06.08.2014 Views

Onveiligheidsgevoelens bij jongeren - Steunpunt Jeugd

Onveiligheidsgevoelens bij jongeren - Steunpunt Jeugd

Onveiligheidsgevoelens bij jongeren - Steunpunt Jeugd

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Onveiligheidsgevoelens</strong> <strong>bij</strong> <strong>jongeren</strong>. Een zoektocht<br />

naar beïnvloedende factoren <strong>bij</strong> een ‘vergeten’ sociale<br />

groep.<br />

Tekst presentatie J.E.T. Congres 09 februari 2010,<br />

Antwerpen<br />

Inleiding<br />

In de voorgaande presentatie is dieper ingegaan op de bredere maatschappelijke<br />

evoluties die tijdens de laatste decennia hebben geleid tot de ontwikkeling van een<br />

veiligheids- of controlemaatschappij en de opkomst van een cultuur van angst.<br />

Binnen deze contouren lijkt het daarom niet meer dan logisch dat angst- en<br />

onveiligheidsgevoelens een belangrijke maatschappelijke plaats innemen. Steeds<br />

meer vormt de onveiligheidsperceptie van de burger een belangrijke leidraad voor de<br />

ontwikkeling van beleid. Een dergelijke op het eerste zicht ‘bottom up’ benadering<br />

lijkt heel wat democratisch potentieel met zich mee te dragen; toch houdt dit ook<br />

gevaren in. Het valt immers op dat <strong>jongeren</strong> slechts op een eenzijdige manier<br />

benaderd worden en vaak enkel als belangrijke bron van onveiligheidsgevoelens <strong>bij</strong><br />

de rest van de bevolking fungeren waar<strong>bij</strong> voornamelijk het rondhanggedrag op een<br />

dergelijke wijze ervaren wordt. ‘Youth as risk’ wordt zo de dominante interpretatie,<br />

waar<strong>bij</strong> steeds meer <strong>jongeren</strong>gedrag in (on)veiligheidstermen geïnterpreteerd wordt.<br />

Hier<strong>bij</strong> dient ook wel opgemerkt te worden dat ook een ‘youth at risk’ benadering<br />

gehanteerd wordt, waar<strong>bij</strong> bezorgdheden omtrent kinderen en <strong>jongeren</strong> gekoppeld<br />

worden aan een zogenaamde ‘stranger danger’, de angst voor de negatieve effecten<br />

van peer pressure en andere veiligheidsoverwegingen, o.a. op vlak van verkeer.<br />

1


Een reflectie over de mogelijke redenen waarom <strong>jongeren</strong> op een dergelijke<br />

eenzijdige wijze benaderd worden, is uiteraard interessant, maar zou deels een<br />

herkauwen zijn van de vorige presentatie en de reflecties en antwoorden die daarin<br />

besproken zijn. Wel zal ik, op een meer concreet niveau, ingaan op de<br />

onveiligheidsbeleving van <strong>jongeren</strong> zelf. Het is vanuit dit perspectief dat <strong>jongeren</strong><br />

een ‘vergeten’ groep vormen: er is slechts maatschappelijk gezien zeer weinig<br />

aandacht voor en tevens op wetenschappelijk niveau zeer weinig kennis over. Deze<br />

scheeftrekking kan gezien worden als een gevolg van de dominante benadering van<br />

<strong>jongeren</strong> als risico, maar kan bovendien ook als één van de mogelijke oorzaken<br />

ervan beschouwd worden. Deze op het eerste zicht wat vreemde stelling zal ik in de<br />

conclusie proberen toe te lichten. De focus op dit meer concrete niveau impliceert<br />

bovendien niet dat het bredere maatschappelijke kader niet meer relevant is; het zal<br />

integendeel in het vervolg van deze presentatie nog mee opgenomen worden,<br />

weliswaar expliciet gelinkt aan de studie van de beleving van onveiligheid.<br />

