'Wijzer bij scriptie en onderzoeksstage' (PDF 98KB)

Scriptietips
Wijzer bij scriptie en onderzoeksstage via de
Wetenschapswinkel
Marlijn Caspers, Wetenschapswinkel 2004
Voor wie?
- Studenten die via de Wetenschapswinkel onderzoek doen.
- Studenten die onderzoek doen voor een opdrachtgever.
- Studenten die kunnen beginnen met de scriptie of stage.
- Studenten die stageverslag met scriptie combineren.
- Studenten die hun scriptie willen publiceren.

Inhoudsopgave
Inleiding 5
Gouden basisregels 7
Zes fasen van het afstudeerproces 9
Reflectievragen 13
Waar moet je onderzoeksopzet aan voldoen? 17
Hoe zie de structuur van je scriptie er uit? 19
Schrijfwijzer op macroniveau 21
Schrijfwijzer op microniveau 23
Scriptie klaar maken voor publicatie 25
Bronvermelding 27
Alternatieven voor ambtelijk taalgebruik 29
3

Inleiding
Deze handleiding is geschreven voor studenten die via
de Wetenschapswinkel onderzoek doen en hun scriptie
schrijven.
Als je via de Wetenschapswinkel onderzoek doet, heb
je altijd te maken met een opdrachtgever. Hierdoor kun
je in aanraking komen met het spanningsveld tussen
wetenschap en praktijk.
Een opdrachtgever komt niet voor niets met zijn vraag
naar de Wetenschapswinkel. Hij of zij heeft de
onderzoeksresultaten ergens voor nodig. Soms
verwacht een opdrachtgever praktische aanbevelingen.
Dit vraagt dan om een handzame vertaling van je
onderzoeksresultaten. In andere gevallen heeft de
opdrachtgever het onderzoek alleen nodig voor ‘lobby’.
Aandacht voor het onderwerp is dan al genoeg. Aan
het begin van het project wordt duidelijk afgesproken
wat de opdrachtgever van je verwacht binnen de
mogelijkheden van jouw afstudeeronderzoek. Het is
jouw uitdaging om de behoefte uit de maatschappij te
vertalen in wetenschappelijk onderzoek.
De Wetenschapswinkel wil wetenschappelijke kennis
en onderzoek toegankelijk maken voor nonprofitorganisaties
en particulieren uit de samenleving.
Daarom streven wij ernaar om de onderzoeksrapporten
en scripties te publiceren. De meeste scripties komen
als PDF-bestand op internet te staan en kunnen
worden gedownload. Een kleine oplage geven we uit in
de vorm van een reader.
Je scriptie moet daarom goed leesbaar zijn. Als je voor
de Wetenschapswinkel onderzoek doet, verwachten
we dat je je aan deze wijzer houdt. 1
Veel succes!
1 Sommige opleidingen hebben ook een eigen handleiding (zoals COM, MVB
en SCW). Ook het werkboek scriptieschrijven van het Centrum voor studie en
loopbaan kan je helpen. Lees die ook door omdat daar uitgebreider wordt
ingegaan op de eisen die de opleiding stelt.
5

Gouden basisregels voor je scriptie
1. Kies een onderwerp ‘waar je warm voor loopt’.
Wat vind je echt leuk? Waarom spreekt dat onderwerp
je zo aan? Als je in zee gaat met een onderwerp dat je
eigenlijk niet zo heel leuk vindt, loop je kans op een
vervelende ervaring. Het is dan moeilijk om je scriptie
tot een goed einde te brengen.
2. Maak van tevoren een planning en houd het tempo
erin.
Elke scriptie, hoe leuk je het onderwerp ook vindt,
wordt een blok aan het been als er te lang over doet.
3. Bepaal je eigen standpunt, vorm je eigen mening,
wees kritisch.
Wat is het standpunt van je opdrachtgever (en ben je
het daar mee eens?), wat is het standpunt van je
docent (en ben je het daar mee eens?), wat is jouw
standpunt? Verschil van mening is niet erg, het is wel
erg als je achteraf beseft dat je niet achter je eigen
scriptie staat.
7

