5.0 Pneumatiek - Training Registration System
5.0 Pneumatiek - Training Registration System
5.0 Pneumatiek - Training Registration System
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Inhoudsopgave hoofdstuk 5<br />
5.1 <strong>Pneumatiek</strong> algemeen<br />
5.2 Remmen<br />
5.3 Luchtvering<br />
5.4 Luchtleidingen en koppelingen
Hoofdstuk 5<br />
<strong>Pneumatiek</strong>
5.1 <strong>Pneumatiek</strong> algemeen
1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />
2 Veiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />
3 Voorzorgsmaatregelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />
3.1 Veiligheid in de werkplaats . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />
4 Pneumatische energievoorziening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4<br />
4.1 Schema pneumatische energievoorziening. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4<br />
4.2 Luchtdroger . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5<br />
4.2.1 Werking luchtdroger . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5<br />
4.2.2 Controle luchtdroger . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6<br />
4.2.3 Filterelement vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6<br />
4.2.4 Controleren en afstellen uitschakeldruk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7<br />
5 Kring IV . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8<br />
5.1 Schema kring IV . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8<br />
5.2 Beschrijving kring IV . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9<br />
5.2.1 Luchthoorn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9<br />
5.2.2 Kofferklep vergrendeling (optie) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9<br />
6 Bestelnummers. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9<br />
<strong>Pneumatiek</strong> algemeen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.1-1
<strong>Pneumatiek</strong> algemeen 5003803 + +<br />
5.1-2 Versie 97.6
1 Inleiding<br />
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het pneumatisch systeem van de Bova Futura.<br />
Het pneumatische systeem van de Bova futura is opgedeeld in vier verschillende kringen.<br />
Deze kringen zijn:<br />
Kring I + II Bedrijfsrem<br />
III Handrem (noodrem)<br />
IV Luchtvering, deurbediening en overige accessoires.<br />
Van de hierboven beschreven kringen zijn de remkringen (I t/m III) beschreven in hoofdstuk 5.2.<br />
De luchtvering (kring IV) is beschreven in hoofdstuk 5.3 en hoofdstuk 5.4 gaat over luchtleidingen en<br />
koppelingen. De deurbediening (kring IV) staat beschreven in hoofdstuk 9.1.<br />
In dit hoofdstuk wordt verder ingegaan op de overige pneumatische componenten van kring IV.<br />
2 Veiligheid<br />
Een veilige werking van het pneumatische systeem kan alleen gegarandeerd worden als alle<br />
veiligheidsinstructies nageleefd worden. Lekkage in het pneumatisch systeem dient zo snel mogelijk<br />
verholpen te worden i.v.m. het niet of slecht functioneren van bepaalde componenten.<br />
Installatie, onderhoud en reparatie mag alleen uitgevoerd worden door personeel dat getraind en<br />
geautoriseerd is door de Bova-service organisatie. Reparaties of onderhoudswerkzaamheden die door<br />
niet-geautoriseerde personen uitgevoerd worden, kunnen leiden tot gevaarlijke situaties en vallen buiten de<br />
garantiebepalingen.<br />
3 Voorzorgsmaatregelen<br />
3.1 Veiligheid in de werkplaats<br />
Om veilig aan het pneumatisch systeem te kunnen werken is het noodzakelijk op de volgende punten te<br />
letten:<br />
1. Zorg ervoor dat bij het losdraaien van leidingen en koppelingen het systeem drukloos is, in verband met het<br />
wegslaan van de leidingen.<br />
2. Zorg voor een goede afzuiging van uitlaatgassen en dampen van reinigings- en oplosmiddelen.<br />
3. Bescherm de bus tegen wegrollen.<br />
4. Verwijder de accuklemmen van de accu als er aan de elektromagnetisch gestuurde ventielen wordt gewerkt.<br />
5. Gebruik alleen degelijk gereedschap.<br />
<strong>Pneumatiek</strong> algemeen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.1-3
4 Pneumatische energievoorziening<br />
4.1 Schema pneumatische energievoorziening<br />
De pneumatische energievoorziening start bij de luchtcompressor {1} op de motor zelf. De compressor perst<br />
de lucht via een luchtkoeler {4} naar de luchtdroger {6/7/8}. Vanaf de luchtdroger gaat de lucht via de<br />
natte ketel {10} naar het vierkringsveiligheidsventiel, waar het systeem wordt verdeeld over 4 kringen.<br />
Figuur 1<br />
Schema pneumatische energievoorziening<br />
CL 61502002_329.cdr<br />
261198<br />
Legenda, energievoorziening:<br />
1. Compressor<br />
2. Testaansluiting<br />
3. Dempingtank<br />
4. Koeler<br />
5. Overdrukventiel<br />
6./7./8. Luchtdroger/drukregelaar<br />
9. Regeneratieketel<br />
10. “Natte” ketel<br />
11. Afblaasventiel<br />
12. Vierkringsveiligheidsventiel<br />
<strong>Pneumatiek</strong> algemeen 5003803 + +<br />
5.1-4 Versie 97.6
4.2 Luchtdroger<br />
De luchtdroger is ontwikkeld om water, olie en vuil te verwijderen uit het pneumatisch systeem.<br />
De drukregelaar is in het luchtdrogerhuis geïntegreerd.<br />
• Droge lucht voorkomt dat kleppen en mechanische onderdelen worden aangetast door corrosie.<br />
• Vermindert het vochtgehalte en reduceert hierdoor het risico van remsysteem-bevriezing.<br />
• Vermindert de vervuiling waardoor slijtage aan het systeem wordt voorkomen.<br />
• Tevens zal worden voorkomen dat door ophoping van het vuil in de leidingen een luchtweerstand optreedt<br />
met als gevolg een slecht werkend systeem.<br />
3<br />
1<br />
2<br />
CL 61502002_333.ai<br />
011298<br />
Figuur 2<br />
Luchtdroger<br />
1. Filterelement<br />
2. Drukregelaar<br />
3. Regeneratieketel<br />
Technische specificaties;<br />
Uitschakeldruk<br />
Verhitter<br />
Inschakeltemperatuur<br />
Uitschakeltemperatuur<br />
Werkgebied<br />
9,8 bar<br />
1000 W 24 V<br />
minimaal +2° C, maximaal +33° C<br />
maximaal +33° C<br />
− 40° C tot + 65° C<br />
4.2.1 Werking luchtdroger<br />
Normaal bedrijf<br />
De lucht wordt door het filterelement {1} gezuiverd van water, olie en vuildeeltjes en gaat vervolgens naar<br />
het vierkringsveiligheidsventiel.<br />
Regeneratie<br />
Bij het bereiken van de uitschakeldruk (ingesteld met drukregelaar {2}) wordt de lucht van de compressor<br />
direct afgeblazen. De lucht uit de regeneratieketel {3} wordt tegengesteld door het filterelement geblazen,<br />
waardoor verzameld vuil, olie en water uit het filterelement wordt verwijderd.<br />
Na het regenereren gaat de lucht weer via het filterelement naar het vierkringsveiligheidsventiel en wordt de<br />
regeneratieketel weer met schone droge lucht gevuld.<br />
<strong>Pneumatiek</strong> algemeen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.1-5
4.2.2 Controle luchtdroger<br />
1. Blaas maandelijks de “natte” ketel af.<br />
2. Controleer tijdens het afblazen of er water en/of olie meekomt, als dit iedere maand meer wordt moet het<br />
element vervangen worden. Als er steeds meer olie uit de ketel komt moet de luchtcompressor gecontroleerd<br />
worden.<br />
4.2.3 Filterelement vervangen<br />
1<br />
2<br />
3<br />
Figuur 3<br />
CL 61502002_336.ai<br />
011298<br />
Filterelement vervangen<br />
1. Filterelement<br />
2. Luchtdrogerhuis<br />
3. Instelschroef<br />
1. Maak de luchtdroger drukloos door voorzichtig een koppeling van de leiding vanaf de luchtcompressor naar<br />
de luchtdroger te lossen, of het systeem leeg te “trappen” door het rempedaal diverse malen te bedienen.<br />
Controleer of het systeem drukloos is, voordat het filterelement {1} wordt verwijderd.<br />
2. Verwijder het filterelement {1} als de luchtdroger drukloos is.<br />
3. Controleer de schroefdraad van het luchtdrogerhuis {2} op beschadigingen.<br />
4. Smeer de afdichtring van het nieuwe filterelement spaarzaam in met vet.<br />
5. Monteer het filterelement door deze met de hand vast te draaien totdat de afdichtring aanligt. Draai het<br />
filterelement {1} vervolgens nog een volle omwenteling met de hand vast.<br />
6. Breng de losgenomen koppeling aan. Breng het systeem op druk, controleer de luchtdroger op eventuele<br />
luchtlekkage.<br />
<strong>Pneumatiek</strong> algemeen 5003803 + +<br />
5.1-6 Versie 97.6
4.2.4 Controleren en afstellen uitschakeldruk<br />
De uitschakeldruk kan worden bijgesteld door middel van de instelschroef {3} in huis te verdraaien,<br />
zie Figuur 3.<br />
Controleren<br />
1. Blaas het systeem gedeeltelijk af.<br />
2. Start de motor.<br />
3. Controleer bij welke druk de drukregelaar uitschakelt.<br />
Controleer de druk met de manometers op het dashboard<br />
Afstellen<br />
1. Verwijder de beschermdop {3}, achter de beschermdop bevindt zich de instelschroef.<br />
2. Verdraai met een veertang de instelschroef:<br />
links-om (drukverlagend)<br />
rechts-om (drukverhogend)<br />
<strong>Pneumatiek</strong> algemeen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.1-7
5 Kring IV<br />
5.1 Schema kring IV<br />
CL 61502002_328.cdr<br />
261198<br />
Figuur 4<br />
Pneumatisch schema kring IV<br />
Legenda, kring IV:<br />
1. Vierkringsveiligheidsventiel<br />
2. Luchthoorn<br />
3. Luchtketel<br />
4. Voordeurbediening<br />
5. Luchtbalg (luchtvering)<br />
6. Hoogteregelventiel (luchtvering)<br />
7. Filter<br />
8. Reduceerventiel (luchtvering)<br />
9. Snelheidsbegrenzer<br />
10/11.Motorrem<br />
12. Motorstartbeveiliging AVS / automaat<br />
13. Tweewegventiel<br />
14. Sleepas-blokkeerinrichting<br />
15. Aansturing sleepasontlasting<br />
16. Deurbediening midden<br />
17. Bediening schuifklep van toilet<br />
18. Bagageklepvergrendeling<br />
19. Drukschakelaar (motorstop/rem)<br />
20. Motorstop / rem bedieningsventiel<br />
21. Meetpunt<br />
22. Koppelingsversterker<br />
23. AVS<br />
24. Versnellingsbakbediening<br />
25. Hef -en knielinrichting<br />
<strong>Pneumatiek</strong> algemeen 5003803 + +<br />
5.1-8 Versie 97.6
5.2 Beschrijving kring IV<br />
Op kring IV zijn alle nevenverbruikers aangesloten, dit zijn de luchtverbruikers die niet tot het<br />
hoofdremsysteem van het voertuig behoren.<br />
Figuur 4 geeft een overzicht van de mogelijke voorkomende verbruikers.<br />
De werking van de verbruikers wordt met uitzondering van de luchthoorn en de kofferklepvergrendeling in<br />
de betreffende hoofdstukken beschreven, zie het overzicht.<br />
• Deurbediening (zie hoofdstuk 9.1)<br />
• Luchtvering (zie hoofdstuk 5.3)<br />
• Snelheidsbegrenzer<br />
en motorstop (zie hoofdstuk 7.6)<br />
• AVS-systeem (zie hoofdstuk 3.4)<br />
• Sleepas (zie hoofdstuk 4.1)<br />
• Koppeling (zie hoofdstuk 3.2)<br />
• Versnellingsbak (zie hoofdstuk 3.6 of 3.7)<br />
Zie het betreffende hoofdstuk voor systemen die niet in deze paragraaf zijn beschreven.<br />
5.2.1 Luchthoorn<br />
De luchthoorn heeft één luchtaansluiting en wordt aangestuurd middels een relais.<br />
De luchthoorn is gemonteerd boven het reservewiel achter de spoilerklep.<br />
5.2.2 Kofferklep vergrendeling (optie)<br />
De kofferklep kan alleen worden geopend als de cilinder in de handgreep pneumatisch wordt bekrachtigd.<br />
Als dit het geval is kan de klep handmatig worden geopend. Kan de cilinder niet worden aangestuurd<br />
(door b.v. een defect) bestaat nog de mogelijkheid om met een sleutel de deur te openen.<br />
Het elektro-pneumatisch ventiel dat de cilinders in de handgrepen aanstuurt bevindt zich tegen het plafond in<br />
de bagageruimte aan de voorzijde.<br />
6 Bestelnummers<br />
Bestelnummers van onderdelen die vervangen moeten worden zijn te vinden in het onderdelenboek.<br />
Controleer aan de hand van het chassisnummer of het juiste onderdelenboek aanwezig is.<br />
De bestelnummers van koppelingen en de luchtdroger staan in groep 600. In groep 699 staan de meeste<br />
onderdelen vermeld die gebruikt worden in de kringen I t/m IV.<br />
<strong>Pneumatiek</strong> algemeen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.1-9
<strong>Pneumatiek</strong> algemeen 5003803 + +<br />
5.1-10 Versie 97.6
5.2 Remmen
1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />
2 Veiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />
3 Voorzorgsmaatregelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />
3.1 Veiligheid in de werkplaats . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />
4 Werking remsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4<br />
4.1 Remkring 1 (achteras) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9<br />
4.2 Remkring 2 (vooras) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9<br />
4.3 Remkring 3 (handremcircuit) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10<br />
4.4 ABS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10<br />
4.5 Aanvullingen m.b.t. sleepasinrichting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11<br />
5 Remuitvoeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11<br />
6 Schijfremmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12<br />
6.1 Werking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12<br />
6.2 Nastellen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13<br />
6.3 Onderhoudsvoorschriften . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13<br />
6.3.1 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13<br />
6.3.2 Remblokken controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13<br />
6.4 Remblokken vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14<br />
6.4.1 Remblokken uitbouwen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14<br />
6.4.2 Remblokken uitnemen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15<br />
6.4.3 Controleer de drukstukafdichting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16<br />
6.4.4 Remzadel en geleidepennen controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16<br />
6.4.5 Remblokken inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17<br />
6.4.6 Luchtspleet instellen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17<br />
6.5 Remschijf controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18<br />
6.5.1 Remschijf vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19<br />
6.5.2 Remcilinders vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19<br />
7 Trommelremmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20<br />
7.1 Werking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20<br />
7.2 In- en nastellen van de remmen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21<br />
7.3 Onderhoudsvoorschriften . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22<br />
7.3.1 Controle remvoeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22<br />
7.3.2 Controle remtrommel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23<br />
7.3.3 Controle S-nok en remas . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23<br />