<strong>Onveiligheidsgevoelens</strong>: angst voor slachtofferschap…Of meer?<br />

Alvorens te komen tot een bespreking van de huidige stand van zaken wat de<br />

onveiligheidsbeleving van <strong>jongeren</strong> betreft, wil ik kort stilstaan <strong>bij</strong> het algemene<br />

onderzoek naar onveiligheidsgevoelens. Enige aandacht hiervoor is noodzakelijk<br />

aangezien in dit brede onderzoeksveld aanknopingspunten en evoluties zijn die<br />

relevant zijn voor de rest van de presentatie. Deze onderzoekstraditie wordt reeds<br />

lange tijd gedomineerd door een rationalistische benadering, waar<strong>bij</strong> een enge focus<br />

op de link tussen (risico op) slachtofferschap en angst voor criminaliteit centraal<br />

staat. De identificatie van de ‘fear of crime’ paradox, waar<strong>bij</strong> de ‘verkeerde’ mensen<br />

zich onveilig voelen moet ook in dit licht gezien worden. Deze paradox heeft zeer<br />

veel aandacht gekregen en honderden <strong>bij</strong>dragen zijn sinds de jaren zeventig<br />

geschreven over onveiligheidsgevoelens. Maar zelfs binnen deze (qua hoeveelheid)<br />

indrukwekkende onderzoekstraditie concluderen de laatste jaren steeds meer<br />

auteurs dat nog steeds “surprisingly little can be said conclusively about the fear of<br />

crime”. Meer bepaald lijkt het erop dat we vooral weten wie, of welke groepen zich<br />

onveilig voelen terwijl de vraag waarom bepaalde individuen zich onveilig voelen<br />

nog veeleer onbeantwoord is gebleven.<br />

Deze kritieken vormden een eerste stap in de heropleving van het onderzoek naar<br />

onveiligheidsgevoelens; belangrijker hierin zijn echter de ontwikkeling van nieuwe<br />

inzichten, zowel op vlak van het concept ‘onveiligheidsgevoelens’ als op vlak van de<br />

verklarende factoren ervan. Een eerste belangrijk inzicht is dat het onmogelijk kan<br />

gesproken worden van hét onveiligheidsgevoel, maar dat er eerder sprake is van<br />

verschillende soorten onveiligheidsgevoelens, waar<strong>bij</strong> ondermeer het onderscheid<br />

tussen angst als een relatief stabiele attitude versus een meer situationele, concrete<br />

toestandsangst een belangrijke opsplitsing vormt. Ook het besef dat<br />

2


onveiligheidsgevoelens meerdere componenten hebben (een affectieve, cognitieve<br />

en gedragsmatige) maakt een meer gecompliceerde meting noodzakelijk. Daarnaast<br />

is er recent ook sprake van een heropleving van het verklarend ‘fear of crime’<br />

onderzoek, waar<strong>bij</strong> steeds meer het perspectief van de actor centraal wordt gesteld,<br />

eerder dan te werken met groepsvariabelen of objectieve kenmerken. Het<br />

onveiligheidsgevoel is immers als emotie een inherent subjectief gegeven; het is dan<br />

ook logisch dat verklarende variabelen zich op hetzelfde niveau situeren. Hierdoor<br />

zijn sociaalpsychologische en macrosociologische achtergronden de krachtlijnen voor<br />

het etiologisch ‘fear of crime’ onderzoek in de toekomst geworden, met meer<br />

aandacht voor de impact van macro en meso processen op het microniveau. ”Angst<br />

voor criminaliteit is (deels) een functie van hoe men als individu de onmiddellijke<br />

fysieke en sociale omgeving beleeft en hoe men zich verhoudt tot de bredere sociale<br />

context en maatschappij in het geheel” (Pleysier, 2009).<br />

De reden waarom de studie van onveiligheidsgevoelens <strong>bij</strong> <strong>jongeren</strong> een<br />

meerwaarde kan vormen ligt in de vaststelling dat het immers tijdens deze<br />

levensfase is dat individuen een sociale identiteit ontwikkelen en hun plaats in de<br />

