16.09.2013 Views

Veelplegers (2003/2) - Nederlandse Vereniging voor Kriminologie

Veelplegers (2003/2) - Nederlandse Vereniging voor Kriminologie

Veelplegers (2003/2) - Nederlandse Vereniging voor Kriminologie

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

THEMANUMMER ‘VEELPLEGERS’, TIJDSCHRIFT VOOR CRIMINOLOGIE, NR. 45 (<strong>2003</strong>) 2<br />

VEELPLEGERS<br />

Henk Ferwerda, Edward Kleemans, Dirk Korf en Peter van der Laan<br />

Het lijkt erop dat ‘veelplegers’ er in de 21 ste eeuw ineens waren. Sinds het<br />

begin van de jaren negentig van de vorige eeuw werd er <strong>voor</strong>al gesproken over<br />

‘stelselmatige daders’ of ‘de harde kern’ als er gedoeld werd op een – <strong>voor</strong>al<br />

jeugdige – dadergroep die zich met regelmaat schuldig maakte aan het plegen<br />

van onder meer ernstige misdrijven. In de aanloop naar de verkiezingen van<br />

zowel 2002 als <strong>2003</strong> was niet de harde kern maar de veelpleger frequent inzet<br />

van debat. Een aantal krantenkoppen uit deze periode geeft de toon aan en<br />

schetst een beeld van zowel de veelpleger als de gewenste – stevige – aanpak:<br />

‘Veelpleger blijft topprioriteit’, ‘Steeds jongere veelpleger moet heropvoeding<br />

krijgen’, ‘Cellen speciaal <strong>voor</strong> veelplegers’, ‘Jeugdige veelplegers zijn ziek’ en<br />

‘Veelpleger moet afkicken van crimineel gedrag’.<br />

Niet alleen politiek en media, ook het beleid omarmde de veelplegers. Zowel<br />

in het veiligheidsprogramma van de Ministeries van Binnenlandse Zaken en<br />

Koninkrijksrelaties en Justitie Naar een veiliger samenleving (2002) als in<br />

Jeugd terecht (<strong>2003</strong>), het actieprogramma jeugdcriminaliteit <strong>2003</strong>-2006 van de<br />

Minister van Justitie, wordt apart aandacht besteed aan de – strengere – aanpak<br />

van veelplegers.<br />

De wetenschap lijkt op het eerste gezicht bij dit thema geen rol te spelen,<br />

maar niets is minder waar. Het was de wetenschap die de term veelpleger<br />

introduceerde en bovendien een pittige discussie aanzwengelde.<br />

De term veelpleger werd <strong>voor</strong> het eerst gebruikt in 2000, in de Landelijke<br />

verdachtenkaart 1998 (2000), de <strong>voor</strong>loper van de Landelijke Criminaliteitskaart.<br />

Een veelpleger werd gedefinieerd als iemand die meer dan tien antecedenten<br />

op zijn naam heeft staan (Grapendaal en Van Tilburg, 2002). Dat wil<br />

zeggen dat de politie tegen de desbetreffende persoon elf keer of vaker procesverbaal<br />

heeft opgemaakt. Het was echter niet de definitie maar de discussie<br />

over het aandeel van veelplegers in de totale criminaliteit die veel stof deed<br />

opwaaien. Zo bleek uit analyses dat de aangehouden veelplegers uit 1998<br />

(Landelijke verdachtenkaart 1998, 2000) tezamen verantwoordelijk zijn <strong>voor</strong><br />

ruim 60 procent van de antecedenten uit de totale criminele carrières van alle<br />

verdachten (Boerman e.a., 2002). In de criminaliteitskaart van 1999 keek men<br />

naar het aandeel van de veelplegers in één bepaald jaar (1999). Toen bleken<br />

de veelplegers verantwoordelijk te zijn <strong>voor</strong> ‘slechts’ twintig procent van de<br />

antecedenten in dat jaar (Grapendaal en Van Tilburg, 2002).<br />

Waarom had men nu een ander aandeel van veelplegers in de totale<br />

criminaliteit vastgesteld dan een jaar eerder? Verbazing en verontwaardiging<br />

alom. De discussie draaide niet zozeer om definities en de interpretaties van<br />

onderzoeksresultaten, maar om de verwachting dat een strenge aanpak van<br />

een kleine groep daders veel resultaat zou opleveren. In die discussie was ‘60<br />

procent’ een eigen leven gaan leiden. Denkend aan die 60 procent schreef de<br />

toenmalige minister van Justitie Korthals:<br />

110 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


‘Een beperkte groep daders pleegt een groot deel van de misdrijven. Als<br />

het lukt de recidive bij deze categorie veelplegers terug te dringen, mag<br />

daarvan een belangrijk effect op de totale omvang van de criminaliteit<br />

worden verwacht’ (Criminaliteitsbeheersing,…, 2001: 14).<br />

Kritische beschouwingen in het Tijdschrift <strong>voor</strong> Criminologie van Grapendaal<br />

en Van Tilburg (2002) en Meijer, Van Panhuis, Siero en Smit (2002) over<br />

het aandeel van veelplegers in de totale criminaliteit en de overschatting<br />

daarvan door velen leidden niet tot bijstellingen of correcties. Weliswaar liet<br />

Korthals’ opvolger Donner de Tweede Kamer in september 2002 weten dat<br />

zijn departement te weinig had gedaan om de verkeerde beeldvorming rond<br />

veelplegers tegen te gaan, maar in de aanloop naar de laatste verkiezingen<br />

bleven de media berichten dat veelplegers verantwoordelijk zijn <strong>voor</strong> het<br />

leeuwendeel van de misdaad. Het laatste nieuws over veelplegers komt van de<br />

Raad van Hoofdcommissarissen, die op 7 februari <strong>2003</strong> pleit <strong>voor</strong> een harde<br />

en heldere aanpak (HHA) van veelplegers. In een persbericht stelt de Raad<br />

van Hoofdcommissarissen dat de helft van de geregistreerde criminaliteit <strong>voor</strong><br />

rekening van veelplegers komt en dat effectieve uitschakeling door middel<br />

van een persoonsgerichte aanpak de criminaliteit met tientallen procenten<br />

kan doen verminderen. Welke definitie en rekenmethode de Raad van<br />

Hoofdcommissarissen heeft gebruikt, is <strong>voor</strong>alsnog niet duidelijk.<br />

Wel is duidelijk dat er over veelplegers veel te doen is. Voor het Tijdschrift<br />

<strong>voor</strong> Criminologie is dat reden om aan dit onderwerp een apart themanummer<br />

te wijden, waarin verschillende auteurs dit fenomeen belichten. Vragen die<br />

daarbij aan de orde komen zijn: hoe identificeren we veelplegers (definities)?<br />

Wat zijn de consequenties van de definitie? Wat is het profiel van de veelpleger?<br />

Hoe groot is het aandeel van veelplegers in de totale criminaliteit nu eigenlijk?<br />

Hoe verhoudt de term ‘veelpleger’ zich tot ‘harde kern-jongere’ en wat valt er<br />

te zeggen over de aanpak van veelplegers? Helpt het als we veelplegers <strong>voor</strong><br />

langere tijd buiten de samenleving plaatsen volgens de Amerikaanse ‘Three<br />

Strikes and You’re Out’ methode? Kortom, vragen en discussiepunten te over.<br />

VAN ‘STELSELMATIGE DADER’ EN ‘HARDE KERN’ TOT ‘VEELPLEGER’<br />

In 1990 gebruikte het Openbaar Ministerie het begrip stelselmatige dader<br />

ter aanduiding van de betrekkelijk kleine groep daders die op grond van<br />

stelselmatig overtreden van de wet verantwoordelijk wordt geacht <strong>voor</strong><br />

een groot deel van de lokale, ernstige criminaliteit (Strafrecht met beleid,<br />

1990). Kort daarop werd door Beke en Kleiman (1993) naar aanleiding<br />

van een grootschalig onderzoek onder jongeren de term harde kern-jongere<br />

geïntroduceerd. Met die term doelden de onderzoekers op een relatief kleine<br />

groep jeugdige delinquenten die zich met de nodige regelmaat schuldig<br />

maakten aan het plegen van relatief ernstige misdrijven. Dit type dader werd<br />

getypeerd als calculerend, hetgeen zich onder meer uitte in het plegen van<br />

ernstige vermogensdelicten. Ook schuwden ze het gebruik van geweld niet,<br />

onder andere door wapenbezit en -gebruik. Beke en Kleiman wezen niet<br />

alleen op het stevige criminaliteitspatroon van de groep maar beschreven ook<br />

H. Ferwerda, E. Kleemans, D. Korf en P. van der Laan - <strong>Veelplegers</strong><br />

111


de problematische persoonlijke, sociale en maatschappelijke achtergrond van<br />

harde kern-jongeren. Om de criminele carrières van dergelijke jongeren te<br />

doorbreken werd <strong>voor</strong>gesteld om de jongeren in plaats van een vrijheidsstraf<br />

intensief te begeleiden op diverse terreinen (sociale vaardigheden, werk,<br />

vrije tijdsbesteding, scholing). De trajecten die begin jaren negentig van start<br />

gingen onder de noemer van stelselmatige daderaanpak (SDA) of harde kernprojecten<br />

staan nu bekend als Individuele Trajectbegeleiding (Individuele<br />

trajectbegeleiding (ITB) <strong>voor</strong> de harde kern, 2000). De term harde kern-jongere<br />

ging al snel een eigen leven leiden. Om eenheid van begrip te bevorderen werd<br />

door het Ministerie van Justitie de volgende definitie geformuleerd:<br />

‘Jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 24 jaar, die in het peiljaar twee<br />

zware delicten hebben gepleegd en bovendien in de jaren daar<strong>voor</strong> drie<br />

antecedenten hebben én jongeren die in het peiljaar tenminste drie zware<br />

delicten hebben gepleegd’ (Eenheid van Begrip III, 1999).<br />

En toen deed plotseling de ‘veelpleger’ zijn intrede. De definitie daarvan is<br />

een stuk eenvoudiger dan die van harde kern-jongere. Ongetwijfeld heeft dat<br />

er toe bijgedragen dat het fenomeen door velen is omarmd. Zoals hier<strong>voor</strong><br />

reeds is aangegeven, gaat het om personen met tenminste tien antecedenten.<br />

De definitie van de veelpleger verschilt op vier essentiële punten van die van de<br />

harde kern-jongere of de stelselmatige dader. Allereerst wordt bij veelplegers<br />

geen onderscheid gemaakt naar type antecedent (delict). In definities van<br />

stelselmatige daders en harde kern-jongeren gebeurde dat wel; veelal werd<br />

gerefereerd aan ernstige delicten, zonder dat overigens die ernst nader werd<br />

gespecificeerd. Ten tweede worden geen grenzen gesteld aan de periode<br />

waarin de strafbare feiten zijn gepleegd. Ten derde gaat het bij veelplegers<br />

niet om een specifieke dadergroep, zoals bij<strong>voor</strong>beeld jongeren, verslaafden<br />

of een bepaalde groep allochtonen. Het vierde verschil heeft betrekking op<br />

de <strong>voor</strong>gestelde aanpak. Gaat het bij de harde kern <strong>voor</strong>al om secundaire en<br />

tertiaire preventie, preventieve maatregelen <strong>voor</strong> jongeren die het risico lopen<br />

een criminele carrière op te bouwen en <strong>voor</strong> jongeren die daar reeds een begin<br />

mee hebben gemaakt, bij veelplegers lijkt het accent meer op repressie te<br />

liggen.<br />

De ruime definitie maakt bij wijze van spreken ook tot een veelpleger een<br />

vrouw van 79 die al twintig jaar slechthorend is en over die periode twaalf<br />

keer een proces-verbaal heeft gekregen wegens geluidsoverlast. Nu is dit<br />

<strong>voor</strong>beeld natuurlijk gechargeerd, het maakt wel duidelijk wat de implicaties<br />

kunnen zijn van een eendimensionale, kwantitatieve definitie van veelplegers.<br />

Met de aard van de gepleegde delicten, het criminaliteitspatroon en specifieke<br />

daderkenmerken wordt geen rekening gehouden. Het <strong>voor</strong>beeld maakt ook<br />

duidelijk dat iemand die verspreid over een groot aantal jaren tenminste tien<br />

antecedenten opbouwt, getypeerd kan worden als veelpleger en dientengevolge<br />

in aanmerking zou komen <strong>voor</strong> een al dan niet stevige aanpak. De vraag is<br />

echter of dat niet passender is <strong>voor</strong> iemand die in een korte tijd een aantal<br />

– maar minder dan tien – antecedenten opbouwt en daardoor ‘hier en nu’ veel<br />

overlast veroorzaakt.<br />

112 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


Elffers 1 draagt bij tot helderheid in deze onheldere discussie. In het huidige<br />

debat dreigt de veelpleger synoniem te worden met de ‘langpleger’. Dit levert<br />

een tweetal problemen op. Ten eerste zijn sommige langplegers niet meer zo<br />

actief; zij zijn meer ‘oude bekenden’. Daarnaast zijn sommige beginners korte<br />

tijd zeer actief en kunnen zij nog een lange carrière <strong>voor</strong> de boeg hebben.<br />

Elffers introduceert daarom de begrippen delictdichtheid en vaakpleger. Tevens<br />

geeft hij aan dat <strong>voor</strong>al de vaakplegers beleidsmatig relevant zijn. Dit zijn<br />

mensen die in een korte tijdspanne <strong>voor</strong> veel overlast en criminaliteit zorgen.<br />

Natuurlijk is de lengte van een criminele carrière ook relevant, maar omdat<br />

we niet in de toekomst kunnen kijken, is niet met zekerheid te <strong>voor</strong>spellen<br />

hoe lang een dergelijke carrière zal duren. Voor de ontwikkeling van beleid<br />

biedt de lengte van een criminele carrière daarom minder aanknopingspunten.<br />

WIE IS DE VEELPLEGER?<br />

In twee artikel wordt ingegaan op kenmerken en achtergronden van veelplegers.<br />

Versteegh, Janssen en Bernasco gaan op basis van de (kwantitatieve)<br />

definitie van veelplegers in op de aard en omvang van deze groep in de regio<br />

Haaglanden. In de periode 1996-2001 bleek ongeveer twaalf procent van de<br />

bekende verdachten te typeren als veelpleger. Anders wellicht verwacht blijkt<br />

de veelpleger <strong>voor</strong>al een autochtone man in de leeftijd van 25 tot 44 jaar te<br />

zijn. Vier van de tien veelplegers zijn te typeren als harddrugsgebruiker. Het<br />

beeld van de ‘oudere junk’ doemt op en niet dat van bij<strong>voor</strong>beeld de jeugdige<br />

allochtoon. Dat is overigens vrij logisch, omdat in de analyses gekeken is naar<br />

personen met tenminste tien antecedenten, zelfs <strong>voor</strong> crimineel zeer actieve<br />

jongeren heel wat. Ze zijn simpelweg nog te jong <strong>voor</strong> zo’n lang strafblad.<br />

Verder maakt deze bijdrage duidelijk dat er niet alleen aandacht <strong>voor</strong><br />

veelplegers nodig is. De groep die daar nog (net) niet toe behoort – de<br />

zogenoemde ‘doorstromers’ met twee tot tien antecedenten – is om een aantal<br />

redenen ook interessant. In deze groep zitten veel jongeren, <strong>voor</strong> wie wellicht<br />

andere dan repressieve maatregelen meer aangewezen zijn. De kans op het<br />

doorbreken en/of <strong>voor</strong>komen van mogelijke criminele carrières lijkt groter,<br />

omdat zij jonger zijn, hun harddrugsgebruik geringer is en zij (mogelijk) nog<br />

aan het begin van een criminele loopbaan staan.<br />

De analyses van Versteegh e.a. laten ook zien dat het raadplegen van grote<br />

bestanden met vele verdachten zonder te differentiëren naar leeftijd tot opmerkelijke<br />

resultaten kan leiden. Zo blijken in de regio Haaglanden niet alleen<br />

‘doorstromers’ en ‘veelplegers’, maar ook ‘beginners’ rond de 30 jaar oud te zijn.<br />

VEELPLEGERS EN HARDDRUGS<br />

Jacobs en Essers analyseren gegevens uit de Strafrechtsmonitor en komen<br />

tot de conclusie dat de categorie veelplegers weliswaar wordt gedomineerd<br />

door harddrugsgebruikers, maar dat ook andere problemen kenmerkend zijn<br />

<strong>voor</strong> veelplegers: psychische problemen, alcoholverslaving, schuldsituaties,<br />

1 Vetgedrukte auteursnamen verwijzen naar hun artikelen in dit themanummer.<br />

H. Ferwerda, E. Kleemans, D. Korf en P. van der Laan - <strong>Veelplegers</strong><br />

113


dakloosheid en andere ‘vicieuze cirkels’. Interessant is dat zij ook wijzen op<br />

een groep veelplegers, die niet gekenmerkt wordt door dergelijke problemen,<br />

maar juist door sterke(re) sociale en maatschappelijke bindingen.<br />

De ‘oude junk’ blijkt dus prominent vertegenwoordigd onder de veelplegers.<br />

Ook volgens andere studies lijdt het geen twijfel dat veel harddrugsverslaafden<br />

zich vaak en langdurig schuldig maken aan criminaliteit. Janssen en Swierstra<br />

(1982) constateerden dit twintig jaar geleden al in hun Heroïnegebruikers<br />

in Nederland. Latere studies hebben deze thematiek verder verdiept en<br />

bevestigen dat relatief veel verslaafden crimineel actief zijn, maar ook dat zij<br />

een tamelijk hoge pakkans hebben (zie bij<strong>voor</strong>beeld: Grapendaal e.a., 1991;<br />

Korf en Hoogenhout, 1990).<br />

Minder eenduidig is de interpretatie van het verband tussen harddrugsgebruik<br />

en criminaliteit. In de literatuur zijn drie stromingen te onderkennen en <strong>voor</strong> elk<br />

is er een zekere empirische ondersteuning. Ten eerste de onvermijdelijkheidsth<br />

ese, ook wel bekend als het farmacologisch determinisme (Inciardi, 1981). Kort<br />

gezegd komt deze benadering erop neer dat mensen die aan drugs verslaafd zijn<br />

daar steeds meer van nodig hebben. Om in hun gebruik te kunnen <strong>voor</strong>zien zijn<br />

zij vrijwel onvermijdelijk aangewezen op crimineel verworven inkomsten. Een<br />

bevestiging hiervan is te vinden in het feit dat methadon- en heroïneverstrekking<br />

bijdraagt aan de reductie van criminaliteit (Van den Brink e.a., 2002; Driessen,<br />

1992; Korf en Hoogenhout, 1990; Tonry en Wilson, 1990).<br />

De tweede stroming benadrukt dat criminele geïnvolveerdheid een belangrijke<br />

voedingsbodem vormt <strong>voor</strong> drugsgebruik (Clayton en Tuchfield, 1982).<br />

Doordat drugs illegaal zijn, komen criminelen er sneller mee in aanraking.<br />

Als bevestiging van deze benadering geldt met name de bevinding dat veel<br />

harddrugsverslaafden reeds een strafblad hadden <strong>voor</strong>dat zij met harddrugs<br />

begonnen (Anten en Van der Heide, 1989; Cozijn en Van Dijk, 1978; Dobinson,<br />

1989; Grapendaal e.a., 1991; Korf, 1995).<br />

In de derde benadering wordt de statistische samenhang tussen drugsgebruik<br />

en criminaliteit niet ontkend, maar wordt gesteld dat beide gedragingen<br />

een gemeenschappelijke achtergrond hebben in wat vaak een deviante<br />

leefstijl genoemd wordt (Walters, 1994). Deze leefstijlbenadering wordt<br />

ondersteund door het gegeven dat harddrugsverslaafden – onder andere qua<br />

sociaal-economische achtergrond, opleidingsniveau, etniciteit en criminaliteit<br />

<strong>voor</strong>afgaand aan het eerste drugsgebruik – een specifiek deel vormen van de<br />

populatie drugsgebruikers (o.a. Buiks, 1983; Korf, 1995; de Graaf e.a., 2000;<br />

Kaufman en Verbraeck, 1986). Ook de bevinding van Swierstra (1990) dat<br />

harddrugsverslaafden doorgaans eerder stoppen met criminaliteit dan een<br />

streep zetten onder hun verslaving pleit <strong>voor</strong> de leefstijlbenadering. Het moge<br />

duidelijk zijn dat deze drie invalshoeken heel verschillende manieren van<br />

aanpak van drugsgerelateerde criminaliteit tot gevolg hebben.<br />

DE AANPAK VAN VEELPLEGERS<br />

Dat veel veelplegers te typeren zijn als harddrugsgebruiker zien we terug<br />

in de strafrechtelijke en bestuurlijke aanpak van het fenomeen. In de loop<br />

der jaren zijn verschillende projecten gestart, <strong>voor</strong>zieningen getroffen en<br />

114 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


aanvullende instrumenten geïntroduceerd, die betrekking hebben op deze<br />

categorie veelplegers. Begin jaren negentig werd in Dordrecht en korte<br />

tijd later in Groningen met projecten begonnen, gericht op de aanpak van<br />

stelselmatige daders (SDA). In Dordrecht was de uitvoering van deze<br />

intensieve ambulante begeleiding, in combinatie met gericht toezicht en<br />

controle door de politie, in handen gelegd van de reclassering. Vanwege de<br />

verwachte sterke vertegenwoordiging van verslaafden in deze dadergroep<br />

werd ook het Boumanhuis, een instelling <strong>voor</strong> verslavingszorg, hierbij<br />

betrokken. Het Groningse SDA was van meet af aan gericht op verslaafden<br />

(Kleiman en Terlouw, 1997). De verslavingsproblematiek van de deelnemers<br />

aan een SDA-project zorgt <strong>voor</strong> veel problemen en verkleint de kans op een<br />

goede afloop. Evaluatie van het Groningse SDA-project liet zien dat alle<br />

(verslaafde) deelnemers binnen de kortste keren opnieuw met de politie in<br />

aanraking kwamen (Kleiman en Terlouw, 1997). Een soortgelijke situatie werd<br />

aangetroffen bij SDA-Dordrecht. Dat een dergelijke aanpak nog andere haken<br />

en ogen kent laten Slotboom, Van der Laan en Bijleveld zien. Het tijdig<br />

signaleren van kandidaten verloopt allesbehalve vlekkeloos. Dat geldt ook<br />

<strong>voor</strong> organisatie en draagvlak, waardoor de continuïteit van zulke projecten bij<br />

<strong>voor</strong>tduring op de proef wordt gesteld.<br />

Van recenter datum is de strafrechtelijke opvang van verslaafden (SOV),<br />

een TBS-achtige maatregel <strong>voor</strong> ‘hardnekkig crimineel recidiverende<br />

harddrugverslaafden’ (Swierstra, 1999: 69). Met deze maatregel werd in 2001<br />

een begin gemaakt, met als doel daders onder dwang in een gesloten setting<br />

te laten afkicken en tegelijkertijd een programma aan te bieden, gericht op<br />

maatschappelijke integratie. De maatregel duurt twee jaar. De SOV was in<br />

tweeërlei opzicht een novum. In de behandeling van verslaafden werd het<br />

niet onomstreden gedwongen afkicken ingevoerd. En door de keuze <strong>voor</strong><br />

een maatregel en niet <strong>voor</strong> een straf werden belangrijke juridische principes<br />

als proportionaliteit, subsidiariteit en rechtsgelijkheid enigszins naar de<br />

achtergrond gedrongen. Niet het delict maar de dader en diens bijzondere<br />

omstandigheden en problematiek vormen de aanleiding en richtsnoer <strong>voor</strong><br />

ingrijpen en keuze <strong>voor</strong> deze modaliteit. Dit alles maakt nieuwsgierig naar de<br />

resultaten van de SOV-aanpak, maar <strong>voor</strong> analyse en beoordeling daarvan is<br />

het nog te vroeg.<br />

Van een andere orde zijn maatregelen die zich niet zozeer expliciet richten op<br />

de verslaafde daders of de door hen gepleegde delicten, maar veeleer op de<br />

overlast die door de omgeving wordt ervaren. Die overlast neemt onder meer<br />

de vorm aan van onveiligheidsgevoelens. In diverse steden wordt overlast door<br />

verslaafden tegengegaan door het inrichten van gebruikersruimten (Bröer en<br />

Noyon, 1999). Ook de methadonprojecten en experimenten met gecontroleerde<br />

heroïneverstrekking kunnen in dat licht worden gezien. Als additioneel<br />

instrument heeft Amsterdam gekozen <strong>voor</strong> de ‘dijkverboden’, vernoemd naar<br />

de Zeedijk, een al vanaf het begin van de jaren zeventig vanwege drugshandel<br />

beruchte straat. Kaal en Korf geven inzicht in de 22.000 dijkverboden die in<br />

de periode 1996-2000 in de binnenstad van Amsterdam zijn uitgevaardigd. Zij<br />

gaan in op de aard van de dijkverboden, de overtredingen van dijkverboden en<br />

op de kenmerken van degenen die een dijkverbod kregen. Bijna 4.200 personen<br />

H. Ferwerda, E. Kleemans, D. Korf en P. van der Laan - <strong>Veelplegers</strong><br />

115


kregen één of meer dijkverboden opgelegd. Net als bij criminaliteit blijkt een<br />

klein deel van de totale groep verantwoordelijk te zijn <strong>voor</strong> een groot deel van<br />

de dijkverboden: 12 procent krijgt er meer dan tien. Deze groep ‘habitués’ is<br />

opvallend vaak dakloos en bestaat <strong>voor</strong> een groot deel uit Surinamers.<br />

Ondertussen gaat het denken over de aanpak van veelplegers door. Voorstellen<br />

om de strafmaat in geval van recidive te verhogen vinden in de politiek brede<br />

steun. In januari <strong>2003</strong> lanceerde de minister van Justitie het <strong>voor</strong>stel om <strong>voor</strong><br />

veelplegers een bijkomende straf van twee jaar te introduceren, waarvan de<br />

invulling in velerlei opzicht overeenkomt met die van de SOV. Betwijfeld moet<br />

worden of het <strong>voor</strong>stel het in deze vorm zal halen, maar een anders geregelde<br />

strafverzwaring <strong>voor</strong> veelplegers mogelijk wel. Dit alles sluit aan bij de<br />

discussie over selective incapacitation, selectief uitschakelen – van de straat<br />

houden van dadergroepen die daardoor gedurende een bepaalde tijd in ieder<br />

geval geen delicten meer kunnen plegen.<br />

Een specifieke invulling hiervan is het Three Strikes and You’re Out beleid zoals<br />

dat in een aantal Amerikaanse staten is ingevoerd: een derde veroordeling,<br />

ongeacht aard of ernst van het gepleegde delict, leidt automatisch tot een<br />

langdurige gevangenisstraf. Blokland, Bijleveld en Nieuwbeerta gaan aan de<br />

hand van gegevens van circa 460 personen die in 1977 zijn veroordeeld na of<br />

een dergelijk beleid, aangepast aan <strong>Nederlandse</strong> maatstaven, in reductie van<br />

criminaliteit zou kunnen resulteren. Zij concluderen dat een gevangenisstraf<br />

van twee jaar zou kunnen leiden tot een criminaliteitsreductie van 33 procent.<br />

Veel langere straffen leveren nauwelijks grotere reductie op. Zij tekenen hierbij<br />

aan dat zoiets gepaard gaat met materieel en ook immaterieel aanzienlijke<br />

kostenverhoging. De gevangenispopulatie wordt zes tot zeven keer hoger.<br />

Bovendien is allerminst gezegd dat iedereen die vast zit delicten zou hebben<br />

gepleegd, als hij of zij nog vrij had rondgelopen. Een deel van hen wordt dus<br />

zonder noodzaak vastgehouden, met alle kosten en detentieleed van dien.<br />

<strong>Veelplegers</strong> zijn geen typisch Nederlands verschijnsel. Graham laat zien dat ook<br />

in Engeland de jonge persistent offenders of repeat offenders zich al een jaar of<br />

tien in extra aandacht mogen verheugen. Dat uit zich in ‘steviger’ maatregelen<br />

<strong>voor</strong> deze groep delinquenten, met allerlei ongewenste neveneffecten. Het<br />

belangrijkste is dat het aantal korte vrijheidsstraffen <strong>voor</strong> jeugdigen tussen 1993<br />

en 1998 verdubbelde en sindsdien verder toenam. Dit gaat uiteraard gepaard<br />

met forse financiële en ‘humane’ kosten. Alternatieven in de vorm van intensief<br />

reclasseringstoezicht hebben deze opwaartse trend nog niet gestopt. Het totale<br />

aantal jongeren dat gedetineerd wordt, is sterk gestegen.<br />

Het fenomeen veelplegers heeft de afgelopen jaren al tot vele verhitte<br />

discussies geleid en niets wijst er op dat dit de komende tijd anders zal<br />

zijn. De veelplegersproblematiek stelt ons <strong>voor</strong> fundamentele vragen van<br />

politiek-maatschappelijke en bestuurlijke aard, maar ook criminologische en<br />

strafrechtelijke vragen doemen op. De beantwoording daarvan gaat gepaard<br />

met spraakverwarring en gebrekkige inzichten in relevante verschijnselen en<br />

ontwikkelingen. Het leidt ook tot irritaties, getuige de ingezonden brief in<br />

Trouw van 17 augustus 2002 van de Groninger korpschef Welten. Hij schrijft<br />

onder meer:<br />

116 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


‘De vraag of zo’n persoon voldoet aan een methodologisch verantwoorde<br />

definitie vind ik een stuk minder interessant. Iets is niet alleen waar als het<br />

wetenschappelijk te onderbouwen valt. Ik geloof ook nog wel in wat ik<br />

zie. En aan een wetenschapper die mij komt vertellen dat ik dat niet heb<br />

gezien, of dat ik dat anders moet definiëren wat ik heb gezien, heb ik niet<br />

veel boodschap.’<br />

Dit themanummer pretendeert niet alle antwoorden te geven op al die belangrijke<br />

vragen, maar hoopt wel bij te dragen aan de vermindering van de spraakverwarring<br />

en het inzicht in zowel het profiel van de veelpleger als de huidige<br />

en <strong>voor</strong>genomen aanpak te vergroten.<br />

Nu maar hopen dat deelnemers aan de discussie kennis willen (blijven) nemen<br />

van wat wetenschappers te melden hebben.<br />

LITERATUUR<br />

Anten, J. & W. van der Heide (1989) Gedrag en achtergronden van gedetineerden in<br />

drie jeugdgevangenissen, Den Haag: Ministerie van Justitie.<br />

Beke, B. en W. Kleiman (1993) De harde kern in beeld. Jongeren en geweldscriminaliteit,<br />

Uitgeverij SWP: Utrecht.<br />

Boerman, F, W. van Tilburg en M. Grapendaal (2002) Landelijke criminaliteitskaart<br />

1999. Aangifte- en verdachtenanalyse op basis van HKS-gegevens, Zoetermeer:<br />

KLPD.<br />

Brink, W. van den, V.M. Hendriks, P. Blanken, I. Huijsman & J.M. van Ree (2002)<br />

Heroïne op medisch <strong>voor</strong>schrift, Utrecht: Centrale Commissie Behandeling<br />

Heroïneverslaafden (CCBH).<br />

Broër, C. & R. Noyon (1999) Over last en beleid. Evaluatie Nota Overlast en vijf jaar<br />

SVO-beleid tegen overlast van harddrugsgebruikers, Amsterdam: Regioplan, Stad<br />

en Land.<br />

Buiks, P. (1983) Rastas in Babylon. Overleven in een etnische randgroep. Deventer,<br />

Van Loghum.<br />

Clayton, R.R. & B.S. Tuchfield (1982) ‘The drug-crime debate: obstacles to understanding<br />

the relationship’, Journal of Drug Issues, 12 (2): 153-166.<br />

Cozijn, C. & J.J.M. van Dijk (1978) Harddrugsgebruikers in Huizen van Bewaring,<br />

Den Haag: WODC.<br />

Criminaliteitsbeheersing. Investeren in een zichtbare overheid (2001) Den Haag:<br />

Ministerie van Justitie / Ministerie van Binnenlandse Zaken.<br />

Dobinson, I. (1989) ‘Making sense of the drug and crime link’, Australian and New<br />

Zealand Journal of Criminology, 26 (2): 110-122.<br />

Driessen, F.M.H.M. (1990) Methadoncliënten in Nederland, Utrecht: Bureau<br />

Driessen.<br />

De Graaf, I., J. Wildschut, & D. van de Mheen (2000) Utrechtse drugsgebruikers: een<br />

jachtig bestaan, Utrecht/Rotterdam: IVO.<br />

Eenheid van begrip III (1999) Den Haag: Ministerie van Justitie/DGPJS.<br />

Grapendaal, M., E. Leuw & J.M. Nelen (1992) De economie van het drugsbestaan,<br />

Arnhem: Gouda Quint.<br />

Grapendaal, M. en W. Van Tilburg (2002) ‘<strong>Veelplegers</strong> in Nederland’, in: Tijdschrift<br />

<strong>voor</strong> Criminologie, 44 (3): 214-230.<br />

Inciardi. J.A (1981) The drugs-crime connection, Beverly Hills, Sage.<br />

Individuele trajectbegeleiding (ITB) <strong>voor</strong> de harde kern (2000) Den Haag: Ministerie<br />

vanJustitie/DPJS.<br />

Janssen, O. & K.E. Swierstra (1982) Heroïnegebruikers in Nederland: en typologie van<br />

levensstijlen, Groningen: Rijksuniversiteit, Vakgroep Criminologie.<br />

Jeugd terecht. Actieprogramma aanpak jeugdcriminaliteit <strong>2003</strong>-2006 (<strong>2003</strong>) Den<br />

Haag: Ministerie van Justitie.<br />

Kaufman, W.J. & H.T. Verbraeck (1986) Marokkaan en verslaafd. Een studie naar<br />

randgroepvorming, heroïnegebruik en criminalisering, Utrecht: Gemeente Utrecht,<br />

ROVU.<br />

H. Ferwerda, E. Kleemans, D. Korf en P. van der Laan - <strong>Veelplegers</strong><br />

117


Kleiman, W. en G. Terlouw (1997) Kiezen <strong>voor</strong> een kans. Evaluatie van hardekernprojecten.<br />

Den Haag: WODC (serie onderzoek en beleid, # 166).<br />

Korf, D.J. (1995) Dutch treat, Amsterdam: Thelathesis Publishers.<br />

Korf, D.J. & H.P.H. Hoogenhout (1990) Zoden aan de dijk, Amsterdam: Universiteit<br />

van Amsterdam, Instituut <strong>voor</strong> Sociale Geografie.<br />

Landelijke verdachtenkaart 1998: eerste aanzet (2000). Woerden: Programmabureau<br />

ABRIO.<br />

Meijer, R., P. van Panhuis, S. Siero en P. Smit (2002) ‘Discussie: elf procent verdachten<br />

verantwoordelijk <strong>voor</strong> 20 of 60 procent van de criminaliteit?’, in: Tijdschrift <strong>voor</strong><br />

Criminologie, 44 (3): 282-284.<br />

Strafrecht met beleid. Beleidsplan van het Openbaar Ministerie (1990) Den Haag:<br />

Ministerie van Justitie.<br />

Swierstra, K. (1999) ‘Strafrechtelijke opvang verslaafden: het aftoppen van criminele<br />

carrièrecurves’, Justitiële Verkenningen, 25 (6): 68-83.<br />

Tonry, M. & J.Q. Wilson (1990) Drugs and crime, Chicago, Chicago University Press.<br />

Walters, G.D. (1994) Drugs and crime in lifestyle perspective, Thousand Oaks: Sage.<br />

118 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


VEELPLEGERS OF VAAKPLEGERS?<br />

Henk Elffers *<br />

Beschouwingen over ‘veelplegers’ gaan in Nederland veelal uit van de definitie<br />

van dit begrip in de Landelijke Criminaliteitskaart LCK (Boerman e.a., 2002).<br />

Kort gezegd is dit een database die gegevens uit de herkenningsdienstsystemen<br />

(HKS) van de 25 regionale politiekorpsen combineert. Onder andere<br />

wordt door het LCK-team periodiek een bestand van bekend geworden daders<br />

samengesteld, waarin <strong>voor</strong> elke persoon elk misdrijf is opgenomen waar<strong>voor</strong><br />

hij is geverbaliseerd, ongeacht in welke politieregio dat delict is uitgevoerd of<br />

waar de verdachte is aangehouden.<br />

De door de LCK-auteurs <strong>voor</strong>gestelde omschrijving van het begrip veelplegers<br />

heeft een aantal onaantrekkelijke eigenschappen, die enerzijds met de definitie<br />

van dat begrip in termen van het LCK-bestand te maken hebben, anderzijds<br />

aanleiding geven tot verwarring over de vraag op basis van welk bestand<br />

van opgeloste delicten men zich zou moeten baseren om het aandeel van de<br />

veelplegers in het totaal aantal delicten vast te stellen (Grapendaal en Van<br />

Tilburg, 2002; Meijer e.a., 2002).<br />

In dit artikel wil ik nagaan in hoeverre het verstandig is de LCK-definitie van<br />

veelplegers aan te vullen, door gebruik te maken van het ook uit de criminele<br />

carrièreresearch bekende concept ‘aantal delicten per tijdseenheid’. Daarbij<br />

zal ik een nieuw begrip introduceren, ‘vaakpleger’, nagaan hoe dat zich<br />

verhoudt tot het begrip veelpleger en laten zien hoe beide begrippen met elkaar<br />

in verband staan.<br />

Deze exercitie is in genen dele bedoeld om de problematiek rond de veelplegers<br />

te bagatelliseren, maar juist om het probleemveld door begripsverheldering<br />

beter in het vizier te krijgen.<br />

DE LCK-DEFINITIE VAN VEELPLEGERS<br />

De LCK-definitie van een veelpleger is ‘iemand die <strong>voor</strong> meer dan tien delicten 1<br />

in het LCK-bestand 2 <strong>voor</strong>komt’, ongeacht de lengte van het tijdvak tussen<br />

het eerste en laatste opgenomen delict. Het komt mij <strong>voor</strong> dat dat een nogal<br />

ongelukkige definitie is, vanwege de eigenaardigheden van LCK-bestanden.<br />

Iemand zit in het LCK-bestand van jaar X als hij in dat jaar <strong>voor</strong> een delict 3<br />

is geverbaliseerd, maar dan staan ook zijn delicten uit eerdere jaren – indien<br />

bekend geworden – in dat bestand vermeld 4 . Dat betekent dat mensen met een<br />

langere maar rustige criminele carrière licht als veelpleger te boek komen te<br />

* De auteur dankt Wim Bernasco, Peter Versteegh en de themaredactie van dit nummer<br />

<strong>voor</strong> hun houtsnijdend commentaar op een eerdere versie van dit artikel.<br />

1 Het is eigenlijk onverstandig om te spreken van plegers als we ons baseren op<br />

LCK/HKS-gegevens. De eenheid van analyse is in zulke politiebestanden immers ‘het<br />

antecedent’, een jargonterm die staat <strong>voor</strong> ‘proces-verbaal tegen een verdachte van<br />

één of meer delicten’. We zouden er daarom eigenlijk beter aan doen te spreken van<br />

gepakten in plaats van plegers (en dus ook van veelgepakten in plaats van veelplegers),<br />

juist ook omdat de grote meerderheid van bekend geworden delicten niet wordt<br />

opgelost. Ik zal me in dit artikel echter aan het standaard-spraakgebruik houden.<br />

H. Elffers - <strong>Veelplegers</strong> of vaakplegers?<br />

119


staan, maar de ‘beginners’ (nog) niet. Anderzijds worden mensen die in jaar<br />

X niet geverbaliseerd zijn <strong>voor</strong> een misdrijf helemaal niet in de beschouwing<br />

betrokken, ook al zijn ze de jaren daar<strong>voor</strong> bijzonder actief geweest.<br />

Om de werking van de definitie te illustreren geef ik een fictief bestand met<br />

verdachten die in jaar X en de vier jaar daar<strong>voor</strong> verschillende malen <strong>voor</strong><br />

delicten zijn betrapt.<br />

Tabel: fictieve populatie van delictplegers<br />

Verdachte<br />

jaar<br />

X-4<br />

jaar<br />

X-3<br />

jaar<br />

X-2<br />

jaar<br />

X-1<br />

jaar<br />

X<br />

totaal<br />

aantal<br />

delicten<br />

120 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong><br />

veelpleger<br />

? delictdichtheid*<br />

(per jaar)<br />

A 6 5 3 3 2 19 ja 19 / 5 = 3,8 nee<br />

B 0 0 8 10 0 18 – 18 / 3 = 6 ja<br />

C 3 3 3 3 4 16 ja 16 / 5 = 3,2 nee<br />

D 0 0 0 0 14 14 ja 15 / 1 = 14 ja<br />

E 0 0 3 3 3 9 nee 9 / 3 = 3 nee<br />

F 0 0 0 0 8 8 nee 8 / 1 = 8 ja<br />

G 0 0 0 0 1 1 nee 1 / 1 = 1 nee<br />

* De kolommen ‘delictdichtheid’ en ‘vaakpleger’ worden verderop in dit artikel besproken.<br />

vaakpleger*<br />

?<br />

Verdachten A, C en D zijn volgens de LCK-definitie veelplegers en al hun<br />

in grijze cellen vermelde misdrijven tellen mee bij het vergelijken van ‘alle<br />

ooit in hun carrière gepleegde misdrijven’. Verdachten E, F en G zijn geen<br />

veelplegers. Hun gearceerde misdrijven tellen niet als veelplegersdelicten.<br />

Verdachte B komt niet in het LCK-bestand van jaar X <strong>voor</strong> (omdat hij in jaar<br />

X geen PV heeft opgelopen) en zijn 18 misdrijven (cursief aangegeven) tellen<br />

dus in geen enkele berekening mee.<br />

Ik vind het wat gewrongen om iemand die door de jaren heen telkenmale een<br />

enkele keer wordt opgepakt een veelpleger te noemen en hem over een kam te<br />

scheren met iemand die sinds een jaar dagelijks of wekelijks wordt opgepakt,<br />

temeer daar <strong>voor</strong>al die laatste in het dagelijks spraakgebruik met een veelpleger<br />

2 In de term ‘het LCK-bestand’ zit overigens een misverstand ingebakken. ‘Het LCKbestand<br />

van jaar X’ is allerminst een eenduidige aanduiding. Vaak bedoelt men de groep<br />

personen waarvan op tijdstip t bekend is dat ze in jaar X een PV hebben gekregen <strong>voor</strong><br />

een misdrijf, maar daarbij kan het gekozen tijdstip t nogal verschillen. Als we <strong>voor</strong> t<br />

bij<strong>voor</strong>beeld 31 december van jaar X nemen, of <strong>voor</strong> t een aantal maanden later, zal er<br />

verschil ontstaan. Sommige delicten kunnen immers pas veel later aan een bepaalde<br />

verdachte worden gekoppeld. De verwarring wordt nog groter als we LCK-bestanden<br />

over een aantal jaren samenvoegen. Iemand die niet in jaar X in het bestand <strong>voor</strong>komt<br />

maar wel in X+1 (en ook eerder delicten heeft begaan), tellen we die nu mee als we<br />

over jaar X in het samengevoegde bestand over X en X+1 spreken? Daar is veel <strong>voor</strong><br />

te zeggen, maar dat betekent dat de groep verdachten in jaar X in het samengevoegde<br />

bestand van X en X+1 verschilt van de groep verdachten in LCK-X. Onderzoekers<br />

horen hier uiterst nauwkeurig te specificeren hoe ze precies hun data uit de LCK hebben<br />

samengesteld.<br />

3 Ik wals hier over het vermoeiende onderscheid tussen ‘antecedenten’ en ‘feiten’ heen,<br />

men zie Grapendaal en Van Tilburg (2002) om dat kort uitgelegd te krijgen. Mijn<br />

<strong>voor</strong>beelden behandelen ‘antecedenten’.<br />

4 Behoudens ‘schoning’, een procedure om onder bepaalde omstandigheden delicten<br />

weer uit de registratie te verwijderen, grofweg als men vijf jaar lang niet opnieuw is<br />

geverbaliseerd.


wordt bedoeld. Ik denk dat de meeste korpschefs, journalisten, politici of<br />

burgers zich bij een veelpleger een ‘draaideurcrimineel’ <strong>voor</strong>stellen, iemand<br />

die alweer <strong>voor</strong> zijn volgende misdrijf wordt opgepakt – of zou moeten worden<br />

opgepakt – terwijl de inkt van zijn vorige PV nog niet droog is. Overigens<br />

blijkt de politie zulke draaideurcriminelen, als ze bestaan, ongemoeid te laten.<br />

