Veelplegers (2003/2) - Nederlandse Vereniging voor Kriminologie
Veelplegers (2003/2) - Nederlandse Vereniging voor Kriminologie
Veelplegers (2003/2) - Nederlandse Vereniging voor Kriminologie
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
THEMANUMMER ‘VEELPLEGERS’, TIJDSCHRIFT VOOR CRIMINOLOGIE, NR. 45 (<strong>2003</strong>) 2<br />
VEELPLEGERS<br />
Henk Ferwerda, Edward Kleemans, Dirk Korf en Peter van der Laan<br />
Het lijkt erop dat ‘veelplegers’ er in de 21 ste eeuw ineens waren. Sinds het<br />
begin van de jaren negentig van de vorige eeuw werd er <strong>voor</strong>al gesproken over<br />
‘stelselmatige daders’ of ‘de harde kern’ als er gedoeld werd op een – <strong>voor</strong>al<br />
jeugdige – dadergroep die zich met regelmaat schuldig maakte aan het plegen<br />
van onder meer ernstige misdrijven. In de aanloop naar de verkiezingen van<br />
zowel 2002 als <strong>2003</strong> was niet de harde kern maar de veelpleger frequent inzet<br />
van debat. Een aantal krantenkoppen uit deze periode geeft de toon aan en<br />
schetst een beeld van zowel de veelpleger als de gewenste – stevige – aanpak:<br />
‘Veelpleger blijft topprioriteit’, ‘Steeds jongere veelpleger moet heropvoeding<br />
krijgen’, ‘Cellen speciaal <strong>voor</strong> veelplegers’, ‘Jeugdige veelplegers zijn ziek’ en<br />
‘Veelpleger moet afkicken van crimineel gedrag’.<br />
Niet alleen politiek en media, ook het beleid omarmde de veelplegers. Zowel<br />
in het veiligheidsprogramma van de Ministeries van Binnenlandse Zaken en<br />
Koninkrijksrelaties en Justitie Naar een veiliger samenleving (2002) als in<br />
Jeugd terecht (<strong>2003</strong>), het actieprogramma jeugdcriminaliteit <strong>2003</strong>-2006 van de<br />
Minister van Justitie, wordt apart aandacht besteed aan de – strengere – aanpak<br />
van veelplegers.<br />
De wetenschap lijkt op het eerste gezicht bij dit thema geen rol te spelen,<br />
maar niets is minder waar. Het was de wetenschap die de term veelpleger<br />
introduceerde en bovendien een pittige discussie aanzwengelde.<br />
De term veelpleger werd <strong>voor</strong> het eerst gebruikt in 2000, in de Landelijke<br />
verdachtenkaart 1998 (2000), de <strong>voor</strong>loper van de Landelijke Criminaliteitskaart.<br />
Een veelpleger werd gedefinieerd als iemand die meer dan tien antecedenten<br />
op zijn naam heeft staan (Grapendaal en Van Tilburg, 2002). Dat wil<br />
zeggen dat de politie tegen de desbetreffende persoon elf keer of vaker procesverbaal<br />
heeft opgemaakt. Het was echter niet de definitie maar de discussie<br />
over het aandeel van veelplegers in de totale criminaliteit die veel stof deed<br />
opwaaien. Zo bleek uit analyses dat de aangehouden veelplegers uit 1998<br />
(Landelijke verdachtenkaart 1998, 2000) tezamen verantwoordelijk zijn <strong>voor</strong><br />
ruim 60 procent van de antecedenten uit de totale criminele carrières van alle<br />
verdachten (Boerman e.a., 2002). In de criminaliteitskaart van 1999 keek men<br />
naar het aandeel van de veelplegers in één bepaald jaar (1999). Toen bleken<br />
de veelplegers verantwoordelijk te zijn <strong>voor</strong> ‘slechts’ twintig procent van de<br />
antecedenten in dat jaar (Grapendaal en Van Tilburg, 2002).<br />
Waarom had men nu een ander aandeel van veelplegers in de totale<br />
criminaliteit vastgesteld dan een jaar eerder? Verbazing en verontwaardiging<br />
alom. De discussie draaide niet zozeer om definities en de interpretaties van<br />
onderzoeksresultaten, maar om de verwachting dat een strenge aanpak van<br />
een kleine groep daders veel resultaat zou opleveren. In die discussie was ‘60<br />
procent’ een eigen leven gaan leiden. Denkend aan die 60 procent schreef de<br />
toenmalige minister van Justitie Korthals:<br />
110 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
‘Een beperkte groep daders pleegt een groot deel van de misdrijven. Als<br />
het lukt de recidive bij deze categorie veelplegers terug te dringen, mag<br />
daarvan een belangrijk effect op de totale omvang van de criminaliteit<br />
worden verwacht’ (Criminaliteitsbeheersing,…, 2001: 14).<br />
Kritische beschouwingen in het Tijdschrift <strong>voor</strong> Criminologie van Grapendaal<br />
en Van Tilburg (2002) en Meijer, Van Panhuis, Siero en Smit (2002) over<br />
het aandeel van veelplegers in de totale criminaliteit en de overschatting<br />
daarvan door velen leidden niet tot bijstellingen of correcties. Weliswaar liet<br />
Korthals’ opvolger Donner de Tweede Kamer in september 2002 weten dat<br />
zijn departement te weinig had gedaan om de verkeerde beeldvorming rond<br />
veelplegers tegen te gaan, maar in de aanloop naar de laatste verkiezingen<br />
bleven de media berichten dat veelplegers verantwoordelijk zijn <strong>voor</strong> het<br />
leeuwendeel van de misdaad. Het laatste nieuws over veelplegers komt van de<br />
Raad van Hoofdcommissarissen, die op 7 februari <strong>2003</strong> pleit <strong>voor</strong> een harde<br />
en heldere aanpak (HHA) van veelplegers. In een persbericht stelt de Raad<br />
van Hoofdcommissarissen dat de helft van de geregistreerde criminaliteit <strong>voor</strong><br />
rekening van veelplegers komt en dat effectieve uitschakeling door middel<br />
van een persoonsgerichte aanpak de criminaliteit met tientallen procenten<br />
kan doen verminderen. Welke definitie en rekenmethode de Raad van<br />
Hoofdcommissarissen heeft gebruikt, is <strong>voor</strong>alsnog niet duidelijk.<br />
Wel is duidelijk dat er over veelplegers veel te doen is. Voor het Tijdschrift<br />
<strong>voor</strong> Criminologie is dat reden om aan dit onderwerp een apart themanummer<br />
te wijden, waarin verschillende auteurs dit fenomeen belichten. Vragen die<br />
daarbij aan de orde komen zijn: hoe identificeren we veelplegers (definities)?<br />
Wat zijn de consequenties van de definitie? Wat is het profiel van de veelpleger?<br />
Hoe groot is het aandeel van veelplegers in de totale criminaliteit nu eigenlijk?<br />
Hoe verhoudt de term ‘veelpleger’ zich tot ‘harde kern-jongere’ en wat valt er<br />
te zeggen over de aanpak van veelplegers? Helpt het als we veelplegers <strong>voor</strong><br />
langere tijd buiten de samenleving plaatsen volgens de Amerikaanse ‘Three<br />
Strikes and You’re Out’ methode? Kortom, vragen en discussiepunten te over.<br />
VAN ‘STELSELMATIGE DADER’ EN ‘HARDE KERN’ TOT ‘VEELPLEGER’<br />
In 1990 gebruikte het Openbaar Ministerie het begrip stelselmatige dader<br />
ter aanduiding van de betrekkelijk kleine groep daders die op grond van<br />
stelselmatig overtreden van de wet verantwoordelijk wordt geacht <strong>voor</strong><br />
een groot deel van de lokale, ernstige criminaliteit (Strafrecht met beleid,<br />
1990). Kort daarop werd door Beke en Kleiman (1993) naar aanleiding<br />
van een grootschalig onderzoek onder jongeren de term harde kern-jongere<br />
geïntroduceerd. Met die term doelden de onderzoekers op een relatief kleine<br />
groep jeugdige delinquenten die zich met de nodige regelmaat schuldig<br />
maakten aan het plegen van relatief ernstige misdrijven. Dit type dader werd<br />
getypeerd als calculerend, hetgeen zich onder meer uitte in het plegen van<br />
ernstige vermogensdelicten. Ook schuwden ze het gebruik van geweld niet,<br />
onder andere door wapenbezit en -gebruik. Beke en Kleiman wezen niet<br />
alleen op het stevige criminaliteitspatroon van de groep maar beschreven ook<br />
H. Ferwerda, E. Kleemans, D. Korf en P. van der Laan - <strong>Veelplegers</strong><br />
111
de problematische persoonlijke, sociale en maatschappelijke achtergrond van<br />
harde kern-jongeren. Om de criminele carrières van dergelijke jongeren te<br />
doorbreken werd <strong>voor</strong>gesteld om de jongeren in plaats van een vrijheidsstraf<br />
intensief te begeleiden op diverse terreinen (sociale vaardigheden, werk,<br />
vrije tijdsbesteding, scholing). De trajecten die begin jaren negentig van start<br />
gingen onder de noemer van stelselmatige daderaanpak (SDA) of harde kernprojecten<br />
staan nu bekend als Individuele Trajectbegeleiding (Individuele<br />
trajectbegeleiding (ITB) <strong>voor</strong> de harde kern, 2000). De term harde kern-jongere<br />
ging al snel een eigen leven leiden. Om eenheid van begrip te bevorderen werd<br />
door het Ministerie van Justitie de volgende definitie geformuleerd:<br />
‘Jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 24 jaar, die in het peiljaar twee<br />
zware delicten hebben gepleegd en bovendien in de jaren daar<strong>voor</strong> drie<br />
antecedenten hebben én jongeren die in het peiljaar tenminste drie zware<br />
delicten hebben gepleegd’ (Eenheid van Begrip III, 1999).<br />
En toen deed plotseling de ‘veelpleger’ zijn intrede. De definitie daarvan is<br />
een stuk eenvoudiger dan die van harde kern-jongere. Ongetwijfeld heeft dat<br />
er toe bijgedragen dat het fenomeen door velen is omarmd. Zoals hier<strong>voor</strong><br />
reeds is aangegeven, gaat het om personen met tenminste tien antecedenten.<br />
De definitie van de veelpleger verschilt op vier essentiële punten van die van de<br />
harde kern-jongere of de stelselmatige dader. Allereerst wordt bij veelplegers<br />
geen onderscheid gemaakt naar type antecedent (delict). In definities van<br />
stelselmatige daders en harde kern-jongeren gebeurde dat wel; veelal werd<br />
gerefereerd aan ernstige delicten, zonder dat overigens die ernst nader werd<br />
gespecificeerd. Ten tweede worden geen grenzen gesteld aan de periode<br />
waarin de strafbare feiten zijn gepleegd. Ten derde gaat het bij veelplegers<br />
niet om een specifieke dadergroep, zoals bij<strong>voor</strong>beeld jongeren, verslaafden<br />
of een bepaalde groep allochtonen. Het vierde verschil heeft betrekking op<br />
de <strong>voor</strong>gestelde aanpak. Gaat het bij de harde kern <strong>voor</strong>al om secundaire en<br />
tertiaire preventie, preventieve maatregelen <strong>voor</strong> jongeren die het risico lopen<br />
een criminele carrière op te bouwen en <strong>voor</strong> jongeren die daar reeds een begin<br />
mee hebben gemaakt, bij veelplegers lijkt het accent meer op repressie te<br />
liggen.<br />
De ruime definitie maakt bij wijze van spreken ook tot een veelpleger een<br />
vrouw van 79 die al twintig jaar slechthorend is en over die periode twaalf<br />
keer een proces-verbaal heeft gekregen wegens geluidsoverlast. Nu is dit<br />
<strong>voor</strong>beeld natuurlijk gechargeerd, het maakt wel duidelijk wat de implicaties<br />
kunnen zijn van een eendimensionale, kwantitatieve definitie van veelplegers.<br />
Met de aard van de gepleegde delicten, het criminaliteitspatroon en specifieke<br />
daderkenmerken wordt geen rekening gehouden. Het <strong>voor</strong>beeld maakt ook<br />
duidelijk dat iemand die verspreid over een groot aantal jaren tenminste tien<br />
antecedenten opbouwt, getypeerd kan worden als veelpleger en dientengevolge<br />
in aanmerking zou komen <strong>voor</strong> een al dan niet stevige aanpak. De vraag is<br />
echter of dat niet passender is <strong>voor</strong> iemand die in een korte tijd een aantal<br />
– maar minder dan tien – antecedenten opbouwt en daardoor ‘hier en nu’ veel<br />
overlast veroorzaakt.<br />
112 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
Elffers 1 draagt bij tot helderheid in deze onheldere discussie. In het huidige<br />
debat dreigt de veelpleger synoniem te worden met de ‘langpleger’. Dit levert<br />
een tweetal problemen op. Ten eerste zijn sommige langplegers niet meer zo<br />
actief; zij zijn meer ‘oude bekenden’. Daarnaast zijn sommige beginners korte<br />
tijd zeer actief en kunnen zij nog een lange carrière <strong>voor</strong> de boeg hebben.<br />
Elffers introduceert daarom de begrippen delictdichtheid en vaakpleger. Tevens<br />
geeft hij aan dat <strong>voor</strong>al de vaakplegers beleidsmatig relevant zijn. Dit zijn<br />
mensen die in een korte tijdspanne <strong>voor</strong> veel overlast en criminaliteit zorgen.<br />
Natuurlijk is de lengte van een criminele carrière ook relevant, maar omdat<br />
we niet in de toekomst kunnen kijken, is niet met zekerheid te <strong>voor</strong>spellen<br />
hoe lang een dergelijke carrière zal duren. Voor de ontwikkeling van beleid<br />
biedt de lengte van een criminele carrière daarom minder aanknopingspunten.<br />
WIE IS DE VEELPLEGER?<br />
In twee artikel wordt ingegaan op kenmerken en achtergronden van veelplegers.<br />
Versteegh, Janssen en Bernasco gaan op basis van de (kwantitatieve)<br />
definitie van veelplegers in op de aard en omvang van deze groep in de regio<br />
Haaglanden. In de periode 1996-2001 bleek ongeveer twaalf procent van de<br />
bekende verdachten te typeren als veelpleger. Anders wellicht verwacht blijkt<br />
de veelpleger <strong>voor</strong>al een autochtone man in de leeftijd van 25 tot 44 jaar te<br />
zijn. Vier van de tien veelplegers zijn te typeren als harddrugsgebruiker. Het<br />
beeld van de ‘oudere junk’ doemt op en niet dat van bij<strong>voor</strong>beeld de jeugdige<br />
allochtoon. Dat is overigens vrij logisch, omdat in de analyses gekeken is naar<br />
personen met tenminste tien antecedenten, zelfs <strong>voor</strong> crimineel zeer actieve<br />
jongeren heel wat. Ze zijn simpelweg nog te jong <strong>voor</strong> zo’n lang strafblad.<br />
Verder maakt deze bijdrage duidelijk dat er niet alleen aandacht <strong>voor</strong><br />
veelplegers nodig is. De groep die daar nog (net) niet toe behoort – de<br />
zogenoemde ‘doorstromers’ met twee tot tien antecedenten – is om een aantal<br />
redenen ook interessant. In deze groep zitten veel jongeren, <strong>voor</strong> wie wellicht<br />
andere dan repressieve maatregelen meer aangewezen zijn. De kans op het<br />
doorbreken en/of <strong>voor</strong>komen van mogelijke criminele carrières lijkt groter,<br />
omdat zij jonger zijn, hun harddrugsgebruik geringer is en zij (mogelijk) nog<br />
aan het begin van een criminele loopbaan staan.<br />
De analyses van Versteegh e.a. laten ook zien dat het raadplegen van grote<br />
bestanden met vele verdachten zonder te differentiëren naar leeftijd tot opmerkelijke<br />
resultaten kan leiden. Zo blijken in de regio Haaglanden niet alleen<br />
‘doorstromers’ en ‘veelplegers’, maar ook ‘beginners’ rond de 30 jaar oud te zijn.<br />
VEELPLEGERS EN HARDDRUGS<br />
Jacobs en Essers analyseren gegevens uit de Strafrechtsmonitor en komen<br />
tot de conclusie dat de categorie veelplegers weliswaar wordt gedomineerd<br />
door harddrugsgebruikers, maar dat ook andere problemen kenmerkend zijn<br />
<strong>voor</strong> veelplegers: psychische problemen, alcoholverslaving, schuldsituaties,<br />
1 Vetgedrukte auteursnamen verwijzen naar hun artikelen in dit themanummer.<br />
H. Ferwerda, E. Kleemans, D. Korf en P. van der Laan - <strong>Veelplegers</strong><br />
113
dakloosheid en andere ‘vicieuze cirkels’. Interessant is dat zij ook wijzen op<br />
een groep veelplegers, die niet gekenmerkt wordt door dergelijke problemen,<br />
maar juist door sterke(re) sociale en maatschappelijke bindingen.<br />
De ‘oude junk’ blijkt dus prominent vertegenwoordigd onder de veelplegers.<br />
Ook volgens andere studies lijdt het geen twijfel dat veel harddrugsverslaafden<br />
zich vaak en langdurig schuldig maken aan criminaliteit. Janssen en Swierstra<br />
(1982) constateerden dit twintig jaar geleden al in hun Heroïnegebruikers<br />
in Nederland. Latere studies hebben deze thematiek verder verdiept en<br />
bevestigen dat relatief veel verslaafden crimineel actief zijn, maar ook dat zij<br />
een tamelijk hoge pakkans hebben (zie bij<strong>voor</strong>beeld: Grapendaal e.a., 1991;<br />
Korf en Hoogenhout, 1990).<br />
Minder eenduidig is de interpretatie van het verband tussen harddrugsgebruik<br />
en criminaliteit. In de literatuur zijn drie stromingen te onderkennen en <strong>voor</strong> elk<br />
is er een zekere empirische ondersteuning. Ten eerste de onvermijdelijkheidsth<br />
ese, ook wel bekend als het farmacologisch determinisme (Inciardi, 1981). Kort<br />
gezegd komt deze benadering erop neer dat mensen die aan drugs verslaafd zijn<br />
daar steeds meer van nodig hebben. Om in hun gebruik te kunnen <strong>voor</strong>zien zijn<br />
zij vrijwel onvermijdelijk aangewezen op crimineel verworven inkomsten. Een<br />
bevestiging hiervan is te vinden in het feit dat methadon- en heroïneverstrekking<br />
bijdraagt aan de reductie van criminaliteit (Van den Brink e.a., 2002; Driessen,<br />
1992; Korf en Hoogenhout, 1990; Tonry en Wilson, 1990).<br />
De tweede stroming benadrukt dat criminele geïnvolveerdheid een belangrijke<br />
voedingsbodem vormt <strong>voor</strong> drugsgebruik (Clayton en Tuchfield, 1982).<br />
Doordat drugs illegaal zijn, komen criminelen er sneller mee in aanraking.<br />
Als bevestiging van deze benadering geldt met name de bevinding dat veel<br />
harddrugsverslaafden reeds een strafblad hadden <strong>voor</strong>dat zij met harddrugs<br />
begonnen (Anten en Van der Heide, 1989; Cozijn en Van Dijk, 1978; Dobinson,<br />
1989; Grapendaal e.a., 1991; Korf, 1995).<br />
In de derde benadering wordt de statistische samenhang tussen drugsgebruik<br />
en criminaliteit niet ontkend, maar wordt gesteld dat beide gedragingen<br />
een gemeenschappelijke achtergrond hebben in wat vaak een deviante<br />
leefstijl genoemd wordt (Walters, 1994). Deze leefstijlbenadering wordt<br />
ondersteund door het gegeven dat harddrugsverslaafden – onder andere qua<br />
sociaal-economische achtergrond, opleidingsniveau, etniciteit en criminaliteit<br />
<strong>voor</strong>afgaand aan het eerste drugsgebruik – een specifiek deel vormen van de<br />
populatie drugsgebruikers (o.a. Buiks, 1983; Korf, 1995; de Graaf e.a., 2000;<br />
Kaufman en Verbraeck, 1986). Ook de bevinding van Swierstra (1990) dat<br />
harddrugsverslaafden doorgaans eerder stoppen met criminaliteit dan een<br />
streep zetten onder hun verslaving pleit <strong>voor</strong> de leefstijlbenadering. Het moge<br />
duidelijk zijn dat deze drie invalshoeken heel verschillende manieren van<br />
aanpak van drugsgerelateerde criminaliteit tot gevolg hebben.<br />
DE AANPAK VAN VEELPLEGERS<br />
Dat veel veelplegers te typeren zijn als harddrugsgebruiker zien we terug<br />
in de strafrechtelijke en bestuurlijke aanpak van het fenomeen. In de loop<br />
der jaren zijn verschillende projecten gestart, <strong>voor</strong>zieningen getroffen en<br />
114 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
aanvullende instrumenten geïntroduceerd, die betrekking hebben op deze<br />
categorie veelplegers. Begin jaren negentig werd in Dordrecht en korte<br />
tijd later in Groningen met projecten begonnen, gericht op de aanpak van<br />
stelselmatige daders (SDA). In Dordrecht was de uitvoering van deze<br />
intensieve ambulante begeleiding, in combinatie met gericht toezicht en<br />
controle door de politie, in handen gelegd van de reclassering. Vanwege de<br />
verwachte sterke vertegenwoordiging van verslaafden in deze dadergroep<br />
werd ook het Boumanhuis, een instelling <strong>voor</strong> verslavingszorg, hierbij<br />
betrokken. Het Groningse SDA was van meet af aan gericht op verslaafden<br />
(Kleiman en Terlouw, 1997). De verslavingsproblematiek van de deelnemers<br />
aan een SDA-project zorgt <strong>voor</strong> veel problemen en verkleint de kans op een<br />
goede afloop. Evaluatie van het Groningse SDA-project liet zien dat alle<br />
(verslaafde) deelnemers binnen de kortste keren opnieuw met de politie in<br />
aanraking kwamen (Kleiman en Terlouw, 1997). Een soortgelijke situatie werd<br />
aangetroffen bij SDA-Dordrecht. Dat een dergelijke aanpak nog andere haken<br />
en ogen kent laten Slotboom, Van der Laan en Bijleveld zien. Het tijdig<br />
signaleren van kandidaten verloopt allesbehalve vlekkeloos. Dat geldt ook<br />
<strong>voor</strong> organisatie en draagvlak, waardoor de continuïteit van zulke projecten bij<br />
<strong>voor</strong>tduring op de proef wordt gesteld.<br />
Van recenter datum is de strafrechtelijke opvang van verslaafden (SOV),<br />
een TBS-achtige maatregel <strong>voor</strong> ‘hardnekkig crimineel recidiverende<br />
harddrugverslaafden’ (Swierstra, 1999: 69). Met deze maatregel werd in 2001<br />
een begin gemaakt, met als doel daders onder dwang in een gesloten setting<br />
te laten afkicken en tegelijkertijd een programma aan te bieden, gericht op<br />
maatschappelijke integratie. De maatregel duurt twee jaar. De SOV was in<br />
tweeërlei opzicht een novum. In de behandeling van verslaafden werd het<br />
niet onomstreden gedwongen afkicken ingevoerd. En door de keuze <strong>voor</strong><br />
een maatregel en niet <strong>voor</strong> een straf werden belangrijke juridische principes<br />
als proportionaliteit, subsidiariteit en rechtsgelijkheid enigszins naar de<br />
achtergrond gedrongen. Niet het delict maar de dader en diens bijzondere<br />
omstandigheden en problematiek vormen de aanleiding en richtsnoer <strong>voor</strong><br />
ingrijpen en keuze <strong>voor</strong> deze modaliteit. Dit alles maakt nieuwsgierig naar de<br />
resultaten van de SOV-aanpak, maar <strong>voor</strong> analyse en beoordeling daarvan is<br />
het nog te vroeg.<br />
Van een andere orde zijn maatregelen die zich niet zozeer expliciet richten op<br />
de verslaafde daders of de door hen gepleegde delicten, maar veeleer op de<br />
overlast die door de omgeving wordt ervaren. Die overlast neemt onder meer<br />
de vorm aan van onveiligheidsgevoelens. In diverse steden wordt overlast door<br />
verslaafden tegengegaan door het inrichten van gebruikersruimten (Bröer en<br />
Noyon, 1999). Ook de methadonprojecten en experimenten met gecontroleerde<br />
heroïneverstrekking kunnen in dat licht worden gezien. Als additioneel<br />
instrument heeft Amsterdam gekozen <strong>voor</strong> de ‘dijkverboden’, vernoemd naar<br />
de Zeedijk, een al vanaf het begin van de jaren zeventig vanwege drugshandel<br />
beruchte straat. Kaal en Korf geven inzicht in de 22.000 dijkverboden die in<br />
de periode 1996-2000 in de binnenstad van Amsterdam zijn uitgevaardigd. Zij<br />
gaan in op de aard van de dijkverboden, de overtredingen van dijkverboden en<br />
op de kenmerken van degenen die een dijkverbod kregen. Bijna 4.200 personen<br />
H. Ferwerda, E. Kleemans, D. Korf en P. van der Laan - <strong>Veelplegers</strong><br />
115
kregen één of meer dijkverboden opgelegd. Net als bij criminaliteit blijkt een<br />
klein deel van de totale groep verantwoordelijk te zijn <strong>voor</strong> een groot deel van<br />
de dijkverboden: 12 procent krijgt er meer dan tien. Deze groep ‘habitués’ is<br />
opvallend vaak dakloos en bestaat <strong>voor</strong> een groot deel uit Surinamers.<br />
Ondertussen gaat het denken over de aanpak van veelplegers door. Voorstellen<br />
om de strafmaat in geval van recidive te verhogen vinden in de politiek brede<br />
steun. In januari <strong>2003</strong> lanceerde de minister van Justitie het <strong>voor</strong>stel om <strong>voor</strong><br />
veelplegers een bijkomende straf van twee jaar te introduceren, waarvan de<br />
invulling in velerlei opzicht overeenkomt met die van de SOV. Betwijfeld moet<br />
worden of het <strong>voor</strong>stel het in deze vorm zal halen, maar een anders geregelde<br />
strafverzwaring <strong>voor</strong> veelplegers mogelijk wel. Dit alles sluit aan bij de<br />
discussie over selective incapacitation, selectief uitschakelen – van de straat<br />
houden van dadergroepen die daardoor gedurende een bepaalde tijd in ieder<br />
geval geen delicten meer kunnen plegen.<br />
Een specifieke invulling hiervan is het Three Strikes and You’re Out beleid zoals<br />
dat in een aantal Amerikaanse staten is ingevoerd: een derde veroordeling,<br />
ongeacht aard of ernst van het gepleegde delict, leidt automatisch tot een<br />
langdurige gevangenisstraf. Blokland, Bijleveld en Nieuwbeerta gaan aan de<br />
hand van gegevens van circa 460 personen die in 1977 zijn veroordeeld na of<br />
een dergelijk beleid, aangepast aan <strong>Nederlandse</strong> maatstaven, in reductie van<br />
criminaliteit zou kunnen resulteren. Zij concluderen dat een gevangenisstraf<br />
van twee jaar zou kunnen leiden tot een criminaliteitsreductie van 33 procent.<br />
Veel langere straffen leveren nauwelijks grotere reductie op. Zij tekenen hierbij<br />
aan dat zoiets gepaard gaat met materieel en ook immaterieel aanzienlijke<br />
kostenverhoging. De gevangenispopulatie wordt zes tot zeven keer hoger.<br />
Bovendien is allerminst gezegd dat iedereen die vast zit delicten zou hebben<br />
gepleegd, als hij of zij nog vrij had rondgelopen. Een deel van hen wordt dus<br />
zonder noodzaak vastgehouden, met alle kosten en detentieleed van dien.<br />
<strong>Veelplegers</strong> zijn geen typisch Nederlands verschijnsel. Graham laat zien dat ook<br />
in Engeland de jonge persistent offenders of repeat offenders zich al een jaar of<br />
tien in extra aandacht mogen verheugen. Dat uit zich in ‘steviger’ maatregelen<br />
<strong>voor</strong> deze groep delinquenten, met allerlei ongewenste neveneffecten. Het<br />
belangrijkste is dat het aantal korte vrijheidsstraffen <strong>voor</strong> jeugdigen tussen 1993<br />
en 1998 verdubbelde en sindsdien verder toenam. Dit gaat uiteraard gepaard<br />
met forse financiële en ‘humane’ kosten. Alternatieven in de vorm van intensief<br />
reclasseringstoezicht hebben deze opwaartse trend nog niet gestopt. Het totale<br />
aantal jongeren dat gedetineerd wordt, is sterk gestegen.<br />
Het fenomeen veelplegers heeft de afgelopen jaren al tot vele verhitte<br />
discussies geleid en niets wijst er op dat dit de komende tijd anders zal<br />
zijn. De veelplegersproblematiek stelt ons <strong>voor</strong> fundamentele vragen van<br />
politiek-maatschappelijke en bestuurlijke aard, maar ook criminologische en<br />
strafrechtelijke vragen doemen op. De beantwoording daarvan gaat gepaard<br />
met spraakverwarring en gebrekkige inzichten in relevante verschijnselen en<br />
ontwikkelingen. Het leidt ook tot irritaties, getuige de ingezonden brief in<br />
Trouw van 17 augustus 2002 van de Groninger korpschef Welten. Hij schrijft<br />
onder meer:<br />
116 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
‘De vraag of zo’n persoon voldoet aan een methodologisch verantwoorde<br />
definitie vind ik een stuk minder interessant. Iets is niet alleen waar als het<br />
wetenschappelijk te onderbouwen valt. Ik geloof ook nog wel in wat ik<br />
zie. En aan een wetenschapper die mij komt vertellen dat ik dat niet heb<br />
gezien, of dat ik dat anders moet definiëren wat ik heb gezien, heb ik niet<br />
veel boodschap.’<br />
Dit themanummer pretendeert niet alle antwoorden te geven op al die belangrijke<br />
vragen, maar hoopt wel bij te dragen aan de vermindering van de spraakverwarring<br />
en het inzicht in zowel het profiel van de veelpleger als de huidige<br />
en <strong>voor</strong>genomen aanpak te vergroten.<br />
Nu maar hopen dat deelnemers aan de discussie kennis willen (blijven) nemen<br />
van wat wetenschappers te melden hebben.<br />
LITERATUUR<br />
Anten, J. & W. van der Heide (1989) Gedrag en achtergronden van gedetineerden in<br />
drie jeugdgevangenissen, Den Haag: Ministerie van Justitie.<br />
Beke, B. en W. Kleiman (1993) De harde kern in beeld. Jongeren en geweldscriminaliteit,<br />
Uitgeverij SWP: Utrecht.<br />
Boerman, F, W. van Tilburg en M. Grapendaal (2002) Landelijke criminaliteitskaart<br />
1999. Aangifte- en verdachtenanalyse op basis van HKS-gegevens, Zoetermeer:<br />
KLPD.<br />
Brink, W. van den, V.M. Hendriks, P. Blanken, I. Huijsman & J.M. van Ree (2002)<br />
Heroïne op medisch <strong>voor</strong>schrift, Utrecht: Centrale Commissie Behandeling<br />
Heroïneverslaafden (CCBH).<br />
Broër, C. & R. Noyon (1999) Over last en beleid. Evaluatie Nota Overlast en vijf jaar<br />
SVO-beleid tegen overlast van harddrugsgebruikers, Amsterdam: Regioplan, Stad<br />
en Land.<br />
Buiks, P. (1983) Rastas in Babylon. Overleven in een etnische randgroep. Deventer,<br />
Van Loghum.<br />
Clayton, R.R. & B.S. Tuchfield (1982) ‘The drug-crime debate: obstacles to understanding<br />
the relationship’, Journal of Drug Issues, 12 (2): 153-166.<br />
Cozijn, C. & J.J.M. van Dijk (1978) Harddrugsgebruikers in Huizen van Bewaring,<br />
Den Haag: WODC.<br />
Criminaliteitsbeheersing. Investeren in een zichtbare overheid (2001) Den Haag:<br />
Ministerie van Justitie / Ministerie van Binnenlandse Zaken.<br />
Dobinson, I. (1989) ‘Making sense of the drug and crime link’, Australian and New<br />
Zealand Journal of Criminology, 26 (2): 110-122.<br />
Driessen, F.M.H.M. (1990) Methadoncliënten in Nederland, Utrecht: Bureau<br />
Driessen.<br />
De Graaf, I., J. Wildschut, & D. van de Mheen (2000) Utrechtse drugsgebruikers: een<br />
jachtig bestaan, Utrecht/Rotterdam: IVO.<br />
Eenheid van begrip III (1999) Den Haag: Ministerie van Justitie/DGPJS.<br />
Grapendaal, M., E. Leuw & J.M. Nelen (1992) De economie van het drugsbestaan,<br />
Arnhem: Gouda Quint.<br />
Grapendaal, M. en W. Van Tilburg (2002) ‘<strong>Veelplegers</strong> in Nederland’, in: Tijdschrift<br />
<strong>voor</strong> Criminologie, 44 (3): 214-230.<br />
Inciardi. J.A (1981) The drugs-crime connection, Beverly Hills, Sage.<br />
Individuele trajectbegeleiding (ITB) <strong>voor</strong> de harde kern (2000) Den Haag: Ministerie<br />
vanJustitie/DPJS.<br />
Janssen, O. & K.E. Swierstra (1982) Heroïnegebruikers in Nederland: en typologie van<br />
levensstijlen, Groningen: Rijksuniversiteit, Vakgroep Criminologie.<br />
Jeugd terecht. Actieprogramma aanpak jeugdcriminaliteit <strong>2003</strong>-2006 (<strong>2003</strong>) Den<br />
Haag: Ministerie van Justitie.<br />
Kaufman, W.J. & H.T. Verbraeck (1986) Marokkaan en verslaafd. Een studie naar<br />
randgroepvorming, heroïnegebruik en criminalisering, Utrecht: Gemeente Utrecht,<br />
ROVU.<br />
H. Ferwerda, E. Kleemans, D. Korf en P. van der Laan - <strong>Veelplegers</strong><br />
117
Kleiman, W. en G. Terlouw (1997) Kiezen <strong>voor</strong> een kans. Evaluatie van hardekernprojecten.<br />
Den Haag: WODC (serie onderzoek en beleid, # 166).<br />
Korf, D.J. (1995) Dutch treat, Amsterdam: Thelathesis Publishers.<br />
Korf, D.J. & H.P.H. Hoogenhout (1990) Zoden aan de dijk, Amsterdam: Universiteit<br />
van Amsterdam, Instituut <strong>voor</strong> Sociale Geografie.<br />
Landelijke verdachtenkaart 1998: eerste aanzet (2000). Woerden: Programmabureau<br />
ABRIO.<br />
Meijer, R., P. van Panhuis, S. Siero en P. Smit (2002) ‘Discussie: elf procent verdachten<br />
verantwoordelijk <strong>voor</strong> 20 of 60 procent van de criminaliteit?’, in: Tijdschrift <strong>voor</strong><br />
Criminologie, 44 (3): 282-284.<br />
Strafrecht met beleid. Beleidsplan van het Openbaar Ministerie (1990) Den Haag:<br />
Ministerie van Justitie.<br />
Swierstra, K. (1999) ‘Strafrechtelijke opvang verslaafden: het aftoppen van criminele<br />
carrièrecurves’, Justitiële Verkenningen, 25 (6): 68-83.<br />
Tonry, M. & J.Q. Wilson (1990) Drugs and crime, Chicago, Chicago University Press.<br />
Walters, G.D. (1994) Drugs and crime in lifestyle perspective, Thousand Oaks: Sage.<br />
118 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
VEELPLEGERS OF VAAKPLEGERS?<br />
Henk Elffers *<br />
Beschouwingen over ‘veelplegers’ gaan in Nederland veelal uit van de definitie<br />
van dit begrip in de Landelijke Criminaliteitskaart LCK (Boerman e.a., 2002).<br />
Kort gezegd is dit een database die gegevens uit de herkenningsdienstsystemen<br />
(HKS) van de 25 regionale politiekorpsen combineert. Onder andere<br />
wordt door het LCK-team periodiek een bestand van bekend geworden daders<br />
samengesteld, waarin <strong>voor</strong> elke persoon elk misdrijf is opgenomen waar<strong>voor</strong><br />
hij is geverbaliseerd, ongeacht in welke politieregio dat delict is uitgevoerd of<br />
waar de verdachte is aangehouden.<br />
De door de LCK-auteurs <strong>voor</strong>gestelde omschrijving van het begrip veelplegers<br />
heeft een aantal onaantrekkelijke eigenschappen, die enerzijds met de definitie<br />
van dat begrip in termen van het LCK-bestand te maken hebben, anderzijds<br />
aanleiding geven tot verwarring over de vraag op basis van welk bestand<br />
van opgeloste delicten men zich zou moeten baseren om het aandeel van de<br />
veelplegers in het totaal aantal delicten vast te stellen (Grapendaal en Van<br />
Tilburg, 2002; Meijer e.a., 2002).<br />
In dit artikel wil ik nagaan in hoeverre het verstandig is de LCK-definitie van<br />
veelplegers aan te vullen, door gebruik te maken van het ook uit de criminele<br />
carrièreresearch bekende concept ‘aantal delicten per tijdseenheid’. Daarbij<br />
zal ik een nieuw begrip introduceren, ‘vaakpleger’, nagaan hoe dat zich<br />
verhoudt tot het begrip veelpleger en laten zien hoe beide begrippen met elkaar<br />
in verband staan.<br />
Deze exercitie is in genen dele bedoeld om de problematiek rond de veelplegers<br />
te bagatelliseren, maar juist om het probleemveld door begripsverheldering<br />
beter in het vizier te krijgen.<br />
DE LCK-DEFINITIE VAN VEELPLEGERS<br />
De LCK-definitie van een veelpleger is ‘iemand die <strong>voor</strong> meer dan tien delicten 1<br />
in het LCK-bestand 2 <strong>voor</strong>komt’, ongeacht de lengte van het tijdvak tussen<br />
het eerste en laatste opgenomen delict. Het komt mij <strong>voor</strong> dat dat een nogal<br />
ongelukkige definitie is, vanwege de eigenaardigheden van LCK-bestanden.<br />
Iemand zit in het LCK-bestand van jaar X als hij in dat jaar <strong>voor</strong> een delict 3<br />
is geverbaliseerd, maar dan staan ook zijn delicten uit eerdere jaren – indien<br />
bekend geworden – in dat bestand vermeld 4 . Dat betekent dat mensen met een<br />
langere maar rustige criminele carrière licht als veelpleger te boek komen te<br />
* De auteur dankt Wim Bernasco, Peter Versteegh en de themaredactie van dit nummer<br />
<strong>voor</strong> hun houtsnijdend commentaar op een eerdere versie van dit artikel.<br />
1 Het is eigenlijk onverstandig om te spreken van plegers als we ons baseren op<br />
LCK/HKS-gegevens. De eenheid van analyse is in zulke politiebestanden immers ‘het<br />
antecedent’, een jargonterm die staat <strong>voor</strong> ‘proces-verbaal tegen een verdachte van<br />
één of meer delicten’. We zouden er daarom eigenlijk beter aan doen te spreken van<br />
gepakten in plaats van plegers (en dus ook van veelgepakten in plaats van veelplegers),<br />
juist ook omdat de grote meerderheid van bekend geworden delicten niet wordt<br />
opgelost. Ik zal me in dit artikel echter aan het standaard-spraakgebruik houden.<br />
H. Elffers - <strong>Veelplegers</strong> of vaakplegers?<br />
119
staan, maar de ‘beginners’ (nog) niet. Anderzijds worden mensen die in jaar<br />
X niet geverbaliseerd zijn <strong>voor</strong> een misdrijf helemaal niet in de beschouwing<br />
betrokken, ook al zijn ze de jaren daar<strong>voor</strong> bijzonder actief geweest.<br />
Om de werking van de definitie te illustreren geef ik een fictief bestand met<br />
verdachten die in jaar X en de vier jaar daar<strong>voor</strong> verschillende malen <strong>voor</strong><br />
delicten zijn betrapt.<br />
Tabel: fictieve populatie van delictplegers<br />
Verdachte<br />
jaar<br />
X-4<br />
jaar<br />
X-3<br />
jaar<br />
X-2<br />
jaar<br />
X-1<br />
jaar<br />
X<br />
totaal<br />
aantal<br />
delicten<br />
120 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong><br />
veelpleger<br />
? delictdichtheid*<br />
(per jaar)<br />
A 6 5 3 3 2 19 ja 19 / 5 = 3,8 nee<br />
B 0 0 8 10 0 18 – 18 / 3 = 6 ja<br />
C 3 3 3 3 4 16 ja 16 / 5 = 3,2 nee<br />
D 0 0 0 0 14 14 ja 15 / 1 = 14 ja<br />
E 0 0 3 3 3 9 nee 9 / 3 = 3 nee<br />
F 0 0 0 0 8 8 nee 8 / 1 = 8 ja<br />
G 0 0 0 0 1 1 nee 1 / 1 = 1 nee<br />
* De kolommen ‘delictdichtheid’ en ‘vaakpleger’ worden verderop in dit artikel besproken.<br />
vaakpleger*<br />
?<br />
Verdachten A, C en D zijn volgens de LCK-definitie veelplegers en al hun<br />
in grijze cellen vermelde misdrijven tellen mee bij het vergelijken van ‘alle<br />
ooit in hun carrière gepleegde misdrijven’. Verdachten E, F en G zijn geen<br />
veelplegers. Hun gearceerde misdrijven tellen niet als veelplegersdelicten.<br />
Verdachte B komt niet in het LCK-bestand van jaar X <strong>voor</strong> (omdat hij in jaar<br />
X geen PV heeft opgelopen) en zijn 18 misdrijven (cursief aangegeven) tellen<br />
dus in geen enkele berekening mee.<br />
Ik vind het wat gewrongen om iemand die door de jaren heen telkenmale een<br />
enkele keer wordt opgepakt een veelpleger te noemen en hem over een kam te<br />
scheren met iemand die sinds een jaar dagelijks of wekelijks wordt opgepakt,<br />
temeer daar <strong>voor</strong>al die laatste in het dagelijks spraakgebruik met een veelpleger<br />
2 In de term ‘het LCK-bestand’ zit overigens een misverstand ingebakken. ‘Het LCKbestand<br />
van jaar X’ is allerminst een eenduidige aanduiding. Vaak bedoelt men de groep<br />
personen waarvan op tijdstip t bekend is dat ze in jaar X een PV hebben gekregen <strong>voor</strong><br />
een misdrijf, maar daarbij kan het gekozen tijdstip t nogal verschillen. Als we <strong>voor</strong> t<br />
bij<strong>voor</strong>beeld 31 december van jaar X nemen, of <strong>voor</strong> t een aantal maanden later, zal er<br />
verschil ontstaan. Sommige delicten kunnen immers pas veel later aan een bepaalde<br />
verdachte worden gekoppeld. De verwarring wordt nog groter als we LCK-bestanden<br />
over een aantal jaren samenvoegen. Iemand die niet in jaar X in het bestand <strong>voor</strong>komt<br />
maar wel in X+1 (en ook eerder delicten heeft begaan), tellen we die nu mee als we<br />
over jaar X in het samengevoegde bestand over X en X+1 spreken? Daar is veel <strong>voor</strong><br />
te zeggen, maar dat betekent dat de groep verdachten in jaar X in het samengevoegde<br />
bestand van X en X+1 verschilt van de groep verdachten in LCK-X. Onderzoekers<br />
horen hier uiterst nauwkeurig te specificeren hoe ze precies hun data uit de LCK hebben<br />
samengesteld.<br />
3 Ik wals hier over het vermoeiende onderscheid tussen ‘antecedenten’ en ‘feiten’ heen,<br />
men zie Grapendaal en Van Tilburg (2002) om dat kort uitgelegd te krijgen. Mijn<br />
<strong>voor</strong>beelden behandelen ‘antecedenten’.<br />
4 Behoudens ‘schoning’, een procedure om onder bepaalde omstandigheden delicten<br />
weer uit de registratie te verwijderen, grofweg als men vijf jaar lang niet opnieuw is<br />
geverbaliseerd.