samenleving interpreteren en evalueren.<br />

De onveiligheidsbeleving van <strong>jongeren</strong><br />

Slechts enkele studies focussen specifiek op de onveiligheidsbeleving van <strong>jongeren</strong>;<br />

bovendien trappen de meeste van deze studies (die allen vrij recent van aard zijn)<br />

opvallend genoeg in dezelfde valkuilen, meer specifiek het gebruik van één item en<br />

een gebrekkige uitklaring van de wijze waarop het betreffende concept<br />

geoperationaliseerd is. Dit maakt dat in de meeste studies ‘onveiligheidsgevoelens’<br />

op zeer uiteenlopende wijzen gemeten wordt, met inconsistente resultaten als<br />

gevolg. Daarnaast hanteren de meeste studies een zeer specifieke steekproef en<br />

ontbreekt een holistisch perspectief. Hierdoor hebben we geen zicht of bevindingen<br />

veralgemeend kunnen worden buiten de steekproef om en beperken de meeste<br />

studies zich tot ad hoc verklaringen voor gevonden verbanden. Het gevolg is dat tot<br />

op heden de kennis over de onveiligheidsbeleving van <strong>jongeren</strong> beperkt blijft tot een<br />

breed scala van hier en daar gevonden verbanden, zonder oog te hebben voor een<br />

breder theoretisch verklaringsmodel en de verschillende logische stappen in<br />

wetenschappelijk onderzoek. Hieraan willen we tegemoet komen via de ontwikkeling<br />

van een integratief theoretisch model.<br />

Naar een geïntegreerd en holistisch theoretisch model<br />

Een belangrijke stap om tot een omvattend beeld m.b.t. de ontwikkeling van<br />

onveiligheidsgevoelens <strong>bij</strong> <strong>jongeren</strong> te komen is het opzetten van een integratief en<br />

3


holistisch theoretisch model. Hiervoor werd expliciet inzichten vanuit diverse<br />

disciplines aangewend (psychologie, sociologie, criminologie, sociale geografie, enz.)<br />

Circulerende voorstellingen van criminaliteit, risico & sociale verandering<br />

- Massamedia<br />

- Interpersoonlijke communicatie<br />

- Gezinsrelaties & supervisie door de ouders<br />

LT sociale<br />

verandering<br />

Bredere attitudes<br />

t.a.v. sociale<br />

verandering<br />

Buurtbezorgdheden<br />

perceptie van overlast<br />

inschatting fysieke<br />

omgeving<br />

Vrijetijdsbesteding<br />

Subjectief risico op<br />

slachtofferschap<br />

Sociale cohesie<br />

perceptie van relatie met<br />

buurtbewoners (buurtrelaties)<br />

relatie met peers<br />

lidmaatschap van verenigingen<br />

Daderschap<br />

<strong>Onveiligheidsgevoelens</strong><br />

Sociaalpsychologische kwetsbaarheid<br />

onzekerheid/onbehagen over de eigen<br />

toekomst<br />

- locus of control<br />

- negatief toekomstperspectief<br />

- vooruitziendheid<br />

Slachtofferervaring<br />

Schools milieu<br />

- objectieve factoren<br />

- subjectieve factoren<br />

Centraal hier<strong>bij</strong> is het uitgangspunt waar<strong>bij</strong> de macrosociologische veranderingen als<br />

een breed raamwerk fungeren waarbinnen het individu functioneert en zichzelf<br />

positioneert in de hedendaagse samenleving: toegenomen maatschappelijke<br />

onzekerheid en vaag onbehagen en een sterke focus op risico’s en hieraan gekoppeld<br />

een streven naar veiligheid.<br />

Een belangrijke opmerking die ik nog wil geven is dat dit model geen unilineaire<br />

causale verbanden veronderstelt. Integendeel, de keten loopt verder na de variabele<br />

