Complete publication - Gezondheidsraad
Complete publication - Gezondheidsraad
Complete publication - Gezondheidsraad
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Medicamenteuze interventies<br />
bij drugverslaving
<strong>Gezondheidsraad</strong><br />
Health Council of the Netherlands<br />
Voorzitter<br />
Aan de Minister van Volksgezondheid,<br />
Welzijn en Sport<br />
Onderwerp : aanbieding advies<br />
Uw kenmerk : GVC/ADT/96710<br />
Ons kenmerk : 1084/AK/Gl/395-I5<br />
Bijlagen : 1<br />
Datum : 9 september 2002<br />
Mijnheer de Minister,<br />
Hierbij moge ik u, gehoord de Beraadsgroep Geneeskunde en de Beraadsgroep Gezondheidsethiek<br />
en Gezondheidsrecht, aanbieden het advies Medicamenteuze Interventies bij Drugverslaving. Dit<br />
advies is het derde dat de gelijknamige commissie uitbrengt.<br />
In dit advies beantwoordt de commissie de vraag naar de recente ontwikkelingen in de<br />
medicamenteuze behandeling van verslaafden aan heroïne en aan cocaïne. Daarnaast gaat de<br />
commissie, zoals verzocht, in op de behandeling van patiënten die aan beide stoffen, en soms nog<br />
aan andere middelen, verslaafd zijn. De toxicologische, medisch-ethische en juridische<br />
problematiek rondom het gebruik van drugsanalyses, waaromtrent eveneens advies werd gevraagd,<br />
heeft de commissie behandeld in het advies ‘Onderzoek op druggebruik’ dat ik u in maart 1998<br />
heb aangeboden. In juni 1995 adviseerde de commissie, naar aanleiding van een speciaal daartoe<br />
aan de Voorzitter van de <strong>Gezondheidsraad</strong> gericht ‘dringend verzoek’, over het voorschrijven van<br />
heroïne aan verslaafden aan heroïne.<br />
Graag wil ik de belangrijkste punten uit het advies onder uw aandacht brengen:<br />
• verslaving is een tot chroniciteit neigende, recidiverende aandoening<br />
• behandeling van verslaving behoort tot het domein van het medisch handelen<br />
• de oorzaak van verslaving is niet eenduidig: biologische, psychologische en sociaal-culturele<br />
factoren spelen een rol<br />
• naast of in relatie tot verslaving komen vaak verschillende somatische en psychiatrische<br />
stoornissen voor (comorbiditeit)<br />
• er is een toenemend aantal effectieve medicamenten beschikbaar voor de behandeling van<br />
heroïneverslaving - die nog niet allemaal in Nederland verkrijgbaar zijn<br />
Bezoekadres<br />
Postadres<br />
Parnassusplein 5 Postbus 16052<br />
2511 VX Den Haag 2500 BB Den Haag<br />
Telefoon (070) 3407018 Telefax (070) 340 75 23<br />
E - mail: ma.goppel@gr.nl<br />
www.gr.nl
<strong>Gezondheidsraad</strong><br />
Health Council of the Netherlands<br />
Onderwerp : aanbieding advies<br />
Ons kenmerk : 1084/AK/Gl/395-I5<br />
Pagina : 2<br />
Datum : 9 september 2002<br />
• op dit moment zijn nog geen effectieve geneesmiddelen beschikbaar voor de behandeling van<br />
verslaving aan cocaïne<br />
• medicamenteuze interventies alléén zijn zelden voldoende<br />
• de behandeling van verslaafden moet vaak jaren worden voortgezet.<br />
Gezien de complexiteit van het onderwerp en de noodzaak van een multidisciplinaire benadering<br />
van de verslavingsproblematiek, gaat de commissie in hoofdstuk 11 van haar advies in op enkele<br />
aspecten die van belang zijn bij de behandeling van verslaafden. Zij wijst op de noodzaak in de<br />
medische opleidingen voldoende aandacht te besteden aan het onderwerp ‘verslaving’ en zij<br />
bepleit de ontwikkeling van een aantekening ‘verslavingszorg’ voor basisartsen, huisartsen en<br />
specialisten. Ik zal dit advies daarom tevens doen toekomen aan de bewindslieden van Onderwijs,<br />
Cultuur en Wetenschappen.<br />
Omdat het advies aansluit op het in juni van dit jaar aan u en aan uw ambtgenoot van Justitie<br />
aangeboden advies ‘Behandeling van drugverslaafde gedetineerden’, zal ik eveneens een<br />
exemplaar zenden aan de minister van Justitie.<br />
Hoogachtend,<br />
Prof. dr JA Knottnerus<br />
Bezoekadres<br />
Postadres<br />
Parnassusplein 5 Postbus 16052<br />
2511 VX Den Haag 2500 BB Den Haag<br />
Telefoon (070) 3407018 Telefax (070) 340 75 23<br />
email: ma.goppel@gr.nl
Medicamenteuze interventies<br />
bij drugverslaving<br />
aan<br />
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport<br />
Nr 2002/10, Den Haag, 9 september 2002
De <strong>Gezondheidsraad</strong>, ingesteld in 1902, is een adviesorgaan met als taak de regering en<br />
het parlement “voor te lichten over de stand der wetenschap ten aanzien van vraagstukken<br />
op het gebied van de volksgezondheid” (art. 21 Gezondheidswet).<br />
De <strong>Gezondheidsraad</strong> ontvangt de meeste adviesvragen van de bewindslieden van<br />
Volksgezondheid, Welzijn & Sport, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening & Milieubeheer,<br />
Sociale Zaken & Werkgelegenheid, en Landbouw, Natuurbeheer & Visserij. De<br />
Raad kan ook eigener beweging adviezen uitbrengen. Het gaat dan als regel om het signaleren<br />
van ontwikkelingen of trends die van belang kunnen zijn voor het overheidsbeleid.<br />
De adviezen van de <strong>Gezondheidsraad</strong> zijn openbaar en worden in bijna alle gevallen<br />
opgesteld door multidisciplinair samengestelde commissies van—op persoonlijke<br />
titel benoemde—Nederlandse en soms buitenlandse deskundigen.<br />
Deze publicatie kan als volgt worden aangehaald:<br />
<strong>Gezondheidsraad</strong>: Medicamenteuze interventies bij drugverslaving. Den Haag: <strong>Gezondheidsraad</strong>,<br />
2002; publicatie nr 2002/10.<br />
Preferred citation:<br />
Health Council of the Netherlands: Pharmacotherapeutic Interventions in Drug Addiction.<br />
The Hague: Health Council of the Netherlands, 2002; <strong>publication</strong> no. 2002/10.<br />
auteursrecht voorbehouden<br />
all rights reserved<br />
ISBN: 90-5549-439-9
Inhoud<br />
Samenvatting 15<br />
Executive summary 25<br />
1 Inleiding 33<br />
1.1 Voorgeschiedenis 33<br />
1.2 Afgrenzing van het terrein 34<br />
1.2.1 Verslaving en verslaafden 34<br />
1.2.2 Behandeling van verslaving 34<br />
1.2.3 Legale en illegale drugs 36<br />
1.2.4 Hard- en softdrugs 36<br />
1.2.5 Drugverslaving in justitiële setting 37<br />
1.3 Werkwijze 38<br />
2 Gebruik en verslaving 41<br />
2.1 Inleiding 41<br />
2.2 Verslaving volgens WHO en APA 42<br />
2.3 Schadelijk gebruik en misbruik 44<br />
2.4 Kwalitatief verschil 45<br />
2.5 Aspecten van verslaving 46<br />
2.5.1 Craving 46<br />
2.5.2 Onthoudingsverschijnselen 46<br />
9 Inhoud
2.5.3 Tolerantie 48<br />
2.5.4 Sensibilisatie 48<br />
2.5.5 Conditionering 49<br />
2.5.6 Sociale interacties 49<br />
2.5.7 Biologische fenomenen 49<br />
2.6 Terugval 50<br />
2.7 Comorbiditeit 50<br />
2.8 Hersenprocessen en verslaving 52<br />
2.8.1 Hersenaandoening 52<br />
2.8.2 Neurotransmitters 53<br />
2.9 Aspecten van behandeling 54<br />
2.9.1 Verschillende invalshoeken 54<br />
2.9.2 Farmacotherapie: werkingsmechanismen 55<br />
2.9.3 (Psycho)sociale interventies 56<br />
3 Gebruik, problematisch gebruik en verslaving in Nederland en de overige Europese lidstaten<br />
59<br />
3.1 Risico van verslaving 59<br />
3.2 Druggebruik en verslaving in Nederland 60<br />
3.2.1 Gebruik 60<br />
3.2.2 Verslaving 61<br />
3.2.3 Comorbiditeit 63<br />
3.2.4 Nota bene 64<br />
3.3 Beloop harddrugverslaving 64<br />
3.4 Druggebruik en verslaving in de Europese Unie 67<br />
3.4.1 Gebruik 67<br />
3.4.2 Problematisch gebruik 67<br />
3.4.3 Drugs in detentie 68<br />
3.4.4 Trends 69<br />
3.4.5 Europees drugbeleid 70<br />
3.5 Druggebruik wereldwijd 70<br />
4 Behandeldoelstellingen 73<br />
4.1 Inleiding 73<br />
4.2 Genezing (cure) 73<br />
4.3 Zorg/stabilisatie (care) 75<br />
4.4 Palliatie 76<br />
5 Opiaten 77<br />
10 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
5.1 Roesopiaten 77<br />
5.1.1 Omschrijving en effect 77<br />
5.1.2 Risico’s 78<br />
5.1.3 Onthoudingsverschijnselen 79<br />
5.2 Endogene opiaten 80<br />
5.3 Werkingsmechanisme 81<br />
5.4 Medicamenteuze interventies bij verslaving aan roesopiaten 82<br />
6 Abstinentie van opiaten: detoxificatie en terugvalpreventie 83<br />
6.1 Grondregels 83<br />
6.2 Detoxificatie 84<br />
6.2.1 Farmacologische principes 84<br />
6.2.2 Criteria voor een geslaagde detoxificatie 87<br />
6.2.3 Overzichtsartikelen en richtlijnen 87<br />
6.2.4 (Gerandomiseerde) onderzoekingen met controlegroepen (RCT’s) 88<br />
6.3 Detoxificatie: conclusies en aanbevelingen 90<br />
6.3.1 Conclusies op grond van de literatuur 90<br />
6.3.2 Overwegingen van de commissie 91<br />
6.3.3 Aanbevelingen 92<br />
6.4 Terugvalpreventie 92<br />
6.4.1 Farmacologische principes 92<br />
6.4.2 Overzichtsartikelen en richtlijnen 94<br />
6.4.3 (Gerandomiseerde) onderzoekingen met controlegroepen (RCT’s) 94<br />
6.4.4 Overig onderzoek 95<br />
6.5 Terugvalpreventie: conclusies en aanbevelingen 96<br />
6.5.1 Conclusies op grond van de literatuur 96<br />
6.5.2 Overwegingen van de commissie 96<br />
6.5.3 Aanbevelingen 97<br />
6.6 In onbruik geraakte en onvoldoende op effect geëvalueerde middelen 97<br />
6.7 Medicamenteuze interventies bij het bereiken van abstinentie van opiaten:<br />
advies voor de praktijk 98<br />
7 Stabilisatie van verslaving aan opiaten 103<br />
7.1 Onderhoudsbehandeling 103<br />
7.2 Recente informatie 104<br />
7.2.1 Overzichtsartikelen en richtlijnen 104<br />
7.2.2 (Gerandomiseerde) onderzoekingen met controlegroepen 105<br />
7.3 Medicamenteuze interventies ter stabilisatie van verslaving aan opiaten:<br />
advies voor de praktijk 109<br />
11 Inhoud
7.4 Nabeschouwing 111<br />
8 Cocaïne en andere psychostimulantia 113<br />
8.1 Inleiding 113<br />
8.2 Cocaïne 113<br />
8.2.1 Historisch overzicht 113<br />
8.2.2 Toedieningswijzen en toedieningsvormen 114<br />
8.2.3 Effecten van cocaïne 116<br />
8.2.4 Werkingsmechanisme 121<br />
8.2.5 Behandeling van cocaïneverslaving 123<br />
8.2.6 Onderzoek naar medicatie 127<br />
8.3 Amfetaminen 134<br />
8.3.1 Methamfetamine 134<br />
8.3.2 Amfetamine 136<br />
8.3.3 Ecstasy (XTC, MDMA) 137<br />
8.4 Aanbeveling 138<br />
9 Polydruggebruik 139<br />
9.1 Inleiding 139<br />
9.2 Opiaten en cocaïne 140<br />
9.3 Combinaties met tabak 142<br />
9.4 Combinaties met alcohol 144<br />
9.5 Combinaties met benzodiazepinen 146<br />
9.6 Combinaties met cannabis 147<br />
9.7 Combinaties met geneesmiddelen 148<br />
9.8 Aanbevelingen 148<br />
10 Bereik van de hulpverlening en behandeling van drugverslaving 149<br />
10.1 Bereik van de hulpverlening in Nederland 149<br />
10.1.1 Aantallen patiënten 149<br />
10.1.2 Ambulante drugshulpverlening 151<br />
10.1.3 Klinische drugshulpverlening 155<br />
10.1.4 Drugverslaafden in penitentiaire inrichtingen 155<br />
10.1.5 Nazorg 156<br />
10.2 Behandeling drugverslaving in Nederland 156<br />
10.2.1 Verslaving aan opiaten 156<br />
10.2.2 Verslaving aan cocaïne 165<br />
10.2.3 Verslaving aan cannabis 165<br />
10.3 Bereik van de hulpverlening in de Europese Unie 165<br />
12 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
10.4 Behandeling drugverslaving in de Europese Unie 166<br />
10.4.1 Ambulante behandeling 166<br />
10.4.2 Klinische behandeling 167<br />
10.4.3 Behandeling tijdens en na detentie 168<br />
11 Behandeling van verslaafden 169<br />
11.1 Voorwaarden voor optimale zorg 169<br />
11.2 Organisatie, financiering en doelstellingen van de instellingen voor<br />
drugshulpverlening 171<br />
11.2.1 Historisch overzicht 171<br />
11.2.2 Huidige situatie 173<br />
11.3 Verbetering van de kwaliteit van zorg 173<br />
11.3.1 Resultaten Scoren 173<br />
11.3.2 Richtlijnen 174<br />
11.3.3 Implementatie 183<br />
11.3.4 Professionele standaard en keuzevrijheid 183<br />
11.3.5 Randvoorwaarden 187<br />
11.4 Behandeling door de huisarts 190<br />
11.4.1 Situatie in Nederland 190<br />
11.4.2 Overige landen 192<br />
11.5 Bijzondere groepen 194<br />
11.6 Illegaliteit van drugs 195<br />
11.7 Opleiding, nascholing, bijscholing 196<br />
12 Aanbevelingen 199<br />
12.1 Behandeling van verslaving 199<br />
12.2 Detoxificatie van opiaten 200<br />
12.3 Terugvalpreventie bij opiaatverslaving 200<br />
12.4 Onderhoudsbehandeling bij opiaatverslaving 200<br />
12.5 Opleiding 201<br />
12.6 Richtlijnen 201<br />
12.7 Wetenschappelijk onderzoek 201<br />
Literatuur 203<br />
13 Inhoud
Bijlagen 241<br />
A Adviesaanvraag ‘Toepassing van (genees-)middelen bij de behandeling van drugverslaving’<br />
dd 6 april 1993 243<br />
B Aangescherpte adviesaanvraag dd 31 maart 1994 247<br />
C Aanvraag voor rapportage over ‘medicamenteuze interventies bij drugverslaving’<br />
dd 29 februari 1996 249<br />
D Samenstelling commissie 251<br />
E Bestanden en trefwoorden 253<br />
F<br />
G<br />
H<br />
Separaat:<br />
Geneesmiddelen bij opiaatverslaving.<br />
Nadere gegevens over (partiële) opiaat-agonisten en andere bij de behandeling van opiaatverslaving<br />
toegepaste medicamenten (opiaat-antagonisten; α 2<br />
-adrenerge agonisten).<br />
Abstinentie van opiaten.<br />
Samenvatting van de richtlijnen die in verschillende landen zijn opgesteld en de adviezen<br />
die worden gegeven om de doelstelling 'abstinentie van opiaten' te bereiken. Samenvatting<br />
van de sedert 1995 gepubliceerde overzichtsartikelen over dit onderwerp.<br />
Onderhoudsbehandeling bij opiaatverslaving.<br />
Samenvatting van de richtlijnen die in verschillende landen zijn opgesteld en de adviezen<br />
die worden gegeven betreffende onderhoudsbehandeling bij opiaatverslaving. Samenvatting<br />
van de sedert 1995 gepubliceerde overzichtsartikelen over dit onderwerp en<br />
van artikelen waarin verslag wordt uitgebracht van (dubbelblinde) gerandomiseerde onderzoekingen<br />
naar het effect van verschillende onderhoudsbehandelingen.<br />
14 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Samenvatting<br />
Adviesaanvraag<br />
Dit advies ‘Medicamenteuze interventies bij drugverslaving’ is het derde en laatste advies<br />
dat de gelijknamige commissie uitbrengt in antwoord op de haar voorgelegde adviesaanvragen.<br />
Het eerste advies, ‘Het voorschrijven van heroïne aan verslaafden aan<br />
heroïne’ (1995), heeft geleid tot een grootschalig onderzoek waaromtrent begin 2002<br />
een eerste rapportage is uitgebracht. Het tweede advies, ‘Onderzoek op druggebruik’<br />
gaat over onderzoek van lichaamsmateriaal — voornamelijk urine — op het gebruik<br />
van drugs. Dit advies, dat verscheen in 1998, heeft onder meer een rol gespeeld bij het<br />
totstandkomen van de in juni 1999 door de Minister van Justitie uitgevaardigde Regeling<br />
Urinecontrole penitentiaire inrichtingen.<br />
Het onderhavige advies gaat over de medicamenteuze behandeling van verslaving<br />
aan illegale harddrugs. Gezien de vraag naar de behandeling van patiënten die naast deze<br />
drugs ook aan andere middelen verslaafd zijn, komt ook het gelijktijdige gebruik<br />
van — danwel verslaving aan — alcohol, tabak, benzodiazepinen en cannabis aan de<br />
orde.<br />
Aanpak<br />
De commissie heeft bij haar advisering een ‘evidence-based’ benadering gevolgd, dat<br />
wil zeggen dat zij ernaar heeft gestreefd in de bevindingen uit wetenschappelijk onderzoek,<br />
pathofysiologische inzichten, klinische ervaringen en de wensen van de individu-<br />
15 Samenvatting
ele patiënt te integreren. Daartoe heeft zij zich allereerst verdiept in de evidencebased<br />
richtlijnen die betreffende de medicamenteuze behandeling van verslaving aan<br />
harddrugs in verschillende landen van kracht zijn. Vervolgens heeft zij de resultaten<br />
van recent uitgevoerde onderzoekingen (dubbelblind, met controlegroep) geanalyseerd.<br />
Om tot een advies te komen, heeft zij een en ander gecombineerd met eigen kennis van<br />
en ervaring met de situatie hier te lande.<br />
Drugs, druggebruik en verslaving<br />
Evenals in beide voorgaande adviezen gebruikt de commissie in dit advies het woord<br />
‘drug’ in de beperkte betekenis van illegale*, potentieel verslavende psychotrope stof.<br />
Het meeste druggebruik is recreatief; het merendeel van de gebruikers ondervindt<br />
daarvan weinig of geen gezondheids- of andere problemen. Herhaald en intensief gebruik<br />
kan echter veranderingen teweeg brengen in de cellulaire functies — waaronder<br />
de prikkeloverdracht — van bepaalde hersenstructuren. In combinatie met aangeboren<br />
kwetsbaarheid van het individu, diens persoonlijke ontwikkeling en de omstandigheden<br />
waarin hij verkeert, kunnen deze veranderingen leiden tot verslaving. Met moderne onderzoeksmethoden<br />
is aangetoond dat de neurobiologie van de hersenen van een verslaafde<br />
afwijkt van die van een niet-verslaafde: verslaving is een kwalitatief andere toestand.<br />
Gezien de factoren die een rol spelen bij het ontstaan van verslaving, beschouwt de<br />
commissie verslaving als een tot chroniciteit neigende aandoening van biopsychosociale<br />
etiologie. Dit geldt evenzeer voor verslavingen die het gevolg zijn van het gebruik<br />
van legale stoffen zoals alcohol en nicotine. De commissie adviseert onderzoek te bevorderen<br />
naar de fysiologische en cognitieve processen (conditionering, geheugen) die<br />
aan verslaving ten grondslag liggen.<br />
Drugverslaving in Nederland<br />
In Nederland zijn 25 000-29 000 gebruikers verslaafd aan heroïne. Ongeveer 18 500<br />
van hen hebben contact met de hulpverlening. De overgrote meerderheid van de<br />
heroïneverslaafden gebruikt ook cocaïne.<br />
Hoeveel patiënten primair aan cocaïne zijn verslaafd, is niet bekend. Wel bekend is<br />
dat van de algemene bevolking ruim 28 000 mensen (van 12 jaar en ouder) het middel<br />
wel eens gebruiken.<br />
Ongeveer 13 000 mensen gebruiken wel eens (meth)amfetamine en ongeveer<br />
40 000 ecstasy. Niet bekend is hoevelen van hen aan deze middelen verslaafd zijn.<br />
* Illegaal hier in de betekenis van: vallend onder de Opiumwet en zonder recept verworven.<br />
16 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Behandeling van verslaving: medisch handelen<br />
Behandeling van verslaving moet, als behandeling van een tot chroniciteit neigende<br />
aandoening, worden gerekend tot het domein van het medisch handelen.<br />
Bij de behandeling van verslaving behoeven verschillend aspecten aandacht.<br />
Allereerst craving (‘trek’): de sterke, vaak niet te beheersen hunkering naar drugs<br />
die kan ontstaan door het gebruik daarvan. Craving wordt wel beschouwd als een uiting<br />
van sensibilisatie van hersenprocessen; men spreekt van motivationele sensibilisatie<br />
(‘incentive sensitisation’). Het optreden van craving is een exclusief kenmerk van verslaving.<br />
Voorts moet bij de behandeling van verslaving aandacht worden besteed aan eventueel<br />
bestaande onthoudingsverschijnselen, tolerantie en farmacologische sensibilisatie;<br />
het optreden van deze fenomenen bij gebruik van een bepaald middel vormt echter niet<br />
meer dan een aanwijzing voor — en geen voorwaarde voor of bewijs van — het bestaan<br />
van verslaving aan dat middel. Ook conditionering is niet specifiek voor verslaving.<br />
Farmacotherapeutische interventies bij verslaving zullen er over het algemeen op<br />
gericht zijn het ontstaan van onthoudingsverschijnselen te voorkomen, verstoorde fysiologische<br />
functies te normaliseren en craving te verminderen. Dat houdt in dat de medicatie<br />
moet aangrijpen op de systemen die als gevolg van het druggebruik zijn veranderd<br />
of ontregeld.<br />
De hiertoe gebruikte middelen worden dikwijls ingedeeld volgens de wijze waarop<br />
zij de prikkeloverdracht tussen de zenuwen kunnen beïnvloeden: hetzij door (geheel of<br />
gedeeltelijk) remmen danwel blokkeren, hetzij door (geheel of gedeeltelijk) stimuleren.<br />
Men maakt daarbij een onderscheid tussen agonisten (stoffen die zich binden aan receptoren<br />
en daardoor leiden tot fysiologische activiteit), partiële agonisten (stoffen die<br />
zich binden aan de receptoren maar deze niet maximaal kunnen activeren) en antagonisten<br />
(stoffen die de werking van agonisten remmen of blokkeren).<br />
Naast deze middelen die aangrijpen op het neurotransmittersysteem wordt gebruik<br />
gemaakt van een groep ‘andere stoffen’ waarin voornamelijk stoffen worden gerubriceerd<br />
die de verslavende stof binden of de omzetting daarvan beïnvloeden. Dat kan tot<br />
gevolg hebben dat de verslavende stof de hersenen niet kan bereiken — zodat geen<br />
roes optreedt — of dat bepaalde stofwisselingsproducten zich ophopen waardoor aversieve<br />
verschijnselen optreden.<br />
Omdat verslaving een aandoening is van biopsychosociale etiologie, zullen medicamenteuze<br />
interventies in vele gevallen niet meer kunnen zijn dan een onderdeel van een<br />
geïntegreerde benadering waarvan eveneens psychosociale en psychotherapeutische in-<br />
17 Samenvatting
terventies deel uitmaken. De commissie plaatst dan ook aan het eind van haar advies de<br />
farmacotherapie bij drugverslaving in het ruimere kader van de geïntegreerde, multidisciplinaire<br />
benadering van drugverslaafden.<br />
Naast of in relatie tot verslaving komen vaak verschillende somatische en psychiatrische<br />
stoornissen voor. Men spreekt van comorbiditeit. Het is van belang hierop bedacht<br />
te zijn en patiënten met dergelijke stoornissen ook daarvoor te behandelen.<br />
Omdat verslaving wordt gekenmerkt door frequent terugvallen, ook na lange perioden<br />
van schijnbaar herstel, is langdurig voortzetten van de behandeling veelal noodzakelijk.<br />
Behandeldoelstellingen<br />
Bij de behandeling van een chronische of naar chroniciteit neigende aandoening zoals<br />
verslaving bestaat een hiërarchie in doelstellingen die loopt van genezing via stabilisatie<br />
naar palliatie. Genezing van verslaving — het bereiken van stabiele abstinentie — is<br />
veelal niet op korte termijn te realiseren.<br />
Het volgende behandeldoel is stabilisatie van het gebruik: de patiënt krijgt een onderhoudsbehandeling,<br />
waarmee men hoopt te bereiken dat hij geen drugs bijgebruikt.<br />
Wanneer dit niet haalbaar blijkt, zal een onderhoudsbehandeling worden voorgeschreven<br />
om het gebruik van de patiënt te reguleren. Belangrijk nevendoel is het in stand<br />
houden van een regelmatig contact met de hulpverlening omdat dat de mogelijkheid<br />
biedt tot interventie ter verbetering van de lichamelijke en geestelijke gezondheid, het<br />
voorkómen van infectieziekten zoals hepatitis, tbc en HIV en tot het bieden van hulp<br />
bij maatschappelijke problemen (huisvesting, financiën, dagbesteding). Dit behandeldoel<br />
wordt ook wel aangeduid met risicobeperking (‘risk minimisation’) of schadebeperking<br />
(‘harm reduction’). Ook bij langdurig verslaafde patiënten bij wie in de loop<br />
der jaren geen enkele behandeling succesvol is gebleken, zal beperking van risico en<br />
schade het behandeldoel zijn.<br />
Het laatste behandeldoel is palliatie: verzachten van lijden door de symptomen te<br />
bestrijden die het gevolg zijn van jarenlange ernstige verslaving en het behandelen van<br />
bijkomende aandoeningen bij patiënten die nog maar een beperkte levensverwachting<br />
hebben.<br />
18 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Behandeling van verslaving aan opiaten<br />
Doelstelling: abstinentie<br />
Het bereiken van stabiele abstinentie, ofwel het staken van gebruik van alle opiaten*,<br />
verloopt via twee fasen: de feitelijke ontgifting (detoxificatie) gevolgd door terugvalpreventie.<br />
De meeste kans op het daadwerkelijk bereiken van abstinentie bestaat wanneer<br />
dit doel wordt gesteld op een moment dat de patiënt, volgens hemzelf en volgens<br />
zijn behandelend arts, daar aan toe is en zijn persoonlijke en sociale omstandigheden<br />
gunstig zijn.<br />
Naast de medische voorgeschiedenis en de wensen van de patiënt zelf, spelen eventueel<br />
bestaande comorbiditeit en eventuele contra-indicaties een rol. Over het algemeen<br />
worden de beste resultaten bereikt bij kortdurende klinische detoxificatie (maximaal<br />
drie weken). De commissie komt tot onderstaande aanbevelingen.<br />
Men vervangt het kortwerkende roesopiaat door een equivalente dosering van het<br />
langwerkende en oraal te gebruiken methadon en bouwt dit geleidelijk af. Wanneer<br />
zich, ondanks voldoende hoge aanvangsdosering en geleidelijk afbouwen — individueel<br />
te bepalen — onthoudingsverschijnselen voordoen, kunnen deze symptomatisch<br />
worden behandeld.<br />
Voor de eveneens langwerkende partiële opiaat-agonist buprenorfine lijkt bij de<br />
detoxificatie van heroïneverslaafden een plaats te bestaan naast de volledige agonist<br />
methadon. De commissie acht het dan ook wenselijk dat voor detoxificatie van<br />
opiaatverslaafden in Nederland buprenorfine in adequaat gedoseerde sublinguaaltabletten<br />
ter beschikking komt (‘high dose buprenorphine’, HDB**).<br />
Wanneer de onthoudingsverschijnselen met α 2<br />
-adrenerge agonisten worden behandeld,<br />
kunnen opiaten vrij snel worden afgebouwd. Daarom is behandeling met deze<br />
middelen voor bepaalde patiënten een goed alternatief. Omdat het wenselijk is over<br />
een middel te kunnen beschikken dat minder hypotensie geeft dan clonidine, acht<br />
de commissie het van belang dat voor de Nederlandse verslavingszorg lofexidine<br />
ter beschikking komt.<br />
Detoxificatie met naltrexon zonder meer acht de commissie, gezien de heftige onthoudingsverschijnselen<br />
die daarbij optreden, niet raadzaam. Snelle detoxificatie<br />
met naltrexon met adequate behandeling van de onthoudingsverschijnselen kan bij<br />
bepaalde, gemotiveerde patiënten bevredigende resultaten geven. Algehele anesthe-<br />
* Wat in de literatuur onder ‘abstinentie’ wordt verstaan, verschilt: de ene keer betekent abstinentie onthouding<br />
van alle verslavende stoffen, de andere keer onthouding van alle illegale middelen, dan weer onthouding van<br />
alle (legale en illegale) opiaten, weer een andere keer alleen onthouding van illegale opiaten.<br />
** In een groot aantal landen reeds geregistreerd (merknaam Subutex®).<br />
19 Samenvatting
sie lijkt hierbij geen meerwaarde te hebben. Een oordeel over het eventuele nut van<br />
sedatie bij deze procedure kan de commissie vooralsnog niet geven.<br />
De commissie acht het laten afkicken van een patiënt door hem acuut alle opiaatgebruik<br />
te doen staken zonder de daarbij optredende onthoudingsverschijnselen adequaat<br />
te behandelen (‘cold turkey’) niet in het belang van de patiënt en dus niet<br />
professioneel.<br />
Terugval vormt een probleem waarvoor, wanneer totale onthouding van opiaten het<br />
behandeldoel is, de tot op heden ter beschikking staande farmacotherapeutische<br />
mogelijkheden geen afdoende oplossing bieden. Naltrexon is het enige medicament<br />
dat ter beschikking staat. Hoewel deze opiaat-antagonist bij de patiënten weinig geliefd<br />
is, kan naltrexon bij patiënten die voor een dergelijke behandeling gemotiveerd<br />
zijn op adequate wijze terugval voorkomen. De commissie verwacht dat met<br />
het ter beschikking komen van naltrexon als depot-preparaat de bruikbaarheid van<br />
het middel kan toenemen.<br />
Medicamenteuze terugvalpreventie moet veelal gedurende een jaar (gerekend vanaf<br />
de laatste terugval) worden voortgezet. Detoxificatie is gecontra-indiceerd wanneer<br />
geen uitzicht bestaat op adequate terugvalpreventie (risico van overdosering bij<br />
hernieuwd gebruik, kans dat de continuïteit van de zorg wordt onderbroken). De<br />
commissie acht het dan ook noodzakelijk voorwaarden te creëren waaronder na detoxificatie<br />
een vervolgbehandeling kan worden gegarandeerd.<br />
Doelstelling: stabilisatie<br />
Bij deze doelstelling is de eerste plaats voor methadon. De laatste jaren is men<br />
overtuigd geraakt dat de dosering individueel moet worden bepaald; waar voor de<br />
ene patiënt 60 mg/dag voldoende is om onthoudingsverschijnselen en craving te<br />
voorkómen of zoveel mogelijk te verminderen, kan voor de ander meer dan 100<br />
mg/dag nodig zijn. Vaak blijkt langdurige, soms levenslange behandeling noodzakelijk.<br />
Omdat niet alle patiënten optimaal op methadon reageren, bestaat in de praktijk behoefte<br />
aan alternatieven. De commissie verwacht dat voor buprenorfine, wanneer<br />
dat in adequaat gedoseerde toedieningsvorm beschikbaar zou komen, ook als onderhoudsbehandeling<br />
van opiaatverslaafden in Nederland een plaats zal zijn.<br />
Het laat zich aanzien dat bij langdurig verslaafde patiënten die op andere wijze niet<br />
zijn te helpen, via behandeling met heroïne — onder duidelijk omschreven voorwaarden<br />
— goede resultaten kunnen worden behaald.<br />
20 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Voor vrijwel alle patiënten is ook tijdens een onderhoudsbehandeling ondersteunende<br />
psychosociale behandeling van belang. Aanmoedigingen in materiële vorm (‘incentives’)<br />
kunnen een duidelijke prikkel vormen de behandeling vol te houden.<br />
Doelstelling: palliatie<br />
Bij palliatie is verlichten van lijden primair; de daartoe aangewezen middelen zullen<br />
per patiënt variëren. Bij aan heroïne verslaafde patiënten kunnen, indien de behandelend<br />
arts zulks geïndiceerd acht, als onderdeel van de behandeling heroïne of heroïneequivalente<br />
roesopiaten worden voorgeschreven.<br />
Behandeling van verslaving aan cocaïne, (meth)amfetamine, XTC<br />
Ter behandeling van verslaving aan cocaïne en amfetaminen (amfetamine, methamfetamine,<br />
XTC) is tot op heden geen effectieve farmacotherapie beschikbaar. Over het algemeen<br />
volstaat men, waar mogelijk, met medicamenteuze behandeling van de verschillende<br />
neveneffecten van gebruik. Wel wordt vanuit verschillende invalshoeken onderzoek<br />
uitgevoerd naar mogelijkheden voor medicamenteuze behandeling van verslaving<br />
aan stimulantia. De commissie adviseert dergelijk onderzoek te steunen.<br />
Bij cocaïneverslaving lijkt tot op heden, ondanks de zeer grote uitval, intensieve individuele<br />
counseling in combinatie met groepstherapie de beste resultaten op te leveren.<br />
In toenemende mate worden aanwijzingen gevonden dat gebruik van amfetaminen<br />
(inclusief XTC) en van cocaïne, ook wanneer geen sprake is van verslaving, kan leiden<br />
tot deels irreversibele hersenbeschadigingen.<br />
Behandeling van polydruggebruik<br />
Bij de behandeling van patiënten die verschillende middelen naast elkaar gebruiken,<br />
moet allereerst rekening worden gehouden met de farmacologische aspecten van de gebruikte<br />
middelen en hun eventuele (farmaceutische, farmacokinetische of farmacodynamische)<br />
interactie. Daarnaast spelen factoren zoals de dosering en wijze van toediening<br />
van de verschillende middelen, de fysieke conditie van de patiënt, biologische factoren<br />
(erfelijkheid en aanleg van de patiënt, individuele variaties in metabolisme), het patroon<br />
van voedsel- en vochtinname en de context waarbinnen het gebruik plaatsvindt<br />
een rol.<br />
Medicamenteuze behandeling zal zich over het algemeen moeten richten op de behandeling<br />
van de verschillende verslavingen apart. Psychosociale ondersteuning is bij<br />
dergelijke patiënten van bijzonder belang.<br />
21 Samenvatting
Gebruik van bepaalde combinaties van middelen moet met kracht worden ontraden.<br />
Zo vormt het gelijktijdig gebruik van cocaïne en alcohol een vergroot risico, zowel<br />
voor de gezondheid van de gebruiker (plotse dood) als voor die van zijn medemensen<br />
(agressie).<br />
De commissie acht het lonend patiënten die zich bij de drugshulpverlening melden<br />
te adviseren het roken van sigaretten te staken en het drinken van alcohol te matigen of<br />
eveneens te staken. Training van de hulpverlening in de ondersteuning van dit traject is<br />
noodzakelijk.<br />
Daarvoor in aanmerking komende patiënten moeten op de hoogte worden gebracht<br />
van mogelijke onverwachte effecten bij gelijktijdig gebruik van drugs en medicatie die<br />
voor comorbide aandoeningen wordt voorgeschreven. Hun moet worden geadviseerd<br />
het gebruik van drugs en niet dat van deze medicatie te staken.<br />
Behandeling van verslaafden: gezondheidszorg<br />
Uit het beschikbare cijfermateriaal komt naar voren dat de wijze waarop thans in Nederland<br />
de behandeling van drugverslaafden plaatsvindt (medische, psychologische en<br />
sociale zorg, frequentie en intensiteit van de contacten) en de dosering van de voorgeschreven<br />
medicatie per instelling aanzienlijk uiteenlopen. De commissie signaleert hier<br />
een duidelijk gebrek aan consensus en aan richtlijnen. Zij acht het onwaarschijnlijk dat<br />
met een dergelijke variatie in de behandeling van vergelijkbare groepen patiënten optimale<br />
zorg is gewaarborgd. Daarom stelt zij in dit advies, naast de medicamenteuze interventiemogelijkheden,<br />
ook de verschillende andere aspecten aan de orde die bij de<br />
behandeling van verslaafden aandacht verdienen. Zij hoopt dat dit advies daarmee de<br />
basis zal kunnen vormen voor adequate richtlijnen voor de praktijk.<br />
Allereerst is bij de behandeling van verslaafden goede samenwerking van hulpverleners<br />
van verschillende disciplines noodzakelijk. Ontbreken daarvan kan tot gevolg hebben<br />
dat niemand zich voor de behandeling verantwoordelijk voelt. De commissie bepleit<br />
verslavingsartsen expliciet met deze verantwoordelijkheid te belasten.<br />
Daarmee kan evenwel niet worden volstaan. De verslavingszorg kan zich slechts<br />
ontwikkelen tot een optimale gezondheidszorgvoorziening als aan een aantal voorwaarden<br />
is voldaan:<br />
In de medische opleidingen moet aandacht worden besteed aan de praktische aspecten<br />
van de behandeling van en het omgaan met verslaafden.<br />
De ontwikkeling van een aparte aantekening ‘verslavingszorg’ voor basisartsen,<br />
huisartsen en specialisten is wenselijk.<br />
Behoefte bestaat aan richtlijnen voor de praktijk. Het onderhavige advies kan daarvoor<br />
als uitgangspunt dienen. Vervolgens moet aandacht worden besteed aan de<br />
22 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
23 Samenvatting<br />
implementatie en aan een regelmatige kritische evaluatie van deze richtlijnen.<br />
Coördinatie van hierop gerichte activiteiten zou kunnen berusten bij de Stuurgroep<br />
Ontwikkeling Multidisciplinaire Richtlijnen in de GGZ.<br />
Ook hulpverleners in de verslavingszorg die een beroep uitoefenen dat valt onder<br />
de Wet BIG moeten adequaat voor hun specifieke taak zijn opgeleid. Dit geldt tevens<br />
voor andere medewerkers die met verslaafde patiënten in aanraking komen,<br />
zoals receptionisten en managers.<br />
Als de zorgvraag daartoe aanleiding geeft, moet de drugshulpverlening zeven dagen<br />
per week laagdrempelig bereikbaar zijn, ook voor allochtonen en illegalen.<br />
De organisatie en de personeelsbezetting van de instellingen voor verslavingszorg<br />
moeten voldoen aan de eisen die aan een gezondheidszorgvoorziening gesteld moeten<br />
worden.<br />
De ambulante verslavingszorg moet als reguliere gezondheidszorgvoorziening worden<br />
gefinancierd.<br />
Publieksvoorlichting over het wezen van verslaving en de mogelijkheden tot behandeling<br />
van verslaafden zou kunnen bijdragen tot destigmatisering van deze categorie<br />
patiënten.
24 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Executive summary<br />
Health Council of the Netherlands: Pharmacotherapeutic Interventions in Drug<br />
Addiction. The Hague: Health Council of the Netherlands, 2002; <strong>publication</strong> no.<br />
2002/10.<br />
Request for advice<br />
This advisory report, entitled “Pharmacotherapeutic interventions in drug addiction”, is<br />
the third and final report that this Committee presents in reply to previously stated<br />
requests for advice by the Minister of Health, Welfare and Sport. The first advisory<br />
report, “The prescription of heroin to heroin addicts” (1995), has led to a large-scale<br />
investigation. The results of that study were published in February 2002. The second<br />
advisory report, “Testing for drugs of abuse ”, dealt with the investigation of bodily<br />
materials (mainly urine) in order to detect drug use. This advisory report, which<br />
appeared in 1998, played a role in the establishment of the Regulation on Urine Control<br />
in Penitentiaries promulgated by the Dutch Minister of Justice in June 1999.<br />
The present advisory report deals with the pharmacotherapeutic treatment of<br />
addiction to illegal hard drugs. Considering the requests for the treatment of patients<br />
that are, alongside these drugs, also addicted to other compounds, the simultaneous use<br />
of — as well as addiction to — alcohol, tobacco, benzodiazepines and cannabis will<br />
also be discussed.<br />
Approach<br />
In compiling this advisory report, the Committee has taken an evidence-based<br />
approach, integrating findings from scientific investigations, pathophysiological<br />
insights, clinical experiences and patient preferences. As a first step the Committee<br />
summarized all available evidence-based guidelines pertaining to the<br />
25 Executive summary
pharmacotherapeutic treatment of drug addiction that are currently used in various<br />
countries. In a second step, the Committee analysed the results of recently published<br />
research (i.e. double-blind, controlled studies). In the advisory report, the Committee<br />
combined these various items with clinical knowledge based on experiences in The<br />
Netherlands<br />
Drugs, drug use and addiction<br />
As in both earlier advisory reports, the Committee uses the word “drug” in this report<br />
in the limited sense of an illegal*, potentially addicting, psychotropic substance.<br />
Most drug use is recreational and causes few, if any, health or other problems in the<br />
majority of users. However, repeated or intensive use can induce changes in the cellular<br />
function (including stimulus transmission) in certain brain structures. These changes<br />
can lead to addiction, if combined with congenital vulnerability, certain developmental<br />
factors, and specific personal circumstances. Modern research methods have<br />
demonstrated that the neurobiology of the brain of an addicted person is different from<br />
that of a non-addicted person, thus showing that addiction is a qualitatively different<br />
condition. Considering the factors that play a role in the development and onset of<br />
addiction, the Committee considers addiction to be a condition with a biopsychosocial<br />
etiology, which tends to run a chronic course. They advise that investigations be<br />
directed at the physiological and cognitive processes (conditioning, memory) that<br />
constitute the basis for addiction.<br />
Drug addiction in The Netherlands<br />
The Netherlands, a country with approximately 16 million inhabitants, has between<br />
25,000 and 29,000 heroin addicts About 18,500 of them are in contact with the<br />
treatment system. The vast majority of the heroin addicts also use cocaine.<br />
The number of primary cocaine addicts in the Netherlands is unknown. It is known,<br />
however, that approximately 28,000 people in the general population have used the<br />
drug.<br />
About 13,000 people have used amphetamine and about 40,000 XTC. It is not<br />
known how many of them are addicted to these drugs.<br />
Treatment of addiction: medical treatment<br />
Treatment of addiction should, as a treatment for any other condition with a tendency<br />
towards chronicity, be considered to be part of the medical domain.<br />
The treatment of addiction requires that attention be paid to various aspects. First<br />
of all craving: the powerful, often irresistible, urge for drugs, which can occur as a<br />
* Illegal meaning here: scheduled under the Opium act and obtained without prescription.<br />
26 Pharmacotherapeutic Interventions in Drug Addiction
esult of their use. Craving is often considered to be an expression of the sensibilization<br />
of brain processes, and is often referred to as incentive sensitisation. Craving is an<br />
exclusive characteristic of addiction.<br />
Furthermore, the treatment of addiction requires that attention be paid to possible<br />
withdrawal symptoms, tolerance and pharmacological sensitisation. However, the<br />
presence of these phenomena in the context of the use of a certain sustance is just an<br />
indication (and no prerequisite or evidence) for the existence of addiction to that<br />
substance. Conditioning is also not unique to addiction.<br />
Pharmacotherapeutic interventions for addiction should, in general, be directed at<br />
preventing the occurrence of withdrawal symptoms, normalising disturbed<br />
physiological functions and reducing craving. This entails that the medication must act<br />
upon the system that has been changed or unsettled by the use of drugs.<br />
The compounds used for this purpose are generally categorised according to the<br />
way they can influence the stimulus transmission between neurones. This is either<br />
through (total or partial) inhibition or blockade, or through (total or partial) stimulation.<br />
A distinction is made between agonists (compounds that bind to receptors and<br />
subsequently cause maximum physiological activity), partial agonists (compounds that<br />
bind to receptors but do not cause maximum activation) and antagonists (compounds<br />
that inhibit or block the effects of agonists).<br />
In addition to these compounds that act upon the neurotransmitter system, some<br />
other compounds are used that either bind and neutralize the drug or influence its<br />
metabolism. This can result in a situation where the addictive substance does not reach<br />
the brain — and thus no intoxication occurs — or a situation in which certain metabolic<br />
products accumulate, causing aversive reactions.<br />
Because addiction is a condition with a biopsychosocial etiology, pharmacotherapy<br />
can, in many cases, be no more than just a part of an integrated treatment approach in<br />
which also psychosocial and psychotherapeutic interventions play a role. At the end of<br />
the advisory report, therefore, the Committee places the pharmacotherapy of drug<br />
addiction in the larger framework of an integrated, multi-disciplinary treatment of drug<br />
addicts.<br />
Frequently, various somatic and psychiatric disorders occur in addition (or in relation)<br />
to addiction. This is referred to as comorbidity. It is important to keep this in mind and<br />
to actually treat patients for these comorbid disorders.<br />
Because addiction is characterised by frequent relapses (even after long periods of<br />
apparent recovery), long-term continuation of the treatment is usually necessary.<br />
27 Executive summary
Treatment objectives<br />
The treatment of a chronic condition (or a condition with a tendency towards<br />
chronicity) such as addiction calls for a hierarchy of objectives that runs from cure<br />
through stabilisation to palliation.<br />
The first treatment objective is cure of addiction, i.e. the achievement of stable<br />
abstinence. This goal is usually not obtainable in the short term.<br />
The next treatment objective is stabilisation of use. The patient will receive some<br />
kind of maintenance treatment, which aims to achieve a situation in which the patient<br />
no longer uses any illegal substances. When this appears to be not feasible, another<br />
type of maintenance treatment, which aims to regulate the drug use of the patient, will<br />
be offered. An important secondary goal is to maintain a regular contact with treatment<br />
providers, because it creates opportunities for intervention directed at physical and<br />
mental health improvements, the prevention of infectious diseases (such as hepatitis,<br />
tuberculosis and HIV), and assistance for social problems (housing, finances, daily<br />
activities). This treatment goal is also designated as risk minimisation or harm<br />
reduction. The treatment goals of risk minimisation and harm reduction also apply to<br />
long-term addicted patients for whom no single treatment has been effective over the<br />
course of the years.<br />
The last treatment objective is palliation. This involves attenuation of suffering by<br />
combating the symptoms that are a result of years of serious addiction and the<br />
treatment of the associated conditions in patients with a limited life expectancy.<br />
Treatment of opiate addiction<br />
Objective: abstinence<br />
The achievement of stable abstinence (i.e. cessation of the use of all opiates*) occurs in<br />
two phases: the actual detoxification followed by relapse prevention. Actual abstinence<br />
is best achieved when that goal is set at the moment when the patient — according to<br />
himself and in the opinion of the treating physician — is ready for this and when<br />
personal and social circumstances are favourable. Along with the medical history and<br />
the wishes of the patient himself, possible existing comorbidity and possible<br />
contra-indications also play a role. In general, the best results are obtained with<br />
short-term clinical detoxification (i.e. a maximum of three weeks). The Committee has<br />
made the following recommendations.<br />
* The literature differs in terms of what is understood by the word “abstinence”. In some cases, abstinence means<br />
abstention from all addictive compounds, while in other cases abstinence stands for abstention from all illegal<br />
substances or abstention from all (legal and illegal) opiates, and, finally, abstinence sometimes only means<br />
abstention from illegal opiates.<br />
28 Pharmacotherapeutic Interventions in Drug Addiction
The short-acting intoxicating opiate is replaced with an equivalent dose of<br />
long-acting and orally administered methadone. The dose is then gradually<br />
reduced. If, despite a sufficiently high initial dose and (individually determined)<br />
gradual dose reductions, withdrawal symptoms occur, these can be treated<br />
symptomatically.<br />
In the detoxification of heroin addicts, there appears to be a place alongside the<br />
complete agonist methadone for buprenorphine; a long-acting, partial opiate<br />
agonist. The Committee holds the view that it is desirable, for the detoxification of<br />
opiate addicts in the Netherlands, that buprenorphine is available in a properly<br />
dosed sublingual tablet (“high dose buprenorphine” or HDB*).<br />
Opiates can be fairly rapidly reduced when the withdrawal symptoms are treated<br />
with α 2<br />
-adrenergic agonists. Treatment with such compounds, therefore, offers a<br />
good alternative for certain patients. Because it is desirable that a compound with<br />
less hypotensive effects than clonidine is available, the Committee holds the view<br />
that it is important for lofexidine to be made available to Dutch addiction treatment<br />
providers.<br />
Detoxification with naltrexone results in serious withdrawal symptoms. Therefore,<br />
the Committee does not consider detoxification with only naltrexone to be<br />
advisable. However, satisfying results can be achieved in certain motivated patients<br />
via rapid detoxification with naltrexone if proper treatment of withdrawal<br />
symptoms is guaranteed. It appears that general anaesthesia offers no added value<br />
to this. The Committee cannot, as yet, provide an assessment of the possible<br />
benefits of sedation with this procedure.<br />
The Committee is of the opinion that having patients kick the habit by acutely<br />
stopping them from all opiate use, without proper treatment of the withdrawal<br />
symptoms (“cold turkey”), is not in the patients’ interest and, therefore, not<br />
professional.<br />
When the treatment goal is total abstention from opiates, relapse is a problem for<br />
which the currently available pharmacotherapeutic options can offer no effective<br />
solution. Naltrexone is the only medicine available for this purpose. Despite the<br />
unpopularity of this opiate-antagonist among patients, naltrexone can be a proper<br />
means for the prevention of relapse in patients who are motivated for such a<br />
treatment. The Committee expects that the use of this treatment option will increase<br />
when a long-acting depot formulation of naltrexone becomes available.<br />
Pharmacological relapse prevention should generally be continued for a year,<br />
starting from the last relapse. Detoxification is contra-indicated (due to the risk of<br />
overdosing with renewed use and the chance that the continuity of care will be<br />
interrupted) in cases where there is no prospect of proper relapse prevention. The<br />
Committee therefore holds the view that it is necessary to create conditions under<br />
which follow-up treatment after detoxification can be guaranteed.<br />
* Already registered in a large number of countries (under the brand name Subutex®).<br />
29 Executive summary
Objective: stabilisation<br />
The first choice with this objective is oral methadone. Over the last few years, it<br />
has become clear that methadone dosages need to be determined individually.<br />
Where 60 mg/day is sufficient to prevent (or to limit as much as possible)<br />
withdrawal symptoms and craving in one patient, another patient may require more<br />
than 100 mg/day. Long-lasting, sometimes life-long, treatment is often necessary.<br />
Since not all patients respond to methadone optimally, there is a need in actual<br />
practice for alternatives. The Committee expects that buprenorphine, when<br />
available in adequate doasages, can be helpful in the maintenance treatment of<br />
opiate addicts in the Netherlands.<br />
It is likely that treatment with heroin (under clearly circumscribed conditions) can<br />
provide good results with chronic, treatment-resistent heroin addicted patients.<br />
Nearly all patients also benefit from supportive psychosocial treatment during<br />
maintenance treatment. Material encouragements (incentives) can provide a clear<br />
stimulus to comply with treatment.<br />
Objective: palliation<br />
Relief of suffering is the primary goal of palliation. The choice of the most appropriate<br />
pharmacological compound varies from patient to patient. A physician who considers<br />
palliation can prescribe heroin (or a heroin-equivalent opiate) as part of the treatment<br />
for the heroin addicted patient.<br />
Treatment of addiction to cocaine, (meth)amphetamine, XTC<br />
There are, currently, no effective pharmacotherapies available for the treatment of<br />
addiction to cocaine and amphetamines (amphetamine, methamphetamine, XTC). In<br />
general, pharmacotherapeutic interventions are limited to the treatment of the various<br />
side effects of these drugs. However, many research programs are currently executed,<br />
using different approaches in order to create new possibilities for pharmacotherapy of<br />
stimulant addiction. The Committee recommends to support these research activities.<br />
Currently, the best results for cocaine addiction (despite very high drop-out levels)<br />
are obtained with intensive individual counselling in combination with group therapy.<br />
There is increasing evidence that the consumption of amphetamines (including<br />
XTC) and cocaine may lead to partially irreversible brain damage, even in the absence<br />
of addiction.<br />
30 Pharmacotherapeutic Interventions in Drug Addiction
Treatment of polydrug use<br />
In the treatment of polydrug addicts, the physician has to take into account the<br />
pharmacological aspects of the different drugs and their possible (pharmaceutical,<br />
pharmacokinetic or pharmacodynamic) interactions. Also other factors have to be taken<br />
into account, such as the dosage and the route of administration of the various drugs,<br />
the patient’s physical condition, biological factors (e.g. heredity and the patient’s<br />
aptitude, and individual variations in metabolism), the pattern of nutrient and fluid<br />
intake, and the context in which drug use occurs.<br />
In general, pharmacotherapeutic interventions should be directed at the various<br />
addictions separately. In these patients, psychosocial support is of special importance.<br />
The consumption of certain combinations of drugs should be strongly discouraged.<br />
For example, the simultaneous use of cocaine and alcohol creates an increased health<br />
risk to the user (sudden death) as well as his fellow man (aggression).<br />
According to the Committee, it is useful to recommend all patients seeeking<br />
treatment to discontinue cigarette smoking and to decrease or discontinue alcohol<br />
consumption. In order to implement this recommendation, it is necessary to train<br />
treatment providers in supporting patients during this trajectory.<br />
Patients with comorbid disorders should be informed about the possibility of<br />
unexpected effects following the simultaneous use of drugs and medications prescribed<br />
for the treatment of comorbid conditions. They must be advised to stop their use of<br />
drugs, and not to stop the use of these medications.<br />
Treatment of the addicted: health care<br />
The available data clearly show that the treatment methods for drug addicts in the<br />
Netherlands (i.e. medical, psychological and social care, frequency and the intensity of<br />
contacts) and the dosage of prescribed medication vary considerably between<br />
institutions. The Committee would like to point out that there is a serious lack of<br />
consensus and guidelines. The Committee holds the view that is it improbable that<br />
optimal care of the patient can be guaranteed with such variations in the treatment of<br />
similar groups of patients. Therefore, in this advisory report, alongside the possibilities<br />
for pharmacotherapeutic interventions, attention is paid to other aspects worth<br />
consideration when treating addicts.<br />
Firstly, it is of crucial importance that treatment providers from various disciplines<br />
cooperate in the treatment of the addicted patient. A lack of cooperation can easily lead<br />
to a situation where no one feels responsible for the treatment. The Committee urges<br />
that addiction specialists (physicians) be explicitly charged with this responsibility.<br />
31 Executive summary
However, this alone will not suffice. Addiction treatments can only develop into an<br />
optimal health care service if a number of conditions are fulfilled:<br />
Medical schools should pay attention to the practical aspects of the treatment and<br />
management of addicted patients.<br />
The development of a separate registration or certification of “addiction medicine”<br />
for junior doctors, general practitioners and specialists is higly advisable.<br />
There is a need for practice guidelines. The present advisory report can serve as a<br />
starting point. Attention should subsequently be paid to the implementation, and a<br />
regular critical evaluation, of these guidelines. The coordination of activities<br />
directed at this could rest within the Steering Committee on the Development of<br />
Multidisciplinary Guidelines in Mental Health Care.<br />
Addiction treatment providers who exercise a profession covered by the Individual<br />
Health Care Professions Act (Wet BIG) must, too, be properly trained to perform<br />
their specific task. This, likewise, applies to other employees that come into contact<br />
with addicted patients, such as receptionists and managers.<br />
From a treatment perspective, treatments services for drug addicts should be<br />
low-threshold and, if necessary, stay open seven days per week for all patients,<br />
including foreigners an patients without a legal status.<br />
The organisation and workforce of addiction treatment services should comply<br />
with the demands that are placed upon all healthcare services.<br />
Outpatient addiction treatment services should be financed like any other<br />
healthcare service.<br />
Public information campaigns about the nature of addiction and the treatment<br />
options of drug dependent people may contribute to the destigmatisation of this<br />
patient group.<br />
32 Pharmacotherapeutic Interventions in Drug Addiction
Hoofdstuk<br />
1<br />
Inleiding<br />
1.1 Voorgeschiedenis<br />
Bij schrijven d.d. 6 april 1993 verzocht de toenmalige Staatssecretaris van Welzijn,<br />
Volksgezondheid en Cultuur de <strong>Gezondheidsraad</strong> te adviseren over de ‘toepassing van<br />
(genees-)middelen bij de behandeling van drugverslaving’ (bijlage A). Deze adviesaanvraag<br />
werd gevolgd door een op 31 maart 1994 verzonden, aangescherpte adviesaanvraag<br />
waarin aan de Voorzitter van de <strong>Gezondheidsraad</strong> werd gevraagd met spoed een<br />
(eerste) advies uit te brengen over de verstrekking van heroïne als een van de opties in<br />
het drugbeleid (zie bijlage B). De Commissie Medicamenteuze Interventies bij Drugverslaving<br />
(hierna te noemen: de commissie; samenstelling: zie bijlage D) heeft met het<br />
uitbrengen van het ‘Deeladvies inzake het voorschrijven van heroïne aan verslaafden<br />
aan heroïne’ in juni 1995 aan dit verzoek voldaan (GR95).<br />
De commissie heeft zich vervolgens beraden op de aanpak van de beantwoording van<br />
de haar oorspronkelijk voorgelegde adviesaanvraag. Dit heeft geresulteerd in een voorstel<br />
dat de Voorzitter van de <strong>Gezondheidsraad</strong> bij schrijven d.d. 17 januari 1996 aan de<br />
Directeur-Generaal van de Volksgezondheid heeft doen toekomen. De Minister van<br />
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft dit voorstel overgenomen in een ‘aanvraag<br />
voor rapportage’ over ‘medicamenteuze interventies bij drugverslaving’ gedateerd<br />
29 februari 1996. Daarin werd advies gevraagd inzake de recente ontwikkelingen<br />
op het gebied van de medicamenteuze behandeling van verslaafden aan opiaten en van<br />
verslaafden aan cocaïne; tevens moest worden ingegaan op de behandeling van patiën-<br />
33 Inleiding
ten die aan beide stoffen — en daarnaast nog aan andere middelen — verslaafd zijn.<br />
Voorts werd aandacht gevraagd voor de toxicologische, medisch-ethische en juridische<br />
problematiek rondom het gebruik van drugsanalyses (bijlage C). Dit laatste onderwerp<br />
is door de commissie aan de orde gesteld in het advies ‘Onderzoek op Druggebruik’<br />
(GR98).<br />
In dit derde advies beantwoordt de commissie het eerste deel van de adviesaanvraag uit<br />
1996. Zij is in totaal 21 maal in plenaire vergadering bijeen geweest.<br />
1.2 Afgrenzing van het terrein<br />
1.2.1 Verslaving en verslaafden<br />
Het onderwerp van de adviesaanvraag luidt: ‘medicamenteuze interventies bij drugverslaving’.<br />
Vervolgens preciseert de Minister dat de commissie moet adviseren over de<br />
recente ontwikkelingen op het gebied van de ‘medicamenteuze behandeling van verslaafden<br />
aan opiaten en van verslaafden aan cocaïne’. De commissie heeft zich afgevraagd<br />
of zij moet adviseren over medicamenteuze behandeling van drugverslaving of<br />
van drugverslaafden. Omdat niet alleen het onderzoek naar de epidemiologie van drugverslaving,<br />
maar ook het onderzoek naar de effectiviteit van verschillende medicamenteuze<br />
interventies is gebaseerd op populatiegegevens, heeft de commissie besloten zich<br />
in dit advies voornamelijk te richten op de medicamenteuze behandeling van drugverslaving.<br />
Zij wijst er echter op dat de hieruit voortvloeiende conclusies geen algemene<br />
geldigheid hebben voor de behandeling van individuele verslaafden (zie ook Ste99 en<br />
Goo99). Daarom plaatst de commissie in hoofdstuk 11 de medicamenteuze interventies<br />
bij drugverslaving in het ruimere kader van een geïntegreerde, multidisciplinaire benadering<br />
van drugverslaafden.<br />
1.2.2 Behandeling van verslaving<br />
Volgens hedendaagse inzichten is verslaving een tot chroniciteit neigende, recidiverende<br />
hersenaandoening die pas kan ontstaan wanneer zich een ongunstige combinatie<br />
voordoet van biologische factoren (zoals erfelijkheid en aanleg), psychologische kenmerken<br />
(zoals persoonlijkheid en conditionering) en sociaal-culturele omstandigheden<br />
(zoals het beschikbaar of in zwang zijn van een bepaald middel, cultureel bepaalde verwachtingspatronen,<br />
gezinsproblemen en sociaal-economische achterstand) (Bri94,<br />
Mey96, Bri97a, Koo97, Les97, O’Br97a; zie ook figuur 1). Daarbij kunnen permanente<br />
neurochemische veranderingen in de hersenen optreden (Nes97, Sel97, Vol97, Gee00,<br />
34 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Figuur 1 Schematisch overzicht van de verschillende factoren die een rol spelen bij de wijze waarop druggebruik<br />
het functioneren van de hersenen beïnvloedt. Ontleend aan: Drug Abuse and Addiction are Biomedical<br />
Problems, AI Leshner, 1997 (Les97a).<br />
Sch00). Men spreekt wel van een ‘tot chroniciteit neigende aandoening van biopsychosociale<br />
etiologie’.<br />
Gezien de etiologie dient bij de behandeling van verslaving aandacht te worden besteed<br />
aan zowel biologische als psychologische en sociale aspecten. Medicamenteuze<br />
interventies zijn dan ook in vele gevallen niet méér dan een onderdeel van de geïntegreerde,<br />
multidisciplinaire behandeling van een multifactorieel bepaalde aandoening<br />
(McL93, Kra98, Les99,99a). Maar wel een behandeling die moet worden gerekend tot<br />
de competentie der medici en die moet voldoen aan de criteria die gelden voor elke medische<br />
behandeling (zoals het voldoen aan de WGBO en de Wet BIG en het gepast gebruik<br />
maken van laboratorium-onderzoek). Bovendien een behandeling waaraan soms<br />
gecompliceerde medisch-ethische aspecten zijn te onderkennen en die, zoveel als mogelijk,<br />
‘evidence-based’ dient te geschieden. Kortom, een wat de Engelstaligen noemen<br />
‘mainstream’ medische behandeling. Een behandeling ook waarbij bijzondere aandacht<br />
moet worden besteed aan de kwaliteit van de therapeutische relatie, aan de rol die het<br />
35 Inleiding
medicament speelt in het totaal van de behandeling en aan het faseren van de verschillende<br />
elementen van de gecombineerde aanpak (APA95, Gee96, Bri97a, Roo97,01).<br />
Een behandeling ten slotte die niet altijd — en zeker niet altijd direct — het gewenste<br />
resultaat oplevert. Omdat herhaald terugvallen inherent is aan een tot chroniciteit neigende<br />
recidiverende aandoening, moet de behandeling veelal langdurig, bij sommige<br />
patiënten jarenlang, worden voortgezet.<br />
1.2.3 Legale en illegale drugs<br />
Met het begrip ‘drugs’ worden in ruime zin potentieel verslavende psychotrope stoffen<br />
aangeduid die niet — of over het algemeen niet — als geneesmiddel worden beschouwd<br />
of die niet met een geneeskundig doel worden toegepast. In Nederland heeft<br />
de aanduiding ‘drugs’ meestal betrekking op stoffen die onder de Opiumwet vallen en<br />
die zonder recept — en daarmee illegaal — worden verworven. Men beschouwt alcohol,<br />
cafeïne en tabak over het algemeen dan ook niet als ‘drugs’.<br />
In de recente wetenschappelijke literatuur over verslaving worden alcohol, tabak en<br />
cafeïne echter wel degelijk tot de ‘drugs of abuse’ gerekend. Men onderscheidt dan ‘legale’<br />
en ‘illegale’ drugs of brengt de gehele categorie middelen onder bij de groep<br />
‘psychoactieve’ (of ‘psychotrope’) stoffen (Ant95, Kor95, Bri97a, Hel98, McC98,<br />
Roq98, WHO98, Bac99, Bon99, EWDD99, Rob99, Thu00). Door de Minister van<br />
VWS werd, in de Alcoholnota, alcohol aangeduid als ‘het meest gebruikte psychoactieve,<br />
riskante en verslavende genotmiddel’ (VWS00). Op grond van de prevalentiecijfers<br />
zou de commissie deze kwalificatie willen reserveren voor tabak (zie hoofdstuk<br />
3).<br />
De commissie gebruikt in dit advies — evenals in de beide voorgaande adviezen — het<br />
woord ‘drug’ in de beperkte betekenis van illegale, potentieel verslavende psychotrope<br />
stof. Op de (gezondheids)risico’s die het illegaal zijn van drugs met zich meebrengt,<br />
gaat de commissie in in hoofdstuk 11.<br />
1.2.4 Hard- en softdrugs<br />
In de Opiumwet werd in 1976 een onderscheid doorgevoerd tussen ‘drugs met een onaanvaardbaar<br />
risico voor de gezondheid’ zoals heroïne, cocaïne, amfetamine en LSD<br />
(de zogenoemde ‘harddrugs’ die op de bij de wet behorende Lijst I werden geplaatst)<br />
en ‘hennepproducten’ waarvan de risico’s minder groot werden geacht (de ‘softdrugs’<br />
die op Lijst II kwamen). Dit onderscheid werd niet alleen gemaakt met het oog op de<br />
gebruiksrisico’s, maar ook om een duidelijke scheiding tussen beide markten aan te<br />
brengen. Achterliggende gedachte was ‘dat de cannabisgebruiker uit het veel hardere<br />
36 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
en criminele milieu van de harddrugmarkt moet worden gehouden’ (Aanwijzingen<br />
OW, aanvulling 5-2001).<br />
Na de aansluiting van Nederland bij het internationale Verdrag inzake psychotrope<br />
stoffen in 1993 werden de Lijsten I en II uitgebreid met stoffen die voorkwamen op de<br />
lijsten van dit Verdrag.<br />
Hoewel de overtuiging dat de risico’s van softdrugs minder groot zouden zijn dan<br />
die van harddrugs in een recent gepubliceerd literatuuroverzicht wederom werd bevestigd<br />
(Kal99), blijft hieromtrent toch discussie bestaan (Coh00a, NIDA01, Sol02). De<br />
commissie wijst er bovendien op dat bij een op gezondheidsrisico’s gebaseerde indeling<br />
van ‘verdovende middelen en psychotrope stoffen’ anno 2002 alcohol en tabak zeker<br />
zouden worden gerangschikt onder de (legale) harddrugs: gebleken is dat de gevolgen<br />
voor de volksgezondheid (inclusief de sterfte) van gebruik van en verslaving aan<br />
illegale drugs klein zijn in vergelijking met de gevolgen van het roken van sigaretten en<br />
van chronisch overmatig alcoholgebruik (Bri97b, Maa97, Lec00, NaV01). Ook wanneer<br />
met ‘een onaanvaardbaar risico voor de gezondheid’ wordt gedoeld op het risico<br />
van verslaving, kan men alcohol en tabak als ‘legale harddrugs’ betitelen (Str96,<br />
Bri97a, Gag97, Gol98, NaV01).<br />
De commissie richt zich in dit advies, overeenkomstig haar opdracht, op de medicamenteuze<br />
behandeling van verslaving aan illegale harddrugs. Gezien de vraag naar de<br />
behandeling van patiënten die ‘daarnaast nog aan andere middelen verslaafd zijn’, komen<br />
in een hoofdstuk over polydruggebruik de verschillende combinaties van illegale<br />
harddrugs met alcohol, benzodiazepinen, tabak en cannabis aan de orde.<br />
1.2.5 Drugverslaving in justitiële setting<br />
De ministers van VWS en van Justitie hebben de <strong>Gezondheidsraad</strong> in een aparte adviesaanvraag<br />
verzocht hen op de hoogte te brengen omtrent de stand van wetenschap<br />
op het gebied van de medische begeleiding van drugverslaafden onder verschillende<br />
penitentiaire regimes. Ter beantwoording van deze adviesaanvraag heeft de Voorzitter<br />
van de <strong>Gezondheidsraad</strong> medio 1999 een Commissie Medische Begeleiding van Verslaafde<br />
Gedetineerden geïnstalleerd. Deze commissie heeft inmiddels het gevraagde advies<br />
uitgebracht (GR02). De commissie laat derhalve in het onderhavige advies de bijzondere<br />
problemen met betrekking tot medicamenteuze behandeling van drugverslaving<br />
in een justitiële setting buiten beschouwing.<br />
37 Inleiding
1.3 Werkwijze<br />
Hiervoor werd gesteld dat de behandeling van verslaving tot het domein van het medisch<br />
handelen moet worden gerekend. De commissie heeft bij haar advisering dan ook<br />
een ‘evidence-based’ benadering gevolgd. In aansluiting op de literatuur over dit onderwerp,<br />
verstaat de commissie onder ‘evidence-based medicine’ een praktijkbenadering<br />
die probeert pathofysiologisch redeneren, klinische ervaringen en patiëntenpreferenties<br />
te integreren met bevindingen uit valide wetenschappelijk onderzoek (Sac97,<br />
GR00, Hay02; zie figuur 2).<br />
Dit betekent dat de commissie zich, waar mogelijk, in eerste instantie heeft gebaseerd<br />
op de uitkomsten van goed opgezet en goed uitgevoerd klinisch wetenschappelijk<br />
onderzoek, dat wil zeggen bij voorkeur op dubbelblind uitgevoerde, gerandomiseerde<br />
onderzoekingen met controlegroepen. Omdat zij zich ervan bewust is dat ook de uitslagen<br />
van dergelijk onderzoek niet meer kunnen zijn dan een aanwijzing (Ben00,<br />
Con00*), heeft zij dit aangevuld met de resultaten van ‘observational studies’ en, wat<br />
betreft de specifieke Nederlandse situatie, met de kennis en ervaring van haar leden en<br />
van verschillende andere geraadpleegde deskundigen. Daarnaast heeft de commissie<br />
zich verdiept in de recente ontwikkelingen op het gebied van de neurofysiologie van<br />
verslaving.<br />
Figuur 2 De componenten van evidence-based medicine (EBM) en hun onderlinge samenhang.<br />
* Zoals Concato stelt: ‘The popular belief that only randomised, controlled trials produce trustworthy results and that all<br />
observational studies are misleading does a disservice to patient care, clinical investigation, and the education of health<br />
care professionals.’ (Con00)<br />
38 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Aan de eigen inbreng van de patiënt, diens individuele omstandigheden, de randvoorwaarden<br />
voor de behandeling en de context waarbinnen deze plaats moet vinden,<br />
besteedt de commissie aandacht in hoofdstuk 11. In dat hoofdstuk plaatst zij de behandeling<br />
van verslaving in het kader van een geïntegreerde, multidisciplinaire behandeling<br />
van verslaafden.<br />
Voor het onderbouwend literatuuronderzoek heeft de commissie een aantal geautomatiseerde<br />
bestanden geraadpleegd (voor bestanden en trefwoorden: zie bijlage E). Zij<br />
heeft de referentielijsten van de gevonden artikelen handmatig nagezocht en de relevante<br />
artikelen opgevraagd en bestudeerd. Ook heeft zij recente overzichtsartikelen en,<br />
voor zover beschikbaar, de in de verschillende landen geldende evidence-based richtlijnen<br />
bestudeerd. Voor achtergrondinformatie heeft zij verschillende handboeken geraadpleegd.<br />
De recent verschenen literatuur is bijgehouden met behulp van regelmatig<br />
uitgevoerde searches via daartoe opgestelde zoekprofielen.<br />
De commissie is ervan uitgegaan dat de behandelingsrichtlijnen van de American<br />
Psychiatric Association uit 1995 de tot die tijd beschikbare wetenschappelijke literatuur<br />
en inzichten samenvatten (APA95). Zij heeft zich daarom voornamelijk gericht op na<br />
dat jaar verschenen artikelen en tijdens congressen verzamelde gegevens.<br />
Uit recente overzichtsartikelen betreffende de behandeling van verslaving aan stimulantia<br />
(zoals cocaïne en amfetamine) komt naar voren dat adequate medicamenteuze<br />
behandelmogelijkheden ontbreken. Om zich een beeld te kunnen vormen van de<br />
nieuwste inzichten in het werkingsmechanisme van cocaïne — en daarmee van de richting<br />
waarin nader onderzoek naar farmacotherapie zich zou kunnen ontwikkelen —<br />
heeft de commissie tevens recent gepubliceerd fundamenteel onderzoek op dit gebied<br />
bestudeerd.<br />
Ten slotte: de commissie heeft in dit advies vanwege de leesbaarheid uitsluitend de<br />
mannelijke vorm gebruikt (hij, hem, zijn); zij wil hiermee geenszins suggereren dat er<br />
geen vrouwelijke verslaafden of vrouwelijke hulpverleners zouden zijn.<br />
39 Inleiding
40 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Hoofdstuk<br />
2<br />
Gebruik en verslaving<br />
2.1 Inleiding<br />
Door de eeuwen heen hebben mensen gebruik gemaakt van stoffen die het bewustzijn<br />
veranderen: om contact te krijgen met de goden of de geestelijke wereld, om het aardse<br />
zelfbewustzijn te stimuleren, om het prestatievermogen te verhogen, als genees- en genotmiddel<br />
(Dun93). Uit oude geschriften is bekend dat ook onmatig gebruik en misbruik<br />
van dergelijke middelen altijd is voorgekomen. Hoe daartegen, en tegen de gevolgen<br />
daarvan, werd aangekeken, is afhankelijk van de culturele en sociale context<br />
van het desbetreffend tijdperk. Hoewel men wist dat het moeilijk kon zijn het gebruik<br />
van dergelijke middelen te staken, werd dit hooguit gezien als een gebrek aan wilskracht,<br />
een ondeugd of een zonde, maar zeker niet als een medisch probleem (Kor95).<br />
Deze visie zou men het ‘morele model’ kunnen noemen (Gie90).<br />
Het begrip ‘verslaving’ komt men pas omstreeks 1800 tegen, toen drankmisbruik steeds<br />
meer als een medisch probleem werd bestempeld. Dit hing samen met de rationalisering<br />
en modernisering van de maatschappij, waarin men mensen nodig had die zich<br />
‘normaal’ en voorspelbaar gedroegen en niet toegaven aan ‘onbedwingbare lusten’<br />
(STG98).<br />
Rond 1900 ging men een duidelijk onderscheid maken tussen het gebruik van psychotrope<br />
stoffen als geneesmiddel of als genotmiddel. Het gebruik van deze stoffen als<br />
genotmiddel werd als uiterst ongewenst beschouwd. Wel werden geleidelijk ook degenen<br />
die aan morfine, heroïne of cocaïne verslaafd raakten beschouwd als zieken die on-<br />
41 Gebruik en verslaving
der medisch toezicht behoorden te staan en zocht men naar behandelwijzen en medicamenten<br />
om hen te genezen (Kor95).<br />
Aan het begin van de 20e eeuw werden wettelijke maatregelen getroffen om productie,<br />
verkoop en gebruik van deze stoffen te verhinderen. In de jaren ‘20 werden in<br />
de Verenigde Staten ook tegen het gebruik van alcohol wettelijke maatregelen genomen<br />
(‘Prohibition Act’). Mede vanwege de criminaliteit die van deze ‘drooglegging’<br />
het gevolg was, is alcohol sedert het midden van de jaren ‘30 in de VS weer vrij verkrijgbaar.<br />
Werd het beeld van ‘verslaving’ eind 19e, begin 20e eeuw voornamelijk bepaald door<br />
de verslavende stof, in de jaren dertig van de twintigste eeuw ging dit ‘farmacologische<br />
verslavingsmodel’ over in een ‘ziektemodel’ (Jel60). Volgens dit model zouden<br />
fundamentele biologische en psychische verschillen tussen verslaafden en niet-verslaafden<br />
de oorzaak zijn dat verslaafden een stof niet met mate kunnen gebruiken. Voor hen<br />
zou abstinentie de enige oplossing zijn.<br />
Eind jaren ‘70 verschoof dit absolute onderscheid naar een meer dynamisch<br />
‘biopsychosociaal ontwikkelingsmodel’ (Edw76, Edw86). Volgens dit model zijn de<br />
verschillen tussen verslaafden en niet-verslaafden relatief en de overgangen tussen gebruik,<br />
overmatig gebruik of misbruik en verslaving geleidelijk en niet noodzakelijkerwijs<br />
progressief. Men ziet zowel het ontstaan als het beëindigen van een verslaving als<br />
een resultaat van continue interactie tussen middelengebruik en aangeboren kwetsbaarheid<br />
van het individu (biologisch), zijn persoonlijke ontwikkeling (psychologisch) en<br />
de omstandigheden waarin hij verkeert (sociaal).<br />
In de jaren negentig krijgt men daarnaast in toenemende mate aandacht voor de vaak<br />
permanente veranderingen in de hersenen die kunnen optreden als gevolg van herhaald<br />
en intensief gebruik van verslavende stoffen. Men gaat daarin de oorzaak zien van het<br />
hardnekkige verslavingsgedrag (‘hersenaandoening-model’, Bri01).<br />
De commissie geeft in dit hoofdstuk de meest gebruikte omschrijvingen van de begrippen<br />
‘misbruik’, ‘schadelijk gebruik’ en ‘verslaving’. Zij gaat nader in op de verschillende<br />
aspecten van verslaving en de huidige visie daarop.<br />
2.2 Verslaving volgens WHO en APA<br />
Het meeste druggebruik is recreatief. De grote meerderheid van de gebruikers ondervindt<br />
daarvan weinig of geen gezondheids- of andere problemen (Bow89, Ant94,<br />
Bru95, Coh94, Koo97, STG98, McL00). Incidenteel kan recreatief gebruik wel tot problemen<br />
leiden, zoals plotselinge (en soms fatale) fysieke reacties op het gebruik van<br />
42 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
drugs (opiaten, XTC, soms in combinatie met veel alcohol) en psychische ontregeling<br />
na inname van hallucinogenen.<br />
Herhaald en intensief gebruik van drugs leidt in veel meer gevallen tot — vaak aanzienlijke<br />
— problemen. Als gevolg van dergelijk gebruik kunnen zich veranderingen<br />