wordt bedoeld. Ik denk dat de meeste korpschefs, journalisten, politici of<br />
burgers zich bij een veelpleger een ‘draaideurcrimineel’ <strong>voor</strong>stellen, iemand<br />
die alweer <strong>voor</strong> zijn volgende misdrijf wordt opgepakt – of zou moeten worden<br />
opgepakt – terwijl de inkt van zijn vorige PV nog niet droog is. Overigens<br />
blijkt de politie zulke draaideurcriminelen, als ze bestaan, ongemoeid te laten.<br />
Er komen in LCK-bestanden nauwelijks personen <strong>voor</strong> die vaker dan eens<br />
per week worden opgepakt. Of dit wijst op wijs beleid van het uitvoerende<br />
politiepersoneel dan wel op schromelijke overdrijving van het verschijnsel<br />
draaideurcrimineel laat ik nu in het midden.<br />
Heel veel veelplegers volgens de LCK-definitie kunnen allerminst als<br />
zodanig worden gezien. Het zijn beroepscriminelen misschien, maar geen<br />
draaideurcriminelen. Door zulke verschillende soorten overtreders onder het<br />
begrip veelpleger te scharen, wordt dat begrip analytisch erg bot. Eigenlijk<br />
hebben we geen definitie van een veelpleger maar van een ‘oude bekende van<br />
de politie’. Dìe veelplegers zijn <strong>voor</strong>al langplegers.<br />
Dat het aandeel van de delicten van veelplegers in het totaal aantal delicten<br />
nogal eens tot verwarring leidt, is een begrijpelijk gevolg van de complexe<br />
opbouw van het dader- en delictenbestand van de LCK (vergelijk Grapendaal<br />
en Van Tilburg, 2002; Meijer e.a., 2002). Immers, wie alle delicten van de<br />
veelplegers telt in een LCK-bestand van een bepaald jaar en die vergelijkt<br />
met de aantallen delicten van de niet-veelplegers in dat zelfde jaar, beschouwt<br />
<strong>voor</strong> de eerste groep delicten een gemiddeld veel langere periode dan <strong>voor</strong><br />
de tweede groep, en dat is meestal een nogal zinloze vergelijking. Het is<br />
verstandiger om in zo’n vergelijking alleen delicten mee te tellen uit het jaar<br />
waarop het bestand is geselecteerd.<br />
In mijn fictieve populatie kan dat als volgt geïllustreerd worden. Het aantal<br />
ooit door veelplegers begane delicten in de <strong>voor</strong>beeldtabel is 19 + 16 + 14 =<br />
49, het aantal ooit door niet-veelplegers begane delicten is 9 + 8 + 1 = 18. Op<br />
deze manier is het percentage ooit door veelplegers begane delicten onder de<br />
ooit begane delicten 49 / (49 + 18) = 73 %. (Merk op dat het aantal delicten<br />
van verdachte B in deze berekening merkwaardigerwijs noch in de teller,<br />
noch in de noemer <strong>voor</strong>komt, ofschoon het toch wel ‘ooit gepleegde delicten’<br />
genoemd zouden kunnen worden). Het aandeel in jaar X door veelplegers<br />
begane delicten is kleiner, (2 + 4 + 14) / (2 + 4 + 14 + 3 + 8 + 1) = 63 %.<br />
VAAKPLEGERS<br />
Kan het over één kam scheren van de lang-maar-niet-zo-intensief-plegers en<br />
de werkelijk aan-de-lopende-band-plegers worden <strong>voor</strong>komen zonder de opzet<br />
van het LCK-bestand te verlaten? Het verdient mijns inziens de <strong>voor</strong>keur de<br />
lengte van het tijdvak waarin de geregistreerde delicten zijn gepleegd in de<br />
definitie van een veelpleger te betrekken en dan te kijken naar het aantal delicten<br />
per tijdseenheid, de delictdichtheid, een in de criminele carrièreresearch veel<br />
gebruikte grootheid (vergelijk Blumstein en Cohen, 1987; Blumstein e.a.,<br />
1988a, 1988b), daar veelal aangeduid met het symbool λ (lambda, de Griekse<br />
letter l). Gebruikmakend van de definitie van λ zal ik een ‘vaakpleger’definitie<br />
omschrijven, als alternatief of aanvulling <strong>voor</strong> de veelpleger.<br />
H. Elffers - <strong>Veelplegers</strong> of vaakplegers?<br />
121
Bekijk de datum van het oudste in het LCK-bestand opgenomen delict van een<br />
persoon en zij t de tijdspanne tussen deze datum en de datum van afsluiting<br />
van het bestand (31 december van het jaar ‘X’), bij<strong>voor</strong>beeld uitgedrukt in<br />
jaren. Zij a het aantal delicten dat de betreffende persoon geregistreerd ziet<br />
in het bestand. Dan is de (geregistreerde) delictdichtheid van die persoon<br />
gedefinieerd als λ = a / t, uitgedrukt in aantal delicten per jaar in de totale<br />
registratieperiode. Terzijde zij opgemerkt dat het heel eenvoudig is om<br />
deze definitie desgewenst aan te passen, zodat verschillende typen delicten<br />
in de delictdichtheid met verschillend gewicht worden meegeteld, dus<br />
bij<strong>voor</strong>beeld geweldsdelicten <strong>voor</strong> twee laten tellen en andere <strong>voor</strong> één.<br />
Ook kan men sommige kruimeldelicten desgewenst helemaal niet meetellen.<br />
Een vaakpleger 5 is nu iemand met een hoge delictdichtheid. Net zoals men<br />
volgens de veelplegersdefinitie van een veelpleger spreekt als iemands aantal<br />
geregistreerde delicten boven een bepaalde drempelwaarde (tien) ligt, zo stel<br />
ik ook <strong>voor</strong> van een vaakpleger te spreken als iemands delictdichtheid een<br />
bepaalde drempelwaarde overschrijdt: We spreken van een vaakpleger als<br />
iemand een hoge delictdichtheid heeft, dat wil zeggen als zijn λ groter of gelijk<br />
is aan een bepaalde drempelwaarde λ 0 .<br />
Welke waarde een wijze keuze is <strong>voor</strong> λ 0 als drempelwaarde, daarover valt te<br />
twisten. Een redelijke keuze is misschien λ 0 = 11. Dan spreken we dus van een<br />
vaakpleger als die persoon minstens elf keer per jaar een misdaad geregistreerd<br />
ziet, zodat hij in ieder geval ook in de boven besproken definitie een veelpleger<br />
is. Maar uit empirisch werk blijkt dat zulke dichtheden nauwelijks <strong>voor</strong>komen.<br />
Ik zal daarom een wat lagere grens trekken en spreken van een vaakpleger als<br />
iemands dichtheid boven een drempelwaarde λ 0 = 4 ligt. Zo iemand wordt<br />
derhalve over zijn hele carrière gemiddeld vier maal per jaar opgepakt of<br />
geverbaliseerd. Starters met een intensieve delictcarrière kunnen zich zo al in<br />
een hele korte periode als vaakplegers karakteriseren.<br />
Laten we eens twee gevallen doorrekenen, bij wijze van oefening, uitgaande<br />
van het LCK-1998 geval. Laat Jansen in het LCK-bestand van 1998 <strong>voor</strong>komen<br />
met als oudste vermelding 1 februari 1996 en totaal 11 delicten (waarvan de<br />
laatste dus zeker in 1998 valt, anders kwam hij niet in het bestand <strong>voor</strong>). De<br />
waarde van t is dan 1064 dagen, en zijn delictdichtheid λ = 11 / 1064 * 365<br />
= 3,77. Dat is kleiner dan de drempelwaarde 4, dus Jansen is in deze definitie<br />
geen vaakpleger. Volgens de oude definitie was hij wel een veelpleger, omdat<br />
hij <strong>voor</strong> meer dan 10 delicten geregistreerd was. Als anderzijds Pietersen <strong>voor</strong><br />
het eerst op 1 oktober 1998 wordt betrapt en daarna in november en december<br />
nog drie keer, dan is zijn delictdichtheid (ten opzichte van eind 1998) 4 / 92 *<br />
365 = 15.9 en telt hij dus als vaakpleger. Hij is echter (nog) geen veelpleger.<br />
Ofschoon de dichtheidsdefinitie ook kan worden toegepast op personen die<br />
maar <strong>voor</strong> één misdrijf staan geregistreerd, acht ik het minder zinvol in hun<br />
geval van een dichtheid te spreken. Ik zal daarom alleen delictdichtheden<br />
berekenen <strong>voor</strong> personen waarvan tenminste twee misdrijven genoteerd zijn.<br />
5 Verwijzend naar voetnoot 1, het zou eigenlijk de <strong>voor</strong>keur verdienen om van een<br />
‘vaakgepakte’ te spreken.<br />
122 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
Ook zal ik afzien van het berekenen van een dichtheid als het eerst genoteerde<br />
misdrijf pas na 1 december van het referentiejaar plaatsvond, omdat we moeten<br />
vrezen dat zo’n kenmerk nog erg weinig stabiel is. Personen die maar een keer<br />
of alleen na 1 december van het referentiejaar geregistreerd staan, worden niet<br />
geklasseerd, noch als vaakpleger, noch als niet-vaakpleger. Voor hen zijn de<br />
data onvoldoende om al uitsluitsel te geven.<br />
HET VERBAND TUSSEN VAAKPLEGERS EN VEELPLEGERS<br />
Wat is nu de relatie van het concept ‘veelpleger’ met het concept ‘vaakpleger’?<br />
Er geldt: delictdichtheid x lengte criminele carrière = aantal gepleegde<br />
delicten. Een veelpleger is iemand die een hoge waarde rechts van het is-gelijkteken<br />
heeft staan. Dat kan zo zijn, ofwel omdat hij een hoge delictdichtheid<br />
heeft (en dus een vaakpleger is) ofwel omdat hij een lange criminele carrière<br />
kent (een ‘langpleger’ of oude bekende is) of beide. Doordat het concept<br />
‘veelpleger’ geen onderscheid tussen die beide mogelijkheden maakt, is het<br />
analytisch niet zo fijnzinnig als het concept ‘vaakpleger’.<br />
Uiteraard kent ook het concept ‘vaakpleger’ zijn eigenaardigheden.<br />
Bij<strong>voor</strong>beeld: iemand kan als hij jong is veel vaker per jaar delicten plegen dan<br />
als hij wat ouder wordt. Als we, zoals in de <strong>voor</strong>gestelde definitie, altijd kijken<br />
naar iemands gehele carrière tot op het huidige tijdstip, maskeren we dat in zijn<br />
delictdichtheid. Ook is het concept nogal gevoelig <strong>voor</strong> de totale lengte van de<br />
periode waarover we spreken. Als we in de tabel bij verdachte D nog één procesverbaal<br />
in jaar X-4 zouden aantreffen, zakt zijn λ van 14 naar 15 / 5 = 3 delicten<br />
per jaar. Om dit soort verschijnselen te ondervangen kan men overwegen een<br />
‘<strong>voor</strong>tschrijdend tijdsvenster’ te gebruiken en de ‘momentane delictdichtheid’<br />
te definiëren als de dichtheid over de afgelopen drie jaar, of iets dergelijks 6 .<br />
Ook is het in dit verband mogelijk te corrigeren <strong>voor</strong> de tijd dat iemand<br />
gevangen zit en derhalve geen misdrijven kan plegen. Men vergelijke de eerder<br />
aangehaalde artikelen van Blumstein e.a.<br />
Het <strong>voor</strong>deel van het gebruiken van het concept ‘vaakpleger’ ten opzichte van<br />
het concept ‘veelpleger’ is dat:<br />
- personen die per tijdseenheid evenveel misdrijven geregistreerd zien ook<br />
gelijk worden geklasseerd;<br />
- terwijl ‘eens een veelpleger, altijd een veelpleger’ geldt, zulks niet opgaat<br />
<strong>voor</strong> vaakplegers; die kunnen zich door zich rustig te houden van dit<br />
etiket ontdoen;<br />
- ook mensen die zich <strong>voor</strong> het eerst en meteen vrij regelmatig aan<br />
geregistreerde misdrijven schuldig maken al snel het dan ook zeer<br />
passende etiket vaakpleger verdienen.<br />
Uiteraard blijft het ook bij de definitie van vaakplegers verstandig bij het<br />
vergelijken van aantallen misdrijven tussen vaakplegers en niet-vaakplegers<br />
zich tot het lopende jaar te beperken. In de tabel leidt vergelijking op basis van<br />
het lopende jaar van de aantallen delicten door vaakplegers tot de berekening<br />
6 Er is hier een parallel met de in de epidemiologie gebruikelijke begrippen ‘levenslange<br />
prevalentie’ (vergelijk delictdichtheid) en ‘jaar-prevalentie’ (vergelijk momentane<br />
dichtheid).<br />
H. Elffers - <strong>Veelplegers</strong> of vaakplegers?<br />
123
(0 + 14 + 8) / (0 + 14 + 8 + 2 + 4 + 3 + 1) = 22 / 32 = 69 %, terwijl het<br />
percentage ooit door vaakplegers gepleegde delicten gelijk is aan (18 + 14 + 8)<br />
/ (18 + 14 + 8 + 19 + 16 + 9 + 1) = 40 / 85 = 47%. Merk op dat de misdrijven<br />
van verdachte B bij het vaakplegen wel een rol spelen in de berekening.<br />
Men kan er over twisten welk concept, veelpleger of vaakpleger, vanuit<br />
een oogpunt van criminaliteitsbestrijding het meest relevant is. Het blijkt te<br />
lonen om beide concepten gezamenlijk in ogenschouw te nemen, zoals in het<br />
volgende <strong>voor</strong>beeld wordt geïllustreerd.<br />
EEN VOORBEELD<br />
Ik zal hier een kleine illustratie geven van de verdeling van vaakplegers ten<br />
opzichte van die van veelplegers, gebruikmakend van gegevens van de Landelijke<br />
Criminaliteitskaart 1998 <strong>voor</strong> de politieregio Haaglanden 7 . De enige<br />
pretentie van deze exercitie is om de concepten in de praktijk te illustreren en niet<br />
om inhoudelijk iets te betogen over Haagse vaakplegers. De data betreffen alle<br />
personen van wie op 1 april 1999 een delict in 1998 was geregistreerd, van wie<br />
dan alle eerdere delicten ook genoteerd staan. Weggelaten zijn zij van wie het<br />
laatste geregistreerde delict na 31 december 1998 plaatsvond 8 . Het bestand bevat<br />
dan 13.865 personen, waarvan 54 procent in 1998 <strong>voor</strong> het eerst geregistreerd is<br />
Figuur: Haaglanden 1998 (n=6372)<br />
delictdichtheid lambda (aantal antecedenten per jaar)<br />
20<br />
16<br />
12<br />
8<br />
4<br />
0<br />
1<br />
weinig,<br />
zelden<br />
2<br />
3<br />
niet veel, vaak<br />
4<br />
Haaglanden 1998 (n= 6372)<br />
124 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong><br />
5<br />
10<br />
20<br />
30 40 50<br />
aantal antecedenten (logaritmische schaal)<br />
gegroepeerde puntenwolk: elk "bloemblaadje" staat <strong>voor</strong> 10 personen<br />
veel en vaak<br />
veel, niet vaak<br />
7 De politieregio Haaglanden heeft deze data aan het NSCR ter beschikking gesteld <strong>voor</strong><br />
wetenschappelijke doeleinden.<br />
8 Dat is om technische redenen gedaan. In het door mij gebruikte bestand is dan de<br />
datum van het laatste delict in 1998 onbekend, en dat is nodig <strong>voor</strong> de berekening van de<br />
delictdichtheid. Uiteraard worden op deze wijze relatief veel veelplegers verwijderd. Zonder<br />
het weglaten van deze personen zou het bestand 11 procent veelplegers hebben bevat.<br />
100<br />
200<br />
300
(‘nieuwkomers’), 37 procent met 2 tot 10 delicten geregistreerd staat (elders wel<br />
‘meerplegers’ of ‘doorstromers’ genoemd), en 9 procent veelplegers. Voor de<br />
niet-nieuwkomers is hun delictdichtheid berekend en in de figuur uitgezet tegen<br />
het aantal delicten waar<strong>voor</strong> ze in het bestand <strong>voor</strong>komen.<br />
De grafiek laat zien dat er nauwelijks sprake is van een verband tussen<br />
enerzijds de vaakplegers-status (λ ≥ 4) en anderzijds de veelplegers-status (a<br />
≥ 11). We kunnen in de figuur vier groepen onderscheiden als we zowel de<br />
veelpleeg- als de vaakpleegstatus in ogenschouw nemen.<br />
VIER GROEPEN VAAK- EN/OF VEELPLEGERS<br />
In de vier kwadranten van de grafiek – aangegeven met stippellijnen – onderscheid<br />
ik nu:<br />
- Veruit de meeste gevallen (77 procent van de data, dat is exclusief<br />
degenen uit het bestand die <strong>voor</strong> maar één delict <strong>voor</strong>komen) zijn noch<br />
vaakpleger, noch veelpleger (linksonder). Dat zijn de wellicht (nog?) niet<br />
zo interessante gevallen van overtreders op bescheiden schaal.<br />
- Er zijn ook heel wat veelplegers die geen vaakpleger zijn (rechtsonder,<br />
18 procent): zij zijn alleen maar veelpleger omdat ze al zo lang bezig zijn,<br />
maar met een weinig intensieve loopbaan als crimineel. Van deze grootste<br />
groep onder de veelplegers meen ik dat ze ten onrechte als veelpleger met<br />
de connotatie draaideurcrimineel worden geassocieerd.<br />
- Dan zijn er (rechtsboven, 2 procent) de betrekkelijk weinige gevallen van<br />
de veelplegers die ook de status van vaakplegers verdienen: dat zijn de<br />
echte draaideurgevallen die veel en vaak over de schreef gaan. Een<br />
dichtheid boven de vier per jaar blijft nog altijd vrij bescheiden. De<br />
draaideur draait maar erg langzaam, althans in termen van geregistreerde<br />
delicten.<br />
- Tenslotte zijn er de vaakplegers die geen veelplegers zijn (linksboven,<br />
3 procent). Zij hebben (nog?) een relatief bescheiden aantal misdrijven,<br />
kortom mensen die een snelle start op het misdadige pad lijken te maken.<br />
Om hun gedrag zou de politie zich intensief moeten bekommeren omdat ze<br />
– bij ongewijzigde dichtheid – in de loop der tijd vanzelf óók veelplegers<br />
en dan dus draaideurcriminelen zullen worden.<br />
In dit <strong>voor</strong>beeld blijkt dat de grote meerderheid (18/20) der veelplegers<br />
als verhoudingsgewijs onproblematisch wordt herkend, terwijl anderzijds<br />
een groep aanstaande probleemgevallen buiten de groep veelplegers wordt<br />
geïdentificeerd.<br />
BESLUIT<br />
Naast het bestaande begrip veelplegers werd vaakpleger <strong>voor</strong>gesteld. Vaakplegers<br />
worden niet gedefinieerd in termen van het aantal delicten als zodanig, maar in<br />
termen van de delictdichtheid, het aantal delicten per tijdseenheid. Deze aanpak<br />
sluit aan bij wat in onderzoek naar criminele carrières gebruikelijk is.<br />
Met behulp van het begrip delictdichtheid lukt het om een helderder opdeling<br />
H. Elffers - <strong>Veelplegers</strong> of vaakplegers?<br />
125
van in de LCK geregistreerde overtreders te vinden. De veelplegers kunnen<br />
nader worden onderscheiden in een groep vaak- én veelplegers en een groep<br />
lang-maar-zelden-plegers. Terwijl de eerste groep erg problematisch is (het<br />
is de groep die men vaak met ‘draaideurcriminelen’ aangeeft) geldt dat<br />
<strong>voor</strong> de tweede groep veel minder: het zijn oude bekenden die echter niet<br />
verschrikkelijk vaak in aanraking komen met de politie. Zonder te willen<br />
beweren dat deze groep <strong>voor</strong> politie en justitie probleemloos is, veroorzaken<br />
zij zeker problemen van een ander karakter dan de draaideurcriminelen. Het is<br />
daarnaast mogelijk een groep ‘aanstaande probleemgevallen’ te identificeren,<br />
vaakplegers die nog geen veelplegers zijn, een groep die naar zich laat aanzien<br />
bezig is van kwaad tot erger te vervallen.<br />
Bij deze classificatie als vaakplegers verschuift het accent: niet alle veelplegers<br />
zijn buitengewoon problematisch en er zijn ook probleemgevallen die (nog)<br />
geen veelpleger zijn. Deze conceptuele verfijning houdt allerminst kritiek in op<br />
de nadruk bij veel politiekorpsen op het bestrijden van de probleemgevallen,<br />
noch ook op de manier waarop zij dat concreet aanpakken. De introductie van<br />
het begrip vaakplegers valt veeleer te zien als een alternatief, wat verfijnder<br />
<strong>voor</strong>stel om probleemgevallen te herkennen.<br />
LITERATUUR:<br />
Blumstein, A. & J. Cohen (1987) ‘Characterizing Criminal Careers’, Science, 237:<br />
985-991.<br />
Blumstein, A., J. Cohen & D.P. Farrington (1988a) ‘Criminal Career Research; Its<br />
Value for Criminology’ Criminology, 26: 1-35.<br />
Blumstein, A., J. Cohen & D.P. Farrington (1988b) ‘Longitudinal and Criminal Career<br />
Research: Further Clarifications’ Criminology, 26: 57-74.<br />
Boerman, F.A., W.A.C. van Tilburg & M. Grapendaal (2002) Landelijke criminaliteitskaart<br />
1999: Aangifte- en verdachtenanalyse op basis van HKS-gegevens, Woerden/<br />
Zoetermeer: ABRIO/KLPD.<br />
Grapendaal, M. & W. van Tilburg (2002) ‘<strong>Veelplegers</strong> in Nederland’, Tijdschrift <strong>voor</strong><br />
Criminologie, 44 (3): 214-230.<br />
Meijer, R., P. van Panhuis, S. Siero & P. Smit (2002), ‘Discussie: elf procent verdachten<br />
verantwoordelijk <strong>voor</strong> 20 of 60 procent van de criminaliteit?’ Tijdschrift <strong>voor</strong><br />
Criminologie, 44 (3): 282-284.<br />
126 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
BEGINNERS, DOORSTROMERS EN VEELPLEGERS<br />
CARRIÈRECRIMINALITEIT IN DE POLITIEREGIO HAAGLANDEN<br />
Peter Versteegh, Janine Janssen en Wim Bernasco<br />
Al in de jaren zestig van de vorige eeuw stelden Sutherland en Cressey dat de<br />
werkzaamheden van wat vandaag de strafrechtsketen wordt genoemd <strong>voor</strong> een<br />
groot deel zouden moeten worden gericht op recidivisten: ‘This high rate of<br />
recidivism is extremely important, for it means that a large proportion of the<br />
crime committed can be attributed to repeaters’ (1966: 666). Criminologen<br />
in binnen- en buitenland hebben het fenomeen keer op keer vastgesteld: een<br />
relatief kleine groep delinquenten is verantwoordelijk <strong>voor</strong> een relatief groot<br />
deel van de criminaliteit (zie onder meer Wolfgang e.a., 1972, 1978; Petersilia<br />
e.a., 1978; Walters, 1990; en verder Grapendaal en Van Tilburg, 2002: 215-<br />
219). In de praktijk van alledag zien politiemensen zich telkens geconfronteerd<br />
met deze ‘carrièrecriminelen’, ‘stelselmatige daders’ of ‘veelplegers’,<br />
verdachten die vaak jaren lang keer op keer worden aangehouden. De<br />
praktische implicatie van deze bevindingen is dat een aanzienlijke reductie<br />
van criminaliteit gerealiseerd kan worden door juist deze groep van het plegen<br />
van delicten te weerhouden.<br />
Niet alleen de politie maar ook andere maatschappelijke organisaties, zoals de<br />
Raad <strong>voor</strong> Kinderbescherming en de <strong>Vereniging</strong> van <strong>Nederlandse</strong> Gemeenten,<br />
zien zich met deze problematiek geconfronteerd. Zie in dit verband de<br />
beantwoording van kamervragen in verband met het veiligheidsprogramma<br />
‘Naar een veiliger samenleving’ (TK 2002-<strong>2003</strong>, 28 684, nr. 3: 22).<br />
In de politieregio Haaglanden 1 wordt momenteel een analyse van veelplegers<br />
uitgevoerd. In dit artikel wordt verslag gedaan van de eerste resultaten.<br />
ONDERZOEKSVRAGEN<br />
Om tot een doeltreffende aanpak van veelplegers te komen is het van belang dat<br />
(aankomende) veelplegers kunnen worden onderscheiden van verdachten die<br />
géén criminele carrière (dreigen te) ontwikkelen. In dit verband onderscheidt<br />
de politie Haaglanden op grond van het totale aantal antecedenten drie<br />
categorieën verdachten: beginners, doorstromers en veelplegers. In Sprinkhuizen<br />
e.a (1996) is de basis gelegd <strong>voor</strong> deze typologie. <strong>Veelplegers</strong> werden<br />
toen nog ‘routiniers’ genoemd.<br />
Met een beginner wordt een verdachte bedoeld die in totaal één of twee maal<br />
door de politie <strong>voor</strong> een misdrijf is aangehouden. Een doorstromer heeft<br />
inmiddels minimaal drie en maximaal tien aanhoudingen. Deze persoon lijkt<br />
af te glijden in een criminele carrière. Een veelpleger is een verdachte, die elf<br />
maal of vaker door de politie is aangehouden. De kans is aanmerkelijk dat deze<br />
delinquent er in het dagelijkse leven een criminele leefstijl op nahoudt.<br />
1 Onder de regio Haaglanden vallen de gemeentes: Den Haag, Delft, ’s Gravenzande,<br />
Leidschendam-Voorburg, De Lier, Maasland, Monster, Naaldwijk, Pijnacker-Nootdorp,<br />
Rijswijk, Schipluiden, Wassenaar, Wateringen en Zoetermeer.<br />
P. Versteegh, J. Janssen en W. Bernasco - Beginners, doorstromers en veelplegers<br />
127
In dit artikel proberen wij onder meer antwoord te geven op de vraag hoeveel<br />
beginners, doorstromers en veelplegers in de periode 1996-2001 door de politie<br />
in Haaglanden werden aangehouden. Vervolgens schetsen wij een beeld van de<br />
achtergronden van verdachten uit de drie groepen in 2001. Daarbij wordt onder<br />
meer ingegaan op kenmerken van verdachten zoals leeftijd, geslacht en etnische<br />
achtergrond. Daarnaast komen ook specifieke aspecten van de criminele carrière<br />
aan bod zoals de leeftijd van de verdachte ten tijde van de eerste aanhouding en<br />
het type delict(en) waarvan de delinquent verdacht wordt.<br />
Een belangrijke vraag is welke factoren ertoe bijdragen dat beginners zich tot<br />
veelplegers ontwikkelen. We proberen inzicht in deze materie te krijgen door<br />
te onderzoeken welke verdachten, tegen wie in 1996 <strong>voor</strong> het éérst een procesverbaal<br />
werd opgemaakt, sindsdien niet meer met de politie in aanraking zijn<br />
geweest. Daarnaast willen wij weten welk deel van deze ‘nieuwkomers’ uit<br />
1996 zich vanaf dat jaar tot medio 2002 tot doorstromer of veelpleger heeft<br />
ontwikkeld. Vervolgens nemen wij de recidive van de verschillende groepen<br />
verdachten nader onder de loep.<br />
DATA<br />
De hier gebruikte gegevens 2 zijn afkomstig uit het HerKenningsdienstSysteem<br />
(HKS) van de politie Haaglanden. Het HKS is een registratiesysteem van de<br />
politie dat als hulpmiddel bij de opsporing dienst doet. In dit systeem wordt<br />
gedetailleerde informatie opgeslagen over geverbaliseerde verdachten en<br />
gepleegde misdrijven. Van verdachten wordt onder andere de geboortedatum,<br />
de woonplaats, het geslacht, de nationaliteit, geboorteplaats en het delict<br />
opgenomen. De eenheid van observatie in de hier gerapporteerde analyses is<br />
een antecedent. Een antecedent betreft in het HKS een proces-verbaal, waarin<br />
één of meer misdrijven ten laste worden gelegd. Het aantal antecedenten van<br />
een persoon is min of meer gelijk aan het aantal keren dat die persoon is<br />
aangehouden op verdenking van één of meer misdrijven 3 . Het HKS lijkt als een<br />
antecedentensysteem het meest geschikt om (beginnende) criminele carrières<br />
van zowel jeugdige als volwassen delinquenten in beeld te brengen. Andere<br />
basisregistratiesystemen bij de politie leveren in dit verband beduidend minder<br />
bruikbare informatie op vanwege de kortere informatieperiode (maximaal<br />
vijf jaren) maar ook vanwege de veelal matige kwaliteit van de gegevens (zie<br />
Algemene Rekenkamer, <strong>2003</strong>b: 34).<br />
Het HKS kent ook zijn beperkingen, omdat het uitsluitend gegevens van delicten<br />
bevat als een proces-verbaal is opgemaakt. Het HKS gaat met andere woorden<br />
alleen over geregistreerde criminaliteit en wat het verdachtendeel betreft<br />
uitsluitend over opgehelderde criminaliteit 4 . Personen onder de twaalf jaar<br />
worden niet geregistreerd omdat bij die leeftijd de grens <strong>voor</strong> strafrechtelijke<br />
vervolging ligt. Na verloop van tijd wordt informatie van verdachten uit het<br />
2 Het navolgende is mede gebaseerd op: ABRIO, 2000: 10-17; Boerman e.a., 2002: 4-11;<br />
Grapendaal en Van Tilburg, 2002: 219-220).<br />
3 De begrippen antecedenten en aanhoudingen worden derhalve in de tekst door elkaar<br />
gebruikt.<br />
4 Vanwege de onvolledigheid zijn HALT-antecedenten uit het HKS-bestand verwijderd<br />
en niet bij de analyse betrokken.<br />
128 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
HKS verwijderd. Wanneer dit gebeurt hangt af van de strafbedreiging van het<br />
delict en de eventuele recidive van de betreffende persoon. Ten gevolge van dit<br />
‘opschonen’ kan er een vertekend beeld ontstaan van het aantal aangehouden<br />
verdachten in een bepaald jaar. In de hier gepresenteerde analyses is dit<br />
nauwelijks relevant, gezien de relatief korte periode die wij bestuderen.<br />
BEGINNERS, DOORSTROMERS EN VEELPLEGERS – OMVANG, KENMERKEN EN<br />
MISDRIJVEN<br />
In deze paragraaf beschrijven wij eerst de omvang van de drie categorieën<br />
in de periode 1996-2001. Daarna bespreken wij in hoeverre beginners,<br />
doorstromers en veelplegers zich van elkaar onderscheiden op grond van<br />
persoonskenmerken en kenmerken van hun criminele carrières.<br />
Omvang van de categorieën<br />
In 2001 werd door de politie Haaglanden in totaal 16.083 maal een verdachte<br />
terzake van misdrijf aangehouden. Het ging daarbij om 14.256 unieke<br />
personen 5, waarvan 63,2 procent (N=9.008) als beginner te boek stond, 24,4<br />
procent als doorstromer (N=3.482) en 12,4 procent (N=1.766) als veelpleger.<br />
In 1996 werd 15.548 maal een verdachte aangehouden. In totaal ging het om<br />
13.685 unieke personen. In 1996 was de verdeling van het aantal verdachten<br />
over de verschillende categorieën nagenoeg gelijk: ruim zestig procent was<br />
beginner (N=8.606), bijna één kwart was doorstromer (N=3.326) en circa<br />
twaalf procent was veelpleger (N=1.753). In de tussenliggende jaren bleef<br />
de relatieve omvang van de categorieën min of meer gelijk. Dat betekent niet<br />
dat de groepen steeds uit dezelfde personen bestaan. Een aantal beginners uit<br />
1996 behoort in latere jaren tot de doorstromers en een deel ontwikkelt zich<br />
vervolgens verder tot veelpleger. Het aandeel van de categorieën blijft echter<br />
constant omdat de plaatsen van degenen die ‘doorgroeien’ door nieuwelingen<br />
worden opgevuld.<br />
Kenmerken 6<br />
In de periode 1996-2001 waren telkens de meeste veelplegers afkomstig uit<br />
de grootste gemeente van de regio. Uit tabel 1 blijkt dat in 2001 maar liefst<br />
74,0 procent van alle aangehouden veelplegers afkomstig was uit Den Haag.<br />
Relatief weinig in Haaglanden aangehouden veelplegers waren afkomstig<br />
uit andere politieregio’s, 6,6 procent. Ook uit ander onderzoek komt naar<br />
voren dat het fenomeen veelpleger <strong>voor</strong>al in de grote steden waarneembaar<br />
is. Zo wordt in de Landelijke Criminaliteitskaart geconstateerd dat de vier<br />
grote gemeenten 30 procent méér veelplegers herbergen dan het landelijk<br />
gemiddelde (Grapendaal en Van Tilburg, 2002: 224-225).<br />
5 Iemand kan immers een aantal keren in één jaar worden aangehouden. Zo werd in<br />
2001 één veelpleger maar liefst 27 maal aangehouden.<br />
6 Alle in de tekst beschreven verschillen zijn statistisch significant.<br />
P. Versteegh, J. Janssen en W. Bernasco - Beginners, doorstromers en veelplegers<br />
129
Tabel 1: Aantal beginners, doorstromers en veelplegers per ultimo 2001 in de regio Haaglanden,<br />
naar woongemeente, geslacht, leeftijd, etnische achtergrond en leeftijd bij eerste antecedent<br />
(N=14.256).<br />
ANTECEDENTEN PER 31 DECEMBER 2001<br />
1-2 3-10 11 of meer<br />
beginner doorstromer veelpleger<br />
N % N % N %<br />
Woongemeente<br />
Den Haag 4.324 48,0 2.265 65,0 1.307 74,0<br />
Overige (Haaglanden) 2.538 28,2 928 26,7 344 19,5<br />
Buiten Haaglanden 1.881 20,9 268 7,7 107 15,8<br />
Onbekend 265 2,9 21 0,6 8 2,1<br />
Geslacht<br />
Vrouw 1.737 19,3 354 10,2 113 6,4<br />
Man 7.271 80,7 3.128 89,8 1.653 93,6<br />
Leeftijd per 31-12-2001<br />
12-17 jaar 1.180 13,1 249 7,2 12 0,7<br />
18-24 jaar 2.231 24,8 950 27,3 194 11,0<br />
25-44 jaar 3.938 43,7 1.861 53,4 1.252 70,9<br />
45 jaar of ouder 1.659 18,4 422 12,1 308 17,4<br />
Leeftijd bij 1 e antecedent<br />
12-17 jaar 1.599 17,8 1.419 40,9 1.084 62,1<br />
18-24 jaar 2.138 23,7 1.064 30,6 454 26,0<br />
25-44 jaar 3.758 41,7 884 25,5 204 11,7<br />
45 jaar of ouder 1.510 16,8 105 3,0 3 0,2<br />
Etnische achtergrond<br />
12-24 jaar (bron: GBA)<br />
Nederlands 1.477 43,3 416 34,7 42 20,4<br />
Turks 236 6,9 90 7,5 13 6,3<br />
Marokkaans 368 10,8 263 21,9 112 54,4<br />
Surinaams 404 11,8 155 12,9 12 5,8<br />
Antilliaans* 206 6,0 98 8,2 11 5,3<br />
Overige 671 19,7 172 14,3 15 7,3<br />
Onbekend 49 1,4 5 0,4 1 0,5<br />
25 jaar + (bron: HKS)<br />
Nederlands 3.037 54,3 1.245 54,5 921 59,0<br />
Turks 309 5,5 139 6,1 39 2,5<br />
Marokkaans 210 3,8 155 6,8 137 8,8<br />
Surinaams 567 10,1 345 15,1 262 16,8<br />
Antilliaans* 212 3,8 141 6,2 105 6,7<br />
Overige 1.262 22,5 258 11,3 96 6,2<br />
Harddrugsgebruik<br />
Ja 34 0,4 143 4,1 713 40,4<br />
Nee 8.974 99,6 3.339 95,9 1.053 59,6<br />
Totaal 9.008 63,2 3.482 24,4 1.766 12,4<br />
* Met inbegrip van Arubanen.<br />
Bron: HKS/GBA<br />
Dat mannen in de criminaliteit veruit in de meerderheid zijn, is algemeen<br />
bekend. In 2001 was 15,5 procent van alle verdachten van het vrouwelijke<br />
geslacht. Wanneer de drie verschillende groepen uit 2001 met elkaar worden<br />
vergeleken, valt op dat zich onder de veelplegers beduidend minder vrouwen<br />
bevinden (6,4 procent, n=113) dan onder de doorstromers (10,2 procent,<br />
n=354) en de beginners (19,3 procent, n=1.737).<br />
130 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
Bij de veelplegers komen we relatief weinig (0,7 procent, n=12) minderjarigen<br />
tegen. Bij de doorstromers (7,2 procent, n=249) en de beginners (13,1 procent,<br />
n=1180) zijn dat er beduidend meer. Dat is ook logisch. Er is immers tijd nodig<br />
om een criminele loopbaan op te bouwen. Bij de doorstromers treffen we wel<br />
relatief vaak jongvolwassen (18-24-jarigen) delinquenten aan (27,3 procent,<br />
n=950). Van de veelplegers (n=194) kan elf procent tot de 18-24-jarigen<br />
worden gerekend. Circa 70 procent van de veelplegers in 2001 was tussen<br />
25 en 45 jaar. Ook bij de doorstromers is de meerderheid van de verdachten<br />
(53,4%) tussen 25 en 45 jaar, terwijl bij de beginners bijna de helft (41,7%)<br />
tot die leeftijdscategorie behoort. De gemiddelde leeftijd van alle typen<br />
delictplegers ligt dan ook boven dertig jaar 7 .<br />
De politie registreert van alle aangehouden verdachten het geboorteland en de<br />
nationaliteit. Op basis hiervan kan de etnische afkomst van verdachten van met<br />
name de eerste en tweede generatie allochtonen goed worden vastgesteld 8 . Bij de<br />
derde generatie is dat echter niet meer het geval, omdat de betreffende personen<br />
in Nederland zijn geboren en uitsluitend over de <strong>Nederlandse</strong> nationaliteit<br />
beschikken 9 . Daar dit <strong>voor</strong>al aan de orde is bij jeugdige en jongvolwassen<br />
allochtonen hebben wij ten aanzien van de 12-24 jarigen bij de Gemeentelijke<br />
Basisadministraties (GBA) het geboorteland van de ouders achterhaald 10 . In<br />
tabel 1 wordt deze leeftijdscategorie daarom afzonderlijk weergegeven. De tabel<br />
laat zien dat de percentages beginners, doorstromers en veelplegers tussen<br />
autochtone en allochtone verdachten enigszins verschillen. Onder de minderjarigen<br />
en jongvolwassenen hebben met name Marokkaanse verdachten relatief<br />
veel antecedenten op hun naam staan. Meer dan de helft van de jonge veelplegers<br />
(54,4 procent, n=112) is van Marokkaanse afkomst. De verschillen onder<br />
verdachten van 25 jaar en ouder zijn aanmerkelijk minder groot 11 .<br />
Verder is onderzocht hoe het bij de verschillende typen delinquenten met het<br />
gebruik van harddrugs is gesteld. Van de veelplegers is 40,4 procent (n=890)<br />
bij de politie bekend als harddrugsgebruiker. Slechts 4,1 procent (n=143) van<br />
de doorstromers staat op die manier bij de politie geregistreerd. Gemiddeld<br />
hebben de harddrugsgebruikers 41 antecedenten. De verdachten die niet<br />
als harddrugsgebruiker geregistreerd staan, hebben gemiddeld slechts 3,8<br />
antecedenten. Overigens is waarschijnlijk het aantal gebruikers van harddrugs<br />
7 Gemiddelde leeftijden: alle verdachten 32,1; beginners 31,9; doorstromers 31,0 jaar<br />
en veelplegers 35,8.<br />
8 In de Landelijke Criminaliteitskaart wordt hier uitgebreid op ingegaan. Zie Boerman<br />
e.a., 1999: 91-92.<br />
9 Indien delinquent gedrag (mede) kan worden beschouwd als indicatie <strong>voor</strong><br />
achterliggende sociaal-maatschappelijke problemen is hier sprake van een belangrijk<br />
registratieprobleem. Specifieke risicogroepen kunnen dan namelijk met behulp van<br />
politiegegevens nog moeilijk achterhaald worden. Ook bij het vaststellen van de<br />
resultaten van beleid en aanpak levert de huidige politieregistratie problemen op.<br />
10 In de GBA wordt de volgende ‘ruime’ definitie gehanteerd: indien één van de ouders<br />
niet in Nederland is geboren wordt het kind – ook al is het in Nederland geboren<br />
– automatisch tot de etnische groep van de niet in Nederland geboren ouder gerekend.<br />
Als beide ouders niet in Nederland geboren zijn dan wordt het kind ingedeeld bij de<br />
etnische groep van de moeder.<br />
11 Voor een meer diepgaande analyse van de jongerencriminaliteit in Haaglanden wordt<br />
verwezen naar Duchateau e.a. (<strong>2003</strong>).<br />
P. Versteegh, J. Janssen en W. Bernasco - Beginners, doorstromers en veelplegers<br />
131
in de praktijk hoger dan het aantal door de politie geregistreerde gebruikers,<br />
daar de politie nogal eens problemen heeft met het herkennen van gebruikers.<br />
Het gaat daarbij vaak om cocaïnegebruikers met relatief weinig politiecontacten<br />
of om jonge mensen die pas zijn begonnen met het gebruik van harddrugs. Er<br />
wordt geschat dat de politie na aanhouding een kwart van de gebruikers niet als<br />
zodanig registreert (Burger en Struben, 2001: 78).<br />
Ook is nagegaan welke informatie politiegegevens ons geven over de aard<br />
van de criminele carrières van beginners, doorstromers en veelplegers in<br />
2001. Maar liefst 62,1 procent van de veelplegers was minderjarig toen <strong>voor</strong><br />
het eerst een proces-verbaal naar aanleiding van een misdrijf tegen hen werd<br />
opgemaakt, 26,0 procent was bij de eerste aanhouding jongvolwassen.<br />
Als de gehele criminele carrière van alle in 2001 aangehouden verdachten<br />
in beschouwing wordt genomen, hadden de beginners met elkaar in totaal<br />
11.065 antecedenten. Bij de doorstromers ging het om 18.021 antecedenten.<br />
De veelplegers werden in totaal maar liefst 58.250 maal aangehouden. Dit wil<br />
zeggen dat de veelplegers (12,4 procent van de gehele groep) in totaal 66,7<br />
procent van álle antecedenten door de jaren heen <strong>voor</strong> hun rekening namen.<br />
Het gaat dan om 89.170 misdrijven. Deze scheve verdeling kan uiteraard deels<br />
worden verklaard door de duur van de criminele carrières van de verschillende<br />
typen verdachten. Verder in dit artikel zal evenwel blijken dat relatief veel<br />
beginners het na aanhouding door de politie bij één of enkele politiecontacten<br />
laten. Zij ontwikkelen kennelijk geen criminele carrière. De genoemde<br />
verdeling laat <strong>voor</strong>al zien dat een beperkt aantal verdachten jaar in jaar uit vele<br />
malen met de politie in aanraking komt. Er wordt in dit verband dan ook wel<br />
gesproken over ‘draaideurcriminelen’.<br />
De meeste feiten waarvan de verdachten uit 2001 ooit mee in verband zijn<br />
gebracht, vallen overigens in de categorie vermogensmisdrijven. Bijna alle<br />
veelplegers (98,6 procent, n=1.742) zijn ooit verdacht van een vermogensdelict<br />
zonder geweld. Dat geldt <strong>voor</strong> driekwart van de doorstromers (n=2.627)<br />
en éénderde van de beginners (n=3.126). Ongeveer zestig procent van de<br />
veelplegers (n=1.038) is ooit verdacht van een vermogensdelict met geweld.<br />
Eenvijfde van de doorstromers (n=731) en vier procent van de beginners<br />
(n=355) is ooit van een dergelijk feit verdacht. Ruim driekwart (n=1.350) van<br />
de veelplegers werd ooit verdacht van een geweldsmisdrijf. Dat gold <strong>voor</strong> bijna<br />
de helft van de doorstromers (n=1.720) en <strong>voor</strong> ongeveer eenvijfde (n=1.762)<br />
van de beginners 12 .<br />
RECIDIVE VAN NIEUWKOMERS<br />
In het <strong>voor</strong>afgaande hebben wij beginners, doorstromers en veelplegers<br />
met elkaar vergeleken. De eerste groep is door de jaren heen verreweg het<br />
grootst. Een naar verwachting klein deel van de beginners ontwikkelt zich tot<br />
12 De landelijke criminaliteitskaart van 1999 laat zien dat met name bij ‘gewelddadige<br />
vermogensdelicten’ veelplegers met gemiddeld dertien antecedenten fors vertegenwoordigd<br />
zijn. Verder blijkt ook dat het percentage veelplegers onder de geweldsverdachten<br />
zestien procent is, terwijl dat <strong>voor</strong> dertien procent van de totale populatie<br />
verdachten geldt (Boerman e.a., 2002: 100-103).<br />
132 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
veelpleger. In het navolgende onderzoeken wij welke verdachten in 1996 <strong>voor</strong><br />
het eerst door de politie <strong>voor</strong> een of meer misdrijven een proces-verbaal kregen.<br />
De vraag is welke van deze nieuwkomers daarna, tot medio 2002, niet meer bij<br />
de politie terugkwamen en met een zekere mate van waarschijnlijkheid geen<br />
criminele leefstijl hebben ontwikkeld. Tabel 2 geeft een overzicht.<br />
Tabel 2: Gemiddeld aantal antecedenten per medio 2002 van verdachten, die in 1996 een<br />
eerste antecedent hadden. Percentages beginners, doorstromers en veelplegers, aantallen<br />
