10.11.2013 Views

Complete publication - Gezondheidsraad

Complete publication - Gezondheidsraad

Complete publication - Gezondheidsraad

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Medicamenteuze interventies<br />

bij drugverslaving


<strong>Gezondheidsraad</strong><br />

Health Council of the Netherlands<br />

Voorzitter<br />

Aan de Minister van Volksgezondheid,<br />

Welzijn en Sport<br />

Onderwerp : aanbieding advies<br />

Uw kenmerk : GVC/ADT/96710<br />

Ons kenmerk : 1084/AK/Gl/395-I5<br />

Bijlagen : 1<br />

Datum : 9 september 2002<br />

Mijnheer de Minister,<br />

Hierbij moge ik u, gehoord de Beraadsgroep Geneeskunde en de Beraadsgroep Gezondheidsethiek<br />

en Gezondheidsrecht, aanbieden het advies Medicamenteuze Interventies bij Drugverslaving. Dit<br />

advies is het derde dat de gelijknamige commissie uitbrengt.<br />

In dit advies beantwoordt de commissie de vraag naar de recente ontwikkelingen in de<br />

medicamenteuze behandeling van verslaafden aan heroïne en aan cocaïne. Daarnaast gaat de<br />

commissie, zoals verzocht, in op de behandeling van patiënten die aan beide stoffen, en soms nog<br />

aan andere middelen, verslaafd zijn. De toxicologische, medisch-ethische en juridische<br />

problematiek rondom het gebruik van drugsanalyses, waaromtrent eveneens advies werd gevraagd,<br />

heeft de commissie behandeld in het advies ‘Onderzoek op druggebruik’ dat ik u in maart 1998<br />

heb aangeboden. In juni 1995 adviseerde de commissie, naar aanleiding van een speciaal daartoe<br />

aan de Voorzitter van de <strong>Gezondheidsraad</strong> gericht ‘dringend verzoek’, over het voorschrijven van<br />

heroïne aan verslaafden aan heroïne.<br />

Graag wil ik de belangrijkste punten uit het advies onder uw aandacht brengen:<br />

• verslaving is een tot chroniciteit neigende, recidiverende aandoening<br />

• behandeling van verslaving behoort tot het domein van het medisch handelen<br />

• de oorzaak van verslaving is niet eenduidig: biologische, psychologische en sociaal-culturele<br />

factoren spelen een rol<br />

• naast of in relatie tot verslaving komen vaak verschillende somatische en psychiatrische<br />

stoornissen voor (comorbiditeit)<br />

• er is een toenemend aantal effectieve medicamenten beschikbaar voor de behandeling van<br />

heroïneverslaving - die nog niet allemaal in Nederland verkrijgbaar zijn<br />

Bezoekadres<br />

Postadres<br />

Parnassusplein 5 Postbus 16052<br />

2511 VX Den Haag 2500 BB Den Haag<br />

Telefoon (070) 3407018 Telefax (070) 340 75 23<br />

E - mail: ma.goppel@gr.nl<br />

www.gr.nl


<strong>Gezondheidsraad</strong><br />

Health Council of the Netherlands<br />

Onderwerp : aanbieding advies<br />

Ons kenmerk : 1084/AK/Gl/395-I5<br />

Pagina : 2<br />

Datum : 9 september 2002<br />

• op dit moment zijn nog geen effectieve geneesmiddelen beschikbaar voor de behandeling van<br />

verslaving aan cocaïne<br />

• medicamenteuze interventies alléén zijn zelden voldoende<br />

• de behandeling van verslaafden moet vaak jaren worden voortgezet.<br />

Gezien de complexiteit van het onderwerp en de noodzaak van een multidisciplinaire benadering<br />

van de verslavingsproblematiek, gaat de commissie in hoofdstuk 11 van haar advies in op enkele<br />

aspecten die van belang zijn bij de behandeling van verslaafden. Zij wijst op de noodzaak in de<br />

medische opleidingen voldoende aandacht te besteden aan het onderwerp ‘verslaving’ en zij<br />

bepleit de ontwikkeling van een aantekening ‘verslavingszorg’ voor basisartsen, huisartsen en<br />

specialisten. Ik zal dit advies daarom tevens doen toekomen aan de bewindslieden van Onderwijs,<br />

Cultuur en Wetenschappen.<br />

Omdat het advies aansluit op het in juni van dit jaar aan u en aan uw ambtgenoot van Justitie<br />

aangeboden advies ‘Behandeling van drugverslaafde gedetineerden’, zal ik eveneens een<br />

exemplaar zenden aan de minister van Justitie.<br />

Hoogachtend,<br />

Prof. dr JA Knottnerus<br />

Bezoekadres<br />

Postadres<br />

Parnassusplein 5 Postbus 16052<br />

2511 VX Den Haag 2500 BB Den Haag<br />

Telefoon (070) 3407018 Telefax (070) 340 75 23<br />

email: ma.goppel@gr.nl


Medicamenteuze interventies<br />

bij drugverslaving<br />

aan<br />

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport<br />

Nr 2002/10, Den Haag, 9 september 2002


De <strong>Gezondheidsraad</strong>, ingesteld in 1902, is een adviesorgaan met als taak de regering en<br />

het parlement “voor te lichten over de stand der wetenschap ten aanzien van vraagstukken<br />

op het gebied van de volksgezondheid” (art. 21 Gezondheidswet).<br />

De <strong>Gezondheidsraad</strong> ontvangt de meeste adviesvragen van de bewindslieden van<br />

Volksgezondheid, Welzijn & Sport, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening & Milieubeheer,<br />

Sociale Zaken & Werkgelegenheid, en Landbouw, Natuurbeheer & Visserij. De<br />

Raad kan ook eigener beweging adviezen uitbrengen. Het gaat dan als regel om het signaleren<br />

van ontwikkelingen of trends die van belang kunnen zijn voor het overheidsbeleid.<br />

De adviezen van de <strong>Gezondheidsraad</strong> zijn openbaar en worden in bijna alle gevallen<br />

opgesteld door multidisciplinair samengestelde commissies van—op persoonlijke<br />

titel benoemde—Nederlandse en soms buitenlandse deskundigen.<br />

Deze publicatie kan als volgt worden aangehaald:<br />

<strong>Gezondheidsraad</strong>: Medicamenteuze interventies bij drugverslaving. Den Haag: <strong>Gezondheidsraad</strong>,<br />

2002; publicatie nr 2002/10.<br />

Preferred citation:<br />

Health Council of the Netherlands: Pharmacotherapeutic Interventions in Drug Addiction.<br />

The Hague: Health Council of the Netherlands, 2002; <strong>publication</strong> no. 2002/10.<br />

auteursrecht voorbehouden<br />

all rights reserved<br />

ISBN: 90-5549-439-9


Inhoud<br />

Samenvatting 15<br />

Executive summary 25<br />

1 Inleiding 33<br />

1.1 Voorgeschiedenis 33<br />

1.2 Afgrenzing van het terrein 34<br />

1.2.1 Verslaving en verslaafden 34<br />

1.2.2 Behandeling van verslaving 34<br />

1.2.3 Legale en illegale drugs 36<br />

1.2.4 Hard- en softdrugs 36<br />

1.2.5 Drugverslaving in justitiële setting 37<br />

1.3 Werkwijze 38<br />

2 Gebruik en verslaving 41<br />

2.1 Inleiding 41<br />

2.2 Verslaving volgens WHO en APA 42<br />

2.3 Schadelijk gebruik en misbruik 44<br />

2.4 Kwalitatief verschil 45<br />

2.5 Aspecten van verslaving 46<br />

2.5.1 Craving 46<br />

2.5.2 Onthoudingsverschijnselen 46<br />

9 Inhoud


2.5.3 Tolerantie 48<br />

2.5.4 Sensibilisatie 48<br />

2.5.5 Conditionering 49<br />

2.5.6 Sociale interacties 49<br />

2.5.7 Biologische fenomenen 49<br />

2.6 Terugval 50<br />

2.7 Comorbiditeit 50<br />

2.8 Hersenprocessen en verslaving 52<br />

2.8.1 Hersenaandoening 52<br />

2.8.2 Neurotransmitters 53<br />

2.9 Aspecten van behandeling 54<br />

2.9.1 Verschillende invalshoeken 54<br />

2.9.2 Farmacotherapie: werkingsmechanismen 55<br />

2.9.3 (Psycho)sociale interventies 56<br />

3 Gebruik, problematisch gebruik en verslaving in Nederland en de overige Europese lidstaten<br />

59<br />

3.1 Risico van verslaving 59<br />

3.2 Druggebruik en verslaving in Nederland 60<br />

3.2.1 Gebruik 60<br />

3.2.2 Verslaving 61<br />

3.2.3 Comorbiditeit 63<br />

3.2.4 Nota bene 64<br />

3.3 Beloop harddrugverslaving 64<br />

3.4 Druggebruik en verslaving in de Europese Unie 67<br />

3.4.1 Gebruik 67<br />

3.4.2 Problematisch gebruik 67<br />

3.4.3 Drugs in detentie 68<br />

3.4.4 Trends 69<br />

3.4.5 Europees drugbeleid 70<br />

3.5 Druggebruik wereldwijd 70<br />

4 Behandeldoelstellingen 73<br />

4.1 Inleiding 73<br />

4.2 Genezing (cure) 73<br />

4.3 Zorg/stabilisatie (care) 75<br />

4.4 Palliatie 76<br />

5 Opiaten 77<br />

10 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


5.1 Roesopiaten 77<br />

5.1.1 Omschrijving en effect 77<br />

5.1.2 Risico’s 78<br />

5.1.3 Onthoudingsverschijnselen 79<br />

5.2 Endogene opiaten 80<br />

5.3 Werkingsmechanisme 81<br />

5.4 Medicamenteuze interventies bij verslaving aan roesopiaten 82<br />

6 Abstinentie van opiaten: detoxificatie en terugvalpreventie 83<br />

6.1 Grondregels 83<br />

6.2 Detoxificatie 84<br />

6.2.1 Farmacologische principes 84<br />

6.2.2 Criteria voor een geslaagde detoxificatie 87<br />

6.2.3 Overzichtsartikelen en richtlijnen 87<br />

6.2.4 (Gerandomiseerde) onderzoekingen met controlegroepen (RCT’s) 88<br />

6.3 Detoxificatie: conclusies en aanbevelingen 90<br />

6.3.1 Conclusies op grond van de literatuur 90<br />

6.3.2 Overwegingen van de commissie 91<br />

6.3.3 Aanbevelingen 92<br />

6.4 Terugvalpreventie 92<br />

6.4.1 Farmacologische principes 92<br />

6.4.2 Overzichtsartikelen en richtlijnen 94<br />

6.4.3 (Gerandomiseerde) onderzoekingen met controlegroepen (RCT’s) 94<br />

6.4.4 Overig onderzoek 95<br />

6.5 Terugvalpreventie: conclusies en aanbevelingen 96<br />

6.5.1 Conclusies op grond van de literatuur 96<br />

6.5.2 Overwegingen van de commissie 96<br />

6.5.3 Aanbevelingen 97<br />

6.6 In onbruik geraakte en onvoldoende op effect geëvalueerde middelen 97<br />

6.7 Medicamenteuze interventies bij het bereiken van abstinentie van opiaten:<br />

advies voor de praktijk 98<br />

7 Stabilisatie van verslaving aan opiaten 103<br />

7.1 Onderhoudsbehandeling 103<br />

7.2 Recente informatie 104<br />

7.2.1 Overzichtsartikelen en richtlijnen 104<br />

7.2.2 (Gerandomiseerde) onderzoekingen met controlegroepen 105<br />

7.3 Medicamenteuze interventies ter stabilisatie van verslaving aan opiaten:<br />

advies voor de praktijk 109<br />

11 Inhoud


7.4 Nabeschouwing 111<br />

8 Cocaïne en andere psychostimulantia 113<br />

8.1 Inleiding 113<br />

8.2 Cocaïne 113<br />

8.2.1 Historisch overzicht 113<br />

8.2.2 Toedieningswijzen en toedieningsvormen 114<br />

8.2.3 Effecten van cocaïne 116<br />

8.2.4 Werkingsmechanisme 121<br />

8.2.5 Behandeling van cocaïneverslaving 123<br />

8.2.6 Onderzoek naar medicatie 127<br />

8.3 Amfetaminen 134<br />

8.3.1 Methamfetamine 134<br />

8.3.2 Amfetamine 136<br />

8.3.3 Ecstasy (XTC, MDMA) 137<br />

8.4 Aanbeveling 138<br />

9 Polydruggebruik 139<br />

9.1 Inleiding 139<br />

9.2 Opiaten en cocaïne 140<br />

9.3 Combinaties met tabak 142<br />

9.4 Combinaties met alcohol 144<br />

9.5 Combinaties met benzodiazepinen 146<br />

9.6 Combinaties met cannabis 147<br />

9.7 Combinaties met geneesmiddelen 148<br />

9.8 Aanbevelingen 148<br />

10 Bereik van de hulpverlening en behandeling van drugverslaving 149<br />

10.1 Bereik van de hulpverlening in Nederland 149<br />

10.1.1 Aantallen patiënten 149<br />

10.1.2 Ambulante drugshulpverlening 151<br />

10.1.3 Klinische drugshulpverlening 155<br />

10.1.4 Drugverslaafden in penitentiaire inrichtingen 155<br />

10.1.5 Nazorg 156<br />

10.2 Behandeling drugverslaving in Nederland 156<br />

10.2.1 Verslaving aan opiaten 156<br />

10.2.2 Verslaving aan cocaïne 165<br />

10.2.3 Verslaving aan cannabis 165<br />

10.3 Bereik van de hulpverlening in de Europese Unie 165<br />

12 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


10.4 Behandeling drugverslaving in de Europese Unie 166<br />

10.4.1 Ambulante behandeling 166<br />

10.4.2 Klinische behandeling 167<br />

10.4.3 Behandeling tijdens en na detentie 168<br />

11 Behandeling van verslaafden 169<br />

11.1 Voorwaarden voor optimale zorg 169<br />

11.2 Organisatie, financiering en doelstellingen van de instellingen voor<br />

drugshulpverlening 171<br />

11.2.1 Historisch overzicht 171<br />

11.2.2 Huidige situatie 173<br />

11.3 Verbetering van de kwaliteit van zorg 173<br />

11.3.1 Resultaten Scoren 173<br />

11.3.2 Richtlijnen 174<br />

11.3.3 Implementatie 183<br />

11.3.4 Professionele standaard en keuzevrijheid 183<br />

11.3.5 Randvoorwaarden 187<br />

11.4 Behandeling door de huisarts 190<br />

11.4.1 Situatie in Nederland 190<br />

11.4.2 Overige landen 192<br />

11.5 Bijzondere groepen 194<br />

11.6 Illegaliteit van drugs 195<br />

11.7 Opleiding, nascholing, bijscholing 196<br />

12 Aanbevelingen 199<br />

12.1 Behandeling van verslaving 199<br />

12.2 Detoxificatie van opiaten 200<br />

12.3 Terugvalpreventie bij opiaatverslaving 200<br />

12.4 Onderhoudsbehandeling bij opiaatverslaving 200<br />

12.5 Opleiding 201<br />

12.6 Richtlijnen 201<br />

12.7 Wetenschappelijk onderzoek 201<br />

Literatuur 203<br />

13 Inhoud


Bijlagen 241<br />

A Adviesaanvraag ‘Toepassing van (genees-)middelen bij de behandeling van drugverslaving’<br />

dd 6 april 1993 243<br />

B Aangescherpte adviesaanvraag dd 31 maart 1994 247<br />

C Aanvraag voor rapportage over ‘medicamenteuze interventies bij drugverslaving’<br />

dd 29 februari 1996 249<br />

D Samenstelling commissie 251<br />

E Bestanden en trefwoorden 253<br />

F<br />

G<br />

H<br />

Separaat:<br />

Geneesmiddelen bij opiaatverslaving.<br />

Nadere gegevens over (partiële) opiaat-agonisten en andere bij de behandeling van opiaatverslaving<br />

toegepaste medicamenten (opiaat-antagonisten; α 2<br />

-adrenerge agonisten).<br />

Abstinentie van opiaten.<br />

Samenvatting van de richtlijnen die in verschillende landen zijn opgesteld en de adviezen<br />

die worden gegeven om de doelstelling 'abstinentie van opiaten' te bereiken. Samenvatting<br />

van de sedert 1995 gepubliceerde overzichtsartikelen over dit onderwerp.<br />

Onderhoudsbehandeling bij opiaatverslaving.<br />

Samenvatting van de richtlijnen die in verschillende landen zijn opgesteld en de adviezen<br />

die worden gegeven betreffende onderhoudsbehandeling bij opiaatverslaving. Samenvatting<br />

van de sedert 1995 gepubliceerde overzichtsartikelen over dit onderwerp en<br />

van artikelen waarin verslag wordt uitgebracht van (dubbelblinde) gerandomiseerde onderzoekingen<br />

naar het effect van verschillende onderhoudsbehandelingen.<br />

14 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Samenvatting<br />

Adviesaanvraag<br />

Dit advies ‘Medicamenteuze interventies bij drugverslaving’ is het derde en laatste advies<br />

dat de gelijknamige commissie uitbrengt in antwoord op de haar voorgelegde adviesaanvragen.<br />

Het eerste advies, ‘Het voorschrijven van heroïne aan verslaafden aan<br />

heroïne’ (1995), heeft geleid tot een grootschalig onderzoek waaromtrent begin 2002<br />

een eerste rapportage is uitgebracht. Het tweede advies, ‘Onderzoek op druggebruik’<br />

gaat over onderzoek van lichaamsmateriaal — voornamelijk urine — op het gebruik<br />

van drugs. Dit advies, dat verscheen in 1998, heeft onder meer een rol gespeeld bij het<br />

totstandkomen van de in juni 1999 door de Minister van Justitie uitgevaardigde Regeling<br />

Urinecontrole penitentiaire inrichtingen.<br />

Het onderhavige advies gaat over de medicamenteuze behandeling van verslaving<br />

aan illegale harddrugs. Gezien de vraag naar de behandeling van patiënten die naast deze<br />

drugs ook aan andere middelen verslaafd zijn, komt ook het gelijktijdige gebruik<br />

van — danwel verslaving aan — alcohol, tabak, benzodiazepinen en cannabis aan de<br />

orde.<br />

Aanpak<br />

De commissie heeft bij haar advisering een ‘evidence-based’ benadering gevolgd, dat<br />

wil zeggen dat zij ernaar heeft gestreefd in de bevindingen uit wetenschappelijk onderzoek,<br />

pathofysiologische inzichten, klinische ervaringen en de wensen van de individu-<br />

15 Samenvatting


ele patiënt te integreren. Daartoe heeft zij zich allereerst verdiept in de evidencebased<br />

richtlijnen die betreffende de medicamenteuze behandeling van verslaving aan<br />

harddrugs in verschillende landen van kracht zijn. Vervolgens heeft zij de resultaten<br />

van recent uitgevoerde onderzoekingen (dubbelblind, met controlegroep) geanalyseerd.<br />

Om tot een advies te komen, heeft zij een en ander gecombineerd met eigen kennis van<br />

en ervaring met de situatie hier te lande.<br />

Drugs, druggebruik en verslaving<br />

Evenals in beide voorgaande adviezen gebruikt de commissie in dit advies het woord<br />

‘drug’ in de beperkte betekenis van illegale*, potentieel verslavende psychotrope stof.<br />

Het meeste druggebruik is recreatief; het merendeel van de gebruikers ondervindt<br />

daarvan weinig of geen gezondheids- of andere problemen. Herhaald en intensief gebruik<br />

kan echter veranderingen teweeg brengen in de cellulaire functies — waaronder<br />

de prikkeloverdracht — van bepaalde hersenstructuren. In combinatie met aangeboren<br />

kwetsbaarheid van het individu, diens persoonlijke ontwikkeling en de omstandigheden<br />

waarin hij verkeert, kunnen deze veranderingen leiden tot verslaving. Met moderne onderzoeksmethoden<br />

is aangetoond dat de neurobiologie van de hersenen van een verslaafde<br />

afwijkt van die van een niet-verslaafde: verslaving is een kwalitatief andere toestand.<br />

Gezien de factoren die een rol spelen bij het ontstaan van verslaving, beschouwt de<br />

commissie verslaving als een tot chroniciteit neigende aandoening van biopsychosociale<br />

etiologie. Dit geldt evenzeer voor verslavingen die het gevolg zijn van het gebruik<br />

van legale stoffen zoals alcohol en nicotine. De commissie adviseert onderzoek te bevorderen<br />

naar de fysiologische en cognitieve processen (conditionering, geheugen) die<br />

aan verslaving ten grondslag liggen.<br />

Drugverslaving in Nederland<br />

In Nederland zijn 25 000-29 000 gebruikers verslaafd aan heroïne. Ongeveer 18 500<br />

van hen hebben contact met de hulpverlening. De overgrote meerderheid van de<br />

heroïneverslaafden gebruikt ook cocaïne.<br />

Hoeveel patiënten primair aan cocaïne zijn verslaafd, is niet bekend. Wel bekend is<br />

dat van de algemene bevolking ruim 28 000 mensen (van 12 jaar en ouder) het middel<br />

wel eens gebruiken.<br />

Ongeveer 13 000 mensen gebruiken wel eens (meth)amfetamine en ongeveer<br />

40 000 ecstasy. Niet bekend is hoevelen van hen aan deze middelen verslaafd zijn.<br />

* Illegaal hier in de betekenis van: vallend onder de Opiumwet en zonder recept verworven.<br />

16 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Behandeling van verslaving: medisch handelen<br />

Behandeling van verslaving moet, als behandeling van een tot chroniciteit neigende<br />

aandoening, worden gerekend tot het domein van het medisch handelen.<br />

Bij de behandeling van verslaving behoeven verschillend aspecten aandacht.<br />

Allereerst craving (‘trek’): de sterke, vaak niet te beheersen hunkering naar drugs<br />

die kan ontstaan door het gebruik daarvan. Craving wordt wel beschouwd als een uiting<br />

van sensibilisatie van hersenprocessen; men spreekt van motivationele sensibilisatie<br />

(‘incentive sensitisation’). Het optreden van craving is een exclusief kenmerk van verslaving.<br />

Voorts moet bij de behandeling van verslaving aandacht worden besteed aan eventueel<br />

bestaande onthoudingsverschijnselen, tolerantie en farmacologische sensibilisatie;<br />

het optreden van deze fenomenen bij gebruik van een bepaald middel vormt echter niet<br />

meer dan een aanwijzing voor — en geen voorwaarde voor of bewijs van — het bestaan<br />

van verslaving aan dat middel. Ook conditionering is niet specifiek voor verslaving.<br />

Farmacotherapeutische interventies bij verslaving zullen er over het algemeen op<br />

gericht zijn het ontstaan van onthoudingsverschijnselen te voorkomen, verstoorde fysiologische<br />

functies te normaliseren en craving te verminderen. Dat houdt in dat de medicatie<br />

moet aangrijpen op de systemen die als gevolg van het druggebruik zijn veranderd<br />

of ontregeld.<br />

De hiertoe gebruikte middelen worden dikwijls ingedeeld volgens de wijze waarop<br />

zij de prikkeloverdracht tussen de zenuwen kunnen beïnvloeden: hetzij door (geheel of<br />

gedeeltelijk) remmen danwel blokkeren, hetzij door (geheel of gedeeltelijk) stimuleren.<br />

Men maakt daarbij een onderscheid tussen agonisten (stoffen die zich binden aan receptoren<br />

en daardoor leiden tot fysiologische activiteit), partiële agonisten (stoffen die<br />

zich binden aan de receptoren maar deze niet maximaal kunnen activeren) en antagonisten<br />

(stoffen die de werking van agonisten remmen of blokkeren).<br />

Naast deze middelen die aangrijpen op het neurotransmittersysteem wordt gebruik<br />

gemaakt van een groep ‘andere stoffen’ waarin voornamelijk stoffen worden gerubriceerd<br />

die de verslavende stof binden of de omzetting daarvan beïnvloeden. Dat kan tot<br />

gevolg hebben dat de verslavende stof de hersenen niet kan bereiken — zodat geen<br />

roes optreedt — of dat bepaalde stofwisselingsproducten zich ophopen waardoor aversieve<br />

verschijnselen optreden.<br />

Omdat verslaving een aandoening is van biopsychosociale etiologie, zullen medicamenteuze<br />

interventies in vele gevallen niet meer kunnen zijn dan een onderdeel van een<br />

geïntegreerde benadering waarvan eveneens psychosociale en psychotherapeutische in-<br />

17 Samenvatting


terventies deel uitmaken. De commissie plaatst dan ook aan het eind van haar advies de<br />

farmacotherapie bij drugverslaving in het ruimere kader van de geïntegreerde, multidisciplinaire<br />

benadering van drugverslaafden.<br />

Naast of in relatie tot verslaving komen vaak verschillende somatische en psychiatrische<br />

stoornissen voor. Men spreekt van comorbiditeit. Het is van belang hierop bedacht<br />

te zijn en patiënten met dergelijke stoornissen ook daarvoor te behandelen.<br />

Omdat verslaving wordt gekenmerkt door frequent terugvallen, ook na lange perioden<br />

van schijnbaar herstel, is langdurig voortzetten van de behandeling veelal noodzakelijk.<br />

Behandeldoelstellingen<br />

Bij de behandeling van een chronische of naar chroniciteit neigende aandoening zoals<br />

verslaving bestaat een hiërarchie in doelstellingen die loopt van genezing via stabilisatie<br />

naar palliatie. Genezing van verslaving — het bereiken van stabiele abstinentie — is<br />

veelal niet op korte termijn te realiseren.<br />

Het volgende behandeldoel is stabilisatie van het gebruik: de patiënt krijgt een onderhoudsbehandeling,<br />

waarmee men hoopt te bereiken dat hij geen drugs bijgebruikt.<br />

Wanneer dit niet haalbaar blijkt, zal een onderhoudsbehandeling worden voorgeschreven<br />

om het gebruik van de patiënt te reguleren. Belangrijk nevendoel is het in stand<br />

houden van een regelmatig contact met de hulpverlening omdat dat de mogelijkheid<br />

biedt tot interventie ter verbetering van de lichamelijke en geestelijke gezondheid, het<br />

voorkómen van infectieziekten zoals hepatitis, tbc en HIV en tot het bieden van hulp<br />

bij maatschappelijke problemen (huisvesting, financiën, dagbesteding). Dit behandeldoel<br />

wordt ook wel aangeduid met risicobeperking (‘risk minimisation’) of schadebeperking<br />

(‘harm reduction’). Ook bij langdurig verslaafde patiënten bij wie in de loop<br />

der jaren geen enkele behandeling succesvol is gebleken, zal beperking van risico en<br />

schade het behandeldoel zijn.<br />

Het laatste behandeldoel is palliatie: verzachten van lijden door de symptomen te<br />

bestrijden die het gevolg zijn van jarenlange ernstige verslaving en het behandelen van<br />

bijkomende aandoeningen bij patiënten die nog maar een beperkte levensverwachting<br />

hebben.<br />

18 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Behandeling van verslaving aan opiaten<br />

Doelstelling: abstinentie<br />

Het bereiken van stabiele abstinentie, ofwel het staken van gebruik van alle opiaten*,<br />

verloopt via twee fasen: de feitelijke ontgifting (detoxificatie) gevolgd door terugvalpreventie.<br />

De meeste kans op het daadwerkelijk bereiken van abstinentie bestaat wanneer<br />

dit doel wordt gesteld op een moment dat de patiënt, volgens hemzelf en volgens<br />

zijn behandelend arts, daar aan toe is en zijn persoonlijke en sociale omstandigheden<br />

gunstig zijn.<br />

Naast de medische voorgeschiedenis en de wensen van de patiënt zelf, spelen eventueel<br />

bestaande comorbiditeit en eventuele contra-indicaties een rol. Over het algemeen<br />

worden de beste resultaten bereikt bij kortdurende klinische detoxificatie (maximaal<br />

drie weken). De commissie komt tot onderstaande aanbevelingen.<br />

Men vervangt het kortwerkende roesopiaat door een equivalente dosering van het<br />

langwerkende en oraal te gebruiken methadon en bouwt dit geleidelijk af. Wanneer<br />

zich, ondanks voldoende hoge aanvangsdosering en geleidelijk afbouwen — individueel<br />

te bepalen — onthoudingsverschijnselen voordoen, kunnen deze symptomatisch<br />

worden behandeld.<br />

Voor de eveneens langwerkende partiële opiaat-agonist buprenorfine lijkt bij de<br />

detoxificatie van heroïneverslaafden een plaats te bestaan naast de volledige agonist<br />

methadon. De commissie acht het dan ook wenselijk dat voor detoxificatie van<br />

opiaatverslaafden in Nederland buprenorfine in adequaat gedoseerde sublinguaaltabletten<br />

ter beschikking komt (‘high dose buprenorphine’, HDB**).<br />

Wanneer de onthoudingsverschijnselen met α 2<br />

-adrenerge agonisten worden behandeld,<br />

kunnen opiaten vrij snel worden afgebouwd. Daarom is behandeling met deze<br />

middelen voor bepaalde patiënten een goed alternatief. Omdat het wenselijk is over<br />

een middel te kunnen beschikken dat minder hypotensie geeft dan clonidine, acht<br />

de commissie het van belang dat voor de Nederlandse verslavingszorg lofexidine<br />

ter beschikking komt.<br />

Detoxificatie met naltrexon zonder meer acht de commissie, gezien de heftige onthoudingsverschijnselen<br />

die daarbij optreden, niet raadzaam. Snelle detoxificatie<br />

met naltrexon met adequate behandeling van de onthoudingsverschijnselen kan bij<br />

bepaalde, gemotiveerde patiënten bevredigende resultaten geven. Algehele anesthe-<br />

* Wat in de literatuur onder ‘abstinentie’ wordt verstaan, verschilt: de ene keer betekent abstinentie onthouding<br />

van alle verslavende stoffen, de andere keer onthouding van alle illegale middelen, dan weer onthouding van<br />

alle (legale en illegale) opiaten, weer een andere keer alleen onthouding van illegale opiaten.<br />

** In een groot aantal landen reeds geregistreerd (merknaam Subutex®).<br />

19 Samenvatting


sie lijkt hierbij geen meerwaarde te hebben. Een oordeel over het eventuele nut van<br />

sedatie bij deze procedure kan de commissie vooralsnog niet geven.<br />

De commissie acht het laten afkicken van een patiënt door hem acuut alle opiaatgebruik<br />

te doen staken zonder de daarbij optredende onthoudingsverschijnselen adequaat<br />

te behandelen (‘cold turkey’) niet in het belang van de patiënt en dus niet<br />

professioneel.<br />

Terugval vormt een probleem waarvoor, wanneer totale onthouding van opiaten het<br />

behandeldoel is, de tot op heden ter beschikking staande farmacotherapeutische<br />

mogelijkheden geen afdoende oplossing bieden. Naltrexon is het enige medicament<br />

dat ter beschikking staat. Hoewel deze opiaat-antagonist bij de patiënten weinig geliefd<br />

is, kan naltrexon bij patiënten die voor een dergelijke behandeling gemotiveerd<br />

zijn op adequate wijze terugval voorkomen. De commissie verwacht dat met<br />

het ter beschikking komen van naltrexon als depot-preparaat de bruikbaarheid van<br />

het middel kan toenemen.<br />

Medicamenteuze terugvalpreventie moet veelal gedurende een jaar (gerekend vanaf<br />

de laatste terugval) worden voortgezet. Detoxificatie is gecontra-indiceerd wanneer<br />

geen uitzicht bestaat op adequate terugvalpreventie (risico van overdosering bij<br />

hernieuwd gebruik, kans dat de continuïteit van de zorg wordt onderbroken). De<br />

commissie acht het dan ook noodzakelijk voorwaarden te creëren waaronder na detoxificatie<br />

een vervolgbehandeling kan worden gegarandeerd.<br />

Doelstelling: stabilisatie<br />

Bij deze doelstelling is de eerste plaats voor methadon. De laatste jaren is men<br />

overtuigd geraakt dat de dosering individueel moet worden bepaald; waar voor de<br />

ene patiënt 60 mg/dag voldoende is om onthoudingsverschijnselen en craving te<br />

voorkómen of zoveel mogelijk te verminderen, kan voor de ander meer dan 100<br />

mg/dag nodig zijn. Vaak blijkt langdurige, soms levenslange behandeling noodzakelijk.<br />

Omdat niet alle patiënten optimaal op methadon reageren, bestaat in de praktijk behoefte<br />

aan alternatieven. De commissie verwacht dat voor buprenorfine, wanneer<br />

dat in adequaat gedoseerde toedieningsvorm beschikbaar zou komen, ook als onderhoudsbehandeling<br />

van opiaatverslaafden in Nederland een plaats zal zijn.<br />

Het laat zich aanzien dat bij langdurig verslaafde patiënten die op andere wijze niet<br />

zijn te helpen, via behandeling met heroïne — onder duidelijk omschreven voorwaarden<br />

— goede resultaten kunnen worden behaald.<br />

20 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Voor vrijwel alle patiënten is ook tijdens een onderhoudsbehandeling ondersteunende<br />

psychosociale behandeling van belang. Aanmoedigingen in materiële vorm (‘incentives’)<br />

kunnen een duidelijke prikkel vormen de behandeling vol te houden.<br />

Doelstelling: palliatie<br />

Bij palliatie is verlichten van lijden primair; de daartoe aangewezen middelen zullen<br />

per patiënt variëren. Bij aan heroïne verslaafde patiënten kunnen, indien de behandelend<br />

arts zulks geïndiceerd acht, als onderdeel van de behandeling heroïne of heroïneequivalente<br />

roesopiaten worden voorgeschreven.<br />

Behandeling van verslaving aan cocaïne, (meth)amfetamine, XTC<br />

Ter behandeling van verslaving aan cocaïne en amfetaminen (amfetamine, methamfetamine,<br />

XTC) is tot op heden geen effectieve farmacotherapie beschikbaar. Over het algemeen<br />

volstaat men, waar mogelijk, met medicamenteuze behandeling van de verschillende<br />

neveneffecten van gebruik. Wel wordt vanuit verschillende invalshoeken onderzoek<br />

uitgevoerd naar mogelijkheden voor medicamenteuze behandeling van verslaving<br />

aan stimulantia. De commissie adviseert dergelijk onderzoek te steunen.<br />

Bij cocaïneverslaving lijkt tot op heden, ondanks de zeer grote uitval, intensieve individuele<br />

counseling in combinatie met groepstherapie de beste resultaten op te leveren.<br />

In toenemende mate worden aanwijzingen gevonden dat gebruik van amfetaminen<br />

(inclusief XTC) en van cocaïne, ook wanneer geen sprake is van verslaving, kan leiden<br />

tot deels irreversibele hersenbeschadigingen.<br />

Behandeling van polydruggebruik<br />

Bij de behandeling van patiënten die verschillende middelen naast elkaar gebruiken,<br />

moet allereerst rekening worden gehouden met de farmacologische aspecten van de gebruikte<br />

middelen en hun eventuele (farmaceutische, farmacokinetische of farmacodynamische)<br />

interactie. Daarnaast spelen factoren zoals de dosering en wijze van toediening<br />

van de verschillende middelen, de fysieke conditie van de patiënt, biologische factoren<br />

(erfelijkheid en aanleg van de patiënt, individuele variaties in metabolisme), het patroon<br />

van voedsel- en vochtinname en de context waarbinnen het gebruik plaatsvindt<br />

een rol.<br />

Medicamenteuze behandeling zal zich over het algemeen moeten richten op de behandeling<br />

van de verschillende verslavingen apart. Psychosociale ondersteuning is bij<br />

dergelijke patiënten van bijzonder belang.<br />

21 Samenvatting


Gebruik van bepaalde combinaties van middelen moet met kracht worden ontraden.<br />

Zo vormt het gelijktijdig gebruik van cocaïne en alcohol een vergroot risico, zowel<br />

voor de gezondheid van de gebruiker (plotse dood) als voor die van zijn medemensen<br />

(agressie).<br />

De commissie acht het lonend patiënten die zich bij de drugshulpverlening melden<br />

te adviseren het roken van sigaretten te staken en het drinken van alcohol te matigen of<br />

eveneens te staken. Training van de hulpverlening in de ondersteuning van dit traject is<br />

noodzakelijk.<br />

Daarvoor in aanmerking komende patiënten moeten op de hoogte worden gebracht<br />

van mogelijke onverwachte effecten bij gelijktijdig gebruik van drugs en medicatie die<br />

voor comorbide aandoeningen wordt voorgeschreven. Hun moet worden geadviseerd<br />

het gebruik van drugs en niet dat van deze medicatie te staken.<br />

Behandeling van verslaafden: gezondheidszorg<br />

Uit het beschikbare cijfermateriaal komt naar voren dat de wijze waarop thans in Nederland<br />

de behandeling van drugverslaafden plaatsvindt (medische, psychologische en<br />

sociale zorg, frequentie en intensiteit van de contacten) en de dosering van de voorgeschreven<br />

medicatie per instelling aanzienlijk uiteenlopen. De commissie signaleert hier<br />

een duidelijk gebrek aan consensus en aan richtlijnen. Zij acht het onwaarschijnlijk dat<br />

met een dergelijke variatie in de behandeling van vergelijkbare groepen patiënten optimale<br />

zorg is gewaarborgd. Daarom stelt zij in dit advies, naast de medicamenteuze interventiemogelijkheden,<br />

ook de verschillende andere aspecten aan de orde die bij de<br />

behandeling van verslaafden aandacht verdienen. Zij hoopt dat dit advies daarmee de<br />

basis zal kunnen vormen voor adequate richtlijnen voor de praktijk.<br />

Allereerst is bij de behandeling van verslaafden goede samenwerking van hulpverleners<br />

van verschillende disciplines noodzakelijk. Ontbreken daarvan kan tot gevolg hebben<br />

dat niemand zich voor de behandeling verantwoordelijk voelt. De commissie bepleit<br />

verslavingsartsen expliciet met deze verantwoordelijkheid te belasten.<br />

Daarmee kan evenwel niet worden volstaan. De verslavingszorg kan zich slechts<br />

ontwikkelen tot een optimale gezondheidszorgvoorziening als aan een aantal voorwaarden<br />

is voldaan:<br />

In de medische opleidingen moet aandacht worden besteed aan de praktische aspecten<br />

van de behandeling van en het omgaan met verslaafden.<br />

De ontwikkeling van een aparte aantekening ‘verslavingszorg’ voor basisartsen,<br />

huisartsen en specialisten is wenselijk.<br />

Behoefte bestaat aan richtlijnen voor de praktijk. Het onderhavige advies kan daarvoor<br />

als uitgangspunt dienen. Vervolgens moet aandacht worden besteed aan de<br />

22 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


23 Samenvatting<br />

implementatie en aan een regelmatige kritische evaluatie van deze richtlijnen.<br />

Coördinatie van hierop gerichte activiteiten zou kunnen berusten bij de Stuurgroep<br />

Ontwikkeling Multidisciplinaire Richtlijnen in de GGZ.<br />

Ook hulpverleners in de verslavingszorg die een beroep uitoefenen dat valt onder<br />

de Wet BIG moeten adequaat voor hun specifieke taak zijn opgeleid. Dit geldt tevens<br />

voor andere medewerkers die met verslaafde patiënten in aanraking komen,<br />

zoals receptionisten en managers.<br />

Als de zorgvraag daartoe aanleiding geeft, moet de drugshulpverlening zeven dagen<br />

per week laagdrempelig bereikbaar zijn, ook voor allochtonen en illegalen.<br />

De organisatie en de personeelsbezetting van de instellingen voor verslavingszorg<br />

moeten voldoen aan de eisen die aan een gezondheidszorgvoorziening gesteld moeten<br />

worden.<br />

De ambulante verslavingszorg moet als reguliere gezondheidszorgvoorziening worden<br />

gefinancierd.<br />

Publieksvoorlichting over het wezen van verslaving en de mogelijkheden tot behandeling<br />

van verslaafden zou kunnen bijdragen tot destigmatisering van deze categorie<br />

patiënten.


24 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Executive summary<br />

Health Council of the Netherlands: Pharmacotherapeutic Interventions in Drug<br />

Addiction. The Hague: Health Council of the Netherlands, 2002; <strong>publication</strong> no.<br />

2002/10.<br />

Request for advice<br />

This advisory report, entitled “Pharmacotherapeutic interventions in drug addiction”, is<br />

the third and final report that this Committee presents in reply to previously stated<br />

requests for advice by the Minister of Health, Welfare and Sport. The first advisory<br />

report, “The prescription of heroin to heroin addicts” (1995), has led to a large-scale<br />

investigation. The results of that study were published in February 2002. The second<br />

advisory report, “Testing for drugs of abuse ”, dealt with the investigation of bodily<br />

materials (mainly urine) in order to detect drug use. This advisory report, which<br />

appeared in 1998, played a role in the establishment of the Regulation on Urine Control<br />

in Penitentiaries promulgated by the Dutch Minister of Justice in June 1999.<br />

The present advisory report deals with the pharmacotherapeutic treatment of<br />

addiction to illegal hard drugs. Considering the requests for the treatment of patients<br />

that are, alongside these drugs, also addicted to other compounds, the simultaneous use<br />

of — as well as addiction to — alcohol, tobacco, benzodiazepines and cannabis will<br />

also be discussed.<br />

Approach<br />

In compiling this advisory report, the Committee has taken an evidence-based<br />

approach, integrating findings from scientific investigations, pathophysiological<br />

insights, clinical experiences and patient preferences. As a first step the Committee<br />

summarized all available evidence-based guidelines pertaining to the<br />

25 Executive summary


pharmacotherapeutic treatment of drug addiction that are currently used in various<br />

countries. In a second step, the Committee analysed the results of recently published<br />

research (i.e. double-blind, controlled studies). In the advisory report, the Committee<br />

combined these various items with clinical knowledge based on experiences in The<br />

Netherlands<br />

Drugs, drug use and addiction<br />

As in both earlier advisory reports, the Committee uses the word “drug” in this report<br />

in the limited sense of an illegal*, potentially addicting, psychotropic substance.<br />

Most drug use is recreational and causes few, if any, health or other problems in the<br />

majority of users. However, repeated or intensive use can induce changes in the cellular<br />

function (including stimulus transmission) in certain brain structures. These changes<br />

can lead to addiction, if combined with congenital vulnerability, certain developmental<br />

factors, and specific personal circumstances. Modern research methods have<br />

demonstrated that the neurobiology of the brain of an addicted person is different from<br />

that of a non-addicted person, thus showing that addiction is a qualitatively different<br />

condition. Considering the factors that play a role in the development and onset of<br />

addiction, the Committee considers addiction to be a condition with a biopsychosocial<br />

etiology, which tends to run a chronic course. They advise that investigations be<br />

directed at the physiological and cognitive processes (conditioning, memory) that<br />

constitute the basis for addiction.<br />

Drug addiction in The Netherlands<br />

The Netherlands, a country with approximately 16 million inhabitants, has between<br />

25,000 and 29,000 heroin addicts About 18,500 of them are in contact with the<br />

treatment system. The vast majority of the heroin addicts also use cocaine.<br />

The number of primary cocaine addicts in the Netherlands is unknown. It is known,<br />

however, that approximately 28,000 people in the general population have used the<br />

drug.<br />

About 13,000 people have used amphetamine and about 40,000 XTC. It is not<br />

known how many of them are addicted to these drugs.<br />

Treatment of addiction: medical treatment<br />

Treatment of addiction should, as a treatment for any other condition with a tendency<br />

towards chronicity, be considered to be part of the medical domain.<br />

The treatment of addiction requires that attention be paid to various aspects. First<br />

of all craving: the powerful, often irresistible, urge for drugs, which can occur as a<br />

* Illegal meaning here: scheduled under the Opium act and obtained without prescription.<br />

26 Pharmacotherapeutic Interventions in Drug Addiction


esult of their use. Craving is often considered to be an expression of the sensibilization<br />

of brain processes, and is often referred to as incentive sensitisation. Craving is an<br />

exclusive characteristic of addiction.<br />

Furthermore, the treatment of addiction requires that attention be paid to possible<br />

withdrawal symptoms, tolerance and pharmacological sensitisation. However, the<br />

presence of these phenomena in the context of the use of a certain sustance is just an<br />

indication (and no prerequisite or evidence) for the existence of addiction to that<br />

substance. Conditioning is also not unique to addiction.<br />

Pharmacotherapeutic interventions for addiction should, in general, be directed at<br />

preventing the occurrence of withdrawal symptoms, normalising disturbed<br />

physiological functions and reducing craving. This entails that the medication must act<br />

upon the system that has been changed or unsettled by the use of drugs.<br />

The compounds used for this purpose are generally categorised according to the<br />

way they can influence the stimulus transmission between neurones. This is either<br />

through (total or partial) inhibition or blockade, or through (total or partial) stimulation.<br />

A distinction is made between agonists (compounds that bind to receptors and<br />

subsequently cause maximum physiological activity), partial agonists (compounds that<br />

bind to receptors but do not cause maximum activation) and antagonists (compounds<br />

that inhibit or block the effects of agonists).<br />

In addition to these compounds that act upon the neurotransmitter system, some<br />

other compounds are used that either bind and neutralize the drug or influence its<br />

metabolism. This can result in a situation where the addictive substance does not reach<br />

the brain — and thus no intoxication occurs — or a situation in which certain metabolic<br />

products accumulate, causing aversive reactions.<br />

Because addiction is a condition with a biopsychosocial etiology, pharmacotherapy<br />

can, in many cases, be no more than just a part of an integrated treatment approach in<br />

which also psychosocial and psychotherapeutic interventions play a role. At the end of<br />

the advisory report, therefore, the Committee places the pharmacotherapy of drug<br />

addiction in the larger framework of an integrated, multi-disciplinary treatment of drug<br />

addicts.<br />

Frequently, various somatic and psychiatric disorders occur in addition (or in relation)<br />

to addiction. This is referred to as comorbidity. It is important to keep this in mind and<br />

to actually treat patients for these comorbid disorders.<br />

Because addiction is characterised by frequent relapses (even after long periods of<br />

apparent recovery), long-term continuation of the treatment is usually necessary.<br />

27 Executive summary


Treatment objectives<br />

The treatment of a chronic condition (or a condition with a tendency towards<br />

chronicity) such as addiction calls for a hierarchy of objectives that runs from cure<br />

through stabilisation to palliation.<br />

The first treatment objective is cure of addiction, i.e. the achievement of stable<br />

abstinence. This goal is usually not obtainable in the short term.<br />

The next treatment objective is stabilisation of use. The patient will receive some<br />

kind of maintenance treatment, which aims to achieve a situation in which the patient<br />

no longer uses any illegal substances. When this appears to be not feasible, another<br />

type of maintenance treatment, which aims to regulate the drug use of the patient, will<br />

be offered. An important secondary goal is to maintain a regular contact with treatment<br />

providers, because it creates opportunities for intervention directed at physical and<br />

mental health improvements, the prevention of infectious diseases (such as hepatitis,<br />

tuberculosis and HIV), and assistance for social problems (housing, finances, daily<br />

activities). This treatment goal is also designated as risk minimisation or harm<br />

reduction. The treatment goals of risk minimisation and harm reduction also apply to<br />

long-term addicted patients for whom no single treatment has been effective over the<br />

course of the years.<br />

The last treatment objective is palliation. This involves attenuation of suffering by<br />

combating the symptoms that are a result of years of serious addiction and the<br />

treatment of the associated conditions in patients with a limited life expectancy.<br />

Treatment of opiate addiction<br />

Objective: abstinence<br />

The achievement of stable abstinence (i.e. cessation of the use of all opiates*) occurs in<br />

two phases: the actual detoxification followed by relapse prevention. Actual abstinence<br />

is best achieved when that goal is set at the moment when the patient — according to<br />

himself and in the opinion of the treating physician — is ready for this and when<br />

personal and social circumstances are favourable. Along with the medical history and<br />

the wishes of the patient himself, possible existing comorbidity and possible<br />

contra-indications also play a role. In general, the best results are obtained with<br />

short-term clinical detoxification (i.e. a maximum of three weeks). The Committee has<br />

made the following recommendations.<br />

* The literature differs in terms of what is understood by the word “abstinence”. In some cases, abstinence means<br />

abstention from all addictive compounds, while in other cases abstinence stands for abstention from all illegal<br />

substances or abstention from all (legal and illegal) opiates, and, finally, abstinence sometimes only means<br />

abstention from illegal opiates.<br />

28 Pharmacotherapeutic Interventions in Drug Addiction


The short-acting intoxicating opiate is replaced with an equivalent dose of<br />

long-acting and orally administered methadone. The dose is then gradually<br />

reduced. If, despite a sufficiently high initial dose and (individually determined)<br />

gradual dose reductions, withdrawal symptoms occur, these can be treated<br />

symptomatically.<br />

In the detoxification of heroin addicts, there appears to be a place alongside the<br />

complete agonist methadone for buprenorphine; a long-acting, partial opiate<br />

agonist. The Committee holds the view that it is desirable, for the detoxification of<br />

opiate addicts in the Netherlands, that buprenorphine is available in a properly<br />

dosed sublingual tablet (“high dose buprenorphine” or HDB*).<br />

Opiates can be fairly rapidly reduced when the withdrawal symptoms are treated<br />

with α 2<br />

-adrenergic agonists. Treatment with such compounds, therefore, offers a<br />

good alternative for certain patients. Because it is desirable that a compound with<br />

less hypotensive effects than clonidine is available, the Committee holds the view<br />

that it is important for lofexidine to be made available to Dutch addiction treatment<br />

providers.<br />

Detoxification with naltrexone results in serious withdrawal symptoms. Therefore,<br />

the Committee does not consider detoxification with only naltrexone to be<br />

advisable. However, satisfying results can be achieved in certain motivated patients<br />

via rapid detoxification with naltrexone if proper treatment of withdrawal<br />

symptoms is guaranteed. It appears that general anaesthesia offers no added value<br />

to this. The Committee cannot, as yet, provide an assessment of the possible<br />

benefits of sedation with this procedure.<br />

The Committee is of the opinion that having patients kick the habit by acutely<br />

stopping them from all opiate use, without proper treatment of the withdrawal<br />

symptoms (“cold turkey”), is not in the patients’ interest and, therefore, not<br />

professional.<br />

When the treatment goal is total abstention from opiates, relapse is a problem for<br />

which the currently available pharmacotherapeutic options can offer no effective<br />

solution. Naltrexone is the only medicine available for this purpose. Despite the<br />

unpopularity of this opiate-antagonist among patients, naltrexone can be a proper<br />

means for the prevention of relapse in patients who are motivated for such a<br />

treatment. The Committee expects that the use of this treatment option will increase<br />

when a long-acting depot formulation of naltrexone becomes available.<br />

Pharmacological relapse prevention should generally be continued for a year,<br />

starting from the last relapse. Detoxification is contra-indicated (due to the risk of<br />

overdosing with renewed use and the chance that the continuity of care will be<br />

interrupted) in cases where there is no prospect of proper relapse prevention. The<br />

Committee therefore holds the view that it is necessary to create conditions under<br />

which follow-up treatment after detoxification can be guaranteed.<br />

* Already registered in a large number of countries (under the brand name Subutex®).<br />

29 Executive summary


Objective: stabilisation<br />

The first choice with this objective is oral methadone. Over the last few years, it<br />

has become clear that methadone dosages need to be determined individually.<br />

Where 60 mg/day is sufficient to prevent (or to limit as much as possible)<br />

withdrawal symptoms and craving in one patient, another patient may require more<br />

than 100 mg/day. Long-lasting, sometimes life-long, treatment is often necessary.<br />

Since not all patients respond to methadone optimally, there is a need in actual<br />

practice for alternatives. The Committee expects that buprenorphine, when<br />

available in adequate doasages, can be helpful in the maintenance treatment of<br />

opiate addicts in the Netherlands.<br />

It is likely that treatment with heroin (under clearly circumscribed conditions) can<br />

provide good results with chronic, treatment-resistent heroin addicted patients.<br />

Nearly all patients also benefit from supportive psychosocial treatment during<br />

maintenance treatment. Material encouragements (incentives) can provide a clear<br />

stimulus to comply with treatment.<br />

Objective: palliation<br />

Relief of suffering is the primary goal of palliation. The choice of the most appropriate<br />

pharmacological compound varies from patient to patient. A physician who considers<br />

palliation can prescribe heroin (or a heroin-equivalent opiate) as part of the treatment<br />

for the heroin addicted patient.<br />

Treatment of addiction to cocaine, (meth)amphetamine, XTC<br />

There are, currently, no effective pharmacotherapies available for the treatment of<br />

addiction to cocaine and amphetamines (amphetamine, methamphetamine, XTC). In<br />

general, pharmacotherapeutic interventions are limited to the treatment of the various<br />

side effects of these drugs. However, many research programs are currently executed,<br />

using different approaches in order to create new possibilities for pharmacotherapy of<br />

stimulant addiction. The Committee recommends to support these research activities.<br />

Currently, the best results for cocaine addiction (despite very high drop-out levels)<br />

are obtained with intensive individual counselling in combination with group therapy.<br />

There is increasing evidence that the consumption of amphetamines (including<br />

XTC) and cocaine may lead to partially irreversible brain damage, even in the absence<br />

of addiction.<br />

30 Pharmacotherapeutic Interventions in Drug Addiction


Treatment of polydrug use<br />

In the treatment of polydrug addicts, the physician has to take into account the<br />

pharmacological aspects of the different drugs and their possible (pharmaceutical,<br />

pharmacokinetic or pharmacodynamic) interactions. Also other factors have to be taken<br />

into account, such as the dosage and the route of administration of the various drugs,<br />

the patient’s physical condition, biological factors (e.g. heredity and the patient’s<br />

aptitude, and individual variations in metabolism), the pattern of nutrient and fluid<br />

intake, and the context in which drug use occurs.<br />

In general, pharmacotherapeutic interventions should be directed at the various<br />

addictions separately. In these patients, psychosocial support is of special importance.<br />

The consumption of certain combinations of drugs should be strongly discouraged.<br />

For example, the simultaneous use of cocaine and alcohol creates an increased health<br />

risk to the user (sudden death) as well as his fellow man (aggression).<br />

According to the Committee, it is useful to recommend all patients seeeking<br />

treatment to discontinue cigarette smoking and to decrease or discontinue alcohol<br />

consumption. In order to implement this recommendation, it is necessary to train<br />

treatment providers in supporting patients during this trajectory.<br />

Patients with comorbid disorders should be informed about the possibility of<br />

unexpected effects following the simultaneous use of drugs and medications prescribed<br />

for the treatment of comorbid conditions. They must be advised to stop their use of<br />

drugs, and not to stop the use of these medications.<br />

Treatment of the addicted: health care<br />

The available data clearly show that the treatment methods for drug addicts in the<br />

Netherlands (i.e. medical, psychological and social care, frequency and the intensity of<br />

contacts) and the dosage of prescribed medication vary considerably between<br />

institutions. The Committee would like to point out that there is a serious lack of<br />

consensus and guidelines. The Committee holds the view that is it improbable that<br />

optimal care of the patient can be guaranteed with such variations in the treatment of<br />

similar groups of patients. Therefore, in this advisory report, alongside the possibilities<br />

for pharmacotherapeutic interventions, attention is paid to other aspects worth<br />

consideration when treating addicts.<br />

Firstly, it is of crucial importance that treatment providers from various disciplines<br />

cooperate in the treatment of the addicted patient. A lack of cooperation can easily lead<br />

to a situation where no one feels responsible for the treatment. The Committee urges<br />

that addiction specialists (physicians) be explicitly charged with this responsibility.<br />

31 Executive summary


However, this alone will not suffice. Addiction treatments can only develop into an<br />

optimal health care service if a number of conditions are fulfilled:<br />

Medical schools should pay attention to the practical aspects of the treatment and<br />

management of addicted patients.<br />

The development of a separate registration or certification of “addiction medicine”<br />

for junior doctors, general practitioners and specialists is higly advisable.<br />

There is a need for practice guidelines. The present advisory report can serve as a<br />

starting point. Attention should subsequently be paid to the implementation, and a<br />

regular critical evaluation, of these guidelines. The coordination of activities<br />

directed at this could rest within the Steering Committee on the Development of<br />

Multidisciplinary Guidelines in Mental Health Care.<br />

Addiction treatment providers who exercise a profession covered by the Individual<br />

Health Care Professions Act (Wet BIG) must, too, be properly trained to perform<br />

their specific task. This, likewise, applies to other employees that come into contact<br />

with addicted patients, such as receptionists and managers.<br />

From a treatment perspective, treatments services for drug addicts should be<br />

low-threshold and, if necessary, stay open seven days per week for all patients,<br />

including foreigners an patients without a legal status.<br />

The organisation and workforce of addiction treatment services should comply<br />

with the demands that are placed upon all healthcare services.<br />

Outpatient addiction treatment services should be financed like any other<br />

healthcare service.<br />

Public information campaigns about the nature of addiction and the treatment<br />

options of drug dependent people may contribute to the destigmatisation of this<br />

patient group.<br />

32 Pharmacotherapeutic Interventions in Drug Addiction


Hoofdstuk<br />

1<br />

Inleiding<br />

1.1 Voorgeschiedenis<br />

Bij schrijven d.d. 6 april 1993 verzocht de toenmalige Staatssecretaris van Welzijn,<br />

Volksgezondheid en Cultuur de <strong>Gezondheidsraad</strong> te adviseren over de ‘toepassing van<br />

(genees-)middelen bij de behandeling van drugverslaving’ (bijlage A). Deze adviesaanvraag<br />

werd gevolgd door een op 31 maart 1994 verzonden, aangescherpte adviesaanvraag<br />

waarin aan de Voorzitter van de <strong>Gezondheidsraad</strong> werd gevraagd met spoed een<br />

(eerste) advies uit te brengen over de verstrekking van heroïne als een van de opties in<br />

het drugbeleid (zie bijlage B). De Commissie Medicamenteuze Interventies bij Drugverslaving<br />

(hierna te noemen: de commissie; samenstelling: zie bijlage D) heeft met het<br />

uitbrengen van het ‘Deeladvies inzake het voorschrijven van heroïne aan verslaafden<br />

aan heroïne’ in juni 1995 aan dit verzoek voldaan (GR95).<br />

De commissie heeft zich vervolgens beraden op de aanpak van de beantwoording van<br />

de haar oorspronkelijk voorgelegde adviesaanvraag. Dit heeft geresulteerd in een voorstel<br />

dat de Voorzitter van de <strong>Gezondheidsraad</strong> bij schrijven d.d. 17 januari 1996 aan de<br />

Directeur-Generaal van de Volksgezondheid heeft doen toekomen. De Minister van<br />

Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft dit voorstel overgenomen in een ‘aanvraag<br />

voor rapportage’ over ‘medicamenteuze interventies bij drugverslaving’ gedateerd<br />

29 februari 1996. Daarin werd advies gevraagd inzake de recente ontwikkelingen<br />

op het gebied van de medicamenteuze behandeling van verslaafden aan opiaten en van<br />

verslaafden aan cocaïne; tevens moest worden ingegaan op de behandeling van patiën-<br />

33 Inleiding


ten die aan beide stoffen — en daarnaast nog aan andere middelen — verslaafd zijn.<br />

Voorts werd aandacht gevraagd voor de toxicologische, medisch-ethische en juridische<br />

problematiek rondom het gebruik van drugsanalyses (bijlage C). Dit laatste onderwerp<br />

is door de commissie aan de orde gesteld in het advies ‘Onderzoek op Druggebruik’<br />

(GR98).<br />

In dit derde advies beantwoordt de commissie het eerste deel van de adviesaanvraag uit<br />

1996. Zij is in totaal 21 maal in plenaire vergadering bijeen geweest.<br />

1.2 Afgrenzing van het terrein<br />

1.2.1 Verslaving en verslaafden<br />

Het onderwerp van de adviesaanvraag luidt: ‘medicamenteuze interventies bij drugverslaving’.<br />

Vervolgens preciseert de Minister dat de commissie moet adviseren over de<br />

recente ontwikkelingen op het gebied van de ‘medicamenteuze behandeling van verslaafden<br />

aan opiaten en van verslaafden aan cocaïne’. De commissie heeft zich afgevraagd<br />

of zij moet adviseren over medicamenteuze behandeling van drugverslaving of<br />

van drugverslaafden. Omdat niet alleen het onderzoek naar de epidemiologie van drugverslaving,<br />

maar ook het onderzoek naar de effectiviteit van verschillende medicamenteuze<br />

interventies is gebaseerd op populatiegegevens, heeft de commissie besloten zich<br />

in dit advies voornamelijk te richten op de medicamenteuze behandeling van drugverslaving.<br />

Zij wijst er echter op dat de hieruit voortvloeiende conclusies geen algemene<br />

geldigheid hebben voor de behandeling van individuele verslaafden (zie ook Ste99 en<br />

Goo99). Daarom plaatst de commissie in hoofdstuk 11 de medicamenteuze interventies<br />

bij drugverslaving in het ruimere kader van een geïntegreerde, multidisciplinaire benadering<br />

van drugverslaafden.<br />

1.2.2 Behandeling van verslaving<br />

Volgens hedendaagse inzichten is verslaving een tot chroniciteit neigende, recidiverende<br />

hersenaandoening die pas kan ontstaan wanneer zich een ongunstige combinatie<br />

voordoet van biologische factoren (zoals erfelijkheid en aanleg), psychologische kenmerken<br />

(zoals persoonlijkheid en conditionering) en sociaal-culturele omstandigheden<br />

(zoals het beschikbaar of in zwang zijn van een bepaald middel, cultureel bepaalde verwachtingspatronen,<br />

gezinsproblemen en sociaal-economische achterstand) (Bri94,<br />

Mey96, Bri97a, Koo97, Les97, O’Br97a; zie ook figuur 1). Daarbij kunnen permanente<br />

neurochemische veranderingen in de hersenen optreden (Nes97, Sel97, Vol97, Gee00,<br />

34 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Figuur 1 Schematisch overzicht van de verschillende factoren die een rol spelen bij de wijze waarop druggebruik<br />

het functioneren van de hersenen beïnvloedt. Ontleend aan: Drug Abuse and Addiction are Biomedical<br />

Problems, AI Leshner, 1997 (Les97a).<br />

Sch00). Men spreekt wel van een ‘tot chroniciteit neigende aandoening van biopsychosociale<br />

etiologie’.<br />

Gezien de etiologie dient bij de behandeling van verslaving aandacht te worden besteed<br />

aan zowel biologische als psychologische en sociale aspecten. Medicamenteuze<br />

interventies zijn dan ook in vele gevallen niet méér dan een onderdeel van de geïntegreerde,<br />

multidisciplinaire behandeling van een multifactorieel bepaalde aandoening<br />

(McL93, Kra98, Les99,99a). Maar wel een behandeling die moet worden gerekend tot<br />

de competentie der medici en die moet voldoen aan de criteria die gelden voor elke medische<br />

behandeling (zoals het voldoen aan de WGBO en de Wet BIG en het gepast gebruik<br />

maken van laboratorium-onderzoek). Bovendien een behandeling waaraan soms<br />

gecompliceerde medisch-ethische aspecten zijn te onderkennen en die, zoveel als mogelijk,<br />

‘evidence-based’ dient te geschieden. Kortom, een wat de Engelstaligen noemen<br />

‘mainstream’ medische behandeling. Een behandeling ook waarbij bijzondere aandacht<br />

moet worden besteed aan de kwaliteit van de therapeutische relatie, aan de rol die het<br />

35 Inleiding


medicament speelt in het totaal van de behandeling en aan het faseren van de verschillende<br />

elementen van de gecombineerde aanpak (APA95, Gee96, Bri97a, Roo97,01).<br />

Een behandeling ten slotte die niet altijd — en zeker niet altijd direct — het gewenste<br />

resultaat oplevert. Omdat herhaald terugvallen inherent is aan een tot chroniciteit neigende<br />

recidiverende aandoening, moet de behandeling veelal langdurig, bij sommige<br />

patiënten jarenlang, worden voortgezet.<br />

1.2.3 Legale en illegale drugs<br />

Met het begrip ‘drugs’ worden in ruime zin potentieel verslavende psychotrope stoffen<br />

aangeduid die niet — of over het algemeen niet — als geneesmiddel worden beschouwd<br />

of die niet met een geneeskundig doel worden toegepast. In Nederland heeft<br />

de aanduiding ‘drugs’ meestal betrekking op stoffen die onder de Opiumwet vallen en<br />

die zonder recept — en daarmee illegaal — worden verworven. Men beschouwt alcohol,<br />

cafeïne en tabak over het algemeen dan ook niet als ‘drugs’.<br />

In de recente wetenschappelijke literatuur over verslaving worden alcohol, tabak en<br />

cafeïne echter wel degelijk tot de ‘drugs of abuse’ gerekend. Men onderscheidt dan ‘legale’<br />

en ‘illegale’ drugs of brengt de gehele categorie middelen onder bij de groep<br />

‘psychoactieve’ (of ‘psychotrope’) stoffen (Ant95, Kor95, Bri97a, Hel98, McC98,<br />

Roq98, WHO98, Bac99, Bon99, EWDD99, Rob99, Thu00). Door de Minister van<br />

VWS werd, in de Alcoholnota, alcohol aangeduid als ‘het meest gebruikte psychoactieve,<br />

riskante en verslavende genotmiddel’ (VWS00). Op grond van de prevalentiecijfers<br />

zou de commissie deze kwalificatie willen reserveren voor tabak (zie hoofdstuk<br />

3).<br />

De commissie gebruikt in dit advies — evenals in de beide voorgaande adviezen — het<br />

woord ‘drug’ in de beperkte betekenis van illegale, potentieel verslavende psychotrope<br />

stof. Op de (gezondheids)risico’s die het illegaal zijn van drugs met zich meebrengt,<br />

gaat de commissie in in hoofdstuk 11.<br />

1.2.4 Hard- en softdrugs<br />

In de Opiumwet werd in 1976 een onderscheid doorgevoerd tussen ‘drugs met een onaanvaardbaar<br />

risico voor de gezondheid’ zoals heroïne, cocaïne, amfetamine en LSD<br />

(de zogenoemde ‘harddrugs’ die op de bij de wet behorende Lijst I werden geplaatst)<br />

en ‘hennepproducten’ waarvan de risico’s minder groot werden geacht (de ‘softdrugs’<br />

die op Lijst II kwamen). Dit onderscheid werd niet alleen gemaakt met het oog op de<br />

gebruiksrisico’s, maar ook om een duidelijke scheiding tussen beide markten aan te<br />

brengen. Achterliggende gedachte was ‘dat de cannabisgebruiker uit het veel hardere<br />

36 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


en criminele milieu van de harddrugmarkt moet worden gehouden’ (Aanwijzingen<br />

OW, aanvulling 5-2001).<br />

Na de aansluiting van Nederland bij het internationale Verdrag inzake psychotrope<br />

stoffen in 1993 werden de Lijsten I en II uitgebreid met stoffen die voorkwamen op de<br />

lijsten van dit Verdrag.<br />

Hoewel de overtuiging dat de risico’s van softdrugs minder groot zouden zijn dan<br />

die van harddrugs in een recent gepubliceerd literatuuroverzicht wederom werd bevestigd<br />

(Kal99), blijft hieromtrent toch discussie bestaan (Coh00a, NIDA01, Sol02). De<br />

commissie wijst er bovendien op dat bij een op gezondheidsrisico’s gebaseerde indeling<br />

van ‘verdovende middelen en psychotrope stoffen’ anno 2002 alcohol en tabak zeker<br />

zouden worden gerangschikt onder de (legale) harddrugs: gebleken is dat de gevolgen<br />

voor de volksgezondheid (inclusief de sterfte) van gebruik van en verslaving aan<br />

illegale drugs klein zijn in vergelijking met de gevolgen van het roken van sigaretten en<br />

van chronisch overmatig alcoholgebruik (Bri97b, Maa97, Lec00, NaV01). Ook wanneer<br />

met ‘een onaanvaardbaar risico voor de gezondheid’ wordt gedoeld op het risico<br />

van verslaving, kan men alcohol en tabak als ‘legale harddrugs’ betitelen (Str96,<br />

Bri97a, Gag97, Gol98, NaV01).<br />

De commissie richt zich in dit advies, overeenkomstig haar opdracht, op de medicamenteuze<br />

behandeling van verslaving aan illegale harddrugs. Gezien de vraag naar de<br />

behandeling van patiënten die ‘daarnaast nog aan andere middelen verslaafd zijn’, komen<br />

in een hoofdstuk over polydruggebruik de verschillende combinaties van illegale<br />

harddrugs met alcohol, benzodiazepinen, tabak en cannabis aan de orde.<br />

1.2.5 Drugverslaving in justitiële setting<br />

De ministers van VWS en van Justitie hebben de <strong>Gezondheidsraad</strong> in een aparte adviesaanvraag<br />

verzocht hen op de hoogte te brengen omtrent de stand van wetenschap<br />

op het gebied van de medische begeleiding van drugverslaafden onder verschillende<br />

penitentiaire regimes. Ter beantwoording van deze adviesaanvraag heeft de Voorzitter<br />

van de <strong>Gezondheidsraad</strong> medio 1999 een Commissie Medische Begeleiding van Verslaafde<br />

Gedetineerden geïnstalleerd. Deze commissie heeft inmiddels het gevraagde advies<br />

uitgebracht (GR02). De commissie laat derhalve in het onderhavige advies de bijzondere<br />

problemen met betrekking tot medicamenteuze behandeling van drugverslaving<br />

in een justitiële setting buiten beschouwing.<br />

37 Inleiding


1.3 Werkwijze<br />

Hiervoor werd gesteld dat de behandeling van verslaving tot het domein van het medisch<br />

handelen moet worden gerekend. De commissie heeft bij haar advisering dan ook<br />

een ‘evidence-based’ benadering gevolgd. In aansluiting op de literatuur over dit onderwerp,<br />

verstaat de commissie onder ‘evidence-based medicine’ een praktijkbenadering<br />

die probeert pathofysiologisch redeneren, klinische ervaringen en patiëntenpreferenties<br />

te integreren met bevindingen uit valide wetenschappelijk onderzoek (Sac97,<br />

GR00, Hay02; zie figuur 2).<br />

Dit betekent dat de commissie zich, waar mogelijk, in eerste instantie heeft gebaseerd<br />

op de uitkomsten van goed opgezet en goed uitgevoerd klinisch wetenschappelijk<br />

onderzoek, dat wil zeggen bij voorkeur op dubbelblind uitgevoerde, gerandomiseerde<br />

onderzoekingen met controlegroepen. Omdat zij zich ervan bewust is dat ook de uitslagen<br />

van dergelijk onderzoek niet meer kunnen zijn dan een aanwijzing (Ben00,<br />

Con00*), heeft zij dit aangevuld met de resultaten van ‘observational studies’ en, wat<br />

betreft de specifieke Nederlandse situatie, met de kennis en ervaring van haar leden en<br />

van verschillende andere geraadpleegde deskundigen. Daarnaast heeft de commissie<br />

zich verdiept in de recente ontwikkelingen op het gebied van de neurofysiologie van<br />

verslaving.<br />

Figuur 2 De componenten van evidence-based medicine (EBM) en hun onderlinge samenhang.<br />

* Zoals Concato stelt: ‘The popular belief that only randomised, controlled trials produce trustworthy results and that all<br />

observational studies are misleading does a disservice to patient care, clinical investigation, and the education of health<br />

care professionals.’ (Con00)<br />

38 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Aan de eigen inbreng van de patiënt, diens individuele omstandigheden, de randvoorwaarden<br />

voor de behandeling en de context waarbinnen deze plaats moet vinden,<br />

besteedt de commissie aandacht in hoofdstuk 11. In dat hoofdstuk plaatst zij de behandeling<br />

van verslaving in het kader van een geïntegreerde, multidisciplinaire behandeling<br />

van verslaafden.<br />

Voor het onderbouwend literatuuronderzoek heeft de commissie een aantal geautomatiseerde<br />

bestanden geraadpleegd (voor bestanden en trefwoorden: zie bijlage E). Zij<br />

heeft de referentielijsten van de gevonden artikelen handmatig nagezocht en de relevante<br />

artikelen opgevraagd en bestudeerd. Ook heeft zij recente overzichtsartikelen en,<br />

voor zover beschikbaar, de in de verschillende landen geldende evidence-based richtlijnen<br />

bestudeerd. Voor achtergrondinformatie heeft zij verschillende handboeken geraadpleegd.<br />

De recent verschenen literatuur is bijgehouden met behulp van regelmatig<br />

uitgevoerde searches via daartoe opgestelde zoekprofielen.<br />

De commissie is ervan uitgegaan dat de behandelingsrichtlijnen van de American<br />

Psychiatric Association uit 1995 de tot die tijd beschikbare wetenschappelijke literatuur<br />

en inzichten samenvatten (APA95). Zij heeft zich daarom voornamelijk gericht op na<br />

dat jaar verschenen artikelen en tijdens congressen verzamelde gegevens.<br />

Uit recente overzichtsartikelen betreffende de behandeling van verslaving aan stimulantia<br />

(zoals cocaïne en amfetamine) komt naar voren dat adequate medicamenteuze<br />

behandelmogelijkheden ontbreken. Om zich een beeld te kunnen vormen van de<br />

nieuwste inzichten in het werkingsmechanisme van cocaïne — en daarmee van de richting<br />

waarin nader onderzoek naar farmacotherapie zich zou kunnen ontwikkelen —<br />

heeft de commissie tevens recent gepubliceerd fundamenteel onderzoek op dit gebied<br />

bestudeerd.<br />

Ten slotte: de commissie heeft in dit advies vanwege de leesbaarheid uitsluitend de<br />

mannelijke vorm gebruikt (hij, hem, zijn); zij wil hiermee geenszins suggereren dat er<br />

geen vrouwelijke verslaafden of vrouwelijke hulpverleners zouden zijn.<br />

39 Inleiding


40 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Hoofdstuk<br />

2<br />

Gebruik en verslaving<br />

2.1 Inleiding<br />

Door de eeuwen heen hebben mensen gebruik gemaakt van stoffen die het bewustzijn<br />

veranderen: om contact te krijgen met de goden of de geestelijke wereld, om het aardse<br />

zelfbewustzijn te stimuleren, om het prestatievermogen te verhogen, als genees- en genotmiddel<br />

(Dun93). Uit oude geschriften is bekend dat ook onmatig gebruik en misbruik<br />

van dergelijke middelen altijd is voorgekomen. Hoe daartegen, en tegen de gevolgen<br />

daarvan, werd aangekeken, is afhankelijk van de culturele en sociale context<br />

van het desbetreffend tijdperk. Hoewel men wist dat het moeilijk kon zijn het gebruik<br />

van dergelijke middelen te staken, werd dit hooguit gezien als een gebrek aan wilskracht,<br />

een ondeugd of een zonde, maar zeker niet als een medisch probleem (Kor95).<br />

Deze visie zou men het ‘morele model’ kunnen noemen (Gie90).<br />

Het begrip ‘verslaving’ komt men pas omstreeks 1800 tegen, toen drankmisbruik steeds<br />

meer als een medisch probleem werd bestempeld. Dit hing samen met de rationalisering<br />

en modernisering van de maatschappij, waarin men mensen nodig had die zich<br />

‘normaal’ en voorspelbaar gedroegen en niet toegaven aan ‘onbedwingbare lusten’<br />

(STG98).<br />

Rond 1900 ging men een duidelijk onderscheid maken tussen het gebruik van psychotrope<br />

stoffen als geneesmiddel of als genotmiddel. Het gebruik van deze stoffen als<br />

genotmiddel werd als uiterst ongewenst beschouwd. Wel werden geleidelijk ook degenen<br />

die aan morfine, heroïne of cocaïne verslaafd raakten beschouwd als zieken die on-<br />

41 Gebruik en verslaving


der medisch toezicht behoorden te staan en zocht men naar behandelwijzen en medicamenten<br />

om hen te genezen (Kor95).<br />

Aan het begin van de 20e eeuw werden wettelijke maatregelen getroffen om productie,<br />

verkoop en gebruik van deze stoffen te verhinderen. In de jaren ‘20 werden in<br />

de Verenigde Staten ook tegen het gebruik van alcohol wettelijke maatregelen genomen<br />

(‘Prohibition Act’). Mede vanwege de criminaliteit die van deze ‘drooglegging’<br />

het gevolg was, is alcohol sedert het midden van de jaren ‘30 in de VS weer vrij verkrijgbaar.<br />

Werd het beeld van ‘verslaving’ eind 19e, begin 20e eeuw voornamelijk bepaald door<br />

de verslavende stof, in de jaren dertig van de twintigste eeuw ging dit ‘farmacologische<br />

verslavingsmodel’ over in een ‘ziektemodel’ (Jel60). Volgens dit model zouden<br />

fundamentele biologische en psychische verschillen tussen verslaafden en niet-verslaafden<br />

de oorzaak zijn dat verslaafden een stof niet met mate kunnen gebruiken. Voor hen<br />

zou abstinentie de enige oplossing zijn.<br />

Eind jaren ‘70 verschoof dit absolute onderscheid naar een meer dynamisch<br />

‘biopsychosociaal ontwikkelingsmodel’ (Edw76, Edw86). Volgens dit model zijn de<br />

verschillen tussen verslaafden en niet-verslaafden relatief en de overgangen tussen gebruik,<br />

overmatig gebruik of misbruik en verslaving geleidelijk en niet noodzakelijkerwijs<br />

progressief. Men ziet zowel het ontstaan als het beëindigen van een verslaving als<br />

een resultaat van continue interactie tussen middelengebruik en aangeboren kwetsbaarheid<br />

van het individu (biologisch), zijn persoonlijke ontwikkeling (psychologisch) en<br />

de omstandigheden waarin hij verkeert (sociaal).<br />

In de jaren negentig krijgt men daarnaast in toenemende mate aandacht voor de vaak<br />

permanente veranderingen in de hersenen die kunnen optreden als gevolg van herhaald<br />

en intensief gebruik van verslavende stoffen. Men gaat daarin de oorzaak zien van het<br />

hardnekkige verslavingsgedrag (‘hersenaandoening-model’, Bri01).<br />

De commissie geeft in dit hoofdstuk de meest gebruikte omschrijvingen van de begrippen<br />

‘misbruik’, ‘schadelijk gebruik’ en ‘verslaving’. Zij gaat nader in op de verschillende<br />

aspecten van verslaving en de huidige visie daarop.<br />

2.2 Verslaving volgens WHO en APA<br />

Het meeste druggebruik is recreatief. De grote meerderheid van de gebruikers ondervindt<br />

daarvan weinig of geen gezondheids- of andere problemen (Bow89, Ant94,<br />

Bru95, Coh94, Koo97, STG98, McL00). Incidenteel kan recreatief gebruik wel tot problemen<br />

leiden, zoals plotselinge (en soms fatale) fysieke reacties op het gebruik van<br />

42 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


drugs (opiaten, XTC, soms in combinatie met veel alcohol) en psychische ontregeling<br />

na inname van hallucinogenen.<br />

Herhaald en intensief gebruik van drugs leidt in veel meer gevallen tot — vaak aanzienlijke<br />

— problemen. Als gevolg van dergelijk gebruik kunnen zich veranderingen<br />

op moleculair, cellulair, structureel en functioneel niveau in de hersenen voordoen<br />

(Les97, Rob99, Rob00). Deze veranderingen kunnen, in combinatie met aangeboren<br />

kwetsbaarheid van het individu, zijn persoonlijke ontwikkeling en de omstandigheden<br />

waarin hij verkeert, leiden tot wat in het Nederlandse spraakgebruik meestal ‘verslaving’<br />

wordt genoemd. In de Anglo-saksische wetenschappelijke literatuur geeft men<br />

vaak de voorkeur aan het woord ‘dependence’ ofwel ‘afhankelijkheid’ boven ‘addiction’<br />

(verslaving).<br />

Om op internationaal niveau gedachtewisseling over het verschijnsel ‘verslaving’ mogelijk<br />

te maken, heeft de Wereld Gezondheids Organisatie een algemene omschrijving<br />

van wat zij noemt het ‘dependence syndrome’ geformuleerd die is opgenomen in de International<br />

Classification of Diseases and Related Health Problems, Tenth Revision<br />

(ICD-10, WHO92,93). Volgens deze omschrijving gaat het om:<br />

‘een cluster van fysiologische, gedrags- en cognitieve verschijnselen waaruit blijkt dat<br />

iemand een veel hogere prioriteit geeft aan het gebruik van een stof of een categorie<br />

stoffen dan aan andere dingen die vroeger voor hem belangrijk waren. Kenmerkend<br />

daarbij is het sterke — vaak overweldigende — verlangen (‘craving’) naar gebruik van<br />

de stof.’<br />

Volgens de ICD-10 kan de diagnose ‘verslaving’ pas definitief worden gesteld als zich<br />

in het voorgaande jaar ten minste drie van de onderstaande kenmerkende verschijnselen<br />

hebben voorgedaan:<br />

een sterke hunkering of aandrang om de stof te gebruiken (‘craving’)<br />

een verminderd vermogen om het gebruik van het middel te beheersen, te matigen<br />

of te beëindigen (controleverlies)<br />

het optreden van typische fysiologische onthoudingsverschijnselen bij onderbreken<br />

of minderen van gebruik, of het gebruiken van de stof (of een verwant middel) om<br />

deze verschijnselen te voorkomen of te verlichten<br />

het ontstaan van tolerantie voor de stof: men heeft steeds meer nodig om het beoogde<br />

effect te bereiken of eenzelfde dosis geeft bij herhaald gebruik een steeds geringer<br />

effect<br />

43 Gebruik en verslaving


preoccupatie met gebruik, merkbaar doordat andere vormen van plezier of interesses<br />

worden verwaarloosd en in toenemende mate tijd wordt besteed aan het bemachtigen<br />

en gebruiken van de stof en het bijkomen van de uitwerking daarvan<br />

doorgaan met gebruik, ondanks duidelijk nadelige gevolgen op sociaal, psychisch<br />

en lichamelijk gebied waar de persoon in kwestie zich terdege van bewust is (of geacht<br />

kan worden zich bewust te zijn).<br />

Ook de American Psychiatric Association (APA) geeft in de vierde versie van de Diagnostic<br />

and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-IV, APA94), een belangrijk<br />

systeem voor diagnostiek en classificatie van psychiatrische aandoeningen, een omschrijving<br />

van het fenomeen ‘verslaving’. Deze komt, zowel inhoudelijk als empirisch,<br />

sterk overeen met die volgens de WHO. De APA benadrukt dat voor de diagnose ‘verslaving’<br />

lichamelijke afhankelijkheid (met als specificatie van het begrip lichamelijke<br />

afhankelijkheid: aanwijzingen voor tolerantie of onthoudingsverschijnselen) geen voorwaarde<br />

is omdat niet iedere verslavende stof lichamelijke afhankelijkheid veroorzaakt<br />

en zich niet bij iedere verslaafde onthoudingsverschijnselen en/of tolerantie voordoen.<br />

Bovendien kunnen zowel tolerantie als onthoudingsverschijnselen voorkomen wanneer<br />

van verslaving geen — of nog geen — sprake is.<br />

Wel stelt de APA dat het optreden van tolerantie en onthoudingsverschijnselen gepaard<br />

kan gaan met een grotere kans op problemen van algemeen-medische aard en een<br />

hoger risico van terugval. Vandaar dat in de DSM-IV onderscheid wordt gemaakt in<br />

verslaving met en zonder lichamelijke afhankelijkheid.<br />

De commissie conformeert zich in dit advies aan de hiervoor cursief weergegeven,<br />

door de WHO geformuleerde omschrijving van verslaving, waaruit duidelijk naar voren<br />

komt dat verslaving vooral moet worden gezien als psychische afhankelijkheid. Essentieel<br />

is het dwangmatig op zoek zijn naar en gebruiken van drugs ondanks de negatieve<br />

gevolgen daarvan voor gezondheid en sociaal leven. Men spreekt ook wel van<br />

‘pathologische afhankelijkheid’.<br />

Zoals aangegeven in de inleiding bij de ICD-10 heeft de omschrijving geen theoretische<br />

implicaties; evenmin geeft zij een alles omvattend beeld van de stand van wetenschap<br />

op het gebied van datgene wat onder ‘verslaving’ kan worden verstaan.<br />

2.3 Schadelijk gebruik en misbruik<br />

Naast ‘verslaving’ onderscheiden WHO en APA een minder ernstige diagnose<br />

(O’Br95) waarbij niet wordt voldaan aan de criteria die voor ‘verslaving’ gelden en die<br />

door de WHO met ‘schadelijk gebruik’ (‘harmful use’) en door de APA met ‘misbruik’<br />