op moleculair, cellulair, structureel en functioneel niveau in de hersenen voordoen<br />
(Les97, Rob99, Rob00). Deze veranderingen kunnen, in combinatie met aangeboren<br />
kwetsbaarheid van het individu, zijn persoonlijke ontwikkeling en de omstandigheden<br />
waarin hij verkeert, leiden tot wat in het Nederlandse spraakgebruik meestal ‘verslaving’<br />
wordt genoemd. In de Anglo-saksische wetenschappelijke literatuur geeft men<br />
vaak de voorkeur aan het woord ‘dependence’ ofwel ‘afhankelijkheid’ boven ‘addiction’<br />
(verslaving).<br />
Om op internationaal niveau gedachtewisseling over het verschijnsel ‘verslaving’ mogelijk<br />
te maken, heeft de Wereld Gezondheids Organisatie een algemene omschrijving<br />
van wat zij noemt het ‘dependence syndrome’ geformuleerd die is opgenomen in de International<br />
Classification of Diseases and Related Health Problems, Tenth Revision<br />
(ICD-10, WHO92,93). Volgens deze omschrijving gaat het om:<br />
‘een cluster van fysiologische, gedrags- en cognitieve verschijnselen waaruit blijkt dat<br />
iemand een veel hogere prioriteit geeft aan het gebruik van een stof of een categorie<br />
stoffen dan aan andere dingen die vroeger voor hem belangrijk waren. Kenmerkend<br />
daarbij is het sterke — vaak overweldigende — verlangen (‘craving’) naar gebruik van<br />
de stof.’<br />
Volgens de ICD-10 kan de diagnose ‘verslaving’ pas definitief worden gesteld als zich<br />
in het voorgaande jaar ten minste drie van de onderstaande kenmerkende verschijnselen<br />
hebben voorgedaan:<br />
een sterke hunkering of aandrang om de stof te gebruiken (‘craving’)<br />
een verminderd vermogen om het gebruik van het middel te beheersen, te matigen<br />
of te beëindigen (controleverlies)<br />
het optreden van typische fysiologische onthoudingsverschijnselen bij onderbreken<br />
of minderen van gebruik, of het gebruiken van de stof (of een verwant middel) om<br />
deze verschijnselen te voorkomen of te verlichten<br />
het ontstaan van tolerantie voor de stof: men heeft steeds meer nodig om het beoogde<br />
effect te bereiken of eenzelfde dosis geeft bij herhaald gebruik een steeds geringer<br />
effect<br />
43 Gebruik en verslaving
preoccupatie met gebruik, merkbaar doordat andere vormen van plezier of interesses<br />
worden verwaarloosd en in toenemende mate tijd wordt besteed aan het bemachtigen<br />
en gebruiken van de stof en het bijkomen van de uitwerking daarvan<br />
doorgaan met gebruik, ondanks duidelijk nadelige gevolgen op sociaal, psychisch<br />
en lichamelijk gebied waar de persoon in kwestie zich terdege van bewust is (of geacht<br />
kan worden zich bewust te zijn).<br />
Ook de American Psychiatric Association (APA) geeft in de vierde versie van de Diagnostic<br />
and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-IV, APA94), een belangrijk<br />
systeem voor diagnostiek en classificatie van psychiatrische aandoeningen, een omschrijving<br />
van het fenomeen ‘verslaving’. Deze komt, zowel inhoudelijk als empirisch,<br />
sterk overeen met die volgens de WHO. De APA benadrukt dat voor de diagnose ‘verslaving’<br />
lichamelijke afhankelijkheid (met als specificatie van het begrip lichamelijke<br />
afhankelijkheid: aanwijzingen voor tolerantie of onthoudingsverschijnselen) geen voorwaarde<br />
is omdat niet iedere verslavende stof lichamelijke afhankelijkheid veroorzaakt<br />
en zich niet bij iedere verslaafde onthoudingsverschijnselen en/of tolerantie voordoen.<br />
Bovendien kunnen zowel tolerantie als onthoudingsverschijnselen voorkomen wanneer<br />
van verslaving geen — of nog geen — sprake is.<br />
Wel stelt de APA dat het optreden van tolerantie en onthoudingsverschijnselen gepaard<br />
kan gaan met een grotere kans op problemen van algemeen-medische aard en een<br />
hoger risico van terugval. Vandaar dat in de DSM-IV onderscheid wordt gemaakt in<br />
verslaving met en zonder lichamelijke afhankelijkheid.<br />
De commissie conformeert zich in dit advies aan de hiervoor cursief weergegeven,<br />
door de WHO geformuleerde omschrijving van verslaving, waaruit duidelijk naar voren<br />
komt dat verslaving vooral moet worden gezien als psychische afhankelijkheid. Essentieel<br />
is het dwangmatig op zoek zijn naar en gebruiken van drugs ondanks de negatieve<br />
gevolgen daarvan voor gezondheid en sociaal leven. Men spreekt ook wel van<br />
‘pathologische afhankelijkheid’.<br />
Zoals aangegeven in de inleiding bij de ICD-10 heeft de omschrijving geen theoretische<br />
implicaties; evenmin geeft zij een alles omvattend beeld van de stand van wetenschap<br />
op het gebied van datgene wat onder ‘verslaving’ kan worden verstaan.<br />
2.3 Schadelijk gebruik en misbruik<br />
Naast ‘verslaving’ onderscheiden WHO en APA een minder ernstige diagnose<br />
(O’Br95) waarbij niet wordt voldaan aan de criteria die voor ‘verslaving’ gelden en die<br />
door de WHO met ‘schadelijk gebruik’ (‘harmful use’) en door de APA met ‘misbruik’<br />
(‘abuse’) wordt aangeduid.<br />
44 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
De WHO verstaat onder schadelijk gebruik kortweg ‘een gebruikspatroon van psychoactieve<br />
stoffen dat de gezondheid schaadt’; de schade kan zowel lichamelijk als<br />
psychisch zijn. Schadelijk gebruik kan leiden tot onbekwaamheid en negatieve gevolgen<br />
voor de intermenselijke verhoudingen.<br />
De beschrijving van misbruik die in de DSM-IV wordt gegeven legt de nadruk op<br />
het maatschappelijk disfunctioneren: misbruik leidt tot aanzienlijke problemen in het<br />
dagelijks leven (werk, school, thuis), tot riskant gedrag (zoals autorijden onder invloed),<br />
tot conflicten met het wettelijk gezag en/of tot problemen op het intermenselijk<br />
en het sociale vlak. De APA benadrukt dat de door haar gegeven omschrijving van misbruik<br />
niet geldt voor misbruik van nicotine en cafeïne.<br />
Verwacht kan worden dat de DSM-IV-omschrijving van misbruik cultuurgevoeliger<br />
is dan die van de WHO, omdat in de DSM-IV meer nadruk wordt gelegd op het sociale<br />
disfunctioneren en daarin ook aan middelengebruik gerelateerde problemen met<br />
het wettelijk gezag zijn opgenomen (Roo96, Bri99). Dit kan bijvoorbeeld tot gevolg<br />
hebben dat het veroorzaken van sociale problemen als gevolg van alcoholmisbruik iemand<br />
zwaarder wordt aangerekend in een land waar een algeheel verbod op het nuttigen<br />
van alcohol geldt dan in een land waar alcoholgebruik sociaal geaccepteerd is. Vergelijkbare<br />
verschillen kan men zien ten aanzien van het gebruik van cannabis. De cultuurgevoeligheid<br />
van de gebruikte omschrijving kan belangrijke consequenties hebben<br />
wanneer men bijvoorbeeld in het kader van epidemiologisch onderzoek cijfers uit verschillende<br />
landen wil vergelijken. De commissie prefereert daarom de meer algemeen<br />
geldende terminologie ‘schadelijk gebruik’ van de WHO.<br />
2.4 Kwalitatief verschil<br />
Vaak wordt uitgegaan van een relatief onderscheid tussen verslaafden en niet-verslaafden<br />
met vloeiende overgangen tussen gebruik, overmatig gebruik, misbruik of schadelijk<br />
gebruik en ten slotte verslaving. Zoals eerder aangegeven leidt echter niet elk gebruik<br />
per se tot overmatig gebruik of schadelijk gebruik en leidt evenmin elk schadelijk<br />
gebruik tot verslaving (Jaf92, Hel94, O’Br96). Wanneer dergelijke overgangen wèl<br />
plaatsvinden, kan veel tijd tussen de verschillende stadia verlopen.<br />
Met behulp van moderne onderzoeksmethoden is vastgesteld dat het onderscheid tussen<br />
verslaving en misbruik of schadelijk gebruik een fysiologische basis heeft. De neurobiologie<br />
van de hersenen van een verslaafde wijkt af van die van een niet-verslaafde;<br />
verslaving is een kwalitatief andere toestand. Dit fundamentele verschil wordt wel<br />
geïllustreerd met behulp van de metafoor van een ‘schakelaar’ in de hersenen die, onder<br />
invloed van de geleidelijke aanpassing van de hersenen aan frequente en intensieve<br />
blootstelling aan drugs, op een bepaald moment in het beloop van iemands druggebruik<br />
45 Gebruik en verslaving
wordt omgezet waarmee de ‘gebruiker’ ‘verslaafde’ is geworden (Les97, Sel97,<br />
Rob99).<br />
2.5 Aspecten van verslaving<br />
2.5.1 Craving<br />
Een belangrijk aspect van verslaving is ‘craving’: de sterke, vaak niet te beheersen hunkering<br />
naar (het effect van) drugs. Verslaafden zelf spreken van ‘trek’. In de Engelstalige<br />
literatuur over dit onderwerp wordt craving ook wel aangeduid als ‘drug-hunger’<br />
(Kre98). Craving kan zich voordoen tijdens perioden van voortdurend druggebruik,<br />
maar ook na langdurige abstinentie. Het is een belangrijke, zij het niet noodzakelijke<br />
(Tif90), aanleiding voor terugval.<br />
Volgens sommigen vormt craving de essentie van verslaving (zie oa Rob93, Ree99,<br />
Sch99, Ger00). Met haar keuze voor de WHO-omschrijving van verslaving — volgens<br />
welke craving naar gebruik van de stof kenmerkend is voor verslaving — sluit de commissie<br />
zich daarbij aan.<br />
Steeds meer aanwijzingen worden gevonden dat craving is terug te voeren op de<br />
(blijvende) veranderingen die herhaald en intensief druggebruik teweeg brengt in de informatie-overdracht<br />
in de hersenen, in het bijzonder in het gedeelte dat de samenhang<br />
tussen willen en doen reguleert (het mesocorticolimbische systeem, zie ook 2 5.4, sensibilisatie).<br />
Sommige onderzoekers maken een onderscheid tussen ‘positieve’ craving (de hunkering<br />
naar de belonende, euforiserende of stimulerende effecten van het middel) en<br />
‘negatieve’ craving (het verlangen naar vermindering van spanning of ‘arousal’ of de<br />
dringende behoefte negatieve effecten te voorkómen). Deze vormen van craving zouden<br />
via aparte neurofysiologische processen tot stand komen (Tif97, Ver99). Anderen<br />
echter twijfelen aan de realiteit van een onderscheid tussen verschillende vormen van<br />
craving (Cur99).<br />
Inzicht in de biochemische veranderingen die ten grondslag liggen aan craving is<br />
relevant omdat het daarmee wellicht mogelijk wordt gericht farmacologische interventies<br />
ter behandeling van verslaving te ontwikkelen.<br />
2.5.2 Onthoudingsverschijnselen<br />
Langdurig overmatig middelengebruik kan het homeostatisch evenwicht van talrijke<br />
orgaansystemen verstoren. Als reactie daarop ontstaat een nieuw evenwicht. Wanneer<br />
dit is bereikt, en het organisme zich daarmee heeft aangepast aan het gebruik van een<br />
46 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
epaald middel, vormt het middel een voorwaarde om normaal te functioneren: men<br />
spreekt van lichamelijke afhankelijkheid.<br />
Plotseling verminderen of staken van het gebruik door iemand die lichamelijk van een<br />
stof afhankelijk is, doet de concentratie van die stof en de metabolieten daarvan in<br />
bloed en weefsels dalen, waardoor het homeostatisch evenwicht opnieuw wordt verstoord.<br />
Het organisme moet dan wederom een proces van aanpassing doormaken, nu<br />
aan functioneren zonder het middel (zie ook Kou96). Als gevolg daarvan kunnen zowel<br />
lichamelijke als psychische onthoudingsverschijnselen optreden. Lichamelijke onthoudingsverschijnselen<br />
variëren naar gelang het gebruikte middel en zijn vaak tegengesteld<br />
aan het effect daarvan. Als psychische onthoudingsverschijnselen worden vooral<br />
angst en somberheid genoemd. Frequent komen slaapstoornissen voor. De APA omschrijft<br />
het onthoudingssyndroom als ‘middel-specifiek onaangepast gedrag (‘substance-specific<br />
maladaptive behavioral change’) met lichamelijke en cognitieve bijverschijnselen’<br />
(DSM-IV).<br />
Kenmerkend voor onthoudingsverschijnselen is dat ze verdwijnen zodra de stof<br />
weer wordt toegediend. Meestal zal een gebruiker dan ook pogen de, over het algemeen<br />
als (zeer) onprettig ervaren, onthoudingsverschijnselen te verlichten — en zo mogelijk<br />
te voorkomen — door een volgende dosis van het middel te nemen. Men spreekt wel<br />
van ‘profylactic or reactive drug taking’ (Rob99).<br />
Het moment waarop onthoudingsverschijnselen optreden en de duur daarvan zijn afhankelijk<br />
van het middel, de duur van het gebruik en de gebruikelijke dosering. Ook<br />
bijkomende ziekten kunnen van invloed zijn. Gebleken is dat de angst voor onthoudingsverschijnselen<br />
de ernst daarvan beïnvloedt. Voorlichting kan hier een belangrijke<br />
rol spelen (Phi86; zie ook hoofdstuk 11).<br />
Onthoudingsverschijnselen kunnen, ook na een lange periode van abstinentie, nog<br />
optreden als gevolg van een geconditioneerde reactie* op bepaalde aan vroeger gebruik<br />
gerelateerde stimuli (‘cues’; Wik73, O’Br77). Deze verschijnselen kunnen zo ernstig<br />
zijn dat medische interventie gewenst is.<br />
Bij abrupt staken van chronisch intensief gebruik van middelen zoals alcohol, barbituraten<br />
en benzodiazepinen kan het onthoudingssyndroom leiden tot ernstige, soms zelfs<br />
levensbedreigende complicaties. Fysiek verzwakte verslaafden zijn extra gevoelig voor<br />
dergelijke complicaties (WHO98).<br />
* Conditionering: zie 2.5.5<br />
47 Gebruik en verslaving
2.5.3 Tolerantie<br />
Als gevolg van langdurig en intensief gebruik van een middel kan daarvoor, na kortere<br />
of langere tijd, tolerantie ontstaan: de vermindering van een farmacologisch effect van<br />
een stof op een biologisch systeem bij volgende toediening(en) van die stof. Tolerantie<br />
is dus een gevolg van het eerder contact tussen het systeem en de stof. Gevoeligheid<br />
voor het optreden van tolerantie voor een bepaalde stof kan aangeboren zijn.<br />
Tolerantie kan zich voor verschillende effecten van een stof in verschillende mate<br />
voordoen. Bij opiaatverslaving bijvoorbeeld treedt, ook bij langdurig en intensief gebruik,<br />
geen tolerantie op voor miosis (pupilvernauwing); voor de gastro-intestinale effecten<br />
en de effecten op de ademhaling na enige tijd wel.<br />
2.5.4 Sensibilisatie<br />
Ook het tegenovergestelde van tolerantie kan zich voordoen; in dat geval treedt met<br />
herhaald gebruik een steeds sterkere reactie op. Men spreekt dan van (farmacologische)<br />
sensibilisatie. Verschillende variabelen spelen een rol bij het ontstaan van sensibilisatie:<br />
het middel zelf; methode, dosering en schema van toediening; gedrags- en farmacologische<br />
voorgeschiedenis; conditionering; geslacht; genetische predispositie (Ste92,<br />
Woo98, Rob00). Sensibilisatie ontwikkelt zich geleidelijk. Evenals tolerantie kan sensibilisatie<br />
zich voor verschillende effecten van een stof in verschillende mate voordoen.<br />
Volgens een recent ontwikkelde theorie zou zich bij verslaafden sensibilisatie van<br />
hersenprocessen voordoen: er treden veranderingen op in motivationele (mesocorticolimbische)<br />
systemen (‘incentive sensitisation’ of motivationele sensibilisatie, Rob93).<br />
Met deze theorie verklaren Robinson en Berridge het proces van gebruiker naar verslaafde*:<br />
een verslaafde kan sterk verlangen (hunkeren) naar de verslavende stof zonder<br />
dat dit noodzakelijkerwijs ook een verlangen naar de euforiserende effecten van die<br />
stof impliceert: ‘drug liking’, het lekker vinden van drugs, is, onder invloed van de sensibilisatie<br />
van hersenprocessen en vaak onbewust, overgegaan in ‘drug wanting’, het<br />
nodig hebben van drugs — dus in pathologische afhankelijkheid. Aangenomen wordt<br />
dat deze motivationele sensibilisatie ten grondslag ligt aan craving. Sensibilisatie van<br />
hersenprocessen kan — in tegenstelling tot farmacologische sensibilisatie — langdurig<br />
tot levenslang blijven bestaan (Rob93,98,00; Koo97, Ree99, Ger00, Sch00, Ber01) en<br />
is mogelijkerwijs de oorzaak van terugval.<br />
* Dus ‘het omzetten van de schakelaar’, zie 2.4.<br />
48 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
2.5.5 Conditionering<br />
Onder ‘conditionering’ verstaat men het leerproces waarbij een prikkel of een situatie<br />
een bepaalde reactie uitlokt die oorspronkelijk niet door die prikkel of situatie werd opgeroepen.<br />
Bij klassieke (respondente, Pavloviaanse) conditionering gebeurt dat wanneer<br />
men zo’n prikkel herhaaldelijk heeft laten samengaan met een andere die zelf wèl<br />
de reactie (reflex) in kwestie uitlokt. Na verloop van tijd lokt de neutrale prikkel alléén<br />
de bij de andere prikkel behorende reactie uit (voorwaardelijke reflex).<br />
Van operante (instrumentele) conditionering wordt gesproken wanneer de voorwaardelijke<br />
handeling als middel dient om een beloning of behoeftebevrediging te verwerven<br />
(zoals bij het dresseren van een dier) of om blootstelling aan een schadelijke of<br />
onaangename prikkel te vermijden.<br />
Conditionering speelt een belangrijke rol bij zowel het voortgaan met druggebruik<br />
als bij terugval. Conditionering bevorderende omgevingsfactoren (factoren die altijd<br />
met druggebruik samengaan, men spreekt van ‘druggerelateerde stimuli’ of ‘cues’)<br />
kunnen zelfs sterker zijn dan eventuele genetische verschillen in individuele gevoeligheid<br />
voor drugverslaving (Ana96, Woo98).<br />
2.5.6 Sociale interacties<br />
Niet alleen het evenwicht van orgaansystemen, maar ook het persoonlijke en sociale<br />
evenwicht raken verstoord door langdurig middelengebruik (Rho99). Ook hier zal zich<br />
tijdens het gebruik een nieuw evenwicht instellen; dit kan bijdragen tot het in stand<br />
houden van de verslaving. Bij staken van gebruik treedt een disbalans op die bij de behandeling<br />
eveneens aandacht behoeft. De commissie gaat op deze persoonlijke en sociale<br />
aspecten nader in in hoofdstuk 11.<br />
2.5.7 Biologische fenomenen<br />
Onthoudingsverschijnselen, tolerantie en farmacologische sensibilisatie zijn geen exclusieve<br />
aspecten van verslaving: het zijn biologisch fenomenen die zich kunnen voordoen<br />
als natuurlijk gevolg van het gebruik van bepaalde middelen. Ook bij geïndiceerd<br />
gebruik van geneesmiddelen in de voorgeschreven dosering (bijvoorbeeld antihypertensiva<br />
of opiaten bij pijnbestrijding) kunnen tolerantie, sensibilisatie en, na abrupt staken<br />
van de therapie, onthoudingsverschijnselen optreden, terwijl van verslaving aan deze<br />
middelen geen sprake is.<br />
Het optreden van onthoudingsverschijnselen, tolerantie of farmacologische sensibilisatie<br />
bij gebruik van een bepaald middel is dan ook niet meer dan een aanwijzing voor<br />
49 Gebruik en verslaving
— geen voorwaarde voor of bewijs van — het bestaan van verslaving aan dat middel<br />
(zie de omschrijving van de APA in 2.2). Ook de leerprocessen die met ‘conditionering’<br />
worden aangeduid, zijn niet specifiek voor verslaving.<br />
Voor craving als uiting van sensibilisatie van hersenprocessen geldt dit echter niet:<br />
het optreden van craving is een exclusief kenmerk van verslaving.<br />
Dit laat onverlet dat bij de behandeling van verslaving alle in deze paragraaf genoemde<br />
aspecten aandacht behoeven.<br />
2.6 Terugval<br />
Terugval is inherent aan verslaving; het vormt een van de grootste problemen bij de behandeling.<br />
In de loop der jaren zijn velerlei theoretische (conditionerings-, neurobiologische<br />
en sociale leer-) modellen opgesteld ter verklaring van het verschijnsel dat verslaafden<br />
niet alleen blijven gebruiken, maar dat zij zo dikwijls, ook na succesvolle detoxificatie,<br />
na kortere of langere tijd weer terugvallen. Daarnaast is veel onderzoek gedaan<br />
naar de mechanismen die aan terugval ten grondslag liggen. Aangenomen wordt<br />
dat als gevolg van conditionering verschillende met drugs en druggebruik samenhangende<br />
factoren tot ‘cues’ worden; hernieuwd contact met deze stimuli kan leiden tot<br />
een onweerstaanbare behoefte aan druggebruik — craving — en daarmee tot terugval.<br />
Ook na een lange periode van abstinentie kan confrontatie — bewust of onbewust —<br />
met drugs of druggerelateerde stimuli nog onthoudingsverschijnselen oproepen die de<br />
aanleiding kunnen vormen toch weer te gebruiken. Op dezelfde wijze kunnen factoren<br />
die worden geassocieerd met het optreden van aversieve ervaringen (zoals onthoudingsverschijnselen)<br />
na verloop van tijd tot cue worden en aversieve sensaties oproepen.<br />
Als cues onthoudingsverschijnselen oproepen, kan craving en terugval in druggebruik<br />
het gevolg zijn, ook na een lange periode van abstinentie. Maar ook stress, door<br />
stress veroorzaakte stemmingsveranderingen en ‘interne cues’ zoals somberheid kunnen<br />
een verslaafde nog lang na detoxificatie doen terugvallen in druggebruik. Het gebruik<br />
van een lage dosis drugs kan hetzelfde effect teweeg brengen (zie Sel97; O’Br97,<br />
Koo97, Nes97; Ree99, Vri99, Sha02).<br />
Ten slotte lijkt de sociale omgeving een belangrijke invloed op terugval te hebben,<br />
zowel in positieve als in negatieve zin (Hal98).<br />
2.7 Comorbiditeit<br />
Niet alleen als direct gevolg van herhaald en overmatig druggebruik kunnen zich lichamelijke<br />
en geestelijke problemen voordoen; vaak komen naast of in relatie tot verslaving<br />
verschillende somatische en psychiatrische stoornissen voor. Men spreekt van comorbiditeit.<br />
50 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Lichamelijke comorbiditeit kan optreden als gevolg van intraveneuze toediening<br />
van drugs onder niet-steriele omstandigheden (spuitabcessen, HIV-infecties, hepatitis,<br />
endocarditis), maar ook als gevolg van slechte zelfverzorging, ongunstige leefomstandigheden<br />
en een slechte voedingstoestand (tuberculose) of door een leefwijze die het<br />
optreden van letsel (schedeltrauma) in de hand werkt (APA95). Daarnaast dragen dergelijke<br />
omstandigheden bij tot een snelle ‘veroudering’ van het organisme — met daarbij<br />
behorende degeneratieverschijnselen (Bru99). Het frequent voorkomend bijgebruik<br />
van alcohol en sigaretten (zie hoofdstuk 10) ligt ten grondslag aan het optreden van levercirrhose,<br />
chronische obstructieve longziekten (COPD*) en longkanker.<br />
Bijzonder probleem bij het identificeren van lichamelijke comorbiditeit bij verslaafden<br />
is dat zowel alcohol als opiaten klachten maskeren en dat patiënten dergelijke<br />
klachten (verschillende infectieziekten, longproblemen) veelal pas in een laat stadium<br />
naar voren brengen. Onderkennen van deze problematiek vereist dan ook specifieke expertise<br />
van artsen en verpleegkundigen.<br />
Gezien de frequentie waarmee lichamelijke comorbiditeit zich voordoet en de ernst<br />
van de verschillende aandoeningen — die zich ook vaak in combinatie voordoen — behoort<br />
behandeling daarvan een integraal onderdeel te zijn van de behandeling van verslaafden.<br />
Bij psychiatrische comorbiditeit is het veelal niet duidelijk of de verslaving de oorzaak<br />
danwel het gevolg is van de psychiatrische stoornis, of een derde (biologische of<br />
psychosociale) factor verantwoordelijk is voor het ontstaan van de stoornissen (bijvoorbeeld<br />
seksueel misbruik) of dat de stoornissen elkaar in stand houden (Bri99, Kus99,<br />
Gra00, Vol01). Psychiatrische comorbiditeit kan het duiden van bepaalde gedragingen<br />
bemoeilijken en de behandeling van verslaving compliceren (Fis93). Ook kunnen gevolgen<br />
van druggebruik ten onrechte worden geduid als psychiatrische comorbiditeit.<br />
Zo zouden sommige gedragingen van methadonpatiënten die werden toegeschreven<br />
aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis in feite het gevolg kunnen zijn van gedurende<br />
de verslaving ontstane ernstige cognitieve beperkingen en de daaruit voortvloeiende<br />
(vooral leer-)problemen (Dar00).<br />
Ongeacht de oorzaak is het diagnosticeren van deze stoornissen van groot belang<br />
(Noo95, Dar97, Sti98): ze zijn veelal goed behandelbaar waardoor ook het bereiken<br />
van het uiteindelijke behandeldoel beter mogelijk wordt (Nun91,98; Fis93; Hav98).<br />
Ook kan in het soort comorbide stoornis een aanwijzing worden gevonden voor de<br />
meest geschikte methode om de verslaving te behandelen (Car93, Nac93, Mas98,<br />
Rou98, Kan99, Ver01). Zo zijn er aanwijzingen dat bij volwassen cocaïneverslaafden<br />
die lijden aan een aandachttekort-stoornis met hyperactiviteit (Attention Deficit Hyperactivity<br />
Disorder, ADHD) een behandeling met methylfenidaat zowel een gunstig ef-<br />
* COPD: Chronic Obstructive Pulmonary Diseases.<br />
51 Gebruik en verslaving
fect kan hebben op de ADHD-problematiek als op de cocaïneverslaving (Lev98). Bovendien<br />
kan adequate behandeling van comorbide psychiatrische stoornissen bijdragen<br />
tot het voorkómen van druggerelateerde problemen op ander gebied (criminaliteit, verspreiding<br />
infectieziekten; Kok92,93,95).<br />
Spreekt men bij het gelijktijdig voorkomen van verslaving en andere psychiatrische<br />
stoornissen wel van een dubbele diagnose (‘dual diagnosis’), ook een drievoudige<br />
diagnose, ‘triple diagnosis’ — verslaving in combinatie met zowel lichamelijke als psychiatrische<br />
comorbiditeit — komt frequent voor. Verschillende onderzoekers wijzen op<br />
het belang van een geïntegreerde multidisciplinaire behandeling van dergelijke patiënten:<br />
‘...these interrelationships should be taken into account in treatment, care and guidance<br />
to increase the prospects for succesfull treatment’ (Kra98; zie ook Ala98).<br />
2.8 Hersenprocessen en verslaving<br />
2.8.1 Hersenaandoening<br />
Uit het voorgaande zal duidelijk zijn geworden dat deskundigen op verslavingsgebied<br />
verslaving heden ten dage beschouwen als een hersenaandoening die zich ontwikkelt in<br />
interactie tussen herhaald en intensief gebruik van middelen* en de persoonlijke voorgeschiedenis<br />
en genetische predispositie, omgeving en lichamelijke toestand van de patiënt**,<br />
ofwel: diens individuele kwetsbaarheid (Rob93, O’Br97, Les97; zie ook figuur<br />
1 in 1.2.2).<br />
Met behulp van moderne technieken heeft men zichtbaar kunnen maken dat verslaving<br />
gepaard gaat met fundamentele veranderingen in vorm en functie van cellen in bepaalde<br />
gebieden van de hersenen. Dergelijke veranderingen kunnen langdurig blijven<br />
bestaan en lijken in bepaalde gevallen irreversibel. De resultaten uit dergelijk eigentijds<br />
onderzoek hebben bevestigd dat verslaving inderdaad een hersenaandoening is.<br />
In het moderne neurobiologische verslavingsonderzoek wordt verslaving dan ook<br />
omschreven als een psychiatrische stoornis die wordt veroorzaakt door druggeïnduceerde,<br />
langdurig voortbestaande veranderingen in cellulaire functies — waaronder neurotransmissie<br />
— in de motivationele (mesocorticolimbische) systemen in de hersenen<br />
van daarvoor (genetisch) kwetsbare individuen. (Voor localisatie van de verschillende<br />
hersengebieden: zie figuur 3.)<br />
* Ook chronisch en intensief uitvoeren van bepaalde handelingen (seks, eten, gokken, internetten) kan leiden<br />
tot sensibilisatie van hersenprocessen en controleverlies.<br />
** Dus: drug, set, setting (Zin84).<br />
52 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Figuur 3 Schematisch overzicht van de verschillende hersengebieden die betrokken zijn bij het ontstaan<br />
van verslaving. Ontleend aan: Drug Abuse and Addiction are Biomedical Problems. AI Leshner, 1997<br />
(Les97a).<br />
2.8.2 Neurotransmitters<br />
Neurotransmitters zijn stoffen die een rol spelen bij de overdracht van signalen van de<br />
ene zenuwcel naar de andere. Deze vinden plaats in zogenoemde synapsen. Wanneer<br />
een signaal is overgebracht, kan een deel van de neurotransmitter weer worden opgenomen<br />
in de zenuwcel waaruit hij afkomstig was.<br />
Verslavende stoffen kunnen deze prikkeloverdracht op verschillende wijze beïnvloeden:<br />
zij nemen de plaats in van bepaalde neurotransmitters, bevorderen het vrijkomen<br />
van deze stoffen, blokkeren de werking ervan of remmen de her-opname in het<br />
pre-synaptisch neuron. Een van de neurotransmitters die bij verslaving een rol spelen,<br />
is dopamine. Hoewel vrijwel alle verslavende stoffen, ieder op zijn eigen wijze en soms<br />
indirect, leiden tot het vrijmaken van dopamine in het mesolimbische dopaminesysteem,<br />
is het niet waarschijnlijk dat deze vrijmaking het ‘drug liking’ medieert (Ree87).<br />
Het mesolimbische dopaminesysteem speelt mogelijk wel een rol bij de sensibilisatie<br />
53 Gebruik en verslaving
van hersenprocessen die van belang zijn voor de overgang van ‘drug-liking’ naar<br />
‘drug-wanting’, dus van gebruik naar verslaving (Ber98, Ree99).<br />
Een andere klasse van stoffen die als neurotransmitter kunnen fungeren en die in<br />
verband zijn gebracht met verslaving zijn de endogene opioïden* (endorfinen, enkefalinen<br />
en dynorfinen). Deze zouden een rol spelen bij de individuele kwetsbaarheid en<br />
bij het ontstaan van craving na herhaald gebruik van verslavende stoffen.<br />
Naast dopamine en endogene opioïden zijn nog andere neurotransmitters van belang<br />
bij het ontstaan en voortbestaan van verslaving: noradrenaline, serotonine, acetylcholine<br />
en verschillende aminozuren (GABA en glutamaat) (Nut96, Ree99, Ger95,00,<br />
Sch00). Hun precieze rol is nog niet duidelijk. De verschillende neurotransmitters werken<br />
niet onafhankelijk van elkaar: zij beïnvloeden elkaars werking. Gezocht wordt naar<br />
mogelijkheden daarvan gebruik te maken bij de medicamenteuze behandeling van verslaving<br />
(Vol97).<br />
2.9 Aspecten van behandeling<br />
2.9.1 Verschillende invalshoeken<br />
De hiervoor geformuleerde inzichten hebben gevolgen voor de behandeling van verslaving.<br />
Deze zal zich in beginsel richten op hetzij herstel, hetzij compensatie van de veranderingen<br />
in de hersenen. De etiologie maakt bovendien duidelijk dat ook de psychosociale<br />
omstandigheden aandacht behoeven. Daarnaast moet eventuele lichamelijke en<br />
psychiatrische comorbiditeit worden gediagnosticeerd en behandeld. Deze verscheidenheid<br />
heeft tot gevolg dat, ondanks overeenkomende gedachten betreffende aard en etiologie<br />
van verslaving, deskundigen van verschillende disciplines verschillende accenten<br />
leggen in hun theorie betreffende ontstaan, aard en kans op herstel en hun patiënten<br />
vanuit hun eigen invalshoek benaderen (zie oa: Jaf92, O’Br97, Les97, Koo97, Rob99,<br />
Hey96,98; Sch00a).<br />
Omdat verslaving een tot chroniciteit neigende, recidiverende aandoening is, zal de<br />
behandeling veelal periodiek, soms levenslang, moeten worden voortgezet (O’Br96,97;<br />
Les99a). Afhankelijk van het stadium van de ziekte, de psychosociale omstandigheden<br />
van de patiënt en diens behandelingsvoorgeschiedenis zullen andere behandeldoelen<br />
worden beoogd. De commissie gaat in hoofdstuk 4 nader in op deze behandeldoelen.<br />
Vaak zal een redelijke maat voor succes van de behandeling het onder controle houden<br />
van de aandoening zijn — niet de genezing (O’Bri96,97; McL97). Met de woorden van<br />
O’Brien: ‘....the only realistic expectation for the treatment of addiction is patient improvement<br />
rather than cure’ (O’Br96). Bij de evaluatie van de effectiviteit van een be-<br />
* Opioïden: zie de voetnoot bij 5.1.1.<br />
54 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
handeling moet men zich daarvan rekenschap geven; herhaald terugvallen in gebruik<br />
van de verslavende stof is eerder regel dan uitzondering.<br />
2.9.2 Farmacotherapie: werkingsmechanismen<br />
Over het algemeen zullen farmacotherapeutische interventies bij verslaving erop gericht<br />
zijn het ontstaan van onthoudingsverschijnselen te voorkomen, verstoorde fysiologische<br />
functies te normaliseren en craving te verminderen. Dat houdt in dat de behandeling<br />
gericht moet zijn op de systemen die als gevolg van het druggebruik zijn veranderd<br />
of ontregeld. Een farmacon dat wordt toegepast bij de behandeling van verslaving<br />
moet bij voorkeur oraal werkzaam zijn, geleidelijk zijn werkzaamheid ontplooien, een<br />
lange werkingsduur hebben en na staken van de toediening geleidelijk uit het lichaam<br />
verdwijnen (Kre98).<br />
Met het toegenomen inzicht in de aangrijpingspunten en werkingsmechanismen<br />
van verslavende stoffen heeft men een beeld gekregen van de effecten die van bepaalde<br />
geneesmiddelen bij de behandeling van verslaving kunnen worden verwacht. Een veel<br />
gevolgde indeling van stoffen berust op wijze waarop deze de prikkeloverdracht tussen<br />
de zenuwen kunnen beïnvloeden: hetzij door (geheel of gedeeltelijk) remmen danwel<br />
blokkeren, hetzij door (geheel of gedeeltelijk) stimuleren. De sterkte of werkzaamheid<br />
(‘efficacy’) van zo’n middel wordt wel uitgedrukt als de ‘intrinsieke activiteit’ daarvan,<br />
ofwel: het vermogen van dat middel de receptor waaraan het zich bindt daadwerkelijk<br />
te activeren (Mor98). Men onderscheidt:<br />
1 Agonisten: stoffen die zich binden aan receptoren en daardoor leiden tot fysiologische<br />
activiteit. Agonisten activeren de receptoren maximaal; de intrinsieke activiteit<br />
is 1. Van agonisten wordt onder andere gebruik gemaakt bij onderhoudsbehandelingen.<br />
Bijvoorbeeld: bij verslaafden aan roesopiaten vervangt men het verslavende<br />
opiaat, veelal heroïne, door een stof die op dezelfde receptoren aangrijpt<br />
maar die nauwelijks of geen roes veroorzaakt, zoals oraal toegediende methadon.<br />
Vandaar dat deze behandelingen in het verleden wel ‘substitutiebehandelingen’<br />
werden genoemd.<br />
2 Antagonisten: stoffen die de werking van agonisten remmen of blokkeren door zich<br />
te binden aan de receptor maar zelf geen effect uitoefenen: de intrinsieke activiteit<br />
is 0. Wanneer de binding van de antagonist aan de receptor sterk genoeg is, heeft<br />
gebruik van een agonist geen enkel effect meer. (Bijvoorbeeld: naltrexon bij opiaatverslaving.)<br />
3 Partiële agonisten: stoffen die zich binden aan de receptoren maar deze niet maximaal<br />
kunnen activeren; hun intrinsieke activiteit ligt tussen 0 en 1 (Ast99). Het effect<br />
van een partiële agonist is minder dan dat van een volledige agonist; men zegt<br />
55 Gebruik en verslaving
wel dat voor de werking een ‘plafond’ bestaat. Voorbeeld van een partiële agonist<br />
(op de opiaatreceptoren) is buprenorfine (zie 5.4).<br />
Naast deze middelen die aangrijpen op het neurotransmittersysteem wordt gebruik gemaakt<br />
van een groep ‘andere stoffen’ waarin voornamelijk stoffen worden gerubriceerd<br />
die de verslavende stof binden of de omzetting daarvan beïnvloeden. Dat kan tot gevolg<br />
hebben dat de verslavende stof de hersenen niet kan bereiken — zodat geen roes<br />
optreedt — of dat bepaalde stofwisselingsproducten zich ophopen waardoor aversieve<br />
verschijnselen optreden (disulfiram bij alcoholverslaving). Onderzoek met dergelijke<br />
perifeer werkende middelen, vooral gericht op de behandeling van verslaving aan cockïne,<br />
verkeert nog in een experimenteel stadium (zie verder 8.2.5).<br />
2.9.3 (Psycho)sociale interventies<br />
Hiervoor werd gesteld dat verslaving wordt beschouwd als psychische afhankelijkheid<br />
(2.2) of als een naar chroniciteit tenderende aandoening van biopsychosociale etiologie<br />
(1.2.2). Gezien de plaats die in deze omschrijvingen wordt toegekend aan psychologische<br />
aspecten, ligt het voor de hand dat in de loop der jaren verschillende psychologische<br />
benaderingen, al dan niet in combinatie met andere behandelvormen, zijn toegepast<br />
bij de behandeling van verslaving en ter preventie van terugval (oa Bal91,<br />
McL93). Deze interventies zijn vooral gericht op het in stand houden van de motivatie<br />
om geen verslavende stoffen meer te gebruiken, de sociale vaardigheden te verbeteren<br />
(zoals leren ‘nee’ te zeggen tegen het aanbod van drugs), het vergroten van het vertrouwen<br />
in eigen kunnen (bijvoorbeeld via cognitieve trainingen), het leren omgaan met negatieve<br />
emoties (onder meer via cognitieve gedragstherapeutische interventies) en ten<br />
slotte het verminderen van craving als reactie op druggerelateerde stimuli (bijvoorbeeld<br />
via ‘cue exposure’ training).<br />
Motiverende gespreksvoering is de belangrijkste nieuwe ontwikkeling op dit gebied.<br />
Deze interventie is in de praktijk effectief gebleken en vormt de basis van alle andere<br />
effectieve interventies (Mil91, Sch00a, Bri02).<br />
Als aanvulling op de neurobiologische en sociale theorieën zijn met behulp van<br />
moderne psychologische theorieën modellen opgesteld ter verklaring van verslavingsgedrag.<br />
Dankzij de voortschrijdende ontwikkelingen op het gebied van de neurowetenschappen<br />
en het daarmee toegenomen inzicht in de cellulaire en moleculaire mechanismen<br />
die specifieke gedragingen reguleren, wordt het in toenemende mate mogelijk deze<br />
modellen te koppelen aan neurofysiologische processen en zo empirisch gevonden<br />
behandelresultaten te verklaren (Kan00, Koo00). Aangetoond is bijvoorbeeld dat gedragstherapie<br />
bij verschillende psychiatrische aandoeningen (zoals obsessief dwangmatige<br />
stoornissen) het functioneren van de hersenen kan beïnvloeden; de hiermee bereik-<br />
56 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
te resultaten zijn vergelijkbaar met die welke medicamenteuze therapie teweeg kan<br />
brengen (Les97,97a; Bax96). Beide behandelvormen kunnen elkaar dan ook aanvullen.<br />
Wel moet erop worden gewezen dat bepaalde vormen van gedragstherapie in onderzoekssituaties<br />
wel werken, maar dat in de praktijk sommige reacties op druggerelateerde<br />
stimuli hardnekkig blijken te zijn en moeilijk te elimineren; niet-specifieke stemmingsveranderingen<br />
kunnen bijvoorbeeld snel tot (geconditioneerde) craving leiden<br />
(Rob93). Belangrijk is ook dat druggerelateerde factoren die maken dat bepaalde stimuli<br />
als bijzonder attractief worden ervaren, in de kliniek geheel anders kunnen overkomen<br />
dan op straat (zie oa Aci94). Ten slotte is gebleken dat generalisatie op dit gebied<br />
niet mogelijk is: het is niet zo dat na uitdoven van bepaalde prikkels die als cue fungeren<br />
ook andere stimuli niet meer als zodanig werken.<br />
Onderzoeksresultaten doen vermoeden dat het mogelijk moet zijn leer-strategieën<br />
te ontwikkelen met behulp waarvan motivationele sensibilisatie onder controle kan<br />
worden gekregen. Dit betekent dat ook vanuit de psychologie kan worden gezocht naar<br />
methoden om de aan sensibilisatie van hersenprocessen ten grondslag liggende<br />
neuroadaptaties te beïnvloeden.<br />
De verwachting bestaat dan ook dat fundamenteel onderzoek zowel vanuit de psychologie<br />
als vanuit de neurobiologie zal kunnen leiden tot effectieve methoden om verslaving<br />
te behandelen.<br />
57 Gebruik en verslaving
58 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Hoofdstuk<br />
3<br />
Gebruik, problematisch gebruik en<br />
verslaving in Nederland en de overige<br />
Europese lidstaten<br />
3.1 Risico van verslaving<br />
In 2.2 werd gesteld dat het meeste gebruik van psychoactieve stoffen recreatief is en<br />
dat de gebruikers daarvan slechts incidenteel fysieke of psychische problemen ondervinden.<br />
Ook werd aangegeven dat verslaving aan dergelijke stoffen kan ontstaan wanneer<br />
zich een ongunstige combinatie voordoet van biologische factoren, psychologische<br />
kenmerken en sociaal-culturele omstandigheden.<br />
Het middel zelf lijkt eveneens een rol te spelen: het percentage gebruikers dat verslaafd<br />
raakt, verschilt per categorie middelen aanzienlijk. Onderstaand overzichtje geeft een<br />
globale indruk van de mate waarin de (Amerikaanse) bevolking drugs gebruikt en de<br />
mate waarin dat tot verslaving leidt (ontleend aan: Nationale Drugmonitor, Jaarbericht<br />
1999 (NDM99); zie ook Ant94). Het is overigens niet met zekerheid te stellen dat selectiebias<br />
hierbij geen rol zou spelen. De commissie wijst er bovendien op dat de genoemde<br />
percentages zijn ontleend aan een bevolkingsonderzoek waardoor de mogelijkheid<br />
van een belangrijke onderschatting van de heroïne- en cocaïnegebruikers die verslaafd<br />
zijn geraakt reëel is: dergelijke personen zijn, zo zij al worden bereikt, over het<br />
algemeen weinig geneigd mee te doen aan een bevolkingsonderzoek.<br />
59 Gebruik, problematisch gebruik en verslaving in Nederland en de overige Europese lidstatenstaten
3.2 Druggebruik en verslaving in Nederland<br />
3.2.1 Gebruik<br />
De NDM rapporteert dat 0,3% van de Nederlanders van 12 jaar en ouder ooit heroïne<br />
heeft gebruikt. Wel kan dit plaatselijk hoger uitvallen: geraamd werd dat dit percentage<br />
in Amsterdam in 1997 1,8% bedroeg (Abr99).<br />
Voor cocaïne ligt dit percentage hoger: het CEDRO* schat dat 2,1% van de Nederlanders<br />
van 12 jaar en ouder ooit cocaïne heeft gebruikt. Ook met dit middel verschilt<br />
het gebruik van plaats tot plaats: in Amsterdam ligt dit percentage op 9,4 (zie tabel 2).<br />
Het actuele gebruik is in Amsterdam met 1% tien maal hoger dan in niet-stedelijke gebieden<br />
(Abr99). Volgens Korf neemt de populariteit van cocaïne onder jong-volwassen<br />
bezoekers van uitgaansgelegenheden toe (Kor99).<br />
De Stichting Toekomstscenario’s Gezondheidszorg (STG) constateert dat het gebruik<br />
van cocaïne zich heeft verspreid onder brede lagen van de bevolking; gewezen<br />
wordt op ‘het wel zeer grote aantal van de geïntegreerde gebruikers’. Precieze cijfers<br />
over dit recreatieve gebruik zijn niet beschikbaar. De NDM noemt (voor 1997) een minimum-aantal<br />
recente gebruikers van 27 000. Het CEDRO komt voor 1997 op 28 200<br />
gebruikers.<br />
Wat betreft ecstasy zou het — wat betreft de verslavende werking althans — gaan<br />
om ‘een betrekkelijk onschuldig, voorbijgaand recreatief experimenteel gebruik’ waarmee<br />
naar schatting in de afgelopen jaren 400 000 jonge Nederlanders kennis hebben<br />
gemaakt (STG98). De NDM schat — met een grote marge van onzekerheid — dat in<br />
1997 ten minste 40 000 mensen ecstasy gebruikten. Daarnaast waren er ten minste<br />
13 000 recente gebruikers van amfetaminen.<br />
Abraham en Cohen vonden dat (in Amsterdam) weliswaar de life time prevalentie**<br />
voor cocaïne, XTC en cannabis van 1987 tot 1997 duidelijk is toegenomen, maar dat<br />
het aantal mensen dat deze middelen meer dan 20 keer per maand gebruikt voor cocaïne<br />
is gedaald en voor cannabis constant is gebleven (Abr98). Voor XTC ontbreken deze<br />
cijfers. In dit geval lijkt de door de auteurs gemaakte schatting van 323 000 actuele<br />
cannabisgebruikers een onderschatting: volgens de STG zou dit aantal met ongeveer<br />
een derde moeten worden opgehoogd. Reden hiervoor is dat in de samenstelling van de<br />
steekproef waarop de schatting is gebaseerd niet alleen zwerfjongeren en heroïneverslaafden,<br />
over het algemeen belangrijke cannabisgebruikers, maar ook regelmatige coffeeshopbezoekers<br />
buiten beschouwing zijn gebleven.<br />
* CEDRO: Centrum voor Drugsonderzoek, Universiteit van Amsterdam<br />
** Life time prevalentie: het percentage mensen dat het middel ooit heeft gebruikt.<br />
60 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Ook in het gebruik van cannabis waren tot voor kort grote locale verschillen, zowel<br />
tussen de steden en niet-stedelijke gemeenten als tussen de steden onderling: het ooitgebruik<br />
is bijvoorbeeld in Amsterdam 36,7%, in Rotterdam 18,5% en op het platteland<br />
10,5%. Deze verschillen lijken evenwel af te nemen (NDM01).<br />
3.2.2 Verslaving<br />
Verslaving aan opiaten<br />
De Stichting Toekomstscenario’s Gezondheidszorg (STG98) schrijft dat ‘slechts een<br />
zeer kleine minderheid van de Nederlanders die drugs gebruiken, verslaafd is aan<br />
heroïne’. De Nationale Drugmonitor schat dat er in Nederland tussen de 25 000 en<br />
29 000 ‘probleemgebruikers van opiaten’ zijn. De overgrote meerderheid van hen is<br />
verslaafd aan heroïne. Daarnaast komt verslaving voor aan andere opiaten, zij het in<br />
veel mindere mate; precieze aantallen zijn niet bekend.<br />
Het aantal opiaatverslaafden blijft de laatste jaren vrij stabiel. Het aantal intraveneus<br />
spuitende opiaatgebruikers neemt af. Volgens de NDM zou ongeveer 10-15% van<br />
de problematische opiaatgebruikers in Nederland spuiten; van degenen die zich bij de<br />
ambulante hulpverlening melden nog geen 13% (Ouw00). De populatie wordt ouder en<br />
de sterfte (ten gevolge van overdosering, HIV-infectie en AIDS) daalt (NDM01).<br />
Verslaving aan cocaïne<br />
Veel verslaafden aan heroïne — volgens de NDM 80-90% — gebruiken ook cocaïne,<br />
vaak als ‘crack’ of ‘gekookte coke’*. De laatste jaren worden in toenemende mate patiënten<br />
gezien die niet aan heroïne maar alleen of voornamelijk aan cocaïne zijn verslaafd.<br />
Landelijke cijfers betreffende de aantallen cocaïneverslaafden zijn echter niet<br />
beschikbaar (Gag97, STG98, NDM01).<br />
Verslaving aan amfetaminen<br />
Over het aantal mensen dat verslaafd is aan (meth)amfetamine of XTC is evenmin informatie<br />
beschikbaar. Het gebruik van XTC is tot 1996 gestegen, maar volgens de<br />
NDM laat het zich aanzien dat de populariteit van het middel in het uitgaanscircuit tanende<br />
is. Het aantal patiënten dat problemen heeft met amfetaminen is stabiel.<br />
* Toelichting: zie 8.2.2.<br />
61 Gebruik, problematisch gebruik en verslaving in Nederland en de overige Europese lidstatenstaten
Tabel 2 Life time prevalentie van druggebruik in Nederland in negen steekproeven: vier uit de bevolking van<br />
Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht (1996) en vijf uit gemeenten met een lagere 'adres-dichtheid',<br />
en het nationaal gemiddelde (1997, gewogen percentages). Ontleend aan: Licit and illicit Drug Use in The<br />
Netherlands, 1997. CEDRO, Amsterdam 1999 (Abr99).<br />
lifetime p< last year p< last month p< unweight<br />
drug 1987 1990 1994 1997 1987 1990 1994 1997 1987 1990 1994 1997 1987<br />
Tobacco 71.3 67.7 66.7 71.4 49.6 46.8 45.7 46.4 0.005 45.9 43.0 41.5 41.8 0.000 3.132<br />
Alcohol 87.5 86.0 86.4 88.1 78.7 78.0 77.8 79.6 71.1 69.1 70.3 70.9 3.826<br />
Hypnotics 20.1 18.8 19.0 23.7 0.000 11.4 9.3 9.8 12.9 0.041 8.4 6.4 6.6 7.8 873<br />
Sedatives 22.2 20.3 19.9 22.8 10.8 9.2 9.1 11.4 7.4 6.0 5.4 7.2 970<br />
Cannabis 23.2 25.2 29.8 36.3 0.000 9.5 10.2 11.2 13.1 0.000 5.6 6.1 7.2 8. 1 0.000 995<br />
Inhalants 1.1 1.0 1.1 1.8 0.007 0.3 0.1 0.2 0.4 0.2 0.0 0.1 0.2 47<br />
Cocaine 5.7 5.7 7.0 9.3 0.000 1.6 1.3 1.9 2.6 0.001 0.6 0.4 0.8 1.0 245<br />
Amphetamines 4.5 4.2 4.7 5.9 0.005 0.6 0.5 0.5 0.9 0.3 0.2 0.3 0.3 193<br />
Ecstasy 1.3 3.3 6.9 0.000 0.7 1.6 3.1 0.000 0.1 0.7 1.1 0.001<br />
Hallucinogens all 3.9 4.2 4.5 9.2 0.000 0.4 0.3 0.6 2.7 0.001 0.1 0.1 0.3 0.6 0.001 167<br />
Hall. excl. mushrooms 6.2 1.1 0.0<br />
Opiates all 9.2 7.4 7.7 21.1 0.000 2.3 1.9 2.1 16.0 0.000 0.6 0.7 4.2 0.000 401<br />
Codeine 3.6 3.4 15.8 0.000 1.4 1.2 1.2 7.2 0.000 0.5 0.3 3.6 0.000<br />
Heroin 1.1 1.4 1.7 0.025 0.3 0.1 0.3 0.5 0.007 0.0 0.0 0.1 0.2 0.014<br />
Difficult drugs 8.3 8.6 10.7 14.1 0.000 2.2 2.1 3.0 4.8 0.000 0.9 0.8 1.3 2.0 0.000 359<br />
No drugs 6.3 8.0 8.0 6.3 12.1 13.8 13.9 11.8 17.5 20 19.2 18.4 277<br />
Total sample 4,377 4,443 4,364 3,798<br />
Difficult drugs are cocaine, amphetamines, ecstasy, hallucinogens, heroin. Only in 1997, mushrooms are excluded.<br />
No drugs is non of the above drugs.<br />
Data is tested using χ<br />
2 (1987 v.s. 1997), significance level is noted in table.<br />
- Difficult drugs: minder gemakkelijk verkrijgbare drugs (niet te koop in coffeeshop of smart shop)<br />
- De genummerde kolommen geven zelfstandige steekproeven weer.<br />
- De cijfers in kolom 5 (‘other’) hebben betrekking op een steekproef uit de ‘overige grote gemeenten’<br />
(> 2 500 adressen per km 2 )<br />
- De kolom ‘highest’ geeft een gewogen optelling van de streekproeven uit de kolommen 1 t/m 5.<br />
62 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Verslaving aan alcohol<br />
Het aantal personen op wie de diagnose ‘alcoholmisbruik’ of ‘alcoholisme’<br />
(= alcoholafhankelijkheid) van toepassing is, bedroeg volgens de NDM in 1996 820<br />
000 (jaarprevalentie; leeftijdsgroep 18 t/m 64 jaar). Dit zelfde aantal wordt genoemd in<br />
de Alcoholnota (VWS00). 365.720 van deze 820 000 problematische gebruikers zijn<br />
aan alcohol verslaafd (NEMESIS-onderzoek, Bijl97).<br />
Verslaving aan nicotine<br />
In Nederland rookten in 2000 37% van de mannen en 29% van de vrouwen tabak (jaarverslag<br />
StiVoRo (SVR00). Van hen is 55% verslaafd aan nicotine* (DSM-IV-criteria,<br />
SVR97). Dit komt neer op een totaal van ongeveer 2 400 000 nicotineverslaafden.<br />
Verslaving aan verschillende middelen<br />
Volgens de gegevens van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS)<br />
gebruikt meer dan de helft van de patiënten die ambulant worden behandeld wegens<br />
drugverslaving naast de drug die de primaire problemen veroorzaakt nog een of meer<br />
andere drugs. Een kleine 10% heeft eveneens problemen met alcohol. 1% heeft gokproblemen<br />
(Ouw00).<br />
Van de methadonpatiënten gebruikt 66% dagelijks (illegale) opiaten. 38% gebruikt<br />
tevens cocaïne. De commissie heeft evenwel redenen aan te nemen dat dit percentage<br />
hoger ligt: zoals boven werd vermeld gebruikt 80-90% van de heroïneverslaafden tevens<br />
cocaïne. De ervaring is dat bijna alle patiënten dit gebruik tijdens de methadonbehandeling<br />
voortzetten. Een goede aanleiding daartoe kan de betaaldag van de uitkering<br />
zijn, of een toevallig ‘buitenkansje’ (Sha95, Bru99).<br />
Het percentage sigarettenrokers onder de opiaatverslaafden ligt onrustbarend hoog:<br />
bijna 95% rookt. 10-15% heeft daarnaast problemen met alcohol.<br />
Veel drugverslaafden gebruiken tevens clandestien allerhande geneesmiddelen<br />
(benzodiazepinen, barbituraten).<br />
3.2.3 Comorbiditeit<br />
In 2.7 werd aangegeven dat comorbiditeit frequent voorkomt. Informatie over de Nederlandse<br />
situatie is echter slechts fragmentarisch beschikbaar.<br />
* Nicotine is het verslavende bestanddeel van tabak.<br />
63 Gebruik, problematisch gebruik en verslaving in Nederland en de overige Europese lidstatenstaten
Het Jaarboek Verslaving 1998 citeert de resultaten uit het onderzoek van Schrijvers<br />
e.a. (Sch97) waaruit naar voren komt dat van de drugspatiënten in Rotterdam en Groningen<br />
52% met ernstige psychische problematiek kampt; onder verslaafden die zich<br />
niet tot de hulpverlening wenden zou dit percentage 47 bedragen. Voorts zou bij 29%<br />
van de verslaafden binnen de hulpverlening en bij 18% van de verslaafden daarbuiten<br />
sprake zijn van ‘complexe problematiek’, waarmee wordt bedoeld dat deze patiënten<br />
naast lichamelijke en psychische klachten ook problemen hebben op het gebied van opleiding,<br />
werk(loosheid), sociale relaties en in hun contacten met politie en justitie<br />
(Men99).<br />
Eland vond dat bij verslaafden aan harddrugs veel sociale fobieën, depressies en<br />
antisociale persoonlijkheidsstoornissen voorkomen. De psychiatrische comorbiditeit bij<br />
ambulant behandelde en niet-behandelde harddrugverslaafden bleek vergelijkbaar. Bij<br />
degenen die klinisch worden behandeld komt wel meer psychopathologie voor. Verslaafden<br />
met zware psychische stoornissen hadden meer verschillende soorten drugs<br />
gebruikt (Ela97).<br />
3.2.4 Nota bene<br />
Er zij op gewezen dat de criteria voor verslaving in de loop der jaren zijn aangepast.<br />
Dit heeft gevolgen voor de registratie. Cijfers uit de DSM-III-periode zijn niet zonder<br />
meer te vergelijken met die voor dezelfde diagnose uit het DSM-IV-tijdperk (Ant95).<br />
Cocaïneverslaving werd, vanwege het ontbreken van lichamelijke afhankelijkheid, in<br />
DSM-III zelfs in het geheel niet vermeld. De commissie verwacht dat deze veranderingen<br />
in criteria ook in de Nederlandse registraties zullen hebben doorgewerkt.<br />
3.3 Beloop harddrugverslaving<br />
Cramer en Schippers hebben in 1994 een analyse gepubliceerd van, voornamelijk buitenlandse,<br />
naoorlogse onderzoeksverslagen waarin gegevens waren gerapporteerd over<br />
het beloop van harddrugverslaving van voornamelijk heroïneverslaafden die al dan niet<br />
daarnaast nog andere middelen gebruikten. Hieruit komt naar voren dat de grootste veranderingen<br />
zich in de eerste tien jaar voordoen (Cra94). Na tien jaar is van degenen die<br />
ooit door hun druggebruik in de problemen waren geraakt een derde nog onveranderd<br />
problematisch verslaafd of inmiddels overleden, gebruikt een derde nog steeds, maar<br />
op een manier die zich met hun voortschrijdende maatschappelijke integratie laat combineren,<br />
terwijl een derde helemaal niet meer gebruikt. De volgende 5 tot 10 jaar verandert<br />
de situatie niet veel: het percentage afgekickten stijgt tot ongeveer 40%, het percentage<br />
geïntegreerde gebruikers daalt enigszins (tot ongeveer 20%); het percentage<br />
64 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
overledenen neemt toe tot ruim 20% en ook het percentage problematische gebruikers<br />
daalt iets (tot ongeveer 20%, zie figuur 4).<br />
Tot op heden zijn geen aanwijzingen gevonden dat het beloop van verslaving aan harddrugs<br />
sedert het onderzoek van Cramer en Schippers is veranderd. Bovengenoemd onderzoek<br />
is echter niet geactualiseerd. Wel zijn inmiddels de resultaten gepubliceerd van<br />
een zeer langdurig — 33 jaar — follow-up onderzoek bij 581 heroïneverslaafden die in<br />
de jaren 1962-1964 in een dwangbehandelingsprogramma voor criminele heroïneverslaafden<br />
werden opgenomen (Hse01). Volgens dit onderzoek komt het beloop van de<br />
verslaving bij deze patiënten gedurende de eerste jaren redelijk overeen met dat uit bovengenoemd<br />
onderzoek. Met de jaren stijgt het percentage overledenen: na 24 jaar is<br />
28% overleden, na 33 jaar 49%. Leeftijd, aantal jaren heroïnegebruik, comorbiditeit en<br />
overmatig alcoholgebruik bleken significant gecorreleerd met sterfte.<br />
Van de 242 overlevenden was na 33 jaar bijna de helft abstinent (gebruikte op dat<br />
moment geen heroïne), 2-3% gebruikte nog af en toe. 7-9% van de oorspronkelijke<br />
groep van 581 patiënten (dat is wel ruim 20% van de overlevenden) gebruikte, nog of<br />
weer, dagelijks heroïne.<br />
Hoewel over het algemeen wordt aangenomen dat de kans op terugval afneemt<br />
naarmate een patiënt langer abstinent is (dat wil zeggen dat hij geen heroïne meer gebruikt<br />
maar eventueel wel alcohol, marihuana, cocaïne, amfetaminen), viel in het onderzoek<br />
van Hser van degenen die al 15 jaar abstinent waren toch nog een kwart terug.<br />
Volgens de onderzoekers bevestigen deze resultaten dat het bereiken van langdurige<br />
abstinentie een langdurig proces is. Zij merken op dat hieruit tevens zou kunnen worden<br />
geconcludeerd dat heroïneverslaving een aandoening is die — althans bij bepaalde<br />
individuen — levenslang blijft bestaan.<br />
Dergelijk onderzoek is in Nederland niet uitgevoerd. Wel kan worden opgemerkt dat de<br />
populatie verslaafden in de loop der jaren is veranderd: de patiënten spuiten minder dan<br />
ten tijde van het onderzoek van Cramer en Schippers en zijn gemiddeld ouder (zie oa<br />
jaarberichten GG&GD Amsterdam, Bru96, Bru99). De mogelijkheid bestaat dat dit zal<br />
leiden tot minder oversterfte en tot een groeiende populatie van oudere, veelal ernstig<br />
zieke langdurig verslaafden — met bijbehorende chronische behoefte aan zorg.<br />
65 Gebruik, problematisch gebruik en verslaving in Nederland en de overige Europese lidstatenstaten
Voor de cijfers is gebruik gemaakt van de literatuuroverzichten van Brinkman (1985), Ladewig (1987), Onstein (1987),<br />
Schneider (1988), Swierstra (1990).<br />
a 5-15%, op basis van Swierstra (1990) 10%<br />
b 10-15%, verondersteld op basis gegevens Schneider (1988) na 10 (e) en 20 jaar (h)<br />
c 19-23%, op basis van Ladewig (1987) 19-23%, en Swiersta (1990) 20%<br />
d 10-20%, op basis van Ladewig (1987) >16%, Swierstra (1990) 15%, Onstein (1987) 15%, Schneider (1988)<br />
10-13%, Brinkman (1985) 15-20%<br />
e 20-33%, op basis van Schneider (1988)<br />
f 25-40%, op basis van Swierstra (1990) 30%, Onstein (1987) 40%, Schneider (1988) 25%<br />
g 15-25%, op basis van Ladewig (1987) >20%, Swierstra (1990)
3.4 Druggebruik en verslaving in de Europese Unie*<br />
3.4.1 Gebruik<br />
Volgens het jaarverslag 2000 van het Europees Waarnemingscentrum voor Drugs en<br />
Drugverslaving (EWDD00) over de stand van de drugsproblematiek in de Europese<br />
Unie — waarin alcohol en tabak buiten beschouwing blijven — is cannabis het meest<br />
gebruikte middel in de Europese Unie: het aantal volwassenen dat ooit cannabis heeft<br />
gebruikt, varieert van 10% in Finland tot 20 à 30% in Denemarken, Spanje en het Verenigd<br />
Koninkrijk. 0,5 tot 3% van het aantal volwassenen in de EU heeft ooit cocaïne geprobeerd,<br />
1 tot 4% amfetaminen — behalve in het Verenigd Koninkrijk: daar heeft<br />
10% ooit amfetaminen geprobeerd. Het aantal volwassenen dat ooit met heroïne heeft<br />
geëxperimenteerd, is moeilijker te schatten; aangenomen wordt dat dit in de meeste landen<br />
minder is dan 1% (van de jongvolwassenen: 1-2%).<br />
Het meeste druggebruik wordt gevonden onder jongvolwassenen, in de leeftijdsgroepen<br />
16-18 en 34-39 jaar.<br />
Ook onder scholieren is cannabis het meest gebruikte middel; van 5-7% van de<br />
scholieren van 15-16 jaar in Portugal en Zweden tot 30 à 40% van de scholieren in deze<br />
leeftijdsgroep in Nederland, Ierland en het Verenigd Koninkrijk heeft ervaring met<br />
cannabis. 1-7% heeft ervaring met amfetaminen, 2-8% met XTC en 1-4% met cocaïne.<br />
De zuiverheid van de verschillende drugs varieert tussen de verschillende landen:<br />
bij heroïne van minder dan 20% (Duitsland) tot 60% (Denemarken), bij cannabis (uitgedrukt<br />
in het gehalte aan de psychotrope stof ∆-9-tetrahydrocannabinol (THC)) van<br />
nog geen 3% tot 20%, bij amfetaminen van 6% (Ierland) tot 100% in Griekenland. Wat<br />
als XTC wordt verkocht, loopt zeer uiteen. De zuiverheid van cocaïne ligt meestal tussen<br />
50 en 60%.<br />
3.4.2 Problematisch gebruik<br />
Het EWDD hanteert in zijn jaarverslag over 2000 als definitie van ‘problematisch<br />
druggebruik’: intraveneus of langdurig / regelmatig gebruik van opiaten, cocaïne en/of<br />
amfetaminen — daarmee XTC en cannabis buiten beschouwing latend. Dit jaarverslag<br />
noemt een aantal van 1,5 miljoen problematische druggebruikers in de EU van wie<br />
1 miljoen verslaafd zouden zijn, maar geeft daarbij aan dat deze cijfers betrekking hebben<br />
op de leeftijdsgroep 18-64 jaar en derhalve niet vergelijkbaar zijn met die uit het<br />
jaarverslag over 1999. Daarin werd, als conservatieve schatting, een prevalentie van<br />
* Ontleend aan: Jaarverslag over de stand van de drugsproblematiek in de Europese Unie 2000, Europees<br />
Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugsverslaving (EWDD00), tenzij anders aangegeven.<br />
67 Gebruik, problematisch gebruik en verslaving in Nederland en de overige Europese lidstatenstaten
problematisch druggebruik genoemd van 1 tot 1,5 miljoen op een totale bevolking van<br />
ongeveer 375 miljoen.<br />
Van deze 1,5 miljoen problematische gebruikers hebben de meesten problemen met<br />
heroïne. Steeds meer ziet men echter problematisch gebruik van cocaïne, vaak in combinatie<br />
met alcohol. De prevalentie van problematisch druggebruik lijkt in de meeste<br />
EU-landen stabiel en, volgens het EWDD, relatief vergelijkbaar. (Wel wordt benadrukt<br />
dat de methoden voor het verzamelen en vergelijken van gegevens in Europa van land<br />
tot land blijven verschillen; het EWDD werkt aan harmonisatie.)<br />
Tabel 3, door de NDM ontleend aan het jaarverslag 2000 van het EWDD, geeft een<br />
indruk van de aantallen problematische harddruggebruikers in de Europese lidstaten<br />
per 1000 inwoners in de leeftijd van 15-64 jaar. Er (b)lijken wel degelijk verschillen in<br />
prevalentie tussen de lidstaten te bestaan: Nederland behoort tot de landen met een (geschat)<br />
relatief laag percentage problematische harddruggebruikers NDM01).<br />
3.4.3 Drugs in detentie<br />
Een groot aantal — soms tot 90% — van de al dan niet veroordeelde gedetineerden gebruikt<br />
drugs; sommigen in de gevangenis voor het eerst. De aantallen problematische<br />
gebruikers variëren in de meeste lidstaten tussen 20 en 50% van de totale gevangenis-<br />
Tabel 3 Aantallen problematische harddruggebruikers in de Europese lidstaten per 1000 inwoners van<br />
15-64 jaar. Ontleend aan: EWDD, jaarverslag 2000. Peiljaren: 1996-1998, behalve Oostenrijk (1995),<br />
Ierland (1995/96) en Zweden (1992)).<br />
Luxemburg 7,2<br />
Italië 6,4<br />
Verenigd Koninkrijk 5,6<br />
Spanje 4,9<br />
Frankrijk 3,9<br />
Noorwegen 3,9<br />
Ierland 3,8<br />
Denemarken 3,5<br />
Oostenrijk 3,2<br />
België 3<br />
Zweden 3<br />
Nederland 2,5<br />
Finland 2,4<br />
Duitsland 2,2<br />
68 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
3.4.4 Trends<br />
bevolking. Intraveneus gebruik komt in de gevangenis minder voor dan daarbuiten; van<br />
deze spuitende gedetineerden gebruikt 70% elkaars naalden en ander injectiemateriaal.<br />
Ter preventie van de verspreiding van besmettelijke ziekten is in verschillende landen<br />
spuitomruil in de gevangenis mogelijk (behandeling tijdens en na detentie in de Europese<br />
lidstaten: zie 10.7.3).<br />
Cannabis blijft de meest algemeen verkrijgbare en gebruikte drug in de EU. Gesignaleerd<br />
wordt een convergerende trend: in landen waar voorheen weinig cannabis werd<br />
gebruikt, neemt het gebruik toe; in landen waar al veel cannabis werd gebruikt, stabiliseren<br />
de aantallen zich. Het aantal cannabisgebruikers dat zich meldt bij de hulpverlening<br />
stijgt; vaak gebruiken zij ook andere drugs. Het aantal scholieren dat ooit cannabis<br />
heeft gebruikt (de ervaringsgraad) is in de jaren ‘90 aanzienlijk gestegen.<br />
Amfetaminen (inclusief XTC) zijn de op een na meest gebruikte drugs in Europa.<br />
Het gebruik van amfetamine vertoont nog een lichte stijging, dat van XTC blijft stabiel<br />
of daalt. Slechts weinig gebruikers vragen behandeling. Wel bestaat een groeiende ongerustheid<br />
over de mogelijkheid dat zwaar XTC gebruik leidt tot blijvende schade aan<br />
het zenuwstelsel.<br />
Het gebruik van cocaïne stijgt, vooral onder sociaal actieve groepen. Vaak gaat cocaïnegebruik<br />
samen met overmatig alcoholgebruik. Het roken van crack leidt tot ernstige<br />
problemen, vooral onder prostituées.<br />
Het aantal heroïneverslaafden blijft ongeveer stabiel. De meeste gebruikers worden<br />
ouder en hebben ernstige problemen, zowel op lichamelijk als op psychiatrisch en sociaal<br />
gebied. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat groepen jongeren heroïne gebruiken:<br />
jonge recreatieve gebruikers van amfetaminen, XTC en andere drugs, dakloze jongeren,<br />
leden van gemarginaliseerde minderheden, jeugdige criminelen, gedetineerden en<br />
prostitué(e)s. Veel heroïneverslaafden gebruiken ook cocaïne, vooral intraveneus of als<br />
crack*.<br />
Allerwegen wordt steeds vaker polydruggebruik geconstateerd. In toenemende mate<br />
nemen ook recreatief gebruikers combinaties tot zich van legale (alcohol en benzodiazepinen)<br />
en illegale middelen.<br />
Het percentage (behandelde) heroïnegebruikers dat spuit stijgt niet. In een aantal<br />
landen is dit percentage gedaald doordat de gebruikers overgaan op chinezen*. De<br />
meeste nieuwe gebruikers doen dat ook.<br />
Volgens het EWDD vormt het gelijktijdig voorkomen van verslaving en andere<br />
psychiatrische stoornissen in een aantal landen, waaronder Nederland, in toenemende<br />
* Toelichting: zie 8.2.2.<br />
69 Gebruik, problematisch gebruik en verslaving in Nederland en de overige Europese lidstatenstaten
mate een probleem. Vaak hebben dergelijke patiënten, zeker als zij al langdurig verslaafd<br />
zijn, een zeer slechte algemene lichamelijke gezondheid en ondervinden zij psychologische<br />
en sociale problemen.<br />
3.4.5 Europees drugbeleid<br />
In het jaarverslag 2000 van het Europees Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugverslaving<br />
(EWDD00) wordt geconstateerd dat het drugbeleid van de lidstaten steeds<br />
minder verschilt. Preventie en schadebeperking vormen een gemeenschappelijk kenmerk;<br />
men ziet het drugsprobleem steeds meer in bredere context en houdt rekening<br />
met aspecten zoals armoede, werkloosheid en sociale uitsluiting. Hulpverlening voor<br />
druggebruikers wordt in toenemende mate geïntegreerd in de gezondheidszorg, de sociale<br />
sector, het justitieel beleid en het gevangeniswezen. Laagdrempelige hulpverlening<br />
wint in alle lidstaten terrein. Onderzocht wordt of en zo ja, op welke manier, gebruik(er)sruimten<br />
risicogedrag terugdringen, de gezondheid van de gebruikers op peil<br />
houden en de overlast voor de buurt terugdringen.<br />
Alle lidstaten geven in hun vervolgingsbeleid de voorkeur aan alternatieve straffen als<br />
gevangenisstraf niet strikt noodzakelijk is. Tegelijkertijd halen steeds meer landen<br />
druggebruik uit het strafrecht. Kennelijk heerst consensus dat bestraffing geen goede<br />
oplossing is voor mensen met een drugsprobleem; in plaats daarvan geeft men de voorkeur<br />
aan behandeling, zelfs als de ernst van het delict een gevangenisstraf onvermijdelijk<br />
maakt.<br />
In een aantal landen zijn officiële procedures voor kwaliteitsbewaking opgesteld om de<br />
doeltreffendheid van preventie en behandeling van verslaafden te verhogen, onder meer<br />
door het invoeren van een officiële erkenning, het meten van de vorderingen en het geven<br />
van opleidingen.<br />
Belangrijk hoofdbestanddeel van de drugsstrategieën is dat beleidsbeslissingen<br />
worden genomen ‘op basis van wetenschappelijke analysen en dito bewijsmateriaal’.<br />
Om dit mogelijk te maken zijn in een aantal landen onderzoeksprogramma’s van start<br />
gegaan en zijn nieuwe leerstoelen in het leven geroepen.<br />
3.5 Druggebruik wereldwijd<br />
Volgens het jaarrapport van de VN-dienst voor Drugscontrole en misdaadpreventie<br />
ODCCP over 2000 zouden wereldwijd 180 miljoen mensen drugs gebruiken, ofwel 4%<br />
van alle mensen ouder dan 15 jaar. De meest gebruikte drug is cannabis. 14 miljoen<br />
mensen gebruiken cocaïne. Het aantal heroïneverslaafden in West-Europa zou volgens<br />
70 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
dit VN-rapport ongeveer 1,2 miljoen bedragen*; in de Verenigde Staten 1 miljoen<br />
(ODCCP01).<br />
* Het EWDD komt, voor de lidstaten, op 1 miljoen (zie 3.4.2)<br />
71 Gebruik, problematisch gebruik en verslaving in Nederland en de overige Europese lidstatenstaten
72 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Hoofdstuk<br />
4<br />
Behandeldoelstellingen<br />
4.1 Inleiding<br />
Met de behandeling van chronische, chronisch-recidiverende en tot chroniciteit neigende<br />
aandoeningen — zoals verslaving — kunnen verschillende doelen worden beoogd.<br />
In deze behandeldoelen valt een bepaalde hiërarchie te onderkennen die loopt van het<br />
streven naar genezing van de aandoening en de gevolgen daarvan (‘cure’), via het verbeteren<br />
van het lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welbevinden en het beperken<br />
van schade (‘care’), tot het verzachten van lijden bij ernstig en langdurig zieken die nog<br />
maar een beperkte levensverwachting hebben (palliatie).<br />
Hieronder wordt nader ingegaan op de verschillende doelstellingen bij de behandeling<br />
van verslaving. Duidelijk zal zijn dat deze niet altijd scherp zijn af te grenzen. Ongeacht<br />
de doelstelling behoort de behandeling — zoals elke medische behandeling — te<br />
allen tijde professioneel en dus humaan te zijn.<br />
4.2 Genezing (cure)<br />
Onder ‘genezing’ van verslaving verstaat men over het algemeen het bereiken van stabiele<br />
abstinentie, dat wil zeggen: bereiken dat de patiënt zijn gebruik van de stof voor<br />
73 Behandeldoelstellingen
verslaving waaraan hij behandeling zoekt — en zijn verslavingsgedrag — staakt*. Dit<br />
doel wordt meestal nagestreefd via twee fasen: detoxificatie (begeleide onthouding<br />
(Hur98)) en terugvalpreventie.<br />
1 Detoxificatie en bestrijding van onthoudingsverschijnselen. Deze fase kan, afhankelijk<br />
van het middel/de middelen waaraan de patiënt verslaafd is en de detoxificatiemethode<br />
die wordt gebruikt, enkele uren tot enkele maanden duren. De optredende<br />
onthoudingsverschijnselen zijn vaak tegengesteld aan de effecten van de verslavende<br />
stof. Zij worden, indien mogelijk, behandeld met volledige of partiële agonisten<br />
in aflopende doseringen en met symptoomgerichte geneesmiddelen. Bij detoxificatie<br />
van verzwakte verslaafden en bij ontgifting van middelen zoals alcohol,<br />
barbituraten en benzodiazepinen is extra waakzaamheid geboden vanwege het risico<br />
dat zich ernstige, soms zelfs levensbedreigende complicaties voordoen<br />
(WHO98).<br />
2 Voorkomen van terugval. Naast psycho- en sociotherapeutische interventies worden<br />
steeds vaker geneesmiddelen voorgeschreven. Bij de farmacotherapie zijn drie<br />
principes te onderscheiden.<br />
Verminderen van het positieve effect van de verslavende stof. Dit kan in principe<br />
door toediening van (partiële) agonisten of antagonisten. Doordat deze middelen<br />
de receptoren bezetten waarop de verslavende stof aangrijpt, heeft gebruik daarvan<br />
geen of veel minder effect en is dus niet langer aantrekkelijk. Geprobeerd zal<br />
worden na enige tijd ook het gebruik van deze middelen te stoppen, maar dat<br />
blijkt vaak niet haalbaar. Veelal wordt dan een tussen-doel (‘intermediate goal’)<br />
gesteld: men zet het gebruik van het geneesmiddel voorlopig voort. Het doel van<br />
de behandeling verschuift daarmee naar ‘care’ totdat de situatie verbetert en het<br />
oorspronkelijk doel alsnog haalbaar wordt geacht. Terugvalpreventie krijgt in<br />
zo’n geval de betekenis van: voorkómen van terugval in gebruik van illegale opiaten.<br />
Vermindering van de hunkering naar de verslavende stof (‘craving’). Verschillende<br />
middelen zijn toegepast ter behandeling van craving (antidepressiva bij craving<br />
naar tabak, acamprosaat en naltrexon bij craving naar alcohol). Tot op heden is<br />
evenwel geen afdoende medicamenteuze behandeling van craving bekend. Omdat<br />
conditionering een belangrijke rol speelt, combineert men anti-craving-medicatie<br />
wel met deconditionering (‘cue exposure treatment’). Ter bevordering van de zelfcontrole<br />
worden verschillende psychologische methoden toegepast.<br />
Bewerkstelligen van een aversieve reactie bij gebruik van de verslavende stof.<br />
Een dergelijke medicatie veroorzaakt onplezierige sensaties wanneer het middel<br />
* In vele gevallen zijn patiënten verslaafd aan meer dan één stof. Ook komt voor dat de patiënt het middel<br />
voor verslaving waaraan hij wordt behandeld (bijvoorbeeld heroïne), vervangt door een ander (bij voorbeeld<br />
alcohol). Op deze problematiek gaat de commissie in hoofdstuk 9 nader in.<br />
74 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
wordt gebruikt. De bedoeling is dat dit de patiënt van gebruik weerhoudt (disulfiram<br />
bij alcoholverslaving).<br />
Van behandelingen gericht op het voorkomen van terugval kan alleen bij goed gemotiveerde<br />
patiënten heil worden verwacht. Informele zelfhulpgroepen en niet-professionele<br />
ondersteuning kunnen hierbij een belangrijke rol spelen (WHO98). In bepaalde gevallen<br />
moet de patiënt langdurig worden opgenomen.<br />
4.3 Zorg/stabilisatie (care)<br />
Hierboven werd aangegeven dat in veel gevallen ‘genezing van verslaving’ als doelstelling<br />
niet haalbaar is. Dat is de reden dat hulpverleners bij langdurig verslaafden<br />
steeds vaker genezing niet als eerste doel van de behandeling zien, maar als iets wat na<br />
langere tijd kan worden beoogd, als de patiënt zelf aangeeft daar aan toe te zijn. De behandeling<br />
richt zich dan in eerste instantie op zorg en stabilisatie.<br />
In bepaalde gevallen zal met een onderhoudsbehandeling kunnen worden bereikt<br />
dat de patiënt geen drugs bijgebruikt. Men moet de medicatie dan in een zodanige dosering<br />
voorschrijven dat geen onthoudingsverschijnselen optreden en dat craving wordt<br />
voorkómen of verminderd.<br />
In andere gevallen zal men een onderhoudsbehandeling voorschrijven om het gebruik<br />
van de patiënt in de hand te houden; men volstaat dan met een lagere dosering<br />
van de medicatie. Belangrijk nevendoel is het in stand houden van een regelmatig contact<br />
met de hulpverlening omdat dat de mogelijkheid biedt tot interventie ter verbetering<br />
van de lichamelijke en geestelijke gezondheid, het voorkómen van hepatitis, tbc en<br />
HIV-infecties en tot het bieden van hulp bij maatschappelijke problemen (huisvesting,<br />
financiën, dagbesteding). Een dergelijk behandeldoel wordt ook wel aangeduid met risicobeperking<br />
(‘risk minimisation’) of schadebeperking (‘harm reduction’).<br />
Beperken van risico en schade zal ook het behandeldoel zijn bij langdurig verslaafde<br />
patiënten bij wie in de loop der jaren geen enkele behandeling succesvol is gebleken.<br />
Als ultimum refugium worden in een dergelijke situatie — experimenteel en onder<br />
strikte condities — aan heroïneverslaafden wel heroïne (Bri99a, Kra99, Ste99a,00;<br />
Bri00, Web00) of heroïne-equivalente roesopiaten (GR95) voorgeschreven.<br />
Een geheel andere vorm van schadebeperking bestaat uit het opheffen van acute intoxicatieverschijnselen<br />
ten gevolge van een overdosis. Bij ernstige overdoseringen, waarbij<br />
ademdepressie of daling van het bewustzijn kunnen optreden, moet de patiënt direct<br />
worden beademd en dienen de vitale functies te worden bewaakt. Dit vindt over het algemeen<br />
plaats in een klinische setting (EHBO) of in een ambulance. Wanneer sprake is<br />
van intoxicatie met opiaten geeft men zo snel mogelijk de opiaat-antagonist naloxon.<br />
75 Behandeldoelstellingen
Bij een patiënt die aan opiaten verslaafd is, zullen dan vrijwel onmiddellijk heftige onthoudingsverschijnselen<br />
optreden. Deze moeten symptomatisch worden behandeld.<br />
4.4 Palliatie<br />
Onder palliatie verstaat de commissie het pogen symptomen te bestrijden of te verminderen<br />
en lijden te verzachten van (vaak zeer langdurig) zwaar verslaafde patiënten bij<br />
wie geen van de hiervoor genoemde doelstellingen meer haalbaar is. Vaak gaat het om<br />
ernstig zieke patiënten die nog maar beperkte tijd te leven hebben. Hun lijden kan zich<br />
manifesteren op zowel somatisch (ernstige recidiverende infecties, COPD, AIDS, tekortschietende<br />
zelfverzorging) als psychisch (psychose, depressie) gebied; dikwijls<br />
komt een combinatie voor. Ook de sociale omstandigheden zijn vaak ronduit miserabel<br />
(dakloos, geïsoleerd, schulden, frequent in de gevangenis). Aan patiënten die aan<br />
heroïne zijn verslaafd, kunnen, indien de behandelend arts zulks geïndiceerd acht, als<br />
onderdeel van de behandeling heroïne of heroïne-equivalente roesopiaten worden voorgeschreven<br />
(GR95).<br />
76 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Hoofdstuk<br />
5<br />
Opiaten<br />
5.1 Roesopiaten<br />
5.1.1 Omschrijving en effect<br />
Roesopiaten zijn opioïden* die, naar gelang de toedieningsweg en de dosering, een<br />
geestestoestand teweeg kunnen brengen die wordt gekenmerkt door een kortdurend<br />
roeseffect (‘flash’, ‘kick’ of ‘high’) dat enkele tientallen seconden tot enkele minuten<br />
duurt, gevolgd door een langer (ongeveer een uur) aanhoudende periode van ontspanning<br />
en stressreductie (verdoving): de gebruiker is ‘stoned’. Na deze periode van eufore<br />
rust voelt de gebruiker zich nog een paar uur vrij normaal en ontspannen.<br />
Of een gebruiker na toediening van een roesopiaat daadwerkelijk een roes ervaart,<br />
is afhankelijk van de snelheid waarmee de stof de daartoe vereiste concentratie in de<br />
hersenen bereikt. Dit is zowel afhankelijk van de dosis als van de toedieningsvorm (inhaleren<br />
gaat sneller dan iv-injecteren (Jon87) en van de mate waarin de stof in vet oplosbaar<br />
