Geschiedenis van Zeeland - WBOOKS
Geschiedenis van Zeeland - WBOOKS
Geschiedenis van Zeeland - WBOOKS
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Omslag meisjeshoofd<br />
Detail uit een portret <strong>van</strong> de<br />
Middel burgse Janneke de Looper<br />
(1616-1665) op 11-jarige leeftijd, 1627.<br />
ZM, M80-049.<br />
Omslag jongetje<br />
Detail uit een portret <strong>van</strong> een<br />
jongetje uit de Vlissingse familie<br />
Lampsins, ca. 1630.<br />
MuZEEuM VLissingEn.<br />
Opgedragen aan dr. J.H. Kluiver
DEEL ii<br />
1550– 1700<br />
Redactie<br />
Paul Brusse / Wijnand Mijnhardt<br />
Beeldredactie<br />
Katie Heyning<br />
Auteurs<br />
Piet <strong>van</strong> Cruyningen<br />
Simon Groenveld<br />
Katie Heyning<br />
Wijnand Mijnhardt<br />
Arno Neele<br />
Clasien Rooze-Stouthamer<br />
onderzoekinstituut voor geschiedenis en cultuur<br />
universiteit utrecht
inhoud<br />
Inleiding 7<br />
Wijnand Mijnhardt<br />
1 Land en water 15<br />
Piet <strong>van</strong> Cruyningen<br />
Stormvloeden en militaire inundaties 15<br />
Afname catastrofale stormvloeden 18<br />
Dijkvallen en duinzand 20<br />
Het binnenwater 22<br />
De Zeeuwen en de gevaren <strong>van</strong> de zee 22<br />
Landaanwinning 24<br />
Het landschap <strong>van</strong> de nieuwe polders 25<br />
Octrooi en compagnie 30<br />
Uitvoering <strong>van</strong> bedijkingen 34<br />
Rentabiliteit <strong>van</strong> landaanwinning 35<br />
Investeerders in landaanwinning 38<br />
Organisatie en financiering <strong>van</strong> polders<br />
en wateringen 43<br />
Steden en buitenplaatsen 47<br />
Mens en natuur 48<br />
2 Economie 51<br />
Piet <strong>van</strong> Cruyningen<br />
De economie <strong>van</strong> de Nederlanden 52<br />
De landbouw in hoofdlijnen 57<br />
Eigendomsverhoudingen en bedrijfsgrootte 59<br />
Vruchtopvolging 63<br />
Meekrap 64<br />
Tarwe 66<br />
Boomgaarden en houtteelt 68<br />
Grasland en veestapel 69<br />
Boerderijen 70<br />
De zeevisserij 72<br />
4 g e s c h i e d e n i s v a n z e e l a n d i i · 1550 – 1700<br />
De stedelijke nijverheid 76<br />
Verzorgende beroepen 81<br />
Handel en scheepvaart in hoofdlijnen 82<br />
De Europese handel 84<br />
De Verenigde Oost-Indische Compagnie 87<br />
De kaapvaart 90<br />
Smokkelhandel 94<br />
Zeeuwen in het Atlantische gebied 95<br />
De West-Indische Compagnie en de slavenhandel 96<br />
Stad en platteland 100<br />
3 Bevolking en sociale verhoudingen 103<br />
Piet <strong>van</strong> Cruyningen<br />
De bevolking in de steden en op het platteland 103<br />
Geboorte en sterfte 109<br />
Pest en pokken 111<br />
Zeeuwsche koortsen 113<br />
Migratie 114<br />
Sociale verhoudingen in de steden 122<br />
Regenten en economische elite 123<br />
Burgerij en gilden 125<br />
Het gewone volk en de armenzorg 129<br />
Zorginstellingen 131<br />
Ambachtsheren 133<br />
Dorpselites 135<br />
Boeren 139<br />
‘Burgers’ 141<br />
Landarbeiders en armenzorg 142<br />
Arm en rijk 144
4 Politieke verhoudingen 147<br />
Simon Groeneveld m.m.v. Albert Meijer<br />
<strong>Zeeland</strong> met Holland in opstand, ca 1559-1609:<br />
<strong>van</strong> verbrokkelde naar volledige opstandigheid 147<br />
<strong>Zeeland</strong> tijdens de eerste jaren <strong>van</strong> de Republiek 153<br />
Het bestuur in regel en praktijk: lokaal bestuur 160<br />
Bestuur: de soevereine Staten 167<br />
Bestuur: <strong>Zeeland</strong> en de Generaliteit 170<br />
Bestuur: Staats-Vlaanderen 173<br />
<strong>Zeeland</strong>s Gouden Eeuw: Bestandsjaren 176<br />
Naar de Vrede <strong>van</strong> Munster 179<br />
Ware vrijheid 183<br />
Monarchaal stadhouderschap 189<br />
Begrensde onafhankelijkheid 195<br />
5 Religie en cultuur 199<br />
Arno Neele, Katie Heyning en Clasien Rooze-Stouthamer<br />
Wereldbeelden – geestelijk leven in <strong>Zeeland</strong> 199<br />
Traditionele kennis en nieuwe ontdekkingen 203<br />
Woord en getal 208<br />
Het bijbelgezag omstreden 212<br />
Een zoektocht naar zekerheid en waarheid 213<br />
Religie en kerk in de zestiende eeuw: de situatie<br />
omstreeks 1550 215<br />
De tumultueuze opkomst <strong>van</strong> het calvinisme 217<br />
Crisis en herstel <strong>van</strong> het protestantisme 222<br />
Opbouw <strong>van</strong> een ‘Nederduits gereformeerde kerk’ 226<br />
Nieuwe verhoudingen op het eind <strong>van</strong> de<br />
zestiende eeuw 229<br />
Religie en kerk in de zeventiende eeuw 232<br />
Confessionaliseringsoffensief en de ‘reformatie<br />
der zeden’ 236<br />
Religieuze pluriformiteit aan banden gelegd 239<br />
Orthodoxie en ‘nieuwigheden’ 246<br />
Culturele infrastructuur: onderwijs 255<br />
Culturele infrastructuur: het gedrukte woord 262<br />
Culturele infrastructuur: sociabiliteit 267<br />
Materiële cultuur: kunst en de kerken 273<br />
Kunst en politiek: visualisering <strong>van</strong> de macht 279<br />
Schilderkunst 284<br />
Materiële welvaart 286<br />
De handel in luxe producten: <strong>Zeeland</strong> tussen<br />
Noord en Zuid 291<br />
IJkpunt 1700 299<br />
Wijnand Mijnhardt<br />
Notenapparaat 315<br />
Geraadpleegde bronnen en literatuur 322<br />
Index op aardrijkskundige namen en<br />
persoonsnamen 332<br />
Over de auteurs 338<br />
Dankwoord 339<br />
Colofon 346<br />
i n h o u d<br />
5
6 g e s c h i e d e n i s v a n z e e l a n d i i · 1550 – 1700
Inleiding<br />
Wijnand Mijnhardt<br />
In 1551 verscheen in Antwerpen <strong>van</strong> de hand <strong>van</strong> Jan Jansse Reygersberch het eerste grote geschiedwerk<br />
dat <strong>Zeeland</strong> als centraal thema had, Dye Cronijcke <strong>van</strong> <strong>Zeeland</strong>t. Zijn collega geschiedschrijvers hadden <strong>van</strong><br />
het boek geen al te hoge dunk en maakten de auteur uit voor ‘leugengieter’ en ijdeltuit. Reygersberch<br />
hoort inderdaad niet thuis in het pantheon <strong>van</strong> wetenschappelijk hoogwaardige humanistische<br />
geschiedschrijvers, al was de kwaliteit <strong>van</strong> zijn werk absoluut niet zo slecht als zijn critici beweerden. 1<br />
Toch ligt het belang er<strong>van</strong> ergens anders. Reygersberch verkeerde in de entourage <strong>van</strong> Maximiliaan<br />
<strong>van</strong> Bourgondië, heer <strong>van</strong> Veere en op dat moment de machtigste edelman <strong>van</strong> <strong>Zeeland</strong> en hier moeten<br />
we de betekenis <strong>van</strong> de Cronijcke <strong>van</strong> <strong>Zeeland</strong>t zoeken. De heer <strong>van</strong> Veere beheerste samen met de<br />
abt <strong>van</strong> Middelburg en de stad Middelburg het politieke middelpunt <strong>van</strong> het gewest, de Staten <strong>van</strong><br />
<strong>Zeeland</strong>. Die aparte Zeeuwse vertegenwoordiging bij landsheer Karel v en de daarbij behorende instellingen<br />