Er komen in LCK-bestanden nauwelijks personen <strong>voor</strong> die vaker dan eens<br />

per week worden opgepakt. Of dit wijst op wijs beleid van het uitvoerende<br />

politiepersoneel dan wel op schromelijke overdrijving van het verschijnsel<br />

draaideurcrimineel laat ik nu in het midden.<br />

Heel veel veelplegers volgens de LCK-definitie kunnen allerminst als<br />

zodanig worden gezien. Het zijn beroepscriminelen misschien, maar geen<br />

draaideurcriminelen. Door zulke verschillende soorten overtreders onder het<br />

begrip veelpleger te scharen, wordt dat begrip analytisch erg bot. Eigenlijk<br />

hebben we geen definitie van een veelpleger maar van een ‘oude bekende van<br />

de politie’. Dìe veelplegers zijn <strong>voor</strong>al langplegers.<br />

Dat het aandeel van de delicten van veelplegers in het totaal aantal delicten<br />

nogal eens tot verwarring leidt, is een begrijpelijk gevolg van de complexe<br />

opbouw van het dader- en delictenbestand van de LCK (vergelijk Grapendaal<br />

en Van Tilburg, 2002; Meijer e.a., 2002). Immers, wie alle delicten van de<br />

veelplegers telt in een LCK-bestand van een bepaald jaar en die vergelijkt<br />

met de aantallen delicten van de niet-veelplegers in dat zelfde jaar, beschouwt<br />

<strong>voor</strong> de eerste groep delicten een gemiddeld veel langere periode dan <strong>voor</strong><br />

de tweede groep, en dat is meestal een nogal zinloze vergelijking. Het is<br />

verstandiger om in zo’n vergelijking alleen delicten mee te tellen uit het jaar<br />

waarop het bestand is geselecteerd.<br />

In mijn fictieve populatie kan dat als volgt geïllustreerd worden. Het aantal<br />

ooit door veelplegers begane delicten in de <strong>voor</strong>beeldtabel is 19 + 16 + 14 =<br />

49, het aantal ooit door niet-veelplegers begane delicten is 9 + 8 + 1 = 18. Op<br />

deze manier is het percentage ooit door veelplegers begane delicten onder de<br />

ooit begane delicten 49 / (49 + 18) = 73 %. (Merk op dat het aantal delicten<br />

van verdachte B in deze berekening merkwaardigerwijs noch in de teller,<br />

noch in de noemer <strong>voor</strong>komt, ofschoon het toch wel ‘ooit gepleegde delicten’<br />

genoemd zouden kunnen worden). Het aandeel in jaar X door veelplegers<br />

begane delicten is kleiner, (2 + 4 + 14) / (2 + 4 + 14 + 3 + 8 + 1) = 63 %.<br />

VAAKPLEGERS<br />

Kan het over één kam scheren van de lang-maar-niet-zo-intensief-plegers en<br />

de werkelijk aan-de-lopende-band-plegers worden <strong>voor</strong>komen zonder de opzet<br />

van het LCK-bestand te verlaten? Het verdient mijns inziens de <strong>voor</strong>keur de<br />

lengte van het tijdvak waarin de geregistreerde delicten zijn gepleegd in de<br />

definitie van een veelpleger te betrekken en dan te kijken naar het aantal delicten<br />

per tijdseenheid, de delictdichtheid, een in de criminele carrièreresearch veel<br />

gebruikte grootheid (vergelijk Blumstein en Cohen, 1987; Blumstein e.a.,<br />

1988a, 1988b), daar veelal aangeduid met het symbool λ (lambda, de Griekse<br />

letter l). Gebruikmakend van de definitie van λ zal ik een ‘vaakpleger’definitie<br />

omschrijven, als alternatief of aanvulling <strong>voor</strong> de veelpleger.<br />

H. Elffers - <strong>Veelplegers</strong> of vaakplegers?<br />

121


Bekijk de datum van het oudste in het LCK-bestand opgenomen delict van een<br />

persoon en zij t de tijdspanne tussen deze datum en de datum van afsluiting<br />

van het bestand (31 december van het jaar ‘X’), bij<strong>voor</strong>beeld uitgedrukt in<br />

jaren. Zij a het aantal delicten dat de betreffende persoon geregistreerd ziet<br />

in het bestand. Dan is de (geregistreerde) delictdichtheid van die persoon<br />

gedefinieerd als λ = a / t, uitgedrukt in aantal delicten per jaar in de totale<br />

registratieperiode. Terzijde zij opgemerkt dat het heel eenvoudig is om<br />

deze definitie desgewenst aan te passen, zodat verschillende typen delicten<br />

in de delictdichtheid met verschillend gewicht worden meegeteld, dus<br />

bij<strong>voor</strong>beeld geweldsdelicten <strong>voor</strong> twee laten tellen en andere <strong>voor</strong> één.<br />

Ook kan men sommige kruimeldelicten desgewenst helemaal niet meetellen.<br />

Een vaakpleger 5 is nu iemand met een hoge delictdichtheid. Net zoals men<br />

volgens de veelplegersdefinitie van een veelpleger spreekt als iemands aantal<br />

geregistreerde delicten boven een bepaalde drempelwaarde (tien) ligt, zo stel<br />

ik ook <strong>voor</strong> van een vaakpleger te spreken als iemands delictdichtheid een<br />

bepaalde drempelwaarde overschrijdt: We spreken van een vaakpleger als<br />

iemand een hoge delictdichtheid heeft, dat wil zeggen als zijn λ groter of gelijk<br />

is aan een bepaalde drempelwaarde λ 0 .<br />

Welke waarde een wijze keuze is <strong>voor</strong> λ 0 als drempelwaarde, daarover valt te<br />

twisten. Een redelijke keuze is misschien λ 0 = 11. Dan spreken we dus van een<br />

vaakpleger als die persoon minstens elf keer per jaar een misdaad geregistreerd<br />

ziet, zodat hij in ieder geval ook in de boven besproken definitie een veelpleger<br />

is. Maar uit empirisch werk blijkt dat zulke dichtheden nauwelijks <strong>voor</strong>komen.<br />

Ik zal daarom een wat lagere grens trekken en spreken van een vaakpleger als<br />

iemands dichtheid boven een drempelwaarde λ 0 = 4 ligt. Zo iemand wordt<br />

derhalve over zijn hele carrière gemiddeld vier maal per jaar opgepakt of<br />

geverbaliseerd. Starters met een intensieve delictcarrière kunnen zich zo al in<br />

een hele korte periode als vaakplegers karakteriseren.<br />

Laten we eens twee gevallen doorrekenen, bij wijze van oefening, uitgaande<br />

van het LCK-1998 geval. Laat Jansen in het LCK-bestand van 1998 <strong>voor</strong>komen<br />

met als oudste vermelding 1 februari 1996 en totaal 11 delicten (waarvan de<br />

laatste dus zeker in 1998 valt, anders kwam hij niet in het bestand <strong>voor</strong>). De<br />

waarde van t is dan 1064 dagen, en zijn delictdichtheid λ = 11 / 1064 * 365<br />

= 3,77. Dat is kleiner dan de drempelwaarde 4, dus Jansen is in deze definitie<br />

geen vaakpleger. Volgens de oude definitie was hij wel een veelpleger, omdat<br />

hij <strong>voor</strong> meer dan 10 delicten geregistreerd was. Als anderzijds Pietersen <strong>voor</strong><br />

het eerst op 1 oktober 1998 wordt betrapt en daarna in november en december<br />

nog drie keer, dan is zijn delictdichtheid (ten opzichte van eind 1998) 4 / 92 *<br />

365 = 15.9 en telt hij dus als vaakpleger. Hij is echter (nog) geen veelpleger.<br />

Ofschoon de dichtheidsdefinitie ook kan worden toegepast op personen die<br />

maar <strong>voor</strong> één misdrijf staan geregistreerd, acht ik het minder zinvol in hun<br />

geval van een dichtheid te spreken. Ik zal daarom alleen delictdichtheden<br />

berekenen <strong>voor</strong> personen waarvan tenminste twee misdrijven genoteerd zijn.<br />

5 Verwijzend naar voetnoot 1, het zou eigenlijk de <strong>voor</strong>keur verdienen om van een<br />

‘vaakgepakte’ te spreken.<br />

122 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


Ook zal ik afzien van het berekenen van een dichtheid als het eerst genoteerde<br />

misdrijf pas na 1 december van het referentiejaar plaatsvond, omdat we moeten<br />

vrezen dat zo’n kenmerk nog erg weinig stabiel is. Personen die maar een keer<br />

of alleen na 1 december van het referentiejaar geregistreerd staan, worden niet<br />

geklasseerd, noch als vaakpleger, noch als niet-vaakpleger. Voor hen zijn de<br />

data onvoldoende om al uitsluitsel te geven.<br />

HET VERBAND TUSSEN VAAKPLEGERS EN VEELPLEGERS<br />

Wat is nu de relatie van het concept ‘veelpleger’ met het concept ‘vaakpleger’?<br />

Er geldt: delictdichtheid x lengte criminele carrière = aantal gepleegde<br />

delicten. Een veelpleger is iemand die een hoge waarde rechts van het is-gelijkteken<br />

heeft staan. Dat kan zo zijn, ofwel omdat hij een hoge delictdichtheid<br />

heeft (en dus een vaakpleger is) ofwel omdat hij een lange criminele carrière<br />

kent (een ‘langpleger’ of oude bekende is) of beide. Doordat het concept<br />

‘veelpleger’ geen onderscheid tussen die beide mogelijkheden maakt, is het<br />

analytisch niet zo fijnzinnig als het concept ‘vaakpleger’.<br />

Uiteraard kent ook het concept ‘vaakpleger’ zijn eigenaardigheden.<br />

Bij<strong>voor</strong>beeld: iemand kan als hij jong is veel vaker per jaar delicten plegen dan<br />

als hij wat ouder wordt. Als we, zoals in de <strong>voor</strong>gestelde definitie, altijd kijken<br />

naar iemands gehele carrière tot op het huidige tijdstip, maskeren we dat in zijn<br />

delictdichtheid. Ook is het concept nogal gevoelig <strong>voor</strong> de totale lengte van de<br />

periode waarover we spreken. Als we in de tabel bij verdachte D nog één procesverbaal<br />

in jaar X-4 zouden aantreffen, zakt zijn λ van 14 naar 15 / 5 = 3 delicten<br />

per jaar. Om dit soort verschijnselen te ondervangen kan men overwegen een<br />

‘<strong>voor</strong>tschrijdend tijdsvenster’ te gebruiken en de ‘momentane delictdichtheid’<br />

te definiëren als de dichtheid over de afgelopen drie jaar, of iets dergelijks 6 .<br />

Ook is het in dit verband mogelijk te corrigeren <strong>voor</strong> de tijd dat iemand<br />

gevangen zit en derhalve geen misdrijven kan plegen. Men vergelijke de eerder<br />

aangehaalde artikelen van Blumstein e.a.<br />

Het <strong>voor</strong>deel van het gebruiken van het concept ‘vaakpleger’ ten opzichte van<br />

het concept ‘veelpleger’ is dat:<br />

- personen die per tijdseenheid evenveel misdrijven geregistreerd zien ook<br />

gelijk worden geklasseerd;<br />

- terwijl ‘eens een veelpleger, altijd een veelpleger’ geldt, zulks niet opgaat<br />

<strong>voor</strong> vaakplegers; die kunnen zich door zich rustig te houden van dit<br />

etiket ontdoen;<br />

- ook mensen die zich <strong>voor</strong> het eerst en meteen vrij regelmatig aan<br />

geregistreerde misdrijven schuldig maken al snel het dan ook zeer<br />

passende etiket vaakpleger verdienen.<br />

Uiteraard blijft het ook bij de definitie van vaakplegers verstandig bij het<br />

vergelijken van aantallen misdrijven tussen vaakplegers en niet-vaakplegers<br />

zich tot het lopende jaar te beperken. In de tabel leidt vergelijking op basis van<br />

het lopende jaar van de aantallen delicten door vaakplegers tot de berekening<br />

6 Er is hier een parallel met de in de epidemiologie gebruikelijke begrippen ‘levenslange<br />

prevalentie’ (vergelijk delictdichtheid) en ‘jaar-prevalentie’ (vergelijk momentane<br />

dichtheid).<br />

H. Elffers - <strong>Veelplegers</strong> of vaakplegers?<br />

123


(0 + 14 + 8) / (0 + 14 + 8 + 2 + 4 + 3 + 1) = 22 / 32 = 69 %, terwijl het<br />

percentage ooit door vaakplegers gepleegde delicten gelijk is aan (18 + 14 + 8)<br />

/ (18 + 14 + 8 + 19 + 16 + 9 + 1) = 40 / 85 = 47%. Merk op dat de misdrijven<br />

van verdachte B bij het vaakplegen wel een rol spelen in de berekening.<br />

Men kan er over twisten welk concept, veelpleger of vaakpleger, vanuit<br />

een oogpunt van criminaliteitsbestrijding het meest relevant is. Het blijkt te<br />

lonen om beide concepten gezamenlijk in ogenschouw te nemen, zoals in het<br />

volgende <strong>voor</strong>beeld wordt geïllustreerd.<br />

EEN VOORBEELD<br />

Ik zal hier een kleine illustratie geven van de verdeling van vaakplegers ten<br />

opzichte van die van veelplegers, gebruikmakend van gegevens van de Landelijke<br />

Criminaliteitskaart 1998 <strong>voor</strong> de politieregio Haaglanden 7 . De enige<br />

pretentie van deze exercitie is om de concepten in de praktijk te illustreren en niet<br />

om inhoudelijk iets te betogen over Haagse vaakplegers. De data betreffen alle<br />

personen van wie op 1 april 1999 een delict in 1998 was geregistreerd, van wie<br />

dan alle eerdere delicten ook genoteerd staan. Weggelaten zijn zij van wie het<br />

laatste geregistreerde delict na 31 december 1998 plaatsvond 8 . Het bestand bevat<br />

dan 13.865 personen, waarvan 54 procent in 1998 <strong>voor</strong> het eerst geregistreerd is<br />

Figuur: Haaglanden 1998 (n=6372)<br />

delictdichtheid lambda (aantal antecedenten per jaar)<br />

20<br />

16<br />

12<br />

8<br />

4<br />

0<br />

1<br />

weinig,<br />

zelden<br />

2<br />

3<br />

niet veel, vaak<br />

4<br />

Haaglanden 1998 (n= 6372)<br />

124 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong><br />

5<br />

10<br />

20<br />

30 40 50<br />

aantal antecedenten (logaritmische schaal)<br />

gegroepeerde puntenwolk: elk "bloemblaadje" staat <strong>voor</strong> 10 personen<br />

veel en vaak<br />

veel, niet vaak<br />

7 De politieregio Haaglanden heeft deze data aan het NSCR ter beschikking gesteld <strong>voor</strong><br />

wetenschappelijke doeleinden.<br />

8 Dat is om technische redenen gedaan. In het door mij gebruikte bestand is dan de<br />

datum van het laatste delict in 1998 onbekend, en dat is nodig <strong>voor</strong> de berekening van de<br />

delictdichtheid. Uiteraard worden op deze wijze relatief veel veelplegers verwijderd. Zonder<br />

het weglaten van deze personen zou het bestand 11 procent veelplegers hebben bevat.<br />

100<br />

200<br />

300


(‘nieuwkomers’), 37 procent met 2 tot 10 delicten geregistreerd staat (elders wel<br />

‘meerplegers’ of ‘doorstromers’ genoemd), en 9 procent veelplegers. Voor de<br />

niet-nieuwkomers is hun delictdichtheid berekend en in de figuur uitgezet tegen<br />

het aantal delicten waar<strong>voor</strong> ze in het bestand <strong>voor</strong>komen.<br />

De grafiek laat zien dat er nauwelijks sprake is van een verband tussen<br />

enerzijds de vaakplegers-status (λ ≥ 4) en anderzijds de veelplegers-status (a<br />

≥ 11). We kunnen in de figuur vier groepen onderscheiden als we zowel de<br />

veelpleeg- als de vaakpleegstatus in ogenschouw nemen.<br />

VIER GROEPEN VAAK- EN/OF VEELPLEGERS<br />

In de vier kwadranten van de grafiek – aangegeven met stippellijnen – onderscheid<br />

ik nu:<br />

- Veruit de meeste gevallen (77 procent van de data, dat is exclusief<br />

degenen uit het bestand die <strong>voor</strong> maar één delict <strong>voor</strong>komen) zijn noch<br />

vaakpleger, noch veelpleger (linksonder). Dat zijn de wellicht (nog?) niet<br />

zo interessante gevallen van overtreders op bescheiden schaal.<br />

- Er zijn ook heel wat veelplegers die geen vaakpleger zijn (rechtsonder,<br />

18 procent): zij zijn alleen maar veelpleger omdat ze al zo lang bezig zijn,<br />

maar met een weinig intensieve loopbaan als crimineel. Van deze grootste<br />

groep onder de veelplegers meen ik dat ze ten onrechte als veelpleger met<br />

de connotatie draaideurcrimineel worden geassocieerd.<br />

- Dan zijn er (rechtsboven, 2 procent) de betrekkelijk weinige gevallen van<br />

de veelplegers die ook de status van vaakplegers verdienen: dat zijn de<br />

echte draaideurgevallen die veel en vaak over de schreef gaan. Een<br />

dichtheid boven de vier per jaar blijft nog altijd vrij bescheiden. De<br />

draaideur draait maar erg langzaam, althans in termen van geregistreerde<br />

delicten.<br />

- Tenslotte zijn er de vaakplegers die geen veelplegers zijn (linksboven,<br />

3 procent). Zij hebben (nog?) een relatief bescheiden aantal misdrijven,<br />

kortom mensen die een snelle start op het misdadige pad lijken te maken.<br />

Om hun gedrag zou de politie zich intensief moeten bekommeren omdat ze<br />

– bij ongewijzigde dichtheid – in de loop der tijd vanzelf óók veelplegers<br />

en dan dus draaideurcriminelen zullen worden.<br />

In dit <strong>voor</strong>beeld blijkt dat de grote meerderheid (18/20) der veelplegers<br />

als verhoudingsgewijs onproblematisch wordt herkend, terwijl anderzijds<br />

een groep aanstaande probleemgevallen buiten de groep veelplegers wordt<br />

geïdentificeerd.<br />

BESLUIT<br />

Naast het bestaande begrip veelplegers werd vaakpleger <strong>voor</strong>gesteld. Vaakplegers<br />

worden niet gedefinieerd in termen van het aantal delicten als zodanig, maar in<br />

termen van de delictdichtheid, het aantal delicten per tijdseenheid. Deze aanpak<br />

sluit aan bij wat in onderzoek naar criminele carrières gebruikelijk is.<br />

Met behulp van het begrip delictdichtheid lukt het om een helderder opdeling<br />

H. Elffers - <strong>Veelplegers</strong> of vaakplegers?<br />

125


van in de LCK geregistreerde overtreders te vinden. De veelplegers kunnen<br />

nader worden onderscheiden in een groep vaak- én veelplegers en een groep<br />

lang-maar-zelden-plegers. Terwijl de eerste groep erg problematisch is (het<br />

is de groep die men vaak met ‘draaideurcriminelen’ aangeeft) geldt dat<br />

<strong>voor</strong> de tweede groep veel minder: het zijn oude bekenden die echter niet<br />

verschrikkelijk vaak in aanraking komen met de politie. Zonder te willen<br />

beweren dat deze groep <strong>voor</strong> politie en justitie probleemloos is, veroorzaken<br />

zij zeker problemen van een ander karakter dan de draaideurcriminelen. Het is<br />

daarnaast mogelijk een groep ‘aanstaande probleemgevallen’ te identificeren,<br />

vaakplegers die nog geen veelplegers zijn, een groep die naar zich laat aanzien<br />

bezig is van kwaad tot erger te vervallen.<br />

Bij deze classificatie als vaakplegers verschuift het accent: niet alle veelplegers<br />

zijn buitengewoon problematisch en er zijn ook probleemgevallen die (nog)<br />

geen veelpleger zijn. Deze conceptuele verfijning houdt allerminst kritiek in op<br />

de nadruk bij veel politiekorpsen op het bestrijden van de probleemgevallen,<br />

noch ook op de manier waarop zij dat concreet aanpakken. De introductie van<br />

het begrip vaakplegers valt veeleer te zien als een alternatief, wat verfijnder<br />

<strong>voor</strong>stel om probleemgevallen te herkennen.<br />

LITERATUUR:<br />

Blumstein, A. & J. Cohen (1987) ‘Characterizing Criminal Careers’, Science, 237:<br />

985-991.<br />

Blumstein, A., J. Cohen & D.P. Farrington (1988a) ‘Criminal Career Research; Its<br />

Value for Criminology’ Criminology, 26: 1-35.<br />

Blumstein, A., J. Cohen & D.P. Farrington (1988b) ‘Longitudinal and Criminal Career<br />

Research: Further Clarifications’ Criminology, 26: 57-74.<br />

Boerman, F.A., W.A.C. van Tilburg & M. Grapendaal (2002) Landelijke criminaliteitskaart<br />

1999: Aangifte- en verdachtenanalyse op basis van HKS-gegevens, Woerden/<br />

Zoetermeer: ABRIO/KLPD.<br />

Grapendaal, M. & W. van Tilburg (2002) ‘<strong>Veelplegers</strong> in Nederland’, Tijdschrift <strong>voor</strong><br />

Criminologie, 44 (3): 214-230.<br />

Meijer, R., P. van Panhuis, S. Siero & P. Smit (2002), ‘Discussie: elf procent verdachten<br />

verantwoordelijk <strong>voor</strong> 20 of 60 procent van de criminaliteit?’ Tijdschrift <strong>voor</strong><br />

Criminologie, 44 (3): 282-284.<br />

126 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


BEGINNERS, DOORSTROMERS EN VEELPLEGERS<br />

CARRIÈRECRIMINALITEIT IN DE POLITIEREGIO HAAGLANDEN<br />

Peter Versteegh, Janine Janssen en Wim Bernasco<br />

Al in de jaren zestig van de vorige eeuw stelden Sutherland en Cressey dat de<br />

werkzaamheden van wat vandaag de strafrechtsketen wordt genoemd <strong>voor</strong> een<br />

groot deel zouden moeten worden gericht op recidivisten: ‘This high rate of<br />

recidivism is extremely important, for it means that a large proportion of the<br />

crime committed can be attributed to repeaters’ (1966: 666). Criminologen<br />

in binnen- en buitenland hebben het fenomeen keer op keer vastgesteld: een<br />

relatief kleine groep delinquenten is verantwoordelijk <strong>voor</strong> een relatief groot<br />

deel van de criminaliteit (zie onder meer Wolfgang e.a., 1972, 1978; Petersilia<br />

e.a., 1978; Walters, 1990; en verder Grapendaal en Van Tilburg, 2002: 215-<br />

219). In de praktijk van alledag zien politiemensen zich telkens geconfronteerd<br />

met deze ‘carrièrecriminelen’, ‘stelselmatige daders’ of ‘veelplegers’,<br />

verdachten die vaak jaren lang keer op keer worden aangehouden. De<br />

praktische implicatie van deze bevindingen is dat een aanzienlijke reductie<br />

van criminaliteit gerealiseerd kan worden door juist deze groep van het plegen<br />

van delicten te weerhouden.<br />

Niet alleen de politie maar ook andere maatschappelijke organisaties, zoals de<br />

Raad <strong>voor</strong> Kinderbescherming en de <strong>Vereniging</strong> van <strong>Nederlandse</strong> Gemeenten,<br />

zien zich met deze problematiek geconfronteerd. Zie in dit verband de<br />

beantwoording van kamervragen in verband met het veiligheidsprogramma<br />

‘Naar een veiliger samenleving’ (TK 2002-<strong>2003</strong>, 28 684, nr. 3: 22).<br />

In de politieregio Haaglanden 1 wordt momenteel een analyse van veelplegers<br />

uitgevoerd. In dit artikel wordt verslag gedaan van de eerste resultaten.<br />

ONDERZOEKSVRAGEN<br />

Om tot een doeltreffende aanpak van veelplegers te komen is het van belang dat<br />

(aankomende) veelplegers kunnen worden onderscheiden van verdachten die<br />

géén criminele carrière (dreigen te) ontwikkelen. In dit verband onderscheidt<br />

de politie Haaglanden op grond van het totale aantal antecedenten drie<br />

categorieën verdachten: beginners, doorstromers en veelplegers. In Sprinkhuizen<br />

e.a (1996) is de basis gelegd <strong>voor</strong> deze typologie. <strong>Veelplegers</strong> werden<br />

toen nog ‘routiniers’ genoemd.<br />

Met een beginner wordt een verdachte bedoeld die in totaal één of twee maal<br />

door de politie <strong>voor</strong> een misdrijf is aangehouden. Een doorstromer heeft<br />

inmiddels minimaal drie en maximaal tien aanhoudingen. Deze persoon lijkt<br />

af te glijden in een criminele carrière. Een veelpleger is een verdachte, die elf<br />

maal of vaker door de politie is aangehouden. De kans is aanmerkelijk dat deze<br />

delinquent er in het dagelijkse leven een criminele leefstijl op nahoudt.<br />

1 Onder de regio Haaglanden vallen de gemeentes: Den Haag, Delft, ’s Gravenzande,<br />

Leidschendam-Voorburg, De Lier, Maasland, Monster, Naaldwijk, Pijnacker-Nootdorp,<br />

Rijswijk, Schipluiden, Wassenaar, Wateringen en Zoetermeer.<br />

P. Versteegh, J. Janssen en W. Bernasco - Beginners, doorstromers en veelplegers<br />

127


In dit artikel proberen wij onder meer antwoord te geven op de vraag hoeveel<br />

beginners, doorstromers en veelplegers in de periode 1996-2001 door de politie<br />

in Haaglanden werden aangehouden. Vervolgens schetsen wij een beeld van de<br />

achtergronden van verdachten uit de drie groepen in 2001. Daarbij wordt onder<br />

meer ingegaan op kenmerken van verdachten zoals leeftijd, geslacht en etnische<br />

achtergrond. Daarnaast komen ook specifieke aspecten van de criminele carrière<br />

aan bod zoals de leeftijd van de verdachte ten tijde van de eerste aanhouding en<br />

het type delict(en) waarvan de delinquent verdacht wordt.<br />

Een belangrijke vraag is welke factoren ertoe bijdragen dat beginners zich tot<br />

veelplegers ontwikkelen. We proberen inzicht in deze materie te krijgen door<br />

te onderzoeken welke verdachten, tegen wie in 1996 <strong>voor</strong> het éérst een procesverbaal<br />

werd opgemaakt, sindsdien niet meer met de politie in aanraking zijn<br />

geweest. Daarnaast willen wij weten welk deel van deze ‘nieuwkomers’ uit<br />

1996 zich vanaf dat jaar tot medio 2002 tot doorstromer of veelpleger heeft<br />

ontwikkeld. Vervolgens nemen wij de recidive van de verschillende groepen<br />

verdachten nader onder de loep.<br />

DATA<br />

De hier gebruikte gegevens 2 zijn afkomstig uit het HerKenningsdienstSysteem<br />

(HKS) van de politie Haaglanden. Het HKS is een registratiesysteem van de<br />

politie dat als hulpmiddel bij de opsporing dienst doet. In dit systeem wordt<br />

gedetailleerde informatie opgeslagen over geverbaliseerde verdachten en<br />

gepleegde misdrijven. Van verdachten wordt onder andere de geboortedatum,<br />

de woonplaats, het geslacht, de nationaliteit, geboorteplaats en het delict<br />

opgenomen. De eenheid van observatie in de hier gerapporteerde analyses is<br />

een antecedent. Een antecedent betreft in het HKS een proces-verbaal, waarin<br />

één of meer misdrijven ten laste worden gelegd. Het aantal antecedenten van<br />

een persoon is min of meer gelijk aan het aantal keren dat die persoon is<br />

aangehouden op verdenking van één of meer misdrijven 3 . Het HKS lijkt als een<br />

antecedentensysteem het meest geschikt om (beginnende) criminele carrières<br />

van zowel jeugdige als volwassen delinquenten in beeld te brengen. Andere<br />

basisregistratiesystemen bij de politie leveren in dit verband beduidend minder<br />

bruikbare informatie op vanwege de kortere informatieperiode (maximaal<br />

vijf jaren) maar ook vanwege de veelal matige kwaliteit van de gegevens (zie<br />

Algemene Rekenkamer, <strong>2003</strong>b: 34).<br />

Het HKS kent ook zijn beperkingen, omdat het uitsluitend gegevens van delicten<br />

bevat als een proces-verbaal is opgemaakt. Het HKS gaat met andere woorden<br />

alleen over geregistreerde criminaliteit en wat het verdachtendeel betreft<br />

uitsluitend over opgehelderde criminaliteit 4 . Personen onder de twaalf jaar<br />

worden niet geregistreerd omdat bij die leeftijd de grens <strong>voor</strong> strafrechtelijke<br />

vervolging ligt. Na verloop van tijd wordt informatie van verdachten uit het<br />

2 Het navolgende is mede gebaseerd op: ABRIO, 2000: 10-17; Boerman e.a., 2002: 4-11;<br />

Grapendaal en Van Tilburg, 2002: 219-220).<br />

3 De begrippen antecedenten en aanhoudingen worden derhalve in de tekst door elkaar<br />

gebruikt.<br />

4 Vanwege de onvolledigheid zijn HALT-antecedenten uit het HKS-bestand verwijderd<br />

en niet bij de analyse betrokken.<br />

128 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


HKS verwijderd. Wanneer dit gebeurt hangt af van de strafbedreiging van het<br />

delict en de eventuele recidive van de betreffende persoon. Ten gevolge van dit<br />

‘opschonen’ kan er een vertekend beeld ontstaan van het aantal aangehouden<br />

verdachten in een bepaald jaar. In de hier gepresenteerde analyses is dit<br />

nauwelijks relevant, gezien de relatief korte periode die wij bestuderen.<br />

BEGINNERS, DOORSTROMERS EN VEELPLEGERS – OMVANG, KENMERKEN EN<br />

MISDRIJVEN<br />

In deze paragraaf beschrijven wij eerst de omvang van de drie categorieën<br />

in de periode 1996-2001. Daarna bespreken wij in hoeverre beginners,<br />

doorstromers en veelplegers zich van elkaar onderscheiden op grond van<br />

persoonskenmerken en kenmerken van hun criminele carrières.<br />

Omvang van de categorieën<br />

In 2001 werd door de politie Haaglanden in totaal 16.083 maal een verdachte<br />

terzake van misdrijf aangehouden. Het ging daarbij om 14.256 unieke<br />

personen 5, waarvan 63,2 procent (N=9.008) als beginner te boek stond, 24,4<br />

procent als doorstromer (N=3.482) en 12,4 procent (N=1.766) als veelpleger.<br />

In 1996 werd 15.548 maal een verdachte aangehouden. In totaal ging het om<br />

13.685 unieke personen. In 1996 was de verdeling van het aantal verdachten<br />

over de verschillende categorieën nagenoeg gelijk: ruim zestig procent was<br />

beginner (N=8.606), bijna één kwart was doorstromer (N=3.326) en circa<br />

twaalf procent was veelpleger (N=1.753). In de tussenliggende jaren bleef<br />

de relatieve omvang van de categorieën min of meer gelijk. Dat betekent niet<br />

dat de groepen steeds uit dezelfde personen bestaan. Een aantal beginners uit<br />

1996 behoort in latere jaren tot de doorstromers en een deel ontwikkelt zich<br />

vervolgens verder tot veelpleger. Het aandeel van de categorieën blijft echter<br />

constant omdat de plaatsen van degenen die ‘doorgroeien’ door nieuwelingen<br />

worden opgevuld.<br />

Kenmerken 6<br />

In de periode 1996-2001 waren telkens de meeste veelplegers afkomstig uit<br />

de grootste gemeente van de regio. Uit tabel 1 blijkt dat in 2001 maar liefst<br />

74,0 procent van alle aangehouden veelplegers afkomstig was uit Den Haag.<br />

Relatief weinig in Haaglanden aangehouden veelplegers waren afkomstig<br />

uit andere politieregio’s, 6,6 procent. Ook uit ander onderzoek komt naar<br />

voren dat het fenomeen veelpleger <strong>voor</strong>al in de grote steden waarneembaar<br />

is. Zo wordt in de Landelijke Criminaliteitskaart geconstateerd dat de vier<br />

grote gemeenten 30 procent méér veelplegers herbergen dan het landelijk<br />

gemiddelde (Grapendaal en Van Tilburg, 2002: 224-225).<br />

5 Iemand kan immers een aantal keren in één jaar worden aangehouden. Zo werd in<br />

2001 één veelpleger maar liefst 27 maal aangehouden.<br />

6 Alle in de tekst beschreven verschillen zijn statistisch significant.<br />

P. Versteegh, J. Janssen en W. Bernasco - Beginners, doorstromers en veelplegers<br />

129


Tabel 1: Aantal beginners, doorstromers en veelplegers per ultimo 2001 in de regio Haaglanden,<br />

naar woongemeente, geslacht, leeftijd, etnische achtergrond en leeftijd bij eerste antecedent<br />

(N=14.256).<br />

ANTECEDENTEN PER 31 DECEMBER 2001<br />

1-2 3-10 11 of meer<br />

beginner doorstromer veelpleger<br />

N % N % N %<br />

Woongemeente<br />

Den Haag 4.324 48,0 2.265 65,0 1.307 74,0<br />

Overige (Haaglanden) 2.538 28,2 928 26,7 344 19,5<br />

Buiten Haaglanden 1.881 20,9 268 7,7 107 15,8<br />

Onbekend 265 2,9 21 0,6 8 2,1<br />

Geslacht<br />

Vrouw 1.737 19,3 354 10,2 113 6,4<br />

Man 7.271 80,7 3.128 89,8 1.653 93,6<br />

Leeftijd per 31-12-2001<br />

12-17 jaar 1.180 13,1 249 7,2 12 0,7<br />

18-24 jaar 2.231 24,8 950 27,3 194 11,0<br />

25-44 jaar 3.938 43,7 1.861 53,4 1.252 70,9<br />

45 jaar of ouder 1.659 18,4 422 12,1 308 17,4<br />

Leeftijd bij 1 e antecedent<br />

12-17 jaar 1.599 17,8 1.419 40,9 1.084 62,1<br />

18-24 jaar 2.138 23,7 1.064 30,6 454 26,0<br />

25-44 jaar 3.758 41,7 884 25,5 204 11,7<br />

45 jaar of ouder 1.510 16,8 105 3,0 3 0,2<br />

Etnische achtergrond<br />

12-24 jaar (bron: GBA)<br />

Nederlands 1.477 43,3 416 34,7 42 20,4<br />

Turks 236 6,9 90 7,5 13 6,3<br />

Marokkaans 368 10,8 263 21,9 112 54,4<br />

Surinaams 404 11,8 155 12,9 12 5,8<br />

Antilliaans* 206 6,0 98 8,2 11 5,3<br />

Overige 671 19,7 172 14,3 15 7,3<br />

Onbekend 49 1,4 5 0,4 1 0,5<br />

25 jaar + (bron: HKS)<br />

Nederlands 3.037 54,3 1.245 54,5 921 59,0<br />

Turks 309 5,5 139 6,1 39 2,5<br />

Marokkaans 210 3,8 155 6,8 137 8,8<br />

Surinaams 567 10,1 345 15,1 262 16,8<br />

Antilliaans* 212 3,8 141 6,2 105 6,7<br />

Overige 1.262 22,5 258 11,3 96 6,2<br />

Harddrugsgebruik<br />

Ja 34 0,4 143 4,1 713 40,4<br />

Nee 8.974 99,6 3.339 95,9 1.053 59,6<br />

Totaal 9.008 63,2 3.482 24,4 1.766 12,4<br />

* Met inbegrip van Arubanen.<br />

Bron: HKS/GBA<br />

Dat mannen in de criminaliteit veruit in de meerderheid zijn, is algemeen<br />

bekend. In 2001 was 15,5 procent van alle verdachten van het vrouwelijke<br />

geslacht. Wanneer de drie verschillende groepen uit 2001 met elkaar worden<br />

vergeleken, valt op dat zich onder de veelplegers beduidend minder vrouwen<br />

bevinden (6,4 procent, n=113) dan onder de doorstromers (10,2 procent,<br />

n=354) en de beginners (19,3 procent, n=1.737).<br />

130 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


Bij de veelplegers komen we relatief weinig (0,7 procent, n=12) minderjarigen<br />

tegen. Bij de doorstromers (7,2 procent, n=249) en de beginners (13,1 procent,<br />

n=1180) zijn dat er beduidend meer. Dat is ook logisch. Er is immers tijd nodig<br />

om een criminele loopbaan op te bouwen. Bij de doorstromers treffen we wel<br />

relatief vaak jongvolwassen (18-24-jarigen) delinquenten aan (27,3 procent,<br />

n=950). Van de veelplegers (n=194) kan elf procent tot de 18-24-jarigen<br />

worden gerekend. Circa 70 procent van de veelplegers in 2001 was tussen<br />

25 en 45 jaar. Ook bij de doorstromers is de meerderheid van de verdachten<br />

(53,4%) tussen 25 en 45 jaar, terwijl bij de beginners bijna de helft (41,7%)<br />

tot die leeftijdscategorie behoort. De gemiddelde leeftijd van alle typen<br />

delictplegers ligt dan ook boven dertig jaar 7 .<br />

De politie registreert van alle aangehouden verdachten het geboorteland en de<br />

nationaliteit. Op basis hiervan kan de etnische afkomst van verdachten van met<br />

name de eerste en tweede generatie allochtonen goed worden vastgesteld 8 . Bij de<br />

derde generatie is dat echter niet meer het geval, omdat de betreffende personen<br />

in Nederland zijn geboren en uitsluitend over de <strong>Nederlandse</strong> nationaliteit<br />

beschikken 9 . Daar dit <strong>voor</strong>al aan de orde is bij jeugdige en jongvolwassen<br />

allochtonen hebben wij ten aanzien van de 12-24 jarigen bij de Gemeentelijke<br />

Basisadministraties (GBA) het geboorteland van de ouders achterhaald 10 . In<br />

tabel 1 wordt deze leeftijdscategorie daarom afzonderlijk weergegeven. De tabel<br />

laat zien dat de percentages beginners, doorstromers en veelplegers tussen<br />

autochtone en allochtone verdachten enigszins verschillen. Onder de minderjarigen<br />

en jongvolwassenen hebben met name Marokkaanse verdachten relatief<br />

veel antecedenten op hun naam staan. Meer dan de helft van de jonge veelplegers<br />

(54,4 procent, n=112) is van Marokkaanse afkomst. De verschillen onder<br />

verdachten van 25 jaar en ouder zijn aanmerkelijk minder groot 11 .<br />

Verder is onderzocht hoe het bij de verschillende typen delinquenten met het<br />

gebruik van harddrugs is gesteld. Van de veelplegers is 40,4 procent (n=890)<br />

bij de politie bekend als harddrugsgebruiker. Slechts 4,1 procent (n=143) van<br />

de doorstromers staat op die manier bij de politie geregistreerd. Gemiddeld<br />

hebben de harddrugsgebruikers 41 antecedenten. De verdachten die niet<br />

als harddrugsgebruiker geregistreerd staan, hebben gemiddeld slechts 3,8<br />

antecedenten. Overigens is waarschijnlijk het aantal gebruikers van harddrugs<br />

7 Gemiddelde leeftijden: alle verdachten 32,1; beginners 31,9; doorstromers 31,0 jaar<br />

en veelplegers 35,8.<br />

8 In de Landelijke Criminaliteitskaart wordt hier uitgebreid op ingegaan. Zie Boerman<br />

e.a., 1999: 91-92.<br />

9 Indien delinquent gedrag (mede) kan worden beschouwd als indicatie <strong>voor</strong><br />

achterliggende sociaal-maatschappelijke problemen is hier sprake van een belangrijk<br />

registratieprobleem. Specifieke risicogroepen kunnen dan namelijk met behulp van<br />

politiegegevens nog moeilijk achterhaald worden. Ook bij het vaststellen van de<br />

resultaten van beleid en aanpak levert de huidige politieregistratie problemen op.<br />

10 In de GBA wordt de volgende ‘ruime’ definitie gehanteerd: indien één van de ouders<br />

niet in Nederland is geboren wordt het kind – ook al is het in Nederland geboren<br />

– automatisch tot de etnische groep van de niet in Nederland geboren ouder gerekend.<br />

Als beide ouders niet in Nederland geboren zijn dan wordt het kind ingedeeld bij de<br />

etnische groep van de moeder.<br />

11 Voor een meer diepgaande analyse van de jongerencriminaliteit in Haaglanden wordt<br />

verwezen naar Duchateau e.a. (<strong>2003</strong>).<br />

P. Versteegh, J. Janssen en W. Bernasco - Beginners, doorstromers en veelplegers<br />

131


in de praktijk hoger dan het aantal door de politie geregistreerde gebruikers,<br />

daar de politie nogal eens problemen heeft met het herkennen van gebruikers.<br />

Het gaat daarbij vaak om cocaïnegebruikers met relatief weinig politiecontacten<br />

of om jonge mensen die pas zijn begonnen met het gebruik van harddrugs. Er<br />

wordt geschat dat de politie na aanhouding een kwart van de gebruikers niet als<br />

zodanig registreert (Burger en Struben, 2001: 78).<br />

Ook is nagegaan welke informatie politiegegevens ons geven over de aard<br />

van de criminele carrières van beginners, doorstromers en veelplegers in<br />

2001. Maar liefst 62,1 procent van de veelplegers was minderjarig toen <strong>voor</strong><br />

het eerst een proces-verbaal naar aanleiding van een misdrijf tegen hen werd<br />

opgemaakt, 26,0 procent was bij de eerste aanhouding jongvolwassen.<br />

Als de gehele criminele carrière van alle in 2001 aangehouden verdachten<br />

in beschouwing wordt genomen, hadden de beginners met elkaar in totaal<br />

11.065 antecedenten. Bij de doorstromers ging het om 18.021 antecedenten.<br />

De veelplegers werden in totaal maar liefst 58.250 maal aangehouden. Dit wil<br />

zeggen dat de veelplegers (12,4 procent van de gehele groep) in totaal 66,7<br />

procent van álle antecedenten door de jaren heen <strong>voor</strong> hun rekening namen.<br />

Het gaat dan om 89.170 misdrijven. Deze scheve verdeling kan uiteraard deels<br />

worden verklaard door de duur van de criminele carrières van de verschillende<br />

typen verdachten. Verder in dit artikel zal evenwel blijken dat relatief veel<br />

beginners het na aanhouding door de politie bij één of enkele politiecontacten<br />

laten. Zij ontwikkelen kennelijk geen criminele carrière. De genoemde<br />

verdeling laat <strong>voor</strong>al zien dat een beperkt aantal verdachten jaar in jaar uit vele<br />

malen met de politie in aanraking komt. Er wordt in dit verband dan ook wel<br />

gesproken over ‘draaideurcriminelen’.<br />

De meeste feiten waarvan de verdachten uit 2001 ooit mee in verband zijn<br />

gebracht, vallen overigens in de categorie vermogensmisdrijven. Bijna alle<br />

veelplegers (98,6 procent, n=1.742) zijn ooit verdacht van een vermogensdelict<br />

zonder geweld. Dat geldt <strong>voor</strong> driekwart van de doorstromers (n=2.627)<br />

en éénderde van de beginners (n=3.126). Ongeveer zestig procent van de<br />

veelplegers (n=1.038) is ooit verdacht van een vermogensdelict met geweld.<br />

Eenvijfde van de doorstromers (n=731) en vier procent van de beginners<br />

(n=355) is ooit van een dergelijk feit verdacht. Ruim driekwart (n=1.350) van<br />

de veelplegers werd ooit verdacht van een geweldsmisdrijf. Dat gold <strong>voor</strong> bijna<br />

de helft van de doorstromers (n=1.720) en <strong>voor</strong> ongeveer eenvijfde (n=1.762)<br />

van de beginners 12 .<br />

RECIDIVE VAN NIEUWKOMERS<br />

In het <strong>voor</strong>afgaande hebben wij beginners, doorstromers en veelplegers<br />

met elkaar vergeleken. De eerste groep is door de jaren heen verreweg het<br />

grootst. Een naar verwachting klein deel van de beginners ontwikkelt zich tot<br />

12 De landelijke criminaliteitskaart van 1999 laat zien dat met name bij ‘gewelddadige<br />

vermogensdelicten’ veelplegers met gemiddeld dertien antecedenten fors vertegenwoordigd<br />

zijn. Verder blijkt ook dat het percentage veelplegers onder de geweldsverdachten<br />

zestien procent is, terwijl dat <strong>voor</strong> dertien procent van de totale populatie<br />

verdachten geldt (Boerman e.a., 2002: 100-103).<br />

132 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


veelpleger. In het navolgende onderzoeken wij welke verdachten in 1996 <strong>voor</strong><br />

het eerst door de politie <strong>voor</strong> een of meer misdrijven een proces-verbaal kregen.<br />

