NIET MEER WERKEN OM DEN BRODE J. P. KUIPER Een te ... - IFOH
NIET MEER WERKEN OM DEN BRODE J. P. KUIPER Een te ... - IFOH
NIET MEER WERKEN OM DEN BRODE J. P. KUIPER Een te ... - IFOH
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>NIET</strong> <strong>MEER</strong> <strong>WERKEN</strong> <strong>OM</strong> <strong>DEN</strong> <strong>BRODE</strong> J. P. <strong>KUIPER</strong><br />
<strong>Een</strong> <strong>te</strong> eng kader voor een zinvolle discussie<br />
Mijn belangs<strong>te</strong>lling voor de relatie van de mens tot zijn arbeid en de daarmee samenhangende<br />
problematiek is ontstaan in de tijd toen ik verbonden was aan de medische afdeling van het Directoraat<br />
Generaal van de Arbeid. Aanvankelijk hield ik mij — traditiegetrouw — voornamelijk bezig met een<br />
aantal schadelijke factoren in de arbeidssituatie van fysische, chemische, mechanische en microbiologische<br />
aard. Al spoedig ech<strong>te</strong>r drong het tot mij door dat er problematiek van geheel andere aard was die<br />
waarschijnlijk minder met de kwanti<strong>te</strong>it van het menselijk bestaan heeft <strong>te</strong> maken (de levensduur en de<br />
levensverwachting) maar zoveel <strong>te</strong> meer met de kwali<strong>te</strong>it ervan: de vervulling van het leven, de<br />
authentieke menswording. Voor het eerst in 1965 heb ik getracht in een artikeltje in het Tijdschrift van<br />
Sociale Geneeskunde uitdrukking <strong>te</strong> geven aan mijn vermoeden dat aandacht voor de zin van de arbeid<br />
wel eens van belang kon zijn voor de bedrijfsgeneeskunde (Kuiper, 1965).<br />
Sindsdien heb ik naar har<strong>te</strong>lust — maar meermalen ook met onlustgevoelens - deel kunnen nemen aan<br />
discussies over de be<strong>te</strong>kenis van arbeid voor individuen. Dikwijls ontwikkelden deze discussies zich<br />
naar aanleiding van de bespreking van het probleem van het arbeidsverzuim, dat meestal nog met de<br />
oneigenlijke <strong>te</strong>rm van ziek<strong>te</strong>verzuim wordt aangeduid. Ook ech<strong>te</strong>r in de commissie die een concept<br />
Herzien Arbeidsbesluit moest ops<strong>te</strong>llen, evenals in de commissie die zich bezig hield met rustpauzes en<br />
voorts bij vele andere gelegenheden speelden bij de besprekingen de opvattingen der deelnemers over de<br />
zin van de arbeid een belangrijke rol.<br />
Het is mij opgevallen dat dergelijke discussies dikwijls in een veel <strong>te</strong> eng kader plaats vinden. Er wordt<br />
naar mijn mening veelal uitgegaan van een <strong>te</strong> beperkt begrip arbeid, van een overdreven voors<strong>te</strong>lling van<br />
de be<strong>te</strong>kenis van vrije tijd en met name in de bedrijfsgezondheidszorg van een <strong>te</strong> eenzijdig han<strong>te</strong>ren van<br />
het model van belasting en belastbaarheid. Bovendien wordt onvoldoende rekening gehouden met de<br />
eisen die de eindigheid van de aardse bodemschat<strong>te</strong>n s<strong>te</strong>lt aan het karak<strong>te</strong>r van de arbeid en met het<br />
opgang zijnde proces van ontkoppeling van arbeid enerzijds en levensonderhoud anderzijds. Zonder <strong>te</strong><br />
pre<strong>te</strong>nderen daarmee de problematiek van de relatie mens-arbeid volledig en uitput<strong>te</strong>nd aan -de orde <strong>te</strong><br />
s<strong>te</strong>llen, laat staan <strong>te</strong> behandelen, wil ik trach<strong>te</strong>n door de bespreking van de zojuist genoemde pun<strong>te</strong>n een<br />
iets ruimer kader <strong>te</strong> scheppen voor een vruchtbare bespreking over de be<strong>te</strong>kenis die arbeid heeft en kan<br />
hebben voor samenleving en individu. Daarna zal ik een kor<strong>te</strong> schets geven van arbeid zoals die er in een<br />
toekomstige samenleving zou kunnen uitzien en <strong>te</strong>nslot<strong>te</strong> enige opmerkingen maken over de obstakels<br />
onderweg van nu naar die samenleving.<br />
<strong>Een</strong> ruim begrip van arbeid<br />
Van der Ven (1965, p. 11) wijst er op dat arbeid meer en meer wordt gezien als een zeer algemeen<br />
maatschappelijk verschijnsel dat begrepen kan worden als „een zich beschikbaar s<strong>te</strong>llen om iets <strong>te</strong><br />
verrich<strong>te</strong>n of tot stand <strong>te</strong> brengen waar anderen behoef<strong>te</strong> aan hebben". Deze omschrijving is in<br />
theoretisch opzicht voldoende ruim om aansluiting <strong>te</strong> vinden bij de nog <strong>te</strong> bespreken opvattingen van<br />
Dippel. In de praktijk ech<strong>te</strong>r blijkt dat het tot stand brengen waar anderen behoef<strong>te</strong> aan hebben zich<br />
hoofdzakelijk beperkt tot het produceren van goederen en ma<strong>te</strong>riële diens<strong>te</strong>n. Het begrip arbeid wordt<br />
meestal beperkt tot het verrich<strong>te</strong>n van betaalde activi<strong>te</strong>i<strong>te</strong>n binnen het kader van wat enigszins vaag met<br />
bedrijfsleven wordt aangeduid. Bui<strong>te</strong>n het bedrijfsleven in engere zin worden ongetwijfeld allerlei<br />
vormen van arbeid erkend — men denke bijvoorbeeld aan gezondheids- en welzijnszorg - maar er<br />
bestaat een -duidelijke <strong>te</strong>ndens om aan het bedrijfsleven het primaat toe <strong>te</strong> kennen. Daardoor is het zelfs<br />
mogelijk om een groot aantal activi<strong>te</strong>i<strong>te</strong>n binnen onze samenleving, die ondubbelzinnig zijn gericht op<br />
het tot stand brengen waar anderen behoef<strong>te</strong> aan hebben, niet tot arbeid in eigenlijke zin <strong>te</strong> rekenen. Het<br />
gaat hier om het werk dat dag in dag uit door millioenen huisvrouwen wordt gedaan.
<strong>NIET</strong> <strong>MEER</strong> <strong>WERKEN</strong> <strong>OM</strong> <strong>DEN</strong> <strong>BRODE</strong> Pag.2<br />
De aanduiding „werkende vrouw" voor een vrouw die ook aan het bedrijfsleven deelneemt, is eigenlijk<br />
een <strong>te</strong>stimonium paupertatis voor een cultuur waar benepen opvattingen over arbeid heersen.<br />
De overdreven be<strong>te</strong>kenis die aan het bedrijfsleven wordt gehecht als alleenzaligmakende economische<br />
kracht in onze samenleving manifes<strong>te</strong>ert zich op vele wijzen. Voor sommige politieke partijen heeft de<br />
verbe<strong>te</strong>ring van het ondernemingsklimaat zelfs de hoogs<strong>te</strong> priori<strong>te</strong>it. Want, „<strong>te</strong>nslot<strong>te</strong> moe<strong>te</strong>n we het van<br />
het bedrijfsleven hebben" 1 . Niet weinigen zijn zelfs van oordeel dat de omvang van activi<strong>te</strong>i<strong>te</strong>n bui<strong>te</strong>n<br />
het eigenlijke bedrijfsleven — men denke opnieuw bijvoorbeeld aan welzijnszorg en sociale<br />
voorzieningen — bepaald dient <strong>te</strong> worden door wat voor het bedrijfsleven aanvaardbaar is.<br />
Het pseudoreligieuze karak<strong>te</strong>r van deze waardering voor het bedrijfsleven en de be<strong>te</strong>kenis die het<br />
bedrijfsleven zich zelf toekent in onze samenleving weerspiegelt zich naar mijn mening in de <strong>te</strong>ks<strong>te</strong>n van<br />
de STER-reclame. Het loflied op Coca Cola is nauwelijks minder dan een commerciële spiritual. Blijde<br />
kinders<strong>te</strong>mmen zingen vrolijk van margarine en braadvet. Geen godendrank is ooit zo uitbundig<br />
bezongen als het „eerlijke" bier, <strong>te</strong>rwijl de „slanke" karnemelk de gedaan<strong>te</strong> aanneemt van een wit<strong>te</strong><br />
bosnimf.<br />
Het is mij onmogelijk om vanuit de ideologie van de arbeid als dienstbetoon aan het bedrijfsleven zinnig<br />
<strong>te</strong> spreken over arbeid in een toekomstige samenleving. Liever volg ik Dippel in zijn zeer ruime<br />
opvatting over het begrip arbeid. Deze au<strong>te</strong>ur 2 omschreef arbeid als „alle moei<strong>te</strong>, pijn en lijden, die wij<br />
moe<strong>te</strong>n opbrengen om iets tot stand <strong>te</strong> brengen op de weg van de mensheid in de tijd' (Dippel, 1961, p.<br />
713). Deze omschrijving onders<strong>te</strong>unt de opvatting -dat het bij arbeid niet in de eers<strong>te</strong> plaats gaat om wat<br />
individuen doen, maar wat de samenleving in haar historisch geheel, als mensheid nodig heeft. Hiermee<br />
wordt de mythe van een arbeidsloze samenleving ontzenuwd. Menselijke samenleving zonder arbeid is<br />
onmogelijk. Altijd zal er iets, la<strong>te</strong>n we liever zeggen: veel, <strong>te</strong> doen zijn om de mensheid haar weg door<br />
de geschiedenis mogelijk <strong>te</strong> maken.<br />
Maar wat voor onze beschouwingen thans vooral van belang is, is het woordje alle. Het gaat om alle<br />
moei<strong>te</strong>, pijn en lijden. Dippel noemt niet alleen de ma<strong>te</strong>riële, maar „ook de communicatie-arbeid en<br />
arbeid in denken en dich<strong>te</strong>n, in de greep naar het omvat<strong>te</strong>nde, naar de zin en de waarheid van leven en<br />
samenleven".<br />
Voor Dippel is arbeid altijd een activi<strong>te</strong>it die voortkomt uit de verbroken relatie tussen de mens en zijn<br />
wereld. Hij onderscheidt op grond van deze opvatting drie Neor<strong>te</strong>n arbeid (Dippel, 1962, p. 40):<br />
