18.09.2013 Views

5 De invloed van elektrische velden op cellen - faculteit Technische ...

5 De invloed van elektrische velden op cellen - faculteit Technische ...

5 De invloed van elektrische velden op cellen - faculteit Technische ...

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Technische</strong><br />

Universiteit<br />

Eindhoven<br />

Titel: <strong>De</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> niet-thermische<br />

atmosferische plasma’s<br />

<strong>op</strong> levend weefsel.<br />

Auteurs: J. Gielis<br />

V. Holten<br />

L. Huijbregts<br />

M. <strong>van</strong> Kemenade<br />

P. Berkvens<br />

Verslagnr: EPG 02-06<br />

Datum: April 2002<br />

Groep: Elementaire Processen in Gasontladingen (EPG)<br />

Begeleider: dr. ir. E. Stoffels<br />

Faculteit <strong>Technische</strong><br />

Natuurkunde<br />

Groep EPG<br />

Postbus 513<br />

5600 MB Eindhoven


1 INLEIDING 5<br />

2 APOPTOSE 7<br />

3 LICHT 11<br />

3.1 Indringdiepte 11<br />

3.2 Soorten weefsel-licht interacties 15<br />

3.2.1 FOTOCHEMISCHE INTERACTIE 15<br />

3.2.2 Thermische interactie 17<br />

3.2.3 Fotoablatie 17<br />

3.2.4 Plasmageïnduceerde ablatie 18<br />

3.2.5 Fotoscheuring 20<br />

3.3 Licht in ons plasma 20<br />

3.4 Toepassing: Atherosclerotische plak 20<br />

4 INVLOED VAN STRALING OP CELLEN 23<br />

4.1 Radiofrequente straling 23<br />

4.1.1 Niet-thermische effecten 23<br />

4.2 Rol <strong>van</strong> ROS bij ap<strong>op</strong>tose 23<br />

4.3 Ioniserende straling 24<br />

4.4 Mitochondriën 25<br />

5 DE INVLOED VAN ELEKTRISCHE VELDEN OP CELLEN 27<br />

5.1 Stroom 27<br />

5.2 Veldsterkte 27<br />

5.3 Spanning in de cel 30<br />

5.4 Biologisch respons 31<br />

5.5 In de praktijk 31<br />

6 THERMISCHE EFFECTEN 33<br />

6.1 Effecten <strong>van</strong> verwarmen <strong>op</strong> weefsel 33<br />

6.2 Methoden <strong>van</strong> verwarmen 35<br />

6.3 Model voor temperatuur in weefsel als gevolg <strong>van</strong> plaatselijk verwarmen 36<br />

6.4 Thermische eigenschappen <strong>van</strong> verschillende soorten weefsels 41<br />

7 ARGONPLASMACOAGULATIE (APC) 43<br />

7.1 Principe 43<br />

7.2 Apparatuur 44<br />

7.3 Vergelijking met andere technieken 45<br />

7.4 Resultaten in toepassingsgebieden 45<br />

3


7.5 Voordelen APC 48<br />

7.6 Nadelen APC 48<br />

8 VONKEROSIE 49<br />

8.1 Principe <strong>van</strong> vonkerosie 49<br />

8.2 Onderzoek naar problemen bij de toepassing <strong>van</strong> vonkerosie 50<br />

9 KATHETERS 53<br />

9.1 Voordat de katheter erin kan 53<br />

9.2 Katheters inbrengen 55<br />

10 OOGHEELKUNDE 57<br />

10.1 Het hoornvlies 57<br />

10.2 Hoornvlieschirurgie 57<br />

10.3 Invloed <strong>van</strong> laserlicht <strong>op</strong> weefsel 59<br />

11 TOEPASSING VAN LASERS IN DE TANDHEELKUNDE 61<br />

11.1 Lasers bij behandeling <strong>van</strong> het mondslijmvlies 62<br />

11.2 Bestaande toepassing 62<br />

12 CONCLUSIES 65<br />

13 LITERATUUR 69<br />

14 APPENDIX 73<br />

14.1 Bezoek aan Erbe 73<br />

14.2 Bezoek aan C.J. Slager, Erasmus Universiteit Rotterdam 73<br />

14.2.1 Algemene <strong>op</strong>merkingen tijdens het gesprek 73<br />

14.2.2 Mogelijke toepassingen <strong>van</strong> het plasma 74<br />

4


1 Inleiding<br />

Een plasma is geïoniseerd gas, dat erg reactief is. Het is echter niet destructief en kan daarom goed<br />

gebruikt worden in <strong>op</strong>pervlaktebewerkingen. Dit gebeurt nu al bij het etsen <strong>van</strong> computerchips, het maken<br />

<strong>van</strong> zonne<strong>cellen</strong> etc. <strong>De</strong> plasma’s die hiervoor gebruikt worden zijn ‘hete’ plasma’s. Om weefsel te<br />

bewerken is het noodzakelijk ‘koude’ plasma’s te gebruiken, zodat het weefsel niet verbrandt.<br />

Om een begin te maken aan een project over ‘koude’ plasma’s die weefsels bewerken is het nodig kennis<br />

te vergaren over hetgeen al bekend is over het onderwerp. Het presenteren <strong>van</strong> deze kennis is waar dit<br />

verslag voor bedoeld is.<br />

Allereerst is bekeken of er al toepassingen zijn die plasma’s (‘heet’ of ‘koud’) gebruiken om weefsel te<br />

behandelen. Verder is gezocht naar de <strong>invloed</strong>en <strong>op</strong> weefsels <strong>van</strong> de afzonderlijke eigenschappen <strong>van</strong> het<br />

plasma, om de <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> het plasma te kunnen voorspellen. <strong>De</strong> eigenschappen <strong>van</strong> het plasma zijn:<br />

-warmte,<br />

-licht,<br />

-elektrisch veld,<br />

-en radicalen.<br />

Als laatste is gezocht naar de mogelijke toepassingen voor het ‘koude’ plasma, hierbij is de nadruk gelegd<br />

<strong>op</strong> het verwijderen <strong>van</strong> <strong>cellen</strong> d.m.v. ap<strong>op</strong>tose. Ap<strong>op</strong>tose is een ‘nette’ manier om <strong>cellen</strong> <strong>op</strong> te ruimen,<br />

zodat geen littekenweefsel achtergelaten wordt. Dit zou een groot voordeel zijn t.o.v. het huidige snijwerk.<br />

5


2 Ap<strong>op</strong>tose<br />

Een cel kan <strong>op</strong> twee manieren sterven: door necrose en door ap<strong>op</strong>tose.<br />

Necrose wordt veroorzaakt door extreme veranderingen in het milieu. Celorganellen zwellen <strong>op</strong>, het<br />

plasmamembraan raakt beschadigd en cyt<strong>op</strong>lasma komt vrij. Hierdoor komt een ontstekingsreactie <strong>op</strong><br />

gang [1,2,].<br />

Ap<strong>op</strong>tose vindt plaats als de veranderingen in het milieu iets milder zijn. Het is een zelfmoordprogramma<br />

dat een cel in enkele uren volledig elimineert. Het woord ap<strong>op</strong>tose komt uit het Grieks (apo= weg, ptosis=<br />

zinking) en beschrijft het vallen <strong>van</strong> bladeren in de herfst, om aan te geven dat het een natuurlijk proces is<br />

[3]. Doordat het celmembraan heel blijft en er daardoor geen cyt<strong>op</strong>lasma vrijkomt, ontstaat er geen<br />

ontstekingsreactie zoals bij necrose [1,2]. <strong>De</strong> cel splitst zich in een aantal zogenaamde ‘ap<strong>op</strong>totic bodies’<br />

waarbinnen de celorganellen nog volledig intact zijn. Vervolgens worden deze ap<strong>op</strong>totic bodies<br />

gefagocyteerd (=<strong>op</strong>genomen door macrofagen of omliggende <strong>cellen</strong>).<br />

Het verschil tussen een cel in ap<strong>op</strong>tose en een cel in necrose is weergegeven in figuur 2.1 [4].<br />

Figuur 2.1. Verschil tussen necrose en ap<strong>op</strong>tose. Boven: necrose (zwelling <strong>van</strong> de cel en celorganellen,<br />

gevolgd door kapotgaan <strong>van</strong> het membraan en vrijkomen <strong>van</strong> het cyt<strong>op</strong>lasma). Onder: ap<strong>op</strong>tose<br />

(vormverandering en ontstaan <strong>van</strong> ap<strong>op</strong>totic bodies).<br />

Oorzaken <strong>van</strong> ap<strong>op</strong>tose zijn bijvoorbeeld groeifactoren, hormonen, gifstoffen, temperatuursveranderingen<br />

of blootstelling aan licht. <strong>De</strong> mitochondriën reageren hier<strong>op</strong> door reactieve zuurstofdeeltjes (ROS:<br />

Reactive Oxygen Species, zoals de radicalen . OH, RO . , ROO . , O2 . en NO . , of niet-radicalen als H2O2,<br />

ROOH en HOCl) te produceren [5]. Vervolgens worden de mitochondriën zelf doelwit <strong>van</strong> deze<br />

zuurstofdeeltjes, waar<strong>op</strong> de caspase cascade in werking wordt gesteld. Caspases (aspartatespecific<br />

cysteïne proteases) zijn enzymen die in inactieve vorm als procaspase in de cel aanwezig zijn. Wanneer zij<br />

actief worden, kunnen zij celeiwitten knippen, of kunnen zij andere procaspases actief maken [6]. Er zijn<br />

veertien caspases bekend [2].<br />

7


Een cel die aan ap<strong>op</strong>tose doet is als volgt te herkennen [1,4,6,7,8]:<br />

-DNA-fragmentatie waarbij de stukken DNA uit ongeveer 200 baseparen bestaan,<br />

-gecomprimeerde chromatiden,<br />

-krimping en vormverandering <strong>van</strong> de cel,<br />

-krimping <strong>van</strong> de kern en het verdwijnen <strong>van</strong> kernporiën,<br />

-een gebobbeld celmembraan met blaasjes.<br />

Het verschil tussen een gezonde cel en een cel in ap<strong>op</strong>tose is weergegeven in figuur 2.2.<br />

Figuur 2.2. Links een gezonde cel, rechts een cel in ap<strong>op</strong>tose.<br />

DNA is gewikkeld om zogenaamde histonen [3]. Een histon met het daaromheen gewonden DNA heet<br />

een nucleosoom. Verschillende nucleosomen zijn verbonden met zogenaamd linker DNA. Het DNA om<br />

een nucleosoom plus het bijbehorende linker DNA bestaat uit ongeveer 200 baseparen. In tegenstelling tot<br />

het DNA dat om een histon gebonden is, is linker DNA gemakkelijk te knippen met behulp <strong>van</strong> Ca 2+ dat<br />

bij ap<strong>op</strong>tose vrijkomt. Hierdoor ontstaan bij ap<strong>op</strong>tose DNA-fragmenten <strong>van</strong> ongeveer 200 baseparen of<br />

een veelvoud daar<strong>van</strong>. <strong>De</strong> grootte <strong>van</strong> de stukken DNA kan onderzocht worden met behulp <strong>van</strong> agarosegel.<br />

Dit is een belangrijke manier om te onderzoeken of een cel ap<strong>op</strong>tose heeft ondergaan. Een en ander is<br />

weergegeven in figuur 2.3.<br />

8


Figuur 2.3. Links: Intact DNA (Nucleosomen verbonden met linker DNA). Midden: Geknipt DNA. <strong>De</strong><br />

breuken bevinden zich in het linker DNA. Rechts: Onderzoek naar de grootte <strong>van</strong> de stukken DNA met<br />

behulp <strong>van</strong> agarose-gel. <strong>De</strong> stukken blijken (veelvouden <strong>van</strong>) ongeveer 200 baseparen te zijn.<br />

In een gezonde cel zijn de DNA-strengen over de celkern verdeeld. In het cyt<strong>op</strong>lasma bevindt zich geen<br />

DNA. Bij een cel in ap<strong>op</strong>tose is het (al dan niet gefragmenteerde) DNA in de kern gecondenseerd.<br />

Bovendien zijn er DNA-fragmenten <strong>van</strong> (veelvouden <strong>van</strong>) ongeveer 200 baseparen in het cyt<strong>op</strong>lasma (zie<br />

figuur 2.4).<br />

Figuur 2.4. Links: Gezonde cel (DNA verdeeld over de kern). Rechts: Ap<strong>op</strong>totische cel (DNA (al dan niet<br />

gefragmenteerd) gecondenseerd in de kern en gefragmenteerd DNA in het cyt<strong>op</strong>lasma).<br />

Lichtgrijs=cyt<strong>op</strong>lasma, donkergrijs=kern.<br />

Het fosforlipide phosphatidylserine dat normaal aan de binnenkant <strong>van</strong> het celmembraan zit, verplaatst<br />

zich bij ap<strong>op</strong>tose naar de buitenkant <strong>van</strong> het celmembraan (figuur 2.5) [3]. Dit is het teken voor<br />

macrofagen om de cel ‘<strong>op</strong> te eten’.<br />

Figuur 2.5. Links: gezonde cel. Phosphatidylserine bevindt zich aan de binnenkant <strong>van</strong> het celmembraan.<br />

Rechts: ap<strong>op</strong>totische cel. Phosphatidylserine is verplaatst naar de buitenkant <strong>van</strong> het membraan<br />

9


3 Licht<br />

Plasma’s stralen licht uit. We willen weten wat hier<strong>van</strong> de <strong>invloed</strong> is <strong>op</strong> levende <strong>cellen</strong>. Aangezien al sinds<br />

1963 lasers in de geneeskunde worden toegepast, kan hiervoor de literatuur over de <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> lasers <strong>op</strong><br />

weefsels gebruikt worden.<br />

3.1 Indringdiepte<br />

Licht dat bij weefsel komt, kan worden gereflecteerd, verstrooid, geabsorbeerd, of worden doorgelaten.<br />

Dit is weergegeven in figuur 3.1.<br />

reflectie<br />

inkomende<br />

straal<br />

verstrooiing<br />

weefsel<br />

absorptie<br />

transmissie<br />

Figuur 3.1. Doorlating, verstrooiing, absorptie of reflectie <strong>van</strong> licht bij weefsel.<br />

<strong>De</strong> mate waarin de verschillende processen (doorlating, verstrooiing, absorptie en reflectie) plaatsvinden,<br />

hangt af <strong>van</strong> het soort weefsel en <strong>van</strong> de golflengte <strong>van</strong> het licht. Dit komt doordat bijvoorbeeld de<br />

hoeveelheid verstrooiing bepaald wordt door de grootte <strong>van</strong> de celorganellen en de absorptie door de<br />

aanwezige chromoforen (lictabsorberende deeltjes) zoals hemoglobine en melanine. <strong>De</strong> absorptiespectra<br />

<strong>van</strong> hemoglobine, melanine en <strong>van</strong> water, waar een cel voor het grootste gedeelte uit bestaat, zijn<br />

weergegeven in figuur 3.2.<br />

2<br />

1<br />

Figuur 3.2. Absorptiespectra <strong>van</strong> hemoglobine (1), melanine (2) en water (3).<br />

1<br />

2<br />

11<br />

3


<strong>De</strong> meeste organische moleculen vertonen een sterke absorptie in het ultraviolette gebied, zodat licht met<br />

die frequenties slecht een paar micron in het weefsel zal kunnen dringen. In het zichtbare gebied (blauw,<br />

groen en geel), treed de absorptie voornamelijk ten gevolge <strong>van</strong> de aanwezigheid <strong>van</strong> hemoglobine en<br />

melanine. Rode en infrarode golflengtes (600 tot 1200 nm) worden slechts zwak geabsorbeerd en dringen<br />

diep in weefsel door, al is de penetratiediepte wel beperkt door <strong>op</strong>tische verstrooiing. Nabij- en verinfrarode<br />

golflengtes worden dan weer sterk door water geabsorbeerd, zodat dit licht slechts<br />

<strong>op</strong>pervlakkige effecten kan veroorzaken [9].<br />

Omdat DNA UV-licht absorbeert, kan UV-licht gevaarlijk zijn. Hiernaar is onderzoek gedaan met behulp<br />

<strong>van</strong> verschillende lasers, namelijk met golflengtes <strong>van</strong> 193, 254 en 308nm [10]. Het resultaat is te zien in<br />

figuur 3.3.<br />

Figuur 3.3. Invloed <strong>van</strong> UV-licht <strong>van</strong> verschillende golflengtes.<br />

Een golflengte <strong>van</strong> 254nm blijkt het schadelijkst te zijn. Een golflengte <strong>van</strong> 193nm is minder schadelijk,<br />

doordat deze sterk wordt geabsorbeerd door eiwitten in het cyt<strong>op</strong>lasma; in 1µm cyt<strong>op</strong>lasma wordt al 60%<br />

<strong>van</strong> de straling geabsorbeerd. <strong>De</strong>ze straling bereikt het DNA dus niet.<br />

Het plasma waar wij mee werken straalt ook UV-licht uit. Dit heeft echter een golflengte <strong>van</strong> ongeveer<br />

90nm en dus is niet uit figuur 3.3 af te lezen hoe schadelijk het is.<br />

Een lichtstraal met intensiteit I0 <strong>op</strong> een bepaalde plaats in een weefsel, heeft intensiteit I een afstand x<br />

verder, waarbij I gegeven wordt door<br />

( − ( µ µ ) x)<br />

I x)<br />

= I exp a + s<br />

( 0 . (3.1)<br />

Hierin geeft de absorptiecoëfficiënt µa het intensiteitsverlies als gevolg <strong>van</strong> absorptie en de<br />

verstrooiingscoëfficiënt µs dat als gevolg <strong>van</strong> verstrooiing. <strong>De</strong> vrije <strong>op</strong>tische lengte l wordt gedefinieerd<br />

als de afstand waarover de lichtintensiteit met een factor e afneemt in de richting <strong>van</strong> de inkomende straal,<br />

ofwel<br />

1<br />

l = . (3.2)<br />

µ + µ<br />

a<br />

s<br />

<strong>De</strong> anisotr<strong>op</strong>iecoëfficiënt g geeft aan onder welke hoek het licht gemiddeld wordt verstrooid. g is<br />

gedefinieerd als<br />

12


g =<br />

∫<br />

4π<br />

p(<br />

θ ) cos( θ ) dω<br />

∫<br />

4π<br />

p(<br />

θ ) dω<br />

, (3.3)<br />

waarin θ de hoek is waarover het licht wordt verstrooid en p(θ ) de kans <strong>op</strong> verstrooiing over die hoek. Als<br />

het licht rechtdoor gaat, is θ =0.<br />

<strong>De</strong> concentratie C(x) <strong>van</strong> het <strong>van</strong> het licht valt exponentieel af volgens<br />

( x δ)<br />

C ( x)<br />

= C0<br />

exp − / , (3.4)<br />

waarin δ de penetratiediepte is. δ wordt gegeven door<br />

−1/<br />

2<br />

( 3 ( µ + µ ( 1−<br />

) )<br />

δ = g . (3.5)<br />

µ a a s<br />

Voor <strong>op</strong>pervlakkige bewerkingen is een kleine penetratiediepte gewenst, terwijl bij diepe bewerkingen het<br />

omgekeerde geldt.<br />

In tabel 3.1 zijn voor verschillende weefsels en golflengtes de anisotr<strong>op</strong>ie-, absorptie- en<br />

verstrooiingscoëfficiënten, de vrije <strong>op</strong>tische weglengte en de penetratiediepte gegeven.<br />

13


Tabel 3.1. Penetratiediepte, absorptie- en verstrooiingscoëfficiënten voor verschillende soorten weefsel.<br />

weefsel λ (nm) µa (cm -1 ) µs (cm -1 ) l (µm) g d (mm) referentie<br />

aorta advent. 476 18.1 267 35 0.74 0.1 [14]<br />

aorta advent. 580 11.3 217 44 0.77 0.2 [14]<br />

aorta advent. 600 6.1 211 46 0.78 0.3 [14]<br />

aorta advent. 633 5.8 195 50 0.81 0.4 [14]<br />

aorta intima 476 14.8 237 40 0.81 0.2 [14]<br />

aorta intima 580 8.9 183 52 0.81 0.3 [14]<br />

aorta intima 600 4.0 178 55 0.81 0.5 [14]<br />

aorta intima 633 3.6 171 57 0.85 0.6 [14]<br />

aorta media 476 7.3 410 24 0.89 0.3 [14]<br />

aorta media 580 4.8 331 30 0.90 0.4 [14]<br />

aorta media 600 2.5 323 31 0.89 0.6 [14]<br />

aorta media 633 2.3 310 32 0.90 0.7 [14]<br />

baarmoeder 635 0.25 394 25 0.69 1.0 [20]<br />

blaas 633 1.4 88.0 112 0.96 2.2 [15]<br />

blaas 633 1.4 29.3 326 0.91 2.4 [16]<br />

bloed 665 1.3 1246 8.0 0.99 1.4 [17]<br />

bloed 685 2.65 1413 7.1 0.99 0.9 [18]<br />

bloed 960 2.84 505 20 0.99 1.2 [17]<br />

borst 635


3.2 Soorten weefsel-licht interacties<br />

Er zijn vijf manieren waar<strong>op</strong> licht weefsel kan aantasten [10]: fotochemische interactie, thermische<br />

interactie, fotoablatie, plasmageïnduceerde ablatie en fotoscheuring. Hiernaar is onderzoek gedaan bij<br />

lasers. Hoewel de vermogensdichtheid <strong>van</strong> de gebruikte lasers in 15 ordegroottes varieerde, bleken de<br />

verschillende effecten (fotochemische interactie, thermische interactie, fotoablatie, plasmageïnduceerde<br />

ablatie en fotoscheuring, allemaal te liggen tussen een vermogensdichtheid <strong>van</strong> 1 J/cm 2 en 1000 J/cm 2 . Dit<br />

is weergegeven in figuur 3.4.<br />

Figuur 3.4. Effecten <strong>van</strong> licht bij verschillende vermogens en belichtingstijden.<br />

<strong>De</strong> verschillende effecten die licht kan hebben worden nu achtereenvolgens besproken.<br />

3.2.1 Fotochemische interactie<br />

Fotochemische interacties treden <strong>op</strong> bij licht <strong>van</strong> relatief lage vermogens <strong>van</strong> het licht en lange pulsen<br />

(langer dan 1s).<br />

Bij extreem lage laservermogens <strong>van</strong> 1 tot 5mW treedt biostimulatie <strong>op</strong>. Dit zou gebruikt kunnen worden<br />

bij wondgenezing en haargroei <strong>op</strong> de huid, voor stimulatie en voor remming <strong>van</strong> celgroei, voor<br />

pijnvermindering bij tandpijn en tegen ontstekingen. Er is echter geen goed bewijs dat het ook echt werkt:<br />

