18.01.2014 Views

De oprichting van het Instituut der Bedrijfsrevisoren (1948-1953) - IBR

De oprichting van het Instituut der Bedrijfsrevisoren (1948-1953) - IBR

De oprichting van het Instituut der Bedrijfsrevisoren (1948-1953) - IBR

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>De</strong> <strong>oprichting</strong> <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>Instituut</strong> <strong>der</strong><br />

<strong>Bedrijfsrevisoren</strong> (<strong>1948</strong>-<strong>1953</strong>)<br />

Prof. Dr. Ignace <strong>De</strong> Beelde,<br />

Vakgroep Accountancy, Beheerscontrole en Fiscaliteit<br />

Faculteit Economie en Bedrijfskunde<br />

U. Gent<br />

Inleiding<br />

In deze bijdrage wordt een beeld gesc<strong>het</strong>st <strong>van</strong> <strong>het</strong> ontstaan <strong>van</strong> <strong>het</strong> onafhanke- .<br />

lijke auditberoep in Belgie. Een <strong>van</strong> de doelstellingen <strong>van</strong> deze bijdrage is verduidelijken<br />

hoe de op heden bestaande scheiding tussen revisoren en accountants<br />

ontstond. Een tweede doelstelling is aan te geven in welke mate <strong>het</strong> professionaliseringsproces<br />

in Belgie verschilde <strong>van</strong> dat in Groot-Brittannie, een land<br />

dat op <strong>het</strong> vlak <strong>van</strong> de beroepsontwikkeling vaak als een referentiepunt beschouwd<br />

wordt.<br />

Accountants en auditors als "professions"<br />

<strong>De</strong> Angelsaksische literatuur beschouwt onafhankelijke auditors doorgaans als<br />

"professionals" (e.g. MAUTZ & SHARAF, 1961; HOOKS, 1991; LEE, 1993;<br />

ROSLENDER, 1992). LEE (1995, p. 48) definieert een "profession" als "occupations<br />

organized in institutional form, whose practitioners are committed<br />

explicitly to serve the public interest, and who offer client services related directly<br />

to an intellectually-based body of knowledge". Traditioneel wordt beklemtoond<br />

dat <strong>der</strong>gelijke professionele groepen gekenmerkt worden door zelfregulering, autonomie<br />

en zelfcontrole (PAVALKO, 1971). <strong>De</strong> rol <strong>van</strong> de Staat wordt doorgaans<br />

gezien als beperkt zijnde tot de wettelijke on<strong>der</strong>steuning <strong>van</strong> <strong>het</strong> monopolie <strong>van</strong><br />

de beroepsbeoefenaars. Recent Angelsaksisch on<strong>der</strong>zoek toont echter aan dat de<br />

rol <strong>van</strong> de Staat uitgebrei<strong>der</strong> is dan dat en dat eer<strong>der</strong> gesproken moet worden <strong>van</strong><br />

een interactie tussen Staat en beroep (CHUA & POULLAOS, 1993; POULLAOS,<br />

1993; WALKER, 1995; WALKER and SHACKLETON, 1995). In de volgende<br />

bladzijden zal dan ook nagegaan worden welke rol de Belgische Staat speelde bij<br />

de inrichting <strong>van</strong> <strong>het</strong> bedrijfsrevisoraat.<br />

Auditing in Belgie voor de Tweede Wereldoorlog<br />

<strong>De</strong> Belgische naamloze vennootschappen waren sinds de invoering <strong>van</strong> de wet<br />

<strong>van</strong> 18 mei 1873 verplicht de gepubliceerde jaarrekening te laten controleren<br />

door een of meer commissarissen (V AN RYN, 1954, nr. 656). <strong>De</strong>ze commissaris<br />

was aangesteld door de algemene verga<strong>der</strong>ing voor een periode <strong>van</strong> maximum<br />

zes jaar. Het mandaat <strong>van</strong> de commissaris kon hernieuwd worden, maar de algemene<br />

verga<strong>der</strong>ing kon hem ook te allen tijde afzetten. <strong>De</strong> opdracht <strong>van</strong> de com-<br />

141


DE OPRICHTING V AN HET INSTITUUT DER BEDRIJFSREVISOREN (<strong>1948</strong>-<strong>1953</strong>)<br />

missaris was ruim gedefinieerd en zijn functie kan omschreven worden als een<br />

algemene toezichtsfunctie, waarbij de controle <strong>van</strong> de jaarrekening slechts een<br />

aspect was (OLIVIER, 1996). <strong>De</strong> commissaris diende de overeenstemming tussen<br />

boekingen en realiteit na te gaan en te on<strong>der</strong>zoeken in hoeverre de noodzakelijke<br />

afschrijvingen geboekt waren. Toch was de positie <strong>van</strong> de commissaris vrij<br />

zwak (VAN RYN, 1945, 1954): er waren weinig of geen boekhoudrechtelijke<br />

bepalingen (DE BEELDE, 1993; DE RONGE e.a., 1993) en ook bepalingen inzake<br />

de kwalificaties <strong>van</strong> de commissaris ontbraken. Zo waren er geen vereisten<br />

inzake bekwaamheid noch inzake onafhankelijkheid (COLLEYE, s.d.). Of de<br />

commissaris vergoed zou worden, werd overgelaten aan de algemene verga<strong>der</strong>ing<br />

en in vrij veel gevallen was <strong>het</strong> honorarium <strong>van</strong> de commissaris afhankelijk<br />

