15.09.2013 Views

Grammatica niv 3 4 - Drenthe College

Grammatica niv 3 4 - Drenthe College

Grammatica niv 3 4 - Drenthe College

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Nederlands Niveau 3- 4<br />

<strong>Grammatica</strong><br />

Wat zijn de regels?<br />

Naam:……………………………………………………<br />

SLB groep………………………………………………<br />

Cohort…………………………………………………..<br />

Studentnummer……………………………………….


<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 2


Inhoud<br />

a) <strong>Grammatica</strong> - zinsdelen ..................................................................................................... 5<br />

De persoonsvorm ................................................................................................................ 5<br />

Oefening 1 Persoonsvorm – Noteer de persoonsvorm .................................................... 5<br />

Oefening 2 Persoonsvorm – Noteer de persoonsvorm .................................................... 6<br />

Het gezegde .......................................................................................................................... 6<br />

Oefening 3 – Gezegde ....................................................................................................... 8<br />

Het onderwerp ....................................................................................................................... 9<br />

Oefening 4 Onderwerp en persoonsvorm ....................................................................... 10<br />

Het lijdend voorwerp ............................................................................................................ 11<br />

b) <strong>Grammatica</strong> – woordsoorten ........................................................................................... 12<br />

Werkwoorden....................................................................................................................... 12<br />

Lidwoorden .......................................................................................................................... 13<br />

Naamwoorden ..................................................................................................................... 13<br />

Zelfstandige naamwoorden ................................................................................................. 13<br />

Bijvoeglijke naamwoorden .................................................................................................. 13<br />

Oefening 5 - woordsoorten Zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en<br />

lidwoorden ........................................................................................................................ 14<br />

Oefening 6 - woordsoorten Zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en<br />

lidwoorden ........................................................................................................................ 15<br />

Bezittelijke voornaamwoorden ............................................................................................ 16<br />

Oefening 7 - woordsoorten Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden ................. 17<br />

Telwoorden .......................................................................................................................... 18<br />

Bepaalde hoofdtelwoorden........................................................................................... 18<br />

Bepaalde rangtelwoorden ............................................................................................ 18<br />

Onbepaalde hoofdtelwoorden ...................................................................................... 18<br />

Onbepaalde rangtelwoorden ........................................................................................ 18<br />

Oefening 8 – woordsoorten - Telwoorden ....................................................................... 18<br />

Voorzetsels .......................................................................................................................... 19<br />

Oefening 8 - woordsoorten Voorzetsels: noteer een passend voorzetsel. ................... 19<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 3


Bijwoorden ........................................................................................................................... 20<br />

Voegwoorden....................................................................................................................... 21<br />

Oefening 9 – woordsoorten - voegwoorden .................................................................... 21<br />

Voornaamwoorden .............................................................................................................. 22<br />

Wederkerend voornaamwoord – elkaar(s), elkander ............................................................ 22<br />

Aanwijzend voornaamwoord - die, deze, dat, dit, zo’n, dezelfde, zulke en zelf .................. 22<br />

Vragend voornaamwoord – wie, wat, welke en wat voor (een) ............................................ 22<br />

Betrekkelijk voornaamwoord – die, dat, wie en wat............................................................... 22<br />

Oefening 10 - woordsoorten Persoonlijke voornaamwoorden, bezittelijke<br />

voornaamwoorden en aanwijzende voornaamwoorden ................................................. 23<br />

Onbepaalde voornaamwoorden.......................................................................................... 24<br />

c) <strong>Grammatica</strong> - de tijden ..................................................................................................... 25<br />

d) Spelling – werkwoorden ................................................................................................... 26<br />

TEGENWOORDIGE TIJD ................................................................................................... 27<br />

VERLEDEN TIJD ................................................................................................................. 28<br />

VOLTOOIDE TIJD ............................................................................................................... 29<br />

VOLTOOID DEELWOORD BIJVOEGLIJK GEBRUIKT..................................................... 29<br />

Oefening 11: persoonsvorm tegenwoordige tijd 1 .......................................................... 30<br />

Oefening 12: persoonsvorm tegenwoordige tijd 2 .......................................................... 31<br />

Oefening 13: persoonsvorm verleden tijd 1 .................................................................... 31<br />

Oefening 14: persoonsvorm verleden tijd 2 .................................................................... 31<br />

Oefening 15: Geef de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes. ......................... 32<br />

e) Spelling - meervoudsuitgangen ....................................................................................... 33<br />

Oefening 16- meervoud 1 Noteer het meervoud. ........................................................... 33<br />

f) Spelling - Hoofdletters of kleine letters ............................................................................ 34<br />

g) Spelling - Leestekens ...................................................................................................... 36<br />

Nuttige internetadressen......................................................................................................... 39<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 4


<strong>Grammatica</strong> - zinsdelen<br />

De persoonsvorm<br />

Een werkwoord noemen we de persoonsvorm als die in een zin aangeeft:<br />

a. de tijd (tegenwoordige of verleden tijd) : ik slaap<br />

b. enkelvoud of meervoud : zij slaapt<br />

Als je de persoonsvorm zoekt, kun je het beste de zin in een andere tijd zetten. Het<br />

werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.<br />

Voorbeeld :<br />

1a.Ik moet de opgaven nog maken.<br />

1b. Ik moest de opgaven nog maken<br />

2a. Ik zoek dat in mijn woordenboek op.<br />

2b. Ik zocht dat in mijn woordenboek op.<br />

In niet-vraagzinnen is de persoonsvorm het tweede zinsdeel.<br />

Oefening 1 Persoonsvorm – Noteer de persoonsvorm<br />

1. Door de storm waaiden de pannen van het dak.<br />

2. Ik sloeg de spijker op de kop.<br />

3. Ik sloeg de spijker op de kop.<br />

4. September was dit jaar erg nat.<br />

5. September was dit jaar erg nat.<br />

6. Hij zou dat wel even doen.<br />

7. Hij zou dat wel even doen.<br />

8. Hij zou dat wel even doen.<br />

9. De opkomst viel erg mee.<br />

10. Morgen zullen we hem kopen.<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 5


Oefening 2 Persoonsvorm – Noteer de persoonsvorm<br />

1.De consumenten hebben Ikea uitgeroepen tot beste winkelketen van Nederland.<br />

2.Ook het AMC in Amsterdam heeft een patiëntje met een onverklaarbare botbreuk.<br />

3.Ongeveer een derde van de Nederlandse kiezers wil na de verkiezingen een links<br />

kabinet.<br />

4.Volgens de consumentenbond is een goede internetbeveiliging te moeilijk voor de<br />

gemiddelde gebruiker.<br />

5.Een 81-jarige automobiliste reed donderdag met haar auto een computerwinkel<br />

binnen.<br />

6.Haaksbergen moet een vergunning verlenen voor een gsm-mast.<br />

7.Nederlandse volleybalsters willen scoren op de Olympische Spelen van Peking in<br />