7.3.4 Remvoeringen vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24<br />
7.3.5 Klinken van remvoeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24<br />
7.3.6 Afdraaien van remvoeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25<br />
8 Rembalansmeting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25<br />
8.1 Uitbouwen / inbouwen voetremventiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26<br />
Remmen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.2-1
9 Testprocedure anti-blokkeersystemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27<br />
9.1 Toepassing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27<br />
9.2 Testen m.b.v. de blinkcode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27<br />
9.3 Opbouw blinkcode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29<br />
9.3.1 Startblok . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30<br />
9.3.2 Systeemblok . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30<br />
9.3.3 Foutblok 1 en 2. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30<br />
9.3.4 Voorbeeld . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31<br />
9.4 Blinkcode tabel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32<br />
9.5 Reparatie tabel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37<br />
9.6 Werkwijze. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39<br />
10 Storingen remsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39<br />
11 Bestelnummers. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40<br />
12 Bijlagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40<br />
Remmen 5003803 + +<br />
5.2-2 Versie 97.6
1 Inleiding<br />
De Bova Futura bus is uitgerust met een drievoudig pneumatisch remsysteem. Afhankelijk van de wensen van<br />
de klant is het voertuig uitgerust met schijfremmen of trommelremmen.<br />
De remsystemen onderscheiden zich in trommel- en schijfremmen.<br />
• standaard trommel op vooras vanaf begin Futura t/m chassisnummer 6003346;<br />
• optioneel schijfremmen op vooras vanaf chassisnummer 5003356 tot 6003346;<br />
• standaard schijfremmen op vooras vanaf chassisnummer 6003346.<br />
De drie-assige bussen worden rondom uitgerust met schijfremmen.<br />
De werking van beide soorten alsmede de montage en demontage van beide remmen (of remdelen) worden<br />
in dit hoofdstuk behandeld. Afwijkende werkzaamheden als gevolg van iets veranderde uitvoeringen is<br />
mogelijk maar zullen door vakmensen zeker worden herkend.<br />
Om er zeker van te zijn dat het juiste onderdeel wordt besteld dient het onderdelenboek geraadpleegd te<br />
worden.<br />
2 Veiligheid<br />
Een veilige werking van het remsysteem kan alleen gegarandeerd worden als alle instructies m.b.t.<br />
afstellingen en onderhoud nageleefd worden. Het niet naleven van deze instructies kan leiden tot gevaarlijke<br />
situaties en onvoorspelbaar remgedrag.<br />
Installatie, onderhoud en reparatie mag alleen uitgevoerd worden door personeel dat getraind en<br />
geautoriseerd is door de Bova service organisatie. Reparaties of onderhoudswerkzaamheden die door<br />
niet-geautoriseerde personen uitgevoerd worden, kunnen leiden tot gevaarlijke situaties en vallen buiten de<br />
garantie bepalingen.<br />
3 Voorzorgsmaatregelen<br />
3.1 Veiligheid in de werkplaats<br />
Om veilig aan het remsysteem te kunnen werken is het noodzakelijk op de volgende punten te letten:<br />
1. Zorg voor een goede afzuiging van uitlaatgassen en dampen van reinigings- en oplosmiddelen.<br />
2. Let bij het monteren van remdelen op dat deze onderdelen zuiver zijn gemaakt.<br />
3. Bescherm de bus tegen wegrollen.<br />
4. Wees ervan overtuigd dat de bus op een veilige manier is opgekrikt en dat deze niet van de krik kan vallen.<br />
5. Schroef de accuklemmen los van de accu als aan het ABS systeem wordt gewerkt (tenzij anders vermeld).<br />
6. Gebruik degelijke gereedschappen.<br />
7. Gebruik alleen gereedschappen die perfect passend zijn.<br />
Veel onderdelen van het remsysteem zijn met grote aanhaalmomenten vastgezet. Er kunnen gevaarlijke<br />
situaties ontstaan als niet de juiste gereedschappen worden gebruikt om deze onderdelen los te draaien.<br />
Remmen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.2-3
4 Werking remsysteem<br />
Het pneumatisch systeem van de Futura is opgebouwd uit vier kringen (zie schema).<br />
De samengeperste lucht die door de compressor is opgebouwd komt via de drukregelaar bij de vierkringsveiligheidsventiel<br />
terecht. Hier wordt het pneumatisch systeem opgesplitst in vier kringen. Bij uitval van één<br />
kring worden de overige kringen beveiligd tegen leegstromen. Er worden drie kringen voor het remsysteem<br />
gebruikt. Kring 4 is de accessoirekring en wordt in dit hoofdstuk niet behandeld.<br />
Voordat de afzonderlijke kringen worden beschreven volgt eerst een overzicht van het totale remcircuit, voor<br />
zowel de Futura 2-assers als de Futura 3-assers. Vervolgens is in een kolom aangegeven wat de functie is van<br />
de diverse onderdelen.<br />
De postnummers 1 t/m 11 in de beide schema’s worden in het hoofdstuk 5.1 “<strong>Pneumatiek</strong> algemeen”<br />
paragraaf 4 “Pneumatische energievoorziening” beschreven.<br />
Remmen 5003803 + +<br />
5.2-4 Versie 97.6
25<br />
33<br />
25<br />
25<br />
Figuur 1<br />
Pneumatisch schema Futura 2-asser<br />
Remmen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.2-5
Componententlijst Futura 2-asser<br />
12 Vierkringsveiligheidsventiel<br />
Verdeelt het pneumatisch systeem in vier parallelle kringen waardoor bij<br />
uitval van een kring de overige beveiligd worden tegen leegstromen.<br />
13 Testaansluiting Aansluiting voor manometer<br />
Tevens kan de luchtdrukinstallatie van buitenaf worden gevuld.<br />
(alleen via deze vulnippel)<br />
14 Luchtketel Voorraad ketels voor het remsysteem.<br />
15 Voetremventiel Bedient de twee bedrijfsremkringen onafhankelijk van elkaar.<br />
16 Remlichtschakelaar Schakelt als het rempedaal wordt bediend.<br />
17 Manometer Dubbel werkende manometer. Geeft de luchtdruk in beide<br />
bedrijfsremkringen aan.<br />
18 Zoemer Gaat af als een van de bedrijfsremkringen onder de 5 bar komt.<br />
19 Terugslagventiel Voorkomt dat de lucht van kring 3 niet terug naar het<br />
vierkringsveiligheidsventiel kan stromen wanneer de veerreminstallatie<br />
met lucht van buitenaf wordt gelost.<br />
20 Vulnippel Via het handremcircuit kan b.v. een (reserve) band worden belucht.<br />
21 Handremventiel Bedient de parkeerreminstallatie. Kan ook als noodremventiel gebruikt<br />
worden.<br />
22 Lage drukschakelaar Schakelt de controlelampen uit wanneer een druk groter dan 5 bar<br />
wordt bereikt.<br />
23 Controlelamp Licht op als de druk in het parkeerremcircuit onder de 5 bar komt.<br />
24 Snellosklep Blaast de lucht in de remcilinders zo snel mogelijk af.<br />
25 ABS ventiel Laat de lucht tijdens normaal bedrijf door naar de remcilinders. Sluit de<br />
lucht naar de remcilinders af als de ABS regelunit een blokkering<br />
constateert.<br />
26 ABS/ ASR regelunit Zorgt ervoor dat de wielen niet blokkeren tijdens het remmen. Tevens<br />
zorgt deze unit ervoor dat de aangedreven wielen niet spinnen tijdens<br />
optrekken op gladwegdek.<br />
27 ABS sensor Registreren eventuele blokkeringen van de wielen en geven dit door<br />
naar de ABS/ASR regelunit.<br />
28 Remslang<br />
29 Remcilinder Drukt de remblokken tegen de schijven bij bediening van de bedrijfsrem.<br />
30 Wisselklep Dient ervoor om één leiding afwisselend van twee zijden te kunnen<br />
beluchten. Hiermee wordt voorkomen dat tegelijkertijd de bedrijfsrem<br />
en de parkeerrem de rem-nokas verdraaien.<br />
31 Remslang<br />
32 Veerremcilinders Drukt de remschoenen tegen de remtrommel bij bediening van de<br />
bedrijfs-, parkeer- en noodrem.<br />
33 ASR regelkleppen Laat lucht door naar de remcilinders van de aangedreven wielen als de<br />
ABS/ASR regelunit bepaald heeft dat deze doorslaan.<br />
Remmen 5003803 + +<br />
5.2-6 Versie 97.6
25<br />
25 25<br />
Figuur 2<br />
Pneumatisch schema Futura 3-asser<br />
Remmen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.2-7
De punten 12 t/m 29 zijn identiek aan de Futura 2-asser<br />
Componententlijst Futura 3-asser<br />
30 Wisselklep Dient ervoor om één leiding afwisselend van twee zijden te kunnen<br />
beluchten. Hiermee wordt voorkomen dat tegelijkertijd de bedrijfsrem en<br />
de parkeerrem de rem-nokas verdraaien.<br />
31 Relaisventiel Dient om de remkamers snel te kunnen beluchten en ontluchten, waardoor<br />
de aanspreektijd en het lossen van de remmen wordt bekort.<br />
32 ABS/ASR<br />
regelkleppen<br />
Laat lucht door naar de remcilinders van de aangedreven wielen als de<br />
ABS/ASR regelunit bepaalt heeft dat deze doorslaan. Sluit de weg naar de<br />
remcilinders van de aangedreven wielen af als de ABS/ASR regelunit<br />
bepaalt heeft dat deze blokkeren.<br />
33 Select-low ventiel Dit ventiel laat altijd de laagste druk door naar de sleepas remcilinders. Als<br />
een wiel van de achteras blokkeert wordt de luchtdruk op de remcilinders<br />
van de sleepas ook minder.<br />
34 Reduceerventiel Reduceert de luchtdruk naar de sleepas remcilinders om ervoor te zorgen<br />
dat deze niet blokkeren tijdens het remmen. De aslast van de sleepaswielen<br />
is veel lager dan de aslast op de aangedreven wielen waardoor deze bij<br />
gelijkblijvende druk te snel zouden blokkeren.<br />
35,<br />
37<br />
36,<br />
38<br />
Remslang<br />
Veerremcilinders<br />
Drukt de remblokken tegen de schijven bij bediening van de bedrijfs-,<br />
parkeer- en noodrem.<br />
Remmen 5003803 + +<br />
5.2-8 Versie 97.6
4.1 Remkring 1 (achteras)<br />
Vanaf het vierkringsveiligheidsventiel gaat kring 1naar de luchtketel {14}. Deze luchtketels bevinden zich<br />
linksvoor onder de chauffeursplaats (Groot Britannië rechtsvoor). Na de luchtketels wordt de lucht door een<br />
dubbele manometer {17} gemeten. Als de druk in een van beide remcircuits onder de 5 bar komt gaat<br />
zoemer {18} af. De lucht gaat daarna naar het voetremventiel. Het voetremventiel is zo geconstrueerd dat<br />
het mogelijk is om een van beide remcircuits te laten voorijlen. De instelling hiervan is afhankelijk van het<br />
chassisnummer van de bus (zie hoofdstuk “Remuitvoeringen”).<br />
Via twee wisselkleppen {33} (Figuur 1) gaat de lucht nu door de ABS en ASR ventielen {25} (Figuur 1 en 2)<br />
naar de remcilinders van de achteras {32} (Figuur 1).<br />
Voor een 3-asser zal het “select-low ventiel {33} ” worden geactiveerd. Dit ventiel zal de laagste druk<br />
doorlaten naar de remcilinders van de sleepas {29}. Beide remcilinders ontluchten via het voetremventiel.<br />
De remcilinders van de kring die naijlt zijn ook iets later ontlucht als de andere kring. Als bijvoorbeeld kring 1<br />
(achteras) voorijlt op kring 2(vooras) betekent dit dat kring 2 later ontlucht is.<br />
Kring 1 heeft één testaansluiting {13} links achter op de remcilinder. Deze kan gebruikt worden om<br />
bijvoorbeeld de voorijling te meten.<br />
Tegelijkertijd wordt de lucht van kring 1gebruikt om het handremcircuit te beluchten. Doordat er lucht op<br />
wisselklep {30} komt worden de veren in de remcilinders terug gedrukt (zie figuur 1).<br />
4.2 Remkring 2 (vooras)<br />
Vanaf het vierkringsveiligheidsventiel gaat kring 2naar de luchtketel. De luchtdruk wordt door een<br />
manometer gemeten. Er gaat een zoemer als de luchtdruk onder de 5 bar komt. Als op het rempedaal wordt<br />
gedrukt gaat de lucht naar de snellosklep {24}. Bij de snellosklep splitst de lucht zich en gaat via de ABS<br />
ventielen naar beide remcilinders van de vooras. Als de rem wordt losgelaten worden de remcilinders snel<br />
ontlucht via de snellosklep.<br />
De ABS ventielen onderbreken de remleiding als een van de sensoren een blokkering heeft geconstateerd.<br />
Kring 2 heeft twee testaansluitingen {13}; één op het vierkringsveiligheidsventiel en één op de rechter<br />
remcilinder.<br />
Remmen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.2-9
4.3 Remkring 3 (handremcircuit)<br />
Kring 3 is het handremcircuit. Wanneer dit circuit belucht is, is de handrem gelost. (Dit in tegenstelling tot de<br />
bedrijfsrem). Hierdoor is het functioneren van de parkeerrem ongevoelig voor de altijd aanwezige lekkages.<br />
Ook al zou de druk volledig wegvallen.<br />
Voor het handremventiel {21} is er eerst een terugslagklep {19} in het circuit opgenomen. Deze zit op het<br />
vierkringsveiligheidsventiel {12} geschroefd. Deze dient ervoor om in geval van een ernstige lekkage buiten<br />
het handremcircuit, de druk in het handremcircuit te behouden. Immers, wanneer de druk in kring 3 zou<br />
wegvloeien, zou de handrem erop lopen.<br />
De terugslagklep heeft ook als doel het geluid te dempen als de handrem wordt gelost. In dit geval moet de<br />
lucht een afstand van 10 meter of meer overbruggen wat veel geluid oplevert.<br />
Na de terugslagklep is er een noodvulaansluiting {20} aangebracht. Met deze aansluiting, die aan de<br />
voorzijde van de bus is gemonteerd, kan er druk op het handremcircuit worden gezet, waardoor de handrem<br />
wordt gelost. Dit kan noodzakelijk zijn als er een motorstoring is en de bus moet gesleept worden.<br />
Aan de uitgangszijde van het handremventiel zit de lage-drukschakelaar {22}. Deze stuurt een<br />
kontrolelampje aan als de handrem wordt bediend.<br />
Na het handremventiel gaat de lucht naar wisselklep {30}. Als de bedrijfsrem niet is bediend gaat de lucht<br />
van kring 3 via de snellosklep {24} naar de remcilinders van de achteras. In de remcilinder zit een veer die<br />
door de lucht wordt ingedrukt. Als de handrem wordt bediend is kring 3 onderbroken en worden de<br />
remcilinders via de snellosklep ontlucht. De veer in de cilinders drukken nu een pen naar buiten waardoor de<br />
achterwielen geblokkeerd worden.<br />
Wisselklep {30} zorgt ervoor dat de bedrijfsrem en de handrem nooit samen de achterste remcilinders<br />
kunnen bedienen. Dit zou namelijk een te grote druk in de remcilinders veroorzaken. Als de bedrijfsrem<br />
wordt bediend zorgt deze wisselklep ervoor dat er druk op het handremcircuit wordt gezet, waardoor de<br />
handrem wordt gelost.<br />
4.4 ABS<br />
Alle Futura bussen worden standaard met ABS geleverd. Een ABS systeem bestaat uit een regelunit,<br />
wielsensoren en magneetventielen.<br />
De magneetventielen worden aangestuurd door de ABS (of ABS/ASR) regelunit. Deze regelunit {26} krijgt<br />
z’n informatie van de wielsensoren {27}, die op elk wiel gemonteerd zijn (behalve de sleepas wielen).<br />
De wielsensor registreert het draaien van het wiel door middel van het poolwiel, dat meedraait met de<br />
wielnaaf. De elektronische regelunit bepaalt uit sensorimpulsen de snelheid, de versnelling en de vertraging<br />