Zes verschillende fasen van het
afstudeerproces
1. Oriëntatiefase In deze fase zoek je een onderwerp of opdrachtgever
voor je stage en scriptie. Als je een onderwerp hebt
gevonden zoek je een docent die jou kan begeleiden.
Meestal moet je een voorstel indienen bij de scriptie-/
stagecoördinator van je opleiding. Elke opleiding heeft
eigen regels voor het toewijzen van afstudeerbegeleiders,
vraag zelf even na bij je eigen opleiding welke
regels voor jou gelden.
Belangrijkste activiteiten bij deze fase zijn: informatie
verzamelen, informatie structureren, de rode draad
zoeken en reflectie. Stel jezelf de vraag wat je echt
belangrijk vindt en waarom je dat belangrijk vindt. Geef
je ideeën vorm op papier.
Als je in deze fase vastloopt, kan het helpen om er met
iemand over te praten. Via de Wetenschapswinkel en
Van Waarden Weten * kun je extra begeleiding krijgen
bij je zoektocht.
2. Fase van Dit is de fase van het contract, het afbakenen en het
onderzoeksopzet voorbereiden van je onderzoek. In je onderzoeksopzet
leg je vast wat je gaat onderzoeken, hoe je dat gaat
doen, in welk tijdsbestek en wat het doel is van het
onderzoek. Als je onderzoek doet voor een
opdrachtgever moet die je onderzoeksopzet ook
goedkeuren. Communicatie met de opdrachtgever en je
docent is belangrijk. Als je via de Wetenschapswinkel
afstudeert, wordt een dergelijke bespreking voor je
georganiseerd.
Kijk voor de specifieke wetenschappelijke eisen
waaraan je onderzoeksopzet moet voldoen ook naar
de schrijfwijzer van je eigen opleiding. Meestal moeten
twee docenten je opzet goedkeuren voordat je kunt
beginnen met de volgende fase. Een goede
onderzoeksopzet is de basis voor je scriptie.
3. Fase van Deze fase voer je grotendeels zelfstandig uit nadat je
dataverzameling opzet is goedgekeurd. Als je hulp nodig hebt van je
* Een instituut van de VU dat zich richt op reflectief onderwijs. Vraag informatie
bij de Wetenschapswinkel als je meer wilt weten.
9

opdrachtgever of docent, moet je dat zelf aangeven.
Het is verstandig om regelmatig alle betrokken partijen
op de hoogte te stellen van de voortgang.
Het kan zijn dat je tijdens deze fase je probleemstelling
en je theoretisch kader bijstelt. In dat geval moeten alle
betrokken partijen daarmee akkoord gaan. Je sluit als
het ware een nieuw contract af. Hetzelfde geldt voor je
tijdsplanning.
4. Fase van ana- De docent is de enige die je kan begeleiden bij de
lyse en schrijven analyse van je data. Communiceer daarom tijdig met
je docent, zo voorkom je dat je scriptie wordt afgekeurd
en dat je een deel opnieuw moet doen. De
reflectievragen kunnen je bij de analyse helpen.
Probeer creatief in je titels te zijn. Een goede titel dekt
de lading van de tekst, maakt nieuwsgierig en is kort
en krachtig.
5. Afrondingsfase Dit is de fase waarin je alle teksten samenvoegt, de
herhalingen eruit haalt en alles tot een geheel maakt.
Als je tijdens de voorgaande twee fases goed hebt
gecommuniceerd met je docent, zul je daar nu profijt
van hebben. Je eerste conceptrapport bespreek je met
je docent. Het komt regelmatig voor dat je deze versie
nog een paar keer moet aanpassen.
De tweede beoordelaar en opdrachtgever (en de
Wetenschapswinkel) lezen alleen die versie van het
eindrapport die is goedgekeurd door je
scriptiebegeleider, je eerste docent. De tweede
beoordelaar heeft gemiddeld twee weken de tijd om je
scriptie te beoordelen. Je kunt pas afstuderen als je het
commentaar van de tweede beoordelaar hebt verwerkt.
De versie die de tweede beoordelaar nog moet
beoordelen, moet je ook bespreken met de
opdrachtgever. De opdrachtgever beoordeelt je scriptie
vanuit het perspectief van de praktijk, hij kijkt of je je
aan de afspraak hebt gehouden en of je antwoord
geeft op zijn vraag.
De tweede beoordelaar en je scriptiebegeleider
beoordelen je scriptie op de wetenschappelijke
kwaliteit. Het kan dus gebeuren dat je
onderzoeksresultaten niet passen bij de verwachting
van je opdrachtgever maar dat het wel
10

