19.09.2013 Views

Uitspraak rechtbank Rotterdam (Fotosessie.com).

Uitspraak rechtbank Rotterdam (Fotosessie.com).

Uitspraak rechtbank Rotterdam (Fotosessie.com).

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Rechtspraak.nl - LJN: BW8407<br />

LJN: BW8407, Rechtbank <strong>Rotterdam</strong> , AWB 11/1416<br />

Datum<br />

uitspraak:<br />

Datum<br />

publicatie:<br />

http://zoeken.rechtspraak.nl/Default.aspx<br />

14-06-2012<br />

14-06-2012<br />

Rechtsgebied: Bestuursrecht overig<br />

Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig<br />

25/06/12 12:21<br />

Inhoudsindicatie: Boete van € 100.000 wegens overtredingen van 8.3, 8.5 en 8.8 Wet handhaving<br />

consumentenbescherming (Whc). De overtredingen zijn deels niet verwijtbaar<br />

wegens een geslaagd beroep op gewekt vertrouwen. Niet is uit te sluiten dat er<br />

mededelingen zijn gedaan door de toezichthouders waardoor mogelijk<br />

verwachtingen zijn gewekt. Deze mogelijk gewekte verwachtingen hebben geen<br />

betrekking op de overtredingen van artikel 8.8 Whc, omdat de Wet OHP op dat<br />

moment nog niet in werking was getreden. Voor de overtredingen van artikel 8.5<br />

Whc kunnen de gewekte verwachtingen verweerder niet binden, nu de betrokken<br />

medewerkers niet bevoegd waren om toezeggingen te doen, maar hebben de<br />

gewekte verwachtingen tot gevolg dat de verwijtbaarheid ontbreekt. Aan de<br />

mededelingen kon met betrekking tot overtreding van 8.3 Whc geen<br />

gerechtvaardigde vertrouwen worden ontleend, gelet op de e-mail daarover. Ten<br />

aanzien van de termijnoverschrijding besluit op bezwaar is de <strong>rechtbank</strong> van<br />

oordeel dat het vereiste van ingebrekestelling materieel moet worden opgevat.<br />

Verweerder had op grond van 4:18 Awb bij beschikking de verschuldigdheid en de<br />

hoogte van dwangsom eigener beweging moeten vaststellen. Nu verweerder dit<br />

heeft nagelaten, ziet de <strong>rechtbank</strong> aanleiding de met een besluit gelijk te stellen<br />

fictieve weigering te vernietigen. Naar analogie van 8:55c Awb ziet de <strong>rechtbank</strong>,<br />

bij gebreke van een verzoek daartoe, geen mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien.<br />

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl<br />

<strong>Uitspraak</strong><br />

RECHTBANK ROTTERDAM<br />

Bestuursrecht<br />

zaaknummer: AWB 11/1416<br />

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 juni 2012 in de zaak tussen<br />

<strong>Fotosessie</strong>.<strong>com</strong> B.V. te Zwolle, en [naam], eisers,<br />

en<br />

de Consumentenautoriteit, verweerder,<br />

Procesverloop<br />

Bij besluit van 14 januari 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eisers een boete opgelegd<br />

van € 100.000,- wegens een aantal overtredingen van artikel 8.3, 8.5 en 8.8 van de Wet handhaving<br />

consumentenbescherming (Whc).<br />

Bij besluit van 17 februari 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers<br />

deels gegrond verklaard, het primaire besluit gedeeltelijk herroepen en de boete verlaagd naar €<br />

83.000,-.<br />

Pagina 1 van 10


Rechtspraak.nl - LJN: BW8407<br />

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.<br />

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.<br />

http://zoeken.rechtspraak.nl/Default.aspx<br />

25/06/12 12:21<br />

Op 6 december 2011 heeft de rechter-<strong>com</strong>missaris beslist dat beperking van de kennisneming van de<br />

stukken waarvan verweerder dat heeft verzocht, gerechtvaardigd is. Eisers hebben de <strong>rechtbank</strong><br />

toestemming gegeven om mede op grondslag van deze stukken uitspraak te doen.<br />

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2011. Eiser [naam] is verschenen<br />

voor zichzelf en namens <strong>Fotosessie</strong>.<strong>com</strong> B.V., bijgestaan door [naam]. Verweerder heeft zich laten<br />

vertegenwoordigen door mr. M.Y.N. Alibux en<br />

mr. P.S. Kösters.<br />

Het onderzoek is ter zitting geschorst. Eisers hebben nadere stukken ingestuurd en verweerder heeft<br />

hierop gereageerd. Met toestemming van partijen is nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven.<br />

De <strong>rechtbank</strong> heeft op 8 februari 2012 het onderzoek gesloten.<br />

Overwegingen<br />

1. De ondernemingsactiviteiten van <strong>Fotosessie</strong>.<strong>com</strong> B.V. (<strong>Fotosessie</strong>) bestaan uit het vervaardigen<br />

van digitale portfolio’s en foto-opdrachten. Via een website of door rechtstreekse benadering van<br />

consumenten via e-mail biedt <strong>Fotosessie</strong> tegen betaling het maken van een fotoshoot aan. Naast de<br />

fotoshoot zelf verzorgt <strong>Fotosessie</strong> de visagie en hairstyling, de nabewerking van enkele foto’s, het<br />

toezenden van een CD-rom met de gemaakte foto’s en het ter beschikking stellen van ruimte op de<br />

website voor het plaatsen van een portfolio. Aanvankelijk werd <strong>Fotosessie</strong> gedreven als eenmanszaak<br />

voor rekening en risico van [naam] als natuurlijk persoon. Met ingang van 19 mei 2009 is de<br />

onderneming ondergebracht in de besloten vennootschap <strong>Fotosessie</strong>.<strong>com</strong> B.V. Hiervan is<br />