van het wiel en stuurt vervolgens volgens een bepaalde regelkarakteristiek de magneetventielen aan.<br />
Wanneer de regelunit uit de signalen van de wielsensoren registreert dat één van de wielen zodanig<br />
overberemd is (bijv. bij een glad wegdek), dat deze blokkeert, dan zal het betreffende magneetventiel<br />
worden aangestuurd. Hierdoor wordt de remdruk van de betreffende remcilinder zodanig aangepast dat het<br />
gevaar voor onbestuurbaarheid wordt weggenomen. De druk in de remcilinder zal eerst worden verlaagd tot<br />
het wiel zich weer in het stabiele gebied bevindt. Hierna wordt de remdruk in stappen verhoogd tot de<br />
kritieke toestand weer is bereikt. Dan begint de regelcyclus opnieuw.<br />
Het ABS ventiel kent drie mogelijkheden:<br />
• druk verhogen;<br />
• druk vasthouden;<br />
• druk verlagen.<br />
De hoogste druk die bereikt kan worden is de druk die door de chauffeur bepaald is, middels het voetremventiel.<br />
Remmen 5003803 + +<br />
5.2-10 Versie 97.6
4.5 Aanvullingen m.b.t. sleepasinrichting<br />
Indien de bus uitgerust is met een sleepasinrichting, is het pneumatisch systeem uitgebreid met een aantal<br />
onderdelen (zie figuur 2), te weten:<br />
• Extra Luchtketel {14};<br />
• Relaisventiel {31};<br />
• Select-low klep {33};<br />
• Reduceerventiel {34};<br />
• Remcilinders {36}.<br />
De werking van het remsysteem is tot aan de achteras gelijk aan Futura bussen met twee assen. De lucht<br />
voor de veerremcilinders van de sleepas wordt afgetakt van de lucht die naar de veerremcilinders van de<br />
achteras gaat (zie figuur 2). De select-low klep zorgt ervoor dat de laagste druk wordt doorgegeven aan<br />
beide veerremcilinders van de sleepas. Als de ABS regelunit nu besluit om een luchtleiding gedeeltelijk te<br />
sluiten, wordt deze druk, via de select-low klep ook door gegeven aan beide sleepas-wielen. Hiermee wordt<br />
bereikt dat de blokkering van deze wielen ook opgeheven wordt, zonder dat er een zes-punts ABS systeem<br />
nodig is.<br />
Doordat de aslast op de sleepaswielen veel lager is als de aangedreven wielen, zullen deze bij gelijkblijvende<br />
remdruk eerder blokkeren. Om dit te voorkomen is er een reduceerventiel {34} aangebracht. Via dit<br />
reduceerventiel worden de remcilinders van de sleepaswielen ook ontlucht.<br />
De twee relaisventielen {31} en de extra luchtketel {14} zorgen voor hogere capaciteit in het handremcircuit.<br />
Bij de twee-assige Futura’s worden de remkamers van het handremcircuit belucht uit de ketel van<br />
kring 1. Doordat er nu twee remcilinders meer te beluchten zijn is er extra capaciteit nodig. Deze extra<br />
capaciteit komt van een extra ketel {14}. Als er nu op het rempedaal wordt gedrukt gaat er lucht van ketel<br />
{14} èn van kring 3 naar de remkamers van het handremcircuit. Bij de twee-assige Futura’s wordt alleen<br />
lucht van ketel {14} betrokken.<br />
5 Remuitvoeringen<br />
Bij het vervangen van onderdelen van het remsysteem is het belangrijk om na te gaan welk remsysteem op de<br />
betreffende Futura bus is gebruikt. In de loop der jaren zijn er een aantal modificaties/verbeteringen doorgevoerd.<br />
Het is zeer belangrijk dat deze richtlijnen worden aangehouden. Het niet houden aan deze richtlijnen<br />
kan betekenen dat de rembalans verstoord wordt, of dat remvoeringen, trommels en schijven overmatig slijten.<br />
Chassis nrs. Voorijling Naar Voering<br />
type<br />
Remcilinder<br />
vooras<br />
Remcilinder<br />
achteras<br />
Remcilinder<br />
sleepas<br />
4003379 -<br />
6003371<br />
0.25 bar max achteras asbestvrij 20” trommel<br />
24” schijf<br />
20” trommel<br />
24” schijf<br />
16” schijf<br />
6003371 ++ 0 ± 0.2 bar vooras asbestvrij 20” trommel<br />
24” schijf<br />
20” trommel<br />
24” schijf<br />
16” schijf<br />
Chassis nrs. Voeringen vooras Voeringen achteras Voeringen sleepas<br />
4003379 -<br />
6003371<br />
trommel Jurid 124<br />
(optie tot 6003346)<br />
schijven Jurid 539FF/<br />
Ferodo 4550<br />
trommel Jurid 538<br />
schijven Jurid 539FF/<br />
Ferodo 4550<br />
schijven Jurid 539FF/<br />
Ferodo 4550<br />
6003371 ++ schijven Jurid 539FF/<br />
Ferodo 4550<br />
trommel Beral 1616<br />
schijven Jurid 539FF/<br />
Ferodo 4550<br />
schijven Jurid 539FF/<br />
Ferodo 4550<br />
Remmen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.2-11
6 Schijfremmen<br />
Voor een kompleet overzicht van de schijfrem welke door Bova in de Futura is toegepast, wordt verwezen<br />
naar de bijlagen “ZF-Radkopf RL-85” (vooras) en “Reparaturanleitung RA-SB0001” (achteras). In deze<br />
reparatiehandleidingen van ZF worden de komplete schijfreminrichtingen welke op de vooras, achteras en de<br />
sleepas gebruikt worden beschreven.<br />
In deze paragraaf worden de belangrijkste aandachtspunten vermeld, zoals kontrole van de remvoeringen en<br />
de schijven.<br />
6.1 Werking<br />
Figuur 3<br />
Opbouw schijfremmen<br />
1. Remblok<br />
2. Drukmechanisme<br />
3. Draadstang<br />
4. Brug<br />
5. Hefboom<br />
6. Nasteller<br />
7. Meenemer<br />
8. Drukveer<br />
9. Drukveer<br />
10. Remschijf<br />
Bij het remmen wordt de zuigerstang van de membraancilinder op de hendel {5} gedrukt. De kracht wordt<br />
via de op de hendel gelagerde excentrische nok op de brug {4} overgebracht. De spankracht wordt via het<br />
schroefdraadeind {3} en het drukmechanisme {2} naar de binnenste remvoering doorgegeven.<br />
Na overbrugging van de luchtspleet tussen voering {1} en schijf {10} wordt de reacktiekracht via het zadel<br />
op de buitenste voering {1} overgedragen. Als de remdruk minder wordt, drukken twee veren {8} en {9}<br />
de brug met de schroefdraadspinsels en remhandel terug in de uitgangspositie.<br />
Remmen 5003803 + +<br />
5.2-12 Versie 97.6
6.2 Nastellen<br />
Zie figuur 3.<br />
Om een konstante luchtspleet tussen remvoering en -schijf te waarborgen is de rem met een automatische,<br />
slijtvaste nastelinrichting uitgevoerd. Met elke aanspreking van de rem wordt gelijktijdig de nastelinrichting<br />
{6}, die via een hendel {5} met een vertanding bevestigd is, geactiveerd. Bij verruiming van de luchtspleet<br />
als gevolg van voering- en schijfslijtage wordt het schroefdraadeind {3} door de nasteller {6} en meenemer<br />
{7} verdraaid over de slijtage afstand. De slag van de remkamer blijft hierdoor bij benadering konstant,<br />
evenals de luchtspleet van 0.7 mm.<br />
6.3 Onderhoudsvoorschriften<br />
Zorg ervoor dat het voertuig stevig ondersteund staat en dat de remmen tijdens het onderhoud niet<br />
gebruikt kunnen worden.<br />
6.3.1 Algemeen<br />
Bij Futura bussen die uitgerust zijn met een slijtage indicator op het dashboard wordt de slijtagegrens<br />
van de remblokken aangegeven. Ondanks deze slijtage indicators dient de dikte van de remblokken toch<br />
regelmatig, afhankelijk van het gebruik, maar toch zeker bij elke onderhoudsbeurt gecontroleerd te worden<br />
(i.v.m. defect sensor of kabelbreuk).<br />
6.3.2 Remblokken controleren<br />
Figuur 4<br />
Controle remvoeringen zonder demontage van het wiel<br />
1. Zadel<br />
2. Vaste geleidings bus<br />
3. Geleidings huls<br />
1. Meet op hoe ver de vaste geleidingsbus {2} in de geleidingshuls {3} zit.<br />
Dit kan gebeuren zonder het wiel te verwijderen.<br />
2. Indien de vaste geleidingsbus {2} ≥ 18mm in de geleidingshuls {3} zit, verwijder dan het wiel en meet het<br />
remblok op. De minimale remblokdikte bedraagt 2mm.<br />
Remmen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.2-13
1<br />
2<br />
3<br />
4<br />
Figuur 5<br />
CL 61502002_114.ai<br />
100298<br />
Slijtage remblok<br />
1. Remblokdrager<br />
2. Remblok<br />
3. Minimale afmeting van 2mm<br />
4. Totale blok afmeting<br />
6.4 Remblokken vervangen<br />
Er mogen alleen remblokken van het type Jurid 539FF of Ferodo 4550 gemonteerd worden.<br />
De eerste ritten na het vervangen van de remvoeringen dient er rustig geremd te worden. Noodstops<br />
vermijden, daar er anders verglazing van de remblokken optreedt wat een negatieve remwerking geeft. Let<br />
op dat de remweg in het begin langer is.<br />
6.4.1 Remblokken uitbouwen<br />
Figuur 6<br />
Verwijderen van de remblokken<br />
1. Verwijder het wiel.<br />
2. Verwijder splitpen {26} en sluitring {45}.<br />
3. Remblokbeugel {11} met schroevendraaier voorspannen en bout {44} verwijderen.<br />
Remmen 5003803 + +<br />
5.2-14 Versie 97.6
6.4.2 Remblokken uitnemen<br />
Figuur 7<br />
Remblok uitnemen<br />
1. Verwijder kap {37}.<br />
Geen overmatige krachten gebruiken bij het terugstellen van de drukflensassen {23}.<br />
Geen steeksleutel gebruiken.<br />
2. Verdraai de drukflensas {23} zover linksom dat de remblokken kunnen worden verwijderd.<br />
(Tijdens het terugstellen is een “klik”-geluid hoorbaar).<br />
3. Duw het binnenste remblok richting remcilinder.<br />
4. Neem de remblokken {12} uit de houder.<br />
Remmen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.2-15
6.4.3 Controleer de drukstukafdichting<br />
Figuur 8<br />
Drukcontrole<br />
1. Controleer de afdichtingen van de drukstukken {13} op beschadigingen en bevestiging.<br />
Het binnendringen van vuil en vocht leidt tot corrosie en beïnvloedt daardoor de werking van de rem en het<br />
nastellen ervan.<br />
Bij corrosie het drukstuk met de afdichtingen vernieuwen.<br />
6.4.4 Remzadel en geleidepennen controleren<br />
Figuur 9<br />
Controle remzadel en geleidepennen<br />
1. Controleer of het remzadel handmatig (zonder gereedschap) over de gehele lengte (30mm) van de<br />
geleidingspennen {5} en {7} resp. {4} en {6} te verplaatsen is.<br />
2. Controleer de afdichtingen {9} en {10} op beschadiging en bevestiging.<br />
Remmen 5003803 + +<br />
5.2-16 Versie 97.6
6.4.5 Remblokken inbouwen<br />
Figuur 10<br />
Aanbrengen remblokken<br />
Voordat de remblokken worden geplaatst moet de rem volledig worden teruggesteld<br />
1. Reinig de remblokhouder.<br />
2. Schuif het remzadel {1} in de richting van de wielnaaf en breng het buitenste remblok {12} aan.<br />
3. Schuif het remzadel {1} in de richting van de remcilinder en breng het binnenste remblok {12} aan.<br />
4. Sluit de connector van de slijtage-indicator aan.<br />
6.4.6 Luchtspleet instellen.<br />
Figuur 11 Instellen luchtspeet Figuur 12 Klembeugel monterem<br />
1. Druk het remzadel {1} in de richting van de remcilinder.<br />
2. Meet met een voelermaat de speling tussen het drukstuk en de montageplaat van het remblok.<br />
3. Stel de luchtspleet in op 0,7mm. Doe dit door de nastelflens {23} rechtsom te verdraaien.<br />
4. Breng kap {37) aan.<br />
5. Breng klembeugel {11} in het zadel aan. De klembeugel {11} met schroevendraaier voorspannen en de bout<br />
{44} aanbrengen.<br />
6. Breng ring {45} en splitpen {26} aan.<br />
7. Bedien de bedrijfsrem en controleer of de wielnaaf met een geloste rem handmatig kan worden verdraaid.<br />
Zonodig de luchtspleet corrigeren.<br />
8. Breng het wiel aan.<br />
WAARSCHUWING!<br />
- Nieuwe remblokken inrijden.<br />
- Langdurige- en harde beremming voorkomen.<br />
Remmen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.2-17
6.5 Remschijf controleren<br />
De meest voorkomende vormen van slijtage aan de remschijf worden getoond in onderstaande afbeelding.<br />
Figuur 13<br />
Slijtage van de remschijf<br />
A) Door elkaar lopende scheurtjes = toelaatbaar<br />
B) In de richting van de naaf lopende scheurtjes tot een breedte en diepte van maximaal<br />
1.5 mm = toelaatbaar<br />
C) Groefvorming in het loopvlak tot een diepte van maximaal 1.5 mm = toelaatbaar<br />
D) doorlopende scheuren = ontoelaatbaar<br />
a) Remvoeringsvlak<br />
Bij slijtagevormen volgens A, B en C kan de remschijf gebruikt blijven worden totdat de absolute slijtagemaat<br />
bereikt wordt.<br />
Schijfmaten<br />
De schijfmaat moet gemeten worden op de dunste plaats van de schijf.<br />
Figuur 14<br />
Slijtagegrenzen schijf<br />
A Schijfdikte nieuw 45 mm<br />
B Slijtage grens 37 mm<br />
C Dikte remvoering + blokken 30 mm<br />
D Dikte blokken 7 mm<br />
E Minimale dikte remvoering 2 mm<br />
F Minimale dikte remvoering + remschoen (de remvoering moet vervangen worden) 9 mm<br />
Remmen 5003803 + +<br />
5.2-18 Versie 97.6
Om beschadiging van de remschijf te voorkomen, moeten de remblokken op zijn laatst vernieuwd worden<br />
als deze op één plaats de slijtagegrens van 2mm heeft bereikt.<br />
De slijtagemaat van 8 mm (4 mm per schijfkant) kan alleen overbrugd worden door een overmaat<br />
remvoering. Vanaf een schijfdikte van 41.5 mm moet een overmaat remvoering gebruikt worden. De dikte<br />
van de voeringsplaat wordt dan 9 mm in plaats van 7 mm. Als de schijfdikte onder de 37 mm komt, moet<br />
deze vervangen worden.<br />
Bij het niet opvolgen van de voorschriften bestaat het gevaar, dat bij versleten remvoeringen de remschijf<br />
beschadigd wordt. Hierdoor wordt de remkracht verminderd of valt zelfs volkomen uit.<br />
6.5.1 Remschijf vervangen<br />
Als aan de hand van de vorige paragraaf blijkt dat de slijtage aan de remschijf te hoog is, moet deze<br />
vervangen worden. In bijlage “ZF-Radkopf RL-85” is beschreven hoe dit dient te gebeuren.<br />
In deze bijlage is het vervangen van de schijf op de vooras beschreven. Het vervangen van de schijf op de<br />
achteras is echter gelijk.<br />
6.5.2 Remcilinders vervangen<br />
De procedure voor het vervangen van de remcilinders is beschreven in paragraaf 8, van de bijlage<br />
“Reparaturanleitung RA-SB0001”.<br />
Voordat de nieuwe remcilinders aan de remklauw wordt gemonteerd moet de hendel {19} ingevet worden<br />
met vet, Renolit HLT2. Er mag geen molybdeenvet gebruikt worden omdat dit vet wegvloeit bij verwarming.<br />
Remmen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.2-19
7 Trommelremmen<br />
Voor een kompleet overzicht van de trommelrem welke door Bova in de Futura op de achteras is toegepast,<br />
wordt verwezen naar de bijlage “A130 - A131” In deze reparatiehandleiding van ZF wordt de komplete<br />
achteras met trommelrem beschreven. Hoewel de trommelremmen op de vooras van DAF afkomstig zijn, is<br />
de werking ervan hetzelfde.<br />
In deze paragraaf worden de belangrijkste aandachtspunten vermeld, zoals de kontrole van remvoeringen,<br />
trommels en nastelinrichting.<br />
7.1 Werking<br />
Figuur 15<br />
Trommelrem<br />
Door de remkamer of veerremcilinder, welke op het aslichaam is bevestigd, kan de remnokas {2} gedraaid<br />
worden. Op het andere einde van de remnokas bevindt zich de S-nok (tussen {8} en{9}). De rem bestaat uit<br />
een ankerplaat met twee ankers {5} waarin de remschoenen draaibaar zijn opgehangen. De S-nok is aan de<br />
tegenoverliggende zijde tussen de remschoenen geplaatst, Op iedere schoen zit een rol {8}, welke door de<br />
terugtrekveer {6} tegen de S-nok wordt gedrukt. Wanneer de remkamer wordt belucht (bedrijfsrem) of de<br />