is; dit laatste vormt een indicatie voor de snelheid waarmee een middel uit het<br />
bloed in de hersenen wordt opgenomen. Bij goed in vet oplosbare (lipofiele) stoffen zoals<br />
heroïne treedt, na intraveneuze toediening of inhalatie, reeds bij lage doseringen een<br />
roeseffect op; bij minder lipofiele stoffen (zoals morfine) moet over het algemeen een<br />
* Met de term opioïden worden stoffen aangeduid die soortgelijke farmacologische eigenschappen bezitten als morfine<br />
maar daar in chemisch opzicht van verschillen. Het begrip wordt ook wel gebruikt als verzamelnaam voor opiaten en<br />
opioïden tezamen; het omvat zowel de endogene als de exogene opiaat-agonisten. Omdat echter de term ‘opiaten’ gangbaar<br />
spraakgebruik vertegenwoordigt, gebruikt de commissie in dit advies deze, formeel minder correcte, aanduiding.<br />
77 Opiaten
hoge dosis ineens worden genomen om dit effect te bereiken. De totale werkingsduur<br />
hangt samen met de halfwaardetijden van de stof en de actieve metabolieten en met de<br />
aard van de binding aan de opiaatreceptoren.<br />
Van de opiaten die in Nederland — al dan niet legaal — verkrijgbaar zijn worden<br />
morfine, heroïne, methadon en dextromoramide als roesmiddel gebruikt. Heroïne is<br />
hiervan veruit het belangrijkste. In het buitenland (Frankrijk, VS, Verenigd Koninkrijk,<br />
Australië) wordt het semi-synthetische opiaat buprenorfine, dat (in de vorm van sublinguaal*-tabletten**)<br />
bij de behandeling van bij verslaafden aan heroïne wordt toegepast,<br />
ook als roesmiddel gebruikt. Daartoe wordt het middel ingespoten. Buprenorfine is in<br />
Nederland tot nu toe alleen in zeer laaggedoseerde (0,2 mg) sublinguaal-tabletten en in<br />
eveneens laaggedoseerde ampullen (à 0,3 mg) op de markt waardoor het als roesmiddel<br />
minder aantrekkelijk is. Methadon geeft na intraveneuze toediening een roes, maar na<br />
oraal gebruik niet of nauwelijks. Dit komt doordat het middel langzaam wordt geresorbeerd<br />
(de piekconcentratie in het bloed wordt pas na ongeveer 4 uur bereikt); het duurt<br />
dan ook lang voordat het de hersenen bereikt. Bovendien blijft de piekconcentratie na<br />
orale toediening aanzienlijk lager dan na intraveneuze toediening.<br />
In bijlage F*** is nadere informatie over de verschillende (partiële) opiaat-agonisten<br />
opgenomen.<br />
5.1.2 Risico’s<br />
Het gebruik van roesopiaten houdt verschillende risico’s in. De belangrijkste zijn verslaving<br />
en overdosering. Overdosering kan, vooral bij intraveneus gebruik in combinatie<br />
met andere bewustzijnsverlagende middelen, als gevolg van de optredende ademremming<br />
leiden tot coma en apnoe met dodelijke afloop. Extra risico’s voor overdosering<br />
vormen de sterk wisselende kwaliteit (concentratie) van de straatheroïne**** en<br />
terugval in gebruik na een periode van abstinentie (bijvoorbeeld tijdens detentie) omdat<br />
dan de tolerantie afneemt. Als gevolg daarvan kan een voordien gebruikelijke dosis fataal<br />
worden.<br />
Afhankelijk van de individuele kwetsbaarheid kan gebruik van opiaten leiden tot<br />
verslaving. Ook de toedieningsweg speelt hierbij een rol; volgens sommigen is deze<br />
van even groot belang als de drug zelf (Bre95). Intraveneus gebruik leidt over het algemeen<br />
het snelst tot verslaving (Wik61, Tho68, Cou89, Uhl97, Bar01).<br />
* onder de tong, ter vermijding ‘first pass effect’; de werkzame stof komt zo rechtstreeks in het bloed en niet via de lever.<br />
** Merknaam: Subutex®<br />
*** De bijlagen F, G en H worden separaat gepubliceerd.<br />
**** Een straatmonster heroïne bevat gemiddeld 20 tot 40% heroïne (tegenwoordig soms zelfs 60%; in de VS is op straat al<br />
80% zuivere heroïne aangetroffen); de rest bestaat uit stoffen zoals barbituraten en cafeïne die het rendement verhogen<br />
of stoffen zoals paracetamol, kinine, melksuiker en druivensuiker waarmee de heroïne wordt versneden.<br />
78 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Het bij verslaving behorend gedragspatroon leidt tot verwaarlozing van de eigen<br />
verzorging, inadequate voeding en onvoldoende hygiëne. Het immuunsysteem functioneert<br />
veelal minder goed waardoor een verhoogde vatbaarheid voor bijvoorbeeld tbc<br />
bestaat. Deze slechte lichamelijke toestand maakt een verslaafde aan opiaten zeer<br />
kwetsbaar en voor een deel van anderen (artsen, voorzieningen) afhankelijk. Omdat<br />
roesopiaten ook gevoelens en emoties afremmen, wordt het vermogen tot het aangaan<br />
en onderhouden van relaties met anderen — en dus ook met de hulpverlening — echter<br />
ernstig bemoeilijkt. Mede daardoor verslechtert naast het lichamelijk ook het maatschappelijk<br />
functioneren (Eng85).<br />
Aanwijzingen zijn gevonden dat langdurig gebruik van opiaten ook het cognitief<br />
functioneren beïnvloedt. Waarschijnlijk speelt daarbij het bij deze patiënten algemeen<br />
voorkomende, vaak excessieve alcoholgebruik mede een rol (Dar00).<br />
De weg waarlangs gebruikers zich roesopiaten toedienen kan bijkomende gezondheidsbedreigende<br />
effecten hebben. Vooral intraveneus gebruik kan risico’s inhouden:<br />
als gevolg van een verkeerde spuittechniek kunnen aderontstekingen optreden en door<br />
injecteren met door anderen gebruikte naalden (‘sharing’) kunnen infectieziekten zoals<br />
AIDS en hepatitis C worden verspreid. Doordat de middelen waarmee opiaten kunnen<br />
zijn versneden niet altijd gemakkelijk oplossen, bestaat bovendien de mogelijkheid dat<br />
zich na intraveneuze toediening stolsels vormen — met alle gevolgen van dien: infecties,<br />
immuunreacties die artritis of andere problemen van reumatische aard teweeg<br />
brengen en afsterven van delen van vitale organen.<br />
Naast de hiervoor genoemde gezondheidsbedreigende effecten van opiaten onderkent<br />
men ook ‘secundaire’ effecten die de gezondheid bedreigen. Deze secundaire effecten<br />
zijn mede een gevolg van de illegaliteit van de stoffen en derhalve niet specifiek voor<br />
opiaten (zie 11.6).<br />
5.1.3 Onthoudingsverschijnselen<br />
Wanneer ten gevolge van langdurig overmatig gebruik een zekere mate van lichamelijke<br />
afhankelijkheid is opgetreden, kunnen zich na stoppen onthoudingsverschijnselen<br />
voordoen (zie 2.5.2). Deze kunnen zich uiten als rusteloosheid, pijn in spieren en botten,<br />
beenkrampen, slapeloosheid, diarree, overgeven en koude rillingen met kippenvel<br />
(‘cold turkey’). Hoe snel deze verschijnselen optreden, hoe intens ze zijn en hoe lang<br />
ze aanhouden, hangt af van het gebruikte opiaat en de duur van gebruik, de toedieningsweg,<br />
de dosis en de gevoeligheid van de persoon in kwestie. Bij kortwerkende<br />
opiaten (zoals heroïne) treden bij regelmatige gebruikers binnen 6 tot 12 uur na de laatste<br />
dosis onthoudingsverschijnselen op. De verschijnselen zijn vaak het hevigst tussen<br />
24 en 48 uur na de laatste dosis. Ze kunnen ongeveer een week aanhouden, maar ook<br />
79 Opiaten
langer. Na stoppen met een langwerkend opiaat zoals methadon treden onthoudingsverschijnselen<br />
pas op na 24 tot 36 uur; ze kunnen enkele dagen tot weken voortduren<br />
(O’Co00a).<br />
Door verschillende auteurs wordt de ernst van de onthoudingsverschijnselen na gebruik<br />
van roesopiaten verschillend omschreven. Kleber vergelijkt het syndroom met<br />
een matige tot ernstige griep (Kle82), Gossop noemt het ‘subjectively severe but objectively<br />
mild’ (Gos87). Mattick wijst erop dat naast het ‘primaire’ onthoudingssyndroom<br />
een ‘secundair’ onthoudingssyndroom bestaat, dat zich uit in algehele malaise, vermoeidheid,<br />
onwelbevinden, verminderde stressgevoeligheid en craving, en dat enkele<br />
maanden kan aanhouden (Mat96) (‘protracted withdrawal syndrome, ook wel ‘post-methadone-syndrome’<br />
of ‘organic mood syndrome’ genoemd, Lat96). Gedurende deze periode<br />
bestaat een grote kans op terugval. Stine maakt eveneens melding van dit<br />
‘protracted withdrawal syndrome’, maar tekent daarbij aan dat dit een controversieel<br />
fenomeen is (Sti98, ook: Sat94). De commissie neemt vooralsnog aan dat dit syndroom<br />
inderdaad een reëel onthoudingssyndroom is dat moet worden toegeschreven aan de<br />
door het opiaatgebruik veroorzaakte en langdurig voortbestaande veranderingen in de<br />
hersenen.<br />
Onthoudingsverschijnselen na opiaatgebruik zijn voor overigens gezonde mensen in de<br />
regel niet fataal, maar abrupt staken van chronisch overmatig gebruik kan bij een zwangere<br />
vrouw wel de dood van de foetus veroorzaken (Kal98).<br />
Opiaatverslaafden zullen al voor dat lichamelijke onthoudingsverschijnselen optreden<br />
craving ervaren. Ook daarbij speelt de toedieningsweg een rol: spuiten blijkt een belangrijke<br />
‘reinforcer’ (Str98). Craving, in combinatie met de vrees voor onthoudingsverschijnselen,<br />
bemoeilijkt stoppen met gebruik.<br />
5.2 Endogene opiaten<br />
De ontdekking van opiaatreceptoren door Goldberg (Gol71) gaf grond aan het reeds in<br />
1965 door Lasagna geopperde idee dat ook van nature in de hersenen opiaatachtige<br />
stoffen aanwezig zouden zijn (Las65). Terenius vond de eerste aanwijzingen dat dit inderdaad<br />
het geval is. Inmiddels onderscheidt men drie verschillende categorieën endogene<br />
opiaten: β-endorfine, enkefalinen en dynorfinen (Ter74, zie ook Ree99). Verondersteld<br />
wordt dat deze endogene opiaten zowel de helderheid van bewustzijn als de<br />
pijngevoeligheid en pijnbeleving, maar ook de activiteit van het darmkanaal kunnen<br />
aanpassen aan de heersende omstandigheden (Del90). Tevens spelen endogene opiaten<br />
een rol bij de reactie op stress (Nut96).<br />
80 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Uit recent dierexperimenteel onderzoek is gebleken dat endorfinen niet alleen zelf<br />
verslavend werken, maar dat zij bovendien, naast dopamine, betrokken zijn bij de verslavende<br />
werking van andere stoffen (in het bijzonder bij de individuele gevoeligheid<br />
voor verslaving en bij craving, Ger95,00; Ree99).<br />
5.3 Werkingsmechanisme<br />
Opiaten grijpen aan op drie typen opiaatreceptoren, µ, δ en κ, die wellicht nog verder<br />
onder te verdelen zijn (Dha96). Deze receptoren bevinden zich in bepaalde gebieden<br />
van de hersenschors, in het tegmentum ventralis, de nucleus accumbens, de thalamus,<br />
de hersenstam en het ruggenmerg (zie voor de localisatie van deze gebieden figuur 3).<br />
Ook elders in het lichaam bevinden zich opiaatreceptoren. Stimuleren van de verschillende<br />
opiaatreceptoren heeft verschillende effecten; wel spelen ze alle drie een rol bij<br />
de regulering van pijn.<br />
Stimulering van de µ-receptoren leidt, behalve tot pijnstilling, tot euforie (roes),<br />
ademdepressie, miosis (pupilvernauwing) en verminderde activiteit van het maagdarmstelsel<br />
(obstipatie). Ook de δ-receptoren spelen een rol bij de euforiserende werking<br />
van opiaten. Stimulering van de κ-receptoren zou dysforie, desoriëntatie en gevoelens<br />
van depersonalisering tot gevolg hebben (zie oa Nut96, Ree99). Echter, recent zijn<br />
aanwijzingen gevonden dat de dynorfinen — die zich binden aan de κ-receptoren —<br />
geen dysforie veroorzaken, maar de effecten op de µ-receptoren versterken in plaats<br />
van tegengaan (Gre97, Kre99, Sti00).<br />
Herhaald stimuleren, zoals gebeurt bij verslaving aan opiaten, verstoort het functioneren<br />
van het receptorsysteem. Bovendien kunnen stoffen die in de gebruikelijke dosering<br />
selectief aangrijpen op bepaalde typen receptoren bij hoge dosering ook andere receptoren<br />
stimuleren of blokkeren, waardoor het farmacologisch profiel verandert.<br />
Roesopiaten zoals heroïne en morfine zijn (volledige) opiaat-agonisten; zij stimuleren<br />
vooral de µ-receptoren en ontlenen daaraan hun roeseffect — en de bovengenoemde<br />
bijwerkingen. Ten gevolge van herhaalde blootstelling aan opiaat-agonisten ontstaat op<br />
den duur een nieuw evenwicht waardoor de neuronen alleen nog ‘normaal’ kunnen<br />
functioneren in aanwezigheid van het middel. Gebleken is dat dit is terug te voeren op<br />
zeer specifieke veranderingen, zowel op moleculair als op neurochemisch en anatomisch<br />
niveau: ‘the drugs literally change their brains’ (Les97). Deze veranderingen liggen<br />
mogelijk tevens ten grondslag aan het ontstaan van craving, onthoudingsverschijnselen<br />
en terugval (Kre98; zie ook 2.5.4).<br />
81 Opiaten
5.4 Medicamenteuze interventies bij verslaving aan roesopiaten<br />
Ter behandeling van verslaving aan roesopiaten zijn in de loop der jaren — naast en in<br />
combinatie met allerlei andere vormen van behandeling en met zeer verschillend resultaat<br />
— alle in 5.1.1 genoemde opiaten in verschillende toedieningsvormen toegepast.<br />
Daarnaast staan ook andere middelen ter beschikking. Sommige daarvan grijpen eveneens<br />
aan op de opiaatreceptoren: opiaat-antagonisten en partiële opiaat-agonisten. Opiaat-antagonisten<br />
blokkeren de opiaatreceptoren. Naloxon en naltrexon blokkeren de<br />
µ-receptoren. Daarvan wordt op verschillende wijze gebruik gemaakt. Enerzijds kan<br />
toediening van een opiaat-antagonist het effect van roesopiaten blokkeren, zodat gebruik<br />
geen zin meer heeft; anderzijds kan toediening van een antagonist bij overdosering<br />
van een opiaat-agonist deze van de receptor verdrijven en daarmee diens effect teniet<br />
doen.<br />
Van partiële opiaat-agonisten bestaan verschillende soorten. Sommige kunnen als<br />
agonist werken op de ene receptor en als antagonist op een andere. Stoffen zoals buprenorfine<br />
zijn partiële agonisten op de µ-receptoren: zij stimuleren deze receptoren wel,<br />
maar niet volledig. Hun effect is daarom op alle gebieden minder dan dat van volledige<br />
µ-agonisten: minder pijnstillend en minder verslavend; minder roes, minder tolerantie,<br />
minder onthoudingsverschijnselen bij staken van gebruik en minder kans op sterfte ten<br />
gevolge van een overdosis.<br />
Tegenwoordig wordt de behandeling van opiaatverslaving zoveel mogelijk gedifferentieerd<br />
naar doelstelling. Dit brengt met zich mee dat in bepaalde gevallen verschillende<br />
middelen naast elkaar worden voorgeschreven en dat met het veranderen van de<br />
behandeldoelstelling bij een bepaalde patiënt ook de medicatie (zowel middel als dosering)<br />
kan wijzigen.<br />
In de volgende hoofdstukken geeft de commissie een overzicht van hetgeen haar bekend<br />
is over de effectiviteit van verschillende medicamenteuze interventies bij het bereiken<br />
van de in hoofdstuk 4 aangegeven doelstellingen bij de behandeling van opiaatverslaving.<br />
82 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Hoofdstuk<br />
6<br />
Abstinentie van opiaten:<br />
detoxificatie en terugvalpreventie<br />
6.1 Grondregels<br />
In hoofdstuk 4 werd uiteengezet dat het bereiken van stabiele abstinentie, ofwel het staken<br />
van gebruik van alle opiaten*, verloopt via twee fasen: de feitelijke ontgifting (detoxificatie)<br />
gevolgd door terugvalpreventie.<br />
Voor detoxificatie van opiaten zijn verschillende geneesmiddelen en methoden beschikbaar.<br />
Detoxificeren op zich vormt dan ook niet het grootste probleem bij de behandeling<br />
van opiaatverslaafden. Het probleem is de patiënt na detoxificatie af te houden<br />
van hernieuwd opiaatgebruik: 90 à 95% valt terug (Bri97, Rot00). De meeste kans<br />
op succes — onthouding van opiaatgebruik gedurende langere tijd — bestaat wanneer<br />
abstinentie als behandeldoel wordt gesteld op een moment waarop de patiënt (volgens<br />
hemzelf en volgens zijn behandelend arts) daaraan toe is en wanneer zijn persoonlijke<br />
en sociale omstandigheden gunstig zijn. Zeker bij langdurig aan opiaten verslaafde patiënten<br />
is het daarom niet altijd reëel abstinentie als eerste behandeldoel na te streven.<br />
Hoewel terugval in een aantal gevallen de kans op slagen bij een volgende poging<br />
doet toenemen (Dri99, Mer99), bestaat evenzeer het risico dat de patiënt in een neergaande<br />
spiraal van negatief zelfbeeld en toenemend druggebruik belandt die hij niet<br />
meer weet om te buigen. Essentieel is daarom dat na elke detoxificatie een vervolgtra-<br />
* Wat in de literatuur onder ‘abstinentie’ wordt verstaan, verschilt: de ene keer betekent abstinentie onthouding<br />
van alle verslavende stoffen, de andere keer onthouding van alle illegale middelen, dan weer onthouding van<br />
alle (legale en illegale) opiaten, weer een andere keer alleen onthouding van illegale opiaten.<br />
83 Abstinentie van opiaten:
ject met medicamenteuze en psychosociale ondersteuning wordt ingezet en volgehouden<br />
(Dri99).<br />
De commissie benadrukt dat detoxificatie — vanwege het risico van overdosering<br />
bij hernieuwd gebruik maar ook vanwege de kans dat de continuïteit van de zorg wordt<br />
onderbroken — is gecontra-indiceerd wanneer geen uitzicht bestaat op adequate terugvalpreventie.<br />
Algemeen geldt dat eventuele (somatische en psychiatrische) comorbiditeit gericht<br />
moet worden behandeld. Ook is het raadzaam de patiënt het roken van sigaretten en het<br />
gebruik van benzodiazepinen te doen staken* en overmatig alcoholgebruik te beteugelen.<br />
Bij bepaalde patiënten zal een gefaseerde aanpak van de verschillende problemen<br />
de beste resultaten opleveren (zie verder hoofdstuk 9).<br />
Voorlichting van zowel de patiënt als iemand uit diens directe omgeving over de verschillende<br />
aspecten van verslaving, het doel en de duur van de behandeling en de te<br />
verwachten bijwerkingen daarvan (de angst voor onthoudingsverschijnselen is veelal<br />
erger dan de feitelijke ervaring) vergroot de kans op het bereiken van het behandeldoel<br />
aanzienlijk. De commissie gaat op dergelijke andere dan medicamenteuze aspecten van<br />
een behandeling nader in in hoofdstuk 11.<br />
6.2 Detoxificatie<br />
6.2.1 Farmacologische principes<br />
Medicamenteuze ontgifting van opiaten wordt over het algemeen bewerkstelligd door<br />
het opiaat waaraan de patiënt verslaafd is te vervangen door een medicament dat eveneens<br />
op het opiaat-receptorsysteem aangrijpt maar dat geen roes veroorzaakt. Dit kan in<br />
principe met langwerkende volledige of partiële opiaat-agonisten of met opiaatantagonisten**.<br />
Bij ontgifting met opiaat-agonisten of partiële opiaat-agonisten wordt de medicatie<br />
geleidelijk afgebouwd. Langzaam afbouwen van agonisten (gebruikt wordt voornamelijk<br />
methadon; soms ook morfine (tabletten met gereguleerde (‘slow release’) afgifte of<br />
codeïne) kan leiden tot onthoudingsverschijnselen. Deze zijn kwalitatief en kwantitatief<br />
minder naarmate langzamer wordt afgebouwd. Afbouw van de partiële opiaat- agonist<br />
buprenorfine geeft over het algemeen slechts een mild onthoudingssyndroom, maar<br />
ook in dit geval is geleidelijk minderen raadzaam. Onthoudingsverschijnselen kunnen<br />
* Over stoppen met roken: zie de desbetreffende Cochrane reviews (www.update-software.com), de Amerikaanse<br />
‘Clinical Practice Guideline’ (Fio00,02) en Wagena e.a. (Wag01). Voorts ‘Smoking habits and attitudes in a<br />
methadone maintenance treatment population’ (Cle97). Stoppen met benzodiazepinen: Oude Voshaar e.a. (Oud01).<br />
** Nadere gegevens over de genoemde medicamenten: zie bijlage F (separaat). Nederlandse ervaringen: zie hoofdstuk 10.<br />
84 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
zo nodig symptomatisch worden behandeld. Hierbij moet men erop bedacht zijn geen<br />
nieuwe verslavingen te creëren (benzodiazepinen!). Ondanks behandeling van de onthoudingsverschijnselen<br />
blijkt het bijzonder moeilijk een patiënt te motiveren de laatste<br />
fase van de afbouw van een (partiële) agonist te voltooien.<br />
Toediening van opiaat-antagonisten (naloxon, naltrexon) veroorzaakt direct heftige<br />
onthoudingsverschijnselen. Symptomatische behandeling kan slechts tot op zekere<br />
hoogte uitkomst bieden. Omdat patiënten met behulp van deze ‘snelle detoxificatie’ (en<br />
met psychosociale ondersteuning) in enkele dagen door de onthoudingsfase heen geholpen<br />
kunnen worden, hoopt men de kans op uitval te verkleinen. De kans op terugval<br />
blijft echter groot. Om dit te voorkomen, is het noodzakelijk dat de patiënten na de behandeling<br />
nog geruime tijd (dwz enkele maanden tot een jaar) naltrexon blijven gebruiken*.<br />
Opiaat-antagonisten zijn niet verslavend, maar de therapietrouw is gering (zie<br />
verder 6.4).<br />
Gezien de heftige onthoudingsverschijnselen die bij ‘snelle detoxificatie’ met opiaat-antagonisten<br />
optreden, is men er de afgelopen jaren toe overgegaan deze middelen<br />
onder sedatie of onder algehele anesthesie toe te dienen. Doel is de patiënt daarmee<br />
zeer snel — in enkele uren — en zonder ongemak door het onthoudingssyndroom heen<br />
te loodsen. Als bijkomend voordeel van deze ‘ultra-snelle detoxificatie’ wordt genoemd<br />
dat ook patiënten die vanwege hun angst voor onthoudingsverschijnselen afzien<br />
van traditionele detoxificatie nu wel geholpen kunnen worden. Teneinde terugval te<br />
voorkomen, is het ook na ultrasnelle detoxificatie noodzakelijk dat de patiënten na de<br />
behandeling nog enkele maanden tot een jaar naltrexon blijven gebruiken.<br />
Overigens spreekt men, in navolging van Currie (Cur99, Cur01), in plaats van over<br />
‘(ultra)snelle detoxificatie’ in toenemende mate over ‘snel instellen op naltrexon’, daarmee<br />
detoxificatie en terugvalpreventie direct aan elkaar verbindend.<br />
In gevallen waarin het — om medisch-professionele of andere redenen — niet gewenst<br />
of mogelijk is de patiënt (partiële) opiaat-agonisten of -antagonisten toe te dienen,<br />
wordt wel gebruik gemaakt van (partiële) α 2<br />
-adrenerge agonisten (clonidine, lofexidine).<br />
Deze stoffen activeren de α 2<br />
-receptoren in de hersenstam waardoor onder andere<br />
de adrenerge prikkeloverdracht in de locus coeruleus wordt geremd. Opiaten onderdrukken<br />
eveneens, zij het via andere receptoren, de adrenerge activiteit in de locus coeruleus.<br />
α 2<br />
-Adrenerge agonisten kunnen dan ook de vegetatieve verschijnselen die optreden<br />
bij staken van opiaatgebruik, zoals misselijkheid, braken, diarree en transpi-<br />
* Geadviseerd wordt patiënten die naltrexon gebruiken een kaartje bij zich te laten dragen waarop dit is vermeld;<br />
zulks in verband met pijnbestrijding of anesthesie bij eventuele opname op een afdeling voor EHBO.<br />
85 Abstinentie van opiaten:
eren, verminderen*. Op craving en andere subjectieve verschijnselen zoals spierpijn,<br />
slapeloosheid en angst is het effect veel minder.<br />
Als voordeel van α 2<br />
-adrenerge agonisten wordt wel aangevoerd dat deze middelen<br />
zelf geen roes en geen onthoudingsverschijnselen veroorzaken. Desalniettemin is melding<br />
gemaakt van psychotrope effecten (ook in interactie met methadon), van verslaving<br />
aan clonidine en van sterke reboundverschijnselen bij abrupt staken van het gebruik<br />
(Beu98, O’Co00b, Den01). Lofexidinegebruik zou geen verslavingsrisico inhouden<br />
(Akh99). Nadeel van clonidine is de grote kans op ernstige bloeddrukdaling (de belangrijkste<br />
indicatie voor dit middel is hypertensie) en sedatie**. Gebruik van lofexidine<br />
is in dit opzicht minder problematisch.<br />
Met behulp van een combinatie van α 2<br />
-adrenerge agonisten en naltrexon kunnen<br />
opiaatverslaafden ook zonder anesthesie of sedatie binnen enkele dagen worden gedetoxificeerd.<br />
Cardiale aandoeningen, nierfunctie-stoornissen en hypotensie gelden als absolute<br />
contra-indicaties voor toepassing van α 2<br />
-adrenerge agonisten.<br />
Het is ook mogelijk de opiaatreceptoren te stimuleren zonder gebruik te maken van geneesmiddelen.<br />
Aangenomen wordt dat de gerapporteerde effecten van (oor)acupunctuur<br />
en transcutane electrostimulatie tot stand komen via het endogene opiaat-systeem.<br />
Ter detoxificatie van opiaten met behulp van deze methoden worden de patiënten aanvankelijk<br />
dagelijks, later in afnemende frequentie behandeld. Het is moeilijk de effectiviteit<br />
van deze behandelingen met behulp van dubbelblind onderzoek met controlegroepen<br />
vast te stellen, voornamelijk omdat patiënten met een onthoudingssyndroom<br />
zeer gevoelig zijn voor suggestie en het placebo-effect van deze methoden bijzonder<br />
groot is (O’Br95).<br />
Men kan ook pogen een patiënt te laten afkicken door hem acuut alle opiaatgebruik te<br />
doen staken, zonder de daarbij optredende onthoudingsverschijnselen te behandelen<br />
(‘cold turkey’). De commissie acht een dergelijke aanpak, die een hevig en dagen aanhoudend<br />
onthoudingssyndroom teweeg brengt, niet professioneel en niet in het belang<br />
van de patiënt. Bovendien blijken de resultaten van deze patiënt-onvriendelijke benadering,<br />
ook wanneer de optredende onthoudingsverschijnselen symptomatisch worden behandeld<br />
(zoals wordt geadviseerd door de APA (APA95)), niet beter — en mogelijk<br />
minder goed — dan met methadon.<br />
* Α 2<br />
-adrenerge-agonisten binden zich presynaptisch aan de α 2<br />
-receptoren die zich op de noradrenerge zenuweinden<br />
bevinden; ze verminderen het vrijkomen van noradrenaline dat plaatsvindt wanneer het gebruik van opiaten<br />
wordt gestaakt (Akh99).<br />
** Mogelijk pluspunt van clonidine is dat het middel effectief lijkt te zijn bij pogingen het roken te staken (Gou99). Of dit<br />
tevens het geval is bij rokende drugverslaafden is, voor zover de commissie heeft kunnen nagaan, niet aangetoond.<br />
86 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
6.2.2 Criteria voor een geslaagde detoxificatie<br />
Men kan van een geslaagde detoxificatie spreken wanneer de patiënt<br />
geen (legale danwel illegale) opiaten meer gebruikt<br />
weinig last heeft van onthoudingsverschijnselen<br />
niet toegeeft aan zijn gevoelens van craving<br />
niet is overgegaan op onmatig gebruik van een ander middel (alcohol, benzodiazepinen,<br />
cocaïne, sigaretten)<br />
in een vervolgbehandeling participeert.<br />
Bijgebruik kan worden vastgesteld met behulp van urine-onderzoek. Een vervolgbehandeling<br />
met naltrexon zal bij een abstinente patiënt geen onthoudingsverschijnselen<br />
provoceren.<br />
6.2.3 Overzichtsartikelen en richtlijnen<br />
De commissie heeft de richtlijnen die in verschillende landen zijn opgesteld en de adviezen<br />
die worden gegeven om de doelstelling ‘detoxificatie van opiaten’ te bereiken<br />
bestudeerd. Daarnaast heeft zij zich verdiept in de sedert 1995 gepubliceerde overzichtsartikelen<br />
over dit onderwerp*.<br />
Uit deze stukken komen slechts globale aanwijzingen naar voren. Niet duidelijk<br />
wordt welke medicatie voor welke categorie patiënten in welk stadium van hun verslaving<br />
de voorkeur verdient. De enige prioriteitstelling die valt te onderkennen, is de<br />
volgorde van vermelden van de toegepaste geneesmiddelen.<br />
Overal staat methadon op de eerste plaats. Met dit middel is dan ook al 35 jaar ervaring<br />
en het is zeer uitvoerig onderzocht. Het aan methadon verwante LAAM (levo-αacetyl-methadol)<br />
wordt soms in één adem met methadon genoemd, maar het blijkt in de<br />
praktijk, zeker voor detoxificatie, betrekkelijk weinig te worden gebruikt. Omdat zich<br />
tijdens de behandeling met LAAM levensbedreigende hartstoornissen hebben voorgedaan,<br />
is de handelsvergunning voor LAAM in de lidstaten van de Europese Unie in<br />
2001 opgeschort (zie verder 7.2.1.)<br />
Buprenorfine is een goede tweede, waarbij moet worden aangetekend dat dit middel<br />
voor de behandeling van verslaving nog niet overal is geregistreerd. De praktijkervaring<br />
beperkt zich derhalve tot die landen waar dit wel het geval is. Elders is inmiddels<br />
wel ruime onderzoekservaring opgedaan. Met adviezen is men over het algemeen<br />
terughoudend; wanneer al adviezen worden aangetroffen, zijn deze veelal gebaseerd op<br />
* Een samenvatting is te vinden in bijlage G (separaat).<br />
87 Abstinentie van opiaten:
het interessante werkingsmechanisme van deze partiële opiaat-agonist en op resultaten<br />
van onderzoek met een toedieningsvorm die niet op de markt is, namelijk een oplossing<br />
voor sublinguaal gebruik. Een uitzondering vormen de Australische ‘Clinical Guidelines:<br />
buprenorphine treatment of heroin dependence’, een handleiding voor de toepassing<br />
van buprenorfine sublinguaaltabletten in de praktijk (Lin01).<br />
De derde plaats is voor clonidine, in het bijzonder ter behandeling van de adrenerge<br />
component van het onthoudingssyndroom. In het Verenigd Koninkrijk gebruikt men<br />
lofexidine, dat beduidend minder hypotensie geeft. Met behulp van de combinatie clonidine<br />
— naltrexon is het mogelijk patiënten snel te detoxificeren maar het onthoudingssyndroom<br />
kan ernstig zijn, zeker de eerste twee dagen.<br />
Ten aanzien van snelle detoxificatie met naltrexon alléén is men zeer terughoudend: alleen<br />
klinisch en door specialisten. In de verschillende richtlijnen wordt (nog?) geen<br />
melding gemaakt van ultra-snelle detoxificatie onder anesthesie of sedatie. De verschillende<br />
overzichtsartikelen zijn ten aanzien van deze laatstgenoemde methode terughoudend<br />
tot gematigd optimistisch (wellicht geschikt voor bepaalde categorieën patiënten).<br />
Echter, nader onderzoek is nodig naar de resultaten op langere termijn.<br />
Ter symptomatische behandeling van onthoudingsverschijnselen wordt ruimte gelaten<br />
voor allerhande middelen: benzodiazepinen, antidepressiva, NSAID*’s, metoclopramide<br />
(tegen misselijkheid en maagkrampen), anti-diarrhoeica. En α 2<br />
- adrenerge<br />
agonisten.<br />
6.2.4 (Gerandomiseerde) onderzoekingen met controlegroepen (RCT’s)<br />
Teneinde een wetenschappelijk onderbouwd advies te kunnen geven, heeft de commissie<br />
zich vervolgens verdiept in de publicaties van recente datum waarin verslag wordt<br />
gedaan van, bij voorkeur dubbelblind uitgevoerde en gerandomiseerde, onderzoekingen<br />
met controlegroepen (randomised controlled trials, RCT’s) naar de effectiviteit van de<br />
verschillende bij detoxificatie van opiaatverslaafden gebruikte farmaca. Inmiddels zijn<br />
over detoxificatie met methadon (Ama02), buprenorfine (Gow00a; geactualiseerde versie:<br />
Gow02), met α 2<br />
-adrenerge agonisten (Gow02a) en met de combinatie naltrexonclonidine<br />
(Gow99; geactualiseerde versie: Gow02b) ook door de Cochrane groep ‘systematic<br />
reviews’ gepubliceerd. De Australische Drug and Alcohol Services Council —<br />
waarin dezelfde onderzoekers zitting hebben als in de Cochrane-groep — heeft medio<br />
2000 een uitgebreid literatuuroverzicht over detoxificatie van opiaten op-<br />
* NSAID: non-steroidal anti-inflammatory drug.<br />
88 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
gesteld (Gow00)*. De resultaten van deze verschillende overzichten geven aanleiding<br />
tot enige nuancering van de conclusies uit de hiervoor samengevatte overzichtsartikelen<br />
en richtlijnen.<br />
Methadon is, vooral in het buitenland, uitvoerig onderzocht in zowel klinische als ambulante<br />
situaties. De beste resultaten worden verkregen door, in een klinische setting en<br />
in maximaal drie weken, de heroïne te vervangen door methadon, deze medicatie (zeer)<br />
geleidelijk af te bouwen en eventueel optredende onthoudingsverschijnselen symptomatisch<br />
te behandelen.<br />
Detoxificatie met LAAM is mogelijk maar duurt lang. De ervaringen met LAAM bij<br />
het bereiken van abstinentie zijn te beperkt om daarop conclusies te baseren en, omdat<br />
het middel in de EU niet meer verkrijgbaar is, voor Nederland thans niet relevant.<br />
Buprenorfine lijkt veelbelovend als hulpmiddel bij detoxificatie van zowel heroïne als<br />
methadon. Ook ambulante detoxificatie lijkt met dit middel mogelijk. In totaal voltooit<br />
65-100% van de patiënten de behandeling (Gow00a; in het overzicht van augustus<br />
2000 (Gow00) zijn ook lagere percentages genoemd, overigens met plausibele verklaring).<br />
Buprenorfine lijkt effectiever dan clonidine onthoudingsverschijnselen tegen te<br />
gaan. Het middel zou weinig bijwerkingen hebben. Volgens de in 2001 (door ten dele<br />
dezelfde onderzoekers) gepubliceerde richtlijnen zou combineren met naltrexon al vanaf<br />
de tweede dag mogelijk zijn. De optredende bijwerkingen — die meestal wel behandeld<br />
moeten worden — nemen binnen 24 uur af (Lin01).<br />
Het aantal patiënten dat een detoxificatiebehandeling met α 2<br />
-adrenerge agonisten afmaakt<br />
is nauwelijks kleiner dan met methadon; ook hier geeft klinische ontgifting binnen<br />
drie weken de beste resultaten. Tegen craving helpen deze middelen niet. De beste<br />
resultaten bij detoxificatie van heroïne worden verkregen bij combineren met naltrexon.<br />
Voor ambulante behandeling is lofexidine, omdat het minder bloeddrukverlagend<br />
werkt, geschikter dan clonidine.<br />
De resultaten bij detoxificatie van methadonpatiënten met α 2<br />
-adrenerge agonisten<br />
zijn onduidelijk. Onthoudingsverschijnselen lijken langer voort te bestaan dan bij afbouwen<br />
van heroïne; toch voltooien meer patiënten de behandeling. Ook hier geeft<br />
combineren met naltrexon goede resultaten.<br />
Over de waarde van de ‘ultra-snelle detoxificatie’, de methode waarbij de patiënt<br />
met behulp van (onder meer) opiaat-antagonisten binnen enkele uren wordt ontgift na-<br />
* Dit overzicht omvat 218, ook oudere, publicaties van (al dan niet gerandomiseerde) onderzoekingen met controlegroepen;<br />
deze bleven over na selectie uit de aanvankelijk gevonden 889 artikelen. Een meer uitgebreide samenvatting van de<br />
conclusies is tezamen met een samenvatting van nadien gepubliceerde RCT’s, te vinden in bijlage G (separaat).<br />
89 Abstinentie van opiaten:
dat hij onder algehele anesthesie of sedatie is gebracht, waren ten tijde van de publicatie<br />
van het Australische overzicht nog geen conclusies te formuleren. De variabelen bij<br />
zowel de methode als de adjunct-medicatie zijn talrijk en in 2000 waren geen rapportages<br />
beschikbaar over onderzoek waarin deze methode werd vergeleken met andere methoden.<br />
Inmiddels zijn in februari 2002 de eerste resultaten gepresenteerd van het Nederlandse<br />
EDOCRA-onderzoek*. Daaruit komt naar voren dat algehele anesthesie bij detoxificatie<br />
met een opiaat-antagonist van op methadon gestabiliseerde patiënten geen toegevoegde<br />
waarde heeft: zowel met als zonder anesthesie zijn de resultaten (nog abstinent<br />
één maand na detoxificatie) bevredigend (Jon02).<br />
Naar de waarde van sedatie bij detoxificatie met opiaat-antagonisten is nog onvoldoende<br />
onderzoek gedaan. De conclusie uit het enige afgeronde — maar tot op heden niet<br />
gepubliceerde — gerandomiseerde onderzoek op dit gebied luidt dat bij detoxificatie<br />
met naltrexon (van heroïne danwel van methadon) sedatie en anesthesie even effectief<br />
zijn maar dat sedatie veiliger is. De onderzoekers adviseren dan ook de ‘ultra-snelle detoxificatie’<br />
methode, waarbij patiënten met behulp van algehele anesthesie worden ontgift,<br />
niet meer toe te passen. Hoewel snel instellen op naltrexon met behulp van sedatie<br />
bij significant meer patiënten succesvol was dan instellen op naltrexon na ‘conventionele’<br />
detoxificatie met bijvoorbeeld clonidine (99% vs 20%), bleek de methode waarop<br />
de patiënten op naltrexon waren ingesteld voor het resultaat op langere termijn (followup<br />
12 maanden) geen verschil te maken (Cur01).<br />
6.3 Detoxificatie: conclusies en aanbevelingen<br />
6.3.1 Conclusies op grond van de literatuur<br />
De verschillende onderzoekers zijn het er over eens dat detoxificatie op zichzelf hoogstens<br />
een eerste stap kan zijn in de behandeling van opiaatverslaving.<br />
Instellen op en afbouwen van methadon is vooralsnog de in eerste instantie aanbevolen<br />
en meest toegepaste methode. De beste resultaten zijn te verwachten bij een kortdurende<br />
klinische behandeling.<br />
Detoxificatie met buprenorfine lijkt interessant, maar qua relatieve effectiviteit —<br />
zowel wat betreft retentie in behandeling als in aantallen patiënten die werkelijk ontgift<br />
* EDOCRA: Effectiveness of two methods of Detoxification combined with the administration of an Opioid<br />
antagonist and biopsychosocial rehabilitation based on the Community Reinforcement Approach. Community<br />
Reinforcement Approach (CRA) is een cognitieve gedragsmatige methode van deconditionering en het leren<br />
omgaan met situaties die een hoog risico inhouden (Roo97).<br />
90 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
aken — komt dit middel voorlopig op de tweede plaats. Wel laat het zich aanzien dat<br />
ambulante detoxificatie met buprenorfine goed mogelijk is. Ook instellen op naltrexon<br />
naast buprenorfine lijkt mogelijk. Toezicht is daarbij noodzaak.<br />
Een derde mogelijkheid is de onthoudingsverschijnselen die optreden bij afbouw<br />
van opiaten te behandelen met clonidine (bij voorkeur klinisch) of lofexidine (desgewenst<br />
ambulant). Combineren met naltrexon geeft goede resultaten. In verband met<br />
eventueel optredende bijwerkingen (delirium, braken, diarree) moet een dergelijke gecombineerde<br />
behandeling klinisch (of ten minste in dagbehandeling) worden gegeven.<br />
Onthoudingsverschijnselen kunnen symptomatisch worden behandeld met onder andere<br />
benzodiazepinen, antidepressiva, NSAID’s, metoclopramide (tegen misselijkheid en<br />
maagkrampen), anti-diarrhoeica. Of α 2<br />
- adrenerge agonisten.<br />
Bedacht moet worden dat het al dan niet in behandeling blijven van de patiënten —<br />
en daarmee het resultaat van de behandeling — in belangrijke mate wordt bepaald door<br />
de mate waarin de bijwerkingen van de behandeling opwegen tegen de onthoudingsverschijnselen<br />
zelf.<br />
In alle gevallen is psychosociale ondersteuning van wezenlijk belang.<br />
6.3.2 Overwegingen van de commissie<br />
De gevolgde evidence-based benadering houdt in dat de commissie naast de resultaten<br />
van gerandomiseerde onderzoekingen met controlegroepen ook andere overwegingen<br />
in haar beschouwingen betrekt. Resultaat daarvan kan zijn dat de plaats van de in de<br />
vorige paragraaf besproken middelen in bepaalde gevallen wisselt.<br />
Zo kan het aantrekkelijk zijn een alternatief te hebben dat, zoals buprenorfine, niet<br />
het stigma draagt dat methadon voor sommigen heeft en waarvan de onthoudingsverschijnselen<br />
bij afbouw milder zijn dan die van methadon. Bovendien lijkt het perspectief<br />
van detoxificatie met buprenorfine op de langere termijn gunstig:<br />
instellen op naltrexon na buprenorfine lijkt gemakkelijker te gaan dan na methadon<br />
en na een kortere opiaatvrije periode waardoor terugvalpreventie meer kans van<br />
slagen zou hebben<br />
buprenorfine kan al snel (na twee dagen) worden gecombineerd met naltrexon; de<br />
optredende onthoudingsverschijnselen — die meestal wel behandeld moeten worden<br />
— nemen binnen 12 tot 24 uur af<br />
wanneer detoxificatie niet lijkt te slagen, is overgaan op een onderhoudsbehandeling<br />
met buprenorfine goed mogelijk<br />
bij onvoldoende resultaat kan gemakkelijk van buprenorfine op methadon worden<br />
overgegaan.<br />
91 Abstinentie van opiaten:
Als bijkomend voordeel kan worden genoemd dat, zeker voor huisartsen maar wellicht<br />
ook in penitentiaire inrichtingen, de drempel om opiaatverslaafden te behandelen lager<br />
zal zijn wanneer de partiële opiaat-agonist buprenorfine beschikbaar is.<br />
Ter detoxificatie van bepaalde opiaatverslaafden en in bepaalde situaties kan het van<br />
belang zijn over een alternatief te beschikken voor (partiële) opiaat-agonisten of -antagonisten<br />
dat snel werkt en dat minder hypotensie geeft dan clonidine. Het laat zich aanzien<br />
dat lofexidine een dergelijk alternatief kan vormen. Uit recent onderzoek zijn aanwijzingen<br />
naar voren gekomen dat de combinatie van lofexidine met naltrexon snelle<br />
detoxificatie mogelijk maakt zonder dat daarbij een ernstig onthoudingssyndroom optreedt<br />
(Akh99, Bun00). Als dit ook in de Nederlandse situatie blijkt te gelden, bestaat<br />
de mogelijkheid dat verschillende behandelaars aan deze methode de voorkeur zullen<br />
geven.<br />
6.3.3 Aanbevelingen<br />
Op grond van de farmacologie van buprenorfine, de resultaten van patiëntgebonden onderzoek<br />
en aanwijzingen uit de klinische praktijk adviseert de commissie het therapeutisch<br />
arsenaal dat in Nederland voor detoxificatie van opiaatverslaafden ter beschikking<br />
staat met buprenorfine in adequaat gedoseerde sublinguaal-tabletten (‘high dose buprenorfine’)<br />
uit te breiden. Dit dient gepaard te gaan met een gedegen introductieprogramma<br />
(zie 11.7).<br />
Ter detoxificatie van bepaalde opiaatverslaafden kan het wenselijk zijn over een alternatief<br />
te beschikken voor (partiële) opiaat-agonisten of -antagonisten. Omdat lofexidine<br />
minder hypotensie geeft dan het thans in dergelijke gevallen veelal toegepaste clonidine,<br />
acht de commissie het van belang dat voor de Nederlandse verslavingszorg lofexidine<br />
ter beschikking komt.<br />
6.4 Terugvalpreventie<br />
6.4.1 Farmacologische principes<br />
Na detoxificatie kan op verschillende wijze worden geprobeerd terugval te voorkómen.<br />
In 2.6 werd aangegeven dat terugval een van de grootste problemen vormt bij de behandeling<br />
van verslaving. In hoofdstuk 4 werden drie algemene farmacotherapeutische<br />
principes genoemd volgens welke terugval kan worden voorkómen: 1) vermindering<br />
van het positieve effect van de verslavende stof, 2) vermindering van de craving en 3)<br />
het bewerkstelligen van een aversieve reactie bij gebruik van de verslavende stof.<br />
92 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Ad 1). Toediening van de opiaat-antagonist naltrexon kan voorkomen dat heroïneverslaafden<br />
een roes ervaren; patiënten worden daarom na detoxificatie dikwijls op dit<br />
middel ingesteld. Hoewel men het er over eens is dat naltrexon een ‘ideaal’ middel is<br />
— niet verslavend, geen tolerantie, lang werkend, orale toediening, niet attractief voor<br />
doorverkoop — blijkt de uitval in de praktijk zeer groot. Dit zou niet alleen toe te<br />
schrijven zijn aan de bijwerkingen — deze zijn veelal van gastro-intestinale aard* en<br />
voorbijgaand (en daarmee moeilijk te onderscheiden van de onthoudingsverschijnselen);<br />
ook angst en dysforie komen voor (Cro85, APA95, Bes96) — maar vooral aan het<br />
ontbreken van enig positief gevoel (O’Br97, Tai97, Joh00, Cur01, AMTA01). Carroll<br />
adviseert dit te compenseren met contingency-management** of via het inschakelen<br />
van een vriend of familielid (Car01).<br />
De weg waarlangs de voor het volhouden van de therapie benodigde motivatie<br />
wordt bereikt, blijkt van minder belang. Afhankelijk van de lokale zeden en gewoonten<br />
zijn goede resultaten vermeld van de invloed van een hechte familieband (Zuid-Europa),<br />
van dwangbehandeling (VS, Maleisië) en van de ‘community reinforcement approach’<br />
(CRA) (Nederland). Gebleken is dat toezicht op medicatie-inname, psychosociale<br />
ondersteuning en aanmoedigingen in materiële vorm (‘incentives’) helpen. Maar<br />
dat geldt voor alle verslaafden, onder welk behandelregime dan ook.<br />
Naltrexon kan dagelijks, maar desgewenst ook om de dag of eens per drie dagen<br />
worden ingenomen. Ter bevordering van de therapietrouw zijn naltrexon-implantaten<br />
en, recent, een depot-preparaat ontwikkeld (een injectievorm die een maand werkt<br />
wordt in de VS in een multicenter trial onderzocht). Vooral de laatstgenoemde vorm<br />
lijkt veelbelovend. Desalniettemin kan worden verwacht dat alleen zeer gemotiveerde<br />
patiënten zich hiervoor zullen aanmelden.<br />
De commissie wijst er wel op dat naltrexon, zoals elke antagonist, een ‘up-regulatie’<br />
— Yoburn95 spreekt van ‘antagonist-induced supersensitivity’ (Yob95; zie ook<br />
Tem82) — van de receptoren veroorzaakt (Sim97). Daarom zou enerzijds de kans dat<br />
patiënten ook na staken van de naltrexonbehandeling abstinent blijven toenemen naarmate<br />
zij de behandeling langer volhouden; anderzijds houdt hervatten van het opiaatgebruik<br />
na medicatie met naltrexon het risico van overdosering in. De receptor-upregulatie<br />
kan al optreden na enkele weken en maanden tot jaren na staken van de behandeling<br />
blijven voortbestaan.<br />
Tot op heden is weinig bekend over de veiligheid van langdurig gebruik van naltrexon.<br />
Melding is gemaakt van sterfte korte tijd na het staken van de medicatie maar<br />
* De meeste anti-diarreemiddelen werken niet bij patiënten bij wie de opiaatreceptoren door naltrexon zijn geblokkeerd.<br />
Octreotide vormt dan een goed alternatief — zij het dat dit middel alleen in injectievorm beschikbaar is.<br />
** Contingency management: een systeem van aanmoediging en ontmoediging dat erop gericht is druggebruik minder<br />
aantrekkelijk te maken en abstinentie aantrekkelijker (Gri00). In de praktijk vaak: het in het vooruitzicht stellen van<br />
een beloning (geld, privileges) voor gewenst gedrag. Ook: leren omgaan met situaties die een hoog risico inhouden.<br />
93 Abstinentie van opiaten:
ook geruime tijd later; oorzaak was in alle gevallen een overdosis heroïne (Mio97,<br />
Bre01, Cur01, Dég01, Shi01). Een duidelijke waarschuwing aan de patiënten is dan<br />
ook op zijn plaats.<br />
Ad 2). Ter vermindering van craving wordt wel gebruik gemaakt van antidepressiva.<br />
Zolang echter de aan craving ten grondslag liggende neurofysiologische veranderingen<br />
in de hersenen niet zijn opgehelderd, kunnen geen specifieke geneesmiddelen ter behandeling<br />
worden ontwikkeld. Vooralsnog valt van gedragstherapieën ((CRA), contingency<br />
management, cue-exposure (APA95)) het meest te verwachten. Ook verschillende<br />
vormen van acupunctuur en electrostimulatie worden toegepast. Hoewel soms goede<br />
resultaten worden gemeld, is de methode niet systematisch onderzocht (Rie90,<br />
McL93a, NIH97).<br />
Ad 3): Voor toepassing van het derde farmacologische principe, het bewerkstelligen<br />
van een aversieve reactie bij gebruik van de verslavende stof, zijn bij opiaatverslaving<br />
geen medicamenten beschikbaar: een op naltrexon ingestelde patiënt zal bij gebruik<br />
van opiaten weliswaar geen roes ervaren, maar evenmin een aversieve reactie vertonen.<br />
6.4.2 Overzichtsartikelen en richtlijnen<br />
In bijlage G* is beschreven wat in de in 6.3.1 genoemde overzichten en richtlijnen ten<br />
aanzien van terugvalpreventie wordt geadviseerd. Voor feitelijke terugvalpreventie<br />
staat alleen naltrexon ter beschikking. Vaak wordt methadon als eerste keus geadviseerd,<br />
hetgeen betekent dat onder ‘terugval’ wordt verstaan: terugval in gebruik van illegale<br />
opiaten. Ook LAAM en buprenorfine worden genoemd. Zoals hiervoor aangegeven,<br />
is LAAM echter inmiddels in de lidstaten van de Europese Unie niet meer verkrijgbaar.<br />
Duidelijk is dat terugval een probleem vormt waarvoor, wanneer totale onthouding<br />
van opiaten het behandeldoel is, farmacotherapie op zichzelf meestal geen afdoende<br />
oplossing biedt. Psychosociale ondersteuning is bij terugvalpreventie van cruciaal belang.<br />
6.4.3 (Gerandomiseerde) onderzoekingen met controlegroepen (RCT’s)<br />
Publicaties betreffende onderzoek (gerandomiseerd, met controlegroepen) naar de resultaten<br />
van terugvalpreventie na detoxificatie waarbij volledige onthouding van opiaten<br />
wordt beoogd zijn schaars. Voor zover te achterhalen, publiceerden alleen Gerra<br />
* De bijlagen F, G en H worden separaat gepubliceerd.<br />
94 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
e.a. in 1995 de resultaten van een dergelijk onderzoek. Zij vonden dat een gedurende<br />
drie maanden voortgezette onderhoudsbehandeling met naltrexon (na detoxificatie met<br />
clonidine en met eens per week psychotherapie) ook na zes maanden nog merkbaar resultaat<br />
gaf (Ger95a).<br />
Wel zijn verschillende onderzoekingen gaande waarbij medicamenteuze terugvalpreventie<br />
wordt nagestreefd door de patiënten gedurende langere tijd (enkele maanden<br />
tot een jaar) naltrexon voor te schrijven (Sta01).<br />
Uit de eerste resultaten van het EDOCRA-onderzoek blijkt dat een behandeling<br />
met naltrexon in combinatie met CRA terugval in de eerste maand na detoxificatie effectief<br />
kan voorkomen. Een dergelijke behandeling is evenwel slechts voor een bepaalde<br />
groep patiënten geïndiceerd en zal alleen onder duidelijk omschreven voorwaarden<br />
kunnen worden toegepast (Jon02). Gegevens omtrent de effectiviteit van deze methode<br />
op de langere termijn zijn nog niet beschikbaar.<br />
6.4.4 Overig onderzoek<br />
Verschillende onderzoekers berichten dat opiaatverslaafden zich liever melden voor<br />
een onderhoudsbehandeling dan voor detoxificatie. De algemene ervaring is dat, als<br />
toch tot detoxificatie wordt besloten, de overgrote meerderheid van de patiënten na al<br />
dan niet geleidelijk staken van een methadontherapie terugvalt*. Om dit te voorkomen,<br />
is op verschillende wijzen gepoogd patiënten na het afbouwen van methadon in te stellen<br />
op naltrexon. Wil men echter de sterke onthoudingsverschijnselen die opiaat-antagonisten<br />
teweeg brengen voorkomen, dan moet een opiaatvrije periode van 2 tot 10 dagen**<br />
worden aangehouden.<br />
Om terugval in deze, zeer kritieke, periode te vermijden, kunnen de optredende<br />
onthoudingsverschijnselen (onder meer) met een α 2<br />
-adrenerge agonist worden behandeld.<br />
Probleem is dat deze middelen de optredende craving niet doen verminderen. Dit<br />
kan in sommige gevallen worden ondervangen door de patiënt met behulp van<br />
α 2<br />
-adrenerge agonisten te detoxificeren en hem daarnaast of direct daarna in te stellen<br />
op naltrexon, maar ook dan is het resultaat ongewis.<br />
Na afbouwen van buprenorfine zou de patiënt sneller op naltrexon kunnen worden<br />
ingesteld dan na methadon (0 tot 4 dagen), zij het dat dan wel onthoudingsverschijnselen<br />
optreden. De intensiteit daarvan is afhankelijk van het tijdstip van toediening en<br />
van de aanvangsdosering naltrexon. Zoals aangegeven bij detoxificatie, zou al vanaf de<br />
tweede dag van de buprenorfinebehandeling daarnaast insluipend naltrexon kunnen<br />
worden gedoseerd. De optredende onthoudingsverschijnselen — die meestal zodanig<br />
* Zie publicaties over verschillende observationele onderzoekingen (oa Gos86,87,89; Bro00). Informatie over<br />
de Nederlandse situatie: zie hoofdstuk 10.<br />
** Gowing adviseert nader onderzoek te doen naar de juiste termijn (Gow00). Volgens de bijsluiter: 7-10 dagen.<br />
95 Abstinentie van opiaten:
zijn dat behandeling nodig is — nemen binnen 12 tot 24 uur af. Hoe het deze patiënten<br />
op de langere termijn vergaat is niet onderzocht. Volgens sommige onderzoekers zou<br />
de wijze van instellen op naltrexon daarvoor niets uitmaken (Cur99a,01; Häm01,<br />
Sau01).<br />
Evenmin is onderzocht of abstinentie kan worden gehandhaafd na afbouw en staken<br />
van een — geruime tijd volgehouden — naltrexonmedicatie. De tot op heden opgedane<br />
ervaring is dat 90 tot 95% van de patiënten de naltrexonbehandeling voortijdig<br />
staakt.<br />
Bij sommige patiënten is geprobeerd met behulp van psychosociale interventies tijdens<br />
langdurige opneming terugval te voorkomen. Meestal echter zal het noodzakelijk blijken<br />
het gebruik van de (partiële) opiaat-agonist of -antagonist geruime tijd voort te zetten.<br />
Overigens: uit verschillende onderzoekingen is naar voren gekomen dat slechts een<br />
kleine minderheid van de patiënten die uiteindelijk abstinent worden, dit toeschrijft aan<br />
de hulpverlening (Ang84, Sch00, Kor01).<br />
6.5 Terugvalpreventie: conclusies en aanbevelingen<br />
6.5.1 Conclusies op grond van de literatuur<br />
Preventie van terugval in opiaatgebruik na detoxificatie is problematisch. Na afbouwen<br />
van methadon valt 90-95% van de patiënten terug.<br />
De beste resultaten lijken te worden bereikt door de patiënt te detoxificeren met een<br />
α 2<br />
- adrenerge agonist en hem daarnaast of direct daarna op naltrexon in te stellen. Naltrexon<br />
voldoet echter alleen bij gemotiveerde patiënten; de overgrote meerderheid<br />
staakt de behandeling voortijdig. Een goed nazorgprogramma waarin voldoende psychosociale<br />
ondersteuning wordt verleend, kan de uitval beperken.<br />
Wanneer men besluit te volstaan met het voorkomen van terugval in gebruik van<br />
illegale opiaten, kan een onderhoudsdosering methadon of buprenorfine worden voorgeschreven.<br />
6.5.2 Overwegingen van de commissie<br />
Het is mogelijk dat nader onderzoek zal bevestigen dat instellen op naltrexon na afbouw<br />
van buprenorfine tot gunstiger resultaten leidt dan na afbouw van methadon omdat<br />
de opiaatvrije periode vóór toediening van een opiaat-antagonist na buprenorfine<br />
korter kan zijn. Ook zou instellen op naltrexon tijdens detoxificatie met buprenorfine<br />
96 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
tot goede resultaten kunnen leiden; dit kan binnen een week. De optredende onthoudingsverschijnselen<br />
nemen af binnen 24 uur na de eerste dosis naltrexon.<br />
Hoewel naltrexon in theorie zeer geschikt is ter preventie van terugval in opiaatgebruik,<br />
blijkt de therapietrouw in de praktijk minimaal. Wellicht zullen de behandelresultaten<br />
met het ter beschikking komen van de inmiddels ontwikkelde depot-vorm verbeteren.<br />
Wel wordt in toenemende mate gewaarschuwd voor het risico van overdosering<br />
als de patiënt na staken van de naltrexonmedicatie terugvalt.<br />
6.5.3 Aanbevelingen<br />
De commissie acht het noodzakelijk voorwaarden te creëren waaronder na detoxificatie<br />
een vervolgbehandeling ter preventie van terugval kan worden gegarandeerd. In bepaalde<br />
gevallen kan het aangewezen zijn een vervolgbehandeling onder drang in te<br />
stellen. De daartoe ter beschikking staande mogelijkheden worden omschreven in het<br />
<strong>Gezondheidsraad</strong>advies Behandeling van drugverslaafde gedetineerden (GR02).<br />
6.6 In onbruik geraakte en onvoldoende op effect geëvalueerde middelen<br />
Het is de commissie bekend dat met vele andere dan de hier genoemde geneesmiddelen<br />
is geprobeerd opiaatverslaafden van hun verslaving af te helpen. De rapportages daaromtrent<br />
betreffen voornamelijk casuïstische mededelingen, zijn fragmentarisch, vermelden<br />
geen of nauwelijks follow-up of gaan over onderzoek zonder controlegroep. De<br />
commissie neemt daarom omtrent deze middelen vooralsnog geen standpunt in.<br />
Andere middelen zijn in onbruik geraakt. Een daarvan, propoxyfeen, wil de commissie<br />
toch vermelden. Dit van methadon afgeleide synthetische opiaat werd in de jaren<br />
zeventig van de vorige eeuw toegepast ter detoxificatie van opiaatverslaafden. Het<br />
bleek evenwel dat patiënten aan het gebruikte propoxyfeen-HCl verslaafd konden raken;<br />
ook werden gevallen van overdosering en sterfte gerapporteerd. Verwacht werd<br />
dat propoxyfeen-napsylaat minder problemen zou geven omdat deze vorm slecht in water<br />
oplosbaar is en daardoor langzamer wordt geresorbeerd (Ina74). Uit verschillende<br />
onderzoekingen bleek evenwel dat dit middel vrij veel bijwerkingen veroorzaakte<br />
(Ina74a) en dat met methadon minder onthoudingsverschijnselen optraden (Ten75).<br />
Voor zover de commissie heeft kunnen nagaan, is na 1982 is niet meer over propoxyfeen<br />
bij de detoxificatie van opiaatverslaafden gepubliceerd (Ten82).<br />
Gezien de aandacht die, vooral in de Verenigde Staten, met een zekere regelmaat aan<br />
ibogaïne wordt besteed, wil de commissie ook enige — waarschuwende — woorden<br />
wijden aan dit, in Nederland niet als geneesmiddel geregistreerde, product.<br />
97 Abstinentie van opiaten:
Ibogaïne is een alkaloïde dat voorkomt in de wortels van Tabernantha Iboga, een<br />
plant die groeit in equatoriaal Afrika. Het middel heeft hallucinogene eigenschappen,<br />
vergelijkbaar met die van LSD. Gebruik doet mensen zich openstellen voor contacten<br />
waardoor het mogelijk kan zijn ook moeilijk bereikbare groepen psychosociale ondersteuning<br />
te bieden.<br />
Sedert in het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw toevallig werd ontdekt<br />
dat ibogaïne bij drugsverslaafden onthoudingsverschijnselen en craving kan onderdrukken,<br />
is het middel geprobeerd bij de behandeling van afhankelijkheid van allerlei middelen:<br />
opiaten, stimulantia, alcohol, nicotine. Daarbij bleken talrijke bijwerkingen op te<br />
treden: gewichtsverlies, extreme gevoeligheid voor geluid en licht, motorische stoornissen<br />
en verlamming, diarree, misselijkheid, braken, vermoeidheid en lusteloosheid, slapeloosheid,<br />
scheelkijken. Bovendien bestaat de vrees dat gebruikers van ibogaïne in<br />
een onomkeerbare psychose geraken (Sheppard in een interview in Mainline (Jon94)).<br />
Het werkingsmechanisme van ibogaïne is niet precies bekend; aangenomen wordt<br />
dat het zich — onder andere — bindt aan de κ-opiaatreceptoren en invloed heeft op de<br />
dopamine- en serotoninesystemen (zie oa Ree99). Serieus klinisch onderzoek ontbreekt.<br />
Wel blijven met een zekere regelmaat artikelen verschijnen over ibogaïne<br />
(She94, Lin98, Mas98a, Alp99). Ook wordt een internetsite bijgehouden*.<br />
6.7 Medicamenteuze interventies bij het bereiken van abstinentie van opiaten:<br />
advies voor de praktijk<br />
Veel geneesmiddelen en behandelstrategieën zijn effectief gebleken bij de behandeling<br />
van drugverslaving. Ondanks de overvloedige literatuur zijn echter tot op heden geen<br />
wetenschappelijk onderbouwde criteria beschikbaar op grond waarvan kan worden beslist<br />
welk middel bij welke verslaafde in welk stadium van zijn verslaving de voorkeur<br />
zou verdienen. Bovendien wijken zowel de beschreven onderzoekspopulaties — qua<br />
samenstelling en qua therapietrouw — als de behandelsituaties in de regel sterk af van<br />
de patiëntenpopulatie die zich hier te lande voor behandeling meldt. Zich bewust van<br />
deze beperkingen komt de commissie tot onderstaand algemeen advies.<br />
De meeste kans op het daadwerkelijk bereiken van abstinentie bestaat wanneer dit doel<br />
wordt gesteld op een moment dat de patiënt, volgens hemzelf en volgens zijn behandelend<br />
arts, daar aan toe is en zijn persoonlijke en sociale omstandigheden gunstig zijn.<br />
De commissie waarschuwt voor te hoge verwachtingen van stabiele abstinentie als behandeldoel,<br />
zeker bij patiënten die langdurig aan opiaten verslaafd zijn.<br />
* http://www.ibogaine.desk.nl<br />
98 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Het bereiken van abstinentie verloopt in twee fasen: detoxificatie en terugvalpreventie.<br />
Detoxificatie is gecontra-indiceerd wanneer geen adequate terugvalpreventie is<br />
geregeld.<br />
Het is raadzaam een patiënt voor de eerste fase, de detoxificatie van opiaten, gedurende<br />
maximaal drie weken op te nemen. Men vervangt de kortwerkende heroïne door<br />
een equivalente dosering van het langwerkende methadon en bouwt dit geleidelijk af.<br />
Wanneer zich, ondanks voldoende hoge aanvangsdosering en geleidelijk afbouwen —<br />
individueel te bepalen — onthoudingsverschijnselen voordoen, kunnen deze zo nodig<br />
symptomatisch worden behandeld. De meeste problemen doen zich voor wanneer de<br />
methadondosering onder de 40 mg per dag komt. Het kan helpen de dosis dan te verdelen<br />
over twee of meer porties per dag.<br />
Voor de eveneens langwerkende partiële agonist buprenorfine lijkt bij de detoxificatie<br />
van heroïneverslaafden een plaats te bestaan naast de volledige agonist methadon.<br />
In dit geval wordt heroïne — na een opiaatvrije periode van ten minste 6 uur en bij<br />
voorkeur pas wanneer onthoudingverschijnselen gaan optreden — vervangen door buprenorfine<br />
in een equivalente dosering die geleidelijk wordt afgebouwd. Hoewel goede<br />
resultaten zijn gerapporteerd bij afbouw in 10 dagen tot drie weken, is de kans op terugval<br />
kleiner wanneer voor de afbouwperiode enkele maanden worden uitgetrokken.<br />
Dit geldt overigens ook voor methadon. Wanneer de patiënt hoge doseringen heroïne<br />
gebruikt, kan het nodig zijn het eerste traject met methadon af te bouwen. De eerste dosis<br />
buprenorfine kan worden gegeven 24 uur na de laatste dosis methadon.<br />
Buprenorfine is ook geschikt om patiënten die op methadon zijn ingesteld te ontgiften.<br />
Men geeft dan eerst gedurende twee tot drie dagen een equivalente dosering buprenorfine<br />
en bouwt deze vervolgens geleidelijk af. Wanneer dit noodzakelijk mocht zijn,<br />
kan afbouw van buprenorfine in drie dagen (bij voorkeur klinisch).<br />
Bij afbouwen van buprenorfine treden over het algemeen minder onthoudingsverschijnselen<br />
op dan bij afbouwen van methadon. Wanneer zich toch onthoudingsverschijnselen<br />
voordoen, moeten deze symptomatisch worden behandeld.<br />
Wanneer de onthoudingsverschijnselen met α 2<br />
-adrenerge agonisten worden behandeld<br />
(toediening zo nodig meerdere malen per dag), kunnen opiaten vrij snel worden afgebouwd<br />
(in 4-10 dagen). Mede daarom is behandeling met deze middelen voor bepaalde<br />
patiënten een goed alternatief. Omdat lofexidine minder hypotensie geeft dan clonidine,<br />
is met lofexidine eventueel ambulante detoxificatie mogelijk. Heroïneverslaafden<br />
kan men desgewenst eerst enkele dagen op methadon stabiliseren. Vervolgens kan, tijdens<br />
de afbouw van methadon, de α 2<br />
-adrenerge agonist insluipend worden gedoseerd.<br />
Detoxificatie met naltrexon zonder meer lijkt, gezien de heftige onthoudingsverschijnselen<br />
die daarbij optreden, niet raadzaam. Ontgiften met naltrexon met adequate behan-<br />
99 Abstinentie van opiaten:
deling van de onthoudingsverschijnselen lijkt bij bepaalde, gemotiveerde patiënten bevredigende<br />
resultaten te geven. Toediening van algehele anesthesie lijkt hierbij geen<br />
meerwaarde te hebben. Een oordeel over het eventuele nut van sedatie bij deze procedure<br />
kan de commissie vooralsnog niet geven.<br />
Detoxificatie van zwangere vrouwen wordt over het algemeen ontraden* omdat eventuele<br />
onthoudingsverschijnselen en terugval in heroïnegebruik het risico van vroeggeboorte<br />
en spontane abortus kunnen vergroten. Wanneer een zwangere vrouw absoluut<br />
wil afkicken, wordt geadviseerd dit niet vóór de 14e week van de zwangerschap te<br />
doen (risico van spontane abortus) en niet later dan de 32e week (risico van vroeggeboorte<br />
of foetale sterfte) en altijd onder begeleiding (Lug96, Wan99, Fis00). Geleidelijk<br />
afbouwen van methadon verdient de voorkeur (GCM99). Detoxificatie met behulp<br />
van een α 2<br />
-adrenerge agonist zou mogelijk zijn wanneer slechts geringe onthoudingsverschijnselen<br />
optreden (Das98). Over eventuele effecten van buprenorfine op de ongeborene<br />
zijn nog onvoldoende gegevens beschikbaar. Hetzelfde geldt ten aanzien van<br />
het geven van borstvoeding tijdens een behandeling met buprenorfine. Ook omtrent het<br />
gebruik van naltrexon door zwangeren is onvoldoende informatie beschikbaar.<br />
Terugval vormt een probleem waarvoor, wanneer totale onthouding van opiaten het behandeldoel<br />
is, de tot op heden ter beschikking staande farmacotherapeutische mogelijkheden<br />
geen afdoende oplossing bieden. Het enige medicament dat ter beschikking staat<br />
is de bij de patiënten weinig geliefde opiaat-antagonist naltrexon. Bij patiënten die voor<br />
de behandeling gemotiveerd zijn kan naltrexon echter op adequate wijze terugval voorkomen.<br />
Innemen om de dag of om de twee dagen is mogelijk.<br />
Instellen op naltrexon na afbouw van opiaat-agonisten vereist een opiaatvrije periode<br />
van enkele (2-10) dagen. De kans op terugval in deze periode is zeer groot. Hoewel na<br />
afbouw van een partiële opiaat-agonist zoals buprenorfine deze periode met enkele dagen<br />
kan worden bekort (afbouw in 0-4 dagen) en de onthoudingsverschijnselen milder<br />
zijn, blijft de kans op succes beperkt. Wel kan naltrexon insluipend naast buprenorfine<br />
worden gegeven (vanaf de tweede behandeldag, te beginnen met 12,5 mg per dag). De<br />
optredende onthoudingsverschijnselen — die meestal wel behandeld moeten worden —<br />
nemen binnen 12 tot 24 uur af. Toezicht is tijdens de eerste week van de behandeling<br />
noodzakelijk.<br />
Ook wanneer wordt gekozen voor detoxificatie met behulp van α 2<br />
-adrenerge agonisten,<br />
kan de patiënt ter preventie van terugval naast of direct na deze middelen op<br />
naltrexon worden ingesteld. In verband met eventueel optredende bijwerkingen moet<br />
* In verschillende publicaties wordt vermeld dat om ethische redenen met verslaafde zwangere vrouwen<br />
geen RCT’s zijn uitgevoerd.<br />
100 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
een dergelijke gecombineerde behandeling klinisch (of ten minste in dagbehandeling)<br />
worden gegeven.<br />
Voor de resultaten op langere termijn lijkt het niet uit te maken op welke wijze de patiënt<br />
op naltrexon is ingesteld. Wel blijkt de kwaliteit van het terugvalpreventie-programma<br />
bepalend voor de therapietrouw — en daarmee voor het behandelresultaat. Bij<br />
eventueel optredende diarree tijdens een behandeling met naltrexon moet men er rekening<br />
mee houden dat de meeste anti-diarreemiddelen niet werken bij patiënten bij wie<br />
de opiaatreceptoren door naltrexon zijn geblokkeerd. Octreotide kan dan een goed alternatief<br />
vormen, zij het dat dit middel alleen in injectievorm beschikbaar is.<br />
Medicamenteuze terugvalpreventie moet veelal gedurende een jaar (gerekend vanaf<br />
de laatste terugval) worden voortgezet. Een waarschuwing voor overdosering bij hernieuwd<br />
gebruik van heroïne na staken van de naltrexonmedicatie is imperatief.<br />
De commissie verwacht dat met het ter beschikking komen van naltrexon als depotpreparaat<br />
de toepasbaarheid van het middel zal kunnen toenemen.<br />
Zowel bij detoxificatie als bij terugvalpreventie is psychosociale ondersteuning essentieel.<br />
Voorlichting van niet alleen de patiënt maar ook iemand uit diens directe omgeving<br />
omtrent de verschillende aspecten van verslaving, het doel en de duur van de behandeling<br />
en de te verwachten bijwerkingen vergroot de kans op het bereiken van het behandeldoel<br />
dan ook aanzienlijk. Bedacht moet worden dat ook de ondersteunende persoon<br />
ondersteuning nodig heeft!<br />
Ongeacht het behandeldoel geldt dat<br />
eventuele (psychiatrische en somatische) comorbiditeit gericht moet worden behandeld<br />
tegelijk met de behandeling van de opiaatverslaving de frequent voorkomende verslaving<br />
aan andere middelen moet worden aangepakt; in bepaalde gevallen zal een<br />
gefaseerde aanpak de beste resultaten geven<br />
de behandeling te allen tijde professioneel en dus humaan moet zijn: gericht op het<br />
verminderen danwel voorkómen van pijn, leed en ongemak.<br />
101 Abstinentie van opiaten:
102 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Hoofdstuk<br />
7<br />
Stabilisatie van verslaving aan opiaten<br />
7.1 Onderhoudsbehandeling<br />
Bij de behandeling van langer bestaande opiaatverslaving is het niet altijd reëel abstinentie,<br />
dus genezing, als eerste behandeldoel na te streven. Bij patiënten die het —<br />
soms bij herhaling — niet lukt hun medicatie met een (partiële) opiaat-agonist geheel<br />
af te bouwen, is het (voorlopig) voortzetten daarvan aangewezen. Men spreekt van onderhoudsbehandeling<br />
en geeft het middel in een zodanige dosering dat geen onthoudingsverschijnselen<br />
optreden en dat craving wordt voorkómen of verminderd. Terugvalpreventie<br />
krijgt bij deze categorie de betekenis van: voorkómen van terugval in gebruik<br />
van illegale opiaten.<br />
Lukt het niet een patiënt met een onderhoudsbehandeling gedurende langere tijd<br />
van het gebruik van illegale opiaten af te houden, dan wordt de beperking van risico of<br />
schade (‘harm reduction’, ‘risk minimisation’) het behandeldoel. Geaccepteerd wordt<br />
dan dat de patiënt verschillende (legale en illegale) middelen blijft (bij)gebruiken. Belangrijk<br />
nevendoel van een dergelijke behandeling is het in stand houden van een regelmatig<br />
contact met de hulpverlening omdat dat de mogelijkheid biedt tot interventies ter<br />
verbetering van de lichamelijke en geestelijke gezondheid en tot het bieden van hulp bij<br />
maatschappelijke problemen (huisvesting, financiën, dagbesteding).<br />
Over het algemeen zal een onderhoudsbehandeling ambulant plaatsvinden. Terwijl<br />
voor bepaalde patiënten dagelijks contact noodzakelijk is (Kra99), kan aan stabiele en<br />
goed ingestelde patiënten de benodigde medicatie voor een langere periode worden<br />
103 Stabilisatie van verslaving aan opiaten
meegegeven. Ook het onderzoek naar onderhoudsbehandelingen betreft over het algemeen<br />
ambulante patiënten.<br />
Er zijn evenwel situaties denkbaar waarin het de voorkeur verdient een patiënt ook<br />
voor een onderhoudsbehandeling op te nemen (bijvoorbeeld in een therapeutische gemeenschap),<br />
maar ook kan een onderhoudsbehandeling, als daarvan meer heil wordt<br />
verwacht dan van detoxificatie, aangewezen zijn in een tbs-kliniek of een penitentiaire<br />
inrichting (GR02).<br />
7.2 Recente informatie<br />
7.2.1 Overzichtsartikelen en richtlijnen<br />
De commissie heeft betreffende de onderhoudstherapie bij opiaatverslaafden allereerst<br />
de meest recente overzichtsartikelen en richtlijnen bestudeerd*.<br />
Ook bij deze doelstelling is met methadon de meeste ervaring opgedaan. Men is er<br />
de laatste jaren van overtuigd geraakt dat de dosering individueel moet worden bepaald;<br />
waar voor de ene patiënt 40 mg/dag voldoende is, kan voor de ander meer dan<br />
100 mg/dag nodig zijn om bijgebruik van opiaten tegen te gaan of uitval uit de behandeling<br />
te voorkomen. Langdurig voortzetten van de behandeling blijkt vaak noodzakelijk,<br />
soms levenslang.<br />
Het alternatief LAAM wordt, gezien de verwantschap met methadon, daarmee over het<br />
algemeen in een adem genoemd. Ten gevolge van de lange werkingsduur van LAAM<br />
kan worden volstaan met om de dag of drie maal per week innemen, hetgeen voor bepaalde<br />
patiënten en in bepaalde behandelsituaties een voordeel kan zijn. Behoedzaam<br />
instellen van de patiënten is noodzakelijk: ten gevolge van de lange werkingsduur kan<br />
accumulatie optreden met het risico van overdosering en uitval.<br />
De ervaring met dit middel is beperkt gebleven, want na een voorlopige waarschuwing<br />
in januari 2001 heeft de Committee of Proprietary Medicinal Products (CPMP) in<br />
april van dat jaar bevestigd dat zich als gevolg van het gebruik van LAAM levensbedreigende<br />
hartritmestoornissen konden voordoen. Men achtte de risico’s van dien aard<br />
dat werd geadviseerd aan nieuwe patiënten geen LAAM voor te schrijven en patiënten<br />
die op LAAM waren ingesteld over te zetten op een ander middel (bijvoorbeeld methadon)<br />
danwel de medicatie af te bouwen. Patiënten werd aangeraden contact op te nemen<br />
met hun behandelaars maar niet op eigen gelegenheid abrupt de medicatie te staken.<br />
* Een overzicht daarvan is te vinden in bijlage H (separaat).<br />
104 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Inmiddels heeft de Europese Commissie op advies van het CPMP de handelsvergunning<br />
voor LAAM in de lidstaten van de Europese Unie opgeschort (EMEA01). In<br />
de Verenigde Staten heeft de FDA in samenwerking met de fabrikant de waarschuwing<br />
doen uitgaan dat LAAM levensbedreigende hartproblemen kan geven (verlengde QTtijden<br />
en ernstige ritmestoornissen). Geadviseerd wordt het middel uitsluitend voor te<br />
schrijven aan patiënten die op geen enkele andere wijze kunnen worden behandeld en<br />
die geen medicamenten gebruiken die het QT-interval kunnen verlengen (Sch01).<br />
Omdat wel verschillende vergelijkende onderzoekingen met LAAM zijn gedaan,<br />
komt het middel in de in dit advies opgenomen literatuuroverzichten toch ter sprake.<br />
Buprenorfine wordt veelbelovend genoemd, al is met gebruik van dit middel als onderhoudstherapie,<br />
zeker op de wat langere termijn, nog betrekkelijk weinig ervaring. Buprenorfine<br />
kan om de dag — of zelfs twee maal per week — worden ingenomen. Als<br />
bijkomend voordeel wordt genoemd dat het afbouwen of onderbreken van een behandeling<br />
met buprenorfine met minder onthoudingsverschijnselen gepaard zou gaan dan<br />
bij methadon het geval is.<br />
Intraveneuze toediening van heroïne en methadon wordt, als mogelijkheid voor een onderhoudsbehandeling<br />
bij bepaalde patiënten, slechts in de Nederlandse en Britse overzichten<br />
vermeld. Het Australische overzicht meldt alleen heroïne iv. Zeker in het begin<br />
van de behandeling is, volgens deze bronnen, streng toezicht op het gebruik van medicatie<br />
in deze vorm vereist.<br />
7.2.2 (Gerandomiseerde) onderzoekingen met controlegroepen<br />
De commissie heeft gezocht naar artikelen waarin verslag wordt uitgebracht van (dubbelblinde)<br />
gerandomiseerde onderzoekingen naar het effect van verschillende onderhoudsbehandelingen<br />
bij opiaatverslaving*.<br />
Slechts enkele gerandomiseerde onderzoekingen met controlegroep zijn gevonden<br />
waarin wordt gerapporteerd over de effectiviteit van methadon als onderhoudsbehandeling**.<br />
Daaruit komt naar voren dat, over het algemeen, patiënten die op hogere doseringen<br />
zijn ingesteld minder opiaten bijgebruiken. Op bijgebruik van andere middelen<br />
(cocaïne, benzodiazepinen) lijkt methadon geen invloed te hebben. Pogingen tot afbouw<br />
van de medicatie leiden over het algemeen tot uitval uit het onderzoek en terugval<br />
in illegaal opiaatgebruik.<br />
* Voor een overzicht van deze artikelen: zie bijlage H (separaat).<br />
** Wel zijn daarnaast de resultaten van honderden onderzoekingen gepubliceerd die volgens minder strikt<br />
protocol werden uitgevoerd.<br />
105 Stabilisatie van verslaving aan opiaten
Met intraveneus toegediende methadon is slechts één RCT uitgevoerd (Str00).<br />
Hoewel de behandelresultaten in beide groepen (methadon in orale vorm of methadon<br />
iv (onder toezicht)) vergelijkbaar waren, was de satisfactie van de patiënten in de ivgroep<br />
significant groter. De auteurs achten het van belang nader te onderzoeken voor<br />
welke categorie patiënten onderhoudsbehandeling met iv-methadon geïndiceerd zou<br />
zijn.<br />
In tegenstelling tot aanvankelijke berichten bleek LAAM sterker dan methadon. Dit<br />
kan de oorzaak zijn van de in eerder onderzoek gerapporteerde grote uitval: LAAM<br />
werd aanvankelijk te hoog gedoseerd waardoor frequent bijwerkingen* optraden. De<br />
invloed op bijgebruik is vergelijkbaar met die van methadon. Als voordeel wordt genoemd<br />
dat LAAM voor verslaafden een minder negatieve klank heeft dan methadon.<br />
Zoals vermeld in 7.2.1 is LAAM echter in de lidstaten van de Europese Unie niet meer<br />
verkrijgbaar.<br />
Met buprenorfine is de laatste jaren vrij veel onderzoek gedaan: zowel naar de effectiviteit<br />
in vergelijking met methadon en met clonidine (gekeken is naar uitval, bijgebruik,<br />
mogelijkheid tot staken van de behandeling) als naar de beste manier om patiënten<br />
van heroïne of van methadon op buprenorfine in te stellen en naar de juiste dosering<br />
en de frequentie daarvan. Hoewel in de meeste onderzoekingen slechts geringe aantallen<br />
patiënten zijn opgenomen en de follow-up van korte duur is, noemen de onderzoekers<br />
buprenorfine over het algemeen een interessant en veelbelovend alternatief. Voorschrijven<br />
in de huisartspraktijk lijkt goed mogelijk. Over de invloed van buprenorfine<br />
op het gelijktijdig gebruik van cocaïne bestaat geen eenstemmigheid (zie verder hoofdstuk<br />
9).<br />
Tevens wordt op verschillende locaties onderzoek gedaan met een, eveneens<br />
sublinguaal in te nemen, combinatietablet die naast buprenorfine ook naloxon bevat<br />