wetenschappelijk verantwoord is. De
wetenschappelijke beoordeling is bepalend of je kunt
afstuderen en of het een goed rapport is. In zulke
situaties is het belangrijk dat jij goed weet waar je zelf
staat, vandaar de basisregel ‘Bepaal je eigen
standpunt’. De reflectievragen in deze wijzer kunnen je
hierbij helpen.
Als je via de Wetenschapswinkel afstudeert,
organiseert die een eindbespreking voor je. De
Wetenschapswinkel kijkt of je scriptie een antwoord
geeft op de oorspronkelijke vraag en of je het
onderzoek wetenschappelijk correct hebt uitgevoerd.
6. Implementatie Meestal ben je zelf niet meer betrokken bij de
of publiciteitsfase implementatie van de onderzoeksresultaten. Als je
goede aanbevelingen hebt gedaan, kan de
opdrachtgever daar zelf mee aan de slag.
Als je via de Wetenschapswinkel je onderzoek hebt
gedaan, wordt je scriptie hoogstwaarschijnlijk omgezet
in een publicatie die gratis ‘downloadbaar’ is via
internet of tegen kostprijs te bestellen is. De
Wetenschapswinkelmedewerker heeft je scriptie dan
gelezen en geeft je commentaar dat jij moet
verwerken. Deze handleiding is richtinggevend. De
publicatie via de Wetenschapswinkel moet dezelfde
versie zijn als je goedgekeurde scriptie die je bij de
faculteit inlevert. Soms geef je als studentonderzoeker
een presentatie op een bijeenkomst die meestal door
de opdrachtgever wordt georganiseerd.
Als het onderwerp interessant is voor de media, geeft
de Wetenschapswinkel een persbericht uit. Soms
willen journalisten graag een interview met de
studentonderzoeker. In dat geval krijg je van de
Wetenschapswinkel tips over het omgaan met de pers.
11

Reflectievragen tijdens de
verschillende fasen in het
afstudeerproces
Reflectie op je probleemstelling en de analyse van je
data is gedurende het hele afstudeerproces van
belang. Met name in de oriëntatiefase en de
afrondingsfase doe je er goed aan om echt even stil te
staan bij de essentie van je verhaal. Reflectie vergroot
de kwaliteit van je analyse en voorkomt dat je voorbij
gaat aan belangrijke nuanceverschillen. Bovendien kun
je hierdoor bewust een standpunt innemen en de
keuzes die je maakt goed onderbouwen.
Eventuele vragen bij de oriëntatiefase zijn:
- Wat voor onderwerpen of interessegebieden vind
je interessant? Waarom?
- Wat vind je echt niet leuk en waarom niet?
- Welke sectoren of doelgroepen trekken je aan?
- Welke vakken of colleges vond je het leukst?
Waarom?
- Welke kennis uit jouw rugzak zou je verder willen
aanvullen? Wat weet je al? Wat wil je nog te weten
komen?
- Vind je het belangrijk dat je scriptie aansluit bij je
toekomstige baan?
- Vind je het belangrijk dat je scriptie bruikbaar is
voor de praktijk?
- Wat wil jij bijdragen aan de wetenschap? Welke
mogelijke kennisleemte wil je opvullen?
- Wat zijn voor jou belangrijke waarden of
richtinggevende overtuigingen?
- Waarom wil je X weten?
Eventuele vragen bij het formuleren van de
probleemstelling:
- Wat is het probleem?
- Waarom is het een probleem?
- Voor wie is het een probleem? Voor wie is het geen
probleem? (wees je bewust van eventueel
spanningsveld of verborgen agenda’s)
- Welk deel van het probleem kan en wil jij
13