2008.<br />

8.Een paar duizend rijksmonumenten in Nederland moeten dringend gerestaureerd<br />

worden.<br />

9.In Deventer gaat de politie jongeren onder de zestien die dronken op straat lopen,<br />

thuis afleveren.<br />

10.Veertig procent van de Nederlanders gelooft in een leven na de dood.<br />

Het gezegde<br />

In een zin staat een werkwoordelijk gezegde of een naamwoordelijk gezegde.<br />

1. Het werkwoordelijk gezegde bestaat alleen uit werkwoordsvormen.<br />

Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit<br />

een persoonsvorm: Hij maakt de opgave.<br />

een persoonsvorm en een of meer andere werkwoordsvormen: Hij zou de<br />

opgave gemaakt hebben.<br />

Opmerking 1<br />

Als een werkwoord gesplitst is, horen beide delen bij het gezegde:<br />

Voorbeeld:<br />

Houd direct op met dat stomme gelach!<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 6


Opmerking 2<br />

Bij sommige werkwoorden hoort altijd een wederkerend voornaamwoord.Vergissen<br />

bijvoorbeeld kan niet zonder voornaamwoord: Ik vergis me, wij vergissen ons etc. Het<br />

voornaamwoord hoort dan bij het gezegde.<br />

Bij andere werkwoorden kan je het wederkerend voornaamwoord vervangen door een<br />

ander woord: Hij wast zich. Hij wast haar. (zich/haar = lijdend voorwerp.<br />

Opmerking 3<br />

Als er voor een infinitief 'te' staat hoort dat bij het gezegde.<br />

Voorbeeld:<br />

Hij staat daar te fluiten.<br />

staat te fluiten = werkwoordelijk gezegde.<br />

2. Het naamwoordelijk gezegde bestaat altijd uit een werkwoordelijk deel en<br />

naamwoordelijk deel.<br />

In een naamwoordelijk gezegde staat altijd een koppelwerkwoord. De<br />

koppelwerkwoorden zijn: zijn, worden, heten, blijven, schijnen, lijken, blijken en dunken<br />

en voorkomen.<br />

Het werkwoordelijk deel bestaat uit:<br />

een koppelwerkwoord of<br />

een koppelwerkwoord en één of meer werkwoordsvormen<br />

Het naamwoordelijk deel bestaat uit de rest en wordt door het koppelwerkwoord aan het<br />

onderwerp 'gekoppeld'. Het naamwoordelijk deel zegt namelijk altijd iets over het<br />

onderwerp.<br />

Voorbeeld:<br />

De wedstrijd werd een mislukking.<br />

werd een mislukking is het naamwoordelijk gezegde; werd = werkwoordelijk deel en<br />

koppelwerkwoord;<br />

een mislukking is naamwoordelijk deel en zegt iets over het onderwerp namelijk dat<br />

het 'een mislukking' werd.<br />

Veel koppelwerkwoorden kunnen ook als een gewoon werkwoord in het werkwoordelijk<br />

gezegde voorkomen.<br />

Voorbeelden:<br />

1a. De man schijnt eerlijk.<br />

schijnt eerlijk = naamwoordelijk gezegde<br />

schijnt = werkwoordelijk deel<br />

eerlijk = naamwoordelijk deel<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 7


1b. De man schijnt met een schijnwerper<br />

Schijnt = werkwoordelijk gezegde<br />

met een schijnwerper zegt niets over het onderwerp (de man)<br />

2a. Mijn vader is vijftig jaar.<br />

is vijftig jaar = naamwoordelijk gezegde<br />

is = werkwoordelijk deel<br />

vijftig jaar = naamwoordelijk deel<br />

2b. Mijn vader is op zijn studeerkamer.<br />

is = werkwoordelijk gezegde<br />

op zijn studerkamer zegt niets over wat voor een vader het is.<br />

3a. Ik word kwaad van al dat gepest.<br />

word kwaad = naamwoordelijk gezegde<br />

word = werkwoordelijk deel<br />

kwaad = naamwoordelijk deel<br />

3b. Ik word door hen gepest.<br />

word gepest = werkwoordelijk gezegde<br />

door hen zegt niets over het onderwerp (ik)<br />

Oefening 3 – Gezegde<br />

1. Noteer het naamwoordelijk gezegde (ng).<br />

2. Noteer het werkwoordelijk deel (wd)<br />

3. Noteer ook het naamwoordelijk deel (nd)<br />

1. Mijn mobiel is kapot.<br />

2. Hij lijkt me erg aardig.<br />

3. Mijn dochter was gisteren ziek.<br />

4. Hij is op school de beste tennisser.<br />

5. Hij is jarenlang de populairste leraar geweest.<br />

6. Na die nederlaag leken de volleybalsters ontroostbaar.<br />

7. Volgens veel mensen is december de gezelligste maand van het jaar.<br />

8. Voor de voorzittersfunctie lijkt zij de beste kandidaat.<br />

9. Karin was erg blij met de vondst van haar agenda.<br />

10. Na die hevige regenbui werd de situatie onhoudbaar.<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 8


Het onderwerp<br />

De eenvoudigste manier om het onderwerp te vinden is door na het vinden van<br />

de persoonsvorm de vraag: Wie (Wat) + persoonsvorm? te stellen.<br />

Voorbeeld:<br />

Taalspelletjes vind je op Cambiumned.<br />

pv = vind<br />

Wie vindt? = je, je is dus onderwerp.<br />

Je kan ook kijken naar welk zinsdeel er mee moet veranderen als je persoonsvorm<br />

van het enkelvoud in het meervoud zet, of van het meervoud in het enkelvoud. Het<br />

zinsdeel dat ook moet veranderen is het onderwerp.(de veranderingsproef)<br />

Voorbeeld: Het meisje gaat ook naar The Kings.<br />

Het enkelvoud ' Het meisje gaat' wordt ' De meisjes gaan' in het meervoud: de meisjes (het<br />

meisje) = onderwerp<br />

Niet altijd kun je het onderwerp veranderen.<br />

Kijk naar de volgende zinnen:<br />

De vogelbescherming zoekt nieuwe leden.<br />

Men wil meer nieuwbouw.<br />

De klimop moet gesnoeid worden.<br />

Alles moet weg.<br />

De veranderingsproef kun je hier niet gebruiken. Hoe vind je het onderwerp dan wel?<br />

Zoek de persoonsvorm.<br />

Zet bij de persoonsvorm de man (de mannen) of de zaak (de zaken) als onderwerp.<br />

Het zinsdeel dat je weg moet laten om een goede zin te krijgen is het onderwerp.<br />

Voorbeeld:<br />

De politie moet meer op straat surveilleren.<br />

persoonsvorm = moet<br />

Als je bij de persoonsvorm de man / de mannen zet, krijg je:<br />

De man moet meer op straat surveilleren. - De mannen moeten meer op straat surveilleren.<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 9


