoord op. De mogelijkheid van langere<br />

stootplaten of onderlegplaten onder de stootplaat<br />

zijn genoemd, maar er kan ook aan andere<br />

onderhoudstechnieken gedacht worden, waarbij<br />

de blinde vering in de overgangszone wegge -<br />

8 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

Actueel<br />

nomen wordt zonder dat de ballast zijn pakking<br />

verliest.<br />

Coelho had een stelling gewijd aan een van de<br />

wijze lessen van het onderzoek: dat een onder -<br />

zoeker niet op ongevalideerde metingen moet<br />

vertrouwen. De rector magnificus vond die stelling<br />

zo interessant, dat hij bij uitzondering een vraag<br />

stelde. Al met al was het een geslaagde promotieplechtigheid.<br />

Uittreerede Frans Barends<br />

Na een carrière van 40 jaar in het vakgebied grondmechanica<br />

houdt professor Frans Barends zijn<br />

uittreerede op 21 september 2011. Vooraf gaand<br />

zal een kort symposium worden georganiseerd<br />

door Deltares over Dike Engineering.<br />

Iedereen is welkom. Het<br />

voorlopige programma:<br />

Locatie Aula<br />

Congrescentrum TUDelft<br />

woensdag 21 september<br />

– 11.00 Symposium Dike<br />

Engineering<br />

– 13:00 Lunch<br />

– 15:00 Uittreerede<br />

– 17:00 Receptie <br />

FOTO: FREEK VAN ARKEL


Het wonder van de<br />

Noord/Zuidlijn<br />

AUTEUR Bas Soetenhorst<br />

UITGAVE Promotheus/Bert Bakker<br />

ISBN 978-90-5662-796-6<br />

DETAILS Paperback, 272 pagina’s<br />

ISBN 978-90-3513-641-0<br />

PRIJS € 18,95<br />

1,4 miljard euro zou het kosten. Amsterdam<br />

betaalde 317 miljoen, het Rijk de rest. De stad zou<br />

er nauwelijks hinder van ondervinden en in 2011<br />

zou de metro rijden. Zo luidden de afspraken in<br />

2002, bij het begin van de aanleg van de Noord/<br />

Zuidlijn. Inmiddels hangt de vlag er heel anders bij.<br />

De teller staat op 3,1 miljard, de Amsterdamse<br />

bijdrage is meer dan vervijfvoudigd en de ingebruikname<br />

is op zijn vroegst in het najaar van 2017.<br />

Gesignaleerd<br />

De Noord/Zuidlijn staat symbool voor bestuurlijk<br />

wensdenken, financiële tegenvallers en wanbeleid.<br />

Het wonder van de Noord/Zuidlijn beschrijft hoe dit<br />

alles kon gebeuren. De zeer onthullende reconstructie,<br />

gebaseerd op tientallen interviews en<br />

talloze geheime documenten, legt van binnenuit<br />

bloot hoe het kabinet alle risico’s bij Amsterdam<br />

neerlegde, de gemeente zich liet uitkleden door<br />

commerciële bedrijven, welgestelde bewoners<br />

de metro uit hun buurt weerden en ambtenaren<br />

en bestuurders tegen beter weten in heilig bleven<br />

geloven in de nieuwe metro.


Heeft u of heb jij al een iPad? Het is een vraag die<br />

steeds vaker gesteld wordt. Voor sommigen is een<br />

iPad een mooie gadget en voor anderen zit de iPad<br />

in de tas als standaard ingenieurgereedschap.<br />

Zelf ben ik om. Een tablet en apps maken het<br />

mogelijk om ter plekke, op kantoor of in het veld,<br />

informatie op te roepen en te benutten. Alles<br />

wordt sneller en dus ook ons vak. Een kleine<br />

zoektocht door de app store (85% van de tablets<br />

Aanmelden of meer informatie<br />

over KIVI NIRIA Geotechniek ?<br />

Meer informatie over de<br />

Afdeling Geotechniek:<br />

www.kiviniria.nl/geo<br />

of bij Marty Herrmann,<br />

KIVI NIRIA Kamer<br />

TU Eindhoven<br />

Tel. 040-247 29 49<br />

Ma t/m vrij 10 - 14 uur<br />

kiviniria@tue.nl<br />

Meer informatie over<br />

KIVI NIRIA: www.kiviniria.nl<br />

is een iPad leert mij onder andere dat momenteel<br />

gratis of tegen betaling, software beschikbaar is<br />

voor Civil Engineering en de Eurocode (met name<br />

mechanica en beton, maar ook grond). Down -<br />

loaden was kinderlijk eenvoudig.<br />

En ook voor de iPhone of de iPod zijn er Apps,<br />

onder andere voor paaldimensionering (‘ Piles Section’)<br />

en funderingen op staal (‘Plinth’). Zelfs is er<br />

al een Spaanstalige hand leiding voor geotechnische<br />

constructies. Overigens is dit één van de<br />

duurste Apps. Momen teel kost deze € 54,99,<br />

terwijl anderen vaak maar een paar euro kosten.<br />

Gratis zijn bijvoorbeeld Apps over de seismische<br />

risico’s in de VS of bodemclassificatie gebaseerd<br />

op GPS coördinaten, eveneens in de VS. Zoek<br />

hiervoor naar SoilWeb.<br />

KIVI NIRIA<br />

Geotechniek in het ‘app’-tijdperk<br />

KIVI NIRIA is dé Nederlandse beroepsvereniging van en<br />

voor ingenieurs, opgeleid aan universiteiten en hoge -<br />

scholen, en vormt een hoog waardig technisch kennisen<br />

kennissennetwerk. Hiermee maakt KIVI NIRIA, het<br />

Ko nink lijk Instituut Van Ingenieurs, het belang van techniek<br />

zichtbaar in onze samenleving en ondersteunt ingenieurs<br />

bij het uitoefenen van hun belangrijke taak.<br />

Ingenieurs staan aan de basis van innovatie, doordat zij<br />

hun technische kennis weten toe te passen ten behoeve<br />

van ontwikkeling in de maatschappij.<br />

Waarom een Afdeling Geotechniek?<br />

Geotechniek volgens Van Dale: de toegepaste wetenschap<br />

die zich bezighoudt met het gedrag van grond en<br />

rots ten behoeve van het ontwerpen en uitvoeren van<br />

grond- en kunstwerken. Dit klinkt erg abstract, maar in<br />

de praktijk zijn er maar weinig ingenieurs die niet met<br />

geotechniek te maken krijgen. Denk maar eens aan de<br />

fundering van een weg of gebouw, het aanbrengen van<br />

waterdichte schermen bij een bodemsanering of het<br />

verplaatsen van grond bij het baggeren of boren van een<br />

tunnel. Daarom dus een Afdeling Geotechniek.<br />

Netwerk en Communicatie<br />

De Afdeling Geotechniek vormt een netwerk van men sen<br />

werkzaam op het vakgebied, mensen die het vak studeren<br />

Nog interessanter is te onderzoeken wie dit allemaal<br />

aanbieden. De American Concrete Pavement<br />

Society biedt reeds 5 Apps aan voor de iPad en 5<br />

voor de iPhone. Ook informatie over geotextielen<br />

wordt via een App aangeboden.<br />

Is dit leuk, nuttig of allebei? Ik denk het laatste<br />

en wacht op de eerste Nederlandse Apps. Ik ben<br />

reuze benieuwd of de geotechnicus van morgen<br />

niet alleen risico’s analyseert en afweegt, maar<br />

deze ook visualiseert en in ontwerp- en bouwoverleggen<br />

direct inbrengt met de moderne achterkant<br />

van de sigarendoos...<br />

William van Niekerk<br />

Voorzitter KIVI Niria Afdeling voor Geotechniek<br />

Verstuurd vanaf mijn iPad<br />

en andere geïnteresseerden. Dit netwerk strekt zich uit<br />

over de grenzen van ons land en uit zich in nauwe samenwerking<br />

met soortgelijke verenigingen binnen Europa.<br />

Jaarlijks organiseert de afdeling tal van activiteiten,<br />

waarvan een aantal op Europees niveau in samen werking<br />

met anderen. KIVI NIRIA Geotechniek is tevens founding<br />

partner van Geonet, het onafhankelijk platform voor<br />

i nteractief geotechnisch Nederland (www.geonet.nl).<br />

Alle leden van KIVI NIRIA Geo techniek kunnen zich<br />

gratis abonneren op het vakblad Geotechniek. Geotechniek<br />

is een informatief/ promo tioneel onafhankelijk<br />

vakblad dat beoogt, kennis en ervaring uit te wisselen,<br />

inzicht te bevorderen en belangstelling voor het gehele,<br />

geotechnisch vak gebied te kweken. Het vakblad verschijnt<br />

vier maal per jaar (excl. specials).<br />

Activiteiten<br />

De Afdeling Geotechiek geeft steun aan wetenschappelijk<br />

onderzoek en helpt mee aan de ontwikkeling van diverse<br />

cursussen op het vakgebied. Daarnaast organiseert de<br />

afdeling de Funderingsdag en de Geo techniekdag en vele<br />

excursies, lezingen en symposia. Ook voor jonge leden<br />

is de afdeling actief. Zo levert zij een bijdrage aan de<br />

Young Geotechnical Engineers Conference en er is een<br />

speciale afstudeerdersmiddag.


MOS Grondmechanica Kleidijk 35 Postbus 801 3160 AA Rhoon T + 31 (0)10 5030200 F + 31 (0)10 5013656 www.mosgeo.com<br />

“De metingen geven aan<br />

dat de bouwput tot de<br />

einddiepte mag worden<br />

ontgraven.”<br />

De bekendheid van het Stedelijk Museum aan de<br />

Paulus Potterstraat in Amsterdam heeft meer te<br />

maken met de klassiek moderne en hedendaagse<br />

kunst waarvan zij haar bezoekers laat genieten, dan<br />

met het gebouw waarin zij is gevestigd. Toch is dit<br />

neorenaissancegebouw – in 1895 ontworpen door<br />

architect Adriaan Willem Weissman – een bekend en<br />

historisch monument. De ingrijpende renovatie die in<br />

de periode 2007 – 2010 heeft plaats gevonden vroeg<br />

dan ook de grootste zorg.<br />

Rekenen en bewaken<br />

Om deze reden was MOS Grondmechanica van<br />

het begin tot het einde van de uitvoering betrokken<br />

bij de renovatie van het Stedelijk Museum. Het<br />

bureau verzorgde het benodigde grondonderzoek<br />

en op basis van de resultaten hiervan de volledige<br />

geotechnische engineering van de bouwkuipen en<br />

funderingen. MOS bleef gedurende het bouwproces<br />

op de achtergrond aanwezig om te toetsen of de<br />

optredende vervormingen van het oude pand niet<br />

groter werden dan geoorloofd. Hiermee leverden de<br />

mensen van MOS een belangrijk aandeel aan het<br />

behoud van een markant stukje Nederlands erfgoed.


Auteur ing. E. (Ed) Smienk van ABT<br />

Uitgever SBR<br />

Artikelnr. 575.10<br />

ISBN 978-90-5367-515-1<br />

Prijs € 78,00 (gedrukt exemplaar)<br />

www.sbr.nl/funderingenb<br />

De juiste fundering voor een gebouw kiest en realiseert u met Deel B van het<br />

SBR Handboek Funderingen. Dit veel geraadpleegde naslagwerk:<br />

is praktisch en systematisch van opzet;<br />

bevat beschikbaar materiaal, materieel, funderingssystemen;<br />

vanuit de online versie klikt u eenvoudig door naar regelgeving, contactgegevens<br />

en meer.<br />

De funderingsbranche innoveert en talloze nieuwe begrippen doen hun<br />

intrede in het vakgebied. Duurzaamheid wordt steeds belangrijker. Met dit<br />

handboek heeft u een praktisch hulpmiddel in huis.<br />

Deel B, het gedeelte over systemen, is het enige deel van het Handboek<br />

Funderingen dat ook in gedrukte vorm verkrijgbaar is. De overige delen A, C<br />

en D zijn alleen online te raadplegen, via een speciaal abonnement te bestellen<br />

in de kenniswinkel op www.sbr.nl.<br />

Het voordeel van de online versie van het handboek is het direct doorklikken<br />

naar allerlei andere handige informatie, zoals de SBR Trillingsrichtlijnen.<br />

SBR info<br />

Handboek Funderingen – geheid de juiste keuze


Update van de Commissies<br />

Commissie C152 Ankerpalen<br />

Zoals in de vorige Geotechniek aangekondigd,<br />

zou de Richtlijn Ankerpalen in mei/juni beschikbaar<br />

komen. Bij de laatste afrondende werkzaamheden<br />

is er nog een flinke discussie geweest<br />

over enkele inhoudelijke punten. Dat heeft ertoe<br />

geleid dat de Richtlijn Ankerpalen in september<br />

2011 beschikbaar komt.<br />

Commissie C188 Rekenregels voor<br />

ongewapende onderwaterbetonvloeren<br />

In de afgelopen periode is het gelukt om de<br />

benodigde financiering voor herziening van deze<br />

Aanbeveling te realiseren. Er is een breed samenge<br />

stelde commissie gevormd die het traject zal<br />

begeleiden. De focus zal bij deze herziening liggen<br />

op de volgende onderdelen:<br />

bepaling van de veerstijfheid van de trekelementen;<br />

weerstand van de damwand tegen indrukking;<br />

toetsing in de korte richting in de UGT en in de<br />

BGT;<br />

toetsing van de trekelementen;<br />

verbinding tussen de owb-vloer en de damwand.<br />

Daarnaast zal aandacht worden besteed aan de<br />

situatie dat de ongewapende owb-vloer een<br />

definitieve constructieve functie heeft. Er zal bij<br />

deze herziening nauw worden aangesloten op de<br />

Richtlijn Ankerpalen en uiteraard op de Eurocode.<br />

Verwacht wordt dat het resultaat van deze her -<br />

ziening na de zomer 2012 beschikbaar komt.<br />

Commissie C191<br />

Rekenregels voor diepwanden<br />

In 2010 is CUR/COB publicatie 231 verschenen<br />

onder de titel Handboek diepwanden. Bij de afronding<br />

van de werkzaamheden heeft de commissie<br />

gekeken naar de actualiteit van CUR-Aanbeveling<br />

76 Rekenregels voor diepwanden. De commissie<br />

heeft geconstateerd dat die Aanbeveling op een<br />

klein aantal onderdelen moet worden herzien.<br />

Daarvoor is toen een plan van aanpak geschreven<br />

en vastgesteld en vervolgens heeft de CUR financiering<br />

geregeld om de herziening uit te voeren.<br />

Inmiddels is een start gemaakt met deze her -<br />

ziening. Verwacht wordt dat de herziene uitgave<br />

van CUR-Aanbeveling 76 Rekenregels voor diepwanden<br />

eind 2011 beschikbaar is.<br />

Trekpalen<br />

Inmiddels ligt er een plan van aanpak voor het<br />

uitwerken van de aanbevelingen uit CUR publicatie<br />

2001-4 Ontwerpregels voor trekpalen. Daarbij<br />

gaat het om de volgende items:<br />

het last-rijzingsgedrag van individuele palen en<br />

palen in een paalgroep;<br />

de trekcapaciteit en het deformatiegedrag van<br />

trekpalen in klei;<br />

het last-rijzingsgedrag van trekpalen in gelaagde<br />

grond (afwisselende zand- en kleilagen);<br />

het effect van wisselende belastingen in klei en<br />

in zand (effect op draagkracht en deformatie);<br />

het effect van dynamische belastingen op trekpalen<br />

(effect op draagkracht en deformatie).<br />

De komende periode zal worden gewerkt aan<br />

de financiering. Als dat is afgerond kunnen de<br />

14 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

CUR Bouw & Infra info<br />

Onder redactie van<br />

Ing. Fred Jonker<br />

werkzaamheden worden opgepakt door een<br />

nieuw te vormen CUR-commissie.<br />

Commissie C185 Funderingsherstel<br />

Op 7 maart jl. is CUR/SBR commissie C185 gestart<br />

onder voorzitterschap van ing. A.T.P. Opstal (Ingenieursbureau<br />

Gemeentewerken Rotterdam).<br />

Deze commissie heeft tot doel om een Richtlijn<br />

Funderingsherstel te ontwikkelen waarin alle kennis<br />

en ervaring is gebundeld met betrekking tot<br />

herstel van woningen op palen (o.m. gevolgen van<br />

‘paalrot’) bij houten funderingpalen en herstel van<br />

funderingen ‘op staal’. Ca. 40 bedrijven en organisaties<br />

uit de gehele sector zijn bij dit proces<br />

betrokken.<br />

Er wordt nauw aangesloten op de Richtlijn Funderingsonderzoek<br />

van het platform F3O (‘Onderzoek<br />

en beoordeling van houten paalfunderingen onder<br />

gebouwen’). De commissie heeft als eerste taak de<br />

inhoudsopgave van de Richtlijn vastgesteld + een<br />

indeling waarop de beschrijvingen van de diverse<br />

hersteltechnieken zullen worden gepresenteerd.<br />

Inmiddels ligt er een eerste concept-versie van het<br />

handboek, waar de commissie zich over zal buigen.<br />

Verwacht wordt dat de Richtlijn Funderingsherstel<br />

in januari 2012 beschikbaar is.<br />

Commissie C186<br />

Binnenstedelijke kademuren<br />

Op donderdag 28 april jl. is deze CUR commissie<br />

gestart onder leiding van dr.ir. J.G. de Gijt (Ingenieursbureau<br />

Gemeentewerken Rotterdam). Op<br />

de foto is de verdere samenstelling te zien. Hierop<br />

ontbreken helaas 2 leden die bij de startvergadering<br />

verhinderd waren.<br />

De commissie ontwikkelt een handboek Binnenstedelijke<br />

kademuren, waarin kennis en ervaring wordt<br />

gebundeld omtrent de aanpak en de werkwijze bij<br />

ontwerp en realisatie van herstel van binnenstede-


lijke kademuren. Er zal nauw worden aangesloten<br />

op Damwandconstructies (CUR-publicatie 166) en<br />

op de herziening van het Engelstalige handboek<br />

Quay Walls (CUR-publicatie 211E).<br />

Verwacht wordt dat het handboek Binnenstedelijke<br />

kademuren in de tweede helft 2012 beschikbaar<br />

komt.<br />

Commissie VC92<br />

Uitvoeringsrichtlijn geokunststoffen<br />

Het ontwerp van constructies met geokunststoffen<br />

is vastgelegd in CUR-publicatie 174 Geokunststoffen<br />

in de waterbouw (digitaal beschikbaar<br />

via www.curbouweninfra.nl). Die publicatie is<br />

bedoeld voor de ontwerpers van dit type constructies.<br />

Geokunststoffen is een verzamelnaam voor een<br />

groot aantal producten in verschillende verschijningsvormen<br />

en met verschillende eigenschappen.<br />

De functie ervan in de constructie is in de<br />

meeste gevallen veel meer dan ‘een doekje ertussen’.<br />

Sterker: geokunststoffen vervullen met<br />

name in de waterbouwkundige toepassingen vaak<br />

een belangrijke filterfunctie. Dat betekent dat ze<br />

op het werk met zorg moeten worden behandeld<br />

en dat het geokunststof in het werk op een zorgvuldige<br />

wijze moet worden aangebracht.<br />

Daarbij is een belangrijk uitgangspunt dat de uitvoerder/toezichthouder<br />

er van overtuigd moet<br />

zijn dat het geleverde geokunststof voldoet aan<br />

de gestelde specificaties.<br />

Onderzoek bij een aantal projecten waar schade is<br />

opgetreden aan de geokunststoffen heeft geleerd<br />

dat er bij de uitvoering veel fouten worden gemaakt.<br />

Fouten m.b.t. het uitrollen van geokunststoffen,<br />

en de overlap tussen de rollen, maar ook<br />

ten aanzien van de bestorting waarmee de geokunststoffen<br />

worden afgedekt. Gevolgen van<br />

deze fouten zijn dat het geokunststof niet de<br />

hoogwaardige functie kan vervullen waarvoor het<br />

in de constructies is bedoeld. Om die reden heeft<br />

CUR commissie VC 92 CUR-Aanbeveling 115 ontwikkeld,<br />

speciaal bedoeld voor de bouwplaats, om<br />

werkvoorbereiders en uitvoerders te helpen om<br />

geokunststoffen op de vakkundige en professionele<br />

juiste wijze te hanteren.<br />

De Aanbeveling is bedoeld voor toezichthouders,<br />

aannemers, uitvoerders, ontwerpers, verzekeraars,<br />

CUR Bouw & Infra info<br />

advies bureaus, bevoegd gezag e.d. Daarnaast<br />

helpt de Aanbeveling de bestekschrijvers en opstellers<br />

van contracteisen en vraagspecificaties.<br />

Door in een bestek, contract of vraagspecificatie<br />

de eis voor bij voorkeur onafhankelijk en des -<br />

kundig toezicht op te nemen, te verwijzen naar<br />

deze CUR-Aanbeveling en dit voorafgaand aan de<br />

uitvoering op een juiste manier invulling te geven,<br />

kan tijdens de uitvoering veel discussie worden<br />

voorkomen. <br />

Meer weten: fred.jonker@curbouweninfra.nl<br />

Damwanden (CUR 166) – correctie!<br />

In het handboek Damwandconstructies (CUR<br />

166) staat op pagina 114 van deel 1 een formule<br />

voor het berekenen van de kwel door een<br />

waterremmende laag. Helaas is die formule niet<br />

correct. De juiste is:<br />

Q = ___<br />

• A<br />

c<br />

Dus met A boven de deelstreep en niet eronder.<br />

Dank aan de melder van deze fout!


Toekomstverkenningen<br />

voor de geotechniek<br />

De toekomst is onzeker, maar onvermijdelijk. Hoe ga je om met de toekomst als bedrijf, overheid of<br />

kennisinstelling? Eén van de manieren om grip te krijgen op een weerbarstige werkelijkheid is het<br />

gebruik van scenario’s. What, if? Over scenario’s, en wat we ervan kunnen leren voor de geotechniek.<br />