Mediaformats Holding B.V. bestuurder en enig aandeelhouder, waarvan [naam] weer bestuurder en<br />

enig aandeelhouder is [naam] is directeur van <strong>Fotosessie</strong>.<strong>com</strong> B.V.<br />

2.1 Naar aanleiding van meldingen via ConsuWijzer.nl en signalen uit de media is verweerder in<br />

september 2008 een onderzoek gestart naar <strong>Fotosessie</strong>. Onderzoeks-ambtenaren van verweerder<br />

hebben het bedrijf op 13 februari 2009 bezocht. Op<br />

15 september 2009 is een boeterapport opgemaakt.<br />

2.2 Op basis van dit boeterapport heeft verweerder bij het primaire besluit aanvankelijk acht<br />

overtredingen van de Whc vastgesteld en voor zeven daarvan boetes opgelegd voor in totaal €<br />

100.000,-. In het bestreden besluit heeft verweerder zijn besluit op de door de Advies<strong>com</strong>missie<br />

bezwaarschriften van de Consumentautoriteit (Advies<strong>com</strong>missie) aangegeven punten nader<br />

gemotiveerd en in navolging van het advies één overtreding laten vervallen. In verband daarmee is de<br />

boete bij het bestreden besluit verlaagd met € 17.000,- en vastgesteld op € 83.000,-. Daarvan heeft<br />

verweerder een bedrag van € 48.000,- (7/12 deel) opgelegd aan [naam] voor de overtredingen die<br />

door hem, handelend onder de naam <strong>Fotosessie</strong>, zijn begaan tot 19 mei 2009 en een bedrag van €<br />

35.000,- (5/12 deel) aan <strong>Fotosessie</strong> B.V. en [naam] als feitelijk leidinggevende gezamenlijk, waarbij<br />

<strong>Fotosessie</strong> B.V. en [naam] ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld voor de betaling van de boete<br />

van € 35.000,-.<br />

2.3 Bij het bestreden besluit zijn de volgende overtredingen en boetes (vóór matiging) gehandhaafd:<br />

Overtreding Boete (vóór matiging)<br />

I Overtreding van artikel 8.3 van de Whc in samenhang met artikel 6:236, aanhef en onder k, van<br />

het Burgerlijk Wetboek (BW) (overeenkomsten algemeen/zwarte lijst/onredelijk bezwarende bedingen<br />

in de algemene voorwaarden) over de periode 1 januari 2009 -<br />

30 oktober 2009. € 20.000<br />

II Overtreding van artikel 8.5, tweede lid, van de Whc in samenhang met artikel 7:46c, eerste lid,<br />

Pagina 2 van 10


Rechtspraak.nl - LJN: BW8407<br />

25/06/12 12:21<br />

aanhef en onder f, van het BW (koop op afstand/informatie¬verplichting ten aanzien van de<br />

ontbindingsmogelijkheid) over de periode 15 augustus 2008 -<br />

30 oktober 2009. Geen boete<br />

III Overtreding van artikel 8.5, tweede lid, van de Whc in samenhang met artikel 7:46c, tweede lid,<br />

aanhef en onder a, van het BW en artikel 7:46c, eerste lid, aanhef en onder f, van het BW (koop op<br />

afstand/informatie¬verplichting ten aanzien van de ontbindingsmogelijkheid) over de periode 15<br />

augustus 2008 - 30 oktober 2009.<br />

€ 20.000<br />

IV Overtreding van artikel 8.8 van de Whc in samenhang met artikel 6:193c, eerste lid, aanhef en<br />

onder b, van het BW (misleidende handelspraktijk/feitelijk onjuiste of misleidende informatie) over de<br />

periode 15 oktober 2008 - 30 oktober 2009. € 50.000<br />

V Overtreding van artikel 8.8 van de Whc in samenhang met artikel 6:193d en 6:193f, aanhef en<br />

onder b, van het BW (misleidende omissie/ontbreken essentiële informatie) over de periode 15<br />

oktober 2008 - 30 oktober 2009. € 50.000<br />

VI Overtreding van artikel 8.8 van de Whc in samenhang met artikel 6:193h, eerste lid, van het BW<br />

(agressieve handelspraktijk) over de periode 15 oktober 2008 - 30 oktober 2009. € 50.000<br />

VII Overtreding van artikel 8.8 van de Whc in samenhang met artikel 6:193i, aanhef en onder h, ten<br />

eerste, van het BW (agressieve handelspraktijk/zwarte lijst/bedrieglijk de indruk wekken dat de<br />

consument al een prijs heeft gewonnen of zal winnen dan wel door een behaalde handeling te<br />

verrichten een prijs zal winnen of een ander soortgelijk voordeel zal behalen als er in feite geen<br />

sprake is van een prijs of een ander soortgelijk voordeel) over de periode<br />

15 oktober 2008 - 30 oktober 2009. € 80.000<br />

3. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat deze overtredingen hen niet verwijtbaar zijn en dat<br />

boeteoplegging in strijd is met het vertrouwensbeginsel, omdat verweerder bij hen het vertrouwen<br />

heeft gewekt dat <strong>Fotosessie</strong> handelde conform de wettelijke bepalingen. Volgens eisers heeft<br />

verweerder toegezegd eisers steeds eerst te waarschuwen alvorens tot handhaving over te gaan.<br />