De politie is dus onderwerp.<br />

Oefening 4 Onderwerp en persoonsvorm<br />

Vul in onderwerp (o) en persoonsvorm<br />

1. Zij loopt naar de keuken. o = pv=<br />

2. Dat liedje kreeg van Letland de meeste punten. o = pv =<br />

3. Morgen speelt Ajax tegen AZ. o = pv =<br />

4. De orkaan heeft een groot deel van de stad verwoest. o = pv =<br />

5. Wij zijn tijdens onze vakantie daar ook geweest. o = pv =<br />

6. Door mijn schuld is het bad overgelopen. o = pv =<br />

7. Men hoopt daar nog veel te bereiken. o = pv =<br />

8. De klimop doet het erg goed. o = pv =<br />

9. De onkosten zullen ook dit jaar weer stijgen. o = pv =<br />

10. Wie zit daar te lachen? o = pv =<br />

11. Door dat ongeval werd de auto zwaar beschadigd. o = pv =<br />

12. De jeugd speelt graag spelletjes op de computer. o = pv =<br />

13. Niet iedereen kan daar naar toe. o = pv =<br />

14. Wat valt daar nu van te zeggen? o = pv =<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 10


Het lijdend voorwerp<br />

Je vindt het lijdend voorwerp in een zin door te vragen:<br />

wie/wat +gezegde +onderwerp?<br />

Voorbeelden<br />

Hij maakt zijn huiswerk.<br />

Wat maakt hij?<br />

antwoord: zijn huiswerk<br />

zijn huiswerk is lijdend voorwerp<br />

De jongens gooiden sneeuwballen.<br />

Wat gooiden de jongens?<br />

antwoord: sneeuwballen<br />

sneeuwballen is lijdend voorwerp<br />

Razend gooide de leraar een krijtje door de klas.<br />

Wat gooide de leraar?<br />

antwoord: een krijtje<br />

een krijtje is lijdend voorwerp<br />

Ze waarschuwden hem niet op tijd.<br />

Wie waarschuwden ze?<br />

antwoord: hem<br />

hem is lijdend voorwerp<br />

Opmerking:<br />

Controleer eerst of er een koppelwerkwoord in de zin staat, want in een zin met een<br />

naamwoordelijk gezegde staat geen lijdend voorwerp.<br />

Voorbeeld:<br />

Hij is vorige week erg ziek geworden<br />

Een andere manier om het lijdend voorwerp te vinden is de volgende:<br />

zet een zin die in de bedrijvende vorm staat in de lijdende vorm.<br />

Het lijdend voorwerp wordt dan onderwerp.<br />

Voorbeeld:<br />

Hij werd niet op tijd gewaarschuwd door hen.<br />

In een zin die in de lijdende vorm staat, komt nooit een lijdend voorwerp voor.<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 11


<strong>Grammatica</strong> – woordsoorten<br />

Werkwoorden<br />

1. werkwoorden<br />

2. lidwoorden<br />

3. naamwoorden<br />

4. telwoorden<br />

5. voorzetsels<br />

6. bijwoorden<br />

7. voegwoorden<br />

8. voornaamwoorden<br />

9. tussenwerpsels<br />

zelfstandige werkwoorden zijn werkwoorden die op zichzelf een gezegde<br />

kunnen vormen.<br />

Ik wil dansen.(dansen kan alleen een werkwoordelijk gezegde vormen: Wij<br />

dansen.).<br />

koppelwerkwoorden zijn werkwoorden die een naamwoordelijk gezegde helpen<br />

vormen.<br />

Koppelwerkwoorden kunnen zijn: zijn, worden, heten, blijven, schijnen, lijken en<br />

blijken.<br />

Hij wordt leraar. Hij is oud. Hij blijft vervelend.<br />

hulpwerkwoorden helpen een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde<br />

vormen.<br />

We onderscheiden:<br />

hulpwerkwoorden van tijd: hebben, zijn en zullen.<br />

Ik zal morgen gaan. Mijn zus heeft kilometers gelopen. Hij<br />

is weggegaan.<br />

hulpwerkwoorden van de lijdende vorm: worden en zijn.<br />

Je wordt door hen bedrogen. Mijn fiets is gemaakt door Leo.<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 12


de overige hulpwerkwoorden: kunnen, mogen,<br />

moeten,willen,laten enz.<br />

Ik wil wel komen. Ik kan niet komen. Je moet hem halen.<br />

Lidwoorden<br />

Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord.<br />

Soms staat tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord nog een ander woord:<br />

het oude boek.<br />

De en het zijn bepaalde lidwoorden; een is een onbepaald lidwoord.<br />

Naamwoorden<br />

Zelfstandige naamwoorden zijn woorden waar je altijd een lidwoord voor kunt<br />

zetten: (het) boek, (de) ijspret<br />

Infinitieven kunnen voorkomen als zelfstandige naamwoorden:<br />

Hardlopen is goed voor je. Schaatsen is erg populair.<br />

Eigennamen zijn ook zelfstandige naamwoorden. Je schrijft ze met een hoofdletter: Frits,<br />

Zaltbommel, Hema, Nokia enz.<br />

Bijvoeglijke naamwoorden kun je voor een zelfstandig naamwoord zetten. Ze noemen<br />

een eigenschap van het zelfstadig naamwoord.<br />

Bijvoeglijke naamwoorden krijgen in principe de uitgang -e:<br />

Het goede boek. De moeilijke oefening. Onhandige jongen.<br />

Er zijn vier situaties waarin een bijvoeglijk naamwoord niet de uitgang -e krijgt:<br />

1. Wanneer het zelfstandige naamwoord onzijdig is, krijgt het bijvoeglijk naamwoord bij de<br />

onbepaalde vorm géén uitgang. Bij de bepaalde vorm krijgt het echter gewoon de uitgang -<br />

e: Een mooi kind - Het mooie kind<br />

2. Wanneer het bijvoeglijk naamwoord een materiaal aanduidt, krijgt het de uitgang -en: De<br />

houten lepel, de koperen bel<br />

3.Wanneer het bijvoeglijk naamwoord een essentieel deel is van de combinatie met het<br />

zelfstandig naamwoord, krijgt het geen -e. Bijvoorbeeld: Het meewerkend voorwerp, het<br />

openbaar onderwijs<br />

4. Soms wordt tussen een onbepaald lidwoord en het zelfstandig naamwoord een<br />

bijvoeglijk naamwoord zonder -e gebruikt. In dat geval hebben ze een bijzondere<br />

betekenis: Een groot staatsman, een talentvol dichter<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 13


Oefening 5 - woordsoorten<br />

Zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en lidwoorden<br />

Zet de zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en lidwoorden uit<br />

onderstaande zinnen in de goede kolom.<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4<br />