1. Arbeid die voortkomt uit de verbreking van direc<strong>te</strong> relatie met de natuur. Dit is de productieve, de<br />
ma<strong>te</strong>riële arbeid, de arbeid die in onze samenleving wordt verricht binnen het kader van het alleen zalig<br />
makende bedrijfsleven. De au<strong>te</strong>ur beschouwt de algemene beperking van het begrip arbeid tot deze productieve<br />
of ma<strong>te</strong>riële arbeid waarmee men geld verdient als een armoe-<strong>te</strong>ken Van onze cultuur (p. 42).<br />
2. Arbeid die voortkomt uit de verbroken relatie met de medemens. Tot deze arbeid zou ik niet alleen<br />
willen rekenen alle inspanningen van mensen op microniveau om elkaar be<strong>te</strong>r <strong>te</strong> leren begrijpen en<br />
zorgvuldiger met elkaar om to gaan, maar ook die op mesoniveau (bijvoorbeeld democratisering in<br />
bedrijven en ontwikkeling van sociaal beleid in ondernemingen) en op macroniveau (tic inspanningen<br />
om <strong>te</strong> komen tot vrede tussen de volkeren en een rechtvaardicer verdeling van de aardse rijkdommen).<br />
De kritiek op het Rapport van de Club van Rome is voor een belangrijk deel gericht op het vermeende<br />
ontbreken van aandacht voor deze vorm van arbeid <strong>te</strong>r overwinning van de wereldproblemen.<br />
J. P. <strong>KUIPER</strong> uit: Werken en werken in een veranderende samenleving (red. M.R. van Gils,) 1975, ISBN 90 265 0226 5
<strong>NIET</strong> <strong>MEER</strong> <strong>WERKEN</strong> <strong>OM</strong> <strong>DEN</strong> <strong>BRODE</strong> Pag.3<br />
Deze tweede soort van arbeid volgens Dippel komt slechts <strong>te</strong>n dele overeen glimt wat Polak (1966, p.<br />
114) de vierde vorm van arbeid noemt, de culturele arbeid 3 . De door hem genoemde klassieke sectoren:<br />
de agrarische en industriële arbeid behoren tot de eers<strong>te</strong> soort arbeid van Dippel. De derde klassieke<br />
sector, kilo van de dienstverlenende arbeid, behoort <strong>te</strong>n dele tot de eers<strong>te</strong>, <strong>te</strong>n dele tot do tweede soort<br />
van arbeid volgens Dippel.<br />
Vele activi<strong>te</strong>i<strong>te</strong>n die voortvloeien uit een welzijnsbeleid — met als kernfuncties zorg, educatie en<br />
recreatie — kunnen tot de tweede soort arbeid worden gerekend.<br />
3. De derde soort arbeid komt voort uit de we<strong>te</strong>nschap dat de mens op deze planeet leeft zonder enige<br />
aanwijsbare, direc<strong>te</strong> relatie met God en Eeuwigheid. Afgezien van de in<strong>te</strong>resse waarmee enkelingen en<br />
bepaalde institu<strong>te</strong>n zich bezighouden met het zoeken en dienen van God, kunnen we gerust s<strong>te</strong>llen dat<br />
onze samenleving in haar geheel nauwelijks belangs<strong>te</strong>lling heeft voor deze derde soort arbeid. Voor de<br />
velen die God hebben dood verklaard bestaat deze soort arbeid in het geheel niet. Vele anderen denken<br />
God in hun zak <strong>te</strong> hebben en vestigen de indruk dat alle geheimen van God en Eeuwigheid reeds zijn<br />
opgelost. Voor hen is de arbeid van de derde soort voltooid. Ik zelf denk dat de mensheid nog een lange<br />
weg heeft <strong>te</strong> gaan voor zij deze Miert arbeid misschien wel als de belangrijks<strong>te</strong> voor haar ontwikkeling<br />
leert zien 4 .<br />
Geen vrije tijd, maar menselijke tijd<br />
Binnen het enge kader waarin veelal de discussies over de relatie tussen de mens en zijn arbeid plaats<br />
vinden wordt nog al eens <strong>te</strong>genover de frustrerende arbeid de bevrijdende vrije tijd ges<strong>te</strong>ld. Binnen de<br />
oppervlakkige filosofie van het heilbrengende bedrijfsleven wordt de arbeid als onaangenaam erkend,<br />
maar op deze ellende van de arbeid volgt de door datzelfde bedrijfsleven mogelijk gemaak<strong>te</strong> verlossing<br />
door de vrije tijd. Het is <strong>te</strong> begrijpen dat het weldoende bedrijfsleven wel een beetje dankbaarheid<br />
verlangt van allen die in de ruim<strong>te</strong> van de vrije tijd zijn geplaatst. Die dankbaarheid kan worden getoond<br />
door de ondankbare taak van de dagelijkse arbeid zo blijmoedig mogelijk <strong>te</strong> aanvaarden.<br />
Bij haar bespreking van de sociologie van de vrije tijd oefent Lanfant (1974) scherpe kritiek uit op wat<br />
zij noemt de ideologische besmetting van deze tak van we<strong>te</strong>nschap. Zij zegt (p. 211): „Bij gebrek (aan<br />
een uitgewerkt begrippens<strong>te</strong>lsel), laat zij op haar eigen <strong>te</strong>rrein een ideologie tot ontwikkeling komen, dat<br />
wil zeggen een onbewus<strong>te</strong> vervorming (...) van de werkelijkheid die zij tot taak heeft <strong>te</strong> verklaren". <strong>Een</strong><br />
belangrijk onderdeel van haar kritiek is dat de sociologie van de vrije tijd — hetzij als tijd bui<strong>te</strong>n het<br />
werk, hetzij als vrij zijn na het werk - <strong>te</strong> weinig oog heeft voor het de<strong>te</strong>rminisme dat ook in de sfeer van<br />
de vrije tijd een belangrijke rol speelt (o.a. pag. 214) 5 . Zij vraagt zich af (p. 200) of het wel geoorloofd is<br />
om in het dagelijkse leven een scheiding aan <strong>te</strong> brengen tussen vrije tijd en tijd die onmisbaar is voor<br />
zogenaamde noodzakelijke behoef<strong>te</strong>n 6 .<br />
Haar kritiek loopt — zeer kort geformuleerd — uit op de volgende s<strong>te</strong>llingen (p. 219/ 220):<br />
1. Vrije tijd wordt van werktijd gescheiden door een operationele fictie.<br />
2. Vrije tijd en productivi<strong>te</strong>it zijn alleen maar met elkaar verbonden via bepaalde economische en<br />
politieke factoren die men bij de analyse laat gelden.<br />
3. De sfeer van de vrije tijd ontwikkelt zich in verband met de economische conjunctuur.<br />
4. Vrijetijdsbezigheden ontwikkelen zich in verband met de vrijetijdsindustrie, de productieappara<strong>te</strong>n en<br />
culturele organen.<br />
5. De s<strong>te</strong>lling volgens welke de waarden die aan vrije tijd worden toegeschreven de overhand gaan krijgen<br />
op die van de arbeid, berust op een subjectieve voors<strong>te</strong>lling.<br />
6. De vrijheid van het individu met betrekking tot zijn vrijetijdsbes<strong>te</strong>ding is een begrip dat impliciet<br />
gevormd wordt uit het denkbeeld van een „indifferen<strong>te</strong> vrijheid".<br />
J. P. <strong>KUIPER</strong> uit: Werken en werken in een veranderende samenleving (red. M.R. van Gils,) 1975, ISBN 90 265 0226 5
<strong>NIET</strong> <strong>MEER</strong> <strong>WERKEN</strong> <strong>OM</strong> <strong>DEN</strong> <strong>BRODE</strong> Pag.4<br />
Op grond van het voorgaande wil ik, hoewel erkennende de arbeidsorganisatorische, sociaaleconomische,<br />
gezondheidkundige en recreatieve waarde van vrije tijd 7 , afzien van een indeling van de<br />
24 uren van een etmaal of van het leven van een mens in werktijd enerzijds en vrije tijd anderzijds.<br />
Nuttiger lijkt me een kor<strong>te</strong> bezinning op de be<strong>te</strong>kenis die tijd antropologisch gezien voor de mens heeft.<br />
Reeds een oppervlakkige waarneming leert ons hoe belangrijk voor de mees<strong>te</strong> mensen hun levensduur is,<br />
de kwanti<strong>te</strong>it van hun bestaan. Verreweg de mees<strong>te</strong> mensen hech<strong>te</strong>n aan hun leven en als dat in gevaar<br />
komt zijn ze bereid tot gro<strong>te</strong> offers om het <strong>te</strong> redden en <strong>te</strong> verlengen. Mensen hebben tijd nodig om hun<br />
levensdoelen <strong>te</strong> kunnen bereiken, kortweg gezegd: om authentiek mens <strong>te</strong> kunnen worden. Nog anders<br />
gezegd: mensen hebben tijd nodig om hun eigen onvervreemde levensgeschiedenis <strong>te</strong> kunnen schrijven".<br />
Menselijke tijd is enerzijds tijdsduur, toegeme<strong>te</strong>n tijd (kwanti<strong>te</strong>it van het bestaan), anderzijds continuï<strong>te</strong>it,<br />
historici<strong>te</strong>it, toegeme<strong>te</strong>n tijd (kwanti<strong>te</strong>it van het bestaan).<br />
In onze door het bedrijfsleven “geheiligde" cultuur zijn wij er aan gewend geraakt <strong>te</strong> denken dat tijd geld<br />
is. De overwaarde die wij hech<strong>te</strong>n aan alles wat met geld <strong>te</strong> koop is belet ons in <strong>te</strong> zien dat tijd veel<br />
belangrijker is dan geld. Tijd is leven. De erkenning van de eindigheid van ons bestaan moet ons doen<br />
beseffen dat van de vele schaarse goederen onze tijd waarschijnlijk wel de belangrijks<strong>te</strong> is. Tijd die geen<br />
be<strong>te</strong>kenis heeft voor het maken van onze eigen, onze authentieke levensgeschiedenis is verknoeide tijd.<br />
Op zich zelf is het niet belangrijk met welke zaken we onze tijd vullen: met slapen, reizen, e<strong>te</strong>n,<br />
bankwerken, weven, vrijen of inkopen doen. Alleen van belang is de vraag of de gebruik<strong>te</strong> tijd ons zelf,<br />
dat wil zeggen onze persoonlijke menswording <strong>te</strong>n goede komt of niet. Wij kunnen onze eigen tijd verknoeien,<br />
maar dikwijls verknoeien wij ook de tijd van anderen of wordt onze tijd door anderen<br />
verknoeid.<br />
Deze waardering van menselijke tijd biedt de gelegenheid het begrip uitbuiting veel ruimer <strong>te</strong> nemen dan<br />