Eisers hebben verder aangevoerd dat de boete te hoog is en dat zij de boete niet kunnen voldoen. Tot<br />

slot hebben eisers aangevoerd dat verweerder de beslistermijn heeft overschreden bij het nemen van<br />

het besluit op het bezwaar.<br />

4. De <strong>rechtbank</strong> stelt vast dat eisers in beroep de overtredingen niet expliciet hebben bestreden. Wel<br />

geven eisers in beroep aan dat de Advies<strong>com</strong>missie hun bezwaren voor een belangrijk deel heeft<br />

gevolgd, maar dat verweerder heeft gemeend het advies van de Advies<strong>com</strong>missie niet te moeten<br />

volgen. Met name gelet op het verhandelde ter zitting, legt de <strong>rechtbank</strong> dit zo uit dat eisers zich op<br />

het standpunt stellen dat verweerder ten onrechte niet die delen van het advies heeft overgenomen,<br />

waarin eisers in het gelijk werden gesteld. Nu de Advies<strong>com</strong>missie verweerder heeft geadviseerd de<br />

overtredingen IV (deels) en VI niet te handhaven, gaat de <strong>rechtbank</strong> er derhalve van uit dat eisers<br />

deze overtredingen onder verwijzing naar het advies van de Advies<strong>com</strong>missie betwisten en dat eisers<br />

de overige overtredingen, die volgens de Advies<strong>com</strong>missie in stand konden blijven, in beroep niet<br />

betwisten. Hiermee staan de overtredingen I tot en met III, V en VII vast. Ten aanzien van de<br />

overtredingen IV en VI overweegt de <strong>rechtbank</strong> het volgende.<br />

Overtreding IV<br />

Artikel 8.8 van de Whc in samenhang met artikel 6:193c, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW<br />

5.1 In artikel 8.8 van de Whc is bepaald dat een handelaar de bepalingen van afdeling 3A van Titel 3<br />

(de artikelen 6:193a tot en met 6:193j) van Boek 6 van het BW in acht neemt. In deze afdeling, met<br />

de titel Oneerlijke handelspraktijken, is de met ingang van<br />

15 oktober 2008 in werking getreden Wet oneerlijke handelspraktijken (Wet OHP) opgenomen. Met<br />

de Wet OHP is uitvoering gegeven aan de Richtlijn 2005/29/EG van<br />

11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de<br />

interne markt (Richtlijn OHP).<br />

5.2 Artikel 6:193c, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW bepaalt dat een handelspraktijk<br />

misleidend is indien informatie wordt verstrekt die feitelijk onjuist is of die de gemiddelde consument<br />

misleidt of kan misleiden, al dan niet door de algemene presentatie van de informatie, zoals ten<br />

aanzien van de voornaamste kenmerken van het product, zoals beschikbaarheid, voordelen, risico’s,<br />

http://zoeken.rechtspraak.nl/Default.aspx<br />

Pagina 3 van 10


Rechtspraak.nl - LJN: BW8407<br />

25/06/12 12:21<br />

uitvoering, samenstelling, accessoires, klantenservice en klachtenbehandeling, procédé en datum van<br />

fabricage of verrichting, levering, geschiktheid voor het gebruik, gebruiksmogelijkheden, hoeveelheid,<br />

specificatie, geografische of <strong>com</strong>merciële oorsprong, van het gebruik te verwachten resultaten, of de<br />

resultaten en wezenlijke kenmerken van op het product verrichte tests of controles, waardoor de<br />

gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet<br />

had genomen.<br />

5.3 Op grond van artikel 6:193a, eerste lid, aanhef en onder e, van het BW wordt onder een besluit<br />

over een overeenkomst verstaan: een door een consument genomen besluit over de vraag of, en zo<br />

ja, hoe en op welke voorwaarden hij een product koopt, geheel of gedeeltelijk betaalt, behoudt of van<br />

de hand doet, of een contractueel recht uitoefent in verband met het product, ongeacht of de<br />

consument overgaat tot handelen.<br />

5.4 Op basis van de door <strong>Fotosessie</strong> gebruikte uitdrukkingen en formuleringen op haar website en in<br />

haar aan individuele consumenten gerichte e-mails, webberichten en correspondentie en de door<br />

<strong>Fotosessie</strong> gebruikte callscripts heeft verweerder vastgesteld dat <strong>Fotosessie</strong> voorafgaande aan het<br />

sluiten van de overeenkomst tegenover de consument de indruk wekt dat de consument is<br />

geselecteerd als model en dat <strong>Fotosessie</strong> een rol van betekenis zou kunnen spelen voor de consument<br />

die een carrière als model ambieert. Verweerder heeft vastgesteld dat de dienstverlening van<br />

<strong>Fotosessie</strong> niet omvat het selecteren van talent voor modellenwerk, het afnemen van audities en het<br />

faciliteren van een carrière als model en dat van een selectie op basis van “looks en uitstraling”<br />

feitelijk nooit sprake is geweest. Verder heeft verweerder vastgesteld dat e-mails van <strong>Fotosessie</strong> zijn<br />

ondertekend door een niet bestaand persoon en een niet bestaande afdeling. Ter nadere<br />

onderbouwing - naar aanleiding van het advies van de Advies<strong>com</strong>missie dat verweerder deze<br />

overtreding onvoldoende aannemelijk had gemaakt - heeft verweerder in het bestreden besluit<br />

aangegeven dat hij zwaar heeft laten wegen dat <strong>Fotosessie</strong> niet alleen in algemene reclame-uitingen,<br />

maar ook in de persoonlijke <strong>com</strong>municatie met consumenten tot aan het maken van een afspraak<br />

voor een fotoshoot consequent mededelingen doet met de strekking dat er sprake is van selectie en<br />

auditie en dat er een kans is op een carrière als model. <strong>Fotosessie</strong> vertelt de consument in het hele<br />

proces van klantenwerving niet rechtstreeks wat de dienstverlening van <strong>Fotosessie</strong> daadwerkelijk<br />

inhoudt, te weten het maken van een fotoshoot en het beschikbaar stellen van de foto’s alsmede van<br />

ruimte voor een online portfolio op de website van <strong>Fotosessie</strong>.<br />

5.5 De <strong>rechtbank</strong> is van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat de<br />

informatie¬verstrekking in de precontractuele fase door <strong>Fotosessie</strong> feitelijk onjuist en misleidend is<br />

ten aanzien van de voornaamste kenmerken van het product en de daarvan te verwachten resultaten.<br />