symboliseerden de voltooide emancipatie ten opzichte <strong>van</strong> het<br />
graaf schap Holland die omstreeks 1350 begonnen was. De Cronijcke<br />
ademde het nieuwe Zeeuwse zelfbewustzijn in een nieuwe tijd. Het<br />
is dan ook maar de vraag of de slechte reputatie <strong>van</strong> de Cronijcke bij<br />
de Hollandse geschiedschrijvers <strong>van</strong> zijn tijd uitsluitend het gevolg<br />
was <strong>van</strong> de matige historische kwaliteiten <strong>van</strong> Reygersberch. Waarschijnlijk<br />
speelde intergewestelijke rivaliteit een minstens zo’n grote<br />
rol. Een mooier moment om deel ii <strong>van</strong> deze provincie geschiedenis te<br />
beginnen, rond 1550, is er dan ook niet.<br />
Ook het einde <strong>van</strong> de door deel ii behandelde periode kan worden<br />
gemarkeerd met een groot Zeeuws historiewerk, de Cronyk <strong>van</strong><br />
<strong>Zeeland</strong> <strong>van</strong> Smallegange, gelijktijdig gepubliceerd in Middelburg en<br />
Amsterdam in 1696. Smalleganges Cronyk was de laatste gewestelijke<br />
geschiedenis in kroniekvorm en daarmee de belangrijkste voorganger<br />
<strong>van</strong> de onderhavige provinciegeschiedenis in de vroegmoderne tijd. 2<br />
De verschijning <strong>van</strong> Smalleganges Cronyk betekende een nieuwe fase<br />
in de ontwikkeling <strong>van</strong> de Zeeuwse identiteit: de consolidatie <strong>van</strong> de<br />
idee <strong>van</strong> de vrije en ‘independente’ republiek <strong>Zeeland</strong>. 3 Tijdens de<br />
Opstand had <strong>Zeeland</strong> zich verder weten te verzelfstandigen en had het<br />
zich een reputatie verworven als een <strong>van</strong> de rijkste en meest moderne<br />
verstedelijkte kuststreken <strong>van</strong> de toenmalige wereld. De Zeeuwen<br />
gingen dan ook prat op hun rijkdom en op hun soevereine status. De<br />
ontstaansgeschiedenis <strong>van</strong> de Cronyk onderstreept die veranderingen.<br />
Smallegange stond niet meer onder patronaat <strong>van</strong> een enkele edelman,<br />
hoe belangrijk ook. Het initiatief voor de Cronyk werd genomen door<br />
de Middelburgse boekhandelaar Johannes Meertens.<br />
Moest het werk <strong>van</strong> Reygersberch nog in Antwerpen verschijnen,<br />
Middelburg had zich rond 1700 ontwikkeld tot culturele hoofdstad<br />
i n l e i d i n g<br />
< Kaart <strong>van</strong> de Zeventien Provinciën<br />
anno 1559, uit P. Montanus,<br />
Germania inferior... , 1617. <strong>Zeeland</strong> is<br />
op deze kaart groen ingekleurd.<br />
ZA, Zi-i-0009.<br />
Ontwerp voor de titelpagina <strong>van</strong><br />
de Nieuwe Cronyk <strong>van</strong> <strong>Zeeland</strong> <strong>van</strong><br />
Mattheus smallegange, 1696.<br />
ZA, Zi-iii-1038.<br />
7
De Middelburger Adriaan Beverland<br />
zou zich ontwikkelen tot een <strong>van</strong> de<br />
belangrijkste Europese libertijnse<br />
denkers <strong>van</strong> de late zeventiende<br />
eeuw.<br />
ZA, Zi-iV-0226.<br />
<strong>van</strong> het gewest met een volwaardige culturele infrastructuur en – nog belangrijker – een koopkrachtig<br />
publiek dat trots was op de eigen Zeeuwse prestaties en daarover graag wilde lezen. De Cronyk verscheen<br />
bovendien onder protectie <strong>van</strong> de Staten <strong>van</strong> <strong>Zeeland</strong> en als Zeeuws geschiedschrijver ontving<br />
Smallegange jarenlang een toelage om dit monument <strong>van</strong> gewestelijke geschiedschrijving te kunnen<br />
voltooien. Het boek kwam tegelijkertijd in Amsterdam uit om meteen de Hollandse markt <strong>van</strong> de<br />
Zeeuwse successen te kunnen overtuigen. Kortom, ook wanneer we het perspectief <strong>van</strong> de Zeeuwen uit<br />
de tijd zelf hanteren, valt er veel voor de gekozen periode-indeling 1550-1700 te zeggen.<br />
Grondslagen<br />
Voor ons deel zijn de volgende uitgangspunten richtinggevend geweest. Ook wij waren <strong>van</strong> mening<br />
dat, zonder de wetenschappelijkheid geweld aan te doen, het verhaal voorop diende te staan. Ook deel ii<br />
heeft daarmee een uitgesproken synthetisch karakter. Er kon slechts weinig nieuw onderzoek worden<br />
gedaan. Die beperking leverde wel een aantal problemen op die steeds zwaarder wegen naarmate we<br />
dichter bij de tegenwoordige tijd komen. Naar in het moderne onderzoek belangrijke thema’s als<br />
materiële cultuur, culturele infrastructuur of burgerlijke opstandigheid is bijvoorbeeld nog in het<br />
geheel geen systematisch onderzoek verricht. We moeten ons voor dat type kwesties verlaten op de<br />
oudere geschiedschrijving en die kent nogal wat problemen.<br />
Zo heeft veel <strong>van</strong> de Zeeuwse literatuur voor onze periode een sterk finalistisch karakter, dat wil<br />
zeggen dat de meeste historici <strong>van</strong> destijds zich hebben laten leiden door de problemen en perspectieven<br />
<strong>van</strong> het <strong>Zeeland</strong> <strong>van</strong> hun eigen tijd. Omdat eerst<br />
in de twintigste eeuw de Zeeuwse geschiedenis op enige<br />
schaal <strong>van</strong> betekenis werd bestudeerd, fungeerde het agrarische<br />
<strong>Zeeland</strong> en zijn mentaal-culturele karak teristieken<br />
als voor naamste inspiratie bron. Het ging er om de voorgeschiedenis<br />
<strong>van</strong> dat <strong>Zeeland</strong> in beeld te brengen. Dit betekende<br />
bijvoor beeld dat de Zeeuwse geschied schrijving <strong>van</strong><br />
religie en cultuur een sterk orthodox-protestantse inkleuring<br />
kent. Dat <strong>Zeeland</strong>, net als Holland, ook een broedplaats<br />
<strong>van</strong> alternatief gedachten goed was, vindt men daarin<br />
maar zelden terug. Nogal wat figuren zijn in de gangbare<br />
Zeeuwse historiografie dan ook onder belicht. Dat geldt<br />
bijvoorbeeld Isaac Beeckman, een <strong>van</strong> de grondleggers <strong>van</strong><br />
de Wetenschappelijke Revolutie; het is <strong>van</strong> toepassing op<br />
Adriaan Beverland die de geschiedenis is ingegaan als de<br />
grote voorvechter <strong>van</strong> een haaks op de christelijke traditie<br />
staande seksuele moraal en het past ook op Frederik <strong>van</strong><br />
Leenhof, een <strong>van</strong> de meer creatieve volge lingen <strong>van</strong> Spinoza. 4<br />
We hebben dat beeld dan ook proberen bij te stellen.<br />
Een ander probleem is dat het tot nu toe verrichte onderzoek<br />
een sterk institutioneel karakter heeft. Dat is heel<br />
begrijpelijk omdat voor dergelijke vragen het archiefmateriaal<br />
nu eenmaal het rijkelijkst voorhanden is, maar<br />
thema’s als de politieke cultuur of de economische conjunctuur<br />
die een veel tijdrovender bronbewerking vereisen, zijn<br />
buiten gewoon stiefmoederlijk bedeeld. Consequentie <strong>van</strong><br />