5<br />

6<br />

7<br />

8<br />

9<br />

10<br />

In de krant heb ik een bericht met de titel Belgenmop gelezen.<br />

Tussen Melle en Heusden ligt een brug over de Schelde.<br />

De bruggendienst had daar vorig jaar twee gesprongen kabels ontdekt.<br />

Ze hebben de brug daarom voor zwaar verkeer gesloten.<br />

Hoe kun je de draagkracht van een betonnen brug testen?<br />

De Belgen hebben het met volle vrachtwagens gedaan.<br />

Het afgelopen weekend moesten twaalf vrachtauto’s met zand over de brug rijden.<br />

Zwaar verkeer mag de brug nu weer gebruiken.<br />

‘In België testen we onze bruggen altijd op deze manier.’<br />

‘Over een spoorweg laten we natuurlijk een trein rijden.’<br />

Zelfstandige naamwoorden Bijvoeglijke naamwoorden Lidwoorden<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 14


Oefening 6 - woordsoorten<br />

Zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en lidwoorden<br />

Zet de zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en lidwoorden uit<br />

onderstaande zinnen in de goede kolom.<br />

Ivanka werd die ochtend wakker met een onbestemd gevoel.<br />

Het leek alsof zij kriebelende vlinders in haar buik had.<br />

Gisteren na de les had Erik het haar verteld.<br />

Op dat moment waren ze allebei rood geworden.<br />

Erik had naar de punten van zijn ongepoetste schoenen gekeken.<br />

Ivanka had met haar ogen haar beste vriendin gezocht.<br />

De stilte werd steeds pijnlijker.<br />

Die rare Erik had nog nooit eerder een stom woord tegen haar gezegd.<br />

Een aardige jongen, dat wel, maar hij was wel erg verlegen.<br />

Kun je wel verliefd zijn op een roodharig studiehoofd met opgetrokken schouders?<br />

B. Zelfstandige naamwoorden Bijvoeglijke naamwoorden Lidwoorden<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4<br />

5<br />

6<br />

7<br />

8<br />

9<br />

10<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 15


Bezittelijke voornaamwoorden<br />

Persoonlijk<br />

voornaamwoord<br />

Enkelvoud<br />

Bezittelijk<br />

voornaamwoord<br />

Persoonlijk<br />

voornaamwoord<br />

Meervoud<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 16<br />

Bezittelijk<br />

voornaamwoord<br />

Ik Mijn Wij Ons / onze<br />

Jij / je Jouw<br />

U Uw<br />

Hij Zijn<br />

Zij Haar<br />

Jullie Jullie / je<br />

Zij / ze<br />

Hun


Oefening 7 - woordsoorten<br />

Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden<br />

Noteer de persoonlijk voornaamwoorden en de bezittelijke voornaamwoorden uit de<br />

volgende zinnen.<br />

Haar ouders verwennen hem te veel.<br />

Wat had hij zich van hun feest voorgesteld?<br />

Mijn ouders zitten elkaar vaak dwars.<br />

Zij hebben zich niets van elkaar aangetrokken.<br />

Wil je ons je atlas even lenen?<br />

Waar hebben jullie je tas neergegooid?<br />

Aan wie heb je je fiets uitgeleend?<br />

Jullie gedrag bevalt me niet.<br />

Wie van jullie had ik mijn oude walkman beloofd?<br />

Hebben jullie het fantastische rapport van mijn zoon gezien?<br />

F. Persoonlijk<br />

voornaamwoord<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4<br />

5<br />

6<br />

7<br />

8<br />

9<br />

10<br />

Bezittelijk voornaamwoord<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 17


Telwoorden<br />

Bepaalde hoofdtelwoorden geven een getal aan dat precies vaststaat: twee, elf,<br />

drie zestiende, miljoen enz.<br />

Bepaalde rangtelwoorden zijn afgeleid van bepaalde hoofdtelwoorden: tweede(van<br />

twee), honderdste (van honderd), enz.<br />

Onbepaalde hoofdtelwoorden geven een hoeveelheid aan die niet precies<br />

vaststaat: veel, zoveel, sommige, alle, enz.<br />

Onbepaalde rangtelwoorden zijn meestal afgeleid van onbepaalde<br />

hoofdtelwoorden: hoeveelste (van hoeveel), zoveelste (van zoveel)<br />

Oefening 8 – woordsoorten - Telwoorden<br />

Noteer de verschillende soorten telwoorden in de goede kolom.<br />

1. De twee kinderen zijn liever de eerste dan de laatste.<br />

2. Heb je veel geld verdient met die klus?<br />

3. Sommige mensen willen altijd gelijk hebben.<br />

4. De hoeveelste kom je langs?<br />

5. Ik was de achtste.<br />

6. De hoeveelste mei wordt zij dertien jaar?<br />

7. Hij is geboren op 29 februari 1948<br />

8. Ik heb nog maar één kauwgumpje over.<br />

9. In de vierde klas zitten maar weinig leerlingen met minder dan twee onvoldoendes.<br />

10. Voor de laatste keer krijgt iedere honderdste bezoeker een gratis toegangskaart.<br />

J. Bepaald<br />

Onbepaalde<br />

Bepaald<br />

Onbepaald<br />

hoofdtelwoord hoofdtelwoord rangtelwoord rangtelwoord<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4<br />

5<br />

6<br />

7<br />

8<br />

9<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 18


10<br />

Voorzetsels<br />

Voorzetsels komen nooit alleen voor. Ze staan aan het begin van een zinsdeel met een<br />

zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord: Zij gaan met vakantie naar Noorwegen.<br />

Geef het maar aan haar.<br />

Oefening 8 - woordsoorten<br />

Voorzetsels: noteer een passend voorzetsel.<br />

1.Ik ben benieuwd de cijfers.<br />

2. Hij is verantwoordelijk de organisatie.<br />

3. Zij verwachtte veel het feest.<br />

4. Ik moest hem herinneren de afspraak.<br />

5. Ik kom maar niet toe eens even lekker luieren.<br />

6. Nederland komt met een sterk elftal.<br />

7. Hij wilde niet ingaan mijn voorstel.<br />

8. Ik ga maar af wat de dokter zegt.<br />

9. Ik ging helemaal op het taalspelletje.<br />

10.Hij zit helemaal in de knoop zichzelf.<br />

11.Hij was erg de indruk de goede sfeer in het team.<br />

12.Hij kwam niet die plaats in het elftal aanmerking.<br />

13.Hij speelde de eerste wedstrijd aanwezigheid zijn hele familie.<br />

14.De veroordeelde had geen motief verklaring zijn daad.<br />

15. overeenstemming onze afspraak was hij er om tien uur.<br />

16. tegenstelling wat hij eerder beweerde, kwam hij toch naar de voorstelling.<br />