onderzoeken? Waarom?
- Welke mogelijke antwoorden verwacht je bij je
vraagstelling en subvragen?
- Hoe ga je dat doen? Waarom ga je het op die
manier doen?
- Wat is het effect van de door jou gekozen
methode? Wat laat je eventueel liggen als gevolg
van deze methode?
- Kan je het onderzoeksveld schematisch weergeven
in een model? Welke actoren zijn relevant? Welke
positie neem je in?
- Waarom kies je voor bepaalde auteurs? Hoe is je
perspectief gekleurd als je voor andere auteurs
kiest?
- Uit welke ‘school’ komen de door jou gekozen
auteurs? Wat zijn hun vooronderstellingen?
- Wat zijn jouw vooronderstellingen (impliciet en
expliciet)? Waar sta jij voor?
- Wat is je bijdrage aan de wetenschap? Wat wil je
zeggen?
- Wat is je bijdrage aan de praktijk? Wat wil je er
mee bereiken?
- Wat hoop je dat je aan het einde tegen de
opdrachtgever of de wetenschap kan zeggen?
- Welke ondersteuning heb je eventueel nodig en
waar zoek je die?
Eventuele vragen bij de reflectie op de analyse van je
data en je conclusie:
- Heb je voldoende relevante data verzameld? Kun je
antwoord geven op de vraagstelling? Zo nee, hoe
komt dat?
- Wat is het antwoord op de vraagstelling in een
korte kernzin? Waar zitten de nuances?
- Wat is het effect geweest van de gebruikte
dataverzamelmethode op je onderzoeksresultaat?
- In welke zin zijn je resultaten gekleurd door het
door jou gekozen theoretisch perspectief? Hoe zou
je conclusie zijn als je een ander theoretisch
perspectief had gekozen?
- Klopt je verwachting of ben je verrast door de
resultaten?
- Denk je dat de opdrachtgever blij is met deze
14

esultaten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
- Ben je tevreden over de manier waarop je het
onderzoek hebt uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
- Voor welke, wat meer principiële keuzes heb je
gestaan?
- Welke keuzes heb je gemaakt, waarom deze en
geen andere? Welke rol heeft jouw visie op jezelf,
mens en samenleving gespeeld?
- Zou je dezelfde keuzes maken als je het
onderzoek opnieuw zou doen?
- Wat wil je meegeven aan de praktijk?
- Welke kennis heb je toegevoegd?
- Waar heb jij het meeste van geleerd? Wat geef je
jezelf mee?
Dagboekje Het is heel leerzaam om een soort dagboekje * bij te
houden waarin je voor jezelf antwoord geeft op
bovenstaande vragen. Op die manier kan je goed in
contact blijven met je eigen kritisch vermogen. Wat is
jouw rol in dit onderzoek en in hoeverre beïnvloed
jijzelf je onderzoeksgegevens. Hetzelfde geldt voor de
rol van je docent, opdrachtgever en respondenten.
* Als je extra begeleiding wil op het gebied van reflectie dan kan je dat via de
Wetenschapswinkel krijgen. Het is mogelijk dat je contactpersoon bij de
Wetenschapswinkel je vraagt om minimaal 3 keer een soort reflectie of
evaluatie verslag te filteren uit je onderzoeksdagboek.
Je kan ook terecht bij Van Waarden Weten, een instituut van de VU dat zich
richt op reflectief onderwijs. Vraag informatie aan de Wetenschapswinkel als
je hier meer van wil weten.
15

Onderzoeksopzet
Een onderzoeksopzet bevat in elk geval, in
onderstaande volgorde:
A. Titelblad: werktitel, je naam en je opleiding, naam
docent, naam opdrachtgever, datum.
B. Aanleiding en achtergrond van het onderzoek
(meestal aanleiding uit de praktijk van opdrachtgever).
C. Probleemstelling die bestaat uit vraagstelling
(eventueel met subvragen) en doelstelling. Wat,
waarom, voor wie, welk deel en waar. Wat ga je
onderzoeken en waarom ga je dit onderzoeken.
D. Operationalisering van de begrippen en het door
jou gekozen theoretisch perspectief. In je opzet is dit
een aanzet tot je theoretisch kader dat je tijdens je
onderzoek verder uitwerkt en aanvult. Duidelijk moet
zijn welke theoretische invalshoek je kiest en waarom.
Vooronderstellingen helder maken.
E. Methodologisch deel waarin je uitlegt hoe je het
onderzoek gaat doen. Wat is je werkwijze, welke
onderzoeksmethoden ga je gebruiken en waarom,
welke grondvorm heeft je onderzoek, hoe kom je aan
je respondenten, hoe ga je het analyseren etc.
Eventueel concept vragenlijst toevoegen.
F. Wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie.
Hier wordt je positie duidelijk tussen enerzijds de eisen
van je opleiding en anderzijds de wensen van je
opdrachtgever. Wat wil jij bijdragen aan de wetenschap
en aan de maatschappij middels deze scriptie.
G. Voorgenomen hoofdstukindeling van je scriptie.
Hier geef je de structuur en de opbouw van je scriptie
weer. Probeer titels te verzinnen die de lading van de
tekst dekken maar wel kort en krachtig zijn.
H. Tijdplanning. Geef hier ook aan wanneer je actie of
hulp verwacht van de opdrachtgever of je docent. Denk
om de gouden regel: hou het tempo er in.
I. Voorlopige literatuurlijst
17