waarschijnlijk door Karl Marx werd bedoeld. Hij noemde het zich toeëigenen door de kapitalist van de<br />
door de arbeider geproduceerde meerwaarde uitbuiting. Eigenlijk eigende de kapitalist zich daarmee een<br />
stuk levenstijd toe van de arbeider. Zeer ruim genomen kan men uitbui<strong>te</strong>n omschrijven als het<br />
verknoeien of s<strong>te</strong>len van de tijd van een ander, die tijd zodanig in beslag nemen dat zij waardeloos is<br />
voor de eigen menswording van die ander. Deze meer fundamen<strong>te</strong>le benadering van het probleem van<br />
de uitbuiting laat toe ook vele vormen van uitbuiting <strong>te</strong> zien bui<strong>te</strong>n de economisch bepaalde klasseverhouding.<br />
Ook zonder economische noodzaak kan de uitgebui<strong>te</strong> arbeider op zijn beurt zijn vrouw en<br />
kinderen uitbui<strong>te</strong>n. Als wij uitbuiting — dat wil zeggen ontvreemding van tijd — in verband brengen<br />
met vervreemding, dan zien we in dat in elke samenleving het gevaar van uitbuiting dreigt, ook in de<br />
socialistische maatschappij.<br />
Toegepast op de verhouding van de mens tot zijn arbeid kunnen we zeggen dat de menselijke waarde<br />
van de arbeid ligt in zijn be<strong>te</strong>kenis voor de persoonlijke menswording van de mens die deze arbeid<br />
verricht. Als hij deze waarde niet heeft, dan kan men die ach<strong>te</strong>raf niet verlenen door aan de waardeloze<br />
arbeid een stukje vrije tijd toe <strong>te</strong> voegen waarvan de menselijke waarde overigens ook nog in twijfel mag<br />
worden getrokken 8 . De indeling in werktijd en vrije tijd is om deze reden reeds irrelevant.<br />
Vruchtbaarder dan een kwantitatieve indeling van de chronologische tijd in werktijd enerzijds en vrije<br />
tijd anderzijds lijkt mij een kwalitatieve onderscheiding naar aard van elkaar opvolgende activi<strong>te</strong>i<strong>te</strong>n en<br />
onderlinge samenhang daarvan.<br />
Bij levende wezens nemen we een voortdurende afwisseling in maximale en minimale activi<strong>te</strong>i<strong>te</strong>n waar.<br />
Ook bij de mens vinden we deze endogene 9 ritmiek op alle niveaus, dat wil zeggen, zowel op cellulair<br />
niveau als op dat van de mens als zingever.<br />
J. P. <strong>KUIPER</strong> uit: Werken en werken in een veranderende samenleving (red. M.R. van Gils,) 1975, ISBN 90 265 0226 5
<strong>NIET</strong> <strong>MEER</strong> <strong>WERKEN</strong> <strong>OM</strong> <strong>DEN</strong> <strong>BRODE</strong> Pag.5<br />
Sommige wisselingen in de in<strong>te</strong>nsi<strong>te</strong>it van een activi<strong>te</strong>it verlopen als een zeer langzame golfslag:<br />
etmaals-, maand-, jaarritmen. Hoogfrequen<strong>te</strong> ritmen zijn vooral op cellulair niveau <strong>te</strong> vinden. Het<br />
karak<strong>te</strong>r van een middenfrequentie hebben ritmen als die van de hartslag, de ademhaling enz.<br />
In abstracto kunnen wij de lichamelijkheid van de mens zien als een voortdurende wisseling van<br />
in<strong>te</strong>rferentiepatronen van enkelvoudige, hoog-, midden- en laagfrequen<strong>te</strong> ritmen. Er is sprake van een<br />
vloeiend evenwicht. Elk in<strong>te</strong>rferentie-patroon is een evenwicht van kor<strong>te</strong> duur, dat weer opgevolgd<br />
wordt door een nieuw evenwicht. De schommelingen in activi<strong>te</strong>it dienen <strong>te</strong> verlopen binnen dikwijls<br />
enge grenzen. Als het organisme niet voor bijzondere opgaven wordt ges<strong>te</strong>ld, verlopen de schommelingen<br />
ruim binnen de fysiologische grenzen. Zodra door een of andere invloed of inspanning deze<br />
grenzen in lich<strong>te</strong> ma<strong>te</strong> worden overschreden, treden regulatie mechanismen op die voorkomen dat de<br />
uitslag <strong>te</strong> s<strong>te</strong>rk zou worden. Deze regulatie kan spontane compensatie worden genoemd. Bij een s<strong>te</strong>rke of<br />
langdurige beïnvloeding ziet het organisme — mutatis mutandis geldt dit ook voor de mens als<br />
psychisch wezen en als zingever — geen kans binnen de duur van de beïnvloeding voldoende <strong>te</strong><br />
compenseren. Er ontstaat daardoor een ach<strong>te</strong>rstand. Om deze ach<strong>te</strong>rstand op <strong>te</strong> heffen is een opzet<strong>te</strong>lijke<br />
compensatie nodig. Ideali<strong>te</strong>r zou de arbeid zo gestructureerd en zouden de arbeidsomstandigheden zo<br />
gunstig moe<strong>te</strong>n zijn, dat de werkende mens genoeg zou hebben aan zijn spontane compensatie. Dit is<br />
waarschijnlijk reeds het geval bij de niet al <strong>te</strong> gro<strong>te</strong> groep gelukkige mensen die hun eigen werk kiezen<br />
en dit in eigen <strong>te</strong>mpo op eigen wijze uitvoeren. Het lukt de mees<strong>te</strong> mensen in het algemeen niet — of het<br />
is hun niet gegund — om tijdens hun activi<strong>te</strong>i<strong>te</strong>n hun ach<strong>te</strong>rstand voldoende in <strong>te</strong> halen. Voor hen zal<br />
dus een opzet<strong>te</strong>lijke compensatie tot stand moe<strong>te</strong>n worden gebracht. De structuur en de duur van een<br />
dergelijke compensatie, die als een recuperatie kan worden opgevat, zijn afhankelijk van de individuele<br />
disposities der personen voor wie de compensatie geldt en van de voorafgaande belasting.<br />
Begrippen als werktijd en vrije tijd geven weinig inzicht in de zaken waar het hier in wezen om gaat.<br />
Enerzijds is de opzet<strong>te</strong>lijke compensatie dikwijls nodig tijdens de werktijd (althans tijdens de arbeidsgebonden<br />
tijd), anderzijds geldt voor de bezigheden in de zogenaamde vrije tijd hetzelfde beginsel van<br />
een harmonieuze afwisseling van activi<strong>te</strong>it en rust.<br />
Op nog een andere wijze is een kwalitatieve beoordeling van menselijke tijd mogelijk, namelijk door<br />
acht <strong>te</strong> slaan op de aanwezigheid van drie fundamen<strong>te</strong>le aspec<strong>te</strong>n: het spelaspect, het educatieaspect en<br />
het arbeidsaspect. In zijn spel staat de mens als uniek individu centraal. In de opvoedingssituatie, waar<br />
het in beginsel weliswaar gaat om het heil van de op <strong>te</strong> voeden mens, staat zijn individuele bestaan niet<br />
meer centraal. De opvoeding is er juist op gericht hem tot sociaal wezen uit <strong>te</strong> doen groeien. In de<br />
arbeidssituatie functioneert de individuele mens als sociaal wezen. Het gaat daar principieel niet om hem<br />
als individu, maar om de belangen van de samenleving. Er zullen nauwelijks menselijke activi<strong>te</strong>i<strong>te</strong>n <strong>te</strong><br />
noemen zijn waarin niet alle drie aspec<strong>te</strong>n aanwezig zijn of althans behóren <strong>te</strong> zijn. Men kan zich zelfs<br />
afvragen of tijd waarin activi<strong>te</strong>i<strong>te</strong>n worden verricht waaraan een der aspec<strong>te</strong>n ontbreekt eigenlijk wel<br />
menselijke tijd kan worden genoemd. Dit geldt des <strong>te</strong> s<strong>te</strong>rker wanneer aan een activi<strong>te</strong>it slechts één der<br />
drie aspec<strong>te</strong>n is <strong>te</strong> herkennen. Er dient - althans dat is mijn mening — een harmonieuze verhouding <strong>te</strong><br />
bestaan tussen de drie genoemde kwalitatieve aspec<strong>te</strong>n van menselijke tijd. Deze verhouding is mede<br />
afhankelijk van de levensfase waarin een mens verkeert en van de aard van de activi<strong>te</strong>i<strong>te</strong>n waar hij zich<br />
mee bezig houdt. Wat de arbeid betreft, ook al overheerst daar het arbeidsaspect, het spel- en het<br />
educatieaspect dienen daarin ook herkenbaar aanwezig <strong>te</strong> zijn. Zo zal ook in vele zogenaamde<br />
vrijetijdsbezigheden het arbeidsaspect, het „tot stand brengen waar anderen behoef<strong>te</strong> aan hebben" niet<br />
ontbreken.<br />
J. P. <strong>KUIPER</strong> uit: Werken en werken in een veranderende samenleving (red. M.R. van Gils,) 1975, ISBN 90 265 0226 5
<strong>NIET</strong> <strong>MEER</strong> <strong>WERKEN</strong> <strong>OM</strong> <strong>DEN</strong> <strong>BRODE</strong> Pag.6<br />
Belasting of behoef<strong>te</strong>nbevrediging?<br />
De relatie — en daarmee de wisselwerking — tussen de mens en zijn wereld, anders gezegd, de wijze<br />
waarop de mens omgaat met zijn wereld, kan op verschillende manieren worden beschreven. De wereld<br />
kan voor de mens in het <strong>te</strong>ken staan van de last of de opdracht. De verhouding tussen de wereld als last<br />
en de mens als belastbaar wezen, kan dan met het begrip belasting worden aangeduid. De wereld kan<br />
voor de mens ook voorraadschuur be<strong>te</strong>kenen. De relatie van de nooddruftige mens met zijn wereld kan<br />
dan worden beschreven als behoef<strong>te</strong>nbevrediging. Wanneer de wereld als veld van positieve vrede — dat<br />
wil zeggen een situatie zonder structureel geweld — congruent is met de wil en het vermogen tot<br />
vrijheid van de mens, dan wordt de omgang van mens en wereld gekarak<strong>te</strong>riseerd door het begrip<br />
vrijheidsbeleving.<br />
Er zijn ui<strong>te</strong>raard meer gezichtspun<strong>te</strong>n van waaruit de verhouding van mens en wereld kan worden<br />