verdachten naar woongemeente, geslacht, leeftijd bij eerste antecedent, etnische achtergrond en<br />
harddrugsgebruik.<br />
ANTECEDENTEN PER MEDIO 2002<br />
1 2 3-10 11+<br />
gemiddeld beginner beginner doorstromer veelpleger<br />
5.462 897 831 75 N<br />
% % % %<br />
Woongemeente<br />
Den Haag 1.87 69,7 14,4 14,4 1,5 3.387<br />
Overige<br />
(Haaglanden) 1.50 76,7 12,6 10,4 0,4 2.135<br />
Buiten Haaglanden 1.40 85,8 7,6 6,0 0,6 1.743<br />
Geslacht<br />
Vrouw 1.30 84,4 10,1 5,3 0,2 1.547<br />
Man 1.77 72,7 13,0 13,1 1,3 5.718<br />
Leeftijd bij 1 e antecedent<br />
12-17 jaar 3,04 48,9 17,4 28,7 5,0 1.089<br />
18-24 jaar 1,70 69,8 15,6 14,0 0,5 1.528<br />
25-44 jaar 1,40 80,5 11,2 8,0 0,3 3.287<br />
45 jaar of ouder 1,21 89,3 7,5 3,1 0,1 1.361<br />
Etnische achtergrond*<br />
Nederlands 1.53 77,6 11,8 10,2 0,5 4.437<br />
Turks 1.96 69,9 12,2 16,2 1,7 345<br />
Marokkaans 3,32 55,4 12,3 24,0 8,4 383<br />
Surinaams 1,60 73,9 13,1 12,8 0,2 601<br />
Antilliaans** 2,00 60,9 20,5 17,7 0,9 215<br />
Overige 1,56 77,3 12,5 9,3 0,9 1.284<br />
Harddrugsgebruik<br />
Ja 6,98 32,1 11,3 34,0 22,6 53<br />
Neen 1,61 75,5 12,4 11,3 0,9 7.212<br />
Totaal 1,67 75,2 12,3 11,4 1,0 7.265<br />
* De etnische achtergrond is niet gecorrigeerd met behulp van GBA-informatie, omdat de politie<br />
Haaglanden in 1996 deze gegevens nog niet bij de analyses betrok.<br />
** Met inbegrip van Arubanen.<br />
Bron: HKS<br />
In 1996 kregen in totaal 7.265 verdachten <strong>voor</strong> het eerst een proces-verbaal<br />
naar aanleiding van een misdrijf. Een grote meerderheid, drie van de vier<br />
nieuwkomers (75,2 procent) uit 1996, blijkt daarna tot medio 2002 niet meer<br />
met de politie in aanraking te zijn geweest. Als de leeftijd in beschouwing<br />
wordt genomen is hierbij overigens sprake van grote verschillen. Ongeveer<br />
de helft (51,1 procent) van de minderjarigen recidiveerde namelijk minimaal<br />
eenmaal, bij de jongvolwassenen blijkt 30,2 procent later nogmaals door de<br />
politie te zijn aangehouden. Een overgrote meerderheid (89,3 procent) van<br />
de oudere verdachten (45+ jaar) lijkt echter na de eerste aanhouding te zijn<br />
gestopt 13 . In 2001 bleek 87,5 procent van alle nieuwkomers uit 1996 nog<br />
steeds als beginner te boek te staan. Bij de verdachten die in 1996 ouder waren<br />
P. Versteegh, J. Janssen en W. Bernasco - Beginners, doorstromers en veelplegers<br />
133
dan 45 jaar is zelfs 96,8 procent nog steeds beginner. Voor zover de politie daar<br />
zicht op heeft, is hun criminele carrière op zijn minst langdurig onderbroken of<br />
(hopelijk) gestopt. Relatief veel vrouwelijke verdachten (84,4 procent) stoppen<br />
na de eerste aanhouding in 1996.<br />
Als de etnische achtergrond in beschouwing wordt genomen, blijkt ook sprake<br />
te zijn van aanmerkelijke verschillen. Relatief veel Marokkaanse (44,6 procent)<br />
en Antilliaanse (39,1 procent) verdachten recidiveren na hun eerste antecedent.<br />
Twee van de drie harddrugsgebruikers komt na de eerste aanhouding in 1996<br />
opnieuw met de politie in aanraking, terwijl bijna 75 procent van de nietgebruikers<br />
lijkt te zijn gestopt.<br />
Tot slot zijn we nagegaan welke nieuwkomers uit 1996 zich medio 2002<br />
uiteindelijk tot veelplegers hebben ontwikkeld. Dat blijkt bij slechts een<br />
procent van hen (n=75) het geval te zijn. Maar liefst 72 procent (n=54) van<br />
deze nieuwe veelplegers was ten tijde van de eerste aanhouding in 1996<br />
minderjarig. Circa tien procent (n=8) bevond zich in de leeftijdscategorie 18-<br />
24 jaar. Onder de nieuwe aanwas bevonden zich slechts drie vrouwen. Zestien<br />
procent (n=12) stond bij de politie als harddrugsgebruiker bekend. Bijna dertig<br />
procent (n=22) was van <strong>Nederlandse</strong> komaf en circa veertig procent (n=32)<br />
van Marokkaanse origine 14 .<br />
RECIDIVE NADER BEKEKEN<br />
Een belangrijke grond <strong>voor</strong> de (strafrechtelijke) afhandeling van aangehouden<br />
verdachten is het <strong>voor</strong>komen van recidive (zie onder andere Jörg en Kelk, 1994:<br />
316). Tot zover is recidive door ons <strong>voor</strong>al beschreven vanuit het perspectief<br />
van criminele carrières. In het navolgende onderzoeken wij in hoeverre ‘kortetermijn<br />
recidive’ indicatief is <strong>voor</strong> recidive op de langere termijn. Daarna<br />
besteden wij aandacht aan de zogeheten recidivemaat met behulp waarvan<br />
recidive per jaar kan word bekeken en vergeleken.<br />
KORTE-TERMIJN RECIDIVE<br />
Van alle personen die in 1996 werden aangehouden, is nagegaan in hoeverre<br />
de recidive in 1996 samenhangt met eventuele recidive vanaf 1996 tot medio<br />
2002. De uitkomst van deze analyse is samengevat in tabel 3. De kans dat langetermijn<br />
recidive uitblijft indien er geen sprake is van korte-termijn recidive is<br />
83 procent. De kans dat er lange-termijn recidive optreedt als er sprake is van<br />
korte-termijn recidive bedraagt daarentegen 57 procent. Tabel 3 laat ook zien dat<br />
13 Let op: Bij de minderjarige verdachten zijn eventuele politiesepots en HALTverwijzingen<br />
niet meegeteld. Het gaat uitsluitend om jongeren, die in 1996 hun éérste<br />
proces-verbaal kregen. Bij vergelijking van minderjarige verdachten met meerderjarige<br />
verdachten dient hiermee terdege rekening te worden gehouden.<br />
14 De verschillen in recidive, die blijkens tabel 2 tussen de categorieën verdachten<br />
blijkt te bestaan, worden zonder uitzondering bevestigd door de hier niet gerapporteerde<br />
uitkomsten van een multivariaat Poisson regressiemodel (Greene, 1997: 931-946)<br />
waarin het aantal recidivedelicten gemodelleerd wordt als functie van alle in tabel 2<br />
vermelde verdachtenkenmerken in hun onderlinge samenhang. De verschillen tussen<br />
categorieën zijn dus op te vatten als zelfstandige effecten. De uitkomsten van het<br />
multivariate model zijn bij de auteurs te verkrijgen.<br />
134 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
het gemiddelde aantal nieuwe aanhoudingen na 1996 (RG-1997) van degenen<br />
die in 1996 eenmalig werden aangehouden 0,91 bedraagt. Degenen die in 1996<br />
meermalen werden aangehouden, kwamen na 1996 gemiddeld ruim 5 keer met<br />
de politie in aanraking. Deze kengetallen geven aan dat korte-termijn recidive<br />
een redelijk goede indicatie lijkt <strong>voor</strong> lange-termijn recidive.<br />
Tabel 3: De relatie tussen korte-termijn recidive en lange-termijn recidive. Aantallen daders naar<br />
recidive in 1996 en recidive na 1996, en gemiddeld aantal aanhoudingen na 1996 (RG-1997)*<br />
Recidive na 1996 N RG-1997*<br />
Nee Ja<br />
Recidive<br />
binnen 1996 Nee 9.414 1.909 13.323 0,91<br />
(83%) (17%)<br />
Ja 1.010 1.352 2.362 5,17<br />
(43%) (57%)<br />
* Rg-1997 = registratiegemiddelde vanaf 1996<br />
Bron: HKS Haaglanden<br />
DE RECIDIVEMAAT<br />
10.424 3.261 13.685 1,64<br />
(76%) (24%)<br />
Met de periodieke vaststelling van de jaarlijkse recidive van aangehouden<br />
verdachten kan zicht worden verkregen op de mogelijke effectiviteit van de<br />
aanpak. Nadrukkelijk gaat het dan niet uitsluitend om de prestaties van de<br />
politie, maar om het resultaat van de gezamenlijke inspanningen die werden<br />
geleverd door alle bij strafrechtketen betrokken organisaties en instanties. In<br />
dit verband is niet alleen relevant of er al dan niet gerecidiveerd wordt. Ook de<br />
mate van recidive is relevant: verminderde recidive kan immers een resultaat<br />
zijn van de gevolgde aanpak.<br />
Het is mogelijk op basis van de politiegegevens een zogeheten ‘recidivemaat’<br />
te berekenen (Duchateau e.a., <strong>2003</strong>: 63; zie ook: Blumstein e. a., 1986: 18-20).<br />
Het percentage recidivisten in het peiljaar wordt dan vermenigvuldigd met het<br />
gemiddeld aantal antecedenten van deze recidivisten in hetzelfde peiljaar. Ter<br />
verduidelijking: stel dat in 2001 twintig procent van de verdachten in de regio<br />
Haaglanden recidiveert en dat de recidivisten gemiddeld <strong>voor</strong> vijf antecedenten<br />
verantwoordelijk worden geacht. Dan wordt de recidivemaat als volgt berekend:<br />
20 x 5 = 100. Door dit <strong>voor</strong> verschillende achtereenvolgende jaren te bekijken is<br />
het mogelijk inzicht te krijgen in recidive door de jaren heen. In de onderstaande<br />
tabel wordt de recidive en de recidivemaat van aangehouden verdachten van<br />
1996 tot en met 2001 weergegeven. Tabel 4 geeft een overzicht.<br />
Tabel 4: Recidive binnen peiljaar 1996-2001<br />
1996 1997 1998 1999 2000 2001<br />
A. Recidivisten in % 17,3 16,5 16,5 16,7 16,0 16,2<br />
B. Mate van recidive 3,13 3,04 3,05 3,00 3,02 3,03<br />
C. Recidivemaat (A × B) 54,2 50,2 50,6 50,2 48,3 48,9<br />
Bron: HKS Haaglanden<br />
P. Versteegh, J. Janssen en W. Bernasco - Beginners, doorstromers en veelplegers<br />
135
Uit de tabel blijkt dat het aandeel recidivisten in de afgelopen jaren enigszins is<br />
afgenomen. De mate van recidive daalde sedert 1996 eveneens licht. Hiermee<br />
daalde de recidivemaat in de regio Haaglanden vanaf 1996 van 54,2 naar<br />
48,9 in 2001. Het is mogelijk dat 1996 een uitschieter was. Ook als 1997 als<br />
uitgangsjaar wordt genomen, is sprake van een dalende recidivemaat.<br />
De recidive van de verschillende groepen verdachten kan overigens fors<br />
verschillen. Tabel 5 laat zien dat in 2001 slechts 9,1 procent (onder A) van<br />
de beginners in hetzelfde jaar recidiveerde. Tegen hen werd gemiddeld 2,4<br />
maal (onder B) proces-verbaal opgemaakt. Voor de doorstromers gold dat in<br />
2001 in totaal 25,7 procent recidiveerde met gemiddeld 2,8 aanhoudingen. In<br />
2001 recidiveerde echter bijna de helft (49,0 procent) van alle veelplegers.<br />
Het gemiddelde aantal antecedenten van de veelplegers was in dat jaar 4,0.<br />
De recidivematen van beginners, doorstromers en veelplegers verschilden<br />
daarmee aanzienlijk van elkaar, namelijk respectievelijk 22,1; 71,3 en 196,5.<br />
Tabel 5 toont ook dat in 2001 op basis van de recidivemaat (onder C) <strong>voor</strong>al<br />
doorstromers (71,3) en veelplegers (196,5), minderjarige nieuwkomers (85,5),<br />
Marokkaanse (98,7) en Antilliaanse (81,4) verdachten en harddrugsgebruikers<br />
(236,9) op jaarbasis vaker dan gemiddeld (48,9) met de politie in aanraking<br />
komen. Deze categorieën verdachten verdienen ter <strong>voor</strong>koming van recidive<br />
veel (preventieve) aandacht. Tegelijkertijd laat de tabel zien dat ten opzichte<br />
van 1996 de recidivemaat van deze groepen is afgenomen, behalve als het om<br />
Antilliaanse verdachten gaat.<br />
KANTTEKENING – DE PRESTATIEPARADOX<br />
Als bij de ontwikkeling en evaluatie van criminaliteitsbeleid gebruik wordt<br />
gemaakt van de beschreven typologie en maten <strong>voor</strong> recidive moet rekening<br />
worden gehouden met de ‘prestatie-paradox’ (Wittebrood, 2002). Het gaat<br />
hier om het verschijnsel dat de geregistreerde criminaliteit en daarmee ook<br />
de geregistreerde recidive toeneemt wanneer de effectiviteit van de opsporing<br />
wordt vergroot. Meer aandacht <strong>voor</strong> opsporing en recherche zal zowel het aantal<br />
doorstromers als het aantal veelplegers in eerste instantie doen toenemen. De<br />
typologie is immers gebaseerd op het aantal aanhoudingen van betreffende<br />
verdachten. Hetzelfde geldt ook <strong>voor</strong> de korte-termijn recidive en de recidivemaat.<br />
Deze zullen logischerwijze omhoog gaan bij verhoging van de pakkans. Daar<br />
staat juist tegenover dat door detentie van veelplegers hun mogelijkheden<br />
<strong>voor</strong> recidiveren drastisch afnemen. Een effectief criminaliteitsbeleid zal naar<br />
verwachting echter uiteindelijk wel leiden tot een structurele afname van<br />
recidive, die kan worden herkend in de aanhouding van minder doorstromers<br />
en veelplegers en ook in een lagere recidivemaat. Voor de vaststelling van de<br />
effectiviteit van het beleid blijft het verstandig om een reeks betekenisvolle<br />
indicatoren naast elkaar te gebruiken, die elkaar onderling aanvullen (zie ook In<br />
’t Veld e.a., 2002: 86 en Algemene Rekenkamer, <strong>2003</strong>: 36 e.v.).<br />
136 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
Tabel 5: Recidive binnen peiljaar naar type verdachte aan het begin van het peiljaar, geslacht,<br />
leeftijd per 31 december van het peiljaar, leeftijd bij eerste antecedent, etnische afkomst en<br />
harddrugsgebruik.<br />
1996 1997 1998 1999 2000 2001 2001<br />
C C C C C C B A<br />
Type verdachte per 1/1<br />
Beginner 24,6 23,0 22,4 22,2 21,7 22,1 2,4 9,1<br />
Doorstromer 82,6 74,5 79,3 73,9 66,9 71,3 2,8 25,7<br />
Veelpleger<br />
Geslacht<br />
205,8 187,0 194,5 199,9 199,2 196,5 4,0 49,0<br />
Vrouw 27,7 29,1 26,1 26,3 27,4 24,8 2,7 9,1<br />
Man<br />
Leeftijd per 31/12<br />
59,4 53,8 54,7 54,1 52,0 53,4 3,1 17,4<br />
12-17 67,8 66,8 57,9 51,8 52,0 53,9 2,5 21,3<br />
18-24 59,7 53,7 52,5 48,6 46,1 45,4 2,6 17,1<br />
25-44 59,6 56,2 58,0 60,0 55,3 57,2 3,4 17,0<br />
45+ jaar<br />
Leeftijd bij 1<br />
22,7 19,4 22,5 22,3 28,1 26,7 2,9 9,3<br />
e antecedent<br />
12-17 102,6 93,3 91,0 88,3 85,1 85,5 3,0 28,0<br />
18-24 59,6 55,9 55,8 53,8 49,8 48,5 3,0 16,0<br />
25-44 27,8 26,3 29,2 30,4 28,8 30,9 3,1 10,0<br />
45+ jaar<br />
Etnische afkomst<br />
9,8 10,4 9,3 8,3 10,6 10,6 2,3 4,5<br />
Nederlands 47,5 43,8 43,5 41,2 40,2 40,8 2,9 14,0<br />
Turks 50,6 46,4 43,2 34,3 46,9 40,2 2,9 14,1<br />
Surinaams 66,3 60,2 65,0 70,7 67,0 67,7 3,4 19,9<br />
Antilliaans 77,9 86,5 80,0 75,7 75,5 81,4 3,2 25,6<br />
Marokkaans 107,2 103,2 101,1 98,5 94,2 98,7 3,3 29,8<br />
Overige<br />
Harddrugsgebruik<br />
41,9 36,6 38,9 44,2 35,0 34,1 2,8 12,2<br />
Drugsgebruiker 257,4 234,6 240,3 246,0 243,4 236,9 4,4 53,9<br />
Geen drugsgebruiker 35,9 34,5 35,5 35,7 35,1 36,4 2,7 13,6<br />
Totaal 54,2 50,2 50,5 50,2 48,3 48,9 3,0 16,2<br />
Bron: HKS Haaglanden<br />
SLOT<br />
Op basis van uitsluitend politiegegevens kan naar ons oordeel moeilijk een<br />
uitspraak worden gedaan welke specifieke groep delinquenten verantwoordelijk<br />
is <strong>voor</strong> de meeste criminaliteit. Tenslotte is van slechts een fractie van de totale<br />
criminaliteit de dader bij de politie bekend. In ander criminologisch onderzoek<br />
is evenwel herhaaldelijk vastgesteld dat een relatief kleine groep recidivisten<br />
verantwoordelijk is <strong>voor</strong> relatief véél criminaliteit.<br />
Politiegegevens kunnen wel heel goed een bijdrage leveren aan het herkennen<br />
van categorieën verdachten, die keer op keer met de politie in aanraking<br />
komen. Het gaat dan met name om personen, die kennelijk een criminele<br />
carrière hebben ontwikkeld: de ‘veelplegers’ of degenen die dreigen af te<br />
glijden naar een criminele loopbaan: de ‘doorstromers’. Als het <strong>voor</strong>kómen<br />
van recidive een belangrijke peiler is onder het huidige criminaliteitsbeleid,<br />
zijn in dit verband betrouwbare politiegegevens over criminele loopbanen van<br />
fundamenteel belang. Het HKS van de politie lijkt op dit moment de meest<br />
geschikte informatiebron om (beginnende) criminele carrières van zowel<br />
jeugdige als volwassen delinquenten in beeld te brengen.<br />
P. Versteegh, J. Janssen en W. Bernasco - Beginners, doorstromers en veelplegers<br />
137
Op basis van onze onderzoeksgegevens kunnen wij het volgende profiel van<br />
de veelpleger schetsen: het gaat hoofdzakelijk om mannen. Relatief veel<br />
veelplegers zijn bij de politie bekend als harddrugsgebruikers. Doorgaans<br />
zijn het personen die al op jonge leeftijd met de politie in aanraking<br />
komen, wat overigens niet wegneemt dat jongeren onder de veelplegers zijn<br />
ondervertegenwoordigd. Een criminele loopbaan opbouwen kost nu eenmaal<br />
tijd. De gemiddelde leeftijd van de veelplegers is dan ook relatief hoog. Bijna<br />
90 procent is 25 jaar of ouder. Onder de oudere veelplegers zijn autochtone<br />
verdachten oververtegenwoordigd, terwijl het bij de relatief kleine groep<br />
jeugdige en jongvolwassen veelplegers vaak gaat om allochtone verdachten,<br />
met name Marokkaanse jongeren.<br />
Uit onze analyse blijkt verder dat maar liefst driekwart van alle verdachten<br />
in de vijf jaar na het eerste proces-verbaal in 1996 niet opnieuw met de<br />
politie in aanraking komt. Met name oudere nieuwkomers recidiveren relatief<br />
weinig. Onder degenen die wel opnieuw worden aangehouden, zijn <strong>voor</strong>al<br />
minderjarigen oververtegenwoordigd. Ook Marokkanen, Antillianen en<br />
harddrugsgebruikers recidiveren relatief vaak. Tegelijkertijd laat onze analyse<br />
zien dat de recidive van juist deze groepen, behalve als het om de Antilliaanse<br />
verdachten gaat, sedert 1996 wel is afgenomen. Slechts een procent van de<br />
nieuwkomers in 1996 behoort medio 2002 tot de veelplegers, drie van de vier<br />
veelplegers waren in 1996 minderjarig.<br />
De bevindingen lijken te pleiten <strong>voor</strong> een tweesporenbeleid. Enerzijds dient de<br />
aandacht gericht te worden op verdachten die zich reeds tot veelpleger hebben<br />
ontwikkeld. Daarbij moeten we ons realiseren dat er wellicht verschillende<br />
groepen veelplegers bestaan (zoals harddrugsgebruikers of psychisch<br />
gestoorden) die allen een eigen aanpak behoeven. Belangrijkste vraag is: wat<br />
werkt <strong>voor</strong> wie het best? Anderzijds verdienen jeugdigen die dreigen af te<br />
glijden naar een heuse criminele carrière veel aandacht. De kans bestaat immers<br />
dat juist deze jongeren zich alsnog tot veelplegers ontwikkelen. Tegelijkertijd<br />
bestaat wellicht nog ontvankelijkheid <strong>voor</strong> preventie. De Wetenschappelijke<br />
Raad <strong>voor</strong> het Regeringsbeleid (WRR) stelt in dit verband: ‘Naarmate meer van<br />
deze jongeren op het rechte pad kunnen worden gebracht, zal de samenleving<br />
in de toekomst veel narigheid bespaard blijven’ (WRR, 2002: 231). Vooral het<br />
op jonge leeftijd in aanraking komen met de politie duidt op een risicofactor.<br />
Tot slot blijkt dat korte-termijn recidive, hernieuwde aanhoudingen binnen één<br />
jaar, een belangrijke indicatie vormt <strong>voor</strong> toekomstige recidive.<br />
Sutherland en Cressey hebben wat ons betreft gelijk met hun constatering<br />
dat een groot deel van de geregistreerde criminaliteit <strong>voor</strong> rekening komt<br />
van een verhoudingsgewijs kleine groep notoire recidivisten. Een reactief<br />
beleid, gericht op de aanpak van veelplegers, is zeker noodzakelijk. Een<br />
pro-actief beleid, gericht op het <strong>voor</strong>komen dat doorstromers uiteindelijk<br />
veelplegers worden, is een investering die pas op de langere termijn vruchten<br />
af zal werpen, maar die naar ons oordeel onontbeerlijk is om te komen tot een<br />
veiliger samenleving.<br />
138 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
LITERATUUR<br />
ABRIO (2000) 170.000 verdachten (en hun kenmerken) Landelijke Verdachtenkaart<br />
1998; eerste aanzet, Woerden: Werkgroep Landelijke criminaliteitskaart m.m.v.<br />
WODC en KLPD/DR<br />
Algemene Rekenkamer (<strong>2003</strong>a) Zicht op taakuitvoering politie, Den Haag: Sdu<br />
Uitgevers.<br />
Algemene Rekenkamer (<strong>2003</strong>b) Uitwisseling van opsporings- en terrorisme-informatie,<br />
Den Haag: Sdu Uitgevers.<br />
Blumstein, A., J. Cohen, J.A. Roth & Ch.A. Visher (ed.) (1986) Criminal careers and<br />
career criminals. Volume I, Washington D.C.: National Academy Press.<br />
Boerman, F., W. van Tilburg & M. Grapendaal (2002) Landelijke criminaliteitskaart<br />
1999. Aangifte- en verdachtenanalyse op basis van HKS-gegevens, Zoetermeer:<br />
KLPD.<br />
Burger, I. & H. Struben (2001) Haagse Harddruggebruikers. Het bereik van politie en<br />
verslavingszorg in 1996-1998 en veranderingen ten opzichte van 1993-1995, Den<br />
Haag: GGD.<br />
Duchateau, I., H. Ferwerda & P. Versteegh (<strong>2003</strong>) Jongerencriminaliteit in de regio<br />
Haaglanden III. Een analyse (2000-2001) van de omvang, aard en achtergronden,<br />
Den Haag: Advies- en Onderzoeksgroep Beke/Politie Haaglanden (Analyse en<br />
Research).<br />
Grapendaal, M. & W. van Tilburg (2002) ‘<strong>Veelplegers</strong> in Nederland’, in: Tijdschrift<br />
<strong>voor</strong> Criminologie, 44 (3): 214-230.<br />
Greene, W.H. (1997) Econometric Analysis, Upper Saddle River, New Jersey: Prentice-<br />
Hall.<br />
Jörg, N. & C. Kelk (1994) Strafrecht met mate, Arnhem: Gouda Quint.<br />
Petersilia, J., P.W. Greenwood & M. Lavin (1978) Criminal careers of habitual felons,<br />
Washington D.C.: U.S. Government Printing Office.<br />
Sutherland, E.H. & D.R. Cressey (1966) Principles of criminology, Philadelphia: J.B.<br />
Lippincott Company.<br />
Sprinkhuizen, F.J.P. & C.H.M. van Oosterwijk (1996) Jeugdige delictplegers in de<br />
regio Haaglanden. Profiel-analyse, Den Haag: Politie Haaglanden (Analyse &<br />
Research).<br />
Veld, R.J. in ‘t, F.A. Beemer, W. de Haan, L. Mertens, E. Romein & M.A.R van Roost<br />
(2002) Vooruitgang of regendans? Evaluatie Beleids- en Beheerscyclus Politie,<br />
Bestad i.s.m. Berenschot Procesmanagement.<br />
Walters, G.D. (1990) The criminal lifestyle, Newbury Park: Sage Publications.<br />
Wetenschappelijke Raad <strong>voor</strong> het Regeringsbeleid (2002) De toekomst van de nationale<br />
rechtsstaat, Den Haag: Sdu uitgevers.<br />
Wittebrood, K. (2002) ‘De prestatieparadox van politie en justitie’, in: Sociaal Cultureel<br />
Planbureau (SCP) Averechtse effecten, Den Haag: SCP: 63-67.<br />
Wolfgang, M.E., R.M. Figlio & T. Selin (1972) Delinquency in a birth cohort, Chicago:<br />
University of Chicago Press.<br />
Wolfgang, M.E., T.P. Thornberry & R.M. Figlio (1987) From boy to man, from<br />
delinquency to crime, Chicago: University of Chicago Press.<br />
P. Versteegh, J. Janssen en W. Bernasco - Beginners, doorstromers en veelplegers<br />
139
DE MISDAAD VAN DE STRAAT<br />
OP ZOEK NAAR ACHTERGRONDEN VAN VEELPLEGERS<br />
Menno Jacobs en Ad Essers<br />
‘Onder invloed van rohypnol, methadon en alcohol steelt een man een<br />
bromfiets. Hij rijdt tegen een geparkeerde auto aan waarbij hij gewond<br />
raakt aan zijn hoofd. Even later krijgt hij hulp van de politie. Hij verklaart<br />
de bromfiets van een vriend te hebben geleend. [...] Bij zijn tweede verhoor<br />
vertelt hij de ware toedracht: hij had de bromfiets gestolen ‘om er een<br />
eindje op te rijden’. De man is 26 jaar oud, leidt een zwervend bestaan en<br />
is in totaal dertig maal met justitie in aanraking geweest.’<br />
Bovenstaande tekst is afkomstig uit een gevalsbeschrijving van een veelpleger.<br />
Het is de treurige werkelijkheid van een man die zijn 31 ste justitiecontact<br />
opdoet. Stelen lijkt de gewoonste zaak van de wereld, je steelt een brommer om<br />
er een eindje op te rijden. Of om hem te verkopen natuurlijk, als je geld nodig<br />
hebt <strong>voor</strong> de ‘dagelijkse dosis’. In veel studies naar het fenomeen veelpleger<br />
komt de belangrijke rol van drugs- of alcoholverslaving naar voren. Engelhard<br />
e.a. (2001) bij<strong>voor</strong>beeld schatten een ondergrens van 58 procent verslaafden<br />
bij de top-5 procent van de stelselmatige daders.<br />
Vooral harddrugsgebruik wordt vaak in verband gebracht met crimineel<br />
gedrag. Een gangbare verklaring <strong>voor</strong> de samenhang is dat de zucht naar<br />
drugs, de verslaving eraan en de noodzakelijke bekostiging daarvan tot<br />
criminaliteit leidt. De hoge marktprijzen van de drugs verklaren waarom veel<br />
van de drugsverslaafden zoveel criminaliteit moeten plegen. Deze verklaring<br />
wordt ook wel de inevitability hypothesis genoemd (Goldman, 1981). Uit<br />
onderzoek van Grapendaal, Leuw en Nelen blijkt echter dat het verband<br />
tussen drugsverslaving en het op routineuze of stelselmatige wijze begaan van<br />
misdaad bepaald niet eenduidig is (Grapendaal e.a., 1991; Nelen e.a., 1991).<br />
Veel veelplegers kenden al een rijk crimineel verleden <strong>voor</strong>dat zij met drugs in<br />
aanraking kwamen. Ook blijkt men de tering naar de nering te kunnen zetten: als<br />
er minder geld is, wordt er minder gebruikt. Uiteraard wordt er misdaad gepleegd<br />
om te kunnen gebruiken, maar ook wordt er gebruikt om misdaad te kunnen<br />
plegen. Onder invloed bereiken sommigen gemakkelijker de gewenste arousal<br />
en durven ze meer (Cromwell e.a., 1991). Drugsgebruik en criminaliteit worden<br />
wel gezien als ‘levensstijlen’ die onafhankelijk van elkaar kunnen bestaan, maar<br />
elkaar ook kunnen beïnvloeden en versterken (Walters, 1994).<br />
Veel onderzoek naar veelplegers richt zich op de omvang van de populatie<br />
en het aandeel dat zij hebben in de totale geregistreerde criminaliteit (zie<br />
bij<strong>voor</strong>beeld Engelhard e.a., 2001; Grapendaal en Van Tilburg, 2002; Wartna<br />
en Tollenaar, <strong>2003</strong>). De rol die harddrugsgebruik daarin speelt, is zoals gezegd<br />
veelvuldig belicht. Over stelselmatige misdaad zonder deze direct aanwijsbare<br />
oorzaak is veel minder bekend. In dit artikel willen wij meer zicht krijgen op<br />
de groep stelselmatige daders als geheel. Dat wil zeggen dat wij ons niet alleen<br />
richten op de bekende categorie, de drugsgebruikers, maar ook op zoek gaan<br />
naar andere, meer specifieke kenmerken van de veelplegers.<br />
140 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
ONDERZOEKSVRAAG<br />
Centraal staat de vraag welke factoren, naast drugsgebruik, samenhangen met<br />
het stelselmatig plegen van criminaliteit. Op exploratieve wijze wordt gezocht<br />
naar de achterliggende problematiek en daarmee samenhangende kenmerken<br />
van daders en hun delicten. Het onderzoek concentreert zich op overeenkomsten<br />
en verschillen tussen veelplegers die geen drugs gebruiken en veelplegers die<br />
dat wel doen. Er wordt onder meer ingegaan op het type delict, het justitiële<br />
verleden, de sociaal-economische en -demografische achtergrond, maar ook op<br />
redenen en motieven die ten grondslag kunnen liggen aan het veelplegen.<br />
Als we uitgaan van de inevitability hypothesis is het motief <strong>voor</strong> de<br />
drugsgebruiker om tot misdaad over te gaan betrekkelijk snel gevonden. Er<br />
moet geld komen om de drugs te kunnen kopen die de onthoudingsverschijns<br />
elen moeten bestrijden. Hij zal daarom <strong>voor</strong>al op de korte termijn handelen en<br />
veel relatief kleine diefstallen plegen. De veelpleger die geen drugs gebruikt<br />
moet andere motieven worden toegedacht, waardoor hij tot zijn criminele<br />
daden overgaat. Een aanknopingspunt kan worden gevonden in de rationelekeuzebenadering<br />
waarin wordt gesteld dat de crimineel planmatig te werk gaat<br />
om met zo min mogelijk kosten (inspanning, risico) hoge baten (geld, status)<br />
te verwerven (Cornish en Clarke, 1986). Een ‘professionele’ roofovervaller<br />
wordt door sommigen als <strong>voor</strong>beeld van een rationeel handelende crimineel<br />
genoemd (Kroese en Staring, 1993; Kruize, 2002).<br />
Tegenover dit rationele, noem het calculerende gedragsmodel plaatsen<br />
Gottfredson en Hirschi een meer impulsief en driftmatig georiënteerd model<br />
waarin zij het begrip self-control (zelfcontrole) centraal stellen (Gottfredson<br />
en Hirschi, 1990; Van de Bunt en Beijers, 1993). Onder zelfcontrole wordt<br />
verstaan de mate waarin men in staat is impulsen te beheersen en niet toe<br />
te geven aan behoeftebevrediging op de korte termijn. Mensen met een lage<br />
zelfcontrole worden onder andere gekenmerkt door impulsiviteit, een gebrek<br />
aan doorzettingsvermogen, egocentrisme en een geringe frustratietolerantie.<br />
Een geringe mate van zelfcontrole zou zich niet alleen uiten in crimineel<br />
gedrag maar ook in ander riskant of ‘onverstandig’ gedrag, zoals drugs- en<br />
drankgebruik, gokken en roekeloos autorijden. Moeite met het uitstellen<br />
van korte termijnbaten ten behoeve van investeringen op de lange termijn<br />
zou daarnaast leiden tot problemen met het aangaan en behouden van<br />
sociale en maatschappelijke bindingen, zoals school of werk en partner of<br />
vrienden. Financiële problemen en veel los-vaste contacten kunnen daarvan<br />
weer het gevolg zijn (Gottfredson en Hirschi, 1990; Rutenfrans en Terlouw,<br />
1996; Cohen en Vila, 1996; zie ook Weerman, 1998). De theorie lijkt goed<br />
van toepassing te zijn op de veelplegers, waarin in ieder geval drugs- en<br />
drankmisbruik immers geregeld <strong>voor</strong>komen. In het hiernavolgende zullen we<br />
een en ander op exploratieve wijze nader onderzoeken.<br />
METHODE<br />
De veelplegers zullen worden onderzocht met behulp van de Strafrechtmonitor<br />
(SRM). De SRM is een afspiegeling van de strafrechtspleging zoals die zich<br />
M. Jacobs en A. Essers - De misdaad van de straat<br />
141
in een bepaald jaar in Nederland heeft <strong>voor</strong>gedaan, op basis van strafdossiers.<br />
Momenteel zijn zaken beschikbaar die in de jaren 1993 en 1995 1 in eerste aanleg<br />
zijn afgedaan. Uit een gestratificeerde a-selecte steekproef van strafzaken 2<br />
worden de kenmerken ervan zowel kwantitatief als kwalitatief (in de vorm<br />
van een casusbeschrijving) vastgelegd. Op die manier wordt een getrouwe<br />
weergave van de zaak gegeven. Met het databestand kan onderzoek worden<br />
gedaan naar het feitencomplex, de persoon van de verdachte, de afdoening,<br />
de strafprocessuele gang van zaken en eventuele slachtoffers. Uiteraard is de<br />
kwaliteit van de gegevens afhankelijk van de kwaliteit van de stukken in het<br />
strafdossier, zoals het proces-verbaal van de politie, eventuele rapportages<br />
door psychologen en/of psychiaters en verslagen van verhoren door de<br />
rechter(-commissaris). Dit betekent dat van sommige daders of verdachten en<br />
hun delicten meer bekend is dan van andere. In onderstaande analyse worden<br />
zoveel mogelijk alom beschikbare kenmerken van de veelplegers bekeken op<br />
basis van hun strafdossier zoals dat in 1995 door het openbaar ministerie of<br />
door de rechtbank is behandeld.<br />
Een veelpleger bestaat uiteraard alleen <strong>voor</strong> zover hij als zodanig wordt<br />
gedefinieerd en benoemd. In het algemeen vindt de benoeming tot veelpleger<br />
plaats op arbitraire gronden. Zo wordt in de Landelijke Criminaliteitskaart<br />
iemand een veelpleger genoemd als hij meer dan tien antecedenten op zijn naam<br />
heeft staan (Grapendaal en Van Tilburg, 2002). Dat wil zeggen dat de politie elf<br />
keer of vaker tegen deze persoon proces-verbaal heeft opgemaakt. Er wordt ook<br />
onderzoek gedaan naar aard en aantal justitiële contacten van delinquenten op<br />
basis van de justitiële documentatie. Zo heeft Wartna de WODC-Recidivemonitor<br />
ontwikkeld op basis van de Onderzoek- en Beleidsdatabase <strong>voor</strong> de Justitiële<br />
Documentatie (OBJD) (Wartna, 2002). Hij bestudeert groepen van personen<br />
die de meeste contacten op hun naam hebben staan: de top-1 procent, de top-5<br />
procent en de top-10 procent, en komt van daaruit tot een andere definitie <strong>voor</strong><br />
het fenomeen veelplegen (Wartna en Tollenaar, <strong>2003</strong>).<br />
Ook de onderhavige studie richt zich, bij de definitie van een veelpleger,<br />
op aantallen justitiële contacten. Omdat gebruik wordt gemaakt van een<br />
steekproef van de strafrechtspleging in Nederland, kan niet worden gewerkt<br />
met percentages meest actieve delinquenten, zoals in de Recidivemonitor.<br />
Daarom is er<strong>voor</strong> gekozen eenzelfde arbitrair criterium te nemen als in de<br />
Landelijke Criminaliteitskaart. Iemand wordt als veelpleger bestempeld als hij<br />
meer dan tien justitiële contacten heeft gehad. Vrijspraken zijn daarbij niet als<br />
justitieel contact meegeteld.<br />
1 Een derde ronde van zaken die in eerste aanleg zijn afgedaan in 1999 wordt binnenkort<br />
aan het bestand toegevoegd.<br />
2 De SRM heeft betrekking op het Wetboek van Strafrecht, inclusief de Opiumwet.<br />
Als uitgangszaak zijn uitgesloten de Wegenverkeerswet, de Wet op de Economische<br />
Delicten, de Wet Wapens en Munitie, en het zogenoemde bijzondere strafrecht,<br />
waaronder het Militair Strafrecht. De steekproef is getrokken op basis van de CBSregistratie<br />
van de bij het OM ingeschreven zaken. De uitsluitingen betreffen acht<br />
procent van de aldus geregistreerde criminaliteit. De gepresenteerde cijfers zijn<br />
herwogen naar het CBS-populatiebestand waarbij de genoemde uitsluitingen buiten<br />
beschouwing zijn gelaten. Binnen een delictcategorie zijn deze cijfers representatief,<br />
over delictcategorieën heen kan een (geringe) vertekening ontstaan.<br />
142 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
ALGEMENE PROFIELSCHETS VAN DE VEELPLEGERS<br />
Bij de zaken in de Strafrechtmonitor uit 1995 blijkt het in 15,3 procent<br />
van de gevallen om een veelpleger te gaan. Drugsgebruik is eerder<br />
regel dan uitzondering: 47,6 procent van de veelplegers is een serieuze<br />
harddrugsgebruiker. Dat wil zeggen dat er dagelijks of vrijwel dagelijks<br />
heroïne en/of cocaïne wordt gebruikt. Slechts in enkele gevallen worden<br />
exclusief andere middelen gebruikt, zoals amfetamine of XTC. Van ongeveer<br />
een derde is alleen bekend dat zij ‘harddrugs’ gebruiken, ongeveer een derde<br />
gebruikt cocaïne én heroïne, een kwart gebruikt alleen heroïne en de rest (zo’n<br />
zes procent) gebruikt alleen cocaïne. In het vervolg wordt met ‘drugsgebruiker’<br />
een harddrugsgebruiker bedoeld.<br />
Om tot een grove indeling van veelplegers te komen, vergelijken we<br />
drugsgebruikende veelplegers op een aantal algemene kenmerken met nietdrugsgebruikende<br />
veelplegers.<br />
<strong>Veelplegers</strong> leggen zich hoofdzakelijk toe op vermogenscriminaliteit.<br />
Bijna driekwart (73,6 procent) van de bij justitie aangemelde zaken van<br />
drugsgebruikende veelplegers betreft diefstal. Bij de overige groep veelplegers<br />
ligt dit percentage beduidend lager, 54,5 procent. Kijken we naar de verschillende<br />
delictsoorten binnen dit type misdrijf dan dienen zich meer opvallende<br />
verschillen aan tussen de drugsgebruikende en de overige veelplegers.<br />
In tabel 1 is te zien dat de drugsgebruikende veelpleger zich hoofdzakelijk<br />
beperkt tot diefstal door middel van braak en eenvoudige diefstal. Overige<br />
veelplegers breken minder vaak in, gebruiken minder vaak geweld en hebben<br />
een heel scala aan typen vermogenscriminaliteit. Bedrog en heling bij<strong>voor</strong>beeld<br />
behoren niet zelden tot hun repertoire.<br />
Tabel 1: Delictsoorten binnen hoofdcategorie vermogensdelict, in procenten<br />
Drugs- Niet-drugs- Gehele SRMgebruikende<br />
gebruikende steekproef<br />
veelplegers veelplegers<br />
N=47 N=42 N=494 a<br />
Diefstal met geweld 17,0 2,4 7,5<br />
Afpersing 0,0 2,4 1,6<br />
Eenvoudige diefstal 27,7 19,0 27,1<br />
Diefstal dmv braak 48,9 23,8 25,7<br />
Overig gekwalificeerde diefstal 6,4 19,0 25,3<br />
Verduistering 0,0 0,0 1,2<br />
Bedrog 0,0 19,0 3,0<br />
Heling 0,0 14,3 8,5<br />
Totaal 100 100 100<br />
a De cijfers zijn gebaseerd op de herwogen aantallen uit de gestratificeerde SRM-steekproef,<br />
exclusief valsheid in geschrifte. De categorieën zijn gelijk aan de CBS-registratie: delict met de<br />
zwaarste strafbedreiging.<br />
In tabel 2 zien we dat drugsgebruikers hun diefstallen vaak onder invloed<br />
plegen en ook dat zij vaker gewelddadig zijn. Mogelijk gaan zij juist vanwege<br />
het onder invloed zijn gemakkelijker over tot het gebruik van geweld bij de<br />
diefstal (cf. Nelen e.a., 1991; De Haan en Vos, 1993). Verder zien we dat<br />
M. Jacobs en A. Essers - De misdaad van de straat<br />
143
drugsgebruikers per vermogensdelict veel meer schade veroorzaken, terwijl<br />
hun buit geringer is dan bij de niet-drugsgebruikers. Ten slotte valt op dat<br />
veelplegers (drugsgebruikers of niet) relatief vaak alleen opereren.<br />
Tabel 2: Delictkenmerken binnen hoofdcategorie vermogensdelict per dadergroep<br />
144 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong><br />
Drugs- Niet-drugs<br />
gebruikende gebruikende Gehele SRMveelpleger<br />
veelpleger steekproef<br />
Nmax=234 Nmax=140 Nmax=1360 b<br />
Geweldgebruik, dreigen of feitelijk (percentage) 6,0 2,1 4,6<br />
In vereniging gepleegd (percentage) 32,4 35,5 55,8<br />
Onder invloed gepleegd van drugs en/of<br />
alcohol a (percentage) 42,0 7,7 15,4<br />
Vervangingswaarde van de buit in euro’s<br />
(gemiddelde) 808 1.099 915<br />
Schade in euro’s (gemiddelde) 189 53 89<br />
a Bij 15 procent van de delicten is onbekend of het onder invloed is gepleegd of niet.<br />
b Herwogen aantallen<br />
In tabel 3 zijn enkele sociaal-economische en -demografische kenmerken<br />
van de veelplegers weergegeven. Het blijkt vrijwel uitsluitend om mannen te<br />
gaan. De veelplegers zijn gemiddeld zo’n 30dertig jaar oud. De werkloosheid<br />
is binnen beide groepen hoog, maar drugsgebruikers scoren extreem hoog.<br />
Drugsgebruikers ontberen relatief vaak een vaste woon- of verblijfplaats en<br />
wonen maar zelden samen met een partner of gezin. Ongeveer de helft heeft<br />
een niet-<strong>Nederlandse</strong> etnische afkomst. <strong>Veelplegers</strong> die geen drugs gebruiken<br />
zijn vaker van <strong>Nederlandse</strong> komaf en hebben opmerkelijk vaak wel een partner<br />
of een gezin.<br />
Tabel 3: Enkele sociaal-economische en -demografische kenmerken<br />
Drugs- Niet-drugs<br />
gebruikende gebruikende Gehele SRMveelpleger<br />
veelpleger steekproef<br />
Nmax=69 Nmax=76 Nmax=946 a<br />
Sekse (percentage mannelijk) 92,8 97,4 82,9<br />
Leeftijd ten tijde van het laatst gepleegde<br />
delict dat in ‘95 is afgedaan (gemiddelde) 30,1 31,3 29,1<br />
Werkloos (percentage) 87,7 67,3 41,9<br />
Geen vaste woon- of verblijfplaats<br />
(percentage) 33,3 14,0 11,8<br />
Met partner of gezin (percentage) 18,5 34,9 26,4<br />
Zelfstandig (percentage) 18,5 23,3 18,4<br />
Niet-<strong>Nederlandse</strong> etnische achtergrond<br />
(percentage) 49,5 34,2 40,6<br />
a Herwogen aantallen<br />
Uit tabel 4 blijkt dat veelplegers gemiddeld 34 justitiële contacten op hun naam<br />
hebben staan, opgebouwd in gemiddeld 14 jaar. Zij komen gemiddeld 2,7<br />
maal per jaar met justitie in aanraking. Drugsgebruikende veelplegers hebben<br />
gemiddeld meer, en soms zelfs veel meer justitiële contacten op hun naam<br />
staan dan de overige veelplegers. Verder hebben drugsgebruikende veelplegers
zeer vaak een justitiële documentatie met overwegend vermogenscriminaliteit,<br />
terwijl de niet-drugsgebruikende veelplegers relatief vaak <strong>voor</strong> een keur aan<br />
delictsoorten met justitie in aanraking zijn gekomen. Ten slotte blijkt dat<br />
veel ex-gedetineerde drugsgebruikende veelplegers er in vergelijking met de<br />
overige veelplegers een relatief lange gevangenisstraf op hebben zitten. Alle<br />
in de Strafrechtmonitor opgenomen drugsgebruikende veelplegers hebben<br />
ooit een on<strong>voor</strong>waardelijke vrijheidsstraf opgelegd gekregen, terwijl zestien<br />
procent van de niet-drugsgebruikende veelplegers daaraan ontkomen is. Deze<br />
zestien procent heeft wel gemiddeld veertien justitiële contacten gehad. Het is<br />
van belang zich daarbij te realiseren dat veelplegers die geen drugs gebruiken<br />
minder frequent met justitie in aanraking komen en dat in hun geval minder<br />
vaak zaken door het openbaar ministerie ter zitting of ter berechting worden<br />
gevoegd. Nadere analyse van de ernst van de feiten, gemeten in gemiddelde<br />
strafbedreiging <strong>voor</strong> het ernstigste gepleegde feit, toont geen significant<br />
verschil tussen drugsgebruikers en niet-drugsgebruikers.<br />
Tabel 4: Justitiële achtergrond<br />
Drugs- Niet-drugs Totaal<br />
