28.09.2014 Views

5.0 Pneumatiek - Training Registration System

5.0 Pneumatiek - Training Registration System

5.0 Pneumatiek - Training Registration System

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Inhoudsopgave hoofdstuk 5<br />

5.1 <strong>Pneumatiek</strong> algemeen<br />

5.2 Remmen<br />

5.3 Luchtvering<br />

5.4 Luchtleidingen en koppelingen


Hoofdstuk 5<br />

<strong>Pneumatiek</strong>


5.1 <strong>Pneumatiek</strong> algemeen


1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />

2 Veiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />

3 Voorzorgsmaatregelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />

3.1 Veiligheid in de werkplaats . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />

4 Pneumatische energievoorziening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4<br />

4.1 Schema pneumatische energievoorziening. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4<br />

4.2 Luchtdroger . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5<br />

4.2.1 Werking luchtdroger . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5<br />

4.2.2 Controle luchtdroger . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6<br />

4.2.3 Filterelement vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6<br />

4.2.4 Controleren en afstellen uitschakeldruk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7<br />

5 Kring IV . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8<br />

5.1 Schema kring IV . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8<br />

5.2 Beschrijving kring IV . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9<br />

5.2.1 Luchthoorn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9<br />

5.2.2 Kofferklep vergrendeling (optie) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9<br />

6 Bestelnummers. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9<br />

<strong>Pneumatiek</strong> algemeen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.1-1


<strong>Pneumatiek</strong> algemeen 5003803 + +<br />

5.1-2 Versie 97.6


1 Inleiding<br />

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het pneumatisch systeem van de Bova Futura.<br />

Het pneumatische systeem van de Bova futura is opgedeeld in vier verschillende kringen.<br />

Deze kringen zijn:<br />

Kring I + II Bedrijfsrem<br />

III Handrem (noodrem)<br />

IV Luchtvering, deurbediening en overige accessoires.<br />

Van de hierboven beschreven kringen zijn de remkringen (I t/m III) beschreven in hoofdstuk 5.2.<br />

De luchtvering (kring IV) is beschreven in hoofdstuk 5.3 en hoofdstuk 5.4 gaat over luchtleidingen en<br />

koppelingen. De deurbediening (kring IV) staat beschreven in hoofdstuk 9.1.<br />

In dit hoofdstuk wordt verder ingegaan op de overige pneumatische componenten van kring IV.<br />

2 Veiligheid<br />

Een veilige werking van het pneumatische systeem kan alleen gegarandeerd worden als alle<br />

veiligheidsinstructies nageleefd worden. Lekkage in het pneumatisch systeem dient zo snel mogelijk<br />

verholpen te worden i.v.m. het niet of slecht functioneren van bepaalde componenten.<br />

Installatie, onderhoud en reparatie mag alleen uitgevoerd worden door personeel dat getraind en<br />

geautoriseerd is door de Bova-service organisatie. Reparaties of onderhoudswerkzaamheden die door<br />

niet-geautoriseerde personen uitgevoerd worden, kunnen leiden tot gevaarlijke situaties en vallen buiten de<br />

garantiebepalingen.<br />

3 Voorzorgsmaatregelen<br />

3.1 Veiligheid in de werkplaats<br />

Om veilig aan het pneumatisch systeem te kunnen werken is het noodzakelijk op de volgende punten te<br />

letten:<br />

1. Zorg ervoor dat bij het losdraaien van leidingen en koppelingen het systeem drukloos is, in verband met het<br />

wegslaan van de leidingen.<br />

2. Zorg voor een goede afzuiging van uitlaatgassen en dampen van reinigings- en oplosmiddelen.<br />

3. Bescherm de bus tegen wegrollen.<br />

4. Verwijder de accuklemmen van de accu als er aan de elektromagnetisch gestuurde ventielen wordt gewerkt.<br />

5. Gebruik alleen degelijk gereedschap.<br />

<strong>Pneumatiek</strong> algemeen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.1-3


4 Pneumatische energievoorziening<br />

4.1 Schema pneumatische energievoorziening<br />

De pneumatische energievoorziening start bij de luchtcompressor {1} op de motor zelf. De compressor perst<br />

de lucht via een luchtkoeler {4} naar de luchtdroger {6/7/8}. Vanaf de luchtdroger gaat de lucht via de<br />

natte ketel {10} naar het vierkringsveiligheidsventiel, waar het systeem wordt verdeeld over 4 kringen.<br />

Figuur 1<br />

Schema pneumatische energievoorziening<br />

CL 61502002_329.cdr<br />

261198<br />

Legenda, energievoorziening:<br />

1. Compressor<br />

2. Testaansluiting<br />

3. Dempingtank<br />

4. Koeler<br />

5. Overdrukventiel<br />

6./7./8. Luchtdroger/drukregelaar<br />

9. Regeneratieketel<br />

10. “Natte” ketel<br />

11. Afblaasventiel<br />

12. Vierkringsveiligheidsventiel<br />

<strong>Pneumatiek</strong> algemeen 5003803 + +<br />

5.1-4 Versie 97.6


4.2 Luchtdroger<br />

De luchtdroger is ontwikkeld om water, olie en vuil te verwijderen uit het pneumatisch systeem.<br />

De drukregelaar is in het luchtdrogerhuis geïntegreerd.<br />

• Droge lucht voorkomt dat kleppen en mechanische onderdelen worden aangetast door corrosie.<br />

• Vermindert het vochtgehalte en reduceert hierdoor het risico van remsysteem-bevriezing.<br />

• Vermindert de vervuiling waardoor slijtage aan het systeem wordt voorkomen.<br />

• Tevens zal worden voorkomen dat door ophoping van het vuil in de leidingen een luchtweerstand optreedt<br />

met als gevolg een slecht werkend systeem.<br />

3<br />

1<br />

2<br />

CL 61502002_333.ai<br />

011298<br />

Figuur 2<br />

Luchtdroger<br />

1. Filterelement<br />

2. Drukregelaar<br />

3. Regeneratieketel<br />

Technische specificaties;<br />

Uitschakeldruk<br />

Verhitter<br />

Inschakeltemperatuur<br />

Uitschakeltemperatuur<br />

Werkgebied<br />

9,8 bar<br />

1000 W 24 V<br />

minimaal +2° C, maximaal +33° C<br />

maximaal +33° C<br />

− 40° C tot + 65° C<br />

4.2.1 Werking luchtdroger<br />

Normaal bedrijf<br />

De lucht wordt door het filterelement {1} gezuiverd van water, olie en vuildeeltjes en gaat vervolgens naar<br />

het vierkringsveiligheidsventiel.<br />

Regeneratie<br />

Bij het bereiken van de uitschakeldruk (ingesteld met drukregelaar {2}) wordt de lucht van de compressor<br />

direct afgeblazen. De lucht uit de regeneratieketel {3} wordt tegengesteld door het filterelement geblazen,<br />

waardoor verzameld vuil, olie en water uit het filterelement wordt verwijderd.<br />

Na het regenereren gaat de lucht weer via het filterelement naar het vierkringsveiligheidsventiel en wordt de<br />

regeneratieketel weer met schone droge lucht gevuld.<br />

<strong>Pneumatiek</strong> algemeen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.1-5


4.2.2 Controle luchtdroger<br />

1. Blaas maandelijks de “natte” ketel af.<br />

2. Controleer tijdens het afblazen of er water en/of olie meekomt, als dit iedere maand meer wordt moet het<br />

element vervangen worden. Als er steeds meer olie uit de ketel komt moet de luchtcompressor gecontroleerd<br />

worden.<br />

4.2.3 Filterelement vervangen<br />

1<br />

2<br />

3<br />

Figuur 3<br />

CL 61502002_336.ai<br />

011298<br />

Filterelement vervangen<br />

1. Filterelement<br />

2. Luchtdrogerhuis<br />

3. Instelschroef<br />

1. Maak de luchtdroger drukloos door voorzichtig een koppeling van de leiding vanaf de luchtcompressor naar<br />

de luchtdroger te lossen, of het systeem leeg te “trappen” door het rempedaal diverse malen te bedienen.<br />

Controleer of het systeem drukloos is, voordat het filterelement {1} wordt verwijderd.<br />

2. Verwijder het filterelement {1} als de luchtdroger drukloos is.<br />

3. Controleer de schroefdraad van het luchtdrogerhuis {2} op beschadigingen.<br />

4. Smeer de afdichtring van het nieuwe filterelement spaarzaam in met vet.<br />

5. Monteer het filterelement door deze met de hand vast te draaien totdat de afdichtring aanligt. Draai het<br />

filterelement {1} vervolgens nog een volle omwenteling met de hand vast.<br />

6. Breng de losgenomen koppeling aan. Breng het systeem op druk, controleer de luchtdroger op eventuele<br />

luchtlekkage.<br />

<strong>Pneumatiek</strong> algemeen 5003803 + +<br />

5.1-6 Versie 97.6


4.2.4 Controleren en afstellen uitschakeldruk<br />

De uitschakeldruk kan worden bijgesteld door middel van de instelschroef {3} in huis te verdraaien,<br />

zie Figuur 3.<br />

Controleren<br />

1. Blaas het systeem gedeeltelijk af.<br />

2. Start de motor.<br />

3. Controleer bij welke druk de drukregelaar uitschakelt.<br />

Controleer de druk met de manometers op het dashboard<br />

Afstellen<br />

1. Verwijder de beschermdop {3}, achter de beschermdop bevindt zich de instelschroef.<br />

2. Verdraai met een veertang de instelschroef:<br />

links-om (drukverlagend)<br />

rechts-om (drukverhogend)<br />

<strong>Pneumatiek</strong> algemeen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.1-7


5 Kring IV<br />

5.1 Schema kring IV<br />

CL 61502002_328.cdr<br />

261198<br />

Figuur 4<br />

Pneumatisch schema kring IV<br />

Legenda, kring IV:<br />

1. Vierkringsveiligheidsventiel<br />

2. Luchthoorn<br />

3. Luchtketel<br />

4. Voordeurbediening<br />

5. Luchtbalg (luchtvering)<br />

6. Hoogteregelventiel (luchtvering)<br />

7. Filter<br />

8. Reduceerventiel (luchtvering)<br />

9. Snelheidsbegrenzer<br />

10/11.Motorrem<br />

12. Motorstartbeveiliging AVS / automaat<br />

13. Tweewegventiel<br />

14. Sleepas-blokkeerinrichting<br />

15. Aansturing sleepasontlasting<br />

16. Deurbediening midden<br />

17. Bediening schuifklep van toilet<br />

18. Bagageklepvergrendeling<br />

19. Drukschakelaar (motorstop/rem)<br />

20. Motorstop / rem bedieningsventiel<br />

21. Meetpunt<br />

22. Koppelingsversterker<br />

23. AVS<br />

24. Versnellingsbakbediening<br />

25. Hef -en knielinrichting<br />

<strong>Pneumatiek</strong> algemeen 5003803 + +<br />

5.1-8 Versie 97.6


5.2 Beschrijving kring IV<br />

Op kring IV zijn alle nevenverbruikers aangesloten, dit zijn de luchtverbruikers die niet tot het<br />

hoofdremsysteem van het voertuig behoren.<br />

Figuur 4 geeft een overzicht van de mogelijke voorkomende verbruikers.<br />

De werking van de verbruikers wordt met uitzondering van de luchthoorn en de kofferklepvergrendeling in<br />

de betreffende hoofdstukken beschreven, zie het overzicht.<br />

• Deurbediening (zie hoofdstuk 9.1)<br />

• Luchtvering (zie hoofdstuk 5.3)<br />

• Snelheidsbegrenzer<br />

en motorstop (zie hoofdstuk 7.6)<br />

• AVS-systeem (zie hoofdstuk 3.4)<br />

• Sleepas (zie hoofdstuk 4.1)<br />

• Koppeling (zie hoofdstuk 3.2)<br />

• Versnellingsbak (zie hoofdstuk 3.6 of 3.7)<br />

Zie het betreffende hoofdstuk voor systemen die niet in deze paragraaf zijn beschreven.<br />

5.2.1 Luchthoorn<br />

De luchthoorn heeft één luchtaansluiting en wordt aangestuurd middels een relais.<br />

De luchthoorn is gemonteerd boven het reservewiel achter de spoilerklep.<br />

5.2.2 Kofferklep vergrendeling (optie)<br />

De kofferklep kan alleen worden geopend als de cilinder in de handgreep pneumatisch wordt bekrachtigd.<br />

Als dit het geval is kan de klep handmatig worden geopend. Kan de cilinder niet worden aangestuurd<br />

(door b.v. een defect) bestaat nog de mogelijkheid om met een sleutel de deur te openen.<br />

Het elektro-pneumatisch ventiel dat de cilinders in de handgrepen aanstuurt bevindt zich tegen het plafond in<br />

de bagageruimte aan de voorzijde.<br />

6 Bestelnummers<br />

Bestelnummers van onderdelen die vervangen moeten worden zijn te vinden in het onderdelenboek.<br />

Controleer aan de hand van het chassisnummer of het juiste onderdelenboek aanwezig is.<br />

De bestelnummers van koppelingen en de luchtdroger staan in groep 600. In groep 699 staan de meeste<br />

onderdelen vermeld die gebruikt worden in de kringen I t/m IV.<br />

<strong>Pneumatiek</strong> algemeen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.1-9


<strong>Pneumatiek</strong> algemeen 5003803 + +<br />

5.1-10 Versie 97.6


5.2 Remmen


1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />

2 Veiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />

3 Voorzorgsmaatregelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />

3.1 Veiligheid in de werkplaats . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />

4 Werking remsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4<br />

4.1 Remkring 1 (achteras) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9<br />

4.2 Remkring 2 (vooras) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9<br />

4.3 Remkring 3 (handremcircuit) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10<br />

4.4 ABS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10<br />

4.5 Aanvullingen m.b.t. sleepasinrichting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11<br />

5 Remuitvoeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11<br />

6 Schijfremmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12<br />

6.1 Werking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12<br />

6.2 Nastellen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13<br />

6.3 Onderhoudsvoorschriften . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13<br />

6.3.1 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13<br />

6.3.2 Remblokken controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13<br />

6.4 Remblokken vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14<br />

6.4.1 Remblokken uitbouwen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14<br />

6.4.2 Remblokken uitnemen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15<br />

6.4.3 Controleer de drukstukafdichting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16<br />

6.4.4 Remzadel en geleidepennen controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16<br />

6.4.5 Remblokken inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17<br />

6.4.6 Luchtspleet instellen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17<br />

6.5 Remschijf controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18<br />

6.5.1 Remschijf vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19<br />

6.5.2 Remcilinders vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19<br />

7 Trommelremmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20<br />

7.1 Werking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20<br />

7.2 In- en nastellen van de remmen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21<br />

7.3 Onderhoudsvoorschriften . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22<br />

7.3.1 Controle remvoeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22<br />

7.3.2 Controle remtrommel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23<br />

7.3.3 Controle S-nok en remas . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23<br />

7.3.4 Remvoeringen vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24<br />

7.3.5 Klinken van remvoeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24<br />

7.3.6 Afdraaien van remvoeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25<br />

8 Rembalansmeting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25<br />

8.1 Uitbouwen / inbouwen voetremventiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26<br />

Remmen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.2-1


9 Testprocedure anti-blokkeersystemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27<br />

9.1 Toepassing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27<br />

9.2 Testen m.b.v. de blinkcode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27<br />

9.3 Opbouw blinkcode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29<br />

9.3.1 Startblok . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30<br />

9.3.2 Systeemblok . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30<br />

9.3.3 Foutblok 1 en 2. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30<br />

9.3.4 Voorbeeld . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31<br />

9.4 Blinkcode tabel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32<br />

9.5 Reparatie tabel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37<br />

9.6 Werkwijze. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39<br />

10 Storingen remsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39<br />

11 Bestelnummers. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40<br />

12 Bijlagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40<br />

Remmen 5003803 + +<br />

5.2-2 Versie 97.6


1 Inleiding<br />

De Bova Futura bus is uitgerust met een drievoudig pneumatisch remsysteem. Afhankelijk van de wensen van<br />

de klant is het voertuig uitgerust met schijfremmen of trommelremmen.<br />

De remsystemen onderscheiden zich in trommel- en schijfremmen.<br />

• standaard trommel op vooras vanaf begin Futura t/m chassisnummer 6003346;<br />

• optioneel schijfremmen op vooras vanaf chassisnummer 5003356 tot 6003346;<br />

• standaard schijfremmen op vooras vanaf chassisnummer 6003346.<br />

De drie-assige bussen worden rondom uitgerust met schijfremmen.<br />

De werking van beide soorten alsmede de montage en demontage van beide remmen (of remdelen) worden<br />

in dit hoofdstuk behandeld. Afwijkende werkzaamheden als gevolg van iets veranderde uitvoeringen is<br />

mogelijk maar zullen door vakmensen zeker worden herkend.<br />

Om er zeker van te zijn dat het juiste onderdeel wordt besteld dient het onderdelenboek geraadpleegd te<br />

worden.<br />

2 Veiligheid<br />

Een veilige werking van het remsysteem kan alleen gegarandeerd worden als alle instructies m.b.t.<br />

afstellingen en onderhoud nageleefd worden. Het niet naleven van deze instructies kan leiden tot gevaarlijke<br />

situaties en onvoorspelbaar remgedrag.<br />

Installatie, onderhoud en reparatie mag alleen uitgevoerd worden door personeel dat getraind en<br />

geautoriseerd is door de Bova service organisatie. Reparaties of onderhoudswerkzaamheden die door<br />

niet-geautoriseerde personen uitgevoerd worden, kunnen leiden tot gevaarlijke situaties en vallen buiten de<br />

garantie bepalingen.<br />

3 Voorzorgsmaatregelen<br />

3.1 Veiligheid in de werkplaats<br />

Om veilig aan het remsysteem te kunnen werken is het noodzakelijk op de volgende punten te letten:<br />

1. Zorg voor een goede afzuiging van uitlaatgassen en dampen van reinigings- en oplosmiddelen.<br />

2. Let bij het monteren van remdelen op dat deze onderdelen zuiver zijn gemaakt.<br />

3. Bescherm de bus tegen wegrollen.<br />

4. Wees ervan overtuigd dat de bus op een veilige manier is opgekrikt en dat deze niet van de krik kan vallen.<br />

5. Schroef de accuklemmen los van de accu als aan het ABS systeem wordt gewerkt (tenzij anders vermeld).<br />

6. Gebruik degelijke gereedschappen.<br />

7. Gebruik alleen gereedschappen die perfect passend zijn.<br />

Veel onderdelen van het remsysteem zijn met grote aanhaalmomenten vastgezet. Er kunnen gevaarlijke<br />

situaties ontstaan als niet de juiste gereedschappen worden gebruikt om deze onderdelen los te draaien.<br />

Remmen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.2-3


4 Werking remsysteem<br />

Het pneumatisch systeem van de Futura is opgebouwd uit vier kringen (zie schema).<br />