Scenario’s zijn beschrijvingen van mogelijke<br />

toekomsten. Het doel van scenario’s is om te doordenken<br />

wat voor strategieën, koersen, activiteiten<br />

effectief zijn om in de toekomst succesvol te<br />

(blijven) opereren. Een scenario is dus geen<br />

toekomstvoorspelling, en ook niet als zodanig<br />

bedoeld. Integendeel, een scenario schetst een<br />

enigszins extreem beeld dat zich in de toekomst<br />

zou kunnen ontwikkelen. Meerdere scenario’s<br />

tezamen schetsen het speelveld waarop die<br />

toekomst zich waarschijnlijk gaat ontwikkelen.<br />

Met de nadruk op waarschijnlijk.<br />

Scenario’s worden vaak ontwikkeld aan de hand<br />

van een assenkruis, waarin de twee belangrijkste<br />

onzekerheden de dimensies zijn. De keus daarvan<br />

is natuurlijk cruciaal: als naderhand de maat -<br />

gevende ontwikkeling zich langs een heel andere<br />

as blijkt af te spelen, wordt het realiteitsgehalte<br />

opeens een stuk minder. De bekende studie ’Wel-<br />

Riding the Waves<br />

- particulier initiatief staat centraal<br />

- onbelemmerde wereldhandel<br />

- milieu en klimaat sterk onder druk<br />

- kennis gericht op behoeften<br />

bedrijfsleven<br />

Wereld in balans<br />

- samenwerking op wereldschaal<br />

- welzijn en verdeling zijn belangrijk<br />

- veel aandacht voor milieu en klimaat<br />

- kracht EU: kennis, duurzaamheid<br />

Gericht op eigen kracht<br />

vaart en leefomgeving (WLO, 2006) van de samenwerkende<br />

Nederlandse planbureaus CPB en PBL<br />

en daarvóór de CPB studie Vier vergezichten voor<br />

Nederland (2004) zijn geordend rond twee sleutelonzekerheden:<br />

de mate waarin landen bereid en<br />

in staat zijn internationaal samen te werken, en de<br />

verdeling tussen publieke en private verantwoordelijkheden<br />

(meer of minder sturing door de<br />

overheid). In die scenario’s was er geen rekening<br />

mee gehouden dat er een kredietcrisis zou komen,<br />

en die heeft het speelveld natuurlijk behoorlijk<br />

overhoop gegooid. Vandaar de nadruk op waarschijnlijk,<br />

en op de constatering dat een scenario<br />

geen voorspelling is.<br />

Om het speelveld voor de sector van de Delta -<br />

technologie te verkennen heeft Deltares in samenwerking<br />

met de Waterdienst van Rijkswaterstaat<br />

begin 2011 een scenariostudie uitgevoerd. De<br />

sleutelvariabelen die het assenkruis definiëren<br />

Nieuw Nederland<br />

- ook wereldeconomie stagneert<br />

- milieu en klimaat geen prioriteit<br />

- sterke nationale overheid, zwak Europa<br />

- kennis naar binnen gericht; braindrain<br />

Bloei ECONOMISCHE ONTWIKKELING WEST-EUROPA<br />

MAATSCHAPPELIJKE ORIËNTATIE<br />

Gericht op samenwerking<br />

Fort Europa<br />

- samenwerking op Europese schaal<br />

- daarbuiten protectionisme<br />

- BRIC loopt uit op EU<br />

- Europa als kenniscentrum verzwakt<br />

16 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

The Magic of Geotechnics<br />

Stagnatie<br />

Dr. Jurjen van Deen<br />

Deltares<br />

zijn hier de maatschappelijke oriëntatie van Nederland:<br />

gericht op samenwerking internationaal of<br />

gericht op eigen kracht. En de economische<br />

ontwikkeling van West Europa: komt er bloei of<br />

blijft er stagnatie. Dat assenkruis leidt tot vier<br />

scenario’s.<br />

In de eerste twee raakt Nederland intern gericht.<br />

Vertrouwen op eigen kracht scoort hoger dan<br />

vertrouwen in samenwerking met de rest van de<br />

wereld. Afhankelijk van de economische ontwik -<br />

keling van West Europa hebben we dan twee<br />

scenario’s: stagnatie of bloei.<br />

Nieuw Nederland<br />

In dit scenario is de wereld instabiel. De economie<br />

stagneert. Isolationisme wordt hierdoor bevorderd.<br />

De wereldeconomie komt mondjesmaat op<br />

gang. Ieder land geeft zijn eigen invulling aan<br />

herstel. Centraal staan veiligheid, gezondheid,<br />

voedsel en energiezekerheid. Milieu en onderwijs<br />

zijn geen prioriteit, innovatie is laag. Op de EU<br />

wordt niet meer vertrouwd, men kijkt meer naar<br />

de buurlanden.<br />

Riding the waves<br />

In dit scenario draait de economie voorspoedig.<br />

Er is welvaart en er heerst marktoptimisme. Particulier<br />

initiatief is de drijvende kracht voor alles;<br />

economie, onderwijs, milieu en cultuur. Mobiliteit<br />

is hoog en er is hoge congestie in de wereldsteden.<br />

Er zijn open grenzen, bondgenootschappen worden<br />

aangegaan en de overheid houdt zich voor -<br />

namelijk bezig met het faciliteren en ordenen van<br />

de markt.<br />

De twee andere scenario’s schetsen het beeld van<br />

Nederland dat zich extern richt en samenwerking<br />

zoekt met andere landen en spelers, internationaal.<br />

Ook hier weer twee scenario’s: stagnatie of<br />

bloei.<br />

Fort Europa<br />

In dit scenario doet de EU het beter dan Nederland<br />

individueel, maar blijft achter bij de BRIC-landen


(Brazilië, Rusland,India,China). Er is veel vertrouwen<br />

in de EU, naar de wereld daarbuiten overheersen<br />

protectionisme en wantrouwen. Europese<br />

regelgeving staat centraal, de rol van de nationale<br />

overheid is minder. Lokale folklore wordt wel<br />

beschermd. Er is een opkrabbelende economie.<br />

Het bedrijfsleven is onderhevig aan EU regel -<br />

geving, maar er is wel een level playing field. West<br />

Europa is sterk in watertechnologie, landbouw<br />

en (auto/transport) technologie.<br />

Wereld in Balans<br />

In dit scenario is er duurzaam economische groei.<br />

Er is een stabiel evenwicht tussen de machtsblokken.<br />

De basisprincipes zijn internationale samenwerking,<br />

gelijkwaardigheid en vertrouwen. Er is<br />

uitwisseling in kennis, mensen en goederen. Individueel<br />

ondernemersschap past in de collec tivistisch<br />

ingestelde wereld. Het milieu en het klimaat<br />

krijgen veel aandacht.<br />

Scenario’s en geotechniek<br />

Wat hebben deze scenario’s nu voor consequenties<br />

voor de deltatechnologie en ons deel daarvan, de<br />

geotechniek? Op zijn minst op vier fronten kunnen<br />

we een verschil in ontwikkelingen zien: de bouw en<br />

het beheer van wegen en spoorwegen, van binnenstedelijke<br />

infrastructuur en gebouwen, de aandacht<br />

voor duurzaamheid en de aanwezigheid van<br />

een innovatief klimaat met aandacht voor kennisontwikkeling.<br />

Nieuw Nederland is een wereld van business cases.<br />

Korte en zekere terugverdientijden staan centraal.<br />

Er is sprake van kortetermijndenken. Hoog dravende<br />

concepten als duurzaamheid kunnen we ons<br />

niet permitteren, denken we. Beheer en onderhoud<br />

scoort hoog. We zijn huiverig om te investeren<br />

in grote projecten, en de neiging is: houden<br />

wat je hebt, de levensduur en de toelaatbare<br />

belasting van (spoor)wegen, tunnels en bruggen<br />

zoveel mogelijk oprekken. Het bedrijfsleven<br />

bestaat uit veel kleine bedrijfjes, protectionisme<br />

maakt activiteiten in het buitenland lastig. En korte<br />

en zekere terugverdientijden verhouden zich<br />

moeizaam met innovatie waar toch een zekere<br />

mate van visionair denken veel kan helpen. Talentvolle<br />

jeugd neemt de benen naar de USA; of naar<br />

China. GeoHohai overvleugelt ons op geotechnisch<br />

gebied.<br />

In Fort Europa gaat het ons een stuk beter. Onze<br />

wereld heeft nu niet meer de omvang van het<br />

Nederlandse Bruto Nationaal Product van 700<br />

miljard euro maar het twintigvoudige van de EU.<br />

De BRIC landen groeien harder dan de EU maar<br />

of daar veel kansen liggen is de vraag. Als wij<br />

De toekomst van bouwen: nu op de<br />

tekentafel: de Rodovre skyscraper<br />

door architectenbureau MVRDV.<br />

protectionistisch zijn, zijn zij het ook. Klimaat -<br />

verandering is een belangrijke drijvende kracht,<br />

hier wordt in geïnvesteerd en met zijn waterbouwtraditie<br />

heeft Nederland een goede uitgangspositie<br />

in Europa. De offshore bloeit. We hebben<br />

kansen onze Nederlandse dijkenkennis te extra -<br />

poleren en te exporteren naar de stuwdammenwereld.<br />

In Wereld in Balans is ‘ons’ BNP nog eens drie maal<br />

zo groot. De wereld is ons werkterrein, maar de<br />

consequentie is wel dat anderen ook bij ons over<br />

de vloer komen. De paar Polen die nu bij ons komen<br />

klussen zijn er niets bij. Het is een idealistische<br />

wereld waarin duurzaamheid hoog in het vaandel<br />

staat, alsmede samenwerking en gelijkwaardigheid.<br />

Duurzaamheid vraagt van de sector<br />

nieuwe concepten en innovaties. Kenniswerkers<br />

– en anderen – zijn als ZZPers aan de slag in snel<br />

wisselende ad-hoc samenwerkingsverbanden.<br />

De overheid is op de achtergrond als sterke en<br />

regulerende partij aanwezig. Kennis wordt overal<br />

ontwikkeld, maar bewaard en toegankelijk gemaakt<br />

door geotechnische kennisinstituten verenigd<br />

in het Earth Large Geotechnical Institutes<br />

Platform ELGIP.<br />

Riding the Waves is ook een florerende wereld,<br />

maar heel anders van karakter. Het is meer een<br />

vechtmarkt, zij het een wereldwijde. In plaats van<br />

een conglomeraat van ZZPers voeren hier grote<br />

internationaal georiënteerde bedrijven de boventoon.<br />

Duurzaamheid scoort alleen als je er aantoonbaar<br />

economisch voordeel mee behaalt. In de<br />

stedelijke ontwikkeling ligt de nadruk op goedkoop<br />

en snel bouwen. Er is een claimcultuur waar<br />

nogal eens wat mis gaat. Leren vindt plaats vanuit<br />

17 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

The Magic of Geotechnics<br />

gemaakte fouten. Dat leidt tot een andere kennisontwikkelingscyclus<br />

dan in de Wereld in Balans,<br />

waar het Leitmotiv toch meer ‘voorkomen is beter<br />

dan genezen’ is.<br />

En nu?<br />

Wat doen we nu met de resultaten van de gedachtespinsels?<br />

Nogmaals: het zijn geen verwachtingen<br />

of voorspellingen. En er zijn natuurlijk meer scenario’s<br />

dan deze die het speelveld afbakenen. Een<br />

interessante voor ons vakgebied is de ‘Engineering<br />

& Construction Scenarios to 2020’ van het World<br />

Economic Forum. Sommige scenario’s zul je om<br />

ideologische of pragmatische redenen mogelijk<br />

aantrekkelijker vinden dan andere, maar laat het je<br />

blik niet beperken want dat is niet het punt. Op<br />

de meeste ontwikkelingen heb je als eenling en<br />

ook als sector geen of vrijwel geen invloed. Je zult<br />

er mee moeten leren leven. Vraag je af wat het voor<br />

jou zou betekenen als er een minder aantrekkelijke<br />

wereld opdoemt. En wat je zou moeten doen om<br />

flexibel gesteld te staan in elk van de werelden.<br />

Van belang is allereerst dat het ook niet zozeer<br />

gaat om de resultaten, maar vooral om het gedachtespinnen<br />

zelf. Zich realiseren dat de wereld zich<br />

in meerdere richtingen kan ontwikkelen en doordenken<br />

wat dat voor het functioneren van persoon<br />

en bedrijf betekent is de werkelijke waarde van<br />

de scenario’s.<br />

Reacties zijn als altijd welkom op<br />

reactiesgeotechniek@geonet.nl.<br />

Referenties<br />

www.welvaartenleefomgeving.nl/<br />

www.weforum.org/reports/<br />

engineering-construction-scenarios-2020


Conceptuele methode<br />

voor een snelle<br />

diagnose van het<br />

faalgedrag van de<br />

Vlaamse dijken<br />

Probleemstelling<br />

Om de bevolking kosten-efficiënt te kunnen beschermen<br />

tegen overstromingen maakt de overheid<br />

gebruik van kosten-baten-analyses m.b.t. mogelijk<br />

uit te voeren infrastructuurmaatregelen. Hiertoe<br />

dienen analyses van de kosten (bouw- en onderhoudskosten)<br />

en de baten (vermeden schade en<br />

slachtoffers) te worden uitgevoerd. Bij de bepaling<br />

van de schade en slachtoffers (opstellen van overstromingskaarten,<br />

bepalen van stijgsnelheden van<br />

het water) dient rekening gehouden te worden met<br />

overloop over de dijken (waterpeil hoger dan kruinpeil<br />

dijk), met golfoverslag en met bresvorming geïnitieerd<br />

door geotechnisch falen van de waterkerende<br />

dijk.<br />

Door de Vlaamse overheid werd een studie uitgeschreven<br />

die tot doel had een analyse uit te voeren<br />

van het geotechnisch falen van dijken, waarna een<br />

op de Vlaamse situatie toegespitste methodologie<br />

opgesteld diende te worden die:<br />

toelaat een toetsing uit te voeren van de Vlaamse<br />

dijken en<br />

haar toepassing vindt binnen schade- en risico -<br />

berekeningen.<br />

Naast een conceptuele methode werd tevens onderzoek<br />

verricht naar een probabilistische aanpak.<br />

Enkel de conceptuele methode wordt in dit artikel<br />

uitvoerig beschreven.<br />

Figuur 1 – Schematische voorstelling<br />

van de dijkbeoordeling.<br />

Erosie riviertalud Erosie landtalud<br />

Afschuiven<br />

riviertalud<br />

18 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

Ir. Leen Vincke<br />

Vlaamse overheid<br />

afdeling Geotechniek<br />

Ir. Patrik Peeters<br />

Vlaamse overheid<br />

Waterbouwkundig<br />

Laboratorium<br />

dr. Frank Mostaert<br />

Vlaamse Overheid<br />

Waterbouwkundig Laboratorium<br />

De methodologie moet zorgen voor een pragmatische<br />

benadering in het beoordelen van dijken. De<br />

volgende faalmechanismen werden beschouwd:<br />

erosie van het land- en riviertalud<br />

macro-instabiliteit van het land- en riviertalud<br />

piping<br />

micro-instabiliteit<br />

Beschrijving conceptuele methode<br />

In de conceptuele methode wordt de faalindex<br />

bepaald op basis van een OF-relatie, waarbij een<br />

expliciet onderscheid gemaakt wordt tussen de<br />

verschillende faalmechanismen zoals weergegeven<br />

in figuur 1. Deze mechanismen worden dan beoordeeld<br />

op basis van een aantal criteria, die voor<br />

bepaalde mechanismen hetzelfde kunnen zijn.<br />

Om tot een globale beoordeling van het dijksegment<br />

te komen worden 2 benaderingen gebruikt:<br />

1. De score van de dijk wordt bepaald door de<br />

hoogste deelscore van de verschillende deel -<br />

mechanismen. Dit is de meest voor de hand<br />

liggende keuze omdat het bezwijken van de dijk<br />

zal optreden als het meest kritische faalmechanisme<br />

wordt aangesproken.<br />

2. De score van de dijk wordt bepaald door de som<br />

van de deelscores waardoor een globale evaluatie<br />

van de stabiliteit bekomen wordt.<br />

De 2 benaderingen worden beschouwd als comple-<br />

Falen dijk<br />

Afschuiven<br />

landtalud<br />

Reststerkte<br />

Piping Micro-instabiliteit<br />

Ir. Ronny van Looveren<br />

International Marine<br />

and Dredging<br />

Consultants (IMDC)<br />

Ir. Koen Haelterman<br />

Vlaamse overheid<br />

afdeling Geotechniek<br />

Ir. Gauthier van Alboom<br />

Vlaamse overheid<br />

afdeling Geotechniek<br />

mentair en worden steeds samen gebruikt.<br />

Zoals verder wordt toegelicht werd geopteerd om<br />

voor elk deelmechanisme een score van 1 tot 3 toe<br />

te kennen. Hoe slechter de beoordeling van het<br />

betreffende faalmechanisme, hoe hoger de score.<br />

Ook de reststerkte van de dijk is van belang, aangezien<br />

de initiatie van een faalmechanisme niet noodzakelijk<br />

aanleiding geeft tot het daadwerkelijk<br />

bezwijken van de dijk. De reststerkte wordt enkel<br />

geëvalueerd als de globale score 3 bedraagt. Als<br />

nog reststerkte aanwezig is, wordt de score met 0.5<br />

verlaagd (dus van 3 naar 2.5).<br />

De globale score op basis van de maxima (hoogste<br />

deelscore) ziet er dan als volgt uit:<br />

score 1: de dijk heeft een geringe kans op falen;<br />

score 2: de dijk heeft een gemiddelde kans op<br />

falen;<br />

score 2.5: de dijk heeft een grote kans op falen,<br />

maar er is een zekere reststerkte aanwezig;<br />

score 3: de dijk heeft een grote kans op falen en<br />

er is onvoldoende reststerkte aanwezig<br />

In dit artikel worden hoofdzakelijk de geotechnische<br />

faalmechanismen becommentarieerd, zijnde<br />

macro-instabiliteit van het land- en riviertalud<br />

piping<br />

micro-instabiliteit<br />

Voor een meer gedetailleerde toelichting van de<br />

uitgevoerde analyses aangaande het grondmechanisch<br />

falen van dijken alsook van erosie van het<br />

land- en riviertalud wordt verwezen naar [2].<br />

Afschuiven dijktalud (macro-instabiliteit)<br />

Dit faalmechanisme behelst het afschuiven van<br />

grote delen van het grondlichaam langs een glijvlak<br />

door evenwichtsverlies. Het afschuiven kan plaatsvinden<br />

langsheen het riviertalud of langsheen het


landtalud. De bepaling van faalindexes is gebaseerd<br />

op stabiliteitsberekeningen voor verschillende<br />

kruinhoogtes en hellingen van rivier- en<br />

landtalud, dijkmateriaal en ondergrond.<br />

AFSCHUIVEN LANDTALUD<br />

De sterkteparameters voor het afschuiven van het<br />

landtalud zijn:<br />

materiaal van de dijken en ondergrond<br />

aanwezigheid van een afdekkende toplaag<br />

landtaludhelling<br />

dijkhoogte<br />

Het verhang van de freatische lijn in de dijk is de belangrijkste<br />

belasting. Dit verhang wordt bepaald<br />

door:<br />

rivierpeil<br />

grondwaterpeil aan de landzijde<br />

doorlatendheid van de dijk<br />

duur van de belasting<br />

Teneinde een beoordeling te geven betreffende de<br />

gevoeligheid voor falen van het landtalud tengevolge<br />

van afschuiving werden een aantal stabiliteitsberekeningen<br />

uitgevoerd met Plaxis. Dit gebeurde<br />

voor verschillende dijkhoogtes, hellingen<br />

van het rivier- en landtalud, dijkmateriaal en ondergrond.<br />

De voor de Vlaamse dijken afgeleide materiaalkarakteristieken<br />

die gebruikt werden in de aftastende<br />

berekeningen zijn samengevat in de tabel 1.<br />

De volgende aannames werden doorgevoerd:<br />

Het rivierpeil wordt gelijk genomen aan niveau<br />

dijkkruin min 0.5m.<br />

Het rivierpeil wordt gedurende lange periode<br />

aangehouden.<br />

Het grondwaterpeil aan landzijde is gelijk aan<br />

maaiveldpeil (dus geen wateruittrede)<br />

Aanname van een lineair verloop van de freatische<br />

lijn.<br />

De ondergrond is homogeen en bestaat uit hetzelfde<br />

materiaal als het dijklichaam.<br />

De veiligheidscoëfficiënten (FOS) kunnen als volgt<br />

worden onderverdeeld in klassen:<br />

FOS ≤ 1.15: stabiliteit onvoldoende, onveilige<br />

situatie, waarde 3.<br />

Tabel 1 – Materiaalkarakteristieken<br />

unsat. sat. E c’ Φ’<br />

kN/m³ kN/m³ MPa kPa °<br />

Klei 18 18 3 5 25<br />

(Zand)leem 18 18 5 3 27.5<br />

Zand 17 20 25 0.1 30<br />

Toplaag 20 20 15 5 30<br />

Slappe laag 16 16 1 5 17.5<br />

Samenvatting<br />

Bresvorming kan ontstaan na het geotechnisch falen van een dijklichaam. Een evaluatie van de stabiliteit<br />

(toetsing) van de waterkering vergt echter geotechnische data die vandaag slechts fragmentarisch voorhanden<br />

zijn in Vlaanderen. De hierna toegelichte conceptuele methode voor een snelle diagnose van het<br />

faalgedrag van Vlaamse dijken kan worden uitgevoerd op basis van in Vlaanderen beschikbare informatie,<br />

in afwachting van het volledig geotechnisch in kaart brengen van dijken.<br />

Aftastende geotechnische stabiliteitsberekeningen verschaften inzicht in het belang van bepaalde<br />

parameters mbt. het beschouwde faalmechanisme wat leidde tot een op de Vlaamse situatie toegespitste<br />

methodologie die toelaat zwakke schakels in de dijken te identificeren en haar toepassing moet vinden<br />

binnen de schade- en risicoberekeningen. Centraal staat de afweging van de (maat gevende) belasting en<br />

de (geotechnische) sterkte van de dijk, welke leidt tot een bepaalde waarde voor de faalindex. De sterkte<br />

van de dijk wordt indirect ingeschat adhv. relatief eenvoudig te bepalen parameters, bvb. dijkhoogte en<br />

helling landtalud ( [1]). De methode werd ondertussen omgezet in de GIS-tool ‘Dijktoets’ die de waterbeheerder<br />

toelaat snel en op grotere schaal een inschatting te maken van het faalgedrag van zijn dijken.<br />

1.15 < FOS ≤1.30: stabiliteit is maar in beperkte<br />

mate verzekerd, gedetailleerde studie nodig,<br />

waarde 2.<br />

1.30 < FOS ≤1.50: stabiliteit verzekerd, veilige<br />

situatie, waarde 1.<br />

1.50 < FOS: stabiliteit verzekerd, zeer veilige<br />

situatie, waarde 0.<br />

Om in de praktijk op een snelle manier te bepalen<br />

tot welke klasse een bepaalde dijk behoort kan<br />

tabel 2 gebruikt worden.<br />

De waardeklasse voor een dijklichaam dient bovendien<br />

aangepast te worden indien:<br />

Door engineering judgment, ervaring of gegevens<br />

uit geologie, Databank Ondergrond Vlaanderen<br />

(DOV),… het vermoeden bestaat dat één of<br />

meerdere slappe kleilagen onder de dijk aanwezig<br />

zijn.<br />

De waardeklasse zoals bekomen uit de tabel 2<br />

dient dan:<br />

– gelijk gehouden te worden indien de dijk<br />

hoogte ≤ 2m.<br />

– met 1 vermeerderd te worden indien de dijkhoogte<br />

> 2m en ≤ 4m.<br />

– met 2 vermeerderd te worden indien de dijkhoogte<br />

> 4m.<br />

Uit een visuele inspectie blijkt dat een groot<br />

aantal konijnen- of dassenpijpen aanwezig zijn<br />

in de dijk.<br />

19 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

De waardeklasse zoals bekomen uit de tabel 2<br />

dient dan:<br />

– gelijk gehouden te worden indien de dijkhoogte<br />

≤ 2m.<br />

– met 1 vermeerderd te worden indien de dijkhoogte<br />

> 2m.<br />

Uit een visuele inspectie blijkt dat er scheuren<br />

aanwezig zijn in de dijkverharding.<br />

De waardeklasse zoals bekomen uit de tabel 2<br />

dient dan:<br />

– gelijk gehouden te worden indien de waardeklasse<br />

2 of 3 bedraagt,<br />

– met 2 vermeerderd te worden indien de waardeklasse<br />

0 of 1 is.<br />

Het waterpeil in de rivier lager ligt dan 0.5m<br />

onder de kruin.<br />

Tabel 2 Onderverdeling dijken in klassen.<br />

Helling<br />

1:4 1:3 1:2.5 1:2 1:1.5<br />

Dijkhoogte ≤ 3m<br />

Klei 0 0 0 0 0<br />

(Zand)leem 0 0 0 0 1<br />

Zand 0 0 1 2 3<br />

Dijkhoogte > 3m en ≤ 5 m<br />

Klei 0 0 1 2 3<br />

(Zand)leem 0 1 1 2 3<br />

Zand 0 1 2 3 3<br />

Dijkhoogte > 5 m en ≤ 7m<br />

Klei 0 1 2 3 3<br />

(zand)leem 0 1 2 3 3<br />

Zand 0 2 3 3 3<br />

Dijkhoogte > 7m<br />

Klei 1 2 3 3 3<br />

(Zand)leem 1 2 3 3 3<br />

Zand 1 2 3 3 3


De waardeklasse zoals bekomen uit de tabel<br />

2 kan dan aangehouden worden mits de dijkhoogte<br />

verminderd wordt met het verschil<br />

tussen het waargenomen rivierpeil en een rivierpeil<br />

van 0.5m onder de kruin<br />

AFSCHUIVEN RIVIERTALUD<br />

De sterkteparameters voor het afschuiven van het<br />

riviertalud komen overeen met deze bij het afschuiven<br />

van het landtalud. Bovendien is het verhang van<br />

de freatische lijn opnieuw de belangrijkste belasting.<br />

Er dient echter een onderscheid gemaakt te<br />

worden tussen een tijgebonden en niet-tijgebonden<br />

waterloop.<br />

Analoog aan het afschuiven van het landtalud werd<br />

de gevoeligheid voor falen van het riviertalud berekend<br />

aan de hand van een aantal stabiliteitsberekeningen.<br />

Dit gebeurde opnieuw voor verschillende<br />

dijkhoogtes, hellingen van het rivier- en landtalud,<br />

dijkmateriaal en ondergrond.<br />

De belasting wordt veroorzaakt door het verhang<br />

van de freatische lijn in de dijk. Voor niet-tijgebonden<br />

waterlopen werd uitgegaan van een freatische<br />

lijn die, vertrekkende van een maximaal niveau in<br />

het midden van de dijk, lineair daalt tot het niveau<br />

van het maaiveld. Dit maximale niveau wordt bepaald<br />

door uit te gaan van een initiële toestand<br />

waarbij de freatische lijn verloopt zoals beschreven<br />

bij het afschuiven van het landtalud (zie figuur 2).<br />

Voor tijgebonden waterlopen wordt het niveau van<br />

de freatische lijn bepaald op basis van de ogenblikkelijke<br />

verhanglijnen van het gemiddeld springtij.<br />

Aangezien in Vlaanderen zowel het niveau van deze<br />

verhanglijnen als de dijkhoogte rivierzijde voor de<br />

tijgebonden rivieren afhankelijk is van de locatie<br />

worden 5 standaardmodellen opgesteld in functie<br />

van een aantal gekozen locaties (zie figuur 3).<br />

NIET-TIJGEBONDEN WATERLOPEN<br />

Voor niet-tijgebonden waterlopen hebben stabiliteitsberekeningen<br />

aangetoond dat de tabel 2 voor<br />

afschuiven landtalud ook hier kan gebruikt worden.<br />

De eventuele aanwezigheid van slappe lagen kan<br />

eveneens op dezelfde manier in rekening gebracht<br />

worden als voor het afschuiven van het landtalud.<br />

TIJGEBONDEN WATERLOPEN<br />

Ook hier hebben stabiliteitsberekeningen aangetoond<br />

dat de tabel 2 voor afschuiven landtalud kon<br />

gebruikt worden. De toe te passen dijkhoogte komt<br />

dan wel niet overeen met de dijkhoogte (zoals bij<br />

toepassing voor landtalud) maar met de hoogte van<br />

de freatische lijn vermeerderd met 0.5m.<br />

De eventuele aanwezigheid van slappe lagen kan<br />

eveneens op dezelfde manier in rekening gebracht<br />

worden als voor het afschuiven van het landtalud.<br />

De eventuele aanwezigheid van een oude kloosterdijk<br />

(in de Middeleeuwen aangelegd in opdracht<br />

Figuur 2 – Model van een dijk bestaande uit klei (helling 1:2 en hoogte 8 m) voor een niet-tijgebonden<br />

waterloop. De groene en rode lijnen geven het verloop van de freatische lijn weer zoals gebruikt<br />

voor de berekeningen van het afschuiven van het landtalud en het riviertalud respectievelijk.<br />

11<br />

3<br />

0<br />

-2<br />

8<br />

4<br />

0.5<br />

-1.5<br />

8.35<br />

a b<br />

3.5<br />

0<br />

-2<br />

8<br />

c d<br />

4.5<br />

2.5<br />

0.5<br />

8<br />

5.5<br />

4<br />

2<br />

20 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

e<br />

van abdijen en kloosters) heeft een negatieve<br />

invloed op de stabiliteit van het riviertalud. Op<br />

basis van resultaten van destructieve methodes<br />

alleen (sonderingen en boringen) kan een oude<br />

kloosterdijk meestal niet worden onderscheiden in<br />

het dijklichaam. Metingen over de dwarssectie van<br />

de dijk (bijvoorbeeld met behulp van niet-destructieve<br />

methodes) zijn nodig. Omdat deze kennis<br />

meestal ontbreekt, wordt in de conceptuele<br />

metho de, zoals ze nu voorligt, geen rekening gehouden<br />

met de eventuele aanwezigheid van een<br />

oude kloosterdijk.<br />

Piping<br />

Piping betreft het ontstaan van zandmeevoerende<br />

wellen onder een dijk. De aandrijvende kracht is<br />

hierbij het verhang over de dijk die de stroming<br />

bepaalt.<br />

De sterkte wordt hierbij bepaald door:<br />

de kwelweglengte L d nl. de afstand tussen het in-<br />

en uittredepunt (vereenvoudigd gelijk genomen<br />

aan de breedte van de dijk ter hoogte van de teen);<br />

de aanwezigheid van een watervoerende zandlaag<br />

onder de dijk tussen het in- en uittredepunt;<br />

de dikte van de afdekkende kleilaag op het maaiveld.<br />

De belasting bij dit fenomeen is het verschil tussen<br />

het rivierpeil en het grondwaterpeil (=dH).<br />

Tabel 3 Scores voor het faalmechanisme piping<br />

Aanwezigheid<br />

watervoerende<br />

zandlaag onder<br />

de dijk?<br />

Zeker niet 1 1 1<br />

Misschien 2 1 1<br />

Zeker wel 3 2 1<br />

Figuur 3 – Vijf modellen voor de geometrie en freatische lijn voor<br />

dijken aan tijgebonden waterlopen, ingedeeld volgens hun locatie<br />

(alle maten in mTAW):<br />

a. Schelde tussen monding en halverwege Kallo-Sluis en loods -<br />

gebouw;<br />

b. Schelde opwaarts loodsgebouw tot in Temse;<br />

c. Schelde van Temse t.e.m. Sint Amands, Durme van Tielrode<br />

t.e.m. Hamme, Rupel van Boom t.e.m. Walem, Dijle van Walem tot<br />

voor Mechelen;<br />

d. Schelde opwaarts van Dendermonde, Durme van Waasmunster<br />

tot voor Zele, Rupel van Duffel t.e.m. Lier, Dijle van Mechelen tot<br />

voor Rijmenam, Zenne van Hombeek tot voor Zemst;<br />

e. Durme opwaarts van Zele, Rupel opwaarts van Emblem, Grote<br />

Nete opwaarts van Lier, Dijle opwaarts van Rijmenam, Zenne<br />

opwaarts van Zemst.


