27.09.2013 Views

Transformatorstation Liander-TenneT - t Veld - Zijdewind

Transformatorstation Liander-TenneT - t Veld - Zijdewind

Transformatorstation Liander-TenneT - t Veld - Zijdewind

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Ruimtelijke onderbouwing ‘150/20kV<br />

transformatorstation De Weel’, nabij ‘t <strong>Veld</strong><br />

Gemeente Niedorp<br />

Definitief


Ruimtelijke onderbouwing ‘150/20kV<br />

transformatorstation De Weel’, nabij ‘t <strong>Veld</strong><br />

Gemeente Niedorp<br />

Definitief<br />

Rapportnummer: 211X05067.065384_3_2<br />

Datum: 01 september 2011<br />

Contactpersoon opdrachtgever: De heer J. Stengs<br />

Projectteam BRO: Janneke van de Vorstenbosch<br />

Trefwoorden Ruimtelijke onderbouwing, 150/20kV transformatorstation<br />

De Weel nabij ‘t <strong>Veld</strong><br />

Bron foto kaft: BRO Abstract 2<br />

Beknopte inhoud<br />

<strong>Liander</strong> N.V. en <strong>TenneT</strong> TSO BV zijn voornemens een<br />

150/20kV transformatorstation te realiseren nabij ’t<br />

<strong>Veld</strong> in de gemeente Niedorp. Dit is in strijd met het<br />

vigerende bestemmingsplan. Daarom is een aanvraag<br />

om een omgevingsvergunning ingediend die voorzien<br />

is van de nu voorliggende goede ruimtelijke<br />

onderbouwing .<br />

BRO Vestiging Amsterdam<br />

1058 AA Amsterdam<br />

Baarsjesweg 224<br />

T +31 (0)20 506 19 99<br />

F +31 (0)20 506 19 90<br />

e-mail: amsterdam@bro.nl


Inhoudsopgave pagina<br />

SAMENVATTING EN ADVIES 5<br />

1. INLEIDING 7<br />

1.1 Aanleiding (nut & noodzaak project) 7<br />

1.2 Waarom is deze ruimtelijke onderbouwing opgesteld? 8<br />

1.3 Leeswijzer 10<br />

2. HUIDIGE SITUATIE 11<br />

2.1 Inleiding 11<br />

2.2 Beschrijving huidig elektriciteitsnet 11<br />

2.3 Situatie projectgebied 12<br />

2.4 Ruimtelijke aspecten projectgebied 13<br />

3. PROJECTBESCHRIJVING 19<br />

3.1 Inleiding 19<br />

3.2 Bebouwing 19<br />

3.3 Locatiekeuze 20<br />

3.4 Landschappelijke inpassing 21<br />

4. BELEIDSKADERS 25<br />

4.1 Inleiding 25<br />

4.2 Vigerend bestemmingsplan 25<br />

4.3 Rijksbeleid 26<br />

4.4 Provinciaal beleid 27<br />

4.5 Gemeentelijk beleid 35<br />

5. MILIEU- EN WAARDENTOETS 37<br />

5.1 Inleiding 37<br />

5.2 Bodem 37<br />

5.2.1 Beleid en Regelgeving 37<br />

5.2.2 Onderzoek 37<br />

5.2.3 Conclusie 38<br />

5.3 Archeologie 38<br />

5.3.1 Beleid en regelgeving 38<br />

Inhoudsopgave<br />

1


5.3.2 Onderzoek 39<br />

5.3.3 Conclusie 40<br />

5.4 Geluid 40<br />

5.4.1 Beleid en regelgeving 40<br />

5.4.2 Onderzoek 41<br />

5.4.3 Conclusie 42<br />

5.5 Water 43<br />

5.5.1 Algemeen 43<br />

5.5.2 Beleidskader 43<br />

5.5.3 Huidige waterhuishoudkundige situatie 44<br />

5.5.4 Water in relatie tot de beoogde ontwikkeling 45<br />

5.5.5 Conclusie 46<br />

5.6 Natuurwaarden 46<br />

5.6.1 Onderzoek 47<br />

5.6.2 Conclusie en advies 49<br />

5.7 Luchtkwaliteit 49<br />

5.7.1 Beleid en regelgeving 49<br />

5.7.2 Conclusie 50<br />

5.8 Externe veiligheid 50<br />

5.8.1 Algemeen 50<br />

5.8.2 Beleidsvisie Externe Veiligheid 2008-2011 51<br />

5.8.3 Onderzoek 52<br />

5.8.4 Conclusie 53<br />

5.9 EM-velden 53<br />

5.9.1 Algemeen 53<br />

5.9.2 Onderzoek 54<br />

5.10 Ontsluiting en parkeren 54<br />

6. UITVOERBAARHEID 57<br />

6.1 De procedure 57<br />

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 58<br />

6.2.1 Wettelijk vooroverleg 58<br />

6.2.2 Inspraak en zienswijzen 58<br />

6.3 Economische uitvoerbaarheid 59<br />

6.3.1 Kostenverhaal 59<br />

2<br />

Inhoudsopgave


BIJLAGEN<br />

Bijlage 1: Akoestisch onderzoek<br />

Bijlage 2: Archeologisch onderzoek<br />

Bijlage 3: Bodemonderzoek<br />

Bijlage 4: Locatieonderzoek<br />

Bijlage 5: Brochures EM-<strong>Veld</strong>en<br />

Inhoudsopgave<br />

3


4<br />

Inhoudsopgave


SAMENVATTING EN ADVIES<br />

<strong>Liander</strong> N.V. (hierna: <strong>Liander</strong>) en <strong>TenneT</strong> TSO BV (hierna: <strong>TenneT</strong>) zijn voornemens<br />

een 150/20kV transformatorstation te realiseren nabij ’t <strong>Veld</strong> in de gemeente<br />

Niedorp. Het vermogen van dit transformatorstation zal minder dan 200 MVA bedragen.<br />

De regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied’ staan realisatie<br />

van dit transformatorstation niet toe.<br />

Om de ontwikkeling van het bouwplan juridisch-planologisch mogelijk te maken,<br />

bestaan er twee mogelijkheden.<br />

De eerste mogelijkheid betreft het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning<br />

die onder andere is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.<br />

Bij de tweede mogelijkheid wordt een verzoek ingediend tot wijziging van het bestemmingsplan.<br />

Naast de wijziging van het bestemmingsplan is echter ook een omgevingsvergunning<br />

vereist voor het bouwen van het transformatorstation.<br />

<strong>Liander</strong> en <strong>TenneT</strong> hebben, in overleg met de gemeente, voor de eerste mogelijkheid<br />

gekozen. Het nu voorliggende document is de goede ruimtelijke onderbouwing<br />

behorende bij de (nog in te dienen) aanvraag om een omgevingsvergunning.<br />

In deze voorliggende ruimtelijke onderbouwing is uiteengezet dat de uitbreiding<br />

qua verkaveling en architectuur past binnen én aansluit op de bestaande situatie.<br />

Ten tweede is de voorziene ontwikkeling niet in strijd met de uitgangspunten van<br />

het rijk, provincie en gemeente (zoals vastgelegd in diverse (beleids)documenten.<br />

Ten derde bestaat er ook vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering tegen<br />

de voorziene realisatie.<br />

Geconcludeerd is dan ook door de initiatiefnemers dat dit voornemen passend kan is<br />

op de nu voorgestelde locatie.<br />

Samenvatting<br />

5


1. INLEIDING<br />

1.1 Aanleiding (nut & noodzaak project)<br />

<strong>TenneT</strong> 1 transporteert elektriciteit met een spanningsniveau van 110.000 Volt en<br />

hoger. Verder wordt het Nederlandse hoogspanningsnet vanaf 110.000 Volt door<br />

<strong>TenneT</strong> beheerd.<br />

Een betrouwbare elektriciteitslevering aan de (Nederlandse) samenleving is een zeer<br />

belangrijk bedrijfsdoel van <strong>TenneT</strong>. Het door <strong>TenneT</strong> te beheren hoogspanningsnet<br />

is als vitale infrastructuur aangemerkt en wordt om deze reden bewaakt, beheerd<br />

en onderhouden. Waar nodig worden ook nieuwe bedrijfsmiddelen gerealiseerd. Dit<br />

zijn onder andere hoogspanningsstations, ondergrondse gelegen kabels en bovengronds<br />

gebouwde lijnen. Om dit te kunnen doen wordt zowel bovengronds als ondergronds<br />

ruimte gezocht die, waar mogelijk en noodzakelijk, gereserveerd en veilig<br />

gesteld wordt voor nu en voor de toekomst.<br />

<strong>Liander</strong> is op 1 juli 2009 ontstaan als zelfstandig netwerkbedrijf als resultaat van de<br />

WON (Wet Onafhankelijk Netbeheer). Haar kernactiviteiten zijn regionaal netbeheer<br />

voor gas en elektra, complexe energie infrastructuren. <strong>Liander</strong> is verantwoordelijk<br />

voor de hoog en middenspanningsnetten van 50- 20- en 10kV en de<br />

laagspanningsnetten tot aan de klant en is in publieke handen (provincies en<br />

gemeenten).<br />

Bovengenoemde partijen (<strong>Liander</strong> en <strong>TenneT</strong>) zijn voornemens gezamenlijk een<br />

150/20kV transformatorstation (verder: transformatorstation) te realiseren nabij ’t<br />

<strong>Veld</strong> in de gemeente Niedorp. <strong>Liander</strong> wordt na realisatie ‘eigenaar’ van het 20kV<br />

gedeelte, <strong>TenneT</strong> van het 150kV-gedeelte 2 . Om de bouw op een efficiënte wijze te<br />

(kunnen) laten plaatsvinden (en daarmee kosten te besparen) is besloten tot de<br />

gezamenlijke bouw van het station.<br />

De aanleiding voor realisatie van het station is gelegen in het feit dat <strong>Liander</strong> heeft<br />

vastgesteld dat de bestaande 50kV infrastructuur in de kop van Noord-Holland aan<br />

het einde van zijn technische levensduur komt. Het is hierdoor ook niet meer<br />

geschikt voor toekomstige netuitbreidingen. Dat geeft belasting- en<br />

kwaliteitsknelpunten, omdat (door <strong>Liander</strong>) een groei van de energieconsumptie en<br />

–aanbod wordt voorzien in Noord-Holland. Indien de 50kV-infrastructuur dan ook<br />

1 <strong>TenneT</strong> is de eerste grensoverschrijdende elektriciteitstransporteur van Europa. Met 20.000 kilometer<br />

aan (extra) hoogspanningsverbindingen en 35 miljoen eindgebruikers in Nederland en Duitsland behoren<br />

<strong>TenneT</strong> tot de top 5 van elektriciteitstransporteurs van Europa.<br />

2 Hiermee wordt bedoeld dat zij drijver zijn van de inrichting waarvoor separaat aan het indienen van<br />

de aanvraag om de omgevingsvergunning een tweetal meldingen (één voor <strong>Liander</strong> en één voor<br />

<strong>TenneT</strong>) wordt gedaan voor het Activiteitenbesluit,<br />

Hoofdstuk 1<br />

7


niet tijdig (dat wil zeggen binnen 4 jaar na 2012) wordt vervangen ontstaan<br />

knelpunten en kan de samenleving in Noord-Holland niet langer beschikken over<br />

een energienetwerk dat volgens de Nederlandse standaarden functioneert. Gevolg is<br />

dat niet ten alle tijden stroom kan worden geleverd en nieuwe windparken en WKO<br />

opslagen niet ten allen tijden kunnen leveren aan het net. <strong>Liander</strong> (en andere<br />

partijen) vinden dat niet wenselijk. Daarnaast heeft <strong>Liander</strong> een wettelijk<br />

verplichting om te beschikken over een goed functionerend netwerk.<br />

Daarbij schrijft artikel 2 uit de Samenwerkingsregeling Elektriciteit voor dat<br />

gestreefd moet worden naar realisatie van de optie die maatschappelijk gezien de<br />

laagste integrale kosten met zich meebrengt. Het vervangen van het 50kVmiddenspanningsnet<br />

door een 20kV-net is de optie met de laagste integrale kosten.<br />

Dit is dan ook de reden dat <strong>Liander</strong> de 50 kV-infrastructuur in de deelnetten in het<br />

gebied Oterleek – Anna Paulowna gefaseerd wenst te vervangen door een nieuwe<br />

20 kV-infrastructuur.<br />

Het vervangen van de infrastructuur is echter niet voldoende. Momenteel bestaat<br />

een actueel knelpunt in de netcapaciteit bij Heerhugowaard, wat tijdelijk wordt<br />

opgevangen middels een voeding vanuit Hoogwoud naar het station Heerhugowaard-Noord.<br />

Dit knelpunt wordt definitief opgelost door een nieuw verdeelstation<br />

nabij ’t <strong>Veld</strong> waarbij 150kV omgezet wordt naar 20kV. Dat is dan ook de reden dat<br />

voorgesteld is een 150/20kV transformatorstation te realiseren nabij ’t <strong>Veld</strong>. Na realisatie<br />

van dat station wordt de capaciteit van het net en enkele andere bestaande<br />

verdeelstations vergroot. Het gaat hier om verdeelstations Schagen, Heerhugowaard,<br />

Hoogwoud, Ulkesluis en Warmenhuizen.<br />

<strong>TenneT</strong> heeft deze keuze onderschreven. De keuze voor de nu voorziene locatie is<br />

nader uiteengezet is paragraaf 3.3 (kortheidshalve wordt daarnaar verwezen).<br />

1.2 Waarom is deze ruimtelijke onderbouwing opgesteld?<br />

De beoogde ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan<br />

‘Buitengebied’ (7 juli 1994) van de gemeente Niedorp. Om de ontwikkeling van het<br />

bouwplan planologisch mogelijk te maken, bestaat een tweetal mogelijkheden.<br />