dit alles is dat voor de vragen <strong>van</strong> het moderne onderzoek<br />
8 g e s c h i e d e n i s v a n z e e l a n d i i · 1550 – 1700
maar zelden voldoende materiaal beschikbaar was. De auteurs hebben echter steeds weer geprobeerd<br />
die nieuwe vragen als uitgangs punt te nemen, ook al was het materiaal voor een volledige bewijsvoering<br />
niet altijd toereikend.<br />
Waar de medewerkers <strong>van</strong> deel i te maken hadden met een archeologisch verleden <strong>van</strong> miljoenen<br />
jaren en met 1000 jaar gewone geschiedenis, bestrijkt onze periode slechts 150 jaar en dat maakte een<br />
iets andere aanpak mogelijk. We hadden daardoor bijvoorbeeld de mogelijkheid het aantal auteurs te<br />
beperken; afgezien <strong>van</strong> de deelredacteur zijn het er slechts vijf. Daarom is ook het aantal hoofdthema’s<br />
verder geïntegreerd: landschap en water, demografische geschiedenis en sociale structuren en het thema<br />
economische ontwikkeling worden als één samenhangend relaas gepresenteerd door één en dezelfde<br />
auteur, Piet <strong>van</strong> Cruyningen. Deel ii is eveneens geïnspireerd door de structuralistische benadering <strong>van</strong><br />
de Franse Annales school, al zijn we ontspannen met dat gedachtengoed omgegaan. Ook bij onze provinciegeschiedenis<br />
zijn drie ritmes te onderscheiden: de structuren <strong>van</strong> landschap en water vormen de<br />
geschiedenis <strong>van</strong> de longue durée, of wel de semipermanentie; demografische geschiedenis en sociale<br />
structuren vormen samen de conjunctuur, de geschiedenis <strong>van</strong> de middellange duur en het menselijk<br />
economisch handelen levert de evenementen, de gebeurtenissen. Naast dit grote samen hangende<br />
hoofddeel is er het deel waarin religie, cultuur en politiek aan de orde komen. Hiervoor tekenen bij<br />
i n l e i d i n g<br />
Plattegrond <strong>van</strong> sluis, eind<br />
zestiende eeuw.<br />
ZA, Zi-i-0707.<br />
9
ons een viertal auteurs, Simon Groenveld, Katie Heyning, Arno Neele en Clasien Rooze-Stouthamer.<br />
In de politiek, religie en cultuur is het onderscheid tussen structuren en conjuncturen veel moeilijker<br />
en uiteindelijk kunstmatig, maar tussen mentale conjuncturen en het menselijk handelen is een dergelijk<br />
temporeel onderscheid wel degelijk en met succes te maken.<br />
Wanneer we voor politiek, religie en cultuur de achterliggende mentale conjunctuur willen<br />
onderzoeken, doet zich wat betreft religie en cultuur al onmiddellijk een probleem voor. Voor de<br />
zeventiende-eeuwse tijdgenoten hadden deze begrippen nog geen enkel belang. Religie in de door<br />
ons gebruikte meervoudige betekenis was in de ogen <strong>van</strong> de gemiddelde zeventiende-eeuwer onbestaanbaar.<br />
Hij ging <strong>van</strong> de overtuiging uit dat er slechts een unieke, absolute door de Schepper zelf<br />
verschafte notie <strong>van</strong> goddelijke waarheid beschikbaar was. Die notie verklaart ook de heftigheid <strong>van</strong><br />
de godsdienstige tegenstellingen gedurende de zestiende en zeventiende eeuw. Binnen het christendom<br />
kon er immers slechts één overtuiging de ware zijn. Daarnaast erkende men nog wel het bestaan<br />
<strong>van</strong> andere wijzen waarop goden werden vereerd, maar die konden zich per definitie niet met het<br />
christendom meten en werden als afgodendienaars weggezet. Een klein aantal theologen en filosofen<br />
was rond 1700 wel bereid Joden en ook Moslims een eigen plaats in het religieuze spectrum toe te<br />
kennen. Tussen de monotheïstische Joden en Moslims aan de ene kant en de heidense volksstammen<br />
aan de andere gaapte echter een diepe afgrond. De enige hoop <strong>van</strong> de laatsten was een afzweren <strong>van</strong><br />
hun weerzinwekkende religieuze praktijken en een volledige en onvoorwaardelijke bekering tot het<br />
christen dom. Pas in de vroege achttiende eeuw, maar dat valt buiten de door ons bestreken periode,<br />
kwam het eerste pleidooi voor de volstrekte gelijkwaardigheid <strong>van</strong> alle godsdiensten waarmee het<br />
begrip religie in meervoud was gemunt. De acceptatie <strong>van</strong> die opvatting zou overigens nog eeuwen<br />
op zich laten wachten. 5<br />
De andere notie – cultuur – is minstens zo problematisch. Cultuur in de zin <strong>van</strong> hoogwaardige<br />
voortbrengselen <strong>van</strong> een natie of <strong>van</strong> een beschaving is een uitvinding <strong>van</strong> de Verlichting en zou pas<br />
in de tweede helft <strong>van</strong> de achttiende eeuw – ook in <strong>Zeeland</strong> – gemeengoed worden. 6 Dat alledaagse<br />
gewoonten en gebruiken ook bij een cultuur/beschaving horen is een stelling die door de Duitse filosoof<br />
Herder als eerste met volle overtuiging zou worden verdedigd, maar ook de volwaardige receptie<br />
<strong>van</strong> die ruime interpretatie <strong>van</strong> het begrip cultuur is een zaak <strong>van</strong> nog veel later datum. Het gevolg is<br />
dat we met de begrippen religie en cultuur voor een aannemelijke geschiedschrijving <strong>van</strong> de zeventiende<br />
eeuw niet goed uit de voeten kunnen. We moeten voortdurend begrippen ‘vertalen’ en komen<br />
dan zo wel tot iets wat begrijpelijk oogt, maar ons nog geen inzicht verschaft in de wijze waarop de<br />
zeventiende-eeuwer de wereld om hem heen mentaal ordende en geestelijk vorm gaf. Wanneer we<br />
echter werken met het begrip wereldbeelden lossen we een groot deel <strong>van</strong> de problemen op. In het<br />
begrip wereldbeeld lopen culturele en religieuze noties door elkaar en met behulp <strong>van</strong> die wereldbeelden,<br />
kunnen we veel beter inzichtelijk maken wat de zeventiende-eeuwer bewoog, ook in politieke<br />
zaken.<br />
Tot slot <strong>van</strong> deze behandeling <strong>van</strong> uitgangspunten nog een naamgevingskwestie. In de periode tot<br />
1550 hadden de Zeeuwse eilanden en het Noorden <strong>van</strong> Vlaanderen in bestuurlijk opzicht nog een verschillende<br />
voorgeschiedenis gekend, al was het gebied fysisch-geografisch al veel langer een eenheid.<br />
In de door deel ii omvatte periode zouden het bestuurlijke en politieke <strong>Zeeland</strong> en de Scheldedelta<br />
steeds meer gaan samenvallen. Het Noorden <strong>van</strong> Vlaanderen werd in de eerste fase <strong>van</strong> de Opstand<br />
als Staats-Vlaanderen aan de jonge Republiek toegevoegd en goeddeels <strong>van</strong>uit Middelburg bestuurd.<br />
<strong>Zeeland</strong> beheerste daardoor aan het einde er<strong>van</strong> de beide riviermonden. Dat heeft consequenties. Was<br />
het in deel i bijvoorbeeld nog verstandig de term Zeeuws-Vlaanderen achterwege te laten, in het door<br />