(verhouding 4:1). Doel is daarmee de kans op misbruik en doorverkoop te minimaliseren.<br />
Omdat de biologische beschikbaarheid van naloxon na sublinguale toediening zeer<br />
gering is (8 - 10%, Men99, Har00) en de werkingsduur maar kort, zijn na sublinguale<br />
toediening van het combinatiepreparaat alleen de effecten van buprenorfine merkbaar.<br />
Na parenterale toediening echter kan de naloxon snel de opiaatreceptoren bezetten,<br />
waardoor het veel langzamer werkende buprenorfine geen effect meer heeft. Het resultaat<br />
is in dat geval dat bij verslaafden aan opiaten geen roes maar onthoudingsverschijnselen<br />
optreden. Echter: bij patiënten die al op buprenorfine of op dit combinatiepreparaat<br />
zijn ingesteld, zou parenterale toediening van dit combinatiepreparaat géén<br />
* Aanvankelijk werden als bijwerkingen van LAAM dezelfde genoemd als van methadon: flashes en koude<br />
rillingen, griepachtig gevoel, rugpijn, obstipatie en diarree, droge mond, zweten, eczeem, gewrichtspijn, gapen,<br />
hoesten, impotentie. (Opgemerkt zij dat dergelijke verschijnselen moeilijk van onthoudingsverschijnselen zijn<br />
te onderscheiden.) Pas sedert 2001 wordt gewaarschuwd voor levensbedreigende hartritmestoornissen, zie 7.2.1.<br />
106 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
onthoudingsverschijnselen — maar ook geen roes — veroorzaken (Lin99, Har00).<br />
Aangenomen wordt dat dit komt doordat de binding van buprenorfine aan de µ-receptoren<br />
dermate sterk is de geringe hoeveelheid naloxon die het combinatiepreparaat bevat<br />
deze niet kan doorbreken*. Het combinatiepreparaat is nog niet op de markt (zie<br />
verder bijlage F).<br />
Inmiddels zijn ook de resultaten gepubliceerd van een vergelijkend onderzoek naar de<br />
effectiviteit van onderhoudsdoseringen methadon (hoog (60-100 mg/dag) en laag<br />
(20 mg/dag), LAAM (75-115 mg 3x per week) en buprenorfine (16-32 mg 3x per<br />
week) (Joh00). Een lage dosering methadon blijkt niet te voldoen: veel uitval en bijgebruik.<br />
LAAM, buprenorfine en methadon in hoge doseringen zijn in dit opzicht belangrijk<br />
effectiever.<br />
Tijdens het instellen op LAAM trad veel uitval op; mogelijkerwijs doordat het vrij<br />
lang duurt voordat de onderhoudsdosering is bereikt (9 dagen tegen 5 met methadon),<br />
maar ook omdat een dagelijkse dosis methadon een meer positief gevoel geeft. Echter,<br />
patiënten die eenmaal op een onderhoudsdosering LAAM waren ingesteld, bleken het<br />
meest langdurig ‘abstinent’ (in dit geval: geen bijgebruik van illegale opiaten). De uitval<br />
met buprenorfine was gelijk aan die met LAAM. Bijgebruik was hetzelfde met buprenorfine<br />
en met hoge doseringen methadon. Welk middel voor welke categorie patiënten<br />
het meest geschikt is, moet nader worden uitgezocht.<br />
Ten slotte heroïne. Hoewel al sedert het begin van de twintigste eeuw in de Verenigde<br />
Staten, en sedert het einde van de jaren zestig op beperkte schaal ook in Europa, heroïne<br />
werd voorgeschreven aan verslaafden aan heroïne, had tot voor kort nauwelijks wetenschappelijke<br />
evaluatie van deze behandelwijze plaatsgevonden. In de negentiger jaren<br />
ontstond wederom belangstelling voor heroïne als medicatie. Omdat het zich liet<br />
aanzien dat met heroïne bij een bepaalde categorie langdurig verslaafden, namelijk bij<br />
degenen die op geen enkele andere wijze adequaat bleken te kunnen worden geholpen,<br />
goede resultaten konden worden bereikt (Bat92, Uch94,96; Met98, Reh01; zie ook<br />
GR95), volgde nader onderzoek, ook in Nederland (Bri99a,00). Inmiddels zijn de resultaten<br />
gepubliceerd van een aantal gerandomiseerde onderzoekingen (Per98, Häm01a,<br />
CCBH02).<br />
Uit het eerstgenoemde onderzoek kwam naar voren dat behandeling met heroïne<br />
(iv) positieve resultaten oplevert: geen dagelijks bijgebruik van straatheroïne en benzodiazepinen<br />
meer (maar geen invloed op het bijgebruik van andere middelen), beter sociaal<br />
en psychisch functioneren, minder illegale bezigheden. Hoewel de patiënten veel-<br />
* Omdat ook grote hoeveelheden naloxon deze sterke binding van buprenorfine aan de µ-receptoren maar<br />
ten dele kunnen doorbreken, is naloxon geen betrouwbaar middel ter behandeling van een overdosis<br />
buprenorfine (Hee79, Gal89).<br />
107 Stabilisatie van verslaving aan opiaten
al driemaal daags voor hun heroïne naar de polikliniek in de stad kwamen, gaf dit geen<br />
overlast (Per98). In 2000 rapporteren dezelfde onderzoekers dat langdurige opiaatverslaafden<br />
die gedurende bijna twee jaar zich vrij de door hen gewenste soort en dosering<br />
opiaten (heroïne, morfine, methadon) konden toedienen na drie maanden stabilisatie<br />
geleidelijk hun intraveneus heroïnegebruik verminderden of overgingen op een onderhoudsbehandeling<br />
met methadon. Op grond van deze ervaring veronderstellen zij dat<br />
een onderhoudsbehandeling met heroïne een nuttige stap zou kunnen zijn in de richting<br />
van een meer conventionele behandeling.<br />
Hämmig stelde vast dat hoge doses heroïne (gemiddeld bijna 500 mg) betere resultaten<br />
— minder bijwerkingen — geven dan hoge doses morfine (gemiddeld bijna 600 mg).<br />
Dergelijke hoge doseringen bleken geen toename van de euforie tot gevolg te hebben,<br />
integendeel: de onderzoekers vonden een omgekeerde relatie tussen euforie en dosering.<br />
Een afdoende verklaring daarvoor ontbreekt (nog) (Häm01a).<br />
Interessante bijkomstigheid is dat de bekrachtigende werking van deze middelen<br />
bij dergelijke hoge doseringen afneemt, waardoor de patiënt geen behoefte voelt steeds<br />
meer te nemen.<br />
De Nederlandse Centrale Commissie Behandeling Heroïneverslaafden (CCBH) bracht<br />
in februari 2002 een eerste rapportage uit betreffende de resultaten van twee parallel lopende<br />
gerandomiseerde onderzoekingen bij chronische, therapie-resistente heroïneverslaafden:<br />
heroïne intraveneus met methadon versus methadon alleen (gedurende 12 maanden);<br />
inhaleerbare heroïne met methadon versus methadon alleen (12 maanden) versus<br />
6 maanden methadon alleen, gevolgd door 6 maanden heroïne met methadon.<br />
De conclusie uit deze onderzoekingen luidt dat heroïne met methadon bij deze patiënten<br />
een beter effect heeft dan methadon alleen; de behandeling levert klinisch relevante<br />
gezondheidsvoordelen op en het sociaal functioneren van de patiënten verbetert. Bij<br />
staken van de behandeling verslechtert de situatie snel. Bijna een derde van spuiters<br />
stapt tijdens het onderzoek over naar chinezen; andersom werd niet getolereerd<br />
(CCBH02).<br />
Ook naar de waarde en de kosten-effectiviteit van psychosociale ondersteuning bij medicamenteuze<br />
onderhoudsbehandeling is onderzoek gedaan. Deze blijkt noodzakelijk<br />
en kosteneffectief, mits met mate verstrekt (1-3 sessies per week, met verwijzing naar<br />
overige diensten). Intensievere behandeling heeft wel enige meerwaarde maar deze<br />
weegt bij lange na niet op tegen de aanzienlijke extra kosten (Kra97, Ava99, Bar00).<br />
108 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
In toenemende mate wordt aandacht besteed aan motivatie-bevordering en aan de<br />
daarbij te volgen benaderingen (Pro92, O’Co00a, zie ook SAM99a). Ook wordt nadruk<br />
wordt gelegd op de persoon van de behandelaar: de een is de ander niet en dat weerspiegelt<br />
zich in het behandelresultaat.<br />
7.3 Medicamenteuze interventies ter stabilisatie van verslaving aan opiaten:<br />
advies voor de praktijk<br />
Onderhoudstherapie bij opiaatverslaving is geïndiceerd bij patiënten bij wie abstinentie<br />
als behandeldoel niet haalbaar is gebleken. Voorwaarde is medicatie in een adequate<br />
dosering die individueel moet worden vastgesteld. Wanneer de behandeling is gericht<br />
op het beëindigen van het gebruik van illegale opiaten zal vrijwel altijd hoog gedoseerd<br />
moeten worden.<br />
In een groot aantal gevallen moet worden geaccepteerd dat het druggebruik niet<br />
verandert; men kan dan volstaan met een lagere dosering. De ervaring leert echter dat<br />
ook bij dergelijke patiënten, wanneer flexibel en hoog wordt gedoseerd, het bijgebruik<br />
van illegale opiaten op de achtergrond raakt.<br />
Met methadon is de meeste ervaring opgedaan; het middel is zeer uitvoerig onderzocht.<br />
Zoals ook het geval is bij medicamenteuze interventies bij andere chronische aandoeningen,<br />
reageren niet alle patiënten optimaal. In de praktijk bestaat daarom behoefte<br />
aan alternatieven.<br />
De commissie verwacht dat voor buprenorfine, wanneer dat in adequate toedieningsvorm<br />
beschikbaar zou komen, in Nederland een plaats zal zijn als onderhoudsbehandeling<br />
bij opiaatverslaafden. Het laat zich aanzien dat methadon en buprenorfine als<br />
onderhoudsbehandeling bij opiaatverslaving — mits in een op de individuele patiënt<br />
afgestemde dosering — elkaar in effectiviteit niet veel ontlopen; wellicht is de uitval<br />
tijdens een methadonbehandeling iets minder dan bij buprenorfine. De invloed op bijgebruik<br />
van illegale opiaten en cocaïne lijkt nauwelijks te verschillen.<br />
Het innemen van buprenorfine kan beperkt blijven tot twee of drie keer per week.<br />
Dit is echter niet voor alle patiënten een voordeel (bijvoorbeeld niet voor patiënten die<br />
niet stabiel zijn en dagelijks toezicht behoeven en voor degenen die zeer gewend zijn<br />
aan het dagelijks ritme).<br />
LAAM is, na geconstateerde levensbedreigende hartritmestoornissen, in de Europese<br />
Unie niet meer verkrijgbaar.<br />
Het laat zich aanzien dat met heroïne bij langdurig verslaafde patiënten die op andere<br />
wijze niet adequaat zijn te helpen, goede resultaten kunnen worden behaald.<br />
Ondersteunende psychosociale behandeling is voor vrijwel alle patiënten ook tijdens<br />
een onderhoudsbehandeling van belang. De frequentie kan met het verstrijken van<br />
109 Stabilisatie van verslaving aan opiaten
de tijd afnemen. Een hoge frequentie (meer dan 3x per week) heeft ook aan het begin<br />
van de behandeling nauwelijks meerwaarde.<br />
Aanmoedigingen in materiële vorm (‘incentives’) kunnen een duidelijke prikkel<br />
vormen de behandeling vol te houden.<br />
Zoals hiervoor opgemerkt zijn in de praktijk maar heel weinig patiënten uitsluitend verslaafd<br />
aan opiaten: de overgrote meerderheid gebruikt naast opiaten allerlei andere<br />
middelen. De commissie gaat op de problemen die dit ‘polydruggebruik’ kan opleveren<br />
nader in in hoofdstuk 9.<br />
Ook zijn maar weinig patiënten ‘alleen maar’ verslaafd. Lichamelijke en psychische/psychiatrische<br />
comorbiditeit komt frequent voor. Op de noodzaak dergelijke comorbiditeit<br />
tegelijk met de verslaving te behandelen, werd hiervoor reeds gewezen; op<br />
de problemen die zich hierbij kunnen voordoen, gaat de commissie nader in in hoofdstuk<br />
11.<br />
Ten slotte zwangerschap. Het is van belang zwangere vrouwen in een zo vroeg mogelijk<br />
stadium van hun zwangerschap in contact te brengen met de hulpverlening. Over<br />
het algemeen wordt geadviseerd hen in te stellen op een onderhoudsdosering methadon.<br />
Via een onderhoudsbehandeling kan de prenatale controle veilig worden gesteld<br />
— waarmee het risico van premature partus of perinatale sterfte wordt beperkt — en<br />
heeft men zicht op de maatschappelijke situatie van aanstaande moeder en haar baby.<br />
Volgens de meeste onderzoekers is bijgebruik van heroïne en andere middelen<br />
schadelijker voor de ongeborene dan methadon in voldoende dosering (Lad99, Wan99,<br />
Hul97, 98, 01, Bie99). Hulse wijst er wel op dat een hoge methadondosering alleen<br />
verantwoord is wanneer deze ook werkelijk het gebruik van heroïne voorkomt. Anders<br />
belast men de ongeborene onnodig met extra opiaten (Hul01).<br />
Als gevolg van een versneld metabolisme van de moeder kan in het laatste trimester<br />
van de zwangerschap een verhoogde behoefte aan methadon ontstaan (Kre74,<br />
Fis00). Deze behoefte blijkt in een aantal gevallen te kunnen worden opgevangen door<br />
de dosis over de dag te verdelen (Lug96, Wan99).<br />
Het geven van borstvoeding tijdens een methadonbehandeling wordt over het algemeen<br />
verantwoord geacht (Kan95, Wan99, Fis00, Cat00).<br />
Wanneer naast de overwegend positieve berichten over een methadon-onderhoudsbehandeling<br />
tijdens de zwangerschap ook negatieve effecten op de baby worden gemeld<br />
(lager geboortegewicht, geringere omtrek van het hoofd) zou dit in de meerderheid<br />
der gevallen moeten worden toegeschreven aan polydruggebruik tijdens de zwangerschap<br />
(Bro98a).<br />
110 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Omtrent de effecten van een onderhoudsdosering buprenorfine op de ongeborene is nog<br />
onvoldoende informatie beschikbaar. Ditzelfde geldt ten aan zien van het geven van<br />
borstvoeding.<br />
7.4 Nabeschouwing<br />
De mogelijkheid bestaat dat op den duur de verschillende middelen als onderhoudsbehandeling<br />
voor verschillende categorieën patiënten geschikt blijken te zijn:<br />
buprenorfine als eerste keus aan het begin van een medicamenteuze behandeling<br />
(en pas als daarmee onvoldoende resultaat wordt behaald overgaan op methadon)<br />
en voor degenen die relatief lage doses opiaten gebruiken<br />
methadon voor langdurig aan hogere doses opiaten verslaafden<br />
heroïne als ultimum refugium voor ernstig verslaafden bij wie alle andere middelen<br />
hebben gefaald.<br />
Totdat de resultaten van nader onderzoek bekend zullen zijn, kan de commissie in dezen<br />
geen verantwoorde uitspraken doen. Dat geldt eveneens ten aanzien van de mogelijke<br />
plaats van het combinatiepreparaat buprenorfine-naloxon.<br />
111 Stabilisatie van verslaving aan opiaten
112 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Hoofdstuk<br />
8<br />
Cocaïne en andere psychostimulantia<br />
8.1 Inleiding<br />
Terwijl opiaten over het algemeen een dempende werking hebben (men spreekt wel<br />
van ‘downers’), heeft cocaïne een stimulerend effect. Dat geldt ook voor (meth)amfetamine,<br />
XTC, nicotine en cafeïne (‘uppers’, ‘peppers’). Men vat deze middelen dan ook<br />
wel samen als ‘stimulantia’. Gezien de verslavende werking van cocaïne en het frequent<br />
gebruik door verslaafden aan heroïne, besteedt de commissie in dit hoofdstuk<br />
voornamelijk aandacht aan cocaïne. In paragraaf 8.3 gaat zij kort in op de amfetaminen:<br />
methamfetamine, amfetamine en XTC.<br />
8.2 Cocaïne<br />
8.2.1 Historisch overzicht<br />
Cocaïne (benzoylmethylecgonine) is, net als morfine, een natuurproduct; het wordt gewonnen<br />
uit de bladeren van de coca-plant (Erythroxylon coca) die traditioneel voornamelijk<br />
wordt geteeld in de Andes. Voor zover bekend kauwden de Inca’s in Zuid Amerika<br />
al (omstreeks 1500) bladeren van de coca-plant; voor hen was cocaïne ‘een gave<br />
van de Zonnegod’. Ten tijde van de inquisitie werd cocaïne gebruikt om Indiaanse<br />
mijnwerkers te ‘motiveren’.<br />
113 Cocaïne en andere psychostimulantia
Nadat het alkaloïde in 1860 door de Australiër Nieman was geïsoleerd, werd het door<br />
Freud — die het eerst zelf uitvoerig had beproefd — gebruikt om een scala van psychiatrische<br />
aandoeningen te behandelen. In het begin van de 20e eeuw werd cocaïne verwerkt<br />
in geneeskrachtige dranken zoals de ‘Vin Mariani’, die werd aanbevolen door<br />
beroemde figuren zoals Paus Leo XVIII en Thomas Edison. Ook coca-cola bevatte aanvankelijk<br />
cocaïne. Maar met het in werking treden van de Harrison Act in 1914 werd<br />
cocaïne in de VS verboden (Tay90).<br />
In Nederland werd cocaïne vanaf de jaren tachtig van de 19e eeuw als geneesmiddel<br />
toegepast. In Nederlands-Indië werden coca-plantages aangelegd om aan de vraag te<br />
voldoen. Toen bleek dat het middel werd misbruikt, men eraan verslaafd kon raken en<br />
het opgang maakte in criminele kringen, werd cocaïne als geneesmiddel minder populair.<br />
Tussen de wereldoorlogen werd ook hier te lande een verbodswetgeving ontwikkeld.<br />
Vanaf de jaren dertig werd cocaïnegebruik in Nederland, net als in Frankrijk, Engeland<br />
en de VS, als een sociaal probleem beschouwd. Evenals de opiaten werd cocaïne<br />
in de internationale narcoticaverdragen opgenomen.<br />
Desondanks wordt cocaïne, zeker sedert de jaren zeventig van de 20e eeuw, in toenemende<br />
mate gebruikt. Tot het einde van de jaren tachtig werd het beschouwd als exclusief<br />
en horend bij een bepaalde, trendy leefstijl. Het positieve beeld — het geeft de<br />
gebruiker een gevoel van creativiteit en van alles aan te kunnen, maakt hem alert en vol<br />
zelfvertrouwen en verdrijft vermoeidheid — heeft er toe bijgedragen dat het gebruik<br />
van cocaïne zich ook verspreidde onder andere bevolkingsgroepen. Van Meerten geeft<br />
in zijn boekje ‘Gecracked door de coke’ (Mee96) een boeiende beschrijving van de<br />
verschillende categorieën gebruikers. Met de verspreiding van het gebruik is het imago<br />
van glamour en succes grotendeels verdwenen, vooral ook doordat cocaïnegebruik in<br />
de harddrugscene ingeburgerd raakte, waar de negatieve gevolgen duidelijk zichtbaar<br />
zijn.<br />
8.2.2 Toedieningswijzen en toedieningsvormen<br />
Cocaïne komt in Nederland binnen in de vorm van het zoutzure zout (cocaïne-HCl); dit<br />
staat bekend als ‘rauwe cocaïne’ of ‘snuifcocaïne’. Het wordt in de regel versneden met<br />
stoffen zoals suiker, maïzena of talkpoeder, maar ook met (genees)middelen zoals efedrine,<br />
lidocaïne, kinine, strychnine en cafeïne (Lub98). Afhankelijk van de vorm —<br />
zout of base — kan men cocaïne snuiven, kauwen, spuiten, roken, ‘chinezen’* of ‘ba-<br />
* Bij chinezen wordt een kleine hoeveelheid cocaïne-base op aluminiumfolie gelegd. De folie wordt aan de<br />
onderkant verhit waardoor de cocaïne vloeibaar wordt. De vrijkomende dampen worden met behulp van een<br />
buisje via de mond (in meerdere ademtochten) geïnhaleerd. De opname in het bloed vindt zo geleidelijk plaats;<br />
het effect is rustiger dan met basen (Bar99).<br />
114 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
sen’*. Het rendement van eenzelfde hoeveelheid cocaïne is bij basen veel groter dan bij<br />
snuiven, de werking treedt veel sneller in maar het effect is van veel korter duur.<br />
Als rauwe cocaïne wordt gesnoven, zijn de eerste effecten merkbaar na enkele minuten;<br />
binnen 10 -20 minuten is het effect maximaal. De roes duurt 30 minuten tot een uur<br />
(Hat96). Rauwe cocaïne kan ook worden gekauwd; het effect treedt dan op na 15 tot 20<br />
minuten maar is minder dan bij andere wijzen van gebruik. Slikken van cocaïne heeft<br />
weinig effect omdat 70-80% door de lever wordt omgezet (‘first-pass-effect’). Vermengd<br />
met tabak kan rauwe cocaïne in een sigaret worden gerookt; op die manier heeft<br />
de cocaïne ook minder effect omdat het grotendeels verbrandt. Wanneer rauwe cocaïne<br />
in water wordt opgelost, kan het worden ingespoten; zo krijgt men al na ongeveer 10<br />
seconden een intense flash. Het effect blijft nog 10 tot 20 minuten merkbaar.<br />
Een met spuiten vergelijkbaar snel optredend en intens effect kan worden verkregen<br />
door niet het cocaïnezout maar de base te roken, te ‘chinezen’ of te ‘basen’. De gebruiker<br />
blijft daarna nog 5 - 20 minuten high (SAM99).<br />
Cocaïnebase wordt, naar gelang de bereidingswijze, ‘crack’ of ‘gekookte coke’ genoemd.<br />
Crack werd in het midden van de jaren tachtig populair in de VS; sedert het begin<br />
van de jaren negentig maakt het middel ook in Nederland in toenemende mate opgang<br />
(VWS97), vooral onder jongeren (Mee96). Beide vormen worden gemaakt door<br />
aan rauwe cocaïne ammonia of natriumbicarbonaat (in de handel als maagzout, emserzout<br />
of bakpoeder) toe te voegen en het mengsel (op een lepel) met water te verhitten.<br />
Het cocaïnezout wordt daarbij omgezet in cocaïnebase die als een olie-achtig laagje<br />
komt bovendrijven. Door de olie aan te tippen met koud metaal (bijvoorbeeld met de<br />
punt van een mes) klontert de base in witte brokjes samen. Nogmaals verhitten, eventueel<br />
met schoon water, geeft een klont zuivere cocaïnebase, de zogenaamde ‘free base’<br />
die in Nederland onder de naam ‘gekookte coke’ kant en klaar te koop is. Wanneer aan<br />
rauwe cocaïne veel maagzout en weinig water wordt toegevoegd, krijgt men een cocaïnepapje;<br />
na inkoken houdt men ‘crack’ over. Het verschil met gekookte coke is de zuiverheid:<br />
in crack zitten nog de versnijdingen van het uitgangsproduct. Bij verhitting<br />
van crack smelt de cocaïnebase en verdampt vervolgens. Keukenzout en maagzout blijven<br />
over. Bij voortgaand verhitten valt het maagzout gedeeltelijk uiteen; ingesloten<br />
restjes water en vrijkomend koolzuurgas ontsnappen. Dat geeft het kenmerkende krakende<br />
geluid van ‘crack’.<br />
* Bij basen wordt de cocaïnedamp geïnhaleerd met behulp van een glazen basepijp gevuld met vloeistof (vaak rum,<br />
voor een nog heftiger effect); de vloeistof is nodig om de hete cocaïnedamp af te koelen. Ook wordt wel een met<br />
folie afgedekt glas gebruikt. In de folie worden aan twee kanten gaatjes geprikt; een kant wordt met sigarettenas<br />
dichtgemaakt. Op die as komt de coke die dan met een aansteker wordt verhit. Door het gaatje aan de andere kant<br />
wordt de rook via het glas geïnhaleerd. Ook maakt men wel zelf basepijpjes van opengemaakte aanstekers met een<br />
balpenhuls als inhaleerpijpje (Mee96).<br />
115 Cocaïne en andere psychostimulantia
8.2.3 Effecten van cocaïne<br />
Roes<br />
De belangrijkste effecten van cocaïne zijn psychisch. Daarnaast beïnvloedt cocaïne<br />
vrijwel alle vitale organen.<br />
Reden voor gebruik is de positieve ervaring, de roes, die cocaïne de gebruiker bezorgt.<br />
De intensiteit en de duur van de roes zijn afhankelijk van de dosis en van de<br />
snelheid waarmee de cocaïne wordt opgenomen; die is afhankelijk van de toedieningsweg.<br />
Daarnaast speelt de zuiverheid een rol, maar ook de toestand van de gebruiker,<br />
diens eerdere ervaringen met het middel en zijn verwachtingen ten aanzien van het effect<br />
(Gol97). In samenhang met de intensiteit en de duur van de roes neemt ook de kans<br />
op misbruik en verslaving toe met de snelheid waarmee de cocaïne de hersenen bereikt.<br />
Basen of chinezen van cocaïnebase (crack en gekookte coke) of spuiten van cocaïne<br />
HCl (rauwe cocaïne) is dan ook veel verslavender dan snuiven.<br />
Na snuiven van cocaïne voelt een gebruiker zich energiek, alert, vol zelfvertrouwen;<br />
hij kan de hele wereld aan. Daarna kunnen deze positieve gevoelens omslaan in<br />
onzekerheid, lusteloosheid, neerslachtigheid en onverschilligheid. Ook vermoeidheid,<br />
anhedonie en een verstoord slaappatroon komen voor.<br />
Als de flash die optreedt na spuiten van cocaïne of basen van gekookte coke voorbij is,<br />
wordt de gebruiker opgewonden, rusteloos of geïrriteerd; deze fase duurt enkele minuten.<br />
De gebruiker zal geneigd zijn opnieuw een dosis te nemen om weer een flash te ervaren.<br />
Ondanks de verslavende werking van cocaïne, is recreatief gebruik zonder dat men<br />
verslaafd raakt goed mogelijk. Geschat wordt dat hooguit 20% van degenen die het<br />
middel gaan gebruiken eraan verslaafd raakt (Wit95, SAM99; zie ook 3.1). Niet te<br />
voorspellen is of, en zo ja binnen hoe veel tijd, recreatief gebruik tot schadelijk gebruik<br />
en eventueel tot verslaving zal leiden.<br />
Fysieke effecten<br />
Als fysieke effecten van gebruik van cocaïne op korte termijn ziet men een toegenomen<br />
energieniveau, verminderde eetlust, stijging van hartritme en bloeddruk, temperatuurverhoging<br />
en pupilverwijding. Op langere termijn doen zich prikkelbaarheid, rusteloosheid<br />
en seksuele disfunctie (erectie- en ejaculatiestoornissen) voor.<br />
Bij overmatig gebruik treden overprikkeling van het centraal zenuwstelsel en vaatvernauwing<br />
het meest op de voorgrond. Als complicaties daarvan kunnen acute myo-<br />
116 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
cardischemie, hartinfarct, hartritmestoornissen en zelfs plotse dood optreden. Ook kunnen<br />
zich ademhalingsstoornissen en neurologische complicaties voordoen: cerebrovasculaire<br />
accidenten en epileptische toevallen. Hyperventilatie, hoofdpijn en oorsuizingen<br />
komen eveneens voor.<br />
Als gastro-intestinale complicaties worden pijn in het onderlichaam en misselijkheid<br />
gemeld. Omdat cocaïne de eetlust remt, treedt in vele gevallen gewichtsverlies en<br />
ondervoeding op. Desalniettemin wordt ook hyperfagie gemeld.<br />
Bovendien vermindert cocaïne de werking van het immuunsysteem; gebruikers raken<br />
gevoelig voor besmetting met seksueel overdraagbare aandoeningen, hepatitis en<br />
luchtweginfecties (tuberculose). Ook huidaandoeningen komen voor; deze kunnen gepaard<br />
gaan met infecties waardoor onder andere extreme jeuk kan optreden (‘onderhuidse<br />
beestjes’).<br />
Of overdosering optreedt, is, behalve van de gebruikte dosis, erg afhankelijk van de individuele<br />
gevoeligheid. Als fysieke manifestaties van cocaïne-intoxicatie worden in de<br />
DSM-IV genoemd: pupilverwijding, tachycardie of bradycardie, verhoogde of verlaagde<br />
bloeddruk, transpiratie of koude rillingen, misselijkheid en braken, spierslapte, geagiteerde<br />
of vertraagde bewegingen, pijn op de borst, dyskinesie, dystonie. Overlijden<br />
is meestal het gevolg van cardiovasculaire complicaties of van ademstilstand na een<br />
epileptisch insult (Sch93a, Cor96, Lan01, NIDA01a).<br />
Acute vergiftiging kan optreden bij drugkoeriers als ingeslikte bolletjes waarin cocaïne<br />
is verborgen openbarsten.<br />
Cocaïne passeert de placenta; een scala aan congenitale afwijkingen en perinatale sterfte<br />
kunnen het gevolg zijn van het cocaïnegebruik van de moeder. Bij zwangere vrouwen<br />
bestaat een verhoogd risico voor voortijdige weeën, premature bevalling en pre-eclampsie.<br />
De commissie wijst erop dat niet met zekerheid is vast te stellen welke van<br />
de geconstateerde afwijkingen aan cocaïne moeten worden toegeschreven: bijna al deze<br />
vrouwen roken grote aantallen sigaretten en gebruiken naast cocaïne velerlei andere<br />
middelen.<br />
Effecten van de wijze van toediening<br />
Ook de wijze waarop een gebruiker zich cocaïne toedient, kan negatieve effecten teweeg<br />
brengen. Niet alleen kan regelmatig snuiven bloedvatvernauwing in de neus veroorzaken,<br />
waardoor steeds minder cocaïne in het bloed kan worden opgenomen en het<br />
effect navenant geringer is, maar ook kan snuiven leiden tot beschadiging van het neusslijmvlies<br />
en het neustussenschot (septumperforatie). Op den duur kan reukverlies optreden.<br />
117 Cocaïne en andere psychostimulantia
Het roken van cocaïne kan ademhalingsproblemen geven en leiden tot hoesten,<br />
bronchitis en longontsteking. De diffusiecapaciteit van de longen kan blijvend beschadigd<br />
raken. Na herhaald basen kunnen heesheid, tracheobronchitis met ophoesten van<br />
zwart slijm en pijn op de borst optreden.<br />
Crackgebruik kan, als gevolg van een verminderde ooglidslag en tranenvloed, leiden<br />
tot corneazweren.<br />
Spuiten kan abcessen veroorzaken omdat de gebruiker door de verdovende werking<br />
van cocaïne (cocaïne heeft een lokaal anesthetisch effect) vaak niet merkt dat hij naast<br />
een ader spuit. Versnijdingen van rauwe coke (maïzena!) kunnen leiden tot stolsels en<br />
verstopte aderen. Net zoals bij heroïne bestaat het risico dat door gebruik van niet-steriele<br />
naalden of andermans spuitattributen HIV en hepatitis worden overgebracht.<br />
Tolerantie en binge-gebruik<br />
Cocaïnegebruik leidt snel tot tolerantie. Intensief gebruik beperkt de duur en de intensiteit<br />
van bepaalde (volgens sommigen vooral de belonende (SAM99)) effecten waardoor<br />
ook het gebruik van steeds grotere hoeveelheden niet meer het genot geeft van de eerste<br />
keer. Dit is tevens het risico: gebruikers zijn geneigd steeds meer te nemen om dat<br />
genot te evenaren. Dit kan leiden tot een zogenaamde ‘cocaïnetrein’ (of ‘binge’*-gebruik):<br />
een periode die enkele uren tot dagen kan duren, totdat de gebruiker — of de<br />
voorraad cocaïne — volledig uitgeput is. Tijdens zo’n binge-periode doen zich sterke<br />
stemmingswisselingen voor. Alle aandacht en activiteit zijn gericht op het bemachtigen<br />
en gebruiken van cocaïne. Na de binge-periode treedt een ‘crash’ op, zich aanvankelijk<br />
uitend in dysforie, angst en agitatie, al snel gevolgd door intensieve craving die vaak<br />
leidt tot hernieuwd gebruik. Een dergelijke opeenvolging van bingeing, crash en weer<br />
bingeing kan maanden duren. Daarna zal vaak een gevoel van leegte en zinloosheid<br />
overheersen. Dikwijls doen zich geheugen- en concentratiestoornissen voor, maar ook<br />
depressie, anhedonie en apathie; er bestaat een verhoogde kans op het optreden van paniek-<br />
en obsessief-compulsieve stoornissen. Ook kunnen zich hallucinaties voordoen.<br />
Dergelijke symptomen kunnen gedurende een aantal weken in wisselende ernst voortduren.<br />
Extreme schuldgevoelens kunnen leiden tot zelfmoord. Vooral crackgebruik kan<br />
leiden tot uitermate agressief en paranoïd gedrag (SAM99). Dit kan aanleiding zijn tot<br />
vechtpartijen en trauma.<br />
* een ‘binge’ is een braspartij<br />
118 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Sensibilisatie<br />
Naast tolerantie voor de euforiserende effecten kan zich tezelfdertijd sensibilisatie<br />
voordoen voor ademdepressie en voor cardiovasculaire en convulsieve effecten. Daardoor<br />
kan het gebeuren dat gebruikers ook na lage doses cocaïne overlijden. Door sommige<br />
onderzoekers wordt aangenomen dat ook de paranoia die kan optreden na herhaald<br />
gebruik van cocaïne aan sensibilisatie moet worden toegeschreven (O’Br96a).<br />
Ook voor de psychotisch effecten die cocaïne teweeg kan brengen zou sensibilisatie<br />
optreden (Bra91, Ang94).<br />
Recent zijn aanwijzingen gevonden dat al na een enkele dosis cocaïne de reactie<br />
van de hersenen op eenzelfde dosis later op dezelfde dag is verminderd — dus dat zeer<br />
snel tolerantie kan optreden — maar ook dat bij wekelijks gebruik van lage doses cockïne<br />
sensibilisatie optreedt. De conclusie uit dit onderzoek luidt dat ook recreatief gebruik<br />
een verhoogd risico voor verslaving inhoudt (Bra00).<br />
Lichamelijke afhankelijkheid<br />
Cocaïne veroorzaakt weinig lichamelijke afhankelijkheid: het is niet zo dat na langdurig<br />
overmatig gebruik van cocaïne een evenwichtssituatie ontstaat waarin cocaïne voorwaarde<br />
vormt voor normaal functioneren zoals bij opiaten het geval is. Ook doen zich<br />
na staken van cocaïnegebruik geen ernstige lichamelijke onthoudingsverschijnselen<br />
voor. Gemeld worden vermoeidheid, hongergevoel en zowel psychomotore agitatie als<br />
retardatie.<br />
Wel blijven cocaïnegebruikers bijzonder gevoelig voor geconditioneerde ‘cues’:<br />
bepaalde plaatsen of situaties die zijn geassocieerd met de euforiserende effecten van<br />
cocaïne, of alleen wit poeder, kunnen nog weken na staken van gebruik craving veroorzaken<br />
en een krachtige stimulans vormen tot hernieuwd gebruik (Mee96, War97,<br />
Chi99, Gar00). Overigens kan ook stress terugval bewerkstelligen, evenals het opnieuw<br />
nemen van een geringe hoeveelheid cocaïne (Wit81, Jaf89, Erb96, Sin99,00).<br />
Onthoudingssyndroom<br />
Ondanks de fysieke en psychische verschijnselen die na gebruik van cocaïne kunnen<br />
optreden, is het begrip ‘onthoudingssyndroom’ in dit verband omstreden (Kra97,<br />
Kam00,00a). Sommige onderzoekers beschouwen het optreden van onthoudingsverschijnselen<br />
als een van de drie fasen van een abstinentiesyndroom (Gaw88,91, Wit95,<br />
Qui97):<br />
Fase 1 is de crash die onmiddellijk na het laatste gebruik optreedt en die enkele dagen<br />
kan duren. De in die periode optredende craving kan zo hevig zijn dat aan de<br />
119 Cocaïne en andere psychostimulantia
ehoefte aan een volgende dosis word toegegeven — waarmee het ‘binge’-patroon<br />
ontstaat.<br />
Fase 2 is de fase van de onthoudingsverschijnselen; deze zijn tegenovergesteld aan<br />
het begeerde effect van cocaïne (dysforie, anhedonie, gebrek aan motivatie). De<br />
verschijnselen kunnen enkele dagen tot weken duren en zijn gerelateerd aan de mate<br />
van gebruik, de lichamelijke gesteldheid van de gebruiker en diens persoonlijke<br />
omstandigheden. In deze fase is de craving — die onder invloed van allerlei druggerelateerde<br />
stimuli kan optreden — het sterkst.<br />
Fase 3 is de extinctieperiode, een fase waarin nog maanden tot jaren na het laatste<br />
gebruik craving kan optreden; de geconditioneerde gevoeligheid voor druggerelateerde<br />
stimuli neemt evenwel geleidelijk af.<br />
Volgens anderen echter doen deze verschijnselen zich alleen voor in een ambulante situatie<br />
waarin de patiënt voortdurend met druggerelateerde stimuli in aanraking komt;<br />
zij zien bij patiënten die vanwege cocaïneverslaving worden opgenomen slechts betrekkelijk<br />
milde symptomen die binnen een maand geleidelijk verdwijnen en waarvoor<br />
geen medicamenteuze behandeling nodig is. Deze onderzoekers spreken daarom bij<br />
voorkeur van een ‘kortdurend abstinentiesyndroom’ (Wed90, Sat91, Kre97). Deze ervaringen<br />
illustreren de belangrijke rol die conditionering speelt bij verslaving.<br />
De DSM-IV beschrijft overigens wel degelijk een cocaïne-onthoudingssyndroom, al<br />
wordt toegegeven dat dit zich niet bij alle cocaïneverslaafden voordoet, over het algemeen<br />
voorbijgaand van aard is en geassocieerd met hoge doseringen. Als belangrijkste<br />
onthoudingsverschijnsel wordt dysforie genoemd, in combinatie met vermoeidheid, levendige<br />
en onaangename dromen, slapeloosheid of slaperigheid, toegenomen eetlust,<br />
psychomotore agitatie of retardatie. De eerder genoemde psychisch neveneffecten treden<br />
dikwijls op als onderdeel van het cocaïne-onthoudingssyndroom.<br />
In toenemende mate wordt onderkend dat cocaïne-onthoudingsverschijnselen een voorspellende<br />
waarde hebben voor het klinisch beloop van de verslaving. De ernst van deze<br />
onthoudingsverschijnselen — die, omdat zij zich voornamelijk manifesteren als psychiatrische<br />
symptomen, anders van aard zijn dan de onthoudingsverschijnselen die na staken<br />
van het gebruik van sommige andere drugs optreden — zou een maat zijn voor de<br />
uitval uit een behandeling en een aanwijzing vormen voor het falen van afkickpogingen<br />
bij ambulante behandeling (Mul99, Kam01,02). Verondersteld wordt dat ook het cocaïne-onthoudingssyndroom<br />
voortkomt uit veranderingen in het motivationele (mesocorticolimbische)<br />
systeem (Vol91).<br />
120 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Overige problemen<br />
Verslaving aan cocaïne veroorzaakt nog andere problemen. De sterke craving maakt de<br />
gebruikers zeer gespannen. Om hun heftige emoties te dempen, nemen zij slaap- en kalmeringsmiddelen<br />
(benzodiazepinen) maar ook veel alcohol, cannabis, heroïne en methadon.<br />
In de DSM-IV wordt erop gewezen dat bij verslaafden aan cocaïne ook vaak<br />
sprake is van misbruik van danwel verslaving aan deze stoffen. Volgens de ‘coke-special’<br />
van Mainline zou het merendeel van alle polydruggebruikers dagelijks crack of<br />
gekookte coke nemen (Mai96).<br />
Daarnaast kan cocaïneverslaving leiden tot zelfverwaarlozing. Doordat de patiënt<br />
voortdurend op de been is en vaak dag en nacht dezelfde sokken en schoenen draagt,<br />
kunnen infecties en zweren aan de voeten optreden: men spreekt van ‘loopvoeten’.<br />
Ten slotte moet erop worden gewezen dat cocaïneverslaving ook sociale problemen<br />
tot gevolg heeft: de patiënt geraakt in een isolement als gevolg van moeilijkheden met<br />
gezin en familie, werk, financiën en politie die worden versterkt door zelfverwaarlozing,<br />
psychiatrische problemen, anergie en anhedonie (zie ook SAM99). De communicatieproblemen<br />
die door cocaïnegebruik worden veroorzaakt, bemoeilijken tevens het<br />
contact met de hulpverlening.<br />
8.2.4 Werkingsmechanisme<br />
Cocaïne wordt snel geresorbeerd, zowel door de slijmvliezen als vanuit het maagdarmkanaal.<br />
De biologische halfwaardetijd bedraagt ongeveer een uur.<br />
Cocaïne heeft een bijzondere affiniteit voor enkele specifieke gebieden in de hersenen,<br />
namelijk de gebieden waar zich veel dopamine-synapsen bevinden: het mesolimbische<br />
systeem en het striatum (lokalisatie: zie figuur 3 in hoofdstuk 2). Dopamine stimuleert<br />
de dopaminereceptoren en wordt daarna — met behulp van dopamine-transportmoleculen<br />
— weer teruggebracht in de neuronen waar het vandaan kwam. Cocaïne<br />
bindt zich aan de dopamine-transportmoleculen. Daardoor kan geen dopamine worden<br />
teruggebracht in de cel maar hoopt het zich op in de synaps en blijft beschikbaar voor<br />
de dopaminereceptoren.<br />
Ook blijkt cocaïne rechtstreeks het vrijkomen van dopamine te stimuleren<br />
(Rom99). Omdat algemeen wordt aangenomen dat het vrijkomen van dopamine in bepaalde<br />
hersengebieden een belangrijke rol speelt bij het genotsgevoel dat bepaalde<br />
prikkels (eten, drinken, seks) in een normale situatie kunnen veroorzaken, schrijft men<br />
de gevoelens van euforie die cocaïne teweeg brengt wel toe aan deze ophoping van<br />
dopamine in de synaps (Gir96).<br />
Cocaïne verhindert niet alleen de heropname van dopamine, maar ook van serotonine<br />
en van noradrenaline (Kuh91). Tot voor kort werd het effect van cocaïne op het<br />
121 Cocaïne en andere psychostimulantia
dopaminetransport als belangrijkste mechanisme voor de belonende werking beschouwd<br />
(War97, Sto99). Inmiddels is echter — met behulp van zogenaamde ‘knockout’<br />
muizen* — aangetoond dat cocaïne ook een euforiserende werking heeft als er<br />
geen dopamine-transportmoleculen aanwezig zijn (Roc98, Sor98). Als geen serotonineof<br />
geen noradrenaline-transportmoleculen aanwezig zijn, blijkt cocaïne een verhoogde<br />
belonende werking te hebben; dit effect treedt in versterkte mate op als beide transportmoleculen<br />
ontbreken (Sor01). Echter, muizen die zowel de dopamine- als de serotonine-<br />
transportmoleculen missen raken niet verslaafd aan cocaïne (Xu00, Sor01).<br />
De conclusie uit deze onderzoekingen is dan ook dat men zich bij het zoeken naar<br />
een medicament dat effectief zou kunnen zijn bij cocaïneverslaving niet alleen moet<br />
richten op stoffen die uitsluitend op het dopamine-systeem aangrijpen; dergelijke middelen<br />
moeten ten minste zowel het dopaminerge als het serotonerge systeem beïnvloeden<br />
(Roc98, Sor98,01).<br />
Al in de jaren tachtig was gebleken dat cocaïneverslaafden hun problemen probeerden<br />
te verminderen door het gebruik van niet alleen benzodiazepinen en alcohol, maar ook<br />
van heroïne. Deze vorm van zelfmedicatie riep de vraag op of de effecten van cocaïne<br />
en heroïne mogelijk enige gemeenschappelijke neurobiologische basis zouden hebben.<br />
Uitgebreid experimenteel onderzoek heeft inmiddels aangetoond dat cocaïne de endogene<br />
opiaatsystemen in de hersenen beïnvloedt en dat blokkering van deze systemen de<br />
gevoeligheid voor de verslavende werking van cocaïne vermindert (Ree99). Tevens<br />
werd vastgesteld dat na overmatig gebruik van cocaïne een up-regulatie van zowel<br />
µ- als κ-opiaatreceptoren optreedt, in het bijzonder in het mesocorticolimbische dopaminerge<br />
(het motivationele) systeem (Unt94, Kre97). Zubieta e.a. stelden vast dat de<br />
up-regulatie van de µ-receptoren na vier weken abstinentie nog bestaat en dat deze is<br />
gecorreleerd met de intensiteit van de craving (Zub96).<br />
Volkow toonde aan dat bij chronische cocaïnegebruikers het aantal dopamine-receptoren<br />
aanzienlijk is verminderd. Ook blijkt bij verslaafden aan cocaïne in het striatum<br />
minder dopamine vrij te komen (Vol97). Volgens Kreek herstelt dit zich na verloop<br />
van tijd (Kre97); Volkow betwijfelt of dit in alle gevallen zo is. Gevolg van deze<br />
‘downregulatie’ is dat een gebruiker na herhaald gebruik van cocaïne niet langer plezier<br />
beleeft aan de gewone belonende prikkels, maar daarvoor afhankelijk wordt van<br />
cocaïne. De ontregeling van de verschillende neurotransmittersystemen zou mede ten<br />
grondslag liggen aan het optreden van de verschillende abstinentieverschijnselen na<br />
overmatig (‘binge’) cocaïnegebruik (O’Br96a).<br />
* Knock-out muizen zijn genetisch veranderde muizen bij wie (in dit geval) dopamine- danwel serotoninetransportmoleculen<br />
ontbreken.<br />
122 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Cocaïne komt ook in andere dan de bovengenoemde hersengebieden terecht, zoals in<br />
de nucleus caudatus en de thalamus. Ook dat wordt als oorzaak gezien van het optreden<br />
van sommige bijwerkingen (niet alleen bepaalde dwangmatige bewegingen zoals heen<br />
en weer lopen, krabben en nagelbijten, maar ook de effecten op ademhaling, hart en<br />
bloedvaten). Bovendien zijn de laatste jaren in toenemende mate aanwijzingen gevonden<br />
dat cocaïne, maar ook andere drugs, leiden tot stoornissen in de frontale cortex, het<br />
gebied vanwaar uit cognitieve vaardigheden zoals besluitvorming, planning en geheugen<br />
maar ook motivatie worden geregeld (Vol97, Car01, Vol01c). Grant vermoedt dat<br />
craving en terugval hieraan moeten worden toegeschreven. De veranderingen in de<br />
frontale cortex zouden voortbestaan nadat de verstoring van het dopaminerge systeem<br />
is verdwenen (Gra96,00).<br />
Hiervoor werd gesteld dat cocaïne vaatvernauwend werkt. Dit effect manifesteert<br />
zich ook in de bloedvaten in de hersenen, waar het cumulatief lijkt en ook na 6 maanden<br />
abstinentie nog aantoonbaar is (Str96b). Nader onderzoek heeft aangetoond dat deze<br />
vaatvernauwing in de hersenen leidt tot atherosclerose en vaatspasmen (Her97).<br />
Aangenomen wordt dat de concentratiestoornissen, geheugenverlies en geestelijke starheid,<br />
maar ook het ongeremd en agressief gedrag dat na gebruik kan optreden, mede<br />
daarvan het gevolg zijn.<br />
Na eenmalig cocaïnegebruik zouden de hersenen ongeveer een week nodig hebben om<br />
zich te herstellen. Na langdurig en excessief gebruik is een langere herstelperiode nodig.<br />
Deze periode kan per persoon verschillen en is mede afhankelijk van de lichamelijke<br />
gesteldheid en de persoonlijke omstandigheden van de gebruiker.<br />
8.2.5 Behandeling van cocaïneverslaving<br />
Bij de behandeling van verslaving aan cocaïne zijn de in hoofdstuk 4 opgesomde doelstellingen<br />
onverkort van kracht. Gezien echter het tot op heden ontbreken van effectieve<br />
farmacotherapeutische behandelmogelijkheden ligt de nadruk bij deze patiënten op<br />
psychosociale benaderingen. Volgens Van Meerten is de centrale vraag bij cocaïneverslaafden<br />
of en op welke wijze de patiënt een ‘time-out’ (een periode zonder cocaïne) in<br />
kan lassen. Hiervoor is een veilige plaats, waar aan de primaire levensbehoeften wordt<br />
voldaan en waar kan worden gewerkt aan het structureren van het leven, onontbeerlijk:<br />
thuis, bij familie, bij niet-gebruikende vrienden of eventueel in een kliniek. Het is van<br />
belang in elk geval de eerste, moeilijke week door te komen (Mee96, zie ook SAM99).<br />
De motivatie van verslaafden aan cocaïne om hulp te zoeken is veelal een andere dan<br />
die van opiaatverslaafden, bij wie het voorkómen van een onthoudingssyndroom een<br />
belangrijke factor kan zijn. Stoppen met gebruik van cocaïne leidt niet tot ernstige li-<br />
123 Cocaïne en andere psychostimulantia
chamelijke onthoudingsverschijnselen. Bij deze patiënten zijn het eerder de negatieve<br />
gevolgen van gebruik die hen hulp doen zoeken: problemen met werk, familie en relaties,<br />
problemen van financiële aard, psychiatrische stoornissen (SAM99).<br />
Ook ter beperking van schade door overdosering bestaat geen specifieke medicatie die<br />
kan worden vergeleken met naloxon bij een overdosis heroïne. Bij acute cocaïne-intoxicaties<br />
moet men direct de vitale functies ondersteunen; daarnaast kan men slechts<br />
symptoomgericht behandelen.<br />
Psychosociale en gedragstherapie<br />
Geïnspireerd door de goede resultaten die kunnen worden verkregen door aan opiaatverslaafde<br />
patiënten naast een onderhoudsdosering methadon verschillende vormen van<br />
psychosociale en gedragstherapie aan te bieden, heeft men het effect van dergelijke therapieën<br />
(zowel klinisch als poliklinisch) onderzocht bij de behandeling van cocaïneverslaving.<br />
Belangwekkende ervaringen zijn opgedaan met contingency-management*,<br />
(Hig91,93,94; Sil96,98), met Community Reinforcement Approach (CRA) en met cognitieve<br />
gedragstherapie (ook met vouchers, Car94,00a; McK97, Mau98). Laatstgenoemde<br />
benadering is gebaseerd op de veronderstelling dat sociale leerprocessen een<br />
belangrijke rol spelen bij het ontstaan en voortbestaan van cocaïneverslaving. Dezelfde<br />
leerprocessen kunnen dan worden gebruikt om de patiënt van de cocaïne af te helpen:<br />
hij leert de situaties te herkennen waarin hij hoogstwaarschijnlijk cocaïne zou gebruiken,<br />
dergelijke situaties te vermijden en adequaat om te gaan met de problemen die met<br />
druggebruik gepaard gaan (Dac01).<br />
Langdurige opname (6-12 maanden) in een therapeutische gemeenschap kan volgens<br />
sommige onderzoekers een goed alternatief vormen, in het bijzonder voor de meer<br />
ernstige patiënten (psychiatrische comorbiditeit, crimineel verleden).<br />
Het belangrijkste onderzoek op dit gebied dat tot op heden is gepubliceerd, is het<br />
grote multicenter-onderzoek waarover in 1999 werd gerapporteerd door Crits-Christoph<br />
e.a. (Cri99). Hierin werden 487 aan cocaïne verslaafde patiënten (overgebleven uit<br />
een groep van aanvankelijk van 2197 patiënten) na randomisatie verdeeld over vier behandelgroepen:<br />
intensieve individuele counseling in combinatie met groepscounseling,<br />
cognitieve therapie met groepscounseling, ‘supportive-expressive therapy’ met groepscounseling<br />
en groepscounseling alleen. De beste resultaten (in dit geval het percentage<br />
patiënten dat abstinent werd) werden bereikt bij de groep die naast groepscounseling<br />
* Contingency management: een systeem van aanmoediging en ontmoediging dat erop gericht is druggebruik minder<br />
aantrekkelijk te maken en abstinentie aantrekkelijker. In de praktijk vaak: het in het vooruitzicht stellen van een<br />
beloning (geld, privileges) voor gewenst gedrag. Ook: leren omgaan met situaties die een hoog risico inhouden (Gri00).<br />
124 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
individuele counseling kreeg, ondanks dat deze patiënten korter in behandeling bleven<br />
dan de patiënten uit de andere groepen. Wel moet worden opgemerkt dat, hoewel van<br />
387 patiënten na 12 maanden follow-up gegevens konden worden verzameld, maar 137<br />
patiënten de behandelperiode van 6 maanden afmaakten.<br />
De onderzoekers veronderstellen dat de goede resultaten in de groep die naast<br />
groepscounseling individuele counseling kreeg moeten worden toegeschreven aan een<br />
additief effect van het duidelijke behandeldoel van de individuele therapie — stoppen<br />
met druggebruik — en het faciliteren van duurzame contacten met niet-gebruikers door<br />
de groepstherapie (zie ook de commentaren op dit onderzoek van Carroll (Car99) en<br />
Strain (Str99). Bovendien wijzen zij erop dat de behandelaars die de individuele therapie<br />
gaven aanzienlijk meer ervaring hadden met druggebruikers dan degenen die de<br />
cognitieve therapie en de ‘supportive-expressive therapy’ gaven.<br />
Deze uitkomsten wijken overigens af van die bij methadonpatiënten (Woo83,95;<br />
McL83). Cocaïneverslaafden met een ernstiger psychopathologie deden het in dit onderzoek<br />
niet opvallend beter met psychotherapie en patiënten met een antisociale persoonlijkheidsstoornis<br />
niet beter met cognitieve therapie*.<br />
Acupunctuur<br />
Hoewel ondersteuning van een behandeling van verslaafden aan cocaïne door (oor)acupunctuur<br />
bij bepaalde patiënten goed lijkt te werken (minder gebruik, Lip94, Mee96,<br />
Ava00) en de behandelwijze volgens de patiënten zelf over het algemeen rust, ontspanning<br />
en verlichting van angst en stress teweeg brengt (Smi92), is naar de effectiviteit<br />
van deze behandelwijze weinig gedegen onderzoek gedaan (Rie90, McL93a).<br />
De in 1997 gehouden NIH** Consensus Conference over acupunctuur concludeerde<br />
dat acupunctuur bij aandoeningen zoals verslaving nuttig zou kunnen zijn als aanvulling<br />
op of alternatief voor een behandeling danwel als onderdeel van een programma<br />
dat ook andere behandelmodaliteiten aanbiedt (NIH97). Uit twee na die datum uitgevoerde<br />
RCT’s (psychosociale behandeling in vergelijking met dezelfde behandeling<br />
in combinatie met ooracupunctuur of placebo-ooracupunctuur (Bul99) of ooracupunctuur<br />
in vergelijking met placebo-ooracupunctuur en met relaxatietherapie (zonder naalden,<br />
Mar02) komt naar voren dat ooracupunctuur alleen of in combinatie met weinig<br />
intensieve psychosociale behandeling geen betere resultaten oplevert dan de controle-<br />
* Uit onderzoek bij op methadon gestabiliseerde opiaatverslaafden is gebleken dat cognitieve gedragstherapie en<br />
‘supportive-expressive therapy’ bij deze patiënten betere resultaten opleveren dan counseling alleen. Bovendien is<br />
gebleken dat patiënten met ernstige psychiatrische aandoeningen een grotere kans hadden baat te vinden bij psychotherapie,<br />
terwijl patiënten met minder ernstige psychiatrische aandoeningen ook met counseling alleen kunnen worden<br />
geholpen. Bij patiënten met een antisociale persoonlijkheidsstoornis bleek nauwelijks effect te hebben (Str99).<br />
** NIH: National Institutes of Health (USA)<br />
125 Cocaïne en andere psychostimulantia
ehandelingen (wat betreft gebruik van cocaïne en uitval uit de behandeling). De frequentie<br />
van de acupunctuurbehandeling (8, 16 of 28 behandelingen in 8 weken) bleek<br />
daarbij geen verschil te maken (Bul99). Avants had eerder, in een vergelijkbare onderzoeksopzet<br />
als die van Margolin, wel een significante daling van het cocaïnegebruik in<br />
de groep die met ooracupunctuur werd behandeld gevonden (Ava00). Margolin gaat in<br />
op de mogelijke oorzaken van dit verschil. Hij veronderstelt dat zijn onderzoek, omdat<br />
dat een grotere groep patiënten betrof (620 vs 82), een betere beoordeling van het ‘echte<br />
effect’ van ooracupunctuur ten opzichte van beide andere condities geeft.<br />
Een door het NHS Centre for Reviews and Dissemination uitgegeven ‘Effective<br />
Health Care Bulletin’ over acupunctuur komt tot de conclusie dat het onwaarschijnlijk<br />
is dat acupunctuur helpt bij stoppen met roken of bij obesitas en dat onvoldoende evidentie<br />
beschikbaar is om uitspraken te doen over de effectiviteit bij andere aandoeningen<br />
(NHS01).<br />
Omdat echter zowel vele behandelaars als veel patiënten overtuigd zijn van het<br />
gunstige effect van ooracupunctuur bij de behandeling van verslaving, opperen Bullock<br />
e.a. dat de behandeling wellicht nader zou moeten worden onderzocht via een ‘black<br />
box-methode’ en binnen de setting van een alternatieve praktijk (zie daaromtrent<br />
GR93).<br />
Voorlichting<br />
Primair is van belang dat een hulpverlener zelf goed op de hoogte is van de werking<br />
van cocaïne. Dit kan enerzijds een basis voor vertrouwen vormen en anderzijds de mogelijkheid<br />
bieden de patiënt inzicht te geven in de oorzaak van zijn klachten — en daarmee<br />
in de rationale van de geadviseerde gedragslijn (Mee96). Hij zal de patiënt moeten<br />
uitleggen dat zijn hersenen door het cocaïnegebruik zijn veranderd en dat behandeling<br />
hierin verbetering kan brengen (Stri96). Omdat deze patiënten moeite hebben met het<br />
onthouden van de behandelvoorschriften, is frequent herhalen van niet te gecompliceerde<br />
adviezen noodzaak. Mondeling verstrekte informatie moet ook op schrift worden<br />
meegegeven.<br />
Therapietrouw<br />
Ondanks de verschillende benaderingen en intensieve pogingen, blijkt een hoog percentage<br />
cocaïneverslaafden — 50% tot meer dan 70% (Gaw84,89, Ago91, Kle92,<br />
Cri99, Kam01a) — voortijdig de behandeling te staken. Wanneer zij wel in behandeling<br />
blijven, lukt het maar een kleine minderheid in de eerste 8-12 weken 3-4 weken<br />
abstinent te zijn. Sommige onderzoekers zien betere resultaten naarmate de patiënten<br />
langer in behandeling blijven (Sim99: langer dan 90 dagen).<br />
126 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
8.2.6 Onderzoek naar medicatie<br />
Het ontbreken van een effectieve farmacotherapie voor de behandeling van verslaving<br />
aan cocaïne betekent niet dat daarnaar niet intensief is en wordt gezocht (Big98).<br />
Uitgaande van de belangrijke rol van dopamine bij de euforiserende werking van<br />
cocaïne onderzoekt men, analoog aan de behandeling van opiaatverslaving, de mogelijkheden<br />
van agonisten (wat in dit geval betekent: dopamine receptor agonisten),<br />
dopamine-antagonisten en partiële agonisten.<br />
Omdat cocaïne niet alleen de heropname van dopamine, maar ook die van serotonine<br />
en noradrenaline beïnvloedt, wordt ook het effect onderzocht van stoffen die datzelfde<br />
doen, bijvoorbeeld doordat zij zich binden aan de verschillende transportmoleculen<br />
(voor een overzicht: zie Kle98).<br />
Daarnaast wordt op geleide van de symptomen die optreden bij cocaïneverslaving<br />
en bij cocaïne-overdosering gezocht naar geschikte medicatie. Zo is onderzoek gedaan<br />
met antidepressiva en anti-epileptica en test men middelen die de craving naar of de belonende<br />
en bekrachtigende effecten van cocaïne zouden kunnen blokkeren. In het verlengde<br />
daarvan is onderzocht of de grote invloed van cue-exposure op terugval een<br />
aangrijpingspunt voor behandeling zou kunnen bieden. Omdat nicotine een belangrijke<br />
cue blijkt te zijn, is het effect van een nicotine-antagonist op craving naar en sensibilisatie<br />
voor cocaïne onderzocht (Rei99, Sch02).<br />
Bovendien is onderzocht of met farmacotherapie de cerebrale doorbloedingsstoornissen<br />
die bij cocaïneverslaafden kunnen optreden zouden kunnen worden verholpen<br />
(Kos98).<br />
Een geheel andere benadering vormt het onderzoek naar middelen die moeten<br />
voorkomen dat cocaïne de hersenen bereikt, zodat na gebruik geen roes kan optreden.<br />
Men verwacht dat dergelijke middelen minder bijwerkingen zullen geven dan de stoffen<br />
die rechtstreeks op het neurotransmitter-systeem aangrijpen.<br />
Verschillende middelen uit deze categorieën verkeren in een fase van klinisch onderzoek.<br />
Hieronder gaat de commissie daarop nader in.<br />
(Indirecte) dopamine-agonisten<br />
Allereerst is gezocht naar een middel dat vergelijkbaar zou zijn met methadon bij verslaving<br />
aan opiaten. Een dergelijk middel zou moeten verhinderen dat cocaïne zich aan<br />
de transportmoleculen bindt. Het zou oraal moeten kunnen worden toegediend, lang<br />
moeten werken en de vereiste concentratie in de hersenen zou langzaam moeten worden<br />
bereikt; anders geeft het middel zelf een roes en zal daartoe worden ge- en misbruikt.<br />
De ervaring is dat dergelijke middelen goed worden verdragen en de patiënten<br />
127 Cocaïne en andere psychostimulantia
in behandeling houden omdat ze toch een enigszins belonende en bekrachtigende werking<br />
hebben. Omdat deze stoffen zich aan de transportmoleculen en niet aan de receptor<br />
zouden moeten binden — en dus volgens de definitie geen agonisten zijn — spreekt<br />
men wel van ‘indirecte dopamine-agonisten’.<br />
Het blijkt dat methylfenidaat een dergelijke werking heeft. Met dit middel loopt fase<br />
II-onderzoek*. Inmiddels ziet het er naar uit dat alleen cocaïneverslaafden die tevens<br />
lijden aan een aandachttekort-stoornis met hyperactiviteit (Attention Deficit Hyperactivity<br />
Disorder, ADHD) baat hebben bij een behandeling met methylfenidaat (Gaw85,<br />
Sch95, Lev95,98). Bovendien wordt door sommige onderzoekers gewezen op de kans<br />
op misbruik van methylfenidaat (Zie97, NIDA01b, Tro99); na parenterale toediening<br />
kan een roes optreden die lijkt op een cocaïneroes (Wan97, Vas01).<br />
Ook amantadine zou de heropname van dopamine blokkeren (en bovendien de afgifte<br />
van dopamine stimuleren, Sta95). Daarom is het middel toegepast ter bestrijding<br />
van onthoudingsverschijnselen na cocaïnegebruik. Hoewel het er aanvankelijk naar uitzag<br />
dat amantadine bij cocaïneverslaving niet beter werkt dan een placebo (Wed91,<br />
Kam96, War97), komen uit recent onderzoek aanwijzingen naar voren dat amantadine<br />
alleen effectief is bij patiënten met ernstige onthoudingsverschijnselen — de categorie<br />
die het moeilijkst te behandelen is (Kam00a). In de VS is nader onderzoek gepland.<br />
Mazindol, een dopamine-heropnameremmer die wel wordt gebruikt bij de behandeling<br />
van obesitas, bleek geen invloed te hebben op cocaïnegebruik (Pre93, Lit96).<br />
Naast bovengenoemde middelen worden nog twee nieuwe dopamine-heropnameremmers<br />
ontwikkeld; dit onderzoek verkeert nog in fase I** (zie Mor98a).<br />
Omdat de dopaminerge activiteit na cocaïnegebruik is verminderd, heeft men ook de<br />
werking van dopamine-agonisten op onthoudingsverschijnselen (vooral dysforie) en op<br />
craving onderzocht.<br />
Toediening van de dopamine (D 2<br />
)-agonist bromocriptine bleek noch de fysiologische<br />
noch de subjectieve effecten van cocaïne in de gewenste richting te beïnvloeden;<br />
wel traden bijwerkingen op (zie ook het Cochrane-overzicht over dopamine-agonisten,<br />
Soa02).<br />
Selegiline zou in theorie nuttig kunnen zijn bij het voorkomen van terugval in cocaïnegebruik.<br />
Selegiline is een irreversibele MAO***-B-remmer; de stof remt de afbraak<br />
van dopamine. Het middel werkt lang: een enkele dosis kan twee weken effectief<br />
zijn (dan is weer nieuw enzym aangemaakt). Dewey en Volkow e.a. wijzen erop dat selegiline<br />
de bekrachtigende effecten van cocaïne zou kunnen versterken (Dew98). Wu<br />
en Zhu bevestigen dit vermoeden (Wu99). Uit recent onderzoek komen evenwel aan-<br />
* Fase II: onderzoek bij geselecteerde patiënten (therapeutische werkzaamheid, dosering, metabolisme).<br />
** Fase I: onderzoek bij gezonde vrijwilligers (veiligheid, biologische effecten).<br />
*** MAO: mono-amine-oxidase, een enzym dat mono-aminen, zoals dopamine, afbreekt.<br />
128 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
wijzingen naar voren dat toediening van selegiline gedurende zeven dagen de euforie<br />
die een cocaïne-injectie geeft afremt (Bar99). Gewerkt wordt aan nader (fase III*) onderzoek<br />
met selegiline bij cocaïneverslaving.<br />
Een ander middel dat de afbraak van dopamine remt — en tevens de synthese van<br />
noradrenaline — is disulfiram. Uit recent onderzoek komen aanwijzingen naar voren<br />
dat disulfiram bij patiënten die aan opiaten en aan cocaïne zijn verslaafd (en die met<br />
methadon worden behandeld) zowel de frequentie als de hoeveelheid van de gebruikte<br />
cocaïne aanzienlijk vermindert. Deze vermindering zou niet samenhangen met eventueel<br />
gelijktijdig alcoholgebruik (Pet00). De hypothese is dat het effect van disulfiram<br />
langs twee wegen tot stand komt: enerzijds zou het de craving naar cocaïne verminderen<br />
omdat het het tekort aan dopamine aanvult dat de patiënt ervaart zodra hij stopt met<br />
gebruik, anderzijds zou bij gelijktijdig gebruik van cocaïne en disulfiram het<br />
dopamineniveau dermate stijgen dat de patiënt intoxicatieverschijnselen ervaart, zoals<br />
angst en paranoia, en daarom van verder gebruik afziet (Sch01b). In 2001 is een onderzoek<br />
gestart waarin zal worden nagegaan of disulfiram het misbruik van cocaïne kan<br />
verminderen bij patiënten die vanwege hun opiaatverslaving met buprenorfine worden<br />
behandeld (Mat01).<br />
Recent zijn aanwijzingen gevonden dat cannabis receptor antagonisten terugval in<br />
cocaïnegebruik zouden kunnen voorkomen (Vri01). Achtergrond is dat terugval — ongeacht<br />
de stimulus — altijd gepaard gaat met een toegenomen activiteit van het motivationele<br />
(mesocorticolimbisch) dopamine-systeem (Pio01). Een dergelijke toegenomen<br />
activiteit wordt eveneens bewerkstelligd door het actieve bestanddeel van marihuana,<br />
∆ 9 -tetra-hydrocannabinol (Ame99, Pio00). Omdat kon worden aangetoond dat cannabis-agonisten<br />
terugval in cocaïnegebruik kunnen veroorzaken, kwam men op het idee<br />
na te gaan of cannabis-antagonisten terugval in cocaïnegebruik zouden kunnen voorkomen.<br />
Dit bleek — tot op heden alleen bij proefdieren — inderdaad het geval.<br />
Ter voorkoming van terugval worden wel tricyclische antidepressiva voorgeschreven<br />
om de depressie, anhedonie en slaapstoornissen te bestrijden die bij staken van gebruik<br />
kunnen optreden. Deze middelen hebben eveneens dopamine-agonistische eigenschappen.<br />
Aan het voorschrijven van desipramine ligt het idee ten grondslag dat overmatig<br />
gebruik van cocaïne leidt tot homeostatische adaptatie van de endogene dopamineproductie<br />
tot onder het normale niveau. Wanneer het gebruik van cocaïne wordt gestaakt,<br />
treedt als gevolg daarvan een ‘crash’ op. Toediening van desipramine zou, omdat het<br />
middel een monoamine-heropnameremmer (vooral een noradrenaline-heropnameremmer)<br />
is, de in de hersenen beschikbare dopamine kunnen verhogen. Met dit middel is<br />
* Fase III: onderzoek bij grote groepen geselecteerde patiënten (veiligheid en werkzaamheid).<br />
129 Cocaïne en andere psychostimulantia
zeer veel onderzoek gedaan (Gaw89, Arn92, Kol92, Kos87a,92, Cam94, Car94, 95;<br />
Hal94, Oli95). Tutton e.a. waarschuwen dat bij gelijktijdig gebruik van cocaïne en desipramine<br />
de bloedspiegel van dit laatste middel hoger is dan bij gebruik van desipramine<br />
alleen (Tut93). De resultaten van onderzoek met placebocontrole vormen geen<br />
aanleiding dit middel voor te schrijven ter behandeling van cocaïneverslaving (Sti97).<br />
Ook andere antidepressiva (imipramine (noradrenaline-heropnameremmer), bupropion<br />
(remt dopamine- en noradrenaline-heropname), trazodon en fluoxetine (serotonine-heropname<br />
remmers)) zijn geprobeerd; echter zonder overtuigend succes (Kle86,<br />
Gaw88, Gra95, Mar95, Nun95, Sti97, War97; zie ook Lim02). Momenteel loopt, eveneens<br />
in de VS, onderzoek met venlafaxine (een serotonine-heropnameremmer die in<br />
hogere doseringen ook de heropname van noradrenaline — en zwak die van dopamine<br />
— remt, Mar01).<br />
Wel zijn met antidepressiva resultaten bereikt bij de behandeling van comorbide<br />
psychiatrische stoornissen. Daarbij lijkt een zekere differentiatie aan te geven in die<br />
zin, dat bij de behandeling van depressie desipramine de beste resultaten zou geven<br />
(Car95, Kra99), bij bipolaire stoornissen lithium en, zoals gezegd, bij ADHD methylfenidaat.<br />
Ook is geprobeerd cocaïneverslaving via het toedienen van cocaïne onder controle te<br />
krijgen. Het pruimen van cocabladeren blijkt in Bolivia — waar de meeste cocaïneverslaafden<br />
alleen cocaïnebase roken (in de vorm van een soort pasta die ‘Zuid-Amerikaanse<br />
crack’ wordt genoemd) en geen andere drugs bijgebruiken — goed te helpen<br />
(Hur95a,00). Omdat het pruimen sociaal niet wordt geaccepteerd (ruikt onaangenaam<br />
en geeft een groene mond) is een soort cocaïnesnoepje ontwikkeld.<br />
Elders is het voorschrijven van cocaïne, in welke vorm ook, aan cocaïneverslaafden<br />
nooit erg succesvol gebleken en altijd zeer omstreden geweest (Joh93, Str93, Hab95,<br />
Sel97a, Uch99).<br />
Partiële dopamine-agonisten<br />
Omdat dopamine-agonisten weliswaar de behoefte aan cocaïne zouden kunnen verminderen,<br />
maar op zichzelf verslavend kunnen zijn, wordt gezocht naar langwerkende partiële<br />
agonisten (vergelijk buprenorfine). De hypothese is dat deze middelen werken als<br />
agonisten wanneer geen cocaïne wordt gebruikt en daardoor craving kunnen voorkomen.<br />
Wanneer wel cocaïne wordt gebruikt, zou een partiële dopamine-agonist de overstimulering<br />
van de dopamine-receptoren kunnen remmen en daarmee de bekrachtigende<br />
effecten van de cocaïne afzwakken. In dit kader wordt onderzoek gedaan (bij proefdieren)<br />
met terguride (Pul98) en met de partiële D 3<br />
-agonist BP897 (Koo99b, Pil99). De<br />
130 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
voorlopige ervaringen met deze middelen zijn gunstig: ze gaan de bekrachtigende werking<br />
van cocaïne tegen en zouden zelf niet verslavend zijn (zie ook Ast99).<br />
Dopamine-antagonisten<br />
Ook is gezocht naar middelen die aangrijpen op de post-synaptische cellen: in dit geval<br />
naar dopamine-receptor antagonisten. Men verwacht dat dergelijke stoffen de belonende<br />
effecten van cocaïne kunnen blokkeren, maar men vreest hun bijwerkingen. Bovendien<br />
is de acceptatie van antagonisten door de patiënten veel geringer dan van (indirecte)<br />
agonisten omdat ze geen enkel belonend effect hebben. Bijkomend probleem is de<br />
mogelijkheid dat cocaïneverslaafden meer cocaïne zullen nemen om het effect van de<br />
antagonist teniet te doen — met het risico van overdosering (Car99).<br />
Onderzocht is de werking van haloperidol (She89, Ohu97), flufenazine (Ohu97) en<br />
flupenthixol (Gaw89a). Deze D 2<br />
-receptor-antagonisten bleken noch de door cocaïne<br />
veroorzaakte euforie te blokkeren noch de na gebruik optredende craving te kunnen<br />
verhinderen (ongeacht of de patiënten schizofreen waren of niet, Ohu97).<br />
Recent is bij cocaïneverslaafden onderzoek gedaan met ecopipam, een D 1<br />
/D 5<br />
antagonist.<br />
Het middel bleek de euforiserende en anxiogene effecten van cocaïne te doen<br />
afnemen, alsmede de cardiovasculaire effecten. Ook daalde de behoefte aan cocaïne<br />
(Rom99).<br />
(Partiële) opiaat-agonisten en -antagonisten<br />
Cocaïnegebruik beïnvloedt ook het opiaatreceptor-systeem. Derhalve heeft men onderzocht<br />
of methadon, buprenorfine en naltrexon ook effect hebben bij verslaving aan cocaïne.<br />
Omtrent het effect van methadon en buprenorfine op het (bij)gebruik van cocaïne<br />
bestaat geen eenstemmigheid: zeer tegenstrijdige ervaringen worden gemeld (zie<br />
hoofdstuk 9).<br />
Naltrexon lijkt in de praktijk als farmacotherapie bij verslaving aan cocaïne hoogstens<br />
bij gedetoxificeerde patiënten en in combinatie met een op terugvalpreventie gerichte<br />
psychosociale behandeling enig effect te hebben (Sch01a).<br />
Bij patiënten die zowel aan alcohol als aan cocaïne verslaafd zijn, blijkt naltrexon<br />
niet beter dan placebo (Mod97, Her98).<br />
Andere middelen<br />
Een geheel andere benadering wordt gevormd door pogingen te voorkomen dat cocaïne<br />
de hersenen bereikt, zodat na gebruik geen roes kan optreden. Men verwacht dat derge-<br />
131 Cocaïne en andere psychostimulantia
lijke middelen minder bijwerkingen zullen geven dan de stoffen die rechtstreeks op het<br />
neurotransmitter-systeem aangrijpen. Drie verschillende methoden worden onderzocht:<br />
immunisatie tegen cocaïne: ofwel door toediening van een vaccin (waarin succinylnorcocaïne-moleculen<br />
aan een immunogeen dragereiwit zijn gekoppeld) dat de vorming<br />
van antilichamen tot gevolg heeft (actieve immunisatie), ofwel door rechtstreekse<br />
toediening van (monoclonale) antilichamen (passieve immunisatie). Deze<br />
antilichamen binden cocaïne tot een groot cocaïne-antilichaam-complex dat de<br />
vaatwand niet kan passeren en dus de hersenen niet kan binnendringen. Het cocaïne-antilichaam-complex<br />
wordt via de nieren uitgescheiden. Van immunisatie verwacht<br />
men vooral resultaat bij terugvalpreventie (Car95a, Sel95, Slu96, Fox96,97,<br />
Kan98, Kos02)<br />
versnelde afbraak: men kan de snelheid waarmee enzymen cocaïne afbreken tot inactieve<br />
bijproducten versnellen. Deze methode zou van praktisch nut kunnen zijn<br />
bij de behandeling van een overdosis (Gor97,98, Car98,98a, Loc98, Mat98a)<br />
een combinatie van beide voornoemde principes: katalytische antilichamen. Deze<br />
stoffen hebben zowel de eigenschappen van antilichamen — ze binden zich aan cocaïnemoleculen<br />
— als die van enzymen — ze breken de cocaïne af tot inactieve<br />
fragmenten. De antilichamen komen daarbij weer vrij. Dergelijke katalytische antilichamen<br />
zouden van nut kunnen zijn bij de behandeling van overdoses, maar zij<br />
blijken ook de bekrachtigende werking van cocaïne te kunnen verminderen<br />
(Lan93,97, Yan96, Met98).<br />
Immunisatie tegen cocaïne lijkt lang te werken. Het onderzoek verkeert in fase I. Onderzoek<br />
naar de effectiviteit van beide andere methoden verkeert nog in de preklinische<br />
fase.<br />
Omdat ook met perifeer werkende stoffen de mogelijkheid bestaat dat een verslaafde<br />
een extradosis neemt om de blokkade te overwinnen, verwachten de onderzoekers<br />
vooral goede resultaten bij de preventie van terugval bij gemotiveerde patiënten en bij<br />
de behandeling van overdoses. Anderen wijzen erop dat deze middelen de craving niet<br />
verminderen en daarom waarschijnlijk alleen in combinatie met andere farmaca en gedragstherapie<br />
werkzaam zullen zijn (Kan01).<br />
Nog weer een andere benadering is het pogen indirect op het dopamine-systeem in te<br />
grijpen. Zo wordt onderzoek gedaan met het anti-epilepticum vigabatrine, een irreversibele<br />
remmer van het enzym dat GABA afbreekt (GABA vermindert dopamine in de synaps;<br />
als GABA niet wordt afgebroken, blijft meer dopamine over) (Dew98, Gas99).<br />
Vigabatrine werkt lang, is niet verslavend, geeft geen tolerantie en geen onthoudingsverschijnselen<br />
bij staken van de behandeling, maar het middel blijkt bij 30-40% van de<br />
patiënten een geleidelijk progressieve, irreversibele concentrische beperking van het<br />
132 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
gezichtsveld te veroorzaken (Har00a). Ook de GABA-B-agonist baclofen lijkt het gebruik<br />
van cocaïne (bij proefdieren) te kunnen verminderen (Sho98).<br />
Omdat een overdosis cocaïne epileptische insulten kan provoceren, heeft men onderzocht<br />
of andere anti-epileptica hierop een gunstig effect zouden hebben. Al eerder<br />
was gebleken dat carbamazepine niet werkt (Kra95, Mon95, Cor95, Joh95, Lim00; geactualiseerde<br />
versie: Lim02a). Dit middel was geprobeerd omdat het de convulsieve<br />
werking (‘neuronal kindling’) van cocaïne — die een rol zou spelen bij de craving —<br />
kan voorkomen (Hal97). Carbamazepine zou, via een vermindering van de post-synaptische<br />
dopamine receptor-gevoeligheid, moeten leiden tot een vermindering van de craving<br />
— en daarmee de kans op terugval kunnen beperken. Dit blijkt niet het geval.<br />
Over lamotrigine, een middel dat het vrijkomen van glutamaat verhindert (Mel94,<br />
Ros98) zijn de meningen verdeeld: Gasior e.a. zijn negatief (Gas99), Margolin e.a. bepleiten<br />
nader onderzoek (Mar98).<br />
Gebleken is dat nicotine de craving naar cocaïne kan versterken en wellicht ook het risico<br />
van terugval in gebruik kan vergroten. Daarom is onderzocht of een nicotine-antagonist,<br />
dus een middel dat de werking van nicotine blokkeert — en dat aantoonbaar<br />
werkt bij nicotineverslaving — ook de craving naar cocaïne zou kunnen verminderen.<br />
Reid e.a. vonden dat de nicotine-antagonist mecamylamine dit inderdaad doet. Zij veronderstellen<br />
dat mecamylamine een zekere mate van ‘reward-extinction’ bewerkstelligt<br />
(Rei99).<br />
Schoffelmeer e.a. toonden aan dat gelijktijdige toediening van mecamylamine en<br />
cocaïne aan proefdieren kan voorkómen dat sensibilisatie optreedt. Dit onderzoek<br />
vormt een aanwijzing dat activeren van de nicotinereceptoren ten grondslag ligt aan het<br />
ontstaan van cocaïne (en amfetamine) sensibilisatie (Sch02).<br />
Ook ibogaïne is geprobeerd bij de behandeling van cocaïneverslaving. De werking<br />
wordt toegeschreven aan de metaboliet noribogaïne die aangrijpt op serotonine-transportmoleculen<br />
en opiaat-receptoren (Ser97). Gewerkt wordt aan de ontwikkeling van<br />
ibogaïne-pleisters als onderhoudsbehandeling. Zoals toegelicht in 6.6 ziet de commissie<br />
vooralsnog geen reden enig heil van ibogaïne te verwachten.<br />
Uitval van cocaïneverslaafden aan het begin van een behandeling wordt door verschillende<br />
onderzoekers toegeschreven aan angstsymptomen die teweeg zouden worden gebracht<br />
door de dysregulatie van noradrenerge neuronen die het gevolg is van stoppen<br />
met cocaïnegebruik. Onderzocht is of deze symptomen kunnen worden ondervangen<br />
via een β-adrenerge blokkade. Hiertoe is propranolol gebruikt. Het bleek dat propranolol<br />
alleen bij patiënten die ernstige onthoudingsverschijnselen ondervonden thera-<br />
133 Cocaïne en andere psychostimulantia
peutisch effect had: het verminderde het onthoudingssyndroom — zonder overigens bij<br />
meer dan een enkeling abstinentie te bewerkstelligen (Kam01a).<br />
8.3 Amfetaminen<br />
Misbruik van en verslaving aan amfetaminen is vooral in de Verenigde Staten en in<br />
Groot-Brittannië een probleem. Vanwege de euforiserende eigenschappen worden<br />
voornamelijk methamfetamine en ecstasy (methyleen-dioxy-methamfetamine, MDMA)<br />
gebruikt; in mindere mate amfetamine en methylfenidaat. Laatstgenoemd middel<br />
wordt, voor zover bekend, in Nederland nauwelijks als drug gebruikt.<br />
8.3.1 Methamfetamine<br />
Methamfetamine is een synthetisch middel dat chemisch nauw verwant is aan amfetamine,<br />
maar dat een sterker stimulerend effect heeft. Het is een wit, reukloos en bitter<br />
smakend poeder dat gemakkelijk in water en in alcohol oplost. In Engelstalige landen<br />
is het middel bekend als ‘meth’ of ‘speed’, ook wel als ‘chalk’, ‘cristy’, of ‘crank’. De<br />
zuivere vorm, methamfetamine HCl, wordt wel aangeduid met ‘ice’, ‘crystal’, ‘glass’<br />
of ‘quartz’. De euforiserende effecten lijken op die van cocaïne maar houden langer<br />
aan. De halfwaardetijd van methamfetamine bedraagt 12 uur. Methamfetamine is gemakkelijk<br />
en goedkoop te maken uit vrij verkrijgbare grondstoffen. Het middel is zeer<br />
verslavend.<br />
Toedieningswijzen<br />
Net zoals cocaïne kan methamfetamine worden gerookt, gespoten en gesnoven; het kan<br />
echter ook oraal worden ingenomen. Het effect hangt af van de toedieningsweg: na roken<br />
of iv spuiten geeft methamfetamine, net zoals cocaïne, na ongeveer 10 seconden<br />
een intense, als zeer prettig ervaren roes, gevolgd door een periode van euforie (‘high’)<br />
die na methamfetaminegebruik 8 tot 24 uur kan duren. Na snuiven en slikken treedt<br />
geen roes op maar de gebruiker wordt wel high (na 3-5 minuten; duur ook 8-24 uur).<br />
Deze wijzen van toediening zijn minder verslavend dan roken en spuiten (Gol97).<br />
Om het gewenste effect te bereiken laten gebruikers zich gemakkelijk verleiden tot<br />
binge-gebruik. Dergelijke ‘runs’ kunnen verschillende dagen duren.<br />
Effecten van methamfetamine<br />
Methamfetamine brengt al in kleine hoeveelheden euforie teweeg, maar ook alertheid,<br />
toegenomen activiteit, verminderde eetlust, versnelde ademhaling. Daarnaast kunnen<br />
134 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
prikkelbaarheid en agressie optreden, evenals slapeloosheid, verwarring en angst. Cardiovasculaire<br />
bijwerkingen van methamfetaminegebruik zijn hypertensie en pijn op de<br />
borst. Ook kan een versnelde hartslag optreden.<br />
Na herhaald gebruik kan methamfetamine, net zoals cocaïne, irreversibele schade<br />
aan de bloedvaten in de hersenen veroorzaken. Het optreden van cognitieve beperkingen<br />
en geheugenverlies wordt mede daaraan toegeschreven. In ernstige gevallen kan<br />
zich een beroerte voordoen.<br />
Gebruik tijdens de zwangerschap kan leiden tot prenatale complicaties, vroeggeboorte,<br />
aangeboren afwijkingen en afwijkend neonataal gedrag. Aanwijzingen zijn gevonden<br />