‘onveiligheidsgevoelens’. Deze zijn immers niet louter het gevolg van bepaalde<br />

processen, ze zullen zelf ook oorzaak zijn van andere of dezelfde processen. Er is dus<br />

eerder sprake van een cyclisch proces dan van een rechtlijnig causaal proces.<br />

4


onveiligheidsgevoelens<br />

Uiteraard is dit een dermate uitgebreid theoretisch model dat een test in één analyse<br />

quasi onmogelijk is. Daarnaast is dit proces ook nog niet in zijn eindfase en moeten<br />

een aantal meer gecompliceerde analyses nog uitgevoerd worden; toch zijn reeds<br />

belangrijke resultaten bekomen die ik nu zal bespreken.<br />

Wat weten we momenteel reeds?<br />

De belangrijkste bevindingen die ik zal bespreken zijn vooral op basis van Vlaamse<br />

studies <strong>bij</strong> <strong>jongeren</strong> waarin telkens het onveiligheidsgevoel op dezelfde wijze<br />

bevraagd is geworden. Vooral de JOP-monitor (I en II) biedt hiervoor de meeste<br />

opportuniteiten omwille van zijn brede focus. Ondanks dat deze vragenlijst niet in de<br />

eerste plaats gericht is op een test van het theoretisch model m.b.t.<br />

onveiligheidsgevoelens, maakt deze brede benadering wel de toetsing van de<br />

overgrote meerderheid van de veronderstelde verbanden mogelijk.<br />

Ik zal niet specifiek ingaan op de concrete resultaten en de exacte statistische<br />

resultaten beschrijven. Voor diegenen die hier in geïnteresseerd mochten zijn, zijn de<br />

artikels waarin deze statistische gegevens beschreven zijn opgenomen op het einde<br />

van deze presentatie. Ik zal mij echter beperken tot het beschrijven van de huidige<br />

stand van zaken m.b.t. de belangrijkste resultaten. Deze zullen in vier grote lijnen<br />

beschreven worden.<br />

‘Traditionele’ variabelen<br />

Eén van de meest relevante variabelen in dit verhaal is ‘leeftijd’, waar<strong>bij</strong> traditioneel<br />

ervan uitgegaan wordt dat het onveiligheidsgevoel gradueel toeneemt met het ouder<br />

worden. In contrast met het afnemend risico op slachtofferschap vormde deze<br />

bevinding één van steunpilaren van de vermelde fear of crime paradox. Betere<br />

metingstechnieken trekken deze veronderstelling steeds meer in vraag en maken de<br />

weg vrij voor een meer curvilineair verband.<br />

leeftijd<br />

5


Op basis van de JOP-monitor II lijkt er een graduele afname waar te nemen van het<br />

onveiligheidsgevoel. De 12- tot 13- jarigen scoren hoger dan de 14- tot 21-jarigen<br />

die op hun beurt hoger scoren dan de 22- tot 30-jarigen (dit houdt een bevestiging<br />

in van linkerzijde van deze grafiek). Andere traditionele variabelen leveren de<br />

volgende resultaten op: meisjes voelen zich onveiliger dan jongens, opleidingsniveau<br />

en arbeidsstatuut van de ouders en de eigen onderwijsvorm hebben daarentegen<br />

geen invloed. Slachtofferschap geeft inconsistente resultaten in de verschillende<br />

studies.<br />

Deze resultaten zeggen echter niet veel, er wordt enkel gesproken over welke<br />

groepen zich gemiddeld gesproken onveilig(er) voelen; waarom een bepaald individu<br />

zich nu onveiliger voelt dan een ander kan op basis hiervan niet bepaald worden. In<br />

het laatste deel van deze presentatie zal ik drie grote lijnen van resultaten<br />

bespreken; belangrijk hier<strong>bij</strong> is om op te merken dat deze resultaten niet<br />

onafhankelijk van elkaar gezien kunnen worden (cfr. theoretisch model). Om de<br />

bespreking ervan te vergemakkelijken is het wel eenvoudiger deze uiteen te halen.<br />