beschreven (Kuiper, 1975). Wij zullen ons thans beperken tot de eers<strong>te</strong> twee genoemden, daar het<br />
verschil tussen deze beide benaderingen enigszins karak<strong>te</strong>ristiek is voor het probleem waar wij ons thans<br />
mee bezighouden.<br />
In de Nederlandse bedrijfsgeneeskunde bestaat nog s<strong>te</strong>eds zo'n s<strong>te</strong>rke voorkeur voor de optiek van de<br />
mens-arbeid relatie als belasting, dat aan andere benaderingen nauwelijks aandacht wordt geschonken.<br />
De beïnvloeding vanuit de situatie wordt in het zogenaamde model van belasting en belastbaarheid<br />
aangeduid met het begrip last of uitwendige belasting. De reactie op deze beïnvloeding, die zich op alle<br />
niveaus van het mens zijn afzonderlijk of gelijktijdig kan manifes<strong>te</strong>ren, wordt functionele belasting<br />
genoemd. Hoewel In principe wordt aangenomen dat de mens in zijn psychisch en gees<strong>te</strong>lijk functioneren<br />
belast kan zijn, bestaat er in de bedrijfsgeneeskunde een <strong>te</strong>ndens om de optiek van belasting en<br />
belastbaarheid <strong>te</strong> beperken tot het niveau van de mens als organisme 10 . <strong>Een</strong> centraal begrip in het<br />
belastingmodel is het begrip belastbaarheid. Met dit begrip wordt een eigenschap of een vermogen van<br />
de mens als sys<strong>te</strong>em of een van zijn vele subsys<strong>te</strong>men aangeduid 11 . Het geeft de grens aan waarbij de<br />
reactie of een s<strong>te</strong>rke beïnvloeding nog juist niet leidt tot een structurele verandering van het<br />
geobserveerde sys<strong>te</strong>em. De belastbaarheid is afhankelijk van de tijdsduur der beïnvloeding. Hoe kor<strong>te</strong>r<br />
deze tijd, hoe s<strong>te</strong>rker de beïnvloeding kan zijn zonder schade <strong>te</strong> veroorzaken. Het begrip belastinggraad<br />
geeft aan welk deel van de belastbaarheid als maximaal vermogen in beslag werd genomen. Van een<br />
overbelasting kan worden gesproken als de belastinggraad zo groot is dat er <strong>te</strong> eniger tijd schadelijke<br />
effec<strong>te</strong>n kunnen optreden. Aanvankelijk had de bedrijfsgeneeskunde alleen oog voor de schadelijkheid<br />
van de overbelasting. De laats<strong>te</strong> jaren begint men ook aandacht <strong>te</strong> bes<strong>te</strong>den aan de problematiek van de<br />
onderbelasting. Hiermee hangt samen de overtuiging dat een bepaalde, optimale belasting gunstig en<br />
noodzakelijk is voor het menselijk functioneren.<br />
Het feit dat de bedrijfsgeneeskunde reeds zo lang en vrijwel uitslui<strong>te</strong>nd werkt met dit model van<br />
belasting en belastbaarheid, is een aanduiding van het nut ervan. Ik wil dat nut niet in twijfel trekken,<br />
maar wijzen op het accent dat de situatie, de menselijke wereld in dit model krijgt. Niet de eigenschappen<br />
van de mens staan centraal, maar de gegevenheid van de situatie. Hierdoor heeft het model zijn<br />
beperkingen voor een welzijnsbeleid in de arbeidssituatie. Het lijkt mij daarom voor de bedrijfsgeneeskunde<br />
onontbeerlijk om naast het belastingmodel andere benaderingen <strong>te</strong> gebruiken die primair<br />
uitgaan van de geaardheid van de mens. <strong>Een</strong> dergelijke benadering is bijvoorbeeld die van de mens als<br />
behoeftig wezen, een wezen wiens basisbehoef<strong>te</strong>n bevredigd moe<strong>te</strong>n worden. Ik zal hier niet uitweiden<br />
over het karak<strong>te</strong>r van deze basisbehoef<strong>te</strong>n. Het zij voldoende er op <strong>te</strong> wijzen dat er een scala van<br />
behoef<strong>te</strong>n is die reikt van de fysiologische behoef<strong>te</strong>n tot aan de behoef<strong>te</strong> aan zelfverwerkelijking, en zo<br />
men wil tot de behoef<strong>te</strong> aan transcendentie.<br />
J. P. <strong>KUIPER</strong> uit: Werken en werken in een veranderende samenleving (red. M.R. van Gils,) 1975, ISBN 90 265 0226 5
<strong>NIET</strong> <strong>MEER</strong> <strong>WERKEN</strong> <strong>OM</strong> <strong>DEN</strong> <strong>BRODE</strong> Pag.7<br />
Bij deze benadering wordt de wereld gezien als voorraadschuur van voorzieningen waarmee menselijke<br />
basisbehoef<strong>te</strong>n bevredigd kunnen worden. Menselijke situaties kunnen, daar zij wel altijd geschikt<br />
moe<strong>te</strong>n zijn om meerdere behoef<strong>te</strong>n gelijktijdig <strong>te</strong> kunnen bevredigen, polyvalen<strong>te</strong> voorzieningssys<strong>te</strong>men<br />
worden genoemd. Evenals bij het belastingmodel spreekt ook bij deze benadering de tijd een rol.<br />
De bevrediging van een behoef<strong>te</strong> kan enige tijd worden uitges<strong>te</strong>ld, maar er is een limiet aan die tijd, die<br />
niet overschreden kan worden zonder schade aan de mens <strong>te</strong> berokkenen 12 . Het niet voldoende bevredigd<br />
worden van essentiële behoef<strong>te</strong>n wordt aangeduid met het begrip deprivatie. In een situatie waarin<br />
verschillende personen gelijktijdig verblijven dient rekening <strong>te</strong> worden gehouden met de individuele<br />
verschillen in behoef<strong>te</strong>n die onder andere verband houden met leeftijd en sexe. In het algemeen kan<br />
gezegd worden dat menselijke situaties geschikt zijn om <strong>te</strong> dienen als polyvalen<strong>te</strong> voorzieningssys<strong>te</strong>men<br />
voor menselijke behoef<strong>te</strong>n, indien voor de daarin vertoevende personen — rekening houdende met<br />
leeftijd en geslacht, met de verwachtingen die er <strong>te</strong>n aanzien van de voorzieningen worden gekoes<strong>te</strong>rd 13<br />
en met de uithoudtijden der verschillende op bevrediging wach<strong>te</strong>nde behoef<strong>te</strong>n — de adequa<strong>te</strong><br />
voorziening voortdurend aanwezig is en op peil wordt gehouden.<br />
Wanneer men nu met betrekking tot de arbeid als menselijke situatie de beide benaderingen met elkaar<br />
vergelijkt, dan wort het duidelijk dat zij elkaars onmisbare complement zijn.<br />
In het belastingmodel staat de arbeid zelf centraal. Aan de mens wordt een opdracht verstrekt, een last<br />
opgelegd. Deze benadering leidt wel tot een humanisering van de arbeid doordat zij bewust rekening<br />
houdt met de kwetsbaarheid, de breekbaarheid van de mens, uitgedrukt in het begrip belastbaarheid.<br />
Binnen deze benadering komt de vraag naar voren: hoe veel mogen wij van een mens vergen? Aan het<br />
arbeidsaspect van de situatie wordt de hoogs<strong>te</strong> priori<strong>te</strong>it toegekend. Dat is, gezien de voorgaande<br />
beschouwingen, legitiem. Het werk moet worden gedaan, de mens functioneert in de arbeidssituatie in<br />
de eers<strong>te</strong> plaats als sociaal wezen. Het belastingmodel wil alleen de garantie scheppen dat hij er niet aan<br />
kapot gaat.<br />
Bij het behoef<strong>te</strong>model staat niet de situatie als opdracht of last centraal, maar de authentieke mens met<br />
zijn behoef<strong>te</strong>n die bevredigd moe<strong>te</strong>n worden, wil zijn persoonlijke menswording kunnen slagen. Hier<br />
staat niet centraal wat de arbeid verlangt, wat de samenleving nodig heeft, waaraan anderen behoef<strong>te</strong><br />
hebben maar wat de werker zelf nodig heeft. Hier geldt niet de vraag: „hoeveel mogen wij van een mens<br />
vergen?", maar de vraag: „wat mogen wij een mens onthouden?" We spreken hier niet van overbelas<strong>te</strong><br />
of onderbelas<strong>te</strong>, maar van gedepriveerde mensen.<br />
De benadering van de mens als behoeftig wezen, ook in de arbeidssituatie onderstreept de reeds eerder<br />
uitgesproken opvatting dat ook in de arbeidstijd het spel- en het educatieaspect van menselijke tijd<br />
aanwezig moe<strong>te</strong>n zijn. Het belasting model verwijst niet naar deze aspec<strong>te</strong>n en is daarom niet geschikt<br />
om exclusief <strong>te</strong> worden gebruikt. Anderzijds zou eenzijdig han<strong>te</strong>ren van het behoef<strong>te</strong>model ons doen<br />
verge<strong>te</strong>n dat arbeid inderdaad een bovenpersoonlijk gebeuren is. De synthese van beide benaderingen<br />
bestaat hierin dat een mens altijd sociaal wezen is en dat het een basisbehoef<strong>te</strong> voor hem is deel <strong>te</strong><br />
nemen aan de sociale werkelijkheid, die zich onder andere openbaart in de arbeid.<br />
Arbeid in een ma<strong>te</strong>rieel eindige wereld<br />
De problematiek van de ma<strong>te</strong>rieel-energetisch eindige wereld mag als voldoende bekend worden<br />
veronders<strong>te</strong>ld. Indien het de mensheid gelukt om van de 2 miljoen miljard kwh zonneënergie die<br />
dagelijks door het aardoppervlak worden opgenomen 14 een substantieel gedeel<strong>te</strong> op <strong>te</strong> vangen en <strong>te</strong><br />
reserveren voor menselijk gebruik, dan zullen veel van de huidige problemen opgelost kunnen worden.<br />
J. P. <strong>KUIPER</strong> uit: Werken en werken in een veranderende samenleving (red. M.R. van Gils,) 1975, ISBN 90 265 0226 5
<strong>NIET</strong> <strong>MEER</strong> <strong>WERKEN</strong> <strong>OM</strong> <strong>DEN</strong> <strong>BRODE</strong> Pag.8<br />