(‘abuse’) wordt aangeduid.<br />

44 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


De WHO verstaat onder schadelijk gebruik kortweg ‘een gebruikspatroon van psychoactieve<br />

stoffen dat de gezondheid schaadt’; de schade kan zowel lichamelijk als<br />

psychisch zijn. Schadelijk gebruik kan leiden tot onbekwaamheid en negatieve gevolgen<br />

voor de intermenselijke verhoudingen.<br />

De beschrijving van misbruik die in de DSM-IV wordt gegeven legt de nadruk op<br />

het maatschappelijk disfunctioneren: misbruik leidt tot aanzienlijke problemen in het<br />

dagelijks leven (werk, school, thuis), tot riskant gedrag (zoals autorijden onder invloed),<br />

tot conflicten met het wettelijk gezag en/of tot problemen op het intermenselijk<br />

en het sociale vlak. De APA benadrukt dat de door haar gegeven omschrijving van misbruik<br />

niet geldt voor misbruik van nicotine en cafeïne.<br />

Verwacht kan worden dat de DSM-IV-omschrijving van misbruik cultuurgevoeliger<br />

is dan die van de WHO, omdat in de DSM-IV meer nadruk wordt gelegd op het sociale<br />

disfunctioneren en daarin ook aan middelengebruik gerelateerde problemen met<br />

het wettelijk gezag zijn opgenomen (Roo96, Bri99). Dit kan bijvoorbeeld tot gevolg<br />

hebben dat het veroorzaken van sociale problemen als gevolg van alcoholmisbruik iemand<br />

zwaarder wordt aangerekend in een land waar een algeheel verbod op het nuttigen<br />

van alcohol geldt dan in een land waar alcoholgebruik sociaal geaccepteerd is. Vergelijkbare<br />

verschillen kan men zien ten aanzien van het gebruik van cannabis. De cultuurgevoeligheid<br />

van de gebruikte omschrijving kan belangrijke consequenties hebben<br />

wanneer men bijvoorbeeld in het kader van epidemiologisch onderzoek cijfers uit verschillende<br />

landen wil vergelijken. De commissie prefereert daarom de meer algemeen<br />

geldende terminologie ‘schadelijk gebruik’ van de WHO.<br />

2.4 Kwalitatief verschil<br />

Vaak wordt uitgegaan van een relatief onderscheid tussen verslaafden en niet-verslaafden<br />

met vloeiende overgangen tussen gebruik, overmatig gebruik, misbruik of schadelijk<br />

gebruik en ten slotte verslaving. Zoals eerder aangegeven leidt echter niet elk gebruik<br />

per se tot overmatig gebruik of schadelijk gebruik en leidt evenmin elk schadelijk<br />

gebruik tot verslaving (Jaf92, Hel94, O’Br96). Wanneer dergelijke overgangen wèl<br />

plaatsvinden, kan veel tijd tussen de verschillende stadia verlopen.<br />

Met behulp van moderne onderzoeksmethoden is vastgesteld dat het onderscheid tussen<br />

verslaving en misbruik of schadelijk gebruik een fysiologische basis heeft. De neurobiologie<br />

van de hersenen van een verslaafde wijkt af van die van een niet-verslaafde;<br />

verslaving is een kwalitatief andere toestand. Dit fundamentele verschil wordt wel<br />

geïllustreerd met behulp van de metafoor van een ‘schakelaar’ in de hersenen die, onder<br />

invloed van de geleidelijke aanpassing van de hersenen aan frequente en intensieve<br />

blootstelling aan drugs, op een bepaald moment in het beloop van iemands druggebruik<br />

45 Gebruik en verslaving


wordt omgezet waarmee de ‘gebruiker’ ‘verslaafde’ is geworden (Les97, Sel97,<br />

Rob99).<br />

2.5 Aspecten van verslaving<br />

2.5.1 Craving<br />

Een belangrijk aspect van verslaving is ‘craving’: de sterke, vaak niet te beheersen hunkering<br />

naar (het effect van) drugs. Verslaafden zelf spreken van ‘trek’. In de Engelstalige<br />

literatuur over dit onderwerp wordt craving ook wel aangeduid als ‘drug-hunger’<br />

(Kre98). Craving kan zich voordoen tijdens perioden van voortdurend druggebruik,<br />

maar ook na langdurige abstinentie. Het is een belangrijke, zij het niet noodzakelijke<br />

(Tif90), aanleiding voor terugval.<br />

Volgens sommigen vormt craving de essentie van verslaving (zie oa Rob93, Ree99,<br />

Sch99, Ger00). Met haar keuze voor de WHO-omschrijving van verslaving — volgens<br />

welke craving naar gebruik van de stof kenmerkend is voor verslaving — sluit de commissie<br />

zich daarbij aan.<br />

Steeds meer aanwijzingen worden gevonden dat craving is terug te voeren op de<br />

(blijvende) veranderingen die herhaald en intensief druggebruik teweeg brengt in de informatie-overdracht<br />

in de hersenen, in het bijzonder in het gedeelte dat de samenhang<br />

tussen willen en doen reguleert (het mesocorticolimbische systeem, zie ook 2 5.4, sensibilisatie).<br />

Sommige onderzoekers maken een onderscheid tussen ‘positieve’ craving (de hunkering<br />

naar de belonende, euforiserende of stimulerende effecten van het middel) en<br />

‘negatieve’ craving (het verlangen naar vermindering van spanning of ‘arousal’ of de<br />

dringende behoefte negatieve effecten te voorkómen). Deze vormen van craving zouden<br />

via aparte neurofysiologische processen tot stand komen (Tif97, Ver99). Anderen<br />

echter twijfelen aan de realiteit van een onderscheid tussen verschillende vormen van<br />

craving (Cur99).<br />

Inzicht in de biochemische veranderingen die ten grondslag liggen aan craving is<br />

relevant omdat het daarmee wellicht mogelijk wordt gericht farmacologische interventies<br />

ter behandeling van verslaving te ontwikkelen.<br />

2.5.2 Onthoudingsverschijnselen<br />

Langdurig overmatig middelengebruik kan het homeostatisch evenwicht van talrijke<br />

orgaansystemen verstoren. Als reactie daarop ontstaat een nieuw evenwicht. Wanneer<br />

dit is bereikt, en het organisme zich daarmee heeft aangepast aan het gebruik van een<br />

46 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


epaald middel, vormt het middel een voorwaarde om normaal te functioneren: men<br />

spreekt van lichamelijke afhankelijkheid.<br />

Plotseling verminderen of staken van het gebruik door iemand die lichamelijk van een<br />

stof afhankelijk is, doet de concentratie van die stof en de metabolieten daarvan in<br />

bloed en weefsels dalen, waardoor het homeostatisch evenwicht opnieuw wordt verstoord.<br />

Het organisme moet dan wederom een proces van aanpassing doormaken, nu<br />

aan functioneren zonder het middel (zie ook Kou96). Als gevolg daarvan kunnen zowel<br />

lichamelijke als psychische onthoudingsverschijnselen optreden. Lichamelijke onthoudingsverschijnselen<br />

variëren naar gelang het gebruikte middel en zijn vaak tegengesteld<br />

aan het effect daarvan. Als psychische onthoudingsverschijnselen worden vooral<br />

angst en somberheid genoemd. Frequent komen slaapstoornissen voor. De APA omschrijft<br />

het onthoudingssyndroom als ‘middel-specifiek onaangepast gedrag (‘substance-specific<br />

maladaptive behavioral change’) met lichamelijke en cognitieve bijverschijnselen’<br />

(DSM-IV).<br />

Kenmerkend voor onthoudingsverschijnselen is dat ze verdwijnen zodra de stof<br />

weer wordt toegediend. Meestal zal een gebruiker dan ook pogen de, over het algemeen<br />

als (zeer) onprettig ervaren, onthoudingsverschijnselen te verlichten — en zo mogelijk<br />

te voorkomen — door een volgende dosis van het middel te nemen. Men spreekt wel<br />

van ‘profylactic or reactive drug taking’ (Rob99).<br />

Het moment waarop onthoudingsverschijnselen optreden en de duur daarvan zijn afhankelijk<br />

van het middel, de duur van het gebruik en de gebruikelijke dosering. Ook<br />

bijkomende ziekten kunnen van invloed zijn. Gebleken is dat de angst voor onthoudingsverschijnselen<br />

de ernst daarvan beïnvloedt. Voorlichting kan hier een belangrijke<br />

rol spelen (Phi86; zie ook hoofdstuk 11).<br />

Onthoudingsverschijnselen kunnen, ook na een lange periode van abstinentie, nog<br />

optreden als gevolg van een geconditioneerde reactie* op bepaalde aan vroeger gebruik<br />

gerelateerde stimuli (‘cues’; Wik73, O’Br77). Deze verschijnselen kunnen zo ernstig<br />

zijn dat medische interventie gewenst is.<br />

Bij abrupt staken van chronisch intensief gebruik van middelen zoals alcohol, barbituraten<br />

en benzodiazepinen kan het onthoudingssyndroom leiden tot ernstige, soms zelfs<br />

levensbedreigende complicaties. Fysiek verzwakte verslaafden zijn extra gevoelig voor<br />

dergelijke complicaties (WHO98).<br />

* Conditionering: zie 2.5.5<br />

47 Gebruik en verslaving


2.5.3 Tolerantie<br />

Als gevolg van langdurig en intensief gebruik van een middel kan daarvoor, na kortere<br />

of langere tijd, tolerantie ontstaan: de vermindering van een farmacologisch effect van<br />

een stof op een biologisch systeem bij volgende toediening(en) van die stof. Tolerantie<br />

is dus een gevolg van het eerder contact tussen het systeem en de stof. Gevoeligheid<br />

voor het optreden van tolerantie voor een bepaalde stof kan aangeboren zijn.<br />

Tolerantie kan zich voor verschillende effecten van een stof in verschillende mate<br />

voordoen. Bij opiaatverslaving bijvoorbeeld treedt, ook bij langdurig en intensief gebruik,<br />

geen tolerantie op voor miosis (pupilvernauwing); voor de gastro-intestinale effecten<br />

en de effecten op de ademhaling na enige tijd wel.<br />

2.5.4 Sensibilisatie<br />

Ook het tegenovergestelde van tolerantie kan zich voordoen; in dat geval treedt met<br />

herhaald gebruik een steeds sterkere reactie op. Men spreekt dan van (farmacologische)<br />

sensibilisatie. Verschillende variabelen spelen een rol bij het ontstaan van sensibilisatie:<br />

het middel zelf; methode, dosering en schema van toediening; gedrags- en farmacologische<br />

voorgeschiedenis; conditionering; geslacht; genetische predispositie (Ste92,<br />

Woo98, Rob00). Sensibilisatie ontwikkelt zich geleidelijk. Evenals tolerantie kan sensibilisatie<br />

zich voor verschillende effecten van een stof in verschillende mate voordoen.<br />

Volgens een recent ontwikkelde theorie zou zich bij verslaafden sensibilisatie van<br />

hersenprocessen voordoen: er treden veranderingen op in motivationele (mesocorticolimbische)<br />

systemen (‘incentive sensitisation’ of motivationele sensibilisatie, Rob93).<br />

Met deze theorie verklaren Robinson en Berridge het proces van gebruiker naar verslaafde*:<br />

een verslaafde kan sterk verlangen (hunkeren) naar de verslavende stof zonder<br />

dat dit noodzakelijkerwijs ook een verlangen naar de euforiserende effecten van die<br />

stof impliceert: ‘drug liking’, het lekker vinden van drugs, is, onder invloed van de sensibilisatie<br />

van hersenprocessen en vaak onbewust, overgegaan in ‘drug wanting’, het<br />

nodig hebben van drugs — dus in pathologische afhankelijkheid. Aangenomen wordt<br />

dat deze motivationele sensibilisatie ten grondslag ligt aan craving. Sensibilisatie van<br />

hersenprocessen kan — in tegenstelling tot farmacologische sensibilisatie — langdurig<br />

tot levenslang blijven bestaan (Rob93,98,00; Koo97, Ree99, Ger00, Sch00, Ber01) en<br />

is mogelijkerwijs de oorzaak van terugval.<br />

* Dus ‘het omzetten van de schakelaar’, zie 2.4.<br />

48 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


2.5.5 Conditionering<br />

Onder ‘conditionering’ verstaat men het leerproces waarbij een prikkel of een situatie<br />

een bepaalde reactie uitlokt die oorspronkelijk niet door die prikkel of situatie werd opgeroepen.<br />

Bij klassieke (respondente, Pavloviaanse) conditionering gebeurt dat wanneer<br />

men zo’n prikkel herhaaldelijk heeft laten samengaan met een andere die zelf wèl<br />

de reactie (reflex) in kwestie uitlokt. Na verloop van tijd lokt de neutrale prikkel alléén<br />

de bij de andere prikkel behorende reactie uit (voorwaardelijke reflex).<br />

Van operante (instrumentele) conditionering wordt gesproken wanneer de voorwaardelijke<br />

handeling als middel dient om een beloning of behoeftebevrediging te verwerven<br />

(zoals bij het dresseren van een dier) of om blootstelling aan een schadelijke of<br />

onaangename prikkel te vermijden.<br />

Conditionering speelt een belangrijke rol bij zowel het voortgaan met druggebruik<br />

als bij terugval. Conditionering bevorderende omgevingsfactoren (factoren die altijd<br />

met druggebruik samengaan, men spreekt van ‘druggerelateerde stimuli’ of ‘cues’)<br />

kunnen zelfs sterker zijn dan eventuele genetische verschillen in individuele gevoeligheid<br />

voor drugverslaving (Ana96, Woo98).<br />

2.5.6 Sociale interacties<br />

Niet alleen het evenwicht van orgaansystemen, maar ook het persoonlijke en sociale<br />

evenwicht raken verstoord door langdurig middelengebruik (Rho99). Ook hier zal zich<br />

tijdens het gebruik een nieuw evenwicht instellen; dit kan bijdragen tot het in stand<br />

houden van de verslaving. Bij staken van gebruik treedt een disbalans op die bij de behandeling<br />

eveneens aandacht behoeft. De commissie gaat op deze persoonlijke en sociale<br />

aspecten nader in in hoofdstuk 11.<br />

2.5.7 Biologische fenomenen<br />

Onthoudingsverschijnselen, tolerantie en farmacologische sensibilisatie zijn geen exclusieve<br />

aspecten van verslaving: het zijn biologisch fenomenen die zich kunnen voordoen<br />

als natuurlijk gevolg van het gebruik van bepaalde middelen. Ook bij geïndiceerd<br />

gebruik van geneesmiddelen in de voorgeschreven dosering (bijvoorbeeld antihypertensiva<br />

of opiaten bij pijnbestrijding) kunnen tolerantie, sensibilisatie en, na abrupt staken<br />

van de therapie, onthoudingsverschijnselen optreden, terwijl van verslaving aan deze<br />

middelen geen sprake is.<br />

Het optreden van onthoudingsverschijnselen, tolerantie of farmacologische sensibilisatie<br />

bij gebruik van een bepaald middel is dan ook niet meer dan een aanwijzing voor<br />

49 Gebruik en verslaving


— geen voorwaarde voor of bewijs van — het bestaan van verslaving aan dat middel<br />

(zie de omschrijving van de APA in 2.2). Ook de leerprocessen die met ‘conditionering’<br />

worden aangeduid, zijn niet specifiek voor verslaving.<br />

Voor craving als uiting van sensibilisatie van hersenprocessen geldt dit echter niet:<br />

het optreden van craving is een exclusief kenmerk van verslaving.<br />

Dit laat onverlet dat bij de behandeling van verslaving alle in deze paragraaf genoemde<br />

aspecten aandacht behoeven.<br />

2.6 Terugval<br />

Terugval is inherent aan verslaving; het vormt een van de grootste problemen bij de behandeling.<br />

In de loop der jaren zijn velerlei theoretische (conditionerings-, neurobiologische<br />

en sociale leer-) modellen opgesteld ter verklaring van het verschijnsel dat verslaafden<br />

niet alleen blijven gebruiken, maar dat zij zo dikwijls, ook na succesvolle detoxificatie,<br />

na kortere of langere tijd weer terugvallen. Daarnaast is veel onderzoek gedaan<br />

naar de mechanismen die aan terugval ten grondslag liggen. Aangenomen wordt<br />

dat als gevolg van conditionering verschillende met drugs en druggebruik samenhangende<br />

factoren tot ‘cues’ worden; hernieuwd contact met deze stimuli kan leiden tot<br />

een onweerstaanbare behoefte aan druggebruik — craving — en daarmee tot terugval.<br />

Ook na een lange periode van abstinentie kan confrontatie — bewust of onbewust —<br />

met drugs of druggerelateerde stimuli nog onthoudingsverschijnselen oproepen die de<br />

aanleiding kunnen vormen toch weer te gebruiken. Op dezelfde wijze kunnen factoren<br />

die worden geassocieerd met het optreden van aversieve ervaringen (zoals onthoudingsverschijnselen)<br />

na verloop van tijd tot cue worden en aversieve sensaties oproepen.<br />

Als cues onthoudingsverschijnselen oproepen, kan craving en terugval in druggebruik<br />

het gevolg zijn, ook na een lange periode van abstinentie. Maar ook stress, door<br />

stress veroorzaakte stemmingsveranderingen en ‘interne cues’ zoals somberheid kunnen<br />

een verslaafde nog lang na detoxificatie doen terugvallen in druggebruik. Het gebruik<br />

van een lage dosis drugs kan hetzelfde effect teweeg brengen (zie Sel97; O’Br97,<br />

Koo97, Nes97; Ree99, Vri99, Sha02).<br />

Ten slotte lijkt de sociale omgeving een belangrijke invloed op terugval te hebben,<br />

zowel in positieve als in negatieve zin (Hal98).<br />

2.7 Comorbiditeit<br />

Niet alleen als direct gevolg van herhaald en overmatig druggebruik kunnen zich lichamelijke<br />

en geestelijke problemen voordoen; vaak komen naast of in relatie tot verslaving<br />

verschillende somatische en psychiatrische stoornissen voor. Men spreekt van comorbiditeit.<br />

50 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Lichamelijke comorbiditeit kan optreden als gevolg van intraveneuze toediening<br />

van drugs onder niet-steriele omstandigheden (spuitabcessen, HIV-infecties, hepatitis,<br />

endocarditis), maar ook als gevolg van slechte zelfverzorging, ongunstige leefomstandigheden<br />

en een slechte voedingstoestand (tuberculose) of door een leefwijze die het<br />

optreden van letsel (schedeltrauma) in de hand werkt (APA95). Daarnaast dragen dergelijke<br />

omstandigheden bij tot een snelle ‘veroudering’ van het organisme — met daarbij<br />

behorende degeneratieverschijnselen (Bru99). Het frequent voorkomend bijgebruik<br />

van alcohol en sigaretten (zie hoofdstuk 10) ligt ten grondslag aan het optreden van levercirrhose,<br />

chronische obstructieve longziekten (COPD*) en longkanker.<br />

Bijzonder probleem bij het identificeren van lichamelijke comorbiditeit bij verslaafden<br />

is dat zowel alcohol als opiaten klachten maskeren en dat patiënten dergelijke<br />

klachten (verschillende infectieziekten, longproblemen) veelal pas in een laat stadium<br />

naar voren brengen. Onderkennen van deze problematiek vereist dan ook specifieke expertise<br />

van artsen en verpleegkundigen.<br />

Gezien de frequentie waarmee lichamelijke comorbiditeit zich voordoet en de ernst<br />

van de verschillende aandoeningen — die zich ook vaak in combinatie voordoen — behoort<br />

behandeling daarvan een integraal onderdeel te zijn van de behandeling van verslaafden.<br />

Bij psychiatrische comorbiditeit is het veelal niet duidelijk of de verslaving de oorzaak<br />

danwel het gevolg is van de psychiatrische stoornis, of een derde (biologische of<br />

psychosociale) factor verantwoordelijk is voor het ontstaan van de stoornissen (bijvoorbeeld<br />

seksueel misbruik) of dat de stoornissen elkaar in stand houden (Bri99, Kus99,<br />

Gra00, Vol01). Psychiatrische comorbiditeit kan het duiden van bepaalde gedragingen<br />

bemoeilijken en de behandeling van verslaving compliceren (Fis93). Ook kunnen gevolgen<br />

van druggebruik ten onrechte worden geduid als psychiatrische comorbiditeit.<br />

Zo zouden sommige gedragingen van methadonpatiënten die werden toegeschreven<br />

aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis in feite het gevolg kunnen zijn van gedurende<br />

de verslaving ontstane ernstige cognitieve beperkingen en de daaruit voortvloeiende<br />

(vooral leer-)problemen (Dar00).<br />

Ongeacht de oorzaak is het diagnosticeren van deze stoornissen van groot belang<br />

(Noo95, Dar97, Sti98): ze zijn veelal goed behandelbaar waardoor ook het bereiken<br />

van het uiteindelijke behandeldoel beter mogelijk wordt (Nun91,98; Fis93; Hav98).<br />

Ook kan in het soort comorbide stoornis een aanwijzing worden gevonden voor de<br />

meest geschikte methode om de verslaving te behandelen (Car93, Nac93, Mas98,<br />

Rou98, Kan99, Ver01). Zo zijn er aanwijzingen dat bij volwassen cocaïneverslaafden<br />

die lijden aan een aandachttekort-stoornis met hyperactiviteit (Attention Deficit Hyperactivity<br />

Disorder, ADHD) een behandeling met methylfenidaat zowel een gunstig ef-<br />

* COPD: Chronic Obstructive Pulmonary Diseases.<br />

51 Gebruik en verslaving


fect kan hebben op de ADHD-problematiek als op de cocaïneverslaving (Lev98). Bovendien<br />

kan adequate behandeling van comorbide psychiatrische stoornissen bijdragen<br />

tot het voorkómen van druggerelateerde problemen op ander gebied (criminaliteit, verspreiding<br />

infectieziekten; Kok92,93,95).<br />

Spreekt men bij het gelijktijdig voorkomen van verslaving en andere psychiatrische<br />

stoornissen wel van een dubbele diagnose (‘dual diagnosis’), ook een drievoudige<br />

diagnose, ‘triple diagnosis’ — verslaving in combinatie met zowel lichamelijke als psychiatrische<br />

comorbiditeit — komt frequent voor. Verschillende onderzoekers wijzen op<br />

het belang van een geïntegreerde multidisciplinaire behandeling van dergelijke patiënten:<br />

‘...these interrelationships should be taken into account in treatment, care and guidance<br />

to increase the prospects for succesfull treatment’ (Kra98; zie ook Ala98).<br />

2.8 Hersenprocessen en verslaving<br />

2.8.1 Hersenaandoening<br />

Uit het voorgaande zal duidelijk zijn geworden dat deskundigen op verslavingsgebied<br />

verslaving heden ten dage beschouwen als een hersenaandoening die zich ontwikkelt in<br />

interactie tussen herhaald en intensief gebruik van middelen* en de persoonlijke voorgeschiedenis<br />

en genetische predispositie, omgeving en lichamelijke toestand van de patiënt**,<br />

ofwel: diens individuele kwetsbaarheid (Rob93, O’Br97, Les97; zie ook figuur<br />

1 in 1.2.2).<br />

Met behulp van moderne technieken heeft men zichtbaar kunnen maken dat verslaving<br />

gepaard gaat met fundamentele veranderingen in vorm en functie van cellen in bepaalde<br />

gebieden van de hersenen. Dergelijke veranderingen kunnen langdurig blijven<br />

bestaan en lijken in bepaalde gevallen irreversibel. De resultaten uit dergelijk eigentijds<br />

onderzoek hebben bevestigd dat verslaving inderdaad een hersenaandoening is.<br />

In het moderne neurobiologische verslavingsonderzoek wordt verslaving dan ook<br />

omschreven als een psychiatrische stoornis die wordt veroorzaakt door druggeïnduceerde,<br />

langdurig voortbestaande veranderingen in cellulaire functies — waaronder neurotransmissie<br />

— in de motivationele (mesocorticolimbische) systemen in de hersenen<br />

van daarvoor (genetisch) kwetsbare individuen. (Voor localisatie van de verschillende<br />

hersengebieden: zie figuur 3.)<br />

* Ook chronisch en intensief uitvoeren van bepaalde handelingen (seks, eten, gokken, internetten) kan leiden<br />

tot sensibilisatie van hersenprocessen en controleverlies.<br />

** Dus: drug, set, setting (Zin84).<br />

52 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Figuur 3 Schematisch overzicht van de verschillende hersengebieden die betrokken zijn bij het ontstaan<br />

van verslaving. Ontleend aan: Drug Abuse and Addiction are Biomedical Problems. AI Leshner, 1997<br />

(Les97a).<br />

2.8.2 Neurotransmitters<br />

Neurotransmitters zijn stoffen die een rol spelen bij de overdracht van signalen van de<br />

ene zenuwcel naar de andere. Deze vinden plaats in zogenoemde synapsen. Wanneer<br />

een signaal is overgebracht, kan een deel van de neurotransmitter weer worden opgenomen<br />

in de zenuwcel waaruit hij afkomstig was.<br />

Verslavende stoffen kunnen deze prikkeloverdracht op verschillende wijze beïnvloeden:<br />

zij nemen de plaats in van bepaalde neurotransmitters, bevorderen het vrijkomen<br />

van deze stoffen, blokkeren de werking ervan of remmen de her-opname in het<br />

pre-synaptisch neuron. Een van de neurotransmitters die bij verslaving een rol spelen,<br />

is dopamine. Hoewel vrijwel alle verslavende stoffen, ieder op zijn eigen wijze en soms<br />

indirect, leiden tot het vrijmaken van dopamine in het mesolimbische dopaminesysteem,<br />

is het niet waarschijnlijk dat deze vrijmaking het ‘drug liking’ medieert (Ree87).<br />

Het mesolimbische dopaminesysteem speelt mogelijk wel een rol bij de sensibilisatie<br />

53 Gebruik en verslaving


van hersenprocessen die van belang zijn voor de overgang van ‘drug-liking’ naar<br />

‘drug-wanting’, dus van gebruik naar verslaving (Ber98, Ree99).<br />

Een andere klasse van stoffen die als neurotransmitter kunnen fungeren en die in<br />

verband zijn gebracht met verslaving zijn de endogene opioïden* (endorfinen, enkefalinen<br />

en dynorfinen). Deze zouden een rol spelen bij de individuele kwetsbaarheid en<br />

bij het ontstaan van craving na herhaald gebruik van verslavende stoffen.<br />

Naast dopamine en endogene opioïden zijn nog andere neurotransmitters van belang<br />

bij het ontstaan en voortbestaan van verslaving: noradrenaline, serotonine, acetylcholine<br />

en verschillende aminozuren (GABA en glutamaat) (Nut96, Ree99, Ger95,00,<br />

Sch00). Hun precieze rol is nog niet duidelijk. De verschillende neurotransmitters werken<br />

niet onafhankelijk van elkaar: zij beïnvloeden elkaars werking. Gezocht wordt naar<br />

mogelijkheden daarvan gebruik te maken bij de medicamenteuze behandeling van verslaving<br />

(Vol97).<br />

2.9 Aspecten van behandeling<br />

2.9.1 Verschillende invalshoeken<br />

De hiervoor geformuleerde inzichten hebben gevolgen voor de behandeling van verslaving.<br />

Deze zal zich in beginsel richten op hetzij herstel, hetzij compensatie van de veranderingen<br />

in de hersenen. De etiologie maakt bovendien duidelijk dat ook de psychosociale<br />

omstandigheden aandacht behoeven. Daarnaast moet eventuele lichamelijke en<br />

psychiatrische comorbiditeit worden gediagnosticeerd en behandeld. Deze verscheidenheid<br />

heeft tot gevolg dat, ondanks overeenkomende gedachten betreffende aard en etiologie<br />

van verslaving, deskundigen van verschillende disciplines verschillende accenten<br />

leggen in hun theorie betreffende ontstaan, aard en kans op herstel en hun patiënten<br />

vanuit hun eigen invalshoek benaderen (zie oa: Jaf92, O’Br97, Les97, Koo97, Rob99,<br />

Hey96,98; Sch00a).<br />

Omdat verslaving een tot chroniciteit neigende, recidiverende aandoening is, zal de<br />

behandeling veelal periodiek, soms levenslang, moeten worden voortgezet (O’Br96,97;<br />

Les99a). Afhankelijk van het stadium van de ziekte, de psychosociale omstandigheden<br />

van de patiënt en diens behandelingsvoorgeschiedenis zullen andere behandeldoelen<br />

worden beoogd. De commissie gaat in hoofdstuk 4 nader in op deze behandeldoelen.<br />

Vaak zal een redelijke maat voor succes van de behandeling het onder controle houden<br />

van de aandoening zijn — niet de genezing (O’Bri96,97; McL97). Met de woorden van<br />

O’Brien: ‘....the only realistic expectation for the treatment of addiction is patient improvement<br />

rather than cure’ (O’Br96). Bij de evaluatie van de effectiviteit van een be-<br />

* Opioïden: zie de voetnoot bij 5.1.1.<br />

54 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


handeling moet men zich daarvan rekenschap geven; herhaald terugvallen in gebruik<br />

van de verslavende stof is eerder regel dan uitzondering.<br />

2.9.2 Farmacotherapie: werkingsmechanismen<br />

Over het algemeen zullen farmacotherapeutische interventies bij verslaving erop gericht<br />

zijn het ontstaan van onthoudingsverschijnselen te voorkomen, verstoorde fysiologische<br />

functies te normaliseren en craving te verminderen. Dat houdt in dat de behandeling<br />

gericht moet zijn op de systemen die als gevolg van het druggebruik zijn veranderd<br />

of ontregeld. Een farmacon dat wordt toegepast bij de behandeling van verslaving<br />

moet bij voorkeur oraal werkzaam zijn, geleidelijk zijn werkzaamheid ontplooien, een<br />

lange werkingsduur hebben en na staken van de toediening geleidelijk uit het lichaam<br />

verdwijnen (Kre98).<br />

Met het toegenomen inzicht in de aangrijpingspunten en werkingsmechanismen<br />

van verslavende stoffen heeft men een beeld gekregen van de effecten die van bepaalde<br />

geneesmiddelen bij de behandeling van verslaving kunnen worden verwacht. Een veel<br />

gevolgde indeling van stoffen berust op wijze waarop deze de prikkeloverdracht tussen<br />

de zenuwen kunnen beïnvloeden: hetzij door (geheel of gedeeltelijk) remmen danwel<br />

blokkeren, hetzij door (geheel of gedeeltelijk) stimuleren. De sterkte of werkzaamheid<br />

(‘efficacy’) van zo’n middel wordt wel uitgedrukt als de ‘intrinsieke activiteit’ daarvan,<br />

ofwel: het vermogen van dat middel de receptor waaraan het zich bindt daadwerkelijk<br />

te activeren (Mor98). Men onderscheidt:<br />

1 Agonisten: stoffen die zich binden aan receptoren en daardoor leiden tot fysiologische<br />

activiteit. Agonisten activeren de receptoren maximaal; de intrinsieke activiteit<br />

is 1. Van agonisten wordt onder andere gebruik gemaakt bij onderhoudsbehandelingen.<br />

Bijvoorbeeld: bij verslaafden aan roesopiaten vervangt men het verslavende<br />

opiaat, veelal heroïne, door een stof die op dezelfde receptoren aangrijpt<br />

maar die nauwelijks of geen roes veroorzaakt, zoals oraal toegediende methadon.<br />

Vandaar dat deze behandelingen in het verleden wel ‘substitutiebehandelingen’<br />

werden genoemd.<br />

2 Antagonisten: stoffen die de werking van agonisten remmen of blokkeren door zich<br />

te binden aan de receptor maar zelf geen effect uitoefenen: de intrinsieke activiteit<br />

is 0. Wanneer de binding van de antagonist aan de receptor sterk genoeg is, heeft<br />

gebruik van een agonist geen enkel effect meer. (Bijvoorbeeld: naltrexon bij opiaatverslaving.)<br />

3 Partiële agonisten: stoffen die zich binden aan de receptoren maar deze niet maximaal<br />

kunnen activeren; hun intrinsieke activiteit ligt tussen 0 en 1 (Ast99). Het effect<br />

van een partiële agonist is minder dan dat van een volledige agonist; men zegt<br />

55 Gebruik en verslaving


wel dat voor de werking een ‘plafond’ bestaat. Voorbeeld van een partiële agonist<br />

(op de opiaatreceptoren) is buprenorfine (zie 5.4).<br />

Naast deze middelen die aangrijpen op het neurotransmittersysteem wordt gebruik gemaakt<br />

van een groep ‘andere stoffen’ waarin voornamelijk stoffen worden gerubriceerd<br />

die de verslavende stof binden of de omzetting daarvan beïnvloeden. Dat kan tot gevolg<br />

hebben dat de verslavende stof de hersenen niet kan bereiken — zodat geen roes<br />

optreedt — of dat bepaalde stofwisselingsproducten zich ophopen waardoor aversieve<br />

verschijnselen optreden (disulfiram bij alcoholverslaving). Onderzoek met dergelijke<br />

perifeer werkende middelen, vooral gericht op de behandeling van verslaving aan cockïne,<br />

verkeert nog in een experimenteel stadium (zie verder 8.2.5).<br />

2.9.3 (Psycho)sociale interventies<br />

Hiervoor werd gesteld dat verslaving wordt beschouwd als psychische afhankelijkheid<br />

(2.2) of als een naar chroniciteit tenderende aandoening van biopsychosociale etiologie<br />

(1.2.2). Gezien de plaats die in deze omschrijvingen wordt toegekend aan psychologische<br />

aspecten, ligt het voor de hand dat in de loop der jaren verschillende psychologische<br />

benaderingen, al dan niet in combinatie met andere behandelvormen, zijn toegepast<br />

bij de behandeling van verslaving en ter preventie van terugval (oa Bal91,<br />

McL93). Deze interventies zijn vooral gericht op het in stand houden van de motivatie<br />

om geen verslavende stoffen meer te gebruiken, de sociale vaardigheden te verbeteren<br />

(zoals leren ‘nee’ te zeggen tegen het aanbod van drugs), het vergroten van het vertrouwen<br />

in eigen kunnen (bijvoorbeeld via cognitieve trainingen), het leren omgaan met negatieve<br />

emoties (onder meer via cognitieve gedragstherapeutische interventies) en ten<br />

slotte het verminderen van craving als reactie op druggerelateerde stimuli (bijvoorbeeld<br />

via ‘cue exposure’ training).<br />

Motiverende gespreksvoering is de belangrijkste nieuwe ontwikkeling op dit gebied.<br />

Deze interventie is in de praktijk effectief gebleken en vormt de basis van alle andere<br />

effectieve interventies (Mil91, Sch00a, Bri02).<br />

Als aanvulling op de neurobiologische en sociale theorieën zijn met behulp van<br />

moderne psychologische theorieën modellen opgesteld ter verklaring van verslavingsgedrag.<br />

Dankzij de voortschrijdende ontwikkelingen op het gebied van de neurowetenschappen<br />

en het daarmee toegenomen inzicht in de cellulaire en moleculaire mechanismen<br />

die specifieke gedragingen reguleren, wordt het in toenemende mate mogelijk deze<br />

modellen te koppelen aan neurofysiologische processen en zo empirisch gevonden<br />

behandelresultaten te verklaren (Kan00, Koo00). Aangetoond is bijvoorbeeld dat gedragstherapie<br />

bij verschillende psychiatrische aandoeningen (zoals obsessief dwangmatige<br />

stoornissen) het functioneren van de hersenen kan beïnvloeden; de hiermee bereik-<br />

56 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


te resultaten zijn vergelijkbaar met die welke medicamenteuze therapie teweeg kan<br />

brengen (Les97,97a; Bax96). Beide behandelvormen kunnen elkaar dan ook aanvullen.<br />

Wel moet erop worden gewezen dat bepaalde vormen van gedragstherapie in onderzoekssituaties<br />

wel werken, maar dat in de praktijk sommige reacties op druggerelateerde<br />

stimuli hardnekkig blijken te zijn en moeilijk te elimineren; niet-specifieke stemmingsveranderingen<br />

kunnen bijvoorbeeld snel tot (geconditioneerde) craving leiden<br />

(Rob93). Belangrijk is ook dat druggerelateerde factoren die maken dat bepaalde stimuli<br />

als bijzonder attractief worden ervaren, in de kliniek geheel anders kunnen overkomen<br />

dan op straat (zie oa Aci94). Ten slotte is gebleken dat generalisatie op dit gebied<br />

niet mogelijk is: het is niet zo dat na uitdoven van bepaalde prikkels die als cue fungeren<br />

ook andere stimuli niet meer als zodanig werken.<br />

Onderzoeksresultaten doen vermoeden dat het mogelijk moet zijn leer-strategieën<br />

te ontwikkelen met behulp waarvan motivationele sensibilisatie onder controle kan<br />

worden gekregen. Dit betekent dat ook vanuit de psychologie kan worden gezocht naar<br />

methoden om de aan sensibilisatie van hersenprocessen ten grondslag liggende<br />

neuroadaptaties te beïnvloeden.<br />

De verwachting bestaat dan ook dat fundamenteel onderzoek zowel vanuit de psychologie<br />

als vanuit de neurobiologie zal kunnen leiden tot effectieve methoden om verslaving<br />

te behandelen.<br />

57 Gebruik en verslaving


58 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Hoofdstuk<br />

3<br />

Gebruik, problematisch gebruik en<br />

verslaving in Nederland en de overige<br />

Europese lidstaten<br />

3.1 Risico van verslaving<br />

In 2.2 werd gesteld dat het meeste gebruik van psychoactieve stoffen recreatief is en<br />

dat de gebruikers daarvan slechts incidenteel fysieke of psychische problemen ondervinden.<br />

Ook werd aangegeven dat verslaving aan dergelijke stoffen kan ontstaan wanneer<br />

zich een ongunstige combinatie voordoet van biologische factoren, psychologische<br />

kenmerken en sociaal-culturele omstandigheden.<br />

Het middel zelf lijkt eveneens een rol te spelen: het percentage gebruikers dat verslaafd<br />

raakt, verschilt per categorie middelen aanzienlijk. Onderstaand overzichtje geeft een<br />

globale indruk van de mate waarin de (Amerikaanse) bevolking drugs gebruikt en de<br />

mate waarin dat tot verslaving leidt (ontleend aan: Nationale Drugmonitor, Jaarbericht<br />

1999 (NDM99); zie ook Ant94). Het is overigens niet met zekerheid te stellen dat selectiebias<br />

hierbij geen rol zou spelen. De commissie wijst er bovendien op dat de genoemde<br />

percentages zijn ontleend aan een bevolkingsonderzoek waardoor de mogelijkheid<br />

van een belangrijke onderschatting van de heroïne- en cocaïnegebruikers die verslaafd<br />

zijn geraakt reëel is: dergelijke personen zijn, zo zij al worden bereikt, over het<br />

algemeen weinig geneigd mee te doen aan een bevolkingsonderzoek.<br />

59 Gebruik, problematisch gebruik en verslaving in Nederland en de overige Europese lidstatenstaten


3.2 Druggebruik en verslaving in Nederland<br />

3.2.1 Gebruik<br />

De NDM rapporteert dat 0,3% van de Nederlanders van 12 jaar en ouder ooit heroïne<br />

heeft gebruikt. Wel kan dit plaatselijk hoger uitvallen: geraamd werd dat dit percentage<br />

in Amsterdam in 1997 1,8% bedroeg (Abr99).<br />

Voor cocaïne ligt dit percentage hoger: het CEDRO* schat dat 2,1% van de Nederlanders<br />

van 12 jaar en ouder ooit cocaïne heeft gebruikt. Ook met dit middel verschilt<br />

het gebruik van plaats tot plaats: in Amsterdam ligt dit percentage op 9,4 (zie tabel 2).<br />

Het actuele gebruik is in Amsterdam met 1% tien maal hoger dan in niet-stedelijke gebieden<br />

(Abr99). Volgens Korf neemt de populariteit van cocaïne onder jong-volwassen<br />

bezoekers van uitgaansgelegenheden toe (Kor99).<br />

De Stichting Toekomstscenario’s Gezondheidszorg (STG) constateert dat het gebruik<br />

van cocaïne zich heeft verspreid onder brede lagen van de bevolking; gewezen<br />

wordt op ‘het wel zeer grote aantal van de geïntegreerde gebruikers’. Precieze cijfers<br />

over dit recreatieve gebruik zijn niet beschikbaar. De NDM noemt (voor 1997) een minimum-aantal<br />

recente gebruikers van 27 000. Het CEDRO komt voor 1997 op 28 200<br />

gebruikers.<br />

Wat betreft ecstasy zou het — wat betreft de verslavende werking althans — gaan<br />

om ‘een betrekkelijk onschuldig, voorbijgaand recreatief experimenteel gebruik’ waarmee<br />

naar schatting in de afgelopen jaren 400 000 jonge Nederlanders kennis hebben<br />

gemaakt (STG98). De NDM schat — met een grote marge van onzekerheid — dat in<br />

1997 ten minste 40 000 mensen ecstasy gebruikten. Daarnaast waren er ten minste<br />

13 000 recente gebruikers van amfetaminen.<br />

Abraham en Cohen vonden dat (in Amsterdam) weliswaar de life time prevalentie**<br />

voor cocaïne, XTC en cannabis van 1987 tot 1997 duidelijk is toegenomen, maar dat<br />

het aantal mensen dat deze middelen meer dan 20 keer per maand gebruikt voor cocaïne<br />

is gedaald en voor cannabis constant is gebleven (Abr98). Voor XTC ontbreken deze<br />

cijfers. In dit geval lijkt de door de auteurs gemaakte schatting van 323 000 actuele<br />

cannabisgebruikers een onderschatting: volgens de STG zou dit aantal met ongeveer<br />

een derde moeten worden opgehoogd. Reden hiervoor is dat in de samenstelling van de<br />

steekproef waarop de schatting is gebaseerd niet alleen zwerfjongeren en heroïneverslaafden,<br />

over het algemeen belangrijke cannabisgebruikers, maar ook regelmatige coffeeshopbezoekers<br />

buiten beschouwing zijn gebleven.<br />

* CEDRO: Centrum voor Drugsonderzoek, Universiteit van Amsterdam<br />

** Life time prevalentie: het percentage mensen dat het middel ooit heeft gebruikt.<br />

60 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Ook in het gebruik van cannabis waren tot voor kort grote locale verschillen, zowel<br />

tussen de steden en niet-stedelijke gemeenten als tussen de steden onderling: het ooitgebruik<br />

is bijvoorbeeld in Amsterdam 36,7%, in Rotterdam 18,5% en op het platteland<br />

10,5%. Deze verschillen lijken evenwel af te nemen (NDM01).<br />

3.2.2 Verslaving<br />

Verslaving aan opiaten<br />

De Stichting Toekomstscenario’s Gezondheidszorg (STG98) schrijft dat ‘slechts een<br />

zeer kleine minderheid van de Nederlanders die drugs gebruiken, verslaafd is aan<br />

heroïne’. De Nationale Drugmonitor schat dat er in Nederland tussen de 25 000 en<br />

29 000 ‘probleemgebruikers van opiaten’ zijn. De overgrote meerderheid van hen is<br />

verslaafd aan heroïne. Daarnaast komt verslaving voor aan andere opiaten, zij het in<br />

veel mindere mate; precieze aantallen zijn niet bekend.<br />

Het aantal opiaatverslaafden blijft de laatste jaren vrij stabiel. Het aantal intraveneus<br />

spuitende opiaatgebruikers neemt af. Volgens de NDM zou ongeveer 10-15% van<br />

de problematische opiaatgebruikers in Nederland spuiten; van degenen die zich bij de<br />

ambulante hulpverlening melden nog geen 13% (Ouw00). De populatie wordt ouder en<br />

de sterfte (ten gevolge van overdosering, HIV-infectie en AIDS) daalt (NDM01).<br />

Verslaving aan cocaïne<br />

Veel verslaafden aan heroïne — volgens de NDM 80-90% — gebruiken ook cocaïne,<br />

vaak als ‘crack’ of ‘gekookte coke’*. De laatste jaren worden in toenemende mate patiënten<br />

gezien die niet aan heroïne maar alleen of voornamelijk aan cocaïne zijn verslaafd.<br />

Landelijke cijfers betreffende de aantallen cocaïneverslaafden zijn echter niet<br />

beschikbaar (Gag97, STG98, NDM01).<br />

Verslaving aan amfetaminen<br />

Over het aantal mensen dat verslaafd is aan (meth)amfetamine of XTC is evenmin informatie<br />

beschikbaar. Het gebruik van XTC is tot 1996 gestegen, maar volgens de<br />

NDM laat het zich aanzien dat de populariteit van het middel in het uitgaanscircuit tanende<br />

is. Het aantal patiënten dat problemen heeft met amfetaminen is stabiel.<br />

* Toelichting: zie 8.2.2.<br />

61 Gebruik, problematisch gebruik en verslaving in Nederland en de overige Europese lidstatenstaten


Tabel 2 Life time prevalentie van druggebruik in Nederland in negen steekproeven: vier uit de bevolking van<br />

Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht (1996) en vijf uit gemeenten met een lagere 'adres-dichtheid',<br />

en het nationaal gemiddelde (1997, gewogen percentages). Ontleend aan: Licit and illicit Drug Use in The<br />

Netherlands, 1997. CEDRO, Amsterdam 1999 (Abr99).<br />

lifetime p< last year p< last month p< unweight<br />

drug 1987 1990 1994 1997 1987 1990 1994 1997 1987 1990 1994 1997 1987<br />

Tobacco 71.3 67.7 66.7 71.4 49.6 46.8 45.7 46.4 0.005 45.9 43.0 41.5 41.8 0.000 3.132<br />

Alcohol 87.5 86.0 86.4 88.1 78.7 78.0 77.8 79.6 71.1 69.1 70.3 70.9 3.826<br />

Hypnotics 20.1 18.8 19.0 23.7 0.000 11.4 9.3 9.8 12.9 0.041 8.4 6.4 6.6 7.8 873<br />

Sedatives 22.2 20.3 19.9 22.8 10.8 9.2 9.1 11.4 7.4 6.0 5.4 7.2 970<br />

Cannabis 23.2 25.2 29.8 36.3 0.000 9.5 10.2 11.2 13.1 0.000 5.6 6.1 7.2 8. 1 0.000 995<br />

Inhalants 1.1 1.0 1.1 1.8 0.007 0.3 0.1 0.2 0.4 0.2 0.0 0.1 0.2 47<br />

Cocaine 5.7 5.7 7.0 9.3 0.000 1.6 1.3 1.9 2.6 0.001 0.6 0.4 0.8 1.0 245<br />

Amphetamines 4.5 4.2 4.7 5.9 0.005 0.6 0.5 0.5 0.9 0.3 0.2 0.3 0.3 193<br />

Ecstasy 1.3 3.3 6.9 0.000 0.7 1.6 3.1 0.000 0.1 0.7 1.1 0.001<br />

Hallucinogens all 3.9 4.2 4.5 9.2 0.000 0.4 0.3 0.6 2.7 0.001 0.1 0.1 0.3 0.6 0.001 167<br />

Hall. excl. mushrooms 6.2 1.1 0.0<br />

Opiates all 9.2 7.4 7.7 21.1 0.000 2.3 1.9 2.1 16.0 0.000 0.6 0.7 4.2 0.000 401<br />

Codeine 3.6 3.4 15.8 0.000 1.4 1.2 1.2 7.2 0.000 0.5 0.3 3.6 0.000<br />

Heroin 1.1 1.4 1.7 0.025 0.3 0.1 0.3 0.5 0.007 0.0 0.0 0.1 0.2 0.014<br />

Difficult drugs 8.3 8.6 10.7 14.1 0.000 2.2 2.1 3.0 4.8 0.000 0.9 0.8 1.3 2.0 0.000 359<br />

No drugs 6.3 8.0 8.0 6.3 12.1 13.8 13.9 11.8 17.5 20 19.2 18.4 277<br />

Total sample 4,377 4,443 4,364 3,798<br />

Difficult drugs are cocaine, amphetamines, ecstasy, hallucinogens, heroin. Only in 1997, mushrooms are excluded.<br />

No drugs is non of the above drugs.<br />

Data is tested using χ<br />

2 (1987 v.s. 1997), significance level is noted in table.<br />

- Difficult drugs: minder gemakkelijk verkrijgbare drugs (niet te koop in coffeeshop of smart shop)<br />

- De genummerde kolommen geven zelfstandige steekproeven weer.<br />

- De cijfers in kolom 5 (‘other’) hebben betrekking op een steekproef uit de ‘overige grote gemeenten’<br />

(> 2 500 adressen per km 2 )<br />

- De kolom ‘highest’ geeft een gewogen optelling van de streekproeven uit de kolommen 1 t/m 5.<br />

62 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Verslaving aan alcohol<br />

Het aantal personen op wie de diagnose ‘alcoholmisbruik’ of ‘alcoholisme’<br />

(= alcoholafhankelijkheid) van toepassing is, bedroeg volgens de NDM in 1996 820<br />

000 (jaarprevalentie; leeftijdsgroep 18 t/m 64 jaar). Dit zelfde aantal wordt genoemd in<br />

de Alcoholnota (VWS00). 365.720 van deze 820 000 problematische gebruikers zijn<br />

aan alcohol verslaafd (NEMESIS-onderzoek, Bijl97).<br />

Verslaving aan nicotine<br />

In Nederland rookten in 2000 37% van de mannen en 29% van de vrouwen tabak (jaarverslag<br />

StiVoRo (SVR00). Van hen is 55% verslaafd aan nicotine* (DSM-IV-criteria,<br />

SVR97). Dit komt neer op een totaal van ongeveer 2 400 000 nicotineverslaafden.<br />

Verslaving aan verschillende middelen<br />

Volgens de gegevens van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS)<br />

gebruikt meer dan de helft van de patiënten die ambulant worden behandeld wegens<br />

drugverslaving naast de drug die de primaire problemen veroorzaakt nog een of meer<br />

andere drugs. Een kleine 10% heeft eveneens problemen met alcohol. 1% heeft gokproblemen<br />

(Ouw00).<br />

Van de methadonpatiënten gebruikt 66% dagelijks (illegale) opiaten. 38% gebruikt<br />

tevens cocaïne. De commissie heeft evenwel redenen aan te nemen dat dit percentage<br />

hoger ligt: zoals boven werd vermeld gebruikt 80-90% van de heroïneverslaafden tevens<br />

cocaïne. De ervaring is dat bijna alle patiënten dit gebruik tijdens de methadonbehandeling<br />

voortzetten. Een goede aanleiding daartoe kan de betaaldag van de uitkering<br />

zijn, of een toevallig ‘buitenkansje’ (Sha95, Bru99).<br />

Het percentage sigarettenrokers onder de opiaatverslaafden ligt onrustbarend hoog:<br />

bijna 95% rookt. 10-15% heeft daarnaast problemen met alcohol.<br />

Veel drugverslaafden gebruiken tevens clandestien allerhande geneesmiddelen<br />

(benzodiazepinen, barbituraten).<br />

3.2.3 Comorbiditeit<br />

In 2.7 werd aangegeven dat comorbiditeit frequent voorkomt. Informatie over de Nederlandse<br />

situatie is echter slechts fragmentarisch beschikbaar.<br />

* Nicotine is het verslavende bestanddeel van tabak.<br />

63 Gebruik, problematisch gebruik en verslaving in Nederland en de overige Europese lidstatenstaten


Het Jaarboek Verslaving 1998 citeert de resultaten uit het onderzoek van Schrijvers<br />

e.a. (Sch97) waaruit naar voren komt dat van de drugspatiënten in Rotterdam en Groningen<br />

52% met ernstige psychische problematiek kampt; onder verslaafden die zich<br />

niet tot de hulpverlening wenden zou dit percentage 47 bedragen. Voorts zou bij 29%<br />

van de verslaafden binnen de hulpverlening en bij 18% van de verslaafden daarbuiten<br />

sprake zijn van ‘complexe problematiek’, waarmee wordt bedoeld dat deze patiënten<br />

naast lichamelijke en psychische klachten ook problemen hebben op het gebied van opleiding,<br />

werk(loosheid), sociale relaties en in hun contacten met politie en justitie<br />

(Men99).<br />

Eland vond dat bij verslaafden aan harddrugs veel sociale fobieën, depressies en<br />

antisociale persoonlijkheidsstoornissen voorkomen. De psychiatrische comorbiditeit bij<br />

ambulant behandelde en niet-behandelde harddrugverslaafden bleek vergelijkbaar. Bij<br />

degenen die klinisch worden behandeld komt wel meer psychopathologie voor. Verslaafden<br />

met zware psychische stoornissen hadden meer verschillende soorten drugs<br />

gebruikt (Ela97).<br />

3.2.4 Nota bene<br />

Er zij op gewezen dat de criteria voor verslaving in de loop der jaren zijn aangepast.<br />

Dit heeft gevolgen voor de registratie. Cijfers uit de DSM-III-periode zijn niet zonder<br />

meer te vergelijken met die voor dezelfde diagnose uit het DSM-IV-tijdperk (Ant95).<br />

Cocaïneverslaving werd, vanwege het ontbreken van lichamelijke afhankelijkheid, in<br />

DSM-III zelfs in het geheel niet vermeld. De commissie verwacht dat deze veranderingen<br />

in criteria ook in de Nederlandse registraties zullen hebben doorgewerkt.<br />

3.3 Beloop harddrugverslaving<br />

Cramer en Schippers hebben in 1994 een analyse gepubliceerd van, voornamelijk buitenlandse,<br />

naoorlogse onderzoeksverslagen waarin gegevens waren gerapporteerd over<br />

het beloop van harddrugverslaving van voornamelijk heroïneverslaafden die al dan niet<br />

daarnaast nog andere middelen gebruikten. Hieruit komt naar voren dat de grootste veranderingen<br />

zich in de eerste tien jaar voordoen (Cra94). Na tien jaar is van degenen die<br />

ooit door hun druggebruik in de problemen waren geraakt een derde nog onveranderd<br />

problematisch verslaafd of inmiddels overleden, gebruikt een derde nog steeds, maar<br />

op een manier die zich met hun voortschrijdende maatschappelijke integratie laat combineren,<br />

terwijl een derde helemaal niet meer gebruikt. De volgende 5 tot 10 jaar verandert<br />

de situatie niet veel: het percentage afgekickten stijgt tot ongeveer 40%, het percentage<br />

geïntegreerde gebruikers daalt enigszins (tot ongeveer 20%); het percentage<br />

64 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


overledenen neemt toe tot ruim 20% en ook het percentage problematische gebruikers<br />

daalt iets (tot ongeveer 20%, zie figuur 4).<br />

Tot op heden zijn geen aanwijzingen gevonden dat het beloop van verslaving aan harddrugs<br />

sedert het onderzoek van Cramer en Schippers is veranderd. Bovengenoemd onderzoek<br />

is echter niet geactualiseerd. Wel zijn inmiddels de resultaten gepubliceerd van<br />

een zeer langdurig — 33 jaar — follow-up onderzoek bij 581 heroïneverslaafden die in<br />

de jaren 1962-1964 in een dwangbehandelingsprogramma voor criminele heroïneverslaafden<br />

werden opgenomen (Hse01). Volgens dit onderzoek komt het beloop van de<br />

verslaving bij deze patiënten gedurende de eerste jaren redelijk overeen met dat uit bovengenoemd<br />

onderzoek. Met de jaren stijgt het percentage overledenen: na 24 jaar is<br />

28% overleden, na 33 jaar 49%. Leeftijd, aantal jaren heroïnegebruik, comorbiditeit en<br />

overmatig alcoholgebruik bleken significant gecorreleerd met sterfte.<br />

Van de 242 overlevenden was na 33 jaar bijna de helft abstinent (gebruikte op dat<br />

moment geen heroïne), 2-3% gebruikte nog af en toe. 7-9% van de oorspronkelijke<br />

groep van 581 patiënten (dat is wel ruim 20% van de overlevenden) gebruikte, nog of<br />

weer, dagelijks heroïne.<br />

Hoewel over het algemeen wordt aangenomen dat de kans op terugval afneemt<br />

naarmate een patiënt langer abstinent is (dat wil zeggen dat hij geen heroïne meer gebruikt<br />

maar eventueel wel alcohol, marihuana, cocaïne, amfetaminen), viel in het onderzoek<br />

van Hser van degenen die al 15 jaar abstinent waren toch nog een kwart terug.<br />

Volgens de onderzoekers bevestigen deze resultaten dat het bereiken van langdurige<br />

abstinentie een langdurig proces is. Zij merken op dat hieruit tevens zou kunnen worden<br />

geconcludeerd dat heroïneverslaving een aandoening is die — althans bij bepaalde<br />

individuen — levenslang blijft bestaan.<br />

Dergelijk onderzoek is in Nederland niet uitgevoerd. Wel kan worden opgemerkt dat de<br />

populatie verslaafden in de loop der jaren is veranderd: de patiënten spuiten minder dan<br />

ten tijde van het onderzoek van Cramer en Schippers en zijn gemiddeld ouder (zie oa<br />

jaarberichten GG&GD Amsterdam, Bru96, Bru99). De mogelijkheid bestaat dat dit zal<br />

leiden tot minder oversterfte en tot een groeiende populatie van oudere, veelal ernstig<br />

zieke langdurig verslaafden — met bijbehorende chronische behoefte aan zorg.<br />

65 Gebruik, problematisch gebruik en verslaving in Nederland en de overige Europese lidstatenstaten


Voor de cijfers is gebruik gemaakt van de literatuuroverzichten van Brinkman (1985), Ladewig (1987), Onstein (1987),<br />

Schneider (1988), Swierstra (1990).<br />

a 5-15%, op basis van Swierstra (1990) 10%<br />

b 10-15%, verondersteld op basis gegevens Schneider (1988) na 10 (e) en 20 jaar (h)<br />

c 19-23%, op basis van Ladewig (1987) 19-23%, en Swiersta (1990) 20%<br />

d 10-20%, op basis van Ladewig (1987) >16%, Swierstra (1990) 15%, Onstein (1987) 15%, Schneider (1988)<br />

10-13%, Brinkman (1985) 15-20%<br />

e 20-33%, op basis van Schneider (1988)<br />

f 25-40%, op basis van Swierstra (1990) 30%, Onstein (1987) 40%, Schneider (1988) 25%<br />

g 15-25%, op basis van Ladewig (1987) >20%, Swierstra (1990)


3.4 Druggebruik en verslaving in de Europese Unie*<br />

3.4.1 Gebruik<br />

Volgens het jaarverslag 2000 van het Europees Waarnemingscentrum voor Drugs en<br />

Drugverslaving (EWDD00) over de stand van de drugsproblematiek in de Europese<br />

Unie — waarin alcohol en tabak buiten beschouwing blijven — is cannabis het meest<br />

gebruikte middel in de Europese Unie: het aantal volwassenen dat ooit cannabis heeft<br />

gebruikt, varieert van 10% in Finland tot 20 à 30% in Denemarken, Spanje en het Verenigd<br />

Koninkrijk. 0,5 tot 3% van het aantal volwassenen in de EU heeft ooit cocaïne geprobeerd,<br />

1 tot 4% amfetaminen — behalve in het Verenigd Koninkrijk: daar heeft<br />

10% ooit amfetaminen geprobeerd. Het aantal volwassenen dat ooit met heroïne heeft<br />

geëxperimenteerd, is moeilijker te schatten; aangenomen wordt dat dit in de meeste landen<br />

minder is dan 1% (van de jongvolwassenen: 1-2%).<br />

Het meeste druggebruik wordt gevonden onder jongvolwassenen, in de leeftijdsgroepen<br />

16-18 en 34-39 jaar.<br />

Ook onder scholieren is cannabis het meest gebruikte middel; van 5-7% van de<br />

scholieren van 15-16 jaar in Portugal en Zweden tot 30 à 40% van de scholieren in deze<br />

leeftijdsgroep in Nederland, Ierland en het Verenigd Koninkrijk heeft ervaring met<br />

cannabis. 1-7% heeft ervaring met amfetaminen, 2-8% met XTC en 1-4% met cocaïne.<br />

De zuiverheid van de verschillende drugs varieert tussen de verschillende landen:<br />

bij heroïne van minder dan 20% (Duitsland) tot 60% (Denemarken), bij cannabis (uitgedrukt<br />

in het gehalte aan de psychotrope stof ∆-9-tetrahydrocannabinol (THC)) van<br />

nog geen 3% tot 20%, bij amfetaminen van 6% (Ierland) tot 100% in Griekenland. Wat<br />

als XTC wordt verkocht, loopt zeer uiteen. De zuiverheid van cocaïne ligt meestal tussen<br />

50 en 60%.<br />

3.4.2 Problematisch gebruik<br />

Het EWDD hanteert in zijn jaarverslag over 2000 als definitie van ‘problematisch<br />

druggebruik’: intraveneus of langdurig / regelmatig gebruik van opiaten, cocaïne en/of<br />

amfetaminen — daarmee XTC en cannabis buiten beschouwing latend. Dit jaarverslag<br />

noemt een aantal van 1,5 miljoen problematische druggebruikers in de EU van wie<br />

1 miljoen verslaafd zouden zijn, maar geeft daarbij aan dat deze cijfers betrekking hebben<br />

op de leeftijdsgroep 18-64 jaar en derhalve niet vergelijkbaar zijn met die uit het<br />

jaarverslag over 1999. Daarin werd, als conservatieve schatting, een prevalentie van<br />

* Ontleend aan: Jaarverslag over de stand van de drugsproblematiek in de Europese Unie 2000, Europees<br />

Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugsverslaving (EWDD00), tenzij anders aangegeven.<br />

67 Gebruik, problematisch gebruik en verslaving in Nederland en de overige Europese lidstatenstaten


problematisch druggebruik genoemd van 1 tot 1,5 miljoen op een totale bevolking van<br />

ongeveer 375 miljoen.<br />

Van deze 1,5 miljoen problematische gebruikers hebben de meesten problemen met<br />

heroïne. Steeds meer ziet men echter problematisch gebruik van cocaïne, vaak in combinatie<br />

met alcohol. De prevalentie van problematisch druggebruik lijkt in de meeste<br />

EU-landen stabiel en, volgens het EWDD, relatief vergelijkbaar. (Wel wordt benadrukt<br />

dat de methoden voor het verzamelen en vergelijken van gegevens in Europa van land<br />

tot land blijven verschillen; het EWDD werkt aan harmonisatie.)<br />

Tabel 3, door de NDM ontleend aan het jaarverslag 2000 van het EWDD, geeft een<br />

indruk van de aantallen problematische harddruggebruikers in de Europese lidstaten<br />

per 1000 inwoners in de leeftijd van 15-64 jaar. Er (b)lijken wel degelijk verschillen in<br />

prevalentie tussen de lidstaten te bestaan: Nederland behoort tot de landen met een (geschat)<br />

relatief laag percentage problematische harddruggebruikers NDM01).<br />

3.4.3 Drugs in detentie<br />

Een groot aantal — soms tot 90% — van de al dan niet veroordeelde gedetineerden gebruikt<br />

drugs; sommigen in de gevangenis voor het eerst. De aantallen problematische<br />

gebruikers variëren in de meeste lidstaten tussen 20 en 50% van de totale gevangenis-<br />

Tabel 3 Aantallen problematische harddruggebruikers in de Europese lidstaten per 1000 inwoners van<br />

15-64 jaar. Ontleend aan: EWDD, jaarverslag 2000. Peiljaren: 1996-1998, behalve Oostenrijk (1995),<br />

Ierland (1995/96) en Zweden (1992)).<br />

Luxemburg 7,2<br />

Italië 6,4<br />

Verenigd Koninkrijk 5,6<br />

Spanje 4,9<br />

Frankrijk 3,9<br />

Noorwegen 3,9<br />

Ierland 3,8<br />

Denemarken 3,5<br />

Oostenrijk 3,2<br />

België 3<br />

Zweden 3<br />

Nederland 2,5<br />

Finland 2,4<br />

Duitsland 2,2<br />

68 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


3.4.4 Trends<br />

bevolking. Intraveneus gebruik komt in de gevangenis minder voor dan daarbuiten; van<br />

deze spuitende gedetineerden gebruikt 70% elkaars naalden en ander injectiemateriaal.<br />

Ter preventie van de verspreiding van besmettelijke ziekten is in verschillende landen<br />

spuitomruil in de gevangenis mogelijk (behandeling tijdens en na detentie in de Europese<br />

lidstaten: zie 10.7.3).<br />

Cannabis blijft de meest algemeen verkrijgbare en gebruikte drug in de EU. Gesignaleerd<br />

wordt een convergerende trend: in landen waar voorheen weinig cannabis werd<br />

gebruikt, neemt het gebruik toe; in landen waar al veel cannabis werd gebruikt, stabiliseren<br />

de aantallen zich. Het aantal cannabisgebruikers dat zich meldt bij de hulpverlening<br />

stijgt; vaak gebruiken zij ook andere drugs. Het aantal scholieren dat ooit cannabis<br />

heeft gebruikt (de ervaringsgraad) is in de jaren ‘90 aanzienlijk gestegen.<br />

Amfetaminen (inclusief XTC) zijn de op een na meest gebruikte drugs in Europa.<br />

Het gebruik van amfetamine vertoont nog een lichte stijging, dat van XTC blijft stabiel<br />

of daalt. Slechts weinig gebruikers vragen behandeling. Wel bestaat een groeiende ongerustheid<br />

over de mogelijkheid dat zwaar XTC gebruik leidt tot blijvende schade aan<br />

het zenuwstelsel.<br />

Het gebruik van cocaïne stijgt, vooral onder sociaal actieve groepen. Vaak gaat cocaïnegebruik<br />

samen met overmatig alcoholgebruik. Het roken van crack leidt tot ernstige<br />

problemen, vooral onder prostituées.<br />

Het aantal heroïneverslaafden blijft ongeveer stabiel. De meeste gebruikers worden<br />

ouder en hebben ernstige problemen, zowel op lichamelijk als op psychiatrisch en sociaal<br />

gebied. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat groepen jongeren heroïne gebruiken:<br />

jonge recreatieve gebruikers van amfetaminen, XTC en andere drugs, dakloze jongeren,<br />

leden van gemarginaliseerde minderheden, jeugdige criminelen, gedetineerden en<br />

prostitué(e)s. Veel heroïneverslaafden gebruiken ook cocaïne, vooral intraveneus of als<br />

crack*.<br />

Allerwegen wordt steeds vaker polydruggebruik geconstateerd. In toenemende mate<br />

nemen ook recreatief gebruikers combinaties tot zich van legale (alcohol en benzodiazepinen)<br />

en illegale middelen.<br />

Het percentage (behandelde) heroïnegebruikers dat spuit stijgt niet. In een aantal<br />

landen is dit percentage gedaald doordat de gebruikers overgaan op chinezen*. De<br />

meeste nieuwe gebruikers doen dat ook.<br />

Volgens het EWDD vormt het gelijktijdig voorkomen van verslaving en andere<br />

psychiatrische stoornissen in een aantal landen, waaronder Nederland, in toenemende<br />

* Toelichting: zie 8.2.2.<br />

69 Gebruik, problematisch gebruik en verslaving in Nederland en de overige Europese lidstatenstaten


mate een probleem. Vaak hebben dergelijke patiënten, zeker als zij al langdurig verslaafd<br />

zijn, een zeer slechte algemene lichamelijke gezondheid en ondervinden zij psychologische<br />

en sociale problemen.<br />

3.4.5 Europees drugbeleid<br />

In het jaarverslag 2000 van het Europees Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugverslaving<br />

(EWDD00) wordt geconstateerd dat het drugbeleid van de lidstaten steeds<br />

minder verschilt. Preventie en schadebeperking vormen een gemeenschappelijk kenmerk;<br />

men ziet het drugsprobleem steeds meer in bredere context en houdt rekening<br />

met aspecten zoals armoede, werkloosheid en sociale uitsluiting. Hulpverlening voor<br />

druggebruikers wordt in toenemende mate geïntegreerd in de gezondheidszorg, de sociale<br />

sector, het justitieel beleid en het gevangeniswezen. Laagdrempelige hulpverlening<br />

wint in alle lidstaten terrein. Onderzocht wordt of en zo ja, op welke manier, gebruik(er)sruimten<br />

risicogedrag terugdringen, de gezondheid van de gebruikers op peil<br />

houden en de overlast voor de buurt terugdringen.<br />

Alle lidstaten geven in hun vervolgingsbeleid de voorkeur aan alternatieve straffen als<br />

gevangenisstraf niet strikt noodzakelijk is. Tegelijkertijd halen steeds meer landen<br />

druggebruik uit het strafrecht. Kennelijk heerst consensus dat bestraffing geen goede<br />

oplossing is voor mensen met een drugsprobleem; in plaats daarvan geeft men de voorkeur<br />

aan behandeling, zelfs als de ernst van het delict een gevangenisstraf onvermijdelijk<br />

maakt.<br />

In een aantal landen zijn officiële procedures voor kwaliteitsbewaking opgesteld om de<br />

doeltreffendheid van preventie en behandeling van verslaafden te verhogen, onder meer<br />

door het invoeren van een officiële erkenning, het meten van de vorderingen en het geven<br />

van opleidingen.<br />

Belangrijk hoofdbestanddeel van de drugsstrategieën is dat beleidsbeslissingen<br />

worden genomen ‘op basis van wetenschappelijke analysen en dito bewijsmateriaal’.<br />

Om dit mogelijk te maken zijn in een aantal landen onderzoeksprogramma’s van start<br />

gegaan en zijn nieuwe leerstoelen in het leven geroepen.<br />

3.5 Druggebruik wereldwijd<br />

Volgens het jaarrapport van de VN-dienst voor Drugscontrole en misdaadpreventie<br />

ODCCP over 2000 zouden wereldwijd 180 miljoen mensen drugs gebruiken, ofwel 4%<br />

van alle mensen ouder dan 15 jaar. De meest gebruikte drug is cannabis. 14 miljoen<br />

mensen gebruiken cocaïne. Het aantal heroïneverslaafden in West-Europa zou volgens<br />

70 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


dit VN-rapport ongeveer 1,2 miljoen bedragen*; in de Verenigde Staten 1 miljoen<br />

(ODCCP01).<br />

* Het EWDD komt, voor de lidstaten, op 1 miljoen (zie 3.4.2)<br />

71 Gebruik, problematisch gebruik en verslaving in Nederland en de overige Europese lidstatenstaten


72 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Hoofdstuk<br />

4<br />

Behandeldoelstellingen<br />

4.1 Inleiding<br />

Met de behandeling van chronische, chronisch-recidiverende en tot chroniciteit neigende<br />

aandoeningen — zoals verslaving — kunnen verschillende doelen worden beoogd.<br />

In deze behandeldoelen valt een bepaalde hiërarchie te onderkennen die loopt van het<br />

streven naar genezing van de aandoening en de gevolgen daarvan (‘cure’), via het verbeteren<br />

van het lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welbevinden en het beperken<br />

van schade (‘care’), tot het verzachten van lijden bij ernstig en langdurig zieken die nog<br />

maar een beperkte levensverwachting hebben (palliatie).<br />

Hieronder wordt nader ingegaan op de verschillende doelstellingen bij de behandeling<br />

van verslaving. Duidelijk zal zijn dat deze niet altijd scherp zijn af te grenzen. Ongeacht<br />

de doelstelling behoort de behandeling — zoals elke medische behandeling — te<br />

allen tijde professioneel en dus humaan te zijn.<br />

4.2 Genezing (cure)<br />

Onder ‘genezing’ van verslaving verstaat men over het algemeen het bereiken van stabiele<br />

abstinentie, dat wil zeggen: bereiken dat de patiënt zijn gebruik van de stof voor<br />

73 Behandeldoelstellingen


verslaving waaraan hij behandeling zoekt — en zijn verslavingsgedrag — staakt*. Dit<br />

doel wordt meestal nagestreefd via twee fasen: detoxificatie (begeleide onthouding<br />

(Hur98)) en terugvalpreventie.<br />

1 Detoxificatie en bestrijding van onthoudingsverschijnselen. Deze fase kan, afhankelijk<br />

van het middel/de middelen waaraan de patiënt verslaafd is en de detoxificatiemethode<br />

die wordt gebruikt, enkele uren tot enkele maanden duren. De optredende<br />

onthoudingsverschijnselen zijn vaak tegengesteld aan de effecten van de verslavende<br />

stof. Zij worden, indien mogelijk, behandeld met volledige of partiële agonisten<br />

in aflopende doseringen en met symptoomgerichte geneesmiddelen. Bij detoxificatie<br />

van verzwakte verslaafden en bij ontgifting van middelen zoals alcohol,<br />

barbituraten en benzodiazepinen is extra waakzaamheid geboden vanwege het risico<br />

dat zich ernstige, soms zelfs levensbedreigende complicaties voordoen<br />

(WHO98).<br />

2 Voorkomen van terugval. Naast psycho- en sociotherapeutische interventies worden<br />

steeds vaker geneesmiddelen voorgeschreven. Bij de farmacotherapie zijn drie<br />

principes te onderscheiden.<br />

Verminderen van het positieve effect van de verslavende stof. Dit kan in principe<br />

door toediening van (partiële) agonisten of antagonisten. Doordat deze middelen<br />

de receptoren bezetten waarop de verslavende stof aangrijpt, heeft gebruik daarvan<br />

geen of veel minder effect en is dus niet langer aantrekkelijk. Geprobeerd zal<br />

worden na enige tijd ook het gebruik van deze middelen te stoppen, maar dat<br />

blijkt vaak niet haalbaar. Veelal wordt dan een tussen-doel (‘intermediate goal’)<br />

gesteld: men zet het gebruik van het geneesmiddel voorlopig voort. Het doel van<br />

de behandeling verschuift daarmee naar ‘care’ totdat de situatie verbetert en het<br />

oorspronkelijk doel alsnog haalbaar wordt geacht. Terugvalpreventie krijgt in<br />

zo’n geval de betekenis van: voorkómen van terugval in gebruik van illegale opiaten.<br />

Vermindering van de hunkering naar de verslavende stof (‘craving’). Verschillende<br />

middelen zijn toegepast ter behandeling van craving (antidepressiva bij craving<br />

naar tabak, acamprosaat en naltrexon bij craving naar alcohol). Tot op heden is<br />

evenwel geen afdoende medicamenteuze behandeling van craving bekend. Omdat<br />

conditionering een belangrijke rol speelt, combineert men anti-craving-medicatie<br />

wel met deconditionering (‘cue exposure treatment’). Ter bevordering van de zelfcontrole<br />

worden verschillende psychologische methoden toegepast.<br />

Bewerkstelligen van een aversieve reactie bij gebruik van de verslavende stof.<br />

Een dergelijke medicatie veroorzaakt onplezierige sensaties wanneer het middel<br />

* In vele gevallen zijn patiënten verslaafd aan meer dan één stof. Ook komt voor dat de patiënt het middel<br />

voor verslaving waaraan hij wordt behandeld (bijvoorbeeld heroïne), vervangt door een ander (bij voorbeeld<br />

alcohol). Op deze problematiek gaat de commissie in hoofdstuk 9 nader in.<br />

74 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


wordt gebruikt. De bedoeling is dat dit de patiënt van gebruik weerhoudt (disulfiram<br />

bij alcoholverslaving).<br />

Van behandelingen gericht op het voorkomen van terugval kan alleen bij goed gemotiveerde<br />

patiënten heil worden verwacht. Informele zelfhulpgroepen en niet-professionele<br />

ondersteuning kunnen hierbij een belangrijke rol spelen (WHO98). In bepaalde gevallen<br />

moet de patiënt langdurig worden opgenomen.<br />

4.3 Zorg/stabilisatie (care)<br />

Hierboven werd aangegeven dat in veel gevallen ‘genezing van verslaving’ als doelstelling<br />

niet haalbaar is. Dat is de reden dat hulpverleners bij langdurig verslaafden<br />

steeds vaker genezing niet als eerste doel van de behandeling zien, maar als iets wat na<br />

langere tijd kan worden beoogd, als de patiënt zelf aangeeft daar aan toe te zijn. De behandeling<br />

richt zich dan in eerste instantie op zorg en stabilisatie.<br />

In bepaalde gevallen zal met een onderhoudsbehandeling kunnen worden bereikt<br />

dat de patiënt geen drugs bijgebruikt. Men moet de medicatie dan in een zodanige dosering<br />

voorschrijven dat geen onthoudingsverschijnselen optreden en dat craving wordt<br />

voorkómen of verminderd.<br />

In andere gevallen zal men een onderhoudsbehandeling voorschrijven om het gebruik<br />

van de patiënt in de hand te houden; men volstaat dan met een lagere dosering<br />

van de medicatie. Belangrijk nevendoel is het in stand houden van een regelmatig contact<br />

met de hulpverlening omdat dat de mogelijkheid biedt tot interventie ter verbetering<br />

van de lichamelijke en geestelijke gezondheid, het voorkómen van hepatitis, tbc en<br />

HIV-infecties en tot het bieden van hulp bij maatschappelijke problemen (huisvesting,<br />

financiën, dagbesteding). Een dergelijk behandeldoel wordt ook wel aangeduid met risicobeperking<br />

(‘risk minimisation’) of schadebeperking (‘harm reduction’).<br />

Beperken van risico en schade zal ook het behandeldoel zijn bij langdurig verslaafde<br />

patiënten bij wie in de loop der jaren geen enkele behandeling succesvol is gebleken.<br />

Als ultimum refugium worden in een dergelijke situatie — experimenteel en onder<br />

strikte condities — aan heroïneverslaafden wel heroïne (Bri99a, Kra99, Ste99a,00;<br />

Bri00, Web00) of heroïne-equivalente roesopiaten (GR95) voorgeschreven.<br />

Een geheel andere vorm van schadebeperking bestaat uit het opheffen van acute intoxicatieverschijnselen<br />

ten gevolge van een overdosis. Bij ernstige overdoseringen, waarbij<br />

ademdepressie of daling van het bewustzijn kunnen optreden, moet de patiënt direct<br />

worden beademd en dienen de vitale functies te worden bewaakt. Dit vindt over het algemeen<br />

plaats in een klinische setting (EHBO) of in een ambulance. Wanneer sprake is<br />

van intoxicatie met opiaten geeft men zo snel mogelijk de opiaat-antagonist naloxon.<br />

75 Behandeldoelstellingen


Bij een patiënt die aan opiaten verslaafd is, zullen dan vrijwel onmiddellijk heftige onthoudingsverschijnselen<br />

optreden. Deze moeten symptomatisch worden behandeld.<br />

4.4 Palliatie<br />

Onder palliatie verstaat de commissie het pogen symptomen te bestrijden of te verminderen<br />

en lijden te verzachten van (vaak zeer langdurig) zwaar verslaafde patiënten bij<br />

wie geen van de hiervoor genoemde doelstellingen meer haalbaar is. Vaak gaat het om<br />

ernstig zieke patiënten die nog maar beperkte tijd te leven hebben. Hun lijden kan zich<br />

manifesteren op zowel somatisch (ernstige recidiverende infecties, COPD, AIDS, tekortschietende<br />

zelfverzorging) als psychisch (psychose, depressie) gebied; dikwijls<br />

komt een combinatie voor. Ook de sociale omstandigheden zijn vaak ronduit miserabel<br />

(dakloos, geïsoleerd, schulden, frequent in de gevangenis). Aan patiënten die aan<br />

heroïne zijn verslaafd, kunnen, indien de behandelend arts zulks geïndiceerd acht, als<br />

onderdeel van de behandeling heroïne of heroïne-equivalente roesopiaten worden voorgeschreven<br />

(GR95).<br />

76 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Hoofdstuk<br />

5<br />

Opiaten<br />

5.1 Roesopiaten<br />

5.1.1 Omschrijving en effect<br />

Roesopiaten zijn opioïden* die, naar gelang de toedieningsweg en de dosering, een<br />

geestestoestand teweeg kunnen brengen die wordt gekenmerkt door een kortdurend<br />

roeseffect (‘flash’, ‘kick’ of ‘high’) dat enkele tientallen seconden tot enkele minuten<br />

duurt, gevolgd door een langer (ongeveer een uur) aanhoudende periode van ontspanning<br />

en stressreductie (verdoving): de gebruiker is ‘stoned’. Na deze periode van eufore<br />

rust voelt de gebruiker zich nog een paar uur vrij normaal en ontspannen.<br />

Of een gebruiker na toediening van een roesopiaat daadwerkelijk een roes ervaart,<br />

is afhankelijk van de snelheid waarmee de stof de daartoe vereiste concentratie in de<br />

hersenen bereikt. Dit is zowel afhankelijk van de dosis als van de toedieningsvorm (inhaleren<br />

gaat sneller dan iv-injecteren (Jon87) en van de mate waarin de stof in vet oplosbaar<br />

is; dit laatste vormt een indicatie voor de snelheid waarmee een middel uit het<br />

bloed in de hersenen wordt opgenomen. Bij goed in vet oplosbare (lipofiele) stoffen zoals<br />

heroïne treedt, na intraveneuze toediening of inhalatie, reeds bij lage doseringen een<br />

roeseffect op; bij minder lipofiele stoffen (zoals morfine) moet over het algemeen een<br />

* Met de term opioïden worden stoffen aangeduid die soortgelijke farmacologische eigenschappen bezitten als morfine<br />

maar daar in chemisch opzicht van verschillen. Het begrip wordt ook wel gebruikt als verzamelnaam voor opiaten en<br />

opioïden tezamen; het omvat zowel de endogene als de exogene opiaat-agonisten. Omdat echter de term ‘opiaten’ gangbaar<br />

spraakgebruik vertegenwoordigt, gebruikt de commissie in dit advies deze, formeel minder correcte, aanduiding.<br />

77 Opiaten


hoge dosis ineens worden genomen om dit effect te bereiken. De totale werkingsduur<br />

hangt samen met de halfwaardetijden van de stof en de actieve metabolieten en met de<br />

aard van de binding aan de opiaatreceptoren.<br />

Van de opiaten die in Nederland — al dan niet legaal — verkrijgbaar zijn worden<br />

morfine, heroïne, methadon en dextromoramide als roesmiddel gebruikt. Heroïne is<br />

hiervan veruit het belangrijkste. In het buitenland (Frankrijk, VS, Verenigd Koninkrijk,<br />

Australië) wordt het semi-synthetische opiaat buprenorfine, dat (in de vorm van sublinguaal*-tabletten**)<br />

bij de behandeling van bij verslaafden aan heroïne wordt toegepast,<br />

ook als roesmiddel gebruikt. Daartoe wordt het middel ingespoten. Buprenorfine is in<br />

Nederland tot nu toe alleen in zeer laaggedoseerde (0,2 mg) sublinguaal-tabletten en in<br />

eveneens laaggedoseerde ampullen (à 0,3 mg) op de markt waardoor het als roesmiddel<br />

minder aantrekkelijk is. Methadon geeft na intraveneuze toediening een roes, maar na<br />

oraal gebruik niet of nauwelijks. Dit komt doordat het middel langzaam wordt geresorbeerd<br />

(de piekconcentratie in het bloed wordt pas na ongeveer 4 uur bereikt); het duurt<br />

dan ook lang voordat het de hersenen bereikt. Bovendien blijft de piekconcentratie na<br />

orale toediening aanzienlijk lager dan na intraveneuze toediening.<br />

In bijlage F*** is nadere informatie over de verschillende (partiële) opiaat-agonisten<br />

opgenomen.<br />

5.1.2 Risico’s<br />

Het gebruik van roesopiaten houdt verschillende risico’s in. De belangrijkste zijn verslaving<br />

en overdosering. Overdosering kan, vooral bij intraveneus gebruik in combinatie<br />

met andere bewustzijnsverlagende middelen, als gevolg van de optredende ademremming<br />

leiden tot coma en apnoe met dodelijke afloop. Extra risico’s voor overdosering<br />

vormen de sterk wisselende kwaliteit (concentratie) van de straatheroïne**** en<br />

terugval in gebruik na een periode van abstinentie (bijvoorbeeld tijdens detentie) omdat<br />

dan de tolerantie afneemt. Als gevolg daarvan kan een voordien gebruikelijke dosis fataal<br />

worden.<br />

Afhankelijk van de individuele kwetsbaarheid kan gebruik van opiaten leiden tot<br />

verslaving. Ook de toedieningsweg speelt hierbij een rol; volgens sommigen is deze<br />

van even groot belang als de drug zelf (Bre95). Intraveneus gebruik leidt over het algemeen<br />

het snelst tot verslaving (Wik61, Tho68, Cou89, Uhl97, Bar01).<br />

* onder de tong, ter vermijding ‘first pass effect’; de werkzame stof komt zo rechtstreeks in het bloed en niet via de lever.<br />

** Merknaam: Subutex®<br />

*** De bijlagen F, G en H worden separaat gepubliceerd.<br />

**** Een straatmonster heroïne bevat gemiddeld 20 tot 40% heroïne (tegenwoordig soms zelfs 60%; in de VS is op straat al<br />

80% zuivere heroïne aangetroffen); de rest bestaat uit stoffen zoals barbituraten en cafeïne die het rendement verhogen<br />

of stoffen zoals paracetamol, kinine, melksuiker en druivensuiker waarmee de heroïne wordt versneden.<br />

78 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Het bij verslaving behorend gedragspatroon leidt tot verwaarlozing van de eigen<br />

verzorging, inadequate voeding en onvoldoende hygiëne. Het immuunsysteem functioneert<br />

veelal minder goed waardoor een verhoogde vatbaarheid voor bijvoorbeeld tbc<br />

bestaat. Deze slechte lichamelijke toestand maakt een verslaafde aan opiaten zeer<br />

kwetsbaar en voor een deel van anderen (artsen, voorzieningen) afhankelijk. Omdat<br />

roesopiaten ook gevoelens en emoties afremmen, wordt het vermogen tot het aangaan<br />

en onderhouden van relaties met anderen — en dus ook met de hulpverlening — echter<br />

ernstig bemoeilijkt. Mede daardoor verslechtert naast het lichamelijk ook het maatschappelijk<br />

functioneren (Eng85).<br />

Aanwijzingen zijn gevonden dat langdurig gebruik van opiaten ook het cognitief<br />

functioneren beïnvloedt. Waarschijnlijk speelt daarbij het bij deze patiënten algemeen<br />

voorkomende, vaak excessieve alcoholgebruik mede een rol (Dar00).<br />

De weg waarlangs gebruikers zich roesopiaten toedienen kan bijkomende gezondheidsbedreigende<br />

effecten hebben. Vooral intraveneus gebruik kan risico’s inhouden:<br />

als gevolg van een verkeerde spuittechniek kunnen aderontstekingen optreden en door<br />

injecteren met door anderen gebruikte naalden (‘sharing’) kunnen infectieziekten zoals<br />