1. Er wordt een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend die is voorzien<br />

van een goede ruimtelijke onderbouwing en een bouwplan (in figuur 1 is het<br />

traject opgenomen wat doorlopen dient te worden voor het verkrijgen van een<br />

omgevingsvergunning). In de goede ruimtelijke onderbouwing wordt<br />

uiteengezet waarom het initiatief vanuit milieuhygiënisch en ruimtelijk oogpunt<br />

passend is op de voorgestelde locatie. In deze ruimtelijke onderbouwing wordt<br />

dan ook gemotiveerd waarom het initiatief, ondanks dat het niet past binnen<br />

het vigerende bestemmingsplan, ruimtelijk en milieukundig gezien wel<br />

acceptabel is. Er wordt onder andere ingegaan op vigerend beleid,<br />

8<br />

Hoofdstuk 1


stedenbouwkundige en landschappelijke aspecten alsook programmatische<br />

aspecten. Daarnaast worden de uitkomsten uit diverse onderzoeken op<br />

milieuhygiënisch gebied meegenomen in de ruimtelijke onderbouwing. De<br />

gemeente verwerkt een verleende omgevingsvergunning uiteindelijk in een<br />

bestemmingsplan (een gemeente heeft de wettelijke plicht om te zorgen voor<br />

een actueel bestemmingsplan en dient daartoe minimaal eenmaal per 10 jaar<br />

het bestemmingsplan te herzien).<br />

2. Er wordt een verzoek ingediend bij de gemeenteraad tot wijziging van het<br />

bestemmingsplan. Daarbij wordt dan in de toelichting op het bestemmingsplan<br />

verwoord waarom het initiatief vanuit milieuhygiënisch en ruimtelijk oogpunt<br />

passend is op de voorgestelde locatie Nadat een bestemmingsplan is vastgesteld<br />

kan een omgevingsvergunning voor het initiatief worden verleend.<br />

<strong>Liander</strong> en <strong>TenneT</strong> hebben (mede in overleg met de gemeente) voor de eerste optie<br />

gekozen. Het nu voorliggende document is de goede ruimtelijke onderbouwing<br />

behorende bij de (nog in te dienen) aanvraag om een omgevingsvergunning.<br />

Afbeelding 1: Uitgebreide Wabo-procedure<br />

Gelijktijdig met de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt op grond van de<br />

Wet Milieubeheer een melding gedaan voor het Activiteitenbesluit (alleen een station<br />

>200 MVA is vergunningplichtig op grond van de Wabo voor zover het betreft<br />

het aspect geluid; het nu op te richten station is hierdoor dan ook geen zoneringsplichtige-inrichting).<br />

Voor realisatie van het 150/20kV transformatorstation (< 200 MVA) is het verkrijgen<br />

van een vergunning niet vereist. Volstaan kan worden met een melding op grond<br />

van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (BARIM, ofwel Activiteitenbesluit).<br />

Hoofdstuk 1<br />

9


1.3 Leeswijzer<br />

In deze ruimtelijke onderbouwing is uiteengezet dat de uitbreiding qua verkaveling<br />

en architectuur past binnen en aansluit op de bestaande situatie. Daartoe wordt in<br />

hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven. Hoofdstuk 3 geeft een toelichting op<br />

het project.<br />

Ten tweede is in hoofdstuk 4 van deze onderbouwing uiteengezet dat de voorziene<br />

ontwikkeling niet in strijd met de uitgangspunten van het rijk, provincie en gemeente<br />

(zoals vastgelegd in diverse (beleids)documenten.<br />

Ten derde wordt in hoofdstuk 5 beschreven dat er ook vanuit milieuhygiënisch oogpunt<br />

geen belemmering bestaat ten aanzien van het initiatief.<br />

Geconcludeerd is dan ook door de initiatiefnemers dat dit voornemen passend kan<br />

zijn op de nu voorgestelde locatie. Dit is in hoofdstuk 6 uiteengezet.<br />

10<br />

Hoofdstuk 1


2. HUIDIGE SITUATIE<br />

2.1 Inleiding<br />

Dit hoofdstuk omvat een beschrijving van de huidige situatie van de projectlocatie<br />

en de directe omgeving. Ook wordt een beschrijving gegeven van de ruimtelijke<br />

aspecten van dit gebied.<br />

2.2 Beschrijving huidig elektriciteitsnet<br />

Het netwerk in de omgeving van de projectlocatie bestaat uit bovengrondse hoogspanningslijnen<br />

tussen Anna Paulowna en Oterleek. Momenteel bestaat een actueel<br />

knelpunt in de netcapaciteit bij Heerhugowaard. Dit wordt tijdelijk opgevangen<br />

door een voeding vanuit Hoogwoud in het station Heerhugowaard-Noord. Het<br />

knelpunt wordt definitief opgelost nadat het transformatorstation De Weel is gerealiseerd.<br />

Afbeelding 2: onderdeel netkaart <strong>TenneT</strong>, projectlocatie omkaderd<br />

Hoofdstuk 2<br />

11


2.3 Situatie projectgebied<br />

Het projectgebied is gelegen in de gemeente Niedorp. Het project beslaat het kadastrale<br />

perceel gemeente Niedorp, sectie E nummer 1650, nabij <strong>Zijdewind</strong> / ’t <strong>Veld</strong><br />

langs de Provincialeweg N241 (zie onderstaande afbeeldingen).<br />

Afbeelding 3: ligging projectlocatie<br />

Het projectgebied is gesitueerd in de provincie Noord-Holland nabij het Westfriese<br />

dorp ’t <strong>Veld</strong>, dat ruim 2000 inwoners telt. Tot 1970 vormde ’t <strong>Veld</strong> samen met de<br />

dorpen <strong>Zijdewind</strong> en Oude Niedorp de gemeente Oude Niedorp. Tegenwoordig<br />

vormt ’t veld, samen met de dorpen Barsingerhorn, Haringhuizen, Kolhorn, Lutjewinkel,<br />

Nieuwe Niedorp, Oude Niedorp, Winkel en <strong>Zijdewind</strong> de gemeente Niedorp.<br />

De plaatsnaam ’t <strong>Veld</strong> komt voort uit een open plek in het veld. De eerste bebouwing<br />

in ’t <strong>Veld</strong> kwam langs het Rijderdijkje (nu Rijdersstraat) wat de eerste bewoners<br />

beschermde tegen het water. Later is dat water ingepolderd.<br />

12<br />

Hoofdstuk 2


Afbeelding 4: ligging projectlocatie nabij ‘t <strong>Veld</strong> (grote cirkel), kleine cirkel geeft locatie aan van windturbine<br />

Afbeelding 5: kadastraal perceel<br />

2.4 Ruimtelijke aspecten projectgebied<br />

Het projectgebied heeft het zogenaamde landschaptype ‘oude zeekleilandschap’.<br />

Het oude zeekleilandschap heeft nog steeds de ruimtelijke kenmerken van een<br />

veengebied, met langgerekte lintdorpen, een regelmatige, optrekkende verkaveling<br />

en veel sloten, vaarten en tochten om het water af te voeren/ op te slaan.<br />

De visueel ruimtelijke opbouw van het landschap is dan ook direct gekoppeld aan de<br />

rationele ordening van het zeekleigebied. Dat heeft geresulteerd in een half-open<br />

landschap Vanuit de lintbebouwing zijn doorzichten naar het omliggende landschap<br />

en naastgelegen dorpen aanwezig.<br />

Hoofdstuk 2<br />

13


Afbeelding 6: lintbebouwing langs de Rijdersstraat<br />

Afbeelding 7: kenmerkend beeld van het landschap<br />

De inrichting van het landschap was - en is in feite voor een groot deel nog steeds -<br />

gericht op agrarisch gebruik. Deze functie zorgt ervoor dat de gronden in hoofdzaak<br />

gebruikt worden voor glastuinbouw en als grasland. Ten behoeve van dit gebruik<br />

is een aantal gebouwen en objecten gerealiseerd. Zo is er een kleinschalig<br />

glastuinbouwbedrijf en zijn er enkele schuren (waar vee kan schuilen). Overige markante<br />

infrastructuren in het half-open landschap zijn de windturbine in het open<br />

veld en de bovengrondse hoogspanningsverbinding Anna-Paulowna – Oterleek (150<br />

14<br />

Hoofdstuk 2


kV). Dit gebruik en de daartoe geplaatste objecten geven het gebied dan ook een<br />

enigszins rommelig aanzicht.<br />

Afbeelding 8: Vooraanzicht locatie waarachter oprichting van het transformatorstation is voorzien<br />

(inclusief zicht op hoogspanningmast welke onderdeel is van de verbinding Oterleek – Anna Paulowna)<br />

Afbeelding 9: kassencomplex op naastgelegen perceel (linkerzijde )<br />

Hoofdstuk 2<br />

15


Afbeelding 10: zicht op het naastgelegen perceel met agrarisch bedrijf en windturbine (rechterzijde)<br />

Het dorp ‘t <strong>Veld</strong> heeft een lineaire dorpsstructuur. De Rijdersstraat is de ruimtelijke<br />

structuurdrager en de bebouwing is hierop georiënteerd.<br />

Afbeelding 11: voorbeeld dorp in lintstructuur<br />

16<br />

Hoofdstuk 2


De West-Friese omringdijk vormt een historische structuurdrager in het gebied. Deze<br />

dijk is in de 13 e<br />

eeuw tot stand gekomen. Nadat oudere dijken met elkaar werden<br />

verbonden, werd de zeewering gesloten en kreeg West-Friesland een eilandkarakter.<br />

Deze dijk moet worden behouden als beschermd dijklichaam. Vanwege de herkenbaarheid<br />

van de dijk in het open landschap is handhaving van een brede open<br />

zone aan weerszijden van de dijk gewenst.<br />

Afbeelding 12: West-Friese Omringdijk<br />

Hoofdstuk 2<br />

17


18<br />

Hoofdstuk 2


3. PROJECTBESCHRIJVING<br />

3.1 Inleiding<br />

In dit hoofdstuk wordt - aan de hand van een beschrijving en situatieschets van het<br />

project - een beeld gegeven van de ruimtelijke inpassing van het bouwplan in de<br />

omgeving.<br />

3.2 Bebouwing<br />

Het bouwplan betreft de nieuwbouw van een transformatorstation. Het station zal<br />

als een 150/20 kV worden uitgevoerd, dat wil zeggen dat op die plaats de spanning<br />

wordt omgezet van 150.000 volt naar 20.000 volt en wordt verdeeld over de regio.<br />

Dit verdeelstation is geprojecteerd aan de provinciale weg N241 nabij ’t <strong>Veld</strong> (zie<br />

hoofdstuk 2 waarin een afbeelding van de locatie is opgenomen).<br />

Afbeelding 13: vogelvlucht impressie transformatorstation<br />

De staalconstructies voor de hoogspanningscomponenten zijn 8 meter hoog en de<br />

staalconstructies voor de brug naar de trafocellen zijn 10 meter hoog. De portaalconstructies<br />

aan de kopse kant van het perceel zijn in totaal 18 meter hoog.<br />

Hoofdstuk 3<br />

19


Het verdeelstation bestaat onder meer uit 3 trafovelden, 3 kabelvelden, en compensatiespoelen<br />

om de capacitieve werking van de 150 kV kabels te reduceren.<br />

De transformatorcellen van 6,5 meter hoog zijn omgeven door een geluidswerende<br />

voorziening in de vorm van een dijklichaam van 3 meter hoog. De geluidswerende<br />

wand heeft tot doel de geluidemissie naar de omgeving, met name nabijgelegen<br />

woningen, aanzienlijk te beperken.<br />

Binnen het schakelstation worden voorts een tweetal gebouwen met een hoogte<br />

van 4,5 meter gerealiseerd; een schakelgebouwtje en een centraal dienstengebouw.<br />

De bebouwing beslaat een terrein van 218 bij 249 meter groot. Met de bouw van<br />

het transformatorstation is rekening gehouden met de landschappelijke kenmerken<br />

van het gebied. Deze omvang is zodanig groot dat ook eventuele toekomstige uitbreidingen<br />

van het station (ondanks dat die niet voorzien zijn) mogelijk zijn (hiervoor<br />

dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd indien dit meer is dan<br />

nu voorzien).<br />

3.3 Locatiekeuze<br />

Voor de keuze van de huidige voorkeurslocatie is een bureaustudie uitgevoerd. In de<br />

bureaustudie is een zestal locaties voor realisatie van een 150/20kV-station 't <strong>Veld</strong><br />

onderzocht Kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar de locatiestudie die als<br />

bijlage (nummer 4) is toegevoegd.<br />

Bij het kiezen van een voorkeurslocatie is het kostenaspect voor <strong>TenneT</strong> een zeer<br />

belangrijk criterium bij de keuze voor een locatie. <strong>TenneT</strong> geeft immers maatschappelijk<br />

geld uit en dient verantwoording af te geven aan de aandeelhouder dat het<br />

geld zo doelmatig en efficiënt mogelijk is uitgegeven. Daarnaast geldt dat ook<br />

technische beperkingen (waaronder de mogelijkheden tot aansluiting op het bestaande<br />

net en de afspanningmogelijkheden van de lijn op het station) ertoe leiden<br />

dat realisatie van het station niet overal zonder meer mogelijk is.<br />

Het bovenstaande heeft er dan ook toe geleid dat locatie 4 de voorkeurslocatie is en<br />

locatie 5 vooralsnog geen goed alternatief is. Bij locatie 5 is immers gebleken dat<br />

hier niet zonder meer over voldoende grond kan worden beschikt voor realisatie van<br />

het station. Daardoor is meer maatwerk nodig en zijn de kosten aanmerkelijk hoger<br />

in vergelijking met realisatie van het station op de voorkeurslocatie.<br />

20<br />

Hoofdstuk 3


Afbeelding 14: onderdeel netkaart Tennet (Mei 2011), projectlocatie rood omkaderd<br />

3.4 Landschappelijke inpassing<br />

Uitgangspunt van het bouwplan is aandacht te besteden aan de cultuurhistorische<br />

waardevolle elementen en landschappelijke structuren. Het bouwplan is daartoe<br />

zodanig ontworpen dat het transformatorstation complex opgaat in het Noord-<br />

Hollandse polderlandschap dat onder andere gekenmerkt wordt door rechte, lange<br />

zichtlijnen. De in lijn gesitueerde bouwvolumes en het aanbrengen van de groene<br />

wal van ‘dijklichamen’ accentueren dit gegeven. Door doorsnijdingen aan te brengen<br />

in de wal wordt een te langgerekte zichtlijn (die niet passend is in het landschap)<br />

voorkomen.<br />

Hoofdstuk 3<br />

21


Afbeelding 15: landschappelijke inpassing gezien vanaf de provinciale weg<br />

De dijklichamen vormen tevens een gedeeltelijke visuele afscherming. Het idee van<br />

deze dijklichamen komt van de oude ‘waterlinie werken’ c.q. de stellingwerken rond<br />