gebruikende gebruikende <strong>Veelplegers</strong><br />
veelpleger veelpleger<br />
Nmax=69 Nmax=76 Nmax=143 a<br />
Leeftijd eerste contact (gemiddelde) 17,1 18,5 17,8<br />
Pleegjaren (gemiddelde) 14,0 13,5 13,8<br />
Aantal contacten (gemiddelde, 45,1 24,0 34,1<br />
standaard deviatie) (30,5) (16,3) (26,3)<br />
Frequentie van contacten per jaar<br />
(gemiddelde) 3,3 2,3 2,7<br />
JD-patroon: 50 procent of meer diefstal<br />
(percentage) 83,1 69,3 75,7<br />
JD-patroon: gevarieerd (percentage) 15,4 25,3 20,7<br />
Duur in maanden van de langste<br />
on<strong>voor</strong>waardelijke vrijheidsstraf in het<br />
verleden (mediaan) 12,0 3,8 6,0<br />
Aantal voegingen (ter zitting en ter<br />
berechting) in de zaak (gemiddelde) 1,3 0,3 0,9<br />
a Herwogen aantallen<br />
Uit een vergelijking van de profielen van de veelplegers ontstaat het volgende<br />
beeld. De drugsgebruikende veelpleger is een prototype inbreker, kraker en<br />
winkeldief; hij pleegt betrekkelijk weinig andere misdaad. Hij veroorzaakt per<br />
delict relatief veel schade, zijn buit is relatief gering. Hij gaat er het meest van<br />
allemaal alleen op uit en pleegt zijn daden vaak onder invloed. Hij is bijna<br />
altijd werkloos en leeft niet zelden zonder vaste woon- of verblijfplaats. Hij<br />
pleegt erg veel misdaden, wordt vaak gepakt en heeft een goede kans al een of<br />
meerdere keren <strong>voor</strong> langere tijd gedetineerd te zijn geweest. Ongeveer de helft<br />
van deze groep is van allochtone etnische afkomst. Volgens de inevitability<br />
hypothesis is dit criminaliteitspatroon het resultaat van een levenswijze die<br />
wordt gedomineerd door het bekostigen van de dagelijks benodigde drugs.<br />
Bekijken we het profiel in het licht van de zelfcontroletheorie dan zien we<br />
het drugsgebruik, de hoge werkloosheid en het geringe <strong>voor</strong>komen van het<br />
M. Jacobs en A. Essers - De misdaad van de straat<br />
145
hebben van een partner of gezin als indicatoren <strong>voor</strong> een geringe mate van<br />
zelfcontrole.<br />
De veelpleger die geen drugs gebruikt, heeft een ander profiel. Hij pleegt<br />
allerlei vormen van vermogenscriminaliteit en veroorzaakt, waarschijnlijk<br />
mede daardoor, gemiddeld minder schade per vermogensdelict. Maar hij pleegt<br />
ook, meer dan de drugsgebruiker, andere vormen van misdaad. Aangezien er<br />
geen sprake is van een duidelijk motief, zoals een drugsverslaving, zullen er<br />
andere redenen moeten zijn <strong>voor</strong> zijn stelselmatige criminele gedrag, dan wel<br />
zal er eenvoudig gezegd niet veel zijn wat hem verhindert zich crimineel te<br />
gedragen. Een lage zelfcontrole als mogelijke verklaring wordt in zoverre<br />
ondersteund, dat in ieder geval de maatschappelijke binding (het hebben<br />
van werk) ook bij deze niet-drugsgebruikende veelplegers gering is. Sociale<br />
bindingen daarentegen zijn niet ondervertegenwoordigd. De vraag rijst of<br />
er bij de veelplegers naast het plegen van criminaliteit andere vormen van<br />
‘onverstandig’ gedrag zijn te vinden, die de hypothese van een lage zelfcontrole<br />
verder zouden kunnen onderbouwen.<br />
NADERE ANALYSE VAN DE ACHTERLIGGENDE PROBLEMATIEK<br />
Het kwalitatieve materiaal in de Strafrechtmonitor biedt goede aanknopingspunten<br />
om dieper op de achtergronden van de veelplegers in te gaan. De casuïstiek<br />
binnen de onderscheiden groepen veelplegers toont een gevarieerd beeld.<br />
Allereerst wijden we een nadere beschouwing aan de drugsgebruikende<br />
veelplegers, daarna bekijken we de overige veelplegers.<br />
Drugsgebruikende veelplegers<br />
Bij het nader bestuderen van de delicten die drugsgebruikende veelplegers<br />
begaan, valt het grote gemak op waarmee velen ertoe besluiten. De drempel<br />
om tot stelen over te gaan, blijkt bijzonder laag; er is duidelijk sprake van een<br />
hoge mate van opportunistisch handelen:<br />
‘De dader, een 35-jarige <strong>Nederlandse</strong> man, is bij vrienden op bezoek. Ze<br />
willen naar Amsterdam, maar hebben geen geld <strong>voor</strong> een treinkaartje. Ze<br />
besluiten een auto te stelen. Eén van hen heeft een schroevendraaier bij<br />
zich. […] Twee maanden later is de dader weer op bezoek bij kennissen.<br />
Hij wil naar huis, maar heeft geen geld om een treinkaartje te kopen en<br />
besluit wederom een auto te stelen.’<br />
De man is 84 keer met justitie in aanraking gekomen, <strong>voor</strong>namelijk wegens<br />
diefstal. Hij is sinds zijn achttiende verslaafd aan cocaïne en sinds zijn 27ste<br />
ook aan heroïne.<br />
Een andere dader zegt al vanaf zijn elfde verslaafd te zijn en te leven van<br />
auto-inbraken. Hij rooft in serie auto’s leeg en verkoopt de (vaak geringe) buit.<br />
Hij is 45 keer met justitie in aanraking gekomen, <strong>voor</strong>dat hij in deze zaak op<br />
heterdaad wordt aangehouden:<br />
‘De 20-jarige dader breekt ‘s nachts vier auto’s open met behulp van een<br />
schroevendraaier. […] Uit de eerste auto heeft de dader buitenlandse valuta<br />
146 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
meegenomen, uit de tweede auto twee tankdopsleutels, uit de derde auto<br />
een handdoek en uit de vierde auto een barbecue, een verrekijker en een<br />
autoradio.’<br />
We vinden onder drugsgebruikers veel winkeldiefstallen, insluipingen,<br />
inbraken en tasjesroven. De meeste van deze diefstallen worden min of meer<br />
impulsief gepleegd. Veel verder dan het meenemen van een schroevendraaier<br />
reikt de <strong>voor</strong>bereiding meestal niet. Vervolgens laat men zich leiden door<br />
onverlichte huizen, openstaande raampjes, zichtbare buit en dergelijke. Enige<br />
vorm van planmatig handelen vinden we bij de winkeldiefstallen, waarbij<br />
soms trucs worden bedacht om de beveiliging te omzeilen.<br />
Veel drugsgebruikende veelplegers zeggen zelf dat ze hun leefwijze structureel<br />
willen veranderen. Zo zegt een kwart serieus te willen afkicken en menigeen<br />
heeft daartoe soms al meerdere pogingen ondernomen. Ruim een kwart ook<br />
erkent de problematiek. Men geeft eenvoudig toe dat men steelt om in het<br />
drugsgebruik te kunnen <strong>voor</strong>zien:<br />
‘Een 31-jarige Marokkaanse drugsverslaafde heeft in totaal 61<br />
vermogensdelicten in zijn strafzaak gepleegd met een totale buit van ruim<br />
47.000 gulden (vervangingswaarde). […] Bij de rechter-commissaris en de<br />
rechter bekent hij alle delicten. De oorzaak van het plegen van de delicten<br />
is volgens hem zijn drugsverslaving.’<br />
Erkenning van de problemen is uiteraard een belangrijke stap naar de<br />
oplossing ervan, <strong>voor</strong>al als men wat dat betreft van goede wil is (Baas, 1998).<br />
Van de weinigen (circa een op de zes) die enige sociale- of maatschappelijke<br />
bindingen hebben (een gezin, partner of werk) wil bijna iedereen van de<br />
drugs af. Nogal wat drugsgebruikers, zo’n 30 procent, wonen ongeacht hun<br />
leeftijd officieel nog bij hun ouders of moeder. Het is indicatief <strong>voor</strong> hun<br />
onvermogen om op eigen kracht aan het maatschappelijk leven deel te nemen.<br />
Dit onvermogen kan ook <strong>voor</strong>tkomen uit psychische problematiek. Duidelijke<br />
aanwijzingen daar<strong>voor</strong> zijn er in vijf procent van de gevallen (evenveel als bij<br />
de overige veelplegers).<br />
De casuïstiek van de drugsgebruikende veelpleger ondersteunt het beeld dat op<br />
basis van de kwantitatieve gegevens naar voren kwam. Een belangrijk nieuw<br />
kenmerk is het zelfinzicht en de wens tot verandering die sommigen wel en<br />
anderen niet kenbaar maken. Op basis van dat onderscheid zijn prototypen<br />
te identificeren van gevallen die een redelijke kans maken weer op het rechte<br />
pad gezet te kunnen worden. Evenzo vinden we gevallen waarbij die kans veel<br />
kleiner moet worden geacht.<br />
Zo is er het prototype junk, dat <strong>voor</strong>al gezien zijn onderkenning van het<br />
probleem en zijn bereidheid tot verandering baat zou kunnen hebben met<br />
een intensief afkick- en hulpprogramma zoals de Strafrechtelijke Opvang<br />
Verslaafden (Swierstra, 1999; De Vries, 1999):<br />
‘Dader is een 37-jarige <strong>Nederlandse</strong> man. Hij is ongehuwd en woont<br />
samen met zijn moeder en twee jongere broers in een huurwoning. Hij<br />
heeft een LTS-opleiding genoten en is van beroep metaalbewerker. Hij<br />
krijgt een bijstandsuitkering. Hij gebruikt ongeveer vijftien jaar harddrugs,<br />
M. Jacobs en A. Essers - De misdaad van de straat<br />
147
<strong>voor</strong>namelijk heroïne en cocaïne. Hij breekt in om in zijn levensonderhoud<br />
en zijn verslaving te kunnen <strong>voor</strong>zien. Ter zitting verklaart de man dat hij<br />
wil afkicken en gaan werken. Hij is ongeveer 23 jaar geleden <strong>voor</strong> het eerst<br />
in contact gekomen met justitie. Sindsdien heeft hij 51 contacten gehad,<br />
<strong>voor</strong>namelijk wegens gekwalificeerde diefstallen, maar ook wegens poging<br />
tot verkrachting, mishandeling en vernieling. Hij is ongeveer anderhalve<br />
maand geleden vrijgekomen uit een detentie van negen maanden wegens<br />
inbraken in diverse woningen. Hij bekent zowel bij de politie als ter zitting<br />
alle tenlastegelegde en ad informandum gevoegde feiten.’<br />
Daarnaast vinden we het prototype ‘hopeloos geval’. De verscheidenheid<br />
aan delicten is groot, er wordt geen verband gelegd tussen de delicten en het<br />
drugsgebruik, noch wordt de wens tot afkicken geuit:<br />
‘Dader is een 36-jarige Surinaamse man, ongehuwd. Hij heeft een vriendin<br />
met een kind. Hij is werkloos en heeft een uitkering. Hij komt ook aan<br />
geld door te hosselen <strong>voor</strong> dealers. Hij is 21 jaar terug heroïne en cocaïne<br />
gaan gebruiken. Hij heeft anderhalf jaar op school gezeten en is daarna aan<br />
het werk gegaan. Hij heeft verschillende lasdiploma’s behaald. Hij woont<br />
officieel bij zijn moeder maar hij zwerft ook op straat. Hij gebruikt ten tijde<br />
van de feiten anderhalf tot twee gram heroïne en cocaïne per dag. Hij heeft<br />
veertien justitiële contacten. Het eerste contact betreft een diefstal, hij is<br />
dan zestien jaar. De overige betreffen (gekwalificeerde) diefstal, diefstal<br />
met geweld en bedreiging met geweld, afpersing, verkrachting, handelen<br />
in harddrugs en wederspannigheid. De zwaarste afdoening is een jaar<br />
gevangenisstraf en TBR. Deze maatregel is acht maal verlengd, telkens<br />
met een jaar. De dader ontkent de beide straatroven te hebben gepleegd, hij<br />
bekent dat hij de auto heeft willen stelen.’<br />
Niet-drugsgebruikende veelplegers<br />
Het onderscheid tussen drugsgebruikende veelplegers en niet-drugsgebruikende<br />
veelplegers is gebaseerd op concrete aanwijzingen in het dossier dat er<br />
‘dagelijks’ of ‘vrijwel dagelijks’ harddrugs worden gebruikt. Bij nadere studie<br />
blijkt echter dat een aantal van de vermeend drugsvrije veelplegers vroeger wél<br />
met drugs in aanraking is geweest. Soms ook wordt het drugsgebruik tegenover<br />
politie en justitie door de verdachte verzwegen of ontkend, terwijl verklaringen<br />
van anderen in het dossier of veelvuldige overtredingen van de Opiumwet<br />
duidelijk in andere richting wijzen. Bij ongeveer een kwart van de als nietdrugsgebruikende<br />
veelplegers gekwalificeerde groep werd een aanwijzing <strong>voor</strong><br />
(vroeger) drugsgebruik gevonden. Dit betekent dat uiteindelijk zes van de tien<br />
veelplegers op een of andere manier met harddrugs te maken hebben (gehad).<br />
Waar er bijdrugsgebruikers <strong>voor</strong>al een lage drempel bestaat ten aanzien van<br />
het plegen van vermogensdelicten, vinden we die bij de overige veelplegers<br />
ook ten aanzien van agressieve delicten. Alcohol speelt daarbij vaak een<br />
belangrijke rol. In circa een kwart van de gevallen bij de veelplegers die geen<br />
drugs gebruiken, is sprake van chronisch alcoholmisbruik of is het delict in de<br />
uitgangszaak alcoholgerelateerd. Ongeveer de helft hiervan, ofwel een op de<br />
148 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
acht à negen mannen uit de groep veelplegers die geen drugs gebruikt, heeft<br />
een ernstig alcoholprobleem. Een <strong>voor</strong>beeld is een man die circa dertig glazen<br />
bier op heeft en midden in de nacht met zijn vriendin en twee vrienden op zoek<br />
is naar een café dat nog open is:<br />
‘Onderweg komen ze langs een pand waar een feestje bezig is. Als ze naar<br />
binnen lopen, verzoekt een man hen weg te gaan omdat het een privéfeestje<br />
is. De dader gebiedt hem mee naar buiten te komen. De vriendin<br />
zegt hierop iets als ‘kinderachtig hoor’ tegen haar vriend. Hierop wordt hij<br />
zeer boos, slaat haar verschillende malen en wanneer zij op de grond valt<br />
schopt hij haar in haar buik.’<br />
De man is twintig keer met justitie in aanraking geweest <strong>voor</strong> mishandeling,<br />
openlijke geweldpleging, vernieling, diefstal en poging tot doodslag.<br />
Typisch alcoholgerelateerde delicten zijn caféruzies, vernielingen,<br />
aanrandingen en brandstichtingen. Veel gelegenheidsdrinkers, ook weer één<br />
op de acht à negen uit de groep niet-drugsgebruikers, begaan een dergelijk<br />
delict na overmatig alcoholgebruik.<br />
Eén op de drie veelplegers die geen drugs gebruiken, is wel eens of al meerdere<br />
malen veroordeeld op grond van de Wegenverkeerswet. Het komt niet zelden<br />
<strong>voor</strong> dat iemand wordt veroordeeld <strong>voor</strong> dronken rijden, een tijdelijk rijverbod<br />
krijgt opgelegd en vervolgens opnieuw wordt aangehouden en veroordeeld<br />
<strong>voor</strong> rijden met een rijverbod. Overtredingen van de Wegenverkeerswet<br />
verklaren zodoende een deel van het veelplegen onder niet-drugsgebruikers.<br />
Slechts 22 procent van alle veelplegers is crimineel zonder drugsgebruik<br />
of -verleden, zonder alcoholprobleem en zonder psychische problematiek.<br />
Ongeveer de helft van deze groep niet-probleemgerelateerde veelplegers<br />
is met justitie in aanraking gekomen vanwege uitingen van agressie. Het<br />
gaat hier om straatgeweld, verkeersconflicten en uit de hand gelopen ruzies<br />
en ‘afrekeningen’ tussen bekenden. Het zijn vrijwel allemaal gevallen van<br />
expressief geweld, toegepast zonder noemenswaardige aanleiding:<br />
‘Twee jongens en een meisje staan ‘s avonds laat op straat te praten.<br />
Plotseling komt er een Porsche aanrijden met hoge snelheid en in de<br />
verkeerde rijrichting. De bestuurder begint te schelden dat ze op moeten<br />
rotten. De jongelui zeggen dat er genoeg ruimte is om de auto te laten<br />
passeren, maar gaan toch naar de kant. Echter nog <strong>voor</strong>dat ze dat lukt geeft<br />
de bestuurder gas en rijdt twee van hen aan. Ze worden ongeveer twee meter<br />
weggeslingerd en de fiets die het meisje vasthield raakt beschadigd.’<br />
De 29-jarige dader, <strong>voor</strong>malig gokverslaafd, heeft 25 justitiecontacten gehad,<br />
onder andere <strong>voor</strong> diefstal, vernieling, mishandeling, de Wegenverkeerswet en<br />
de Vuurwapenwet.<br />
De andere helft van de groep niet-probleemgerelateerde veelplegers bestaat<br />
uit mensen die schulden hebben en mede daarom inbreken, mensen die een<br />
zwervend bestaan leiden en hun inkomen met stelen vergaren en een enkeling<br />
die van de criminaliteit echt zijn beroep heeft gemaakt. We vinden onder<br />
meer een internationale handelaar in gestolen auto’s, een ‘BV’ die afgenomen<br />
goederen stelselmatig verduistert, een gewoonteheler. Deze kleine groep<br />
M. Jacobs en A. Essers - De misdaad van de straat<br />
149
probeert de misdaad lonend te doen zijn.<br />
<strong>Veelplegers</strong> die geen drugs gebruiken hebben ongeveer twee maal vaker dan de<br />
drugsgebruikers enige vorm van sociale- of maatschappelijke binding. Het lijkt<br />
binnen deze categorie veelplegers een belangrijk onderscheidend kenmerk. Zo<br />
is er het <strong>voor</strong>beeld van de man met een gezin, die de greep op zijn leven lijkt te<br />
zijn kwijtgeraakt. Hij zwicht gemakkelijk <strong>voor</strong> verleidingen en is daardoor in<br />
de problemen gekomen. Ofschoon hij strikt genomen binnen de definitie van<br />
een veelpleger valt (meer dan tien justitiële contacten) lijkt enige twijfel bij<br />
deze kwalificatie in zijn geval wel gerechtvaardigd:<br />
‘De 29-jarige ongehuwde <strong>Nederlandse</strong> dader woont samen met zijn<br />
vriendin en zijn kinderen van acht en zes in een eengezinswoning. Hij heeft<br />
van zijn veertiende tot zijn zeventiende bij zijn vaders aannemersbedrijf in<br />
de bouw gewerkt. Nadat dit bedrijf failliet is gegaan heeft hij nooit meer<br />
aan het arbeidsproces deelgenomen. Het gezin leeft van een uitkering van<br />
ƒ 1.600,- per maand. Uit een rapportage van de reclassering blijkt dat de<br />
dader slecht met geld kan omgaan. Hij heeft een schuld van ƒ 13.000,- en<br />
een chaotisch uitgavenpatroon. In het weekend drinkt hij graag een flink<br />
aantal biertjes en hij gaat ongeveer één keer per maand naar het casino.<br />
Toen hij een paar jaar geleden is verhuisd, is het volgens hem misgegaan.<br />
Hij kwam in een buurt terecht waar veel werd gehandeld in gestolen<br />
spullen. Jongens kwamen bij hem aan de deur om spullen aan te bieden.<br />
Op een gegeven moment werd de verleiding <strong>voor</strong> de dader te groot. In zijn<br />
woonplaats kwam hij bekend te staan als heler. Hij geeft aan dat hij al een<br />
paar maanden niet meer in gestolen goederen heeft gehandeld en dat hij<br />
er niet meer mee wil beginnen, ook ter wille van zijn kinderen. Voor zijn<br />
schulden heeft hij een aflossingsregeling getroffen. De dader is elf keer met<br />
justitie in aanraking geweest, bijna uitsluitend <strong>voor</strong> diefstal.’<br />
Het volgende geval is in vrijwel alle opzichten het tegenovergestelde van deze<br />
helende huisvader. Er is geen duidelijke problematiek, er zijn geen sociale- of<br />
maatschappelijke bindingen en we zien opnieuw een <strong>voor</strong>beeld van redeloze<br />
agressie:<br />
‘Dader is een 34-jarige ongehuwde <strong>Nederlandse</strong> man. Van beroep is hij<br />
administrateur, maar momenteel heeft hij een WAO-uitkering van ongeveer<br />
ƒ 2.000,- per maand. Hij heeft naar eigen zeggen een bankschuld en een<br />
NS-schuld van enkele tienduizenden guldens. Hij is zes jaar geleden<br />
<strong>voor</strong> het eerst in contact met politie en justitie gekomen in verband met<br />
doorrijden na een ongeval. Nadien is hij nog 75 keer in contact met justitie<br />
geweest, <strong>voor</strong>namelijk wegens flessentrekkerij en oplichting. Hij opereert<br />
in heel Nederland maar bij <strong>voor</strong>keur in de zuidelijke provincies. Verdachte<br />
bekent bij de politie dat hij zonder treinkaartje met de trein wilde reizen.<br />
Hij heeft geldproblemen en is naar zijn zeggen gewend zonder kaartje<br />
te reizen. Op het moment dat de conducteur hem om het plaatsbewijs<br />
vroeg, werd verdachte boos op de conducteur en sloeg hem enkele malen<br />
opzettelijk met gebalde vuisten in zijn gezicht. Hij zegt niet meer te weten<br />
of hij de keel van de conducteur heeft dichtgeknepen.’<br />
150 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
CONCLUSIE<br />
We kunnen gerust stellen dat het fenomeen veelplegen wordt gedomineerd door<br />
harddrugsgebruik. Ten minste zes van de tien veelplegers heeft er mee te maken<br />
of mee te maken gehad, waarbij veelplegers die drugs gebruiken aanzienlijk<br />
frequenter misdaad plegen dan de overige veelplegers. Dagelijks drugsgebruik<br />
kan men als motivatie zien, als oorzaak van een keuze die drugsgebruikers maken<br />
om uit stelen te gaan. In de praktijk blijkt er vaak maar weinig <strong>voor</strong>bereiding of<br />
denkwerk achter te zitten. De diefstallen zijn eerder het gevolg van een grote<br />
bereidheid tot stelen, waarbij elke kans ertoe wordt aangegrepen. Geweld wordt<br />
daarbij niet geschuwd, de buit is relatief klein, de schade groot. Zijn er geen drugs<br />
in het spel dan vinden we maar heel weinig misdaad waar een duidelijk<br />
motief of plan achter zit: de gedachte bij<strong>voor</strong>beeld om er rijk van te worden<br />
of om de misdaad lonend te doen zijn. Veel niet-drugsgerelateerde misdaad<br />
onder veelplegers betreft naast diefstal uitingen van agressie, veelal impulsief<br />
gepleegd, niet zelden onder invloed van alcohol. Alcohol staat wat dat betreft<br />
op gelijke voet met drugs, in die zin dat het gebruik ervan de criminaliteit<br />
gemakkelijk bevordert.<br />
De verschijnselen van een geringe zelfcontrole, waaronder het eerder genoemde<br />
impulsieve en riskante en/of ‘onverstandige’ gedrag, komen bij veelplegers<br />
veelvuldig <strong>voor</strong>. Bij drugsgebruikers gaat het <strong>voor</strong>al om hun drugsgebruik<br />
zelf en de daarbij vaak <strong>voor</strong>komende aspecten zoals werkloosheid, zwerven<br />
en weinig sociale bindingen. Bij niet-drugsgebruikers constateren we onder<br />
meer alcoholmisbruik, roekeloos autorijden (althans veel overtredingen van<br />
de Wegenverkeerswet), gokverslavingen, financiële problemen, werkloosheid<br />
en een geringe frustratietolerantie. Belangrijke verschillen bij de veelplegers<br />
vinden we ten aanzien van hun sociale bindingen en inzicht in de eigen situatie.<br />
Drugsgebruikers hebben beduidend minder vaak een partner of een gezin dan de<br />
overige veelplegers. Velen hebben geen vaste woon- of verblijfplaats of wonen<br />
bij hun ouders of moeder. Daar staat tegenover dat ten minste een kwart van<br />
deze groep veelplegers een goed inzicht in de eigen situatie heeft. Men ziet en<br />
erkent de problematiek en wil ervan af. Dit is grotendeels tegenovergesteld aan<br />
de niet-drugsgebruikende veelplegers, die weliswaar vaker een partner of een<br />
gezin hebben, maar waarbij slechts zelden zo’n duidelijke wens tot verandering<br />
dan wel beëindiging van het criminele gedrag wordt gehoord.<br />
Over het algemeen gaat het bij veelplegers om de zichtbare vormen van<br />
criminaliteit. Drugsgebruikers zwerven rond en nemen mee wat ze pakken<br />
kunnen. Winkeldiefstallen, inbraken en autokraken zijn het gevolg. Bij de<br />
overige veelplegers vinden we daarnaast geregeld uitingen van agressie, leidend<br />
tot vernielingen en knokpartijen, en verkeersmisdrijven. Het is de criminaliteit<br />
van de straat. Veel niet-zichtbare misdaad, zoals valsheid in geschrifte,<br />
gewoonteheling, bepaalde vormen van bedrog en misdrijven tegen de zeden,<br />
vergt planmatig handelen. Het is niet de criminaliteit van de gemiddelde<br />
veelpleger, die veeleer impulsief, driftmatig en op de korte termijn handelt.<br />
Veel van de door veelplegers gepleegde criminaliteit is even alledaags als<br />
ondoordacht: de man die te beneveld is om zijn gestolen brommer te besturen,<br />
de man die een handdoek en een barbecue steelt en de Porsche-rijder die op<br />
een groep mensen inrijdt die hem ogenschijnlijk even irriteerden.<br />
M. Jacobs en A. Essers - De misdaad van de straat<br />
151
De aanpak van veelplegers zou onzes inziens in de eerste plaats gericht moeten<br />
zijn op hun direct aanwijsbare probleem: harddrugs- en drankmisbruik dan wel<br />
eventuele psychische stoornissen. In de tweede plaats verdient het aanbeveling<br />
om naar de achtergrond van de veelpleger te kijken, waarbij zijn mogelijk<br />
geringe mate van zelfcontrole en uitingen daarvan bijzondere aandacht zouden<br />
moeten krijgen. De vraag of en in hoeverre men met een ‘echte’ veelpleger te<br />
maken heeft, en wie precies een ‘echte’ veelpleger genoemd kan worden, is<br />
daarbij steeds relevant.<br />
LITERATUUR<br />
Baas, N.J. (1998) Strafrechtelijke Opvang Verslaafden (SOV). Een literatuurverkenning<br />
naar <strong>voor</strong> de SOV relevante ervaringen met onvrijwillig geplaatste justitiabele<br />
verslaafden in binnen- en buitenland, Den Haag: WODC.<br />
Bunt, H.G. van de & W.M.E.H. Beijers (1993) ‘Irrationaliteit als keuze: analyse van een<br />
dadergroep roofovervallers’, Tijdschrift <strong>voor</strong> Criminologie, 35 (4): 378-395.<br />
Cohen, L.E. & B.J. Vila (1996) ‘Self-Control and Social Control: An Exposition of the<br />
Gottfredson-Hirschi/Sampson-Laub Debate’, Studies on Crime and Crime Prevention,<br />
5 (2): 125-150.<br />
Cornish, D.B. & R.V. Clarke (1986) The reasoning criminal. Rational choice perspectives<br />
on offending, New York: Springer Verlag.<br />
Cromwell, P.F., J.N. Olson & D. Wester Avary (1991) Breaking and Entering: An Ethnographic<br />
Analysis of Burglary, Newbury Park: Sage.<br />
Engelhard, B.J.M., F.W.M. Huls, R.F. Meijer & P. van Panhuis (2001) ‘Criminaliteit<br />
en opsporing’, in: F.W.M. Huls, M.M. Schreuders, M.H. Ter Horst-van Breukelen<br />
& F.P. van Tulder (red.), Criminaliteit en rechtshandhaving: Ontwikkelingen en<br />
samenhangen, Den Haag: WODC: 43-82.<br />
Goldman, F. (1981) ‘Drug abuse, crime and economy; the dismal limits of social<br />
choice’, in: J.A. Inciardi (ed.), The drugs-crime connection, Beverly Hills: Sage.<br />
Gottfredson, M.R. & T. Hirschi (1990) A general theory of crime, Stanford: Stanford<br />
University Press.<br />
Grapendaal, M., E. Leuw & J.M. Nelen (1991) De economie van het drugsbestaan:<br />
Criminaliteit als expressie van levensstijl en loopbaan, Gouda: Quint.<br />
Grapendaal, M. & W. van Tilburg (2002) ‘<strong>Veelplegers</strong> in Nederland’, Tijdschrift <strong>voor</strong><br />
Criminologie, 44 (3): 214-230.<br />
Haan, W. de & J. Vos (1993) ‘De huilende rover en de schaamteloosheid van de<br />
rationele keuzebenadering’, Tijdschrift <strong>voor</strong> Criminologie, 35 (4): 351-377.<br />
Hirschi, T. (1969) Causes of delinquency, Berkeley: University of California Press.<br />
Kroese, G.J. & R.H.J.M. Staring (1993) Prestige, professie en wanhoop: Een onderzoek<br />
onder gedetineerde overvallers, Arnhem: Gouda Quint.<br />
Kruize, P. (2002) ‘Een typologie van overvallers? De balans op basis van drie<br />
daderonderzoeken naar overvallers’, Tijdschrift <strong>voor</strong> Criminologie, 44 (1): 46-60.<br />
Nelen, J.M., E. Leuw & M. Grapendaal (1991) ‘Druggebruikers aan het woord:<br />
verslaving en criminaliteit als elementen van een deviante ontwikkeling’, Justitiële<br />
verkenningen, 17 (9): 17-37.<br />
Rutenfrans, C. (1993) ‘Criminaliteit: het irrationele gedrag van ongelukkigen’,<br />
Tijdschrift <strong>voor</strong> Criminologie, 35 (4): 327-335.<br />
Rutenfrans, C. & G.-J. Terlouw (1996) ‘Zelfcontrole en delinquent gedrag’, Tijdschrift<br />
<strong>voor</strong> Criminologie, 38 (1): 64-76.<br />
Swierstra, K. (1999) ‘Strafrechtelijke Opvang Verslaafden: Het aftoppen van criminele<br />
carrièrecurves’, Justitiële Verkenningen, 25 (6): 68-83.<br />
Vries, H. de (1999) ‘Strafrechtelijk opvang verslaafden. Doorbreken van een<br />
uitzichtloos, crimineel bestaan’, Algemeen Politieblad, 20: 4-6.<br />
Walters, G.D. (1994) Drugs and Crime in Lifestyle Perspective. Thousand Oaks: Sage.<br />
Wartna, B.S.J. (2002) ‘De WODC-recidivenmonitor. Meer inzicht in de werking van<br />
strafrechtelijke interventies’, Justitiële Verkenningen, 28 (8): 64-76.<br />
Wartna, B.S.J. & N. Tollenaar (<strong>2003</strong>) <strong>Veelplegers</strong>: een definitiestudie op basis van de<br />
OBJD. Den Haag: WODC.<br />
Weerman, F.M. (1998) Het belang van bindingen. De bindingstheorie als verklaring van<br />
verschillen en veranderingen in delinquent gedrag, Groningen: Rijksuniversiteit.<br />
152 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
OVERLAST DOOR DRUGSVERSLAAFDEN<br />
EEN ANALYSE VAN DIJKVERBODEN IN AMSTERDAM<br />
Hendrien Kaal en Dirk Korf<br />
De overlast die harddrugsgebruikers rond de Amsterdamse Zeedijk op straat en<br />
<strong>voor</strong> buurtbewoners veroorzaakten, leidde in het begin van de jaren tachtig tot<br />
een repressieve reactie in de vorm van ’dijkverboden’, waarbij gebruikers <strong>voor</strong><br />
8 uur of (later) 14 dagen verboden werd zich in het gebied rond de Zeedijk<br />
te vertonen. In dit artikel wordt beschreven op welke groepen dit beleid<br />
werd toegepast, hun kenmerken en achtergronden, de beleidscontext en de<br />
effectiviteit, op basis van gegevens uit 1996-2000.<br />
De Amsterdamse Zeedijk speelde een belangrijke rol bij de opkomst van<br />
heroïne in Nederland. Tot aan het eind van de jaren zestig oefenden de vele cafés<br />
en dansgelegenheden een sterke aantrekkingskracht uit op zowel buitenlandse<br />
bezoekers, zoals zeevaarders en in Duitsland gelegerde Amerikaanse soldaten,<br />
als lokale jeugd. Dat had ook te maken met prostitutie. De straat ligt in het<br />
Wallengebied en in cafés op de Zeedijk legden prostituees hun contacten<br />
(Brouns, 1993). Op de Zeedijk zijn ook al lang veel Chinese eetgelegenheden,<br />
supermarkten en andere bedrijven gevestigd. Vooral Chinezen waren vanaf het<br />
begin van de jaren zeventig betrokken bij de opmars van de heroïnehandel op<br />
en rond de Zeedijk. Deze handel waaierde uit naar de rest van het Wallengebied<br />
en vermengde zich tot op zekere hoogte met de prostitutie, met name doordat<br />
verslaafde vrouwen actief werden in de straatprostitutie (Van Gemert en<br />
Verbraeck, 1994). Chinezen lieten al vrij snel de straathandel over aan jonge<br />
Surinaamse immigranten, die in die periode in groten getale naar Nederland<br />
kwamen. De rol van Surinaamse heroïnehandelaren werd versterkt doordat<br />
de hoofdstedelijke Narcoticabrigade veel Chinese smokkelaars en dealers<br />
arresteerde, waarvan een groot gedeelte het land uit werd gezet. Surinaamse<br />
handelaren speelden ook een centrale rol bij de opkomst en verspreiding van<br />
cocaïne op de straatmarkt, in de loop van de jaren tachtig (De Kort en Korf,<br />
1992).<br />
Door de levendige straathandel en het openlijk gebruik van heroïne en cocaïne<br />
op en rond de Zeedijk gingen steeds meer ‘gewone’ mensen de buurt mijden.<br />
Gemeente, politie, drugshulpverlening en buurtbewoners probeerden de druk<br />
van de ketel te halen, onder andere met ‘gedoogruimtes’ waar ook dealers<br />
werden getolereerd. Deze bevonden zich eerst in leegstaande, soms gekraakte<br />
gebouwen, vervolgens in ‘caféachtige ruimtes’ en ten slotte, op initiatief van<br />
buurtbewoners, op een boot bij het Centraal Station, op loopafstand van de<br />
Zeedijk. Al deze gedoogruimtes was een kort leven beschoren (Van Gelder<br />
en Sijtsma, 1988). Doordat de gedoogruimtes steeds gesloten werden en<br />
soms zelfs afbrandden, werd begin jaren tachtig de overlast op straat steeds<br />
meer voelbaar. Buurtbewoners zetten de gemeente onder zware druk, terwijl<br />
gemeentelijke plannen <strong>voor</strong> medische verstrekking van heroïne door de<br />
landelijke overheid werden verhinderd (De Kort, 1995; Leuw, 1984). Om het<br />
gevaar van eigenrichting in te dammen – om de handel uit de buurt te weren,<br />
H. Kaal en D. Korf - Overlast door drugsverslaafden<br />
153
etaalden sommige buurtbewoners samen <strong>voor</strong> ‘uitsmijters’ die geweld niet<br />
schuwden (Van Gemert en Verbraeck, 1994) – maakte de gemeente ingrijpende<br />
plannen <strong>voor</strong> de aanpak van de buurt. Gebouwen werden gerestaureerd en er<br />
kwamen nieuwe ondernemers. Ook kreeg de politie bijzondere bevoegdheden<br />
om de orde te handhaven (Van Gelder en Sijtsma, 1988; Verbraeck, 1988) zoals<br />
het messenverbod (1981), het dijkverbod (1983) en het samenscholingsverbod<br />
(1984). Al deze maatregelen konden niet <strong>voor</strong>komen dat het aantal<br />
harddrugsverslaafden in Amsterdam bleef stijgen. De hoogste piek was bijna<br />
9.000 in 1988, volgens officiële schattingen (Van Brussel en Buster, 2002).<br />
De Opiumwet kan worden gebruikt om op te treden tegen handel en bezit,<br />
maar gebruik zelf is volgens de wet niet strafbaar. Met het dijkverbod kan<br />
wel opgetreden worden tegen drugsgebruik en bij<strong>voor</strong>beeld het bezit van<br />
parafernalia, zonder dat strafrechtelijk bewijs nodig is. Het dijkverbod is een<br />
verwijderingsbevel dat de politie de bevoegdheid geeft om personen <strong>voor</strong> een<br />
periode van acht uur de toegang tot het gebied te ontzeggen. Het uitreiken van<br />
dijkverboden door de politie valt onder hun taak, de openbare orde te handhaven.<br />
Het doel is het beperken van wat in beleidsstukken heet ‘de visuele overlast’ die<br />
veroorzaakt wordt door de handel in en het gebruik van harddrugs.<br />
Ondanks de lange praktijk van de dijkverboden is er maar weinig onderzoek<br />
gedaan naar de effecten van het beleid op buurt en gebruikers. Gebruikers<br />
hebben veel kritiek op het dijkverbodenbeleid, dat ze wel omschrijven als een<br />
‘heksenjacht’ (De Wit, 2002). Kritisch beschouwd legitimeert dit beleid een<br />
systeem met behulp waarvan een specifieke ongewenste groep kan worden<br />
beheerst. En bij dergelijke maatregelen bestaat het gevaar van oneigenlijk<br />
gebruik van machtsmiddelen, zo heeft Choongh (1998) overtuigend laten zien<br />
in Engeland.<br />
Richten we de aandacht op de (andere) buurtbewoners, dan suggereert<br />
onderzoek uit het begin van het dijkverbodentijdperk dat opjaagbeleid<br />
slechts leidt tot verspreiding van de opgejaagde groepen (Verbraeck, 1988).<br />
Aan de andere kant concludeert de politie op basis van eigen, meer recent<br />
onderzoek dat door repressieve activiteiten op die locaties de overlast <strong>voor</strong><br />
langere tijd verdwijnt. Er is daarbij weliswaar een verplaatsing van overlast te<br />
constateren, maar niet buiten de bekende overlastlocaties (Van Ommen e.a.,<br />
1998). De (normatieve) vraag die zich hier opdringt, is of de <strong>voor</strong>delen die het<br />
beleid <strong>voor</strong> de algemene bevolking heeft, opwegen tegen de nadelen <strong>voor</strong> de<br />
drugsverslaafden.<br />
Deze vraag vormt echter niet het thema van dit artikel. Wij richten ons op de<br />
gebruikers, met als de centrale probleemstelling: bij welke groepen wordt het<br />
dijkverbod toegepast? Meer concreet onderzoeken we wat hun kenmerken<br />
en achtergronden zijn. Vormen zij een dwarsdoorsnee van de Amsterdamse<br />
drugsverslaafden of krijgen bepaalde groepen eerder een verbod dan andere?<br />
In het bijzonder zullen we kijken naar de groep die vaak een dijkverbod krijgt.<br />
Om deze vragen te beantwoorden hebben we gegevens uit het databestand<br />
van de politie over dijkverboden geanalyseerd. Wij zetten eerst uiteen wat het<br />
dijkverbodenbeleid precies behelst. Daarna schetsen we kort de context waarin<br />
het beleid wordt uitgevoerd: op wie is het beleid gericht en wat is er bekend over<br />
de veroorzaakte overlast? Vervolgens worden resultaten van de analyse van de<br />
154 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
politiedata over dijkverboden van de periode 1996-2000 gepresenteerd. Tenslotte<br />
bediscussiëren we de bevindingen en gaan daarbij in op de vraag of het beleid<br />
effect sorteert en wat mogelijke alternatieven zijn.<br />
JURIDISCH KADER<br />
Zoals gezegd dateert het eerste dijkverbod al van 1983. Op 19 januari 1996<br />
werd door de arrondissementsrechtbank van Amsterdam een beroep tegen de<br />
toenmalige praktijk van de 14-dagen verboden gegrond verklaard. Ter vervanging<br />
van de eerdere praktijk, waarbij de burgemeester verwijderingsbevelen<br />
oplegde op basis van de artikelen 172 en 175 van de Gemeentewet, is in 1996<br />
artikel 2.6A aan de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) toegevoegd.<br />
Dit artikel richt zich tegen ‘personen die telkens weer op een bepaalde plek<br />
terugkomen om drugs te gebruiken of daarin te handelen en daarbij of als<br />
gevolg daarvan de openbare orde verstoren’ (Gemeenteblad 1996, afd. 3,<br />
volgnummer 47, toelichting). De burgemeester heeft de bevoegdheid gebieden<br />
aan te wijzen waar naar zijn oordeel de openbare orde ernstig is verstoord door<br />
de aanwezigheid van verslaafden en/of handelaren in harddrugs. Degene die<br />
binnen zo’n gebied ‘ordeverstorende gedragingen’ begaat, is verplicht zich<br />
terstond – de betrokken persoon krijgt 25 minuten de tijd – uit dat gebied te<br />
verwijderen en zich daar gedurende acht uur niet te bevinden (art. 2.6A lid 1).<br />
De bevoegdheid tot het geven van een 8-uursverbod is door de burgemeester<br />
gemandateerd aan de politie. Volgens de gemeente heeft de politie hierin<br />
geen vrijheid – ze moeten een dijkverbod uitdelen op het moment dat een<br />
ordeverstorende gedraging wordt geconstateerd (Bezwaarschriftencommissie<br />
Gemeenteraad d.d. 10 september 1996).<br />
Naast dit 8-uursverbod is er een 14-dagen verbod. Degene die in een<br />
aaneengesloten periode van ten hoogste zes maanden ten minste vijf<br />
ordeverstorende gedragingen heeft begaan, kan van de burgemeester het bevel<br />
krijgen zich <strong>voor</strong> veertien dagen uit het gebied te verwijderen (art. 2.6A lid 2).<br />
Deze bevoegdheid is niet gemandateerd aan de politie. Een 14-dagen verbod<br />
wordt doorgaans <strong>voor</strong>afgegaan door een waarschuwing dat het maximale<br />
aantal 8-uursverboden is bereikt.<br />
Personen met een dijkverbod overtreden dit verbod als ze binnen acht uur,<br />
respectievelijk veertien dagen weer in het gebied verschijnen. De eerste keer<br />
is het een overtreding van art. 2.6A APV, de tweede keer een overtreding van<br />
art. 184 SR (het niet voldoen aan een ambtelijk bevel). Op de laatstgenoemde<br />
overtreding staat een gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden. Van een<br />
overtreding is overigens al sprake wanneer iemand binnen de verbodstijd<br />
alleen maar in het gebied verschijnt, ook zonder dat er een ordeverstorende<br />
gedraging wordt begaan. Wordt op een later tijdstip een nieuwe ordeverstorende<br />
gedraging begaan, dan dient een nieuw verbod gegeven te worden, al dan niet<br />
<strong>voor</strong>afgegaan door een waarschuwing.<br />
Ordeverstorende gedragingen betreffen in de praktijk in de meeste gevallen<br />
‘visuele overlast’ door het gebruik van harddrugs (Gemeenteblad 1996, afd.<br />
3, nr. 65). Volgens artikel 2.6A van de APV kunnen dijkverboden worden<br />
opgelegd <strong>voor</strong> samenscholing, ongeregeldheden, ordeverstoringen en<br />
H. Kaal en D. Korf - Overlast door drugsverslaafden<br />
155
samenkomsten die in verband staan met harddrugs (art. 2.1 APV); hinderlijk<br />
gedrag in of bij gebouwen dat in verband staat met harddrugs (art. 2.19 APV);<br />
verzamelingen van vijf of meer personen in verband met harddrugs of heling<br />
(art. 2.2 APV); openlijk gebruik van en handel in harddrugs en het openlijk<br />
<strong>voor</strong>handen hebben van <strong>voor</strong>werpen of stoffen ten behoeve van het gebruik<br />
(art. 2.3 lid 1 APV); het post vatten of heen en weer bewegen om drugs of<br />
daarop gelijkende waar te koop aan te bieden of te kopen (art. 2.3 lid 2 APV)<br />
en het openlijk <strong>voor</strong>handen hebben van messen of andere <strong>voor</strong>werpen die als<br />
steekwapen kunnen worden gebruikt (art. 2.5 APV). Voor 14-dagen verboden<br />
worden onder ordeverstorende gedragingen ook verstaan geweldsdelicten en<br />
diefstallen uit auto’s op of aan de weg, <strong>voor</strong>zover een verband bestaat tussen<br />
het delict en harddrugs (art. 2.6A lid 3).<br />
STRAATJUNKS EN OVERLAST<br />
Het dijkverbodenbeleid is dus gericht op het beperken van de visuele overlast<br />
door de handel in en het gebruik van harddrugs. Het gaat om ‘personen die<br />
telkens weer op een bepaalde plek terugkomen’ en in de praktijk gaat het in de<br />
meeste gevallen om het gebruik. De meeste (straat)handel wordt bedreven door<br />