17.De avond werd georganiseerd medewerking een paar leraren.<br />

18. grond zijn prestaties op school werd hij aangenomen.<br />

19. aanschouwen een groot publiek mislukte zijn poging.<br />

20. Veel jongeren zijn bewust of onbewust de ban de reclame.<br />

21. monde de wethouder werd het nieuws bekend gemaakt.<br />

22. nagedachtenis de overleden collega's hielden zij een minuut stilte.<br />

23.Je doet dat meestal combinatie een ander vak.<br />

24. initiatief een paar leerlingen werd een groot feest georganiseerd.<br />

25. auspiciën het gemeentebestuur werd die actie ondernomen.<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 19


Bijwoorden<br />

Bijwoorden zeggen iets van:<br />

Een gezegde: Hij loopt hard. Vandaag komen de nieuwe computers. Wanneer gaat hij<br />

weg?<br />

Een bijvoeglijk naamwoord: Dat is een erg mooie kanarie. Dat is<br />

een tamelijk uitgekookt meisje.<br />

Een ander bijwoord:Hij loopt heel snel. Hij praat erg hard.<br />

Opmerking:<br />

Sommige bijwoorden kunnen gesplitst worden: Daarbij laat ik het. -Daar laat ik<br />

het bij.<br />

Je benoemt beide delen als één geheel.<br />

Voegwoorden<br />

Voegwoorden zijn woorden als en, maar, of, want, als, dat enz. Het zijn<br />

verbindingswoorden. Ze verbinden zinnen of woorden met elkaar: Kom je als je je huiswerk<br />

af hebt? Wil je cola of sinas?<br />

Opmerking:<br />

Voegwoorden zijn nooit een zinsdeel of zinsdeelstuk.<br />

Oefening 9 – woordsoorten - voegwoorden<br />

Noteer de voegwoorden.<br />

1. De visser was tevreden, omdat hij een dikke snoek had gevangen.<br />

2. Hoewel het hard regende, ging Marc joggen.<br />

3. Hij beweerde dat hij twaalf eieren had gegeten.<br />

4. Nadat hij het gras gemaaid had, ging hij naar het zwembad.<br />

5. Hij rustte niet, voordat hij het karweitje helemaal klaar had.<br />

6. Henny zal wel een goed cijfer halen, want ze heeft het goed geleerd.<br />

7. De politie vermoedde dat er werd ingebroken bij juwelier Engels.<br />

8. Toen het begon te stromen, gingen de surfers naar het strand terug.<br />

9. Als het zo blijft regenen, zullen de gewassen op het land verrotten.<br />

10. We vroegen ons af, of ze nog wel zouden komen.<br />

11. Terwijl ik zit te ploeteren op het zware proefwerk, ligt mijn zus lui in de zon.<br />

12. Lezen is heel nuttig, omdat het je algemene ontwikkeling vergroot.<br />

13. Eerst was mijn vriend heel kwaad, maar later wilde hij wel naar mij luisteren.<br />

14. De dief meende onraad te bespeuren en snel koos hij het hazenpad.<br />

15. Hoewel de man een eerlijk gezicht trok, geloofde ik hem niet.<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 20


1<br />

2<br />

3<br />

4<br />

5<br />

6<br />

7<br />

8<br />

9<br />

10<br />

11<br />

12<br />

13<br />

14<br />

15<br />

Voegwoorden<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 21


Voornaamwoorden<br />

vnw<br />

persoonlijk vnw<br />

als<br />

onderwerp<br />

als voorwerp<br />

bezittelijk<br />

vnw<br />

1e ik mij, me mijn me<br />

2e jij, je, u jou, je, u<br />

3e hij<br />

zij, ze, het<br />

hem<br />

haar, het<br />

jouw, je<br />

uw<br />

wederkerend<br />

vnw<br />

je, u<br />

zijn<br />

haar, zijn zich<br />

1e wij. we ons ons, onze ons<br />

2e jullie, u jullie, je , u jullie, uw je, u<br />

3e zij, ze<br />

hen (LV, VV en<br />

na een<br />

voorzetsel<br />

hun (MV)<br />

ze (LV,MV,VV)<br />

hun<br />

Opmerking:<br />

Het als pers. vnw. is altijd een zinsdeel; je kunt het vervangen door het ding of de zaak: Hij<br />

geeft het aan haar. Hij geeft het ding aan haar.<br />

zich<br />

Wederkerend voornaamwoord – elkaar(s), elkander<br />

Aanwijzend voornaamwoord - die, deze, dat, dit, zo’n, dezelfde, zulke en zelf<br />

Vragend voornaamwoord – wie, wat, welke en wat voor (een)<br />

Betrekkelijk voornaamwoord – die, dat, wie en wat<br />

Opmerkingen:<br />

betrk. vnw. verwijzen naar een voorafgaand zinsdeel: het antecedent. Het antecedent<br />

staat altijd in dezelfde zin.<br />

Voorbeelden:<br />

De man die daar staat, is zijn vader.<br />

Het meisje aan wie ik het vroeg, zie ik niet meer.<br />

Wat kan ook een zin als antecedent hebben: je kunt het dan vervangen door en dat:<br />

Het feest gaat morgen niet door, wat me lelijk tegen valt. Het feest gaat morgen niet<br />

door en dat valt me lelijk tegen.<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 22


Wie en wat kunnen ook een ingesloten antecedent hebben: je kunt wie/watdan<br />

vervangen door de man die/het ding dat: Wie dat zegt, geloof ik niet. - De man<br />

die dat zegt, geloof ik niet.<br />

Oefening 10 - woordsoorten<br />

Persoonlijke voornaamwoorden, bezittelijke voornaamwoorden en aanwijzende<br />

voornaamwoorden<br />

Noteer de persoonlijke voornaamwoorden, de bezittelijke voornaamwoorden en de<br />

aanwijzende voornaamwoorden uit de volgende zinnen.<br />

1. Die meisjes zitten hun broertje te pesten.<br />

2. Die daar lijkt me veel aardiger.<br />

3. Kan hij het vandaag afmaken?<br />

4. Wil je ons met dat werkstuk helpen?<br />

5. Moeten we deze stencils voor je meenemen?<br />

6. Dat had ik niet verwacht van jullie groepje!<br />

7. Deze mensen ergeren me.<br />

8. Dat andere boek heb ik niet kunnen vinden.<br />

9. We hebben hun opdrachten gevonden.<br />

10. Deze meisjes zijn een stuk groter dan die jongens.<br />

G. Persoonlijk<br />

voornaamwoord<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4<br />

5<br />

6<br />

7<br />

8<br />

9<br />

10<br />

Bezittelijk<br />

voornaamwoord<br />

Aanwijzend<br />

voornaamwoord<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 23


Onbepaalde voornaamwoorden<br />

Onbepaalde voornaamwoorden zijn woorden als men, (n)iemand, (n)iets, ieder(een), alles,<br />

elk,wat, enig(e), het een of ander.<br />

Opmerkingen:<br />

Het kan lidwoord, persoonlijk vnw. of onbepaald vnw. zijn.<br />

het als lidwoord : hoort bij een zelfstandig naamwoord: het meisje<br />

het als pers. vnw. verwijst naar iets wat voorafgaat of volgt: Het lijkt me logisch dat<br />

hij dat doet.<br />

Het als onbepaald vnw. staat op zichzelf: Het vriest<br />

Het onbepaald vnw. wat kun je vervangen door iets of een beetje: Wil je wat voor mij<br />

doen? - Wit je iets voor mij doen?<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 24