Amsterdam waarvan nog een aantal tot de verbeelding sprekende voorbeelden in<br />

de provincie te vinden zijn. Verder is voorgesteld om, op ruime onderlinge afstand,<br />

bomen (populieren) te plaatsen om een transparant scherm aan te brengen. Over de<br />

exacte uitwerking wordt overleg gevoerd met de gemeente.<br />

Afbeelding 16: impressie landschappelijke inpassing (Batterij Sloterweg)<br />

22<br />

Hoofdstuk 3


Afbeelding 17: impressie landschappelijke inpassing (Batterij Sloterweg)<br />

Hoofdstuk 3<br />

23


24<br />

Hoofdstuk 3


4. BELEIDSKADERS<br />

4.1 Inleiding<br />

In dit hoofdstuk worden allereerst de uitkomsten van de toetsing aan het ter plaatse<br />

vigerende bestemmingsplan beschreven. Vervolgens wordt de voor de ontwikkeling<br />

relevante (beleids)documenten van rijk, provincie en gemeente beschreven en de<br />

toetsing hieraan.<br />

4.2 Vigerend bestemmingsplan<br />

Op dit moment geldt ter plaatse van de voorziene locatie het bestemmingsplan ‘Buitengebied’.<br />

Dit bestemmingsplan is op 7 juli 1994 vastgesteld door de gemeenteraad<br />

van Niedorp.<br />

Het projectgebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming ‘Agrarische Cultuurgronden,<br />

onbebouwd’, zoals op onderstaande figuur te zien is.<br />

Afbeelding 19: uitsnede plankaart bestemmingsplan Buitengebied<br />

Hoofdstuk 4<br />

25


De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor grasland, akkerbouw en<br />

tuinbouw ter uitoefening van een agrarisch bedrijf met bijbehorende bouwwerken<br />

van ten hoogste 1,50 meter. Deze gronden zijn tevens bestemd voor het behoud van<br />

het open polderlandschap. Binnen deze bestemming is het plaatsen van gebouwen<br />

niet toegestaan.<br />

Daarnaast is hier een nadere aanduiding hoogspanningsverbinding opgenomen. Op<br />

grond van de daarbij behorende regels is oprichting van het station niet direct toegestaan.<br />

Conclusie<br />

De gewenste ontwikkeling is binnen het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied’<br />

niet mogelijk. Het transformatorstation wordt niet gebouwd ter uitoefening van<br />

een agrarisch bedrijf. Verder overschrijden de te plaatsen bouwwerken de maximaal<br />

toegestane hoogte van 1,50 meter. Ook is plaatsing van gebouwen en bouwwerken<br />

niet in overeenstemming met een gebruik van de gronden dat is gericht op het behoud<br />

van het open polderlandschap en op sommige plaatsen ten behoeve van de<br />

instandhouding van een hoogspanningsverbinding.<br />

4.3 Rijksbeleid<br />

Nota Ruimte 3<br />

De rijksoverheid heeft – gegeven de doelstelling om in 2020 in 20% van de energiebehoefte<br />

van Nederland op een duurzame wijze te voorzien – een verantwoordelijkheid<br />

om duurzame vormen van opwekking van energie voor zover nodig met<br />

specifieke stimuleringsmaatregelen binnen de geliberaliseerde markt een kans te<br />

geven. Het doel van de rijksoverheid bij het ruimtelijke beleid voor de nationale<br />

elektriciteitsvoorziening is de zorg voor voldoende plaats en ruimte voor windparken,<br />

grootschalige elektriciteitsproductie en hoogspanningsverbindingen.<br />

Voor de distributie van elektriciteit wordt de ontwikkeling van het landelijke koppelnet<br />

van hoogspanningsverbindingen voorgestaan dat blijft voldoen aan de daaraan<br />

gestelde eisen.<br />

Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEVIII) 4<br />

De ruimtebehoefte voor de elektriciteitsvoorziening is vastgelegd het Derde Structuurschema<br />

Elektriciteitsvoorziening (SEVIII). In deze planologische kernbeslissing<br />

(PKB), die op basis van de Wet ruimtelijke ordening thans de status van structuurvisie<br />

heeft, zijn de vestigingsplaatsen voor grootschalige energieproductie opgeno-<br />

3<br />

4<br />

Nota Ruimte. Ministeries van VROM, LNV, Ven W en EZ. 2006. Deze nota wordt opgevolgd door de<br />

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze ligt t/m 13 september 2011 in ontwerp ter inzage. De<br />

nu voorziene ontwikkeling is hiermee eveneens niet in strijd, omdat deze visie alleen ingaat op assets<br />

van 220kV en hoger.<br />

Derde structuurschema elektriciteitsvoorziening. ’s-Gravenhage, 1 februari 2008. Deze wordt integraal<br />

opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.<br />

26<br />

Hoofdstuk 4


men, evenals de bestaande en nieuwe verbindingen van het landelijke hoogspanningsnet<br />

met een spanning van 220 kV en hoger. Hoogspanningsnetten met een<br />

spanning lager dan 220 kV zijn geen onderwerp van nationaal ruimtelijk beleid en<br />

vormen dan ook geen onderwerp van het SEVIII.<br />

4.4 Provinciaal beleid<br />

Structuurvisie Noord-Holland 2040<br />

De structuurvisie ‘Kwaliteit door veelzijdigheid’ is op 21 juni 2010 vastgesteld door<br />

Provinciale Staten van Noord-Holland (16 februari 2010 vastgesteld door Gedeputeerde<br />

Staten van Noord-Holland).<br />

In de structuurvisie geeft de provincie Noord-Holland aan op welke manier zij de<br />

ruimte in de provincie de komende dertig jaar wil benutten en ontwikkelen. De provincie<br />

zet vooral in op compacte en goed bereikbare steden, omringd door aantrekkelijk<br />

groen. De drie hoofdbelangen waarmee zij deze ruimtelijke ambitie wil realiseren<br />

zijn ‘Klimaatbestendigheid, Ruimtelijke kwaliteit en Duurzaam ruimtegebruik’.<br />

Afbeelding 20: drie hoofdbelangen Structuurvisie<br />

De structuurvisie wijst de regio Noord-Holland Noord aan als een uitstekende uitgangspositie<br />

voor de ontwikkeling van een duurzaam energiecluster. Noord-Holland<br />

Noord wordt daarom een belangrijke leverancier van duurzame energie in Nederland<br />

en ontwikkelt zich op termijn tot een energieneutrale regio.<br />

Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie (Prvs)<br />

Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid staan de provincie<br />

– naast de bekende bestuurlijke middelen als subsidies, overleg, convenanten<br />

e.d.– diverse juridische instrumenten ter beschikking, zoals onder andere een provinciale<br />

ruimtelijke verordening.<br />

Hoofdstuk 4<br />

27


De Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie (Prvs) is het aangewezen instrument<br />

als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke<br />

bestemmingsplannen of afwijkingen van bestemmingsplannen. Uiteraard moet altijd<br />

het provinciale belang de inzet van de verordening rechtvaardigen.<br />

De Prvs heeft vooral betrekking op ontwikkelingen in het buitengebied. Het projectgebied<br />

ligt buiten het zogenaamde ‘Bestaand Bebouwd Gebied’.<br />

Afbeelding 21: uitsnede kaart met bestaande bebouwd gebied (Prvs)<br />

In artikel 14 van deze verordening, overige vormen van verstedelijking, is aangegeven<br />

dat een bestemmingsplan niet mag voorzien in nieuwe verstedelijking of uitbreiding<br />

van bestaande verstedelijking. Hiervan kan alleen worden afgeweken indien:<br />

• de noodzaak van verstedelijking is aangetoond;<br />

• is aangetoond dat de noodzakelijke verstedelijking niet binnen bestaand bebouwd<br />

gebied plaats kan vinden;<br />

• voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 15 (de eis van ruimtelijke kwaliteit).<br />

28<br />

Hoofdstuk 4


Bij deze laatste voorwaarde wordt aangegeven met welke waarden rekening moet<br />

worden gehouden. Daarbij wordt rechtstreeks verwezen naar de Leidraad Landschap<br />

en Cultuurhistorie van de provincie. Hoewel niet expliciet genoemd, blijkt uit<br />

de toelichting dat wordt uitgegaan van een afweging van de ontwikkeling en<br />

vormgeving van de ontwikkeling op basis van een analyse en op basis van randvoorwaarden<br />

die in een beeldkwaliteitsplan kunnen worden vastgelegd. Een ontheffing<br />

wordt pas verleend nadat de Advies Commissie Ruimtelijke Ontwikkeling<br />

daarover is gehoord.<br />

Ten aanzien van de waarden die in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (Leidraad)<br />

zijn vastgelegd wordt het volgende opgemerkt. Provinciale Staten hebben in<br />

juni 2010 de Leidraad vastgesteld. In dit beleidskader is door de provincie aangegeven<br />

welke landschappelijke en cultuurhistorische elementen overwogen moeten<br />

worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen en uitgangspunt kunnen zijn voor plannen.<br />

De ontwikkelingsgerichte benadering is het uitgangspunt van het beleid: behoud<br />

door ontwikkeling.<br />

In de Leidraad wordt ingegaan op de kernkwaliteiten die gelden als basis voor de<br />

ruimtelijke kwaliteit van het landschap van Noord-Holland. De provincie onderscheidt<br />

de volgende aspecten:<br />

• Aardkundige waarden: deze worden onderverdeeld in ‘aardkundige monumenten’<br />

(beschermd middels de Provinciale Milieuverordening) en ‘bijzondere aardkundige<br />

waarden’ (beleid opgenomen in de Prvs);<br />

• Archeologische waarden;<br />

• Tijdsdiepte: er moet zorgvuldig omgegaan worden met de bestaande (historische)<br />

kenmerken van het landschap. De provincie Noord-Holland wil dat de gelaagdheid<br />

van het landschap wordt meegenomen bij ruimtelijke ontwikkeling;<br />

• Historische structuurlijnen: er dient bij nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk<br />

rekening te worden gehouden met de verkavelingsstructuren van het oorspronkelijke<br />

landschap;<br />

• Cultuurhistorische objecten;<br />

• Openheid: waarbij thema’s zoals verrommeling en verstedelijking een rol spelen,<br />

behoud van grootschalige open gebieden;<br />

• Stilte en donkerte;<br />

• Dorps-DNA: de specifieke eigenheid en identiteit van dorpen behouden.<br />

Het grondgebied van de provincie Noord-Holland is in de Leidraad ingedeeld in verschillende<br />

landschapstypen. In de gemeente Niedorp komen twee verschillende<br />

landschapstypen voor. Het grootste gedeelte van de gemeente valt in het oude zeekleilandschap,<br />

een kleiner deel bestaat uit de Groetpolder en maakt deel uit van het<br />

aandijkingenlandschap.<br />

Per landschapstype zijn de kernkwaliteiten van het gebied weergegeven. Voor het<br />

zeekleilandschap, waarin de overwogen locaties zijn gesitueerd, zijn de lintdorpen,<br />

Hoofdstuk 4<br />

29


molens, stolpen, de Westfriese Omringdijk en het halfopen karakter van het landschap<br />

kenmerkend. Het gebied is ontgonnen als veengebied en kent ook de ruimtelijke<br />

karakteristieken van het veengebied. Het zeekleilandschap is vlak en open. Karakteristiek<br />

aan het gebied zijn de langgerekte lintdorpen, opstrekkende verkaveling<br />

en veel sloten, vaarten en tochten om het water af te voeren en op te slaan.<br />

Van de oorspronkelijke krekenstelsels is door ruilverkaveling en egalisatie in het<br />

huidige zeekleilandschap nauwelijks meer iets te zien.<br />

Stilte en donkerte zijn kernkwaliteiten van het landschap in de provincie Noord-<br />

Holland. Deze aspecten dragen niet alleen bij aan de ruimtelijke kwaliteit, maar ook<br />

aan de leefomgevingskwaliteit, belevingskwaliteit en milieukwaliteit.<br />

Uitgangspunt voor een stiltegebied is dat het verboden is zonder noodzaak geluid<br />

voort te brengen waardoor de natuurlijke rust in dat gebied wordt verstoord. Hierbij<br />

geldt dat niet meer geluid mag voorkomen dan 45 decibel overdag, 40 decibel ’s<br />

avonds en 35 decibel ’s nachts. In de provincie Noord Holland zijn 41 stiltegebieden<br />

aangewezen.<br />

Door bebouwing, economische activiteiten en wegen is er op veel plekken in Noord-<br />

Holland sprake van lichtvervuiling. Bronnen zijn bijvoorbeeld woningen, kassen,<br />

wegverlichting en bedrijventerreinen.<br />

Toetsing van initiatief aan Prvs<br />

De locatie van het project is gelegen binnen het gebied dat een belangrijke leverancier<br />

van duurzame energie moet worden (Regio Noord-Holland Noord). Het transformatorstation<br />

ligt echter buiten het Bestaand Bebouwd Gebied. Dat betekent dat<br />

de Provincie Noord-Holland op grond van Nut en Noodzaak beoordeeld of de ontwikkeling<br />

van een initiatief noodzakelijk is op de voorgestelde locatie. Verder toetst<br />

de provincie of de bestaande ruimtelijke kernkwaliteiten van het landschap adequaat<br />

in beeld zijn gebracht en de nieuwe ontwikkelingen hier rekenschap van geven.<br />

Wordt daaraan voldaan dan kan door de provincie in principe ontheffing worden<br />

verleend tot het bouwen buiten het bestaand gebied. Ter onderbouwing hiervan<br />

het volgende.<br />

Zoals uiteengezet in paragraaf 1.1 is de aanleiding (nut & noodzaak) voor realisatie<br />

van het station gelegen in het feit dat <strong>Liander</strong> heeft vastgesteld dat de bestaande<br />

50kV infrastructuur in de kop van Noord-Holland aan het einde van zijn technische<br />

levensduur komt. Het is hierdoor ook niet meer geschikt voor toekomstige netuitbreidingen.<br />