In principe blijft ook dan ech<strong>te</strong>r de aarde een in ma<strong>te</strong>rieel-energetisch opzicht beperk<strong>te</strong> voorraadschuur.<br />
Dit heeft consequenties voor de aard van de menselijke arbeid. Wij hebben als mensheid na een<br />
honderdduizenden jaren durende periode waarin de mens zich in een combinatie van mach<strong>te</strong>loosheid,<br />
behoedzaamheid en respect onderwierp aan de krach<strong>te</strong>n van de natuur, een slechts enkele duizenden<br />
jaren durende periode ach<strong>te</strong>r ons waarin de mens op s<strong>te</strong>eds brutaler en agressievere wijze deze krach<strong>te</strong>n<br />
aan zich onderwierp. De ongebreidelde exploratie en exploitatie van de aardse schat<strong>te</strong>n werd tot voor<br />
betrekkelijk kort nooit bekritiseerd. In<strong>te</strong>gendeel: hoe meer iemand aan, de aarde wist <strong>te</strong> ontrukken, hoe<br />
meer hij geprezen werd, hoe rijker hij ook werd. Sinds enige tijd zijn wij ons wel gaan realiseren dat aan<br />
deze exploitatie ongunstige ex<strong>te</strong>rne effec<strong>te</strong>n verbonden zijn die zich onder andere manifes<strong>te</strong>ren in het<br />
verlies van milieufuncties (Hueting, 1974). We gaan ons nu ook afvragen of aan de exploratie en de<br />
exploitatie zelf geen perk moet worden ges<strong>te</strong>ld. In principe kan worden ges<strong>te</strong>ld dat de minimale opbrengst<br />
van de ma<strong>te</strong>riële arbeid voldoende moet zijn om alle aardbewoners een bestaansoptimum <strong>te</strong><br />
garanderen. Daarmee bedoel ik een zodanig sys<strong>te</strong>em van voorzieningen dat geen enkele mens door<br />
ma<strong>te</strong>riële deprivaties gehinderd wordt persoonlijk mens <strong>te</strong> worden en bij <strong>te</strong> dragen aan het scheppen van<br />
cultuur. In <strong>te</strong>rmen van mensheid gesproken ligt de benedengrens van de ma<strong>te</strong>riële of productieve arbeid<br />
daar waar de mensheid over voldoende ma<strong>te</strong>rieel-energetische voorzieningen beschikt om op weg <strong>te</strong><br />
blijven. De bovengrens van de productieve arbeid ligt daar waar de ma<strong>te</strong>rieel-energetische balans dreigt<br />
verstoord <strong>te</strong> raken, namelijk als per tijdseenheid meer ma<strong>te</strong>rie en energie worden verbruikt dan in<br />
diezelfde tijd aan ma<strong>te</strong>rie kan worden <strong>te</strong>ruggewonnen of aan energie kan worden verzameld. Velen zijn<br />
er van overtuigd dat deze balans in fei<strong>te</strong> nu al ernstig verstoord is of althans verstoord zou zijn als de<br />
hele wereldbevolking op dezelfde gro<strong>te</strong> voet zou leven als thans de bevolkingen van het Wes<strong>te</strong>n. In<br />
toenemende ma<strong>te</strong> zal met name in het Wes<strong>te</strong>n rekening gehouden moe<strong>te</strong>n worden niet een vermindering<br />
van arbeid die in de eers<strong>te</strong> plaats beslag legt op ma<strong>te</strong>rie en energie. Dat komt voor een belangrijk deel<br />
neer op een vermindering van de productieve arbeid, of om het anders <strong>te</strong> zeggen: op een desacralisatie<br />
van het bedrijfsleven. Niet weinigen vrezen daardoor een onaanvaardbaar gro<strong>te</strong> werkloosheid en de<br />
huidige sociaal-economische situatie van de Wes<strong>te</strong>lijke wereld schijnt hen daarin gelijk <strong>te</strong> geven.<br />
Natuurlijk zal er — indien althans de vermindering van de <strong>te</strong> leveren productie niet gepaard gaat met<br />
arbeidstijdverkorting - een gro<strong>te</strong> werkloosheid ontstaan, als men alleen de productieve arbeid als arbeid<br />
wil erkennen en honoreren. Indien de samenleving meer oog krijgt voor de arbeid van de tweede soort<br />
— de arbeid van de derde soort laat ik hier bui<strong>te</strong>n beschouwing — dan zal blijken dat er nog een<br />
schreeuwend <strong>te</strong> kort is aan werkers. Daar de arbeid van de tweede soort (huishoudelijke arbeid,<br />
verzorgende arbeid enz.) niet op een betrekkelijk klein aantal plaatsen is geconcentreerd zoals (de<br />
productieve arbeid (in industrieplaatsen en op industrie<strong>te</strong>rreinen), maar over een heel land gelijkelijk is<br />
verdeeld, hoeft ook niet de dwaze situatie <strong>te</strong> ontstaan zoals wij die nu kennen, waarbij op één plaats<br />
werklozen thuis zit<strong>te</strong>n <strong>te</strong> kniezen en op een andere plaats handen <strong>te</strong> kort komen om het werk klaar <strong>te</strong><br />
krijgen. Het is niet onwaarschijnlijk dat voor velen de arbeid van deze tweede soort in veel s<strong>te</strong>rker ma<strong>te</strong><br />
het spel- en educatieaspect kan bezit<strong>te</strong>n dan hun huidige arbeid in het bedrijfsleven. Natuurlijk realiseer<br />
ik mij dat een samenleving die minder goederen produceert voor zich zelf een geringere ma<strong>te</strong>riële<br />
welstand zal bezit<strong>te</strong>n. Tussen het bestaansoptimum en onze huidige luxe bestaat nog een ruime marge.<br />
Wie het beginsel van een beneden- en een bovengrens van menselijke productie aanvaardt, zal ook de<br />
consequentie van een minder luxueus bestaan moe<strong>te</strong>n aanvaarden. Wij kunnen nog niet overzien welk<br />
een winst aan menselijke relaties wij daarvoor in ruil zullen ontvangen.<br />
Ontkoppeling van arbeid en levensonderhoud<br />
Onder levensonderhoud verstaan wij gewoonlijk in de eers<strong>te</strong> plaats de voorzieningen <strong>te</strong>r bevrediging van<br />
de fysiologische basisbehoef<strong>te</strong>n van de mens: voedsel, kleding, beschutting <strong>te</strong>gen weer en wind.<br />
J. P. <strong>KUIPER</strong> uit: Werken en werken in een veranderende samenleving (red. M.R. van Gils,) 1975, ISBN 90 265 0226 5
<strong>NIET</strong> <strong>MEER</strong> <strong>WERKEN</strong> <strong>OM</strong> <strong>DEN</strong> <strong>BRODE</strong> Pag.9<br />
Het bestaansoptimum is meer dan dat, maar we mogen toch wel in het algemeen s<strong>te</strong>llen dat de mens<br />
voor wat wij levensonderhoud noemen voornamelijk voorzieningen van ma<strong>te</strong>rieel energetische aard<br />
nodig heeft. Het hoeft daarom ons niet <strong>te</strong> verbazen dat sinds mensenheugenis — en waarschijnlijk ook in<br />
de prehistorie — de mogelijkheid tot levensonderhoud onlosmakelijk verbonden was aan de deelname<br />
aan de ma<strong>te</strong>riële arbeid. Dat wij in het zweet ons aanschijns ons brood zullen e<strong>te</strong>n is de Bijbelse<br />
uitdrukking voor deze oeroude ervaring, die <strong>te</strong>vens een maatschappelijke overtuiging werd. Dat er<br />
gewerkt moest worden om den brode is voor de mensheid tot nu toe vanzelfsprekend geweest. De<br />
keerzijde van vleze overtuiging hield in dat wie niet werk<strong>te</strong> ook niet zou e<strong>te</strong>n 15 . Ook in onze<br />
samenleving leeft deze overtuiging nog s<strong>te</strong>rk. Daarnaast ontwikkelt zich ech<strong>te</strong>r een andere <strong>te</strong>ndens die<br />
leidt tot een ontkoppeling van arbeid enerzijds en levensonderhoud anderzijds. Vooral de sociale<br />
wetgeving legitimeert de consumptie (het levensonderhoud) zonder dat daarvoor als <strong>te</strong>genprestatie<br />
arbeid, dat wil zeggen deelname aan het bedrijfsleven, wordt geëist 16 .<br />
In 1974 hadden wij in ons land gemiddeld 140.000 werklozen, 350.000 personen die wegens ziek<strong>te</strong> niet<br />
werk<strong>te</strong>n en 340.000 langdurig zieken of minder validen (Kruze, 1974). Wanneer wij daarbij op<strong>te</strong>llen de<br />
1.400.000 mensen van 65 jaar en ouder, dan komen we al ver over de twee miljoen po<strong>te</strong>ntiële 17<br />
„kostwinners". Als wij allen die krach<strong>te</strong>ns de Algemene Weduwen en Wezenwet en krach<strong>te</strong>ns de<br />
bijstandswct een uitkering ontvangen daarbij <strong>te</strong>llen, komen we op nog een hoger aantal 18 .<br />
Wij mogen <strong>te</strong>recht s<strong>te</strong>llen (dat onze samenleving het recht op levensonderhoud als waarde op zich in de<br />
wetgeving heeft verankerd. Het <strong>te</strong>gendeel zou ook vreemd zijn als wij let<strong>te</strong>n op de wijze waarop in onze<br />
samenleving wordt gedacht over het al of niet toela<strong>te</strong>n van nieuwelingen tot de samenleving. Deze wordt<br />
openbaar in verschijnselen als anticonceptie 19 en abortus provocatus. Hoe langer hoe meer gaat het<br />
principe gelden dat wij nieuwe wereldburgers pas mogen toela<strong>te</strong>n als er voldoende garanties bestaan dat<br />
zij liefdevol ontvangen en op menswaardige wijze kunnen worden verzorgd. Zowel voor- als <strong>te</strong>genstanders<br />
van een niet aan banden gelegde abortus provocatus scharen zich ach<strong>te</strong>r dit beginsel. Zij die<br />
abortus in bepaalde gevallen aanbevelen doen dit omdat zij vrezen dat de zich ontwikkelende vrucht <strong>te</strong><br />
weinig kansen zal hebben op een menswaardig bestaan. Zij die zich <strong>te</strong>gen abortus verklaren zijn van<br />
oordeel dat wanneer eenmaal het proces van zich ontwikkelend menselijk leven op gang is gekomen de<br />
garanties moe<strong>te</strong>n worden geschapen voor een opvang en verdere begeleiding van de nieuwe medemens<br />