Tabel 4 Maximaal toepasbare helling<br />

voor verschillende bekledingen<br />

Bekleding Max. toepasbare<br />

helling<br />

Gras 1:3 (1:4)<br />

OSA 1:1 (1:2)<br />

Betonplaat 1:1 (1:1.5)<br />

Breuksteen 1:2 (1:3)<br />

Gepenetreerde<br />

breuksteen<br />

1:3<br />

Doorgroeitegels 1:1 (1:2.5)<br />

Schanskorven -<br />

Indien we gebruik maken van de formule van Bligh<br />

en hierbij de dikte van het kleipakket verwaarlozen<br />

worden de scores voorgesteld zoals vermeld in<br />

tabel 3:<br />

Micro-instabiliteit<br />

Het betreft hierbij lokale instabiliteiten (meestal<br />

van de waterdichte bekleding) ter hoogte van het<br />

landtalud en het riviertalud.<br />

We onderscheiden hierbij:<br />

afschuiven van een waterdichte bekleding of<br />

toplaag in klei,<br />

opdrukken van een waterdichte bekleding of<br />

toplaag in klei.<br />

Als een dijklichaam homogeen is (dus als er geen<br />

echte toplaag voorkomt) moet niet op micro-instabiliteit<br />

getoetst worden. De deelscore is dan 1.<br />

De belasting wordt gevormd door overdrukken in<br />

het dijklichaam. In de open bekledingen zoals open<br />

steenasfalt, breuksteen, doorgroeitegels en schans -<br />

korven, kunnen in principe geen overdrukken optreden.<br />

Om de bekleding gronddicht te maken<br />

wordt bij open bekledingen echter meestal een<br />

geotextiel toegepast. Bij dichtslibben van dit geo -<br />

textiel kan de bekleding toch waterremmend<br />

worden waardoor deze bekledingen ook moeten<br />

beschouwd worden.<br />

MAXIMAAL TOEPASBARE<br />

HELLING BEKLEDINGEN<br />

Tabel 4 toont de maximale toelaatbare helling<br />

waarbij nog geen afschuiving van de bekleding optreedt.<br />

De eerste waarden zijn absolute maximale<br />

waarden die enkel bereikt worden in ideale omstandigheden<br />

(perfecte uitvoering,…). Er wordt best<br />

gebruik gemaakt van de waarden tussen haakjes.<br />

De toe te kennen scores staan in tabel 5. Deze<br />

werden bepaald op basis van de hellingen uit de<br />

tabel 4, aangevuld met engineering judgment voor<br />

de Vlaamse praktijk. Schanskorven zijn in principe<br />

bruikbaar tot verticale wanden. Ze moeten wel<br />

zodanig gedimensioneerd zijn dat ze de grond -<br />

CONCEPTUELE METHODE VOOR SNELLE DIAGNOSE VAN FAALGEDRAG VAN VLAAMSE DIJKEN<br />

Tabel 5 Micro-instabiliteit (boven GHW of<br />

boven normaalpeil)<br />

1:4 1:3 1:2 1:1.5 1:1 steiler<br />

Gras 1 2 2 3 3 3<br />

OSA 1 1 1 2 2 3<br />

Betonplaat 1 1 1 2 2 3<br />

Breuksteen 1 1 2 2 3 3<br />

Gepenetreerde 1 1 3 3 3 3<br />

breuksteen<br />

Doorgroeitegels 1 1 1 2 3 3<br />

Schanskorven 1 1 1 1 1 2<br />

drukken kunnen weerstaan. Vandaar dat ze voor<br />

zeer steile taluds toch een score 2 krijgen.<br />

Als gesloten bekleding (betonplaat of gepenetreerde<br />

breuksteen) in de tijzone wordt gebruikt<br />

dienen de waarden uit tabel 5 te worden vermeerderd<br />

met 1. In de praktijk in Vlaanderen is immers<br />

vaak gebleken dat dit type van bekleding beschadigd<br />

raakt door uitspoeling van grond aan de teenconstructie<br />

(vaak houten palen met schanskorven<br />

erboven) van de bekleding. We bekomen dan<br />

uiteindelijk de waarden uit tabel 6.<br />

OPDRUKKEN KLEILAAG AAN LANDZIJDE<br />

Een van de belangrijkste parameters hierbij is het<br />

stijghoogteverschil. Voor een ondoorlatende dijk<br />

is deze nul. Voor een zanddijk (met toplaag) kan<br />

deze maximaal oplopen tot 0.25 keer het verschil<br />

tussen het rivierpeil en het grondwaterpeil aan<br />

landzijde [3].<br />

De helling heeft slechts een beperkte invloed op<br />

het opdrukken, zodat rekening werd gehouden met<br />

de meest nadelige waarde van 1:4.<br />

Uitgaande van een aantal stabiliteitsberekeningen<br />

[5] voor een toplaag in klei werden de waarden uit<br />

tabel 7 bekomen. Als alle veiligheidscoëfficiënten<br />

op 1 worden gesteld, zal de kleilaag opgedrukt<br />

worden als het stijghoogteverschil over de dijk<br />

5.5m bedraagt. Als de veiligheidscoëfficiënten<br />

worden gebruikt zoals bij een ontwerp, voldoet de<br />

kleilaag niet bij een stijghoogteverschil van 3m over<br />

de dijk. De genoemde stijghoogteverschillen zijn<br />

onvoldoende om een gesloten bekleding af te<br />

drukken.<br />

OPDRUKKEN BEKLEDING OF<br />

KLEILAAG AAN RIVIERZIJDE<br />

Uitgaande van een aantal stabiliteitsberekeningen<br />

[5] analoog aan deze voor de landzijde werden de<br />

waarden uit tabel 8 bekomen.<br />

Complementariteit met de<br />

probalistische methode<br />

De pragmatische aanpak van de conceptuele<br />

21 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

Tabel 6 Micro-instabiliteit (in de tijzone)<br />

1:4 1:3 1:2 1:1.5 1:1 steiler<br />

Gras* 2 3 3 3 3 3<br />

OSA 1 1 1 2 2 3<br />

Betonplaat 2 2 2 3 3 3<br />

Breuksteen 1 1 2 2 3 3<br />

Gepenetreerde 2 2 3 3 3 3<br />

breuksteen<br />

Doorgroeitegels 1 1 1 2 3 3<br />

Schanskorven 1 1 1 1 1 2<br />

*Gras groeit in principe niet in de tijzone.<br />

Tabel 7 Opdrukken klei en/of bekleding landtalud<br />

Situatie Stijghoogte<br />

verschil<br />

over dijk<br />

Score<br />

Dijk in (zand)leem of klei<br />

Zanddijk met toplaag +<br />

nvt 1<br />

plaatbekleding (OSA, …)<br />

Zanddijk met toplaag +<br />

nvt 1<br />

gras of doorgroeitegels < 3 m 1<br />

3 5.5m 2<br />

> 5.5 m 3<br />

Tabel 8 Opdrukken klei riviertalud<br />

Situatie Stijghoogte<br />

verschil<br />

over dijk<br />

Score<br />

Dijk in (zand)leem of klei nvt 1<br />

Zanddijk met open bekleding<br />

(OSA, breuksteen, …) nvt 1<br />

Zanddijk met<br />

gesloten bekleding < 1.5 m 1<br />

1.5 3 m 2<br />

Zanddijk met toplaag<br />

> 3 m 3<br />

+ plaatbekleding < 3 m 1<br />

3 m 6 m 2<br />

Zanddijk met toplaag<br />

> 6 m 3<br />

+ breuksteen < 2.25 m 1<br />

2.25 4.5 m 2<br />

> 4.5 m 3<br />

methode laat toe om snel op grotere schaal een<br />

inschatting te krijgen van de gevoeligheid voor<br />

falen van de dijken en/of als beperkte gegevens<br />

over de geotechnische sterkte van de dijk beschikbaar<br />

zijn. Deze informatie kan gebruikt worden bij<br />

de prioritering van inspecties en onderhoud van<br />

de dijken. De volledig probabilistische aanpak is inpasbaar<br />

in de risicomethodologie die in Vlaanderen


vaak wordt toegepast. Deze methode is extensiever<br />

zowel qua rekentijd als qua benodigde gegevens.<br />

De toepassing ervan is aangewezen wanneer<br />

de stap van overschrijdingsrisico’s naar overstromingsrisico’s<br />

wordt gezet. Beide methodes vullen<br />

elkaar dus aan. Toepassing van beide methodes op<br />

vier testgebieden in Vlaanderen heeft een belangrijke<br />

bijdrage geleverd tot een beter inzicht in<br />

het faalgedrag van Vlaamse dijken. Ook heeft de<br />

toepassing toegelaten om de methodes aan elkaar<br />

af te toetsen en waar nodig bij te stellen.<br />

Besluit<br />

De hierboven beschreven conceptuele methode<br />

moet toelaten om relatief snel en op grote schaal<br />

(meerdere tientallen dijkkilometers) een eerste<br />

inschatting te maken van de gevoeligheid voor<br />

falen van de dijk. Hierbij moet rekening gehouden<br />

worden met de beschikbare gegevens die, zeker<br />

voor wat betreft de opbouw van de dijk, in Vlaanderen<br />

vaak beperkt zijn. Het is als het ware een 1ste<br />

niveau toets die vooral steunt op ervaring en<br />

engineering judgment.<br />

De methode werd ondertussen omgezet in de GIStool<br />

‘Dijktoets’ die de waterbeheerder toelaat snel<br />

en op grotere schaal een inschatting te maken van<br />

het faalgedrag van zijn dijken.<br />

Voor de dijken die slecht scoren, dient dan over -<br />

gegaan te worden tot meer gedetailleerde berekeningen<br />

op basis van nieuw uit te voeren geotechnisch<br />

onderzoek.<br />

Vervolgtraject ‘inschatting gevoeligheid<br />

voor falen van dijken’<br />

Bij het opstellen en toepassen van de conceptuele<br />

methode is gebleken dat het belangrijk is om over<br />

zo veel mogelijk informatie te beschikken over de<br />

opbouw van de dijk. Op basis van resultaten van<br />

destructieve methodes alleen (sonderingen en<br />

boringen) kan een dwarsdoorsnede van een dijk<br />

soms niet gedetailleerd in kaart gebracht worden.<br />

Zo kunnen oude kloosterdijken bijvoorbeeld<br />

meestal niet worden onderscheiden in het dijk -<br />

lichaam. Door de Vlaamse overheid werd een<br />

bij komende studie uitgevoerd om na te gaan welke<br />

niet-destructieve methodes bruikbaar zijn bij de<br />

onderkenning van de dijkopbouw en ondergrond<br />

[4]. Hierover zal in een toekomstig nummer van<br />

Geotechniek bericht worden.<br />

Literatuur<br />

[1] Peeters, P.; Van Looveren, R.; Vincke, L.;<br />

Van Neuville, W.; Blanckaert, J. (2008). Analysis of<br />

dike breach sensitivity using a conceptual method<br />

followed by a comprehensive statistical approach to<br />

end up with failure probabilities, in: Simonovic, S.P.<br />

et al. (Ed.) (2008). Proceedings of the 4th international<br />

symposium on flood defence: managing flood<br />

risk, reliability and vulnerability, Toronto, Ontario,<br />

Canada, May 6-8, 2008. pp. 151(1)-151(8).<br />

[2] IMDC ism. TTE en Jan Maertens (2010). Onderzoek<br />

naar de bresgevoeligheid van Vlaamse winter -<br />

dijken. Deelopdracht 5: Opstellen van een weten -<br />

schappelijk verantwoorde en praktisch haalbare<br />

methode. In opdracht van het Waterbouwkundig<br />

Laboratorium ism. de Afdeling Geotechniek.<br />

[3] TAW. (2004). Technisch rapport waterspanningen<br />

bij dijken.<br />

[4] Depreiter, D.; Van Looveren, R.; Vincke, L.;<br />

Peeters, P.; Mostaert, F. (2010). Evaluatie<br />

geo fysische methoden voor onderzoek bresgevoeligheid<br />

van Vlaamse dijken: Deelopdracht 3: Voorstel<br />

tot monitoring. Versie 2_0. WL Rapporten,<br />

706_08a. G-tec en IMDC iov. Waterbouwkundig<br />

Labora torium ism. Afdeling Geotechniek:<br />

Antwerpen, België.<br />

[5] TAW. (2001). Technisch rapport waterkerende<br />

grondconstructies.


Op het moment van drukken van dit nummer waren de volgende cursussen<br />

en symposia bekend. Voor een actueel en volledig overzicht verwijzen<br />

wij u naar de websites van de diverse cursusaanbieders.<br />

Cursussen<br />

Toepassen van MWell bij het modelleren van bronbemalingen<br />

20 september – Deltares Academy<br />

Basiscursus damwanden ontwerpen met D-Sheet Piling<br />

27 september – Deltares Academy<br />

Eurocode 7: Geotechniek – 6 oktober – PAO<br />

Aan de grond zitten – 21 oktober – Deltares Academy<br />

Funderingen ontwerpen en toetsen met D-Foundations<br />

10 november – Deltares Academy<br />

Gevorderdencursus damwanden ontwerpen met D-Sheet Piling<br />

17 november – Deltares Academy<br />

Stabiliteit van grondlichamen berekenen met D-Geo Stability<br />

22 november – Deltares Academy<br />

Paalfunderingen voor civiele constructies – 1 december – PAO<br />

Informatie en aanmelding<br />

Betonvereniging www.betonvereniging.nl +31-0-182-539233<br />

COB www.cob.nl +31-0-182-540660<br />

CROW www.crow.nl +31-0-318-695300<br />

CUR www.cur.nl +31-0-182-540600<br />

Deltares Academy www.deltaresacademy.nl +31-0-88-3357500<br />

Elsevier Opleidingen www.elsevieropleidingen.nl +31-0-78-6253888<br />

Symposia, lezingen<br />

Middagsymposium Beton en funderingen, Ede – 22 september –KIVI<br />

Geotechniekdag – 10 november – CUR en KIVI<br />

KIVI Lezingenavond – 30 november – Ingenieursbureau Amsterdam<br />

Internationale congressen<br />

21st European Young Geotechnical Engineers' Conference<br />

4-7 september – Rotterdam<br />

XVth European Conference on Soil Mechanics and Geotechnical<br />

Engineering: Geotechnics of Hard Soils<br />

Weak Rocks, 12-15 september – Athene, Griekenland<br />

4th international conference on Geofoam Blocks in<br />

Construction Applications<br />

4-8 juni Lillestrøm – Norwegen<br />

TC211 IS-GI ‘Recent Research, Advances & Execution aspects<br />

of Ground Improvement Works<br />

30 mei-1 juni 2012 – Brussel<br />

Deltares www.deltares.nl +31-0-15-2693500<br />

KIVI NIRI www.kiviniria.net +31-0-70-3919890<br />

NGO www.ngo.nl +31-0-30-6056399<br />

NSTT www.nstt.nl +31-0-182-567380<br />

PAO www.pao.tudelft.nl +31-0-15-2784618<br />

Plaxis b.v. www.plaxis.nl +31-0-15-2517720<br />

TI-KVIV www.ti.kviv.be tel. +32-0-3-2600840<br />

Agenda


Inleiding<br />

In de afgelopen jaren zijn en worden grootschalige<br />

grondvrieslichamen toegepast bij binnenstedelijke<br />

projecten in Nederland. Daarvoor is grondvriezen<br />

slechts incidenteel in Nederland toege -<br />

past, waarbij de techniek het imago van een duur<br />

‘laatste redmiddel’ heeft. Recent is grondvriezen<br />

echter toegepast bij een van drukste metro -<br />

stations in Rotterdam en is daarbij vanaf het<br />

ontwerpstadium tot en met uitvoering als een volwaardige<br />

techniek ingezet. Bij de bouw van de<br />

diepe stations Rokin en Vijzelgracht van de<br />

Noord/Zuidlijn in Amsterdam vervult het wel de<br />

rol van redmiddel en wordt met succes de waterdichtheid<br />

van diepwandvoegen geborgd.<br />

Grondvriezen wordt toegepast om de sterkte van<br />

de grond te verhogen en de doorlatendheid te<br />

ONTWERP<br />

UITVOERING<br />

Afwegen van<br />

grondverbeteringstechnieken<br />

Uitgangspunten of<br />

ontwerpoverwegingen<br />

Geotechnisch/<br />

constructief<br />

ontwerp<br />

GRONDBEVRIEZEN<br />

Gevoeligheidsanalyse<br />

Thermodynamisch<br />

ontwerp<br />

Plaatsing vriesinstallatie en -systeem<br />

Bevriezen grondmassief<br />

Uitvoeren beoogde<br />

civieltechnische werkzaamheden<br />

Ontdooien grondmassief<br />

Figuur 1 – Ontwerpproces grondvriezen<br />

(naar Harris 1995).<br />

Thermisch ontwerp<br />

bij grondvriezen<br />

in Nederland<br />

MONITORING !<br />

verlagen. De techniek wordt als duur beschouwd<br />

maar ook betrouwbaar, voornamelijk als waterdichtheid<br />

belangrijk is. De behoefte aan betrouwbare<br />

technieken is hoog bij bouwen in drukke en<br />

complexe binnenstedelijke projecten waar (locale)<br />

bezwijkmechanismen groot effect hebben op de<br />

omgeving van het project.<br />

Na een introductie over grondvriezen en de toepassing<br />

van deze techniek in Nederland ligt de<br />

nadruk van dit artikel op het thermisch ontwerp<br />

van grondvriezen. CRUX Engineering heeft in<br />

het Rotterdamse en Amsterdamse project het<br />

thermisch ontwerp uitgevoerd en de thermische<br />

monitoring bewaakt. In beide projecten blijkt het<br />

belang van een gevoeligheidsanalyse en voldoende<br />

monitoring. Daarmee is het thermisch deel<br />

van grondvriezen vergelijkbaar met een ‘normaal’<br />

geotechnisch project. Met als belangrijke toevoeging<br />

dat bij gewone geotechnische projecten de<br />

gevoeligheidsanalyse en monitoring meer aandacht<br />

verdient dan nu gebruikelijk is.<br />

Grondvriezen<br />

TECHNIEK<br />

Bij grondvriezen wordt eigenlijk het grondwater<br />

bevroren. Het water in de grond wordt bevroren,<br />

waardoor de grond sterker en ondoorlatend<br />

wordt. De belangrijkste conditie voor toepassing<br />

van deze techniek is derhalve dat de grond water<br />

bevat. De toepassing van grondvriezen is onafhankelijk<br />

van korrelverdeling en grondsoort, waar<br />

bij veel grondverbeteringtechnieken deze afhankelijkheid<br />

wel aanwezig is. Daarnaast is grondvriezen<br />

in het algemeen niet beperkt door<br />

obstakels of objecten in de ondergrond (Harris<br />

1995).<br />

Bij grondvriezen bindt het ijs de grondbestand -<br />

delen, waardoor de sterkte en stijfheid toenemen.<br />

IJs is waterondoorlatend waardoor een continu<br />

ijslichaam volledig waterdicht is, dit in tegenstelling<br />

tot veel grondverbeteringtechnieken waar de<br />

behandelde grond slechts waterremmend wordt.<br />

Tijdens een grondvriesproject kunnen drie fasen<br />

onderscheiden worden; de opvriesfase, de in-<br />

24 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

ir. Jacco K. Haasnoot<br />

CRUX Engineering<br />

ing. Dirk G. Goeman<br />

CRUX Engineering<br />

standhoudfase en de dooifase. In de opvriesfase<br />

wordt het vrieslichaam tot de gespecificeerde afmetingen<br />

en temperatuur gemaakt. In deze fase<br />

wordt de meeste energie verbruikt. In de instandhoudfase<br />

vinden de constructiewerkzaamheden<br />

plaats. In deze fase dient het vrieslichaam de<br />

gespecificeerde afmetingen en temperatuur te<br />

behouden, waarvoor minder energie benodigd is.<br />

De dooifase start als het vriesproces stopt.<br />

GESLOTEN EN OPEN SYSTEEM<br />

De grond wordt bevroren door warmte uit de<br />

ondergrond te onttrekken door middel van een<br />

systeem van lansen in de grond waar een koud<br />

medium doorgevoerd wordt. Er kan onderscheid<br />

gemaakt worden tussen twee systemen om de<br />

grond te bevriezen, een gesloten en open systeem.<br />

In het gesloten systeem wordt een koude<br />

vloeistof, in het algemeen pekel, door de lansen<br />

gecirculeerd waarbij de retourvloeistof door een<br />

vriesinstallatie afgekoeld wordt. De werktemperatuur<br />

bij pekelvriezen ligt rond de -35°C. Het<br />

open systeem werkt met een koude vloeistof die<br />

verdampt in de lans. De latente warmte benodigd<br />

voor de faseovergang wordt hierdoor onttrokken<br />

aan de grond. Het vrijkomende gas wordt afge -<br />

fakkeld. Over het algemeen wordt vloeibare<br />

stikstof bij dit systeem gebruikt. Het kookpunt<br />

van vloeibare stikstof ligt op -196°C.<br />

Vriezen met het open systeem is, wegens de lage<br />

temperatuur en het daaraan gerelateerde grote<br />

temperatuursgradiënt, relatief sneller. Het systeem<br />

is echter relatief duur, waardoor het vaak<br />

wordt toegepast in projecten met een korte instandhoudingsperiode<br />

of als het vrieslichaam snel<br />

in functie moet zijn. Vriezen met het gesloten systeem<br />

neemt, wegens de relatief hoge temperatuur,<br />

meer tijd in beslag. De kosten voor dit<br />

systeem zijn relatief lager en dit systeem wordt<br />

dan ook toegepast als het vrieslichaam relatief<br />

lang in stand moet worden gehouden.<br />

THERMISCH EN MECHANISCH ONTWERP<br />

Het ontwerp van een grondvriesproject bestaat uit<br />

twee verschillende delen; het thermisch ontwerp<br />

en het mechanisch ontwerp. Het ontwerpproces is


Samenvatting<br />

In de afgelopen jaren zijn en worden grootschalige grondvrieslichamen toegepast<br />

bij binnenstedelijke projecten in Nederland. Daarvoor is grondvriezen slechts<br />

incidenteel in Nederland toegepast, waarbij de techniek het imago van een duur<br />

‘laatste redmiddel’ heeft. Alleen bij het maken van verbindingen tussen boor -<br />

tunnels is grondvriezen een ‘standaard’ techniek. Het artikel geeft een beknopt<br />

overzicht van de recente toepassingen van grondvriezen in Nederland. Het<br />

thermisch ontwerp en uitvoering van twee recente metroprojecten in Rotterdam<br />

en Amsterdam wordt nader besproken. Hieruit blijkt dat de combinatie van<br />

schematisch weergegeven in figuur 1. Het mechanische<br />

ontwerp is gebaseerd op de sterkte en<br />

stijfheidsparameters uit laboratorium proeven. De<br />

sterkte en stijfheid van bevroren grond zijn temperatuur<br />

afhankelijk. Dit houdt in dat het mechanische<br />

ontwerp de afmetingen van het vries -<br />

lichaam in combinatie met een toelaatbare maximumtemperatuur<br />

bepaalt. Het doel van het<br />

thermisch ontwerp is om een lansconfiguratie te<br />

bepalen waarbij de thermische randvoorwaarden<br />

over de verschillende constructiefasen tijdens het<br />

project kunnen worden gewaarborgd.<br />

Binnen het ontwerpproces moeten twee onder -<br />

delen worden benadrukt, te weten de gevoeligheidsanalyse<br />

en monitoring. Een gevoelig heidsanalyse<br />

is van belang om tot een robuust ontwerp<br />

en uitvoering te komen. In een gevoeligheids -<br />

analyse wordt de invloed verschillende thermische<br />

invloedsfactoren (grondwaterstroming, lucht -<br />

stroming) gevarieerd om de noodzaak van aanvullende<br />

maatregelen te kunnen beschouwen. Tevens<br />

kan hiermee de reactietijd worden bepaald indien<br />

de vriesinstallatie tijdelijk uitvalt als gevolg van<br />

een storing of externe invloedsbronnen.<br />

Monitoren is een integraal onderdeel van het thermisch<br />

ontwerp. Het monitoringsplan moet voldoende<br />

temperatuurmetingen bevatten waarmee<br />

de staat van het vrieslichaam kan worden<br />

geverifieerd. Middels de combinatie van monitoringdata<br />

en thermische ontwerpberekeningen kan<br />

gecontroleerd worden of het vrieslichaam aan de<br />

temperatuurcriteria volgend uit het mechanische<br />

ontwerp voldoet.<br />

Vriesprojecten in Nederland<br />

Een van de eerste grootschalige toepassing van<br />

grondvriezen in de Civiele Techniek in Nederland<br />

vond plaats in de jaren ’70 toen grondvriezen werd<br />

toegepast om verbindingen met caissons te maken<br />

voor de Amsterdamse metro (Oostlijn). Een aantal<br />

projecten is bekend waarbij deze techniek is toegepast<br />

binnen bestaande constructies waar de<br />

keldervloer, waar grondwaterdruk op werkte,<br />

tijdelijk verwijderd moest worden (Rotterdam en<br />

Haren). In Den Haag is grondvriezen toegepast om<br />

een verbinding te realiseren tussen een ondergrondse<br />

parkeergarage en een overheidsgebouw.<br />

Verbindingen tussen geboorde tunnels die de afgelopen<br />

15 jaar zijn gebouwd, zijn alle gemaakt<br />

met gebruikmaking van grondvriezen. Grond -<br />

vriezen kan hier als een standaard techniek worden<br />

beschouwd, juist vanwege de betrouw -<br />

baarheid op het gebied van waterdichtheid. Twee<br />

verbindingen in de Westerscheldetunnel zijn<br />

uitgebreid gemonitoord en geanalyseerd door het<br />

Centrum Ondergronds Bouwen (COB F100). Bij<br />

een geboorde leidingtunnel onder de Oude Maas<br />

in Rotterdam is deze techniek gebruikt als tijdelijke<br />

maatregel om constructie problemen bij de<br />

start schacht te ondervangen.<br />

Een toepassing van grondvriezen die zeker niet<br />

standaard genoemd kan worden is bij de reconstructie<br />

van het metro station Rotterdam Centraal<br />

uitgevoerd (Thumann et.al. 2007). Ook bij de<br />

bouw van de metro in Amsterdam wordt grondvriezen<br />

toegepast. Bij de startschacht van de<br />

Noord/Zuidlijn bij Amsterdam Centraal kruist de<br />

boortunnel mogelijk een houten paalfundering.<br />

Het risico bestaat dat paalpunten niet afgeboord<br />

worden maar verplaatst worden en mogelijk vast<br />

komen te zitten in de tunnel boormachine (TBM).<br />

Om de palen te fixeren is een horizontaal vries -<br />

lichaam gecreëerd net boven het tracé van de<br />

25 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

gevoeligheidsanalyses met (thermische) modellen en monitoring cruciaal is voor<br />

een succesvol project. Tevens wordt een constructieve samenwerking tussen de<br />

betrokken partijen van groot belang geacht voor de voortgang van het project.<br />

Op basis van de ervaringen in deze projecten wordt geconcludeerd dat de twee<br />

besproken projecten goede voorbeelden zijn van de inzet van grondvriezen als<br />

betrouwbare grondverbeteringstechniek in binnenstedelijke projecten en dat<br />

de toepassing van deze techniek, gezien de steeds complexer wordende toekomstige<br />

bouwopgaven, in Nederland navolging zal krijgen.<br />

TBM. Bij de stations Vijzelgracht en Rokin wordt<br />

grondvriezen ingezet als mitigerende maatregel<br />

om de waterdichtheid van de voegen tijdelijk te<br />

waarborgen zodat een definitieve waterafdichting<br />

van de voeg kan worden gerealiseerd. In twee<br />

gevallen in 2008 is zandvoerend water door de<br />

diepwandvoegen van station Vijzelgracht gestroomd.<br />

Dit heeft geleid tot ernstige schade aan<br />

belendingen. Het proces tot herstart van de<br />

ontgraving bij beide stations is beschreven in<br />

Scheffrahn en Sommeling (2010). In de onderstaande<br />

paragrafen worden voor de Rotterdamse<br />

en Amsterdamse bouwkuip enkele aspecten nader<br />

uitgelicht.<br />

Metrostation Rotterdam CS<br />

Het bestaande metro station in Rotterdam is<br />

uitgebreid van een 2 sporig eindstation tot een<br />

3 sporig doorgaand station, waarbij de metro tijdens<br />

de verbouwing moest blijven functioneren.<br />

Het station is gebouwd middels diepwanden,<br />

behalve waar de wand de bestaande metrotunnel<br />

kruist. Hier is een kraagconstructie door middel<br />

van grondvriezen toegepast. Deze grote horizontale<br />

boog leidt de belastingen naar de diepwand<br />

waarbij de horizontale krachten op diepwand<br />

baretten worden afgedragen. De dikte van de<br />

vrieswand is 2,5m, de teen van de vrieswand<br />

bevindt zich op 38m onder maaiveldniveau en de<br />

IR-beeld: net boven IR-beeld: voor IR beeld: tussen<br />

IR beeld: voor<br />

eerste lekkage de lekkage twee lekkages<br />

tweede lekkage<br />

Figuur 2 – Overzicht van de locatie (bron: Randstadrail).