deel ii omspannen tijdvak zou het noordelijke gedeelte <strong>van</strong> Vlaanderen in ieder geval bestuurlijk, politiek<br />
en fysisch-geografisch steeds meer een eenheid met de rest <strong>van</strong> <strong>Zeeland</strong> gaan vormen. Cultureel en<br />
mentaal bleven de inwoners zichzelf als ‘overkanters’ zien die er niet echt bij hoorden. We gebruiken<br />
daarom in dit deel meestal de term Staats-Vlaanderen en niet Zeeuws-Vlaanderen.<br />
10 g e s c h i e d e n i s v a n z e e l a n d i i · 1550 – 1700
<strong>Zeeland</strong> in 1550: de middeleeuwse erfenis<br />
Aan het begin <strong>van</strong> ons tijdvak leken de ontplooiingsmogelijkheden voor de provincie <strong>Zeeland</strong><br />
onbegrensd. Zo had het gewest de land- en waterhuishouding steeds beter in de greep gekregen.<br />
Dat was hard nodig. Omstreeks het midden <strong>van</strong> de zestiende eeuw was <strong>Zeeland</strong> vergeleken met twee<br />
eeuwen ervoor minstens 30.000 hectare land aan de zee kwijtgeraakt. Daarvoor waren niet alleen<br />
stormvloeden maar net zo zeer gebrekkig onderhoud <strong>van</strong> de dijken verantwoordelijk geweest. Na<br />
1550 nam het aantal stormvloeden af. Minstens zo belangrijk was de verbetering <strong>van</strong> het onderhoud,<br />
gestimuleerd door de landheer. <strong>Zeeland</strong> kende een bloeiende agrarische sector waar<strong>van</strong> het areaal door<br />
nieuwe bedijkingen en inpolderingen steeds verder werd uitgebreid. Vanaf de dertiende eeuw waren<br />
bevolkingsgroei en verstedelijking als motoren <strong>van</strong> de agrarische ontwikkeling al langzaam op gang<br />
gekomen. Die zorgden voor een groeiende vraag naar voedsel, brandstof en industriële gewassen als<br />
vlas en meekrap. Onvermijdelijk gevolg was een gestage overgang op het platteland naar een meer<br />
kapitalistische organisatievorm. Niet zelfvoorziening maar commercialisering en loonarbeid gaven<br />
daar steeds meer de toon aan.<br />
Rond 1550 scheelde het niet veel of de stad was in <strong>Zeeland</strong> norm geworden en woonde bijna de<br />
helft <strong>van</strong> de bevolking in steden. De urbanisatie had niet overal hetzelfde verloop. In Staats-Vlaanderen<br />
waren er vooral verliezers. Hier trad een radicaal desurbanisatieproces in dat er voor zorgde dat er in<br />
Sluis bijvoorbeeld in 1564 nog slechts zo’n 1300 inwoners waren terwijl de stad er voordien minstens<br />
10.000 had geteld. Op Walcheren en Schouwen-Duiveland deden de steden het beter. Middelburg<br />
en Zierikzee wisten zich goed te handhaven en Arnemuiden, Vlissingen en Veere groeiden als kool.<br />
Vergeleken met Vlaanderen, Brabant en Holland was de schaal <strong>van</strong> de Zeeuwse verstedelijking<br />
overigens niet echt indrukwekkend. Middelburg en Zierikzee telden elk zo’n 6000 inwoners en dat<br />
i n l e i d i n g<br />
Detail uit een schilderij <strong>van</strong> de<br />
rede <strong>van</strong> Arnemuiden rond 1550.<br />
COLLECtiE gEMEEntE MiDDELBurg,<br />
stADhuis(MusEuM) ArnEMuiDEn,<br />
fOtO iVO WEnnEKEs.<br />
11
was klein vergeleken bij de metropool Antwerpen. Ook met de Hollandse steden waar<strong>van</strong> er steeds<br />
meer de grens <strong>van</strong> 10.000 inwoners passeerden, konden ze zich niet meten. De Zeeuwse verstedelijking<br />
had wel een sociaal-politieke taakverdeling teweeggebracht. In de stad heersten de commerciële<br />
en ambachtelijke elites, op het platteland gaven de ambachtsheren nog steeds de toon aan. Tot<br />
1500 waren die ambachtsheerlijkheden nog goeddeels in adellijke handen. Wel was er sprake <strong>van</strong><br />
concentratie bij enkele grote families. De overheersende positie <strong>van</strong> Maximiliaan <strong>van</strong> Bourgondië, de<br />
heer <strong>van</strong> Veere en patroon <strong>van</strong> de al even besproken historicus Jan Reygersberch, moet in dit licht<br />
worden bezien. Oproerigheid was zeldzaam in <strong>Zeeland</strong>, zowel in de stad als op het platteland, al waren<br />
commercialisering en verstedelijking wel verantwoordelijk voor een toenemende accentuering <strong>van</strong> de<br />
verschillen tussen arm en rijk.<br />
Steden als Zierikzee, Middelburg en ook Veere en Vlissingen lagen <strong>van</strong> oudsher op een belangrijk<br />
kruispunt <strong>van</strong> handelswegen maar ze stonden nu op het punt te profiteren <strong>van</strong> de verplaatsing <strong>van</strong> de<br />
Europese handel naar de Noordzee en het Baltische gebied; bovendien was de regio goed voorgesorteerd<br />
als het er om ging een plaats te verwerven in de ontluikende handel op de Oost en de West. De<br />
rede <strong>van</strong> Walcheren was in die nieuwe verhoudingen een voornaam draaipunt en een nu kleinschalig<br />
plaatsje als Arnemuiden een groeistad, waar je misschien wel net zoveel verschillende talen kon<br />
horen als <strong>van</strong>daag de dag in Rotterdam. De Zeeuwse steden ten noorden <strong>van</strong> de Westerschelde waren<br />
steeds beter geïntegreerd geraakt in het Europese economisch netwerk. Die commerciële vervlechting<br />
had zowel verlies als winst opgeleverd. De Walcherse steden profiteerden er aanzienlijk meer <strong>van</strong> dan<br />
Zierikzee dat de Europese aansluiting dreigde te missen. De Zeeuwen moesten bijvoorbeeld vaststellen<br />
dat bier en textiel elders veel goedkoper geproduceerd konden worden wat tot verlies <strong>van</strong> bedrijvigheid<br />
leidde. De hiermee gepaard gaande inkomstenderving werd echter ruimschoots gecompenseerd door<br />
de groei in de graanoverslag, de zoutraffinage en de scheepsbouw. Die verschaften aanzienlijk meer<br />
handen werk dan voorheen. Vooral de visserij was een winnaar. Rond 1550 was de haring industrie een<br />
<strong>van</strong> de grootste Zeeuwse bedrijfstakken, die in Europa zijn gelijke niet had.<br />
De Zeeuwen hadden open vensters op de wereld. De regio maakte per slot <strong>van</strong> rekening deel uit <strong>van</strong><br />
het grootste rijk <strong>van</strong> de Westerse wereld <strong>van</strong> dat moment, een rijk waarin – zoals keizer Karel v’s propagandisten<br />
opgewekt vermeldden – de zon nooit onderging. Na 1350 was, zoals gezegd, de band met<br />
het graafschap Holland steeds losser geworden met als kroon op het werk een eigen Statenvergadering<br />
die aan<strong>van</strong>kelijk vooral in Goes bijeenkwam. De machtsbalans binnen die Zeeuwse Statenvergadering<br />
rond 1550 weerspiegelde fraai de gewijzigde sociale, economische en geopolitieke verhoudingen in het<br />
gewest. Toen vergaderden de Staten nog voornamelijk in Middelburg daarmee het groeiende overwicht<br />
<strong>van</strong> Walcheren beklemtonend. Binnen de Staten gaf een trojka <strong>van</strong> drie groepen de toon aan.<br />