Scriptie-indeling
A. Titelpagina: Titel + subtitel, naam student en maand
van afronding, opleiding en faculteit, naam
scriptiebegeleider en tweede beoordelaar, eventueel
naam opdrachtgever.
B. Voorwoord: niet meer dan half A4, welke studie,
persoonlijke motivatie, dankwoord.
C. Inhoudsopgave
D. Lijst van figuren en tabellen
E. Lijst van gebruikte afkortingen (alleen als dat nodig
is)
F. Samenvatting: niet meer dan 2 A4, vraagstelling,
aanpak, korte toelichting op theorie, korte conclusie.
Samenvatting moet globaal weergeven waar de
scriptie over gaat zodat de lezer kan beoordelen of hij
de hele scriptie zal lezen.
G. Inleiding: grotendeels je onderzoeksopzet,
wetenschappelijke en maatschappelijke aanleiding,
doel- en vraagstelling, hoe ga je de vragen
beantwoorden, leeswijzer.
H. Theoretisch kader: operationalisering begrippen,
verantwoording topics of onderzoeksitems, door welke
bril kijk je?
I. Methoden: dit staat al in je onderzoeksopzet,
grondvorm (exploratief, toetsend, beschrijvend),
kwantitatief/kwalitatief, dataverzamelingsmethode,
validiteit, betrouwbaarheid etc.
J. Datapresentatie: beschrijving of weergave van je
verzamelde gegevens aan de hand van analysekader
(nog geen conclusies of interpretatie).
K. Data-analyse: beoordeling van data, antwoord op
probleemstelling, koppeling theoretisch kader met
analyse van data, zijn je antwoorden te
verklaren/verwachten gezien het theoretisch kader?
L. Conclusie: wat wil je zeggen, wat is het antwoord
op de vraag, is de doelstelling bereikt?
M. Aanbevelingen aan praktijk en aan wetenschap
N. Epiloog: hier kan je reflecterende opmerkingen en
kanttekeningen in kwijt
O. Literatuurlijst
P. Bijlagen
19

Tips voor het schrijven op
macroniveau
Macroniveau: structuur en koppen
• Bedenk wat het hoofddoel is van de tekst.
• Bedenk voor wie je schrijft (behalve je docent).
• Schrijf aan de hand van de scriptie-indeling.
• De titel op het voorblad moet het onderwerp van
de scriptie dekken en nieuwsgierigheid wekken.
Met de ondertitel kun je in een zin uitleggen waar
de scriptie over gaat.
• Als je alle koppen van de hoofdstukken en
paragrafen onder elkaar zet dan moet de rode
draad van je scriptie duidelijk zijn.
• Een goede kop of titel is kort, krachtig en
informatief. Probeer creatief te zijn.
• Een goede schrijver plaatst basisuitspraken aan het
begin of aan het einde van alinea. Als je alle eerste
zinnen van alle alinea’s achter elkaar leest moet je
een logisch verhaal hebben: de basis voor een
samenvatting.
• Elk hoofdstuk begint met een inleiding waarin je
vertelt waar het hoofdstuk over gaat en eindigt met
een korte samenvatting.
• Niet ‘kopiëren en plakken’. Dezelfde blokken tekst
op verschillende plaatsen in je scriptie zijn zeer
storend.
• Wees consistent met de nummering van je
paragrafen.
• Wees consistent met het gebruik van voetnoten.
• Wees consistent met je lettertype, lettergrootte,
regelafstand en regelwit.
• Wees consistent met de manier waarop je citaten
in de tekst opneemt.
• Wees consistent met je bronvermelding.
• Hou het sober, niet te veel toeters en bellen.
21