<strong>Grammatica</strong> - de tijden<br />

Aan het gezegde in een zin kun je zien in welke tijd een zin staat.<br />

Schematisch kun je de tijden als volgt weergeven:<br />

verleden tegenwoordig toekomend<br />

onvoltooid voltooid onvoltooid voltooid onvoltooid voltooid<br />

.. o.v.t. v.v.t. o.t.t. v.t.t o.t.t.t. o.v.t.t. v.t.t.t. v.v.t.t.<br />

Ik danste<br />

Ik had<br />

gedanst<br />

Spelling – werkwoorden<br />

Ik dans<br />

Ik heb<br />

gedanst<br />

Ik zal<br />

dansen<br />

Ik zou<br />

dansen<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 25<br />

Ik zal<br />

gedanst<br />

hebben<br />

Ik zou<br />

gedanst<br />

hebben<br />

Wanneer nu een ‘d’ en wanneer een ‘t’? Het lijkt lastig, maar toch is het dat niet. Net als bij<br />

wiskunde moet je bepaalde regels uit je hoofd leren en daarna zo vaak toepassen dat het –<br />

bijna – vanzelf gaat.<br />

Dat geldt ook voor de ‘d’tjes en de ‘t’tjes!<br />

Sterke en veel halfsterke werkwoorden veranderen van vorm in de verschillende tijden.<br />

Bijvoorbeeld lopen-liep-gelopen, zwemmen-zwom-gezwommen, denken-dacht-gedacht etc.<br />

Dat gaat eigenlijk automatisch goed, het zit in je taalsysteem.<br />

Bij zwakke en sommige halfsterke werkwoorden moet je de regels gaan toepassen, omdat<br />

je het op je taalgevoel alleen niet redt.<br />

In dit document vind je de belangrijkste regels voor het vervoegen van werkwoorden:<br />

Stam & ik-vorm van werkwoorden<br />

Werkwoorden in de tegenwoordige tijd / stam + t-regel<br />

Werkwoorden in de verleden tijd / KOFSCHIPTAXI<br />

Werkwoorden in de voltooide tijd / KOFSCHIPTAXI


STAM OF IK-VORM van het werkwoord<br />

Je gaat kijken naar de stam van het werkwoord. Weet je nog, het werkwoord minus ‘en’.<br />

De ik-vorm van het werkwoord lijkt erg op de stam, maar is niet altijd hetzelfde. Bij<br />

werkwoorden die in de stam eindigen op een ‘z’ of een ‘v’ is de stam niet gelijk aan de ikvorm:<br />

verven en verbazen bijvoorbeeld.<br />

Stam MAAR Ik-vorm<br />

Verv verf<br />

Verbaaz* verbaas*<br />

(*Zie je dat hier de klinker verdubbelt? Anders is er een uitspraakprobleem.)<br />

TEGENWOORDIGE TIJD<br />

In de tegenwoordige tijd maken we gebruik van de stam+t-regel (eigenlijk de ik-vorm-regel<br />

dus! Deze wordt door ons ook wel de ‘smurf’-regel genoemd).<br />

Die gaat zo:<br />

Lopen<br />

1 e persoon enkelvoud ik ik-vorm/stam loop<br />

2 e persoon enkelvoud jij ik-vorm/stam+t loopt **<br />

3 e persoon enkelvoud hij/zij/het/u ik-vorm/stam+t loopt<br />

Meervoudsvormen wij/jullie/zij hele werkwoord lopen<br />

** Maar let op, als ‘jij’ achter het werkwoord staat, vervalt de ‘t’.<br />

Kijk maar: Jij loopt. Maar:: Loop jij?<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 26


Smurfen<br />

Eigenlijk is de werkwoordsvervoeging alleen maar lastig als de stam van het werkwoord op<br />

een ‘d’ eindigt. Want dan hoor je niet of het woord eindigt op een ‘d’ of een ‘t’.<br />

Kijk maar: jij houdt niet van appels.<br />

D of T? Je hoort het niet! In dat geval kun je het werkwoord ‘smurfen’:<br />

Vervang het werkwoord in de zin door het werkwoord ‘smurfen’, want dat betekent<br />

helemaal niets en kan dus altijd. En dan hoor je of er na de stam nog een ‘t’ moet komen.<br />

Kijk maar: jij smurft niet van appels.<br />

Maar let op, dit trucje werkt alleen in de tegenwoordige tijd. In de verleden tijd en de<br />

voltooide tijd halen we KOFSCHIPTAXI uit de garage.<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 27


VERLEDEN TIJD<br />

Om te bepalen of een werkwoord in de verleden tijd een ´d´ of een ´t´-vervoeging krijgt, kun<br />

je ook een trucje toepassen. Dat trucje heet<br />

KOFSCHIPTAXI. Vroeger was dat ‘T KOFSCHIP, maar omdat de letter x tegenwoordig ook<br />

meedoet bij werkwoorden (bijvoorbeeld faxen), is het KOFSCHIPTAXI geworden.<br />

Vervoegen met „t‟<br />

Staat de laatste letter van de stam van het werkwoord in KOFSCHIPTAXI (denk erom,<br />

alleen de medeklinkers doen mee!), dan krijgt het werkwoord in de verleden tijd een<br />

vervoeging met ´t´.<br />

Hele ww pakken -> Stam pak -> verleden tijd ‘ik pakte’<br />

Hele ww boffen -> Stam bof -> verleden tijd ‘ik bofte’<br />

Hele ww sissen -> Stam sis -> verleden tijd ‘ik siste’<br />

Vervoegen met „d‟<br />

Staat de laatste letter van de stam van het werkwoord niet in KOFSCHIPTAXI, dan krijgt<br />

het werkwoord in de verleden tijd een vervoeging met ´d´.<br />

Hele ww zoenen -> stam zoen -> vt ik zoende<br />

Hele ww giechelen -> stam giechel -> vt ik giechelde<br />

Maar let op, kijk naar de laatste letter van de stam, níet naar de ik-vorm.<br />

Hele ww verven -> Stam verv -> vt ik verfde<br />

Anders zou je dit krijgen en dat is FOUT FOUT FOUT!<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 28


Hele ww verven -> ik-vorm verf -> vt ‘ik verfte’<br />

VOLTOOIDE TIJD<br />

Voor de voltooide tijd, volg je dezelfde regel, namelijk KOFSCHIPTAXI.<br />

Staat de laatste letter van de stam in KOFSCHIPTAXI, dan een ‘t’ erbij, indien nodig.<br />