<strong>van</strong> de gerapporteerde winstcijfers.<br />

Het ontbreken <strong>van</strong> een regulering m.b.t. de commissarissen verklaart waarschijnlijk<br />

waarom er in Belgie geen duidelijk identificeerbare groep auditors ontstond. Wie<br />

wel een identificeerbare groep vormden, waren de "experts-comptables" of accountants,<br />

maar ook zij waren niet strikt gereglementeerd. In de eerste helft <strong>van</strong><br />

deze eeuw kenden zij bijvoorbeeld geen eengemaakte beroepsstructuur noch een<br />

algemene regulering m.b.t. kwalificaties of professioneel gedrag. Er waren een<br />

aantallokale en regionale associaties, waar<strong>van</strong> de eerste opgericht was in 1894,<br />

de "Chambre BeIge de Comptables de Liege" (NCAB, 1965). In 1903 werd de<br />

"Chambre Syndicale des Experts Comptables/Syndicale Kamer <strong>van</strong> Boekhou<strong>der</strong>s"<br />

opgericht (LEFEBVRE & VAN NUFFEL, 1999) en in de loop <strong>van</strong> de<br />

volgende jaren werden gelijkaardige organisaties gecreeerd in Antwerpen, Brussel,<br />

Gent en Namur (NCAB, 1965). Bij <strong>het</strong> begin <strong>van</strong> de Tweede Wereldoorlog<br />

bestonden ongeveer 25 <strong>der</strong>gelijke organisaties.<br />

<strong>De</strong> creatie <strong>van</strong> de Bankcommissie en haar impact op auditing<br />

Na de financiele moeilijkheden <strong>van</strong> <strong>het</strong> begin <strong>van</strong> de jaren <strong>der</strong>tig werd via <strong>het</strong><br />

koninklijk besluit nr. 185 <strong>van</strong> 9 juli 1935 de Bankcommissie gecreeerd. Teneinde<br />

de Bankcommissie in staat te stellen haar toezicht correct uit te oefenen, werden<br />

belangrijke eisen gesteld aan de betrouwbaarheid <strong>van</strong> de boekhoudkundige en<br />

administratieve organisatie <strong>van</strong> de banken. Dit leidde tot een duidelijke behoefte<br />

aan professionele auditors. Eer<strong>der</strong> dan deze taak toe te wijzen aan ambtenaren,<br />

verkoos men de Bankcommissie te machtigen om bankrevisoren te erkennen.<br />

<strong>De</strong>ze bankrevisoren zouden formeel optreden als beoefenaars <strong>van</strong> een vrij beroep<br />

maar werden tegelijkertijd gereguleerd door de Bankcomrnissie, aan wie zij<br />

ook dienden te rapporteren. In banken met de vorm <strong>van</strong> een naamloze vennootschap<br />

had dit kunnen leiden tot een duale controlestructuur met een commissaris<br />

die rapporteert aan de algemene verga<strong>der</strong>ing en een bankrevisor die rapporteert<br />

aan de Bankcommissie. Teneinde dubbel werk te vermijden werd besloten dat<br />

<strong>der</strong>gelijke financiele instellingen hun commissaris dienden te selecteren uit de<br />

lijst <strong>van</strong> de door de Bankcommissie erkende revisoren, die bijgevolg een dubbele<br />

rapporteringsverplichting hadden.<br />

142


DE OPRICHTING VAN HET INSTITUUT DER BEDRIJFSREVISOREN (<strong>1948</strong>-<strong>1953</strong>)<br />

<strong>De</strong> inrichting <strong>van</strong> een groep erkende revisoren was niet eenvoudig. <strong>De</strong> Bankcommissie<br />

ontving 418 aanvragen tot erkenning in 1936, waar<strong>van</strong> er 216 aanvaard<br />

werden. Het aantal werd geleidelijk gereduceerd tot 36 in 1940 teneinde de<br />

specialisatie in de audit <strong>van</strong> financiele instellingen te versterken. Het aantal erkende<br />

revisoren bleef daarna vrij stabiel (DESOLRE, <strong>1948</strong>; BANKCOMMISSIE,<br />

1960). <strong>De</strong>ze ontwikkeling op <strong>het</strong> vlak <strong>van</strong> de bankaudit was belangrijk omdat<br />

een duidelijk identificeerbare groep auditspecialisten ontstond. Spijtig genoeg<br />

had deze ontwikkeling op dat ogenblik weinig impact buiten de banksector.<br />

Initiatieven op <strong>het</strong> einde <strong>van</strong> de jaren <strong>der</strong>tig<br />

Op <strong>het</strong> einde <strong>van</strong> de jaren <strong>der</strong>tig werd de regulering <strong>van</strong> de naamloze vennootschap<br />

meer en meer bekritiseerd, <strong>het</strong>geen on<strong>der</strong> meer leidde tot een aantal voorstellen<br />

om striktere eisen te stellen aan de commissaris (COLLEYE, s.d. CES,<br />

1956). Het belangrijkste voorstel was een wetsontwerp dat in 1939 werd voorgelegd<br />

door de minister <strong>van</strong> Justitie, de liberaal JANSON (Pari. St. Kamer, 1939,<br />