veerremcilinder wordt ontlucht (parkeer-noodrem), zal de S-nok gedraaid worden en de remschoenen gaan<br />
aanliggen tegen de remtrommel.<br />
De dikte van de remvoeringen zijn oplopend in dikte. Hierdoor wordt het hele loopvlak van de voering<br />
gebruikt. De remwerking is in beide rijrichtingen gelijk.<br />
Na het loslaten van het rempedaal worden de remschoenen door veer {6} in de oorspronkelijke positie<br />
teruggetrokken.<br />
Remmen 5003803 + +<br />
5.2-20 Versie 97.6
7.2 In- en nastellen van de remmen<br />
Om een konstante luchtspleet tussen remvoering en -trommel te waarborgen is de rem met een<br />
automatische, slijtvaste nastelinrichting uitgevoerd. Met elke aanspreking van de rem wordt gelijktijdig de<br />
nastelinrichting geactiveerd. Bij verruiming van de luchtspleet als gevolg van voering- en trommelslijtage<br />
wordt inwendig de wormas {2} door het wormwiel {1} verdraaid over de slijtage afstand.<br />
L1<br />
L2<br />
CL 61502002_118.cdr<br />
201198<br />
Figuur 16<br />
Afstellen automatisch nasteller<br />
1. Wormwiel<br />
2. Wormas<br />
Na elke revisie of vervanging van de remvoeringen dient de eerste afstelling met de hand te geschieden. Dit<br />
omdat de automatische remsteller pas kan gaan functioneren als eerst een handmatige afstelling de<br />
remvoeringen tegen de trommel drukt. Pas daarna kan de uitslag van de veerremcilinder worden gemeten.<br />
1. Zorg voor voldoende luchtdruk (tenminste 6.5 bar).<br />
2. Meet de membraanuitslag (L1-L2). Deze moet ± 25 mm zijn. Dit komt overeen met een luchtspleet van<br />
0.3 - 0.5 mm per remvoering.<br />
3. Door de zeskant rechtsom te draaien wordt de speling kleiner. Door de zeskant linksom te draaien wordt de<br />
speling groter. Hierbij ontstaat een ratelend geluid.<br />
Remmen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.2-21
7.3 Onderhoudsvoorschriften<br />
Zorg ervoor dat het voertuig stevig ondersteund staat en dat de remmen tijdens het onderhoud niet<br />
gebruikt kunnen worden.<br />
7.3.1 Controle remvoeringen<br />
Zie figuur 15.<br />
De remvoeringsdikte kan, als dit regelmatig gebeurt, met het blote oog gecontroleerd worden. Als de dikte<br />
gering wordt, dienen de controles vaker uitgevoerd te worden, om te voorkomen dat er schade aan de<br />
trommel ontstaat. Er zijn twee manieren om deze controles uit te voeren:<br />
1. Visueel. In de ankerplaat {1} is een opening {10} aangebracht van waaruit de dikte van de remvoering<br />
gecontroleerd kan worden. (Figuur 15).<br />
2. Elektrisch. Als de bus uitgerust is met slijtage indicators, gaat er bij minimale voeringsdikte een led branden.<br />
De remschoenen zijn nagenoeg onderhoudsvrij. Wel moeten deze regelmatig gecontroleerd worden op<br />
beschadigingen en de gangbaarheid van de bovenste lagerbouten {8}. Deze lagerbouten moeten, indien<br />
nodig, met Molykote matig gesmeerd worden.<br />
De lagerbussen {9} in de bedieningsrollen moet gecontroleerd worden op slijtage van de opgebrachte<br />
loopvlakken (veroorzaakt door de S-nok). Indien nodig moeten deze ook vernieuwd worden.<br />
Men dient de remvoering te vervangen als:<br />
• olie of vet ingetrokken is;<br />
• als deze verbrand is;<br />
• wanneer deze tot ca. 1 mm boven de klinknagelkop of verder versleten zijn.<br />
Dit komt neer op een resterende voeringsdikte van 7 mm.<br />
Als de remvoering niet gelijkmatig is afgesleten en deze op één plaats de slijtagegrens van 1 mm heeft<br />
bereikt.<br />
Figuur 17<br />
Minimale dikte remvoering<br />
1. Klinknagel<br />
2. Remschoen<br />
3. Remvoering<br />
Bij het vervangen van remvoeringen en/of -schoenen dienen alle voeringen en/of schoenen op dezelfde as<br />
vervangen te worden. Dit voorkomt een ongelijke remwerking.<br />
Geklonken remvoeringen kunnen door daarvoor toegeruste werkplaatsen volgens de geldende normen<br />
vervangen worden. Hierbij moet in de gaten worden gehouden dat er alleen door Bova voorgeschreven<br />
remvoeringen gebruikt worden (zie paragraaf 5).<br />
Remmen 5003803 + +<br />
5.2-22 Versie 97.6
7.3.2 Controle remtrommel<br />
Als bij een controle blijkt dat er groeven in het trommel oppervlak aanwezig zijn, moet deze uitgedraaid<br />
worden. Hierbij moet er op gelet worden dat de trommels van dezelfde as, dezelfde hoeveelheid afgedraaid<br />
worden. De volgende tabel moet hiervoor aangehouden worden:<br />
ZF remtrommel<br />
Maat 410x220mm<br />
Remtrommel Diameter (mm) Remvoeringgrootte<br />
nieuw<br />
uitgedraaid<br />
uitgedraaid<br />
uitgedraaid<br />
410<br />
410.1<br />
412.1<br />
414.05<br />
standaard<br />
standaard<br />
1 e overmaat<br />
2 e overmaat<br />
Als de remtrommel op 414.05 uitgedraaid moet worden, kan er nog één overmaatse remvoering gebruikt<br />
worden. Na verdere slijtage moet de remtrommel vervangen worden.<br />
Mercedes remtrommel<br />
Remtrommel<br />
Maat 410x167mm (voor)<br />
Maat 410x238 mm (achter)<br />
Diameter (mm)<br />
nieuw<br />
uitgedraaid<br />
uitgedraaid<br />
410<br />
411.52<br />
413.02<br />
standaard<br />
1 e overmaat<br />
2 e overmaat<br />
Als de remtrommel op 413.02 uitgedraaid moet worden, kan er nog één overmaatse remvoering gebruikt<br />
worden. Na verdere slijtage moet de remtrommel vervangen worden.<br />
Als er een DAF achteras gemonteerd is de diameter van de remtrommel 419.3 mm.<br />
De maximale uitdraaimaat bedraagt 422.3 mm. In dit geval kan er eenmaal een overmaatse remvoering<br />
gemonteerd worden (is 1 mm dikker).<br />
7.3.3 Controle S-nok en remas<br />
Als de remtrommel eraf moet omdat bijvoorbeeld de remvoeringen vervangen moeten worden, moet tevens<br />
de S-nok gecontroleerd worden. De kromming waar de rollen tegenaan lopen, mag niet ingesleten of<br />
beschadigd zijn. Indien dit wel het geval is moet deze vervangen worden.<br />
Voor demontage van de S-nok dienen eerst de remschoenen en de remhefboom gedemonteerd te worden.<br />
Zie hiervoor de bijlage “A130 - A131”.<br />
De lagering van de remhefboom moet hierbij ingevet worden met Shell Retinax.<br />
Remmen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.2-23
7.3.4 Remvoeringen vervangen<br />
Het vervangen van de remvoeringen dient altijd aan beide zijden van de as te gebeuren omdat er anders<br />
een ongelijke remwerking kan ontstaan.<br />
Zie voor het vervangen van de remvoeringen de bijlage “A130-A131".<br />
Bij het monteren van nieuwe remvoeringen moeten de bewegende delen zoals S-nok, bedieningsrollen en<br />
bevestigingsbouten met een anti-corrosiemiddel ingevet worden (zoals Never Seez).<br />
De eerste ritten na het vervangen van de remvoeringen dient er rustig geremd te worden. Noodstops zijn te<br />
vermijden, daar er anders verglazing van de voeringen optreedt wat een negatieve remwerking geeft.<br />
Let op dat de remweg in het begin langer zal zijn.<br />
7.3.5 Klinken van remvoeringen<br />
Het vervangen van de remvoeringen gaat het snelst door deze kompleet met de remschoenen te vervangen,<br />
zoals omschreven in de bijlage “A130-A131". Het is echter ook mogelijk om nieuwe remvoeringen op de<br />
bestaande remschoenen te monteren. Dit gebeurt met een zogenaamde klinkmachine en moet bij bedrijven<br />
gebeuren die hierin gespecialiseerd zijn.<br />
Bij het klinken moet er op een aantal punten gelet worden.<br />
1. Zorg dat de juiste voeringen en klinknagels voorhanden zijn. De klinknagels moeten een conische kop<br />
hebben; de voeringen moeten conisch verzonken gaten hebben.<br />
2. Controleer of de binnendiameter van de voering hetzelfde is als de buitendiameter van de remschoen, door<br />
ze op elkaar te passen.<br />
3. Controleer of het gatenpatroon precies overeen komt. Als dit niet het geval is ontstaat het onderstaande<br />
resultaat.<br />
Figuur 18<br />
Gatenpatroon komt niet overeen<br />
1. Klinknagel<br />
2. Remschoen<br />
3. Remvoering<br />
4. Controleer bij het plaatsen van de voering op de schoen of de “draaipuntzijde” ook aan de draaipuntzijde van<br />
de remschoen gemonteerd wordt.<br />
5. Controleer bij het aanbrengen van de klinknagel of de remschoen niet beschadigd of te groot is.<br />
6. Werk de klinknagels van binnen naar buiten af (klinkmachine op 20000 N instellen).<br />
7. Controleer of bij de gemaakte verbinding de felskraag. Deze moet:<br />
• gelijkmatig gevormd zijn,<br />
• mag niet aan één zijde geplet zijn,<br />
• mag geen barsten vertonen,<br />
• de felskraag moet goed tegen de remschoen aanliggen,<br />
• de nagelkop mag niet scheefgedrukt zijn,<br />
• de remvoering rond het gat mag niet gescheurd zijn.<br />
Remmen 5003803 + +<br />
5.2-24 Versie 97.6
7.3.6 Afdraaien van remvoeringen<br />
Om een regelmatig en maximaal draagbeeld van de remvoering te verkrijgen en daarmee de optimale<br />
remprestaties en een regelmatig slijten van de remvoering, is het ten zeerste aan te bevelen de remvoering af<br />
te draaien met een remprofessor. Let daarbij op het volgende:<br />
1. Stel de beitelpunt in op de straal van de remtrommel. De afdraaistraal van de remvoering dient hetzelfde te<br />
worden als van de trommel.<br />
2. Draai met de remsteller de rollen van de remschoen: minstens 2 mm voorbij het punt, waar de vlakke kant<br />
van de S-nok overgaat in de kromming waar de rollen tegenaan lopen (zie figuur 19). De afstand “a” in de<br />
figuur stelt het gedeelte voor, waarover de S-nok vlak is.<br />
Figuur 19<br />
Instelling afdraaistraal<br />
3. Als na afdraaien op de juiste straal de remvoering nog niet geheel schoon gevallen is dient men de<br />
remschoenen nog wat verder bij te stellen (niet de remprofessor) door de beitel iets meer naar de machine<br />
centerlijn toe te draaien, hierdoor wordt de straal verkleind en kan men nogmaals af- draaien.<br />
4. De speling tussen remvoering en trommel van 0.5 mm verkrijgt men door na het afdraaien de remsteller<br />
terug te draaien.<br />
Indien de remtrommels uitgedraaid zijn, moet er een overmaat remvoering gemonteerd worden. Dit om na<br />
het uitdraaien verzekerd te zijn van een maximale voeringsdikte.<br />
De eerste ritten na het vervangen van de remvoeringen dient er rustig geremd te worden. Noodstops zijn te<br />
vermijden, daar er anders verglazing van de voeringen optreedt waarna de voeringen helemaal niet meer te<br />
gebruiken zijn. Let op dat de remweg in het begin langer zal zijn.<br />
8 Rembalansmeting<br />
Als de remvoeringen een overmatige slijtage vertonen op één van de assen is het raadzaam een rembalansmeting<br />
uit te voeren. Bij een rembalansmeting wordt de voorijling van een as bepaald. Afhankelijk van het<br />
chassisnummer van de bus kan geconcludeerd worden of het resultaat binnen de tolerantie valt of niet.<br />
Als de rembalans buiten de tolerantie valt moet er een nieuw voetremventiel gemonteerd worden.<br />
Van chassisnummer 4003278 tot 6003371 bedraagt de voorijling naar de achteras max 0.25 bar. Dit<br />
betekent dat de achterremmen iets eerder remmen en iets eerder lossen.<br />
Vanaf chassisnummer 6003371 is de voorijling 0 ± 0.2 bar naar de vooras. Dit betekent dat de beide assen<br />
gelijktijdig remmen of dat de vooras iets eerder remt.<br />
Voor het meten van de voorijling moet er op elke remkring een manometer aangesloten worden.<br />
De manometeraansluiting voor kring 1 (achterrem) bevindt zich links achter op de remcilinder (zie<br />
remschema). De manometeraansluiting voor kring 2 (voorrem) bevindt zich rechts voor op de remcilinder (zie<br />
remschema).<br />
1. Zorg dat er een werkdruk is van ongeveer 8 bar zodat de volgende meting uitgevoerd kan worden.<br />
2. Leg beide manometers naast de bestuurdersstoel zodat de drukken afgelezen kunnen worden. De druk in<br />
kring 1 wordt door manometer 1 aangegeven en de druk in kring 2 door manometer 2.<br />
Remmen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.2-25
3. Druk het rempedaal een aantal malen langzaam in waarbij de druk in kring 1 in stappen van een half bar<br />
wordt opgevoerd (tussen elke meting het pedaal loslaten). Noteer hierbij telkens de waarden in kring 2.<br />
Noteer deze waarden in een tabel (als in onderstaande figuur).<br />
Manometer 1 = achter<br />
Manometer 2 = voor<br />
Manometer 2 = achter<br />
Manometer 1 = voor<br />
voor (bar) achter (bar) voor (bar) achter (bar)<br />
0.5 0.5<br />
1 1<br />
1.5 1.5<br />
2 2<br />
2.5 2.5<br />
4. Door nu de manometers van kring te wisselen wordt de afwijking in de manometers opgeheven. Voer de<br />
meting nogmaals uit.<br />
5. Door nu de verschillen tussen voor en achter uit te rekenen en deze over de hele meting te middelen, wordt<br />
er een waarde voor de voorijling bepaald. Is het getal positief, dan ijlt de vooras voor; is het getal negatief,<br />
dan ijlt de achteras voor.<br />
P voor - P achter = voorijling<br />
6. Controleer of bij het volledig intrappen van het rempedaal beide manometers de keteldruk aanwijzen.<br />
7. Bij het loslaten van het rempedaal mag er geen restdruk achterblijven. Beide kringen moeten volledig<br />
ontlucht zijn. Is dit niet het geval dan kan er een rem blijven hangen, wat een overmatige slijtage tot gevolg<br />
heeft.<br />
8. Door het resultaat van de meting te vergelijken van de waarde die bij het chassisnummer hoort, kan er<br />
worden bepaald of het voetremventiel vervangen moet worden of niet.<br />
8.1 Uitbouwen / inbouwen voetremventiel<br />
Als bij de rembalansmeting blijkt dat het voetremventiel vervangen moet worden, is het noodzakelijk dit<br />
kompleet met het rempedaal/ ventiel te vervangen.<br />
1. Zet het voertuig op de parkeerrem.<br />
2. Maak kring 1 en kring 2 drukloos. Dit kan door een aantal malen op het rempedaal te trappen zonder dat de<br />
motor loopt.<br />
3. Maak de leidingen aan het ventiel los. Let erop dat ze bij montage niet verwisseld kunnen worden (merken).<br />
4. Verwijder de bouten waarmee het ventiel aan de vloer bevestigd zit.<br />
5. Neem het ventiel uit.<br />
6. Monteer het voetremventiel in omgekeerde volgorde.<br />
7. Voer ter controle een rembalansmeting uit en controleer het resultaat met de waarde die bij het<br />
chassisnummer hoort.<br />
Remmen 5003803 + +<br />
5.2-26 Versie 97.6
9 Testprocedure anti-blokkeersystemen<br />
Het volgende elektrische schema kan enigszins afwijken van hetgeen in de bus is ingebouwd. Deze dienen<br />
alleen om de aansluitingen van de blinkcode te verduidelijken. Voor het juiste schema wordt verwezen naar<br />
de schema’s in de zwarte map welke met elke bus wordt meegeleverd.<br />
9.1 Toepassing<br />
De testprocedure moet worden toegepast:<br />
1. Zodra storingen worden aangegeven door de rode waarschuwingslamp.<br />
Als de rode waarschuwingslamp brandt is het ABS-systeem niet meer betrouwbaar en moet de storing zo<br />
spoedig mogelijk worden opgeheven.<br />
2. Na elke reparatie aan het anti-blokkeersysteem.<br />
3. Éénmaal per jaar bijv. voor de winterperiode.<br />
Voor een snelle kontrole bevindt zich achter in deze paragraaf een opsomming van alle mogelijke foutcodes.<br />