Hele ww sissen -> stam sis -> volt.tijd gesist<br />

Hele ww boffen -> stam bof -> volt.tijd geboft<br />

Hele ww pakken -> stam pak -> volt.tijd gepakt<br />

Staat de laatste letter van de stam niet in KOFSCHIPTAXI, dan een ‘d’ erbij, indien nodig.<br />

Hele ww zoenen -> stam zoen -> volt.tijd gezoend<br />

Hele ww giechelen -> stam giechel -> volt.tijd gegiecheld<br />

Hele ww verven -> stam verv -> volt.tijd geverfd<br />

VOLTOOID DEELWOORD BIJVOEGLIJK GEBRUIKT<br />

Dat klinkt weer veel ingewikkelder dan het is. Het voltooid deelwoord verhuist van de plek<br />

achter in de zin en gaat voor het zelfstandig naamwoord staan. Daar zegt het iets over, het<br />

geeft extra informatie -> het voegt iets bij.<br />

De regel is dat er aan het voltooid deelwoord zo min mogelijk wordt gedaan om het een<br />

bijvoeglijk naamwoord te laten worden. Je voegt alleen een ‘e’ toe. Dus, zo kort mogelijk!<br />

Kijk maar:<br />

De man is geslagen -> de geslagen man<br />

De bloem is uitgebloeid -> de uitgebloeide bloem<br />

Het pand is gesloopt -> het gesloopte pand<br />

De auto is ingehaald -> de ingehaalde auto<br />

Soms is het zelfs zo dat er in het woord ook een letter verdwijnt.<br />

Kijk maar:<br />

De weg is verbreed -> de verbrede weg<br />

Het huis is vergroot -> het vergrote huis<br />

Maar let op, het kan zijn dat er een uitspraakprobleem komt als je alleen een ‘e’ toevoegt.<br />

In dat geval verdubbel je de laatste medeklinker.<br />

Kijk maar:<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 29


De vrouw is uitgeput -> de uitgeputte vrouw<br />

De politie werd ingezet -> de ingezette politie<br />

Oefening 11: persoonsvorm tegenwoordige tijd 1<br />

1: William (kunnen) netjes schrijven.<br />

2: Joris (hebben) kaartjes gemaakt.<br />

3: Danielle (houden) van lezen.<br />

4: Ik (vinden) lezen ook leuk.<br />

5: Quincy (spellen) de woorden in het dictee bijna allemaal goed.<br />

6: Maartje (vieren) haar verjaardag vandaag.<br />

7: Anouk (geven) het huiswerk door aan Anke.<br />

8: Elisa (survivallen) graag op kamp.<br />

9: Iris (schrijven) lange brieven.<br />

10: Soms (vergeten) iemand zijn of haar boeken.<br />

Oefening 12: persoonsvorm tegenwoordige tijd 2<br />

1: (Worden) je broer de penningmeester?<br />

2: Wat (bieden) jij me aan?<br />

3: Ik (binden) mijn nieuwe schaatsen onder.<br />

4: De nieuwe iPod (bieden) allerlei nieuwe mogelijkheden.<br />

5: (Raden) jij al wie er dinsdag gaat winnen?<br />

6: De fabriek (lijden) enorme verliezen.<br />

7: De burgemeester (leiden) de vergadering van volgende week.<br />

8: Koekjes (smaken) altijd lekker!<br />

9: (Houden) je vader niet van computeren?<br />

10: 's Avonds (gapen) men vaker dan 's middags.<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 30


Oefening 13: persoonsvorm verleden tijd 1<br />

1: Vorige week (zijn) ik in de stad.<br />

2: Ik (besteden) daar geen aandacht aan de vele geïrriteerde mensen.<br />

3: Alle leerlingen (zwaaien) naar die jongens.<br />

4: Iedereen (besteden) aandacht aan ze.<br />

5: Gelukkig (rennen) wij heel hard toen wij bijna te laat waren.<br />

6: Sander (rennen) vorige week ook erg hard.<br />

7: De moeder (verwennen) de kinderen te veel.<br />

8: De kinderen (maken) hele lieve knutselwerken voor hun moeder.<br />

9: De politie (vermoeden) dat er sprake was van misdrijf.<br />

10: Niemand (willen) nog met hem mee naar het spookhuis.<br />

Oefening 14: persoonsvorm verleden tijd 2<br />

1: De planten (bloeien) vorig jaar zo mooi.<br />

2: Het (regenen) dan ook erg veel.<br />

3: Wij (lachen) vroeger om de goede grappen van Sander.<br />

4: Ik (lunchen) vanmorgen met een leuke meneer.<br />

5: Dat nieuwe jurkje (kosten) vorige week veel meer dan deze week.<br />

6: De tuinman (kappen) enkele maanden geleden onze boom om.<br />

7: Noor (knippen) afgelopen woensdag de haren van mijn collega.<br />

8: Het managementteam (brainstormen) vorige week de hele dag in een hutje op de hei.<br />

9: Annemarie (lusten) geen appelmoes toen ze zo ziek was.<br />

10: Wij (wachten) vorige week minimaal drie kwartier op de dokter.<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 31


Oefening 15: Geef de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes.<br />

1 Toen hij het slechte nieuws hoorde, heeft hij ontzettend (huilen).<br />

2 Men heeft nooit op zijn brieven (reageren).<br />

3 Hij (baden) in het zweet toen hij wakker werd.<br />

4 Zijn eigen koffie heeft Jeroen in deze weken nog het meest (missen).<br />

5 Floor gaat altijd (joggen) naar haar werk.<br />

6 Simon (lopen) de marathon vorig jaar in een recordtijd.<br />

Vul in iedere zin de juiste vorm van het werkwoord in.<br />

1 Gisteren (beantwoorden) hij die brief.<br />

2 Toen hij zag dat het adres op z'n kop stond, (lachen) hij hard.<br />

3 Hij dacht diep na en (roeren) ondertussen in zijn koffie.<br />

4 De duiker (verzamelen) zijn spullen al vroeg gisteren.<br />

5.De patient ………….(worden) steeds zieker.<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 32


Spelling - meervoudsuitgangen<br />

Het meervoud van een zelfstandige naamwoord vorm je door er de meervouds- uitgangen -<br />

s, 's, -en of -n achter te schrijven.<br />

De -s schrijf je er aan vast als dat geen probleem voor de uitspraak oplevert: sektes,<br />

tantes, printers, logés en bureaus.<br />

Als je een fout bij de uitspraak kunt maken schrijf je 's : auto's, piano's, alinea's,<br />

baby's, jury's en ski's.<br />

woorden op -ie of -ee<br />

Je schrijft ën erbij als de klemtoon op de ie of ee valt: feeën, genieën en reeën.<br />