<strong>Fotosessie</strong> heeft in strijd met de waarheid de indruk gewekt dat sprake is van selectie en<br />

verwachtingen gewekt over een loopbaan als model, terwijl de dienstverlening van <strong>Fotosessie</strong> daarop<br />

niet was gericht. De gemiddelde consument heeft op basis van de door <strong>Fotosessie</strong> verstrekte<br />

informatie een besluit over een overeenkomst genomen of kunnen nemen dat hij anders niet had<br />

gedaan. De handelwijze van <strong>Fotosessie</strong> is daarom te kwalificeren als een misleidende handels¬praktijk<br />

als bedoeld in artikel 6:193c, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW. Dit is een overtreding van<br />

artikel 8.8 van de Whc.<br />

Overtreding VI<br />

Artikel 8.8 van de Whc in samenhang met artikel 6:193h, eerste lid, van het BW<br />

6.1 Op grond van artikel 6:193h, eerste lid, van het BW is een handelspraktijk in haar feitelijke<br />

context, al haar kenmerken en omstandigheden in aanmerking genomen, agressief indien door<br />

intimidatie, dwang, waaronder het gebruik van lichamelijk geweld, of ongepaste beïnvloeding, de<br />

keuzevrijheid of de vrijheid van handelen van de gemiddelde consument met betrekking tot het<br />

product aanzienlijk wordt beperkt of kan worden beperkt waardoor de gemiddelde consument een<br />

besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen. Voor de<br />

inhoud van artikel 6:193a, eerste lid, aanhef en onder e, van het BW, zie hiervoor onder 5.3.<br />

6.2 Volgens verweerder heeft <strong>Fotosessie</strong> de consument aanzienlijk onder druk gezet door in strijd<br />

met de waarheid de consument voor te houden dat het telefoongesprek waarin het maken van een<br />

fotoshoot werd overeengekomen, wordt opgenomen en door het doen voorkomen dat zij een<br />

http://zoeken.rechtspraak.nl/Default.aspx<br />

Pagina 4 van 10


Rechtspraak.nl - LJN: BW8407<br />

25/06/12 12:21<br />

juridische afdeling heeft, terwijl dat niet zo is. Verder heeft <strong>Fotosessie</strong> volgens verweerder de<br />

consument onder druk gezet door in de verzuimfacturen, zonder dat daarvoor een juridische basis is,<br />

verhoogde bedragen in rekening te brengen en door continue te dreigen met incasso- en gerechtelijke<br />

procedures. Verweerder stelt dat de consument hierdoor is geïntimideerd of ongepast is beïnvloed -<br />

hetgeen volgens verweerder bevestigd wordt door e-mails en klachten die hij van consumenten heeft<br />

ontvangen - en dat de keuzevrijheid of vrijheid van handelen van de gemiddelde consument met<br />

betrekking tot het product hierdoor aanzienlijk is of kon worden beperkt.<br />

6.3 De <strong>rechtbank</strong> is van oordeel dat de door verweerder aan deze overtreding ten grondslag gelegde<br />

gedragingen, in hun samenhang bezien, erop gericht zijn om druk uit te oefenen op de consument die<br />

niet op de afspraak verschijnt of zich daarvoor niet tijdig heeft afgemeld. Uit het boeterapport volgt<br />

dat <strong>Fotosessie</strong> vanaf 15 oktober 2008 tot aan de ingebruikname van het opnamesysteem in december<br />

2008 naar de consument heeft ge<strong>com</strong>municeerd dat zij als bewijs van de juridische afspraak een<br />

gedeelte van telefoongesprekken met de consument had opgenomen, terwijl dit niet zo was. Voorts<br />

heeft <strong>Fotosessie</strong> in brieven en e-mails afdelingen en medewerkers genoemd die in werkelijkheid niet<br />

bestonden, waaronder een Hoofd juridische zaken, M. van Diest. Daarnaast heeft fotosessie in de<br />

verzuimfacturen het bedrag voor de fotoshoot van € 125,- verhoogd met een bedrag van € 325,vanwege<br />

een vervallen korting (naast administratiekosten). Nu de standaardprijs voor een fotoshoot €<br />

125,- bedroeg en er derhalve feitelijk geen korting aan de consument werd gegeven, is de <strong>rechtbank</strong><br />

van oordeel dat het op deze wijze opnemen van een verhoging van de verschuldigde prijs bij verzuim<br />

in de algemene voorwaarden en het versturen van verzuimfacturen - waarin steeds wordt gewezen op<br />

de vervallen korting, een incassoprocedure en gerechtelijke procedures - in samenhang bezien met<br />

voornoemde punten, de consument zodanig hebben beïnvloed dat de consument een besluit over de<br />

overeenkomst heeft genomen of kunnen nemen, dat hij anders niet had genomen. Deze<br />

handelspraktijk van <strong>Fotosessie</strong> is te kwalificeren als agressief als bedoeld in artikel 6:193h, eerste lid,<br />

van het BW. Hierdoor is er sprake van een overtreding van artikel 8.8 van de Whc.<br />

Bevoegdheid tot handhaving<br />

7.1 Verweerder is op grond van artikel 2.2 van de Whc, onderdeel b van de bijlage bij de Whc en<br />

artikel 2.7 van de Whc, in samenhang met de in artikel 1.1, aanhef en onder f en k, van de Whc<br />

gegeven definities, belast met de handhaving van onder meer de artikelen 8.3, 8.5 en 8.8 van de<br />

Whc, voor zover niet betrekking hebbend op een financiële dienst of activiteit en voor zover het gaat<br />

om handelen of nalaten dat schade toebrengt of kan toebrengen aan de collectieve belangen van<br />

consumenten. Op grond van artikel 2.9 van de Whc kan verweerder de overtreder een bestuurlijke<br />

boete opleggen.<br />

7.2 Niet ter discussie staat dat het aanbieden van fotoshoots geen financiële diensten zijn. Naar het<br />

oordeel van de <strong>rechtbank</strong> heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat ten gevolge van de<br />

vastgestelde overtredingen de collectieve belangen van consumenten zijn geschaad of geschaad<br />

konden worden. Verweerder is daarom bevoegd om voor deze overtredingen een boete op te leggen.<br />