Dr. 102; RAEMAEKERS, 1957; VAN RYN, 1945), maar dat om evidente redenen<br />

nooit wet werd. JANSON wou de onafhankelijkheid <strong>van</strong> de commissaris<br />

versterken en <strong>het</strong> onmogelijk maken dat de commissaris een an<strong>der</strong>e functie zou<br />

vervullen in de vennootschap. In vennootschappen die hunjaarrekening dienden<br />

te publiceren zou minstens een commissaris gekozen moeten worden uit een lijst<br />

<strong>van</strong> personen waar<strong>van</strong> de kwalificatie als auditor offici eel erkend zou worden.<br />

Naar Frans voorbeeld (DE BEELDE, 1997) zou deze erkenning overgelaten worden<br />

aan een commissie <strong>van</strong> drie magistraten. Het wetsontwerp voorzag niet in<br />

een organisatie <strong>van</strong> <strong>het</strong> auditberoep: de beroepsbeoefenaars dienden zelf te beslissen<br />

hoe en op welke wijze zij hun beroep zouden organiseren.<br />

Ontwikkelingen na de Tweede Wereldoorlog<br />

Twee naoorlogse ontwikkelingen resulteerden in de uiteindelijke organisatie <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> auditberoep in Belgie.<br />

Vooreerst was er de uitwerking <strong>van</strong> de naoorlogse sociale structuur. Tijdens de<br />

Tweede Wereldoorlog bereidden zowel de Belgische regering in London als vertegenwoordigers<br />

<strong>van</strong> werkgevers- en werknemersorganisaties de naoorlogse sociale<br />

structuur voor (LUYCKX, 1978; WITTE & CRAEYBECKX, 1985). Een<br />

<strong>van</strong> de belangrijke aspecten <strong>van</strong> deze socio-economische structuur was de uitbouw<br />

<strong>van</strong> een systeem <strong>van</strong> betrokkenheid <strong>van</strong> de werknemers bij <strong>het</strong> management<br />

<strong>van</strong> ondememingen en sectoren. Op <strong>het</strong> niveau <strong>van</strong> de sectoren werden<br />

paritaire comites gecreeerd en de wet <strong>van</strong> 20 september <strong>1948</strong> voerde on<strong>der</strong>nemingsraden<br />

in in alle on<strong>der</strong>nemingen met meer dan 100 werknemers. <strong>De</strong>ze ondememingsraden<br />

bleken bijzon<strong>der</strong> belangrijk voor de ontwikkeling <strong>van</strong> een gereguleerd<br />

auditberoep in Belgie. <strong>De</strong> wet <strong>van</strong> <strong>1948</strong> schreef immers voor dat de<br />

leden <strong>van</strong> de ondememingsraad een onafhankelijk expert, genaamd een "bedri jfs-<br />

143


DE OPRICHTING VAN HET INSTITUUT DER BEDRI1FSREVISOREN (<strong>1948</strong>-<strong>1953</strong>)<br />

revisor", konden aanspreken om de financiele gegevens te verifieren die zij ontvingen<br />

<strong>van</strong> de on<strong>der</strong>nemingsleiding. Aangezien in <strong>1948</strong> geen "bedrijfsrevisoren"<br />

bestonden, stimuleerde de wet de uiteindelijke creatie <strong>van</strong> <strong>het</strong> beroep (VAN RYN,<br />

1954, nr. 161). MAS (1959, p. 18) concludeerde zelfs dat <strong>het</strong> beroep <strong>van</strong> bedrijfsrevisor<br />

niet gecreeerd was om de spaar<strong>der</strong> te beschermen maar om de informatie<br />

voor de on<strong>der</strong>nemingsraden te certifieren.<br />

<strong>De</strong> an<strong>der</strong>e ontwikkeling die leidde tot de invoering <strong>van</strong> <strong>het</strong> revisoraat was de<br />

hervorming <strong>van</strong> <strong>het</strong> vennootschappenrecht, waartoe <strong>het</strong> wetsontwerp-JANSON<br />

in 1939 reeds een poging was. Hoewel <strong>het</strong> verou<strong>der</strong>de karakter <strong>van</strong> de commissarisfunctie<br />

meer en meer bekritiseerd werd, zou <strong>het</strong> toch tot 1985 duren vooraleer<br />

een alomvattende oplossing ingevoerd werd. In <strong>1953</strong> evenwel werd aan de<br />

bedrijfsrevisoren reeds een gedeeltelijk monopolie inzake <strong>het</strong> commissariaat in<br />

genoteerde on<strong>der</strong>nemingen toegekend.<br />

Sociale hervormingen en <strong>het</strong> beroep <strong>van</strong> bedrijfsrevisor<br />

Na de oorlog lag de politieke klemtoon op de reconstructie <strong>van</strong> Belgie. In de<br />

context <strong>van</strong> de sociale on<strong>der</strong>handelingen richtte de regering op 23 april 1946 een<br />

"Commissie ter studie <strong>van</strong> <strong>het</strong> statuut <strong>van</strong> <strong>het</strong> beroep <strong>van</strong> bedrijfsrevisor" op.<br />