De vraag is welke van deze nieuwkomers daarna, tot medio 2002, niet meer bij<br />

de politie terugkwamen en met een zekere mate van waarschijnlijkheid geen<br />

criminele leefstijl hebben ontwikkeld. Tabel 2 geeft een overzicht.<br />

Tabel 2: Gemiddeld aantal antecedenten per medio 2002 van verdachten, die in 1996 een<br />

eerste antecedent hadden. Percentages beginners, doorstromers en veelplegers, aantallen<br />

verdachten naar woongemeente, geslacht, leeftijd bij eerste antecedent, etnische achtergrond en<br />

harddrugsgebruik.<br />

ANTECEDENTEN PER MEDIO 2002<br />

1 2 3-10 11+<br />

gemiddeld beginner beginner doorstromer veelpleger<br />

5.462 897 831 75 N<br />

% % % %<br />

Woongemeente<br />

Den Haag 1.87 69,7 14,4 14,4 1,5 3.387<br />

Overige<br />

(Haaglanden) 1.50 76,7 12,6 10,4 0,4 2.135<br />

Buiten Haaglanden 1.40 85,8 7,6 6,0 0,6 1.743<br />

Geslacht<br />

Vrouw 1.30 84,4 10,1 5,3 0,2 1.547<br />

Man 1.77 72,7 13,0 13,1 1,3 5.718<br />

Leeftijd bij 1 e antecedent<br />

12-17 jaar 3,04 48,9 17,4 28,7 5,0 1.089<br />

18-24 jaar 1,70 69,8 15,6 14,0 0,5 1.528<br />

25-44 jaar 1,40 80,5 11,2 8,0 0,3 3.287<br />

45 jaar of ouder 1,21 89,3 7,5 3,1 0,1 1.361<br />

Etnische achtergrond*<br />

Nederlands 1.53 77,6 11,8 10,2 0,5 4.437<br />

Turks 1.96 69,9 12,2 16,2 1,7 345<br />

Marokkaans 3,32 55,4 12,3 24,0 8,4 383<br />

Surinaams 1,60 73,9 13,1 12,8 0,2 601<br />

Antilliaans** 2,00 60,9 20,5 17,7 0,9 215<br />

Overige 1,56 77,3 12,5 9,3 0,9 1.284<br />

Harddrugsgebruik<br />

Ja 6,98 32,1 11,3 34,0 22,6 53<br />

Neen 1,61 75,5 12,4 11,3 0,9 7.212<br />

Totaal 1,67 75,2 12,3 11,4 1,0 7.265<br />

* De etnische achtergrond is niet gecorrigeerd met behulp van GBA-informatie, omdat de politie<br />

Haaglanden in 1996 deze gegevens nog niet bij de analyses betrok.<br />

** Met inbegrip van Arubanen.<br />

Bron: HKS<br />

In 1996 kregen in totaal 7.265 verdachten <strong>voor</strong> het eerst een proces-verbaal<br />

naar aanleiding van een misdrijf. Een grote meerderheid, drie van de vier<br />

nieuwkomers (75,2 procent) uit 1996, blijkt daarna tot medio 2002 niet meer<br />

met de politie in aanraking te zijn geweest. Als de leeftijd in beschouwing<br />

wordt genomen is hierbij overigens sprake van grote verschillen. Ongeveer<br />

de helft (51,1 procent) van de minderjarigen recidiveerde namelijk minimaal<br />

eenmaal, bij de jongvolwassenen blijkt 30,2 procent later nogmaals door de<br />

politie te zijn aangehouden. Een overgrote meerderheid (89,3 procent) van<br />

de oudere verdachten (45+ jaar) lijkt echter na de eerste aanhouding te zijn<br />

gestopt 13 . In 2001 bleek 87,5 procent van alle nieuwkomers uit 1996 nog<br />

steeds als beginner te boek te staan. Bij de verdachten die in 1996 ouder waren<br />

P. Versteegh, J. Janssen en W. Bernasco - Beginners, doorstromers en veelplegers<br />

133


dan 45 jaar is zelfs 96,8 procent nog steeds beginner. Voor zover de politie daar<br />

zicht op heeft, is hun criminele carrière op zijn minst langdurig onderbroken of<br />

(hopelijk) gestopt. Relatief veel vrouwelijke verdachten (84,4 procent) stoppen<br />

na de eerste aanhouding in 1996.<br />

Als de etnische achtergrond in beschouwing wordt genomen, blijkt ook sprake<br />

te zijn van aanmerkelijke verschillen. Relatief veel Marokkaanse (44,6 procent)<br />

en Antilliaanse (39,1 procent) verdachten recidiveren na hun eerste antecedent.<br />

Twee van de drie harddrugsgebruikers komt na de eerste aanhouding in 1996<br />

opnieuw met de politie in aanraking, terwijl bijna 75 procent van de nietgebruikers<br />

lijkt te zijn gestopt.<br />

Tot slot zijn we nagegaan welke nieuwkomers uit 1996 zich medio 2002<br />

uiteindelijk tot veelplegers hebben ontwikkeld. Dat blijkt bij slechts een<br />

procent van hen (n=75) het geval te zijn. Maar liefst 72 procent (n=54) van<br />

deze nieuwe veelplegers was ten tijde van de eerste aanhouding in 1996<br />

minderjarig. Circa tien procent (n=8) bevond zich in de leeftijdscategorie 18-<br />

24 jaar. Onder de nieuwe aanwas bevonden zich slechts drie vrouwen. Zestien<br />

procent (n=12) stond bij de politie als harddrugsgebruiker bekend. Bijna dertig<br />

procent (n=22) was van <strong>Nederlandse</strong> komaf en circa veertig procent (n=32)<br />

van Marokkaanse origine 14 .<br />

RECIDIVE NADER BEKEKEN<br />

Een belangrijke grond <strong>voor</strong> de (strafrechtelijke) afhandeling van aangehouden<br />

verdachten is het <strong>voor</strong>komen van recidive (zie onder andere Jörg en Kelk, 1994:<br />

316). Tot zover is recidive door ons <strong>voor</strong>al beschreven vanuit het perspectief<br />

van criminele carrières. In het navolgende onderzoeken wij in hoeverre ‘kortetermijn<br />

recidive’ indicatief is <strong>voor</strong> recidive op de langere termijn. Daarna<br />

besteden wij aandacht aan de zogeheten recidivemaat met behulp waarvan<br />

recidive per jaar kan word bekeken en vergeleken.<br />

KORTE-TERMIJN RECIDIVE<br />

Van alle personen die in 1996 werden aangehouden, is nagegaan in hoeverre<br />

de recidive in 1996 samenhangt met eventuele recidive vanaf 1996 tot medio<br />

2002. De uitkomst van deze analyse is samengevat in tabel 3. De kans dat langetermijn<br />

recidive uitblijft indien er geen sprake is van korte-termijn recidive is<br />

83 procent. De kans dat er lange-termijn recidive optreedt als er sprake is van<br />

korte-termijn recidive bedraagt daarentegen 57 procent. Tabel 3 laat ook zien dat<br />

13 Let op: Bij de minderjarige verdachten zijn eventuele politiesepots en HALTverwijzingen<br />

niet meegeteld. Het gaat uitsluitend om jongeren, die in 1996 hun éérste<br />

proces-verbaal kregen. Bij vergelijking van minderjarige verdachten met meerderjarige<br />

verdachten dient hiermee terdege rekening te worden gehouden.<br />

14 De verschillen in recidive, die blijkens tabel 2 tussen de categorieën verdachten<br />

blijkt te bestaan, worden zonder uitzondering bevestigd door de hier niet gerapporteerde<br />

uitkomsten van een multivariaat Poisson regressiemodel (Greene, 1997: 931-946)<br />

waarin het aantal recidivedelicten gemodelleerd wordt als functie van alle in tabel 2<br />

vermelde verdachtenkenmerken in hun onderlinge samenhang. De verschillen tussen<br />

categorieën zijn dus op te vatten als zelfstandige effecten. De uitkomsten van het<br />

multivariate model zijn bij de auteurs te verkrijgen.<br />

134 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


het gemiddelde aantal nieuwe aanhoudingen na 1996 (RG-1997) van degenen<br />

die in 1996 eenmalig werden aangehouden 0,91 bedraagt. Degenen die in 1996<br />

meermalen werden aangehouden, kwamen na 1996 gemiddeld ruim 5 keer met<br />

de politie in aanraking. Deze kengetallen geven aan dat korte-termijn recidive<br />

een redelijk goede indicatie lijkt <strong>voor</strong> lange-termijn recidive.<br />

Tabel 3: De relatie tussen korte-termijn recidive en lange-termijn recidive. Aantallen daders naar<br />

recidive in 1996 en recidive na 1996, en gemiddeld aantal aanhoudingen na 1996 (RG-1997)*<br />

Recidive na 1996 N RG-1997*<br />

Nee Ja<br />

Recidive<br />

binnen 1996 Nee 9.414 1.909 13.323 0,91<br />

(83%) (17%)<br />

Ja 1.010 1.352 2.362 5,17<br />

(43%) (57%)<br />

* Rg-1997 = registratiegemiddelde vanaf 1996<br />

Bron: HKS Haaglanden<br />

DE RECIDIVEMAAT<br />

10.424 3.261 13.685 1,64<br />

(76%) (24%)<br />

Met de periodieke vaststelling van de jaarlijkse recidive van aangehouden<br />

verdachten kan zicht worden verkregen op de mogelijke effectiviteit van de<br />

aanpak. Nadrukkelijk gaat het dan niet uitsluitend om de prestaties van de<br />

politie, maar om het resultaat van de gezamenlijke inspanningen die werden<br />

geleverd door alle bij strafrechtketen betrokken organisaties en instanties. In<br />

dit verband is niet alleen relevant of er al dan niet gerecidiveerd wordt. Ook de<br />

mate van recidive is relevant: verminderde recidive kan immers een resultaat<br />

zijn van de gevolgde aanpak.<br />

Het is mogelijk op basis van de politiegegevens een zogeheten ‘recidivemaat’<br />

te berekenen (Duchateau e.a., <strong>2003</strong>: 63; zie ook: Blumstein e. a., 1986: 18-20).<br />

Het percentage recidivisten in het peiljaar wordt dan vermenigvuldigd met het<br />

gemiddeld aantal antecedenten van deze recidivisten in hetzelfde peiljaar. Ter<br />

verduidelijking: stel dat in 2001 twintig procent van de verdachten in de regio<br />

Haaglanden recidiveert en dat de recidivisten gemiddeld <strong>voor</strong> vijf antecedenten<br />

verantwoordelijk worden geacht. Dan wordt de recidivemaat als volgt berekend:<br />

20 x 5 = 100. Door dit <strong>voor</strong> verschillende achtereenvolgende jaren te bekijken is<br />

het mogelijk inzicht te krijgen in recidive door de jaren heen. In de onderstaande<br />

tabel wordt de recidive en de recidivemaat van aangehouden verdachten van<br />

1996 tot en met 2001 weergegeven. Tabel 4 geeft een overzicht.<br />

Tabel 4: Recidive binnen peiljaar 1996-2001<br />

1996 1997 1998 1999 2000 2001<br />

A. Recidivisten in % 17,3 16,5 16,5 16,7 16,0 16,2<br />

B. Mate van recidive 3,13 3,04 3,05 3,00 3,02 3,03<br />

C. Recidivemaat (A × B) 54,2 50,2 50,6 50,2 48,3 48,9<br />

Bron: HKS Haaglanden<br />

P. Versteegh, J. Janssen en W. Bernasco - Beginners, doorstromers en veelplegers<br />

135


Uit de tabel blijkt dat het aandeel recidivisten in de afgelopen jaren enigszins is<br />

afgenomen. De mate van recidive daalde sedert 1996 eveneens licht. Hiermee<br />

daalde de recidivemaat in de regio Haaglanden vanaf 1996 van 54,2 naar<br />

48,9 in 2001. Het is mogelijk dat 1996 een uitschieter was. Ook als 1997 als<br />

uitgangsjaar wordt genomen, is sprake van een dalende recidivemaat.<br />

De recidive van de verschillende groepen verdachten kan overigens fors<br />

verschillen. Tabel 5 laat zien dat in 2001 slechts 9,1 procent (onder A) van<br />

de beginners in hetzelfde jaar recidiveerde. Tegen hen werd gemiddeld 2,4<br />

maal (onder B) proces-verbaal opgemaakt. Voor de doorstromers gold dat in<br />

2001 in totaal 25,7 procent recidiveerde met gemiddeld 2,8 aanhoudingen. In<br />

2001 recidiveerde echter bijna de helft (49,0 procent) van alle veelplegers.<br />

Het gemiddelde aantal antecedenten van de veelplegers was in dat jaar 4,0.<br />

De recidivematen van beginners, doorstromers en veelplegers verschilden<br />

daarmee aanzienlijk van elkaar, namelijk respectievelijk 22,1; 71,3 en 196,5.<br />

Tabel 5 toont ook dat in 2001 op basis van de recidivemaat (onder C) <strong>voor</strong>al<br />

doorstromers (71,3) en veelplegers (196,5), minderjarige nieuwkomers (85,5),<br />

Marokkaanse (98,7) en Antilliaanse (81,4) verdachten en harddrugsgebruikers<br />

(236,9) op jaarbasis vaker dan gemiddeld (48,9) met de politie in aanraking<br />

komen. Deze categorieën verdachten verdienen ter <strong>voor</strong>koming van recidive<br />

veel (preventieve) aandacht. Tegelijkertijd laat de tabel zien dat ten opzichte<br />

van 1996 de recidivemaat van deze groepen is afgenomen, behalve als het om<br />

Antilliaanse verdachten gaat.<br />

KANTTEKENING – DE PRESTATIEPARADOX<br />

Als bij de ontwikkeling en evaluatie van criminaliteitsbeleid gebruik wordt<br />

gemaakt van de beschreven typologie en maten <strong>voor</strong> recidive moet rekening<br />

worden gehouden met de ‘prestatie-paradox’ (Wittebrood, 2002). Het gaat<br />

hier om het verschijnsel dat de geregistreerde criminaliteit en daarmee ook<br />

de geregistreerde recidive toeneemt wanneer de effectiviteit van de opsporing<br />

wordt vergroot. Meer aandacht <strong>voor</strong> opsporing en recherche zal zowel het aantal<br />

doorstromers als het aantal veelplegers in eerste instantie doen toenemen. De<br />

typologie is immers gebaseerd op het aantal aanhoudingen van betreffende<br />

verdachten. Hetzelfde geldt ook <strong>voor</strong> de korte-termijn recidive en de recidivemaat.<br />

Deze zullen logischerwijze omhoog gaan bij verhoging van de pakkans. Daar<br />

staat juist tegenover dat door detentie van veelplegers hun mogelijkheden<br />

<strong>voor</strong> recidiveren drastisch afnemen. Een effectief criminaliteitsbeleid zal naar<br />

verwachting echter uiteindelijk wel leiden tot een structurele afname van<br />

recidive, die kan worden herkend in de aanhouding van minder doorstromers<br />

en veelplegers en ook in een lagere recidivemaat. Voor de vaststelling van de<br />

effectiviteit van het beleid blijft het verstandig om een reeks betekenisvolle<br />

indicatoren naast elkaar te gebruiken, die elkaar onderling aanvullen (zie ook In<br />

’t Veld e.a., 2002: 86 en Algemene Rekenkamer, <strong>2003</strong>: 36 e.v.).<br />

136 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


Tabel 5: Recidive binnen peiljaar naar type verdachte aan het begin van het peiljaar, geslacht,<br />

leeftijd per 31 december van het peiljaar, leeftijd bij eerste antecedent, etnische afkomst en<br />

harddrugsgebruik.<br />

1996 1997 1998 1999 2000 2001 2001<br />

C C C C C C B A<br />

Type verdachte per 1/1<br />

Beginner 24,6 23,0 22,4 22,2 21,7 22,1 2,4 9,1<br />

Doorstromer 82,6 74,5 79,3 73,9 66,9 71,3 2,8 25,7<br />

Veelpleger<br />

Geslacht<br />

205,8 187,0 194,5 199,9 199,2 196,5 4,0 49,0<br />

Vrouw 27,7 29,1 26,1 26,3 27,4 24,8 2,7 9,1<br />

Man<br />

Leeftijd per 31/12<br />

59,4 53,8 54,7 54,1 52,0 53,4 3,1 17,4<br />

12-17 67,8 66,8 57,9 51,8 52,0 53,9 2,5 21,3<br />

18-24 59,7 53,7 52,5 48,6 46,1 45,4 2,6 17,1<br />

25-44 59,6 56,2 58,0 60,0 55,3 57,2 3,4 17,0<br />

45+ jaar<br />

Leeftijd bij 1<br />

22,7 19,4 22,5 22,3 28,1 26,7 2,9 9,3<br />

e antecedent<br />

12-17 102,6 93,3 91,0 88,3 85,1 85,5 3,0 28,0<br />

18-24 59,6 55,9 55,8 53,8 49,8 48,5 3,0 16,0<br />

25-44 27,8 26,3 29,2 30,4 28,8 30,9 3,1 10,0<br />

45+ jaar<br />

Etnische afkomst<br />

9,8 10,4 9,3 8,3 10,6 10,6 2,3 4,5<br />

Nederlands 47,5 43,8 43,5 41,2 40,2 40,8 2,9 14,0<br />

Turks 50,6 46,4 43,2 34,3 46,9 40,2 2,9 14,1<br />

Surinaams 66,3 60,2 65,0 70,7 67,0 67,7 3,4 19,9<br />

Antilliaans 77,9 86,5 80,0 75,7 75,5 81,4 3,2 25,6<br />

Marokkaans 107,2 103,2 101,1 98,5 94,2 98,7 3,3 29,8<br />

Overige<br />

Harddrugsgebruik<br />

41,9 36,6 38,9 44,2 35,0 34,1 2,8 12,2<br />

Drugsgebruiker 257,4 234,6 240,3 246,0 243,4 236,9 4,4 53,9<br />

Geen drugsgebruiker 35,9 34,5 35,5 35,7 35,1 36,4 2,7 13,6<br />

Totaal 54,2 50,2 50,5 50,2 48,3 48,9 3,0 16,2<br />

Bron: HKS Haaglanden<br />

SLOT<br />

Op basis van uitsluitend politiegegevens kan naar ons oordeel moeilijk een<br />

uitspraak worden gedaan welke specifieke groep delinquenten verantwoordelijk<br />

is <strong>voor</strong> de meeste criminaliteit. Tenslotte is van slechts een fractie van de totale<br />

criminaliteit de dader bij de politie bekend. In ander criminologisch onderzoek<br />

is evenwel herhaaldelijk vastgesteld dat een relatief kleine groep recidivisten<br />

verantwoordelijk is <strong>voor</strong> relatief véél criminaliteit.<br />

Politiegegevens kunnen wel heel goed een bijdrage leveren aan het herkennen<br />

van categorieën verdachten, die keer op keer met de politie in aanraking<br />

komen. Het gaat dan met name om personen, die kennelijk een criminele<br />

carrière hebben ontwikkeld: de ‘veelplegers’ of degenen die dreigen af te<br />

glijden naar een criminele loopbaan: de ‘doorstromers’. Als het <strong>voor</strong>kómen<br />

van recidive een belangrijke peiler is onder het huidige criminaliteitsbeleid,<br />

zijn in dit verband betrouwbare politiegegevens over criminele loopbanen van<br />

fundamenteel belang. Het HKS van de politie lijkt op dit moment de meest<br />

geschikte informatiebron om (beginnende) criminele carrières van zowel<br />

jeugdige als volwassen delinquenten in beeld te brengen.<br />

P. Versteegh, J. Janssen en W. Bernasco - Beginners, doorstromers en veelplegers<br />

137


Op basis van onze onderzoeksgegevens kunnen wij het volgende profiel van<br />

de veelpleger schetsen: het gaat hoofdzakelijk om mannen. Relatief veel<br />

veelplegers zijn bij de politie bekend als harddrugsgebruikers. Doorgaans<br />

zijn het personen die al op jonge leeftijd met de politie in aanraking<br />

komen, wat overigens niet wegneemt dat jongeren onder de veelplegers zijn<br />

ondervertegenwoordigd. Een criminele loopbaan opbouwen kost nu eenmaal<br />

tijd. De gemiddelde leeftijd van de veelplegers is dan ook relatief hoog. Bijna<br />

90 procent is 25 jaar of ouder. Onder de oudere veelplegers zijn autochtone<br />

verdachten oververtegenwoordigd, terwijl het bij de relatief kleine groep<br />

jeugdige en jongvolwassen veelplegers vaak gaat om allochtone verdachten,<br />

met name Marokkaanse jongeren.<br />

Uit onze analyse blijkt verder dat maar liefst driekwart van alle verdachten<br />

in de vijf jaar na het eerste proces-verbaal in 1996 niet opnieuw met de<br />

politie in aanraking komt. Met name oudere nieuwkomers recidiveren relatief<br />

weinig. Onder degenen die wel opnieuw worden aangehouden, zijn <strong>voor</strong>al<br />

minderjarigen oververtegenwoordigd. Ook Marokkanen, Antillianen en<br />

harddrugsgebruikers recidiveren relatief vaak. Tegelijkertijd laat onze analyse<br />

zien dat de recidive van juist deze groepen, behalve als het om de Antilliaanse<br />

verdachten gaat, sedert 1996 wel is afgenomen. Slechts een procent van de<br />

nieuwkomers in 1996 behoort medio 2002 tot de veelplegers, drie van de vier<br />

veelplegers waren in 1996 minderjarig.<br />

De bevindingen lijken te pleiten <strong>voor</strong> een tweesporenbeleid. Enerzijds dient de<br />

aandacht gericht te worden op verdachten die zich reeds tot veelpleger hebben<br />

ontwikkeld. Daarbij moeten we ons realiseren dat er wellicht verschillende<br />

groepen veelplegers bestaan (zoals harddrugsgebruikers of psychisch<br />

gestoorden) die allen een eigen aanpak behoeven. Belangrijkste vraag is: wat<br />

werkt <strong>voor</strong> wie het best? Anderzijds verdienen jeugdigen die dreigen af te<br />

glijden naar een heuse criminele carrière veel aandacht. De kans bestaat immers<br />

dat juist deze jongeren zich alsnog tot veelplegers ontwikkelen. Tegelijkertijd<br />

bestaat wellicht nog ontvankelijkheid <strong>voor</strong> preventie. De Wetenschappelijke<br />

Raad <strong>voor</strong> het Regeringsbeleid (WRR) stelt in dit verband: ‘Naarmate meer van<br />

deze jongeren op het rechte pad kunnen worden gebracht, zal de samenleving<br />

in de toekomst veel narigheid bespaard blijven’ (WRR, 2002: 231). Vooral het<br />

op jonge leeftijd in aanraking komen met de politie duidt op een risicofactor.<br />

Tot slot blijkt dat korte-termijn recidive, hernieuwde aanhoudingen binnen één<br />

jaar, een belangrijke indicatie vormt <strong>voor</strong> toekomstige recidive.<br />

Sutherland en Cressey hebben wat ons betreft gelijk met hun constatering<br />

dat een groot deel van de geregistreerde criminaliteit <strong>voor</strong> rekening komt<br />

van een verhoudingsgewijs kleine groep notoire recidivisten. Een reactief<br />

beleid, gericht op de aanpak van veelplegers, is zeker noodzakelijk. Een<br />

pro-actief beleid, gericht op het <strong>voor</strong>komen dat doorstromers uiteindelijk<br />

veelplegers worden, is een investering die pas op de langere termijn vruchten<br />

af zal werpen, maar die naar ons oordeel onontbeerlijk is om te komen tot een<br />

veiliger samenleving.<br />

138 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


LITERATUUR<br />

ABRIO (2000) 170.000 verdachten (en hun kenmerken) Landelijke Verdachtenkaart<br />

1998; eerste aanzet, Woerden: Werkgroep Landelijke criminaliteitskaart m.m.v.<br />

WODC en KLPD/DR<br />

Algemene Rekenkamer (<strong>2003</strong>a) Zicht op taakuitvoering politie, Den Haag: Sdu<br />

Uitgevers.<br />

Algemene Rekenkamer (<strong>2003</strong>b) Uitwisseling van opsporings- en terrorisme-informatie,<br />

Den Haag: Sdu Uitgevers.<br />

Blumstein, A., J. Cohen, J.A. Roth & Ch.A. Visher (ed.) (1986) Criminal careers and<br />

career criminals. Volume I, Washington D.C.: National Academy Press.<br />

Boerman, F., W. van Tilburg & M. Grapendaal (2002) Landelijke criminaliteitskaart<br />

1999. Aangifte- en verdachtenanalyse op basis van HKS-gegevens, Zoetermeer:<br />

KLPD.<br />

Burger, I. & H. Struben (2001) Haagse Harddruggebruikers. Het bereik van politie en<br />

verslavingszorg in 1996-1998 en veranderingen ten opzichte van 1993-1995, Den<br />

Haag: GGD.<br />

Duchateau, I., H. Ferwerda & P. Versteegh (<strong>2003</strong>) Jongerencriminaliteit in de regio<br />

Haaglanden III. Een analyse (2000-2001) van de omvang, aard en achtergronden,<br />

Den Haag: Advies- en Onderzoeksgroep Beke/Politie Haaglanden (Analyse en<br />

Research).<br />

Grapendaal, M. & W. van Tilburg (2002) ‘<strong>Veelplegers</strong> in Nederland’, in: Tijdschrift<br />

<strong>voor</strong> Criminologie, 44 (3): 214-230.<br />

Greene, W.H. (1997) Econometric Analysis, Upper Saddle River, New Jersey: Prentice-<br />

Hall.<br />

Jörg, N. & C. Kelk (1994) Strafrecht met mate, Arnhem: Gouda Quint.<br />

Petersilia, J., P.W. Greenwood & M. Lavin (1978) Criminal careers of habitual felons,<br />

Washington D.C.: U.S. Government Printing Office.<br />

Sutherland, E.H. & D.R. Cressey (1966) Principles of criminology, Philadelphia: J.B.<br />

Lippincott Company.<br />

Sprinkhuizen, F.J.P. & C.H.M. van Oosterwijk (1996) Jeugdige delictplegers in de<br />

regio Haaglanden. Profiel-analyse, Den Haag: Politie Haaglanden (Analyse &<br />

Research).<br />

Veld, R.J. in ‘t, F.A. Beemer, W. de Haan, L. Mertens, E. Romein & M.A.R van Roost<br />

(2002) Vooruitgang of regendans? Evaluatie Beleids- en Beheerscyclus Politie,<br />

Bestad i.s.m. Berenschot Procesmanagement.<br />

Walters, G.D. (1990) The criminal lifestyle, Newbury Park: Sage Publications.<br />

Wetenschappelijke Raad <strong>voor</strong> het Regeringsbeleid (2002) De toekomst van de nationale<br />

rechtsstaat, Den Haag: Sdu uitgevers.<br />

Wittebrood, K. (2002) ‘De prestatieparadox van politie en justitie’, in: Sociaal Cultureel<br />

Planbureau (SCP) Averechtse effecten, Den Haag: SCP: 63-67.<br />

Wolfgang, M.E., R.M. Figlio & T. Selin (1972) Delinquency in a birth cohort, Chicago:<br />

University of Chicago Press.<br />

Wolfgang, M.E., T.P. Thornberry & R.M. Figlio (1987) From boy to man, from<br />

delinquency to crime, Chicago: University of Chicago Press.<br />

P. Versteegh, J. Janssen en W. Bernasco - Beginners, doorstromers en veelplegers<br />

139


DE MISDAAD VAN DE STRAAT<br />

OP ZOEK NAAR ACHTERGRONDEN VAN VEELPLEGERS<br />

Menno Jacobs en Ad Essers<br />

‘Onder invloed van rohypnol, methadon en alcohol steelt een man een<br />

bromfiets. Hij rijdt tegen een geparkeerde auto aan waarbij hij gewond<br />

raakt aan zijn hoofd. Even later krijgt hij hulp van de politie. Hij verklaart<br />

de bromfiets van een vriend te hebben geleend. [...] Bij zijn tweede verhoor<br />

vertelt hij de ware toedracht: hij had de bromfiets gestolen ‘om er een<br />

eindje op te rijden’. De man is 26 jaar oud, leidt een zwervend bestaan en<br />

is in totaal dertig maal met justitie in aanraking geweest.’<br />

Bovenstaande tekst is afkomstig uit een gevalsbeschrijving van een veelpleger.<br />

Het is de treurige werkelijkheid van een man die zijn 31 ste justitiecontact<br />

opdoet. Stelen lijkt de gewoonste zaak van de wereld, je steelt een brommer om<br />

er een eindje op te rijden. Of om hem te verkopen natuurlijk, als je geld nodig<br />

hebt <strong>voor</strong> de ‘dagelijkse dosis’. In veel studies naar het fenomeen veelpleger<br />

komt de belangrijke rol van drugs- of alcoholverslaving naar voren. Engelhard<br />

e.a. (2001) bij<strong>voor</strong>beeld schatten een ondergrens van 58 procent verslaafden<br />

bij de top-5 procent van de stelselmatige daders.<br />

Vooral harddrugsgebruik wordt vaak in verband gebracht met crimineel<br />

gedrag. Een gangbare verklaring <strong>voor</strong> de samenhang is dat de zucht naar<br />

drugs, de verslaving eraan en de noodzakelijke bekostiging daarvan tot<br />

criminaliteit leidt. De hoge marktprijzen van de drugs verklaren waarom veel<br />

van de drugsverslaafden zoveel criminaliteit moeten plegen. Deze verklaring<br />

wordt ook wel de inevitability hypothesis genoemd (Goldman, 1981). Uit<br />

onderzoek van Grapendaal, Leuw en Nelen blijkt echter dat het verband<br />

tussen drugsverslaving en het op routineuze of stelselmatige wijze begaan van<br />

misdaad bepaald niet eenduidig is (Grapendaal e.a., 1991; Nelen e.a., 1991).<br />

Veel veelplegers kenden al een rijk crimineel verleden <strong>voor</strong>dat zij met drugs in<br />

aanraking kwamen. Ook blijkt men de tering naar de nering te kunnen zetten: als<br />

er minder geld is, wordt er minder gebruikt. Uiteraard wordt er misdaad gepleegd<br />

om te kunnen gebruiken, maar ook wordt er gebruikt om misdaad te kunnen<br />

plegen. Onder invloed bereiken sommigen gemakkelijker de gewenste arousal<br />

en durven ze meer (Cromwell e.a., 1991). Drugsgebruik en criminaliteit worden<br />

wel gezien als ‘levensstijlen’ die onafhankelijk van elkaar kunnen bestaan, maar<br />

elkaar ook kunnen beïnvloeden en versterken (Walters, 1994).<br />

Veel onderzoek naar veelplegers richt zich op de omvang van de populatie<br />

en het aandeel dat zij hebben in de totale geregistreerde criminaliteit (zie<br />

bij<strong>voor</strong>beeld Engelhard e.a., 2001; Grapendaal en Van Tilburg, 2002; Wartna<br />

en Tollenaar, <strong>2003</strong>). De rol die harddrugsgebruik daarin speelt, is zoals gezegd<br />

veelvuldig belicht. Over stelselmatige misdaad zonder deze direct aanwijsbare<br />

oorzaak is veel minder bekend. In dit artikel willen wij meer zicht krijgen op<br />

de groep stelselmatige daders als geheel. Dat wil zeggen dat wij ons niet alleen<br />

richten op de bekende categorie, de drugsgebruikers, maar ook op zoek gaan<br />

naar andere, meer specifieke kenmerken van de veelplegers.<br />

140 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


ONDERZOEKSVRAAG<br />

Centraal staat de vraag welke factoren, naast drugsgebruik, samenhangen met<br />

het stelselmatig plegen van criminaliteit. Op exploratieve wijze wordt gezocht<br />

naar de achterliggende problematiek en daarmee samenhangende kenmerken<br />

van daders en hun delicten. Het onderzoek concentreert zich op overeenkomsten<br />

en verschillen tussen veelplegers die geen drugs gebruiken en veelplegers die<br />

dat wel doen. Er wordt onder meer ingegaan op het type delict, het justitiële<br />

verleden, de sociaal-economische en -demografische achtergrond, maar ook op<br />

redenen en motieven die ten grondslag kunnen liggen aan het veelplegen.<br />

Als we uitgaan van de inevitability hypothesis is het motief <strong>voor</strong> de<br />

drugsgebruiker om tot misdaad over te gaan betrekkelijk snel gevonden. Er<br />

moet geld komen om de drugs te kunnen kopen die de onthoudingsverschijns<br />

elen moeten bestrijden. Hij zal daarom <strong>voor</strong>al op de korte termijn handelen en<br />

veel relatief kleine diefstallen plegen. De veelpleger die geen drugs gebruikt<br />

moet andere motieven worden toegedacht, waardoor hij tot zijn criminele<br />

daden overgaat. Een aanknopingspunt kan worden gevonden in de rationelekeuzebenadering<br />

waarin wordt gesteld dat de crimineel planmatig te werk gaat<br />

om met zo min mogelijk kosten (inspanning, risico) hoge baten (geld, status)<br />

te verwerven (Cornish en Clarke, 1986). Een ‘professionele’ roofovervaller<br />

wordt door sommigen als <strong>voor</strong>beeld van een rationeel handelende crimineel<br />

genoemd (Kroese en Staring, 1993; Kruize, 2002).<br />

Tegenover dit rationele, noem het calculerende gedragsmodel plaatsen<br />

Gottfredson en Hirschi een meer impulsief en driftmatig georiënteerd model<br />

waarin zij het begrip self-control (zelfcontrole) centraal stellen (Gottfredson<br />

en Hirschi, 1990; Van de Bunt en Beijers, 1993). Onder zelfcontrole wordt<br />

verstaan de mate waarin men in staat is impulsen te beheersen en niet toe<br />

te geven aan behoeftebevrediging op de korte termijn. Mensen met een lage<br />

zelfcontrole worden onder andere gekenmerkt door impulsiviteit, een gebrek<br />

aan doorzettingsvermogen, egocentrisme en een geringe frustratietolerantie.<br />

Een geringe mate van zelfcontrole zou zich niet alleen uiten in crimineel<br />

gedrag maar ook in ander riskant of ‘onverstandig’ gedrag, zoals drugs- en<br />

drankgebruik, gokken en roekeloos autorijden. Moeite met het uitstellen<br />

van korte termijnbaten ten behoeve van investeringen op de lange termijn<br />

zou daarnaast leiden tot problemen met het aangaan en behouden van<br />

sociale en maatschappelijke bindingen, zoals school of werk en partner of<br />

vrienden. Financiële problemen en veel los-vaste contacten kunnen daarvan<br />

weer het gevolg zijn (Gottfredson en Hirschi, 1990; Rutenfrans en Terlouw,<br />

1996; Cohen en Vila, 1996; zie ook Weerman, 1998). De theorie lijkt goed<br />

van toepassing te zijn op de veelplegers, waarin in ieder geval drugs- en<br />

drankmisbruik immers geregeld <strong>voor</strong>komen. In het hiernavolgende zullen we<br />

een en ander op exploratieve wijze nader onderzoeken.<br />

METHODE<br />

De veelplegers zullen worden onderzocht met behulp van de Strafrechtmonitor<br />

(SRM). De SRM is een afspiegeling van de strafrechtspleging zoals die zich<br />

M. Jacobs en A. Essers - De misdaad van de straat<br />

141


in een bepaald jaar in Nederland heeft <strong>voor</strong>gedaan, op basis van strafdossiers.<br />

Momenteel zijn zaken beschikbaar die in de jaren 1993 en 1995 1 in eerste aanleg<br />

zijn afgedaan. Uit een gestratificeerde a-selecte steekproef van strafzaken 2<br />

worden de kenmerken ervan zowel kwantitatief als kwalitatief (in de vorm<br />

van een casusbeschrijving) vastgelegd. Op die manier wordt een getrouwe<br />

weergave van de zaak gegeven. Met het databestand kan onderzoek worden<br />

gedaan naar het feitencomplex, de persoon van de verdachte, de afdoening,<br />

de strafprocessuele gang van zaken en eventuele slachtoffers. Uiteraard is de<br />

kwaliteit van de gegevens afhankelijk van de kwaliteit van de stukken in het<br />

strafdossier, zoals het proces-verbaal van de politie, eventuele rapportages<br />

door psychologen en/of psychiaters en verslagen van verhoren door de<br />

rechter(-commissaris). Dit betekent dat van sommige daders of verdachten en<br />

hun delicten meer bekend is dan van andere. In onderstaande analyse worden<br />

zoveel mogelijk alom beschikbare kenmerken van de veelplegers bekeken op<br />

basis van hun strafdossier zoals dat in 1995 door het openbaar ministerie of<br />

door de rechtbank is behandeld.<br />

Een veelpleger bestaat uiteraard alleen <strong>voor</strong> zover hij als zodanig wordt<br />

gedefinieerd en benoemd. In het algemeen vindt de benoeming tot veelpleger<br />

plaats op arbitraire gronden. Zo wordt in de Landelijke Criminaliteitskaart<br />

iemand een veelpleger genoemd als hij meer dan tien antecedenten op zijn naam<br />

heeft staan (Grapendaal en Van Tilburg, 2002). Dat wil zeggen dat de politie elf<br />

keer of vaker tegen deze persoon proces-verbaal heeft opgemaakt. Er wordt ook<br />

onderzoek gedaan naar aard en aantal justitiële contacten van delinquenten op<br />

basis van de justitiële documentatie. Zo heeft Wartna de WODC-Recidivemonitor<br />

ontwikkeld op basis van de Onderzoek- en Beleidsdatabase <strong>voor</strong> de Justitiële<br />

Documentatie (OBJD) (Wartna, 2002). Hij bestudeert groepen van personen<br />

die de meeste contacten op hun naam hebben staan: de top-1 procent, de top-5<br />

procent en de top-10 procent, en komt van daaruit tot een andere definitie <strong>voor</strong><br />

het fenomeen veelplegen (Wartna en Tollenaar, <strong>2003</strong>).<br />

Ook de onderhavige studie richt zich, bij de definitie van een veelpleger,<br />

op aantallen justitiële contacten. Omdat gebruik wordt gemaakt van een<br />

steekproef van de strafrechtspleging in Nederland, kan niet worden gewerkt<br />

met percentages meest actieve delinquenten, zoals in de Recidivemonitor.<br />

Daarom is er<strong>voor</strong> gekozen eenzelfde arbitrair criterium te nemen als in de<br />

Landelijke Criminaliteitskaart. Iemand wordt als veelpleger bestempeld als hij<br />

meer dan tien justitiële contacten heeft gehad. Vrijspraken zijn daarbij niet als<br />

justitieel contact meegeteld.<br />

1 Een derde ronde van zaken die in eerste aanleg zijn afgedaan in 1999 wordt binnenkort<br />

aan het bestand toegevoegd.<br />

2 De SRM heeft betrekking op het Wetboek van Strafrecht, inclusief de Opiumwet.<br />

Als uitgangszaak zijn uitgesloten de Wegenverkeerswet, de Wet op de Economische<br />

Delicten, de Wet Wapens en Munitie, en het zogenoemde bijzondere strafrecht,<br />

waaronder het Militair Strafrecht. De steekproef is getrokken op basis van de CBSregistratie<br />

van de bij het OM ingeschreven zaken. De uitsluitingen betreffen acht<br />

procent van de aldus geregistreerde criminaliteit. De gepresenteerde cijfers zijn<br />

herwogen naar het CBS-populatiebestand waarbij de genoemde uitsluitingen buiten<br />

beschouwing zijn gelaten. Binnen een delictcategorie zijn deze cijfers representatief,<br />

over delictcategorieën heen kan een (geringe) vertekening ontstaan.<br />

142 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


ALGEMENE PROFIELSCHETS VAN DE VEELPLEGERS<br />

Bij de zaken in de Strafrechtmonitor uit 1995 blijkt het in 15,3 procent<br />

van de gevallen om een veelpleger te gaan. Drugsgebruik is eerder<br />

regel dan uitzondering: 47,6 procent van de veelplegers is een serieuze<br />

harddrugsgebruiker. Dat wil zeggen dat er dagelijks of vrijwel dagelijks<br />

heroïne en/of cocaïne wordt gebruikt. Slechts in enkele gevallen worden<br />

exclusief andere middelen gebruikt, zoals amfetamine of XTC. Van ongeveer<br />

een derde is alleen bekend dat zij ‘harddrugs’ gebruiken, ongeveer een derde<br />

gebruikt cocaïne én heroïne, een kwart gebruikt alleen heroïne en de rest (zo’n<br />

zes procent) gebruikt alleen cocaïne. In het vervolg wordt met ‘drugsgebruiker’<br />

een harddrugsgebruiker bedoeld.<br />

Om tot een grove indeling van veelplegers te komen, vergelijken we<br />

drugsgebruikende veelplegers op een aantal algemene kenmerken met nietdrugsgebruikende<br />

veelplegers.<br />

<strong>Veelplegers</strong> leggen zich hoofdzakelijk toe op vermogenscriminaliteit.<br />

Bijna driekwart (73,6 procent) van de bij justitie aangemelde zaken van<br />

drugsgebruikende veelplegers betreft diefstal. Bij de overige groep veelplegers<br />

ligt dit percentage beduidend lager, 54,5 procent. Kijken we naar de verschillende<br />

delictsoorten binnen dit type misdrijf dan dienen zich meer opvallende<br />

verschillen aan tussen de drugsgebruikende en de overige veelplegers.<br />

In tabel 1 is te zien dat de drugsgebruikende veelpleger zich hoofdzakelijk<br />

beperkt tot diefstal door middel van braak en eenvoudige diefstal. Overige<br />

veelplegers breken minder vaak in, gebruiken minder vaak geweld en hebben<br />

een heel scala aan typen vermogenscriminaliteit. Bedrog en heling bij<strong>voor</strong>beeld<br />

behoren niet zelden tot hun repertoire.<br />

Tabel 1: Delictsoorten binnen hoofdcategorie vermogensdelict, in procenten<br />

Drugs- Niet-drugs- Gehele SRMgebruikende<br />

gebruikende steekproef<br />

veelplegers veelplegers<br />

N=47 N=42 N=494 a<br />

Diefstal met geweld 17,0 2,4 7,5<br />

Afpersing 0,0 2,4 1,6<br />

Eenvoudige diefstal 27,7 19,0 27,1<br />

Diefstal dmv braak 48,9 23,8 25,7<br />

Overig gekwalificeerde diefstal 6,4 19,0 25,3<br />

Verduistering 0,0 0,0 1,2<br />

Bedrog 0,0 19,0 3,0<br />

Heling 0,0 14,3 8,5<br />

Totaal 100 100 100<br />

a De cijfers zijn gebaseerd op de herwogen aantallen uit de gestratificeerde SRM-steekproef,<br />

exclusief valsheid in geschrifte. De categorieën zijn gelijk aan de CBS-registratie: delict met de<br />

zwaarste strafbedreiging.<br />

In tabel 2 zien we dat drugsgebruikers hun diefstallen vaak onder invloed<br />

plegen en ook dat zij vaker gewelddadig zijn. Mogelijk gaan zij juist vanwege<br />

het onder invloed zijn gemakkelijker over tot het gebruik van geweld bij de<br />

diefstal (cf. Nelen e.a., 1991; De Haan en Vos, 1993). Verder zien we dat<br />

M. Jacobs en A. Essers - De misdaad van de straat<br />

143


drugsgebruikers per vermogensdelict veel meer schade veroorzaken, terwijl<br />

hun buit geringer is dan bij de niet-drugsgebruikers. Ten slotte valt op dat<br />

veelplegers (drugsgebruikers of niet) relatief vaak alleen opereren.<br />

Tabel 2: Delictkenmerken binnen hoofdcategorie vermogensdelict per dadergroep<br />