Bij testen werd slechts naar weinig patiënten gekeken. Bovendien zou genezing waarschijnlijk ook zonder<br />

behandeling hebben plaatsgevonden.<br />

Een andere vorm <strong>van</strong> fotochemische reacties is Photodynamic Therapy (PDT). Hierbij worden eerst<br />

zogenaamde ‘photosensitizers’ door het lichaam <strong>op</strong>genomen (meestal door injectie <strong>van</strong> deze<br />

photosensitizers). Photosensitizers zijn kleurstoffen. Zij absorberen licht in een bepaald golflengtegebied.<br />

Na bestraling met licht (ongeveer 1W/cm 2 ) uit dit golflengtegebied, komen de photosensitizers in een<br />

triplet staat. Vervolgens slaan zij zuurstof aan, wat hierdoor in een reactieve singlet staat komt. Er<br />

ontstaan ook zuurstofradicalen. <strong>De</strong>ze reactieve zuurstofdeeltjes veroorzaken ap<strong>op</strong>tose.<br />

In figuur 3.5 is te zien dat de fractie <strong>cellen</strong> die bestraling na het <strong>op</strong>nemen <strong>van</strong> photosensitizers overleeft,<br />

veel kleiner is dan bij enkel bestraling of bij enkel het <strong>op</strong>nemen <strong>van</strong> de photosensitizer.<br />

15


Figuur 3.5. Fractie overlevende <strong>cellen</strong> <strong>van</strong> streptococcus sanguis bij gebruik <strong>van</strong> een helium-neon laser<br />

(7,3mW, golflengte 633nm, continue straling) en/of photosensitizer methylene blue (boven), of<br />

hemat<strong>op</strong>orphyris ester(onder).<br />

PDT werd in 1976 voor het eerst gebruikt bij het bestrijden <strong>van</strong> tumoren. Tumoren kunnen met PDT<br />

selectief aangepakt worden, doordat sommige photosensitizers beter door tumor<strong>cellen</strong> worden <strong>op</strong>genomen<br />

dan door gezonde <strong>cellen</strong>. Hierdoor worden bij bestraling gezonde <strong>cellen</strong> niet of nauwelijks aangetast en<br />

tumor<strong>cellen</strong> wel. Over de reden waarom tumor<strong>cellen</strong> sommige photosensitizers beter <strong>op</strong>nemen dan<br />

gezonde <strong>cellen</strong>, bestaan meerdere <strong>op</strong>vattingen:<br />

-Tumor<strong>cellen</strong> bevatten meer lip<strong>op</strong>roteïnen (die nodig zijn voor celdeling en groei) dan gezonde<br />

<strong>cellen</strong>. Photosensitizers binden zich aan deze lip<strong>op</strong>roteïnen [11].<br />

-Het membraan <strong>van</strong> tumor<strong>cellen</strong> is beter doorlaatbaar voor photosensitizers dan het membraan<br />

<strong>van</strong> gezonde <strong>cellen</strong> [12].<br />

-Tumor<strong>cellen</strong> hebben een vertraagd metabolisme. Na verlo<strong>op</strong> <strong>van</strong> tijd zit er dus meer <strong>van</strong> de<br />

photosensitizer in tumor<strong>cellen</strong> dan in gezonde <strong>cellen</strong>. [13]<br />

Er worden verschillende stoffen gebruikt als photosensitizer en er wordt nog gezocht naar andere en betere<br />

stoffen. Een goede photosensitizer wordt goed door tumor<strong>cellen</strong> <strong>op</strong>genomen en niet of nauwelijks door<br />

gezonde <strong>cellen</strong>. Bovendien moet het een gunstig golflengteabsorptiegebied hebben. Bij een tumor dat niet<br />

heel <strong>op</strong>pervlakkig is, moet de photosensitiaer golflengtes absorberen tussen de 600 en 1200nm, omdat in<br />

dat golflengtegebied de penetratiediepte het grootst is. Natuurlijk moet de gebruikte lichtbron een<br />

golflengte hebben die in het absorptiegebied <strong>van</strong> de photosensitizer ligt.<br />

Het nadeel <strong>van</strong> PDT is, dat de patiënt na de behandeling ongeveer drie weken direct zonlicht moet mijden.<br />

Voordelen <strong>van</strong> PDT zijn [9]:<br />

16


-selectiviteit: tumor<strong>cellen</strong> verdwijnen eerder dan gezonde <strong>cellen</strong><br />

-verminderd risico <strong>op</strong> perforatie <strong>van</strong> een hol orgaan dan bij thermische lasers<br />

-een beter cosmetisch resultaat (bij huidkanker) dan bij thermische lasers<br />

3.2.2 Thermische interactie<br />

Bij hogere vermogens (10 tot 10 6 W/cm 2 ) en pulsduren <strong>van</strong> minimaal 1µs kan de warmte die ontstaat niet<br />

<strong>op</strong> tijd weg en treden er thermische effecten <strong>op</strong>. Wegens de complexiteit <strong>van</strong> de verschillende thermische<br />

effecten, is hieraan in dit verslag een apart hoofdstuk besteedt.<br />

3.2.3 Fotoablatie<br />

Fotoablatie vindt plaats bij nog hogere vermogens (10 7 tot 10 10 W/cm 2 ) en pulsen tussen de 10ns en 100ns.<br />

<strong>De</strong> bindingen tussen atomen worden verbroken waarna de atomen uit elkaar vliegen. Er vindt geen<br />

ap<strong>op</strong>tose of necrose plaats, maar uitwerping <strong>van</strong> fragmenten. <strong>De</strong> reacties <strong>van</strong> de moleculen zijn als volgt<br />

weer te geven:<br />

AB + hν (AB)*<br />

(AB)* A + B + Ekin.<br />

<strong>De</strong> frequentie <strong>van</strong> het licht moet hiervoor minimaal de frequentie zijn die nodig is om de binding te<br />

verbreken. Dit stelt een maximum aan de golflengte die nodig is. Zie tabel 3.2.<br />

Tabel 3.2. Minimale energie die nodig is voor het verbreken <strong>van</strong> bindingen en bijbehorende golflengte.<br />

Binding Bindingsenergie Golflengte<br />

(eV)<br />

(nm)<br />

C=O 7.1 175<br />

C=C 6.4 194<br />

O-H 4.8 259<br />

N-H 4.1 303<br />

C-O 3.6 345<br />

C-C 3.6 345<br />

S-H 3.5 355<br />

C-N 3.0 414<br />

C-S 2.7 460<br />

Uit tabel 3.2 is <strong>op</strong> te maken dat het licht dat fotoablatie kan veroorzaken in het (verre) ultraviolet moet<br />

liggen.<br />

Het voordeel <strong>van</strong> fotoablatie is de precisie waarmee weefsel weggehaald kan worden, de voorspelbaarheid<br />

<strong>van</strong> het proces en de afwezigheid <strong>van</strong> thermische schade.<br />

<strong>De</strong>finieer α =µa + µs , dan geldt<br />

∂I<br />

I ( x)<br />

= I 0 exp(<br />

−α<br />

x)<br />

⇔ − = αI<br />

( z)<br />

. (3.6)<br />

∂z<br />

Fotoablatie vindt plaats als αIf ≤ αI(z) ≤ αIpl, met If de drempelwaarde voor fotoablatie en Ipl de<br />

drempelwaarde voor plasmavorming. Dit blijkt goed te kl<strong>op</strong>pen met de praktijk. Figuur 3.6 laat een<br />

praktijkvoorbeeld zien.<br />

17


Figuur 3.6. Diepte waarover fotoablatie plaatsvindt als functie <strong>van</strong> de energie <strong>van</strong> het licht (ArF-eximeer<br />

laser, pulsduur 14ns) voor het hoornvlies <strong>van</strong> een konijn.<br />

3.2.4 Plasmageïnduceerde ablatie<br />

Bij vermogens <strong>van</strong> 10 11 tot 10 13 W/cm 2 en pulsduren <strong>van</strong> 100fs tot 500ps, vormt zich bij elke puls een<br />

plasma en hoor je het geluid <strong>van</strong> een vonk. Het ontstane plasma blijft nog enkele nanoseconden na de<br />

laserpuls aanwezig. Dit is te zien in figuur 3.7.<br />

Figuur 3.7. Aanwezigheid <strong>van</strong> een plasma tijdens en na een laserpuls.<br />

Met behulp <strong>van</strong> plasmageïnduceerde ablatie kan weefsel heel precies worden weggehaald.<br />

Het ontstane plasma absorbeert het licht <strong>van</strong> de lichtbron sterk, zodat dit niet meer bij het weefsel komt<br />

(αplasma >> αweefsel). Dit is te zien in figuur 3.8. In figuur 3.9 is het absorptiespectrum weergegeven <strong>van</strong> een<br />

plasma dat ontstaat bij bestraling <strong>van</strong> een gezonde tand en bij bestraling <strong>van</strong> caries.<br />

18


Figuur 3.8. Absorptie <strong>van</strong> een plasma in gedestilleerd water, geïnduceerd door een Nd:YLF laser.<br />

Figuur 3.9. Absorptiespectra <strong>van</strong> een plasma geïnduceerd door een Nd:YLF laser <strong>op</strong> een gezonde tand<br />

(boven) en <strong>op</strong> caries (onder).<br />

Uit de breedte <strong>van</strong> de pieken in figuur 3.9 kan de elektronentemperatuur bepaald worden. <strong>De</strong>ze blijkt 5eV<br />

ofwel 6 . 10 5 K te zijn. (Let wel: dit is niet de plaatselijke temperatuur <strong>van</strong> het weefsel, want het zegt slechts<br />

iets over de kinetische energie <strong>van</strong> de vrije elektronen.) Het aantal vrije elektronen in het plasma blijkt<br />

10 18 te zijn <strong>op</strong> het maximum.<br />

19


3.2.5 Fotoscheuring<br />

Fotoscheuring vindt plaats bij nog hogere vermogens (10 11 tot 10 16 W/cm 2 ) en pulsduren tussen de 100fs<br />

en de 100ns. Ook hier ontstaat een plasma, maar het wordt gevolgd door een schokgolf, dampbelvorming<br />

en een ‘jet’ (straal). Bij de schokgolf treden snelheden <strong>op</strong> <strong>van</strong> 5000m/s, terwijl de snelheid <strong>van</strong> het geluid<br />

in water <strong>van</strong> 37°C 1483m/s is.<br />

Bij fotoscheuring wordt het weefsel <strong>op</strong>engebroken door mechanische krachten. <strong>De</strong> schokgolven en<br />

dampbellen verplaatsen zich, waarbij ook omliggend weefsel wordt aangetast. Het is dus onmogelijk om<br />

met dit effect precies en gelokaliseerd te werken.<br />

3.3 Licht in ons plasma<br />

<strong>De</strong> plasma’s waar wij mee werken hebben vermogens tussen de 100mW en de 5W. We zitten dus in het<br />

gebied <strong>van</strong> de fotochemische interactie. Met ons plasma zouden we dus PDT kunnen uitvoeren. Bij PDT<br />

worden kleurstoffen gebruikt om uiteindelijk reactieve zuurstofdeeltjes te verkrijgen die ap<strong>op</strong>tose<br />

veroorzaken. In een plasma kunnen al zuurstofradicalen voorkomen en kan dus direct, zonder licht en<br />

photosentisizer nodig zijn, maar door de aanwezige radicalen in het plasma, ap<strong>op</strong>tose teweeg worden<br />

gebracht. Dit heeft als voordeel dat er geen photosensitizer in het lichaam gebracht hoeft te worden en de<br />

patiënt daardoor na de behandeling het licht niet hoeft te mijden.<br />

Met ons plasma kan wel geëtst worden, maar dit komt niet door het licht: het is chemisch etsen.<br />

Een verschil tussen een plasma en een laser is dat een laser alleen rechte stralen geeft; je kunt ermee niet<br />

om een hoek. Een plasma kan wel om een hoek.<br />

3.4 Toepassing: Atherosclerotische plak<br />

(Krans)slagaders kunnen dicht gaan zitten door een vettige en eventueel kalkrijke substantie: plak. Dit is<br />

te zien in figuur 3.10.<br />

Figuur 3.10. Atherosclerotische plak.<br />

Om de slagader weer <strong>op</strong>en te maken, kan gebruik gemaakt worden <strong>van</strong> ballonangi<strong>op</strong>lastie. Hierbij wordt<br />

een katheter in de slagader gebracht, waarna aan het uiteinde hier<strong>van</strong> een ballon wordt <strong>op</strong>geblazen. <strong>De</strong><br />

plak wordt dan naar buiten gedrukt en de <strong>op</strong>ening <strong>van</strong> de slagader is tijdelijk vergroot. Om de wand niet<br />

terug te laten gaan, wordt vervolgens een stent ingebracht. Dit alles is te zien in figuur 3.11.<br />

20


Figuur 3.11. Ballonangi<strong>op</strong>lastie gevolgd door inbreng <strong>van</strong> een stent.<br />

Na een paar maanden kan echter binnen de stent weer plak zijn gegroeid.<br />

In 1980 ontstond het idee om de plak te verwijderen met behulp <strong>van</strong> lasers. Hierbij worden de <strong>cellen</strong><br />

verwijderd door fotoablatie of plasmageïnduceerde ablatie. Het lijkt veelbelovend omdat bij bepaalde<br />

golflengtes (zie tabel 3.3) plak eerder wordt verwijderd dan gezond weefsel [24, 25] (al is dit volgens C.J.<br />

Slager [13] niet waar).<br />

Tabel 3.3. Drempelwaarde voor fotoablatie (If) en effectiviteit η voor gezond aorta-weefsel en voor plak<br />

[24, 25] (<strong>De</strong> experimentele <strong>op</strong>zet in [24] was anders dan die <strong>van</strong> [25]).<br />

gezond weefsel plak<br />

λ (nm) If η (mg/J) If η (mg/J) referentie<br />

(J/cm 2 )<br />

(J/cm 2 )<br />

266 0.8 1.2 0.8 1.2 [25]<br />

290 3.85 3.91 [24]<br />

355 4 0.21 4 0.21 [25]<br />

482 101 1.05 42 0.21 [24]<br />

532 34 0.10 24 0.13 [25]<br />

658 >295 127 [24]<br />

1064 42 7 45 6 [25]<br />

Uit tabel 3.3 blijkt dat tussen 482 en 658nm plak eerder door licht wordt verwijderd dan gezond weefsel.<br />

Dit is gunstig, omdat door aantasting <strong>van</strong> gezond weefsel perforaties kunnen ontstaan. Verder blijkt Ipl (de<br />

drempelwaarde voor plasmavorming) voor plak lager te liggen dan voor gezond weefsel, want in [24]<br />

ontstaat bij het verwijderen <strong>van</strong> plak een plasma en bij gezond weefsel niet.<br />

Echter, ook bij deze behandeling kan de plak na enkele maanden de situatie weer net zo erg zijn als voor<br />

de behandeling, doordat er weer plak is gegroeid.<br />

Een nieuwe <strong>op</strong>lossing is de ballonkatheterisatie waarna een stent wordt ingebracht met een bepaalde<br />

coating. <strong>De</strong>ze coating zorgt ervoor dat er geen plak binnen de stent gaat groeien [13]. <strong>De</strong>ze methode werkt<br />

erg goed. Het zal daarom niet nodig zijn om met plasma’s atherosclerotische plak te gaan verwijderen. Het<br />

enige waarvoor het plasma <strong>op</strong> dit gebied nog gebruikt zou kunnen worden is om, wanneer de plak de<br />

21


slagader zo ver dicht heeft gemaakt dat er geen ballonkatheter meer inpast, een <strong>op</strong>ening te maken voor de<br />

ballonkatheter. Daarvoor worden nu nog lasers gebruikt.<br />

22


4 Invloed <strong>van</strong> straling <strong>op</strong> <strong>cellen</strong><br />

Een mogelijke toepassing <strong>van</strong> een plasma is het doden of beïnvloeden <strong>van</strong> weefsel met straling die het<br />

plasma uitzendt. <strong>De</strong> nadruk ligt hierbij <strong>op</strong> het <strong>op</strong>wekken <strong>van</strong> ap<strong>op</strong>tose in een cel.<br />

4.1 Radiofrequente straling<br />

Radiofrequente (RF) straling is elektromagnetische straling in het frequentiegebied 3 kHz tot 300<br />

gigahertz. Dit komt overeen met golflengtes tussen 100 km en 1 mm. <strong>De</strong> plasmafrequentie die wij<br />

gebruiken is 13.56 MHz.<br />

<strong>De</strong> <strong>invloed</strong>en <strong>van</strong> rf straling <strong>op</strong> een cel kunnen worden verdeeld in thermische effecten en niet-thermische<br />

effecten. Thermische effecten worden beschreven in hoofdstuk 6.<br />

4.1.1 Niet-thermische effecten<br />

Theoretisch<br />

Beschadiging <strong>van</strong> DNA door rf is theoretisch niet mogelijk. <strong>De</strong> energie die nodig is voor het verbreken<br />

<strong>van</strong> een covalente binding in DNA is minstens 1 eV, terwijl de energie <strong>van</strong> een rf foton ongeveer 10 -5 eV<br />

is.<br />

DNA zou ook beschadigd kunnen worden door resonante absorptie. Als het DNA een ‘mode’ heeft <strong>op</strong> een<br />

bepaalde frequentie zou die frequentie gevaarlijk kunnen zijn. Maar als het DNA omgeven wordt door<br />

relatief viskeuze vloeistoffen, zouden mechanische vibraties worden gedempt [26].<br />

Experimenteel<br />

Experimenteel wordt er veel onderzoek gedaan naar de <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> rf straling <strong>op</strong> <strong>cellen</strong> in verband met<br />

gezondheidsschade door mobiele telefoons.<br />

Een voorbeeld <strong>van</strong> een experiment waarin DNA schade werd gevonden is een <strong>van</strong> de experimenten <strong>van</strong><br />

Henry Lai: ratten werden twee uur lang bestraald met 2450 MHz microgolfstraling. <strong>De</strong> specifieke<br />

absorptie ratio (SAR) was 1.2 W/kg. Uit analyse <strong>van</strong> hersen<strong>cellen</strong> bleek dat het aantal enkele- en dubbelestrengbreuken<br />

in het DNA was toegenomen in vergelijking met niet-blootgestelde ratten [27]. <strong>De</strong> DNAschade,<br />

voor zover die gevonden wordt, blijkt minder te zijn als de weefsels behandeld zijn met vrijeradicalen<strong>van</strong>gers.<br />

Hieruit kan geconcludeerd worden dat de schade veroorzaakt wordt door de productie<br />

<strong>van</strong> radicalen door de rf straling.<br />

Dit soort experimenten werd door anderen herhaald. Het lukte niet altijd om DNA-schade aan te tonen.<br />

Het lijkt dat vooral bij onderzoeken die gesponsord worden door de mobiele-telefoonindustrie geen DNAschade<br />

gevonden wordt. <strong>De</strong> Nederlandse Gezondheidsraad “vindt het zeer waarschijnlijk dat de<br />

bevindingen <strong>van</strong> Lai berusten <strong>op</strong> onvolkomenheden in de experimentele procedures” [35].<br />

4.2 Rol <strong>van</strong> ROS bij ap<strong>op</strong>tose<br />

Reactive oxygen species (ROS) spelen een rol bij ap<strong>op</strong>tose door straling. ROS kunnen zijn:<br />

• vrije radicalen<br />

• reactieve ionen die zuurstofatomen bevatten<br />

• moleculen met zuurstofatomen die vrije radicalen produceren of er chemisch actief door worden [28].<br />

Voorbeelden <strong>van</strong> ROS: hydroxyl (·OH), alkoxyl (RO·) en peroxyl (ROO·) radicalen; superoxide (O2·),<br />

nitroxyl radicaal (NO·); niet-radicalen H2O2 en hydr<strong>op</strong>eroxiden ROOH en hypochlorous acid (HOCl) [29].<br />

23


Bij natuurlijke ap<strong>op</strong>tose produceren mitochondriën ROS. <strong>De</strong> mitochondriën zijn tegelijkertijd het doelwit<br />

<strong>van</strong> ROS. <strong>De</strong> ROS tasten de poriën <strong>van</strong> de mitochondriën aan, waardoor de mitochondriën ‘cytochrome c’<br />

afgeven. Dit leidt dan tot ap<strong>op</strong>tose. Cytochrome c is een mitochondriaal eiwit dat in het binnenmembraan<br />

<strong>van</strong> een mitochondrion zit.<br />

Als experimenteel ROS worden gemaakt, lijken lage concentraties <strong>van</strong> ROS ap<strong>op</strong>tose te bevorderen; hoge<br />

concentraties niet [29].<br />

NO· kan ap<strong>op</strong>tose veroorzaken (hoe dat komt is niet helemaal duidelijk); het kan echter ook ap<strong>op</strong>tose<br />

tegenhouden. In sommige systemen hangen de pro- en anti-ap<strong>op</strong>totische effecten af <strong>van</strong> de NO·<br />

concentratie. NO· houdt misschien ap<strong>op</strong>tose tegen doordat het zorgt voor heatshock proteins, die het<br />

ap<strong>op</strong>totische effect <strong>van</strong> ROS tegenwerken [29].<br />

4.3 Ioniserende straling<br />

Ioniserende straling (IR) kan DNA-schade veroorzaken door de productie <strong>van</strong> ROS.<br />

Dit gebeurt bijvoorbeeld door de radiolyse <strong>van</strong> water, waarbij het OH radicaal ontstaat. <strong>De</strong> volgende<br />

reacties laten zien hoe DNA beschadigd kan worden [30]:<br />

Radiolyse <strong>van</strong> water:<br />

H2O → H· + ·OH + eaq + H +<br />

Secundaire radicalen:<br />

·OH + XH → X· + H2O<br />

DNA beschadiging (BIM = biologically important molecule):<br />

X· + BIM-H → XH + BIM·<br />

Eerst ontstaan OH-radicalen, deze reageren met andere moleculen waardoor secundaire radicalen ontstaan.<br />

Secundaire radicalen kunnen een binding in bijvoorbeeld DNA verbreken.<br />

Enkele-strengbreuken in het DNA zijn niet dodelijk voor een cel, omdat ze snel gerepareerd kunnen worden.<br />

Ook schade aan de DNA-basen kan gerepareerd worden. Dubbele-stengbreuken zijn het gevaarlijkst.<br />

Bij een teveel aan DNA-schade treedt ap<strong>op</strong>tose <strong>op</strong> in de cel.<br />