Het is aan te bevelen de gevonden foutcodes op een testblad te noteren zodat bij een volgende kontrole de<br />
waarden vergeleken kunnen worden met voorgaande fouten.<br />
9.2 Testen m.b.v. de blinkcode<br />
Fouten in het ABS/ASR systeem (kabelbreuk, defecte sensor) worden herkend en opgeslagen. Ook na het<br />
uitschakelen van de voedingsspanning blijven deze fouten in het geheugen van de ABS/ASR-regelunit.<br />
De Wabco ABS/ASR “C” generatie regelunits bieden de mogelijkheid om systeemfouten te lokaliseren en te<br />
analyseren m.b.v. een testkast of een z.g. blinkcode. De blinkcode testprocedure bestaat uit een lampje en<br />
een schakelaar (zie figuur 21) {12}. Deze worden volgens het schema aan de testconnector aangesloten.<br />
De testconnector bevindt zich in paneel D figuur 20. Door de schakelaar te sluiten zal het lampje volgens een<br />
bepaalde cyclus oplichten (zie opbouw blinkcode). De blinkcode wordt niet door Bova geïnstalleerd.<br />
Dit om te voorkomen dat bij ondeskundig gebruik foutcodes gewist worden.<br />
Het zoeken van fouten m.b.v. de blinkcode vervangt in geen geval het Wabco-testapparaat.<br />
Dit dient uitsluitend om in een werkplaats snel een storing te zoeken. Voor een nauwkeurige foutanalyse<br />
blijft de Wabco-tester noodzakelijk.<br />
Als na het oplossen van de storing het voertuig boven de 7 km/h komt moet het waarschuwingslampje<br />
(op het dashboard) uitgaan.<br />
Figuur 20<br />
Remmen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.2-27
Figuur 21<br />
Schema Wabco ABS/ASR “C” generatie<br />
Remmen 5003803 + +<br />
5.2-28 Versie 97.6
1 Uitschakelen retarder<br />
2 Schakelaar verhoogde slip i.g.v. ASR<br />
3 ASR ventiel rechts<br />
4 Indien knielinstallatie Duitsland<br />
5 ASR ventiel links<br />
6 Wiel links achter<br />
7 Wiel rechts achter<br />
8 Wiel links voor<br />
9 Wiel rechts voor<br />
10 Kontrole lampjes ASR/ABS<br />
11 Tachoaansluiting B7<br />
12 Diagnose m.b.v. blinkcode<br />
13 Functie verlichting<br />
Voordat de blinkcode wordt aangesloten zoals het schema aangeeft, moet worden nagegaan of de diagnose<br />
stekker uitgevoerd is zoals op het schema is weergegeven. Sommige Futura bussen missen de aansluiting op<br />
punt 15. Er moet dan een verbinding gemaakt worden tussen punt 15 van de diagnose-stekker en punt 3 van<br />
de regelunit.<br />
9.3 Opbouw blinkcode<br />
Algemene opmerkingen<br />
1. De blinkcodes worden in numerieke volgorde (niet chronologisch), beginnend met het hoogste cijfer<br />
weergegeven.<br />
2. De blinkcode kan alleen geactiveerd worden bij een stilstaande bus met ingeschakeld kontakt.<br />
3. De blinkcode wordt zolang herhaald als de schakelaar is ingedrukt.<br />
Als de schakelaar wordt losgelaten bij ingeschakelde voeding, wordt de fout gewist.<br />
Als de schakelaar wordt losgelaten bij uitgeschakelde voeding, blijft de actuele foutcode in het geheugen<br />
van de ABS/ASR-regeling.<br />
4. Deze actuele fout moet eerst worden opgelost voordat de eventuele volgende fout kan worden uitgelezen.<br />
Het blinkcode signaal bestaat uit vier blokken:<br />
• Startblok : kenmerkt het begin van elk blinkcode signaal<br />
• Systeemblok : geeft aan welk ABS/ASR-systeem wordt gebruikt<br />
• Foutblok 1 : geeft de fout aan (samen met foutblok 2)<br />
• Foutblok 2 : geeft de fout aan (samen met foutblok 1)<br />
Remmen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.2-29
9.3.1 Startblok<br />
Nadat de voeding is ingeschakeld en de schakelaar 5 sekonden gesloten is, begint het blinkcode signaal met<br />
een startblok. Dit startblok {A} is 2.5 sekonden uit en 2.5 sekonden aan.<br />
A<br />
2,5s 2,5s<br />
Figuur 22<br />
Startblok<br />
CL 61502002_122.ai<br />
201198<br />
9.3.2 Systeemblok<br />
Na het startblok {A} komt het systeemblok {B}. Dit gedeelte van het blinkcode signaal geeft aan welk<br />
ABS/ASR systeem er is gebruikt. Bij alle Futura bussen wordt het 4S/4M systeem gebruikt. Dit systeem heeft<br />
vier sensoren en vier regelventielen (zie remschema). Het systeemblok moet er dan bij de Futura bussen ook<br />
als volgt uitzien:<br />
A<br />
B<br />
1<br />
2<br />
2,5s<br />
2,5s 2,5s 2x0,5s<br />
Figuur 23<br />
Systeemblok<br />
CL 61502002_123.ai<br />
201198<br />
9.3.3 Foutblok 1 en 2<br />
Na het systeemblok {B} wordt de fout aangegeven door twee foutblokken {C en D}. Afhankelijk van de<br />
gevonden fout brandt het diagnoselampje een aantal keren gedurende een ½ seconde (zie figuur 24).<br />
Vervolgens is de diagnoselamp 2.5 seconde uit en geeft met pulsen van een ½ sec het tweede gedeelte van<br />
het foutblok weer.<br />
De twee foutblokken {C en D} samen geven aan welke fout er is opgetreden.<br />
Als de schakelaar wordt losgelaten gaat de lamp uit en is de fout gewist. Het wissen van de foutcode kan<br />
worden voorkomen door voor het loslaten van de schakelaar de voeding uit te schakelen. Deze laatste<br />
foutcode wordt niet gewist en wordt tijdens het opnieuw sluiten van de schakelaar weer gegenereerd.<br />
B<br />
C<br />
D<br />
1 2 1 2<br />
1 2 3 4<br />
2x0,5s<br />
2,5s 2x0,5s 2,5s<br />
4x0,5s<br />
Figuur 24<br />
Voorbeeld foutblok<br />
CL 61502002_124.ai<br />
201198<br />
Remmen 5003803 + +<br />
5.2-30 Versie 97.6
9.3.4 Voorbeeld<br />
Het totale blinkcode signaal {E} kan er als volgt uit zien:<br />
E<br />
A<br />
B<br />
C<br />
D<br />
1<br />
2 1 6 1 8<br />
2,5s 2,5s 2,5s 2x0,5s 2,5s 6x0,5s 2,5s<br />
8x0,5s<br />
Figuur 25<br />
Totale blinkcode signaal<br />
CL 61502002_225.ai<br />
201198<br />
De foutcode in dit voorbeeld is 6 - 8. Dit betekent dat het wielsnelheidssignaal verstoord is. In paragraaf 9.5<br />
wordt beschreven welke acties ondernomen moeten worden om deze storing op te heffen. Na het volledige<br />
blinkcode signaal herhaalt de cyclus zich. Dit gaat door zolang de schakelaar is gesloten.<br />
Laat de cyclus zich en aantal malen herhalen en noteer het blinkcode signaal voordat de schakelaar wordt<br />
losgelaten.<br />
De actuele fout moet nu eerst opgelost worden voordat een volgende fout uit het geheugen kan worden<br />
gelezen.<br />
Nadat alle fouten opgelost zijn, moet het blinkcode signaal 2 - 0 - 0 zijn (systeem OK).<br />
E<br />
A<br />
B<br />
C<br />
D<br />
1<br />
2<br />
2,5s 2,5s 2,5s 2x0,5s<br />
2,5s<br />
2,5s<br />
Figuur 26<br />
Blinkcode signaal “systeem OK”<br />
CL 61502002_330.ai<br />
201198<br />
Remmen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.2-31
9.4 Blinkcode tabel<br />
Foutblok<br />
1<br />
Foutblok<br />
2<br />
Component Wiel Fout Reparatie<br />
advies<br />
0 0 systeem OK<br />
6 6 intern relais laagspanningsrelais kan niet schakelen op<br />
punt 1, 9, 19 te lage spanning<br />
6 7 intern relais laagspanningsrelais kan niet schakelen op<br />
punt 1, 9, 19 te lage spanning<br />
A<br />
A<br />
6 8 sensor rechts voor wielsnelheidssignaal verstoord B<br />
6 9 sensor links voor wielsnelheidssignaal verstoord B<br />
6 10 sensor rechts voor impedantie te hoog (draad beschadigd of<br />
kortsluiting)<br />
6 11 sensor links voor impedantie te hoog (draad beschadigd of<br />
kortsluiting)<br />
C<br />
C<br />
6 12 sensor rechts voor wielsnelheidssignaal niet betrouwbaar D<br />
6 13 sensor links voor wielsnelheidssignaal niet betrouwbaar D<br />
7 0 sensor links voor wielsnelheidssignaal verstoord B<br />
7 1 sensor rechts achter wielsnelheidssignaal verstoord B<br />
7 2 sensor links achter impedantie te hoog (draad beschadigd of<br />
kortsluiting)<br />
7 3 sensor rechts achter impedantie te hoog (draad beschadigd of<br />
kortsluiting)<br />
C<br />
C<br />
7 4 sensor links achter wielsnelheidssignaal niet betrouwbaar D<br />
7 5 sensor rechts achter wielsnelheidssignaal niet betrouwbaar D<br />
7 8 niet van toepassing<br />
7 9 niet van toepassing<br />
7 10 niet van toepassing<br />
7 11 niet van toepassing<br />
7 12 niet van toepassing<br />
7 13 niet van toepassing<br />
Remmen 5003803 + +<br />
5.2-32 Versie 97.6
Foutblok<br />
1<br />
Foutblok<br />
2<br />
Component Wiel Fout Reparatie<br />
advies<br />
8 0 ECU ECU interne fout H<br />
8 1 ECU ECU interne fout H<br />
8 2 ASRprop.<br />
valve<br />
8 3 E-gas/EDC<br />
interface<br />
PWM-out<br />
(pin 29)<br />
8 4 ASRprop.<br />
valve<br />
8 5 E-gas/EDC<br />
interface<br />
PWM-in<br />
(pin 28)<br />
8 6 Speedlimiter<br />
interface (pin<br />
10)<br />
8 7 E-gas<br />
(pin 28)<br />
8 9 E-gas<br />
(pin 28)<br />
beschadigde draad<br />
kortsluiting naar massa<br />
kortsluiting naar massa of voeding<br />
kortsluiting naar massa<br />
kortsluiting naar massa<br />
foutmelding van E-gas<br />
fout C3 signaal van tachograaf<br />
kortsluiting naar massa<br />
kortsluiting naar voeding of beschadigde<br />
draad<br />
kortsluiting naar voeding<br />
verlies van data tijdens overdracht<br />
E<br />
F<br />
F/G<br />
F<br />
G<br />
I<br />
I/E<br />
F<br />
F/G<br />
G<br />
I<br />
8 10 ABS ventiel rechts voor kortsluiting naar massa F<br />
8 11 ABS ventiel links voor kortsluiting naar massa F<br />
8 12 ABS ventiel rechts voor beschadigde draden E<br />
8 13 ABS ventiel links voor beschadigde draden E<br />
8 14 ABS ventiel rechts voor kortsluiting naar massa F<br />
8 15 ABS ventiel links voor kortsluiting naar massa F<br />
Remmen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.2-33
Foutblok<br />
1<br />
Foutblok<br />
2<br />
Component Wiel Fout Reparatie<br />
advies<br />
9 0 ABS ventiel rechts voor beschadigde draden E<br />
9 1 ABS ventiel links voor beschadigde draden E<br />
9 2 ABS ventiel links achter kortsluiting naar massa F<br />
9 3 ABS ventiel rechts achter kortsluiting naar massa F<br />
9 4 ABS ventiel links achter beschadigde draden E<br />
9 5 ABS ventiel rechts achter beschadigde draden E<br />
9 6 ABS ventiel links achter kortsluiting naar massa F<br />
9 7 ABS ventiel rechts achter kortsluiting naar massa F<br />
9 8 ABS ventiel links achter beschadigde draden E<br />
9 9 ABS ventiel rechts achter beschadigde draden E<br />
9 10 niet van toepassing<br />
9 11 niet van toepassing<br />
9 12 niet van toepassing<br />
9 13 niet van toepassing<br />
9 14 niet van toepassing<br />
9 15 niet van toepassing<br />
10 0 niet van toepassing<br />
10 1 niet van toepassing<br />
10 2 ASR-diff ventiel links achter kortsluiting naar massa F<br />
10 3 ASR-diff ventiel rechts achter kortsluiting naar massa F<br />
10 4 ASR-diff ventiel links achter beschadigde draden E<br />
10 5 ASR-diff ventiel rechts achter beschadigde draden E<br />
10 7 derde rem<br />
relais (pin 11)<br />
10 8, 9 ASR engine<br />
prop. valve<br />
control (pin<br />
12) of ASR<br />
E-gas interface<br />
kortsluiting naar de voeding<br />
aanspreektijd overschreden of teveel<br />
wielslip<br />
G<br />
K<br />
11 12 ABS ventiel rechts voor kortsluiting naar voeding L<br />
11 13 ABS ventiel links voor kortsluiting naar voeding L<br />
11 14 ABS ventiel links achter kortsluiting naar voeding L<br />
11 15 ABS ventiel rechtsachter kortsluiting naar voeding L<br />
Remmen 5003803 + +<br />
5.2-34 Versie 97.6
Foutblok<br />
1<br />
Foutblok<br />
2<br />
Component Wiel Fout Reparatie<br />
advies<br />
12 0 niet van toepassing<br />
12 1 niet van toepassing<br />
12 2 ASR-diff<br />
ventiel<br />
12 3 ASR-diff<br />
ventiel<br />
links achter kortsluiting naar voeding L<br />
rechts achter kortsluiting naar voeding L<br />
12 4 ASR-prop.<br />
valve<br />
12 7 derde rem<br />
relais (pin 11 )<br />
kortsluiting naar voeding<br />
kortsluiting naar massa<br />
L<br />
F<br />
12 8 ABS-ventiel rechts voor kortsluiting naar voeding G<br />
12 9 ABS-ventiel links voor kortsluiting naar voeding G<br />
12 10 ABS-ventiel links achter kortsluiting naar voeding G<br />
12 11 ABS-ventiel rechts achter kortsluiting naar voeding G<br />
12 12 niet van toepassing<br />
12 13 niet van toepassing<br />
12 14 ASR-diff<br />
ventiel<br />
12 15 ASR-diff<br />
ventiel<br />
links achter kortsluiting naar voeding G<br />
rechts achter kortsluiting naar voeding G<br />
Remmen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.2-35
Foutblok<br />
1<br />
Foutblok<br />
2<br />
Component Wiel Fout Reparatie<br />
advies<br />
13 0 ASR prop.<br />
valve (pin 12)<br />
kortsluiting naar voeding<br />
G<br />
13 4 relais vr1 relais schakelt niet M<br />
13 5 relais vr2 relais schakelt niet M<br />
13 6 ECU ECU interne fout H<br />
13 7 ECU ECU interne fout H<br />
13 8 ECU N<br />
13 9 ECU N<br />
13 10 ECU ECU interne fout H<br />
13 11 ECU ECU interne fout H<br />
13 12 ECU ECU interne fout H<br />
13 13 ECU ECU interne fout H<br />
13 14 ECU ECU interne fout H<br />
13 15 ECU ECU interne fout H<br />
ECU ECU interne fout H<br />
14 0 ECU ECU interne fout H<br />
14 1 ECU ECU interne fout H<br />
14 2 ECU ECU interne fout H<br />
14 3 ECU ECU interne fout H<br />
14 4 ECU ECU interne fout H<br />
14 5 ECU ECU interne fout H<br />
14 6 ABS-ventiel aanspreektijd overschreden K<br />
14 7 ABS-ventiel aanspreektijd overschreden K<br />
14 8 ASR-diff<br />
ventiel<br />
14 9 ASR-diff<br />
ventiel<br />
links achter aanspreektijd overschreden K<br />
rechts achter aanspreektijd overschreden K<br />
14 10 ECU ECU interne fout H<br />
14 11 ECU ECU interne fout H<br />
14 12 ECU ECU interne fout H<br />
14 13 ECU ECU interne fout H<br />
14 14 ECU ECU interne fout H<br />
14 15 ECU ECU interne fout H<br />
Remmen 5003803 + +<br />
5.2-36 Versie 97.6
Foutblok<br />
1<br />
Foutblok<br />
2<br />
Component Wiel Fout Reparatie<br />
advies<br />
15 0 ECU ECU interne fout H<br />
15 1 ECU ECU interne fout H<br />
15 2 ECU ECU interne fout H<br />
15 3 ECU ECU interne fout H<br />
15 4 ECU ECU interne fout H<br />
15 5 ECU ECU interne fout H<br />
15 6 ECU ECU interne fout H<br />
15 7 ECU ECU interne fout H<br />
15 8 ECU ECU interne fout H<br />
15 9 ECU ECU interne fout H<br />
9.5 Reparatie tabel<br />
In de blinkcode tabel is er een reparatie advies gegeven. In de volgende tabel wordt dit advies verklaard<br />
zodat het vinden en oplossen van een storing eenvoudiger wordt.<br />
Reparatie<br />
advies<br />
Fout<br />
Mogelijke oplossing<br />
A Op de kontakten 1, 19 of 9 (zie figuur 21)<br />
wordt een te lage spanning gemeten of het<br />
ABS ventiel schakelt niet<br />
• Zekeringen defect<br />
• Voedingsspanning en voedingskabels<br />
controleren<br />
• Relais controleren<br />
B Wielsnelheidssignaal verstoord • Sensoren, sensorkabels en stekkerverbindingen<br />
op slechte kontakten of<br />
kortsluiting controleren<br />
• Sensorspanning meten en vergelijken met<br />
Wabco -proefmetingen<br />
(zie Wabco testkast)<br />
• Poolwiel op beschadigingen controleren<br />
• Sensor controleren op bevestiging,<br />
luchtspleet<br />
• Wiellager controleren<br />
C<br />
D<br />
Onjuiste impedantie (onderbreking of<br />
kortsluiting)<br />
Niet betrouwbaar<br />
wielsnelheidssignaal<br />