Verwijtbaarheid<br />

8.1 Op grond van artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) legt verweerder geen<br />

bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. Op<br />

grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb stemt verweerder de boete af op onder meer de mate<br />

waarin de overtreding aan de overtreder kan worden verweten.<br />

8.2 Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat de overtredingen <strong>Fotosessie</strong> niet verwijtbaar<br />

zijn, omdat verweerder het vertrouwen heeft gewekt dat <strong>Fotosessie</strong> handelde conform de wettelijke<br />

bepalingen. Eisers stellen dat zij met verweerder op 5 maart 2008, tijdens een bedrijfsbezoek dat<br />

plaatsvond in het kader van een eerder onderzoek, zijn overeengekomen dat verweerder in de<br />

verdere toekomst <strong>Fotosessie</strong> steeds eerst zal waarschuwen als op enig moment de bedrijfsvoering, de<br />

algemene voorwaarden of de website niet in overeenstemming zou zijn met de wet en dat pas als<br />

<strong>Fotosessie</strong> de geconstateerde onregelmatigheden niet herstelt een onderzoek zal worden gestart en<br />

een bestuurlijke boete zal worden opgelegd. Eisers stellen dat verweerder deze afspraak niet is<br />

nagekomen. Eisers hebben hun standpunt ondersteund door te verwijzen naar het e-mailcontact<br />

tussen <strong>Fotosessie</strong> en verweerder op 17 en 18 maart 2008 en door getuigenverklaringen.<br />

http://zoeken.rechtspraak.nl/Default.aspx<br />

Pagina 5 van 10


Rechtspraak.nl - LJN: BW8407<br />

8.3 Verweerder heeft ontkend dat op 5 maart 2008 aan <strong>Fotosessie</strong> deze toezegging is gedaan.<br />

http://zoeken.rechtspraak.nl/Default.aspx<br />

25/06/12 12:21<br />

8.4 De <strong>rechtbank</strong> stelt vast dat het bedrijfsbezoek van 5 maart 2008 heeft plaatsgevonden naar<br />

aanleiding van een handhavingsverzoek van de Belgische autoriteiten. Het onderzoek had betrekking<br />

op de vermelding van de prijs inclusief belastingen, de wijze van betaling en de bedenktijd, een<br />

reclame-uiting met betrekking tot een gratis fotoshoot, een boetebeding en de termijn voor het<br />

leveren van de prestatie. Naar aanleiding van de bevindingen van dit onderzoek heeft <strong>Fotosessie</strong> haar<br />

algemene voorwaarden aangepast. Het onderzoek heeft niet geleid tot het (verder) nemen van<br />

maatregelen tegen <strong>Fotosessie</strong>. Van het bedrijfsbezoek op 5 maart 2008 is door de toezichthoudende<br />

ambtenaren een verslag van ambtshandelingen opgemaakt.<br />

8.5 De <strong>rechtbank</strong> kan op basis van de gedingstukken niet vaststellen wat er precies is besproken<br />

tijdens het bedrijfsbezoek op 5 maart 2008. Eisers hebben ter onderbouwing van hun stelling, naast<br />

de verklaring van [naam] zelf, getuigenverklaringen overgelegd van drie personen die tijdens het<br />

bedrijfsbezoek op 5 maart 2008 in het pand van <strong>Fotosessie</strong> aanwezig waren. De Advies<strong>com</strong>missie<br />

heeft deze getuigen tijdens de hoorzitting gehoord. Een van deze getuigen betreft [naam], bevriend<br />

met [naam] heeft aangegeven vanaf een bepaald moment op verzoek van [naam]zig te zijn geweest<br />

bij het gesprek tussen de twee toezichthouders en [naam]laatsvond in de vergaderruimte van het<br />

bedrijf. Dit is door verweerder niet weersproken. De andere twee getuigen, [namen] ten tijde van het<br />

bedrijfsbezoek op 5 maart 2008 in dienst van <strong>Fotosessie</strong> en hebben aangegeven aanwezig te zijn<br />

geweest in het kantoorpand toen de twee toezichthouders vertrokken en te hebben gehoord wat er bij<br />

vertrek (in de hal van het bedrijf) nog is besproken tussen de toezichthouders en [naam]<br />

Op verzoek van de Advies<strong>com</strong>missie heeft verweerder het verslag van ambtshandelingen van het<br />

bedrijfsbezoek van 5 maart 2008 overgelegd. Eisers hebben bezwaren tegen dit verslag geuit.<br />

Verweerder heeft geen nadere verklaringen naar voren gebracht van de ambtenaren die waren<br />

betrokken bij genoemd bedrijfsbezoek. Nu het verslag van ambtshandelingen niet uitsluit dat tijdens<br />

dit bedrijfsbezoek andere zaken zijn besproken dan daarin zijn vermeld, en een nadere reactie van<br />

verweerder is uitgebleven, hebben eisers met name gelet op de getuigenverklaringen op zijn minst<br />

twijfel gezaaid over de inhoud van het gesprek op 5 maart 2008. Niet is uit te sluiten dat de<br />

mededeling van de toezichthouders, dat eisers de gelegenheid zouden krijgen om geconstateerde<br />

overtredingen te beëindigen voordat zou worden overgegaan tot een formeel onderzoek en het<br />

opleggen van een boete, niet nauwkeurig door deze is afgebakend als zijnde (uitsluitend) van<br />

toepassing op het onderzoek naar de overtredingen waar het bewuste bedrijfsbezoek van 5 maart<br />