dat de gevolgen van prenatale blootstelling aan methamfetamine zich nog jarenlang<br />
doen gelden (verstoord hersenmetabolisme met als mogelijk gevolg concentratiestoornissen<br />
en onvermogen emoties in de hand te houden, Smi01).<br />
Chronisch gebruik van methamfetamine kan leiden tot een verstoord bewegingspatroon<br />
met Parkinson-achtige symptomen, maar ook tot psychotisch gedrag, paranoia,<br />
hallucinaties en geweld. Dit laatste lijkt na methamfetaminegebruik vaker voor te komen<br />
dan na gebruik van cocaïne.<br />
Na chronisch gebruik kan tolerantie optreden; evenals bij opiaten voor de verschillende<br />
effecten op verschillende momenten. Bij verslaafden aan methamfetamine leidt<br />
staken van gebruik tot craving, maar ook tot paranoia en depressie.<br />
Hoewel bij proefdieren aanwijzingen zijn gevonden dat zich bij gebruik van<br />
methamfetamine ook sensibilisatie voordoet, zijn de resultaten van onderzoek hiernaar<br />
bij gebruikers van methamfetaminen niet eensluidend (CSAT97).<br />
Overdosering kan leiden tot potentieel dodelijke hyperthermie en convulsies.<br />
Werkingsmechanisme<br />
Evenals cocaïne veroorzaakt methamfetamine vrijkomen van dopamine, zij het langs<br />
andere weg. Ook worden — indirect — de serotoninereceptoren gestimuleerd (Jon99).<br />
Langdurig gebruik van methamfetamine blijkt blijvende structurele veranderingen in de<br />
uiteinden van de dopaminerge en serotonerge neuronen te veroorzaken. Gevolg daarvan<br />
is (onder meer) een verminderde dopamineproductie (Vol01a).<br />
Recent onderzoek heeft uitgewezen dat ook het aantal dopamine-transportmoleculen<br />
afneemt naarmate het gebruik langer wordt voortgezet (Sek01, Vol01b). Volgens<br />
Sekine e.a. bestaat een verband met een voortbestaande psychotische toestand. Volkow<br />
e.a. constateren een verband met cognitieve beperkingen en een verstoord bewegingspatroon.<br />
Deze onderzoekers zien in hun bevindingen voldoende aanleiding artsen en<br />
publiek te waarschuwen voor de langdurige schade die methamfetamine kan veroorzaken<br />
in de hersenen van gebruikers (Vol01b).<br />
135 Cocaïne en andere psychostimulantia
Hoewel tot voor kort werd aangenomen dat de vermindering van het aantal dopaminetransportmoleculen<br />
nog na jaren abstinentie onveranderd blijft voortbestaan<br />
(McC98a), blijkt uit recent onderzoek dat een zekere mate van herstel mogelijk is<br />
(Vol01d).<br />
De dichtheid van de serotonine-transportmoleculen neemt onder invloed van methametamine<br />
eveneens af (Vil98). Niet bekend is of een lage aanvangsconcentratie van deze<br />
transportmoleculen een rol zou kunnen spelen bij het gaan gebruiken van dergelijke<br />
middelen.<br />
Ook in hersengebieden waar geen dopaminerge prikkeloverdracht plaatsvindt, blijken<br />
onder invloed van methamfetamine functieveranderingen te kunnen optreden (een verminderd<br />
metabolisme in thalamus en striatum, een toegenomen metabolisme in de<br />
pariëtale cortex, Vol01c). In bepaalde gebieden zouden deze veranderingen evenredig<br />
zijn aan de gebruikte hoeveelheid van het middel en nog maanden na het staken van gebruik<br />
van methamfetamine aantoonbaar (Ern00, Cha02). Of hier überhaupt herstel kan<br />
optreden en of deze beschadigingen kunnen leiden tot neurodegeneratieve aandoeningen<br />
moet nader worden onderzocht (Vol01b).<br />
Behandeling van verslaving aan methamfetamine<br />
Evenmin als voor cocaïneverslaving is enigerlei medicamenteuze behandeling voor<br />
verslaving aan methamfetamine bekend. De beste resultaten tot op heden zijn bereikt<br />
met cognitieve gedragstherapie.<br />
Ook ter behandeling van verslaving aan methamfetamine wordt onderzoek gedaan<br />
met selegiline (een stof die de afbraak van dopamine remt, zie 8.2.5) in combinatie met<br />
stoffen zoals vitamine E* en met Hydergine® (een combinatiepreparaat van moederkoorn-alkaloïden),<br />
dat zowel de dopamine- als de serotoninereceptoren stimuleert en de<br />
α-adrenerge receptoren remt. Hydergine zou ook enig effect hebben in vroege stadia<br />
van seniele dementie, maar het precieze werkingsmechanisme is niet bekend.<br />
De werking van verschillende andere stoffen wordt bij proefdieren onderzocht<br />
(Elk00).<br />
8.3.2 Amfetamine<br />
Amfetamine werd begin jaren vijftig van de vorige eeuw wel toegepast bij de behandeling<br />
van obesitas en depressie. In het Verenigd Koninkrijk maakte amfetaminegebruik,<br />
* Dergelijke stoffen binden de schadelijke vrije radicalen die vrijkomen onder invloed van het gebruik van<br />
methamfetamine.<br />
136 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
omdat het extra energie gaf, deel uit van de cultuur van de ‘working class’. In de zestiger<br />
jaren nam daar ook het misbruik van amfetamine toe.<br />
Hoewel vrij weinig onderzoek is gedaan naar verslaving aan amfetaminen, is wel<br />
aangetoond dat chronisch misbruik van amfetaminen cognitieve beperkingen ten gevolge<br />
heeft die zijn gerelateerd aan de duur van het gebruik (Rog99). Recent onderzoek bij<br />
proefdieren heeft uitgewezen dat bij gebruik van amfetamine niet alleen farmacologische<br />
sensibilisatie optreedt maar ook sensibilisatie van motivationele systemen (‘incentive<br />
sensitisation’, Wyv01).<br />
Naar de behandeling van verslaving aan amfetamine is betrekkelijk weinig onderzoek<br />
gedaan. De onderzochte antidepressiva bleken niet effectief (Sri02). Analoog aan<br />
de behandeling van heroïneverslaafden met heroïne, is geprobeerd patiënten die aan<br />
amfetamine verslaafd raakten te behandelen met amfetamine, oraal maar ook intraveneus.<br />
Doelstelling was beperking van schade, verbeteren van het sociaal functioneren<br />
en verminderen van criminele activiteiten. Deze behandelwijze is evenwel nooit<br />
geëvalueerd en nog altijd omstreden (Fle94, Mat95, Str97).<br />
Voor de behandeling van onthoudingsverschijnselen is tot op heden evenmin bewezen<br />
effectieve farmacotherapie beschikbaar (Sri02a). Hetzelfde geldt voor de behandeling<br />
van de tijdens intensief gebruik soms optredende paranoia en hallucinaties (amfetamine-psychose,<br />
Sri02b)<br />
8.3.3 Ecstasy (XTC, MDMA)<br />
Ecstasy (3,4-methyleen dioxy-methamfetamine) is chemisch verwant aan methamfetamine<br />
en aan het hallucinogeen mescaline. Het heeft zowel stimulerende als psychedelische<br />
effecten. Op deze bij jongeren populaire uitgaansdrug gaat de commissie niet uitvoerig<br />
in. Het middel wordt bij speciale gelegenheden gebruikt en niet dagelijks; voor<br />
zover aan de commissie bekend doet zich mede daardoor geen XTC-verslaving voor.<br />
Dit betekent overigens niet dat XTC onschuldig zou zijn: uit recent onderzoek komen<br />
aanwijzingen naar voren dat de neurotoxische veranderingen die onder invloed<br />
van XTC in serotonerge neuronen in de hersenschors optreden weliswaar reversibel<br />
kunnen zijn, maar dat de schade in het functioneren van deze hersencellen zich niet<br />
herstelt. Dit komt tot uiting in langdurig voortbestaande geheugenstoornissen, ook na<br />
staken van gebruik, die in ernst zijn gerelateerd aan de mate van gebruik (Cro01,<br />
Ren01,01a,01b).<br />
Hoewel nog vele vragen omtrent XTC niet zijn beantwoord (zie ook Con02), wil<br />
de commissie toch het waarschuwend woord van McCann onderschrijven: ‘Meanwhile,<br />
it is urgent to focus public attention on the current results indicating that MDMA may<br />
cause long-term damage and dysfunction in the human brain.’ (McC01)<br />
137 Cocaïne en andere psychostimulantia
8.4 Aanbeveling<br />
De commissie acht het van belang dat nader onderzoek wordt verricht naar de mogelijkheden<br />
voor medicamenteuze behandeling van verslaving aan stimulantia.<br />
138 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Hoofdstuk<br />
9<br />
Polydruggebruik<br />
9.1 Inleiding<br />
In het deeladvies over het voorschrijven van heroïne aan verslaafden aan heroïne heeft<br />
de commissie erop gewezen dat de meeste verslaafden aan opiaten ook andere middelen<br />
gebruiken. Dit betreft in de eerste plaats cocaïne, in wisselende hoeveelheid en frequentie.<br />
Daarnaast worden, onder andere, benzodiazepinen en cannabis gebruikt. Bovendien<br />
gebruikt het merendeel van de aan illegale middelen verslaafden ook alcohol<br />
en grote hoeveelheden sigaretten.<br />
In de Verenigde Staten zou ongeveer 10% van de methadonpatiënten verslaafd zijn<br />
aan alcohol, terwijl ten minste de helft daarmee problemen heeft (Hil01). Vaak zijn deze<br />
patiënten tevens aan cocaïne verslaafd (Cha97a; zie ook 9.4). Dit is vergelijkbaar<br />
met de situatie in Nederland (Ouw00). Volgens het overzicht ‘De Nederlandse Verslavingszorg’<br />
(Gag97) gebruikt 54% van degenen die zijn ingeschreven bij de hulpverlening<br />
ten minste drie verschillende drugs.<br />
Overigens blijkt datgene wat onder ‘polydruggebruik’ wordt verstaan niet exact te<br />
zijn gedefinieerd: in het NIAD-rapport ‘Overlast door druggebruik’ (NIAD95) werd al<br />
van ‘polydruggebruik’ gesproken wanneer naast cocaïne alleen heroïne werd gebruikt.<br />
De commissie benadrukt dat, wanneer sprake is van gebruik van verschillende middelen<br />
naast elkaar, niet kan worden volstaan met een beschouwing van de farmacologische<br />
aspecten van de gebruikte middelen en hun eventuele (farmaceutische, farmacoki-<br />
139 Polydruggebruik
netische of farmacodynamische) interactie. Vele andere factoren spelen een rol bij het<br />
uiteindelijk resultaat, zoals:<br />
de dosering en wijze van toediening van de verschillende middelen<br />
de fysieke conditie van de patiënt<br />
biologische factoren (erfelijkheid en aanleg van de patiënt)<br />
individuele variaties in metabolisme en in patroon van voedsel- en vochtinname<br />
sociale context.<br />
Hiervoor heeft de commissie bepleit de behandeling van drugverslaving niet te beperken<br />
tot de behandeling van de verslaving aan het primaire middel, maar de verslaving<br />
aan andere middelen tegelijk aan te pakken. Bij bepaalde patiënten zal een gefaseerde<br />
aanpak van de verschillende problemen de beste resultaten opleveren.<br />
Hoewel polydruggebruik op zichzelf geen reden is af te zien van een op abstinentie<br />
gerichte behandeling, is het de ervaring dat dergelijk gebruik vaak voorkomt bij ernstig<br />
ontregelde verslaafden. Veelal zal men bij deze categorie patiënten dan ook met stabilisatie<br />
als meest haalbare behandeldoel moeten volstaan.<br />
Hieronder geeft de commissie een overzicht van de meest voorkomende vormen<br />
van polydruggebruik en de problemen die zich daarbij kunnen voordoen. Medicamenteuze<br />
behandeling zal zich over het algemeen moeten richten op de behandeling van de<br />
verschillende verslavingen apart. Psychosociale ondersteuning is bij dergelijke patiënten<br />
van bijzonder belang.<br />
9.2 Opiaten en cocaïne<br />
Heroïne en cocaïne<br />
Gelijktijdig gebruik van heroïne en cocaïne (‘speedballing’) vlakt de effecten van beide<br />
middelen af. Cocaïne kan tevens de onthoudingsverschijnselen die optreden bij afkicken<br />
van heroïne aanmerkelijk verminderen (Kos89a). Gecombineerd gebruik zou gepaard<br />
gaan met een hoge criminaliteit (Nur88).<br />
Gfroerer e.a. melden een toenemend heroïnegebruik onder frequent cocaïnegebruikers<br />
(Gfr93).<br />
Methadon en cocaïne<br />
In toenemende mate ziet men in de methadonprogramma’s patiënten die naast heroïne<br />
ook aan cocaïne zijn verslaafd. Verschillende onderzoekers melden dat een hoge dosis<br />
methadon ook het bijgebruik van cocaïne kan beperken of zelfs doet stoppen (Sti92,94;<br />
Bor99, Ros99, Dri02). Echter, ook het tegendeel is beschreven (Ban94, Mag98, Mar97,<br />
140 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Str99b). Al in 1987 constateerden Kosten en Rounsaville dat het cocaïnegebruik bij<br />
methadonpatiënten hoger was dan bij ‘detox-only’ patiënten. Ook vermeldden zij een<br />
hoog percentage depressies bij deze patiënten (Kos87).<br />
Hartel vindt een duidelijke relatie tussen doorgaan met heroïne en gebruik van cocaïne<br />
tijdens de methadonbehandeling, onafhankelijk van de methadondosering<br />
(Har95). Preston veronderstelt dat een farmacologische basis kunnen bestaan voor het<br />
aanzienlijke bijgebruik van cocaïne door methadonpatiënten: cocaïne zou de bereikbare<br />
plasmaconcentratie van methadon beperken (Pre96). Dat klopt met de ervaring van de<br />
patiënten: ‘coke eats up the methadone’.<br />
Crosby e.a. melden terugval van voorheen stabiele methadoncliënten als gevolg<br />
van het gebruik van cocaïne. Zij stellen dat cocaïnegebruik op zich voor opiaatgebruikers<br />
‘a somewhat dysphoric experience’ zou zijn, maar dat speedballing door cocaïne<br />
te mixen met methadon of met heroïne ‘quite pleasant and reinforcing’ is (Cro91). Deze<br />
onderzoekers verwijzen naar Kosten, die zou hebben gevonden dat heroïneverslaafden<br />
die op methadon zijn ingesteld meer cocaïne gebruiken dan wanneer zij met buprenorfine<br />
of naltrexon worden behandeld.<br />
Tutton e.a. stellen dat cocaïne zo populair is onder methadoncliënten omdat methadon<br />
de euforie die cocaïne geeft verlengt en de angst en prikkelbaarheid die cocaïne<br />
veroorzaakt vermindert, net zoals heroïne doet in een speedball.<br />
Preston heeft dezelfde ervaringen (Pre96). Ook Tutton adviseert aan cocaïne gebruikende<br />
heroïneverslaafden buprenorfine te geven in plaats van methadon (Tut93).<br />
Buprenorfine en cocaïne<br />
Over de mogelijke invloed van buprenorfine op het gelijktijdig gebruik van cocaïne bestaat<br />
echter evenmin eenstemmigheid.<br />
Teoh e.a. melden dat het middel in combinatie met cocaïne geen schadelijke bijwerkingen<br />
geeft en evenmin toxische interactie (Teo93). Gastfriend e.a. hebben ervaren<br />
dat buprenorfine veilig kan worden voorgeschreven aan patiënten die heroïne en cocaïne<br />
naast elkaar gebruiken. Het middel zou volgens hen tot verminderd gebruik van beide<br />
drugs leiden (Gas93).<br />
Ook anderen rapporteren dat buprenorfine in hogere doseringen het cocaïnegebruik<br />
kan verminderen (Sch93, Mel93, Oli95). Uehlinger ziet bij patiënten die 12 mg buprenorfine<br />
per dag krijgen iets minder cocaïnegebruik dan op 30, 60 of 80 mg methadon<br />
(Ueh98). Kosten zag soortgelijke effecten; hij schrijft het verminderde cocaïnegebruik<br />
toe aan het antidepressieve effect van buprenorfine (Kos90). Volgens Foltin en Fischman<br />
komt dit doordat buprenorfine de craving naar cocaïne — enigszins — zou verminderen.<br />
Op het subjectieve effect van gelijktijdig gebruikte cocaïne zou buprenorfine<br />
echter geen invloed hebben (Fol96).<br />
141 Polydruggebruik
Rosen e.a. melden dat buprenorfine in lage doseringen (2 mg) bij gedetoxificeerde<br />
opiaatgebruikers aanvankelijk de cocaïne-euforie potentieert, maar zij waarschuwen dat<br />
dit effect bij hogere doses cocaïne tot paniek kan leiden. Dit potentiërend effect van buprenorfine<br />
neemt na enkele dagen af (Ros93). Walter waarschuwt dat cocaïnegebruik<br />
naast buprenorfine een belangrijk risico van (soms fatale) overdosering inhoudt<br />
(Wal97).<br />
Stine e.a. rapporteren dat cocaïnegebruik bij heroïneverslaafden die met buprenorfine<br />
(6 mg/dg) worden behandeld de onthoudingsverschijnselen verergert — met als<br />
gevolg minder cocaïnebijgebruik. Ook in hogere doseringen (12-16 mg) onderdrukt buprenorfine<br />
het cocaïne-bijgebruik omdat dat ‘unpleasant’ wordt (Sti94).<br />
Kosten e.a. ontdekten dat toedienen van desipramine aan patiënten die op buprenorfine<br />
(12mg/dag) zijn ingesteld niet alleen de depressies maar ook het cocaïnegebruik<br />
significant deed verminderen (Kos96).<br />
Andere onderzoekers hebben evenwel de ervaring dat buprenorfine géén effect<br />
heeft op het bijgebruik van cocaïne (bijv. Fud91, Str94, Sch97b, Cha99, Fis99). Compton<br />
e.a. stelden in een ‘Review of the evidence’ dat niet is aangetoond dat buprenorfine<br />
enig effect zou hebben op het cocaïnegebruik van opiaatverslaafden. Wel wijzen deze<br />
auteurs op het risico dat primair aan cocaïne verslaafden ook aan buprenorfine verslaafd<br />
raken (Com95).<br />
9.3 Combinaties met tabak<br />
Uit epidemiologisch onderzoek komt naar voren dat het roken van sigaretten het gebruik<br />
van middelen zoals cocaïne, heroïne, alcohol en cannabis doet toenemen<br />
(Scho94, Kon95), maar dat ook het omgekeerde het geval is (Bud93, Hig94a, Zer97).<br />
Gebruikers van stimulantia roken bijna allemaal (over het algemeen ter vermindering<br />
van de stress, SAM99). Van degenen die zich bij de drugshulpverlening melden, rookt<br />
naar schatting 75-90% sigaretten (Bie90, Sta93), volgens sommigen zelfs 85-100%<br />
(Nav90, Sch97, Ben99, Ric01). Van de Nederlandse methadonpatiënten rookt 95%.<br />
Patiënten die worden behandeld voor drugverslaving voelen naar eigen zeggen<br />
vaak een sterkere behoefte aan nicotine dan aan drugs. Ook de ervaring van de Nederlandse<br />
verslavingszorg is dat patiënten aan wie methadon (of heroïne) wordt voorgeschreven<br />
meer gaan roken. Uit onderzoek van Taylor e.a. bleek dat craving naar tabak<br />
ook de craving naar drugs doet toenemen (Tay00). Spiga veronderstelt dat patiënten die<br />
stoppen met roken ook met minder methadon kunnen volstaan (Spi98).<br />
Verschillende onderzoekingen bevestigen dat methadon (en bijgebruik van heroïne)<br />
een dosisgerelateerde toename van het roken van sigaretten met zich meebrengt<br />
(Cha84, Sto91, Sch94, Spi98, Con99, Tac01). Een vergelijkbaar effect is vastgesteld<br />
bij patiënten die met buprenorfine worden behandeld (Mel85a, Mut02). Omtrent de<br />
142 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
oorzaak van dit fenomeen worden door de onderzoekers verschillende fysiologische en<br />
psychologische verklaringen geopperd (Cha84, Spi98, Pom98, Tac01). Wel wordt<br />
steeds duidelijker dat tabaksgebruik niet alleen een kwestie is van leefstijl maar een, in<br />
intensiteit variërende, chronische ziekte (Fio02).<br />
Omdat tabaksrook bij deze patiënten een belangrijker doodsoorzaak is dan heroïne<br />
(Mol94, Hur96, Sti98a, Ric00,01), zal men over het algemeen pogen de patiënten ook<br />
met roken te doen stoppen (AMTA00, 01). Inzake de vraag of men beide problemen tegelijkertijd<br />
moet aanpakken, bestaat echter geen eenstemmigheid. Sommige hulpverleners<br />
vrezen dat een rookverbod nadelig is voor het effect van de behandeling van drugverslaving<br />
(Con99); anderen achten het überhaupt niet verstandig meer dan één verslaving<br />
tegelijkertijd aan te pakken (Bre99). In sommige Staten van de VS (bijvoorbeeld<br />
in New Jersey) daarentegen acht men stoppen met roken dermate essentieel voor het<br />
slagen van de behandeling, dat dit voorwaarde is voor een methadon-vergunning.<br />
De onderzoeksresultaten zijn ook niet gelijkluidend. Hoewel verschillende onderzoekers<br />
de ervaring hebben dat het uitermate moeilijk is patiënten tegelijkertijd van de<br />
drugs en van de sigaretten af te helpen (Con99, Ric01), zijn er ook aanwijzingen gevonden<br />
dat behandeling van zowel alcohol- als drugverslaving meer succes oplevert<br />
wanneer tegelijkertijd de tabaksverslaving wordt aangepakt (Rus98, Fro00).<br />
Shoptaw meldt dat incentives helpen het roken — en tegelijkertijd het cocaïnegebruik<br />
— tijdens een methadon-onderhoudsbehandeling te beperken (Sho96). Dit is ook<br />
de ervaring van Richter — die haar patiënten $40 en een maaltijd aanbiedt als beloning<br />
voor niet-roken (Ric01) — en van Okruhlica. Laatstgenoemde onderzoeker rapporteert<br />
bovendien dat patiënten die zijn gestabiliseerd op een voldoende hoge, op de persoon<br />
afgestemde methadondosering — en bij wie de behandeling tevens mede op stoppen<br />
met roken gerichte groepstherapie, cognitieve gedragstherapie en contingency-management<br />
omvat — significant minder gaan roken. Volgens hem vormen sigaretten voor patiënten<br />
die op een te lage dosis methadon staan een soort zelfmedicatie (Okr01).<br />
Uit onderzoek van Olsen kwam naar voren dat hulpverleners over het algemeen de<br />
belangstelling van hun patiënten in methadon-onderhoudsprogramma’s om met roken<br />
te stoppen ernstig onderschatten — en zich daar dan ook nauwelijks op richten — hoewel<br />
zij wel verwachten dat counseling op dit gebied zou kunnen helpen. Patiënten en<br />
hulpverleners waren het erover eens dat stoppen met roken niet zou leiden tot terugval<br />
in heroïnegebruik. Deze hypothese werd echter niet getoetst. De conclusie van dit onderzoek<br />
luidt dat methadonprogramma’s prioriteit zouden moeten geven aan ondersteuning<br />
bij stoppen met roken en de hulpverlening daarin zouden moeten trainen — ‘for<br />
the benefit of both clients and counselors’ (Ols01). De resultaten van het onderzoek<br />
van Olsen komen overeen met de bevindingen van Clemmey, die de methadonprogramma’s<br />
de ideale plaats vindt om anti-rook-programma’s te introduceren (Cle97) en<br />
143 Polydruggebruik
met die van Rustin die wijst op de baten van het trainen van de staf in de behandeling<br />
van nicotineverslaving (Rus98).<br />
Hiervoor werd erop gewezen dat het roken van sigaretten het gebruik van (onder<br />
andere) alcohol doet toenemen (zie ook Lec00). Burton en Tiffany wijzen erop dat alcohol<br />
kan fungeren als cue voor sigaretten en zelfs tot terugval kan leiden bij patiënten<br />
die met roken zijn gestopt. Derhalve moet dus patiënten die af willen van drugs en<br />
sigaretten ook alcoholgebruik worden ontraden (Bur97).<br />
9.4 Combinaties met alcohol<br />
Methadon en alcohol*<br />
Langdurig alcoholgebruik versnelt de omzetting van methadon, terwijl bij kortdurend<br />
gebruik van alcohol de demethylering van methadon wordt verhinderd waardoor de<br />
concentratie stijgt. Vanwege deze tegengestelde effecten is de uitkomst van het gelijktijdig<br />
gebruik van alcohol en methadon — maar ook van alcohol met andere middelen,<br />
zoals benzodiazepinen, barbituraten en drugs — moeilijk te voorspellen. Dit hangt af<br />
van de gebruikte hoeveelheden, van de mate waarin alcohol en methadon in de lever<br />
worden omgezet en van de ernst van een eventuele leverbeschadiging waardoor het hele<br />
enzymsysteem ontregeld kan zijn (Lie95).<br />
Hillebrand e.a. melden dat patiënten die zijn ingesteld op hogere methadondoseringen<br />
(> 50mg/dg) niet verwachten hun alcoholgebruik in de komende zes maanden te<br />
zullen matigen (Hil01). Driessen echter rapporteert dat zwaar alcoholgebruik onder invloed<br />
van hoge doseringen methadon (>84 mg/dg) iets afneemt ten opzichte van dat<br />
door patiënten die minder methadon krijgen (Dri02). Caputo e.a. vinden dat methadon<br />
(dosering: 50-120 mg/dg) bij heroïneverslaafden die niet aan alcohol verslaafd zijn het<br />
alcoholgebruik gedurende enkele weken kan matigen; dit gebeurde niet bij een vergelijkbare<br />
groep patiënten die met andere middelen (clonidine, benzodiazepinen) werd<br />
behandeld. Van degenen die geen alcohol dronken bij het begin van de behandeling,<br />
gingen minder methadon- dan controlepatiënten na verloop van tijd toch alcohol gebruiken<br />
(Cap02).<br />
In talrijke publicaties wordt gewezen op het belang patiënten die zich melden voor een<br />
methadonbehandeling te onderzoeken op alcoholgebruik, eventueel misbruik te behandelen<br />
en de methadondosering aan te passen. Gossop e.a. bepleiten de ontwikkeling<br />
van betere methoden ter bepaling van alcoholproblemen en van specifieke programma’s<br />
en interventies voor alcoholgerelateerde problemen bij methadonpatiënten<br />
* Zie ook bijlage F (separaat).<br />
144 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
(Gos00). Echter, nergens worden richtlijnen gegeven ten aanzien van de methadondosering<br />
bij alcohol gebruikende heroïneverslaafden. De commissie acht de ontwikkeling<br />
daarvan zeker relevant. Zij wijst er daarbij op dat alcoholverslaafden de neiging hebben<br />
de alcohol in te wisselen voor sigaretten — aan de gevolgen waarvan zij ten slotte<br />
overlijden.<br />
Buprenorfine en alcohol<br />
Zolang omtrent het gebruik van alcohol naast buprenorfine geen nadere gegevens beschikbaar<br />
zijn, is het verstandig deze combinatie te vermijden. Bij gelijktijdige verslaving<br />
aan opiaten en alcohol wordt gebruik van buprenorfine ontraden (McN00, Cas01).<br />
Cocaïne en alcohol<br />
Cocaïne veroorzaakt dorst; gevolg is dat gebruikers vaak ongemerkt veel alcohol gaan<br />
drinken. Bovendien nemen cocaïnegebruikers alcohol om de heftige emoties die met<br />
gebruik samen kunnen gaan te dempen. Daarnaast kan alcohol de ‘high’ verlengen en<br />
intensiveren en bovendien de agitatie en slapeloosheid die zich aan het eind van een<br />
binge kunnen voordoen afzwakken. Desondanks laat het zich aanzien dat na gecombineerd<br />
gebruik de onthoudingsverschijnselen hardnekkiger zijn (Gol97).<br />
Omgekeerd geeft alcohol trek in cocaïne en vermindert cocaïne — net zoals de amfetaminen<br />
— het gevoel van onder-de-invloed-zijn (Lec00). Vaak komen cocaïnegebruikers<br />
er pas na jaren achter dat ze ook een alcoholprobleem hebben. Het is dan ook<br />
van belang patiënten van beide middelen tegelijk te laten afkicken.<br />
De combinatie van cocaïne en alcohol is bovendien zeer gevaarlijk. Gelijktijdig gebruik<br />
leidt tot de vorming van coca-ethyleen, een stof die bijzonder giftig is voor de lever,<br />
potenter dan cocaïne en die ook een langere halfwaardetijd heeft dan cocaïne<br />
(2 uur tegen cocaïne 1 uur). Dat is de oorzaak van niet alleen de intensere high, maar<br />
ook van deels cumulatieve, deels additieve neveneffecten, onder meer een aanzienlijk<br />
risico dat een hartaanval of een beroerte optreedt (Hea91, Pir95). Het risico van plotse<br />
dood zou vele malen groter zijn dan bij gebruik van cocaïne alleen (NIDA99,<br />
SAM99,00; zie ook Lan01). Coca-ethyleen vergroot bovendien de kans op paniek- en<br />
angstaanvallen. Leccese e.a. waarschuwen voor het optreden van geweld als gevolg van<br />
deze combinatie (Lec00).<br />
Methadon, cocaïne en alcohol<br />
In verschillende publicaties wordt melding gemaakt van gelijktijdig gebruik van alcohol<br />
en cocaïne door methadonpatiënten. De ervaring is dat ongeveer de helft van de<br />
145 Polydruggebruik
methadonpatiënten die ook aan cocaïne zijn verslaafd daarnaast aan alcohol verslaafd is<br />
(Hig94, Row00). Het blijkt moeilijk dergelijke patiënten in behandeling te houden.<br />
Speciale terugvalpreventie-strategieën kunnen daarbij wellicht behulpzaam zijn.<br />
Amfetaminen en alcohol<br />
Alcohol kan de psychiatrisch stoornissen die kunnen optreden onder invloed van amfetaminen,<br />
inclusief XTC, versterken (Lec00).<br />
De combinatie van alcohol met methamfetamine is berucht vanwege de kans op<br />
ernstige cardiovasculaire en psychische stoornissen (Yam92, Men95).<br />
9.5 Combinaties met benzodiazepinen<br />
Opiaten en benzodiazepinen<br />
Door verschillende onderzoekers is erop gewezen dat gelijktijdig gebruik van benzodiazepinen<br />
en heroïne het risico van overdosering vergroot. Hierbij wordt gewezen op de<br />
belangrijke invloed van niet-farmacologische factoren, zoals een ongewone setting<br />
(Gut94, San93).<br />
Oliver e.a. stelden vast dat (in Sheffield) de helft van het aantal heroïnedoden verslaafden<br />
betrof die niet in behandeling waren en op eigen initiatief bezodiazepinen gebruikten<br />
(Oli01).<br />
Al in 1994 waarschuwden Strang e.a. voor een toenemend intraveneus gebruik van<br />
benzodiazepinen door heroïneverslaafden en door methadonpatiënten; in het Verenigd<br />
Koninkrijk werd toen vooral temazepam gespoten (subcutaan). Zij wezen erop dat artsen<br />
die aan opiaten-spuitende patiënten benzodiazepinen voorschrijven erop bedacht<br />
moeten zijn dat ook de benzodiazepinen zullen worden ingespoten (Str94a). Inmiddels<br />
is aangetoond dat heroïneverslaafden die naast heroïne ook benzodiazepinen spuiten<br />
vaak ook nog andere middelen gebruiken (Chu97), niet altijd schone naalden nemen,<br />
psychologische en andere, al dan niet door het spuiten veroorzaakte, gezondheidsproblemen<br />
hebben, een verhoogd risico op een overdosis lopen en meer crimineel gedrag<br />
vertonen (Ros97).<br />
Benzodiazepinegebruik door methadonpatiënten blijkt gepaard te gaan met meer psychopathologie<br />
en sociaal disfunctioneren. Darke e.a. 93 concluderen dat gebruikers van<br />
benzodiazepinen een ‘dysfunctional subgroup’ vormen die meer interventie van node<br />
heeft dan andere patiënten. Vooralsnog is niet duidelijk wat oorzaak is en wat gevolg<br />
(Dar93).<br />
146 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Algemeen wordt gewaarschuwd voor de combinatie buprenorfine-benzodiazepinen.<br />
Gemeld zijn ernstige ademdepressie en fatale intoxicaties (Cha97, Tra98, Wal97,<br />
Rey98, EWDD99, Kil00, Cas01).<br />
Amfetaminen en benzodiazepinen<br />
Darke e.a. rapporteren in 1994 over bijgebruik van benzodiazepinen door amfetaminegebruikers,<br />
vooral door degenen die amfetaminen spuiten. Ook hier blijkt het gebruik<br />
van benzodiazepinen gecorreleerd aan een hoge mate van psychosociaal disfunctioneren<br />
en van risicovol gedrag, zoals het delen van injectienaalden (Dar94).<br />
Cocaïne en benzodiazepinen<br />
Cocaïnegebruikers nemen vaak benzodiazepinen om de dysforie die na gebruik optreedt<br />
wat te dempen of uit te stellen. Mede daardoor kunnen deze middelen aanzetten<br />
tot hernieuwd gebruik (Mee96). De combinatie kan ademdepressie veroorzaken en tevens<br />
een langdurige invloed hebben op de mentale toestand.<br />
Eén positief punt wordt genoemd: als diazepam wordt genomen vóórdat cocaïne<br />
wordt gebruikt, zou dit de kans op epileptische aanvallen verminderen (Sch93a).<br />
9.6 Combinaties met cannabis<br />
Cannabisgebruik onder harddruggebruikers — en ook onder methadonpatiënten — is<br />
hoog (Bal88, Nir92).<br />
Cannabis-gebruikende methadonpatiënten blijken dikwijls ook andere middelen te<br />
gebruiken, zoals cocaïne, heroïne en benzodiazepinen. Calsyn gaat in op het probleem<br />
dat enerzijds van counselors wordt verwacht dat zij hun patiënten van de cannabis afbrengen,<br />
maar dat anderzijds gebruik in het methadonprogramma wordt getolereerd. De<br />
oplossing werd (in het beschreven geval) gevonden in een aanpak die cannabisabstinentie<br />
beloonde maar gebruik niet bestrafte (Cal99).<br />
Bij snuivers van cocaïne is cannabis populair omdat het, vanwege het vaatverwijdend<br />
effect op het neusslijmvlies, de vaatvernauwende werking van cocaïne tegengaat,<br />
zodat een betere resorptie wordt bereikt. Resultaat is een sneller euforiserend effect en<br />
minder dysforie.<br />
Methamfetaminegebruikers nemen over het algemeen meer cannabis dan cocaïnegebruikers<br />
(CSAT97).<br />
147 Polydruggebruik
9.7 Combinaties met geneesmiddelen<br />
Veel druggebruikers gebruiken naast drugs allerhande geneesmiddelen, zowel op medisch<br />
voorschrift als illegaal. Verschillende middelen kunnen synergistische of antagonistische<br />
effecten hebben, waarvan het mechanisme — en ook de uitwerking — niet altijd<br />
duidelijk is. Behoedzaamheid is derhalve geboden. De commissie wijst in het bijzonder<br />
op mogelijke interacties tussen methadon (en buprenorfine) en anti-HIV middelen.<br />
9.8 Aanbevelingen<br />
Het is lonend patiënten die zich bij de drugshulpverlening melden te adviseren het roken<br />
van sigaretten te staken en het drinken van alcohol te beperken of eveneens te staken.<br />
Dit kan desgewenst in verschillende fasen gebeuren. Training van de hulpverlening<br />
in de ondersteuning van dit traject is noodzakelijk.<br />
Richtlijnen moeten worden ontwikkeld ten aanzien van de methadondosering bij<br />
heroïneverslaafden die ondanks deze advisering alcohol blijven drinken.<br />
Daarvoor in aanmerking komende patiënten moeten op de hoogte worden gebracht<br />
van mogelijke onverwachte effecten bij gelijktijdig gebruik van drugs en medicatie.<br />
Het gebruik van bepaalde combinaties van middelen — zoals cocaïne en alcohol —<br />
moet met kracht worden ontraden.<br />
148 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Hoofdstuk<br />
10<br />
Bereik van de hulpverlening en<br />
behandeling van drugverslaving<br />
in Nederland en in de overige Europese lidstaten<br />
10.1 Bereik van de hulpverlening in Nederland<br />
10.1.1 Aantallen patiënten<br />
Het is niet precies bekend hoeveel patiënten zich jaarlijks tot de drugshulpverlening<br />
wenden en waarom (zie tabel 4): de registratiesystemen zijn onvolledig, de gegevens<br />
worden niet consequent en op gelijke wijze ingevoerd en het is niet altijd duidelijk om<br />
welke drugs of combinaties daarvan het gaat (Brö99). Bij de beoordeling van het beschikbare<br />
cijfermateriaal moet bovendien rekening worden gehouden met een onbekend<br />
aantal dubbeltellingen omdat eenzelfde persoon binnen een jaar meerdere malen,<br />
bij dezelfde of bij verschillende instellingen, kan worden ingeschreven.<br />
Belangrijke bron van informatie is het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem<br />
(LADIS), een register van de ambulante verslavingszorg waarover door de Stichting<br />
Informatievoorziening Zorg (IVZ, vroeger Stichting Informatievoorziening Verslavingszorg,<br />
IVV) wordt gerapporteerd. Binnen dit systeem bestaat de mogelijkheid voor<br />
dubbeltellingen te corrigeren.<br />
Hoewel sedert 1999 de bij de ambulante verslavingszorg betrokken instellingen<br />
verplicht zijn hun registratiegegevens aan het LADIS te leveren, ontbreken in het overzicht<br />
over 1999 nog de gegevens over de patiënten die in Amsterdam worden behandeld<br />
door de GG&GD en de Stichting Streetcornerwork; deze moeten derhalve worden<br />
bijgeteld (Ouw99)*. Bröer wijst erop dat ook hierbij dubbeltellingen zullen voorkomen<br />
omdat een aantal van deze patiënten wel via het LADIS wordt geregistreerd (Brö99)**.<br />
149 Bereik van de hulpverlening en behandeling van drugverslaving
De gegevens van de Rotterdamse Stichting Symbion zijn met ingang van 1999 aan de<br />
registratie toegevoegd. Bij de cijfers over vroeger jaren moeten derhalve ook deze aantallen<br />
worden bijgeteld.<br />
Betreffende de klinische verslavingszorg is tot op heden geen met het LADIS vergelijkbare<br />
informatie beschikbaar***.<br />
Zich baserend op de uitkomsten van de verschillende in Nederland lopende projecten<br />
voor monitoring van verslaving en middelengebruik, komt de NDM tot onderstaande<br />
samenvatting van het bereik van de hulpverlening (NMD01).<br />
In 1999 waren 15 606 opiaatverslaafden ingeschreven bij de ambulante hulpverlening.<br />
Daarnaast waren 3 055 patiënten wegens opiaatverslaving opgenomen in een verslavingskliniek<br />
of algemeen psychiatrisch ziekenhuis. 706 patiënten werden, in de<br />
meerderheid der gevallen met opiaatproblematiek als nevendiagnose, opgenomen in<br />
een algemeen ziekenhuis. Dit betekent dat ten minste 18 661 primair aan opiaten verslaafden<br />
werden behandeld, ofwel, afhankelijk of wordt uitgegaan van in totaal 29 000<br />
of 25 000 opiaatverslaafden, 64 à 75%.<br />
Het aantal patiënten dat vanwege verslaving aan cocaïne bij de ambulante hulpverlening<br />
was ingeschreven, bedroeg 5 689. Opgenomen in een verslavingskliniek of algemeen<br />
psychiatrisch ziekenhuis waren (ongeveer) 360 patiënten.<br />
Daarnaast werden 448 patiënten, bij wie cocaïneproblemen in de meeste gevallen<br />
als nevendiagnose werd opgegeven, opgenomen in een algemeen ziekenhuis.<br />
Vanwege verslaving aan amfetamine en XTC waren resp. 810 en 252 patiënten ingeschreven<br />
bij de ambulante hulpverlening; 58 patiënten waren opgenomen vanwege<br />
verslaving aan amfetamine en/of XTC.<br />
Vanwege problemen met cannabis werden 3 281 patiënten ingeschreven bij de ambulante<br />
verslavingszorg; 309 patiënten werden om deze reden opgenomen.<br />
De drugshulpverlening bereikte daarmee in 1999 in totaal een kleine 30 000<br />
patiënten.Volgens Ouwehand is het aantal patiënten dat door de drugshulpverlening<br />
wordt bereikt tussen 1988 en 1998 verdubbeld. Hierbij wordt aangetekend dat in Nederland<br />
in die periode de toegankelijkheid van de hulpverlening voor drugverslaafden<br />
is toegenomen, zodat deze toename niet hoeft te betekenen dat ook het aantal drugverslaafden<br />
in die tijd in dezelfde mate is toegenomen (Ouw99).<br />
* Inmiddels zijn aan de IVV de gegevens geleverd betreffende de methadonverstrekking in Amsterdam (door<br />
zowel GG&GD als huisartsen) vanaf 1994. Vanaf 2001 worden volledige gegevens van de GG&GD-patiënten<br />
aan het LADIS ter besckikking gesteld.<br />
** De IVZ heeft in het rapport: ‘Aan vervanging toe? Methadonverstrekking in de ambulante verslavingszorg<br />
1995-1999’ hiermee rekening gehouden in de becijfering van het totale aantal methadonpatiënten in Nederland<br />
(Ale01); zie de voetnoot bij 10.2.1.<br />
*** De IVZ streeft ernaar in de toekomst ook deze gegevens in het LADIS op te nemen.<br />
150 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
10.1.2 Ambulante drugshulpverlening<br />
Inschrijvingen<br />
Het blijkt dat het aantal inschrijvingen vanwege drugverslaving in de ambulante hulpverlening<br />
beduidend sneller groeit dan het aantal patiënten dat zich meldt, namelijk met<br />
56% tegen ruim 30% (Ouw00). Dit is toe te schrijven aan het zogenoemde ‘draaideureffect’:<br />
een patiënt kan zich meerdere malen per jaar bij een instelling inschrijven.<br />
Vooral bij aanmeldingen door Justitie is het aantal dubbel- (en meervoudige) tellingen<br />
bij de inschrijvingen groot. Dit komt doordat bij deze patiënten vaker sprake is van<br />
drop-out en hernieuwde inschrijving (Vri00).<br />
Leeftijdsopbouw<br />
Uit de LADIS-registratie blijkt dat sedert 1988 het percentage nieuw-ingeschreven<br />
drugsverslaafden dat jonger is dan 30 jaar geleidelijk afneemt (van 60% in 1988 tot<br />
ruim 40% in 1999). In 1997 was 50% van de drugspatiënten ouder dan 30 jaar, in 1998<br />
63,4%. 80% is van het mannelijk geslacht. Volgens de Amsterdamse GG&GD was de<br />
gemiddelde leeftijd van patiënten met drugsproblemen in Amsterdam in 1997 32,5 jaar<br />
en in 1998 33,1 (Bru99).<br />
In 1998 was 80% van het totale aantal patiënten dat in Amsterdam wegens opiaatverslaving<br />
werd behandeld ouder dan 30 jaar; 35% was ouder dan 40; slechts 0,8% was<br />
21 jaar of jonger. De gemiddelde leeftijd van de patiënten die in Amsterdam een<br />
methadon-onderhoudsbehandeling krijgen, stijgt de laatste jaren met tien maanden per<br />
jaar. Naar verwachting van de GG&GD zal in 2005 een kwart van de patiënten 50 jaar<br />
of ouder zijn.<br />
Volgens de IVZ was de gemiddelde leeftijd van de bij het LADIS geregistreerde<br />
methadonpatiënten in 1999 36,3 jaar; ook van deze groep was 35% 40 jaar of ouder<br />
(zie tabel 5). In 1988 was dit 4%! (Ale01).<br />
Allochtonen<br />
In 1999 was ongeveer 27% van de bij het LADIS ingeschreven patiënten van allochtone<br />
herkomst*; het gaat inmiddels om meer dan 100 nationaliteiten. Het merendeel<br />
(66%) is Surinaams, Antilliaans, Marokkaans, Turks of Moluks. Van deze groep participeerde<br />
in 1999 28% in een methadonprogramma (Vri00, Ale01a).<br />
* Volgens het LADIS is iemand allochtoon als hij zegt in een niet-Nederlandse cultuur te zijn opgegroeid.<br />
151 Bereik van de hulpverlening en behandeling van drugverslaving
Tabel 4 Drugs 1999: aantallen gebruikers en verslaafden; bereik van de hulpverlening. Wat is bekend en wat niet?<br />
Ontleend aan: NDM, jaarbericht 2000, tenzij anders aangegeven.<br />
middel<br />
aantallen<br />
gebruikers<br />
aantallen<br />
verslaafden<br />
bij de ambulante<br />
hulpverlening<br />
in verslavingsklinieken<br />
+ APZ<br />
opiaten ? 25 000-29 000 15 606 3 055<br />
(alg. zhzn a : 706)<br />
cocaïne 28 200 b >20 000 c 5 689 364 (1996)<br />
(in alg zhzn a : 448)<br />
amfetamine > 13 000 ? 810 58 (amfetamine en<br />
XTC tezamen) (in<br />
alg zhzn a : 87)<br />
totaal bereik<br />
hulpverlening<br />
percentage in<br />
behandeling<br />
18 661 64-75%<br />
6 053 810<br />
(amfetamine en<br />
XTC tezamen:<br />
1 120)<br />
XTC > 40 000 ? 252 zie boven ? ?<br />
amfetamine en<br />
XTC tezamen:<br />
< 2%<br />
cannabis > 323 000 ? 3 281 309 3.590 ?<br />
Totaal ? ? 25 638 3 786<br />
(in alg zhzn a :<br />
1 241)<br />
29 424 d<br />
(in alg zhzn a :<br />
1 241)<br />
ter vergelijking:<br />
alcohol > 11 000 000 820 000 22 554 5 606<br />
32 299 4%<br />
(in alg zhzn: 4 139)<br />
tabak e 5 272 727 2 900 000 ? 100 ? ?<br />
a<br />
b<br />
c<br />
d<br />
e<br />
bij opnemingen in algemene ziekenhuizen is de drugsproblematiek meestal een nevendiagnose<br />
naast cocaïnegebruikende opiaatverslaafden, CEDRO 1999 (Abr99)<br />
schatting commissie; inclusief de aan opiaten verslaafde cocaïneverslaafden<br />
de LADIS-registratie komt, exclusief Amsterdam, op 26.333 personen (Ouw00).<br />
cijfers: StiVoRo (SVR97)<br />
?<br />
Wijze van gebruik<br />
De overgrote meerderheid van de bij de ambulante hulpverlening ingeschreven patiënten<br />
rookt of chineest zijn drugs: van de opiaatgebruikers 71% en van de gebruikers van<br />
stimulantia 50%. Een minderheid spuit: in 1999 minder dan 13% van de opiaatgebruikers<br />
en 3% van de gebruikers van stimulantia (Ouw00; zie ook tabel 5). (NB: ook deze<br />
percentages hebben alleen betrekking op degenen die contact hebben met in het LADIS<br />
participerende instellingen voor ambulante hulpverlening; de Amsterdamse situatie<br />
blijft hierbij buiten beschouwing).<br />
152 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Tabel 5 Percentage gebruikers van opiaten en stimulantia, per toedieningsvorm, 1997-1999.<br />
Ontleend aan: Kerncijfers Verslavingszorg 1999, IVV 2000 (Ouw00).<br />
opiaten % stimulantia %<br />
1997 1998 1999 1997 1998 1999<br />
spuiten 13,4 13 12,9 3,6 3,3 3<br />
roken 74,6 75 70,8 43,4 45,5 49,5<br />
snuiven 3,7 3,3 3,3 34,2 40,1 37,5<br />
slikken 2,3 2,6 2,6 13,5 7,3 5,5<br />
drinken 2,2 2,6 3,1 0,9 0,8 0,7<br />
anders 3,8 3,6 7,3 4,4 2,9 3,8<br />
Totstandkomen contact met de hulpverlening<br />
Aan het rapport ‘Aan vervanging toe?’ kan worden ontleend dat meer dan de helft van<br />
alle ambulant behandelde patiënten (53%) zich uit eigen beweging meldt bij de hulpverlening.<br />
17% wordt verwezen via Justitie (Ale01).<br />
Deze percentages verschillen evenwel naar gelang de categorie patiënten. In hetzelfde<br />
rapport is te vinden dat in 1999 72% van de 10 666 bij het LADIS ingeschreven<br />
methadonpatiënten zich uit eigen beweging had aangemeld; 13,5% was ingeschreven<br />
via de verslavingszorg en 3% via de gezondheidszorg. Slechts 4,5% was aangemeld<br />
door Justitie.<br />
Van de overige 6 590 opiaatpatiënten echter was 26,9% door Justitie verwezen, van de<br />
5 721 cocaïnepatiënten 28,5%, van de 3 395 cannabispatiënten 8,4% en van de categorie<br />
van 1 828 ‘overige patiënten’ 20,7%. Van deze niet-methadonpatiënten kwam ruim<br />
40% uit eigen beweging (zie tabel 6). Deze aantallen zijn wederom exclusief Amsterdam.<br />
In het rapport ‘Kerncijfers verslavingszorg 1999’ wordt vermeld dat in dat jaar van de<br />
in totaal 37 974 inschrijvingen wegens drugsproblematiek bij de ambulante hulpverlening<br />
ruim 21% (8 072 inschrijvingen) via Justitie tot stand was gekomen. Van de in totaal<br />
371 874 contacten* die in dat jaar plaatsvonden tussen hulpverlening en drugverslaafden,<br />
was ruim 23%(87 485 contacten) via Justitie tot stand gekomen. In 1998 lagen<br />
deze cijfers op 24% (8 258 van de 34 226 inschrijvingen en ruim 25% (83 178 van<br />
de 328 162 contacten).<br />
* Onder ‘contacten’ wordt in deze IVV/IVZ-rapporten verstaan: individuele hulpverleningsgesprekken in<br />
het kader van de reguliere hulpverlening. Methadon- en groepscontacten tellen niet mee.<br />
153 Bereik van de hulpverlening en behandeling van drugverslaving
Tabel 6 Leefijd en wijze van aanmelding van methadonpatiënten en niet-methadonpatiënten.<br />
Ontleend aan: Aan vervanging toe? Methadonverstrekking in de ambulante verslavingszorg 1995-1999,<br />
IVZ 2001 (Ale01).<br />
soort cliënt methadon opiaat cocaïne cannabis overige<br />
aantal 10.666 6.590 5.721 3.395 1.828<br />
% man 79 80,7 84,8 81,9 71,7<br />
leeftijd<br />
gemiddelde leeftijd 36,3 34,6 30,8 26,5 31<br />
%15-29 jaar 17 25,6 46,9 67,1 54,2<br />
%30-39 jaar 47,4 46,4 37,8 23 20,6<br />
%40-84 jaar 35,4 27,8 15,2 9,2 24,9<br />
aanmelding via<br />
% cliënt zelf 72 44 38,3 42,6 36,8<br />
% verslavingszorg 13,5 9,1 6,4 4,1 4,7<br />
% justitie 4,5 26,9 28,5 15,3 20,7<br />
% gezondheidszorg 3 3,8 6,9 8,4 12,7<br />
In 1999 was 5,4% van alle via het LADIS geregistreerde methadoncliënten via de<br />
reclassering verwezen (Ouw00).<br />
Uit de gegevens van de Amsterdamse GG&GD komt naar voren dat van de 1 506 verslaafden<br />
die in 1998 op het politiebureau werden behandeld maar 32% reeds participeerde<br />
in een methadonprogramma van de GG&GD. De overigen zijn veelal buitenlanders<br />
die slechts korte tijd in Amsterdam verblijven (Bru99).<br />
Uitstroom<br />
De uitstroom van methadonpatiënten is laag: in 1999 5,9% (630 patiënten). In 10% van<br />
de gevallen was overlijden de reden van uitschrijven. 26,5% van de patiënten<br />
beëindigde de relatie zelf. In 14,6% gebeurde dit in wederzijds overleg, in 10,5% van<br />
de gevallen door de instelling. 38,7% werd vanwege ‘overige redenen’ uitgeschreven<br />
(LADIS-gegevens, Ale01).<br />
Van de patiënten die in de jaren 1994-1999 een methadonprogramma hebben verlaten,<br />
blijkt ongeveer 40% binnen drie jaar weer terug te komen. Daarna worden dit er<br />
steeds minder.<br />
154 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Gebruiksruimten<br />
Sedert 1997 zijn in verschillende steden gebruik(er)sruimten gevestigd: ruimten waarin<br />
onder hygiënische omstandigheden en onder toezicht drugs kunnen worden gebruikt.<br />
Officieus waren deze ruimten er al veel langer.<br />
Het IVO in Rotterdam werkt, tezamen met Hamburg en Innsbruck, aan een vergelijkend<br />
onderzoek naar de met deze gebruiksruimten opgedane ervaringen. De voorlopige<br />
Rotterdamse ervaringen (met 4 van de 6 gebruiksruimten) zijn geëvalueerd in het<br />
rapport ‘Drug Consumption Rooms in Rotterdam’ (Poe01; zie ook Jon99a).<br />
Een handreiking bij organisatie en inrichting van gebruiksruimten wordt gegeven<br />
in de uitgave ‘Gebruiksruimten in beeld’ (Lin02). Discussie is gaande over de mogelijkheid<br />
voor deze gebruiksruimten contracten af te sluiten met huisdealers (Men99,<br />
Lin02).<br />
10.1.3 Klinische drugshulpverlening<br />
Het aantal opnemingen in verband met druggebruik in algemene ziekenhuizen vertoont<br />
een opgaande lijn. In de verslavingsklinieken en de algemene psychiatrische ziekenhuizen<br />
betreft bijna de helft van het aantal opnames wegens verslaving drugverslaving.<br />
Medio jaren tachtig was de verhouding eenderde drug-, tweederde alcoholverslaving<br />
(Men99).<br />
In tabel 4 is vermeld dat in 1999 3 786 patiënten met de primaire diagnose drugverslaving<br />
klinisch werden behandeld; dat is bijna 15% van het totale aantal voor behandeling<br />
aangemelde patiënten. Ruim 80% van hen werd opgenomen wegens verslaving aan<br />
opiaten. De drop-out uit de klinische verslavingszorg ligt tussen 24 en 54% (Wee00).<br />
Eveneens in 1999 werden 1 241 patiënten, merendeels met drugverslaving als nevendiagnose,<br />
opgenomen in algemene ziekenhuizen.<br />
10.1.4 Drugverslaafden in penitentiaire inrichtingen<br />
Inzake het aantal drugverslaafden dat in Nederland in penitentiaire inrichtingen verblijft<br />
en het percentage van hen dat daar voor hun verslaving wordt behandeld zijn<br />
slechts globale schattingen te maken. Het totale aantal gedetineerden was rond de laatste<br />
eeuwwisseling ongeveer 12 000. De <strong>Gezondheidsraad</strong> stelt in het advies ‘Behandeling<br />
van drugverslaafde gedetineerden’ (GR02) dat de schattingen over de prevalentie<br />
van verslavingsproblematiek onder gedetineerden, afhankelijk van de onderzochte populatie,<br />
de toegepaste onderzoeksmethoden en de gehanteerde definities, uiteenlopen<br />
van 16% (TULP-registratie) tot 80% (Hur98). Representatief worden de gegevens van<br />
Schoemaker en van Koeter genoemd; beiden concluderen dat ruim 40% van de gedeti-<br />
155 Bereik van de hulpverlening en behandeling van drugverslaving
10.1.5 Nazorg<br />
neerden problemen heeft met alcohol en/of drugs en dat een kleine 30% verslaafd is<br />
(Sch97a, Koe98). De detentieduur van deze groep is over het algemeen relatief kort.<br />
Omtrent de aantallen gedetineerden die wegens drugverslaving worden behandeld,<br />
is geen gedegen informatie beschikbaar. Over de wijze waarop eventuele behandeling<br />
plaatsvindt, is slechts bekend dat de variatie in beleid tussen de penitentiaire inrichtingen<br />
aanzienlijk is (IGZ99, Ale01, GR02).<br />
Niet veel zicht bestaat op hetgeen aan nazorg wordt gedaan. De ambulante hulpverlening<br />
is op dit gebied nauwelijks actief: slechts 0,2% van de jaarlijkse contacten vindt<br />
plaats in het kader van nazorg (Ale01).<br />
10.2 Behandeling drugverslaving in Nederland<br />
10.2.1 Verslaving aan opiaten<br />
Methadon<br />
In 1999 werd in totaal aan ongeveer 13 500 patiënten* (van de in totaal 15 606 patiënten<br />
die wegens opiaatproblemen bij de ambulante hulpverlening waren ingeschreven)<br />
ambulant methadon voorgeschreven. Volgens de IVZ krijgen ongeveer 9 van de 10<br />
heroïneverslaafden een onderhoudsbehandeling; één op de 10 volgt een op abstinentie<br />
gerichte behandeling**.<br />
Behandelperiode<br />
Het percentage methadonpatiënten dat langer dan vier jaar bij een aan het LADIS deelnemende<br />
instelling is ingeschreven, bedroeg in 1994 28%; in 1999 was dit gestegen tot<br />
46%. Slechts 14% was maar kort (1-25 dagen) met de instelling in contact. Echter: per<br />
instelling verschillen deze percentages aanzienlijk (Ale01).<br />
* Namelijk aan 10 666 patiënten die worden behandeld door in de LADIS-registratie participerende instellingen,<br />
3 048 door de Amsterdamse GG&GD, van wie 2 000 niet in LADIS; bovendien kreeg een vrij groot aantal patiënten<br />
methadon via hun huisarts (of een andere specialist); deze groep is evenwel deels ook door de GG&GD geregistreerd<br />
en deels ook door het LADIS, zodat bijgeteld moeten worden: 900 patiënten, Ale01).<br />
** In 1983 was bij 68% van de instellingen abstinentie de belangrijste behandeldoelstelling; in 1990 was dit bij 33%<br />
nog het geval. In 1999 kreeg nog maar 6,7% van de methadonpatiënten een op afbouw gerichte behandeling (Ale01).<br />
156 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Dosering<br />
Over het algemeen wordt methadon in lage doseringen voorgeschreven: in 2000 gemiddeld<br />
45,3 mg/dag (1998: 41,6 mg/dg). In Amsterdam ligt dit iets hoger: gemiddeld 56<br />
mg/dag (1998, Bru99). Als reden voor de over het algemeen lage doses noemt het Jaarboek<br />
Verslaving 1998 ‘het feit dat het effect van heroïne minder wordt naarmate iemand<br />
meer methadon gebruikt’ (Men99a). Vervolgens wordt gesteld: ‘Daarnaast is het<br />
voor crimineel actieve gebruikers een risico om verslaafd te raken aan een hoge dosis<br />
methadon, aangezien binnen het gevangeniswezen geen hoge onderhoudsdoses worden<br />
verstrekt.’<br />
De Centrale Commissie Behandeling Heroïneverslaafden (CCBH) heeft zich met een<br />
verzoek op het gebied van de methadon-doseringen tot het IVV gewend: nagegaan<br />
moest worden in welke steden aan hoeveel patiënten in de jaren 1994 en 1995 ten minste<br />
éénmaal een methadondosering van respectievelijk ten minste 40, 50 of 60 mg methadon<br />
was voorgeschreven. Er waren nogal wat restricties: de patiënt moest ten minste<br />
vijf jaar verslaafd zijn aan opiaten, ten minste 25 jaar zijn en wonen in een stad met<br />
meer dan 100 000 inwoners. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat van de patiënten<br />
die aan deze criteria voldeden (totaal 3 130) 2 377 ten minste 1 x 40 mg methadon hadden<br />
gekregen (uiteenlopend van 20 tot 624 patiënten per stad), ten minste 1 x 50 mg:<br />
1 817 patiënten (uiteenlopend van 3 tot 556 per stad en ten minste eenmaal 60 mg:<br />
1 378 patiënten, uiteenlopend van 3 tot 445 per stad. Conclusie: er worden niet veel hoge<br />
doseringen gegeven (Ouw97).<br />
De resultaten van een door Korf e.a., eveneens op verzoek van de CCBH, in 1997 uitgevoerde<br />
enquête bevestigden het reeds bestaande vermoeden dat de methadondoseringen<br />
die in Nederland worden voorgeschreven zeer uiteenlopen: zo bedroeg in 1995 de<br />
gemiddelde dagdosering in Amsterdam 50 mg en in de omringende gemeenten 30 mg;<br />
in 1997 was de gangbare maximumdosering in Amsterdam 100 mg/dag en in Maastricht<br />
60 mg/dag.<br />
Korf schrijft dat het, in tegenstelling tot hetgeen wel wordt aangenomen, in de<br />
meeste gevallen niet de patiënten zijn die terugschrikken voor hogere doseringen<br />
(>60mg), maar dat de hulpverlening aarzelt. Daarbij kan meespelen dat methadon,<br />
doordat het op de zwarte markt een gewild middel is, door sommige verslaafden als<br />
welkome financiële basis wordt beschouwd die de arts niet wenst te verschaffen. De<br />
gebruikers zelf noemen als belangrijkste voordeel van een hoge dosering dat ze daarmee<br />
niet zo gauw ‘ziek’ zijn. Ander voordeel is dat een hogere dosis een goed vervangingsmiddel<br />
is waardoor de verslaafde geen of minder ‘dope’ nodig heeft en een nor-<br />
157 Bereik van de hulpverlening en behandeling van drugverslaving
maal leven kan leiden en kan werken. Voorts wordt genoemd: je hoeft minder te jagen,<br />
kan beter slapen en hoeft niet — of minder — crimineel te zijn.<br />
Maar anderen noemen nadelen: allereerst zou methadon sterk verslavend zijn; men<br />
gebruikt dan wel geen heroïne meer maar afbouwen of afkicken van methadon is niet<br />
of slechts met grote moeite mogelijk. (Wat moet je als je om de een of andere reden<br />
geen methadon meer krijgt?) Ook vindt men een hoge dosis methadon ‘slecht voor het<br />
lichaam’ en wordt men er slaperig en passief van. Bovendien voorkomt een hoge dosering<br />
dat de gebruiker een kick krijgt van heroïne, en in mindere mate ook van cocaïne.<br />
Een geheel ander aspect is het imago: vooral allochtone gebruikers vinden een hoge<br />
dosis methadon ‘iets voor echte junkies’ (Kor98).<br />
Om nader zicht te krijgen op de geconstateerde verschillen in methadondoseringen tussen<br />
de verschillende instellingen voor ambulante hulpverlening, heeft de commissie het<br />
IVV verzocht de in de Kerncijfers LADIS 1998 genoemde methadongegevens* per instelling<br />
uit te splitsen.<br />
Uit de geleverde tabellen komt naar voren dat in 1998 door 20 instellingen aan in<br />
totaal 9754 ambulante patiënten methadon werd verstrekt (NB: exclusief de Amsterdamse<br />
GG&GD en de Stichting Streetcornerwork en exclusief de Stichting Symbion te<br />
Rotterdam). Het aantal patiënten per instelling liep uiteen van 55 tot ruim 1 100, de gemiddelde<br />
portie (= dagdosis) methadon in een onderhoudsprogramma van 23 mg tot 58<br />
mg (mediaan** resp. 20 tot 50 mg), in een afbouwprogramma van 17 mg tot 55 mg<br />
(mediaan: 12 tot 50 mg). Ook de spreiding tussen de minimum- en maximum hoeveelheden<br />
methadon die als onderhoudsbehandeling door de verschillende instellingen worden<br />
voorgeschreven is aanzienlijk.<br />
Uit het rapport ‘Aan vervanging toe?’ komt eveneens de grote variatie in door de instellingen<br />
voorgeschreven doseringen naar voren: ongeacht de behandeldoelstelling en<br />
gemeten over alle aan het LADIS deelnemende instellingen lag de mediane dosis methadon<br />
in 1995 tussen de 30 en de 40 mg per dag en in 1999 tussen 25 en 55 mg en de<br />
gemiddelde dosis (veel gevoeliger voor uitschieters dan de mediane dosis) in 1995 tussen<br />
25,5 en 46,6 mg en in 1999 tussen 27,6 en 63,4 mg (Ale01). De IVZ signaleert dat<br />
het percentage patiënten dat een hogere dosering — tussen 50 en 100 mg per dag —<br />
krijgt, in 1999 lag tussen de 0,2 en de 56% per instelling. Slechts 2% van de patiënten<br />
kreeg in 1999 meer dan 100 mg/dag.<br />
Wat betreft de bezoekfrequentie: gemiddeld komt 38% van de patiënten elke dag,<br />
42% een aantal malen per week en 14% eens per week of minder. Van de overigen is<br />
* Zoals weergegeven in tabel 7 van het desbetreffende rapport.<br />
** De mediaan geeft de dosering aan die 50% van de patiënten krijgt.<br />
158 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
de bezoekfrequentie niet bekend. Verwacht kan worden dat ook hier grote verschillen<br />
per instelling zullen bestaan.<br />
In toenemende mate wordt methadon in tabletvorm voorgeschreven in plaats van<br />
als siroop — al is siroop nog verreweg de meest gebruikte vorm (bijna 80% van de verstrekkingen<br />
betreft methadon in vloeibare vorm, Ale01).<br />
In bovengenoemd rapport wordt er — op grond van buitenlandse literatuur — op<br />
gewezen dat een consistente relatie bestaat tussen de hoogte van de methadondosering<br />
en — onder meer — de tijd dat de patiënt in behandeling blijft. Uit het rapport ‘Dropout<br />
onder allochtonen in de ambulante verslavingszorg’ dat dezelfde instelling in 2000<br />
uitbracht, staat evenwel dat ‘uit eigen onderzoek in Nederland’ is gebleken dat de dosering<br />
niet van invloed is op het al dan niet voortijdig afbreken van een behandeling<br />
(Vri00). Bij navraag bleek men voor deze tegenstrijdige bevindingen geen bevredigende<br />
verklaring te kunnen geven.<br />
Psychosociale hulpverlening<br />
Ook het aantal contacten (de individuele begeleiding) dat een instelling per patiënt per<br />
maand heeft, loopt zeer uiteen: van 0 tot meer dan 4. Gemiddeld is dit tussen 1995 en<br />
1999 hetzelfde gebleven; 1,7 contact per patiënt per maand (Ale01).<br />
Uit het rapport dat Bureau Driessen voor de CCBH heeft opgesteld over de psychosociale<br />
hulpverlening voor de doelgroep van het heroïne-experiment komt naar voren<br />
dat tussen de acht in aanmerking komende instellingen aanzienlijke verschillen bestaan<br />
in de patiëntenpopulaties en in omvang, aard en structuur van het hulpverleningsaanbod.<br />
Het percentage patiënten met wie maandelijks contact bestaat, loopt uiteen van 46<br />
tot 92*. De beschikbaarheid van hulpverleners verschilt navenant. Uitgesplitst per soort<br />
activiteit blijkt de tijd die een hulpverlener per patiënt per maand heeft voor methadonverstrekking<br />
uiteen te lopen van 34-100 minuten, voor motiverende gesprekken van<br />
8-69 minuten en voor sociale begeleiding van 0-51 minuten. Voor werkoverleg heeft<br />
men 7-43 minuten tijd — per maand.<br />
Het additionele aanbod verschilt van twee tot zeven activiteiten per instelling. Bij<br />
vijf van de acht programma’s bestaan wachtlijsten (3-4 weken).<br />
De onderzoekers wijzen erop dat het aanbod aan psychosociale zorg van een methadonprogramma<br />
weliswaar mede afhankelijk is van het andere hulpaanbod van de instelling<br />
— sommige instellingen compenseren geringe psychosociale zorg met een<br />
groot en gevarieerd aanbod aan ambulante activiteiten — maar dat ook zonder organisatorische<br />
verschillen het hulpaanbod op medisch, psychologisch en sociaal gebied zeer<br />
verschilt. Een ratio achter deze verschillen in aanbod valt niet te onderkennen. Gepleit<br />
* Uit eerder onderzoek door hetzelfde bureau kwam naar voren dat in 1991 32% van de methadoncliënten<br />
gedurende het afgelopen jaar geen enkele begeleiding had gehad (Dri92).<br />
159 Bereik van de hulpverlening en behandeling van drugverslaving
wordt dan ook voor een standaardisatie van de kernactiviteiten van de verslavingszorg<br />
(Lel98). De commissie gaat op dit onderwerp nader in in hoofdstuk 11.<br />
Methadon intraveneus*<br />
In Amsterdam wordt aan een kleine groep (1998: 35) patiënten methadon voor intraveneuze<br />
toediening voorgeschreven, voornamelijk als palliatie bij terminale (AIDS)patiënten<br />
maar ook aan enkele spuitverslaafden die op andere wijze niet te behandelen<br />
zijn (Bru97,99). Anno 2001 wordt in enkele andere steden eveneens overwogen deze<br />
toedieningsvorm in uitzonderingsgevallen ter beschikking te stellen — hoewel uit een<br />
onderzoek van het toenmalige NcGv (Jon94a) naar voren kwam dat de meerderheid<br />
van de methadonpatiënten geen behoefte had aan een injecteerbare vorm van dit middel<br />
en dat de behandeling met iv methadon controversieel is (GR95).<br />
De commissie wijst erop dat de behoefte aan deze toedieningsvorm van methadon<br />
in de hand kan worden gewerkt door een gebrekkig georganiseerde methadonverstrekking:<br />
wanneer aan niet goed gestabiliseerde patiënten methadon voor orale toediening<br />
wordt meegegeven, is de kans reëel dat zij de volledige dosis in één keer inspuiten (hetzij<br />
de siroop, hetzij verpulverde en opgeloste tabletten). In dergelijke gevallen is niet de<br />
behoefte aan intraveneus te gebruiken methadon aan de orde, maar een dagelijkse<br />
openstelling van de methadonpost waar de desbetreffende patiënten iedere dag een juiste<br />
dosering methadon krijgen die ter plekke onder toezicht wordt ingenomen.<br />
Effectiviteit methadonbehandeling<br />
Omdat regelmatig vragen worden gesteld over de effectiviteit van behandeling met methadon,<br />
heeft de Minister van VWS hiernaar door Bureau Driessen een onderzoek laten<br />
uitvoeren. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het in 1999 verschenen<br />
rapport ‘De ontwikkeling van de situatie van methadoncliënten gedurende twee jaar’<br />
(Dri99). Uit de ten behoeve van het onderzoek onder 599 methadonpatiënten (niet uit<br />
de vier grote steden) gehouden interviews kwam naar voren dat een methadongebruiker<br />
een zeer grote kans heeft om na twee à tweeënhalf jaar nog steeds methadongebruiker<br />
te zijn (90%). De kans dat hij abstinent wordt is ruim 8% en dat hij overlijdt 1,5%. De<br />
overgrote meerderheid der abstinenten (87%) heeft nog maar weinig problemen. 13%<br />
verkeert nog steeds in een betrekkelijk problematische situatie, meestal ten gevolge van<br />
zwaar alcoholgebruik in combinatie met een slechte psychische toestand. Van degenen<br />
die nog gebruiken is de meerderheid (60%) noch vooruit, noch achteruit gegaan. Van<br />
* Nadere informatie over deze toedieningvorm: zie bijlage F (separaat).<br />
160 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
de totale groep methadonpatiënten is na tweeënhalf jaar 57% stabiel gebleven, 26%<br />
ging vooruit en 17% achteruit. De totale winst is dus 9%.<br />
Degenen die abstinent zijn geworden hebben voorafgaand aan hun cleane periode<br />
niet minder heroïne gebruikt of minder criminele activiteiten gepleegd. Wel blijken ze<br />
tevoren een aantal afkickpogingen te hebben ondernomen, meer van de begeleiding gebruik<br />
te hebben gemaakt en minder methadon te hebben genomen. Degenen die zijn<br />
blijven gebruiken zijn over het algemeen regelmatiger methadon gaan nemen en minder<br />
drugs. Veel methadon blijkt samen te gaan met een stabilisatie van de situatie. Weinig<br />
methadon leidt tot destabilisatie en daardoor vaker tot vooruitgang, maar ook vaker<br />
tot achteruitgang. Veel begeleiding brengt een destabilisatie teweeg die vaker ten goede<br />
afloopt dan ten kwade.<br />
Eveneens op verzoek van de minister van VWS heeft het Bureau Driessen een gerandomiseerd<br />
onderzoek uitgevoerd naar de effectiviteit van hoge (> 85 mg/dg) versus lage<br />
(< 85 mg/dg) doseringen methadon. Uit de eerste rapportage betreffende dit onderzoek,<br />
die in februari 2002 werd gepresenteerd, kwam naar voren dat hoge doses een positief<br />
effect hebben op de situatie van de patiënten, maar dat de kans op ongewenste voorvallen<br />
— die overigens sporadisch voorkomen — bij hoge doses groter is. Geadviseerd<br />
wordt dan ook dergelijke patiënten kritisch te blijven volgen*.<br />
Methadonbehandeling in Nederland: conclusies<br />
Jaarlijks wordt in Nederland in de ambulante verslavingszorg aan ongeveer 13 500 aan<br />
opiaten verslaafde patiënten methadon voorgeschreven, in 9 van de 10 gevallen als onderhoudsbehandeling.<br />
De wijze waarop dit gebeurt, verschilt echter aanzienlijk:<br />
de gemiddelde portie methadon in een onderhoudsprogramma varieert van 23 tot<br />
58 mg per dag<br />
de gemiddelde portie methadon in een afbouwprogramma varieert van 17 tot 55 mg<br />
per dag<br />
de maximum-methadondosering die een instelling geeft, loopt uiteen van 60 tot<br />
1000 mg per dag<br />
het aantal patiënten dat een ‘hogere methadondosering’ krijgt (tussen 50 en 100<br />
mg/dg) varieert van 0,2 tot 56% per instelling<br />
het aantal contacten (de individuele begeleiding) dat een instelling per patiënt per<br />
maand heeft, loopt uiteen van 0 tot meer dan 4 (gemiddeld 1,7)<br />
het aantal bij instellingen voor ambulante verslavingszorg ingeschreven patiënten<br />
loopt uiteen 55 tot 1 100<br />
* Nadere gegevens omtrent dit onderzoek: zie bijlage G (separaat).<br />
161 Bereik van de hulpverlening en behandeling van drugverslaving
de psychosociale ondersteuning vertoont belangrijke verschillen tussen de instellingen,<br />
zowel in omvang als in aard en structuur.<br />
De commissie signaleert hier een duidelijk gebrek aan consensus en aan richtlijnen. Het<br />
lijkt onwaarschijnlijk dat met een dergelijke variatie in de behandeling van vergelijkbare<br />
groepen patiënten allerwegen een optimale zorg gegarandeerd is.<br />
Hoe en op welke wijze opiaatverslaafden in de intramurale verslavingszorg en in<br />
de algemene ziekenhuizen worden behandeld, is niet bekend (Ale01).<br />
Buprenorfine<br />
In 1996 is in de Brijderstichting (Alkmaar) een onderzoek gestart naar de werking van<br />
buprenorfine bij klinische detoxificatie van heroïne. Inmiddels wordt het middel met<br />
dezelfde doelstelling ook door Kentron (Breda) toegepast. Volgens de behandelaars<br />
zijn de resultaten tot op heden veelbelovend.<br />
Ook bestaat hier te lande inmiddels enige ervaring met buprenorfine als onderhoudsmedicatie.<br />
Hoewel sommigen het als een pluspunt zien dat buprenorfine minder sedatie<br />
geeft dan methadon — waardoor bijvoorbeeld patiënten op buprenorfine een opleiding<br />
kunnen volgen — wordt dit helder zijn door anderen als nadeel gevoeld.<br />
Problemen zijn, zoals eerder aangegeven, a) de zeer laag gedoseerde vorm waarin<br />
buprenorfine in Nederland verkrijgbaar is: Temgesic-sl-tabletten à 0,2 mg buprenorfine<br />
en b) het feit dat het middel in Nederland niet is geregistreerd voor de behandeling van<br />
opiaatverslaving.<br />
Naltrexon<br />
In Nederland is tot op heden weinig ervaring met naltrexon. In de ambulante hulpverlening<br />
wordt het middel niet of nauwelijks voorgeschreven. Beperkte ervaring is opgedaan<br />
met naltrexon als hulpmiddel bij snelle detoxificatie (Bru01). Goede resultaten<br />
blijken te worden bereikt indien het middel wordt voorgeschreven aan gemotiveerde<br />
patiënten in combinatie met voorlichting, psychosociale zorg en cognitieve gedragstherapie<br />
volgens de Community Reinforcement Approach (CRA, Roo97,00,01a).<br />
Ook met ultra-snelle detoxificatie bestaat inmiddels enige ervaring. Nadat in Novadic<br />
(St Oedenrode, Her98a) en in De Hoop (Dordrecht, Goe97) in 1997 enkele patiënten<br />
met deze methode waren behandeld, heeft het ministerie van VWS subsidie verleend<br />
voor een meer uitgebreide evaluatie van deze methode. Dit onderzoek is onder de<br />
naam EDOCRA (Effectiveness of two methods of Detoxification combined with the<br />
administration of an Opioid antagonist and biopsychosocial rehabilitation based on the<br />
Community Reinforcement Approach) in november 1999 van start gegaan. Uiteindelijk<br />
162 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
zijn 272 patiënten aan de detoxificatie begonnen. Het is de bedoeling hen een jaar te<br />
volgen. In dat jaar worden zij tevens behandeld volgens de CRA-methode (Lah00,<br />
EDO00, Jon01). Uit de eerste rapportage (februari 2002) is naar voren gekomen dat instellen<br />
op naltrexon onder anesthesie geen meerwaarde heeft boven snelle detoxificatie<br />
met naltrexon met gelijktijdige behandeling van het onthoudingssyndroom. In beide<br />
gevallen kan — bij daartoe geschikte en gemotiveerde patiënten — in een zevendaagse<br />
klinische periode abstinentie worden bereikt (Jon02). Naar verwachting zal het onderzoek<br />
in de loop van 2002 kunnen worden afgerond.<br />
Dextromoramide<br />
Ter stabilisatie van opiaatverslaafden die met methadon alleen niet bevredigend kunnen<br />
worden behandeld, wordt op beperkte schaal naast methadon dextromoramide voor<br />
oraal gebruik voorgeschreven.<br />
Uit het Amsterdamse evaluatierapport dat in mei 1997 werd uitgebracht, komt naar<br />
voren dat bij deze categorie patiënten (overwegend polydruggebruikers, gemiddelde<br />
verslavingsduur 21 jaar, hoge mate van psychopathologie) in 60% van de gevallen bevredigende<br />
resultaten kunnen worden bereikt: zij gebruiken minder heroïne en zijn beter<br />
in staat hun leven te ordenen. Eventueel bijgebruik van cocaïne verandert nauwelijks<br />
tijdens de dextromoramide-therapie. De mate van sociale regulering is mede-bepalend<br />
voor het resultaat van de behandeling. Bij het bepalen van de dosering moet erop<br />
worden toegezien dat de patiënt niet ontregeld raakt door te grote schommelingen tussen<br />
roes en onthouding (Bru97).<br />
Als belangrijkste reden met dextromoramide te stoppen, wordt door de patiënten<br />
het te geringe roeseffect genoemd. Dit speelt in verhoogde mate bij gebruikers van benzodiazepinen.<br />
Daarnaast blijkt men het ritueel van het chinezen — 64% van de aanvankelijk<br />
participerende patiënten is gewoon op die manier de heroïne te gebruiken — te<br />
missen. Onthoudingsverschijnselen die optreden na staken van de dextromoramide-medicatie<br />
kunnen worden behandeld met een betrekkelijk geringe verhoging van de methadondosering.<br />
Al wordt in dit evaluatierapport geconcludeerd dat dextromoramide voor patiënten<br />
die onvoldoende baat vinden bij een methadontherapie op langere termijn geen alternatief<br />
vormt, toch werd in 1998 nog aan 70 langdurig verslaafden dextromoramide voorgeschreven.<br />
Morfine<br />
In de jaren tachtig van de vorige eeuw werd in Amsterdam een experiment uitgevoerd<br />
waarin aan 37 heroïneverslaafden injecteerbare morfine werd verstrekt (Der90,90a, zie<br />
163 Bereik van de hulpverlening en behandeling van drugverslaving
ook GR95). De ervaringen met deze vorm van onderhoudsbehandeling bleken over het<br />
algemeen positief. Omdat de geobserveerde positieve resultaten weinig op de voorgrond<br />
traden, was het niet mogelijk onomwonden van een succes te spreken. Geconcludeerd<br />
werd dat het voorschrijven van injecteerbare middelen zoals morfine zeker geen<br />
algemeen toepasbare behandelmethode genoemd mag worden, maar dat voor individuele<br />
zwaar verslaafde patiënten een dergelijke behandeling een uitkomst kan betekenen.<br />
Een aantal patiënten bleek de voorkeur te geven aan heroïne omdat deze stof volgens<br />
hen sneller werkt, een betere en intensere ‘flash’ teweeg brengt en minder (histamine-achtige)<br />
bijwerkingen geeft. Deze ervaringen werden later bevestigd in de Zwitserse<br />
experimenten (ARUD94).<br />
Voornaamste bezwaar tegen het voorschrijven van injecteerbare morfine is dat men<br />
hiermee het spuitgedrag — met alle risico’s van dien — handhaaft; dit geldt overigens<br />
voor alle intraveneus te gebruiken medicamenten. Injecteerbare morfine wordt in Nederland<br />
dan ook nauwelijks nog voorgeschreven (1998: in Amsterdam aan 13 patiënten;<br />
2001: 5 à 6 patiënten).<br />
Met de orale slow-release vorm van morfine wordt in Amsterdam door de GG&GD<br />
voorzichtig ervaring opgedaan (ongeveer 10 patiënten).<br />
Heroïne<br />
Op advies van de <strong>Gezondheidsraad</strong> (GR95) is in Nederland, in opdracht van de Minister<br />
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en na goedkeuring door de toenmalige<br />
Kerncommissie Ethiek van het Medisch Onderzoek* (KEMO), in 1998 een medischwetenschappelijk<br />
onderzoek gestart waarin de effectiviteit en schadelijkheid van het op<br />
medische indicatie voorschrijven van heroïne aan chronisch aan heroïne verslaafden die<br />
niet of onvoldoende reageren op de thans ter beschikking staande medicamenteuze interventies<br />
is onderzocht. In het experiment is de combinatie orale methadon plus heroïne,<br />
in zowel injecteerbare als inhaleerbare vorm, vergeleken met orale methadon alleen.<br />
Doel van het experiment was na te gaan of deze patiënten via het voorschrijven van de<br />
combinatie methadon plus heroïne kunnen worden gestabiliseerd, of hun biopsychosociale<br />
welbevinden kan worden bevorderd, hun bijgebruik kan worden verminderd en of<br />
zij, wellicht, kunnen worden gemotiveerd hun verslaving te beëindigen (Bri99a, 00).<br />
De eerste rapportage omtrent dit onderzoek werd in februari 2002 aan de Minister van<br />
Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangeboden (CCBH02; zie 7.2.2 en bijlage G).<br />
* De Kerncommissie Ethiek van het Medisch Onderzoek is in 1999 overgegaan in de Centrale Commissie<br />
Mensgebonden Onderzoek (CCMO)<br />
164 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
10.2.2 Verslaving aan cocaïne<br />
In Nederland meldden zich in 1999 ruim 4 000 patiënten bij de hulpverlening wegens<br />
verslaving aan cocaïne. Een afdoende medicamenteuze therapie is niet voor handen.<br />
Vooralsnog geven — bij degenen die in behandeling blijven — verschillende vormen<br />
van gedragstherapie de beste resultaten (zie verder hoofdstuk 8).<br />
10.2.3 Verslaving aan cannabis<br />
In 1999 werden in Nederland 4 000 patiënten behandeld wegens problemen met cannabis.<br />
Men geeft hen psychosociale begeleiding*.<br />
10.3 Bereik van de hulpverlening in de Europese Unie<br />
Het jaarverslag van het EWDD over 2000 signaleert dat een toenemend aantal patiënten<br />
behandeling vraagt voor hun drugsproblemen en dat de behoeften steeds verder uiteenlopen.<br />
Het aantal patiënten dat zich meldt vanwege problemen met heroïne daalt,<br />
het aantal dat problemen heeft met cocaïne en cannabis stijgt, vooral onder jongeren.<br />
Opgemerkt wordt dat het aantal cocaïnepatiënten een onderschatting kan zijn omdat<br />
voor deze patiënten te weinig behandelfaciliteiten beschikbaar zijn.<br />
De patiënten die aan een behandeling beginnen zijn over het algemeen opiaatgebruikers<br />
(voornamelijk heroïne). Cocaïne wordt vaak als tweede drug genoemd maar<br />
zelden als eerste (in minder dan 10% van de gevallen, behalve in Luxemburg en in Nederland,<br />
waar cocaïne bij respectievelijk 15 en 18% de eerste drug is). Ook cannabis is<br />
vaak tweede drug bij patiënten die wegens problemen met andere middelen een behandeling<br />
beginnen.<br />
Bij 2 tot 10% van de patiënten is cannabis de belangrijkste drug; in België, Duitsland<br />
en Finland ligt dit percentage hoger: 13 - 22%. Amfetaminen, XTC en hallucinogenen<br />
zijn maar bij 1 à 2% van de behandelde patiënten de belangrijkste drug<br />
(EWDD00).<br />
De commissie wijst er wel op dat in sommige landen ontdekking van gebruik kan<br />
leiden tot een verplicht contact met de hulpverlening, ook als van problematisch gebruik<br />
geen sprake is.<br />
* Omdat het onderwerp ‘verslaving aan cannabis’ buiten haar opdracht valt, gaat de commissie daarop in<br />
dit advies niet nader in.<br />
165 Bereik van de hulpverlening en behandeling van drugverslaving
Intraveneus gebruik komt voornamelijk voor bij opiaatgebruikers en varieert van 14%<br />
in Nederland tot 80% in Griekenland en Luxemburg. Spuiten van amfetaminen komt<br />
voor in Groot-Brittannië en in Scandinavië.<br />
Bij degenen die zich melden voor behandeling loopt het percentage intraveneuze<br />
gebruikers in de verschillende landen zeer uiteen; voor heroïne van 14% in Nederland*<br />
tot 84% in Griekenland. Ook in Frankrijk, Italië en Luxemburg ligt dit percentage<br />
hoog, rond 70%. Het EWDD tekent hierbij aan dat dit een vertekend beeld kan opleveren<br />