144 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong><br />

Drugs- Niet-drugs<br />

gebruikende gebruikende Gehele SRMveelpleger<br />

veelpleger steekproef<br />

Nmax=234 Nmax=140 Nmax=1360 b<br />

Geweldgebruik, dreigen of feitelijk (percentage) 6,0 2,1 4,6<br />

In vereniging gepleegd (percentage) 32,4 35,5 55,8<br />

Onder invloed gepleegd van drugs en/of<br />

alcohol a (percentage) 42,0 7,7 15,4<br />

Vervangingswaarde van de buit in euro’s<br />

(gemiddelde) 808 1.099 915<br />

Schade in euro’s (gemiddelde) 189 53 89<br />

a Bij 15 procent van de delicten is onbekend of het onder invloed is gepleegd of niet.<br />

b Herwogen aantallen<br />

In tabel 3 zijn enkele sociaal-economische en -demografische kenmerken<br />

van de veelplegers weergegeven. Het blijkt vrijwel uitsluitend om mannen te<br />

gaan. De veelplegers zijn gemiddeld zo’n 30dertig jaar oud. De werkloosheid<br />

is binnen beide groepen hoog, maar drugsgebruikers scoren extreem hoog.<br />

Drugsgebruikers ontberen relatief vaak een vaste woon- of verblijfplaats en<br />

wonen maar zelden samen met een partner of gezin. Ongeveer de helft heeft<br />

een niet-<strong>Nederlandse</strong> etnische afkomst. <strong>Veelplegers</strong> die geen drugs gebruiken<br />

zijn vaker van <strong>Nederlandse</strong> komaf en hebben opmerkelijk vaak wel een partner<br />

of een gezin.<br />

Tabel 3: Enkele sociaal-economische en -demografische kenmerken<br />

Drugs- Niet-drugs<br />

gebruikende gebruikende Gehele SRMveelpleger<br />

veelpleger steekproef<br />

Nmax=69 Nmax=76 Nmax=946 a<br />

Sekse (percentage mannelijk) 92,8 97,4 82,9<br />

Leeftijd ten tijde van het laatst gepleegde<br />

delict dat in ‘95 is afgedaan (gemiddelde) 30,1 31,3 29,1<br />

Werkloos (percentage) 87,7 67,3 41,9<br />

Geen vaste woon- of verblijfplaats<br />

(percentage) 33,3 14,0 11,8<br />

Met partner of gezin (percentage) 18,5 34,9 26,4<br />

Zelfstandig (percentage) 18,5 23,3 18,4<br />

Niet-<strong>Nederlandse</strong> etnische achtergrond<br />

(percentage) 49,5 34,2 40,6<br />

a Herwogen aantallen<br />

Uit tabel 4 blijkt dat veelplegers gemiddeld 34 justitiële contacten op hun naam<br />

hebben staan, opgebouwd in gemiddeld 14 jaar. Zij komen gemiddeld 2,7<br />

maal per jaar met justitie in aanraking. Drugsgebruikende veelplegers hebben<br />

gemiddeld meer, en soms zelfs veel meer justitiële contacten op hun naam<br />

staan dan de overige veelplegers. Verder hebben drugsgebruikende veelplegers


zeer vaak een justitiële documentatie met overwegend vermogenscriminaliteit,<br />

terwijl de niet-drugsgebruikende veelplegers relatief vaak <strong>voor</strong> een keur aan<br />

delictsoorten met justitie in aanraking zijn gekomen. Ten slotte blijkt dat<br />

veel ex-gedetineerde drugsgebruikende veelplegers er in vergelijking met de<br />

overige veelplegers een relatief lange gevangenisstraf op hebben zitten. Alle<br />

in de Strafrechtmonitor opgenomen drugsgebruikende veelplegers hebben<br />

ooit een on<strong>voor</strong>waardelijke vrijheidsstraf opgelegd gekregen, terwijl zestien<br />

procent van de niet-drugsgebruikende veelplegers daaraan ontkomen is. Deze<br />

zestien procent heeft wel gemiddeld veertien justitiële contacten gehad. Het is<br />

van belang zich daarbij te realiseren dat veelplegers die geen drugs gebruiken<br />

minder frequent met justitie in aanraking komen en dat in hun geval minder<br />

vaak zaken door het openbaar ministerie ter zitting of ter berechting worden<br />

gevoegd. Nadere analyse van de ernst van de feiten, gemeten in gemiddelde<br />

strafbedreiging <strong>voor</strong> het ernstigste gepleegde feit, toont geen significant<br />

verschil tussen drugsgebruikers en niet-drugsgebruikers.<br />

Tabel 4: Justitiële achtergrond<br />

Drugs- Niet-drugs Totaal<br />

gebruikende gebruikende <strong>Veelplegers</strong><br />

veelpleger veelpleger<br />

Nmax=69 Nmax=76 Nmax=143 a<br />

Leeftijd eerste contact (gemiddelde) 17,1 18,5 17,8<br />

Pleegjaren (gemiddelde) 14,0 13,5 13,8<br />

Aantal contacten (gemiddelde, 45,1 24,0 34,1<br />

standaard deviatie) (30,5) (16,3) (26,3)<br />

Frequentie van contacten per jaar<br />

(gemiddelde) 3,3 2,3 2,7<br />

JD-patroon: 50 procent of meer diefstal<br />

(percentage) 83,1 69,3 75,7<br />

JD-patroon: gevarieerd (percentage) 15,4 25,3 20,7<br />

Duur in maanden van de langste<br />

on<strong>voor</strong>waardelijke vrijheidsstraf in het<br />

verleden (mediaan) 12,0 3,8 6,0<br />

Aantal voegingen (ter zitting en ter<br />

berechting) in de zaak (gemiddelde) 1,3 0,3 0,9<br />

a Herwogen aantallen<br />

Uit een vergelijking van de profielen van de veelplegers ontstaat het volgende<br />

beeld. De drugsgebruikende veelpleger is een prototype inbreker, kraker en<br />

winkeldief; hij pleegt betrekkelijk weinig andere misdaad. Hij veroorzaakt per<br />

delict relatief veel schade, zijn buit is relatief gering. Hij gaat er het meest van<br />

allemaal alleen op uit en pleegt zijn daden vaak onder invloed. Hij is bijna<br />

altijd werkloos en leeft niet zelden zonder vaste woon- of verblijfplaats. Hij<br />

pleegt erg veel misdaden, wordt vaak gepakt en heeft een goede kans al een of<br />

meerdere keren <strong>voor</strong> langere tijd gedetineerd te zijn geweest. Ongeveer de helft<br />

van deze groep is van allochtone etnische afkomst. Volgens de inevitability<br />

hypothesis is dit criminaliteitspatroon het resultaat van een levenswijze die<br />

wordt gedomineerd door het bekostigen van de dagelijks benodigde drugs.<br />

Bekijken we het profiel in het licht van de zelfcontroletheorie dan zien we<br />

het drugsgebruik, de hoge werkloosheid en het geringe <strong>voor</strong>komen van het<br />

M. Jacobs en A. Essers - De misdaad van de straat<br />

145


hebben van een partner of gezin als indicatoren <strong>voor</strong> een geringe mate van<br />

zelfcontrole.<br />

De veelpleger die geen drugs gebruikt, heeft een ander profiel. Hij pleegt<br />

allerlei vormen van vermogenscriminaliteit en veroorzaakt, waarschijnlijk<br />

mede daardoor, gemiddeld minder schade per vermogensdelict. Maar hij pleegt<br />

ook, meer dan de drugsgebruiker, andere vormen van misdaad. Aangezien er<br />

geen sprake is van een duidelijk motief, zoals een drugsverslaving, zullen er<br />

andere redenen moeten zijn <strong>voor</strong> zijn stelselmatige criminele gedrag, dan wel<br />

zal er eenvoudig gezegd niet veel zijn wat hem verhindert zich crimineel te<br />

gedragen. Een lage zelfcontrole als mogelijke verklaring wordt in zoverre<br />

ondersteund, dat in ieder geval de maatschappelijke binding (het hebben<br />

van werk) ook bij deze niet-drugsgebruikende veelplegers gering is. Sociale<br />

bindingen daarentegen zijn niet ondervertegenwoordigd. De vraag rijst of<br />

er bij de veelplegers naast het plegen van criminaliteit andere vormen van<br />

‘onverstandig’ gedrag zijn te vinden, die de hypothese van een lage zelfcontrole<br />

verder zouden kunnen onderbouwen.<br />

NADERE ANALYSE VAN DE ACHTERLIGGENDE PROBLEMATIEK<br />

Het kwalitatieve materiaal in de Strafrechtmonitor biedt goede aanknopingspunten<br />

om dieper op de achtergronden van de veelplegers in te gaan. De casuïstiek<br />

binnen de onderscheiden groepen veelplegers toont een gevarieerd beeld.<br />

Allereerst wijden we een nadere beschouwing aan de drugsgebruikende<br />

veelplegers, daarna bekijken we de overige veelplegers.<br />

Drugsgebruikende veelplegers<br />

Bij het nader bestuderen van de delicten die drugsgebruikende veelplegers<br />

begaan, valt het grote gemak op waarmee velen ertoe besluiten. De drempel<br />

om tot stelen over te gaan, blijkt bijzonder laag; er is duidelijk sprake van een<br />

hoge mate van opportunistisch handelen:<br />

‘De dader, een 35-jarige <strong>Nederlandse</strong> man, is bij vrienden op bezoek. Ze<br />

willen naar Amsterdam, maar hebben geen geld <strong>voor</strong> een treinkaartje. Ze<br />

besluiten een auto te stelen. Eén van hen heeft een schroevendraaier bij<br />

zich. […] Twee maanden later is de dader weer op bezoek bij kennissen.<br />

Hij wil naar huis, maar heeft geen geld om een treinkaartje te kopen en<br />

besluit wederom een auto te stelen.’<br />

De man is 84 keer met justitie in aanraking gekomen, <strong>voor</strong>namelijk wegens<br />

diefstal. Hij is sinds zijn achttiende verslaafd aan cocaïne en sinds zijn 27ste<br />

ook aan heroïne.<br />

Een andere dader zegt al vanaf zijn elfde verslaafd te zijn en te leven van<br />

auto-inbraken. Hij rooft in serie auto’s leeg en verkoopt de (vaak geringe) buit.<br />

Hij is 45 keer met justitie in aanraking gekomen, <strong>voor</strong>dat hij in deze zaak op<br />

heterdaad wordt aangehouden:<br />

‘De 20-jarige dader breekt ‘s nachts vier auto’s open met behulp van een<br />

schroevendraaier. […] Uit de eerste auto heeft de dader buitenlandse valuta<br />

146 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


meegenomen, uit de tweede auto twee tankdopsleutels, uit de derde auto<br />

een handdoek en uit de vierde auto een barbecue, een verrekijker en een<br />

autoradio.’<br />

We vinden onder drugsgebruikers veel winkeldiefstallen, insluipingen,<br />

inbraken en tasjesroven. De meeste van deze diefstallen worden min of meer<br />

impulsief gepleegd. Veel verder dan het meenemen van een schroevendraaier<br />

reikt de <strong>voor</strong>bereiding meestal niet. Vervolgens laat men zich leiden door<br />

onverlichte huizen, openstaande raampjes, zichtbare buit en dergelijke. Enige<br />

vorm van planmatig handelen vinden we bij de winkeldiefstallen, waarbij<br />

soms trucs worden bedacht om de beveiliging te omzeilen.<br />

Veel drugsgebruikende veelplegers zeggen zelf dat ze hun leefwijze structureel<br />

willen veranderen. Zo zegt een kwart serieus te willen afkicken en menigeen<br />

heeft daartoe soms al meerdere pogingen ondernomen. Ruim een kwart ook<br />

erkent de problematiek. Men geeft eenvoudig toe dat men steelt om in het<br />

drugsgebruik te kunnen <strong>voor</strong>zien:<br />

‘Een 31-jarige Marokkaanse drugsverslaafde heeft in totaal 61<br />

vermogensdelicten in zijn strafzaak gepleegd met een totale buit van ruim<br />

47.000 gulden (vervangingswaarde). […] Bij de rechter-commissaris en de<br />

rechter bekent hij alle delicten. De oorzaak van het plegen van de delicten<br />

is volgens hem zijn drugsverslaving.’<br />

Erkenning van de problemen is uiteraard een belangrijke stap naar de<br />

oplossing ervan, <strong>voor</strong>al als men wat dat betreft van goede wil is (Baas, 1998).<br />

Van de weinigen (circa een op de zes) die enige sociale- of maatschappelijke<br />

bindingen hebben (een gezin, partner of werk) wil bijna iedereen van de<br />

drugs af. Nogal wat drugsgebruikers, zo’n 30 procent, wonen ongeacht hun<br />

leeftijd officieel nog bij hun ouders of moeder. Het is indicatief <strong>voor</strong> hun<br />

onvermogen om op eigen kracht aan het maatschappelijk leven deel te nemen.<br />

Dit onvermogen kan ook <strong>voor</strong>tkomen uit psychische problematiek. Duidelijke<br />

aanwijzingen daar<strong>voor</strong> zijn er in vijf procent van de gevallen (evenveel als bij<br />

de overige veelplegers).<br />

De casuïstiek van de drugsgebruikende veelpleger ondersteunt het beeld dat op<br />

basis van de kwantitatieve gegevens naar voren kwam. Een belangrijk nieuw<br />

kenmerk is het zelfinzicht en de wens tot verandering die sommigen wel en<br />

anderen niet kenbaar maken. Op basis van dat onderscheid zijn prototypen<br />

te identificeren van gevallen die een redelijke kans maken weer op het rechte<br />

pad gezet te kunnen worden. Evenzo vinden we gevallen waarbij die kans veel<br />

kleiner moet worden geacht.<br />

Zo is er het prototype junk, dat <strong>voor</strong>al gezien zijn onderkenning van het<br />

probleem en zijn bereidheid tot verandering baat zou kunnen hebben met<br />

een intensief afkick- en hulpprogramma zoals de Strafrechtelijke Opvang<br />

Verslaafden (Swierstra, 1999; De Vries, 1999):<br />

‘Dader is een 37-jarige <strong>Nederlandse</strong> man. Hij is ongehuwd en woont<br />

samen met zijn moeder en twee jongere broers in een huurwoning. Hij<br />

heeft een LTS-opleiding genoten en is van beroep metaalbewerker. Hij<br />

krijgt een bijstandsuitkering. Hij gebruikt ongeveer vijftien jaar harddrugs,<br />

M. Jacobs en A. Essers - De misdaad van de straat<br />

147


<strong>voor</strong>namelijk heroïne en cocaïne. Hij breekt in om in zijn levensonderhoud<br />

en zijn verslaving te kunnen <strong>voor</strong>zien. Ter zitting verklaart de man dat hij<br />

wil afkicken en gaan werken. Hij is ongeveer 23 jaar geleden <strong>voor</strong> het eerst<br />

in contact gekomen met justitie. Sindsdien heeft hij 51 contacten gehad,<br />

<strong>voor</strong>namelijk wegens gekwalificeerde diefstallen, maar ook wegens poging<br />

tot verkrachting, mishandeling en vernieling. Hij is ongeveer anderhalve<br />

maand geleden vrijgekomen uit een detentie van negen maanden wegens<br />

inbraken in diverse woningen. Hij bekent zowel bij de politie als ter zitting<br />

alle tenlastegelegde en ad informandum gevoegde feiten.’<br />

Daarnaast vinden we het prototype ‘hopeloos geval’. De verscheidenheid<br />

aan delicten is groot, er wordt geen verband gelegd tussen de delicten en het<br />

drugsgebruik, noch wordt de wens tot afkicken geuit:<br />

‘Dader is een 36-jarige Surinaamse man, ongehuwd. Hij heeft een vriendin<br />

met een kind. Hij is werkloos en heeft een uitkering. Hij komt ook aan<br />

geld door te hosselen <strong>voor</strong> dealers. Hij is 21 jaar terug heroïne en cocaïne<br />

gaan gebruiken. Hij heeft anderhalf jaar op school gezeten en is daarna aan<br />

het werk gegaan. Hij heeft verschillende lasdiploma’s behaald. Hij woont<br />

officieel bij zijn moeder maar hij zwerft ook op straat. Hij gebruikt ten tijde<br />

van de feiten anderhalf tot twee gram heroïne en cocaïne per dag. Hij heeft<br />

veertien justitiële contacten. Het eerste contact betreft een diefstal, hij is<br />

dan zestien jaar. De overige betreffen (gekwalificeerde) diefstal, diefstal<br />

met geweld en bedreiging met geweld, afpersing, verkrachting, handelen<br />

in harddrugs en wederspannigheid. De zwaarste afdoening is een jaar<br />

gevangenisstraf en TBR. Deze maatregel is acht maal verlengd, telkens<br />

met een jaar. De dader ontkent de beide straatroven te hebben gepleegd, hij<br />

bekent dat hij de auto heeft willen stelen.’<br />

Niet-drugsgebruikende veelplegers<br />

Het onderscheid tussen drugsgebruikende veelplegers en niet-drugsgebruikende<br />

veelplegers is gebaseerd op concrete aanwijzingen in het dossier dat er<br />

‘dagelijks’ of ‘vrijwel dagelijks’ harddrugs worden gebruikt. Bij nadere studie<br />

blijkt echter dat een aantal van de vermeend drugsvrije veelplegers vroeger wél<br />

met drugs in aanraking is geweest. Soms ook wordt het drugsgebruik tegenover<br />

politie en justitie door de verdachte verzwegen of ontkend, terwijl verklaringen<br />

van anderen in het dossier of veelvuldige overtredingen van de Opiumwet<br />

duidelijk in andere richting wijzen. Bij ongeveer een kwart van de als nietdrugsgebruikende<br />

veelplegers gekwalificeerde groep werd een aanwijzing <strong>voor</strong><br />

(vroeger) drugsgebruik gevonden. Dit betekent dat uiteindelijk zes van de tien<br />

veelplegers op een of andere manier met harddrugs te maken hebben (gehad).<br />

Waar er bijdrugsgebruikers <strong>voor</strong>al een lage drempel bestaat ten aanzien van<br />

het plegen van vermogensdelicten, vinden we die bij de overige veelplegers<br />

ook ten aanzien van agressieve delicten. Alcohol speelt daarbij vaak een<br />

belangrijke rol. In circa een kwart van de gevallen bij de veelplegers die geen<br />

drugs gebruiken, is sprake van chronisch alcoholmisbruik of is het delict in de<br />

uitgangszaak alcoholgerelateerd. Ongeveer de helft hiervan, ofwel een op de<br />

148 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


acht à negen mannen uit de groep veelplegers die geen drugs gebruikt, heeft<br />

een ernstig alcoholprobleem. Een <strong>voor</strong>beeld is een man die circa dertig glazen<br />

bier op heeft en midden in de nacht met zijn vriendin en twee vrienden op zoek<br />

is naar een café dat nog open is:<br />

‘Onderweg komen ze langs een pand waar een feestje bezig is. Als ze naar<br />

binnen lopen, verzoekt een man hen weg te gaan omdat het een privéfeestje<br />

is. De dader gebiedt hem mee naar buiten te komen. De vriendin<br />

zegt hierop iets als ‘kinderachtig hoor’ tegen haar vriend. Hierop wordt hij<br />

zeer boos, slaat haar verschillende malen en wanneer zij op de grond valt<br />

schopt hij haar in haar buik.’<br />

De man is twintig keer met justitie in aanraking geweest <strong>voor</strong> mishandeling,<br />

openlijke geweldpleging, vernieling, diefstal en poging tot doodslag.<br />

Typisch alcoholgerelateerde delicten zijn caféruzies, vernielingen,<br />

aanrandingen en brandstichtingen. Veel gelegenheidsdrinkers, ook weer één<br />

op de acht à negen uit de groep niet-drugsgebruikers, begaan een dergelijk<br />

delict na overmatig alcoholgebruik.<br />

Eén op de drie veelplegers die geen drugs gebruiken, is wel eens of al meerdere<br />

malen veroordeeld op grond van de Wegenverkeerswet. Het komt niet zelden<br />

<strong>voor</strong> dat iemand wordt veroordeeld <strong>voor</strong> dronken rijden, een tijdelijk rijverbod<br />

krijgt opgelegd en vervolgens opnieuw wordt aangehouden en veroordeeld<br />

<strong>voor</strong> rijden met een rijverbod. Overtredingen van de Wegenverkeerswet<br />

verklaren zodoende een deel van het veelplegen onder niet-drugsgebruikers.<br />

Slechts 22 procent van alle veelplegers is crimineel zonder drugsgebruik<br />

of -verleden, zonder alcoholprobleem en zonder psychische problematiek.<br />

Ongeveer de helft van deze groep niet-probleemgerelateerde veelplegers<br />

is met justitie in aanraking gekomen vanwege uitingen van agressie. Het<br />

gaat hier om straatgeweld, verkeersconflicten en uit de hand gelopen ruzies<br />

en ‘afrekeningen’ tussen bekenden. Het zijn vrijwel allemaal gevallen van<br />

expressief geweld, toegepast zonder noemenswaardige aanleiding:<br />

‘Twee jongens en een meisje staan ‘s avonds laat op straat te praten.<br />

Plotseling komt er een Porsche aanrijden met hoge snelheid en in de<br />

verkeerde rijrichting. De bestuurder begint te schelden dat ze op moeten<br />

rotten. De jongelui zeggen dat er genoeg ruimte is om de auto te laten<br />

passeren, maar gaan toch naar de kant. Echter nog <strong>voor</strong>dat ze dat lukt geeft<br />

de bestuurder gas en rijdt twee van hen aan. Ze worden ongeveer twee meter<br />

weggeslingerd en de fiets die het meisje vasthield raakt beschadigd.’<br />

De 29-jarige dader, <strong>voor</strong>malig gokverslaafd, heeft 25 justitiecontacten gehad,<br />

onder andere <strong>voor</strong> diefstal, vernieling, mishandeling, de Wegenverkeerswet en<br />

de Vuurwapenwet.<br />

De andere helft van de groep niet-probleemgerelateerde veelplegers bestaat<br />

uit mensen die schulden hebben en mede daarom inbreken, mensen die een<br />

zwervend bestaan leiden en hun inkomen met stelen vergaren en een enkeling<br />

die van de criminaliteit echt zijn beroep heeft gemaakt. We vinden onder<br />

meer een internationale handelaar in gestolen auto’s, een ‘BV’ die afgenomen<br />

goederen stelselmatig verduistert, een gewoonteheler. Deze kleine groep<br />

M. Jacobs en A. Essers - De misdaad van de straat<br />

149


probeert de misdaad lonend te doen zijn.<br />

<strong>Veelplegers</strong> die geen drugs gebruiken hebben ongeveer twee maal vaker dan de<br />

drugsgebruikers enige vorm van sociale- of maatschappelijke binding. Het lijkt<br />

binnen deze categorie veelplegers een belangrijk onderscheidend kenmerk. Zo<br />

is er het <strong>voor</strong>beeld van de man met een gezin, die de greep op zijn leven lijkt te<br />

zijn kwijtgeraakt. Hij zwicht gemakkelijk <strong>voor</strong> verleidingen en is daardoor in<br />

de problemen gekomen. Ofschoon hij strikt genomen binnen de definitie van<br />

een veelpleger valt (meer dan tien justitiële contacten) lijkt enige twijfel bij<br />

deze kwalificatie in zijn geval wel gerechtvaardigd:<br />

‘De 29-jarige ongehuwde <strong>Nederlandse</strong> dader woont samen met zijn<br />

vriendin en zijn kinderen van acht en zes in een eengezinswoning. Hij heeft<br />

van zijn veertiende tot zijn zeventiende bij zijn vaders aannemersbedrijf in<br />

de bouw gewerkt. Nadat dit bedrijf failliet is gegaan heeft hij nooit meer<br />

aan het arbeidsproces deelgenomen. Het gezin leeft van een uitkering van<br />

ƒ 1.600,- per maand. Uit een rapportage van de reclassering blijkt dat de<br />

dader slecht met geld kan omgaan. Hij heeft een schuld van ƒ 13.000,- en<br />

een chaotisch uitgavenpatroon. In het weekend drinkt hij graag een flink<br />

aantal biertjes en hij gaat ongeveer één keer per maand naar het casino.<br />

Toen hij een paar jaar geleden is verhuisd, is het volgens hem misgegaan.<br />

Hij kwam in een buurt terecht waar veel werd gehandeld in gestolen<br />

spullen. Jongens kwamen bij hem aan de deur om spullen aan te bieden.<br />

Op een gegeven moment werd de verleiding <strong>voor</strong> de dader te groot. In zijn<br />

woonplaats kwam hij bekend te staan als heler. Hij geeft aan dat hij al een<br />

paar maanden niet meer in gestolen goederen heeft gehandeld en dat hij<br />

er niet meer mee wil beginnen, ook ter wille van zijn kinderen. Voor zijn<br />

schulden heeft hij een aflossingsregeling getroffen. De dader is elf keer met<br />

justitie in aanraking geweest, bijna uitsluitend <strong>voor</strong> diefstal.’<br />

Het volgende geval is in vrijwel alle opzichten het tegenovergestelde van deze<br />

helende huisvader. Er is geen duidelijke problematiek, er zijn geen sociale- of<br />

maatschappelijke bindingen en we zien opnieuw een <strong>voor</strong>beeld van redeloze<br />

agressie:<br />

‘Dader is een 34-jarige ongehuwde <strong>Nederlandse</strong> man. Van beroep is hij<br />

administrateur, maar momenteel heeft hij een WAO-uitkering van ongeveer<br />

ƒ 2.000,- per maand. Hij heeft naar eigen zeggen een bankschuld en een<br />

NS-schuld van enkele tienduizenden guldens. Hij is zes jaar geleden<br />

<strong>voor</strong> het eerst in contact met politie en justitie gekomen in verband met<br />

doorrijden na een ongeval. Nadien is hij nog 75 keer in contact met justitie<br />

geweest, <strong>voor</strong>namelijk wegens flessentrekkerij en oplichting. Hij opereert<br />

in heel Nederland maar bij <strong>voor</strong>keur in de zuidelijke provincies. Verdachte<br />

bekent bij de politie dat hij zonder treinkaartje met de trein wilde reizen.<br />

Hij heeft geldproblemen en is naar zijn zeggen gewend zonder kaartje<br />

te reizen. Op het moment dat de conducteur hem om het plaatsbewijs<br />

vroeg, werd verdachte boos op de conducteur en sloeg hem enkele malen<br />

opzettelijk met gebalde vuisten in zijn gezicht. Hij zegt niet meer te weten<br />

of hij de keel van de conducteur heeft dichtgeknepen.’<br />

150 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


CONCLUSIE<br />

We kunnen gerust stellen dat het fenomeen veelplegen wordt gedomineerd door<br />

harddrugsgebruik. Ten minste zes van de tien veelplegers heeft er mee te maken<br />

of mee te maken gehad, waarbij veelplegers die drugs gebruiken aanzienlijk<br />

frequenter misdaad plegen dan de overige veelplegers. Dagelijks drugsgebruik<br />

kan men als motivatie zien, als oorzaak van een keuze die drugsgebruikers maken<br />

om uit stelen te gaan. In de praktijk blijkt er vaak maar weinig <strong>voor</strong>bereiding of<br />

denkwerk achter te zitten. De diefstallen zijn eerder het gevolg van een grote<br />

bereidheid tot stelen, waarbij elke kans ertoe wordt aangegrepen. Geweld wordt<br />

daarbij niet geschuwd, de buit is relatief klein, de schade groot. Zijn er geen drugs<br />

in het spel dan vinden we maar heel weinig misdaad waar een duidelijk<br />

motief of plan achter zit: de gedachte bij<strong>voor</strong>beeld om er rijk van te worden<br />

of om de misdaad lonend te doen zijn. Veel niet-drugsgerelateerde misdaad<br />

onder veelplegers betreft naast diefstal uitingen van agressie, veelal impulsief<br />

gepleegd, niet zelden onder invloed van alcohol. Alcohol staat wat dat betreft<br />

op gelijke voet met drugs, in die zin dat het gebruik ervan de criminaliteit<br />

gemakkelijk bevordert.<br />

De verschijnselen van een geringe zelfcontrole, waaronder het eerder genoemde<br />

impulsieve en riskante en/of ‘onverstandige’ gedrag, komen bij veelplegers<br />

veelvuldig <strong>voor</strong>. Bij drugsgebruikers gaat het <strong>voor</strong>al om hun drugsgebruik<br />

zelf en de daarbij vaak <strong>voor</strong>komende aspecten zoals werkloosheid, zwerven<br />

en weinig sociale bindingen. Bij niet-drugsgebruikers constateren we onder<br />

meer alcoholmisbruik, roekeloos autorijden (althans veel overtredingen van<br />

de Wegenverkeerswet), gokverslavingen, financiële problemen, werkloosheid<br />

en een geringe frustratietolerantie. Belangrijke verschillen bij de veelplegers<br />

vinden we ten aanzien van hun sociale bindingen en inzicht in de eigen situatie.<br />

Drugsgebruikers hebben beduidend minder vaak een partner of een gezin dan de<br />

overige veelplegers. Velen hebben geen vaste woon- of verblijfplaats of wonen<br />

bij hun ouders of moeder. Daar staat tegenover dat ten minste een kwart van<br />

deze groep veelplegers een goed inzicht in de eigen situatie heeft. Men ziet en<br />

erkent de problematiek en wil ervan af. Dit is grotendeels tegenovergesteld aan<br />

de niet-drugsgebruikende veelplegers, die weliswaar vaker een partner of een<br />

gezin hebben, maar waarbij slechts zelden zo’n duidelijke wens tot verandering<br />

dan wel beëindiging van het criminele gedrag wordt gehoord.<br />

Over het algemeen gaat het bij veelplegers om de zichtbare vormen van<br />

criminaliteit. Drugsgebruikers zwerven rond en nemen mee wat ze pakken<br />

kunnen. Winkeldiefstallen, inbraken en autokraken zijn het gevolg. Bij de<br />

overige veelplegers vinden we daarnaast geregeld uitingen van agressie, leidend<br />

tot vernielingen en knokpartijen, en verkeersmisdrijven. Het is de criminaliteit<br />

van de straat. Veel niet-zichtbare misdaad, zoals valsheid in geschrifte,<br />

gewoonteheling, bepaalde vormen van bedrog en misdrijven tegen de zeden,<br />

vergt planmatig handelen. Het is niet de criminaliteit van de gemiddelde<br />

veelpleger, die veeleer impulsief, driftmatig en op de korte termijn handelt.<br />

Veel van de door veelplegers gepleegde criminaliteit is even alledaags als<br />

ondoordacht: de man die te beneveld is om zijn gestolen brommer te besturen,<br />

de man die een handdoek en een barbecue steelt en de Porsche-rijder die op<br />

een groep mensen inrijdt die hem ogenschijnlijk even irriteerden.<br />

M. Jacobs en A. Essers - De misdaad van de straat<br />

151


De aanpak van veelplegers zou onzes inziens in de eerste plaats gericht moeten<br />

zijn op hun direct aanwijsbare probleem: harddrugs- en drankmisbruik dan wel<br />

eventuele psychische stoornissen. In de tweede plaats verdient het aanbeveling<br />

om naar de achtergrond van de veelpleger te kijken, waarbij zijn mogelijk<br />

geringe mate van zelfcontrole en uitingen daarvan bijzondere aandacht zouden<br />

moeten krijgen. De vraag of en in hoeverre men met een ‘echte’ veelpleger te<br />

maken heeft, en wie precies een ‘echte’ veelpleger genoemd kan worden, is<br />

daarbij steeds relevant.<br />

LITERATUUR<br />

Baas, N.J. (1998) Strafrechtelijke Opvang Verslaafden (SOV). Een literatuurverkenning<br />

naar <strong>voor</strong> de SOV relevante ervaringen met onvrijwillig geplaatste justitiabele<br />

verslaafden in binnen- en buitenland, Den Haag: WODC.<br />

Bunt, H.G. van de & W.M.E.H. Beijers (1993) ‘Irrationaliteit als keuze: analyse van een<br />

dadergroep roofovervallers’, Tijdschrift <strong>voor</strong> Criminologie, 35 (4): 378-395.<br />

Cohen, L.E. & B.J. Vila (1996) ‘Self-Control and Social Control: An Exposition of the<br />

Gottfredson-Hirschi/Sampson-Laub Debate’, Studies on Crime and Crime Prevention,<br />

5 (2): 125-150.<br />

Cornish, D.B. & R.V. Clarke (1986) The reasoning criminal. Rational choice perspectives<br />

on offending, New York: Springer Verlag.<br />

Cromwell, P.F., J.N. Olson & D. Wester Avary (1991) Breaking and Entering: An Ethnographic<br />

Analysis of Burglary, Newbury Park: Sage.<br />

Engelhard, B.J.M., F.W.M. Huls, R.F. Meijer & P. van Panhuis (2001) ‘Criminaliteit<br />

en opsporing’, in: F.W.M. Huls, M.M. Schreuders, M.H. Ter Horst-van Breukelen<br />

& F.P. van Tulder (red.), Criminaliteit en rechtshandhaving: Ontwikkelingen en<br />

samenhangen, Den Haag: WODC: 43-82.<br />

Goldman, F. (1981) ‘Drug abuse, crime and economy; the dismal limits of social<br />

choice’, in: J.A. Inciardi (ed.), The drugs-crime connection, Beverly Hills: Sage.<br />

Gottfredson, M.R. & T. Hirschi (1990) A general theory of crime, Stanford: Stanford<br />

University Press.<br />

Grapendaal, M., E. Leuw & J.M. Nelen (1991) De economie van het drugsbestaan:<br />

Criminaliteit als expressie van levensstijl en loopbaan, Gouda: Quint.<br />

Grapendaal, M. & W. van Tilburg (2002) ‘<strong>Veelplegers</strong> in Nederland’, Tijdschrift <strong>voor</strong><br />

Criminologie, 44 (3): 214-230.<br />

Haan, W. de & J. Vos (1993) ‘De huilende rover en de schaamteloosheid van de<br />

rationele keuzebenadering’, Tijdschrift <strong>voor</strong> Criminologie, 35 (4): 351-377.<br />

Hirschi, T. (1969) Causes of delinquency, Berkeley: University of California Press.<br />

Kroese, G.J. & R.H.J.M. Staring (1993) Prestige, professie en wanhoop: Een onderzoek<br />

onder gedetineerde overvallers, Arnhem: Gouda Quint.<br />

Kruize, P. (2002) ‘Een typologie van overvallers? De balans op basis van drie<br />

daderonderzoeken naar overvallers’, Tijdschrift <strong>voor</strong> Criminologie, 44 (1): 46-60.<br />

Nelen, J.M., E. Leuw & M. Grapendaal (1991) ‘Druggebruikers aan het woord:<br />

verslaving en criminaliteit als elementen van een deviante ontwikkeling’, Justitiële<br />

verkenningen, 17 (9): 17-37.<br />

Rutenfrans, C. (1993) ‘Criminaliteit: het irrationele gedrag van ongelukkigen’,<br />

Tijdschrift <strong>voor</strong> Criminologie, 35 (4): 327-335.<br />

Rutenfrans, C. & G.-J. Terlouw (1996) ‘Zelfcontrole en delinquent gedrag’, Tijdschrift<br />

<strong>voor</strong> Criminologie, 38 (1): 64-76.<br />

Swierstra, K. (1999) ‘Strafrechtelijke Opvang Verslaafden: Het aftoppen van criminele<br />

carrièrecurves’, Justitiële Verkenningen, 25 (6): 68-83.<br />

Vries, H. de (1999) ‘Strafrechtelijk opvang verslaafden. Doorbreken van een<br />

uitzichtloos, crimineel bestaan’, Algemeen Politieblad, 20: 4-6.<br />

Walters, G.D. (1994) Drugs and Crime in Lifestyle Perspective. Thousand Oaks: Sage.<br />

Wartna, B.S.J. (2002) ‘De WODC-recidivenmonitor. Meer inzicht in de werking van<br />

strafrechtelijke interventies’, Justitiële Verkenningen, 28 (8): 64-76.<br />

Wartna, B.S.J. & N. Tollenaar (<strong>2003</strong>) <strong>Veelplegers</strong>: een definitiestudie op basis van de<br />

OBJD. Den Haag: WODC.<br />

Weerman, F.M. (1998) Het belang van bindingen. De bindingstheorie als verklaring van<br />

verschillen en veranderingen in delinquent gedrag, Groningen: Rijksuniversiteit.<br />

152 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


OVERLAST DOOR DRUGSVERSLAAFDEN<br />

EEN ANALYSE VAN DIJKVERBODEN IN AMSTERDAM<br />

Hendrien Kaal en Dirk Korf<br />

De overlast die harddrugsgebruikers rond de Amsterdamse Zeedijk op straat en<br />

<strong>voor</strong> buurtbewoners veroorzaakten, leidde in het begin van de jaren tachtig tot<br />

een repressieve reactie in de vorm van ’dijkverboden’, waarbij gebruikers <strong>voor</strong><br />

8 uur of (later) 14 dagen verboden werd zich in het gebied rond de Zeedijk<br />

te vertonen. In dit artikel wordt beschreven op welke groepen dit beleid<br />

werd toegepast, hun kenmerken en achtergronden, de beleidscontext en de<br />

effectiviteit, op basis van gegevens uit 1996-2000.<br />

De Amsterdamse Zeedijk speelde een belangrijke rol bij de opkomst van<br />

heroïne in Nederland. Tot aan het eind van de jaren zestig oefenden de vele cafés<br />

en dansgelegenheden een sterke aantrekkingskracht uit op zowel buitenlandse<br />

bezoekers, zoals zeevaarders en in Duitsland gelegerde Amerikaanse soldaten,<br />

als lokale jeugd. Dat had ook te maken met prostitutie. De straat ligt in het<br />

Wallengebied en in cafés op de Zeedijk legden prostituees hun contacten<br />

(Brouns, 1993). Op de Zeedijk zijn ook al lang veel Chinese eetgelegenheden,<br />

supermarkten en andere bedrijven gevestigd. Vooral Chinezen waren vanaf het<br />

begin van de jaren zeventig betrokken bij de opmars van de heroïnehandel op<br />

en rond de Zeedijk. Deze handel waaierde uit naar de rest van het Wallengebied<br />

en vermengde zich tot op zekere hoogte met de prostitutie, met name doordat<br />

verslaafde vrouwen actief werden in de straatprostitutie (Van Gemert en<br />

Verbraeck, 1994). Chinezen lieten al vrij snel de straathandel over aan jonge<br />

Surinaamse immigranten, die in die periode in groten getale naar Nederland<br />

kwamen. De rol van Surinaamse heroïnehandelaren werd versterkt doordat<br />

de hoofdstedelijke Narcoticabrigade veel Chinese smokkelaars en dealers<br />

arresteerde, waarvan een groot gedeelte het land uit werd gezet. Surinaamse<br />

handelaren speelden ook een centrale rol bij de opkomst en verspreiding van<br />

cocaïne op de straatmarkt, in de loop van de jaren tachtig (De Kort en Korf,<br />

1992).<br />

Door de levendige straathandel en het openlijk gebruik van heroïne en cocaïne<br />

op en rond de Zeedijk gingen steeds meer ‘gewone’ mensen de buurt mijden.<br />

Gemeente, politie, drugshulpverlening en buurtbewoners probeerden de druk<br />

van de ketel te halen, onder andere met ‘gedoogruimtes’ waar ook dealers<br />

werden getolereerd. Deze bevonden zich eerst in leegstaande, soms gekraakte<br />

gebouwen, vervolgens in ‘caféachtige ruimtes’ en ten slotte, op initiatief van<br />

buurtbewoners, op een boot bij het Centraal Station, op loopafstand van de<br />

Zeedijk. Al deze gedoogruimtes was een kort leven beschoren (Van Gelder<br />

en Sijtsma, 1988). Doordat de gedoogruimtes steeds gesloten werden en<br />

soms zelfs afbrandden, werd begin jaren tachtig de overlast op straat steeds<br />

meer voelbaar. Buurtbewoners zetten de gemeente onder zware druk, terwijl<br />

gemeentelijke plannen <strong>voor</strong> medische verstrekking van heroïne door de<br />

landelijke overheid werden verhinderd (De Kort, 1995; Leuw, 1984). Om het<br />

gevaar van eigenrichting in te dammen – om de handel uit de buurt te weren,<br />

H. Kaal en D. Korf - Overlast door drugsverslaafden<br />

153


etaalden sommige buurtbewoners samen <strong>voor</strong> ‘uitsmijters’ die geweld niet<br />

schuwden (Van Gemert en Verbraeck, 1994) – maakte de gemeente ingrijpende<br />

plannen <strong>voor</strong> de aanpak van de buurt. Gebouwen werden gerestaureerd en er<br />

kwamen nieuwe ondernemers. Ook kreeg de politie bijzondere bevoegdheden<br />

om de orde te handhaven (Van Gelder en Sijtsma, 1988; Verbraeck, 1988) zoals<br />

het messenverbod (1981), het dijkverbod (1983) en het samenscholingsverbod<br />

(1984). Al deze maatregelen konden niet <strong>voor</strong>komen dat het aantal<br />

harddrugsverslaafden in Amsterdam bleef stijgen. De hoogste piek was bijna<br />

9.000 in 1988, volgens officiële schattingen (Van Brussel en Buster, 2002).<br />

De Opiumwet kan worden gebruikt om op te treden tegen handel en bezit,<br />

maar gebruik zelf is volgens de wet niet strafbaar. Met het dijkverbod kan<br />

wel opgetreden worden tegen drugsgebruik en bij<strong>voor</strong>beeld het bezit van<br />

parafernalia, zonder dat strafrechtelijk bewijs nodig is. Het dijkverbod is een<br />

verwijderingsbevel dat de politie de bevoegdheid geeft om personen <strong>voor</strong> een<br />

periode van acht uur de toegang tot het gebied te ontzeggen. Het uitreiken van<br />

dijkverboden door de politie valt onder hun taak, de openbare orde te handhaven.<br />

Het doel is het beperken van wat in beleidsstukken heet ‘de visuele overlast’ die<br />

veroorzaakt wordt door de handel in en het gebruik van harddrugs.<br />

Ondanks de lange praktijk van de dijkverboden is er maar weinig onderzoek<br />

gedaan naar de effecten van het beleid op buurt en gebruikers. Gebruikers<br />

hebben veel kritiek op het dijkverbodenbeleid, dat ze wel omschrijven als een<br />

‘heksenjacht’ (De Wit, 2002). Kritisch beschouwd legitimeert dit beleid een<br />

systeem met behulp waarvan een specifieke ongewenste groep kan worden<br />

beheerst. En bij dergelijke maatregelen bestaat het gevaar van oneigenlijk<br />

gebruik van machtsmiddelen, zo heeft Choongh (1998) overtuigend laten zien<br />

in Engeland.<br />

Richten we de aandacht op de (andere) buurtbewoners, dan suggereert<br />

onderzoek uit het begin van het dijkverbodentijdperk dat opjaagbeleid<br />

slechts leidt tot verspreiding van de opgejaagde groepen (Verbraeck, 1988).<br />

Aan de andere kant concludeert de politie op basis van eigen, meer recent<br />

onderzoek dat door repressieve activiteiten op die locaties de overlast <strong>voor</strong><br />

langere tijd verdwijnt. Er is daarbij weliswaar een verplaatsing van overlast te<br />

constateren, maar niet buiten de bekende overlastlocaties (Van Ommen e.a.,<br />

1998). De (normatieve) vraag die zich hier opdringt, is of de <strong>voor</strong>delen die het<br />

beleid <strong>voor</strong> de algemene bevolking heeft, opwegen tegen de nadelen <strong>voor</strong> de<br />

drugsverslaafden.<br />

Deze vraag vormt echter niet het thema van dit artikel. Wij richten ons op de<br />

gebruikers, met als de centrale probleemstelling: bij welke groepen wordt het<br />

dijkverbod toegepast? Meer concreet onderzoeken we wat hun kenmerken<br />

en achtergronden zijn. Vormen zij een dwarsdoorsnee van de Amsterdamse<br />

drugsverslaafden of krijgen bepaalde groepen eerder een verbod dan andere?<br />

In het bijzonder zullen we kijken naar de groep die vaak een dijkverbod krijgt.<br />

Om deze vragen te beantwoorden hebben we gegevens uit het databestand<br />

van de politie over dijkverboden geanalyseerd. Wij zetten eerst uiteen wat het<br />

dijkverbodenbeleid precies behelst. Daarna schetsen we kort de context waarin<br />

het beleid wordt uitgevoerd: op wie is het beleid gericht en wat is er bekend over<br />

de veroorzaakte overlast? Vervolgens worden resultaten van de analyse van de<br />

154 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


politiedata over dijkverboden van de periode 1996-2000 gepresenteerd. Tenslotte<br />

bediscussiëren we de bevindingen en gaan daarbij in op de vraag of het beleid<br />

effect sorteert en wat mogelijke alternatieven zijn.<br />

JURIDISCH KADER<br />

Zoals gezegd dateert het eerste dijkverbod al van 1983. Op 19 januari 1996<br />

werd door de arrondissementsrechtbank van Amsterdam een beroep tegen de<br />

toenmalige praktijk van de 14-dagen verboden gegrond verklaard. Ter vervanging<br />

van de eerdere praktijk, waarbij de burgemeester verwijderingsbevelen<br />

oplegde op basis van de artikelen 172 en 175 van de Gemeentewet, is in 1996<br />

artikel 2.6A aan de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) toegevoegd.<br />

Dit artikel richt zich tegen ‘personen die telkens weer op een bepaalde plek<br />

terugkomen om drugs te gebruiken of daarin te handelen en daarbij of als<br />

gevolg daarvan de openbare orde verstoren’ (Gemeenteblad 1996, afd. 3,<br />

volgnummer 47, toelichting). De burgemeester heeft de bevoegdheid gebieden<br />

aan te wijzen waar naar zijn oordeel de openbare orde ernstig is verstoord door<br />

de aanwezigheid van verslaafden en/of handelaren in harddrugs. Degene die<br />

binnen zo’n gebied ‘ordeverstorende gedragingen’ begaat, is verplicht zich<br />

terstond – de betrokken persoon krijgt 25 minuten de tijd – uit dat gebied te<br />

verwijderen en zich daar gedurende acht uur niet te bevinden (art. 2.6A lid 1).<br />

De bevoegdheid tot het geven van een 8-uursverbod is door de burgemeester<br />

gemandateerd aan de politie. Volgens de gemeente heeft de politie hierin<br />

geen vrijheid – ze moeten een dijkverbod uitdelen op het moment dat een<br />

ordeverstorende gedraging wordt geconstateerd (Bezwaarschriftencommissie<br />

Gemeenteraad d.d. 10 september 1996).<br />

Naast dit 8-uursverbod is er een 14-dagen verbod. Degene die in een<br />

aaneengesloten periode van ten hoogste zes maanden ten minste vijf<br />

ordeverstorende gedragingen heeft begaan, kan van de burgemeester het bevel<br />

krijgen zich <strong>voor</strong> veertien dagen uit het gebied te verwijderen (art. 2.6A lid 2).<br />

Deze bevoegdheid is niet gemandateerd aan de politie. Een 14-dagen verbod<br />

wordt doorgaans <strong>voor</strong>afgegaan door een waarschuwing dat het maximale<br />

aantal 8-uursverboden is bereikt.<br />

Personen met een dijkverbod overtreden dit verbod als ze binnen acht uur,<br />

respectievelijk veertien dagen weer in het gebied verschijnen. De eerste keer<br />

is het een overtreding van art. 2.6A APV, de tweede keer een overtreding van<br />

art. 184 SR (het niet voldoen aan een ambtelijk bevel). Op de laatstgenoemde<br />

overtreding staat een gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden. Van een<br />

overtreding is overigens al sprake wanneer iemand binnen de verbodstijd<br />

alleen maar in het gebied verschijnt, ook zonder dat er een ordeverstorende<br />

gedraging wordt begaan. Wordt op een later tijdstip een nieuwe ordeverstorende<br />

gedraging begaan, dan dient een nieuw verbod gegeven te worden, al dan niet<br />