Figuur 3 – Voorbeeld van het berekende temperatuurveld (diepte ca. NAP -5m). Figuur 4 – Detail van isothermen gedurende opwarming en falen van een vrieslans.<br />

omtrek van de boog is ongeveer 55m. Het theoretisch<br />

volume bevroren grond ligt rond de 5200m3. In het project is zowel het gesloten als open vriessyteem<br />

gebruikt. Beide systemen waren in gebruik<br />

tijdens de opvriesfase. Tijdens de instandhoudfase<br />

werd alleen met pekel gevroren. Het stikstof<br />

systeem bleef in geval van nood stand-by. In totaal<br />

zijn 86 vrieslansen gebruikt, waarvan 51 pekel -<br />

lansen en 35 vloeibare stikstoflansen.<br />

De ondergrond in Rotterdam bestaat uit slappe<br />

Holocene afzettingen op de Pleistocene zandlaag.<br />

De top van het holoceen bestaat uit 2 tot 4m veen<br />

waaronder circa 7m slappe klei aangetroffen<br />

wordt. De Pleistocene zandlaag heeft een dikte<br />

van circa 17m en ligt bovenop de ondoorlatende<br />

klei van Kedichem. In alle beschreven grondlagen<br />

wordt gevroren.<br />

THERMISCH ONTWERP<br />

De hoofddoelen van de thermische ontwerpberekeningen<br />

zijn:<br />

Bepaling van de locatie van de vrieslansen;<br />

Bepaling van de benodigde energiebehoefte<br />

van de vriesinstallatie;<br />

Bepaling van de benodigde opvriestijd.<br />

De randvoorwaarden voor het thermische ontwerp,<br />

om de sterkte en stijfheid uit het mechanische<br />

ontwerp te waarborgen zijn:<br />

Gemiddelde temperatuur van de vrieswand<br />

moet lager zijn dan -10°C;<br />

Dikte van de vrieswand moet minimaal 2,5m<br />

bedragen binnen de -2°C isotherm.<br />

Daarnaast dient rekening te worden gehouden<br />

met een grondwaterstroming van 4m/d in de Pleistocene<br />

zandlaag in verband met de bemaling voor<br />

de bouw van een tunnel ten zuiden van de vrieswand.<br />

De ontwerpberekeningen zijn uitgevoerd met<br />

het eindige elementen programma Temp/W. Zes<br />

horizontale secties op verschillende niveaus zijn<br />

doorgerekend. In al deze secties is de volledige<br />

constructie fase gemodelleerd. Een voorbeeld van<br />

het berekende temperatuurveld is gegeven in<br />

figuur 3.<br />

De horizontale positie van de vrieslansen over de<br />

hoogte is na installatie ingemeten. Als gevolg van<br />

obstakels in de ondergrond weken een groot aantal<br />

vrieslansen significant af van de ontwerp -<br />

positie en toleranties. Dit vergroot de noodzaak<br />

voor het uitvoeren van thermische berekeningen<br />

voor de as-built situatie en heeft tot aanpassingen<br />

in de lansconfiguratie geleid.<br />

GEVOELIGHEIDSANALYSE<br />

In de gevoeligheidsanalyse zijn drie belangrijke<br />

aspecten in het ontwerp verder onderzocht:<br />

Invloed grondwaterstroming;<br />

Invloed van de stikstoflansen op de pekellansen;<br />

Invloed van het uitvallen van individuele vrieslansen.<br />

De invloed van grondwaterstroming op het vries -<br />

proces kan worden bepaald aan de hand van<br />

gecombineerde thermische en grondwater stromingsberekeningen.<br />

Hiervoor worden de EEM<br />

26 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

pakketten TEMP/W en SEEP/W gebruikt (beide onderdeel<br />

van de Geostudio software van GEO-<br />

SLOPE). Uit de berekeningen volgt dat de<br />

vrieslansconfiguratie in combinatie met een<br />

grondwaterstroming van 4m/dag een uitdagend<br />

en belangrijk aspect was tijdens de uitvoering van<br />

het vriesproces.<br />

In de as-built situatie lagen op een aantal locaties<br />

de stikstof- en pekellansen relatief dicht bij elkaar.<br />

Vloeibare stikstof heeft een temperatuur van<br />

-196°C. De pekeltemperatuur is -35°C. Pekel wordt<br />

minder vloeibaar bij temperaturen van -40°C en<br />

bevriest bij lagere temperaturen. Het opvriezen<br />

van pekel werd als significant risico beschouwd.<br />

Het risico is gekwantificeerd door een combinatie<br />

van analytische en eindige elementen berekeningen.<br />

De volgende maatregelen zijn getroffen om<br />

dit risico te minimaliseren:<br />

Aanvullende temperatuur sensoren in de kritieke<br />

pekellansen om de invloed van vloeibare<br />

stikstof op de pekel te kunnen meten;<br />

Vroegtijdige uitschakeling stikstoflansen, waardoor<br />

de volle capaciteit van het stikstofvriezen<br />

niet volledig benut kon worden;<br />

Korte en lange stikstof lansen. De vloeibare<br />

stikstof wordt op twee niveaus ingebracht waardoor<br />

het mogelijk is de diepe lans af te sluiten<br />

terwijl de ondiepe lans in gebruik blijft.<br />

Tijdens de uitvoeringsperiode van een jaar kan<br />

falen van individuele vrieslansen optreden. In de<br />

gevoeligheidsanalyse is de meest kritieke fase en<br />

positie beschouwd. De meest kritieke constructie<br />

fase was wanneer verwarmingslansen ten behoeve


Figuur 5 – Detail van isothermen bij diepwandvoeg na ontgraving.<br />

van het installeren van boorpalen in gebruik genomen<br />

waren (zie figuur 4). Uitkomst van de thermische<br />

analyse is de beschikbare tijd om maatregelen<br />

te nemen om aan de thermische specificaties<br />

te blijven voldoen. De op dat moment te<br />

nemen maatregelen zijn het repareren van de lans<br />

of bij langere uitval het inzetten van de een<br />

stikstoflans.<br />

MONITORING<br />

Het EEM model heeft in combinatie met de monitoringsgegevens<br />

een belangrijke rol gespeeld bij<br />

het controleren van de integriteit van het vrieslichaam.<br />

De resultaten uit het EEM model worden<br />

vertaald naar data gerelateerd aan de monitoringspunten<br />

(grenswaarden). Deze monitoringspunten<br />

moeten derhalve in ieder geval op kritieke<br />

locaties in de vrieswand gepositioneerd zijn. Als<br />

op basis van de meetgegevens geconcludeerd<br />

wordt dat aan de grenswaarden wordt voldaan,<br />

kan, via het EEM model, worden geconcludeerd<br />

dat het gehele vrieslichaam aan de specificaties<br />

voldoet.<br />

Het monitoringsschema bestaat uit 10 verticale<br />

temperatuurboorgaten met minimaal 3 temperatuur<br />

sensoren in elke grondlaag. Ook zijn sensoren<br />

geplaatst in de betonconstructies die aansluiten<br />

op het vrieslichaam.<br />

Uit de ontwerp- en gevoeligheidsanalyse zijn<br />

grenswaarden gedefinieerd voor elk afzonderlijk<br />

monitoringspunt. Als de gemeten temperatuur<br />

onder de minimum temperatuur ligt voldoet het<br />

vrieslichaam aan de benodigde afmetingen. Deze<br />

methode heeft een eenvoudig uit te voeren<br />

controle tijdens de werkzaamheden tot gevolg.<br />

Tijdens het vriesproces is het temperatuurverloop<br />

nauwgezet bijgehouden en het berekeningsmodel<br />

is aangepast aan de daadwerkelijke uitvoering<br />

zodat snel een gevalideerde koppeling mogelijk<br />

was tussen de gemeten temperaturen en de verspreiding<br />

van het vrieslichaam in de ondergrond.<br />

Op deze wijze kan, per grondlaag, inzichtelijk worden<br />

gemaakt of de ontwikkeling van het vries -<br />

lichaam aan de verwachting voldoet of dat er<br />

locaties zijn waar de temperatuursdaling achter<br />

blijft. Met name tijdens de opvriesfase, waarbij<br />

sprake was van grondwaterstroming, heeft deze<br />

tool een belangrijke bijdrage geleverd in de analyse<br />

van de situatie en het definiëren van aanvullende<br />

maatregelen.<br />

Diepe stations Noord/Zuidlijn<br />

Bij de stations Vijzelgracht en Rokin van de Noord/<br />

Zuidlijn wordt aan de waterdichtheid van de<br />

voegen in de diepwand getwijfeld na twee<br />

incidenten waarbij ernstige schade aan is ontstaan<br />

aan belendende panden. Als maatregel wordt<br />

aan grondvriezen gedacht, waarbij na een eerste<br />

analyse duidelijk is geworden dat het technisch<br />

mogelijk is om dit met pekelvriezen aan de binnenzijde<br />

van de kuip uit te voeren.<br />

Ter plaatse van elke diepwandvoeg worden twee<br />

vrieslansen binnen de diepwandkuip geplaatst.<br />

Nadat het vrieslichaam de vereiste afmetingen<br />

heeft verkregen wordt ontgraven en wordt vervolgens<br />

de voeg middels een stalen plaat afgedekt.<br />

De vrieslansen hebben een lengte van circa 15m.<br />

Per station zijn circa 110 voegen aanwezig, wat<br />

resulteert in circa 220 vrieslansen per station.<br />

De ondergrond in Amsterdam bestaat vanaf het<br />

initiële ontgravingsniveau uit een deel van de<br />

27 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

THERMISCH ONTWERP BIJ GRONDVRIEZEN IN NEDERLAND<br />

Figuur 6 – Detail van isothermen met grondwaterstroming<br />

door voeg tijdens opvriesfase.<br />

kleiige/zandige Alleröd laag en de 2e zandlaag.<br />

Om een waterafsluitende constructie te behouden<br />

wordt tot in de Eemklei doorgevroren.<br />

THERMISCH ONTWERP<br />

De hoofddoelen van de thermische ontwerp -<br />

berekeningen zijn:<br />

Bepaling van de optimale locatie van de vrieslansen<br />

ten opzichte van de voeg (uitvoeringstechnisch<br />

en thermisch);<br />

Bepaling van de benodigde energiebehoefte<br />

van de vriesinstallatie;<br />

Bepaling van de benodigde opvriestijd.<br />

De randvoorwaarden voor het thermische ontwerp,<br />

om de sterkte en stijfheid uit het mechanische<br />

ontwerp te waarborgen zijn:<br />

Gemiddelde temperatuur van het vrieslichaam in<br />

de voeg lager dan -5°C;<br />

Dikte en locatie van het vrieslichaam in de voeg<br />

afhankelijk van de diepte en afwijking in diepwand.<br />

Daarnaast dient rekening te worden gehouden<br />

met een grondwaterstroming door de voeg.<br />

De ontwerpberekeningen zijn uitgevoerd met<br />

het eindige elementen programma Temp/W. Een<br />

horizontale sectie is in verschillende varianten<br />

doorgerekend. Daarnaast is tevens een verticale<br />

snede berekend. In de horizontale sectie is de volledige<br />

constructie fasering tot en met reparatie<br />

van de voeg gemodelleerd. Een voorbeeld van het<br />

berekende temperatuurveld is gegeven in figuur 5.<br />

GEVOELIGHEIDSANALYSE<br />

In de gevoeligheidsanalyse zijn de volgende<br />

belangrijke aspecten verder onderzocht:<br />

Invloed materiaal in de voeg;


Figuur 7 – Voorbeeld van isothermen<br />

verloop in een verticale snede.<br />

Invloed afstand vrieslansen tot de wand;<br />

Invloed grondwaterstroming door de voeg;<br />

Invloed verticale snede.<br />

In de voeg tussen de diepwandpanelen kunnen de<br />

volgende materialen voorkomen:<br />

Staal (achtergebleven scheiding tussen diepwandpanelen)<br />

Zand<br />

Zand-bentoniet.<br />

Uit de gevoeligheidsanalyse blijkt dat zand-bentoniet<br />

de grootste invloed op de benodigde opvriestijd<br />

heeft. Naast het type materiaal is ook de<br />

spleetgrootte en dus de dikte van het materiaal in<br />

de voeg gevarieerd.<br />

Om mogelijke richtingafwijkingen door het boren<br />

van de vrieslansen in het ontwerp af te vangen is<br />

een analyse uitgevoerd waarbij de lansen zowel<br />

evenwijdig aan de wand als haaks op de wand in<br />

afstand variëren. De afstand haaks op de wand<br />

heeft de grootste invloed op de benodigde<br />

opvriestijd. Uit de analyse volgt een opslag op de<br />

benodigde opvriestijd uit het ontwerp afhankelijk<br />

van de afstand van de lansen tot de diepwand.<br />

De invloed van grondwaterstroming op het vriesproces<br />

is bepaald door een gecombineerde berekening<br />

met TEMP/W en SEEP/W. Hierbij is als<br />

uitgangspunt het debiet van de initiële situatie<br />

(stationair debiet van de bemaling van de kuip)<br />

gehanteerd. Uit de berekeningen blijkt dat de<br />

Figuur 8 – Voorbeeld van monitoringspunten<br />

eventuele grondwaterstroming invloed heeft op<br />

de opvriestijd, maar niet kritiek is.<br />

Aangezien de vrieslansen vanaf ontgravingsniveau<br />

in de kuip aangebracht zijn, zal er sprake zijn van<br />

een drie dimensionale warmtestroming. Hierdoor<br />

buigen in de eerste meter onder ontgravings -<br />

niveau de isothermen af richting het ontgravingsniveau<br />

(zie figuur 7). Om de opvriestijd te beperken<br />

en dus binnen een redelijke tijd aan de specifi -<br />

caties te voldoen zijn maatregelen in de vorm<br />

van isolatie genomen. Omdat deze afbuigende<br />

isothermen bij iedere ontgravingsstap spelen is<br />

als veiligheidmaatregel bij de diepere tweede en<br />

volgende ontgravingstap de voegreparatie dieper<br />

doorgezet om een overlap te creëren tussen<br />

ontgravingsniveau en gerepareerde voeg. Door<br />

deze overlap is het bovenste deel van de voeg van<br />

de volgende ontgravingsstap al gezekerd.<br />

MONITORING<br />

Het monitoren van het vriesproces bij de bouw -<br />

kuipen van de Noord/Zuidlijn is gedaan om twee<br />

criteria te verifiëren:<br />

1. vaststellen of de voeg waterdicht is;<br />

2. vaststellen of de voeg aan de temperatuur -<br />

criteria voldoet die uit het mechanische ontwerp<br />

volgt.<br />

Met name het eerste criterium is, gezien de grote<br />

gevolgen bij falen, zeer belangrijk om door middel<br />

van monitoring te controleren. Uit de gevoeligheidsanalyse<br />

is gebleken dat bij grondwater -<br />

stroming door de voeg de temperatuurs ontwikkeling<br />

aan de binnenzijde van de bouwkuip,<br />

direct voor de voeg, achter blijft (zie figuur 6).<br />

Om dit risico te beheersen is het noodzakelijk om<br />

bij iedere voeg een temperatuursmeting uit te<br />

voeren voordat met ontgraven gestart kan<br />

28 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

worden. Voor het controleren van het temperatuurscriterium<br />

is het vaststellen van een temperatuurprofiel<br />

over de voeg noodzakelijk. Omdat dit<br />

een lastig uit te voeren meting is, is deze gedetailleerde<br />

meting bij een beperkt aantal voegen<br />

uitgevoerd. Bij deze voegen is tevens een meting<br />

voor de voeg uitgevoerd, zoals deze standaard<br />

bij alle voegen gebeurt. In combinatie met de<br />

berekeningen, de metingen voor de voeg (zowel<br />

de standaard en de gedetailleerde voegen) kan<br />

voor alle voegen een uitspraak worden gedaan of<br />

aan beide criteria wordt voldaan.<br />

Tijdens de uitvoering heeft de monitoring zijn<br />

waarde bewezen en zijn inderdaad een aantal voegen<br />

geconstateerd waar de temperatuursontwikkeling<br />

achter bleef. Door additionele maatregelen<br />

is de over matige toevoer van warmte gestopt en<br />

is na enige tijd doorvriezen aan beide criteria voldaan.<br />

In figuur 8 is als voorbeeld een volledige<br />

meetcon figuratie opgenomen.<br />

In figuur 8 zijn in het bovenaanzicht de vrieslansen<br />

met een paarse cirkel aangegeven. De overige<br />

cirkels zijn monitoringslocaties. Per monitoringslocatie<br />

is in het midden van de ontgravingsslag<br />

door middel van een kleurcodering horend bij<br />

het punt een temperatuur, nummer meetlocatie<br />

en de meetdatum weer ge geven. Tevens is een<br />

inschatting van het vries lichaam op de locatie<br />

weergegeven. In het dwarsprofiel zijn vervolgens<br />

de metingen in de diepte weergegeven, en zijn<br />

tevens de meet punten in de voeg weergegeven.<br />

Conclusies<br />

Grondvriezen wordt nog sporadisch toegepast<br />

in Nederland. Het project Rotterdam Centraal<br />

laat zien dat grootschalige toepassing van grondvriezen<br />

als volwaardig en betrouwbaar onderdeel<br />

in het ontwerp en uitvoering succesvol kan zijn.


Het gebruik van EEM berekeningen tijdens het<br />

ontwerp en de uitvoering hebben een belangrijke<br />

bijdrage geleverd aan dit succes. Toepassing van<br />

grondvriezen bij de stations Vijzelgracht en Rokin<br />

van de Noord/Zuidlijn laat zien dat deze techniek<br />

een robuuste maatregel is waardoor het ont -<br />

gravingsproces veilig doorgang heeft kunnen<br />

vinden.<br />

Concluderend kan worden gesteld dat de twee<br />

besproken projecten goede voorbeelden zijn van<br />

de inzet van grondvriezen als betrouwbare grondverbeteringstechniek<br />

in binnenstedelijke projecten<br />

en dat de toepassing van deze techniek, gezien<br />

de steeds complexer wordende toekomstige<br />

bouwopgaven, in Nederland navolging zal krijgen.<br />

Aanbevelingen<br />

Het op een grote schaal toepassen van grond -<br />

bevriezen in grote binnenstedelijke projecten<br />

leidt tot een aantal aanbevelingen die aandacht<br />

behoeven in het ontwerp- en uitvoeringsproces:<br />

Gevoeligheidsanalyses dragen nadrukkelijk bij<br />

in het identificeren en kwantificeren van risico’s<br />

en het definiëren van adequate maatregelen.<br />

(Temperatuur) Monitoring in combinatie met de<br />

berekeningsmodellen speelt een sleutelrol bij<br />

het succesvol uitvoeren van grondvriezen in een<br />

project.<br />

De opvriesfase is doorgaans het meest kritische<br />

deel van het vriesproces. Zodra het vrieslichaam<br />

aan de criteria voldoet kan pas worden begonnen<br />

met ontgraven. De planning voor het moment<br />

‘start ontgraving’ dient echter voldoende<br />

flexibel te zijn en dient rekening te houden met<br />

een langere opvriestijd indien de monitoring<br />

daar aanleiding toe geeft. Maar ook, zo is de<br />

ervaring, met een langere opvriestijd als gevolg<br />

van discussies met betrokkenen omdat alle<br />

betrokkenen overtuigt moeten zijn dat aan de<br />

gestelde temperatuurscriteria wordt voldaan.<br />

Constructieve samenwerking tussen betrokken<br />

partijen, opdrachtgever en opdrachtnemer, is<br />

van groot belang voor de voortgang in een<br />

vriesproject. De valkuil bij de interpretatie van<br />

de monitoringsgegevens is dat men een relatief<br />

lange tijd moet wachten op de laatste tienden<br />

van graden Celsius voordat aan een temperatuurscriterium<br />

wordt voldaan. Indien de betrok-<br />

THERMISCH ONTWERP BIJ GRONDVRIEZEN IN NEDERLAND<br />

ken partijen deze gegevens, in een open dis -<br />

cussie, verifiëren, bespreken en er conclusies<br />

over trekken, kan kostbare bouwtijd worden<br />

bespaard.<br />

Dankwoord<br />

De auteurs willen de aannemers TBI Haverkort-<br />

Voormolen, nu Mobilis en Max Bögl bedanken<br />

voor de samenwerking in deze uitdagende pro -<br />

jecten.<br />

Referenties<br />

– Haasnoot J.K., 2010. Large scale ground<br />

freezing in the Netherlands, Proceedings of the<br />

11th International Conference Geotechnical Challenges<br />

in Urban Regeneration, Londen 2010.<br />

– Harris, J.S. Ground freezing in practice, 1995.<br />

– Scheffrahn, F.G., Sommeling B., 2010,<br />

Lessen uit de verzakkingen aan de Vijzelgracht,<br />

Geotechniek, december 2010.<br />

– Thuman, V.M., Hass, H. 2007. Application of<br />

ground freezing technology for a retaining wall<br />

at a large excavation in the centre of Rotterdam,<br />

The Netherlands, Proceedings of the 14th<br />

European Conference of Soil Mechanics and<br />

Geotechnical Engineering, Madrid 2007. <br />

Laat de hoge<br />

attentiewaarde<br />

van Geotechniek<br />

in uw voordeel<br />

werken!<br />

Informeer naar de<br />

mogelijkheden:<br />

info@uitgeverijeducom.nl<br />

Uitgeverij Educom BV


Schematiseringsfactor maakt<br />

keuzes in geotechniek<br />

beter zichtbaar<br />

Figuur 1 – Als sondeerpunten worden vertaald naar een geotechnisch lengteprofiel,<br />

dan wordt zichtbaar dat de keuze van een veilige bodemopbouw niet in één keer duidelijk is.<br />

Inleiding<br />

Grondmechanische berekeningen zijn gebaseerd<br />

op schematiseringen. Het rekenmodel voor de<br />

controle op een bezwijkmechanisme is een<br />

schematisering, net als de te kiezen waarden voor<br />

de grondeigenschappen en externe belastingen.<br />

De keuzevrijheid voor de geotechnisch adviseur<br />

is bij de keuze voor het rekenmodel, de grond -<br />

eigenschappen en de belastingen betrekkelijk<br />

beperkt. Hij of zij wordt hierbij geholpen door<br />

praktijkrichtlijnen of voorschriften. Anders ligt dat<br />

voor de te kiezen schematisering van de opbouw<br />

van de (onder)grond en de hierin optredende<br />

water(over)spanningen. Voor de vertaalslag van<br />

grondonderzoek naar een beeld van de opbouw<br />

van de ondergrond uit grondlagen en een beeld<br />

van de geohydrologische systematiek, zijn geen<br />

eenduidige richtlijnen te geven. Vaak zijn meerdere<br />

interpretaties van de beschikbare informatie<br />

mogelijk, waardoor bij de keuze van deze schema-<br />

30 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

Ir. Ed Calle<br />

Deltares<br />

Ir. Werner Halter<br />

Fugro Ingenieursbureau BV<br />

Ir. Hans Niemeijer<br />

ARCADIS<br />

tiseringen onzekerheid een belangrijke rol speelt.<br />

Voor een veiligheidscontrole moeten veilige (maar<br />

ook weer niet te conservatieve) schematiseringen<br />

worden gekozen, of moeten onzekerheden via<br />

het gebruik van veiligheidsfactoren worden<br />

verdisconteerd. De verschillende regelgevingen<br />

(Eurocodes en leidraden voor waterkeringen)<br />

geven voorschriften waarmee onzekerheden van<br />

rekenmodel, belastingen en grondeigenschappen


Samenvatting<br />

Het schematiseren van de ondergrond is bij het ontwerpen van geotechnische<br />

constructies een belangrijk aspect. Misschien wel het belangrijkste, omdat<br />

directe controle niet mogelijk is. De keuzes die bij de schematisering gemaakt<br />

moeten worden blijken een grote invloed te hebben op de veiligheid van een<br />

ontwerp. Anders dan voor bijvoorbeeld onzekerheden in de grondparameters,<br />

geven de normen tot nu toe echter geen concrete aanwijzingen hoe omgegaan<br />

moet worden met schematiseringsonzekerheden. Door het Expertise Netwerk<br />

(schuifsterkte) worden afgedekt. Voor veilige<br />

schematiseringskeuzen van (onder)grondopbouw<br />

en waterspanningen bestaan zoals gezegd geen<br />

voorschriften. Toch hebben onzekerheden hierin<br />

een minstens net zo grote, zo niet nog grotere,<br />

invloed op de berekende veiligheid van de grondconstructie.<br />

Het is een misvatting te denken dat<br />

ook deze onzekerheden worden afgedekt door<br />

de wèl voorgeschreven veiligheidsfactoren.<br />

Daarom is de zogenaamde schematiseringsfactor<br />

geïntroduceerd. Dit is een veiligheidsfactor, waarvan<br />

de grootte afhankelijk is van de mate van<br />

veiligheid in de gekozen schematisering van de<br />

(onder)grondopbouw en de in de grondlagen<br />

optredende water(over)spanningen. In dit artikel<br />

wordt de achtergrond van deze factor besproken.<br />

Hoewel onafhankelijk van elkaar ontstaan, is er in<br />

de opzet van de hier beschreven aanpak overeenkomst<br />

met richtlijnen voor het schematiseren, die<br />

door de US Geological Survey zijn ontwikkeld voor<br />

het beoordelen van seismische risico’s [5].<br />

De complexe ondergrond<br />

De opbouw van de ondergrond is even complex als<br />

onzeker. Op basis van boor- en sondeerstaten, die<br />

maar een zeer beperkt deel van de ondergrond<br />

in kaart kunnen brengen, moet de geotechnisch<br />

adviseur een schematisering van de ondergrond<br />

maken. Deze schematisering moet enerzijds<br />

voldoen aan de strenge eisen van de te bereiken<br />

veiligheid en anderzijds een kosteneffectief ontwerp<br />

opleveren. Doorgaans geldt dat hoe beperkter<br />

het grondonderzoek is, hoe meer verschillende<br />

31 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

Waterveiligheid is de schematiseringsfactor geïntroduceerd, die schematiseringsonzekerheden<br />

in rekening brengt. De keuzes die gemaakt zijn voor het opstellen<br />

van een schematisering worden hierbij expliciet benoemd en gekwantificeerd.<br />

Hiermee wordt de schematiseringsfactor, een partiële veiligheidsfactor, bepaald.<br />

De schematiseringsfactor bepaalt samen met de andere partiële veiligheids -<br />

factoren de te bereiken stabiliteitsfactor.<br />

schematiseringen mogelijk zijn. Voor een grondmechanische<br />

veiligheidsanalyse komt het er op<br />

aan potentieel onveilige opbouwen van de ondergrond<br />

en hierin optredende waterspanningen<br />

te herkennen, die op grond van de beschikbare<br />

informatie uit het grondonderzoek (inclusief literatuurgegevens)<br />

niet uitgesloten kunnen worden.<br />

Een voorbeeld is de keuze van een maatgevende<br />

bodemopbouw voor een stabiliteitsberekening<br />

van een dijk op basis van sonderingen met relatief<br />

grote tussenafstanden (zie figuur 1). Er kan worden<br />

uitgegaan van de grondlagen die bij de ongunstigste<br />

sondering worden aangetroffen, maar mogelijk<br />

komen er tussen de sonderingen ongunstigere<br />

situaties of lokale afwijkingen voor. Een lokale<br />

afwijking kan bijvoorbeeld een voor de stabiliteit<br />

Figuur 2 – Onzekerheden in een stabiliteitsberekening<br />

die met een schematiseringsfactor worden afgedekt.