2008 op zag. Daarmee bestaat de mogelijkheid dat bij eisers daaromtrent verwachtingen zijn gewekt<br />

door de toezichthouders.<br />

8.6 Deze mogelijk gewekte verwachtingen kunnen echter geen betrekking hebben gehad op de<br />

overtredingen van de Wet OHP, waartegen verweerder op grond van artikel 8.8 van de Whc<br />

handhavend heeft opgetreden. Deze wet is immers in werking getreden met ingang van 15 oktober<br />

2008, zodat verweerder tijdens het bedrijfsbezoek van 5 maart 2008 nog niet met het toezicht op<br />

deze wet was belast. Hetgeen op 5 maart 2008 is besproken kan dan ook geen betrekking hebben op<br />

de overtredingen die zijn genoemd onder IV tot en met VII.<br />

8.7 Ten tijde van het bedrijfsbezoek op 5 maart 2008 was verweerder op grond van artikel 8.5 van<br />

de Whc wel belast met het toezicht op de Wet koop op afstand. Wat betreft de overtredingen van<br />

artikel 8.5 van de Whc wegens het niet nakomen van de in artikel 7:46c van het BW neergelegde<br />

informatieverplichtingen (overtredingen II en III) moet aan eisers het voordeel van de twijfel worden<br />

gegeven dat door de toezichthoudende ambtenaren tijdens dit bedrijfsbezoek uitlatingen zijn gedaan<br />

over de manier waarop in de toekomst zou worden omgegaan met vermoedelijke overtredingen van<br />

de Wet koop op afstand. Deze gewekte verwachtingen kunnen verweerder echter niet binden, nu de<br />

betrokken medewerkers niet bevoegd waren om toezeggingen te doen over het al dan niet<br />

handhavend optreden door verweerder. Wel is de <strong>rechtbank</strong> van oordeel dat de gewekte<br />

verwachtingen tot gevolg hebben dat de verwijtbaarheid voor wat betreft overtredingen II en III<br />

ontbreekt, zodat voor deze overtredingen geen boete kan worden opgelegd. Hierdoor dient de totale<br />

boete te worden verlaagd.<br />

Pagina 6 van 10


Rechtspraak.nl - LJN: BW8407<br />

25/06/12 12:21<br />

8.8 Ten aanzien van eisers standpunt dat de onder I genoemde overtreding van artikel 8.3 van de<br />

Whc niet verwijtbaar is, omdat eisers op basis van het door verweerder verrichte onderzoek naar de<br />

website en de algemene voorwaarden en de in verband hiermee door verweerder gestuurde e-mail<br />

van 18 maart 2008 erop mochten vertrouwen dat de algemene voorwaarden klopten, merkt de<br />

<strong>rechtbank</strong> op dat deze overtreding ziet op een periode vanaf 1 januari 2009 en dat verweerder reeds<br />

bij e-mail van 23 september 2008 aan eisers heeft meegedeeld dat de algemene voorwaarden niet op<br />

alle punten waren beoordeeld. Eisers konden dan ook aan het besprokene op 5 maart 2008 en het emailverkeer<br />

van begin 2008 niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat de algemene<br />

voorwaarden in de onderzochte periode volledig voldeden aan de wettelijke eisen. Er is dan ook geen<br />

reden om ten aanzien van deze overtreding het ontbreken van verwijtbaarheid aan te nemen.<br />

De hoogte van de boetes<br />

9.1 Volgens vaste jurisprudentie, ook van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en het Hof<br />

van Justitie van de Europese Unie (bijvoorbeeld de uitspraak van 21 juni 1979, LJN: BE4703), dient<br />

de rechter de hoogte van een opgelegde boete "vol" te toetsen. Dat wil zeggen dat de rechter ten<br />

volle beoordeelt of, alle relevante feiten en omstandig¬heden in aanmerking genomen,<br />

onevenredigheid bestaat tussen de overtreding en de opgelegde boete. Deze norm ligt besloten in<br />

zowel artikel 3:4, tweede lid, van de Awb als in artikel 6 van het EVRM. Indien de rechter oordeelt dat<br />

deze norm is geschonden, mag hij - met gebruikmaking van de bevoegdheid om zijn uitspraak in de<br />

plaats te stellen van het door hem vernietigde besluit - zelf een lagere boete opleggen of eventueel de<br />

boete op nihil stellen. Met ingang van 1 juli 2009 is de <strong>rechtbank</strong> hiertoe op grond van artikel 8:72a<br />

van de Awb gehouden.<br />

9.2 Bij het gebruik maken van de bevoegdheid tot boeteoplegging is verweerder allereerst gebonden<br />

aan de in artikel 2.15 van de Whc vermelde maxima. In artikel 2.15, eerste lid, van de Whc is bepaald<br />

dat de in artikel 2.9 bedoelde bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie<br />

geldboete bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht bedraagt. Met ingang van 1 januari<br />

2010 is dit bedrag gesteld op € 76.000,-, daarvoor gold een bedrag van € 74.000,-. Gelet op de<br />

periode waarin de geconstateerde overtredingen zijn begaan, tussen 15 oktober 2008 en 30 oktober<br />

2009, is verweerder terecht van het laatstgenoemd bedrag uitgegaan, als zijnde het voor eisers meest<br />

gunstige boetemaximum. In artikel 2.15, tweede lid, van de Whc is bepaald dat in afwijking hiervan<br />

voor overtreding van artikel 8.8 van de Whc de bestuurlijke boete voor overtreding ten hoogste €<br />