AIDS en hepatitis C worden verspreid. Doordat de middelen waarmee opiaten kunnen<br />

zijn versneden niet altijd gemakkelijk oplossen, bestaat bovendien de mogelijkheid dat<br />

zich na intraveneuze toediening stolsels vormen — met alle gevolgen van dien: infecties,<br />

immuunreacties die artritis of andere problemen van reumatische aard teweeg<br />

brengen en afsterven van delen van vitale organen.<br />

Naast de hiervoor genoemde gezondheidsbedreigende effecten van opiaten onderkent<br />

men ook ‘secundaire’ effecten die de gezondheid bedreigen. Deze secundaire effecten<br />

zijn mede een gevolg van de illegaliteit van de stoffen en derhalve niet specifiek voor<br />

opiaten (zie 11.6).<br />

5.1.3 Onthoudingsverschijnselen<br />

Wanneer ten gevolge van langdurig overmatig gebruik een zekere mate van lichamelijke<br />

afhankelijkheid is opgetreden, kunnen zich na stoppen onthoudingsverschijnselen<br />

voordoen (zie 2.5.2). Deze kunnen zich uiten als rusteloosheid, pijn in spieren en botten,<br />

beenkrampen, slapeloosheid, diarree, overgeven en koude rillingen met kippenvel<br />

(‘cold turkey’). Hoe snel deze verschijnselen optreden, hoe intens ze zijn en hoe lang<br />

ze aanhouden, hangt af van het gebruikte opiaat en de duur van gebruik, de toedieningsweg,<br />

de dosis en de gevoeligheid van de persoon in kwestie. Bij kortwerkende<br />

opiaten (zoals heroïne) treden bij regelmatige gebruikers binnen 6 tot 12 uur na de laatste<br />

dosis onthoudingsverschijnselen op. De verschijnselen zijn vaak het hevigst tussen<br />

24 en 48 uur na de laatste dosis. Ze kunnen ongeveer een week aanhouden, maar ook<br />

79 Opiaten


langer. Na stoppen met een langwerkend opiaat zoals methadon treden onthoudingsverschijnselen<br />

pas op na 24 tot 36 uur; ze kunnen enkele dagen tot weken voortduren<br />

(O’Co00a).<br />

Door verschillende auteurs wordt de ernst van de onthoudingsverschijnselen na gebruik<br />

van roesopiaten verschillend omschreven. Kleber vergelijkt het syndroom met<br />

een matige tot ernstige griep (Kle82), Gossop noemt het ‘subjectively severe but objectively<br />

mild’ (Gos87). Mattick wijst erop dat naast het ‘primaire’ onthoudingssyndroom<br />

een ‘secundair’ onthoudingssyndroom bestaat, dat zich uit in algehele malaise, vermoeidheid,<br />

onwelbevinden, verminderde stressgevoeligheid en craving, en dat enkele<br />

maanden kan aanhouden (Mat96) (‘protracted withdrawal syndrome, ook wel ‘post-methadone-syndrome’<br />

of ‘organic mood syndrome’ genoemd, Lat96). Gedurende deze periode<br />

bestaat een grote kans op terugval. Stine maakt eveneens melding van dit<br />

‘protracted withdrawal syndrome’, maar tekent daarbij aan dat dit een controversieel<br />

fenomeen is (Sti98, ook: Sat94). De commissie neemt vooralsnog aan dat dit syndroom<br />

inderdaad een reëel onthoudingssyndroom is dat moet worden toegeschreven aan de<br />

door het opiaatgebruik veroorzaakte en langdurig voortbestaande veranderingen in de<br />

hersenen.<br />

Onthoudingsverschijnselen na opiaatgebruik zijn voor overigens gezonde mensen in de<br />

regel niet fataal, maar abrupt staken van chronisch overmatig gebruik kan bij een zwangere<br />

vrouw wel de dood van de foetus veroorzaken (Kal98).<br />

Opiaatverslaafden zullen al voor dat lichamelijke onthoudingsverschijnselen optreden<br />

craving ervaren. Ook daarbij speelt de toedieningsweg een rol: spuiten blijkt een belangrijke<br />

‘reinforcer’ (Str98). Craving, in combinatie met de vrees voor onthoudingsverschijnselen,<br />

bemoeilijkt stoppen met gebruik.<br />

5.2 Endogene opiaten<br />

De ontdekking van opiaatreceptoren door Goldberg (Gol71) gaf grond aan het reeds in<br />

1965 door Lasagna geopperde idee dat ook van nature in de hersenen opiaatachtige<br />

stoffen aanwezig zouden zijn (Las65). Terenius vond de eerste aanwijzingen dat dit inderdaad<br />

het geval is. Inmiddels onderscheidt men drie verschillende categorieën endogene<br />

opiaten: β-endorfine, enkefalinen en dynorfinen (Ter74, zie ook Ree99). Verondersteld<br />

wordt dat deze endogene opiaten zowel de helderheid van bewustzijn als de<br />

pijngevoeligheid en pijnbeleving, maar ook de activiteit van het darmkanaal kunnen<br />

aanpassen aan de heersende omstandigheden (Del90). Tevens spelen endogene opiaten<br />

een rol bij de reactie op stress (Nut96).<br />

80 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Uit recent dierexperimenteel onderzoek is gebleken dat endorfinen niet alleen zelf<br />

verslavend werken, maar dat zij bovendien, naast dopamine, betrokken zijn bij de verslavende<br />

werking van andere stoffen (in het bijzonder bij de individuele gevoeligheid<br />

voor verslaving en bij craving, Ger95,00; Ree99).<br />

5.3 Werkingsmechanisme<br />

Opiaten grijpen aan op drie typen opiaatreceptoren, µ, δ en κ, die wellicht nog verder<br />

onder te verdelen zijn (Dha96). Deze receptoren bevinden zich in bepaalde gebieden<br />

van de hersenschors, in het tegmentum ventralis, de nucleus accumbens, de thalamus,<br />

de hersenstam en het ruggenmerg (zie voor de localisatie van deze gebieden figuur 3).<br />

Ook elders in het lichaam bevinden zich opiaatreceptoren. Stimuleren van de verschillende<br />

opiaatreceptoren heeft verschillende effecten; wel spelen ze alle drie een rol bij<br />

de regulering van pijn.<br />

Stimulering van de µ-receptoren leidt, behalve tot pijnstilling, tot euforie (roes),<br />

ademdepressie, miosis (pupilvernauwing) en verminderde activiteit van het maagdarmstelsel<br />

(obstipatie). Ook de δ-receptoren spelen een rol bij de euforiserende werking<br />

van opiaten. Stimulering van de κ-receptoren zou dysforie, desoriëntatie en gevoelens<br />

van depersonalisering tot gevolg hebben (zie oa Nut96, Ree99). Echter, recent zijn<br />

aanwijzingen gevonden dat de dynorfinen — die zich binden aan de κ-receptoren —<br />

geen dysforie veroorzaken, maar de effecten op de µ-receptoren versterken in plaats<br />

van tegengaan (Gre97, Kre99, Sti00).<br />

Herhaald stimuleren, zoals gebeurt bij verslaving aan opiaten, verstoort het functioneren<br />

van het receptorsysteem. Bovendien kunnen stoffen die in de gebruikelijke dosering<br />

selectief aangrijpen op bepaalde typen receptoren bij hoge dosering ook andere receptoren<br />

stimuleren of blokkeren, waardoor het farmacologisch profiel verandert.<br />

Roesopiaten zoals heroïne en morfine zijn (volledige) opiaat-agonisten; zij stimuleren<br />

vooral de µ-receptoren en ontlenen daaraan hun roeseffect — en de bovengenoemde<br />

bijwerkingen. Ten gevolge van herhaalde blootstelling aan opiaat-agonisten ontstaat op<br />

den duur een nieuw evenwicht waardoor de neuronen alleen nog ‘normaal’ kunnen<br />

functioneren in aanwezigheid van het middel. Gebleken is dat dit is terug te voeren op<br />

zeer specifieke veranderingen, zowel op moleculair als op neurochemisch en anatomisch<br />

niveau: ‘the drugs literally change their brains’ (Les97). Deze veranderingen liggen<br />

mogelijk tevens ten grondslag aan het ontstaan van craving, onthoudingsverschijnselen<br />

en terugval (Kre98; zie ook 2.5.4).<br />

81 Opiaten


5.4 Medicamenteuze interventies bij verslaving aan roesopiaten<br />

Ter behandeling van verslaving aan roesopiaten zijn in de loop der jaren — naast en in<br />

combinatie met allerlei andere vormen van behandeling en met zeer verschillend resultaat<br />

— alle in 5.1.1 genoemde opiaten in verschillende toedieningsvormen toegepast.<br />

Daarnaast staan ook andere middelen ter beschikking. Sommige daarvan grijpen eveneens<br />

aan op de opiaatreceptoren: opiaat-antagonisten en partiële opiaat-agonisten. Opiaat-antagonisten<br />

blokkeren de opiaatreceptoren. Naloxon en naltrexon blokkeren de<br />

µ-receptoren. Daarvan wordt op verschillende wijze gebruik gemaakt. Enerzijds kan<br />

toediening van een opiaat-antagonist het effect van roesopiaten blokkeren, zodat gebruik<br />

geen zin meer heeft; anderzijds kan toediening van een antagonist bij overdosering<br />

van een opiaat-agonist deze van de receptor verdrijven en daarmee diens effect teniet<br />

doen.<br />

Van partiële opiaat-agonisten bestaan verschillende soorten. Sommige kunnen als<br />

agonist werken op de ene receptor en als antagonist op een andere. Stoffen zoals buprenorfine<br />

zijn partiële agonisten op de µ-receptoren: zij stimuleren deze receptoren wel,<br />

maar niet volledig. Hun effect is daarom op alle gebieden minder dan dat van volledige<br />

µ-agonisten: minder pijnstillend en minder verslavend; minder roes, minder tolerantie,<br />

minder onthoudingsverschijnselen bij staken van gebruik en minder kans op sterfte ten<br />

gevolge van een overdosis.<br />

Tegenwoordig wordt de behandeling van opiaatverslaving zoveel mogelijk gedifferentieerd<br />

naar doelstelling. Dit brengt met zich mee dat in bepaalde gevallen verschillende<br />

middelen naast elkaar worden voorgeschreven en dat met het veranderen van de<br />

behandeldoelstelling bij een bepaalde patiënt ook de medicatie (zowel middel als dosering)<br />

kan wijzigen.<br />

In de volgende hoofdstukken geeft de commissie een overzicht van hetgeen haar bekend<br />

is over de effectiviteit van verschillende medicamenteuze interventies bij het bereiken<br />

van de in hoofdstuk 4 aangegeven doelstellingen bij de behandeling van opiaatverslaving.<br />

82 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Hoofdstuk<br />

6<br />

Abstinentie van opiaten:<br />

detoxificatie en terugvalpreventie<br />

6.1 Grondregels<br />

In hoofdstuk 4 werd uiteengezet dat het bereiken van stabiele abstinentie, ofwel het staken<br />

van gebruik van alle opiaten*, verloopt via twee fasen: de feitelijke ontgifting (detoxificatie)<br />

gevolgd door terugvalpreventie.<br />

Voor detoxificatie van opiaten zijn verschillende geneesmiddelen en methoden beschikbaar.<br />

Detoxificeren op zich vormt dan ook niet het grootste probleem bij de behandeling<br />

van opiaatverslaafden. Het probleem is de patiënt na detoxificatie af te houden<br />

van hernieuwd opiaatgebruik: 90 à 95% valt terug (Bri97, Rot00). De meeste kans<br />

op succes — onthouding van opiaatgebruik gedurende langere tijd — bestaat wanneer<br />

abstinentie als behandeldoel wordt gesteld op een moment waarop de patiënt (volgens<br />

hemzelf en volgens zijn behandelend arts) daaraan toe is en wanneer zijn persoonlijke<br />

en sociale omstandigheden gunstig zijn. Zeker bij langdurig aan opiaten verslaafde patiënten<br />

is het daarom niet altijd reëel abstinentie als eerste behandeldoel na te streven.<br />

Hoewel terugval in een aantal gevallen de kans op slagen bij een volgende poging<br />

doet toenemen (Dri99, Mer99), bestaat evenzeer het risico dat de patiënt in een neergaande<br />

spiraal van negatief zelfbeeld en toenemend druggebruik belandt die hij niet<br />

meer weet om te buigen. Essentieel is daarom dat na elke detoxificatie een vervolgtra-<br />

* Wat in de literatuur onder ‘abstinentie’ wordt verstaan, verschilt: de ene keer betekent abstinentie onthouding<br />

van alle verslavende stoffen, de andere keer onthouding van alle illegale middelen, dan weer onthouding van<br />

alle (legale en illegale) opiaten, weer een andere keer alleen onthouding van illegale opiaten.<br />

83 Abstinentie van opiaten:


ject met medicamenteuze en psychosociale ondersteuning wordt ingezet en volgehouden<br />

(Dri99).<br />

De commissie benadrukt dat detoxificatie — vanwege het risico van overdosering<br />

bij hernieuwd gebruik maar ook vanwege de kans dat de continuïteit van de zorg wordt<br />

onderbroken — is gecontra-indiceerd wanneer geen uitzicht bestaat op adequate terugvalpreventie.<br />

Algemeen geldt dat eventuele (somatische en psychiatrische) comorbiditeit gericht<br />

moet worden behandeld. Ook is het raadzaam de patiënt het roken van sigaretten en het<br />

gebruik van benzodiazepinen te doen staken* en overmatig alcoholgebruik te beteugelen.<br />

Bij bepaalde patiënten zal een gefaseerde aanpak van de verschillende problemen<br />

de beste resultaten opleveren (zie verder hoofdstuk 9).<br />

Voorlichting van zowel de patiënt als iemand uit diens directe omgeving over de verschillende<br />

aspecten van verslaving, het doel en de duur van de behandeling en de te<br />

verwachten bijwerkingen daarvan (de angst voor onthoudingsverschijnselen is veelal<br />

erger dan de feitelijke ervaring) vergroot de kans op het bereiken van het behandeldoel<br />

aanzienlijk. De commissie gaat op dergelijke andere dan medicamenteuze aspecten van<br />

een behandeling nader in in hoofdstuk 11.<br />

6.2 Detoxificatie<br />

6.2.1 Farmacologische principes<br />

Medicamenteuze ontgifting van opiaten wordt over het algemeen bewerkstelligd door<br />

het opiaat waaraan de patiënt verslaafd is te vervangen door een medicament dat eveneens<br />

op het opiaat-receptorsysteem aangrijpt maar dat geen roes veroorzaakt. Dit kan in<br />

principe met langwerkende volledige of partiële opiaat-agonisten of met opiaatantagonisten**.<br />

Bij ontgifting met opiaat-agonisten of partiële opiaat-agonisten wordt de medicatie<br />

geleidelijk afgebouwd. Langzaam afbouwen van agonisten (gebruikt wordt voornamelijk<br />

methadon; soms ook morfine (tabletten met gereguleerde (‘slow release’) afgifte of<br />

codeïne) kan leiden tot onthoudingsverschijnselen. Deze zijn kwalitatief en kwantitatief<br />

minder naarmate langzamer wordt afgebouwd. Afbouw van de partiële opiaat- agonist<br />

buprenorfine geeft over het algemeen slechts een mild onthoudingssyndroom, maar<br />

ook in dit geval is geleidelijk minderen raadzaam. Onthoudingsverschijnselen kunnen<br />

* Over stoppen met roken: zie de desbetreffende Cochrane reviews (www.update-software.com), de Amerikaanse<br />

‘Clinical Practice Guideline’ (Fio00,02) en Wagena e.a. (Wag01). Voorts ‘Smoking habits and attitudes in a<br />

methadone maintenance treatment population’ (Cle97). Stoppen met benzodiazepinen: Oude Voshaar e.a. (Oud01).<br />

** Nadere gegevens over de genoemde medicamenten: zie bijlage F (separaat). Nederlandse ervaringen: zie hoofdstuk 10.<br />

84 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


zo nodig symptomatisch worden behandeld. Hierbij moet men erop bedacht zijn geen<br />

nieuwe verslavingen te creëren (benzodiazepinen!). Ondanks behandeling van de onthoudingsverschijnselen<br />

blijkt het bijzonder moeilijk een patiënt te motiveren de laatste<br />

fase van de afbouw van een (partiële) agonist te voltooien.<br />

Toediening van opiaat-antagonisten (naloxon, naltrexon) veroorzaakt direct heftige<br />

onthoudingsverschijnselen. Symptomatische behandeling kan slechts tot op zekere<br />

hoogte uitkomst bieden. Omdat patiënten met behulp van deze ‘snelle detoxificatie’ (en<br />

met psychosociale ondersteuning) in enkele dagen door de onthoudingsfase heen geholpen<br />

kunnen worden, hoopt men de kans op uitval te verkleinen. De kans op terugval<br />

blijft echter groot. Om dit te voorkomen, is het noodzakelijk dat de patiënten na de behandeling<br />

nog geruime tijd (dwz enkele maanden tot een jaar) naltrexon blijven gebruiken*.<br />

Opiaat-antagonisten zijn niet verslavend, maar de therapietrouw is gering (zie<br />

verder 6.4).<br />

Gezien de heftige onthoudingsverschijnselen die bij ‘snelle detoxificatie’ met opiaat-antagonisten<br />

optreden, is men er de afgelopen jaren toe overgegaan deze middelen<br />

onder sedatie of onder algehele anesthesie toe te dienen. Doel is de patiënt daarmee<br />

zeer snel — in enkele uren — en zonder ongemak door het onthoudingssyndroom heen<br />

te loodsen. Als bijkomend voordeel van deze ‘ultra-snelle detoxificatie’ wordt genoemd<br />

dat ook patiënten die vanwege hun angst voor onthoudingsverschijnselen afzien<br />

van traditionele detoxificatie nu wel geholpen kunnen worden. Teneinde terugval te<br />

voorkomen, is het ook na ultrasnelle detoxificatie noodzakelijk dat de patiënten na de<br />

behandeling nog enkele maanden tot een jaar naltrexon blijven gebruiken.<br />

Overigens spreekt men, in navolging van Currie (Cur99, Cur01), in plaats van over<br />

‘(ultra)snelle detoxificatie’ in toenemende mate over ‘snel instellen op naltrexon’, daarmee<br />

detoxificatie en terugvalpreventie direct aan elkaar verbindend.<br />

In gevallen waarin het — om medisch-professionele of andere redenen — niet gewenst<br />

of mogelijk is de patiënt (partiële) opiaat-agonisten of -antagonisten toe te dienen,<br />

wordt wel gebruik gemaakt van (partiële) α 2<br />

-adrenerge agonisten (clonidine, lofexidine).<br />

Deze stoffen activeren de α 2<br />

-receptoren in de hersenstam waardoor onder andere<br />

de adrenerge prikkeloverdracht in de locus coeruleus wordt geremd. Opiaten onderdrukken<br />

eveneens, zij het via andere receptoren, de adrenerge activiteit in de locus coeruleus.<br />

α 2<br />

-Adrenerge agonisten kunnen dan ook de vegetatieve verschijnselen die optreden<br />

bij staken van opiaatgebruik, zoals misselijkheid, braken, diarree en transpi-<br />

* Geadviseerd wordt patiënten die naltrexon gebruiken een kaartje bij zich te laten dragen waarop dit is vermeld;<br />

zulks in verband met pijnbestrijding of anesthesie bij eventuele opname op een afdeling voor EHBO.<br />

85 Abstinentie van opiaten:


eren, verminderen*. Op craving en andere subjectieve verschijnselen zoals spierpijn,<br />

slapeloosheid en angst is het effect veel minder.<br />

Als voordeel van α 2<br />

-adrenerge agonisten wordt wel aangevoerd dat deze middelen<br />

zelf geen roes en geen onthoudingsverschijnselen veroorzaken. Desalniettemin is melding<br />

gemaakt van psychotrope effecten (ook in interactie met methadon), van verslaving<br />

aan clonidine en van sterke reboundverschijnselen bij abrupt staken van het gebruik<br />

(Beu98, O’Co00b, Den01). Lofexidinegebruik zou geen verslavingsrisico inhouden<br />

(Akh99). Nadeel van clonidine is de grote kans op ernstige bloeddrukdaling (de belangrijkste<br />

indicatie voor dit middel is hypertensie) en sedatie**. Gebruik van lofexidine<br />

is in dit opzicht minder problematisch.<br />

Met behulp van een combinatie van α 2<br />

-adrenerge agonisten en naltrexon kunnen<br />

opiaatverslaafden ook zonder anesthesie of sedatie binnen enkele dagen worden gedetoxificeerd.<br />

Cardiale aandoeningen, nierfunctie-stoornissen en hypotensie gelden als absolute<br />

contra-indicaties voor toepassing van α 2<br />

-adrenerge agonisten.<br />

Het is ook mogelijk de opiaatreceptoren te stimuleren zonder gebruik te maken van geneesmiddelen.<br />

Aangenomen wordt dat de gerapporteerde effecten van (oor)acupunctuur<br />

en transcutane electrostimulatie tot stand komen via het endogene opiaat-systeem.<br />

Ter detoxificatie van opiaten met behulp van deze methoden worden de patiënten aanvankelijk<br />

dagelijks, later in afnemende frequentie behandeld. Het is moeilijk de effectiviteit<br />

van deze behandelingen met behulp van dubbelblind onderzoek met controlegroepen<br />

vast te stellen, voornamelijk omdat patiënten met een onthoudingssyndroom<br />

zeer gevoelig zijn voor suggestie en het placebo-effect van deze methoden bijzonder<br />

groot is (O’Br95).<br />

Men kan ook pogen een patiënt te laten afkicken door hem acuut alle opiaatgebruik te<br />

doen staken, zonder de daarbij optredende onthoudingsverschijnselen te behandelen<br />

(‘cold turkey’). De commissie acht een dergelijke aanpak, die een hevig en dagen aanhoudend<br />

onthoudingssyndroom teweeg brengt, niet professioneel en niet in het belang<br />

van de patiënt. Bovendien blijken de resultaten van deze patiënt-onvriendelijke benadering,<br />

ook wanneer de optredende onthoudingsverschijnselen symptomatisch worden behandeld<br />

(zoals wordt geadviseerd door de APA (APA95)), niet beter — en mogelijk<br />

minder goed — dan met methadon.<br />

* Α 2<br />

-adrenerge-agonisten binden zich presynaptisch aan de α 2<br />

-receptoren die zich op de noradrenerge zenuweinden<br />

bevinden; ze verminderen het vrijkomen van noradrenaline dat plaatsvindt wanneer het gebruik van opiaten<br />

wordt gestaakt (Akh99).<br />

** Mogelijk pluspunt van clonidine is dat het middel effectief lijkt te zijn bij pogingen het roken te staken (Gou99). Of dit<br />

tevens het geval is bij rokende drugverslaafden is, voor zover de commissie heeft kunnen nagaan, niet aangetoond.<br />

86 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


6.2.2 Criteria voor een geslaagde detoxificatie<br />

Men kan van een geslaagde detoxificatie spreken wanneer de patiënt<br />

geen (legale danwel illegale) opiaten meer gebruikt<br />

weinig last heeft van onthoudingsverschijnselen<br />

niet toegeeft aan zijn gevoelens van craving<br />

niet is overgegaan op onmatig gebruik van een ander middel (alcohol, benzodiazepinen,<br />

cocaïne, sigaretten)<br />

in een vervolgbehandeling participeert.<br />

Bijgebruik kan worden vastgesteld met behulp van urine-onderzoek. Een vervolgbehandeling<br />

met naltrexon zal bij een abstinente patiënt geen onthoudingsverschijnselen<br />

provoceren.<br />

6.2.3 Overzichtsartikelen en richtlijnen<br />

De commissie heeft de richtlijnen die in verschillende landen zijn opgesteld en de adviezen<br />

die worden gegeven om de doelstelling ‘detoxificatie van opiaten’ te bereiken<br />

bestudeerd. Daarnaast heeft zij zich verdiept in de sedert 1995 gepubliceerde overzichtsartikelen<br />

over dit onderwerp*.<br />

Uit deze stukken komen slechts globale aanwijzingen naar voren. Niet duidelijk<br />

wordt welke medicatie voor welke categorie patiënten in welk stadium van hun verslaving<br />

de voorkeur verdient. De enige prioriteitstelling die valt te onderkennen, is de<br />

volgorde van vermelden van de toegepaste geneesmiddelen.<br />

Overal staat methadon op de eerste plaats. Met dit middel is dan ook al 35 jaar ervaring<br />

en het is zeer uitvoerig onderzocht. Het aan methadon verwante LAAM (levo-αacetyl-methadol)<br />

wordt soms in één adem met methadon genoemd, maar het blijkt in de<br />

praktijk, zeker voor detoxificatie, betrekkelijk weinig te worden gebruikt. Omdat zich<br />

tijdens de behandeling met LAAM levensbedreigende hartstoornissen hebben voorgedaan,<br />

is de handelsvergunning voor LAAM in de lidstaten van de Europese Unie in<br />

2001 opgeschort (zie verder 7.2.1.)<br />

Buprenorfine is een goede tweede, waarbij moet worden aangetekend dat dit middel<br />

voor de behandeling van verslaving nog niet overal is geregistreerd. De praktijkervaring<br />

beperkt zich derhalve tot die landen waar dit wel het geval is. Elders is inmiddels<br />

wel ruime onderzoekservaring opgedaan. Met adviezen is men over het algemeen<br />

terughoudend; wanneer al adviezen worden aangetroffen, zijn deze veelal gebaseerd op<br />

* Een samenvatting is te vinden in bijlage G (separaat).<br />

87 Abstinentie van opiaten:


het interessante werkingsmechanisme van deze partiële opiaat-agonist en op resultaten<br />

van onderzoek met een toedieningsvorm die niet op de markt is, namelijk een oplossing<br />

voor sublinguaal gebruik. Een uitzondering vormen de Australische ‘Clinical Guidelines:<br />

buprenorphine treatment of heroin dependence’, een handleiding voor de toepassing<br />

van buprenorfine sublinguaaltabletten in de praktijk (Lin01).<br />

De derde plaats is voor clonidine, in het bijzonder ter behandeling van de adrenerge<br />

component van het onthoudingssyndroom. In het Verenigd Koninkrijk gebruikt men<br />

lofexidine, dat beduidend minder hypotensie geeft. Met behulp van de combinatie clonidine<br />

— naltrexon is het mogelijk patiënten snel te detoxificeren maar het onthoudingssyndroom<br />

kan ernstig zijn, zeker de eerste twee dagen.<br />

Ten aanzien van snelle detoxificatie met naltrexon alléén is men zeer terughoudend: alleen<br />

klinisch en door specialisten. In de verschillende richtlijnen wordt (nog?) geen<br />

melding gemaakt van ultra-snelle detoxificatie onder anesthesie of sedatie. De verschillende<br />

overzichtsartikelen zijn ten aanzien van deze laatstgenoemde methode terughoudend<br />

tot gematigd optimistisch (wellicht geschikt voor bepaalde categorieën patiënten).<br />

Echter, nader onderzoek is nodig naar de resultaten op langere termijn.<br />

Ter symptomatische behandeling van onthoudingsverschijnselen wordt ruimte gelaten<br />

voor allerhande middelen: benzodiazepinen, antidepressiva, NSAID*’s, metoclopramide<br />

(tegen misselijkheid en maagkrampen), anti-diarrhoeica. En α 2<br />

- adrenerge<br />

agonisten.<br />

6.2.4 (Gerandomiseerde) onderzoekingen met controlegroepen (RCT’s)<br />

Teneinde een wetenschappelijk onderbouwd advies te kunnen geven, heeft de commissie<br />

zich vervolgens verdiept in de publicaties van recente datum waarin verslag wordt<br />

gedaan van, bij voorkeur dubbelblind uitgevoerde en gerandomiseerde, onderzoekingen<br />

met controlegroepen (randomised controlled trials, RCT’s) naar de effectiviteit van de<br />

verschillende bij detoxificatie van opiaatverslaafden gebruikte farmaca. Inmiddels zijn<br />

over detoxificatie met methadon (Ama02), buprenorfine (Gow00a; geactualiseerde versie:<br />

Gow02), met α 2<br />

-adrenerge agonisten (Gow02a) en met de combinatie naltrexonclonidine<br />

(Gow99; geactualiseerde versie: Gow02b) ook door de Cochrane groep ‘systematic<br />

reviews’ gepubliceerd. De Australische Drug and Alcohol Services Council —<br />

waarin dezelfde onderzoekers zitting hebben als in de Cochrane-groep — heeft medio<br />

2000 een uitgebreid literatuuroverzicht over detoxificatie van opiaten op-<br />

* NSAID: non-steroidal anti-inflammatory drug.<br />

88 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


gesteld (Gow00)*. De resultaten van deze verschillende overzichten geven aanleiding<br />

tot enige nuancering van de conclusies uit de hiervoor samengevatte overzichtsartikelen<br />

en richtlijnen.<br />

Methadon is, vooral in het buitenland, uitvoerig onderzocht in zowel klinische als ambulante<br />

situaties. De beste resultaten worden verkregen door, in een klinische setting en<br />

in maximaal drie weken, de heroïne te vervangen door methadon, deze medicatie (zeer)<br />

geleidelijk af te bouwen en eventueel optredende onthoudingsverschijnselen symptomatisch<br />

te behandelen.<br />

Detoxificatie met LAAM is mogelijk maar duurt lang. De ervaringen met LAAM bij<br />

het bereiken van abstinentie zijn te beperkt om daarop conclusies te baseren en, omdat<br />

het middel in de EU niet meer verkrijgbaar is, voor Nederland thans niet relevant.<br />

Buprenorfine lijkt veelbelovend als hulpmiddel bij detoxificatie van zowel heroïne als<br />

methadon. Ook ambulante detoxificatie lijkt met dit middel mogelijk. In totaal voltooit<br />

65-100% van de patiënten de behandeling (Gow00a; in het overzicht van augustus<br />

2000 (Gow00) zijn ook lagere percentages genoemd, overigens met plausibele verklaring).<br />

Buprenorfine lijkt effectiever dan clonidine onthoudingsverschijnselen tegen te<br />

gaan. Het middel zou weinig bijwerkingen hebben. Volgens de in 2001 (door ten dele<br />

dezelfde onderzoekers) gepubliceerde richtlijnen zou combineren met naltrexon al vanaf<br />

de tweede dag mogelijk zijn. De optredende bijwerkingen — die meestal wel behandeld<br />

moeten worden — nemen binnen 24 uur af (Lin01).<br />

Het aantal patiënten dat een detoxificatiebehandeling met α 2<br />

-adrenerge agonisten afmaakt<br />

is nauwelijks kleiner dan met methadon; ook hier geeft klinische ontgifting binnen<br />

drie weken de beste resultaten. Tegen craving helpen deze middelen niet. De beste<br />

resultaten bij detoxificatie van heroïne worden verkregen bij combineren met naltrexon.<br />

Voor ambulante behandeling is lofexidine, omdat het minder bloeddrukverlagend<br />

werkt, geschikter dan clonidine.<br />

De resultaten bij detoxificatie van methadonpatiënten met α 2<br />

-adrenerge agonisten<br />

zijn onduidelijk. Onthoudingsverschijnselen lijken langer voort te bestaan dan bij afbouwen<br />

van heroïne; toch voltooien meer patiënten de behandeling. Ook hier geeft<br />

combineren met naltrexon goede resultaten.<br />

Over de waarde van de ‘ultra-snelle detoxificatie’, de methode waarbij de patiënt<br />

met behulp van (onder meer) opiaat-antagonisten binnen enkele uren wordt ontgift na-<br />

* Dit overzicht omvat 218, ook oudere, publicaties van (al dan niet gerandomiseerde) onderzoekingen met controlegroepen;<br />

deze bleven over na selectie uit de aanvankelijk gevonden 889 artikelen. Een meer uitgebreide samenvatting van de<br />

conclusies is tezamen met een samenvatting van nadien gepubliceerde RCT’s, te vinden in bijlage G (separaat).<br />

89 Abstinentie van opiaten:


dat hij onder algehele anesthesie of sedatie is gebracht, waren ten tijde van de publicatie<br />

van het Australische overzicht nog geen conclusies te formuleren. De variabelen bij<br />

zowel de methode als de adjunct-medicatie zijn talrijk en in 2000 waren geen rapportages<br />

beschikbaar over onderzoek waarin deze methode werd vergeleken met andere methoden.<br />

Inmiddels zijn in februari 2002 de eerste resultaten gepresenteerd van het Nederlandse<br />

EDOCRA-onderzoek*. Daaruit komt naar voren dat algehele anesthesie bij detoxificatie<br />

met een opiaat-antagonist van op methadon gestabiliseerde patiënten geen toegevoegde<br />

waarde heeft: zowel met als zonder anesthesie zijn de resultaten (nog abstinent<br />

één maand na detoxificatie) bevredigend (Jon02).<br />

Naar de waarde van sedatie bij detoxificatie met opiaat-antagonisten is nog onvoldoende<br />

onderzoek gedaan. De conclusie uit het enige afgeronde — maar tot op heden niet<br />

gepubliceerde — gerandomiseerde onderzoek op dit gebied luidt dat bij detoxificatie<br />

met naltrexon (van heroïne danwel van methadon) sedatie en anesthesie even effectief<br />

zijn maar dat sedatie veiliger is. De onderzoekers adviseren dan ook de ‘ultra-snelle detoxificatie’<br />

methode, waarbij patiënten met behulp van algehele anesthesie worden ontgift,<br />

niet meer toe te passen. Hoewel snel instellen op naltrexon met behulp van sedatie<br />

bij significant meer patiënten succesvol was dan instellen op naltrexon na ‘conventionele’<br />

detoxificatie met bijvoorbeeld clonidine (99% vs 20%), bleek de methode waarop<br />

de patiënten op naltrexon waren ingesteld voor het resultaat op langere termijn (followup<br />

12 maanden) geen verschil te maken (Cur01).<br />

6.3 Detoxificatie: conclusies en aanbevelingen<br />

6.3.1 Conclusies op grond van de literatuur<br />

De verschillende onderzoekers zijn het er over eens dat detoxificatie op zichzelf hoogstens<br />

een eerste stap kan zijn in de behandeling van opiaatverslaving.<br />

Instellen op en afbouwen van methadon is vooralsnog de in eerste instantie aanbevolen<br />

en meest toegepaste methode. De beste resultaten zijn te verwachten bij een kortdurende<br />

klinische behandeling.<br />

Detoxificatie met buprenorfine lijkt interessant, maar qua relatieve effectiviteit —<br />

zowel wat betreft retentie in behandeling als in aantallen patiënten die werkelijk ontgift<br />

* EDOCRA: Effectiveness of two methods of Detoxification combined with the administration of an Opioid<br />

antagonist and biopsychosocial rehabilitation based on the Community Reinforcement Approach. Community<br />

Reinforcement Approach (CRA) is een cognitieve gedragsmatige methode van deconditionering en het leren<br />

omgaan met situaties die een hoog risico inhouden (Roo97).<br />

90 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


aken — komt dit middel voorlopig op de tweede plaats. Wel laat het zich aanzien dat<br />

ambulante detoxificatie met buprenorfine goed mogelijk is. Ook instellen op naltrexon<br />

naast buprenorfine lijkt mogelijk. Toezicht is daarbij noodzaak.<br />

Een derde mogelijkheid is de onthoudingsverschijnselen die optreden bij afbouw<br />

van opiaten te behandelen met clonidine (bij voorkeur klinisch) of lofexidine (desgewenst<br />

ambulant). Combineren met naltrexon geeft goede resultaten. In verband met<br />

eventueel optredende bijwerkingen (delirium, braken, diarree) moet een dergelijke gecombineerde<br />

behandeling klinisch (of ten minste in dagbehandeling) worden gegeven.<br />

Onthoudingsverschijnselen kunnen symptomatisch worden behandeld met onder andere<br />

benzodiazepinen, antidepressiva, NSAID’s, metoclopramide (tegen misselijkheid en<br />

maagkrampen), anti-diarrhoeica. Of α 2<br />

- adrenerge agonisten.<br />

Bedacht moet worden dat het al dan niet in behandeling blijven van de patiënten —<br />

en daarmee het resultaat van de behandeling — in belangrijke mate wordt bepaald door<br />

de mate waarin de bijwerkingen van de behandeling opwegen tegen de onthoudingsverschijnselen<br />

zelf.<br />

In alle gevallen is psychosociale ondersteuning van wezenlijk belang.<br />

6.3.2 Overwegingen van de commissie<br />

De gevolgde evidence-based benadering houdt in dat de commissie naast de resultaten<br />

van gerandomiseerde onderzoekingen met controlegroepen ook andere overwegingen<br />

in haar beschouwingen betrekt. Resultaat daarvan kan zijn dat de plaats van de in de<br />

vorige paragraaf besproken middelen in bepaalde gevallen wisselt.<br />

Zo kan het aantrekkelijk zijn een alternatief te hebben dat, zoals buprenorfine, niet<br />

het stigma draagt dat methadon voor sommigen heeft en waarvan de onthoudingsverschijnselen<br />

bij afbouw milder zijn dan die van methadon. Bovendien lijkt het perspectief<br />

van detoxificatie met buprenorfine op de langere termijn gunstig:<br />

instellen op naltrexon na buprenorfine lijkt gemakkelijker te gaan dan na methadon<br />

en na een kortere opiaatvrije periode waardoor terugvalpreventie meer kans van<br />

slagen zou hebben<br />

buprenorfine kan al snel (na twee dagen) worden gecombineerd met naltrexon; de<br />

optredende onthoudingsverschijnselen — die meestal wel behandeld moeten worden<br />

— nemen binnen 12 tot 24 uur af<br />

wanneer detoxificatie niet lijkt te slagen, is overgaan op een onderhoudsbehandeling<br />

met buprenorfine goed mogelijk<br />

bij onvoldoende resultaat kan gemakkelijk van buprenorfine op methadon worden<br />

overgegaan.<br />

91 Abstinentie van opiaten:


Als bijkomend voordeel kan worden genoemd dat, zeker voor huisartsen maar wellicht<br />

ook in penitentiaire inrichtingen, de drempel om opiaatverslaafden te behandelen lager<br />

zal zijn wanneer de partiële opiaat-agonist buprenorfine beschikbaar is.<br />

Ter detoxificatie van bepaalde opiaatverslaafden en in bepaalde situaties kan het van<br />

belang zijn over een alternatief te beschikken voor (partiële) opiaat-agonisten of -antagonisten<br />

dat snel werkt en dat minder hypotensie geeft dan clonidine. Het laat zich aanzien<br />

dat lofexidine een dergelijk alternatief kan vormen. Uit recent onderzoek zijn aanwijzingen<br />

naar voren gekomen dat de combinatie van lofexidine met naltrexon snelle<br />

detoxificatie mogelijk maakt zonder dat daarbij een ernstig onthoudingssyndroom optreedt<br />

(Akh99, Bun00). Als dit ook in de Nederlandse situatie blijkt te gelden, bestaat<br />

de mogelijkheid dat verschillende behandelaars aan deze methode de voorkeur zullen<br />

geven.<br />

6.3.3 Aanbevelingen<br />

Op grond van de farmacologie van buprenorfine, de resultaten van patiëntgebonden onderzoek<br />

en aanwijzingen uit de klinische praktijk adviseert de commissie het therapeutisch<br />

arsenaal dat in Nederland voor detoxificatie van opiaatverslaafden ter beschikking<br />

staat met buprenorfine in adequaat gedoseerde sublinguaal-tabletten (‘high dose buprenorfine’)<br />

uit te breiden. Dit dient gepaard te gaan met een gedegen introductieprogramma<br />

(zie 11.7).<br />

Ter detoxificatie van bepaalde opiaatverslaafden kan het wenselijk zijn over een alternatief<br />

te beschikken voor (partiële) opiaat-agonisten of -antagonisten. Omdat lofexidine<br />

minder hypotensie geeft dan het thans in dergelijke gevallen veelal toegepaste clonidine,<br />

acht de commissie het van belang dat voor de Nederlandse verslavingszorg lofexidine<br />

ter beschikking komt.<br />

6.4 Terugvalpreventie<br />

6.4.1 Farmacologische principes<br />

Na detoxificatie kan op verschillende wijze worden geprobeerd terugval te voorkómen.<br />

In 2.6 werd aangegeven dat terugval een van de grootste problemen vormt bij de behandeling<br />

van verslaving. In hoofdstuk 4 werden drie algemene farmacotherapeutische<br />

principes genoemd volgens welke terugval kan worden voorkómen: 1) vermindering<br />

van het positieve effect van de verslavende stof, 2) vermindering van de craving en 3)<br />

het bewerkstelligen van een aversieve reactie bij gebruik van de verslavende stof.<br />

92 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Ad 1). Toediening van de opiaat-antagonist naltrexon kan voorkomen dat heroïneverslaafden<br />

een roes ervaren; patiënten worden daarom na detoxificatie dikwijls op dit<br />

middel ingesteld. Hoewel men het er over eens is dat naltrexon een ‘ideaal’ middel is<br />

— niet verslavend, geen tolerantie, lang werkend, orale toediening, niet attractief voor<br />

doorverkoop — blijkt de uitval in de praktijk zeer groot. Dit zou niet alleen toe te<br />

schrijven zijn aan de bijwerkingen — deze zijn veelal van gastro-intestinale aard* en<br />

voorbijgaand (en daarmee moeilijk te onderscheiden van de onthoudingsverschijnselen);<br />

ook angst en dysforie komen voor (Cro85, APA95, Bes96) — maar vooral aan het<br />

ontbreken van enig positief gevoel (O’Br97, Tai97, Joh00, Cur01, AMTA01). Carroll<br />

adviseert dit te compenseren met contingency-management** of via het inschakelen<br />

van een vriend of familielid (Car01).<br />

De weg waarlangs de voor het volhouden van de therapie benodigde motivatie<br />

wordt bereikt, blijkt van minder belang. Afhankelijk van de lokale zeden en gewoonten<br />

zijn goede resultaten vermeld van de invloed van een hechte familieband (Zuid-Europa),<br />

van dwangbehandeling (VS, Maleisië) en van de ‘community reinforcement approach’<br />

(CRA) (Nederland). Gebleken is dat toezicht op medicatie-inname, psychosociale<br />

ondersteuning en aanmoedigingen in materiële vorm (‘incentives’) helpen. Maar<br />

dat geldt voor alle verslaafden, onder welk behandelregime dan ook.<br />

Naltrexon kan dagelijks, maar desgewenst ook om de dag of eens per drie dagen<br />

worden ingenomen. Ter bevordering van de therapietrouw zijn naltrexon-implantaten<br />

en, recent, een depot-preparaat ontwikkeld (een injectievorm die een maand werkt<br />

wordt in de VS in een multicenter trial onderzocht). Vooral de laatstgenoemde vorm<br />

lijkt veelbelovend. Desalniettemin kan worden verwacht dat alleen zeer gemotiveerde<br />

patiënten zich hiervoor zullen aanmelden.<br />

De commissie wijst er wel op dat naltrexon, zoals elke antagonist, een ‘up-regulatie’<br />

— Yoburn95 spreekt van ‘antagonist-induced supersensitivity’ (Yob95; zie ook<br />

Tem82) — van de receptoren veroorzaakt (Sim97). Daarom zou enerzijds de kans dat<br />

patiënten ook na staken van de naltrexonbehandeling abstinent blijven toenemen naarmate<br />

zij de behandeling langer volhouden; anderzijds houdt hervatten van het opiaatgebruik<br />

na medicatie met naltrexon het risico van overdosering in. De receptor-upregulatie<br />

kan al optreden na enkele weken en maanden tot jaren na staken van de behandeling<br />

blijven voortbestaan.<br />

Tot op heden is weinig bekend over de veiligheid van langdurig gebruik van naltrexon.<br />

Melding is gemaakt van sterfte korte tijd na het staken van de medicatie maar<br />

* De meeste anti-diarreemiddelen werken niet bij patiënten bij wie de opiaatreceptoren door naltrexon zijn geblokkeerd.<br />

Octreotide vormt dan een goed alternatief — zij het dat dit middel alleen in injectievorm beschikbaar is.<br />

** Contingency management: een systeem van aanmoediging en ontmoediging dat erop gericht is druggebruik minder<br />

aantrekkelijk te maken en abstinentie aantrekkelijker (Gri00). In de praktijk vaak: het in het vooruitzicht stellen van<br />

een beloning (geld, privileges) voor gewenst gedrag. Ook: leren omgaan met situaties die een hoog risico inhouden.<br />

93 Abstinentie van opiaten:


ook geruime tijd later; oorzaak was in alle gevallen een overdosis heroïne (Mio97,<br />

Bre01, Cur01, Dég01, Shi01). Een duidelijke waarschuwing aan de patiënten is dan<br />

ook op zijn plaats.<br />

Ad 2). Ter vermindering van craving wordt wel gebruik gemaakt van antidepressiva.<br />

Zolang echter de aan craving ten grondslag liggende neurofysiologische veranderingen<br />

in de hersenen niet zijn opgehelderd, kunnen geen specifieke geneesmiddelen ter behandeling<br />

worden ontwikkeld. Vooralsnog valt van gedragstherapieën ((CRA), contingency<br />

management, cue-exposure (APA95)) het meest te verwachten. Ook verschillende<br />

vormen van acupunctuur en electrostimulatie worden toegepast. Hoewel soms goede<br />

resultaten worden gemeld, is de methode niet systematisch onderzocht (Rie90,<br />

McL93a, NIH97).<br />

Ad 3): Voor toepassing van het derde farmacologische principe, het bewerkstelligen<br />

van een aversieve reactie bij gebruik van de verslavende stof, zijn bij opiaatverslaving<br />

geen medicamenten beschikbaar: een op naltrexon ingestelde patiënt zal bij gebruik<br />

van opiaten weliswaar geen roes ervaren, maar evenmin een aversieve reactie vertonen.<br />

6.4.2 Overzichtsartikelen en richtlijnen<br />

In bijlage G* is beschreven wat in de in 6.3.1 genoemde overzichten en richtlijnen ten<br />

aanzien van terugvalpreventie wordt geadviseerd. Voor feitelijke terugvalpreventie<br />

staat alleen naltrexon ter beschikking. Vaak wordt methadon als eerste keus geadviseerd,<br />

hetgeen betekent dat onder ‘terugval’ wordt verstaan: terugval in gebruik van illegale<br />

opiaten. Ook LAAM en buprenorfine worden genoemd. Zoals hiervoor aangegeven,<br />

is LAAM echter inmiddels in de lidstaten van de Europese Unie niet meer verkrijgbaar.<br />

Duidelijk is dat terugval een probleem vormt waarvoor, wanneer totale onthouding<br />

van opiaten het behandeldoel is, farmacotherapie op zichzelf meestal geen afdoende<br />

oplossing biedt. Psychosociale ondersteuning is bij terugvalpreventie van cruciaal belang.<br />

6.4.3 (Gerandomiseerde) onderzoekingen met controlegroepen (RCT’s)<br />

Publicaties betreffende onderzoek (gerandomiseerd, met controlegroepen) naar de resultaten<br />

van terugvalpreventie na detoxificatie waarbij volledige onthouding van opiaten<br />

wordt beoogd zijn schaars. Voor zover te achterhalen, publiceerden alleen Gerra<br />

* De bijlagen F, G en H worden separaat gepubliceerd.<br />

94 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


e.a. in 1995 de resultaten van een dergelijk onderzoek. Zij vonden dat een gedurende<br />

drie maanden voortgezette onderhoudsbehandeling met naltrexon (na detoxificatie met<br />

clonidine en met eens per week psychotherapie) ook na zes maanden nog merkbaar resultaat<br />

gaf (Ger95a).<br />

Wel zijn verschillende onderzoekingen gaande waarbij medicamenteuze terugvalpreventie<br />

wordt nagestreefd door de patiënten gedurende langere tijd (enkele maanden<br />

tot een jaar) naltrexon voor te schrijven (Sta01).<br />

Uit de eerste resultaten van het EDOCRA-onderzoek blijkt dat een behandeling<br />

met naltrexon in combinatie met CRA terugval in de eerste maand na detoxificatie effectief<br />

kan voorkomen. Een dergelijke behandeling is evenwel slechts voor een bepaalde<br />

groep patiënten geïndiceerd en zal alleen onder duidelijk omschreven voorwaarden<br />

kunnen worden toegepast (Jon02). Gegevens omtrent de effectiviteit van deze methode<br />

op de langere termijn zijn nog niet beschikbaar.<br />

6.4.4 Overig onderzoek<br />

Verschillende onderzoekers berichten dat opiaatverslaafden zich liever melden voor<br />

een onderhoudsbehandeling dan voor detoxificatie. De algemene ervaring is dat, als<br />

toch tot detoxificatie wordt besloten, de overgrote meerderheid van de patiënten na al<br />

dan niet geleidelijk staken van een methadontherapie terugvalt*. Om dit te voorkomen,<br />

is op verschillende wijzen gepoogd patiënten na het afbouwen van methadon in te stellen<br />

op naltrexon. Wil men echter de sterke onthoudingsverschijnselen die opiaat-antagonisten<br />

teweeg brengen voorkomen, dan moet een opiaatvrije periode van 2 tot 10 dagen**<br />

worden aangehouden.<br />

Om terugval in deze, zeer kritieke, periode te vermijden, kunnen de optredende<br />

onthoudingsverschijnselen (onder meer) met een α 2<br />

-adrenerge agonist worden behandeld.<br />

Probleem is dat deze middelen de optredende craving niet doen verminderen. Dit<br />

kan in sommige gevallen worden ondervangen door de patiënt met behulp van<br />

α 2<br />

-adrenerge agonisten te detoxificeren en hem daarnaast of direct daarna in te stellen<br />

op naltrexon, maar ook dan is het resultaat ongewis.<br />

Na afbouwen van buprenorfine zou de patiënt sneller op naltrexon kunnen worden<br />

ingesteld dan na methadon (0 tot 4 dagen), zij het dat dan wel onthoudingsverschijnselen<br />

optreden. De intensiteit daarvan is afhankelijk van het tijdstip van toediening en<br />

van de aanvangsdosering naltrexon. Zoals aangegeven bij detoxificatie, zou al vanaf de<br />

tweede dag van de buprenorfinebehandeling daarnaast insluipend naltrexon kunnen<br />

worden gedoseerd. De optredende onthoudingsverschijnselen — die meestal zodanig<br />

* Zie publicaties over verschillende observationele onderzoekingen (oa Gos86,87,89; Bro00). Informatie over<br />

de Nederlandse situatie: zie hoofdstuk 10.<br />

** Gowing adviseert nader onderzoek te doen naar de juiste termijn (Gow00). Volgens de bijsluiter: 7-10 dagen.<br />

95 Abstinentie van opiaten:


zijn dat behandeling nodig is — nemen binnen 12 tot 24 uur af. Hoe het deze patiënten<br />

op de langere termijn vergaat is niet onderzocht. Volgens sommige onderzoekers zou<br />

de wijze van instellen op naltrexon daarvoor niets uitmaken (Cur99a,01; Häm01,<br />

Sau01).<br />

Evenmin is onderzocht of abstinentie kan worden gehandhaafd na afbouw en staken<br />

van een — geruime tijd volgehouden — naltrexonmedicatie. De tot op heden opgedane<br />

ervaring is dat 90 tot 95% van de patiënten de naltrexonbehandeling voortijdig<br />

staakt.<br />

Bij sommige patiënten is geprobeerd met behulp van psychosociale interventies tijdens<br />

langdurige opneming terugval te voorkomen. Meestal echter zal het noodzakelijk blijken<br />

het gebruik van de (partiële) opiaat-agonist of -antagonist geruime tijd voort te zetten.<br />

Overigens: uit verschillende onderzoekingen is naar voren gekomen dat slechts een<br />

kleine minderheid van de patiënten die uiteindelijk abstinent worden, dit toeschrijft aan<br />

de hulpverlening (Ang84, Sch00, Kor01).<br />

6.5 Terugvalpreventie: conclusies en aanbevelingen<br />

6.5.1 Conclusies op grond van de literatuur<br />

Preventie van terugval in opiaatgebruik na detoxificatie is problematisch. Na afbouwen<br />

van methadon valt 90-95% van de patiënten terug.<br />

De beste resultaten lijken te worden bereikt door de patiënt te detoxificeren met een<br />

α 2<br />

- adrenerge agonist en hem daarnaast of direct daarna op naltrexon in te stellen. Naltrexon<br />

voldoet echter alleen bij gemotiveerde patiënten; de overgrote meerderheid<br />

staakt de behandeling voortijdig. Een goed nazorgprogramma waarin voldoende psychosociale<br />

ondersteuning wordt verleend, kan de uitval beperken.<br />

Wanneer men besluit te volstaan met het voorkomen van terugval in gebruik van<br />

illegale opiaten, kan een onderhoudsdosering methadon of buprenorfine worden voorgeschreven.<br />

6.5.2 Overwegingen van de commissie<br />

Het is mogelijk dat nader onderzoek zal bevestigen dat instellen op naltrexon na afbouw<br />

van buprenorfine tot gunstiger resultaten leidt dan na afbouw van methadon omdat<br />

de opiaatvrije periode vóór toediening van een opiaat-antagonist na buprenorfine<br />

korter kan zijn. Ook zou instellen op naltrexon tijdens detoxificatie met buprenorfine<br />

96 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


tot goede resultaten kunnen leiden; dit kan binnen een week. De optredende onthoudingsverschijnselen<br />

nemen af binnen 24 uur na de eerste dosis naltrexon.<br />

Hoewel naltrexon in theorie zeer geschikt is ter preventie van terugval in opiaatgebruik,<br />

blijkt de therapietrouw in de praktijk minimaal. Wellicht zullen de behandelresultaten<br />

met het ter beschikking komen van de inmiddels ontwikkelde depot-vorm verbeteren.<br />

Wel wordt in toenemende mate gewaarschuwd voor het risico van overdosering<br />

als de patiënt na staken van de naltrexonmedicatie terugvalt.<br />

6.5.3 Aanbevelingen<br />

De commissie acht het noodzakelijk voorwaarden te creëren waaronder na detoxificatie<br />

een vervolgbehandeling ter preventie van terugval kan worden gegarandeerd. In bepaalde<br />

gevallen kan het aangewezen zijn een vervolgbehandeling onder drang in te<br />

stellen. De daartoe ter beschikking staande mogelijkheden worden omschreven in het<br />

<strong>Gezondheidsraad</strong>advies Behandeling van drugverslaafde gedetineerden (GR02).<br />

6.6 In onbruik geraakte en onvoldoende op effect geëvalueerde middelen<br />

Het is de commissie bekend dat met vele andere dan de hier genoemde geneesmiddelen<br />

is geprobeerd opiaatverslaafden van hun verslaving af te helpen. De rapportages daaromtrent<br />

betreffen voornamelijk casuïstische mededelingen, zijn fragmentarisch, vermelden<br />

geen of nauwelijks follow-up of gaan over onderzoek zonder controlegroep. De<br />

commissie neemt daarom omtrent deze middelen vooralsnog geen standpunt in.<br />

Andere middelen zijn in onbruik geraakt. Een daarvan, propoxyfeen, wil de commissie<br />

toch vermelden. Dit van methadon afgeleide synthetische opiaat werd in de jaren<br />

zeventig van de vorige eeuw toegepast ter detoxificatie van opiaatverslaafden. Het<br />

bleek evenwel dat patiënten aan het gebruikte propoxyfeen-HCl verslaafd konden raken;<br />

ook werden gevallen van overdosering en sterfte gerapporteerd. Verwacht werd<br />

dat propoxyfeen-napsylaat minder problemen zou geven omdat deze vorm slecht in water<br />

oplosbaar is en daardoor langzamer wordt geresorbeerd (Ina74). Uit verschillende<br />

onderzoekingen bleek evenwel dat dit middel vrij veel bijwerkingen veroorzaakte<br />

(Ina74a) en dat met methadon minder onthoudingsverschijnselen optraden (Ten75).<br />

Voor zover de commissie heeft kunnen nagaan, is na 1982 is niet meer over propoxyfeen<br />

bij de detoxificatie van opiaatverslaafden gepubliceerd (Ten82).<br />

Gezien de aandacht die, vooral in de Verenigde Staten, met een zekere regelmaat aan<br />

ibogaïne wordt besteed, wil de commissie ook enige — waarschuwende — woorden<br />

wijden aan dit, in Nederland niet als geneesmiddel geregistreerde, product.<br />

97 Abstinentie van opiaten:


Ibogaïne is een alkaloïde dat voorkomt in de wortels van Tabernantha Iboga, een<br />

plant die groeit in equatoriaal Afrika. Het middel heeft hallucinogene eigenschappen,<br />

vergelijkbaar met die van LSD. Gebruik doet mensen zich openstellen voor contacten<br />

waardoor het mogelijk kan zijn ook moeilijk bereikbare groepen psychosociale ondersteuning<br />

te bieden.<br />

Sedert in het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw toevallig werd ontdekt<br />

dat ibogaïne bij drugsverslaafden onthoudingsverschijnselen en craving kan onderdrukken,<br />

is het middel geprobeerd bij de behandeling van afhankelijkheid van allerlei middelen:<br />

opiaten, stimulantia, alcohol, nicotine. Daarbij bleken talrijke bijwerkingen op te<br />

treden: gewichtsverlies, extreme gevoeligheid voor geluid en licht, motorische stoornissen<br />

en verlamming, diarree, misselijkheid, braken, vermoeidheid en lusteloosheid, slapeloosheid,<br />

scheelkijken. Bovendien bestaat de vrees dat gebruikers van ibogaïne in<br />

een onomkeerbare psychose geraken (Sheppard in een interview in Mainline (Jon94)).<br />

Het werkingsmechanisme van ibogaïne is niet precies bekend; aangenomen wordt<br />

dat het zich — onder andere — bindt aan de κ-opiaatreceptoren en invloed heeft op de<br />

dopamine- en serotoninesystemen (zie oa Ree99). Serieus klinisch onderzoek ontbreekt.<br />

Wel blijven met een zekere regelmaat artikelen verschijnen over ibogaïne<br />

(She94, Lin98, Mas98a, Alp99). Ook wordt een internetsite bijgehouden*.<br />

6.7 Medicamenteuze interventies bij het bereiken van abstinentie van opiaten:<br />

advies voor de praktijk<br />

Veel geneesmiddelen en behandelstrategieën zijn effectief gebleken bij de behandeling<br />

van drugverslaving. Ondanks de overvloedige literatuur zijn echter tot op heden geen<br />

wetenschappelijk onderbouwde criteria beschikbaar op grond waarvan kan worden beslist<br />

welk middel bij welke verslaafde in welk stadium van zijn verslaving de voorkeur<br />

zou verdienen. Bovendien wijken zowel de beschreven onderzoekspopulaties — qua<br />

samenstelling en qua therapietrouw — als de behandelsituaties in de regel sterk af van<br />

de patiëntenpopulatie die zich hier te lande voor behandeling meldt. Zich bewust van<br />

deze beperkingen komt de commissie tot onderstaand algemeen advies.<br />

De meeste kans op het daadwerkelijk bereiken van abstinentie bestaat wanneer dit doel<br />

wordt gesteld op een moment dat de patiënt, volgens hemzelf en volgens zijn behandelend<br />

arts, daar aan toe is en zijn persoonlijke en sociale omstandigheden gunstig zijn.<br />

De commissie waarschuwt voor te hoge verwachtingen van stabiele abstinentie als behandeldoel,<br />

zeker bij patiënten die langdurig aan opiaten verslaafd zijn.<br />

* http://www.ibogaine.desk.nl<br />

98 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Het bereiken van abstinentie verloopt in twee fasen: detoxificatie en terugvalpreventie.<br />

Detoxificatie is gecontra-indiceerd wanneer geen adequate terugvalpreventie is<br />

geregeld.<br />

Het is raadzaam een patiënt voor de eerste fase, de detoxificatie van opiaten, gedurende<br />

maximaal drie weken op te nemen. Men vervangt de kortwerkende heroïne door<br />

een equivalente dosering van het langwerkende methadon en bouwt dit geleidelijk af.<br />

Wanneer zich, ondanks voldoende hoge aanvangsdosering en geleidelijk afbouwen —<br />

individueel te bepalen — onthoudingsverschijnselen voordoen, kunnen deze zo nodig<br />

symptomatisch worden behandeld. De meeste problemen doen zich voor wanneer de<br />

methadondosering onder de 40 mg per dag komt. Het kan helpen de dosis dan te verdelen<br />

over twee of meer porties per dag.<br />

Voor de eveneens langwerkende partiële agonist buprenorfine lijkt bij de detoxificatie<br />

van heroïneverslaafden een plaats te bestaan naast de volledige agonist methadon.<br />

In dit geval wordt heroïne — na een opiaatvrije periode van ten minste 6 uur en bij<br />

voorkeur pas wanneer onthoudingverschijnselen gaan optreden — vervangen door buprenorfine<br />

in een equivalente dosering die geleidelijk wordt afgebouwd. Hoewel goede<br />

resultaten zijn gerapporteerd bij afbouw in 10 dagen tot drie weken, is de kans op terugval<br />

kleiner wanneer voor de afbouwperiode enkele maanden worden uitgetrokken.<br />

Dit geldt overigens ook voor methadon. Wanneer de patiënt hoge doseringen heroïne<br />

gebruikt, kan het nodig zijn het eerste traject met methadon af te bouwen. De eerste dosis<br />

buprenorfine kan worden gegeven 24 uur na de laatste dosis methadon.<br />

Buprenorfine is ook geschikt om patiënten die op methadon zijn ingesteld te ontgiften.<br />

Men geeft dan eerst gedurende twee tot drie dagen een equivalente dosering buprenorfine<br />

en bouwt deze vervolgens geleidelijk af. Wanneer dit noodzakelijk mocht zijn,<br />

kan afbouw van buprenorfine in drie dagen (bij voorkeur klinisch).<br />

Bij afbouwen van buprenorfine treden over het algemeen minder onthoudingsverschijnselen<br />

op dan bij afbouwen van methadon. Wanneer zich toch onthoudingsverschijnselen<br />

voordoen, moeten deze symptomatisch worden behandeld.<br />

Wanneer de onthoudingsverschijnselen met α 2<br />

-adrenerge agonisten worden behandeld<br />

(toediening zo nodig meerdere malen per dag), kunnen opiaten vrij snel worden afgebouwd<br />

(in 4-10 dagen). Mede daarom is behandeling met deze middelen voor bepaalde<br />

patiënten een goed alternatief. Omdat lofexidine minder hypotensie geeft dan clonidine,<br />

is met lofexidine eventueel ambulante detoxificatie mogelijk. Heroïneverslaafden<br />

kan men desgewenst eerst enkele dagen op methadon stabiliseren. Vervolgens kan, tijdens<br />

de afbouw van methadon, de α 2<br />

-adrenerge agonist insluipend worden gedoseerd.<br />

Detoxificatie met naltrexon zonder meer lijkt, gezien de heftige onthoudingsverschijnselen<br />

die daarbij optreden, niet raadzaam. Ontgiften met naltrexon met adequate behan-<br />

99 Abstinentie van opiaten:


deling van de onthoudingsverschijnselen lijkt bij bepaalde, gemotiveerde patiënten bevredigende<br />

resultaten te geven. Toediening van algehele anesthesie lijkt hierbij geen<br />

meerwaarde te hebben. Een oordeel over het eventuele nut van sedatie bij deze procedure<br />

kan de commissie vooralsnog niet geven.<br />

Detoxificatie van zwangere vrouwen wordt over het algemeen ontraden* omdat eventuele<br />

onthoudingsverschijnselen en terugval in heroïnegebruik het risico van vroeggeboorte<br />

en spontane abortus kunnen vergroten. Wanneer een zwangere vrouw absoluut<br />

wil afkicken, wordt geadviseerd dit niet vóór de 14e week van de zwangerschap te<br />

doen (risico van spontane abortus) en niet later dan de 32e week (risico van vroeggeboorte<br />

of foetale sterfte) en altijd onder begeleiding (Lug96, Wan99, Fis00). Geleidelijk<br />

afbouwen van methadon verdient de voorkeur (GCM99). Detoxificatie met behulp<br />

van een α 2<br />

-adrenerge agonist zou mogelijk zijn wanneer slechts geringe onthoudingsverschijnselen<br />

optreden (Das98). Over eventuele effecten van buprenorfine op de ongeborene<br />

zijn nog onvoldoende gegevens beschikbaar. Hetzelfde geldt ten aanzien van<br />

het geven van borstvoeding tijdens een behandeling met buprenorfine. Ook omtrent het<br />

gebruik van naltrexon door zwangeren is onvoldoende informatie beschikbaar.<br />

Terugval vormt een probleem waarvoor, wanneer totale onthouding van opiaten het behandeldoel<br />

is, de tot op heden ter beschikking staande farmacotherapeutische mogelijkheden<br />

geen afdoende oplossing bieden. Het enige medicament dat ter beschikking staat<br />

is de bij de patiënten weinig geliefde opiaat-antagonist naltrexon. Bij patiënten die voor<br />

de behandeling gemotiveerd zijn kan naltrexon echter op adequate wijze terugval voorkomen.<br />

Innemen om de dag of om de twee dagen is mogelijk.<br />

Instellen op naltrexon na afbouw van opiaat-agonisten vereist een opiaatvrije periode<br />

van enkele (2-10) dagen. De kans op terugval in deze periode is zeer groot. Hoewel na<br />

afbouw van een partiële opiaat-agonist zoals buprenorfine deze periode met enkele dagen<br />

kan worden bekort (afbouw in 0-4 dagen) en de onthoudingsverschijnselen milder<br />

zijn, blijft de kans op succes beperkt. Wel kan naltrexon insluipend naast buprenorfine<br />

worden gegeven (vanaf de tweede behandeldag, te beginnen met 12,5 mg per dag). De<br />

optredende onthoudingsverschijnselen — die meestal wel behandeld moeten worden —<br />

nemen binnen 12 tot 24 uur af. Toezicht is tijdens de eerste week van de behandeling<br />

noodzakelijk.<br />

Ook wanneer wordt gekozen voor detoxificatie met behulp van α 2<br />

-adrenerge agonisten,<br />

kan de patiënt ter preventie van terugval naast of direct na deze middelen op<br />

naltrexon worden ingesteld. In verband met eventueel optredende bijwerkingen moet<br />

* In verschillende publicaties wordt vermeld dat om ethische redenen met verslaafde zwangere vrouwen<br />

geen RCT’s zijn uitgevoerd.<br />

100 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


een dergelijke gecombineerde behandeling klinisch (of ten minste in dagbehandeling)<br />

worden gegeven.<br />

Voor de resultaten op langere termijn lijkt het niet uit te maken op welke wijze de patiënt<br />

op naltrexon is ingesteld. Wel blijkt de kwaliteit van het terugvalpreventie-programma<br />

bepalend voor de therapietrouw — en daarmee voor het behandelresultaat. Bij<br />

eventueel optredende diarree tijdens een behandeling met naltrexon moet men er rekening<br />

mee houden dat de meeste anti-diarreemiddelen niet werken bij patiënten bij wie<br />

de opiaatreceptoren door naltrexon zijn geblokkeerd. Octreotide kan dan een goed alternatief<br />

vormen, zij het dat dit middel alleen in injectievorm beschikbaar is.<br />

Medicamenteuze terugvalpreventie moet veelal gedurende een jaar (gerekend vanaf<br />

de laatste terugval) worden voortgezet. Een waarschuwing voor overdosering bij hernieuwd<br />

gebruik van heroïne na staken van de naltrexonmedicatie is imperatief.<br />

De commissie verwacht dat met het ter beschikking komen van naltrexon als depotpreparaat<br />

de toepasbaarheid van het middel zal kunnen toenemen.<br />

Zowel bij detoxificatie als bij terugvalpreventie is psychosociale ondersteuning essentieel.<br />

Voorlichting van niet alleen de patiënt maar ook iemand uit diens directe omgeving<br />

omtrent de verschillende aspecten van verslaving, het doel en de duur van de behandeling<br />

en de te verwachten bijwerkingen vergroot de kans op het bereiken van het behandeldoel<br />

dan ook aanzienlijk. Bedacht moet worden dat ook de ondersteunende persoon<br />

ondersteuning nodig heeft!<br />

Ongeacht het behandeldoel geldt dat<br />

eventuele (psychiatrische en somatische) comorbiditeit gericht moet worden behandeld<br />

tegelijk met de behandeling van de opiaatverslaving de frequent voorkomende verslaving<br />

aan andere middelen moet worden aangepakt; in bepaalde gevallen zal een<br />

gefaseerde aanpak de beste resultaten geven<br />

de behandeling te allen tijde professioneel en dus humaan moet zijn: gericht op het<br />

verminderen danwel voorkómen van pijn, leed en ongemak.<br />

101 Abstinentie van opiaten:


102 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Hoofdstuk<br />

7<br />

Stabilisatie van verslaving aan opiaten<br />

7.1 Onderhoudsbehandeling<br />

Bij de behandeling van langer bestaande opiaatverslaving is het niet altijd reëel abstinentie,<br />

dus genezing, als eerste behandeldoel na te streven. Bij patiënten die het —<br />

soms bij herhaling — niet lukt hun medicatie met een (partiële) opiaat-agonist geheel<br />

af te bouwen, is het (voorlopig) voortzetten daarvan aangewezen. Men spreekt van onderhoudsbehandeling<br />

en geeft het middel in een zodanige dosering dat geen onthoudingsverschijnselen<br />

optreden en dat craving wordt voorkómen of verminderd. Terugvalpreventie<br />

krijgt bij deze categorie de betekenis van: voorkómen van terugval in gebruik<br />

van illegale opiaten.<br />

Lukt het niet een patiënt met een onderhoudsbehandeling gedurende langere tijd<br />

van het gebruik van illegale opiaten af te houden, dan wordt de beperking van risico of<br />

schade (‘harm reduction’, ‘risk minimisation’) het behandeldoel. Geaccepteerd wordt<br />

dan dat de patiënt verschillende (legale en illegale) middelen blijft (bij)gebruiken. Belangrijk<br />

nevendoel van een dergelijke behandeling is het in stand houden van een regelmatig<br />

contact met de hulpverlening omdat dat de mogelijkheid biedt tot interventies ter<br />

verbetering van de lichamelijke en geestelijke gezondheid en tot het bieden van hulp bij<br />

maatschappelijke problemen (huisvesting, financiën, dagbesteding).<br />

Over het algemeen zal een onderhoudsbehandeling ambulant plaatsvinden. Terwijl<br />

voor bepaalde patiënten dagelijks contact noodzakelijk is (Kra99), kan aan stabiele en<br />

goed ingestelde patiënten de benodigde medicatie voor een langere periode worden<br />

103 Stabilisatie van verslaving aan opiaten


meegegeven. Ook het onderzoek naar onderhoudsbehandelingen betreft over het algemeen<br />

ambulante patiënten.<br />

Er zijn evenwel situaties denkbaar waarin het de voorkeur verdient een patiënt ook<br />

voor een onderhoudsbehandeling op te nemen (bijvoorbeeld in een therapeutische gemeenschap),<br />

maar ook kan een onderhoudsbehandeling, als daarvan meer heil wordt<br />

verwacht dan van detoxificatie, aangewezen zijn in een tbs-kliniek of een penitentiaire<br />

inrichting (GR02).<br />

7.2 Recente informatie<br />

7.2.1 Overzichtsartikelen en richtlijnen<br />

De commissie heeft betreffende de onderhoudstherapie bij opiaatverslaafden allereerst<br />

de meest recente overzichtsartikelen en richtlijnen bestudeerd*.<br />

Ook bij deze doelstelling is met methadon de meeste ervaring opgedaan. Men is er<br />

de laatste jaren van overtuigd geraakt dat de dosering individueel moet worden bepaald;<br />

waar voor de ene patiënt 40 mg/dag voldoende is, kan voor de ander meer dan<br />

100 mg/dag nodig zijn om bijgebruik van opiaten tegen te gaan of uitval uit de behandeling<br />

te voorkomen. Langdurig voortzetten van de behandeling blijkt vaak noodzakelijk,<br />

soms levenslang.<br />

Het alternatief LAAM wordt, gezien de verwantschap met methadon, daarmee over het<br />

algemeen in een adem genoemd. Ten gevolge van de lange werkingsduur van LAAM<br />

kan worden volstaan met om de dag of drie maal per week innemen, hetgeen voor bepaalde<br />

patiënten en in bepaalde behandelsituaties een voordeel kan zijn. Behoedzaam<br />

instellen van de patiënten is noodzakelijk: ten gevolge van de lange werkingsduur kan<br />

accumulatie optreden met het risico van overdosering en uitval.<br />

De ervaring met dit middel is beperkt gebleven, want na een voorlopige waarschuwing<br />

in januari 2001 heeft de Committee of Proprietary Medicinal Products (CPMP) in<br />

april van dat jaar bevestigd dat zich als gevolg van het gebruik van LAAM levensbedreigende<br />

hartritmestoornissen konden voordoen. Men achtte de risico’s van dien aard<br />

dat werd geadviseerd aan nieuwe patiënten geen LAAM voor te schrijven en patiënten<br />

die op LAAM waren ingesteld over te zetten op een ander middel (bijvoorbeeld methadon)<br />

danwel de medicatie af te bouwen. Patiënten werd aangeraden contact op te nemen<br />

met hun behandelaars maar niet op eigen gelegenheid abrupt de medicatie te staken.<br />

* Een overzicht daarvan is te vinden in bijlage H (separaat).<br />

104 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Inmiddels heeft de Europese Commissie op advies van het CPMP de handelsvergunning<br />

voor LAAM in de lidstaten van de Europese Unie opgeschort (EMEA01). In<br />

de Verenigde Staten heeft de FDA in samenwerking met de fabrikant de waarschuwing<br />

doen uitgaan dat LAAM levensbedreigende hartproblemen kan geven (verlengde QTtijden<br />

en ernstige ritmestoornissen). Geadviseerd wordt het middel uitsluitend voor te<br />

schrijven aan patiënten die op geen enkele andere wijze kunnen worden behandeld en<br />

die geen medicamenten gebruiken die het QT-interval kunnen verlengen (Sch01).<br />

Omdat wel verschillende vergelijkende onderzoekingen met LAAM zijn gedaan,<br />

komt het middel in de in dit advies opgenomen literatuuroverzichten toch ter sprake.<br />

Buprenorfine wordt veelbelovend genoemd, al is met gebruik van dit middel als onderhoudstherapie,<br />

zeker op de wat langere termijn, nog betrekkelijk weinig ervaring. Buprenorfine<br />

kan om de dag — of zelfs twee maal per week — worden ingenomen. Als<br />

bijkomend voordeel wordt genoemd dat het afbouwen of onderbreken van een behandeling<br />

met buprenorfine met minder onthoudingsverschijnselen gepaard zou gaan dan<br />

bij methadon het geval is.<br />

Intraveneuze toediening van heroïne en methadon wordt, als mogelijkheid voor een onderhoudsbehandeling<br />

bij bepaalde patiënten, slechts in de Nederlandse en Britse overzichten<br />

vermeld. Het Australische overzicht meldt alleen heroïne iv. Zeker in het begin<br />

van de behandeling is, volgens deze bronnen, streng toezicht op het gebruik van medicatie<br />

in deze vorm vereist.<br />

7.2.2 (Gerandomiseerde) onderzoekingen met controlegroepen<br />

De commissie heeft gezocht naar artikelen waarin verslag wordt uitgebracht van (dubbelblinde)<br />

gerandomiseerde onderzoekingen naar het effect van verschillende onderhoudsbehandelingen<br />

bij opiaatverslaving*.<br />

Slechts enkele gerandomiseerde onderzoekingen met controlegroep zijn gevonden<br />

waarin wordt gerapporteerd over de effectiviteit van methadon als onderhoudsbehandeling**.<br />

Daaruit komt naar voren dat, over het algemeen, patiënten die op hogere doseringen<br />

zijn ingesteld minder opiaten bijgebruiken. Op bijgebruik van andere middelen<br />

(cocaïne, benzodiazepinen) lijkt methadon geen invloed te hebben. Pogingen tot afbouw<br />

van de medicatie leiden over het algemeen tot uitval uit het onderzoek en terugval<br />

in illegaal opiaatgebruik.<br />

* Voor een overzicht van deze artikelen: zie bijlage H (separaat).<br />

** Wel zijn daarnaast de resultaten van honderden onderzoekingen gepubliceerd die volgens minder strikt<br />

protocol werden uitgevoerd.<br />

105 Stabilisatie van verslaving aan opiaten


Met intraveneus toegediende methadon is slechts één RCT uitgevoerd (Str00).<br />

Hoewel de behandelresultaten in beide groepen (methadon in orale vorm of methadon<br />

iv (onder toezicht)) vergelijkbaar waren, was de satisfactie van de patiënten in de ivgroep<br />

significant groter. De auteurs achten het van belang nader te onderzoeken voor<br />

welke categorie patiënten onderhoudsbehandeling met iv-methadon geïndiceerd zou<br />

zijn.<br />

In tegenstelling tot aanvankelijke berichten bleek LAAM sterker dan methadon. Dit<br />

kan de oorzaak zijn van de in eerder onderzoek gerapporteerde grote uitval: LAAM<br />

werd aanvankelijk te hoog gedoseerd waardoor frequent bijwerkingen* optraden. De<br />

invloed op bijgebruik is vergelijkbaar met die van methadon. Als voordeel wordt genoemd<br />

dat LAAM voor verslaafden een minder negatieve klank heeft dan methadon.<br />

Zoals vermeld in 7.2.1 is LAAM echter in de lidstaten van de Europese Unie niet meer<br />

verkrijgbaar.<br />

Met buprenorfine is de laatste jaren vrij veel onderzoek gedaan: zowel naar de effectiviteit<br />

in vergelijking met methadon en met clonidine (gekeken is naar uitval, bijgebruik,<br />

mogelijkheid tot staken van de behandeling) als naar de beste manier om patiënten<br />

van heroïne of van methadon op buprenorfine in te stellen en naar de juiste dosering<br />

en de frequentie daarvan. Hoewel in de meeste onderzoekingen slechts geringe aantallen<br />

patiënten zijn opgenomen en de follow-up van korte duur is, noemen de onderzoekers<br />

buprenorfine over het algemeen een interessant en veelbelovend alternatief. Voorschrijven<br />

in de huisartspraktijk lijkt goed mogelijk. Over de invloed van buprenorfine<br />

op het gelijktijdig gebruik van cocaïne bestaat geen eenstemmigheid (zie verder hoofdstuk<br />

9).<br />

Tevens wordt op verschillende locaties onderzoek gedaan met een, eveneens<br />

sublinguaal in te nemen, combinatietablet die naast buprenorfine ook naloxon bevat<br />

(verhouding 4:1). Doel is daarmee de kans op misbruik en doorverkoop te minimaliseren.<br />

Omdat de biologische beschikbaarheid van naloxon na sublinguale toediening zeer<br />

gering is (8 - 10%, Men99, Har00) en de werkingsduur maar kort, zijn na sublinguale<br />

toediening van het combinatiepreparaat alleen de effecten van buprenorfine merkbaar.<br />

Na parenterale toediening echter kan de naloxon snel de opiaatreceptoren bezetten,<br />

waardoor het veel langzamer werkende buprenorfine geen effect meer heeft. Het resultaat<br />

is in dat geval dat bij verslaafden aan opiaten geen roes maar onthoudingsverschijnselen<br />

optreden. Echter: bij patiënten die al op buprenorfine of op dit combinatiepreparaat<br />

zijn ingesteld, zou parenterale toediening van dit combinatiepreparaat géén<br />

* Aanvankelijk werden als bijwerkingen van LAAM dezelfde genoemd als van methadon: flashes en koude<br />

rillingen, griepachtig gevoel, rugpijn, obstipatie en diarree, droge mond, zweten, eczeem, gewrichtspijn, gapen,<br />

hoesten, impotentie. (Opgemerkt zij dat dergelijke verschijnselen moeilijk van onthoudingsverschijnselen zijn<br />

te onderscheiden.) Pas sedert 2001 wordt gewaarschuwd voor levensbedreigende hartritmestoornissen, zie 7.2.1.<br />

106 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


onthoudingsverschijnselen — maar ook geen roes — veroorzaken (Lin99, Har00).<br />

Aangenomen wordt dat dit komt doordat de binding van buprenorfine aan de µ-receptoren<br />

dermate sterk is de geringe hoeveelheid naloxon die het combinatiepreparaat bevat<br />

deze niet kan doorbreken*. Het combinatiepreparaat is nog niet op de markt (zie<br />

verder bijlage F).<br />

Inmiddels zijn ook de resultaten gepubliceerd van een vergelijkend onderzoek naar de<br />

effectiviteit van onderhoudsdoseringen methadon (hoog (60-100 mg/dag) en laag<br />

(20 mg/dag), LAAM (75-115 mg 3x per week) en buprenorfine (16-32 mg 3x per<br />

week) (Joh00). Een lage dosering methadon blijkt niet te voldoen: veel uitval en bijgebruik.<br />

LAAM, buprenorfine en methadon in hoge doseringen zijn in dit opzicht belangrijk<br />

effectiever.<br />

Tijdens het instellen op LAAM trad veel uitval op; mogelijkerwijs doordat het vrij<br />

lang duurt voordat de onderhoudsdosering is bereikt (9 dagen tegen 5 met methadon),<br />

maar ook omdat een dagelijkse dosis methadon een meer positief gevoel geeft. Echter,<br />

patiënten die eenmaal op een onderhoudsdosering LAAM waren ingesteld, bleken het<br />

meest langdurig ‘abstinent’ (in dit geval: geen bijgebruik van illegale opiaten). De uitval<br />

met buprenorfine was gelijk aan die met LAAM. Bijgebruik was hetzelfde met buprenorfine<br />

en met hoge doseringen methadon. Welk middel voor welke categorie patiënten<br />

het meest geschikt is, moet nader worden uitgezocht.<br />

Ten slotte heroïne. Hoewel al sedert het begin van de twintigste eeuw in de Verenigde<br />

Staten, en sedert het einde van de jaren zestig op beperkte schaal ook in Europa, heroïne<br />

werd voorgeschreven aan verslaafden aan heroïne, had tot voor kort nauwelijks wetenschappelijke<br />

evaluatie van deze behandelwijze plaatsgevonden. In de negentiger jaren<br />

ontstond wederom belangstelling voor heroïne als medicatie. Omdat het zich liet<br />

aanzien dat met heroïne bij een bepaalde categorie langdurig verslaafden, namelijk bij<br />

degenen die op geen enkele andere wijze adequaat bleken te kunnen worden geholpen,<br />

goede resultaten konden worden bereikt (Bat92, Uch94,96; Met98, Reh01; zie ook<br />

GR95), volgde nader onderzoek, ook in Nederland (Bri99a,00). Inmiddels zijn de resultaten<br />

gepubliceerd van een aantal gerandomiseerde onderzoekingen (Per98, Häm01a,<br />

CCBH02).<br />

Uit het eerstgenoemde onderzoek kwam naar voren dat behandeling met heroïne<br />

(iv) positieve resultaten oplevert: geen dagelijks bijgebruik van straatheroïne en benzodiazepinen<br />

meer (maar geen invloed op het bijgebruik van andere middelen), beter sociaal<br />

en psychisch functioneren, minder illegale bezigheden. Hoewel de patiënten veel-<br />

* Omdat ook grote hoeveelheden naloxon deze sterke binding van buprenorfine aan de µ-receptoren maar<br />

ten dele kunnen doorbreken, is naloxon geen betrouwbaar middel ter behandeling van een overdosis<br />

buprenorfine (Hee79, Gal89).<br />

107 Stabilisatie van verslaving aan opiaten


al driemaal daags voor hun heroïne naar de polikliniek in de stad kwamen, gaf dit geen<br />

overlast (Per98). In 2000 rapporteren dezelfde onderzoekers dat langdurige opiaatverslaafden<br />

die gedurende bijna twee jaar zich vrij de door hen gewenste soort en dosering<br />

opiaten (heroïne, morfine, methadon) konden toedienen na drie maanden stabilisatie<br />

geleidelijk hun intraveneus heroïnegebruik verminderden of overgingen op een onderhoudsbehandeling<br />

met methadon. Op grond van deze ervaring veronderstellen zij dat<br />

een onderhoudsbehandeling met heroïne een nuttige stap zou kunnen zijn in de richting<br />

van een meer conventionele behandeling.<br />

Hämmig stelde vast dat hoge doses heroïne (gemiddeld bijna 500 mg) betere resultaten<br />

— minder bijwerkingen — geven dan hoge doses morfine (gemiddeld bijna 600 mg).<br />

Dergelijke hoge doseringen bleken geen toename van de euforie tot gevolg te hebben,<br />

integendeel: de onderzoekers vonden een omgekeerde relatie tussen euforie en dosering.<br />

Een afdoende verklaring daarvoor ontbreekt (nog) (Häm01a).<br />

Interessante bijkomstigheid is dat de bekrachtigende werking van deze middelen<br />

bij dergelijke hoge doseringen afneemt, waardoor de patiënt geen behoefte voelt steeds<br />

meer te nemen.<br />

De Nederlandse Centrale Commissie Behandeling Heroïneverslaafden (CCBH) bracht<br />

in februari 2002 een eerste rapportage uit betreffende de resultaten van twee parallel lopende<br />

gerandomiseerde onderzoekingen bij chronische, therapie-resistente heroïneverslaafden:<br />

heroïne intraveneus met methadon versus methadon alleen (gedurende 12 maanden);<br />

inhaleerbare heroïne met methadon versus methadon alleen (12 maanden) versus<br />

6 maanden methadon alleen, gevolgd door 6 maanden heroïne met methadon.<br />

De conclusie uit deze onderzoekingen luidt dat heroïne met methadon bij deze patiënten<br />

een beter effect heeft dan methadon alleen; de behandeling levert klinisch relevante<br />

gezondheidsvoordelen op en het sociaal functioneren van de patiënten verbetert. Bij<br />

staken van de behandeling verslechtert de situatie snel. Bijna een derde van spuiters<br />

stapt tijdens het onderzoek over naar chinezen; andersom werd niet getolereerd<br />