van een grondconstructie ongunstige geul of<br />

zandbaan in de ondergrond zijn, waarin bij een<br />

hoge rivierstand hoge waterspanningen ontstaan.<br />

Wanneer deze niet op grond van kennis van de<br />

geologie van het gebied kan worden uitgesloten,<br />

moet hiermee bij de keuze van de schematisering<br />

voor de stabiliteitsberekening rekening worden<br />

gehouden.<br />

Elke geotechnisch adviseur zal anders omgaan met<br />

deze onzekerheden, op basis van eigen inzicht.<br />

De mate van veiligheid die in een berekening is<br />

ingebouwd, is daarom weinig inzichtelijk. De schematiseringsfactor<br />

en de achterliggende schematiseringtheorie<br />

zijn een hulpmiddel om dit inzich -<br />

telijk te maken.<br />

Definitie<br />

De schematiseringsfactor is een veiligheidsfactor<br />

die compenseert voor onzekerheden in de ge -<br />

kozen schematisering van de bodemopbouw, de<br />

waterspanningen en de geometrie, naar analogie<br />

van de partiële materiaalfactoren. De schematiseringsfactor<br />

is geen vaste factor, zoals andere voorgeschreven<br />

veiligheidsfactoren, maar is afhan -<br />

kelijk van de gekozen schematisering waarmee<br />

ontwerp- of toetsberekeningen worden uitgevoerd.<br />

Bij een veilige schematiseringkeuze is de<br />

schematiseringsfactor klein, bijvoorbeeld gelijk<br />

aan 1,0, en kan die oplopen tot ca. 1,3 naarmate<br />

onzekerheden onvoldoende afgedekt zijn door de<br />

schematiseringkeuzes. De eis die voor de berekende<br />

stabiliteitsfactor geldt, wordt vermenigvuldigd<br />

met de schematiseringsfactor.<br />

Bepaling van de schematiseringsfactor<br />

bij taludstabiliteit<br />

De methode omvat een basisschematisering (in<br />

dit geval van een dwarsprofiel van een grond -<br />

constructie) en scenario’s (afwijkende dwars -<br />

profielen). De basisschematisering is een eerste<br />

keuze op basis van de beschikbare informatie. Dit<br />

kan op zich al een veilige schematisering zijn, maar<br />

dat hoeft niet noodzakelijk het geval te zijn. De<br />

scenario’s zijn mogelijke afwijkingen van de basisschematisering,<br />

die een negatieve invloed op de<br />

stabiliteit hebben en niet kunnen worden uit -<br />

gesloten op basis van de beschikbare informatie<br />

(zie figuur 2). Voorbeelden van mogelijke afwijkingen<br />

zijn:<br />

maaiveldniveaus zijn ongunstiger dan aangenomen<br />

in de basisschematisering;<br />

dikten van grondlagen zijn ongunstiger;<br />

er zijn voor de stabiliteit ongunstige grondlagen,<br />

die niet zijn opgemerkt bij het grondonderzoek;<br />

de ligging van de freatische lijn en waterspan -<br />

ningen zijn ongunstiger;<br />

taludhellingen tussen de meetraaien zijn steiler<br />

dan waargenomen bij de metingen.<br />

Deze lijst is niet uitputtend, in iedere situatie<br />

kunnen andere afwijkende scenario’s van belang<br />

zijn.<br />

Per afwijkend scenario spelen twee zaken een rol:<br />

1.de invloed op de berekende stabiliteitsfactor;<br />

2. de kans dat het scenario daadwerkelijk realiteit is.<br />

De invloed op de berekende stabiliteitsfactor kan<br />

eenvoudig worden bepaald, door een stabiliteitsberekening<br />

voor het scenario uit te voeren. Daarnaast<br />

wordt de kans van voorkomen van dat<br />

scenario bepaald. De kans van voorkomen van een<br />

bepaald scenario kan echter veelal niet objectief<br />

worden bepaald. Er moet dan volstaan worden<br />

met een kansschatting op basis van expert judgement.<br />

Vanzelfsprekend is die kansschatting af -<br />

hankelijk van de (geologische)gebiedskennis, de<br />

beschikbare informatie uit grondonderzoek en de<br />

hieruit blijkende (ruimtelijke) variabiliteit. De invloed<br />

van het scenario op de kans dat instabiliteit<br />

kan optreden bestaat uit de combinatie van de<br />

invloed die het scenario heeft op de stabiliteitsfactor<br />

en de kans van voorkomen van dat scenario.<br />

Probabilistische achtergrond<br />

Het principe achter de schematiseringsfactor is<br />

dat de kans op instabiliteit wordt berekend van<br />

het ontwerp volgens de basisschematisering en<br />

vervolgens getoetst aan de toelaatbare kans op instabiliteit.<br />

In plaats van een ontwerp kan het ook<br />

om de veiligheidstoetsing van een bestaande<br />

grondconstructrie gaan. Omdat verschillende<br />

schematiseringen mogelijk zijn, is de kans op<br />

instabiliteit gelijk aan de som van kansen op instabiliteit,<br />

gegeven de verschillende scenario’s,<br />

vermenigvuldigd met de kansen van voorkomen<br />

van die scenario’s:<br />

(1)<br />

Hierin staat het subscript sf voor ‘slope failure’ en<br />

staat Si voor scenario i, waarbij de basisschema -<br />

tisering als S1 wordt aangeduid. P(Si ) is de kans<br />

op scenario i. Verder is Psf(D;Si) de kans op instabiliteit<br />

van het talud, bij het gegeven ontwerp (D)<br />

en uitgaande van schematiseringscenario Si , en is<br />

Psf,toelaatbaar de toelaatbare kans. Omdat we hier<br />

alleen scenario’s beschouwen die voor wat betreft<br />

de stabiliteit in ongunstige zin afwijken van de<br />

basisschematisering, moet<br />

(2)<br />

In principe zijn ook scenario’s mogelijk die gunstiger<br />

zijn dan de basisschematisering (S1 ). Omdat de<br />

invloed hiervan op de totale faalkans relatief klein<br />

is, worden die echter buiten beschouwing gelaten.<br />

De kansen hierop worden, door de voorwaarde in<br />

vergelijking (2), toegevoegd aan de kans op de ba-<br />

32 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

Tabel 1 Voorbeelden van ongunstige scenario’s<br />

bij een stabiliteitsanalyse die van invloed<br />

kunnen zijn op de schematiseringsfactor<br />

Ongunstig scenario<br />

Freatische lijn in de dijk ligt hoger<br />

Binnenwaterstand ligt hoger<br />

Aanpassing waterspanningen in het<br />

gehele slappe lagenpakket<br />

Veenlaag 1,6 m dik in plaats van 1,3 m<br />

Maaiveld NAP +0,5 m in plaats van NAP + 0,7 m<br />

Maaiveld NAP +0 m in plaats van NAP + 0,5 m<br />

Consolidatiegraad 70 % in plaats van 100%<br />

sisschematisering P(S1 ). Met deze vereenvoudiging<br />

wordt het aantal door te rekenen scenario’s<br />

beperkt tot de gekozen basisschematisering en<br />

ongunstiger scenario’s.<br />

Een belangrijke pijler van de methode is dat er een<br />

globale relatie is tussen de stabiliteitsfactor en de<br />

daarbij behorende kans op instabiliteit. Daarmee<br />

kunnen de kansen P(D;Si) en Psf, toelaatbaar berekend<br />

worden aan de hand van de berekende<br />

stabiliteitsfactoren Fd (D;Si) en de vereiste stabiliteitsfactor<br />

Fd, eis. Voor berekeningen van de<br />

stabiliteitsfactor, volgens de voorschriften in de<br />

het Addendum I bij de Leidraad Rivieren [1], is<br />

zo’n relatie afgeleid (zie kader met rekenvoorbeeld).<br />

De tweede pijler van de methode is dat wanneer<br />

bij het opstellen van een ontwerp de eis aan de<br />

stabiliteitsfactor wordt aangescherpt, er ruimte<br />

ontstaat voor bijdragen aan de kans op instabiliteit<br />

door de ongunstiger scenario’s, zodat toch<br />

nog aan vergelijking (1) wordt voldaan. Die aanscherping<br />

gebeurt door de ontwerpeis Fd, eis (de<br />

schadefactor genoemd) te vermenigvuldigen met<br />

een schematiseringsfactor. De schematiseringsfactor<br />

kan iteratief worden bepaald.<br />

Wanneer uit de berekeningen volgt dat de schematiseringsfactor<br />

groter dan 1,3 moet zijn, dan<br />

is dit een indicatie dat de basisschematisering te<br />

optimistisch is gekozen. Het is dan raadzaam om<br />

een van de ongunstiger scenario’s S2 , …SN als basisschematisering<br />

te kiezen en de controle opnieuw<br />

uit te voeren. Volgt uit de berekeningen dat<br />

de schematiseringsfactor gelijk is aan 1,0, dan is<br />

de basisschematisering voldoende veilig gekozen.<br />

De begrenzingen aan de schematiseringsfactor<br />

van 1,0 en 1,3 zijn keuzes die bij de invulling van<br />

de methode voor het gebruik bij waterkeringen


Principe van de schematiseringfactor<br />

aan de hand van een rekenvoorbeeld<br />

In het Addendum TRWG [2] worden veiligheidsfactoren voor de<br />

stabiliteit van primaire waterkeringen gegeven: materiaalfactoren<br />

( m), schadefactoren ( n) en rekenmodelfactoren ( d).<br />

De eis bij stabiliteitscontrole is:<br />

Fd ≥ n d<br />

Hierin is de stabiliteitsfactor F d berekend met rekenwaarden<br />

van de schuifsterkte (karakteristieke waarden gedeeld door<br />

materiaalfactoren m). De vereiste schadefactor wordt berekend<br />

aan de hand van een (volgens voorschrift in de Leidraad af te<br />

leiden) vereiste betrouwbaarheidsindex β volgens:<br />

n = 1 + 0,13 (β – 4) (v1)<br />

Deze relatie wordt gebruikt als globale relatie tussen de actuele<br />

stabiliteitsfactor en de faalkans:<br />

Psf (Fd ) = Φ(- β) ≈ Φ(-4 - (Fd /d -1) / 0,13) (v2)<br />

waarin Φ( ) de standaard normale kansfunctie is.<br />

Veronderstel nu een situatie dat voor de schematisering van de<br />

ondergrond twee mogelijkheden worden onderkend. Dit zijn een<br />

schematisering S 1 , waarbij de dikte van de veenlaag (zie figuur 3)<br />

gelijk is aan 1,0 m (de maximale dikte die in grondonderzoekspunten<br />

is gevonden) en een ongunstiger schematisering S 2 ,<br />

waarbij verondersteld wordt (bijvoorbeeld op basis van<br />

ervaringen elders in het gebied) dat die dikte tussen de grondonderzoekspunten<br />

groter kan zijn, zeg maximaal 1,5 m.<br />

De kans hierop wordt niet verwaarloosbaar geacht, namelijk<br />

P(S 2 )=0,1. Deze waarde is een schatting, gebaseerd op de<br />

waargenomen variaties en ervaringen elders in het gebied.<br />

Stel dat de stabiliteitsfactor van de dijk bij S 1 volgens de stabiliteitsberekening<br />

gelijk is aan F d (D;S 1 )=1,14 en bij de ongunstiger<br />

schematisering S 2 gelijk aan F d (D;S 2 )=1,03. Stel verder dat de<br />

vereiste schadefactor n = 1,09 is en de rekenmodelfactor d = 1.<br />

De stabiliteitsfactor moet dan groter of<br />

gelijk zijn aan 1,09. Schematisering S 1<br />

voldoet daar wel aan maar schematisering<br />

S 2 niet. We weten echter niet welke van<br />

de twee juist is, maar weten alleen dat de<br />

kans dat S 2 optreedt is gelijk is aan 0,1.<br />

Bijgevolg is de kans dat S 1 optreedt gelijk<br />

aan 0,9 (samen gelijk aan 1).<br />

Bij de schadefactor van 1,09 is de toelaatbare<br />

kans op instabiliteit, berekend volgens<br />

vergelijking (v2), P sf = 1,35 x 10 -6 .<br />

De kans op instabiliteit, als S 1 juist is,<br />

wordt ook met vergelijking (v2) berekend<br />

en is P sf (D; S 1 ) = 1,92 x 10 -7 . De kans op<br />

instabiliteit, als S 2 juist is, is P sf (D; S 2 ) =<br />

SCHEMATISERINGSFACTOR MAAKT KEUZES IN GEOTECHNIEK BETER ZICHTBAAR<br />

1m veen<br />

33 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

1,16 x 10 -5 . De kans op instabiliteit, rekening houdend met de<br />

kansen op S 1 en S 2 is:<br />

P sf (D; S 1 ) P(S 1 ) + P sf (D; S 2 ) P(S 2 ) =<br />

1,92 x 10 -7 x 0,9 + 1,16 x 10 -5 x 0,1 = 1,34 x10 -6<br />

Met andere woorden, de kans op instabiliteit, rekening houdend<br />

met de kans op het ongunstige scenario S 2 , is kleiner dan de<br />

toelaatbare kans op instabiliteit, die hoort bij de vereiste<br />

schadefactor van n=1,09. Daarom kan de dijk wel goedgekeurd<br />

worden.<br />

Stel nu dat we S1 kiezen als basisschematisering, dat wil zeggen als<br />

schematisering die we willen gebruiken voor de stabiliteitscontrole.<br />

De berekening laat zien dat als de stabiliteitsfactor Fd (D;S1 ) maar<br />

groot genoeg is, de bijdrage aan de faalkans door de ongunstiger<br />

schematisering, met een 0,11 lagere stabiliteitsfactor (en kans<br />

op voorkomen van 0,1), nog voldoende klein is om (nog net) te<br />

voldoen aan de toelaatbare faalkans. In dit geval blijkt dat een<br />

verhoogde eis aan de stabiliteitsfactor Fd (D;S1 )≥1,14 voldoende is.<br />

Het quotiënt van die verhoogde eisen de feitelijke eis n=1,09, noemen we de vereiste schema tiseringsfactor, die in dit geval<br />

b=1,14/1,09=1,05 bedraagt.<br />

Het criterium voor voldoende stabiliteit wordt daarmee:<br />

Fd(D; S1 ) ≥ n d b (v3)<br />

In het algemeen zullen bij een gekozen basisschematisering meer<br />

dan één schematiseringscenario’s mogelijk zijn. In het Technisch<br />

Rapport Grondmechanisch Schematiseren bij Dijken is een methode<br />

beschreven, analoog aan bovenstaande redenering, om de<br />

vereiste schematiseringfactor te bepalen.<br />

Hadden we in dit voorbeeld S 2 als basisschematisering gekozen,<br />

dan is geen schematiseringfactor (of preciezer geformuleerd: kan<br />

de schematiseringsfactor gelijk aan 1 zijn) nodig, omdat er geen<br />

mogelijke ongunstiger schematiseringen zijn te verdis conteren.<br />

Er zou dan echter niet worden voldaan aan de stabiliteitseis (welke<br />

gelijk is aan de schadefactor vermenig vuldigd met de modelfactor,<br />

indien met rekenwaarden voor de grondeigenschappen is gerekend).<br />

Fd = 1,14 Fd = 1,03<br />

1,5m veen<br />

Figuur 3 – Een dikkere veenlaag leidt tot een lagere taludstabiliteit.


zijn gemaakt. Vooralsnog ligt de ondergrens in<br />

ref [2] zelfs op 1,1. Deze waarde is (voorzichtigheidshalve)<br />

zo gekozen om ‘trendbreuk’ met het<br />

vroegere voorschrift te vermijden [4].<br />

Hieruit volgt dat veiligheid van de eerste gekozen<br />

basisschematisering altijd in samenhang moet<br />

worden gezien met de onzekerheden in de schematisering.<br />

Als alle (substantiële) schematise -<br />

ringonzekerheden goed geïnventariseerd zijn,<br />

volgt uit de procedure vanzelf of de gekozen<br />

basisschematisering voldoende veilig was. Vanzelfsprekend<br />

levert een goede eerste keuze wel<br />

tijdwinst op.<br />

Bij het benoemen van basisschematisering en afwijkende<br />

scenario’s is het een eis dat deze elkaar<br />

onderling uitsluiten en dus onafhankelijk zijn,<br />

want anders mag vergelijking(1) niet worden toegepast.<br />

Verder is het aan te bevelen dat de<br />

basisschematisering zodanig gekozen wordt dat<br />

de som van de kansen op de afwijkende ongun -<br />

stiger scenario’s niet te groot wordt (bij voorkeur<br />

niet groter dan 0,3 à 0,4). Wordt deze som groter,<br />

dan zal doorgaans blijken dat de gekozen basisschematisering<br />

toch te optimistisch was, tenzij de<br />

afwijkende scenario’s slechts een geringe ongunstige<br />

invloed op de stabiliteitsfactor hebben.<br />

Inperken van onzekerheden<br />

Uit de analyse kan blijken dat één of meer van<br />

de geïdentificeerde mogelijke afwijkingen van de<br />

basisschematisering een dominante invloed hebben<br />

op de kans op instabiliteit waardoor een hoge<br />

schematiseringsfactor nodig is en een duur ontwerp.<br />

Wanneer duidelijk is dat deze scenario’s ook<br />

bij betere informatie zeker niet uitgesloten zullen<br />

worden, dan is dat uiteraard terecht. Maar, als<br />

vermoed wordt dat deze scenario’s met voldoende<br />

betrouwbaarheid zijn uit te sluiten door additioneel<br />

(grond)onderzoek, dan ligt het meer voor<br />

de hand om additioneel onderzoek te doen. Aan<br />

de hand van de schematiseringanalyse kan vooraf<br />

gekeken worden wat de mogelijke winst is van<br />

dit onderzoek. Tevens volgt hieruit ook in hoeverre<br />

de kansen op deze scenario’s gereduceerd<br />

moeten worden om tot het gewenste resultaat<br />

te komen. Hierop moet het additionele (grond) -<br />

onderzoek uitgelijnd worden, waarbij ingeschat<br />

moet worden of het onderzoek daadwerkelijk kan<br />

leiden tot de benodigde reductie van scenario -<br />

kansen.<br />

Schematiseringscenario’s kunnen ook betrekking<br />

hebben op onzekerheden die voortkomen uit<br />

de wijze van uitvoeren van een taludversterking,<br />

of de wijze van het beheer in de operationele fase.<br />

In dat geval ligt het meer voor de hand om na te<br />

gaan welke maatregelen bij de uitvoering of welke<br />

beheersstrategie nodig zijn om tot de gewenste<br />

reductie van scenariokansen te komen. Voorbeelden<br />

zijn strikte uitvoeringsbegeleiding, kwaliteitscontroles<br />

of, ingeval van operationeel beheer,<br />

periodieke controles op de werking van drainage, etc.<br />

Voordelen van de schematiseringsfactor<br />

De hier voorgestelde systematiek is niets meer<br />

of minder dan een gevoeligheidsanalyse, waarmee<br />

inzichtelijk wordt gemaakt of het ontwerp voldoet<br />

aan de eisen. Een groot voordeel van het gebruik<br />

van de betreffende systematiek is dat gekozen<br />

schematiseringen transparant worden gemaakt.<br />

Voor de bepaling van de factor moeten immers<br />

de grootste onzekerheden in de schematisering<br />

op een rij worden gezet en globaal worden<br />

gekwantificeerd. Hoewel dit in zekere zin een<br />

subjectieve beschouwing is, geeft het meer<br />

inzicht. Dit maakt het verder eenvoudiger om<br />

een extra kwaliteitscontrole uit te laten voeren<br />

met behulp van een ‘second opinion’. De schematiseringanalyse<br />

sluit aan op de Eurocode 7-1,<br />

omdat daarin nadrukkelijk een onderbouwing van<br />

het geotechnisch ontwerp wordt vereist.<br />

Een ander voordeel van deze systematiek is dat<br />

het effect van aanvullend grondonderzoek op een<br />

geotechnische berekening beter in beeld wordt<br />

gebracht. De onzekerheden worden minder indien<br />

meer grondonderzoek beschikbaar is. Omdat<br />

dan een lagere schematiseringsfactor kan worden<br />

toegepast, vertaalt dit zich direct in een uitgekiender<br />

ontwerp.<br />

Het principe van de schematiseringsfactor kan<br />

worden toegepast bij elke type geotechnische<br />

berekening. De noodzaak hiertoe wordt groter<br />

naarmate de gevolgen van falen groter zijn. Echter<br />

ook bij kleine constructies, is een sluitende onderbouwing<br />

nodig.<br />

Vooralsnog is de bepaling van de schematiseringsfactor<br />

echter alleen voor het ontwerpen van water -<br />

keringen uitgewerkt. In het Addendum bij het<br />

Technisch Rapport Waterkerende Grond constructies<br />

[2] wordt het gebruik van de schematiseringsfactor<br />

voorgeschreven en diverse richt lijnen voor regionale<br />

keringen sluiten daarbij aan. De wijze<br />

waarop de factor wordt bepaald, is uitgewerkt in<br />

het Technisch Rapport Grondmechanische Schematiseringen<br />

bij Dijken [3] van het ENW. Hierin is ook<br />

een mathematische onder bouwing opgenomen.<br />

Dit Technisch Rapport geeft tevens een eenvoudig<br />

stappenplan waarmee de schematiseringsfactor<br />

op basis van tabellen kan worden bepaald.<br />

Een alternatief voor de hier beschreven methode<br />

is het uitvoeren van volledig probabilistische<br />

berekeningen. De verschillende aannamen in de<br />

berekening over schematiseringen van de onder-<br />

34 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

grond en geohydrologische systematiek, die ruimtelijk<br />

kunnen variëren of die anderszins niet precies<br />

bekend zijn, moeten dan als stochastische<br />

grootheden worden gedefinieerd. Er is echter<br />

nog geen programmatuur beschikbaar om dit<br />

eenvoudig te kunnen doen. De schematiseringsfactor,<br />

met de basisschematisering en scenario’s,<br />

is daarom op dit moment een handzaam alternatief.<br />

Totstandkoming<br />

De schematiseringsfactor is in het kader van<br />

SBW onderzoek1 ontwikkeld in opdracht van<br />

Rijks waterstaat Waterdienst voor het Expertise<br />

Netwerk Waterveiligheid (ENW). De schema -<br />

tiseringsfactor is voor het eerst geïntroduceerd<br />

bij het verschijnen van de Leidraad Rivieren in<br />

2007 [1], in het Addendum bij het Technisch<br />

Rapport Waterkerende Grondconstructies [2]. Dit<br />

was het gevolg van een over de afgelopen 10 à<br />

20 jaar gegroeid inzicht dat de keuzes die bij de<br />

schematisering (moeten) worden gemaakt, een<br />

grote invloed hebben op de bereikte veiligheid<br />

van het ontwerp.<br />

Noot<br />

1 Sterkte en Belasting Waterkeringen. Een door het<br />

Directoraat Generaal Water van het Ministerie van<br />

Infrastructuur en Milieu gefinancierd onderzoeksprogramma<br />

ten behoeve van verbetering van de<br />

kwaliteit van veiligheidstoetsingen van de primaire<br />

waterkeringen in Nederland. Dit programma wordt<br />

door Rijkswaterstaat en Deltares uitgevoerd in<br />

samenwerking met verschillende partijen in de<br />

waterveiligheidssector.<br />

Referenties<br />

[1] Leidraad Rivieren. Uitgave o.v.v. ENW<br />

(Expertise Netwerk Waterveiligheid), mei 2007.<br />

(inclusief Addendum I bij de Leidraad Rivieren,<br />

2008). Zie voor downloads www.waterkeren.nl,<br />

(kies tab ‘waterveiligheid’ en vervolgens tab<br />

‘toegang tot de Leidraad Rivieren’).<br />

[2] Addendum bij het Technisch Rapport Water -<br />

kerende Grondconstructies. Uitgave o.v.v. ENW,<br />

mei 2007. Zie referentie [1] voor download.<br />

[3] Technisch Rapport Grondmechanisch<br />

Schema tiseren bij Dijken. Uitgave o.v.v. ENW,<br />

in voorbereiding.<br />

[4] Achtergrondrapport Materiaalfactoren<br />

Rivier dijken. Fugro rapport 1207-0055-000,<br />

29 jan 2008.<br />

[5] T.C. Hanks, N.A. Abrahamson, D.M. Boore,<br />

K.J. Coppersmith and N.E Kapprath, 2009.<br />

Implementation of the SSHAC Guidelines for<br />

level 3 and 4. US Geological Survey, Open-file<br />

Report 2009/1093.


Verdichten van zand voor<br />

boortunnels RandstadRail<br />

Figuur 1a – Tracé RandstadRail in Rotterdam. 1b Locatie grondvervanging.<br />

Inleiding<br />

RandstadRail is een light-rail verbinding tussen<br />

Rotterdam, Den Haag en Zoetermeer. Om RandstadRail<br />

in Rotterdam mogelijk te maken is een<br />

3 kilometer lange tunnel gerealiseerd tussen het<br />

metrostation Centraal Station en de voormalige<br />

Hofpleinlijn (figuur 1a). Voor de realisering van<br />

de tunnel is over een lengte van 80% gebruik<br />

gemaakt van de boortechniek. Het project -<br />

management, ontwerp en de directievoering van<br />

het project is gerealiseerd door het Ingenieurs -<br />

bureau van Gemeentewerken Rotterdam. De uitvoering<br />

van het werk is verricht door de aan nemerscombinatie<br />

Saturn v.o.f. bestaande uit Dura<br />

Vermeer Beton en Waterbouw BV en Züblin AG.<br />

In Rotterdam wordt de grondopbouw gekenschetst<br />

door antropogene en holocene lagen tot<br />

een niveau van ca. NAP -16m met daaronder het<br />

pleistocene zand. Bij de bepaling van het verticaal<br />

alignement is er voor gekozen om de geboorde<br />

tunnels zo veel mogelijk in het pleistocene zand<br />

aan te leggen (Van Zanten, 2004). Aansluitend<br />

op de conventionele tunneldelen aan de noorden<br />

zuidzijde van de boortunnel is er vanuit kostentechnisch<br />

oogpunt voor gekozen de boortunnel in<br />

de holocene kleilagen te positioneren. De betonnen<br />

tunnellining wordt echter onvoldoende<br />

gesteund door de omringende grond als de tunnel<br />

voor meer dan de helft in de klei is gelegen. Om<br />

het beoogde verticaal alignement voor de boortunnels<br />

mogelijk te maken, zijn twee maatregelen<br />

toegepast, namelijk:<br />

toepassing van een stalen lining over 5% van het<br />

boortunneltracé en<br />

toepassing van grondverbeteringen.<br />

Binnen het project zijn verschillende grondverbeteringstechnieken<br />

gehanteerd:<br />

jetgrouten<br />

mixed in place en<br />

grondvervanging waarbij de holocene lagen worden<br />

vervangen door verdicht zand. In dit artikel<br />

wordt ingegaan op de verdichting van het zand<br />

van deze grondvervanging.<br />

36 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

ir. Diederik van Zanten<br />

Ingenieursbureau<br />

Gemeentewerken<br />

Rotterdam<br />

ir. Edwin Smits<br />

Ingenieursbureau<br />

Gemeentewerken<br />

Rotterdam<br />

ir. Rodriaan Spruit<br />

Ingenieursbureau<br />

Gemeentewerken<br />

Rotterdam<br />

Zandbak<br />

Direct ten zuiden van de startschacht (figuur 1b)<br />

moet de boortunnel in de holocene klei- en<br />

veenlagen worden aangebracht. Om voldoende<br />

inbedding voor de tunnel te realiseren is ervoor<br />

gekozen de grondslag te verbeteren. Hierbij is<br />

gebruik gemaakt van:<br />

mixed in place en<br />

uitwisseling van holocene lagen voor verdicht<br />

zand.<br />

Er is naast mixed-in-place ook gekozen voor<br />

grondvervanging door zand omdat de boortunnel<br />

nabij de startschacht voor een deel in het veen ligt<br />

en het resultaat van de mixed-in-place toegepast<br />

in veen onvoldoende zeker was. Het toepassen<br />

van deze grondvervanging tot aan de spoorlijn<br />

Rotterdam-Utrecht was niet wenselijk. De pakkingsdichtheid<br />

van het antropogene zandpakket<br />

onder de spoorbaan is relatief laag (Dr: ca. 20%),<br />

waardoor een risico voor verweking aanwezig<br />

is (Pachen 2005). Om negatieve invloed van de<br />

verdichtingswerkzaamheden van het aanvulzand


Samenvatting<br />

Direct naast de startschacht van het boortunnel tracé van RandstadRail Rotterdam<br />

is een grondvervanging uitgevoerd. Binnen een enkelvoudig verankerde damwandkuip<br />

zijn in den natte de holocene grondlagen ontgraven waarna met zand<br />

is aangevuld. Dit zand heeft een lage pakkingsdichtheid die onvoldoende<br />

in -bedding voor de tunnel oplevert. Daarom is het zand in de ‘zandbak’ verdicht<br />