na zijn geboor<strong>te</strong>. Als het genoemde beginsel door brede lagen van de bevolking aangehangen wordt, dan<br />
moe<strong>te</strong>n we de consequentie aanvaarden dat eenmaal geaccep<strong>te</strong>erd menselijk leven geaccep<strong>te</strong>erd blijft.<br />
We hebben hiermee niet alleen wet<strong>te</strong>lijk, maar ook sociaal cultureel het recht op levensonderhoud als<br />
een zelfstandig recht aanvaard. Als wij daarnaast als zelfstandig recht het recht op arbeid erkennen,<br />
kunnen we niet langer bedoelen dat dit indirect een recht op levensonderhoud be<strong>te</strong>kent. Het recht op<br />
arbeid kan in de toekomst hoe langer hoe meer het recht be<strong>te</strong>kenen deel <strong>te</strong> mogen nemen aan het<br />
maatschappelijke gebeuren dat wij arbeid noemen.<br />
Arbeid in een veranderende samenleving<br />
Zo langzamerhand zijn wij er wel van overtuigd geraakt dat de toekomst de mensheid niet zo maar<br />
overvalt. De mens krijgt de toekomst die hem toekomt, dat wil zeggen, de toekomst, die ontstaat, hetzij<br />
door het doen van zijn keuzen, hetzij hoor het nala<strong>te</strong>n van het kiezen van iets anders dan wat thans<br />
bestaat. Het is geen natuurwet dat in de toekomstige samenleving arbeid zal ontstaan die gekarak<strong>te</strong>riseerd<br />
zal zijn door de door mij geschets<strong>te</strong> kwali<strong>te</strong>i<strong>te</strong>n. Wat ik hier doe is niet mij wagen aan<br />
voorspellingen, maar het opperen van een mogelijkheid, een der mogelijkheden die een samenleving<br />
zichzelf kan kiezen.<br />
J. P. <strong>KUIPER</strong> uit: Werken en werken in een veranderende samenleving (red. M.R. van Gils,) 1975, ISBN 90 265 0226 5
<strong>NIET</strong> <strong>MEER</strong> <strong>WERKEN</strong> <strong>OM</strong> <strong>DEN</strong> <strong>BRODE</strong> Pag.10<br />
De arbeid die de bovengenoemde kenmerken vertoont, zou een plaats kunnen krijgen in de door<br />
Theobald (1967) beschreven vrije maatschappij. In die maatschappij is de ontkoppeling tussen arbeid en<br />
levensonderhoud principieel aanvaard en consequent uitgewerkt in een wet<strong>te</strong>lijke regeling. De<br />
fundamen<strong>te</strong>le economische zekerheid wordt verschaft in het recht op een van overheidswege verplicht <strong>te</strong><br />
verstrekken inkomen, het zogenaamde verschuldigde inkomen. Ieder lid van de samenleving kan —<br />
onbezorgd voor zijn levensonderhoud — zijn krach<strong>te</strong>n geven aan die organisaties en die activi<strong>te</strong>i<strong>te</strong>n die<br />
hijzelf het meest zinvol acht en die hem de mees<strong>te</strong> kansen bieden op wezenlijke relaties en op<br />
zelfverwerkelijking. Theobald onderscheidt in deze vrije maatschappij twee types arbeidsorganisaties, de<br />
marketives en de consentives. Onder marketive verstaat hij iedere organisatie of persoon die zich bezig<br />
houdt met de productie van ecofacts 20 om daarmee winst <strong>te</strong> maken. Deze marketives zullen behoren tot<br />
de belangrijke krach<strong>te</strong>n die veranderingen in de samenleving veroorzaken. De activi<strong>te</strong>it ervan zal<br />
volgens Theobald (p. 192) gericht moe<strong>te</strong>n zijn op een werkelijke verbe<strong>te</strong>ring van de omstandigheden en<br />
niet op het winstgevend maken van ongecontroleerde vernieuwingen. Zij zullen het karak<strong>te</strong>r hebben van<br />
wat ik elders (Kuiper, 1975) heb omschreven als inclusieve ondernemingen. Het ondernemen van ons<br />
huidige bedrijfsleven is bijna uitslui<strong>te</strong>nd exclusief van karak<strong>te</strong>r. Exclusief is die vorm van ondernemen<br />
waarbij uitslui<strong>te</strong>nd het primaire, exclusieve doel van de onderneming wordt nagestreefd. De exclusieve<br />
onderneming levert de op de markt gevraagde goederen en diens<strong>te</strong>n zonder zich <strong>te</strong> bekreunen om<br />
eventuele schadelijke ex<strong>te</strong>rne effec<strong>te</strong>n of zich af <strong>te</strong> vragen of de door haar geleverde ecofacts wel nuttig<br />
zijn voor de samenleving. De inclusieve onderneming zal dit wel doen. Inclusief ondernemen zou zich<br />
voordoen als bijvoorbeeld een ingenieursbureau geen plannen zou willen ontwikkelen waarbij het milieu<br />
onnodig zou worden aangetast of de vrede tussen twee landen in gevaar zou worden gebracht. In het<br />
kader van de nationale economie zal een inclusieve onderneming zich positief rich<strong>te</strong>n op het belang van<br />
de samenleving en geen goederen produceren die slechts schijnbehoef<strong>te</strong>n kunnen bevredigen 21 .<br />
Consentives zijn alle niet op winst gerich<strong>te</strong> productiehuishoudingen waarvan de leden op basis van<br />
vrijwilligheid overeenkomen samen <strong>te</strong> werken. Zij ontvangen uit deze onderneming geen loon, maar<br />
s<strong>te</strong>llen zich <strong>te</strong>vreden met het eerder genoemde verschuldigde inkomen. Marketives zullen de ecofacts<br />
produceren die het meest doelmatig kunnen worden voortgebracht. Consentives zullen normali<strong>te</strong>r niet<br />
geïn<strong>te</strong>resseerd zijn in massaproductie.<br />
Ik laat bui<strong>te</strong>n beschouwing de vraag of de door Theobald genoemde oplossing voor een vrije<br />
maatschappij de enig mogelijke of zelfs de bes<strong>te</strong> is. Het is er mij alleen om begonnen enigszins aan <strong>te</strong><br />
geven hoe het principe van de ontkoppeling van arbeid en levensonderhoud verder uitgewerkt kan<br />
worden in een moderne samenleving. Niemand hoeft in een dergelijke samenleving om den brode <strong>te</strong><br />
werken. Wie wat extra ma<strong>te</strong>riële luxe in zijn leven wil, kan zich bij een marketive aanslui<strong>te</strong>n en het daar<br />
ongetwijfeld heersende strengere regime op de koop toe nemen. Wie best <strong>te</strong>vreden is met zijn<br />
bestaansoptimum zal zich aanslui<strong>te</strong>n bij een consentive en wie door wat voor oorzaak ook niet is<br />
uitgegroeid tot een sociaal wezen, zal zich wel op zijn eigen houtje vermaken. In elk geval biedt deze<br />
vrije maatschappij voldoende voorwaarden om arbeid van de tweede 22 en derde soort 23 <strong>te</strong> verrich<strong>te</strong>n en<br />
om de eigen menselijke tijd zo in <strong>te</strong> delen dat de aspec<strong>te</strong>n van spel, educatie en arbeid harmonieus over<br />
de dag zijn verdeeld. Opzet<strong>te</strong>lijke compensatie zal in die situatie hoe langer hoe minder noodzakelijk<br />
zijn. Het is niet onwaarschijnlijk dat de marketives, juist door de concurrentiepositie met de consentives<br />
op de arbeidsmarkt, in toenemende ma<strong>te</strong> rekening zullen moe<strong>te</strong>n houden met het beginsel dat de werkers<br />
in de arbeid mogelijkheden hebben tot creativi<strong>te</strong>it en persoonlijke besluitvorming. Nog minder dan thans<br />
zullen het spelaspect en het educatieaspect ook in de arbeid van de marketives kunnen ontbreken. Om<br />
misverstand <strong>te</strong> voorkomen wil ik er uitdrukkelijk op wijzen dat de ontwikkeling van vrije maatschappijen<br />
in de welvarende landen van het Wes<strong>te</strong>n niet <strong>te</strong>n kos<strong>te</strong> moet gaan van de landen wier bevolkingen<br />
thans nog lang niet gemiddeld op het bestaansminimum leven, laat staan op het bestaansoptimum. Als de<br />
ontwikkeling van vrije maatschappijen niet gepaard gaat met een gro<strong>te</strong>re mondiale solidari<strong>te</strong>it, dan be<strong>te</strong>kent<br />
zij geen winst voor de mensheid.<br />
J. P. <strong>KUIPER</strong> uit: Werken en werken in een veranderende samenleving (red. M.R. van Gils,) 1975, ISBN 90 265 0226 5
<strong>NIET</strong> <strong>MEER</strong> <strong>WERKEN</strong> <strong>OM</strong> <strong>DEN</strong> <strong>BRODE</strong> Pag.11<br />
Wij zijn nog niet zo ver<br />
Wanneer in een samenleving als de onze de algemene wil bestond om een vrije maatschappij <strong>te</strong> creëren<br />
vergelijkbaar met de bovenbeschrevene, dan zouden we op zeer kor<strong>te</strong> <strong>te</strong>rmijn daaraan kunnen beginnen.<br />
Voorzover ik het kan zien zijn de ma<strong>te</strong>riële voorwaarden daarvoor aanwezig.<br />
Mentaal zijn wij als bevolking in haar geheel ech<strong>te</strong>r nog lang niet zo ver.<br />
Ik wil hier enige van de belangrijks<strong>te</strong> obstakels noemen op de weg naar de vrije maatschappij.<br />
1. Emotioneel hebben wij de ontkoppeling van arbeid en levensonderhoud nog niet of onvoldoende<br />
geaccep<strong>te</strong>erd. 0 wee, als de eenmaal aanvaarde en in de samenleving opgenomen nieuwe<br />
mensenkinderen „lui" blijken <strong>te</strong> zijn en zich niet willen voegen in onze arbeidsideologie, dat wil<br />
dan me<strong>te</strong>en zeggen in onze bedrijfslevenideologie. Ik ben het met Theobald eens dat het recht op<br />
onderhoud, op het verschuldigde inkomen, absoluut onvervreemdbaar moet zijn. Niet alleen de<br />
ijverige deelnemers aan een consentive zullen het krijgen, maar ook de thuis rondlummelende<br />
luilakken, de prostitué's en de gevangen zit<strong>te</strong>nde misdadigers 24 . Kwant (1967, p. 32) sprak eens<br />