Een experiment waarbij ioniserende straling en ROS werden vergeleken [31]: <strong>cellen</strong> werden behandeld<br />

met een oxiderende verbinding of met ioniserende straling. In de tabel 4.1 zijn de resultaten samengevat:<br />

Tabel 4.1. <strong>cellen</strong> behandeld met een oxiderende verbinding of met ioniserende straling.<br />

productie tijd tot maximale betrokkenheid caspase 3<br />

<strong>van</strong> ROS ap<strong>op</strong>tose<br />

mitochondriën activering<br />

H2O2


4.4 Mitochondriën<br />

Mitochondriën, de celorganellen die energie leveren, lijken een belangrijke rol te spelen bij ap<strong>op</strong>tose door<br />

straling.<br />

Een mitochondrion is omgeven door twee membranen, zie figuur 4.1. Het buitenmembraan is doorlaatbaar<br />

voor kleine moleculen; het binnenmembraan is vrijwel ondoorlatend. Verbreken <strong>van</strong> het binnenmembraan<br />

laat de transmembraanpotentiaal verdwijnen.<br />

Straling zou het membraan kunnen verbreken en poriën kunnen <strong>op</strong>enen, waardoor o.a. cytochrome c<br />

vrijkomt. Dit is het begin <strong>van</strong> de uitvoering <strong>van</strong> ap<strong>op</strong>tose. In de cytosol (vloeistof in de cel) kan cyto c<br />

binden met andere stoffen, wat leidt tot activering <strong>van</strong> de caspase cascade. (Caspases zijn cysteine<br />

aspartate proteases).<br />

Figuur 4.1. Structuur <strong>van</strong> een mitochondrion.<br />

Mitochondriën hebben een alternatieve manier om ap<strong>op</strong>tose te veroorzaken, zelfs als het binnenmembraan<br />

intact is [32]. Een kanaal dat permeability transition pore complex (PTP) wordt genoemd, regelt het<br />

transport <strong>van</strong> stoffen door het binnenmembraan. Normaal is PTP gesloten, wat voorkomt dat de<br />

elektrochemische gradiënt weglekt. Onder pro-ap<strong>op</strong>totische omstandigheden (bijvoorbeeld door ROS<br />

[29]) wordt PTP ge<strong>op</strong>end met als resultaat het starten <strong>van</strong> ap<strong>op</strong>tose. Ferlini [32] geeft het volgende<br />

mechanisme voor natuurlijke ap<strong>op</strong>tose door DNA-schade: DNA-schade zorgt voor<br />

accumulatie <strong>van</strong> p53 in de celkern. p53 zorgt voor de transcriptie <strong>van</strong> Bax. Het eiwit Bax verhoogt de<br />

geleidbaarheid <strong>van</strong> de permeability transition pore.<br />

Experimenteel is aangetoond dat ook ioniserende straling de PTP kan <strong>op</strong>enen [33].<br />

Volgens Ferlini [32] zorgt bestraling <strong>van</strong> mitochondriën voor vermindering <strong>van</strong> de ATP-productie.<br />

Daardoor stijgt de intracellulaire ADP-concentratie. Dit stimuleert de mitochondriën, waardoor de<br />

endogene productie <strong>van</strong> ROS stijgt. ROS zorgen voor secundaire schade aan mitochondriën, wat ap<strong>op</strong>tose<br />

kan veroorzaken.<br />

25


5 <strong>De</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>elektrische</strong> <strong>velden</strong> <strong>op</strong> <strong>cellen</strong><br />

Omdat een plasma ook <strong>elektrische</strong> eigenschappen heeft en het de bedoeling is weefsels te gaan behandelen<br />

met deze plasma’s is het nodig te weten wat het weefsel ‘doet’. Hiervoor is het noodzakelijk te weten wat<br />

de <strong>elektrische</strong> eigenschappen <strong>van</strong> verschillende weefsels zijn.<br />

5.1 Stroom<br />

Allereerst om te voorkomen dat zenuwen geprikkeld worden moet de stroom die het plasma veroorzaakt<br />

onder een drempelstroom blijven, deze hangt af <strong>van</strong> de frequentie, zie figuur 5.1 en 5.2 [36].<br />

Fig. 5.1 (links) en fig 5.2 (rechts). In de linker figuur staat de drempelstroom uitgezet tegen de frequentie<br />

<strong>van</strong> die stroom. Wanneer er een grotere stroom door spierweefsel lo<strong>op</strong>t zal de spier bewegen. In de<br />

rechter figuur is hetzelfde weergegeven voor verschillende pulslengten.<br />

5.2 Veldsterkte<br />

<strong>De</strong> meeste weefsels en lichaamsvloeistoffen (behalve membranen, proteïnen en ‘nucleic acids’) zijn geen<br />

goede geleiders noch goede diëlektrica, dit hangt af <strong>van</strong> de frequentie. In figuur 5.3 en 5.4 [37] zie je een<br />

voorbeeld, de eigenschappen <strong>van</strong> verschillende type organische stoffen bij verschillende frequenties.<br />

27


Fig. 5.3 (links) en fig 5.4 (rechts). <strong>De</strong> geleidbaarheid en relatieve permeabiliteit <strong>van</strong> verschillende<br />

organische materialen bij verschillende frequenties [37].<br />

Lucht heeft een geleidbaarheid σ <strong>van</strong> 10 -13 Sm -1 en omdat voor een DC veld geldt [28]:<br />

σ 1E ⊥ , 1 = σ 2E<br />

⊥,<br />

2<br />

(5.1)<br />

zal het <strong>elektrische</strong> veld loodrecht <strong>op</strong> de weefselrand in het weefsel vele malen kleiner zijn dan buiten het<br />

weefsel. Voor het veld parallel aan het weefsel geldt, ook bij een DC veld [38]:<br />

E //, 1 = E//,<br />

2<br />

(5.2)<br />

Dit heeft tot gevolg dat het DC veld binnen het weefsel voornamelijk parallel aan het <strong>op</strong>pervlak <strong>van</strong> het<br />

weefsel staat.<br />

Voor een laagfrequent wisselveld geldt [28]:<br />

σ E σ E = − jωρ<br />

1 ⊥, 1 − 2 ⊥,<br />

2<br />

s ofwel<br />

1 E⊥, 1 − ε 2E<br />

⊥,<br />

2 ρ s<br />

(5.3)<br />

ε =<br />

Waarin ρs de <strong>op</strong>pervlakte ladingsdichtheid is. Ook hier zal het <strong>elektrische</strong> veld voornamelijk parallel aan<br />

het <strong>op</strong>pervlak <strong>van</strong> het weefsel staan.<br />

<strong>De</strong> hierboven genoemde vergelijkingen gelden wanneer het gaat over een model <strong>van</strong> een oneindig vlakke<br />

plaat. Wanneer andere vormen doorgerekend worden zal het resultaat een factor 3 kunnen verschillen<br />

[38].<br />

Een ander effect is het zgn. ‘skin effect’, de grootte <strong>van</strong> het <strong>elektrische</strong> veld neemt af met de diepte in het<br />

weefsel volgens [28]:<br />

() z<br />

z<br />

−<br />

δ<br />

g = Ae<br />

(5.4)<br />

Waarin g(z) de grootte <strong>van</strong> het veld is bij een diepte z in het weefsel, A is de grootte <strong>van</strong> het veld aan de<br />

rand en δ de ‘skin depth’.<br />

<strong>De</strong> ‘skin depth’ is afhankelijk <strong>van</strong> het type weefsel en de frequentie <strong>van</strong> het veld. Voor een goede geleider<br />

wordt dit bepaald met [38]:<br />

28


1<br />

δ = (5.5)<br />

πfµσ<br />

Maar omdat weefsel vaak noch een goede geleider, noch een goede isolator is gaat deze vergelijking niet<br />

<strong>op</strong> voor weefsels. Voor weefsels geldt [28]:<br />

( ) 2<br />

1<br />

δ =<br />

(5.6)<br />

1<br />

⎡µε<br />

2 ⎤<br />

ω⎢<br />

1−<br />

p −1<br />

⎣ 2<br />

⎥<br />

⎦<br />

Waarin p een coëfficiënt is die afhankelijk is <strong>van</strong> het type weefsel en de frequentie <strong>van</strong> het <strong>elektrische</strong><br />

veld. Voor een goede geleider geldt: p>>1, maar voor weefsels geldt dit meestal niet. In tabel 5.1 is<br />

daar<strong>van</strong> een voorbeeld. In de tabel staan voor spierweefsel verschillende p-waarden bij verschillende<br />

frequenties <strong>van</strong> het <strong>elektrische</strong> veld.<br />

Tabel 5.1. <strong>De</strong> verschillende p-waarden <strong>van</strong> spierweefsel bij verschillende frequenties <strong>van</strong> het <strong>elektrische</strong><br />

veld.<br />

Ook voor het ‘skin effect’ geldt dat de vergelijkingen gebaseerd zijn <strong>op</strong> het model <strong>van</strong> een overgang die is<br />

als een oneindig vlakke plaat. <strong>De</strong> afstand waarbij het veld 50% afgenomen is kan 20% afwijken als:<br />

r0<br />

< 5 . (5.7)<br />

δ<br />

Hierin is r0 de straal <strong>van</strong> de bol waarin de afstand berekend wordt.<br />

Van de twee bovengenoemde effecten is de eerste dominant bij een DC veld en <strong>velden</strong> met lage<br />

frequenties, bij hoge frequenties is het juist het ‘skin effect’. Figuur 5.5 en 5.6 zijn daar een voorbeeld <strong>van</strong>.<br />

In figuur 5.5 is voor een lucht-spier overgang te zien dat het veld bij lage frequenties hoofdzakelijk<br />

gereflecteerd wordt en bij hoge frequenties doorgelaten. In figuur 5.6 is voor dezelfde overgang te zien dat<br />

de indringdiepte voor laagfrequente <strong>velden</strong> veel groter is dan voor hoogfrequente <strong>velden</strong> als gevolg <strong>van</strong><br />

het ‘skin effect’.<br />

29


Fig. 5.5 (links) en fig 5.6 (rechts). Links is weergegeven de reflectie uitgezet tegen de frequentie bij een<br />

lucht-spier overgang. Rechts is bij dezelfde overgang de indringdiepte weergegeven, waarbij het veld 50%<br />

is afgenomen t.o.v. het veld net onder het <strong>op</strong>pervlak <strong>van</strong> het weefsel.<br />

Dit alles betekent niet dat bijv. mm-golven alleen effecten hebben binnen de huiddikte. Zenuwuiteinden<br />

en receptor<strong>cellen</strong> in de huid, die beïnvloed worden door het veld, kunnen signalen versturen naar dieper<br />

gelegen <strong>cellen</strong>.<br />

5.3 Spanning in de cel<br />

Er is nu een schatting te maken <strong>van</strong> wat de grootte <strong>van</strong> het <strong>elektrische</strong> veld is bij een bepaalde frequentie,<br />

diepte en type weefsel. Met deze schatting kan met een model berekend worden wat de spanning tussen<br />

het buiten- en binnenmembraan is in een cel. In figuur 7 is dit weergegeven voor een veldsterkte <strong>van</strong><br />

1V/m [38].<br />

Figuur 5.7. Analytische berekende potentialen voor buiten- en binnenmembraan <strong>van</strong> een cel in een veld<br />

<strong>van</strong> 1V/m als functie <strong>van</strong> de frequentie.<br />

<strong>De</strong> resultaten <strong>van</strong> dit model laten zien dat voor lage frequenties er een groter potentiaalverschil <strong>op</strong>treedt,<br />

dit betekent dat het binnenste <strong>van</strong> de cel afgeschermd wordt. Voor de hoge frequenties geldt het<br />

omgekeerde.<br />

30


5.4 Biologisch respons<br />

Er dient rekening gehouden te worden met het feit dat <strong>elektrische</strong> eigenschappen <strong>van</strong> weefsels<br />

hoofdzakelijk niet lineair zijn onder <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> de frequenties <strong>van</strong> het <strong>elektrische</strong> veld, dus gaat het<br />

superpositie principe niet <strong>op</strong> [36].<br />

Celmembranen zijn niet uniform. Zij bezitten vele ionen kanalen. Sommige kanalen zijn altijd <strong>op</strong>en, bijv.<br />

K + ‘lek kanalen’ in zenuw membranen. <strong>De</strong>ze staan toe dat er een concentratie gradiënt in stand blijft, dat<br />

cel membraan polarisatie veroorzaakt (het binnenste <strong>van</strong> een ‘axon’ positief is t.o.v. de buitenkant).<br />

Andere ion kanalen zijn niet lineaire divices, ze kunnen niet <strong>op</strong>gevat worden als weerstanden,<br />

weerstanden in serie of iets dat een schakelaar bevat. Er bestaan ‘voltage-gated’ en ‘ligand-gated’ kanalen.<br />

<strong>De</strong> voltage-gated kanalen <strong>op</strong>enen en sluiten door een transmembraan potentiaal verschil <strong>van</strong> enkele<br />

tientallen millivol. <strong>De</strong> ligand-gated <strong>op</strong>enen door een chemische binding <strong>van</strong> een ligand. Een ligand kan<br />

een neurotransmitter, hormoon, cyclische AMP of een G-proteïne zijn.<br />

<strong>De</strong> Na + en sommige K + kanalen zijn voltage-gated, de acetylcholine receptor in zenuwen en in zenuwspier<br />

juncties zijn ligand-gated. Ca 2+ kanalen zijn voltage-gated, ligand-gated of worden geactiveerd door<br />

rek.<br />

Als het ion kanaal eenmaal <strong>op</strong>en staat bestaat er een lineair verband tussen stroom en voltage als de<br />

transmembraan spanning onder de 0,1V blijft.<br />

Omdat veel proteïne moleculen, die in het celmembraan zitten, poli-elektrolyten zijn (dus gemakkelijk te<br />

ioniseren zijn) is het celmembraan over het algemeen negatief geladen. <strong>De</strong> relatief slechte mobiliteit <strong>van</strong><br />

de proteïne moleculen trekken ‘tegen-ionen’ aan, waardoor een <strong>elektrische</strong> dubbellaag ontstaat <strong>op</strong> het<br />

cel<strong>op</strong>pervlak. Gedeeltelijke verplaatsing <strong>van</strong> deze dubbellaag door een laagfrequent <strong>elektrische</strong> veld<br />

maakt <strong>van</strong> de <strong>cellen</strong> grote <strong>elektrische</strong> dipolen.<br />

<strong>De</strong> biologische functie <strong>van</strong> een cel kan veel veranderen onder <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> een kleine vervorming of<br />

verandering <strong>van</strong> oriëntatie <strong>van</strong> receptoren en/of ionenkanalen, dit wordt elektr<strong>op</strong>oratie genoemd. Dit is een<br />

reversibel proces, het hoeft dus niet gepaard te gaan met <strong>elektrische</strong> afbreking. Elektrische afbreking is het<br />

kapot maken <strong>van</strong> de cel door het inslaan <strong>van</strong> hoogenergetische deeltjes veroorzaakt door de versnelling in<br />

het <strong>elektrische</strong> veld. Elektr<strong>op</strong>oratie begint bij een potentiaalverschil <strong>van</strong> ongeveer 1V over het 6nm dikke<br />

celmembraan.<br />

5.5 In de praktijk<br />

Het zal altijd moeilijk zijn de hierboven gegeven theorieën en feiten te gebruiken. <strong>De</strong> reden daarvoor is<br />

dat de anatomie (circulatie <strong>van</strong> bloed en andere stoffen), de omgeving en het feit dat weefsels niet<br />

homogeen zijn grote <strong>invloed</strong>en hebben.<br />

31


6 Thermische effecten<br />

Ook bij niet-thermische atmosferische plasma’s komt warmte vrij. <strong>De</strong>ze plasma’s hebben namelijk een<br />

vermogen <strong>van</strong> 100mW tot 5W. Een deel hier<strong>van</strong> wordt uitgezonden in de vorm <strong>van</strong> licht of radio<br />

frequente straling maar uiteindelijk wordt veruit het grootste deel hier<strong>van</strong> omgezet in warmte. Het is dus<br />

<strong>van</strong> belang om de <strong>invloed</strong> te weten <strong>van</strong> warmte <strong>op</strong> levend weefsel.<br />

Warmte kan verschillende effecten hebben <strong>op</strong> levend weefsel. Het soort effect dat <strong>op</strong> treedt is afhankelijk<br />

<strong>van</strong> de tijdsduur <strong>van</strong> en de hoogte <strong>van</strong> temperatuursverhoging en <strong>van</strong> het soort weefsel dat aan de<br />

temperatuurstijging wordt blootgesteld. Hieronder worden de verschillende effecten uitgelegd die<br />

samengaan met verschillende temperaturen.<br />

6.1 Effecten <strong>van</strong> verwarmen <strong>op</strong> weefsel<br />

Bij een temperatuurverhoging die één uur aanhoudt treden de volgende effecten <strong>op</strong> [39]. Hierbij zijn<br />

celkweken gebruikt <strong>van</strong> verschillende soorten <strong>cellen</strong>. <strong>De</strong> effecten <strong>van</strong> de temperatuursveranderingen zijn<br />

sterk afhankelijk <strong>van</strong> het soort <strong>cellen</strong>.<br />

Bij een temperatuurverhoging tot 41°C zijn er nauwelijks merkbare effecten. Het maakt hierbij niet uit hoe<br />

lang de temperatuurverhoging aanhoudt. Bij temperaturen tussen de 41 en 49°C treedt er celdood <strong>op</strong>, bij<br />

41°C is dit een klein percentage, 3,6 % <strong>op</strong>l<strong>op</strong>end tot 100 % bij 49°C, zie figuur 6.1. Hierbij gaat een deel<br />

<strong>van</strong> de <strong>cellen</strong> dood door ap<strong>op</strong>tose en een deel door necrose. <strong>De</strong> verhouding hiertussen is afhankelijk <strong>van</strong><br />

de temperatuur en <strong>van</strong> het soort <strong>cellen</strong>. Het blijkt dat ap<strong>op</strong>tose vooral <strong>op</strong>treedt tussen 41 en 45°C met een<br />

piek bij 43°C, zie figuur 6.1. Het percentage <strong>cellen</strong> dat dood gaat door ap<strong>op</strong>tose is echter sterk afhankelijk<br />

<strong>van</strong> de cellijn. Bij een temperatuursverhoging tot 43°C gaat afhankelijk <strong>van</strong> de cellijn tussen de 1,3 en<br />

96,3 % <strong>van</strong> de <strong>cellen</strong> dood door ap<strong>op</strong>tose, dit staat weergegeven in figuur 6.2. Echter bij deze temperatuur<br />

gaat niet meer dan 50 % <strong>van</strong> de <strong>cellen</strong> dood dus het is nooit zo dat meer dan 48 % <strong>van</strong> het totale aantal<br />

<strong>cellen</strong> dood gaat door ap<strong>op</strong>tose. Bij temperaturen boven de 45°C gaan <strong>cellen</strong> vooral dood door necrose.<br />

Dus ap<strong>op</strong>tose treedt alleen <strong>op</strong> bij temperaturen tussen 41 en 45°C waarbij deze temperatuur voor één uur<br />

wordt aangehouden.<br />

Figuur 6.1. <strong>De</strong> figuur links geeft weer hoeveel procent <strong>van</strong> de <strong>cellen</strong> dood gaan bij een bepaalde<br />

temperatuur die 1 uur aanhoudt. <strong>De</strong> rechter figuur geeft weer hoeveel procent <strong>van</strong> de dode <strong>cellen</strong><br />

door ap<strong>op</strong>tose is gedood, de rest is door necrose gedood. <strong>De</strong> verschillende lijnen geeft de <strong>invloed</strong><br />

weer <strong>op</strong> verschillende cellijnen [39].<br />

33


Figuur 6.2. Percentage <strong>cellen</strong> dat dood gaat door ap<strong>op</strong>tose <strong>van</strong> het totale aantal gedode <strong>cellen</strong><br />

voor verschillende cellijnen. <strong>De</strong> twee kolommen per cellijn geven de resultaten weer <strong>van</strong> twee<br />

verschillende methodes om te onderzoeken of ap<strong>op</strong>tose heeft <strong>op</strong>getreden, Comet formation en<br />

Nuclear body formation. Er is voor 1 uur tot 43°C verwarmd [39].<br />

Een gezonde cel zal zich in eerste instantie tegen oververhitting beschermen door een eiwit aan te maken,<br />

het HSP eiwit (Heat Shock Protein) [39]. <strong>De</strong> functie <strong>van</strong> dit eiwit is de cel een grotere overlevingskans te<br />

geven tot de temperatuur weer tot normale waarden is gedaald. Zodra de temperatuur weer is gedaald<br />

wordt het eiwit weer afgebroken. Echter als de temperatuurverhoging te lang aanhoudt of als de<br />

temperatuur te hoog wordt kan het eiwit de cel niet meer voldoende beschermen en er treedt ap<strong>op</strong>tose <strong>op</strong>.<br />

Als de hoge temperaturen minder lang aanhouden kan er langer en met hogere temperaturen worden<br />

verwarmd zonder dat er blijvende schade wordt aangericht [10]. Er treedt dan in het algemeen necrose <strong>op</strong><br />

en dus geen ap<strong>op</strong>tose. Het soort effect hangt af <strong>van</strong> de hoogte <strong>van</strong> de temperatuur. Bij temperaturen tot 41-<br />

42°C is er geen effect <strong>op</strong> de cel. Bij temperaturen <strong>van</strong> 42 tot 50°C treden de eerste effecten <strong>op</strong>. In het<br />

weefsel treden veranderingen <strong>op</strong> <strong>van</strong> moleculen en membranen en verschillende bindingen worden<br />

vernietigd. Al deze effecten kunnen worden samengevat als “hyperthermia”. Als deze toestand langer dan<br />

enkele minuten aanhoudt zal een significante hoeveelheid <strong>cellen</strong> zijn afgestorven. Bij temperaturen boven<br />

de 50°C zal de enzym activiteit aanzienlijk terugl<strong>op</strong>en waardoor er minder energie transport plaatsvindt in<br />

de cel waardoor de cel niet meer kan functioneren. Daarbij worden sommige reparatiemechanismen<br />

onbruikbaar gemaakt. Bij 60°C veranderen eiwitten en collageen (eiwitbestanddeel bestaande uit<br />

bindweefselvezels en kraakbeen) wat leidt tot coagulatie <strong>van</strong> weefsel en celnecrose. Dit is zichtbaar als<br />

bleking <strong>van</strong> het weefsel. Nog hogere temperaturen, hoger dan 80°C, hebben een grotere permeabiliteit <strong>van</strong><br />

membranen tot gevolg waardoor het chemische evenwicht verstoord raakt. Bij temperaturen hoger dan<br />