Wrijvingsgetal [%} Conusweerstand [MPa]<br />

Voormalige grondopbouw<br />

NAP [m]<br />

Antropogeen<br />

Holoceen<br />

pakket<br />

Pleistoceen<br />

zand<br />

op de spoorlijn te voorkomen is ervoor gekozen<br />

nabij de spoorlijn de trillingsvrije mixed in place<br />

methode toe te passen. In figuur 2 wordt de grondopbouw<br />

en de tunnelligging weergegeven.<br />

WERKWIJZE GRONDVERVANGING<br />

Het verwijderen van de oorspronkelijke holocene<br />

lagen is uitgevoerd binnen een enkelvoudig ver -<br />

ankerde bouwkuip (figuur 3a). Nadat de bouwkuip<br />

in den natte is ontgraven tot op het pleistocene<br />

zand, is de bouwkuip in den natte met zand<br />

aan gevuld. Het zand heeft daardoor een lage<br />

pakkingsdichtheid. Het zand heeft dan onvoldoende<br />

stijfheid om de boortunnels in te realiseren.<br />

Om de pakkingsdichtheid te verbeteren is<br />

het zand verdicht. Deze verdichting is uitgevoerd<br />

met een vibrator (rütteln of vibroflotation, figuur<br />

3b). Na het verdichten zijn sonderingen uit -<br />

gevoerd om te controleren of de besteksmatig<br />

voorziene verdichtingsgraad is behaald.<br />

Om horizontale deformaties in de omgeving te<br />

beperken zijn de damwanden van de bouwkuip<br />

pas na het verdichten van het zand verwijderd.<br />

Voorzien was dat hierdoor ontspanning van het<br />

zandpakket zou optreden. Hiermee is rekening<br />

gehouden in de gestelde verdichtingseisen.<br />

Middels sonderingen is na afloop van het trekken<br />

van de damwanden nogmaals de verdichtingsgraad<br />

gecontroleerd. Aangezien de grondopbouw<br />

naast het verdichte zand bestaat uit holocene<br />

lagen ontspant de zandaanvulling in de tijd naar<br />

verwachting verder. De holocene lagen consolideren<br />

ten gevolge van de hogere horizontale grond-<br />

Nieuwe grondopbouw<br />

Afsluitende laag<br />

Aanvulzand<br />

Pleistoceen<br />

zand<br />

Figuur 2 – Sondering en schematische weergave grondopbouw.<br />

drukken in het zandpakket. In het aanvulzand ontstaat<br />

hierdoor uiteindelijk een relatief lage<br />

horizontale gronddruk, welke naar verwachting<br />

in de loop der tijd de actieve gronddruk benadert.<br />

Bij de berekening van de boortunnel is daarom als<br />

uitgangspunt de actieve gronddruk als initiële<br />

horizontale steundruk gehanteerd, in plaats van<br />

de neutrale gronddruk.<br />

EISEN M.B.T. VERDICHTING, CONSTRUCTIEVE EIS<br />

Sonderen is de meest praktische methode om de<br />

behaalde verdichting van zand in-situ te controleren.<br />

De beddingseisen uit het ontwerp van de<br />

lining zijn daarom vertaald naar sondeerwaarden<br />

die in het bestek zijn opgenomen.<br />

Conuswaarde (qc) aanvulzand na verdichten:<br />

minimaal 15 MPa op NAP - 10,0 m, lineair<br />

toenemend tot 18 MPa op NAP - 17,0 m;<br />

Conuswaarde (qc) aanvulzand na trekken<br />

damwand:<br />

minimaal 10 MPa op NAP - 10,0 m, lineair<br />

toenemend tot 14 MPa op NAP - 17,0 m<br />

EISEN M.B.T. HET ZAND VOOR DE AANVULLING<br />

Nabij de grondvervanging is een onderstation van<br />

de Nederlandse Spoorwegen gelegen. Dit onderstation<br />

voedde een deel van de spoorlijn Rotterdam-Gouda.<br />

Voor het onderstation mogen de<br />

trillingen niet hoger zijn dan 0,75 m/s2 . Hierdoor<br />

was een kans aanwezig dat niet de hele zand -<br />

aanvulling met verdichten kon worden verbeterd.<br />

Om toch een afdoende grondverbetering te<br />

realiseren zou het zandpakket dan worden geïn-<br />

37 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

met vibroflotatie. Dit artikel gaat in op de ervaringen met het verdichten en<br />

de kwaliteitscontrole van het verdichten in dit project. Hierbij wordt ingegaan<br />

op het gemeten energieverbruik en de gemeten trillingen tijdens het verdichten<br />

en de relatie daarvan met het behaalde resultaat, vastgesteld met behulp van<br />

sonderingen.<br />

Figuur 3a – Ontgraven bouwkuip in den natte. 3b Vibrator.<br />

jecteerd binnen de invloedszone van het onder -<br />

station. Het zand moest daarom naast verdicht -<br />

baar ook injecteerbaar zijn. Er zijn i.v.m.<br />

verdichtbaarheid en injecteerbaarheid, de volgende<br />

eisen gesteld:<br />

D5 > 0,063 mm : weinig fijn materiaal,<br />

i.v.m. verdichtbaarheid;<br />

D60/D10 > 4,0 : goed gegradeerd,<br />

i.v.m. verdichtbaarheid<br />

D10 > 0,15 mm : i.v.m. injecteerbaarheid.<br />

TOETSING<br />

Ter toetsing van de behaalde verdichting zijn<br />

sonderingen uitgevoerd. Zowel voor als na de<br />

verdichting was besteksmatig per 75 m2 een<br />

controlesondering voorzien (25 stuks). Hiernaast<br />

is in het bestek vastgelegd dat 18 sonderingen<br />

worden uitgevoerd om de invloed van het trekken<br />

van de damwand te beschouwen (h.o.h. afstand 10<br />

m). De korrelgrootteverdeling van het aanvulzand<br />

is getoetst met behulp van zeefanalyses die door<br />

de aannemer op de zandpartijen zijn uitgevoerd.<br />

Tevens zijn steeksproefsgewijs zeefanalyses uitgevoerd<br />

op aanwijzing van de directie.<br />

Trillingsmetingen<br />

De trillingsenergie van de vibrator wordt benut<br />

voor het herschikken van de zandkorrels waardoor<br />

de dichtheid toeneemt. Naarmate de maximaal<br />

haalbare verdichting wordt benaderd, straalt een<br />

toenemend deel van de trillingsenergie af naar de<br />

omgeving. Vooruitlopend op het verdichten van<br />

de gehele zandbak werd door de onderaannemer<br />

Keller binnen het eigenlijke werk, op een afstand


Trillingsintensiteit (mm/s)<br />

6<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0<br />

9:00 9:14 9:28 9:43<br />

Tijd<br />

Figuur 4 – Demping bouwkuipwand.<br />

vert binnen damwand vert buiten damwand<br />

van ca. 6 m van de bouwkuipwand, een proef -<br />

verdichting uitgevoerd om het optimale verdichtingsraster<br />

te bepalen. Hierbij zijn achtereenvolgens<br />

h.o.h. afstanden tussen de verdichtingspunten<br />

gehanteerd van 2,5 m, 3,0 m en 3,5 m in<br />

een driehoeksraster.<br />

OVERDRACHT TRILLINGEN NAAR ONDERSTATION<br />

Bij de proefverdichting is de mate van overdracht<br />

van trillingen over de bouwkuipwand, bestaande<br />

uit damwanden en diepwandpanelen, vastgesteld<br />

d.m.v. het meten van de trillingen aan maaiveld,<br />

zowel binnen als buiten de bouwkuip, direct naast<br />

de bouwkuipwand. Uit de metingen blijkt dat<br />

zowel de diepwand als de damwand ongeveer een<br />

reductie van trillingsintensiteit oplevert van een<br />

factor 10 . De trillingen buiten de bouwkuip zijn als<br />

gevolg daarvan vrijwel te verwaarlozen.<br />

Op de fundering van het onderstation zijn de<br />

trillingen tijdens het verdichten gemeten. Deze<br />

trillingen bleven beperkt tot 0,4 mm/s bij een<br />

frequentie van 30 Hz wat overeenkomt met een<br />

versnelling van 0,075 m/s2, slechts 10% van de<br />

toegestane versnelling. Op basis van de resultaten<br />

van de proef is geconcludeerd dat de gehele<br />

grondverbetering door middel van verdichten<br />

zou kunnen worden uitgevoerd en dat injecteren<br />

van het zand niet nodig zou zijn. Dit is ook gebleken<br />

tijdens de uitvoering van het werk.<br />

AKOESTISCHE DICHTHEIDSMETING<br />

Bij de proefverdichting werden op maaiveld de<br />

verticale trillingen gemeten op 5, 10 en 15 m van<br />

het verdichtingspunt. De trillingssensoren aan<br />

maaiveld werden gelijktijdig gemeten. Met deze<br />

metingen werd het mogelijk om de hypothese te<br />

toetsen dat er een relatie zou moeten zijn tussen<br />

de trillingsintensiteit in de omgeving van de vibrator<br />

en de mate van verdichting zoals gerealiseerd<br />

door de vibrator. Bij toename van de verdichtingsgraad<br />

werd dan ook een toename van de trillingsintensiteit<br />

verwacht. Om deze hypothese te<br />

toetsen zijn de aan maaiveld gemeten trillingen<br />

gerelateerd aan de conusweerstand na het verdichten.<br />

De intensiteit van de trillingsbron is bepaald onder<br />

veronderstelling dat trillingen als functie van de<br />

afstand tot het verdichtingspunt variëren volgens<br />

onderstaande formule.<br />

Waarin:<br />

t gemeten trillingsintensiteit op afstand l van de<br />

trillingsbron [mm/s];<br />

T trillingsintensiteit ter plaatse van referentie-afstand<br />

l0 [mm/s];<br />

l 0 referentie-afstand [m] (een l 0 van 1 m is aange-<br />

houden);<br />

l afstand trillingsbron tot het meetpunt [m];<br />

x dempingsfactor [-].<br />

Normaal wordt voor verzadigde grondsoorten een<br />

dempingsfactor x gevonden tussen 1 en 2.<br />

De zogenaamde padlengte van de trillingsbron<br />

(de punt van de vibrator) naar de verschillende<br />

sensoren op maaiveld is voor elke sensor verschillend<br />

en variërend tijdens het geleidelijk naar<br />

boven trekken van de vibrator. Door voor elke padlengte<br />

op basis van de gemeten trillingsintensiteit<br />

de ‘brontrilling’ terug te rekenen, kan de dempingsfactor<br />

worden bepaald. Voor elke simultane<br />

meting (sensoren 1 t/m 3) moet namelijk idealiter<br />

38 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

Ruttelnaald Sensor 1 Sensor 2 Sensor 3<br />

Figuur 5 – Bepaling bronintensiteit.<br />

een gelijke brontrilling worden gevonden. Bij<br />

de aanname van een homogeen en isotroop grondlichaam<br />

zijn er dan drie vergelijkingen (voor elke<br />

sensor een meetreeks) met 2 onbekenden: de<br />

brontrilling en de dempingsfactor.<br />

Er wordt een goede fit voor de dempingsfactor<br />

gevonden bij een waarde van 1,2.<br />

Het gemiddelde van de teruggerekende bron -<br />

trilling van de drie sensoren wordt als functie<br />

van de diepte voor een representatief verdichtingspunt<br />

in afbeelding 6 weergegeven. Dit type<br />

grafiek kan worden gebruikt als een ‘akoestische<br />

sondering’, aangezien zij, net als een reguliere<br />

sondering, inzicht geeft in de pakkingsdichtheid<br />

en weerstand van de grond. De intensiteit van de<br />

brontrilling is namelijk evenredig met de stijfheid<br />

van de grond en dus ook met de sondeerwaarde.<br />

Op dieptes waar een lage gemiddelde waarde<br />

voor de brontrilling wordt berekend kan mogelijk<br />

niet goed zijn verdicht of is afwijkend materiaal<br />

(geen zand) aanwezig.<br />

Indien de dichtstbijzijnde sondering (op minder<br />

dan 2 m afstand) in dezelfde grafiek wordt weergegeven,<br />

wordt een vrijwel rechtevenredige correlatie<br />

aangetroffen tussen het verdichtingsresultaat<br />

enerzijds en de trillingsmetingen anderzijds.<br />

Trillingsmetingen kunnen daarom worden<br />

gebruikt om tijdens de uitvoering van de werkzaamheden<br />

reeds informatie over het verdichtingsresultaat<br />

te verkrijgen of om tijdens de uitvoering<br />

de werkwijze te optimaliseren.<br />

Resultaat verdichting<br />

grondvervanging<br />

Het uitgangspunt bij de verdichtingswerkzaam -<br />

heden was dat de vibrator maximaal 30 seconden


Proefraster 2.5 m Ruttelpunt 7, DKM 6<br />

Ruttelenergie [kJ/m]<br />

50 10 150 200 250 300 350 400 450 500 550 600 650 700 750<br />

5<br />

6<br />

7<br />

8<br />

9<br />

10<br />

11<br />

12<br />

13<br />

14<br />

15<br />

16<br />

17<br />

18<br />

3 6 9 12 15 18 21 24 27 30 33 36 39 42 45<br />

Diepte [m-mv]<br />

Conusweerstand [MPa], trillingen [m m/s]<br />

Energie Ruttelpunt 7 Trillingen Qc sondering DKM6<br />

Figuur 6 – Relatie tussen teruggerekende trillingsbron en sondering.<br />

trilt of zolang trilt tot een stroomverbruik van<br />

200 A wordt behaald. Vervolgens wordt steeds 0,5<br />

meter getrokken om wederom maximaal 30 seconden<br />

te trillen etc. Dit komt overeen met een gemiddelde<br />

treksnelheid van 0,017 m/sec. Als<br />

uitgangspunt bij de uitvoering is op basis van de<br />

resultaten van het proefvak gestart met een h.o.h.<br />

afstand van de verdichtingspunten op maaiveld<br />

van 3 m.<br />

Als nulmeting is een serie sonderingen gemaakt direct<br />

na aanvullen van het nog onverdichte zand.<br />

Tevens zijn sonderingen gemaakt na verdichten en<br />

na het trekken van de damwand. Bij de uitvoering<br />

van de eerste serie controlesonderingen (3 m<br />

verdichtingsgrid) bleek de behaalde verdichting<br />

niet overal te voldoen aan de bestekseisen. Op die<br />

locaties is daarom nogmaals verdicht en ter<br />

ontrole gesondeerd. Daarom is de gridafstand<br />

voor het resterende deel van de zandbak, waar<br />

nog niet was verdicht, verkleind tot 2,5 m. Dit<br />

leverde betere resultaten op, waardoor in het<br />

2,5 m grid de benodigde verdichtingsgraad in 1<br />

verdichtingsgang werd bereikt.<br />

TRILLINGSENERGIE VIBRATOR<br />

Voorafgaande aan het werk werd verwacht dat er<br />

een relatie was tussen de trillingsenergie en de<br />

mate van verdichting. Voor tien verdichtingslocaties<br />

is daarom nagegaan wat de in de grond<br />

gebrachte energie is en wat het behaalde verdichtingsresultaat<br />

is. De trillingsenergie per m3 grond<br />

is berekend volgens:<br />

E tril : P / (v * A)<br />

Waarin:<br />

Etril hoeveelheid energie [kJ/m3] P gemiddeld vermogen [kW, kJ/s]<br />

v treksnelheid vibrator [m/s]<br />

A oppervlakte grid [m²], met A = 0,87 * S2, met S = h.o.h. verdichtingspunten<br />

in driehoeksraster<br />

Het gemiddelde vermogen van de vibrator is<br />

berekend volgens Puchstein (1954).<br />

P = I * E * p f * eff<br />

Waarin:<br />

P gemiddeld vermogen [W, J/s]<br />

I gemiddeld stroomverbruik [A]<br />

E door de vibrator benodigd voltage<br />

[V] = 440 V voor een vibrator V23<br />

pf gemiddeld vermogen factor ≈ 0,8<br />

eff efficiëntie van de elektrische motor ≈ 0,9<br />

Uitgaande van voornoemde treksnelheid van<br />

0,017 m/s en een driehoeksraster van 2,5 m, wordt<br />

gemiddeld ca. 700 kJ/m3 aan energie in de grond<br />

39 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

VERDICHTEN VAN ZAND VOOR BOORTUNNELS RANDSTADRAIL<br />

Diepte [m-mv]<br />

Conusweerstand<br />

vóór, na 1x en na 2x verdichten en na trekken damwand<br />

0<br />

-2<br />

-4<br />

-6<br />

-8<br />

-10<br />

-12<br />

-14<br />

-16<br />

-18<br />

-20<br />

0 5 10 15 20 25 30 35 40<br />

Qc nulmeting<br />

Qc na<br />

Conusweerstand [MPa]<br />

Qc na 2x<br />

Qc na trekken damwand<br />

Bestekseis na verdichten<br />

Figuur 7 – Controlesonderingen t.p.v. hart zandbak.<br />

gebracht. Volgens Green en Mitchell (2004) is een<br />

waarde van 1300 tot 1700 kJ/m3 benodigd om<br />

grond te verdichten. In vergelijking met het criterium<br />

van Green en Mitchell bleek in dit project dan<br />

ook relatief weinig energie in de grond gebracht<br />

te worden (200-1300 kJ/m3, in enkele gevallen<br />

hoger). Over de correlatie tussen de energie -<br />

hoeveelheid en de conusweerstand (figuur 6) kan<br />

grofweg worden gesteld dat als er meer dan 1000<br />

kJ/m3 werd toegevoerd er meestal werd voldaan<br />

aan de verdichtingseis. Bij lagere energiehoeveelheden<br />

werd soms wel, soms niet voldaan aan de<br />

verdichtingseis. Omdat de correlatie tussen conusweerstand<br />

en energietoevoer gering is kan de toegepaste<br />

kwaliteitscontrole tijdens de uitvoering<br />

(30 seconden trillen of stroomverbruik 200 A) niet<br />

garant staan voor een goed verdichtingsresultaat.<br />

De controlesonderingen zijn in het zwaartepunt<br />

van een drietal verdichtingspunten uitgevoerd. In<br />

figuur 7 is voor één verdichtingspunt een volledige<br />

controleserie sonderingen schematisch weerge -<br />

geven.<br />

Voorafgaande aan het verdichten zijn de conuswaarden<br />

in het aanvulzand laag, 3 à 5 MPa. De


Diepte [m-mv]<br />

0<br />

-2<br />

-4<br />

-6<br />

-8<br />

-10<br />

-12<br />

-14<br />

-16<br />

-18<br />

relatieve dichtheid van het aanvulzand is daarmee<br />

ongeveer 20 à 30%.<br />

Tijdens de eerste verdichtingsgang werd geconstateerd<br />

dat niet aan de bestekseis werd voldaan<br />

en is op de reeds behandelde locaties een tweede<br />

maal verdicht. Na de tweede verdichtingsslag zijn<br />

hoge conusweerstanden (40 MPa) gemeten (figuur<br />

7). Geconcludeerd kan worden dat de tweede verdichtingsgang<br />

de conusweerstand doorgaans<br />

sterk heeft verhoogd. Bij de tweede verdichtingsgang<br />

zijn soms conusweerstanden tot 55 MPa<br />

gemeten. Nadat het zand is verdicht, zijn de<br />

damwanden getrokken. De instantane afname van<br />

de conusweerstand als gevolg van het trekken<br />

van de damwand is relatief gering.<br />

RELATIEVE DICHTHEID<br />

Voor de bepaling van de relatieve dichtheid van<br />

zand is door Lunne (1983) de volgende formulering<br />

opgesteld.<br />

q c = 61 * σ V 0,71 * e 2,91*D r<br />

Waarin:<br />

qc conusweerstand [MPa]<br />

Relatieve dichtheid<br />

vóór, na 1x en na 2x verdichten<br />

-20<br />

0,0 0,2 0,4 0,6 0,8 1,0 1,2<br />

Relatieve dichtheid volgens L/C [-]<br />

Dr vóór Dr na Dr na 2x<br />

Figuur 8 – Relatieve dichtheid hart zandbak.<br />

σ v verticale korrelspanning [MPa]<br />

Dr relatieve dichtheid [-]<br />

Voor de bepaling van de relatieve dichtheid van<br />

zand is door Jamiolkowski (1988) de volgende<br />

formule opgesteld.<br />

Q c = 492 • σ 0,46 • e (2,23 • D r )<br />

00<br />

Waarin:<br />

Qc conusweerstand [MPa]<br />

σ'00 gemiddelde effectieve spanning<br />

D r<br />

= 0,33 • (σ' v0 + 2*σ' h0) [MPa]<br />

relatieve dichtheid [-]<br />

De horizontale gronddruk die Jamiolkowski (1988)<br />

wel in de relatie betrekt, komt in de formule van<br />

Lunne niet voor. Een berekening van de relatieve<br />

dichtheid met Jamiolkowski op basis van een neutrale<br />

gronddrukcoëfficient (K0) geeft echter wel<br />

vergelijkbare waarden als Lunne. In afbeelding 8<br />

is de relatieve dichtheid na verdichten, op basis<br />

van de formulering van Lunne, voor een willekeurige<br />

locatie weergegeven. De relatieve dichtheid<br />

na één rϋttelgang loopt uiteen van 70% tot circa<br />

40 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

Diepte [m-mv]<br />

0<br />

-2<br />

-4<br />

-6<br />

-8<br />

-10<br />

-12<br />

-14<br />

-16<br />

-18<br />

-20<br />

Horizontale gronddrukcoëfficiënt<br />

na verdichten en na trekken damwand<br />

0,0 0,2 0,4 0,6 0,8 1,0 1,2<br />

K h [-]<br />

Kh na 2x verdichten<br />

Kh na trekken damwand<br />

Kh volgens Jamiolkowski met Dr max = 85%<br />

Figuur 9 – Horizontale gronddrukcoëfficiënt hart zandbak.<br />

85%. Na twee keer verdichten worden met Lunne<br />

uit de gemeten conusweerstand dichtheden van<br />

meer dan 100% berekend. Fysisch is een dergelijke<br />

dichtheid niet mogelijk. Uitgaande van een<br />

relatieve dichtheid van 85% moet de horizontale<br />

gronddruk dus zijn toegenomen om dezelfde<br />

conusweerstand te bereiken. Deze horizontale<br />

gronddruk kan op basis van de formulering van<br />

Jamiolkowski worden berekend.<br />

HORIZONTALE GRONDDRUK<br />

Uitgaande van een maximale relatieve dichtheid<br />

van 85% is met Jamiolkowski de horizontale<br />

gronddrukcoëfficiënt Kh berekend. Het blijkt dat<br />

in de zones waar met Lunne een onrealistisch hoge<br />

relatieve dichtheid wordt berekend, met Jamiolkowski<br />

een horizontale gronddrukcoëfficiënt (Kh)<br />

van 2 à 3 wordt berekend. Na het trekken van de<br />

damwand treedt ontspanning op. Deze ontspanning<br />

is zichtbaar door lagere conuswaarden, ca,<br />

15% in het midden van de zandbak tot 30% nabij<br />

de damwanden. Door de ontspanning halveert<br />

de horizontale gronddrukcoëfficiënt, er van uitgaande<br />

dat de relatieve dichtheid niet verandert<br />

(figuur 9).


Conclusies<br />

Voor de geboorde tunnels van RandstadRail zijn,<br />

nabij de startschacht, de holocene lagen vervangen<br />

door zand. Vervolgens is dit zand succesvol<br />

verdicht. Op basis van de uitgevoerde werkzaamheden<br />

worden de volgende conclusies getrokken:<br />

1. De relatie tussen de energietoevoer naar de<br />

ondergrond en het verdichtingsresultaat beperkt<br />

zich tot ‘hoe meer energie, des te beter<br />

het resultaat’. Een lineaire relatie tussen energie<br />

en conusweerstand ontbreekt echter. Zeer<br />

globaal kan worden gesteld dat een energie -<br />

hoeveelheid van 1000 kJ/m3 of meer leidt tot<br />

bevredigende resultaten, voor de bij dit project<br />

gestelde verdichtingseisen.<br />

2. Er bestaat een vrijwel rechtevenredige corre -<br />

latie tussen de intensiteit van de trillingen en de<br />

behaalde sondeerresultaten. De trillingsmeting<br />

is daarmee dan ook een goede predictor voor de<br />

mate van verdichting. Voor toekomstige werken<br />

kan het dus interessant zijn om trillingsmetingen<br />

uit te voeren. De treksnelheid van de vibrator<br />

kan dan worden aangepast op basis van de<br />

real-time resultaten van de trillingsmetingen.<br />

Geotechniek en<br />

funderingstechnieken<br />

Het gebruik van HUESKER<br />

geokunststoffen in geotechniek<br />

en funderingstechnieken<br />

maakt bouwen van steile<br />

wanden met hoge belasting<br />

op moeilijk terrein of op een<br />

slappe ondergrond mogelijk<br />

– milieuvriendelijk, voordelig<br />

en veilig.<br />

Wegenbouw<br />

Waterbouw<br />

Milieutechniek<br />

VERDICHTEN VAN ZAND VOOR BOORTUNNELS RANDSTADRAIL<br />

3. Met rütteln/vibroflotation blijkt het mogelijk<br />

om, zelfs na één keer trillen, hoge conusweerstanden<br />

(40 MPa) te bereiken. Na twee keer trillen<br />

zijn conusweerstanden tot 55 MPa gemeten.<br />

4. De hoge conusweerstanden worden mede bereikt<br />

door een horizontale opspanning van het<br />

zandpakket en een toename van de horizontale<br />

gronddrukcoëfficiënt tot 2 à 3. Na het trekken<br />

van de damwand neemt de horizontale gronddrukcoëfficiënt<br />

aanmerkelijk af.<br />

Literatuur<br />

– ASCE Task force 27, Verification of geotechnical<br />

grouting, geotechnical special publication 57,<br />

ASCE convention SanDiego, 1995.<br />

– Duddeck, H.(1980) Empfehlungen zur<br />

berechnung von Tunneln in Lockergestein.<br />

Deutsche Gesellschaft Erd- und Grundbau<br />

Essen, Die Bautechniek 1980.<br />

– Jamiolkowski, M., Ghionna, V., Lancellotta,<br />

R. & Pasqualini, E. 1988. New Correlations of<br />

Penetration Tests for Design Practice. Proc. ISOPT-<br />

1, Orlando, FL, Vol. 1: 263-296. March.<br />

– Green, R.A. and J.K. Mitchell (2004).<br />

De ingenieurs en technici van HUESKER bieden support bij het werken met andere<br />

materialen in uw bouwprojekten. Vertrouw op de producten en oplossingen van HUESKER.<br />

Agent voor Nederland · CECO B.V. · Tel.: 043 - 352 76 09 · info@cecobv.nl<br />

HUESKER Nederland · Tel.: 073 - 503 06 53 · c.brok@huesker.nl<br />

Energy-Based Evaluation and Remediation of<br />

Liquefiable Soils.<br />

– Geotechnical Engineering for Transportation<br />

Projects (M. Yegian and E. Kavazanjian, ed.),<br />

ASCE Geotechnical Special Publication No.<br />

126, Vol. 2, 1961-1970.<br />

– Lunne, T. & Christoffersen, H.P. 1983. Interpretation<br />

of Cone Penetrometer Data for Offshore<br />

Sands. Proc. 15th Annual Offshore Technology<br />

Conf., Houston, Texas, Vol. 1: 181-192. May.<br />

– Pachen, H.M.A., De Groot, M.B., Meijers P.,<br />

(2005) Crossing a railway embankment of loose<br />

packed sand with a shield tunnel, Geotechnical<br />

Aspects of Underground Construction in<br />

Soft Ground, Amsterdam 5th International<br />

symposium TC 28, Amsterdam, 2005.<br />

– Puchstein, A.F., Llyod, T.C., and Conrad,<br />

A.G. (1954). Alternating-Current Machines,<br />

3rd ed., Asia Publishing House, Bombay India.<br />

– The vibroflotation group:<br />

www.vibroflotation.com<br />

– Zanten, D.C. van; Vries, M. de; Pachen. Door<br />

de Rotterdamse ondergrond met twee boortunnels<br />

Geotechniek, 8e jaargang, nummer 2, 2004. <br />

WAARDE CREEREN – WAARDE BEHOUDEN<br />

www.huesker.com<br />

HUESKER – Ingenieursoplossingen met geokunststoffen


Sportveld veld eld e en<br />

en e pa par parkings Drainage ai ge<br />

en<br />

inf infiltrat rat atie ie<br />

Wapenen pene en ne nen<br />

vann ggrond<br />

g<br />

Afd A ichtin cht hti tin tingen ti tingen<br />

Beton- Beto n<br />

wapening peeni<br />

Beschermi<br />

Besc rmi rrmi mi ming<br />

zeebod b em<br />

Ontwat at ater eren<br />

van an slib sl<br />

Weg Wegen We eggen<br />

Erosiecont c ntro ro role le<br />

van an grond gro g<br />

en rotse o sen<br />

Weten en<br />

doo oo oor o<br />

met m en<br />

Asfalt alt aalt lt-<br />

wap wapening wapen ap<br />

Oever<br />

er<br />

verde ded dediging Gel G uidsw dsw swanden sw<br />

Optimale inzet<br />

van kennis en<br />

ervaring met<br />

geokunststoffen:<br />

ontdek de<br />

‘TEXION-touch’.<br />

TEXION GEOKUNSTSTOFFEN NV - Admiraal de Boisotstraat 13 - 2000 Antwerpen - België - Tel. +32 (0)3 210 91 91 - Fax +32 (0)3 210 91 92 - www.texion.be


Paalmatrasproeven II<br />

Belangrijkste conclusies<br />

Paalmatrasproeven II<br />

Eén laag biaxiaal of twee<br />

lagen uniaxiale wapening<br />

in een paalmatras<br />

15E JAARGANG NUMMER 3 JULI 2011<br />

ONAFHANKELIJK VAKBLAD VOOR<br />

GEBRUIKERS VAN GEOKUNSTSTOFFEN<br />

KATERN VAN


Colbond BV<br />

Postbus 9600<br />

6800 TC Arnhem<br />

Tel. 026 - 366 4600<br />

Fax 026 - 366 5812<br />

geosynthetics@colbond.com<br />

www.colbond-geosynthetics.com<br />

De collectieve leden van de NGO zijn:<br />

Bonar Technical Fabrics NV, Zele<br />

Ceco BV, Maastricht<br />

Cofra B.V. Amsterdam<br />

Colbond BV, Arnhem<br />

CURNET CUR Bouw & Infra, Gouda<br />

Enviro Advice BV, Nieuwegein<br />

Fugro Ingenieursbureau BV, Leidschendam<br />

Deltares, Delft<br />

Rijkswaterstaat DVS<br />

(Dienst Verkeer en Scheepvaart), Delft<br />

Geoblock, Zaltbommel<br />

Geopex Products (Europe) BV, Gouderak<br />

NAUE GmbH & Co. KG<br />

Gewerbestr. 2<br />

32339 Espelkamp-Fiestel – Germany<br />

Tel. +49 5743 41-0<br />

Fax +49 5743 41-240<br />

info@naue.com<br />

www.naue.com<br />

Hero-Folie B.V., Zevenaar<br />

Intercodam Infra BV, Almere<br />

InfraDelft BV, Delft<br />

Joosten Kunststoffen, Gendt<br />

Kem Products NV, Heist op den Berg (B)<br />

Kiwa NV, Rijswijk<br />

Kwast Consult, Houten<br />

Movares Nederland BV, Utrecht<br />

Naue GmbH & Co. KG Espelkamp-Fiestel<br />

Nijhuis Kunststoffen, Rijssen<br />

Ooms Nederland Holding, Scharwoude<br />

Pelt & Hooykaas BV, Rotterdam<br />

Grip op grond<br />

44 GEOKUNST – Juli 2011<br />

Geokunst wordt mede mogelijk gemaakt door:<br />

TEXION Geokunststoffen NV<br />

Admiraal de Boisotstraat 13<br />

B-2000 Antwerpen – Belgium<br />

Tel. +32 (0)3 210 91 91<br />

Fax +32 (0)3 210 91 92<br />

www.texion.be<br />

www.geogrid.be<br />

Prosé Kunststoffen BV, Britsum<br />

Quality Services BV, Bennekom<br />

Robusta BV, Genemuiden<br />

Rijkswaterstaat, Dienst Infrastructuur Utrecht<br />

Ten Cate Geosynthetics Netherlands BV, Almelo<br />

Tensar International ’s-Hertogenbosch<br />

Terre Armee BV, Waddinxveen<br />

T&F Handelsonderneming BV, Oosteinde<br />

Texion Geokunststoffen NV, Antwerpen<br />

Van Oord Nederland BV, Gorinchem<br />

Voorbij Funderingstechniek BV, Amsterdam<br />

Zinkcon Boskalis Baggermij., Papendrecht<br />

Met sterke producten van een ervaren<br />

partner in geotechniek<br />

Stabiele (bouw)wegen Enkagrid ® MAX voor grondstabilisatie<br />

Steile grondlichamen Enkagrid ® PRO voor grondwapening<br />

Erosievrije oevers en taluds Enkamat ® voor erosiepreventie<br />

Waterafvoer op maat Enkadrain ® voor drainage<br />

Bouwrijpe grond Colbonddrain ® voor grondconsolidatie<br />

Colbond bv tel. 026 366 4600 fax 026 366 5812 geosynthetics@colbond.com • www.colbond.com • www.colbond-geosynthetics.nl