(CCBH02).<br />

Ook naar de waarde en de kosten-effectiviteit van psychosociale ondersteuning bij medicamenteuze<br />

onderhoudsbehandeling is onderzoek gedaan. Deze blijkt noodzakelijk<br />

en kosteneffectief, mits met mate verstrekt (1-3 sessies per week, met verwijzing naar<br />

overige diensten). Intensievere behandeling heeft wel enige meerwaarde maar deze<br />

weegt bij lange na niet op tegen de aanzienlijke extra kosten (Kra97, Ava99, Bar00).<br />

108 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


In toenemende mate wordt aandacht besteed aan motivatie-bevordering en aan de<br />

daarbij te volgen benaderingen (Pro92, O’Co00a, zie ook SAM99a). Ook wordt nadruk<br />

wordt gelegd op de persoon van de behandelaar: de een is de ander niet en dat weerspiegelt<br />

zich in het behandelresultaat.<br />

7.3 Medicamenteuze interventies ter stabilisatie van verslaving aan opiaten:<br />

advies voor de praktijk<br />

Onderhoudstherapie bij opiaatverslaving is geïndiceerd bij patiënten bij wie abstinentie<br />

als behandeldoel niet haalbaar is gebleken. Voorwaarde is medicatie in een adequate<br />

dosering die individueel moet worden vastgesteld. Wanneer de behandeling is gericht<br />

op het beëindigen van het gebruik van illegale opiaten zal vrijwel altijd hoog gedoseerd<br />

moeten worden.<br />

In een groot aantal gevallen moet worden geaccepteerd dat het druggebruik niet<br />

verandert; men kan dan volstaan met een lagere dosering. De ervaring leert echter dat<br />

ook bij dergelijke patiënten, wanneer flexibel en hoog wordt gedoseerd, het bijgebruik<br />

van illegale opiaten op de achtergrond raakt.<br />

Met methadon is de meeste ervaring opgedaan; het middel is zeer uitvoerig onderzocht.<br />

Zoals ook het geval is bij medicamenteuze interventies bij andere chronische aandoeningen,<br />

reageren niet alle patiënten optimaal. In de praktijk bestaat daarom behoefte<br />

aan alternatieven.<br />

De commissie verwacht dat voor buprenorfine, wanneer dat in adequate toedieningsvorm<br />

beschikbaar zou komen, in Nederland een plaats zal zijn als onderhoudsbehandeling<br />

bij opiaatverslaafden. Het laat zich aanzien dat methadon en buprenorfine als<br />

onderhoudsbehandeling bij opiaatverslaving — mits in een op de individuele patiënt<br />

afgestemde dosering — elkaar in effectiviteit niet veel ontlopen; wellicht is de uitval<br />

tijdens een methadonbehandeling iets minder dan bij buprenorfine. De invloed op bijgebruik<br />

van illegale opiaten en cocaïne lijkt nauwelijks te verschillen.<br />

Het innemen van buprenorfine kan beperkt blijven tot twee of drie keer per week.<br />

Dit is echter niet voor alle patiënten een voordeel (bijvoorbeeld niet voor patiënten die<br />

niet stabiel zijn en dagelijks toezicht behoeven en voor degenen die zeer gewend zijn<br />

aan het dagelijks ritme).<br />

LAAM is, na geconstateerde levensbedreigende hartritmestoornissen, in de Europese<br />

Unie niet meer verkrijgbaar.<br />

Het laat zich aanzien dat met heroïne bij langdurig verslaafde patiënten die op andere<br />

wijze niet adequaat zijn te helpen, goede resultaten kunnen worden behaald.<br />

Ondersteunende psychosociale behandeling is voor vrijwel alle patiënten ook tijdens<br />

een onderhoudsbehandeling van belang. De frequentie kan met het verstrijken van<br />

109 Stabilisatie van verslaving aan opiaten


de tijd afnemen. Een hoge frequentie (meer dan 3x per week) heeft ook aan het begin<br />

van de behandeling nauwelijks meerwaarde.<br />

Aanmoedigingen in materiële vorm (‘incentives’) kunnen een duidelijke prikkel<br />

vormen de behandeling vol te houden.<br />

Zoals hiervoor opgemerkt zijn in de praktijk maar heel weinig patiënten uitsluitend verslaafd<br />

aan opiaten: de overgrote meerderheid gebruikt naast opiaten allerlei andere<br />

middelen. De commissie gaat op de problemen die dit ‘polydruggebruik’ kan opleveren<br />

nader in in hoofdstuk 9.<br />

Ook zijn maar weinig patiënten ‘alleen maar’ verslaafd. Lichamelijke en psychische/psychiatrische<br />

comorbiditeit komt frequent voor. Op de noodzaak dergelijke comorbiditeit<br />

tegelijk met de verslaving te behandelen, werd hiervoor reeds gewezen; op<br />

de problemen die zich hierbij kunnen voordoen, gaat de commissie nader in in hoofdstuk<br />

11.<br />

Ten slotte zwangerschap. Het is van belang zwangere vrouwen in een zo vroeg mogelijk<br />

stadium van hun zwangerschap in contact te brengen met de hulpverlening. Over<br />

het algemeen wordt geadviseerd hen in te stellen op een onderhoudsdosering methadon.<br />

Via een onderhoudsbehandeling kan de prenatale controle veilig worden gesteld<br />

— waarmee het risico van premature partus of perinatale sterfte wordt beperkt — en<br />

heeft men zicht op de maatschappelijke situatie van aanstaande moeder en haar baby.<br />

Volgens de meeste onderzoekers is bijgebruik van heroïne en andere middelen<br />

schadelijker voor de ongeborene dan methadon in voldoende dosering (Lad99, Wan99,<br />

Hul97, 98, 01, Bie99). Hulse wijst er wel op dat een hoge methadondosering alleen<br />

verantwoord is wanneer deze ook werkelijk het gebruik van heroïne voorkomt. Anders<br />

belast men de ongeborene onnodig met extra opiaten (Hul01).<br />

Als gevolg van een versneld metabolisme van de moeder kan in het laatste trimester<br />

van de zwangerschap een verhoogde behoefte aan methadon ontstaan (Kre74,<br />

Fis00). Deze behoefte blijkt in een aantal gevallen te kunnen worden opgevangen door<br />

de dosis over de dag te verdelen (Lug96, Wan99).<br />

Het geven van borstvoeding tijdens een methadonbehandeling wordt over het algemeen<br />

verantwoord geacht (Kan95, Wan99, Fis00, Cat00).<br />

Wanneer naast de overwegend positieve berichten over een methadon-onderhoudsbehandeling<br />

tijdens de zwangerschap ook negatieve effecten op de baby worden gemeld<br />

(lager geboortegewicht, geringere omtrek van het hoofd) zou dit in de meerderheid<br />

der gevallen moeten worden toegeschreven aan polydruggebruik tijdens de zwangerschap<br />

(Bro98a).<br />

110 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Omtrent de effecten van een onderhoudsdosering buprenorfine op de ongeborene is nog<br />

onvoldoende informatie beschikbaar. Ditzelfde geldt ten aan zien van het geven van<br />

borstvoeding.<br />

7.4 Nabeschouwing<br />

De mogelijkheid bestaat dat op den duur de verschillende middelen als onderhoudsbehandeling<br />

voor verschillende categorieën patiënten geschikt blijken te zijn:<br />

buprenorfine als eerste keus aan het begin van een medicamenteuze behandeling<br />

(en pas als daarmee onvoldoende resultaat wordt behaald overgaan op methadon)<br />

en voor degenen die relatief lage doses opiaten gebruiken<br />

methadon voor langdurig aan hogere doses opiaten verslaafden<br />

heroïne als ultimum refugium voor ernstig verslaafden bij wie alle andere middelen<br />

hebben gefaald.<br />

Totdat de resultaten van nader onderzoek bekend zullen zijn, kan de commissie in dezen<br />

geen verantwoorde uitspraken doen. Dat geldt eveneens ten aanzien van de mogelijke<br />

plaats van het combinatiepreparaat buprenorfine-naloxon.<br />

111 Stabilisatie van verslaving aan opiaten


112 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Hoofdstuk<br />

8<br />

Cocaïne en andere psychostimulantia<br />

8.1 Inleiding<br />

Terwijl opiaten over het algemeen een dempende werking hebben (men spreekt wel<br />

van ‘downers’), heeft cocaïne een stimulerend effect. Dat geldt ook voor (meth)amfetamine,<br />

XTC, nicotine en cafeïne (‘uppers’, ‘peppers’). Men vat deze middelen dan ook<br />

wel samen als ‘stimulantia’. Gezien de verslavende werking van cocaïne en het frequent<br />

gebruik door verslaafden aan heroïne, besteedt de commissie in dit hoofdstuk<br />

voornamelijk aandacht aan cocaïne. In paragraaf 8.3 gaat zij kort in op de amfetaminen:<br />

methamfetamine, amfetamine en XTC.<br />

8.2 Cocaïne<br />

8.2.1 Historisch overzicht<br />

Cocaïne (benzoylmethylecgonine) is, net als morfine, een natuurproduct; het wordt gewonnen<br />

uit de bladeren van de coca-plant (Erythroxylon coca) die traditioneel voornamelijk<br />

wordt geteeld in de Andes. Voor zover bekend kauwden de Inca’s in Zuid Amerika<br />

al (omstreeks 1500) bladeren van de coca-plant; voor hen was cocaïne ‘een gave<br />

van de Zonnegod’. Ten tijde van de inquisitie werd cocaïne gebruikt om Indiaanse<br />

mijnwerkers te ‘motiveren’.<br />

113 Cocaïne en andere psychostimulantia


Nadat het alkaloïde in 1860 door de Australiër Nieman was geïsoleerd, werd het door<br />

Freud — die het eerst zelf uitvoerig had beproefd — gebruikt om een scala van psychiatrische<br />

aandoeningen te behandelen. In het begin van de 20e eeuw werd cocaïne verwerkt<br />

in geneeskrachtige dranken zoals de ‘Vin Mariani’, die werd aanbevolen door<br />

beroemde figuren zoals Paus Leo XVIII en Thomas Edison. Ook coca-cola bevatte aanvankelijk<br />

cocaïne. Maar met het in werking treden van de Harrison Act in 1914 werd<br />

cocaïne in de VS verboden (Tay90).<br />

In Nederland werd cocaïne vanaf de jaren tachtig van de 19e eeuw als geneesmiddel<br />

toegepast. In Nederlands-Indië werden coca-plantages aangelegd om aan de vraag te<br />

voldoen. Toen bleek dat het middel werd misbruikt, men eraan verslaafd kon raken en<br />

het opgang maakte in criminele kringen, werd cocaïne als geneesmiddel minder populair.<br />

Tussen de wereldoorlogen werd ook hier te lande een verbodswetgeving ontwikkeld.<br />

Vanaf de jaren dertig werd cocaïnegebruik in Nederland, net als in Frankrijk, Engeland<br />

en de VS, als een sociaal probleem beschouwd. Evenals de opiaten werd cocaïne<br />

in de internationale narcoticaverdragen opgenomen.<br />

Desondanks wordt cocaïne, zeker sedert de jaren zeventig van de 20e eeuw, in toenemende<br />

mate gebruikt. Tot het einde van de jaren tachtig werd het beschouwd als exclusief<br />

en horend bij een bepaalde, trendy leefstijl. Het positieve beeld — het geeft de<br />

gebruiker een gevoel van creativiteit en van alles aan te kunnen, maakt hem alert en vol<br />

zelfvertrouwen en verdrijft vermoeidheid — heeft er toe bijgedragen dat het gebruik<br />

van cocaïne zich ook verspreidde onder andere bevolkingsgroepen. Van Meerten geeft<br />

in zijn boekje ‘Gecracked door de coke’ (Mee96) een boeiende beschrijving van de<br />

verschillende categorieën gebruikers. Met de verspreiding van het gebruik is het imago<br />

van glamour en succes grotendeels verdwenen, vooral ook doordat cocaïnegebruik in<br />

de harddrugscene ingeburgerd raakte, waar de negatieve gevolgen duidelijk zichtbaar<br />

zijn.<br />

8.2.2 Toedieningswijzen en toedieningsvormen<br />

Cocaïne komt in Nederland binnen in de vorm van het zoutzure zout (cocaïne-HCl); dit<br />

staat bekend als ‘rauwe cocaïne’ of ‘snuifcocaïne’. Het wordt in de regel versneden met<br />

stoffen zoals suiker, maïzena of talkpoeder, maar ook met (genees)middelen zoals efedrine,<br />

lidocaïne, kinine, strychnine en cafeïne (Lub98). Afhankelijk van de vorm —<br />

zout of base — kan men cocaïne snuiven, kauwen, spuiten, roken, ‘chinezen’* of ‘ba-<br />

* Bij chinezen wordt een kleine hoeveelheid cocaïne-base op aluminiumfolie gelegd. De folie wordt aan de<br />

onderkant verhit waardoor de cocaïne vloeibaar wordt. De vrijkomende dampen worden met behulp van een<br />

buisje via de mond (in meerdere ademtochten) geïnhaleerd. De opname in het bloed vindt zo geleidelijk plaats;<br />

het effect is rustiger dan met basen (Bar99).<br />

114 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


sen’*. Het rendement van eenzelfde hoeveelheid cocaïne is bij basen veel groter dan bij<br />

snuiven, de werking treedt veel sneller in maar het effect is van veel korter duur.<br />

Als rauwe cocaïne wordt gesnoven, zijn de eerste effecten merkbaar na enkele minuten;<br />

binnen 10 -20 minuten is het effect maximaal. De roes duurt 30 minuten tot een uur<br />

(Hat96). Rauwe cocaïne kan ook worden gekauwd; het effect treedt dan op na 15 tot 20<br />

minuten maar is minder dan bij andere wijzen van gebruik. Slikken van cocaïne heeft<br />

weinig effect omdat 70-80% door de lever wordt omgezet (‘first-pass-effect’). Vermengd<br />

met tabak kan rauwe cocaïne in een sigaret worden gerookt; op die manier heeft<br />

de cocaïne ook minder effect omdat het grotendeels verbrandt. Wanneer rauwe cocaïne<br />

in water wordt opgelost, kan het worden ingespoten; zo krijgt men al na ongeveer 10<br />

seconden een intense flash. Het effect blijft nog 10 tot 20 minuten merkbaar.<br />

Een met spuiten vergelijkbaar snel optredend en intens effect kan worden verkregen<br />

door niet het cocaïnezout maar de base te roken, te ‘chinezen’ of te ‘basen’. De gebruiker<br />

blijft daarna nog 5 - 20 minuten high (SAM99).<br />

Cocaïnebase wordt, naar gelang de bereidingswijze, ‘crack’ of ‘gekookte coke’ genoemd.<br />

Crack werd in het midden van de jaren tachtig populair in de VS; sedert het begin<br />

van de jaren negentig maakt het middel ook in Nederland in toenemende mate opgang<br />

(VWS97), vooral onder jongeren (Mee96). Beide vormen worden gemaakt door<br />

aan rauwe cocaïne ammonia of natriumbicarbonaat (in de handel als maagzout, emserzout<br />

of bakpoeder) toe te voegen en het mengsel (op een lepel) met water te verhitten.<br />

Het cocaïnezout wordt daarbij omgezet in cocaïnebase die als een olie-achtig laagje<br />

komt bovendrijven. Door de olie aan te tippen met koud metaal (bijvoorbeeld met de<br />

punt van een mes) klontert de base in witte brokjes samen. Nogmaals verhitten, eventueel<br />

met schoon water, geeft een klont zuivere cocaïnebase, de zogenaamde ‘free base’<br />

die in Nederland onder de naam ‘gekookte coke’ kant en klaar te koop is. Wanneer aan<br />

rauwe cocaïne veel maagzout en weinig water wordt toegevoegd, krijgt men een cocaïnepapje;<br />

na inkoken houdt men ‘crack’ over. Het verschil met gekookte coke is de zuiverheid:<br />

in crack zitten nog de versnijdingen van het uitgangsproduct. Bij verhitting<br />

van crack smelt de cocaïnebase en verdampt vervolgens. Keukenzout en maagzout blijven<br />

over. Bij voortgaand verhitten valt het maagzout gedeeltelijk uiteen; ingesloten<br />

restjes water en vrijkomend koolzuurgas ontsnappen. Dat geeft het kenmerkende krakende<br />

geluid van ‘crack’.<br />

* Bij basen wordt de cocaïnedamp geïnhaleerd met behulp van een glazen basepijp gevuld met vloeistof (vaak rum,<br />

voor een nog heftiger effect); de vloeistof is nodig om de hete cocaïnedamp af te koelen. Ook wordt wel een met<br />

folie afgedekt glas gebruikt. In de folie worden aan twee kanten gaatjes geprikt; een kant wordt met sigarettenas<br />

dichtgemaakt. Op die as komt de coke die dan met een aansteker wordt verhit. Door het gaatje aan de andere kant<br />

wordt de rook via het glas geïnhaleerd. Ook maakt men wel zelf basepijpjes van opengemaakte aanstekers met een<br />

balpenhuls als inhaleerpijpje (Mee96).<br />

115 Cocaïne en andere psychostimulantia


8.2.3 Effecten van cocaïne<br />

Roes<br />

De belangrijkste effecten van cocaïne zijn psychisch. Daarnaast beïnvloedt cocaïne<br />

vrijwel alle vitale organen.<br />

Reden voor gebruik is de positieve ervaring, de roes, die cocaïne de gebruiker bezorgt.<br />

De intensiteit en de duur van de roes zijn afhankelijk van de dosis en van de<br />

snelheid waarmee de cocaïne wordt opgenomen; die is afhankelijk van de toedieningsweg.<br />

Daarnaast speelt de zuiverheid een rol, maar ook de toestand van de gebruiker,<br />

diens eerdere ervaringen met het middel en zijn verwachtingen ten aanzien van het effect<br />

(Gol97). In samenhang met de intensiteit en de duur van de roes neemt ook de kans<br />

op misbruik en verslaving toe met de snelheid waarmee de cocaïne de hersenen bereikt.<br />

Basen of chinezen van cocaïnebase (crack en gekookte coke) of spuiten van cocaïne<br />

HCl (rauwe cocaïne) is dan ook veel verslavender dan snuiven.<br />

Na snuiven van cocaïne voelt een gebruiker zich energiek, alert, vol zelfvertrouwen;<br />

hij kan de hele wereld aan. Daarna kunnen deze positieve gevoelens omslaan in<br />

onzekerheid, lusteloosheid, neerslachtigheid en onverschilligheid. Ook vermoeidheid,<br />

anhedonie en een verstoord slaappatroon komen voor.<br />

Als de flash die optreedt na spuiten van cocaïne of basen van gekookte coke voorbij is,<br />

wordt de gebruiker opgewonden, rusteloos of geïrriteerd; deze fase duurt enkele minuten.<br />

De gebruiker zal geneigd zijn opnieuw een dosis te nemen om weer een flash te ervaren.<br />

Ondanks de verslavende werking van cocaïne, is recreatief gebruik zonder dat men<br />

verslaafd raakt goed mogelijk. Geschat wordt dat hooguit 20% van degenen die het<br />

middel gaan gebruiken eraan verslaafd raakt (Wit95, SAM99; zie ook 3.1). Niet te<br />

voorspellen is of, en zo ja binnen hoe veel tijd, recreatief gebruik tot schadelijk gebruik<br />

en eventueel tot verslaving zal leiden.<br />

Fysieke effecten<br />

Als fysieke effecten van gebruik van cocaïne op korte termijn ziet men een toegenomen<br />

energieniveau, verminderde eetlust, stijging van hartritme en bloeddruk, temperatuurverhoging<br />

en pupilverwijding. Op langere termijn doen zich prikkelbaarheid, rusteloosheid<br />

en seksuele disfunctie (erectie- en ejaculatiestoornissen) voor.<br />

Bij overmatig gebruik treden overprikkeling van het centraal zenuwstelsel en vaatvernauwing<br />

het meest op de voorgrond. Als complicaties daarvan kunnen acute myo-<br />

116 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


cardischemie, hartinfarct, hartritmestoornissen en zelfs plotse dood optreden. Ook kunnen<br />

zich ademhalingsstoornissen en neurologische complicaties voordoen: cerebrovasculaire<br />

accidenten en epileptische toevallen. Hyperventilatie, hoofdpijn en oorsuizingen<br />

komen eveneens voor.<br />

Als gastro-intestinale complicaties worden pijn in het onderlichaam en misselijkheid<br />

gemeld. Omdat cocaïne de eetlust remt, treedt in vele gevallen gewichtsverlies en<br />

ondervoeding op. Desalniettemin wordt ook hyperfagie gemeld.<br />

Bovendien vermindert cocaïne de werking van het immuunsysteem; gebruikers raken<br />

gevoelig voor besmetting met seksueel overdraagbare aandoeningen, hepatitis en<br />

luchtweginfecties (tuberculose). Ook huidaandoeningen komen voor; deze kunnen gepaard<br />

gaan met infecties waardoor onder andere extreme jeuk kan optreden (‘onderhuidse<br />

beestjes’).<br />

Of overdosering optreedt, is, behalve van de gebruikte dosis, erg afhankelijk van de individuele<br />

gevoeligheid. Als fysieke manifestaties van cocaïne-intoxicatie worden in de<br />

DSM-IV genoemd: pupilverwijding, tachycardie of bradycardie, verhoogde of verlaagde<br />

bloeddruk, transpiratie of koude rillingen, misselijkheid en braken, spierslapte, geagiteerde<br />

of vertraagde bewegingen, pijn op de borst, dyskinesie, dystonie. Overlijden<br />

is meestal het gevolg van cardiovasculaire complicaties of van ademstilstand na een<br />

epileptisch insult (Sch93a, Cor96, Lan01, NIDA01a).<br />

Acute vergiftiging kan optreden bij drugkoeriers als ingeslikte bolletjes waarin cocaïne<br />

is verborgen openbarsten.<br />

Cocaïne passeert de placenta; een scala aan congenitale afwijkingen en perinatale sterfte<br />

kunnen het gevolg zijn van het cocaïnegebruik van de moeder. Bij zwangere vrouwen<br />

bestaat een verhoogd risico voor voortijdige weeën, premature bevalling en pre-eclampsie.<br />

De commissie wijst erop dat niet met zekerheid is vast te stellen welke van<br />

de geconstateerde afwijkingen aan cocaïne moeten worden toegeschreven: bijna al deze<br />

vrouwen roken grote aantallen sigaretten en gebruiken naast cocaïne velerlei andere<br />

middelen.<br />

Effecten van de wijze van toediening<br />

Ook de wijze waarop een gebruiker zich cocaïne toedient, kan negatieve effecten teweeg<br />

brengen. Niet alleen kan regelmatig snuiven bloedvatvernauwing in de neus veroorzaken,<br />

waardoor steeds minder cocaïne in het bloed kan worden opgenomen en het<br />

effect navenant geringer is, maar ook kan snuiven leiden tot beschadiging van het neusslijmvlies<br />

en het neustussenschot (septumperforatie). Op den duur kan reukverlies optreden.<br />

117 Cocaïne en andere psychostimulantia


Het roken van cocaïne kan ademhalingsproblemen geven en leiden tot hoesten,<br />

bronchitis en longontsteking. De diffusiecapaciteit van de longen kan blijvend beschadigd<br />

raken. Na herhaald basen kunnen heesheid, tracheobronchitis met ophoesten van<br />

zwart slijm en pijn op de borst optreden.<br />

Crackgebruik kan, als gevolg van een verminderde ooglidslag en tranenvloed, leiden<br />

tot corneazweren.<br />

Spuiten kan abcessen veroorzaken omdat de gebruiker door de verdovende werking<br />

van cocaïne (cocaïne heeft een lokaal anesthetisch effect) vaak niet merkt dat hij naast<br />

een ader spuit. Versnijdingen van rauwe coke (maïzena!) kunnen leiden tot stolsels en<br />

verstopte aderen. Net zoals bij heroïne bestaat het risico dat door gebruik van niet-steriele<br />

naalden of andermans spuitattributen HIV en hepatitis worden overgebracht.<br />

Tolerantie en binge-gebruik<br />

Cocaïnegebruik leidt snel tot tolerantie. Intensief gebruik beperkt de duur en de intensiteit<br />

van bepaalde (volgens sommigen vooral de belonende (SAM99)) effecten waardoor<br />

ook het gebruik van steeds grotere hoeveelheden niet meer het genot geeft van de eerste<br />

keer. Dit is tevens het risico: gebruikers zijn geneigd steeds meer te nemen om dat<br />

genot te evenaren. Dit kan leiden tot een zogenaamde ‘cocaïnetrein’ (of ‘binge’*-gebruik):<br />

een periode die enkele uren tot dagen kan duren, totdat de gebruiker — of de<br />

voorraad cocaïne — volledig uitgeput is. Tijdens zo’n binge-periode doen zich sterke<br />

stemmingswisselingen voor. Alle aandacht en activiteit zijn gericht op het bemachtigen<br />

en gebruiken van cocaïne. Na de binge-periode treedt een ‘crash’ op, zich aanvankelijk<br />

uitend in dysforie, angst en agitatie, al snel gevolgd door intensieve craving die vaak<br />

leidt tot hernieuwd gebruik. Een dergelijke opeenvolging van bingeing, crash en weer<br />

bingeing kan maanden duren. Daarna zal vaak een gevoel van leegte en zinloosheid<br />

overheersen. Dikwijls doen zich geheugen- en concentratiestoornissen voor, maar ook<br />

depressie, anhedonie en apathie; er bestaat een verhoogde kans op het optreden van paniek-<br />

en obsessief-compulsieve stoornissen. Ook kunnen zich hallucinaties voordoen.<br />

Dergelijke symptomen kunnen gedurende een aantal weken in wisselende ernst voortduren.<br />

Extreme schuldgevoelens kunnen leiden tot zelfmoord. Vooral crackgebruik kan<br />

leiden tot uitermate agressief en paranoïd gedrag (SAM99). Dit kan aanleiding zijn tot<br />

vechtpartijen en trauma.<br />

* een ‘binge’ is een braspartij<br />

118 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Sensibilisatie<br />

Naast tolerantie voor de euforiserende effecten kan zich tezelfdertijd sensibilisatie<br />

voordoen voor ademdepressie en voor cardiovasculaire en convulsieve effecten. Daardoor<br />

kan het gebeuren dat gebruikers ook na lage doses cocaïne overlijden. Door sommige<br />

onderzoekers wordt aangenomen dat ook de paranoia die kan optreden na herhaald<br />

gebruik van cocaïne aan sensibilisatie moet worden toegeschreven (O’Br96a).<br />

Ook voor de psychotisch effecten die cocaïne teweeg kan brengen zou sensibilisatie<br />

optreden (Bra91, Ang94).<br />

Recent zijn aanwijzingen gevonden dat al na een enkele dosis cocaïne de reactie<br />

van de hersenen op eenzelfde dosis later op dezelfde dag is verminderd — dus dat zeer<br />

snel tolerantie kan optreden — maar ook dat bij wekelijks gebruik van lage doses cockïne<br />

sensibilisatie optreedt. De conclusie uit dit onderzoek luidt dat ook recreatief gebruik<br />

een verhoogd risico voor verslaving inhoudt (Bra00).<br />

Lichamelijke afhankelijkheid<br />

Cocaïne veroorzaakt weinig lichamelijke afhankelijkheid: het is niet zo dat na langdurig<br />

overmatig gebruik van cocaïne een evenwichtssituatie ontstaat waarin cocaïne voorwaarde<br />

vormt voor normaal functioneren zoals bij opiaten het geval is. Ook doen zich<br />

na staken van cocaïnegebruik geen ernstige lichamelijke onthoudingsverschijnselen<br />

voor. Gemeld worden vermoeidheid, hongergevoel en zowel psychomotore agitatie als<br />

retardatie.<br />

Wel blijven cocaïnegebruikers bijzonder gevoelig voor geconditioneerde ‘cues’:<br />

bepaalde plaatsen of situaties die zijn geassocieerd met de euforiserende effecten van<br />

cocaïne, of alleen wit poeder, kunnen nog weken na staken van gebruik craving veroorzaken<br />

en een krachtige stimulans vormen tot hernieuwd gebruik (Mee96, War97,<br />

Chi99, Gar00). Overigens kan ook stress terugval bewerkstelligen, evenals het opnieuw<br />

nemen van een geringe hoeveelheid cocaïne (Wit81, Jaf89, Erb96, Sin99,00).<br />

Onthoudingssyndroom<br />

Ondanks de fysieke en psychische verschijnselen die na gebruik van cocaïne kunnen<br />

optreden, is het begrip ‘onthoudingssyndroom’ in dit verband omstreden (Kra97,<br />

Kam00,00a). Sommige onderzoekers beschouwen het optreden van onthoudingsverschijnselen<br />

als een van de drie fasen van een abstinentiesyndroom (Gaw88,91, Wit95,<br />

Qui97):<br />

Fase 1 is de crash die onmiddellijk na het laatste gebruik optreedt en die enkele dagen<br />

kan duren. De in die periode optredende craving kan zo hevig zijn dat aan de<br />

119 Cocaïne en andere psychostimulantia


ehoefte aan een volgende dosis word toegegeven — waarmee het ‘binge’-patroon<br />

ontstaat.<br />

Fase 2 is de fase van de onthoudingsverschijnselen; deze zijn tegenovergesteld aan<br />

het begeerde effect van cocaïne (dysforie, anhedonie, gebrek aan motivatie). De<br />

verschijnselen kunnen enkele dagen tot weken duren en zijn gerelateerd aan de mate<br />

van gebruik, de lichamelijke gesteldheid van de gebruiker en diens persoonlijke<br />

omstandigheden. In deze fase is de craving — die onder invloed van allerlei druggerelateerde<br />

stimuli kan optreden — het sterkst.<br />

Fase 3 is de extinctieperiode, een fase waarin nog maanden tot jaren na het laatste<br />

gebruik craving kan optreden; de geconditioneerde gevoeligheid voor druggerelateerde<br />

stimuli neemt evenwel geleidelijk af.<br />

Volgens anderen echter doen deze verschijnselen zich alleen voor in een ambulante situatie<br />

waarin de patiënt voortdurend met druggerelateerde stimuli in aanraking komt;<br />

zij zien bij patiënten die vanwege cocaïneverslaving worden opgenomen slechts betrekkelijk<br />

milde symptomen die binnen een maand geleidelijk verdwijnen en waarvoor<br />

geen medicamenteuze behandeling nodig is. Deze onderzoekers spreken daarom bij<br />

voorkeur van een ‘kortdurend abstinentiesyndroom’ (Wed90, Sat91, Kre97). Deze ervaringen<br />

illustreren de belangrijke rol die conditionering speelt bij verslaving.<br />

De DSM-IV beschrijft overigens wel degelijk een cocaïne-onthoudingssyndroom, al<br />

wordt toegegeven dat dit zich niet bij alle cocaïneverslaafden voordoet, over het algemeen<br />

voorbijgaand van aard is en geassocieerd met hoge doseringen. Als belangrijkste<br />

onthoudingsverschijnsel wordt dysforie genoemd, in combinatie met vermoeidheid, levendige<br />

en onaangename dromen, slapeloosheid of slaperigheid, toegenomen eetlust,<br />

psychomotore agitatie of retardatie. De eerder genoemde psychisch neveneffecten treden<br />

dikwijls op als onderdeel van het cocaïne-onthoudingssyndroom.<br />

In toenemende mate wordt onderkend dat cocaïne-onthoudingsverschijnselen een voorspellende<br />

waarde hebben voor het klinisch beloop van de verslaving. De ernst van deze<br />

onthoudingsverschijnselen — die, omdat zij zich voornamelijk manifesteren als psychiatrische<br />

symptomen, anders van aard zijn dan de onthoudingsverschijnselen die na staken<br />

van het gebruik van sommige andere drugs optreden — zou een maat zijn voor de<br />

uitval uit een behandeling en een aanwijzing vormen voor het falen van afkickpogingen<br />

bij ambulante behandeling (Mul99, Kam01,02). Verondersteld wordt dat ook het cocaïne-onthoudingssyndroom<br />

voortkomt uit veranderingen in het motivationele (mesocorticolimbische)<br />

systeem (Vol91).<br />

120 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Overige problemen<br />

Verslaving aan cocaïne veroorzaakt nog andere problemen. De sterke craving maakt de<br />

gebruikers zeer gespannen. Om hun heftige emoties te dempen, nemen zij slaap- en kalmeringsmiddelen<br />

(benzodiazepinen) maar ook veel alcohol, cannabis, heroïne en methadon.<br />

In de DSM-IV wordt erop gewezen dat bij verslaafden aan cocaïne ook vaak<br />

sprake is van misbruik van danwel verslaving aan deze stoffen. Volgens de ‘coke-special’<br />

van Mainline zou het merendeel van alle polydruggebruikers dagelijks crack of<br />

gekookte coke nemen (Mai96).<br />

Daarnaast kan cocaïneverslaving leiden tot zelfverwaarlozing. Doordat de patiënt<br />

voortdurend op de been is en vaak dag en nacht dezelfde sokken en schoenen draagt,<br />

kunnen infecties en zweren aan de voeten optreden: men spreekt van ‘loopvoeten’.<br />

Ten slotte moet erop worden gewezen dat cocaïneverslaving ook sociale problemen<br />

tot gevolg heeft: de patiënt geraakt in een isolement als gevolg van moeilijkheden met<br />

gezin en familie, werk, financiën en politie die worden versterkt door zelfverwaarlozing,<br />

psychiatrische problemen, anergie en anhedonie (zie ook SAM99). De communicatieproblemen<br />

die door cocaïnegebruik worden veroorzaakt, bemoeilijken tevens het<br />

contact met de hulpverlening.<br />

8.2.4 Werkingsmechanisme<br />

Cocaïne wordt snel geresorbeerd, zowel door de slijmvliezen als vanuit het maagdarmkanaal.<br />

De biologische halfwaardetijd bedraagt ongeveer een uur.<br />

Cocaïne heeft een bijzondere affiniteit voor enkele specifieke gebieden in de hersenen,<br />

namelijk de gebieden waar zich veel dopamine-synapsen bevinden: het mesolimbische<br />

systeem en het striatum (lokalisatie: zie figuur 3 in hoofdstuk 2). Dopamine stimuleert<br />

de dopaminereceptoren en wordt daarna — met behulp van dopamine-transportmoleculen<br />

— weer teruggebracht in de neuronen waar het vandaan kwam. Cocaïne<br />

bindt zich aan de dopamine-transportmoleculen. Daardoor kan geen dopamine worden<br />

teruggebracht in de cel maar hoopt het zich op in de synaps en blijft beschikbaar voor<br />

de dopaminereceptoren.<br />

Ook blijkt cocaïne rechtstreeks het vrijkomen van dopamine te stimuleren<br />

(Rom99). Omdat algemeen wordt aangenomen dat het vrijkomen van dopamine in bepaalde<br />

hersengebieden een belangrijke rol speelt bij het genotsgevoel dat bepaalde<br />

prikkels (eten, drinken, seks) in een normale situatie kunnen veroorzaken, schrijft men<br />

de gevoelens van euforie die cocaïne teweeg brengt wel toe aan deze ophoping van<br />

dopamine in de synaps (Gir96).<br />

Cocaïne verhindert niet alleen de heropname van dopamine, maar ook van serotonine<br />

en van noradrenaline (Kuh91). Tot voor kort werd het effect van cocaïne op het<br />

121 Cocaïne en andere psychostimulantia


dopaminetransport als belangrijkste mechanisme voor de belonende werking beschouwd<br />

(War97, Sto99). Inmiddels is echter — met behulp van zogenaamde ‘knockout’<br />

muizen* — aangetoond dat cocaïne ook een euforiserende werking heeft als er<br />

geen dopamine-transportmoleculen aanwezig zijn (Roc98, Sor98). Als geen serotonineof<br />

geen noradrenaline-transportmoleculen aanwezig zijn, blijkt cocaïne een verhoogde<br />

belonende werking te hebben; dit effect treedt in versterkte mate op als beide transportmoleculen<br />

ontbreken (Sor01). Echter, muizen die zowel de dopamine- als de serotonine-<br />

transportmoleculen missen raken niet verslaafd aan cocaïne (Xu00, Sor01).<br />

De conclusie uit deze onderzoekingen is dan ook dat men zich bij het zoeken naar<br />

een medicament dat effectief zou kunnen zijn bij cocaïneverslaving niet alleen moet<br />

richten op stoffen die uitsluitend op het dopamine-systeem aangrijpen; dergelijke middelen<br />

moeten ten minste zowel het dopaminerge als het serotonerge systeem beïnvloeden<br />

(Roc98, Sor98,01).<br />

Al in de jaren tachtig was gebleken dat cocaïneverslaafden hun problemen probeerden<br />

te verminderen door het gebruik van niet alleen benzodiazepinen en alcohol, maar ook<br />

van heroïne. Deze vorm van zelfmedicatie riep de vraag op of de effecten van cocaïne<br />

en heroïne mogelijk enige gemeenschappelijke neurobiologische basis zouden hebben.<br />

Uitgebreid experimenteel onderzoek heeft inmiddels aangetoond dat cocaïne de endogene<br />

opiaatsystemen in de hersenen beïnvloedt en dat blokkering van deze systemen de<br />

gevoeligheid voor de verslavende werking van cocaïne vermindert (Ree99). Tevens<br />

werd vastgesteld dat na overmatig gebruik van cocaïne een up-regulatie van zowel<br />

µ- als κ-opiaatreceptoren optreedt, in het bijzonder in het mesocorticolimbische dopaminerge<br />

(het motivationele) systeem (Unt94, Kre97). Zubieta e.a. stelden vast dat de<br />

up-regulatie van de µ-receptoren na vier weken abstinentie nog bestaat en dat deze is<br />

gecorreleerd met de intensiteit van de craving (Zub96).<br />

Volkow toonde aan dat bij chronische cocaïnegebruikers het aantal dopamine-receptoren<br />

aanzienlijk is verminderd. Ook blijkt bij verslaafden aan cocaïne in het striatum<br />

minder dopamine vrij te komen (Vol97). Volgens Kreek herstelt dit zich na verloop<br />

van tijd (Kre97); Volkow betwijfelt of dit in alle gevallen zo is. Gevolg van deze<br />

‘downregulatie’ is dat een gebruiker na herhaald gebruik van cocaïne niet langer plezier<br />

beleeft aan de gewone belonende prikkels, maar daarvoor afhankelijk wordt van<br />

cocaïne. De ontregeling van de verschillende neurotransmittersystemen zou mede ten<br />

grondslag liggen aan het optreden van de verschillende abstinentieverschijnselen na<br />

overmatig (‘binge’) cocaïnegebruik (O’Br96a).<br />

* Knock-out muizen zijn genetisch veranderde muizen bij wie (in dit geval) dopamine- danwel serotoninetransportmoleculen<br />

ontbreken.<br />

122 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Cocaïne komt ook in andere dan de bovengenoemde hersengebieden terecht, zoals in<br />

de nucleus caudatus en de thalamus. Ook dat wordt als oorzaak gezien van het optreden<br />

van sommige bijwerkingen (niet alleen bepaalde dwangmatige bewegingen zoals heen<br />

en weer lopen, krabben en nagelbijten, maar ook de effecten op ademhaling, hart en<br />

bloedvaten). Bovendien zijn de laatste jaren in toenemende mate aanwijzingen gevonden<br />

dat cocaïne, maar ook andere drugs, leiden tot stoornissen in de frontale cortex, het<br />

gebied vanwaar uit cognitieve vaardigheden zoals besluitvorming, planning en geheugen<br />

maar ook motivatie worden geregeld (Vol97, Car01, Vol01c). Grant vermoedt dat<br />

craving en terugval hieraan moeten worden toegeschreven. De veranderingen in de<br />

frontale cortex zouden voortbestaan nadat de verstoring van het dopaminerge systeem<br />

is verdwenen (Gra96,00).<br />

Hiervoor werd gesteld dat cocaïne vaatvernauwend werkt. Dit effect manifesteert<br />

zich ook in de bloedvaten in de hersenen, waar het cumulatief lijkt en ook na 6 maanden<br />

abstinentie nog aantoonbaar is (Str96b). Nader onderzoek heeft aangetoond dat deze<br />

vaatvernauwing in de hersenen leidt tot atherosclerose en vaatspasmen (Her97).<br />

Aangenomen wordt dat de concentratiestoornissen, geheugenverlies en geestelijke starheid,<br />

maar ook het ongeremd en agressief gedrag dat na gebruik kan optreden, mede<br />

daarvan het gevolg zijn.<br />

Na eenmalig cocaïnegebruik zouden de hersenen ongeveer een week nodig hebben om<br />

zich te herstellen. Na langdurig en excessief gebruik is een langere herstelperiode nodig.<br />

Deze periode kan per persoon verschillen en is mede afhankelijk van de lichamelijke<br />

gesteldheid en de persoonlijke omstandigheden van de gebruiker.<br />

8.2.5 Behandeling van cocaïneverslaving<br />

Bij de behandeling van verslaving aan cocaïne zijn de in hoofdstuk 4 opgesomde doelstellingen<br />

onverkort van kracht. Gezien echter het tot op heden ontbreken van effectieve<br />

farmacotherapeutische behandelmogelijkheden ligt de nadruk bij deze patiënten op<br />

psychosociale benaderingen. Volgens Van Meerten is de centrale vraag bij cocaïneverslaafden<br />

of en op welke wijze de patiënt een ‘time-out’ (een periode zonder cocaïne) in<br />

kan lassen. Hiervoor is een veilige plaats, waar aan de primaire levensbehoeften wordt<br />

voldaan en waar kan worden gewerkt aan het structureren van het leven, onontbeerlijk:<br />

thuis, bij familie, bij niet-gebruikende vrienden of eventueel in een kliniek. Het is van<br />

belang in elk geval de eerste, moeilijke week door te komen (Mee96, zie ook SAM99).<br />

De motivatie van verslaafden aan cocaïne om hulp te zoeken is veelal een andere dan<br />

die van opiaatverslaafden, bij wie het voorkómen van een onthoudingssyndroom een<br />

belangrijke factor kan zijn. Stoppen met gebruik van cocaïne leidt niet tot ernstige li-<br />

123 Cocaïne en andere psychostimulantia


chamelijke onthoudingsverschijnselen. Bij deze patiënten zijn het eerder de negatieve<br />

gevolgen van gebruik die hen hulp doen zoeken: problemen met werk, familie en relaties,<br />

problemen van financiële aard, psychiatrische stoornissen (SAM99).<br />

Ook ter beperking van schade door overdosering bestaat geen specifieke medicatie die<br />

kan worden vergeleken met naloxon bij een overdosis heroïne. Bij acute cocaïne-intoxicaties<br />

moet men direct de vitale functies ondersteunen; daarnaast kan men slechts<br />

symptoomgericht behandelen.<br />

Psychosociale en gedragstherapie<br />

Geïnspireerd door de goede resultaten die kunnen worden verkregen door aan opiaatverslaafde<br />

patiënten naast een onderhoudsdosering methadon verschillende vormen van<br />

psychosociale en gedragstherapie aan te bieden, heeft men het effect van dergelijke therapieën<br />

(zowel klinisch als poliklinisch) onderzocht bij de behandeling van cocaïneverslaving.<br />

Belangwekkende ervaringen zijn opgedaan met contingency-management*,<br />

(Hig91,93,94; Sil96,98), met Community Reinforcement Approach (CRA) en met cognitieve<br />

gedragstherapie (ook met vouchers, Car94,00a; McK97, Mau98). Laatstgenoemde<br />

benadering is gebaseerd op de veronderstelling dat sociale leerprocessen een<br />

belangrijke rol spelen bij het ontstaan en voortbestaan van cocaïneverslaving. Dezelfde<br />

leerprocessen kunnen dan worden gebruikt om de patiënt van de cocaïne af te helpen:<br />

hij leert de situaties te herkennen waarin hij hoogstwaarschijnlijk cocaïne zou gebruiken,<br />

dergelijke situaties te vermijden en adequaat om te gaan met de problemen die met<br />

druggebruik gepaard gaan (Dac01).<br />

Langdurige opname (6-12 maanden) in een therapeutische gemeenschap kan volgens<br />

sommige onderzoekers een goed alternatief vormen, in het bijzonder voor de meer<br />

ernstige patiënten (psychiatrische comorbiditeit, crimineel verleden).<br />

Het belangrijkste onderzoek op dit gebied dat tot op heden is gepubliceerd, is het<br />

grote multicenter-onderzoek waarover in 1999 werd gerapporteerd door Crits-Christoph<br />

e.a. (Cri99). Hierin werden 487 aan cocaïne verslaafde patiënten (overgebleven uit<br />

een groep van aanvankelijk van 2197 patiënten) na randomisatie verdeeld over vier behandelgroepen:<br />

intensieve individuele counseling in combinatie met groepscounseling,<br />

cognitieve therapie met groepscounseling, ‘supportive-expressive therapy’ met groepscounseling<br />

en groepscounseling alleen. De beste resultaten (in dit geval het percentage<br />

patiënten dat abstinent werd) werden bereikt bij de groep die naast groepscounseling<br />

* Contingency management: een systeem van aanmoediging en ontmoediging dat erop gericht is druggebruik minder<br />

aantrekkelijk te maken en abstinentie aantrekkelijker. In de praktijk vaak: het in het vooruitzicht stellen van een<br />

beloning (geld, privileges) voor gewenst gedrag. Ook: leren omgaan met situaties die een hoog risico inhouden (Gri00).<br />

124 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


individuele counseling kreeg, ondanks dat deze patiënten korter in behandeling bleven<br />

dan de patiënten uit de andere groepen. Wel moet worden opgemerkt dat, hoewel van<br />

387 patiënten na 12 maanden follow-up gegevens konden worden verzameld, maar 137<br />

patiënten de behandelperiode van 6 maanden afmaakten.<br />

De onderzoekers veronderstellen dat de goede resultaten in de groep die naast<br />

groepscounseling individuele counseling kreeg moeten worden toegeschreven aan een<br />

additief effect van het duidelijke behandeldoel van de individuele therapie — stoppen<br />

met druggebruik — en het faciliteren van duurzame contacten met niet-gebruikers door<br />

de groepstherapie (zie ook de commentaren op dit onderzoek van Carroll (Car99) en<br />

Strain (Str99). Bovendien wijzen zij erop dat de behandelaars die de individuele therapie<br />

gaven aanzienlijk meer ervaring hadden met druggebruikers dan degenen die de<br />

cognitieve therapie en de ‘supportive-expressive therapy’ gaven.<br />

Deze uitkomsten wijken overigens af van die bij methadonpatiënten (Woo83,95;<br />

McL83). Cocaïneverslaafden met een ernstiger psychopathologie deden het in dit onderzoek<br />

niet opvallend beter met psychotherapie en patiënten met een antisociale persoonlijkheidsstoornis<br />

niet beter met cognitieve therapie*.<br />

Acupunctuur<br />

Hoewel ondersteuning van een behandeling van verslaafden aan cocaïne door (oor)acupunctuur<br />

bij bepaalde patiënten goed lijkt te werken (minder gebruik, Lip94, Mee96,<br />

Ava00) en de behandelwijze volgens de patiënten zelf over het algemeen rust, ontspanning<br />

en verlichting van angst en stress teweeg brengt (Smi92), is naar de effectiviteit<br />

van deze behandelwijze weinig gedegen onderzoek gedaan (Rie90, McL93a).<br />

De in 1997 gehouden NIH** Consensus Conference over acupunctuur concludeerde<br />

dat acupunctuur bij aandoeningen zoals verslaving nuttig zou kunnen zijn als aanvulling<br />

op of alternatief voor een behandeling danwel als onderdeel van een programma<br />

dat ook andere behandelmodaliteiten aanbiedt (NIH97). Uit twee na die datum uitgevoerde<br />

RCT’s (psychosociale behandeling in vergelijking met dezelfde behandeling<br />

in combinatie met ooracupunctuur of placebo-ooracupunctuur (Bul99) of ooracupunctuur<br />

in vergelijking met placebo-ooracupunctuur en met relaxatietherapie (zonder naalden,<br />

Mar02) komt naar voren dat ooracupunctuur alleen of in combinatie met weinig<br />

intensieve psychosociale behandeling geen betere resultaten oplevert dan de controle-<br />

* Uit onderzoek bij op methadon gestabiliseerde opiaatverslaafden is gebleken dat cognitieve gedragstherapie en<br />

‘supportive-expressive therapy’ bij deze patiënten betere resultaten opleveren dan counseling alleen. Bovendien is<br />

gebleken dat patiënten met ernstige psychiatrische aandoeningen een grotere kans hadden baat te vinden bij psychotherapie,<br />

terwijl patiënten met minder ernstige psychiatrische aandoeningen ook met counseling alleen kunnen worden<br />

geholpen. Bij patiënten met een antisociale persoonlijkheidsstoornis bleek nauwelijks effect te hebben (Str99).<br />

** NIH: National Institutes of Health (USA)<br />

125 Cocaïne en andere psychostimulantia


ehandelingen (wat betreft gebruik van cocaïne en uitval uit de behandeling). De frequentie<br />

van de acupunctuurbehandeling (8, 16 of 28 behandelingen in 8 weken) bleek<br />

daarbij geen verschil te maken (Bul99). Avants had eerder, in een vergelijkbare onderzoeksopzet<br />

als die van Margolin, wel een significante daling van het cocaïnegebruik in<br />

de groep die met ooracupunctuur werd behandeld gevonden (Ava00). Margolin gaat in<br />

op de mogelijke oorzaken van dit verschil. Hij veronderstelt dat zijn onderzoek, omdat<br />

dat een grotere groep patiënten betrof (620 vs 82), een betere beoordeling van het ‘echte<br />

effect’ van ooracupunctuur ten opzichte van beide andere condities geeft.<br />

Een door het NHS Centre for Reviews and Dissemination uitgegeven ‘Effective<br />

Health Care Bulletin’ over acupunctuur komt tot de conclusie dat het onwaarschijnlijk<br />

is dat acupunctuur helpt bij stoppen met roken of bij obesitas en dat onvoldoende evidentie<br />

beschikbaar is om uitspraken te doen over de effectiviteit bij andere aandoeningen<br />

(NHS01).<br />

Omdat echter zowel vele behandelaars als veel patiënten overtuigd zijn van het<br />

gunstige effect van ooracupunctuur bij de behandeling van verslaving, opperen Bullock<br />

e.a. dat de behandeling wellicht nader zou moeten worden onderzocht via een ‘black<br />

box-methode’ en binnen de setting van een alternatieve praktijk (zie daaromtrent<br />

GR93).<br />

Voorlichting<br />

Primair is van belang dat een hulpverlener zelf goed op de hoogte is van de werking<br />

van cocaïne. Dit kan enerzijds een basis voor vertrouwen vormen en anderzijds de mogelijkheid<br />

bieden de patiënt inzicht te geven in de oorzaak van zijn klachten — en daarmee<br />

in de rationale van de geadviseerde gedragslijn (Mee96). Hij zal de patiënt moeten<br />

uitleggen dat zijn hersenen door het cocaïnegebruik zijn veranderd en dat behandeling<br />

hierin verbetering kan brengen (Stri96). Omdat deze patiënten moeite hebben met het<br />

onthouden van de behandelvoorschriften, is frequent herhalen van niet te gecompliceerde<br />

adviezen noodzaak. Mondeling verstrekte informatie moet ook op schrift worden<br />

meegegeven.<br />

Therapietrouw<br />

Ondanks de verschillende benaderingen en intensieve pogingen, blijkt een hoog percentage<br />

cocaïneverslaafden — 50% tot meer dan 70% (Gaw84,89, Ago91, Kle92,<br />

Cri99, Kam01a) — voortijdig de behandeling te staken. Wanneer zij wel in behandeling<br />

blijven, lukt het maar een kleine minderheid in de eerste 8-12 weken 3-4 weken<br />

abstinent te zijn. Sommige onderzoekers zien betere resultaten naarmate de patiënten<br />

langer in behandeling blijven (Sim99: langer dan 90 dagen).<br />

126 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


8.2.6 Onderzoek naar medicatie<br />

Het ontbreken van een effectieve farmacotherapie voor de behandeling van verslaving<br />

aan cocaïne betekent niet dat daarnaar niet intensief is en wordt gezocht (Big98).<br />

Uitgaande van de belangrijke rol van dopamine bij de euforiserende werking van<br />

cocaïne onderzoekt men, analoog aan de behandeling van opiaatverslaving, de mogelijkheden<br />

van agonisten (wat in dit geval betekent: dopamine receptor agonisten),<br />

dopamine-antagonisten en partiële agonisten.<br />

Omdat cocaïne niet alleen de heropname van dopamine, maar ook die van serotonine<br />

en noradrenaline beïnvloedt, wordt ook het effect onderzocht van stoffen die datzelfde<br />

doen, bijvoorbeeld doordat zij zich binden aan de verschillende transportmoleculen<br />

(voor een overzicht: zie Kle98).<br />

Daarnaast wordt op geleide van de symptomen die optreden bij cocaïneverslaving<br />

en bij cocaïne-overdosering gezocht naar geschikte medicatie. Zo is onderzoek gedaan<br />

met antidepressiva en anti-epileptica en test men middelen die de craving naar of de belonende<br />

en bekrachtigende effecten van cocaïne zouden kunnen blokkeren. In het verlengde<br />

daarvan is onderzocht of de grote invloed van cue-exposure op terugval een<br />

aangrijpingspunt voor behandeling zou kunnen bieden. Omdat nicotine een belangrijke<br />

cue blijkt te zijn, is het effect van een nicotine-antagonist op craving naar en sensibilisatie<br />

voor cocaïne onderzocht (Rei99, Sch02).<br />

Bovendien is onderzocht of met farmacotherapie de cerebrale doorbloedingsstoornissen<br />

die bij cocaïneverslaafden kunnen optreden zouden kunnen worden verholpen<br />

(Kos98).<br />

Een geheel andere benadering vormt het onderzoek naar middelen die moeten<br />

voorkomen dat cocaïne de hersenen bereikt, zodat na gebruik geen roes kan optreden.<br />

Men verwacht dat dergelijke middelen minder bijwerkingen zullen geven dan de stoffen<br />

die rechtstreeks op het neurotransmitter-systeem aangrijpen.<br />

Verschillende middelen uit deze categorieën verkeren in een fase van klinisch onderzoek.<br />

Hieronder gaat de commissie daarop nader in.<br />

(Indirecte) dopamine-agonisten<br />

Allereerst is gezocht naar een middel dat vergelijkbaar zou zijn met methadon bij verslaving<br />

aan opiaten. Een dergelijk middel zou moeten verhinderen dat cocaïne zich aan<br />

de transportmoleculen bindt. Het zou oraal moeten kunnen worden toegediend, lang<br />

moeten werken en de vereiste concentratie in de hersenen zou langzaam moeten worden<br />

bereikt; anders geeft het middel zelf een roes en zal daartoe worden ge- en misbruikt.<br />

De ervaring is dat dergelijke middelen goed worden verdragen en de patiënten<br />

127 Cocaïne en andere psychostimulantia


in behandeling houden omdat ze toch een enigszins belonende en bekrachtigende werking<br />

hebben. Omdat deze stoffen zich aan de transportmoleculen en niet aan de receptor<br />

zouden moeten binden — en dus volgens de definitie geen agonisten zijn — spreekt<br />

men wel van ‘indirecte dopamine-agonisten’.<br />

Het blijkt dat methylfenidaat een dergelijke werking heeft. Met dit middel loopt fase<br />

II-onderzoek*. Inmiddels ziet het er naar uit dat alleen cocaïneverslaafden die tevens<br />

lijden aan een aandachttekort-stoornis met hyperactiviteit (Attention Deficit Hyperactivity<br />

Disorder, ADHD) baat hebben bij een behandeling met methylfenidaat (Gaw85,<br />

Sch95, Lev95,98). Bovendien wordt door sommige onderzoekers gewezen op de kans<br />

op misbruik van methylfenidaat (Zie97, NIDA01b, Tro99); na parenterale toediening<br />

kan een roes optreden die lijkt op een cocaïneroes (Wan97, Vas01).<br />

Ook amantadine zou de heropname van dopamine blokkeren (en bovendien de afgifte<br />

van dopamine stimuleren, Sta95). Daarom is het middel toegepast ter bestrijding<br />

van onthoudingsverschijnselen na cocaïnegebruik. Hoewel het er aanvankelijk naar uitzag<br />

dat amantadine bij cocaïneverslaving niet beter werkt dan een placebo (Wed91,<br />

Kam96, War97), komen uit recent onderzoek aanwijzingen naar voren dat amantadine<br />

alleen effectief is bij patiënten met ernstige onthoudingsverschijnselen — de categorie<br />

die het moeilijkst te behandelen is (Kam00a). In de VS is nader onderzoek gepland.<br />

Mazindol, een dopamine-heropnameremmer die wel wordt gebruikt bij de behandeling<br />

van obesitas, bleek geen invloed te hebben op cocaïnegebruik (Pre93, Lit96).<br />

Naast bovengenoemde middelen worden nog twee nieuwe dopamine-heropnameremmers<br />

ontwikkeld; dit onderzoek verkeert nog in fase I** (zie Mor98a).<br />

Omdat de dopaminerge activiteit na cocaïnegebruik is verminderd, heeft men ook de<br />

werking van dopamine-agonisten op onthoudingsverschijnselen (vooral dysforie) en op<br />

craving onderzocht.<br />

Toediening van de dopamine (D 2<br />

)-agonist bromocriptine bleek noch de fysiologische<br />

noch de subjectieve effecten van cocaïne in de gewenste richting te beïnvloeden;<br />

wel traden bijwerkingen op (zie ook het Cochrane-overzicht over dopamine-agonisten,<br />

Soa02).<br />

Selegiline zou in theorie nuttig kunnen zijn bij het voorkomen van terugval in cocaïnegebruik.<br />

Selegiline is een irreversibele MAO***-B-remmer; de stof remt de afbraak<br />

van dopamine. Het middel werkt lang: een enkele dosis kan twee weken effectief<br />

zijn (dan is weer nieuw enzym aangemaakt). Dewey en Volkow e.a. wijzen erop dat selegiline<br />

de bekrachtigende effecten van cocaïne zou kunnen versterken (Dew98). Wu<br />

en Zhu bevestigen dit vermoeden (Wu99). Uit recent onderzoek komen evenwel aan-<br />

* Fase II: onderzoek bij geselecteerde patiënten (therapeutische werkzaamheid, dosering, metabolisme).<br />

** Fase I: onderzoek bij gezonde vrijwilligers (veiligheid, biologische effecten).<br />

*** MAO: mono-amine-oxidase, een enzym dat mono-aminen, zoals dopamine, afbreekt.<br />

128 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


wijzingen naar voren dat toediening van selegiline gedurende zeven dagen de euforie<br />

die een cocaïne-injectie geeft afremt (Bar99). Gewerkt wordt aan nader (fase III*) onderzoek<br />

met selegiline bij cocaïneverslaving.<br />

Een ander middel dat de afbraak van dopamine remt — en tevens de synthese van<br />

noradrenaline — is disulfiram. Uit recent onderzoek komen aanwijzingen naar voren<br />

dat disulfiram bij patiënten die aan opiaten en aan cocaïne zijn verslaafd (en die met<br />

methadon worden behandeld) zowel de frequentie als de hoeveelheid van de gebruikte<br />

cocaïne aanzienlijk vermindert. Deze vermindering zou niet samenhangen met eventueel<br />

gelijktijdig alcoholgebruik (Pet00). De hypothese is dat het effect van disulfiram<br />

langs twee wegen tot stand komt: enerzijds zou het de craving naar cocaïne verminderen<br />

omdat het het tekort aan dopamine aanvult dat de patiënt ervaart zodra hij stopt met<br />

gebruik, anderzijds zou bij gelijktijdig gebruik van cocaïne en disulfiram het<br />

dopamineniveau dermate stijgen dat de patiënt intoxicatieverschijnselen ervaart, zoals<br />

angst en paranoia, en daarom van verder gebruik afziet (Sch01b). In 2001 is een onderzoek<br />

gestart waarin zal worden nagegaan of disulfiram het misbruik van cocaïne kan<br />

verminderen bij patiënten die vanwege hun opiaatverslaving met buprenorfine worden<br />

behandeld (Mat01).<br />

Recent zijn aanwijzingen gevonden dat cannabis receptor antagonisten terugval in<br />

cocaïnegebruik zouden kunnen voorkomen (Vri01). Achtergrond is dat terugval — ongeacht<br />

de stimulus — altijd gepaard gaat met een toegenomen activiteit van het motivationele<br />

(mesocorticolimbisch) dopamine-systeem (Pio01). Een dergelijke toegenomen<br />

activiteit wordt eveneens bewerkstelligd door het actieve bestanddeel van marihuana,<br />

∆ 9 -tetra-hydrocannabinol (Ame99, Pio00). Omdat kon worden aangetoond dat cannabis-agonisten<br />

terugval in cocaïnegebruik kunnen veroorzaken, kwam men op het idee<br />

na te gaan of cannabis-antagonisten terugval in cocaïnegebruik zouden kunnen voorkomen.<br />

Dit bleek — tot op heden alleen bij proefdieren — inderdaad het geval.<br />

Ter voorkoming van terugval worden wel tricyclische antidepressiva voorgeschreven<br />

om de depressie, anhedonie en slaapstoornissen te bestrijden die bij staken van gebruik<br />

kunnen optreden. Deze middelen hebben eveneens dopamine-agonistische eigenschappen.<br />

Aan het voorschrijven van desipramine ligt het idee ten grondslag dat overmatig<br />

gebruik van cocaïne leidt tot homeostatische adaptatie van de endogene dopamineproductie<br />

tot onder het normale niveau. Wanneer het gebruik van cocaïne wordt gestaakt,<br />

treedt als gevolg daarvan een ‘crash’ op. Toediening van desipramine zou, omdat het<br />

middel een monoamine-heropnameremmer (vooral een noradrenaline-heropnameremmer)<br />

is, de in de hersenen beschikbare dopamine kunnen verhogen. Met dit middel is<br />

* Fase III: onderzoek bij grote groepen geselecteerde patiënten (veiligheid en werkzaamheid).<br />

129 Cocaïne en andere psychostimulantia


zeer veel onderzoek gedaan (Gaw89, Arn92, Kol92, Kos87a,92, Cam94, Car94, 95;<br />

Hal94, Oli95). Tutton e.a. waarschuwen dat bij gelijktijdig gebruik van cocaïne en desipramine<br />

de bloedspiegel van dit laatste middel hoger is dan bij gebruik van desipramine<br />

alleen (Tut93). De resultaten van onderzoek met placebocontrole vormen geen<br />

aanleiding dit middel voor te schrijven ter behandeling van cocaïneverslaving (Sti97).<br />

Ook andere antidepressiva (imipramine (noradrenaline-heropnameremmer), bupropion<br />

(remt dopamine- en noradrenaline-heropname), trazodon en fluoxetine (serotonine-heropname<br />

remmers)) zijn geprobeerd; echter zonder overtuigend succes (Kle86,<br />

Gaw88, Gra95, Mar95, Nun95, Sti97, War97; zie ook Lim02). Momenteel loopt, eveneens<br />

in de VS, onderzoek met venlafaxine (een serotonine-heropnameremmer die in<br />

hogere doseringen ook de heropname van noradrenaline — en zwak die van dopamine<br />

— remt, Mar01).<br />

Wel zijn met antidepressiva resultaten bereikt bij de behandeling van comorbide<br />

psychiatrische stoornissen. Daarbij lijkt een zekere differentiatie aan te geven in die<br />

zin, dat bij de behandeling van depressie desipramine de beste resultaten zou geven<br />

(Car95, Kra99), bij bipolaire stoornissen lithium en, zoals gezegd, bij ADHD methylfenidaat.<br />

Ook is geprobeerd cocaïneverslaving via het toedienen van cocaïne onder controle te<br />

krijgen. Het pruimen van cocabladeren blijkt in Bolivia — waar de meeste cocaïneverslaafden<br />

alleen cocaïnebase roken (in de vorm van een soort pasta die ‘Zuid-Amerikaanse<br />

crack’ wordt genoemd) en geen andere drugs bijgebruiken — goed te helpen<br />

(Hur95a,00). Omdat het pruimen sociaal niet wordt geaccepteerd (ruikt onaangenaam<br />

en geeft een groene mond) is een soort cocaïnesnoepje ontwikkeld.<br />

Elders is het voorschrijven van cocaïne, in welke vorm ook, aan cocaïneverslaafden<br />

nooit erg succesvol gebleken en altijd zeer omstreden geweest (Joh93, Str93, Hab95,<br />

Sel97a, Uch99).<br />

Partiële dopamine-agonisten<br />

Omdat dopamine-agonisten weliswaar de behoefte aan cocaïne zouden kunnen verminderen,<br />

maar op zichzelf verslavend kunnen zijn, wordt gezocht naar langwerkende partiële<br />

agonisten (vergelijk buprenorfine). De hypothese is dat deze middelen werken als<br />

agonisten wanneer geen cocaïne wordt gebruikt en daardoor craving kunnen voorkomen.<br />

Wanneer wel cocaïne wordt gebruikt, zou een partiële dopamine-agonist de overstimulering<br />

van de dopamine-receptoren kunnen remmen en daarmee de bekrachtigende<br />

effecten van de cocaïne afzwakken. In dit kader wordt onderzoek gedaan (bij proefdieren)<br />

met terguride (Pul98) en met de partiële D 3<br />

-agonist BP897 (Koo99b, Pil99). De<br />

130 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


voorlopige ervaringen met deze middelen zijn gunstig: ze gaan de bekrachtigende werking<br />

van cocaïne tegen en zouden zelf niet verslavend zijn (zie ook Ast99).<br />

Dopamine-antagonisten<br />

Ook is gezocht naar middelen die aangrijpen op de post-synaptische cellen: in dit geval<br />

naar dopamine-receptor antagonisten. Men verwacht dat dergelijke stoffen de belonende<br />

effecten van cocaïne kunnen blokkeren, maar men vreest hun bijwerkingen. Bovendien<br />

is de acceptatie van antagonisten door de patiënten veel geringer dan van (indirecte)<br />

agonisten omdat ze geen enkel belonend effect hebben. Bijkomend probleem is de<br />

mogelijkheid dat cocaïneverslaafden meer cocaïne zullen nemen om het effect van de<br />

antagonist teniet te doen — met het risico van overdosering (Car99).<br />

Onderzocht is de werking van haloperidol (She89, Ohu97), flufenazine (Ohu97) en<br />

flupenthixol (Gaw89a). Deze D 2<br />

-receptor-antagonisten bleken noch de door cocaïne<br />

veroorzaakte euforie te blokkeren noch de na gebruik optredende craving te kunnen<br />

verhinderen (ongeacht of de patiënten schizofreen waren of niet, Ohu97).<br />

Recent is bij cocaïneverslaafden onderzoek gedaan met ecopipam, een D 1<br />

/D 5<br />

antagonist.<br />

Het middel bleek de euforiserende en anxiogene effecten van cocaïne te doen<br />

afnemen, alsmede de cardiovasculaire effecten. Ook daalde de behoefte aan cocaïne<br />

(Rom99).<br />

(Partiële) opiaat-agonisten en -antagonisten<br />

Cocaïnegebruik beïnvloedt ook het opiaatreceptor-systeem. Derhalve heeft men onderzocht<br />

of methadon, buprenorfine en naltrexon ook effect hebben bij verslaving aan cocaïne.<br />

Omtrent het effect van methadon en buprenorfine op het (bij)gebruik van cocaïne<br />

bestaat geen eenstemmigheid: zeer tegenstrijdige ervaringen worden gemeld (zie<br />

hoofdstuk 9).<br />

Naltrexon lijkt in de praktijk als farmacotherapie bij verslaving aan cocaïne hoogstens<br />

bij gedetoxificeerde patiënten en in combinatie met een op terugvalpreventie gerichte<br />

psychosociale behandeling enig effect te hebben (Sch01a).<br />

Bij patiënten die zowel aan alcohol als aan cocaïne verslaafd zijn, blijkt naltrexon<br />

niet beter dan placebo (Mod97, Her98).<br />

Andere middelen<br />

Een geheel andere benadering wordt gevormd door pogingen te voorkomen dat cocaïne<br />

de hersenen bereikt, zodat na gebruik geen roes kan optreden. Men verwacht dat derge-<br />

131 Cocaïne en andere psychostimulantia


lijke middelen minder bijwerkingen zullen geven dan de stoffen die rechtstreeks op het<br />

neurotransmitter-systeem aangrijpen. Drie verschillende methoden worden onderzocht:<br />

immunisatie tegen cocaïne: ofwel door toediening van een vaccin (waarin succinylnorcocaïne-moleculen<br />

aan een immunogeen dragereiwit zijn gekoppeld) dat de vorming<br />

van antilichamen tot gevolg heeft (actieve immunisatie), ofwel door rechtstreekse<br />

toediening van (monoclonale) antilichamen (passieve immunisatie). Deze<br />

antilichamen binden cocaïne tot een groot cocaïne-antilichaam-complex dat de<br />

vaatwand niet kan passeren en dus de hersenen niet kan binnendringen. Het cocaïne-antilichaam-complex<br />

wordt via de nieren uitgescheiden. Van immunisatie verwacht<br />

men vooral resultaat bij terugvalpreventie (Car95a, Sel95, Slu96, Fox96,97,<br />

Kan98, Kos02)<br />

versnelde afbraak: men kan de snelheid waarmee enzymen cocaïne afbreken tot inactieve<br />

bijproducten versnellen. Deze methode zou van praktisch nut kunnen zijn<br />

bij de behandeling van een overdosis (Gor97,98, Car98,98a, Loc98, Mat98a)<br />

een combinatie van beide voornoemde principes: katalytische antilichamen. Deze<br />

stoffen hebben zowel de eigenschappen van antilichamen — ze binden zich aan cocaïnemoleculen<br />

— als die van enzymen — ze breken de cocaïne af tot inactieve<br />

fragmenten. De antilichamen komen daarbij weer vrij. Dergelijke katalytische antilichamen<br />

zouden van nut kunnen zijn bij de behandeling van overdoses, maar zij<br />

blijken ook de bekrachtigende werking van cocaïne te kunnen verminderen<br />

(Lan93,97, Yan96, Met98).<br />

Immunisatie tegen cocaïne lijkt lang te werken. Het onderzoek verkeert in fase I. Onderzoek<br />

naar de effectiviteit van beide andere methoden verkeert nog in de preklinische<br />

fase.<br />

Omdat ook met perifeer werkende stoffen de mogelijkheid bestaat dat een verslaafde<br />

een extradosis neemt om de blokkade te overwinnen, verwachten de onderzoekers<br />

vooral goede resultaten bij de preventie van terugval bij gemotiveerde patiënten en bij<br />

de behandeling van overdoses. Anderen wijzen erop dat deze middelen de craving niet<br />

verminderen en daarom waarschijnlijk alleen in combinatie met andere farmaca en gedragstherapie<br />

werkzaam zullen zijn (Kan01).<br />

Nog weer een andere benadering is het pogen indirect op het dopamine-systeem in te<br />

grijpen. Zo wordt onderzoek gedaan met het anti-epilepticum vigabatrine, een irreversibele<br />

remmer van het enzym dat GABA afbreekt (GABA vermindert dopamine in de synaps;<br />

als GABA niet wordt afgebroken, blijft meer dopamine over) (Dew98, Gas99).<br />

Vigabatrine werkt lang, is niet verslavend, geeft geen tolerantie en geen onthoudingsverschijnselen<br />

bij staken van de behandeling, maar het middel blijkt bij 30-40% van de<br />

patiënten een geleidelijk progressieve, irreversibele concentrische beperking van het<br />

132 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


gezichtsveld te veroorzaken (Har00a). Ook de GABA-B-agonist baclofen lijkt het gebruik<br />

van cocaïne (bij proefdieren) te kunnen verminderen (Sho98).<br />

Omdat een overdosis cocaïne epileptische insulten kan provoceren, heeft men onderzocht<br />

of andere anti-epileptica hierop een gunstig effect zouden hebben. Al eerder<br />

was gebleken dat carbamazepine niet werkt (Kra95, Mon95, Cor95, Joh95, Lim00; geactualiseerde<br />

versie: Lim02a). Dit middel was geprobeerd omdat het de convulsieve<br />

werking (‘neuronal kindling’) van cocaïne — die een rol zou spelen bij de craving —<br />

kan voorkomen (Hal97). Carbamazepine zou, via een vermindering van de post-synaptische<br />

dopamine receptor-gevoeligheid, moeten leiden tot een vermindering van de craving<br />

— en daarmee de kans op terugval kunnen beperken. Dit blijkt niet het geval.<br />

Over lamotrigine, een middel dat het vrijkomen van glutamaat verhindert (Mel94,<br />

Ros98) zijn de meningen verdeeld: Gasior e.a. zijn negatief (Gas99), Margolin e.a. bepleiten<br />

nader onderzoek (Mar98).<br />

Gebleken is dat nicotine de craving naar cocaïne kan versterken en wellicht ook het risico<br />

van terugval in gebruik kan vergroten. Daarom is onderzocht of een nicotine-antagonist,<br />

dus een middel dat de werking van nicotine blokkeert — en dat aantoonbaar<br />

werkt bij nicotineverslaving — ook de craving naar cocaïne zou kunnen verminderen.<br />

Reid e.a. vonden dat de nicotine-antagonist mecamylamine dit inderdaad doet. Zij veronderstellen<br />

dat mecamylamine een zekere mate van ‘reward-extinction’ bewerkstelligt<br />

(Rei99).<br />

Schoffelmeer e.a. toonden aan dat gelijktijdige toediening van mecamylamine en<br />

cocaïne aan proefdieren kan voorkómen dat sensibilisatie optreedt. Dit onderzoek<br />

vormt een aanwijzing dat activeren van de nicotinereceptoren ten grondslag ligt aan het<br />

ontstaan van cocaïne (en amfetamine) sensibilisatie (Sch02).<br />

Ook ibogaïne is geprobeerd bij de behandeling van cocaïneverslaving. De werking<br />

wordt toegeschreven aan de metaboliet noribogaïne die aangrijpt op serotonine-transportmoleculen<br />

en opiaat-receptoren (Ser97). Gewerkt wordt aan de ontwikkeling van<br />

ibogaïne-pleisters als onderhoudsbehandeling. Zoals toegelicht in 6.6 ziet de commissie<br />

vooralsnog geen reden enig heil van ibogaïne te verwachten.<br />

Uitval van cocaïneverslaafden aan het begin van een behandeling wordt door verschillende<br />

onderzoekers toegeschreven aan angstsymptomen die teweeg zouden worden gebracht<br />

door de dysregulatie van noradrenerge neuronen die het gevolg is van stoppen<br />

met cocaïnegebruik. Onderzocht is of deze symptomen kunnen worden ondervangen<br />

via een β-adrenerge blokkade. Hiertoe is propranolol gebruikt. Het bleek dat propranolol<br />

alleen bij patiënten die ernstige onthoudingsverschijnselen ondervonden thera-<br />

133 Cocaïne en andere psychostimulantia


peutisch effect had: het verminderde het onthoudingssyndroom — zonder overigens bij<br />

meer dan een enkeling abstinentie te bewerkstelligen (Kam01a).<br />

8.3 Amfetaminen<br />

Misbruik van en verslaving aan amfetaminen is vooral in de Verenigde Staten en in<br />

Groot-Brittannië een probleem. Vanwege de euforiserende eigenschappen worden<br />

voornamelijk methamfetamine en ecstasy (methyleen-dioxy-methamfetamine, MDMA)<br />

gebruikt; in mindere mate amfetamine en methylfenidaat. Laatstgenoemd middel<br />

wordt, voor zover bekend, in Nederland nauwelijks als drug gebruikt.<br />

8.3.1 Methamfetamine<br />

Methamfetamine is een synthetisch middel dat chemisch nauw verwant is aan amfetamine,<br />

maar dat een sterker stimulerend effect heeft. Het is een wit, reukloos en bitter<br />

smakend poeder dat gemakkelijk in water en in alcohol oplost. In Engelstalige landen<br />

is het middel bekend als ‘meth’ of ‘speed’, ook wel als ‘chalk’, ‘cristy’, of ‘crank’. De<br />

zuivere vorm, methamfetamine HCl, wordt wel aangeduid met ‘ice’, ‘crystal’, ‘glass’<br />

of ‘quartz’. De euforiserende effecten lijken op die van cocaïne maar houden langer<br />

aan. De halfwaardetijd van methamfetamine bedraagt 12 uur. Methamfetamine is gemakkelijk<br />

en goedkoop te maken uit vrij verkrijgbare grondstoffen. Het middel is zeer<br />

verslavend.<br />

Toedieningswijzen<br />

Net zoals cocaïne kan methamfetamine worden gerookt, gespoten en gesnoven; het kan<br />

echter ook oraal worden ingenomen. Het effect hangt af van de toedieningsweg: na roken<br />

of iv spuiten geeft methamfetamine, net zoals cocaïne, na ongeveer 10 seconden<br />

een intense, als zeer prettig ervaren roes, gevolgd door een periode van euforie (‘high’)<br />

die na methamfetaminegebruik 8 tot 24 uur kan duren. Na snuiven en slikken treedt<br />

geen roes op maar de gebruiker wordt wel high (na 3-5 minuten; duur ook 8-24 uur).<br />

Deze wijzen van toediening zijn minder verslavend dan roken en spuiten (Gol97).<br />

Om het gewenste effect te bereiken laten gebruikers zich gemakkelijk verleiden tot<br />

binge-gebruik. Dergelijke ‘runs’ kunnen verschillende dagen duren.<br />

Effecten van methamfetamine<br />

Methamfetamine brengt al in kleine hoeveelheden euforie teweeg, maar ook alertheid,<br />

toegenomen activiteit, verminderde eetlust, versnelde ademhaling. Daarnaast kunnen<br />

134 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


prikkelbaarheid en agressie optreden, evenals slapeloosheid, verwarring en angst. Cardiovasculaire<br />

bijwerkingen van methamfetaminegebruik zijn hypertensie en pijn op de<br />

borst. Ook kan een versnelde hartslag optreden.<br />

Na herhaald gebruik kan methamfetamine, net zoals cocaïne, irreversibele schade<br />

aan de bloedvaten in de hersenen veroorzaken. Het optreden van cognitieve beperkingen<br />

en geheugenverlies wordt mede daaraan toegeschreven. In ernstige gevallen kan<br />

zich een beroerte voordoen.<br />

Gebruik tijdens de zwangerschap kan leiden tot prenatale complicaties, vroeggeboorte,<br />

aangeboren afwijkingen en afwijkend neonataal gedrag. Aanwijzingen zijn gevonden<br />

dat de gevolgen van prenatale blootstelling aan methamfetamine zich nog jarenlang<br />

doen gelden (verstoord hersenmetabolisme met als mogelijk gevolg concentratiestoornissen<br />

en onvermogen emoties in de hand te houden, Smi01).<br />

Chronisch gebruik van methamfetamine kan leiden tot een verstoord bewegingspatroon<br />

met Parkinson-achtige symptomen, maar ook tot psychotisch gedrag, paranoia,<br />

hallucinaties en geweld. Dit laatste lijkt na methamfetaminegebruik vaker voor te komen<br />

dan na gebruik van cocaïne.<br />

Na chronisch gebruik kan tolerantie optreden; evenals bij opiaten voor de verschillende<br />

effecten op verschillende momenten. Bij verslaafden aan methamfetamine leidt<br />

staken van gebruik tot craving, maar ook tot paranoia en depressie.<br />

Hoewel bij proefdieren aanwijzingen zijn gevonden dat zich bij gebruik van<br />

methamfetamine ook sensibilisatie voordoet, zijn de resultaten van onderzoek hiernaar<br />

bij gebruikers van methamfetaminen niet eensluidend (CSAT97).<br />

Overdosering kan leiden tot potentieel dodelijke hyperthermie en convulsies.<br />

Werkingsmechanisme<br />

Evenals cocaïne veroorzaakt methamfetamine vrijkomen van dopamine, zij het langs<br />

andere weg. Ook worden — indirect — de serotoninereceptoren gestimuleerd (Jon99).<br />

Langdurig gebruik van methamfetamine blijkt blijvende structurele veranderingen in de<br />

uiteinden van de dopaminerge en serotonerge neuronen te veroorzaken. Gevolg daarvan<br />

is (onder meer) een verminderde dopamineproductie (Vol01a).<br />

Recent onderzoek heeft uitgewezen dat ook het aantal dopamine-transportmoleculen<br />

afneemt naarmate het gebruik langer wordt voortgezet (Sek01, Vol01b). Volgens<br />

Sekine e.a. bestaat een verband met een voortbestaande psychotische toestand. Volkow<br />

e.a. constateren een verband met cognitieve beperkingen en een verstoord bewegingspatroon.<br />

Deze onderzoekers zien in hun bevindingen voldoende aanleiding artsen en<br />

publiek te waarschuwen voor de langdurige schade die methamfetamine kan veroorzaken<br />

in de hersenen van gebruikers (Vol01b).<br />

135 Cocaïne en andere psychostimulantia


Hoewel tot voor kort werd aangenomen dat de vermindering van het aantal dopaminetransportmoleculen<br />

nog na jaren abstinentie onveranderd blijft voortbestaan<br />

(McC98a), blijkt uit recent onderzoek dat een zekere mate van herstel mogelijk is<br />

(Vol01d).<br />

De dichtheid van de serotonine-transportmoleculen neemt onder invloed van methametamine<br />

eveneens af (Vil98). Niet bekend is of een lage aanvangsconcentratie van deze<br />

transportmoleculen een rol zou kunnen spelen bij het gaan gebruiken van dergelijke<br />

middelen.<br />

Ook in hersengebieden waar geen dopaminerge prikkeloverdracht plaatsvindt, blijken<br />

onder invloed van methamfetamine functieveranderingen te kunnen optreden (een verminderd<br />

metabolisme in thalamus en striatum, een toegenomen metabolisme in de<br />

pariëtale cortex, Vol01c). In bepaalde gebieden zouden deze veranderingen evenredig<br />

zijn aan de gebruikte hoeveelheid van het middel en nog maanden na het staken van gebruik<br />

van methamfetamine aantoonbaar (Ern00, Cha02). Of hier überhaupt herstel kan<br />

optreden en of deze beschadigingen kunnen leiden tot neurodegeneratieve aandoeningen<br />

moet nader worden onderzocht (Vol01b).<br />

Behandeling van verslaving aan methamfetamine<br />

Evenmin als voor cocaïneverslaving is enigerlei medicamenteuze behandeling voor<br />

verslaving aan methamfetamine bekend. De beste resultaten tot op heden zijn bereikt<br />

met cognitieve gedragstherapie.<br />

Ook ter behandeling van verslaving aan methamfetamine wordt onderzoek gedaan<br />

met selegiline (een stof die de afbraak van dopamine remt, zie 8.2.5) in combinatie met<br />

stoffen zoals vitamine E* en met Hydergine® (een combinatiepreparaat van moederkoorn-alkaloïden),<br />

dat zowel de dopamine- als de serotoninereceptoren stimuleert en de<br />

α-adrenerge receptoren remt. Hydergine zou ook enig effect hebben in vroege stadia<br />

van seniele dementie, maar het precieze werkingsmechanisme is niet bekend.<br />

De werking van verschillende andere stoffen wordt bij proefdieren onderzocht<br />

(Elk00).<br />

8.3.2 Amfetamine<br />

Amfetamine werd begin jaren vijftig van de vorige eeuw wel toegepast bij de behandeling<br />

van obesitas en depressie. In het Verenigd Koninkrijk maakte amfetaminegebruik,<br />

* Dergelijke stoffen binden de schadelijke vrije radicalen die vrijkomen onder invloed van het gebruik van<br />

methamfetamine.<br />

136 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


omdat het extra energie gaf, deel uit van de cultuur van de ‘working class’. In de zestiger<br />

jaren nam daar ook het misbruik van amfetamine toe.<br />

Hoewel vrij weinig onderzoek is gedaan naar verslaving aan amfetaminen, is wel<br />

aangetoond dat chronisch misbruik van amfetaminen cognitieve beperkingen ten gevolge<br />

heeft die zijn gerelateerd aan de duur van het gebruik (Rog99). Recent onderzoek bij<br />

proefdieren heeft uitgewezen dat bij gebruik van amfetamine niet alleen farmacologische<br />

sensibilisatie optreedt maar ook sensibilisatie van motivationele systemen (‘incentive<br />

sensitisation’, Wyv01).<br />

Naar de behandeling van verslaving aan amfetamine is betrekkelijk weinig onderzoek<br />

gedaan. De onderzochte antidepressiva bleken niet effectief (Sri02). Analoog aan<br />

de behandeling van heroïneverslaafden met heroïne, is geprobeerd patiënten die aan<br />

amfetamine verslaafd raakten te behandelen met amfetamine, oraal maar ook intraveneus.<br />

Doelstelling was beperking van schade, verbeteren van het sociaal functioneren<br />

en verminderen van criminele activiteiten. Deze behandelwijze is evenwel nooit<br />

geëvalueerd en nog altijd omstreden (Fle94, Mat95, Str97).<br />

Voor de behandeling van onthoudingsverschijnselen is tot op heden evenmin bewezen<br />

effectieve farmacotherapie beschikbaar (Sri02a). Hetzelfde geldt voor de behandeling<br />

van de tijdens intensief gebruik soms optredende paranoia en hallucinaties (amfetamine-psychose,<br />

Sri02b)<br />

8.3.3 Ecstasy (XTC, MDMA)<br />

Ecstasy (3,4-methyleen dioxy-methamfetamine) is chemisch verwant aan methamfetamine<br />

en aan het hallucinogeen mescaline. Het heeft zowel stimulerende als psychedelische<br />

effecten. Op deze bij jongeren populaire uitgaansdrug gaat de commissie niet uitvoerig<br />

in. Het middel wordt bij speciale gelegenheden gebruikt en niet dagelijks; voor<br />

zover aan de commissie bekend doet zich mede daardoor geen XTC-verslaving voor.<br />