De samengeperste lucht die door de compressor is opgebouwd komt via de drukregelaar bij de vierkringsveiligheidsventiel<br />

terecht. Hier wordt het pneumatisch systeem opgesplitst in vier kringen. Bij uitval van één<br />

kring worden de overige kringen beveiligd tegen leegstromen. Er worden drie kringen voor het remsysteem<br />

gebruikt. Kring 4 is de accessoirekring en wordt in dit hoofdstuk niet behandeld.<br />

Voordat de afzonderlijke kringen worden beschreven volgt eerst een overzicht van het totale remcircuit, voor<br />

zowel de Futura 2-assers als de Futura 3-assers. Vervolgens is in een kolom aangegeven wat de functie is van<br />

de diverse onderdelen.<br />

De postnummers 1 t/m 11 in de beide schema’s worden in het hoofdstuk 5.1 “<strong>Pneumatiek</strong> algemeen”<br />

paragraaf 4 “Pneumatische energievoorziening” beschreven.<br />

Remmen 5003803 + +<br />

5.2-4 Versie 97.6


25<br />

33<br />

25<br />

25<br />

Figuur 1<br />

Pneumatisch schema Futura 2-asser<br />

Remmen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.2-5


Componententlijst Futura 2-asser<br />

12 Vierkringsveiligheidsventiel<br />

Verdeelt het pneumatisch systeem in vier parallelle kringen waardoor bij<br />

uitval van een kring de overige beveiligd worden tegen leegstromen.<br />

13 Testaansluiting Aansluiting voor manometer<br />

Tevens kan de luchtdrukinstallatie van buitenaf worden gevuld.<br />

(alleen via deze vulnippel)<br />

14 Luchtketel Voorraad ketels voor het remsysteem.<br />

15 Voetremventiel Bedient de twee bedrijfsremkringen onafhankelijk van elkaar.<br />

16 Remlichtschakelaar Schakelt als het rempedaal wordt bediend.<br />

17 Manometer Dubbel werkende manometer. Geeft de luchtdruk in beide<br />

bedrijfsremkringen aan.<br />

18 Zoemer Gaat af als een van de bedrijfsremkringen onder de 5 bar komt.<br />

19 Terugslagventiel Voorkomt dat de lucht van kring 3 niet terug naar het<br />

vierkringsveiligheidsventiel kan stromen wanneer de veerreminstallatie<br />

met lucht van buitenaf wordt gelost.<br />

20 Vulnippel Via het handremcircuit kan b.v. een (reserve) band worden belucht.<br />

21 Handremventiel Bedient de parkeerreminstallatie. Kan ook als noodremventiel gebruikt<br />

worden.<br />

22 Lage drukschakelaar Schakelt de controlelampen uit wanneer een druk groter dan 5 bar<br />

wordt bereikt.<br />

23 Controlelamp Licht op als de druk in het parkeerremcircuit onder de 5 bar komt.<br />

24 Snellosklep Blaast de lucht in de remcilinders zo snel mogelijk af.<br />

25 ABS ventiel Laat de lucht tijdens normaal bedrijf door naar de remcilinders. Sluit de<br />

lucht naar de remcilinders af als de ABS regelunit een blokkering<br />

constateert.<br />

26 ABS/ ASR regelunit Zorgt ervoor dat de wielen niet blokkeren tijdens het remmen. Tevens<br />

zorgt deze unit ervoor dat de aangedreven wielen niet spinnen tijdens<br />

optrekken op gladwegdek.<br />

27 ABS sensor Registreren eventuele blokkeringen van de wielen en geven dit door<br />

naar de ABS/ASR regelunit.<br />

28 Remslang<br />

29 Remcilinder Drukt de remblokken tegen de schijven bij bediening van de bedrijfsrem.<br />

30 Wisselklep Dient ervoor om één leiding afwisselend van twee zijden te kunnen<br />

beluchten. Hiermee wordt voorkomen dat tegelijkertijd de bedrijfsrem<br />

en de parkeerrem de rem-nokas verdraaien.<br />

31 Remslang<br />

32 Veerremcilinders Drukt de remschoenen tegen de remtrommel bij bediening van de<br />

bedrijfs-, parkeer- en noodrem.<br />

33 ASR regelkleppen Laat lucht door naar de remcilinders van de aangedreven wielen als de<br />

ABS/ASR regelunit bepaald heeft dat deze doorslaan.<br />

Remmen 5003803 + +<br />

5.2-6 Versie 97.6


25<br />

25 25<br />

Figuur 2<br />

Pneumatisch schema Futura 3-asser<br />

Remmen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.2-7


De punten 12 t/m 29 zijn identiek aan de Futura 2-asser<br />

Componententlijst Futura 3-asser<br />

30 Wisselklep Dient ervoor om één leiding afwisselend van twee zijden te kunnen<br />

beluchten. Hiermee wordt voorkomen dat tegelijkertijd de bedrijfsrem en<br />

de parkeerrem de rem-nokas verdraaien.<br />

31 Relaisventiel Dient om de remkamers snel te kunnen beluchten en ontluchten, waardoor<br />

de aanspreektijd en het lossen van de remmen wordt bekort.<br />

32 ABS/ASR<br />

regelkleppen<br />

Laat lucht door naar de remcilinders van de aangedreven wielen als de<br />

ABS/ASR regelunit bepaalt heeft dat deze doorslaan. Sluit de weg naar de<br />

remcilinders van de aangedreven wielen af als de ABS/ASR regelunit<br />

bepaalt heeft dat deze blokkeren.<br />

33 Select-low ventiel Dit ventiel laat altijd de laagste druk door naar de sleepas remcilinders. Als<br />

een wiel van de achteras blokkeert wordt de luchtdruk op de remcilinders<br />

van de sleepas ook minder.<br />

34 Reduceerventiel Reduceert de luchtdruk naar de sleepas remcilinders om ervoor te zorgen<br />

dat deze niet blokkeren tijdens het remmen. De aslast van de sleepaswielen<br />

is veel lager dan de aslast op de aangedreven wielen waardoor deze bij<br />

gelijkblijvende druk te snel zouden blokkeren.<br />

35,<br />

37<br />

36,<br />

38<br />

Remslang<br />

Veerremcilinders<br />

Drukt de remblokken tegen de schijven bij bediening van de bedrijfs-,<br />

parkeer- en noodrem.<br />

Remmen 5003803 + +<br />

5.2-8 Versie 97.6


4.1 Remkring 1 (achteras)<br />

Vanaf het vierkringsveiligheidsventiel gaat kring 1naar de luchtketel {14}. Deze luchtketels bevinden zich<br />

linksvoor onder de chauffeursplaats (Groot Britannië rechtsvoor). Na de luchtketels wordt de lucht door een<br />

dubbele manometer {17} gemeten. Als de druk in een van beide remcircuits onder de 5 bar komt gaat<br />

zoemer {18} af. De lucht gaat daarna naar het voetremventiel. Het voetremventiel is zo geconstrueerd dat<br />

het mogelijk is om een van beide remcircuits te laten voorijlen. De instelling hiervan is afhankelijk van het<br />

chassisnummer van de bus (zie hoofdstuk “Remuitvoeringen”).<br />

Via twee wisselkleppen {33} (Figuur 1) gaat de lucht nu door de ABS en ASR ventielen {25} (Figuur 1 en 2)<br />

naar de remcilinders van de achteras {32} (Figuur 1).<br />

Voor een 3-asser zal het “select-low ventiel {33} ” worden geactiveerd. Dit ventiel zal de laagste druk<br />

doorlaten naar de remcilinders van de sleepas {29}. Beide remcilinders ontluchten via het voetremventiel.<br />

De remcilinders van de kring die naijlt zijn ook iets later ontlucht als de andere kring. Als bijvoorbeeld kring 1<br />

(achteras) voorijlt op kring 2(vooras) betekent dit dat kring 2 later ontlucht is.<br />

Kring 1 heeft één testaansluiting {13} links achter op de remcilinder. Deze kan gebruikt worden om<br />

bijvoorbeeld de voorijling te meten.<br />

Tegelijkertijd wordt de lucht van kring 1gebruikt om het handremcircuit te beluchten. Doordat er lucht op<br />

wisselklep {30} komt worden de veren in de remcilinders terug gedrukt (zie figuur 1).<br />

4.2 Remkring 2 (vooras)<br />

Vanaf het vierkringsveiligheidsventiel gaat kring 2naar de luchtketel. De luchtdruk wordt door een<br />

manometer gemeten. Er gaat een zoemer als de luchtdruk onder de 5 bar komt. Als op het rempedaal wordt<br />

gedrukt gaat de lucht naar de snellosklep {24}. Bij de snellosklep splitst de lucht zich en gaat via de ABS<br />

ventielen naar beide remcilinders van de vooras. Als de rem wordt losgelaten worden de remcilinders snel<br />

ontlucht via de snellosklep.<br />

De ABS ventielen onderbreken de remleiding als een van de sensoren een blokkering heeft geconstateerd.<br />

Kring 2 heeft twee testaansluitingen {13}; één op het vierkringsveiligheidsventiel en één op de rechter<br />

remcilinder.<br />

Remmen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.2-9


4.3 Remkring 3 (handremcircuit)<br />

Kring 3 is het handremcircuit. Wanneer dit circuit belucht is, is de handrem gelost. (Dit in tegenstelling tot de<br />

bedrijfsrem). Hierdoor is het functioneren van de parkeerrem ongevoelig voor de altijd aanwezige lekkages.<br />

Ook al zou de druk volledig wegvallen.<br />

Voor het handremventiel {21} is er eerst een terugslagklep {19} in het circuit opgenomen. Deze zit op het<br />

vierkringsveiligheidsventiel {12} geschroefd. Deze dient ervoor om in geval van een ernstige lekkage buiten<br />

het handremcircuit, de druk in het handremcircuit te behouden. Immers, wanneer de druk in kring 3 zou<br />

wegvloeien, zou de handrem erop lopen.<br />

De terugslagklep heeft ook als doel het geluid te dempen als de handrem wordt gelost. In dit geval moet de<br />

lucht een afstand van 10 meter of meer overbruggen wat veel geluid oplevert.<br />

Na de terugslagklep is er een noodvulaansluiting {20} aangebracht. Met deze aansluiting, die aan de<br />

voorzijde van de bus is gemonteerd, kan er druk op het handremcircuit worden gezet, waardoor de handrem<br />

wordt gelost. Dit kan noodzakelijk zijn als er een motorstoring is en de bus moet gesleept worden.<br />

Aan de uitgangszijde van het handremventiel zit de lage-drukschakelaar {22}. Deze stuurt een<br />

kontrolelampje aan als de handrem wordt bediend.<br />

Na het handremventiel gaat de lucht naar wisselklep {30}. Als de bedrijfsrem niet is bediend gaat de lucht<br />

van kring 3 via de snellosklep {24} naar de remcilinders van de achteras. In de remcilinder zit een veer die<br />

door de lucht wordt ingedrukt. Als de handrem wordt bediend is kring 3 onderbroken en worden de<br />

remcilinders via de snellosklep ontlucht. De veer in de cilinders drukken nu een pen naar buiten waardoor de<br />

achterwielen geblokkeerd worden.<br />

Wisselklep {30} zorgt ervoor dat de bedrijfsrem en de handrem nooit samen de achterste remcilinders<br />

kunnen bedienen. Dit zou namelijk een te grote druk in de remcilinders veroorzaken. Als de bedrijfsrem<br />

wordt bediend zorgt deze wisselklep ervoor dat er druk op het handremcircuit wordt gezet, waardoor de<br />

handrem wordt gelost.<br />

4.4 ABS<br />

Alle Futura bussen worden standaard met ABS geleverd. Een ABS systeem bestaat uit een regelunit,<br />

wielsensoren en magneetventielen.<br />

De magneetventielen worden aangestuurd door de ABS (of ABS/ASR) regelunit. Deze regelunit {26} krijgt<br />

z’n informatie van de wielsensoren {27}, die op elk wiel gemonteerd zijn (behalve de sleepas wielen).<br />

De wielsensor registreert het draaien van het wiel door middel van het poolwiel, dat meedraait met de<br />

wielnaaf. De elektronische regelunit bepaalt uit sensorimpulsen de snelheid, de versnelling en de vertraging<br />

van het wiel en stuurt vervolgens volgens een bepaalde regelkarakteristiek de magneetventielen aan.<br />

Wanneer de regelunit uit de signalen van de wielsensoren registreert dat één van de wielen zodanig<br />

overberemd is (bijv. bij een glad wegdek), dat deze blokkeert, dan zal het betreffende magneetventiel<br />

worden aangestuurd. Hierdoor wordt de remdruk van de betreffende remcilinder zodanig aangepast dat het<br />

gevaar voor onbestuurbaarheid wordt weggenomen. De druk in de remcilinder zal eerst worden verlaagd tot<br />

het wiel zich weer in het stabiele gebied bevindt. Hierna wordt de remdruk in stappen verhoogd tot de<br />

kritieke toestand weer is bereikt. Dan begint de regelcyclus opnieuw.<br />

Het ABS ventiel kent drie mogelijkheden:<br />

• druk verhogen;<br />

• druk vasthouden;<br />

• druk verlagen.<br />

De hoogste druk die bereikt kan worden is de druk die door de chauffeur bepaald is, middels het voetremventiel.<br />

Remmen 5003803 + +<br />

5.2-10 Versie 97.6


4.5 Aanvullingen m.b.t. sleepasinrichting<br />

Indien de bus uitgerust is met een sleepasinrichting, is het pneumatisch systeem uitgebreid met een aantal<br />

onderdelen (zie figuur 2), te weten:<br />

• Extra Luchtketel {14};<br />

• Relaisventiel {31};<br />

• Select-low klep {33};<br />

• Reduceerventiel {34};<br />

• Remcilinders {36}.<br />

De werking van het remsysteem is tot aan de achteras gelijk aan Futura bussen met twee assen. De lucht<br />

voor de veerremcilinders van de sleepas wordt afgetakt van de lucht die naar de veerremcilinders van de<br />

achteras gaat (zie figuur 2). De select-low klep zorgt ervoor dat de laagste druk wordt doorgegeven aan<br />

beide veerremcilinders van de sleepas. Als de ABS regelunit nu besluit om een luchtleiding gedeeltelijk te<br />

sluiten, wordt deze druk, via de select-low klep ook door gegeven aan beide sleepas-wielen. Hiermee wordt<br />

bereikt dat de blokkering van deze wielen ook opgeheven wordt, zonder dat er een zes-punts ABS systeem<br />

nodig is.<br />

Doordat de aslast op de sleepaswielen veel lager is als de aangedreven wielen, zullen deze bij gelijkblijvende<br />

remdruk eerder blokkeren. Om dit te voorkomen is er een reduceerventiel {34} aangebracht. Via dit<br />

reduceerventiel worden de remcilinders van de sleepaswielen ook ontlucht.<br />

De twee relaisventielen {31} en de extra luchtketel {14} zorgen voor hogere capaciteit in het handremcircuit.<br />

Bij de twee-assige Futura’s worden de remkamers van het handremcircuit belucht uit de ketel van<br />

kring 1. Doordat er nu twee remcilinders meer te beluchten zijn is er extra capaciteit nodig. Deze extra<br />

capaciteit komt van een extra ketel {14}. Als er nu op het rempedaal wordt gedrukt gaat er lucht van ketel<br />

{14} èn van kring 3 naar de remkamers van het handremcircuit. Bij de twee-assige Futura’s wordt alleen<br />

lucht van ketel {14} betrokken.<br />

5 Remuitvoeringen<br />

Bij het vervangen van onderdelen van het remsysteem is het belangrijk om na te gaan welk remsysteem op de<br />

betreffende Futura bus is gebruikt. In de loop der jaren zijn er een aantal modificaties/verbeteringen doorgevoerd.<br />

Het is zeer belangrijk dat deze richtlijnen worden aangehouden. Het niet houden aan deze richtlijnen<br />

kan betekenen dat de rembalans verstoord wordt, of dat remvoeringen, trommels en schijven overmatig slijten.<br />

Chassis nrs. Voorijling Naar Voering<br />

type<br />

Remcilinder<br />

vooras<br />

Remcilinder<br />

achteras<br />

Remcilinder<br />

sleepas<br />

4003379 -<br />

6003371<br />

0.25 bar max achteras asbestvrij 20” trommel<br />

24” schijf<br />

20” trommel<br />

24” schijf<br />

16” schijf<br />

6003371 ++ 0 ± 0.2 bar vooras asbestvrij 20” trommel<br />

24” schijf<br />

20” trommel<br />

24” schijf<br />

16” schijf<br />

Chassis nrs. Voeringen vooras Voeringen achteras Voeringen sleepas<br />

4003379 -<br />

6003371<br />

trommel Jurid 124<br />

(optie tot 6003346)<br />

schijven Jurid 539FF/<br />

Ferodo 4550<br />

trommel Jurid 538<br />

schijven Jurid 539FF/<br />

Ferodo 4550<br />

schijven Jurid 539FF/<br />

Ferodo 4550<br />

6003371 ++ schijven Jurid 539FF/<br />

Ferodo 4550<br />

trommel Beral 1616<br />

schijven Jurid 539FF/<br />

Ferodo 4550<br />

schijven Jurid 539FF/<br />

Ferodo 4550<br />

Remmen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.2-11


6 Schijfremmen<br />

Voor een kompleet overzicht van de schijfrem welke door Bova in de Futura is toegepast, wordt verwezen<br />

naar de bijlagen “ZF-Radkopf RL-85” (vooras) en “Reparaturanleitung RA-SB0001” (achteras). In deze<br />

reparatiehandleidingen van ZF worden de komplete schijfreminrichtingen welke op de vooras, achteras en de<br />

sleepas gebruikt worden beschreven.<br />

In deze paragraaf worden de belangrijkste aandachtspunten vermeld, zoals kontrole van de remvoeringen en<br />

de schijven.<br />

6.1 Werking<br />

Figuur 3<br />

Opbouw schijfremmen<br />

1. Remblok<br />

2. Drukmechanisme<br />

3. Draadstang<br />

4. Brug<br />

5. Hefboom<br />

6. Nasteller<br />

7. Meenemer<br />

8. Drukveer<br />

9. Drukveer<br />

10. Remschijf<br />

Bij het remmen wordt de zuigerstang van de membraancilinder op de hendel {5} gedrukt. De kracht wordt<br />

via de op de hendel gelagerde excentrische nok op de brug {4} overgebracht. De spankracht wordt via het<br />

schroefdraadeind {3} en het drukmechanisme {2} naar de binnenste remvoering doorgegeven.<br />

Na overbrugging van de luchtspleet tussen voering {1} en schijf {10} wordt de reacktiekracht via het zadel<br />

op de buitenste voering {1} overgedragen. Als de remdruk minder wordt, drukken twee veren {8} en {9}<br />

de brug met de schroefdraadspinsels en remhandel terug in de uitgangspositie.<br />

Remmen 5003803 + +<br />

5.2-12 Versie 97.6


6.2 Nastellen<br />

Zie figuur 3.<br />

Om een konstante luchtspleet tussen remvoering en -schijf te waarborgen is de rem met een automatische,<br />

slijtvaste nastelinrichting uitgevoerd. Met elke aanspreking van de rem wordt gelijktijdig de nastelinrichting<br />

{6}, die via een hendel {5} met een vertanding bevestigd is, geactiveerd. Bij verruiming van de luchtspleet<br />

als gevolg van voering- en schijfslijtage wordt het schroefdraadeind {3} door de nasteller {6} en meenemer<br />