mensen die wat ze verkopen ook zelf gebruiken. Van Gemert (1988) beschrijft<br />
dit als het gevolg van het beleid in de jaren tachtig. Door bestrijding van de<br />
straathandel in softdrugs en de snelle uitbreiding van het aantal coffeeshops in<br />
de binnenstad van Amsterdam raakten veel harddrugsverslaafde straatdealers<br />
hun inkomsten uit deze bron kwijt. En door de toegenomen repressie van<br />
de (straat)handel in harddrugs werd de markt kleinschaliger en raakte deze<br />
gefragmenteerd, waardoor de risico’s kleiner waren en de overtredingen futiel.<br />
De groep die men met het dijkverbodenbeleid probeert te bereiken bestaat dus<br />
hoofdzakelijk uit verslaafden, met name degenen die een groot deel van de dag<br />
op straat doorbrengen.<br />
De omvang van de populatie harddrugsverslaafden is, net als elders, in<br />
Amsterdam niet precies bekend. We moeten het doen met schattingen, en de<br />
Amsterdamse GG&GD heeft op dit punt een naar verhouding goede traditie.<br />
Schattingen worden gemaakt met behulp van de capture-recapture methode. Voor<br />
1988 leverde deze methode een schatting op van bijna 9.000 opiaatverslaafden.<br />
Dat aantal is flink gedaald. De afgelopen jaren ligt de schatting vrij stabiel rond<br />
5.000 op jaarbasis en ongeveer 4.000 per kwartaal (Van Brussel en Buster,<br />
2002). Daarnaast zijn er harddrugsverslaafden die zich tot cocaïne beperken<br />
(Boekhout van Solinge, 2001; Nabben en Korf, 1999). Hierdoor komt het totale<br />
aantal harddrugsverslaafden hoger te liggen, maar daar staat tegenover dat de<br />
genoemde schatting kunstmatig naar boven wordt getrokken door buitenlandse<br />
verslaafden die tijdelijk in Amsterdam vertoeven (Korf e.a., 1994).<br />
De gemiddelde leeftijd van de Amsterdamse verslaafden blijft stijgen: van 37<br />
jaar in 1996 naar 41 jaar in 2002. De meeste verslaafden zijn mannen, bij de<br />
etnische minderheden nog sterker dan bij anderen. Vrouwen zijn met achttien<br />
procent duidelijk in de minderheid, <strong>voor</strong> hen is prostitutie een belangrijke<br />
bron van inkomsten. De afgelopen jaren zijn op jaarbasis zo’n 2.000 van de<br />
Amsterdamse opiaatverslaafden geboren in Nederland en behoren er 1.200-<br />
156 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
1.300 tot de grootste etnische minderheidsgroepen (geboren in Suriname,<br />
de <strong>Nederlandse</strong> Antillen, Marokko of Turkije). Bij deze allochtonen (van de<br />
eerste generatie) zijn Surinamers veruit in de meerderheid, ongeveer 900 op<br />
jaarbasis. Op de tweede plaats komen Marokkanen met zo’n 200 1 (Van Brussel<br />
en Buster, 2002). Ruwweg zijn er dus ruim tweemaal zoveel <strong>Nederlandse</strong> als<br />
Surinaamse verslaafden in Amsterdam.<br />
Volgens een studie uit het midden van de jaren negentig was zelfs de helft van de<br />
‘straatjunks’ van Surinaamse afkomst en slechts één op de drie van <strong>Nederlandse</strong><br />
origine. Een kwart van de ondervraagde straatjunks was dakloos. Criminaliteit<br />
kwam veel <strong>voor</strong>, bijna iedereen was wel eens gearresteerd en driekwart had wel<br />
eens gezeten. Ook hier werd weer duidelijk dat de groep handelaren en de groep<br />
gebruikers <strong>voor</strong> een groot deel overlappen: 40 procent van de mannen had dealen<br />
als een bron van inkomsten. Bij de vrouwen stond prostitutie op de eerste plaats<br />
en was dealen minder belangrijk (Korf e.a., 1995). Onderzoek onder daklozen<br />
in Amsterdam, waarvan een fors deel ook drugsverslaafd is, laat een gemiddelde<br />
leeftijd tussen de 38 en 39 jaar zien. Rond de tien procent bestaat uit vrouwen en<br />
een kwart uit Surinamers (Deben en Rensen, 2001).<br />
In 1994 is in een aantal Europese steden onderzoek gedaan naar<br />
drugsgerelateerde overlast. Bewoners van de binnenstad van Amsterdam<br />
namen relatief veel drugsoverlast waar: openlijk gebruik, handel op straat en<br />
rondhangen in groepen. Het was echter niet zo dat zij zich hier bovenmatig<br />
aan stoorden. Zij vonden <strong>voor</strong>al dat de overlast moest verdwijnen en niet<br />
noodzakelijkerwijs de hele scene. Politieagenten werkzaam in de buurt<br />
vonden daarentegen relatief vaak wel dat de scene moest verdwijnen (Korf e.a,<br />
1995). Al eerder was in Amsterdam gebleken dat ‘elitehuishoudens’ meer last<br />
hebben van drugsoverlast, maar ook meer vrijheid hebben in hun buurtkeus.<br />
Geconcludeerd werd dat drugs horen bij de centrumfunctie van de stad en<br />
weinig afbreuk doen aan de hoge waardering van de buurt, hoewel ze wel<br />
storend zijn (Kersloot en Musterd, 1987).<br />
DIJKVERBODEN: HOEVEEL, WAAR EN WANNEER?<br />
Voor onze analyse is gebruik gemaakt van alle data over de periode 1 januari<br />
1996 - 31 december 2000 uit het computerbestand met dijkverboden van in<br />
het binnenstadsdistrict. Dit district omvat twee noodgebieden: op en rond de<br />
Wallen en rond de Nieuwezijds Voorburgwal. In dit laatste gebied mogen alleen<br />
8-uursverboden worden uitgedeeld. Over de periode van vijf jaar behelst het<br />
bestand zo’n 22.000 dijkverboden (zowel achtuurs- en 14-dagen verboden) 2 ,<br />
1 Uitgaand van cijfers van Busters en Reurs (1999) waren in 1998 binnen deze groep<br />
1.039 mensen (79,1 procent) afkomstig uit Suriname of de <strong>Nederlandse</strong> Antillen. Er<br />
zijn in Amsterdam veel meer Surinaamse dan Antilliaanse harddrugsverslaafden.<br />
Daarnaast was in 1998 14,5 procent afkomstig uit Marokko en 6,3 procent uit Turkije,<br />
ongeveer 200 Marokkanen en 80 Turkse harddrugsverslaafden op jaarbasis.<br />
2 Dit is mogelijk een onderrapportage. In de Eindevaluatie Project Drugsoverlast<br />
District 2 (Van Ommen e. a., 1998: 5) is het aantal 8-uursverboden uitgereikt tussen 1<br />
oktober 1996 en 31 december 1997 hoger dan in het hier gebruikte bestand. Dit geldt<br />
veel minder <strong>voor</strong> de Wallen dan <strong>voor</strong> het gebied rond de Nieuwezijds Voorburgwal.<br />
Dit laatste gebied is echter in beide databestanden verantwoordelijk <strong>voor</strong> slechts een<br />
minderheid van de incidenten.<br />
H. Kaal en D. Korf - Overlast door drugsverslaafden<br />
157
meer dan 1.000 waarschuwingen en 123 overtredingen van dijkverboden.<br />
Ruim 90 procent van de dijkverboden werd uitgedeeld in het Wallengebied.<br />
Het aantal opgelegde dijkverboden, waarschuwingen en overtredingen van<br />
dijkverboden fluctueert enigszins met de seizoenen en is iets lager in de<br />
winter dan in de rest van het jaar. Er zijn duidelijke verschillen tussen de<br />
jaren. Zo was er een piek in juni 1997, toen de stad tijdens de Eurotop in<br />
Amsterdam op vele manieren ‘schoongemaakt’ werd. In 1998 was het aantal<br />
aanhoudingen 3 gedurende het gehele jaar vrij laag, terwijl er in 2000 een<br />
enorme piek was in juli als gevolg van de actie ‘Kleenext’, een ‘veegactie’<br />
op de Zeedijk en het Wallengebied. Het aantal aanhoudingen in het kader<br />
van het dijkverbodenbeleid is tamelijk gelijk verdeeld over de dagen van de<br />
week: iets minder in het weekend, maar het verschil met door de week is<br />
niet belangwekkend. De meeste aanhoudingen worden gedaan aan het eind<br />
van de middag en ‘s avonds laat. Dit indiceert dat de overlast rond deze tijd<br />
van de dag het grootst is. Het wisselende aantal aanhoudingen heeft echter<br />
ook te maken met het aantal agenten op straat: er is een plotseling dal in de<br />
vroege ochtenduren (wisseling van de wacht) en tussen zes en zeven ‘s avonds<br />
(etenstijd), en een lichte daling in het aantal aanhoudingen rond de lunch.<br />
DIJKVERBODEN: AAN WIE?<br />
Gegevens in het bestand zijn niet gekoppeld per individu. Voor onze analyses<br />
was dat wel noodzakelijk. De koppeling is gemaakt op basis van volledige naam<br />
(alle <strong>voor</strong>namen en achternaam) en geboortedatum. Vervolgens is handmatig<br />
gecontroleerd of door bij<strong>voor</strong>beeld spelfouten gegevens niet gekoppeld waren<br />
die overduidelijk wel betrekking hadden op dezelfde persoon. Bij combinatie<br />
van de persoonsgegevens <strong>voor</strong> personen met meer dan één registratie werden<br />
in geval van inconsistente data steeds de meest recente gegevens gebruikt.<br />
De circa 23.000 dijkverboden en waarschuwingen werden uitgedeeld aan<br />
bijna 4.200 unieke personen (tabel 1). Gemiddeld werden iets meer dan vijf 8uursverboden<br />
per persoon uitgedeeld. De overgrote meerderheid (88 procent)<br />
ontving alleen 8-uursverboden. Ruim 450 personen ontvingen één of meer<br />
waarschuwingen en een kleine 250 personen kregen één of meer 14-dagen<br />
verboden. Ruim tachtig mensen werden gepakt <strong>voor</strong> het overtreden van een 8uursverbod,<br />
terwijl slechts 17 mensen werden aangehouden <strong>voor</strong> overtreding<br />
van een 14-dagen verbod. Hieruit blijkt dat, hoewel het overtreden van een<br />
dijkverbod kan leiden tot detentie, dit hooguit om een zeer klein percentage<br />
van de totale groep gaat.<br />
We hebben de personen met één of meer dijkverboden ingedeeld in drie typen:<br />
nieuwelingen (één dijkverbod), bekenden (twee tot tien dijkverboden) en<br />
habitués (meer dan tien dijkverboden). Zoals gezegd bestrijkt het geanalyseerde<br />
bestand een periode van vijf jaar. Het feit dat iemand met één dijkverbod in<br />
het bestand <strong>voor</strong>komt, betekent dus niet dat deze persoon gedurende zijn hele<br />
leven daadwerkelijk slechts één dijkverbod heeft gekregen. Bezien over een<br />
3 Het begrip aanhouding hanteren we in dit artikel doorgaans niet in de strafvorderlijke zin.<br />
158 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
Tabel 1: Aantallen dijkverboden, waarschuwingen en overtredingen per persoon 1996-2000<br />
N<br />
verboden<br />
N<br />
pers. %<br />
Gem.<br />
p/p<br />
Mediaan<br />
Std.<br />
Dev.<br />
Min. Max.<br />
8-uur verbod 21.224 4.146 99.5 5.1 1 10.0 1 155<br />
waarschuwing 1.051 463 11.1 2.3 2 1.8 1 11<br />
14-dgn verbod 743 243 0.6 3.1 2 2.4 1 18<br />
184SR 8-uur 98 81 0.2 1.2 1 0.7 1 5<br />
184SR 14-dgn 25 17 0.0 1.5 1 0.9 1 4<br />
langere periode wordt het werkelijke aantal nieuwelingen overschat en het<br />
aantal bekenden en habitués enigszins onderschat. In de analyse is gekeken<br />
naar het totale aantal dijkverboden (8 uur en 14 dagen) tijdens de vijf jaar die<br />
het geanalyseerde bestand besloeg. Waarschuwingen en overtredingen van art.<br />
184 SR zijn niet meegeteld, <strong>voor</strong>al omdat hier normaliter reeds een dijkverbod<br />
aan <strong>voor</strong>af gegaan dient te zijn.<br />
In de onderzochte periode van vijf jaar vormen nieuwelingen de helft van het<br />
aantal geregistreerde personen, maar zij zijn verantwoordelijk <strong>voor</strong> slechts<br />
tien procent van de aanhoudingen. Ruim éénderde bestaat uit bekenden,<br />
met 27 procent van de dijkverboden. De relatief kleine groep habitués (12<br />
procent) is verantwoordelijk <strong>voor</strong> 63 procent van alle in die periode opgelegde<br />
dijkverboden. De habitués zijn ook verantwoordelijk <strong>voor</strong> 80 procent van de<br />
overtredingen van dijkverboden (art. 184 SR). Dit betekent dat habitués niet<br />
alleen de meeste overtredingen per persoon begaan, maar dat zij per dijkverbod<br />
ook vaker een overtreding plegen dan de nieuwelingen.<br />
Het bestand bevat een aantal achtergrondkenmerken van de overtreders. De<br />
gegevens over geboortedatum, geslacht, nationaliteit en geboorteland zijn<br />
over het algemeen compleet, zodat de verschillende typen overtreders hierop<br />
vergeleken kunnen worden. Andere gegevens, zoals over wonen en verslaving,<br />
ontbreken <strong>voor</strong> veel personen, maar het minst bij diegenen die het vaakst een<br />
dijkverbod kregen. Deze gegevens zullen we dan ook alleen gebruiken om de<br />
habitués mee te beschrijven. Andere gegevens, bij<strong>voor</strong>beeld over uitkeringen,<br />
waren zo onvolledig dat zij buiten de analyse zijn gelaten.<br />
De leeftijdsvariabele in het bestand is het geboortejaar. Voor de hele groep<br />
is dat gemiddeld 1963. Het merendeel bestaat uit dertigers en veertigers. De<br />
habitués zijn gemiddeld ruim vier jaar ouder dan de nieuwelingen (tabel 2)<br />
maar dit is wellicht simpelweg te verklaren doordat ouderen gedurende de<br />
onderzochte periode van vijf jaar meer kans hadden om vaker in het bestand<br />
<strong>voor</strong> te komen. Daarom hebben we ook gekeken naar de leeftijd op het moment<br />
van eerste aanhouding. Dan blijkt dat habitués inderdaad toen gemiddeld al<br />
drie jaar ouder waren (36,5 jaar tegenover 33,6 jaar bij de nieuwelingen). Om<br />
een vergelijking te kunnen maken met andere groepen hebben we tenslotte<br />
de gemiddelde leeftijd op het moment van (alle) aanhouding(en) berekend,<br />
met als uitkomst ruim 34 jaar 4 . Dat is wat jonger dan de totale groep van<br />
opiaatverslaafden en de daklozen in Amsterdam. De habitués komen er echter<br />
dichter bij in de buurt dan de nieuwelingen (bij aanhouding gemiddeld 37,7<br />
versus 33,6 jaar).<br />
H. Kaal en D. Korf - Overlast door drugsverslaafden<br />
159
Vrouwen komen met dertien procent weinig <strong>voor</strong> in het dijkverbodenbestand<br />
(tabel 2). Dit percentage ligt tussen dat van de daklozen (tien procent) en de<br />
opiaatverslaafden (achttien procent) in Amsterdam. Maar terwijl vrouwen<br />
over het algemeen veel minder vaak criminele ‘veelplegers’ zijn dan mannen<br />
(Engelhard e.a., 2001), is de verdeling bij dijkverboden andersom. De vrouwen<br />
hebben gemiddeld iets meer verboden dan de mannen en behoren ook vaker tot<br />
de habitués dan mannen (zestien versus twaalf procent).<br />
Tabel 2: leeftijd, geslacht en geboorteland van nieuwelingen, bekenden en habitués<br />
Nieuwelingen Bekenden Habitués Totaal<br />
N (%) 2.107 50,6 1.527 36,6 512 12,3 4.167 100,0<br />
Gem.<br />
Std.<br />
dev. Gem.<br />
Std.<br />
dev. Gem.<br />
4 Hierbij werd <strong>voor</strong> elke persoon de gemiddelde leeftijd berekend op het moment<br />
van aanhouding, waarbij alle bekende aanhoudingen <strong>voor</strong> een dijkverbod werden<br />
meegerekend.<br />
160 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong><br />
Std.<br />
dev. Gem. Std. dev.<br />
Geboortejaar 1.964,4 8,1 1.962,7 7,9 1.960,0 7,2 1.963,2 8,1<br />
Gem. leeftijd<br />
aanhouding 33,6 8,1 35,0 7,9 37,7 7,3 34,4 8,1<br />
Leeftijd 1e<br />
aanhouding 33,6 8,1 34,7 7,8 36,5 7,1 34,2 7,9<br />
Geslacht<br />
N % N % N % N %<br />
Gem.<br />
aantal<br />
aanhoudingen<br />
Mannelijk 1.878 89,4 1.310 85,8 427 83,6 3.630 87,3 5,2<br />
Vrouwelijk 223 10,6 216 14,2 84 16,4 528 12,7 6,3<br />
Geboorteland<br />
Nederland 710 34,1 487 32,0 105 20,5 1.309 31,6 3,9<br />
Suriname 376 18,1 403 26,4 242 47,3 1.029 24,9 9,6<br />
Ned.<br />
Antillen 90 4,3 86 5,6 26 5,1 202 4,9 4,8<br />
Marokko 226 10,8 167 11,0 65 12,7 458 11,1 5,8<br />
Anders 681 32,7 381 25,0 74 14,5 1.141 27,6 3,3<br />
Met name omdat de meeste Surinamers de <strong>Nederlandse</strong> nationaliteit hebben,<br />
gebruiken wij het geboorteland als indicatie van de etnische groep. Dit lost<br />
ook het probleem op van de dubbele nationaliteit bij andere allochtonen in<br />
Amsterdam, zoals veel Marokkanen. Het betekent echter wel dat de groep in<br />
Nederland geboren mensen wellicht allochtonen van tweede generatie bevat<br />
(Korf e.a., 2001). Ongeveer een derde van de personen in het bestand is in<br />
Nederland geboren en ongeveer een kwart in Suriname (tabel 2). Dit laatste<br />
komt overeen met het percentage Surinamers onder de daklozen in Amsterdam,
maar vergeleken met het aandeel Surinamers onder de opiaatverslaafden in<br />
Amsterdam – minder dan de helft van het aantal Nederlanders – is er echter<br />
duidelijk sprake van een forse oververtegenwoordiging. Surinamers zijn nog<br />
sterker oververtegenwoordigd bij de habitués. Van hen is slechts één op de vijf<br />
in Nederland geboren en bijna de helft in Suriname.<br />
KENMERKEN VAN DE HABITUÉS<br />
We konden vaststellen dat de habitués twaalf procent vormen van alle personen<br />
die tussen 1996 en 2000 tenminste één dijkverbod kregen. In tabel 3 geven we<br />
een overzicht van hun kenmerken. Zij zijn bij aanhouding gemiddeld bijna<br />
38 jaar. Vrouwen behoren, zoals gezegd, vaker tot de habitués dan mannen.<br />
De vrouwelijke habituées zijn verantwoordelijk <strong>voor</strong> tweederde van het totale<br />
aantal dijkverboden uitgereikt aan vrouwen, slechts marginaal meer dan bij de<br />
mannen. Uit eerder onderzoek bleek een aanzienlijk deel van de vrouwelijke<br />
drugsverslaafden in de binnenstad werkzaam te zijn als straatprostituee<br />
(Grapendaal e.a., 1991; Korf, 1995; Van Ommen e. a., 1998). Dit zou kunnen<br />
verklaren waarom vrouwen vaker habituées zijn.<br />
Surinamers zijn met ongeveer de helft relatief sterk vertegenwoordigd bij de<br />
habitués. Anders gezegd: van de Surinamers is 24 procent habitué, tegenover<br />
slechts acht procent van degenen die in Nederland zijn geboren. Antilianen<br />
(dertien procent) en Marokkanen (veertien procent) zitten hier tussenin.<br />
Slechts zeven procent van degenen die in een ander land dan de genoemde<br />
vier geboren zijn, is habitué. Dit is waarschijnlijk <strong>voor</strong>al te verklaren door<br />
‘toeristen’, die vanwege de korte duur van hun verblijf een kleine kans<br />
hebben op meer dan één dijkverbod.<br />
Het wekt geen verbazing dat de meerderheid van de habitués (officieel) in<br />
Amsterdam woont. Maar bijna de helft van de habitués heeft geen vaste<br />
woonplaats of verblijft in een sociaal pension.<br />
Ongeveer de helft van de habitués staat in de bestanden als verslaafd<br />
geregistreerd. Dat is minder dan verwacht: dijkverboden worden uitgedeeld<br />
om de drugsoverlast te beperken en het ligt dus <strong>voor</strong> de hand dat het overgrote<br />
deel van de habitués drugs gebruikt. Het is dan ook opvallend dat <strong>voor</strong> de<br />
helft van de habitués niet geregistreerd staat of iemand wel of niet verslaafd<br />
is. Waarschijnlijk komt dit doordat de politie dit eenvoudigweg vaak niet<br />
registreert, omdat het zo vanzelfsprekend is dat iemand die een dijkverbod<br />
opgelegd krijgt verslaafd is. Wanneer iemand alleen dealt, kan hij <strong>voor</strong><br />
overtreding van de Opiumwet worden opgepakt. Met name in de binnenstad<br />
worden vrij veel dealers daadwerkelijk gearresteerd. In 2000 werden in dit<br />
politiedistrict bij<strong>voor</strong>beeld bijna 1.100 aanhoudingen verricht <strong>voor</strong> bezit en<br />
bijna 1.400 <strong>voor</strong> handel in harddrugs (O+S, 2001). Wanneer het drugsgebruik<br />
wel geregistreerd staat, gaat het vrijwel altijd om een combinatie van heroïne<br />
en cocaïne. Slechts drie procent gebruikt alleen cocaïne en maar één persoon<br />
alleen heroïne. Voor zover bekend is hoe lang men verslaafd is, is dit gemiddeld<br />
sinds 1981 bijna twintig jaar.<br />
H. Kaal en D. Korf - Overlast door drugsverslaafden<br />
161
Tabel 3: Karakteristieken van habitués<br />
Nederland<br />
Suriname/<br />
Ant<br />
Ned-Ant<br />
162 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong><br />
Marokko Anders Totaal<br />
Gemiddelde<br />
leeftijd<br />
aanhouding<br />
(Std. dev.) 35,2 7,1 40,6 6,3 40,4 6,5 33,3 5,7 34,6 7,7 37,7 7,3<br />
n % n % n % n % n % n %<br />
Mannelijk 58 55,8 221 91,3 25 96,2 64 98,5 59 79,7 427 83,6<br />
Vrouwelijk 46 44,2 21 8,7 1 3,8 1 1,5 15 20,3 84 16,4<br />
Woonsituatie<br />
Zonder vaste<br />
woonplaats<br />
(ZVW) 53 50,5 101 41,7 11 42,3 22 33,8 41 55,4 228 44,5<br />
Vaste<br />
woonplaats 45 42,9 121 50,0 11 42,3 34 52,3 19 25,7 230 44,9<br />
Sociaal<br />
pension 3 2,9 7 2,9 1 3,8 2 3,1 3 4,1 16 3,1<br />
Onbekend 4 3,8 13 5,4 3 11,5 7 10,8 11 14,9 38 7,4<br />
Woonplaats<br />
Amsterdam 75 71,4 187 77,3 17 65,4 42 64,6 31 41,9 352 68,8<br />
Anders in<br />
Nederland 8 7,6 15 6,2 3 11,5 4 6,2 5 6,8 35 6,8<br />
Onbekend of<br />
ZVW 22 20,9 40 16,5 6 23,0 19 29,2 38 51,4 125 24,4<br />
Verslaafd<br />
aan<br />
Cocaïne 3 2,9 9 3,7 2 7,7 1 1,5 2 2,7 17 3,3<br />
Heroïne 1 0,4 1 0,2<br />
Heroïne en<br />
cocaïne 48 45,7 127 52,5 7 26,9 13 20,0 13 17,6 208 40,6<br />
Onbekend 54 51,4 105 43,4 17 65,4 51 78,5 59 79,7 286 55,9<br />
Verslaafd<br />
sinds…<br />
(Std.dev.) 1980 7,4 1980 6,5 1982 6,8 1986 4,2 1984 6,2 1981 6,7<br />
Totaal 105 100 242 100 26 100 65 100 74 100 512 100<br />
Zoals gezegd is bijna de helft van de habitués in Suriname geboren. Zij zijn<br />
(net zoals de Antilliaanse habitués) relatief oud (gemiddeld 40,6 jaar bij<br />
aanhouding). Hoewel ook veel Surinaamse habitués dakloos zijn, hebben zij<br />
vaker een vaste woonplaats dan Nederlanders.<br />
Meer dan de helft van de vrouwelijke habituées is in Nederland geboren.<br />
Weliswaar vormen vrouwen maar een klein deel van de habitués uit Suriname,<br />
maar van alle vrouwelijke habituées komt een kwart uit Suriname. De<br />
vrouwelijke habituées wonen net zo vaak in Amsterdam en zijn even vaak<br />
dakloos als de mannelijke habitués.
DISCUSSIE<br />
In een periode van vijf jaar hebben in de binnenstad van Amsterdam meer dan<br />
4.000 mensen één of meer dijkverboden gekregen. Dat komt dicht in de buurt<br />
van het tegenwoordig geschatte aantal harddrugsverslaafden in de hoofdstad,<br />
zo’n 5.000 op jaarbasis. Nu kent de populatie nogal wat doorstroming door<br />
verslaafden van elders die tijdelijk in Amsterdam vertoeven, waardoor er over<br />
een langere periode meer verslaafden in de stad zullen zijn dan per jaar.<br />
Gemiddeld krijgt men per persoon vijf dijkverboden in vijf jaar tijd. Ruim de<br />
helft van de personen die een dijkverbod krijgen, bestaat uit nieuwelingen.<br />
Zij kregen tijdens de onderzochte periode slechts eenmaal een dijkverbod. Dit<br />
wijst erop dat een fors deel niet opnieuw terugkeert en in elk geval niet meer zo<br />
sterk als overlastgever wordt beschouwd dat een nieuw dijkverbod nodig wordt<br />
geacht. Ook bij de anderen volgt in de meeste gevallen op een dijkverbod geen<br />
overtreding van het verbod. Dit alles wijst erop dat dijkverboden effectief zijn,<br />
althans op individueel niveau en binnen de periode waar<strong>voor</strong> zij gelden (acht uur<br />
of veertien dagen).<br />
Tegelijkertijd is duidelijk dat een relatief kleine groep habitués (twaalf procent)<br />
verantwoordelijk is <strong>voor</strong> het leeuwendeel van de dijkverboden. Zij kregen<br />
in de onderzochte vijf jaar meer dan tien dijkverboden. Deze groep bestaat<br />
<strong>voor</strong>namelijk uit mannen en is gemiddeld 38 jaar. Bijna de helft is geboren<br />
in Suriname, slechts een op de vijf in Nederland. De meerderheid woont in<br />
Amsterdam maar nagenoeg de helft heeft geen vaste woon- of verblijfplaats<br />
of woont in een sociaal pension. Voor zover bekend zijn verreweg de meesten<br />
verslaafd aan zowel heroïne als cocaïne. Wat betreft leeftijd en geslacht<br />
komen deze habitués redelijk overeen met wat we uit eerdere studies onder<br />
harddrugsverslaafden en ‘straatjunks’ weten. Het percentage dak- en thuislozen<br />
onder de habitués is echter beduidend hoger. Het aandeel Surinamers onder<br />
de habitués is buitenproportioneel maar komt wel overeen met het percentage<br />
Surinamers onder straatjunks.<br />
Het dijkverbodenbeleid werd ingesteld toen het drugsprobleem in het<br />
Wallengebied grootse vormen aannam en de buurtbewoners en politie niet<br />
langer lijdelijk wilden toezien hoe de buurt verpauperde. Wat een toenemend<br />
probleem was in de jaren tachtig, is nu aanzienlijk beperkt en al enige jaren<br />
stabiel. Wat de precieze bijdrage van de dijkverboden is geweest, valt moeilijk te<br />
zeggen. Duidelijk is in elk geval dat meer algemeen de aard en omvang van de<br />
problematiek is veranderd. Ging het aan het begin van de jaren tachtig nog <strong>voor</strong>al<br />
om twintigers, tegenwoordig is de Amsterdamse verslaafde gemiddeld rond de<br />
veertig. Het aantal verslaafden in de stad is drastisch lager dan aan het eind van<br />
de jaren tachtig. Tal van factoren hebben hieraan bijgedragen, waaronder de<br />
sterfte aan aids. De daling komt ook <strong>voor</strong> een belangrijk deel doordat er veel<br />
minder ‘heroïnetoeristen’ in de stad zijn. Vooral van Duitsers is bekend dat het<br />
versoepelde drugsbeleid in eigen land in belangrijke mate heeft bijgedragen aan<br />
hun terugkeer en sterk verminderde stroom naar Nederland (Biemond en Korf,<br />
1992). Afgaand op het aantal dijkverboden is de problematiek in de afgelopen<br />
jaren echter niet verder afgenomen. Met name de habitués maken duidelijk dat<br />
er verslaafden zijn die steeds opnieuw een dijkverbod krijgen. Aangezien een<br />
H. Kaal en D. Korf - Overlast door drugsverslaafden<br />
163
substantieel deel van hen dakloos is, blijft er vaak niet meer over dan blokjes<br />
te gaan omlopen (van Ommen, 1998).<br />
Zijn er alternatieven? In een landelijke evaluatie van projecten ter bestrijding<br />
van drugsoverlast constateerden Broër en Noyon (1999) dat gebruikersruimten<br />
het meeste soelaas bieden, zowel <strong>voor</strong> gebruikers als <strong>voor</strong> buurtbewoners.<br />
Amsterdam heeft inmiddels verscheidene van zulke ruimtes, maar het blijft<br />
lastig om meer geschikte locaties te vinden met instemming van buurtbewoners.<br />
Een samenwerkingsverband tussen hulpverlening, politie en justitie (Support) is<br />
erop gericht overlast te beperken, bij<strong>voor</strong>beeld door gebruikers te betrekken bij<br />
het schoonhouden van de buurt. De Strafrechterlijke Opvang Verslaafden (SOV)<br />
is erop gericht degenen die door crimineel gedrag grote overlast veroorzaken te<br />
laten afkicken; over de resultaten hiervan is echter nog niets bekend. Tenslotte<br />
wordt aan een groep langdurig verslaafden heroïne verstrekt. Hoewel het gaat<br />
om een medische behandeling, blijkt ook de criminaliteit en overlast drastisch te<br />
verminderen (Van den Brink e.a., 2002).<br />
Slechts een klein deel van degenen die een dijkverbod krijgen, overtreden<br />
zo’n verbod en komen hier<strong>voor</strong> (uiteindelijk) binnen het strafrecht terecht. Zo<br />
beschouwd is er dus weinig sprake van criminalisering en lijkt de dreiging<br />
van oneigenlijk gebruik, zoals bij<strong>voor</strong>beeld Choongh (1998) en Kaal (2001)<br />
signaleerden bij politieoptreden in Engeland, gering. Dit neemt niet weg dat ook<br />
in Amsterdam bij de dijkverboden een groep van dezelfde mensen steeds weer<br />
opgepakt wordt.<br />
Met name bij de habitués is er sprake een forse oververtegenwoordiging van<br />
Surinamers. De vraag dringt zich op of bij de dijkverboden sprake is van<br />
selectiviteit. Verbraeck (1988) stelde vast dat dit in de beginperiode van de<br />
dijkverboden wel het geval was. Hij zag dat mensen die niets met de handel<br />
in en het gebruik van harddrugs te maken hadden, werden opgepakt op basis<br />
van hun huidskleur, dat dienders verschilden in de manier waarop ze met<br />
dijkverboden omgingen en dat dijkverboden <strong>voor</strong> oneigenlijke doeleinden<br />
werden gebruikt. Een recente inventarisatie van klachten van verslaafden<br />
suggereert dat hier nog steeds sprake van is (MDHG, 2002). Aan het begin<br />
van de jaren negentig constateerde Korf (1995) dat Surinaamse verslaafden<br />
een grotere kans hadden om gearresteerd te worden, maar ook dat Surinaamse<br />
verslaafden meer dan gemiddeld actief waren als straatdealer. Bij de aanpak<br />
van drugsoverlast door middel van dijkverboden stuit men in de binnenstad van<br />
Amsterdam al gauw op relatief veel Surinaamse verslaafden. In belangrijke mate<br />
reflecteert de oververtegenwoordiging van Surinamers onder de habitués dan<br />
ook de feitelijk sterke aanwezigheid van deze groep. De vraag of er daarnaast<br />
<strong>voor</strong> hen ook tegenwoordig nog steeds een grotere pakkans bestaat, kunnen we<br />
hier niet beantwoorden. Wel is duidelijk geworden dat met name veel habitués,<br />
waaronder veel Surinamers, dakloos zijn en alleen al hierdoor veelvuldig op<br />
straat vertoeven. Dijkverboden kunnen dat probleem in elk geval niet oplossen.<br />
LITERATUUR<br />
Biemond, R. & D.J.Korf (1992) Effectiviteit van het ontmoedigingsbeleid, Universiteit<br />
van Amsterdam, Faculteit POW.<br />
Boekhout van Solinge, T. (2001) Op de pof – cocaïnegebruik en gezondheid op straat,<br />
Amsterdam: Rozenberg.<br />
164 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
Boerman, F.A., W.A.C. van Tilburg & M. Grapendaal (2002) Landelijke criminaliteitskaart<br />
1999: Aangifte en verdachtenanalyse op basis van HKS-gegevens,<br />
Woerden/Zoetermeer: ABRIO/KLPD.<br />
Van den Brink, W., V.M. Hendriks, P. Blanken, I. Huijsman & J.M. van Ree (2002) Heroïne<br />
op medisch <strong>voor</strong>schrift, Utrecht: Centrale Commissie Behandeling Heroïneverslaafden<br />
(CCBH).<br />
Broër, C. & R. Noyon (1999) Over last en beleid. Evaluatie Nota Overlast en vijf jaar SVObeleid<br />
tegen overlast van harddrugsgebruikers, Amsterdam, Regioplan, Stad en Land.<br />
Brouns, H. (1993) Zeedijk, de ‘dijk’ binnenstebuiten, Amsterdam: Jan Mets.<br />
Van Brussel, G.H.A. & M.C.A. Buster (2002) OGGZ Monitor Amsterdam – Trends en<br />
cijfers ’99’00’01, Amsterdam: GG&GD Amsterdam.<br />
Buster, M., H. Reurs (1999) Methadonverstrekking in Amsterdam 1998. Centrale Methadon<br />
Registratie, Amsterdam, GG&GD, afdeling EDG.<br />
Choongh, S. (1998) ‘Policing the Dross: A social disciplinary model of policing’, British<br />
Journal of Criminology, 88 (4): 623-634.<br />
Engelhard, B.J.M., F.W.M Huls, R.F. Meijer & P. van Panhuis (2001) ‘Criminaliteit en<br />
opsporing’ in F.W.M.Huls, M.M. Schreuders, M.H. Ter Horst-van Breukelen & F.P. van<br />
Tulder (eds.) Criminaliteit en rechtshandhaving 2000, Den Haag: CBS/WODC (Reeks<br />
Onderzoek en beleid # 189): 43-82.<br />
Deben, L. & P. Rensen (2001) Uitgeteld – buitenslapers in Amsterdam 1995-2001,<br />
Amsterdam: Askant.<br />
Gelder, P.J.van & J.H. Sijtsma (1988) Horse, coke en kansen – sociale risico’s en kansen<br />
onder Surinaamse en Marokkaanse harddruggebruikers in Amsterdam - Deel I<br />
Surinaamse harddruggebruikers, Amsterdam: Instituut <strong>voor</strong> Sociale Geografie,<br />
Universiteit van Amsterdam.<br />
Gemert, F. van (1988) Mazen en netwerken – de invloed van beleid op de drugshandel<br />
in twee straten in de Amsterdamse Binnenstad, Amsterdam: Instituut <strong>voor</strong> Sociale<br />
Geografie, Universiteit van Amsterdam.<br />
Gemert, F. van & H. Verbraeck (1994) ‘Sex, Sex and Smack – The ecology of the drug<br />
trade in the inner city of Amsterdam’, in E. Leuw & I. Haen Marshall (eds.) Between<br />
prohibition and legalization. The Dutch experiment in drug policy, Amsterdam/New<br />
York: Kugler Publications: 145-167.<br />
Grapendaal, M., E. Leuw & J.M. Nelen (1992) De economie van het drugsbestaan,<br />
Arnhem: Gouda Quint.<br />
Kaal, H.L. (2001) Police Cautioning of Drug Offenders – policies, practices and attitudes,<br />
Proefschrift, Universiteit van Bristol.<br />
Kersloot, J.M. & S. Musterd (1987) Leefbaarheid en drugs in Amsterdam – de spreiding<br />
van drugsscenes óver, en de relatie met de leefbaarheid ín de stad, Amsterdam: Instituut<br />
<strong>voor</strong> Sociale Geografie, Universiteit van Amsterdam.<br />
Korf, D.J., S.A. Reijneveld & J. Toet (1994) ‘Estimating the number of heroin users: A<br />
review of methods and empirical findings from the Netherlands’, International Journal<br />
of the Addictions, 29 (11): 1993-1417.<br />
Korf, D.J., M. Schreuders, D. Lettink & T. Nabben (1995) Straatjunks in Amsterdam –<br />
achtergronden, leefstijl en hulpverlening, Amsterdam: O+S, het Amsterdamse Bureau<br />
<strong>voor</strong> Onderzoek en Statistiek.<br />
Korf, D.J., G.W. Bookelman & T. de Haan (2001) ‘Diversiteit in criminaliteit – Allochtone<br />
arrestanten in de Amsterdamse politiestatistiek’, Tijdschrift <strong>voor</strong> Criminologie, 43 (3):<br />
230-259.<br />
De Kort, M. (1995) Tussen patiënt en delinquent. Geschiedenis van het <strong>Nederlandse</strong><br />
drugsbeleid, Hilversum: Verloren.<br />
Kort, M de & D.J. Korf (1992) ‘The development of drug trade and drug control in the<br />
Netherlands: a historical perspective’, Crime, Law, and Social Change, 17: 123 -144.<br />
Leuw, E. (1984) ‘Door schade en schande. De geschiedenis van drugshulpverlening als<br />
sociaal beleid’, Tijdschrift <strong>voor</strong> Criminologie, 28 (3):128-136.<br />
MDHG (2002) Bloemlezing klachten opjaagbeleid Wallengebied, Amsterdam, MDHG.<br />
Nabben, T. & D.J. Korf (1999) ‘Cocaine and crack in Amsterdam: Diverging<br />
subcultures’, Journal of Drug Issues, 29 (3): 627-651.<br />
Ommen, H. van, G. Vrooland, J. Rozenbrand & G. Bakker (1998) Eindevaluatie Project<br />
Drugsoverlast District 2, Amsterdam: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland.<br />
O+S (2001) Amsterdam in cijfers 2001, Amsterdam: O+S, Het Amsterdamse Bureau<br />
<strong>voor</strong> Onderzoek en Statistiek.<br />
Reijneveld, S.A. (1989) Methadonverstrekking in Amsterdam in 1988, Amsterdam:<br />
GG&GD.<br />
Verbraeck, H.T. (1988) De staart van de Zeedijk – een bliksemonderzoek naar enkele<br />
effecten van het Zomerplan 1987 in het Wallengebied, Amsterdam: Instituut <strong>voor</strong><br />
Sociale Geografie, Universiteit van Amsterdam.<br />
Wit, B. de (2002) ‘Heksenjacht’, Spuit 11 - Kwartaalblad van de Belangenvereniging<br />
Druggebruikers MDHG, herfst 2002: 3.<br />
H. Kaal en D. Korf - Overlast door drugsverslaafden<br />
165
STELSELMATIGE DADERS AANPAKKEN<br />
Anne-Marie Slotboom, Peter van der Laan en Catrien Bijleveld<br />
In het in oktober 2002 verschenen veiligheidsprogramma van het Ministerie<br />
van Justitie en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />
(Naar een veiliger samenleving, 2002) en in het actieprogramma <strong>voor</strong> de<br />
aanpak van de jeugdcriminaliteit van het Ministerie van Justitie (Jeugd terecht,<br />
<strong>2003</strong>) wordt nadrukkelijk aandacht geschonken aan stelselmatige daders<br />
(veelplegers) en het terugdringen van recidive bij deze groep delinquenten.<br />
Volgens het kabinet moet een doeltreffende justitiële reactie bijdragen aan het<br />
<strong>voor</strong>komen van recidive en aan een betere reïntegratie in de samenleving van<br />
deze groep daders. Naast strafverzwaring bij recidive worden de maatregel<br />
Strafrechterlijke Opvang Verslaafden (SOV) <strong>voor</strong> verslaafde stelselmatige<br />
daders en de Individuele Trajectbegeleiding (ITB) <strong>voor</strong> harde kern-jongeren<br />
in leeftijd van 12 tot 25 jaar als oplossingen aangedragen. Onderzoek naar<br />
de effectiviteit van deze maatregelen – ook een nogal prominent thema in de<br />
nota’s – is (nog) niet of nauwelijks gedaan. Desondanks mag met name ITB<br />
zich al enige tijd in een toenemende populariteit verheugen. Dit resulteerde in<br />
2001 in landelijke invoering van ITB.<br />
In deze bijdrage staan we stil bij een van de <strong>voor</strong>lopers van ITB, de Stelselmatige<br />
Daderaanpak (SDA) 1 . We gaan kort in op wat SDA inhoudt, waar de<br />
wortels liggen en wat de resultaten van zo’n aanpak zijn. In het bijzonder wordt<br />
stilgestaan bij de vraag waarom zulke aanpakken een moeizaam verloop kunnen<br />
hebben. Dat hangt enerzijds samen met de zeer problematische achtergrond<br />
van de deelnemers en anderzijds met problemen rond afstemming tussen<br />
samenwerkende organisaties en een gebrekkig draagvlak. Maar ook manco’s in<br />
inhoud, opzet en uitvoering kunnen hieraan debet zijn.<br />
STELSELMATIGE DADERAANPAK<br />
SDA is begin jaren negentig opgezet in het arrondissement Dordrecht naar<br />
aanleiding van het beleidsplan Strafrecht met beleid 90-95 (1990) van het Openbaar<br />
Ministerie (OM) (de Beer e.a., 1994) 2 . SDA was aanvankelijk bedoeld <strong>voor</strong><br />
volwassenen, later volgde een variant <strong>voor</strong> minderjarigen, de Stelselmatige<br />
daderaanpak Minderjarige Daders (SMD) 3 .<br />
Anders dan de meest recente, primair kwantitatieve definitie van veelplegers<br />
(zie inleidend artikel in dit themanummer) heeft SDA – en later ook ITB – van<br />
oudsher een andere, minder strikte definitie gehanteerd. Het gaat om daders<br />
die al enkele keren met justitie <strong>voor</strong> ernstige strafbare feiten in aanraking zijn<br />
gekomen. Dus ook jongeren die pas een jaar actief zijn, maar wel frequent<br />
met de politie in aanraking zijn gekomen, kunnen in aanmerking komen<br />
1 Gegevens zijn afkomstig van een procesevaluatie van SDA (zie Slotboom e.a.,<br />
2002).<br />
2 In de stad Groningen werd begin jaren negentig eveneens een SDA-project gestart<br />
(Kleiman en Terlouw, 1997). Het Groningse project richtte zich uitsluitend op<br />
verslaafde stelselmatige daders.<br />
3 SMD (Stelselmatige daderaanpak Minderjarige Daders) komt in deze bijdrage slechts<br />
incidenteel aan de orde. Zie <strong>voor</strong> meer informatie Slotboom e. a. (2002).<br />
166 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
<strong>voor</strong> deze interventie. In de nota Individuele trajectbegeleiding (ITB) <strong>voor</strong> de<br />
harde kern (2000) wordt daar nog het volgende aan toegevoegd: ‘… en die<br />
nu, bij <strong>voor</strong>keur maar niet uitsluitend, <strong>voor</strong> het eerst in aanmerking komen<br />
<strong>voor</strong> een forse vrijheidsstraf” (: I). Deelnemers aan SDA-Dordrecht werden<br />
vanaf het begin geselecteerd op basis van zes of meer antecedenten in het<br />
‘afgelopen jaar’. Daarmee koos men er <strong>voor</strong> niet de gehele, eventueel langere<br />
criminele loopbaan mee te wegen. Drie belangrijke componenten van SDA<br />
zijn samenwerking tussen verschillende organisaties, toezicht en controle<br />
(inclusief sancties op niet meewerken) en intensieve begeleiding door de<br />
(verslavings-)reclassering.<br />
INTERVENTIEPROGRAMMA’S VOOR VEELPLEGERS<br />
SDA en ITB lijken sterk op Intensive Probation Supervision (IPS), een<br />
interventie die sinds het einde van de jaren zeventig in de Verenigde Staten<br />
en later ook in Engeland en Wales wordt toegepast (Burkhart, 1986; Byrne,<br />
1986). IPS is bedoeld als alternatief <strong>voor</strong> detentie. Het richt zich niet alleen<br />
op vermindering van criminaliteit, maar ook op achterliggende problemen<br />
van psychosociale aard van de dader. IPS is een ambulante interventie, waarin<br />
intensieve controle een belangrijke rol speelt. Dat geldt in het bijzonder <strong>voor</strong><br />
de Amerikaanse IPS-projecten. Met deelnemers worden strikte afspraken<br />
gemaakt waar en wanneer ze zich thuis, op het werk of school dienen<br />
te bevinden. Zonodig wordt de controle gecombineerd met elektronisch<br />
toezicht. Deelnemers dienen zich te onthouden van alcohol- en druggebruik,<br />
wat gecontroleerd wordt met geregelde urinetests. De afspraken in de sfeer<br />
van toezicht worden gecombineerd met de mogelijkheid aan trainingen en<br />
therapieën deel te nemen. Er is zeer frequent contact met de reclasseringsm<br />
edewerker.<br />
Ondanks het feit dat IPS in de jaren tachtig een grote vlucht nam, is er weinig<br />
onderzoek verricht (Bol, 1995). De resultaten in termen van afname van<br />
recidive van het weinige onderzoek dat is gedaan, zijn niet bemoedigend. Zo<br />
onderzochten Petersilia, Turner en Piper Deschenes (1992) zeven IPS-projecten<br />
<strong>voor</strong> zware drugsdelinquenten in de Verenigde Staten. Ten aanzien van recidive<br />
verschilden de uitkomsten niet van die van gewoon reclasseringstoezicht.<br />
Het probleem is dat het niet altijd duidelijk is wat onder IPS wordt verstaan<br />
(Bol, 1995). Bij drugsverslaafden kan IPS wel leiden tot minder recidive, als<br />