Ouders, vrienden en vrije tijd<br />

Een eerste lijn betreft de invloed van ouders, vrienden en vrije tijd. Studies tonen<br />

aan dat een betere relatie met moeder en een sterkere opvolging/supervisie door de<br />

ouders een hoger onveiligheidsgevoel voorspellen. Daartegenover staat de rol die de<br />

peergroep speelt en de invloed van daarmee samenhangende vrijetijdspatronen. Hoe<br />

meer vrienden <strong>jongeren</strong> hebben en een meer uitgaansgericht vrijetijdspatroon (op<br />

stap gaan, samenkomen en rondhangen met vrienden, enz.) hangen beide samen<br />

met een lager onveiligheidsgevoel. Jongeren die meer buiten de supervisie door<br />

volwassenen om met hun vrienden optrekken, voelen zich veiliger dan <strong>jongeren</strong> die<br />

eerder een familiaal georiënteerd vrijetijdspatroon hebben. Een extra aanwijzing<br />

hiervoor ligt in de relatie tussen delinquent gedrag en onveiligheidsgevoelens: deze<br />

variabele voorspelt een lager onveiligheidsgevoel. Delinquent gedrag kan dan als<br />

indicator voor een bepaalde levensstijl gezien worden, waar<strong>bij</strong> dan niet het gedrag<br />

op zich van belang is, maar eerder de context en omstandigheden waarin het<br />

plaatsvindt. De peergroep vormt met andere woorden een buffer tegen de<br />

ontwikkeling van onveiligheidsgevoelens; rondhanggedrag in de publieke ruimte<br />

heeft ook deels een veiligheidsfunctie. Jongeren die zich meer niet-gesuperviseerd<br />

met vrienden in de publieke ruimte hun tijd doorbrengen verwerven meer relevante<br />

kennis rond de fysieke en sociale omgeving waarin ze vertoeven (ze zijn meer<br />

‘streetwise’).<br />

Deze bevindingen zijn geen pleidooi om <strong>jongeren</strong> maar te laten doen en niet langer<br />

te superviseren; wel wijzen deze resultaten op de noodzaak voor een meer<br />

genuanceerde visie op jeugdig groepsgedrag en geven ze bovendien een zicht op de<br />

neveneffecten van de bredere angstcultuur en obsessies rond veiligheid die ouders<br />

6


ertoe brengen hun kinderen meer te superviseren en hun autonome mobiliteit te<br />

beperken. Het angstdiscours dat ouders tegenwoordig in de greep houdt wordt<br />

doorgegeven in het gedrag en houdingen van hun kinderen en heeft vooral effect op<br />

het al dan niet vrij gebruik van de publieke ruimte.<br />

Sociale cohesie en de buurt<br />

Een andere belangrijk ontwikkelingsmilieu voor <strong>jongeren</strong> vormt de onmiddellijke<br />

omgeving waarin ze wonen. In tegenstelling tot volwassenen brengen <strong>jongeren</strong> veel<br />

tijd door in de (relatief) onmiddellijke woonomgeving aangezien ze nog niet zo<br />

mobiel zijn als volwassenen. Ook de sociale cohesie binnen de buurt speelt een<br />

belangrijke rol in de onveiligheidsbeleving van <strong>jongeren</strong>. Uit bovenstaande bleek<br />

alleszins al dat de mate van cohesie en contacten met vrienden een invloed was; ook<br />

hoe <strong>jongeren</strong> de relatie met volwassen buurtbewoners blijkt van belang: hoe<br />

intoleranter volwassenen staan t.a.v. <strong>jongeren</strong> in de buurt, hoe onveiliger <strong>jongeren</strong><br />

zich hierdoor voelen. Dit noopt tot een debat over de nood aan een meer<br />

genuanceerde kijk op sociale cohesie en het belang van zgn. ‘bridging’ sociale<br />