{7} verdraaid over de slijtage afstand. De slag van de remkamer blijft hierdoor bij benadering konstant,<br />

evenals de luchtspleet van 0.7 mm.<br />

6.3 Onderhoudsvoorschriften<br />

Zorg ervoor dat het voertuig stevig ondersteund staat en dat de remmen tijdens het onderhoud niet<br />

gebruikt kunnen worden.<br />

6.3.1 Algemeen<br />

Bij Futura bussen die uitgerust zijn met een slijtage indicator op het dashboard wordt de slijtagegrens<br />

van de remblokken aangegeven. Ondanks deze slijtage indicators dient de dikte van de remblokken toch<br />

regelmatig, afhankelijk van het gebruik, maar toch zeker bij elke onderhoudsbeurt gecontroleerd te worden<br />

(i.v.m. defect sensor of kabelbreuk).<br />

6.3.2 Remblokken controleren<br />

Figuur 4<br />

Controle remvoeringen zonder demontage van het wiel<br />

1. Zadel<br />

2. Vaste geleidings bus<br />

3. Geleidings huls<br />

1. Meet op hoe ver de vaste geleidingsbus {2} in de geleidingshuls {3} zit.<br />

Dit kan gebeuren zonder het wiel te verwijderen.<br />

2. Indien de vaste geleidingsbus {2} ≥ 18mm in de geleidingshuls {3} zit, verwijder dan het wiel en meet het<br />

remblok op. De minimale remblokdikte bedraagt 2mm.<br />

Remmen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.2-13


1<br />

2<br />

3<br />

4<br />

Figuur 5<br />

CL 61502002_114.ai<br />

100298<br />

Slijtage remblok<br />

1. Remblokdrager<br />

2. Remblok<br />

3. Minimale afmeting van 2mm<br />

4. Totale blok afmeting<br />

6.4 Remblokken vervangen<br />

Er mogen alleen remblokken van het type Jurid 539FF of Ferodo 4550 gemonteerd worden.<br />

De eerste ritten na het vervangen van de remvoeringen dient er rustig geremd te worden. Noodstops<br />

vermijden, daar er anders verglazing van de remblokken optreedt wat een negatieve remwerking geeft. Let<br />

op dat de remweg in het begin langer is.<br />

6.4.1 Remblokken uitbouwen<br />

Figuur 6<br />

Verwijderen van de remblokken<br />

1. Verwijder het wiel.<br />

2. Verwijder splitpen {26} en sluitring {45}.<br />

3. Remblokbeugel {11} met schroevendraaier voorspannen en bout {44} verwijderen.<br />

Remmen 5003803 + +<br />

5.2-14 Versie 97.6


6.4.2 Remblokken uitnemen<br />

Figuur 7<br />

Remblok uitnemen<br />

1. Verwijder kap {37}.<br />

Geen overmatige krachten gebruiken bij het terugstellen van de drukflensassen {23}.<br />

Geen steeksleutel gebruiken.<br />

2. Verdraai de drukflensas {23} zover linksom dat de remblokken kunnen worden verwijderd.<br />

(Tijdens het terugstellen is een “klik”-geluid hoorbaar).<br />

3. Duw het binnenste remblok richting remcilinder.<br />

4. Neem de remblokken {12} uit de houder.<br />

Remmen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.2-15


6.4.3 Controleer de drukstukafdichting<br />

Figuur 8<br />

Drukcontrole<br />

1. Controleer de afdichtingen van de drukstukken {13} op beschadigingen en bevestiging.<br />

Het binnendringen van vuil en vocht leidt tot corrosie en beïnvloedt daardoor de werking van de rem en het<br />

nastellen ervan.<br />

Bij corrosie het drukstuk met de afdichtingen vernieuwen.<br />

6.4.4 Remzadel en geleidepennen controleren<br />

Figuur 9<br />

Controle remzadel en geleidepennen<br />

1. Controleer of het remzadel handmatig (zonder gereedschap) over de gehele lengte (30mm) van de<br />

geleidingspennen {5} en {7} resp. {4} en {6} te verplaatsen is.<br />

2. Controleer de afdichtingen {9} en {10} op beschadiging en bevestiging.<br />

Remmen 5003803 + +<br />

5.2-16 Versie 97.6


6.4.5 Remblokken inbouwen<br />

Figuur 10<br />

Aanbrengen remblokken<br />

Voordat de remblokken worden geplaatst moet de rem volledig worden teruggesteld<br />

1. Reinig de remblokhouder.<br />

2. Schuif het remzadel {1} in de richting van de wielnaaf en breng het buitenste remblok {12} aan.<br />

3. Schuif het remzadel {1} in de richting van de remcilinder en breng het binnenste remblok {12} aan.<br />

4. Sluit de connector van de slijtage-indicator aan.<br />

6.4.6 Luchtspleet instellen.<br />

Figuur 11 Instellen luchtspeet Figuur 12 Klembeugel monterem<br />

1. Druk het remzadel {1} in de richting van de remcilinder.<br />

2. Meet met een voelermaat de speling tussen het drukstuk en de montageplaat van het remblok.<br />

3. Stel de luchtspleet in op 0,7mm. Doe dit door de nastelflens {23} rechtsom te verdraaien.<br />

4. Breng kap {37) aan.<br />

5. Breng klembeugel {11} in het zadel aan. De klembeugel {11} met schroevendraaier voorspannen en de bout<br />

{44} aanbrengen.<br />

6. Breng ring {45} en splitpen {26} aan.<br />

7. Bedien de bedrijfsrem en controleer of de wielnaaf met een geloste rem handmatig kan worden verdraaid.<br />

Zonodig de luchtspleet corrigeren.<br />

8. Breng het wiel aan.<br />

WAARSCHUWING!<br />

- Nieuwe remblokken inrijden.<br />

- Langdurige- en harde beremming voorkomen.<br />

Remmen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.2-17


6.5 Remschijf controleren<br />

De meest voorkomende vormen van slijtage aan de remschijf worden getoond in onderstaande afbeelding.<br />

Figuur 13<br />

Slijtage van de remschijf<br />

A) Door elkaar lopende scheurtjes = toelaatbaar<br />

B) In de richting van de naaf lopende scheurtjes tot een breedte en diepte van maximaal<br />

1.5 mm = toelaatbaar<br />

C) Groefvorming in het loopvlak tot een diepte van maximaal 1.5 mm = toelaatbaar<br />

D) doorlopende scheuren = ontoelaatbaar<br />

a) Remvoeringsvlak<br />

Bij slijtagevormen volgens A, B en C kan de remschijf gebruikt blijven worden totdat de absolute slijtagemaat<br />

bereikt wordt.<br />

Schijfmaten<br />

De schijfmaat moet gemeten worden op de dunste plaats van de schijf.<br />

Figuur 14<br />

Slijtagegrenzen schijf<br />

A Schijfdikte nieuw 45 mm<br />

B Slijtage grens 37 mm<br />

C Dikte remvoering + blokken 30 mm<br />

D Dikte blokken 7 mm<br />

E Minimale dikte remvoering 2 mm<br />

F Minimale dikte remvoering + remschoen (de remvoering moet vervangen worden) 9 mm<br />

Remmen 5003803 + +<br />

5.2-18 Versie 97.6


Om beschadiging van de remschijf te voorkomen, moeten de remblokken op zijn laatst vernieuwd worden<br />

als deze op één plaats de slijtagegrens van 2mm heeft bereikt.<br />

De slijtagemaat van 8 mm (4 mm per schijfkant) kan alleen overbrugd worden door een overmaat<br />

remvoering. Vanaf een schijfdikte van 41.5 mm moet een overmaat remvoering gebruikt worden. De dikte<br />

van de voeringsplaat wordt dan 9 mm in plaats van 7 mm. Als de schijfdikte onder de 37 mm komt, moet<br />

deze vervangen worden.<br />

Bij het niet opvolgen van de voorschriften bestaat het gevaar, dat bij versleten remvoeringen de remschijf<br />

beschadigd wordt. Hierdoor wordt de remkracht verminderd of valt zelfs volkomen uit.<br />

6.5.1 Remschijf vervangen<br />

Als aan de hand van de vorige paragraaf blijkt dat de slijtage aan de remschijf te hoog is, moet deze<br />

vervangen worden. In bijlage “ZF-Radkopf RL-85” is beschreven hoe dit dient te gebeuren.<br />

In deze bijlage is het vervangen van de schijf op de vooras beschreven. Het vervangen van de schijf op de<br />

achteras is echter gelijk.<br />

6.5.2 Remcilinders vervangen<br />

De procedure voor het vervangen van de remcilinders is beschreven in paragraaf 8, van de bijlage<br />

“Reparaturanleitung RA-SB0001”.<br />

Voordat de nieuwe remcilinders aan de remklauw wordt gemonteerd moet de hendel {19} ingevet worden<br />

met vet, Renolit HLT2. Er mag geen molybdeenvet gebruikt worden omdat dit vet wegvloeit bij verwarming.<br />

Remmen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.2-19


7 Trommelremmen<br />

Voor een kompleet overzicht van de trommelrem welke door Bova in de Futura op de achteras is toegepast,<br />

wordt verwezen naar de bijlage “A130 - A131” In deze reparatiehandleiding van ZF wordt de komplete<br />

achteras met trommelrem beschreven. Hoewel de trommelremmen op de vooras van DAF afkomstig zijn, is<br />

de werking ervan hetzelfde.<br />

In deze paragraaf worden de belangrijkste aandachtspunten vermeld, zoals de kontrole van remvoeringen,<br />

trommels en nastelinrichting.<br />

7.1 Werking<br />

Figuur 15<br />

Trommelrem<br />

Door de remkamer of veerremcilinder, welke op het aslichaam is bevestigd, kan de remnokas {2} gedraaid<br />

worden. Op het andere einde van de remnokas bevindt zich de S-nok (tussen {8} en{9}). De rem bestaat uit<br />

een ankerplaat met twee ankers {5} waarin de remschoenen draaibaar zijn opgehangen. De S-nok is aan de<br />

tegenoverliggende zijde tussen de remschoenen geplaatst, Op iedere schoen zit een rol {8}, welke door de<br />

terugtrekveer {6} tegen de S-nok wordt gedrukt. Wanneer de remkamer wordt belucht (bedrijfsrem) of de<br />

veerremcilinder wordt ontlucht (parkeer-noodrem), zal de S-nok gedraaid worden en de remschoenen gaan<br />

aanliggen tegen de remtrommel.<br />

De dikte van de remvoeringen zijn oplopend in dikte. Hierdoor wordt het hele loopvlak van de voering<br />

gebruikt. De remwerking is in beide rijrichtingen gelijk.<br />

Na het loslaten van het rempedaal worden de remschoenen door veer {6} in de oorspronkelijke positie<br />

teruggetrokken.<br />

Remmen 5003803 + +<br />

5.2-20 Versie 97.6


7.2 In- en nastellen van de remmen<br />

Om een konstante luchtspleet tussen remvoering en -trommel te waarborgen is de rem met een<br />

automatische, slijtvaste nastelinrichting uitgevoerd. Met elke aanspreking van de rem wordt gelijktijdig de<br />

nastelinrichting geactiveerd. Bij verruiming van de luchtspleet als gevolg van voering- en trommelslijtage<br />

wordt inwendig de wormas {2} door het wormwiel {1} verdraaid over de slijtage afstand.<br />

L1<br />

L2<br />

CL 61502002_118.cdr<br />

201198<br />

Figuur 16<br />

Afstellen automatisch nasteller<br />

1. Wormwiel<br />

2. Wormas<br />

Na elke revisie of vervanging van de remvoeringen dient de eerste afstelling met de hand te geschieden. Dit<br />

omdat de automatische remsteller pas kan gaan functioneren als eerst een handmatige afstelling de<br />

remvoeringen tegen de trommel drukt. Pas daarna kan de uitslag van de veerremcilinder worden gemeten.<br />

1. Zorg voor voldoende luchtdruk (tenminste 6.5 bar).<br />

2. Meet de membraanuitslag (L1-L2). Deze moet ± 25 mm zijn. Dit komt overeen met een luchtspleet van<br />

0.3 - 0.5 mm per remvoering.<br />

3. Door de zeskant rechtsom te draaien wordt de speling kleiner. Door de zeskant linksom te draaien wordt de<br />

speling groter. Hierbij ontstaat een ratelend geluid.<br />

Remmen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.2-21


7.3 Onderhoudsvoorschriften<br />

Zorg ervoor dat het voertuig stevig ondersteund staat en dat de remmen tijdens het onderhoud niet<br />

gebruikt kunnen worden.<br />

7.3.1 Controle remvoeringen<br />

Zie figuur 15.<br />

De remvoeringsdikte kan, als dit regelmatig gebeurt, met het blote oog gecontroleerd worden. Als de dikte<br />

gering wordt, dienen de controles vaker uitgevoerd te worden, om te voorkomen dat er schade aan de<br />

trommel ontstaat. Er zijn twee manieren om deze controles uit te voeren:<br />

1. Visueel. In de ankerplaat {1} is een opening {10} aangebracht van waaruit de dikte van de remvoering<br />

gecontroleerd kan worden. (Figuur 15).<br />

2. Elektrisch. Als de bus uitgerust is met slijtage indicators, gaat er bij minimale voeringsdikte een led branden.<br />

De remschoenen zijn nagenoeg onderhoudsvrij. Wel moeten deze regelmatig gecontroleerd worden op<br />

beschadigingen en de gangbaarheid van de bovenste lagerbouten {8}. Deze lagerbouten moeten, indien<br />

nodig, met Molykote matig gesmeerd worden.<br />

De lagerbussen {9} in de bedieningsrollen moet gecontroleerd worden op slijtage van de opgebrachte<br />

loopvlakken (veroorzaakt door de S-nok). Indien nodig moeten deze ook vernieuwd worden.<br />

Men dient de remvoering te vervangen als:<br />

• olie of vet ingetrokken is;<br />

• als deze verbrand is;<br />

• wanneer deze tot ca. 1 mm boven de klinknagelkop of verder versleten zijn.<br />

Dit komt neer op een resterende voeringsdikte van 7 mm.<br />

Als de remvoering niet gelijkmatig is afgesleten en deze op één plaats de slijtagegrens van 1 mm heeft<br />

bereikt.<br />

Figuur 17<br />

Minimale dikte remvoering<br />

1. Klinknagel<br />

2. Remschoen<br />

3. Remvoering<br />

Bij het vervangen van remvoeringen en/of -schoenen dienen alle voeringen en/of schoenen op dezelfde as<br />

vervangen te worden. Dit voorkomt een ongelijke remwerking.<br />

Geklonken remvoeringen kunnen door daarvoor toegeruste werkplaatsen volgens de geldende normen<br />

vervangen worden. Hierbij moet in de gaten worden gehouden dat er alleen door Bova voorgeschreven<br />

remvoeringen gebruikt worden (zie paragraaf 5).<br />

Remmen 5003803 + +<br />

5.2-22 Versie 97.6


7.3.2 Controle remtrommel<br />

Als bij een controle blijkt dat er groeven in het trommel oppervlak aanwezig zijn, moet deze uitgedraaid<br />

worden. Hierbij moet er op gelet worden dat de trommels van dezelfde as, dezelfde hoeveelheid afgedraaid<br />

worden. De volgende tabel moet hiervoor aangehouden worden:<br />

ZF remtrommel<br />

Maat 410x220mm<br />

Remtrommel Diameter (mm) Remvoeringgrootte<br />

nieuw<br />

uitgedraaid<br />

uitgedraaid<br />

uitgedraaid<br />

410<br />

410.1<br />

412.1<br />

414.05<br />

standaard<br />

standaard<br />

1 e overmaat<br />

2 e overmaat<br />

Als de remtrommel op 414.05 uitgedraaid moet worden, kan er nog één overmaatse remvoering gebruikt<br />

worden. Na verdere slijtage moet de remtrommel vervangen worden.<br />

Mercedes remtrommel<br />

Remtrommel<br />

Maat 410x167mm (voor)<br />

Maat 410x238 mm (achter)<br />

Diameter (mm)<br />

nieuw<br />

uitgedraaid<br />

uitgedraaid<br />

410<br />

411.52<br />

413.02<br />

standaard<br />

1 e overmaat<br />

2 e overmaat<br />

Als de remtrommel op 413.02 uitgedraaid moet worden, kan er nog één overmaatse remvoering gebruikt<br />

worden. Na verdere slijtage moet de remtrommel vervangen worden.<br />

Als er een DAF achteras gemonteerd is de diameter van de remtrommel 419.3 mm.<br />

De maximale uitdraaimaat bedraagt 422.3 mm. In dit geval kan er eenmaal een overmaatse remvoering<br />

gemonteerd worden (is 1 mm dikker).<br />

7.3.3 Controle S-nok en remas<br />

Als de remtrommel eraf moet omdat bijvoorbeeld de remvoeringen vervangen moeten worden, moet tevens<br />

de S-nok gecontroleerd worden. De kromming waar de rollen tegenaan lopen, mag niet ingesleten of<br />

beschadigd zijn. Indien dit wel het geval is moet deze vervangen worden.<br />

Voor demontage van de S-nok dienen eerst de remschoenen en de remhefboom gedemonteerd te worden.<br />

Zie hiervoor de bijlage “A130 - A131”.<br />

De lagering van de remhefboom moet hierbij ingevet worden met Shell Retinax.<br />

Remmen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.2-23


7.3.4 Remvoeringen vervangen<br />

Het vervangen van de remvoeringen dient altijd aan beide zijden van de as te gebeuren omdat er anders<br />

een ongelijke remwerking kan ontstaan.<br />

Zie voor het vervangen van de remvoeringen de bijlage “A130-A131".<br />

Bij het monteren van nieuwe remvoeringen moeten de bewegende delen zoals S-nok, bedieningsrollen en<br />

bevestigingsbouten met een anti-corrosiemiddel ingevet worden (zoals Never Seez).<br />

De eerste ritten na het vervangen van de remvoeringen dient er rustig geremd te worden. Noodstops zijn te<br />

vermijden, daar er anders verglazing van de voeringen optreedt wat een negatieve remwerking geeft.<br />