De abt <strong>van</strong> Middelburg vertegenwoordigde de geestelijkheid. De al genoemde heer <strong>van</strong> Veere was de<br />
primus inter pares onder de edellieden en vertegenwoordigde hen in de Statenvergadering. De stad<br />
Middelburg gaf de stedelijke belangen stem. De aandacht <strong>van</strong> de Zeeuwen verlegde zich steeds meer<br />
naar het Zuiden. Antwerpen, Brussel en Mechelen waren de voornaamste economische en politieke<br />
plechtankers geworden. Daarvoor waren de opeenvolgende incorporaties in steeds grotere staatsverbanden<br />
verantwoordelijk geweest. Maakte <strong>Zeeland</strong> eerst deel uit <strong>van</strong> het Bourgondische middenrijk,<br />
<strong>van</strong>af 1500 was het Zeeuwse gewest als deel <strong>van</strong> de Lage Landen opgenomen in het wereldrijk <strong>van</strong> de<br />
Habsburgers. Binnen het imperium <strong>van</strong> keizer Karel v steeg de Zeeuwse ster snel. <strong>Zeeland</strong> vormde het<br />
geopolitieke centrum <strong>van</strong> Karel’s Europese rijk en de rede <strong>van</strong> Walcheren werd de centrale ankerplaats<br />
<strong>van</strong> de Habsburgse vloot en onmisbaar voor de Europese kustverdediging. Het was dan ook geen toeval<br />
dat Filips ii, Karels zoon en opvolger, in 1559 <strong>van</strong>uit Vlissingen naar Spanje vertrok <strong>van</strong> waaruit hij zou<br />
proberen zijn wereldrijk bijeen te houden.<br />
Cultureel was <strong>Zeeland</strong> georiënteerd op het Zuiden. Niet alleen leverden Vlaanderen en Brabant een<br />
enorme variëteit aan artefacten, ook de eigen Zeeuwse kunst- en ambachtelijke productie was op die<br />
modellen geënt. De grote overeenkomst tussen het stadhuis <strong>van</strong> Antwerpen en Vlissingen is hier<strong>van</strong><br />
12 g e s c h i e d e n i s v a n z e e l a n d i i · 1550 – 1700
een befaamd voorbeeld. Ook al greep de Reformatie <strong>van</strong>uit het Zuiden om zich heen, de Zeeuwse<br />
eilanden, met hun goede contacten door heel Europa en hun gemêleerde immigrantenbevolking, ontwikkelden<br />
zich spoedig tot een <strong>van</strong> de belangrijke voorposten <strong>van</strong> het religieuze experiment <strong>van</strong> de<br />
Europese Reformatie met lutheranen en een groot contingent dopersen in de jaren 1530 en calvinisten<br />
<strong>van</strong>af de jaren 1550.<br />
Ook al zouden opstand, economische crisis en wapengeweld de regio snel teisteren, de langetermijnvoortekenen<br />
waren, zeker in retrospectief, gunstig. Het was de vraag hoe de Zeeuwen <strong>van</strong> die<br />
voordelige uitgangspositie gebruik zouden maken, economisch, cultureel en politiek. Aan de analyse<br />
<strong>van</strong> deze kwestie is dit deel gewijd.<br />
i n l e i d i n g<br />
gravure <strong>van</strong> het stadhuis <strong>van</strong><br />
Vlissingen, eind zestiende eeuw.<br />
het stadhuis werd door een onbekende<br />
bouwmeester tussen 1594<br />
en 1600 gebouwd naar voorbeeld<br />
<strong>van</strong> het stadhuis <strong>van</strong> Antwerpen<br />
(1561-1564). het gebouw werd in<br />
1809 verwoest.<br />
ZA, Zi-ii-1233.<br />
13
14 g e s c h i e d e n i s v a n z e e l a n d i i · 1550 – 1700
1<br />
Land en water<br />
Piet <strong>van</strong> Cruyningen<br />
De zestiende eeuw was voor de inwoners <strong>van</strong> Waarde een zwaar tijdvak. Hun dorp overstroomde maar<br />
liefst vier keer, in 1530, 1532, 1552 en 1570. Telkens weer moesten ze met veel kosten en moeite hun<br />
land herdijken. 7 Daarna duurde het tot 1682 tot het dorp weer door een overstroming werd getroffen.<br />
De zeventiende eeuw bracht aanzienlijk minder rampspoed dan de zestiende. De bevolking <strong>van</strong> andere<br />
plaatsen in <strong>Zeeland</strong> en Noord-Vlaanderen had vergelijkbare ervaringen. Het leven in de regio was altijd<br />
gevaarlijk geweest door het overstromingsrisico, ook nadat de mens begon het land door dijken tegen<br />
de zee te beschermen. In de late middeleeuwen en de zestiende eeuw werden <strong>Zeeland</strong> en Vlaanderen<br />
getroffen door een reeks catastrofale stormvloeden. Al in diezelfde late middeleeuwen werden echter<br />
technische vernieuwingen geïntroduceerd, bijvoorbeeld in de dijkbouw, die het mogelijk maakten<br />
om het land beter te beschermen tegen de gevaren <strong>van</strong> de zee. Het gevaar kon niet geheel uitgebannen<br />
worden, maar het aantal rampzalige stormvloeden verminderde na 1570 sterk en stedelijke investeerders<br />
begonnen een groot be- en herdijkingsoffensief, waardoor de eilanden en Zeeuws-Vlaanderen op<br />
de kaart de contouren begonnen aan te nemen die ze nu hebben. De mens kreeg de natuur steeds meer<br />
onder controle. In dit hoofdstuk wordt bekeken hoe dat mogelijk was.<br />
Stormvloeden en militaire inundaties<br />
Rond het midden <strong>van</strong> de zestiende eeuw leek de reeks catastrofale stormen die <strong>Zeeland</strong> en de Vlaamse<br />
noordkust trof maar niet tot een einde te willen komen. Op Zuid-Beveland ging tussen 1500 en 1570<br />
bijna drie keer zoveel land verloren als er aangewonnen werd. Bij de Pontiaansvloed <strong>van</strong> 13 januari<br />
1552 werd het eiland weer zwaar getroffen. De polders Hinkelenoord, Bath en Agger, die na de vloeden<br />
<strong>van</strong> 1530/32 als een eiland waren achtergebleven, gingen definitief verloren. Ook de stad Reimerswaal<br />
kreeg zwaar te lijden: in de kerk stond het water twaalf voet hoog en de hallentoren stortte in. Aan<br />
de andere kant <strong>van</strong> de Westerschelde overstroomden polders <strong>van</strong> Biervliet tot het Land <strong>van</strong> Saaftinge.<br />
Groter nog waren de gevolgen <strong>van</strong> de Allerheiligenvloed <strong>van</strong> 1 november 1570, vooral in het noorden<br />
<strong>van</strong> Vlaanderen. Alleen al in het huidige oostelijk Zeeuws-Vlaanderen overstroomde meer dan<br />
10.000 hectare – meer dan drie keer zoveel als bij de Pontiaansvloed <strong>van</strong> 1552 – en ook in het westen<br />
<strong>van</strong> Zeeuws-Vlaanderen werden uitgestrekte gebieden geïnundeerd. Op de Zeeuwse eilanden vielen de<br />
gevolgen mee. Op Zuid-Beveland overstroomden Waarde en Valkenisse, maar die polders werden snel<br />
weer herdijkt. De duinen en dijken <strong>van</strong> Walcheren werden zwaar beschadigd; de Westkappelse dijk<br />
brak op twee plaatsen door. In de middag <strong>van</strong> 1 november stond het water tot binnen de poorten <strong>van</strong><br />
Middelburg. Blijvende schade werd hier echter niet aangericht. Op Schouwen werd hier en daar grote<br />
schade aangericht: zo overstroomden vijf <strong>van</strong> de zes polders rond Brouwershaven en stond de stad zelf<br />
deels onder water. 8<br />