intensief toezicht gecombineerd wordt met behandeling van de verslaving,<br />
toeleiding naar arbeid en aanpak van gezins- en relatieproblemen.<br />
In Nederland hebben Kleiman en Terlouw (1997) een aantal harde kern-<br />
of stelselmatige daderprojecten geëvalueerd. Zij concluderen dat het<br />
recidiveniveau van de <strong>voor</strong>namelijk jeugdige en jongvolwassen deelnemers die<br />
het traject afmaken lager ligt dan dat van de afhakers. Ook is het recidiveniveau<br />
gunstiger dan bij andere interventies. Zij hebben echter geen systematisch<br />
onderzoek gedaan naar de effectiviteit van deze methode. Er is gekeken naar<br />
het justitieel verleden vóór deelname en naar het percentage deelnemers dat<br />
recidiveert, maar er waren geen controle- of vergelijkingsgroepen. Er is slechts<br />
globaal vergeleken met andere interventies.<br />
A. Slotboom, P. van der Laan en C. Bijleveld - Stelselmatige daders aanpakken<br />
167
Het Engelse Intensive Supervision and Support Programme (ISSP), dat<br />
geïnspireerd is door SDA in Dordrecht, is wel geëvalueerd volgens een design<br />
met random toewijzing van jongeren aan experimentele (ISSP) en controlegroep<br />
(reguliere reclasseringsbegeleiding) (Little e.a., in druk). ISSP is bedoeld <strong>voor</strong><br />
jeugdige veelplegers tussen de vijftien en zeventien jaar. Belangrijke elementen<br />
in de aanpak zijn individueel toezicht door ‘koppels’, een politiefunctionaris en<br />
een reclasseringsmedewerker, aandacht <strong>voor</strong> familierelaties, school en werk,<br />
betrokkenheid van een vrijwilliger (rolmodel) die helpt bij het structureren van<br />
vrije tijd, betere diagnostiek en behandelplannen, en regelmatig overleg tussen<br />
samenwerkende instanties. Met family group conferences wordt én de directe<br />
omgeving én het eventuele slachtoffer bij de aanpak betrokken, waardoor ISSP<br />
ook een element van herstelrecht in zich heeft (Morris e.a., 1993; Wright, 1996).<br />
Jongeren uit de experimentele groep bleken na de interventie even vaak te<br />
worden veroordeeld als jongeren uit de controlegroepen, maar bij de ISSPjongeren<br />
nam wel het aantal gepleegde delicten af. Afzonderlijke elementen uit<br />
de aanpak droegen niet specifiek bij aan recidivevermindering, wat suggereert<br />
dat <strong>voor</strong>al het integrale aanbod van belang is (Little e.a., in druk).<br />
SDA-DORDRECHT ONDERZOCHT<br />
Hoewel SDA-Dordrecht inmiddels ruim tien jaar draait, wordt onderzoek naar<br />
de gang van zaken en de resultaten bemoeilijkt door het grotendeels ontbreken<br />
van in- en uitstroomgegevens en andere achtergrondgegevens over deelnemers<br />
van vóór 1999. Daardoor was het ook niet mogelijk een vergelijkingsgroep<br />
samen te stellen van justitiabelen die vergelijkbaar zijn op bij<strong>voor</strong>beeld<br />
delictgedrag en justitieel verleden, maar die niet in SDA terecht zijn gekomen<br />
(Slotboom e.a., 2002). Niettemin kon een beeld worden verkregen van het<br />
programma en de aanpak door middel van analyses van projectplannen,<br />
notities, handleidingen en notulen, en aan de hand van gesprekken met<br />
deelnemers en begeleiders. Bovendien zijn <strong>voor</strong> het in kaart brengen van<br />
de criminele loopbaan van het overigens zeer kleine aantal deelnemers<br />
de Dienst Centrale Justitiële Documentatie in Almelo en het plaatselijke<br />
Herkenningsdienstsysteem (HKS) van de politie geraadpleegd.<br />
Selectie en instroom van deelnemers<br />
In de beginjaren van SDA zocht men naar een goede selectiemethode <strong>voor</strong><br />
deelnemers. Uiteindelijk werd besloten dat de politie elk kwartaal een lijst zou<br />
opstellen met personen, die in het afgelopen jaar <strong>voor</strong> zes of meer feiten in<br />
aanraking waren gekomen met de politie. Overigens werd niet duidelijk of de<br />
aard van het gepleegde delict bij deze selectie een rol speelde. Deze methode<br />
leverde vele namen op, maar leidde niet tot de verwachte instroom van 25<br />
tot 35 deelnemers per jaar. De opzet was dat de door de politie opgestelde<br />
lijsten besproken zouden worden met de partners (wijkbeheer, reclassering,<br />
verslavingszorg en OM) die daarbij ook eigen informatie zouden inbrengen.<br />
Deze manier van werken is nooit routine geworden. Bij de politie, zo leek het,<br />
voelde niemand op uitvoerend niveau zich verantwoordelijk om <strong>voor</strong>tdurend aan<br />
168 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
kandidatenlijsten te werken. Bovendien was er niet altijd sprake van geregeld<br />
overleg tussen de partners. Uiteindelijk zorgde de (verslavings-)reclassering<br />
zelf <strong>voor</strong> kandidaten. Dat heeft er vermoedelijk toe bijgedragen dat deelnemers<br />
waarover gegevens beschikbaar zijn (vanaf 1999) allen verslaafd waren.<br />
Voor SMD had men jongeren op het oog met, naast loopbaancriminaliteit,<br />
ook meervoudige problematiek op het gebied van scholing, werk en vrije<br />
tijd, zwakke binding met ouders en maatschappelijke instituties. Deze criteria<br />
werden echter nooit duidelijk vastgelegd. Zo bleef onduidelijk wat onder<br />
loopbaancriminaliteit verstaan werd, behalve dat frequentie en aard van<br />
het delict een rol speelden. Net als bij SDA bleef de instroom achter bij het<br />
verwachte twintigtal jongeren per jaar.<br />
Samenwerking tussen participerende organisaties<br />
Voor een sluitende integrale aanpak van de stelselmatige dader werd<br />
samenwerking noodzakelijk geacht tussen OM, politie (verslavings-<br />
)reclassering en gemeente. De leiding van de verschillende organisaties sloeg<br />
de handen ineen waardoor financiële en personele middelen beschikbaar<br />
kwamen en het project bekendheid kreeg. De samenwerking tussen de<br />
verschillende partners op managementniveau was goed, zo werd duidelijk uit<br />
notulen en gesprekken. Op uitvoerend niveau ging het minder goed. Met name<br />
ten aanzien van de politie is het de vraag of er binnen die organisatie sprake<br />
was van voldoende aansturing.<br />
Bij SMD is de samenwerking tussen de verschillende organisaties<br />
vanaf het begin beter geweest, waarschijnlijk omdat OM, Raad <strong>voor</strong> de<br />
Kinderbescherming politie en jeugdreclassering al lange tijd vrij intensief bij<br />
de aanpak van jeugdcriminaliteit samenwerkten.<br />
Toezicht en controle<br />
Een belangrijk kenmerk van SDA was het strenger aanpakken van de<br />
deelnemers door politie en OM. Daarin paste een lik-op-stuk-beleid door de<br />
politie. Deelnemers zouden extra in de gaten worden gehouden en zonodig<br />
worden opgepakt. Het OM zou onmiddellijk worden ingeschakeld in geval<br />
van recidive of als een deelnemer zich anderszins niet aan de afspraken met de<br />
reclassering hield en deelname aan SDA stopzette. Omdat de deelnemersgroep<br />
bij de politie niet helder (meer) in beeld was, moet evenwel betwijfeld worden<br />
of er werkelijk consequent gereageerd is op schending van afspraken en<br />
eventuele recidive of <strong>voor</strong>tdurende overlast. Daar komt bij dat tweederde van<br />
de deelnemers op vrijwillige basis aan SDA heeft deelgenomen. Zich niet<br />
houden aan de afspraken was daarom niet vanzelfsprekend aanleiding <strong>voor</strong><br />
politieel en justitieel ingrijpen.<br />
Begeleiding<br />
Belangrijke uitgangspunten <strong>voor</strong> SDA waren duur, inhoud en intensiteit van<br />
de begeleiding. Begeleiding zou maximaal een jaar in beslag nemen en de<br />
A. Slotboom, P. van der Laan en C. Bijleveld - Stelselmatige daders aanpakken<br />
169
eclasseringsmedewerker zou gemiddeld vier maal in de week telefonisch<br />
en/of face-to-face contact hebben met de deelnemer. In werkelijkheid duurde<br />
de begeleiding meestal meer dan een jaar en kwam het aantal contacten per<br />
week uit op twee. Naar het oordeel van de begeleider was dit ruim voldoende,<br />
omdat het ging om verslaafden die een grote sociale controle niet gewend<br />
zijn; bij teveel controle zou het risico toenemen dat een deelnemer vroegtijdig<br />
stopt. De begeleidingsactiviteiten hadden <strong>voor</strong>namelijk betrekking op het<br />
regelen van huisvesting en financiën, arbeidstoeleiding, het werken aan<br />
sociale vaardigheden en het beheersbaar maken van de verslaving. In deze<br />
activiteiten zat een zekere opbouw. Zo werd meestal eerst iets gedaan aan<br />
huisvesting, met name <strong>voor</strong> die deelnemers die geen dak boven hun hoofd<br />
hadden. Vervolgens werd een plan gemaakt om de verslaving aan te pakken.<br />
Hierbij was het doel niet volledig afkicken maar het beheersbaar maken<br />
van de verslaving. Gedurende de gehele begeleidingsperiode werd gewerkt<br />
aan sociale vaardigheden, waarbij de dader niet deelnam aan specifieke<br />
programma’s maar de begeleider als rolmodel fungeerde. Aan daginvulling en<br />
financiën werd meestal later iets gedaan. Naar het oordeel van de begeleider<br />
waren laagdrempeligheid, intensiteit, vertrouwensband tussen begeleider en<br />
deelnemer, en gestructureerdheid van het programma de belangrijke elementen.<br />
In hoeverre de verschillende begeleidingsactiviteiten daadwerkelijk en met<br />
succes zijn uitgevoerd, kon vanwege gebrekkige registratie niet goed worden<br />
achterhaald. De volgende fragmenten uit interviews met deelnemers aan SDA<br />
geven een indruk van de mate waarin deelnemers de intensieve begeleiding als<br />
succesvol beoordelen:<br />
‘Het ligt <strong>voor</strong>al aan jezelf. De begeleider is geïnteresseerd in waar je mee<br />
bezig bent. Als hij iets zegt dan doet hij het ook. Hij zit achter je vodden<br />
aan. Ik had iedere week contact. Als het niet lukt dan ligt het geheel aan<br />
jezelf. Als je er niet achter staat en zelf niks doet, dan gebeurt er niets. Vijf<br />
jaar geleden zou ik gefaald hebben omdat ik nog te diep in de shit zat.’<br />
‘Het ligt eraan wat je zelf aangeeft waar aan gewerkt moet worden. Soms<br />
dacht ik het wel alleen af te kunnen, maar dan werd ik weer met mijn<br />
neus op de feiten gedrukt. Ik heb met mijn begeleider veel gepraat over<br />
conflicten in mijn relatie. Dat heeft me erg geholpen. De gesprekken vond<br />
ik erg goed. Ik kon het heel goed vinden met mijn begeleider. Maar SDA<br />
werkt alleen als je er zelf aan wilt werken. Je moet er zelf achter staan. Bij<br />
mij had het tien jaar geleden niet gewerkt, toen was ik er nog niet aan toe.’<br />
‘In mijn ogen zijn er weinig goede punten aan SDA, misschien omdat bij<br />
mij alles mislukt is. De begeleider en ik kregen ook irritaties. De dingen die<br />
de begeleider moest doen deed hij niet. Ik vond het ook maar niks dat ik als<br />
ik de hele week werkte me twee keer per week bij mijn begeleider moest<br />
melden. Ja <strong>voor</strong> bepaalde mensen is SDA misschien wel goed. Twee keer<br />
per week een gesprek is wel goed, dan kan je bij iemand je hart luchten<br />
want anders stapelen de spanningen zich op. In het begin kon ik dat ook<br />
bij mijn begeleider maar later niet meer door alle irritaties. Ik ging met<br />
tegenzin naar dat gesprek want ik zag niks gebeuren.’<br />
170 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
Deelnemers benadrukken naast eigen motivatie <strong>voor</strong>al het contact met de<br />
begeleider. De vertrouwensband was <strong>voor</strong> hen erg belangrijk. Als dat goed zat,<br />
was men gemotiveerd om te komen.<br />
Deelnemers<br />
Vanaf april 1999 zijn 25 deelnemers in SDA ingestroomd. Gegevens over<br />
deelnemers van vóór die tijd bleken vanwege gebrekkige administratie niet of<br />
nauwelijks aanwezig.<br />
Van die 25 rondden er zeven het traject volgens plan af (‘afmakers’), hebben<br />
er zes het project niet afgemaakt maar zijn wel langer dan zes maanden<br />
begeleid (‘late afhakers’) en hebben er twaalf het project kort na de start<br />
afgebroken (‘snelle afhakers’). Alle deelnemers bleken verslaafd, de meesten<br />
aan drugs. Niet afmaken van het traject was een gevolg van recidive en/of<br />
het niet nakomen van afspraken. SDA-deelnemers waren tussen 25 en 42 jaar<br />
oud (gemiddeld 29). Op twee na waren het allemaal mannen en op vier na<br />
hadden ze allen de <strong>Nederlandse</strong> nationaliteit. Van de 25 deelnemers zijn er 16<br />
vrijwillig ingestroomd en kregen 9 reclasseringstoezicht bij vonnis opgelegd.<br />
Alle deelnemers zijn vóór deelname meerdere malen in aanraking geweest met<br />
justitie. Het gemiddelde aantal antecedenten vóór deelname bedroeg bij de<br />
afmakers 27, bij de late afhakers 31 en bij de snelle afhakers 39. Voorafgaand<br />
aan SDA hadden de afmakers gemiddeld 18 maanden detentie opgelegd<br />
gekregen, de late afhakers 29 maanden en de snelle afhakers 53 maanden.<br />
Recidive<br />
De belangrijkste doelstelling van SDA was het <strong>voor</strong>komen of verminderen van<br />
het criminele gedrag van de deelnemers. In de interviews met medewerkers<br />
van de betrokken organisaties werd aangegeven dat uitblijven van recidive<br />
waarschijnlijk een utopie is bij daders die al jaren als ‘draaideurklanten’<br />
bekend staan. Men zou al tevreden zijn met een afname van het aantal en<br />
een verschuiving van ernstige naar minder ernstige delicten. Aan de hand<br />
van gegevens van de Centrale Dienst Justitiële Documentatie kon worden<br />
nagegaan of deelnemers aan SDA opnieuw met justitie (OM en/of rechtbank)<br />
in aanraking waren gekomen (recidive). Die periode varieerde van één tot<br />
twintig maanden (gemiddeld negen maanden) waarbij rekening is gehouden<br />
met eventuele detentie. Tijdens de SDA-periode bleek 70 procent van de<br />
deelnemers die het project uiteindelijk volgens plan afrondden (afmakers)<br />
te recidiveren (recidive werd in deze gevallen niet ernstig genoeg geacht om<br />
deelnemers uit het project te verwijderen). Na afloop van SDA daalde dit<br />
naar 43 procent. Van de afhakers kwam 100 procent tijdens SDA opnieuw<br />
met justitie in aanraking. Na verwijdering uit SDA daalde dit naar 92 procent<br />
<strong>voor</strong> de snelle afhakers en 50 procent <strong>voor</strong> de late afhakers. Dit relatief lage<br />
percentage hangt samen met het feit dat twee van de zes deelnemers de gehele<br />
periode na SDA in detentie hebben gezeten en dus niet of nauwelijks in de<br />
gelegenheid waren om te recidiveren.<br />
A. Slotboom, P. van der Laan en C. Bijleveld - Stelselmatige daders aanpakken<br />
171
Figuur 1: Begeleidingsperiode van individuele deelnemers met vermelding van het type en aantal<br />
delicten vóór deelname (over gehele criminele loopbaan), tijdens en na deelname (JD gegevens)<br />
en detentieperiode na deelname (elk huisje staat <strong>voor</strong> één maand detentie).<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
In figuur 1 zijn de criminele carrières van de deelnemers aan SDA afgebeeld.<br />
Daarbij is rekening gehouden met zowel aantal als type gepleegde delicten<br />
(vermogensdelicten, geweldsdelicten, verkeersdelicten en drugsdelicten) en of<br />
die vóór, tijdens of na de begeleiding zijn gepleegd. Tevens is weergegeven hoe<br />
lang de begeleiding heeft geduurd en of deze volgens plan is afgerond of niet.<br />
Uit de figuur kan worden afgelezen dat vrijwel iedereen zich vóór deelname<br />
schuldig heeft gemaakt aan zowel vermogens- als geweldsdelicten. De<br />
afmakers bleken zich tijdens en na deelname <strong>voor</strong>al aan vermogensmisdrijven<br />
schuldig gemaakt te hebben. De afhakers kwamen tijdens en na deelname met<br />
politie en justitie in aanraking <strong>voor</strong> zowel vermogens- als geweldsmisdrijven.<br />
SMD heeft een iets rooskleuriger beeld laten zien. Van de zestien deelnemers<br />
over wie gegevens beschikbaar waren, hadden dertien de begeleiding van<br />
gemiddeld twee jaar afgerond. Na deelname was het percentage recidive 46<br />
procent, waarbij met name een daling in het aantal vermogensdelicten werd<br />
geconstateerd. De periode die kon worden bestudeerd fluctueerde van een tot<br />
31 maanden (gemiddeld twaalf maanden).<br />
172 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
KNELPUNTEN IN DE AANPAK VAN VEELPLEGERS<br />
De SDA-methode heeft een aantal knelpunten aan het licht gebracht ten<br />
aanzien van de aanpak van veelplegers. Allereerst bleef de instroom van<br />
deelnemers achter bij de verwachtingen. Dat was het gevolg van niet of<br />
onvoldoende periodiek checken door de politie van informatiebestanden op<br />
potentiële deelnemers en van niet regelmatig overleggen over kandidaten door<br />
de samenwerkende organisaties. Overigens kan de vraag worden gesteld of<br />
het fair is van de politie te verwachten dat zij capaciteit vrijmaakt <strong>voor</strong> en<br />
alert is op het opsporen van een uiterst klein aantal daders – circa twintig – in<br />
databestanden met duizenden zaken.<br />
Een geringe instroom is overigens niet uniek. Ook bij andere projecten<br />
die zich richten op daders van veel, vaak ernstige delicten wordt het aantal<br />
kandidaten doorgaans te hoog ingeschat (vgl. Essers e.a., 1995; Kleiman en<br />
Terlouw, 1997; Van der Laan en Essers, 1990). Vaak is dat het gevolg van geen<br />
of een te oppervlakkige analyse <strong>voor</strong>af van de potentiële deelnemersgroep.<br />
Als bij<strong>voor</strong>beeld het aantal mensen in <strong>voor</strong>lopige hechtenis of het aantal<br />
opgelegde vrijheidsstraffen als richtsnoer wordt genomen, wordt gemakkelijk<br />
<strong>voor</strong>bij gegaan aan het feit dat OM en rechtbank lang niet altijd bereid zijn een<br />
alternatief <strong>voor</strong> <strong>voor</strong>lopige hechtenis of vrijheidsstraf te accepteren.<br />
Een tweede knelpunt betreft de <strong>voor</strong>tijdige uitval. In het geval van SDA haakte<br />
tweederde van de deelnemers <strong>voor</strong>tijdig af. Ook dit is niet uniek; het hoort bij<br />
interventies die zich richten op een moeilijke doelgroep. De deelnemers aan SDA<br />
vormden zo’n moeilijke doelgroep: lange criminele carrières met daarbovenop<br />
nog eens de ernstige verslavingsproblematiek. In dat licht bezien wekt het<br />
weinig verbazing dat zoveel deelnemers tijdens en na SDA opnieuw met politie<br />
en justitie in aanraking zijn gekomen. Ingrijpen door politie en justitie als middel<br />
(stok achter de deur) om <strong>voor</strong>tijdige uitval te <strong>voor</strong>komen, was slechts beperkt<br />
mogelijk, omdat zoveel deelnemers op vrijwillige basis meededen.<br />
Een derde aandachtspunt betreft de ontwikkeling van een programma. SDA<br />
werd ‘werkende weg’ ontwikkeld. Dit heeft als <strong>voor</strong>deel dat aspecten als<br />
duur, methodiek, enzo<strong>voor</strong>ts tussentijds bijgesteld kunnen worden. Een<br />
nadeel is echter dat het de effectiviteit kan ondermijnen. Het staat namelijk<br />
op gespannen voet met programma-integriteit, één van de What Worksbeginselen<br />
die typerend zijn <strong>voor</strong> effectieve(re) interventies bij delinquenten<br />
(Bonta, 2002; McGuire en Priestley, 1995; Van der Laan en Slotboom, 2002).<br />
Programma-integriteit gaat over opzet en uitvoering van een programma.<br />
Alle onderdelen van een interventie moeten <strong>voor</strong>tkomen uit een theoretische<br />
verklaring van oorzaken achtergronden van delinquent gedrag. Bovendien<br />
moeten alle geplande onderdelen daadwerkelijk worden uitgevoerd. Immers,<br />
elk onderdeel wordt verondersteld bij te dragen aan de oplossing van het<br />
probleem (McGuire en Priestley, 1995). SDA ontbrak het bij de start aan zo’n<br />
duidelijke theoretische fundering en niet alle onderdelen uit het programma<br />
(onder andere de noodzakelijke samenwerking tussen organisaties en toezicht<br />
en controle) zijn uitgevoerd zoals afgesproken.<br />
In hoeverre SDA resultaat boekt bij het tegengaan van recidive kon niet worden<br />
vastgesteld doordat er leemtes in de registratie waren en een vergelijkingsgroep<br />
A. Slotboom, P. van der Laan en C. Bijleveld - Stelselmatige daders aanpakken<br />
173
niet kon worden samengesteld. Wel kan een inschatting worden gemaakt<br />
van de ‘recidive terugdringende potentie’ van deze aanpak aan de hand van<br />
genoemde What Works-beginselen. Sommige daarvan zijn gerelateerd aan het<br />
crimineel gedrag, andere aan de uitvoering van het programma.<br />
Het risicobeginsel schrijft <strong>voor</strong> dat de intensiteit van de reactie afgestemd<br />
wordt op de mate van risico dat de dader recidiveert. Bij SDA-deelnemers is<br />
dat risico groot en zal de reactie dus intensief moeten zijn. Met een gemiddelde<br />
begeleidingsduur van meer dan een jaar is SDA een <strong>voor</strong> <strong>Nederlandse</strong><br />
begrippen intensieve reactie, hoewel betwijfeld moet worden of met twee<br />
contacten per week tegemoet wordt gekomen aan de eis dat de bezigheden 40<br />
tot 70 procent van de tijd van betrokkene in beslag nemen.<br />
Het behoeftebeginsel schrijft <strong>voor</strong> dat de interventie die kenmerken en<br />
problemen (de criminogene behoeften) probeert te beïnvloeden, die aan de<br />
oorsprong van het crimineel gedrag liggen. Dit wordt ook wel vraaggestuurd<br />
werken genoemd. Criminogene behoeften hebben vaak een relatief simpel<br />
huis-, tuin- en keukenkarakter: gebrekkige sociale relaties, slechte huisvesting,<br />
geen werk, onvoltooide opleiding en niet te vergeten verslavingsproblematiek.<br />
De indruk bestaat dat SDA zich nadrukkelijk richt op deze aspecten.<br />
Het responsiviteitsbeginsel verlangt dat de inhoud en methodiek van de<br />
interventie zijn afgestemd op de persoon van de dader en zijn of haar<br />
intellectuele en sociale capaciteiten. Ook de begeleider moet qua karakter en<br />
werkstijl ‘passen’ bij de deelnemer. Aan deze <strong>voor</strong>waarde lijkt SDA met de<br />
individuele aanpak goed te voldoen.<br />
Behandelmodaliteit schrijft <strong>voor</strong> dat een interventie ‘multi-modaal’ is. Het<br />
programma moet zich op alle aanwezige criminogene behoeften richten en<br />
gebruik maken van diverse methodieken. Het meest mag worden verwacht<br />
van het leren van sociale vaardigheden en cognitieve en gedragsgeoriënteerde<br />
methoden. In hoeverre SDA hieraan optimaal tegemoet komt, is niet helemaal<br />
duidelijk.<br />
Het professionaliteitsbeginsel is sterk verbonden aan het eerdergenoemde<br />
beginsel van programma-integriteit. Een effectieve interventie veronderstelt<br />
goed opgeleide uitvoerders die weten wat ze doen, flexibel zijn en voldoende<br />
ondersteund worden door hun organisatie. Bij de enig (!) overgebleven begeleider<br />
van SDA lijkt dat in orde te zijn, zij het dat de ondersteuning door de organisatie<br />
beter had gekund.<br />
Aan de laatste <strong>voor</strong>waarde, gemeenschapsgeoriënteerde, ambulante en geen<br />
residentiële uitvoering, komt SDA volledig tegemoet.<br />
Alles overziende voldoet SDA redelijk aan een aantal What Works-beginselen.<br />
Daarom mag ervan worden uitgegaan dat SDA bij de deelnemers die het<br />
programma volgens plan afronden een ‘dempende’ werking op recidive<br />
kan hebben. Interviews met deelnemers en begeleiders en gegevens over<br />
justitiecontacten geven steun aan dit vermoeden.<br />
TOEKOMSTIGE AANPAK VAN VEELPLEGERS<br />
SDA laat zien dat deze aanpak mogelijkheden biedt, maar ook dat het<br />
allesbehalve eenvoudig is om dat te bewerkstelligen. De beoogde doelgroep<br />
174 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
is moeilijk, zeker als er ook sprake is van ernstige verslavingsproblematiek,<br />
en vereist intensieve begeleiding en integrale aanpak van een reeks<br />
problemen, gekoppeld aan strikt toezicht. Het Amerikaanse IPS, toegepast op<br />
drugsverslaafden, bleek succesvol door de combinatie van intensief toezicht<br />
en behandeling (Petersilia e.a., 1992). Bij ISSP in het Engelse graafschap Kent<br />
bleek de meerwaarde eveneens te liggen in de combinatie van alle programmaonderdelen<br />
en niet in de afzonderlijke elementen (Little e.a., in druk). ISSP is<br />
inmiddels in geheel Engeland en Wales ingevoerd.<br />
In Nederland zijn <strong>voor</strong> veelplegers SOV en ITB beschikbaar. Het experiment<br />
met SOV loopt nog; resultaten zijn nog niet <strong>voor</strong>handen. Dat geldt ook <strong>voor</strong><br />
ITB. Dat neemt niet weg dat er met name ten aanzien van ITB een aantal<br />
aandachtspunten kan worden geformuleerd.<br />
ITB (en SMD, dat hierin is opgegaan) zijn een <strong>voor</strong>tzetting van de projecten<br />
<strong>voor</strong> harde kern-jongeren. In vergelijking met de <strong>voor</strong>lopers lijkt er <strong>voor</strong> toezicht<br />
en controle meer aandacht te zijn. Zowel politie als jeugdreclassering treden<br />
in de beginfase van de begeleiding meer controlerend op dan binnen SMD en<br />
SDA het geval was. Dat kan gepaard gaan met veel <strong>voor</strong>tijdige uitval. Immers,<br />
als er goed op iemand wordt gelet, door politie of anderen, wordt ook eerder<br />
opgemerkt dat hij of zij zich niet aan de afspraken houdt (Petersilia, 1988).<br />
Wordt ITB toegepast als <strong>voor</strong>waarde bij een <strong>voor</strong>waardelijke veroordeling<br />
of schorsing van de <strong>voor</strong>lopige hechtenis, dan zou aan dit bezwaar tegemoet<br />
gekomen kunnen worden door een consequente(re) en modernere tenuitvoerle<br />
ggingsprocedure (vgl. Vrijheidsbeperking door <strong>voor</strong>waarden, <strong>2003</strong>). Een punt<br />
van aandacht is de intensiteit van de interventie. Dat de ‘I’ in ITB niet staat<br />
<strong>voor</strong> ‘intensief’ maar <strong>voor</strong> ‘individueel’ roept de vraag op of de begeleiding<br />
voldoende intensief is.<br />
Een variant op ITB is ITB-CRIEM, waarbij CRIEM staat <strong>voor</strong> Criminaliteit in<br />
Relatie tot Integratie van Etnische Minderheden. ITB-CRIEM lijkt op ITB <strong>voor</strong><br />
de harde kern, maar is bedoeld <strong>voor</strong> jongeren uit etnische minderheden tegen<br />
wie <strong>voor</strong> het eerst proces-verbaal is opgemaakt of die vanwege een geringe feit<br />
opnieuw met de politie in aanraking zijn gekomen. Afgezien van het feit dat<br />
ook bij ITB-CRIEM de instroom wellicht te hoog wordt ingeschat, bestaat het<br />
gevaar dat een te intensieve interventie wordt toegepast bij een relatief ‘lichte’<br />
groep jongeren; het gaat om minder ernstige zaken en het risico van herhaling<br />
is mogelijk kleiner. Dat kan drie problemen met zich meebrengen. Ten eerste<br />
kan de begeleiding bij jongeren met geringe psychosociale problemen positieve<br />
uitkomsten laten zien, terwijl dat zonder die begeleiding ook het geval zou zijn<br />
geweest. Dat zou neerkomen op verspilling van energie en middelen. Te lichte<br />
zaken kunnen ook leiden tot ongewild negatieve uitkomsten, omdat er geen<br />
optimale match is tussen de ernst van het recidiverisico en de intensiteit van<br />
de interventie (risicobeginsel). Tenslotte leert de ervaring dat op termijn de<br />
ernstiger zaken buiten de boot dreigen te vallen, wanneer de doelgroep van<br />
reclasseringsbegeleiding wordt verbreed en ook minder ernstige zaken omvat.<br />
Dat is des te meer te betreuren, omdat bij de ernstigste, moeilijkste zaken verhoudingsgewijs<br />
het meeste resultaat te behalen is (Spaans en Doornhein, 1997).<br />
Andere aandachtspunten zijn: tijdige en juiste attendering op kandidaten <strong>voor</strong><br />
de aanpak. Daar<strong>voor</strong> is een goede organisatiestructuur nodig met eenduidige<br />
A. Slotboom, P. van der Laan en C. Bijleveld - Stelselmatige daders aanpakken<br />
175
aansturing en ondersteuning. De invulling van het begeleidingsprogramma<br />
moet een goed theoretisch fundament hebben en alle <strong>voor</strong>genomen onderdelen<br />
dienen te worden uitgevoerd. Bij dit alles hoort een goede registratie van<br />
relevante deelnemersgegevens, maar ook van ontplooide activiteiten. Als<br />
daarnaast <strong>voor</strong> de evaluatie een werkwijze wordt gevolgd, met at random<br />
toewijzing van deelnemers aan ITB of andere <strong>voor</strong>zieningen en formatie van<br />
een op relevante kenmerken vergelijkbare controlegroep, kan op termijn met<br />
meer vertrouwen een oordeel worden geveld over de effectiviteit van deze<br />
aanpak van veelplegers.<br />
Eén knelpunt blijft onopgelost. De nota Individuele trajectbegeleiding (ITB)<br />
<strong>voor</strong> de harde kern (2000) hanteert 17 en 24 jaar als leeftijdsgrenzen. Ook<br />
wordt betwijfeld of ITB aangewezen is bij ernstige verslavingsproblematiek.<br />
Als deze criteria strikt worden gehanteerd, valt de deelnemersgroep van SDA<br />
buiten de boot omdat zij ouder zijn en verslaafd. Voor hen resteert dan SOV,<br />
een behandeling die twee jaar duurt en <strong>voor</strong>namelijk in detentie plaatsvindt.<br />
Zijn de uitkomsten van SDA werkelijk zo desastreus?<br />
LITERATUUR<br />
Beer, A. de, G. Radermaker & J. van Zon (1994) Stelselmatige Dader Aanpak, intensieve<br />
reclasseringsbegeleiding, Dordrecht september 1991 - maart 1994, interne publicatie.<br />
Bol, M.W. (1995) Gedragsbeïnvloeding door strafrechtelijk ingrijpen: Een literatuurstudie,<br />
Arnhem: Gouda Quint.<br />
Bonta, J. (2002) ‘Recidivepreventie bij delinquenten. Een overzicht van de huidige kennis<br />
en een visie op de toekomst’, Justitiële Verkenningen, 28 (8): 20-35.<br />
Burkhart, W.R. (1986) ‘Intensive probation supervision: an agenda for research and<br />
evaluation’, Federal Probation, 50 (2): 75-77.<br />
Byrne, J.M. (1986) ‘The control controversy: a preliminary examination of intensive probation<br />
supervision programs in the United States’, Federal Probation, 50 (2): 4-16.<br />
Essers, A.A.M., P.H. van der Laan & P.H. van der Veer (1995) Cashba. Een intensief<br />
dagprogramma <strong>voor</strong> jeugdige en jongvolwassen delinquenten, Arnhem: Gouda Quint<br />
(WODC 145).<br />
Individuele trajectbegeleiding (ITB) <strong>voor</strong> de harde kern (2000), Den Haag: Ministerie<br />
van Justitie/DPJS.<br />
Jeugd terecht. Actieprogramma aanpak jeugdcriminaliteit <strong>2003</strong> – 2006 (<strong>2003</strong>), Den<br />
Haag: Ministerie van Justitie.<br />
Kleiman, W.M. & G.J. Terlouw (1997) Kiezen <strong>voor</strong> een kans. Evaluatie van harde-kern<br />
Projecten, Den Haag: WODC (serie onderzoek en beleid, # 166).<br />
Laan, P.H. van der & A.A.M. Essers (1990) De Kwartaalkursus en recidive, Arnhem:<br />
Gouda Quint (WODC serie onderzoek en beleid, # 99).<br />
Laan, P.H. van der & A. Slotboom (2002) ‘Wat Werkt?’, in: P.J. van Koppen, D.J.<br />
Hessing, H. Merckelbach & H.F.M. Crombag (red.), Het recht van binnen: Psychologie<br />
van het recht, Deventer: Kluwer: 963-975.<br />
Little, M., J. Kogan, R. Bullock & P.H. van der Laan (in druk) ‘ISSP: an experiment<br />
in multi-systemic responses to persistent young offenders known to children’s services’,<br />
British Journal of Criminology.<br />
McGuire, J. & P. Priestley (1995) ‘Reviewing ‘What Works’: past, present and future’,<br />
in J. McGuire (ed.), What works: reducing reoffending, Chichester: John Wiley &<br />
Sons: 3-34.<br />
Morris, A., G. Maxwell & J. Robertson (1993) ‘Giving victims a voice: a New Zealand<br />
experiment’, Howard Journal, 32: 304-321.<br />
Naar een veiliger samenleving (2002), Den Haag: Ministerie van Justitie / Ministerie<br />
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.<br />
Petersilia, J. (1988) ‘Georgia’s intensive probation: will the model work elsewhere?’,<br />
in: B.R. McCarthy (ed.), Intermediate punishments: intensive supervision, home<br />
confinement and electronic surveillance, Monsey: Criminal Justice Press (2nd<br />
printing).<br />
176 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
Petersilia, J., S. Turner & E. Piper Deschenes (1992) ‘Intensive supervision for drug<br />
offenders’, in: J.M. Byrne, A.J. Lurigio & J. Petersilia (eds.), Smart sentencing: the<br />
emergence of intermediate sanctions, London: Sage: 41-53.<br />
Slotboom, A., P.H. van der Laan & C.C.J.H. Bijleveld (2002) De aanpak van stelselmatige<br />
daders in Dordrecht, Leiden: NSCR.<br />
Spaans, E.C. & L. Doornhein (1997) Evaluatie-onderzoek jeugdreclassering: de<br />
effectmeting, Arnhem: Gouda Quint (WODC serie onderzoek en beleid, # 112).<br />
Strafrecht met beleid. Beleidsplan van het Openbaar Ministerie (1990) Den Haag:<br />
Ministerie van Justitie.<br />
Vrijheidsbeperking door <strong>voor</strong>waarden. Rapport van de Commissie Vrijheidsbeperking<br />
(<strong>2003</strong>) Den Haag: Ministerie van Justitie.<br />
Wright, M. (1996) Justice for victims and offenders: a restorative response to crime,<br />
Winchester: Waterside Press.<br />
A. Slotboom, P. van der Laan en C. Bijleveld - Stelselmatige daders aanpakken<br />
177
KOSTEN EN BATEN VAN DE INVOERING VAN ‘THREE STRIKES<br />
AND YOU’RE OUT’ IN NEDERLAND – EEN SCENARIO STUDIE<br />
Arjan Blokland, Catrien Bijleveld en Paul Nieuwbeerta<br />
Het is een bekend gegeven in de criminologie: veel mensen plegen helemaal<br />
geen of nauwelijks delicten, een aantal pleegt een gering aantal delicten en<br />
een nog kleiner aantal mensen pleegt zeer veel delicten. De afgelopen jaren<br />
kreeg deze laatste categorie, de veelplegers – ook wel draaideurcriminelen of<br />
stelselmatige daders genoemd – een steeds prominentere plaats in discussies<br />
over criminaliteit in Nederland. Uit Nederlands onderzoek naar veelplegers<br />
(Boerman, e.a. 2001; Grapendaal en Van Tilburg, 2002; Meijer e.a., 2002;<br />
Van Panhuis en Meijer 2001; Slotboom e.a., 2002; Werkgroep Landelijke<br />
Criminaliteitskaart, 2000) komt naar voren dat inderdaad sprake is van<br />
een relatief klein contingent daders met een relatief groot aandeel in de<br />
criminaliteit.<br />
Aandacht <strong>voor</strong> veelplegers komt niet alleen <strong>voor</strong>t uit wetenschappelijke<br />
interesse naar de criminele wereld. Zij lijkt <strong>voor</strong>al ook te zijn ingegeven door<br />
de gedachte dat de aanpak van veelplegers beleidsmatig uiterst relevant zou<br />
kunnen zijn: als er inderdaad sprake is van een gering aantal veelplegers dat<br />
verantwoordelijk is <strong>voor</strong> een disproportioneel deel van de criminaliteit, pak<br />
deze mensen dan (hard) aan en het effect op de omvang van de criminaliteit<br />
is groot. Het kabinet Balkenende-1 heeft nadrukkelijk ingezet op interventies<br />
bij veelplegers (zie bij<strong>voor</strong>beeld de beleidsnota Naar een veiliger samenleving<br />
(2002) en ook de politie en het openbaar ministerie richten hun pijlen op de<br />
veelpleger (zie het convenant tussen politie, OM, en justitie (2002). De vele<br />
<strong>voor</strong>genomen interventies gaan er kort gezegd vanuit dat als de veelpleger<br />
(<strong>voor</strong> langere tijd) achter de tralies wordt gezet, Nederland een stuk veiliger<br />
zal worden.<br />
Over de maatschappelijke effecten van het selectief opsluiten van veelplegers<br />
bestaat echter nog veel onduidelijkheid. Wat zouden de mogelijke baten zijn<br />
van een op veelplegers toegesneden beleid? Met hoeveel delicten neemt de<br />
geregistreerde criminaliteit in ons land af wanneer veelplegers langere tijd<br />
worden vastgezet? Daarnaast bestaat nauwelijks inzicht in de kosten die een<br />
selectief beleid met zich mee zou brengen. Hoeveel extra gevangenen zouden<br />
er hierdoor bijkomen? Hoeveel extra benodigde cellen zijn nodig om ze op<br />
te sluiten? Vlak <strong>voor</strong> de verkiezingen van januari <strong>2003</strong> werd door toenmalig<br />
demissionair minister Donner geschat dat ongeveer 1000 cellen voldoende<br />
zouden zijn om het veelplegersprobleem aan te pakken. En: hoeveel<br />
gevangenen worden er dan eigenlijk opgesloten terwijl ze later waarschijnlijk<br />
toch nooit meer iets crimineels gedaan zouden hebben? Vragen waarop de<br />
antwoorden op dit moment niet bekend zijn.<br />
In dit artikel doen we een <strong>voor</strong>zichtige poging om die antwoorden wel te<br />
geven. We doen dit door de kosten en baten door te rekenen van een aantal<br />
hypothetische beleidsscenario’s die speciaal gericht zijn op veelplegers. Deze<br />
178 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
scenario’s zijn <strong>voor</strong>al gekozen omdat ze aansluiten bij de huidige discussie<br />
over het te voeren beleid in ons eigen land en omdat ze overeenkomen met<br />
het Three Strikes and You’re Out beleid dat momenteel in sommige staten in<br />
de Verenigde Staten wordt gehanteerd. De scenario’s die wij hanteren gaan er<br />
van uit dat wanneer personen <strong>voor</strong> een derde keer worden opgepakt <strong>voor</strong> een<br />
delict, zij veroordeeld worden tot respectievelijk twintig, tien, vijf of twee jaar<br />
gevangenisstraf. We vergelijken de uitkomsten van deze scenario’s steeds met<br />
die van een niet-selectief beleid. Voor elk van de scenario’s worden schattingen<br />
gemaakt omtrent de baten – het aantal justitiecontacten die onder het nietselectieve<br />
beleid wel hebben plaatsgevonden maar zouden zijn <strong>voor</strong>komen<br />
wanneer <strong>voor</strong> veelplegers speciale strafregimes hadden gegolden – en de<br />
kosten – het aantal gedetineerden onder een selectief beleid, vergeleken met<br />
dat onder het niet-selectieve.<br />
De kosten en baten van de verschillende scenario’s rekenen we door op basis<br />
van gegevens uit het project Criminele Carrières van Volwassenen binnen het<br />
Nederlands Studiecentrum <strong>voor</strong> Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR).<br />
In dit project worden de complete justitiële carrières van een representatieve<br />
steekproef personen, van wie de strafzaak in 1977 werd afgedaan, tot het jaar<br />
<strong>2003</strong> in kaart gebracht 1 . Hierdoor kent het project een uitzonderlijk lange<br />
periode van bijna 25 jaar waarover prospectief gegevens verzameld zijn. Dit<br />
maakt deze dataset bij uitstek geschikt om de ontwikkeling van crimineel<br />
gedrag over de levensloop te analyseren en daarmee om door te rekenen<br />
wat de baten en kosten zouden zijn wanneer Three Strikes and You’re Out in<br />
Nederland zou worden ingevoerd.<br />
BATEN VAN SELECTIEVE ONSCHADELIJKMAKING: VERMINDERING INSTROOM<br />
De maatschappelijke baten van selectieve onschadelijkmaking kunnen<br />
worden uitgedrukt in het aantal geregistreerde delicten dat veelplegers naar<br />
verwachting gepleegd zouden hebben onder een niet-selectief beleid, maar<br />
dat zij als gevolg van hun detentie onder een selectief beleid niet meer in<br />
staat zouden zijn te plegen (Bernard en Ritti, 1991). De onderliggende<br />
assumptie bij selectieve incapacitatie is de veronderstelling dat iemand die<br />
in het verleden veel delicten pleegde, dit ook in de toekomst zal blijven<br />
doen. De onder selectieve onschadelijkmaking verwachte afname van het<br />
criminaliteitsniveau in de samenleving heeft als gevolg een lager aantal zaken<br />
dat per jaar instroomt in het justitieapparaat. Een factor die af zou doen aan het<br />
bereikte maatschappelijk <strong>voor</strong>deel is replacement: bij het detineren van een<br />
bepaalde dader zullen anderen zijn of haar vrijgekomen plaats in het criminele<br />
circuit opvullen. Tevens kan wat groepsdelicten betreft niet worden vastgesteld<br />
of het delict met het detineren van een enkele dader zou worden <strong>voor</strong>komen<br />
(Auerhahn, 1999). Deze veronderstelde replacement doet de <strong>voor</strong>delen van<br />
het selectief detineren van veelplegers afnemen. Onduidelijk is echter of en in<br />
welke mate deze effecten optreden.<br />
1 Zie <strong>voor</strong> een uitgebreide beschrijving van het project en de verzamelde gegevens<br />