Let op dat de remweg in het begin langer zal zijn.<br />

7.3.5 Klinken van remvoeringen<br />

Het vervangen van de remvoeringen gaat het snelst door deze kompleet met de remschoenen te vervangen,<br />

zoals omschreven in de bijlage “A130-A131". Het is echter ook mogelijk om nieuwe remvoeringen op de<br />

bestaande remschoenen te monteren. Dit gebeurt met een zogenaamde klinkmachine en moet bij bedrijven<br />

gebeuren die hierin gespecialiseerd zijn.<br />

Bij het klinken moet er op een aantal punten gelet worden.<br />

1. Zorg dat de juiste voeringen en klinknagels voorhanden zijn. De klinknagels moeten een conische kop<br />

hebben; de voeringen moeten conisch verzonken gaten hebben.<br />

2. Controleer of de binnendiameter van de voering hetzelfde is als de buitendiameter van de remschoen, door<br />

ze op elkaar te passen.<br />

3. Controleer of het gatenpatroon precies overeen komt. Als dit niet het geval is ontstaat het onderstaande<br />

resultaat.<br />

Figuur 18<br />

Gatenpatroon komt niet overeen<br />

1. Klinknagel<br />

2. Remschoen<br />

3. Remvoering<br />

4. Controleer bij het plaatsen van de voering op de schoen of de “draaipuntzijde” ook aan de draaipuntzijde van<br />

de remschoen gemonteerd wordt.<br />

5. Controleer bij het aanbrengen van de klinknagel of de remschoen niet beschadigd of te groot is.<br />

6. Werk de klinknagels van binnen naar buiten af (klinkmachine op 20000 N instellen).<br />

7. Controleer of bij de gemaakte verbinding de felskraag. Deze moet:<br />

• gelijkmatig gevormd zijn,<br />

• mag niet aan één zijde geplet zijn,<br />

• mag geen barsten vertonen,<br />

• de felskraag moet goed tegen de remschoen aanliggen,<br />

• de nagelkop mag niet scheefgedrukt zijn,<br />

• de remvoering rond het gat mag niet gescheurd zijn.<br />

Remmen 5003803 + +<br />

5.2-24 Versie 97.6


7.3.6 Afdraaien van remvoeringen<br />

Om een regelmatig en maximaal draagbeeld van de remvoering te verkrijgen en daarmee de optimale<br />

remprestaties en een regelmatig slijten van de remvoering, is het ten zeerste aan te bevelen de remvoering af<br />

te draaien met een remprofessor. Let daarbij op het volgende:<br />

1. Stel de beitelpunt in op de straal van de remtrommel. De afdraaistraal van de remvoering dient hetzelfde te<br />

worden als van de trommel.<br />

2. Draai met de remsteller de rollen van de remschoen: minstens 2 mm voorbij het punt, waar de vlakke kant<br />

van de S-nok overgaat in de kromming waar de rollen tegenaan lopen (zie figuur 19). De afstand “a” in de<br />

figuur stelt het gedeelte voor, waarover de S-nok vlak is.<br />

Figuur 19<br />

Instelling afdraaistraal<br />

3. Als na afdraaien op de juiste straal de remvoering nog niet geheel schoon gevallen is dient men de<br />

remschoenen nog wat verder bij te stellen (niet de remprofessor) door de beitel iets meer naar de machine<br />

centerlijn toe te draaien, hierdoor wordt de straal verkleind en kan men nogmaals af- draaien.<br />

4. De speling tussen remvoering en trommel van 0.5 mm verkrijgt men door na het afdraaien de remsteller<br />

terug te draaien.<br />

Indien de remtrommels uitgedraaid zijn, moet er een overmaat remvoering gemonteerd worden. Dit om na<br />

het uitdraaien verzekerd te zijn van een maximale voeringsdikte.<br />

De eerste ritten na het vervangen van de remvoeringen dient er rustig geremd te worden. Noodstops zijn te<br />

vermijden, daar er anders verglazing van de voeringen optreedt waarna de voeringen helemaal niet meer te<br />

gebruiken zijn. Let op dat de remweg in het begin langer zal zijn.<br />

8 Rembalansmeting<br />

Als de remvoeringen een overmatige slijtage vertonen op één van de assen is het raadzaam een rembalansmeting<br />

uit te voeren. Bij een rembalansmeting wordt de voorijling van een as bepaald. Afhankelijk van het<br />

chassisnummer van de bus kan geconcludeerd worden of het resultaat binnen de tolerantie valt of niet.<br />

Als de rembalans buiten de tolerantie valt moet er een nieuw voetremventiel gemonteerd worden.<br />

Van chassisnummer 4003278 tot 6003371 bedraagt de voorijling naar de achteras max 0.25 bar. Dit<br />

betekent dat de achterremmen iets eerder remmen en iets eerder lossen.<br />

Vanaf chassisnummer 6003371 is de voorijling 0 ± 0.2 bar naar de vooras. Dit betekent dat de beide assen<br />

gelijktijdig remmen of dat de vooras iets eerder remt.<br />

Voor het meten van de voorijling moet er op elke remkring een manometer aangesloten worden.<br />

De manometeraansluiting voor kring 1 (achterrem) bevindt zich links achter op de remcilinder (zie<br />

remschema). De manometeraansluiting voor kring 2 (voorrem) bevindt zich rechts voor op de remcilinder (zie<br />

remschema).<br />

1. Zorg dat er een werkdruk is van ongeveer 8 bar zodat de volgende meting uitgevoerd kan worden.<br />

2. Leg beide manometers naast de bestuurdersstoel zodat de drukken afgelezen kunnen worden. De druk in<br />

kring 1 wordt door manometer 1 aangegeven en de druk in kring 2 door manometer 2.<br />

Remmen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.2-25


3. Druk het rempedaal een aantal malen langzaam in waarbij de druk in kring 1 in stappen van een half bar<br />

wordt opgevoerd (tussen elke meting het pedaal loslaten). Noteer hierbij telkens de waarden in kring 2.<br />

Noteer deze waarden in een tabel (als in onderstaande figuur).<br />

Manometer 1 = achter<br />

Manometer 2 = voor<br />

Manometer 2 = achter<br />

Manometer 1 = voor<br />

voor (bar) achter (bar) voor (bar) achter (bar)<br />

0.5 0.5<br />

1 1<br />

1.5 1.5<br />

2 2<br />

2.5 2.5<br />

4. Door nu de manometers van kring te wisselen wordt de afwijking in de manometers opgeheven. Voer de<br />

meting nogmaals uit.<br />

5. Door nu de verschillen tussen voor en achter uit te rekenen en deze over de hele meting te middelen, wordt<br />

er een waarde voor de voorijling bepaald. Is het getal positief, dan ijlt de vooras voor; is het getal negatief,<br />

dan ijlt de achteras voor.<br />

P voor - P achter = voorijling<br />

6. Controleer of bij het volledig intrappen van het rempedaal beide manometers de keteldruk aanwijzen.<br />

7. Bij het loslaten van het rempedaal mag er geen restdruk achterblijven. Beide kringen moeten volledig<br />

ontlucht zijn. Is dit niet het geval dan kan er een rem blijven hangen, wat een overmatige slijtage tot gevolg<br />

heeft.<br />

8. Door het resultaat van de meting te vergelijken van de waarde die bij het chassisnummer hoort, kan er<br />

worden bepaald of het voetremventiel vervangen moet worden of niet.<br />

8.1 Uitbouwen / inbouwen voetremventiel<br />

Als bij de rembalansmeting blijkt dat het voetremventiel vervangen moet worden, is het noodzakelijk dit<br />

kompleet met het rempedaal/ ventiel te vervangen.<br />

1. Zet het voertuig op de parkeerrem.<br />

2. Maak kring 1 en kring 2 drukloos. Dit kan door een aantal malen op het rempedaal te trappen zonder dat de<br />

motor loopt.<br />

3. Maak de leidingen aan het ventiel los. Let erop dat ze bij montage niet verwisseld kunnen worden (merken).<br />

4. Verwijder de bouten waarmee het ventiel aan de vloer bevestigd zit.<br />

5. Neem het ventiel uit.<br />

6. Monteer het voetremventiel in omgekeerde volgorde.<br />

7. Voer ter controle een rembalansmeting uit en controleer het resultaat met de waarde die bij het<br />

chassisnummer hoort.<br />

Remmen 5003803 + +<br />

5.2-26 Versie 97.6


9 Testprocedure anti-blokkeersystemen<br />

Het volgende elektrische schema kan enigszins afwijken van hetgeen in de bus is ingebouwd. Deze dienen<br />

alleen om de aansluitingen van de blinkcode te verduidelijken. Voor het juiste schema wordt verwezen naar<br />

de schema’s in de zwarte map welke met elke bus wordt meegeleverd.<br />

9.1 Toepassing<br />

De testprocedure moet worden toegepast:<br />

1. Zodra storingen worden aangegeven door de rode waarschuwingslamp.<br />

Als de rode waarschuwingslamp brandt is het ABS-systeem niet meer betrouwbaar en moet de storing zo<br />

spoedig mogelijk worden opgeheven.<br />

2. Na elke reparatie aan het anti-blokkeersysteem.<br />

3. Éénmaal per jaar bijv. voor de winterperiode.<br />

Voor een snelle kontrole bevindt zich achter in deze paragraaf een opsomming van alle mogelijke foutcodes.<br />

Het is aan te bevelen de gevonden foutcodes op een testblad te noteren zodat bij een volgende kontrole de<br />

waarden vergeleken kunnen worden met voorgaande fouten.<br />

9.2 Testen m.b.v. de blinkcode<br />

Fouten in het ABS/ASR systeem (kabelbreuk, defecte sensor) worden herkend en opgeslagen. Ook na het<br />

uitschakelen van de voedingsspanning blijven deze fouten in het geheugen van de ABS/ASR-regelunit.<br />

De Wabco ABS/ASR “C” generatie regelunits bieden de mogelijkheid om systeemfouten te lokaliseren en te<br />

analyseren m.b.v. een testkast of een z.g. blinkcode. De blinkcode testprocedure bestaat uit een lampje en<br />

een schakelaar (zie figuur 21) {12}. Deze worden volgens het schema aan de testconnector aangesloten.<br />

De testconnector bevindt zich in paneel D figuur 20. Door de schakelaar te sluiten zal het lampje volgens een<br />

bepaalde cyclus oplichten (zie opbouw blinkcode). De blinkcode wordt niet door Bova geïnstalleerd.<br />

Dit om te voorkomen dat bij ondeskundig gebruik foutcodes gewist worden.<br />

Het zoeken van fouten m.b.v. de blinkcode vervangt in geen geval het Wabco-testapparaat.<br />

Dit dient uitsluitend om in een werkplaats snel een storing te zoeken. Voor een nauwkeurige foutanalyse<br />

blijft de Wabco-tester noodzakelijk.<br />

Als na het oplossen van de storing het voertuig boven de 7 km/h komt moet het waarschuwingslampje<br />

(op het dashboard) uitgaan.<br />

Figuur 20<br />

Remmen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.2-27


Figuur 21<br />

Schema Wabco ABS/ASR “C” generatie<br />

Remmen 5003803 + +<br />

5.2-28 Versie 97.6


1 Uitschakelen retarder<br />

2 Schakelaar verhoogde slip i.g.v. ASR<br />

3 ASR ventiel rechts<br />

4 Indien knielinstallatie Duitsland<br />

5 ASR ventiel links<br />

6 Wiel links achter<br />

7 Wiel rechts achter<br />

8 Wiel links voor<br />

9 Wiel rechts voor<br />

10 Kontrole lampjes ASR/ABS<br />

11 Tachoaansluiting B7<br />

12 Diagnose m.b.v. blinkcode<br />

13 Functie verlichting<br />

Voordat de blinkcode wordt aangesloten zoals het schema aangeeft, moet worden nagegaan of de diagnose<br />

stekker uitgevoerd is zoals op het schema is weergegeven. Sommige Futura bussen missen de aansluiting op<br />

punt 15. Er moet dan een verbinding gemaakt worden tussen punt 15 van de diagnose-stekker en punt 3 van<br />

de regelunit.<br />

9.3 Opbouw blinkcode<br />

Algemene opmerkingen<br />

1. De blinkcodes worden in numerieke volgorde (niet chronologisch), beginnend met het hoogste cijfer<br />

weergegeven.<br />

2. De blinkcode kan alleen geactiveerd worden bij een stilstaande bus met ingeschakeld kontakt.<br />

3. De blinkcode wordt zolang herhaald als de schakelaar is ingedrukt.<br />

Als de schakelaar wordt losgelaten bij ingeschakelde voeding, wordt de fout gewist.<br />

Als de schakelaar wordt losgelaten bij uitgeschakelde voeding, blijft de actuele foutcode in het geheugen<br />

van de ABS/ASR-regeling.<br />

4. Deze actuele fout moet eerst worden opgelost voordat de eventuele volgende fout kan worden uitgelezen.<br />

Het blinkcode signaal bestaat uit vier blokken:<br />

• Startblok : kenmerkt het begin van elk blinkcode signaal<br />

• Systeemblok : geeft aan welk ABS/ASR-systeem wordt gebruikt<br />

• Foutblok 1 : geeft de fout aan (samen met foutblok 2)<br />

• Foutblok 2 : geeft de fout aan (samen met foutblok 1)<br />

Remmen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.2-29


9.3.1 Startblok<br />

Nadat de voeding is ingeschakeld en de schakelaar 5 sekonden gesloten is, begint het blinkcode signaal met<br />

een startblok. Dit startblok {A} is 2.5 sekonden uit en 2.5 sekonden aan.<br />

A<br />

2,5s 2,5s<br />

Figuur 22<br />

Startblok<br />

CL 61502002_122.ai<br />

201198<br />

9.3.2 Systeemblok<br />

Na het startblok {A} komt het systeemblok {B}. Dit gedeelte van het blinkcode signaal geeft aan welk<br />

ABS/ASR systeem er is gebruikt. Bij alle Futura bussen wordt het 4S/4M systeem gebruikt. Dit systeem heeft<br />

vier sensoren en vier regelventielen (zie remschema). Het systeemblok moet er dan bij de Futura bussen ook<br />

als volgt uitzien:<br />

A<br />

B<br />

1<br />

2<br />

2,5s<br />

2,5s 2,5s 2x0,5s<br />

Figuur 23<br />

Systeemblok<br />

CL 61502002_123.ai<br />

201198<br />

9.3.3 Foutblok 1 en 2<br />

Na het systeemblok {B} wordt de fout aangegeven door twee foutblokken {C en D}. Afhankelijk van de<br />

gevonden fout brandt het diagnoselampje een aantal keren gedurende een ½ seconde (zie figuur 24).<br />

Vervolgens is de diagnoselamp 2.5 seconde uit en geeft met pulsen van een ½ sec het tweede gedeelte van<br />

het foutblok weer.<br />

De twee foutblokken {C en D} samen geven aan welke fout er is opgetreden.<br />

Als de schakelaar wordt losgelaten gaat de lamp uit en is de fout gewist. Het wissen van de foutcode kan<br />

worden voorkomen door voor het loslaten van de schakelaar de voeding uit te schakelen. Deze laatste<br />

foutcode wordt niet gewist en wordt tijdens het opnieuw sluiten van de schakelaar weer gegenereerd.<br />

B<br />

C<br />

D<br />

1 2 1 2<br />

1 2 3 4<br />

2x0,5s<br />

2,5s 2x0,5s 2,5s<br />

4x0,5s<br />

Figuur 24<br />

Voorbeeld foutblok<br />

CL 61502002_124.ai<br />

201198<br />

Remmen 5003803 + +<br />

5.2-30 Versie 97.6


9.3.4 Voorbeeld<br />

Het totale blinkcode signaal {E} kan er als volgt uit zien:<br />

E<br />

A<br />

B<br />

C<br />

D<br />

1<br />

2 1 6 1 8<br />

2,5s 2,5s 2,5s 2x0,5s 2,5s 6x0,5s 2,5s<br />

8x0,5s<br />

Figuur 25<br />

Totale blinkcode signaal<br />

CL 61502002_225.ai<br />

201198<br />

De foutcode in dit voorbeeld is 6 - 8. Dit betekent dat het wielsnelheidssignaal verstoord is. In paragraaf 9.5<br />

wordt beschreven welke acties ondernomen moeten worden om deze storing op te heffen. Na het volledige<br />

blinkcode signaal herhaalt de cyclus zich. Dit gaat door zolang de schakelaar is gesloten.<br />

Laat de cyclus zich en aantal malen herhalen en noteer het blinkcode signaal voordat de schakelaar wordt<br />

losgelaten.<br />

De actuele fout moet nu eerst opgelost worden voordat een volgende fout uit het geheugen kan worden<br />

gelezen.<br />

Nadat alle fouten opgelost zijn, moet het blinkcode signaal 2 - 0 - 0 zijn (systeem OK).<br />