Dat geeft belasting- en kwaliteitsknelpunten, omdat (door <strong>Liander</strong>) een<br />

groei van de energieconsumptie en –aanbod wordt voorzien in Noord-Holland. Indien<br />

de 50kV-infrastructuur dan ook niet tijdig (dat wil zeggen binnen 4 jaar na<br />

2012) wordt vervangen ontstaan knelpunten en kan de samenleving in Noord-<br />

Holland niet langer beschikken over een energienetwerk dat volgens de Nederlandse<br />

standaarden functioneert. Gevolg is dat niet ten alle tijden stroom kan worden<br />

geleverd en nieuwe windparken en WKO opslagen niet ten allen tijden kunnen leve-<br />

30<br />

Hoofdstuk 4


en aan het net. <strong>Liander</strong> (en andere partijen) vinden dat niet wenselijk. Daarnaast<br />

heeft <strong>Liander</strong> een wettelijk verplichting om te beschikken over een goed functionerend<br />

netwerk.<br />

Daarbij schrijft artikel 2 uit de Samenwerkingsregeling Elektriciteit voor dat<br />

gestreefd moet worden naar realisatie van de optie die maatschappelijk gezien de<br />

laagste integrale kosten met zich meebrengt. Het vervangen van het 50kVmiddenspanningsnet<br />

door een 20kV-net is de optie met de laagste integrale kosten.<br />

Dit is dan ook de reden dat <strong>Liander</strong> de 50kV infrastructuur in de deelnetten in het<br />

gebied Oterleek – Anna Paulowna gefaseerd wenst te vervangen door een nieuwe<br />

20kV infrastructuur.<br />

Het vervangen van de infrastructuur is echter niet voldoende. Momenteel bestaat<br />

een actueel knelpunt in de netcapaciteit bij Heerhugowaard, wat tijdelijk wordt<br />

opgevangen middels een voeding vanuit Hoogwoud naar het station Heerhugowaard-Noord.<br />

Dit knelpunt wordt definitief opgelost door een nieuw verdeelstation<br />

nabij ’t <strong>Veld</strong> waarbij 150kV omgezet wordt naar 20kV. Dat is dan ook de reden dat<br />

voorgesteld is een 150/20kV transformatorstation te realiseren nabij ’t <strong>Veld</strong>. Na realisatie<br />

van dat station wordt de capaciteit van het net en enkele andere bestaande<br />

verdeelstations vergroot. Het gaat hier om verdeelstations Schagen, Heerhugowaard,<br />

Hoogwoud, Ulkesluis en Warmenhuizen.<br />

Bij het zoeken naar een voorkeurslocatie is een bureaustudie uitgevoerd. In die studie<br />

is een zestal locaties onderzocht (zie bijlage 4). Deze zijn geselecteerd op basis<br />

van de technische (on)mogelijkheden om op bepaalde locaties een station te selecteren.<br />

Daarbij speelt ook sterk mee dat bij het kiezen van een voorkeurslocatie het<br />

kostenaspect voor <strong>TenneT</strong> een zeer belangrijk criterium is. <strong>TenneT</strong> geeft immers<br />

maatschappelijk geld uit en dient verantwoording af te geven aan de aandeelhouder<br />

dat het geld zo doelmatig en efficiënt mogelijk is uitgegeven. Daarnaast geldt<br />

dat ook technische beperkingen (waaronder de mogelijkheden tot aansluiting op<br />

het bestaande net en de afspanningmogelijkheden van de lijn op het station) ertoe<br />

leiden dat realisatie van het station niet overal zonder meer mogelijk is. Het bovenstaande<br />

heeft er tezamen met de in de studie genoemde redenen, dan ook toe geleid<br />

dat locatie 4 de voorkeurslocatie is (en locatie 5 vooralsnog geen goed alternatief<br />

is 5 ).<br />

5 Bij locatie 5 is immers gebleken dat hier niet zonder meer over voldoende grond kan worden beschikt<br />

voor realisatie van het station. Daardoor is meer maatwerk nodig en zijn de kosten aanmerkelijk<br />

hoger in vergelijking met realisatie van het station op de voorkeurslocatie.<br />

Hoofdstuk 4<br />

31


Voor de volledigheid zijn de redenen om te kiezen voor locatie 4 hier samengevat<br />

ingevoegd (zoals ook verwoord in bijlage 4):<br />

• Locatie 4 is goed bereikbaar te maken vanaf de provinciale weg N241 6<br />

, en heeft<br />

voldoende afstand ten opzichte van deze provinciale weg zodat verschillende<br />

configuraties van het station mogelijk zijn;<br />

• Het terrein is gunstig gelegen onder de 150kV hoogspanningslijn Oterleek –<br />

Anna-Paulowna waardoor aansluiting op het Station De Weel relatief eenvoudig<br />

te realiseren is. Het station is hier namelijk verder van de mast te projecteren<br />

waardoor er naar verwachting minder investering nodig is voor de noodzakelijke<br />

mastaanpassingen in verband met het afspannen van de lijn op het station;<br />

• Onderhandeling over de aankoop van de grond behoeft maar met één eigenaar<br />

te geschieden en er is voldoende oppervlak voor realisatie van het station;<br />

• Voorts is het terrein nagenoeg vrij gelegen van woningen (dichtstbijzijnde woning<br />

ca. 200m);<br />

• Tevens is de locatie qua afstand gunstig gelegen vergeleken met de locaties 1<br />

t/m 3 voor de aansluiting van de toekomstige 20/10kV-stations Heerhugowaard<br />

Noord, Heerhugowaard, Hoogwoud en Warmenhuizen en de aansluiting op het<br />

150kV-station Oterleek (<strong>TenneT</strong>). De locatie is qua afstand wel minder gunstig<br />

gelegen vergeleken met de locaties 1 t/m 3 voor de aansluiting van de toekomstige<br />

20/10kV-stations Schagen en Ulkesluis en Windpark Groetpolder;<br />

• De locaties 1 en 2 zoals opgenomen in de locatiestudie (bijlage 4) in een vrijwel<br />

onbebouwd gebied ten oosten van de N241 liggen. Dit is een haast ongerept<br />

open gebied. De invloed op de openheid is hier dan ook zeer groot. Met name<br />

geldt dit voor het beeld vanaf de oostzijde van het dorp en vanaf de veelgebruikte<br />

route van de N241. De N241 wordt ter plekke begeleid door een laanbeplanting,<br />

deze geven echter een doorzicht geeft op waarnemingshoogte. Daarbij<br />

speelt ook mee dat bij een toetsing van de locaties 1 en 2 (oostzijde dorp)<br />

aan gemeentelijk beleid (structuurvisie 2015) geldt dat de overgang van dorp<br />

naar landschap aan deze oostzijde gemarkeerd is als een gave zijde. De structuurvisie<br />

stelt hierover:<br />

• “koester de waardevolle linten door handhaving van één gave zijde, waardoor<br />

niet alleen de schoonheid van de linten van buiten af, maar ook de doorzichten<br />

naar het open landschap waarneembaar blijven”.<br />

• Op de gemeentelijke structuurvisiekaart staan vanuit het lint van ’t <strong>Veld</strong> richting<br />

het zuiden doorzichten aangegeven met groene pijlen. Dit is van belang voor de<br />

locaties 3 en 4. Vanuit de openbare ruimte/het lint van ’t <strong>Veld</strong> zijn de doorzichten<br />

nauwelijks waarneembaar en nog maar op een klein aantal plekken aanwezig.<br />

Van belang voor het beeld van buiten naar binnen is de aanduiding “gave<br />

zijde” die ook voor de zuidrand van ’t <strong>Veld</strong> is toegekend.<br />

6 Het terrein is momenteel niet direct toegankelijk via de provinciale weg N241, omdat de bestaande inrit<br />

naar het terrein vanaf de provinciale weg N241 niet geschikt is voor zwaar transport. De inrit zal moeten<br />

worden aangepast en verlengd.<br />

32<br />

Hoofdstuk 4


• Locatie 3 ligt zuidelijker dan locatie 1 en 2 en komt daardoor verder van <strong>Zijdewind</strong><br />

en dichterbij De Weel en ’t <strong>Veld</strong> te liggen. De openheid is in deze omgeving<br />

nog steeds vrij groot, maar iets minder uitgestrekt dan bij locatie 1 en 2. De<br />

N241 is begeleid door bomen. Door plaatsing van het transformatorstation op<br />

deze locatie zal het zicht vanaf de N241 veranderen. De invloed op de openheid<br />

zal, gezien vanaf deze veelgebruikte route, groot zijn. Ook vanuit de westelijke<br />

dorpsrand van ’t <strong>Veld</strong> gezien en vanaf de erven aan de Rijdersstraat zal het<br />

transformatorstation vrij duidelijk zichtbaar zijn en de ervaring van de openheid<br />

verminderen.<br />

• Locatie 4 en 5 liggen tussen bebouwde erven in. Bij plaatsing op deze locaties<br />

zal langs de N241 een dichte wand van bouwwerken/gebouwen ontstaan. De<br />

vrije ruimte tussen bestaande bebouwing bij locatie 4 is iets minder groot dan bij<br />

locatie 5. Daartegenover staat dat een eventueel transformatorstation bij locatie<br />

5 op de zichtlijn en in de bocht van de N241 ligt. Het transformatorstation komt<br />

op deze locatie daardoor prominenter in beeld.<br />

• Zicht op de locaties vanuit de dorpen bestaat in zekere mate vanuit De Weel en<br />

het bebouwingslint van de Rijdersstraat bij locatie 4. Bij locaties 5 is dit minder<br />

aan de orde, omdat deze locatie zich op grotere afstand van de kernen bevindt.<br />

Vanaf de oostzijde gezien (Leijepolderweg) zijn beide locaties zichtbaar, maar<br />

zal een transformatorstation met de daarbij horende beplanting opgaan in de<br />

rafelige rand die ook al vanwege de zichtbaarheid van het dorp de Weel aanwezig<br />

is. Dit geldt in iets sterkere mate voor locatie 4 dan voorlocatie 5, maar dit is<br />

een nuanceverschil.<br />

• Op locatie 5 is het echter lastiger (en daardoor duurder) om een station te realiseren;<br />

• Voor locatie 6 geeft de gemeentelijke structuurvisiekaart aan dat deze locatie in<br />

de provinciale ecologische hoofdstructuur ligt;<br />

• De locaties 3 en 4 liggen dan ook het minst prominent in beeld. Het transformator<br />

station kan bij locatie 4 in het ritme tussen de bebouwing langs de N241 geplaatst<br />

worden.<br />

Uit deze bureaustudie volgt dat realisatie op een andere locatie niet zonder meer<br />

c.q. onmogelijk is. Gelet op de ruimtelijke kwaliteit van de voorkeurslocatie 4 - zoals<br />

beschreven in de provinciale verordening en de structuurvisie - is een voorstel gemaakt<br />

om tot een zo goed mogelijke ruimtelijke inpassing van het station te komen.<br />

Dit ondanks dat op de locatie zelf en in de directe omgeving daarvan geen cultuurhistorische<br />

waarden aangegeven zijn. Op enige afstand van de potentiële locaties<br />

ligt een aantal gebieden met een aanduiding op de cultuurhistorische waardenkaart.<br />

Ten zuiden van de N242 en de locaties ligt een gebied met onregelmatige<br />

blokverkaveling die is aangemerkt als een waarde. Daarnaast hebben de dorpen ’t<br />

<strong>Veld</strong> en <strong>Zijdewind</strong> een historische dorpskern.<br />

Uitgangspunt van het bouwplan is dan ook aandacht te besteden aan de cultuurhistorische<br />

waardevolle elementen en landschappelijke structuren in de omgeving van<br />

Hoofdstuk 4<br />

33


de locatie. Het bouwplan is daartoe zodanig ontworpen dat het transformatorstation<br />

complex opgaat in het Noord-Hollandse polderlandschap dat onder andere gekenmerkt<br />

wordt door rechte, lange zichtlijnen. De in lijn gesitueerde bouwvolumes<br />

en het aanbrengen van de groene wal van ‘dijklichamen’ accentueren dit gegeven.<br />

Door doorsnijdingen aan te brengen in de wal wordt een te langgerekte zichtlijn<br />

(die niet passend zijn in het landschap) voorkomen.<br />

De dijklichamen vormen tevens een gedeeltelijke visuele afscherming. Het idee van<br />

deze dijklichamen komt van de oude ‘waterlinie werken’ c.q. de stellingwerken rond<br />

Amsterdam waarvan nog een aantal tot de verbeelding sprekende voorbeelden in<br />

de provincie te vinden zijn. Ook is voorgesteld om, op ruime onderlinge afstand,<br />

bomen (populieren) te plaatsen om een transparant scherm aan te brengen. Over de<br />

exacte uitwerking van het bouwplan wordt overleg gevoerd met de gemeente.<br />

Naast deze waarden is in de gemeente Niedorp en Harenkarspel de gezamenlijke<br />

ringvaart aangewezen als cultuurhistorisch waardevol. Deze ringvaart wordt niet<br />

aangetast door realisatie van het initiatief. Ook tast het voorstel het watersysteem<br />

niet aantast (het bouwplan zal nog worden besproken met het waterschap in het<br />

kader van het vooroverleg, indien maatregelen getroffen moeten worden zal hieraan<br />

worden voldaan).<br />

Conclusie<br />

Met het bovenstaande is de nut & noodzaak gegeven tot realisatie op zo kort mogelijke<br />

termijn op de huidige locatie en hoe het initiatief passend is gemaakt binnen<br />

de bestaande omgeving. Daarnaast is gemotiveerd dat de voorgestelde realisatie<br />

past binnen ontwikkelingen vanuit het watersysteem. Aan de provincie zal dan ook<br />

worden gevraagd ontheffing te verlenen om te bouwen buiten bestaand stedelijk<br />

gebied waarbij de Advies Commissie Ruimtelijke Ontwikkeling wordt gehoord.<br />

34<br />

Hoofdstuk 4


4.5 Gemeentelijk beleid<br />

Structuurvisie 2015<br />

In de structuurvisie van de gemeente Niedorp (vastgesteld 29 juli 2004) worden de<br />

gewenste ontwikkelingen voor de gemeente tot 2015 vastgelegd. Een deel van de<br />

structuurvisie is gericht op de wensen van de gemeente ten aanzien van ontwikkelingen<br />

in het buitengebied.<br />

Op de ondertaande structuurvisiekaart is te zien dat het projectgebied is gelegen<br />

binnen het ‘nieuw cultuurlandschap’. Dit landschap is uiterst geschikt voor landbouw<br />

en is gelegen nabij de provinciaal ecologische hoofdstructuur. Daarnaast is de<br />

ontwikkeling gelegen in het waardevolle element ‘doorzichten’. Dit betekent dat bij<br />

nieuwe ontwikkelingen zorgvuldig aandacht dient te worden besteed aan de cultuurhistorische<br />

waardevolle elementen en landschappelijke structuren, zoals bijvoorbeeld<br />

de karakteristieke half-openheid van het landschap.<br />

provinciaal ecologische hoofdstructuur<br />

Afbeelding 22: uitsnede structuurvisiekaart gemeente Niedorp.<br />

Hoofdstuk 4<br />

Doorzichten<br />

Nieuw cultuurlandschap<br />

35


Momenteel is een bestemmingsplan buitengebied in voorbereiding. Dit bestemmingsplan<br />

is nu in het stadium van voorontwerp. De hoofddoelstelling die de gemeente<br />

formuleert voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied luidt:<br />