<strong>voor</strong>afgegaan door een waarschuwing.<br />

Ordeverstorende gedragingen betreffen in de praktijk in de meeste gevallen<br />

‘visuele overlast’ door het gebruik van harddrugs (Gemeenteblad 1996, afd.<br />

3, nr. 65). Volgens artikel 2.6A van de APV kunnen dijkverboden worden<br />

opgelegd <strong>voor</strong> samenscholing, ongeregeldheden, ordeverstoringen en<br />

H. Kaal en D. Korf - Overlast door drugsverslaafden<br />

155


samenkomsten die in verband staan met harddrugs (art. 2.1 APV); hinderlijk<br />

gedrag in of bij gebouwen dat in verband staat met harddrugs (art. 2.19 APV);<br />

verzamelingen van vijf of meer personen in verband met harddrugs of heling<br />

(art. 2.2 APV); openlijk gebruik van en handel in harddrugs en het openlijk<br />

<strong>voor</strong>handen hebben van <strong>voor</strong>werpen of stoffen ten behoeve van het gebruik<br />

(art. 2.3 lid 1 APV); het post vatten of heen en weer bewegen om drugs of<br />

daarop gelijkende waar te koop aan te bieden of te kopen (art. 2.3 lid 2 APV)<br />

en het openlijk <strong>voor</strong>handen hebben van messen of andere <strong>voor</strong>werpen die als<br />

steekwapen kunnen worden gebruikt (art. 2.5 APV). Voor 14-dagen verboden<br />

worden onder ordeverstorende gedragingen ook verstaan geweldsdelicten en<br />

diefstallen uit auto’s op of aan de weg, <strong>voor</strong>zover een verband bestaat tussen<br />

het delict en harddrugs (art. 2.6A lid 3).<br />

STRAATJUNKS EN OVERLAST<br />

Het dijkverbodenbeleid is dus gericht op het beperken van de visuele overlast<br />

door de handel in en het gebruik van harddrugs. Het gaat om ‘personen die<br />

telkens weer op een bepaalde plek terugkomen’ en in de praktijk gaat het in de<br />

meeste gevallen om het gebruik. De meeste (straat)handel wordt bedreven door<br />

mensen die wat ze verkopen ook zelf gebruiken. Van Gemert (1988) beschrijft<br />

dit als het gevolg van het beleid in de jaren tachtig. Door bestrijding van de<br />

straathandel in softdrugs en de snelle uitbreiding van het aantal coffeeshops in<br />

de binnenstad van Amsterdam raakten veel harddrugsverslaafde straatdealers<br />

hun inkomsten uit deze bron kwijt. En door de toegenomen repressie van<br />

de (straat)handel in harddrugs werd de markt kleinschaliger en raakte deze<br />

gefragmenteerd, waardoor de risico’s kleiner waren en de overtredingen futiel.<br />

De groep die men met het dijkverbodenbeleid probeert te bereiken bestaat dus<br />

hoofdzakelijk uit verslaafden, met name degenen die een groot deel van de dag<br />

op straat doorbrengen.<br />

De omvang van de populatie harddrugsverslaafden is, net als elders, in<br />

Amsterdam niet precies bekend. We moeten het doen met schattingen, en de<br />

Amsterdamse GG&GD heeft op dit punt een naar verhouding goede traditie.<br />

Schattingen worden gemaakt met behulp van de capture-recapture methode. Voor<br />

1988 leverde deze methode een schatting op van bijna 9.000 opiaatverslaafden.<br />

Dat aantal is flink gedaald. De afgelopen jaren ligt de schatting vrij stabiel rond<br />

5.000 op jaarbasis en ongeveer 4.000 per kwartaal (Van Brussel en Buster,<br />

2002). Daarnaast zijn er harddrugsverslaafden die zich tot cocaïne beperken<br />

(Boekhout van Solinge, 2001; Nabben en Korf, 1999). Hierdoor komt het totale<br />

aantal harddrugsverslaafden hoger te liggen, maar daar staat tegenover dat de<br />

genoemde schatting kunstmatig naar boven wordt getrokken door buitenlandse<br />

verslaafden die tijdelijk in Amsterdam vertoeven (Korf e.a., 1994).<br />

De gemiddelde leeftijd van de Amsterdamse verslaafden blijft stijgen: van 37<br />

jaar in 1996 naar 41 jaar in 2002. De meeste verslaafden zijn mannen, bij de<br />

etnische minderheden nog sterker dan bij anderen. Vrouwen zijn met achttien<br />

procent duidelijk in de minderheid, <strong>voor</strong> hen is prostitutie een belangrijke<br />

bron van inkomsten. De afgelopen jaren zijn op jaarbasis zo’n 2.000 van de<br />

Amsterdamse opiaatverslaafden geboren in Nederland en behoren er 1.200-<br />

156 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


1.300 tot de grootste etnische minderheidsgroepen (geboren in Suriname,<br />

de <strong>Nederlandse</strong> Antillen, Marokko of Turkije). Bij deze allochtonen (van de<br />

eerste generatie) zijn Surinamers veruit in de meerderheid, ongeveer 900 op<br />

jaarbasis. Op de tweede plaats komen Marokkanen met zo’n 200 1 (Van Brussel<br />

en Buster, 2002). Ruwweg zijn er dus ruim tweemaal zoveel <strong>Nederlandse</strong> als<br />

Surinaamse verslaafden in Amsterdam.<br />

Volgens een studie uit het midden van de jaren negentig was zelfs de helft van de<br />

‘straatjunks’ van Surinaamse afkomst en slechts één op de drie van <strong>Nederlandse</strong><br />

origine. Een kwart van de ondervraagde straatjunks was dakloos. Criminaliteit<br />

kwam veel <strong>voor</strong>, bijna iedereen was wel eens gearresteerd en driekwart had wel<br />

eens gezeten. Ook hier werd weer duidelijk dat de groep handelaren en de groep<br />

gebruikers <strong>voor</strong> een groot deel overlappen: 40 procent van de mannen had dealen<br />

als een bron van inkomsten. Bij de vrouwen stond prostitutie op de eerste plaats<br />

en was dealen minder belangrijk (Korf e.a., 1995). Onderzoek onder daklozen<br />

in Amsterdam, waarvan een fors deel ook drugsverslaafd is, laat een gemiddelde<br />

leeftijd tussen de 38 en 39 jaar zien. Rond de tien procent bestaat uit vrouwen en<br />

een kwart uit Surinamers (Deben en Rensen, 2001).<br />

In 1994 is in een aantal Europese steden onderzoek gedaan naar<br />

drugsgerelateerde overlast. Bewoners van de binnenstad van Amsterdam<br />

namen relatief veel drugsoverlast waar: openlijk gebruik, handel op straat en<br />

rondhangen in groepen. Het was echter niet zo dat zij zich hier bovenmatig<br />

aan stoorden. Zij vonden <strong>voor</strong>al dat de overlast moest verdwijnen en niet<br />

noodzakelijkerwijs de hele scene. Politieagenten werkzaam in de buurt<br />

vonden daarentegen relatief vaak wel dat de scene moest verdwijnen (Korf e.a,<br />

1995). Al eerder was in Amsterdam gebleken dat ‘elitehuishoudens’ meer last<br />

hebben van drugsoverlast, maar ook meer vrijheid hebben in hun buurtkeus.<br />

Geconcludeerd werd dat drugs horen bij de centrumfunctie van de stad en<br />

weinig afbreuk doen aan de hoge waardering van de buurt, hoewel ze wel<br />

storend zijn (Kersloot en Musterd, 1987).<br />

DIJKVERBODEN: HOEVEEL, WAAR EN WANNEER?<br />

Voor onze analyse is gebruik gemaakt van alle data over de periode 1 januari<br />

1996 - 31 december 2000 uit het computerbestand met dijkverboden van in<br />

het binnenstadsdistrict. Dit district omvat twee noodgebieden: op en rond de<br />

Wallen en rond de Nieuwezijds Voorburgwal. In dit laatste gebied mogen alleen<br />

8-uursverboden worden uitgedeeld. Over de periode van vijf jaar behelst het<br />

bestand zo’n 22.000 dijkverboden (zowel achtuurs- en 14-dagen verboden) 2 ,<br />

1 Uitgaand van cijfers van Busters en Reurs (1999) waren in 1998 binnen deze groep<br />

1.039 mensen (79,1 procent) afkomstig uit Suriname of de <strong>Nederlandse</strong> Antillen. Er<br />

zijn in Amsterdam veel meer Surinaamse dan Antilliaanse harddrugsverslaafden.<br />

Daarnaast was in 1998 14,5 procent afkomstig uit Marokko en 6,3 procent uit Turkije,<br />

ongeveer 200 Marokkanen en 80 Turkse harddrugsverslaafden op jaarbasis.<br />

2 Dit is mogelijk een onderrapportage. In de Eindevaluatie Project Drugsoverlast<br />

District 2 (Van Ommen e. a., 1998: 5) is het aantal 8-uursverboden uitgereikt tussen 1<br />

oktober 1996 en 31 december 1997 hoger dan in het hier gebruikte bestand. Dit geldt<br />

veel minder <strong>voor</strong> de Wallen dan <strong>voor</strong> het gebied rond de Nieuwezijds Voorburgwal.<br />

Dit laatste gebied is echter in beide databestanden verantwoordelijk <strong>voor</strong> slechts een<br />

minderheid van de incidenten.<br />

H. Kaal en D. Korf - Overlast door drugsverslaafden<br />

157


meer dan 1.000 waarschuwingen en 123 overtredingen van dijkverboden.<br />

Ruim 90 procent van de dijkverboden werd uitgedeeld in het Wallengebied.<br />

Het aantal opgelegde dijkverboden, waarschuwingen en overtredingen van<br />

dijkverboden fluctueert enigszins met de seizoenen en is iets lager in de<br />

winter dan in de rest van het jaar. Er zijn duidelijke verschillen tussen de<br />

jaren. Zo was er een piek in juni 1997, toen de stad tijdens de Eurotop in<br />

Amsterdam op vele manieren ‘schoongemaakt’ werd. In 1998 was het aantal<br />

aanhoudingen 3 gedurende het gehele jaar vrij laag, terwijl er in 2000 een<br />

enorme piek was in juli als gevolg van de actie ‘Kleenext’, een ‘veegactie’<br />

op de Zeedijk en het Wallengebied. Het aantal aanhoudingen in het kader<br />

van het dijkverbodenbeleid is tamelijk gelijk verdeeld over de dagen van de<br />

week: iets minder in het weekend, maar het verschil met door de week is<br />

niet belangwekkend. De meeste aanhoudingen worden gedaan aan het eind<br />

van de middag en ‘s avonds laat. Dit indiceert dat de overlast rond deze tijd<br />

van de dag het grootst is. Het wisselende aantal aanhoudingen heeft echter<br />

ook te maken met het aantal agenten op straat: er is een plotseling dal in de<br />

vroege ochtenduren (wisseling van de wacht) en tussen zes en zeven ‘s avonds<br />

(etenstijd), en een lichte daling in het aantal aanhoudingen rond de lunch.<br />

DIJKVERBODEN: AAN WIE?<br />

Gegevens in het bestand zijn niet gekoppeld per individu. Voor onze analyses<br />

was dat wel noodzakelijk. De koppeling is gemaakt op basis van volledige naam<br />

(alle <strong>voor</strong>namen en achternaam) en geboortedatum. Vervolgens is handmatig<br />

gecontroleerd of door bij<strong>voor</strong>beeld spelfouten gegevens niet gekoppeld waren<br />

die overduidelijk wel betrekking hadden op dezelfde persoon. Bij combinatie<br />

van de persoonsgegevens <strong>voor</strong> personen met meer dan één registratie werden<br />

in geval van inconsistente data steeds de meest recente gegevens gebruikt.<br />

De circa 23.000 dijkverboden en waarschuwingen werden uitgedeeld aan<br />

bijna 4.200 unieke personen (tabel 1). Gemiddeld werden iets meer dan vijf 8uursverboden<br />

per persoon uitgedeeld. De overgrote meerderheid (88 procent)<br />

ontving alleen 8-uursverboden. Ruim 450 personen ontvingen één of meer<br />

waarschuwingen en een kleine 250 personen kregen één of meer 14-dagen<br />

verboden. Ruim tachtig mensen werden gepakt <strong>voor</strong> het overtreden van een 8uursverbod,<br />

terwijl slechts 17 mensen werden aangehouden <strong>voor</strong> overtreding<br />

van een 14-dagen verbod. Hieruit blijkt dat, hoewel het overtreden van een<br />

dijkverbod kan leiden tot detentie, dit hooguit om een zeer klein percentage<br />

van de totale groep gaat.<br />

We hebben de personen met één of meer dijkverboden ingedeeld in drie typen:<br />

nieuwelingen (één dijkverbod), bekenden (twee tot tien dijkverboden) en<br />

habitués (meer dan tien dijkverboden). Zoals gezegd bestrijkt het geanalyseerde<br />

bestand een periode van vijf jaar. Het feit dat iemand met één dijkverbod in<br />

het bestand <strong>voor</strong>komt, betekent dus niet dat deze persoon gedurende zijn hele<br />

leven daadwerkelijk slechts één dijkverbod heeft gekregen. Bezien over een<br />

3 Het begrip aanhouding hanteren we in dit artikel doorgaans niet in de strafvorderlijke zin.<br />

158 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


Tabel 1: Aantallen dijkverboden, waarschuwingen en overtredingen per persoon 1996-2000<br />

N<br />

verboden<br />

N<br />

pers. %<br />

Gem.<br />

p/p<br />

Mediaan<br />

Std.<br />

Dev.<br />

Min. Max.<br />

8-uur verbod 21.224 4.146 99.5 5.1 1 10.0 1 155<br />

waarschuwing 1.051 463 11.1 2.3 2 1.8 1 11<br />

14-dgn verbod 743 243 0.6 3.1 2 2.4 1 18<br />

184SR 8-uur 98 81 0.2 1.2 1 0.7 1 5<br />

184SR 14-dgn 25 17 0.0 1.5 1 0.9 1 4<br />

langere periode wordt het werkelijke aantal nieuwelingen overschat en het<br />

aantal bekenden en habitués enigszins onderschat. In de analyse is gekeken<br />

naar het totale aantal dijkverboden (8 uur en 14 dagen) tijdens de vijf jaar die<br />

het geanalyseerde bestand besloeg. Waarschuwingen en overtredingen van art.<br />

184 SR zijn niet meegeteld, <strong>voor</strong>al omdat hier normaliter reeds een dijkverbod<br />

aan <strong>voor</strong>af gegaan dient te zijn.<br />

In de onderzochte periode van vijf jaar vormen nieuwelingen de helft van het<br />

aantal geregistreerde personen, maar zij zijn verantwoordelijk <strong>voor</strong> slechts<br />

tien procent van de aanhoudingen. Ruim éénderde bestaat uit bekenden,<br />

met 27 procent van de dijkverboden. De relatief kleine groep habitués (12<br />

procent) is verantwoordelijk <strong>voor</strong> 63 procent van alle in die periode opgelegde<br />

dijkverboden. De habitués zijn ook verantwoordelijk <strong>voor</strong> 80 procent van de<br />

overtredingen van dijkverboden (art. 184 SR). Dit betekent dat habitués niet<br />

alleen de meeste overtredingen per persoon begaan, maar dat zij per dijkverbod<br />

ook vaker een overtreding plegen dan de nieuwelingen.<br />

Het bestand bevat een aantal achtergrondkenmerken van de overtreders. De<br />

gegevens over geboortedatum, geslacht, nationaliteit en geboorteland zijn<br />

over het algemeen compleet, zodat de verschillende typen overtreders hierop<br />

vergeleken kunnen worden. Andere gegevens, zoals over wonen en verslaving,<br />

ontbreken <strong>voor</strong> veel personen, maar het minst bij diegenen die het vaakst een<br />

dijkverbod kregen. Deze gegevens zullen we dan ook alleen gebruiken om de<br />

habitués mee te beschrijven. Andere gegevens, bij<strong>voor</strong>beeld over uitkeringen,<br />

waren zo onvolledig dat zij buiten de analyse zijn gelaten.<br />

De leeftijdsvariabele in het bestand is het geboortejaar. Voor de hele groep<br />

is dat gemiddeld 1963. Het merendeel bestaat uit dertigers en veertigers. De<br />

habitués zijn gemiddeld ruim vier jaar ouder dan de nieuwelingen (tabel 2)<br />

maar dit is wellicht simpelweg te verklaren doordat ouderen gedurende de<br />

onderzochte periode van vijf jaar meer kans hadden om vaker in het bestand<br />

<strong>voor</strong> te komen. Daarom hebben we ook gekeken naar de leeftijd op het moment<br />

van eerste aanhouding. Dan blijkt dat habitués inderdaad toen gemiddeld al<br />

drie jaar ouder waren (36,5 jaar tegenover 33,6 jaar bij de nieuwelingen). Om<br />

een vergelijking te kunnen maken met andere groepen hebben we tenslotte<br />

de gemiddelde leeftijd op het moment van (alle) aanhouding(en) berekend,<br />

met als uitkomst ruim 34 jaar 4 . Dat is wat jonger dan de totale groep van<br />

opiaatverslaafden en de daklozen in Amsterdam. De habitués komen er echter<br />

dichter bij in de buurt dan de nieuwelingen (bij aanhouding gemiddeld 37,7<br />

versus 33,6 jaar).<br />

H. Kaal en D. Korf - Overlast door drugsverslaafden<br />

159


Vrouwen komen met dertien procent weinig <strong>voor</strong> in het dijkverbodenbestand<br />

(tabel 2). Dit percentage ligt tussen dat van de daklozen (tien procent) en de<br />

opiaatverslaafden (achttien procent) in Amsterdam. Maar terwijl vrouwen<br />

over het algemeen veel minder vaak criminele ‘veelplegers’ zijn dan mannen<br />

(Engelhard e.a., 2001), is de verdeling bij dijkverboden andersom. De vrouwen<br />

hebben gemiddeld iets meer verboden dan de mannen en behoren ook vaker tot<br />

de habitués dan mannen (zestien versus twaalf procent).<br />

Tabel 2: leeftijd, geslacht en geboorteland van nieuwelingen, bekenden en habitués<br />

Nieuwelingen Bekenden Habitués Totaal<br />

N (%) 2.107 50,6 1.527 36,6 512 12,3 4.167 100,0<br />

Gem.<br />

Std.<br />

dev. Gem.<br />

Std.<br />

dev. Gem.<br />

4 Hierbij werd <strong>voor</strong> elke persoon de gemiddelde leeftijd berekend op het moment<br />

van aanhouding, waarbij alle bekende aanhoudingen <strong>voor</strong> een dijkverbod werden<br />

meegerekend.<br />

160 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong><br />

Std.<br />

dev. Gem. Std. dev.<br />

Geboortejaar 1.964,4 8,1 1.962,7 7,9 1.960,0 7,2 1.963,2 8,1<br />

Gem. leeftijd<br />

aanhouding 33,6 8,1 35,0 7,9 37,7 7,3 34,4 8,1<br />

Leeftijd 1e<br />

aanhouding 33,6 8,1 34,7 7,8 36,5 7,1 34,2 7,9<br />

Geslacht<br />

N % N % N % N %<br />

Gem.<br />

aantal<br />

aanhoudingen<br />

Mannelijk 1.878 89,4 1.310 85,8 427 83,6 3.630 87,3 5,2<br />

Vrouwelijk 223 10,6 216 14,2 84 16,4 528 12,7 6,3<br />

Geboorteland<br />

Nederland 710 34,1 487 32,0 105 20,5 1.309 31,6 3,9<br />

Suriname 376 18,1 403 26,4 242 47,3 1.029 24,9 9,6<br />

Ned.<br />

Antillen 90 4,3 86 5,6 26 5,1 202 4,9 4,8<br />

Marokko 226 10,8 167 11,0 65 12,7 458 11,1 5,8<br />

Anders 681 32,7 381 25,0 74 14,5 1.141 27,6 3,3<br />

Met name omdat de meeste Surinamers de <strong>Nederlandse</strong> nationaliteit hebben,<br />

gebruiken wij het geboorteland als indicatie van de etnische groep. Dit lost<br />

ook het probleem op van de dubbele nationaliteit bij andere allochtonen in<br />

Amsterdam, zoals veel Marokkanen. Het betekent echter wel dat de groep in<br />

Nederland geboren mensen wellicht allochtonen van tweede generatie bevat<br />

(Korf e.a., 2001). Ongeveer een derde van de personen in het bestand is in<br />

Nederland geboren en ongeveer een kwart in Suriname (tabel 2). Dit laatste<br />

komt overeen met het percentage Surinamers onder de daklozen in Amsterdam,


maar vergeleken met het aandeel Surinamers onder de opiaatverslaafden in<br />

Amsterdam – minder dan de helft van het aantal Nederlanders – is er echter<br />

duidelijk sprake van een forse oververtegenwoordiging. Surinamers zijn nog<br />

sterker oververtegenwoordigd bij de habitués. Van hen is slechts één op de vijf<br />

in Nederland geboren en bijna de helft in Suriname.<br />

KENMERKEN VAN DE HABITUÉS<br />

We konden vaststellen dat de habitués twaalf procent vormen van alle personen<br />

die tussen 1996 en 2000 tenminste één dijkverbod kregen. In tabel 3 geven we<br />

een overzicht van hun kenmerken. Zij zijn bij aanhouding gemiddeld bijna<br />

38 jaar. Vrouwen behoren, zoals gezegd, vaker tot de habitués dan mannen.<br />

De vrouwelijke habituées zijn verantwoordelijk <strong>voor</strong> tweederde van het totale<br />

aantal dijkverboden uitgereikt aan vrouwen, slechts marginaal meer dan bij de<br />

mannen. Uit eerder onderzoek bleek een aanzienlijk deel van de vrouwelijke<br />

drugsverslaafden in de binnenstad werkzaam te zijn als straatprostituee<br />

(Grapendaal e.a., 1991; Korf, 1995; Van Ommen e. a., 1998). Dit zou kunnen<br />

verklaren waarom vrouwen vaker habituées zijn.<br />

Surinamers zijn met ongeveer de helft relatief sterk vertegenwoordigd bij de<br />

habitués. Anders gezegd: van de Surinamers is 24 procent habitué, tegenover<br />

slechts acht procent van degenen die in Nederland zijn geboren. Antilianen<br />

(dertien procent) en Marokkanen (veertien procent) zitten hier tussenin.<br />

Slechts zeven procent van degenen die in een ander land dan de genoemde<br />

vier geboren zijn, is habitué. Dit is waarschijnlijk <strong>voor</strong>al te verklaren door<br />

‘toeristen’, die vanwege de korte duur van hun verblijf een kleine kans<br />

hebben op meer dan één dijkverbod.<br />

Het wekt geen verbazing dat de meerderheid van de habitués (officieel) in<br />

Amsterdam woont. Maar bijna de helft van de habitués heeft geen vaste<br />

woonplaats of verblijft in een sociaal pension.<br />

Ongeveer de helft van de habitués staat in de bestanden als verslaafd<br />

geregistreerd. Dat is minder dan verwacht: dijkverboden worden uitgedeeld<br />

om de drugsoverlast te beperken en het ligt dus <strong>voor</strong> de hand dat het overgrote<br />

deel van de habitués drugs gebruikt. Het is dan ook opvallend dat <strong>voor</strong> de<br />

helft van de habitués niet geregistreerd staat of iemand wel of niet verslaafd<br />

is. Waarschijnlijk komt dit doordat de politie dit eenvoudigweg vaak niet<br />

registreert, omdat het zo vanzelfsprekend is dat iemand die een dijkverbod<br />

opgelegd krijgt verslaafd is. Wanneer iemand alleen dealt, kan hij <strong>voor</strong><br />

overtreding van de Opiumwet worden opgepakt. Met name in de binnenstad<br />

worden vrij veel dealers daadwerkelijk gearresteerd. In 2000 werden in dit<br />

politiedistrict bij<strong>voor</strong>beeld bijna 1.100 aanhoudingen verricht <strong>voor</strong> bezit en<br />

bijna 1.400 <strong>voor</strong> handel in harddrugs (O+S, 2001). Wanneer het drugsgebruik<br />

wel geregistreerd staat, gaat het vrijwel altijd om een combinatie van heroïne<br />

en cocaïne. Slechts drie procent gebruikt alleen cocaïne en maar één persoon<br />

alleen heroïne. Voor zover bekend is hoe lang men verslaafd is, is dit gemiddeld<br />

sinds 1981 bijna twintig jaar.<br />

H. Kaal en D. Korf - Overlast door drugsverslaafden<br />

161


Tabel 3: Karakteristieken van habitués<br />

Nederland<br />

Suriname/<br />

Ant<br />

Ned-Ant<br />

162 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong><br />

Marokko Anders Totaal<br />

Gemiddelde<br />

leeftijd<br />

aanhouding<br />

(Std. dev.) 35,2 7,1 40,6 6,3 40,4 6,5 33,3 5,7 34,6 7,7 37,7 7,3<br />

n % n % n % n % n % n %<br />

Mannelijk 58 55,8 221 91,3 25 96,2 64 98,5 59 79,7 427 83,6<br />

Vrouwelijk 46 44,2 21 8,7 1 3,8 1 1,5 15 20,3 84 16,4<br />

Woonsituatie<br />

Zonder vaste<br />

woonplaats<br />

(ZVW) 53 50,5 101 41,7 11 42,3 22 33,8 41 55,4 228 44,5<br />

Vaste<br />

woonplaats 45 42,9 121 50,0 11 42,3 34 52,3 19 25,7 230 44,9<br />

Sociaal<br />

pension 3 2,9 7 2,9 1 3,8 2 3,1 3 4,1 16 3,1<br />

Onbekend 4 3,8 13 5,4 3 11,5 7 10,8 11 14,9 38 7,4<br />

Woonplaats<br />

Amsterdam 75 71,4 187 77,3 17 65,4 42 64,6 31 41,9 352 68,8<br />

Anders in<br />

Nederland 8 7,6 15 6,2 3 11,5 4 6,2 5 6,8 35 6,8<br />

Onbekend of<br />

ZVW 22 20,9 40 16,5 6 23,0 19 29,2 38 51,4 125 24,4<br />

Verslaafd<br />

aan<br />

Cocaïne 3 2,9 9 3,7 2 7,7 1 1,5 2 2,7 17 3,3<br />

Heroïne 1 0,4 1 0,2<br />

Heroïne en<br />

cocaïne 48 45,7 127 52,5 7 26,9 13 20,0 13 17,6 208 40,6<br />

Onbekend 54 51,4 105 43,4 17 65,4 51 78,5 59 79,7 286 55,9<br />

Verslaafd<br />

sinds…<br />

(Std.dev.) 1980 7,4 1980 6,5 1982 6,8 1986 4,2 1984 6,2 1981 6,7<br />

Totaal 105 100 242 100 26 100 65 100 74 100 512 100<br />

Zoals gezegd is bijna de helft van de habitués in Suriname geboren. Zij zijn<br />

(net zoals de Antilliaanse habitués) relatief oud (gemiddeld 40,6 jaar bij<br />

aanhouding). Hoewel ook veel Surinaamse habitués dakloos zijn, hebben zij<br />

vaker een vaste woonplaats dan Nederlanders.<br />

Meer dan de helft van de vrouwelijke habituées is in Nederland geboren.<br />

Weliswaar vormen vrouwen maar een klein deel van de habitués uit Suriname,<br />

maar van alle vrouwelijke habituées komt een kwart uit Suriname. De<br />

vrouwelijke habituées wonen net zo vaak in Amsterdam en zijn even vaak<br />

dakloos als de mannelijke habitués.


DISCUSSIE<br />

In een periode van vijf jaar hebben in de binnenstad van Amsterdam meer dan<br />

4.000 mensen één of meer dijkverboden gekregen. Dat komt dicht in de buurt<br />

van het tegenwoordig geschatte aantal harddrugsverslaafden in de hoofdstad,<br />

zo’n 5.000 op jaarbasis. Nu kent de populatie nogal wat doorstroming door<br />

verslaafden van elders die tijdelijk in Amsterdam vertoeven, waardoor er over<br />

een langere periode meer verslaafden in de stad zullen zijn dan per jaar.<br />

Gemiddeld krijgt men per persoon vijf dijkverboden in vijf jaar tijd. Ruim de<br />

helft van de personen die een dijkverbod krijgen, bestaat uit nieuwelingen.<br />

Zij kregen tijdens de onderzochte periode slechts eenmaal een dijkverbod. Dit<br />

wijst erop dat een fors deel niet opnieuw terugkeert en in elk geval niet meer zo<br />

sterk als overlastgever wordt beschouwd dat een nieuw dijkverbod nodig wordt<br />

geacht. Ook bij de anderen volgt in de meeste gevallen op een dijkverbod geen<br />

overtreding van het verbod. Dit alles wijst erop dat dijkverboden effectief zijn,<br />

althans op individueel niveau en binnen de periode waar<strong>voor</strong> zij gelden (acht uur<br />

of veertien dagen).<br />

Tegelijkertijd is duidelijk dat een relatief kleine groep habitués (twaalf procent)<br />

verantwoordelijk is <strong>voor</strong> het leeuwendeel van de dijkverboden. Zij kregen<br />

in de onderzochte vijf jaar meer dan tien dijkverboden. Deze groep bestaat<br />

<strong>voor</strong>namelijk uit mannen en is gemiddeld 38 jaar. Bijna de helft is geboren<br />

in Suriname, slechts een op de vijf in Nederland. De meerderheid woont in<br />

Amsterdam maar nagenoeg de helft heeft geen vaste woon- of verblijfplaats<br />

of woont in een sociaal pension. Voor zover bekend zijn verreweg de meesten<br />

verslaafd aan zowel heroïne als cocaïne. Wat betreft leeftijd en geslacht<br />

komen deze habitués redelijk overeen met wat we uit eerdere studies onder<br />

harddrugsverslaafden en ‘straatjunks’ weten. Het percentage dak- en thuislozen<br />

onder de habitués is echter beduidend hoger. Het aandeel Surinamers onder<br />

de habitués is buitenproportioneel maar komt wel overeen met het percentage<br />

Surinamers onder straatjunks.<br />

Het dijkverbodenbeleid werd ingesteld toen het drugsprobleem in het<br />

Wallengebied grootse vormen aannam en de buurtbewoners en politie niet<br />

langer lijdelijk wilden toezien hoe de buurt verpauperde. Wat een toenemend<br />

probleem was in de jaren tachtig, is nu aanzienlijk beperkt en al enige jaren<br />

stabiel. Wat de precieze bijdrage van de dijkverboden is geweest, valt moeilijk te<br />

zeggen. Duidelijk is in elk geval dat meer algemeen de aard en omvang van de<br />

problematiek is veranderd. Ging het aan het begin van de jaren tachtig nog <strong>voor</strong>al<br />

om twintigers, tegenwoordig is de Amsterdamse verslaafde gemiddeld rond de<br />

veertig. Het aantal verslaafden in de stad is drastisch lager dan aan het eind van<br />

de jaren tachtig. Tal van factoren hebben hieraan bijgedragen, waaronder de<br />

sterfte aan aids. De daling komt ook <strong>voor</strong> een belangrijk deel doordat er veel<br />

minder ‘heroïnetoeristen’ in de stad zijn. Vooral van Duitsers is bekend dat het<br />

versoepelde drugsbeleid in eigen land in belangrijke mate heeft bijgedragen aan<br />

hun terugkeer en sterk verminderde stroom naar Nederland (Biemond en Korf,<br />

1992). Afgaand op het aantal dijkverboden is de problematiek in de afgelopen<br />

jaren echter niet verder afgenomen. Met name de habitués maken duidelijk dat<br />

er verslaafden zijn die steeds opnieuw een dijkverbod krijgen. Aangezien een<br />

H. Kaal en D. Korf - Overlast door drugsverslaafden<br />

163


substantieel deel van hen dakloos is, blijft er vaak niet meer over dan blokjes<br />

te gaan omlopen (van Ommen, 1998).<br />

Zijn er alternatieven? In een landelijke evaluatie van projecten ter bestrijding<br />

van drugsoverlast constateerden Broër en Noyon (1999) dat gebruikersruimten<br />

het meeste soelaas bieden, zowel <strong>voor</strong> gebruikers als <strong>voor</strong> buurtbewoners.<br />

Amsterdam heeft inmiddels verscheidene van zulke ruimtes, maar het blijft<br />

lastig om meer geschikte locaties te vinden met instemming van buurtbewoners.<br />

Een samenwerkingsverband tussen hulpverlening, politie en justitie (Support) is<br />

erop gericht overlast te beperken, bij<strong>voor</strong>beeld door gebruikers te betrekken bij<br />

het schoonhouden van de buurt. De Strafrechterlijke Opvang Verslaafden (SOV)<br />

is erop gericht degenen die door crimineel gedrag grote overlast veroorzaken te<br />

laten afkicken; over de resultaten hiervan is echter nog niets bekend. Tenslotte<br />

wordt aan een groep langdurig verslaafden heroïne verstrekt. Hoewel het gaat<br />

om een medische behandeling, blijkt ook de criminaliteit en overlast drastisch te<br />

verminderen (Van den Brink e.a., 2002).<br />

Slechts een klein deel van degenen die een dijkverbod krijgen, overtreden<br />

zo’n verbod en komen hier<strong>voor</strong> (uiteindelijk) binnen het strafrecht terecht. Zo<br />

beschouwd is er dus weinig sprake van criminalisering en lijkt de dreiging<br />

van oneigenlijk gebruik, zoals bij<strong>voor</strong>beeld Choongh (1998) en Kaal (2001)<br />

signaleerden bij politieoptreden in Engeland, gering. Dit neemt niet weg dat ook<br />

in Amsterdam bij de dijkverboden een groep van dezelfde mensen steeds weer<br />

opgepakt wordt.<br />

Met name bij de habitués is er sprake een forse oververtegenwoordiging van<br />

Surinamers. De vraag dringt zich op of bij de dijkverboden sprake is van<br />

selectiviteit. Verbraeck (1988) stelde vast dat dit in de beginperiode van de<br />

dijkverboden wel het geval was. Hij zag dat mensen die niets met de handel<br />

in en het gebruik van harddrugs te maken hadden, werden opgepakt op basis<br />

van hun huidskleur, dat dienders verschilden in de manier waarop ze met<br />

dijkverboden omgingen en dat dijkverboden <strong>voor</strong> oneigenlijke doeleinden<br />

werden gebruikt. Een recente inventarisatie van klachten van verslaafden<br />

suggereert dat hier nog steeds sprake van is (MDHG, 2002). Aan het begin<br />

van de jaren negentig constateerde Korf (1995) dat Surinaamse verslaafden<br />

een grotere kans hadden om gearresteerd te worden, maar ook dat Surinaamse<br />

verslaafden meer dan gemiddeld actief waren als straatdealer. Bij de aanpak<br />

van drugsoverlast door middel van dijkverboden stuit men in de binnenstad van<br />

Amsterdam al gauw op relatief veel Surinaamse verslaafden. In belangrijke mate<br />

reflecteert de oververtegenwoordiging van Surinamers onder de habitués dan<br />

ook de feitelijk sterke aanwezigheid van deze groep. De vraag of er daarnaast<br />

<strong>voor</strong> hen ook tegenwoordig nog steeds een grotere pakkans bestaat, kunnen we<br />

hier niet beantwoorden. Wel is duidelijk geworden dat met name veel habitués,<br />

waaronder veel Surinamers, dakloos zijn en alleen al hierdoor veelvuldig op<br />

straat vertoeven. Dijkverboden kunnen dat probleem in elk geval niet oplossen.<br />

LITERATUUR<br />

Biemond, R. & D.J.Korf (1992) Effectiviteit van het ontmoedigingsbeleid, Universiteit<br />

van Amsterdam, Faculteit POW.<br />

Boekhout van Solinge, T. (2001) Op de pof – cocaïnegebruik en gezondheid op straat,<br />

Amsterdam: Rozenberg.<br />

164 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


Boerman, F.A., W.A.C. van Tilburg & M. Grapendaal (2002) Landelijke criminaliteitskaart<br />

1999: Aangifte en verdachtenanalyse op basis van HKS-gegevens,<br />

Woerden/Zoetermeer: ABRIO/KLPD.<br />

Van den Brink, W., V.M. Hendriks, P. Blanken, I. Huijsman & J.M. van Ree (2002) Heroïne<br />

op medisch <strong>voor</strong>schrift, Utrecht: Centrale Commissie Behandeling Heroïneverslaafden<br />

(CCBH).<br />

Broër, C. & R. Noyon (1999) Over last en beleid. Evaluatie Nota Overlast en vijf jaar SVObeleid<br />

tegen overlast van harddrugsgebruikers, Amsterdam, Regioplan, Stad en Land.<br />

Brouns, H. (1993) Zeedijk, de ‘dijk’ binnenstebuiten, Amsterdam: Jan Mets.<br />

Van Brussel, G.H.A. & M.C.A. Buster (2002) OGGZ Monitor Amsterdam – Trends en<br />

cijfers ’99’00’01, Amsterdam: GG&GD Amsterdam.<br />

Buster, M., H. Reurs (1999) Methadonverstrekking in Amsterdam 1998. Centrale Methadon<br />

Registratie, Amsterdam, GG&GD, afdeling EDG.<br />

Choongh, S. (1998) ‘Policing the Dross: A social disciplinary model of policing’, British<br />

Journal of Criminology, 88 (4): 623-634.<br />

Engelhard, B.J.M., F.W.M Huls, R.F. Meijer & P. van Panhuis (2001) ‘Criminaliteit en<br />

opsporing’ in F.W.M.Huls, M.M. Schreuders, M.H. Ter Horst-van Breukelen & F.P. van<br />

Tulder (eds.) Criminaliteit en rechtshandhaving 2000, Den Haag: CBS/WODC (Reeks<br />

Onderzoek en beleid # 189): 43-82.<br />

Deben, L. & P. Rensen (2001) Uitgeteld – buitenslapers in Amsterdam 1995-2001,<br />

Amsterdam: Askant.<br />

Gelder, P.J.van & J.H. Sijtsma (1988) Horse, coke en kansen – sociale risico’s en kansen<br />

onder Surinaamse en Marokkaanse harddruggebruikers in Amsterdam - Deel I<br />

Surinaamse harddruggebruikers, Amsterdam: Instituut <strong>voor</strong> Sociale Geografie,<br />

Universiteit van Amsterdam.<br />

Gemert, F. van (1988) Mazen en netwerken – de invloed van beleid op de drugshandel<br />

in twee straten in de Amsterdamse Binnenstad, Amsterdam: Instituut <strong>voor</strong> Sociale<br />

Geografie, Universiteit van Amsterdam.<br />

Gemert, F. van & H. Verbraeck (1994) ‘Sex, Sex and Smack – The ecology of the drug<br />

trade in the inner city of Amsterdam’, in E. Leuw & I. Haen Marshall (eds.) Between<br />

prohibition and legalization. The Dutch experiment in drug policy, Amsterdam/New<br />

York: Kugler Publications: 145-167.<br />

Grapendaal, M., E. Leuw & J.M. Nelen (1992) De economie van het drugsbestaan,<br />

Arnhem: Gouda Quint.<br />

Kaal, H.L. (2001) Police Cautioning of Drug Offenders – policies, practices and attitudes,<br />

Proefschrift, Universiteit van Bristol.<br />

Kersloot, J.M. & S. Musterd (1987) Leefbaarheid en drugs in Amsterdam – de spreiding<br />

van drugsscenes óver, en de relatie met de leefbaarheid ín de stad, Amsterdam: Instituut<br />

<strong>voor</strong> Sociale Geografie, Universiteit van Amsterdam.<br />

Korf, D.J., S.A. Reijneveld & J. Toet (1994) ‘Estimating the number of heroin users: A<br />

review of methods and empirical findings from the Netherlands’, International Journal<br />

of the Addictions, 29 (11): 1993-1417.<br />

Korf, D.J., M. Schreuders, D. Lettink & T. Nabben (1995) Straatjunks in Amsterdam –<br />

achtergronden, leefstijl en hulpverlening, Amsterdam: O+S, het Amsterdamse Bureau<br />

<strong>voor</strong> Onderzoek en Statistiek.<br />

Korf, D.J., G.W. Bookelman & T. de Haan (2001) ‘Diversiteit in criminaliteit – Allochtone<br />

arrestanten in de Amsterdamse politiestatistiek’, Tijdschrift <strong>voor</strong> Criminologie, 43 (3):<br />

230-259.<br />

De Kort, M. (1995) Tussen patiënt en delinquent. Geschiedenis van het <strong>Nederlandse</strong><br />

drugsbeleid, Hilversum: Verloren.<br />

Kort, M de & D.J. Korf (1992) ‘The development of drug trade and drug control in the<br />

Netherlands: a historical perspective’, Crime, Law, and Social Change, 17: 123 -144.<br />

Leuw, E. (1984) ‘Door schade en schande. De geschiedenis van drugshulpverlening als<br />

sociaal beleid’, Tijdschrift <strong>voor</strong> Criminologie, 28 (3):128-136.<br />

MDHG (2002) Bloemlezing klachten opjaagbeleid Wallengebied, Amsterdam, MDHG.<br />

Nabben, T. & D.J. Korf (1999) ‘Cocaine and crack in Amsterdam: Diverging<br />

subcultures’, Journal of Drug Issues, 29 (3): 627-651.<br />

Ommen, H. van, G. Vrooland, J. Rozenbrand & G. Bakker (1998) Eindevaluatie Project<br />

Drugsoverlast District 2, Amsterdam: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland.<br />

O+S (2001) Amsterdam in cijfers 2001, Amsterdam: O+S, Het Amsterdamse Bureau<br />

<strong>voor</strong> Onderzoek en Statistiek.<br />

Reijneveld, S.A. (1989) Methadonverstrekking in Amsterdam in 1988, Amsterdam:<br />

GG&GD.<br />

Verbraeck, H.T. (1988) De staart van de Zeedijk – een bliksemonderzoek naar enkele<br />

effecten van het Zomerplan 1987 in het Wallengebied, Amsterdam: Instituut <strong>voor</strong><br />

Sociale Geografie, Universiteit van Amsterdam.<br />

Wit, B. de (2002) ‘Heksenjacht’, Spuit 11 - Kwartaalblad van de Belangenvereniging<br />

Druggebruikers MDHG, herfst 2002: 3.<br />

H. Kaal en D. Korf - Overlast door drugsverslaafden<br />

165


STELSELMATIGE DADERS AANPAKKEN<br />

Anne-Marie Slotboom, Peter van der Laan en Catrien Bijleveld<br />

In het in oktober 2002 verschenen veiligheidsprogramma van het Ministerie<br />

van Justitie en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

(Naar een veiliger samenleving, 2002) en in het actieprogramma <strong>voor</strong> de<br />

aanpak van de jeugdcriminaliteit van het Ministerie van Justitie (Jeugd terecht,<br />

<strong>2003</strong>) wordt nadrukkelijk aandacht geschonken aan stelselmatige daders<br />

(veelplegers) en het terugdringen van recidive bij deze groep delinquenten.<br />

Volgens het kabinet moet een doeltreffende justitiële reactie bijdragen aan het<br />

<strong>voor</strong>komen van recidive en aan een betere reïntegratie in de samenleving van<br />

deze groep daders. Naast strafverzwaring bij recidive worden de maatregel<br />

Strafrechterlijke Opvang Verslaafden (SOV) <strong>voor</strong> verslaafde stelselmatige<br />

daders en de Individuele Trajectbegeleiding (ITB) <strong>voor</strong> harde kern-jongeren<br />

in leeftijd van 12 tot 25 jaar als oplossingen aangedragen. Onderzoek naar<br />

de effectiviteit van deze maatregelen – ook een nogal prominent thema in de<br />

nota’s – is (nog) niet of nauwelijks gedaan. Desondanks mag met name ITB<br />

zich al enige tijd in een toenemende populariteit verheugen. Dit resulteerde in<br />

2001 in landelijke invoering van ITB.<br />

In deze bijdrage staan we stil bij een van de <strong>voor</strong>lopers van ITB, de Stelselmatige<br />

Daderaanpak (SDA) 1 . We gaan kort in op wat SDA inhoudt, waar de<br />

wortels liggen en wat de resultaten van zo’n aanpak zijn. In het bijzonder wordt<br />

stilgestaan bij de vraag waarom zulke aanpakken een moeizaam verloop kunnen<br />

hebben. Dat hangt enerzijds samen met de zeer problematische achtergrond<br />

van de deelnemers en anderzijds met problemen rond afstemming tussen<br />

samenwerkende organisaties en een gebrekkig draagvlak. Maar ook manco’s in<br />

inhoud, opzet en uitvoering kunnen hieraan debet zijn.<br />

STELSELMATIGE DADERAANPAK<br />

SDA is begin jaren negentig opgezet in het arrondissement Dordrecht naar<br />

aanleiding van het beleidsplan Strafrecht met beleid 90-95 (1990) van het Openbaar<br />

Ministerie (OM) (de Beer e.a., 1994) 2 . SDA was aanvankelijk bedoeld <strong>voor</strong><br />

volwassenen, later volgde een variant <strong>voor</strong> minderjarigen, de Stelselmatige<br />

daderaanpak Minderjarige Daders (SMD) 3 .<br />

Anders dan de meest recente, primair kwantitatieve definitie van veelplegers<br />