<strong>De</strong>ze commissie werd geleid door de accountant H. DEPAGE en de toenmalige<br />

secretaris <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>Instituut</strong> <strong>der</strong> Bankrevisoren, N. URBAIN. <strong>De</strong> commissie interviewde<br />

magistraten, professoren en on<strong>der</strong>nemers, die doorgaans positief stonden<br />

tegenover de inrichting <strong>van</strong> een groep auditspecialisten waar<strong>van</strong> de verantwoordelijkheid<br />

beperkt zou zijn tot controle en waarvoor elke bestuursactiviteit in<br />

on<strong>der</strong>nemingen onverenigbaar zou zijn (ParI. St. Kamer, 1950-51, TIr. 514;<br />

TAQUET, 1957). Er waren meningsverschillen op twee domeinen. Vooreerst verkozen<br />

sommigen de inrichting <strong>van</strong> een nieuw vrij beroep, terwijl an<strong>der</strong>en een<br />

voorkeur hadden voor een op te richten korps <strong>van</strong> ambtenaren. Er was een consensus<br />

dat <strong>het</strong> zou gaan om een nieuw beroep en dat bestaande accountants niet<br />

automatisch toegang zouden krijgen tot <strong>het</strong> beroep. Het tweede discussiepunt<br />

was trouwens in welke mate bestaande accountants erkend konden worden als<br />

bedrijfsrevisor en in hoeverre toegang tot <strong>het</strong> beroep beperkt zou worden tot<br />

universitairen (RAEMAEKERS, 1957).<br />

<strong>De</strong> commissie DEPAGE rapporteerde op 4 april 1947 en stelde voor een groep<br />

opgeleide en onafhankelijke auditspecialisten te creeren die strikte ethische en<br />

professionele regels zouden volgen. Het rapport resulteerde in een aantal wetsvoorstellen<br />

en -ontwerpen die gezien moeten worden in de context waarin de<br />

discussie plaatsvond, met name <strong>het</strong> uitstippelen <strong>van</strong> de socio-economische structuur<br />

<strong>van</strong> Belgie. Zo was een <strong>van</strong> de ideeen de financiele informatie voor de on<strong>der</strong>nemingsraden<br />

te laten certifieren door een expert die gekozen zou worden uit<br />

een lijst die unaniem was goedgekeurd door de werkgevers- en werknemersorganisaties<br />

(Pari. St. Kamer, 1947-48, nr. 50). Dit idee vond evenwel weinig<br />

steun en op 3 december 1947 diende minister <strong>van</strong> Economische Zaken J.<br />

DUVIEUSART <strong>van</strong> de Katholieke Partij een wetsontwerp in waarbij hij voor-<br />

144


DE OPRICHTING V AN HET INSTITUUT DER BEDRIJFSREVISOREN (<strong>1948</strong>-<strong>1953</strong>)<br />

stelde een "<strong>Instituut</strong> <strong>der</strong> <strong>Bedrijfsrevisoren</strong>" Op te richten. Dit ontwerp nam een<br />

aantal ideeen uit <strong>het</strong> ontwerp-JANSON over en stelde de introductie <strong>van</strong> een vrij<br />

beroep voor met een strikte gedragscode (ParI. St. Kamer, 1947-48, nr. 52). Alle<br />

bedrijfsrevisoren dienden lid te worden <strong>van</strong> een instituut dat hen zou opleiden en<br />

on<strong>der</strong>steunen, en hun rechten en plichten zou vastleggen. Alle revisoren dienden<br />

te beschikken over een universitair diploma. Erkenning als revisor was mogelijk<br />

na een opleidingsperiode en een examen, waarna nog vijf jaar praktische ervaring<br />

vereist zou zijn. Het ontwerp stelde voor dat de raad <strong>van</strong> <strong>het</strong> instituut een<br />

min<strong>der</strong>heidsvertegenwoordiging <strong>van</strong> werknemers en werkgevers zou opnemen,<br />

aan te stellen door de minister <strong>van</strong> Economische Zaken. Bovendien zou de minister<br />

ook de voorzitter, vice-voorzitter en secretarissen <strong>van</strong> <strong>het</strong> instituut kiezen<br />

uit een lijst op te maken door de revisoren zelf.<br />

Het ontwerp-DUVIEUSART werd sterk bediscussieerd buiten <strong>het</strong> parlement, maar<br />

werd nooit gefinaliseerd ten gevolge <strong>van</strong> de val <strong>van</strong> de regering. On<strong>der</strong> de volgende<br />

regering waren er nieuwe pogingen om <strong>het</strong> auditberoep te organiseren.<br />

Wetsvoorstellen werden ingediend door E. LEBURTON (op dat ogenblik met de<br />

Socialistische Partij in oppositie) op 16 november 1949 (Parl. St. Kamer, 1949-<br />

50, nr. 19) en door de katholiek A. COPPE op 8 december 1949 (ParI. St., Kamer,<br />

1949-50, nr. 57). Hoewel beiden zichzelfbeschouwden als voortbouwend op <strong>het</strong><br />

ontwerp-DUVIEUSART waren er toch belangrijke verschillen tussen beide.<br />

LEBURTON wou een "<strong>Instituut</strong>" inrichten, verwijzende naar de academische<br />

taak <strong>van</strong> <strong>het</strong> beroepsorgaan (bijvoorbeeld de aanpassing <strong>van</strong> curricula in <strong>het</strong> hoger<br />

on<strong>der</strong>wijs aan de behoeften <strong>van</strong> <strong>het</strong> beroep). COPPE had een voorkeur voor<br />

een "Orde" en beklemtoonde zo de gelijkenis met de traditionele vrije beroepen.<br />