• De gemeente wil, in navolging van het rijk en provincie, ruimte bieden aan ondernemerschap<br />

op het platteland;<br />

• De gemeente gaat uit van een voor burgers toegankelijk platteland;<br />

• Eén en ander dient plaats te vinden met behoud van de natuur- en cultuurhistorische<br />

waarden en behoud van de landschappelijke kwaliteit. Sterker nog: de<br />

economische activiteiten dienen juist bij te dragen aan de instandhouding.<br />

De locaties 1 t/m 5 (zie locatiestudie, bijalge 4) hebben de bestemming ‘Agrarisch<br />

met waarden’ met een extra aanduiding ‘Leiding hoogspanningsverbinding’. De<br />

locatie 6 heeft de bestemming natuur met een extra aanduiding ‘Leiding hoogspanningsverbinding”<br />

en deels een extra aanduiding ‘Waterstaat-Waterkering’. In de<br />

bestemmingsomschrijving wordt het behoud en versterking van aanwezige cultuurhistorische<br />

waarden in de vorm van waardevolle bestaande verkavelingspatronen<br />

genoemd.<br />

Conclusie<br />

In paragraaf 3.4 is uiteengezet waarom het initiatief, waarvan de nut en noodzaak is<br />

toegelicht in paragraaf 1.1) ruimtelijk gezien passend is op de voorgestelde locatie.<br />

36<br />

Hoofdstuk 4


5. MILIEU- EN WAARDENTOETS<br />

5.1 Inleiding<br />

De toetsing aan diverse milieuhygiënische aspecten vormt een belangrijke afweging<br />

of een initiatief al dan niet door kan gaan. In de volgende paragrafen wordt beknopt<br />

ingegaan op de van toepassing zijnde aspecten en zijn eveneens de resultaten<br />

van de toetsing daaraan weergegeven.<br />

5.2 Bodem<br />

5.2.1 Beleid en Regelgeving<br />

In verband met de voorgenomen bouwactiviteiten op de locatie dient inzicht te<br />

worden verkregen in de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en daarmee<br />

aan te tonen dat op de locatie redelijkerwijs gesproken geen verontreinigde<br />

stoffen aanwezig zijn in de grond of het freatisch grondwater in gehaltes boven de<br />

achtergrondwaarde.<br />

5.2.2 Onderzoek<br />

Door Agel Adviseurs is in april 2011 een verkennend bodemonderzoek 7<br />

uitgevoerd<br />

naar de projectlocatie. Onderdeel van het verkennend bodemonderzoek is het verrichten<br />

van een vooronderzoek conform NEN 5725. Bij het vooronderzoek wordt<br />

informatie verzameld over het voormalig, huidige en toekomstige gebruik van de<br />

locatie. Volgens de beschikbare informatie hebben in het verleden geen activiteiten<br />

plaatsgevonden die kunnen duiden op de aanwezigheid van verontreinigde stoffen<br />

in de bodem, daarom is het onderzoek uitgevoerd volgens de NEN 5740 richtlijnen<br />

voor een niet-verdachte locatie.<br />

Verkennend onderzoek<br />

De veldwerkzaamheden zijn gefaseerd uitgevoerd door Landview B.V. Allereerst is<br />

een verkennend bodemonderzoek verricht waarna later ook aanvullende onderzoeken<br />

zijn uitgevoerd.<br />

Uit het verkennend onderzoek blijkt dat in de onder- en bovengrond een licht verhoogd<br />

gehalte aan cadmium aanwezig. In het grondwater zijn maximaal licht verhoogde<br />

gehalten aan barium aangetoond. Verder is er sprake van een gedempte<br />

7<br />

Agel adviseurs, verkennend en aanvullend bodemonderzoek <strong>Transformatorstation</strong> ’t <strong>Veld</strong>, d.d. 1 augustus<br />

2011, rapportnummer 20110185.<br />

Hoofdstuk 5<br />

37


sloot waarbinnen verontreinigingen zijn aangetoond. Deze verontreiniging is in een<br />

aanvullend onderzoek verder onderzocht.<br />

Aanvullend onderzoek<br />

In het aanvullend onderzoek is het monster met de verontreiniging uitgesplitst en<br />

geanalyseerd op polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) en minerale olie,<br />

om zodoende meer inzicht te krijgen in de locatie van de verontreiniging, en om uit<br />

te sluiten dat dit geen incidenteel verhoogde waarde betreft.<br />

In de grond ter plaatse van de vermoedelijk gedempte sloot is sprake van een overschrijding<br />

van de interventiewaarde voor minerale olie en PAK. Het bodemvolume<br />

verontreinigde grond met gehalten boven de interventiewaarde bedraagt circa 195<br />

m³. In het bemonsterde grondwater komen enkele individuele PAK’s licht verhoogd<br />

voor. Door de parameter Naftaleen overschrijdt de somparameter PAK de interventiewaarde,<br />

maar met betrekking tot de minerale olie en vluchtige aromaten zijn<br />

geen gehalten boven de streefwaarden aangetoond.<br />

5.2.3 Conclusie<br />

Op de locatie komt een (ernstige) bodemverontreiniging voor. In overleg met de<br />

milieudienst van de gemeente Niedorp en de provincie wordt bepaald of volstaan<br />

kan worden met een BUS-melding of dat een saneringsplan wordt opgesteld.<br />

Voordat gestart kan worden met enige werkzaamheden moet goedkeuring van het<br />

bevoegd gezag zijn verkregen over een (eventuele wijze van) bodemsanering.<br />

Deze conclusie is voorgelegd aan de milieudienst. Deze heeft geconcludeerd dat:<br />

(PM)<br />

5.3 Archeologie<br />

5.3.1 Beleid en regelgeving<br />

Wet op de archeologische monumentenzorg<br />

Per 1 september 2007 is het Verdrag van Malta vastgelegd in de Wet op de archeologische<br />

monumentenzorg (aangepaste Monumentenwet 1988). Door archeologie<br />

tijdig in de planvorming te betrekken, kunnen de archeologische waarden hierin<br />

eventueel worden ingepast. Het uitgangspunt ten aanzien van de aanwezige archeologische<br />

waarden in de planvorming is, volgens rijks- en provinciaal beleid, behoud<br />

in situ 8<br />

.<br />

8 In situ = ter plekke of binnen de context van de vindplaats<br />

38<br />

Hoofdstuk 5


Archeologische verwachting<br />

De archeologische verwachting wordt bepaald op basis van de provinciale cultuurhistorische<br />

kaart (CHW) of de vigerende Indicatieve Kaart voor Archeologische<br />

Waarden (IKAW). Een dergelijke verwachting is opgesteld op basis van de geologische,<br />

geomorfologische en bodemkundige situatie van het plangebied alsmede de<br />

resultaten van eerder in de omgeving in het plangebied uitgevoerde archeologische<br />

onderzoeken. De kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) schrijft voor welk<br />

soort onderzoek moet worden uitgevoerd op grond van een specifieke archeologische<br />

verwachting. Uit de IKAW blijkt dat voor het gebied een middelhoge archeologische<br />

verwachting geldt. Nader archeologisch onderzoek van het gebied is nodig.<br />

Het archeologisch onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en een Inventariserend<br />

<strong>Veld</strong>onderzoek. Tijdens het inventariserend onderzoek wordt de gespecificeerde<br />

verwachting gecontroleerd en inzicht verkregen in de aanwezigheid van mogelijke<br />

verstoringen in de bodem.<br />

5.3.2 Onderzoek<br />

In opdracht van Agel Adviseurs BV heeft archeologisch onderzoeksbureau IDDS Archeologie<br />

in april 2011 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend<br />

veldonderzoek (ivo) 9<br />

uitgevoerd op de projectlocatie.<br />

Op basis van de bodemkaart werden verschillende bodemeenheden verwacht binnen<br />

het plangebied, bestaande uit tuineerdgronden, kalkrijke leek-/ woudeerdgronden<br />

en kalkrijke poldervaaggronden. Uit het veldonderzoek is gebleken dat de kalkrijke<br />

poldervaaggronden in de boringen is aangetroffen.<br />

In het plangebied worden in de top van het veen archeologische resten verwacht uit<br />

de periode vanaf de vroege Middeleeuwen. Uit het veldonderzoek is naar voren<br />

gekomen dat er waarschijnlijk geen veen in het gebied aanwezig is. Het gebied is<br />

mogelijkerwijs verveend geraakt. Door de mogelijke vervening zijn eventueel aanwezige<br />

archeologische resten verwijderd geraakt. In de bodem zijn tegenwoordig<br />

alleen nog lagunaire afzettingen aanwezig waarin waarschijnlijk geen archeologische<br />

resten aanwezig zijn. Er zijn ook geen archeologische resten aangetroffen en<br />

een archeologisch vervolgonderzoek is niet nodig.<br />

9<br />

IDDS, Archeologisch bureauonderzoek & Inventariserend <strong>Veld</strong>onderzoek verkennende fase, d.d. 17<br />

mei 2011, rapportnummer: 27690311<br />

Hoofdstuk 5<br />

39


5.3.3 Conclusie<br />

Aangezien er geen archeologische waarden in het projectgebied worden verwacht<br />

zullen de voorgenomen graafwerkzaamheden niet zorgen voor een verstoring van<br />

archeologische waarden. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de<br />

realisatie van het transformatorstation. Mochten er desondanks archeologische resten<br />

worden gevonden tijdens de werkzaamheden dan wordt hiervan melding gedaan<br />

bij het bevoegd gezag.<br />

Deze conclusie is voorgelegd aan de milieudienst. Deze heeft geconcludeerd dat:<br />

(PM)<br />

5.4 Geluid<br />

5.4.1 Beleid en regelgeving<br />

Wet Geluidhinder<br />

Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan 10<br />

is het conform de Wet geluidhinder<br />

(Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische<br />

situatie. Per 1 januari 2007 is de Wijzigingswet Wet Geluidhinder 11<br />

in werking getreden.<br />

Als een geluidszone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij<br />

de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht<br />

naar de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen<br />

binnen die geluidszone (artikel 77 Wgh).<br />

Wabo<br />

Op grond van de Wabo milieubeheer zijn bepaalde inrichtingen vergunningplichtig<br />

voor het milieugedeelte. In een dergelijke vergunning kunnen bepalingen worden<br />

opgenomen om geluidhinder te beperken. Het nu voorziene transformatorstation<br />

heeft een vermogen van minder dan 200 MVA en is daardoor niet vergunningplichtig<br />

op grond van de Wabo. Wel dient het station te voldoen aan de geluidvoorschriften<br />

van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (BARIM,<br />

ofwel Activiteitenbesluit). Hiertoe wordt gelijktijdig met de indiening van een aanvraag<br />

om een omgevingsvergunning een melding gedaan. De inrichting is hierdoor<br />

eveneens geen zoneringsplichtige inrichting.<br />

10<br />

In voorliggend geval een ‘afwijking van het bestemmingsplan’.<br />

11 Modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase.<br />

40<br />

Hoofdstuk 5


VNG brochure Bedrijven en milieuzonering<br />

Een 150/20kV transformatorstation (maximaal 200 MVA) wordt volgens de VNGpublicatie<br />

Bedrijven en milieuzonering ingedeeld bij milieucategorie 3 met een gewenste<br />

grootste afstand tot milieugevoelige functies van 100 m 12 . Bepalend is daarbij<br />

het aspect geluid.<br />

De VNG-publicatie geeft richtlijnen. Van deze richtlijnen mag gemotiveerd worden<br />

afgeweken. Gangbaar is daarbij dat niet meer dan een niveau lager dan voorgeschreven<br />

wordt gehanteerd indien de aard van de omgeving daar aanleiding toe<br />

geeft. Indien bijvoorbeeld sprake is van een gebied met een gemengde functie (en<br />

niet van een zogenaamde rustige woonbuurt) mag in plaats van 50 meter een afstand<br />

van 30 meter worden gehanteerd. Bepalend is de afstand van de grens van de<br />

inrichting ten opzichte van de gevel van de woning.<br />

5.4.2 Onderzoek<br />

Agel Adviseurs BV heeft onderzoek verricht naar de akoestische gevolgen voor de<br />

realisatie van het transformatorstation op de locatie ’t <strong>Veld</strong> 13<br />

. Hierbij is ook een<br />

worst case benadering opgenomen. Dit is de situatie die ontstaat indien het station<br />

wel de 200 MVA grens zou overschrijden (wat nu niet voorzien is).<br />

De huidige geluidsbelastingen op nabij gelegen geluidgevoelige bestemmingen zijn<br />

vergeleken met de geluidsbelastingen na de uitbreiding.<br />

Uitgaande van de niveaus van de richtwaarden voor een goede ruimtelijke onderbouwing<br />

conform de NVG systematiek en van de richt- en grenswaarden zoals die in<br />

de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening zijn opgenomen, dient in<br />

eerste instantie te worden uitgegaan van de normering op basis van de Milieuwetgeving.<br />