Dit betekent overigens niet dat XTC onschuldig zou zijn: uit recent onderzoek komen<br />

aanwijzingen naar voren dat de neurotoxische veranderingen die onder invloed<br />

van XTC in serotonerge neuronen in de hersenschors optreden weliswaar reversibel<br />

kunnen zijn, maar dat de schade in het functioneren van deze hersencellen zich niet<br />

herstelt. Dit komt tot uiting in langdurig voortbestaande geheugenstoornissen, ook na<br />

staken van gebruik, die in ernst zijn gerelateerd aan de mate van gebruik (Cro01,<br />

Ren01,01a,01b).<br />

Hoewel nog vele vragen omtrent XTC niet zijn beantwoord (zie ook Con02), wil<br />

de commissie toch het waarschuwend woord van McCann onderschrijven: ‘Meanwhile,<br />

it is urgent to focus public attention on the current results indicating that MDMA may<br />

cause long-term damage and dysfunction in the human brain.’ (McC01)<br />

137 Cocaïne en andere psychostimulantia


8.4 Aanbeveling<br />

De commissie acht het van belang dat nader onderzoek wordt verricht naar de mogelijkheden<br />

voor medicamenteuze behandeling van verslaving aan stimulantia.<br />

138 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Hoofdstuk<br />

9<br />

Polydruggebruik<br />

9.1 Inleiding<br />

In het deeladvies over het voorschrijven van heroïne aan verslaafden aan heroïne heeft<br />

de commissie erop gewezen dat de meeste verslaafden aan opiaten ook andere middelen<br />

gebruiken. Dit betreft in de eerste plaats cocaïne, in wisselende hoeveelheid en frequentie.<br />

Daarnaast worden, onder andere, benzodiazepinen en cannabis gebruikt. Bovendien<br />

gebruikt het merendeel van de aan illegale middelen verslaafden ook alcohol<br />

en grote hoeveelheden sigaretten.<br />

In de Verenigde Staten zou ongeveer 10% van de methadonpatiënten verslaafd zijn<br />

aan alcohol, terwijl ten minste de helft daarmee problemen heeft (Hil01). Vaak zijn deze<br />

patiënten tevens aan cocaïne verslaafd (Cha97a; zie ook 9.4). Dit is vergelijkbaar<br />

met de situatie in Nederland (Ouw00). Volgens het overzicht ‘De Nederlandse Verslavingszorg’<br />

(Gag97) gebruikt 54% van degenen die zijn ingeschreven bij de hulpverlening<br />

ten minste drie verschillende drugs.<br />

Overigens blijkt datgene wat onder ‘polydruggebruik’ wordt verstaan niet exact te<br />

zijn gedefinieerd: in het NIAD-rapport ‘Overlast door druggebruik’ (NIAD95) werd al<br />

van ‘polydruggebruik’ gesproken wanneer naast cocaïne alleen heroïne werd gebruikt.<br />

De commissie benadrukt dat, wanneer sprake is van gebruik van verschillende middelen<br />

naast elkaar, niet kan worden volstaan met een beschouwing van de farmacologische<br />

aspecten van de gebruikte middelen en hun eventuele (farmaceutische, farmacoki-<br />

139 Polydruggebruik


netische of farmacodynamische) interactie. Vele andere factoren spelen een rol bij het<br />

uiteindelijk resultaat, zoals:<br />

de dosering en wijze van toediening van de verschillende middelen<br />

de fysieke conditie van de patiënt<br />

biologische factoren (erfelijkheid en aanleg van de patiënt)<br />

individuele variaties in metabolisme en in patroon van voedsel- en vochtinname<br />

sociale context.<br />

Hiervoor heeft de commissie bepleit de behandeling van drugverslaving niet te beperken<br />

tot de behandeling van de verslaving aan het primaire middel, maar de verslaving<br />

aan andere middelen tegelijk aan te pakken. Bij bepaalde patiënten zal een gefaseerde<br />

aanpak van de verschillende problemen de beste resultaten opleveren.<br />

Hoewel polydruggebruik op zichzelf geen reden is af te zien van een op abstinentie<br />

gerichte behandeling, is het de ervaring dat dergelijk gebruik vaak voorkomt bij ernstig<br />

ontregelde verslaafden. Veelal zal men bij deze categorie patiënten dan ook met stabilisatie<br />

als meest haalbare behandeldoel moeten volstaan.<br />

Hieronder geeft de commissie een overzicht van de meest voorkomende vormen<br />

van polydruggebruik en de problemen die zich daarbij kunnen voordoen. Medicamenteuze<br />

behandeling zal zich over het algemeen moeten richten op de behandeling van de<br />

verschillende verslavingen apart. Psychosociale ondersteuning is bij dergelijke patiënten<br />

van bijzonder belang.<br />

9.2 Opiaten en cocaïne<br />

Heroïne en cocaïne<br />

Gelijktijdig gebruik van heroïne en cocaïne (‘speedballing’) vlakt de effecten van beide<br />

middelen af. Cocaïne kan tevens de onthoudingsverschijnselen die optreden bij afkicken<br />

van heroïne aanmerkelijk verminderen (Kos89a). Gecombineerd gebruik zou gepaard<br />

gaan met een hoge criminaliteit (Nur88).<br />

Gfroerer e.a. melden een toenemend heroïnegebruik onder frequent cocaïnegebruikers<br />

(Gfr93).<br />

Methadon en cocaïne<br />

In toenemende mate ziet men in de methadonprogramma’s patiënten die naast heroïne<br />

ook aan cocaïne zijn verslaafd. Verschillende onderzoekers melden dat een hoge dosis<br />

methadon ook het bijgebruik van cocaïne kan beperken of zelfs doet stoppen (Sti92,94;<br />

Bor99, Ros99, Dri02). Echter, ook het tegendeel is beschreven (Ban94, Mag98, Mar97,<br />

140 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Str99b). Al in 1987 constateerden Kosten en Rounsaville dat het cocaïnegebruik bij<br />

methadonpatiënten hoger was dan bij ‘detox-only’ patiënten. Ook vermeldden zij een<br />

hoog percentage depressies bij deze patiënten (Kos87).<br />

Hartel vindt een duidelijke relatie tussen doorgaan met heroïne en gebruik van cocaïne<br />

tijdens de methadonbehandeling, onafhankelijk van de methadondosering<br />

(Har95). Preston veronderstelt dat een farmacologische basis kunnen bestaan voor het<br />

aanzienlijke bijgebruik van cocaïne door methadonpatiënten: cocaïne zou de bereikbare<br />

plasmaconcentratie van methadon beperken (Pre96). Dat klopt met de ervaring van de<br />

patiënten: ‘coke eats up the methadone’.<br />

Crosby e.a. melden terugval van voorheen stabiele methadoncliënten als gevolg<br />

van het gebruik van cocaïne. Zij stellen dat cocaïnegebruik op zich voor opiaatgebruikers<br />

‘a somewhat dysphoric experience’ zou zijn, maar dat speedballing door cocaïne<br />

te mixen met methadon of met heroïne ‘quite pleasant and reinforcing’ is (Cro91). Deze<br />

onderzoekers verwijzen naar Kosten, die zou hebben gevonden dat heroïneverslaafden<br />

die op methadon zijn ingesteld meer cocaïne gebruiken dan wanneer zij met buprenorfine<br />

of naltrexon worden behandeld.<br />

Tutton e.a. stellen dat cocaïne zo populair is onder methadoncliënten omdat methadon<br />

de euforie die cocaïne geeft verlengt en de angst en prikkelbaarheid die cocaïne<br />

veroorzaakt vermindert, net zoals heroïne doet in een speedball.<br />

Preston heeft dezelfde ervaringen (Pre96). Ook Tutton adviseert aan cocaïne gebruikende<br />

heroïneverslaafden buprenorfine te geven in plaats van methadon (Tut93).<br />

Buprenorfine en cocaïne<br />

Over de mogelijke invloed van buprenorfine op het gelijktijdig gebruik van cocaïne bestaat<br />

echter evenmin eenstemmigheid.<br />

Teoh e.a. melden dat het middel in combinatie met cocaïne geen schadelijke bijwerkingen<br />

geeft en evenmin toxische interactie (Teo93). Gastfriend e.a. hebben ervaren<br />

dat buprenorfine veilig kan worden voorgeschreven aan patiënten die heroïne en cocaïne<br />

naast elkaar gebruiken. Het middel zou volgens hen tot verminderd gebruik van beide<br />

drugs leiden (Gas93).<br />

Ook anderen rapporteren dat buprenorfine in hogere doseringen het cocaïnegebruik<br />

kan verminderen (Sch93, Mel93, Oli95). Uehlinger ziet bij patiënten die 12 mg buprenorfine<br />

per dag krijgen iets minder cocaïnegebruik dan op 30, 60 of 80 mg methadon<br />

(Ueh98). Kosten zag soortgelijke effecten; hij schrijft het verminderde cocaïnegebruik<br />

toe aan het antidepressieve effect van buprenorfine (Kos90). Volgens Foltin en Fischman<br />

komt dit doordat buprenorfine de craving naar cocaïne — enigszins — zou verminderen.<br />

Op het subjectieve effect van gelijktijdig gebruikte cocaïne zou buprenorfine<br />

echter geen invloed hebben (Fol96).<br />

141 Polydruggebruik


Rosen e.a. melden dat buprenorfine in lage doseringen (2 mg) bij gedetoxificeerde<br />

opiaatgebruikers aanvankelijk de cocaïne-euforie potentieert, maar zij waarschuwen dat<br />

dit effect bij hogere doses cocaïne tot paniek kan leiden. Dit potentiërend effect van buprenorfine<br />

neemt na enkele dagen af (Ros93). Walter waarschuwt dat cocaïnegebruik<br />

naast buprenorfine een belangrijk risico van (soms fatale) overdosering inhoudt<br />

(Wal97).<br />

Stine e.a. rapporteren dat cocaïnegebruik bij heroïneverslaafden die met buprenorfine<br />

(6 mg/dg) worden behandeld de onthoudingsverschijnselen verergert — met als<br />

gevolg minder cocaïnebijgebruik. Ook in hogere doseringen (12-16 mg) onderdrukt buprenorfine<br />

het cocaïne-bijgebruik omdat dat ‘unpleasant’ wordt (Sti94).<br />

Kosten e.a. ontdekten dat toedienen van desipramine aan patiënten die op buprenorfine<br />

(12mg/dag) zijn ingesteld niet alleen de depressies maar ook het cocaïnegebruik<br />

significant deed verminderen (Kos96).<br />

Andere onderzoekers hebben evenwel de ervaring dat buprenorfine géén effect<br />

heeft op het bijgebruik van cocaïne (bijv. Fud91, Str94, Sch97b, Cha99, Fis99). Compton<br />

e.a. stelden in een ‘Review of the evidence’ dat niet is aangetoond dat buprenorfine<br />

enig effect zou hebben op het cocaïnegebruik van opiaatverslaafden. Wel wijzen deze<br />

auteurs op het risico dat primair aan cocaïne verslaafden ook aan buprenorfine verslaafd<br />

raken (Com95).<br />

9.3 Combinaties met tabak<br />

Uit epidemiologisch onderzoek komt naar voren dat het roken van sigaretten het gebruik<br />

van middelen zoals cocaïne, heroïne, alcohol en cannabis doet toenemen<br />

(Scho94, Kon95), maar dat ook het omgekeerde het geval is (Bud93, Hig94a, Zer97).<br />

Gebruikers van stimulantia roken bijna allemaal (over het algemeen ter vermindering<br />

van de stress, SAM99). Van degenen die zich bij de drugshulpverlening melden, rookt<br />

naar schatting 75-90% sigaretten (Bie90, Sta93), volgens sommigen zelfs 85-100%<br />

(Nav90, Sch97, Ben99, Ric01). Van de Nederlandse methadonpatiënten rookt 95%.<br />

Patiënten die worden behandeld voor drugverslaving voelen naar eigen zeggen<br />

vaak een sterkere behoefte aan nicotine dan aan drugs. Ook de ervaring van de Nederlandse<br />

verslavingszorg is dat patiënten aan wie methadon (of heroïne) wordt voorgeschreven<br />

meer gaan roken. Uit onderzoek van Taylor e.a. bleek dat craving naar tabak<br />

ook de craving naar drugs doet toenemen (Tay00). Spiga veronderstelt dat patiënten die<br />

stoppen met roken ook met minder methadon kunnen volstaan (Spi98).<br />

Verschillende onderzoekingen bevestigen dat methadon (en bijgebruik van heroïne)<br />

een dosisgerelateerde toename van het roken van sigaretten met zich meebrengt<br />

(Cha84, Sto91, Sch94, Spi98, Con99, Tac01). Een vergelijkbaar effect is vastgesteld<br />

bij patiënten die met buprenorfine worden behandeld (Mel85a, Mut02). Omtrent de<br />

142 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


oorzaak van dit fenomeen worden door de onderzoekers verschillende fysiologische en<br />

psychologische verklaringen geopperd (Cha84, Spi98, Pom98, Tac01). Wel wordt<br />

steeds duidelijker dat tabaksgebruik niet alleen een kwestie is van leefstijl maar een, in<br />

intensiteit variërende, chronische ziekte (Fio02).<br />

Omdat tabaksrook bij deze patiënten een belangrijker doodsoorzaak is dan heroïne<br />

(Mol94, Hur96, Sti98a, Ric00,01), zal men over het algemeen pogen de patiënten ook<br />

met roken te doen stoppen (AMTA00, 01). Inzake de vraag of men beide problemen tegelijkertijd<br />

moet aanpakken, bestaat echter geen eenstemmigheid. Sommige hulpverleners<br />

vrezen dat een rookverbod nadelig is voor het effect van de behandeling van drugverslaving<br />

(Con99); anderen achten het überhaupt niet verstandig meer dan één verslaving<br />

tegelijkertijd aan te pakken (Bre99). In sommige Staten van de VS (bijvoorbeeld<br />

in New Jersey) daarentegen acht men stoppen met roken dermate essentieel voor het<br />

slagen van de behandeling, dat dit voorwaarde is voor een methadon-vergunning.<br />

De onderzoeksresultaten zijn ook niet gelijkluidend. Hoewel verschillende onderzoekers<br />

de ervaring hebben dat het uitermate moeilijk is patiënten tegelijkertijd van de<br />

drugs en van de sigaretten af te helpen (Con99, Ric01), zijn er ook aanwijzingen gevonden<br />

dat behandeling van zowel alcohol- als drugverslaving meer succes oplevert<br />

wanneer tegelijkertijd de tabaksverslaving wordt aangepakt (Rus98, Fro00).<br />

Shoptaw meldt dat incentives helpen het roken — en tegelijkertijd het cocaïnegebruik<br />

— tijdens een methadon-onderhoudsbehandeling te beperken (Sho96). Dit is ook<br />

de ervaring van Richter — die haar patiënten $40 en een maaltijd aanbiedt als beloning<br />

voor niet-roken (Ric01) — en van Okruhlica. Laatstgenoemde onderzoeker rapporteert<br />

bovendien dat patiënten die zijn gestabiliseerd op een voldoende hoge, op de persoon<br />

afgestemde methadondosering — en bij wie de behandeling tevens mede op stoppen<br />

met roken gerichte groepstherapie, cognitieve gedragstherapie en contingency-management<br />

omvat — significant minder gaan roken. Volgens hem vormen sigaretten voor patiënten<br />

die op een te lage dosis methadon staan een soort zelfmedicatie (Okr01).<br />

Uit onderzoek van Olsen kwam naar voren dat hulpverleners over het algemeen de<br />

belangstelling van hun patiënten in methadon-onderhoudsprogramma’s om met roken<br />

te stoppen ernstig onderschatten — en zich daar dan ook nauwelijks op richten — hoewel<br />

zij wel verwachten dat counseling op dit gebied zou kunnen helpen. Patiënten en<br />

hulpverleners waren het erover eens dat stoppen met roken niet zou leiden tot terugval<br />

in heroïnegebruik. Deze hypothese werd echter niet getoetst. De conclusie van dit onderzoek<br />

luidt dat methadonprogramma’s prioriteit zouden moeten geven aan ondersteuning<br />

bij stoppen met roken en de hulpverlening daarin zouden moeten trainen — ‘for<br />

the benefit of both clients and counselors’ (Ols01). De resultaten van het onderzoek<br />

van Olsen komen overeen met de bevindingen van Clemmey, die de methadonprogramma’s<br />

de ideale plaats vindt om anti-rook-programma’s te introduceren (Cle97) en<br />

143 Polydruggebruik


met die van Rustin die wijst op de baten van het trainen van de staf in de behandeling<br />

van nicotineverslaving (Rus98).<br />

Hiervoor werd erop gewezen dat het roken van sigaretten het gebruik van (onder<br />

andere) alcohol doet toenemen (zie ook Lec00). Burton en Tiffany wijzen erop dat alcohol<br />

kan fungeren als cue voor sigaretten en zelfs tot terugval kan leiden bij patiënten<br />

die met roken zijn gestopt. Derhalve moet dus patiënten die af willen van drugs en<br />

sigaretten ook alcoholgebruik worden ontraden (Bur97).<br />

9.4 Combinaties met alcohol<br />

Methadon en alcohol*<br />

Langdurig alcoholgebruik versnelt de omzetting van methadon, terwijl bij kortdurend<br />

gebruik van alcohol de demethylering van methadon wordt verhinderd waardoor de<br />

concentratie stijgt. Vanwege deze tegengestelde effecten is de uitkomst van het gelijktijdig<br />

gebruik van alcohol en methadon — maar ook van alcohol met andere middelen,<br />

zoals benzodiazepinen, barbituraten en drugs — moeilijk te voorspellen. Dit hangt af<br />

van de gebruikte hoeveelheden, van de mate waarin alcohol en methadon in de lever<br />

worden omgezet en van de ernst van een eventuele leverbeschadiging waardoor het hele<br />

enzymsysteem ontregeld kan zijn (Lie95).<br />

Hillebrand e.a. melden dat patiënten die zijn ingesteld op hogere methadondoseringen<br />

(> 50mg/dg) niet verwachten hun alcoholgebruik in de komende zes maanden te<br />

zullen matigen (Hil01). Driessen echter rapporteert dat zwaar alcoholgebruik onder invloed<br />

van hoge doseringen methadon (>84 mg/dg) iets afneemt ten opzichte van dat<br />

door patiënten die minder methadon krijgen (Dri02). Caputo e.a. vinden dat methadon<br />

(dosering: 50-120 mg/dg) bij heroïneverslaafden die niet aan alcohol verslaafd zijn het<br />

alcoholgebruik gedurende enkele weken kan matigen; dit gebeurde niet bij een vergelijkbare<br />

groep patiënten die met andere middelen (clonidine, benzodiazepinen) werd<br />

behandeld. Van degenen die geen alcohol dronken bij het begin van de behandeling,<br />

gingen minder methadon- dan controlepatiënten na verloop van tijd toch alcohol gebruiken<br />

(Cap02).<br />

In talrijke publicaties wordt gewezen op het belang patiënten die zich melden voor een<br />

methadonbehandeling te onderzoeken op alcoholgebruik, eventueel misbruik te behandelen<br />

en de methadondosering aan te passen. Gossop e.a. bepleiten de ontwikkeling<br />

van betere methoden ter bepaling van alcoholproblemen en van specifieke programma’s<br />

en interventies voor alcoholgerelateerde problemen bij methadonpatiënten<br />

* Zie ook bijlage F (separaat).<br />

144 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


(Gos00). Echter, nergens worden richtlijnen gegeven ten aanzien van de methadondosering<br />

bij alcohol gebruikende heroïneverslaafden. De commissie acht de ontwikkeling<br />

daarvan zeker relevant. Zij wijst er daarbij op dat alcoholverslaafden de neiging hebben<br />

de alcohol in te wisselen voor sigaretten — aan de gevolgen waarvan zij ten slotte<br />

overlijden.<br />

Buprenorfine en alcohol<br />

Zolang omtrent het gebruik van alcohol naast buprenorfine geen nadere gegevens beschikbaar<br />

zijn, is het verstandig deze combinatie te vermijden. Bij gelijktijdige verslaving<br />

aan opiaten en alcohol wordt gebruik van buprenorfine ontraden (McN00, Cas01).<br />

Cocaïne en alcohol<br />

Cocaïne veroorzaakt dorst; gevolg is dat gebruikers vaak ongemerkt veel alcohol gaan<br />

drinken. Bovendien nemen cocaïnegebruikers alcohol om de heftige emoties die met<br />

gebruik samen kunnen gaan te dempen. Daarnaast kan alcohol de ‘high’ verlengen en<br />

intensiveren en bovendien de agitatie en slapeloosheid die zich aan het eind van een<br />

binge kunnen voordoen afzwakken. Desondanks laat het zich aanzien dat na gecombineerd<br />

gebruik de onthoudingsverschijnselen hardnekkiger zijn (Gol97).<br />

Omgekeerd geeft alcohol trek in cocaïne en vermindert cocaïne — net zoals de amfetaminen<br />

— het gevoel van onder-de-invloed-zijn (Lec00). Vaak komen cocaïnegebruikers<br />

er pas na jaren achter dat ze ook een alcoholprobleem hebben. Het is dan ook<br />

van belang patiënten van beide middelen tegelijk te laten afkicken.<br />

De combinatie van cocaïne en alcohol is bovendien zeer gevaarlijk. Gelijktijdig gebruik<br />

leidt tot de vorming van coca-ethyleen, een stof die bijzonder giftig is voor de lever,<br />

potenter dan cocaïne en die ook een langere halfwaardetijd heeft dan cocaïne<br />

(2 uur tegen cocaïne 1 uur). Dat is de oorzaak van niet alleen de intensere high, maar<br />

ook van deels cumulatieve, deels additieve neveneffecten, onder meer een aanzienlijk<br />

risico dat een hartaanval of een beroerte optreedt (Hea91, Pir95). Het risico van plotse<br />

dood zou vele malen groter zijn dan bij gebruik van cocaïne alleen (NIDA99,<br />

SAM99,00; zie ook Lan01). Coca-ethyleen vergroot bovendien de kans op paniek- en<br />

angstaanvallen. Leccese e.a. waarschuwen voor het optreden van geweld als gevolg van<br />

deze combinatie (Lec00).<br />

Methadon, cocaïne en alcohol<br />

In verschillende publicaties wordt melding gemaakt van gelijktijdig gebruik van alcohol<br />

en cocaïne door methadonpatiënten. De ervaring is dat ongeveer de helft van de<br />

145 Polydruggebruik


methadonpatiënten die ook aan cocaïne zijn verslaafd daarnaast aan alcohol verslaafd is<br />

(Hig94, Row00). Het blijkt moeilijk dergelijke patiënten in behandeling te houden.<br />

Speciale terugvalpreventie-strategieën kunnen daarbij wellicht behulpzaam zijn.<br />

Amfetaminen en alcohol<br />

Alcohol kan de psychiatrisch stoornissen die kunnen optreden onder invloed van amfetaminen,<br />

inclusief XTC, versterken (Lec00).<br />

De combinatie van alcohol met methamfetamine is berucht vanwege de kans op<br />

ernstige cardiovasculaire en psychische stoornissen (Yam92, Men95).<br />

9.5 Combinaties met benzodiazepinen<br />

Opiaten en benzodiazepinen<br />

Door verschillende onderzoekers is erop gewezen dat gelijktijdig gebruik van benzodiazepinen<br />

en heroïne het risico van overdosering vergroot. Hierbij wordt gewezen op de<br />

belangrijke invloed van niet-farmacologische factoren, zoals een ongewone setting<br />

(Gut94, San93).<br />

Oliver e.a. stelden vast dat (in Sheffield) de helft van het aantal heroïnedoden verslaafden<br />

betrof die niet in behandeling waren en op eigen initiatief bezodiazepinen gebruikten<br />

(Oli01).<br />

Al in 1994 waarschuwden Strang e.a. voor een toenemend intraveneus gebruik van<br />

benzodiazepinen door heroïneverslaafden en door methadonpatiënten; in het Verenigd<br />

Koninkrijk werd toen vooral temazepam gespoten (subcutaan). Zij wezen erop dat artsen<br />

die aan opiaten-spuitende patiënten benzodiazepinen voorschrijven erop bedacht<br />

moeten zijn dat ook de benzodiazepinen zullen worden ingespoten (Str94a). Inmiddels<br />

is aangetoond dat heroïneverslaafden die naast heroïne ook benzodiazepinen spuiten<br />

vaak ook nog andere middelen gebruiken (Chu97), niet altijd schone naalden nemen,<br />

psychologische en andere, al dan niet door het spuiten veroorzaakte, gezondheidsproblemen<br />

hebben, een verhoogd risico op een overdosis lopen en meer crimineel gedrag<br />

vertonen (Ros97).<br />

Benzodiazepinegebruik door methadonpatiënten blijkt gepaard te gaan met meer psychopathologie<br />

en sociaal disfunctioneren. Darke e.a. 93 concluderen dat gebruikers van<br />

benzodiazepinen een ‘dysfunctional subgroup’ vormen die meer interventie van node<br />

heeft dan andere patiënten. Vooralsnog is niet duidelijk wat oorzaak is en wat gevolg<br />

(Dar93).<br />

146 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Algemeen wordt gewaarschuwd voor de combinatie buprenorfine-benzodiazepinen.<br />

Gemeld zijn ernstige ademdepressie en fatale intoxicaties (Cha97, Tra98, Wal97,<br />

Rey98, EWDD99, Kil00, Cas01).<br />

Amfetaminen en benzodiazepinen<br />

Darke e.a. rapporteren in 1994 over bijgebruik van benzodiazepinen door amfetaminegebruikers,<br />

vooral door degenen die amfetaminen spuiten. Ook hier blijkt het gebruik<br />

van benzodiazepinen gecorreleerd aan een hoge mate van psychosociaal disfunctioneren<br />

en van risicovol gedrag, zoals het delen van injectienaalden (Dar94).<br />

Cocaïne en benzodiazepinen<br />

Cocaïnegebruikers nemen vaak benzodiazepinen om de dysforie die na gebruik optreedt<br />

wat te dempen of uit te stellen. Mede daardoor kunnen deze middelen aanzetten<br />

tot hernieuwd gebruik (Mee96). De combinatie kan ademdepressie veroorzaken en tevens<br />

een langdurige invloed hebben op de mentale toestand.<br />

Eén positief punt wordt genoemd: als diazepam wordt genomen vóórdat cocaïne<br />

wordt gebruikt, zou dit de kans op epileptische aanvallen verminderen (Sch93a).<br />

9.6 Combinaties met cannabis<br />

Cannabisgebruik onder harddruggebruikers — en ook onder methadonpatiënten — is<br />

hoog (Bal88, Nir92).<br />

Cannabis-gebruikende methadonpatiënten blijken dikwijls ook andere middelen te<br />

gebruiken, zoals cocaïne, heroïne en benzodiazepinen. Calsyn gaat in op het probleem<br />

dat enerzijds van counselors wordt verwacht dat zij hun patiënten van de cannabis afbrengen,<br />

maar dat anderzijds gebruik in het methadonprogramma wordt getolereerd. De<br />

oplossing werd (in het beschreven geval) gevonden in een aanpak die cannabisabstinentie<br />

beloonde maar gebruik niet bestrafte (Cal99).<br />

Bij snuivers van cocaïne is cannabis populair omdat het, vanwege het vaatverwijdend<br />

effect op het neusslijmvlies, de vaatvernauwende werking van cocaïne tegengaat,<br />

zodat een betere resorptie wordt bereikt. Resultaat is een sneller euforiserend effect en<br />

minder dysforie.<br />

Methamfetaminegebruikers nemen over het algemeen meer cannabis dan cocaïnegebruikers<br />

(CSAT97).<br />

147 Polydruggebruik


9.7 Combinaties met geneesmiddelen<br />

Veel druggebruikers gebruiken naast drugs allerhande geneesmiddelen, zowel op medisch<br />

voorschrift als illegaal. Verschillende middelen kunnen synergistische of antagonistische<br />

effecten hebben, waarvan het mechanisme — en ook de uitwerking — niet altijd<br />

duidelijk is. Behoedzaamheid is derhalve geboden. De commissie wijst in het bijzonder<br />

op mogelijke interacties tussen methadon (en buprenorfine) en anti-HIV middelen.<br />

9.8 Aanbevelingen<br />

Het is lonend patiënten die zich bij de drugshulpverlening melden te adviseren het roken<br />

van sigaretten te staken en het drinken van alcohol te beperken of eveneens te staken.<br />

Dit kan desgewenst in verschillende fasen gebeuren. Training van de hulpverlening<br />

in de ondersteuning van dit traject is noodzakelijk.<br />

Richtlijnen moeten worden ontwikkeld ten aanzien van de methadondosering bij<br />

heroïneverslaafden die ondanks deze advisering alcohol blijven drinken.<br />

Daarvoor in aanmerking komende patiënten moeten op de hoogte worden gebracht<br />

van mogelijke onverwachte effecten bij gelijktijdig gebruik van drugs en medicatie.<br />

Het gebruik van bepaalde combinaties van middelen — zoals cocaïne en alcohol —<br />

moet met kracht worden ontraden.<br />

148 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Hoofdstuk<br />

10<br />

Bereik van de hulpverlening en<br />

behandeling van drugverslaving<br />

in Nederland en in de overige Europese lidstaten<br />

10.1 Bereik van de hulpverlening in Nederland<br />

10.1.1 Aantallen patiënten<br />

Het is niet precies bekend hoeveel patiënten zich jaarlijks tot de drugshulpverlening<br />

wenden en waarom (zie tabel 4): de registratiesystemen zijn onvolledig, de gegevens<br />

worden niet consequent en op gelijke wijze ingevoerd en het is niet altijd duidelijk om<br />

welke drugs of combinaties daarvan het gaat (Brö99). Bij de beoordeling van het beschikbare<br />

cijfermateriaal moet bovendien rekening worden gehouden met een onbekend<br />

aantal dubbeltellingen omdat eenzelfde persoon binnen een jaar meerdere malen,<br />

bij dezelfde of bij verschillende instellingen, kan worden ingeschreven.<br />

Belangrijke bron van informatie is het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem<br />

(LADIS), een register van de ambulante verslavingszorg waarover door de Stichting<br />

Informatievoorziening Zorg (IVZ, vroeger Stichting Informatievoorziening Verslavingszorg,<br />

IVV) wordt gerapporteerd. Binnen dit systeem bestaat de mogelijkheid voor<br />

dubbeltellingen te corrigeren.<br />

Hoewel sedert 1999 de bij de ambulante verslavingszorg betrokken instellingen<br />

verplicht zijn hun registratiegegevens aan het LADIS te leveren, ontbreken in het overzicht<br />

over 1999 nog de gegevens over de patiënten die in Amsterdam worden behandeld<br />

door de GG&GD en de Stichting Streetcornerwork; deze moeten derhalve worden<br />

bijgeteld (Ouw99)*. Bröer wijst erop dat ook hierbij dubbeltellingen zullen voorkomen<br />

omdat een aantal van deze patiënten wel via het LADIS wordt geregistreerd (Brö99)**.<br />

149 Bereik van de hulpverlening en behandeling van drugverslaving


De gegevens van de Rotterdamse Stichting Symbion zijn met ingang van 1999 aan de<br />

registratie toegevoegd. Bij de cijfers over vroeger jaren moeten derhalve ook deze aantallen<br />

worden bijgeteld.<br />

Betreffende de klinische verslavingszorg is tot op heden geen met het LADIS vergelijkbare<br />

informatie beschikbaar***.<br />

Zich baserend op de uitkomsten van de verschillende in Nederland lopende projecten<br />

voor monitoring van verslaving en middelengebruik, komt de NDM tot onderstaande<br />

samenvatting van het bereik van de hulpverlening (NMD01).<br />

In 1999 waren 15 606 opiaatverslaafden ingeschreven bij de ambulante hulpverlening.<br />

Daarnaast waren 3 055 patiënten wegens opiaatverslaving opgenomen in een verslavingskliniek<br />

of algemeen psychiatrisch ziekenhuis. 706 patiënten werden, in de<br />

meerderheid der gevallen met opiaatproblematiek als nevendiagnose, opgenomen in<br />

een algemeen ziekenhuis. Dit betekent dat ten minste 18 661 primair aan opiaten verslaafden<br />

werden behandeld, ofwel, afhankelijk of wordt uitgegaan van in totaal 29 000<br />

of 25 000 opiaatverslaafden, 64 à 75%.<br />

Het aantal patiënten dat vanwege verslaving aan cocaïne bij de ambulante hulpverlening<br />

was ingeschreven, bedroeg 5 689. Opgenomen in een verslavingskliniek of algemeen<br />

psychiatrisch ziekenhuis waren (ongeveer) 360 patiënten.<br />

Daarnaast werden 448 patiënten, bij wie cocaïneproblemen in de meeste gevallen<br />

als nevendiagnose werd opgegeven, opgenomen in een algemeen ziekenhuis.<br />

Vanwege verslaving aan amfetamine en XTC waren resp. 810 en 252 patiënten ingeschreven<br />

bij de ambulante hulpverlening; 58 patiënten waren opgenomen vanwege<br />

verslaving aan amfetamine en/of XTC.<br />

Vanwege problemen met cannabis werden 3 281 patiënten ingeschreven bij de ambulante<br />

verslavingszorg; 309 patiënten werden om deze reden opgenomen.<br />

De drugshulpverlening bereikte daarmee in 1999 in totaal een kleine 30 000<br />

patiënten.Volgens Ouwehand is het aantal patiënten dat door de drugshulpverlening<br />

wordt bereikt tussen 1988 en 1998 verdubbeld. Hierbij wordt aangetekend dat in Nederland<br />

in die periode de toegankelijkheid van de hulpverlening voor drugverslaafden<br />

is toegenomen, zodat deze toename niet hoeft te betekenen dat ook het aantal drugverslaafden<br />

in die tijd in dezelfde mate is toegenomen (Ouw99).<br />

* Inmiddels zijn aan de IVV de gegevens geleverd betreffende de methadonverstrekking in Amsterdam (door<br />

zowel GG&GD als huisartsen) vanaf 1994. Vanaf 2001 worden volledige gegevens van de GG&GD-patiënten<br />

aan het LADIS ter besckikking gesteld.<br />

** De IVZ heeft in het rapport: ‘Aan vervanging toe? Methadonverstrekking in de ambulante verslavingszorg<br />

1995-1999’ hiermee rekening gehouden in de becijfering van het totale aantal methadonpatiënten in Nederland<br />

(Ale01); zie de voetnoot bij 10.2.1.<br />

*** De IVZ streeft ernaar in de toekomst ook deze gegevens in het LADIS op te nemen.<br />

150 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


10.1.2 Ambulante drugshulpverlening<br />

Inschrijvingen<br />

Het blijkt dat het aantal inschrijvingen vanwege drugverslaving in de ambulante hulpverlening<br />

beduidend sneller groeit dan het aantal patiënten dat zich meldt, namelijk met<br />

56% tegen ruim 30% (Ouw00). Dit is toe te schrijven aan het zogenoemde ‘draaideureffect’:<br />

een patiënt kan zich meerdere malen per jaar bij een instelling inschrijven.<br />

Vooral bij aanmeldingen door Justitie is het aantal dubbel- (en meervoudige) tellingen<br />

bij de inschrijvingen groot. Dit komt doordat bij deze patiënten vaker sprake is van<br />

drop-out en hernieuwde inschrijving (Vri00).<br />

Leeftijdsopbouw<br />

Uit de LADIS-registratie blijkt dat sedert 1988 het percentage nieuw-ingeschreven<br />

drugsverslaafden dat jonger is dan 30 jaar geleidelijk afneemt (van 60% in 1988 tot<br />

ruim 40% in 1999). In 1997 was 50% van de drugspatiënten ouder dan 30 jaar, in 1998<br />

63,4%. 80% is van het mannelijk geslacht. Volgens de Amsterdamse GG&GD was de<br />

gemiddelde leeftijd van patiënten met drugsproblemen in Amsterdam in 1997 32,5 jaar<br />

en in 1998 33,1 (Bru99).<br />

In 1998 was 80% van het totale aantal patiënten dat in Amsterdam wegens opiaatverslaving<br />

werd behandeld ouder dan 30 jaar; 35% was ouder dan 40; slechts 0,8% was<br />

21 jaar of jonger. De gemiddelde leeftijd van de patiënten die in Amsterdam een<br />

methadon-onderhoudsbehandeling krijgen, stijgt de laatste jaren met tien maanden per<br />

jaar. Naar verwachting van de GG&GD zal in 2005 een kwart van de patiënten 50 jaar<br />

of ouder zijn.<br />

Volgens de IVZ was de gemiddelde leeftijd van de bij het LADIS geregistreerde<br />

methadonpatiënten in 1999 36,3 jaar; ook van deze groep was 35% 40 jaar of ouder<br />

(zie tabel 5). In 1988 was dit 4%! (Ale01).<br />

Allochtonen<br />

In 1999 was ongeveer 27% van de bij het LADIS ingeschreven patiënten van allochtone<br />

herkomst*; het gaat inmiddels om meer dan 100 nationaliteiten. Het merendeel<br />

(66%) is Surinaams, Antilliaans, Marokkaans, Turks of Moluks. Van deze groep participeerde<br />

in 1999 28% in een methadonprogramma (Vri00, Ale01a).<br />

* Volgens het LADIS is iemand allochtoon als hij zegt in een niet-Nederlandse cultuur te zijn opgegroeid.<br />

151 Bereik van de hulpverlening en behandeling van drugverslaving


Tabel 4 Drugs 1999: aantallen gebruikers en verslaafden; bereik van de hulpverlening. Wat is bekend en wat niet?<br />

Ontleend aan: NDM, jaarbericht 2000, tenzij anders aangegeven.<br />

middel<br />

aantallen<br />

gebruikers<br />

aantallen<br />

verslaafden<br />

bij de ambulante<br />

hulpverlening<br />

in verslavingsklinieken<br />

+ APZ<br />

opiaten ? 25 000-29 000 15 606 3 055<br />

(alg. zhzn a : 706)<br />

cocaïne 28 200 b >20 000 c 5 689 364 (1996)<br />

(in alg zhzn a : 448)<br />

amfetamine > 13 000 ? 810 58 (amfetamine en<br />

XTC tezamen) (in<br />

alg zhzn a : 87)<br />

totaal bereik<br />

hulpverlening<br />

percentage in<br />

behandeling<br />

18 661 64-75%<br />

6 053 810<br />

(amfetamine en<br />

XTC tezamen:<br />

1 120)<br />

XTC > 40 000 ? 252 zie boven ? ?<br />

amfetamine en<br />

XTC tezamen:<br />

< 2%<br />

cannabis > 323 000 ? 3 281 309 3.590 ?<br />

Totaal ? ? 25 638 3 786<br />

(in alg zhzn a :<br />

1 241)<br />

29 424 d<br />

(in alg zhzn a :<br />

1 241)<br />

ter vergelijking:<br />

alcohol > 11 000 000 820 000 22 554 5 606<br />

32 299 4%<br />

(in alg zhzn: 4 139)<br />

tabak e 5 272 727 2 900 000 ? 100 ? ?<br />

a<br />

b<br />

c<br />

d<br />

e<br />

bij opnemingen in algemene ziekenhuizen is de drugsproblematiek meestal een nevendiagnose<br />

naast cocaïnegebruikende opiaatverslaafden, CEDRO 1999 (Abr99)<br />

schatting commissie; inclusief de aan opiaten verslaafde cocaïneverslaafden<br />

de LADIS-registratie komt, exclusief Amsterdam, op 26.333 personen (Ouw00).<br />

cijfers: StiVoRo (SVR97)<br />

?<br />

Wijze van gebruik<br />

De overgrote meerderheid van de bij de ambulante hulpverlening ingeschreven patiënten<br />

rookt of chineest zijn drugs: van de opiaatgebruikers 71% en van de gebruikers van<br />

stimulantia 50%. Een minderheid spuit: in 1999 minder dan 13% van de opiaatgebruikers<br />

en 3% van de gebruikers van stimulantia (Ouw00; zie ook tabel 5). (NB: ook deze<br />

percentages hebben alleen betrekking op degenen die contact hebben met in het LADIS<br />

participerende instellingen voor ambulante hulpverlening; de Amsterdamse situatie<br />

blijft hierbij buiten beschouwing).<br />

152 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Tabel 5 Percentage gebruikers van opiaten en stimulantia, per toedieningsvorm, 1997-1999.<br />

Ontleend aan: Kerncijfers Verslavingszorg 1999, IVV 2000 (Ouw00).<br />

opiaten % stimulantia %<br />

1997 1998 1999 1997 1998 1999<br />

spuiten 13,4 13 12,9 3,6 3,3 3<br />

roken 74,6 75 70,8 43,4 45,5 49,5<br />

snuiven 3,7 3,3 3,3 34,2 40,1 37,5<br />

slikken 2,3 2,6 2,6 13,5 7,3 5,5<br />

drinken 2,2 2,6 3,1 0,9 0,8 0,7<br />

anders 3,8 3,6 7,3 4,4 2,9 3,8<br />

Totstandkomen contact met de hulpverlening<br />

Aan het rapport ‘Aan vervanging toe?’ kan worden ontleend dat meer dan de helft van<br />

alle ambulant behandelde patiënten (53%) zich uit eigen beweging meldt bij de hulpverlening.<br />

17% wordt verwezen via Justitie (Ale01).<br />

Deze percentages verschillen evenwel naar gelang de categorie patiënten. In hetzelfde<br />

rapport is te vinden dat in 1999 72% van de 10 666 bij het LADIS ingeschreven<br />

methadonpatiënten zich uit eigen beweging had aangemeld; 13,5% was ingeschreven<br />

via de verslavingszorg en 3% via de gezondheidszorg. Slechts 4,5% was aangemeld<br />

door Justitie.<br />

Van de overige 6 590 opiaatpatiënten echter was 26,9% door Justitie verwezen, van de<br />

5 721 cocaïnepatiënten 28,5%, van de 3 395 cannabispatiënten 8,4% en van de categorie<br />

van 1 828 ‘overige patiënten’ 20,7%. Van deze niet-methadonpatiënten kwam ruim<br />

40% uit eigen beweging (zie tabel 6). Deze aantallen zijn wederom exclusief Amsterdam.<br />

In het rapport ‘Kerncijfers verslavingszorg 1999’ wordt vermeld dat in dat jaar van de<br />

in totaal 37 974 inschrijvingen wegens drugsproblematiek bij de ambulante hulpverlening<br />

ruim 21% (8 072 inschrijvingen) via Justitie tot stand was gekomen. Van de in totaal<br />

371 874 contacten* die in dat jaar plaatsvonden tussen hulpverlening en drugverslaafden,<br />

was ruim 23%(87 485 contacten) via Justitie tot stand gekomen. In 1998 lagen<br />

deze cijfers op 24% (8 258 van de 34 226 inschrijvingen en ruim 25% (83 178 van<br />

de 328 162 contacten).<br />

* Onder ‘contacten’ wordt in deze IVV/IVZ-rapporten verstaan: individuele hulpverleningsgesprekken in<br />

het kader van de reguliere hulpverlening. Methadon- en groepscontacten tellen niet mee.<br />

153 Bereik van de hulpverlening en behandeling van drugverslaving


Tabel 6 Leefijd en wijze van aanmelding van methadonpatiënten en niet-methadonpatiënten.<br />

Ontleend aan: Aan vervanging toe? Methadonverstrekking in de ambulante verslavingszorg 1995-1999,<br />

IVZ 2001 (Ale01).<br />

soort cliënt methadon opiaat cocaïne cannabis overige<br />

aantal 10.666 6.590 5.721 3.395 1.828<br />

% man 79 80,7 84,8 81,9 71,7<br />

leeftijd<br />

gemiddelde leeftijd 36,3 34,6 30,8 26,5 31<br />

%15-29 jaar 17 25,6 46,9 67,1 54,2<br />

%30-39 jaar 47,4 46,4 37,8 23 20,6<br />

%40-84 jaar 35,4 27,8 15,2 9,2 24,9<br />

aanmelding via<br />

% cliënt zelf 72 44 38,3 42,6 36,8<br />

% verslavingszorg 13,5 9,1 6,4 4,1 4,7<br />

% justitie 4,5 26,9 28,5 15,3 20,7<br />

% gezondheidszorg 3 3,8 6,9 8,4 12,7<br />

In 1999 was 5,4% van alle via het LADIS geregistreerde methadoncliënten via de<br />

reclassering verwezen (Ouw00).<br />

Uit de gegevens van de Amsterdamse GG&GD komt naar voren dat van de 1 506 verslaafden<br />

die in 1998 op het politiebureau werden behandeld maar 32% reeds participeerde<br />

in een methadonprogramma van de GG&GD. De overigen zijn veelal buitenlanders<br />

die slechts korte tijd in Amsterdam verblijven (Bru99).<br />

Uitstroom<br />

De uitstroom van methadonpatiënten is laag: in 1999 5,9% (630 patiënten). In 10% van<br />

de gevallen was overlijden de reden van uitschrijven. 26,5% van de patiënten<br />

beëindigde de relatie zelf. In 14,6% gebeurde dit in wederzijds overleg, in 10,5% van<br />

de gevallen door de instelling. 38,7% werd vanwege ‘overige redenen’ uitgeschreven<br />

(LADIS-gegevens, Ale01).<br />

Van de patiënten die in de jaren 1994-1999 een methadonprogramma hebben verlaten,<br />

blijkt ongeveer 40% binnen drie jaar weer terug te komen. Daarna worden dit er<br />

steeds minder.<br />

154 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Gebruiksruimten<br />

Sedert 1997 zijn in verschillende steden gebruik(er)sruimten gevestigd: ruimten waarin<br />

onder hygiënische omstandigheden en onder toezicht drugs kunnen worden gebruikt.<br />

Officieus waren deze ruimten er al veel langer.<br />

Het IVO in Rotterdam werkt, tezamen met Hamburg en Innsbruck, aan een vergelijkend<br />

onderzoek naar de met deze gebruiksruimten opgedane ervaringen. De voorlopige<br />

Rotterdamse ervaringen (met 4 van de 6 gebruiksruimten) zijn geëvalueerd in het<br />

rapport ‘Drug Consumption Rooms in Rotterdam’ (Poe01; zie ook Jon99a).<br />

Een handreiking bij organisatie en inrichting van gebruiksruimten wordt gegeven<br />

in de uitgave ‘Gebruiksruimten in beeld’ (Lin02). Discussie is gaande over de mogelijkheid<br />

voor deze gebruiksruimten contracten af te sluiten met huisdealers (Men99,<br />

Lin02).<br />

10.1.3 Klinische drugshulpverlening<br />

Het aantal opnemingen in verband met druggebruik in algemene ziekenhuizen vertoont<br />

een opgaande lijn. In de verslavingsklinieken en de algemene psychiatrische ziekenhuizen<br />

betreft bijna de helft van het aantal opnames wegens verslaving drugverslaving.<br />

Medio jaren tachtig was de verhouding eenderde drug-, tweederde alcoholverslaving<br />

(Men99).<br />

In tabel 4 is vermeld dat in 1999 3 786 patiënten met de primaire diagnose drugverslaving<br />

klinisch werden behandeld; dat is bijna 15% van het totale aantal voor behandeling<br />

aangemelde patiënten. Ruim 80% van hen werd opgenomen wegens verslaving aan<br />

opiaten. De drop-out uit de klinische verslavingszorg ligt tussen 24 en 54% (Wee00).<br />

Eveneens in 1999 werden 1 241 patiënten, merendeels met drugverslaving als nevendiagnose,<br />

opgenomen in algemene ziekenhuizen.<br />

10.1.4 Drugverslaafden in penitentiaire inrichtingen<br />

Inzake het aantal drugverslaafden dat in Nederland in penitentiaire inrichtingen verblijft<br />

en het percentage van hen dat daar voor hun verslaving wordt behandeld zijn<br />

slechts globale schattingen te maken. Het totale aantal gedetineerden was rond de laatste<br />

eeuwwisseling ongeveer 12 000. De <strong>Gezondheidsraad</strong> stelt in het advies ‘Behandeling<br />

van drugverslaafde gedetineerden’ (GR02) dat de schattingen over de prevalentie<br />

van verslavingsproblematiek onder gedetineerden, afhankelijk van de onderzochte populatie,<br />

de toegepaste onderzoeksmethoden en de gehanteerde definities, uiteenlopen<br />

van 16% (TULP-registratie) tot 80% (Hur98). Representatief worden de gegevens van<br />

Schoemaker en van Koeter genoemd; beiden concluderen dat ruim 40% van de gedeti-<br />

155 Bereik van de hulpverlening en behandeling van drugverslaving


10.1.5 Nazorg<br />

neerden problemen heeft met alcohol en/of drugs en dat een kleine 30% verslaafd is<br />

(Sch97a, Koe98). De detentieduur van deze groep is over het algemeen relatief kort.<br />

Omtrent de aantallen gedetineerden die wegens drugverslaving worden behandeld,<br />

is geen gedegen informatie beschikbaar. Over de wijze waarop eventuele behandeling<br />

plaatsvindt, is slechts bekend dat de variatie in beleid tussen de penitentiaire inrichtingen<br />

aanzienlijk is (IGZ99, Ale01, GR02).<br />

Niet veel zicht bestaat op hetgeen aan nazorg wordt gedaan. De ambulante hulpverlening<br />

is op dit gebied nauwelijks actief: slechts 0,2% van de jaarlijkse contacten vindt<br />

plaats in het kader van nazorg (Ale01).<br />

10.2 Behandeling drugverslaving in Nederland<br />

10.2.1 Verslaving aan opiaten<br />

Methadon<br />

In 1999 werd in totaal aan ongeveer 13 500 patiënten* (van de in totaal 15 606 patiënten<br />

die wegens opiaatproblemen bij de ambulante hulpverlening waren ingeschreven)<br />

ambulant methadon voorgeschreven. Volgens de IVZ krijgen ongeveer 9 van de 10<br />

heroïneverslaafden een onderhoudsbehandeling; één op de 10 volgt een op abstinentie<br />

gerichte behandeling**.<br />

Behandelperiode<br />

Het percentage methadonpatiënten dat langer dan vier jaar bij een aan het LADIS deelnemende<br />

instelling is ingeschreven, bedroeg in 1994 28%; in 1999 was dit gestegen tot<br />

46%. Slechts 14% was maar kort (1-25 dagen) met de instelling in contact. Echter: per<br />

instelling verschillen deze percentages aanzienlijk (Ale01).<br />

* Namelijk aan 10 666 patiënten die worden behandeld door in de LADIS-registratie participerende instellingen,<br />

3 048 door de Amsterdamse GG&GD, van wie 2 000 niet in LADIS; bovendien kreeg een vrij groot aantal patiënten<br />

methadon via hun huisarts (of een andere specialist); deze groep is evenwel deels ook door de GG&GD geregistreerd<br />

en deels ook door het LADIS, zodat bijgeteld moeten worden: 900 patiënten, Ale01).<br />

** In 1983 was bij 68% van de instellingen abstinentie de belangrijste behandeldoelstelling; in 1990 was dit bij 33%<br />

nog het geval. In 1999 kreeg nog maar 6,7% van de methadonpatiënten een op afbouw gerichte behandeling (Ale01).<br />

156 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Dosering<br />

Over het algemeen wordt methadon in lage doseringen voorgeschreven: in 2000 gemiddeld<br />

45,3 mg/dag (1998: 41,6 mg/dg). In Amsterdam ligt dit iets hoger: gemiddeld 56<br />

mg/dag (1998, Bru99). Als reden voor de over het algemeen lage doses noemt het Jaarboek<br />

Verslaving 1998 ‘het feit dat het effect van heroïne minder wordt naarmate iemand<br />

meer methadon gebruikt’ (Men99a). Vervolgens wordt gesteld: ‘Daarnaast is het<br />

voor crimineel actieve gebruikers een risico om verslaafd te raken aan een hoge dosis<br />

methadon, aangezien binnen het gevangeniswezen geen hoge onderhoudsdoses worden<br />

verstrekt.’<br />

De Centrale Commissie Behandeling Heroïneverslaafden (CCBH) heeft zich met een<br />

verzoek op het gebied van de methadon-doseringen tot het IVV gewend: nagegaan<br />

moest worden in welke steden aan hoeveel patiënten in de jaren 1994 en 1995 ten minste<br />

éénmaal een methadondosering van respectievelijk ten minste 40, 50 of 60 mg methadon<br />

was voorgeschreven. Er waren nogal wat restricties: de patiënt moest ten minste<br />

vijf jaar verslaafd zijn aan opiaten, ten minste 25 jaar zijn en wonen in een stad met<br />

meer dan 100 000 inwoners. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat van de patiënten<br />

die aan deze criteria voldeden (totaal 3 130) 2 377 ten minste 1 x 40 mg methadon hadden<br />

gekregen (uiteenlopend van 20 tot 624 patiënten per stad), ten minste 1 x 50 mg:<br />

1 817 patiënten (uiteenlopend van 3 tot 556 per stad en ten minste eenmaal 60 mg:<br />

1 378 patiënten, uiteenlopend van 3 tot 445 per stad. Conclusie: er worden niet veel hoge<br />

doseringen gegeven (Ouw97).<br />

De resultaten van een door Korf e.a., eveneens op verzoek van de CCBH, in 1997 uitgevoerde<br />

enquête bevestigden het reeds bestaande vermoeden dat de methadondoseringen<br />

die in Nederland worden voorgeschreven zeer uiteenlopen: zo bedroeg in 1995 de<br />

gemiddelde dagdosering in Amsterdam 50 mg en in de omringende gemeenten 30 mg;<br />

in 1997 was de gangbare maximumdosering in Amsterdam 100 mg/dag en in Maastricht<br />

60 mg/dag.<br />

Korf schrijft dat het, in tegenstelling tot hetgeen wel wordt aangenomen, in de<br />

meeste gevallen niet de patiënten zijn die terugschrikken voor hogere doseringen<br />

(>60mg), maar dat de hulpverlening aarzelt. Daarbij kan meespelen dat methadon,<br />

doordat het op de zwarte markt een gewild middel is, door sommige verslaafden als<br />

welkome financiële basis wordt beschouwd die de arts niet wenst te verschaffen. De<br />

gebruikers zelf noemen als belangrijkste voordeel van een hoge dosering dat ze daarmee<br />

niet zo gauw ‘ziek’ zijn. Ander voordeel is dat een hogere dosis een goed vervangingsmiddel<br />

is waardoor de verslaafde geen of minder ‘dope’ nodig heeft en een nor-<br />

157 Bereik van de hulpverlening en behandeling van drugverslaving


maal leven kan leiden en kan werken. Voorts wordt genoemd: je hoeft minder te jagen,<br />

kan beter slapen en hoeft niet — of minder — crimineel te zijn.<br />

Maar anderen noemen nadelen: allereerst zou methadon sterk verslavend zijn; men<br />

gebruikt dan wel geen heroïne meer maar afbouwen of afkicken van methadon is niet<br />

of slechts met grote moeite mogelijk. (Wat moet je als je om de een of andere reden<br />

geen methadon meer krijgt?) Ook vindt men een hoge dosis methadon ‘slecht voor het<br />

lichaam’ en wordt men er slaperig en passief van. Bovendien voorkomt een hoge dosering<br />

dat de gebruiker een kick krijgt van heroïne, en in mindere mate ook van cocaïne.<br />

Een geheel ander aspect is het imago: vooral allochtone gebruikers vinden een hoge<br />

dosis methadon ‘iets voor echte junkies’ (Kor98).<br />

Om nader zicht te krijgen op de geconstateerde verschillen in methadondoseringen tussen<br />

de verschillende instellingen voor ambulante hulpverlening, heeft de commissie het<br />

IVV verzocht de in de Kerncijfers LADIS 1998 genoemde methadongegevens* per instelling<br />

uit te splitsen.<br />

Uit de geleverde tabellen komt naar voren dat in 1998 door 20 instellingen aan in<br />

totaal 9754 ambulante patiënten methadon werd verstrekt (NB: exclusief de Amsterdamse<br />

GG&GD en de Stichting Streetcornerwork en exclusief de Stichting Symbion te<br />

Rotterdam). Het aantal patiënten per instelling liep uiteen van 55 tot ruim 1 100, de gemiddelde<br />

portie (= dagdosis) methadon in een onderhoudsprogramma van 23 mg tot 58<br />

mg (mediaan** resp. 20 tot 50 mg), in een afbouwprogramma van 17 mg tot 55 mg<br />

(mediaan: 12 tot 50 mg). Ook de spreiding tussen de minimum- en maximum hoeveelheden<br />

methadon die als onderhoudsbehandeling door de verschillende instellingen worden<br />

voorgeschreven is aanzienlijk.<br />

Uit het rapport ‘Aan vervanging toe?’ komt eveneens de grote variatie in door de instellingen<br />

voorgeschreven doseringen naar voren: ongeacht de behandeldoelstelling en<br />

gemeten over alle aan het LADIS deelnemende instellingen lag de mediane dosis methadon<br />

in 1995 tussen de 30 en de 40 mg per dag en in 1999 tussen 25 en 55 mg en de<br />

gemiddelde dosis (veel gevoeliger voor uitschieters dan de mediane dosis) in 1995 tussen<br />

25,5 en 46,6 mg en in 1999 tussen 27,6 en 63,4 mg (Ale01). De IVZ signaleert dat<br />

het percentage patiënten dat een hogere dosering — tussen 50 en 100 mg per dag —<br />

krijgt, in 1999 lag tussen de 0,2 en de 56% per instelling. Slechts 2% van de patiënten<br />

kreeg in 1999 meer dan 100 mg/dag.<br />

Wat betreft de bezoekfrequentie: gemiddeld komt 38% van de patiënten elke dag,<br />

42% een aantal malen per week en 14% eens per week of minder. Van de overigen is<br />

* Zoals weergegeven in tabel 7 van het desbetreffende rapport.<br />

** De mediaan geeft de dosering aan die 50% van de patiënten krijgt.<br />

158 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


de bezoekfrequentie niet bekend. Verwacht kan worden dat ook hier grote verschillen<br />

per instelling zullen bestaan.<br />

In toenemende mate wordt methadon in tabletvorm voorgeschreven in plaats van<br />

als siroop — al is siroop nog verreweg de meest gebruikte vorm (bijna 80% van de verstrekkingen<br />

betreft methadon in vloeibare vorm, Ale01).<br />

In bovengenoemd rapport wordt er — op grond van buitenlandse literatuur — op<br />

gewezen dat een consistente relatie bestaat tussen de hoogte van de methadondosering<br />

en — onder meer — de tijd dat de patiënt in behandeling blijft. Uit het rapport ‘Dropout<br />

onder allochtonen in de ambulante verslavingszorg’ dat dezelfde instelling in 2000<br />

uitbracht, staat evenwel dat ‘uit eigen onderzoek in Nederland’ is gebleken dat de dosering<br />

niet van invloed is op het al dan niet voortijdig afbreken van een behandeling<br />

(Vri00). Bij navraag bleek men voor deze tegenstrijdige bevindingen geen bevredigende<br />

verklaring te kunnen geven.<br />

Psychosociale hulpverlening<br />

Ook het aantal contacten (de individuele begeleiding) dat een instelling per patiënt per<br />

maand heeft, loopt zeer uiteen: van 0 tot meer dan 4. Gemiddeld is dit tussen 1995 en<br />

1999 hetzelfde gebleven; 1,7 contact per patiënt per maand (Ale01).<br />

Uit het rapport dat Bureau Driessen voor de CCBH heeft opgesteld over de psychosociale<br />

hulpverlening voor de doelgroep van het heroïne-experiment komt naar voren<br />

dat tussen de acht in aanmerking komende instellingen aanzienlijke verschillen bestaan<br />

in de patiëntenpopulaties en in omvang, aard en structuur van het hulpverleningsaanbod.<br />

Het percentage patiënten met wie maandelijks contact bestaat, loopt uiteen van 46<br />

tot 92*. De beschikbaarheid van hulpverleners verschilt navenant. Uitgesplitst per soort<br />

activiteit blijkt de tijd die een hulpverlener per patiënt per maand heeft voor methadonverstrekking<br />

uiteen te lopen van 34-100 minuten, voor motiverende gesprekken van<br />

8-69 minuten en voor sociale begeleiding van 0-51 minuten. Voor werkoverleg heeft<br />

men 7-43 minuten tijd — per maand.<br />

Het additionele aanbod verschilt van twee tot zeven activiteiten per instelling. Bij<br />

vijf van de acht programma’s bestaan wachtlijsten (3-4 weken).<br />

De onderzoekers wijzen erop dat het aanbod aan psychosociale zorg van een methadonprogramma<br />

weliswaar mede afhankelijk is van het andere hulpaanbod van de instelling<br />

— sommige instellingen compenseren geringe psychosociale zorg met een<br />

groot en gevarieerd aanbod aan ambulante activiteiten — maar dat ook zonder organisatorische<br />

verschillen het hulpaanbod op medisch, psychologisch en sociaal gebied zeer<br />

verschilt. Een ratio achter deze verschillen in aanbod valt niet te onderkennen. Gepleit<br />

* Uit eerder onderzoek door hetzelfde bureau kwam naar voren dat in 1991 32% van de methadoncliënten<br />

gedurende het afgelopen jaar geen enkele begeleiding had gehad (Dri92).<br />

159 Bereik van de hulpverlening en behandeling van drugverslaving


wordt dan ook voor een standaardisatie van de kernactiviteiten van de verslavingszorg<br />

(Lel98). De commissie gaat op dit onderwerp nader in in hoofdstuk 11.<br />

Methadon intraveneus*<br />

In Amsterdam wordt aan een kleine groep (1998: 35) patiënten methadon voor intraveneuze<br />

toediening voorgeschreven, voornamelijk als palliatie bij terminale (AIDS)patiënten<br />

maar ook aan enkele spuitverslaafden die op andere wijze niet te behandelen<br />

zijn (Bru97,99). Anno 2001 wordt in enkele andere steden eveneens overwogen deze<br />

toedieningsvorm in uitzonderingsgevallen ter beschikking te stellen — hoewel uit een<br />

onderzoek van het toenmalige NcGv (Jon94a) naar voren kwam dat de meerderheid<br />

van de methadonpatiënten geen behoefte had aan een injecteerbare vorm van dit middel<br />

en dat de behandeling met iv methadon controversieel is (GR95).<br />

De commissie wijst erop dat de behoefte aan deze toedieningsvorm van methadon<br />

in de hand kan worden gewerkt door een gebrekkig georganiseerde methadonverstrekking:<br />

wanneer aan niet goed gestabiliseerde patiënten methadon voor orale toediening<br />

wordt meegegeven, is de kans reëel dat zij de volledige dosis in één keer inspuiten (hetzij<br />

de siroop, hetzij verpulverde en opgeloste tabletten). In dergelijke gevallen is niet de<br />

behoefte aan intraveneus te gebruiken methadon aan de orde, maar een dagelijkse<br />

openstelling van de methadonpost waar de desbetreffende patiënten iedere dag een juiste<br />

dosering methadon krijgen die ter plekke onder toezicht wordt ingenomen.<br />

Effectiviteit methadonbehandeling<br />

Omdat regelmatig vragen worden gesteld over de effectiviteit van behandeling met methadon,<br />

heeft de Minister van VWS hiernaar door Bureau Driessen een onderzoek laten<br />

uitvoeren. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het in 1999 verschenen<br />

rapport ‘De ontwikkeling van de situatie van methadoncliënten gedurende twee jaar’<br />

(Dri99). Uit de ten behoeve van het onderzoek onder 599 methadonpatiënten (niet uit<br />

de vier grote steden) gehouden interviews kwam naar voren dat een methadongebruiker<br />

een zeer grote kans heeft om na twee à tweeënhalf jaar nog steeds methadongebruiker<br />

te zijn (90%). De kans dat hij abstinent wordt is ruim 8% en dat hij overlijdt 1,5%. De<br />

overgrote meerderheid der abstinenten (87%) heeft nog maar weinig problemen. 13%<br />

verkeert nog steeds in een betrekkelijk problematische situatie, meestal ten gevolge van<br />

zwaar alcoholgebruik in combinatie met een slechte psychische toestand. Van degenen<br />

die nog gebruiken is de meerderheid (60%) noch vooruit, noch achteruit gegaan. Van<br />

* Nadere informatie over deze toedieningvorm: zie bijlage F (separaat).<br />

160 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


de totale groep methadonpatiënten is na tweeënhalf jaar 57% stabiel gebleven, 26%<br />

ging vooruit en 17% achteruit. De totale winst is dus 9%.<br />

Degenen die abstinent zijn geworden hebben voorafgaand aan hun cleane periode<br />

niet minder heroïne gebruikt of minder criminele activiteiten gepleegd. Wel blijken ze<br />

tevoren een aantal afkickpogingen te hebben ondernomen, meer van de begeleiding gebruik<br />

te hebben gemaakt en minder methadon te hebben genomen. Degenen die zijn<br />

blijven gebruiken zijn over het algemeen regelmatiger methadon gaan nemen en minder<br />

drugs. Veel methadon blijkt samen te gaan met een stabilisatie van de situatie. Weinig<br />

methadon leidt tot destabilisatie en daardoor vaker tot vooruitgang, maar ook vaker<br />

tot achteruitgang. Veel begeleiding brengt een destabilisatie teweeg die vaker ten goede<br />

afloopt dan ten kwade.<br />

Eveneens op verzoek van de minister van VWS heeft het Bureau Driessen een gerandomiseerd<br />

onderzoek uitgevoerd naar de effectiviteit van hoge (> 85 mg/dg) versus lage<br />

(< 85 mg/dg) doseringen methadon. Uit de eerste rapportage betreffende dit onderzoek,<br />

die in februari 2002 werd gepresenteerd, kwam naar voren dat hoge doses een positief<br />

effect hebben op de situatie van de patiënten, maar dat de kans op ongewenste voorvallen<br />

— die overigens sporadisch voorkomen — bij hoge doses groter is. Geadviseerd<br />

wordt dan ook dergelijke patiënten kritisch te blijven volgen*.<br />

Methadonbehandeling in Nederland: conclusies<br />

Jaarlijks wordt in Nederland in de ambulante verslavingszorg aan ongeveer 13 500 aan<br />

opiaten verslaafde patiënten methadon voorgeschreven, in 9 van de 10 gevallen als onderhoudsbehandeling.<br />

De wijze waarop dit gebeurt, verschilt echter aanzienlijk:<br />

de gemiddelde portie methadon in een onderhoudsprogramma varieert van 23 tot<br />

58 mg per dag<br />

de gemiddelde portie methadon in een afbouwprogramma varieert van 17 tot 55 mg<br />

per dag<br />

de maximum-methadondosering die een instelling geeft, loopt uiteen van 60 tot<br />

1000 mg per dag<br />

het aantal patiënten dat een ‘hogere methadondosering’ krijgt (tussen 50 en 100<br />

mg/dg) varieert van 0,2 tot 56% per instelling<br />

het aantal contacten (de individuele begeleiding) dat een instelling per patiënt per<br />

maand heeft, loopt uiteen van 0 tot meer dan 4 (gemiddeld 1,7)<br />

het aantal bij instellingen voor ambulante verslavingszorg ingeschreven patiënten<br />

loopt uiteen 55 tot 1 100<br />

* Nadere gegevens omtrent dit onderzoek: zie bijlage G (separaat).<br />

161 Bereik van de hulpverlening en behandeling van drugverslaving


de psychosociale ondersteuning vertoont belangrijke verschillen tussen de instellingen,<br />

zowel in omvang als in aard en structuur.<br />

De commissie signaleert hier een duidelijk gebrek aan consensus en aan richtlijnen. Het<br />

lijkt onwaarschijnlijk dat met een dergelijke variatie in de behandeling van vergelijkbare<br />

groepen patiënten allerwegen een optimale zorg gegarandeerd is.<br />

Hoe en op welke wijze opiaatverslaafden in de intramurale verslavingszorg en in<br />

de algemene ziekenhuizen worden behandeld, is niet bekend (Ale01).<br />

Buprenorfine<br />

In 1996 is in de Brijderstichting (Alkmaar) een onderzoek gestart naar de werking van<br />

buprenorfine bij klinische detoxificatie van heroïne. Inmiddels wordt het middel met<br />

dezelfde doelstelling ook door Kentron (Breda) toegepast. Volgens de behandelaars<br />

zijn de resultaten tot op heden veelbelovend.<br />

Ook bestaat hier te lande inmiddels enige ervaring met buprenorfine als onderhoudsmedicatie.<br />

Hoewel sommigen het als een pluspunt zien dat buprenorfine minder sedatie<br />

geeft dan methadon — waardoor bijvoorbeeld patiënten op buprenorfine een opleiding<br />

kunnen volgen — wordt dit helder zijn door anderen als nadeel gevoeld.<br />

Problemen zijn, zoals eerder aangegeven, a) de zeer laag gedoseerde vorm waarin<br />

buprenorfine in Nederland verkrijgbaar is: Temgesic-sl-tabletten à 0,2 mg buprenorfine<br />

en b) het feit dat het middel in Nederland niet is geregistreerd voor de behandeling van<br />

opiaatverslaving.<br />

Naltrexon<br />

In Nederland is tot op heden weinig ervaring met naltrexon. In de ambulante hulpverlening<br />

wordt het middel niet of nauwelijks voorgeschreven. Beperkte ervaring is opgedaan<br />

met naltrexon als hulpmiddel bij snelle detoxificatie (Bru01). Goede resultaten<br />

blijken te worden bereikt indien het middel wordt voorgeschreven aan gemotiveerde<br />

patiënten in combinatie met voorlichting, psychosociale zorg en cognitieve gedragstherapie<br />

volgens de Community Reinforcement Approach (CRA, Roo97,00,01a).<br />

Ook met ultra-snelle detoxificatie bestaat inmiddels enige ervaring. Nadat in Novadic<br />

(St Oedenrode, Her98a) en in De Hoop (Dordrecht, Goe97) in 1997 enkele patiënten<br />

met deze methode waren behandeld, heeft het ministerie van VWS subsidie verleend<br />

voor een meer uitgebreide evaluatie van deze methode. Dit onderzoek is onder de<br />

naam EDOCRA (Effectiveness of two methods of Detoxification combined with the<br />

administration of an Opioid antagonist and biopsychosocial rehabilitation based on the<br />

Community Reinforcement Approach) in november 1999 van start gegaan. Uiteindelijk<br />

162 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


zijn 272 patiënten aan de detoxificatie begonnen. Het is de bedoeling hen een jaar te<br />

volgen. In dat jaar worden zij tevens behandeld volgens de CRA-methode (Lah00,<br />

EDO00, Jon01). Uit de eerste rapportage (februari 2002) is naar voren gekomen dat instellen<br />

op naltrexon onder anesthesie geen meerwaarde heeft boven snelle detoxificatie<br />

met naltrexon met gelijktijdige behandeling van het onthoudingssyndroom. In beide<br />

gevallen kan — bij daartoe geschikte en gemotiveerde patiënten — in een zevendaagse<br />

klinische periode abstinentie worden bereikt (Jon02). Naar verwachting zal het onderzoek<br />

in de loop van 2002 kunnen worden afgerond.<br />

Dextromoramide<br />

Ter stabilisatie van opiaatverslaafden die met methadon alleen niet bevredigend kunnen<br />

worden behandeld, wordt op beperkte schaal naast methadon dextromoramide voor<br />

oraal gebruik voorgeschreven.<br />

Uit het Amsterdamse evaluatierapport dat in mei 1997 werd uitgebracht, komt naar<br />

voren dat bij deze categorie patiënten (overwegend polydruggebruikers, gemiddelde<br />

verslavingsduur 21 jaar, hoge mate van psychopathologie) in 60% van de gevallen bevredigende<br />

resultaten kunnen worden bereikt: zij gebruiken minder heroïne en zijn beter<br />

in staat hun leven te ordenen. Eventueel bijgebruik van cocaïne verandert nauwelijks<br />

tijdens de dextromoramide-therapie. De mate van sociale regulering is mede-bepalend<br />

voor het resultaat van de behandeling. Bij het bepalen van de dosering moet erop<br />

worden toegezien dat de patiënt niet ontregeld raakt door te grote schommelingen tussen<br />

roes en onthouding (Bru97).<br />

Als belangrijkste reden met dextromoramide te stoppen, wordt door de patiënten<br />

het te geringe roeseffect genoemd. Dit speelt in verhoogde mate bij gebruikers van benzodiazepinen.<br />

Daarnaast blijkt men het ritueel van het chinezen — 64% van de aanvankelijk<br />

participerende patiënten is gewoon op die manier de heroïne te gebruiken — te<br />

missen. Onthoudingsverschijnselen die optreden na staken van de dextromoramide-medicatie<br />

kunnen worden behandeld met een betrekkelijk geringe verhoging van de methadondosering.<br />

Al wordt in dit evaluatierapport geconcludeerd dat dextromoramide voor patiënten<br />

die onvoldoende baat vinden bij een methadontherapie op langere termijn geen alternatief<br />

vormt, toch werd in 1998 nog aan 70 langdurig verslaafden dextromoramide voorgeschreven.<br />

Morfine<br />

In de jaren tachtig van de vorige eeuw werd in Amsterdam een experiment uitgevoerd<br />

waarin aan 37 heroïneverslaafden injecteerbare morfine werd verstrekt (Der90,90a, zie<br />

163 Bereik van de hulpverlening en behandeling van drugverslaving


ook GR95). De ervaringen met deze vorm van onderhoudsbehandeling bleken over het<br />

algemeen positief. Omdat de geobserveerde positieve resultaten weinig op de voorgrond<br />

traden, was het niet mogelijk onomwonden van een succes te spreken. Geconcludeerd<br />

werd dat het voorschrijven van injecteerbare middelen zoals morfine zeker geen<br />

algemeen toepasbare behandelmethode genoemd mag worden, maar dat voor individuele<br />

zwaar verslaafde patiënten een dergelijke behandeling een uitkomst kan betekenen.<br />

Een aantal patiënten bleek de voorkeur te geven aan heroïne omdat deze stof volgens<br />

hen sneller werkt, een betere en intensere ‘flash’ teweeg brengt en minder (histamine-achtige)<br />

bijwerkingen geeft. Deze ervaringen werden later bevestigd in de Zwitserse<br />

experimenten (ARUD94).<br />

Voornaamste bezwaar tegen het voorschrijven van injecteerbare morfine is dat men<br />

hiermee het spuitgedrag — met alle risico’s van dien — handhaaft; dit geldt overigens<br />

voor alle intraveneus te gebruiken medicamenten. Injecteerbare morfine wordt in Nederland<br />

dan ook nauwelijks nog voorgeschreven (1998: in Amsterdam aan 13 patiënten;<br />

2001: 5 à 6 patiënten).<br />

Met de orale slow-release vorm van morfine wordt in Amsterdam door de GG&GD<br />

voorzichtig ervaring opgedaan (ongeveer 10 patiënten).<br />

Heroïne<br />

Op advies van de <strong>Gezondheidsraad</strong> (GR95) is in Nederland, in opdracht van de Minister<br />

van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en na goedkeuring door de toenmalige<br />

Kerncommissie Ethiek van het Medisch Onderzoek* (KEMO), in 1998 een medischwetenschappelijk<br />

onderzoek gestart waarin de effectiviteit en schadelijkheid van het op<br />

medische indicatie voorschrijven van heroïne aan chronisch aan heroïne verslaafden die<br />

niet of onvoldoende reageren op de thans ter beschikking staande medicamenteuze interventies<br />

is onderzocht. In het experiment is de combinatie orale methadon plus heroïne,<br />

in zowel injecteerbare als inhaleerbare vorm, vergeleken met orale methadon alleen.<br />

Doel van het experiment was na te gaan of deze patiënten via het voorschrijven van de<br />

combinatie methadon plus heroïne kunnen worden gestabiliseerd, of hun biopsychosociale<br />

welbevinden kan worden bevorderd, hun bijgebruik kan worden verminderd en of<br />

zij, wellicht, kunnen worden gemotiveerd hun verslaving te beëindigen (Bri99a, 00).<br />

De eerste rapportage omtrent dit onderzoek werd in februari 2002 aan de Minister van<br />

Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangeboden (CCBH02; zie 7.2.2 en bijlage G).<br />

* De Kerncommissie Ethiek van het Medisch Onderzoek is in 1999 overgegaan in de Centrale Commissie<br />

Mensgebonden Onderzoek (CCMO)<br />

164 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


10.2.2 Verslaving aan cocaïne<br />

In Nederland meldden zich in 1999 ruim 4 000 patiënten bij de hulpverlening wegens<br />

verslaving aan cocaïne. Een afdoende medicamenteuze therapie is niet voor handen.<br />

Vooralsnog geven — bij degenen die in behandeling blijven — verschillende vormen<br />

van gedragstherapie de beste resultaten (zie verder hoofdstuk 8).<br />

10.2.3 Verslaving aan cannabis<br />

In 1999 werden in Nederland 4 000 patiënten behandeld wegens problemen met cannabis.<br />

Men geeft hen psychosociale begeleiding*.<br />

10.3 Bereik van de hulpverlening in de Europese Unie<br />

Het jaarverslag van het EWDD over 2000 signaleert dat een toenemend aantal patiënten<br />

behandeling vraagt voor hun drugsproblemen en dat de behoeften steeds verder uiteenlopen.<br />

Het aantal patiënten dat zich meldt vanwege problemen met heroïne daalt,<br />

het aantal dat problemen heeft met cocaïne en cannabis stijgt, vooral onder jongeren.<br />

Opgemerkt wordt dat het aantal cocaïnepatiënten een onderschatting kan zijn omdat<br />

voor deze patiënten te weinig behandelfaciliteiten beschikbaar zijn.<br />

De patiënten die aan een behandeling beginnen zijn over het algemeen opiaatgebruikers<br />

(voornamelijk heroïne). Cocaïne wordt vaak als tweede drug genoemd maar<br />

zelden als eerste (in minder dan 10% van de gevallen, behalve in Luxemburg en in Nederland,<br />

waar cocaïne bij respectievelijk 15 en 18% de eerste drug is). Ook cannabis is<br />

vaak tweede drug bij patiënten die wegens problemen met andere middelen een behandeling<br />

beginnen.<br />

Bij 2 tot 10% van de patiënten is cannabis de belangrijkste drug; in België, Duitsland<br />

en Finland ligt dit percentage hoger: 13 - 22%. Amfetaminen, XTC en hallucinogenen<br />

zijn maar bij 1 à 2% van de behandelde patiënten de belangrijkste drug<br />

(EWDD00).<br />

De commissie wijst er wel op dat in sommige landen ontdekking van gebruik kan<br />

leiden tot een verplicht contact met de hulpverlening, ook als van problematisch gebruik<br />

geen sprake is.<br />

* Omdat het onderwerp ‘verslaving aan cannabis’ buiten haar opdracht valt, gaat de commissie daarop in<br />

dit advies niet nader in.<br />

165 Bereik van de hulpverlening en behandeling van drugverslaving


Intraveneus gebruik komt voornamelijk voor bij opiaatgebruikers en varieert van 14%<br />

in Nederland tot 80% in Griekenland en Luxemburg. Spuiten van amfetaminen komt<br />

voor in Groot-Brittannië en in Scandinavië.<br />

Bij degenen die zich melden voor behandeling loopt het percentage intraveneuze<br />

gebruikers in de verschillende landen zeer uiteen; voor heroïne van 14% in Nederland*<br />

tot 84% in Griekenland. Ook in Frankrijk, Italië en Luxemburg ligt dit percentage<br />

hoog, rond 70%. Het EWDD tekent hierbij aan dat dit een vertekend beeld kan opleveren<br />

omdat spuiters meer behoefte hebben aan behandeling en zich dus vaker melden<br />

dan degenen die chinezen.<br />

In alle lidstaten krijgt de hulpverlening steeds vaker te maken met polydruggebruik. In<br />

Denemarken gebruikt meer dan 75% van de opgenomen patiënten meer dan één middel<br />

tegelijk. Hoe de hulpverlening hierop inspeelt, is niet duidelijk. Uit Nederlands onderzoek<br />

zou, wederom volgens het EWDD, blijken dat het combineren van behandelingsfaciliteiten,<br />

met stapsgewijze zorg en nazorg, een positief effect kan hebben op de verslaving<br />

en daarnaast criminele recidive vermindert.<br />

10.4 Behandeling drugverslaving in de Europese Unie<br />

10.4.1 Ambulante behandeling<br />

Ter behandeling van opiaatverslaving wordt in alle lidstaten methadon voorgeschreven,<br />

zij het dat de hoeveelheden sterk verschillen: zowel het bereik van de hulpverlening als<br />

de voorgeschreven doseringen lopen uiteen. Toch zijn er nog steeds landen en locaties<br />

waar methadon nauwelijks beschikbaar is (Griekenland, Finland, Zweden).<br />

Tabel 7 geeft een overzicht van de in de verschillende lidstaten gebruikte medicamenten<br />

en de doelstelling waarvoor deze middelen worden voorgeschreven.<br />

De meeste methadon wordt in ambulante behandeling voorgeschreven. Het soort patiënten<br />

loopt uiteen van relatief goed functionerende personen, vaak met een baan, tot<br />

marginale en zeer kansarme dakloze verslaafden. Ondanks dat het aantal evaluaties van<br />

deze behandelingen aanzienlijk is toegenomen, klagen de meeste lidstaten over een gebrek<br />

aan kwaliteitscontrole, toezicht en beoordeling.<br />

* Volgens de IVV 13% (Ouw00), zie tabel 5.<br />

166 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Tabel 7 In de EU gebruikte geneesmiddelen bij de behandeling van verslaving aan opiaten.<br />

Ontleend aan: EWDD, jaarverslag 2000.<br />

geneesmiddel kenmerken landen waar het middel gebruikt<br />

wordt a<br />

buprenorfine<br />

dihydrocodeïne<br />

heroïne<br />

LAAM c<br />

méphénon d<br />

methadon<br />

traag werkende<br />

morfine<br />

a<br />

b<br />

c<br />

d<br />

partiële opiaat-agonist<br />

met een zeer langdurige werking<br />

halfsynthetische ‘zwakke’<br />

opiaat-agonist met een<br />

kortstondige werking<br />

‘krachtige’ opiaat-agonist met een<br />

korststondige werking<br />

synthetische opiaat-agonist met een<br />

zeer langdurige werking<br />

synthetische opiaat-agonist met een<br />

zeer langdurige werking<br />

synthetische opiaat-agonist met een<br />

zeer langdurige werking<br />

agonistisch opiaat met een<br />

langdurige werking<br />

België, Denemarken, Frankrijk,<br />

Italië, Oostenrijk, Verenigd<br />

Koninkrijk<br />

geschatte gemiddelde<br />

kosten per<br />

behandelweek<br />

(EUR) b<br />

65 beide<br />

België, Duitsland, Luxemburg 40 beide<br />

Nederland, Verenigd Koninkrijk 200<br />

Denemarken, Duitsland, Spanje,<br />

Portugal<br />

behandeldoel:<br />

detoxificatie of<br />

onderhoud<br />

onderhoud<br />

45 beide<br />

Luxemburg 8 beide<br />

alle lidstaten van de Europese<br />

Unie<br />

20 beide<br />

Oostenrijk 40 beide<br />

Geneesmiddelen die minder dan 20 keer gemeld werden, zijn niet opgenomen in deze tabel.<br />

Bij een onderhoudsdosis van 8 mg buprenorfine per dag, 1 500 mg dihydrocodeïne per dag, 400 mg heroïne per dag, 350 mg<br />

LAAM per week, 50 mg méphénon per dag, 50 mg methadon per dag of 400 mg vertraagd afgegeven morfine per dag.<br />

LAAM is sedert 2001 in de EU niet meer verkrijgbaar.<br />

méphénon is methadon in pilvorm (à 5 mg).<br />

10.4.2 Klinische behandeling<br />

Van degenen die wegens drugproblemen klinisch worden behandeld, wordt tussen de<br />

65 en de 95% opgenomen in verband problemen met opiaten, voornamelijk heroïne.<br />

Problemen met cocaïne zijn bij minder dan 10% van de opgenomen gebruikers de reden<br />

van de opname. Volgens het EWDD ligt dit percentage in Nederland hoger: 17%<br />

(Volgens tabel 4 (NDM01): 364 cocaïnepatiënten van de in totaal >3 786 opgenomen<br />

patiënten, dus ook ongeveer 10%*. In 1999 lag, eveneens volgens gegevens van de<br />

NDM, dit percentage nog lager, namelijk ruim 8%).<br />

* Bij navraag bij het Nederlandse Focal Point benadrukt men dat de gegevens van de verschillende landen<br />

heel moeilijk vergelijkbaar zijn.<br />

167 Bereik van de hulpverlening en behandeling van drugverslaving


Bij minder dan 1 à 2% van de opgenomen gebruikers zijn problemen met amfetaminen,<br />

XTC of hallucinogenen de reden van opname. Cannabisproblemen zijn bij<br />

10-15% de reden van opname; in België, Denemarken en Finland ligt dit percentage op<br />

ongeveer 20. Cannabisgebruikers zijn vaak veel jonger dan gebruikers van opiaten.<br />

De meeste opgenomen patiënten zijn mannen, in leeftijd variërend van gemiddeld<br />

24 jaar in Ierland tot gemiddeld 32 in Denemarken (EWDD00).<br />

10.4.3 Behandeling tijdens en na detentie<br />

In 3.4.5 werd vermeld dat in de Europese lidstaten consensus bestaat dat bestraffing<br />

geen oplossing vormt voor patiënten met een drugprobleem, ook als de ernst van het<br />

gepleegde delict detentie onvermijdelijk maakt. Volgens het EWDD wordt dan ook in<br />

alle landen van de EU aan druggebruikende gedetineerden behandeling aangeboden. In<br />

toenemende mate is methadon onderdeel van een dergelijke behandeling (Spanje,<br />