LEBURTON wou een vertegenwoordiging <strong>van</strong> de sociale partners in de raad <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> <strong>Instituut</strong>, terwijl COPPE alleen beroepsbeoefenaars voorzag. An<strong>der</strong>e verschillen<br />

had den betrekking op de toegang tot <strong>het</strong> beroep en de impact <strong>van</strong> de Staat op<br />

de interne regulering <strong>van</strong> <strong>het</strong> beroep.<br />

Ontwikkelingen binnen <strong>het</strong> accountantsberoep<br />

Binnen <strong>het</strong> accountantsberoep voelde men een toenemende behoefte om zich<br />

ook op nationaal vlak te organiseren. Op een congres in Namur in 1946 werd<br />

besloten een "Commission Nationale d'Etude du Statut de l'Expert Comptable"<br />

in te richten. Het werk <strong>van</strong> deze commissie resulteerde in april 1950 in de creatie<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> Nationaal College <strong>der</strong> Accountants <strong>van</strong> Belgie (NCAB, 1965). Vierentwintig<br />

<strong>van</strong> de 25 belangrijkste associaties <strong>van</strong> accountants traden toe tot <strong>het</strong><br />

NCAB, de uitzon<strong>der</strong>ing zijnde de "Chambre BeIge des Comptables de Bruxelles".<br />

Het NCAB telde 771 leden in <strong>1953</strong>, een aantal dat in 1958 was aangegroeid tot<br />

1100 (COLLEYE, 1958).<br />

Het NCAB poogde <strong>het</strong> accountantsberoep te reguleren en slaagde erin een aantal<br />

normen op te leggen aan de meeste Belgische accountants. Toch bleef <strong>het</strong> een<br />

privaat initiatief zon<strong>der</strong> officiele overheidserkenning. Toen de discussie rond de<br />

creatie <strong>van</strong> een groep erkende controleurs <strong>van</strong> jaarrekeningen losbarstte na de<br />

145


DE OPRICHTING V AN HET INSTITUUT DER BEDRIJFSREVISOREN (<strong>1948</strong>-<strong>1953</strong>)<br />

Tweede Wereldoorlog, verzetten de accountants zich tegen de inrichting <strong>van</strong> een<br />

afzon<strong>der</strong>lijk beroep. Ze waren voorstan<strong>der</strong> <strong>van</strong> de officiele creatie <strong>van</strong> een "Orde<br />

<strong>van</strong> Accountants" die ook de auditors zou omvatten (RAEMAEKERS, 1957).<br />

Dit standpunt bleek niet haalbaar: een meer<strong>der</strong>heid in Kamer en Senaat verkoos<br />

een duidelijk on<strong>der</strong>scheid te maken tussen accountants en revisoren.<br />

<strong>De</strong> creatie <strong>van</strong> <strong>het</strong> auditberoep<br />

In de katholieke regering <strong>van</strong> J. PHOLIEN legde minister COPPE op 11 januari<br />

1951 een wetsontwerp voor dat een synthese wou brengen <strong>van</strong> de vroegere voorstellen<br />

LEBURTON en WILLOT (Pari. St. Kamer, 1950-51, nr. 514; TAQUET,<br />

1957). Doelstelling was de creatie <strong>van</strong> een "Orde <strong>van</strong> bedrijfsrevisoren" die een<br />

groep auditspecialisten zou vormen en organiseren. <strong>De</strong>ze auditors zouden moeten<br />

beschikken over een universitair diploma in toegepaste economie en <strong>het</strong> beroep<br />

uitoefenen in de context <strong>van</strong> een vrij beroep. <strong>De</strong> Orde zou geleid worden<br />

door auditors, maar gedurende de eerste jaren zou er een voorlopige raad zijn<br />

on<strong>der</strong> leiding <strong>van</strong> een magistraat, met medewerking <strong>van</strong> de voorzitter <strong>van</strong> de<br />

Bankcommissie. <strong>De</strong> kandidaten voor de eerste ledenlijst zouden geselecteerd<br />

worden door een commissie die zou bestaan uit de voorzitter <strong>van</strong> de Orde, de<br />

voorzitter <strong>van</strong> de Bankcommissie, twee professoren, twee bankiers en vier accountants<br />

met meer dan 10 jaar ervaring.<br />

Het wetsontwerp werd door de Kamer goedgekeurd op 22 november 1951. Vervolgens<br />

werd de tekst evenwel grondig geamendeerd door een senaatscommissie,<br />

die vond dat de oorspronkelijke tekst te sterk gericht was op de taak <strong>van</strong> de revisor<br />

tegenover de on<strong>der</strong>nemingsraden. <strong>De</strong> Senaat wou ook een ruimere toegang<br />

tot <strong>het</strong> beroep en een beperktere lijst <strong>van</strong> onverenigbaarheden. Ten slotte opteerde<br />

de Senaat voor een "<strong>Instituut</strong> <strong>van</strong> Boekhoudrevisoren".<br />