Aan de volgende normering is getoetst:<br />

• 40 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau als<br />

richtwaarde met als grenswaarde 50 dB(A) etmaalwaarde waarbij het toestaan<br />

van een waarde hoger dan 40 dB(A) dient te worden gemotiveerd;<br />

• 50 dB(A) etmaalwaarde voor het maximaal geluidsniveau als richtwaarde met als<br />

grenswaarde 70 dB(A) etmaalwaarde waarbij het toestaan van maximale geluidsniveaus<br />

hoger dan 50 dB(A) dient te worden gemotiveerd;<br />

• 50 dB(A) etmaalwaarde ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking.<br />

De berekeningen zijn uitgevoerd volgens de methoden uit de ‘handleiding meten en<br />

rekenen industrielawaai’ van 1999, toegepast is de methode II.8 en de berekeningen<br />

zijn uitgevoerd met het computerprogramma Geomilieu, versie V1.81.<br />

12 Elektriciteitsdistributiebedrijven met een transformatorvermogen < 200MVA kennen op grond van<br />

deze brochure een grootste aan te houden afstand van 100 meter. Dit wat betreft het aspect geluid<br />

13<br />

(SBI-2008, 35, C3).<br />

Agel Adviseurs, Akoestisch onderzoek <strong>Transformatorstation</strong> ’t <strong>Veld</strong> De Weel 8 te <strong>Zijdewind</strong>, d.d. 16<br />

juni 2011. Rapportnummer: 20110185-01.<br />

Hoofdstuk 5<br />

41


Langtijdgemiddelde<br />

Door de smoorspoel wordt de richtwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau<br />

van 40 dB(A) overschreden met 3 dB(A). Om aan de richtwaarde te kunnen<br />

voldoen is een afscherming nodig in de vorm van een wand met een hoogte van<br />

4 meter en een lengte van 6 meter. De wand dient aan de zuidzijde van de smoorspoel<br />

geplaatst te worden. Na plaatsing van de wand zal de geluidsbelasting 27<br />

dB(A) zijn, in de nachtperiode.<br />

Maximaal geluidniveau<br />

De hoogste waarde in de dagperiode bedraagt 62 dB(A) en in de avondperiode 61<br />

dB(A). Beide waarden liggen boven het maximaal geluidsniveau van 50 dB(A), maar<br />

onder de uiterste grenswaarde van 70 dB(A). De overschrijding van het maximaal<br />

geluidsniveau dient te worden gemotiveerd.<br />

Motivatie overschrijving maximaal geluidniveau<br />

De maximale geluidbelasting kan als acceptabel worden geacht omdat de piekniveaus<br />

zeer beperkt plaats vinden en de uiterste grenswaarde van 70 dB(A) niet<br />

wordt overschreden. Piekniveaus treden alleen op tijdens storing- of onderhoudswerkzaamheden<br />

en vinden gemiddeld 2 maal per maand plaats in de dagperiode en<br />

eventueel in de avondperiode.<br />

Verkeersaantrekkende werking<br />

Het transformatorstation is onbemand. Verkeersbewegingen van en naar het station<br />

zullen alleen optreden ten behoeve van inspectie en onderhoud van het station. Het<br />

geluid vanwege het verkeer van en naar de inrichting is verwaarloosbaar.<br />

VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering<br />

Op de nu voorziene locatie 4 is het niet mogelijk om een transformatorstation te<br />

positioneren op een gewenste richtafstand van ten minste 100 meter van geluidgevoelige<br />

objecten zoals opgenomen in de VNG-brochure. De kortste afstand bedraagt<br />

namelijk 79,5 meter. Uit het akoestisch onderzoek blijkt echter dat voldaan kan<br />

worden aan de Wet geluidhinder. Dat betekent dat een afwijking van de richtlijnen<br />

in dit geval gerechtvaardigd kan worden.<br />

5.4.3 Conclusie<br />

De realisatie van het 150/20kV transformatorstation is vanuit akoestisch oogpunt<br />

aanvaardbaar. Voor een eventueel later te realiseren uitbreiding naar een 200 MVA<br />

station moeten enkele onderdelen van het station bouwkundig worden aangepast.<br />

Dit omdat een scherm dient te worden geplaatst direct naast de smoorspoel aan de<br />

zuidelijke kant ervan met een hoogte van 4 meter en een lengte van 6 meter. In die<br />

situatie voldoet de inrichting aan de richt- en grenswaarden zoals die in de Ministeriële<br />

Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening zijn opgenomen.<br />

42<br />

Hoofdstuk 5


Deze conclusie is voorgelegd aan de milieudienst. Deze heeft geconcludeerd dat:<br />

(PM)<br />

5.5 Water<br />

5.5.1 Algemeen<br />

Water en ruimtelijke ordening zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Enerzijds is<br />

water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee<br />

beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik (waterberging). Anderzijds kunnen<br />

ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding<br />

(vervuiling van het oppervlaktewater).<br />

5.5.2 Beleidskader<br />

Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterplan<br />

van Noord-Holland 14<br />

, het Waterbeheersplan 2010-2015 van het Hoogheemraadschap<br />

Holland Noorderkwartier, het Nationaal Waterplan, het rapport Waterbeleid voor<br />

de 21 ste eeuw, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water.<br />

Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk<br />

sturend element is in de ruimtelijke ordening.<br />

De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:<br />

• vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);<br />

• voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).<br />

Specifiek ten aanzien van ruimtelijke plannen heeft het Hoogheemraadschap Hollands<br />

Noorderkwartier relevante toetsaspecten voor ruimtelijke plannen vastgelegd<br />

in een checklist watertoetsaspecten.<br />

14 Het Waterplan ‘Beschermen, Benutten, Beleven en Beheren’, vastgesteld op 16 november 2009 door<br />

Provinciale Staten, beschrijft de kaders voor waterbeheer in Noord-Holland. Binnen deze kaders treffen<br />

vooral waterschappen en gemeenten maatregelen om de burgers te beschermen tegen wateroverlast<br />

en watertekort en om de waterkwaliteit te verbeteren. De belangrijkste thema’s zijn veiligheid,<br />

waterkwaliteit, waterkwantiteit, grondwater en de rol van de provincie.<br />

Hoofdstuk 5<br />

43


Waterkwantiteit:<br />

• Dempen = graven; 100% compensatie van gedempt oppervlaktewater binnen<br />

het plan- of peilgebied.<br />

• Compensatie van toename verharding afhankelijk van o.a. de toelaatbare peilstijging,<br />

afvoercapaciteit en rioolstelsel.<br />

• Waar mogelijk en wenselijk verbetering van de waterhuishouding in samenwerking<br />

met het hoogheemraadschap door realisatie van extra waterberging (evt. in<br />

combinatie met natuur, openbaar groen of recreatie).<br />

Waterkwaliteit:<br />

• Realisatie van doorspoelbaar watersysteem door ontsluiting van doodlopende<br />

watergangen en geen nieuwe doodlopende watergangen.<br />

• Voorkomen van ‘snipper-blauw’ (vijvers met stilstaand water, geïsoleerde<br />

slootjes e.d.)<br />

• Voorkomen van vervuiling van oppervlaktewater door het beperken van de toepassing<br />

van koperen, loden of zinken dakbedekking, chemische onkruidbestrijdingsmiddelen,<br />

verduurzaamd hout als oeverbeschoeiing, of door het zoveel<br />

mogelijk beperken van bladval in het oppervlaktewater<br />

• Voorkomen van directe afstroming van potentieel vervuild regenwater op het<br />

oppervlaktewater<br />

• Waar mogelijk aanleg van natuurvriendelijke oevers (zoals plasbermen en rietoevers).<br />

Dit kan extra waterberging opleveren.<br />

Waterkeringen:<br />

• Rekening houden met een vrijwaringzone langs een waterkering:<br />

• Rekening houden met maximale verkeersbelasting.<br />

Afvalwaterketen:<br />

• Afkoppelen/niet aankoppelen van verhard oppervlak<br />

• Aangeven of en hoe een toename van het (vuilwater) aanbod in het riool wordt<br />

verwerkt.<br />

• In nieuwe gebieden geen regenwater naar de rioolwaterzuivering, maar naar<br />

het oppervlaktewater afvoeren of infiltreren.<br />

5.5.3 Huidige waterhuishoudkundige situatie<br />

Algemeen<br />

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Niedorp. De planlocatie<br />

is in thans geheel onverhard. Het gebruik is agrarisch. De waterhuishouding<br />

is hierop afgestemd. In het plangebied is geen sprake van enige wateroverlast.<br />

44<br />

Hoofdstuk 5


Oppervlaktewater<br />

Rondom het plangebied zijn oppervlaktewateren aanwezig. Op onderstaande uitsnede<br />

van de leggerkaart van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is<br />

zijn de watergangen rondom het plangebied weergegeven. De omliggende watergangen<br />

rondom de locatie blijven in tact. Voor de ontsluiting zal de watergang<br />

langs de N241 worden gekruist. Hiervoor is afstemming met de waterbeheerder<br />

vereist.<br />

Afbeelding 23: uitsnede leggerkaart Hoogheemraadschap Hollands Nooderkwartier<br />

5.5.4 Water in relatie tot de beoogde ontwikkeling<br />

In het kader van het ruimtelijk plan zal de verharding toenemen met 9321 m², bestaande<br />

uit dakoppervlak en verhardingen. Het overige deel van het plangebied<br />

wordt ingevuld met grastegels, welke als onverhard kunnen worden beschouwd. Als<br />

onderdeel van het plan zal aan de westzijde van het station een nieuwe watergang<br />

worden aangelegd met een oppervlak van 907 m². Deze omvang (circa 10 % van de<br />

toename in verhardingen) is voldoende om te voorzien in de benodigde compensatie<br />

voor nieuwe verharde oppervlakken. Er vindt indirecte afwatering plaats.<br />

Hoofdstuk 5<br />

45


5.5.5 Conclusie<br />

Het plan voorziet in een toename van verharde oppervlakken. Deze worden gecompenseerd<br />

door een nieuwe watergang aan de westzijde van het plangebied van<br />

voldoende omvang. Naast de omgevingsvergunning is voor dit plan eveneens een<br />

watervergunning noodzakelijk.<br />

In overleg met het waterschap vindt nog een nadere detaillering plaats. De resultaten<br />

daarvan worden voor terinzagelegging van het ontwerp-besluit verwerkt in<br />

deze ruimtelijke onderbouwing (PM).<br />

5.6 Natuurwaarden<br />

Algemeen<br />

De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet<br />

1998 en de Flora- en faunawet.<br />

De Natuurbeschermingswet heeft onder andere betrekking op de Natura-2000gebieden,<br />

EHS-gebieden en Beschermde natuurmonumenten.<br />

In de Nota Ruimte zijn gebieden aangewezen die deel uitmaken van de Ecologische<br />

Hoofdstructuur. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde<br />

natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een<br />

kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en<br />

beoordeeld te worden.<br />

In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ff-wet) in werking getreden. In deze wet zijn<br />

de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn die de bescherming<br />

van soorten betreft geïmplementeerd. Op basis van de Flora- en Faunawet is<br />

het een vereiste om inzicht te verkrijgen in de effecten van een voorgenomen ruimtelijke<br />

ingreep op wettelijk beschermde planten en dieren. De Flora- en faunawet<br />

heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)<br />

vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele<br />

bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen<br />

kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten.<br />

Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart<br />

gebracht en beoordeeld te worden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen hoeft echter alleen<br />

rekening gehouden te worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten<br />

uit 'tabel 2' en 'tabel 3' van de Flora- en faunawet en met vogels. Voor deze soorten<br />

moet een ontheffing worden aangevraagd wanneer een ruimtelijke ontwikkeling<br />

leidt tot schade aan de soort of verstoring van leefgebied. Voor soorten van 'tabel 3'<br />

en vogels geldt hierbij een strenger afwegingskader dan voor soorten van 'tabel 2'.<br />

46<br />

Hoofdstuk 5


Voor soorten van 'tabel 2' en vogels geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig<br />

is wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode.<br />

Daarnaast geldt voor alle in het wild levende planten en dieren de Zorgplicht. Dit<br />

houdt in dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde<br />

doel, maar nadelig zijn voor de flora en fauna achterwege moeten blijven.<br />

5.6.1 Onderzoek<br />

Door uitvoering van een quickscan zijn de gevolgen van de ruimtelijke ingreep op<br />

de aanwezige natuurwaarden getoetst conform ‘Wijziging beoordeling ontheffing<br />

Flora- en faunawet bij ruimtelijke ingrepen’ d.d. september 2009 van het (voormalige)<br />

Ministerie van LNV. Het doel van dit onderzoek is een beeld te krijgen van de<br />

gebiedskenmerken, het grondgebruik en de mogelijke natuurwaarden binnen het<br />

plangebied.<br />

Om een beeld te verkrijgen van de natuurwaarden op de locatie is op 3 mei 2011<br />

een veldbezoek gebracht aan de planlocatie. Het doel van dit verkennende terreinbezoek<br />

was een beeld te krijgen van de gebiedskenmerken, het grondgebruik en de<br />

mogelijke natuurwaarden binnen het plangebied. Mogelijke verblijfplaatsen en<br />

sporen van dieren zijn onderzocht. Naast een veldbezoek is een bronnenonderzoek<br />

gedaan. Voor dit bronnenonderzoek is gebruik gemaakt van vrij beschikbare gegevens.<br />

Aan de hand van de voorlopige ontwerptekening en het uitgevoerde onderzoek<br />

wordt een effectinschatting gemaakt van de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling<br />

op beschermde natuurwaarden. Dit wordt meegenomen in de advisering<br />

voor de voorgenomen ontwikkeling.<br />

Uit het onderzoek is ten aanzien van de Natuurbeschermingswet 1998 het volgende<br />

gebleken. Het plangebied ligt ver buiten de invloedssfeer van door de Natuurbeschermingswet<br />

beschermde gebieden. De dichtstbijzijnde wettelijk beschermde gebieden,<br />

liggen op meer dan 10 km afstand van het plangebied. Vanuit het plan<br />

hoeft daarom geen rekening gehouden te worden met wettelijke gebiedsbescherming.<br />

Ecologische Hoofdstructuur: Het projectgebied valt ook buiten de door de Provincie<br />