cohesie. Opvallend is ook dat de mate van buurtverbondenheid (wat zich uit in het<br />

zich thuis voelen in zijn/haar buurt) negatief beïnvloed wordt door de perceptie van<br />

intolerantie; het zich thuis voelen in de buurt hangt met andere woorden deels ook<br />

samen met de wijze waarop volwassen bewoners omgaan met <strong>jongeren</strong>. Tot slot<br />

blijkt qua buurtinvloeden dat de perceptie van de aanwezigheid van overlast en<br />

verloedering in de buurt samen hangt met een hoger onveiligheidsgevoel.<br />

Hieruit kunnen we concluderen dat een beleid dat het gemeenschapsgevoel wil<br />

versterken om zo onveiligheidsgevoelens terug te dringen er zich van bewust dient<br />

te zijn dat de aanwezigheid van diverse sociale groepen in eenzelfde buurt een<br />

realiteit is, waar<strong>bij</strong> eveneens de stimulering van samenhang tussen deze groepen<br />

van cruciaal belang is. Traditioneel beleid focust immers voornamelijk<br />

Bovendien doet dit feit een zicht krijgen op de andere kant van de algemeen<br />

aanvaarde benadering, waarin de nadruk op <strong>jongeren</strong> wordt gelegd als veroorzakers<br />

van onveiligheidsgevoelens.<br />

Bredere indicatoren van maatschappelijk onbehagen<br />

De derde en laatste lijn van resultaten die ik zal bespreken kunnen gelinkt worden<br />

aan het breder macrosociologisch raamwerk. Belangrijk uitgangspunt hier<strong>bij</strong> is dat<br />

de bredere maatschappelijke veranderingen van de laatste decennia (flexibilisering<br />

van arbeid, nadruk op opleiding, secularisering, immigratie, emancipatie, enz.) zowel<br />

positieve als negatieve kanten hebben. De invloed hiervan is reeds deels aan bod<br />

gekomen via de invloed op de algemene beeldvorming m.b.t. risico en onveiligheid.<br />

Daarnaast is ook de subjectieve inschatting en houding ten aanzien van die<br />

7


veranderingen van belang. De mate waarin men wantrouwig of negatief staat<br />

tegenover die veranderingen, hangt samen met een meer abstract gevoel van<br />

maatschappelijk onbehagen; gevoelens van onveiligheid en angst voor criminaliteit<br />

fungeren nu als een soort concrete bliksemafleider voor deze bredere, meer<br />

abstracte gevoelens van onzekerheid over de eigen plaats in de brede samenleving;<br />

ze fungeren met andere woorden als een ‘spons’ voor deze fundamentele, maar<br />

moeilijk te vatten bezorgdheden en angsten.<br />

Uit de analyses blijkt dat een meer uitgesproken etnocentrische attitude (etnische en<br />

racistische tendensen zijn immers evengoed te beschouwen als reacties op<br />

ervaringen van acute onzekerheid), een sterkere bezorgdheid over de persoonlijke<br />

toekomst en een minder positieve inschatting van de eigen capaciteiten om<br />

uitdagingen in het leven aan te gaan, hangen samen met een hoger<br />

onveiligheidsgevoel. Jongeren bevinden zich immers in een cruciale fase waarin ze<br />

hun eigen plaats in de samenleving moeten verwerven en waarin de eigen sociale<br />

identiteit vorm krijgt; in een samenleving waarin nu veel meer nadruk gelegd wordt<br />

op de individuele verantwoordelijkheid om het eigen leven uit te bouwen, waar ‘niets<br />

meer zeker is’, blijken <strong>jongeren</strong> die van zichzelf veel minder in staat zien om hier op<br />

een effectieve manier mee om te gaan, zich tevens onveiliger te voelen.<br />

Willen we met andere woorden onveiligheidsgevoelens ‘bestrijden’ is het bieden van<br />

perspectieven en zekerheden aan <strong>jongeren</strong>, het vooruitzicht van een maatschappelijk<br />