450.000,- bedraagt.<br />

9.3 Op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb stemt verweerder de hoogte van de boete af<br />

op - voor zover thans van belang - de ernst van de overtreding en houdt daarbij zo nodig rekening<br />

met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.<br />

9.4 Binnen de hiervoor aangehaalde grenzen en met inachtneming van de wettelijke maxima heeft<br />

verweerder enige discretionaire ruimte bij de vaststelling van boetes. Zoals de <strong>rechtbank</strong> al eerder<br />

heeft overwogen - onder meer in haar uitspraken van 26 november 2002 (LJN: AR4219) en 25<br />

februari 2010 (LJN: BL6368) - kan het feit dat verweerder op het moment van het nemen van het<br />

boetebesluit (nog) geen boetebeleid had ontwikkeld niet in de weg staan aan het opleggen van een<br />

boete. Ook zonder een algemeen beleidskader geldt immers de norm dat de boete niet onevenredig<br />

mag zijn. De wettekst van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb geeft voldoende richting voor de wijze<br />

waarop de hoogte van de boete dient te worden bepaald.<br />

9.5 Daarnaast moet verweerder op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb bij het bepalen van<br />

de hoogte van de boete het evenredigheidsbeginsel in acht nemen. Als maatstaf hanteert verweerder<br />

de regel dat de hoogte van de boete zodanig moet zijn dat deze de overtreder weerhoudt van nieuwe<br />

overtredingen (speciale preventie) en ook in algemene termen andere potentiële overtreders een<br />

afschrikkende werking heeft (generale preventie). Naar het oordeel van de <strong>rechtbank</strong> is deze maatstaf<br />

als algemeen uitgangspunt niet onjuist.<br />

9.6 Verweerder heeft in het bestreden besluit de overtredingen van artikel 8.3 en 8.5 van de Whc als<br />

ernstig en de overtredingen van artikel 8.8 van de Whc als zeer ernstig gekwalificeerd. Verweerder<br />

heeft bij het vaststellen van de totale boete rekening gehouden met de draagkracht van eisers. Gelet<br />

op het aantal en de ernst van de begane overtredingen vond verweerder een boete van € 350.000,-<br />

http://zoeken.rechtspraak.nl/Default.aspx<br />

Pagina 7 van 10


Rechtspraak.nl - LJN: BW8407<br />

25/06/12 12:21<br />

passend. Vanwege de financiële situatie van eisers is de boete evenwel gematigd tot € 100.000,-<br />

(matigingsfactor 10/35). Door het vervallen van de overtreding van artikel 8.8 van de Whc in<br />

samenhang met artikel 6:193g, onder g van het BW heeft verweerder de boete verlaagd en<br />

vastgesteld op € 83.000,-. Verweerder heeft geen verdere boeteverhogende of -verlagende<br />

omstandigheden aanwezig geacht. Met uitzondering van overtreding II en III is de <strong>rechtbank</strong> van<br />

oordeel dat verweerder de mate van ernst en de duur van de overtredingen toereikend heeft<br />

gemotiveerd. Gelet op de door de Whc beoogde bescherming van consumentenbelangen en in het<br />

licht van de omstandigheden waaronder de overtredingen zijn begaan, heeft verweerder de mate van<br />

ernst van de overtredingen juist vastgesteld.<br />

9.7 Zoals onder 8.7 is vastgesteld, dient de boete voor wat betreft de overtredingen van artikel 8.5<br />

van de Whc (overtreding II en III) wegens het ontbreken van verwijtbaarheid te komen vervallen. Ten<br />

aanzien van de mate waarin de totale boete verlaagd moet worden overweegt de <strong>rechtbank</strong> dat<br />

verweerder voor overtreding II geen boete heeft opgelegd vanwege de nauwe verwevenheid met<br />

overtreding IV. Voor overtreding III heeft verweerder voorafgaande aan de matiging de boete<br />

vastgesteld op € 20.000,-. Uitgaande van de door verweerder gehanteerde matigingsfactor 10/35<br />

betekent dit dat de totale boete met € 6.000,- verminderd moet worden. De <strong>rechtbank</strong> acht deze<br />

vermindering passend en geboden.<br />

9.8 Voor de overige overtredingen zijn de opgelegde boetes naar het oordeel van de <strong>rechtbank</strong><br />

passend en evenredig. Door de forse matiging van de boete heeft verweerder voldoende rekening<br />

gehouden met de financiële situatie van eisers. Daarnaast heeft verweerder meerdere keren aan<br />

eisers een betalingsregeling aangeboden waarvan zij geen gebruik hebben gemaakt. Ter zitting heeft<br />

verweerder nogmaals aangeboden de financiële situatie van eisers te bezien, nadat eisers hadden<br />

toegezegd om (alsnog) financiële stukken, voorzien van een accountantsverklaring, te kunnen<br />

overleggen. De <strong>rechtbank</strong> heeft door middel van het schorsen van het onderzoek eisers daartoe in de<br />

gelegenheid gesteld. Eisers hebben vervolgens wel financiële stukken ingestuurd, maar deze stukken<br />

waren niet voorzien van een accountantsverklaring, zoals was toegezegd. De <strong>rechtbank</strong> is met<br />

verweerder van oordeel dat de overgelegde stukken geen aanleiding geven tot verdere matiging.<br />

Conclusie ten aanzien van het bestreden besluit<br />

10. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond moet worden verklaard voor zover aan eisers<br />

een boete is opgelegd voor overtreding II en III. Het bestreden besluit dient op deze punten te<br />

worden vernietigd. De <strong>rechtbank</strong> zal in zoverre zelf in de zaak voorzien dat de hoogte van de<br />

opgelegde boete wordt verminderd met € 6.000,- en vastgesteld op<br />

€ 77.000,-, waarvan € 45.000,- wordt opgelegd aan [naam] en € 32.000,- aan <strong>Fotosessie</strong>.<strong>com</strong> B.V.<br />

en [naam] gezamenlijk en waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld.<br />

Termijnoverschrijding besluit op bezwaar<br />

11.1 Eisers hebben in beroep aangevoerd dat verweerder de voor het nemen van het besluit op<br />

bezwaar geldende beslistermijn heeft overschreden en dat zij verweerder hiervoor bij brief van 17<br />

december 2010 in gebreke hebben gesteld.<br />

11.2 Verweerder erkent de beslistermijn te hebben overschreden, maar bestrijdt dat hij hiervoor<br />

door eisers in gebreke is gesteld, omdat de brief van 17 december 2010 volgens verweerder slechts<br />

de vraag inhield wanneer eisers het besluit op bezwaar tegemoet konden zien.<br />