<strong>De</strong>ze amendementen hadden tot gevolg dat de tekst terug naar de Kamer ging<br />

voor een nieuwe discussie. Het rapport-HUMBLET vat de discussie in de bevoegde<br />

commissie duidelijk samen (Pari. St. Kamer, 1952-53, nr. 313). <strong>De</strong> Kamer<br />

aanvaardde de verruiming <strong>van</strong> de taken <strong>van</strong> de revisor en stelde dat adviesverlening<br />

een aanvaardbare activiteit was. <strong>De</strong> minister <strong>van</strong> Economische Zaken<br />

wees er terzake op dat <strong>der</strong>gelijke adviesverlening evenwel niet gecombineerd<br />

mocht worden met auditactiviteiten bij eenzelfde client. <strong>De</strong> Kamer sprak zich<br />

ook uit over <strong>het</strong> opnemen <strong>van</strong> mandaten als commissaris door de revisoren. Er<br />

werd bepaald dat dit mogelijk was, maar <strong>het</strong> opnemen <strong>van</strong> een mandaat als commissaris<br />

werd on<strong>der</strong>worpen aan de goedkeuring door de raad <strong>van</strong> de beroepsorganisatie.<br />

<strong>De</strong> Kamer keurde de herwerkte tekst goed op 11 juni <strong>1953</strong>. <strong>De</strong> Senaat deed <strong>het</strong>zelfde,<br />

zodat op 22 juli <strong>1953</strong> de wet houdende <strong>oprichting</strong> <strong>van</strong> een "<strong>Instituut</strong> <strong>der</strong><br />

<strong>Bedrijfsrevisoren</strong>" een feit was.<br />

146


DE OPRICHTING V AN HET INSTITUUT DER BEDRIJFSREVISOREN (<strong>1948</strong>-<strong>1953</strong>)<br />

<strong>De</strong> reacties <strong>van</strong> de accountants<br />

<strong>De</strong> beroepsorganisaties <strong>van</strong> de accountants volgden <strong>het</strong> debat in <strong>het</strong> parlement<br />

met grote aandacht. In januari <strong>1953</strong> schreef een <strong>van</strong> de professionele tijdschriften,<br />

"La vie au bureau", dat een conc1usie die men uit <strong>het</strong> senaatsdebat moest<br />

trekken was dat de parlementsleden niet vertrouwd waren met de reele opdracht<br />

<strong>van</strong> de accountant. Het NCAB protesteerde op 20 december 1952 tegen de goedkeuring<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> wetsontwerp door de Senaat en stelde in een open brief in "La<br />

vie au bureau" in januari <strong>1953</strong> dat er geen behoefte was aan een nieuw beroepsorgaan<br />

<strong>van</strong> onafhankelijke auditors en dat de accountants niet zouden deelnemen<br />

aan een instituut dat niet zou overeenstemmen met <strong>het</strong> concept <strong>van</strong> <strong>het</strong> NCAB.<br />

<strong>De</strong> eerste jaren <strong>van</strong> <strong>het</strong> "<strong>Instituut</strong> <strong>der</strong> <strong>Bedrijfsrevisoren</strong>"<br />

Het duurde geruime tijd vooraleer <strong>het</strong> nieuwe <strong>Instituut</strong> operationeel was, <strong>het</strong>geen<br />

een aanzienlijke vertraging met zich meebracht voor de ontwikkeling <strong>van</strong> beroeps-<br />

en deontologische normen (Pari. St. Kamer, 1964-65, nr. 931). Op 24 november<br />

<strong>1953</strong> werden de raad en de toelatingscommissie <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>IBR</strong> samengesteld;<br />

ze werden evenwel pas daadwerkelijk gelnstalleerd op 1 april 1954 (Rev. h.<br />

sc. comm. 1954, 171). <strong>De</strong> samenstelling <strong>van</strong> deze organen geeft duidelijk aan dat<br />

<strong>het</strong> NCAB zijn strategie gewijzigd had. Hoewel <strong>het</strong> oorspronkelijk de <strong>oprichting</strong><br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>IBR</strong> had bestreden, speelde <strong>het</strong> een sleutelrol in <strong>het</strong> nieuwe instituut. <strong>De</strong><br />

Raad bestond uit acht leden, waaron<strong>der</strong> een raadsheer <strong>van</strong> <strong>het</strong> hof <strong>van</strong> beroep<br />

(die tot dan voorzitter <strong>van</strong> de toelatingscommissie <strong>van</strong> <strong>het</strong> NCAB was) en de<br />

voorzitter <strong>van</strong> de Bankcommissie. <strong>De</strong>ze waren de enige raadsleden zon<strong>der</strong> achtergrond<br />

in <strong>het</strong> accountantsberoep en zij kunnen beschouwd worden als vertegenwoordigers<br />

<strong>van</strong> de Staat in de beroepsorganisatie. <strong>De</strong> an<strong>der</strong>e leden omvatten<br />

de voorzitter, twee vice-voorzitters, de secretaris en een lid <strong>van</strong> de toelatingscommissie<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> NCAB. Een vergelijkbare situatie bestond in de toelatingscommissie<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>IBR</strong>, hoewel daar ook twee bankrevisoren waren opgenomen.<br />