project eveneens een noodzakelijke voorwaarde.<br />

Discussie en conclusies<br />

Een opmerking die hier<strong>bij</strong> gegeven dient te worden is dat de resultaten afhankelijk<br />

zijn van de wijze waarop het onveiligheidsgevoel gemeten is geworden. De hier<br />

besproken verbanden zijn vooral gelinkt aan de operationalisering van het<br />

onveiligheidsgevoel als een algemeen subjectief onveiligheidsgevoel, eerder dan<br />

concrete angstmomenten of angsten voor specifieke delicttypes. Toch kunnen hier<br />

vooreerst een aantal algemene conclusies geformuleerd worden. Door het gebrek<br />

aan studies, hebben we weinig zicht of <strong>jongeren</strong> zich momenteel onveiliger voelen<br />

dan vroeger. Dit is echter van relatief weinig belang; vooral inzicht in beïnvloedende<br />

factoren van tel. Daarnaast mag het duidelijk zijn dat het gebruik van een integratief<br />

theoretisch model duidelijk voordelen biedt: het laat toe om de brede leefwereld van<br />

<strong>jongeren</strong> en de wijze waarop diverse (f)actoren hierin de onveiligheidsbeleving<br />

beïnvloeden bloot te leggen. Tot slot laat de studie van de onveiligheidsbeleving van<br />

<strong>jongeren</strong> toe om dominante bevindingen en vooronderstellingen in een meer<br />

genuanceerd licht te plaatsen en de neveneffecten daarvan in kaart te brengen<br />

8


Ik wil deze presentatie beëindigen met een laatste reflectie over de redenen waarom<br />

de studie van dit thema <strong>bij</strong> <strong>jongeren</strong> noodzakelijk is. Ten eerste stemt het overeen<br />

met het inzicht dat de onveiligheidsbeleving (minstens deels) beïnvloed is tijdens het<br />

socialiseringsproces tijdens de adolescentie. De huidige eenzijdige focus op de<br />

beleving van volwassenen negeert dit gegeven en maakt enkel een curatieve aanpak<br />

van het probleem mogelijk. Enkel een globale en geïntegreerde visie op het<br />

ontwikkelingsproces zal een preventieve werking mogelijk maken. Een tweede<br />

potentiële meerwaarde is dat een dergelijk beter inzicht in de onveiligheidsbeleving<br />

van <strong>jongeren</strong> kan <strong>bij</strong>dragen aan een meer genuanceerd debat m.b.t.<br />

onveiligheidsgevoelens <strong>bij</strong> de bevolking en de wijze waarop hier beleidsmatig op<br />

gereageerd wordt. En hiermee kom ik terug op mijn opmerking in de inleiding dat de<br />

eenzijdige focus zowel oorzaak als mede gevolg is van de gebrekkige aandacht voor<br />

de onveiligheidsbeleving van <strong>jongeren</strong>; er is immers sprake van een cyclisch proces,<br />

waar<strong>bij</strong> de voorstelling van <strong>jongeren</strong> als oorzaak leidt tot het negeren van deze<br />

groep, waardoor er geen kennis verzameld wordt die deze eenzijdige benadering kan<br />

doorbreken. Tot slot, maar niet minder belangrijk, bevat deze invalshoek ook<br />

cruciale kwaliteiten in zichzelf; het houdt immers een erkenning in van het<br />

burgerschap van <strong>jongeren</strong> die actief participeren aan de samenleving. Dit is uiteraard<br />

geen pleidooi voor een onvoorwaardelijke opvolging van hun visie en mening; wel<br />

impliceer dit dat het belangrijk is deze ernstig te nemen in de dialoog tussen het<br />

beleid en haar ‘cliënteel’. Eerder dan <strong>jongeren</strong> te zien als studieobjecten en als<br />

probleemgroep, dienen hun meningen gehoord en hun capaciteit voor sociale<br />

participatie aangesproken te worden.<br />

9

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!