Tips voor het schrijven op
microniveau
Microniveau: schrijfstijl, grammatica, spelling en
interpunctie
• Vermijd passieve zinnen en lijdende vormen in
zinnen oftewel: schrijf actief!
Dus niet: "In het eerste hoofdstuk wordt de
ontwikkeling van vrouwengeschiedenis beschreven",
maar: "Het eerste hoofdstuk beschrijft de ontwikkeling
van vrouwengeschiedenis.”
• Gebruik geen overbodige hulpwerkwoorden zoals:
kunnen, zullen, zouden en willen.
• Vermijd nominalisaties. Een nominalisatie is een
werkwoord dat tot een zelfstandig naamwoord is
vervormd.
Voorbeeld actieve zin: “Piet laat de hond uit.”
Voorbeeld foute zin met nominalisatie: “Het uitlaten van
de hond door Piet.”
• Geen lange of ingewikkelde zinnen. Een zin die je
twee keer moet lezen is niet goed.
• Geen tangconstructies. Een tangconstructie
betekent dat er te veel informatie staat tussen twee
delen die bij elkaar horen.
Voorbeeld foute zin met tangconstructie: “In de
afgelopen jaren is een groot deel van de middelen die
overheden kregen voor het sociaal-cultureel werk
verdwenen.” Verbeterd voorbeeld: “In de afgelopen
jaren is een groot deel van de middelen verdwenen die
…. etc.”
• Geen kettingzinnen. Kettingzinnen bestaan uit
voorzetselfiles. De zin wordt steeds langer door een
nieuw voorzetsel (met, want, door etc.) met een
nieuwe bepaling.
23

• Schrijf zo concreet mogelijk, vermijd lange
aanloop.
• Vermijd ontkenningen.
• Let op pleonasmen. Bij een pleonasme staat er een
woord dat niet nodig is, omdat een ander woord die
betekenis al aangeeft. Bijvoorbeeld: De oorzaak is
te wijten aan …..
• Let op tautologieën. Bij een tautologie staan er
twee synoniemen in een zin. Bijvoorbeeld: "Het is
mogelijk dat hij eventueel …..." of "Maar dat is
echter ….."
• Vermijd zinnen die beginnen met het woordje ‘Er’.
• Probeer tot de verbeelding te spreken. Gebruik
persoonsaanduidende woorden. Bijvoorbeeld: De
bewoners van Wijk C hebben last van
stankoverlast. In plaats van: In wijk C is er sprake
van stankoverlast.
• Gebruik citaten van respondenten om je verhaal te
ondersteunen. Citaten geven kleur aan je scriptie.
• Vermijd ambtelijk taalgebruik (zie lijst achterin).
• Denk aan komma’s. Hou rekening met
adempauze van de lezer.
24

Scriptie publicatieklaar maken
Als je via de Wetenschapswinkel afstudeert, geeft die
je scriptie meestal uit als publicatie. De
wetenschappelijke beoordeling door de universiteit
moet dan natuurlijk ruim voldoende zijn. Je tekst moet
in elk geval volgens deze wijzer geschreven zijn.
De aangeleverde tekst voor de opmaak moet ook aan
een aantal eisen voldoen. Lever je tekst zo ‘schoon’
mogelijk aan:
- alle automatische opmaak moet er uit (dus geen
automatische koppenstructuur)
- inleiding en conclusie ook met paragraaf
nummering aanduiden (samenvatting voorin en
voorwoord niet)
- geen onderstrepingen
- citaten tussen aanhalingstekens
- koppen vet, kort en bonding
- grafieken en tabellen niet scannen. De tekst kan
daarna niet meer aangepast worden. Zelf een
grafiek maken met aanpasbare tekst en bijschrift.
- grafieken en tabellen een eigen nummering geven
los van hoofdstukken
- geen kleurengrafieken maar grijswaarden
- literatuur- en bronverwijzing in één stijl
Opmaak - lettertype lucida sans ef (dit lettertype kan je
downloaden via de website)
- linker kantlijn begint bij 5
- regelafstand 1
- elk nieuw hoofdstuk begint op de rechterpagina
(oneven nummers)
- hoofdstukkoppen 12punts
- paragraafkoppen 9 punts vet, naast de kantlijn
- bodytekst 9 punts
- voetnoten 8 punts
25