100°C verdampt het water dat in het weefsel zit. Dit levert een tijdelijke stilstand <strong>van</strong> de<br />

temperatuurverhoging <strong>op</strong> tot al het water is verdampt. Als de temperatuur hoger dan 150°C wordt treedt<br />

carbonisatie <strong>op</strong> en <strong>van</strong>af 300°C begint het weefsel, afhankelijk <strong>van</strong> het soort weefsel, te smelten. Dus het<br />

is <strong>van</strong> zowel <strong>van</strong> de tijd als <strong>van</strong> de temperatuur afhankelijk of het weefsel blijvende schade aanricht, in<br />

figuur 6.3 staat weergegeven hoe lang een bepaalde temperatuur <strong>van</strong> het weefsel mag aanhouden voordat<br />

er irreversibele effecten <strong>op</strong>treden.<br />

34


Figuur 6.3. Weergave <strong>van</strong> de temperatuur en tijd waarbij irreversibele effecten <strong>op</strong>treden [10].<br />

6.2 Methoden <strong>van</strong> verwarmen<br />

Een plasma kan weefsel <strong>op</strong> verschillende manieren verwarmen. Omdat het plasma een bepaald vermogen<br />

heeft zal een deel daar<strong>van</strong> als warmte vrijkomen. Daarnaast wordt er ook licht en radiofrequente straling<br />

uitgezonden welke bij absorptie door het lichaam ook in warmte worden omgezet.<br />

Licht dat wordt geabsorbeerd door weefsel zal een bepaalde indringdiepte hebben. Dit wordt beschreven<br />

met<br />

x<br />

I = I 0 ⋅ exp( − ) . (6.1)<br />

d<br />

Hierbij is I de intensiteit <strong>van</strong> het licht ter plaatse x, I0 de begin intensiteit <strong>op</strong> plaats x = 0 en d is de<br />

indringdiepte. <strong>De</strong> indringdiepte is afhankelijk <strong>van</strong> zowel het soort weefsel als de golflengte <strong>van</strong> het licht.<br />

In het algemeen wordt licht met een lange golflengte minder snel geabsorbeerd dan licht met een korte<br />

golflengte. Geabsorbeerd licht wordt in warmte omgezet. Zoals uit vergelijking (6.1) volgt gebeurt dit<br />

vooral voor lage waarden <strong>van</strong> x.<br />

Het plasma straalt ook radiofrequente straling uit. Hierbij geldt dat hoe hoger de frequentie is hoe groter<br />

het effect is <strong>op</strong> levend weefsel. Bij een golflengte die groter is dan de karakteristieke lichaamslengte is er<br />

nauwelijks absorptie en is er een uniforme distributie <strong>van</strong> warmte ontwikkeling. Een karakteristieke lengte<br />

<strong>van</strong> 1m. komt overeen met een frequentie <strong>van</strong> 300 MHz. Lagere frequenties hebben dus nauwelijks<br />

<strong>invloed</strong> <strong>op</strong> de lichaamstemperatuur. Echter bij bepaalde frequenties kan er resonantie <strong>op</strong>treden waardoor<br />

er <strong>op</strong> bepaalde plaatsen meer verwarming plaatsvindt dan <strong>op</strong> andere plaatsen <strong>van</strong> het lichaam. Zulke<br />

plaatsen worden ook wel “hot spots” genoemd. Dit kan bij een gemiddelde mens <strong>op</strong>treden bij frequenties<br />

<strong>van</strong> 70-80MHz. Radiofrequente straling gaat in het algemeen door vet heen en wordt vooral<br />

tegengehouden door spier- en hersenweefsel zie figuur 6.4, uit [40].<br />

35


Figuur 6.4. Indringdiepte <strong>van</strong> radiofrequente straling als functie <strong>van</strong> de frequentie en het soort weefsel.<br />

6.3 Model voor temperatuur in weefsel als gevolg <strong>van</strong> plaatselijk verwarmen<br />

<strong>De</strong> temperatuur rond de katheter waarmee het plasma wordt ingebracht in het lichaam zal door<br />

bovengenoemde effecten stijgen. Om een schatting <strong>van</strong> de temperatuursverhoging te maken is het<br />

volgende model gebruikt. Bij dit model is aangenomen dat de warmte uniform wordt <strong>op</strong>gewekt in een<br />

klein bolvormig gebied in een verder oneindig uitgestrekt uniform medium. Er is alleen rekening<br />

gehouden met warmtegeleiding [41].<br />

Er is geprobeerd een beter model <strong>op</strong> te stellen maar deze waren niet <strong>op</strong> te lossen. Verbeteringen zouden<br />

kunnen zijn:<br />

- Een buisvormig voorwerp dat aan het uiteinde wordt verwarmd. Hierdoor er warmte weg kan<br />

via geleiding door de buis. Als deze buis ook <strong>van</strong> roestvrij staal is gemaakt zal er veel warmte<br />

door worden afgevoerd omdat de geleidingscoëfficiënt veel hoger is dan de <strong>van</strong> het<br />

omringende weefsel. Dit zorgt voor een verlaging <strong>van</strong> de temperatuur in het weefsel.<br />

- <strong>De</strong> toevoeging <strong>van</strong> een stromend gas. Dit gas is noodzakelijk om het plasma in stand te<br />

houden. Er is dan een constante stroom <strong>van</strong> koud gas waardoor het warme gas wordt<br />

verdreven. Dit heeft ook een koelend effect <strong>op</strong> het weefsel.<br />

- Als de katheter in een bloedvat of in de longen zit is er ook nog een stroom <strong>van</strong> vloeistof of<br />

lucht die een groot deel <strong>van</strong> de warmte zal afvoeren. Ook dit zorgt voor een kleiner effect <strong>op</strong><br />

temperatuur <strong>van</strong> het weefsel.<br />

36


Het vermogen dat in warmte wordt omgezet is P, de<br />

straal <strong>van</strong> het bolvormige gebied waar dat plaatsvindt<br />

is R. <strong>De</strong> warmtegeleidingscoëfficiënt is k, de<br />

soortelijke warmte is c en de dichtheid is ρ.<br />

Voor het verwarmde gebied, r < R, wordt een index 1<br />

en voor het omliggende weefsel, r > R, wordt een<br />

index 2 gebruikt, zie figuur 6.5.<br />

37<br />

(1)<br />

.<br />

(2)<br />

R<br />

Figuur 6.5. Schematisch overzicht<br />

<strong>van</strong> het verwarmde gebied in het<br />

medium.<br />

<strong>De</strong> vergelijkingen die de warmtegeleiding beschrijven zijn dan:<br />

∂T1<br />

k1<br />

∂ ⎡ 2 ∂T1<br />

⎤<br />

ρ 1c<br />

1 ⋅ = r + P<br />

2<br />

∂t<br />

r ∂r<br />

⎢<br />

r<br />

⎥<br />

⎣ ∂ ⎦<br />

voor 0 ≤ R < r, (6.1a)<br />

∂T2<br />

k2<br />

∂ ⎡ 2 ∂T2<br />

⎤<br />

ρ 2c2<br />

⋅ =<br />

∂ ∂<br />

⎢r<br />

2<br />

t r r<br />

⎥<br />

⎣ ∂r<br />

⎦<br />

Met als randvoorwaarden:<br />

voor r ≥ R. (6.1b)<br />

T 1(<br />

0,<br />

t)<br />

is eindig, (6.2a)<br />

T 2 ( r,<br />

t)<br />

= T0<br />

voor r → ∞, (6.2b)<br />

T1 ( R − ε , t)<br />

= T2<br />

( R + ε,<br />

t)<br />

voor ε ↓ 0, (6.2c)<br />

∂T1<br />

k1<br />

( R,<br />

t)<br />

= k2<br />

∂r<br />

∂T2<br />

( R,<br />

t)<br />

,<br />

∂r<br />

(6.2d)<br />

T ( r,<br />

0)<br />

= T<br />

voor 0 ≤ R < r, (6.2e)<br />

1<br />

0<br />

T 2 ( r,<br />

0)<br />

= T0<br />

voor r ≥ R. (6.2d)<br />

Hierbij geeft (6.2c) aan dat de temperatuur continu is en (6.2d) geeft aan dat de flux <strong>van</strong> warmte continu<br />

is.<br />

<strong>De</strong> <strong>op</strong>lossing <strong>van</strong> deze differentiaalvergelijking is [41]:<br />

2<br />

∞<br />

P ⎡ q<br />

⎤<br />

λ ⎛ r ⎞ 6 3 / 2 1/<br />

2 R<br />

∆T1 ( r,<br />

t)<br />

= ⎢1<br />

+ ⎜<br />

⎜1−<br />

⎟ + q ⋅<br />

2<br />

λ q ∫ f ( z;<br />

r,<br />

t)<br />

g1(<br />

z;<br />

r)<br />

dz⎥<br />

, (6.3a)<br />

4πRk2<br />

⎣ 2 ⎝ R ⎠ π r 0<br />

⎦<br />

∞<br />

P ⎡ 6<br />

dz ⎤<br />

∆T2 ( r,<br />

t)<br />

= ⎢1<br />

+ qλ<br />

⋅∫<br />

f ( z;<br />

r,<br />

t)<br />

g 2 ( z;<br />

r)<br />

⎥ .<br />

4πk<br />

2r<br />

⎣ π<br />

z<br />

0<br />

⎦<br />

(6.3b)<br />

Waarbij (6.3a) geldt binnen het gebied met straal R en (6.3b) erbuiten. Hierbij zijn de volgende verkorte<br />

notaties gebruikt:<br />

k2<br />

q λ = ,<br />

k1<br />

(6.4a)<br />

ρ 2c2<br />

q = ,<br />

ρ1c1<br />

(6.4b)<br />

s( z)<br />

= ( qλ<br />

−1)<br />

sin( z)<br />

+ z ⋅ cos( z)<br />

, (6.4c)<br />

f ( z;<br />

r,<br />

t)<br />

−2<br />

=<br />

z<br />

2 ⎛ k1tz<br />

⋅ exp<br />

⎜<br />

⎜−<br />

⎝ ρ1c1R<br />

2<br />

⎞ z ⋅ cos( z)<br />

− sin( z)<br />

⎟ ⋅ 2<br />

⎠ [ s(<br />

z)]<br />

+ qλ<br />

q(<br />

z ⋅ sin( z))<br />

2<br />

, (6.4d)<br />

r


⎛ rz ⎞<br />

g1 ( z;<br />

r)<br />

= sin⎜<br />

⎟ ,<br />

⎝ R ⎠<br />

(6.4e)<br />

1/<br />

2<br />

g 2 ( z;<br />

r)<br />

= s(<br />

z)<br />

⋅ sin[ k(<br />

z;<br />

r)]<br />

+ ( qλ<br />

q)<br />

⋅ z ⋅sin(<br />

z)<br />

⋅ cos[ k(<br />

z;<br />

r)]<br />

, (6.4f)<br />

1/<br />

2 ⎛ r ⎞<br />

k( z;<br />

r)<br />

= ( qλ<br />

q)<br />

⋅ z ⋅⎜<br />

−1⎟<br />

,<br />

⎝ R ⎠<br />

(6.4g)<br />

( 0 ) T T T − = ∆ . (6.4h)<br />

Als het bolletje <strong>van</strong> ijzer is levert dit model een profiel in het weefsel <strong>op</strong> als weergegeven in de figuren 6.6<br />

tot en met 6.9.<br />

Figuur 6.6. Temperatuurverhoging in °C in het weefsel bij een vermogen <strong>van</strong> 5 W, een straal <strong>van</strong><br />

2 mm en een tijdsduur <strong>van</strong> 1 s. Hierbij geeft r’ de afstand tot het bolletje aan.<br />

Figuur 6.7. Maximale temperatuursverhoging in °C in het weefsel als functie <strong>van</strong> de tijd. Bij een<br />

vermogen <strong>van</strong> 5 W en een straal <strong>van</strong> 2 mm.<br />

<strong>De</strong> temperatuursverhoging is ook afhankelijk <strong>van</strong> de straal <strong>van</strong> het bolletje en het vermogen waarmee<br />

38


wordt verwarmd. In respectievelijk figuur 6.8 en 6.9 is deze <strong>invloed</strong> te zien.<br />

Figuur 6.8. Afhankelijkheid <strong>van</strong> de maximale temperatuurverhoging als functie <strong>van</strong> de straal <strong>van</strong> het<br />

bolletje. Bij een vermogen <strong>van</strong> 5 W en een tijd <strong>van</strong> verwarmen <strong>van</strong> 1 s. <strong>De</strong> y-as is <strong>op</strong> logaritmische schaal.<br />

Figuur 6.9. <strong>De</strong> maximale temperatuur als functie <strong>van</strong> het vermogen. <strong>De</strong> tijd <strong>van</strong> verwarmen is 1 s en de<br />

straal <strong>van</strong> het bolletje is 2 mm.<br />

Uit figuur 6.8 volgt dat de temperatuurstijging zeer sterk afhankelijk is <strong>van</strong> de straal <strong>van</strong> het bolletje. <strong>De</strong><br />

temperatuurstijging is lineair met het toegevoerde vermogen.<br />

Als het bolletje dat wordt verwarmd niet <strong>van</strong> metaal is maar <strong>van</strong> gas, hier helium, worden hogere<br />

maximale temperaturen gevonden. Dat is omdat de dichtheid <strong>van</strong> het gas veel lager is dan die <strong>van</strong> metaal.<br />

Hierdoor is de warmtecapaciteit <strong>van</strong> het bolletje veel kleiner waardoor de temperatuurverhoging veel<br />

groter is bij een zelfde vermogen. <strong>De</strong> geleidingscoëfficiënt voor helium is veel lager dan voor ijzer.<br />

Daardoor zal er minder vermogen naar het weefsel gaan. Hierdoor vindt de temperatuurstijging vooral<br />

plaats in een beperkt gebied om het bolletje, dit is ook te zien in figuur 6.10.<br />

39


Figuur 6.10. Temperatuurstijging als functie <strong>van</strong> de afstand tot het bolletje voor Helium. Bij een<br />

toegevoerd vermogen <strong>van</strong> 5 W, een straal <strong>van</strong> 2 mm en een tijdsduur <strong>van</strong> 1 s.<br />

Als het bolletje <strong>van</strong> een kunststof is zijn de voordelen <strong>van</strong> metaal en gas verenigd. Het heeft dan een grote<br />

warmtecapaciteit en een lage geleidingscoëfficiënt. <strong>De</strong> soortelijke warmte <strong>van</strong> kunststof is rond de 1,7⋅10 3<br />

JK -1 kg -1 en de geleidingscoëfficiënt is in de buurt <strong>van</strong> 0,2 Wm -1 K -1 . Dat resulteert in een<br />

temperatuurprofiel als gegeven in figuur 6.11. Duidelijk is te zien dat de <strong>op</strong>warming alleen plaatsvindt<br />

dicht bij het bolletje, dat duidt er<strong>op</strong> dat er slechts weinig vermogen wordt afgegeven aan het weefsel.<br />

Tevens is de maximale temperatuursverhoging laag door de grote warmtecapaciteit.<br />

Figuur 6.11. Temperatuurstijging als functie <strong>van</strong> de afstand tot het bolletje voor kunststof. Bij een<br />

toegevoerd vermogen <strong>van</strong> 5 W, een straal <strong>van</strong> 2 mm en een tijdsduur <strong>van</strong> 1 s.<br />

Ondanks het zeer summiere model kunnen er toch een paar conclusies aan worden verbonden. Zo is het<br />

<strong>van</strong> belang om de katheter zo groot mogelijk te maken, voor zover dat het nog bruikbaar is. <strong>De</strong><br />

temperatuurstijging is dan het laagst. Ook is duidelijk dat de temperatuurstijging recht evenredig is met<br />

het toegevoerde vermogen. Tevens lijkt het er<strong>op</strong> dat de katheter beter <strong>van</strong> kunststof dan <strong>van</strong> metaal<br />

gemaakt kan worden. Hoewel dit laatste niet zeker is omdat de katheter geen bolvorm heeft maar een<br />

40


cilindervorm is, bij een metaal kan de warmte dan via de cilinder afgevoerd worden via geleiding door<br />

metaal, bij kunststof kan dat veel minder. Het beste is waarschijnlijk dat de binnenkant <strong>van</strong> de katheter<br />

<strong>van</strong> metaal is en de buitenkant <strong>van</strong> kunststof met een isolerende werking. Hiervoor moet verder onderzoek<br />

naar worden gedaan.<br />

In figuur 6.12 staat weergegeven hoe lang mag worden verwarmd voordat er onomkeerbare schade wordt<br />

veroorzaakt. <strong>De</strong>ze figuur is bepaald met behulp <strong>van</strong> figuur 6.3 en met verschillende grafieken waarin de<br />

maximale temperatuur uitstaat tegen de tijd <strong>van</strong> verwarmen voor een bepaalde straal <strong>van</strong> het bolletje. Door<br />

deze grafieken te vergelijking kan figuur 6.12 worden bepaald. Er volgt dat een kleinere straal de<br />

maximale tijd <strong>van</strong> verwarmen sterk verkort. Tevens is duidelijk dat een kunststof bolletje langer kan<br />

worden verwarmd dan een metalen en die weer langer kan worden verwarmd dan een <strong>van</strong> helium.<br />

maximale tijd (s)<br />

5<br />

4,5<br />

4<br />

3,5<br />

3<br />

2,5<br />

2<br />

1,5<br />

1<br />

0,5<br />

0<br />

metaal (1)<br />

helium (2)<br />

3<br />

kunststof (3) 1<br />

0 1 2 3 4<br />

straal (mm)<br />

Figuur 6.12. Hier staat de maximale tijd <strong>van</strong> verwarmen weergegeven als functie <strong>van</strong> de straal <strong>van</strong> het<br />

bolletje voordat er irreversibele schade aan het weefsel wordt toegebracht.<br />

Bij gebruik <strong>van</strong> plasma’s buiten het lichaam is warmte ontwikkeling waarschijnlijk geen probleem. Dan is<br />

de grootte <strong>van</strong> de apparatuur namelijk niet <strong>van</strong> belang, waardoor er goede koeling kan worden ingebouwd.<br />

6.4 Thermische eigenschappen <strong>van</strong> verschillende soorten weefsels<br />

In tabel 6.1 staan de warmtegeleidingscoëfficiënt en de soortelijke warmte <strong>van</strong> een aantal weefsel soorten.<br />

Zoals te zien is er niet erg veel variatie in de waarden, alleen de huid en vet hebben een duidelijk<br />

afwijkende waarde voor de warmtegeleidingscoëfficiënt.<br />

41<br />

2


Tabel 6.1. Eigenschappen <strong>van</strong> verschillende soorten weefsels, als er niets anders staat zijn het menselijke<br />

weefsels [42].<br />

k (Wm -1 K -1 ) H2O %<br />

kidney whole 0,543 84<br />

cortex 0,499 76.6-79.8 (rabbit)<br />

medulla 0,499 82,0-86,0 (rabbit)<br />

aorta 0,476<br />

arterial plaque fatty 0,484<br />

fibrous 0,485<br />

calcified 0,502<br />

artery femoral (dog) 0,391<br />

carotid (dog) 0,448<br />

blood whole 0,492<br />

plasma 0,57<br />

spleen 0,543 80<br />

liver 0,517 77<br />

heart 0,539 81<br />

fat 0,201-0,217 3-30 (whale)<br />

brain whole 0,527 78<br />

cerebral cortex 0,534 83<br />

white matter 0,502 71<br />

tumor periphery 0,511<br />

core 0,561<br />

colon cancer 0,545<br />

bone 0,410-0,630<br />

skin epidermis 0,209<br />

dermis 0,293-0,322<br />

Voor de soortelijke warmte c geldt dat die afhankelijk is <strong>van</strong> het waterpercentage volgens [42]:<br />

c = [%H2O + 0.4⋅(100 - %H2O)]⋅41.9 Jkg -1 K -1 . (6.5)<br />

<strong>De</strong> dichtheid <strong>van</strong> de verschillende weefsels is gemiddeld 1,05⋅10 3 kg m -3 [42].<br />

42


7 Argonplasmacoagulatie (APC)<br />

Coagulatie betekent samenklontering of stolling, het samenstellen <strong>van</strong> deeltjes in een colloïdale <strong>op</strong>lossing<br />

tot grotere deeltjes, die neerslaan. In de gastro-enterologie wordt coagulatie gebruikt voor hemostase<br />

(bloedstelping) en het wegnemen <strong>van</strong> pathologisch weefsel, o.a. bij poliepen en tumoren. Men spreekt <strong>van</strong><br />

<strong>elektrische</strong> coagulatie wanneer gebruik wordt gemaakt <strong>van</strong> het thermische effect <strong>op</strong> weefsels <strong>van</strong><br />

elektromagnetische golven met een frequentie <strong>van</strong> 0,3-3 MHz.<br />

Argonplasmacoagulatie is een contactvrije mon<strong>op</strong>olaire elektrocoagulatie methode. Het wordt gebruikt als<br />

alternatief voor thermische contactcoagulatie en voor een andere niet-contact technologie, Nd:YAGlasercoagulatie.<br />

In eerste instantie werd APC alleen in <strong>op</strong>en chirurgie gebruikt. Sinds de ontwikkeling in<br />

1991 <strong>van</strong> speciale sondes door Grund e.a. in Tübingen, Duitsland kan APC gebruikt worden in de<br />

endosc<strong>op</strong>ie. <strong>De</strong>ze sondes worden via natuurlijke <strong>op</strong>eningen in het lichaam gebracht. Grofweg heeft APC<br />

twee toepassingen:<br />

1. <strong>De</strong>vitaliseren <strong>van</strong> weefsel. Met name (kanker)gezwellen in een vroeg stadium.<br />

2. Snel droogmaken <strong>van</strong> grote wondbedden.<br />

7.1 Principe [43-46]<br />

Er wordt gebruikt gemaakt <strong>van</strong> een argonplasma. Argon is een mono-atomair kleur-, geur-, en smaakloos<br />

edelgas. Het is chemisch inert, zelfs in geïoniseerde vorm, en heeft daardoor geen nadelige gevolgen voor<br />

weefsels. Het argon wordt geïoniseerd door een hoogfrequente spanning tussen een elektrode en het<br />

weefsel. Via geleiding door het plasma bereikt de hoogfrequente stroom (HF-stroom) het weefsel. Door de<br />

overdracht <strong>van</strong> thermische energie stijgt de temperatuur <strong>van</strong> het weefsel. <strong>De</strong>ze temperatuurstijging is<br />

evenredig met de weerstand <strong>van</strong> het weefsel, de tijdsduur <strong>van</strong> de behandeling en het kwadraat <strong>van</strong> de<br />

stroomdichtheid. Bij een temperatuur <strong>van</strong> ongeveer 50°C treedt coagulatie <strong>op</strong>, afhankelijk <strong>van</strong> de tijdsduur<br />