de overtuiging uit, dat wij jonge mensen moe<strong>te</strong>n leren zinvol bezig <strong>te</strong> zijn zonder het „moe<strong>te</strong>n"<br />
van de arbeid. „Wij zullen moe<strong>te</strong>n afleren, het ,sociale zijn' van een mens zo <strong>te</strong> verbinden met de<br />
functie in het arbeidsbes<strong>te</strong>l 25 als wij dit thans doen." Ik denk dat Kwant gelijk heeft. <strong>Een</strong> vrije<br />
maatschappij zullen we niet bereiken als de fundamen<strong>te</strong>le waarden er van niet via de opvoeding<br />
een authentiek bestanddeel van onze cultuur worden.<br />
2. Ook in een ander opzicht zijn wij als samenleving nog sociaal onvolwassen. Er bestaan nog<br />
s<strong>te</strong>eds zeer s<strong>te</strong>rke weerstanden <strong>te</strong>gen het opgeven van eigen voorrech<strong>te</strong>n <strong>te</strong>n behoeve van het<br />
behoud van de aarde en haar totale bevolking. Het Kaïnswoord: „Ben ik mijn broeders hoeder"<br />
wordt nog <strong>te</strong> vaak gehoord met betrekking tot verre volkeren en zelfs in praktische politiek<br />
vertaald. Er is meer ergernis over de ongebreidelde procreativi<strong>te</strong>it van de arme volken dan over<br />
het gebrek aan sociale creativi<strong>te</strong>it van de eigen samenleving. Het zal nog meer tot een ieder en<br />
vooral tot de jeugd moe<strong>te</strong>n doordringen dat ontwikkelingshulp geen filantropie is, maar het doen<br />
wedervaren van een fundamen<strong>te</strong>el recht aan hen die om wat voor reden dan ook geen kans zien<br />
zelf hun levensonderhoud voldoende <strong>te</strong> garanderen. Ik heb hoop dat dit besef zal groeien<br />
inumrnta<strong>te</strong> de leden van onze samenleving zich meer wereldburger gaan voelen.<br />
3. Er zijn nog s<strong>te</strong>eds gro<strong>te</strong> verschillen in inkomens in onze samenleving. Weliswaar is er een<br />
<strong>te</strong>ndens tot nivellering die geëffectueerd wordt in 'de voort(kwende verhoging van het wet<strong>te</strong>lijk<br />
vastges<strong>te</strong>lde minimuminkomen enerzijds on do progressieve belastingheffing anderzijds, maar<br />
ook de netto inkomens liggen nogal ver ui<strong>te</strong>en. De <strong>te</strong>ndens tot nivellering wordt overigens lang<br />
niet door ieder toegejuicht 26 . Er zal niet weinig weerstand bestaan <strong>te</strong>gen de gedach<strong>te</strong> van een<br />
voor ieder in principe gelijk verschuldigd inkomen 27 . Nu is het wel duidelijk dat veel van de<br />
thans bevoorrech<strong>te</strong>n — waartoe de schrijver zich zelf rekent — in gro<strong>te</strong> moeilijkheden zouden<br />
geraken als zij in zeer kor<strong>te</strong> tijd van hun huidige inkomen de sprong zouden moe<strong>te</strong>n maken naar<br />
het gemiddelde verschuldigde inkomen. Globaal genomen zal een groot percentage van deze<br />
bevoorrech<strong>te</strong>n een belangrijke bijdrage leveren aan het goed doen functioneren van onze samenleving.<br />
<strong>Een</strong> epidemie van ernstige financiële problemen binnen deze groep zal ongetwijfeld een<br />
bedreiging vormen voor welvaart en welzijn van de hele samenleving. Er zal op zijn minst een<br />
voldoende ruime overgangsperiode moe<strong>te</strong>n zijn waarin de thans bevoorrech<strong>te</strong>n de kans krijgen<br />
orde op zaken <strong>te</strong> s<strong>te</strong>llen. Theobald zoekt voor dit probleem een oplossing door aan hen die op<br />
deze wijze in de knoei zouden komen boven het verschuldigde in komen een toegewezen<br />
bes<strong>te</strong>ding toe <strong>te</strong> kennen.<br />
J. P. <strong>KUIPER</strong> uit: Werken en werken in een veranderende samenleving (red. M.R. van Gils,) 1975, ISBN 90 265 0226 5
<strong>NIET</strong> <strong>MEER</strong> <strong>WERKEN</strong> <strong>OM</strong> <strong>DEN</strong> <strong>BRODE</strong> Pag.12<br />
No<strong>te</strong>n<br />
4. Eerder wees ik er reeds op dat de waardering voor het bedrijfsleven in onze samenleving<br />
pseudoreligieuze trekken vertoont. Het is voor niet weinigen schijnbaar onmogelijk in <strong>te</strong> zien dat<br />
de leuze „van het bedrijfsleven moe<strong>te</strong>n we het hebben" berust op een gebrekkige analyse van de<br />
voorwaarden waaraan een moderne samenleving moet voldoen opdat het bedrijfsleven überhaupt<br />
kan functioneren. Wat zou er van de agrarische, industriële en andere bedrijven <strong>te</strong>« recht komen<br />
zonder onderwijs, sociale verzekeringen, gezondheidszorg enz.? Ontmythologisering van het<br />
bedrijfsleven zal wel een der voorwaarden moe<strong>te</strong>n zijn voor de ontwikkeling van een vrije<br />
maatschappij. Het is <strong>te</strong> hopen dat de marketives van de toekomst zich dan ook van wat meer<br />
volwassen „reclame” zullen bedienen.<br />
5. Tenslot<strong>te</strong> moet ik nog wijzen op de in brede kringen aangehangen opvatting dat mensen alleen<br />
bereid zullen zijn tot een bepaalde inspanning als zij daarvoor geldelijk beloond worden. In de<br />
kringen van mijn beroepsgeno<strong>te</strong>n — de artsen — leeft deze overtuiging zelfs zo s<strong>te</strong>rk dat zij als<br />
argument wordt aangevoerd <strong>te</strong>gen een dienstverband voor artsen 28 . Als een groep die zichzelf<br />
nogal hoogacht reeds dit oordeel heeft over de eigen groepsgeno<strong>te</strong>n, welk oordeel zal men dan<br />
wel hebben over allen die vanuit het groepsvooroordeel minder hoge opvattingen hebben over<br />
plicht en verantwoordelijkheid? Het zijn overigens niet alleen de artsen die zo denken over het<br />
belang van de geldelijke beloning. Op gro<strong>te</strong> schaal zijn wij geneigd om de werkwilligheid van<br />
onze medemens <strong>te</strong> wantrouwen. Wij vrezen dat velen in een vrije maatschappij lekker lui thuis<br />
zullen blijven. Wij zijn wat dit betreft in het algemeen nog niet voet verder dan Lut<strong>te</strong>nberg die in<br />
1841 schreef (p. 53): „En deze ledigheid en de daarmee gepaard gaande wangedragingen worden<br />
hier en daar vermeerderd en gevoed door de gemakkelijkheid, waarmee lieden in de kracht<br />
hunner jaren onderstand kunnen verkrijgen zonder <strong>te</strong> arbeiden." Wij zullen meer oog moe<strong>te</strong>n<br />
krijgen voor de vele vormen van niet geldelijke beloning om van de overwaardige ideeën over de<br />
financiële prikkel voor de arbeid <strong>te</strong> genezen. Maar dat zal me<strong>te</strong>en be<strong>te</strong>kenen dat wij tal van<br />
huidige arbeidssituaties zullen afkeuren omdat zij deze niet-geldelijke beloning (= voldoening) in<br />
het geheel niet kunnen verschaffen.<br />
1. Wie zijn jeugd enige tientallen jaren geleden op het plat<strong>te</strong>land doorbracht herinnert ikh nog goed de slogan die in de nieuws<strong>te</strong> tijd weer<br />
door de Boerenpartij werd gehan<strong>te</strong>erd: „Van de boeren moet u het hebben." Deze slogan is even eenzijdig, maar mins<strong>te</strong>ns zo<br />
waardevol als de hedendaagse belijdenis dat we het van het bedrijfsleven moe<strong>te</strong>n hebben.<br />
2. Dippel was werkzaam als chemisch ingenieur bij Philips. Op grond van zijn chris<strong>te</strong>lijk culturele denkarbeid, neergelegd in tal van<br />
publicaties, werd hem een eredoctoraat in de theologie verleend. In een memoriam werden zijn verdiens<strong>te</strong>n door van Veen (1971)<br />
geschilderd.<br />
3. Polak (pag. 111) noemt als uitingen van cultuur: Kunst, beschaving, kennis, research, wijsbegeer<strong>te</strong>, onderwijs, lit<strong>te</strong>ratuur. Dippel<br />
(1962; p. 41) spreekt ruimer over cultuur als de kunst van samenleven. Hij zegt dat cultuur niet bepaald wordt „door het aantal<br />
gees<strong>te</strong>lijken, geleerden of kuns<strong>te</strong>naars, dat ergens eso<strong>te</strong>risch boven de massa zweeft of als vrij ges<strong>te</strong>lde massa passief laat genie<strong>te</strong>n (...),<br />
maar door de ma<strong>te</strong> waarin deze moei<strong>te</strong> en inspanning door allen zelfstandig ges<strong>te</strong>und, begrepen en meegeleden wordt en de vruch<strong>te</strong>n<br />
door allen gedeeld worden: arbeid van de IWeedo en de derde soort."<br />
4. Ik spreek hier uitdrukkelijk over de mensheid en niet over de vele enkelingen die ook thans reeds het zoeken naar God de hoogs<strong>te</strong><br />
priori<strong>te</strong>it in hun leven verlenen.<br />
5. Vergelijk ook het oordeel van Dippel (1962, p. 52) over de moderne vrije tijd: “Men doet het voorkomen alsof de arbeider in de<br />
bedrijven een nummer wordt. Ik wil beweren dat hij veel meer in de vrije tijd als een nummer wordt behandeld door de krach<strong>te</strong>n, die<br />
hem de essentiële zedelijke po<strong>te</strong>nties van de cultuur afnemen."<br />
6. In de In Oostbloklanden uitgevoerde enquê<strong>te</strong>s over tijdsbudget, worden de volgende ca<strong>te</strong>gorieën van tijd genoemd:<br />
a. productieve tijd;<br />
b. tijd voor huishoudelijke arbeid;<br />
c. reistijd, tijd voor het doen van inkopen;<br />
d. tijd nodig voor fysiologische behoef<strong>te</strong>n;<br />
e. tijd na het werk, dat wil zeggen alle tijd die niet aan a. t/m d. wordt bes<strong>te</strong>ed.<br />
7. Ik denk hierbij niet alleen aan de dagelijkse tijd bui<strong>te</strong>n het werk, maar ook aan een rustpauze tijdens de arbeid, de weekends en de<br />