• Sensoren, sensorkabels en stekkerverbindingen<br />
op slechte kontakten of<br />
kortsluiting controleren<br />
• Omgevingstemperatuur controleren<br />
• Sensorspanning meten en vergelijken met<br />
Wabco -proefmetingen<br />
(zie Wabco testkast)<br />
• Luchtspleet tussen sensor en poolwiel<br />
te groot<br />
• Wiellager controleren<br />
• Poolwielen onderling verschillend<br />
• Banden onderling verschillend<br />
Remmen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.2-37
E Kabelbreuk • De verbinding tussen regelunit en desbetreffende<br />
component is verbroken<br />
• Connectoren en kabels controleren<br />
F Sluiting naar massa • De uitgang van de regelunit is naar<br />
massa kortgesloten<br />
• Connectoren en kabels controleren<br />
G Sluiting naar de voedingsspanning • De uitgang van de regelunit is naar massa<br />
kortgesloten<br />
• De uitgang van het aangesloten<br />
component is naar massa kortgesloten<br />
• Connectoren en kabels controleren<br />
H Interne fout in de regelunit • Regelunit vervangen<br />
I<br />
Foutmelding uit E-gas regelunit<br />
(alleen MAN FHX400 EDC)<br />
• MAN diagnose uitvoeren met MAN<br />
testkast<br />
• Controleren op kabelbreuk<br />
• Data verloren tijdens overdracht<br />
• Signaal niet volgens leveranciersspecificatie<br />
K Inschakelduur overschreden • Continue (ca 60 s) ontoelaatbare slip op<br />
de aandrijfas<br />
• Proportioneelventiel en servomotor<br />
controleren<br />
• Luchtspleet tussen sensor en poolwiel te<br />
groot<br />
• Wiellager controleren<br />
• Poolwielen onderling verschillend<br />
• Banden onderling verschillend<br />
L Kortsluiting naar voeding • Overspanning op het component verhindert<br />
dat het aangesloten relais kan<br />
schakelen<br />
• Versterker controleren op kortsluiting met<br />
pin 1/19 en ingang/uitgangs ventielen<br />
• Bedrading controleren<br />
M Relais schakelt niet • Op punt 1 of 19 word een spanning<br />
gemeten hoewel het relais niet schakelt<br />
• Relaiskontakten kleven<br />
• Kontakt 28 of 8 naar massa kortgesloten<br />
• Kontakt 28 of 8 zijn verwisseld<br />
N Te hoge spanning • Voedingsspanning hoger als 32 Volts<br />
gedurende 5 sekonden<br />
• Dynamo en accu controleren<br />
Als er na intensief zoeken geen fout in het systeem is gevonden, dan bestaat de mogelijkheid de regelunit<br />
te vervangen.<br />
Remmen 5003803 + +<br />
5.2-38 Versie 97.6
9.6 Werkwijze<br />
1. Schakel het kontakt van de bus uit.<br />
2. Bouw de diagnose schakeling op zoals in Figuur 21 is weergeven. Controleer of aansluiting 15 van de<br />
diagnosestekker is aangesloten.<br />
3. Schakel het kontakt van de bus in zonder deze te starten.<br />
4. Sluit de schakelaar en noteer de foutcode.<br />
5. Laat de schakelaar los. De fout is nu gewist.<br />
6. Los de storing op met behulp van de foutcode tabellen.<br />
7. Sluit nu de schakelaar opnieuw en lees de foutcode uit. Er zijn nu drie mogelijkheden:<br />
• De blinkcode is nu 2 - 0 - 0. Dit betekent dat het systeem nu in orde is.<br />
• De volgende storing wordt uit het geheugen gelezen en weergegeven. Herhaal nu de stappen 4<br />
tot en met 7.<br />
• De blinkcode is nog steeds het zelfde. Dit betekent dat de storing nog aanwezig is. Herhaal de stappen 6<br />
en 7.<br />
10 Storingen remsysteem<br />
Onderdeel Storing Mogelijke oorzaak Oplossing<br />
Vierkrings<br />
veiligheidsventiel<br />
ongelijkmatig vullen van de<br />
afzonderlijke kringen<br />
ventielen en veren bewegen<br />
moeilijk door vervuiling<br />
• ventielen reinigen<br />
• veren controleren<br />
• component vervangen<br />
beveiligingsfunctie niet<br />
gewaarborgd<br />
• ventiel sluit niet of blijft<br />
hangen<br />
• ventiel beweegt moeilijk<br />
• ventielen reinigen<br />
• component vervangen<br />
luchtdruk ontwijkt via<br />
beluchtingsopening(en)<br />
membraan- of<br />
zuigerafdichting defect<br />
• ventielen reinigen<br />
• component vervangen<br />
een of meer kringen gaan<br />
niet open<br />
• onjuiste afstelling van de<br />
openingsdruk<br />
• ventielen bewegen moeilijk<br />
of blijven hangen<br />
• correcte openingsdruk<br />
instellen<br />
• ventielen reinigen<br />
• component vervangen<br />
Voetrem<br />
ventiel<br />
remdruk niet fijngevoelig<br />
doseerbaar<br />
• regelzuiger lekt, moeilijk<br />
beweegbaar of klemt<br />
• veer gebroken<br />
component vervangen<br />
ontsnappen van lucht via de<br />
ontluchting in ongeremde<br />
toestand<br />
• afdichting inlaat bovenste<br />
kring lekt<br />
• O-ring lekt<br />
• voetremventiel zelf is goed<br />
• component vervangen<br />
• vaststellen vanwaar de<br />
lekkage afkomstig is<br />
ontsnappen van lucht via de<br />
ontluchting in geremde<br />
toestand<br />
afdichting uitlaat lekt<br />
component vervangen<br />
Rem<br />
cilinder<br />
lekkage membraancilinder<br />
bij bediening bedrijfsrem<br />
• membraan lekt<br />
• lekkage bij de afdichting<br />
tussen beide cilinderdelen<br />
of spanband<br />
• membraan vervangen<br />
• spanband aantrekken<br />
• remcilinder vervangen<br />
aanspreekdruk<br />
membraancilinder te hoog<br />
• membraan beschadigd<br />
• mechanisme wielrem<br />
moeilijk bewegend<br />
• membraan vervangen<br />
• mechanisch gedeelte<br />
wielrem repareren<br />
Remmen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.2-39
losdruk remcilinder te hoog<br />
• glijvlakken van cilinder<br />
en/of zuiger geoxideerd<br />
• afdichting opgezwollen<br />
• mechanisme wielrem<br />
moeilijk bewegend<br />
• remcilinder repareren of<br />
vervangen<br />
• mechanisch gedeelte<br />
wielrem repareren<br />
Parkeer<br />
remventiel<br />
aanspreekdruk te hoog<br />
• moeilijk bewegende delen<br />
in het ventiel<br />
• smeermiddel verhard<br />
• zuiger klemt<br />
• component invetten<br />
• component vervangen<br />
ontwijken van lucht tijdens<br />
rijden<br />
• afdichting aan de uitlaatzijde<br />
lekt<br />
• ventielzuiger afdichting<br />
defect<br />
• component invetten<br />
• component vervangen<br />
ontwijken van lucht via de<br />
ontluchting in de stand<br />
remmen<br />
• afdichting aan inlaatzijde<br />
lekt<br />
• ventielzuiger afdichting<br />
defect<br />
• component invetten<br />
• component vervangen<br />
hefboom komt vanaf<br />
aanslag niet meer<br />
automatisch terug in de<br />
rijstand<br />
• moeilijk bewegende delen<br />
in het ventiel<br />
• smeermiddel verhard<br />
• zuiger klemt<br />
• bevestiging van hefboom<br />
te vast aangehaald<br />
• component invetten<br />
• component vervangen<br />
• bevestiging hefboom op<br />
juiste wijze vastzetten<br />
11 Bestelnummers<br />
Bestelnummers van onderdelen die vervangen moeten worden zijn te vinden in het onderdelenboek.<br />
Controleer aan de hand van het chassisnummer of het juiste onderdelenboek aanwezig is. De bestelnummers<br />
voor onderdelen van de remmen staan in groep 720 (voor) en groep 820 (achter).<br />
12 Bijlagen<br />
• ZF-achteras met schijfremmen<br />
Reparaturanleitung RA-SB0001 Pneumatische Scheibenbremse SB6000/SB7000<br />
• ZF-achteras met trommelremmen<br />
Zahnradfabrik Passau GMBH A130-A131 Best.Nr.: 5871 206 001 D<br />
• ZF-vooras met schijfremmen<br />
Zahnradfabrik Passau GMBH ZF-Radkopf RL-85 Best.Nr.: 5871 201 001 D<br />
Remmen 5003803 + +<br />
5.2-40 Versie 97.6
5.3 Luchtvering
1 Luchtvering. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />
1.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />
1.2 Veiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />
1.2.1 Veiligheid in de werkplaats . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />
2 Werking luchtvering. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4<br />
2.1 Hoogteregelventiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4<br />
2.2 Standaard hoogteregeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6<br />
2.3 Standaard hoogteregeling voor Futura’s met een sleepas . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7<br />
2.4 Hoogteregeling met hef- of knielinrichting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8<br />
2.4.1 Hoogteregeling met hef- of knielinrichting (niet voor Groot Brittannië). . . . . . . . 8<br />
2.4.2 Hoogteregeling met hef- of knielinrichting (Groot Brittannië) . . . . . . . . . . . . . . . 9<br />
2.5 Hoogteregeling met hef- en knielinrichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9<br />
2.5.1 Werking hoogteregeling met hef- en knielinrichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9<br />
2.5.2 Optie keuzeschakelaar. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10<br />
2.6 Hoogteregeling met hef, kniel- en anti-tilt inrichting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11<br />
2.7 Hoogteregeling Duitsland . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13<br />
2.7.1 Rijstand. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13<br />
2.7.2 Heffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14<br />
2.7.3 De eerste 0.1 s knielen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14<br />
2.7.4 De eerste 10 s knielen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14<br />
2.7.5 Na 10 sec. knielen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14<br />
2.7.6 Knielschakelaar {5} terug in stand 0 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15<br />
3 Afstellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16<br />
3.1 Hoogteregelventiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16<br />
4 Storingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17<br />
5 Uit- en inbouw procedures . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18<br />
5.1 Luchtbalgen compleet met bevestigingsplaten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18<br />
5.2 Luchtbalg zonder bevestigingsplaten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18<br />
5.2.1 Uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18<br />
5.2.2 Inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19<br />
5.3 Hoogteregelventiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19<br />
5.3.1 Uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19<br />
5.3.2 Inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19<br />
6 Onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20<br />
7 Bestelnummers. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20<br />
Luchtvering 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.3-1
Luchtvering 5003803 + +<br />
5.3-2 Versie 97.6
1 Luchtvering<br />
1.1 Inleiding<br />
De luchtvering welke op de Futura’s wordt gebruikt is standaard uitgerust met hoogteregelventielen. Deze<br />
ventielen zorgen ervoor dat de hoogte van de Futura gelijk blijft bij wisselende belasting. Als optie kan de<br />
luchtvering uitgerust worden met hef- en knielinrichtingen, zowel voor als achter. Bij het knielen kan de<br />
Futura ongeveer 8 cm zakken. Dit vergemakkelijkt het in en uitstappen. Met een hefinrichting kan de Futura<br />
ongeveer 7 cm stijgen. Dit kan nuttig zijn bij op- en afritten van veerdiensten en verkeersdrempels.<br />
Afhankelijk van de eisen die in een bepaald land gelden, wordt de luchtvering tevens uitgerust met een<br />
aantal veiligheden.<br />
1.2 Veiligheid<br />
Een juiste werking en afstelling van de luchtvering is belangrijk voor de veiligheid van chauffeur en passagiers.<br />
Een juiste werking kan alleen gegarandeerd worden als alle instructies t.a.v. afstellen en onderhoud<br />
nageleefd worden. Het niet naleven van deze instructies kan leiden tot gevaarlijke situaties.<br />
Installatie, onderhoud en reparatie mag alleen uitgevoerd worden door personeel dat getraind en<br />
geautoriseerd is door de Bova service organisatie. Reparaties of onderhoudswerkzaamheden die door<br />
niet-geautoriseerde personen uitgevoerd worden, kunnen leiden tot gevaarlijke situaties en vallen buiten de<br />
garantie bepalingen.<br />
1.2.1 Veiligheid in de werkplaats<br />
Om veilig aan de luchtvering te kunnen werken is het noodzakelijk op de volgende punten te letten:<br />
1. Zorg voor een goede afzuiging van uitlaatgassen en dampen van reinigings- en oplosmiddelen.<br />
2. Bescherm de bus tegen wegrollen.<br />
3. Gebruik alleen degelijk gereedschap.<br />
4. Gebruik ook alleen gereedschappen die perfect passend zijn.<br />
5. Gebruik alleen originele onderdelen.<br />
Luchtvering 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.3-3
2 Werking luchtvering<br />
De elektrische schema’s kunnen enigszins afwijken van hetgeen in de Futura is ingebouwd. Deze dienen<br />
alleen om de werking van de luchtvering te verklaren. Voor het juiste schema wordt verwezen naar de<br />
schema’s in de map welke met elke Futura wordt meegeleverd.<br />
2.1 Hoogteregelventiel<br />
Het hoogteregelventiel regelt de druk in de luchtbalg afhankelijk van de beladingstoestand van het voertuig.<br />
Bij toenemende belading zakt het chassis en de daaraan bevestigde hoogteregelventielen.<br />
11<br />
1<br />
2<br />
21 21<br />
7<br />
6<br />
5<br />
4<br />
Figuur 1<br />
3<br />
CL 61502002_110.ai<br />
200297<br />
Hoogteregelventiel bij toenemende belading<br />
1. Terugslagklep<br />
2. Inlaatklep<br />
3. Ontluchting<br />
4. Luchtaansluiting<br />
5. Zuiger<br />
6. Excentriek<br />
7. Hefboom<br />
11. Luchtingang<br />
21. Aansluiting luchtbalgen<br />
Doordat een verbindingsstang aanwezig is tussen de voertuigas en het regelventiel wordt via hefboom {7}<br />
het excenter {6} verdraaid, waardoor zuiger {5} naar boven beweegt. Hierdoor wordt inlaatklep {2}<br />
geopend. De bij aansluiting {11} aangesloten persluchtvoorraad komt nu via terugslagklep {1} in het ventiel<br />
en stroomt via aansluiting {21} naar de luchtbalgen.<br />
De evenwichtspositie wordt bereikt, als door de verhoogde druk in de balgen het chassis weer zover omhoog<br />
is gekomen, dat via hefboom {7} en de aansluiting {11} weer gesloten wordt. Dit is de horizontale stand<br />
van de hefboom {7}.<br />
Luchtvering 5003803 + +<br />
5.3-4 Versie 97.6
Bij afnemende belading gebeurt het omgekeerde. Het chassis stijgt nu, waardoor hefboom {7} naar<br />
beneden wordt getrokken (zie Figuur 2).<br />
11<br />
2<br />
21 21<br />
5<br />
6<br />
7<br />
4<br />
Figuur 2<br />
3<br />
CL 61502002_111.ai<br />
211298s<br />
Hoogteregelventiel bij afnemende belading<br />
1. Terugslagklep<br />
2. Inlaatklep<br />
3. Ontluchting<br />
4. Luchtingang<br />
5. Zuiger<br />
6. Excentriek<br />
7. Hefboom<br />
11. Luchtingang<br />
21. Aansluiting luchtbalgen<br />
Zuiger {5} zakt mee en laat daarbij klep {2} los, waardoor de balgen via de holle zuiger {5} en ontluchting<br />
{3} lucht afblazen. Het chassis zal nu zakken totdat via hefboom {7} zuiger {5} weer tegen klep {2}<br />
aankomt, waardoor de evenwichtspositie weer bereikt is.<br />
Aansluiting {4} wordt gebruikt in geval van een hef- en/of een knielinrichting. Door lucht op deze aansluiting<br />