<strong>van</strong> de behandeling treedt meer of minder dessicatie (uitdroging) <strong>op</strong>. Bij APC wordt het weefsel niet<br />

verdampt in tegenstelling tot lasercoagulatie. Ook treedt er nauwelijks carbonisatie <strong>op</strong> bij APC. Voor<br />

carbonisatie is zuurstof nodig. Door voldoende argon toe te voeren kan er geen zuurstof bij het weefsel<br />

komen en treedt er geen carbonisatie <strong>op</strong>.<br />

Een groot voordeel <strong>van</strong> APC is het zelflimiterende effect. <strong>De</strong> diepte <strong>van</strong> de coagulatie wordt automatisch<br />

begrensd door een dun, min of meer elektrisch isolerend laagje. Dit laagje ontstaat door dessicatie. Er<br />

verdwijnt water uit het behandelde weefsel waardoor de geleidbaarheid <strong>van</strong> dit weefsel afneemt. <strong>De</strong> HFstroom<br />

komt hierdoor niet dieper en de warmteontwikkeling beperkt zich tot het <strong>op</strong>pervlak. <strong>De</strong><br />

coagulatiediepte is hierdoor instelbaar, tot een maximum <strong>van</strong> 3 mm. Het plasma aan de tip <strong>van</strong> de APC<br />

zoekt plaatsen <strong>op</strong> het weefsel<strong>op</strong>pervlak <strong>op</strong> met de laagste <strong>elektrische</strong> impedantie. Omdat deze impedantie<br />

toeneemt tijdens dessicatie, verplaatst het argonplasma zich automatisch naar een andere plek waar de<br />

impedantie lager is totdat er een homogeen gedessiceerd <strong>op</strong>pervlak ontstaat. Indien de sonde niet bewogen<br />

wordt heeft het behandelde <strong>op</strong>pervlak een doorsnede <strong>van</strong> ongeveer 1 cm. Al “penselend” kan een groter<br />

<strong>op</strong>pervlak behandeld worden. <strong>De</strong> oriëntatie <strong>van</strong> de tip is niet <strong>van</strong> belang bij dit proces. Coagulatie <strong>van</strong><br />

bloedvaten is mogelijk bij bloedvaten met een diameter die kleiner of gelijk is aan 1.5 mm.<br />

Hemostase door middel <strong>van</strong> APC wordt kort uitgelegd aan de hand <strong>van</strong> fig.7.1. Het punt waar een<br />

bloeding plaats heeft wordt <strong>op</strong>gezocht, door bloed weg te zuigen wordt deze plek enigszins drooggemaakt.<br />

<strong>De</strong> argonjet blaast vervolgens als het ware het overige bloed weg en brengt contactloos thermische energie<br />

bij de wond. <strong>De</strong> bloeding st<strong>op</strong>t.<br />

43


Figuur 7.1: Hemostase met APC: een ader bloedt (1), een argonjet blaast bloed weg <strong>van</strong> het<br />

<strong>op</strong>pervlak (2), het plasma brengt thermische energie bij de wond waardoor hemostase <strong>op</strong>treedt<br />

(3), de bloeding is ten einde (4)<br />

Afhankelijk <strong>van</strong> de uit te voeren coagulatie heeft het debiet <strong>van</strong> het argongas een waarde variërend tussen<br />

0.1 en 4 liter per minuut en het vermogen een waarde tussen de 40 en 100 W [43]. Het debiet <strong>van</strong> het<br />

argongas heeft niet direct <strong>invloed</strong> <strong>op</strong> de afmeting <strong>van</strong> de coagulatiezone. Wel dient het debiet voldoende<br />

hoog te zijn omdat anders carbonisatie <strong>van</strong> weefsel en rookvorming <strong>op</strong> kan treden.<br />

<strong>De</strong> frequentie <strong>van</strong> de HF-stroom bedraagt 350 kHz. <strong>De</strong>ze frequentie is een compromis. Bij een te lage<br />

frequentie (onder de 100 kHz) kunnen ongewenste spiersamentrekkingen <strong>op</strong>treden. Bij een frequentie <strong>van</strong><br />

350 kHz kan de stroom door de patiënt naar een retourelektrode l<strong>op</strong>en. Bij een te hoge frequentie lo<strong>op</strong>t de<br />

stroom over het lichaam <strong>van</strong> de patiënt weg, er is dan geen sprake <strong>van</strong> een gecontroleerde retourweg.<br />

<strong>De</strong> maximale spanning tijdens een puls bedraagt ongeveer 6000 V [44]. <strong>De</strong> sterkte <strong>van</strong> het elektrisch veld<br />

dient tussen de 500 V/mm en 5000 V/mm [43, 44] te liggen. <strong>De</strong> <strong>elektrische</strong> veldsterkte is evenredig met de<br />

HF-spanning en omgekeerd evenredig met de afstand tussen elektrode en weefsel<strong>op</strong>pervlak.<br />

<strong>De</strong> afstand tussen de tip en het te bewerken <strong>op</strong>pervlak dient tussen de 2 en 10 mm te liggen. Bij hogere<br />

afstanden is het gas niet meer geïoniseerd en verdwijnt de coagulerende werking. Bij lagere afstanden<br />

vindt de coagulatie niet meer plaats via het plasma maar direct, zoals bij traditionele elektrocoagulatie,<br />

waardoor de meeste voordelen <strong>van</strong> APC verdwijnen.<br />

7.2 Apparatuur<br />

<strong>De</strong> APC apparatuur bestaat uit:<br />

1. Een argonsonde, deze bestaat uit een flexibele teflon catheter. In de catheter lo<strong>op</strong>t een geleidingsdraad<br />

die aan het uiteinde verbonden is met een wolfraam elektrode. Aan het uiteinde <strong>van</strong> de sonde zit een<br />

keramische tip die bestand is tegen de hoge spanningen en de hoge temperatuur. <strong>De</strong>ze keramische tip<br />

voorkomt verkleving <strong>van</strong> het weefsel aan de tip. <strong>De</strong> sonde kan huishoudelijk worden schoongemaakt<br />

en vervolgens worden gesteriliseerd, bijvoorbeeld met glutaraldehyd. <strong>De</strong> sondes zijn verkrijgbaar met<br />

drie verschillende diameters (1.5 mm, 2.3 mm en 3.2 mm). <strong>De</strong> sonde met een diameter <strong>van</strong> 2.3 mm<br />

wordt het meest gebruikt en is weergegeven in fig.7.2a. Er bestaan twee soorten sondes: één met de<br />

uitstroom<strong>op</strong>ening aan de voorkant en één met deze <strong>op</strong>ening aan de zijkant<br />

2. Een elektrochirurgische generator voor het leveren <strong>van</strong> de HF-spanning, zie fig.7.2b.<br />

44


3. Een argonbron met een voetpedaal om de gastoevoer te regelen, zie fig.7.2b. Zowel de gastoevoer als<br />

de spanning wordt met pulsen aangeleverd.<br />

4. Twee argongasflessen.<br />

5. Een aardplaat (de retourelektrode) voor onder de schouder of heup <strong>van</strong> de patiënt.<br />

6. Eventueel een apparaat dat rook en argon wegzuigt.<br />

a b<br />

Figuur 7.2 a) APC-sonde met een diameter <strong>van</strong> 2.3 mm.<br />

b) Elektrochirurgische generator met daaronder de APC-unit.<br />

7.3 Vergelijking met andere technieken<br />

Hemostase door de meeste coagulatiemethoden waarbij er contact tussen sonde en weefsel <strong>op</strong>treedt heeft<br />

twee nadelen. Ten eerste kan het <strong>op</strong>geho<strong>op</strong>te bloed rond de wond niet verwijderd worden. Coagulatie in<br />

een bloederige omgeving leidt tot koken <strong>van</strong> dit bloed gevolgd door carbonisatie. Ten tweede heeft<br />

coagulatie <strong>van</strong> alleen bloed in plaats <strong>van</strong> het bloedende bloedvat de vorming <strong>van</strong> een korst rond de sonde<br />

tot gevolg. Door verwijdering <strong>van</strong> de sonde wordt deze korst weer losgescheurd waardoor zelfs een<br />

grotere bloeding veroorzaakt kan worden.<br />

Bij lasercoagulatie ontstaan de coagulerende thermische effecten door absorptie <strong>van</strong> de laserenergie door<br />

het weefsel. Dit leidt tot verdamping en carbonisatie <strong>van</strong> weefsel. Het grote nadeel <strong>van</strong> lasercoagulatie is<br />

de beperkte controleerbaarheid <strong>van</strong> de thermische effecten in omliggend weefsel en <strong>van</strong> de indringdiepte.<br />

7.4 Resultaten in toepassingsgebieden<br />

Canard e.a.[47] hebben literatuur over resultaten <strong>van</strong> APC als toepassing bij behandeling <strong>van</strong><br />

aandoeningen in de endeldarm vergeleken met hun eigen resultaten met lasercoagulatie. Voor een aantal<br />

aandoeningen die behandeld zijn zoals angiomen (vaatgezwellen), watermeloen maag, stralingsproctitis,<br />

bloedende ontstoken gezwellen, gezwellen met een hoog risico <strong>op</strong> bloedingen, ingegroeide stents en<br />

residuen na polypectomy en mucosectomy kan geconcludeerd worden dat APC een betere voordeelrisicoverhouding<br />

heeft dan lasercoagulatie. Voor de behandeling <strong>van</strong> grote gezwellen voortkomend uit<br />

klierweefsel (villous adenoma), en bij rectale of gastrische kanker is het gebruik <strong>van</strong> APC veiliger maar<br />

45


waarschijnlijk minder efficiënt. Voor de behandeling <strong>van</strong> ne<strong>op</strong>lastic dysphagia is het aan te bevelen<br />

verdere studies te verrichten.<br />

Wahab e.a.[43] hebben onderzoek verricht aan het gebruik <strong>van</strong> APC in het maag-darmkanaal, het<br />

onderzoek richtte zich vooral <strong>op</strong> de behandeling <strong>van</strong> kwaadaardige tumoren, villous adenoma, vasculaire<br />

misvormingen en divertikels <strong>van</strong> Zenker (uitstulpingen in de darmwand). Men spreekt over APC als een<br />

aantrekkelijk alternatief voor behandelingen in het maag-darmkanaal, zeker in combinatie met<br />

mon<strong>op</strong>olaire snaarcoagulatie, bougiedilatie en radiotherapie. APC is effectief en relatief veilig. Van de<br />

325 behandelde patiënten is bij 6 perforatie geconstateerd. Het grootste risico <strong>op</strong> perforatie komt door<br />

gasproductie, daarom dient het <strong>op</strong>blazen <strong>van</strong> een darm bij aan<strong>van</strong>g <strong>van</strong> een behandeling met zo weinig gas<br />

(lucht) te geschieden. Tijdens de behandeling dient er regelmatig lucht en argon weggezogen te worden.<br />

Bergler [48] bespreekt kort de toepassingen <strong>van</strong> APC in de luchtwegen, hij noemt reductie <strong>van</strong><br />

hyperplastische neusschelpen, terugdringen <strong>van</strong> bloedingen in het neusslijmvlies en verwijdering <strong>van</strong><br />

papillomen (bloemkoolachtige gezwellen) in larynx (strottehoofd) en trachea (luchtpijp). Resultaten <strong>van</strong><br />

onderzoek worden niet gegeven.<br />

Sato e.a.[49] presenteren de behandeling <strong>van</strong> een patiënte waarbij een deel <strong>van</strong> de luchtpijp verwijderd is.<br />

Op de plaats waar de twee delen <strong>van</strong> de luchtpijp weer met elkaar verbonden waren ontstond na verlo<strong>op</strong><br />

<strong>van</strong> tijd een overmatige hoeveelheid granulatieweefsel (bindweefsel met een korrelige structuur). <strong>De</strong>ze<br />

complicatie treedt ook vaak <strong>op</strong> bij longtransplantaties. Tot dus ver was Nd:YAG-lasertherapie de beste<br />

behandelingsmethode om dit weefsel te verwijderen, echter met grote nadelen wat betreft de<br />

voorspelbaarheid <strong>van</strong> de thermische effecten. Sato e.a. hebben het granulatieweefsel succesvol verwijderd<br />

met APC. Ze vinden APC een effectieve en nuttige behandeling voor verwijdering <strong>van</strong> dit weefsel. Ze<br />

merken <strong>op</strong> dat APC effectiever is bij de behandeling <strong>van</strong> waterrijke weefsels zoals nieuw<br />

granulatieweefsel en slijmvlies dan bij kraakbeen en bindweefsel. <strong>De</strong> reden hier<strong>van</strong> is de grotere<br />

geleidbaarheid <strong>van</strong> waterrijke weefsels.<br />

Miyazawa e.a.[50] gebruiken APC als hulpmiddel bij het behandelen <strong>van</strong> hersentumoren.<br />

Voordat een extra-axiale tumor verwijderd wordt wordt de tumorcapsule behandeld met APC, wat<br />

coagulatie <strong>van</strong> bloedvaten in het <strong>op</strong>pervlak <strong>van</strong> de tumor tot gevolg heeft waardoor bloedingen<br />

gereduceerd worden. Door de thermische effecten krimpt de tumor, hierdoor kan de tumor verwijderd<br />

worden met minimale manipulatie <strong>van</strong> het omringende weefsel, zie fig.7.3a. Vooral bij tumoren met een<br />

grote bloedtoevoer via arteriën door de schedelbasis is APC zeer nuttig bij hemostase <strong>van</strong> de bloedvaten,<br />

zie fig.7.3b. Miyazawa e.a. hebben de pathologische veranderingen <strong>van</strong> het weefsel<strong>op</strong>pervlak geëvalueerd,<br />

gebruikten een vermogen <strong>van</strong> 40 W. Er ontstond een necroselaag en een oedeemlaag. Na variatie <strong>van</strong> de<br />

behandelingstijd tussen de 2 en 20 seconden werd duidelijk dat de dikte <strong>van</strong> de necroselaag nagenoeg<br />

constant bleef <strong>op</strong> ongeveer 400 µm, de dikte <strong>van</strong> de oedeemlaag nam toe naarmate het weefsel langer<br />

behandeld werd. Er wordt geconcludeerd dat APC een zeer goede methode is om hemostase <strong>van</strong> vaatrijke<br />

hersentumoren te verkrijgen, er zijn geen complicaties te melden. Zeker als er flexibelere sondes<br />

verkrijgbaar zullen zijn zal APC andere HF-methoden kunnen verdringen. Voor bipolaire coagulatie en<br />

het conventionele mon<strong>op</strong>olaire mes bij de behandeling <strong>van</strong> hersentumoren is APC echter een aanvulling in<br />

plaats <strong>van</strong> een substituut.<br />

46


a b<br />

Figuur 7.3: APC als hulpmiddel bij de verwijdering <strong>van</strong> een hersentumor: door toepassing <strong>van</strong><br />

APC krimpt de tumor (a) en kan hemostase <strong>van</strong> bloedvaten die de tumor voeden bewerkstelligd<br />

worden (b).<br />

Grund e.a.[51] hebben APC in flexibele endosc<strong>op</strong>ie onderzocht. Het betrof toepassingen in het maagdarmkanaal,<br />

in de luchtwegen, bij tumoren, ingroei <strong>van</strong> weefsel en overgroei <strong>van</strong> stents. Ze concluderen<br />

dat APC een efficiënte, veilige, eenvoudig te leren en herhaalbare methode voor devitalisatie <strong>van</strong> weefsel<br />

en hemostase is. Er wordt beschreven wat er met een tumor gebeurt na APC. Door dessicatie is de tumor<br />

verkleind. <strong>De</strong> gecoaguleerde zone bestaat uit een necrosegebied met daaronder een oedeemgebied. Na 3-5<br />

dagen laat de necroselaag los <strong>op</strong> een “uienschaal-achtige-manier”. Ook de oedeemlaag verdwijnt weer.<br />

Brand e.a.[52] beschrijven het gebruik <strong>van</strong> APC in de dermatologie. Ze hebben APC toegepast <strong>op</strong><br />

varkenshuid en <strong>op</strong> patiënten. Ze concluderen dat APC een effectieve behandeling is bij huidchirurgie met<br />

een goed controleerbare weefselvernietiging.<br />

Smith e.a.[53] hebben APC gebruikt tegen rectale bloedingen na brachytherapy (een vorm <strong>van</strong> nucleaire<br />

geneeskunde) bij patiënten met prostaatkanker. Ze concluderen dat de meeste patiënten geprofiteerd<br />

hebben <strong>van</strong> APC en dat APC een efficiënte en veilige methode is. Toch dient er voorzichtigheid in acht<br />

genomen te worden bij het gebruik <strong>van</strong> APC bij deze categorie patiënten.<br />

Schmeck-Lindenau e.a.[54] berichten over een bijwerking <strong>van</strong> APC. Er zouden ontstekende gezwellen<br />

kunnen ontstaan. Het betreft echter één patiënt. Uit de bevindingen <strong>van</strong> andere onderzoekers blijkt het<br />

bestaan <strong>van</strong> deze bijwerking niet.<br />

Hoyer e.a.[55] beschrijven de vorming <strong>van</strong> pneumo-peritoneum (weefsel gevuld met gas) als gevolg <strong>van</strong><br />

perforatie <strong>van</strong> darmweefsel na APC <strong>van</strong> bloedingen in de darmwand. Omdat argon niet geresorbeerd<br />

wordt bleef het lang in de patiënt, na 38 dagen was het pneumo-peritoneum verdwenen. <strong>De</strong> hoeveelheid<br />

intra-peritoneaal gas was groter dan het gebruikte volume argongas, waaruit Hoyer e.a. concluderen dat de<br />

lucht die gebruikt was bij het expanderen <strong>van</strong> de darm een belangrijke rol heeft gespeeld bij de<br />

complicatie. Men beveelt een zo laag mogelijk argondebiet aan. <strong>De</strong> beschrijving betrof één patiënt.<br />

Crosta e.a.[56] noemen emfyseem (zwelling <strong>van</strong> weefsel als gevolg <strong>van</strong> gas) in de darmwand als<br />

mogelijke complicatie bij APC. <strong>De</strong>ze complicatie is echter wel reversibel. Zij denken dat contact tussen<br />

tip en weefsel de oorzaak is <strong>van</strong> de stroming <strong>van</strong> gas het weefsel in. Ook dient voorkomen te worden dat<br />

er argon in de bloedvaten terechtkomt, aangezien argon niet fysiologisch geresorbeerd kan worden. Crosta<br />

e.a. zijn enthousiast over APC. Ze denken echter dat APC geen ver<strong>van</strong>ger <strong>van</strong> lasercoagulatie zal worden<br />

47


aangezien grote tumoren niet geheel verwijderd kunnen worden met APC, <strong>van</strong>wege de beperkte<br />

indringdiepte. Gebruik <strong>van</strong> APC bij dunwandige organen en bij ingegroeide stents is echter zeer<br />

succesvol.<br />

Tan e.a.[57] beschrijven de perforatie <strong>van</strong> darmweefsel bij een patiënt. <strong>De</strong> perforatie trad <strong>op</strong> na de<br />

behandeling <strong>van</strong> poliepen in de darmen. Ook Tan e.a. concluderen dat naast de argongasdruk de lucht die<br />

wordt gebruikt om de darm <strong>op</strong> te blazen de kans <strong>op</strong> perforatie verhoogt.<br />

7.5 Voordelen APC<br />

• effectieve en veilige coagulatie<br />

• contact-vrije techniek, waardoor de wond na coagulatie niet weer <strong>op</strong>engetrokken kan worden<br />

• laag risico <strong>op</strong> perforatie<br />

• zelflimiterende indringdiepte<br />

• lage rookontwikkeling, waardoor het zicht niet belemmerd wordt<br />

• geen carbonisatie <strong>van</strong> weefsel<br />

• geen verdamping <strong>van</strong> weefsel, waardoor het zicht tijdens <strong>op</strong>eraties goed blijft.<br />

• het geïoniseerde gas is licht gekleurd, waardoor het duidelijk is <strong>op</strong> welke plek het weefsel behandeld<br />

wordt<br />

• geen bijzondere veiligheidsmaatregelen nodig<br />

• kan gebruikt worden onder lokale anesthesie<br />

• door flexibele sondes zijn veel plaatsen in het lichaam bereikbaar<br />

• bij het vrijmaken <strong>van</strong> ingegroeide (metalen) stents treedt geen aantasting <strong>van</strong> deze stents <strong>op</strong>, in<br />

tegenstelling tot lasercoagulatie.<br />

• apparatuur en argongas zijn laag <strong>van</strong> prijs<br />

7.6 Nadelen APC<br />

• geen verdamping <strong>van</strong> weefsel, waardoor grote tumoren niet geheel verwijderd kunnen worden<br />

• mogelijke interferentie met videosystemen<br />

• bij te geringe afstand tussen plasma en sondes kunnen ongewenste ontladingen ontstaan<br />

• net als bij alle andere coagulatiemethoden bestaat er risico <strong>op</strong> perforaties, de kans hier<strong>op</strong> is bij APC<br />

echter lager<br />

• een darm uitzetten kan door het argon gas, wat de vorming <strong>van</strong> perforaties in de hand werkt<br />

• er kan wandemfyseem (zwelling <strong>van</strong> weefsel als gevolg <strong>van</strong> gas) en pneumatose <strong>op</strong>treden, deze<br />

complicaties zijn echter reversibel<br />

• bij te hevige bloedingen werkt ook APC niet meer, door de belvorming in het bloed verdwijnt het<br />

zicht. Compressie is dan de enige methode waarmee hemostase bereikt kan worden<br />

48


8 Vonkerosie<br />

Atherosclerose is een vernauwing <strong>van</strong> het bloedvat, die niets te maken heeft met aanslibbing of een laagje<br />

<strong>op</strong> de wand. Atherosclerotische plak is een weefsellaag die kan bestaan uit spierweefsel, vetweefsel en<br />

verkalkt materiaal. Hoe het ontstaat is nog niet helemaal duidelijk, maar de vorming heeft te maken met<br />

een verstoring <strong>van</strong> het evenwicht <strong>van</strong> vetten en oxidatie. Atherosclerose komt vooral voor <strong>op</strong> plekken<br />

waar bloed langzaam stroomt.<br />

Een oude techniek (1985) om atherosclerose te bestrijden is de verwijding <strong>van</strong> het bloedvat door een<br />

ballon <strong>op</strong> te blazen in het vat. Dit is echter een tijdelijke <strong>op</strong>lossing; het vat krimpt namelijk weer. Een<br />