vacanties.<br />
8. Ik ga op deze plaats niet in op de kenmerken waaraan arbeid moet voldoen om deze waarde <strong>te</strong> bezit<strong>te</strong>n. Ik heb er alleen op willen<br />
wijzen dat arbeidstijd onvervangbare levenstijd is.<br />
J. P. <strong>KUIPER</strong> uit: Werken en werken in een veranderende samenleving (red. M.R. van Gils,) 1975, ISBN 90 265 0226 5
<strong>NIET</strong> <strong>MEER</strong> <strong>WERKEN</strong> <strong>OM</strong> <strong>DEN</strong> <strong>BRODE</strong> Pag.13<br />
9. Hoewel het karak<strong>te</strong>r van de ritmen mee bepaald wordt door de situatie, mogen we aannemen dat na de lange evolutiegeschiedenis voor<br />
de huidige individuen de schommelingen in activi<strong>te</strong>it overwegend endogeen zijn. Voor de mens als organisme geldt dit het s<strong>te</strong>rkst. Als<br />
psychisch wezen en als zingever zal zijn actuele relatie tot de wereld vaak een gro<strong>te</strong> rol spelen dan zijn endogene ritmiek.<br />
10. Naar mijn mening hangt deze <strong>te</strong>ndens samen met de in de gehele geneeskunde nog overheersende opvatting dat de geneeskunde een<br />
toegepas<strong>te</strong> natuurwe<strong>te</strong>nschap is, geen toegepas<strong>te</strong> menswe<strong>te</strong>nschap.<br />
11. Bijvoorbeeld het vermogen tot opname van zuurstof, tot verwerking van informatie, tot ontgifting van het organisme.<br />
12. Voor de fysiologische behoef<strong>te</strong>n die op ma<strong>te</strong>rieel-energetische wijze bevredigd moe<strong>te</strong>n worden is deze limiet gemakkelijker aan <strong>te</strong><br />
geven dan voor de relationeel-informatieve behoef<strong>te</strong>n. Hoe lang een mens zonder zuurstof kan of zonder beschutIiI)g tomen kou, is of<br />
bekend of vrij gemakkelijk <strong>te</strong> onderzoeken. Hoe lang een mens zonder koes<strong>te</strong>ring kan of zonder bepaalde informatie is veel moeilijker<br />
vast <strong>te</strong> s<strong>te</strong>llen.<br />
13. Van een diner mag men iets anders verwach<strong>te</strong>n dan van een voetbalwedstrijd, van een huwelijk iets anders dan van de arbeid.<br />
14. Op pagina 135 van de Nederlandse vertaling van het Tweede rapport aan de Club van Rome (Mesarovic en Pes<strong>te</strong>l, 1974) worden enige<br />
fei<strong>te</strong>n vermeld <strong>te</strong>n aanzien van de zonne-energie.<br />
15. Dat zich door alle tijden heen een zekere eli<strong>te</strong> boven deze maatschappelijke overtuiging heeft ges<strong>te</strong>ld laat ik hier verder onbesproken.<br />
16. Ik wil hier nogmaals wijzen op de paradoxale situatie dat enerzijds miljoenen mensen een „vergoeding" krijgen zonder dat zij er iets<br />
voor doen, <strong>te</strong>rwijl anderzijds miljoenen (de huisvrouwen) deze „vergoeding" niet krijgen voor wat zij wel doen.<br />
17. Hoe groot hun po<strong>te</strong>ntie om de „kost" <strong>te</strong> winnen nog is, laat ik bui<strong>te</strong>n beschouwing. In een samenleving waar arbeid en<br />
levensonderhoud nog onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn is ook voor gewezen kostwinners de mogelijkheid om deel <strong>te</strong> nemen<br />
aan de maatschappelijke consumptie veelal minder dan aanvaardbaar minimaal.<br />
18. Voor hoeveel in dienstverband werkende personen met een vast in praktisch onaantastbare positie (bijv. Rijksamb<strong>te</strong>naren) bestaat er<br />
overigens ook nu reeds nauwelijks een verband tussen arbeidsprestatie en levensononderhoud? Voor hoevelen heeft de wijze waarop<br />
zij aan hun arbeid gebonden zijn me van een consentive dan van een marketive? (zie p. 22).<br />
19. Het is in<strong>te</strong>ressant waar <strong>te</strong> nemen dat ook op een ander zeer belangrijk <strong>te</strong>rrein van het menselijk leven en beleven een ontkoppeling<br />
tussen twee aspec<strong>te</strong>n van mens en samenleving heeft plaats gevonden. Ik doel op de ontkoppeling van voortplanting.<br />
20. Ecofacts zijn economische goederen of diens<strong>te</strong>n.<br />
21. Vrije maatschappij be<strong>te</strong>kent niet dat de overheid geen belangrijke bij de sociaal economische ordening. Ui<strong>te</strong>raard zal het ook tot de<br />
overheid behoren om op nationaal niveau <strong>te</strong> waken over de mondiale energie-ma<strong>te</strong>rie balans.<br />
Ik moge in dit verband vermelden de taken die door Noordzij e.a. (1974, p. 82) aan de overheid worden toegedacht:<br />
a. de overheid dient initiatieven <strong>te</strong> nemen om <strong>te</strong> komen tot een reële berekening van onze welvaart;<br />
b. de overheid moet maatregelen treffen om een rechtvaardige van een verminderde ma<strong>te</strong>riële welvaart <strong>te</strong> bewerks<strong>te</strong>lligen;<br />
c. de overheid moet maatregelen bevorderen <strong>te</strong>r vergroting van het welzijn, d.w.z. meer geluk en hogere „quality of life". Ik wil<br />
hier, om misverstand <strong>te</strong> voorkomen, van mijn kant wel aan toevoegen, dat welzijn o.a. inhoudt het bevorderen van de<br />
participatie van de bevolkingin zaken die haar rechtstreeks aangaan. Het onmisbare complement van een krachtig centraal<br />
beleid is een bewus<strong>te</strong> en consequen<strong>te</strong> doorvoering van het decentralisatiebeginsel.<br />
22. Men denke bijvoorbeeld aan experimen<strong>te</strong>n op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg. Naar mijn mening zouden de organisaties<br />
van de gezondheidszorg altijd het karak<strong>te</strong>r van consentives moe<strong>te</strong>n hebben.<br />
23. Het zal in elk geval niet meer nodig zijn dat het levensonderhoud van een theoloog wordt bedreigd die door zijn opvattingen in strijd<br />
komt met de grof oorspronkelijk verbonden was.<br />
24. Ui<strong>te</strong>raard met aftrek van de logieskos<strong>te</strong>n.<br />
25. Ik in<strong>te</strong>rpre<strong>te</strong>er hier arbeidsbes<strong>te</strong>l als het „geïdeologiseerde bedrijfsleven”.<br />
26. In bepaalde kringen wordt s<strong>te</strong>reotypisch gesproken over het afromen van het inkomen door de fiscus. Onlangs hoorde ik voor de radio<br />
een VVD spreken over het „structurele geweld" van ons belastingsys<strong>te</strong>em. Het is duidelijk dat mensen die deze <strong>te</strong>rm voor onze<br />
belasting„druk" gebruiken weinig benul zullen hebben van het structurele geweld dat miljoenen wereldburgers arm houdt en<br />
ondervoed (zie punt 2 op p. 23).<br />
27. Afgezien dan van de lonen die in een marketive zullen worden verdiend.<br />
28. Het valt mij op dat artsen wanneer zij zelf in dienstverband zijn gaan werken - bijvoorbeeld als sociaal geneeskundige - dit argument<br />
blijven han<strong>te</strong>ren. Dit wijst m.i. op het ideologische karak<strong>te</strong>r ervan.<br />
Li<strong>te</strong>ratuur<br />
Dippel, C. J., Het andere schema; Over de eenheid van woord en arbeid In: Wending, 16, 696, 1961.<br />
Dippel, C. J., Techniek en cultuur in Verkenning en verwachting. Boekencentrum, 's-Gravenhage, 1962.<br />
Hueting. R., Nieuwe schaars<strong>te</strong> en economische groei. Agon Elsevier, Ams<strong>te</strong>rdam/Brussel, 1974.<br />
Kruse, F.H. A. M., De veranderende arbeidsmarkt en de andersgeschik<strong>te</strong> in WAO balans en perspectief. Uitgave GMB, Ams<strong>te</strong>rdam, 1974.<br />
Kuiper. J.P., De vraag naar de zin van de arbeid als uitgangspunt voor bedrijfsgeneeskundig denken en handelen. In: T. Soc. Gen., 43, 840,<br />
1965.<br />
Kuiper. J.P., Het zal ónze zorg zijn. Inleiding tot de gezondheidkunde: basis van een inclusieve gezondheidszorg. Van Gorcum, Assen,<br />
1975.<br />
Kwant, R. C., Filosofie van de arbeid. De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1964.<br />
Lanfant, M. F., Sociologie van de vrije tijd. Aula boeken 515, Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1974.<br />
Lut<strong>te</strong>nberg, G., Proeve van onderzoek omtrent het Armenwezen in ons Vaderland. W.C.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1841.<br />
Mésarovic, M. en E. Pes<strong>te</strong>l, De mensheid op een Kruispunt. Tweede Rapport aan de Club van Rome. Agon Elsevier, A'dam/Brussel, 1974.<br />
J. P. <strong>KUIPER</strong> uit: Werken en werken in een veranderende samenleving (red. M.R. van Gils,) 1975, ISBN 90 265 0226 5
<strong>NIET</strong> <strong>MEER</strong> <strong>WERKEN</strong> <strong>OM</strong> <strong>DEN</strong> <strong>BRODE</strong> Pag.14<br />
Noordzij, G. e.a., Onrust langs de groeigrenzen. Beschouwingen n.a.v. het rapport van de Klub van Rome en reakties daarop. H. Nelissen,<br />
Bloemendaal, 1974.<br />
Polak, F. L., De nieuwe wereld der automatie. W. de Haan, Hilversum; Standaard We<strong>te</strong>nsch. Uitg., Antwerpen, 1966.<br />
Theobald, R., Gewaarborgd inkomen in een vrije maatschappij. Stichting Werkgroep 2000. Paul Brand, Hilversum/Antwerpen, 1967.<br />
Veen, J.M. van, In memoriam Dr. C. J. Dippel. In: Wending 26, 619, 1971.<br />
Ven, F.J.H. M. van der, Geschiedenis van de arbeid, Oudheid en vroege middeleeuwen. Aulaboeken 228, Het Spectrum,<br />
Utrecht/Antwerpen, 1965.<br />
J. P. <strong>KUIPER</strong> uit: Werken en werken in een veranderende samenleving (red. M.R. van Gils,) 1975, ISBN 90 265 0226 5