Duitsland, Oostenrijk). De beschikbaarheid van methadon in gevangenissen is echter<br />

variabel, zowel tussen de verschillende lidstaten als binnen de landen zelf. Over de aantallen<br />

gedetineerden die in de verschillende lidstaten worden behandeld en over de wijze<br />

waarop dit geschiedt, geeft het EWDD geen gedetailleerde informatie.<br />

Wel wordt gewezen op de problemen bij de behandeling van deze categorie gedetineerden:<br />

onvoldoende hiertoe opgeleid personeel, overbevolking in de gevangenissen<br />

en een gebrek aan nazorg bij invrijheidstelling. Bijzonder probleem bij dit laatste is allerwegen<br />

dat deze patiënten over het algemeen geen onderwijs of beroepsopleiding<br />

hebben genoten, geen werk hebben en niet over woonruimte beschikken. In de meeste<br />

lidstaten zijn voor dergelijke patiënten herintegratie-, opleidings-, werkgelegenheidsen<br />

huisvestingsprojecten gestart.<br />

168 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Hoofdstuk<br />

11<br />

Behandeling van verslaafden<br />

11.1 Voorwaarden voor optimale zorg<br />

Overeenkomstig haar opdracht is de commissie hiervoor ingegaan op de medicamenteuze<br />

behandeling van drugverslaving. Echter, reeds in het eerste hoofdstuk werd benadrukt<br />

dat het voorschrijven van geneesmiddelen maar één aspect vormt van de behandeling<br />

van drugverslaafden. Omdat verslaving volgens hedendaagse inzichten een tot<br />

chroniciteit neigende aandoening is van biopsychosociale etiologie, zullen over het algemeen<br />

de beste resultaten worden bereikt indien de behandeling zich niet alleen richt<br />

op de biologische maar tevens op de psychologische en de sociale aspecten. Een dergelijke<br />

benadering is alleen mogelijk wanneer aan een aantal voorwaarden is voldaan.<br />

1 Primair is het wekken van belangstelling voor en het verbreiden van kennis omtrent<br />

het fenomeen ‘verslaving’. De ontwikkelingen en inzichten in de biologie van verslaving<br />

die hebben geleid tot de overtuiging dat verslaving een behandelbare hersenaandoening<br />

is, hebben tot op heden onvoldoende bekendheid verkregen, niet alleen<br />

bij het publiek maar ook in de medische wereld. In 1995 kwam uit een in opdracht<br />

van de KNMG gehouden enquête onder ‘sleutelpersonen’ — allen arts —<br />

naar voren dat men de problematiek als ‘niet typisch medisch’ beschouwde<br />

(Boe95). Nog immer bestaat de opvatting dat verslaving alleen maar een uiting is<br />

van wilszwakte en een slap karakter (Gre01, Vas01a; ook: Gee01). De vaak openlijk<br />

vijandige houding van het publiek — dat waar mogelijk ieder contact mijdt<br />

omdat wordt aangenomen dat elke verslaafde een misdadiger is — draagt bij tot het<br />

stigma dat verslaafden dragen. Omdat dit stigma afstraalt op een ieder die zich met<br />

169 Behandeldoelstellingen


hen inlaat, mag de verslavingsgeneeskunde zich niet verheugen in veel aanzien en<br />

waardering (oa Dri99). Gevolg van dit alles is dat instellingen voor hulpverlening<br />

in vele gevallen ook niet worden gezien als instellingen voor gezondheidszorg.<br />

Publieksvoorlichting door overheid en media over het wezen van verslaving en de<br />

verschillende therapeutische mogelijkheden kan een belangrijke bijdrage leveren<br />

aan een op de huidige stand van wetenschap gebaseerde beeldvorming en daarmee<br />

aan ‘destigmatisering’ van verslaafden en maatschappelijke integratie van deze categorie<br />

patiënten.<br />

Anderzijds moet worden bedacht dat verslaafden, zo zij zich al tot de hulpverlening<br />

wenden, dit voornamelijk doen vanwege sociale en psychische problemen<br />

(RvZ99). De meesten willen daarvoor — en voor bijkomende medische problemen<br />

— zo goed mogelijk worden behandeld, maar wel blijven gebruiken. Ook verslaafden<br />

zelf moeten leren inzien dat verslaving een ziekte is en niet iets waarvoor zij<br />

zich behoeven te schamen. Zij moeten zich, zonder op vooroordelen te stuiten, tot<br />

de hulpverlening — dus ook tot hun huisarts — kunnen wenden.<br />

2 Het uitgangspunt dat over het algemeen de beste resultaten zullen worden bereikt<br />

indien de behandeling van verslaafden zich richt op zowel de biologische als de<br />

psychologische en de sociale aspecten, heeft consequenties voor de personeelsopbouw<br />

van de instellingen voor hulpverlening. Wanneer aan patiënten medicatie<br />

(zoals methadon) wordt voorgeschreven, dient aan de instelling een arts verbonden<br />

te zijn. Daarnaast heeft men speciaal opgeleide verpleegkundigen, een (consulterend)<br />

psychiater en een toezicht houdend apotheker nodig. Voor crisisinterventie<br />

moet de instelling over sociaal-psychiatrisch verpleegkundigen kunnen beschikken.<br />

Wanneer de nadruk ligt op psychologische begeleiding, op resocialisatie en op<br />

maatschappelijke dienstverlening, zijn sociaal, agogisch en psychotherapeutisch<br />

geschoolde medewerkers de belangrijkste hulpverleners. Tot op heden worden de<br />

verschillende beroepsbeoefenaars in hun opleiding onvoldoende op deze taken<br />

voorbereid.<br />

3 Al kunnen medicamenteuze interventies meestal niet méér zijn dan een onderdeel<br />

van de geïntegreerde, multidisciplinaire behandeling van een multifactorieel bepaalde<br />

aandoening, de behandeling van verslaafden behoort in de eerste plaats tot<br />

het medisch handelen (zie 1.2.2): verslavingszorg is gezondheidszorg. Dit houdt in<br />

dat ook de organisatie en de financiering die van een gezondheidszorgvoorziening<br />

moeten zijn.<br />

4 Omdat verslavingszorg gezondheidszorg is, moeten verslaafden zoveel als mogelijk<br />

‘evidence-based’ en volgens een professionele standaard worden behandeld.<br />

Dit betekent dat voor de verslavingszorg richtlijnen moeten worden ontwikkeld.<br />

Het in acht nemen van een professionele standaard is in de gezondheidszorg verplicht<br />

(Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG); Wet op de Ge-<br />

170 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


neeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO)). Dat betekent dat explicitering<br />

en implementatie van de professionele standaard consequenties hebben voor de<br />

hulpverlening aan verslaafden.<br />

11.2 Organisatie, financiering en doelstellingen van de instellingen voor<br />

drugshulpverlening<br />

11.2.1 Historisch overzicht<br />

In de jaren dertig en veertig van de twintigste eeuw werden medische consultatiebureaus<br />

voor alcoholisme opgericht. Dit waren in eerste instantie reclasseringsinstellingen<br />

die werden gesubsidieerd door het Ministerie van Justitie. Toen begin jaren zeventig<br />

ook in Nederland het gebruik van heroïne opdook — met verslaving, criminaliteit en<br />

maatschappelijke onrust als neveneffecten — kregen deze instellingen tevens een taak<br />

op het gebied van de drugshulpverlening. De naam werd veranderd in ‘Consultatiebureaus<br />

voor Alcohol en Drugs’ (CAD’s). Deze CAD’s werden voor 40% door Volksgezondheid<br />

en voor 60% door Justitie betaald.<br />

In 1979 werd een nieuwe rijkssubsidieregeling voor de CAD’s van kracht, volgens<br />

welke het Ministerie van Justitie nog maar 40% betaalde en het Ministerie van Volksgezondheid<br />

en Milieuhygiëne 60%. De klinische verslavingszorg — die altijd nauwe<br />

banden met de CAD’s heeft onderhouden — werd van meet af aan via de AWBZ gefinancierd.<br />

Eveneens in 1979 werd door het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk<br />

werk een rijksbijdrageregeling voor gemeenten in het leven geroepen ten behoeve<br />

van maatschappelijke dienstverlening voor jongeren en jongvolwassenen (de ‘jojoregeling’).<br />

Hiervan werd in toenemende mate gebruik gemaakt voor de financiering<br />

van instellingen en projecten voor drugshulpverlening.<br />

In 1988 sloot het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur een akkoord<br />

met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten waarbij de gemeenten bevoegdheden<br />

kregen in een aantal maatschappelijke sectoren. Gevolg was dat de CAD’s onder gemeentelijk<br />

beleidsregime werden gebracht, waarmee de financiering van de gehele ambulante<br />

verslavingszorg (CAD’s, GG&GD-methadonverstrekking en jojo-projecten) in<br />

één regeling werd samengebracht, de Tijdelijke Financieringsregeling Verslavingszorg<br />

(TFV). Argument was onder meer dat bij een dergelijke decentralisatie minder gevaar<br />

bestond dat het specifieke karakter van de maatschappelijk georiënteerde drugshulpverlening<br />

verloren zou gaan. Het is niet onaannemelijk dat voor de gemeenten de bestrijding<br />

van overlast bij de aanpak van de verslavingsproblematiek de belangrijkste doel-<br />

171 Behandeldoelstellingen


stelling was (zie oa Brö99). Een medische benadering van verslaving en verslaafden<br />

had in deze opzet zeker geen prioriteit.<br />

In 1994 werden alle voorzieningen voor de ambulante verslavingszorg (behalve de<br />

poliklinieken van de verslavingsklinieken) onder de Tijdelijke Wet Stimulering Sociale<br />

Vernieuwing gebracht. De verantwoordelijkheid bleef daarmee bij de gemeenten. In samenwerking<br />

met de gemeenten heeft de rijksoverheid sedert medio jaren ‘90 een actief<br />

beleid gevoerd om de overlast als gevolg van druggebruik (en de handel in drugs) tegen<br />

te gaan (TK93,95; VWS00a).<br />

Tussen 1993 en 1996 gingen veel CAD’s samen met instellingen voor maatschappelijke<br />

hulpverlening. Eind 1996 waren er 16 instellingen voor ambulante verslavingszorg<br />

(met tezamen 130 vestigingen door het hele land) en 15 instellingen voor maatschappelijke<br />

drugshulpverlening, de vroegere jojo-instellingen. Voor de intramurale zorg functioneerden<br />

in dat jaar 19 verslavingsklinieken, waarvan ongeveer de helft deel uitmaakte<br />

van een psychiatrisch ziekenhuis (Gag97).<br />

In 2000 waren er nog acht instellingen voor maatschappelijke drugshulpverlening<br />

en twee CAD’s. Tien instellingen voor verslavingszorg combineren de functie van<br />

CAD, maatschappelijke hulpverlening en verslavingskliniek. Vier instellingen voor<br />

verslavingszorg combineren de CAD-functie met maatschappelijke hulp. Daarnaast waren<br />

in 2000 zeven GGZ-instellingen met een gespecialiseerde verslavingsafdeling en<br />

twee landelijk werkende verslavingsklinieken operationeel (GGZ01).<br />

Door de jaren heen bleef zowel de personeelsbezetting als de leiding van de instellingen<br />

voor ambulante drugshulpverlening voornamelijk uit maatschappelijk werkenden<br />

bestaan*. Daarmee bleef het accent van de hulpverlening op de maatschappelijke kant<br />

liggen. De medische aspecten van de verslavingsproblematiek kregen nauwelijks aandacht.<br />

Hoewel de <strong>Gezondheidsraad</strong> in het ‘Advies inzake behandeling van verslaafden<br />

aan opiaten c.q. wekaminen’ reeds in 1976 had geconcludeerd dat het voorschrijven<br />

van methadon grote voordelen kon bieden — zij het dat dit voorschrijven ‘uiteraard berust<br />

bij een aan het betreffende behandelinstituut verbonden medicus’ (GR76) — bleven<br />

de aan de instituten voor ambulante verslavingszorg verbonden medewerkers uiterst<br />

sceptisch: men beschouwde methadon ook als ‘dope’ en zou daarmee — met instemming<br />

van de overheid — de verslaving in stand houden.<br />

Pas met het opkomen van de AIDS-epidemie eind jaren tachtig veranderde deze visie:<br />

methadon bleek een goede manier om contact te houden met actieve druggebrui-<br />

* 1996: 505 full-time equivalents (fte), ofwel volledige arbeidsplaatsen, voor maatschappelijk werkenden tegen 115 fte<br />

voor (sociaal-psychiatrisch) verpleegkundigen en 66 fte voor academici zoals psychologen. Slechts 33 fte werden bezet<br />

door artsen (incl. psychiaters). Daarnaast waren er in dat jaar 302 fte beschikbaar voor administratief personeel (Gag97).<br />

172 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


kers. Maar ook toen bleef men het voorschrijven van methadon zien als ‘drugverstrekking’<br />

en werd vastgehouden aan het idee dat laag doseren minder verslavend zou zijn.<br />

De interventie was gericht op abstinentie via opneming in — door het rijk gefinancierde<br />

— drugvrije therapeutische gemeenschappen en op maatschappelijke hulp. Bij de resocialisatie<br />

bleef het maatschappelijk werk de kerndiscipline.<br />

11.2.2 Huidige situatie<br />

In dit advies is uiteengezet dat behandeling van verslaafden een medische behandeling<br />

is: verslavingszorg is gezondheidszorg. Dit houdt in dat ook de organisatie en de financiering<br />

die van een gezondheidszorgvoorziening moeten zijn.<br />

De huidige organisatie, personeelsopbouw en financiering van de ambulante drugshulpverlening<br />

is, mede als gevolg van de hiervoor geschetste ontwikkelingen, niet toegesneden<br />

op adequate behandeling van patiënten die lijden aan een tot chroniciteit neigende<br />

hersenaandoening en bij wie in vele gevallen zowel somatische als psychiatrische<br />

comorbiditeit kan worden vastgesteld.<br />

11.3 Verbetering van de kwaliteit van zorg<br />

11.3.1 Resultaten Scoren<br />

Binnen GGZ Nederland is, met steun van het Ministerie van VWS, in 1998 het project<br />

‘Resultaten Scoren’ van start gegaan. Doel is verbetering bewerkstelligen in de kwaliteit<br />

van het aanbod in de verslavingszorg en het in gang zetten van innovatieve ontwikkelingen<br />

op het gebied van preventie, genezing en zorg.<br />

Deskundigen uit wetenschap en praktijk werken daartoe in drie ‘ontwikkelcentra’<br />

(OC’s) op de gebieden ‘preventie en innovatie’, ‘behandeling’ en ‘sociale verslavingszorg’<br />

gezamenlijk aan de totstandkoming van protocollen en beschrijvingen van de<br />

beste praktijk. De voor de beoogde kwaliteitsverbeteringen en innovaties benodigde infrastructurele<br />

condities worden uitgewerkt in ondersteunende deelprojecten (leer- en<br />

opleidingsinfrastructuur; optimalisering bedrijfsinformatiesystemen, monitoring en<br />

productbekostiging).<br />

Een programmacoördinatiecommissie vormt de formele verbinding tussen de drie<br />

ontwikkelcentra en de deelprojecten. De programmacoördinatiecommissie wordt geadviseerd<br />

door de wetenschappelijke commissie van Resultaten Scoren (Es01).<br />

De commissie verwacht dat bij de uitvoering van dit advies op verschillende onderdelen<br />

kan worden aangesloten bij activiteiten in het kader van Resultaten Scoren.<br />

173 Behandeldoelstellingen


11.3.2 Richtlijnen<br />

De commissie hoopt dat dit rapport zal kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van een<br />

zoveel mogelijk op ‘evidence’ gebaseerd, geïntegreerd en kwalitatief optimaal handelen<br />

in de verslavingszorg. Zij sluit hiermee aan bij de eerste doelstelling van het hiervoor<br />

genoemde project Resultaten Scoren: verbetering van de kwaliteit van de verslavingszorg.<br />

Dat project richt zich hiertoe onder meer op de ontwikkeling en toetsing van<br />

zowel ‘practice’- als ‘evidence’-based protocollen (Es01).<br />

De commissie is, via een ‘evidence-based’ benadering, in de voorafgaande hoofdstukken<br />

uitvoerig ingegaan op de doelstellingen bij behandeling van drugverslaving en<br />

op de mogelijkheden voor medicamenteuze interventie. In deze paragraaf komen verschillende<br />

andere aspecten aan de orde die bij de behandeling van verslaafden aandacht<br />

verdienen. De commissie acht het van belang dat een en ander zo spoedig mogelijk<br />

wordt uitgewerkt tot richtlijnen voor de praktijk. Coördinatie van hierop gerichte activiteiten<br />

lijkt bij uitstek een taak voor de Stuurgroep Ontwikkeling Multidisciplinaire<br />

Richtlijnen in de GGZ — die tevens zorg zou kunnen dragen dat de eenmaal opgestelde<br />

richtlijnen met een zekere regelmaat kritisch worden bezien en zo nodig bijgesteld<br />

(zie oa Ass01 en She01).<br />

Bereikbaarheid hulpverlening<br />

De drugshulpverlening moet voor iedere patiënt direct en laagdrempelig toegankelijk<br />

zijn. Belangrijke reden daarvoor is dat de motivatie zich te laten behandelen afneemt<br />

met de wachttijd (Mad95). Voor bepaalde patiënten kan in een bepaalde fase van hun<br />

behandeling — veelal aan het begin — dagelijks persoonlijk contact met de hulpverlening<br />

noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld als hun klinische toestand dit vereist of als meegeven<br />

van medicatie geen reële optie is (risico van een overdosis doordat de patiënt alles<br />

in één keer inneemt; kans op doorverkoop). Mede met het oog op bereikbaarheid voor<br />

noodgevallen acht de commissie het van belang dat gedurende zeven dagen per week<br />

drugshulpverlening beschikbaar is.<br />

Samenwerking en communicatie<br />

Verslavingszorg is gezondheidszorg: dat betekent dat de samenwerking tussen instellingen<br />

voor verslavingszorg en andere gezondheidszorginstellingen goed geregeld moet<br />

zijn en dat de communicatie over behandeling en voorgeschreven medicatie tussen de<br />

verschillende hulpverleners gestructureerd en soepel moet verlopen. In verband met<br />

eventuele doorverwijzing ter behandeling van comorbide stoornissen is het bijvoor-<br />

174 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


eeld relevant dat een goede samenwerking bestaat tussen de drugshulpverlening, de<br />

huisartsen en specialisten in de regio en de apotheek (zie ook het naar aanleiding van<br />

de door de KNMG georganiseerde ‘invitational conferences’ (1998 en 1999) opgestelde<br />

Beleidsdocument (KNMG99)).<br />

In het advies ‘Van implementeren naar leren’ (GR00) heeft de <strong>Gezondheidsraad</strong> erop<br />

gewezen dat professionals in de gezondheidszorg in toenemende mate moeten functioneren<br />

in grote organisatorische verbanden; daarmee krijgt de proceskant een essentiële<br />

plaats bij de inhoud en de kwaliteit van de zorgverlening. Gevolg is dat professionals in<br />

de gezondheidszorg ook managementvaardigheden moeten ontwikkelen en dat behoefte<br />

ontstaat aan kennis op dit specifieke gebied. Inzichten uit de sociale wetenschappen<br />

en de organisatiekunde kunnen behulpzaam zijn bij het leren samenwerken.<br />

De nog steeds toenemende mogelijkheden op het gebied van de automatisering,<br />

waardoor snelle, efficiënte en volledige overdracht van gegevens eenvoudig is te realiseren,<br />

verdienen hierbij aparte aandacht.<br />

Bejegening<br />

Alle patiënten, dus ook verslaafden, hebben recht op een serieuze en respectvolle bejegening.<br />

De sfeer waarin de hulpverleningscontacten plaatsvinden, vormt een belangrijke<br />

component van een succesvolle behandeling (Car97; zie ook GR98); zoals vaak in<br />

de geneeskunde, zijn arts en context minstens zo belangrijk als het geneesmiddel. Maar<br />

ook de therapietrouw blijkt significant geassocieerd met de attitude van de arts<br />

(Cap96,98; zie voorts Bre96, Bri97a, Bla99). Overigens betekenen een empathische benadering<br />

en het streven naar een goede sfeer niet dat een hulpverlener niet redelijk directief<br />

mag zijn (Dac01).<br />

Indicatiestelling<br />

Relatief weinig is bekend over de criteria op grond waarvan een bepaalde behandeling<br />

bij een bepaalde verslaafde de voorkeur zou verdienen en over de effectiviteit van op<br />

de persoon toegesneden zorg. Wel is gebleken dat psychopathologie, polydruggebruik<br />

en een beperkte sociale integratie een belangrijke — ongunstige — prognostische<br />

waarde hebben.<br />

Derhalve moet men bij het stellen van een indicatie voor behandeling van drugverslaafden<br />

in de eerste plaats rekening houden met<br />

psychopathologie; hierbij moet men erop bedacht zijn dat psychiatrische comorbiditeit<br />

zich, in het bijzonder bij langdurig verslaafden, in verschillende vormen en<br />

175 Behandeldoelstellingen


gradaties kan voordoen en vaak moeilijk is af te grenzen van (de gevolgen van) de<br />

verslaving<br />

polydruggebruik<br />

sociale integratie.<br />

Daarnaast moet aandacht worden besteed aan<br />

de farmacologische eigenschappen van het middel (of de middelen) waaraan de patiënt<br />

verslaafd is en de hoeveelheid die hij daarvan gebruikt<br />

de ernst van de verslaving en de daaruit voortvloeiende functionele en cognitieve<br />

beperkingen<br />

eventuele lichamelijke comorbiditeit<br />

behandelingsvoorgeschiedenis<br />

eventueel vanwege lichamelijke en psychische/psychiatrische comorbiditeit gebruikte<br />

medicatie<br />

mogelijke zwangerschap<br />

de persoonlijkheid van de verslaafde: diens sterke en zwakke punten en kwetsbaarheden<br />

het gedragspatroon<br />

de sociale omstandigheden, inclusief risicovolle bestaanswijzen (prostitutie, dakloos)<br />

en belangrijke derden (ouders, partner, kinderen; ook verslaafd?)<br />

het verloop van eerdere contacten met de verslavingszorg.<br />

In het advies ‘Onderzoek op Druggebruik’ (GR98) heeft de commissie gewezen op de<br />

noodzaak van een gedegen algemeen lichamelijk onderzoek als onderdeel van de diagnostiek<br />

bij de intake van drugverslaafden. Bij een dergelijk onderzoek moet in het bijzonder<br />

rekening worden gehouden met seksueel overdraagbare aandoeningen en longproblemen<br />

(vrijwel alle drugverslaafden roken intensief sigaretten, zie 9.3). Gezien de<br />

frequentie waarmee lichamelijke comorbiditeit zich voordoet en de ernst van de verschillende<br />

aandoeningen — die zich ook vaak in combinatie voordoen — behoort behandeling<br />

daarvan een integraal onderdeel te zijn van de behandeling van verslaafden.<br />

De voedingstoestand behoeft speciale aandacht. Druggebruik beïnvloedt de smaak en<br />

het voedingspatroon — en daarmee de voedingstoestand, het metabolisme en het lichaamsgewicht<br />

— en is een van de belangrijkste voorspellers van ondervoeding<br />

(Gel95). Subklinische ondervoeding kan resulteren in een onvoldoende immuunfunctie,<br />

die kan voortbestaan ook als de patiënt inmiddels abstinent is geworden (Var97). Verbeteren<br />

van de voedingstoestand kan de voortgang van ziekten, in het bijzonder HIV,<br />

afremmen en bijdragen tot een betere kwaliteit van leven.<br />

176 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Het psychiatrisch onderzoek is in eerste instantie oriënterend en vooral gericht op het<br />

onderkennen van tekenen van psychose, persoonlijkheidspathologie (met name ADHDproblematiek),<br />

depressie en posttraumatische stressstoornissen.<br />

Het laboratoriumonderzoek moet een breedspectrum urine-onderzoek op psychotrope<br />

stoffen omvatten (zie GR98). Daarnaast is een thoraxfoto nodig (tuberculose)<br />

en, wanneer — bijvoorbeeld op grond van en risicovolle levensstijl — een vermoeden<br />

van een somatische ziekte bestaat, bloedonderzoek (onder andere op HIV en hepatitis<br />

C- en B-dragerschap en /of antistoftiter, Mantouxtest).<br />

In voorkomende gevallen moet de patiënt voor behandeling van comorbide aandoeningen<br />

naar zijn huisarts of, via deze, naar een specialist worden verwezen. Bij verslaafden<br />

met ernstige psychiatrische stoornissen is verwijzing naar een instelling waaraan<br />

een psychiater is verbonden wenselijk, opdat een geïntegreerde behandeling van<br />

zowel verslaving als psychiatrische stoornis kan plaatsvinden.<br />

Behandeldoel en -plan<br />

Het hierboven beschreven proces van indicatiestelling leidt tot een diagnose van de<br />

aard en ernst van de verslaving en geeft inzicht in de overige functioneringsgebieden<br />

van de patiënt. Bij de behandelvoorgeschiedenis komen de zorgtekorten van de patiënt<br />

naar voren; de behandelaar moet nagaan of de patiënt die zelf ook als zodanig ervaart,<br />

of daar iets aan moet worden gedaan en zo ja, wat de prioriteiten zijn.<br />

Vervolgens moet een inschatting worden gemaakt van de motivatie van de patiënt:<br />

deze is bepalend voor de doelstelling van de behandeling en voor de kans dat het gestelde<br />

doel zal worden bereikt. Gepoogd moet worden teleurstellingen te voorkómen.<br />

De hulpverlener moet bedacht zijn op het optreden van psychiatrische decompensatie<br />

bij verslaafden met psychiatrische comorbiditeit.<br />

Omdat de meeste interventies onvoldoende werkzaam zijn als zij geïsoleerd worden<br />

toegepast, zal voor een hulpaanbod op maat veelal een multidisciplinaire inbreng<br />

nodig zijn (APA95). Over het algemeen zal ten minste een verpleegkundig zorgplan en<br />

maatschappelijke ondersteuning nodig zijn.<br />

Wanneer medicamenteuze behandeling wordt overwogen, moet de arts helder voor<br />

ogen hebben wat geneesmiddelen in een bepaalde dosering en met een bepaalde toedieningsfrequentie<br />

kunnen bijdragen tot het bereiken van het beoogde doel. Als bijvoorbeeld<br />

abstinentie wordt beoogd, zal de dosering en de duur van de behandeling anders<br />

zijn dan bij het voorschrijven van hetzelfde geneesmiddel in het kader van een onderhoudsbehandeling.<br />

In dat geval moet de arts met de patiënt overleggen of deze het gebruik<br />

van illegale middelen wil voortzetten of dat hij denkt dit gebruik te kunnen (en<br />

willen) staken. Explicitering van het behandeldoel is dus noodzakelijk.<br />

177 Behandeldoelstellingen


Wat als ‘succesvolle behandeling’ kan worden betiteld, is mede afhankelijk van het<br />

middel waaraan de patiënt verslaafd is en van het gestelde behandeldoel. Bij heroïneverslaving<br />

bijvoorbeeld wordt steeds minder alleen het bereiken van stabiele abstinentie<br />

als behandelsucces beschouwd; ook een verbetering van de gezondheidstoestand en<br />

het dankzij adequate medicatie weer redelijk functioneren wordt als zodanig aangemerkt.<br />

Ook daarin verschilt de behandeling van en de zorg voor verslaafden dus niet<br />

van die voor andere patiënten (GR95, O’Br96).<br />

Voorlichting<br />

Op grond van de WGBO heeft een patiënt recht op informatie over de kans dat de<br />

voorgestelde behandeling zijn klachten en symptomen zal doen verminderen of verdwijnen.<br />

Dit betekent dat de arts met de patiënt moet bespreken wat het doel van de behandeling<br />

zal zijn, waarom dit behandeldoel wordt gekozen, hoe dit kan worden bereikt<br />

en welke de alternatieven zijn. Ingegaan moet worden op de aard van de behandeling<br />

en op de kans op en de mogelijke ernst van complicaties, maar ook op irreële verwachtingen.<br />

Wanneer geneesmiddelen worden voorgeschreven, behoort voorlichting over het<br />

effect, eventuele risico’s (zowel van innemen van de medicatie als van het staken daarvan)<br />

en mogelijke bijwerkingen deel uit te maken van de informatie. Extra aspect daarbij<br />

is dat veel verslaafden — net zoals andere patiënten overigens — de neiging hebben<br />

om alle onprettige lichamelijke en psychische verschijnselen toe te schrijven aan de<br />

voorgeschreven medicatie. Gewezen moet worden op de mogelijke negatieve invloed<br />

van (combinaties van) (genees)middelen op de rijvaardigheid (Lec00). Het is in Nederland<br />

aan patiënten die zijn gestabiliseerd op een onderhoudsdosering methadon wettelijk<br />

verboden een personenauto te besturen — zulks in tegenstelling tot hetgeen in sommige<br />

andere landen het geval is (zie ook GR98).<br />

Patiënten die dankzij een adequate onderhoudsbehandeling zodanig zijn verbeterd<br />

dat zij willen afkicken, moeten worden gewezen op het risico van terugval bij afbouw<br />

van hun medicatie.<br />

Voorlichting over anticonceptie, seksueel overdraagbare aandoeningen mag niet<br />

ontbreken. Ook gezonde voeding moet ter sprake worden gebracht.<br />

Al eerder heeft de commissie bepleit dergelijke informatie niet alleen mondeling te verschaffen,<br />

maar het besprokene op schrift aan de patiënt mee te geven, bij voorkeur in<br />

de vorm van een in begrijpelijke taal gestelde, geïllustreerde folder, waarin tevens is<br />

vermeld tot wie men zich met eventuele vragen kan wenden en wanneer (GR98). Het<br />

vermogen geschreven teksten niet alleen te lezen maar ook te begrijpen is bij deze categorie<br />

patiënten vaak beperkt, niet alleen vanwege een minimale of geheel ontbrekende<br />

178 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


scholing, maar ook vanwege cognitieve beperkingen als gevolg van overmatig alcoholen<br />

druggebruik (Dar00). Daarmee moet bij het ontwerpen van informatiemateriaal dan<br />

ook terdege rekening worden gehouden (Wei01). Omdat ook het vermogen van dergelijke<br />

patiënten informatie te onthouden veelal beperkt is (Dar00), is herhaling van belang.<br />

Gebleken is dat goede en begrijpelijke voorlichting uitval significant beperkt, de<br />

therapietrouw bevordert en subjectieve onthoudingsverschijnselen vermindert (Phi86,<br />

Gre88, Mat96).<br />

Toestemmingsverklaring<br />

Nadat de patiënt op de hoogte is gesteld over de verschillende aspecten van de voorgestelde<br />

behandeling, dient hij, conform de WGBO, daarvoor zijn toestemming te geven.<br />

Pas daarna kan met de behandeling kan worden begonnen.<br />

Het verdient aanbeveling een dergelijk behandelplan in de vorm van een individuele<br />

behandelovereenkomst op schrift te stellen.<br />

Motivatie en therapietrouw<br />

Belangrijke factor bij het slagen van iedere medische behandeling is de medewerking<br />

van de patiënt. Deze medewerking — die in belangrijke mate wordt bepaald door motivatie<br />

— komt onder meer tot uiting in therapietrouw, zowel ten aanzien van de voorgeschreven<br />

medicatie als ten aanzien van de behandeling in het algemeen. Motivatie is<br />

echter niet uitsluitend een kenmerk van de patiënt en zeker geen statisch gegeven (zie<br />

ook hiervoor onder ‘bejegening’). Daarom kan ‘motiverende gespreksvoering’ een positief<br />

effect sorteren (Mil91, Sch00).<br />

Omdat in de praktijk van de drugshulpverlening therapie- en medicatietrouw over<br />

het algemeen niet optimaal zijn, is het verstandig met de patiënt te bespreken hoe de<br />

medicatie zal worden beheerd en of deze zal worden ingenomen waar anderen bij zijn<br />

(men spreekt van Direct Observed Therapy, ofwel DOT). Het kan raadzaam zijn de<br />

partner of een familielid bij de behandeling te betrekken (EDOCRA, Roo97). Hierbij<br />

moet men zich realiseren dat ook de ondersteunende personen soms professionele ondersteuning<br />

nodig hebben (Civ00, Sta01).<br />

Bij het bepalen van de doseringsfrequentie moet worden bedacht dat (zeer) lang<br />

werkende middelen zoals buprenorfine in de praktijk niet altijd alleen maar voordeel<br />

bieden: voor veel patiënten is het beter en gemakkelijker een dagelijkse medicatieroutine<br />

aan te houden dan er op bepaalde dagen aan te moeten denken een geneesmiddel in<br />

te nemen. Kranzler waarschuwt dat een gebrek aan dagelijks contact contraproductief<br />

kan zijn (Kra99; zie verder onder ‘vervolgafspraken’).<br />

179 Behandeldoelstellingen


Ten slotte: medicatie is ook handelswaar. De patiënt kan redenen hebben meegegeven<br />

medicatie te verkopen. Urinecontroles kunnen uitsluitsel geven of voorgeschreven<br />

medicatie daadwerkelijk is ingenomen.<br />

Vervolgafspraken<br />

De frequentie van eventuele vervolgafspraken hangt af van de doelstelling van de behandeling<br />

en van het stadium van de behandeling waarin de patiënt verkeert. Wanneer<br />

het behandeldoel terugvalpreventie is, is het van groot belang vooral in de eerste weken<br />

intensief contact met de patiënt te houden: het merendeel van de patiënten valt in die<br />

eerste periode terug. Onvoldoende therapietrouw speelt daarbij vaak mede een rol. Dit<br />

geldt ook voor patiënten die nog maar kort op een onderhoudsbehandeling zijn ingesteld.<br />

Het is daarom aan te raden een patiënt binnen een week na het eerste consult opnieuw<br />

te laten komen om na te gaan of hij al iets gemerkt heeft van het effect van de<br />

medicatie, hoe het met de therapietrouw staat en of zich bijwerkingen voordoen. Er<br />

moet rekening mee worden gehouden dat een slecht herinneringsvermogen de oorzaak<br />

van non-compliance kan zijn (Dar00).<br />

Een andere belangrijke reden een patiënt aan het begin van de behandeling frequent<br />

terug te laten komen, is het instellen van de medicatie. Gebleken is dat het risico van<br />

overdosering het grootst is in de eerste weken na (her)intake; accumulatie van methadon<br />

speelt hierbij mogelijk een rol (Cap99, Bus02). Dit risico bestaat ook wanneer andere<br />

medicamenten worden voorgeschreven. De commissie adviseert daarom de patiënt<br />

geleidelijk op de gewenste dosering van de voor te schrijven geneesmiddelen in te stellen.<br />

Het optreden van onthoudingsverschijnselen en bijgebruik zijn over het algemeen<br />

indicatoren van een te lage dosering (Lea01).<br />

Als de patiënt na deze eerste weken niet is teruggevallen en zijn therapietrouw<br />

goed is, kan hij in het algemeen minder frequent door de arts worden gezien.<br />

Wanneer een patiënt is gestabiliseerd, kan hem voor een aantal dagen medicatie<br />

worden meegegeven. Voor de hulpverlening is dit tijdbesparend en gemakkelijk, zeker<br />

ter overbrugging van het weekend. Een dergelijke fasering, waarbij op basis van de resultaten<br />

versoepeling van het regime wordt doorgevoerd, ziet men ook in de Amerikaanse<br />

methadon-behandelprotocollen.<br />

Echter, niet voor alle patiënten is dit een geschikte handelwijze. Vaak is dagelijks<br />

persoonlijk contact van belang: hetzij omdat dit kan worden aangegrepen als stimulans<br />

de behandeling vol te houden, hetzij omdat, door de medicatie onder toezicht te laten<br />

innemen (DOT), doorverkoop kan worden voorkomen. Bovendien kan voor bepaalde<br />

patiënten de dagelijkse gang naar de hulpverlening enige structuur in de dag brengen.<br />

180 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Monitoring<br />

Bij de behandeling van chronisch verslaafden is, vanwege het wisselend beloop en mogelijke<br />

veranderingen in het maatschappelijk functioneren, regelmatig diagnostiek en<br />

bijstellen van de behandeling nodig, ongeacht de behandeldoelstelling. Men spreekt<br />

van ‘monitoring’ of periodiek onderzoek. Over het algemeen is het wenselijk een dergelijk<br />

onderzoek iedere drie maanden te herhalen. Verpleegkundige interventie kan de<br />

opkomst stimuleren. Bij een dergelijk heronderzoek dienen in ieder geval onderstaande<br />

punten aan de orde te komen:<br />

verslaving: aard, intensiteit en wijze van gebruik; breedspectrum urine-onderzoek,<br />

zowel gericht op bijgebruik als ter controle op de medicatie-inname; voldoet de behandeling?<br />

maatschappelijk functioneren: contacten met de politie; inkomen, uitkering, schulden;<br />

woonomgeving, ordeproblemen; bezigheden, werk; contacten met familie,<br />

partner, kinderen<br />

psychopathologie: wanen, hallucinaties (al dan niet door middelen veroorzaakt);<br />

depressie, suïcidaliteit, persoonlijkheidsstoornissen, ADHD<br />

infectieziekten: eens per jaar moet een thoraxfoto worden gemaakt (screening op<br />

tbc). Bij actieve prostitué(e)s is met regelmaat een volledig SOA-onderzoek nodig<br />

(uitstrijk, kweek, bloed). Ook een Mantoux-test is noodzakelijk.<br />

Een gemotiveerde patiënt kan worden aangemoedigd zelf in een dagboek te vermelden<br />

hoeveel medicatie hij die dag heeft genomen en de mate van craving te noteren, bijvoorbeeld<br />

door het aantal uren op te schrijven dat hij aan middelengebruik heeft gedacht.<br />

Daarbij kan ook gebruik worden gemaakt van daartoe ontwikkelde schalen. Dergelijke<br />

registraties kunnen een aanknopingspunt vormen voor een gesprek en een handvat<br />

voor bijstellen van de medicatie.<br />

Uiteraard wordt ook van de huisarts verwacht dat deze de voortgang controleert — dat<br />

is immers de normale praktijk bij de behandeling van chronisch zieken.<br />

Counseling<br />

Onder ‘counseling’ kunnen verschillende vormen van raad geven worden begrepen: zowel<br />

meer praktisch gerichte advisering (zoals adviezen over HIV-preventie, veilig gebruik<br />

en veilig vrijen, anticonceptie), als psychosociale ondersteuning. Onderscheid<br />

moet worden gemaakt tussen counseling die door de behandelaar essentieel wordt gevonden<br />

— en die dus als onlosmakelijk onderdeel van de behandeling in de behandelingsovereenkomst<br />

wordt opgenomen — en aandacht of hulp die op verzoek van de pa-<br />

181 Behandeldoelstellingen


tiënt wordt gegeven. Ook bij counseling kan voorlichting de subjectieve kwaliteit van<br />

de zorg verbeteren.<br />

Een verplichtende structuur van individuele aandacht is waardevol omdat de toestand<br />

van de patiënt ingrijpend kan veranderen waardoor aanpassing van de behandeling<br />

danwel verwijzing (veelal naar maatschappelijke opvang) nodig is. Anderzijds geven<br />

dergelijke contacten de patiënt de mogelijkheid klachten over de behandeling of de<br />

bejegening naar voren te brengen. Gebleken is dat patiënten wel hulp accepteren mits<br />

men hen het gevoel geeft gerespecteerd te worden (Nee94, RvZ99).<br />

Wanneer om aandacht wordt gevraagd, dient te worden geïnformeerd naar doel en<br />

reden. De behandelaar moet zich vervolgens afvragen welke vorm van aandacht in het<br />

specifieke geval geschikt is.<br />

Ongeacht het karakter van de counseling moet de behandelaar zorgdragen voor<br />

adequate verslaglegging.<br />

Actief volgen (‘outreach’)<br />

De meervoudige problematiek van chronische patiënten maakt coördinatie van zorg en<br />

het actief volgen van degenen die niet op hun vervolgafspraak komen (‘outreach’)<br />

noodzakelijk. Een dergelijke benadering is het meest van belang bij patiënten met ernstige<br />

comorbiditeit, maar ook bij patiënten die zijn gemotiveerd voor abstinentie maar<br />

de behandeling niet kunnen volhouden en terugvallen. Het is relevant dat wordt geïnformeerd<br />

naar de redenen van het wegblijven. Van een outreach-gerichte houding gaat<br />

een motiverende impuls uit naar de patiënt, maar ook naar de instelling als blijkt dat<br />

elementen in bijvoorbeeld de bejegening kunnen worden verbeterd.<br />

De voor outreach benodigde activiteiten — die onder meer het opzoeken van patiënten<br />

in ziekenhuizen en het opsporen van dak- en thuislozen omvatten — zijn vergelijkbaar<br />

met die welke in het kader van ‘bemoeizorg’ worden uitgevoerd bij ‘zorgwekkende<br />

zorgmijders’ in de GGZ. Men zet bij deze activiteiten bij voorkeur sociaal-psychiatrische<br />

verpleegkundigen in.<br />

Verslaglegging en dossiervorming<br />

De behandelaar moet nauwkeurig vastleggen wat de voorgestelde behandeling inhoudt<br />

en waarom daarmee is begonnen. De resultaten van de vervolgafspraken (inclusief<br />

eventueel bijstellen van de medicatie, met de reden daarvoor), van eventuele outreachactiviteiten<br />

en van het periodiek onderzoek worden eveneens opgetekend, evenals de<br />

aard en het resultaat van counseling-activiteiten. Dit maakt het mogelijk de behandeling<br />

te evalueren en zo nodig bij te stellen. Het is raadzaam een dergelijke evaluatie via een<br />

182 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


vast protocol uit te voeren en daarin tevens aan te geven met welke andere instellingen/hulpverleners<br />

over de patiënt in kwestie contact is geweest en met welk resultaat.<br />

11.3.3 Implementatie<br />

De commissie wijst erop dat het opstellen van richtlijnen slechts een eerste stap is om<br />

de in dit advies naar voren gebrachte, wetenschappelijk gefundeerde aanbevelingen te<br />

realiseren. Voor het in de dagelijkse praktijk doorvoeren van richtlijnen moet meer gebeuren<br />

dan het rondzenden daarvan aan artsen die toch al met informatie worden overstelpt.<br />

Het is noodzakelijk direct bij de richtlijnen een implementatietraject aan te geven<br />

(Gib01). De vraag hoe dit traject zou moeten verlopen, moet volgens het <strong>Gezondheidsraad</strong>advies<br />

‘Van implementeren naar leren’ worden opgevat als de vraag naar het<br />

optimaliseren van de patiëntenzorg (GR00).<br />

De commissie bepleit bij de implementatie van de op te stellen richtlijnen aansluiting<br />

te zoeken bij het project Resultaten Scoren. Daarin doet men niet alleen ervaring<br />

op met de toetsing van protocollen, maar ook met interactieve voorlichting gericht op<br />

kwaliteitsverbetering. Omdat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van<br />

mening is dat, ‘in aanvulling op de verantwoordelijkheden van beroepsbeoefenaren, instellingen<br />

en wetenschappelijk onderzoekers’, de implementatie van passende zorg<br />

moet worden bevorderd, is voortzetting van de ondersteuning van dit project toegezegd<br />

(VWS00).<br />

11.3.4 Professionele standaard en keuzevrijheid<br />

Wanneer de richtlijnen waartoe hier een aanzet wordt gegeven uitmonden in een professionele<br />

standaard voor de hulpverlening aan drugverslaafden, betekent dat een inperking<br />

van de keuzevrijheid in individuele hulpverleningsrelaties. Dit heeft gevolgen<br />

voor zowel de hulpverlener als de patiënt.<br />

Is de standaard duidelijk, dan zal de vrijheid om af te wijken van een beproefde behandelstrategie<br />

afnemen. Persoonlijke, subjectieve preferenties moeten in belangrijke<br />

mate wijken voor onderbouwde opinies en standaarden.<br />

Voor de individuele behandelaar wordt het eenvoudiger, maar ook noodzakelijker,<br />

om grenzen te trekken waar het gaat om eventuele voorkeuren van de patiënt voor bepaalde<br />

behandelmethoden. De patiënt kan niet van de hulpverlener vergen dat deze de<br />

professionele eisen terzijde schuift. Anderzijds mag de patiënt verwachten dat het handelen<br />

van de hulpverlener aan die professionele eisen voldoet.<br />

Naarmate de professionele standaard diffuser is, is de ruimte voor individuele voorkeuren<br />

(van zowel hulpverlener als verslaafde) groter en heeft de hulpverleningsrelatie<br />

een hoger ‘onderhandelingskarakter’. Hoe een professionele standaard ingepast wordt<br />

183 Behandeldoelstellingen


in de werkwijze van de hulpverlening wordt hieronder uiteengezet. De commissie gaat<br />

daarbij na wie in welke situatie vaststelt wat de passende behandeldoelstelling en -methode<br />

is, op grond van welke criteria en overwegingen dat gebeurt en wat de plaats is<br />

van de professionele standaard in dat proces.<br />

Vrijwillige hulpverleningsrelaties<br />

Krachtens de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) is de<br />

hulpverlener allereerst gehouden als ‘goed hulpverlener’ de professionele standaard in<br />

acht te nemen. Bovendien dient hij voor elke behandeling toestemming van de patiënt<br />

te verkrijgen. Dit impliceert dat de hulpverlener, met de professionele standaard als<br />

richtsnoer, een voorstel tot behandeling kan doen, maar dat de patiënt de vrijheid heeft<br />

dit af te wijzen. Ook heeft de patiënt de vrijheid de hulpvraag te beperken en te opteren<br />

voor een beperkte behandelingsdoelstelling. De hulpverlener kan slechts die wensen<br />

van de patiënt afwijzen die zouden leiden tot handelen in strijd met de professionele<br />

standaard, bijvoorbeeld als de behandeldoelstelling en/of -methode waar de voorkeur<br />

van de patiënt naar uitgaat vanuit medisch-professioneel perspectief zinloos of schadelijk<br />

zijn. De patiënt behoudt eveneens de vrijheid om tussentijds terug te komen op de<br />

toestemming voor een overeengekomen behandelplan. WGBO noch BIG* kennen mogelijkheden<br />

tot dwangbehandeling over te gaan.<br />

Drangprojecten<br />

In de strafrechtelijke sfeer is vaak sprake van een maatschappelijk bepaalde behandeldoelstelling<br />

die is gerelateerd aan het voorkómen van overlast, strafbare feiten en dergelijke.<br />

Dit is het geval bij strafvervangende behandeling, voorwaardelijke veroordeling,<br />

schorsing voorlopig opgelegde hechtenis (op de bijzondere voorwaarde van deelname<br />

aan een verslavingsbehandeling), voorwaardelijke oplegging van SOV** (met als<br />

voorwaarde dat betrokkene zich bereid verklaart tot (intramurale danwel ambulante)<br />

behandeling in een gezondheidszorginstelling) en bij TBS met voorwaarden***. Men<br />

gaat er daarbij van uit dat een bepaalde aanpak van de verslavingsproblematiek<br />

noodzakelijk is om die maatschappelijke doelstelling te bereiken. Bij voorwaardelijke<br />

maatregelen in de sfeer van de Wet BOPZ**** (voorwaardelijk ontslag, in de toekomst<br />

* Wet BIG: Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg.<br />

** SOV: Maatregel strekkende de strafrechtelijke opvang van verslaafden.<br />

*** Bij de SOV wordt als tweede doelstelling genoemd ‘een bijdrage leveren aan de oplossing van de verslavingsproblematiek<br />

ten behoeve van terugkeer in de maatschappij ….’. Eerste doelstelling is het terugdringen van<br />

overlast, ic het verwijderen uit de maatschappij.<br />

**** BOPZ: Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen.<br />

184 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


ook de voorwaardelijke rechterlijke machtiging) is de doelstelling gerelateerd aan het<br />

voorkómen van gevaar.<br />

Bij ‘drangprojecten’ spelen derhalve bij het bepalen van de behandeldoelstelling<br />

andere dan alleen hulpverleningsoverwegingen een rol. Het door de behandelaar voorgestelde<br />

– en door de rechter als voorwaarde opgelegde – behandelplan dient hierop<br />

aan te sluiten. Dit laat onverlet dat de behandelaar zich bij het ontwikkelen van dat<br />

voorstel wel moet laten leiden door hetgeen vanuit professioneel oogpunt, gelet op de<br />

maatschappelijk vastgestelde behandelingsdoelstelling, verantwoord is. De verslaafde<br />

heeft enige vrijheid om al dan niet met het voorgestelde behandelplan in te stemmen,<br />

ook al zijn de consequenties van weigering veelal weinig aantrekkelijk. De ruimte voor<br />

hulpverlener en patiënt om over de hulpvraag c.q. behandeldoelstelling te ‘onderhandelen’,<br />

is derhalve geringer dan in vrijwillige hulpverleningsrelaties.<br />

Een nadere begrenzing van de in het kader van drangprojecten (door de rechter of officier<br />

van justitie) opgelegde behandeldoelstelling en de daarbij te gebruiken behandelmethoden<br />

kan worden aangebracht aan de hand van de criteria van doelmatigheid, subsidiariteit<br />

en proportionaliteit die bij elke inbreuk (op de keuzevrijheid) in acht moeten<br />

worden genomen. Dit impliceert dat:<br />

de behandeldoelstelling gerelateerd moet kunnen worden aan de doelstelling van de<br />

maatregel (bijvoorbeeld: voorkómen van recidive vergt geen volledige abstinentie,<br />

maar slechts hanteerbaar maken van de verslavingsproblematiek)<br />

slechts gekozen wordt voor behandelmethoden die relevant en effectief zijn voor<br />

het bereiken van die doelstelling<br />

slechts gekozen wordt voor de minst ingrijpende behandelmethode om de beoogde<br />

doelstelling te bereiken<br />

een redelijke verhouding bestaat tussen de beoogde behandeldoelstelling en de<br />

zwaarte van de daarvoor toe te passen behandelmethode.<br />

Een en ander impliceert dat de ruimte voor anderen dan de drugsverslaafde en de behandelaar<br />

(dus: iedere derde die in de sfeer van dwang- of drangtoepassing eist dat de<br />

verslaafde een behandeling ondergaat) om de behandelingsdoelstelling en behandelingsmethode<br />

vast te stellen ook enige begrenzing kent.<br />

Dwangopname en dwangbehandeling<br />

De juridische mogelijkheden tot dwangbehandeling zijn beperkt. Wel zijn er mogelijkheden<br />

om betrokkene onder dwang in een inrichting op te nemen en te laten verblijven.<br />

Drugsverslaafden kunnen onder dwang worden opgenomen op grond van de Wet SOV<br />

(plaatsing in een speciaal daarvoor bedoelde inrichting), op grond van de Wet BOPZ<br />

185 Behandeldoelstellingen


(rechterlijke machtiging, rechterlijke machtiging op eigen verzoek) en in het kader van<br />

een TBS (met bevel tot verpleging). De doelstelling van dergelijke dwangopnames is<br />

veelal de bescherming van de veiligheid van personen of goederen. Bij de BOPZ is ook<br />

de bescherming tegen gevaar van de betrokkene zelf een gerechtvaardigde doelstelling.<br />

De Wet SOV kent formeel geen mogelijkheden tot dwangbehandeling. De wet gaat<br />

er vanuit dat aan de in een inrichting voor strafrechtelijke opvang geplaatste drugsverslaafde<br />

een behandelaanbod wordt gedaan. Het staat de drugsverslaafde vrij dit aanbod<br />

al dan niet aan te nemen. De duur van de maatregel is formeel niet gekoppeld aan het al<br />

dan niet met succes volgen van de aangeboden behandeling van de verslaving.<br />

Wanneer echter dwangopname plaatsing betekent in een ‘drugvrije’ setting, kan dit<br />

inhouden dat een verslaafde niet alleen moet afkicken van illegale middelen, maar dat<br />

hem tevens het op medisch voorschrift innemen van opiaten (meestal methadon) wordt<br />

verboden. Naar het oordeel van de commissie moet het onthouden of afbouwen van deze<br />

medicatie tegen de wil van de patiënt, ook als de behandeling op professionele wijze<br />

wordt uitgevoerd, inhoudelijk en in zijn consequenties als dwangbehandeling worden<br />

beschouwd, al is dat juridisch nog geen uitgemaakte zaak (zie GR02).<br />

In het kader van de Wet BOPZ is dwangbehandeling slechts in beperkte mate toegestaan:<br />

in uitzonderlijke situaties van ernstig gevaar en dan uitsluitend gericht op ‘het<br />

wegnemen van de stoornis die betrokkene gevaar doet veroorzaken’. Alleen doelstellingen<br />

en methoden die de toets van doelmatigheid, subsidiariteit en proportionaliteit kunnen<br />

doorstaan, mogen worden afgedwongen.<br />

Naast de ‘gewone’ rechterlijke machtiging ex Wet BOPZ kent de Wet BOPZ de<br />

‘rechterlijke machtiging op eigen verzoek’, waarbij aan de rechter een behandelplan<br />

moet worden voorgelegd dat in overleg tussen de verslaafde en het psychiatrisch ziekenhuis<br />

van de opname is opgesteld. Onder omstandigheden (ernstig gevaar) kan alleen<br />

dat gedeelte van het behandelplan dat is gericht op behandeling van de stoornis die betrokkene<br />

gevaar doet veroorzaken onder dwang worden toegepast (ex artikel 38 lid 5<br />

Wet BOPZ). De overige aspecten van het behandelplan vallen onder de WGBO. Daarom<br />

is er geen aanleiding om de doelstellingen en methoden te begrenzen; de vrijheid<br />

van betrokkene tot weigering van de behandeling blijft onaangetast.<br />

Vooralsnog worden de mogelijkheden van de Wet BOPZ in de verslavingszorg<br />

weinig tot niet gebruikt. Niet denkbeeldig is echter dat dit in de toekomst zal veranderen<br />

(zie oa Roo01a).<br />

Penitentiaire inrichtingen<br />

Een vergelijkbare situatie met het verplicht afkicken bij een gedwongen opname doet<br />

zich voor bij de behandeling van verslaafden in penitentiaire inrichtingen. Voor een be-<br />

186 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


schouwing over de benadering van deze categorie patiënten verwijst de commissie naar<br />

het advies ‘Behandeling van drugverslaafde gedetineerden’ (GR02).<br />

11.3.5 Randvoorwaarden<br />

Behandelsetting<br />

In het advies ‘Onderzoek op druggebruik’ heeft de commissie benadrukt dat de medische<br />

diagnostiek in de praktijk van de drugshulpverlening dient te geschieden in een<br />

hygiënische omgeving, met respect voor de patiënt en met waarborg van diens privacy.<br />

Het is daarnaast van belang dat de sfeer ontspannen en vertrouwenwekkend is; daartoe<br />

dragen niet alleen de eigenschappen van de behandelaar bij, maar ook de bouwkundige<br />

omgeving, de inrichting, het comfort, de gekozen kleurstelling en de omvang van<br />

spreek- en wachtkamer. Omdat sommige patiënten jonge kinderen hebben, is een vorm<br />

van kinderopvang relevant (Hor95, Gro00).<br />

‘Incentives’<br />

Volgens in het buitenland (voornamelijk de VS) uitgevoerd onderzoek blijkt het in vele<br />

gevallen mogelijk het behandelresultaat gunstig te beïnvloeden door de patiënt een bepaalde<br />

beloning voor therapietrouw in het vooruitzicht te stellen. Deze kan zowel van<br />

financiële (in de vorm van contant geld, waardechèques, cadeaubonnen of buskaartjes)<br />

als van praktische aard zijn, zoals het meegeven van de medicatie (Sil96) of het aanbieden<br />

van extra counseling. De mogelijkheid vouchers met oplopende geldwaarde te verdienen<br />

naarmate over een langere periode schone urine wordt geproduceerd vormt een<br />

extra stimulans (Hig93, Hig94a,b, Row94, Ama96, Fol96, Kid96, Igu97,<br />

Chu98,99,99a; Pre99). Rothfleisch heeft de ervaring dat cocaïneverslaafden het aldus<br />

verdiende geld voor voedsel en transport gebruiken en zelden of nooit voor drugs<br />

(Rot99).<br />

In Nederland heeft men, buiten het kader van wetenschappelijk onderzoek, met<br />

dergelijke aanmoedigingspremies ter bevordering van de therapietrouw bij verslaafden<br />

geen ervaring. De commissie verwacht van een dergelijke benadering in de Nederlandse<br />

situatie ook niet veel succes: de hulpverlening is laagdrempelig, het meegeven van<br />

medicatie wordt in veel programma’s nauwelijks nog als een voorrecht beschouwd en<br />

uitvallers worden, als er reden tot zorg bestaat, in het kader van outreach-programma’s<br />

opgespoord. Van stopzetten van de uitkering als sanctie, wat in de VS wel gebeurt, is in<br />

Nederland geen sprake.<br />

187 Behandeldoelstellingen


Beschikbaarheid farmaca<br />

Niet alle middelen waarvan een positief effect kan worden verwacht bij de behandeling<br />

van drugverslaving zijn zonder meer overal verkrijgbaar, ook niet op recept. Zoals eerder<br />

aangegeven, doen zich in Nederland op dit gebied problemen voor met buprenorfine,<br />

dat, onder de merknaam Temgesic, slechts verkrijgbaar is in zeer laag gedoseerde<br />

sublinguaal-tabletten en ampullen (resp. à 0,2 en 0,3 mg) met als indicatie post-operatieve<br />

pijn.<br />

Lofexidine is tot op heden in Nederland niet verkrijgbaar.<br />

Beschikbaar stellen van naloxon<br />

De laatste jaren is in de internationale vakliteratuur van verschillende zijden voorgesteld<br />

aan (bepaalde categorieën) heroïneverslaafden naloxon ter beschikking te stellen.<br />

Achtergrond is het gegeven dat een overdosis heroïne, wanneer niet wordt ingegrepen,<br />

weliswaar dodelijk is, maar zelden onmiddellijk, dat overdosering zich meestal voordoet<br />

in gezelschap van andere gebruikers en dat dezen, wanneer zij over adequate medicatie<br />

zouden beschikken, direct zouden kunnen ingrijpen (Dar97a, Sim98, WHO98,<br />

Hal99, Str96a,99a,00a; Spo99, Dar00a, Len00, Sea01) — al moeten zij desondanks een<br />

ambulance bellen (Str01). Bij een dergelijke toepassing is voorlichting van zowel hulpverleners<br />

als gebruikers (maar ook hun familie) onontbeerlijk — alleen al omdat naloxon<br />

maar ongeveer 30 minuten werkt en de patiënt na die tijd alsnog aan de overdosis<br />

van het langer werkende opiaat (heroïne of methadon) kan bezwijken. Graham e.a. rapporteren<br />

dat training van verslaafden in resuscitatietechnieken goed mogelijk is<br />

(Gra01).<br />

Voor een dergelijke verstrekking zouden in de eerste plaats heroïneverslaafden in<br />

aanmerking komen die een grote kans lopen op een overdosis, zoals het geval kan zijn<br />

na een periode van — al dan niet vrijwillige (gevangenis) — abstinentie. Daarnaast<br />

wordt wel geopperd dat het middel van nut zou kunnen zijn voor patiënten met kinderen<br />

die per ongeluk methadon kunnen binnenkrijgen. Voor misbruik of doorverkoop<br />

van naloxon behoeft niet te worden gevreesd.<br />

Ook nadelen worden genoemd: een meer riskant gebruik als een overdosis minder<br />

bedreigend is, de mogelijke weigering van een elders geresusciteerde patiënt zich voor<br />

complicaties in het ziekenhuis te laten behandelen, de kosten van een behoefte-dekkende<br />

naloxon-distributie, de beperkte houdbaarheid van naloxon. Ander aspect is de kosten-baten<br />

verhouding in vergelijking met het beter voorlichten van gebruikers. Los<br />

daarvan doet zich het medisch-juridische probleem voor of een arts een dergelijk middel<br />

mag voorschrijven zonder dat hij weet aan wie, door wie en wanneer het zal worden<br />

toegediend.<br />

188 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


In het Verenigd Koninkrijk is een naloxon-neusspray ontwikkeld die in Londen in een<br />

pilot-study voor dit doel wordt onderzocht (WHO98). Inmiddels is ook ervaring opgedaan<br />

met een eenvoudig en snel toe te dienen kant-en-klaar spuit (‘minijet’ met 800 mg<br />

naloxon, Det01).<br />

In Genua zou het meegeven van naloxon aan heroïneverslaafden een aanzienlijke reductie<br />

in sterfte aan overdoses ten gevolge hebben gehad*. Ook uit Berlijn en Jersey<br />

komen positieve berichten (Det01). Geadviseerd wordt wel de naloxon intramusculair<br />

of subcutaan te spuiten omdat dit sneller gaat en minder heftige onthoudingsverschijnselen<br />

veroorzaakt (Wan99a).<br />

De commissie verwacht dat met het beschikbaar stellen van naloxon met bovengenoemd<br />

oogmerk in de Nederlandse situatie weinig winst is te behalen. Omdat hier te<br />

lande het gebruik van heroïne niet strafbaar is, zijn verslaafden niet bang zo nodig de<br />

GG&GD of een ambulance te bellen. Bovendien wordt in Nederland heroïne steeds<br />

minder gespoten waardoor ook overdosering minder voorkomt (bij 953 gevallen van<br />

fatale overdosis bleek 98% opgetreden te zijn na intraveneus gebruik, Dar00) en participeert<br />

een groot aantal verslaafden in een methadonprogramma — volgens verschillende<br />

auteurs een bescherming tegen een overdosis (Cap94, Spo99, Ame99a, Dar00,<br />

Voc00).<br />

Wel acht de commissie het raadzaam dat niet alleen ambulancepersoneel maar ook<br />

huisartsen (in hun praktijk/visitetas) naloxon bij de hand hebben. Omdat bij een overdosis<br />

heroïne de ademhaling van de patiënt tekortschiet maar er wel circulatie is, kan<br />

direct toedienen van naloxon levensreddend zijn. Gezien de korte werkingsduur van<br />

naloxon is het van belang de patiënt te blijven observeren en, in afwachting van diens<br />

overbrenging naar een intensive care afdeling, de respiratie gaande te houden (zie ook<br />

GCM99, Cul00).<br />

De commissie waarschuwt dat naloxon heftige onthoudingsverschijnselen teweeg<br />

kan brengen en bij polydruggebruikers onverwachte en ernstige neveneffecten kan hebben.<br />

Naloxon neutraliseert wel de overdosis opiaten maar heeft geen invloed op de effecten<br />

van eventueel bijgebruikte sedativa of stimulantia — zodat een bestaand evenwicht<br />

wordt verstoord. Ook bij de behandeling van traumata bij dergelijke patiënten<br />

kunnen zich complicaties voordoen (Hun97).<br />

* Mededeling tijdens het congres ‘Epidemiology of Drug Abuse’, Florence 1999. Men heeft, in samenwerking met<br />

Strang, twee jaar tevergeefs gepoogd een onderzoeksopzet te ontwikkelen en geeft het nu maar gewoon mee.<br />

189 Behandeldoelstellingen


Continuïteit van zorg<br />

Het chronisch karakter van verslaving maakt het langdurige voortzetten van zorg noodzakelijk.<br />

Enerzijds is ‘nazorg’ nodig; daaronder worden de verschillende activiteiten<br />

verstaan die moeten volgen op klinische danwel ambulante interventies (Van78). Een<br />

belangrijk doel van nazorg is het handhaven van de tijdens de behandeling bereikte resultaten.<br />

Daarnaast moet nazorg in voorkomende gevallen de overgang van het leven in<br />

een instelling naar het leven in de gewone maatschappij vergemakkelijken (Ito88,90;<br />

Spe95,99). Anderzijds zijn voorzieningen nodig voor die patiënten bij wie terugkeer<br />

naar een ‘gewoon leven’ niet mogelijk is (zorgpensions). Men spreekt wel van ‘vervolgzorg’.<br />

Het is raadzaam vanaf het begin van de behandeling rekening te houden met de<br />

noodzaak van nazorg en vervolgzorg (Las98). Uit de literatuur komt naar voren dat<br />

vorm en setting van de nazorg niet veel uitmaken; wel lijken langdurig voortgezette,<br />

frequente interventies effectiever het therapeutische effect van de behandeling te kunnen<br />

handhaven dan kortdurende en minder frequente behandelingen (Ver01a). Verschillende<br />

vormen van sociale bekrachtiging blijken de deelname aanzienlijk te kunnen<br />

bevorderen (Oss84, Las99,01). Een en ander houdt in dat voor nazorg voldoende mogelijkheden<br />

(menskracht, organisatie) moeten bestaan. Dit geldt uiteraard ook voor de<br />

vervolgzorg.<br />

Continuïteit van zorg houdt ook in: continuïteit van behandelaar. Verschillende onderzoekers<br />

wijzen op het belang de patiënt zo min mogelijk door wisselende hulpverleners<br />

te laten behandelen.<br />

11.4 Behandeling door de huisarts<br />

11.4.1 Situatie in Nederland<br />

De afgelopen twintig jaar is in Nederland, en met name in Amsterdam, op ruime schaal<br />

hulp aan verslaafden geboden vanuit de eerstelijnsgezondheidszorg. Dit gebeurde in<br />

eerste instantie op initiatief van de huisartsen (en psychiaters) zelf, die methadon voorschreven<br />

ter begeleiding naar abstinentie van bij hen ingeschreven verslaafde patiënten.<br />

Nadat in 1981 de Drugsafdeling van de GG&GD was opgericht, kreeg de eerstelijnshulpverlening<br />

in overleg en samenwerking met deze afdeling vastere vorm. Omdat ook<br />

toen al abstinentie veelal geen op korte termijn haalbare doelstelling bleek, werden<br />

steeds vaker risicoreductie en beperking van schade de behandeldoelen. Men ging onderhoudsdoseringen<br />

methadon voorschrijven en kreeg aandacht voor somatische en<br />

psychiatrische comorbiditeit.<br />

190 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Toen de programma’s in de categoriale verslavingszorg volliepen, ontstond ook<br />

van die kant meer belangstelling voor (en kreeg men belang bij) de huisartsenzorg: de<br />

eerstelijn ging functioneren als ‘overloopbekken’ voor de verslavingszorg. Sedert het<br />

begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw nemen de huisartsen in Amsterdam —<br />

mede dankzij de gedegen basis die de samenwerking met GG&GD/Jellinek vormt —<br />

een derde tot de helft van de methadonbehandelingen voor hun rekening.<br />

Als voordeel van eerstelijns- en huisartsenzorg werd — en wordt — vooral gezien<br />

dat de verslaafde uit de drugcultuur kon worden gehaald en dat behandeling in de eerstelijn<br />

het stigma van de verslaving kan verminderen (Dri99). De huisarts kent bovendien<br />

vaak de familie en het (resterende) netwerk van de patiënt zodat hij een psychoeducatieve<br />

rol kan vervullen en de omgeving kan leren te accepteren dat de patiënt lijdt<br />

aan een chronische psychiatrische aandoening en hoe daarmee om te gaan.<br />

De laatste jaren ziet men in toenemende mate ook elders in den lande in dat het herkennen,<br />

bespreekbaar maken en waar mogelijk ondersteunen van de beëindiging van de<br />

verslaving belangrijke taken voor de eerstelijn zijn (Bou01). Hiertoe moeten echter zowel<br />

arts als patiënt aan bepaalde (rand)voorwaarden voldoen.<br />

Voor de huisarts gelden de algemene eisen die in 11.3 ten aanzien van de behandeling<br />

van verslaafden zijn geformuleerd. Daarnaast moet de huisarts<br />

niet alleen voldoende deskundigheid hebben verworven in de behandeling en begeleiding<br />

van drugverslaafden, maar ook in behandeling van bijkomende somatische<br />

en psychiatrische pathologie<br />

samenwerkingsafspraken hebben met de gespecialiseerde drugshulpverlening voor<br />

consultatie, verwijzing en terugverwijzing<br />

deelnemen aan de centrale middelenregistratie*<br />

voldoende ervaring hebben met meerdere patiënten.<br />

Het is raadzaam dat een huisarts, ter voorkoming van overlast, overbelasting en stigmatisering<br />

van de praktijk, niet meer dan ongeveer tien heroïneverslaafden behandelt.<br />

Wat betreft de patiënten:<br />

* De Landelijke Centrale Middelen Registratie (LCMR) is een door de Ministers van VWS en Justitie in samenwerking<br />

met de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken in 1996 opgezet landelijk informatiesysteem dat tot<br />

doel heeft ‘de geneeskundigen die vervangende middelen voorschrijven aan patiënten in het kader van een<br />

opiaartverslaving te ondersteunen bij kwalitatief goede zorg’. Nevendoelstellingen zijn het tegengaan van<br />

ontvreemding en onjuist gebruik van Opiumwetmiddelen en het verkrijgen van geanonimiseerde beleidsgegevens<br />

(VWS01).<br />

191 Behandeldoelstellingen


alleen gestabiliseerde patiënten komen in aanmerking; de huisarts neemt de receptuur<br />

voor methadon en de begeleiding over (in samenwerking met het maatschappelijk<br />

werk; zie Sch83; Bra84)<br />

er is geen sprake van problematisch polydruggebruik en/of (ernstig) bijgebruik van<br />

slaapmiddelen en tranquillizers (benzodiazepinen)<br />

er is geen psychiatrische comorbiditeit die tot ernstige gedragsproblemen leidt<br />

de patiënt kan omgaan met een meerdaags (maximaal tweewekelijks) doseringsschema<br />

de patiënt is verzekerd en ingeschreven op naam van de huisarts<br />

de patiënt is gehuisvest in de regio van de huisartsenpraktijk<br />

de patiënt is redelijk coöperatief (Geij90, Bru97).<br />

De commissie benadrukt dat de contacten tussen huisarts en gespecialiseerde drugshulpverlening<br />

zodanig moeten zijn, dat over en weer verwijzen soepel verloopt en dat<br />

bij eventueel optredende problemen onverwijld kan worden overlegd en zo nodig ingegrepen.<br />

De commissie signaleert het tot op heden ontbreken van een adequate honorering voor<br />

deze intensieve vorm van hulpverlening (vergelijk bijvoorbeeld de diabeteszorg).<br />

11.4.2 Overige landen<br />

Ook internationaal wordt steeds vaker bepleit druggebruikers die hun verslaving niet<br />

kunnen of willen beëindigen maar die wel een gereguleerd bestaan leiden, te laten begeleiden<br />

door de eigen huisarts.<br />

Van Britse en Duitse zijde zijn positieve ervaringen gerapporteerd met de behandeling<br />

van heroïneverslaafden door huisartsen met respectievelijk methadon (ook de injecteerbare<br />

vorm) en codeïne.<br />

In het Verenigd Koninkrijk gebruikt men in de huisartspraktijk ook lofexidine (net<br />

zoals in algemene ziekenhuizen en gevangenissen), omdat men het als een voordeel beschouwt<br />

dat dit geen opiaat is (DeH91). Britse huisartsen worden van overheidswege<br />

aangespoord deze categorie patiënten te behandelen (Dye02, Gov02); onlangs is door<br />

het Lagerhuis bepleit ‘substance misuse’ op te nemen in de basisopleiding voor artsen<br />

en in het curriculum voor huisartsen (Gov02). Ondertussen wordt gewerkt aan speciale<br />

bijscholingscursussen voor huisartsen psychiaters, Gab01,01a).<br />

Sedert de introductie van buprenorfine in Frankrijk wordt dit middel in toenemende<br />

mate voorgeschreven door Franse huisartsen die verslaafden aan heroïne behandelen<br />

(Muc98; zie ook Bou98, Dub02).<br />

192 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Ook in de Verenigde Staten wordt tegenwoordig behandeling van stabiele verslaafden<br />

in de eerste lijn bevorderd. Men onderkent de hiervoor opgesomde voordelen van deze<br />

benadering en ervaart ook daar dat de programma’s vollopen met gestabiliseerde patiënten,<br />

waardoor er geen plaats meer is voor nieuwe (CAs97, AMTA98,00,01; zie ook<br />

O’Co98,00a; Lew99, Fie01, Ste01, Wei01). Bovendien maakt behandeling in de eerstelijn<br />

het mogelijk ook in kleine plaatsen waar geen methadonprogramma’s zijn heroïneverslaafden<br />

te helpen. Wel wordt erop gewezen dat aldaar in de regel nauwelijks psychosociale<br />

hulpverlening beschikbaar is, zodat een dergelijke behandeling alleen mogelijk<br />

is voor patiënten die in een stabiele en ondersteunende en motiverende sociale<br />

structuur leven. Men moet dus wel een geschikte patiëntenpopulatie selecteren<br />

(O’Co95,96,97,98).<br />

Bij de voorbereiding van de introductie van buprenorfine in de VS wordt<br />

nadrukkelijk rekening gehouden met toepassing door huisartsen. Voor diegenen die<br />

hiervoor belangstelling hebben, worden gedegen bijscholingscursussen georganiseerd.<br />

Het volgen van een dergelijke cursus is verplicht voor degenen die daadwerkelijk verslaafden<br />

gaan behandelen (AMTA01). In de VS houdt men een maximum aan van 30<br />

patiënten per huisartspraktijk.<br />

In Australië verwacht men dat behandeling door de huisarts voor veel gebruikers<br />

attractiever — want minder opvallend — is. Het ‘mainstreamen’ van methadon-onderhoudsprogramma’s<br />

in de reguliere zorg zou drempelverlagend werken omdat daarmee<br />

het stigma van ‘junkie’ wordt vermeden (Hal98a). Dit laatste argument wordt ook in de<br />

VS gehoord. Volgens Latowsky kan het stigma van een methadononderhoudsbehandeling<br />

zodanig zijn dat men besluit toch maar af te kicken (Lat96). Hickie wijst op de<br />

noodzaak juist in de huisartspraktijk bedacht te zijn op de bij dergelijke patiënten frequent<br />

voorkomende en veel beperkingen veroorzakende psychiatrische comorbiditeit<br />

(Hic01).<br />

In Canada doet men pogingen huisartsen op te leiden voor participatie in methadonprogramma’s<br />

(Mul99). Het College of Physicians heeft een stappenplan opgesteld dat<br />

moet worden gevolgd wanneer een patiënt in behandeling wordt genomen.<br />

Allerwegen geldt dat voor een behandeling door de huisarts in principe alleen gestabiliseerde<br />

en coöperatieve gebruikers in aanmerking komen. Voor patiënten die sociaal onaangepast<br />

zijn of zich ten gevolge van psychopathologie onaangepast gedragen danwel<br />

ernstig vervuild zijn, is behandeling door de huisarts niet geïndiceerd.<br />

193 Behandeldoelstellingen


11.5 Bijzondere groepen<br />

Voor verschillende groepen is specifieke zorg nodig:<br />

Vrouwen: in verband met SOA, incestverleden, kwetsbaarheid voor geweld en uitbuiting,<br />

eventuele psychische/psychiatrische comorbiditeit en relatieproblemen.<br />

Aandacht voor anticonceptie: verslaving en de opvoeding van kinderen gaan slecht<br />

samen. In geval van zwangerschap: in ieder geval continuïteit van zorg nastreven<br />

(ook bij bestaande kinderwens). Indien abstinentie niet haalbaar is, zeker in de<br />

tweede helft van de zwangerschap stabiliseren op methadon. Via een onderhoudsbehandeling<br />

kan de prenatale controle veilig worden gesteld — waarmee het risico<br />

van premature partus of perinatale sterfte wordt beperkt — en heeft men zicht op<br />

de maatschappelijke situatie van aanstaande moeder en haar baby (Baa93, Kal93,<br />

Dav94, Pop95, Ric00).<br />

Kinderen van verslaafde ouders: wanneer de moeder geen belangstelling heeft voor<br />

de baby, direct na de bevalling ontzetting uit de ouderlijke macht. In andere gevallen<br />

aandacht voor het beloop van de opvoeding. Case-management in het kader van<br />

een project voor kinderen van drugverslaafde ouders (KDO) kan waardevol zijn.<br />

Prostitué(e)s: gemeentelijk gedoogbeleid, samenwerking tussen (op de groep toegesneden<br />

en goed toegankelijke) hulpverlening en politie. Controle op en advies bij<br />

SOA en andere infectieziekten.<br />

Jongeren: goede psychiatrische, pedagogische en maatschappelijke diagnostiek is<br />

essentieel. De rol van arts en medicatie is vaak betrekkelijk gering, die van maatschappelijke<br />

kaders daarentegen is van groot belang. Essentieel is preventie van<br />

schooluitval vanwege slechte prestaties of onaangepast gedrag.<br />

Partners: wanneer een van beiden verslaafd is, is het van belang bij de ander begrip<br />

te kweken voor de noodzaak van — vaak zeer langdurig voort te zetten — behandeling.<br />

Wanneer beide partners verslaafd zijn, kan op abstinentie gerichte behandeling<br />

van een of beide partners het einde betekenen van een relatie die alleen door de<br />

drugs in stand werd gehouden.<br />

Gedetineerden: de noodzaak van continuïteit van zorg voor verslaafde gedetineerden<br />

na ontslag uit detentie en de mogelijkheden daartoe komen aan de orde in het<br />

<strong>Gezondheidsraad</strong>advies ‘Behandeling van drugverslaafde gedetineerden’ (GR02).<br />

Andere groepen verdienen uit anderen hoofde bijzondere aandacht:<br />

Allochtonen. De commissie maakt zich zorgen over het gebrek aan kennis over en<br />

inzicht in de drugsproblematiek bij deze categorie.<br />

Onverzekerden: ook voor deze patiënten moet essentiële zorg veilig gesteld zijn.<br />

Crisishulp moet zijn gericht op repatriëring. De toegang tot het ziekenhuis moet op<br />

194 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


indicatie worden geregeld; hier ligt een specifieke taak voor de Openbare Gezondheidszorg.<br />

Ook hier verdient continuïteit van zorg aandacht.<br />

Illegalen. De commissie wijst op de medische en ethische problemen ten aanzien<br />

van de ontoegankelijkheid van medische zorg die zich sinds het in werking treden<br />

van de Koppelingswet in versterkte mate voor deze groep voordoen. Waar (toegelaten)<br />

asielzoekers in Nederland toegang hebben tot de verschillende vormen van<br />

zorg, is men, ook in de verslavingszorg, bij de behandeling van illegalen in toenemende<br />

mate afwijzend. Wordt in acute situaties in de regel wel hulp verleend, van<br />

continuïteit is geen sprake. Dit zelfde geldt overigens voor onverzekerden die legaal<br />

in Nederland verblijven. De commissie vreest dat, naarmate de verloedering in<br />

deze groepen voortschrijdt, meer mensen verslaafd zullen raken. Bij geen of beperkte<br />

toegankelijkheid tot medisch noodzakelijke zorg zullen zich in toenemende<br />

mate problemen op het gebied van zowel lichamelijke als geestelijke gezondheid<br />

voordoen. De commissie vreest consequenties voor de volksgezondheid wanneer in<br />

deze groepen infectieziekten optreden die zich, bij gebrek aan adequate behandeling,<br />

ook daarbuiten kunnen verspreiden.<br />

Daarnaast onderkent zij het morele dilemma voor artsen die een patiënt op formele<br />

gronden niet kunnen of mogen helpen. Zeker bij verslaafden reikt dergelijke hulp,<br />

gezien de chroniciteit van de aandoening, verder dan acute interventie. Willen deze<br />

patiënten ooit ergens een toekomst kunnen opbouwen, dan is enigerlei resocialisatie,<br />

zij het in aangepaste vorm, nodig. Ook voor degenen zonder verblijfstatus.<br />

11.6 Illegaliteit van drugs<br />

De Opiumwet verbiedt de productie van, handel in, het vervoer en ‘aanwezig hebben’<br />

van drugs. Uitzondering wordt gemaakt voor het telen of in bezit hebben van ten hoogste<br />

30 gram hennep*. Dit laat onverlet dat (volgens de richtlijn voor Strafvordering<br />

Opiumwet) het in bezit hebben van cannabis tot een hoeveelheid van 30 gram een overtreding<br />

betreft en dat, indien de omstandigheden van het delict daartoe aanleiding geven,<br />

tevens gedacht zal kunnen worden aan een ‘ontnemingsschikking’ (door toepassing<br />

van art. 74, lid 2, sub d, WvS). Hoewel in Nederland over het algemeen niet wordt<br />

opgetreden tegen gebruik van harddrugs, is formeel het in bezit hebben van een geringe<br />

hoeveelheid van de op Lijst I van de Opiumwet voorkomende middelen verboden.<br />

* In de Aanwijzing Opiumwet (niet wetgevend maar gericht op de uitvoering van de wet) van 2 november 2000<br />

is onder de zg ‘AHOJG-criteria’ (dwz:geen Affichering, geen Harddrugs, geen Overlast, geen verkoop aan<br />

Jeugdigen, geen verkoop van Grote hoeveelheden per transactie) opgenomen dat coffeeshops per transactie niet<br />

meer dan 5 gram cannabis mogen verkopen; onder ‘transactie’ wordt begrepen: alle koop en verkoop in één<br />

coffeeshop op eenzelfde dag met betrekking tot eenzelfde koper.<br />

195 Behandeldoelstellingen


Dit impliceert dat op drugs geen kwaliteitscontrole bestaat, hetgeen leidt tot verkoop<br />

en gebruik van versneden en/of verontreinigde middelen, hoge prijzen en verwervingscriminaliteit<br />

(GR95; zie ook Dru99). Bovendien werkt de illegaliteit van drugs<br />

gewelddadigheid in de hand; niet alleen gebruikers maar ook dealers lopen als gevolg<br />

daarvan regelmatig letsel op (APA95, Dar00). Daarnaast draagt de illegale status bij tot<br />

ongezond gebruik met het risico van infecties (Ade01) en overdosering (Sea01).<br />

Wat betreft de kwaliteit van drugs: wereldwijd bestaan grote regionale verschillen in de<br />

mate waarin drugs worden versneden (WHO98). In de VS en in Australië zijn de laatste<br />

jaren steeds zuiverder drugs tegen lagere prijzen beschikbaar gekomen (Dru99,<br />

Dar00). De Amsterdamse GG&GD meldt dat dit ook in Europa het geval is (Bru99).<br />

Met de zuiverheid neemt het gebruik toe, ook op het platteland: met zuiverder drugs is<br />

gemakkelijker via roken of chinezen het beoogde effect te bereiken, spuiten is dan niet<br />

nodig.<br />

Anderzijds wordt melding gemaakt van verontreiniging van drugs met gevaarlijke<br />

farmacologisch actieve stoffen zoals scopolamine en zelfs antrax (Ham00, NSc01).<br />

De verwervingscriminaliteit blijft allerwegen problematisch. Overigens is het niet zo<br />

dat druggebruik altijd aan de criminaliteit vooraf gaat: in veel gevallen gaat het om criminelen<br />

die later met drugs in aanraking komen (Kay98 spreekt van primaire antisocialen)<br />

of om personen die worden aangetrokken door de illegaliteit van deze middelen.<br />

Belangrijkste probleem van het illegaal zijn van drugs is volgens verschillende onderzoekers<br />

— naast de criminogene werking — de stigmatisering en marginalisering van<br />

drugverslaafden die daarvan het gevolg zijn en die afwijkend gedrag, een ongezonde<br />

leefwijze en sociale ontreddering in de hand werken of kunnen versterken (Eng85,<br />

Bru95, Rob95, AMTA98, Kan99). Zoals Lewis stelt: ‘The stigma associated with drug<br />

addiction is the core of the problem — it’s why science doesn’t get translated into policy’<br />

(Lew99).<br />

11.7 Opleiding, nascholing, bijscholing<br />

Verwacht mag worden dat hulpverleners werken vanuit een professioneel afwegingskader<br />

en voldoende kennis en scholing hebben om dat te kunnen toepassen. Echter, in de<br />

medische opleiding zijn voor behandeling van verslaving, hoewel dit een van de meest<br />

voorkomende en invaliderende aandoeningen is, geen eindtermen opgenomen. Bovendien<br />

is gebleken dat na- en bijscholingsactiviteiten op dit gebied, zo deze al worden<br />

ontplooid, zich nauwelijks in de belangstelling van niet direct betrokkenen mogen verheugen.<br />

Het kennistekort dat daarvan het gevolg is, zal de implementatie van de advie-<br />

196 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


zen van de commissie bemoeilijken, mede vanwege het ontbreken van een infrastructuur.<br />

Dit gevoegd bij het eerder in dit hoofdstuk gesignaleerde gebrek aan aanzien en<br />

waardering van de verslavingsgeneeskunde, de niet op de eisen toegesneden personeelsopbouw<br />

en het ontbreken van een gezonde financieringsstructuur heeft tot gevolg<br />

dat voor diegenen die zich desondanks voor deze patiënten willen inzetten elk carrièreperspectief<br />

ontbreekt.<br />

De commissie heeft dan ook met instemming kennis genomen van de in de Alcoholnota<br />

(VWS00) toegezegde steun aan het projectplan ter versterking van de medische<br />

verslavingszorg dat is ontwikkeld door de Vereniging van Verslavingsartsen en GGZ<br />

Nederland. Speerpunten daarvan zijn de kwalitatieve versterking van het beroep verslavingsarts<br />

en een verdere professionalisering van artsen in de verslavingszorg.<br />

Professionalisering van het beroep verslavingsarts is echter niet voldoende. Het onderwerp<br />