<strong>op</strong>lossing voor dit probleem is het plaatsen <strong>van</strong> een stent (stutten). Een stent is een buisje <strong>van</strong> metaaldraad<br />

in een gaasvorm.<br />

Vonkerosie [58] is een techniek om ongewenst weefsel, bijvoorbeeld atherosclerotische plak, te<br />

verdampen zonder dat thermische schade <strong>op</strong>treedt aan het omliggende weefsel. Dit gebeurt door<br />

gecontroleerde <strong>elektrische</strong> vonken tussen een elektrode en het weefsel. <strong>De</strong> techniek lijkt <strong>op</strong> de rf<br />

elektrochirurgische snijtechniek. <strong>De</strong>ze laatste techniek maakt echter gebruik <strong>van</strong> gewenste bijwerkingen<br />

zoals uitdroging en coagulatie, die bij vonkerosie juist geminimaliseerd moeten worden.<br />

8.1 Principe <strong>van</strong> vonkerosie<br />

Een elektrode maakt contact met het weefsel. In het weefsel bevindt zich een return elektrode. Over de<br />

twee elektroden wordt een sterke wisselspanning gezet. Hierdoor gaat een sterke stroom l<strong>op</strong>en door het<br />

grensgebied <strong>van</strong> elektrode en weefsel. <strong>De</strong>ze stroom zorgt voor een zodanige verhitting dat <strong>op</strong> de rand <strong>van</strong><br />

de elektrode de kooktemperatuur <strong>van</strong> water binnen enkele milliseconden wordt bereikt. Expanderende<br />

dampbellen isoleren de elektrode <strong>van</strong> het weefsel. Door lokale <strong>elektrische</strong> doorslag <strong>van</strong> de damplaag start<br />

het vonkproces.<br />

Op de plek waar de vonk contact maakt met het weefsel is de energiedichtheid zo hoog, dat de temperatuur<br />

<strong>van</strong> het water in het weefsel binnen een microseconde boven het kookpunt kan komen. Hierdoor<br />

ontploffen de <strong>cellen</strong> en wordt weefsel uit het getroffen gebied verwijderd.<br />

Toepassing in vitro<br />

Vonkerosie wordt toegepast <strong>op</strong> atherosclerotisch weefsel. <strong>De</strong> elektrode heeft een diameter <strong>van</strong> 1,5 mm, zie<br />

figuur 8.1. Gebruikte wisselspanning: blokvorm, 1200 V (piek-piek), 250 kHz. <strong>De</strong> uitvoer is niet continu,<br />

maar in pulsen <strong>van</strong> 10 ms.<br />

Resultaten: er ontstaan kraters met een diameter die 0.1 tot 0.2 mm groter is dan de elektrode. <strong>De</strong> kraters<br />

hebben scherpe randen, met een coagulatielaag <strong>van</strong> 40 tot 200 µm. <strong>De</strong>ze laag, waarin thermische schade<br />

<strong>op</strong>treedt, is zo dun dat het medisch niet interessant is.<br />

<strong>De</strong> diepte <strong>van</strong> de krater is evenredig met het aantal 10ms-pulsen. Berekeningen geven het vermogen: in de<br />

eerste verwarmingsfase is het vermogen 300-500 W, in de vonkfase vermindert het tot 100-150 W. <strong>De</strong><br />

totale gedissipeerde energie in een enkele 10ms-puls is 1,2 tot 2,2 J.<br />

Soms dringen gasbellen zijwaarts het weefsel binnen.<br />

Het verdampen <strong>van</strong> geheel verkalkt weefsel is niet mogelijk, omdat het niet geleidt. Het best werkt de<br />

techniek met fibromusculaire of collagene weefsels.<br />

49


Figuur 8.1. Schematische tekening <strong>van</strong> de vonkerosie-elektrode gebruikt voor in-vitro-experimenten.<br />

Figuur 8.2. Elektrode voor het maken <strong>van</strong> vonken in de kransslagader <strong>van</strong> varkens. Druppels epoxyhars<br />

houden de elektrode in het midden om wandperforatie te voorkomen.<br />

Toepassing in vivo<br />

Vonkerosie wordt toegepast in de kransslagaderen <strong>van</strong> varkens. Er wordt een speciale elektrode gebruikt<br />

die geen contact met het weefsel kan maken omdat wandperforatie moet worden voorkomen, zie figuur<br />

8.2. <strong>De</strong> catheter kan bestuurd worden met guidewires zoals gebruikt worden voor balloncatheters. <strong>De</strong><br />

vonkerosiepuls moet toegediend worden binnen 300 µs na de R-t<strong>op</strong> in het ECG (zie figuur 8.3) om<br />

abnormale hartslagen te voorkomen.<br />

Figuur 8.3. T<strong>op</strong>pen in het ECG(elektrocardiogram)-signaal.<br />

8.2 Onderzoek naar problemen bij de toepassing <strong>van</strong> vonkerosie<br />

Vonkerosie leek na het eerste onderzoek een veelbelovende methode om atherosclerotische plak te<br />

verwijderen. Er waren echter nog een aantal problemen die <strong>op</strong>gelost moesten worden, zoals: het<br />

lokaliseren <strong>van</strong> de laesie in de slagader, voorkomen <strong>van</strong> <strong>elektrische</strong> stimulatie, het nadelige effect <strong>van</strong><br />

gasbellen in het bloed en de wondgenezing.<br />

Elektrische impedantiemetingen<br />

Het meten <strong>van</strong> de <strong>elektrische</strong> impedantie lijkt een aantrekkelijke methode om eenvoudig onderscheid te<br />

kunnen maken tussen normaal en atherosclerotisch weefsel. Verwacht wordt dat vettige en verkalkte plak<br />

een hogere impedantie heeft.<br />

Resultaten: inderdaad heeft vettige en verkalkte plak een hogere weerstand dan normaal weefsel. Helaas<br />

waren de meeste atherosclerotische locaties bedekt met een fibreuze kap, die de weerstand verlaagde.<br />

50


Conclusie: detectie <strong>van</strong> atherosclerotische laesies met de <strong>elektrische</strong>-impedantie-meetmethode levert te<br />

veel technische problemen.<br />

Ultrageluidskijktechniek<br />

Een andere methode om plak te lokaliseren is kijken met ultrageluid. Er werd een prototype catheter<br />

gemaakt, met een combinatie <strong>van</strong> ultrageluidskijktechniek en een vonkerosietechniek die naar richting<br />

instelbaar is. Richtingsselectie is mogelijk door naar keuze één <strong>van</strong> de drie <strong>op</strong> een cathetertip in het rond<br />

aangebrachte elektrodes te activeren. <strong>De</strong> heer Slager concludeert dat intravasculair kijken met<br />

ultrageluid—een nevenresultaat <strong>van</strong> het zoeken naar een plaklokalisatietechniek—een belangrijke<br />

methode <strong>op</strong> zichzelf kan worden.<br />

Luchtbellen<br />

Gasontwikkeling is een probleem bij vonkerosie, want belletjes met een diameter die groter is dan de<br />

diameter <strong>van</strong> een capillair kunnen verst<strong>op</strong>ping veroorzaken. In een experiment worden luchtbellen<br />

geïnjecteerd in de kransslagader <strong>van</strong> biggen om nadelige effecten <strong>op</strong> hartfunctie te onderzoeken.<br />

Resultaat: voor belgroottes <strong>van</strong> 75, 150 en 300 µm is er een afname in regionale spierfunctie <strong>van</strong><br />

respectievelijk 27%, 45% en 58%. Na 10 minuten is de functie volledig hersteld.<br />

Conclusie: de geïnjecteerde hoeveelheid lucht ligt dicht bij een kritisch niveau dat nog door het<br />

hartspierweefsel getolereerd kan worden.<br />

Vonkerosie bij konijnen<br />

Om de genezing <strong>van</strong> een vonkerosiewond te onderzoeken, wordt vonkerosie toegepast bij een serie <strong>van</strong> 49<br />

gezonde konijnen. Het genezingsproces wordt vergeleken voor vonkerosiebeschadiging, beschadiging<br />

door een met laser verhitte metalen tip en mechanische beschadiging.<br />

Resultaat: er ontstaat geen vaatafsluiting. Er is geen verschil tussen genezing bij thermische beschadiging<br />

en bij mechanische beschadiging.<br />

Een bijwerking was de <strong>elektrische</strong> stimulatie <strong>van</strong> spieren en zenuwen. Dit is een ‘nare gewaarwording’ en<br />

stuurt tevens de catheter uit positie.<br />

Meten gelijkstroom<br />

Om te onderzoeken of ongewenste gelijkstromen de spierstimulatie veroorzaken, wordt een special<br />

elektrode gemaakt waar laagfrequente stromen mee gemeten kunnen worden.<br />

Resultaat: er worden gelijkstromen gemeten <strong>van</strong> tientallen milliampères. <strong>De</strong>ze worden veroorzaakt door<br />

het niet-lineaire karakter <strong>van</strong> de ionisatiekanalen. <strong>De</strong> weerstand <strong>van</strong> een ionisatiekanaal is namelijk<br />

afhankelijk <strong>van</strong> de richting <strong>van</strong> de stroom: in het ene geval moeten elektronen bewegen, in het andere<br />

geval ionen met een grotere massa. Om het probleem <strong>op</strong> te lossen werd een nieuwe catheter ontworpen.<br />

Prototype catheter met roterende tip en intravasculaire ultrageluidskijktechniek<br />

<strong>De</strong>ze catheter met kleinere elektrode geeft de mogelijkheid om lagere spanningen te gebruiken (800 V<br />

piek-piek). Dit leidt tot vorming <strong>van</strong> kleinere gasbellen (200 µm i.p.v. 1 mm). Dankzij het roterende<br />

ontwerp kan het grootste gedeelte <strong>van</strong> de tip gebruikt worden als retour elektrode. Hierdoor blijft de<br />

stimulatie <strong>van</strong> spieren en zenuwen vrijwel afwezig.<br />

Toepassing <strong>van</strong> vonkerosie<br />

Vonkerosie werd bij patiënten gebruikt om spier- en bindweefsel weg te snijden uit een vernauwd uitstroomgebied<br />

<strong>van</strong> de linker hartkamer. Hiervoor werd een speciale elektrode ontworpen die met gepulste<br />

rf energie weefsel kan snijden, met minimale coagulatie en een snijdsnelheid <strong>van</strong> 2 mm/s. Er traden geen<br />

complicaties <strong>op</strong> bij de 18 patiënten.<br />

51


9 Katheters [59]<br />

Om in aders en slagaders bewerkingen te verrichten is het noodzakelijk met katheters te werken. Anders<br />

zou men de patiënt <strong>op</strong>en moeten maken, hetgeen een zwaardere <strong>op</strong>eratie inhoud. Hoe de katheter gebruikt<br />

wordt zal hier kort worden beschreven. Dit stuk zal niet gaan over hoe een katheter gemaakt dient te<br />

worden.<br />

9.1 Voordat de katheter erin kan<br />

<strong>De</strong> katheter kan via het been of de arm naar binnen worden gebracht. <strong>De</strong> procedure om in een ader <strong>van</strong> het<br />

been te komen is in figuur 1 weergegeven. <strong>De</strong> naald wordt in of door de ader gestoken (B), wanneer bloed<br />

vrij naar buiten stroomt (C) kan de draad naar binnen gebracht worden (D). Dan kan de naald over de<br />

draad verwijderd worden en kan een ‘sheath’ met ‘dilator’ over de draad worden ingebracht (F). Nu kan<br />

men katheters inbrengen.<br />

<strong>De</strong> reden dat de naald door de ader geprikt wordt is dat je niet altijd voelt of je door de aderwand prikt.<br />

Daarom duwt de chirurg tot hij/zij bot raakt. <strong>De</strong> hoek waaronder geprikt wordt is 45graden t.o.v. de ader.<br />

Er wordt een zgn. ‘J wire’ gebruikt als draad. Het inbrengen <strong>van</strong> de ‘J wire’ is een moeilijke <strong>op</strong>gave,<br />

omdat je de ader kunt beschadigen. Als het niet vloeiend gaat kun je beter ergens anders nog eens<br />

proberen. Wanneer de draad in de ader zit is het verstandig dit te controleren met een fluoresco<strong>op</strong>.<br />

Als de sheath wordt ingebracht moet de draad ongeveer 10cm in het lichaam zitten, ook het inbrengen <strong>van</strong><br />

de sheath moet zonder veel weerstand gaan. Een standaard sheath is 11cm lang, er zijn ook sheaths die<br />

langer zijn (Grüntzig sheath is 23cm lang).<br />

Er is weinig verschil tussen het inbrengen <strong>van</strong> een sheath in een ader en in een slagader. Het verschil zit in<br />

het detecteren <strong>van</strong> de pulsbeweging in de slagader en het feit dat de slagader weg kan rollen terwijl geprikt<br />

wordt.<br />

Als de sheath geplaatst is dient deze goed gespoeld worden via de arm aan de zijkant, dit om de kans <strong>op</strong><br />

trombose te verkleinen. Het spoelen moet gebeuren bij iedere nieuwe katheter die gebruikt wordt. Men<br />

kan de tijd dat de sheath in het lichaam zit beter zo kort mogelijk houden, omdat het overlijden <strong>van</strong> de<br />

patiënt direct correleert met deze tijd.<br />

53


Fig. 9.1. <strong>De</strong> procedure voor het inbrengen <strong>van</strong> katheters.<br />

54


9.2 Katheters inbrengen<br />

Voordat de behandeling gestart kan worden moet de plaats gezocht worden waar deze<br />

behandeling nodig is. Dit wordt gedaan met ‘guiding’ katheters, zie figuur 9.2, deze zijn er in<br />

vele soorten en maten. Een guiding katheters is een holle draad, figuur 9.3, waardoor o.a.<br />

contrastvloeistof kan worden toegediend om de positie <strong>van</strong> de katheter te bepalen. <strong>De</strong> katheter<br />

bestaat uit laagjes <strong>van</strong> verschillende materialen om eigenschappen als stijfheid e.d. te verbeteren.<br />

<strong>De</strong> binnendiameter <strong>van</strong> de guiding katheters variëren <strong>van</strong> 0,167 tot 0,234cm.<br />

Fig. 9.2 (links). Verschillende ‘guiding’ katheters. Fig. 9.3 (rechts). Een ‘guiding’ katheter bestaande uit<br />

verschillende laagjes.<br />

Als de guiding katheter eenmaal stevig <strong>op</strong> zijn plaats zit, zie figuur 9.4 voor een voorbeeld, kan met de<br />

behandeling begonnen worden. Door de guiding katheter wordt de katheter geschoven die de behandeling<br />

gaat uitvoeren, zie figuur 9.5.<br />

55


Fig. 9.4 (links). <strong>De</strong> ‘guiding’ katheter wordt stevig neergezet om de behandeling te kunnen beginnen. Fig.<br />

9.5 (rechts). Een voorbeeld <strong>van</strong> een katheter die door de ‘guiding’ katheter geschoven is en zo een<br />

handeling kan verrichten.<br />

56


10 Oogheelkunde [10,60]<br />

Mogelijk is de oogheelkunde een gebied waarin plasma’s gebruikt kunnen worden, met name bij<br />

behandeling <strong>van</strong> het hoornvlies. In dit hoofdstuk wordt allereerst de <strong>op</strong>bouw <strong>van</strong> het hoornvlies kort<br />

behandeld. Vervolgens wordt er een korte samenvatting gegeven over het huidige gebruik <strong>van</strong> lasers in de<br />

oogheelkunde en de <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> laserlicht <strong>op</strong> het hoornvliesweefsel.<br />

10.1 Het hoornvlies<br />

Het hoornvlies en de ooglens zorgen samen voor de brekende werking <strong>van</strong> het oog. Aangezien het<br />

hoornvlies (brekingsindex n = 1.376) grenst aan de buitenlucht levert het hoornvlies de grootste bijdrage<br />

aan de totale breking <strong>van</strong> het licht, ongeveer 70%.<br />

<strong>De</strong> sterkte <strong>van</strong> het hoornvlies is ongeveer 42 di<strong>op</strong>trie, terwijl de totale sterkte <strong>van</strong> het oog ruwweg 59<br />

di<strong>op</strong>trie bedraagt. Het hoornvlies is transparant voor licht met een golflengte tussen de 400 en 1200 nm.<br />

<strong>De</strong> dikte varieert <strong>van</strong> 500 µm in het centrum tot 700 µm aan de rand. Het weefsel bevat geen bloedvaten<br />

en bestaat uit vijf lagen weefsel: epitheel, Bowman’s membraan, stroma, <strong>De</strong>scemet’s membraan en<br />

endotheel (zie fig.10.1)<br />

Figuur 10.1. Doorsnede <strong>van</strong> het menselijk hoornvlies.<br />

Het epitheel bestaat uit 2 of 3 lagen die samen met het traanvocht voor een glad <strong>op</strong>pervlak zorgen. <strong>De</strong><br />

<strong>cellen</strong> in het epitheel zijn de enige die <strong>op</strong>nieuw gevormd kunnen worden. Bowman’s membraan zorgt<br />

voor de mechanische stabiliteit <strong>van</strong> het hoornvlies door zijn hoge dichtheid. Het bestaat uit collageenfibers<br />

die parallel aan het <strong>op</strong>pervlak zijn georiënteerd en is zeer transparant. <strong>De</strong> structuur <strong>van</strong> het stroma is<br />

vergelijkbaar met die <strong>van</strong> Bowman’s membraan. <strong>De</strong> dichtheid is echter lager. 90% <strong>van</strong> de totale dikte <strong>van</strong><br />

het hoornvlies wordt veroorzaakt door dit weefsel. Verandering <strong>van</strong> de breking door het hoornvlies kan<br />

bereikt worden door stromaweefsel te verwijderen. <strong>De</strong>scemet’s membraan zorgt voor bescherming aan de<br />

achterzijde. Het endotheel voorkomt diffusie <strong>van</strong> vocht <strong>van</strong>uit de rest <strong>van</strong> het oog naar het hoornvlies. Het<br />

bestaat uit hexagonaal georiënteerde <strong>cellen</strong>.<br />

10.2 Hoornvlieschirurgie<br />

Strom<br />

Er zijn twee soorten behandelingen <strong>van</strong> het hoornvlies te onderscheiden: verwijdering <strong>van</strong><br />

onregelmatigheden en hoornvlieschirurgie met als doel het veranderen <strong>van</strong> de breking.<br />

57<br />

Epitheel<br />

Bowman’s membraan<br />

<strong>De</strong>scemet’s<br />

membraan


Bij de eerste groep dient gedacht te worden aan de behandeling <strong>van</strong> onregelmatig gevormde hoornvliezen,<br />

externe verwondingen en getransplanteerde hoornvliezen.<br />

Oogafwijkingen zoals bijziendheid kunnen behandeld worden met hoornvlieschirurgie. Het hoornvlies<br />

zelf is meestal niet de oorzaak <strong>van</strong> de afwijking maar kan het eenvoudigste behandeld worden. Alleen<br />

astigmatisme wordt vaak door het hoornvlies zelf veroorzaakt.<br />

Bij de eerste succesvolle oogcorrecties werd gebruik gemaakt <strong>van</strong> een diamantmes. Aan de rand <strong>van</strong> het<br />

hoornvlies worden radiale insneden gemaakt, waardoor de spanning in het oog verandert. Als gevolg<br />

hier<strong>van</strong> wordt het <strong>op</strong>pervlak platter. <strong>De</strong>ze procedure heet radiale keratotomie. Een andere techniek maakt<br />

gebruik <strong>van</strong> een laser waarmee weefsel aan de rand <strong>van</strong> hoornvlies in radiale richting verwijderd wordt.<br />

Het weefsel wordt verdampt. <strong>De</strong>ze techniek wordt radiale keratectomie genoemd. Het nadeel <strong>van</strong> beide<br />

methoden is de aanzienlijke diepte <strong>van</strong> de insneden of weefselverwijdering, ongeveer 90% <strong>van</strong> de totale<br />

dikte <strong>van</strong> het hoornvlies. In het verleden bestond er hierdoor een aanzienlijke kans <strong>op</strong> perforatie. Door<br />

huidige (computergestuurde) technieken is dit risico echter afgenomen.<br />

Bij een andere laser techniek, genaamd keratomileuse, wordt het hoornvlies direct in het centrum<br />

verwijderd over een groot <strong>op</strong>pervlak. Het grote voordeel hier<strong>van</strong> is dat <strong>op</strong>tische eigenschappen <strong>van</strong> het<br />

hoornvlies direct veranderd kunnen worden in plaats <strong>van</strong> via indirecte mechanische effecten bij<br />

keratotomie en keratectomie. <strong>De</strong> ontstane wonden <strong>op</strong> het hoornvlies genezen in de meeste gevallen. Het<br />

epitheel groeit weer aan. Er zijn echter wel enkele maanden nodig voordat de breking stabiel geworden is.<br />

In fig.10.2 zijn schematisch de behandelde gebieden <strong>van</strong> het hoornvlies bij radiale keratectomie en<br />

keratomileusis weergegeven.<br />

Figuur 10.2. Schematische weergave <strong>van</strong> de lokatie <strong>van</strong> de behandelde gebieden <strong>van</strong> het<br />

hoornvlies. Links: radiale keratectomie bij bijziendheid. Midden: keratomileusis bij<br />

bijziendheid. Rechts: keratomileusis bij verziendheid.<br />

<strong>De</strong> meest gebruikte laser voor oogchirurgie is de ArF-excimeerlaser <strong>van</strong>wege de goede ablatieeigenschappen.<br />

<strong>De</strong> golflengte bevindt zich in het UV bereik. <strong>De</strong> laser dient pulsen met een pulslengte in<br />

de orde <strong>van</strong> tientallen picoseconden toe. Eén zo’n puls verwijdert 0.1 tot 1 µm weefsel wat overeenkomt<br />

met 0.01 tot 0.1 di<strong>op</strong>trie. <strong>De</strong> pulsen worden toegediend met een frequentie <strong>van</strong> 10 Hz. <strong>De</strong> energiedichtheid<br />

ligt tussen de 1 en 5 J cm -2 . Met behulp <strong>van</strong> een spleet in een masker kan de plaats waar het weefsel<br />

verwijderd wordt bepaald.<br />

Twee grote nadelen <strong>van</strong> keratomileusis zijn verandering <strong>van</strong> de brekingssterkte <strong>van</strong> oog en het ontstaan<br />