E<br />

A<br />

B<br />

C<br />

D<br />

1<br />

2<br />

2,5s 2,5s 2,5s 2x0,5s<br />

2,5s<br />

2,5s<br />

Figuur 26<br />

Blinkcode signaal “systeem OK”<br />

CL 61502002_330.ai<br />

201198<br />

Remmen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.2-31


9.4 Blinkcode tabel<br />

Foutblok<br />

1<br />

Foutblok<br />

2<br />

Component Wiel Fout Reparatie<br />

advies<br />

0 0 systeem OK<br />

6 6 intern relais laagspanningsrelais kan niet schakelen op<br />

punt 1, 9, 19 te lage spanning<br />

6 7 intern relais laagspanningsrelais kan niet schakelen op<br />

punt 1, 9, 19 te lage spanning<br />

A<br />

A<br />

6 8 sensor rechts voor wielsnelheidssignaal verstoord B<br />

6 9 sensor links voor wielsnelheidssignaal verstoord B<br />

6 10 sensor rechts voor impedantie te hoog (draad beschadigd of<br />

kortsluiting)<br />

6 11 sensor links voor impedantie te hoog (draad beschadigd of<br />

kortsluiting)<br />

C<br />

C<br />

6 12 sensor rechts voor wielsnelheidssignaal niet betrouwbaar D<br />

6 13 sensor links voor wielsnelheidssignaal niet betrouwbaar D<br />

7 0 sensor links voor wielsnelheidssignaal verstoord B<br />

7 1 sensor rechts achter wielsnelheidssignaal verstoord B<br />

7 2 sensor links achter impedantie te hoog (draad beschadigd of<br />

kortsluiting)<br />

7 3 sensor rechts achter impedantie te hoog (draad beschadigd of<br />

kortsluiting)<br />

C<br />

C<br />

7 4 sensor links achter wielsnelheidssignaal niet betrouwbaar D<br />

7 5 sensor rechts achter wielsnelheidssignaal niet betrouwbaar D<br />

7 8 niet van toepassing<br />

7 9 niet van toepassing<br />

7 10 niet van toepassing<br />

7 11 niet van toepassing<br />

7 12 niet van toepassing<br />

7 13 niet van toepassing<br />

Remmen 5003803 + +<br />

5.2-32 Versie 97.6


Foutblok<br />

1<br />

Foutblok<br />

2<br />

Component Wiel Fout Reparatie<br />

advies<br />

8 0 ECU ECU interne fout H<br />

8 1 ECU ECU interne fout H<br />

8 2 ASRprop.<br />

valve<br />

8 3 E-gas/EDC<br />

interface<br />

PWM-out<br />

(pin 29)<br />

8 4 ASRprop.<br />

valve<br />

8 5 E-gas/EDC<br />

interface<br />

PWM-in<br />

(pin 28)<br />

8 6 Speedlimiter<br />

interface (pin<br />

10)<br />

8 7 E-gas<br />

(pin 28)<br />

8 9 E-gas<br />

(pin 28)<br />

beschadigde draad<br />

kortsluiting naar massa<br />

kortsluiting naar massa of voeding<br />

kortsluiting naar massa<br />

kortsluiting naar massa<br />

foutmelding van E-gas<br />

fout C3 signaal van tachograaf<br />

kortsluiting naar massa<br />

kortsluiting naar voeding of beschadigde<br />

draad<br />

kortsluiting naar voeding<br />

verlies van data tijdens overdracht<br />

E<br />

F<br />

F/G<br />

F<br />

G<br />

I<br />

I/E<br />

F<br />

F/G<br />

G<br />

I<br />

8 10 ABS ventiel rechts voor kortsluiting naar massa F<br />

8 11 ABS ventiel links voor kortsluiting naar massa F<br />

8 12 ABS ventiel rechts voor beschadigde draden E<br />

8 13 ABS ventiel links voor beschadigde draden E<br />

8 14 ABS ventiel rechts voor kortsluiting naar massa F<br />

8 15 ABS ventiel links voor kortsluiting naar massa F<br />

Remmen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.2-33


Foutblok<br />

1<br />

Foutblok<br />

2<br />

Component Wiel Fout Reparatie<br />

advies<br />

9 0 ABS ventiel rechts voor beschadigde draden E<br />

9 1 ABS ventiel links voor beschadigde draden E<br />

9 2 ABS ventiel links achter kortsluiting naar massa F<br />

9 3 ABS ventiel rechts achter kortsluiting naar massa F<br />

9 4 ABS ventiel links achter beschadigde draden E<br />

9 5 ABS ventiel rechts achter beschadigde draden E<br />

9 6 ABS ventiel links achter kortsluiting naar massa F<br />

9 7 ABS ventiel rechts achter kortsluiting naar massa F<br />

9 8 ABS ventiel links achter beschadigde draden E<br />

9 9 ABS ventiel rechts achter beschadigde draden E<br />

9 10 niet van toepassing<br />

9 11 niet van toepassing<br />

9 12 niet van toepassing<br />

9 13 niet van toepassing<br />

9 14 niet van toepassing<br />

9 15 niet van toepassing<br />

10 0 niet van toepassing<br />

10 1 niet van toepassing<br />

10 2 ASR-diff ventiel links achter kortsluiting naar massa F<br />

10 3 ASR-diff ventiel rechts achter kortsluiting naar massa F<br />

10 4 ASR-diff ventiel links achter beschadigde draden E<br />

10 5 ASR-diff ventiel rechts achter beschadigde draden E<br />

10 7 derde rem<br />

relais (pin 11)<br />

10 8, 9 ASR engine<br />

prop. valve<br />

control (pin<br />

12) of ASR<br />

E-gas interface<br />

kortsluiting naar de voeding<br />

aanspreektijd overschreden of teveel<br />

wielslip<br />

G<br />

K<br />

11 12 ABS ventiel rechts voor kortsluiting naar voeding L<br />

11 13 ABS ventiel links voor kortsluiting naar voeding L<br />

11 14 ABS ventiel links achter kortsluiting naar voeding L<br />

11 15 ABS ventiel rechtsachter kortsluiting naar voeding L<br />

Remmen 5003803 + +<br />

5.2-34 Versie 97.6


Foutblok<br />

1<br />

Foutblok<br />

2<br />

Component Wiel Fout Reparatie<br />

advies<br />

12 0 niet van toepassing<br />

12 1 niet van toepassing<br />

12 2 ASR-diff<br />

ventiel<br />

12 3 ASR-diff<br />

ventiel<br />

links achter kortsluiting naar voeding L<br />

rechts achter kortsluiting naar voeding L<br />

12 4 ASR-prop.<br />

valve<br />

12 7 derde rem<br />

relais (pin 11 )<br />

kortsluiting naar voeding<br />

kortsluiting naar massa<br />

L<br />

F<br />

12 8 ABS-ventiel rechts voor kortsluiting naar voeding G<br />

12 9 ABS-ventiel links voor kortsluiting naar voeding G<br />

12 10 ABS-ventiel links achter kortsluiting naar voeding G<br />

12 11 ABS-ventiel rechts achter kortsluiting naar voeding G<br />

12 12 niet van toepassing<br />

12 13 niet van toepassing<br />

12 14 ASR-diff<br />

ventiel<br />

12 15 ASR-diff<br />

ventiel<br />

links achter kortsluiting naar voeding G<br />

rechts achter kortsluiting naar voeding G<br />

Remmen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.2-35


Foutblok<br />

1<br />

Foutblok<br />

2<br />

Component Wiel Fout Reparatie<br />

advies<br />

13 0 ASR prop.<br />

valve (pin 12)<br />

kortsluiting naar voeding<br />

G<br />

13 4 relais vr1 relais schakelt niet M<br />

13 5 relais vr2 relais schakelt niet M<br />

13 6 ECU ECU interne fout H<br />

13 7 ECU ECU interne fout H<br />

13 8 ECU N<br />

13 9 ECU N<br />

13 10 ECU ECU interne fout H<br />

13 11 ECU ECU interne fout H<br />

13 12 ECU ECU interne fout H<br />

13 13 ECU ECU interne fout H<br />

13 14 ECU ECU interne fout H<br />

13 15 ECU ECU interne fout H<br />

ECU ECU interne fout H<br />

14 0 ECU ECU interne fout H<br />

14 1 ECU ECU interne fout H<br />

14 2 ECU ECU interne fout H<br />

14 3 ECU ECU interne fout H<br />

14 4 ECU ECU interne fout H<br />

14 5 ECU ECU interne fout H<br />

14 6 ABS-ventiel aanspreektijd overschreden K<br />

14 7 ABS-ventiel aanspreektijd overschreden K<br />

14 8 ASR-diff<br />

ventiel<br />

14 9 ASR-diff<br />

ventiel<br />

links achter aanspreektijd overschreden K<br />

rechts achter aanspreektijd overschreden K<br />

14 10 ECU ECU interne fout H<br />

14 11 ECU ECU interne fout H<br />

14 12 ECU ECU interne fout H<br />

14 13 ECU ECU interne fout H<br />

14 14 ECU ECU interne fout H<br />

14 15 ECU ECU interne fout H<br />

Remmen 5003803 + +<br />

5.2-36 Versie 97.6


Foutblok<br />

1<br />

Foutblok<br />

2<br />

Component Wiel Fout Reparatie<br />

advies<br />

15 0 ECU ECU interne fout H<br />

15 1 ECU ECU interne fout H<br />

15 2 ECU ECU interne fout H<br />

15 3 ECU ECU interne fout H<br />

15 4 ECU ECU interne fout H<br />

15 5 ECU ECU interne fout H<br />

15 6 ECU ECU interne fout H<br />

15 7 ECU ECU interne fout H<br />

15 8 ECU ECU interne fout H<br />

15 9 ECU ECU interne fout H<br />

9.5 Reparatie tabel<br />

In de blinkcode tabel is er een reparatie advies gegeven. In de volgende tabel wordt dit advies verklaard<br />

zodat het vinden en oplossen van een storing eenvoudiger wordt.<br />

Reparatie<br />

advies<br />

Fout<br />

Mogelijke oplossing<br />

A Op de kontakten 1, 19 of 9 (zie figuur 21)<br />

wordt een te lage spanning gemeten of het<br />

ABS ventiel schakelt niet<br />

• Zekeringen defect<br />

• Voedingsspanning en voedingskabels<br />

controleren<br />

• Relais controleren<br />

B Wielsnelheidssignaal verstoord • Sensoren, sensorkabels en stekkerverbindingen<br />

op slechte kontakten of<br />

kortsluiting controleren<br />

• Sensorspanning meten en vergelijken met<br />

Wabco -proefmetingen<br />

(zie Wabco testkast)<br />

• Poolwiel op beschadigingen controleren<br />

• Sensor controleren op bevestiging,<br />

luchtspleet<br />

• Wiellager controleren<br />

C<br />

D<br />

Onjuiste impedantie (onderbreking of<br />

kortsluiting)<br />

Niet betrouwbaar<br />

wielsnelheidssignaal<br />

• Sensoren, sensorkabels en stekkerverbindingen<br />

op slechte kontakten of<br />

kortsluiting controleren<br />

• Omgevingstemperatuur controleren<br />

• Sensorspanning meten en vergelijken met<br />

Wabco -proefmetingen<br />

(zie Wabco testkast)<br />

• Luchtspleet tussen sensor en poolwiel<br />

te groot<br />

• Wiellager controleren<br />

• Poolwielen onderling verschillend<br />

• Banden onderling verschillend<br />

Remmen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.2-37


E Kabelbreuk • De verbinding tussen regelunit en desbetreffende<br />

component is verbroken<br />

• Connectoren en kabels controleren<br />

F Sluiting naar massa • De uitgang van de regelunit is naar<br />

massa kortgesloten<br />

• Connectoren en kabels controleren<br />

G Sluiting naar de voedingsspanning • De uitgang van de regelunit is naar massa<br />

kortgesloten<br />

• De uitgang van het aangesloten<br />

component is naar massa kortgesloten<br />

• Connectoren en kabels controleren<br />

H Interne fout in de regelunit • Regelunit vervangen<br />

I<br />

Foutmelding uit E-gas regelunit<br />

(alleen MAN FHX400 EDC)<br />

• MAN diagnose uitvoeren met MAN<br />

testkast<br />

• Controleren op kabelbreuk<br />

• Data verloren tijdens overdracht<br />

• Signaal niet volgens leveranciersspecificatie<br />

K Inschakelduur overschreden • Continue (ca 60 s) ontoelaatbare slip op<br />

de aandrijfas<br />

• Proportioneelventiel en servomotor<br />

controleren<br />

• Luchtspleet tussen sensor en poolwiel te<br />

groot<br />

• Wiellager controleren<br />

• Poolwielen onderling verschillend<br />

• Banden onderling verschillend<br />

L Kortsluiting naar voeding • Overspanning op het component verhindert<br />

dat het aangesloten relais kan<br />

schakelen<br />

• Versterker controleren op kortsluiting met<br />

pin 1/19 en ingang/uitgangs ventielen<br />

• Bedrading controleren<br />

M Relais schakelt niet • Op punt 1 of 19 word een spanning<br />

gemeten hoewel het relais niet schakelt<br />

• Relaiskontakten kleven<br />

• Kontakt 28 of 8 naar massa kortgesloten<br />

• Kontakt 28 of 8 zijn verwisseld<br />

N Te hoge spanning • Voedingsspanning hoger als 32 Volts<br />

gedurende 5 sekonden<br />

• Dynamo en accu controleren<br />

Als er na intensief zoeken geen fout in het systeem is gevonden, dan bestaat de mogelijkheid de regelunit<br />

te vervangen.<br />

Remmen 5003803 + +<br />

5.2-38 Versie 97.6


9.6 Werkwijze<br />

1. Schakel het kontakt van de bus uit.<br />

2. Bouw de diagnose schakeling op zoals in Figuur 21 is weergeven. Controleer of aansluiting 15 van de<br />

diagnosestekker is aangesloten.<br />

3. Schakel het kontakt van de bus in zonder deze te starten.<br />

4. Sluit de schakelaar en noteer de foutcode.<br />

5. Laat de schakelaar los. De fout is nu gewist.<br />

6. Los de storing op met behulp van de foutcode tabellen.<br />

7. Sluit nu de schakelaar opnieuw en lees de foutcode uit. Er zijn nu drie mogelijkheden:<br />

• De blinkcode is nu 2 - 0 - 0. Dit betekent dat het systeem nu in orde is.<br />

• De volgende storing wordt uit het geheugen gelezen en weergegeven. Herhaal nu de stappen 4<br />

tot en met 7.<br />

• De blinkcode is nog steeds het zelfde. Dit betekent dat de storing nog aanwezig is. Herhaal de stappen 6<br />

en 7.<br />

10 Storingen remsysteem<br />

Onderdeel Storing Mogelijke oorzaak Oplossing<br />

Vierkrings<br />

veiligheidsventiel<br />

ongelijkmatig vullen van de<br />

afzonderlijke kringen<br />

ventielen en veren bewegen<br />

moeilijk door vervuiling<br />

• ventielen reinigen<br />

• veren controleren<br />

• component vervangen<br />

beveiligingsfunctie niet<br />

gewaarborgd<br />

• ventiel sluit niet of blijft<br />

hangen<br />

• ventiel beweegt moeilijk<br />

• ventielen reinigen<br />

• component vervangen<br />

luchtdruk ontwijkt via<br />

beluchtingsopening(en)<br />

membraan- of<br />

zuigerafdichting defect<br />

• ventielen reinigen<br />

• component vervangen<br />

een of meer kringen gaan<br />

niet open<br />

• onjuiste afstelling van de<br />

openingsdruk<br />

• ventielen bewegen moeilijk<br />

of blijven hangen<br />

• correcte openingsdruk<br />

instellen<br />

• ventielen reinigen<br />

• component vervangen<br />

Voetrem<br />

ventiel<br />

remdruk niet fijngevoelig<br />

doseerbaar<br />

• regelzuiger lekt, moeilijk<br />

beweegbaar of klemt<br />

• veer gebroken<br />

component vervangen<br />

ontsnappen van lucht via de<br />

ontluchting in ongeremde<br />

toestand<br />

• afdichting inlaat bovenste<br />

kring lekt<br />

• O-ring lekt<br />

• voetremventiel zelf is goed<br />

• component vervangen<br />

• vaststellen vanwaar de<br />

lekkage afkomstig is<br />

ontsnappen van lucht via de<br />

ontluchting in geremde<br />

toestand<br />

afdichting uitlaat lekt<br />

component vervangen<br />

Rem<br />

cilinder<br />

lekkage membraancilinder<br />

bij bediening bedrijfsrem<br />

• membraan lekt<br />

• lekkage bij de afdichting<br />

tussen beide cilinderdelen<br />

of spanband<br />

• membraan vervangen<br />

• spanband aantrekken<br />

• remcilinder vervangen<br />

aanspreekdruk<br />

membraancilinder te hoog<br />

• membraan beschadigd<br />

• mechanisme wielrem<br />

moeilijk bewegend<br />

• membraan vervangen<br />

• mechanisch gedeelte<br />

wielrem repareren<br />

Remmen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.2-39


losdruk remcilinder te hoog<br />

• glijvlakken van cilinder<br />

en/of zuiger geoxideerd<br />

• afdichting opgezwollen<br />

• mechanisme wielrem<br />

moeilijk bewegend<br />

• remcilinder repareren of<br />

vervangen<br />

• mechanisch gedeelte<br />

wielrem repareren<br />

Parkeer<br />

remventiel<br />

aanspreekdruk te hoog<br />

• moeilijk bewegende delen<br />

in het ventiel<br />

• smeermiddel verhard<br />

• zuiger klemt<br />

• component invetten<br />

• component vervangen<br />

ontwijken van lucht tijdens<br />

rijden<br />

• afdichting aan de uitlaatzijde<br />

lekt<br />

• ventielzuiger afdichting<br />

defect<br />

• component invetten<br />

• component vervangen<br />

ontwijken van lucht via de<br />

ontluchting in de stand<br />

remmen<br />

• afdichting aan inlaatzijde<br />

lekt<br />

• ventielzuiger afdichting<br />

defect<br />

• component invetten<br />

• component vervangen<br />

hefboom komt vanaf<br />

aanslag niet meer<br />

automatisch terug in de<br />

rijstand<br />

• moeilijk bewegende delen<br />

in het ventiel<br />

• smeermiddel verhard<br />

• zuiger klemt<br />

• bevestiging van hefboom<br />

te vast aangehaald<br />

• component invetten<br />

• component vervangen<br />

• bevestiging hefboom op<br />

juiste wijze vastzetten<br />

11 Bestelnummers<br />

Bestelnummers van onderdelen die vervangen moeten worden zijn te vinden in het onderdelenboek.<br />

Controleer aan de hand van het chassisnummer of het juiste onderdelenboek aanwezig is. De bestelnummers<br />

voor onderdelen van de remmen staan in groep 720 (voor) en groep 820 (achter).<br />

12 Bijlagen<br />

• ZF-achteras met schijfremmen<br />

Reparaturanleitung RA-SB0001 Pneumatische Scheibenbremse SB6000/SB7000<br />

• ZF-achteras met trommelremmen<br />

Zahnradfabrik Passau GMBH A130-A131 Best.Nr.: 5871 206 001 D<br />

• ZF-vooras met schijfremmen<br />

Zahnradfabrik Passau GMBH ZF-Radkopf RL-85 Best.Nr.: 5871 201 001 D<br />

Remmen 5003803 + +<br />

5.2-40 Versie 97.6


5.3 Luchtvering


1 Luchtvering. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />

1.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />

1.2 Veiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />

1.2.1 Veiligheid in de werkplaats . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />

2 Werking luchtvering. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4<br />

2.1 Hoogteregelventiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4<br />

2.2 Standaard hoogteregeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6<br />

2.3 Standaard hoogteregeling voor Futura’s met een sleepas . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7<br />

2.4 Hoogteregeling met hef- of knielinrichting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8<br />

2.4.1 Hoogteregeling met hef- of knielinrichting (niet voor Groot Brittannië). . . . . . . . 8<br />

2.4.2 Hoogteregeling met hef- of knielinrichting (Groot Brittannië) . . . . . . . . . . . . . . . 9<br />

2.5 Hoogteregeling met hef- en knielinrichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9<br />

2.5.1 Werking hoogteregeling met hef- en knielinrichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9<br />

2.5.2 Optie keuzeschakelaar. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10<br />

2.6 Hoogteregeling met hef, kniel- en anti-tilt inrichting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11<br />

2.7 Hoogteregeling Duitsland . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13<br />

2.7.1 Rijstand. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13<br />

2.7.2 Heffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14<br />

2.7.3 De eerste 0.1 s knielen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14<br />

2.7.4 De eerste 10 s knielen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14<br />

2.7.5 Na 10 sec. knielen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14<br />

2.7.6 Knielschakelaar {5} terug in stand 0 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15<br />

3 Afstellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16<br />

3.1 Hoogteregelventiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16<br />

4 Storingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17<br />

5 Uit- en inbouw procedures . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18<br />

5.1 Luchtbalgen compleet met bevestigingsplaten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18<br />

5.2 Luchtbalg zonder bevestigingsplaten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18<br />

5.2.1 Uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18<br />

5.2.2 Inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19<br />

5.3 Hoogteregelventiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19<br />

5.3.1 Uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19<br />

5.3.2 Inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19<br />

6 Onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20<br />

7 Bestelnummers. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20<br />

Luchtvering 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.3-1


Luchtvering 5003803 + +<br />

5.3-2 Versie 97.6


1 Luchtvering<br />

1.1 Inleiding<br />

De luchtvering welke op de Futura’s wordt gebruikt is standaard uitgerust met hoogteregelventielen. Deze<br />

ventielen zorgen ervoor dat de hoogte van de Futura gelijk blijft bij wisselende belasting. Als optie kan de<br />

luchtvering uitgerust worden met hef- en knielinrichtingen, zowel voor als achter. Bij het knielen kan de<br />

Futura ongeveer 8 cm zakken. Dit vergemakkelijkt het in en uitstappen. Met een hefinrichting kan de Futura<br />

ongeveer 7 cm stijgen. Dit kan nuttig zijn bij op- en afritten van veerdiensten en verkeersdrempels.<br />

Afhankelijk van de eisen die in een bepaald land gelden, wordt de luchtvering tevens uitgerust met een<br />

aantal veiligheden.<br />

1.2 Veiligheid<br />

Een juiste werking en afstelling van de luchtvering is belangrijk voor de veiligheid van chauffeur en passagiers.<br />