(zie inleidend artikel in dit themanummer) heeft SDA – en later ook ITB – van<br />

oudsher een andere, minder strikte definitie gehanteerd. Het gaat om daders<br />

die al enkele keren met justitie <strong>voor</strong> ernstige strafbare feiten in aanraking zijn<br />

gekomen. Dus ook jongeren die pas een jaar actief zijn, maar wel frequent<br />

met de politie in aanraking zijn gekomen, kunnen in aanmerking komen<br />

1 Gegevens zijn afkomstig van een procesevaluatie van SDA (zie Slotboom e.a.,<br />

2002).<br />

2 In de stad Groningen werd begin jaren negentig eveneens een SDA-project gestart<br />

(Kleiman en Terlouw, 1997). Het Groningse project richtte zich uitsluitend op<br />

verslaafde stelselmatige daders.<br />

3 SMD (Stelselmatige daderaanpak Minderjarige Daders) komt in deze bijdrage slechts<br />

incidenteel aan de orde. Zie <strong>voor</strong> meer informatie Slotboom e. a. (2002).<br />

166 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


<strong>voor</strong> deze interventie. In de nota Individuele trajectbegeleiding (ITB) <strong>voor</strong> de<br />

harde kern (2000) wordt daar nog het volgende aan toegevoegd: ‘… en die<br />

nu, bij <strong>voor</strong>keur maar niet uitsluitend, <strong>voor</strong> het eerst in aanmerking komen<br />

<strong>voor</strong> een forse vrijheidsstraf” (: I). Deelnemers aan SDA-Dordrecht werden<br />

vanaf het begin geselecteerd op basis van zes of meer antecedenten in het<br />

‘afgelopen jaar’. Daarmee koos men er <strong>voor</strong> niet de gehele, eventueel langere<br />

criminele loopbaan mee te wegen. Drie belangrijke componenten van SDA<br />

zijn samenwerking tussen verschillende organisaties, toezicht en controle<br />

(inclusief sancties op niet meewerken) en intensieve begeleiding door de<br />

(verslavings-)reclassering.<br />

INTERVENTIEPROGRAMMA’S VOOR VEELPLEGERS<br />

SDA en ITB lijken sterk op Intensive Probation Supervision (IPS), een<br />

interventie die sinds het einde van de jaren zeventig in de Verenigde Staten<br />

en later ook in Engeland en Wales wordt toegepast (Burkhart, 1986; Byrne,<br />

1986). IPS is bedoeld als alternatief <strong>voor</strong> detentie. Het richt zich niet alleen<br />

op vermindering van criminaliteit, maar ook op achterliggende problemen<br />

van psychosociale aard van de dader. IPS is een ambulante interventie, waarin<br />

intensieve controle een belangrijke rol speelt. Dat geldt in het bijzonder <strong>voor</strong><br />

de Amerikaanse IPS-projecten. Met deelnemers worden strikte afspraken<br />

gemaakt waar en wanneer ze zich thuis, op het werk of school dienen<br />

te bevinden. Zonodig wordt de controle gecombineerd met elektronisch<br />

toezicht. Deelnemers dienen zich te onthouden van alcohol- en druggebruik,<br />

wat gecontroleerd wordt met geregelde urinetests. De afspraken in de sfeer<br />

van toezicht worden gecombineerd met de mogelijkheid aan trainingen en<br />

therapieën deel te nemen. Er is zeer frequent contact met de reclasseringsm<br />

edewerker.<br />

Ondanks het feit dat IPS in de jaren tachtig een grote vlucht nam, is er weinig<br />

onderzoek verricht (Bol, 1995). De resultaten in termen van afname van<br />

recidive van het weinige onderzoek dat is gedaan, zijn niet bemoedigend. Zo<br />

onderzochten Petersilia, Turner en Piper Deschenes (1992) zeven IPS-projecten<br />

<strong>voor</strong> zware drugsdelinquenten in de Verenigde Staten. Ten aanzien van recidive<br />

verschilden de uitkomsten niet van die van gewoon reclasseringstoezicht.<br />

Het probleem is dat het niet altijd duidelijk is wat onder IPS wordt verstaan<br />

(Bol, 1995). Bij drugsverslaafden kan IPS wel leiden tot minder recidive, als<br />

intensief toezicht gecombineerd wordt met behandeling van de verslaving,<br />

toeleiding naar arbeid en aanpak van gezins- en relatieproblemen.<br />

In Nederland hebben Kleiman en Terlouw (1997) een aantal harde kern-<br />

of stelselmatige daderprojecten geëvalueerd. Zij concluderen dat het<br />

recidiveniveau van de <strong>voor</strong>namelijk jeugdige en jongvolwassen deelnemers die<br />

het traject afmaken lager ligt dan dat van de afhakers. Ook is het recidiveniveau<br />

gunstiger dan bij andere interventies. Zij hebben echter geen systematisch<br />

onderzoek gedaan naar de effectiviteit van deze methode. Er is gekeken naar<br />

het justitieel verleden vóór deelname en naar het percentage deelnemers dat<br />

recidiveert, maar er waren geen controle- of vergelijkingsgroepen. Er is slechts<br />

globaal vergeleken met andere interventies.<br />

A. Slotboom, P. van der Laan en C. Bijleveld - Stelselmatige daders aanpakken<br />

167


Het Engelse Intensive Supervision and Support Programme (ISSP), dat<br />

geïnspireerd is door SDA in Dordrecht, is wel geëvalueerd volgens een design<br />

met random toewijzing van jongeren aan experimentele (ISSP) en controlegroep<br />

(reguliere reclasseringsbegeleiding) (Little e.a., in druk). ISSP is bedoeld <strong>voor</strong><br />

jeugdige veelplegers tussen de vijftien en zeventien jaar. Belangrijke elementen<br />

in de aanpak zijn individueel toezicht door ‘koppels’, een politiefunctionaris en<br />

een reclasseringsmedewerker, aandacht <strong>voor</strong> familierelaties, school en werk,<br />

betrokkenheid van een vrijwilliger (rolmodel) die helpt bij het structureren van<br />

vrije tijd, betere diagnostiek en behandelplannen, en regelmatig overleg tussen<br />

samenwerkende instanties. Met family group conferences wordt én de directe<br />

omgeving én het eventuele slachtoffer bij de aanpak betrokken, waardoor ISSP<br />

ook een element van herstelrecht in zich heeft (Morris e.a., 1993; Wright, 1996).<br />

Jongeren uit de experimentele groep bleken na de interventie even vaak te<br />

worden veroordeeld als jongeren uit de controlegroepen, maar bij de ISSPjongeren<br />

nam wel het aantal gepleegde delicten af. Afzonderlijke elementen uit<br />

de aanpak droegen niet specifiek bij aan recidivevermindering, wat suggereert<br />

dat <strong>voor</strong>al het integrale aanbod van belang is (Little e.a., in druk).<br />

SDA-DORDRECHT ONDERZOCHT<br />

Hoewel SDA-Dordrecht inmiddels ruim tien jaar draait, wordt onderzoek naar<br />

de gang van zaken en de resultaten bemoeilijkt door het grotendeels ontbreken<br />

van in- en uitstroomgegevens en andere achtergrondgegevens over deelnemers<br />

van vóór 1999. Daardoor was het ook niet mogelijk een vergelijkingsgroep<br />

samen te stellen van justitiabelen die vergelijkbaar zijn op bij<strong>voor</strong>beeld<br />

delictgedrag en justitieel verleden, maar die niet in SDA terecht zijn gekomen<br />

(Slotboom e.a., 2002). Niettemin kon een beeld worden verkregen van het<br />

programma en de aanpak door middel van analyses van projectplannen,<br />

notities, handleidingen en notulen, en aan de hand van gesprekken met<br />

deelnemers en begeleiders. Bovendien zijn <strong>voor</strong> het in kaart brengen van<br />

de criminele loopbaan van het overigens zeer kleine aantal deelnemers<br />

de Dienst Centrale Justitiële Documentatie in Almelo en het plaatselijke<br />

Herkenningsdienstsysteem (HKS) van de politie geraadpleegd.<br />

Selectie en instroom van deelnemers<br />

In de beginjaren van SDA zocht men naar een goede selectiemethode <strong>voor</strong><br />

deelnemers. Uiteindelijk werd besloten dat de politie elk kwartaal een lijst zou<br />

opstellen met personen, die in het afgelopen jaar <strong>voor</strong> zes of meer feiten in<br />

aanraking waren gekomen met de politie. Overigens werd niet duidelijk of de<br />

aard van het gepleegde delict bij deze selectie een rol speelde. Deze methode<br />

leverde vele namen op, maar leidde niet tot de verwachte instroom van 25<br />

tot 35 deelnemers per jaar. De opzet was dat de door de politie opgestelde<br />

lijsten besproken zouden worden met de partners (wijkbeheer, reclassering,<br />

verslavingszorg en OM) die daarbij ook eigen informatie zouden inbrengen.<br />

Deze manier van werken is nooit routine geworden. Bij de politie, zo leek het,<br />

voelde niemand op uitvoerend niveau zich verantwoordelijk om <strong>voor</strong>tdurend aan<br />

168 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


kandidatenlijsten te werken. Bovendien was er niet altijd sprake van geregeld<br />

overleg tussen de partners. Uiteindelijk zorgde de (verslavings-)reclassering<br />

zelf <strong>voor</strong> kandidaten. Dat heeft er vermoedelijk toe bijgedragen dat deelnemers<br />

waarover gegevens beschikbaar zijn (vanaf 1999) allen verslaafd waren.<br />

Voor SMD had men jongeren op het oog met, naast loopbaancriminaliteit,<br />

ook meervoudige problematiek op het gebied van scholing, werk en vrije<br />

tijd, zwakke binding met ouders en maatschappelijke instituties. Deze criteria<br />

werden echter nooit duidelijk vastgelegd. Zo bleef onduidelijk wat onder<br />

loopbaancriminaliteit verstaan werd, behalve dat frequentie en aard van<br />

het delict een rol speelden. Net als bij SDA bleef de instroom achter bij het<br />

verwachte twintigtal jongeren per jaar.<br />

Samenwerking tussen participerende organisaties<br />

Voor een sluitende integrale aanpak van de stelselmatige dader werd<br />

samenwerking noodzakelijk geacht tussen OM, politie (verslavings-<br />

)reclassering en gemeente. De leiding van de verschillende organisaties sloeg<br />

de handen ineen waardoor financiële en personele middelen beschikbaar<br />

kwamen en het project bekendheid kreeg. De samenwerking tussen de<br />

verschillende partners op managementniveau was goed, zo werd duidelijk uit<br />

notulen en gesprekken. Op uitvoerend niveau ging het minder goed. Met name<br />

ten aanzien van de politie is het de vraag of er binnen die organisatie sprake<br />

was van voldoende aansturing.<br />

Bij SMD is de samenwerking tussen de verschillende organisaties<br />

vanaf het begin beter geweest, waarschijnlijk omdat OM, Raad <strong>voor</strong> de<br />

Kinderbescherming politie en jeugdreclassering al lange tijd vrij intensief bij<br />

de aanpak van jeugdcriminaliteit samenwerkten.<br />

Toezicht en controle<br />

Een belangrijk kenmerk van SDA was het strenger aanpakken van de<br />

deelnemers door politie en OM. Daarin paste een lik-op-stuk-beleid door de<br />

politie. Deelnemers zouden extra in de gaten worden gehouden en zonodig<br />

worden opgepakt. Het OM zou onmiddellijk worden ingeschakeld in geval<br />

van recidive of als een deelnemer zich anderszins niet aan de afspraken met de<br />

reclassering hield en deelname aan SDA stopzette. Omdat de deelnemersgroep<br />

bij de politie niet helder (meer) in beeld was, moet evenwel betwijfeld worden<br />

of er werkelijk consequent gereageerd is op schending van afspraken en<br />

eventuele recidive of <strong>voor</strong>tdurende overlast. Daar komt bij dat tweederde van<br />

de deelnemers op vrijwillige basis aan SDA heeft deelgenomen. Zich niet<br />

houden aan de afspraken was daarom niet vanzelfsprekend aanleiding <strong>voor</strong><br />

politieel en justitieel ingrijpen.<br />

Begeleiding<br />

Belangrijke uitgangspunten <strong>voor</strong> SDA waren duur, inhoud en intensiteit van<br />

de begeleiding. Begeleiding zou maximaal een jaar in beslag nemen en de<br />

A. Slotboom, P. van der Laan en C. Bijleveld - Stelselmatige daders aanpakken<br />

169


eclasseringsmedewerker zou gemiddeld vier maal in de week telefonisch<br />

en/of face-to-face contact hebben met de deelnemer. In werkelijkheid duurde<br />

de begeleiding meestal meer dan een jaar en kwam het aantal contacten per<br />

week uit op twee. Naar het oordeel van de begeleider was dit ruim voldoende,<br />

omdat het ging om verslaafden die een grote sociale controle niet gewend<br />

zijn; bij teveel controle zou het risico toenemen dat een deelnemer vroegtijdig<br />

stopt. De begeleidingsactiviteiten hadden <strong>voor</strong>namelijk betrekking op het<br />

regelen van huisvesting en financiën, arbeidstoeleiding, het werken aan<br />

sociale vaardigheden en het beheersbaar maken van de verslaving. In deze<br />

activiteiten zat een zekere opbouw. Zo werd meestal eerst iets gedaan aan<br />

huisvesting, met name <strong>voor</strong> die deelnemers die geen dak boven hun hoofd<br />

hadden. Vervolgens werd een plan gemaakt om de verslaving aan te pakken.<br />

Hierbij was het doel niet volledig afkicken maar het beheersbaar maken<br />

van de verslaving. Gedurende de gehele begeleidingsperiode werd gewerkt<br />

aan sociale vaardigheden, waarbij de dader niet deelnam aan specifieke<br />

programma’s maar de begeleider als rolmodel fungeerde. Aan daginvulling en<br />

financiën werd meestal later iets gedaan. Naar het oordeel van de begeleider<br />

waren laagdrempeligheid, intensiteit, vertrouwensband tussen begeleider en<br />

deelnemer, en gestructureerdheid van het programma de belangrijke elementen.<br />

In hoeverre de verschillende begeleidingsactiviteiten daadwerkelijk en met<br />

succes zijn uitgevoerd, kon vanwege gebrekkige registratie niet goed worden<br />

achterhaald. De volgende fragmenten uit interviews met deelnemers aan SDA<br />

geven een indruk van de mate waarin deelnemers de intensieve begeleiding als<br />

succesvol beoordelen:<br />

‘Het ligt <strong>voor</strong>al aan jezelf. De begeleider is geïnteresseerd in waar je mee<br />

bezig bent. Als hij iets zegt dan doet hij het ook. Hij zit achter je vodden<br />

aan. Ik had iedere week contact. Als het niet lukt dan ligt het geheel aan<br />

jezelf. Als je er niet achter staat en zelf niks doet, dan gebeurt er niets. Vijf<br />

jaar geleden zou ik gefaald hebben omdat ik nog te diep in de shit zat.’<br />

‘Het ligt eraan wat je zelf aangeeft waar aan gewerkt moet worden. Soms<br />

dacht ik het wel alleen af te kunnen, maar dan werd ik weer met mijn<br />

neus op de feiten gedrukt. Ik heb met mijn begeleider veel gepraat over<br />

conflicten in mijn relatie. Dat heeft me erg geholpen. De gesprekken vond<br />

ik erg goed. Ik kon het heel goed vinden met mijn begeleider. Maar SDA<br />

werkt alleen als je er zelf aan wilt werken. Je moet er zelf achter staan. Bij<br />

mij had het tien jaar geleden niet gewerkt, toen was ik er nog niet aan toe.’<br />

‘In mijn ogen zijn er weinig goede punten aan SDA, misschien omdat bij<br />

mij alles mislukt is. De begeleider en ik kregen ook irritaties. De dingen die<br />

de begeleider moest doen deed hij niet. Ik vond het ook maar niks dat ik als<br />

ik de hele week werkte me twee keer per week bij mijn begeleider moest<br />

melden. Ja <strong>voor</strong> bepaalde mensen is SDA misschien wel goed. Twee keer<br />

per week een gesprek is wel goed, dan kan je bij iemand je hart luchten<br />

want anders stapelen de spanningen zich op. In het begin kon ik dat ook<br />

bij mijn begeleider maar later niet meer door alle irritaties. Ik ging met<br />

tegenzin naar dat gesprek want ik zag niks gebeuren.’<br />

170 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


Deelnemers benadrukken naast eigen motivatie <strong>voor</strong>al het contact met de<br />

begeleider. De vertrouwensband was <strong>voor</strong> hen erg belangrijk. Als dat goed zat,<br />

was men gemotiveerd om te komen.<br />

Deelnemers<br />

Vanaf april 1999 zijn 25 deelnemers in SDA ingestroomd. Gegevens over<br />

deelnemers van vóór die tijd bleken vanwege gebrekkige administratie niet of<br />

nauwelijks aanwezig.<br />

Van die 25 rondden er zeven het traject volgens plan af (‘afmakers’), hebben<br />

er zes het project niet afgemaakt maar zijn wel langer dan zes maanden<br />

begeleid (‘late afhakers’) en hebben er twaalf het project kort na de start<br />

afgebroken (‘snelle afhakers’). Alle deelnemers bleken verslaafd, de meesten<br />

aan drugs. Niet afmaken van het traject was een gevolg van recidive en/of<br />

het niet nakomen van afspraken. SDA-deelnemers waren tussen 25 en 42 jaar<br />

oud (gemiddeld 29). Op twee na waren het allemaal mannen en op vier na<br />

hadden ze allen de <strong>Nederlandse</strong> nationaliteit. Van de 25 deelnemers zijn er 16<br />

vrijwillig ingestroomd en kregen 9 reclasseringstoezicht bij vonnis opgelegd.<br />

Alle deelnemers zijn vóór deelname meerdere malen in aanraking geweest met<br />

justitie. Het gemiddelde aantal antecedenten vóór deelname bedroeg bij de<br />

afmakers 27, bij de late afhakers 31 en bij de snelle afhakers 39. Voorafgaand<br />

aan SDA hadden de afmakers gemiddeld 18 maanden detentie opgelegd<br />

gekregen, de late afhakers 29 maanden en de snelle afhakers 53 maanden.<br />

Recidive<br />

De belangrijkste doelstelling van SDA was het <strong>voor</strong>komen of verminderen van<br />

het criminele gedrag van de deelnemers. In de interviews met medewerkers<br />

van de betrokken organisaties werd aangegeven dat uitblijven van recidive<br />

waarschijnlijk een utopie is bij daders die al jaren als ‘draaideurklanten’<br />

bekend staan. Men zou al tevreden zijn met een afname van het aantal en<br />

een verschuiving van ernstige naar minder ernstige delicten. Aan de hand<br />

van gegevens van de Centrale Dienst Justitiële Documentatie kon worden<br />

nagegaan of deelnemers aan SDA opnieuw met justitie (OM en/of rechtbank)<br />

in aanraking waren gekomen (recidive). Die periode varieerde van één tot<br />

twintig maanden (gemiddeld negen maanden) waarbij rekening is gehouden<br />

met eventuele detentie. Tijdens de SDA-periode bleek 70 procent van de<br />

deelnemers die het project uiteindelijk volgens plan afrondden (afmakers)<br />

te recidiveren (recidive werd in deze gevallen niet ernstig genoeg geacht om<br />

deelnemers uit het project te verwijderen). Na afloop van SDA daalde dit<br />

naar 43 procent. Van de afhakers kwam 100 procent tijdens SDA opnieuw<br />

met justitie in aanraking. Na verwijdering uit SDA daalde dit naar 92 procent<br />

<strong>voor</strong> de snelle afhakers en 50 procent <strong>voor</strong> de late afhakers. Dit relatief lage<br />

percentage hangt samen met het feit dat twee van de zes deelnemers de gehele<br />

periode na SDA in detentie hebben gezeten en dus niet of nauwelijks in de<br />

gelegenheid waren om te recidiveren.<br />

A. Slotboom, P. van der Laan en C. Bijleveld - Stelselmatige daders aanpakken<br />

171


Figuur 1: Begeleidingsperiode van individuele deelnemers met vermelding van het type en aantal<br />

delicten vóór deelname (over gehele criminele loopbaan), tijdens en na deelname (JD gegevens)<br />

en detentieperiode na deelname (elk huisje staat <strong>voor</strong> één maand detentie).<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

In figuur 1 zijn de criminele carrières van de deelnemers aan SDA afgebeeld.<br />

Daarbij is rekening gehouden met zowel aantal als type gepleegde delicten<br />

(vermogensdelicten, geweldsdelicten, verkeersdelicten en drugsdelicten) en of<br />

die vóór, tijdens of na de begeleiding zijn gepleegd. Tevens is weergegeven hoe<br />

lang de begeleiding heeft geduurd en of deze volgens plan is afgerond of niet.<br />

Uit de figuur kan worden afgelezen dat vrijwel iedereen zich vóór deelname<br />

schuldig heeft gemaakt aan zowel vermogens- als geweldsdelicten. De<br />

afmakers bleken zich tijdens en na deelname <strong>voor</strong>al aan vermogensmisdrijven<br />

schuldig gemaakt te hebben. De afhakers kwamen tijdens en na deelname met<br />

politie en justitie in aanraking <strong>voor</strong> zowel vermogens- als geweldsmisdrijven.<br />

SMD heeft een iets rooskleuriger beeld laten zien. Van de zestien deelnemers<br />

over wie gegevens beschikbaar waren, hadden dertien de begeleiding van<br />

gemiddeld twee jaar afgerond. Na deelname was het percentage recidive 46<br />

procent, waarbij met name een daling in het aantal vermogensdelicten werd<br />

geconstateerd. De periode die kon worden bestudeerd fluctueerde van een tot<br />

31 maanden (gemiddeld twaalf maanden).<br />

172 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


KNELPUNTEN IN DE AANPAK VAN VEELPLEGERS<br />

De SDA-methode heeft een aantal knelpunten aan het licht gebracht ten<br />

aanzien van de aanpak van veelplegers. Allereerst bleef de instroom van<br />

deelnemers achter bij de verwachtingen. Dat was het gevolg van niet of<br />

onvoldoende periodiek checken door de politie van informatiebestanden op<br />

potentiële deelnemers en van niet regelmatig overleggen over kandidaten door<br />

de samenwerkende organisaties. Overigens kan de vraag worden gesteld of<br />

het fair is van de politie te verwachten dat zij capaciteit vrijmaakt <strong>voor</strong> en<br />

alert is op het opsporen van een uiterst klein aantal daders – circa twintig – in<br />

databestanden met duizenden zaken.<br />

Een geringe instroom is overigens niet uniek. Ook bij andere projecten<br />

die zich richten op daders van veel, vaak ernstige delicten wordt het aantal<br />

kandidaten doorgaans te hoog ingeschat (vgl. Essers e.a., 1995; Kleiman en<br />

Terlouw, 1997; Van der Laan en Essers, 1990). Vaak is dat het gevolg van geen<br />

of een te oppervlakkige analyse <strong>voor</strong>af van de potentiële deelnemersgroep.<br />

Als bij<strong>voor</strong>beeld het aantal mensen in <strong>voor</strong>lopige hechtenis of het aantal<br />

opgelegde vrijheidsstraffen als richtsnoer wordt genomen, wordt gemakkelijk<br />

<strong>voor</strong>bij gegaan aan het feit dat OM en rechtbank lang niet altijd bereid zijn een<br />

alternatief <strong>voor</strong> <strong>voor</strong>lopige hechtenis of vrijheidsstraf te accepteren.<br />

Een tweede knelpunt betreft de <strong>voor</strong>tijdige uitval. In het geval van SDA haakte<br />

tweederde van de deelnemers <strong>voor</strong>tijdig af. Ook dit is niet uniek; het hoort bij<br />

interventies die zich richten op een moeilijke doelgroep. De deelnemers aan SDA<br />

vormden zo’n moeilijke doelgroep: lange criminele carrières met daarbovenop<br />

nog eens de ernstige verslavingsproblematiek. In dat licht bezien wekt het<br />

weinig verbazing dat zoveel deelnemers tijdens en na SDA opnieuw met politie<br />

en justitie in aanraking zijn gekomen. Ingrijpen door politie en justitie als middel<br />

(stok achter de deur) om <strong>voor</strong>tijdige uitval te <strong>voor</strong>komen, was slechts beperkt<br />

mogelijk, omdat zoveel deelnemers op vrijwillige basis meededen.<br />

Een derde aandachtspunt betreft de ontwikkeling van een programma. SDA<br />

werd ‘werkende weg’ ontwikkeld. Dit heeft als <strong>voor</strong>deel dat aspecten als<br />

duur, methodiek, enzo<strong>voor</strong>ts tussentijds bijgesteld kunnen worden. Een<br />

nadeel is echter dat het de effectiviteit kan ondermijnen. Het staat namelijk<br />

op gespannen voet met programma-integriteit, één van de What Worksbeginselen<br />

die typerend zijn <strong>voor</strong> effectieve(re) interventies bij delinquenten<br />

(Bonta, 2002; McGuire en Priestley, 1995; Van der Laan en Slotboom, 2002).<br />

Programma-integriteit gaat over opzet en uitvoering van een programma.<br />

Alle onderdelen van een interventie moeten <strong>voor</strong>tkomen uit een theoretische<br />

verklaring van oorzaken achtergronden van delinquent gedrag. Bovendien<br />

moeten alle geplande onderdelen daadwerkelijk worden uitgevoerd. Immers,<br />

elk onderdeel wordt verondersteld bij te dragen aan de oplossing van het<br />

probleem (McGuire en Priestley, 1995). SDA ontbrak het bij de start aan zo’n<br />

duidelijke theoretische fundering en niet alle onderdelen uit het programma<br />

(onder andere de noodzakelijke samenwerking tussen organisaties en toezicht<br />

en controle) zijn uitgevoerd zoals afgesproken.<br />

In hoeverre SDA resultaat boekt bij het tegengaan van recidive kon niet worden<br />

vastgesteld doordat er leemtes in de registratie waren en een vergelijkingsgroep<br />

A. Slotboom, P. van der Laan en C. Bijleveld - Stelselmatige daders aanpakken<br />

173


niet kon worden samengesteld. Wel kan een inschatting worden gemaakt<br />

van de ‘recidive terugdringende potentie’ van deze aanpak aan de hand van<br />

genoemde What Works-beginselen. Sommige daarvan zijn gerelateerd aan het<br />

crimineel gedrag, andere aan de uitvoering van het programma.<br />

Het risicobeginsel schrijft <strong>voor</strong> dat de intensiteit van de reactie afgestemd<br />

wordt op de mate van risico dat de dader recidiveert. Bij SDA-deelnemers is<br />

dat risico groot en zal de reactie dus intensief moeten zijn. Met een gemiddelde<br />

begeleidingsduur van meer dan een jaar is SDA een <strong>voor</strong> <strong>Nederlandse</strong><br />

begrippen intensieve reactie, hoewel betwijfeld moet worden of met twee<br />

contacten per week tegemoet wordt gekomen aan de eis dat de bezigheden 40<br />

tot 70 procent van de tijd van betrokkene in beslag nemen.<br />

Het behoeftebeginsel schrijft <strong>voor</strong> dat de interventie die kenmerken en<br />

problemen (de criminogene behoeften) probeert te beïnvloeden, die aan de<br />

oorsprong van het crimineel gedrag liggen. Dit wordt ook wel vraaggestuurd<br />

werken genoemd. Criminogene behoeften hebben vaak een relatief simpel<br />

huis-, tuin- en keukenkarakter: gebrekkige sociale relaties, slechte huisvesting,<br />

geen werk, onvoltooide opleiding en niet te vergeten verslavingsproblematiek.<br />

De indruk bestaat dat SDA zich nadrukkelijk richt op deze aspecten.<br />

Het responsiviteitsbeginsel verlangt dat de inhoud en methodiek van de<br />

interventie zijn afgestemd op de persoon van de dader en zijn of haar<br />

intellectuele en sociale capaciteiten. Ook de begeleider moet qua karakter en<br />

werkstijl ‘passen’ bij de deelnemer. Aan deze <strong>voor</strong>waarde lijkt SDA met de<br />

individuele aanpak goed te voldoen.<br />

Behandelmodaliteit schrijft <strong>voor</strong> dat een interventie ‘multi-modaal’ is. Het<br />

programma moet zich op alle aanwezige criminogene behoeften richten en<br />

gebruik maken van diverse methodieken. Het meest mag worden verwacht<br />

van het leren van sociale vaardigheden en cognitieve en gedragsgeoriënteerde<br />

methoden. In hoeverre SDA hieraan optimaal tegemoet komt, is niet helemaal<br />

duidelijk.<br />

Het professionaliteitsbeginsel is sterk verbonden aan het eerdergenoemde<br />

beginsel van programma-integriteit. Een effectieve interventie veronderstelt<br />

goed opgeleide uitvoerders die weten wat ze doen, flexibel zijn en voldoende<br />

ondersteund worden door hun organisatie. Bij de enig (!) overgebleven begeleider<br />

van SDA lijkt dat in orde te zijn, zij het dat de ondersteuning door de organisatie<br />

beter had gekund.<br />

Aan de laatste <strong>voor</strong>waarde, gemeenschapsgeoriënteerde, ambulante en geen<br />

residentiële uitvoering, komt SDA volledig tegemoet.<br />

Alles overziende voldoet SDA redelijk aan een aantal What Works-beginselen.<br />

Daarom mag ervan worden uitgegaan dat SDA bij de deelnemers die het<br />

programma volgens plan afronden een ‘dempende’ werking op recidive<br />

kan hebben. Interviews met deelnemers en begeleiders en gegevens over<br />

justitiecontacten geven steun aan dit vermoeden.<br />

TOEKOMSTIGE AANPAK VAN VEELPLEGERS<br />

SDA laat zien dat deze aanpak mogelijkheden biedt, maar ook dat het<br />

allesbehalve eenvoudig is om dat te bewerkstelligen. De beoogde doelgroep<br />

174 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


is moeilijk, zeker als er ook sprake is van ernstige verslavingsproblematiek,<br />

en vereist intensieve begeleiding en integrale aanpak van een reeks<br />

problemen, gekoppeld aan strikt toezicht. Het Amerikaanse IPS, toegepast op<br />

drugsverslaafden, bleek succesvol door de combinatie van intensief toezicht<br />

en behandeling (Petersilia e.a., 1992). Bij ISSP in het Engelse graafschap Kent<br />

bleek de meerwaarde eveneens te liggen in de combinatie van alle programmaonderdelen<br />

en niet in de afzonderlijke elementen (Little e.a., in druk). ISSP is<br />

inmiddels in geheel Engeland en Wales ingevoerd.<br />

In Nederland zijn <strong>voor</strong> veelplegers SOV en ITB beschikbaar. Het experiment<br />

met SOV loopt nog; resultaten zijn nog niet <strong>voor</strong>handen. Dat geldt ook <strong>voor</strong><br />

ITB. Dat neemt niet weg dat er met name ten aanzien van ITB een aantal<br />

aandachtspunten kan worden geformuleerd.<br />

ITB (en SMD, dat hierin is opgegaan) zijn een <strong>voor</strong>tzetting van de projecten<br />

<strong>voor</strong> harde kern-jongeren. In vergelijking met de <strong>voor</strong>lopers lijkt er <strong>voor</strong> toezicht<br />

en controle meer aandacht te zijn. Zowel politie als jeugdreclassering treden<br />

in de beginfase van de begeleiding meer controlerend op dan binnen SMD en<br />

SDA het geval was. Dat kan gepaard gaan met veel <strong>voor</strong>tijdige uitval. Immers,<br />

als er goed op iemand wordt gelet, door politie of anderen, wordt ook eerder<br />

opgemerkt dat hij of zij zich niet aan de afspraken houdt (Petersilia, 1988).<br />

Wordt ITB toegepast als <strong>voor</strong>waarde bij een <strong>voor</strong>waardelijke veroordeling<br />

of schorsing van de <strong>voor</strong>lopige hechtenis, dan zou aan dit bezwaar tegemoet<br />

gekomen kunnen worden door een consequente(re) en modernere tenuitvoerle<br />

ggingsprocedure (vgl. Vrijheidsbeperking door <strong>voor</strong>waarden, <strong>2003</strong>). Een punt<br />

van aandacht is de intensiteit van de interventie. Dat de ‘I’ in ITB niet staat<br />

<strong>voor</strong> ‘intensief’ maar <strong>voor</strong> ‘individueel’ roept de vraag op of de begeleiding<br />

voldoende intensief is.<br />

Een variant op ITB is ITB-CRIEM, waarbij CRIEM staat <strong>voor</strong> Criminaliteit in<br />

Relatie tot Integratie van Etnische Minderheden. ITB-CRIEM lijkt op ITB <strong>voor</strong><br />

de harde kern, maar is bedoeld <strong>voor</strong> jongeren uit etnische minderheden tegen<br />

wie <strong>voor</strong> het eerst proces-verbaal is opgemaakt of die vanwege een geringe feit<br />

opnieuw met de politie in aanraking zijn gekomen. Afgezien van het feit dat<br />

ook bij ITB-CRIEM de instroom wellicht te hoog wordt ingeschat, bestaat het<br />

gevaar dat een te intensieve interventie wordt toegepast bij een relatief ‘lichte’<br />

groep jongeren; het gaat om minder ernstige zaken en het risico van herhaling<br />

is mogelijk kleiner. Dat kan drie problemen met zich meebrengen. Ten eerste<br />

kan de begeleiding bij jongeren met geringe psychosociale problemen positieve<br />

uitkomsten laten zien, terwijl dat zonder die begeleiding ook het geval zou zijn<br />

geweest. Dat zou neerkomen op verspilling van energie en middelen. Te lichte<br />

zaken kunnen ook leiden tot ongewild negatieve uitkomsten, omdat er geen<br />

optimale match is tussen de ernst van het recidiverisico en de intensiteit van<br />

de interventie (risicobeginsel). Tenslotte leert de ervaring dat op termijn de<br />

ernstiger zaken buiten de boot dreigen te vallen, wanneer de doelgroep van<br />

reclasseringsbegeleiding wordt verbreed en ook minder ernstige zaken omvat.<br />

Dat is des te meer te betreuren, omdat bij de ernstigste, moeilijkste zaken verhoudingsgewijs<br />

het meeste resultaat te behalen is (Spaans en Doornhein, 1997).<br />

Andere aandachtspunten zijn: tijdige en juiste attendering op kandidaten <strong>voor</strong><br />

de aanpak. Daar<strong>voor</strong> is een goede organisatiestructuur nodig met eenduidige<br />

A. Slotboom, P. van der Laan en C. Bijleveld - Stelselmatige daders aanpakken<br />

175


aansturing en ondersteuning. De invulling van het begeleidingsprogramma<br />

moet een goed theoretisch fundament hebben en alle <strong>voor</strong>genomen onderdelen<br />

dienen te worden uitgevoerd. Bij dit alles hoort een goede registratie van<br />

relevante deelnemersgegevens, maar ook van ontplooide activiteiten. Als<br />

daarnaast <strong>voor</strong> de evaluatie een werkwijze wordt gevolgd, met at random<br />

toewijzing van deelnemers aan ITB of andere <strong>voor</strong>zieningen en formatie van<br />

een op relevante kenmerken vergelijkbare controlegroep, kan op termijn met<br />

meer vertrouwen een oordeel worden geveld over de effectiviteit van deze<br />

aanpak van veelplegers.<br />

Eén knelpunt blijft onopgelost. De nota Individuele trajectbegeleiding (ITB)<br />

<strong>voor</strong> de harde kern (2000) hanteert 17 en 24 jaar als leeftijdsgrenzen. Ook<br />

wordt betwijfeld of ITB aangewezen is bij ernstige verslavingsproblematiek.<br />

Als deze criteria strikt worden gehanteerd, valt de deelnemersgroep van SDA<br />

buiten de boot omdat zij ouder zijn en verslaafd. Voor hen resteert dan SOV,<br />

een behandeling die twee jaar duurt en <strong>voor</strong>namelijk in detentie plaatsvindt.<br />

Zijn de uitkomsten van SDA werkelijk zo desastreus?<br />

LITERATUUR<br />

Beer, A. de, G. Radermaker & J. van Zon (1994) Stelselmatige Dader Aanpak, intensieve<br />

reclasseringsbegeleiding, Dordrecht september 1991 - maart 1994, interne publicatie.<br />

Bol, M.W. (1995) Gedragsbeïnvloeding door strafrechtelijk ingrijpen: Een literatuurstudie,<br />

Arnhem: Gouda Quint.<br />

Bonta, J. (2002) ‘Recidivepreventie bij delinquenten. Een overzicht van de huidige kennis<br />

en een visie op de toekomst’, Justitiële Verkenningen, 28 (8): 20-35.<br />

Burkhart, W.R. (1986) ‘Intensive probation supervision: an agenda for research and<br />

evaluation’, Federal Probation, 50 (2): 75-77.<br />

Byrne, J.M. (1986) ‘The control controversy: a preliminary examination of intensive probation<br />

supervision programs in the United States’, Federal Probation, 50 (2): 4-16.<br />

Essers, A.A.M., P.H. van der Laan & P.H. van der Veer (1995) Cashba. Een intensief<br />

dagprogramma <strong>voor</strong> jeugdige en jongvolwassen delinquenten, Arnhem: Gouda Quint<br />

(WODC 145).<br />

Individuele trajectbegeleiding (ITB) <strong>voor</strong> de harde kern (2000), Den Haag: Ministerie<br />

van Justitie/DPJS.<br />

Jeugd terecht. Actieprogramma aanpak jeugdcriminaliteit <strong>2003</strong> – 2006 (<strong>2003</strong>), Den<br />

Haag: Ministerie van Justitie.<br />

Kleiman, W.M. & G.J. Terlouw (1997) Kiezen <strong>voor</strong> een kans. Evaluatie van harde-kern<br />

Projecten, Den Haag: WODC (serie onderzoek en beleid, # 166).<br />

Laan, P.H. van der & A.A.M. Essers (1990) De Kwartaalkursus en recidive, Arnhem:<br />

Gouda Quint (WODC serie onderzoek en beleid, # 99).<br />

Laan, P.H. van der & A. Slotboom (2002) ‘Wat Werkt?’, in: P.J. van Koppen, D.J.<br />

Hessing, H. Merckelbach & H.F.M. Crombag (red.), Het recht van binnen: Psychologie<br />

van het recht, Deventer: Kluwer: 963-975.<br />

Little, M., J. Kogan, R. Bullock & P.H. van der Laan (in druk) ‘ISSP: an experiment<br />

in multi-systemic responses to persistent young offenders known to children’s services’,<br />

British Journal of Criminology.<br />

McGuire, J. & P. Priestley (1995) ‘Reviewing ‘What Works’: past, present and future’,<br />

in J. McGuire (ed.), What works: reducing reoffending, Chichester: John Wiley &<br />

Sons: 3-34.<br />

Morris, A., G. Maxwell & J. Robertson (1993) ‘Giving victims a voice: a New Zealand<br />

experiment’, Howard Journal, 32: 304-321.<br />

Naar een veiliger samenleving (2002), Den Haag: Ministerie van Justitie / Ministerie<br />

van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.<br />

Petersilia, J. (1988) ‘Georgia’s intensive probation: will the model work elsewhere?’,<br />

in: B.R. McCarthy (ed.), Intermediate punishments: intensive supervision, home<br />

confinement and electronic surveillance, Monsey: Criminal Justice Press (2nd<br />

printing).<br />

176 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


Petersilia, J., S. Turner & E. Piper Deschenes (1992) ‘Intensive supervision for drug<br />

offenders’, in: J.M. Byrne, A.J. Lurigio & J. Petersilia (eds.), Smart sentencing: the<br />

emergence of intermediate sanctions, London: Sage: 41-53.<br />

Slotboom, A., P.H. van der Laan & C.C.J.H. Bijleveld (2002) De aanpak van stelselmatige<br />

daders in Dordrecht, Leiden: NSCR.<br />

Spaans, E.C. & L. Doornhein (1997) Evaluatie-onderzoek jeugdreclassering: de<br />

effectmeting, Arnhem: Gouda Quint (WODC serie onderzoek en beleid, # 112).<br />

Strafrecht met beleid. Beleidsplan van het Openbaar Ministerie (1990) Den Haag:<br />

Ministerie van Justitie.<br />

Vrijheidsbeperking door <strong>voor</strong>waarden. Rapport van de Commissie Vrijheidsbeperking<br />

(<strong>2003</strong>) Den Haag: Ministerie van Justitie.<br />

Wright, M. (1996) Justice for victims and offenders: a restorative response to crime,<br />

Winchester: Waterside Press.<br />

A. Slotboom, P. van der Laan en C. Bijleveld - Stelselmatige daders aanpakken<br />

177


KOSTEN EN BATEN VAN DE INVOERING VAN ‘THREE STRIKES<br />

AND YOU’RE OUT’ IN NEDERLAND – EEN SCENARIO STUDIE<br />

Arjan Blokland, Catrien Bijleveld en Paul Nieuwbeerta<br />

Het is een bekend gegeven in de criminologie: veel mensen plegen helemaal<br />

geen of nauwelijks delicten, een aantal pleegt een gering aantal delicten en<br />

een nog kleiner aantal mensen pleegt zeer veel delicten. De afgelopen jaren<br />

kreeg deze laatste categorie, de veelplegers – ook wel draaideurcriminelen of<br />

stelselmatige daders genoemd – een steeds prominentere plaats in discussies<br />

over criminaliteit in Nederland. Uit Nederlands onderzoek naar veelplegers<br />

(Boerman, e.a. 2001; Grapendaal en Van Tilburg, 2002; Meijer e.a., 2002;<br />

Van Panhuis en Meijer 2001; Slotboom e.a., 2002; Werkgroep Landelijke<br />

Criminaliteitskaart, 2000) komt naar voren dat inderdaad sprake is van<br />

een relatief klein contingent daders met een relatief groot aandeel in de<br />

criminaliteit.<br />

Aandacht <strong>voor</strong> veelplegers komt niet alleen <strong>voor</strong>t uit wetenschappelijke<br />

interesse naar de criminele wereld. Zij lijkt <strong>voor</strong>al ook te zijn ingegeven door<br />

de gedachte dat de aanpak van veelplegers beleidsmatig uiterst relevant zou<br />

kunnen zijn: als er inderdaad sprake is van een gering aantal veelplegers dat<br />

verantwoordelijk is <strong>voor</strong> een disproportioneel deel van de criminaliteit, pak<br />

deze mensen dan (hard) aan en het effect op de omvang van de criminaliteit<br />

is groot. Het kabinet Balkenende-1 heeft nadrukkelijk ingezet op interventies<br />

bij veelplegers (zie bij<strong>voor</strong>beeld de beleidsnota Naar een veiliger samenleving<br />

(2002) en ook de politie en het openbaar ministerie richten hun pijlen op de<br />

veelpleger (zie het convenant tussen politie, OM, en justitie (2002). De vele<br />

<strong>voor</strong>genomen interventies gaan er kort gezegd vanuit dat als de veelpleger<br />

(<strong>voor</strong> langere tijd) achter de tralies wordt gezet, Nederland een stuk veiliger<br />

zal worden.<br />

Over de maatschappelijke effecten van het selectief opsluiten van veelplegers<br />

bestaat echter nog veel onduidelijkheid. Wat zouden de mogelijke baten zijn<br />

van een op veelplegers toegesneden beleid? Met hoeveel delicten neemt de<br />

geregistreerde criminaliteit in ons land af wanneer veelplegers langere tijd<br />

worden vastgezet? Daarnaast bestaat nauwelijks inzicht in de kosten die een<br />

selectief beleid met zich mee zou brengen. Hoeveel extra gevangenen zouden<br />

er hierdoor bijkomen? Hoeveel extra benodigde cellen zijn nodig om ze op<br />

te sluiten? Vlak <strong>voor</strong> de verkiezingen van januari <strong>2003</strong> werd door toenmalig<br />

demissionair minister Donner geschat dat ongeveer 1000 cellen voldoende<br />

zouden zijn om het veelplegersprobleem aan te pakken. En: hoeveel<br />

gevangenen worden er dan eigenlijk opgesloten terwijl ze later waarschijnlijk<br />

toch nooit meer iets crimineels gedaan zouden hebben? Vragen waarop de<br />

antwoorden op dit moment niet bekend zijn.<br />

In dit artikel doen we een <strong>voor</strong>zichtige poging om die antwoorden wel te<br />

geven. We doen dit door de kosten en baten door te rekenen van een aantal<br />

hypothetische beleidsscenario’s die speciaal gericht zijn op veelplegers. Deze<br />

178 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


scenario’s zijn <strong>voor</strong>al gekozen omdat ze aansluiten bij de huidige discussie<br />

over het te voeren beleid in ons eigen land en omdat ze overeenkomen met<br />

het Three Strikes and You’re Out beleid dat momenteel in sommige staten in<br />

de Verenigde Staten wordt gehanteerd. De scenario’s die wij hanteren gaan er<br />

van uit dat wanneer personen <strong>voor</strong> een derde keer worden opgepakt <strong>voor</strong> een<br />

delict, zij veroordeeld worden tot respectievelijk twintig, tien, vijf of twee jaar<br />

gevangenisstraf. We vergelijken de uitkomsten van deze scenario’s steeds met<br />

die van een niet-selectief beleid. Voor elk van de scenario’s worden schattingen<br />

gemaakt omtrent de baten – het aantal justitiecontacten die onder het nietselectieve<br />

beleid wel hebben plaatsgevonden maar zouden zijn <strong>voor</strong>komen<br />

wanneer <strong>voor</strong> veelplegers speciale strafregimes hadden gegolden – en de<br />

kosten – het aantal gedetineerden onder een selectief beleid, vergeleken met<br />

dat onder het niet-selectieve.<br />

De kosten en baten van de verschillende scenario’s rekenen we door op basis<br />

van gegevens uit het project Criminele Carrières van Volwassenen binnen het<br />