omdat spuiters meer behoefte hebben aan behandeling en zich dus vaker melden<br />
dan degenen die chinezen.<br />
In alle lidstaten krijgt de hulpverlening steeds vaker te maken met polydruggebruik. In<br />
Denemarken gebruikt meer dan 75% van de opgenomen patiënten meer dan één middel<br />
tegelijk. Hoe de hulpverlening hierop inspeelt, is niet duidelijk. Uit Nederlands onderzoek<br />
zou, wederom volgens het EWDD, blijken dat het combineren van behandelingsfaciliteiten,<br />
met stapsgewijze zorg en nazorg, een positief effect kan hebben op de verslaving<br />
en daarnaast criminele recidive vermindert.<br />
10.4 Behandeling drugverslaving in de Europese Unie<br />
10.4.1 Ambulante behandeling<br />
Ter behandeling van opiaatverslaving wordt in alle lidstaten methadon voorgeschreven,<br />
zij het dat de hoeveelheden sterk verschillen: zowel het bereik van de hulpverlening als<br />
de voorgeschreven doseringen lopen uiteen. Toch zijn er nog steeds landen en locaties<br />
waar methadon nauwelijks beschikbaar is (Griekenland, Finland, Zweden).<br />
Tabel 7 geeft een overzicht van de in de verschillende lidstaten gebruikte medicamenten<br />
en de doelstelling waarvoor deze middelen worden voorgeschreven.<br />
De meeste methadon wordt in ambulante behandeling voorgeschreven. Het soort patiënten<br />
loopt uiteen van relatief goed functionerende personen, vaak met een baan, tot<br />
marginale en zeer kansarme dakloze verslaafden. Ondanks dat het aantal evaluaties van<br />
deze behandelingen aanzienlijk is toegenomen, klagen de meeste lidstaten over een gebrek<br />
aan kwaliteitscontrole, toezicht en beoordeling.<br />
* Volgens de IVV 13% (Ouw00), zie tabel 5.<br />
166 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Tabel 7 In de EU gebruikte geneesmiddelen bij de behandeling van verslaving aan opiaten.<br />
Ontleend aan: EWDD, jaarverslag 2000.<br />
geneesmiddel kenmerken landen waar het middel gebruikt<br />
wordt a<br />
buprenorfine<br />
dihydrocodeïne<br />
heroïne<br />
LAAM c<br />
méphénon d<br />
methadon<br />
traag werkende<br />
morfine<br />
a<br />
b<br />
c<br />
d<br />
partiële opiaat-agonist<br />
met een zeer langdurige werking<br />
halfsynthetische ‘zwakke’<br />
opiaat-agonist met een<br />
kortstondige werking<br />
‘krachtige’ opiaat-agonist met een<br />
korststondige werking<br />
synthetische opiaat-agonist met een<br />
zeer langdurige werking<br />
synthetische opiaat-agonist met een<br />
zeer langdurige werking<br />
synthetische opiaat-agonist met een<br />
zeer langdurige werking<br />
agonistisch opiaat met een<br />
langdurige werking<br />
België, Denemarken, Frankrijk,<br />
Italië, Oostenrijk, Verenigd<br />
Koninkrijk<br />
geschatte gemiddelde<br />
kosten per<br />
behandelweek<br />
(EUR) b<br />
65 beide<br />
België, Duitsland, Luxemburg 40 beide<br />
Nederland, Verenigd Koninkrijk 200<br />
Denemarken, Duitsland, Spanje,<br />
Portugal<br />
behandeldoel:<br />
detoxificatie of<br />
onderhoud<br />
onderhoud<br />
45 beide<br />
Luxemburg 8 beide<br />
alle lidstaten van de Europese<br />
Unie<br />
20 beide<br />
Oostenrijk 40 beide<br />
Geneesmiddelen die minder dan 20 keer gemeld werden, zijn niet opgenomen in deze tabel.<br />
Bij een onderhoudsdosis van 8 mg buprenorfine per dag, 1 500 mg dihydrocodeïne per dag, 400 mg heroïne per dag, 350 mg<br />
LAAM per week, 50 mg méphénon per dag, 50 mg methadon per dag of 400 mg vertraagd afgegeven morfine per dag.<br />
LAAM is sedert 2001 in de EU niet meer verkrijgbaar.<br />
méphénon is methadon in pilvorm (à 5 mg).<br />
10.4.2 Klinische behandeling<br />
Van degenen die wegens drugproblemen klinisch worden behandeld, wordt tussen de<br />
65 en de 95% opgenomen in verband problemen met opiaten, voornamelijk heroïne.<br />
Problemen met cocaïne zijn bij minder dan 10% van de opgenomen gebruikers de reden<br />
van de opname. Volgens het EWDD ligt dit percentage in Nederland hoger: 17%<br />
(Volgens tabel 4 (NDM01): 364 cocaïnepatiënten van de in totaal >3 786 opgenomen<br />
patiënten, dus ook ongeveer 10%*. In 1999 lag, eveneens volgens gegevens van de<br />
NDM, dit percentage nog lager, namelijk ruim 8%).<br />
* Bij navraag bij het Nederlandse Focal Point benadrukt men dat de gegevens van de verschillende landen<br />
heel moeilijk vergelijkbaar zijn.<br />
167 Bereik van de hulpverlening en behandeling van drugverslaving
Bij minder dan 1 à 2% van de opgenomen gebruikers zijn problemen met amfetaminen,<br />
XTC of hallucinogenen de reden van opname. Cannabisproblemen zijn bij<br />
10-15% de reden van opname; in België, Denemarken en Finland ligt dit percentage op<br />
ongeveer 20. Cannabisgebruikers zijn vaak veel jonger dan gebruikers van opiaten.<br />
De meeste opgenomen patiënten zijn mannen, in leeftijd variërend van gemiddeld<br />
24 jaar in Ierland tot gemiddeld 32 in Denemarken (EWDD00).<br />
10.4.3 Behandeling tijdens en na detentie<br />
In 3.4.5 werd vermeld dat in de Europese lidstaten consensus bestaat dat bestraffing<br />
geen oplossing vormt voor patiënten met een drugprobleem, ook als de ernst van het<br />
gepleegde delict detentie onvermijdelijk maakt. Volgens het EWDD wordt dan ook in<br />
alle landen van de EU aan druggebruikende gedetineerden behandeling aangeboden. In<br />
toenemende mate is methadon onderdeel van een dergelijke behandeling (Spanje,<br />
Duitsland, Oostenrijk). De beschikbaarheid van methadon in gevangenissen is echter<br />
variabel, zowel tussen de verschillende lidstaten als binnen de landen zelf. Over de aantallen<br />
gedetineerden die in de verschillende lidstaten worden behandeld en over de wijze<br />
waarop dit geschiedt, geeft het EWDD geen gedetailleerde informatie.<br />
Wel wordt gewezen op de problemen bij de behandeling van deze categorie gedetineerden:<br />
onvoldoende hiertoe opgeleid personeel, overbevolking in de gevangenissen<br />
en een gebrek aan nazorg bij invrijheidstelling. Bijzonder probleem bij dit laatste is allerwegen<br />
dat deze patiënten over het algemeen geen onderwijs of beroepsopleiding<br />
hebben genoten, geen werk hebben en niet over woonruimte beschikken. In de meeste<br />
lidstaten zijn voor dergelijke patiënten herintegratie-, opleidings-, werkgelegenheidsen<br />
huisvestingsprojecten gestart.<br />
168 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Hoofdstuk<br />
11<br />
Behandeling van verslaafden<br />
11.1 Voorwaarden voor optimale zorg<br />
Overeenkomstig haar opdracht is de commissie hiervoor ingegaan op de medicamenteuze<br />
behandeling van drugverslaving. Echter, reeds in het eerste hoofdstuk werd benadrukt<br />
dat het voorschrijven van geneesmiddelen maar één aspect vormt van de behandeling<br />
van drugverslaafden. Omdat verslaving volgens hedendaagse inzichten een tot<br />
chroniciteit neigende aandoening is van biopsychosociale etiologie, zullen over het algemeen<br />
de beste resultaten worden bereikt indien de behandeling zich niet alleen richt<br />
op de biologische maar tevens op de psychologische en de sociale aspecten. Een dergelijke<br />
benadering is alleen mogelijk wanneer aan een aantal voorwaarden is voldaan.<br />
1 Primair is het wekken van belangstelling voor en het verbreiden van kennis omtrent<br />
het fenomeen ‘verslaving’. De ontwikkelingen en inzichten in de biologie van verslaving<br />
die hebben geleid tot de overtuiging dat verslaving een behandelbare hersenaandoening<br />
is, hebben tot op heden onvoldoende bekendheid verkregen, niet alleen<br />
bij het publiek maar ook in de medische wereld. In 1995 kwam uit een in opdracht<br />
van de KNMG gehouden enquête onder ‘sleutelpersonen’ — allen arts —<br />
naar voren dat men de problematiek als ‘niet typisch medisch’ beschouwde<br />
(Boe95). Nog immer bestaat de opvatting dat verslaving alleen maar een uiting is<br />
van wilszwakte en een slap karakter (Gre01, Vas01a; ook: Gee01). De vaak openlijk<br />
vijandige houding van het publiek — dat waar mogelijk ieder contact mijdt<br />
omdat wordt aangenomen dat elke verslaafde een misdadiger is — draagt bij tot het<br />
stigma dat verslaafden dragen. Omdat dit stigma afstraalt op een ieder die zich met<br />
169 Behandeldoelstellingen
hen inlaat, mag de verslavingsgeneeskunde zich niet verheugen in veel aanzien en<br />
waardering (oa Dri99). Gevolg van dit alles is dat instellingen voor hulpverlening<br />
in vele gevallen ook niet worden gezien als instellingen voor gezondheidszorg.<br />
Publieksvoorlichting door overheid en media over het wezen van verslaving en de<br />
verschillende therapeutische mogelijkheden kan een belangrijke bijdrage leveren<br />
aan een op de huidige stand van wetenschap gebaseerde beeldvorming en daarmee<br />
aan ‘destigmatisering’ van verslaafden en maatschappelijke integratie van deze categorie<br />
patiënten.<br />
Anderzijds moet worden bedacht dat verslaafden, zo zij zich al tot de hulpverlening<br />
wenden, dit voornamelijk doen vanwege sociale en psychische problemen<br />
(RvZ99). De meesten willen daarvoor — en voor bijkomende medische problemen<br />
— zo goed mogelijk worden behandeld, maar wel blijven gebruiken. Ook verslaafden<br />
zelf moeten leren inzien dat verslaving een ziekte is en niet iets waarvoor zij<br />
zich behoeven te schamen. Zij moeten zich, zonder op vooroordelen te stuiten, tot<br />
de hulpverlening — dus ook tot hun huisarts — kunnen wenden.<br />
2 Het uitgangspunt dat over het algemeen de beste resultaten zullen worden bereikt<br />
indien de behandeling van verslaafden zich richt op zowel de biologische als de<br />
psychologische en de sociale aspecten, heeft consequenties voor de personeelsopbouw<br />
van de instellingen voor hulpverlening. Wanneer aan patiënten medicatie<br />
(zoals methadon) wordt voorgeschreven, dient aan de instelling een arts verbonden<br />
te zijn. Daarnaast heeft men speciaal opgeleide verpleegkundigen, een (consulterend)<br />
psychiater en een toezicht houdend apotheker nodig. Voor crisisinterventie<br />
moet de instelling over sociaal-psychiatrisch verpleegkundigen kunnen beschikken.<br />
Wanneer de nadruk ligt op psychologische begeleiding, op resocialisatie en op<br />
maatschappelijke dienstverlening, zijn sociaal, agogisch en psychotherapeutisch<br />
geschoolde medewerkers de belangrijkste hulpverleners. Tot op heden worden de<br />
verschillende beroepsbeoefenaars in hun opleiding onvoldoende op deze taken<br />
voorbereid.<br />
3 Al kunnen medicamenteuze interventies meestal niet méér zijn dan een onderdeel<br />
van de geïntegreerde, multidisciplinaire behandeling van een multifactorieel bepaalde<br />
aandoening, de behandeling van verslaafden behoort in de eerste plaats tot<br />
het medisch handelen (zie 1.2.2): verslavingszorg is gezondheidszorg. Dit houdt in<br />
dat ook de organisatie en de financiering die van een gezondheidszorgvoorziening<br />
moeten zijn.<br />
4 Omdat verslavingszorg gezondheidszorg is, moeten verslaafden zoveel als mogelijk<br />
‘evidence-based’ en volgens een professionele standaard worden behandeld.<br />
Dit betekent dat voor de verslavingszorg richtlijnen moeten worden ontwikkeld.<br />
Het in acht nemen van een professionele standaard is in de gezondheidszorg verplicht<br />
(Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG); Wet op de Ge-<br />
170 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
neeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO)). Dat betekent dat explicitering<br />
en implementatie van de professionele standaard consequenties hebben voor de<br />
hulpverlening aan verslaafden.<br />
11.2 Organisatie, financiering en doelstellingen van de instellingen voor<br />
drugshulpverlening<br />
11.2.1 Historisch overzicht<br />
In de jaren dertig en veertig van de twintigste eeuw werden medische consultatiebureaus<br />
voor alcoholisme opgericht. Dit waren in eerste instantie reclasseringsinstellingen<br />
die werden gesubsidieerd door het Ministerie van Justitie. Toen begin jaren zeventig<br />
ook in Nederland het gebruik van heroïne opdook — met verslaving, criminaliteit en<br />
maatschappelijke onrust als neveneffecten — kregen deze instellingen tevens een taak<br />
op het gebied van de drugshulpverlening. De naam werd veranderd in ‘Consultatiebureaus<br />
voor Alcohol en Drugs’ (CAD’s). Deze CAD’s werden voor 40% door Volksgezondheid<br />
en voor 60% door Justitie betaald.<br />
In 1979 werd een nieuwe rijkssubsidieregeling voor de CAD’s van kracht, volgens<br />
welke het Ministerie van Justitie nog maar 40% betaalde en het Ministerie van Volksgezondheid<br />
en Milieuhygiëne 60%. De klinische verslavingszorg — die altijd nauwe<br />
banden met de CAD’s heeft onderhouden — werd van meet af aan via de AWBZ gefinancierd.<br />
Eveneens in 1979 werd door het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk<br />
werk een rijksbijdrageregeling voor gemeenten in het leven geroepen ten behoeve<br />
van maatschappelijke dienstverlening voor jongeren en jongvolwassenen (de ‘jojoregeling’).<br />
Hiervan werd in toenemende mate gebruik gemaakt voor de financiering<br />
van instellingen en projecten voor drugshulpverlening.<br />
In 1988 sloot het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur een akkoord<br />
met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten waarbij de gemeenten bevoegdheden<br />
kregen in een aantal maatschappelijke sectoren. Gevolg was dat de CAD’s onder gemeentelijk<br />
beleidsregime werden gebracht, waarmee de financiering van de gehele ambulante<br />
verslavingszorg (CAD’s, GG&GD-methadonverstrekking en jojo-projecten) in<br />
één regeling werd samengebracht, de Tijdelijke Financieringsregeling Verslavingszorg<br />
(TFV). Argument was onder meer dat bij een dergelijke decentralisatie minder gevaar<br />
bestond dat het specifieke karakter van de maatschappelijk georiënteerde drugshulpverlening<br />
verloren zou gaan. Het is niet onaannemelijk dat voor de gemeenten de bestrijding<br />
van overlast bij de aanpak van de verslavingsproblematiek de belangrijkste doel-<br />
171 Behandeldoelstellingen
stelling was (zie oa Brö99). Een medische benadering van verslaving en verslaafden<br />
had in deze opzet zeker geen prioriteit.<br />
In 1994 werden alle voorzieningen voor de ambulante verslavingszorg (behalve de<br />
poliklinieken van de verslavingsklinieken) onder de Tijdelijke Wet Stimulering Sociale<br />
Vernieuwing gebracht. De verantwoordelijkheid bleef daarmee bij de gemeenten. In samenwerking<br />
met de gemeenten heeft de rijksoverheid sedert medio jaren ‘90 een actief<br />
beleid gevoerd om de overlast als gevolg van druggebruik (en de handel in drugs) tegen<br />
te gaan (TK93,95; VWS00a).<br />
Tussen 1993 en 1996 gingen veel CAD’s samen met instellingen voor maatschappelijke<br />
hulpverlening. Eind 1996 waren er 16 instellingen voor ambulante verslavingszorg<br />
(met tezamen 130 vestigingen door het hele land) en 15 instellingen voor maatschappelijke<br />
drugshulpverlening, de vroegere jojo-instellingen. Voor de intramurale zorg functioneerden<br />
in dat jaar 19 verslavingsklinieken, waarvan ongeveer de helft deel uitmaakte<br />
van een psychiatrisch ziekenhuis (Gag97).<br />
In 2000 waren er nog acht instellingen voor maatschappelijke drugshulpverlening<br />
en twee CAD’s. Tien instellingen voor verslavingszorg combineren de functie van<br />
CAD, maatschappelijke hulpverlening en verslavingskliniek. Vier instellingen voor<br />
verslavingszorg combineren de CAD-functie met maatschappelijke hulp. Daarnaast waren<br />
in 2000 zeven GGZ-instellingen met een gespecialiseerde verslavingsafdeling en<br />
twee landelijk werkende verslavingsklinieken operationeel (GGZ01).<br />
Door de jaren heen bleef zowel de personeelsbezetting als de leiding van de instellingen<br />
voor ambulante drugshulpverlening voornamelijk uit maatschappelijk werkenden<br />
bestaan*. Daarmee bleef het accent van de hulpverlening op de maatschappelijke kant<br />
liggen. De medische aspecten van de verslavingsproblematiek kregen nauwelijks aandacht.<br />
Hoewel de <strong>Gezondheidsraad</strong> in het ‘Advies inzake behandeling van verslaafden<br />
aan opiaten c.q. wekaminen’ reeds in 1976 had geconcludeerd dat het voorschrijven<br />
van methadon grote voordelen kon bieden — zij het dat dit voorschrijven ‘uiteraard berust<br />
bij een aan het betreffende behandelinstituut verbonden medicus’ (GR76) — bleven<br />
de aan de instituten voor ambulante verslavingszorg verbonden medewerkers uiterst<br />
sceptisch: men beschouwde methadon ook als ‘dope’ en zou daarmee — met instemming<br />
van de overheid — de verslaving in stand houden.<br />
Pas met het opkomen van de AIDS-epidemie eind jaren tachtig veranderde deze visie:<br />
methadon bleek een goede manier om contact te houden met actieve druggebrui-<br />
* 1996: 505 full-time equivalents (fte), ofwel volledige arbeidsplaatsen, voor maatschappelijk werkenden tegen 115 fte<br />
voor (sociaal-psychiatrisch) verpleegkundigen en 66 fte voor academici zoals psychologen. Slechts 33 fte werden bezet<br />
door artsen (incl. psychiaters). Daarnaast waren er in dat jaar 302 fte beschikbaar voor administratief personeel (Gag97).<br />
172 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
kers. Maar ook toen bleef men het voorschrijven van methadon zien als ‘drugverstrekking’<br />
en werd vastgehouden aan het idee dat laag doseren minder verslavend zou zijn.<br />
De interventie was gericht op abstinentie via opneming in — door het rijk gefinancierde<br />
— drugvrije therapeutische gemeenschappen en op maatschappelijke hulp. Bij de resocialisatie<br />
bleef het maatschappelijk werk de kerndiscipline.<br />
11.2.2 Huidige situatie<br />
In dit advies is uiteengezet dat behandeling van verslaafden een medische behandeling<br />
is: verslavingszorg is gezondheidszorg. Dit houdt in dat ook de organisatie en de financiering<br />
die van een gezondheidszorgvoorziening moeten zijn.<br />
De huidige organisatie, personeelsopbouw en financiering van de ambulante drugshulpverlening<br />
is, mede als gevolg van de hiervoor geschetste ontwikkelingen, niet toegesneden<br />
op adequate behandeling van patiënten die lijden aan een tot chroniciteit neigende<br />
hersenaandoening en bij wie in vele gevallen zowel somatische als psychiatrische<br />
comorbiditeit kan worden vastgesteld.<br />
11.3 Verbetering van de kwaliteit van zorg<br />
11.3.1 Resultaten Scoren<br />
Binnen GGZ Nederland is, met steun van het Ministerie van VWS, in 1998 het project<br />
‘Resultaten Scoren’ van start gegaan. Doel is verbetering bewerkstelligen in de kwaliteit<br />
van het aanbod in de verslavingszorg en het in gang zetten van innovatieve ontwikkelingen<br />
op het gebied van preventie, genezing en zorg.<br />
Deskundigen uit wetenschap en praktijk werken daartoe in drie ‘ontwikkelcentra’<br />
(OC’s) op de gebieden ‘preventie en innovatie’, ‘behandeling’ en ‘sociale verslavingszorg’<br />
gezamenlijk aan de totstandkoming van protocollen en beschrijvingen van de<br />
beste praktijk. De voor de beoogde kwaliteitsverbeteringen en innovaties benodigde infrastructurele<br />
condities worden uitgewerkt in ondersteunende deelprojecten (leer- en<br />
opleidingsinfrastructuur; optimalisering bedrijfsinformatiesystemen, monitoring en<br />
productbekostiging).<br />
Een programmacoördinatiecommissie vormt de formele verbinding tussen de drie<br />
ontwikkelcentra en de deelprojecten. De programmacoördinatiecommissie wordt geadviseerd<br />
door de wetenschappelijke commissie van Resultaten Scoren (Es01).<br />
De commissie verwacht dat bij de uitvoering van dit advies op verschillende onderdelen<br />
kan worden aangesloten bij activiteiten in het kader van Resultaten Scoren.<br />
173 Behandeldoelstellingen
11.3.2 Richtlijnen<br />
De commissie hoopt dat dit rapport zal kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van een<br />
zoveel mogelijk op ‘evidence’ gebaseerd, geïntegreerd en kwalitatief optimaal handelen<br />
in de verslavingszorg. Zij sluit hiermee aan bij de eerste doelstelling van het hiervoor<br />
genoemde project Resultaten Scoren: verbetering van de kwaliteit van de verslavingszorg.<br />
Dat project richt zich hiertoe onder meer op de ontwikkeling en toetsing van<br />
zowel ‘practice’- als ‘evidence’-based protocollen (Es01).<br />
De commissie is, via een ‘evidence-based’ benadering, in de voorafgaande hoofdstukken<br />
uitvoerig ingegaan op de doelstellingen bij behandeling van drugverslaving en<br />
op de mogelijkheden voor medicamenteuze interventie. In deze paragraaf komen verschillende<br />
andere aspecten aan de orde die bij de behandeling van verslaafden aandacht<br />
verdienen. De commissie acht het van belang dat een en ander zo spoedig mogelijk<br />
wordt uitgewerkt tot richtlijnen voor de praktijk. Coördinatie van hierop gerichte activiteiten<br />
lijkt bij uitstek een taak voor de Stuurgroep Ontwikkeling Multidisciplinaire<br />
Richtlijnen in de GGZ — die tevens zorg zou kunnen dragen dat de eenmaal opgestelde<br />
richtlijnen met een zekere regelmaat kritisch worden bezien en zo nodig bijgesteld<br />
(zie oa Ass01 en She01).<br />
Bereikbaarheid hulpverlening<br />
De drugshulpverlening moet voor iedere patiënt direct en laagdrempelig toegankelijk<br />
zijn. Belangrijke reden daarvoor is dat de motivatie zich te laten behandelen afneemt<br />
met de wachttijd (Mad95). Voor bepaalde patiënten kan in een bepaalde fase van hun<br />
behandeling — veelal aan het begin — dagelijks persoonlijk contact met de hulpverlening<br />
noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld als hun klinische toestand dit vereist of als meegeven<br />
van medicatie geen reële optie is (risico van een overdosis doordat de patiënt alles<br />
in één keer inneemt; kans op doorverkoop). Mede met het oog op bereikbaarheid voor<br />
noodgevallen acht de commissie het van belang dat gedurende zeven dagen per week<br />
drugshulpverlening beschikbaar is.<br />
Samenwerking en communicatie<br />
Verslavingszorg is gezondheidszorg: dat betekent dat de samenwerking tussen instellingen<br />
voor verslavingszorg en andere gezondheidszorginstellingen goed geregeld moet<br />
zijn en dat de communicatie over behandeling en voorgeschreven medicatie tussen de<br />
verschillende hulpverleners gestructureerd en soepel moet verlopen. In verband met<br />
eventuele doorverwijzing ter behandeling van comorbide stoornissen is het bijvoor-<br />
174 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
eeld relevant dat een goede samenwerking bestaat tussen de drugshulpverlening, de<br />
huisartsen en specialisten in de regio en de apotheek (zie ook het naar aanleiding van<br />
de door de KNMG georganiseerde ‘invitational conferences’ (1998 en 1999) opgestelde<br />
Beleidsdocument (KNMG99)).<br />
In het advies ‘Van implementeren naar leren’ (GR00) heeft de <strong>Gezondheidsraad</strong> erop<br />
gewezen dat professionals in de gezondheidszorg in toenemende mate moeten functioneren<br />
in grote organisatorische verbanden; daarmee krijgt de proceskant een essentiële<br />
plaats bij de inhoud en de kwaliteit van de zorgverlening. Gevolg is dat professionals in<br />
de gezondheidszorg ook managementvaardigheden moeten ontwikkelen en dat behoefte<br />
ontstaat aan kennis op dit specifieke gebied. Inzichten uit de sociale wetenschappen<br />
en de organisatiekunde kunnen behulpzaam zijn bij het leren samenwerken.<br />
De nog steeds toenemende mogelijkheden op het gebied van de automatisering,<br />
waardoor snelle, efficiënte en volledige overdracht van gegevens eenvoudig is te realiseren,<br />
verdienen hierbij aparte aandacht.<br />
Bejegening<br />
Alle patiënten, dus ook verslaafden, hebben recht op een serieuze en respectvolle bejegening.<br />
De sfeer waarin de hulpverleningscontacten plaatsvinden, vormt een belangrijke<br />
component van een succesvolle behandeling (Car97; zie ook GR98); zoals vaak in<br />
de geneeskunde, zijn arts en context minstens zo belangrijk als het geneesmiddel. Maar<br />
ook de therapietrouw blijkt significant geassocieerd met de attitude van de arts<br />
(Cap96,98; zie voorts Bre96, Bri97a, Bla99). Overigens betekenen een empathische benadering<br />
en het streven naar een goede sfeer niet dat een hulpverlener niet redelijk directief<br />
mag zijn (Dac01).<br />
Indicatiestelling<br />
Relatief weinig is bekend over de criteria op grond waarvan een bepaalde behandeling<br />
bij een bepaalde verslaafde de voorkeur zou verdienen en over de effectiviteit van op<br />
de persoon toegesneden zorg. Wel is gebleken dat psychopathologie, polydruggebruik<br />
en een beperkte sociale integratie een belangrijke — ongunstige — prognostische<br />
waarde hebben.<br />
Derhalve moet men bij het stellen van een indicatie voor behandeling van drugverslaafden<br />
in de eerste plaats rekening houden met<br />
psychopathologie; hierbij moet men erop bedacht zijn dat psychiatrische comorbiditeit<br />
zich, in het bijzonder bij langdurig verslaafden, in verschillende vormen en<br />
175 Behandeldoelstellingen
gradaties kan voordoen en vaak moeilijk is af te grenzen van (de gevolgen van) de<br />
verslaving<br />
polydruggebruik<br />
sociale integratie.<br />
Daarnaast moet aandacht worden besteed aan<br />
de farmacologische eigenschappen van het middel (of de middelen) waaraan de patiënt<br />
verslaafd is en de hoeveelheid die hij daarvan gebruikt<br />
de ernst van de verslaving en de daaruit voortvloeiende functionele en cognitieve<br />
beperkingen<br />
eventuele lichamelijke comorbiditeit<br />
behandelingsvoorgeschiedenis<br />
eventueel vanwege lichamelijke en psychische/psychiatrische comorbiditeit gebruikte<br />
medicatie<br />
mogelijke zwangerschap<br />
de persoonlijkheid van de verslaafde: diens sterke en zwakke punten en kwetsbaarheden<br />
het gedragspatroon<br />
de sociale omstandigheden, inclusief risicovolle bestaanswijzen (prostitutie, dakloos)<br />
en belangrijke derden (ouders, partner, kinderen; ook verslaafd?)<br />
het verloop van eerdere contacten met de verslavingszorg.<br />
In het advies ‘Onderzoek op Druggebruik’ (GR98) heeft de commissie gewezen op de<br />
noodzaak van een gedegen algemeen lichamelijk onderzoek als onderdeel van de diagnostiek<br />
bij de intake van drugverslaafden. Bij een dergelijk onderzoek moet in het bijzonder<br />
rekening worden gehouden met seksueel overdraagbare aandoeningen en longproblemen<br />
(vrijwel alle drugverslaafden roken intensief sigaretten, zie 9.3). Gezien de<br />
frequentie waarmee lichamelijke comorbiditeit zich voordoet en de ernst van de verschillende<br />
aandoeningen — die zich ook vaak in combinatie voordoen — behoort behandeling<br />
daarvan een integraal onderdeel te zijn van de behandeling van verslaafden.<br />
De voedingstoestand behoeft speciale aandacht. Druggebruik beïnvloedt de smaak en<br />
het voedingspatroon — en daarmee de voedingstoestand, het metabolisme en het lichaamsgewicht<br />
— en is een van de belangrijkste voorspellers van ondervoeding<br />
(Gel95). Subklinische ondervoeding kan resulteren in een onvoldoende immuunfunctie,<br />
die kan voortbestaan ook als de patiënt inmiddels abstinent is geworden (Var97). Verbeteren<br />
van de voedingstoestand kan de voortgang van ziekten, in het bijzonder HIV,<br />
afremmen en bijdragen tot een betere kwaliteit van leven.<br />
176 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Het psychiatrisch onderzoek is in eerste instantie oriënterend en vooral gericht op het<br />
onderkennen van tekenen van psychose, persoonlijkheidspathologie (met name ADHDproblematiek),<br />
depressie en posttraumatische stressstoornissen.<br />
Het laboratoriumonderzoek moet een breedspectrum urine-onderzoek op psychotrope<br />
stoffen omvatten (zie GR98). Daarnaast is een thoraxfoto nodig (tuberculose)<br />
en, wanneer — bijvoorbeeld op grond van en risicovolle levensstijl — een vermoeden<br />
van een somatische ziekte bestaat, bloedonderzoek (onder andere op HIV en hepatitis<br />
C- en B-dragerschap en /of antistoftiter, Mantouxtest).<br />
In voorkomende gevallen moet de patiënt voor behandeling van comorbide aandoeningen<br />
naar zijn huisarts of, via deze, naar een specialist worden verwezen. Bij verslaafden<br />
met ernstige psychiatrische stoornissen is verwijzing naar een instelling waaraan<br />
een psychiater is verbonden wenselijk, opdat een geïntegreerde behandeling van<br />
zowel verslaving als psychiatrische stoornis kan plaatsvinden.<br />
Behandeldoel en -plan<br />
Het hierboven beschreven proces van indicatiestelling leidt tot een diagnose van de<br />
aard en ernst van de verslaving en geeft inzicht in de overige functioneringsgebieden<br />
van de patiënt. Bij de behandelvoorgeschiedenis komen de zorgtekorten van de patiënt<br />
naar voren; de behandelaar moet nagaan of de patiënt die zelf ook als zodanig ervaart,<br />
of daar iets aan moet worden gedaan en zo ja, wat de prioriteiten zijn.<br />
Vervolgens moet een inschatting worden gemaakt van de motivatie van de patiënt:<br />
deze is bepalend voor de doelstelling van de behandeling en voor de kans dat het gestelde<br />
doel zal worden bereikt. Gepoogd moet worden teleurstellingen te voorkómen.<br />
De hulpverlener moet bedacht zijn op het optreden van psychiatrische decompensatie<br />
bij verslaafden met psychiatrische comorbiditeit.<br />
Omdat de meeste interventies onvoldoende werkzaam zijn als zij geïsoleerd worden<br />
toegepast, zal voor een hulpaanbod op maat veelal een multidisciplinaire inbreng<br />
nodig zijn (APA95). Over het algemeen zal ten minste een verpleegkundig zorgplan en<br />
maatschappelijke ondersteuning nodig zijn.<br />
Wanneer medicamenteuze behandeling wordt overwogen, moet de arts helder voor<br />
ogen hebben wat geneesmiddelen in een bepaalde dosering en met een bepaalde toedieningsfrequentie<br />
kunnen bijdragen tot het bereiken van het beoogde doel. Als bijvoorbeeld<br />
abstinentie wordt beoogd, zal de dosering en de duur van de behandeling anders<br />
zijn dan bij het voorschrijven van hetzelfde geneesmiddel in het kader van een onderhoudsbehandeling.<br />
In dat geval moet de arts met de patiënt overleggen of deze het gebruik<br />
van illegale middelen wil voortzetten of dat hij denkt dit gebruik te kunnen (en<br />
willen) staken. Explicitering van het behandeldoel is dus noodzakelijk.<br />
177 Behandeldoelstellingen
Wat als ‘succesvolle behandeling’ kan worden betiteld, is mede afhankelijk van het<br />
middel waaraan de patiënt verslaafd is en van het gestelde behandeldoel. Bij heroïneverslaving<br />
bijvoorbeeld wordt steeds minder alleen het bereiken van stabiele abstinentie<br />
als behandelsucces beschouwd; ook een verbetering van de gezondheidstoestand en<br />
het dankzij adequate medicatie weer redelijk functioneren wordt als zodanig aangemerkt.<br />
Ook daarin verschilt de behandeling van en de zorg voor verslaafden dus niet<br />
van die voor andere patiënten (GR95, O’Br96).<br />
Voorlichting<br />
Op grond van de WGBO heeft een patiënt recht op informatie over de kans dat de<br />
voorgestelde behandeling zijn klachten en symptomen zal doen verminderen of verdwijnen.<br />
Dit betekent dat de arts met de patiënt moet bespreken wat het doel van de behandeling<br />
zal zijn, waarom dit behandeldoel wordt gekozen, hoe dit kan worden bereikt<br />
en welke de alternatieven zijn. Ingegaan moet worden op de aard van de behandeling<br />
en op de kans op en de mogelijke ernst van complicaties, maar ook op irreële verwachtingen.<br />
Wanneer geneesmiddelen worden voorgeschreven, behoort voorlichting over het<br />
effect, eventuele risico’s (zowel van innemen van de medicatie als van het staken daarvan)<br />
en mogelijke bijwerkingen deel uit te maken van de informatie. Extra aspect daarbij<br />
is dat veel verslaafden — net zoals andere patiënten overigens — de neiging hebben<br />
om alle onprettige lichamelijke en psychische verschijnselen toe te schrijven aan de<br />
voorgeschreven medicatie. Gewezen moet worden op de mogelijke negatieve invloed<br />
van (combinaties van) (genees)middelen op de rijvaardigheid (Lec00). Het is in Nederland<br />
aan patiënten die zijn gestabiliseerd op een onderhoudsdosering methadon wettelijk<br />
verboden een personenauto te besturen — zulks in tegenstelling tot hetgeen in sommige<br />
andere landen het geval is (zie ook GR98).<br />
Patiënten die dankzij een adequate onderhoudsbehandeling zodanig zijn verbeterd<br />
dat zij willen afkicken, moeten worden gewezen op het risico van terugval bij afbouw<br />
van hun medicatie.<br />
Voorlichting over anticonceptie, seksueel overdraagbare aandoeningen mag niet<br />
ontbreken. Ook gezonde voeding moet ter sprake worden gebracht.<br />
Al eerder heeft de commissie bepleit dergelijke informatie niet alleen mondeling te verschaffen,<br />
maar het besprokene op schrift aan de patiënt mee te geven, bij voorkeur in<br />
de vorm van een in begrijpelijke taal gestelde, geïllustreerde folder, waarin tevens is<br />
vermeld tot wie men zich met eventuele vragen kan wenden en wanneer (GR98). Het<br />
vermogen geschreven teksten niet alleen te lezen maar ook te begrijpen is bij deze categorie<br />
patiënten vaak beperkt, niet alleen vanwege een minimale of geheel ontbrekende<br />
178 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
scholing, maar ook vanwege cognitieve beperkingen als gevolg van overmatig alcoholen<br />
druggebruik (Dar00). Daarmee moet bij het ontwerpen van informatiemateriaal dan<br />
ook terdege rekening worden gehouden (Wei01). Omdat ook het vermogen van dergelijke<br />
patiënten informatie te onthouden veelal beperkt is (Dar00), is herhaling van belang.<br />
Gebleken is dat goede en begrijpelijke voorlichting uitval significant beperkt, de<br />
therapietrouw bevordert en subjectieve onthoudingsverschijnselen vermindert (Phi86,<br />
Gre88, Mat96).<br />
Toestemmingsverklaring<br />
Nadat de patiënt op de hoogte is gesteld over de verschillende aspecten van de voorgestelde<br />
behandeling, dient hij, conform de WGBO, daarvoor zijn toestemming te geven.<br />
Pas daarna kan met de behandeling kan worden begonnen.<br />
Het verdient aanbeveling een dergelijk behandelplan in de vorm van een individuele<br />
behandelovereenkomst op schrift te stellen.<br />
Motivatie en therapietrouw<br />
Belangrijke factor bij het slagen van iedere medische behandeling is de medewerking<br />
van de patiënt. Deze medewerking — die in belangrijke mate wordt bepaald door motivatie<br />
— komt onder meer tot uiting in therapietrouw, zowel ten aanzien van de voorgeschreven<br />
medicatie als ten aanzien van de behandeling in het algemeen. Motivatie is<br />
echter niet uitsluitend een kenmerk van de patiënt en zeker geen statisch gegeven (zie<br />
ook hiervoor onder ‘bejegening’). Daarom kan ‘motiverende gespreksvoering’ een positief<br />
effect sorteren (Mil91, Sch00).<br />
Omdat in de praktijk van de drugshulpverlening therapie- en medicatietrouw over<br />
het algemeen niet optimaal zijn, is het verstandig met de patiënt te bespreken hoe de<br />
medicatie zal worden beheerd en of deze zal worden ingenomen waar anderen bij zijn<br />
(men spreekt van Direct Observed Therapy, ofwel DOT). Het kan raadzaam zijn de<br />
partner of een familielid bij de behandeling te betrekken (EDOCRA, Roo97). Hierbij<br />
moet men zich realiseren dat ook de ondersteunende personen soms professionele ondersteuning<br />
nodig hebben (Civ00, Sta01).<br />
Bij het bepalen van de doseringsfrequentie moet worden bedacht dat (zeer) lang<br />
werkende middelen zoals buprenorfine in de praktijk niet altijd alleen maar voordeel<br />
bieden: voor veel patiënten is het beter en gemakkelijker een dagelijkse medicatieroutine<br />
aan te houden dan er op bepaalde dagen aan te moeten denken een geneesmiddel in<br />
te nemen. Kranzler waarschuwt dat een gebrek aan dagelijks contact contraproductief<br />
kan zijn (Kra99; zie verder onder ‘vervolgafspraken’).<br />
179 Behandeldoelstellingen
Ten slotte: medicatie is ook handelswaar. De patiënt kan redenen hebben meegegeven<br />
medicatie te verkopen. Urinecontroles kunnen uitsluitsel geven of voorgeschreven<br />
medicatie daadwerkelijk is ingenomen.<br />
Vervolgafspraken<br />
De frequentie van eventuele vervolgafspraken hangt af van de doelstelling van de behandeling<br />
en van het stadium van de behandeling waarin de patiënt verkeert. Wanneer<br />
het behandeldoel terugvalpreventie is, is het van groot belang vooral in de eerste weken<br />
intensief contact met de patiënt te houden: het merendeel van de patiënten valt in die<br />
eerste periode terug. Onvoldoende therapietrouw speelt daarbij vaak mede een rol. Dit<br />
geldt ook voor patiënten die nog maar kort op een onderhoudsbehandeling zijn ingesteld.<br />
Het is daarom aan te raden een patiënt binnen een week na het eerste consult opnieuw<br />
te laten komen om na te gaan of hij al iets gemerkt heeft van het effect van de<br />
medicatie, hoe het met de therapietrouw staat en of zich bijwerkingen voordoen. Er<br />
moet rekening mee worden gehouden dat een slecht herinneringsvermogen de oorzaak<br />
van non-compliance kan zijn (Dar00).<br />
Een andere belangrijke reden een patiënt aan het begin van de behandeling frequent<br />
terug te laten komen, is het instellen van de medicatie. Gebleken is dat het risico van<br />
overdosering het grootst is in de eerste weken na (her)intake; accumulatie van methadon<br />
speelt hierbij mogelijk een rol (Cap99, Bus02). Dit risico bestaat ook wanneer andere<br />
medicamenten worden voorgeschreven. De commissie adviseert daarom de patiënt<br />
geleidelijk op de gewenste dosering van de voor te schrijven geneesmiddelen in te stellen.<br />
Het optreden van onthoudingsverschijnselen en bijgebruik zijn over het algemeen<br />
indicatoren van een te lage dosering (Lea01).<br />
Als de patiënt na deze eerste weken niet is teruggevallen en zijn therapietrouw<br />
goed is, kan hij in het algemeen minder frequent door de arts worden gezien.<br />
Wanneer een patiënt is gestabiliseerd, kan hem voor een aantal dagen medicatie<br />
worden meegegeven. Voor de hulpverlening is dit tijdbesparend en gemakkelijk, zeker<br />
ter overbrugging van het weekend. Een dergelijke fasering, waarbij op basis van de resultaten<br />
versoepeling van het regime wordt doorgevoerd, ziet men ook in de Amerikaanse<br />
methadon-behandelprotocollen.<br />
Echter, niet voor alle patiënten is dit een geschikte handelwijze. Vaak is dagelijks<br />
persoonlijk contact van belang: hetzij omdat dit kan worden aangegrepen als stimulans<br />
de behandeling vol te houden, hetzij omdat, door de medicatie onder toezicht te laten<br />
innemen (DOT), doorverkoop kan worden voorkomen. Bovendien kan voor bepaalde<br />
patiënten de dagelijkse gang naar de hulpverlening enige structuur in de dag brengen.<br />
180 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Monitoring<br />
Bij de behandeling van chronisch verslaafden is, vanwege het wisselend beloop en mogelijke<br />
veranderingen in het maatschappelijk functioneren, regelmatig diagnostiek en<br />
bijstellen van de behandeling nodig, ongeacht de behandeldoelstelling. Men spreekt<br />
van ‘monitoring’ of periodiek onderzoek. Over het algemeen is het wenselijk een dergelijk<br />
onderzoek iedere drie maanden te herhalen. Verpleegkundige interventie kan de<br />
opkomst stimuleren. Bij een dergelijk heronderzoek dienen in ieder geval onderstaande<br />
punten aan de orde te komen:<br />
verslaving: aard, intensiteit en wijze van gebruik; breedspectrum urine-onderzoek,<br />
zowel gericht op bijgebruik als ter controle op de medicatie-inname; voldoet de behandeling?<br />
maatschappelijk functioneren: contacten met de politie; inkomen, uitkering, schulden;<br />
woonomgeving, ordeproblemen; bezigheden, werk; contacten met familie,<br />
partner, kinderen<br />
psychopathologie: wanen, hallucinaties (al dan niet door middelen veroorzaakt);<br />
depressie, suïcidaliteit, persoonlijkheidsstoornissen, ADHD<br />
infectieziekten: eens per jaar moet een thoraxfoto worden gemaakt (screening op<br />
tbc). Bij actieve prostitué(e)s is met regelmaat een volledig SOA-onderzoek nodig<br />
(uitstrijk, kweek, bloed). Ook een Mantoux-test is noodzakelijk.<br />
Een gemotiveerde patiënt kan worden aangemoedigd zelf in een dagboek te vermelden<br />
hoeveel medicatie hij die dag heeft genomen en de mate van craving te noteren, bijvoorbeeld<br />
door het aantal uren op te schrijven dat hij aan middelengebruik heeft gedacht.<br />
Daarbij kan ook gebruik worden gemaakt van daartoe ontwikkelde schalen. Dergelijke<br />
registraties kunnen een aanknopingspunt vormen voor een gesprek en een handvat<br />
voor bijstellen van de medicatie.<br />
Uiteraard wordt ook van de huisarts verwacht dat deze de voortgang controleert — dat<br />
is immers de normale praktijk bij de behandeling van chronisch zieken.<br />
Counseling<br />
Onder ‘counseling’ kunnen verschillende vormen van raad geven worden begrepen: zowel<br />
meer praktisch gerichte advisering (zoals adviezen over HIV-preventie, veilig gebruik<br />
en veilig vrijen, anticonceptie), als psychosociale ondersteuning. Onderscheid<br />
moet worden gemaakt tussen counseling die door de behandelaar essentieel wordt gevonden<br />
— en die dus als onlosmakelijk onderdeel van de behandeling in de behandelingsovereenkomst<br />
wordt opgenomen — en aandacht of hulp die op verzoek van de pa-<br />
181 Behandeldoelstellingen
tiënt wordt gegeven. Ook bij counseling kan voorlichting de subjectieve kwaliteit van<br />
de zorg verbeteren.<br />
Een verplichtende structuur van individuele aandacht is waardevol omdat de toestand<br />
van de patiënt ingrijpend kan veranderen waardoor aanpassing van de behandeling<br />
danwel verwijzing (veelal naar maatschappelijke opvang) nodig is. Anderzijds geven<br />
dergelijke contacten de patiënt de mogelijkheid klachten over de behandeling of de<br />
bejegening naar voren te brengen. Gebleken is dat patiënten wel hulp accepteren mits<br />
men hen het gevoel geeft gerespecteerd te worden (Nee94, RvZ99).<br />
Wanneer om aandacht wordt gevraagd, dient te worden geïnformeerd naar doel en<br />
reden. De behandelaar moet zich vervolgens afvragen welke vorm van aandacht in het<br />
specifieke geval geschikt is.<br />
Ongeacht het karakter van de counseling moet de behandelaar zorgdragen voor<br />
adequate verslaglegging.<br />
Actief volgen (‘outreach’)<br />
De meervoudige problematiek van chronische patiënten maakt coördinatie van zorg en<br />
het actief volgen van degenen die niet op hun vervolgafspraak komen (‘outreach’)<br />
noodzakelijk. Een dergelijke benadering is het meest van belang bij patiënten met ernstige<br />
comorbiditeit, maar ook bij patiënten die zijn gemotiveerd voor abstinentie maar<br />
de behandeling niet kunnen volhouden en terugvallen. Het is relevant dat wordt geïnformeerd<br />
naar de redenen van het wegblijven. Van een outreach-gerichte houding gaat<br />
een motiverende impuls uit naar de patiënt, maar ook naar de instelling als blijkt dat<br />
elementen in bijvoorbeeld de bejegening kunnen worden verbeterd.<br />
De voor outreach benodigde activiteiten — die onder meer het opzoeken van patiënten<br />
in ziekenhuizen en het opsporen van dak- en thuislozen omvatten — zijn vergelijkbaar<br />
met die welke in het kader van ‘bemoeizorg’ worden uitgevoerd bij ‘zorgwekkende<br />
zorgmijders’ in de GGZ. Men zet bij deze activiteiten bij voorkeur sociaal-psychiatrische<br />
verpleegkundigen in.<br />
Verslaglegging en dossiervorming<br />
De behandelaar moet nauwkeurig vastleggen wat de voorgestelde behandeling inhoudt<br />
en waarom daarmee is begonnen. De resultaten van de vervolgafspraken (inclusief<br />
eventueel bijstellen van de medicatie, met de reden daarvoor), van eventuele outreachactiviteiten<br />
en van het periodiek onderzoek worden eveneens opgetekend, evenals de<br />
aard en het resultaat van counseling-activiteiten. Dit maakt het mogelijk de behandeling<br />
te evalueren en zo nodig bij te stellen. Het is raadzaam een dergelijke evaluatie via een<br />
182 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
vast protocol uit te voeren en daarin tevens aan te geven met welke andere instellingen/hulpverleners<br />
over de patiënt in kwestie contact is geweest en met welk resultaat.<br />
11.3.3 Implementatie<br />
De commissie wijst erop dat het opstellen van richtlijnen slechts een eerste stap is om<br />
de in dit advies naar voren gebrachte, wetenschappelijk gefundeerde aanbevelingen te<br />
realiseren. Voor het in de dagelijkse praktijk doorvoeren van richtlijnen moet meer gebeuren<br />
dan het rondzenden daarvan aan artsen die toch al met informatie worden overstelpt.<br />
Het is noodzakelijk direct bij de richtlijnen een implementatietraject aan te geven<br />
(Gib01). De vraag hoe dit traject zou moeten verlopen, moet volgens het <strong>Gezondheidsraad</strong>advies<br />
‘Van implementeren naar leren’ worden opgevat als de vraag naar het<br />
optimaliseren van de patiëntenzorg (GR00).<br />
De commissie bepleit bij de implementatie van de op te stellen richtlijnen aansluiting<br />
te zoeken bij het project Resultaten Scoren. Daarin doet men niet alleen ervaring<br />
op met de toetsing van protocollen, maar ook met interactieve voorlichting gericht op<br />
kwaliteitsverbetering. Omdat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van<br />
mening is dat, ‘in aanvulling op de verantwoordelijkheden van beroepsbeoefenaren, instellingen<br />
en wetenschappelijk onderzoekers’, de implementatie van passende zorg<br />
moet worden bevorderd, is voortzetting van de ondersteuning van dit project toegezegd<br />
(VWS00).<br />
11.3.4 Professionele standaard en keuzevrijheid<br />
Wanneer de richtlijnen waartoe hier een aanzet wordt gegeven uitmonden in een professionele<br />
standaard voor de hulpverlening aan drugverslaafden, betekent dat een inperking<br />
van de keuzevrijheid in individuele hulpverleningsrelaties. Dit heeft gevolgen<br />
voor zowel de hulpverlener als de patiënt.<br />
Is de standaard duidelijk, dan zal de vrijheid om af te wijken van een beproefde behandelstrategie<br />
afnemen. Persoonlijke, subjectieve preferenties moeten in belangrijke<br />
mate wijken voor onderbouwde opinies en standaarden.<br />
Voor de individuele behandelaar wordt het eenvoudiger, maar ook noodzakelijker,<br />
om grenzen te trekken waar het gaat om eventuele voorkeuren van de patiënt voor bepaalde<br />
behandelmethoden. De patiënt kan niet van de hulpverlener vergen dat deze de<br />
professionele eisen terzijde schuift. Anderzijds mag de patiënt verwachten dat het handelen<br />
van de hulpverlener aan die professionele eisen voldoet.<br />
Naarmate de professionele standaard diffuser is, is de ruimte voor individuele voorkeuren<br />
(van zowel hulpverlener als verslaafde) groter en heeft de hulpverleningsrelatie<br />
een hoger ‘onderhandelingskarakter’. Hoe een professionele standaard ingepast wordt<br />
183 Behandeldoelstellingen
in de werkwijze van de hulpverlening wordt hieronder uiteengezet. De commissie gaat<br />
daarbij na wie in welke situatie vaststelt wat de passende behandeldoelstelling en -methode<br />
is, op grond van welke criteria en overwegingen dat gebeurt en wat de plaats is<br />
van de professionele standaard in dat proces.<br />
Vrijwillige hulpverleningsrelaties<br />
Krachtens de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) is de<br />
hulpverlener allereerst gehouden als ‘goed hulpverlener’ de professionele standaard in<br />
acht te nemen. Bovendien dient hij voor elke behandeling toestemming van de patiënt<br />
te verkrijgen. Dit impliceert dat de hulpverlener, met de professionele standaard als<br />
richtsnoer, een voorstel tot behandeling kan doen, maar dat de patiënt de vrijheid heeft<br />
dit af te wijzen. Ook heeft de patiënt de vrijheid de hulpvraag te beperken en te opteren<br />
voor een beperkte behandelingsdoelstelling. De hulpverlener kan slechts die wensen<br />
van de patiënt afwijzen die zouden leiden tot handelen in strijd met de professionele<br />
standaard, bijvoorbeeld als de behandeldoelstelling en/of -methode waar de voorkeur<br />
van de patiënt naar uitgaat vanuit medisch-professioneel perspectief zinloos of schadelijk<br />
zijn. De patiënt behoudt eveneens de vrijheid om tussentijds terug te komen op de<br />
toestemming voor een overeengekomen behandelplan. WGBO noch BIG* kennen mogelijkheden<br />
tot dwangbehandeling over te gaan.<br />
Drangprojecten<br />
In de strafrechtelijke sfeer is vaak sprake van een maatschappelijk bepaalde behandeldoelstelling<br />
die is gerelateerd aan het voorkómen van overlast, strafbare feiten en dergelijke.<br />
Dit is het geval bij strafvervangende behandeling, voorwaardelijke veroordeling,<br />
schorsing voorlopig opgelegde hechtenis (op de bijzondere voorwaarde van deelname<br />
aan een verslavingsbehandeling), voorwaardelijke oplegging van SOV** (met als<br />
voorwaarde dat betrokkene zich bereid verklaart tot (intramurale danwel ambulante)<br />
behandeling in een gezondheidszorginstelling) en bij TBS met voorwaarden***. Men<br />
gaat er daarbij van uit dat een bepaalde aanpak van de verslavingsproblematiek<br />
noodzakelijk is om die maatschappelijke doelstelling te bereiken. Bij voorwaardelijke<br />
maatregelen in de sfeer van de Wet BOPZ**** (voorwaardelijk ontslag, in de toekomst<br />
* Wet BIG: Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg.<br />
** SOV: Maatregel strekkende de strafrechtelijke opvang van verslaafden.<br />
*** Bij de SOV wordt als tweede doelstelling genoemd ‘een bijdrage leveren aan de oplossing van de verslavingsproblematiek<br />
ten behoeve van terugkeer in de maatschappij ….’. Eerste doelstelling is het terugdringen van<br />
overlast, ic het verwijderen uit de maatschappij.<br />
**** BOPZ: Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen.<br />
184 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
ook de voorwaardelijke rechterlijke machtiging) is de doelstelling gerelateerd aan het<br />
voorkómen van gevaar.<br />
Bij ‘drangprojecten’ spelen derhalve bij het bepalen van de behandeldoelstelling<br />
andere dan alleen hulpverleningsoverwegingen een rol. Het door de behandelaar voorgestelde<br />
– en door de rechter als voorwaarde opgelegde – behandelplan dient hierop<br />
aan te sluiten. Dit laat onverlet dat de behandelaar zich bij het ontwikkelen van dat<br />
voorstel wel moet laten leiden door hetgeen vanuit professioneel oogpunt, gelet op de<br />
maatschappelijk vastgestelde behandelingsdoelstelling, verantwoord is. De verslaafde<br />
heeft enige vrijheid om al dan niet met het voorgestelde behandelplan in te stemmen,<br />
ook al zijn de consequenties van weigering veelal weinig aantrekkelijk. De ruimte voor<br />
hulpverlener en patiënt om over de hulpvraag c.q. behandeldoelstelling te ‘onderhandelen’,<br />
is derhalve geringer dan in vrijwillige hulpverleningsrelaties.<br />
Een nadere begrenzing van de in het kader van drangprojecten (door de rechter of officier<br />
van justitie) opgelegde behandeldoelstelling en de daarbij te gebruiken behandelmethoden<br />
kan worden aangebracht aan de hand van de criteria van doelmatigheid, subsidiariteit<br />
en proportionaliteit die bij elke inbreuk (op de keuzevrijheid) in acht moeten<br />
worden genomen. Dit impliceert dat:<br />
de behandeldoelstelling gerelateerd moet kunnen worden aan de doelstelling van de<br />
maatregel (bijvoorbeeld: voorkómen van recidive vergt geen volledige abstinentie,<br />
maar slechts hanteerbaar maken van de verslavingsproblematiek)<br />
slechts gekozen wordt voor behandelmethoden die relevant en effectief zijn voor<br />
het bereiken van die doelstelling<br />
slechts gekozen wordt voor de minst ingrijpende behandelmethode om de beoogde<br />
doelstelling te bereiken<br />
een redelijke verhouding bestaat tussen de beoogde behandeldoelstelling en de<br />
zwaarte van de daarvoor toe te passen behandelmethode.<br />
Een en ander impliceert dat de ruimte voor anderen dan de drugsverslaafde en de behandelaar<br />
(dus: iedere derde die in de sfeer van dwang- of drangtoepassing eist dat de<br />
verslaafde een behandeling ondergaat) om de behandelingsdoelstelling en behandelingsmethode<br />
vast te stellen ook enige begrenzing kent.<br />
Dwangopname en dwangbehandeling<br />
De juridische mogelijkheden tot dwangbehandeling zijn beperkt. Wel zijn er mogelijkheden<br />
om betrokkene onder dwang in een inrichting op te nemen en te laten verblijven.<br />
Drugsverslaafden kunnen onder dwang worden opgenomen op grond van de Wet SOV<br />
(plaatsing in een speciaal daarvoor bedoelde inrichting), op grond van de Wet BOPZ<br />
185 Behandeldoelstellingen
(rechterlijke machtiging, rechterlijke machtiging op eigen verzoek) en in het kader van<br />
een TBS (met bevel tot verpleging). De doelstelling van dergelijke dwangopnames is<br />
veelal de bescherming van de veiligheid van personen of goederen. Bij de BOPZ is ook<br />
de bescherming tegen gevaar van de betrokkene zelf een gerechtvaardigde doelstelling.<br />
De Wet SOV kent formeel geen mogelijkheden tot dwangbehandeling. De wet gaat<br />
er vanuit dat aan de in een inrichting voor strafrechtelijke opvang geplaatste drugsverslaafde<br />
een behandelaanbod wordt gedaan. Het staat de drugsverslaafde vrij dit aanbod<br />
al dan niet aan te nemen. De duur van de maatregel is formeel niet gekoppeld aan het al<br />
dan niet met succes volgen van de aangeboden behandeling van de verslaving.<br />
Wanneer echter dwangopname plaatsing betekent in een ‘drugvrije’ setting, kan dit<br />
inhouden dat een verslaafde niet alleen moet afkicken van illegale middelen, maar dat<br />
hem tevens het op medisch voorschrift innemen van opiaten (meestal methadon) wordt<br />
verboden. Naar het oordeel van de commissie moet het onthouden of afbouwen van deze<br />
medicatie tegen de wil van de patiënt, ook als de behandeling op professionele wijze<br />
wordt uitgevoerd, inhoudelijk en in zijn consequenties als dwangbehandeling worden<br />
beschouwd, al is dat juridisch nog geen uitgemaakte zaak (zie GR02).<br />
In het kader van de Wet BOPZ is dwangbehandeling slechts in beperkte mate toegestaan:<br />
in uitzonderlijke situaties van ernstig gevaar en dan uitsluitend gericht op ‘het<br />
wegnemen van de stoornis die betrokkene gevaar doet veroorzaken’. Alleen doelstellingen<br />
en methoden die de toets van doelmatigheid, subsidiariteit en proportionaliteit kunnen<br />
doorstaan, mogen worden afgedwongen.<br />
Naast de ‘gewone’ rechterlijke machtiging ex Wet BOPZ kent de Wet BOPZ de<br />
‘rechterlijke machtiging op eigen verzoek’, waarbij aan de rechter een behandelplan<br />
moet worden voorgelegd dat in overleg tussen de verslaafde en het psychiatrisch ziekenhuis<br />
van de opname is opgesteld. Onder omstandigheden (ernstig gevaar) kan alleen<br />
dat gedeelte van het behandelplan dat is gericht op behandeling van de stoornis die betrokkene<br />
gevaar doet veroorzaken onder dwang worden toegepast (ex artikel 38 lid 5<br />
Wet BOPZ). De overige aspecten van het behandelplan vallen onder de WGBO. Daarom<br />
is er geen aanleiding om de doelstellingen en methoden te begrenzen; de vrijheid<br />
van betrokkene tot weigering van de behandeling blijft onaangetast.<br />
Vooralsnog worden de mogelijkheden van de Wet BOPZ in de verslavingszorg<br />
weinig tot niet gebruikt. Niet denkbeeldig is echter dat dit in de toekomst zal veranderen<br />
(zie oa Roo01a).<br />
Penitentiaire inrichtingen<br />
Een vergelijkbare situatie met het verplicht afkicken bij een gedwongen opname doet<br />
zich voor bij de behandeling van verslaafden in penitentiaire inrichtingen. Voor een be-<br />
186 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
schouwing over de benadering van deze categorie patiënten verwijst de commissie naar<br />
het advies ‘Behandeling van drugverslaafde gedetineerden’ (GR02).<br />
11.3.5 Randvoorwaarden<br />
Behandelsetting<br />
In het advies ‘Onderzoek op druggebruik’ heeft de commissie benadrukt dat de medische<br />
diagnostiek in de praktijk van de drugshulpverlening dient te geschieden in een<br />
hygiënische omgeving, met respect voor de patiënt en met waarborg van diens privacy.<br />
Het is daarnaast van belang dat de sfeer ontspannen en vertrouwenwekkend is; daartoe<br />
dragen niet alleen de eigenschappen van de behandelaar bij, maar ook de bouwkundige<br />
omgeving, de inrichting, het comfort, de gekozen kleurstelling en de omvang van<br />
spreek- en wachtkamer. Omdat sommige patiënten jonge kinderen hebben, is een vorm<br />
van kinderopvang relevant (Hor95, Gro00).<br />
‘Incentives’<br />
Volgens in het buitenland (voornamelijk de VS) uitgevoerd onderzoek blijkt het in vele<br />
gevallen mogelijk het behandelresultaat gunstig te beïnvloeden door de patiënt een bepaalde<br />
beloning voor therapietrouw in het vooruitzicht te stellen. Deze kan zowel van<br />
financiële (in de vorm van contant geld, waardechèques, cadeaubonnen of buskaartjes)<br />
als van praktische aard zijn, zoals het meegeven van de medicatie (Sil96) of het aanbieden<br />
van extra counseling. De mogelijkheid vouchers met oplopende geldwaarde te verdienen<br />
naarmate over een langere periode schone urine wordt geproduceerd vormt een<br />
extra stimulans (Hig93, Hig94a,b, Row94, Ama96, Fol96, Kid96, Igu97,<br />
Chu98,99,99a; Pre99). Rothfleisch heeft de ervaring dat cocaïneverslaafden het aldus<br />
verdiende geld voor voedsel en transport gebruiken en zelden of nooit voor drugs<br />
(Rot99).<br />
In Nederland heeft men, buiten het kader van wetenschappelijk onderzoek, met<br />
dergelijke aanmoedigingspremies ter bevordering van de therapietrouw bij verslaafden<br />
geen ervaring. De commissie verwacht van een dergelijke benadering in de Nederlandse<br />
situatie ook niet veel succes: de hulpverlening is laagdrempelig, het meegeven van<br />
medicatie wordt in veel programma’s nauwelijks nog als een voorrecht beschouwd en<br />
uitvallers worden, als er reden tot zorg bestaat, in het kader van outreach-programma’s<br />
opgespoord. Van stopzetten van de uitkering als sanctie, wat in de VS wel gebeurt, is in<br />
Nederland geen sprake.<br />
187 Behandeldoelstellingen
Beschikbaarheid farmaca<br />
Niet alle middelen waarvan een positief effect kan worden verwacht bij de behandeling<br />
van drugverslaving zijn zonder meer overal verkrijgbaar, ook niet op recept. Zoals eerder<br />
aangegeven, doen zich in Nederland op dit gebied problemen voor met buprenorfine,<br />
dat, onder de merknaam Temgesic, slechts verkrijgbaar is in zeer laag gedoseerde<br />
sublinguaal-tabletten en ampullen (resp. à 0,2 en 0,3 mg) met als indicatie post-operatieve<br />
pijn.<br />
Lofexidine is tot op heden in Nederland niet verkrijgbaar.<br />
Beschikbaar stellen van naloxon<br />
De laatste jaren is in de internationale vakliteratuur van verschillende zijden voorgesteld<br />
aan (bepaalde categorieën) heroïneverslaafden naloxon ter beschikking te stellen.<br />
Achtergrond is het gegeven dat een overdosis heroïne, wanneer niet wordt ingegrepen,<br />
weliswaar dodelijk is, maar zelden onmiddellijk, dat overdosering zich meestal voordoet<br />
in gezelschap van andere gebruikers en dat dezen, wanneer zij over adequate medicatie<br />
zouden beschikken, direct zouden kunnen ingrijpen (Dar97a, Sim98, WHO98,<br />
Hal99, Str96a,99a,00a; Spo99, Dar00a, Len00, Sea01) — al moeten zij desondanks een<br />
ambulance bellen (Str01). Bij een dergelijke toepassing is voorlichting van zowel hulpverleners<br />
als gebruikers (maar ook hun familie) onontbeerlijk — alleen al omdat naloxon<br />
maar ongeveer 30 minuten werkt en de patiënt na die tijd alsnog aan de overdosis<br />
van het langer werkende opiaat (heroïne of methadon) kan bezwijken. Graham e.a. rapporteren<br />
dat training van verslaafden in resuscitatietechnieken goed mogelijk is<br />
(Gra01).<br />
Voor een dergelijke verstrekking zouden in de eerste plaats heroïneverslaafden in<br />
aanmerking komen die een grote kans lopen op een overdosis, zoals het geval kan zijn<br />
na een periode van — al dan niet vrijwillige (gevangenis) — abstinentie. Daarnaast<br />
wordt wel geopperd dat het middel van nut zou kunnen zijn voor patiënten met kinderen<br />
die per ongeluk methadon kunnen binnenkrijgen. Voor misbruik of doorverkoop<br />
van naloxon behoeft niet te worden gevreesd.<br />
Ook nadelen worden genoemd: een meer riskant gebruik als een overdosis minder<br />
bedreigend is, de mogelijke weigering van een elders geresusciteerde patiënt zich voor<br />
complicaties in het ziekenhuis te laten behandelen, de kosten van een behoefte-dekkende<br />
naloxon-distributie, de beperkte houdbaarheid van naloxon. Ander aspect is de kosten-baten<br />
verhouding in vergelijking met het beter voorlichten van gebruikers. Los<br />
daarvan doet zich het medisch-juridische probleem voor of een arts een dergelijk middel<br />
mag voorschrijven zonder dat hij weet aan wie, door wie en wanneer het zal worden<br />
toegediend.<br />
188 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
In het Verenigd Koninkrijk is een naloxon-neusspray ontwikkeld die in Londen in een<br />
pilot-study voor dit doel wordt onderzocht (WHO98). Inmiddels is ook ervaring opgedaan<br />
met een eenvoudig en snel toe te dienen kant-en-klaar spuit (‘minijet’ met 800 mg<br />
naloxon, Det01).<br />
In Genua zou het meegeven van naloxon aan heroïneverslaafden een aanzienlijke reductie<br />
in sterfte aan overdoses ten gevolge hebben gehad*. Ook uit Berlijn en Jersey<br />
komen positieve berichten (Det01). Geadviseerd wordt wel de naloxon intramusculair<br />
of subcutaan te spuiten omdat dit sneller gaat en minder heftige onthoudingsverschijnselen<br />
veroorzaakt (Wan99a).<br />
De commissie verwacht dat met het beschikbaar stellen van naloxon met bovengenoemd<br />
oogmerk in de Nederlandse situatie weinig winst is te behalen. Omdat hier te<br />
lande het gebruik van heroïne niet strafbaar is, zijn verslaafden niet bang zo nodig de<br />
GG&GD of een ambulance te bellen. Bovendien wordt in Nederland heroïne steeds<br />
minder gespoten waardoor ook overdosering minder voorkomt (bij 953 gevallen van<br />
fatale overdosis bleek 98% opgetreden te zijn na intraveneus gebruik, Dar00) en participeert<br />
een groot aantal verslaafden in een methadonprogramma — volgens verschillende<br />
auteurs een bescherming tegen een overdosis (Cap94, Spo99, Ame99a, Dar00,<br />
Voc00).<br />
Wel acht de commissie het raadzaam dat niet alleen ambulancepersoneel maar ook<br />
huisartsen (in hun praktijk/visitetas) naloxon bij de hand hebben. Omdat bij een overdosis<br />
heroïne de ademhaling van de patiënt tekortschiet maar er wel circulatie is, kan<br />
direct toedienen van naloxon levensreddend zijn. Gezien de korte werkingsduur van<br />
naloxon is het van belang de patiënt te blijven observeren en, in afwachting van diens<br />
overbrenging naar een intensive care afdeling, de respiratie gaande te houden (zie ook<br />
GCM99, Cul00).<br />
De commissie waarschuwt dat naloxon heftige onthoudingsverschijnselen teweeg<br />
kan brengen en bij polydruggebruikers onverwachte en ernstige neveneffecten kan hebben.<br />
Naloxon neutraliseert wel de overdosis opiaten maar heeft geen invloed op de effecten<br />
van eventueel bijgebruikte sedativa of stimulantia — zodat een bestaand evenwicht<br />
wordt verstoord. Ook bij de behandeling van traumata bij dergelijke patiënten<br />
kunnen zich complicaties voordoen (Hun97).<br />
* Mededeling tijdens het congres ‘Epidemiology of Drug Abuse’, Florence 1999. Men heeft, in samenwerking met<br />
Strang, twee jaar tevergeefs gepoogd een onderzoeksopzet te ontwikkelen en geeft het nu maar gewoon mee.<br />
189 Behandeldoelstellingen
Continuïteit van zorg<br />
Het chronisch karakter van verslaving maakt het langdurige voortzetten van zorg noodzakelijk.<br />
Enerzijds is ‘nazorg’ nodig; daaronder worden de verschillende activiteiten<br />
verstaan die moeten volgen op klinische danwel ambulante interventies (Van78). Een<br />
belangrijk doel van nazorg is het handhaven van de tijdens de behandeling bereikte resultaten.<br />
Daarnaast moet nazorg in voorkomende gevallen de overgang van het leven in<br />
een instelling naar het leven in de gewone maatschappij vergemakkelijken (Ito88,90;<br />
Spe95,99). Anderzijds zijn voorzieningen nodig voor die patiënten bij wie terugkeer<br />
naar een ‘gewoon leven’ niet mogelijk is (zorgpensions). Men spreekt wel van ‘vervolgzorg’.<br />
Het is raadzaam vanaf het begin van de behandeling rekening te houden met de<br />
noodzaak van nazorg en vervolgzorg (Las98). Uit de literatuur komt naar voren dat<br />
vorm en setting van de nazorg niet veel uitmaken; wel lijken langdurig voortgezette,<br />
frequente interventies effectiever het therapeutische effect van de behandeling te kunnen<br />
handhaven dan kortdurende en minder frequente behandelingen (Ver01a). Verschillende<br />
vormen van sociale bekrachtiging blijken de deelname aanzienlijk te kunnen<br />
bevorderen (Oss84, Las99,01). Een en ander houdt in dat voor nazorg voldoende mogelijkheden<br />
(menskracht, organisatie) moeten bestaan. Dit geldt uiteraard ook voor de<br />
vervolgzorg.<br />
Continuïteit van zorg houdt ook in: continuïteit van behandelaar. Verschillende onderzoekers<br />
wijzen op het belang de patiënt zo min mogelijk door wisselende hulpverleners<br />
te laten behandelen.<br />
11.4 Behandeling door de huisarts<br />
11.4.1 Situatie in Nederland<br />
De afgelopen twintig jaar is in Nederland, en met name in Amsterdam, op ruime schaal<br />
hulp aan verslaafden geboden vanuit de eerstelijnsgezondheidszorg. Dit gebeurde in<br />
eerste instantie op initiatief van de huisartsen (en psychiaters) zelf, die methadon voorschreven<br />
ter begeleiding naar abstinentie van bij hen ingeschreven verslaafde patiënten.<br />
Nadat in 1981 de Drugsafdeling van de GG&GD was opgericht, kreeg de eerstelijnshulpverlening<br />
in overleg en samenwerking met deze afdeling vastere vorm. Omdat ook<br />
toen al abstinentie veelal geen op korte termijn haalbare doelstelling bleek, werden<br />
steeds vaker risicoreductie en beperking van schade de behandeldoelen. Men ging onderhoudsdoseringen<br />
methadon voorschrijven en kreeg aandacht voor somatische en<br />
psychiatrische comorbiditeit.<br />
190 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Toen de programma’s in de categoriale verslavingszorg volliepen, ontstond ook<br />
van die kant meer belangstelling voor (en kreeg men belang bij) de huisartsenzorg: de<br />
eerstelijn ging functioneren als ‘overloopbekken’ voor de verslavingszorg. Sedert het<br />
begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw nemen de huisartsen in Amsterdam —<br />
mede dankzij de gedegen basis die de samenwerking met GG&GD/Jellinek vormt —<br />
een derde tot de helft van de methadonbehandelingen voor hun rekening.<br />
Als voordeel van eerstelijns- en huisartsenzorg werd — en wordt — vooral gezien<br />
dat de verslaafde uit de drugcultuur kon worden gehaald en dat behandeling in de eerstelijn<br />
het stigma van de verslaving kan verminderen (Dri99). De huisarts kent bovendien<br />
vaak de familie en het (resterende) netwerk van de patiënt zodat hij een psychoeducatieve<br />
rol kan vervullen en de omgeving kan leren te accepteren dat de patiënt lijdt<br />
aan een chronische psychiatrische aandoening en hoe daarmee om te gaan.<br />
De laatste jaren ziet men in toenemende mate ook elders in den lande in dat het herkennen,<br />
bespreekbaar maken en waar mogelijk ondersteunen van de beëindiging van de<br />
verslaving belangrijke taken voor de eerstelijn zijn (Bou01). Hiertoe moeten echter zowel<br />
arts als patiënt aan bepaalde (rand)voorwaarden voldoen.<br />
Voor de huisarts gelden de algemene eisen die in 11.3 ten aanzien van de behandeling<br />
van verslaafden zijn geformuleerd. Daarnaast moet de huisarts<br />
niet alleen voldoende deskundigheid hebben verworven in de behandeling en begeleiding<br />
van drugverslaafden, maar ook in behandeling van bijkomende somatische<br />
en psychiatrische pathologie<br />
samenwerkingsafspraken hebben met de gespecialiseerde drugshulpverlening voor<br />
consultatie, verwijzing en terugverwijzing<br />
deelnemen aan de centrale middelenregistratie*<br />
voldoende ervaring hebben met meerdere patiënten.<br />
Het is raadzaam dat een huisarts, ter voorkoming van overlast, overbelasting en stigmatisering<br />
van de praktijk, niet meer dan ongeveer tien heroïneverslaafden behandelt.<br />
Wat betreft de patiënten:<br />
* De Landelijke Centrale Middelen Registratie (LCMR) is een door de Ministers van VWS en Justitie in samenwerking<br />
met de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken in 1996 opgezet landelijk informatiesysteem dat tot<br />
doel heeft ‘de geneeskundigen die vervangende middelen voorschrijven aan patiënten in het kader van een<br />
opiaartverslaving te ondersteunen bij kwalitatief goede zorg’. Nevendoelstellingen zijn het tegengaan van<br />
ontvreemding en onjuist gebruik van Opiumwetmiddelen en het verkrijgen van geanonimiseerde beleidsgegevens<br />
(VWS01).<br />
191 Behandeldoelstellingen
alleen gestabiliseerde patiënten komen in aanmerking; de huisarts neemt de receptuur<br />
voor methadon en de begeleiding over (in samenwerking met het maatschappelijk<br />
werk; zie Sch83; Bra84)<br />
er is geen sprake van problematisch polydruggebruik en/of (ernstig) bijgebruik van<br />
slaapmiddelen en tranquillizers (benzodiazepinen)<br />
er is geen psychiatrische comorbiditeit die tot ernstige gedragsproblemen leidt<br />
de patiënt kan omgaan met een meerdaags (maximaal tweewekelijks) doseringsschema<br />
de patiënt is verzekerd en ingeschreven op naam van de huisarts<br />
de patiënt is gehuisvest in de regio van de huisartsenpraktijk<br />
de patiënt is redelijk coöperatief (Geij90, Bru97).<br />
De commissie benadrukt dat de contacten tussen huisarts en gespecialiseerde drugshulpverlening<br />
zodanig moeten zijn, dat over en weer verwijzen soepel verloopt en dat<br />
bij eventueel optredende problemen onverwijld kan worden overlegd en zo nodig ingegrepen.<br />
De commissie signaleert het tot op heden ontbreken van een adequate honorering voor<br />
deze intensieve vorm van hulpverlening (vergelijk bijvoorbeeld de diabeteszorg).<br />
11.4.2 Overige landen<br />
Ook internationaal wordt steeds vaker bepleit druggebruikers die hun verslaving niet<br />
kunnen of willen beëindigen maar die wel een gereguleerd bestaan leiden, te laten begeleiden<br />
door de eigen huisarts.<br />
Van Britse en Duitse zijde zijn positieve ervaringen gerapporteerd met de behandeling<br />
van heroïneverslaafden door huisartsen met respectievelijk methadon (ook de injecteerbare<br />
vorm) en codeïne.<br />
In het Verenigd Koninkrijk gebruikt men in de huisartspraktijk ook lofexidine (net<br />
zoals in algemene ziekenhuizen en gevangenissen), omdat men het als een voordeel beschouwt<br />
dat dit geen opiaat is (DeH91). Britse huisartsen worden van overheidswege<br />
aangespoord deze categorie patiënten te behandelen (Dye02, Gov02); onlangs is door<br />
het Lagerhuis bepleit ‘substance misuse’ op te nemen in de basisopleiding voor artsen<br />
en in het curriculum voor huisartsen (Gov02). Ondertussen wordt gewerkt aan speciale<br />
bijscholingscursussen voor huisartsen psychiaters, Gab01,01a).<br />
Sedert de introductie van buprenorfine in Frankrijk wordt dit middel in toenemende<br />
mate voorgeschreven door Franse huisartsen die verslaafden aan heroïne behandelen<br />
(Muc98; zie ook Bou98, Dub02).<br />
192 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Ook in de Verenigde Staten wordt tegenwoordig behandeling van stabiele verslaafden<br />
in de eerste lijn bevorderd. Men onderkent de hiervoor opgesomde voordelen van deze<br />
benadering en ervaart ook daar dat de programma’s vollopen met gestabiliseerde patiënten,<br />
waardoor er geen plaats meer is voor nieuwe (CAs97, AMTA98,00,01; zie ook<br />
O’Co98,00a; Lew99, Fie01, Ste01, Wei01). Bovendien maakt behandeling in de eerstelijn<br />
het mogelijk ook in kleine plaatsen waar geen methadonprogramma’s zijn heroïneverslaafden<br />
te helpen. Wel wordt erop gewezen dat aldaar in de regel nauwelijks psychosociale<br />
hulpverlening beschikbaar is, zodat een dergelijke behandeling alleen mogelijk<br />
is voor patiënten die in een stabiele en ondersteunende en motiverende sociale<br />
structuur leven. Men moet dus wel een geschikte patiëntenpopulatie selecteren<br />
(O’Co95,96,97,98).<br />
Bij de voorbereiding van de introductie van buprenorfine in de VS wordt<br />
nadrukkelijk rekening gehouden met toepassing door huisartsen. Voor diegenen die<br />
hiervoor belangstelling hebben, worden gedegen bijscholingscursussen georganiseerd.<br />
Het volgen van een dergelijke cursus is verplicht voor degenen die daadwerkelijk verslaafden<br />
gaan behandelen (AMTA01). In de VS houdt men een maximum aan van 30<br />
patiënten per huisartspraktijk.<br />
In Australië verwacht men dat behandeling door de huisarts voor veel gebruikers<br />
attractiever — want minder opvallend — is. Het ‘mainstreamen’ van methadon-onderhoudsprogramma’s<br />
in de reguliere zorg zou drempelverlagend werken omdat daarmee<br />
het stigma van ‘junkie’ wordt vermeden (Hal98a). Dit laatste argument wordt ook in de<br />
VS gehoord. Volgens Latowsky kan het stigma van een methadononderhoudsbehandeling<br />
zodanig zijn dat men besluit toch maar af te kicken (Lat96). Hickie wijst op de<br />
noodzaak juist in de huisartspraktijk bedacht te zijn op de bij dergelijke patiënten frequent<br />
voorkomende en veel beperkingen veroorzakende psychiatrische comorbiditeit<br />
(Hic01).<br />
In Canada doet men pogingen huisartsen op te leiden voor participatie in methadonprogramma’s<br />
(Mul99). Het College of Physicians heeft een stappenplan opgesteld dat<br />
moet worden gevolgd wanneer een patiënt in behandeling wordt genomen.<br />
Allerwegen geldt dat voor een behandeling door de huisarts in principe alleen gestabiliseerde<br />
en coöperatieve gebruikers in aanmerking komen. Voor patiënten die sociaal onaangepast<br />
zijn of zich ten gevolge van psychopathologie onaangepast gedragen danwel<br />
ernstig vervuild zijn, is behandeling door de huisarts niet geïndiceerd.<br />
193 Behandeldoelstellingen
11.5 Bijzondere groepen<br />
Voor verschillende groepen is specifieke zorg nodig:<br />
Vrouwen: in verband met SOA, incestverleden, kwetsbaarheid voor geweld en uitbuiting,<br />
eventuele psychische/psychiatrische comorbiditeit en relatieproblemen.<br />
Aandacht voor anticonceptie: verslaving en de opvoeding van kinderen gaan slecht<br />
samen. In geval van zwangerschap: in ieder geval continuïteit van zorg nastreven<br />
(ook bij bestaande kinderwens). Indien abstinentie niet haalbaar is, zeker in de<br />
tweede helft van de zwangerschap stabiliseren op methadon. Via een onderhoudsbehandeling<br />
kan de prenatale controle veilig worden gesteld — waarmee het risico<br />
van premature partus of perinatale sterfte wordt beperkt — en heeft men zicht op<br />
de maatschappelijke situatie van aanstaande moeder en haar baby (Baa93, Kal93,<br />
Dav94, Pop95, Ric00).<br />
Kinderen van verslaafde ouders: wanneer de moeder geen belangstelling heeft voor<br />
de baby, direct na de bevalling ontzetting uit de ouderlijke macht. In andere gevallen<br />
aandacht voor het beloop van de opvoeding. Case-management in het kader van<br />
een project voor kinderen van drugverslaafde ouders (KDO) kan waardevol zijn.<br />
Prostitué(e)s: gemeentelijk gedoogbeleid, samenwerking tussen (op de groep toegesneden<br />
en goed toegankelijke) hulpverlening en politie. Controle op en advies bij<br />
SOA en andere infectieziekten.<br />
Jongeren: goede psychiatrische, pedagogische en maatschappelijke diagnostiek is<br />
essentieel. De rol van arts en medicatie is vaak betrekkelijk gering, die van maatschappelijke<br />
kaders daarentegen is van groot belang. Essentieel is preventie van<br />
schooluitval vanwege slechte prestaties of onaangepast gedrag.<br />
Partners: wanneer een van beiden verslaafd is, is het van belang bij de ander begrip<br />
te kweken voor de noodzaak van — vaak zeer langdurig voort te zetten — behandeling.<br />