Een juiste werking kan alleen gegarandeerd worden als alle instructies t.a.v. afstellen en onderhoud<br />

nageleefd worden. Het niet naleven van deze instructies kan leiden tot gevaarlijke situaties.<br />

Installatie, onderhoud en reparatie mag alleen uitgevoerd worden door personeel dat getraind en<br />

geautoriseerd is door de Bova service organisatie. Reparaties of onderhoudswerkzaamheden die door<br />

niet-geautoriseerde personen uitgevoerd worden, kunnen leiden tot gevaarlijke situaties en vallen buiten de<br />

garantie bepalingen.<br />

1.2.1 Veiligheid in de werkplaats<br />

Om veilig aan de luchtvering te kunnen werken is het noodzakelijk op de volgende punten te letten:<br />

1. Zorg voor een goede afzuiging van uitlaatgassen en dampen van reinigings- en oplosmiddelen.<br />

2. Bescherm de bus tegen wegrollen.<br />

3. Gebruik alleen degelijk gereedschap.<br />

4. Gebruik ook alleen gereedschappen die perfect passend zijn.<br />

5. Gebruik alleen originele onderdelen.<br />

Luchtvering 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.3-3


2 Werking luchtvering<br />

De elektrische schema’s kunnen enigszins afwijken van hetgeen in de Futura is ingebouwd. Deze dienen<br />

alleen om de werking van de luchtvering te verklaren. Voor het juiste schema wordt verwezen naar de<br />

schema’s in de map welke met elke Futura wordt meegeleverd.<br />

2.1 Hoogteregelventiel<br />

Het hoogteregelventiel regelt de druk in de luchtbalg afhankelijk van de beladingstoestand van het voertuig.<br />

Bij toenemende belading zakt het chassis en de daaraan bevestigde hoogteregelventielen.<br />

11<br />

1<br />

2<br />

21 21<br />

7<br />

6<br />

5<br />

4<br />

Figuur 1<br />

3<br />

CL 61502002_110.ai<br />

200297<br />

Hoogteregelventiel bij toenemende belading<br />

1. Terugslagklep<br />

2. Inlaatklep<br />

3. Ontluchting<br />

4. Luchtaansluiting<br />

5. Zuiger<br />

6. Excentriek<br />

7. Hefboom<br />

11. Luchtingang<br />

21. Aansluiting luchtbalgen<br />

Doordat een verbindingsstang aanwezig is tussen de voertuigas en het regelventiel wordt via hefboom {7}<br />

het excenter {6} verdraaid, waardoor zuiger {5} naar boven beweegt. Hierdoor wordt inlaatklep {2}<br />

geopend. De bij aansluiting {11} aangesloten persluchtvoorraad komt nu via terugslagklep {1} in het ventiel<br />

en stroomt via aansluiting {21} naar de luchtbalgen.<br />

De evenwichtspositie wordt bereikt, als door de verhoogde druk in de balgen het chassis weer zover omhoog<br />

is gekomen, dat via hefboom {7} en de aansluiting {11} weer gesloten wordt. Dit is de horizontale stand<br />

van de hefboom {7}.<br />

Luchtvering 5003803 + +<br />

5.3-4 Versie 97.6


Bij afnemende belading gebeurt het omgekeerde. Het chassis stijgt nu, waardoor hefboom {7} naar<br />

beneden wordt getrokken (zie Figuur 2).<br />

11<br />

2<br />

21 21<br />

5<br />

6<br />

7<br />

4<br />

Figuur 2<br />

3<br />

CL 61502002_111.ai<br />

211298s<br />

Hoogteregelventiel bij afnemende belading<br />

1. Terugslagklep<br />

2. Inlaatklep<br />

3. Ontluchting<br />

4. Luchtingang<br />

5. Zuiger<br />

6. Excentriek<br />

7. Hefboom<br />

11. Luchtingang<br />

21. Aansluiting luchtbalgen<br />

Zuiger {5} zakt mee en laat daarbij klep {2} los, waardoor de balgen via de holle zuiger {5} en ontluchting<br />

{3} lucht afblazen. Het chassis zal nu zakken totdat via hefboom {7} zuiger {5} weer tegen klep {2}<br />

aankomt, waardoor de evenwichtspositie weer bereikt is.<br />

Aansluiting {4} wordt gebruikt in geval van een hef- en/of een knielinrichting. Door lucht op deze aansluiting<br />

te zetten wordt het evenwichtspunt verschoven. Zuiger {5} wordt naar boven geduwd waardoor klep {2}<br />

lucht doorlaat naar de aansluitingen {21}. Het chassis zal hierdoor omhoog komen, totdat via hefboom {7}<br />

de aansluiting {21} weer gesloten wordt.<br />

Voor de afstelling van het hoogteregelventiel wordt verwezen naar paragraaf 3 “Afstellingen”.<br />

Luchtvering 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.3-5


2.2 Standaard hoogteregeling<br />

De standaard hoogteregeling is de eenvoudigste hoogteregeling door Bova toegepast. Dit luchtveringscircuit<br />

heeft drie hoogteregelventielen; twee voor en één achter. Achter wordt er één hoogteregelventiel toegepast<br />

omdat er:<br />

A. “reactiestangen worden toegepast”.<br />

B. “een driepuntsregeling stabieler is dan een vierpuntsregeling”.<br />

In de standaard hoogteregeling wordt het SV1307 Knorr ventiel gebruikt.<br />

6<br />

6<br />

6<br />

4<br />

3<br />

5<br />

6<br />

6<br />

6<br />

1<br />

2<br />

CL 61502002_370.ai<br />

291298<br />

Figuur 3<br />

Standaard hoogteregeling<br />

1. Luchtketel<br />

2. Luchtketel voor<br />

3,4,5. Hoogteregelventiel<br />

6. Luchtbalg<br />

De lucht komt van ketel {1} (achter) of ketel {2} (voor) binnen bij aansluiting {11} van de<br />

hoogteregelventielen {3,4,5}. Dit ventiel kent drie situaties:<br />

1. De lucht op aansluiting {21} doorsturen naar de luchtbalgen {6} (toenemende belading).<br />

2. De lucht uit de balg laten ontsnappen via ontluchting {3} (afnemende belading).<br />

3. Een evenwichtssituatie waarbij aansluiting {11} en {21} worden afgesloten.<br />

Luchtvering 5003803 + +<br />

5.3-6 Versie 97.6


2.3 Standaard hoogteregeling voor Futura’s met een sleepas<br />

De standaard hoogteregeling van de F14 en F15 is in wezen dezelfde als de standaard hoogteregeling van de<br />

overige Futura’s. De lucht voor de sleepasbalgen wordt afgetakt van het achterste hoogteregelventiel {3}<br />

(zie Figuur 4).<br />

10<br />

9<br />

6 6 6<br />

7<br />

4<br />

3<br />

5<br />

10<br />

6<br />

6<br />

6<br />

8<br />

1<br />

2<br />

Figuur 4<br />

Standaard hoogteregeling voor Futura’s met een sleepas<br />

CL 61502002_369.ai<br />

291298<br />

1. Luchtketel achter<br />

2. Luchtketel voor<br />

3,4,5. Hoogteregelventiel<br />

6. Luchtbalg<br />

7. Elektro-pneumatisch ventiel<br />

8, 9. Proportioneel ventiel<br />

10. Luchtbalg sleep-as<br />

Doordat de aslast van de sleepas wielen gering is worden er twee proportioneel ventielen {8 en 9} gebruikt.<br />

Deze ventielen reduceren de luchtdruk naar de sleepasbalgen. Als door wisselende belading de luchtdruk<br />

naar de achteras balgen verandert, zal ook de luchtdruk naar de sleepasbalgen evenredig veranderen.<br />

Met het elektro-pneumatisch ventiel {7} kan de sleepas maximaal 90 seconden ontlast worden (zie<br />

hoofdstuk 4.1 “Sleepas”). Bij bediening van de schakelaar op het dashboard ontluchten de sleepasbalgen via<br />

het elektro-pneumatisch ventiel. De sleepaswielen blijven aan de grond maar het gewicht op de achteras<br />

wordt tijdelijk verhoogd waardoor de achterwielen meer grip hebben. Dit kan nuttig zijn bij het wegrijden op<br />

gladde wegen.<br />

Luchtvering 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.3-7


2.4 Hoogteregeling met hef- of knielinrichting<br />

2.4.1 Hoogteregeling met hef- of knielinrichting (niet voor Groot Brittannië)<br />

Wanneer een hefsysteem op de Futura aanwezig is, zijn de SV1307 Knorr hoogteregelventielen vervangen<br />

door SV1295 ventielen {3,4,5}. Deze ventielen hebben een extra aansluiting 4 (zie Figuur 2). Als er op deze<br />

aansluiting druk wordt gezet, verschuift het evenwichtspunt van het hoogteregelventiel. De ingestelde<br />

afstand tussen de hefboom en de voertuigas komt hoger te liggen, zodat de afstand van het voertuig tot aan<br />

de grond groter wordt en het voertuig dus heft. Dit gebeurt onafhankelijk van de belading van het voertuig.<br />

Door hefventiel {8} (zie Figuur 5) te bedienen wordt er perslucht op aansluiting 4 gezet. Dit magneetventiel<br />

wordt door een schakelaar op het dashboard bediend.<br />

7 8<br />

6 6<br />

6<br />

4<br />

3<br />

5<br />

6<br />

6<br />

6<br />

1<br />

2<br />

CL 61502002_372.ai<br />

050199<br />

Figuur 5<br />

Hoogteregeling met hef- of knielinrichting<br />

1. Luchtketel achter<br />

2. Luchtketel voor<br />

3,4,5. Hoogteregelventiel<br />

6. Luchtbalg<br />

7. Knielventiel<br />

8. Hefventiel<br />

Als de hoogteregeling met een knielinrichting is uitgerust, wordt het knielventiel {7} gebruikt. In<br />

niet-bediende toestand laat deze de lucht naar aansluiting 4 door. Om nu toch de normale rijhoogte te<br />

verkrijgen heeft de hefboom een andere afstelling als bij een hefinrichting (zie hoofdstuk “Afstellingen”).<br />

Als het knielventiel {7} door de schakelaar op het dashboard bediend wordt, zal de lucht naar aansluiting 4<br />

van het hoogteregelventiel afgesloten worden. Het evenwichtspunt van het hoogteregelventiel verschuift.<br />

De ingestelde afstand tussen de hefboom en de voertuigas komt lager te liggen, zodat de afstand van het<br />

voertuig tot aan de grond kleiner wordt en het voertuig dus knielt. Dit gebeurt onafhankelijk van de belading<br />

van het voertuig.<br />

Luchtvering 5003803 + +<br />

5.3-8 Versie 97.6


2.4.2 Hoogteregeling met hef- of knielinrichting (Groot Brittannië)<br />

Voor Groot Brittannië gebruikt men de ontluchtingsventielen van de anti-tiltinstallatie om te knielen.<br />

2.5 Hoogteregeling met hef- en knielinrichting<br />

2.5.1 Werking hoogteregeling met hef- en knielinrichting<br />

6 6<br />

6<br />

11 12 13 14<br />

4<br />

3 7<br />

9<br />

8<br />

5<br />

10<br />

6<br />

<br />

6<br />

6<br />

1<br />

2<br />

CL 61502002_368.ai<br />

291298<br />

Figuur 6<br />

Hoogteregeling met hef- en knielinrichting<br />

1. Luchtketel achter<br />

2. Luchtketel voor<br />

3,4,5. Hoogteregelventiel<br />

6. Luchtbalg<br />

7,8,9,10. 3/2-Ventiel<br />

11,14. Hefventiel<br />

12,13. Knielventiel<br />

Voor een hoogteregeling met hef- en knielinrichting zijn er een aantal extra ventielen noodzakelijk. In het<br />

midden tegen het plafond van de bagageruimte zijn 4 3/2-magneetventielen aangebracht. Deze ventielen<br />

worden bediend door schakelaar {6} op het dashboard (zie Figuur 7).<br />

In geval van heffen laten de magneetventielen {11} en {14} ( zie Figuur 6) lucht door naar de<br />

hoogteregelventielen {3}, {4} en{5}. De lucht die op ingang 4 terecht komt zorgt ervoor dat het<br />

evenwichtspunt naar boven verschuift. Hierdoor wordt er lucht uit ketel {1} en {2} doorgelaten naar de<br />

luchtbalgen {6}. Als gevolg hiervan zal het chassis heffen. Als de schakelaar op het dashboard weer in de<br />

middenstand wordt gezet, ontlucht het inlaatventiel 4 via de hefventielen {11} en{14}. Het evenwichtspunt<br />

in het hoogteregelventiel zakt, waardoor het chassis weer in de oorspronkelijke stand terecht komt.<br />

Als de schakelaar in de stand “knielen” wordt gedrukt, komt er spanning op de 3/2-magneetventielen {12}<br />

en {13}. Deze ventielen laten nu de lucht uit de voorraadketels door naar de 3/2 ventielen {7}, {8}, {9} en<br />

{10}. Deze ventielen slaan om en de luchtbalgen ontluchten via deze ventielen. Hierdoor zakt het chassis<br />

ongeveer 8 cm. Zodra de schakelaar op het dashboard weer in de middenstand wordt gezet openen de<br />

Luchtvering 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.3-9


knielventielen zich weer waardoor de 3/2-ventielen {7} t/m {10} afvallen. Doordat de verbindingsstang<br />

tussen het chassis en het hoogteregelventiel de zuiger in dit ventiel omhoog heeft gedrukt, zal de lucht uit de<br />

voorraadketels naar de luchtbalgen stromen. Als de evenwichtstoestand<br />

is bereikt worden de aansluitingen 11 en 21 van de hoogteregelventielen weer afgesloten.<br />

2.5.2 Optie keuzeschakelaar<br />

Op de hoogteregeling met hef- en knielinrichting kan als optie een keuzeschakelaar {5} gemonteerd worden.<br />

Met deze keuzeschakelaar kan de chauffeur kiezen aan welke kant de Futura moet heffen of knielen (zie<br />

Figuur 7).<br />

6<br />

1 2 3 4<br />

5<br />

CL 61502002_366.ai<br />

291298<br />

Figuur 7<br />

Elektrisch schema hef- en knielinrichting met keuzeschakelaar<br />

1. Magneetventiel<br />

2. Magneetventiel<br />

3. Magneetventiel<br />

4. Magneetventiel<br />

5. Optie keuzeschakelaar<br />

0= voor + achter<br />

1= achter<br />

2= voor<br />

6. Schakelaar heffen/knielen<br />

0= neutraal<br />

1= knielen<br />

2= heffen<br />

De schakeling is zo ontworpen dat er nooit tegelijkertijd een kant kan heffen èn knielen.<br />

Als de schakelaars niet bediend zijn, branden de lampjes in de schakelaars zwak. Als een schakelaar bediend<br />

is brandt het desbetreffende lampje fel.<br />

Luchtvering 5003803 + +<br />

5.3-10 Versie 97.6


2.6 Hoogteregeling met hef, kniel- en anti-tilt inrichting<br />

Een hoogteregeling met hef, kniel- en anti-tilt inrichting komt voornamelijk voor in Groot-Brittannië.<br />

De hefinrichting zoals deze hier wordt gebruikt is dezelfde als de standaard uitvoering<br />

(zie paragraaf 2.4).<br />

6<br />

6<br />

11<br />

6<br />

9<br />

4<br />

7<br />

3<br />

5 10<br />

8<br />

6<br />

6<br />

6<br />

1<br />

2<br />

CL 61502002_367.ai<br />

291298<br />

Figuur 8<br />

Hoogteregeling met hef, kniel- en anti-tilt inrichting<br />

1. Luchtketel achter<br />

2. Luchtketel voor<br />

3,4,5. Hoogteregelventiel<br />

6. Luchtbalg<br />

7,8,9,10. Anti-tiltventiel<br />

11. Hefventiel<br />

Voor het knielen wordt gebruik gemaakt van elektro/ pneumatische ventielen {7} t/m {10} (zie Figuur 8).<br />

Deze ventielen worden bediend door een schakelaar op het dashboard. Als deze schakelaar in de “kniel”<br />

stand wordt gezet, worden de elektro/ pneumatische ventielen bekrachtigd waardoor de luchtbalgen<br />

ontluchten via deze ventielen. Een voorwaarde voor Groot-Brittannië is dat hierbij de handrem bediend moet<br />

zijn (zie Figuur 9). Als de handrem bediend is worden de relais R98 en R99 bekrachtigd waardoor de<br />

knielventielen ook bekrachtigd kunnen worden.<br />

Luchtvering 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.3-11


6 7<br />

5<br />

4<br />

Figuur 9<br />

1<br />

2 3<br />

Elektrisch schema hoogteregeling met anti-tilt inrichting<br />

CL 61502002_371.ai<br />

291298<br />

1. Knielventiel rechts<br />

2. Hefventiel<br />

3. Knielventiel links<br />

4. Dashboardschakelaar<br />

5. Controlelamp<br />

6. Anti-tilt schakelaar links<br />

7. Anti-tilt schakelaar rechts<br />

De elektro/ pneumatisch ventielen worden ook gebruikt als onderdeel van de anti-tilt inrichting. Elk<br />

voertuig kan tot een bepaalde hoek over een zijlingse helling rijden. Als deze hoek {a} (zie figuur 10) te<br />

groot wordt valt het voertuig om. Futura’s die uitgerust zijn met een anti-tilt inrichting hebben een verlaat<br />

kantelpunt (+5°) . Dit betekent dat het langer duurt voordat het voertuig omvalt.<br />

Figuur 10<br />

5 0 a<br />

Anti-tilt inrichting<br />

A<br />

B<br />

CL 61502002_112.ai<br />

200297<br />

A. Zonder anti-tilt<br />

B. Met anti-tilt<br />

Luchtvering 5003803 + +<br />

5.3-12 Versie 97.6


+<br />

5<br />

1.2bar<br />

1.2bar<br />

+<br />

-<br />

3<br />

4<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4<br />

1<br />

2<br />

+<br />

-<br />

2<br />

+<br />

In de hoofdbagageruimte, tegen het achterschot, zijn twee gewichten gemonteerd. Deze gewichten<br />

bewegen mee met de zijdelingse beweging van het voertuig. Op het moment dat de hellingshoek te groot<br />

wordt {a} Figuur 10, bedient de arm aan het gewicht een schakelaar (zie Figuur 9). Hierdoor worden aan<br />

één zijde de knielventielen ({7 en 8} of{9en 10}) bekrachtigd. Aan deze zijde ontluchten de luchtbalgen.<br />

Doordat tegelijkertijd het hefventiel aan de andere kant wordt bekrachtigd (zie Figuur 9), komt er lucht op<br />

ingang 4 van de hoogteregelventielen. Aan de zijde waar de knielventielen niet bekrachtigd zijn, worden de<br />

luchtbalgen maximaal belucht. De hellingshoek wordt hierdoor met 5° gecorrigeerd, {B} Figuur 10 waardoor<br />

het langer duurt voordat het voertuig omvalt.<br />

2.7 Hoogteregeling Duitsland<br />

Het elektrisch schema van de Duitse hoogteregeling bevat drie tijdrelais.<br />

2.7.1 Rijstand<br />

In normale bedrijfstoestand staat de knielschakelaar {5} op het dashboard in de stand 0. Relais R47 {19} is<br />

bekrachtigd (deuren moeten gesloten zijn) waardoor er spanning staat tot punt 5 van de hefschakelaar {11}<br />