Nederlands Studiecentrum <strong>voor</strong> Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR).<br />

In dit project worden de complete justitiële carrières van een representatieve<br />

steekproef personen, van wie de strafzaak in 1977 werd afgedaan, tot het jaar<br />

<strong>2003</strong> in kaart gebracht 1 . Hierdoor kent het project een uitzonderlijk lange<br />

periode van bijna 25 jaar waarover prospectief gegevens verzameld zijn. Dit<br />

maakt deze dataset bij uitstek geschikt om de ontwikkeling van crimineel<br />

gedrag over de levensloop te analyseren en daarmee om door te rekenen<br />

wat de baten en kosten zouden zijn wanneer Three Strikes and You’re Out in<br />

Nederland zou worden ingevoerd.<br />

BATEN VAN SELECTIEVE ONSCHADELIJKMAKING: VERMINDERING INSTROOM<br />

De maatschappelijke baten van selectieve onschadelijkmaking kunnen<br />

worden uitgedrukt in het aantal geregistreerde delicten dat veelplegers naar<br />

verwachting gepleegd zouden hebben onder een niet-selectief beleid, maar<br />

dat zij als gevolg van hun detentie onder een selectief beleid niet meer in<br />

staat zouden zijn te plegen (Bernard en Ritti, 1991). De onderliggende<br />

assumptie bij selectieve incapacitatie is de veronderstelling dat iemand die<br />

in het verleden veel delicten pleegde, dit ook in de toekomst zal blijven<br />

doen. De onder selectieve onschadelijkmaking verwachte afname van het<br />

criminaliteitsniveau in de samenleving heeft als gevolg een lager aantal zaken<br />

dat per jaar instroomt in het justitieapparaat. Een factor die af zou doen aan het<br />

bereikte maatschappelijk <strong>voor</strong>deel is replacement: bij het detineren van een<br />

bepaalde dader zullen anderen zijn of haar vrijgekomen plaats in het criminele<br />

circuit opvullen. Tevens kan wat groepsdelicten betreft niet worden vastgesteld<br />

of het delict met het detineren van een enkele dader zou worden <strong>voor</strong>komen<br />

(Auerhahn, 1999). Deze veronderstelde replacement doet de <strong>voor</strong>delen van<br />

het selectief detineren van veelplegers afnemen. Onduidelijk is echter of en in<br />

welke mate deze effecten optreden.<br />

1 Zie <strong>voor</strong> een uitgebreide beschrijving van het project en de verzamelde gegevens<br />

Nieuwbeerta en Blokland, <strong>2003</strong>.<br />

A. Blokland, C. Bijleveld en P. Nieuwbeerta - Kosten en baten van ‘Three strikes and you’re out’<br />

179


Eenmaal als zodanig bestempelde veelplegers vormen gedurende de periode<br />

waarin zij gedetineerd zijn geen belasting <strong>voor</strong> het openbaar ministerie<br />

en de rechterlijke macht. Een ander <strong>voor</strong>deel komt <strong>voor</strong>t uit de eventuele<br />

afschrikkende werking van een beleid van selectieve onschadelijkmaking,<br />

die andere (potentiële) daders er van zou kunnen weerhouden om delicten te<br />

plegen. Over het afschrikwekkende effect van selectieve onschadelijkmaking<br />

bestaan, <strong>voor</strong> zover ons bekend, op dit moment geen solide gegevens.<br />

Overigens kan er niet van worden uitgegaan dat in de jaren dat iemand is<br />

opgesloten in de gevangenis per jaar evenveel delicten worden <strong>voor</strong>komen als<br />

het aantal gepleegd in de <strong>voor</strong>gaande jaren, toen de betreffende persoon nog op<br />

vrije voeten was (Van de Bunt, 1988). De frequentie waarmee delicten worden<br />

gepleegd neemt namelijk af met de leeftijd, ook <strong>voor</strong> de groep die zich het<br />

vaakst schuldig maakt aan crimineel gedrag (Auerhahn, 1999; Haapanen, 1990;<br />

Paternoster e.a., 1997; Feely en Simon, 1992; Haapanen, 1990; D’Unger e.a.,<br />

1998). Dit aging out effect vermindert de baten van selectieve onschadelijkmaking.<br />

Daarnaast leiden veranderingen in de leefsituatie zoals het vinden van werk of<br />

een vaste partner – waarvan mag worden aangenomen dat zij deels op toeval<br />

berusten – tot een afname van het criminele gedrag (Laub e.a., 1998; Piquero<br />

e.a., 2002; Uggen, 2000). Door veranderingen in de leefsituatie zou een aantal<br />

als veelpleger bestempelde personen hun criminele gedrag verminderen of zelfs<br />

beëindigen, ook wanneer ze niet gedetineerd zijn. Hierdoor wordt door detentie<br />

een kleiner aantal delicten <strong>voor</strong>komen dan wellicht in eerste instantie gedacht.<br />

Een hypothetische exercitie op een Zweeds geboortecohort toonde aan dat<br />

28 procent van alle onder het toen geldende Zweedse beleid uitgesproken<br />

straffen zou zijn <strong>voor</strong>komen, wanneer een minimum straf van twee jaar zou<br />

hebben gegolden <strong>voor</strong> iedereen binnen dit cohort die <strong>voor</strong> een tweede keer<br />

veroordeeld werd. (Andersson, geciteerd in: Haapanen, 1990). Amerikaans<br />

onderzoek laat echter zien dat de maatschappelijke opbrengsten van selectieve<br />

onschadelijkmaking in de praktijk waarschijnlijk lager uitvallen. Evaluatie van<br />

de in navolging van de staat California in een groot aantal staten van de VS<br />

ingevoerde Three Strikes and You’re Out wetgeving leidde tot de conclusie<br />

dat de verwachte reductie in criminaliteit niet optrad (Greenwood e.a., 1998;<br />

Stolzenberg en D’Alessio, 1997). Van de tien grootste steden in Californië,<br />

waarvan Stolzenberg en D’Alessio de criminaliteitscijfers bestudeerden,<br />

daalde de ernstige criminaliteit slechts in één stad. De ontwikkeling van zowel<br />

de ernstige als de minder ernstige criminaliteit in de andere steden verliep<br />

volgens een patroon dat verwacht mocht worden op basis van de ontwikkeling<br />

<strong>voor</strong> de invoering van het Three Strikes beleid.<br />

KOSTEN<br />

Naast de <strong>voor</strong>delen – het terugdringen van criminaliteitsniveau – brengt het<br />

opsluiten van veelplegers ook maatschappelijke kosten met zich mee. Een<br />

kostenpost onder een beleid van selectieve onschadelijkmaking is de toename<br />

van het aantal gedetineerden. Als gevolg van de lange vrijheidsstraffen<br />

<strong>voor</strong> veelplegers zullen oudere generaties veelplegers nog gedetineerd<br />

180 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


zijn, terwijl ook nieuwe generaties <strong>voor</strong> lange tijd achter de tralies worden<br />

gezet, hetgeen naar verwachting resulteert in een enorme toename van het<br />

aantal gedetineerden (Mathiesen, 1998). Wanneer een beleid van selectieve<br />

onschadelijkmaking gepaard gaat met een zeer langdurige detentie dient<br />

bovendien rekening gehouden te worden met de extra kosten die <strong>voor</strong>tkomen<br />

uit de vergrijzing van de gevangenispopulatie. Het eerder genoemde Zweedse<br />

onderzoek liet zien dat het getoetste selectieve beleid niet alleen zou leiden tot<br />

aanzienlijke reductie in uitgesproken straffen maar ook tot vervijfvoudiging<br />

van de gevangenispopulatie (Haapanen, 1990).<br />

Een beleid van selectieve onschadelijkmaking zou bovendien kunnen leiden<br />

tot een verharding van het criminele gedrag van hen die op het punt staan te<br />

voldoen aan het geldende criterium. Het zal er deze daders immers aan gelegen<br />

zijn alles in het werk te stellen dat ze niet in handen van politie en justitie<br />

vallen. In dat geval zou selectieve onschadelijkmaking kunnen leiden tot veel<br />

ernstiger delicten: de inbreker die <strong>voor</strong> de derde keer gepakt kan worden zou<br />

bij<strong>voor</strong>beeld <strong>voor</strong> de zekerheid een wapen mee kunnen nemen. Ook hierover<br />

bestaan echter geen solide gegevens . We laten in onze modellen een dergelijk<br />

effect dan ook buiten beschouwing.<br />

Elke methode om chronische van niet-chronische plegers te onderscheiden,<br />

leidt er toe dat personen worden gedetineerd die (onder het huidige beleid)<br />

geen delicten meer gepleegd zouden hebben – de ‘vals-positieven’ (Auerhahn,<br />

1999; Mathiesen, 1998; Van de Bunt, 1988). Vals-positieven genereren wel<br />

detentiekosten maar hun selectieve detentie leidt niet tot een vermindering<br />

van de criminaliteit ten opzichte van het niet-selectieve beleid. Selectieve<br />

onschadelijkmaking van deze groep heeft dus geen meerwaarde boven een<br />

niet-selectief beleid. De kosten verbonden aan selectieve onschadelijkmaking<br />

zullen groter zijn als de duur van de vrijheidsstraf langer wordt. Stel dat een<br />

persoon in vrijheid nog vijf jaar zou zijn doorgegaan met het plegen van<br />

delicten. Wanneer hem een vrijheidsstraf wordt opgelegd van twintig jaar,<br />

levert die laatste vijftien jaar detentie geen baten op maar alleen kosten – zowel<br />

<strong>voor</strong> de staat als <strong>voor</strong> de persoon zelf.<br />

ONDERZOEKSVRAGEN<br />

In dit artikel maken we een schatting van de te verwachten baten en kosten<br />

van een beleid van selectieve onschadelijkmaking in een hypothetische<br />

<strong>Nederlandse</strong> situatie, met als onderzoeksvragen:<br />

Baten: hoeveel en welke type justitiële registraties zouden zijn <strong>voor</strong>komen<br />

door invoering van selectieve onschadelijkmaking in 1977?<br />

Kosten: hoe groot zou dan de populatie gedetineerden zijn geworden en<br />

hoeveel personen zouden zijn gedetineerd zonder meerwaarde in vergelijk met<br />

een niet-selectief beleid?<br />

Deze vragen worden beantwoord <strong>voor</strong> vier verschillende selectieve regimes,<br />

waaronder bij een derde justitiecontact respectievelijk 20, 10, 5 of 2 jaar<br />

detentie volgt.<br />

A. Blokland, C. Bijleveld en P. Nieuwbeerta - Kosten en baten van ‘Three strikes and you’re out’<br />

181


Analysestrategie<br />

Om de baten en kosten van een beleid van selectieve onschadelijkmaking<br />

te schatten, maken we gebruik van justitiële gegevens van een deel van<br />

de personen uit het genoemde NSCR project met hun volledige criminele<br />

carrières vóór 1977. Op het moment van schrijven van dit artikel bevatte het<br />

bestand tevens de volledige justitiële documentatie op basis van uittreksels<br />

van het Algemeen Documentatie Register (ADR) over de periode 1977-<br />

2000 van 463 personen die in 1977 werden ingeschreven in de parketten<br />

Assen, Breda of Dordrecht 2 . Het betreft hier een gestratificeerde steekproef<br />

waarbij de zwaardere delicten (drugs, zeden, moord/doodslag) zijn<br />

oververtegenwoordigd, terwijl verkeersdelicten (<strong>voor</strong>namelijk rijden onder<br />

invloed) zijn undersampled 3 . Omdat gebruik gemaakt wordt van het ADR<br />

betreft de beschikbare informatie over het delictgedrag van de personen in<br />

de steekproef steeds alleen gedrag dat uiteindelijk leidt tot een justitiecontact.<br />

Niet alle registraties leiden tot een veroordeling (vrijspraak, ontslag van alle<br />

rechtsvervolging). Aangezien vrijspraak en ontslag van rechtsvervolging om<br />

zeer veel redenen kan plaatsvinden en het een procentueel zeer klein aantal<br />

betreft, hebben wij er<strong>voor</strong> gekozen alle registraties mee te nemen.<br />

Uit tabel 1 blijkt dat 9,9 procent van personen in de steekproef in de periode<br />

1977-2000 twintig of meer keer <strong>voor</strong> een strafbaar feit geregistreerd wordt.<br />

Deze daders zijn verantwoordelijk <strong>voor</strong> 59,2 procent van alle registraties van<br />

dit cohort tot het jaar 2000. Ten overvloede: het betreft hier dus het aandeel van<br />

veelplegers in de totale hoeveelheid registraties in een periode van 23 jaar, en<br />

niet hun aandeel in het aantal registraties per jaar.<br />

Tabel 1: Bijdrage totaal aantal registraties per dadercategorie<br />

Aantal zaken na 1977<br />

Aantal % personen Aantal zaken Aantal % zaken<br />

personen per persoon<br />

127 27,4 0 0 0<br />

59 12,7 1 59 1,5<br />

45 9,7 2 90 2,4<br />

24 5,1 3 72 1,9<br />

49 10,6 4-5 213 5,6<br />

64 13,8 6-9 464 12,2<br />

49 10,6 10-19 658 17,3<br />

46 9,9 20+ 2.255 59,2<br />

Totaal 463 100 3.811 100<br />

Wanneer we kijken naar hun aandeel in een jaar, bij<strong>voor</strong>beeld in 1977, dan<br />

blijkt dat vijf procent van de personen in onze steekproef reeds in 1977<br />

twintig of meer registraties op hun naam heeft staan. Deze vijf procent<br />

2 Vanwege mogelijk incomplete carrières <strong>voor</strong> hun komst naar Nederland zijn op dit<br />

moment van verdachten met ander geboorteland dan Nederland nog geen gegevens<br />

verzameld over hun justitiële carrière in Nederland. Deze personen zijn dan ook niet in<br />

de analyses opgenomen.<br />

3 Aan de analyses in dit artikel is geen herweging <strong>voor</strong>af gegaan.<br />

182 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


is verantwoordelijk <strong>voor</strong> tien procent van alle zaken die in 1977 werden<br />

geregistreerd. 30 procent van de registraties in 1977 betreft daders die <strong>voor</strong> het<br />

eerst met justitie in aanraking komen.<br />

Om de mogelijke effecten van selectieve onschadelijkmaking te berekenen,<br />

gebruiken we de gegevens over het justitiële verleden van de personen<br />

ingeschreven in Assen, Breda of Dordrecht van de periode <strong>voor</strong> 1977. Om de<br />

resultaten van een selectief beleid te vergelijken met die van een niet-selectief<br />

beleid hanteren we de methode van rolling cohorts. Allereerst construeren<br />

we een hypothetische instroom onder vigerend niet-selectief beleid door de<br />

groep daders die elk jaar in aanraking komt met justitie in beginsel gelijk te<br />

veronderstellen in aantal, samenstelling en criminele carrière. Dus: in 1977<br />

stromen 463 daders in, waarvan 201 personen al minstens <strong>voor</strong> de derde maal<br />

met justitie in aanraking zijn gekomen, 69 personen <strong>voor</strong> de tweede maal en<br />

193 personen <strong>voor</strong> het eerst in hun leven. In 1978 en alle latere jaren tot en<br />

met het jaar 2017 stroomt een even grote groep daders in, niet steeds dezelfde<br />

personen, maar met dezelfde kenmerken, zoals leeftijd en het aantal eerdere<br />

veroordelingen. Doordat we gegevens hebben over de volledige justitiële<br />

carrière van de personen in de steekproef na 1977 kunnen we berekenen<br />

hoe vaak personen in elk jaar (opnieuw) delicten plegen en wanneer zij hun<br />

justitiële loopbaan beëindigen 4 .<br />

Vervolgens worden simulaties uitgevoerd om de effecten van het Three<br />

Strikes and You’re Out beleid door te rekenen. Personen die in een bepaald<br />

jaar instromen en in dat jaar al drie of meer registraties op hun naam hebben<br />

staan, worden <strong>voor</strong> twintig, tien, vijf of twee jaren uit het cohort verwijderd.<br />

Personen met een dergelijke criminele geschiedenis zouden immers onder een<br />

selectief beleid reeds in <strong>voor</strong>gaande jaren gedetineerd zijn geraakt. Op deze<br />

wijze worden de vier varianten van het three strikes beleid doorgerekend,<br />

waarin na een derde justitiecontact respectievelijk twintig, tien, vijf of twee<br />

jaar detentie volgt.<br />

RESULTATEN: BATEN VAN VERMINDERING INSTROOM<br />

Hoeveel levert een beleid van selectieve onschadelijkmaking nu op in termen<br />

van het <strong>voor</strong>kómen van geregistreerde delicten? Onder de aanname van rolling<br />

cohorts is het aantal en type delicten waar<strong>voor</strong> de personen in onze steekproef<br />

in 1977 met justitie in aanraking kwamen indicatief <strong>voor</strong> de instroom in het<br />

justitieapparaat <strong>voor</strong> de jaren daarna. In 1977 kwamen de 463 personen in<br />

onze steekproef in totaal 790 keer met justitie in aanraking. Onder de aanname<br />

van rolling cohorts blijft de instroom constant, zoals weergegeven door de<br />

100 procentlijn ‘niet-selectief beleid’ in figuur 1 (aantal personen) en 2 (aantal<br />

delicten).<br />

Onder een selectief beleid neemt de instroom af omdat een steeds groter deel<br />

4 In werkelijkheid kan de instroom in volgende jaren zowel in omvang als in<br />

samenstelling verschillen. Bij gebrek aan gegevens over de instroom in de jaren na<br />

1977, gebruiken we daarom de rolling cohorts methode om een hypothetische instroom<br />

<strong>voor</strong> die periode te berekenen.<br />

A. Blokland, C. Bijleveld en P. Nieuwbeerta - Kosten en baten van ‘Three strikes and you’re out’<br />

183


van de delinquenten <strong>voor</strong> een (langere) periode gedetineerd wordt. In figuur 1<br />

en 2 is de ontwikkeling van de instroom onder diverse vormen van selectieve<br />

onschadelijkmaking weergegeven. De ontwikkelingen zijn aangegeven relatief<br />

aan de instroom onder <strong>voor</strong>tduring van het niet-selectieve beleid (100 procent).<br />

De sterke reductie in het aantal personen dat gedurende de eerste jaren na<br />

invoering van selectief beleid in aanraking komt met justitie wordt veroorzaakt<br />

door personen die in 1977 al meer dan drie veroordelingen op hun naam hebben<br />

staan en dus na invoering van het selectieve beleid gedetineerd worden.<br />

Uit de figuren 1 en 2 blijkt duidelijk dat het strengste scenario – een selectief<br />

beleid waarbij personen na hun derde justitiecontact <strong>voor</strong> twintig jaar worden<br />

gedetineerd – leidt tot een forse reductie in aantallen personen en aantallen<br />

delicten die per jaar in het justitieapparaat instromen. Uiteindelijk stroomt per<br />

jaar onder dit type selectief beleid nog maar 68 procent van het oorspronkelijke<br />

aantal personen in en is het aantal delicten dat in een jaar gepleegd wordt<br />

gereduceerd tot 54 procent van het aantal onder het niet-selectieve beleid. Het<br />

geregistreerde criminaliteitsniveau per jaar zou onder deze beleidsvariant dus<br />

worden gehalveerd.<br />

Onder de andere, minder strenge beleidsscenario’s daalt het criminaliteitsniveau<br />

ook, maar minder sterk. Onder een beleid van three strikes gevolgd door twee<br />

jaar detentie neemt het aantal personen dat per jaar met justitie in aanraking<br />

komt met vijf procent af, terwijl het aantal zaken dat justitie per jaar behandelt<br />

met meer dan 30 procent afneemt. Onder het scenario dat veelplegers tien jaar<br />

gevangenisstraf krijgen opgelegd, daalt het aantal personen dat met justitie in<br />

aanraking komt met 24,8 procent en het aantal zaken dat justitie te verwerken<br />

krijgt met 39,1 procent.<br />

Figuur 1: Procentuele ontwikkeling instroom justitie, aantal personen<br />

procent<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

0 4 8 12 16 20 24 28 32 36 40<br />

jaar na invoering<br />

niet-selectief 3 strikes 20 jr 3 strikes 10 jr<br />

3 strikes 5 jr 3 strikes 2 jr<br />

184 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


Figuur 2: Procentuele ontwikkeling instroom justitie, aantal registraties<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

De berekeningen laten in de figuren 1 en 2 ook zien dat onder selectief beleid<br />

met een minder lange detentieperiode de instroom na afloop van deze periode<br />

weer stijgt. Deze toename wordt veroorzaakt door personen die zich na de<br />

periode van detentie volgend op hun derde veroordeling opnieuw schuldig<br />

maken aan crimineel gedrag 5 .<br />

Tabel 2 Procentuele reductie instroom justitie, per type delict<br />

Type delict<br />

<br />

Type beleid<br />

<br />

<br />

<br />

Niet-selectief 3 strikes 20 jr. 3 strikes 10 jr. 3 strikes 5 jr. 3 strikes 2 jr.<br />

Geweld 100 47,6 38,0 32,6 33,7<br />

Zeden 100 32,9 26,1 17,8 17,8<br />

Vermogen 100 50,6 45,8 44,8 36,8<br />

Drugs 100 38,3 36,2 29,8 25,5<br />

Verkeer 100 39,5 36,3 31,5 32,3<br />

Overig 100 46,9 42,9 34,7 30,6<br />

Totaal 100 45,6 39,9 35,8 32,5<br />

De reductie in het aantal registraties per jaar verschilt per type (zie tabel 2).<br />

De grootste winst van een beleid dat zich specifiek richt op veelplegers zit<br />

in de jaarlijkse afname van het aantal vermogensdelicten (50,6 procent). Het<br />

strengste three strikes beleid resulteert (fictief) uiteindelijk in iets meer dan<br />

5 Binnen de door ons gebruikte analysemethode: die personen die in 1977 een criminele<br />

geschiedenis hadden die langer was dan de periode van detentie die volgt onder de<br />

betreffende hypothetische variant van het three strikes beleid.<br />

A. Blokland, C. Bijleveld en P. Nieuwbeerta - Kosten en baten van ‘Three strikes and you’re out’<br />

185


een halvering van de vermogensdelicten die onder niet-selectief beleid per jaar<br />

bij justitie worden geregistreerd. De reductie in andere typen misdrijven is<br />

minder. Dit kan verschillende oorzaken hebben. De relatief geringe reductie in<br />

bij<strong>voor</strong>beeld het aantal verkeersdelicten is het gevolg van het feit dat personen<br />

die geregistreerd worden <strong>voor</strong> een verkeersdelict minder vaak al twee of meer<br />

registraties op hun naam hebben. Hierdoor maken, ook onder selectief beleid,<br />

soortgelijke personen telkens opnieuw deel uit van het opvolgende cohort. In<br />

het geval van bij<strong>voor</strong>beeld zedendelicten blijkt de delictsfrequentie van dit<br />

type delicten lager; het komt met andere woorden zelden <strong>voor</strong> dat meerdere<br />

zedendelicten in één jaar worden geregistreerd. Dit komt omdat bij dit type<br />

delicten onder niet-selectief beleid vaker vrijheidsbenemende maatregelen<br />

worden genomen waardoor het plegen van een additioneel delict onmogelijk<br />

wordt.<br />

RESULTATEN: KOSTEN VAN GROEI POPULATIE GEDETINEERDEN<br />

Selectief beleid levert waarschijnlijk niet alleen baten, maar waarschijnlijk ook<br />

kosten op. Een eerste vraag over deze kosten is: hoe groot wordt de populatie<br />

gedetineerden indien een beleid van selectieve onschadelijkmaking zou<br />

worden ingevoerd?<br />

In figuur 3 is de ontwikkeling van de gevangenispopulatie weergegeven onder<br />

de verschillende scenario’s van beleid. Het detentieniveau is steeds gerelateerd<br />

aan het aantal personen dat onder het niet-selectieve beleid gedetineerd is. De<br />

snelle stijging in het aantal gedetineerden in de eerste jaren na invoering van<br />

de selectieve beleidsvormen is het gevolg van het grote aantal personen dat<br />

in 1977 meer dan drie eerdere veroordelingen op zijn naam had (vergelijk de<br />

snelle daling in de instroom). De piek in het aantal gedetineerden ligt <strong>voor</strong> de<br />

verschillende beleidstypen steeds op het aantal jaren na invoer dat gelijk is aan<br />

het aantal jaren gevangenisstraf dat volgt op drie veroordelingen. Zo neemt<br />

onder een beleid van 3 strikes 20 jaar de eerste 20 jaar de gevangenispopulatie<br />

alleen maar toe, omdat steeds nieuwe cohorten gedetineerd worden zonder dat<br />

oudere cohorten uit de gevangenis worden ontslagen. Pas na 20 jaar, wanneer<br />

de eerste cohorten waarop het nieuwe beleid van toepassing was de gevangenis<br />

beginnen te verlaten, stabiliseert de gevangenispopulatie zich omdat instroom<br />

en uitstroom geleidelijk gelijke pas gaan houden.<br />

Figuur 3 laat zien dat ook een relatief mild selectief beleid leidt tot een<br />

aanzienlijke verhoging van het aantal gedetineerden. Wanneer als sanctie op<br />

een derde veroordeling een gevangenisstraf van twee jaar volgt, resulteert dit<br />

uiteindelijk in een gevangenispopulatie die meer dan zes keer zo groot is als<br />

zou hebben geresulteerd uit het onveranderd volgen van het in 1977 geldende<br />

beleid. Bij three-strikes-vijf-jaar neemt de gevangenispopulatie toe met een<br />

factor 16, terwijl dit bij de strengste variant oploopt tot een factor 42.<br />

Kosten: vals-positieven<br />

Een tweede vraag naar de kosten van een beleid van selectieve onschadelijkmaking<br />

is, hoeveel personen er gedetineerd zouden worden zonder meerwaarde ten<br />

186 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


Figuur 3: Procentuele ontwikkeling gedetineerdenpopulatie onder verschillende beleidstypen<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

opzichte van het niet-selectieve beleid, de vals-positieven: personen die onder<br />

selectief beleid gedetineerd worden, maar onder een niet-selectief regime in die<br />

periode toch al geen contact met justitie meer zouden hebben gehad.<br />

Figuur 4 geeft de ontwikkeling van aantallen van twee typen gedetineerden<br />

onder de diverse beleidsscenario’s <strong>voor</strong> selectieve onschadelijkmaking.<br />

Allereerst zien we daarin de aantallen gedetineerde personen, waarvan de<br />

selectieve detentie een meerwaarde heeft boven het niet-selectieve beleid<br />

(personen die onder het niet-selectieve beleid nog actief zouden zijn geweest<br />

in die jaren dat zij onder selectief beleid gedetineerd zijn). Verder zien we<br />

het aantal personen dat ‘zonder meerwaarde’ gedetineerd is (personen die<br />

onder niet-selectief beleid geen additionele registraties meer zouden hebben<br />

opgelopen in de jaren dat zij onder selectief beleid gedetineerd zijn).<br />

De berekeningen van de verschillende scenario’s laten zien dat een aanzienlijk<br />

deel ‘zonder meerwaarde’ wordt vastgezet. Onder een scenario van beleid van<br />

tien jaar bij three strike valt uiteindelijk per jaar 26,7 procent van het aantal<br />

gedetineerden in de categorie ‘zonder meerwaarde’. Anders gezegd: meer<br />

dan één op de vier gedetineerden zit vast, hoewel hij onder niet-selectief<br />

beleid in dat betreffende jaar daarna niet meer met justitie in aanraking zou<br />

zijn gekomen 6 . Dit percentage is nog hoger bij twintig jaar (41 procent) en<br />

lager wanneer vijf of twee jaar detentie volgen na een derde veroordeling<br />

(respectievelijk vijftien en acht procent).<br />

6 Hier wordt een conservatieve maat gehanteerd: als actieve periode is gerekend de<br />

periode tot en met het laatst bekende delict, wat niet wil zeggen dat er in elk jaar<br />

gedurende deze periode sprake moet zijn geweest van een justitiecontact.<br />

A. Blokland, C. Bijleveld en P. Nieuwbeerta - Kosten en baten van ‘Three strikes and you’re out’<br />

187


Figuur 4: Procentuele ontwikkeling gedetineerden populatie onder 3 strikes 10 jaar, naar<br />

meerwaarde<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Kosten op persoonsniveau<br />

<br />

<br />

Tot slot geven we in tabel 3 nog de kosten als gevolg van verschillende<br />

selectieve beleidsscenario’s op persoonsniveau. De tabel geeft het aantal onder<br />

niet-selectief beleid gepleegde delicten na de derde strike. Hierbij is steeds is<br />

uitgegaan van de samenstelling van het veroordeeldencohort op het moment<br />

dat de instroom in het justitieapparaat is gestabiliseerd.<br />

Tabel 3: Percentage personen dat selectief gedetineerd wordt, onderverdeeld naar aantal door<br />

selectieve detentie <strong>voor</strong>komen registraties, per beleidstype<br />

Aantal <strong>voor</strong>komen<br />

registraties<br />

Type beleid<br />

188 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong><br />

3 strikes 20 jr. 3 strikes 10 jr. 3 strikes 5 jr. 3 strikes 2 jr.<br />

0 19,5 19,3 18,8 16,4<br />

1 6,5 8,0 7,3 8,2<br />

2 11,7 10,2 10,4 9,1<br />

3 10,4 9,1 8,3 8,2<br />

4-5 16,9 15,9 18,7 13,6<br />

6-9 18,2 17,0 18,9 15,4<br />

10-19 7,8 10,2 9,3 14,4<br />

20+ 9,1 9,0 8,1 14,4<br />

Totaal 100 100 100 100<br />

Tabel 3 laat verder zien dat onder alle beleidstypen per jaar steeds bijna een<br />

vijfde van het aantal gedetineerde personen bestaat uit daders die, onder het<br />

huidige beleid, na hun derde veroordeling niet meer in aanraking zouden zijn


gekomen met justitie. Per saldo blijkt dat bij een groot deel van het aantal<br />

selectief gedetineerden sprake is van een, in vergelijk met de opgelegde<br />

detentie, gering aantal additionele justitiecontacten. Voor bij<strong>voor</strong>beeld de<br />

categorie die tussen de zes en negen justitiecontacten zou hebben gehad na<br />

hun derde veroordeling, betekent dit onder de strengste selectieve variant een<br />

efficiëntie van minder dan één <strong>voor</strong>komen delict per twee jaren detentie.<br />

CONCLUSIE<br />

Er is de afgelopen jaren veel aandacht gekomen <strong>voor</strong> de aanpak van veelplegers,<br />

die <strong>voor</strong>al lijkt te zijn ingegeven door de gedachte dat een strengere aanpak<br />

van veelplegers grote baten en relatief weinig kosten met zich mee brengt.<br />

Over de werkelijke kosten en baten bestaat echter nog veel onduidelijkheid.<br />

In dit artikel hebben we op basis van een hypothetische exercitie de kosten en<br />

baten doorgerekend van diverse beleidsscenario’s gericht op veelplegers. Deze<br />

scenario’s gaan er van uit dat personen die <strong>voor</strong> de derde keer worden opgepakt<br />

<strong>voor</strong> een delict veroordeeld worden tot respectievelijk twintig, tien, vijf of twee<br />

jaar gevangenisstraf. Voor elk van de scenario’s worden schattingen gemaakt<br />

omtrent de baten – het aantal justitiecontacten die onder het huidige beleid<br />

wel hebben plaatsgevonden, maar <strong>voor</strong>komen waren indien <strong>voor</strong> veelplegers<br />

speciale strafregimes hadden gegolden, en de kosten – het aantal gedetineerden<br />

onder een selectief beleid, vergeleken met dat onder het huidige. Binnen de<br />

gemaakte aannames geven de resultaten een indruk wat de consequenties zouden<br />

kunnen zijn van een restrictiever beleid tegenover veelplegers.<br />

Uit de hypothetische exercities is gebleken dat een beleid dat zich specifiek<br />

richt op veelplegers in principe kan leiden tot een aanzienlijke reductie van het<br />

geregistreerde criminaliteitsniveau. Een three strikes beleid met een gevangenisstraf<br />

van twee jaar reduceerde het criminaliteitsniveau met 33 procent ten<br />

opzichte van het huidige beleid. De meerwaarde van straffen langer dan twee<br />

jaar blijkt gering. Een beleid dat veelplegers tien in plaats van twee jaar vastzet,<br />

heeft slechts een additioneel reducerend effect van zeven procent.<br />

Aan selectief beleid kleven echter ook hoge kosten. Lange gevangenisstraffen<br />

<strong>voor</strong> veelplegers doen de gevangenispopulatie explosief stijgen. Zelfs een<br />

verplichte detentie van twee jaar na de derde veroordeling leidt in onze<br />

modellen reeds tot een gevangenispopulatie die zes tot zeven keer zo hoog is<br />

als onder het huidige beleid (dit is vergelijkbaar met de <strong>voor</strong>spellingen <strong>voor</strong><br />

Zweden: Haapanen, 1990).<br />

Verder blijkt dat criminele geschiedenis alleen een slechte <strong>voor</strong>speller is<br />

van toekomstig justitieel contact (Greenberg en Larkin, 1998). Onder een<br />

selectief beleid met drie eerdere justitiecontacten als criterium blijkt dat<br />

een vijfde van de personen die <strong>voor</strong> langere tijd gedetineerd worden onder<br />

huidig beleid in het geheel geen justitiecontacten meer gehad zouden hebben.<br />

De meerwaarde van selectief beleid neemt verder af naarmate degenen die<br />

voldoen aan het criterium langere straffen opgelegd krijgen. Onder een<br />

beleid van three-strikes-tien-jaar maakt de staat per jaar <strong>voor</strong> meer dan een<br />

op de vier gedetineerden per jaar kosten <strong>voor</strong> zijn detentie, zonder dat hier<br />

in de vorm van <strong>voor</strong>komen delicten profijt tegen over staat. Hier bovenop<br />

A. Blokland, C. Bijleveld en P. Nieuwbeerta - Kosten en baten van ‘Three strikes and you’re out’<br />

189


komen meer indirecte kosten die <strong>voor</strong>tvloeien uit lange detentie, bij<strong>voor</strong>beeld<br />

toegenomen inkomensondersteuning <strong>voor</strong> afhankelijke gezinsleden en de<br />

sterk gereduceerde kansen op de arbeidsmarkt <strong>voor</strong> de gedetineerde zelf als<br />

gevolg van de lange arbeidsonderbreking.<br />

Bovenstaande bevindingen moeten wel met de nodige <strong>voor</strong>zichtigheid worden<br />

geïnterpreteerd. Allereerst baseren wij onze schattingen om louter praktische<br />

redenen op gegevens uit de arrondissementen Breda, Dordrecht en Assen. Niet<br />

onaannemelijk is dat criminaliteitsoverlast door stelselmatige daders <strong>voor</strong>al<br />

onderdeel is van de grootstedelijke problematiek. De stadse anonimiteit en de<br />

grotere gelegenheid kunnen hierbij als potentieel faciliterende factoren worden<br />

genoemd. Hier staat tegenover dat de hier gebruikte steekproef nauwelijks<br />

afwijkt van de totale landelijke steekproef wat betreft leeftijd, type registratie<br />

in 1977 en het aantal registraties van <strong>voor</strong> 1977. Onze gegevens kennen verder<br />

de beperking dat het cohort relatief ‘oud’ is, dit is echter onontkoombaar als<br />

men de ontwikkeling van carrières over lange termijn wil analyseren. Het<br />

cohort bevat hierdoor relatief weinig drugsverslaafden (in 1977 werd maar<br />

twee procent door de politie als zodanig geclassificeerd). Verder zijn personen<br />

die niet in Nederland zijn geboren niet meegenomen in de analyses. Ook heeft<br />

geen herweging plaatsgevonden waardoor personen die in 1977 <strong>voor</strong> een<br />

zwaar delict werden geregistreerd in dat jaar en in de opeenvolgende jaren<br />

oververtegenwoordigd zijn.<br />

Voorts dient men zich te realiseren dat de gepresenteerde resultaten steeds<br />

gebaseerd zijn op verschillen met een niet-selectief beleid. Zowel personen<br />

die in werkelijkheid <strong>voor</strong> 1977 reeds veel registraties op hun naam hadden en<br />

als gevolg hiervan uit veel van de opvolgende hypothetische cohorten vielen,<br />

als personen die in werkelijkheid in de periode 1977-2000 veel registraties<br />

opbouwden en derhalve in de hypothetische situatie als terecht gedetineerd<br />

werden beschouwd, konden dit doen omdat zij onder het werkelijke beleid<br />

nauwelijks lange perioden van detentie ondergingen. Personen die ernstige<br />

delicten pleegden werden onder het niet-selectieve beleid al <strong>voor</strong> langere tijd<br />

gedetineerd. Door hun lange detentie resulteert <strong>voor</strong> deze personen binnen<br />

de totale onderzoeksspanne een kortere periode waarin zij zich opnieuw<br />

zouden kunnen schuldig maken aan crimineel gedrag. In onze modellen is<br />

geen rekening gehouden met expositie onder het niet-selectieve beleid, zodat<br />

deze ‘zware’ jongens eerder dan de recidiverende kruimeldief zullen worden<br />

aangemerkt als ‘gedetineerd zonder meerwaarde’. De oververtegenwoordiging<br />

van zware delicten in 1977 kan een negatief effect hebben op de door ons<br />

gevonden meerwaarde van selectief beleid. Dit negatieve effect lijkt echter<br />

gering aangezien zelfs in de gestratificeerde steekproef slechts een zeer klein<br />

aantal personen lange gevangenisstraffen kreeg opgelegd.<br />

Gezien de aard van onze exercitie kon ook geen rekening gehouden worden met<br />

mogelijk complicerende factoren als replacement, afschrikking en verharding<br />

van de criminaliteit. Deze factoren zouden zowel de baten als de kosten van<br />

een selectief beleid in positieve of in negatieve zin kunnen beïnvloeden. Verder<br />

is op <strong>voor</strong>hand niet duidelijk hoe het justitiële apparaat zelf op een dergelijk<br />

selectief beleid zou reageren. Het verwachte effect van de three strikes wetten<br />

in Amerika blijft mede achterwege omdat officieren van justitie hangende een<br />

190 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


derde veroordeling de zaak eerder schikken of vervolgen <strong>voor</strong> een niet onder<br />

de betreffende three strikes wet vallend delict (Austin e.a., 2000).<br />

Tot slot willen we niet onvermeld laten dat sommige baten en kosten niet<br />

in aantallen en economische waarde zijn uit te drukken. Mathiesen stelt<br />

bij<strong>voor</strong>beeld dat selectief beleid, zeker wanneer het aan lange vrijheidsstraffen<br />

gekoppeld is, in strijd is met het principe van just deserts, dat misdaad en straf<br />

op elkaar afgestemd dienen te zijn (Mathiesen, 1998). Verder zou het thans in<br />

Nederland geldende daadstrafrecht zich met de invoering van het Three Strikes<br />

and You’re Out beleid in de richting van een daderstrafrecht bewegen.<br />

De vraag of de baten van een selectief beleid alle genoemde kosten overstijgen,<br />

is dan ook niet een feitelijk-wetenschappelijke, maar een politiek-normatieve.<br />

LITERATUUR<br />

Auerhahn, K. (1999) ‘Selective incapacitation and the problem of prediction’,<br />

Criminology, 37 (4): 703-734.<br />

Austin, J., J. Clark, P. Hardyman & D.A. Herny (2000) ‘Three Strikes and You’re Out’;<br />

the implementation and impact of strike laws, www.ncjrs.org/pdffiles1/nij/grants/<br />

181297.pdf .<br />

Bernard, T. J. & R. R. Ritti (1991) ‘The Philadelphia birth cohort and selective<br />

incapacitation’, Journal of Research in Crime and Delinquency, 28 (1): 33-54.<br />

Block, C. R. & C. v. d. Werff (1991) Initiation and continuation of a criminal career:<br />

Who are the most active and dangerous offenders in the Netherlands, Den Haag:<br />

WODC, Ministerie van Justitie (Onderzoek en beleid #105).<br />

Boerman, F., v. Tilburg, W. & Grapendaal, M. (2001) Landelijke Criminaliteitskaart<br />

1999. Woerden/Zoetermeer: ABRIO/KLPD.<br />

Bunt, H. G. v. d. (1988) ‘Criminele carrières en selectieve onschadelijkmaking’,<br />

Justitiële Verkenningen, 14 (4): 78-99.<br />

D’Unger, A. V., K. C. Land, P. L. McCall, & D. S. Nagin (1998) ‘How many latent<br />

classes of delinquent/criminal careers? Results from mixed poisson regression<br />

analysis’, American Journal of Sociology, 103 (6): 1593-1630.<br />

Feely, M. M. & J. Simon (1992) ‘The new penology: Notes on emerging strategy of<br />

corrections and its implications’, Criminology, 30: 449-474.<br />

Grapendaal, M. & W. van Tilburg (2002) .’ <strong>Veelplegers</strong> in Nederland’, Tijdschrift <strong>voor</strong><br />

Criminologie, 44 (3): 214-230.<br />

Greenberg, D. F. & N. J. Larkin (1998) ‘The incapacitation of criminal opiate users.<br />

Crime and Delinquency, 44 (2): 205-228.<br />

Greenwood, P. W., A. Abrahamse, S. Everingham, E. Y. Chen, N. Merritt & J. Chiesa<br />

(1998) Measuring the Impact of Three Strikes and You’re Out at the National, State,<br />

and Country Level, Santa Monica (C): Rand.<br />

Haapanen, R. (1990) Selective Incapacitation and the Serious Offender; A Longitudinal<br />

Study of Criminal Career Patterns, New York: Springer Verlag.<br />

Laub, J. H., D. S. Nagin & R. J. Sampson (1998) ‘Trajectories of change in criminal<br />

offending: good marriages and the desistance process’, American Sociological<br />

Review, 63: 225-238.<br />

Mathiesen, T. (1998) ‘Selective incapacitation revisited’, Law and Human behavior, 22<br />

(4): 455-476.<br />

Mazerolle, P., R. Brame, R. Paternoster, A. Piquero & C. W. Dean (2000) ‘Onset age,<br />

persistence, and offending versatility: comparisons across gender’, Criminology,<br />

38 (4): 1143-1172.<br />

Meijer, R., P. v. Panhuis, S. Siero & P. Smit (2002) ‘Discussie: elf procent verdachten<br />

verantwoordelijk <strong>voor</strong> 20 of 60 procent van de criminaliteit?’, Tijdschrift <strong>voor</strong><br />

Criminologie, 44 (3): 282-284.<br />

Ministerie van Justitie (2002) Naar en veiliger samenleving. www.justitie.nl/<br />

publicaties/rapporten_en_notas/veiligheidsprogramma.asp<br />

Nieuwbeerta, P. & A.A.J. Blokland (<strong>2003</strong>) Criminal Careers of Adult Dutch Offenders:<br />

Codebook and documentation, Leiden: NSCR.<br />

Openbaar Ministerie (2002) Perspectief op 2006. www.openbaarministerie.nl/basis/<br />

nota.htm<br />

A. Blokland, C. Bijleveld en P. Nieuwbeerta - Kosten en baten van ‘Three strikes and you’re out’<br />

191


Panhuis, P. van & R. Meijer (2001) ‘De top-5 procent van actiefste criminelen in<br />

Nederland’, SEC, 15 (1): 5-8.<br />

Paternoster, R., C. W. Dean, A. Piquero, P. Mazerolle & R. Brame (1997) ‘Generality,<br />

Continuity, and Change in Offending’, Journal of Quantitative Criminology, 13<br />

(3): 231-266.<br />

Piquero, A., R. Brame, P. Mazerolle & R. Haapanen (2002) ‘Crime in Emerging Adulthood’,<br />

Criminology, 40 (1): 137-169.<br />

Piquero, A., R. Paternoster, P. Mazerolle, R. Brame & C. W. Dean (1999) ‘Onset age<br />

and offense specialization’, Journal of Research in Crime and Delinquency, 36 (3):<br />

275-299.<br />

Slotboom, A., C. Wiebrens & A.C. Berghuis (2002) Een ‘kaart’ van de misdaad. Den<br />

Haag: Ministerie van Justitie, www.openbaarministerie.nl<br />

Stolzenberg, L. & S. J. D’Alessio (1997) ‘Three strikes and you’re out: The impact<br />

of California’s new mandatory sentencing law on serious crime rates’, Crime and<br />

Delinquency, 43: 457-469.<br />

Uggen, C. (2000) ‘Work as a turning point in the life course of criminals: A duration<br />

model of age, employment, and recidivism’, American Sociological Review, 67:<br />

529-546.<br />

Werff, C. v. d. (1986) Recidive 1977; Recidivecijfers van in 1977 wegens misdrijf<br />

veroordeelden en niet-vervolgden, Den Haag: WODC, Ministerie van Justitie<br />

(Onderzoek en beleid # 67).<br />

Werkgroep Landelijke Criminaliteitskaart ABRIO (2000) 170.000 verdachten (en<br />

hun kenmerken); landelijke verdachtenkaart 1998: een eerste aanzet, Woerden:<br />