Noord-Holland aangewezen natuurgebieden van de Ecologische Hoofdstructuur<br />

(EHS). Vanuit provinciaal beleid hoeft er daarom geen rekening te gehouden te<br />

worden met planologische bescherming van natuurwaarden.<br />

Meer specifiek geldt voor de flora- en fauna dat tijdens het veldbezoek in het plangebied<br />

geen beschermde of bedreigde plantensoorten waargenomen zijn. In de<br />

planvorming hoeft daarom geen rekening gehouden te worden met beschermde<br />

plantensoorten. Het grasland heeft echter wel een hoge ecologische waarde voor<br />

vogels en kleine zoogdiersoorten.<br />

Hoofdstuk 5<br />

47


Daarnaast zijn in het plangebied, behalve holletjes van muizen, tijdens het veldbezoek<br />

geen sporen van beschermde diersoorten waargenomen. Behalve muizen kunnen<br />

enkele algemeen beschermde diersoorten van beschermingsniveau 1, zoals het<br />

konijn en de mol, op enige wijze in het gebied voorkomen. Voor deze soorten geldt<br />

een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen.<br />

Op basis van algemene verspreidingsgegevens en habitatvoorkeur is het voorkomen<br />

van strenger beschermde grondgebonden soorten op deze locatie redelijkerwijs uit<br />

te sluiten. In en rondom het plangebied zijn geen potentiële verblijfsplaatsen voor<br />

vleermuizen aanwezig, daarnaast maakt het plangebied geen deel uit van een lijnstructuur<br />

waar als vliegroute van gebuikt gemaakt kan worden door vleermuizen.<br />

Het gebied is door de omvang en openheid mogelijk wel geschikt als foerageergebied<br />

voor vleermuizen. Hiernaar is geen vervolgonderzoek nodig.<br />

In en rondom het plangebied zijn verder geen soorten met jaarrond beschermde<br />

nestplaatsen volgens de ‘Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten’ van het<br />

Ministerie van LNV (2009) aangetroffen. In het hoogstaande gras kunnen grondbroedende<br />

vogelsoorten (bijvoorbeeld patrijs) broeden. De vogelnesten waar het<br />

om gaat zijn uitsluitend beschermd gedurende de periode dat deze nesten in gebruik<br />

zijn, dat wil zeggen de broed- en nestperiode. Het is in de praktijk niet mogelijk<br />

om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van deze nesten<br />

in deze periode. Het is aan te bevelen om de beplanting weg te halen in de periode<br />

dat de kans op broedende vogels het kleinst is. Dit is het geval van september<br />

tot maart. Indien dit niet mogelijk is, is het nodig om voorafgaand aan de werkzaamheden<br />

het terrein te laten controleren op aanwezige broedvogels. Wanneer<br />

dan geen vogels op het terrein nestelen, kan alsnog begonnen worden met de ingreep.<br />

Een ontheffing voor vogels is in dit geval niet nodig.<br />

Het voorkomen van vissen in het plangebied is uit te sluiten vanwege het ontbreken<br />

van water. Als landbiotoop voor amfibieën en reptielen heeft het plangebied een<br />

marginale functie, het is mogelijk dat ze schuilgelegenheid vinden in het hogere<br />

gras. Het maaien van het terrein van de planlocatie dient bij voorkeur plaats te vinden<br />

buiten de voor de meeste soorten geschikte perioden; daarbij dient in een richting<br />

op gewerkt te worden om te zorgen dat eventueel aanwezige diersoorten kunnen<br />

vluchten.<br />

Voor beschermde ongewervelde soorten heeft het plangebied echter weinig waarde<br />

vanwege het ontbreken van geschikte biotopen. Negatieve effecten op deze soortgroepen<br />

zijn derhalve redelijkerwijs uit te sluiten.<br />

48<br />

Hoofdstuk 5


5.6.2 Conclusie en advies<br />

Op grond van het voorgaande kan worden vastgesteld dat er geen ecologische belemmeringen<br />

bestaan tegen de bouw van het transformatorstation. Het gebied is<br />

wel een hoogwaardige habitat voor kleine zoogdiersoorten en vogels. Er is echter<br />

geen aanleiding gevonden voor het uitvoeren van een vervolgonderzoek.<br />

Omdat het is in de praktijk niet mogelijk is om een ontheffing te verkrijgen voor het<br />

verwijderen of verstoren van vogelnesten in de broed- en nestperiode, is het aan te<br />

bevelen om de beplanting weg te halen in de periode dat de kans op broedende<br />

vogels het kleinst is. Dit is het geval in de periode van september tot maart. Indien<br />

dit niet mogelijk is, is het nodig om voorafgaand aan de werkzaamheden het terrein<br />

te laten controleren op aanwezige broedvogels. Wanneer dan geen vogels op het<br />

terrein nestelen, kan alsnog begonnen worden met de ingreep. Een ontheffing voor<br />

vogels is in dit geval niet nodig.<br />

Omdat het hoogstaande gras legio aan schuilmogelijkheden biedt voor verschillende<br />

soorten is het aan te bevelen om het maaien van het terrein ten behoeve van de<br />

ruimtelijke ontwikkeling van de planlocatie plaats te laten vinden buiten de voor de<br />

meeste soorten geschikte perioden; daarbij dient in één richting gewerkt te worden<br />

om te zorgen dat eventueel aanwezige diersoorten kunnen vluchten.<br />

Deze conclusie en het advies worden ingepland bij de werkzaamheden.<br />

5.7 Luchtkwaliteit<br />

5.7.1 Beleid en regelgeving<br />

Wet Milieubeheer<br />

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de<br />

Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke<br />

voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen.<br />

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen<br />

luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:<br />

• er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;<br />

• een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de<br />

luchtkwaliteit;<br />

• een project draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;<br />

• een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit),<br />

of binnen een regionaal programma van maatregelen.<br />

Hoofdstuk 5<br />

49


In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en<br />

de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd<br />

die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is<br />

gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO 2 en fijn stof (PM 10 ). In de Regeling<br />

NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties)<br />

opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.<br />

Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het<br />

aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere<br />

wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande<br />

project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege<br />

blijven.<br />

5.7.2 Conclusie<br />

Het beoogde transformatorstation zal geen verkeersaantrekkende werking hebben.<br />

Afgezien van de enkele controle en onderhoudsbezoeken per jaar is het station onbemand.<br />

Om die reden heeft de bouw van het transformatorstation geen significante negatieve<br />

effecten op de verkeerssituatie ter plaatse en speelt het aspect luchtkwaliteit<br />

geen rol bij de realisatie.<br />

5.8 Externe veiligheid<br />

5.8.1 Algemeen<br />

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van<br />

risico’s bij productie, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om<br />

de kans dat derden (omwonenden of andere bedrijven c.q. assets van bedrijven)<br />

dodelijk letsel oplopen door een calamiteit bij een bedrijf of door een ongeval bij<br />

het vervoeren van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en via buisleidingen.<br />

Rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt en langs routes of<br />

buisleidingtracés waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zijn daarom zones<br />

ingesteld waarbinnen de risico’s moeten worden onderzochten getoetst bij toekomstige<br />

bebouwing. Hiervoor is wet- en regelgeving opgesteld.<br />

50<br />

Hoofdstuk 5


5.8.2 Beleidsvisie Externe Veiligheid 2008-2011<br />

In de beleidsvisie Externe Veiligheid gemeenten Niedorp en Harenkarspel 2008-2011<br />

is een beeld geschetst hoe de gemeenten Harenkarspel en Niedorp willen omgaan<br />

met Externe Veiligheid (hierna ook EV genoemd). EV gaat over het beheersen van<br />

risico s die voor de burgers ontstaan bij het gebruik en de opslag van gevaarlijke<br />

stoffen zoals vuurwerk, LPG en chemicaliën en het vervoer daarvan over de weg, het<br />

water, het spoor en door buisleidingen.<br />

Het is de ambitie van de gemeenten Harenkarspel en Niedorp om door middel van<br />

het optimaal combineren van bedrijvigheid en ruimtelijke ontwikkeling een verantwoord<br />

niveau van fysieke veiligheid voor de samenleving binnen de gemeentegrenzen<br />

te creëren. Het doel van de beleidsvisie EV is om beleid te formuleren dat deze<br />

ambitie mogelijk maakt. Daarbij gaat het allereerst om het opheffen van onveilige<br />

situaties. Daarnaast is het de bedoeling om de veiligheid te handhaven en te voorkomen<br />

dat nieuwe onveilige situaties ontstaan. Door middel van slimme randvoorwaarden,<br />

inventieve oplossingen en (brand)preventieve maatregelen kan die dynamiek<br />

worden gecombineerd met veiligheid voor de burgers op de lange termijn.<br />

De beleidsvisie EV is gemaakt om de gemeenten en milieudienst een duidelijk kader<br />

te geven voor het omgaan met externe veiligheid. De visie geeft aan waar ontwikkelingen<br />

mogelijk zijn en onder welke voorwaarden. Die informatie is niet alleen<br />

voor bestuurders van belang, maar ook voor het ambtelijk apparaat.<br />

De ambtenaren binnen de gemeenten geven uitvoering aan het beleid en kunnen<br />

met de visie in de hand duidelijk communiceren richting burgers en bedrijven hoe<br />

Harenkarspel en Niedorp omgaan met risico’s en veiligheid. De visie is dus bedoeld<br />

voor zowel bestuurders en ambtenaren als voor burgers en bedrijven. Daarnaast<br />

hebben ook externe partijen zoals de provincie, buurgemeenten, Rijkswaterstaat en<br />

de Nederlandse Spoorwegen met dit rapport een duidelijk beeld van de visie van de<br />

gemeente Harenkarspel op externe veiligheid.<br />

Gebiedsgericht beleid wegtransport<br />

De provinciale wegen door beide gemeenten (Harenkarspel en Niedorp) worden<br />

beschouwd als belangrijke transportaders waarover gevaarlijke stoffen mogen worden<br />

vervoerd. Dat betekent dat aan weerszijden van deze provinciale wegen een<br />

veiligheidszone van 200 m vanaf de kant van de weg wordt aangehouden. Dit is het<br />

effectgebied vanaf de weg. Binnen deze zone verdiend het de voorkeur geen<br />

nieuwbouw van kwetsbare objecten plaats te laten vinden. Een mogelijkheid voor<br />

gemeenten om de risico s van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg<br />

aan te pakken is het transport te routeren. Routeren houdt in dat wegen worden<br />

aangewezen waarover routeplichtige stoffen uitsluitend mogen worden vervoerd.<br />

Vervoerders van routeplichtige stoffen zijn verplicht zich te houden aan de route-<br />

Hoofdstuk 5<br />

51


ing. Er is momenteel geen route vervoer gevaarlijke stoffen aangewezen binnen de<br />

beide gemeenten. Binnen de bebouwde kom is het transport van gevaarlijke stoffen<br />

niet toegestaan, tenzij het bestemmingsverkeer betreft. Bestemmingsverkeer kan de<br />

gemeente niet verbieden. Zij kan, in het belang van de bescherming van de burger,<br />

wel een voorkeursroute uitspreken. De gemeente kan dit vastleggen door middel<br />

van een convenant met de vervoerder van de gevaarlijke stof of door middels van<br />

routering.<br />

Transporteurs van niet-routeplichtige stoffen hoeven zich niet te houden aan een<br />

routering, maar dienen wel de bepalingen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen te<br />

eerbiedigen, zoals het zo veel mogelijk vermijden van de bebouwde kom. De gemeente<br />

kan niet-routeplichtige stoffen echter ook reguleren. Dit kan met behulp<br />

van convenanten. Niet-routeplichtige stoffen kunnen niet alsnog worden gerouteerd<br />

in een Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Gemeenten zijn overigens<br />

niet verplicht te routeren, maar kunnen daarvoor kiezen.<br />

Voor de gemeenten Harenkarspel en Niedorp is het nemen van beheersmaatregelen,<br />

om het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de eigen gemeentegrenzen in goede<br />

banen te leiden, gezien het bescheiden risico-profiel van de gemeenten niet direct<br />

noodzakelijk. Het wettelijke kader, zoals de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs)<br />

biedt voldoende basis. Hierin staat dat transporteurs van gevaarlijke stoffen vanaf<br />

een Rijksweg of aangewezen provinciale weg de kortste weg moeten nemen naar<br />

een bestemming binnen de bebouwde kom.<br />

5.8.3 Onderzoek<br />

Hoogspanningsstations vallen niet onder het externe veiligheidsbeleid en worden<br />

ook niet benoemd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). <strong>TenneT</strong> is dan<br />

ook zelf geen BRZO- of VR-plichtig bedrijf, hetgeen inhoudt dat de veiligheidsrisco’s<br />

voor de omgeving zeer klein zijn (assets van <strong>TenneT</strong> zijn dan ook geen (beperkt)<br />

kwetsbare objecten of objecten met een hoge infrastructurele waarde).<br />

Niettemin wilde <strong>TenneT</strong> graag weten in hoeverre de activiteiten die uitgevoerd<br />

worden op haar stations toch een bedreiging kunnen vormen voor de veiligheid van<br />

de omgeving door de effectafstanden van de activiteiten op de stations in beeld te<br />

brengen. Ook wilde <strong>TenneT</strong> weten in welke mate de aanwezigheid of het vervoer<br />

van gevaarlijke stoffen in de nabijheid van haar hoogspanningsstations een bedreiging<br />

vormen voor deze stations. Om hiervan een indruk te krijgen is door <strong>TenneT</strong><br />

aan TNO gevraagd om een hiernaar een studie uit te voeren 15 .<br />

15<br />

TNO, Externe Risico’s hoogspanningstations <strong>TenneT</strong> TSO, 31 januari 2011, rapportnummer: TNO– 060-<br />

UT-2011-00236.<br />

52<br />

Hoofdstuk 5


In deze studie zijn de volgende activiteiten uitgevoerd:<br />

• Identificeren interne en externe gevaarbronnen:<br />

• Inventariseren van gevaarlijke stoffen op de <strong>TenneT</strong> hoogspanningsstations;<br />

• Bepalen van maximale effectafstanden van zich mogelijk voordoende ongevalscenario’s.<br />