Voor de zwaar getroffen stad Reimerswaal betekenden de stormrampen het begin <strong>van</strong> het<br />
einde. Door de Pontiaansvloed gingen de laatste poldertjes bij de stad ten onder en in 1558 werd<br />
Reimerswaal niet alleen getroffen door een stormramp, maar ook door een zware brand. Nadat<br />
het in 1572 geplun derd was door de geuzen, verliet de bevolking het stadje. Vanaf 1576 keerden<br />
l a n d e n w a t e r<br />
< het buitengebied voor de Plompe<br />
toren op schouwen. Dit is voormalig<br />
cultuurland dat in de late Middeleeuwen<br />
en de zestiende eeuw is<br />
opgegeven omdat het niet mogelijk<br />
bleek de grond te verde digen<br />
tegen de dijkvallen die werden<br />
veroorzaakt door de stromingen<br />
<strong>van</strong> de Oosterschelde.<br />
fOtO iVO WEnnEKEs.<br />
15
het dorp Bath ging definitief ten<br />
onder bij de Pontiaansvloed <strong>van</strong><br />
1552. nog lang bleven restanten<br />
<strong>van</strong> de bebouwing zichtbaar, zoals<br />
blijkt uit deze tekening <strong>van</strong> beide<br />
kanten <strong>van</strong> de kerktoren <strong>van</strong> het<br />
verdronken dorp uit 1631-1636 door<br />
Claes Jansz Visscher.<br />
riJKsMusEuM AMstErDAM,<br />
rP-t-1888-A-1808.<br />
de inwoners terug en werd gepoogd de stad weer op te bouwen. Ondanks subsidies <strong>van</strong> de Staten<br />
<strong>van</strong> Zee land lukte dat niet echt en werd wat eens de derde stad <strong>van</strong> <strong>Zeeland</strong> was gereduceerd tot<br />
een onbeduidend vissersdorp. Het plaatsje werd wel weer <strong>van</strong> dijken voorzien en wist het bestaan<br />
uiteindelijk nog te rekken tot in 1631. Toen vertrokken de laatste bewoners naar Tholen. Een jaar<br />
later werden de straat stenen en de restanten <strong>van</strong> poorten en muren <strong>van</strong> Reimerswaal bij opbod<br />
verkocht. 9<br />
Na elke storm ramp werd steeds getracht de schade te her stellen. Ook na de Aller heiligen vloed begon<br />
men aan<strong>van</strong>kelijk met goede moed met het her stel, maar politieke on rust gooide roet in het eten. Het<br />
uit breken <strong>van</strong> de Tachtigjarige Oorlog leidde tot verwaar lozing <strong>van</strong> dijk onderhoud en zelfs tot het<br />
opzettelijk door steken <strong>van</strong> dij ken. Op de Zeeuwse eilanden vielen de gevolgen daar <strong>van</strong> mee, omdat<br />
de krijgs handelingen er tot een korte periode beperkt bleven. Na 1577 was het hele gewest in handen<br />
<strong>van</strong> de opstandelingen en werd het afgezien <strong>van</strong> enkele korte episoden niet meer door het leger <strong>van</strong><br />
de Spaanse koning bedreigd. De Allerheiligenvloed leidde hier dan ook niet tot veel blijvende schade.<br />
Wel verdwenen plannen om delen <strong>van</strong> de overstroomde gebieden <strong>van</strong> Zuid-Beveland te herdijken<br />
voorlopig in de ijskast. 10 De situatie langs de noordkust <strong>van</strong> Vlaanderen was geheel anders. Dit gebied<br />
zou <strong>van</strong> de invallen <strong>van</strong> de Watergeuzen <strong>van</strong>af 1572 tot het begin <strong>van</strong> het Twaalfjarig Bestand in 1609<br />
oorlogsgebied blijven, met alle gevolgen <strong>van</strong> dien.<br />
In het noordoosten <strong>van</strong> Vlaanderen werden de gevolgen <strong>van</strong> de politieke crisis <strong>van</strong>af de jaren 1560<br />
merkbaar doordat de rol <strong>van</strong> de koning bij de instandhouding <strong>van</strong> de dijken geringer werd. Geplaagd<br />
door financiële en politieke problemen schoof de centrale overheid de verantwoordelijkheid steeds<br />
meer af naar de lokale autoriteiten. De situatie verergerde na de Pacificatie <strong>van</strong> Gent in 1577, toen<br />
de calvinistische stadstaat Gent de bezittingen <strong>van</strong> kloosters en abdijen confisqueerde zonder dat<br />
duidelijk was wie de rol <strong>van</strong> die instellingen bij het dijkonderhoud zou moeten overnemen. Het<br />
onderhoud werd als gevolg daar<strong>van</strong> in toenemende mate verwaarloosd.<br />
16 g e s c h i e d e n i s v a n z e e l a n d i i · 1550 – 1700
Echt rampzalig werd de toestand <strong>van</strong>af 1583. In dat jaar had Parma Hulster Ambacht veroverd en<br />
maakte hij zich op voor het beleg <strong>van</strong> Antwerpen. Om die stad te kunnen verdedigen besloot de<br />
Staatse partij in februari 1584 dijken op verschillende plaatsen in het Hulster Ambacht en het Land <strong>van</strong><br />
Saaftinge door te steken. Hetzelfde deden ze in 1583 en 1584 in de omgeving <strong>van</strong> Terneuzen en in het<br />
noordwesten <strong>van</strong> Vlaanderen ter verdediging <strong>van</strong> Gent, Brugge en Sluis. De punten waarop de dijken<br />
moesten worden doorgestoken, werden zorgvuldig uitgekozen om maximale schade te veroorzaken. 11<br />
Vervolgens zou de politiek-militaire situatie in Noord-Vlaanderen twintig jaar lang uiterst instabiel<br />
blijven. Het grootste deel <strong>van</strong> het gebied bleef onder controle <strong>van</strong> de regering in Madrid, maar de<br />
Zeeuwen bezaten bruggenhoofden in Terneuzen en Biervliet en <strong>van</strong>af 1586 ook in Axel. Onder die<br />
omstandigheden viel aan herstel nauwelijks te denken. De Zeeuwen voerden <strong>van</strong>uit hun buitenposten<br />
geregeld raids uit, waarbij ze aange<strong>van</strong>gen herstelwerkzaamheden weer vernielden. Toen de<br />
Staatse partij in 1604 Sluis heroverde, werden in de omgeving <strong>van</strong> de stad kort tevoren herstelde dijken<br />
opnieuw doorgestoken, waardoor het zeewater zelfs kon doordringen tot het ver landinwaarts gelegen<br />
Eeklo. Aan het eind <strong>van</strong> de zestiende eeuw lag zeker 80 procent <strong>van</strong> het huidige Zeeuws-Vlaanderen<br />
met de zee gemeen. Alleen het eiland Cadzand, de polders ten noorden <strong>van</strong> Hulst en de hoger gelegen<br />
zandgronden langs de tegenwoordige grens hielden het hoofd nog boven water. De rest <strong>van</strong> de regio<br />
bestond uit schorren en slikken, waarin op kleine eilandjes vestingsteden als Axel, Sluis en Terneuzen<br />
lagen. De historisch-geografe Gottschalk heeft de gebeurtenissen <strong>van</strong> 1583-1586 treffend omschreven<br />
als ‘het roemloos einde na eeuwen <strong>van</strong> strijd’. 12<br />
Het was vooral Staats-Vlaanderen dat leed onder militaire inundaties. De Zeeuwse eilanden waren alleen<br />
aan het begin <strong>van</strong> de Tachtigjarige Oorlog even frontgebied. In 1575/76 werd een deel <strong>van</strong> Schouwen<br />
geïnundeerd om Zierik zee te verdedigen tegen de Habsburgse troepen, maar daarna bleven de eilanden<br />
hiervoor gespaard. Militaire inun daties zouden Staats-Vlaanderen ook in de zeven tiende eeuw blijven<br />