11.3 Gelet op het bepaalde in artikel 6:2, in <strong>com</strong>binatie met artikel 4:17, eerste lid, artikel 4:18 en<br />

artikel 4:19, eerste lid, van de Awb ziet de <strong>rechtbank</strong> zich gehouden in onderhavige procedure te<br />

beoordelen of verweerder zich terecht op dit standpunt heeft gesteld.<br />

11.4 Op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb moet verweerder binnen 12 weken beslissen<br />

op het bezwaar, gerekend vanaf de dag waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift<br />

is verstreken. De bezwaartermijn was verstreken op 25 februari 2010. Verweerder had daarom in<br />

beginsel uiterlijk op 20 mei 2010 moeten beslissen. Nu verweerder heeft erkend dat de beslistermijn<br />

is overschreden, ziet de <strong>rechtbank</strong> geen aanleiding om te onderzoeken of en zo ja, in hoeverre sprake<br />

is van opschorting of verder uitstel van de termijn, als bedoeld in artikel 7:10, tweede en derde lid,<br />

http://zoeken.rechtspraak.nl/Default.aspx<br />

Pagina 8 van 10


Rechtspraak.nl - LJN: BW8407<br />

van de Awb.<br />

http://zoeken.rechtspraak.nl/Default.aspx<br />

25/06/12 12:21<br />

Op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een<br />

beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag<br />

dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.<br />

Op grond van het derde lid van dit artikel is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is de<br />

dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de<br />

beschikking is verstreken en het bestuursorgaan een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.<br />

11.5 De <strong>rechtbank</strong> is van oordeel dat het vereiste van ingebrekestelling materieel moet worden<br />

opgevat. Niet vereist is dat expliciet wordt vermeld dat het een ingebrekestelling in de zin van<br />

genoemd artikel betreft. Voldoende is dat de aanvrager schriftelijk aan het bestuursorgaan aangeeft<br />

dat naar zijn mening niet tijdig op de voorliggende aanvraag is beslist. De <strong>rechtbank</strong> is van oordeel<br />

dat verweerder de brief van eisers van 17 december 2010 niet slechts heeft kunnen opvatten als een<br />

verzoek om hen te informeren over de termijn waarop het besluit op bezwaar tegemoet kon worden<br />

gezien, mede gelet op het feit dat op het moment van dagtekening van deze brief de beslistermijn al<br />

ruimschoots was overschreden. Naar het oordeel van de <strong>rechtbank</strong> dient de brief van eisers van 17<br />

december 2010 derhalve als een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb<br />

aangemerkt te worden.<br />

11.6 Gelet op het voorgaande is verweerder vanaf twee weken na 18 december 2010 een dwangsom<br />

verschuldigd. Aangezien verweerder pas op 17 februari 2011 heeft beslist, is het maximum aantal<br />

dagen waarover de dwangsom verbeurt bereikt. De hoogte van de dwangsom bedraagt met<br />

inachtneming van artikel 4:17, tweede lid, van de Awb in totaal<br />

€ 1.260,-.<br />

11.7 Hieruit volgt dat verweerder op grond van artikel 4:18 van de Awb bij beschikking de<br />

verschuldigdheid en de hoogte van dwangsom wegens het niet tijdig beslissen (eigener beweging) had<br />

dienen vast te stellen. Nu verweerder dit heeft nagelaten, ziet de <strong>rechtbank</strong> aanleiding het met een<br />

besluit gelijk te stellen fictieve weigering te vernietigen. Gelet op het bepaalde in artikel 8:55c van de<br />

Awb, dat naar het oordeel van de <strong>rechtbank</strong> naar analogie dient te worden toegepast in onderhavige<br />

procedure, ziet de <strong>rechtbank</strong>, bij gebreke van een verzoek daartoe door eiser, geen mogelijkheid zelf<br />

in de zaak te voorzien. De <strong>rechtbank</strong> heeft daarbij mede betrokken dat de (hoogte van de)<br />

verschuldigde dwangsom tussen partijen in redelijkheid niet langer in geschil zal zijn. Verweerder zal<br />

alsnog de beschikking als bedoeld in artikel 4:18 van de Awb dienen te nemen.<br />

12. Omdat de <strong>rechtbank</strong> het beroep gegrond verklaart, bepaalt de <strong>rechtbank</strong> dat verweerder aan<br />

eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking<br />

komende proceskosten.<br />

Beslissing<br />

De <strong>rechtbank</strong>:<br />

- verklaart het beroep gegrond,<br />

- vernietigt het bestreden besluit gedeeltelijk zoals onder 10 is overwogen,<br />

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit,<br />

hetgeen in dit geval inhoudt dat de totale hoogte van de boete wordt vastgesteld op € 77.000,-,<br />

waarvan € 45.000,- wordt opgelegd aan [naam] en € 32.000,- aan <strong>Fotosessie</strong>.<strong>com</strong> B.V. en [naam]<br />

gezamenlijk en waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld,<br />

- bepaalt dat verweerder alsnog de beschikking als bedoeld in artikel 4:18 van de Awb neemt binnen<br />

twee weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak,<br />

- bepaalt dat verweerder aan eisers het betaalde griffierecht van € 302,- vergoedt.<br />

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Gijzen, voorzitter, en mr. M. Schoneveld en<br />

mr. J. Rinkes, leden, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het<br />

Pagina 9 van 10


Rechtspraak.nl - LJN: BW8407<br />

openbaar uitgesproken op 14 juni 2012.<br />

griffier voorzitter<br />

Afschrift verzonden aan partijen op:<br />

http://zoeken.rechtspraak.nl/Default.aspx<br />

25/06/12 12:21<br />

Rechtsmiddel<br />

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden<br />

ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.<br />

Pagina 10 van 10

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!