• Voor 5 representatief geachte, hoogspanningsstations is nagaan of zij gelet op<br />

de effectafstanden een risico zouden kunnen vormen door de omgeving.<br />

5.8.4 Conclusie<br />

Bij een toetsing aan de Beleidsvisie is gebleken dat, alhoewel binnen 200 meter van<br />

een provinciale weg wordt gebouwd, geen sprake is van strijd met deze visie, omdat<br />

het hier niet de bouw van een (beperkt) kwetsbaar object of object van een hoge<br />

infrastructurele betreft.<br />

Uit het onderzoek van <strong>TenneT</strong> naar eventuele resteffecten 16 is gebleken dat een<br />

plasbrand van transformatorolie in de opvangbak van 8 x 9 meter de grootste effectafstand<br />

heeft. Deze kan tot op 22 meter vanaf het centrum van de bak (18 meter<br />

vanaf de rand) dodelijk letsel veroorzaken. Kleine materiële schade kan tot op 32<br />

meter vanaf de rand van de bak optreden (afbladderen van verf) Een exploderende<br />

butaangasfles kan tot op ca. 100 meter glasschade veroorzaken.<br />

De stoffen / activiteiten die een effectafstand hebben worden zodanig geplaatst<br />

binnen de inrichting dat deze geen effect hebben op de omliggende bebouwing.<br />

Hierbij moet overigens in het oog worden gehouden dat de effectafstand groter is<br />

dan de risicoafstand (en daarmee een nog safere maat is dan de risicoafstand).<br />

5.9 EM-velden<br />

5.9.1 Algemeen<br />

De rijksoverheid heeft haar beleid voor elektromagnetische velden beschreven in het<br />

Nationaal Milieubeleidsplan (NMP 4) en de beleidsnota Nuchter omgaan met Risico’s.<br />

Dit beleid omvat het voorzorgprincipe dat bij het opstellen van een bestemmingsplan<br />

een bepaalde afstand dient te zijn vrijgehouden tussen gevoelige bestemmingen<br />

en nieuwe bovengrondse hoogspanningslijnen. Als richtwaarde wordt<br />

voor de magnetische veldsterkte een waarde aangehouden van 0,4 micoTesla jaargemiddeld.<br />

16<br />

Hierbij moet overigens in het oog worden gehouden dat de effectafstand groter is dan de risicoafstand<br />

(en daarmee een nog safere maat is dan de risicoafstand).<br />

Hoofdstuk 5<br />

53


Het Rijksinstituut voor volkgezondheid en milieu (RIVM) heeft een handreiking opgesteld<br />

om de magneetveldzone te berekenen voor nieuwe hoogspanningslijnen.<br />

Het RIVM geeft aan dat een hoogspanningstation formeel niet valt onder het rijksbeleid<br />

geldend voor hoogspanningslijnen. Wel wordt geadviseerd om middels een<br />

rekenmethodiek de magneetveldzone van hoogspanningsstations in beeld te brengen.<br />

Deze wordt momenteel uitgevoerd.<br />

5.9.2 Onderzoek<br />

Bij de terinzagelegging van het ontwerpbesluit wordt ervoor gezorgd dat, ondanks<br />

dat hiertoe geen (wettelijke) verplichting bestaat, een rapportage beschikbaar is<br />

waarin inzage wordt gegeven in de magneetveldzone. Daarnaast is als bijlage 5 aan<br />

deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd een algemene flyer over EM-velden.<br />

5.10 Ontsluiting en parkeren<br />

De provincie Noord-Holland is gestart met realisatie van de reconstructie van de<br />

N241 (het definitief ontwerp van dit plan zal eind 2011 klaar zijn. In 2013 zal begonnen<br />

worden met de werkzaamheden). Hierdoor krijgt de provinciale weg N241<br />

tussen Verlaat (kruising N242) en Schagen (aansluiting op de N248) een nieuw ontwerp.<br />

Het verkeer zal straks profiteren van een veiligere weg en een betere doorstroming.<br />

Het ontwerp gaat uit van de aanleg van een hoofdrijbaan en 2 parallelwegen.<br />

De hoofdrijbaan is bestemd voor doorgaand verkeer, zoals (vracht)auto’s en<br />

motoren. Aan de oostkant ligt een parallelweg, die voornamelijk voor (doorgaand)<br />

landbouw- en bestemmingsverkeer is. Aan de westzijde ligt een parallelweg, ingericht<br />

voor doorgaand fiets- en bestemmingsverkeer.<br />

Het transformatorstation wordt ontsloten op een nieuw aan te leggen parallelweg<br />

(zie de figuur hieronder). Hierover heeft reeds afstemming plaatsgevonden met de<br />

provincie. Toegezegd is dat inpassing mogelijk is (schriftelijke bevestiging hiervan<br />

volgt - indien mogelijk – z.s.m.). Definitieve afstemming hierover vindt plaats in het<br />

kader van het vooroverleg met de provincie voor de nog in te dienen aanvraag omgevingsvergunning.<br />

54<br />

Hoofdstuk 5


Afbeelding 18: herinrichting N241<br />

Parkeren<br />

Het transformatorstation is in principe onbemand. Verkeersbewegingen van en naar<br />

de inrichting zullen alleen (periodiek) optreden ten behoeve van inspectie en onderhoud<br />

en zijn beperkt in aantal. De locatie wordt voorzien van acht parkeerplaatsen,<br />

zodat er bij de uitvoer van onderhoudswerkzaamheden en controlebezoeken<br />

geparkeerd kan worden op eigen terrein. Er wordt derhalve geen aanspraak gemaakt<br />

op openbare parkeergelegenheden.<br />

Hoofdstuk 5<br />

55


56<br />

Hoofdstuk 5


6. UITVOERBAARHEID<br />

6.1 De procedure<br />

Voorheen was het afwijken van het geldende bestemmingsplan geregeld in de Wet<br />

ruimtelijke ordening (Wro). Per 1 oktober 2010 is echter de Wet algemene bepalingen<br />

omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden waarmee de planologische afwijkingsmogelijkheden<br />

voortaan in de Wabo staan.<br />

Artikel 2.1 lid 1 sub c Wabo geeft aan dat het verboden is zonder omgevingsvergunning<br />

gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. De<br />

omgevingsvergunning kan dan slechts worden verleend als de activiteit niet in strijd<br />

is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede<br />

ruimtelijke onderbouwing bevat (artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wabo). Voorliggende<br />

rapportage vormt deze ruimtelijke onderbouwing.<br />

De Wabo onderscheidt twee procedures: de reguliere en de uitgebreide. Uit artikel<br />

3.10 Wabo is op te maken dat voor een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan<br />

en waarbij slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van<br />

artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wabo de uitgebreide procedure moet worden gevolgd.<br />

Dit houdt in dat de ‘uniforme openbare voorbereidingsprocedure’ (afdeling<br />

3.4 Algemene wet bestuursrecht) moet worden gevolgd.<br />

Tegelijkertijd met de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning<br />

wordt een tweetal meldingen op grond van het Activiteitenbesluit gedaan. Daarmee<br />

wordt voldaan aan datgene dat is gesteld in de Wet milieubeheer.<br />

Hierbij wordt opgemerkt dat het Besluit m.e.r. niet van toepassing is op de nu voorziene<br />

activiteit. Hiertoe de onderstaande motivatie.<br />

Door inwerkingtreding van het nieuwe Besluit milieueffectrapportage (Besluit<br />

m.e.r.), zoals per 1 april 2011 van kracht, is het aantal situaties waarvoor een m.e.r.<br />

verplicht moet worden uitgevoerd, verminderd. In plaats daarvan geldt voor meer<br />

situaties dat eerst een beoordeling plaats moet vinden of een m.e.r. moet worden<br />

uitgevoerd. Dit sluit beter aan op de Europese regelgeving wat betreft definities,<br />

activiteiten e.d., en bij de recente moderniseringen die in de Wet milieubeheer zijn<br />

doorgevoerd. Achterliggende gedachte daarbij is dat ook kleine projecten het milieu<br />

relatief zwaar kunnen belasten.<br />

Het Besluit m.e.r. bevat een C- en D-lijst waarin activiteiten en drempelwaarden zijn<br />

opgenomen. Hiermee wordt bepaald of een plan of besluit m.e.r.(beoordelings)plichtig<br />

is. Belangrijke wijziging in het nieuwe Besluit is dat de drem-<br />

Hoofdstuk 6<br />

57


pelwaarden in kolom 2 in de D-lijst indicatief zijn gemaakt. Het gevolg hiervan is<br />

dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op een activiteit die voorkomt op<br />

de D-lijst, maar die beneden de drempelwaarde valt, bepaald moeten worden of een<br />

m.e.r.(-beoordelings)plicht aan de orde kan zijn. Deze toets wordt de vormvrije<br />

m.e.r.-beoordeling genoemd. De vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies<br />

leiden:<br />

• belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten; er is geen m.e.r.(beoordeling)<br />

noodzakelijk. Deze conclusie kan worden vastgelegd in het betreffende<br />

plan of besluit;<br />

• belangrijke nadelige milieugevolgen zijn niet uitgesloten; er moet een m.e.r.(beoordeling)<br />

plaatsvinden of er kan direct gekozen worden voor het m.e.r.<br />

In overleg met de milieudienst en Infomil wordt bepaald of sprake is van een activiteit<br />

als omschreven in de D-lijst. De resultaten hiervan worden verwerkt in deze<br />

ruimtelijke onderbouwing (PM).<br />

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid<br />

6.2.1 Wettelijk vooroverleg<br />

In het kader van artikel 3.1.1 Bro wordt het initiatief besproken met provincie, waterschap<br />

en de VROM-inspectie. Dit wordt gedaan op het moment dat een definitieve<br />

aanvraag om een omgevingsvergunning (inclusie alle bijlagen) is ingediend. De<br />

reacties van deze partijen kunnen aanleiding geven om de ruimtelijke onderbouwing<br />

op onderdelen aan te passen<br />

Uit het overleg blijkt (PM):<br />

6.2.2 Inspraak en zienswijzen<br />

De gemeente Niedorp wenst de inspraakverordening van de Gemeente Niedorp van<br />

toepassing te verklaren. Dat betekent dat bovenop de wettelijk verplichte inspraakronde<br />

(afd. 3.4 Awb, ontwerpfase) een extra inspraakmogelijkheid wordt gegeven.<br />

Hierdoor wordt een tweetal mogelijkheden geboden een reactie naar voren te<br />

brengen:<br />

1. Op grond van de Inspraakverordening (de zogenaamde voorontwerpfase). De<br />

periode dat de mogelijkheid bestaat een reactie in te dienen bedraagt in deze<br />

fase 4 weken. De start hiervan wordt bekend gemaakt in de lokale krant.<br />

2. Op grond van afdeling 3.4 Awb (de zogenaamde ontwerpfase). De periode dat<br />

de mogelijkheid bestaat een reactie (officieel een zienswijze genoemd) in te<br />

dienen bedraagt in deze fase 4 weken. De start hiervan wordt bekend gemaakt<br />

in de lokale krant en de Staatscourant.<br />

58<br />

Hoofdstuk 6


De stukken worden zowel analoog (bij de Publieksdienst) als digitaal (ruimtelijkeplannen.nl)<br />

ter beschikking gesteld gedurende de termijn van ter inzage legging.<br />

Indien daar aanleiding toe bestaat, kan een hoorzitting georganiseerd worden.<br />

De naar voren gebrachte reacties worden opgenomen in een reactienota en worden<br />

gevoegd bij het uiteindelijke besluit. De reacties kunnen aanleiding geven tot het<br />

wijzigen van het (ontwerp)besluit en/of de ruimtelijke onderbouwing.<br />

6.3 Economische uitvoerbaarheid<br />

Met de invoering van de Grondexploitatiewet als onderdeel van de Wet ruimtelijke<br />

ordening is het verhaal van kosten verplicht. De wetgever acht het wenselijk dat de<br />

gemeente en ontwikkelaar het, voor bepaalde bouwplannen, onderling eens worden<br />

over het kostenverhaal (zoals bepaald in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke<br />

ordening). Voor vaststelling van het – daarvoor in aanmerking komende –besluit<br />

dient vast te liggen op welke wijze het kostenverhaal wordt gedekt.<br />

6.3.1 Kostenverhaal<br />

Om gemaakte kosten te verhalen dient de gemeenteraad ingevolge artikel 6.12 van<br />

de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor de gronden<br />

waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.<br />

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen dat als<br />

bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wro wordt aangewezen een bouwplan<br />

voor:<br />

a) de bouw van een of meer woningen;<br />

b) de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;<br />

c) de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte<br />

of met een of meer woningen;<br />

d) de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere<br />

doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste<br />

10 woningen worden gerealiseerd;<br />

e) de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere<br />

doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening,<br />

kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe<br />

functies ten minste 1.500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt;<br />

f) de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte.<br />

Voorliggend plan voorziet in de bouw van een transformatorstation dat bestaat uit<br />

een of meer andere hoofdgebouwen en betreft derhalve een bouwplan waarvoor in<br />

principe een exploitatieplan dient te worden opgesteld.<br />

Hoofdstuk 6<br />

59


In afwijking hiervan behoeft de gemeenteraad 17 bij een besluit tot verlening van een<br />

omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, geen<br />

exploitatieplan vast te stellen, indien:<br />

a) het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen<br />

gronden anderszins verzekerd is.<br />

b) het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is, en<br />

het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is.<br />

Ten behoeve van onderhavig grondexploitatie heeft de gemeente met <strong>Liander</strong> N.V.<br />

en <strong>TenneT</strong> een (anterieure) exploitatieovereenkomst gesloten waarin de kosten voor<br />

de grondexploitatie worden verhaald op deze ontwikkelende partij. Hiermee is het<br />

verhaal van kosten anderszins verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is<br />

derhalve niet meer noodzakelijk.<br />

In deze overeenkomst is ook het planschadeverhaal opgenomen. Hierin is opgenomen<br />

dat het risico en de kosten daarvoor worden op <strong>Liander</strong> en <strong>TenneT</strong>. Deze partijen<br />

hebben hiervoor onderling afspraken gemaakt.<br />

17 Deze bevoegdheid kan gedelegeerd worden door de gemeenteraad aan het college van B&W.<br />

60<br />

Hoofdstuk 6


BIJLAGEN

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!