Nieuwbeerta en Blokland, <strong>2003</strong>.<br />
A. Blokland, C. Bijleveld en P. Nieuwbeerta - Kosten en baten van ‘Three strikes and you’re out’<br />
179
Eenmaal als zodanig bestempelde veelplegers vormen gedurende de periode<br />
waarin zij gedetineerd zijn geen belasting <strong>voor</strong> het openbaar ministerie<br />
en de rechterlijke macht. Een ander <strong>voor</strong>deel komt <strong>voor</strong>t uit de eventuele<br />
afschrikkende werking van een beleid van selectieve onschadelijkmaking,<br />
die andere (potentiële) daders er van zou kunnen weerhouden om delicten te<br />
plegen. Over het afschrikwekkende effect van selectieve onschadelijkmaking<br />
bestaan, <strong>voor</strong> zover ons bekend, op dit moment geen solide gegevens.<br />
Overigens kan er niet van worden uitgegaan dat in de jaren dat iemand is<br />
opgesloten in de gevangenis per jaar evenveel delicten worden <strong>voor</strong>komen als<br />
het aantal gepleegd in de <strong>voor</strong>gaande jaren, toen de betreffende persoon nog op<br />
vrije voeten was (Van de Bunt, 1988). De frequentie waarmee delicten worden<br />
gepleegd neemt namelijk af met de leeftijd, ook <strong>voor</strong> de groep die zich het<br />
vaakst schuldig maakt aan crimineel gedrag (Auerhahn, 1999; Haapanen, 1990;<br />
Paternoster e.a., 1997; Feely en Simon, 1992; Haapanen, 1990; D’Unger e.a.,<br />
1998). Dit aging out effect vermindert de baten van selectieve onschadelijkmaking.<br />
Daarnaast leiden veranderingen in de leefsituatie zoals het vinden van werk of<br />
een vaste partner – waarvan mag worden aangenomen dat zij deels op toeval<br />
berusten – tot een afname van het criminele gedrag (Laub e.a., 1998; Piquero<br />
e.a., 2002; Uggen, 2000). Door veranderingen in de leefsituatie zou een aantal<br />
als veelpleger bestempelde personen hun criminele gedrag verminderen of zelfs<br />
beëindigen, ook wanneer ze niet gedetineerd zijn. Hierdoor wordt door detentie<br />
een kleiner aantal delicten <strong>voor</strong>komen dan wellicht in eerste instantie gedacht.<br />
Een hypothetische exercitie op een Zweeds geboortecohort toonde aan dat<br />
28 procent van alle onder het toen geldende Zweedse beleid uitgesproken<br />
straffen zou zijn <strong>voor</strong>komen, wanneer een minimum straf van twee jaar zou<br />
hebben gegolden <strong>voor</strong> iedereen binnen dit cohort die <strong>voor</strong> een tweede keer<br />
veroordeeld werd. (Andersson, geciteerd in: Haapanen, 1990). Amerikaans<br />
onderzoek laat echter zien dat de maatschappelijke opbrengsten van selectieve<br />
onschadelijkmaking in de praktijk waarschijnlijk lager uitvallen. Evaluatie van<br />
de in navolging van de staat California in een groot aantal staten van de VS<br />
ingevoerde Three Strikes and You’re Out wetgeving leidde tot de conclusie<br />
dat de verwachte reductie in criminaliteit niet optrad (Greenwood e.a., 1998;<br />
Stolzenberg en D’Alessio, 1997). Van de tien grootste steden in Californië,<br />
waarvan Stolzenberg en D’Alessio de criminaliteitscijfers bestudeerden,<br />
daalde de ernstige criminaliteit slechts in één stad. De ontwikkeling van zowel<br />
de ernstige als de minder ernstige criminaliteit in de andere steden verliep<br />
volgens een patroon dat verwacht mocht worden op basis van de ontwikkeling<br />
<strong>voor</strong> de invoering van het Three Strikes beleid.<br />
KOSTEN<br />
Naast de <strong>voor</strong>delen – het terugdringen van criminaliteitsniveau – brengt het<br />
opsluiten van veelplegers ook maatschappelijke kosten met zich mee. Een<br />
kostenpost onder een beleid van selectieve onschadelijkmaking is de toename<br />
van het aantal gedetineerden. Als gevolg van de lange vrijheidsstraffen<br />
<strong>voor</strong> veelplegers zullen oudere generaties veelplegers nog gedetineerd<br />
180 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
zijn, terwijl ook nieuwe generaties <strong>voor</strong> lange tijd achter de tralies worden<br />
gezet, hetgeen naar verwachting resulteert in een enorme toename van het<br />
aantal gedetineerden (Mathiesen, 1998). Wanneer een beleid van selectieve<br />
onschadelijkmaking gepaard gaat met een zeer langdurige detentie dient<br />
bovendien rekening gehouden te worden met de extra kosten die <strong>voor</strong>tkomen<br />
uit de vergrijzing van de gevangenispopulatie. Het eerder genoemde Zweedse<br />
onderzoek liet zien dat het getoetste selectieve beleid niet alleen zou leiden tot<br />
aanzienlijke reductie in uitgesproken straffen maar ook tot vervijfvoudiging<br />
van de gevangenispopulatie (Haapanen, 1990).<br />
Een beleid van selectieve onschadelijkmaking zou bovendien kunnen leiden<br />
tot een verharding van het criminele gedrag van hen die op het punt staan te<br />
voldoen aan het geldende criterium. Het zal er deze daders immers aan gelegen<br />
zijn alles in het werk te stellen dat ze niet in handen van politie en justitie<br />
vallen. In dat geval zou selectieve onschadelijkmaking kunnen leiden tot veel<br />
ernstiger delicten: de inbreker die <strong>voor</strong> de derde keer gepakt kan worden zou<br />
bij<strong>voor</strong>beeld <strong>voor</strong> de zekerheid een wapen mee kunnen nemen. Ook hierover<br />
bestaan echter geen solide gegevens . We laten in onze modellen een dergelijk<br />
effect dan ook buiten beschouwing.<br />
Elke methode om chronische van niet-chronische plegers te onderscheiden,<br />
leidt er toe dat personen worden gedetineerd die (onder het huidige beleid)<br />
geen delicten meer gepleegd zouden hebben – de ‘vals-positieven’ (Auerhahn,<br />
1999; Mathiesen, 1998; Van de Bunt, 1988). Vals-positieven genereren wel<br />
detentiekosten maar hun selectieve detentie leidt niet tot een vermindering<br />
van de criminaliteit ten opzichte van het niet-selectieve beleid. Selectieve<br />
onschadelijkmaking van deze groep heeft dus geen meerwaarde boven een<br />
niet-selectief beleid. De kosten verbonden aan selectieve onschadelijkmaking<br />
zullen groter zijn als de duur van de vrijheidsstraf langer wordt. Stel dat een<br />
persoon in vrijheid nog vijf jaar zou zijn doorgegaan met het plegen van<br />
delicten. Wanneer hem een vrijheidsstraf wordt opgelegd van twintig jaar,<br />
levert die laatste vijftien jaar detentie geen baten op maar alleen kosten – zowel<br />
<strong>voor</strong> de staat als <strong>voor</strong> de persoon zelf.<br />
ONDERZOEKSVRAGEN<br />
In dit artikel maken we een schatting van de te verwachten baten en kosten<br />
van een beleid van selectieve onschadelijkmaking in een hypothetische<br />
<strong>Nederlandse</strong> situatie, met als onderzoeksvragen:<br />
Baten: hoeveel en welke type justitiële registraties zouden zijn <strong>voor</strong>komen<br />
door invoering van selectieve onschadelijkmaking in 1977?<br />
Kosten: hoe groot zou dan de populatie gedetineerden zijn geworden en<br />
hoeveel personen zouden zijn gedetineerd zonder meerwaarde in vergelijk met<br />
een niet-selectief beleid?<br />
Deze vragen worden beantwoord <strong>voor</strong> vier verschillende selectieve regimes,<br />
waaronder bij een derde justitiecontact respectievelijk 20, 10, 5 of 2 jaar<br />
detentie volgt.<br />
A. Blokland, C. Bijleveld en P. Nieuwbeerta - Kosten en baten van ‘Three strikes and you’re out’<br />
181
Analysestrategie<br />
Om de baten en kosten van een beleid van selectieve onschadelijkmaking<br />
te schatten, maken we gebruik van justitiële gegevens van een deel van<br />
de personen uit het genoemde NSCR project met hun volledige criminele<br />
carrières vóór 1977. Op het moment van schrijven van dit artikel bevatte het<br />
bestand tevens de volledige justitiële documentatie op basis van uittreksels<br />
van het Algemeen Documentatie Register (ADR) over de periode 1977-<br />
2000 van 463 personen die in 1977 werden ingeschreven in de parketten<br />
Assen, Breda of Dordrecht 2 . Het betreft hier een gestratificeerde steekproef<br />
waarbij de zwaardere delicten (drugs, zeden, moord/doodslag) zijn<br />
oververtegenwoordigd, terwijl verkeersdelicten (<strong>voor</strong>namelijk rijden onder<br />
invloed) zijn undersampled 3 . Omdat gebruik gemaakt wordt van het ADR<br />
betreft de beschikbare informatie over het delictgedrag van de personen in<br />
de steekproef steeds alleen gedrag dat uiteindelijk leidt tot een justitiecontact.<br />
Niet alle registraties leiden tot een veroordeling (vrijspraak, ontslag van alle<br />
rechtsvervolging). Aangezien vrijspraak en ontslag van rechtsvervolging om<br />
zeer veel redenen kan plaatsvinden en het een procentueel zeer klein aantal<br />
betreft, hebben wij er<strong>voor</strong> gekozen alle registraties mee te nemen.<br />
Uit tabel 1 blijkt dat 9,9 procent van personen in de steekproef in de periode<br />
1977-2000 twintig of meer keer <strong>voor</strong> een strafbaar feit geregistreerd wordt.<br />
Deze daders zijn verantwoordelijk <strong>voor</strong> 59,2 procent van alle registraties van<br />
dit cohort tot het jaar 2000. Ten overvloede: het betreft hier dus het aandeel van<br />
veelplegers in de totale hoeveelheid registraties in een periode van 23 jaar, en<br />
niet hun aandeel in het aantal registraties per jaar.<br />
Tabel 1: Bijdrage totaal aantal registraties per dadercategorie<br />
Aantal zaken na 1977<br />
Aantal % personen Aantal zaken Aantal % zaken<br />
personen per persoon<br />
127 27,4 0 0 0<br />
59 12,7 1 59 1,5<br />
45 9,7 2 90 2,4<br />
24 5,1 3 72 1,9<br />
49 10,6 4-5 213 5,6<br />
64 13,8 6-9 464 12,2<br />
49 10,6 10-19 658 17,3<br />
46 9,9 20+ 2.255 59,2<br />
Totaal 463 100 3.811 100<br />
Wanneer we kijken naar hun aandeel in een jaar, bij<strong>voor</strong>beeld in 1977, dan<br />
blijkt dat vijf procent van de personen in onze steekproef reeds in 1977<br />
twintig of meer registraties op hun naam heeft staan. Deze vijf procent<br />
2 Vanwege mogelijk incomplete carrières <strong>voor</strong> hun komst naar Nederland zijn op dit<br />
moment van verdachten met ander geboorteland dan Nederland nog geen gegevens<br />
verzameld over hun justitiële carrière in Nederland. Deze personen zijn dan ook niet in<br />
de analyses opgenomen.<br />
3 Aan de analyses in dit artikel is geen herweging <strong>voor</strong>af gegaan.<br />
182 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
is verantwoordelijk <strong>voor</strong> tien procent van alle zaken die in 1977 werden<br />
geregistreerd. 30 procent van de registraties in 1977 betreft daders die <strong>voor</strong> het<br />
eerst met justitie in aanraking komen.<br />
Om de mogelijke effecten van selectieve onschadelijkmaking te berekenen,<br />
gebruiken we de gegevens over het justitiële verleden van de personen<br />
ingeschreven in Assen, Breda of Dordrecht van de periode <strong>voor</strong> 1977. Om de<br />
resultaten van een selectief beleid te vergelijken met die van een niet-selectief<br />
beleid hanteren we de methode van rolling cohorts. Allereerst construeren<br />
we een hypothetische instroom onder vigerend niet-selectief beleid door de<br />
groep daders die elk jaar in aanraking komt met justitie in beginsel gelijk te<br />
veronderstellen in aantal, samenstelling en criminele carrière. Dus: in 1977<br />
stromen 463 daders in, waarvan 201 personen al minstens <strong>voor</strong> de derde maal<br />
met justitie in aanraking zijn gekomen, 69 personen <strong>voor</strong> de tweede maal en<br />
193 personen <strong>voor</strong> het eerst in hun leven. In 1978 en alle latere jaren tot en<br />
met het jaar 2017 stroomt een even grote groep daders in, niet steeds dezelfde<br />
personen, maar met dezelfde kenmerken, zoals leeftijd en het aantal eerdere<br />
veroordelingen. Doordat we gegevens hebben over de volledige justitiële<br />
carrière van de personen in de steekproef na 1977 kunnen we berekenen<br />
hoe vaak personen in elk jaar (opnieuw) delicten plegen en wanneer zij hun<br />
justitiële loopbaan beëindigen 4 .<br />
Vervolgens worden simulaties uitgevoerd om de effecten van het Three<br />
Strikes and You’re Out beleid door te rekenen. Personen die in een bepaald<br />
jaar instromen en in dat jaar al drie of meer registraties op hun naam hebben<br />
staan, worden <strong>voor</strong> twintig, tien, vijf of twee jaren uit het cohort verwijderd.<br />
Personen met een dergelijke criminele geschiedenis zouden immers onder een<br />
selectief beleid reeds in <strong>voor</strong>gaande jaren gedetineerd zijn geraakt. Op deze<br />
wijze worden de vier varianten van het three strikes beleid doorgerekend,<br />
waarin na een derde justitiecontact respectievelijk twintig, tien, vijf of twee<br />
jaar detentie volgt.<br />
RESULTATEN: BATEN VAN VERMINDERING INSTROOM<br />
Hoeveel levert een beleid van selectieve onschadelijkmaking nu op in termen<br />
van het <strong>voor</strong>kómen van geregistreerde delicten? Onder de aanname van rolling<br />
cohorts is het aantal en type delicten waar<strong>voor</strong> de personen in onze steekproef<br />
in 1977 met justitie in aanraking kwamen indicatief <strong>voor</strong> de instroom in het<br />
justitieapparaat <strong>voor</strong> de jaren daarna. In 1977 kwamen de 463 personen in<br />
onze steekproef in totaal 790 keer met justitie in aanraking. Onder de aanname<br />
van rolling cohorts blijft de instroom constant, zoals weergegeven door de<br />
100 procentlijn ‘niet-selectief beleid’ in figuur 1 (aantal personen) en 2 (aantal<br />
delicten).<br />
Onder een selectief beleid neemt de instroom af omdat een steeds groter deel<br />
4 In werkelijkheid kan de instroom in volgende jaren zowel in omvang als in<br />
samenstelling verschillen. Bij gebrek aan gegevens over de instroom in de jaren na<br />
1977, gebruiken we daarom de rolling cohorts methode om een hypothetische instroom<br />
<strong>voor</strong> die periode te berekenen.<br />
A. Blokland, C. Bijleveld en P. Nieuwbeerta - Kosten en baten van ‘Three strikes and you’re out’<br />
183
van de delinquenten <strong>voor</strong> een (langere) periode gedetineerd wordt. In figuur 1<br />
en 2 is de ontwikkeling van de instroom onder diverse vormen van selectieve<br />
onschadelijkmaking weergegeven. De ontwikkelingen zijn aangegeven relatief<br />
aan de instroom onder <strong>voor</strong>tduring van het niet-selectieve beleid (100 procent).<br />
De sterke reductie in het aantal personen dat gedurende de eerste jaren na<br />
invoering van selectief beleid in aanraking komt met justitie wordt veroorzaakt<br />
door personen die in 1977 al meer dan drie veroordelingen op hun naam hebben<br />
staan en dus na invoering van het selectieve beleid gedetineerd worden.<br />
Uit de figuren 1 en 2 blijkt duidelijk dat het strengste scenario – een selectief<br />
beleid waarbij personen na hun derde justitiecontact <strong>voor</strong> twintig jaar worden<br />
gedetineerd – leidt tot een forse reductie in aantallen personen en aantallen<br />
delicten die per jaar in het justitieapparaat instromen. Uiteindelijk stroomt per<br />
jaar onder dit type selectief beleid nog maar 68 procent van het oorspronkelijke<br />
aantal personen in en is het aantal delicten dat in een jaar gepleegd wordt<br />
gereduceerd tot 54 procent van het aantal onder het niet-selectieve beleid. Het<br />
geregistreerde criminaliteitsniveau per jaar zou onder deze beleidsvariant dus<br />
worden gehalveerd.<br />
Onder de andere, minder strenge beleidsscenario’s daalt het criminaliteitsniveau<br />
ook, maar minder sterk. Onder een beleid van three strikes gevolgd door twee<br />
jaar detentie neemt het aantal personen dat per jaar met justitie in aanraking<br />
komt met vijf procent af, terwijl het aantal zaken dat justitie per jaar behandelt<br />
met meer dan 30 procent afneemt. Onder het scenario dat veelplegers tien jaar<br />
gevangenisstraf krijgen opgelegd, daalt het aantal personen dat met justitie in<br />
aanraking komt met 24,8 procent en het aantal zaken dat justitie te verwerken<br />
krijgt met 39,1 procent.<br />
Figuur 1: Procentuele ontwikkeling instroom justitie, aantal personen<br />
procent<br />
100<br />
80<br />
60<br />
40<br />
0 4 8 12 16 20 24 28 32 36 40<br />
jaar na invoering<br />
niet-selectief 3 strikes 20 jr 3 strikes 10 jr<br />
3 strikes 5 jr 3 strikes 2 jr<br />
184 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
Figuur 2: Procentuele ontwikkeling instroom justitie, aantal registraties<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
De berekeningen laten in de figuren 1 en 2 ook zien dat onder selectief beleid<br />
met een minder lange detentieperiode de instroom na afloop van deze periode<br />
weer stijgt. Deze toename wordt veroorzaakt door personen die zich na de<br />
periode van detentie volgend op hun derde veroordeling opnieuw schuldig<br />
maken aan crimineel gedrag 5 .<br />
Tabel 2 Procentuele reductie instroom justitie, per type delict<br />
Type delict<br />
<br />
Type beleid<br />
<br />
<br />
<br />
Niet-selectief 3 strikes 20 jr. 3 strikes 10 jr. 3 strikes 5 jr. 3 strikes 2 jr.<br />
Geweld 100 47,6 38,0 32,6 33,7<br />
Zeden 100 32,9 26,1 17,8 17,8<br />
Vermogen 100 50,6 45,8 44,8 36,8<br />
Drugs 100 38,3 36,2 29,8 25,5<br />
Verkeer 100 39,5 36,3 31,5 32,3<br />
Overig 100 46,9 42,9 34,7 30,6<br />
Totaal 100 45,6 39,9 35,8 32,5<br />
De reductie in het aantal registraties per jaar verschilt per type (zie tabel 2).<br />
De grootste winst van een beleid dat zich specifiek richt op veelplegers zit<br />
in de jaarlijkse afname van het aantal vermogensdelicten (50,6 procent). Het<br />
strengste three strikes beleid resulteert (fictief) uiteindelijk in iets meer dan<br />
5 Binnen de door ons gebruikte analysemethode: die personen die in 1977 een criminele<br />
geschiedenis hadden die langer was dan de periode van detentie die volgt onder de<br />
betreffende hypothetische variant van het three strikes beleid.<br />
A. Blokland, C. Bijleveld en P. Nieuwbeerta - Kosten en baten van ‘Three strikes and you’re out’<br />
185
een halvering van de vermogensdelicten die onder niet-selectief beleid per jaar<br />
bij justitie worden geregistreerd. De reductie in andere typen misdrijven is<br />
minder. Dit kan verschillende oorzaken hebben. De relatief geringe reductie in<br />
bij<strong>voor</strong>beeld het aantal verkeersdelicten is het gevolg van het feit dat personen<br />
die geregistreerd worden <strong>voor</strong> een verkeersdelict minder vaak al twee of meer<br />
registraties op hun naam hebben. Hierdoor maken, ook onder selectief beleid,<br />
soortgelijke personen telkens opnieuw deel uit van het opvolgende cohort. In<br />
het geval van bij<strong>voor</strong>beeld zedendelicten blijkt de delictsfrequentie van dit<br />
type delicten lager; het komt met andere woorden zelden <strong>voor</strong> dat meerdere<br />
zedendelicten in één jaar worden geregistreerd. Dit komt omdat bij dit type<br />
delicten onder niet-selectief beleid vaker vrijheidsbenemende maatregelen<br />
worden genomen waardoor het plegen van een additioneel delict onmogelijk<br />
wordt.<br />
RESULTATEN: KOSTEN VAN GROEI POPULATIE GEDETINEERDEN<br />
Selectief beleid levert waarschijnlijk niet alleen baten, maar waarschijnlijk ook<br />
kosten op. Een eerste vraag over deze kosten is: hoe groot wordt de populatie<br />
gedetineerden indien een beleid van selectieve onschadelijkmaking zou<br />
worden ingevoerd?<br />
In figuur 3 is de ontwikkeling van de gevangenispopulatie weergegeven onder<br />
de verschillende scenario’s van beleid. Het detentieniveau is steeds gerelateerd<br />
aan het aantal personen dat onder het niet-selectieve beleid gedetineerd is. De<br />
snelle stijging in het aantal gedetineerden in de eerste jaren na invoering van<br />
de selectieve beleidsvormen is het gevolg van het grote aantal personen dat<br />
in 1977 meer dan drie eerdere veroordelingen op zijn naam had (vergelijk de<br />
snelle daling in de instroom). De piek in het aantal gedetineerden ligt <strong>voor</strong> de<br />
verschillende beleidstypen steeds op het aantal jaren na invoer dat gelijk is aan<br />
het aantal jaren gevangenisstraf dat volgt op drie veroordelingen. Zo neemt<br />
onder een beleid van 3 strikes 20 jaar de eerste 20 jaar de gevangenispopulatie<br />
alleen maar toe, omdat steeds nieuwe cohorten gedetineerd worden zonder dat<br />
oudere cohorten uit de gevangenis worden ontslagen. Pas na 20 jaar, wanneer<br />
de eerste cohorten waarop het nieuwe beleid van toepassing was de gevangenis<br />
beginnen te verlaten, stabiliseert de gevangenispopulatie zich omdat instroom<br />
en uitstroom geleidelijk gelijke pas gaan houden.<br />
Figuur 3 laat zien dat ook een relatief mild selectief beleid leidt tot een<br />
aanzienlijke verhoging van het aantal gedetineerden. Wanneer als sanctie op<br />
een derde veroordeling een gevangenisstraf van twee jaar volgt, resulteert dit<br />
uiteindelijk in een gevangenispopulatie die meer dan zes keer zo groot is als<br />
zou hebben geresulteerd uit het onveranderd volgen van het in 1977 geldende<br />
beleid. Bij three-strikes-vijf-jaar neemt de gevangenispopulatie toe met een<br />
factor 16, terwijl dit bij de strengste variant oploopt tot een factor 42.<br />
Kosten: vals-positieven<br />
Een tweede vraag naar de kosten van een beleid van selectieve onschadelijkmaking<br />
is, hoeveel personen er gedetineerd zouden worden zonder meerwaarde ten<br />
186 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
Figuur 3: Procentuele ontwikkeling gedetineerdenpopulatie onder verschillende beleidstypen<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
opzichte van het niet-selectieve beleid, de vals-positieven: personen die onder<br />
selectief beleid gedetineerd worden, maar onder een niet-selectief regime in die<br />
periode toch al geen contact met justitie meer zouden hebben gehad.<br />
Figuur 4 geeft de ontwikkeling van aantallen van twee typen gedetineerden<br />
onder de diverse beleidsscenario’s <strong>voor</strong> selectieve onschadelijkmaking.<br />
Allereerst zien we daarin de aantallen gedetineerde personen, waarvan de<br />
selectieve detentie een meerwaarde heeft boven het niet-selectieve beleid<br />
(personen die onder het niet-selectieve beleid nog actief zouden zijn geweest<br />
in die jaren dat zij onder selectief beleid gedetineerd zijn). Verder zien we<br />
het aantal personen dat ‘zonder meerwaarde’ gedetineerd is (personen die<br />
onder niet-selectief beleid geen additionele registraties meer zouden hebben<br />
opgelopen in de jaren dat zij onder selectief beleid gedetineerd zijn).<br />
De berekeningen van de verschillende scenario’s laten zien dat een aanzienlijk<br />
deel ‘zonder meerwaarde’ wordt vastgezet. Onder een scenario van beleid van<br />
tien jaar bij three strike valt uiteindelijk per jaar 26,7 procent van het aantal<br />
gedetineerden in de categorie ‘zonder meerwaarde’. Anders gezegd: meer<br />
dan één op de vier gedetineerden zit vast, hoewel hij onder niet-selectief<br />
beleid in dat betreffende jaar daarna niet meer met justitie in aanraking zou<br />
zijn gekomen 6 . Dit percentage is nog hoger bij twintig jaar (41 procent) en<br />
lager wanneer vijf of twee jaar detentie volgen na een derde veroordeling<br />
(respectievelijk vijftien en acht procent).<br />
6 Hier wordt een conservatieve maat gehanteerd: als actieve periode is gerekend de<br />
periode tot en met het laatst bekende delict, wat niet wil zeggen dat er in elk jaar<br />
gedurende deze periode sprake moet zijn geweest van een justitiecontact.<br />
A. Blokland, C. Bijleveld en P. Nieuwbeerta - Kosten en baten van ‘Three strikes and you’re out’<br />
187
Figuur 4: Procentuele ontwikkeling gedetineerden populatie onder 3 strikes 10 jaar, naar<br />
meerwaarde<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
Kosten op persoonsniveau<br />
<br />
<br />
Tot slot geven we in tabel 3 nog de kosten als gevolg van verschillende<br />
selectieve beleidsscenario’s op persoonsniveau. De tabel geeft het aantal onder<br />
niet-selectief beleid gepleegde delicten na de derde strike. Hierbij is steeds is<br />
uitgegaan van de samenstelling van het veroordeeldencohort op het moment<br />
dat de instroom in het justitieapparaat is gestabiliseerd.<br />
Tabel 3: Percentage personen dat selectief gedetineerd wordt, onderverdeeld naar aantal door<br />
selectieve detentie <strong>voor</strong>komen registraties, per beleidstype<br />
Aantal <strong>voor</strong>komen<br />
registraties<br />
Type beleid<br />
188 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong><br />
3 strikes 20 jr. 3 strikes 10 jr. 3 strikes 5 jr. 3 strikes 2 jr.<br />
0 19,5 19,3 18,8 16,4<br />
1 6,5 8,0 7,3 8,2<br />
2 11,7 10,2 10,4 9,1<br />
3 10,4 9,1 8,3 8,2<br />
4-5 16,9 15,9 18,7 13,6<br />
6-9 18,2 17,0 18,9 15,4<br />
10-19 7,8 10,2 9,3 14,4<br />
20+ 9,1 9,0 8,1 14,4<br />
Totaal 100 100 100 100<br />
Tabel 3 laat verder zien dat onder alle beleidstypen per jaar steeds bijna een<br />
vijfde van het aantal gedetineerde personen bestaat uit daders die, onder het<br />
huidige beleid, na hun derde veroordeling niet meer in aanraking zouden zijn
gekomen met justitie. Per saldo blijkt dat bij een groot deel van het aantal<br />
selectief gedetineerden sprake is van een, in vergelijk met de opgelegde<br />
detentie, gering aantal additionele justitiecontacten. Voor bij<strong>voor</strong>beeld de<br />
categorie die tussen de zes en negen justitiecontacten zou hebben gehad na<br />
hun derde veroordeling, betekent dit onder de strengste selectieve variant een<br />
efficiëntie van minder dan één <strong>voor</strong>komen delict per twee jaren detentie.<br />
CONCLUSIE<br />
Er is de afgelopen jaren veel aandacht gekomen <strong>voor</strong> de aanpak van veelplegers,<br />
die <strong>voor</strong>al lijkt te zijn ingegeven door de gedachte dat een strengere aanpak<br />
van veelplegers grote baten en relatief weinig kosten met zich mee brengt.<br />
Over de werkelijke kosten en baten bestaat echter nog veel onduidelijkheid.<br />
In dit artikel hebben we op basis van een hypothetische exercitie de kosten en<br />
baten doorgerekend van diverse beleidsscenario’s gericht op veelplegers. Deze<br />
scenario’s gaan er van uit dat personen die <strong>voor</strong> de derde keer worden opgepakt<br />
<strong>voor</strong> een delict veroordeeld worden tot respectievelijk twintig, tien, vijf of twee<br />
jaar gevangenisstraf. Voor elk van de scenario’s worden schattingen gemaakt<br />
omtrent de baten – het aantal justitiecontacten die onder het huidige beleid<br />
wel hebben plaatsgevonden, maar <strong>voor</strong>komen waren indien <strong>voor</strong> veelplegers<br />
speciale strafregimes hadden gegolden, en de kosten – het aantal gedetineerden<br />
onder een selectief beleid, vergeleken met dat onder het huidige. Binnen de<br />
gemaakte aannames geven de resultaten een indruk wat de consequenties zouden<br />
kunnen zijn van een restrictiever beleid tegenover veelplegers.<br />
Uit de hypothetische exercities is gebleken dat een beleid dat zich specifiek<br />
richt op veelplegers in principe kan leiden tot een aanzienlijke reductie van het<br />
geregistreerde criminaliteitsniveau. Een three strikes beleid met een gevangenisstraf<br />
van twee jaar reduceerde het criminaliteitsniveau met 33 procent ten<br />
opzichte van het huidige beleid. De meerwaarde van straffen langer dan twee<br />
jaar blijkt gering. Een beleid dat veelplegers tien in plaats van twee jaar vastzet,<br />
heeft slechts een additioneel reducerend effect van zeven procent.<br />
Aan selectief beleid kleven echter ook hoge kosten. Lange gevangenisstraffen<br />
<strong>voor</strong> veelplegers doen de gevangenispopulatie explosief stijgen. Zelfs een<br />
verplichte detentie van twee jaar na de derde veroordeling leidt in onze<br />
modellen reeds tot een gevangenispopulatie die zes tot zeven keer zo hoog is<br />
als onder het huidige beleid (dit is vergelijkbaar met de <strong>voor</strong>spellingen <strong>voor</strong><br />
Zweden: Haapanen, 1990).<br />
Verder blijkt dat criminele geschiedenis alleen een slechte <strong>voor</strong>speller is<br />
van toekomstig justitieel contact (Greenberg en Larkin, 1998). Onder een<br />
selectief beleid met drie eerdere justitiecontacten als criterium blijkt dat<br />
een vijfde van de personen die <strong>voor</strong> langere tijd gedetineerd worden onder<br />
huidig beleid in het geheel geen justitiecontacten meer gehad zouden hebben.<br />
De meerwaarde van selectief beleid neemt verder af naarmate degenen die<br />
voldoen aan het criterium langere straffen opgelegd krijgen. Onder een<br />
beleid van three-strikes-tien-jaar maakt de staat per jaar <strong>voor</strong> meer dan een<br />
op de vier gedetineerden per jaar kosten <strong>voor</strong> zijn detentie, zonder dat hier<br />
in de vorm van <strong>voor</strong>komen delicten profijt tegen over staat. Hier bovenop<br />
A. Blokland, C. Bijleveld en P. Nieuwbeerta - Kosten en baten van ‘Three strikes and you’re out’<br />
189
komen meer indirecte kosten die <strong>voor</strong>tvloeien uit lange detentie, bij<strong>voor</strong>beeld<br />
toegenomen inkomensondersteuning <strong>voor</strong> afhankelijke gezinsleden en de<br />
sterk gereduceerde kansen op de arbeidsmarkt <strong>voor</strong> de gedetineerde zelf als<br />
gevolg van de lange arbeidsonderbreking.<br />
Bovenstaande bevindingen moeten wel met de nodige <strong>voor</strong>zichtigheid worden<br />
geïnterpreteerd. Allereerst baseren wij onze schattingen om louter praktische<br />
redenen op gegevens uit de arrondissementen Breda, Dordrecht en Assen. Niet<br />
onaannemelijk is dat criminaliteitsoverlast door stelselmatige daders <strong>voor</strong>al<br />
onderdeel is van de grootstedelijke problematiek. De stadse anonimiteit en de<br />
grotere gelegenheid kunnen hierbij als potentieel faciliterende factoren worden<br />
genoemd. Hier staat tegenover dat de hier gebruikte steekproef nauwelijks<br />
afwijkt van de totale landelijke steekproef wat betreft leeftijd, type registratie<br />
in 1977 en het aantal registraties van <strong>voor</strong> 1977. Onze gegevens kennen verder<br />
de beperking dat het cohort relatief ‘oud’ is, dit is echter onontkoombaar als<br />
men de ontwikkeling van carrières over lange termijn wil analyseren. Het<br />
cohort bevat hierdoor relatief weinig drugsverslaafden (in 1977 werd maar<br />
twee procent door de politie als zodanig geclassificeerd). Verder zijn personen<br />
die niet in Nederland zijn geboren niet meegenomen in de analyses. Ook heeft<br />
geen herweging plaatsgevonden waardoor personen die in 1977 <strong>voor</strong> een<br />
zwaar delict werden geregistreerd in dat jaar en in de opeenvolgende jaren<br />
oververtegenwoordigd zijn.<br />
Voorts dient men zich te realiseren dat de gepresenteerde resultaten steeds<br />
gebaseerd zijn op verschillen met een niet-selectief beleid. Zowel personen<br />
die in werkelijkheid <strong>voor</strong> 1977 reeds veel registraties op hun naam hadden en<br />
als gevolg hiervan uit veel van de opvolgende hypothetische cohorten vielen,<br />
als personen die in werkelijkheid in de periode 1977-2000 veel registraties<br />
opbouwden en derhalve in de hypothetische situatie als terecht gedetineerd<br />
werden beschouwd, konden dit doen omdat zij onder het werkelijke beleid<br />
nauwelijks lange perioden van detentie ondergingen. Personen die ernstige<br />
delicten pleegden werden onder het niet-selectieve beleid al <strong>voor</strong> langere tijd<br />
gedetineerd. Door hun lange detentie resulteert <strong>voor</strong> deze personen binnen<br />
de totale onderzoeksspanne een kortere periode waarin zij zich opnieuw<br />
zouden kunnen schuldig maken aan crimineel gedrag. In onze modellen is<br />
geen rekening gehouden met expositie onder het niet-selectieve beleid, zodat<br />
deze ‘zware’ jongens eerder dan de recidiverende kruimeldief zullen worden<br />
aangemerkt als ‘gedetineerd zonder meerwaarde’. De oververtegenwoordiging<br />
van zware delicten in 1977 kan een negatief effect hebben op de door ons<br />
gevonden meerwaarde van selectief beleid. Dit negatieve effect lijkt echter<br />
gering aangezien zelfs in de gestratificeerde steekproef slechts een zeer klein<br />
aantal personen lange gevangenisstraffen kreeg opgelegd.<br />
Gezien de aard van onze exercitie kon ook geen rekening gehouden worden met<br />
mogelijk complicerende factoren als replacement, afschrikking en verharding<br />
van de criminaliteit. Deze factoren zouden zowel de baten als de kosten van<br />
een selectief beleid in positieve of in negatieve zin kunnen beïnvloeden. Verder<br />
is op <strong>voor</strong>hand niet duidelijk hoe het justitiële apparaat zelf op een dergelijk<br />
selectief beleid zou reageren. Het verwachte effect van de three strikes wetten<br />
in Amerika blijft mede achterwege omdat officieren van justitie hangende een<br />
190 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
derde veroordeling de zaak eerder schikken of vervolgen <strong>voor</strong> een niet onder<br />
de betreffende three strikes wet vallend delict (Austin e.a., 2000).<br />
Tot slot willen we niet onvermeld laten dat sommige baten en kosten niet<br />
in aantallen en economische waarde zijn uit te drukken. Mathiesen stelt<br />
bij<strong>voor</strong>beeld dat selectief beleid, zeker wanneer het aan lange vrijheidsstraffen<br />
gekoppeld is, in strijd is met het principe van just deserts, dat misdaad en straf<br />
op elkaar afgestemd dienen te zijn (Mathiesen, 1998). Verder zou het thans in<br />
Nederland geldende daadstrafrecht zich met de invoering van het Three Strikes<br />
and You’re Out beleid in de richting van een daderstrafrecht bewegen.<br />
De vraag of de baten van een selectief beleid alle genoemde kosten overstijgen,<br />
is dan ook niet een feitelijk-wetenschappelijke, maar een politiek-normatieve.<br />
LITERATUUR<br />
Auerhahn, K. (1999) ‘Selective incapacitation and the problem of prediction’,<br />
Criminology, 37 (4): 703-734.<br />
Austin, J., J. Clark, P. Hardyman & D.A. Herny (2000) ‘Three Strikes and You’re Out’;<br />
the implementation and impact of strike laws, www.ncjrs.org/pdffiles1/nij/grants/<br />
181297.pdf .<br />
Bernard, T. J. & R. R. Ritti (1991) ‘The Philadelphia birth cohort and selective<br />
incapacitation’, Journal of Research in Crime and Delinquency, 28 (1): 33-54.<br />
Block, C. R. & C. v. d. Werff (1991) Initiation and continuation of a criminal career:<br />
Who are the most active and dangerous offenders in the Netherlands, Den Haag:<br />
WODC, Ministerie van Justitie (Onderzoek en beleid #105).<br />
Boerman, F., v. Tilburg, W. & Grapendaal, M. (2001) Landelijke Criminaliteitskaart<br />
1999. Woerden/Zoetermeer: ABRIO/KLPD.<br />
Bunt, H. G. v. d. (1988) ‘Criminele carrières en selectieve onschadelijkmaking’,<br />
Justitiële Verkenningen, 14 (4): 78-99.<br />
D’Unger, A. V., K. C. Land, P. L. McCall, & D. S. Nagin (1998) ‘How many latent<br />
classes of delinquent/criminal careers? Results from mixed poisson regression<br />
analysis’, American Journal of Sociology, 103 (6): 1593-1630.<br />
Feely, M. M. & J. Simon (1992) ‘The new penology: Notes on emerging strategy of<br />
corrections and its implications’, Criminology, 30: 449-474.<br />
Grapendaal, M. & W. van Tilburg (2002) .’ <strong>Veelplegers</strong> in Nederland’, Tijdschrift <strong>voor</strong><br />
Criminologie, 44 (3): 214-230.<br />
Greenberg, D. F. & N. J. Larkin (1998) ‘The incapacitation of criminal opiate users.<br />
Crime and Delinquency, 44 (2): 205-228.<br />
Greenwood, P. W., A. Abrahamse, S. Everingham, E. Y. Chen, N. Merritt & J. Chiesa<br />
(1998) Measuring the Impact of Three Strikes and You’re Out at the National, State,<br />
and Country Level, Santa Monica (C): Rand.<br />
Haapanen, R. (1990) Selective Incapacitation and the Serious Offender; A Longitudinal<br />
Study of Criminal Career Patterns, New York: Springer Verlag.<br />
Laub, J. H., D. S. Nagin & R. J. Sampson (1998) ‘Trajectories of change in criminal<br />
offending: good marriages and the desistance process’, American Sociological<br />
Review, 63: 225-238.<br />
Mathiesen, T. (1998) ‘Selective incapacitation revisited’, Law and Human behavior, 22<br />
(4): 455-476.<br />
Mazerolle, P., R. Brame, R. Paternoster, A. Piquero & C. W. Dean (2000) ‘Onset age,<br />
persistence, and offending versatility: comparisons across gender’, Criminology,<br />
38 (4): 1143-1172.<br />
Meijer, R., P. v. Panhuis, S. Siero & P. Smit (2002) ‘Discussie: elf procent verdachten<br />
verantwoordelijk <strong>voor</strong> 20 of 60 procent van de criminaliteit?’, Tijdschrift <strong>voor</strong><br />
Criminologie, 44 (3): 282-284.<br />
Ministerie van Justitie (2002) Naar en veiliger samenleving. www.justitie.nl/<br />
publicaties/rapporten_en_notas/veiligheidsprogramma.asp<br />
Nieuwbeerta, P. & A.A.J. Blokland (<strong>2003</strong>) Criminal Careers of Adult Dutch Offenders:<br />
Codebook and documentation, Leiden: NSCR.<br />
Openbaar Ministerie (2002) Perspectief op 2006. www.openbaarministerie.nl/basis/<br />
nota.htm<br />
A. Blokland, C. Bijleveld en P. Nieuwbeerta - Kosten en baten van ‘Three strikes and you’re out’<br />
191
Panhuis, P. van & R. Meijer (2001) ‘De top-5 procent van actiefste criminelen in<br />
Nederland’, SEC, 15 (1): 5-8.<br />
Paternoster, R., C. W. Dean, A. Piquero, P. Mazerolle & R. Brame (1997) ‘Generality,<br />
Continuity, and Change in Offending’, Journal of Quantitative Criminology, 13<br />
(3): 231-266.<br />
Piquero, A., R. Brame, P. Mazerolle & R. Haapanen (2002) ‘Crime in Emerging Adulthood’,<br />
Criminology, 40 (1): 137-169.<br />
Piquero, A., R. Paternoster, P. Mazerolle, R. Brame & C. W. Dean (1999) ‘Onset age<br />
and offense specialization’, Journal of Research in Crime and Delinquency, 36 (3):<br />
275-299.<br />
Slotboom, A., C. Wiebrens & A.C. Berghuis (2002) Een ‘kaart’ van de misdaad. Den<br />
Haag: Ministerie van Justitie, www.openbaarministerie.nl<br />
Stolzenberg, L. & S. J. D’Alessio (1997) ‘Three strikes and you’re out: The impact<br />
of California’s new mandatory sentencing law on serious crime rates’, Crime and<br />
Delinquency, 43: 457-469.<br />
Uggen, C. (2000) ‘Work as a turning point in the life course of criminals: A duration<br />
model of age, employment, and recidivism’, American Sociological Review, 67:<br />
529-546.<br />
Werff, C. v. d. (1986) Recidive 1977; Recidivecijfers van in 1977 wegens misdrijf<br />
veroordeelden en niet-vervolgden, Den Haag: WODC, Ministerie van Justitie<br />
(Onderzoek en beleid # 67).<br />
Werkgroep Landelijke Criminaliteitskaart ABRIO (2000) 170.000 verdachten (en<br />
hun kenmerken); landelijke verdachtenkaart 1998: een eerste aanzet, Woerden:<br />
Programmabureau ABRIO.<br />
Werkgroep Landelijke Criminaliteitskaart ABRIO (2001) 170.000 verdachten (en hun<br />
kenmerken), Woerden: Programmabureau ABRIO.<br />
192 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
HET VUUR AAN DE SCHENEN VAN JONGE VEELPLEGERS IN<br />
ENGELAND EN WALES – RECENTE ONTWIKKELINGEN<br />
John Graham en Tim Newburn<br />
Jonge veelplegers zijn de meest recente bètes noires in een lange reeks, als<br />
de autoriteiten weer eens moeten reageren op uitingen van ongerustheid in de<br />
publieke opinie. Dit artikel gaat in op de groeiende problematiek van jonge<br />
veelplegers in Engeland en Wales en beschrijft hoe beleid en praktijk hen op<br />
verschillende manieren proberen aan te pakken. Aan de orde komt wie zij zijn,<br />
hoe ze gedefinieerd, geïdentificeerd en aangepakt worden en welk effect dat<br />
heeft op andere gebieden van beleid en praktijk, met name de toename van<br />
de gevangenisbevolking. Het eerste deel van dit artikel beschrijft hoe jonge<br />
veelplegers een primaire doelgroep van de criminele politiek zijn geworden;<br />
het tweede geeft de belangrijkste wetgevingsinitiatieven aan als specifieke<br />