Geokunst: zie pag. 52<br />

Geokunst wordt uitgegeven door de<br />

Nederlandse Geotextie l organisatie.<br />

Het is bedoeld voor beleidsmakers,<br />

opdrachtgevers, ontwerpers, aan nemers<br />

en uitvoerders van werken in de grond-,<br />

weg- en waterbouw en de milieutechniek.<br />

Geokunst verschijnt vier maal per jaar<br />

en wordt op aanvraag toegezonden.<br />

Beste Geokunst lezers,<br />

In deze Geokunst gaan we verder met deel 2 van een series artikelen over het<br />

gedrag van geokunststoffen in paalmatrasconstructies van Suzanne van Eekelen,<br />

Adam Bezuijen en Herman-Jaap Lodder, deze keer bijgestaan door Jack van der Vegt.<br />

De schaalproeven, die door Deltares zijn uitgevoerd worden gaandeweg het onderzoek<br />

verfijnd. Er is een zeer innovatieve methode bedacht om de rek, die optreedt in de<br />

geokunststoffen bij belasting te meten (het is niet altijd mogelijk om rekstrookjes<br />

op de grids te plakken). Deze nieuwe methode blinkt uit door zijn eenvoud, maar je<br />

moet er maar opkomen. Het moest een opstelling zijn, waarbij je met minimale wrijving<br />

en praktisch geen rek bij de optredende krachten, rek kon meten op de geogrid.<br />

De onderzoekers kozen een systeem met dunne staalkabels, die vrij konden bewegen<br />

binnen een stevige mantelkabel: Een licht voorgespannen fietsversnellingskabel gaf<br />

uitkomst en alhoewel de rekmetingen met fietskabels in de experimenten nog niet<br />

100% betrouwbaar zijn, zijn ze wel zodanig veelbelovend dat het systeem al is<br />

opgeschaald voor gebruik in het veld. De analyses van de resultaten van deze proeven<br />

zijn minstens zo enerverend als de proeven zelf en hebben geleid tot nieuwe inzichten<br />

in het gedrag van geokunststoffen in paalmatrasconstructies.<br />

De opzet van de experimenten op de paalmatrassen is voor een groot deel gericht<br />

op het toetsen van de verschillende mechanismen, die verondersteld worden in de<br />

literatuur (CUR 226, de EBGEO en de BS 8006-1). Het blijkt dat de theorie niet altijd<br />

een volledig beeld geeft van wat er in de praktijk gebeurt. De rekenregels kunnen<br />

op basis van de nieuwe inzichten worden aangescherpt en dat zal uiteindelijk leiden<br />

tot een minder conservatief en dus goedkoper en duurzamer ontwerp.<br />

We leren allemaal op jonge leeftijd het sommetje 1 + 1 = 2. Later komen we door<br />

ervaringen erachter dat dit niet altijd opgaat. Suzanne, die zoals we hierboven gezien<br />

hebben, geen genoegen neemt met veronderstellingen, onderzocht hoe dit zit bij<br />

geogrids in paalmatras constructies. Zij vergeleek het gedrag van 1 biaxiale grid met<br />

dat van 2 haaks op elkaar gelegde uniaxiale grids. U leest in het korte artikel, dat zij<br />

over dit vraagstuk schreef of dat simpele sommetje in dit geval opgaat, of niet.<br />

Verder treft u in deze Geokunst een informatief bericht van Wim Voskamp aan over<br />

nationale en internationale publicaties op het gebied van geokunststoffen in de waterbouw.<br />

Herziening van CUR rapport 174 ‘Geokunststoffen in de Waterbouw’ en de daarop<br />

gebaseerde nieuwe uitvoeringsrichtlijn en het PIANC rapport ‘The Application of<br />

Geosynthetics in Waterfront Areas’.<br />

Shaun O’Hagan<br />

Eindredacteur Geokunst<br />

Een abonnement kan worden<br />

aangevraagd bij:<br />

Nederlandse Geotextielorganisatie (NGO)<br />

Postbus 7053<br />

3430 JB Nieuwegein<br />

Tel. 030 - 605 6399<br />

Fax 030 - 605 5249<br />

www.ngo.nl<br />

45 GEOKUNST – Juli 2011<br />

Van de redactie<br />

Colofon<br />

Tekstredactie C. Sloots<br />

Eindredactie S. O’Hagan<br />

Redactieraad C. Brok<br />

A. Bezuijen<br />

M. Dus˘kov<br />

J. van Dijk<br />

W. Kragten<br />

F. de Meerleer<br />

Productie Uitgeverij Educom BV


Figuur 1 - Belastingsverdeling in een paalmatras.<br />

Figuur 2 - Testopstelling.<br />

Paalmatrasproeven II<br />

Belangrijkste conclusies<br />

Inleiding<br />

Vorig jaar verscheen de ontwerprichtlijn CUR226<br />

voor paalmatrassen. Vraag is of we deze CUR226<br />

misschien kunnen aanscherpen, zodat we goed -<br />

koper kunnen bouwen zonder de betrouwbaarheid<br />

te verminderen.<br />

In de vorige GeoKunst introduceerden we een<br />

proevenserie die Deltares heeft uitgevoerd in<br />

samenwerking met Huesker, Naue, TenCate en<br />

Tensar. Dat eerste artikel behandelde de gemeten<br />

vervorming van de GR en daaruit leidden we<br />

de belastingsverdeling op de GR af. Dit artikel<br />

gaat verder in op de proeven. We beschrijven de<br />

proeven en de meetmethoden. Voor een representatieve<br />

proef vergelijken we de metingen met de<br />

berekeningen volgens de CUR226 richtlijn en met<br />

een gemodificeerde versie daarvan.<br />

Belastingsverdeling in een paalmatras<br />

De belastingsverdeling in een paalmatras wordt<br />

als volgt gedefinieerd:<br />

Belastingsdeel A is de belasting die rechtstreeks<br />

naar de palen gaat, deel B is het deel van de belasting<br />

dat via het GR naar de palen gaat, en deel C is<br />

46 GEOKUNST – Juli 2011<br />

Ir. Suzanne van Eekelen<br />

Deltares/TU-Delft<br />

Jack van der Vegt<br />

Deltares<br />

Ir. Herman-Jaap Lodder<br />

TU-Delft (nu RPS BCC<br />

B.V. Nederland)<br />

Dr.Ir. Adam Bezuijen<br />

Deltares<br />

het deel van de belasting dat door de ondergrond<br />

wordt gedragen, zie figuur 1.<br />

Beschrijving experimenten<br />

In de vorige GeoKunst (Van Eekelen et al, 2011a)<br />

werd de proefopstelling al beschreven, zie figuur<br />

2 en figuur 3. De consoliderende slappe ondergrond<br />

werd gesimuleerd met een waterdicht,<br />

met water verzadigd schuimrubberen kussen. Dit<br />

kussen had een kraantje waardoor het water<br />

gecontroleerd uit het kussen kon lopen. Het toepassen<br />

van dit kussen maakte het mogelijk om<br />

de ondersteuning van de ondergrond te meten en<br />

te controleren.<br />

De proeven werden uitgevoerd door in stappen de<br />

druk boven de aardebaan te verhogen en met het<br />

schuimrubberen kussen consolidatie te simuleren.<br />

Na iedere verhoging van de bovenbelasting volgen<br />

meerdere consolidatiestappen. In totaal zijn 12<br />

proeven uitgevoerd met verschillende typen<br />

geokunststof wapening. Twee maal bestond de<br />

aardebaan uit zand, tien maal uit menggranulaat<br />

0-16 mm. De proeven en de resultaten zullen elders<br />

uit gebreid beschreven worden.<br />

Metingen<br />

De belangrijkste metingen staan aangegeven in<br />

figuur 3. Bovenop de palen zitten boven en onder<br />

de GR drukopnemers. De drukopnemers onder<br />

de GR meten de A+B, de opnemers bovenop de<br />

GR meten de A alleen. Het verschil geeft dus<br />

belastingsdeel B, dat via de GR naar de palen gaat.<br />

Tenslotte wordt de druk in het schuimrubberen<br />

kussen gemeten, wat belastingsdeel C oplevert.


Samenvatting<br />

In een paalmatras wordt de verticale belasting verdeeld over de palen, de<br />

geokunststof wapening (GR, dat staat voor geosynthetic reinforcement) en<br />

eventueel de slappe ondergrond tussen de palen. In de paalmatrassen-proevenserie<br />

van Deltares zijn deze belastingsdelen voor het eerst volledig gescheiden<br />

gemeten. Daardoor is het mogelijk om de boogwerking nauwkeuriger te<br />

Al deze metingen worden dubbel uitgevoerd<br />

zodat er voor iedere meting een controlewaarde<br />

beschikbaar is.<br />

In de literatuur zijn verschillende artikelen te<br />

vinden over paalmatras-proeven met een geokunststof<br />

wapening bijvoorbeeld bijv. Chen et al.,<br />

(2008 and 2010), Zaeske (2001) and Heitz (2006).<br />

Bij geen van deze proeven was men echter in staat<br />

de ondergrondondersteuning C apart te meten.<br />

Dat was in deze proeven wel mogelijk, en dat<br />

levert nieuwe mogelijkheden op voor interpretatie<br />

van de resultaten.<br />

De zettingen van het GR zijn op enkele plekken<br />

gemeten met een liquid levelling system (dat<br />

wil zeggen: waterspanningsopnemers in een slang<br />

die is gevuld met vloeistof, de slang komt uit in<br />

een bakje met vloeistof). Bij 1 proef was het ook<br />

mogelijk om het gehele gedeformeerde GR oppervlak<br />

achteraf in te scannen. Daarover schreven we<br />

in de vorige publicatie (Van Eekelen et al, 2011).<br />

Daarnaast werd de bovenbelasting gemeten door<br />

de druk in het waterkussen te meten.<br />

Nieuw systeem voor het meten<br />

van rekken van geokunststof<br />

Rekken van geokunststoffen meten is erg moeilijk.<br />

De bevestiging van rekstrookjes op geokunststof<br />

is moeilijk of onmogelijk en het rekstrookje of de<br />

lijm kan het gedrag van de geokunststof beïnvloeden.<br />

Daarom werd een nieuw systeem ontwikkeld voor<br />

deze proeven om de rekken te meten. Hiervoor<br />

werden versnellingskabels gebruikt die eigenlijk<br />

voor fietsen zijn bedoeld. De binnenkabel en de<br />

buitenbuis werden een eindje van elkaar goed<br />

vastgemaakt aan de GR met kabelbinders (tyribs).<br />

De veranderingen in lengte tussen deze twee<br />

bevestigingspunten kan worden gemeten zoals<br />

te zien is in figuur 4 en figuur 5.<br />

De ‘rekkabels’ hebben rekken gemeten die kwalitatief<br />

betrouwbaar zijn, maar in de eerste proeven<br />

waren de gemeten rekken structureel te groot.<br />

Het bleek noodzakelijk om de binnenkabel voldoende<br />

voor te spannen en de versnellingskabel<br />

over de volle lengte op regelmatige afstanden vast<br />

te zetten aan de GR. De resultaten van dit systeem<br />

waren zo veelbelovend dat het systeem is op -<br />

geschaald en inmiddels in het veld is toegepast<br />

bij het aansluiting A12/N204 te Woerden.<br />

Figuur 4 laat een voorbeeld zien van de metingen<br />

met de rekkabels, bij een representatieve proef<br />

(Hueskergrid +granulaat). We zien dat de grootste<br />

(te grote) rekken worden gemeten bovenop de<br />

palen. In het veld wordt dat niet gemeten, zie<br />

bijvoorbeeld de Kyotoweg (Van Eekelen et al.,<br />

2010), de N210 (Haring et al., 2008), de spoorweg<br />

in Houten (Van Duijnen et al., 2010) en een<br />

paalmatras in Hamburg in Duitsland (Weihrauch et<br />

47 GEOKUNST – Juli 2011<br />

bestuderen. In de vorige GeoKunst gingen we in op één onderdeel van de<br />

proevenserie. In dit artikel gaan we verder in op de uitvoering van de proeven.<br />

De rekken van de geokunststof werden bijvoorbeeld gemeten met een nieuw<br />

systeem, namelijk met fiets-versnellingskabels. We presenteren verder de<br />

gevolgen van consolidatie van de ondergrond en het last-rekgedrag van de GR.<br />

al, 2010). Dit verschil tussen veld en labproeven<br />

wordt verklaard doordat de palen in de proeven<br />

klein (diameter 10 cm) en glad zijn, en in deze<br />

praktijkgevallen groot en stroef. Hier wordt de<br />

geokunststof als het ware ingeklemd bovenop het<br />

paaldeksel.<br />

De op-een-na-grootste rekken worden gemeten in<br />

de GR strips tussen twee palen. Op andere plekken<br />

Figuur 3 - Dwarsdoorsnede en bovenaanzicht.<br />

Figuur 4 - Een fietsversnellingskabel als<br />

opnemer van rek van geokunststof.


Figuur 5 - Fietsversnellingskabels als<br />

opnemer van rek van geokunststof.<br />

wordt niet of nauwelijks rek gemeten. Dit komt<br />

overeen met de aanname in CUR226 dat de rekken<br />

in de GR strip maatgevend zijn.<br />

Hoewel de prestaties van de rekkabels gedurende<br />

de proevenserie verbeterden, zijn de resultaten<br />

kwantitatief nog niet betrouwbaar. De ‘gemeten’<br />

rekken in de rest van dit artikel zijn bepaald uit de<br />

zettingsmetingen van de GR, waarbij er vanuit<br />

wordt gegaan dat de GR vervormt volgens een<br />

kromme volgens de functie y = Ax3 met x=0 midden<br />

tussen 2 palen. Eén GR was geschikt om ook<br />

rekstrookjes op te plakken. Hieruit bleek dat deze<br />

manier om de rek uit de zakking te bepalen redelijk<br />

nauwkeurig is.<br />

Rekenmodellen<br />

We vergelijken de metingen met berekeningen<br />

met de CUR226 ontwerprichtlijn voor paalmatrassen.<br />

CUR226 heeft, net als de Duitse EBGEO,<br />

de rekenregels overgenomen uit Zaeske (2001).<br />

We rekenen zonder partiële factoren, en zonder<br />

spreidkrachten, want die treden niet op in de<br />

testbox. De berekeningen van CUR226 bestaan uit<br />

twee stappen (zie figuur 6):<br />

1. Stap 1: belastingsverdeling in de aardebaan.<br />

Door boogwerking gaat een relatief groot deel van<br />

de belasting direct naar de palen (belastingsdeel<br />

A). De ‘rest’, dus belasting deel B+C, werkt op de<br />

GR plus de onderliggende slappe ondergrond.<br />

2. Stap 2: Het last-zakkingsgedrag van de GR.<br />

Hierbij wordt met belastingdeel B+C, de GR stijfheid<br />

en de beddingsconstante ks de gemiddelde<br />

rek in het GR uitgerekend. Stap 2 beschouwt<br />

alleen de GR strips tussen twee naast elkaar<br />

liggende palen. We rekenen met twee varianten<br />

voor stap 2: CUR226 en een aangepaste versie<br />

daarvan, die noemen we hier ‘ Modified Stap 2’:<br />

– In CUR 226 is de vorm van de belasting op een GR<br />

strip driehoekig. Het artikel in de vorige GeoKunst<br />

(Van Eekelen et al., 2011) liet echter zien dat een<br />

inverse-driehoekige belasting beter is (zie figuur<br />

7). Die gebruiken we in Modified Stap 2.<br />

Figuur 6 - Het rekenmodel van Zaeske (2001), dat is overgenomen in<br />

CUR226 bestaat uit twee rekenstappen: stap 1 en stap 2.<br />

– In CUR226 wordt het GR alleen ondersteund<br />

door de ondergrond die letterlijk onder de GR<br />

strip ligt. In Modified Stap 2 rekenen we met<br />

het volledige oppervlak van de ondergrond, zoals<br />

eerder beschreven door Lodder (2010). Hiervoor<br />

wordt een rekenwaarde voor de beddings -<br />

constante K ingevoerd, die voor Modified Stap 2<br />

groter is dan voor CUR226.<br />

(1)<br />

Hierin is A Lx,y het oppervlak van de ondergrond<br />

dat bij de GR strip hoort, zie figuur 6.<br />

Vergelijken meet- en rekenresultaten<br />

van stap 1: de boogwerking<br />

Figuur 9 vergelijkt de metingen en de berekeningen<br />

voor de representatieve proef. Op de horizontale<br />

as staat de gemeten netto belasting op de<br />

aardebaan. Dat is de bovenbelasting min de ondergrondondersteuning<br />

min de wrijving tussen<br />

aardebaan en boxwanden. Opvallend is dat we<br />

vloeiende curven vinden. Kennelijk bestaat er een<br />

verband tussen de netto belasting op de aardebaan<br />

en waarden zoals A. Dat is op zich al een<br />

belangrijke conclusie.<br />

We zien nog iets opvallends in de figuren. We zien<br />

dat gedurende de consolidatiestappen de A toeneemt,<br />

als je die uitdrukt in percentage van de<br />

totaal gemeten belasting (A%). Hieruit concluderen<br />

we dat er ondergrondvervorming nodig is om<br />

de boogwerking (A%) te laten ontwikkelen. En dat<br />

de boogwerking verder toeneemt bij verdere<br />

ondergrondconsolidatie. Deze observatie is niet in<br />

overeenstemming met het CUR-model. Die gaat er<br />

namelijk vanuit dat de ondergrond helemaal geen<br />

invloed heeft op A of A%. In vervolgonderzoek<br />

zal vastgesteld moeten worden door welk mechanisme<br />

dit verschil tussen metingen en berekeningen<br />

wordt veroorzaakt.<br />

Omdat het CUR model A niet laat toenemen<br />

48 GEOKUNST – Juli 2011<br />

Figuur 7 - Eerste aanpassing die wordt<br />

voorgesteld voor stap 2: aangepaste vorm van<br />

de belasting op GR strip. In het oorspronkelijke<br />

model had de belasting de vorm van een driehoek.<br />

Figuur 8 - Tweede aanpassing die wordt<br />

voorgesteld voor stap 2: Modified subsoil<br />

gedurende de consolidatiefasen, berekenen we<br />

een lagere A dan in de metingen. En een hogere<br />

B+C. Dit leidt tot ontwerpen aan de ‘veilige’ kant<br />

(we ontwerpen een sterker GR dan nodig).<br />

Vergelijking meet- en rekenresultaten van<br />

stap 2: last-zakkingsgedrag van de GR<br />

Figuur 10 en figuur 11 vergelijken de metingen en<br />

de berekeningen voor de 2e stap van dezelfde<br />

representatieve proef. In figuur 10 is de horizontale<br />

as van links naar rechts chronologisch in de


Belastingsdeel A (kN/pile)<br />

20<br />

18<br />

.<br />

16<br />

14<br />

12<br />

10<br />

8<br />

6<br />

4<br />

2<br />

.<br />

consolidatie<br />

bovenbel stap<br />

consolidatie<br />

bovenbel stap<br />

consolidatie<br />

bovenbel stap<br />

consolidatie<br />

bovenbel stap<br />

consolidatie<br />

0<br />

0<br />

-5 0 5 10 15 20 25<br />

Netto belasting op aardebaan (kN/paal)<br />

tijd. Tijdens iedere bovenbelasting worden meerdere<br />

consolidatiestappen uitgevoerd, waardoor<br />

de gemeten B+C (op de horizontale as) afneemt bij<br />

iedere constante bovenbelasting. In figuur 9 staat<br />

dezelfde gemeten netto belasting op de horizontale<br />

as als in figuur 11.<br />

We zien dat het oorspronkelijke CUR model (driehoek<br />

+ CUR ondergrond) de rekken flink overschat.<br />

Dit leidt dus ook weer tot overdimensionering<br />

bij het ontwerpen. De figuur laat zien dat<br />

de beide modificaties een flinke verbetering opleveren.<br />

De combinatie van beide modificaties levert<br />

de beste overeenstemming op met de metingen<br />

(er wordt meer dan 40% minder rek berekend).<br />

Bijvoorbeeld in het geval dat alleen modified ondergrond<br />

wordt toegepast, vinden we een grote<br />

overschatting van de reactie op consolidatie.<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

Belastingsdeel A (%)<br />

Belastingsdelen B+C (kN/pile)<br />

2<br />

0<br />

0<br />

-5 0 5 10 15 20 25<br />

Netto belasting op aardebaan (kN/paal)<br />

Gemeten(kN/pile) CUR226(kN/pile) Gemeten belastingsdeel A (%) CUR226(%)<br />

20<br />

18<br />

.<br />

16<br />

14<br />

12<br />

10<br />

8<br />

6<br />

4<br />

consolidatie<br />

bovenbel stap<br />

consolidatie<br />

bovenbel stap<br />

consolidatie<br />

bovenbel stap<br />

consolidatie<br />

bovenbel stap<br />

consolidatie<br />

Figuur 9 - Vergelijkingen metingen en berekeningen voor rekenstap 1 (belasting<br />

wordt verdeeld in belastingsdeel A (links) en belastingsdeel B+C (rechts)).<br />

Input parameters voor de berekeningen<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

Belastingsdelen B+C (%)<br />

Conclusies<br />

Een nieuw systeem is ontwikkeld voor het meten<br />

van rekken van geokunststoffen. Hiervoor zijn<br />

fiets-versnellingskabels gebruikt. De resultaten<br />

werden gedurende de proevenserie steeds beter.<br />

Berekeningen met CUR226 bestaan uit twee stappen.<br />

Stap 1 is de belastingsverdeling (boogwerking),<br />

stap 2 is het last-zakkingsgedrag van de GR.<br />

Beide stappen leiden tot een overschatting van<br />

wat er met de GR gebeurt. Dus CUR226 leidt tot<br />

een ontwerp aan de ‘veilige’ kant. Gedurende stap<br />

1 wordt een nauw verband gevonden tussen de<br />

netto belasting op de aardebaan en de belastingsverdeling.<br />

Ondergrondvervorming (consolidatie)<br />

blijkt essentieel in de ontwikkeling van boogwerking.<br />

Dit zit nog niet in de reken modellen van<br />

CUR226 en zal later nader worden beschouwd.<br />

49 GEOKUNST – Juli 2011<br />

PAALMATRASPROEVEN II: BELANGRIJKSTE CONCLUSIES<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0<br />

Bovenbel.<br />

Ws = 7.6<br />

kN/paal<br />

5<br />

4<br />

3<br />

CUR driehoek,<br />

CUR ondergrond<br />

Gemeten<br />

Dikte aardebaan m 0.42<br />

Diameter paal (paaldeksels zijn niet toegepast) m 0.10<br />

Hart-op-hart afstand palen m 0.55<br />

Interne wrijvingshoek granulaat (bepaald<br />

met triaxiaalproeven op grote diameter<br />

monsters (zie Den Boogert, 2011))<br />

o<br />

49.00<br />

Bovenbelasting (= opgelegde bovenbelasting – kN/paal 0.37, 6.82, 6.71, 6.65, 13.34, 12.60,<br />

gemeten wrijving in de proefbox) 12.45, 18.97, 18.51, 18.09,<br />

24.34, 23.40, 22.92, 22.67<br />

Beddingsconstante kN/m3 548, 2923, 881, 330, 1194, 583, 233,<br />

733, 383, 175, 512, 294, 85, 2<br />

Gemiddelde stijfheid geokunststof kN/m 2269, in de laatste 4 stappen:<br />

2263, 2259, 2256, 2255<br />

Gemeten B+C (voor berekeningen stap 2) kN/paal 1.14, 5.28, 3.88, 3.06, 7.79, 6.35,<br />

5.48, 10.51, 9.30, 8.53, 13.77,<br />

12.57, 11.55, 10.84<br />

Bovenbelasting<br />

Ws = 15.1<br />

kN/paal<br />

7<br />

Chronologisch in de tijd<br />

6<br />

5<br />

CUR driehoek,<br />

mod. ondergrond<br />

Bovenbel.<br />

Ws = 22.7<br />

kN/paal<br />

11<br />

10<br />

Gemeten B + C [kN/paal]<br />

7<br />

Gedurende stap 2 berekent CUR226 een ongeveer<br />

2 keer zo grote rek dan er wordt gemeten. Er<br />

worden twee aanpassingen voor rekenmodel voorgesteld,<br />

beide laten een betere overeenstemming<br />

zien met de metingen, de combinatie van beide<br />

verbeteringen leidt tot het beste resultaat. Doorvoeren<br />

van deze aanpassingen in de CUR226 kan<br />

op termijn leiden tot goedkopere paalmatrassen.<br />

9<br />

Inverse driehoek,<br />

CUR ondergrond<br />

14<br />

Bovenbelasting<br />

Ws =30.2<br />

kN/paal<br />

13<br />

12<br />

11<br />

Inverse driehoek,<br />

mod. ondergrond<br />

Figuur 10 - Vergelijkingen metingen en berekeningen voor<br />

rekenstap 2 (berekening van de rekken uit belastingdeel<br />

B+C). De figuur is van links naar rechts chronologisch in tijd.<br />

Gemiddelde rek (%)<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

consolid.<br />

bovenbelasting<br />

consolid.<br />

bovenbelasting<br />

consolid.<br />

bovenbelasting<br />

consolid.<br />

0<br />

-5 0 5 10 15 20 25<br />

Gemeten<br />

Netto belasting Wn (kN/paal)<br />

CUR driehoek,<br />

mod. ondergrond<br />

CUR driehoek,<br />

mod. ondergrond<br />

bovenbelasting<br />

consolid.<br />

Inverse driehoek,<br />

CUR ondergrond<br />

Inverse driehoek,<br />

mod. ondergrond<br />

Figuur 11 - Vergelijkingen metingen en<br />

berekeningen voor rekenstap 2 (berekening<br />

van de rekken uit belastingdeel B+C), maar<br />

nu op de horizontale as de netto belasting<br />

op de aardebaan (top load – ondergrond<br />

ondersteuning – wrijving testbox).