treffen, zoals na het einde <strong>van</strong> het Twaalf jarig Bestand in 1621 en bij het uitbreken <strong>van</strong> de oorlog met<br />
Frankrijk in 1672. Inun datie bleef een belangrijk onder deel <strong>van</strong> de militaire strategie. Staats-Vlaanderen<br />
was in de eerste plaats een verdedigingslinie <strong>van</strong> de Republiek. Langs de grens lag een serie vestingsteden,<br />
waar<strong>van</strong> Sluis, Sas <strong>van</strong> Gent en Hulst de belangrijkste waren. Tussen die vesting steden lagen forten. Om<br />
de doortocht <strong>van</strong> een leger met artillerie te verhinderen, moesten de polders tussen de forten en steden<br />
bij oorlogsdreiging onder water worden gezet. De gevolgen <strong>van</strong> deze inun daties waren minder ernstig<br />
dan die <strong>van</strong> de zestiende eeuw. In de zeventiende eeuw bleven ze beperkt tot de polders rond de grensvestingen.<br />
Het grootste deel <strong>van</strong> Staats-<br />
Vlaanderen bleef er<strong>van</strong> gevrijwaard.<br />
Sommigen hebben wel nagedacht over<br />
minder verwoestende methoden om het<br />
land te beschermen tegen de vijand.<br />
De waterbouwkundige Andries Vierlingh<br />
stel de in 1577 voor om Zee land<br />
te be schermen door het aanleggen <strong>van</strong><br />
hoofden, die niet alleen het overstromingsgevaar<br />
zouden verminderen, maar<br />
ook vijandelijke troepen zouden kunnen<br />
beletten te landen. In 1699 kwam de<br />
beroemde vestingbouwkundige Menno<br />
<strong>van</strong> Coehoorn zelfs met een plan voor een<br />
goed gecoördineerde inundatie met zoet<br />
water in plaats <strong>van</strong> het tot dan toe gebruikelijke,<br />
veel schadelijker, zoute water.<br />
Geen <strong>van</strong> beide plannen is uitgevoerd. 13<br />
l a n d e n w a t e r<br />
in 1577 schreef de waterbouwkundige<br />
Andries Vierlingh een<br />
brief aan Willem <strong>van</strong> Oranje met<br />
een voorstel om Walcheren te<br />
verdedigen tegen vijandelijke<br />
aanvallen door het aanleggen<br />
<strong>van</strong> hoofden. Dit is een <strong>van</strong> de<br />
tekeningen die hij bijvoegde om<br />
zijn plan te verduidelijken.<br />
KOninKLiJK huisArChiEf, DEn hAAg,<br />
ArChiEf WiLLEM VAn OrAnJE, A11-Xi 25.<br />
17
schouwen en Duiveland. De eilanden<br />
zijn bijna aan een gegroeid door bedijking<br />
<strong>van</strong> een deel <strong>van</strong> de gouwe. Aan<br />
de zuid kant is het kaars rechte, in 1599<br />
gegraven haven kanaal <strong>van</strong> Zierikzee<br />
te zien. Kaart <strong>van</strong> Arnoldus <strong>van</strong><br />
Antho nissen uit 1682 naar een kaart<br />
<strong>van</strong> Daniël Verburcht uit het midden<br />
<strong>van</strong> de zeven tiende eeuw.<br />
stEDELiJKE MusEA ZiEriKZEE, inV.nr. 1324.<br />
fOtO iVO WEnnEKEs.<br />
Afname catastrofale stormvloeden<br />
Over catastrofale stormvloeden horen we in het <strong>Zeeland</strong> <strong>van</strong> de zeventiende eeuw opvallend weinig.<br />
Na de Allerheiligenvloed <strong>van</strong> 1570 duurde het meer dan een eeuw tot de volgende grote catastrofe,<br />
die <strong>van</strong> 26 januari 1682. Vrijwel alle delen <strong>van</strong> <strong>Zeeland</strong> werden zwaar getroffen door deze storm. Het<br />
schepen college <strong>van</strong> het Vrije <strong>van</strong> Sluis beschreef de toestand in het westen <strong>van</strong> Staats-Vlaanderen net<br />
na deze ramp in een brief aan de Staten-Generaal. 14 ‘Een seer swaren storm wint uijt den noortwesten,<br />
ende ongemeenen hogen vloet <strong>van</strong> het zeewater hoedanigh bij menschen geheugen niet en is gesien’<br />
had nagenoeg alle polders en wateringen in de regio getroffen. Veel menselijke slachtoffers vielen daarbij<br />
niet; alleen in de Boompolder bij Sint-Kruis verdronken door het instorten <strong>van</strong> huizen tien mensen.<br />
In de Isabellapolder bij Aardenburg waren boeren en ingezetenen erin geslaagd het gat in de dijk weer<br />
te dichten. Overal werd met man en macht gewerkt aan het herstel of aan het verstevigen <strong>van</strong> nog niet<br />
doorgebroken, maar wel beschadigde dijken. Gevreesd werd dat bij een volgende storm veel dijken het<br />
alsnog zouden begeven. Ook op Schouwen-Duiveland was de schade zeer groot, er overstroomde daar<br />
11.000 hectare. Op Walcheren bleef het overstroomde gebied beperkt tot 2.000 hectare, maar daar brak<br />
wel de Westkappelse Zeedijk door. 15<br />
Gelukkig voor de Zeeuwen bleef het in 1682 bij de storm <strong>van</strong> 26 januari. Het is opvallend dat<br />
deze grote natuurramp tot weinig definitief landverlies heeft geleid. In het zwaar getroffen Vrije<br />
<strong>van</strong> Sluis was binnen een jaar het overgrote deel <strong>van</strong> de schade hersteld. Slechts enkele poldertjes<br />
18 g e s c h i e d e n i s v a n z e e l a n d i i · 1550 – 1700
werden prijsgegeven. Dat gold ook voor de rest <strong>van</strong> de provincie. Wel gingen op Zuid-Beveland in 1682<br />
definitief het dorp Valkenisse en op Schouwen het dorp Bommenede verloren. De inwoners <strong>van</strong> dat tot<br />
Holland be horende stadje beschikten niet over de middelen om de dijken te herstellen en de Staten<br />
<strong>van</strong> Holland hadden al veel besteed aan het behoud <strong>van</strong> het geplaagde plaatsje en voelden er niet voor<br />
hier nog meer in te investeren. Men besloot Bommenede niet te herdijken. <strong>Zeeland</strong> hield hieraan een<br />
uitbreiding <strong>van</strong> grondgebied over omdat Holland in 1686 bereid was het fiscaal weinig interessante<br />
buitendijkse gebied af te staan. Later is een deel er<strong>van</strong> herdijkt, maar het dorp is nooit herrezen. 16<br />
Het geringere aantal catastrofale stormvloeden en de relatief beperkte gevolgen <strong>van</strong> de wel voorkomende<br />
rampen roept de vraag op waardoor dit veroorzaakt zou kunnen zijn. Een mogelijkheid is<br />
<strong>van</strong> klimatologische aard: dat de stormfrequentie zou zijn verminderd. Dat lijkt niet echt het geval te<br />
zijn geweest. Onderzoek heeft in elk geval aangetoond dat het eerste decennium <strong>van</strong> de zeventiende<br />
eeuw behoorlijk stormachtig was, zonder dat in <strong>Zeeland</strong> grote schade werd veroorzaakt. Iets later, in<br />
1625 en 1627, werd de dicht bij <strong>Zeeland</strong> gelegen Blankenbergse Watering getroffen door zware stormvloeden,<br />
maar in <strong>Zeeland</strong> hadden deze stormen geen ernstige gevolgen. Zware stormen bleven dus<br />
voorkomen. Ze lijken echter in <strong>Zeeland</strong> in de zeventiende eeuw minder schade aan te richten. Dat<br />
gold bijvoorbeeld voor de stormen <strong>van</strong> 1665 en 1675, die elders ernstige schade veroorzaakten, maar in<br />