<strong>van</strong> een waas. Na een behandeling is de sterkte <strong>van</strong> het oog nog niet stabiel. Genezing <strong>van</strong> de wond en de<br />

aangroei <strong>van</strong> nieuw epitheelweefsel zijn waarschijnlijk de oorzaken <strong>van</strong> deze verandering. In het geval dat<br />

een patiënt bijziend is wordt er met behulp <strong>van</strong> de laser in eerste instantie een verziende toestand<br />

bewerkstelligd. Na een maand of zes is de sterkte meestal stabiel en is h<strong>op</strong>elijk <strong>op</strong> de juiste waarde<br />

58


uitgekomen. <strong>De</strong> patiënt ondervindt hier veel ongemak <strong>van</strong> doordat er veel verschillende brillen gebruikt<br />

moeten worden in die tijd. Het tweede nadeel, het ontstaan <strong>van</strong> waas, treedt niet bij alle patiënten <strong>op</strong>. Dit<br />

verschijnsel verstoort het zicht met name in het donker, als de pupil wijder wordt. Een mogelijke oorzaak<br />

<strong>van</strong> deze waas is een andere oriëntatie <strong>van</strong> de collageenfibers in Bowman’s membraan en in het stroma.<br />

<strong>De</strong> waas zou echter ook veroorzaakt kunnen worden door UV-straling.<br />

<strong>De</strong> laatste tien jaar zijn er nog twee andere technieken <strong>van</strong> hoornvlieschirurgie ontwikkeld. <strong>De</strong> eerste is<br />

intrastromale ablatie. Bij deze techniek wordt er een laserstraal gefocusseerd <strong>op</strong> een punt in het<br />

hoornvlies. Waardoor er afhankelijk <strong>van</strong> de afwijking schijf- of ringvormige holten gevuld met damp<br />

ontstaan (zie fig.10.3). Als deze damp het omliggende weefsel binnen gediffundeerd is klapt de holte in,<br />

waardoor de kromtestraal <strong>van</strong> het hoornvlies verandert. Het grote voordeel <strong>van</strong> deze techniek is dat het<br />

epitheel en Bowman’s membraan gespaard worden en waas minder snel <strong>op</strong> zal treden. Om geen schade<br />

aan het endotheel te veroorzaken moet brandpunt <strong>van</strong> de laser tenminste 150 µm <strong>van</strong> dit endotheel<br />

verwijderd blijven.<br />

<strong>De</strong> tweede nieuwe techniek is laser in situ keratomileusis (LASIK). <strong>De</strong>ze methode bestaat uit drie stappen.<br />

Allereerst wordt met een mechanisch mes een snede in de buitenste laag <strong>van</strong> het hoornvlies gemaakt,<br />

waardoor een flapje ontstaat dat vervolgens weggeklapt wordt. <strong>De</strong> tweede stap bestaat uit het verwijderen<br />

<strong>van</strong> stromaweefsel met een ArF-excimeerlaser zoals bij normale keratomileuse. Tenslotte wordt het flapje<br />

teruggeklapt. <strong>De</strong> verandering in breking is vergelijkbaar met intrastromale ablatie. <strong>De</strong> precisie <strong>van</strong> LASIK<br />

is echter hoger en de beschadiging <strong>van</strong> het epitheel en Bowman’s membraan is minder.<br />

Figuur 10.3. Schematische weergave <strong>van</strong> intrastromale ablatie.<br />

10.3 Invloed <strong>van</strong> laserlicht <strong>op</strong> weefsel<br />

Een laser kan drie verschillende effecten in levend weefsel tot gevolg hebben:<br />

coagulatie, ablatie en disruptie.<br />

Coagulatie is reeds behandeld in het hoofdstuk over argonplasmacoagulatie.<br />

Ablatie is weer onder te verdelen in drie typen: thermische, fotochemische en explosieve thermische<br />

ablatie. Welke type ablatie <strong>op</strong>treedt hangt af <strong>van</strong> het toegediende vermogen. Thermische ablatie treedt <strong>op</strong><br />

als de fotonenflux hoog en energierijk genoeg om de vibratieniveaus <strong>van</strong> een weefsel aan te slaan. Een<br />

deel <strong>van</strong> het weefsel verdampt. Een groot nadeel <strong>van</strong> dit type ablatie is beschadiging <strong>van</strong> de buitenste laag<br />

<strong>van</strong> het weefsel dat achterblijft. <strong>De</strong> beschadiging treedt <strong>op</strong> door thermische diffusie. Bij<br />

hoornvlieschirurgie dient thermische ablatie daarom vermeden te worden. Bij fotochemische ablatie is het<br />

toegediende vermogen en de tijdsduur <strong>van</strong> een laserpuls lager. Hierdoor worden de vibratieniveaus niet<br />

aangeslagen, alleen de bindingen tussen molekulen worden verbroken. <strong>De</strong> hoeveelheid verdampt weefsel<br />

is weliswaar lager, maar er treedt nauwelijks beschadiging <strong>van</strong> de achterblijvende structuur <strong>op</strong>. Bij het<br />

laatste type ablatie, de explosieve thermische ablatie, is de energiedichtheid in het bestraalde volume<br />

59


weefsel zo hoog dat het weefsel verdampt voordat er thermische diffusie <strong>op</strong> kan treden. Er treedt wel<br />

enige beschadiging <strong>op</strong> maar deze is lager dan bij normale thermische ablatie. Het beste resultaat in de<br />

hoornvlieschirurgie wordt behaald met fotochemische en explosieve thermische ablatie.<br />

Disruptie treedt <strong>op</strong> bij nog hogere vermogens. In het brandpunt <strong>van</strong> de laser ontstaat een plasma. Als<br />

gevolg <strong>van</strong> de hoge druk en temperatuur breidt het plasma zich explosief uit. Door een schokgolf wordt<br />

het weefsel uit elkaar gescheurd. Er is dus geen goed gecontroleerde verwijdering <strong>van</strong> weefsel mogelijk<br />

met disruptie. Toch wordt disruptie gebruikt bij het <strong>op</strong>enen <strong>van</strong> weefsel. Hierbij kan gedacht worden aan<br />

het maken <strong>van</strong> een verbinding tussen voorste en achterste oogkamer in geval <strong>van</strong> problemen met de<br />

oogdruk.<br />

60


11 Toepassing <strong>van</strong> lasers in de tandheelkunde [10]<br />

Plasma’s zouden misschien gebruikt kunnen worden in de tandheelkunde, bijvoorbeeld voor de<br />

behandeling <strong>van</strong> cariës. Omdat er overeenkomsten zijn tussen laser- en plasma-behandeling, wordt de<br />

toepassing <strong>van</strong> lasers in de tandheelkunde bekeken.<br />

Figuur 11.1. Doorsnede <strong>van</strong> een tand.<br />

Een tand bestaat uit glazuur, tandbeen en merg, zie figuur 11.1. Het glazuur is zeer hard en beschermt de<br />

tand. Bij cariës wordt het glazuur door zuren aangetast waardoor het poreus en permeabel wordt. Als<br />

cariës niet wordt behandeld wordt ook het tandbeen gedemineraliseerd. Uiteindelijk kunnen microorganismen<br />

zelfs het merg bereiken, met pijn als resultaat. Groei <strong>van</strong> cariës wordt voorkomen door het<br />

geïnfecteerde materiaal weg te halen met een boor. Dit veroorzaakt pijn door trillingen en warmte die door<br />

wrijving ontstaat.<br />

Met laserbehandeling worden trillingen vermeden omdat ze contactloos werken. Echter, ze veroorzaken<br />

soms een sterke temperatuurstijging.<br />

Experimenten met verschillende typen lasers:<br />

• 1964: gepulste robijnlaser (694 nm): ernstige thermische bijwerkingen, zoals onherstelbare<br />

beschadiging <strong>van</strong> zenuwen en breken <strong>van</strong> de tand.<br />

• 1972: CO2 laser: geen verbetering t.o.v. gepulste robijnlaser.<br />

• 1989: Er:YAG laser (2.94 µm): golflengte komt overeen met de resonantiefrequentie <strong>van</strong> water<br />

in de tand, waardoor micro-explosies ontstaan die het glazuur breken. Ook kunnen<br />

microscheurtjes ontstaan, die kunnen dienen als beginpunt <strong>van</strong> nieuwe cariës.<br />

• 1993: Ho:YAG laser (2100 nm): slechtere resultaten dan bij Er:YAG laser: ernstige thermische<br />

bijwerkingen, zelfs smelten <strong>van</strong> de tand.<br />

• 1989: ArF eximeer laser (UV): weinig thermische effecten door korte pulsduur <strong>van</strong> 15 ns. Echter<br />

de ablatiesnelheid is te laag voor klinische toepassingen.<br />

• 1993: Nd:YLF laser (1053 nm): met korte (picoseconde) pulsen blijken mechanische effecten<br />

verwaarloosbaar. Glazuur aangetast door cariës wordt makkelijker verwijderd door een laserpuls<br />

dan gezond glazuur (per puls <strong>van</strong> 0.2 J is de ablatiediepte 8 µm respectievelijk 1 µm). Dit leidt tot<br />

‘cariës-selectieve ablatie’. Om de conventionele boor te overtreffen is echter en tien keer zo hoge<br />

ablatie-efficiëntie gewenst.<br />

<strong>De</strong> temperatuur <strong>van</strong> het weefsel in het merg mag maximaal 5 °C stijgen, anders treden<br />

onherstelbare thermische bijwerkingen <strong>op</strong>. Pijn wordt gevoeld bij temperaturen hoger dan 45 °C.<br />

61


Onderzocht is hoe groot de temperatuurstijging is als functie <strong>van</strong> het aantal <strong>op</strong>eenvolgende pulsen.<br />

Bij 10 <strong>op</strong>eenvolgende pulsen met een herhalingsfrequentie <strong>van</strong> 10 kHz stijgt de temperatuur niet<br />

meer dan 5 °C, zelfs niet na 3 minuten behandelen.<br />

11.1 Lasers bij behandeling <strong>van</strong> het mondslijmvlies<br />

<strong>De</strong> CO2-laser is vooral geschikt voor het behandelen <strong>van</strong> kleine wondjes in het mondslijmvlies. <strong>De</strong> meeste<br />

kunnen worden verdampt bij een vermogen <strong>van</strong> 5 tot 10 watt. Na de laserbehandeling is de wond steriel en<br />

in het omringende weefsel treden slechts minimale ontstekingsreacties <strong>op</strong>. <strong>De</strong> wond hoeft niet gehecht te<br />

worden, want kleine bloedvaten worden gecoaguleerd waardoor het bloeden st<strong>op</strong>t. Na twee weken is de<br />

wond genezen; het epitheelweefsel is compleet hersteld na 4 tot 6 weken.<br />

11.2 Bestaande toepassing<br />

Het Duitse bedrijf KaVo <strong>De</strong>ntal GmbH [61] verko<strong>op</strong>t een Er:YAG-lasersysteem (“KaVo KEY Laser 3”)<br />

voor verschillende toepassingen in de tandheelkunde: o.a. chirurgie, parodontologie, endodontie en<br />

conservatieve therapie. Zie figuur 11.2. Het bedrijf claimt dat de patiënt geen pijn voelt waardoor een<br />

verdoving niet nodig is.<br />

Voorbeelden <strong>van</strong> toepassingen:<br />

Parodontologie: o.a. verwijderen <strong>van</strong> concrementen onder het tandvlees,<br />

verwijderen <strong>van</strong> randepitheel<br />

Conservatieve therapie: o.a. cariëspreparatie, conditioneren <strong>van</strong> glazuur en tandbeen,<br />

verzegelen <strong>van</strong> barsten<br />

Endodontie: o.a. steriliseren en drogen <strong>van</strong> het wortelkanaal<br />

Chirurgie: o.a. apicoectomie (verwijderen <strong>van</strong> een infectie aan een worteluiteinde),<br />

frenectomie, incisies en excisies, modelleren <strong>van</strong> het tandvlees,<br />

ingeklemde verstandskiezen<br />

(a) (b) (c) (d)<br />

Figuur 11.2 Voorbeelden <strong>van</strong> ingrepen met de KEY laser: a: verwijderen <strong>van</strong> concrementen onder het<br />

tandvlees, b: behandeling <strong>van</strong> het wortelkanaal, c en d: behandeling <strong>van</strong> cariës<br />

Eigenschappen <strong>van</strong> de laser:<br />

• Laser: Er:YAG solid-state laser, laser klasse 4.<br />

• Golflengte: 2.94 µm.<br />

• Pulsenergie: 10-600 mJ.<br />

• Pulsfrequentie: 1-25 Hz.<br />

• Vermogen: max. 1.3 kW.<br />

62


Voordelen:<br />

• Pijnloze behandeling <strong>De</strong> pulsduur is zo kort, dat de reactiedrempel <strong>van</strong> de zenuwen niet wordt<br />

bereikt; daarom is er geen verdoving nodig. Door de contactloze toepassing zijn er geen trillingen.<br />

• Bacteriedodende werking <strong>De</strong> laser doodt alle ziektekiemen. Door de hoge absorptie in water bij de<br />

gebruikte golflengte verdampt het water in de bacteriën, waardoor het celmembraan breekt en de<br />

bacteriën doodgaan.<br />

• Snelle wondgenezing Ingrepen met de KEY laser zijn automatisch, contactloos en necrosevrij.<br />

Daardoor genezen wonden sneller.<br />

Nadelen:<br />

Over nadelen, zoals eerder genoemde microscheurtjes, geeft KaVo geen informatie.<br />

63


12 Conclusies<br />

Tijdens het literatuuronderzoek is onderzocht wat de <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> een niet-thermisch, atmosferisch plasma<br />

zou kunnen hebben <strong>op</strong> levend weefsel. Hierbij is de nadruk gelegd <strong>op</strong> celdood door ap<strong>op</strong>tose. Ap<strong>op</strong>tose<br />

vindt plaats als veranderingen in het milieu <strong>van</strong> de cel niet te extreem zijn. In tegenstelling tot necrose,<br />

vindt er geen ontstekingsreactie plaats. <strong>De</strong>ze vorm <strong>van</strong> celdood is daarom in de geneeskunde gewenst. <strong>De</strong><br />

in vloed <strong>van</strong> een plasma kan in verschillende onderdelen worden gesplitst: licht, radiofrequente- en<br />

ioniserende straling, <strong>elektrische</strong> <strong>velden</strong> en thermische <strong>invloed</strong>en. Daarnaast is gekeken naar een aantal<br />

huidige technieken: APC, een techniek die gebruik maakt <strong>van</strong> een argon plasma om weefsel mee te<br />

coaguleren, vonkerosie waarbij een plasma wordt gebruikt om weefsel te verwijderen, en het gebruik <strong>van</strong><br />

lasers in de oogheelkunde en tandheelkunde. Tenslotte zijn <strong>op</strong> deze laatste twee gebieden ook gekeken of<br />

en hoe het plasma zou kunnen worden gebruikt.<br />

<strong>De</strong> <strong>invloed</strong> die licht <strong>op</strong> weefsel heeft hangt af <strong>van</strong> het soort weefsel en <strong>van</strong> de golflengte en het vermogen<br />

<strong>van</strong> het licht. Bij de lage vermogens <strong>van</strong> ons plasma heeft het licht alleen weinig <strong>invloed</strong>. Het is mogelijk<br />

dat licht met zo’n laag vermogen kan zorgen voor wondgenezing, remming en stimulatie <strong>van</strong> celgroei,<br />

pijnvermindering bij tandpijn en kan helpen tegen ontstekingen en haargroei <strong>op</strong> de huid. Goed bewijs is<br />

hiervoor echter nog niet geleverd. Wèl is zeker dat dit licht gebruikt kan worden voor PDT. Hierbij<br />

worden eerst kleurstoffen in het lichaam gebracht die door de <strong>cellen</strong> worden <strong>op</strong>genomen. Vervolgens<br />

worden deze <strong>cellen</strong> bestraald, waarna ap<strong>op</strong>tose <strong>op</strong>treedt. Een voordeel <strong>van</strong> PDT is, dat er kleurstoffen zijn<br />

die beter door tumor<strong>cellen</strong> worden <strong>op</strong>genomen dan door gezonde <strong>cellen</strong>, waardoor tumor<strong>cellen</strong> selectief<br />

kunnen worden aangepakt. Een nadeel is dat de patiënt tot drie weken na de behandeling direct zonlicht<br />

moet mijden. In het mechanisme waar PDT <strong>op</strong> berust, worden zuurstofradicalen gevormd. Aangezien ons<br />

plasma al uit radicalen bestaat, is misschien de hele fase <strong>van</strong> kleurstoffen en licht niet nodig, maar wordt<br />

ap<strong>op</strong>tose direct door de radicalen veroorzaakt.<br />

Hoe radiofrequente (rf) en ioniserende straling ap<strong>op</strong>tose (kunnen) veroorzaken, is nog altijd niet helemaal<br />

duidelijk. Een meerderheid <strong>van</strong> de onderzoekers gelooft niet dat rf straling <strong>invloed</strong> heeft <strong>op</strong> <strong>cellen</strong>, terwijl<br />

enkele experimenten toch DNA-beschadiging laten zien. Over de schadelijke <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> ioniserende<br />

straling is iedereen het eens; over het mechanisme achter ap<strong>op</strong>tose verschillen de meningen.<br />

Het is onduidelijk of rf straling ap<strong>op</strong>tose kan veroorzaken, omdat experimenten elkaar tegenspreken. Als<br />

ap<strong>op</strong>tose door rf straling mogelijk is, spelen radicalen misschien een rol.<br />

Wat betreft de <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> ioniserende straling zijn de meningen verdeeld. Dit zijn de meest gangbare<br />

theorieën:<br />

1. Volgens sommigen [31] beïnvloedt ioniserende straling <strong>cellen</strong> door de directe productie <strong>van</strong> ROS.<br />

2. Anderen [33] zeggen dat bestraling <strong>van</strong> mitochondriën het hoofdelement is dat ap<strong>op</strong>tose start.<br />

Ioniserende straling zorgt voor het verdwijnen <strong>van</strong> het mitochondriaal membraanpotentiaal, <strong>op</strong>enen<br />

<strong>van</strong> de PTP en vrijkomen <strong>van</strong> cyto c.<br />

3. Weer anderen [32] denken dat DNA-schade de oorzaak is. DNA-schade zorgt voor accumulatie<br />

<strong>van</strong> p53, dat de transcriptie <strong>van</strong> Bax activeert. Bax verhoogt de geleidbaarheid <strong>van</strong> PTP, wat<br />

ap<strong>op</strong>tose veroorzaakt.<br />

Bij het gebruik <strong>van</strong> het plasma zijn wat betreft <strong>elektrische</strong> <strong>velden</strong> een aantal dingen <strong>van</strong> belang. <strong>De</strong> stroom<br />

moet onder de drempelstroom blijven, omdat er anders ongewenste spierstimulatie <strong>op</strong>treedt. Tevens is het<br />

belangrijk dat het spanningsverschil over het celmembraan niet te hoog wordt omdat anders de<br />

ionenkanalen <strong>op</strong>en kunnen gaan waardoor de chemische balans in de <strong>cellen</strong> verstoord raakt. Maar het veld<br />

dat het plasma <strong>op</strong>wekt moet wel heel groot zijn wil het schade toebrengen aan het weefsel.<br />

65


Als de temperatuur in een weefsel <strong>op</strong>lo<strong>op</strong>t treden er bij verschillende temperaturen verschillende<br />

processen <strong>op</strong>. Hierbij bestaat de kans dat <strong>cellen</strong> afsterven. Of dit gebeurt is sterk afhankelijk <strong>van</strong> de<br />

temperatuur en <strong>van</strong> de tijdsduur <strong>van</strong> verwarmen. Hoe korter er wordt verwarmd hoe hoger de temperatuur<br />

mag zijn. Bij een lange milde temperatuurverhoging kan er ap<strong>op</strong>tose <strong>op</strong>treden maar dit is sterk afhankelijk<br />

<strong>van</strong> het soort weefsel. Bovendien gaan dan niet alle <strong>cellen</strong> dood dus dit is geen goede manier om ap<strong>op</strong>tose<br />

te veroorzaken.<br />

Bij het gebruik <strong>van</strong> een plasma in het lichaam komt warmte vrij. Hierdoor zal de temperatuur in het<br />

lichaam stijgen. Er is een model <strong>op</strong>gesteld die deze stijging beschrijft. Het blijkt dat de tijdsduur waarover<br />

mag worden verwarmd afhankelijk is <strong>van</strong> het vermogen waarmee wordt verwarmd, het materiaal en de<br />

grootte <strong>van</strong> het katheter. <strong>De</strong> temperatuurstijging is lineair met het vermogen en hoe kleiner de katheter hoe<br />

korter er mag worden verwarmd.<br />

APC is een efficiënte en relatief veilige coagulatie techniek. Eventueel in combinatie met lasercoagulatie<br />

is APC een bevredigende methode om bloedingen te st<strong>op</strong>pen of weefsel te devitaliseren. <strong>De</strong> techniek<br />

verschilt flink <strong>van</strong> het die <strong>van</strong> het plasma dat <strong>op</strong> de TU/e is ontwikkeld. Bij APC wordt er namelijk<br />

gebruik gemaakt <strong>van</strong> thermische effecten en hoge vermogens.<br />

Met vonkerosie kan elektrisch geleidende atherosclerotische plak verdampt worden zonder dat thermische<br />

schade <strong>op</strong>treedt aan het omliggende weefsel. Omdat de techniek geen onderscheid maakt tussen ziek en<br />

normaal weefsel, is een lokalisatietechniek noodzakelijk. Uit experimenten blijkt dat ultrageluid hiervoor<br />

gebruikt kan worden.<br />

Voor toepassing <strong>van</strong> vonkerosie in het bloedvat is een katheter ontworpen die zowel een vonkerosieelektrode<br />

als een ultrageluidkijktechniek bevat. <strong>De</strong> katheter is zo ontworpen dat ongewenste<br />

spierstimulatie en de productie <strong>van</strong> gasbellen worden voorkomen. Enkele technische problemen, zoals het<br />

maken <strong>van</strong> een aandrijfas voor de vonkerosie-tip, zijn niet <strong>op</strong>gelost. <strong>De</strong> as moet namelijk buigzaam zijn,<br />

maar toch torsiekrachten goed kunnen doorgeven zodat de katheter gedraaid kan worden.<br />