te zetten wordt het evenwichtspunt verschoven. Zuiger {5} wordt naar boven geduwd waardoor klep {2}<br />
lucht doorlaat naar de aansluitingen {21}. Het chassis zal hierdoor omhoog komen, totdat via hefboom {7}<br />
de aansluiting {21} weer gesloten wordt.<br />
Voor de afstelling van het hoogteregelventiel wordt verwezen naar paragraaf 3 “Afstellingen”.<br />
Luchtvering 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.3-5
2.2 Standaard hoogteregeling<br />
De standaard hoogteregeling is de eenvoudigste hoogteregeling door Bova toegepast. Dit luchtveringscircuit<br />
heeft drie hoogteregelventielen; twee voor en één achter. Achter wordt er één hoogteregelventiel toegepast<br />
omdat er:<br />
A. “reactiestangen worden toegepast”.<br />
B. “een driepuntsregeling stabieler is dan een vierpuntsregeling”.<br />
In de standaard hoogteregeling wordt het SV1307 Knorr ventiel gebruikt.<br />
6<br />
6<br />
6<br />
4<br />
3<br />
5<br />
6<br />
6<br />
6<br />
1<br />
2<br />
CL 61502002_370.ai<br />
291298<br />
Figuur 3<br />
Standaard hoogteregeling<br />
1. Luchtketel<br />
2. Luchtketel voor<br />
3,4,5. Hoogteregelventiel<br />
6. Luchtbalg<br />
De lucht komt van ketel {1} (achter) of ketel {2} (voor) binnen bij aansluiting {11} van de<br />
hoogteregelventielen {3,4,5}. Dit ventiel kent drie situaties:<br />
1. De lucht op aansluiting {21} doorsturen naar de luchtbalgen {6} (toenemende belading).<br />
2. De lucht uit de balg laten ontsnappen via ontluchting {3} (afnemende belading).<br />
3. Een evenwichtssituatie waarbij aansluiting {11} en {21} worden afgesloten.<br />
Luchtvering 5003803 + +<br />
5.3-6 Versie 97.6
2.3 Standaard hoogteregeling voor Futura’s met een sleepas<br />
De standaard hoogteregeling van de F14 en F15 is in wezen dezelfde als de standaard hoogteregeling van de<br />
overige Futura’s. De lucht voor de sleepasbalgen wordt afgetakt van het achterste hoogteregelventiel {3}<br />
(zie Figuur 4).<br />
10<br />
9<br />
6 6 6<br />
7<br />
4<br />
3<br />
5<br />
10<br />
6<br />
6<br />
6<br />
8<br />
1<br />
2<br />
Figuur 4<br />
Standaard hoogteregeling voor Futura’s met een sleepas<br />
CL 61502002_369.ai<br />
291298<br />
1. Luchtketel achter<br />
2. Luchtketel voor<br />
3,4,5. Hoogteregelventiel<br />
6. Luchtbalg<br />
7. Elektro-pneumatisch ventiel<br />
8, 9. Proportioneel ventiel<br />
10. Luchtbalg sleep-as<br />
Doordat de aslast van de sleepas wielen gering is worden er twee proportioneel ventielen {8 en 9} gebruikt.<br />
Deze ventielen reduceren de luchtdruk naar de sleepasbalgen. Als door wisselende belading de luchtdruk<br />
naar de achteras balgen verandert, zal ook de luchtdruk naar de sleepasbalgen evenredig veranderen.<br />
Met het elektro-pneumatisch ventiel {7} kan de sleepas maximaal 90 seconden ontlast worden (zie<br />
hoofdstuk 4.1 “Sleepas”). Bij bediening van de schakelaar op het dashboard ontluchten de sleepasbalgen via<br />
het elektro-pneumatisch ventiel. De sleepaswielen blijven aan de grond maar het gewicht op de achteras<br />
wordt tijdelijk verhoogd waardoor de achterwielen meer grip hebben. Dit kan nuttig zijn bij het wegrijden op<br />
gladde wegen.<br />
Luchtvering 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.3-7
2.4 Hoogteregeling met hef- of knielinrichting<br />
2.4.1 Hoogteregeling met hef- of knielinrichting (niet voor Groot Brittannië)<br />
Wanneer een hefsysteem op de Futura aanwezig is, zijn de SV1307 Knorr hoogteregelventielen vervangen<br />
door SV1295 ventielen {3,4,5}. Deze ventielen hebben een extra aansluiting 4 (zie Figuur 2). Als er op deze<br />
aansluiting druk wordt gezet, verschuift het evenwichtspunt van het hoogteregelventiel. De ingestelde<br />
afstand tussen de hefboom en de voertuigas komt hoger te liggen, zodat de afstand van het voertuig tot aan<br />
de grond groter wordt en het voertuig dus heft. Dit gebeurt onafhankelijk van de belading van het voertuig.<br />
Door hefventiel {8} (zie Figuur 5) te bedienen wordt er perslucht op aansluiting 4 gezet. Dit magneetventiel<br />
wordt door een schakelaar op het dashboard bediend.<br />
7 8<br />
6 6<br />
6<br />
4<br />
3<br />
5<br />
6<br />
6<br />
6<br />
1<br />
2<br />
CL 61502002_372.ai<br />
050199<br />
Figuur 5<br />
Hoogteregeling met hef- of knielinrichting<br />
1. Luchtketel achter<br />
2. Luchtketel voor<br />
3,4,5. Hoogteregelventiel<br />
6. Luchtbalg<br />
7. Knielventiel<br />
8. Hefventiel<br />
Als de hoogteregeling met een knielinrichting is uitgerust, wordt het knielventiel {7} gebruikt. In<br />
niet-bediende toestand laat deze de lucht naar aansluiting 4 door. Om nu toch de normale rijhoogte te<br />
verkrijgen heeft de hefboom een andere afstelling als bij een hefinrichting (zie hoofdstuk “Afstellingen”).<br />
Als het knielventiel {7} door de schakelaar op het dashboard bediend wordt, zal de lucht naar aansluiting 4<br />
van het hoogteregelventiel afgesloten worden. Het evenwichtspunt van het hoogteregelventiel verschuift.<br />
De ingestelde afstand tussen de hefboom en de voertuigas komt lager te liggen, zodat de afstand van het<br />
voertuig tot aan de grond kleiner wordt en het voertuig dus knielt. Dit gebeurt onafhankelijk van de belading<br />
van het voertuig.<br />
Luchtvering 5003803 + +<br />
5.3-8 Versie 97.6
2.4.2 Hoogteregeling met hef- of knielinrichting (Groot Brittannië)<br />
Voor Groot Brittannië gebruikt men de ontluchtingsventielen van de anti-tiltinstallatie om te knielen.<br />
2.5 Hoogteregeling met hef- en knielinrichting<br />
2.5.1 Werking hoogteregeling met hef- en knielinrichting<br />
6 6<br />
6<br />
11 12 13 14<br />
4<br />
3 7<br />
9<br />
8<br />
5<br />
10<br />
6<br />
<br />
6<br />
6<br />
1<br />
2<br />
CL 61502002_368.ai<br />
291298<br />
Figuur 6<br />
Hoogteregeling met hef- en knielinrichting<br />
1. Luchtketel achter<br />
2. Luchtketel voor<br />
3,4,5. Hoogteregelventiel<br />
6. Luchtbalg<br />
7,8,9,10. 3/2-Ventiel<br />
11,14. Hefventiel<br />
12,13. Knielventiel<br />
Voor een hoogteregeling met hef- en knielinrichting zijn er een aantal extra ventielen noodzakelijk. In het<br />
midden tegen het plafond van de bagageruimte zijn 4 3/2-magneetventielen aangebracht. Deze ventielen<br />
worden bediend door schakelaar {6} op het dashboard (zie Figuur 7).<br />
In geval van heffen laten de magneetventielen {11} en {14} ( zie Figuur 6) lucht door naar de<br />
hoogteregelventielen {3}, {4} en{5}. De lucht die op ingang 4 terecht komt zorgt ervoor dat het<br />
evenwichtspunt naar boven verschuift. Hierdoor wordt er lucht uit ketel {1} en {2} doorgelaten naar de<br />
luchtbalgen {6}. Als gevolg hiervan zal het chassis heffen. Als de schakelaar op het dashboard weer in de<br />
middenstand wordt gezet, ontlucht het inlaatventiel 4 via de hefventielen {11} en{14}. Het evenwichtspunt<br />
in het hoogteregelventiel zakt, waardoor het chassis weer in de oorspronkelijke stand terecht komt.<br />
Als de schakelaar in de stand “knielen” wordt gedrukt, komt er spanning op de 3/2-magneetventielen {12}<br />
en {13}. Deze ventielen laten nu de lucht uit de voorraadketels door naar de 3/2 ventielen {7}, {8}, {9} en<br />
{10}. Deze ventielen slaan om en de luchtbalgen ontluchten via deze ventielen. Hierdoor zakt het chassis<br />
ongeveer 8 cm. Zodra de schakelaar op het dashboard weer in de middenstand wordt gezet openen de<br />
Luchtvering 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.3-9
knielventielen zich weer waardoor de 3/2-ventielen {7} t/m {10} afvallen. Doordat de verbindingsstang<br />
tussen het chassis en het hoogteregelventiel de zuiger in dit ventiel omhoog heeft gedrukt, zal de lucht uit de<br />
voorraadketels naar de luchtbalgen stromen. Als de evenwichtstoestand<br />
is bereikt worden de aansluitingen 11 en 21 van de hoogteregelventielen weer afgesloten.<br />
2.5.2 Optie keuzeschakelaar<br />
Op de hoogteregeling met hef- en knielinrichting kan als optie een keuzeschakelaar {5} gemonteerd worden.<br />
Met deze keuzeschakelaar kan de chauffeur kiezen aan welke kant de Futura moet heffen of knielen (zie<br />
Figuur 7).<br />
6<br />
1 2 3 4<br />
5<br />
CL 61502002_366.ai<br />
291298<br />
Figuur 7<br />
Elektrisch schema hef- en knielinrichting met keuzeschakelaar<br />
1. Magneetventiel<br />
2. Magneetventiel<br />
3. Magneetventiel<br />
4. Magneetventiel<br />
5. Optie keuzeschakelaar<br />
0= voor + achter<br />
1= achter<br />
2= voor<br />
6. Schakelaar heffen/knielen<br />
0= neutraal<br />
1= knielen<br />
2= heffen<br />
De schakeling is zo ontworpen dat er nooit tegelijkertijd een kant kan heffen èn knielen.<br />
Als de schakelaars niet bediend zijn, branden de lampjes in de schakelaars zwak. Als een schakelaar bediend<br />
is brandt het desbetreffende lampje fel.<br />
Luchtvering 5003803 + +<br />
5.3-10 Versie 97.6
2.6 Hoogteregeling met hef, kniel- en anti-tilt inrichting<br />
Een hoogteregeling met hef, kniel- en anti-tilt inrichting komt voornamelijk voor in Groot-Brittannië.<br />
De hefinrichting zoals deze hier wordt gebruikt is dezelfde als de standaard uitvoering<br />
(zie paragraaf 2.4).<br />
6<br />
6<br />
11<br />
6<br />
9<br />
4<br />
7<br />
3<br />
5 10<br />
8<br />
6<br />
6<br />
6<br />
1<br />
2<br />
CL 61502002_367.ai<br />
291298<br />
Figuur 8<br />
Hoogteregeling met hef, kniel- en anti-tilt inrichting<br />
1. Luchtketel achter<br />
2. Luchtketel voor<br />
3,4,5. Hoogteregelventiel<br />
6. Luchtbalg<br />
7,8,9,10. Anti-tiltventiel<br />
11. Hefventiel<br />
Voor het knielen wordt gebruik gemaakt van elektro/ pneumatische ventielen {7} t/m {10} (zie Figuur 8).<br />
Deze ventielen worden bediend door een schakelaar op het dashboard. Als deze schakelaar in de “kniel”<br />
stand wordt gezet, worden de elektro/ pneumatische ventielen bekrachtigd waardoor de luchtbalgen<br />
ontluchten via deze ventielen. Een voorwaarde voor Groot-Brittannië is dat hierbij de handrem bediend moet<br />
zijn (zie Figuur 9). Als de handrem bediend is worden de relais R98 en R99 bekrachtigd waardoor de<br />
knielventielen ook bekrachtigd kunnen worden.<br />
Luchtvering 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.3-11
6 7<br />
5<br />
4<br />
Figuur 9<br />
1<br />
2 3<br />
Elektrisch schema hoogteregeling met anti-tilt inrichting<br />
CL 61502002_371.ai<br />
291298<br />
1. Knielventiel rechts<br />
2. Hefventiel<br />
3. Knielventiel links<br />
4. Dashboardschakelaar<br />
5. Controlelamp<br />
6. Anti-tilt schakelaar links<br />
7. Anti-tilt schakelaar rechts<br />
De elektro/ pneumatisch ventielen worden ook gebruikt als onderdeel van de anti-tilt inrichting. Elk<br />
voertuig kan tot een bepaalde hoek over een zijlingse helling rijden. Als deze hoek {a} (zie figuur 10) te<br />
groot wordt valt het voertuig om. Futura’s die uitgerust zijn met een anti-tilt inrichting hebben een verlaat<br />
kantelpunt (+5°) . Dit betekent dat het langer duurt voordat het voertuig omvalt.<br />
Figuur 10<br />
5 0 a<br />
Anti-tilt inrichting<br />
A<br />
B<br />
CL 61502002_112.ai<br />
200297<br />
A. Zonder anti-tilt<br />
B. Met anti-tilt<br />
Luchtvering 5003803 + +<br />
5.3-12 Versie 97.6
+<br />
5<br />
1.2bar<br />
1.2bar<br />
+<br />
-<br />
3<br />
4<br />
1<br />
2<br />
3<br />
4<br />
1<br />
2<br />
+<br />
-<br />
2<br />
+<br />
In de hoofdbagageruimte, tegen het achterschot, zijn twee gewichten gemonteerd. Deze gewichten<br />
bewegen mee met de zijdelingse beweging van het voertuig. Op het moment dat de hellingshoek te groot<br />
wordt {a} Figuur 10, bedient de arm aan het gewicht een schakelaar (zie Figuur 9). Hierdoor worden aan<br />
één zijde de knielventielen ({7 en 8} of{9en 10}) bekrachtigd. Aan deze zijde ontluchten de luchtbalgen.<br />
Doordat tegelijkertijd het hefventiel aan de andere kant wordt bekrachtigd (zie Figuur 9), komt er lucht op<br />
ingang 4 van de hoogteregelventielen. Aan de zijde waar de knielventielen niet bekrachtigd zijn, worden de<br />
luchtbalgen maximaal belucht. De hellingshoek wordt hierdoor met 5° gecorrigeerd, {B} Figuur 10 waardoor<br />
het langer duurt voordat het voertuig omvalt.<br />
2.7 Hoogteregeling Duitsland<br />
Het elektrisch schema van de Duitse hoogteregeling bevat drie tijdrelais.<br />
2.7.1 Rijstand<br />
In normale bedrijfstoestand staat de knielschakelaar {5} op het dashboard in de stand 0. Relais R47 {19} is<br />
bekrachtigd (deuren moeten gesloten zijn) waardoor er spanning staat tot punt 5 van de hefschakelaar {11}<br />
(zie Figuur 11).<br />
B2<br />
14<br />
30<br />
ACC<br />
15<br />
p<br />
12<br />
p<br />
Z23<br />
7,5A<br />
29<br />
A1<br />
2 R5<br />
86<br />
30<br />
Z61<br />
7,5A<br />
D<br />
D<br />
R<br />
+58<br />
B2<br />
15<br />
A12<br />
12<br />
N3<br />
5 bar 5 bar<br />
A12<br />
11<br />
13 14<br />
+<br />
D<br />
15 16<br />
gn<br />
85 87<br />
B2<br />
16<br />
87a<br />
oe 1<br />
D<br />
D<br />
D<br />
A30<br />
9<br />
gl 1<br />
D<br />
p<br />
A12<br />
15<br />
B2<br />
17<br />
N3<br />
p<br />
---<br />
---<br />
gl 1<br />
3<br />
1-0<br />
4<br />
2 7<br />
9 2-1-0<br />
10 4 5<br />
5<br />
A30<br />
13<br />
26<br />
D<br />
TR 4<br />
15<br />
16 18<br />
A4<br />
A2<br />
86<br />
85<br />
87<br />
R47<br />
30<br />
87a<br />
19<br />
+ +<br />
p<br />
1<br />
A1<br />
1<br />
---<br />
N3<br />
4<br />
A12<br />
14<br />
D25<br />
D250 5<br />
2<br />
D25<br />
2<br />
A2<br />
24<br />
15<br />
16 18<br />
bw 1<br />
27<br />
A4<br />
A2<br />
R45<br />
86 30<br />
24<br />
85 87 87a<br />
TR 3<br />
R46<br />
Y1<br />
86 30<br />
85 87 87a<br />
25<br />
6<br />
0 2<br />
1<br />
A30 A30 A30<br />
3 4 1<br />
3<br />
4<br />
7 1 8 2<br />
10<br />
9<br />
A30<br />
2<br />
+58<br />
A30<br />
12<br />
11<br />
10<br />
9<br />
A30<br />
11<br />
6 5<br />
1-0<br />
2 8 1 7<br />
+58<br />
17<br />
R48<br />
30 86<br />
87a 87 85<br />
28<br />
gs 1<br />
TR 5<br />
Y1 A4 15<br />
-<br />
A2<br />
+<br />
D<br />
18 16<br />
60min.<br />
18<br />
31<br />
86<br />
30<br />
R51<br />
86<br />
30<br />
R52<br />
86<br />
30<br />
R49<br />
86<br />
30<br />
R50<br />
85 87 87a 85 87 87a 85 87 87a 85 87<br />
22 23 20 21<br />
87a<br />
A30<br />
7<br />
A30<br />
8<br />
A30<br />
5<br />
A30<br />
6<br />
A9<br />
A9<br />
A9<br />
4 1<br />
5<br />
7 8 9 10<br />
M5<br />
4<br />
M5<br />
1<br />
M5<br />
5<br />
A9<br />
2<br />
M5<br />
2<br />
Figuur 11<br />
Elektrisch schema hoogteregeling Duitsland<br />
M5<br />
9<br />
CL 61502002_373.ai<br />
291298<br />
1. Handremschakelaar<br />
2. ASR-ventiel<br />
3. Drukschakelaars op de openingszijde<br />
swingdeurpompen<br />
4. Sleutelschakelaar dashboard<br />
5. Knielschakelaar<br />
6. Keuzeschakelaar<br />
0= voor<br />
1= voor+achter<br />
2= achter<br />
7. Knielventiel achter<br />
8. Knielventiel voor<br />
9. Hefventiel achter<br />
10. Hefventiel voor<br />