Het succes <strong>van</strong> <strong>het</strong> NCAB lokte negatieve reacties uit <strong>van</strong> o.m. de Chambre BeIge<br />

des Comptables de Bruxelles, die in "La vie au bureau" <strong>van</strong> januari 1954 <strong>het</strong><br />

overwicht <strong>van</strong> <strong>het</strong> NCAB in <strong>het</strong> <strong>IBR</strong> bekritiseerde.<br />

Voor <strong>het</strong> grootste deel <strong>van</strong> <strong>1953</strong> hadden de revisoren alleen een monopolie inzake<br />

de certificatie <strong>van</strong> financiele gegevens voor de ondememingsraden. <strong>De</strong>rgelijke<br />

certificatie was evenwel niet verplicht. <strong>De</strong> wet <strong>van</strong> 1 december <strong>1953</strong> breidde<br />

<strong>het</strong> monopolie <strong>van</strong> de revisoren uit. <strong>De</strong>ze wet wijzigde de vennootschappenwet,<br />

waaron<strong>der</strong> de commissarisfunctie. Ze bepaalde dat vennootschappen die op de<br />

beurs genoteerd waren of die aandelen publiek hadden uitgegeven, minstens een<br />

commissaris moesten hebben die lid was <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>IBR</strong> (CES, 1956; RAEMAE­<br />

KERS, 1956; COLLEYE, s.d). <strong>De</strong>ze wet vertegenwoordigt dus de tweede reeks<br />

ontwikkelingen die leidde tot de introductie <strong>van</strong> een gereguleerd auditberoep,<br />

met name de hervorming <strong>van</strong> <strong>het</strong> vennootschappenrecht. In die zin was de wet<br />

<strong>van</strong> 1 december <strong>1953</strong> direct gekoppeld aan de wetsvoorstellen uit de jaren 1930<br />

147


DE OPRICHTING V AN HET INSTITUUT DER BEDRIJFSREVISOREN (<strong>1948</strong>-<strong>1953</strong>)<br />

die gericht waren op een versterking <strong>van</strong> de commissarisfunctie. In tegenstelling<br />

tot de situatie na 22 juli <strong>1953</strong> to en <strong>het</strong> revisoraat in essentie gezien werd in de<br />

context <strong>van</strong> de socio-economische hervormingen <strong>van</strong> <strong>1948</strong>, herorienteerde deze<br />

wet <strong>het</strong> revisoraat eer<strong>der</strong> naar <strong>het</strong> commissariaat.<br />

<strong>De</strong> wet <strong>van</strong> 1 december <strong>1953</strong> werd slechts toegepast <strong>van</strong>af 1 maart 1956 (koninklijk<br />

besluit <strong>van</strong> 8 februari 1956). Dit is allicht <strong>het</strong> gevolg <strong>van</strong> <strong>het</strong> feit dat de eerste<br />

ledenlijst <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>IBR</strong> pas op 17 februari 1956 gepubliceerd kon worden. <strong>De</strong>ze<br />

lijst bevatte 100 namen, waaron<strong>der</strong> 60 leden <strong>van</strong> <strong>het</strong> NCAB en 21 bankrevisoren<br />

(La Vie au Bureau mei 1956, 293-295).<br />

Besluit<br />

<strong>De</strong>ze bijdrage wou aantonen dat de invoering <strong>van</strong> een gereguleerd auditberoep in<br />

Belgie verliep op een wijze die sterk verschilde <strong>van</strong> de ontwikkelingen in een<br />

aantal ons omringende landen. Een sleutelrol in deze ontwikkeling werd gespeeld<br />

door de Staat, <strong>het</strong> accountantsberoep, werkgeversverenigingen en vakbonden.<br />

Doorheen <strong>het</strong> verhaalloopt een dubbele rode draad. Enerzijds is er de hervorming<br />

<strong>van</strong> de commissarisfunctie, waarbij de rol <strong>van</strong> de bedrijfsrevisor op de eerste<br />

plaats gesitueerd wordt in de bescherming <strong>van</strong> de aandeelhou<strong>der</strong>s en dus de<br />

bewaking <strong>van</strong> de werking <strong>van</strong> de financiele markten. An<strong>der</strong>zijds is er de reorganisatie<br />

<strong>van</strong> de socio-economische structuur na de Tweede Wereldoorlog, waarbij<br />

de taak <strong>van</strong> de revisor in de eerste plaats gezien werd in de context <strong>van</strong> de<br />

informatieverstrekking aan de on<strong>der</strong>nemingsraden.<br />

<strong>De</strong> wordingsgeschiedenis was een proces <strong>van</strong> lange adem, vooral ten gevolge<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> feit dat de verschillende betrokken partijen hun eigen klemtonen legden<br />

en uiteenlopende doelstellingen hadden. Enerzijds was er een "enge" visie die de<br />

revisor nagenoeg uitsluitend zag als controleur, an<strong>der</strong>zijds een "bre<strong>der</strong>e" visie<br />

die audit zag als een on<strong>der</strong>deel <strong>van</strong> een ruimer gamma aan accountantsdiensten.<br />

Dit laatste was <strong>het</strong> standpunt <strong>van</strong> de accountantsverenigingen, die er in <strong>1953</strong><br />

evenwel niet in slaagden de formele scheiding tussen <strong>het</strong> revisoraat en <strong>het</strong><br />

accountantsberoep tegen te houden.<br />

148


DE OPRICHTING VAN HET INSTITUUT DER BEDRIJFSREVISOREN (<strong>1948</strong>-<strong>1953</strong>)<br />