Wanneer beide partners verslaafd zijn, kan op abstinentie gerichte behandeling<br />
van een of beide partners het einde betekenen van een relatie die alleen door de<br />
drugs in stand werd gehouden.<br />
Gedetineerden: de noodzaak van continuïteit van zorg voor verslaafde gedetineerden<br />
na ontslag uit detentie en de mogelijkheden daartoe komen aan de orde in het<br />
<strong>Gezondheidsraad</strong>advies ‘Behandeling van drugverslaafde gedetineerden’ (GR02).<br />
Andere groepen verdienen uit anderen hoofde bijzondere aandacht:<br />
Allochtonen. De commissie maakt zich zorgen over het gebrek aan kennis over en<br />
inzicht in de drugsproblematiek bij deze categorie.<br />
Onverzekerden: ook voor deze patiënten moet essentiële zorg veilig gesteld zijn.<br />
Crisishulp moet zijn gericht op repatriëring. De toegang tot het ziekenhuis moet op<br />
194 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
indicatie worden geregeld; hier ligt een specifieke taak voor de Openbare Gezondheidszorg.<br />
Ook hier verdient continuïteit van zorg aandacht.<br />
Illegalen. De commissie wijst op de medische en ethische problemen ten aanzien<br />
van de ontoegankelijkheid van medische zorg die zich sinds het in werking treden<br />
van de Koppelingswet in versterkte mate voor deze groep voordoen. Waar (toegelaten)<br />
asielzoekers in Nederland toegang hebben tot de verschillende vormen van<br />
zorg, is men, ook in de verslavingszorg, bij de behandeling van illegalen in toenemende<br />
mate afwijzend. Wordt in acute situaties in de regel wel hulp verleend, van<br />
continuïteit is geen sprake. Dit zelfde geldt overigens voor onverzekerden die legaal<br />
in Nederland verblijven. De commissie vreest dat, naarmate de verloedering in<br />
deze groepen voortschrijdt, meer mensen verslaafd zullen raken. Bij geen of beperkte<br />
toegankelijkheid tot medisch noodzakelijke zorg zullen zich in toenemende<br />
mate problemen op het gebied van zowel lichamelijke als geestelijke gezondheid<br />
voordoen. De commissie vreest consequenties voor de volksgezondheid wanneer in<br />
deze groepen infectieziekten optreden die zich, bij gebrek aan adequate behandeling,<br />
ook daarbuiten kunnen verspreiden.<br />
Daarnaast onderkent zij het morele dilemma voor artsen die een patiënt op formele<br />
gronden niet kunnen of mogen helpen. Zeker bij verslaafden reikt dergelijke hulp,<br />
gezien de chroniciteit van de aandoening, verder dan acute interventie. Willen deze<br />
patiënten ooit ergens een toekomst kunnen opbouwen, dan is enigerlei resocialisatie,<br />
zij het in aangepaste vorm, nodig. Ook voor degenen zonder verblijfstatus.<br />
11.6 Illegaliteit van drugs<br />
De Opiumwet verbiedt de productie van, handel in, het vervoer en ‘aanwezig hebben’<br />
van drugs. Uitzondering wordt gemaakt voor het telen of in bezit hebben van ten hoogste<br />
30 gram hennep*. Dit laat onverlet dat (volgens de richtlijn voor Strafvordering<br />
Opiumwet) het in bezit hebben van cannabis tot een hoeveelheid van 30 gram een overtreding<br />
betreft en dat, indien de omstandigheden van het delict daartoe aanleiding geven,<br />
tevens gedacht zal kunnen worden aan een ‘ontnemingsschikking’ (door toepassing<br />
van art. 74, lid 2, sub d, WvS). Hoewel in Nederland over het algemeen niet wordt<br />
opgetreden tegen gebruik van harddrugs, is formeel het in bezit hebben van een geringe<br />
hoeveelheid van de op Lijst I van de Opiumwet voorkomende middelen verboden.<br />
* In de Aanwijzing Opiumwet (niet wetgevend maar gericht op de uitvoering van de wet) van 2 november 2000<br />
is onder de zg ‘AHOJG-criteria’ (dwz:geen Affichering, geen Harddrugs, geen Overlast, geen verkoop aan<br />
Jeugdigen, geen verkoop van Grote hoeveelheden per transactie) opgenomen dat coffeeshops per transactie niet<br />
meer dan 5 gram cannabis mogen verkopen; onder ‘transactie’ wordt begrepen: alle koop en verkoop in één<br />
coffeeshop op eenzelfde dag met betrekking tot eenzelfde koper.<br />
195 Behandeldoelstellingen
Dit impliceert dat op drugs geen kwaliteitscontrole bestaat, hetgeen leidt tot verkoop<br />
en gebruik van versneden en/of verontreinigde middelen, hoge prijzen en verwervingscriminaliteit<br />
(GR95; zie ook Dru99). Bovendien werkt de illegaliteit van drugs<br />
gewelddadigheid in de hand; niet alleen gebruikers maar ook dealers lopen als gevolg<br />
daarvan regelmatig letsel op (APA95, Dar00). Daarnaast draagt de illegale status bij tot<br />
ongezond gebruik met het risico van infecties (Ade01) en overdosering (Sea01).<br />
Wat betreft de kwaliteit van drugs: wereldwijd bestaan grote regionale verschillen in de<br />
mate waarin drugs worden versneden (WHO98). In de VS en in Australië zijn de laatste<br />
jaren steeds zuiverder drugs tegen lagere prijzen beschikbaar gekomen (Dru99,<br />
Dar00). De Amsterdamse GG&GD meldt dat dit ook in Europa het geval is (Bru99).<br />
Met de zuiverheid neemt het gebruik toe, ook op het platteland: met zuiverder drugs is<br />
gemakkelijker via roken of chinezen het beoogde effect te bereiken, spuiten is dan niet<br />
nodig.<br />
Anderzijds wordt melding gemaakt van verontreiniging van drugs met gevaarlijke<br />
farmacologisch actieve stoffen zoals scopolamine en zelfs antrax (Ham00, NSc01).<br />
De verwervingscriminaliteit blijft allerwegen problematisch. Overigens is het niet zo<br />
dat druggebruik altijd aan de criminaliteit vooraf gaat: in veel gevallen gaat het om criminelen<br />
die later met drugs in aanraking komen (Kay98 spreekt van primaire antisocialen)<br />
of om personen die worden aangetrokken door de illegaliteit van deze middelen.<br />
Belangrijkste probleem van het illegaal zijn van drugs is volgens verschillende onderzoekers<br />
— naast de criminogene werking — de stigmatisering en marginalisering van<br />
drugverslaafden die daarvan het gevolg zijn en die afwijkend gedrag, een ongezonde<br />
leefwijze en sociale ontreddering in de hand werken of kunnen versterken (Eng85,<br />
Bru95, Rob95, AMTA98, Kan99). Zoals Lewis stelt: ‘The stigma associated with drug<br />
addiction is the core of the problem — it’s why science doesn’t get translated into policy’<br />
(Lew99).<br />
11.7 Opleiding, nascholing, bijscholing<br />
Verwacht mag worden dat hulpverleners werken vanuit een professioneel afwegingskader<br />
en voldoende kennis en scholing hebben om dat te kunnen toepassen. Echter, in de<br />
medische opleiding zijn voor behandeling van verslaving, hoewel dit een van de meest<br />
voorkomende en invaliderende aandoeningen is, geen eindtermen opgenomen. Bovendien<br />
is gebleken dat na- en bijscholingsactiviteiten op dit gebied, zo deze al worden<br />
ontplooid, zich nauwelijks in de belangstelling van niet direct betrokkenen mogen verheugen.<br />
Het kennistekort dat daarvan het gevolg is, zal de implementatie van de advie-<br />
196 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
zen van de commissie bemoeilijken, mede vanwege het ontbreken van een infrastructuur.<br />
Dit gevoegd bij het eerder in dit hoofdstuk gesignaleerde gebrek aan aanzien en<br />
waardering van de verslavingsgeneeskunde, de niet op de eisen toegesneden personeelsopbouw<br />
en het ontbreken van een gezonde financieringsstructuur heeft tot gevolg<br />
dat voor diegenen die zich desondanks voor deze patiënten willen inzetten elk carrièreperspectief<br />
ontbreekt.<br />
De commissie heeft dan ook met instemming kennis genomen van de in de Alcoholnota<br />
(VWS00) toegezegde steun aan het projectplan ter versterking van de medische<br />
verslavingszorg dat is ontwikkeld door de Vereniging van Verslavingsartsen en GGZ<br />
Nederland. Speerpunten daarvan zijn de kwalitatieve versterking van het beroep verslavingsarts<br />
en een verdere professionalisering van artsen in de verslavingszorg.<br />
Professionalisering van het beroep verslavingsarts is echter niet voldoende. Het onderwerp<br />
‘verslaving’ verdient gedegen aandacht in het medisch curriculum. Voor basisartsen<br />
is specifieke en praktijkgerichte scholing noodzakelijk (zie ook McL00). Omdat<br />
niet alleen huisartsen maar ook medisch specialisten van verschillende disciplines<br />
in hun praktijk met verslaafden in aanraking kunnen komen, is voor al deze beroepsgroepen<br />
na- en bijscholing op dit gebied essentieel (zie ook KNMG98,99). De commissie<br />
acht de ontwikkeling van een aparte aantekening ‘verslavingszorg’ wenselijk.<br />
De commissie geeft hieronder enkele onderwerpen aan die, naast de algemene verslavingsproblematiek<br />
(zie GCM99), in deze opleidingen aandacht zouden verdienen.<br />
Verslaving is een tot chroniciteit neigende aandoening van biopsychosociale etiologie.<br />
De hulpverlener moet dan ook niet alleen weten welke medicamenteuze behandelopties<br />
hij ter beschikking heeft, maar ook bedreven zijn in het toepassen van<br />
motiverende gespreksvoering en terugvalpreventie-strategieën (bijvoorbeeld CRA).<br />
Daarnaast moet hij op de hoogte zijn van de behandeling van chronische ziekten<br />
(‘chronic disease management’ ).<br />
Artsen en verpleegkundigen dienen geschoold te zijn in het signaleren van comorbiditeit.<br />
Bijzonder probleem is dat zowel alcohol als opiaten lichamelijke klachten<br />
maskeren en dat de patiënten hun klachten op dat gebied (verschillende infectieziekten,<br />
longproblemen) veelal pas in een laat stadium naar voren brengen.<br />
Gezien de verouderende populatie (van vooral heroïne)gebruikers is het van belang<br />
dat bij de hulpverlening kennis bestaat van verouderingsprocessen bij deze speciale<br />
patiëntengroep en de daarmee gepaard gaande somatische en psychiatrische comorbiditeit<br />
(Bru99,00).<br />
Bij de behandeling van verslaafden kunnen zich specifieke problemen voordoen<br />
die een positieve arts-patiënt relatie ernstig kunnen bemoeilijken. Speciale training<br />
om dergelijke problemen ten gunste te kunnen keren is onontbeerlijk.<br />
Omdat professionals in de gezondheidszorg in toenemende mate moeten functioneren<br />
in grote organisatorische verbanden, moeten zij leren samenwerken. Inzichten<br />
197 Behandeldoelstellingen
uit de sociale wetenschappen en de organisatiekunde kunnen daarbij behulpzaam<br />
zijn.<br />
Als voorbeeld van gedegen bijscholing wijst de commissie op de verschillende richtlijnen<br />
die in de Verenigde Staten in gebruik zijn, zoals de Treatment Improvement Protocols<br />
(TIP) van het onder SAMHSA (Substance Abuse and Mental Health Services Administration)<br />
ressorterende Center for Substance Abuse Treatment (CSAT) en de guidelines,<br />
manuals en patiënten-informatiefolders die door een speciaal ‘Buprenorphine<br />
Curriculum Panel’ zijn ontwikkeld om de introductie van buprenorfine niet alleen voor<br />
artsen en andere hulpverleners van verschillend niveau en specialisatie, maar ook voor<br />
patiënten succesvol te laten verlopen. Daarnaast worden, zoals opgemerkt in 11.4, verplichte<br />
trainingsdagen georganiseerd voor die artsen die hun aan opiaten verslaafde patiënten<br />
met buprenorfine willen behandelen.<br />
De commissie is hierboven ingegaan op de opleiding, na- en bijscholing van medische<br />
beroepsbeoefenaren. Vanzelfsprekend moeten ook de hulpverleners die een beroep uitoefenen<br />
dat valt onder de Wet BIG adequaat voor hun specifieke taak zijn opgeleid. Dit<br />
zelfde geldt voor alle andere medewerkers die met verslaafde patiënten in aanraking<br />
komen, dus ook voor receptionisten en managers (GCM99, Kwaliteitswet Zorginstellingen).<br />
Ook deze beroepsbeoefenaars worden tot op heden in hun opleiding onvoldoende<br />
op deze taken voorbereid.<br />
198 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Hoofdstuk<br />
12<br />
Aanbevelingen<br />
12.1 Behandeling van verslaving<br />
1 De behandeling van verslaving zal over het algemeen dienen te bestaan uit een gelijktijdige<br />
aanpak van de biologische, de psychologische en de sociale aspecten. De<br />
behandeling zal in de meeste gevallen periodiek, soms levenslang, moeten worden<br />
voortgezet. Afhankelijk van het stadium van de aandoening, de psychosociale omstandigheden<br />
van de patiënt en diens behandelingsgeschiedenis moeten andere behandeldoelen<br />
worden beoogd.<br />
2 De commissie adviseert bij polydruggebruikers niet alleen aandacht te besteden aan<br />
de behandeling van de verslaving van harddrugs, maar tevens aan de frequent voorkomende<br />
verslaving aan danwel het schadelijk gebruik van andere middelen (alcohol,<br />
tabak, benzodiazepinen, cannabis).<br />
3 Daarvoor in aanmerking komende patiënten moeten op de hoogte worden gebracht<br />
van mogelijke onverwachte effecten bij gelijktijdig gebruik van drugs en medicatie.<br />
Het gebruik van bepaalde combinaties van middelen — zoals cocaïne en alcohol —<br />
moet met kracht worden ontraden.<br />
4 De commissie maant tot voorzichtigheid met het gebruik van benzodiazepinen bij<br />
de behandeling van drugverslaving.<br />
5 De commissie acht het noodzakelijk dat de drugshulpverlening, als de zorgvraag<br />
daartoe aanleiding geeft, zeven dagen per week bereikbaar is.<br />
6 De commissie acht het noodzakelijk dat ook voor allochtonen en illegalen drugshulpverlening<br />
in volle omvang beschikbaar is.<br />
199 Opiaten
7 Verslavingszorg is in eerste instantie medische zorg; derhalve dient de verslavingszorg<br />
als zodanig erkend, georganiseerd en gefinancierd te worden.<br />
12.2 Detoxificatie van opiaten<br />
1 Ter detoxificatie van heroïne is instellen op en afbouwen van methadon vooralsnog<br />
de in eerste instantie aanbevolen methode. De beste resultaten zijn te verwachten<br />
bij een kortdurende (maximaal 3 weken) klinische behandeling. De commissie verwacht<br />
dat de partiële opiaat-agonist buprenorfine bij de detoxificatie van opiaatverslaafden<br />
een plaats zal kunnen hebben naast de volledige agonist methadon.<br />
2 Behandeling van de onthoudingsverschijnselen die optreden bij detoxificatie van<br />
opiaten met behulp van α 2<br />
-adrenerge agonisten kan voor bepaalde patiënten een<br />
goed alternatief vormen. Lofexidine verdient de voorkeur boven clonidine omdat<br />
dit middel minder hypotensie geeft. In verband met eventuele bijwerkingen moet<br />
een dergelijke gecombineerde behandeling klinisch (of ten minste in dagbehandeling)<br />
worden gegeven. De commissie vindt het van belang dat lofexidine in Nederland<br />
ter beschikking komt.<br />
3 Detoxificatie dient te allen tijde worden gevolgd door adequate terugvalpreventie.<br />
12.3 Terugvalpreventie bij opiaatverslaving<br />
1 De commissie acht het noodzakelijk zodanige voorwaarden te creëren dat na detoxificatie<br />
een vervolgbehandeling — al dan niet onder drang — kan worden gegarandeerd.<br />
2 Naltrexon kan, in het bijzonder wanneer dit middel als depot-preparaat ter beschikking<br />
komt, bij patiënten die voor een dergelijke behandeling gemotiveerd zijn op<br />
adequate wijze terugval voorkomen. Een goed nazorg-programma en psychosociale<br />
ondersteuning zijn essentieel. Een waarschuwing voor overdosering bij hernieuwd<br />
gebruik van heroïne na staken van de naltrexonmedicatie is noodzakelijk.<br />
12.4 Onderhoudsbehandeling bij opiaatverslaving<br />
1 Voor een onderhoudsbehandeling bij opiaatverslaving is methadon het eerst aangewezen<br />
middel. Omdat niet alle patiënten daarop optimaal reageren, bestaat in de<br />
praktijk behoefte aan alternatieven. De commissie acht het wenselijk dat buprenorfine<br />
in adequate toedieningsvorm als onderhoudsbehandeling bij opiaatverslaving<br />
voor de Nederlandse verslavingszorg ter beschikking komt.<br />
2 Gezien de tegengestelde effecten die gecombineerd gebruik van methadon en alcohol<br />
teweeg kan brengen (langdurig alcoholgebruik versnelt de omzetting van me-<br />
200 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
thadon, bij kortdurend gebruik van alcohol wordt deze verhinderd) behoeft de dosering<br />
van methadon bij dergelijke patiënten bijzondere aandacht.<br />
12.5 Opleiding<br />
1 In de medische opleidingen moet aandacht worden besteed aan de praktische aspecten<br />
van de behandeling van en het omgaan met verslaafden.<br />
2 De ontwikkeling van een aparte aantekening ‘verslavingszorg’ voor basisartsen,<br />
huisartsen en specialisten is wenselijk.<br />
12.6 Richtlijnen<br />
1 Het is raadzaam dat de relevante beroepsverenigingen, in samenwerking met instituten<br />
zoals KNMG, CBO en IGZ, richtlijnen opstellen die zowel bij de indicatiestelling<br />
als bij de feitelijke behandeling van verslaafden kunnen worden gevolgd.<br />
In dit advies is aangegeven waaraan daarbij aandacht moet worden besteed.<br />
2 Coördinatie van de hierboven bedoelde activiteiten zou kunnen berusten bij de<br />
Stuurgroep Ontwikkeling Multidisciplinaire Richtlijnen in de GGZ.<br />
12.7 Wetenschappelijk onderzoek<br />
1 Onderzoek naar de fysiologische en cognitieve processen (conditionering, geheugen)<br />
die aan verslaving ten grondslag liggen dient te worden gestimuleerd.<br />
2 Nader onderzoek naar de mogelijkheden voor medicamenteuze behandeling van<br />
verslaving aan stimulantia dient te worden bevorderd.<br />
201 Opiaten
202 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Literatuur<br />
Abr98 Abraham MD, Cohen PDA, Til van RJ, e.a. Licit and illicit drug use in Amsterdam III. Developments in<br />
drug use 1987-1997. Amsterdam, CEDRO 1998 (http://www.cedro-uva.org/lib).<br />
Abr99 Abraham MD, Cohen PDA, Til van RJ, e.a. Licit and illicit drug use in the Netherlands, 1997.<br />
CEDRO/Mets 1999 (http://www.cedro-uva.org/lib).<br />
Aci94 Acierno R, Donohue B, Kogan E. Psychological interventions for drug abuse: a critique and summation of<br />
controlled studies (systematische overzichtsstudie). Clin Psych Rev 1994; 14(5): 417-42.<br />
Ade01 Adelaars A. Heroïne is niet erg schadelijk voor het menselijk lichaam.Nationaal Verslavingsdebat.<br />
Jaarbeurs, Utrecht 27 maart 2001.<br />
Ago91 Agosti V, Nunes E, Stewart JW, e.a. Patient factors leading to early attrition from an outpatient cocaine<br />
research clinic: a preliminary report. Int J Addict 1991; 26: 327-34.<br />
Akh99 Akhurst JS; The use of lofexidine by drug dependency units in the United Kingdom. Eur Addict Res 1999;<br />
5: 43-9<br />
Ala98 Alaja R, Seppä K, Silanaukee P e.a. Physical and mental comorbidity of substance use disorders in<br />
psychiatric consultations. Alcohol Clin Exp Res 1998; 22(8): 1820-4.<br />
Ale01 Alem VCM van, Mol A. Aan vervanging toe? Methadonverstrekking in de ambulante verslavingszorg<br />
1995-1999: 1-40. Houten: Stichting Informatievoorziening Zorg, februari 2001.<br />
Ale01a Alem VCM van, Mol A, Roskam A. Profiel allochtone methadonclienten 1994-1999. Houten: Stichting<br />
Informatievoorziening Zorg, februari 2001; 1-9.<br />
Alp99 Alper KR, Lotsof HS, Frenken GMN, e.a. Treatment of acute opioid withdrawal with ibogaine. Am J<br />
Addict 1999; 8: 234-42.<br />
Ama02 Amato L, Davoli M, Ali R. Methadone at tapered doses for the management of opioid withdrawal. The<br />
Cochrane Library, Issue 2, 2002.<br />
203 Literatuur
Ama96 Amass L, Bickel WK, Crean JP e.a. Preferences for Clinic Privileges, Retail Items and Social Activities in<br />
an Outpatient Buprenorphine Treatment Program. J Subst Abuse Treat 1996; 13 (1): 43-9.<br />
Ame99 Ameri A. The effects of cannabinoids on the brain. Prog Neurobiol 1999; 58: 315-48.<br />
Ame99a Ameijden EJ van, Krol A, Vlakov D e.a. Pre-AIDS mortality and morbidity among injection drug users in<br />
Amsterdam and Baltimore: an ecological comparison. Subst Use Misuse 1999; 34 :845-65.<br />
AMTA98 American Methadone Treatment Association (AMTA) Conference 1998. New York, September 26-29<br />
1998.<br />
AMTA00 American Methadone Treatment Association (AMTA) Conference 2000. San Fransisco, 9 t/m12 April<br />
2000.<br />
AMTA01 American Methadone Treatment Association (AMTA) Conference 2001. St Louis Missouri, October 7-10,<br />
2001.<br />
Ana96 Anagnostaras SG, Robinson TE. Sensitization to the psychomotor stimulant effects of amphetamine:<br />
modulation by associative learning. Behav Neurosci 1996; 110: 1397-1414.<br />
Ang84 Anglin MD, McGlothlin WH. Outcome of narcotic addict treatment in California. Drug abuse treatment<br />
evaluation: strategies, progress, and prospects. NIDA Res Monogr 1984; 51: 106-28.<br />
Ang94 Angrist B. Amphetamine psychosis: Clinical variations of the syndrome. Amphetamine and Its Analogs:<br />
Psychopharmacology, Toxicology, and Abuse. San Diego: Academic Press, 1994.<br />
Ant94 Anthony JC, Warner LA, Kessler RC. Comparative epidemiology of dependence on tobacco, alcohol,<br />
controlled substances, and inhalants: basic findings from the National Comorbidity Survey. Exp Clin<br />
Psychopharmacol 1994 2(3): 244-68.<br />
Ant95 Anthony JC, Helzer JE. Epidemiology of drug dependence. In: Tsuang MT. Textbook in psychiatric<br />
epidemiology. New York: Wiley-Liss, 1995: 361-406.<br />
APA94 American Psychiatric Association. Diagnostic and statistical manual of mental disorders. Washington<br />
D.C.: American Psychiatric Association, 1994.<br />
APA95 American Psychiatric Association. Behandelingsrichtlijnen alcohol, cocaïne en opiaten. Diagnostiek,<br />
ziekte-kenmerken en behandelprincipes in aansluiting op DSM-IV. (Vertaling van de Practice Guidelines<br />
for the Treatment of Patients with Substance Use Disorders, Alcohol, Cocaine, Opioids. APA1995.) Lisse:<br />
Swets & Zeitlinger Publishers, 1998.<br />
Arn92 Arndt IO, Dorozynsky L, Woody GF, e.a. Desipramine treatment of cocaine dependence in<br />
methadone-maintained patients. Arch Gen Psychiatry 1992; 49: 888-93.<br />
ARUD94 Arbeitsgemeinschaft für risikoarmen Umgang mit Drogen. Diversifizierte Drogenverschreibung und<br />
Drogenabgabe an drogenanhängige Frauen in Zürich in der ARUD-Poliklinik Zokl2. Zurich: ARUD,<br />
1994.<br />
Ass01 Assendelft, P, geciteerd door Maassen, H, in: Tussen droom en daad. Medisch contact 2001; 56 (49):<br />
1800-2.<br />
Ast99 Aston-Jones G, Druhan J. Breaking the chain of addiction. Nature 1999; 400: 317-8.<br />
Ava00 Avants SK, Margolin A, Holford TR, e.a. A randomized controlled trial of auricular acupuncture for<br />
cocaine dependence. Arch Intern Med 2000; 160: 2305-12.<br />
204 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Ava99 Avants SK, Margolin A, Sindelar JL, e.a. Day treatment versus enhanced standard methadone services for<br />
opioid-dependent patients: a comparison of clinical efficacy and cost. Am J Psychiatry 1999; 156: 27-33.<br />
Baa93 Baar AL van,Boer K, Soepatmi S. De gevolgen van drugsverslaving van de moeder voor haar kind: de<br />
huidige stand van zaken met betrekking tot kennis en zorgbeleid in Nederland. Ned Tijdschr Geneeskd<br />
1993; 137 (36): 1811-5.<br />
Bac99 Bachman JG, Freedman-Doan P, O’Malley PM, e.a. Changing patterns of drug use among US military<br />
recruits before and after enlistment. Am J Public Health 1999; 89(5): 672-7.<br />
Bal88 Ball J, Corty E, Bond H, e.a. The reduction of intravenous heroin use, nonopioid abuse and crime during<br />
methadone maintenance treatment: further findings. In: Harris LS (Ed). Problems of Drug Dependence<br />
1987. Proc 53rd Ann Sci. Meeting of the CPDD Nat Inst Drug Abuse Res Monograph 81, US Government<br />
Printing Office Publication No ADM 88-1564. Nat Instit on Drug Abuse, Rockville, MD, 1988.<br />
Bal91 Ball JC, Ross A. The effectiveness of methadone maintenance treatment: patient programmes, services<br />
and outcome. New York: Springer Verlag, 1991.<br />
Ban94 Banys P, Tusel DJ, Sees KL, e.a. Low (40 mg) versus high (80 mg) dose methadone in a 180-day heroin<br />
detoxification program. J Subst Abuse Treat 1994; 1193): 225-32.<br />
Bar00 Barnett PG, Hui SS; The cost-effectiveness of methadone maintenance; Mt Sinai J Med 2000; 67(5&6):<br />
365-74<br />
Bar01 Barrio G, Fuente L De La, Lew C, e.a.. Differences in severity of heroin dependence by route of<br />
administration: the importance of length of heroin use. Drug Alcohol Depend 2001; 63: 169-77.<br />
Bar99 Bartzokis G, Beckson M, Newton T, e.a. Selegiline effects on cocaine-induced changes in medial temporal<br />
lobe metabolism and subjective ratings of euphoria. Neuropsychopharmacology 1999; 20: 582-90.<br />
Bat92 Battersby M, Farrell M, Gossop M, e.a. ‘Horse trading’: prescribing injectable opiates to opiate addicts.<br />
A descriptive study. Drug Alcohol Rev 1992; 11: 35-42.<br />
Bax96 Baxter LR Jr, Saxena S, Brody AL, e.a. Brain mediation of obsessive-compulsive disorder symptoms:<br />
evidence from functional brain imaging studies in the human and nonhuman primate. Semin Clin<br />
Neuropsychiatry 1996; 1 (1): 32-47.<br />
Ben99 Benowitz NL. Nicotine addiction. Review. Prim Care 1999; 26 (3): 611-31.<br />
Ben00 Benson K, Hartz AJ. A comparison of observational studies and randomized, controlled trials. N Engl J<br />
Med 2000; 342: 1878-86.<br />
Ber98 Berridge KC, Robinson TE. What’s the role of dopamine in reward: hedonic impact, reward learning, or<br />
incentive salience?. Brain Res Rev 1998; 28: 309-69.<br />
Ber01 Berridge KC, Robinson TE. Incentive-sensitization and addiction. Review. Addiction 2001; 96 (1):<br />
103-14.<br />
Bes96 Best SE, Oliveto AH, Kosten TR. Opioid addiction. Recent advantages in detoxification and maintenance<br />
therapy. CNS Drugs 1996; 6(4): 301-14.<br />
Beu98 Beuger M, Tommasello A, Schwartz R, e.a. Clonidine use and abuse among methadone program<br />
applicants and patients. J Subst Abuse Treat 1998; 15 (6): 589-93.<br />
Bie90 Bien TH, Burge R. Smoking and drinking: A review of the literature. Int J Addict 1990; 25: 1429-54.<br />
205 Literatuur
Bie99 Bier JAB, Ferguson A, Grenon D, e.a. Outcome of infants born to mothers treated with methadone during<br />
pregnancy. Int Pediatr Res Found 1999; 45(4): 506.<br />
Big98 Bigelow GE, Walsh SL. Evaluation of potential pharmacotherapies: response to cocaine challenge in the<br />
human history. In: Cocaine Abuse. Behavior, Pharmacology, and Clinical applications. Higgins ST, Katz<br />
JL Eds. 1998: 209-38.<br />
Bijl97 Bijl RV, van Zessen G, Ravelli A. Psychiatrische morbiditeit onder volwassenen in Nederland: het<br />
NEMESIS-onderzoek. II. Prevalentie van psychiatrische stoornissen. Ned Tijdschr Geneeskd 1997: 141<br />
(50): 2453-60.<br />
Bla99 Blaney T, Craig RJ. Methadone Maintenance, Does Dose Determine Differences in Outcome? J Subst<br />
Abuse Treat 1999; 16: 221-8.<br />
Boe95 Boekhout van Solinge T. Standpunten drugsproblematiek. Verslag van de interviews met sleutelpersonen.<br />
Amsterdam: Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), 1995.<br />
Bon99 Bonnamour M. Answer from the European Parliament on Action plan to combat drugs en 30/11/99 CP<br />
1999/093, CP Info 31/1999.<br />
Bor99 Borg L, Broe DM, Ho A e.a. Cocaine Abuse Sharply Reduced in an Effective Methadone Maintenance<br />
Program. J Addict Dis 1999; 18 (4): 63-75.<br />
Bou01 Bouvy ML. Verslavingszorg in de eerste lijn. Pharm Weekbl 2001; 136 (40): 1481.<br />
Bou98 Bouchez J, Vignau J. The French experience - the Pharmacist, general Practitioner and patient perspective.<br />
Eur Addict Res 1998; 4: 19-23.<br />
Bow89 Bower B. Drugs of choice. Drug users who never suffer addiction attract scientific interest. Sci News<br />
1989; 136: 392-4.<br />
Bra00 Bradberry CW. Acute and chronic dopamine dynamics in a nonhuman primate model of recreational<br />
cocaine use. J Neurosci 2000; 20 (18): 7109-15.<br />
Bra84 Braber LC, de Vries D. Hulp aan heroineverslaafden door huisartsen. Ned Tijdschr Geneeskd 1984; 128<br />
(6): 264-7.<br />
Bra91 Brady KT, Lydiard RB, Malcolm R e.a. Cocaine-induced psychosis. J Clin Psychiatry 1991; 52 (12):<br />
509-12.<br />
Bre96 Brewer C. On the specific effectiveness, and under-valueing, of pharmacological treatments for addiction:<br />
a comparison of methadone, naltrexone and disulfiram with psychosocial interventions. Addiction<br />
Research 1996; 3 (4): 297-313.<br />
Bre99 Brewer C. Commentaar op: Williams J. ‘Protocol for rapid opiate detoxification/naltrexone induction<br />
under general anaesthesia’. The Stapleford Centre, 25A Eccleston St Belgravia. London SW1W 9NP,<br />
England, 1999.<br />
Bri94 Brink W van den, Verslavingszorg een kwestie van verantwoord middelengebruik. (Oratie). Amsterdam:<br />
Universiteit van Amsterdam, 1994.<br />
Bri97 Brink W van den, Geerlings PJ. Farmacotherapie in de zorg voor verslaafden. Pharm Weekbl 1997; 132:<br />
599-613.<br />
206 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Bri97a Brink W van den. De doolhof van verslaving: het zoeken naar oorzaken en het vinden van uitgangen. In:<br />
Huis van de geest, Everdingen JJE van, Gersons BPR (eds.). Amsterdam/Overveen: Boom/Belvedere,<br />
1997: 126-37.<br />
Bri99 Brink W van den. Verslavingen. In: Handboek Psychiatrische epidemiologie. A de Jong e.a. (eds.).<br />
Maarssen: Elsevier/Tijdstroom, 1999; 214-58.<br />
Bri99a Brink W van den, Hendriks VM, Ree van JM; Medical co-prescription of heroin to chronic,<br />
treatment-resistant methadone patients in the Netherlands; J Drug Issues 1999; 29(3): 587-8.<br />
Bri00 Brink W van den, Hendriks VM, Blanken P ea. Het Nederlandse onderzoek naar de effectiviteit van<br />
heroïne op medisch voorschrift; achtergronden, onderzoeksopzet en eerste ervaringen; Ned Tijdschr<br />
Geneeskd 2000; 144(3): 108-12.<br />
Bri01 Brink W van den. Drug Use and Addiction: Past - Present - Future. Paper presented at the conference<br />
‘Sucht und Gesellschaft: Hintergründe, Massnahmen und Vision’. 30/5-2/6 2001.Sektion für<br />
Sozialwissenschaften der Freien Hochschule für Geisteswissenschaft, Dornach, Schweiz.<br />
Bri02 Brink W van den. Behandeling van verslaving en zorg voor verslaafden. In: Zwart de WM, Leuw ED,<br />
Wiers RW e.a. Leiden: Verslaving.Drukkerij Groen BV, 2002: 45-56.<br />
Bro98 Broers PB, Voegeli JP. Le Sevrage Ambulatoire D’Opiacés. Rev Med Suisse Romande 1998; 118: 743-6.<br />
Bro98a Brown HL, Britton KA, Mahaffey D e.a. Methadone maintenance in pregnancy: A reappraisal. Am J<br />
Obstet Gynecol 1998; 179: 459-63.<br />
Brö99 Bröer C, Noyon R. Over last en beleid: Evaluatie Nota Overlast en vijf jaar SVO-beleid tegen overlast van<br />
harddrugsgebruikers. Regioplan Stad en Land, Amsterdam, 1999.<br />
Bru01 Brussel GHA van. Beperkte plaats van naltrexon bij de behandeling van opiaatverslaving. Ned. Tijdschr<br />
Geneeskd 2001; 145: 1452-6.<br />
Bru95 Brussel GHA van. Drugsgebruik in Amsterdam, een ‘public health’-probleem. Ned Tijdschr Geneeskd<br />
1995; 139: 2635-9.<br />
Bru96 Brussel GHA van, Buster MCA, van der Woude DH. Dovend vuur. Jaarbericht Drugsafdeling 1994-1995.<br />
Amsterdam: GG&GD, 1996.<br />
Bru97 Brussel GHA van, Buster MCA, van der Woude DH. Twee mango’s in 1979. Evaluatieverslag<br />
Palfiumbehandeling voor langdurig heroïneverslaafden. Amsterdam: GG&GD, mei 1997.<br />
Bru99 Brussel GHA van, Buster MCA. Zorg voor de toekomst. Opiaatverslaafden in Amsterdam. Jaarbericht<br />
Drugsafdeling 1996, 1997 en 1998. Amsterdam: GG&GD, 1999; 1-74<br />
Bru00 Brussel GHA van. Bijdrage Colloquium The effectiveness of medication in treating drug addicts Stichting<br />
EBAR, Amsterdam, 7 juni 2000.<br />
Bud93 Budney AJ, Higgins ST, Hughes JR e.a. Nicotine and caffeine use in cocaine-dependent individuals.<br />
J Subst Abuse 1993; 5: 117.<br />
Bul99 Bullock ML, Kiresuk TJ, Pheley AM, e.a. Auricular acupuncture in the treatment of cocaine abuse. A<br />
study of efficacy and dosing. J Subst Abuse Treat 1999; 16 (1): 31-8.<br />
Bun00 Buntwal N, Bearn J, Gossop M, e.a. Naltrexone and lofexidine combination treatment compared with<br />
conventional lofexidine treatment for in-patient opiate detoxification. Drug Alcohol Depend 2000; 59:<br />
183-8.<br />
207 Literatuur
Bur97 Burton SM, Tiffany ST. The effect of alcohol consumption on craving to smoke. Addiction 1997; 92 (1):<br />
15-26.<br />
Bus02 Buster M. An increase in overdose mortality during the first two weeks after (re-)entering methadone<br />
treatment in Amsterdam. Manuscript accepted. Addiction 2002.<br />
Cal99 Caldiroli E, Leoni O, Cattaneo S, e.a. Neutrophil function and opioid receptor expression on leucocytes<br />
during chronic naltrexone treatment in humans. Pharmacol Res 1999; 40(2): 153-8.<br />
Cam94 Campbell JL, Thomas HM, Gabrielli W e.a. Impact of desipramine or carbamazepine on patient retention<br />
in outpatient cocaine treatment: Preliminary findings. J Addict. Dis 1994; 13: 191-9.<br />
Cap94 Caplehorn JRM, Dalton MSYN, Cluff MC, e.a. Retention in methadone maintenance and heroin addicts’<br />
risk of death. Addiction 1994; 89: 203-7.<br />
Cap96 Caplehorn JRM, Irwig L, Saunders JB. Physicians’ attitudes and retention of patients in their methadone<br />
maintenance programs. Subst Use Misuse 1996; 31(6): 663-77.<br />
Cap98 Caplehorn JR, Lumley TS, Irwig L. Staff attitudes and retention of patients in methadone maintenance<br />
programs. Drug Alcohol Depend 1998; 52: 57-61.<br />
Cap99 Caplehorn JRM, Drummer OH. Mortality associated with New South Wales methadone programs in 1994:<br />
lives lost and saved. Med J Aust 1999; 170: 104-9.<br />
Cap02 Caputo F, Addolorato G, Domenicall M, e.a. Short-term methadone administration reduces alcohol<br />
consumption in non-alcoholic heroin addicts. Alcohol & Alcoholism 2002; 37 (2): 164-8.<br />
Car93 Carroll KM, Ball SA, Rounsaville BJ. A comparison of alternate systems for diagnosing antisocial<br />
personalty disorder in cocaine abusers. J Nerv Ment Dis 1993; 181: 436-43.<br />
Car94 Carroll KM, Rounsaville BJ, Gordon LT e.a. Psychotherapy and pharmacotherapy for ambulatory cocaine<br />
abusers. Arch Gen Psychiatry 1994; 51: 177-87.<br />
Car95 Carroll KM, Nich CN, Rounsaville BJ. Differential Symptom Reduction in Depressed Cocaine Abusers<br />
Treated with Psychotherapy and Pharmacotherapy. J Nerv Ment Dis 1995; 183(4): 251-9.<br />
Car95a Carrera MRA, Ashley JA, Parsons LH, e.a. Suppression of psychoactive effects of cocaine by active<br />
immunization. Nature 1995; 378: 727-30.<br />
Car97 Carroll KM. Integrating psychotherapy and pharmacotherapy to improve drug abuse outcomes. Addict<br />
Behav 1997: 22 (2); 233-45.<br />
Car98 Carmona GN. Attenuation of cocaine’s activity by butyrylcholinesterase. In: Peripheral Blockers as<br />
Treatments for Substance Abuse and DependenceAbstracts, Programbook Symposium, April 27, 1998.<br />
Car98a Carmona GN, e.a. Attenuation of cocaine-induced locomotor activity by butyrylcholinesterase. Exp Clin<br />
Psychopharmacol 1998; 6 (3): 274-9.<br />
Car99 Carroll KM.Old Psychotherapies for Cocaine Dependence Revisited. Arch Gen Psychiatry 1999; 46:<br />
505-6.<br />
Car00 Carmona GN, Jufer RA, Goldberg SR, e.a. Butyrylcholinesterase accelerates cocaine metabolism: in vitro<br />
and in vito effects in nonhuman primates and humans. Drug Metab Dispos. 2000 Mar; 28(3) : 367-71.<br />
Car00a Carroll KM. Implications of recent research for program quality in cocaine dependence treatment. Div<br />
Subst Abuse, Yale Universitu School of Medicine. Subst Use Misuse 2000; 35 (12-14): 2011-30.<br />
208 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Car01 Carroll KM, Ball SA, Nich C e.a. Targeting Behavioral Therapies to Enhance Naltrexone Treatment of<br />
Opioid Depenence. Arch Gen Psychiatry 2001: 58: 755-61.<br />
Cas01 Casadonte PP. Buprenorphine in Office-based Treatment of Opioid Dependence: Integration of<br />
Buprenorphine and Buprenorphine/ Naloxone into a Narcotic Treatment Program.Voordracht tijdens The<br />
American Methadone Treatment Association (AMTA) Conference 2001. St Louis Missouri, October 7-10,<br />
2001.<br />
CAs97 Consumers Association. Helping patients who misuse drugs. Drug Ther Bull 1997; 35(3): 18-22<br />
Cat00 Catania H. About Methadone. New York: The Lindesmith Center-Drug Policy Foundation, 2000.<br />
CCBH02 CCBH. Heroine op medisch voorschrift. Verkorte weergave van de rapportage. Centrale Commissie<br />
Behandeling Heroineverslaafden 2002; 746: 1-160 (www.ccbh.nl).<br />
CCBH02a Central Committee on the Treatment of Heroin Addicts (CCBH). Medical co-prescription of heroin. Two<br />
randomized controlled trials, Utrecht 2002 (www.ccbh.nl).<br />
Cha84 Chait LD, Griffiths RR. Effects of Methadone on Human Cigarette Smoking and Subjective Ratings.<br />
J Pharmacol Exp Ther 1984; 229(3): 636-40.<br />
Cha97 Chang L, e.a. Neurochemical alterations in asymptomatic abstinent cocaine users: A proton magnetic<br />
resonance spectroscopy study. Biol Psychiatry 997; 42 (12): 1105-14.<br />
Cha97a Chatham LR, Rowan-Szal GA, Joe GW, e.a. Heavy drinking, alcohol-dependent vs nondependent<br />
methadone-maintenance clients: a follow-up study. Addict Behav 1997; 22: 69-80.<br />
Cha99 Chawarski MC, Schottenfeld RS, O’Conner PG, e.a. Plasma concentrations of buprenorphine 24 to 72<br />
hours after dosing. Drug Alcohol Depend 1999; 55: 157-63.<br />
Cha02 Chang L, Ernst T, Speck O e.a. Perfusion MRI and computerized coginitive test abnormalities in abstinent<br />
methamphetamine users. Psychiatry Res 2002; 114 (2): 65-79.<br />
Chi99 Childress AR, Mozley PD, McElgin W, e.a. Limbic activation during cue-induced cocaine craving. Am J<br />
Psychiatry 1999; 156 (1): 11-8.<br />
Chu97 Chutuape MA, Brooner RK, Stitzer M. Sedative Use Disorders in Opiate-dependent Patients: Association<br />
with Psychiatric and Other Substance Use Disorders. J Nerv Ment Dis 1997; 185 (5): 289-97.<br />
Chu98 Chutuape MA, Silverman K, Stitzer ML. Survey assessment of methadone treatment services as<br />
reinforcers. Am J Drug Alcohol Abuse 1998; 24 (1): 1-16.<br />
Civ00 Civita M de, Dobkin PL, Robertson E e.a. A study of barriers to the engagement of significant others in<br />
adult addiction treatment. J Subst Abuse Treat 2000; 19: 135-44.<br />
Cle97 Clemmey P, Brooner R, Chutuape MA, e.a. Smoking habits and attitudes in a methadone maintenance<br />
treatment population. Drug Alcohol Depend 1997; 44: 123-32.<br />
Coh94 Cohen P, Sas A. Cocaïne use in Amsterdam in non deviant subcultures. Addiction Research 1994; 2(1):<br />
71-94.<br />
Coh00a Cohen R. Letter: Pitfall in the drugs debate. Lancet 2000; 356: 1359.<br />
Com95 Compton PA, Ling W, Charuvastra VC, e.a. Buprenorphine as a pharmacotherapy for cocaine abuse: a<br />
review of the evidence. J Addict Dis 1995; 14(3): 97-114.<br />
Con99 Conner BT, Stein JA, Longshore e.a. Associations Between Drug Abuse Treatment and Cigarette Use:<br />
Evidence of Substance Replacement. Exp Clin Psychopharmacol 1999; 7 (1) 64-71.<br />
209 Literatuur
Con00 Concato J, Shah N, Horwitz RI. Randomized, controlled trials, observational studies, and the hierarchy of<br />
research designs. N Engl J Med 2000; 342: 1887-92.<br />
Con02 Concar D. Special report: Ecstasy on the brain. New Sci 2002; 174 (2339): 26-33.<br />
Cor95 Cornish JW, Maany I, Fudala PJ e.a. Carbamazepine treatment for cocaine dependence. Drug Alcohol<br />
Depend 1995; 38: 221-7.<br />
Cor96 Cornish JW, O’Brien CP. Crack cocaine abuse: An epidemic with many public health consequences. Annu<br />
Rev Public Health 1996; 17: 259-73.<br />
Cou89 Courtwright D, Joseph H, Des Jarlais DC. Addicts who survived: an oral history of narcotic use in<br />
America 1923-65. Knoxville: University of Tennessee Press, 1989.<br />
Cra94 Cramer EASM, Schippers GM. Zelfcontrole en ontwenning van harddrugs: Eindrapport van een<br />
onderzoek naar de ontwikkeling en evaluatie van een zelfcontrole-programma voor druggebruikers.<br />
Nijmegen: University of Nijmegen Research Group on Addictive Behaviors (UNRAB), 1994.<br />
Cri99 Crits-Cristoph P, Siqueland L, Blaine J e.a. Psychosocial treatments for Cocaine Dependence: National<br />
Institute on Drug Abuse Collaborative Cocaine Treatment Study. Arch Gen Psychiatry 1999; 56: 493-502.<br />
Cro85 Thomas J, Crowley MD, Janice E e.a. Naltrexone-Induced Dysphoria in Former Opioid Addicts. Am J<br />
Psychiatry 1985; 142(9): 1081-4.<br />
Cro91 Crosby RD, Halikas JA, Carlson G. Pharmacotherapeutic interventions for cocaine abuse: present<br />
practices and future directions. J Addict Dis 1991; 10: 13-30.<br />
Cro01 Croft RJ, Klugman A, Baldeweg T, e.a. Electrophysiological evidence of serotonergic impairment in<br />
long-term MDMS (‘Ecstasy’) users. Am J Psychiatry 2001; 158: 1687-92.<br />
CSAT97 Centre for Substance Abuse Treatment. Proceedings of the National Consensus Meeting on the Use,<br />
Abuse, and Sequelae of Abuse of Methamphetamine With Implications for Prevention, Treament and<br />
Research. Rockville, MD: CSAT Department of Health and Human Services 1997.<br />
Cul00 Cullen W, Bury G,Langton D. Experience of heroin overdose among drug users attending general practice.<br />
Br J Gen Pract 2000: 546-8.<br />
Cur99 Currie J, Cox P, Mudaliar Y. A randomized clinical trial of anesthesia-assisted versus sedation-assisted<br />
techniques, and a comparison with conventional detoxification. Paper presented at an International<br />
Symposium on rapid opiate detoxification under anesthesia or sedation and post-detox management using<br />
naltrexone. The Stapleford Trust, London and Jüdisches Krankenhaus, Berlin. Berlijn, 17&18 juni 1999.<br />
Cur01 Currie J, Cox P, Collins Y e.a. Rapid antagonist induction/ rapid induction onto naltrexone: a randomized<br />
clinical trial of anesthesia - assisted versus sedation - assisted techniques and a comparison with conventional<br />
detoxification/ Paper presented at a two-day conference on advances in antagonist-assisted abstinence;<br />
rapid opiate detoxification and naltrexone treatment. The Stapleford Trust & the Stapleford Centre 6th<br />
International Conference Royal Society of Medicine London 11&12 april 2001.<br />
Dac01 Dackis CA, O’Brien CP. Cocaine dependence: a disease of the brain’s reward centers. J Subst Abuse Treat<br />
2001; 21: 111-17.<br />
Dar93 Darke S, Swift W, Hall W e.a. Drug use, HIV risk-taking and psychosocial correlates of benzodiazepine<br />
use among methadone maintenance clients. Drug Alcohol Depend 1993; 34: 67-70.<br />
210 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Dar94 Darke S, Ross J, Cohen J. Research report: The use of benzodiazepines among regular amphetamine users.<br />
Addiction 1994; 89: 1683-90.<br />
Dar97 Darke S, Ross J. Polydrug dependence and psychiatric comorbidity among heroin injectors. Drug Alcohol<br />
Depend 1997; 48: 135-41.<br />
Dar97a Darke S, Hall W. The distribution of naloxone to heroin users. Addiction 1997; 92 (9): 1195-9.<br />
Dar00 Darke S, Sims J, McDonald S, ea; Cognitive impairment among methadone maintenance patients’;<br />
Addiction 2000; 95(5): 687-95<br />
Dar00a Darke S, Ross J, Zador D, Sunjic S e.a. Heroin-related deaths in New South Wales, Australia 1992-1996.<br />
Drug Alcohol Depend 2000; 60: 141-50.<br />
Das98 Dashe JS, Jackson GL, Olscher DA, e.a. Opioid detoxification in pregnancy. Obstet Gynecol 1998; 92(5):<br />
854-8.<br />
Dav94 Davis S. Drug treatment decisions of chemically dependent women. Int J Addict 1994; 29: 1287-1304.<br />
Dég01 Déglon J. ROD/RAI developments. Persoonlijke mededeling, juli 2001.<br />
DeH91 Department of Health. Drug misuse and dependence: Guidelines on clinical management. London:<br />
HMSO, 1991.<br />
Del90 Delhaas EM, van Ree JM. Opioïden. In: Algemene Farmacotherapie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum,<br />
1990: 339-56.<br />
Den01 Dennison SJ. Clonidine abuse among opiate addicts. Psychiatr Q 2001; 72(2): 191-5.<br />
Der90 Derks J. Het Amsterdamse Morfine-verstrekkingsprogramma. Proefschrift. Utrecht: RUU, 1990.<br />
Der90a Derks J. The efficacy of the Amsterdam morphine dispensing programme. In: Ghodse-H, Kaplan-C, red.<br />
Drug Misuse and Dependence. Carnforth, Lancs. UK: The Parthenon Publishing Group, 1990: 85-108.<br />
Det01 Dettmer K, Saunders B, Strang J. Take home naloxone and the prevention of deaths from opiate overdose:<br />
two pilot schemes. Br Med J 2001; 322: 895-6.<br />
Dew98 Dewey SL, Morgan AE, Ashby CR e.a. A Novel Strategy for the Treatment of Cocaine Addiction.<br />
Synapse 1998; 30: 119-29.<br />
Dha96 Dhawan BN, Cesselin F, Raghubir R, Reisine T, e.a. Portoghese PS and Hamon M 1996. International<br />
Union of pharmacology. XII, Classification of opioid receptors. Pharmacol Rev 1996; 48: 567-92.<br />
Dri92 Driessen FMHM. Methadoncliënten in Nederland. Utrecht: Bureau Driessen, 1992.<br />
Dri99 Driessen FMHM, Volker BGM, Kregting J, e.a. De ontwikkeling van de situatie van methadonclienten<br />
gedurende twee jaar. Den Haag/Utrecht: Bureau Driessen Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek, 1999.<br />
Dri02 Driessen FMHM, Lelij B van der, Smeets HM. Effecten van hoge doses methadon: Eerste resultaten.<br />
Utrecht: Bureau Driessen, 2002.<br />
Dru99 Drucker E. Drug prohibition. US Drug Policy, Public Health Rep 1999; 114: 14-29.<br />
Dub00 Duburqc A, Blin CP, Madec L. Suivi à 2 ans d’une cohorte de patients sous buprénorphine haut dosage.<br />
Résultats de l’étude SPESUB (suivi pharmaco-épidémiologique du Subutex en médecine de ville). Rev<br />
Epidémiol Santé Publique 2000; 48: 363-73.<br />
Dun93 Dunselman R. In plaats van ik: de verborgen werking van drugs. Zeist: Uitgeverij Vrij Geestesleven, 1993.<br />
Dye02 Dyer O. Doctors should do more for drug addicts, committee says. Br Med J 2002; 324: 1295.<br />
211 Literatuur
EDO00 EDOCRA. Werkconferentie. De stand van zaken een jaar na de start. St. Oedenrode, Novadic, 24<br />
november 2000.<br />
Edw76 Edwards G. Alcohol dependence: provisional description of a clinical syndrome. Br Med J 1976; 1:<br />
1058-61.<br />
Edw86 Edwards G.The alcohol dependence syndrom: a concept as stimulus to inquiry. Br J Addict 1986; 81:<br />
171-83.<br />
Ela97 Eland-Goossensen MA. Opiate addicts in and outside of treatment: Different populations? Proefschrift.<br />
Rotterdam: Erasmus University Rotterdam/ Addiction Research Institute 1997.<br />
Elk00 Elkashef A, geciteerd door Mathias R in NIDA Pursues Many Approaches to Reversing<br />
Methamphetamine’s Neurotoxic Effects. NIDA Notes 2000; 15: 4.<br />
Elk01 Elkashef A. NIDA Cocaine Clinical Program Current Overview and Future Strategies. NIDA/ Division of<br />
Treatment Research and Development Washington, 2001: 1-6.<br />
EMEA01 The European Agency for the Evaluation of Medicinal Products (EMEA): EMEA Public statement on the<br />
recommendation to suspend the marketing authorisation for Orlaam (Levacetylmethadol) in the European<br />
Union. EMEA/8776/01. Londen, 19 april 2001.<br />
Eng85 Engelsman EL. Toelichting Opiumwet. Utrecht: Vermande, 1985.<br />
Erb96 Erb S, Shaham Y, Stewart J. Stress reinstates cocaine-seeking behavior after prolonged extinction and a<br />
drug-free period. Psychopharmacology 1996; 128 (4): 408-12.<br />
Ern00 Ernst T, Chang L, Leonido-Yee M, e.a. Evidence for longterm neurotoxicity associated with<br />
methamphetamine abuse: a 1H MRS study. Neurology 2000; 54: 1344-9.<br />
Es01 Es M van. Projectbeschrijving Resultaten Scoren (1999-2003): verbetering en vernieuwing in de<br />
verslavingszorg. Utrecht: GGZ Nederland, september 2001.<br />
EWDD99 Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD). Jaarverslag 1999 over de stand<br />
van de drugsproblematiek in de Europese Unie. Lissabon, 1999 (www.emcdda.org).<br />
EWDD00 Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD). Jaarverslag 2000 over de stand<br />
van de drugsproblematiek in de Europese Unie. Lissabon, 2000 (www.emcdda.org).<br />
Fie01 Fiellin DA, Rosenheck RA, Kosten TR. Office-based treatment for opioid dependence: reaching new<br />
patient populations. Am J Psychiatry 2001; 158(8): 1200-4.<br />
Fio00 Fiore MC. A clinical practice guideline for treating tobacco use and dependence.A US Public Health<br />
Service Report. JAMA 2000; 283 (24): 3244-54.<br />
Fio02 Fiore M. The latest drugs and counseling techniques for treating tobacco use and dependence. Tobacco<br />
cessation guideline, april 2002. (www.surgeongeneral.gov).<br />
Fis93 Fischbain DA, Rosomoff HL, Cutler R, e.a. Opiate detoxification protocols; A clinical manual. Ann Clin<br />
Psychiatr 1993; 5: 53-65.<br />
Fis99 Fischer G, Gombas W, Eder H, e.a. Buprenorphine versus methadone maintenance for the treatment of<br />
opioid dependence. Addiction 1999; 94: 1337-47.<br />
Fis00 Fischer G. Treatment of opioid dependence in pregnant women. Editorial. Addiction 2000; 95(8): 1141-4.<br />
Fle94 Fleming PM, Roberts D. Is the prescription of amphetamine justified as a harm reduction measure?. J R<br />
Soc Health 1994; 114(3): 127-31.<br />
212 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Fol96 Foltin RW, Fischman MW. Effects of Methadone or Buprenorphine Maintenance on the Subjective and<br />
Reinforcing Effects of Intravenous Cocaine in Humans. J Pharmacol Exp Ther 1996; 278: 1153-64.<br />
Fox96 Fox BS, Kantak KM, Edwards MA, e.a. Efficacy of a therapeutic cocaine vaccine in rodent models. Nat<br />
Med 1996; 2: 1129-32.<br />
Fox97 Fox BS. Development of a therapeutic vaccine for the treatment of cocaine addiction. Drug Alcohol<br />
Depend 1997; 48: 153-8.<br />
Fro00 Frosch DL, Nahom D, Shoptaw S e.a. Associations Between Tobacco Smoking and Illicit Drug Use<br />
Among Methadone-Maintained Opiate-Dependent Individuals. Exp Clin Psychopharmacol 2000; 8:<br />
97-103.<br />
Fud91 Fudala PJ, Johnson RE, Jaffe JH. Outpatient comparison of buprenorphine and methadone maintenance.<br />
II. Effects on cocaine usage, retention time in study and missed clinic visits. NIDA Res Monogr 1991;<br />
105: 587-8.<br />
Gab01 Gabbay MB, Carnwath T, Ford T e.a. Reducing deaths among drug misusers : tighter legal controls on<br />
drug prescribing are not the answer. Br Med J 2001; 322: 749-50.<br />
Gab01a Gabbay MB. Turning the tide: influencing future GP attitudes to opiate misusers. Education for General<br />
Practice 2001; 12 (2): 144-52.<br />
Gab02 Gabbay MB, Shields C, Bos A van den. Turn the tide: Influencing future GP attitudes to opiate misusers.<br />
Education for General Practice.<br />
Gag97 Gageldonk A van, de Zwart W, van der Stel J, e.a. De Nederlandse verslavingszorg. Overzicht van de<br />
kennis over aanbod, vraag en effect. Utrecht: Trimbos-instituut, 1997.<br />
Gal89 Gal TJ. Naloxone reversal of buprenorphine-induced respiratory depression. Clin Pharmacol Ther 1989;<br />
45 (1): 66-71.<br />
Gar00 Garavan H, Pankiewicz J, Bloom A, e.a. Cue-induced cocaine craving: neuroanatomical specificity for<br />
drug users and drug stimuli. Am J Psychiatry 2000; 157: 1789-98.<br />
Gas99 Gasior M, Ungard JT, Witkin JM. Preclinical Evaluation of Newly Approved and potential Antiepileptic<br />
Drugs Against Cocaine-Induced Seizures. J Pharmacol Exp Ther 1999; 290: 1148-56.<br />
Gaw84 Gawin FH, Kleber HD. Cocaine abuse treatment: an open pilot with desipramine and lithium carbonate.<br />
Arch. Gen. Psychiatry 1984; 41: 903-9.<br />
Gaw85 Gawin F, Riordan C, Kleber H. Methylphenidate Treatment of Cocaine Abusers without Attention Deficit<br />
Disorder: A Negative Report. Am J Drug Alcohol Abuse 1985; 11(3 &4): 193-7.<br />
Gaw88 Gawin FH, Ellinwood EH. Cocaine and other stimulants; Actions, Abuse and Treatment. N Engl J Med<br />
1988; 318: 1173-82.<br />
Gaw89a Gawin FH, Allen D, Humblestone B. Outpatient treatment of “crack”cocaine smoking with flupenthixol<br />
decanoate: a preliminary report. Arch Gen Psychiatry 1989; 46: 322-5.<br />
Gaw89 Gawin FH, Kleber HD, Byck R e.a. Desipramine facilitation on initial cocaine abstinence. Arch Gen<br />
Psychiatry 1989; 46: 117-21.<br />
Gaw91 Gawin FH. Cocaine Addiction: Psychology and Neurophysiology. Science 1991; 251: 1580-6.<br />
GCM99 Guidelines on Clinical Management. Drug Misuse and Dependence. Department of Health, The Scottish<br />
Office Department of Health, Welsh Office, Department of Health and Social Services, Northern Ireland.<br />
213 Literatuur
Gee96 Geerlings PJ. Drugs of Abuse. Elsevier Science 1996; 88-102.<br />
Gee00 Geerlings PJ. Neuropsychiatrische aspecten van verslaving. Neuropraxis 2000; 6: 207-11.<br />
Gee01 Geelen K, van der Veen C. Support workers-project. Procesevaluatie. Utrecht: Trimbos-instituut, 2001.<br />
Geij90 Geijer, Barends, van Limbeek e.a. Methadonverstrekking door huisartsen en psychiaters in Amsterdam<br />
1990; GGZ-reeks-90.3 Amsterdam.<br />
Gel95 Gelberg L, Stein JA, Neumann CG. Determinants of Undernutrition Among Homeless Adults. Public<br />
Health Rep 1995; 110 (4): 448-54.<br />
Ger00 Gerrits M. Endorfinen en verslaving. Neuropraxis 2000; 4(6): 179-83.<br />
Ger95 Gerrits M. Initiation of drug addiction. Implication of brain dopamine and endogenous opioids in drug<br />
self-administration in rats (Proefschrift). Utrecht, Universiteit Utrecht, 1995.<br />
Ger95a Gerra G, Marcato M, Caccavari R, e.a. Clonidine and opiate receptor antagonists in the treatment of heroin<br />
addiction. J Subst Abuse Treat 1995; 12(1): 35-41.<br />
Gfr93 Gfroerer JC, Brodsky MS. Frequent Cocaine Users and Their Use of Treatment. Am J Public Health 1993;<br />
83(8): 1149-54.<br />
GGZ01 GGZ Nederland. Persoonlijke mededeling, 2001.<br />
Gib01 Gibson PG. Implementing evidence-based guidelines. Med J Aust 2001; 174: 377-8.<br />
Gie90 Giel R. Waarom een psychiatrische diagnose? 3e geactualiseerde dr. Alphen aan den Rijn: Samsom<br />
Stafleu, 1990.<br />
Gir96 Giros B, Jaber M, Jones SR, e.a. Hyperlocomotion and indifference tot cocaine and amphetamine in mice<br />
lacking the dopamine transporter. Nature 1996; 379: 606-12.<br />
Goe97 Goedegebuure ML, van den Dool EC. Afkicken onder narcose in combinatie met een naltrexon-kuur.<br />
Dordrecht: Evangelisch Centrum voor Verslaafden De Hoop, oktober 1997.<br />
Gol71 Goldberg SR, Woods JH, Schuster CR. Nalorphine-induced changes in morphine self-administration in<br />
rhesus monkeys. J Pharmacol Exp Ther 1971; 176: 464-71.<br />
Gol97 Gold MS. Cocaine (and crack): Clinical aspects. Substance Abuse: A Comprehensive textbook 3rd edition.<br />
Baltimore: Williams & Wilkins, 1997.<br />
Gol98 Gold MS, Herko MJ. Tobacco smoking and nicotine dependence: biological basis for pharmacotherapy<br />
from nicotine to treatments that prevent relapse. J Addict Dis. 1998; 17 (1): 23-34.<br />
Goo99 Goodman SN. Probability at the bedside: the knowing of chances or the chances of knowing? Ann Intern<br />
Med 1999; 130 (7): 604-6.<br />
Gor97 Gorelick DA. Enhancing cocaine metabolism with butyrylcholinesterase as a treatment strategy. Drug<br />
Alcohol Depend 1997; 48: 159-65.<br />
Gor98 Gorelick DA. Enhancing cocaine metabolism with butyrylcholinesterase as an approach to cocaine<br />
addiction treatment. Peripheral Blockers as Treatments for Substance Abuse and Dependence- Abstracts.<br />
Program Book, April 27, 1998<br />
Gos86 Gossop M, Johns A. Green L. Opiate withdrawal inpatient versus outpatient programmes and preferred<br />
versus random assignment of treatment. Br Med J 1986; 293: 103-4.<br />
Gos87 Gossop M, Green L. Philips G, e.a. What happens to opiate addicts immediately after treatment: a<br />
prospective follow-up study. Br Med J 1987; 294: 1377-80.<br />
214 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Gos89 Gossop M, Green L Philips G, e.a. Lapse, relapse and survival among opiate addicts after treatment: a<br />
prospective follow-up study. Br J Psychiatry 1989; 154: 348-53.<br />
Gos00 Gossop M, Marsden J, Stewart D e.a. Patterns of drinking and drinking outcomes among drug misusers<br />
1-year follow-up results. J Subst Abuse Treat 2000; 19: 45-50.<br />
Gou99 Gourlay SG, Stead LF, Benowitz NL. Clonidine for smoking cessation. The Cochrane Library 1999; 3;<br />
1-10.<br />
Gov02 Government’s Drugs Policy: Is it working?<br />
(www.parliament.thw-stationery-office.co.uk/pa/cm/cmhaff.htm).<br />
Gow99 Gowing L, Ali R, White J. Opioid dependence: combined use of opioid antagonists and adrenergic<br />
agonists to induce withdrawal from heroin and other short acting opiates without sedation or anaesthesia<br />
(protocol). Cochrane Library 1999; Issue 1: 1-7.<br />
Gow00 Gowing LR, Ali RL, White JM. The management of opioid withdrawal: an overview of research literature.<br />
DASC Monograph No 9 Research Series.Drug & Alcohol Services Council South Australia. Drug and<br />
Alcohol Services Council: Parkside SA 5063 Australia, 2000.<br />
Gow00a Gowing L, Ali R, White J. Buprenorphine for the management of opioid withdrawal (Cochrane<br />
Review).The Cochrane Library, 2000.<br />
Gow02 Gowing L, Ali R, White J. Buprenorphine for the Management of opioid withdrawal (Cochrane Review).<br />
In: The Cochrane Library 2002, Issue 2 (www.update-software.com).<br />
Gow02a Gowing L, Farrell M, Ali R, e.a. Alpha2 adrenergic agonists for the management of opioid withdrawal<br />
(Cochrane Review). In: The Cochrane Library 2002, Issue 2 (www.update-software.com).<br />
Gow02b Gowing L, Ali R, White J. Opioid antagonists with minimal sedation for opioid withdrawal (Cochrane<br />
Review). In: The Cochrane Library 2002, Issue 2 (www.update-software.com).<br />
GR76 <strong>Gezondheidsraad</strong>. Advies inzake behandeling van verslaafden aan opiaten c.q. wekaminen. Rijswijk:<br />
<strong>Gezondheidsraad</strong>, 1976.<br />
GR93 <strong>Gezondheidsraad</strong>. Advies Alternatieve behandelwijzen. Den Haag: <strong>Gezondheidsraad</strong>, 1993: 95-109;<br />
(publicatie nr 1993/13).<br />
GR95 <strong>Gezondheidsraad</strong>. Advies inzake het voorschrijven van heroïne aan verslaafden aan heroïne. Den Haag:<br />
<strong>Gezondheidsraad</strong>, 1995 (publicatie nr 1995/12).<br />
GR98 <strong>Gezondheidsraad</strong>. Advies inzake onderzoek op druggebruik. Rijswijk: <strong>Gezondheidsraad</strong>, 1998 (publicatie<br />
nr 1998/04).<br />
GR00 <strong>Gezondheidsraad</strong>. Van implementeren naar leren. Den Haag: <strong>Gezondheidsraad</strong>, 2000; publicatienr.<br />
2000/18.<br />
GR02 <strong>Gezondheidsraad</strong>. Behandeling van drugverslaafde gedetineerden. Den Haag: <strong>Gezondheidsraad</strong>, 2002,<br />
publicatienr 2002/08.<br />
Gra95 Grabowski J, Rhoades H, Elk R. Fluoxetine is ineffective for treatment of cocaine dependence of<br />
concurrent opiate and cocaine dependence: two placebo-controlled double-blind trials. J Clin<br />
Psychopharmacol 1995; 15: 163-74.<br />
Gra96 Grant S, London ED, Newlin DB e.a. Activation of memory circuits during cue-elicited cocaine craving.<br />
Proc Natl Acad Sci U S A 1996; 93: 12040-5.<br />
215 Literatuur
Gra00 Grant S, Contoreggi C, London AD. Drug abusers show impaired performance in a laboratory test of<br />
decision making. Neuropsychologia 2000; 38: 1180-7.<br />
Gra01 Graham CA, McNaugton GW, Ireland AJ e.a. Take home naloxone for opiate addicts: Drug misusers may<br />
benefit from training in cardiopulmonary resuscitation. Br Med J 2001; 323(7318): 934.<br />
Gre88 Green L, Gossop M. Effects of information on the opiate withdrawal syndrome. Br J Addict 1988; 83:<br />
305-9.<br />
Gre97 Greenwald MK, Stitzer ML, Haberny KA. Human Pharmacology of the Opioid Neuropeptide Dynorphin<br />
A (1-13). J Pharmacol Exp Ther 1997; 281: 1154-63.<br />
Gre01 Greetham E. Geciteerd door Alan Dove, Philadelphia. In: New addiction research unlikely to be applied.<br />
Nat Med 2001; 7 (7): 757.<br />
Gri00 Griffith JD, Rowan Szal GA, Roark RR e.a. Contingency management in outpatient methadone treatment:<br />
a meta-analysis. Drug Alcohol Depend 2000; 58: 55-66.<br />
Gro00 Grosenick JK, Hatmaker CM. Perceptions of the importance of physical setting in substance abuse<br />
treatment. J Subst Abuse Treat 2000; 18: 29-39.<br />
Hab95 Haberny KA, Walsh SL, Ginn DH, e.a. Absence of acute cocaine interactions with the MAO-B inhibitor<br />
selegiline. Drug Alcohol Depend 1995; 39: 55-62.<br />
Hal94 Hall M, Tunis S, Triffleman E e.a. Continuity of care and desipramine in primary cocaine abusers. J Nerv<br />
Ment Dis 1994; 182: 570-5.<br />
Hal97 Halikas JA, Crosby RD, Pearson VL e.a. A randomized double-blind study of carbamazepine in the<br />
treatment of cocaine abuse. Clin Pharmacol Ther 1997; 62: 89-105.<br />
Hal98 Hall SM, Wasserman DA, Havassy BE, e.a. Relapse to cocaine use. In: Cocaine Abuse. Behavior,<br />
Pharmacology and Clinical Applications. Higgins ST, Katz JL (Eds), Acad. Press, San Diego, USA 1998:<br />
389-408.<br />
Hal98a Hall W, Ward J, Mattick RP. The future of opioid replacement therapy. Hoofdstuk 18 uit: Ward J e.a.<br />
Methadone maintenance treatment and other opioid replacement therapies. Amsterdam: Overseas<br />
Publishers Association, 1998.<br />
Ham00 Hamilton RJ, Perrone J, Hoffman R, e.a. A descriptive study of an epidemic of poisoning caused by heroin<br />
adulterated with scopolamine. J Toxicol Clin Toxicol 2000; 38 (6): 597-608.<br />
Häm01 Hämmig RB. ROD/RAI developments. Persoonlijke mededeling, juli 2001.<br />
Häm01a Hämmig RB, Tschacher W. Effects of High-Dose Heroin versus Morphine in Intravenous Drug Users:<br />
A Randomised Double-Blind Crossover Study. J Psychoactive Drugs 2001; 33 (2): 105-10.<br />
Har95 Hartel DM, Schoenbaum EE, Selwyn PA, e.a. Heroin Use during Methadone Maintenance Treatment: The<br />
Importance of Methadone Dose and Cocaine Use. Am J Public Health 1995; 85: 83-8.<br />
Har00 Harris DS, Jones RT, Welm S, e.a. Buprenorphine and naloxone co-administration in opiate-dependent<br />
patients stabilized on sublingual buprenorphine. Drug-Alcohol-Depend 2000; 61: 85-94.<br />
Har00a Hardus P, Engelsman M, Veelen CWM van e.a. Vigabatrine: laveren tussen effectiviteit en (irreversibele)<br />
gezichtsvelduitval als bijwerking. Ned Tijdschr Geneeskd 2000; 144 (43): 2066-9.<br />
Hat96 Hatsukami DK, Fischman MW. Crack cocaine and cocaine hydrochloride. JAMA 1996; 276 (19): 1580-8.<br />
216 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Hav98 Havassy BE, Arns PG. Relationship of cocaine and other substance dependence to well-being of high-risk<br />
psychiatric patients. Psychiatr Serv 1998; 49 (7): 935-40.<br />
Hay98 Hays LR, Farabee D, Miller W. Caffeine and nicotine use in an addicted population. J Addict Dis 1998; 17<br />
(1): 47-54.<br />
Hay02 Haynes RB, Devereaux PJ. Physicians’ and patients’ choices in evidence based practice. Br Med J 2002;<br />
324: 1350.<br />
Hea91 Hearn WL, Flynn DD, Hime GW, e.a. Cocaethylene: a unique cocaine metabolite displays high affinity<br />
for the dopamine transporter. J Neurochem 1991; 56: 698-701.<br />
Hee79 Heel RC, Brodgen RN, Speight TM e.a. Buprenorphine: a review of its pharmacological properties and<br />
therapeutic efficacy. Drugs 1979; 17(2): 81-110.<br />
Hel94 Helzer J. The relationship of psychoactive substance abuse to dependence. Washington D.C.: American<br />
Psychiatric Association, 1994.<br />
Her97 Herning RI, King DE, Better W e.a. Cocaine dependence:a clinical syndrome requiring neuroprotection.<br />
Ann N Y Acad Sci 1997; 825: 323-7.<br />
Her98 Hersch D, van Kirk JR, Kranzler HR. Naltrexone treatment of comorbid alcohol and cocaine use<br />
disorders. Psychopharmacology 1998; 139: 44-52.<br />
Her98a Hermanides R, van Eck HA, de Jong CAJ, e.a. Opiaatdetoxificatie onder algehele anesthesie. Een<br />
ongekende zorgcombinatie? Med Contact 1998; 53 (7): 224-6.<br />
Hey96 Heyman GM. Resolving the contradictions of addiction. Behav Brain Sci 1996; 19 (4): 561-610.<br />
Hey98 Heyman GM. On the science of substance abuse. Science 1998; 279: 65-6.<br />
Hic01 Hickie IB, Koschera A, Davenport TA, e.a. Comorbidity of common mental disorders and alcohol or other<br />
substance misuse in Australian general practice. Med J Aust 2001; 175: S31-6.<br />
Hig91 Higgins ST, Delaney DD, Budney AJ e.a. A behavioral approach to achieving initial cocaine abstinence.<br />
Am J Psychiatry 1991; 148: 1218-24.<br />
Hig93 Higgins ST, Budney AJ, Bickel WK, e.a. Achieving cocaine abstinence with a behavioral approach. Am J<br />
Psychiatry 1993; 150(5): 763-9.<br />
Hig94 Higgins ST, Budney AJ, Bickel WK e.a. Incentives improve outcome in outpatient behavioral treatment of<br />
cocaine dependence. Arch Gen Psychiatry 1994; 51: 568-76.<br />
Hig94a Higgins ST, Budney AJ, Hughes JR e.a. Influence of cocaine use on cigarette smoking. JAMA 1994; 272:<br />
1724.<br />
Hig94b Higgins ST, Budney AJ, Bickel WK, e.a. Incentives imporve outcome in outpatient behavioral treatment<br />
of cocaine dependence. Arch Gen Psychiatry 1994; 51(7): 568-76.<br />
Hil01 Hillebrand J, Marsden J, Finch E, e.a. Excessive alcohol consumption and drinking expectations among<br />
clients in methadone maintenance. J Subst Abuse Treat 2001; 21: 155-60.<br />
Hor95 Horsburgh CR. Occasional notes: Healing by design. N Engl J Med 1995; 333 (11): 735-40.<br />
Hse01 Hser YI, Hoffman V, Grella CE e.a.. A 33-year Follow-up of narcotics Addicts. Arch Gen Psychiatry<br />
2001; 58: 503-8.<br />
Hul97 Hulse GK, Milne E, English e.a. The relationship between maternal use of heroin and methadone and<br />
infant birth weight. Addiction 1997; 92 (11): 1571-9.<br />
217 Literatuur
Hul98 Hulse GK, Milne E, English e.a. Assessing the relationship between maternal opiate use and neonatal<br />
mortality. Addiction 1998; 93 (7): 1033-42.<br />
Hul01 Hulse GK, O’Neill G. Methadone and the pregnant user: a matter for careful clinical consideration. Aust N<br />
Z J Obstet Gynaecol 2001; 41: 3: 329-32.<br />
Hun97 Hung OL, Hoffman RS. Reversal of opioid Intoxication: therapeutic guidelines. CNS Drugs 1997; 7 (3):<br />
176-86.<br />
Hur95 Hurtado-Gumucio J. Lezing Jellinek, Amsterdam, 1995.<br />
Hur96 Hurt RD, Offord KP, Croghan IT e.a. Mortality Following Inpatient Addictions Treatment: role of<br />
Tobacco Use in a Community-based Cohort. JAMA 1996; 275 (14): 1097-103.<br />
Hur98 Hurk AA van den. Tussen de helpende en de harde hand. Een studie naar mogelijkheden van succesvolle<br />
zorg voor verslaafde gedetineerden (Proefschrift). Nijmegen: Katholieke Universiteit Nijmegen, 1998.<br />
Hur00 Hurtado-Gumucio J. Coca leaf chewing as therapy for cocaine maintenance. Ann Med Interne 2000; 151<br />
(suppl B) 44-8.<br />
Igu97 Iguchi MY, Belding MA, Morral AR, e.a. Reinforcing operants other than abstinence in drug abuse<br />
treatment: an effective alternative for reducing drug use. J Consult Clin Psychol 1997; 65(3): 421-8.<br />
IGZ99 Inspectie voor de Gezondheidszorg. Zorg achter tralies. Een onderzoek naar de kwaliteitsaspecten van de<br />
gezondheidszorg in penitentaire inrichtingen. Den Haag: IGZ / RIVM, 1999.<br />
Ina74 Inaba DS, Newmeyer JA, Gay GR e.a. “I got a yen for that darvon-N”: a pilot study on the use of<br />
propoxyphene napsylate in the treatment of heroin addiction. Am J Drug Alcohol Abuse 1974; 1(1):<br />
67-78.<br />
Ina74a Inaba DS, Gay GR, Whitehead CA e.a. The use of propoxyphene napsylate in the treatment of heroin and<br />
methadone addiction. Western J Med 1974; 121(2): 106-11.<br />
Ito88 Ito JR, Donovan DM, Hall JJ. Relapse prevention in alcohol aftercare: effects on drinking outcome,<br />
change progress, and aftercare attendance. Br J Addict 1988; 83: 171-81.<br />
Ito90 Ito JR, Donovan DM. Predicting drinking outcome: demography, chronicity, coping, and aftercare. Addict<br />
Behav 1990; 15: 553-9.<br />
Jaf89 Jaffe JH, Cascella NG, Kumor KM e.a. Cocaine induced cocaine craving. Psychopharmacology 1989; 97:<br />
59-64.<br />
Jaf92 Jaffe JH. Drug addiction and drug abuse. In: Goodman & Gilman’s The pharmacological basis of<br />
therapeutics. Volume 1, eighth edition, McGraw-Hill Medical Series 1992: 522-73.<br />
Jel60 Jellinek EM. Alcoholism: a genus and some of its species. Can Med Assoc J 1960; 83: 1341-5.<br />
Joh93 Johns A. No rationale for prescribing cocaine to addicts. Br Med J 1993; 307: 1565.<br />
Joh95 Johanson DE. Why publish three negative articles on carbamazepine as a medication for the treatment of<br />
cocaine dependence? Drug Alcohol Depend 1995; 38: 201-2.<br />
Joh00 Johnson RE, Chutuape MA, Strain EC, e.a. A comparison of levomethadyl acetate, buprenorphine, and<br />
methadone for opioid dependence. N Engl J Med 2000; 343(18): 1290-7.<br />
Jon02 Jong CAJ de, Krabbe PMF. Snelle detoxificatie van opiaten. Wat voegt anesthesie toe? Korte termijn<br />
resultaten van een gerandomiseerde vergelijking tussen twee methoden van snelle detoxificatie bij<br />
afhankelijkheid van opiaten. Novadic Netwerk voor Verslavingszorg 2002.<br />
218 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Jon87 Jones RT. Psychopharmacology of cocaine. In: Washton AM, Gold MS, eds. Cocaine: a clinicians<br />
handbook. New York: Guilford Press, 1987: 55-72.<br />
Jon94 Jonge L de. Ibogaïne: Goddelijk kruid of gevaarlijk gif? Mainline 1994; 26-7.<br />
Jon94a Jongerius J, Hull H, Derks J. Hoe scoort de verslavingszorg? Utrecht: NcGv, 1994: 9; (publicatie nr 94-4).<br />
Jon99 Jones S, Kauer JA. Amphetamine depresses excitatory synaptic transmission via serotonin receptors in the<br />
ventral tegmental area. J Neurosci 1999; 19 (22): 9780-7.<br />
Jon99a Jong W de, Weber U. The professional acceptance of drug use: a closer look at drug consumption rooms<br />
in the Netherlands, Germany and Switzerland. Int J Drug Policy 1999; 10: 99-108.<br />
Kal98 Kaltenbach K, Berghella V, Finnegan L. Opioid dependence during pregnancy. Obstet Gynecol North Am<br />
1998; 25(1): 139-51.<br />
Kal99 Kalant H. Differentiating drugs by harm potential: the rational versus the feasible. Subst Use Misuse 1999;<br />
34 (1): 25-34.<br />
Kam96 Kampman K, Volpicelli JR, Alterman A, e.a. Amantadine in the early treatment of cocaine dependence: a<br />
double-blind, placebo-controlled trial. Drug Alcohol Depend 1996; 41 (1): 25-33.<br />
Kam00 Kampman KM, e.a. Amantadine in the treatment of cocaine-dependent patients with severe withdrawal<br />
symptoms. Am J Psychiatry 2000; 157 (12): 2052-4.<br />
Kam00a Kampman KM, Rukstalis M, Pettinati H, e.a. The combination of phentermine and fenfluramine reduced<br />
cocaine withdrawal symptoms in an open trial. J Subst Abuse Treat 2000; 19: 77-9.<br />
Kam01 Kampman KM, e.a. Cocaine withdrawal symptoms and initial urine toxicology results predict treatment<br />
attrition in outpatient cocaine dependence treatment. Psychol Addict Behav 2001; 15 (1): 52-9.<br />
Kam01a Kampman KM, Volpicelli JR, Mulvaney F e.a. Effectiveness of propranolol for cocaine dependence<br />
treatment may depend on cocaine withdrawal symptom severity. Drug Alcohol Depend 2001; 63: 69-78.<br />
Kam01b Kampman KM, e.a. Effectiveness of propranolol for cocaine dependence treatment may depend on<br />
cocaine withdrawal symptom severity. Drug Alcohol Depend 2001; 63: 69-78<br />
Kam02 Kampman KM, Volpicelli JR, Mulvaney F, e.a. Cocaine withdrawal severety and urine toxicology results<br />
from treatment entry predict outcome in medication trials for cocaine dependence. Addict Behav 2002;<br />
27(2): 251-60.<br />
Kan95 Kandall SR. Treatment options for drug-exposed infants in: CHANG, CN & Finnegan, LP (Eds)<br />
Medications development for the Treatment of Pregnant Addicts and their Infants. NIDA Res Monogr<br />
1995; 149: 78-99.<br />
Kan98 Kantak KM, Collins, SL, Lipman EG, e.a. Evaluation of anti-cocaine antibodies and a cocaine vaccine in a<br />
rat self-administration model. Peripheral Blockers as Treatments - Abstracts. Program Book, April 27,<br />
1998.<br />
Kan99 Kandel DB, Johnson JG, Bird HR e.a. Psychiatric comorbidity among adolescents with substance use<br />
disorders: findings from the MECA study. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry 1999; 38 (6): 693-9.<br />
Kan00 Kandel ER, Squire LR. Neuroscience: breaking down scientific barriers to the study brain and mind.<br />
Science 2000; 290: 1113-20.<br />
Kan01 Kantak K. Geciteerd door Alan Dove, Philadelphia. In: New addiction research unlikely to be applied. Nat<br />
Med 2001; 7 (7): 757.<br />
219 Literatuur
Kay98 Kaye S, Darke S, Finlay-Jones R. The onset of heroin use and criminal behaviour: does order make a<br />
difference? Drug Alcohol Depend 1998; 53 (1): 79-86.<br />
Kid96 Kidorf M, Stitzer ML. Contingent use of take-homes and split-dosing to reduce illicit drug use of<br />
methadone patients. Behav Ther 1996; 27(1): 41-51.<br />
Kil00 Kilicarslan T, Sellers EM. Lack of interaction of Buprenorphine With Flunitrazepam Metabolism. Am J<br />
Psychiatry 2000; 157: 1164-6.<br />
Kle82 Kleber HD, Riordan CE. The treatment of narcotic withdrawal: a historical review. J Clin Psychiatry<br />
1982; 43: 30-4.<br />
Kle86 Kleber H, Gawin F. Psychopharmacological trials in cocaine abuse treatment. Am J Drug Alcohol Abuse<br />
1986;12: 235-46.<br />
Kle92 Kleinman PH, Kang SY, Lipton DS, e.a. Retention of cocaine abusers in outpatient psychotherapy. Am J.<br />
Drug Alcohol Abuse 1992; 18: 29-43.<br />
Kle98 Klein M. Research Issues Related to Development of Medications for Treatment of Cocaine Addiction.<br />
Ann N Y Acad Sci 1998; 844: 75-91.<br />
KNMG98 Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG). Taken, rollen en<br />
verantwoordelijkheden van artsen bij drugs gerelateerde problemen. Slotdocument. Invitational<br />
conference. Domus Medica Utrecht, 18 september 1998.<br />
KNMG99 KNMG Drugsproject. Taken, rollen en verantwoordelijkheden van artsen bij drugs gerelateerde<br />
problemen. Beleidsdocument. Eindrapportage van de Stuurgroep van het KNMG Drugsproject, Domus<br />
Medica, Utrecht, juni 1999.<br />
Koe98 Koeter MWJ, Luhrman GC. Verslavingsproblematiek bij justitiabele drugsverslaafden. Amsterdam:<br />
AIAR, 1998; (AIAR-reeks 5)<br />
Kok92 Kokkevi A, Madianou D, Stefanis C. Drug abuse in Greece: substance use in the school population.<br />
Athens Bibl Psychiatry 1992; 147.<br />
Kok93 Kokkevi A, Liappas J, Boukouvala V. Criminality in a sample of drug abusers in Greece. Drug Alcohol<br />
Depend 1993; 31: 111-21.<br />
Kok95 Kokkevi A, Stefanis C. Drug abuse and Psychiatric Comorbidity. Compr psychiatry 1995; 36 (5): 329-37.<br />
Kol92 Kolar AF, Brown BS, Weddington WW, e.a. Treatment of cocaine dependence in methadone maintenance<br />
clients: a pilot study comparing the efficacy of desipramine and amantadine. Int J Addict 1992; 27(7):<br />
849-68.<br />
Kon95 Konings E, Dubois-Arber F, Narring F e.a. Indentifying adolescent drug users: Results of a national<br />
survey on adolescent health in Switzerland. J Adolesc Health 1995; 16: 240.<br />
Koo97 Koob GR, Moal M le. Drug abuse: hedonic homeostatic dysregulation. Science 1997; 278: 52-8.<br />
Koo99b Koob GF, Caine SB. Cocaine addiction therapy - Are we partially there? Nat Med 1999; 5(9): 993-5.<br />
Koo00 Koob GF. Neurobiology of addiction: Toward the development of new therapies. Ann N Y Acad Sci 2000;<br />
909(17): 170-85.<br />
Kor95 Kort M. de, Tussen patient en delinquent: geschiedenis van het Nederlandse drugsbeleid (Proefschrift,<br />
Erasmus Universiteit Rotterdam). Hilversum: Uitgeverij Verloren, 1995.<br />
220 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Kor98 Korf DJ, Nabben T, Lettink D e.a. Methadondosering in Nederland: Een exploratief onderzoek onder<br />
verstrekkers en cliënten naar hoge en lage doseringen methadon. Amsterdam,O+S, Juni 1998.<br />
Kor99 Korf DJ, Nabben T. Lettink D, e.a. Trends in alcohol, tabak, drugs en gokken bij jonge Amsterdammers.<br />
Antenne 1998. Amsterdam: Jellinek, 1998.<br />
Kor01 Korf DJ. Voordracht tijdens Nationaal Verslavingsdebat Utrecht, maart 2001.<br />
Kos87 Kosten TR, Rounsaville BJ, Kleber HD. A 2.5 year follow-up of cocaine use among treated opioid addicts.<br />
Arch Gen Psychiatry 1987; 44: 281-4.<br />
Kos87a Kosten TR, Schumann B, Wright D, e.a. A preliminary study of desipramine in the treatment of cocaine<br />
abuse in methadone maintenance patients. J Clin Psychiatry 1987; 48: 442-4.<br />
Kos89 Kosten TA, Kosten TR. Cocaine abuse and opioid withdrawal [letter]. Lancet 1989; 2(8655): 165-6.<br />
Kos90 Kosten TR. Recent Developments in Pharmalogical Treatments for Drug Abuse. Psychopharmacol Bull<br />
1990; 26 (1): 69-74.<br />
Kos92 Kosten T, Gawin FH, Silverman DG e.a. Intravenous cocaine challenges during desipramine maintenance.<br />
Neuropsychopharmacology 1992; 7: 169-76.<br />
Kos96 Kosten TR, McCance E. A review of Pharmacotherapies for Substance Abuse. Am J Addict 1996; 5:<br />
58-65.<br />
Kos98 Kosten TR, Markou A, Koob GF. Depression and Stimulant Dependence: Neurobiology and<br />
Pharmacotherapy. J Ment Dis 1998; 186 (12): 737-45.<br />