Programmabureau ABRIO.<br />

Werkgroep Landelijke Criminaliteitskaart ABRIO (2001) 170.000 verdachten (en hun<br />

kenmerken), Woerden: Programmabureau ABRIO.<br />

192 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


HET VUUR AAN DE SCHENEN VAN JONGE VEELPLEGERS IN<br />

ENGELAND EN WALES – RECENTE ONTWIKKELINGEN<br />

John Graham en Tim Newburn<br />

Jonge veelplegers zijn de meest recente bètes noires in een lange reeks, als<br />

de autoriteiten weer eens moeten reageren op uitingen van ongerustheid in de<br />

publieke opinie. Dit artikel gaat in op de groeiende problematiek van jonge<br />

veelplegers in Engeland en Wales en beschrijft hoe beleid en praktijk hen op<br />

verschillende manieren proberen aan te pakken. Aan de orde komt wie zij zijn,<br />

hoe ze gedefinieerd, geïdentificeerd en aangepakt worden en welk effect dat<br />

heeft op andere gebieden van beleid en praktijk, met name de toename van<br />

de gevangenisbevolking. Het eerste deel van dit artikel beschrijft hoe jonge<br />

veelplegers een primaire doelgroep van de criminele politiek zijn geworden;<br />

het tweede geeft de belangrijkste wetgevingsinitiatieven aan als specifieke<br />

reacties op veelplegers en maakt een inschatting van hun effectiviteit; het<br />

derde deel laat duidelijk zien hoe recente ontwikkelingen een toename van het<br />

aantal jeugdige gedetineerden hebben veroorzaakt.<br />

KORTE GESCHIEDENIS<br />

Een kwart eeuw geleden was de heersende mening over de beste aanpak van<br />

jeugdcriminaliteit dat strafrechtelijke interventies weinig of geen effect hebben<br />

op toekomstig strafbaar gedrag (en zelfs contraproductief konden zijn) en dat<br />

de justitiële aanpak er op gericht zou moeten zijn dat jonge delinquenten zo<br />

veel mogelijk buiten het strafrecht worden gehouden (zie bij<strong>voor</strong>beeld Morris<br />

en Giller, 1987). Detentie van jonge delinquenten kwam in een kwade reuk<br />

te staan en gedurende de jaren tachtig liep het aantal gedetineerde jongeren<br />

dramatisch terug (zie bij<strong>voor</strong>beeld Allen, 1991). Enigszins paradoxaal viel<br />

deze orthodoxie samen met een sterke stijging van de criminaliteit in het<br />

algemeen, wat sommige commentatoren tot de conclusie bracht dat als het<br />

aantal jongeren dat bij criminaliteit betrokken is relatief stabiel is, minstens<br />

een deel van deze toename wellicht het gevolg is van het feit dat een klein<br />

aantal jongeren een onevenredig groot aandeel in de misdaad heeft.<br />

Aan het begin van de jaren negentig leidden de frustratie over twijfels in<br />

de wetenschappelijke wereld tegenover strafrechtelijke interventies en de<br />

bezorgdheid in de publieke opinie over het grote aandeel in de criminaliteit<br />

van een betrekkelijk kleine groep daders tot een vrijwel volledige afwijzing<br />

van het primaat van diversie uit de jaren tachtig. In 1992 riep de regering op<br />

tot versterking van de mogelijkheden van rechtbanken ‘to lock up, educate<br />

and train’ jonge veelplegers in hun eigen en het algemene belang. Als reactie<br />

op de toegenomen verontrusting in de samenleving kondigde de Commissie<br />

Binnenlandse Zaken van het Britse House of Commons een onderzoek aan<br />

naar het probleem van jonge veelplegers en naar het kennelijke onvermogen<br />

van het strafrechtelijke systeem om dat effectief aan te pakken (Home<br />

Affairs Committee, 1993). In deze periode richtten landelijke kranten de<br />

schijnwerpers op het doen en laten van individuele jonge criminelen, onder<br />

J. Graham en T. Newburn - Jonge veelplegers in Engeland en Wales<br />

193


de kop ‘one-boy crime waves’ (Daily Mail) en ‘mini-gangsters beyond our<br />

control’ (Daily Express). Daarop volgden oproepen tot hardere maatregelen<br />

tegen ‘kortebroekenboefjes’ en ‘een werkelijk zorgwekkende explosie van<br />

kindermisdaad’ (Daily Star). Maar pas na de tragische gebeurtenissen in februari<br />

1993 en de grote publiciteit daarover ging verontrusting over in algemene<br />

paniek. De ontvoering van en moord op de peuter James Bulger door twee<br />

tienjarige schooljongens schokte de natie en overtuigde publiek en politici dat<br />

inderdaad actie moest worden ondernomen ‘om criminele neigingen van steeds<br />

jongere en steeds hardnekkiger jeugdige delinquenten tegen te gaan’. Tegen de<br />

achtergrond van deze toenemende bezorgdheid in de publieke opinie kondigde<br />

de regering de invoering aan van Secure Training Centres (STC’s, gesloten<br />

trainingscentra, vergelijkbaar met de vroegere <strong>Nederlandse</strong> tuchtscholen) <strong>voor</strong><br />

‘… de betrekkelijk kleine groep echte jonge veelplegers die een bedreiging <strong>voor</strong><br />

de gemeenschap vormen’ (Hansard- de Britse Staatscourant, 2 Maart 1993). De<br />

nieuwe STC’s zouden bedoeld zijn <strong>voor</strong> twaalf- tot veertienjarige overtreders<br />

die veroordeeld waren wegens minstens drie delicten waar gevangenisstraf op<br />

staat en die zich niet hadden gehouden aan de <strong>voor</strong>waarden <strong>voor</strong> schorsing<br />

van <strong>voor</strong>lopige hechtenis, een <strong>voor</strong>waardelijke veroordeling of bij vervroegde<br />

invrijheidsstelling. Er zouden vijf STC’s worden gebouwd <strong>voor</strong> jongeren die<br />

een Secure Training Order (een soort tuchtschoolstraf) van maximaal twee jaar<br />

opgelegd krijgen. De eerste helft verblijft de jongere in de inrichting, daarna staat<br />

hij onder toezicht in de gemeenschap. Onder de Criminal Justice and Public<br />

Order Act van 1994 konden de nieuwe STC’s door de overheid, het particulier<br />

initiatief of het bedrijfsleven worden beheerd, maar de eerste twee hadden zo’n<br />

antipathie tegen de nieuwe <strong>voor</strong>zieningen dat het bedrijfsleven ze in de praktijk<br />

in handen kreeg.<br />

Ondertussen werden de resultaten gepubliceerd van het eerste onderzoeksproject<br />

naar jeugdige veelplegers dat door de regering was gefinancierd<br />

(Hagell en Newburn, 1994). Drie onderwerpen stonden centraal. Ten eerste was<br />

vastgesteld dat jonge veelplegers dezelfde delicten pleegden als minder frequente<br />

overtreders, ze deden het alleen vaker en waren er eerder mee begonnen. Ten<br />

tweede bleken jonge veelplegers een veel complexere achtergrond te hebben,<br />

gekenmerkt door een grote onderwijsachterstand, ontwrichte gezinnen en ontwi<br />

kkelingsstoornissen. Ten derde werd de aandacht gevestigd op de problemen bij<br />

het juist definiëren en daardoor herkennen van jonge veelplegers, en de betekenis<br />

daarvan <strong>voor</strong> een gelijke juridische behandeling.<br />

De auteurs testten drie verschillende definities van veelplegen, met als resultaat<br />

steeds een andere populatie die in de loop van de tijd wel en niet onder<br />

de gedefinieerde categorie viel, afhankelijk van de wel of niet opgenomen<br />

persoons- en sociale kenmerken. Recent onderzoek naar jonge veelplegers in<br />

Schotland leidde tot vergelijkbare conclusies, met een waarschuwing tegen<br />

generalisaties over de aard van hun delicten en de mogelijke aanpak daarvan<br />

(McNeill en Batchelor, 2002). De auteurs stelden eveneens vast hoe chaotisch<br />

het leven van jonge veelplegers is, maar wezen er op dat reacties op deze chaos<br />

eerder in de sfeer van beheersing dan van gedragsverandering leken te liggen.<br />

Een jaar later werd de eerste nationale studie naar zelfgerapporteerde criminaliteit<br />

door jongeren van 14 tot 25 jaar gepubliceerd. Deze bevestigde dat een klein deel<br />

194 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


(drie procent) van de overtreders verantwoordelijk was <strong>voor</strong> een onevenredig<br />

groot deel (26 procent) van de criminaliteit (Graham en Bowling, 1995). Een<br />

tweede nationaal onderzoek naar zelfrapportage uit 1998/99 leverde dezelfde<br />

cijfers op en verder dat de tien procent meest actieve delinquenten <strong>voor</strong> bijna de<br />

helft van alle criminaliteit in de steekproef verantwoordelijk waren (Flood-Page<br />

e. a., 2000). Maar anders dan algemeen wordt aangenomen bleek het maar de<br />

vraag of jonge mannen de misdaad (in ieder geval vermogenscriminaliteit) bij<br />

het ouder worden ontgroeien. Velen bleken alleen op delicten met een kleinere<br />

pakkans over te stappen, zoals bedrog en diefstal op het werk.<br />

Ongeveer in diezelfde periode leverde de studie Misspent Youth door de Audit<br />

Commission (enigszins vergelijkbaar met de <strong>Nederlandse</strong> Rekenkamer)<br />

kritiek op de effectiviteit en de efficiency van het jeugdstrafrechtsysteem<br />

en van de <strong>voor</strong>zieningen en organisaties die daarbij betrokken zijn (Audit<br />

Commission, 1996). De analyse van de Audit Commission leidde tot de<br />

volgende conclusies: de tijd tussen arrestatie en veroordeling, gemiddeld<br />

vier maanden, is onaanvaardbaar; het grootste deel van de 1,5 miljard euro<br />

die aan jonge delinquenten wordt uitgegeven, gaat op aan organisatorische en<br />

administratieve kosten maar aan behandeling van hun strafbare gedrag wordt<br />

vrijwel niets uitgegeven; de leiding van het jeugdstrafrechtsysteem is vrijwel<br />

ongecoördineerd, inconsequent, onsystematisch en inefficiënt; en er wordt te<br />

weinig ondernomen om te <strong>voor</strong>komen dat kinderen en jongeren überhaupt<br />

delinquent worden. Deze twee rapporten gaven de nieuwe Labour regering de<br />

gelegenheid om het ‘diversieparadigma’ ter discussie te stellen.<br />

Recidivecijfers <strong>voor</strong> <strong>voor</strong>waardelijke invrijheidsstelling (Home Office,<br />

1995) geven aan dat het risico <strong>voor</strong> recidive sterk toeneemt bij herhaaldelijke<br />

<strong>voor</strong>waardelijke invrijheidsstelling. De studie van de Audit Commission<br />

suggereerde dat delinquenten hierdoor vonden ‘dat ze er makkelijk van af<br />

komen’ en dat herhaalde wetsovertredingen in feite getolereerd werden.<br />

Naast de groeiende aanwijzingen dat sommige interventies bij sommige ernstige<br />

veelplegers onder bepaalde omstandigheden wel effect hebben, rechtvaardigden<br />

de aanbevelingen van de Audit Commission de vermoedens van de regering zelf<br />

dat er iets kan en moet worden gedaan om het jeugdstrafrechtsysteem meer<br />

kosteneffectief te maken. Grootschalige meta-analyses van interventies bij jonge<br />

delinquenten gaven aan dat recidive verminderd kan worden, zij het met meestal<br />

bescheiden resultaten (zie bij<strong>voor</strong>beeld Lipsey, 1992 en 1995; Lipsey en Wilson,<br />

1998; McGuire en Priestly, 1995).<br />

Dus anders dan in het decennium daar<strong>voor</strong> zagen we in de jaren negentig<br />

het begin van een meer interventionistische, punitieve en minder tolerante<br />

benadering van jonge delinquenten in het algemeen en van jonge veelplegers<br />

in het bijzonder. In feite neigde de nadruk op frequentie en niet op ernst naar<br />

overdrijving van de maatschappelijke bedreiging door veelplegers en naar<br />

legitimatie van een meer punitieve reactie op hun gedrag (Weitekamp e.a.,<br />

1996). Er begon een brede politieke consensus te ontstaan waarbij de ene<br />

politieke partij nog hardere standpunten probeerde in te nemen dan de andere.<br />

Het inmiddels beroemde ‘tough on crime, tough on the causes of crime’ werd<br />

het centrale uitgangspunt waaromheen de politieke partijen concurreerden en<br />

al snel kreeg deze nieuwe orthodoxie zijn weerslag in de wetgeving.<br />

J. Graham en T. Newburn - Jonge veelplegers in Engeland en Wales<br />

195


DE CRIME AND DISORDER ACT VAN 1998<br />

Het nieuwe jeugdstrafrechtbeleid werd gekarakteriseerd door de beginselen<br />

van eerder en sneller ingrijpen, prioriteit <strong>voor</strong> het aanpakken van de meest<br />

frequente veelplegers, lik-op-stuk-beleid tegen strafbaar gedrag en het<br />

gebruik van plaatselijke multidisciplinaire teams die met gezamenlijke<br />

oplossingen <strong>voor</strong> gemeenschappelijke problemen moesten komen. Dit waren<br />

de principes van de Crime and Disorder Act van 1998, die alle werkers in<br />

het jeugdstrafrechtsysteem om de tafel probeerde te krijgen met een officieel<br />

gemeenschappelijk doel: het <strong>voor</strong>komen van criminaliteit en recidive bij<br />

kinderen en jongeren.<br />

De twee belangrijkste onderdelen van deze wet, met rechtstreekse gevolgen<br />

<strong>voor</strong> jonge delinquenten, waren de versnelde procedures <strong>voor</strong> jonge veelplegers<br />

en het besluit om de wetgeving van de vorige, Conservatieve regering over<br />

Secure Training Orders (STC’s) niet te herroepen. Op het laatste punt werd<br />

door de nieuwe wet het verschil tussen de STC’s en andere vormen van detentie<br />

afgeschaft door het invoeren van een algemeen vonnis, de Detention and Training<br />

Order (DTO). Dit betekende dat iedere twaalf- tot zeventienjarige veroordeelde,<br />

veelpleger of niet, een van de drie detentieregimes opgelegd kon krijgen: een<br />

STC, een jeugdgevangenis (Young Offender Institute, YOI) of een gesloten<br />

inrichting onder jurisdictie van de lokale overheid (Local Authority Secure<br />

Accommodation, LASU). YOI’s zijn in de eerste plaats jeugdgevangenissen<br />

<strong>voor</strong> jonge gedetineerden van vijftien tot twintig. Welzijnsinstanties beheren de<br />

LASU’s, die bevolkt worden door jonge gedetineerden in <strong>voor</strong>lopige hechtenis<br />

en kwetsbare jonge delinquenten in het algemeen. In de STC’s, nog maar drie<br />

op het ogenblik, zitten twaalf- tot zeventienjarigen die als kwetsbaar of als<br />

veelpleger zijn aangemerkt. Waar een jonge delinquent terechtkomt hangt er in<br />

de praktijk van af, waar plaats is.<br />

VERSNELDE PROCEDURES<br />

In de verkiezingscampagne van 1997 deed Labour vijf beloftes over<br />

actieprioriteiten en beleidsveranderingen. Een daarvan was een versnelde<br />

procedure <strong>voor</strong> jonge delinquenten door halvering van de tijd tussen arrestatie<br />

en vonnis. Jonge veelplegers werden gedefinieerd als degenen die drie of<br />

meer keer <strong>voor</strong> een of meer delicten zijn veroordeeld en binnen drie jaar na de<br />

laatste veroordeling <strong>voor</strong> een nieuw delict worden gearresteerd. Als maatstaf<br />

<strong>voor</strong> betrekkelijk eenduidige gevallen mag de tijdsduur in elke fase van het<br />

jeugdstrafproces niet meer zijn dan:<br />

- 2 dagen van arrestatie tot aanklacht;<br />

- 7 dagen van aanklacht tot eerste zitting van de rechtbank;<br />

- 28 dagen tussen <strong>voor</strong>geleiding en begin van de rechtszaak; en<br />

- 14 dagen tussen schuldigverklaring en vonniswijzing.<br />

Data over 1996 wekten de indruk dat de gemiddelde tijdsduur tussen arrestatie<br />

en vonnis <strong>voor</strong> veelplegers 142 dagen bedroeg, wat de regering binnen vijf<br />

jaar tot 71 dagen beloofde terug te brengen. In september 2001 was deze<br />

meer dan gehalveerd, tot 69 dagen (www.reducing-delays.org). De rationale<br />

196 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


achter deze belofte lag in de premisse ‘justice delayed is justice denied‘.<br />

Jonge delinquenten noch slachtoffers hebben <strong>voor</strong>deel bij lange juridische<br />

procedures, die ook het algemene vertrouwen in de rechtspraak kunnen<br />

ondermijnen. Door een langdurige procedure zien jongeren het verband tussen<br />

delict en sanctie niet meer en worden interventies uitgesteld die anders een<br />

eind aan de wetsovertredingen zouden kunnen maken.<br />

Voor jonge veelplegers vergroot uitstel het risico van recidive tijdens schorsing<br />

van de <strong>voor</strong>lopige hechtenis, waardoor de kans bestaat dat ze een vrijheidsstraf<br />

oplopen. Onderzoek lijkt er op te wijzen dat versnelde procedures in de praktijk<br />

weinig of geen effect hebben op crimineel gedrag (Crow and Stubbing, 1999)<br />

maar <strong>voor</strong> wie in <strong>voor</strong>arrest zitten, wordt de vrijheid korter beperkt en het<br />

gewone leven minder verstoord, naarmate hun zaak eerder <strong>voor</strong>komt.<br />

Daar staat tegenover dat deze ontwikkeling naar snellere rechtspraak geen<br />

afbreuk mag doen aan de rechten van jonge delinquenten, niet mag leiden tot<br />

onbedoelde averechtse effecten of andere juridische principes of prioriteiten<br />

ondermijnen. Het genoemde onderzoek van Crow en Stubbing (1999) lijkt er op<br />

te wijzen dat sommige jonge delinquenten hun schuld erkenden aan delicten die<br />

ze (kennelijk) niet hadden gepleegd, om hun zaak sneller behandeld te krijgen.<br />

In theorie zouden versnelde procedures <strong>voor</strong> jonge veelplegers vertraagde<br />

procedures <strong>voor</strong> andere jonge delinquenten tot gevolg kunnen hebben, hoewel er<br />

in de praktijk geen aanwijzingen zijn dat dit is gebeurd, eerder omgekeerd. Om<br />

precies te zijn, er zijn bezwaren geopperd tegen de spanning tussen verkorting van<br />

de procedures en herstelrecht – herstelrecht heeft tijd nodig om effectief te zijn.<br />

SECURE TRAINING CENTRES<br />

Volgens de Criminal Justice and Public Order Act van 1994 zullen er vijf<br />

STC’s <strong>voor</strong> jeugdige veelplegers van twaalf tot veertien jaar worden gebouwd,<br />

maar het eerste, Medway, ging pas vier jaar later open. Aanvankelijke twijfels<br />

over de effectiviteit van de nieuwe instellingen werden bevestigd toen het<br />

nieuws over een groot aantal incidenten en interne strubbelingen in Medway<br />

naar buiten kwam (Moore, 2000). De eerste inspectierapporten waren kritisch<br />

en Binnenlandse Zaken gaf de crisis in Medway toe. Goedkoop was het<br />

allemaal ook niet, volgens één schatting zou een plaats 6.000-7.000 euro per<br />

week kosten (Crowley, 1998).<br />

Een evaluatie van 1998-2000 bevestigde Medway’s problemen in het eerste jaar,<br />

met nadruk op het gebrek aan opleiding en training van personeel, een groot<br />

verloop, ineffectieve programma’s tegen delinquent gedrag en een volledig<br />

gebrek aan communicatie met de buitenwereld. Een op de drie kinderen die<br />

in 1998/99 uit Medway ontslagen werden, werd binnen een maand opnieuw<br />

gearresteerd, en twee op de drie hadden <strong>voor</strong> het einde van hun proeftijd<br />

gerecidiveerd. De evaluatie wees op enkele verbeteringen in het tweede jaar<br />

maar concludeerde toch dat STC’s en het personeel een meer kindgerichte<br />

aanpak moeten toepassen.<br />

In 2002 waren 170 jonge delinquenten in STC’s opgenomen en werd <strong>voor</strong><br />

<strong>2003</strong>/04 een stijging tot 194 verwacht (Hansard, 18 december 2002). Deze<br />

jonge delinquenten zijn nu in drie STC’s ondergebracht (Medway, Hassockfield<br />

J. Graham en T. Newburn - Jonge veelplegers in Engeland en Wales<br />

197


en Rainsbrook), een vierde wordt binnenkort geopend. Daarin is ongeveer zes<br />

procent van alle jonge delinquenten ondergebracht (in <strong>voor</strong>arrest of veroordeeld)<br />

en wordt geen speciale behandeling van jonge veelplegers meer aangeboden.<br />

DE DETENTION AND TRAINING ORDER<br />

Zoals eerder vermeld is veelplegen sinds de invoering van de Detention and<br />

Training Order in 2000 niet meer het enige criterium waar een jonge delinquent<br />

gedetineerd moet worden. Voortaan bepalen leeftijd, geslacht, kwetsbaarheid en<br />

woonplaats de plaatsing, en niet meer de vraag of ze wel of geen veelpleger zijn.<br />

Bijna alle veroordelingen tot gevangenisstraf zouden nu worden uitgevoerd in een<br />

YOI, een STC of een LASU, gevolgd door een zelfde periode <strong>voor</strong>waardelijk<br />

onder toezicht van het plaatselijke Youth Offending Team (YOT, een<br />

samenwerkingsverband van verschillende instanties).<br />

Dit viel samen met de overname door de Youth Justice Board van de<br />

verantwoordelijkheid <strong>voor</strong> bestuur en beheer van het geheel aan gesloten<br />

<strong>voor</strong>zieningen, als reactie op kritiek op de bestaande gesloten <strong>voor</strong>zieningen<br />

<strong>voor</strong> jongeren in <strong>voor</strong>arrest of na veroordeling. De Board adviseerde de<br />

Minister van Binnenlandse Zaken verregaande veranderingen om te zorgen dat<br />

de gesloten <strong>voor</strong>zieningen een doeltreffend effect zouden hebben op strafbaar<br />

gedrag en meer algemene ontwikkelingsbehoeften van jonge delinquenten.<br />

Een belangrijk onderdeel hiervan was de scheiding tussen 15-17 jarigen en<br />

oudere jonge delinquenten van 18-21 jaar. Dat was gebaseerd op het feit dat de<br />

twee groepen zeer verschillende behoeften hadden, waarbij zeer verschillende<br />

regimes pasten. Uit een grondige, door de regering gefinancierde evaluatie van<br />

bijna 6.000 jonge delinquenten met een Detention and Training Order tussen<br />

april 2000 en maart 2002 (Hazel e. a., 2002) bleek de kwaliteit van gesloten<br />

regimes in het algemeen verbeterd te zijn. Een aantal praktijk<strong>voor</strong>beelden:<br />

- belonings- en aanmoedigingssystemen (in plaats van een punitieve aanpak)<br />

om het gedrag van de gedetineerden te beïnvloeden;<br />

- doelmatige samenwerking en informatie-uitwisseling met ambulante lokale<br />

<strong>voor</strong>zieningen; en<br />

- continuïteit in de behandeling van delinquent gedrag en in onderwijs en<br />

gezondheidszorg.<br />

De evaluatie geeft aan dat de ernstigste veelplegers met meer dan tien <strong>voor</strong>afgaande<br />

veroordelingen nog steeds in STC’s terechtkomen en dat daar nog een paar van<br />

de moeilijkste, meest onevenwichtige en meest kansarme jongeren vastzitten:<br />

- tweederde was eerder van school verwijderd;<br />

- vier van de tien stonden onder toezicht van een (kinderbeschermings)instelling;<br />

- van een van de zes werd vermoed dat ze ooit fysiek, emotioneel of seksueel<br />

waren misbruikt.<br />

Maar er bleek ook een aantal problemen en zwaktes te bestaan:<br />

- te veel tussentijdse overplaatsingen naar andere instellingen;<br />

- te veel plaatsingen te ver van huis;<br />

- gebrekkige <strong>voor</strong>bereiding op vrijlating en slechte opvang en toezicht na<br />

vrijlating;<br />

- een hoge recidive, <strong>voor</strong>al in de eerste paar weken na vrijlating.<br />

198 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


Gemiddeld lag er 7,5 week tussen het ontslag en de eerste arrestatie. Bijna de<br />

helft werd gearresteerd <strong>voor</strong> het einde van het ‘toezicht in de gemeenschap’,<br />

een van de vijf werd <strong>voor</strong> een nieuw delict veroordeeld en een van de vier<br />

werd weer gevangengezet wegens een nieuw delict of overtreding van de DTO.<br />

Maar de STC’s boekten betere resultaten dan van <strong>voor</strong> de tijd dat ze ook 15-17<br />

jarigen opnamen.<br />

In het begin waren de meest opgelegde DTO’s ook de kortste: totaal vier<br />

maanden, waarvan twee in detentie. Dit weerspiegelde het ongebroken geloof<br />

van de rechters (ondanks bewijs van het tegendeel) in het afschrikkende effect<br />

van een ‘short, sharp, shock’ beleid, en hun <strong>voor</strong>keur <strong>voor</strong> een combinatie van<br />

detentie met toezicht na vrijlating. Bijgevolg zat ongeveer acht procent meer<br />

jongeren vast dan in het jaar <strong>voor</strong> de invoering van de DTO.<br />

In samenhang met de aanzienlijke toename van het aantal detenties in de jaren<br />

negentig was dit niet alleen onverwacht, maar ook slecht nieuws. In de praktijk<br />

kwamen korte DTO’s in de plaats van <strong>voor</strong>waardelijke straffen en nam het<br />

aantal gedetineerden in jeugdgevangenissen toe. Als directe reactie daarop<br />

beval de Youth Justice Board aan om de korte DTO te vervangen door een<br />

nieuw ambulant programma met intensief toezicht, controle en begeleiding, de<br />

Intensive Supervision and Surveillance Order (ISSP). Dat zou de druk op de<br />

ketel moeten verminderen van wat nu als een overbevolkt gevangenissysteem<br />

werd beschouwd.<br />

HET INTENSIVE SUPERVISION AND SURVEILLANCE PROGRAMME<br />

In juli 2001 startte de Minister van Binnenlandse Zaken fase 1 van het Intensive<br />

Supervision and Surveillance Programme <strong>voor</strong> jonge veelplegers als alternatief<br />

<strong>voor</strong> <strong>voor</strong>arrest en (in eerste instantie korte) gevangenisstraffen. Ingebed in de<br />

‘tough on crime’ retoriek is het programma gericht op de drie procent delinquenten<br />

die <strong>voor</strong> 25 procent van alle jeugddelinquentie verantwoordelijk zijn.<br />

De formele (en nog weer andere) definitie van jonge veelplegers is iemand<br />

die in de afgelopen twaalf maanden in vier of meer verschillende gevallen is<br />

beschuldigd van of veroordeeld <strong>voor</strong> een delict en in vier of meer verschillende<br />

gevallen is vervolgd (eventueel <strong>voor</strong>waardelijk geseponeerd) <strong>voor</strong> een delict<br />

waar gevangenisstraf op staat en daaraan <strong>voor</strong>afgaand minstens een taakstraf<br />

of vrijheidsstraf opgelegd heeft gekregen.<br />

Delinquenten met een ISSP krijgen intensief toezicht tot 24 uur per dag, 7<br />

dagen per week opgelegd. Elektronisch toezicht, stemherkenning, politieinformatie<br />

en vrijwillige hulpverlening worden ingezet om <strong>voor</strong>tdurend toe<br />

te zien op het doen en laten van delinquenten. Een ISSP duurt minstens zes<br />

en hoogstens twaalf maanden of de periode dat hun <strong>voor</strong>lopige hechtenis<br />

is geschorst of de tweede helft van hun DTO. Het moet minstens 25 uur<br />

nuttige activiteit per week gedurende de eerste drie maanden inhouden en<br />

elementen bevatten van herstel, (beroeps)onderwijs, intensieve behandeling<br />

van delinquent gedrag, sociale vaardigheden en gezinsondersteuning. Indien<br />

van toepassing zijn er ook andere aspecten in opgenomen, zoals behandeling<br />

<strong>voor</strong> psychische problemen of afkicken. Rechters en inrichtingen worden<br />

regelmatig over de <strong>voor</strong>tgang op de hoogte gehouden.<br />

J. Graham en T. Newburn - Jonge veelplegers in Engeland en Wales<br />

199


De doelstellingen van het nieuwe programma zijn: vermindering van de<br />

omvang (met vijf procent) en van de ernst van de recidive bij de doelgroep;<br />

aanpakken van de onderliggende problemen van de betrokken jongeren, <strong>voor</strong>al<br />

hun onderwijsachterstand; en garanties <strong>voor</strong> de gemeenschap dat hun gedrag<br />

<strong>voor</strong>tdurend nauwkeurig in de gaten wordt gehouden en dat terugval meteen<br />

wordt aangepakt. ISSP’s zullen vanaf januari 2004 landelijk beschikbaar zijn.<br />

Initiële evaluatie geeft aan dat twee derde van de ISSP’s onderdeel zijn van een<br />

ondertoezichtstelling, vijftien procent gecombineerd is met een DTO, veertien<br />

procent met een borgtocht en vijf procent met een Community Rehabilitation<br />

Order. Jeugdrechtbanken hebben drie van de vier <strong>voor</strong>stellen <strong>voor</strong> een ISSP<br />

in plaats van detentie geaccepteerd, maar er zijn uitvoeringsproblemen:<br />

jongeren komen niet op hun supervisieafspraken, houden zich niet aan hun<br />

uitgaansverbod, halen hun tags (elektronische enkelbandjes) los, gaan er<br />

vandoor en plegen opnieuw delicten. Maar ze richten zich wel op de juiste<br />

populatie – het gemiddelde aantal <strong>voor</strong>afgaande delicten is dertien, twee van<br />

de drie zijn permanent van school verwijderd en hun leesniveau is dat van<br />

andere jongeren die vijf jaar jonger zijn, en gelijk aan dat van jongeren in<br />

detentie (University of Oxford, 2002).<br />

Recentelijk is de evaluatie verschenen van een kleinschalig ISSP programma,<br />

een uitwerking van de <strong>Nederlandse</strong> Stelselmatige Daderaanpak (SDA), die<br />

geen toezicht kent zoals in Engeland, maar in plaats daarvan een scala van<br />

restoratieve en steunmaatregelen. Daarin bleek dat jonge veelplegers in een<br />

county in Zuid-Engeland die aan het programma meededen niet minder vaak<br />

werden veroordeeld, maar dat het aantal gepleegde delicten 30 tot 50 procent<br />

lager was dan dat van twee controlegroepen (Little e. a., in druk). Aan het<br />

programma namen maar 79 jonge veelplegers deel, maar door het gebruik<br />

van random toewijzing zijn de uitkomsten zeer robuust. Het zal interessant<br />

zijn of deze bevindingen gerepliceerd worden in het veel grotere, hierboven<br />

genoemde ISSP onderzoek.<br />

Uit vergelijkend onderzoek van het ISSP en korte DTO’s blijkt dat een<br />

ISSP jonge delinquenten veel meer steun bood. Jonge gedetineerden bleken<br />

gemiddeld 12,7 uur nuttige arbeid te verrichten, vergeleken met 25,8 bij<br />

degenen met een ISSP. Tijdens het ambulante deel van een DTO hebben ze<br />

gemiddeld 1,5 uur per week contact met een jongerenwerker, terwijl ze tijdens<br />

de minder intensieve tweede drie maanden van een zesmaands ISSP gemiddeld<br />

twintig contacturen hebben (PA Consulting Group, <strong>2003</strong>).<br />

Naar schatting zal het ISSP het aantal jeugdige gedetineerden met 30 procent<br />

verminderen (The Independent, 27 januari <strong>2003</strong>). Het is nog niet te zeggen of het<br />

ISSP werkelijk als alternatief <strong>voor</strong> gevangenisstraf kan dienen of dat het alleen<br />

niet-vrijheidsbenemende straffen en behandeling en DTO’s zal vervangen. Het is<br />

zeker goedkoper dan detentie – een IISP van zes maanden kost ongeveer 9.000<br />

euro, tegen 30.000 euro <strong>voor</strong> een zesmaands verblijf in een jeugdstrafinrichting<br />

– maar of het ook recidive effectief zal reduceren valt nog te bezien. Kernpunten<br />

zullen zijn of de rechtbanken er vertrouwen in zullen hebben en of de interventie<br />

in aard, reikwijdte, geschiktheid en intensiteit zal passen bij de toch ambitieuze<br />

doelstelling <strong>voor</strong> deze groep veel overlast veroorzakende jongeren. Maar de<br />

eerste, hierboven genoemde onderzoeksbevindingen zijn zeer bemoedigend.<br />

200 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


TOENAME VAN HET AANTAL GEDETINEERDEN<br />

Een van de meest opvallende gevolgen van de beleidswijziging van diversie<br />

naar een meer interventionistische benadering was de groei van het aantal<br />

jongeren in detentie. Tussen 1993 en 1998 verdubbelde het aantal 15-17<br />

jarige gedetineerden bijna; het aandeel van 15-17 jarige jongens in de hele<br />

gevangenispopulatie is meer dan verdubbeld, en van meisjes van dezelfde<br />

leeftijd verdrievoudigd. In 2001 kregen 4.628 jongeren een gevangenisstraf<br />

opgelegd, 382 meer dan in 2000. Meer dan een kwart daarvan kreeg meer dan<br />

twee maanden (Social Exclusion Unit, 2002).<br />

Er zijn meestal geen eenduidige verklaringen van de toename van de<br />

gevangenispopulatie te geven (zie bij<strong>voor</strong>beeld Graham, 1990). Het lijdt<br />

echter weinig twijfel dat politici en anderen in de jaren negentig de paniek<br />

door een gepercipieerde toename in jeugdcriminaliteit in het algemeen en<br />

van jonge veelplegers in het bijzonder gebruikten als rechtvaardiging van<br />

een meer punitieve aanpak van jeugdcriminaliteit en een uitbreiding van<br />

gevangenisstraf tot jongere categorieën delinquenten. Dit leidde er toe dat meer<br />

jonge delinquenten, <strong>voor</strong>al veelplegers, tot (langere) gevangenisstraffen werden<br />

veroordeeld (Moore, 2000). De invoering van de DTO deed daar niets aan af.<br />

Hoewel het duidelijk is dat er te veel jongeren in de gevangenis zitten en dat<br />

sommige jeugdige delinquenten in gesloten <strong>voor</strong>zieningen beter alternatieve,<br />

niet-vrijheidsbenemende straffen zouden kunnen krijgen, blijft de toename van<br />

de gevangenispopulatie een bedreiging <strong>voor</strong> de kwaliteit van de behandeling<br />

van de bestaande bewoners. In juli 2002 waren er 3.129 gedetineerden onder de<br />

achttien, 490 meer dan in juli 1999. Voor meisjes is de stijging bijzonder groot,<br />

237 in verzekerde bewaring in juli 2002 tegen 162 drie jaar eerder. De situatie<br />

wordt gecompliceerd door een regering die niet zeker weet of ze vermindering<br />

van de gevangenispopulatie een prioriteit vindt of niet. Bijgevolg werken<br />

verschillende vormen van beleid en praktijk in verschillende richtingen.<br />

De instelling van ISSP’s om korte DTO’s tegen te gaan en het gebruik van<br />

elektronisch toezicht <strong>voor</strong> delinquenten die vroegtijdig met een DTO worden<br />

vrijgelaten en <strong>voor</strong> diegenen die anders in <strong>voor</strong>arrest zouden komen, zouden<br />

tot een vermindering van de populatie moeten leiden. Maar de recente<br />

uitbreiding van detentie tot twaalfjarigen door toepassing van de Criminal<br />

Justice and Police Act van 2001, de nieuwe richtlijnen <strong>voor</strong> <strong>voor</strong>arrest <strong>voor</strong><br />

jonge straatrovers in plaats van <strong>voor</strong>waardelijke vrijlating 2 en de uitspraak van<br />

de Lord Chief Justice in januari 2002 dat dieven van mobiele telefoons de<br />

gevangenis in moeten, hebben alle een tegenovergesteld effect.<br />

De meest recente ontwikkelingen in strafrechtbeleid (in de Criminal Justice<br />

Bill, die momenteel door het parlement wordt behandeld) wekken de indruk<br />

dat deze ambivalentie jegens de omvang van de gevangenispopulatie zal<br />

<strong>voor</strong>tduren, hoewel het er erg op lijkt dat de gevangenissen de grenzen van<br />

hun capaciteit bereikt hebben. Het blijft dus nog te bezien of de onlangs<br />

aangekondigde doelstelling van de Youth Justice Board, beperking tot zes<br />

2 Dit staat nu in de Criminal Justice Bill en zal na aanname van toepassing zijn op<br />

het hele land, niet alleen in de tien gebieden die bestreken worden door het ‘initiatief<br />

straatcriminaliteit’.<br />

J. Graham en T. Newburn - Jonge veelplegers in Engeland en Wales<br />

201


procent van het aantal jonge delinquenten met een gevangenisstraf, inderdaad<br />

de <strong>voor</strong>tdurende opwaartse trend zal kunnen tegenhouden.<br />

SCHOTLAND<br />

In Engeland en Wales is op jonge veelplegers het afgelopen decennium een<br />

breed scala van nieuwe strafrechtelijke interventies losgelaten, over de Schotse<br />

grens, waar een heel ander systeem heerst op basis van een welzijnsbenadering,<br />

gebeurt dat pas sinds kort. In 2000 publiceerde de Schotse regering een rapport<br />

over jeugdcriminaliteit met een evaluatie van de effectiviteit van verschillende<br />

manieren om jonge veelplegers aan te pakken (weer anders gedefinieerd, als<br />

jonge mensen wier crimineel gedrag meer is dan incidenteel of van <strong>voor</strong>bijgaande<br />

aard). Voor een land dat altijd trots is geweest op zijn speciale, kindgerichte<br />

welzijnsbenadering van jonge delinquenten is het wat merkwaardig dat men<br />

nu de weg inslaat naar het meer strafrechtelijk georiënteerde Engelse systeem.<br />

Daarin wordt multidisciplinaire samenwerkingsverbanden (zoals de YOT’s) met<br />

lokale werkplannen (zoals Youth Justice Plans) gevraagd om een heel scala van<br />

geteste programma’s en interventies <strong>voor</strong> veelplegende kinderen en jongeren te<br />

ontwikkelen (Scottish Executive, 2000).<br />

CONCLUSIE<br />

Dit artikel bracht de evolutie van de jonge veelpleger in de afgelopen tien jaar in<br />

kaart en hoe hij – het is bijna altijd een jongen – het onderwerp van publieke<br />

ongerustheid is geworden over jongeren en hun gedrag. Het geeft aan hoe de<br />

overheidsmachinerie, semi-overheidsinstellingen en de media bepaalden waar<br />

de spotlights op gericht werden en in toenemende mate geprobeerd hebben om<br />

middelen in te zetten <strong>voor</strong> een kleine groep jonge delinquenten die schijnbaar<br />

verantwoordelijk was <strong>voor</strong> een onevenredig groot aantal delicten.<br />

De maatschappelijke tolerantie <strong>voor</strong> jonge veelplegers, die kennelijk<br />

ongestraft het gezag van de wet uitdagen, is verschrompeld en naast ‘ernst’<br />

is nu ook ‘hardnekkigheid’ een van de <strong>voor</strong>naamste verzwarende factoren bij<br />

het wijzen van een vonnis. Dit tast subtiel het principe van proportionaliteit<br />

aan en leidt er toe dat beleid en praktijk zich geen rekenschap geven van de<br />

meer algemene behoeften van deze groep jongeren. En nu pas is de regering<br />

zich gaan bezighouden met de kosten, menselijk en financieel, van de<br />

geweldige toename van het aantal jonge gedetineerden dat met deze trend<br />

gepaard ging. Het is te hopen dat de steeds sterkere aanwijzingen <strong>voor</strong> de<br />

kosteneffectiviteit van alternatieve, niet-vrijheidsbenemende straffen een eind<br />

zullen maken aan het steeds verder toenemend gebruik van gevangenisstraffen<br />

en dat steeds grotere nadruk wordt gelegd op een effectieve benutting van een<br />

vrijheidsbenemende en een niet-vrijheidsbenemende aanpak van alle vormen<br />

van jeugdcriminaliteit.<br />

202 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>


LITERATUUR<br />

Allen, R. (1991) ‘Out of Jail: The reduction in the use of penal custody for male<br />

juveniles 1981-1988’, Howard Journal, 30 (1).<br />

Audit Commission (1996) Misspent Youth: Young People and Crime, London: Audit<br />

Commission.<br />

Crow, I. & T. Stubbing (1999) ‘Fast-Tracking Persistent Young Offenders: To What<br />

Effect?’, Liverpool Law Review, 21: 169-196.<br />

Crowley, A. (1998) A Criminal Waste, London: The Children’s Society.<br />

Department of Health, Welsh Office (1995) National Standards for the Supervision of<br />

Offenders in the Community, London: HMSO.<br />

Flood-Page, C., S. Campbell, V. Harrington, & J. Miller (2000) Youth Crime: Findings<br />

from the 1998/99 Youth Lifestyles Survey, Home Office Research Study # 209,<br />

London: HMSO.<br />

Graham, J. (1990) ‘Decarceration in the Federal Republic of Germany: How<br />

practitioners are succeeding where policy-makers have failed’, British Journal of<br />

Criminology, 30 (2).<br />

Graham, J. & B. Bowling (1995) Young People and Crime, Home Office Research<br />

Study # 145, London: HMSO.<br />

Hagell, A., N. Hazel & C. Shaw (2000) Evaluation of Medway Secure Training Centre,<br />

London: Home Office.<br />

Hagell, A.& T. Newburn (1994) Persistent Young Offenders, London: Policy Studies<br />

Institute.<br />

Hazel, N., A. Hagell, M. Liddle, D. Archer, R. Grimshaw & J. King (2002) Detention<br />

and Training: Assessment of the Detention and Training Order and its Impact on<br />

the Secure Estate across England and Wales, London: Youth Justice Board.<br />

Home Affairs Committee (1993) Juvenile Offenders, 6th Report, London: Home<br />

Office<br />

Little, M., J. Kogan, R. Bullock & P. van der Laan (forthcoming) ‘ISSP: An experiment<br />

in Multi-Systemic Responses to Persistent Young Offenders known to Children’s<br />

Services’, British Journal of Criminology.<br />

Lipsey, M. (1992) ‘Juvenile Delinquency Treatment: A meta-analytic inquiry into the<br />

variability of effects’, in: T.D. Cook e. a. (eds), Meta-analysis for explanation, New<br />

York: Russell Sage Foundation: 83-127.<br />

Lipsey, M. (1995) ‘What do we learn from 400 research studies on the effectiveness of<br />

treatment with juvenile delinquents?’, in: J. McGuire (ed), What works: Reducing<br />

reoffending, Chichester: Wiley: 63-78.<br />

Lipsey, M. & D.B. Wilson (1998) ‘Effective intervention for serious juvenile offenders’,<br />

in: R.L. Loeber & D. Farrington (eds), Serious and violent juvenile offenders: Risk<br />

factors and successful interventions, Thousand Oaks, CA: Sage: 313-345.<br />

McGuire, J. & P. Priestly (1995) ‘Reviewing “what works”: Past, present and future’,<br />

in: J. McGuire (ed), What works: Reducing reoffending, Chichester: Wiley: 3-34.<br />

McNeill, F. & S. Batchelor (2002) ‘Chaos, Containment and Change: responding to<br />

Persistent Offending by Young People’, Youth Justice, 2 (1): 27-43.<br />

Moore, S. (2000) ‘Child Incarceration and the New Youth Justice’, in: B. Goldson (ed),<br />

The New Youth Justice, Lyme Regis: Russell House Publishing: 115-128.<br />

Morris, A & H. Giller (1987) Understanding Juvenile Justice, Beckenham: Croom<br />

Helm.<br />

PA Consulting Group (<strong>2003</strong>) Repeat Young Offenders Arrested on Bail or Community<br />

Penalty, London: Youth Justice Board.<br />

Social Exclusion Unit (2002) Reducing Reoffending by Ex-prisoners, London: Social<br />

Exclusion Unit.<br />

Scottish Executive (2000) It’s a Criminal Waste: stop Youth Crime Now: the Report of<br />

the Advisory Group on Youth Crime, Edinburgh: The Scottish Executive.<br />

University of Oxford (2002) Intensive Supervision and Surveillance Programmes:<br />

Evaluation Findings, Bulletin # 1, March 2002.<br />

Weitekamp, E., H.J. Kerner, A. Schubert & V. Schindler (1996) ‘Multiple and habitual<br />

offending among young males; Criminology and criminal policy lessons from<br />

re-analysis of the Philadelphia Birth Cohort Studies’, International Annuals of<br />

Criminology, 12: 52.<br />

J. Graham en T. Newburn - Jonge veelplegers in Engeland en Wales<br />

203

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!