Bronverwijzingen<br />

Bankcommissie. (1960). Commission Bancaire 1935-1960. Bruxelles: Bruylant.<br />

CES (Centre d'etude des Societes). (1956). Le statut des commissaires et des<br />

commissaires-reviseurs. Bruxelles: Bruylant.<br />

Chua, W.F. & Poullaos, C. (1993). Rethinking the profession-state dynamic: the<br />

case of the Victorian charter attempt, 1885-1906. Accounting, Organizations and<br />

Society,691-728.<br />

Colleye, J. (s.d.) Le statut du commissaire de societes commerciales beIges.<br />

Bruxelles: Ed. Comptabilite et Productivite.<br />

Colleye, J. (s.d.) Situation actuelle de la revision legale des entreprises en Belgique.<br />

Bruxelles: Ed. Comptabilite et Productivite.<br />

Colleye, J. (1958) Allocution d'ouverture des Journees de la Comptabilite 1958.<br />

In Union Nationale des Professionnels de la Comptabilite. ]ournees de la<br />

Comptabilite 1958. Bruxelles: UNPC.<br />

<strong>De</strong> Beelde, 1. (1993). Interpreting historical financial accounting data. Belgisch<br />

Tijdschrift voor Nieuwste GeschiedenislRevue Belge d'Histoire Contemporaine,<br />

1-2,57-106.<br />

<strong>De</strong> Beelde, I. (1997). Etude comparative sur l' evolution de la profession de reviseur<br />

d'entreprises et de commissaire aux comptes. Hommes, savoirs et pratiques de la<br />

Comptabilite. Nantes: Association Franc;aise de Comptabilite.<br />

<strong>De</strong> Ronge, Y., Henrion, E. & Vael, C. (1993). Company law and accounting in<br />

nineteenth-century Europe: Belgium. The European Accounting Review. September,<br />

298-311.<br />

<strong>De</strong>solre, G. (<strong>1948</strong>). La future profession liberale de reviseur d' entreprises. Revue<br />

beIge des Sciences commerciales. 201-204.<br />

Hooks, K. (1991). Professionalism and self interest: a critical view of the<br />

expectations gap. Critical Perspectives on Accounting, 109-136.<br />

Lee, T. (1993). Corporate auditing theory. London: Chapman & Hall.<br />

Lefebvre, C. & Van Nuffel, L. (1999). Belgium. In McLeay, S. (ed.) Accounting<br />

regulation in Europe. London: MacMillan.<br />

Luyckx, T. (1978). Politieke geschiedenis <strong>van</strong> Belgie. AmsterdamlBrussel: Else­<br />

VIer.<br />

149


DE OPRICHTING VAN HET INSTITUUT DER BEDRIJFSREVISOREN (<strong>1948</strong>-<strong>1953</strong>)<br />

Mas, A. (1959). Introduction a la revision des entreprises. Gembloux: Dunod.<br />

Mautz, R.K. & Sharaf, H.A. (1961). The philosophy of auditing. Sarasota:<br />

American Accounting Association.<br />

NCAB. (1965). <strong>De</strong> XVe verjaardag <strong>van</strong> <strong>het</strong> Nationaal College <strong>der</strong> Accountants<br />

<strong>van</strong> Belgie. Brussel: NCAB.<br />

Olivier, H. (1996). Reflexions sur le gouvernement d'entreprise. In Institut des<br />

Reviseurs d'Entreprises. Le gouvemement d' entreprise et le commissaire-reviseur.<br />

Bruxelles.<br />

Pavalko, R.M. (1971). Sociology of occupations and professions. Itasca, Ill.:<br />

Peacock.<br />

Poullaos, C. (1993). Making Profession and state, 1907 to 1914: The ACPA's<br />

First Charter Attempt. ACBCBus, 196-229.<br />

Raemaekers, J. (1956). Commissaires ordinaires et commissaires-reviseurs.<br />

Bruxelles: Institut de Documentation.<br />

Raemaekers, J. (1957) L' entree du reviseur d' entreprises dans la vie economique<br />

et sociale. Bruxelles: Institut de documentation.<br />

Roslen<strong>der</strong>, R. (1992). Sociological perspectives on modem accountancy. London:<br />

Routledge.<br />

Taquet, M. (1957) Le reviseur d'entreprises. Bruxelles: Larcier.<br />

Van Ryn, J. (1945). La reforme du contr8le des societes commerciales et<br />

I' experience anglaise. Bruxelles: Office de Publicite (Universite Libre de<br />

Bruxelles, Institut de Sociologie Solvay,Actualites Sociales, Nouvelle Serie, 13).<br />

Van Ryn, 1. (1954). Principes de droit commercial 1. Bruxelles: Bruylant.<br />

Walker, S.P. & Shackleton, K. (1995). Corporatism and structural change in the<br />

British accountancy profession, 1930-1957. Accounting, Organizations and Society.467-503.<br />

Walker, S.P. (1995). The genesis of professional organization in Scotland: a<br />

contextual analysis. Accounting, Organizations and Society. 285-310.<br />

Witte, E. & Craeybeckx, J .. (1985). Politieke geschiedenis <strong>van</strong> Belgie sinds 1830.<br />

Antwerpen: Standaard.<br />

150

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!