Bronvermelding
Er zijn vele manieren om de literatuur weer te geven.
Het belangrijkste is dat je de literatuur consequent
weergeeft.
Basisregel is:
Achternaam auteur, Voorletters + tussenvoegsel (jaar
van uitgave) Titel. Plaats van uitgave: Uitgeverij.
De Wetenschapswinkel geeft de voorkeur aan de
volgende richtlijnen:
Voorbeeld Boek:
Komter, A.E. (1990). De macht van de dubbele moraal:
Verschil en gelijkheid in de verhoudingen tussen de
seksen. Amsterdam: Van Gennep.
Voorbeeld Boek met drie of meer auteurs:
Albeda, A. e.a. (1998) De rijke kant van Nederland.
Armoede staat zelden op zichzelf. Amsterdam: van
Gennep.
Voorbeeld Artikel uit boek:
Maier, R. (1993). Moeten, kunnen, willen: Kinderen als
rechtspersoon en ethisch subject. In C. van Nijnatten
(red.), Kinderrechten in discussie (pp.102-123). Meppel
Boom.
Bij artikelen uit tijdschriften of kranten wordt de titel van
het tijdschrift of de krant schuin gedrukt en niet de titel
van het artikel.
Voorbeeld Artikel met twee auteurs (voorletters
tweede auteur komen voor de achternaam):
Aronsson, K., en U. Satterlund-Larsson. (1987).
Politeness strategies and doctor-patient
communication on deht social choreography of
collaborative thinking. Journal of Language and Social
Psychologie, 16, 1-27.
27

Voorbeeld bron van internet:
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
WVS (1999) Antwoorden op kamervragen van Hamer
(PvdA) over wachtlijsten voor kinderopvang
(2990001250). URL: http://www.minvws.nl/ (26 oktober
1999).
Eventueel kan je de naam van persoon of instantie die
de verantwoordelijkheid heeft voor de inhoud van de
betreffende pagina, de volledige URL en de datum
waarop de webmaster de laatste verandering heeft
aangebracht op de site noemen.
Als je veel websites gebruikt hebt maak dan een aparte
lijst met de web-adressen.
Verwijzing in de Bij literatuurvermeldingen aan het einde van de zin is
tekst het altijd (auteur, jaartal) punt. Hier geven we de
volgende voorbeelden:
Voorbeeld bij een auteur:
Hortulanus (1995) is van mening dat ……
De reputatietheorie is momenteel de meest
gehanteerde benadering (Hortulanus, 1995).
Voorbeeld bij twee auteurs:
De Jong-Gierveld en Van Tilburg (1990) zijn de eersten
geweest die …..
Er bestaat een gevalideerde versie van de
eenzaamheidsschaal (De Jong-Gierveld en Van
Tilburg, 1990)
Voorbeeld bij drie of meer auteurs:
Hortulanus e.a. (1992) onderscheiden vier domeinen
van welzijn.
De Nederlandse welzijnsbijbel hanteert een vierdeling
(Hortulanus e.a., 1992).
Voorbeeld van website in de tekst:
De wachtlijsten voor kinderopvang zijn drastisch
gestegen sinds de bezuinigingen (Ministerie van VWS,
1999).
28

Alternatieven voor ambtelijk taalgebruik
Ambtelijk taalgebruik Alternatief
ondanks het feit dat hoewel, ofschoon
gezien het feit dat omdat
voor het geval dat als
om deze redenen daarom
wegens het feit dat omdat
in verband met wegens
in verband met het feit dat omdat
in verband met bovenstaande daarom
ten gevolge het feit dat doordat
ten aanzien van voor, over, bij
met betrekking tot over, voor
omtrent over
voor wat betreft, wat betreft, over, voor
betreffende, inzake over, voor
ten behoeve van voor
ten gunste van voor
doch maar
(de mens) welke die
(het paard) welke dat
thans (is de situatie zo dat) nu
indien als
indien met aanneemt dat als
dan aanvaardt men daarmee dat dan
dienen te moeten
een groot aantal veel
respectievelijk en
op deze wijze, manier zo
op welke wijze hoe
reeds al
teneinde om
het onderhavige dit, dat
het toenemen van meer
het afnemen van minder
het verminderen van minder
desalniettemin toch
29