Voor het gebruik <strong>van</strong> het plasma in het lichaam kunnen katheters worden gebruikt. <strong>De</strong>ze katheters worden<br />

gebruikt om in aders en slagaders te werken waardoor het niet nodig is om de patiënt <strong>op</strong>en te maken.<br />

Hierbij geldt dat hoe langer de behandeling duurt hoe hoger de kans is <strong>op</strong> het overlijden <strong>van</strong> de patiënt.<br />

Verder is het zo dat er geen standaard katheter is die meteen geschikt is voor het gebruikt met het plasma.<br />

Als een toepassing voor het plasma in bloedvaten gevonden is kan pas een katheter ontworpen worden.<br />

Hierbij moet dan rekening worden gehouden met de binnendiameter <strong>van</strong> de guiding katheter (tot<br />

0,234cm), waarin de katheter geschoven wordt naar de plaats <strong>van</strong> de behandeling.<br />

Op het gebied <strong>van</strong> oogheelkunde worden nu lasers gebruikt om de oogbolling aan te passen waardoor<br />

gebruik <strong>van</strong> een bril of lenzen niet meer nodig is. <strong>De</strong> <strong>op</strong> de TU/e ontwikkelde plasmabron kan mogelijk<br />

een aanvulling <strong>op</strong> de bestaande lasertechnieken gaan vormen. Onder andere doordat er met lagere<br />

vermogens gewerkt wordt is de schade die aan het weefsel wordt toegebracht lager dan bij de laser.<br />

Mogelijk kan hierdoor het ontstaan <strong>van</strong> waas verminderd worden. <strong>De</strong>ze waas is een <strong>van</strong> de belangrijkste<br />

nadelen <strong>van</strong> de lasertechnologie.<br />

Veel tandheelkundige ingrepen kunnen worden verricht met een laser. Een nadeel <strong>van</strong> een<br />

laserbehandeling is de temperatuurstijging, die tot thermische schade kan leiden.<br />

Als een niet-thermisch plasma gebruikt zou kunnen worden voor cariësbehandeling, hoeft er geen<br />

materiaal te worden weggehaald. Het plasma doodt alle bacteriën in het gaatje, waarna het kan worden<br />

gevuld. Tevens kan een plasma om een hoekje kan werken en een laserstraal niet.<br />

Als een plasma <strong>op</strong> deze manier gebruikt gaat worden, moet men er zeker <strong>van</strong> zijn dat alle bacteriën<br />

gedood worden. Anders wordt de tand gevuld, waarna hij <strong>van</strong> binnen wordt aangetast. Ook moet de<br />

plasmabehandeling snel genoeg kunnen gebeuren.<br />

66


Al met al kan worden gesteld dat het gebruik <strong>van</strong> niet-thermische atmosferische plasma’s zeker<br />

perspectieven biedt. Vooral omdat het mogelijk is er heel precies mee te werken, enkele cellagen diep, en<br />

omdat het plasma in kleine holtes kan doordringen die met bijvoorbeeld lasers onbereikbaar zijn.<br />

67


13 Literatuur<br />

1 Ball, Luo, Kessel, Griffiths, Brown, Vernon, The induction of ap<strong>op</strong>tosis by a positively charged methylene<br />

blue derivative<br />

2 http://www.ukammann.de/ap<strong>op</strong>tose/<br />

3 W.C. <strong>De</strong>wey, C.C. Ling, R.E. Meyn, Radiation-induced ap<strong>op</strong>tosis: rele<strong>van</strong>ce to radiotherapy, Int. J.<br />

Radiation Oncology Biol. Phys. Vol 33. No. 4, 781-796 (1995)<br />

4 http://biochem.boehringer-mannheim.com/prodinfo_fst.htm?/ap<strong>op</strong>tosis/<br />

5 H.U. Simon, A. Haj-Yehnia, F. Levi-Schaffer, Role of reactive oxygen species (ROS) in ap<strong>op</strong>tosis<br />

induction, Ap<strong>op</strong>tosis 5, 415-418 (2000)<br />

6 Seyed Mohammed Ali, Soo Khee Chee, Gan Yik Yuen, Malini Olivo, Hypercin and hypocrellin induced<br />

ap<strong>op</strong>tosis in human mucosal carcinoma cells, J. Photochemistry Photobiology B: Biology 65, 59-73 (2001)<br />

7 Zhang, Weng, Pang, Zhang, Yang, Zhao, Zhang, A novel photosensitizer, 2-butylamino-2-demethoxyhypocrellin<br />

A (2-BA-2-DMHA) 1. Synthesis of 2-BA-2-DMHA and its phototoxity to MGC803 cells, J.<br />

Photochemistry Photobiology B: Biology 44, 21-28 (1998)<br />

8 Zhou, Shunji, Jinsheng, Junlin, Jori, Milanesi, Ap<strong>op</strong>tosis of mouse MS-2 fibrosarcoma cells induced by<br />

photodynamic therapy with ZN(II)-phthalocyanine, J. Photochemistry Photobiology B: Biology 33, 219-<br />

223 (1996)<br />

9 http://www.univ-lille2.fr/safelase/flemish/tiss_fl.html<br />

10 Markolf H. Niemz, Laser-Tissue Interactions, Springer (1996)<br />

11 http://www.visudyne.com/aboutv/index.html<br />

12 D. Kessel, Subcellular localization of photosensitizing agents introduction, Photochem. Photobiol. 65, 387-<br />

388 (1997)<br />

13 C.J. Slager, mondeling contact (2002)<br />

14 M. Keijzer, R.R. Richards-Kortum, S.L. Jacques, M.S. Feld, Fluorescence spectrosc<strong>op</strong>y of turbid media:<br />

autofluorescence of human aorta. Appl. Opt. 28, 4286-4292 (1989)<br />

15 W.-F. Cheong, S.A. Prahl, A.J. Welch, A review of the <strong>op</strong>tical pr<strong>op</strong>erties of biological tissues. IEEE J. Qu.<br />

Electron. QE-26, 2166-2185 (1990)<br />

16 R. Splinte, W.-F. Cheong, M.J.C. <strong>van</strong> Gemert, A.J. Welch, In vitro <strong>op</strong>tical pr<strong>op</strong>erties of human and canine<br />

brain and urinary bladder tissues at 633nm. Lasers Surg. Med. 9, 37-41 (1989)<br />

17 L.O. Reynolds, C.C. Johnson, A. Ishimaru, Diffuse reflectance from a finite blood medium: applications to<br />

the modelling of fiber <strong>op</strong>tic cathethers. Appl. Opt. 15, 2059-2067 (1976)<br />

18 G.D. Pedersen, N.J. McCormick, L.O. Reynolds, Transport calculations for light scattering in blood.<br />

Bi<strong>op</strong>hys. J. 16, 199-207 (1976)<br />

19 A. Roggan, H. Albrecht, K. Dörschel, O. Minet, G. Müller, Experimental set-up and MOnte-Carlo model<br />

for the determination of <strong>op</strong>tical tissue pr<strong>op</strong>erties in the wavelength range 330-1100nm. Proc. SPIE 2323,<br />

21-36 (1995)<br />

20 R. Machersini, A. Bertoni, S. Andreola, E. Melloni, A.E. Sichirollo, Extinction and absorption coefficients<br />

and scattering phase functions of human tissues in vitro. Appl. Opt. 28, 2317-2324 (1989)<br />

21 D.J. Maitland, J.T. Walsh, J.B. Prystowsky, Optical pr<strong>op</strong>erties of human gallbladder tissue and bile. Appl.<br />

Opt. 32, 586-590 (1993)<br />

22 S.L. Jacques, C.A. Alter, S.A. Prahl, Angular dependence of HeNe laser light scattering by human dermis.<br />

Lasers Life Sci. 1, 309-333 (1987)<br />

23 R. Graaff, A.C.M. Dassel, M.H. Koelink, F.F.M. de Mul, J.G. Aarnoudse, W.G. Zijlstra, Optical pr<strong>op</strong>erties<br />

of human dermis in vitro and in vivo. Appl. OPt. 32, 435-447 (1993)<br />

24 M.R. Prince, G.M. LaMuraglia, P. Teng, T.F. <strong>De</strong>utsch, R.R. Anderson, Preferential ablation of calcified<br />

arterial plaque with laser-induced plasmas, IEEE J. Qu. El. vol 23 nr. 10, 1783-1786 (1987)<br />

25 R.O. Esenaliev, A.A. Oraevsky, V.S. Letokhov, Laser ablation of atherosclerotic blood vessel tissue under<br />

various irradiation conditions, IEEE Trans. Biomed. Eng. vol 36, nr. 12, 1188-1194 (1989)<br />

26 Mobile Phones and Health, Independent Expert Group on Mobile Phones, blz. 42-44. (www.iegmp.org.uk)<br />

27 Lai, H.; Singh, N.P. Acute low-intensity microwave exposure increases DNA single-strand breaks in rat<br />

brain cells. Bioelectromagnetics 16:207-210; 1995.<br />

28 Oxidative stress, http://www.sigma-aldrich.com/saws.nsf/Pages/sg_ls_cs_slide30<br />

69


29 Simon H.U. et al, Role of reactive oxygen species (ROS) in ap<strong>op</strong>tosis induction, Ap<strong>op</strong>-tosis 2000; 5: 415-<br />

418<br />

30 Mitchell et al., Radiation, radicals, and images, Annals of the New York Academy of Sciences, volume<br />

899: “Reactive Oxygen Species: from radiation to molecular biol-ogy”<br />

31 Held K.D. et al, Comparisons of IR and ROS for Induction of Damage to Cells,<br />

http://lowdose.org/2001mtg/abstracts/held.htm<br />

32 Ferlini C., Ap<strong>op</strong>tosis induced by ionizing radiation, the biological basis of radiosensitiv-ity,<br />

http://www.kcl.ac.uk/kis/schools/life_sciences/life_sci/quinn/ap<strong>op</strong>tosis/FerliniChapter.pdf<br />

33 Taneja N. et al, Irradiation of mitochondria initiates ap<strong>op</strong>tosis in cell free system, Onco-gene, Volume 20,<br />

Issue 2, 11 January 2001, Pages 167-177<br />

34 Annual Report, Fiscal Year 1999, May 2000, Food and Drug Administration, Center for <strong>De</strong>vices and<br />

Radiological Health, http://www.fda.gov/cdrh/ost/reports/fy99/OSTfy99.html<br />

35 Gezondheidsraad: Mobiele telefoons; een gezondheidskundige analyse. Gezondheidsraad: <strong>De</strong>n Haag, 2002;<br />

publicatie nr 2002/01.<br />

36 IEEE transactions on plasma science, vol. 28, no. 1, February 2000,Biological Applications of Large<br />

Electric Fields: Some History and Fundamentals,Charles Polk<br />

37 IEEE transactions on plasma science, vol. 28, no. 1, February 2000,Thermal and Nonthermal Mechanics of<br />

Interaction of Radio-frequency Energy,With Biological systems, Kenneth R. Foster<br />

38 Handbook of biological effects of electromagnetic fields, Charles Polk and Elliot Postow, CRC press.<br />

39 Critical parameters influencing hyperthermia-induced ap<strong>op</strong>tosis in human lymphoid cell lines, K. L.<br />

O’Neill, D. W. Fairbairn, M. J. Smith and B. S. Poe, Ap<strong>op</strong>tosis 1998; 3: 369–375.<br />

40 http://www.brooks.af.mil/AFRL/HED/hedr/reports/rfemf_cancer/cancer.htm<br />

41 Temperature distribution as function of time around a small spherical heat source of local magnetic<br />

hyperthermia, W. Andrä, C. G. d’Ambly, R. Hergt, I. Hilger, W. A. Kaiser, Journal of Magnetism and<br />

Magnetic Materials 1999; 194: 197-203.<br />

42 Thermal pr<strong>op</strong>erties, K. R. Holmes, www.ece.utexas.edu/~val<strong>van</strong>o/research/thermal.pdf<br />

43 P.J. Wahab, C.J.J. Mulder, G. den Hartog, J.E. Thies, Argon Plasma Coagulation in Flexible Gastointestinal<br />

Endosc<strong>op</strong>y: Pilot Experiences, 1997, Endosc<strong>op</strong>y 29, p 176-181.<br />

44 K.E. Grund, Argon Plasma Coagulation (APC): Ballyhoo or Breakthrough ?, 1997, Endosc<strong>op</strong>y 29, p 196-<br />

197.<br />

45 S. Lahey, Argon plasma coagulatie, 1999, Nieuwsbrief “de Kijker”, Nederlandse Vereniging voor<br />

Gastroenterologie, Sectie Endosc<strong>op</strong>ie Assistenten, p 5.<br />

46 J. Cohen, Argon Plasma Coagulation in the Management of Gastrointestinal Hemorrhage, 1999, The New<br />

York Society For Gastrointestinal Endosc<strong>op</strong>y, Postgraduate Course.<br />

47 J.M. Canard, B. Védrenne, Clinical Application of Argon Plasma Coagulation in Gastrointestinal<br />

Endosc<strong>op</strong>y: Has the Time Come to Replace the Laser?, 2001, Endosc<strong>op</strong>y 33, p 353-357.<br />

48 W. Bergler, Neue Entwicklungen der Endosk<strong>op</strong>ie, 1997, Laryngo-Rhino-Otol 76, p 709-714.<br />

49 M. Sato, Y. Terada, T. Nakagawa, M. Li, H. Wada, Successful Use of Argon Plasma Coagulation and<br />

Tranilast To Treat Granulation Tissue Obstructing the Airway After Tracheal Anastomosis, 2000, Chest<br />

118, p 1829-1831.<br />

50 T. Miyazawa, H. Nawashiro, K. Shima, and H. Bertalanffy, Early Experiences of Haemostasis on Brain<br />

Tumour Surgery with Argon Plasma Coagulation (APC), 2000, Acta Neurochir. 142, p 1247-1251.<br />

51 K.E. Grund, C. Zindel, G. Farin, Argonplasmakoagulation in der flexiblen Endosk<strong>op</strong>ie, 1997, Dtsch. med.<br />

Wschr. 122, p 432-438.<br />

52 C.U. Brand, A. Blum, A. Schlegel, G. Farin, C. Garbe, Application of Argon Plasma Coagulation in Skin<br />

Surgery, 1998, <strong>De</strong>rmatology 197, p 152-157.<br />

53 S. Smith, K. Wallner, J.A. Dominitz, B. Han, L. True, S. Sutlief, K. Billingsley, Argon plasma coagulation<br />

for rectal bleeding after prostate brachytherapy, 2001, Int. J. Radiation Oncology Biol. Phys., Vol. 51, No.<br />

3, p 636–642.<br />

54 H.J. Schmeck-Lindenau, W. Kurtz, M. Heine, Inflammatory Polyps: An Unreported Side Effect of Argon<br />

Plasma Coagulation, 1998, Endosc<strong>op</strong>y 30, p S93-S94.<br />

55 V. Hoyer, R. Thouet, U.Zellweger, Massive Pneum<strong>op</strong>eritoneum after Endosc<strong>op</strong>ic Argon Plasma<br />

Coagulation, 1998, Endosc<strong>op</strong>y 30, p S44-S45.<br />

56 C. Crosta, L. Spaggiari, A. <strong>De</strong> Stefano, G. Fiori, D. Ravizza, U. Pastorino, Endosc<strong>op</strong>ic argon plasma<br />

coagulation for palliative treatment of malignant airway obstructions: early results in 47 cases, 2001, Lung<br />

Cancer 33, p 75–80.<br />

70


57 A.C.I.T.L. Tan, P.P.A. Schellekens, P. Wahab, C.J.J. Mulder, Pneumatosis Intestinalis, Retr<strong>op</strong>eritonealis<br />

and Thoracalis after Argon Plasma Coagulation, 1995, Endosc<strong>op</strong>y 27, p 698-699.<br />

58 C.J. Slager, Removal of Cardiovascular Obstructions by Spark Erosion, proefschrift Erasmus Universiteit<br />

Rotterdam, 1997<br />

59 Practical angi<strong>op</strong>lasty, David P. Faxon, raven press<br />

60 S. Mitterer, Excimer-Laser Corneal Shaping System; Grundlagen. Realisierung und erste klinische<br />

Anwendung, 1993, <strong>Technische</strong> Universität Wien, Dissertationen 62.<br />

61 http://www.kavo.de<br />

71


14 Appendix<br />

14.1 Bezoek aan Erbe<br />

Maandag 4 februari 2002 is er een bezoek gebracht aan Erbe Nederland B.V. in Zaltbommel. Erbe is een<br />

bedrijf dat <strong>elektrische</strong> apparatuur voor de chirurgische markt produceert. Sinds begin jaren 90 produceert<br />

men apparatuur voor argonplasmacoagulatie. Erbe is een Duits familiebedrijf dat sinds 1847 <strong>op</strong>ereert.<br />

Over de gehele wereld heeft Erbe vestigingen en agentschappen zitten. <strong>De</strong> research- en<br />

devel<strong>op</strong>mentafdeling bevindt zich geheel in Tübingen, Duitsland.<br />

We werden ont<strong>van</strong>gen door de heer Paul Meijers, verko<strong>op</strong>leider voor Erbe in de Benelux. Tijdens het<br />

gesprek waarmee het bezoek begon maakten beide partijen hun doelstellingen duidelijk. Vervolgens werd<br />

er door de heer Meijers een presentatie gegeven over argonplasmacoagulatie en de toepassingen hier<strong>van</strong>.<br />

<strong>De</strong> inhoud <strong>van</strong> deze presentatie is verwerkt in het hoofdstuk over argonplasmacoagulatie. Na deze<br />

presentatie is er gesproken over een mogelijke toekomstige samenwerking tussen de heer en mevrouw<br />

Stoffels en de R&D-afdeling <strong>van</strong> Erbe. Er is overeengekomen dat de doelstellingen <strong>van</strong> het onderzoek dat<br />

<strong>op</strong> de <strong>Technische</strong> Universiteit Eindhoven verricht zal gaan worden naar Erbe worden gezonden. Aan de<br />

hand hier<strong>van</strong> wordt besloten of tot samenwerking overgegaan kan worden. Het bezoek aan Erbe werd<br />

afgesloten met het tonen een video waarin de APC-apparatuur werd toegepast aan de <strong>op</strong>eratietafel.<br />

14.2 Bezoek aan C.J. Slager, Erasmus Universiteit Rotterdam<br />

Donderdag 14 februari 2002 is er een bezoek gebracht aan de Erasmusuniversiteit in Rotterdam, waar dr.<br />

Slager werkt. Kees Slager werkt bij Hemodynamica, een groep <strong>van</strong> Biomedical Engineering, dat een<br />

onderdeel is <strong>van</strong> het Thoraxcentrum. Het Thoraxcentrum is een onderdeel <strong>van</strong> de Erasmusuniversiteit en<br />

Dijkzigt. Kees Slager, die zijn promotieonderzoek over vonkerosie heeft gedaan, doet vooral technisch<br />

werk.<br />

14.2.1 Algemene <strong>op</strong>merkingen tijdens het gesprek<br />

• Volgens de heer Slager is het gebruik <strong>van</strong> hoge frequenties via een catheter lastig.<br />

• Bij een bepaalde golflengte <strong>van</strong> licht zou de <strong>invloed</strong> <strong>op</strong> plak groter zijn dan <strong>op</strong> levend weefsel.<br />

Volgens Kees Slager is dat wishful thinking; er is geen duidelijke golflengte voor plak te vinden<br />

in een werkelijke situatie (in vivo). Waarschijnlijk moet de ideale golflengte in het UV gebied<br />

worden gezocht.<br />

• <strong>De</strong>eltjes in het bloed die kleiner zijn dan de bloed<strong>cellen</strong> kunnen geen kwaad. <strong>De</strong>ze worden <strong>op</strong>geruimd<br />

door macrofagen.<br />

• Als de necrotic core leeglo<strong>op</strong>t in het bloed is dat erg slecht voor de gezondheid.<br />

• Volgens de heer Slager kan hard UV licht niet ver indringen (enkele cellagen), dus heeft het weinig<br />

effect <strong>op</strong> plak. Plak is namelijk enkele millimeters dik.<br />

• Een probleem voor mogelijke kankerbestrijding met een plasma: kanker zit niet alleen aan het<br />

<strong>op</strong>pervlak. Ook zitten ‘slechte’ <strong>cellen</strong> verspreid tussen ‘goede’.<br />

• Als er een kleurstof is die alleen door kanker<strong>cellen</strong> wordt <strong>op</strong>genomen, kan daar een medicijnstof<br />

aan worden bevestigd om kanker<strong>cellen</strong> te doden. Dit is makkelijker dan eerst een kleurstof<br />

inbrengen en daarna bestralen.<br />

• Als ap<strong>op</strong>tose door warmte gewenst is, kan dit makkelijker door een simpel metalen plaatje te<br />

verwarmen. Dit is een bestaande techniek.<br />

73


• <strong>De</strong> endotheellaag is erg belangrijk. Als die laag verwijderd wordt ontstaat er hoe dan ook een<br />

wond.<br />

14.2.2 Mogelijke toepassingen <strong>van</strong> het plasma<br />

<strong>De</strong> vraag is waar een plasma (met een werking <strong>van</strong> een paar cellagen diep) voor gebruikt kan worden.<br />

• Een mogelijke toepassing is voor plastische chirurgie: o.a. littekenverwijdering (eventueel met<br />

meerdere behandelingen).<br />

• Een grover plasma kan etsen en heeft hierdoor een grotere <strong>invloed</strong> dan een paar cellagen.<br />

• Transfectie <strong>van</strong> <strong>cellen</strong> in vivo is het injecteren <strong>van</strong> <strong>cellen</strong> met DNA, voor genetische manipulatie.<br />

Nu worden daarvoor virussen gebruikt. Geprobeerd wordt om celmembranen meer permeabel te<br />

maken voor virussen. Nu gebeurt dat met ultrasound. Problemen zijn dat de cel niet dood mag<br />

gaan en dat het moeilijk is om een groot gebied te behandelen. Misschien kan een plasma hiervoor<br />

gebruikt worden.<br />

• Het plasma zou gebruikt kunnen worden in de tandheelkunde.<br />

• Lensshaping is een techniek waarmee allerlei afwijkingen <strong>van</strong> het oog kunnen worden aangepast.<br />

Het zicht verbetert hierdoor enorm. Een plasma zou misschien subtieler kunnen werken dan de nu<br />

gebruikte lasers. Het is interessant om een toepassing te zoeken in dit gebied, want het is ‘big<br />

business’.<br />

• Een plasma zou als nabehandeling (bijv. na APC) gebruikt kunnen worden om littekenvorming te<br />

voorkomen. Door het plasma ontstaat namelijk geen <strong>op</strong>en wond.<br />

74

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!