(zie Figuur 11).<br />

B2<br />

14<br />

30<br />

ACC<br />

15<br />

p<br />

12<br />

p<br />

Z23<br />

7,5A<br />

29<br />

A1<br />

2 R5<br />

86<br />

30<br />

Z61<br />

7,5A<br />

D<br />

D<br />

R<br />

+58<br />

B2<br />

15<br />

A12<br />

12<br />

N3<br />

5 bar 5 bar<br />

A12<br />

11<br />

13 14<br />

+<br />

D<br />

15 16<br />

gn<br />

85 87<br />

B2<br />

16<br />

87a<br />

oe 1<br />

D<br />

D<br />

D<br />

A30<br />

9<br />

gl 1<br />

D<br />

p<br />

A12<br />

15<br />

B2<br />

17<br />

N3<br />

p<br />

---<br />

---<br />

gl 1<br />

3<br />

1-0<br />

4<br />

2 7<br />

9 2-1-0<br />

10 4 5<br />

5<br />

A30<br />

13<br />

26<br />

D<br />

TR 4<br />

15<br />

16 18<br />

A4<br />

A2<br />

86<br />

85<br />

87<br />

R47<br />

30<br />

87a<br />

19<br />

+ +<br />

p<br />

1<br />

A1<br />

1<br />

---<br />

N3<br />

4<br />

A12<br />

14<br />

D25<br />

D250 5<br />

2<br />

D25<br />

2<br />

A2<br />

24<br />

15<br />

16 18<br />

bw 1<br />

27<br />

A4<br />

A2<br />

R45<br />

86 30<br />

24<br />

85 87 87a<br />

TR 3<br />

R46<br />

Y1<br />

86 30<br />

85 87 87a<br />

25<br />

6<br />

0 2<br />

1<br />

A30 A30 A30<br />

3 4 1<br />

3<br />

4<br />

7 1 8 2<br />

10<br />

9<br />

A30<br />

2<br />

+58<br />

A30<br />

12<br />

11<br />

10<br />

9<br />

A30<br />

11<br />

6 5<br />

1-0<br />

2 8 1 7<br />

+58<br />

17<br />

R48<br />

30 86<br />

87a 87 85<br />

28<br />

gs 1<br />

TR 5<br />

Y1 A4 15<br />

-<br />

A2<br />

+<br />

D<br />

18 16<br />

60min.<br />

18<br />

31<br />

86<br />

30<br />

R51<br />

86<br />

30<br />

R52<br />

86<br />

30<br />

R49<br />

86<br />

30<br />

R50<br />

85 87 87a 85 87 87a 85 87 87a 85 87<br />

22 23 20 21<br />

87a<br />

A30<br />

7<br />

A30<br />

8<br />

A30<br />

5<br />

A30<br />

6<br />

A9<br />

A9<br />

A9<br />

4 1<br />

5<br />

7 8 9 10<br />

M5<br />

4<br />

M5<br />

1<br />

M5<br />

5<br />

A9<br />

2<br />

M5<br />

2<br />

Figuur 11<br />

Elektrisch schema hoogteregeling Duitsland<br />

M5<br />

9<br />

CL 61502002_373.ai<br />

291298<br />

1. Handremschakelaar<br />

2. ASR-ventiel<br />

3. Drukschakelaars op de openingszijde<br />

swingdeurpompen<br />

4. Sleutelschakelaar dashboard<br />

5. Knielschakelaar<br />

6. Keuzeschakelaar<br />

0= voor<br />

1= voor+achter<br />

2= achter<br />

7. Knielventiel achter<br />

8. Knielventiel voor<br />

9. Hefventiel achter<br />

10. Hefventiel voor<br />

11. Schakelaar heffen<br />

12. Drukschakelaars op de sluitzijde<br />

swingdeurpompen<br />

13. Open- en sluitpuls bedrijfsdeur<br />

14. Reviseerpuls (open) bedrijfsdeur<br />

15. Reviseerpuls (open) midden- of<br />

achterswingdeur<br />

16. Open- en sluitpuls midden- of<br />

achterswingdeur<br />

17. Bedrijfsdeur<br />

18. Midden- of achterswingdeur<br />

19. Relais R47<br />

20. Relais R49<br />

21. Relais R50<br />

22. Relais R51<br />

23. Relais R52<br />

24. Relais R24<br />

25. Relais R46<br />

26. Tijdrelais TR4<br />

27. Tijdrelais TR3<br />

28. Tijdrelais TR5<br />

29. Relais R5<br />

Luchtvering 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.3-13


2.7.2 Heffen<br />

Indien de chauffeur het voertuig wil heffen moet de knielschakelaar {5} in de stand 0 staan. Relais R47 {19}<br />

is dan bekrachtigd. Door nu schakelaar {11} in de stand 1 te zetten worden de hefventielen aangestuurd en<br />

de luchtbalgen maximaal belucht. Afhankelijk van de stand van keuzeschakelaar {6} worden de relais R49<br />

{20} en R50 {21} bekrachtigd waardoor de bijbehorende zijde niet heft. De luchtbalgen komen weer in de<br />

normale positie indien schakelaar {11} in de 0 stand wordt gezet.<br />

2.7.3 De eerste 0.1 s knielen<br />

Voorwaarden om te kunnen knielen:<br />

1. Parkeerrem ingeschakeld,<br />

2. Deuren gesloten,<br />

3. Sleutelschakelaar {4} op het dashboard ingeschakeld,<br />

4. Knielschakelaar {5} minimaal 10 seconden ingedrukt houden.<br />

Als aan deze voorwaarden is voldaan worden de knielventielen achter en/of voor aangestuurd waardoor het<br />

voertuig knielt. Afhankelijk van de stand van keuzeschakelaar {6}, worden de relais R51 {22} of R52 {23}<br />

bekrachtigd waardoor de bijbehorende zijde niet knielt.<br />

2.7.4 De eerste 10 s knielen<br />

De schakel volgorde van de eerste 10 s is als volgt:<br />

1. In de eerste 0.1 s wordt relais R45 {24} bekrachtigd en houdt zichzelf vast.<br />

2. Hierdoor wordt relais R46 {25} bekrachtigd.<br />

3. De stroom loopt van relais R46 {25} naar knielschakelaar {5}, sleutelschakelaar {4} naar tijdrelais TR4 {26}.<br />

4. Tevens loopt er een stroom van knielschakelaar {5} naar sleutelschakelaar {4}, relais R5 {29}, relais R45<br />

{24} en tijdrelais TR4 {26}. Deze wordt hierdoor bekrachtigd en zal na 10 s schakelen.<br />

5. De relais R51 {22} en R52 {23} kunnen bekrachtigd zijn en dit blijft ook zo.<br />

6. Als de deuren dicht zijn loopt er een stroom naar de contacten 30 van relais R51 {22} en R52 {23},<br />

waardoor de knielventielen voor en/of achter aangestuurd blijven. Dit is afhankelijk van de stand van de<br />

keuzeschakelaar {6}.<br />

7. Het ASR-ventiel wordt aangestuurd waardoor er niet kan worden weggereden.<br />

Als knielschakelaar {5} binnen 10 s wordt losgelaten valt de spanning van de contacten 30 van de<br />

relais R51 {22} en R52 {23} af, waardoor de luchtbalgen weer in de normaal stand terug komen.<br />

2.7.5 Na 10 sec. knielen<br />

Na 10 sec. mag knielschakelaar {5} worden losgelaten. Deze komt daardoor in de stand 1 te staan zie<br />

Figuur 11.<br />

Relais R46 {25} was bekrachtigd en blijft in deze toestand doordat er een stroom door het volgende circuit<br />

loopt: contact 30 van relais R46 {25} - knielschakelaar {5} - sleutelschakelaar {4} - tijdrelais TR4 {26} - spoel<br />

relais R46 {25}. Tijdrelais TR4 {26} slaat na 10 sec. om en houdt zichzelf vervolgens vast. De relais R51 {22}<br />

en R52 {23} blijven ook bekrachtigd (afhankelijk van de stand van keuzeschakelaar {6}). De spanning op de<br />

contacten 30 van de relais R51 {22} en R52 {23} blijft ook aanwezig waardoor het voertuig in de gekozen<br />

positie blijft. Het ASR-ventiel is ook bekrachtigd zodat wegrijden onmogelijk is.<br />

Luchtvering 5003803 + +<br />

5.3-14 Versie 97.6


2.7.6 Knielschakelaar {5} terug in stand 0<br />

Voordat het voertuig weer in normale positie terug kan komen moeten de deuren gesloten zijn. Als de<br />

deuren namelijk open zijn blijft er spanning op punt 15 van relais TR4 {26} waardoor de knielventielen<br />

aangestuurd blijven, ongeacht de stand van de knielschakelaar {5}.<br />

Als de knielschakelaar in de 0 stand wordt gezet gebeurt er het volgende:<br />

1. Relais TR4 {26}, R45 {24}, R46 {25} en eventueel R51 {22} en R52 {23} vallen af.<br />

2. De spanning op de contacten 30 van de relais R51 {22} en R52 {23} verdwijnt waardoor de balgen in de<br />

normale stand terug komen.<br />

3. De puls op contact Y1 van tijdrelais TR3 {27} verdwijnt, maar doordat dit een type C relais is blijft het<br />

contact 15-18 nog 10 seconden gesloten. Daarna valt dit contact af.<br />

4. Als er in deze 10 seconden een voorwerp tussen de deur komt, zorgt de reviseerpuls {14,15} ervoor dat<br />

tijdrelais TR5 {28} bekrachtigd wordt waardoor de knielventielen weer aangesproken worden en het<br />

voertuig dus zakt. Tijdrelais TR5 {28} blijft gedurende 60 minuten in deze stand staan, ongeacht de lengte<br />

van de reviseerpuls.<br />

5. Tijdrelais TR4 {26} wordt ook door de reviseerpuls bekrachtigd. De deuren gaan open waardoor er spanning<br />

op punt 15 van tijdrelais TR4 {26} komt. Dit relais houdt nu zichtzelf vast zodat er spanning op de<br />

knielventielen blijft. Zolang de deuren open blijven, blijft het voertuig in de knieltoestand.<br />

Luchtvering 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.3-15


3 Afstellen<br />

3.1 Hoogteregelventiel<br />

A<br />

CL 61502002_379.ai<br />

211298<br />

Figuur 12<br />

Instelmaat luchtbalg<br />

De afstelling van de hoogteregelventielen gebeurt aan de hand van de hoogte van de luchtbalgen.<br />

Alle luchtbalgen achter hebben een instelmaat van 260 mm, zowel Futura’s FL als Futura’s FH. De<br />

luchtbalgen vòòr hebben een instelmaat van 250 mm. Deze maat {A} wordt gemeten tussen de bovenkant<br />

van de onderplaat en de onderkant van de bovenplaat en is in te stellen met het hoogteregelventiel.<br />

Zorg ervoor dat het voertuig leeg is en horizontaal staat tijdens het afstellen van de hoogteregelventielen.<br />

1<br />

2<br />

4<br />

3<br />

Figuur 13<br />

Instelling luchtbalghoogte<br />

CL 61502002_356.cdr<br />

151298<br />

1. Hoogteregelventiel<br />

2. Verbindingsstang<br />

3. Moer<br />

4. Aansluiting (t.b.v. hef en- of knielinrichting)<br />

Het hoogteregelventiel {1} is gesloten als de verbindingsstang {2} in horizontale positie staat.<br />

1. Stel de effectieve lengte van verbindingsstang {2} in op 210 mm (zie Figuur 13).<br />

2. Draai de moeren {3} ongeveer tot het midden van de schroefdraad. Hierdoor worden de luchtbalgen belucht<br />

of ontlucht totdat de verbindingsstang weer horizontaal is.<br />

3. Meet de hoogte van de luchtbalgen en stel met behulp van de moeren {3} de correcte hoogte in.<br />

• Stang verlengen is beluchten.<br />

• Stang verkorten is ontluchten.<br />

Het hoogteregelventiel is juist ingesteld als de hoogte van de luchtbalgen 250 mm (voor) of 260 mm (achter)<br />

is en de verbindingsstang in horizontale positie is.<br />

Aansluiting {4} is aanwezig indien het voertuig uitgerust is met een hef en/of knielinrichting.<br />

Luchtvering 5003803 + +<br />

5.3-16 Versie 97.6


4 Storingen<br />

In de onderstaande tabel is een opsomming gegeven van de meest voorkomende storingen, met de<br />

bijbehorende oorzaak en oplossing.<br />

Storing Oorzaak Oplossing<br />

Luchtbalg defect Beschadiging of slijtage Vervangen (zie paragraaf 5)<br />

Vering stoot bij belast of<br />

onbelast voertuig<br />

Chassis komt niet op de juiste<br />

hoogte<br />

Constant afblazen via<br />

hoogteregel-ventielen<br />

Bij dalende keteldruk blijft de<br />

balgdruk niet konstant<br />

De druk in de luchtbalgen variëert<br />

Hefboomlengte van het<br />

hoogteregel-ventiel fout<br />

Hoogteregelventiel onjuist<br />

ingesteld<br />

Stand van de hefboom van het<br />

ventiel fout<br />

Te weinig druk in de ketel<br />

Onderste klepje in ventiel<br />

beschadigd<br />

Ventiel en soms ook<br />

toevoerleiding vervuild<br />

Terugslagklepje in<br />

hoogteregelventiel lek<br />

Zuiger in hoogteregelventiel zit<br />

vast. Glijvlakken van het<br />

ventielhuis beschadigd<br />

Hefboomlengte juist instellen<br />

(zie paragraaf 3)<br />

Hoogteregelventiel opnieuw<br />

afstellen (zie paragraaf 3)<br />

Hefboom horizontaal stellen<br />

(zie paragraaf 3)<br />

Luchtdruk moet 6 bar zijn.<br />

Controleer de drukregelaar<br />

(zie hoofdstuk 5.1 “<strong>Pneumatiek</strong><br />

algemeen”)<br />

Ventiel vernieuwen<br />

(zie paragraaf 5.3)<br />

Ventiel reinigen<br />

Ventiel vernieuwen<br />

(zie paragraaf 5.3)<br />

Ventiel vernieuwen<br />

(zie paragraaf 5.3)<br />

Luchtvering 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.3-17


5 Uit- en inbouw procedures<br />

5.1 Luchtbalgen compleet met bevestigingsplaten<br />

1<br />

2<br />

2<br />

CL 61502002_353.ai<br />

151298<br />

Figuur 14<br />

Vervangen van de luchtbalg<br />

1. Luchtaansluiting<br />

2. Bout<br />

1. Ontlucht de luchtbalgen. Dit kan op verschillende manieren:<br />

• Maak de verbindingsstang van de hoogteregeling los. Door deze stang nu naar beneden te bewegen<br />

ontlucht de desbetreffende balg.<br />

• Indien de Futura met een knielinrichting is uitgerust kan d.m.v. de schakelaar op het dashboard de<br />

luchtbalg ontlucht worden.<br />

2. Zet de krik op een plaats waar dit is toegestaan (zie hoofdstuk 4.2) en hef de Futura zodanig dat de<br />

luchtbalgen de maximale lengte hebben.<br />

3. Verwijder de luchtaansluiting {1}.<br />

4. Verwijder de vier bouten {2} en verwijder de luchtbalg met bevestigingsplaten.<br />

5. Monteer de nieuwe luchtbalg met bevestigingsplaten in omgekeerde volgorde.<br />

6. Stel de luchtbalghoogte af volgens de procedure van paragraaf 3.1<br />

5.2 Luchtbalg zonder bevestigingsplaten<br />

5.2.1 Uitbouwen<br />

Indien de luchtbalgen vervangen moeten worden is het eenvoudigste om de luchtbalg met<br />

bevestigingsplaten te vervangen. Als dit niet gewenst is, is het ook mogelijk om enkel de luchtbalg te<br />

vervangen.<br />

1. Voer de punten 1 en 2 uit van de procedure in paragraaf 5.1.<br />

2. Wrik de bovenkant van de balg met een bandijzer los. Let erop dat de kraag van de bovenste<br />

bevestigingsplaat niet beschadigd wordt, anders kunnen er luchtlekkages ontstaan.<br />

3. Trek de bovenkant er tussen uit.<br />

4. Wrik de onderkant van de balg met een grote schroevedraaier los van de kraag.<br />

Luchtvering 5003803 + +<br />

5.3-18 Versie 97.6


5.2.2 Inbouwen<br />

1. Vet beide kanten van de balg goed in met vet of een wasmiddel zodat deze goed over de kragen van de<br />

bevestigingsplaten glijden.<br />

2. Plaats de onderkant van de balg op de bevestigingsplaat.<br />

3. Zet de bovenkant van de balg recht onder de kraag van de bovenste bevestigingsplaat.<br />

4. Laat de Futura nu zover zakken totdat de kraag op de balg drukt.<br />

5. Vul de balg nu met lucht door de verbindingsstang van het hoogteregelventiel omhoog te bewegen.<br />

Als de bovenkant goed is ingezet springt deze vanzelf om de kraag heen.<br />

6. Verwijder de krik.<br />

7. Stel de luchtbalghoogte af volgens de procedure van paragraaf 3.1.<br />

5.3 Hoogteregelventiel<br />

5.3.1 Uitbouwen<br />

1<br />

3<br />

2<br />

1<br />

Figuur 15<br />

Hoogteregelventiel<br />

CL 61502002_357.cdr<br />

151298<br />

1. Luchtaansluitingen<br />

2. Inbusbout<br />

3. Bout<br />

Afhankelijk van de uitvoering heeft het hoogteregelventiel 3 of 4 luchtaansluitingen.<br />

1. Laat de lucht uit de hoogteregeling ontsnappen.<br />

2. Draai de luchtaansluitingen {1} los.<br />

3. Draai inbusbout {2} los zodat de verbindingsstang uit het hoogteregelventiel te schuiven is.<br />

4. Verwijder de twee bouten {3} en verwijder het hoogteregelventiel.<br />

5.3.2 Inbouwen<br />

Bouw het nieuwe hoogteregelventiel in omgekeerde volgorde in. Let er daarbij op dat de lengte van de<br />

verbindingsstang 210 mm is.<br />

Luchtvering 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.3-19


6 Onderhoud<br />

De luchtvering is nagenoeg onderhoudsvrij. Er zijn een paar punten die regelmatig onderhouden moeten<br />

worden.<br />

1. Maak de luchtbalgen bij elke servicebeurt schoon. Als deze erg smerig worden ontstaat er een schurende<br />

werking bij het heffen en knielen waardoor de slijtage van de balgen wordt versneld.<br />

Controleer bij elke servicebeurt de luchtbalgen op scheurtjes. Als er scheurtjes in zitten lekt de balg lucht en<br />

werkt de hoogteregeling niet meer goed waardoor de balg vervangen moet worden.<br />