‘verslaving’ verdient gedegen aandacht in het medisch curriculum. Voor basisartsen<br />

is specifieke en praktijkgerichte scholing noodzakelijk (zie ook McL00). Omdat<br />

niet alleen huisartsen maar ook medisch specialisten van verschillende disciplines<br />

in hun praktijk met verslaafden in aanraking kunnen komen, is voor al deze beroepsgroepen<br />

na- en bijscholing op dit gebied essentieel (zie ook KNMG98,99). De commissie<br />

acht de ontwikkeling van een aparte aantekening ‘verslavingszorg’ wenselijk.<br />

De commissie geeft hieronder enkele onderwerpen aan die, naast de algemene verslavingsproblematiek<br />

(zie GCM99), in deze opleidingen aandacht zouden verdienen.<br />

Verslaving is een tot chroniciteit neigende aandoening van biopsychosociale etiologie.<br />

De hulpverlener moet dan ook niet alleen weten welke medicamenteuze behandelopties<br />

hij ter beschikking heeft, maar ook bedreven zijn in het toepassen van<br />

motiverende gespreksvoering en terugvalpreventie-strategieën (bijvoorbeeld CRA).<br />

Daarnaast moet hij op de hoogte zijn van de behandeling van chronische ziekten<br />

(‘chronic disease management’ ).<br />

Artsen en verpleegkundigen dienen geschoold te zijn in het signaleren van comorbiditeit.<br />

Bijzonder probleem is dat zowel alcohol als opiaten lichamelijke klachten<br />

maskeren en dat de patiënten hun klachten op dat gebied (verschillende infectieziekten,<br />

longproblemen) veelal pas in een laat stadium naar voren brengen.<br />

Gezien de verouderende populatie (van vooral heroïne)gebruikers is het van belang<br />

dat bij de hulpverlening kennis bestaat van verouderingsprocessen bij deze speciale<br />

patiëntengroep en de daarmee gepaard gaande somatische en psychiatrische comorbiditeit<br />

(Bru99,00).<br />

Bij de behandeling van verslaafden kunnen zich specifieke problemen voordoen<br />

die een positieve arts-patiënt relatie ernstig kunnen bemoeilijken. Speciale training<br />

om dergelijke problemen ten gunste te kunnen keren is onontbeerlijk.<br />

Omdat professionals in de gezondheidszorg in toenemende mate moeten functioneren<br />

in grote organisatorische verbanden, moeten zij leren samenwerken. Inzichten<br />

197 Behandeldoelstellingen


uit de sociale wetenschappen en de organisatiekunde kunnen daarbij behulpzaam<br />

zijn.<br />

Als voorbeeld van gedegen bijscholing wijst de commissie op de verschillende richtlijnen<br />

die in de Verenigde Staten in gebruik zijn, zoals de Treatment Improvement Protocols<br />

(TIP) van het onder SAMHSA (Substance Abuse and Mental Health Services Administration)<br />

ressorterende Center for Substance Abuse Treatment (CSAT) en de guidelines,<br />

manuals en patiënten-informatiefolders die door een speciaal ‘Buprenorphine<br />

Curriculum Panel’ zijn ontwikkeld om de introductie van buprenorfine niet alleen voor<br />

artsen en andere hulpverleners van verschillend niveau en specialisatie, maar ook voor<br />

patiënten succesvol te laten verlopen. Daarnaast worden, zoals opgemerkt in 11.4, verplichte<br />

trainingsdagen georganiseerd voor die artsen die hun aan opiaten verslaafde patiënten<br />

met buprenorfine willen behandelen.<br />

De commissie is hierboven ingegaan op de opleiding, na- en bijscholing van medische<br />

beroepsbeoefenaren. Vanzelfsprekend moeten ook de hulpverleners die een beroep uitoefenen<br />

dat valt onder de Wet BIG adequaat voor hun specifieke taak zijn opgeleid. Dit<br />

zelfde geldt voor alle andere medewerkers die met verslaafde patiënten in aanraking<br />

komen, dus ook voor receptionisten en managers (GCM99, Kwaliteitswet Zorginstellingen).<br />

Ook deze beroepsbeoefenaars worden tot op heden in hun opleiding onvoldoende<br />

op deze taken voorbereid.<br />

198 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Hoofdstuk<br />

12<br />

Aanbevelingen<br />

12.1 Behandeling van verslaving<br />

1 De behandeling van verslaving zal over het algemeen dienen te bestaan uit een gelijktijdige<br />

aanpak van de biologische, de psychologische en de sociale aspecten. De<br />

behandeling zal in de meeste gevallen periodiek, soms levenslang, moeten worden<br />

voortgezet. Afhankelijk van het stadium van de aandoening, de psychosociale omstandigheden<br />

van de patiënt en diens behandelingsgeschiedenis moeten andere behandeldoelen<br />

worden beoogd.<br />

2 De commissie adviseert bij polydruggebruikers niet alleen aandacht te besteden aan<br />

de behandeling van de verslaving van harddrugs, maar tevens aan de frequent voorkomende<br />

verslaving aan danwel het schadelijk gebruik van andere middelen (alcohol,<br />

tabak, benzodiazepinen, cannabis).<br />

3 Daarvoor in aanmerking komende patiënten moeten op de hoogte worden gebracht<br />

van mogelijke onverwachte effecten bij gelijktijdig gebruik van drugs en medicatie.<br />

Het gebruik van bepaalde combinaties van middelen — zoals cocaïne en alcohol —<br />

moet met kracht worden ontraden.<br />

4 De commissie maant tot voorzichtigheid met het gebruik van benzodiazepinen bij<br />

de behandeling van drugverslaving.<br />

5 De commissie acht het noodzakelijk dat de drugshulpverlening, als de zorgvraag<br />

daartoe aanleiding geeft, zeven dagen per week bereikbaar is.<br />

6 De commissie acht het noodzakelijk dat ook voor allochtonen en illegalen drugshulpverlening<br />

in volle omvang beschikbaar is.<br />

199 Opiaten


7 Verslavingszorg is in eerste instantie medische zorg; derhalve dient de verslavingszorg<br />

als zodanig erkend, georganiseerd en gefinancierd te worden.<br />

12.2 Detoxificatie van opiaten<br />

1 Ter detoxificatie van heroïne is instellen op en afbouwen van methadon vooralsnog<br />

de in eerste instantie aanbevolen methode. De beste resultaten zijn te verwachten<br />

bij een kortdurende (maximaal 3 weken) klinische behandeling. De commissie verwacht<br />

dat de partiële opiaat-agonist buprenorfine bij de detoxificatie van opiaatverslaafden<br />

een plaats zal kunnen hebben naast de volledige agonist methadon.<br />

2 Behandeling van de onthoudingsverschijnselen die optreden bij detoxificatie van<br />

opiaten met behulp van α 2<br />

-adrenerge agonisten kan voor bepaalde patiënten een<br />

goed alternatief vormen. Lofexidine verdient de voorkeur boven clonidine omdat<br />

dit middel minder hypotensie geeft. In verband met eventuele bijwerkingen moet<br />

een dergelijke gecombineerde behandeling klinisch (of ten minste in dagbehandeling)<br />

worden gegeven. De commissie vindt het van belang dat lofexidine in Nederland<br />

ter beschikking komt.<br />

3 Detoxificatie dient te allen tijde worden gevolgd door adequate terugvalpreventie.<br />

12.3 Terugvalpreventie bij opiaatverslaving<br />

1 De commissie acht het noodzakelijk zodanige voorwaarden te creëren dat na detoxificatie<br />

een vervolgbehandeling — al dan niet onder drang — kan worden gegarandeerd.<br />

2 Naltrexon kan, in het bijzonder wanneer dit middel als depot-preparaat ter beschikking<br />

komt, bij patiënten die voor een dergelijke behandeling gemotiveerd zijn op<br />

adequate wijze terugval voorkomen. Een goed nazorg-programma en psychosociale<br />

ondersteuning zijn essentieel. Een waarschuwing voor overdosering bij hernieuwd<br />

gebruik van heroïne na staken van de naltrexonmedicatie is noodzakelijk.<br />

12.4 Onderhoudsbehandeling bij opiaatverslaving<br />

1 Voor een onderhoudsbehandeling bij opiaatverslaving is methadon het eerst aangewezen<br />

middel. Omdat niet alle patiënten daarop optimaal reageren, bestaat in de<br />

praktijk behoefte aan alternatieven. De commissie acht het wenselijk dat buprenorfine<br />

in adequate toedieningsvorm als onderhoudsbehandeling bij opiaatverslaving<br />

voor de Nederlandse verslavingszorg ter beschikking komt.<br />

2 Gezien de tegengestelde effecten die gecombineerd gebruik van methadon en alcohol<br />

teweeg kan brengen (langdurig alcoholgebruik versnelt de omzetting van me-<br />

200 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


thadon, bij kortdurend gebruik van alcohol wordt deze verhinderd) behoeft de dosering<br />

van methadon bij dergelijke patiënten bijzondere aandacht.<br />

12.5 Opleiding<br />

1 In de medische opleidingen moet aandacht worden besteed aan de praktische aspecten<br />

van de behandeling van en het omgaan met verslaafden.<br />

2 De ontwikkeling van een aparte aantekening ‘verslavingszorg’ voor basisartsen,<br />

huisartsen en specialisten is wenselijk.<br />

12.6 Richtlijnen<br />

1 Het is raadzaam dat de relevante beroepsverenigingen, in samenwerking met instituten<br />

zoals KNMG, CBO en IGZ, richtlijnen opstellen die zowel bij de indicatiestelling<br />

als bij de feitelijke behandeling van verslaafden kunnen worden gevolgd.<br />

In dit advies is aangegeven waaraan daarbij aandacht moet worden besteed.<br />

2 Coördinatie van de hierboven bedoelde activiteiten zou kunnen berusten bij de<br />

Stuurgroep Ontwikkeling Multidisciplinaire Richtlijnen in de GGZ.<br />

12.7 Wetenschappelijk onderzoek<br />

1 Onderzoek naar de fysiologische en cognitieve processen (conditionering, geheugen)<br />

die aan verslaving ten grondslag liggen dient te worden gestimuleerd.<br />

2 Nader onderzoek naar de mogelijkheden voor medicamenteuze behandeling van<br />

verslaving aan stimulantia dient te worden bevorderd.<br />

201 Opiaten


202 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Literatuur<br />

Abr98 Abraham MD, Cohen PDA, Til van RJ, e.a. Licit and illicit drug use in Amsterdam III. Developments in<br />

drug use 1987-1997. Amsterdam, CEDRO 1998 (http://www.cedro-uva.org/lib).<br />

Abr99 Abraham MD, Cohen PDA, Til van RJ, e.a. Licit and illicit drug use in the Netherlands, 1997.<br />

CEDRO/Mets 1999 (http://www.cedro-uva.org/lib).<br />

Aci94 Acierno R, Donohue B, Kogan E. Psychological interventions for drug abuse: a critique and summation of<br />

controlled studies (systematische overzichtsstudie). Clin Psych Rev 1994; 14(5): 417-42.<br />

Ade01 Adelaars A. Heroïne is niet erg schadelijk voor het menselijk lichaam.Nationaal Verslavingsdebat.<br />

Jaarbeurs, Utrecht 27 maart 2001.<br />

Ago91 Agosti V, Nunes E, Stewart JW, e.a. Patient factors leading to early attrition from an outpatient cocaine<br />

research clinic: a preliminary report. Int J Addict 1991; 26: 327-34.<br />

Akh99 Akhurst JS; The use of lofexidine by drug dependency units in the United Kingdom. Eur Addict Res 1999;<br />

5: 43-9<br />

Ala98 Alaja R, Seppä K, Silanaukee P e.a. Physical and mental comorbidity of substance use disorders in<br />

psychiatric consultations. Alcohol Clin Exp Res 1998; 22(8): 1820-4.<br />

Ale01 Alem VCM van, Mol A. Aan vervanging toe? Methadonverstrekking in de ambulante verslavingszorg<br />

1995-1999: 1-40. Houten: Stichting Informatievoorziening Zorg, februari 2001.<br />

Ale01a Alem VCM van, Mol A, Roskam A. Profiel allochtone methadonclienten 1994-1999. Houten: Stichting<br />

Informatievoorziening Zorg, februari 2001; 1-9.<br />

Alp99 Alper KR, Lotsof HS, Frenken GMN, e.a. Treatment of acute opioid withdrawal with ibogaine. Am J<br />

Addict 1999; 8: 234-42.<br />

Ama02 Amato L, Davoli M, Ali R. Methadone at tapered doses for the management of opioid withdrawal. The<br />

Cochrane Library, Issue 2, 2002.<br />

203 Literatuur


Ama96 Amass L, Bickel WK, Crean JP e.a. Preferences for Clinic Privileges, Retail Items and Social Activities in<br />

an Outpatient Buprenorphine Treatment Program. J Subst Abuse Treat 1996; 13 (1): 43-9.<br />

Ame99 Ameri A. The effects of cannabinoids on the brain. Prog Neurobiol 1999; 58: 315-48.<br />

Ame99a Ameijden EJ van, Krol A, Vlakov D e.a. Pre-AIDS mortality and morbidity among injection drug users in<br />

Amsterdam and Baltimore: an ecological comparison. Subst Use Misuse 1999; 34 :845-65.<br />

AMTA98 American Methadone Treatment Association (AMTA) Conference 1998. New York, September 26-29<br />

1998.<br />

AMTA00 American Methadone Treatment Association (AMTA) Conference 2000. San Fransisco, 9 t/m12 April<br />

2000.<br />

AMTA01 American Methadone Treatment Association (AMTA) Conference 2001. St Louis Missouri, October 7-10,<br />

2001.<br />

Ana96 Anagnostaras SG, Robinson TE. Sensitization to the psychomotor stimulant effects of amphetamine:<br />

modulation by associative learning. Behav Neurosci 1996; 110: 1397-1414.<br />

Ang84 Anglin MD, McGlothlin WH. Outcome of narcotic addict treatment in California. Drug abuse treatment<br />

evaluation: strategies, progress, and prospects. NIDA Res Monogr 1984; 51: 106-28.<br />

Ang94 Angrist B. Amphetamine psychosis: Clinical variations of the syndrome. Amphetamine and Its Analogs:<br />

Psychopharmacology, Toxicology, and Abuse. San Diego: Academic Press, 1994.<br />

Ant94 Anthony JC, Warner LA, Kessler RC. Comparative epidemiology of dependence on tobacco, alcohol,<br />

controlled substances, and inhalants: basic findings from the National Comorbidity Survey. Exp Clin<br />

Psychopharmacol 1994 2(3): 244-68.<br />

Ant95 Anthony JC, Helzer JE. Epidemiology of drug dependence. In: Tsuang MT. Textbook in psychiatric<br />

epidemiology. New York: Wiley-Liss, 1995: 361-406.<br />

APA94 American Psychiatric Association. Diagnostic and statistical manual of mental disorders. Washington<br />

D.C.: American Psychiatric Association, 1994.<br />

APA95 American Psychiatric Association. Behandelingsrichtlijnen alcohol, cocaïne en opiaten. Diagnostiek,<br />

ziekte-kenmerken en behandelprincipes in aansluiting op DSM-IV. (Vertaling van de Practice Guidelines<br />

for the Treatment of Patients with Substance Use Disorders, Alcohol, Cocaine, Opioids. APA1995.) Lisse:<br />

Swets & Zeitlinger Publishers, 1998.<br />

Arn92 Arndt IO, Dorozynsky L, Woody GF, e.a. Desipramine treatment of cocaine dependence in<br />

methadone-maintained patients. Arch Gen Psychiatry 1992; 49: 888-93.<br />

ARUD94 Arbeitsgemeinschaft für risikoarmen Umgang mit Drogen. Diversifizierte Drogenverschreibung und<br />

Drogenabgabe an drogenanhängige Frauen in Zürich in der ARUD-Poliklinik Zokl2. Zurich: ARUD,<br />

1994.<br />

Ass01 Assendelft, P, geciteerd door Maassen, H, in: Tussen droom en daad. Medisch contact 2001; 56 (49):<br />

1800-2.<br />

Ast99 Aston-Jones G, Druhan J. Breaking the chain of addiction. Nature 1999; 400: 317-8.<br />

Ava00 Avants SK, Margolin A, Holford TR, e.a. A randomized controlled trial of auricular acupuncture for<br />

cocaine dependence. Arch Intern Med 2000; 160: 2305-12.<br />

204 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Ava99 Avants SK, Margolin A, Sindelar JL, e.a. Day treatment versus enhanced standard methadone services for<br />

opioid-dependent patients: a comparison of clinical efficacy and cost. Am J Psychiatry 1999; 156: 27-33.<br />

Baa93 Baar AL van,Boer K, Soepatmi S. De gevolgen van drugsverslaving van de moeder voor haar kind: de<br />

huidige stand van zaken met betrekking tot kennis en zorgbeleid in Nederland. Ned Tijdschr Geneeskd<br />

1993; 137 (36): 1811-5.<br />

Bac99 Bachman JG, Freedman-Doan P, O’Malley PM, e.a. Changing patterns of drug use among US military<br />

recruits before and after enlistment. Am J Public Health 1999; 89(5): 672-7.<br />

Bal88 Ball J, Corty E, Bond H, e.a. The reduction of intravenous heroin use, nonopioid abuse and crime during<br />

methadone maintenance treatment: further findings. In: Harris LS (Ed). Problems of Drug Dependence<br />

1987. Proc 53rd Ann Sci. Meeting of the CPDD Nat Inst Drug Abuse Res Monograph 81, US Government<br />

Printing Office Publication No ADM 88-1564. Nat Instit on Drug Abuse, Rockville, MD, 1988.<br />

Bal91 Ball JC, Ross A. The effectiveness of methadone maintenance treatment: patient programmes, services<br />

and outcome. New York: Springer Verlag, 1991.<br />

Ban94 Banys P, Tusel DJ, Sees KL, e.a. Low (40 mg) versus high (80 mg) dose methadone in a 180-day heroin<br />

detoxification program. J Subst Abuse Treat 1994; 1193): 225-32.<br />

Bar00 Barnett PG, Hui SS; The cost-effectiveness of methadone maintenance; Mt Sinai J Med 2000; 67(5&6):<br />

365-74<br />

Bar01 Barrio G, Fuente L De La, Lew C, e.a.. Differences in severity of heroin dependence by route of<br />

administration: the importance of length of heroin use. Drug Alcohol Depend 2001; 63: 169-77.<br />

Bar99 Bartzokis G, Beckson M, Newton T, e.a. Selegiline effects on cocaine-induced changes in medial temporal<br />

lobe metabolism and subjective ratings of euphoria. Neuropsychopharmacology 1999; 20: 582-90.<br />

Bat92 Battersby M, Farrell M, Gossop M, e.a. ‘Horse trading’: prescribing injectable opiates to opiate addicts.<br />

A descriptive study. Drug Alcohol Rev 1992; 11: 35-42.<br />

Bax96 Baxter LR Jr, Saxena S, Brody AL, e.a. Brain mediation of obsessive-compulsive disorder symptoms:<br />

evidence from functional brain imaging studies in the human and nonhuman primate. Semin Clin<br />

Neuropsychiatry 1996; 1 (1): 32-47.<br />

Ben99 Benowitz NL. Nicotine addiction. Review. Prim Care 1999; 26 (3): 611-31.<br />

Ben00 Benson K, Hartz AJ. A comparison of observational studies and randomized, controlled trials. N Engl J<br />

Med 2000; 342: 1878-86.<br />

Ber98 Berridge KC, Robinson TE. What’s the role of dopamine in reward: hedonic impact, reward learning, or<br />

incentive salience?. Brain Res Rev 1998; 28: 309-69.<br />

Ber01 Berridge KC, Robinson TE. Incentive-sensitization and addiction. Review. Addiction 2001; 96 (1):<br />

103-14.<br />

Bes96 Best SE, Oliveto AH, Kosten TR. Opioid addiction. Recent advantages in detoxification and maintenance<br />

therapy. CNS Drugs 1996; 6(4): 301-14.<br />

Beu98 Beuger M, Tommasello A, Schwartz R, e.a. Clonidine use and abuse among methadone program<br />

applicants and patients. J Subst Abuse Treat 1998; 15 (6): 589-93.<br />

Bie90 Bien TH, Burge R. Smoking and drinking: A review of the literature. Int J Addict 1990; 25: 1429-54.<br />

205 Literatuur


Bie99 Bier JAB, Ferguson A, Grenon D, e.a. Outcome of infants born to mothers treated with methadone during<br />

pregnancy. Int Pediatr Res Found 1999; 45(4): 506.<br />

Big98 Bigelow GE, Walsh SL. Evaluation of potential pharmacotherapies: response to cocaine challenge in the<br />

human history. In: Cocaine Abuse. Behavior, Pharmacology, and Clinical applications. Higgins ST, Katz<br />

JL Eds. 1998: 209-38.<br />

Bijl97 Bijl RV, van Zessen G, Ravelli A. Psychiatrische morbiditeit onder volwassenen in Nederland: het<br />

NEMESIS-onderzoek. II. Prevalentie van psychiatrische stoornissen. Ned Tijdschr Geneeskd 1997: 141<br />

(50): 2453-60.<br />

Bla99 Blaney T, Craig RJ. Methadone Maintenance, Does Dose Determine Differences in Outcome? J Subst<br />

Abuse Treat 1999; 16: 221-8.<br />

Boe95 Boekhout van Solinge T. Standpunten drugsproblematiek. Verslag van de interviews met sleutelpersonen.<br />

Amsterdam: Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), 1995.<br />

Bon99 Bonnamour M. Answer from the European Parliament on Action plan to combat drugs en 30/11/99 CP<br />

1999/093, CP Info 31/1999.<br />

Bor99 Borg L, Broe DM, Ho A e.a. Cocaine Abuse Sharply Reduced in an Effective Methadone Maintenance<br />

Program. J Addict Dis 1999; 18 (4): 63-75.<br />

Bou01 Bouvy ML. Verslavingszorg in de eerste lijn. Pharm Weekbl 2001; 136 (40): 1481.<br />

Bou98 Bouchez J, Vignau J. The French experience - the Pharmacist, general Practitioner and patient perspective.<br />

Eur Addict Res 1998; 4: 19-23.<br />

Bow89 Bower B. Drugs of choice. Drug users who never suffer addiction attract scientific interest. Sci News<br />

1989; 136: 392-4.<br />

Bra00 Bradberry CW. Acute and chronic dopamine dynamics in a nonhuman primate model of recreational<br />

cocaine use. J Neurosci 2000; 20 (18): 7109-15.<br />

Bra84 Braber LC, de Vries D. Hulp aan heroineverslaafden door huisartsen. Ned Tijdschr Geneeskd 1984; 128<br />

(6): 264-7.<br />

Bra91 Brady KT, Lydiard RB, Malcolm R e.a. Cocaine-induced psychosis. J Clin Psychiatry 1991; 52 (12):<br />

509-12.<br />

Bre96 Brewer C. On the specific effectiveness, and under-valueing, of pharmacological treatments for addiction:<br />

a comparison of methadone, naltrexone and disulfiram with psychosocial interventions. Addiction<br />

Research 1996; 3 (4): 297-313.<br />

Bre99 Brewer C. Commentaar op: Williams J. ‘Protocol for rapid opiate detoxification/naltrexone induction<br />

under general anaesthesia’. The Stapleford Centre, 25A Eccleston St Belgravia. London SW1W 9NP,<br />

England, 1999.<br />

Bri94 Brink W van den, Verslavingszorg een kwestie van verantwoord middelengebruik. (Oratie). Amsterdam:<br />

Universiteit van Amsterdam, 1994.<br />

Bri97 Brink W van den, Geerlings PJ. Farmacotherapie in de zorg voor verslaafden. Pharm Weekbl 1997; 132:<br />

599-613.<br />

206 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Bri97a Brink W van den. De doolhof van verslaving: het zoeken naar oorzaken en het vinden van uitgangen. In:<br />

Huis van de geest, Everdingen JJE van, Gersons BPR (eds.). Amsterdam/Overveen: Boom/Belvedere,<br />

1997: 126-37.<br />

Bri99 Brink W van den. Verslavingen. In: Handboek Psychiatrische epidemiologie. A de Jong e.a. (eds.).<br />

Maarssen: Elsevier/Tijdstroom, 1999; 214-58.<br />

Bri99a Brink W van den, Hendriks VM, Ree van JM; Medical co-prescription of heroin to chronic,<br />

treatment-resistant methadone patients in the Netherlands; J Drug Issues 1999; 29(3): 587-8.<br />

Bri00 Brink W van den, Hendriks VM, Blanken P ea. Het Nederlandse onderzoek naar de effectiviteit van<br />

heroïne op medisch voorschrift; achtergronden, onderzoeksopzet en eerste ervaringen; Ned Tijdschr<br />

Geneeskd 2000; 144(3): 108-12.<br />

Bri01 Brink W van den. Drug Use and Addiction: Past - Present - Future. Paper presented at the conference<br />

‘Sucht und Gesellschaft: Hintergründe, Massnahmen und Vision’. 30/5-2/6 2001.Sektion für<br />

Sozialwissenschaften der Freien Hochschule für Geisteswissenschaft, Dornach, Schweiz.<br />

Bri02 Brink W van den. Behandeling van verslaving en zorg voor verslaafden. In: Zwart de WM, Leuw ED,<br />

Wiers RW e.a. Leiden: Verslaving.Drukkerij Groen BV, 2002: 45-56.<br />

Bro98 Broers PB, Voegeli JP. Le Sevrage Ambulatoire D’Opiacés. Rev Med Suisse Romande 1998; 118: 743-6.<br />

Bro98a Brown HL, Britton KA, Mahaffey D e.a. Methadone maintenance in pregnancy: A reappraisal. Am J<br />

Obstet Gynecol 1998; 179: 459-63.<br />

Brö99 Bröer C, Noyon R. Over last en beleid: Evaluatie Nota Overlast en vijf jaar SVO-beleid tegen overlast van<br />

harddrugsgebruikers. Regioplan Stad en Land, Amsterdam, 1999.<br />

Bru01 Brussel GHA van. Beperkte plaats van naltrexon bij de behandeling van opiaatverslaving. Ned. Tijdschr<br />

Geneeskd 2001; 145: 1452-6.<br />

Bru95 Brussel GHA van. Drugsgebruik in Amsterdam, een ‘public health’-probleem. Ned Tijdschr Geneeskd<br />

1995; 139: 2635-9.<br />

Bru96 Brussel GHA van, Buster MCA, van der Woude DH. Dovend vuur. Jaarbericht Drugsafdeling 1994-1995.<br />

Amsterdam: GG&GD, 1996.<br />

Bru97 Brussel GHA van, Buster MCA, van der Woude DH. Twee mango’s in 1979. Evaluatieverslag<br />

Palfiumbehandeling voor langdurig heroïneverslaafden. Amsterdam: GG&GD, mei 1997.<br />

Bru99 Brussel GHA van, Buster MCA. Zorg voor de toekomst. Opiaatverslaafden in Amsterdam. Jaarbericht<br />

Drugsafdeling 1996, 1997 en 1998. Amsterdam: GG&GD, 1999; 1-74<br />

Bru00 Brussel GHA van. Bijdrage Colloquium The effectiveness of medication in treating drug addicts Stichting<br />

EBAR, Amsterdam, 7 juni 2000.<br />

Bud93 Budney AJ, Higgins ST, Hughes JR e.a. Nicotine and caffeine use in cocaine-dependent individuals.<br />

J Subst Abuse 1993; 5: 117.<br />

Bul99 Bullock ML, Kiresuk TJ, Pheley AM, e.a. Auricular acupuncture in the treatment of cocaine abuse. A<br />

study of efficacy and dosing. J Subst Abuse Treat 1999; 16 (1): 31-8.<br />

Bun00 Buntwal N, Bearn J, Gossop M, e.a. Naltrexone and lofexidine combination treatment compared with<br />

conventional lofexidine treatment for in-patient opiate detoxification. Drug Alcohol Depend 2000; 59:<br />

183-8.<br />

207 Literatuur


Bur97 Burton SM, Tiffany ST. The effect of alcohol consumption on craving to smoke. Addiction 1997; 92 (1):<br />

15-26.<br />

Bus02 Buster M. An increase in overdose mortality during the first two weeks after (re-)entering methadone<br />

treatment in Amsterdam. Manuscript accepted. Addiction 2002.<br />

Cal99 Caldiroli E, Leoni O, Cattaneo S, e.a. Neutrophil function and opioid receptor expression on leucocytes<br />

during chronic naltrexone treatment in humans. Pharmacol Res 1999; 40(2): 153-8.<br />

Cam94 Campbell JL, Thomas HM, Gabrielli W e.a. Impact of desipramine or carbamazepine on patient retention<br />

in outpatient cocaine treatment: Preliminary findings. J Addict. Dis 1994; 13: 191-9.<br />

Cap94 Caplehorn JRM, Dalton MSYN, Cluff MC, e.a. Retention in methadone maintenance and heroin addicts’<br />

risk of death. Addiction 1994; 89: 203-7.<br />

Cap96 Caplehorn JRM, Irwig L, Saunders JB. Physicians’ attitudes and retention of patients in their methadone<br />

maintenance programs. Subst Use Misuse 1996; 31(6): 663-77.<br />

Cap98 Caplehorn JR, Lumley TS, Irwig L. Staff attitudes and retention of patients in methadone maintenance<br />

programs. Drug Alcohol Depend 1998; 52: 57-61.<br />

Cap99 Caplehorn JRM, Drummer OH. Mortality associated with New South Wales methadone programs in 1994:<br />

lives lost and saved. Med J Aust 1999; 170: 104-9.<br />

Cap02 Caputo F, Addolorato G, Domenicall M, e.a. Short-term methadone administration reduces alcohol<br />

consumption in non-alcoholic heroin addicts. Alcohol & Alcoholism 2002; 37 (2): 164-8.<br />

Car93 Carroll KM, Ball SA, Rounsaville BJ. A comparison of alternate systems for diagnosing antisocial<br />

personalty disorder in cocaine abusers. J Nerv Ment Dis 1993; 181: 436-43.<br />

Car94 Carroll KM, Rounsaville BJ, Gordon LT e.a. Psychotherapy and pharmacotherapy for ambulatory cocaine<br />

abusers. Arch Gen Psychiatry 1994; 51: 177-87.<br />

Car95 Carroll KM, Nich CN, Rounsaville BJ. Differential Symptom Reduction in Depressed Cocaine Abusers<br />

Treated with Psychotherapy and Pharmacotherapy. J Nerv Ment Dis 1995; 183(4): 251-9.<br />

Car95a Carrera MRA, Ashley JA, Parsons LH, e.a. Suppression of psychoactive effects of cocaine by active<br />

immunization. Nature 1995; 378: 727-30.<br />

Car97 Carroll KM. Integrating psychotherapy and pharmacotherapy to improve drug abuse outcomes. Addict<br />

Behav 1997: 22 (2); 233-45.<br />

Car98 Carmona GN. Attenuation of cocaine’s activity by butyrylcholinesterase. In: Peripheral Blockers as<br />

Treatments for Substance Abuse and DependenceAbstracts, Programbook Symposium, April 27, 1998.<br />

Car98a Carmona GN, e.a. Attenuation of cocaine-induced locomotor activity by butyrylcholinesterase. Exp Clin<br />

Psychopharmacol 1998; 6 (3): 274-9.<br />

Car99 Carroll KM.Old Psychotherapies for Cocaine Dependence Revisited. Arch Gen Psychiatry 1999; 46:<br />

505-6.<br />

Car00 Carmona GN, Jufer RA, Goldberg SR, e.a. Butyrylcholinesterase accelerates cocaine metabolism: in vitro<br />

and in vito effects in nonhuman primates and humans. Drug Metab Dispos. 2000 Mar; 28(3) : 367-71.<br />

Car00a Carroll KM. Implications of recent research for program quality in cocaine dependence treatment. Div<br />

Subst Abuse, Yale Universitu School of Medicine. Subst Use Misuse 2000; 35 (12-14): 2011-30.<br />

208 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Car01 Carroll KM, Ball SA, Nich C e.a. Targeting Behavioral Therapies to Enhance Naltrexone Treatment of<br />

Opioid Depenence. Arch Gen Psychiatry 2001: 58: 755-61.<br />

Cas01 Casadonte PP. Buprenorphine in Office-based Treatment of Opioid Dependence: Integration of<br />

Buprenorphine and Buprenorphine/ Naloxone into a Narcotic Treatment Program.Voordracht tijdens The<br />

American Methadone Treatment Association (AMTA) Conference 2001. St Louis Missouri, October 7-10,<br />

2001.<br />

CAs97 Consumers Association. Helping patients who misuse drugs. Drug Ther Bull 1997; 35(3): 18-22<br />

Cat00 Catania H. About Methadone. New York: The Lindesmith Center-Drug Policy Foundation, 2000.<br />

CCBH02 CCBH. Heroine op medisch voorschrift. Verkorte weergave van de rapportage. Centrale Commissie<br />

Behandeling Heroineverslaafden 2002; 746: 1-160 (www.ccbh.nl).<br />

CCBH02a Central Committee on the Treatment of Heroin Addicts (CCBH). Medical co-prescription of heroin. Two<br />

randomized controlled trials, Utrecht 2002 (www.ccbh.nl).<br />

Cha84 Chait LD, Griffiths RR. Effects of Methadone on Human Cigarette Smoking and Subjective Ratings.<br />

J Pharmacol Exp Ther 1984; 229(3): 636-40.<br />

Cha97 Chang L, e.a. Neurochemical alterations in asymptomatic abstinent cocaine users: A proton magnetic<br />

resonance spectroscopy study. Biol Psychiatry 997; 42 (12): 1105-14.<br />

Cha97a Chatham LR, Rowan-Szal GA, Joe GW, e.a. Heavy drinking, alcohol-dependent vs nondependent<br />

methadone-maintenance clients: a follow-up study. Addict Behav 1997; 22: 69-80.<br />

Cha99 Chawarski MC, Schottenfeld RS, O’Conner PG, e.a. Plasma concentrations of buprenorphine 24 to 72<br />

hours after dosing. Drug Alcohol Depend 1999; 55: 157-63.<br />

Cha02 Chang L, Ernst T, Speck O e.a. Perfusion MRI and computerized coginitive test abnormalities in abstinent<br />

methamphetamine users. Psychiatry Res 2002; 114 (2): 65-79.<br />

Chi99 Childress AR, Mozley PD, McElgin W, e.a. Limbic activation during cue-induced cocaine craving. Am J<br />

Psychiatry 1999; 156 (1): 11-8.<br />

Chu97 Chutuape MA, Brooner RK, Stitzer M. Sedative Use Disorders in Opiate-dependent Patients: Association<br />

with Psychiatric and Other Substance Use Disorders. J Nerv Ment Dis 1997; 185 (5): 289-97.<br />

Chu98 Chutuape MA, Silverman K, Stitzer ML. Survey assessment of methadone treatment services as<br />

reinforcers. Am J Drug Alcohol Abuse 1998; 24 (1): 1-16.<br />

Civ00 Civita M de, Dobkin PL, Robertson E e.a. A study of barriers to the engagement of significant others in<br />

adult addiction treatment. J Subst Abuse Treat 2000; 19: 135-44.<br />

Cle97 Clemmey P, Brooner R, Chutuape MA, e.a. Smoking habits and attitudes in a methadone maintenance<br />

treatment population. Drug Alcohol Depend 1997; 44: 123-32.<br />

Coh94 Cohen P, Sas A. Cocaïne use in Amsterdam in non deviant subcultures. Addiction Research 1994; 2(1):<br />

71-94.<br />

Coh00a Cohen R. Letter: Pitfall in the drugs debate. Lancet 2000; 356: 1359.<br />

Com95 Compton PA, Ling W, Charuvastra VC, e.a. Buprenorphine as a pharmacotherapy for cocaine abuse: a<br />

review of the evidence. J Addict Dis 1995; 14(3): 97-114.<br />

Con99 Conner BT, Stein JA, Longshore e.a. Associations Between Drug Abuse Treatment and Cigarette Use:<br />

Evidence of Substance Replacement. Exp Clin Psychopharmacol 1999; 7 (1) 64-71.<br />

209 Literatuur


Con00 Concato J, Shah N, Horwitz RI. Randomized, controlled trials, observational studies, and the hierarchy of<br />

research designs. N Engl J Med 2000; 342: 1887-92.<br />

Con02 Concar D. Special report: Ecstasy on the brain. New Sci 2002; 174 (2339): 26-33.<br />

Cor95 Cornish JW, Maany I, Fudala PJ e.a. Carbamazepine treatment for cocaine dependence. Drug Alcohol<br />

Depend 1995; 38: 221-7.<br />

Cor96 Cornish JW, O’Brien CP. Crack cocaine abuse: An epidemic with many public health consequences. Annu<br />

Rev Public Health 1996; 17: 259-73.<br />

Cou89 Courtwright D, Joseph H, Des Jarlais DC. Addicts who survived: an oral history of narcotic use in<br />

America 1923-65. Knoxville: University of Tennessee Press, 1989.<br />

Cra94 Cramer EASM, Schippers GM. Zelfcontrole en ontwenning van harddrugs: Eindrapport van een<br />

onderzoek naar de ontwikkeling en evaluatie van een zelfcontrole-programma voor druggebruikers.<br />

Nijmegen: University of Nijmegen Research Group on Addictive Behaviors (UNRAB), 1994.<br />

Cri99 Crits-Cristoph P, Siqueland L, Blaine J e.a. Psychosocial treatments for Cocaine Dependence: National<br />

Institute on Drug Abuse Collaborative Cocaine Treatment Study. Arch Gen Psychiatry 1999; 56: 493-502.<br />

Cro85 Thomas J, Crowley MD, Janice E e.a. Naltrexone-Induced Dysphoria in Former Opioid Addicts. Am J<br />

Psychiatry 1985; 142(9): 1081-4.<br />

Cro91 Crosby RD, Halikas JA, Carlson G. Pharmacotherapeutic interventions for cocaine abuse: present<br />

practices and future directions. J Addict Dis 1991; 10: 13-30.<br />

Cro01 Croft RJ, Klugman A, Baldeweg T, e.a. Electrophysiological evidence of serotonergic impairment in<br />

long-term MDMS (‘Ecstasy’) users. Am J Psychiatry 2001; 158: 1687-92.<br />

CSAT97 Centre for Substance Abuse Treatment. Proceedings of the National Consensus Meeting on the Use,<br />

Abuse, and Sequelae of Abuse of Methamphetamine With Implications for Prevention, Treament and<br />

Research. Rockville, MD: CSAT Department of Health and Human Services 1997.<br />

Cul00 Cullen W, Bury G,Langton D. Experience of heroin overdose among drug users attending general practice.<br />

Br J Gen Pract 2000: 546-8.<br />

Cur99 Currie J, Cox P, Mudaliar Y. A randomized clinical trial of anesthesia-assisted versus sedation-assisted<br />

techniques, and a comparison with conventional detoxification. Paper presented at an International<br />

Symposium on rapid opiate detoxification under anesthesia or sedation and post-detox management using<br />

naltrexone. The Stapleford Trust, London and Jüdisches Krankenhaus, Berlin. Berlijn, 17&18 juni 1999.<br />

Cur01 Currie J, Cox P, Collins Y e.a. Rapid antagonist induction/ rapid induction onto naltrexone: a randomized<br />

clinical trial of anesthesia - assisted versus sedation - assisted techniques and a comparison with conventional<br />

detoxification/ Paper presented at a two-day conference on advances in antagonist-assisted abstinence;<br />

rapid opiate detoxification and naltrexone treatment. The Stapleford Trust & the Stapleford Centre 6th<br />

International Conference Royal Society of Medicine London 11&12 april 2001.<br />

Dac01 Dackis CA, O’Brien CP. Cocaine dependence: a disease of the brain’s reward centers. J Subst Abuse Treat<br />

2001; 21: 111-17.<br />

Dar93 Darke S, Swift W, Hall W e.a. Drug use, HIV risk-taking and psychosocial correlates of benzodiazepine<br />

use among methadone maintenance clients. Drug Alcohol Depend 1993; 34: 67-70.<br />

210 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Dar94 Darke S, Ross J, Cohen J. Research report: The use of benzodiazepines among regular amphetamine users.<br />

Addiction 1994; 89: 1683-90.<br />

Dar97 Darke S, Ross J. Polydrug dependence and psychiatric comorbidity among heroin injectors. Drug Alcohol<br />

Depend 1997; 48: 135-41.<br />

Dar97a Darke S, Hall W. The distribution of naloxone to heroin users. Addiction 1997; 92 (9): 1195-9.<br />

Dar00 Darke S, Sims J, McDonald S, ea; Cognitive impairment among methadone maintenance patients’;<br />

Addiction 2000; 95(5): 687-95<br />

Dar00a Darke S, Ross J, Zador D, Sunjic S e.a. Heroin-related deaths in New South Wales, Australia 1992-1996.<br />

Drug Alcohol Depend 2000; 60: 141-50.<br />

Das98 Dashe JS, Jackson GL, Olscher DA, e.a. Opioid detoxification in pregnancy. Obstet Gynecol 1998; 92(5):<br />

854-8.<br />

Dav94 Davis S. Drug treatment decisions of chemically dependent women. Int J Addict 1994; 29: 1287-1304.<br />

Dég01 Déglon J. ROD/RAI developments. Persoonlijke mededeling, juli 2001.<br />

DeH91 Department of Health. Drug misuse and dependence: Guidelines on clinical management. London:<br />

HMSO, 1991.<br />

Del90 Delhaas EM, van Ree JM. Opioïden. In: Algemene Farmacotherapie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum,<br />

1990: 339-56.<br />

Den01 Dennison SJ. Clonidine abuse among opiate addicts. Psychiatr Q 2001; 72(2): 191-5.<br />

Der90 Derks J. Het Amsterdamse Morfine-verstrekkingsprogramma. Proefschrift. Utrecht: RUU, 1990.<br />

Der90a Derks J. The efficacy of the Amsterdam morphine dispensing programme. In: Ghodse-H, Kaplan-C, red.<br />

Drug Misuse and Dependence. Carnforth, Lancs. UK: The Parthenon Publishing Group, 1990: 85-108.<br />

Det01 Dettmer K, Saunders B, Strang J. Take home naloxone and the prevention of deaths from opiate overdose:<br />

two pilot schemes. Br Med J 2001; 322: 895-6.<br />

Dew98 Dewey SL, Morgan AE, Ashby CR e.a. A Novel Strategy for the Treatment of Cocaine Addiction.<br />

Synapse 1998; 30: 119-29.<br />

Dha96 Dhawan BN, Cesselin F, Raghubir R, Reisine T, e.a. Portoghese PS and Hamon M 1996. International<br />

Union of pharmacology. XII, Classification of opioid receptors. Pharmacol Rev 1996; 48: 567-92.<br />

Dri92 Driessen FMHM. Methadoncliënten in Nederland. Utrecht: Bureau Driessen, 1992.<br />

Dri99 Driessen FMHM, Volker BGM, Kregting J, e.a. De ontwikkeling van de situatie van methadonclienten<br />

gedurende twee jaar. Den Haag/Utrecht: Bureau Driessen Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek, 1999.<br />

Dri02 Driessen FMHM, Lelij B van der, Smeets HM. Effecten van hoge doses methadon: Eerste resultaten.<br />

Utrecht: Bureau Driessen, 2002.<br />

Dru99 Drucker E. Drug prohibition. US Drug Policy, Public Health Rep 1999; 114: 14-29.<br />

Dub00 Duburqc A, Blin CP, Madec L. Suivi à 2 ans d’une cohorte de patients sous buprénorphine haut dosage.<br />

Résultats de l’étude SPESUB (suivi pharmaco-épidémiologique du Subutex en médecine de ville). Rev<br />

Epidémiol Santé Publique 2000; 48: 363-73.<br />

Dun93 Dunselman R. In plaats van ik: de verborgen werking van drugs. Zeist: Uitgeverij Vrij Geestesleven, 1993.<br />

Dye02 Dyer O. Doctors should do more for drug addicts, committee says. Br Med J 2002; 324: 1295.<br />

211 Literatuur


EDO00 EDOCRA. Werkconferentie. De stand van zaken een jaar na de start. St. Oedenrode, Novadic, 24<br />

november 2000.<br />

Edw76 Edwards G. Alcohol dependence: provisional description of a clinical syndrome. Br Med J 1976; 1:<br />

1058-61.<br />

Edw86 Edwards G.The alcohol dependence syndrom: a concept as stimulus to inquiry. Br J Addict 1986; 81:<br />

171-83.<br />

Ela97 Eland-Goossensen MA. Opiate addicts in and outside of treatment: Different populations? Proefschrift.<br />

Rotterdam: Erasmus University Rotterdam/ Addiction Research Institute 1997.<br />

Elk00 Elkashef A, geciteerd door Mathias R in NIDA Pursues Many Approaches to Reversing<br />

Methamphetamine’s Neurotoxic Effects. NIDA Notes 2000; 15: 4.<br />

Elk01 Elkashef A. NIDA Cocaine Clinical Program Current Overview and Future Strategies. NIDA/ Division of<br />

Treatment Research and Development Washington, 2001: 1-6.<br />

EMEA01 The European Agency for the Evaluation of Medicinal Products (EMEA): EMEA Public statement on the<br />

recommendation to suspend the marketing authorisation for Orlaam (Levacetylmethadol) in the European<br />

Union. EMEA/8776/01. Londen, 19 april 2001.<br />

Eng85 Engelsman EL. Toelichting Opiumwet. Utrecht: Vermande, 1985.<br />

Erb96 Erb S, Shaham Y, Stewart J. Stress reinstates cocaine-seeking behavior after prolonged extinction and a<br />

drug-free period. Psychopharmacology 1996; 128 (4): 408-12.<br />

Ern00 Ernst T, Chang L, Leonido-Yee M, e.a. Evidence for longterm neurotoxicity associated with<br />

methamphetamine abuse: a 1H MRS study. Neurology 2000; 54: 1344-9.<br />

Es01 Es M van. Projectbeschrijving Resultaten Scoren (1999-2003): verbetering en vernieuwing in de<br />

verslavingszorg. Utrecht: GGZ Nederland, september 2001.<br />

EWDD99 Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD). Jaarverslag 1999 over de stand<br />

van de drugsproblematiek in de Europese Unie. Lissabon, 1999 (www.emcdda.org).<br />

EWDD00 Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD). Jaarverslag 2000 over de stand<br />

van de drugsproblematiek in de Europese Unie. Lissabon, 2000 (www.emcdda.org).<br />

Fie01 Fiellin DA, Rosenheck RA, Kosten TR. Office-based treatment for opioid dependence: reaching new<br />

patient populations. Am J Psychiatry 2001; 158(8): 1200-4.<br />

Fio00 Fiore MC. A clinical practice guideline for treating tobacco use and dependence.A US Public Health<br />

Service Report. JAMA 2000; 283 (24): 3244-54.<br />

Fio02 Fiore M. The latest drugs and counseling techniques for treating tobacco use and dependence. Tobacco<br />

cessation guideline, april 2002. (www.surgeongeneral.gov).<br />

Fis93 Fischbain DA, Rosomoff HL, Cutler R, e.a. Opiate detoxification protocols; A clinical manual. Ann Clin<br />

Psychiatr 1993; 5: 53-65.<br />

Fis99 Fischer G, Gombas W, Eder H, e.a. Buprenorphine versus methadone maintenance for the treatment of<br />

opioid dependence. Addiction 1999; 94: 1337-47.<br />

Fis00 Fischer G. Treatment of opioid dependence in pregnant women. Editorial. Addiction 2000; 95(8): 1141-4.<br />

Fle94 Fleming PM, Roberts D. Is the prescription of amphetamine justified as a harm reduction measure?. J R<br />

Soc Health 1994; 114(3): 127-31.<br />

212 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Fol96 Foltin RW, Fischman MW. Effects of Methadone or Buprenorphine Maintenance on the Subjective and<br />

Reinforcing Effects of Intravenous Cocaine in Humans. J Pharmacol Exp Ther 1996; 278: 1153-64.<br />

Fox96 Fox BS, Kantak KM, Edwards MA, e.a. Efficacy of a therapeutic cocaine vaccine in rodent models. Nat<br />

Med 1996; 2: 1129-32.<br />

Fox97 Fox BS. Development of a therapeutic vaccine for the treatment of cocaine addiction. Drug Alcohol<br />

Depend 1997; 48: 153-8.<br />

Fro00 Frosch DL, Nahom D, Shoptaw S e.a. Associations Between Tobacco Smoking and Illicit Drug Use<br />

Among Methadone-Maintained Opiate-Dependent Individuals. Exp Clin Psychopharmacol 2000; 8:<br />

97-103.<br />

Fud91 Fudala PJ, Johnson RE, Jaffe JH. Outpatient comparison of buprenorphine and methadone maintenance.<br />

II. Effects on cocaine usage, retention time in study and missed clinic visits. NIDA Res Monogr 1991;<br />

105: 587-8.<br />

Gab01 Gabbay MB, Carnwath T, Ford T e.a. Reducing deaths among drug misusers : tighter legal controls on<br />

drug prescribing are not the answer. Br Med J 2001; 322: 749-50.<br />

Gab01a Gabbay MB. Turning the tide: influencing future GP attitudes to opiate misusers. Education for General<br />

Practice 2001; 12 (2): 144-52.<br />

Gab02 Gabbay MB, Shields C, Bos A van den. Turn the tide: Influencing future GP attitudes to opiate misusers.<br />

Education for General Practice.<br />

Gag97 Gageldonk A van, de Zwart W, van der Stel J, e.a. De Nederlandse verslavingszorg. Overzicht van de<br />

kennis over aanbod, vraag en effect. Utrecht: Trimbos-instituut, 1997.<br />

Gal89 Gal TJ. Naloxone reversal of buprenorphine-induced respiratory depression. Clin Pharmacol Ther 1989;<br />

45 (1): 66-71.<br />

Gar00 Garavan H, Pankiewicz J, Bloom A, e.a. Cue-induced cocaine craving: neuroanatomical specificity for<br />

drug users and drug stimuli. Am J Psychiatry 2000; 157: 1789-98.<br />

Gas99 Gasior M, Ungard JT, Witkin JM. Preclinical Evaluation of Newly Approved and potential Antiepileptic<br />

Drugs Against Cocaine-Induced Seizures. J Pharmacol Exp Ther 1999; 290: 1148-56.<br />

Gaw84 Gawin FH, Kleber HD. Cocaine abuse treatment: an open pilot with desipramine and lithium carbonate.<br />

Arch. Gen. Psychiatry 1984; 41: 903-9.<br />

Gaw85 Gawin F, Riordan C, Kleber H. Methylphenidate Treatment of Cocaine Abusers without Attention Deficit<br />

Disorder: A Negative Report. Am J Drug Alcohol Abuse 1985; 11(3 &4): 193-7.<br />

Gaw88 Gawin FH, Ellinwood EH. Cocaine and other stimulants; Actions, Abuse and Treatment. N Engl J Med<br />

1988; 318: 1173-82.<br />

Gaw89a Gawin FH, Allen D, Humblestone B. Outpatient treatment of “crack”cocaine smoking with flupenthixol<br />

decanoate: a preliminary report. Arch Gen Psychiatry 1989; 46: 322-5.<br />

Gaw89 Gawin FH, Kleber HD, Byck R e.a. Desipramine facilitation on initial cocaine abstinence. Arch Gen<br />

Psychiatry 1989; 46: 117-21.<br />

Gaw91 Gawin FH. Cocaine Addiction: Psychology and Neurophysiology. Science 1991; 251: 1580-6.<br />

GCM99 Guidelines on Clinical Management. Drug Misuse and Dependence. Department of Health, The Scottish<br />

Office Department of Health, Welsh Office, Department of Health and Social Services, Northern Ireland.<br />

213 Literatuur


Gee96 Geerlings PJ. Drugs of Abuse. Elsevier Science 1996; 88-102.<br />

Gee00 Geerlings PJ. Neuropsychiatrische aspecten van verslaving. Neuropraxis 2000; 6: 207-11.<br />

Gee01 Geelen K, van der Veen C. Support workers-project. Procesevaluatie. Utrecht: Trimbos-instituut, 2001.<br />

Geij90 Geijer, Barends, van Limbeek e.a. Methadonverstrekking door huisartsen en psychiaters in Amsterdam<br />

1990; GGZ-reeks-90.3 Amsterdam.<br />

Gel95 Gelberg L, Stein JA, Neumann CG. Determinants of Undernutrition Among Homeless Adults. Public<br />

Health Rep 1995; 110 (4): 448-54.<br />

Ger00 Gerrits M. Endorfinen en verslaving. Neuropraxis 2000; 4(6): 179-83.<br />

Ger95 Gerrits M. Initiation of drug addiction. Implication of brain dopamine and endogenous opioids in drug<br />

self-administration in rats (Proefschrift). Utrecht, Universiteit Utrecht, 1995.<br />

Ger95a Gerra G, Marcato M, Caccavari R, e.a. Clonidine and opiate receptor antagonists in the treatment of heroin<br />

addiction. J Subst Abuse Treat 1995; 12(1): 35-41.<br />

Gfr93 Gfroerer JC, Brodsky MS. Frequent Cocaine Users and Their Use of Treatment. Am J Public Health 1993;<br />

83(8): 1149-54.<br />

GGZ01 GGZ Nederland. Persoonlijke mededeling, 2001.<br />

Gib01 Gibson PG. Implementing evidence-based guidelines. Med J Aust 2001; 174: 377-8.<br />

Gie90 Giel R. Waarom een psychiatrische diagnose? 3e geactualiseerde dr. Alphen aan den Rijn: Samsom<br />

Stafleu, 1990.<br />

Gir96 Giros B, Jaber M, Jones SR, e.a. Hyperlocomotion and indifference tot cocaine and amphetamine in mice<br />

lacking the dopamine transporter. Nature 1996; 379: 606-12.<br />

Goe97 Goedegebuure ML, van den Dool EC. Afkicken onder narcose in combinatie met een naltrexon-kuur.<br />

Dordrecht: Evangelisch Centrum voor Verslaafden De Hoop, oktober 1997.<br />

Gol71 Goldberg SR, Woods JH, Schuster CR. Nalorphine-induced changes in morphine self-administration in<br />

rhesus monkeys. J Pharmacol Exp Ther 1971; 176: 464-71.<br />

Gol97 Gold MS. Cocaine (and crack): Clinical aspects. Substance Abuse: A Comprehensive textbook 3rd edition.<br />

Baltimore: Williams & Wilkins, 1997.<br />

Gol98 Gold MS, Herko MJ. Tobacco smoking and nicotine dependence: biological basis for pharmacotherapy<br />

from nicotine to treatments that prevent relapse. J Addict Dis. 1998; 17 (1): 23-34.<br />

Goo99 Goodman SN. Probability at the bedside: the knowing of chances or the chances of knowing? Ann Intern<br />

Med 1999; 130 (7): 604-6.<br />

Gor97 Gorelick DA. Enhancing cocaine metabolism with butyrylcholinesterase as a treatment strategy. Drug<br />

Alcohol Depend 1997; 48: 159-65.<br />

Gor98 Gorelick DA. Enhancing cocaine metabolism with butyrylcholinesterase as an approach to cocaine<br />

addiction treatment. Peripheral Blockers as Treatments for Substance Abuse and Dependence- Abstracts.<br />

Program Book, April 27, 1998<br />

Gos86 Gossop M, Johns A. Green L. Opiate withdrawal inpatient versus outpatient programmes and preferred<br />

versus random assignment of treatment. Br Med J 1986; 293: 103-4.<br />

Gos87 Gossop M, Green L. Philips G, e.a. What happens to opiate addicts immediately after treatment: a<br />

prospective follow-up study. Br Med J 1987; 294: 1377-80.<br />

214 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Gos89 Gossop M, Green L Philips G, e.a. Lapse, relapse and survival among opiate addicts after treatment: a<br />

prospective follow-up study. Br J Psychiatry 1989; 154: 348-53.<br />

Gos00 Gossop M, Marsden J, Stewart D e.a. Patterns of drinking and drinking outcomes among drug misusers<br />

1-year follow-up results. J Subst Abuse Treat 2000; 19: 45-50.<br />

Gou99 Gourlay SG, Stead LF, Benowitz NL. Clonidine for smoking cessation. The Cochrane Library 1999; 3;<br />

1-10.<br />

Gov02 Government’s Drugs Policy: Is it working?<br />

(www.parliament.thw-stationery-office.co.uk/pa/cm/cmhaff.htm).<br />

Gow99 Gowing L, Ali R, White J. Opioid dependence: combined use of opioid antagonists and adrenergic<br />

agonists to induce withdrawal from heroin and other short acting opiates without sedation or anaesthesia<br />

(protocol). Cochrane Library 1999; Issue 1: 1-7.<br />

Gow00 Gowing LR, Ali RL, White JM. The management of opioid withdrawal: an overview of research literature.<br />

DASC Monograph No 9 Research Series.Drug & Alcohol Services Council South Australia. Drug and<br />

Alcohol Services Council: Parkside SA 5063 Australia, 2000.<br />

Gow00a Gowing L, Ali R, White J. Buprenorphine for the management of opioid withdrawal (Cochrane<br />

Review).The Cochrane Library, 2000.<br />

Gow02 Gowing L, Ali R, White J. Buprenorphine for the Management of opioid withdrawal (Cochrane Review).<br />

In: The Cochrane Library 2002, Issue 2 (www.update-software.com).<br />

Gow02a Gowing L, Farrell M, Ali R, e.a. Alpha2 adrenergic agonists for the management of opioid withdrawal<br />

(Cochrane Review). In: The Cochrane Library 2002, Issue 2 (www.update-software.com).<br />

Gow02b Gowing L, Ali R, White J. Opioid antagonists with minimal sedation for opioid withdrawal (Cochrane<br />

Review). In: The Cochrane Library 2002, Issue 2 (www.update-software.com).<br />

GR76 <strong>Gezondheidsraad</strong>. Advies inzake behandeling van verslaafden aan opiaten c.q. wekaminen. Rijswijk:<br />

<strong>Gezondheidsraad</strong>, 1976.<br />

GR93 <strong>Gezondheidsraad</strong>. Advies Alternatieve behandelwijzen. Den Haag: <strong>Gezondheidsraad</strong>, 1993: 95-109;<br />

(publicatie nr 1993/13).<br />

GR95 <strong>Gezondheidsraad</strong>. Advies inzake het voorschrijven van heroïne aan verslaafden aan heroïne. Den Haag:<br />

<strong>Gezondheidsraad</strong>, 1995 (publicatie nr 1995/12).<br />

GR98 <strong>Gezondheidsraad</strong>. Advies inzake onderzoek op druggebruik. Rijswijk: <strong>Gezondheidsraad</strong>, 1998 (publicatie<br />

nr 1998/04).<br />

GR00 <strong>Gezondheidsraad</strong>. Van implementeren naar leren. Den Haag: <strong>Gezondheidsraad</strong>, 2000; publicatienr.<br />

2000/18.<br />

GR02 <strong>Gezondheidsraad</strong>. Behandeling van drugverslaafde gedetineerden. Den Haag: <strong>Gezondheidsraad</strong>, 2002,<br />

publicatienr 2002/08.<br />

Gra95 Grabowski J, Rhoades H, Elk R. Fluoxetine is ineffective for treatment of cocaine dependence of<br />

concurrent opiate and cocaine dependence: two placebo-controlled double-blind trials. J Clin<br />

Psychopharmacol 1995; 15: 163-74.<br />

Gra96 Grant S, London ED, Newlin DB e.a. Activation of memory circuits during cue-elicited cocaine craving.<br />

Proc Natl Acad Sci U S A 1996; 93: 12040-5.<br />

215 Literatuur


Gra00 Grant S, Contoreggi C, London AD. Drug abusers show impaired performance in a laboratory test of<br />

decision making. Neuropsychologia 2000; 38: 1180-7.<br />

Gra01 Graham CA, McNaugton GW, Ireland AJ e.a. Take home naloxone for opiate addicts: Drug misusers may<br />

benefit from training in cardiopulmonary resuscitation. Br Med J 2001; 323(7318): 934.<br />

Gre88 Green L, Gossop M. Effects of information on the opiate withdrawal syndrome. Br J Addict 1988; 83:<br />

305-9.<br />

Gre97 Greenwald MK, Stitzer ML, Haberny KA. Human Pharmacology of the Opioid Neuropeptide Dynorphin<br />

A (1-13). J Pharmacol Exp Ther 1997; 281: 1154-63.<br />

Gre01 Greetham E. Geciteerd door Alan Dove, Philadelphia. In: New addiction research unlikely to be applied.<br />

Nat Med 2001; 7 (7): 757.<br />

Gri00 Griffith JD, Rowan Szal GA, Roark RR e.a. Contingency management in outpatient methadone treatment:<br />

a meta-analysis. Drug Alcohol Depend 2000; 58: 55-66.<br />

Gro00 Grosenick JK, Hatmaker CM. Perceptions of the importance of physical setting in substance abuse<br />

treatment. J Subst Abuse Treat 2000; 18: 29-39.<br />

Hab95 Haberny KA, Walsh SL, Ginn DH, e.a. Absence of acute cocaine interactions with the MAO-B inhibitor<br />

selegiline. Drug Alcohol Depend 1995; 39: 55-62.<br />

Hal94 Hall M, Tunis S, Triffleman E e.a. Continuity of care and desipramine in primary cocaine abusers. J Nerv<br />

Ment Dis 1994; 182: 570-5.<br />

Hal97 Halikas JA, Crosby RD, Pearson VL e.a. A randomized double-blind study of carbamazepine in the<br />

treatment of cocaine abuse. Clin Pharmacol Ther 1997; 62: 89-105.<br />

Hal98 Hall SM, Wasserman DA, Havassy BE, e.a. Relapse to cocaine use. In: Cocaine Abuse. Behavior,<br />

Pharmacology and Clinical Applications. Higgins ST, Katz JL (Eds), Acad. Press, San Diego, USA 1998:<br />

389-408.<br />

Hal98a Hall W, Ward J, Mattick RP. The future of opioid replacement therapy. Hoofdstuk 18 uit: Ward J e.a.<br />

Methadone maintenance treatment and other opioid replacement therapies. Amsterdam: Overseas<br />

Publishers Association, 1998.<br />

Ham00 Hamilton RJ, Perrone J, Hoffman R, e.a. A descriptive study of an epidemic of poisoning caused by heroin<br />

adulterated with scopolamine. J Toxicol Clin Toxicol 2000; 38 (6): 597-608.<br />

Häm01 Hämmig RB. ROD/RAI developments. Persoonlijke mededeling, juli 2001.<br />

Häm01a Hämmig RB, Tschacher W. Effects of High-Dose Heroin versus Morphine in Intravenous Drug Users:<br />

A Randomised Double-Blind Crossover Study. J Psychoactive Drugs 2001; 33 (2): 105-10.<br />

Har95 Hartel DM, Schoenbaum EE, Selwyn PA, e.a. Heroin Use during Methadone Maintenance Treatment: The<br />

Importance of Methadone Dose and Cocaine Use. Am J Public Health 1995; 85: 83-8.<br />

Har00 Harris DS, Jones RT, Welm S, e.a. Buprenorphine and naloxone co-administration in opiate-dependent<br />

patients stabilized on sublingual buprenorphine. Drug-Alcohol-Depend 2000; 61: 85-94.<br />

Har00a Hardus P, Engelsman M, Veelen CWM van e.a. Vigabatrine: laveren tussen effectiviteit en (irreversibele)<br />

gezichtsvelduitval als bijwerking. Ned Tijdschr Geneeskd 2000; 144 (43): 2066-9.<br />

Hat96 Hatsukami DK, Fischman MW. Crack cocaine and cocaine hydrochloride. JAMA 1996; 276 (19): 1580-8.<br />

216 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Hav98 Havassy BE, Arns PG. Relationship of cocaine and other substance dependence to well-being of high-risk<br />

psychiatric patients. Psychiatr Serv 1998; 49 (7): 935-40.<br />

Hay98 Hays LR, Farabee D, Miller W. Caffeine and nicotine use in an addicted population. J Addict Dis 1998; 17<br />

(1): 47-54.<br />

Hay02 Haynes RB, Devereaux PJ. Physicians’ and patients’ choices in evidence based practice. Br Med J 2002;<br />

324: 1350.<br />

Hea91 Hearn WL, Flynn DD, Hime GW, e.a. Cocaethylene: a unique cocaine metabolite displays high affinity<br />

for the dopamine transporter. J Neurochem 1991; 56: 698-701.<br />

Hee79 Heel RC, Brodgen RN, Speight TM e.a. Buprenorphine: a review of its pharmacological properties and<br />

therapeutic efficacy. Drugs 1979; 17(2): 81-110.<br />

Hel94 Helzer J. The relationship of psychoactive substance abuse to dependence. Washington D.C.: American<br />

Psychiatric Association, 1994.<br />

Her97 Herning RI, King DE, Better W e.a. Cocaine dependence:a clinical syndrome requiring neuroprotection.<br />

Ann N Y Acad Sci 1997; 825: 323-7.<br />

Her98 Hersch D, van Kirk JR, Kranzler HR. Naltrexone treatment of comorbid alcohol and cocaine use<br />

disorders. Psychopharmacology 1998; 139: 44-52.<br />

Her98a Hermanides R, van Eck HA, de Jong CAJ, e.a. Opiaatdetoxificatie onder algehele anesthesie. Een<br />

ongekende zorgcombinatie? Med Contact 1998; 53 (7): 224-6.<br />

Hey96 Heyman GM. Resolving the contradictions of addiction. Behav Brain Sci 1996; 19 (4): 561-610.<br />

Hey98 Heyman GM. On the science of substance abuse. Science 1998; 279: 65-6.<br />

Hic01 Hickie IB, Koschera A, Davenport TA, e.a. Comorbidity of common mental disorders and alcohol or other<br />

substance misuse in Australian general practice. Med J Aust 2001; 175: S31-6.<br />

Hig91 Higgins ST, Delaney DD, Budney AJ e.a. A behavioral approach to achieving initial cocaine abstinence.<br />

Am J Psychiatry 1991; 148: 1218-24.<br />

Hig93 Higgins ST, Budney AJ, Bickel WK, e.a. Achieving cocaine abstinence with a behavioral approach. Am J<br />

Psychiatry 1993; 150(5): 763-9.<br />

Hig94 Higgins ST, Budney AJ, Bickel WK e.a. Incentives improve outcome in outpatient behavioral treatment of<br />

cocaine dependence. Arch Gen Psychiatry 1994; 51: 568-76.<br />

Hig94a Higgins ST, Budney AJ, Hughes JR e.a. Influence of cocaine use on cigarette smoking. JAMA 1994; 272:<br />

1724.<br />

Hig94b Higgins ST, Budney AJ, Bickel WK, e.a. Incentives imporve outcome in outpatient behavioral treatment<br />

of cocaine dependence. Arch Gen Psychiatry 1994; 51(7): 568-76.<br />

Hil01 Hillebrand J, Marsden J, Finch E, e.a. Excessive alcohol consumption and drinking expectations among<br />

clients in methadone maintenance. J Subst Abuse Treat 2001; 21: 155-60.<br />

Hor95 Horsburgh CR. Occasional notes: Healing by design. N Engl J Med 1995; 333 (11): 735-40.<br />

Hse01 Hser YI, Hoffman V, Grella CE e.a.. A 33-year Follow-up of narcotics Addicts. Arch Gen Psychiatry<br />

2001; 58: 503-8.<br />

Hul97 Hulse GK, Milne E, English e.a. The relationship between maternal use of heroin and methadone and<br />

infant birth weight. Addiction 1997; 92 (11): 1571-9.<br />

217 Literatuur


Hul98 Hulse GK, Milne E, English e.a. Assessing the relationship between maternal opiate use and neonatal<br />

mortality. Addiction 1998; 93 (7): 1033-42.<br />

Hul01 Hulse GK, O’Neill G. Methadone and the pregnant user: a matter for careful clinical consideration. Aust N<br />

Z J Obstet Gynaecol 2001; 41: 3: 329-32.<br />

Hun97 Hung OL, Hoffman RS. Reversal of opioid Intoxication: therapeutic guidelines. CNS Drugs 1997; 7 (3):<br />

176-86.<br />

Hur95 Hurtado-Gumucio J. Lezing Jellinek, Amsterdam, 1995.<br />

Hur96 Hurt RD, Offord KP, Croghan IT e.a. Mortality Following Inpatient Addictions Treatment: role of<br />

Tobacco Use in a Community-based Cohort. JAMA 1996; 275 (14): 1097-103.<br />

Hur98 Hurk AA van den. Tussen de helpende en de harde hand. Een studie naar mogelijkheden van succesvolle<br />

zorg voor verslaafde gedetineerden (Proefschrift). Nijmegen: Katholieke Universiteit Nijmegen, 1998.<br />

Hur00 Hurtado-Gumucio J. Coca leaf chewing as therapy for cocaine maintenance. Ann Med Interne 2000; 151<br />

(suppl B) 44-8.<br />

Igu97 Iguchi MY, Belding MA, Morral AR, e.a. Reinforcing operants other than abstinence in drug abuse<br />

treatment: an effective alternative for reducing drug use. J Consult Clin Psychol 1997; 65(3): 421-8.<br />

IGZ99 Inspectie voor de Gezondheidszorg. Zorg achter tralies. Een onderzoek naar de kwaliteitsaspecten van de<br />

gezondheidszorg in penitentaire inrichtingen. Den Haag: IGZ / RIVM, 1999.<br />

Ina74 Inaba DS, Newmeyer JA, Gay GR e.a. “I got a yen for that darvon-N”: a pilot study on the use of<br />

propoxyphene napsylate in the treatment of heroin addiction. Am J Drug Alcohol Abuse 1974; 1(1):<br />

67-78.<br />

Ina74a Inaba DS, Gay GR, Whitehead CA e.a. The use of propoxyphene napsylate in the treatment of heroin and<br />

methadone addiction. Western J Med 1974; 121(2): 106-11.<br />

Ito88 Ito JR, Donovan DM, Hall JJ. Relapse prevention in alcohol aftercare: effects on drinking outcome,<br />

change progress, and aftercare attendance. Br J Addict 1988; 83: 171-81.<br />

Ito90 Ito JR, Donovan DM. Predicting drinking outcome: demography, chronicity, coping, and aftercare. Addict<br />

Behav 1990; 15: 553-9.<br />

Jaf89 Jaffe JH, Cascella NG, Kumor KM e.a. Cocaine induced cocaine craving. Psychopharmacology 1989; 97:<br />

59-64.<br />

Jaf92 Jaffe JH. Drug addiction and drug abuse. In: Goodman & Gilman’s The pharmacological basis of<br />

therapeutics. Volume 1, eighth edition, McGraw-Hill Medical Series 1992: 522-73.<br />

Jel60 Jellinek EM. Alcoholism: a genus and some of its species. Can Med Assoc J 1960; 83: 1341-5.<br />

Joh93 Johns A. No rationale for prescribing cocaine to addicts. Br Med J 1993; 307: 1565.<br />

Joh95 Johanson DE. Why publish three negative articles on carbamazepine as a medication for the treatment of<br />

cocaine dependence? Drug Alcohol Depend 1995; 38: 201-2.<br />

Joh00 Johnson RE, Chutuape MA, Strain EC, e.a. A comparison of levomethadyl acetate, buprenorphine, and<br />

methadone for opioid dependence. N Engl J Med 2000; 343(18): 1290-7.<br />

Jon02 Jong CAJ de, Krabbe PMF. Snelle detoxificatie van opiaten. Wat voegt anesthesie toe? Korte termijn<br />

resultaten van een gerandomiseerde vergelijking tussen twee methoden van snelle detoxificatie bij<br />

afhankelijkheid van opiaten. Novadic Netwerk voor Verslavingszorg 2002.<br />

218 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Jon87 Jones RT. Psychopharmacology of cocaine. In: Washton AM, Gold MS, eds. Cocaine: a clinicians<br />

handbook. New York: Guilford Press, 1987: 55-72.<br />

Jon94 Jonge L de. Ibogaïne: Goddelijk kruid of gevaarlijk gif? Mainline 1994; 26-7.<br />

Jon94a Jongerius J, Hull H, Derks J. Hoe scoort de verslavingszorg? Utrecht: NcGv, 1994: 9; (publicatie nr 94-4).<br />

Jon99 Jones S, Kauer JA. Amphetamine depresses excitatory synaptic transmission via serotonin receptors in the<br />

ventral tegmental area. J Neurosci 1999; 19 (22): 9780-7.<br />

Jon99a Jong W de, Weber U. The professional acceptance of drug use: a closer look at drug consumption rooms<br />

in the Netherlands, Germany and Switzerland. Int J Drug Policy 1999; 10: 99-108.<br />

Kal98 Kaltenbach K, Berghella V, Finnegan L. Opioid dependence during pregnancy. Obstet Gynecol North Am<br />

1998; 25(1): 139-51.<br />

Kal99 Kalant H. Differentiating drugs by harm potential: the rational versus the feasible. Subst Use Misuse 1999;<br />

34 (1): 25-34.<br />

Kam96 Kampman K, Volpicelli JR, Alterman A, e.a. Amantadine in the early treatment of cocaine dependence: a<br />

double-blind, placebo-controlled trial. Drug Alcohol Depend 1996; 41 (1): 25-33.<br />

Kam00 Kampman KM, e.a. Amantadine in the treatment of cocaine-dependent patients with severe withdrawal<br />

symptoms. Am J Psychiatry 2000; 157 (12): 2052-4.<br />

Kam00a Kampman KM, Rukstalis M, Pettinati H, e.a. The combination of phentermine and fenfluramine reduced<br />

cocaine withdrawal symptoms in an open trial. J Subst Abuse Treat 2000; 19: 77-9.<br />

Kam01 Kampman KM, e.a. Cocaine withdrawal symptoms and initial urine toxicology results predict treatment<br />

attrition in outpatient cocaine dependence treatment. Psychol Addict Behav 2001; 15 (1): 52-9.<br />

Kam01a Kampman KM, Volpicelli JR, Mulvaney F e.a. Effectiveness of propranolol for cocaine dependence<br />

treatment may depend on cocaine withdrawal symptom severity. Drug Alcohol Depend 2001; 63: 69-78.<br />

Kam01b Kampman KM, e.a. Effectiveness of propranolol for cocaine dependence treatment may depend on<br />

cocaine withdrawal symptom severity. Drug Alcohol Depend 2001; 63: 69-78<br />

Kam02 Kampman KM, Volpicelli JR, Mulvaney F, e.a. Cocaine withdrawal severety and urine toxicology results<br />

from treatment entry predict outcome in medication trials for cocaine dependence. Addict Behav 2002;<br />

27(2): 251-60.<br />

Kan95 Kandall SR. Treatment options for drug-exposed infants in: CHANG, CN & Finnegan, LP (Eds)<br />

Medications development for the Treatment of Pregnant Addicts and their Infants. NIDA Res Monogr<br />

1995; 149: 78-99.<br />

Kan98 Kantak KM, Collins, SL, Lipman EG, e.a. Evaluation of anti-cocaine antibodies and a cocaine vaccine in a<br />

rat self-administration model. Peripheral Blockers as Treatments - Abstracts. Program Book, April 27,<br />

1998.<br />

Kan99 Kandel DB, Johnson JG, Bird HR e.a. Psychiatric comorbidity among adolescents with substance use<br />

disorders: findings from the MECA study. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry 1999; 38 (6): 693-9.<br />

Kan00 Kandel ER, Squire LR. Neuroscience: breaking down scientific barriers to the study brain and mind.<br />

Science 2000; 290: 1113-20.<br />

Kan01 Kantak K. Geciteerd door Alan Dove, Philadelphia. In: New addiction research unlikely to be applied. Nat<br />

Med 2001; 7 (7): 757.<br />

219 Literatuur


Kay98 Kaye S, Darke S, Finlay-Jones R. The onset of heroin use and criminal behaviour: does order make a<br />

difference? Drug Alcohol Depend 1998; 53 (1): 79-86.<br />

Kid96 Kidorf M, Stitzer ML. Contingent use of take-homes and split-dosing to reduce illicit drug use of<br />

methadone patients. Behav Ther 1996; 27(1): 41-51.<br />

Kil00 Kilicarslan T, Sellers EM. Lack of interaction of Buprenorphine With Flunitrazepam Metabolism. Am J<br />

Psychiatry 2000; 157: 1164-6.<br />

Kle82 Kleber HD, Riordan CE. The treatment of narcotic withdrawal: a historical review. J Clin Psychiatry<br />

1982; 43: 30-4.<br />

Kle86 Kleber H, Gawin F. Psychopharmacological trials in cocaine abuse treatment. Am J Drug Alcohol Abuse<br />

1986;12: 235-46.<br />

Kle92 Kleinman PH, Kang SY, Lipton DS, e.a. Retention of cocaine abusers in outpatient psychotherapy. Am J.<br />

Drug Alcohol Abuse 1992; 18: 29-43.<br />

Kle98 Klein M. Research Issues Related to Development of Medications for Treatment of Cocaine Addiction.<br />

Ann N Y Acad Sci 1998; 844: 75-91.<br />

KNMG98 Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG). Taken, rollen en<br />

verantwoordelijkheden van artsen bij drugs gerelateerde problemen. Slotdocument. Invitational<br />

conference. Domus Medica Utrecht, 18 september 1998.<br />

KNMG99 KNMG Drugsproject. Taken, rollen en verantwoordelijkheden van artsen bij drugs gerelateerde<br />

problemen. Beleidsdocument. Eindrapportage van de Stuurgroep van het KNMG Drugsproject, Domus<br />

Medica, Utrecht, juni 1999.<br />

Koe98 Koeter MWJ, Luhrman GC. Verslavingsproblematiek bij justitiabele drugsverslaafden. Amsterdam:<br />

AIAR, 1998; (AIAR-reeks 5)<br />

Kok92 Kokkevi A, Madianou D, Stefanis C. Drug abuse in Greece: substance use in the school population.<br />

Athens Bibl Psychiatry 1992; 147.<br />

Kok93 Kokkevi A, Liappas J, Boukouvala V. Criminality in a sample of drug abusers in Greece. Drug Alcohol<br />

Depend 1993; 31: 111-21.<br />

Kok95 Kokkevi A, Stefanis C. Drug abuse and Psychiatric Comorbidity. Compr psychiatry 1995; 36 (5): 329-37.<br />

Kol92 Kolar AF, Brown BS, Weddington WW, e.a. Treatment of cocaine dependence in methadone maintenance<br />

clients: a pilot study comparing the efficacy of desipramine and amantadine. Int J Addict 1992; 27(7):<br />

849-68.<br />

Kon95 Konings E, Dubois-Arber F, Narring F e.a. Indentifying adolescent drug users: Results of a national<br />

survey on adolescent health in Switzerland. J Adolesc Health 1995; 16: 240.<br />

Koo97 Koob GR, Moal M le. Drug abuse: hedonic homeostatic dysregulation. Science 1997; 278: 52-8.<br />

Koo99b Koob GF, Caine SB. Cocaine addiction therapy - Are we partially there? Nat Med 1999; 5(9): 993-5.<br />

Koo00 Koob GF. Neurobiology of addiction: Toward the development of new therapies. Ann N Y Acad Sci 2000;<br />

909(17): 170-85.<br />

Kor95 Kort M. de, Tussen patient en delinquent: geschiedenis van het Nederlandse drugsbeleid (Proefschrift,<br />

Erasmus Universiteit Rotterdam). Hilversum: Uitgeverij Verloren, 1995.<br />

220 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Kor98 Korf DJ, Nabben T, Lettink D e.a. Methadondosering in Nederland: Een exploratief onderzoek onder<br />

verstrekkers en cliënten naar hoge en lage doseringen methadon. Amsterdam,O+S, Juni 1998.<br />

Kor99 Korf DJ, Nabben T. Lettink D, e.a. Trends in alcohol, tabak, drugs en gokken bij jonge Amsterdammers.<br />

Antenne 1998. Amsterdam: Jellinek, 1998.<br />

Kor01 Korf DJ. Voordracht tijdens Nationaal Verslavingsdebat Utrecht, maart 2001.<br />

Kos87 Kosten TR, Rounsaville BJ, Kleber HD. A 2.5 year follow-up of cocaine use among treated opioid addicts.<br />

Arch Gen Psychiatry 1987; 44: 281-4.<br />

Kos87a Kosten TR, Schumann B, Wright D, e.a. A preliminary study of desipramine in the treatment of cocaine<br />

abuse in methadone maintenance patients. J Clin Psychiatry 1987; 48: 442-4.<br />

Kos89 Kosten TA, Kosten TR. Cocaine abuse and opioid withdrawal [letter]. Lancet 1989; 2(8655): 165-6.<br />

Kos90 Kosten TR. Recent Developments in Pharmalogical Treatments for Drug Abuse. Psychopharmacol Bull<br />

1990; 26 (1): 69-74.<br />

Kos92 Kosten T, Gawin FH, Silverman DG e.a. Intravenous cocaine challenges during desipramine maintenance.<br />

Neuropsychopharmacology 1992; 7: 169-76.<br />

Kos96 Kosten TR, McCance E. A review of Pharmacotherapies for Substance Abuse. Am J Addict 1996; 5:<br />

58-65.<br />

Kos98 Kosten TR, Markou A, Koob GF. Depression and Stimulant Dependence: Neurobiology and<br />

Pharmacotherapy. J Ment Dis 1998; 186 (12): 737-45.<br />

Kos02 Kosten TR, Rosen M, Bond J, e.a. Human therapeutic cocaine vaccine: safety and immunogenicity.<br />

Vaccine 2002; 20: 1196-1204.<br />

Kou96 Kouri EM, Lukas SE, Mendelson JH. P300 assessment of opiate and cocaine users: effects of<br />

detoxification and buprenorphine treatment. Biol Psychiatry 1996; 40(7): 617-28.<br />

Kra95 Kranzler HR, Bauer LO, Hersh D e.a. Carbamazepine treatment of cocaine dependence:<br />

A placebo-controlled trial. Drug Alcohol Depend 1995; 38: 203-11.<br />

Kra97 Kraft MK, Rothbard AB, Hadley TR e.a. Are Supplementary Services Provided during Methadone<br />

Maintenance Really Cost-Effective? Am J Psychiatry 1997; 154(9): 1214-9.<br />

Kra98 Krausz M, Degkwitz P, Kühne A, e.a. Comorbidity of opiate dependence and mental disorders. Addict<br />

Behav 1998; 23(6): 767-83.<br />

Kra99 Kranzler HR, Amin H, Modesto-Lowe V, e.a. Pharmacologic Treatments for Drug and Alcohol<br />

Dependence. Psychiatr Clin North Am 1999; 22: 401-23.<br />

Kre74 Kreek MJ, Schecter A, Gutjahr CL, e.a. Analysis of methadone and other drugs in maternal and neonatal<br />

body fluids: use in evaluation of symptoms in a neonate of mother maintained on methadone. Am J Drug<br />

and Alcohol Abuse 1974; 1: 409-19.<br />

Kre97 Kreek MJ.Opiate and cocaine addictions: challenge for pharmacotherapies. Pharmacol Biochem Behav.<br />

1997 Juli; 57(3): 551-69.<br />

Kre98 Kreek MJ. United States and Europe: perspectives for the future treatment for opium addiction provided<br />

by diverse medical resources using methadone, LAAM and buprenorphine. Lyon Mediterr Med Med Sud<br />

Est 1998; 34(1): 12-8.<br />

221 Literatuur


Kre99 Kreek MJ, Schluger L, Borg L, e.a.. Dynorphin A1-13 Causes Elevation of Serum Levels of Prolactin<br />

Through an Opioid Receptor Mechanism in Humans: Gender Differences and Implications for Modulation<br />

of Dopaminergic Tone in the Treatment of Addictions. J Pharmacol Exp Ther 1999; 288: 260-9.<br />

Kuh91 Kuhar MJ, Ritz MC & Boja JW. The dopamine hypothetis of the reinforcing properties of cocaine. Trends<br />

Neurosci 1991; 14: 299-302.<br />

Kus99 Kushner MG, Sher KJ,& Erickson DJ. Prospective analysis of the relation between DSM- III anxiety<br />

disorders and alcohol use disorders. Am J Psychiatry 1999; 156: 723-32.<br />

Lad99 Ladewig D. Die Bedeutung de Substitution auf Schwangerschaftsverlauf und Entzugssymptome<br />

Neugeborener. Sucht 1999; 45(5): S 315-7.<br />

Lah00 Laheij RJF, Krabbe PFM, de Jong CAJ. Rapid heroin detoxification under general anesthesia. JAMA<br />

2000; 283(9): 1143.<br />

Lan93 Landry DW, Zhao K, Yang GXQ, e.a. Antibody catalyzed degradation of cocaine. Science 1993; 259:<br />

1899-1901.<br />

Lan97 Landry DW. Immunotherapy for cocaine addiction. Sci Am 1997; 276 (2): 42-5.<br />

Lan01 Lange RA, Hillis LD. Cardiovascular complications of cocaine use. N Engl J Med 2001; 345 (5): 351-8.<br />

Las65 Lasagna L. Drug interaction in the field of analgesic drugs. Proc R Soc med 1965; 58: 978-83.<br />

Las98 Las SJ. Increasing participation in substance abuse aftercare treatment. Am J Drug Alcohol Abuse 1998;<br />

24: 31-6.<br />

Las99 Lash SJ, Blosser SL. Increasing adherence to substance abuse aftercare group therapy. J Subst Abuse Treat<br />

1999; 16(1): 55-60.<br />

Lat96 Latowsky M. Improving Detoxification Outcomes from Methadone Maintenance Treatment: The<br />

Interrelationship of Affective States and Protracted Withdrawal. J Psychoactive Drugs 1996; 28: 251-7.<br />

Lea01 Leavitt SB. The Safety of Methadone, LAAM, Buprenorphine in the Treatment of Opioid Dependency.<br />