Referenties<br />

– Den Boogert, T.J.M., 2011. Piled Embankments<br />

with Geosynthetic Reinforcement, Numerical<br />

Analysis of Scale Model Tests, afstudeerrapport,<br />

Delft University of Technology.<br />

– Chen, R.P., Chen, Y.M., Han, J., Xu, Z.Z.,<br />

2008b. A theoretical solution for pile-supported<br />

embankments on soft soils under one-dimensional<br />

compression, Can. Geotech. J. 45; 611-623.<br />

– Chen, R.P., Xu, Z.Z., Chen, Y.M., Ling, D.S.,<br />

Zhu, B., 2010. Field Tests on Pile-Supported<br />

Embankments over Soft Ground, Journal of<br />

Geotechnical and Geoenvironmental<br />

Engineering, Volume 136, Number 6,<br />

June 2010, pp. 777-785<br />

– CUR 226, 2010, Ontwerprichtlijn paalmatrassystemen<br />

ISBN 978-90-376-0518-1.<br />

– EBGEO (2010), Empfehlungen für den<br />

Entwurf und die Berechnung von Erdkörpern mit<br />

Bewehrungen aus Geokunststoffen – EBGEO, 2.<br />

Auflage, German Geotechnical Society,<br />

Ernst & Sohn, ISBN: 978-3-433-02950-3<br />

In 2009 is door een CUR werkgroep een herziening<br />

gemaakt van het CUR rapport 174, Geokunststoffen<br />

in de waterbouw. Op de CUR-website<br />

(www.cur.nl/upload/documents/CUR%20174.<strong>pdf</strong>)<br />

is dit rapport gratis te downloaden.<br />

In de praktijk is gebleken dat bij de uitvoering van<br />

projecten waarbij geokunststoffen gebruikt<br />

werden in de waterbouw, behoefte was aan een<br />

uitvoeringsrichtlijn. In 2010 heeft een commissie<br />

zich bezig gehouden met het samenstellen van<br />

deze aanbeveling. Binnenkort zal het als een CUR<br />

uitgave gepubliceerd worden.<br />

De richtlijn is o.m. gebaseerd op het CUR 174<br />

rapport. In de richtlijn wordt een overzicht ge -<br />

geven van:<br />

Materiaaleigenschappen en de functies van<br />

geokunststoffen<br />

Kwaliteitscontroles, procedures en verantwoordelijkheden<br />

Instructies over het prefabriceren, voorbereiden<br />

en verwerken op de bouwplaats, installatie/<br />

plaatsing van geokunststoffen.<br />

Het toepassingsgebied is geokunststoffen in<br />

– Van Duijnen, P., Van Eekelen, S.J.M., 2010.<br />

Holland’s first railway on a piled embankment,<br />

design against monitoring, proceedings van<br />

9ICG, Brazil, 2010, 1461-1464.<br />

– Van Eekelen, S., Bezuijen, A. and Alexiew, D.,<br />

2010. The Kyoto Road, monitoring a piled<br />

embankment, comparing 31/2 years of measurements<br />

with design calculations, proceedings<br />

van 9ICG, Brazil, 2010, 1941-1944.<br />

– Van Eekelen, S.J.M., Lodder, H.J., Bezuijen, A.,<br />

2011, Paalmatrasproeven I, vervormingen van<br />

geokunststoffen in een paalmatras en de daaruit<br />

volgende belastingsverdeling, GeoKunst 42,<br />

Juli 2011, 42-44.<br />

– Van Eekelen, S.J.M. en Bezuijen, A., 2011,<br />

Paalmatrasproeven IIa, Eén laag biaxiaal of twee<br />

lagen uniaxiale wapening in een paalmatras,<br />

GeoKunst 43, juli 2011.<br />

– Haring, W., Profittlich, M. & Hangen, H., 2008.<br />

Reconstruction of the national road N210 Bergambacht<br />

to Krimpen a.d. IJssel, NL: design approach,<br />

construction experiences and measurement results,<br />

4th European Geosynthetics Conference,<br />

CUR aanbeveling VC 92: Uitvoeringsrichtlijn<br />

geokunststoffen in de waterbouw<br />

waterbouwkundige constructies, o.m. in zee-,<br />

rivier- en meerdijken, vooroeverbestortingen en<br />

geosystemen. De gebruikers zullen met name de<br />

mensen op de bouwplaats zijn, die met de kwaliteitscontrole<br />

en de uitvoering belast zijn. Daarnaast<br />

is de richtlijn van belang voor bestek -<br />

schrijvers en opstellers van contracteisen en vraagspecificaties.De<br />

aanbeveling zal in het eerste<br />

kwartaal van 2011 gepubliceerd worden.<br />

PIANC report, The Application of<br />

Geosynthetics in Waterfront Areas<br />

In 2009 en 2010 heeft een werkgroep MarCom<br />

56 van de internationale organisatie PIANC<br />

(Permanent International Association of Navi -<br />

gation Congresses)een rapport opgesteld over<br />

de toepassing van Geokunststoffen in de Kust -<br />

waterbouw. Nederland heeft de leiding van<br />

deze werkgroep gehad met Bram Steijn als lid,<br />

Ed Berendsen als secretaris en Wim Voskamp als<br />

voorzitter. Verder waren er leden uit Denemarken,<br />

UK, USA, Frankrijk en Duitsland.<br />

Deze werkgroep heeft in een 126 pagina’s dik<br />

rapport een overzicht gegeven van alle toepassingsmogelijkheden<br />

van geokunststoffen in de<br />

50 GEOKUNST – Juli 2011<br />

September 2008, Edinburgh, UK.<br />

– Heitz, C., 2006. Bodengewölbe unter ruhender<br />

und nichtruhender Belastung bei Berücksichtigung<br />

von Bewehrungseinlagen aus Geogittern.<br />

Schriftenreihe Geotechnik, Uni Kassel,<br />

Heft 19, November 2006.<br />

– Lodder, H.J., 2010. Piled and reinforced<br />

embankments, Comparing scale model tests and<br />

theory, Master of Science thesis, Technische<br />

Universiteit Delft.<br />

– Weihrauch, S., Oehrlein, S. & Vollmert, L.,<br />

2010. Baugrundverbesserungsmaßnahmen in<br />

der HafenCity Hamburg am Beispiel des Stell -<br />

vertreterobjektes Hongkongstraße. Tagungsband<br />

zur 31. Baugrundtagung der DGGT, 03 – 06<br />

November 2010, München, ISBN 978-3-<br />

9813953-0-3, pp. 147-153.<br />

– Zaeske, D., 2001. Zur Wirkungsweise von unbewehrten<br />

und bewehrten mineralischen Tragschichten<br />

über pfahlartigen Gründungselementen.<br />

Schriftenreihe Geotechnik, Uni Kassel,<br />

Heft 10, February 2001. <br />

Ir. Wim Voskamp<br />

kustwaterbouw (Golfbrekers en kunstmatige<br />

riffen, (voor)oeverbescherming, dijken, strand<br />

en duinen, kribben, opsluitbermen en harde<br />

strandconstructies, kademuren, afdekking van<br />

pijplijnen en zeekabels, palen en platformen,<br />

ontzandingpreventie en erosiebescherming). Voor<br />

deze toepassingsgebieden is aangegeven welke<br />

functie het geokunststof vervult, welke eigenschappen<br />

vereist zijn, met welke kritische ontwerpfactoren<br />

rekening gehouden moet worden.<br />

De hydrostatische, mechanische en andere belastingen<br />

zijn per toepassingsgebied genoemd.<br />

Ook is in het eerste deel van het rapport een<br />

uitgebreide introductie in de functie, vorm en<br />

eigenschappen van geokunststoffen gegeven.<br />

Het rapport wordt afgesloten met een hoofdstuk<br />

over de uitvoeringsaspecten. Alle toepassingen,<br />

de uitvoeringsaspecten en veel andere informatie<br />

zijn met tekeningen en foto’s geïllustreerd.<br />

Dit rapport is in 2011 door PIANC digitaal gepubliceerd*.<br />

Voor Nederlanders die met kustwaterbouw<br />

in te maken hebben is het een interessant<br />

state-of-the-art report.<br />

*www.pianc.org/technicalreportsbrowse.asp


Paalmatrasproeven II<br />

Eén laag biaxiaal of twee<br />

lagen uniaxiale wapening<br />

in een paalmatras<br />

Inleiding<br />

Als een paalmatras wordt ontworpen volgens de<br />

Nederlandse richtlijn, dan wordt er altijd één laag<br />

geokunststof wapening ontworpen. Het is zaak<br />

om een zo economisch mogelijk ontwerp te<br />

maken. Als de lokale omstandigheden en eisen dat<br />

toe laten, zal de ontwerper proberen om de palen<br />

zover mogelijk uit elkaar te zetten. Komen de<br />

palen te ver uit elkaar, dan kan een ontwerp on -<br />

nodig duur worden omdat er een relatief dure<br />

geokunststof wapening nodig is. Komen de palen<br />

te dicht bij elkaar, dan worden de paalkosten<br />

onnodig hoog.<br />

Op weg naar aanscherping van de ontwerprichtlijn deel 2a<br />

Meestal is het het goedkoopste om een geokunststof<br />

toe te passen met een relatief hoge sterkte.<br />

Laten we bijvoorbeeld zeggen een geokunststof<br />

van het type XYZ, met een sterkte van 600 kN/m<br />

in de dwarsrichting en 450 kN/m in de lengte -<br />

richting, dus XYZ 600/450. Het materiaal moet<br />

dus naar twee kanten toe een behoorlijke sterkte<br />

hebben (biaxiaal materiaal).<br />

Een leverancier zal vervolgens vaak niet één<br />

geogrid of geotextiel leveren met deze specificatie,<br />

maar twee geokunststoffen die in één richting<br />

veel sterker zijn dan in de andere richting, een<br />

Figuur 1 - Het toepassen van twee uni-axiale wapeningslagen: twee mogelijke mechanismen.<br />

51 GEOKUNST – Juli 2011<br />

Ir. Suzanne van Eekelen<br />

Deltares/TU-Delft<br />

Samenvatting<br />

Het is gebruikelijk om in een paalmatras twee lagen<br />

uni-axiale wapening toe te passen in plaats van één<br />

biaxiale wapeningslaag. De CUR richtlijn gaat ervan<br />

uit dat dit niet uitmaakt. In dit artikel wordt gekeken<br />

of dit inderdaad hetzelfde is.<br />

uni-axiaal materiaal. Dit is namelijk beter te<br />

maken, en dus goedkoper. Bovendien levert het<br />

toepassen van uniaxiale wapening minder problemen<br />

met overlappen, omdat de wapening in de<br />

sterkterichting heel erg lang is. De leverancier<br />

levert bijvoorbeeld XYZ 550/100 en XYZ 350/50.<br />

Het is de bedoeling dat deze twee lagen haaks<br />

op elkaar worden gelegd, zonder iets ertussen.<br />

Geregeld wordt er ook voor gekozen om de onderste<br />

uni-axiale wapeningslaag een geotextiel te<br />

laten zijn, en de bovenste een geogrid. Het geotextiel<br />

heeft dan tevens een scheidingsfunctie,<br />

terwijl het geogrid zorg voor een optimale weerstand<br />

tussen granulaat en wapening.<br />

Vraag is of deze twee lagen uni-axiale wapening<br />

zich hetzelfde gedragen als één biaxiale laag<br />

wapening.<br />

Mogelijke mechanismen<br />

Figuur 1 laat twee verschillende mechanismen<br />

zien, die zouden kunnen optreden. De CUR 226ontwerprichtlijn<br />

neemt aan dat het eerste mechanisme<br />

optreedt. Het tweede mechanisme zou<br />

echter ook kunnen optreden. De bovenste wapeningslaag<br />

draagt dan de belasting niet rechtstreeks<br />

over naar de palen, maar naar de stroken<br />

tussen de palen van de onderste wapeningslaag.<br />

In dat geval moeten de stroken in de onderste wapeningslaag<br />

relatief meer dragen. Wanneer het<br />

tweede mechanisme optreedt, levert de CUR<br />

richtlijn (wat dit betreft) een onveilig ontwerp<br />

voor de onderste wapeningslaag.


Vergelijkende proeven<br />

We vergelijken twee (Huesker) proeven van de<br />

paalmatras-proevenserie (Van Eekelen et al.,<br />

2011a en 2011b). In beide proeven werd in totaal<br />

ongeveer dezelfde wapening toegepast, maar dan<br />

in de eerste één biaxiale wapeningslaag en in de<br />

tweede twee uni-axiale wapeningslagen, direct<br />

op elkaar. Vraag is of beide proeven hetzelfde<br />

gedrag vertonen, en of mechanisme 1 inderdaad<br />

wordt aangetroffen in de proef met de twee<br />

uni-axiale lagen.<br />

Resultaten en conclusies<br />

Figuur 2 vergelijkt de resultaten van de twee proeven.<br />

De figuur laat zien dat zowel de belastingsverdeling<br />

binnen de aardebaan als de zakking van<br />

de geokunststof wapening gelijk is.<br />

Figuur 3 laat de gemeten rekken zien in de bovenste<br />

uni-axiale wapeningslaag. Als mechanisme 2<br />

uit figuur 1 zou optreden, dan zouden alle rekken<br />

in de bovenste wapeningslaag (in de sterkterichting)<br />

ongeveer gelijk moeten zijn. De figuur laat<br />

echter zien dat de rekken in de wapeningsstroken<br />

tussen de palen duidelijk groter zijn dan op andere<br />

locaties. Dat is in overeenstemming met mechanisme<br />

1. De grootste rekken worden gemeten<br />

bovenop de palen en in de wapeningsstrook<br />

tussen de palen. Dit is hetzelfde beeld als in alle<br />

andere proeven, en dit komt bovendien prima<br />

overeen met de rekenregels in CUR226.<br />

Hiermee wordt aangetoond dat het inderdaad<br />

niet uitmaakt of één biaxiale laag wordt toegepast,<br />

of twee uni-axiale wapeningslagen. De<br />

CUR richtlijn heeft dus gelijk.<br />

Referenties<br />

– CUR 226, 2010, Ontwerprichtlijn paalmatras -<br />

systemen. ISBN 978-90-376-0518-1<br />

– Van Eekelen, S.J.M., Lodder, H.J., Bezuijen,<br />

A., 2011a, Paalmatrasproeven I, Vervormingen<br />

van geokunststoffen in een paalmatras en de<br />

daaruit volgende belastingsverdeling, GeoKunst<br />

42, april 2011, 42-44.<br />

– Van Eekelen, S.J.M., Van der Vegt, J.W.G.,<br />

Lodder, H.J., Bezuijen, A., 2011b, Paalmatrasproeven<br />

II, belangrijkste conclusies, GeoKunst 43,<br />

juli 2011, pag. 46-51.<br />

– Zaeske, D., 2001. Zur Wirkungsweise von<br />

unbewehrten und bewehrten mineralischen<br />

Tragschichten über pfahlartigen Gründungselementen.<br />

– Schriftenreihe Geotechnik, Uni Kassel,<br />

Heft 10, februari 2001. <br />

Belasting (kN/pile)<br />

14<br />

12<br />

10<br />

8<br />

6<br />

4<br />

2<br />

0<br />

-5 0 5 10 15 20 25<br />

52 GEOKUNST – Juli 2011<br />

Netto belasting op aardebaan (kN/pile)<br />

Biaxiaal belasting A op paal<br />

2 x Uni-axiaal belasting A op paal<br />

Biaxiaal belasting B via wapening<br />

2 x Uni-axiaal belasting B via wapening<br />

Zakking geokunststof wapening (mm)<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

-5 0 5 10 15 20 25<br />

Netto belasting op aardebaan (kN/pile)<br />

Biaxiaal max. zakking tussen 4 palen<br />

2 x Uni-axiaal max. zakking tussen 4 palen<br />

Biaxiaal max. zakking tussen 2 palen<br />

2 x Uni-axiaal max. zakking tussen 2 palen<br />

Figuur 2 - Vergelijking één biaxiale wapeningslaag en twee uni-axiale wapeningslagen.<br />

Gemeten rek (%)<br />

13<br />

11<br />

9<br />

7<br />

5<br />

3<br />

1<br />

-1<br />

0 5 10 15 20 25<br />

eps 1<br />

eps 2<br />

Netto belasting op aardebaan (kN/pile)<br />

eps 3<br />

eps 4<br />

eps 5<br />

eps 6<br />

Figuur 3 - Rekken in de bovenste uni-axiale wapeningslaag, gemeten<br />

met de ‘rekkabels’ zoals beschreven in Van Eekelen et al., 2011b.


Ten behoeve van de jaarlijkse zomerfeesten wordt<br />

onderzocht of het mogelijk is om enkele podia op<br />

het dak van een ondergrondse parkeergarage te<br />

zetten. Eén van de vragen die zich daarbij voordoet,<br />

is of de paalfundering van de parkeergarage<br />

de extra belastingen kan opnemen.<br />

De parkeergarage bevindt zich in het centrum van<br />

de stad en is kort na de tweede wereldoorlog<br />

gebouwd. De parkeergarage kent twee parkeer -<br />

lagen en de onderkant bevindt zich op NAP -8 m.<br />

Destijds zijn geprefabriceerde betonpalen, vierkant<br />

42 cm, gebruikt. Het inheiniveau van de palen<br />

varieert: langs de omtrek van de parkeergarage is<br />

een inheiniveau van NAP -18 m toegepast; elders<br />

NAP -20 m (figuur 1).<br />

Vraag 1<br />

Wat is/zijn volgens u de reden(en) dat het inheiniveau<br />

van de randpalen verschilt van dat van de<br />

middenpalen?<br />

Antwoord 1<br />

De draagkracht van de palen is midden onder de<br />

parkeergarage kleiner dan aan de rand, omdat de<br />

korrelspanningsafname als gevolg van het ontgraven<br />

van grond daar het grootste is. Ter plaatse van<br />

de rand van de parkeergarage is de korrelspanningsafname<br />

minder groot, omdat de grond naast<br />

de parkeergarage via spanningsspreiding bijdraagt<br />

aan een grotere korrelspanning. Naar het<br />

midden van de parkeergarage toe neemt die invloed<br />

af.<br />

Door de palen dieper te heien, kan de kleinere<br />

draagkracht worden gecompenseerd.<br />

Vraag 2<br />

Bereken de grondspanningen, waterspanningen<br />

en korrelspanningen in de situatie voorafgaande<br />

aan de bouw.<br />

Voor dit project zijn diverse sonderingen en enkele<br />

boringen uitgevoerd. Een kenmerkende sondering<br />

is afgebeeld in figuur 2. Het grondonderzoek is,<br />

zoals gebruikelijk, voorafgaande aan de bouw<br />

van de parkeergarage uitgevoerd. Het maaiveld<br />

bevond zich toen op NAP -1 m.<br />

De freatische grondwaterstand is door de jaren<br />

heen constant gebleven en bevindt zich op NAP<br />

-2 m. Ook de stijghoogte in het eerste water -<br />

voerende pakket is NAP -2 m.<br />

Voor dit vraagstuk kan de grondopbouw op het<br />

moment van sonderen, overeenkomstig tabel 1<br />

worden geschematiseerd.<br />

In deze tabel zijn de volgende grondparameters<br />

opgenomen:<br />

Antwoord 2<br />

De berekeningsresultaten staan in tabel 2.<br />

Vraag 3<br />

Bereken de grondspanningen, waterspanningen<br />

en korrelspanningen onder het middengedeelte<br />

van de parkeergarage in de situatie na de bouw.<br />

Antwoord 3<br />

De berekeningsresultaten staan in tabel 3.<br />

Kolom 2 3 4<br />

Diepte Grondspanning Water spanning Verticale korrelspanning<br />

[m NAP] [kN/m 2] [kN/m 2] [kN/m 2]<br />

-1 0 0 0<br />

-2 18 0 18<br />

-5 78 30 48<br />

-6 94 40 54<br />

-11 144 90 54<br />

-15 204 130 74<br />

-17 228 150 78<br />

-18 249 160 89<br />

-20 291 180 111<br />

-22 333 200 133<br />

Tabel 2 De berekende grondspanningen, waterspanningen<br />

en verticale korrelspanningen voor de bouw van de parkeergarage.<br />

Vraag 4<br />

Bepaal met behulp van de sondering in figuur 2 de<br />

maximum puntweerstand van de funderingspalen<br />

onder het middengedeelte van de parkeergarage.<br />

Antwoord 4<br />

Voor het bepalen van de verticale draagkracht van<br />

de palen dient de conusweerstand volgens art.<br />

5.4.3.2 van NEN 6743-1:2006 te worden gecorrigeerd.<br />

Hiervoor worden de effectieve verticale<br />

spanningen voor en na ontgraving gebruikt. Deze<br />

zijn bepaald voor de vragen 2 en 3 en zijn weer-<br />

54 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

Vraag en antwoord<br />

γdr γsat = volumiek gewicht van droge grond<br />

= volumiek gewicht van verzadigde grond<br />

Grondsoort bvk laag γ dr / γ sat<br />

[m NAP] [kN/m 3]<br />

Ophoogzand -1 18/20<br />

Klei -5 16/16<br />

Veen -6 10/10<br />

Klei -11 15/15<br />

Organische klei -15 12/12<br />

Zand -17 18/21<br />

Tabel 1 Laagindeling en volumegewichten.<br />

gegeven in tabel 3.<br />

Omdat de prefab palen niet trillingsvrij zijn<br />

geïnstalleerd, moet de conusweerstand worden<br />

gereduceerd met de waarden, zoals vermeld in<br />

kolom 5 van tabel 3.<br />

De maximum puntweerstand pr;max;punt volgt uit:<br />

Volgens NEN 6743-1 is voor prefab palen:<br />

αp = 1,0<br />

β = 1,0<br />

s = 1,0<br />

Voor pr;max;punt geldt bij het paalpuntniveau van<br />

NAP – 20,0 m (na middelling van reductiefactoren):<br />

qc;I;gem = 0,55 x 14,5 = 8,0 MPa<br />

qc;II;gem = 0,55 x 12,0 = 6,6 MPa<br />

qc;III;gem = 0,39 x 8,0 = 3,1 MPa<br />

Dan is:<br />

pr;max;punt = 1 /2 × 1,0 × 1 × 1 × ______ 8,0 x 6,6 + 3,1 = 5,2 MPa<br />

2<br />

Kolom 2 3 4 5<br />

Diepte Grond- Water- Verticale Reductie-<br />

[m NAP] spanning spanning korrelspanning factor<br />

[kN/m2] [kN/m2] [kN/m2] -8 60 60 0 0<br />

-11 90 90 0 0<br />

-15 150 130 20 0,27<br />

-17 174 150 24 0,31<br />

-18 195 160 35 0,39<br />

-20 237 180 57 0,51<br />

-22 279 200 79 0,59<br />

Tabel 3 De berekende grondspanningen, waterspanningen en<br />

verticale korrelspanningen na de bouw, onder het midden<br />

van de parkeergarage.


Maaiveld<br />

NAP -18m<br />

Parkeergarage Laag -1<br />

Parkeergarage Laag -2<br />

Palen<br />

ø 42 cm<br />

NAP-20m<br />

NAP<br />

-1m<br />

NAP<br />

-8m<br />

55 GEOTECHNIEK – Juli 2011<br />

Vraag en antwoord<br />

Figuur 1 - Dwarsdoorsnede parkeergarage. Figuur 2 - Kenmerkende sondering voor het ontwerp.<br />

Visie + Vorm Voordeel<br />

Educom houdt van heldere formules. Kijk op www.uitgeverijeducom.nl voor heldere bewijzen.<br />

Bel 010 - 425 6544 of mail info@uitgeverijeducom.nl voor een helder voorstel.<br />

Advertenties Brochures Congresbundels Drukwerk Folders Ontwerp Huisstijlen Logo’s Promotie Tijdschriften Websites


SIT SIT, SIT + , SIT pro<br />

SITT T <br />

SIT, , SIT , SIT<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

o pro<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

VIBRA VIBRA-sbr +<br />

VIBRA VIBRA VIBRA-sbr +<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

+


BuildingCareers is dé arbeidsmarkt<br />

specialist voor ingenieurs en<br />

technologen op HBO- en WO-niveau.<br />

Zowel in hoogwaardige specialistische<br />

functies als in commerciële- en<br />

managementposities.<br />

Voor nadere informatie over deze<br />

functie kun je contact opnemen met<br />

ir. Jan Willem Houtman van Building-<br />

Careers, telefoon 06-2451 2699. Hij<br />

vertelt je graag meer over het bedrijf<br />

en de functie.<br />

Je CV en motivatiebrief kun je mailen<br />

naar:<br />

jan.willem.houtman@<br />

buildingcareers.nl<br />

BuildingCareers bv<br />

Anna van Burenlaan 60<br />

2012 SM Haarlem<br />

Tel. 023-55 19 555<br />

www.buildingcareers.nl<br />

Adviseren is vooruit zien.<br />

Wat is jouw perspectief?<br />

Ondernemen in een complexe omgeving maar met overzicht,<br />

betrokkenheidven verstand van zaken.<br />

Resultaatgericht: iedereen zegt het, slechts enkelen maken het<br />

waar. ARCADIS: infrastructuur, water, milieu en gebouwen.<br />

Los van elkaar maar ook integraal. We geven de samenleving<br />

vorm door creatief te zijn in onze oplossingen en daadkrachtig<br />

in de uitvoering.<br />

Als medewerker van ARCADIS verlaat je gebaande paden. Je bent<br />

onderdeel van een netwerk van zakelijke professionals. Ingericht<br />

rondom klanten, zodat deze direct profi teren van onze kennis en<br />

ervaring. Wij brengen ideeën tot leven. Maak jij het mee?<br />

ARCADIS is een internationale onderneming die advies,<br />

ontwerp-, ingenieurs- en managementdiensten levert op<br />

de gebieden infrastructuur, water, milieu en gebouwen.<br />

We verbeteren mobiliteit, duurzaamheid en de kwaliteit<br />

van leven, door balans aan te brengen in de gebouwde en<br />

natuurlijke leefomgeving. ARCADIS ontwikkelt, ontwerpt,<br />

implementeert, onderhoudt en exploiteert projecten voor<br />

bedrijven en overheden. Met 16.000 medewerkers en<br />

EUR 2 miljard omzet, heeft de onderneming een uitgebreid<br />

internationaal netwerk dat steunt op sterke lokale marktposities.<br />

ARCADIS ondersteunt UN-HABITAT met kennis<br />

en expertise om de leefomstandigheden in snel groeiende<br />

steden over de hele wereld te verbeteren.<br />

Wil jij als geotechnisch ingenieur:<br />

1. je vakmanschap laten tellen<br />

2. er toe doen<br />

3. een bedrijf helpen uitbouwen<br />

Dan kan dit jouw volgende baan zijn!<br />

Het bedrijf<br />

Geotechnische nichespeler<br />

Schat aan kennis op het<br />

gebied van hei-equipment,<br />

heitechniek en hei-software<br />

Wereldwijd actief<br />

Kleinschalig, korte lijnen<br />

Flexibel en eigentijds<br />

Zeer succesvol<br />

De functie<br />

Brede adviesrol richting klant<br />

Theoretisch èn praktisch<br />

Op kantoor: advisering en deskresearch<br />

Op locatie: metingen en supervisie<br />

Onshore èn offshore<br />

Bedrijf helpen uitbouwen<br />

Delen in de winst<br />

Wil je meer weten over deze unieke carrièrekans?<br />

Zoek dan snel contact met ons voor meer info of kijk<br />

op de website.<br />

Wij garanderen 100% vertrouwelijkheid<br />

Senior Specialist Geotechniek<br />

Onze professionals binnen de divisie Mobiliteit werken<br />

aan het ontwerpen, contracteren en beheersen van<br />

projecten op het gebied van infrastructuur.<br />

ARCADIS is betrokken bij maatschappelijk relevante<br />

projecten zoals de Tweede Coentunnel, overkapping<br />

van de A2 bij Utrecht, VleuGel en A2 Maastricht.<br />

Deze projecten zijn veelal van multidisciplinaire aard<br />

in een complexe omgeving.<br />

Ben jij die professional die een belangrijke rol gaat<br />

spelen bij een van onze projecten? Wij zijn op zoek<br />

naar een Senior Specialist Geotechniek.<br />

Jij<br />

Voltooide HBO/WO-opleiding<br />

Geotechnisch gespecialiseerd<br />

3 - 10 jaar werkervaring<br />

Bereid om offshore te werken<br />

Flexibel en ondernemend<br />

Interesse?<br />

Kijk voor de volledige vacatureteksten en informatie<br />

over ARCADIS op onze internetsite. Of neem contact<br />

op met Remco Lensen, hoofd adviesgroep Tunnels en<br />

Geotechnische Constructies, tel. 06 2706 1170.<br />

Jouw brief en cv ontvangen wij graag via<br />

www.werkenbijarcadis.nl.<br />

Imagine the result


Uw partner bij stedelijke<br />

engineering<br />

De ondergrond is in ieder bouwproject een onzekere factor. Vooral in binnenstedelijk<br />

gebied zijn de risico’s groot. Deltares kan deze tot een minimum beperken. Daarvoor<br />

combineren we wetenschappelijke kennis, jarenlange praktijkervaring en diepgaande<br />

forensische expertise.<br />

Om faalkosten te verlagen is niet de beschikbaarheid van technische kennis<br />

doorslaggevend, maar de toepassing ervan op het juiste moment en de juiste manier.<br />

Risico- en procesmanagement vormen dan ook de ruggegraat van onze aanpak.<br />

Deltares – voor de zekerheid<br />

www.deltares.nl | info@deltares.nl | +31 88 335 7200

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!