2. Maak het hoogteregelventiel en de verbindingsstang bij elke servicebeurt schoon. Als deze te vuil zijn,<br />

beweegt de verbindingsstang te stroef waardoor de hoogteregeling niet meer goed werkt.<br />

3. Controleer de buitenmaat van de luchtbalg. Deze mag maximaal 89 cm. bedragen.<br />

7 Bestelnummers<br />

Bestelnummers van onderdelen die vervangen moeten worden zijn te vinden in het onderdelenboek.<br />

Controleer aan de hand van het chassisnummer of het juiste onderdelenboek aanwezig is. De bestelnummers<br />

voor onderdelen van de luchtvering staan in groep 699.<br />

Luchtvering 5003803 + +<br />

5.3-20 Versie 97.6


5.4 Luchtleidingen en koppelingen<br />

CL 61502002_305.ai<br />

230998


1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />

2 Veiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />

2.1 Veiligheid in de werkplaats . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />

3 Demontage- en montagevoorschriften . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4<br />

3.1 Demontage klemschroefkoppelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4<br />

3.1.1 Koppeling of ventiel vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4<br />

3.1.2 Leiding vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4<br />

3.2 Montage klemschroefkoppeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5<br />

3.3 Demontage insteekkoppeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7<br />

3.3.1 Koppeling of ventiel vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7<br />

3.3.2 Leiding vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8<br />

3.4 Montage insteekkoppelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8<br />

3.4.1 Insteekkoppelingen met metrische draad. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9<br />

3.4.2 Insteekkoppelingen met inch draad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10<br />

3.4.3 Leiding aan de insteekkoppeling monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11<br />

3.4.4 Montage op wartel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13<br />

4 Onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14<br />

5 Bestelnummers. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14<br />

Luchtleidingen en koppelingen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.4-1


Luchtleidingen en koppelingen 5003803 + +<br />

5.4-2 Versie 97.6


1 Inleiding<br />

Dit hoofdstuk beschrijft de montage en demontage van kunststof luchtleidingen aan koppelingen en<br />

ventielen. Deze luchtleidingen worden voornamelijk voor het remsysteem en de luchtvering gebruikt.<br />

Voor een veilige en storingsvrije werking is het belangrijk dat het monteren en vervangen van leidingen en<br />

ventielen nauwkeurig geschied.<br />

Men onderscheidt twee soorten koppelingen;<br />

1. Klemschroefkoppeling.<br />

2. Insteekkoppeling.<br />

Het voordeel van klemschroefkoppelingen is dat de wartel los gedraaid kan worden waardoor de leiding of<br />

koppeling makkelijk te vervangen is. Bij insteekverbindingen is dit niet het geval en moet indien de leiding<br />

vervangen wordt ook de insteekkoppeling vervangen worden.<br />

Met ingang van chassisnummer 6003370 (seizoen 95/96) worden in het luchtdruksysteem van rem- en<br />

veersysteem Raufoss insteekkoppelingen toegepast.<br />

De voorserie waarbij deze koppelingen getest zijn bestaat uit de chassisnummers 6003219 t/m 6003228.<br />

2 Veiligheid<br />

Een correcte werking van de pneumatische componenten is essentieel voor de veiligheid van chauffeur en<br />

passagiers. Een juiste werking kan alleen gegarandeerd worden als alle instructies t.a.v. montage nageleefd<br />

worden.<br />

Het niet naleven van deze instructies kan leiden tot gevaarlijke situaties.<br />

Installatie, onderhoud en reparatie mag alleen uitgevoerd worden door personeel dat getraind en<br />

geautoriseerd is door de BOVA service organisatie. Reparaties of onderhoudswerkzaamheden die door<br />

ongeautoriseerde personen uitgevoerd worden kunnen leiden tot gevaarlijke situaties en vallen buiten de<br />

garantiebepalingen.<br />

2.1 Veiligheid in de werkplaats<br />

Om veilig aan het pneumatisch systeem te kunnen werken is het noodzakelijk op de volgende punten te<br />

letten:<br />

• Zorg ervoor dat het systeem drukloos is voordat men hieraan gaat werken, dit om te voorkomen dat<br />

leidingen losschieten als deze losgedraaid worden.<br />

• Bescherm de bus tegen wegrollen.<br />

• Gebruik het juiste gereedschap.<br />

• Gebruik orginele componenten.<br />

Luchtleidingen en koppelingen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.4-3


3 Demontage- en montagevoorschriften<br />

3.1 Demontage klemschroefkoppelingen<br />

Maak het systeem drukloos. Dit om te voorkomen dat er leidingen losschieten als deze losgedraaid worden.<br />

3.1.1 Koppeling of ventiel vervangen<br />

1. Maak de omgeving rond het ventiel schoon.<br />

2. Draai wartel {1} los van ventiel {2} of koppeling.<br />

Figuur 1<br />

Demontage van leidingen<br />

CL 61502002_099.ai<br />

181298<br />

1. Wartel<br />

2. Ventiel of koppeling<br />

3. Snijring<br />

3. Vervang het ventiel of de koppeling en draai de wartel op het nieuwe ventiel of koppeling.<br />

3.1.2 Leiding vervangen<br />

Als de leiding lek is zijn er twee mogelijkheden:<br />

A. Indien het een lange luchtleiding betreft, is het gemakkelijker om op de plaats van de lekkage de leiding door<br />

te knippen (met de speciale kniptang) en op deze plaats een koppelstuk te monteren.<br />

B. Indien het een korte leiding betreft, is het beter een nieuwe leiding te monteren.<br />

Geval A<br />

1. Maak de omgeving rond de lekkage schoon zodat er geen vuil in de luchtleiding kan komen.<br />

2. Knip de leiding op de plaats van de lekkage door.<br />

3. Monteer een koppelstuk. Ga hierbij te werk volgens paragraaf 3.2.<br />

Geval B<br />

1. Maak de omgeving rond de wartels schoon zodat er geen vuil in de ventielen kan komen.<br />

2. Draai aan beide zijden van de luchtleiding de wartels los.<br />

3. De leiding kan er nu tussen uit.<br />

4. Knip de leiding door zodat de wartels opnieuw gebruikt kunnen worden.<br />

Om luchtlekkages te voorkomen mogen de snijring en insteekhuls niet meer gebruikt worden.<br />

5. Monteer een nieuwe leiding volgens paragraaf 3.2.<br />

Luchtleidingen en koppelingen 5003803 + +<br />

5.4-4 Versie 97.6


3.2 Montage klemschroefkoppeling<br />

Klemschroefkoppeling zijn gebruikt tot chassisnummer 6003369. Na dit chassisnummer worden<br />

insteekkoppelingen gebruikt. Om ervoor te zorgen dat de koppelingen niet lekken is een goede verbinding<br />

tussen luchtleidingen en koppeling zeer belangrijk. Volg hiervoor de onderstaande procedure voor het juist<br />

monteren van luchtleidingen aan koppelingen of ventielen.<br />

1. Knip de leiding op de juiste lengte recht af. Gebruik hiervoor een geschikte kniptang. Houd rekening met de<br />

insteeklengte. Verwijder zowel aan de binnen- als buitenkant de eventuele opstaande rand met een vijl. Dit<br />

om ervoor te zorgen dat de lucht zo weinig mogelijk weerstand ondervindt.<br />

2. Schuif eerst wartel {2} en vervolgens snijring {3} over de kunststof luchtleiding. De dikkere kraag van de<br />

snijring zit aan de wartel zijde.<br />

1 2 3<br />

Figuur 2<br />

Wartel en snijring over de leiding geschoven<br />

CL 61502002_097.ai<br />

230998<br />

1. Leiding<br />

2. Wartel<br />

3. Snijring<br />

3. Druk insteekhuls {4} in de leiding. De kraag van deze insteekhuls moet daarbij vlak tegen het uiteinde van de<br />

leiding liggen. Er mag geen ruimte tussen zijn. Tijdens het indrukken van de insteekhuls moeten de wartel en<br />

snijring achter het bereik van de insteekhuls liggen. Voor het indrukken van de insteekhuls zijn speciale<br />

gereedschappen te bestellen. Met een rubber hamer gaat dit echter ook goed.<br />

Gebruik geen metalen hamer. Dit beschadigt de opstaande rand van de insteekhuls.<br />

1 2 3 4<br />

Figuur 3<br />

Insteekhuls plaatsen<br />

CL 61502002_098.ai<br />

200297<br />

1. Leiding<br />

2. Wartel<br />

3. Snijring<br />

4. Insteekhuls<br />

4. Druk de leiding met de insteekhuls tegen de aanslag van de koppeling en draai de wartel met de hand zo ver<br />

als mogelijk vast. De snijring komt hierbij tussen de wartel en leiding vast te zitten.<br />

Luchtleidingen en koppelingen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.4-5


5. Draai de wartel met een momentsleutel aan. Zie onderstaande tabel.<br />

Leiding diameter<br />

Kracht (Nm)<br />

6x 1 10<br />

8x 1 15<br />

10 x 1 20<br />

12 x 1.25 25<br />

15 x 2 30<br />

De leiding wordt nu tussen de kraag van de insteekhuls en de voorkant van de snijring geklemd. Hierbij zet<br />

de leiding enigszins uit. Dit is bij demontage van de leiding goed te zien.<br />

Luchtleidingen en koppelingen 5003803 + +<br />

5.4-6 Versie 97.6


3.3 Demontage insteekkoppeling<br />

Maak het systeem drukloos. Dit om te voorkomen dat er leidingen losschieten als deze losgedraaid worden.<br />

3.3.1 Koppeling of ventiel vervangen<br />

5 3 2 5<br />

3 2<br />

4 4<br />

6<br />

5 1 5 1 6<br />

Figuur 4<br />

Demontage insteekverbindingen<br />

CL 61502002_107.ai<br />

230998<br />

1. Insteekkoppeling<br />

2. Wartel<br />

3. Kniestuk<br />

4. Verdeelblok of ventiel<br />

5. Leiding<br />

6. O-ring<br />

Leiding {5} is permanent met de insteekkoppeling {1} verbonden. Elk poging tot demonteren zal de<br />

klemring beschadigen waardoor deze verbinding gaat lekken. Ook demontage van wartel {2} en bocht {3}<br />

is onmogelijk.<br />

1. Maak de omgeving rond het ventiel schoon zodat er geen vuil in de leidingen terecht kan komen.<br />

2. Om het ventiel te vervangen is het mogelijk insteekkoppeling {1} in zijn geheel uit het ventiel {4} te draaien.<br />

Insteekkoppeling {1} draait dan over leiding {5}.<br />

3. Wartel {2} moet uit het ventiel gedraaid worden. De wartel draait vrij om het kniestuk.<br />

4. Na vervanging van het ventiel of verdeelblok kunnen de wartel en insteekkoppeling weer terug in het ventiel<br />

of verdeelblok gedraaid worden.<br />

5. De uitwendige O-ring {6} moet voordat deze hergebruikt wordt op beschadiging en vuil gecontroleerd<br />

worden.<br />

Luchtleidingen en koppelingen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.4-7


3.3.2 Leiding vervangen<br />

Zoals in de voorgaande paragraaf is vermeld kunnen de insteekkoppelingen wel gedemonteerd worden maar<br />

is dit niet toegestaan vanwege de luchtdichtheidsgarantie.<br />

Als de leiding lek is zijn er twee mogelijkheden:<br />

A. Indien het een lange luchtleiding betreft, is het gemakkelijker om op de plaats van de lekkage de leiding door<br />

te knippen (met de speciale kniptang) en op deze plaats een koppelstuk te monteren.<br />

B. Indien het een korte leiding betreft, is het beter een nieuwe leiding (inclusief insteekkoppelingen) te<br />

monteren.<br />

Geval A<br />

1. Maak de omgeving rond de lekkage schoon zodat er geen vuil in de luchtleiding kan komen.<br />

2. Knip de leiding op de plaats van de lekkage door.<br />

3. Monteer een insteekkoppelstuk. Ga hierbij te werk volgens paragraaf 3.4.3.<br />

Geval B<br />

1. Maak de omgeving rond de insteekkoppelingen schoon zodat er geen vuil in de ventielen kan komen.<br />

2. Draai aan beide zijden van de luchtleiding de insteekkoppelingen uit de ventielen.<br />

3. De leiding kan er nu tussen uit.<br />

4. Monteer een nieuwe leiding volgens paragraaf 3.4.3.<br />

3.4 Montage insteekkoppelingen<br />

Vanaf chassisnummer 6003370 worden insteekkoppelingen gebruikt om kunststof luchtleidingen aan<br />

ventielen te monteren. De voordelen van dit systeem t.o.v. de klemschroefkoppelingen zijn drieledig:<br />

1. snellere montage;<br />

2. eenvoudiger montage;<br />

3. beter luchtdicht.<br />

Het nadeel is dat bij vervanging van een leiding ook de insteekkoppeling vervangen moet worden.<br />

Ook bij deze insteekkoppelingen geldt dat een juiste montage belangrijk is voor de werking van het<br />

pneumatisch systeem. Volg hiervoor de onderstaande aanwijzingen op voor het juist monteren van<br />

luchtleidingen aan de insteekkoppelingen.<br />

Luchtleidingen en koppelingen 5003803 + +<br />

5.4-8 Versie 97.6


3.4.1 Insteekkoppelingen met metrische draad<br />

Elke insteekkoppeling met metrische draad is voorzien van een O-ring voor de afdichting.<br />

De O-ringen zijn niet oliebestendig en mogen daarom niet met diesel- of smeerolie in contact komen.<br />

CL 61502002_102.ai<br />

200297<br />

Figuur 5<br />

Metrische insteekkoppeling met O-ring<br />

Pas de aandraaimomenten toe zoals in onderstaande tabel zijn aangegeven.<br />

Draadmaat (mm)<br />

Kracht (Nm)<br />

M 10 x 1.0 18<br />

M 12 x 1.5 24<br />

M 14 x 1.5 28<br />

M 16 x 1.5 35<br />

M 22 x 1.5 40<br />

Luchtleidingen en koppelingen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.4-9


3.4.2 Insteekkoppelingen met inch draad<br />

De uitwendige draad is bij dit type insteekkoppelingen konisch. De inwendige draad kan konisch of cilindrisch<br />

zijn. Gebruik een vloeibare pakking (Loctite 542) om een goede afdichting te verkrijgen.<br />

CL 61502002_103.ai<br />

200297<br />

Figuur 6<br />

Insteekkoppeling met inch draad<br />

De onderstaande tabel is een richtlijn voor het aandraaien van de insteekkoppelingen met inch draad.<br />

Draadsoort<br />

Kracht (Nm)<br />

1/8" - 27 18<br />

1/4" - 18 28<br />

3/8" - 18 38<br />

1/2" - 14 42<br />

Luchtleidingen en koppelingen 5003803 + +<br />

5.4-10 Versie 97.6


3.4.3 Leiding aan de insteekkoppeling monteren<br />

Het leidinguiteinde moet bij voorkeur haaks worden afgeknipt met een speciale kniptang.<br />

Een hoek van maximaal 15° is echter toegestaan.<br />

Max 15 o<br />

L<br />

CL 61502002_104.ai<br />

230998<br />

Figuur 7<br />

Leidinguiteinde<br />

Houd met het afknippen rekening met de insteeklengte (L). Deze lengte is afhankelijk van de leidingmaat.<br />

In onderstaande tabel is het maximale insteekgedeelte per leidingmaat aangegeven.<br />

Leidingmaat<br />

Insteeklengte L (mm)<br />

6 x 1 mm 19.5<br />

8 x 1 mm 20.5<br />

10 x 1.25 mm 24<br />

10 x 1.5 mm 24<br />

12 x 1.5 mm 25<br />

15 x 1.5 mm 27<br />

16 x 2 mm 27<br />

18 x 2 mm 27<br />

1/4" inch 19.5<br />

3/8" inch 23.5<br />

1/2" inch 25.5<br />

5/8" inch 27.5<br />

Luchtleidingen en koppelingen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.4-11


Het monteren van de leiding in de insteekkoppeling gaat zonder gereedschap in drie stappen:<br />

1. Druk de leiding in de insteekkoppeling tot de eerste O-ring.<br />

2. Druk en draai tegelijkertijd de leiding tot de aanslag.<br />

3. Controleer de verbinding door de leiding terug te trekken. Als dit niet lukt is de verbinding goed.<br />

1<br />

2<br />

CL 61502002_105.ai<br />

230998<br />

Figuur 8<br />

Montage van de leiding aan de insteekkoppeling<br />

1. Leiding<br />

2. Insteekkoppeling<br />

Alle insteekkoppelingen worden in de fabriek op juiste montage en dichtheid getest, voordat er een<br />

dichtheidsgarantie wordt afgegeven.<br />

De constructie van de insteekkoppeling maakt het mogelijk om deze na opening weer opnieuw te gebruiken.<br />

Als de insteekkoppeling open is geweest vervalt echter de dichtheidsgarantie. Als er een leiding vervangen<br />

moet worden, vervang dan ook de insteekkoppeling.<br />

Luchtleidingen en koppelingen 5003803 + +<br />

5.4-12 Versie 97.6


3.4.4 Montage op wartel<br />

3<br />

4<br />

2<br />

1<br />

1<br />

Figuur 9<br />

Montage van een verdeelstuk op een wartel<br />

CL 61502002_106.ai<br />

200297<br />

1. Wartel<br />

2. Beschermkap<br />

3. Insteekkoppeling<br />

4. Verdeelstuk<br />

1. Draai wartel {1} in een ventiel of verdeelblok.<br />

Vast is vast, forceer dus niet.<br />

2. Verwijder beschermkap {2}. Deze is blauw voor de kleine uitvoering en rood voor de grote uitvoering.<br />

3. Draai insteekkoppelingen {3} op verdeelstuk {4}.<br />

4. Druk verdeelstuk {4} krachtig op de wartel {1}.<br />

De montage gaat lichter indien gelijktijdig het verdeelstuk wordt verdraaid.<br />

5. Controleer de verbinding door aan het verdeelstuk te trekken. Als deze niet los gaat is de verbinding goed.<br />

Het verdeelstuk is nu draaibaar, maar kan niet losgemaakt worden van de wartel. De wartelverbindingen<br />

zijn niet geschikt voor gebruik tussen chassis en as.<br />

Luchtleidingen en koppelingen 5003803 + +<br />

Versie 97.6 5.4-13


4 Onderhoud<br />

De luchtleidingen en de koppelingen zijn onderhoudsvrij. Wel is het noodzakelijk dat eenmaal per jaar de<br />

omgeving rond de koppelingen en ventielen wordt schoongemaakt. Controleer na het schoonmaken de<br />

koppelingen en ventielen op luchtlekkage. Dit kan door deze met zeepsop nat te maken. Een lekkage is te<br />

zien aan de luchtbellen die dan ontstaan.<br />

5 Bestelnummers<br />

Bestelnummers van onderdelen die vervangen moeten worden zijn te vinden in het onderdelenboek.<br />

Controleer aan de hand van het chassisnummer of het juiste onderdelenboek aanwezig is.<br />

De bestelnummers voor onderdelen van luchtleidingen en koppelingen staan in groep 600.<br />

Luchtleidingen en koppelingen 5003803 + +<br />

5.4-14 Versie 97.6

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!