Je schrijft n en een trema erbij als de klemtoon er niet op valt: bacteriën, poriën en<br />

oliën.<br />

woorden op -f of -s<br />

De f wordt meestal een v en de s vaak een z : kloven, staven, laarzen en kluizen.<br />

Maar: fotografen, parafen en kaarsen!<br />

Let op:<br />

Sommige woorden hebben (ook) een Latijns meervoud: politici, medici, mediums/media,<br />

museum/musea.<br />

Oefening 16- meervoud 1 Noteer het meervoud.<br />

1. glas 2. kolonie 3. museum 4. café 5. bureau<br />

6. piano 7. vwo 8. introducee 9. lobbes 10. coupé<br />

11. stommerik 12. fotograaf 13. musicus 14. hyena<br />

15. stad 16. baby 17. biljartkeu 18. filosoof<br />

19. matrix 20. decennium<br />

21. abonnee 22. ski 23. melodie 24. cfk 25. paté<br />

26. wee 27. havik 28. knie 29. bacterie 30. jubileum<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 33


Spelling - Hoofdletters of kleine letters<br />

Alleen het eerste woord van een zin begint met een hoofdletter.<br />

Als de zin begint met een apostrof dan schrijf je het tweede woord met een hoofdletter.<br />

Voorbeeld:<br />

's Middags doet mijn vader altijd een dutje.<br />

Als een zin met een cijfer begint, krijg je geen hoofdletter.<br />

Voorbeeld:<br />

25 leraren waren ziek.<br />

Namen schrijf je met een hoofdletter.<br />

Gerrit<br />

M. Betzema<br />

mevrouw Ten Brink<br />

Marianne Betzema-Ten Brink<br />

Boschstraat<br />

Gelderland<br />

Het hemelse gerecht<br />

Ajax<br />

de Tweede Wereldoorlog<br />

Tweede Kamerlid<br />

Maar namen van dagen, maanden en jaargetijden, schrijf je met een kleine letter.<br />

zaterdag, december, winter<br />

Tijdperken schrijf je volgens de nieuwe spellingregels met een kleine letter: middeleeuwen,<br />

renaissance en romantiek.<br />

Namen van volkeren schrijf je met een hoofdletter: Arabier, Eskimo, Palestijn en<br />

Bosjesman.<br />

Van namen afgeleide woorden krijgen een kleine letter: luthers en victoriaans.<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 34


Boven brieven en in adressen schrijf je een hoofdletter.<br />

Geachte redactie,<br />

Beste tante Truus,<br />

Geachte heer/mevrouw,<br />

De heer Mertens<br />

Jasmijnplantsoen 76<br />

5453 DB Renkum<br />

Aan de redactie van het Brabants Dagblad<br />

Postbus 333<br />

2020 BD Den Bosch<br />

Afkortingen van instellingen, bedrijven en politieke partijen schrijf je met hoofdletters en<br />

zonder puntjes.<br />

NASA, FBTO, RTL4, VVD en SP<br />

Maar let op: het is PvdA<br />

Ingeburgerde afkortingen<br />

Als een afkorting veel gebruikt wordt, m.a.w. ingeburgerd is, schrijf je ze met een kleine<br />

letter: btw en cao.<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 35


Spelling - Leestekens<br />

Punt …<br />

- Een punt zet je aan het eind van een zin.<br />

- Gebruik je bij afkortingen: etc. - enz. - P.J. Pietersen.<br />

- Niet alle afkortingen schrijf je met punten: CDA, NEC, EEG, VARA.<br />

Komma ,,<br />

- Komma's gebruik je om een zin overzichtelijk te maken.<br />

Een komma staat op de plaats waar je bij het hardop lezen even een rust neemt.<br />

- In langere zinnen plaats je een komma voor de woorden waarmee een bijzin<br />

begint.<br />

Voorbeeld:<br />

Het schilderij, dat verplaatst moest worden, heeft de 'operatie' goed doorstaan.<br />

- Tussen twee persoonsvormen zet je een komma.<br />

Voorbeeld:<br />

Toen ze thuis kwam, zag ze dat de kerstverlichting al brandde.<br />

- Een bijstelling zet je tussen komma's.<br />

Voorbeeld:<br />

Janneke, het leukste meisje uit 4h5, heeft nu ook de griep.<br />

- Delen van opsommingen zet je tussen komma's.<br />

Voorbeeld:<br />

Hij kocht andijvie, boerenkool, wortelen, aardappelen en een CD.<br />

Puntkomma ;<br />

Een puntkomma geeft een scheiding aan binnen een zin. Je kunt hem vervangen<br />

door een punt.<br />

Voorbeeld:<br />

Van de zomer gaan we naar Zuid-Frankrijk; daar is het altijd lekker warm.<br />

dubbele punt :<br />

- Een dubbele punt staat voor een opsomming.<br />

De bezwaren tegen Athene in de zomer zijn: de hitte, de drukte en de smog.<br />

- Een dubbele punt staat voor een verklaring.<br />

Ik wil van de zomer niet naar Athene: het is me daar te warm.<br />

- Een dubbele punt staat voor een zin die iemand gaat zeggen (de directe rede).<br />

Ik zei: 'Ik wil van de zomer niet naar Athene.'<br />

Aanhalingstekens “….”<br />

- Aanhalingstekens gebruik je als je citeert.<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 36


'Als het aan mij ligt' zei Bush,' krijgt hij een eerlijk proces.'<br />

- Als je een andere dan normale betekenis gebruikt.<br />

Hij had daar tijdens de oorlog een 'prettige' tijd.<br />

Uitroepteken !!<br />

Aan het eind van een zin met een bevel of uitroep gebruik je een uitroepteken.<br />

Hou daar mee op!<br />

Geweldig!<br />

Vraagteken ??<br />

- Een vraagteken zet je aan het eind van een vraag.<br />

Was jij de eerste die de berg beklom?<br />

De leraar vroeg: 'Was jij de eerste?'<br />

- Geen vraagteken: Hij vroeg me of ik de eerste was.<br />

Kijk voor oefeningen op: www.cambiumned.nl<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 37


Nuttige internetadressen<br />

www.cambiumned.nl<br />

www.digischool.nl<br />

www.jufmelis.nl<br />

www.taalwinkel.nl<br />

www.mijnwoordenboek.nl<br />

www.taalplein.eigenstart.nl<br />

www.leren.nl (klik op taal)<br />

www.dbnl.nl/ De digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren.<br />

www.taalpleinrotterdam.nl Een website voor taalbeleid en taalgericht vakonderwijs met veel<br />

lesvoorbeelden voor Nederlands<br />

www.nederlands.nl Hier kun je echt iets doen met gedichten!<br />

www.nederlandsewoorden.nl Het Groene Boekje online, dus je kunt er veel meer mee dan<br />

met het papieren boek ....<br />

<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 38


<strong>Grammatica</strong> Nederlands <strong>niv</strong>eau 3 en 4<br />

Zorg Welzijn 2010-2011 39

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!