<strong>Zeeland</strong> slechts lokaal tot problemen leidden. 17<br />
Het belangrijkste verschil tussen dit tijdvak en dat <strong>van</strong> de late middeleeuwen was dat de veenlagen<br />
in de bodem steeds minder uitgegraven werden voor zout- of turfwinning. De vloeden <strong>van</strong> de late<br />
middeleeuwen waren vaak juist daarom zo vernietigend omdat door moernering het voorland was<br />
beschadigd of het bodempeil <strong>van</strong> het binnendijkse land sterk was verlaagd. Dat maakte de Zeeuwse<br />
polders kwetsbaar. In de zeventiende eeuw won men echter geen zout meer op de Zeeuwse eilanden en<br />
geen turf meer in Staats-Vlaanderen. Op Walcheren werd tot in de zeventiende eeuw nog wel ‘darink’<br />
gedolven, maar ook daar was het een aflopende zaak. 18 Deels kwam die teruggang voort uit het toenemende<br />
besef dat deze activiteiten het risico <strong>van</strong> dijkdoorbraak sterk verhoogden, deels uit het feit<br />
dat de meeste veenlagen inmiddels verdwenen waren. Ze waren afgegraven of weggeslagen door de zee,<br />
zoals in Staats-Vlaanderen. Deze factor beperkte de gevolgen <strong>van</strong> de vloeden.<br />
l a n d e n w a t e r<br />
Kaart <strong>van</strong> de susannapolder met<br />
linksboven het dorp sint-Annaland.<br />
het ‘ouwe gadt’ op de kaart is<br />
waar schijnlijk een bij de bedijking<br />
in 1670 afgedamde kreek. Juist<br />
op zulke plekken waren polders<br />
vatbaar voor dijk vallen en de<br />
susanna polder heeft daar dan ook<br />
veel <strong>van</strong> te lijden gehad.<br />
ZA, AMBAChtshEErLiJKhEiD sint-<br />
AnnALAnD, inV.nr. 98.<br />
19
Voor een deel kan de verklaring ook gevonden worden in de ontwikkeling <strong>van</strong> de techniek. Vanaf de<br />
late middeleeuwen waren in het Deltagebied nieuwe methoden <strong>van</strong> dijkbouw ontwikkeld. Zo kreeg<br />
het buitentalud <strong>van</strong> een zeedijk een flauwere helling zodat de golven niet meer recht op de dijk inbeukten<br />
maar het water opliep tegen het talud. Verder bouwde men al <strong>van</strong>af de vijftiende eeuw hoofden,<br />
dammen die dwars op de dijk stonden om de stroming voor de dijk te breken. In de zestiende eeuw<br />
werden die hoofden in toenemende mate vervaardigd <strong>van</strong> natuursteen uit Vilvoorde. Polderbesturen<br />
in Vlaanderen en op Zuid-Beveland beschermden rond het midden <strong>van</strong> de zestiende eeuw hoofden en<br />
dijken al met Vilvoordse steen. De invoering <strong>van</strong> de technische vernieuwingen was echter niet <strong>van</strong>zelfsprekend.<br />
Waterschapsbestuurders en ingelanden vonden de voorgestelde vernieuwingen vaak te<br />
duur. Er was kapitaal nodig om goede dijken aan te leggen, en investering in dure vernieuwingen als<br />
stenen hoofden en dijken was alleen zinvol bij een bloeiende landbouw en politieke stabiliteit, zodat<br />
de investeerders een redelijke garantie hadden dat ze hun geld zouden terugverdienen. Daardoor<br />
duurde het tot in de zeventiende eeuw voordat deze technieken algemeen werden toegepast. 19<br />
Dijkvallen en duinzand<br />
Technische innovaties waren niet alleen <strong>van</strong> belang voor de verdediging <strong>van</strong> het land tegen stormvloeden.<br />
De grote stormrampen en hun catastrofale gevolgen maakten een diepe indruk en de<br />
herinnering eraan ging deel uitmaken <strong>van</strong> het collectieve geheugen. Maar er waren ook minder opvallende<br />
verschijn selen waar de Zeeuwen in het verleden mee worstelden en waar<strong>van</strong> de gevolgen soms<br />
niet minder desastreus waren. Eén daar<strong>van</strong> werd gevormd door de sluipende ondermijning <strong>van</strong> de<br />
kust door dijkvallen of ‘brexems’ zoals ze in het verleden genoemd werden. Hierbij werd door de stromingen<br />
in de Zeeuwse wateren het voorland voor de dijk en na verloop <strong>van</strong> tijd ook de voet <strong>van</strong> de dijk<br />
zelf geërodeerd. Uiteindelijk kon dat resulteren in een dijkval, waarbij een deel <strong>van</strong> de dijk het water in<br />
zakte. Vaak was een op deze manier aangetaste dijk niet meer te redden.<br />
Het verschijnsel deed zich overal langs de Zeeuwse stromen voor. Soms kwam het doordat bedijkers<br />
overmoedig waren geweest en te weinig voorland hadden overgelaten voor een nieuwe dijk, maar het<br />
kon ook veroorzaakt worden doordat stromingen zich verlegden. De Elizabethpolder bij Breskens bijvoorbeeld<br />
had rond 1680 te lijden <strong>van</strong> de uitbreiding <strong>van</strong> de Hoofdplaat in de Westerschelde, die leidde<br />
tot erosie <strong>van</strong> de oostkant <strong>van</strong> de polder. Een ander slachtoffer <strong>van</strong> dergelijke erosie was de polder<br />
Orizand, die in 1602 als een eiland was bedijkt in de Oosterschelde. De dijken <strong>van</strong> het ruim 300 hectare<br />
grote eiland werden aangetast door de stroming <strong>van</strong> het Faal, ten noorden <strong>van</strong> het huidige Noord-<br />
Beveland. Al in 1639 moest de polder opgegeven worden.<br />
De zuidkust <strong>van</strong> de polder Schouwen heeft wel het meest te lijden gehad <strong>van</strong> dijkvallen. Het was<br />
daar al in de middeleeuwen begonnen door het ontstaan <strong>van</strong> een zijarm <strong>van</strong> de Oosterschelde, de<br />
Hammen. Men wist op het ondermijnen <strong>van</strong> de dijk niet anders te reageren dan door het leggen<br />
<strong>van</strong> een nieuwe dijk wat verder landinwaarts, een zogenaamde inlaagdijk. Vaak werd die na verloop<br />
<strong>van</strong> tijd ook weer ondermijnd, waarna weer een inlaagdijk werd aangelegd. Zo trok men zich stukje<br />
bij beetje terug voor het water. In totaal ging aan de zuidkust <strong>van</strong> Schouwen ongeveer 3.000 hectare<br />
cultuurland verloren. 20 Het leggen <strong>van</strong> inlaagdijken was duur. Alleen al tussen 1553 en 1561 werd aan<br />
de zuidkust <strong>van</strong> Schouwen voor het destijds astronomische bedrag <strong>van</strong> 1,4 miljoen gulden besteed<br />
aan het maken <strong>van</strong> inlagen. Het was ook nog eens weinig effectief, want het landverlies ging gewoon<br />
door, zeker als na het leggen <strong>van</strong> de inlaagdijk de oude dijk werd verwaarloosd. Andries Vierlingh,<br />
een bekwaam waterbouwkundige, meende dan ook dat het leggen <strong>van</strong> inlaagdijken contraproductief<br />
was en dat men in plaats daar<strong>van</strong> de bestaande dijken meer moest versterken, bijvoorbeeld met<br />
Vilvoordse steen en hoofden. Het creëren <strong>van</strong> inlagen leidde er volgens Vierlingh alleen maar toe dat<br />
de stromingen die de dijken aantastten langer en sterker werden. Voor het laat zestiende-eeuwse<br />
20 g e s c h i e d e n i s v a n z e e l a n d i i · 1550 – 1700