Addiction Treatment Forum On-Line 2001 (http://www.atforum.com/siteroot/pages/current_pastissues/<br />

methadone_heart.shtml).<br />

Lec00 Leccese AP, Pennings EJM, Wolff FA de. Combined use of alcohol and other psychotropic drugs a review<br />

of the literature. Toxicology Laboratory, LUMC, Leiden, 2000.<br />

Lel98 Lelij B van der, Driessen FMHM. Psychosociale hulpverlening voor de doelgroep van het<br />

heroineverstrekkingsexperiment. Utrecht: Bureau Driessen, Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek, 1998.<br />

Len00 Lenton SR, Hargreaves KM. Should we conduct a trial of distributing naloxone to heroin users for peer<br />

administration to prevent fatal overdose? Med J Aust 2000; 173: 260-3.<br />

Les97 Leshner AI. Addiction is a brain disease, and it matters. Science 1997; 278: 45-7.<br />

Les97a Leshner AI. Drug abuse and addiction are medical problems. In: New Understanding of Drug Addiction,<br />

Proceedings From a Symposium Cosponsored by the National Institute on Drug Abuse and Hospital<br />

Practice. Hospital Practice, A Special report, p 22-26, april 1997. McGraw-Hill Healthcare Information<br />

Group, Minneapolis, MN.<br />

Les99 Leshner AI. Science is revolutionizing our view of addiction and what tot do about it. Editorial. Am J<br />

Psychiatry 1999; 156: 1-3.<br />

Les99a Leshner AI. Science-Based Views of Drug Addiction and Its Treatment. JAMA 1999; 282: 1314-6.<br />

222 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Lev95 Levin JM, Mendelson JH, Holman BL, e.a. Improved regional cerebral blood flow in chronic cocaine<br />

polydrug users treated with buprenorphine. J Nucl Med 1995; 36(7): 1211-5.<br />

Lev98 Levin FR, Evans SM, Kleber HD; Prevalence of adult attention-deficit hyperactivity disorder among<br />

cocaine abusers seeking treatment; Drug Alcohol Depend 1998; 52: 15-25<br />

Lew99 Lewis D. The stigma associated with drug addiction is the core of the problem. Ann Intern Med 1999; 130:<br />

541-4.<br />

Lie95 Lieber CS. Medical disorders of alcoholism. Seminars in medicine of the Beth Israel Hospital, Boston.<br />

N Engl J Med 1995; 333 (16): 1058-65.<br />

Lim00 Lima AR, Lima MS, Soares BGO e.a. Carbamazepine for cocaine dependence (Cochrane Review). The<br />

Cochrane Library, Issue 3, 2000. (www.update-software.com).<br />

Lim02 Lima MS, Reisser AAP, Soares BGO, e.a. Antidepressants for cocaine dependence (Cochrane Review).<br />

In: The Cochrane Library 2002, Issue 2 (www.update-software.com).<br />

Lim02a Lima AR, Lima MS, Soares BGO, e.a. Carbamazepine for cocaine dependence (Cochrane Review). In The<br />

Cochrane Library 2002, Issue 2 (www.update-software.com).<br />

Lin98 Lindesmith Center. Ibogaine Seminar, March 1998. Drug Policy Seminar Series 1998, New York.<br />

Lin99 Ling W. A review of US studies. Research and Clinical Forums 1999; 21(3): 37-49.<br />

Lin01 Lintzeris N, Clark N, Muhleisen P e.a. Clinical guidelines: buprenorphine treatment of heroin dependence;<br />

Australia, march 2001 (www/dhs.vic.gov.au/phb/buprenorphine/bupguidelines.pdf).<br />

Lin02 Linssen L, Graaf I de, Wolf J.Gebruiksruimten in beeld.Trimbos-instituut en Landelijk Steunpunt<br />

Druggebruikers in samenwerking met Ontwikkelcentrum Sociaal Verslavingsbeleid van Resultaten<br />

Scoren. Utrecht: GGZ Nederland, 2002.<br />

Lip94 Lipton D, Brewington V, Smith MO. Acupuncture for crack-cocaine detoxification: experimental<br />

evaluation of efficacy. J Subst Abuse Treat 1994; 11: 205-15.<br />

Lit96 Litten RZ. International update: new findings on promising medications. Alcohol Clin Exp Res 1996; 20:<br />

216A-8A.<br />

Lit99 Litten RZ, Allen JP. Medications for Alcohol, Illicit Drug, and Tobacco Dependence: an Update of<br />

Research. J Subst Abuse Treat 1999; 16 (2): 105-12.<br />

Loc98 Lockridge O, Xie WH, Altamirano CV, e.a. An improved cocaine hydrolase: the A328Y mutant of human<br />

butyrylcholinesterase is fourfold more efficient. Peripheral Blockers as Treatments for Substance Abuse<br />

and Dependence - Abstracts. Program Book, April 27, 1998.<br />

Lub98 Lub R. Crack en Cocaïne: verschillen in samenstelling, effecten en gezondheidsrisico’s. Faculteit<br />

Farmacie Universiteit Utrecht,1998.<br />

Lug96 Lugt K van der. Zwangerschap & Drugs. Mainline september/oktober 1996: 8-9.<br />

Maa97 Maas PJ van der, Kramer PGN. Volksgezondheid Toekomst Verkenning 1997; deel III: Gezondheid en<br />

levensverwachting gewogen. Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom, 1997.<br />

Mad95 Maddux JF, Desmond DP, Kenneth N, e.a. Patient-regulated methadone dose and optional counseling in<br />

methadone maintenance. Am J Addict 1995; 4 (1): 18-32.<br />

Mag98 Magura S, Sung-Yeon K, Nwakeze e.a. Methadone Treatment: Temporal Patterns of Heroin and Cocaine<br />

Use among Methadone Patients. Subst Use Misuse 1998; 33 (12): 2441-67.<br />

223 Literatuur


Mai96 Mainline. Mainline: coke special, maart/april 1996.<br />

Mar95 Margolin A, Kosten TR, Avants SK. A multicenter trial of bupropion for cocaine dependence in<br />

methadone-maintained patients. Drug Alcohol Depend 1995; 40: 125.<br />

Mar97 Margolin A, Avants SK, Rounsaville B, e.a. Motivational factors in cocaine pharmacotherapy trials with<br />

methadone-maintained patients: problems and paradoxes. J Psychoactive Drugs 1997; 29(2): 205-12.<br />

Mar98 Margolin A, Avants SK, DePhillipis D, e.a. A preliminary investigation of lamotrigine for cocaine abuse<br />

in HIV-seropositive patients. Am J Drug Alcohol Abuse 1998; 24(1): 85-101.<br />

Mar01 Martin SD, Martin E, Rai S e.a. Brain Blood Flow Changes in Depressed Patients Treated With<br />

Interpersonal Psychotherapy or Venlafaxine Hydrochloride. Arch Gen Psychiatry 2001; 58: 641-8.<br />

Mar02 Margolin A, Kleber HD, Avants SK, e.a. Acupuncture for the Treatment of Cocaine Addiction.<br />

A randomized controlled trial. JAMA 2002; 287 (1): 55-63.<br />

Mas98 Mason BJ, Kocsis JH, Melia D e.a. Psychiatric Comorbidity in Methadone Maintained Patients. J Addict<br />

Dis 1998; 17(3): 75-89.<br />

Mas98a Mash DC, Kovera CA, Buck BE, e.a. Medication Development of Ibogaine as a Pharmacotherapy for<br />

Drug Dependence. Ann N Y Acad Sci 1998; 844: 274-92.<br />

Mat95 Mattick RP, Darke S. Drug replacement treatments: is amphetamine substitution a horse of a different<br />

colour? Drug Alcohol Rev 1995; 14: 389-94.<br />

Mat96 Mattick RP,Hall W. Are detoxification programmes effective? Lancet 1996; 347: 97-100.<br />

Mat98 Mattick RP, Bell J, Daws LC, e.a. Review of the evidence on the effectiveness of antagonists in managing<br />

opioid dependence. National Drug and Alcohol Researuch Centre (NDARC). University of New South<br />

Wales, Australia 1998; monograph no.34.<br />

Mat98a Mattes CE, Belendiuk GW, Lynch TJ, e.a. Butyrylcholinesterase: An enzyme antidote for cocaine<br />

intoxication. Addict Biol 1998; 3: 171-88.<br />

Mat01 Mathias R. Alcohol-Treatment Medication May help Reduce Cocaine Abuse among Heroin Treatment<br />

Patients. NIDA Notes 2001; 16: 1-3.<br />

Mau98 Maude-Griffin PM, Hohenstein JIM, Humfleet GL e.a. Superior efficacy of cognitive-behavioral therapy<br />

for crack cocaine abusers. J Consult Clin Psychol 1998; 66: 832-7.<br />

McC98 McCance-Katz EF, Kosten TR. (Eds). New treatments for chemical addiction. Rev Psychiatry, vol 17.<br />

Washington D.C.: American Psychiatric Press, 1998.<br />

McC98a McCann UD, Wong DF, Yokoi F e.a. Reduced striatal dopamine transporter density in abstinent<br />

methamphetamine and methcathinone users: evidence from PET studies with [11C]WIN-35,428.<br />

J Neurosci 1998; 18(20): 8417-22.<br />

McC01 McCann UD, Ricaurte GA, Hopkins J, e.a. ‘Ecstasy’ and serotonin neurotoxicity. New findings raise more<br />

questions. Arch Gen Psychiatry 2001; 58: 907-8.<br />

McK97 McKay JR, Alterman Al, Cacciola JS e.a. Group counseling versus individualized relapse prevention<br />

aftercare following intensive outpatient treatment for cocaine dependence. J Consult Clin Psychol 1997;<br />

65: 778-788.<br />

McL83 McLellan AR, Luborsky L, Woody GE e.a. Predicting response to alcohol and drug abuse treatments: role<br />

of psychiatric severity. Arch Gen Psychiatry 1983; 40: 620-5.<br />

224 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


McL93 McLellan AT, Arndt IO, Metzger DS, e.a. The effects of psychosocial services in substance abuse<br />

treatment. JAMA 1993; 269: 1953-9.<br />

McL93a McLellan AT, Grossman DS, Blaine JD, e.a. Acupuncture treatment for drug abuse: a technical review.<br />

J Subst Abuse Treat 1993; 10: 569-76.<br />

McL97 McLellan AT, Hagan TA, Meyers K, e.a. ‘Intensive’ outpatient substance abuse treatment: comparisons<br />

with ‘Traditional’ outpatient treatment. J Addict Dis 1997; 16(2): 57-84.<br />

McL00 McLellan AT, Lewis DC, O’Brien CP, e.a. Drug dependence, a chronic medical illness; JAMA 2000; 284<br />

(13): 1689-95<br />

McN00 McNicholas L, Howell EF. Buprenorphine clinical practice guidelines: Field Review Draft November 17,<br />

2000 (mcnichols@research.tru.upenn.edu).<br />

Mee96 Meerten R van, Bie E de. Gecracked door de coke: cocaïne, effecten, problemen en behandelwijze.<br />

Groningen: Intraval, 1996.<br />

Mel85a Mello NK, Lokas SE, Mendelson JH. Buprenorphine effects on cigarette smoking. Psychopharmacology<br />

1985; 86: 417-25.<br />

Mel93 Mello NK, Mendelsohn JH, Lukas SE, e.a. Buprenorphine treatment of opiate and cocaine abuse: clinical<br />

and preclinical studies. Harvard Rev Psychiatry 1993; 1: 168-83.<br />

Mel94 Meldrum B, Leach M. The mechanisms of action of lamotrigine. Reviews of Contemporary<br />

Pharmacotherapy 1994; 5: 107-114.<br />

Men95 Mendelson J, Jones RT, Upton R, e.a. Methamphetamine and ethanol interactions in humans. Clin<br />

Pharmacol Ther 1995; 57(5): 559-68.<br />

Men99 Mensink C, Spruit IP. Jaarboek verslaving 1998: over gebruik en zorg. Utrecht, Trimbos-instituut.<br />

Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum, 1999.<br />

Men99a Mendelson J, Jones RT, Welm S, e.a. Buprenorphine and naloxone combinations: the effects of three dose<br />

ratios in morphine-stabilized, opiate-dependent volunteers. Psychopharmacol 1999; 141: 37-46.<br />

Mer99 Merrill J, Alterman A, Cacciola J, e.a. Prior Treatment History and Its Impact on Criminal Recidivism. J<br />

Subst Abuse Treat 1999; 17: 313-9.<br />

Met98 Metrebian N, Shanahan W, Wells B, e.a. Feasibility of prescribing injectable heroin and methadone to<br />

opiate-dependent drug users: associated health gains and harm reductions. Med J Aust 1998; 168:<br />

596-600.<br />

Mey96 Meyer RE. The disease called addiction: emerging evidence in a 200-year debate. Lancet 1996;<br />

347(8993): 162-6.<br />

Mil91 Miller WR, Rollnick S (Eds). Motivational interviewing: preparing people for change. New York:<br />

Guilford Press, 1991.<br />

Mio97 Miotto K, McCann MJ, Rawson RA e.a. Overdose, suicide attempts and death among a cohort of<br />

naltrexone -treated opioid addicts. Drug Alcohol Depend 1997; 45: 131-4.<br />

Mod97 Modesto-Lowe V, Burleson JA, Hersh D, e.a. Effects of naltrexone on cue-elicited craving for alcohol and<br />

cocaine. Drug Alcohol Depend 1997; 49: 9-16.<br />

Mol94 Moliterno DJ, Willard JE, Lange RA e.a. Coronary-artery vasoconstriction induced by cocaine, cigarette<br />

smoking, or both. N Engl J Med 1994; 330: 454-9.<br />

225 Literatuur


Mon95 Montoya ID, Levin FR, Fudala PH e.a. Double-blind comparison of carbamazepine and placebo for<br />

treatment of cocaine dependence. Drug Alcohol Depend 1995; 38: 213-9.<br />

Mor98 Morgan D, Picker MJ. The mu opioid irreversible antagonist beta-funaltrexamine differentiates the<br />

discriminative stimulus effects of opioids with high and low efficacy at the mu opioid receptor.<br />

Psychopharmacology 1998; 140: 20-8.<br />

Mor98a Morris K. Seeking ways to crack cocaine addiction. Lancet 1998; 352: 1290.<br />

Muc98 Mucchielli A. Paper presented at the European Harm Reduction Conference 3, 4 & 5 June, Utrecht, The<br />

Netherlands, 1998.<br />

Mul99 Mulvaney FD, Alterman AI, Boardman CR, e.a.. Cocaine Abstinence Symptomatology and Treatment<br />

Attrition. J Subst Abuse Treat 1999; 16: 129-35.<br />

Mut02 Mutschler NH, Stephen Bj, Teoh SK e.a. An inpatient study of the effects of buprenorphine on cigarette<br />

smoking in men concurrently dependent on cocaine and opioids. Nicotine Tob Res 2002; 4 (2): 223-8.<br />

Nac93 Nace EP, Davis CW. Treatment outcome in substance abusing patients with a personality disorder. Am J<br />

Addict 1993; 2: 26-33.<br />

NaV01 Nationaal Verslavingsdebat. Jaarbeurs Utrecht, 27 Maart 2001 (www.verslavingsdebat@med.uu.nl).<br />

Nav90 Navaratnam V, Foong K. Adjunctive drug use among opiate addicts. Curr Med Res Opin 1990;11 (10):<br />

611-9.<br />

NDM99 Nationale Drugmonitor. Jaarbericht 1999. Utrecht, Bureau NDM, oktober 1999.<br />

NDM01 Nationale Drugmonitor. Jaarbericht 2000. Utrecht, Bureau NDM, januari 2001.<br />

NDM01a Nationale Drugmonitor. Jaarbericht 2001. Utrecht, Bureau NDM, september 2001.<br />

Nee94 Neeteson K. Verslaving aan harddrugs: kernpunten van de Nederlandse laagdrempelige hulpverlening.<br />

Kampen: Kok, 1994.<br />

Nes97 Nestler EJ, Aghajanjan GK. Molecular and cellular basis of addiction. Science 1997; 278: 58-63.<br />

NHS01 NHS Centre for reviews and dissemination. Acupuncture. Eff Health Care 2001; 7(2): 1-12.<br />

NIAD95 Nederlands Instituut voor Alcohol en Drugs (NIAD). Overlast door drugsgebruik; een literatuurstudie.<br />

Utrecht 1995.<br />

NIDA99 National Institute on Drug Abuse (NIDA). Cocaine Abuse and Addiction. U.S Department of Health and<br />

Human Services, National Institute of Health 1999; No. 99-4342.<br />

NIDA01 National Institute on Drug Abuse 2001. Infofax Marijuana; nr:13551 (www.drugabuse.gov).<br />

NIDA01a National Institute on Drug Abuse 2001. Cocaine Abuse and Addiction, Research Report<br />

(www.drugabuse.gov).<br />

NIDA01b National Institute on Drug Abuse 2001. Infofax Methylphenidate (Ritalin), nr 13555<br />

(www.drugabuse.gov).<br />

NIDA01c National Institute on Drug Abuse 2001. Infofax Crack and Cocaine, nr13546 (www.drugabuse.gov).<br />

NIH97 National Institutes of Health. Consensus Development Conference Statement Acupuncture, November 3-5,<br />

1997.<br />

Nir92 Nirenberg TD, Cellucci T, Liepman MR, e.a. Cannabis versus other illicit drug use among methadone<br />

maintenance patients. Psychol Addict Behav 1996; 10: 222-7.<br />

226 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Noo95 Noorlander EA. Psychiatrische consequenties van verslaving. Ned Tijdschrift Geneeskd 1995; 139:<br />

2623-6.<br />

NSc01 NewScientist. Can’t quit, won’t quit: what many addicts need is a safe supply of drugs. Editorial. New Sci<br />

2001; 172(2316): 3.<br />

Nun91 Nunes EV, Quitkin FM, Brady R e.a. Imipramine Treatment of Methadone Maintenance Patients With<br />

Affective Disorder and Illicit drug use. Am J Psychiatry 1991; 148 (5): 667-9.<br />

Nun95 Nunes EV, McGrath PJ, Quitkin FM e.a. Imipramine of cocaine abuse: possible boundaries of efficacy.<br />

Drug Alcohol Depend 1995; 39: 185-95.<br />

Nun98 Nunes EV, Quitkin FM, Donovan SJ e.a Imipramine treatment of opiate-dependent patients with<br />

depressive disorders: A placebo-controlled trial. Arch Gen Psychiatry 1998; 55: 153-60.<br />

Nur88 Nurco DN, Kinlock TW, Hanlon TE e.a. Nonnarcotic drug use over an addiction career—a study of heroin<br />

addicts in Baltimore and New York City. Compr Psychiatry 1988; 29 (5): 450-9.<br />

Nut96 Nutt DJ. Addiction: brain mechanisms and their treatment inplications. Lancet 1996; 347(8993): 31-6.<br />

O’Br77 O’Brien CP. Conditioned narcotic withdrawal in humans. Science 1977; 195: 1000-2.<br />

O’Br95 O’Brien CP. Drug addiction and drug abuse. In: Goodman & Gilman’s The Pharmacological basis of<br />

therapeutics. Volume 1, ninth edition, 1995: 557-77.<br />

O’Br96 O’Brien CP, McLellan T; Myths about the treatment of addiction. Lancet 1996; 347: 237-40.<br />

O’Br96a O’Brien CP, Recent developments in the pharmacotherapy of substance abuse. J Consult Clin Psychol<br />

1996; 4: 677-86<br />

O’Br97 O’Brien CP. A Physician’s Approach to Treating Addiction. In: New Understanding of Drug Addiction,<br />

Proceedings From a Symposium Cosponsored by the National Institute on Drug Abuse and Hospital<br />

Practice. Hospital Practice, A Special report, p.29-33, april 1997. McGraw-Hill Healthcare Information<br />

Group, Minneapolis, MN.<br />

O’Br97a O’Brien CP. A range of research based pharmacotherapies for addiction. Science 1997; 278: 66-70.<br />

O’Co95 O’Connor PG, Waugh ME, Carroll KM, e.a. Primary care-based ambulatory opioid detoxification: the<br />

results of a clinical trial. J Gen Intern Med 1995; 10(5): 255-60.<br />

O’Co96 O’Connor PG, Oliveto AH, Shi JM, e.a. A Pilot Study of Primary-Care-Based Buprenorphine<br />

Maintenance for Heroin Dependence. Am J Drug Alcohol Abuse 1996; 22: 523-31.<br />

O’Co97 O’Connor PG, Carroll KM, Shi JM, e.a. Three methods of opioid detoxification in a primary care setting.<br />

Ann Intern Med 1997; 127: 526-30.<br />

O’Co98 O’Connor PG, Oliveto AH, Shi JM, e.a. A Randomized Trial of Buprenorphine Maintenance for Heroin<br />

Dependence in a Primary Care Clinic for Substance Users versus a Methadone Clinic. Am J Med 1998;<br />

105: 100-5.<br />

O’Co00 O’Connor PG. Treating Opioid Dependence - New Data and New Opportunities. N Engl J Med 2000; 343:<br />

1332-4.<br />

O’Co00a O’Connor P, Fiellin DA; Pharmacologic treatment of heroin-dependent patients; Ann Intern Med 2000;<br />

133: 40-54.<br />

O’Co00b O’Connell JJ. Clonidine: Use, risks and abuse. Paper presented at the American Methadone Treatment<br />

Association Conference, San Fransisco April 9-12, 2000.<br />

227 Literatuur


ODCCP01 United Nations Office for Drug Control and Crime Prevention (ODCCP). World Drug Report 2000<br />

(www.undcp.org).<br />

Ohu97 Ohuoha DC, Maxwell JA, Thomson LE, e.a. Effect of Dopamine Receptor Antagonists on Cocaine<br />

Subjective Effects: A Naturalistic Case Study. J Subst Abuse Treat 1997; 14: 249-58.<br />

Okr01 Okruhlica L, Klempova D, Timulakova K e.a. Reduction of Tobacco Smoking among Heroin Users after<br />

Stabilization on Methadone Maintenance Treatment. Paper presented at the American Methadone<br />

Treatment Association Conference. St Louis, USA, October 2001.<br />

Oli01 Oliver P, Keen J, Rowse G, e.a. Deaths from drugs of abuse in Sheffield, 1998: the role of prescribed<br />

medication. Br J Gen Pract 2001: 394-6.<br />

Oli95 Oliveto A, Kosten TR, Schottenfeld R, e.a. Desipramine, amantadine, or fluoxetine in<br />

buprenorphine-maintained cocaine users. J Subst Abuse Treat 1995; 12(6): 423-8.<br />

Ols01 Olsen Y. Smoking in Methadone Maintenance Treatment: a Missed Opportunity. Poster presented at the<br />

American Methadone Treatment Association (AMTA) coneference, St Louis, October 2001.<br />

Oss84 Ossip DJ, van Landingham WP. Increasing attendence at alcohol aftercare using calendar prompts and<br />

home based contracting. Addict Behav 1984; 9: 85-9.<br />

Oud01 Oude Voshaar RC, Gorgels WJM, Mol AJJ, e.a. Behandelmethoden om langdurig benzodiazepinegebruik<br />

te staken. Ned Tijdschr Geneeskd 2001; 145(28): 1347-50.<br />

Ouw97 Ouwehand-AW, Cruts-G, Boonzajer Flaes-S. LADIS gegevens selectiecriteria CCBH. Houten, IVV 1997;<br />

1-12.<br />

Ouw99 Ouwehand AW, Alem VCM van, Vetten LJ de e.a. Kerncijfers Landelijk Alcohol en Drugs Informatie<br />

Systeem (LADIS) 1998. Houten, Stichting Informatievoorziening Verslavingszorg IVV 1999.<br />

Ouw00 Ouwehand AW, Alem VCM van, Vetten LJ de, e.a. Kerncijfers Verslavingszorg 1999. Houten, IVV 2000;<br />

1-29.<br />

Per98 Perneger TV, Giner F, del Rio M e.a. Randomized trial of heroin maintenance programme for addicts who<br />

fail in conventional drug treatments. Br Med J 1998; 317: 13-8.<br />

Pet00 Petrakis IL, Carroll KM, Nick C e.a. Disulfiram treatment for cocaine dependence in<br />

methadone-maintained opioid addicts. Addiction 2000; 95 (2): 219-28.<br />

Phi86 Phillips G, Gossop M, Bradley M. The influence of psychological factors on the opiate withdrawal<br />

syndrome. Br J Psychiatry 1986; 149: 235-8.<br />

Pil99 Pilla M, Perachon S, Sautel F, e.a. Selective inhibition of cocaineseeking behaviour by a partial dopamine<br />

D 3<br />

receptor agonist. Nature 1999; 400: 371-5.<br />

Pio00 Piomelli D, Giuffrida A, Calignano e.a. The endocannabinoid system as a target for therapeutic drugs.<br />

Trends Pharmacol. Sci 2000; 21: 218-224.<br />

Pio01 Piomelli D. Cannabinoid activity curtails cocaine craving. Nat Med 2001; 7 (10): 1099-100.<br />

Pir95 Pirwitz MJ, Willard JE, Landau C, e.a. Influence of cocaine, ethanol, or their combination on epicardial<br />

coronary arterial dimensions in humans. Arch Intern Med 1995; 155: 1186-91.<br />

Poe01 Poel A van der, Barendregt C. Drug Consumption Rooms in Rotterdam. A description and evaluation of<br />

four drug consumption rooms. Rotterdam, Instituut voor Onderzoek naar Leefwijzen & Verslaving, januari<br />

2001.<br />

228 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Pom98 Pomerleau OF. Endogenous opioids and smoking: a review of progress and problems. Psychoneuroendoc<br />

trinology 1998; 23(2): 115-30.<br />

Pop95 Pop-Purceleuna M. Drug dependence in pregnancy- an audit of the multidisciplinary approach in<br />

Rotterdam 1983-1992. Proefschrift Erasmus Universiteit, Rotterdam 1995.<br />

Pre93 Preston KL, Sullivan JT, Berger P, e.a. Effects of cocaine alone and in combination with mazindol in<br />

human cocaine abusers. J Pharmacol Exp Ther 1993; 267(1): 296-307.<br />

Pre96 Preston KL, Sullivan JT, Strain EC. Enhancement of cocaine’s abuse liability in methadone maintenance<br />

patients. Psychopharmacology 1996; 123: 15-25.<br />

Pre99 Preston KL, Silverman K, Umbricht A, e.a. Improvement of naltrexone treatment compliance with<br />

contingency management. Drug Alcohol Depend 1999; 54: 127-35.<br />

Pro92 Prochaska JO & DiClemente CC, Norcross JC. In search of how people change. Am Psychol 1992; 47:<br />

1102-14.<br />

Pul98 Pulvirenti L, Balducci C, Piercy M, e.a. Characterization of the effects of the partial dopamine agonist<br />

terguride on cocaine self-administration in the rat. J Pharmacol Exp Ther 1998; 286(3): 1231-8.<br />

Qui97 Quinn DI, Wodak A, Day RO. Pharmacokinetic and Pharmacodynamic Principles of IIIicit Drug Use and<br />

Treatment of IIIicit Drug Users. Clin Pharmacokinet 1997; 33 (5): 344-400.<br />

Ree87 Ree JM van, Ramsey N. The dopamine hypothesis of opiate reward challenged. Eur J Pharmacol<br />

1987;134: 239-43.<br />

Ree99 Ree JM van, Gerrits MAFM, Vanderschuren LJMJ. Opioids, Reward and Addiction: An Encounter of<br />

Biology, Psychology, and Medicine. Pharmacol Rev 1999; 51: 341-96.<br />

Reh01 Rehm J, Geschwend P, Steffen T e.a. Feasibility, safety and efficacy of injectable heroin prescription for<br />

refractory opioid addicts: a follow-up study. Lancet 2001; 358 : 1417-20.<br />

Rei99 Reid MS, Mickalian JD, Delucchi KL, e.a. A nicotine antagonist, mecamylamine, reduces cue-induced<br />

cocaine craving in cocaine-dependant subjects. Neuropsychopharmacology 1999; 20(3): 297-307.<br />

Ren01 Reneman L. Investigating the potential neurotoxicity of Ecstacy. An imaging approach. Proefschrift,<br />

Universiteit van Amsterdam. Amsterdam: Thela Thesis, 2001.<br />

Ren01a Reneman L, Booij J, de Bruin K, e.a. Effects of dose, sex, and long-term abstention from use on toxic<br />

effects of MDMA (excstasy) on brain serotonin neurons. Lancet 2001; 358: 1864-9.<br />

Ren01b Reneman L, Lavalaye J, Schmand B, e.a. Cortical serotonin transporter density and verbal memory in<br />

individuals who stopped using 3,4-Methylenedioxymethamphetamine (MDMA of ‘Ecstasy’). Arch Gen<br />

Psychiatry 2001; 58: 901-6.<br />

Rey98 Reynaud M, Petit G, Potard D e.a. Six deaths linked to concomitant use of buprenorphine and<br />

benzodiazepines. Addiction 1998; 93 (9): 1385-92.<br />

Rho99 Rhoen M. Wij vragen wat iemand leuk vindt aan drinken. Intermediair, Werk&Bedrijf 1999; 13: 139.<br />

Ric00 Richter KP, Ashluwalia JS. A Case for Adressing Cigarette Use in Methadone and other Opioid Treatment<br />

Programs. J Addict Dis 2000; 19 (4): 35-52.<br />

Ric00a Richter KP, Bammer G. A hierarchy of strategies heroin-using mothers employ to reduce harm to their<br />

children. J Subst Abuse Treat 2000; 19: 403-13.<br />

229 Literatuur


Ric01 Richter KP, Gibson CA, Ahluwalia JS, Schmelzle KH. Tobacco use and quit attempts among methadone<br />

maintenance clients. Am J Public Health 2001; 91 (2): 296-9.<br />

Rie90 Riet G ter , Kleijnen J, Knipschild P. A meta-analysis of studies into the effect of acupuncture on<br />

addiction. Br J Gen Pract 1990; 40: 379-82.<br />

Rob93 Robinson TE, Berridge KC. The neural basis of drug craving: an incentive-sensitization theory of<br />

addiction. Brain Res Brain Res Rev 1993; 18: 247-91.<br />

Rob95 Robins LN. The natural history of substance use as a guide to setting drug policy. Am J Public Health<br />

1995; 85: 12-3.<br />

Rob98 Robinson TE, Berridge KC. The psychology and neurobiology of addiction: an incentive sensitization<br />

view. Br Research Reviews 1998.<br />

Rob98a Robles E, Silverman K, Strain EC, e.a. Voucher-based reinforcement of opiate abstinence during<br />

methadone detoxification. CPDD 1998; Annual Meeting, Scottsdale AZ; 121.<br />

Rob98b Robinson TE, Browman KE, Crombag H, e.a. Modulation of the induction or expression of<br />

psychostimulant sensitization by the circumstances surrounding drug administration. Neurosci Biobehav<br />

Rev 1998; 22: 347-54.<br />

Rob99 Robbins TW, Everitt BJ; Drug addiction: bad habits add up; Nature 1999; 398: 567-70.<br />

Rob00 Robinson TE, Berridge KC; Animal models in craving research; The psychology an neurobiology of<br />

addiction: an incentive-sensitization view; Addiction 2000; 95 (Suppl.2): S91-S117.<br />

Roc98 Rocha BA, Fumagalli F, Gainetdinov e.a. Cocaine self-administration in dopamine-transporter knockout<br />

mice. Nat Neurosci 1998; 1 (2): 132-7.<br />

Rog99 Rogers RD, Everitt BJ, Baldachinno A, e.a. Dissociable Deficits in the Decision-Making Cognition of<br />

Chronic Amphetamine Abusers, Opiate Abusers, Patients with Focal Damage to Prefrontal Cortex, and<br />

Tryptophan-Depleted Normal Volunteers: Evidence for Monoaminergic Mechanisms.<br />

Neuropsychopharmacology 1999; 20: 322-39.<br />

Rom99 Romach MK, Glue P, Kampman K, e.a. Attenuation of the euphoric effects of cocaine by the dopamine<br />

D 1<br />

/D 5<br />

antagonist ecopipam (SCH 39166). Arch Gen Psychiatry 1999; 56: 1101-6.<br />

Roo96 Room R. WHO cross-cultural applicability research on diagnosis and assessment of substance use<br />

disorders: an overview of methods and selected results. Addiction 1996; 11: 199-200.<br />

Roo97 Roozen HG, Deden AL, Kerkhof AJFM, e.a. Ontgifting bij opiaatverslaving en het voorkomen van<br />

terugval: toepassing van naltrexon en cognitieve gedragstherapie. Ned Tijdschr Geneskd 1997; 141(49):<br />

2377-80.<br />

Roo00 Roozen HG, Kerkhof AJFM , van den Brink W. Ervaringen met een terugvalpreventieprogramma (CRA)<br />

gecombineerd met naltrexon bij opiaatafhankelijken: effect op verslavingsgedrag en predictieve waarden<br />

van psychiatrische comorbiditeit. Tijdschrift voor Psychiatrie 2000; 5: 307-17.<br />

Roo01 Roozen HG, Geerlings PJ, Kerkhof AJFM. Een integratieve behandeling van verslaving: de Community<br />

Reinforcement Approach. In: Trijsburg RW, Colijn S, Collumbien E en Lietaer G (red), Handboek<br />

Integratieve Psychotherapie. Inventarisatie en Perspectief 2001; VI 9.1: 1-26. Leusden: De Tijdstroom.,<br />

2001.<br />

230 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Roo01a Rooij MFAM van, Vleugels CMM, Kortmann FAM e.a. Gedwongen opname in de verslavingszorg:<br />

Onderzoek naar de toepassing van de Wet BOPZ. Tijdschrift voor Psychiatrie 2001; 43(4): 265-70.<br />

Roq98 Roques B. Problemes posés par la dangerosité des “drogues”. Secrétaire d’Etat à la Santé, Paris, Mai 1998.<br />

Ros97 Ross J, Darke S, Hall W. Research report: Transitions between routes of benzodiazepine administration<br />

among heroin users in Sydney. Addiction 1997; 92(6): 697-705.<br />

Ros98 Rosen MI, Rowland Pearsall H, Kosten TR. The effect of lamotrigine on naloxone-precipitated opiate<br />

withdrawal. Drug Alcohol Depend 1998; 52: 173-6.<br />

Ros99 Rosenblum A, Magura S, Palij M e.a. Enhanced treatment outcomes for cocaine-using methadone patients.<br />

Drug Alcohol Depend 1999; 54: 207-18.<br />

Rot99 Rothfleisch J, Elk R, Rhoades H e.a. Use of Monetary Reinforcers by Cocaine-Dependent Outpatients.<br />

J Subst Abuse Treat 1999; 17 (3): 229-36.<br />

Rot00 Rothman RB, Gorelick DA, Heishman SJ e.a. An open-label study of a functional opioid kappa antagonist<br />

in the treatment of opioid dependence. J Subst Abuse Treat 2000; 18: 277-81.<br />

Rou98 Rounsaville BJ, Kranzler HR, Ball S e.a. Personality Disorders in Substance Abusers: Relation to<br />

substance use. J Nerv Ment Dis 1998; 186(2): 87-95.<br />

Row94 Rowan-Szal G, Joe GW, Chatman LR e.a. A Simple Reinforcement System for Methadone Clients in a<br />

Community-Based Treatment Program. J Subst Abuse Treat 1994; 11 (3): 217-23.<br />

Row00 Rowan-Szal GA, Chatman LR, Simpson DD. Importance of Indentifying Cocaine and Alcohol Dependent<br />

Methadone Clients. Am J Addict 2000; 9: 38-50.<br />

Rus98 Rustin TA. Incorporating Nicotine Dependence into Addiction Treatment. J Addict Dis 1998; 17 (1)<br />

83-108.<br />

RvZ99 Raad voor de Volksgezondheid en Zorg/ Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling. Dossier verslaving<br />

en verslavingszorg. Zoetermeer/ Den Haag, 1999.<br />

Sac97 Sackett KL. Richardson WS, Rosenberg W, e.a. Evidence-based medicine: How to practice and teach<br />

EBM. New York: Churchill Livingstone, 1997.<br />

SAM99 Substance Abuse and Mental Health Services Administration. Centre for Substance Abuse Treatment.<br />

Treatment for Stimulant Use Disorders. Treatment Improvement Protocol (TIP) Series 33. DHHS<br />

Publication 1999, 99-3296.<br />

SAM99a Substance Abuse and Mental Health Services Administration. Center for Substance Abuse Treatment.<br />

Enhancing Motivation for Change In Substance Abuse Treatment. Treatment Improvement Protocol (TIP)<br />

Series 35, DHHS Publication 1999; 99-3354.<br />

SAM00 Substance Abuse and Mental Health Services Administration. Drug Abuse warning Network Annual<br />

Medical Examiner Data 1999. Washington D.C.: Government Printing Office 2000.<br />

Sat91 Satel SL, Price LH, Palumbo JM e.a. Clinical phenomenology and neurobiology of cocaine abstinence:<br />

a prospective inpatient study. Am J Psychiatry 1991; 148 (12): 1712-6.<br />

Sat94 Satel SL, Kosten TR, Schuckit MA e.a. Should protracted withdrawal from drugs be included in<br />

DSM-IV?. Am J Psychiatry 1994; 151 (5): 785-6.<br />

231 Literatuur


Sau01 Saunders JB, Jones R, Lawford BR e.a. Comparison of rapid opiate detoxification and naltrexone therapy<br />

with methadone maintenance in the treatment of opiate dependence: A randomised controlled trial. Paper<br />

presented at The Stapleford Trust & The Stapleford Centre 6th International Conference, Royal Society of<br />

Medicine, London, April 11&12, 2001.<br />

Sch83 Schoenmaker J, Swart-Sprenger AM, Vries D de. Samenwerking ten behoeve van hulpverlening aan<br />

heroïne-verslaafde jongeren in de eerste lijn. In: Hulpverlenen in samenwerking. Cate RS ten, Dijk JPA<br />

van, Togt-De Ruyt MAM van der (Red). Alphen a/d Rijn, Samsom 1983.<br />

Sch93 Schottenfeld RS, Pakes J, Ziedonis D, Kosten TR. Buprenorphine: dose-related effects on cocaine and<br />

opioid use in cocaine-abusing opioid-dependent humans. Biol Psychiatry 1993; 34: 66-74.<br />

Sch93a Schrank KS. Cocaine-related emergency department presentations. In: Sorer, H, ed. Acute Cocaine<br />

Intoxication: Current Methods of Treatment 1993; 123: 110-28.<br />

Sch94 Schmitz JM, Grabowski J, Rhoades H. The effects of high and low doses of methadone on cigarette<br />

smoking. Drug Alcohol Depend 1994; 34: 237-42.<br />

Sch95 Schubiner H, Tzelepis A, Isaacson JH. The dual diagnosis of attention-deficit hyperactivity disorder and<br />

substance abuse: case reports and literature review. J Clin Psychiatry 1995; 56: 146-50.<br />

Sch97 Schmidt LG, Dufeu P, Heinz A, e.a. Serotonergic dysfunction in addiction: Effects of alcohol, cigarette<br />

smoking and heroin on platelet 5-HT content. Psychiatr Res 1997; 72: 177-85.<br />

Sch97a Schoenmaker C, Zessen G van. Psychische stoornissen bij gedetineerden. Een verkennend onderzoek in<br />

Penitentair Complex Scheveningen. Utrecht: Trimbos-Instituut, 1997; (Trimbos- reeks 97-13).<br />

Sch97b Schottenfeld RS, Pakes JR, Oliveto A, e.a. Buprenorphine vs Methadone Maintenance Treatment for<br />

Concurrent Opioid Dependence and Cocaine Abuse. Arch Gen Psychiatry 1997; 54: 713-20.<br />

Sch99 Schoffelmeer ANM, Geïnterviewd door: Busato V. In: ‘We kunnen verslaving straks genezen’.<br />

Intermediair 1999, 3 juni, 35e jaargang, nummer 2.<br />

Sch00 Schoffelmeer T. Overgevoeligheid en verslaving. Neuropraxis 2000; 4(6): 184-8.<br />

Sch00a Schippers GM. De dynamiek in verslaving (Universiteit van Amsterdam: rede). Amsterdam, Vossiuspers<br />

AUP, 2000.<br />

Sch01 Schwetz BA. Labeling changes for Orlaam; JAMA 2001; 285: 2705.<br />

Sch01a Schmitz JM, Stotts AL, Rhoades HM, e.a. Naltrexone and relapse prevention treatment for<br />

cocaine-dependent patients. Addict Behav 2001; 26: 167-80.<br />

Sch01b Schottenfeld R, geciteerd door Mathias R. in: Alcohol-Treatment Medication May Help Reduce Cocaine<br />

Abuse Among Heroin Treatment Patients. NIDA Notes 2001; 16: 1-3.<br />

Sch02 Schoffelmeer ANM, de Vries TJ, Wardeh G, e.a. Psychostimulant-induced behavorial sensitization<br />

depends on nicotinic receptor activation. J Neurosci 2002; 22(8): 3269-76.<br />

Scho94 Schorling JB, Gutgesell M, Klas P e.a. Tobacco, alcohol and other drug use among college students.<br />

J Subst Abuse 1994; 6: 105.<br />

Sea01 Seal KH, Kral AH, Gee L e.a. Predictors and Prevention of Nonfatal Overdose Among Street-Recruited<br />

Injection Heroin Users in the San Fransisco Bay Area, 1998-1999. Am J Public Health 2001; 91 (11):<br />

1842-6.<br />

232 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Sek01 Sekine Y, Iyo M, Ouchi Y, e.a. Methamphetamine-related psychiatric symptoms and reduced brain<br />

dopamine transporters studied with PET. Am J Psychiatry 2001; 158: 1206-14.<br />

Sel95 Self DW. Cocaine abuse takes a shot. Nature 1995; 378: 666-7.<br />

Sel97 Self DW. Neurobiological Adaptations to Drug Use. In: New Understanding of Drug Addiction,<br />

Proceedings From a Symposium Cosponsored by the National Institute on Drug Abuse and Hospital<br />

Practice. Hospital Practice, A Special report, p.5-9, april 1997. McGraw-Hill Healthcare Information<br />

Group, Minneapolis, MN.<br />

Sel97a Sell L, Farrell M, Robson P. Prescription of diamorphine, dipipanone and cocaine in England and Wales.<br />

Drug Alcohol Rev 1997; 16: 221-6.<br />

Ser97 Sershen H, Hashim A, Lajtha A. Ibogaine and Cocaine Abuse: Pharmacological Interactions at Dopamine<br />

and Serotonin Receptors. Brain Res Bull 1997; 42: 161-8.<br />

Sha95 Shaner A, Eckman TA, Roberts LJ, e.a. Disability income, cocaine use, and repeated hospitalization<br />

among schizophrenic cocaine abusers. N Eng J Med 1995; 333 (12): 777-83.<br />

She89 Sherer MA, Kumor KM, Jaffe JH. Effects of intravenous cocaine are partially attenuated by haloperidol.<br />

Psychiatry Res 1989; 27 (2): 117-25.<br />

She94 Sheppard SG. A preliminary investigation on ibogaine: Case Reports and Recommendations for Further<br />

Study. J Subst Abuse Treat 1994; 11: 379-85.<br />

She01 Shekelle P, Eccles MP, Grimshaw JM, e.a. When should clinical guidelines be updated? Br Med J 2001;<br />

323: 155-7.<br />

Shi01 Shinderman M. ROD/RAI developments. Persoonlijke mededeling, juli 2001.<br />

Sho96 Shoptaw S, Jarvik ME, Ling W e.a. Contingency Management for tobacco smoking in<br />

methadone-maintained opiate addicts. Addict Behav 1996; 21(3): 409-12.<br />

Sho98 Shoaib M, Swanner LS, Beyer CE e.a. The GABA-B Agonist Baclofen Modifies Cocaine Selfadministration<br />

in Rats. Behav Pharmacol 1998; 9: 195-206.<br />

Sil96 Silverman K, Higgins ST, Brooner RK, e.a. Sustained cocaine abstinence in methadone maintenance<br />

patients through voucher-based reinforcement therapy. Arch Gen Psychiatry 1996; 53(5): 409-15.<br />

Sim97 Simon DL. Rapid opioid detoxification using opioid antagonists: history, theory and the state of the art.<br />

J Addict Dis 1997; 16(1): 103-22.<br />

Sim98 Simini B. Naloxone supplied to italian heroin addicts. Lancet 1998; 352: 967.<br />

Sim99 Simpson DD, Joe GW, Fletcher BW, e.a. A National Evaluation of Treatment Outcomes for Cocaine<br />

Dependence. Arch Gen Psychiatry 1999; 56: 507-14.<br />

Sin99 Sinha R, Catapano D, Malley O. Stress-induced craving and stress response in cocaine dependent<br />

individuals. Psychopharmacology 1999; 142 (4): 343-51.<br />

Slu96 Slusher BS, Jackson PF. A shot in the arm for cocaine addiction. Could immunization against cocaine be a<br />

viable prophylaxis for cocaine addiction? Nat Med 1996; 2 (1): 26-7.<br />

Smi92 Smith M. The Lincoln Clinic Program: an alternative approach to detoxification and treatment. New York:<br />

Lincoln Hospital Substance Abuse Division, 1992.<br />

Soa02 Soares BGO, Lima MS, Reisser AAP, e.a. Dopamine agonists for cocaine dependence (Cochrane Review).<br />

In: The Cochrane Library 2002, Issue 2 (www.update-software.com).<br />

233 Literatuur


Sor98 Sora I, Wichems C, Takahashi N, e.a. Cocaine reward models: conditioned place preference can be<br />

established in dopamine - and in serotonin-transporter knockout mice. Proc Natl Acad Sci U S A 1998; 95:<br />

7699-704.<br />

Sor01 Sora I, Hall FS, Andrews AM, e.a. Molecular mechanisms of cocaine reward: Combined dopamine and<br />

serotonin transporter knockouts eliminate cocaine place preference. Proc Natl Acad Sci U S A 2001; 98:<br />

5300-5.<br />

Spe95 Spear SF, Skala SY. Posttreatment services for chemically dependent adolescent. NIDA Res Monogr<br />

1995; 156: 341-64.<br />

Spi98 Spiga R, Schmitz J, Day J. Effects of nicotine on methadone self-administration in humans. Drug Alcohol<br />

Depend 1998; 50: 157-65.<br />

Spo99 Sporer KA; Acute Heroin Overdose; Am Coll Phys 1999; 130(7): 584-90.<br />

Sri02 Srisurapanont M, Jarusuraisin N, Kittirattanapaiboon P. Treament for amphetamine dependence and abuse<br />

(Cochrane Review). In: The Cochrane Library 2002, Issue 2. Oxford, Update Software<br />

(www.update-software.com).<br />

Sri02a Srisurapanont M, Jarusuraisin N, Kittirattanapaiboon P. Treatment for amphetamine withdrawal (Cochrane<br />

Review). In: The Cochrane Library 2002, Issue 2. Oxford, Update Software (www.update-software.com).<br />

Sri02b Srisurapanont M, Jarusuraisin N, Kittirattanapaiboon P. Treatment for amphetamine psychosis (Cochrane<br />

Review). In: The Cochrane Library 2002, Isuue 2. Oxford, Update Software (www.update-software.com).<br />

Sta93 Stark MJ, Campbell B. Drug use and cigarette smoking in applicants for drug abuse treatment. Subst<br />

Abuse 1993; 3: 175-81.<br />

Sta95 Standaert DG, Young AB. Treatment of central nervous system degenerative disorders. Hoofdstuk 22 uit:<br />

Goodman & Gilman’s The Pharmacological basis of therapeutics, ninth edition, 1995. McGraw-Hill,<br />

Health Professions Division.<br />

Sta01 Stapleford Trust and The Stapleford Centre 6th International Conference. A two-day conference on<br />

advances in antagonist-assisted abstinence, rapid opiate detoxification and naltrexone treatment. London,<br />

April 2001.<br />

Ste92 Stewart J. Neurobiology of conditioning to drugs of abuse. Ann N Y Acad Sci 1992; 654: 335-46.<br />

Ste99 Steiner JF. Talking about treatment: the language of populations and the language of individuals. Ann<br />

Intern Med 1999; 130: 618-22.<br />

Ste99a Steffen Th, Kaufmann B, Blättler R e.a. Die heroingestützte Behandlung von Opiatabhängigen - bisherige<br />

und aktuelle Forschungsschwerpunkte. Gesundheitswesen 1999; 61: 407-12<br />

Ste00 Steffen Th, Berthel T, Zimmer A e.a. Die Entwicklung der psychischen Gesundheit in der<br />

heroingestützten Behandlung - Ergebnisse aus der Schweizerischen Studie PROVE. Suchttherapie 2000;<br />

1: 27-33.<br />

Ste01 Stein MD, Friedmann PD. Generalist Physicans and Addiction Care: from Turfing to Sharing the Turf.<br />

JAMA 2001; 286 (14): 1764-5.<br />

STG98 Stichting Toekomstscenario’s Gezondheidszorg ( STG) Verkenning drugsbeleid in Nederland: feiten,<br />

opinies en scenarios., Schreuder RF, Broex VMF e.a., Zoetermeer, 1998.<br />

234 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Sti92 Stine SM, Freeman MS, Burns B, e.a.. The effects of methadone dose on cocaine abuse in methadone<br />

programs. Am J Addict 1992; 1: 294-303.<br />

Sti94 Stine SM, Kosten TR. Reduction of opiate withdrawal-like symptoms by cocaine abuse during methadone<br />

and buprenorphine maintenance. Am J Drug Alcohol Abuse 1994; 20(4): 445-58.<br />

Sti97 Stitzer ML, Walsh SL. Psychostimulant abuse: the case for combined behavioral and pharmacological<br />

treatments. Pharmacol Biochem Behav 1997; 57(3): 457-70.<br />

Sti98 Stine SM. Opiate dependence and current treatments. In: New treatments for chemical addiction.<br />

McCance-Katz EK, Kosten TR eds. Rev Psychiatry 1998; vol 17; 75-111.<br />

Sti98a Stimmel B. Smoking and Illicit Drug use - a lesson yet to be learned. J Addict Dis 1998; 17: 1-5.<br />

Sti00 Stimmel B, Kreek MJ. Neurobiology of Addictive Behaviors and its Relationship to Methadone<br />

Maintenance. Mt Sinai J Med 2000; 67 (5&6): 375-80.<br />

Sto91 Story J, Stark MJ. Treating Cigarette Smoking in Methadone Maintenance Clients. J Psychoactive Drugs<br />

1991; 23(2): 203-15.<br />

Sto99 Stocker S. Cocaine’s Pleasurable Effects may Involve Multiple Chemical Sites. NIDA Notes 1999; 14: 2.<br />

Str93 Strang J, Farrell M. Drug regiments that break a country’s drug laws. Br Med J 1993; 307: 1010.<br />

Str94 Strain EC, Stitzer ML, Liebson IA, e.a. Buprenorphine versus methadone in the treatment of<br />

opioid-dependent cocaine users. Psychopharmacology 1994; 116(4): 401-6.<br />

Str94a Strang J, Griffiths P, Abbey J, e.a. Survey of use of injected benzodiazepines among drug users in Britain.<br />

Br Med J 1994; 408: 1082.<br />

Str96 Struyvenberg A, van den Brink W, Goppel MA. Het medisch perspectief van drugsgebruik. In: Naar een<br />

consistent drugsbeleid. Een congresverslag. SI-EUR-reeks, deel 11, 1996. Blom T, de Doelder H. Hessing<br />

DJ (red).<br />

Str96a Strang J, Darke S, Hall W e.a. Heroin overdose: the case for take-home naloxone. Br Med J 1996; 312:<br />

1435-6.<br />

Str96b Strickland TL, Stein RA, Khalsa-Denison ME e.a. Neuropsychological effects of chronic cocaine use<br />

following sustained abstinence. Arch Clin Neuropsychol 1996; 11(5): 456-7.<br />

Str97 Strang J, Sheridan J. Research report. Prescribing amphetamines to drug misusers: data from the 1995<br />

national survey of community pharmacies in England and Wales. Addiction. 1997; 92(7): 833-8.<br />

Str98 Strang J, Bearn J, Farrell M, e.a. Route of drug use and its implications for drug effect, risk of dependence<br />

and health consequences. Drug Alcohol Rev 1998; 17: 197-211.<br />

Str99 Strain EC. Psychosocial Treatments for Cocaine Dependence: Rethinking Lessons Learned. Arch Gen<br />

Psychiatry 1999; 56: 503-4.<br />

Str99a Strang J, Powis B, Best D e.a. Preventing opiate overdose fatalities with take-home naloxone: pre-launch<br />

study of possible impact and acceptability. Addiction 1999; 94 (2): 199-204.<br />

Str00 Strang J, Marsden J, Cummins M e.a. Randomised trial of supervised injectable versus oral methadone<br />

maintenance: report on feasibility and 6-month outcome. Addiction 2000; 95: 1631-45.<br />

Str00a Strang J, Best D, Man L e.a. Peer-initiated overdose resuscitation: fellow drug users could be mobilised to<br />

implement resuscitation. Int J Drug policy 2000; 11(6): 437-45.<br />

235 Literatuur


SVR97 Stivoro. Roken: de harde feiten. Cijfers over het roken in Nederland. Factsheet Rookverslaving.<br />

(www.stivoro.nl)<br />

SVR00 Stivoro. Jaarverslag 2000. (www.stivoro.nl)<br />

Tac01 Tacke U, Wolff K, Finch E e.a. The effect of tobacco smoking on subjective symtoms of inadequacy (“not<br />

holding”) of methadone dose among opiate addicts in methadone maintenance treatment. Addict Biol<br />

2001; 6: 137-45.<br />

Tai97 Tai B, Blaine J. Naltrexone - An antagonist therapy for heroin addiction. NIDA Treatment Workgroup:<br />

November 12-13, 1997. http://www.nida.nih.gov/meetsum/naltrexone.<br />

Tay90 Taylor WA, MS Gold. Pharmacologic Approaches to the Treatment of Cocaine Dependence. West J Med<br />

1990; 152 (5): 573-7.<br />

Tay00 Taylor RC, Harris NA, Singleton EG e.a.Tobacco Craving: Intensity-related Effects of Imagery Scripts in<br />

Drug Abusers. Exp Clin Psychopharmacol 2000; 8 (1) 75-87.<br />

Tem82 Tempel A, Zukin RS, Gardner EL. Supersensitivity of brain opiate receptor subtypes after chronic<br />

naltrexone treatment. Life Sci 1982; 31: 1401-4.<br />

Ten75 Tennant FS, Russell BA, Casas SK e.a. Heroin detoxification. A comparison of propoxyphene and<br />

methadone. JAMA 1975; 232 (10): 1019-22.<br />

Ten82 Tennant FS Jr, Rawson RA. Propoxyphene napsylate maintenance treatment of narcotic dependence: use<br />

of a non-methadone model. NIDA Res Monogr 1982; 41: 246-52.<br />

Teo93 Teoh SK, Mendelson JH, Mello NK, e.a. Acute Interactions of Buprenorphine with Intravenous Cocaine<br />

and Morphine: An Investigational New Drug Phase I Safety Evaluation. J Clin Psychopharmacol 1993;<br />

13: 87-99.<br />

Ter74 Terenius L, Whalström A. Inhibitor(s) of narcotic receptor binding in brain extracts and cerebrospinal<br />

fluid. Acta Pharmacol 1974; 35: 15.<br />

Tho68 Thompson IG, Rathod NH. Aversion therapy for heroin dependents. Lancet 1968; ii: 382-3.<br />

Thu00 Thun M, Glynn TJ. Improving the treatment of tobacco dependence: simple messages and an<br />

infrastructure to deliver them are needed. Br Med J 2000; 321: 311-2.<br />

Tif90 Tiffany ST. A cognitive model of drug urges and drugs-use behavior: Roles of automatic and<br />

nonautomatic processes. Psychol Rev 1990; 97(2): 147-68.<br />

Tif97 Tiffany ST New perspectives on the measurement, manipulation and meaning of drug craving. Hum<br />

Psychopharmacol 1997; 12: S103-S113.<br />

TK93 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Nota inzake het beleid gericht op het verminderen van<br />

door verslaafden veroorzaakte overlast. Vergaderjaar 1992-93, kamerstuk 22684, nr 12. Rijswijk,<br />

Ministerie van VWS, 1993.<br />

TK95 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Nota Het Nederlandse Drugbeleid; continuïteit en<br />

verandering. Vergaderjaar 1994-1995, kamerstuk 24077, nrs 2-3. Den Haag, Sdu, 1995.<br />

Tra98 Tracqui A, Tournoud C, Flesch F. Acute poisening during substition therapy based on high-dosage<br />

buprenorphine: 29 clinicals cases; 20 fatal cases (in French, English abstract). Presse Med 1998; 27 (12):<br />

557-61.<br />

236 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Tro99 Trollor JN. Attention deficit hyperactivity disorder in adults: conceptual and clinical issues. Med J Aust<br />

1999; 171: 421-5.<br />

Tut93 Tutton CS, Crayton JW. Current Pharmacotherapies for Cocaine Abuse: A Review. J Addict Dis 1993; 12<br />

(2): 109-27.<br />

Uch94 Uchtenhagen A. Verschreibung von Betäubungsmitteln an Heroinabhängige: Ziele und Programm der<br />

Pilotversuche in der Schweiz. Sucht 1994; 5: 342-9.<br />

Uch96 Uchtenhagen A, Dobler-Mikola A, Gutzwiller F e.a. Program for a medical prescription of narcotics:<br />

Interim report of the research representatives. Zürich: Institut für Suchtforschung in Verbindung mit der<br />

Universität, Zürich 1996.<br />

Uch99 Uchtenhagen A, e.a. Prescription of narcotics to heroin addicts. Karger Basel 1999.<br />

Ueh98 Uehlinger C, Deglon J, Livoti S, e.a. Comparison of buprenorphine and methadone in the treatment of<br />

opioid dependence. Swiss multicentre study. Eur Addict Res 1998; 4: 13-8.<br />

Uhl97 Uhl GR. Rate and duration of drug activity play major roles in drug abuse, addiction, and treatment.<br />

Geciteerd door: Mathias R. In: Nida notes 1997; 12 (2): 1-6.<br />

Unt94 Unterwald EM, Rubenfield JM, Kreek MJ. Repeated cocaine administration upregulates κ and µ, but not<br />

δ, opioid receptors. Neuroreport 1994; 5: 1613-6.<br />

Van78 Vanescelli M. Impact of Aftercare in the Treatment of Alcoholics. A cross-lagged panel analysis. J. Stud<br />

Alcohol 1978; 39: 1875-86.<br />

Var97 Varela P, Marcos A, Ripoll S, e.a. Effects of human immunodeficiency virus infection and detoxification<br />

time on anthropometric measurements and dietary intake of male drug addicts. Am J Clin Nutr 1997; 66:<br />

509S-14S.<br />

Vas01 Vastag B. Pay attention: Ritalin Acts Much like Cocaine. JAMA 2001; 286 (8): 905-6.<br />

Vas01a Vastag B. Talking with Alan I Leshner, PhD, National Institute on Drug Abuse Director. JAMA 2001; 285<br />

(9): 1141-3.<br />

Ver99 Verheul R, Brink W van den, Geerlings PJ. A three-pathway psychobiological model of craving for<br />

alcohol. Alcohol & Alcoholism 1999; 34: 197-222.<br />

Ver01 Verheul R. Co-morbidity of personality disorders in individuals with substance use disorders. Eur<br />

Psychiatry 2001; 16: 274-82.<br />

Ver01a Verster A. Literatuurstudie Nazorg - werkdocument - Resultaten Scoren (thans in discussie en nog niet<br />

algemeen beschikbaar), Jellinek, Amsterdam.<br />

Vil98 Villemagne V, Yuan J, Wong D, e.a. Brain dopamine neurotoxicity in baboons treated with doses of<br />

methamphetamine comparable to those recreationally abused by humans: evidence from<br />

(11C)WIN-35,428 positron emission tomography studies and direct in vitro determinations. J Neurosci<br />

1998; 18: 419-27.<br />

Voc00 Vocci FJ. The efficacy of benefits of methadone maintenance treatment for the management of opiate<br />

addiction. Paper presented at the Colloquim The effectiveness of medication in treating drug addicts,<br />

Stichting EBAR, Amsterdam, June 7, 2000.<br />

Vol91 Volkow ND, Fowler JS, Wolf AP.Changes in brain glucose metabolism in cocaine dependence and<br />

withdrawal. Am J Psychiatry 1991; 148: 621-6.<br />

237 Literatuur


Vol97 Volkow ND. The Role of the Dopamine System in Addiction. In: New Understanding of Drug Addiction,<br />

Proceedings From a Symposium Cosponsored by the National Institute on Drug Abuse and Hospital<br />

Practice. Hospital Practice, A Special report, p 22-26, april 1997. McGraw-Hill Healthcare Information<br />

Group, Minneapolis, MN.<br />

Vol01 Volkow ND. Drug abuse and Mental illness: Progress in Understanding Comorbidity. Am J Psychiatry<br />

2001; 158, 8: 1181-3.<br />

Vol01a Volkow ND, L Chang, GJ Wang e.a. Low level of Brain Dopamine D 2<br />

Receptors in Methamphetamine<br />

Abusers: Association With Metabolism in the Orbitofrontal Cortex. Am J Psychiatry 2001; 158, 12:<br />

2015-21.<br />

Vol01b Volkow ND, Chang L, Wang G-J, e.a. Association of Dopamine transporter reduction with psychomotor<br />

impairment in methamphetamine abusers. Am J Psychiatry 2001; 158: 377-82.<br />

Vol01c Volkow ND, Chang L, Wang G-J, e.a. Higher cortical and lower subcortical metabolism in detoxified<br />

methamphetamine abusers. Am J Psychiatry 2001; 158 (3): 383-9.<br />

Vol01d Volkow ND, Chang L, Wang G-J, e.a. Loss of dopamine transporters in methamphetamine abusers<br />

recovers with protracted abstinence. J Neurosci 2001; 21 (23): 9414-8.<br />

Vri99 De Vries TJ, Schoffelmeer ANM, Binnekade R e.a. Dopaminergic mechanisms mediating the incentive to<br />

seek cocaine and heroin following long-term withdrawal of i.v drug self-administration.<br />

Psychopharmacology 1999; 143: 254-60.<br />

Vri00 Vrieling-I, Alem-VCM-van, Mheen-H-van de. Drop-out onder allochtonen in de ambulante<br />

verslavingszorg. IVO/IVV, Houten 2000; 1-90.<br />

Vri01 Vries TJ de, Shaham Y, Homberg JR e.a. A cannabinoid mechanism in relapse to cocaine seeking. Nat<br />

Med 2001; 7 (10): 1151-4.<br />

VWS97 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Crack/ gekookte coke in Nederland. Rijswijk,1997.<br />

VWS00 VWS: Alcoholnota. Nota over de intensivering van het beleid tegen alcoholmisbruik (2001-2003).<br />

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Den Haag, 2000.<br />

VWS00a VWS: Zorgnota 2001. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Den Haag, Sdu, 2000.<br />

VWS01 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Directie Geestelijke Gezondheidszorg,<br />

Verslavingszorg en Maatschappelijke Zorg. Notitie Landelijke Centrale Middelen Registratie<br />

(GVM/2214257). Den Haag, 27 september 2001.<br />

Wag01 Wagena EJ, Huibers MJH, van Schayck CP. Therapieën voor stoppen met roken (antidepressiva,<br />

nicotinevervanging en counseling) en implicaties voor de behandeling van patiënten met chronische<br />

obstructieve longziekte. Ned Tijdschr Geneeskd 2001; 145 (31): 1492-6.<br />

Wal97 Walter DS, Chapleo CB, Reisinger M. European forum on buprenorphine: a new substitution agent for the<br />

treatment of opioid addiction. Discussion Forum. In: Research and Clinical Forums 1997; 19 (3): 39-46.<br />

Wan97 Wang GJ, Volkow ND, Hitzemann R e.a. Behavioral and cardiovascular effects of intravenous<br />

methylphenidate in normal subjects and cocaine abusers. Eur Addict Res 1997; 3: 49-54.<br />

Wan99 Wang EC. Methadone treatment during pregnancy. J Obstet Gynecol Neonatal Nurs 1999; 28(6): 615-22.<br />

Wan99a Wang NS, Stewart RB, Meisch RA. Orally delivered methadone as a reinforcer: Effects of the opioid<br />

antagonist naloxone. Drug Alcohol Depend 1999; 55: 79-84.<br />

238 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


War97 Warner EA, Kosten TR, O’Connor PG. Pharmacotherapy for opioid and cocaine abuse. Alcohol and other<br />

substance abuse 1997; 81 (4): 909-917. Med Clin North Am 1997; 81: 909-25.<br />

Web00 Weber W; Heroin prescription for addicts in Switzerland improves quality of life. Lancet 2000; 356: 1177.<br />

Wed90 Weddington WW, Brown BS, Haertzen CA, e.a. Changes in mood, craving, and sleep during short-term<br />

abstinence reported by male cocaine addicts. Arch Gen Psychiatry 1990; 47: 861-8.<br />

Wed91 Weddington WW Jr, Brown BS, Haertzen CA, e.a. Comparison of amantadine and desipramine combined<br />

with psychotherapy for the treatment of cocaine dependence. Am J Drug Alcohol Abuse 1991; 17: 137-52.<br />

Wee00 Weert GH de - van Oene. Dropping out: Prevelance and determinants of noncompliance in inpatient<br />

substance dependence treatment. Proefschrift, Universiteit Utrecht. Utrecht: Drukkerij Labor, 2000.<br />

WHO92 World Health Organization. The ICD-10 Classification of Mental and Behavioural Disorders. Clinical<br />

descriptions and diagnostic guidelines. Geneve: World Health Organization, 1992.<br />

WHO93 WHO. The ICD-10 classification of mental and behavioural disorders: diagnostic criteria for research.<br />

Geneve: World Health Organization, 1993.<br />

WHO98 WHO. WHO Expert Committee on Drug Dependence. Geneve: WHO, 1998 (30th Report).<br />

Wik61 Wikler A. On the nature of addiction and habituation. Br J Addict 1961; 57: 73-9.<br />

Wik73 Wikler A. Dynamics of drug dependence: impications of a conditioning theory for research and treatment.<br />

Arch Gen Psychiatry 1973; 28: 611-6.<br />

Wit81 Wit H de, Stewart J. Reinstatement of cocaine-reinforced responding in the rat. Psychopharmacology<br />

1981; 75: 134.<br />

Wit95 Withers NW, Pulvirenti L, Koob GF, e.a. Cocaine Abuse and Dependence. J Clin Psychopharmacol 1995;<br />

15: 63-78.<br />

Woo83 Woody GE, Luborsky L, McLellan AT e.a. Psychotherapy for opiate addicts: does it help? Arch Gen<br />

Psychiatry 1983; 40: 639-45.<br />

Woo98 Woolverton WL, Weiss SRB. Tolerance and sensitization to cocaine: an integrated view. In: Cocaine<br />

Abuse. Behavior, Pharmacology and Clinical Applications. Higgins ST, Katz JL (Eds), 1998: 107-34.<br />

Wu99 Wu WR, Zhu XZ. The amphetamine-like reinforcing effect and mechnism of L-deprenyl on conditioned<br />

place preference in mice. Eur J Pharmacol 1999; 364: 1-6.<br />

Wyv01 Wyvell CL, Berridge KC. Incentive Sensitization by Previous Amphetamine Exposure: Increased Cue-<br />

Triggered “Wanting”for Sucrose Reward. J Neurosci 2001; 21(19): 7831-40.<br />

Xu00 Xu F, Gainetdinov RR, Wetsel WC e.a. Mice lacking the norepinephrine transporter are supersensitive to<br />

psychostimulants. Nat Neurosci 2000;3 (5): 465-71.<br />

Yam92 Yamamura T, Hishida S, Hatake K., e.a. Effects of methamphetamine and ethanol on learning and brain<br />

neurotransmitters in rats. Pharmacol Biochem Behav 1992; 42: 389-400.<br />

Yan96 Yang G, Chun H, Arakawa-Uromoto X e.a. Anti-Cocaine Catalytic Antibodies: A Synthetic Approach to<br />

Improved Antibody Diversity. J Am Chem Soc 1996; 118 (25): 5881-90.<br />

Yob95 Yoburn BC, Shah S, Chan K, e.a. Supersensitivity to opioid analgesics following chronic opioid<br />

antagonist treatment: relationship to receptor selectivity. Pharmacol Biochem Behav 1995; 51: 535-9.<br />

Zer97 Zernig G, O’Laughlin IA, Fibiger HC. Nicotine and heroin augment cocaine-induced dopamine overflow<br />

in nucleus accumbens. Eur J Pharmacol 1997; 337: 1-10.<br />

239 Literatuur


Zie97 Ziedonis D, Brady K. Dual diagnosis in primary care: detecting and treating both the addiction and mental<br />

illness. Med Clin North Am, 1997; 81: 1017-36.<br />

Zin84 Zinberg NE. Drug, set, and setting, the basis for controlled intoxicant use. London, New Haven, 1984.<br />

Zub96 Zubieta JK, Gorelick DA, Stauffer R, e.a. Increased mu opioid receptor binding detected by PET in<br />

cocaine-dependent men is associated with cocaine craving. Nat Med 1996; 2 (11): 1125-9.<br />

240 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


A<br />

Adviesaanvraag ‘Toepassing van (genees-)middelen bij de behandeling van<br />

drugverslaving’ dd 6 april 1993<br />

B Aangescherpte adviesaanvraag dd 31 maart 1994<br />

C<br />

D<br />

E<br />

Aanvraag voor rapportage over ‘medicamenteuze interventies bij<br />

drugverslaving’ dd 29 februari 1996<br />

Samenstelling commissie<br />

Bestanden en trefwoorden<br />

Bijlagen<br />

241


242 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Bijlage<br />

A<br />

Adviesaanvraag ‘Toepassing van<br />

(genees-)middelen bij de behandeling<br />

van drugverslaving’ dd 6 april 1993<br />

De Voorzitter van de <strong>Gezondheidsraad</strong> ontving de volgende brief, gedateerd 6 april<br />

1993, nr GGB/ADT 93.896 van de toenmalige Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid<br />

en Cultuur.<br />

Hierbij vraag ik uw bijzondere aandacht voor het volgende.<br />

Achtergrond<br />

In de nota Verslavingsproblematiek heb ik aan de Tweede Kamer toegezegd een advies te zullen vragen<br />

aan de <strong>Gezondheidsraad</strong> over de toepassing van geneesmiddelen bij de behandeling van verslaving (bijlage<br />

1). De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur heeft dit herbevestigd tijdens het debat met<br />

de Tweede Kamer naar aanleiding van mondelinge vragen van het lid Middelkoop (bijlage 2). Bovendien<br />

heb ik onlangs in mijn antwoorden op de 110 schriftelijke vragen van de Tweede Kamer over de nota Verslavingsproblematiek<br />

nog eens het grote belang aangegeven van een advies ter zake door de <strong>Gezondheidsraad</strong><br />

(bijlage 3).<br />

De huidige praktijk van de medicamenteuze behandeling van verslaving kan als volgt kort worden geschetst.<br />

Bij de behandeling van alcoholverslaving wordt soms het middel disulfiram toegepast. Wellicht zijn<br />

er ook andere middelen voorhanden, die in de ambulante en/of intramurale hulpverlening aan alcoholverslaafden<br />

een rol zouden kunnen spelen.<br />

243 Adviesaanvraag ‘Toepassing van (genees-)middelen bij de behandeling van drugverslaving’ dd 6<br />

april 1993


In de hulpverlening aan drugverslaafden staat, ondanks toenemend poly-druggebruik en verslaving<br />

aan niet-opiaten, de verstrekking van methadon nog steeds centraal, hoewel dit middel farmacologisch<br />

gezien slechts werkzaam is als vervangend middel voor opiaten, zoals heroïne. Op bescheiden<br />

schaal is geëxperimenteerd met alternatieven voor methadon (LAAM/Levo Alfa Acetyl Methadol,<br />

clonidine, morfine et cetera), hetgeen wisselende resultaten opleverde.<br />

Voor het ondersteunen van pogingen tot stoppen met roken (tabaksverslaving) zijn in de afgelopen jaren<br />

enkele nieuwe middelen (onder meer nicotine-kauwgum en -pleisters) beschikbaar gekomen.<br />

Tot slot is er, in samenhang met een toegenomen belangstelling voor biologische psychiatrie, sprake<br />

van een ruimere toepassing van psychiatrische geneesmiddelen. Dat is in dit verband eveneens van<br />

belang, want er is een hoge co-morbiditeit tussen verslaving en psychiatrische aandoeningen.<br />

Beleidsmatig heb ik thans echter slechts behoefte aan een specifiek advies over de toepassing van geneesmiddelen<br />

bij de behandeling van drugverslaving. Mede gelet op het advies, dat de <strong>Gezondheidsraad</strong> in<br />

1976 uitbracht over de behandeling van verslaafden aan opiaten en wekaminen, acht ik een advies hierover<br />

zéér nuttig.<br />

Vraagstelling<br />

Gelet op het voorgaande leg ik u de volgende vragen voor.<br />

Welke geneesmiddelen verdienen (een ruimere) toepassing bij de behandeling van drugverslaving?<br />

Welke verstrekkingsmodaliteiten zijn daarbij mogelijk en wenselijk?<br />

Aan welke randvoorwaarden, met name in medische, juridische, personele en facilitaire zin, moet<br />

daartoe worden voldaan?<br />

In welke ‘vorm(en)’ kunnen de onderhavige geneesmiddelen het beste worden verstrekt?<br />

Welke hoogte van ‘dosering’ is het meest aangewezen?<br />

Mede in samenhang hiermede rijst de vraag van de optimale ‘afhaalfrequentie’ en, in verband daarmee,<br />

het beheer en de houdbaarheid van het geneesmiddel.<br />

Wat is de functie van ‘urinecontrole’ in dit kader? Zouden met moderne analysetechnieken goedkoper<br />

en/of sneller dan thans urinebepalingen kunnen worden verricht?<br />

Aandachtspunten<br />

Inzake ‘geneesmiddelen’ en ‘medicamenteuze behandeling’ geef ik er de voorkeur aan om uit te gaan<br />

van een ruime interpretatie. Dat wil zeggen: inclusief die middelen, die in de strikte zin des woords<br />

geen geneesmiddelen zijn, en inclusief die behandelingsmodaliteiten die strikt genomen géén medische<br />

behandeling zijn.<br />

Uw advies is in het bijzonder mede bedoeld voor de werkers in de verslavingszorg. De concrete toepasbaarheid<br />

en bruikbaarheid van uw advies zijn derhalve uitermate belangrijk.<br />

De huidige verstrekking van methadon is in de praktijk van de hulpverlening de methode bij uitstek<br />

gebleken om in contact te komen met druggebruikers. Dat zou óók een belangrijke functie zijn van de<br />

244 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


eventuele verstrekking van andere vervangende middelen. Ik ga er daarom van uit dat het advies in<br />

het bijzonder rekening zal houden met deze functie.<br />

Gezien de positieve ervaringen uit het verleden ga ik er op voorhand vanuit dat uw advies een belangrijke<br />

bijdrage zal kunnen leveren aan de noodzakelijke, beleidsmatige heroriëntatie van de toepassing van geneesmiddelen<br />

in het kader van het drugbeleid van de regering.<br />

In het licht van de politieke actualiteit mag ik u verzoeken mij aan het eind van de komende zomer van advies<br />

te dienen.<br />

Eind 1993 zal ik een standpunt bepalen over de vraag of het beleidsmatig opportuun is om eveneens uw<br />

advies te vragen over de toepassing van geneesmiddelen bij de behandeling van alcohol-, tabaks- en psychotrope<br />

geneesmiddelenverslaving.<br />

Hoogachtend,<br />

de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,<br />

(w.g.)<br />

Hans J Simons<br />

245 Adviesaanvraag ‘Toepassing van (genees-)middelen bij de behandeling van drugverslaving’ dd 6<br />

april 1993


246 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Bijlage<br />

B<br />

Aangescherpte adviesaanvraag dd 31<br />

maart 1994<br />

Bij brief van 31 maart 1994, kenmerk GVC/ADT/94.1469, zond de toenmalige Minister<br />

van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur een aangescherpte adviesaanvraag aan de<br />

Voorzitter van de <strong>Gezondheidsraad</strong>, met de volgende tekst:<br />

Geachte heer Professor Ginjaar,<br />

Hierbij vraag ik uw dringende aandacht voor het volgende.<br />

Bij brief van 6 april 1993 heeft de voormalige Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur<br />

advies gevraagd aan de <strong>Gezondheidsraad</strong> over de toepassing van (genees-)middelen bij de behandeling<br />

van drugverslaving. Gezien de politieke discussie ter zake is een afschrift van deze adviesaanvraag destijds<br />

aan de beide kamers der Staten-Generaal toegezonden.<br />

In de adviesaanvraag is u verzocht om eind zomer 1993 een advies te realiseren. Toen deze termijn vorig<br />

najaar niet haalbaar bleek, is dezerzijds op ambtelijk niveau aan de <strong>Gezondheidsraad</strong> gevraagd om eind<br />

1993/begin 1994 mij van advies te dienen. Daarbij is benadrukt dat, in geval van eventuele capaciteitsproblemen<br />

uwerzijds, een voorlopig advies, specifiek gericht op heroïneverstrekking, óók zeer op prijs zou<br />

worden gesteld. Inmiddels is de maatschappelijke, beleidsmatige èn politieke discussie over de verstrekking<br />

van heroïne, als één van de opties in het drugbeleid, recent geïntensiveerd.<br />

Tegen deze achtergrond heeft op 18 maart j.l. opnieuw overleg plaatsgevonden tussen het Hoofd van de<br />

Hoofdafdeling Alcohol-, Drug- en Tabaksbeleid en de secretaris van de door u in te stellen commissie,<br />

247 Aangescherpte adviesaanvraag dd 31 maart 1994


mevrouw M.A. Goppel. Daarbij is nogmaals gewezen op het belang van spoedige advisering, en is ter nadere<br />

toelichting gesteld dat uw (eerste) advies een overzicht dient te bevatten van de thans bekend zijnde<br />

middelen die in het kader van de hulpverlening aan verslaafden toegepast worden of toegepast zouden<br />

kunnen worden (inclusief heroïne en palfium), waarbij per middel de in de adviesaanvrage d.d. 6 april<br />

1993 vermelde vragen worden beantwoord, en tevens een antwoord wordt gegeven op de vraag onder welke<br />

voorwaarden toepassing van het betreffende middel als een verantwoorde medische behandeling gezien<br />

kan worden.<br />

De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur<br />

(w.g.)<br />

drs H d’Ancona<br />

248 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Bijlage<br />

C<br />

Aanvraag voor rapportage over<br />

‘medicamenteuze interventies bij<br />

drugverslaving’ dd 29 februari 1996<br />

Op 29 februari 1996 deed de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Sport schriftelijk,<br />

bij brief kenmerk GVC/ADT/96710, de <strong>Gezondheidsraad</strong> een nadere aanvraag<br />

voor rapportage over medicamenteuze interventies bij drugverslaving toekomen. De<br />

tekst van deze aanvraag luidde als volgt:<br />

Geachte heer Sixma,<br />

Bij schrijven d.d. 7 juni 1995 mocht ik van uw voorganger ontvangen het Deeladvies inzake het Voorschrijven<br />

van Heroïne aan Verslaafden aan Heroïne. Ik ben u daarvoor zeer erkentelijk.<br />

In de door mij, mijn ambtgenote van Justitie en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken in september<br />

1995 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer aangeboden nota inzake het Nederlandse Drugbeleid<br />

is aangegeven dat wij in grote lijn instemmen met de in dit deeladvies verwoorde aanbevelingen.<br />

In zijn aanbiedingsbrief bij genoemd deeladvies heeft de vice-voorzitter van uw Raad de oorspronkelijke,<br />

in 1993 aan de Raad gerichte ‘adviesaanvraag toepassing van (genees-)middelen bij de behandeling van<br />

drugverslaving’ (kenmerk GGB/ADT 93.896) in herinnering gebracht. Het op mijn verzoek gevoerd overleg<br />

terzake tussen de Directeur-Generaal van de Volksgezondheid en uw vice-voorzitter heeft inmiddels<br />

geleid tot de afspraak dat uw Raad zich bij de beantwoording zal beperken tot de recente ontwikkelingen<br />

op het gebied van de medicamenteuze behandeling van verslaafden aan opiaten, en van verslaafden aan<br />

cocaïne, naast de bestaande methadonprogramma’s en de plannen voor een medisch-wetenschappelijk experiment<br />

met heroïne. Tevens zal uw Raad ingaan op de behandeling van patiënten die aan beide stoffen<br />

— en soms daarnaast nog aan andere middelen — verslaafd zijn.<br />

249 Aanvraag voor rapportage over ‘medicamenteuze interventies bij drugverslaving’<br />

dd 29 februari 1996


Apart punt van aandacht wordt gevormd door de toxicologische, medisch-ethische en juridische problematiek<br />

rondom het gebruik van drugsanalyses. In december 1994 is aan mij en aan mijn ambtgenoot van Justitie<br />

een Voorstel voor richtlijnen voor het testen op drugs voorgelegd dat, volgens het begeleidende<br />

schrijven, in afschrift aan de Commissie Medicamenteuze Interventies bij Drugverslaving van uw Raad is<br />

verzonden. Ik verwacht dat dit voorstel uitgangspunt zal kunnen vormen voor het desbetreffende onderdeel<br />

van uw rapportage.<br />

Hoogachtend,<br />

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,<br />

(w.g.)<br />

dr E Borst-Eilers<br />

250 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Bijlage<br />

D<br />

Samenstelling commissie<br />

De commissie die het advies heeft opgesteld bestond uit:<br />

prof. dr W van den Brink, voorzitter<br />

bijzonder hoogleraar klinische epidemiologie op het gebied van<br />

de verslavingszorg; Universiteit van Amsterdam / AIAR**, Amsterdam<br />

prof. dr JM van Ree, vice-voorzitter<br />

hoogleraar psychofarmacologie; Rudolf Magnus Instituut voor<br />

Neurowetenschappen, Rijksuniversiteit Utrecht<br />

drs GHA van Brussel<br />

sociaal geneeskundige; hoofd drugsafdeling GG en GD, Amsterdam<br />

dr JTM Derks<br />

psycholoog; Amsterdam<br />

prof. dr HFL Garretsen<br />

bijzonder hoogleraar verslavingsziekten; Katholieke Universiteit Brabant/Faculteit<br />

der Sociale Wetenschappen, Tilburg<br />

drs PJ Geerlings<br />

psychiater; eerste geneesheer Jellinek, Amsterdam<br />

J van der Haar<br />

algemeen directeur ARTA, Staphorst<br />

dr AM van Kalmthout<br />

jurist, Vakgroep Strafrecht Katholieke Universiteit Brabant, Tilburg<br />

* AIAR: Amsterdam Institute for Addiction Research<br />

251 Samenstelling commissie


drs S Mahesh<br />

verslavingsarts; Boumanhuis, Centrum Verslavingszorg Zuid-Holland-Zuid,<br />

Rotterdam<br />

mw mr LF Markenstein<br />

Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst<br />

(KNMG)<br />

mw drs EA Noorlander<br />

psychiater; TBS kliniek De Kijvelanden, Rhoon<br />

mw drs HA Rasker-Prins<br />

apotheker; Amsterdam<br />

drs D de Vries<br />

huisarts; Amsterdam<br />

prof. dr FA de Wolff<br />

hoogleraar klinische en forensische toxicologie; Leids Universitair Medisch<br />

Centrum, Rijksuniversiteit Leiden<br />

Adviseur:<br />

drs AFW Kok<br />

klinisch psycholoog; Hoofdinspectie voor de Gezondheidszorg, Den Haag<br />

Secretariaat:<br />

mw MA Goppel, secretaris<br />

<strong>Gezondheidsraad</strong>, Den Haag<br />

mw DAP van Bladel, secretaresse<br />

<strong>Gezondheidsraad</strong>, Den Haag<br />

252 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


Bijlage<br />

E<br />

Bestanden en trefwoorden<br />

Bestanden<br />

Bij het zoeken naar onderbouwende literatuur heeft de commissie gebruik gemaakt van<br />

onderstaande geautomatiseerde bestanden:<br />

Base-Nahl<br />

Biosis<br />

Cab Health<br />

Current Contents<br />

Dewent Drug File<br />

Elsevier Biobase<br />

Embase<br />

Health<br />

Medline<br />

Pascal<br />

Toxline<br />

Trefwoorden<br />

Gezocht is op een groot aantal trefwoorden en combinaties daarvan. Naast de in dit advies<br />

genoemde drugs en geneesmiddelen is onder meer gezocht op:<br />

Abuse<br />

Addiction<br />

253 Bestanden en trefwoorden


Antagonists<br />

Cafein<br />

Cocaine related disorders<br />

Comorbidity<br />

Crack<br />

Craving<br />

Dependence<br />

Depression<br />

Depressive disorder<br />

Detoxification<br />

Diet<br />

Drug<br />

Drug abuse<br />

Drug addiction<br />

Drug therapy<br />

Food<br />

High dosage buprenorphine<br />

High dosage methadone<br />

Inmates<br />

Jail<br />

Liver<br />

Maintenance treatment<br />

Morbidity<br />

Mortality<br />

Narcotic antagonists<br />

Neurophysiology<br />

Opioid related disorders<br />

Overdose<br />

Pharmacotherapy<br />

Polydrug use<br />

Prison<br />

Prisoners<br />

Relapse<br />

Sensitization<br />

Smoking<br />

Stimulants<br />

Substance related disorders<br />

Tolerance<br />

Withdrawal<br />

254 Medicamenteuze interventies bij drugverslaving


255 Bestanden en trefwoorden

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!