Kos02 Kosten TR, Rosen M, Bond J, e.a. Human therapeutic cocaine vaccine: safety and immunogenicity.<br />
Vaccine 2002; 20: 1196-1204.<br />
Kou96 Kouri EM, Lukas SE, Mendelson JH. P300 assessment of opiate and cocaine users: effects of<br />
detoxification and buprenorphine treatment. Biol Psychiatry 1996; 40(7): 617-28.<br />
Kra95 Kranzler HR, Bauer LO, Hersh D e.a. Carbamazepine treatment of cocaine dependence:<br />
A placebo-controlled trial. Drug Alcohol Depend 1995; 38: 203-11.<br />
Kra97 Kraft MK, Rothbard AB, Hadley TR e.a. Are Supplementary Services Provided during Methadone<br />
Maintenance Really Cost-Effective? Am J Psychiatry 1997; 154(9): 1214-9.<br />
Kra98 Krausz M, Degkwitz P, Kühne A, e.a. Comorbidity of opiate dependence and mental disorders. Addict<br />
Behav 1998; 23(6): 767-83.<br />
Kra99 Kranzler HR, Amin H, Modesto-Lowe V, e.a. Pharmacologic Treatments for Drug and Alcohol<br />
Dependence. Psychiatr Clin North Am 1999; 22: 401-23.<br />
Kre74 Kreek MJ, Schecter A, Gutjahr CL, e.a. Analysis of methadone and other drugs in maternal and neonatal<br />
body fluids: use in evaluation of symptoms in a neonate of mother maintained on methadone. Am J Drug<br />
and Alcohol Abuse 1974; 1: 409-19.<br />
Kre97 Kreek MJ.Opiate and cocaine addictions: challenge for pharmacotherapies. Pharmacol Biochem Behav.<br />
1997 Juli; 57(3): 551-69.<br />
Kre98 Kreek MJ. United States and Europe: perspectives for the future treatment for opium addiction provided<br />
by diverse medical resources using methadone, LAAM and buprenorphine. Lyon Mediterr Med Med Sud<br />
Est 1998; 34(1): 12-8.<br />
221 Literatuur
Kre99 Kreek MJ, Schluger L, Borg L, e.a.. Dynorphin A1-13 Causes Elevation of Serum Levels of Prolactin<br />
Through an Opioid Receptor Mechanism in Humans: Gender Differences and Implications for Modulation<br />
of Dopaminergic Tone in the Treatment of Addictions. J Pharmacol Exp Ther 1999; 288: 260-9.<br />
Kuh91 Kuhar MJ, Ritz MC & Boja JW. The dopamine hypothetis of the reinforcing properties of cocaine. Trends<br />
Neurosci 1991; 14: 299-302.<br />
Kus99 Kushner MG, Sher KJ,& Erickson DJ. Prospective analysis of the relation between DSM- III anxiety<br />
disorders and alcohol use disorders. Am J Psychiatry 1999; 156: 723-32.<br />
Lad99 Ladewig D. Die Bedeutung de Substitution auf Schwangerschaftsverlauf und Entzugssymptome<br />
Neugeborener. Sucht 1999; 45(5): S 315-7.<br />
Lah00 Laheij RJF, Krabbe PFM, de Jong CAJ. Rapid heroin detoxification under general anesthesia. JAMA<br />
2000; 283(9): 1143.<br />
Lan93 Landry DW, Zhao K, Yang GXQ, e.a. Antibody catalyzed degradation of cocaine. Science 1993; 259:<br />
1899-1901.<br />
Lan97 Landry DW. Immunotherapy for cocaine addiction. Sci Am 1997; 276 (2): 42-5.<br />
Lan01 Lange RA, Hillis LD. Cardiovascular complications of cocaine use. N Engl J Med 2001; 345 (5): 351-8.<br />
Las65 Lasagna L. Drug interaction in the field of analgesic drugs. Proc R Soc med 1965; 58: 978-83.<br />
Las98 Las SJ. Increasing participation in substance abuse aftercare treatment. Am J Drug Alcohol Abuse 1998;<br />
24: 31-6.<br />
Las99 Lash SJ, Blosser SL. Increasing adherence to substance abuse aftercare group therapy. J Subst Abuse Treat<br />
1999; 16(1): 55-60.<br />
Lat96 Latowsky M. Improving Detoxification Outcomes from Methadone Maintenance Treatment: The<br />
Interrelationship of Affective States and Protracted Withdrawal. J Psychoactive Drugs 1996; 28: 251-7.<br />
Lea01 Leavitt SB. The Safety of Methadone, LAAM, Buprenorphine in the Treatment of Opioid Dependency.<br />
Addiction Treatment Forum On-Line 2001 (http://www.atforum.com/siteroot/pages/current_pastissues/<br />
methadone_heart.shtml).<br />
Lec00 Leccese AP, Pennings EJM, Wolff FA de. Combined use of alcohol and other psychotropic drugs a review<br />
of the literature. Toxicology Laboratory, LUMC, Leiden, 2000.<br />
Lel98 Lelij B van der, Driessen FMHM. Psychosociale hulpverlening voor de doelgroep van het<br />
heroineverstrekkingsexperiment. Utrecht: Bureau Driessen, Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek, 1998.<br />
Len00 Lenton SR, Hargreaves KM. Should we conduct a trial of distributing naloxone to heroin users for peer<br />
administration to prevent fatal overdose? Med J Aust 2000; 173: 260-3.<br />
Les97 Leshner AI. Addiction is a brain disease, and it matters. Science 1997; 278: 45-7.<br />
Les97a Leshner AI. Drug abuse and addiction are medical problems. In: New Understanding of Drug Addiction,<br />
Proceedings From a Symposium Cosponsored by the National Institute on Drug Abuse and Hospital<br />
Practice. Hospital Practice, A Special report, p 22-26, april 1997. McGraw-Hill Healthcare Information<br />
Group, Minneapolis, MN.<br />
Les99 Leshner AI. Science is revolutionizing our view of addiction and what tot do about it. Editorial. Am J<br />
Psychiatry 1999; 156: 1-3.<br />
Les99a Leshner AI. Science-Based Views of Drug Addiction and Its Treatment. JAMA 1999; 282: 1314-6.<br />
222 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Lev95 Levin JM, Mendelson JH, Holman BL, e.a. Improved regional cerebral blood flow in chronic cocaine<br />
polydrug users treated with buprenorphine. J Nucl Med 1995; 36(7): 1211-5.<br />
Lev98 Levin FR, Evans SM, Kleber HD; Prevalence of adult attention-deficit hyperactivity disorder among<br />
cocaine abusers seeking treatment; Drug Alcohol Depend 1998; 52: 15-25<br />
Lew99 Lewis D. The stigma associated with drug addiction is the core of the problem. Ann Intern Med 1999; 130:<br />
541-4.<br />
Lie95 Lieber CS. Medical disorders of alcoholism. Seminars in medicine of the Beth Israel Hospital, Boston.<br />
N Engl J Med 1995; 333 (16): 1058-65.<br />
Lim00 Lima AR, Lima MS, Soares BGO e.a. Carbamazepine for cocaine dependence (Cochrane Review). The<br />
Cochrane Library, Issue 3, 2000. (www.update-software.com).<br />
Lim02 Lima MS, Reisser AAP, Soares BGO, e.a. Antidepressants for cocaine dependence (Cochrane Review).<br />
In: The Cochrane Library 2002, Issue 2 (www.update-software.com).<br />
Lim02a Lima AR, Lima MS, Soares BGO, e.a. Carbamazepine for cocaine dependence (Cochrane Review). In The<br />
Cochrane Library 2002, Issue 2 (www.update-software.com).<br />
Lin98 Lindesmith Center. Ibogaine Seminar, March 1998. Drug Policy Seminar Series 1998, New York.<br />
Lin99 Ling W. A review of US studies. Research and Clinical Forums 1999; 21(3): 37-49.<br />
Lin01 Lintzeris N, Clark N, Muhleisen P e.a. Clinical guidelines: buprenorphine treatment of heroin dependence;<br />
Australia, march 2001 (www/dhs.vic.gov.au/phb/buprenorphine/bupguidelines.pdf).<br />
Lin02 Linssen L, Graaf I de, Wolf J.Gebruiksruimten in beeld.Trimbos-instituut en Landelijk Steunpunt<br />
Druggebruikers in samenwerking met Ontwikkelcentrum Sociaal Verslavingsbeleid van Resultaten<br />
Scoren. Utrecht: GGZ Nederland, 2002.<br />
Lip94 Lipton D, Brewington V, Smith MO. Acupuncture for crack-cocaine detoxification: experimental<br />
evaluation of efficacy. J Subst Abuse Treat 1994; 11: 205-15.<br />
Lit96 Litten RZ. International update: new findings on promising medications. Alcohol Clin Exp Res 1996; 20:<br />
216A-8A.<br />
Lit99 Litten RZ, Allen JP. Medications for Alcohol, Illicit Drug, and Tobacco Dependence: an Update of<br />
Research. J Subst Abuse Treat 1999; 16 (2): 105-12.<br />
Loc98 Lockridge O, Xie WH, Altamirano CV, e.a. An improved cocaine hydrolase: the A328Y mutant of human<br />
butyrylcholinesterase is fourfold more efficient. Peripheral Blockers as Treatments for Substance Abuse<br />
and Dependence - Abstracts. Program Book, April 27, 1998.<br />
Lub98 Lub R. Crack en Cocaïne: verschillen in samenstelling, effecten en gezondheidsrisico’s. Faculteit<br />
Farmacie Universiteit Utrecht,1998.<br />
Lug96 Lugt K van der. Zwangerschap & Drugs. Mainline september/oktober 1996: 8-9.<br />
Maa97 Maas PJ van der, Kramer PGN. Volksgezondheid Toekomst Verkenning 1997; deel III: Gezondheid en<br />
levensverwachting gewogen. Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom, 1997.<br />
Mad95 Maddux JF, Desmond DP, Kenneth N, e.a. Patient-regulated methadone dose and optional counseling in<br />
methadone maintenance. Am J Addict 1995; 4 (1): 18-32.<br />
Mag98 Magura S, Sung-Yeon K, Nwakeze e.a. Methadone Treatment: Temporal Patterns of Heroin and Cocaine<br />
Use among Methadone Patients. Subst Use Misuse 1998; 33 (12): 2441-67.<br />
223 Literatuur
Mai96 Mainline. Mainline: coke special, maart/april 1996.<br />
Mar95 Margolin A, Kosten TR, Avants SK. A multicenter trial of bupropion for cocaine dependence in<br />
methadone-maintained patients. Drug Alcohol Depend 1995; 40: 125.<br />
Mar97 Margolin A, Avants SK, Rounsaville B, e.a. Motivational factors in cocaine pharmacotherapy trials with<br />
methadone-maintained patients: problems and paradoxes. J Psychoactive Drugs 1997; 29(2): 205-12.<br />
Mar98 Margolin A, Avants SK, DePhillipis D, e.a. A preliminary investigation of lamotrigine for cocaine abuse<br />
in HIV-seropositive patients. Am J Drug Alcohol Abuse 1998; 24(1): 85-101.<br />
Mar01 Martin SD, Martin E, Rai S e.a. Brain Blood Flow Changes in Depressed Patients Treated With<br />
Interpersonal Psychotherapy or Venlafaxine Hydrochloride. Arch Gen Psychiatry 2001; 58: 641-8.<br />
Mar02 Margolin A, Kleber HD, Avants SK, e.a. Acupuncture for the Treatment of Cocaine Addiction.<br />
A randomized controlled trial. JAMA 2002; 287 (1): 55-63.<br />
Mas98 Mason BJ, Kocsis JH, Melia D e.a. Psychiatric Comorbidity in Methadone Maintained Patients. J Addict<br />
Dis 1998; 17(3): 75-89.<br />
Mas98a Mash DC, Kovera CA, Buck BE, e.a. Medication Development of Ibogaine as a Pharmacotherapy for<br />
Drug Dependence. Ann N Y Acad Sci 1998; 844: 274-92.<br />
Mat95 Mattick RP, Darke S. Drug replacement treatments: is amphetamine substitution a horse of a different<br />
colour? Drug Alcohol Rev 1995; 14: 389-94.<br />
Mat96 Mattick RP,Hall W. Are detoxification programmes effective? Lancet 1996; 347: 97-100.<br />
Mat98 Mattick RP, Bell J, Daws LC, e.a. Review of the evidence on the effectiveness of antagonists in managing<br />
opioid dependence. National Drug and Alcohol Researuch Centre (NDARC). University of New South<br />
Wales, Australia 1998; monograph no.34.<br />
Mat98a Mattes CE, Belendiuk GW, Lynch TJ, e.a. Butyrylcholinesterase: An enzyme antidote for cocaine<br />
intoxication. Addict Biol 1998; 3: 171-88.<br />
Mat01 Mathias R. Alcohol-Treatment Medication May help Reduce Cocaine Abuse among Heroin Treatment<br />
Patients. NIDA Notes 2001; 16: 1-3.<br />
Mau98 Maude-Griffin PM, Hohenstein JIM, Humfleet GL e.a. Superior efficacy of cognitive-behavioral therapy<br />
for crack cocaine abusers. J Consult Clin Psychol 1998; 66: 832-7.<br />
McC98 McCance-Katz EF, Kosten TR. (Eds). New treatments for chemical addiction. Rev Psychiatry, vol 17.<br />
Washington D.C.: American Psychiatric Press, 1998.<br />
McC98a McCann UD, Wong DF, Yokoi F e.a. Reduced striatal dopamine transporter density in abstinent<br />
methamphetamine and methcathinone users: evidence from PET studies with [11C]WIN-35,428.<br />
J Neurosci 1998; 18(20): 8417-22.<br />
McC01 McCann UD, Ricaurte GA, Hopkins J, e.a. ‘Ecstasy’ and serotonin neurotoxicity. New findings raise more<br />
questions. Arch Gen Psychiatry 2001; 58: 907-8.<br />
McK97 McKay JR, Alterman Al, Cacciola JS e.a. Group counseling versus individualized relapse prevention<br />
aftercare following intensive outpatient treatment for cocaine dependence. J Consult Clin Psychol 1997;<br />
65: 778-788.<br />
McL83 McLellan AR, Luborsky L, Woody GE e.a. Predicting response to alcohol and drug abuse treatments: role<br />
of psychiatric severity. Arch Gen Psychiatry 1983; 40: 620-5.<br />
224 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
McL93 McLellan AT, Arndt IO, Metzger DS, e.a. The effects of psychosocial services in substance abuse<br />
treatment. JAMA 1993; 269: 1953-9.<br />
McL93a McLellan AT, Grossman DS, Blaine JD, e.a. Acupuncture treatment for drug abuse: a technical review.<br />
J Subst Abuse Treat 1993; 10: 569-76.<br />
McL97 McLellan AT, Hagan TA, Meyers K, e.a. ‘Intensive’ outpatient substance abuse treatment: comparisons<br />
with ‘Traditional’ outpatient treatment. J Addict Dis 1997; 16(2): 57-84.<br />
McL00 McLellan AT, Lewis DC, O’Brien CP, e.a. Drug dependence, a chronic medical illness; JAMA 2000; 284<br />
(13): 1689-95<br />
McN00 McNicholas L, Howell EF. Buprenorphine clinical practice guidelines: Field Review Draft November 17,<br />
2000 (mcnichols@research.tru.upenn.edu).<br />
Mee96 Meerten R van, Bie E de. Gecracked door de coke: cocaïne, effecten, problemen en behandelwijze.<br />
Groningen: Intraval, 1996.<br />
Mel85a Mello NK, Lokas SE, Mendelson JH. Buprenorphine effects on cigarette smoking. Psychopharmacology<br />
1985; 86: 417-25.<br />
Mel93 Mello NK, Mendelsohn JH, Lukas SE, e.a. Buprenorphine treatment of opiate and cocaine abuse: clinical<br />
and preclinical studies. Harvard Rev Psychiatry 1993; 1: 168-83.<br />
Mel94 Meldrum B, Leach M. The mechanisms of action of lamotrigine. Reviews of Contemporary<br />
Pharmacotherapy 1994; 5: 107-114.<br />
Men95 Mendelson J, Jones RT, Upton R, e.a. Methamphetamine and ethanol interactions in humans. Clin<br />
Pharmacol Ther 1995; 57(5): 559-68.<br />
Men99 Mensink C, Spruit IP. Jaarboek verslaving 1998: over gebruik en zorg. Utrecht, Trimbos-instituut.<br />
Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum, 1999.<br />
Men99a Mendelson J, Jones RT, Welm S, e.a. Buprenorphine and naloxone combinations: the effects of three dose<br />
ratios in morphine-stabilized, opiate-dependent volunteers. Psychopharmacol 1999; 141: 37-46.<br />
Mer99 Merrill J, Alterman A, Cacciola J, e.a. Prior Treatment History and Its Impact on Criminal Recidivism. J<br />
Subst Abuse Treat 1999; 17: 313-9.<br />
Met98 Metrebian N, Shanahan W, Wells B, e.a. Feasibility of prescribing injectable heroin and methadone to<br />
opiate-dependent drug users: associated health gains and harm reductions. Med J Aust 1998; 168:<br />
596-600.<br />
Mey96 Meyer RE. The disease called addiction: emerging evidence in a 200-year debate. Lancet 1996;<br />
347(8993): 162-6.<br />
Mil91 Miller WR, Rollnick S (Eds). Motivational interviewing: preparing people for change. New York:<br />
Guilford Press, 1991.<br />
Mio97 Miotto K, McCann MJ, Rawson RA e.a. Overdose, suicide attempts and death among a cohort of<br />
naltrexone -treated opioid addicts. Drug Alcohol Depend 1997; 45: 131-4.<br />
Mod97 Modesto-Lowe V, Burleson JA, Hersh D, e.a. Effects of naltrexone on cue-elicited craving for alcohol and<br />
cocaine. Drug Alcohol Depend 1997; 49: 9-16.<br />
Mol94 Moliterno DJ, Willard JE, Lange RA e.a. Coronary-artery vasoconstriction induced by cocaine, cigarette<br />
smoking, or both. N Engl J Med 1994; 330: 454-9.<br />
225 Literatuur
Mon95 Montoya ID, Levin FR, Fudala PH e.a. Double-blind comparison of carbamazepine and placebo for<br />
treatment of cocaine dependence. Drug Alcohol Depend 1995; 38: 213-9.<br />
Mor98 Morgan D, Picker MJ. The mu opioid irreversible antagonist beta-funaltrexamine differentiates the<br />
discriminative stimulus effects of opioids with high and low efficacy at the mu opioid receptor.<br />
Psychopharmacology 1998; 140: 20-8.<br />
Mor98a Morris K. Seeking ways to crack cocaine addiction. Lancet 1998; 352: 1290.<br />
Muc98 Mucchielli A. Paper presented at the European Harm Reduction Conference 3, 4 & 5 June, Utrecht, The<br />
Netherlands, 1998.<br />
Mul99 Mulvaney FD, Alterman AI, Boardman CR, e.a.. Cocaine Abstinence Symptomatology and Treatment<br />
Attrition. J Subst Abuse Treat 1999; 16: 129-35.<br />
Mut02 Mutschler NH, Stephen Bj, Teoh SK e.a. An inpatient study of the effects of buprenorphine on cigarette<br />
smoking in men concurrently dependent on cocaine and opioids. Nicotine Tob Res 2002; 4 (2): 223-8.<br />
Nac93 Nace EP, Davis CW. Treatment outcome in substance abusing patients with a personality disorder. Am J<br />
Addict 1993; 2: 26-33.<br />
NaV01 Nationaal Verslavingsdebat. Jaarbeurs Utrecht, 27 Maart 2001 (www.verslavingsdebat@med.uu.nl).<br />
Nav90 Navaratnam V, Foong K. Adjunctive drug use among opiate addicts. Curr Med Res Opin 1990;11 (10):<br />
611-9.<br />
NDM99 Nationale Drugmonitor. Jaarbericht 1999. Utrecht, Bureau NDM, oktober 1999.<br />
NDM01 Nationale Drugmonitor. Jaarbericht 2000. Utrecht, Bureau NDM, januari 2001.<br />
NDM01a Nationale Drugmonitor. Jaarbericht 2001. Utrecht, Bureau NDM, september 2001.<br />
Nee94 Neeteson K. Verslaving aan harddrugs: kernpunten van de Nederlandse laagdrempelige hulpverlening.<br />
Kampen: Kok, 1994.<br />
Nes97 Nestler EJ, Aghajanjan GK. Molecular and cellular basis of addiction. Science 1997; 278: 58-63.<br />
NHS01 NHS Centre for reviews and dissemination. Acupuncture. Eff Health Care 2001; 7(2): 1-12.<br />
NIAD95 Nederlands Instituut voor Alcohol en Drugs (NIAD). Overlast door drugsgebruik; een literatuurstudie.<br />
Utrecht 1995.<br />
NIDA99 National Institute on Drug Abuse (NIDA). Cocaine Abuse and Addiction. U.S Department of Health and<br />
Human Services, National Institute of Health 1999; No. 99-4342.<br />
NIDA01 National Institute on Drug Abuse 2001. Infofax Marijuana; nr:13551 (www.drugabuse.gov).<br />
NIDA01a National Institute on Drug Abuse 2001. Cocaine Abuse and Addiction, Research Report<br />
(www.drugabuse.gov).<br />
NIDA01b National Institute on Drug Abuse 2001. Infofax Methylphenidate (Ritalin), nr 13555<br />
(www.drugabuse.gov).<br />
NIDA01c National Institute on Drug Abuse 2001. Infofax Crack and Cocaine, nr13546 (www.drugabuse.gov).<br />
NIH97 National Institutes of Health. Consensus Development Conference Statement Acupuncture, November 3-5,<br />
1997.<br />
Nir92 Nirenberg TD, Cellucci T, Liepman MR, e.a. Cannabis versus other illicit drug use among methadone<br />
maintenance patients. Psychol Addict Behav 1996; 10: 222-7.<br />
226 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Noo95 Noorlander EA. Psychiatrische consequenties van verslaving. Ned Tijdschrift Geneeskd 1995; 139:<br />
2623-6.<br />
NSc01 NewScientist. Can’t quit, won’t quit: what many addicts need is a safe supply of drugs. Editorial. New Sci<br />
2001; 172(2316): 3.<br />
Nun91 Nunes EV, Quitkin FM, Brady R e.a. Imipramine Treatment of Methadone Maintenance Patients With<br />
Affective Disorder and Illicit drug use. Am J Psychiatry 1991; 148 (5): 667-9.<br />
Nun95 Nunes EV, McGrath PJ, Quitkin FM e.a. Imipramine of cocaine abuse: possible boundaries of efficacy.<br />
Drug Alcohol Depend 1995; 39: 185-95.<br />
Nun98 Nunes EV, Quitkin FM, Donovan SJ e.a Imipramine treatment of opiate-dependent patients with<br />
depressive disorders: A placebo-controlled trial. Arch Gen Psychiatry 1998; 55: 153-60.<br />
Nur88 Nurco DN, Kinlock TW, Hanlon TE e.a. Nonnarcotic drug use over an addiction career—a study of heroin<br />
addicts in Baltimore and New York City. Compr Psychiatry 1988; 29 (5): 450-9.<br />
Nut96 Nutt DJ. Addiction: brain mechanisms and their treatment inplications. Lancet 1996; 347(8993): 31-6.<br />
O’Br77 O’Brien CP. Conditioned narcotic withdrawal in humans. Science 1977; 195: 1000-2.<br />
O’Br95 O’Brien CP. Drug addiction and drug abuse. In: Goodman & Gilman’s The Pharmacological basis of<br />
therapeutics. Volume 1, ninth edition, 1995: 557-77.<br />
O’Br96 O’Brien CP, McLellan T; Myths about the treatment of addiction. Lancet 1996; 347: 237-40.<br />
O’Br96a O’Brien CP, Recent developments in the pharmacotherapy of substance abuse. J Consult Clin Psychol<br />
1996; 4: 677-86<br />
O’Br97 O’Brien CP. A Physician’s Approach to Treating Addiction. In: New Understanding of Drug Addiction,<br />
Proceedings From a Symposium Cosponsored by the National Institute on Drug Abuse and Hospital<br />
Practice. Hospital Practice, A Special report, p.29-33, april 1997. McGraw-Hill Healthcare Information<br />
Group, Minneapolis, MN.<br />
O’Br97a O’Brien CP. A range of research based pharmacotherapies for addiction. Science 1997; 278: 66-70.<br />
O’Co95 O’Connor PG, Waugh ME, Carroll KM, e.a. Primary care-based ambulatory opioid detoxification: the<br />
results of a clinical trial. J Gen Intern Med 1995; 10(5): 255-60.<br />
O’Co96 O’Connor PG, Oliveto AH, Shi JM, e.a. A Pilot Study of Primary-Care-Based Buprenorphine<br />
Maintenance for Heroin Dependence. Am J Drug Alcohol Abuse 1996; 22: 523-31.<br />
O’Co97 O’Connor PG, Carroll KM, Shi JM, e.a. Three methods of opioid detoxification in a primary care setting.<br />
Ann Intern Med 1997; 127: 526-30.<br />
O’Co98 O’Connor PG, Oliveto AH, Shi JM, e.a. A Randomized Trial of Buprenorphine Maintenance for Heroin<br />
Dependence in a Primary Care Clinic for Substance Users versus a Methadone Clinic. Am J Med 1998;<br />
105: 100-5.<br />
O’Co00 O’Connor PG. Treating Opioid Dependence - New Data and New Opportunities. N Engl J Med 2000; 343:<br />
1332-4.<br />
O’Co00a O’Connor P, Fiellin DA; Pharmacologic treatment of heroin-dependent patients; Ann Intern Med 2000;<br />
133: 40-54.<br />
O’Co00b O’Connell JJ. Clonidine: Use, risks and abuse. Paper presented at the American Methadone Treatment<br />
Association Conference, San Fransisco April 9-12, 2000.<br />
227 Literatuur
ODCCP01 United Nations Office for Drug Control and Crime Prevention (ODCCP). World Drug Report 2000<br />
(www.undcp.org).<br />
Ohu97 Ohuoha DC, Maxwell JA, Thomson LE, e.a. Effect of Dopamine Receptor Antagonists on Cocaine<br />
Subjective Effects: A Naturalistic Case Study. J Subst Abuse Treat 1997; 14: 249-58.<br />
Okr01 Okruhlica L, Klempova D, Timulakova K e.a. Reduction of Tobacco Smoking among Heroin Users after<br />
Stabilization on Methadone Maintenance Treatment. Paper presented at the American Methadone<br />
Treatment Association Conference. St Louis, USA, October 2001.<br />
Oli01 Oliver P, Keen J, Rowse G, e.a. Deaths from drugs of abuse in Sheffield, 1998: the role of prescribed<br />
medication. Br J Gen Pract 2001: 394-6.<br />
Oli95 Oliveto A, Kosten TR, Schottenfeld R, e.a. Desipramine, amantadine, or fluoxetine in<br />
buprenorphine-maintained cocaine users. J Subst Abuse Treat 1995; 12(6): 423-8.<br />
Ols01 Olsen Y. Smoking in Methadone Maintenance Treatment: a Missed Opportunity. Poster presented at the<br />
American Methadone Treatment Association (AMTA) coneference, St Louis, October 2001.<br />
Oss84 Ossip DJ, van Landingham WP. Increasing attendence at alcohol aftercare using calendar prompts and<br />
home based contracting. Addict Behav 1984; 9: 85-9.<br />
Oud01 Oude Voshaar RC, Gorgels WJM, Mol AJJ, e.a. Behandelmethoden om langdurig benzodiazepinegebruik<br />
te staken. Ned Tijdschr Geneeskd 2001; 145(28): 1347-50.<br />
Ouw97 Ouwehand-AW, Cruts-G, Boonzajer Flaes-S. LADIS gegevens selectiecriteria CCBH. Houten, IVV 1997;<br />
1-12.<br />
Ouw99 Ouwehand AW, Alem VCM van, Vetten LJ de e.a. Kerncijfers Landelijk Alcohol en Drugs Informatie<br />
Systeem (LADIS) 1998. Houten, Stichting Informatievoorziening Verslavingszorg IVV 1999.<br />
Ouw00 Ouwehand AW, Alem VCM van, Vetten LJ de, e.a. Kerncijfers Verslavingszorg 1999. Houten, IVV 2000;<br />
1-29.<br />
Per98 Perneger TV, Giner F, del Rio M e.a. Randomized trial of heroin maintenance programme for addicts who<br />
fail in conventional drug treatments. Br Med J 1998; 317: 13-8.<br />
Pet00 Petrakis IL, Carroll KM, Nick C e.a. Disulfiram treatment for cocaine dependence in<br />
methadone-maintained opioid addicts. Addiction 2000; 95 (2): 219-28.<br />
Phi86 Phillips G, Gossop M, Bradley M. The influence of psychological factors on the opiate withdrawal<br />
syndrome. Br J Psychiatry 1986; 149: 235-8.<br />
Pil99 Pilla M, Perachon S, Sautel F, e.a. Selective inhibition of cocaineseeking behaviour by a partial dopamine<br />
D 3<br />
receptor agonist. Nature 1999; 400: 371-5.<br />
Pio00 Piomelli D, Giuffrida A, Calignano e.a. The endocannabinoid system as a target for therapeutic drugs.<br />
Trends Pharmacol. Sci 2000; 21: 218-224.<br />
Pio01 Piomelli D. Cannabinoid activity curtails cocaine craving. Nat Med 2001; 7 (10): 1099-100.<br />
Pir95 Pirwitz MJ, Willard JE, Landau C, e.a. Influence of cocaine, ethanol, or their combination on epicardial<br />
coronary arterial dimensions in humans. Arch Intern Med 1995; 155: 1186-91.<br />
Poe01 Poel A van der, Barendregt C. Drug Consumption Rooms in Rotterdam. A description and evaluation of<br />
four drug consumption rooms. Rotterdam, Instituut voor Onderzoek naar Leefwijzen & Verslaving, januari<br />
2001.<br />
228 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Pom98 Pomerleau OF. Endogenous opioids and smoking: a review of progress and problems. Psychoneuroendoc<br />
trinology 1998; 23(2): 115-30.<br />
Pop95 Pop-Purceleuna M. Drug dependence in pregnancy- an audit of the multidisciplinary approach in<br />
Rotterdam 1983-1992. Proefschrift Erasmus Universiteit, Rotterdam 1995.<br />
Pre93 Preston KL, Sullivan JT, Berger P, e.a. Effects of cocaine alone and in combination with mazindol in<br />
human cocaine abusers. J Pharmacol Exp Ther 1993; 267(1): 296-307.<br />
Pre96 Preston KL, Sullivan JT, Strain EC. Enhancement of cocaine’s abuse liability in methadone maintenance<br />
patients. Psychopharmacology 1996; 123: 15-25.<br />
Pre99 Preston KL, Silverman K, Umbricht A, e.a. Improvement of naltrexone treatment compliance with<br />
contingency management. Drug Alcohol Depend 1999; 54: 127-35.<br />
Pro92 Prochaska JO & DiClemente CC, Norcross JC. In search of how people change. Am Psychol 1992; 47:<br />
1102-14.<br />
Pul98 Pulvirenti L, Balducci C, Piercy M, e.a. Characterization of the effects of the partial dopamine agonist<br />
terguride on cocaine self-administration in the rat. J Pharmacol Exp Ther 1998; 286(3): 1231-8.<br />
Qui97 Quinn DI, Wodak A, Day RO. Pharmacokinetic and Pharmacodynamic Principles of IIIicit Drug Use and<br />
Treatment of IIIicit Drug Users. Clin Pharmacokinet 1997; 33 (5): 344-400.<br />
Ree87 Ree JM van, Ramsey N. The dopamine hypothesis of opiate reward challenged. Eur J Pharmacol<br />
1987;134: 239-43.<br />
Ree99 Ree JM van, Gerrits MAFM, Vanderschuren LJMJ. Opioids, Reward and Addiction: An Encounter of<br />
Biology, Psychology, and Medicine. Pharmacol Rev 1999; 51: 341-96.<br />
Reh01 Rehm J, Geschwend P, Steffen T e.a. Feasibility, safety and efficacy of injectable heroin prescription for<br />
refractory opioid addicts: a follow-up study. Lancet 2001; 358 : 1417-20.<br />
Rei99 Reid MS, Mickalian JD, Delucchi KL, e.a. A nicotine antagonist, mecamylamine, reduces cue-induced<br />
cocaine craving in cocaine-dependant subjects. Neuropsychopharmacology 1999; 20(3): 297-307.<br />
Ren01 Reneman L. Investigating the potential neurotoxicity of Ecstacy. An imaging approach. Proefschrift,<br />
Universiteit van Amsterdam. Amsterdam: Thela Thesis, 2001.<br />
Ren01a Reneman L, Booij J, de Bruin K, e.a. Effects of dose, sex, and long-term abstention from use on toxic<br />
effects of MDMA (excstasy) on brain serotonin neurons. Lancet 2001; 358: 1864-9.<br />
Ren01b Reneman L, Lavalaye J, Schmand B, e.a. Cortical serotonin transporter density and verbal memory in<br />
individuals who stopped using 3,4-Methylenedioxymethamphetamine (MDMA of ‘Ecstasy’). Arch Gen<br />
Psychiatry 2001; 58: 901-6.<br />
Rey98 Reynaud M, Petit G, Potard D e.a. Six deaths linked to concomitant use of buprenorphine and<br />
benzodiazepines. Addiction 1998; 93 (9): 1385-92.<br />
Rho99 Rhoen M. Wij vragen wat iemand leuk vindt aan drinken. Intermediair, Werk&Bedrijf 1999; 13: 139.<br />
Ric00 Richter KP, Ashluwalia JS. A Case for Adressing Cigarette Use in Methadone and other Opioid Treatment<br />
Programs. J Addict Dis 2000; 19 (4): 35-52.<br />
Ric00a Richter KP, Bammer G. A hierarchy of strategies heroin-using mothers employ to reduce harm to their<br />
children. J Subst Abuse Treat 2000; 19: 403-13.<br />
229 Literatuur
Ric01 Richter KP, Gibson CA, Ahluwalia JS, Schmelzle KH. Tobacco use and quit attempts among methadone<br />
maintenance clients. Am J Public Health 2001; 91 (2): 296-9.<br />
Rie90 Riet G ter , Kleijnen J, Knipschild P. A meta-analysis of studies into the effect of acupuncture on<br />
addiction. Br J Gen Pract 1990; 40: 379-82.<br />
Rob93 Robinson TE, Berridge KC. The neural basis of drug craving: an incentive-sensitization theory of<br />
addiction. Brain Res Brain Res Rev 1993; 18: 247-91.<br />
Rob95 Robins LN. The natural history of substance use as a guide to setting drug policy. Am J Public Health<br />
1995; 85: 12-3.<br />
Rob98 Robinson TE, Berridge KC. The psychology and neurobiology of addiction: an incentive sensitization<br />
view. Br Research Reviews 1998.<br />
Rob98a Robles E, Silverman K, Strain EC, e.a. Voucher-based reinforcement of opiate abstinence during<br />
methadone detoxification. CPDD 1998; Annual Meeting, Scottsdale AZ; 121.<br />
Rob98b Robinson TE, Browman KE, Crombag H, e.a. Modulation of the induction or expression of<br />
psychostimulant sensitization by the circumstances surrounding drug administration. Neurosci Biobehav<br />
Rev 1998; 22: 347-54.<br />
Rob99 Robbins TW, Everitt BJ; Drug addiction: bad habits add up; Nature 1999; 398: 567-70.<br />
Rob00 Robinson TE, Berridge KC; Animal models in craving research; The psychology an neurobiology of<br />
addiction: an incentive-sensitization view; Addiction 2000; 95 (Suppl.2): S91-S117.<br />
Roc98 Rocha BA, Fumagalli F, Gainetdinov e.a. Cocaine self-administration in dopamine-transporter knockout<br />
mice. Nat Neurosci 1998; 1 (2): 132-7.<br />
Rog99 Rogers RD, Everitt BJ, Baldachinno A, e.a. Dissociable Deficits in the Decision-Making Cognition of<br />
Chronic Amphetamine Abusers, Opiate Abusers, Patients with Focal Damage to Prefrontal Cortex, and<br />
Tryptophan-Depleted Normal Volunteers: Evidence for Monoaminergic Mechanisms.<br />
Neuropsychopharmacology 1999; 20: 322-39.<br />
Rom99 Romach MK, Glue P, Kampman K, e.a. Attenuation of the euphoric effects of cocaine by the dopamine<br />
D 1<br />
/D 5<br />
antagonist ecopipam (SCH 39166). Arch Gen Psychiatry 1999; 56: 1101-6.<br />
Roo96 Room R. WHO cross-cultural applicability research on diagnosis and assessment of substance use<br />
disorders: an overview of methods and selected results. Addiction 1996; 11: 199-200.<br />
Roo97 Roozen HG, Deden AL, Kerkhof AJFM, e.a. Ontgifting bij opiaatverslaving en het voorkomen van<br />
terugval: toepassing van naltrexon en cognitieve gedragstherapie. Ned Tijdschr Geneskd 1997; 141(49):<br />
2377-80.<br />
Roo00 Roozen HG, Kerkhof AJFM , van den Brink W. Ervaringen met een terugvalpreventieprogramma (CRA)<br />
gecombineerd met naltrexon bij opiaatafhankelijken: effect op verslavingsgedrag en predictieve waarden<br />
van psychiatrische comorbiditeit. Tijdschrift voor Psychiatrie 2000; 5: 307-17.<br />
Roo01 Roozen HG, Geerlings PJ, Kerkhof AJFM. Een integratieve behandeling van verslaving: de Community<br />
Reinforcement Approach. In: Trijsburg RW, Colijn S, Collumbien E en Lietaer G (red), Handboek<br />
Integratieve Psychotherapie. Inventarisatie en Perspectief 2001; VI 9.1: 1-26. Leusden: De Tijdstroom.,<br />
2001.<br />
230 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Roo01a Rooij MFAM van, Vleugels CMM, Kortmann FAM e.a. Gedwongen opname in de verslavingszorg:<br />
Onderzoek naar de toepassing van de Wet BOPZ. Tijdschrift voor Psychiatrie 2001; 43(4): 265-70.<br />
Roq98 Roques B. Problemes posés par la dangerosité des “drogues”. Secrétaire d’Etat à la Santé, Paris, Mai 1998.<br />
Ros97 Ross J, Darke S, Hall W. Research report: Transitions between routes of benzodiazepine administration<br />
among heroin users in Sydney. Addiction 1997; 92(6): 697-705.<br />
Ros98 Rosen MI, Rowland Pearsall H, Kosten TR. The effect of lamotrigine on naloxone-precipitated opiate<br />
withdrawal. Drug Alcohol Depend 1998; 52: 173-6.<br />
Ros99 Rosenblum A, Magura S, Palij M e.a. Enhanced treatment outcomes for cocaine-using methadone patients.<br />
Drug Alcohol Depend 1999; 54: 207-18.<br />
Rot99 Rothfleisch J, Elk R, Rhoades H e.a. Use of Monetary Reinforcers by Cocaine-Dependent Outpatients.<br />
J Subst Abuse Treat 1999; 17 (3): 229-36.<br />
Rot00 Rothman RB, Gorelick DA, Heishman SJ e.a. An open-label study of a functional opioid kappa antagonist<br />
in the treatment of opioid dependence. J Subst Abuse Treat 2000; 18: 277-81.<br />
Rou98 Rounsaville BJ, Kranzler HR, Ball S e.a. Personality Disorders in Substance Abusers: Relation to<br />
substance use. J Nerv Ment Dis 1998; 186(2): 87-95.<br />
Row94 Rowan-Szal G, Joe GW, Chatman LR e.a. A Simple Reinforcement System for Methadone Clients in a<br />
Community-Based Treatment Program. J Subst Abuse Treat 1994; 11 (3): 217-23.<br />
Row00 Rowan-Szal GA, Chatman LR, Simpson DD. Importance of Indentifying Cocaine and Alcohol Dependent<br />
Methadone Clients. Am J Addict 2000; 9: 38-50.<br />
Rus98 Rustin TA. Incorporating Nicotine Dependence into Addiction Treatment. J Addict Dis 1998; 17 (1)<br />
83-108.<br />
RvZ99 Raad voor de Volksgezondheid en Zorg/ Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling. Dossier verslaving<br />
en verslavingszorg. Zoetermeer/ Den Haag, 1999.<br />
Sac97 Sackett KL. Richardson WS, Rosenberg W, e.a. Evidence-based medicine: How to practice and teach<br />
EBM. New York: Churchill Livingstone, 1997.<br />
SAM99 Substance Abuse and Mental Health Services Administration. Centre for Substance Abuse Treatment.<br />
Treatment for Stimulant Use Disorders. Treatment Improvement Protocol (TIP) Series 33. DHHS<br />
Publication 1999, 99-3296.<br />
SAM99a Substance Abuse and Mental Health Services Administration. Center for Substance Abuse Treatment.<br />
Enhancing Motivation for Change In Substance Abuse Treatment. Treatment Improvement Protocol (TIP)<br />
Series 35, DHHS Publication 1999; 99-3354.<br />
SAM00 Substance Abuse and Mental Health Services Administration. Drug Abuse warning Network Annual<br />
Medical Examiner Data 1999. Washington D.C.: Government Printing Office 2000.<br />
Sat91 Satel SL, Price LH, Palumbo JM e.a. Clinical phenomenology and neurobiology of cocaine abstinence:<br />
a prospective inpatient study. Am J Psychiatry 1991; 148 (12): 1712-6.<br />
Sat94 Satel SL, Kosten TR, Schuckit MA e.a. Should protracted withdrawal from drugs be included in<br />
DSM-IV?. Am J Psychiatry 1994; 151 (5): 785-6.<br />
231 Literatuur
Sau01 Saunders JB, Jones R, Lawford BR e.a. Comparison of rapid opiate detoxification and naltrexone therapy<br />
with methadone maintenance in the treatment of opiate dependence: A randomised controlled trial. Paper<br />
presented at The Stapleford Trust & The Stapleford Centre 6th International Conference, Royal Society of<br />
Medicine, London, April 11&12, 2001.<br />
Sch83 Schoenmaker J, Swart-Sprenger AM, Vries D de. Samenwerking ten behoeve van hulpverlening aan<br />
heroïne-verslaafde jongeren in de eerste lijn. In: Hulpverlenen in samenwerking. Cate RS ten, Dijk JPA<br />
van, Togt-De Ruyt MAM van der (Red). Alphen a/d Rijn, Samsom 1983.<br />
Sch93 Schottenfeld RS, Pakes J, Ziedonis D, Kosten TR. Buprenorphine: dose-related effects on cocaine and<br />
opioid use in cocaine-abusing opioid-dependent humans. Biol Psychiatry 1993; 34: 66-74.<br />
Sch93a Schrank KS. Cocaine-related emergency department presentations. In: Sorer, H, ed. Acute Cocaine<br />
Intoxication: Current Methods of Treatment 1993; 123: 110-28.<br />
Sch94 Schmitz JM, Grabowski J, Rhoades H. The effects of high and low doses of methadone on cigarette<br />
smoking. Drug Alcohol Depend 1994; 34: 237-42.<br />
Sch95 Schubiner H, Tzelepis A, Isaacson JH. The dual diagnosis of attention-deficit hyperactivity disorder and<br />
substance abuse: case reports and literature review. J Clin Psychiatry 1995; 56: 146-50.<br />
Sch97 Schmidt LG, Dufeu P, Heinz A, e.a. Serotonergic dysfunction in addiction: Effects of alcohol, cigarette<br />
smoking and heroin on platelet 5-HT content. Psychiatr Res 1997; 72: 177-85.<br />
Sch97a Schoenmaker C, Zessen G van. Psychische stoornissen bij gedetineerden. Een verkennend onderzoek in<br />
Penitentair Complex Scheveningen. Utrecht: Trimbos-Instituut, 1997; (Trimbos- reeks 97-13).<br />
Sch97b Schottenfeld RS, Pakes JR, Oliveto A, e.a. Buprenorphine vs Methadone Maintenance Treatment for<br />
Concurrent Opioid Dependence and Cocaine Abuse. Arch Gen Psychiatry 1997; 54: 713-20.<br />
Sch99 Schoffelmeer ANM, Geïnterviewd door: Busato V. In: ‘We kunnen verslaving straks genezen’.<br />
Intermediair 1999, 3 juni, 35e jaargang, nummer 2.<br />
Sch00 Schoffelmeer T. Overgevoeligheid en verslaving. Neuropraxis 2000; 4(6): 184-8.<br />
Sch00a Schippers GM. De dynamiek in verslaving (Universiteit van Amsterdam: rede). Amsterdam, Vossiuspers<br />
AUP, 2000.<br />
Sch01 Schwetz BA. Labeling changes for Orlaam; JAMA 2001; 285: 2705.<br />
Sch01a Schmitz JM, Stotts AL, Rhoades HM, e.a. Naltrexone and relapse prevention treatment for<br />
cocaine-dependent patients. Addict Behav 2001; 26: 167-80.<br />
Sch01b Schottenfeld R, geciteerd door Mathias R. in: Alcohol-Treatment Medication May Help Reduce Cocaine<br />
Abuse Among Heroin Treatment Patients. NIDA Notes 2001; 16: 1-3.<br />
Sch02 Schoffelmeer ANM, de Vries TJ, Wardeh G, e.a. Psychostimulant-induced behavorial sensitization<br />
depends on nicotinic receptor activation. J Neurosci 2002; 22(8): 3269-76.<br />
Scho94 Schorling JB, Gutgesell M, Klas P e.a. Tobacco, alcohol and other drug use among college students.<br />
J Subst Abuse 1994; 6: 105.<br />
Sea01 Seal KH, Kral AH, Gee L e.a. Predictors and Prevention of Nonfatal Overdose Among Street-Recruited<br />
Injection Heroin Users in the San Fransisco Bay Area, 1998-1999. Am J Public Health 2001; 91 (11):<br />
1842-6.<br />
232 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Sek01 Sekine Y, Iyo M, Ouchi Y, e.a. Methamphetamine-related psychiatric symptoms and reduced brain<br />
dopamine transporters studied with PET. Am J Psychiatry 2001; 158: 1206-14.<br />
Sel95 Self DW. Cocaine abuse takes a shot. Nature 1995; 378: 666-7.<br />
Sel97 Self DW. Neurobiological Adaptations to Drug Use. In: New Understanding of Drug Addiction,<br />
Proceedings From a Symposium Cosponsored by the National Institute on Drug Abuse and Hospital<br />
Practice. Hospital Practice, A Special report, p.5-9, april 1997. McGraw-Hill Healthcare Information<br />
Group, Minneapolis, MN.<br />
Sel97a Sell L, Farrell M, Robson P. Prescription of diamorphine, dipipanone and cocaine in England and Wales.<br />
Drug Alcohol Rev 1997; 16: 221-6.<br />
Ser97 Sershen H, Hashim A, Lajtha A. Ibogaine and Cocaine Abuse: Pharmacological Interactions at Dopamine<br />
and Serotonin Receptors. Brain Res Bull 1997; 42: 161-8.<br />
Sha95 Shaner A, Eckman TA, Roberts LJ, e.a. Disability income, cocaine use, and repeated hospitalization<br />
among schizophrenic cocaine abusers. N Eng J Med 1995; 333 (12): 777-83.<br />
She89 Sherer MA, Kumor KM, Jaffe JH. Effects of intravenous cocaine are partially attenuated by haloperidol.<br />
Psychiatry Res 1989; 27 (2): 117-25.<br />
She94 Sheppard SG. A preliminary investigation on ibogaine: Case Reports and Recommendations for Further<br />
Study. J Subst Abuse Treat 1994; 11: 379-85.<br />
She01 Shekelle P, Eccles MP, Grimshaw JM, e.a. When should clinical guidelines be updated? Br Med J 2001;<br />
323: 155-7.<br />
Shi01 Shinderman M. ROD/RAI developments. Persoonlijke mededeling, juli 2001.<br />
Sho96 Shoptaw S, Jarvik ME, Ling W e.a. Contingency Management for tobacco smoking in<br />
methadone-maintained opiate addicts. Addict Behav 1996; 21(3): 409-12.<br />
Sho98 Shoaib M, Swanner LS, Beyer CE e.a. The GABA-B Agonist Baclofen Modifies Cocaine Selfadministration<br />
in Rats. Behav Pharmacol 1998; 9: 195-206.<br />
Sil96 Silverman K, Higgins ST, Brooner RK, e.a. Sustained cocaine abstinence in methadone maintenance<br />
patients through voucher-based reinforcement therapy. Arch Gen Psychiatry 1996; 53(5): 409-15.<br />
Sim97 Simon DL. Rapid opioid detoxification using opioid antagonists: history, theory and the state of the art.<br />
J Addict Dis 1997; 16(1): 103-22.<br />
Sim98 Simini B. Naloxone supplied to italian heroin addicts. Lancet 1998; 352: 967.<br />
Sim99 Simpson DD, Joe GW, Fletcher BW, e.a. A National Evaluation of Treatment Outcomes for Cocaine<br />
Dependence. Arch Gen Psychiatry 1999; 56: 507-14.<br />
Sin99 Sinha R, Catapano D, Malley O. Stress-induced craving and stress response in cocaine dependent<br />
individuals. Psychopharmacology 1999; 142 (4): 343-51.<br />
Slu96 Slusher BS, Jackson PF. A shot in the arm for cocaine addiction. Could immunization against cocaine be a<br />
viable prophylaxis for cocaine addiction? Nat Med 1996; 2 (1): 26-7.<br />
Smi92 Smith M. The Lincoln Clinic Program: an alternative approach to detoxification and treatment. New York:<br />
Lincoln Hospital Substance Abuse Division, 1992.<br />
Soa02 Soares BGO, Lima MS, Reisser AAP, e.a. Dopamine agonists for cocaine dependence (Cochrane Review).<br />
In: The Cochrane Library 2002, Issue 2 (www.update-software.com).<br />
233 Literatuur
Sor98 Sora I, Wichems C, Takahashi N, e.a. Cocaine reward models: conditioned place preference can be<br />
established in dopamine - and in serotonin-transporter knockout mice. Proc Natl Acad Sci U S A 1998; 95:<br />
7699-704.<br />
Sor01 Sora I, Hall FS, Andrews AM, e.a. Molecular mechanisms of cocaine reward: Combined dopamine and<br />
serotonin transporter knockouts eliminate cocaine place preference. Proc Natl Acad Sci U S A 2001; 98:<br />
5300-5.<br />
Spe95 Spear SF, Skala SY. Posttreatment services for chemically dependent adolescent. NIDA Res Monogr<br />
1995; 156: 341-64.<br />
Spi98 Spiga R, Schmitz J, Day J. Effects of nicotine on methadone self-administration in humans. Drug Alcohol<br />
Depend 1998; 50: 157-65.<br />
Spo99 Sporer KA; Acute Heroin Overdose; Am Coll Phys 1999; 130(7): 584-90.<br />
Sri02 Srisurapanont M, Jarusuraisin N, Kittirattanapaiboon P. Treament for amphetamine dependence and abuse<br />
(Cochrane Review). In: The Cochrane Library 2002, Issue 2. Oxford, Update Software<br />
(www.update-software.com).<br />
Sri02a Srisurapanont M, Jarusuraisin N, Kittirattanapaiboon P. Treatment for amphetamine withdrawal (Cochrane<br />
Review). In: The Cochrane Library 2002, Issue 2. Oxford, Update Software (www.update-software.com).<br />
Sri02b Srisurapanont M, Jarusuraisin N, Kittirattanapaiboon P. Treatment for amphetamine psychosis (Cochrane<br />
Review). In: The Cochrane Library 2002, Isuue 2. Oxford, Update Software (www.update-software.com).<br />
Sta93 Stark MJ, Campbell B. Drug use and cigarette smoking in applicants for drug abuse treatment. Subst<br />
Abuse 1993; 3: 175-81.<br />
Sta95 Standaert DG, Young AB. Treatment of central nervous system degenerative disorders. Hoofdstuk 22 uit:<br />
Goodman & Gilman’s The Pharmacological basis of therapeutics, ninth edition, 1995. McGraw-Hill,<br />
Health Professions Division.<br />
Sta01 Stapleford Trust and The Stapleford Centre 6th International Conference. A two-day conference on<br />
advances in antagonist-assisted abstinence, rapid opiate detoxification and naltrexone treatment. London,<br />
April 2001.<br />
Ste92 Stewart J. Neurobiology of conditioning to drugs of abuse. Ann N Y Acad Sci 1992; 654: 335-46.<br />
Ste99 Steiner JF. Talking about treatment: the language of populations and the language of individuals. Ann<br />
Intern Med 1999; 130: 618-22.<br />
Ste99a Steffen Th, Kaufmann B, Blättler R e.a. Die heroingestützte Behandlung von Opiatabhängigen - bisherige<br />
und aktuelle Forschungsschwerpunkte. Gesundheitswesen 1999; 61: 407-12<br />
Ste00 Steffen Th, Berthel T, Zimmer A e.a. Die Entwicklung der psychischen Gesundheit in der<br />
heroingestützten Behandlung - Ergebnisse aus der Schweizerischen Studie PROVE. Suchttherapie 2000;<br />
1: 27-33.<br />
Ste01 Stein MD, Friedmann PD. Generalist Physicans and Addiction Care: from Turfing to Sharing the Turf.<br />
JAMA 2001; 286 (14): 1764-5.<br />
STG98 Stichting Toekomstscenario’s Gezondheidszorg ( STG) Verkenning drugsbeleid in Nederland: feiten,<br />
opinies en scenarios., Schreuder RF, Broex VMF e.a., Zoetermeer, 1998.<br />
234 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Sti92 Stine SM, Freeman MS, Burns B, e.a.. The effects of methadone dose on cocaine abuse in methadone<br />
programs. Am J Addict 1992; 1: 294-303.<br />
Sti94 Stine SM, Kosten TR. Reduction of opiate withdrawal-like symptoms by cocaine abuse during methadone<br />
and buprenorphine maintenance. Am J Drug Alcohol Abuse 1994; 20(4): 445-58.<br />
Sti97 Stitzer ML, Walsh SL. Psychostimulant abuse: the case for combined behavioral and pharmacological<br />
treatments. Pharmacol Biochem Behav 1997; 57(3): 457-70.<br />
Sti98 Stine SM. Opiate dependence and current treatments. In: New treatments for chemical addiction.<br />
McCance-Katz EK, Kosten TR eds. Rev Psychiatry 1998; vol 17; 75-111.<br />
Sti98a Stimmel B. Smoking and Illicit Drug use - a lesson yet to be learned. J Addict Dis 1998; 17: 1-5.<br />
Sti00 Stimmel B, Kreek MJ. Neurobiology of Addictive Behaviors and its Relationship to Methadone<br />
Maintenance. Mt Sinai J Med 2000; 67 (5&6): 375-80.<br />
Sto91 Story J, Stark MJ. Treating Cigarette Smoking in Methadone Maintenance Clients. J Psychoactive Drugs<br />
1991; 23(2): 203-15.<br />
Sto99 Stocker S. Cocaine’s Pleasurable Effects may Involve Multiple Chemical Sites. NIDA Notes 1999; 14: 2.<br />
Str93 Strang J, Farrell M. Drug regiments that break a country’s drug laws. Br Med J 1993; 307: 1010.<br />
Str94 Strain EC, Stitzer ML, Liebson IA, e.a. Buprenorphine versus methadone in the treatment of<br />
opioid-dependent cocaine users. Psychopharmacology 1994; 116(4): 401-6.<br />
Str94a Strang J, Griffiths P, Abbey J, e.a. Survey of use of injected benzodiazepines among drug users in Britain.<br />
Br Med J 1994; 408: 1082.<br />
Str96 Struyvenberg A, van den Brink W, Goppel MA. Het medisch perspectief van drugsgebruik. In: Naar een<br />
consistent drugsbeleid. Een congresverslag. SI-EUR-reeks, deel 11, 1996. Blom T, de Doelder H. Hessing<br />
DJ (red).<br />
Str96a Strang J, Darke S, Hall W e.a. Heroin overdose: the case for take-home naloxone. Br Med J 1996; 312:<br />
1435-6.<br />
Str96b Strickland TL, Stein RA, Khalsa-Denison ME e.a. Neuropsychological effects of chronic cocaine use<br />
following sustained abstinence. Arch Clin Neuropsychol 1996; 11(5): 456-7.<br />
Str97 Strang J, Sheridan J. Research report. Prescribing amphetamines to drug misusers: data from the 1995<br />
national survey of community pharmacies in England and Wales. Addiction. 1997; 92(7): 833-8.<br />
Str98 Strang J, Bearn J, Farrell M, e.a. Route of drug use and its implications for drug effect, risk of dependence<br />
and health consequences. Drug Alcohol Rev 1998; 17: 197-211.<br />
Str99 Strain EC. Psychosocial Treatments for Cocaine Dependence: Rethinking Lessons Learned. Arch Gen<br />
Psychiatry 1999; 56: 503-4.<br />
Str99a Strang J, Powis B, Best D e.a. Preventing opiate overdose fatalities with take-home naloxone: pre-launch<br />
study of possible impact and acceptability. Addiction 1999; 94 (2): 199-204.<br />
Str00 Strang J, Marsden J, Cummins M e.a. Randomised trial of supervised injectable versus oral methadone<br />
maintenance: report on feasibility and 6-month outcome. Addiction 2000; 95: 1631-45.<br />
Str00a Strang J, Best D, Man L e.a. Peer-initiated overdose resuscitation: fellow drug users could be mobilised to<br />
implement resuscitation. Int J Drug policy 2000; 11(6): 437-45.<br />
235 Literatuur
SVR97 Stivoro. Roken: de harde feiten. Cijfers over het roken in Nederland. Factsheet Rookverslaving.<br />
(www.stivoro.nl)<br />
SVR00 Stivoro. Jaarverslag 2000. (www.stivoro.nl)<br />
Tac01 Tacke U, Wolff K, Finch E e.a. The effect of tobacco smoking on subjective symtoms of inadequacy (“not<br />
holding”) of methadone dose among opiate addicts in methadone maintenance treatment. Addict Biol<br />
2001; 6: 137-45.<br />
Tai97 Tai B, Blaine J. Naltrexone - An antagonist therapy for heroin addiction. NIDA Treatment Workgroup:<br />
November 12-13, 1997. http://www.nida.nih.gov/meetsum/naltrexone.<br />
Tay90 Taylor WA, MS Gold. Pharmacologic Approaches to the Treatment of Cocaine Dependence. West J Med<br />
1990; 152 (5): 573-7.<br />
Tay00 Taylor RC, Harris NA, Singleton EG e.a.Tobacco Craving: Intensity-related Effects of Imagery Scripts in<br />
Drug Abusers. Exp Clin Psychopharmacol 2000; 8 (1) 75-87.<br />
Tem82 Tempel A, Zukin RS, Gardner EL. Supersensitivity of brain opiate receptor subtypes after chronic<br />
naltrexone treatment. Life Sci 1982; 31: 1401-4.<br />
Ten75 Tennant FS, Russell BA, Casas SK e.a. Heroin detoxification. A comparison of propoxyphene and<br />
methadone. JAMA 1975; 232 (10): 1019-22.<br />
Ten82 Tennant FS Jr, Rawson RA. Propoxyphene napsylate maintenance treatment of narcotic dependence: use<br />
of a non-methadone model. NIDA Res Monogr 1982; 41: 246-52.<br />
Teo93 Teoh SK, Mendelson JH, Mello NK, e.a. Acute Interactions of Buprenorphine with Intravenous Cocaine<br />
and Morphine: An Investigational New Drug Phase I Safety Evaluation. J Clin Psychopharmacol 1993;<br />
13: 87-99.<br />
Ter74 Terenius L, Whalström A. Inhibitor(s) of narcotic receptor binding in brain extracts and cerebrospinal<br />
fluid. Acta Pharmacol 1974; 35: 15.<br />
Tho68 Thompson IG, Rathod NH. Aversion therapy for heroin dependents. Lancet 1968; ii: 382-3.<br />
Thu00 Thun M, Glynn TJ. Improving the treatment of tobacco dependence: simple messages and an<br />
infrastructure to deliver them are needed. Br Med J 2000; 321: 311-2.<br />
Tif90 Tiffany ST. A cognitive model of drug urges and drugs-use behavior: Roles of automatic and<br />
nonautomatic processes. Psychol Rev 1990; 97(2): 147-68.<br />
Tif97 Tiffany ST New perspectives on the measurement, manipulation and meaning of drug craving. Hum<br />
Psychopharmacol 1997; 12: S103-S113.<br />
TK93 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Nota inzake het beleid gericht op het verminderen van<br />
door verslaafden veroorzaakte overlast. Vergaderjaar 1992-93, kamerstuk 22684, nr 12. Rijswijk,<br />
Ministerie van VWS, 1993.<br />
TK95 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Nota Het Nederlandse Drugbeleid; continuïteit en<br />
verandering. Vergaderjaar 1994-1995, kamerstuk 24077, nrs 2-3. Den Haag, Sdu, 1995.<br />
Tra98 Tracqui A, Tournoud C, Flesch F. Acute poisening during substition therapy based on high-dosage<br />
buprenorphine: 29 clinicals cases; 20 fatal cases (in French, English abstract). Presse Med 1998; 27 (12):<br />
557-61.<br />
236 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Tro99 Trollor JN. Attention deficit hyperactivity disorder in adults: conceptual and clinical issues. Med J Aust<br />
1999; 171: 421-5.<br />
Tut93 Tutton CS, Crayton JW. Current Pharmacotherapies for Cocaine Abuse: A Review. J Addict Dis 1993; 12<br />
(2): 109-27.<br />
Uch94 Uchtenhagen A. Verschreibung von Betäubungsmitteln an Heroinabhängige: Ziele und Programm der<br />
Pilotversuche in der Schweiz. Sucht 1994; 5: 342-9.<br />
Uch96 Uchtenhagen A, Dobler-Mikola A, Gutzwiller F e.a. Program for a medical prescription of narcotics:<br />
Interim report of the research representatives. Zürich: Institut für Suchtforschung in Verbindung mit der<br />
Universität, Zürich 1996.<br />
Uch99 Uchtenhagen A, e.a. Prescription of narcotics to heroin addicts. Karger Basel 1999.<br />
Ueh98 Uehlinger C, Deglon J, Livoti S, e.a. Comparison of buprenorphine and methadone in the treatment of<br />
opioid dependence. Swiss multicentre study. Eur Addict Res 1998; 4: 13-8.<br />
Uhl97 Uhl GR. Rate and duration of drug activity play major roles in drug abuse, addiction, and treatment.<br />
Geciteerd door: Mathias R. In: Nida notes 1997; 12 (2): 1-6.<br />
Unt94 Unterwald EM, Rubenfield JM, Kreek MJ. Repeated cocaine administration upregulates κ and µ, but not<br />
δ, opioid receptors. Neuroreport 1994; 5: 1613-6.<br />
Van78 Vanescelli M. Impact of Aftercare in the Treatment of Alcoholics. A cross-lagged panel analysis. J. Stud<br />
Alcohol 1978; 39: 1875-86.<br />
Var97 Varela P, Marcos A, Ripoll S, e.a. Effects of human immunodeficiency virus infection and detoxification<br />
time on anthropometric measurements and dietary intake of male drug addicts. Am J Clin Nutr 1997; 66:<br />
509S-14S.<br />
Vas01 Vastag B. Pay attention: Ritalin Acts Much like Cocaine. JAMA 2001; 286 (8): 905-6.<br />
Vas01a Vastag B. Talking with Alan I Leshner, PhD, National Institute on Drug Abuse Director. JAMA 2001; 285<br />
(9): 1141-3.<br />
Ver99 Verheul R, Brink W van den, Geerlings PJ. A three-pathway psychobiological model of craving for<br />
alcohol. Alcohol & Alcoholism 1999; 34: 197-222.<br />
Ver01 Verheul R. Co-morbidity of personality disorders in individuals with substance use disorders. Eur<br />
Psychiatry 2001; 16: 274-82.<br />
Ver01a Verster A. Literatuurstudie Nazorg - werkdocument - Resultaten Scoren (thans in discussie en nog niet<br />
algemeen beschikbaar), Jellinek, Amsterdam.<br />
Vil98 Villemagne V, Yuan J, Wong D, e.a. Brain dopamine neurotoxicity in baboons treated with doses of<br />
methamphetamine comparable to those recreationally abused by humans: evidence from<br />
(11C)WIN-35,428 positron emission tomography studies and direct in vitro determinations. J Neurosci<br />
1998; 18: 419-27.<br />
Voc00 Vocci FJ. The efficacy of benefits of methadone maintenance treatment for the management of opiate<br />
addiction. Paper presented at the Colloquim The effectiveness of medication in treating drug addicts,<br />
Stichting EBAR, Amsterdam, June 7, 2000.<br />
Vol91 Volkow ND, Fowler JS, Wolf AP.Changes in brain glucose metabolism in cocaine dependence and<br />
withdrawal. Am J Psychiatry 1991; 148: 621-6.<br />
237 Literatuur
Vol97 Volkow ND. The Role of the Dopamine System in Addiction. In: New Understanding of Drug Addiction,<br />
Proceedings From a Symposium Cosponsored by the National Institute on Drug Abuse and Hospital<br />
Practice. Hospital Practice, A Special report, p 22-26, april 1997. McGraw-Hill Healthcare Information<br />
Group, Minneapolis, MN.<br />
Vol01 Volkow ND. Drug abuse and Mental illness: Progress in Understanding Comorbidity. Am J Psychiatry<br />
2001; 158, 8: 1181-3.<br />
Vol01a Volkow ND, L Chang, GJ Wang e.a. Low level of Brain Dopamine D 2<br />
Receptors in Methamphetamine<br />
Abusers: Association With Metabolism in the Orbitofrontal Cortex. Am J Psychiatry 2001; 158, 12:<br />
2015-21.<br />
Vol01b Volkow ND, Chang L, Wang G-J, e.a. Association of Dopamine transporter reduction with psychomotor<br />
impairment in methamphetamine abusers. Am J Psychiatry 2001; 158: 377-82.<br />
Vol01c Volkow ND, Chang L, Wang G-J, e.a. Higher cortical and lower subcortical metabolism in detoxified<br />
methamphetamine abusers. Am J Psychiatry 2001; 158 (3): 383-9.<br />
Vol01d Volkow ND, Chang L, Wang G-J, e.a. Loss of dopamine transporters in methamphetamine abusers<br />
recovers with protracted abstinence. J Neurosci 2001; 21 (23): 9414-8.<br />
Vri99 De Vries TJ, Schoffelmeer ANM, Binnekade R e.a. Dopaminergic mechanisms mediating the incentive to<br />
seek cocaine and heroin following long-term withdrawal of i.v drug self-administration.<br />
Psychopharmacology 1999; 143: 254-60.<br />
Vri00 Vrieling-I, Alem-VCM-van, Mheen-H-van de. Drop-out onder allochtonen in de ambulante<br />
verslavingszorg. IVO/IVV, Houten 2000; 1-90.<br />
Vri01 Vries TJ de, Shaham Y, Homberg JR e.a. A cannabinoid mechanism in relapse to cocaine seeking. Nat<br />
Med 2001; 7 (10): 1151-4.<br />
VWS97 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Crack/ gekookte coke in Nederland. Rijswijk,1997.<br />
VWS00 VWS: Alcoholnota. Nota over de intensivering van het beleid tegen alcoholmisbruik (2001-2003).<br />
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Den Haag, 2000.<br />
VWS00a VWS: Zorgnota 2001. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Den Haag, Sdu, 2000.<br />
VWS01 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Directie Geestelijke Gezondheidszorg,<br />
Verslavingszorg en Maatschappelijke Zorg. Notitie Landelijke Centrale Middelen Registratie<br />
(GVM/2214257). Den Haag, 27 september 2001.<br />
Wag01 Wagena EJ, Huibers MJH, van Schayck CP. Therapieën voor stoppen met roken (antidepressiva,<br />
nicotinevervanging en counseling) en implicaties voor de behandeling van patiënten met chronische<br />
obstructieve longziekte. Ned Tijdschr Geneeskd 2001; 145 (31): 1492-6.<br />
Wal97 Walter DS, Chapleo CB, Reisinger M. European forum on buprenorphine: a new substitution agent for the<br />
treatment of opioid addiction. Discussion Forum. In: Research and Clinical Forums 1997; 19 (3): 39-46.<br />
Wan97 Wang GJ, Volkow ND, Hitzemann R e.a. Behavioral and cardiovascular effects of intravenous<br />
methylphenidate in normal subjects and cocaine abusers. Eur Addict Res 1997; 3: 49-54.<br />
Wan99 Wang EC. Methadone treatment during pregnancy. J Obstet Gynecol Neonatal Nurs 1999; 28(6): 615-22.<br />
Wan99a Wang NS, Stewart RB, Meisch RA. Orally delivered methadone as a reinforcer: Effects of the opioid<br />
antagonist naloxone. Drug Alcohol Depend 1999; 55: 79-84.<br />
238 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
War97 Warner EA, Kosten TR, O’Connor PG. Pharmacotherapy for opioid and cocaine abuse. Alcohol and other<br />
substance abuse 1997; 81 (4): 909-917. Med Clin North Am 1997; 81: 909-25.<br />
Web00 Weber W; Heroin prescription for addicts in Switzerland improves quality of life. Lancet 2000; 356: 1177.<br />
Wed90 Weddington WW, Brown BS, Haertzen CA, e.a. Changes in mood, craving, and sleep during short-term<br />
abstinence reported by male cocaine addicts. Arch Gen Psychiatry 1990; 47: 861-8.<br />
Wed91 Weddington WW Jr, Brown BS, Haertzen CA, e.a. Comparison of amantadine and desipramine combined<br />
with psychotherapy for the treatment of cocaine dependence. Am J Drug Alcohol Abuse 1991; 17: 137-52.<br />
Wee00 Weert GH de - van Oene. Dropping out: Prevelance and determinants of noncompliance in inpatient<br />
substance dependence treatment. Proefschrift, Universiteit Utrecht. Utrecht: Drukkerij Labor, 2000.<br />
WHO92 World Health Organization. The ICD-10 Classification of Mental and Behavioural Disorders. Clinical<br />
descriptions and diagnostic guidelines. Geneve: World Health Organization, 1992.<br />
WHO93 WHO. The ICD-10 classification of mental and behavioural disorders: diagnostic criteria for research.<br />
Geneve: World Health Organization, 1993.<br />
WHO98 WHO. WHO Expert Committee on Drug Dependence. Geneve: WHO, 1998 (30th Report).<br />
Wik61 Wikler A. On the nature of addiction and habituation. Br J Addict 1961; 57: 73-9.<br />
Wik73 Wikler A. Dynamics of drug dependence: impications of a conditioning theory for research and treatment.<br />
Arch Gen Psychiatry 1973; 28: 611-6.<br />
Wit81 Wit H de, Stewart J. Reinstatement of cocaine-reinforced responding in the rat. Psychopharmacology<br />
1981; 75: 134.<br />
Wit95 Withers NW, Pulvirenti L, Koob GF, e.a. Cocaine Abuse and Dependence. J Clin Psychopharmacol 1995;<br />
15: 63-78.<br />
Woo83 Woody GE, Luborsky L, McLellan AT e.a. Psychotherapy for opiate addicts: does it help? Arch Gen<br />
Psychiatry 1983; 40: 639-45.<br />
Woo98 Woolverton WL, Weiss SRB. Tolerance and sensitization to cocaine: an integrated view. In: Cocaine<br />
Abuse. Behavior, Pharmacology and Clinical Applications. Higgins ST, Katz JL (Eds), 1998: 107-34.<br />
Wu99 Wu WR, Zhu XZ. The amphetamine-like reinforcing effect and mechnism of L-deprenyl on conditioned<br />
place preference in mice. Eur J Pharmacol 1999; 364: 1-6.<br />
Wyv01 Wyvell CL, Berridge KC. Incentive Sensitization by Previous Amphetamine Exposure: Increased Cue-<br />
Triggered “Wanting”for Sucrose Reward. J Neurosci 2001; 21(19): 7831-40.<br />
Xu00 Xu F, Gainetdinov RR, Wetsel WC e.a. Mice lacking the norepinephrine transporter are supersensitive to<br />
psychostimulants. Nat Neurosci 2000;3 (5): 465-71.<br />
Yam92 Yamamura T, Hishida S, Hatake K., e.a. Effects of methamphetamine and ethanol on learning and brain<br />
neurotransmitters in rats. Pharmacol Biochem Behav 1992; 42: 389-400.<br />
Yan96 Yang G, Chun H, Arakawa-Uromoto X e.a. Anti-Cocaine Catalytic Antibodies: A Synthetic Approach to<br />
Improved Antibody Diversity. J Am Chem Soc 1996; 118 (25): 5881-90.<br />
Yob95 Yoburn BC, Shah S, Chan K, e.a. Supersensitivity to opioid analgesics following chronic opioid<br />
antagonist treatment: relationship to receptor selectivity. Pharmacol Biochem Behav 1995; 51: 535-9.<br />
Zer97 Zernig G, O’Laughlin IA, Fibiger HC. Nicotine and heroin augment cocaine-induced dopamine overflow<br />
in nucleus accumbens. Eur J Pharmacol 1997; 337: 1-10.<br />
239 Literatuur
Zie97 Ziedonis D, Brady K. Dual diagnosis in primary care: detecting and treating both the addiction and mental<br />
illness. Med Clin North Am, 1997; 81: 1017-36.<br />
Zin84 Zinberg NE. Drug, set, and setting, the basis for controlled intoxicant use. London, New Haven, 1984.<br />
Zub96 Zubieta JK, Gorelick DA, Stauffer R, e.a. Increased mu opioid receptor binding detected by PET in<br />
cocaine-dependent men is associated with cocaine craving. Nat Med 1996; 2 (11): 1125-9.<br />
240 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
A<br />
Adviesaanvraag ‘Toepassing van (genees-)middelen bij de behandeling van<br />
drugverslaving’ dd 6 april 1993<br />
B Aangescherpte adviesaanvraag dd 31 maart 1994<br />
C<br />
D<br />
E<br />
Aanvraag voor rapportage over ‘medicamenteuze interventies bij<br />
drugverslaving’ dd 29 februari 1996<br />
Samenstelling commissie<br />
Bestanden en trefwoorden<br />
Bijlagen<br />
241
242 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Bijlage<br />
A<br />
Adviesaanvraag ‘Toepassing van<br />
(genees-)middelen bij de behandeling<br />
van drugverslaving’ dd 6 april 1993<br />
De Voorzitter van de <strong>Gezondheidsraad</strong> ontving de volgende brief, gedateerd 6 april<br />
1993, nr GGB/ADT 93.896 van de toenmalige Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid<br />
en Cultuur.<br />
Hierbij vraag ik uw bijzondere aandacht voor het volgende.<br />
Achtergrond<br />
In de nota Verslavingsproblematiek heb ik aan de Tweede Kamer toegezegd een advies te zullen vragen<br />
aan de <strong>Gezondheidsraad</strong> over de toepassing van geneesmiddelen bij de behandeling van verslaving (bijlage<br />
1). De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur heeft dit herbevestigd tijdens het debat met<br />
de Tweede Kamer naar aanleiding van mondelinge vragen van het lid Middelkoop (bijlage 2). Bovendien<br />
heb ik onlangs in mijn antwoorden op de 110 schriftelijke vragen van de Tweede Kamer over de nota Verslavingsproblematiek<br />
nog eens het grote belang aangegeven van een advies ter zake door de <strong>Gezondheidsraad</strong><br />
(bijlage 3).<br />
De huidige praktijk van de medicamenteuze behandeling van verslaving kan als volgt kort worden geschetst.<br />
Bij de behandeling van alcoholverslaving wordt soms het middel disulfiram toegepast. Wellicht zijn<br />
er ook andere middelen voorhanden, die in de ambulante en/of intramurale hulpverlening aan alcoholverslaafden<br />
een rol zouden kunnen spelen.<br />
243 Adviesaanvraag ‘Toepassing van (genees-)middelen bij de behandeling van drugverslaving’ dd 6<br />
april 1993
In de hulpverlening aan drugverslaafden staat, ondanks toenemend poly-druggebruik en verslaving<br />
aan niet-opiaten, de verstrekking van methadon nog steeds centraal, hoewel dit middel farmacologisch<br />
gezien slechts werkzaam is als vervangend middel voor opiaten, zoals heroïne. Op bescheiden<br />
schaal is geëxperimenteerd met alternatieven voor methadon (LAAM/Levo Alfa Acetyl Methadol,<br />
clonidine, morfine et cetera), hetgeen wisselende resultaten opleverde.<br />
Voor het ondersteunen van pogingen tot stoppen met roken (tabaksverslaving) zijn in de afgelopen jaren<br />
enkele nieuwe middelen (onder meer nicotine-kauwgum en -pleisters) beschikbaar gekomen.<br />
Tot slot is er, in samenhang met een toegenomen belangstelling voor biologische psychiatrie, sprake<br />
van een ruimere toepassing van psychiatrische geneesmiddelen. Dat is in dit verband eveneens van<br />
belang, want er is een hoge co-morbiditeit tussen verslaving en psychiatrische aandoeningen.<br />
Beleidsmatig heb ik thans echter slechts behoefte aan een specifiek advies over de toepassing van geneesmiddelen<br />
bij de behandeling van drugverslaving. Mede gelet op het advies, dat de <strong>Gezondheidsraad</strong> in<br />
1976 uitbracht over de behandeling van verslaafden aan opiaten en wekaminen, acht ik een advies hierover<br />
zéér nuttig.<br />
Vraagstelling<br />
Gelet op het voorgaande leg ik u de volgende vragen voor.<br />
Welke geneesmiddelen verdienen (een ruimere) toepassing bij de behandeling van drugverslaving?<br />
Welke verstrekkingsmodaliteiten zijn daarbij mogelijk en wenselijk?<br />
Aan welke randvoorwaarden, met name in medische, juridische, personele en facilitaire zin, moet<br />
daartoe worden voldaan?<br />
In welke ‘vorm(en)’ kunnen de onderhavige geneesmiddelen het beste worden verstrekt?<br />
Welke hoogte van ‘dosering’ is het meest aangewezen?<br />
Mede in samenhang hiermede rijst de vraag van de optimale ‘afhaalfrequentie’ en, in verband daarmee,<br />
het beheer en de houdbaarheid van het geneesmiddel.<br />
Wat is de functie van ‘urinecontrole’ in dit kader? Zouden met moderne analysetechnieken goedkoper<br />
en/of sneller dan thans urinebepalingen kunnen worden verricht?<br />
Aandachtspunten<br />
Inzake ‘geneesmiddelen’ en ‘medicamenteuze behandeling’ geef ik er de voorkeur aan om uit te gaan<br />
van een ruime interpretatie. Dat wil zeggen: inclusief die middelen, die in de strikte zin des woords<br />
geen geneesmiddelen zijn, en inclusief die behandelingsmodaliteiten die strikt genomen géén medische<br />
behandeling zijn.<br />
Uw advies is in het bijzonder mede bedoeld voor de werkers in de verslavingszorg. De concrete toepasbaarheid<br />
en bruikbaarheid van uw advies zijn derhalve uitermate belangrijk.<br />
De huidige verstrekking van methadon is in de praktijk van de hulpverlening de methode bij uitstek<br />
gebleken om in contact te komen met druggebruikers. Dat zou óók een belangrijke functie zijn van de<br />
244 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
eventuele verstrekking van andere vervangende middelen. Ik ga er daarom van uit dat het advies in<br />
het bijzonder rekening zal houden met deze functie.<br />
Gezien de positieve ervaringen uit het verleden ga ik er op voorhand vanuit dat uw advies een belangrijke<br />
bijdrage zal kunnen leveren aan de noodzakelijke, beleidsmatige heroriëntatie van de toepassing van geneesmiddelen<br />
in het kader van het drugbeleid van de regering.<br />
In het licht van de politieke actualiteit mag ik u verzoeken mij aan het eind van de komende zomer van advies<br />
te dienen.<br />
Eind 1993 zal ik een standpunt bepalen over de vraag of het beleidsmatig opportuun is om eveneens uw<br />
advies te vragen over de toepassing van geneesmiddelen bij de behandeling van alcohol-, tabaks- en psychotrope<br />
geneesmiddelenverslaving.<br />
Hoogachtend,<br />
de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,<br />
(w.g.)<br />
Hans J Simons<br />
245 Adviesaanvraag ‘Toepassing van (genees-)middelen bij de behandeling van drugverslaving’ dd 6<br />
april 1993
246 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Bijlage<br />
B<br />
Aangescherpte adviesaanvraag dd 31<br />
maart 1994<br />
Bij brief van 31 maart 1994, kenmerk GVC/ADT/94.1469, zond de toenmalige Minister<br />
van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur een aangescherpte adviesaanvraag aan de<br />
Voorzitter van de <strong>Gezondheidsraad</strong>, met de volgende tekst:<br />
Geachte heer Professor Ginjaar,<br />
Hierbij vraag ik uw dringende aandacht voor het volgende.<br />
Bij brief van 6 april 1993 heeft de voormalige Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur<br />
advies gevraagd aan de <strong>Gezondheidsraad</strong> over de toepassing van (genees-)middelen bij de behandeling<br />
van drugverslaving. Gezien de politieke discussie ter zake is een afschrift van deze adviesaanvraag destijds<br />
aan de beide kamers der Staten-Generaal toegezonden.<br />
In de adviesaanvraag is u verzocht om eind zomer 1993 een advies te realiseren. Toen deze termijn vorig<br />
najaar niet haalbaar bleek, is dezerzijds op ambtelijk niveau aan de <strong>Gezondheidsraad</strong> gevraagd om eind<br />
1993/begin 1994 mij van advies te dienen. Daarbij is benadrukt dat, in geval van eventuele capaciteitsproblemen<br />
uwerzijds, een voorlopig advies, specifiek gericht op heroïneverstrekking, óók zeer op prijs zou<br />
worden gesteld. Inmiddels is de maatschappelijke, beleidsmatige èn politieke discussie over de verstrekking<br />
van heroïne, als één van de opties in het drugbeleid, recent geïntensiveerd.<br />
Tegen deze achtergrond heeft op 18 maart j.l. opnieuw overleg plaatsgevonden tussen het Hoofd van de<br />
Hoofdafdeling Alcohol-, Drug- en Tabaksbeleid en de secretaris van de door u in te stellen commissie,<br />
247 Aangescherpte adviesaanvraag dd 31 maart 1994
mevrouw M.A. Goppel. Daarbij is nogmaals gewezen op het belang van spoedige advisering, en is ter nadere<br />
toelichting gesteld dat uw (eerste) advies een overzicht dient te bevatten van de thans bekend zijnde<br />
middelen die in het kader van de hulpverlening aan verslaafden toegepast worden of toegepast zouden<br />
kunnen worden (inclusief heroïne en palfium), waarbij per middel de in de adviesaanvrage d.d. 6 april<br />
1993 vermelde vragen worden beantwoord, en tevens een antwoord wordt gegeven op de vraag onder welke<br />
voorwaarden toepassing van het betreffende middel als een verantwoorde medische behandeling gezien<br />
kan worden.<br />
De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur<br />
(w.g.)<br />
drs H d’Ancona<br />
248 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Bijlage<br />
C<br />
Aanvraag voor rapportage over<br />
‘medicamenteuze interventies bij<br />
drugverslaving’ dd 29 februari 1996<br />
Op 29 februari 1996 deed de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Sport schriftelijk,<br />
bij brief kenmerk GVC/ADT/96710, de <strong>Gezondheidsraad</strong> een nadere aanvraag<br />
voor rapportage over medicamenteuze interventies bij drugverslaving toekomen. De<br />
tekst van deze aanvraag luidde als volgt:<br />
Geachte heer Sixma,<br />
Bij schrijven d.d. 7 juni 1995 mocht ik van uw voorganger ontvangen het Deeladvies inzake het Voorschrijven<br />
van Heroïne aan Verslaafden aan Heroïne. Ik ben u daarvoor zeer erkentelijk.<br />
In de door mij, mijn ambtgenote van Justitie en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken in september<br />
1995 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer aangeboden nota inzake het Nederlandse Drugbeleid<br />
is aangegeven dat wij in grote lijn instemmen met de in dit deeladvies verwoorde aanbevelingen.<br />
In zijn aanbiedingsbrief bij genoemd deeladvies heeft de vice-voorzitter van uw Raad de oorspronkelijke,<br />
in 1993 aan de Raad gerichte ‘adviesaanvraag toepassing van (genees-)middelen bij de behandeling van<br />
drugverslaving’ (kenmerk GGB/ADT 93.896) in herinnering gebracht. Het op mijn verzoek gevoerd overleg<br />
terzake tussen de Directeur-Generaal van de Volksgezondheid en uw vice-voorzitter heeft inmiddels<br />
geleid tot de afspraak dat uw Raad zich bij de beantwoording zal beperken tot de recente ontwikkelingen<br />
op het gebied van de medicamenteuze behandeling van verslaafden aan opiaten, en van verslaafden aan<br />
cocaïne, naast de bestaande methadonprogramma’s en de plannen voor een medisch-wetenschappelijk experiment<br />
met heroïne. Tevens zal uw Raad ingaan op de behandeling van patiënten die aan beide stoffen<br />
— en soms daarnaast nog aan andere middelen — verslaafd zijn.<br />
249 Aanvraag voor rapportage over ‘medicamenteuze interventies bij drugverslaving’<br />
dd 29 februari 1996
Apart punt van aandacht wordt gevormd door de toxicologische, medisch-ethische en juridische problematiek<br />
rondom het gebruik van drugsanalyses. In december 1994 is aan mij en aan mijn ambtgenoot van Justitie<br />
een Voorstel voor richtlijnen voor het testen op drugs voorgelegd dat, volgens het begeleidende<br />
schrijven, in afschrift aan de Commissie Medicamenteuze Interventies bij Drugverslaving van uw Raad is<br />
verzonden. Ik verwacht dat dit voorstel uitgangspunt zal kunnen vormen voor het desbetreffende onderdeel<br />
van uw rapportage.<br />
Hoogachtend,<br />
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,<br />
(w.g.)<br />
dr E Borst-Eilers<br />
250 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Bijlage<br />
D<br />
Samenstelling commissie<br />
De commissie die het advies heeft opgesteld bestond uit:<br />
prof. dr W van den Brink, voorzitter<br />
bijzonder hoogleraar klinische epidemiologie op het gebied van<br />
de verslavingszorg; Universiteit van Amsterdam / AIAR**, Amsterdam<br />
prof. dr JM van Ree, vice-voorzitter<br />
hoogleraar psychofarmacologie; Rudolf Magnus Instituut voor<br />
Neurowetenschappen, Rijksuniversiteit Utrecht<br />
drs GHA van Brussel<br />
sociaal geneeskundige; hoofd drugsafdeling GG en GD, Amsterdam<br />
dr JTM Derks<br />
psycholoog; Amsterdam<br />
prof. dr HFL Garretsen<br />
bijzonder hoogleraar verslavingsziekten; Katholieke Universiteit Brabant/Faculteit<br />
der Sociale Wetenschappen, Tilburg<br />
drs PJ Geerlings<br />
psychiater; eerste geneesheer Jellinek, Amsterdam<br />
J van der Haar<br />
algemeen directeur ARTA, Staphorst<br />
dr AM van Kalmthout<br />
jurist, Vakgroep Strafrecht Katholieke Universiteit Brabant, Tilburg<br />
* AIAR: Amsterdam Institute for Addiction Research<br />
251 Samenstelling commissie
drs S Mahesh<br />
verslavingsarts; Boumanhuis, Centrum Verslavingszorg Zuid-Holland-Zuid,<br />
Rotterdam<br />
mw mr LF Markenstein<br />
Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst<br />
(KNMG)<br />
mw drs EA Noorlander<br />
psychiater; TBS kliniek De Kijvelanden, Rhoon<br />
mw drs HA Rasker-Prins<br />
apotheker; Amsterdam<br />
drs D de Vries<br />
huisarts; Amsterdam<br />
prof. dr FA de Wolff<br />
hoogleraar klinische en forensische toxicologie; Leids Universitair Medisch<br />
Centrum, Rijksuniversiteit Leiden<br />
Adviseur:<br />
drs AFW Kok<br />
klinisch psycholoog; Hoofdinspectie voor de Gezondheidszorg, Den Haag<br />
Secretariaat:<br />
mw MA Goppel, secretaris<br />
<strong>Gezondheidsraad</strong>, Den Haag<br />
mw DAP van Bladel, secretaresse<br />
<strong>Gezondheidsraad</strong>, Den Haag<br />
252 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Bijlage<br />
E<br />
Bestanden en trefwoorden<br />
Bestanden<br />
Bij het zoeken naar onderbouwende literatuur heeft de commissie gebruik gemaakt van<br />
onderstaande geautomatiseerde bestanden:<br />
Base-Nahl<br />
Biosis<br />
Cab Health<br />
Current Contents<br />
Dewent Drug File<br />
Elsevier Biobase<br />
Embase<br />
Health<br />
Medline<br />
Pascal<br />
Toxline<br />
Trefwoorden<br />
Gezocht is op een groot aantal trefwoorden en combinaties daarvan. Naast de in dit advies<br />
genoemde drugs en geneesmiddelen is onder meer gezocht op:<br />
Abuse<br />
Addiction<br />
253 Bestanden en trefwoorden
Antagonists<br />
Cafein<br />
Cocaine related disorders<br />
Comorbidity<br />
Crack<br />
Craving<br />
Dependence<br />
Depression<br />
Depressive disorder<br />
Detoxification<br />
Diet<br />
Drug<br />
Drug abuse<br />
Drug addiction<br />
Drug therapy<br />
Food<br />
High dosage buprenorphine<br />
High dosage methadone<br />
Inmates<br />
Jail<br />
Liver<br />
Maintenance treatment<br />
Morbidity<br />
Mortality<br />
Narcotic antagonists<br />
Neurophysiology<br />
Opioid related disorders<br />
Overdose<br />
Pharmacotherapy<br />
Polydrug use<br />
Prison<br />
Prisoners<br />
Relapse<br />
Sensitization<br />
Smoking<br />
Stimulants<br />
Substance related disorders<br />
Tolerance<br />
Withdrawal<br />
254 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
255 Bestanden en trefwoorden