reacties op veelplegers en maakt een inschatting van hun effectiviteit; het<br />
derde deel laat duidelijk zien hoe recente ontwikkelingen een toename van het<br />
aantal jeugdige gedetineerden hebben veroorzaakt.<br />
KORTE GESCHIEDENIS<br />
Een kwart eeuw geleden was de heersende mening over de beste aanpak van<br />
jeugdcriminaliteit dat strafrechtelijke interventies weinig of geen effect hebben<br />
op toekomstig strafbaar gedrag (en zelfs contraproductief konden zijn) en dat<br />
de justitiële aanpak er op gericht zou moeten zijn dat jonge delinquenten zo<br />
veel mogelijk buiten het strafrecht worden gehouden (zie bij<strong>voor</strong>beeld Morris<br />
en Giller, 1987). Detentie van jonge delinquenten kwam in een kwade reuk<br />
te staan en gedurende de jaren tachtig liep het aantal gedetineerde jongeren<br />
dramatisch terug (zie bij<strong>voor</strong>beeld Allen, 1991). Enigszins paradoxaal viel<br />
deze orthodoxie samen met een sterke stijging van de criminaliteit in het<br />
algemeen, wat sommige commentatoren tot de conclusie bracht dat als het<br />
aantal jongeren dat bij criminaliteit betrokken is relatief stabiel is, minstens<br />
een deel van deze toename wellicht het gevolg is van het feit dat een klein<br />
aantal jongeren een onevenredig groot aandeel in de misdaad heeft.<br />
Aan het begin van de jaren negentig leidden de frustratie over twijfels in<br />
de wetenschappelijke wereld tegenover strafrechtelijke interventies en de<br />
bezorgdheid in de publieke opinie over het grote aandeel in de criminaliteit<br />
van een betrekkelijk kleine groep daders tot een vrijwel volledige afwijzing<br />
van het primaat van diversie uit de jaren tachtig. In 1992 riep de regering op<br />
tot versterking van de mogelijkheden van rechtbanken ‘to lock up, educate<br />
and train’ jonge veelplegers in hun eigen en het algemene belang. Als reactie<br />
op de toegenomen verontrusting in de samenleving kondigde de Commissie<br />
Binnenlandse Zaken van het Britse House of Commons een onderzoek aan<br />
naar het probleem van jonge veelplegers en naar het kennelijke onvermogen<br />
van het strafrechtelijke systeem om dat effectief aan te pakken (Home<br />
Affairs Committee, 1993). In deze periode richtten landelijke kranten de<br />
schijnwerpers op het doen en laten van individuele jonge criminelen, onder<br />
J. Graham en T. Newburn - Jonge veelplegers in Engeland en Wales<br />
193
de kop ‘one-boy crime waves’ (Daily Mail) en ‘mini-gangsters beyond our<br />
control’ (Daily Express). Daarop volgden oproepen tot hardere maatregelen<br />
tegen ‘kortebroekenboefjes’ en ‘een werkelijk zorgwekkende explosie van<br />
kindermisdaad’ (Daily Star). Maar pas na de tragische gebeurtenissen in februari<br />
1993 en de grote publiciteit daarover ging verontrusting over in algemene<br />
paniek. De ontvoering van en moord op de peuter James Bulger door twee<br />
tienjarige schooljongens schokte de natie en overtuigde publiek en politici dat<br />
inderdaad actie moest worden ondernomen ‘om criminele neigingen van steeds<br />
jongere en steeds hardnekkiger jeugdige delinquenten tegen te gaan’. Tegen de<br />
achtergrond van deze toenemende bezorgdheid in de publieke opinie kondigde<br />
de regering de invoering aan van Secure Training Centres (STC’s, gesloten<br />
trainingscentra, vergelijkbaar met de vroegere <strong>Nederlandse</strong> tuchtscholen) <strong>voor</strong><br />
‘… de betrekkelijk kleine groep echte jonge veelplegers die een bedreiging <strong>voor</strong><br />
de gemeenschap vormen’ (Hansard- de Britse Staatscourant, 2 Maart 1993). De<br />
nieuwe STC’s zouden bedoeld zijn <strong>voor</strong> twaalf- tot veertienjarige overtreders<br />
die veroordeeld waren wegens minstens drie delicten waar gevangenisstraf op<br />
staat en die zich niet hadden gehouden aan de <strong>voor</strong>waarden <strong>voor</strong> schorsing<br />
van <strong>voor</strong>lopige hechtenis, een <strong>voor</strong>waardelijke veroordeling of bij vervroegde<br />
invrijheidsstelling. Er zouden vijf STC’s worden gebouwd <strong>voor</strong> jongeren die<br />
een Secure Training Order (een soort tuchtschoolstraf) van maximaal twee jaar<br />
opgelegd krijgen. De eerste helft verblijft de jongere in de inrichting, daarna staat<br />
hij onder toezicht in de gemeenschap. Onder de Criminal Justice and Public<br />
Order Act van 1994 konden de nieuwe STC’s door de overheid, het particulier<br />
initiatief of het bedrijfsleven worden beheerd, maar de eerste twee hadden zo’n<br />
antipathie tegen de nieuwe <strong>voor</strong>zieningen dat het bedrijfsleven ze in de praktijk<br />
in handen kreeg.<br />
Ondertussen werden de resultaten gepubliceerd van het eerste onderzoeksproject<br />
naar jeugdige veelplegers dat door de regering was gefinancierd<br />
(Hagell en Newburn, 1994). Drie onderwerpen stonden centraal. Ten eerste was<br />
vastgesteld dat jonge veelplegers dezelfde delicten pleegden als minder frequente<br />
overtreders, ze deden het alleen vaker en waren er eerder mee begonnen. Ten<br />
tweede bleken jonge veelplegers een veel complexere achtergrond te hebben,<br />
gekenmerkt door een grote onderwijsachterstand, ontwrichte gezinnen en ontwi<br />
kkelingsstoornissen. Ten derde werd de aandacht gevestigd op de problemen bij<br />
het juist definiëren en daardoor herkennen van jonge veelplegers, en de betekenis<br />
daarvan <strong>voor</strong> een gelijke juridische behandeling.<br />
De auteurs testten drie verschillende definities van veelplegen, met als resultaat<br />
steeds een andere populatie die in de loop van de tijd wel en niet onder<br />
de gedefinieerde categorie viel, afhankelijk van de wel of niet opgenomen<br />
persoons- en sociale kenmerken. Recent onderzoek naar jonge veelplegers in<br />
Schotland leidde tot vergelijkbare conclusies, met een waarschuwing tegen<br />
generalisaties over de aard van hun delicten en de mogelijke aanpak daarvan<br />
(McNeill en Batchelor, 2002). De auteurs stelden eveneens vast hoe chaotisch<br />
het leven van jonge veelplegers is, maar wezen er op dat reacties op deze chaos<br />
eerder in de sfeer van beheersing dan van gedragsverandering leken te liggen.<br />
Een jaar later werd de eerste nationale studie naar zelfgerapporteerde criminaliteit<br />
door jongeren van 14 tot 25 jaar gepubliceerd. Deze bevestigde dat een klein deel<br />
194 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
(drie procent) van de overtreders verantwoordelijk was <strong>voor</strong> een onevenredig<br />
groot deel (26 procent) van de criminaliteit (Graham en Bowling, 1995). Een<br />
tweede nationaal onderzoek naar zelfrapportage uit 1998/99 leverde dezelfde<br />
cijfers op en verder dat de tien procent meest actieve delinquenten <strong>voor</strong> bijna de<br />
helft van alle criminaliteit in de steekproef verantwoordelijk waren (Flood-Page<br />
e. a., 2000). Maar anders dan algemeen wordt aangenomen bleek het maar de<br />
vraag of jonge mannen de misdaad (in ieder geval vermogenscriminaliteit) bij<br />
het ouder worden ontgroeien. Velen bleken alleen op delicten met een kleinere<br />
pakkans over te stappen, zoals bedrog en diefstal op het werk.<br />
Ongeveer in diezelfde periode leverde de studie Misspent Youth door de Audit<br />
Commission (enigszins vergelijkbaar met de <strong>Nederlandse</strong> Rekenkamer)<br />
kritiek op de effectiviteit en de efficiency van het jeugdstrafrechtsysteem<br />
en van de <strong>voor</strong>zieningen en organisaties die daarbij betrokken zijn (Audit<br />
Commission, 1996). De analyse van de Audit Commission leidde tot de<br />
volgende conclusies: de tijd tussen arrestatie en veroordeling, gemiddeld<br />
vier maanden, is onaanvaardbaar; het grootste deel van de 1,5 miljard euro<br />
die aan jonge delinquenten wordt uitgegeven, gaat op aan organisatorische en<br />
administratieve kosten maar aan behandeling van hun strafbare gedrag wordt<br />
vrijwel niets uitgegeven; de leiding van het jeugdstrafrechtsysteem is vrijwel<br />
ongecoördineerd, inconsequent, onsystematisch en inefficiënt; en er wordt te<br />
weinig ondernomen om te <strong>voor</strong>komen dat kinderen en jongeren überhaupt<br />
delinquent worden. Deze twee rapporten gaven de nieuwe Labour regering de<br />
gelegenheid om het ‘diversieparadigma’ ter discussie te stellen.<br />
Recidivecijfers <strong>voor</strong> <strong>voor</strong>waardelijke invrijheidsstelling (Home Office,<br />
1995) geven aan dat het risico <strong>voor</strong> recidive sterk toeneemt bij herhaaldelijke<br />
<strong>voor</strong>waardelijke invrijheidsstelling. De studie van de Audit Commission<br />
suggereerde dat delinquenten hierdoor vonden ‘dat ze er makkelijk van af<br />
komen’ en dat herhaalde wetsovertredingen in feite getolereerd werden.<br />
Naast de groeiende aanwijzingen dat sommige interventies bij sommige ernstige<br />
veelplegers onder bepaalde omstandigheden wel effect hebben, rechtvaardigden<br />
de aanbevelingen van de Audit Commission de vermoedens van de regering zelf<br />
dat er iets kan en moet worden gedaan om het jeugdstrafrechtsysteem meer<br />
kosteneffectief te maken. Grootschalige meta-analyses van interventies bij jonge<br />
delinquenten gaven aan dat recidive verminderd kan worden, zij het met meestal<br />
bescheiden resultaten (zie bij<strong>voor</strong>beeld Lipsey, 1992 en 1995; Lipsey en Wilson,<br />
1998; McGuire en Priestly, 1995).<br />
Dus anders dan in het decennium daar<strong>voor</strong> zagen we in de jaren negentig<br />
het begin van een meer interventionistische, punitieve en minder tolerante<br />
benadering van jonge delinquenten in het algemeen en van jonge veelplegers<br />
in het bijzonder. In feite neigde de nadruk op frequentie en niet op ernst naar<br />
overdrijving van de maatschappelijke bedreiging door veelplegers en naar<br />
legitimatie van een meer punitieve reactie op hun gedrag (Weitekamp e.a.,<br />
1996). Er begon een brede politieke consensus te ontstaan waarbij de ene<br />
politieke partij nog hardere standpunten probeerde in te nemen dan de andere.<br />
Het inmiddels beroemde ‘tough on crime, tough on the causes of crime’ werd<br />
het centrale uitgangspunt waaromheen de politieke partijen concurreerden en<br />
al snel kreeg deze nieuwe orthodoxie zijn weerslag in de wetgeving.<br />
J. Graham en T. Newburn - Jonge veelplegers in Engeland en Wales<br />
195
DE CRIME AND DISORDER ACT VAN 1998<br />
Het nieuwe jeugdstrafrechtbeleid werd gekarakteriseerd door de beginselen<br />
van eerder en sneller ingrijpen, prioriteit <strong>voor</strong> het aanpakken van de meest<br />
frequente veelplegers, lik-op-stuk-beleid tegen strafbaar gedrag en het<br />
gebruik van plaatselijke multidisciplinaire teams die met gezamenlijke<br />
oplossingen <strong>voor</strong> gemeenschappelijke problemen moesten komen. Dit waren<br />
de principes van de Crime and Disorder Act van 1998, die alle werkers in<br />
het jeugdstrafrechtsysteem om de tafel probeerde te krijgen met een officieel<br />
gemeenschappelijk doel: het <strong>voor</strong>komen van criminaliteit en recidive bij<br />
kinderen en jongeren.<br />
De twee belangrijkste onderdelen van deze wet, met rechtstreekse gevolgen<br />
<strong>voor</strong> jonge delinquenten, waren de versnelde procedures <strong>voor</strong> jonge veelplegers<br />
en het besluit om de wetgeving van de vorige, Conservatieve regering over<br />
Secure Training Orders (STC’s) niet te herroepen. Op het laatste punt werd<br />
door de nieuwe wet het verschil tussen de STC’s en andere vormen van detentie<br />
afgeschaft door het invoeren van een algemeen vonnis, de Detention and Training<br />
Order (DTO). Dit betekende dat iedere twaalf- tot zeventienjarige veroordeelde,<br />
veelpleger of niet, een van de drie detentieregimes opgelegd kon krijgen: een<br />
STC, een jeugdgevangenis (Young Offender Institute, YOI) of een gesloten<br />
inrichting onder jurisdictie van de lokale overheid (Local Authority Secure<br />
Accommodation, LASU). YOI’s zijn in de eerste plaats jeugdgevangenissen<br />
<strong>voor</strong> jonge gedetineerden van vijftien tot twintig. Welzijnsinstanties beheren de<br />
LASU’s, die bevolkt worden door jonge gedetineerden in <strong>voor</strong>lopige hechtenis<br />
en kwetsbare jonge delinquenten in het algemeen. In de STC’s, nog maar drie<br />
op het ogenblik, zitten twaalf- tot zeventienjarigen die als kwetsbaar of als<br />
veelpleger zijn aangemerkt. Waar een jonge delinquent terechtkomt hangt er in<br />
de praktijk van af, waar plaats is.<br />
VERSNELDE PROCEDURES<br />
In de verkiezingscampagne van 1997 deed Labour vijf beloftes over<br />
actieprioriteiten en beleidsveranderingen. Een daarvan was een versnelde<br />
procedure <strong>voor</strong> jonge delinquenten door halvering van de tijd tussen arrestatie<br />
en vonnis. Jonge veelplegers werden gedefinieerd als degenen die drie of<br />
meer keer <strong>voor</strong> een of meer delicten zijn veroordeeld en binnen drie jaar na de<br />
laatste veroordeling <strong>voor</strong> een nieuw delict worden gearresteerd. Als maatstaf<br />
<strong>voor</strong> betrekkelijk eenduidige gevallen mag de tijdsduur in elke fase van het<br />
jeugdstrafproces niet meer zijn dan:<br />
- 2 dagen van arrestatie tot aanklacht;<br />
- 7 dagen van aanklacht tot eerste zitting van de rechtbank;<br />
- 28 dagen tussen <strong>voor</strong>geleiding en begin van de rechtszaak; en<br />
- 14 dagen tussen schuldigverklaring en vonniswijzing.<br />
Data over 1996 wekten de indruk dat de gemiddelde tijdsduur tussen arrestatie<br />
en vonnis <strong>voor</strong> veelplegers 142 dagen bedroeg, wat de regering binnen vijf<br />
jaar tot 71 dagen beloofde terug te brengen. In september 2001 was deze<br />
meer dan gehalveerd, tot 69 dagen (www.reducing-delays.org). De rationale<br />
196 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
achter deze belofte lag in de premisse ‘justice delayed is justice denied‘.<br />
Jonge delinquenten noch slachtoffers hebben <strong>voor</strong>deel bij lange juridische<br />
procedures, die ook het algemene vertrouwen in de rechtspraak kunnen<br />
ondermijnen. Door een langdurige procedure zien jongeren het verband tussen<br />
delict en sanctie niet meer en worden interventies uitgesteld die anders een<br />
eind aan de wetsovertredingen zouden kunnen maken.<br />
Voor jonge veelplegers vergroot uitstel het risico van recidive tijdens schorsing<br />
van de <strong>voor</strong>lopige hechtenis, waardoor de kans bestaat dat ze een vrijheidsstraf<br />
oplopen. Onderzoek lijkt er op te wijzen dat versnelde procedures in de praktijk<br />
weinig of geen effect hebben op crimineel gedrag (Crow and Stubbing, 1999)<br />
maar <strong>voor</strong> wie in <strong>voor</strong>arrest zitten, wordt de vrijheid korter beperkt en het<br />
gewone leven minder verstoord, naarmate hun zaak eerder <strong>voor</strong>komt.<br />
Daar staat tegenover dat deze ontwikkeling naar snellere rechtspraak geen<br />
afbreuk mag doen aan de rechten van jonge delinquenten, niet mag leiden tot<br />
onbedoelde averechtse effecten of andere juridische principes of prioriteiten<br />
ondermijnen. Het genoemde onderzoek van Crow en Stubbing (1999) lijkt er op<br />
te wijzen dat sommige jonge delinquenten hun schuld erkenden aan delicten die<br />
ze (kennelijk) niet hadden gepleegd, om hun zaak sneller behandeld te krijgen.<br />
In theorie zouden versnelde procedures <strong>voor</strong> jonge veelplegers vertraagde<br />
procedures <strong>voor</strong> andere jonge delinquenten tot gevolg kunnen hebben, hoewel er<br />
in de praktijk geen aanwijzingen zijn dat dit is gebeurd, eerder omgekeerd. Om<br />
precies te zijn, er zijn bezwaren geopperd tegen de spanning tussen verkorting van<br />
de procedures en herstelrecht – herstelrecht heeft tijd nodig om effectief te zijn.<br />
SECURE TRAINING CENTRES<br />
Volgens de Criminal Justice and Public Order Act van 1994 zullen er vijf<br />
STC’s <strong>voor</strong> jeugdige veelplegers van twaalf tot veertien jaar worden gebouwd,<br />
maar het eerste, Medway, ging pas vier jaar later open. Aanvankelijke twijfels<br />
over de effectiviteit van de nieuwe instellingen werden bevestigd toen het<br />
nieuws over een groot aantal incidenten en interne strubbelingen in Medway<br />
naar buiten kwam (Moore, 2000). De eerste inspectierapporten waren kritisch<br />
en Binnenlandse Zaken gaf de crisis in Medway toe. Goedkoop was het<br />
allemaal ook niet, volgens één schatting zou een plaats 6.000-7.000 euro per<br />
week kosten (Crowley, 1998).<br />
Een evaluatie van 1998-2000 bevestigde Medway’s problemen in het eerste jaar,<br />
met nadruk op het gebrek aan opleiding en training van personeel, een groot<br />
verloop, ineffectieve programma’s tegen delinquent gedrag en een volledig<br />
gebrek aan communicatie met de buitenwereld. Een op de drie kinderen die<br />
in 1998/99 uit Medway ontslagen werden, werd binnen een maand opnieuw<br />
gearresteerd, en twee op de drie hadden <strong>voor</strong> het einde van hun proeftijd<br />
gerecidiveerd. De evaluatie wees op enkele verbeteringen in het tweede jaar<br />
maar concludeerde toch dat STC’s en het personeel een meer kindgerichte<br />
aanpak moeten toepassen.<br />
In 2002 waren 170 jonge delinquenten in STC’s opgenomen en werd <strong>voor</strong><br />
<strong>2003</strong>/04 een stijging tot 194 verwacht (Hansard, 18 december 2002). Deze<br />
jonge delinquenten zijn nu in drie STC’s ondergebracht (Medway, Hassockfield<br />
J. Graham en T. Newburn - Jonge veelplegers in Engeland en Wales<br />
197
en Rainsbrook), een vierde wordt binnenkort geopend. Daarin is ongeveer zes<br />
procent van alle jonge delinquenten ondergebracht (in <strong>voor</strong>arrest of veroordeeld)<br />
en wordt geen speciale behandeling van jonge veelplegers meer aangeboden.<br />
DE DETENTION AND TRAINING ORDER<br />
Zoals eerder vermeld is veelplegen sinds de invoering van de Detention and<br />
Training Order in 2000 niet meer het enige criterium waar een jonge delinquent<br />
gedetineerd moet worden. Voortaan bepalen leeftijd, geslacht, kwetsbaarheid en<br />
woonplaats de plaatsing, en niet meer de vraag of ze wel of geen veelpleger zijn.<br />
Bijna alle veroordelingen tot gevangenisstraf zouden nu worden uitgevoerd in een<br />
YOI, een STC of een LASU, gevolgd door een zelfde periode <strong>voor</strong>waardelijk<br />
onder toezicht van het plaatselijke Youth Offending Team (YOT, een<br />
samenwerkingsverband van verschillende instanties).<br />
Dit viel samen met de overname door de Youth Justice Board van de<br />
verantwoordelijkheid <strong>voor</strong> bestuur en beheer van het geheel aan gesloten<br />
<strong>voor</strong>zieningen, als reactie op kritiek op de bestaande gesloten <strong>voor</strong>zieningen<br />
<strong>voor</strong> jongeren in <strong>voor</strong>arrest of na veroordeling. De Board adviseerde de<br />
Minister van Binnenlandse Zaken verregaande veranderingen om te zorgen dat<br />
de gesloten <strong>voor</strong>zieningen een doeltreffend effect zouden hebben op strafbaar<br />
gedrag en meer algemene ontwikkelingsbehoeften van jonge delinquenten.<br />
Een belangrijk onderdeel hiervan was de scheiding tussen 15-17 jarigen en<br />
oudere jonge delinquenten van 18-21 jaar. Dat was gebaseerd op het feit dat de<br />
twee groepen zeer verschillende behoeften hadden, waarbij zeer verschillende<br />
regimes pasten. Uit een grondige, door de regering gefinancierde evaluatie van<br />
bijna 6.000 jonge delinquenten met een Detention and Training Order tussen<br />
april 2000 en maart 2002 (Hazel e. a., 2002) bleek de kwaliteit van gesloten<br />
regimes in het algemeen verbeterd te zijn. Een aantal praktijk<strong>voor</strong>beelden:<br />
- belonings- en aanmoedigingssystemen (in plaats van een punitieve aanpak)<br />
om het gedrag van de gedetineerden te beïnvloeden;<br />
- doelmatige samenwerking en informatie-uitwisseling met ambulante lokale<br />
<strong>voor</strong>zieningen; en<br />
- continuïteit in de behandeling van delinquent gedrag en in onderwijs en<br />
gezondheidszorg.<br />
De evaluatie geeft aan dat de ernstigste veelplegers met meer dan tien <strong>voor</strong>afgaande<br />
veroordelingen nog steeds in STC’s terechtkomen en dat daar nog een paar van<br />
de moeilijkste, meest onevenwichtige en meest kansarme jongeren vastzitten:<br />
- tweederde was eerder van school verwijderd;<br />
- vier van de tien stonden onder toezicht van een (kinderbeschermings)instelling;<br />
- van een van de zes werd vermoed dat ze ooit fysiek, emotioneel of seksueel<br />
waren misbruikt.<br />
Maar er bleek ook een aantal problemen en zwaktes te bestaan:<br />
- te veel tussentijdse overplaatsingen naar andere instellingen;<br />
- te veel plaatsingen te ver van huis;<br />
- gebrekkige <strong>voor</strong>bereiding op vrijlating en slechte opvang en toezicht na<br />
vrijlating;<br />
- een hoge recidive, <strong>voor</strong>al in de eerste paar weken na vrijlating.<br />
198 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
Gemiddeld lag er 7,5 week tussen het ontslag en de eerste arrestatie. Bijna de<br />
helft werd gearresteerd <strong>voor</strong> het einde van het ‘toezicht in de gemeenschap’,<br />
een van de vijf werd <strong>voor</strong> een nieuw delict veroordeeld en een van de vier<br />
werd weer gevangengezet wegens een nieuw delict of overtreding van de DTO.<br />
Maar de STC’s boekten betere resultaten dan van <strong>voor</strong> de tijd dat ze ook 15-17<br />
jarigen opnamen.<br />
In het begin waren de meest opgelegde DTO’s ook de kortste: totaal vier<br />
maanden, waarvan twee in detentie. Dit weerspiegelde het ongebroken geloof<br />
van de rechters (ondanks bewijs van het tegendeel) in het afschrikkende effect<br />
van een ‘short, sharp, shock’ beleid, en hun <strong>voor</strong>keur <strong>voor</strong> een combinatie van<br />
detentie met toezicht na vrijlating. Bijgevolg zat ongeveer acht procent meer<br />
jongeren vast dan in het jaar <strong>voor</strong> de invoering van de DTO.<br />
In samenhang met de aanzienlijke toename van het aantal detenties in de jaren<br />
negentig was dit niet alleen onverwacht, maar ook slecht nieuws. In de praktijk<br />
kwamen korte DTO’s in de plaats van <strong>voor</strong>waardelijke straffen en nam het<br />
aantal gedetineerden in jeugdgevangenissen toe. Als directe reactie daarop<br />
beval de Youth Justice Board aan om de korte DTO te vervangen door een<br />
nieuw ambulant programma met intensief toezicht, controle en begeleiding, de<br />
Intensive Supervision and Surveillance Order (ISSP). Dat zou de druk op de<br />
ketel moeten verminderen van wat nu als een overbevolkt gevangenissysteem<br />
werd beschouwd.<br />
HET INTENSIVE SUPERVISION AND SURVEILLANCE PROGRAMME<br />
In juli 2001 startte de Minister van Binnenlandse Zaken fase 1 van het Intensive<br />
Supervision and Surveillance Programme <strong>voor</strong> jonge veelplegers als alternatief<br />
<strong>voor</strong> <strong>voor</strong>arrest en (in eerste instantie korte) gevangenisstraffen. Ingebed in de<br />
‘tough on crime’ retoriek is het programma gericht op de drie procent delinquenten<br />
die <strong>voor</strong> 25 procent van alle jeugddelinquentie verantwoordelijk zijn.<br />
De formele (en nog weer andere) definitie van jonge veelplegers is iemand<br />
die in de afgelopen twaalf maanden in vier of meer verschillende gevallen is<br />
beschuldigd van of veroordeeld <strong>voor</strong> een delict en in vier of meer verschillende<br />
gevallen is vervolgd (eventueel <strong>voor</strong>waardelijk geseponeerd) <strong>voor</strong> een delict<br />
waar gevangenisstraf op staat en daaraan <strong>voor</strong>afgaand minstens een taakstraf<br />
of vrijheidsstraf opgelegd heeft gekregen.<br />
Delinquenten met een ISSP krijgen intensief toezicht tot 24 uur per dag, 7<br />
dagen per week opgelegd. Elektronisch toezicht, stemherkenning, politieinformatie<br />
en vrijwillige hulpverlening worden ingezet om <strong>voor</strong>tdurend toe<br />
te zien op het doen en laten van delinquenten. Een ISSP duurt minstens zes<br />
en hoogstens twaalf maanden of de periode dat hun <strong>voor</strong>lopige hechtenis<br />
is geschorst of de tweede helft van hun DTO. Het moet minstens 25 uur<br />
nuttige activiteit per week gedurende de eerste drie maanden inhouden en<br />
elementen bevatten van herstel, (beroeps)onderwijs, intensieve behandeling<br />
van delinquent gedrag, sociale vaardigheden en gezinsondersteuning. Indien<br />
van toepassing zijn er ook andere aspecten in opgenomen, zoals behandeling<br />
<strong>voor</strong> psychische problemen of afkicken. Rechters en inrichtingen worden<br />
regelmatig over de <strong>voor</strong>tgang op de hoogte gehouden.<br />
J. Graham en T. Newburn - Jonge veelplegers in Engeland en Wales<br />
199
De doelstellingen van het nieuwe programma zijn: vermindering van de<br />
omvang (met vijf procent) en van de ernst van de recidive bij de doelgroep;<br />
aanpakken van de onderliggende problemen van de betrokken jongeren, <strong>voor</strong>al<br />
hun onderwijsachterstand; en garanties <strong>voor</strong> de gemeenschap dat hun gedrag<br />
<strong>voor</strong>tdurend nauwkeurig in de gaten wordt gehouden en dat terugval meteen<br />
wordt aangepakt. ISSP’s zullen vanaf januari 2004 landelijk beschikbaar zijn.<br />
Initiële evaluatie geeft aan dat twee derde van de ISSP’s onderdeel zijn van een<br />
ondertoezichtstelling, vijftien procent gecombineerd is met een DTO, veertien<br />
procent met een borgtocht en vijf procent met een Community Rehabilitation<br />
Order. Jeugdrechtbanken hebben drie van de vier <strong>voor</strong>stellen <strong>voor</strong> een ISSP<br />
in plaats van detentie geaccepteerd, maar er zijn uitvoeringsproblemen:<br />
jongeren komen niet op hun supervisieafspraken, houden zich niet aan hun<br />
uitgaansverbod, halen hun tags (elektronische enkelbandjes) los, gaan er<br />
vandoor en plegen opnieuw delicten. Maar ze richten zich wel op de juiste<br />
populatie – het gemiddelde aantal <strong>voor</strong>afgaande delicten is dertien, twee van<br />
de drie zijn permanent van school verwijderd en hun leesniveau is dat van<br />
andere jongeren die vijf jaar jonger zijn, en gelijk aan dat van jongeren in<br />
detentie (University of Oxford, 2002).<br />
Recentelijk is de evaluatie verschenen van een kleinschalig ISSP programma,<br />
een uitwerking van de <strong>Nederlandse</strong> Stelselmatige Daderaanpak (SDA), die<br />
geen toezicht kent zoals in Engeland, maar in plaats daarvan een scala van<br />
restoratieve en steunmaatregelen. Daarin bleek dat jonge veelplegers in een<br />
county in Zuid-Engeland die aan het programma meededen niet minder vaak<br />
werden veroordeeld, maar dat het aantal gepleegde delicten 30 tot 50 procent<br />
lager was dan dat van twee controlegroepen (Little e. a., in druk). Aan het<br />
programma namen maar 79 jonge veelplegers deel, maar door het gebruik<br />
van random toewijzing zijn de uitkomsten zeer robuust. Het zal interessant<br />
zijn of deze bevindingen gerepliceerd worden in het veel grotere, hierboven<br />
genoemde ISSP onderzoek.<br />
Uit vergelijkend onderzoek van het ISSP en korte DTO’s blijkt dat een<br />
ISSP jonge delinquenten veel meer steun bood. Jonge gedetineerden bleken<br />
gemiddeld 12,7 uur nuttige arbeid te verrichten, vergeleken met 25,8 bij<br />
degenen met een ISSP. Tijdens het ambulante deel van een DTO hebben ze<br />
gemiddeld 1,5 uur per week contact met een jongerenwerker, terwijl ze tijdens<br />
de minder intensieve tweede drie maanden van een zesmaands ISSP gemiddeld<br />
twintig contacturen hebben (PA Consulting Group, <strong>2003</strong>).<br />
Naar schatting zal het ISSP het aantal jeugdige gedetineerden met 30 procent<br />
verminderen (The Independent, 27 januari <strong>2003</strong>). Het is nog niet te zeggen of het<br />
ISSP werkelijk als alternatief <strong>voor</strong> gevangenisstraf kan dienen of dat het alleen<br />
niet-vrijheidsbenemende straffen en behandeling en DTO’s zal vervangen. Het is<br />
zeker goedkoper dan detentie – een IISP van zes maanden kost ongeveer 9.000<br />
euro, tegen 30.000 euro <strong>voor</strong> een zesmaands verblijf in een jeugdstrafinrichting<br />
– maar of het ook recidive effectief zal reduceren valt nog te bezien. Kernpunten<br />
zullen zijn of de rechtbanken er vertrouwen in zullen hebben en of de interventie<br />
in aard, reikwijdte, geschiktheid en intensiteit zal passen bij de toch ambitieuze<br />
doelstelling <strong>voor</strong> deze groep veel overlast veroorzakende jongeren. Maar de<br />
eerste, hierboven genoemde onderzoeksbevindingen zijn zeer bemoedigend.<br />
200 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
TOENAME VAN HET AANTAL GEDETINEERDEN<br />
Een van de meest opvallende gevolgen van de beleidswijziging van diversie<br />
naar een meer interventionistische benadering was de groei van het aantal<br />
jongeren in detentie. Tussen 1993 en 1998 verdubbelde het aantal 15-17<br />
jarige gedetineerden bijna; het aandeel van 15-17 jarige jongens in de hele<br />
gevangenispopulatie is meer dan verdubbeld, en van meisjes van dezelfde<br />
leeftijd verdrievoudigd. In 2001 kregen 4.628 jongeren een gevangenisstraf<br />
opgelegd, 382 meer dan in 2000. Meer dan een kwart daarvan kreeg meer dan<br />
twee maanden (Social Exclusion Unit, 2002).<br />
Er zijn meestal geen eenduidige verklaringen van de toename van de<br />
gevangenispopulatie te geven (zie bij<strong>voor</strong>beeld Graham, 1990). Het lijdt<br />
echter weinig twijfel dat politici en anderen in de jaren negentig de paniek<br />
door een gepercipieerde toename in jeugdcriminaliteit in het algemeen en<br />
van jonge veelplegers in het bijzonder gebruikten als rechtvaardiging van<br />
een meer punitieve aanpak van jeugdcriminaliteit en een uitbreiding van<br />
gevangenisstraf tot jongere categorieën delinquenten. Dit leidde er toe dat meer<br />
jonge delinquenten, <strong>voor</strong>al veelplegers, tot (langere) gevangenisstraffen werden<br />
veroordeeld (Moore, 2000). De invoering van de DTO deed daar niets aan af.<br />
Hoewel het duidelijk is dat er te veel jongeren in de gevangenis zitten en dat<br />
sommige jeugdige delinquenten in gesloten <strong>voor</strong>zieningen beter alternatieve,<br />
niet-vrijheidsbenemende straffen zouden kunnen krijgen, blijft de toename van<br />
de gevangenispopulatie een bedreiging <strong>voor</strong> de kwaliteit van de behandeling<br />
van de bestaande bewoners. In juli 2002 waren er 3.129 gedetineerden onder de<br />
achttien, 490 meer dan in juli 1999. Voor meisjes is de stijging bijzonder groot,<br />
237 in verzekerde bewaring in juli 2002 tegen 162 drie jaar eerder. De situatie<br />
wordt gecompliceerd door een regering die niet zeker weet of ze vermindering<br />
van de gevangenispopulatie een prioriteit vindt of niet. Bijgevolg werken<br />
verschillende vormen van beleid en praktijk in verschillende richtingen.<br />
De instelling van ISSP’s om korte DTO’s tegen te gaan en het gebruik van<br />
elektronisch toezicht <strong>voor</strong> delinquenten die vroegtijdig met een DTO worden<br />
vrijgelaten en <strong>voor</strong> diegenen die anders in <strong>voor</strong>arrest zouden komen, zouden<br />
tot een vermindering van de populatie moeten leiden. Maar de recente<br />
uitbreiding van detentie tot twaalfjarigen door toepassing van de Criminal<br />
Justice and Police Act van 2001, de nieuwe richtlijnen <strong>voor</strong> <strong>voor</strong>arrest <strong>voor</strong><br />
jonge straatrovers in plaats van <strong>voor</strong>waardelijke vrijlating 2 en de uitspraak van<br />
de Lord Chief Justice in januari 2002 dat dieven van mobiele telefoons de<br />
gevangenis in moeten, hebben alle een tegenovergesteld effect.<br />
De meest recente ontwikkelingen in strafrechtbeleid (in de Criminal Justice<br />
Bill, die momenteel door het parlement wordt behandeld) wekken de indruk<br />
dat deze ambivalentie jegens de omvang van de gevangenispopulatie zal<br />
<strong>voor</strong>tduren, hoewel het er erg op lijkt dat de gevangenissen de grenzen van<br />
hun capaciteit bereikt hebben. Het blijft dus nog te bezien of de onlangs<br />
aangekondigde doelstelling van de Youth Justice Board, beperking tot zes<br />
2 Dit staat nu in de Criminal Justice Bill en zal na aanname van toepassing zijn op<br />
het hele land, niet alleen in de tien gebieden die bestreken worden door het ‘initiatief<br />
straatcriminaliteit’.<br />
J. Graham en T. Newburn - Jonge veelplegers in Engeland en Wales<br />
201
procent van het aantal jonge delinquenten met een gevangenisstraf, inderdaad<br />
de <strong>voor</strong>tdurende opwaartse trend zal kunnen tegenhouden.<br />
SCHOTLAND<br />
In Engeland en Wales is op jonge veelplegers het afgelopen decennium een<br />
breed scala van nieuwe strafrechtelijke interventies losgelaten, over de Schotse<br />
grens, waar een heel ander systeem heerst op basis van een welzijnsbenadering,<br />
gebeurt dat pas sinds kort. In 2000 publiceerde de Schotse regering een rapport<br />
over jeugdcriminaliteit met een evaluatie van de effectiviteit van verschillende<br />
manieren om jonge veelplegers aan te pakken (weer anders gedefinieerd, als<br />
jonge mensen wier crimineel gedrag meer is dan incidenteel of van <strong>voor</strong>bijgaande<br />
aard). Voor een land dat altijd trots is geweest op zijn speciale, kindgerichte<br />
welzijnsbenadering van jonge delinquenten is het wat merkwaardig dat men<br />
nu de weg inslaat naar het meer strafrechtelijk georiënteerde Engelse systeem.<br />
Daarin wordt multidisciplinaire samenwerkingsverbanden (zoals de YOT’s) met<br />
lokale werkplannen (zoals Youth Justice Plans) gevraagd om een heel scala van<br />
geteste programma’s en interventies <strong>voor</strong> veelplegende kinderen en jongeren te<br />
ontwikkelen (Scottish Executive, 2000).<br />
CONCLUSIE<br />
Dit artikel bracht de evolutie van de jonge veelpleger in de afgelopen tien jaar in<br />
kaart en hoe hij – het is bijna altijd een jongen – het onderwerp van publieke<br />
ongerustheid is geworden over jongeren en hun gedrag. Het geeft aan hoe de<br />
overheidsmachinerie, semi-overheidsinstellingen en de media bepaalden waar<br />
de spotlights op gericht werden en in toenemende mate geprobeerd hebben om<br />
middelen in te zetten <strong>voor</strong> een kleine groep jonge delinquenten die schijnbaar<br />
verantwoordelijk was <strong>voor</strong> een onevenredig groot aantal delicten.<br />
De maatschappelijke tolerantie <strong>voor</strong> jonge veelplegers, die kennelijk<br />
ongestraft het gezag van de wet uitdagen, is verschrompeld en naast ‘ernst’<br />
is nu ook ‘hardnekkigheid’ een van de <strong>voor</strong>naamste verzwarende factoren bij<br />
het wijzen van een vonnis. Dit tast subtiel het principe van proportionaliteit<br />
aan en leidt er toe dat beleid en praktijk zich geen rekenschap geven van de<br />
meer algemene behoeften van deze groep jongeren. En nu pas is de regering<br />
zich gaan bezighouden met de kosten, menselijk en financieel, van de<br />
geweldige toename van het aantal jonge gedetineerden dat met deze trend<br />
gepaard ging. Het is te hopen dat de steeds sterkere aanwijzingen <strong>voor</strong> de<br />
kosteneffectiviteit van alternatieve, niet-vrijheidsbenemende straffen een eind<br />
zullen maken aan het steeds verder toenemend gebruik van gevangenisstraffen<br />
en dat steeds grotere nadruk wordt gelegd op een effectieve benutting van een<br />
vrijheidsbenemende en een niet-vrijheidsbenemende aanpak van alle vormen<br />
van jeugdcriminaliteit.<br />
202 Nr 2 jaargang 45 <strong>2003</strong>
LITERATUUR<br />
Allen, R. (1991) ‘Out of Jail: The reduction in the use of penal custody for male<br />
juveniles 1981-1988’, Howard Journal, 30 (1).<br />
Audit Commission (1996) Misspent Youth: Young People and Crime, London: Audit<br />
Commission.<br />
Crow, I. & T. Stubbing (1999) ‘Fast-Tracking Persistent Young Offenders: To What<br />
Effect?’, Liverpool Law Review, 21: 169-196.<br />
Crowley, A. (1998) A Criminal Waste, London: The Children’s Society.<br />
Department of Health, Welsh Office (1995) National Standards for the Supervision of<br />
Offenders in the Community, London: HMSO.<br />
Flood-Page, C., S. Campbell, V. Harrington, & J. Miller (2000) Youth Crime: Findings<br />
from the 1998/99 Youth Lifestyles Survey, Home Office Research Study # 209,<br />
London: HMSO.<br />
Graham, J. (1990) ‘Decarceration in the Federal Republic of Germany: How<br />
practitioners are succeeding where policy-makers have failed’, British Journal of<br />
Criminology, 30 (2).<br />
Graham, J. & B. Bowling (1995) Young People and Crime, Home Office Research<br />
Study # 145, London: HMSO.<br />
Hagell, A., N. Hazel & C. Shaw (2000) Evaluation of Medway Secure Training Centre,<br />
London: Home Office.<br />
Hagell, A.& T. Newburn (1994) Persistent Young Offenders, London: Policy Studies<br />
Institute.<br />
Hazel, N., A. Hagell, M. Liddle, D. Archer, R. Grimshaw & J. King (2002) Detention<br />
and Training: Assessment of the Detention and Training Order and its Impact on<br />
the Secure Estate across England and Wales, London: Youth Justice Board.<br />
Home Affairs Committee (1993) Juvenile Offenders, 6th Report, London: Home<br />
Office<br />
Little, M., J. Kogan, R. Bullock & P. van der Laan (forthcoming) ‘ISSP: An experiment<br />
in Multi-Systemic Responses to Persistent Young Offenders known to Children’s<br />
Services’, British Journal of Criminology.<br />
Lipsey, M. (1992) ‘Juvenile Delinquency Treatment: A meta-analytic inquiry into the<br />
variability of effects’, in: T.D. Cook e. a. (eds), Meta-analysis for explanation, New<br />
York: Russell Sage Foundation: 83-127.<br />
Lipsey, M. (1995) ‘What do we learn from 400 research studies on the effectiveness of<br />
treatment with juvenile delinquents?’, in: J. McGuire (ed), What works: Reducing<br />
reoffending, Chichester: Wiley: 63-78.<br />
Lipsey, M. & D.B. Wilson (1998) ‘Effective intervention for serious juvenile offenders’,<br />
in: R.L. Loeber & D. Farrington (eds), Serious and violent juvenile offenders: Risk<br />
factors and successful interventions, Thousand Oaks, CA: Sage: 313-345.<br />
McGuire, J. & P. Priestly (1995) ‘Reviewing “what works”: Past, present and future’,<br />
in: J. McGuire (ed), What works: Reducing reoffending, Chichester: Wiley: 3-34.<br />
McNeill, F. & S. Batchelor (2002) ‘Chaos, Containment and Change: responding to<br />
Persistent Offending by Young People’, Youth Justice, 2 (1): 27-43.<br />
Moore, S. (2000) ‘Child Incarceration and the New Youth Justice’, in: B. Goldson (ed),<br />
The New Youth Justice, Lyme Regis: Russell House Publishing: 115-128.<br />
Morris, A & H. Giller (1987) Understanding Juvenile Justice, Beckenham: Croom<br />
Helm.<br />
PA Consulting Group (<strong>2003</strong>) Repeat Young Offenders Arrested on Bail or Community<br />
Penalty, London: Youth Justice Board.<br />
Social Exclusion Unit (2002) Reducing Reoffending by Ex-prisoners, London: Social<br />
Exclusion Unit.<br />
Scottish Executive (2000) It’s a Criminal Waste: stop Youth Crime Now: the Report of<br />
the Advisory Group on Youth Crime, Edinburgh: The Scottish Executive.<br />
University of Oxford (2002) Intensive Supervision and Surveillance Programmes:<br />
Evaluation Findings, Bulletin # 1, March 2002.<br />
Weitekamp, E., H.J. Kerner, A. Schubert & V. Schindler (1996) ‘Multiple and habitual<br />
offending among young males; Criminology and criminal policy lessons from<br />
re-analysis of the Philadelphia Birth Cohort Studies’, International Annuals of<br />
Criminology, 12: 52.<br />
J. Graham en T. Newburn - Jonge veelplegers in Engeland en Wales<br />
203