11. Schakelaar heffen<br />
12. Drukschakelaars op de sluitzijde<br />
swingdeurpompen<br />
13. Open- en sluitpuls bedrijfsdeur<br />
14. Reviseerpuls (open) bedrijfsdeur<br />
15. Reviseerpuls (open) midden- of<br />
achterswingdeur<br />
16. Open- en sluitpuls midden- of<br />
achterswingdeur<br />
17. Bedrijfsdeur<br />
18. Midden- of achterswingdeur<br />
19. Relais R47<br />
20. Relais R49<br />
21. Relais R50<br />
22. Relais R51<br />
23. Relais R52<br />
24. Relais R24<br />
25. Relais R46<br />
26. Tijdrelais TR4<br />
27. Tijdrelais TR3<br />
28. Tijdrelais TR5<br />
29. Relais R5<br />
Luchtvering 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.3-13
2.7.2 Heffen<br />
Indien de chauffeur het voertuig wil heffen moet de knielschakelaar {5} in de stand 0 staan. Relais R47 {19}<br />
is dan bekrachtigd. Door nu schakelaar {11} in de stand 1 te zetten worden de hefventielen aangestuurd en<br />
de luchtbalgen maximaal belucht. Afhankelijk van de stand van keuzeschakelaar {6} worden de relais R49<br />
{20} en R50 {21} bekrachtigd waardoor de bijbehorende zijde niet heft. De luchtbalgen komen weer in de<br />
normale positie indien schakelaar {11} in de 0 stand wordt gezet.<br />
2.7.3 De eerste 0.1 s knielen<br />
Voorwaarden om te kunnen knielen:<br />
1. Parkeerrem ingeschakeld,<br />
2. Deuren gesloten,<br />
3. Sleutelschakelaar {4} op het dashboard ingeschakeld,<br />
4. Knielschakelaar {5} minimaal 10 seconden ingedrukt houden.<br />
Als aan deze voorwaarden is voldaan worden de knielventielen achter en/of voor aangestuurd waardoor het<br />
voertuig knielt. Afhankelijk van de stand van keuzeschakelaar {6}, worden de relais R51 {22} of R52 {23}<br />
bekrachtigd waardoor de bijbehorende zijde niet knielt.<br />
2.7.4 De eerste 10 s knielen<br />
De schakel volgorde van de eerste 10 s is als volgt:<br />
1. In de eerste 0.1 s wordt relais R45 {24} bekrachtigd en houdt zichzelf vast.<br />
2. Hierdoor wordt relais R46 {25} bekrachtigd.<br />
3. De stroom loopt van relais R46 {25} naar knielschakelaar {5}, sleutelschakelaar {4} naar tijdrelais TR4 {26}.<br />
4. Tevens loopt er een stroom van knielschakelaar {5} naar sleutelschakelaar {4}, relais R5 {29}, relais R45<br />
{24} en tijdrelais TR4 {26}. Deze wordt hierdoor bekrachtigd en zal na 10 s schakelen.<br />
5. De relais R51 {22} en R52 {23} kunnen bekrachtigd zijn en dit blijft ook zo.<br />
6. Als de deuren dicht zijn loopt er een stroom naar de contacten 30 van relais R51 {22} en R52 {23},<br />
waardoor de knielventielen voor en/of achter aangestuurd blijven. Dit is afhankelijk van de stand van de<br />
keuzeschakelaar {6}.<br />
7. Het ASR-ventiel wordt aangestuurd waardoor er niet kan worden weggereden.<br />
Als knielschakelaar {5} binnen 10 s wordt losgelaten valt de spanning van de contacten 30 van de<br />
relais R51 {22} en R52 {23} af, waardoor de luchtbalgen weer in de normaal stand terug komen.<br />
2.7.5 Na 10 sec. knielen<br />
Na 10 sec. mag knielschakelaar {5} worden losgelaten. Deze komt daardoor in de stand 1 te staan zie<br />
Figuur 11.<br />
Relais R46 {25} was bekrachtigd en blijft in deze toestand doordat er een stroom door het volgende circuit<br />
loopt: contact 30 van relais R46 {25} - knielschakelaar {5} - sleutelschakelaar {4} - tijdrelais TR4 {26} - spoel<br />
relais R46 {25}. Tijdrelais TR4 {26} slaat na 10 sec. om en houdt zichzelf vervolgens vast. De relais R51 {22}<br />
en R52 {23} blijven ook bekrachtigd (afhankelijk van de stand van keuzeschakelaar {6}). De spanning op de<br />
contacten 30 van de relais R51 {22} en R52 {23} blijft ook aanwezig waardoor het voertuig in de gekozen<br />
positie blijft. Het ASR-ventiel is ook bekrachtigd zodat wegrijden onmogelijk is.<br />
Luchtvering 5003803 + +<br />
5.3-14 Versie 97.6
2.7.6 Knielschakelaar {5} terug in stand 0<br />
Voordat het voertuig weer in normale positie terug kan komen moeten de deuren gesloten zijn. Als de<br />
deuren namelijk open zijn blijft er spanning op punt 15 van relais TR4 {26} waardoor de knielventielen<br />
aangestuurd blijven, ongeacht de stand van de knielschakelaar {5}.<br />
Als de knielschakelaar in de 0 stand wordt gezet gebeurt er het volgende:<br />
1. Relais TR4 {26}, R45 {24}, R46 {25} en eventueel R51 {22} en R52 {23} vallen af.<br />
2. De spanning op de contacten 30 van de relais R51 {22} en R52 {23} verdwijnt waardoor de balgen in de<br />
normale stand terug komen.<br />
3. De puls op contact Y1 van tijdrelais TR3 {27} verdwijnt, maar doordat dit een type C relais is blijft het<br />
contact 15-18 nog 10 seconden gesloten. Daarna valt dit contact af.<br />
4. Als er in deze 10 seconden een voorwerp tussen de deur komt, zorgt de reviseerpuls {14,15} ervoor dat<br />
tijdrelais TR5 {28} bekrachtigd wordt waardoor de knielventielen weer aangesproken worden en het<br />
voertuig dus zakt. Tijdrelais TR5 {28} blijft gedurende 60 minuten in deze stand staan, ongeacht de lengte<br />
van de reviseerpuls.<br />
5. Tijdrelais TR4 {26} wordt ook door de reviseerpuls bekrachtigd. De deuren gaan open waardoor er spanning<br />
op punt 15 van tijdrelais TR4 {26} komt. Dit relais houdt nu zichtzelf vast zodat er spanning op de<br />
knielventielen blijft. Zolang de deuren open blijven, blijft het voertuig in de knieltoestand.<br />
Luchtvering 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.3-15
3 Afstellen<br />
3.1 Hoogteregelventiel<br />
A<br />
CL 61502002_379.ai<br />
211298<br />
Figuur 12<br />
Instelmaat luchtbalg<br />
De afstelling van de hoogteregelventielen gebeurt aan de hand van de hoogte van de luchtbalgen.<br />
Alle luchtbalgen achter hebben een instelmaat van 260 mm, zowel Futura’s FL als Futura’s FH. De<br />
luchtbalgen vòòr hebben een instelmaat van 250 mm. Deze maat {A} wordt gemeten tussen de bovenkant<br />
van de onderplaat en de onderkant van de bovenplaat en is in te stellen met het hoogteregelventiel.<br />
Zorg ervoor dat het voertuig leeg is en horizontaal staat tijdens het afstellen van de hoogteregelventielen.<br />
1<br />
2<br />
4<br />
3<br />
Figuur 13<br />
Instelling luchtbalghoogte<br />
CL 61502002_356.cdr<br />
151298<br />
1. Hoogteregelventiel<br />
2. Verbindingsstang<br />
3. Moer<br />
4. Aansluiting (t.b.v. hef en- of knielinrichting)<br />
Het hoogteregelventiel {1} is gesloten als de verbindingsstang {2} in horizontale positie staat.<br />
1. Stel de effectieve lengte van verbindingsstang {2} in op 210 mm (zie Figuur 13).<br />
2. Draai de moeren {3} ongeveer tot het midden van de schroefdraad. Hierdoor worden de luchtbalgen belucht<br />
of ontlucht totdat de verbindingsstang weer horizontaal is.<br />
3. Meet de hoogte van de luchtbalgen en stel met behulp van de moeren {3} de correcte hoogte in.<br />
• Stang verlengen is beluchten.<br />
• Stang verkorten is ontluchten.<br />
Het hoogteregelventiel is juist ingesteld als de hoogte van de luchtbalgen 250 mm (voor) of 260 mm (achter)<br />
is en de verbindingsstang in horizontale positie is.<br />
Aansluiting {4} is aanwezig indien het voertuig uitgerust is met een hef en/of knielinrichting.<br />
Luchtvering 5003803 + +<br />
5.3-16 Versie 97.6
4 Storingen<br />
In de onderstaande tabel is een opsomming gegeven van de meest voorkomende storingen, met de<br />
bijbehorende oorzaak en oplossing.<br />
Storing Oorzaak Oplossing<br />
Luchtbalg defect Beschadiging of slijtage Vervangen (zie paragraaf 5)<br />
Vering stoot bij belast of<br />
onbelast voertuig<br />
Chassis komt niet op de juiste<br />
hoogte<br />
Constant afblazen via<br />
hoogteregel-ventielen<br />
Bij dalende keteldruk blijft de<br />
balgdruk niet konstant<br />
De druk in de luchtbalgen variëert<br />
Hefboomlengte van het<br />
hoogteregel-ventiel fout<br />
Hoogteregelventiel onjuist<br />
ingesteld<br />
Stand van de hefboom van het<br />
ventiel fout<br />
Te weinig druk in de ketel<br />
Onderste klepje in ventiel<br />
beschadigd<br />
Ventiel en soms ook<br />
toevoerleiding vervuild<br />
Terugslagklepje in<br />
hoogteregelventiel lek<br />
Zuiger in hoogteregelventiel zit<br />
vast. Glijvlakken van het<br />
ventielhuis beschadigd<br />
Hefboomlengte juist instellen<br />
(zie paragraaf 3)<br />
Hoogteregelventiel opnieuw<br />
afstellen (zie paragraaf 3)<br />
Hefboom horizontaal stellen<br />
(zie paragraaf 3)<br />
Luchtdruk moet 6 bar zijn.<br />
Controleer de drukregelaar<br />
(zie hoofdstuk 5.1 “<strong>Pneumatiek</strong><br />
algemeen”)<br />
Ventiel vernieuwen<br />
(zie paragraaf 5.3)<br />
Ventiel reinigen<br />
Ventiel vernieuwen<br />
(zie paragraaf 5.3)<br />
Ventiel vernieuwen<br />
(zie paragraaf 5.3)<br />
Luchtvering 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.3-17
5 Uit- en inbouw procedures<br />
5.1 Luchtbalgen compleet met bevestigingsplaten<br />
1<br />
2<br />
2<br />
CL 61502002_353.ai<br />
151298<br />
Figuur 14<br />
Vervangen van de luchtbalg<br />
1. Luchtaansluiting<br />
2. Bout<br />
1. Ontlucht de luchtbalgen. Dit kan op verschillende manieren:<br />
• Maak de verbindingsstang van de hoogteregeling los. Door deze stang nu naar beneden te bewegen<br />
ontlucht de desbetreffende balg.<br />
• Indien de Futura met een knielinrichting is uitgerust kan d.m.v. de schakelaar op het dashboard de<br />
luchtbalg ontlucht worden.<br />
2. Zet de krik op een plaats waar dit is toegestaan (zie hoofdstuk 4.2) en hef de Futura zodanig dat de<br />
luchtbalgen de maximale lengte hebben.<br />
3. Verwijder de luchtaansluiting {1}.<br />
4. Verwijder de vier bouten {2} en verwijder de luchtbalg met bevestigingsplaten.<br />
5. Monteer de nieuwe luchtbalg met bevestigingsplaten in omgekeerde volgorde.<br />
6. Stel de luchtbalghoogte af volgens de procedure van paragraaf 3.1<br />
5.2 Luchtbalg zonder bevestigingsplaten<br />
5.2.1 Uitbouwen<br />
Indien de luchtbalgen vervangen moeten worden is het eenvoudigste om de luchtbalg met<br />
bevestigingsplaten te vervangen. Als dit niet gewenst is, is het ook mogelijk om enkel de luchtbalg te<br />
vervangen.<br />
1. Voer de punten 1 en 2 uit van de procedure in paragraaf 5.1.<br />
2. Wrik de bovenkant van de balg met een bandijzer los. Let erop dat de kraag van de bovenste<br />
bevestigingsplaat niet beschadigd wordt, anders kunnen er luchtlekkages ontstaan.<br />
3. Trek de bovenkant er tussen uit.<br />
4. Wrik de onderkant van de balg met een grote schroevedraaier los van de kraag.<br />
Luchtvering 5003803 + +<br />
5.3-18 Versie 97.6
5.2.2 Inbouwen<br />
1. Vet beide kanten van de balg goed in met vet of een wasmiddel zodat deze goed over de kragen van de<br />
bevestigingsplaten glijden.<br />
2. Plaats de onderkant van de balg op de bevestigingsplaat.<br />
3. Zet de bovenkant van de balg recht onder de kraag van de bovenste bevestigingsplaat.<br />
4. Laat de Futura nu zover zakken totdat de kraag op de balg drukt.<br />
5. Vul de balg nu met lucht door de verbindingsstang van het hoogteregelventiel omhoog te bewegen.<br />
Als de bovenkant goed is ingezet springt deze vanzelf om de kraag heen.<br />
6. Verwijder de krik.<br />
7. Stel de luchtbalghoogte af volgens de procedure van paragraaf 3.1.<br />
5.3 Hoogteregelventiel<br />
5.3.1 Uitbouwen<br />
1<br />
3<br />
2<br />
1<br />
Figuur 15<br />
Hoogteregelventiel<br />
CL 61502002_357.cdr<br />
151298<br />
1. Luchtaansluitingen<br />
2. Inbusbout<br />
3. Bout<br />
Afhankelijk van de uitvoering heeft het hoogteregelventiel 3 of 4 luchtaansluitingen.<br />
1. Laat de lucht uit de hoogteregeling ontsnappen.<br />
2. Draai de luchtaansluitingen {1} los.<br />
3. Draai inbusbout {2} los zodat de verbindingsstang uit het hoogteregelventiel te schuiven is.<br />
4. Verwijder de twee bouten {3} en verwijder het hoogteregelventiel.<br />
5.3.2 Inbouwen<br />
Bouw het nieuwe hoogteregelventiel in omgekeerde volgorde in. Let er daarbij op dat de lengte van de<br />
verbindingsstang 210 mm is.<br />
Luchtvering 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.3-19
6 Onderhoud<br />
De luchtvering is nagenoeg onderhoudsvrij. Er zijn een paar punten die regelmatig onderhouden moeten<br />
worden.<br />
1. Maak de luchtbalgen bij elke servicebeurt schoon. Als deze erg smerig worden ontstaat er een schurende<br />
werking bij het heffen en knielen waardoor de slijtage van de balgen wordt versneld.<br />
Controleer bij elke servicebeurt de luchtbalgen op scheurtjes. Als er scheurtjes in zitten lekt de balg lucht en<br />
werkt de hoogteregeling niet meer goed waardoor de balg vervangen moet worden.<br />
2. Maak het hoogteregelventiel en de verbindingsstang bij elke servicebeurt schoon. Als deze te vuil zijn,<br />
beweegt de verbindingsstang te stroef waardoor de hoogteregeling niet meer goed werkt.<br />
3. Controleer de buitenmaat van de luchtbalg. Deze mag maximaal 89 cm. bedragen.<br />
7 Bestelnummers<br />
Bestelnummers van onderdelen die vervangen moeten worden zijn te vinden in het onderdelenboek.<br />
Controleer aan de hand van het chassisnummer of het juiste onderdelenboek aanwezig is. De bestelnummers<br />
voor onderdelen van de luchtvering staan in groep 699.<br />
Luchtvering 5003803 + +<br />
5.3-20 Versie 97.6
5.4 Luchtleidingen en koppelingen<br />
CL 61502002_305.ai<br />
230998
1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />
2 Veiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />
2.1 Veiligheid in de werkplaats . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />
3 Demontage- en montagevoorschriften . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4<br />
3.1 Demontage klemschroefkoppelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4<br />
3.1.1 Koppeling of ventiel vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4<br />
3.1.2 Leiding vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4<br />
3.2 Montage klemschroefkoppeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5<br />
3.3 Demontage insteekkoppeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7<br />
3.3.1 Koppeling of ventiel vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7<br />
3.3.2 Leiding vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8<br />
3.4 Montage insteekkoppelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8<br />
3.4.1 Insteekkoppelingen met metrische draad. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9<br />
3.4.2 Insteekkoppelingen met inch draad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10<br />
3.4.3 Leiding aan de insteekkoppeling monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11<br />
3.4.4 Montage op wartel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13<br />
4 Onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14<br />
5 Bestelnummers. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14<br />
Luchtleidingen en koppelingen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.4-1
Luchtleidingen en koppelingen 5003803 + +<br />
5.4-2 Versie 97.6
1 Inleiding<br />
Dit hoofdstuk beschrijft de montage en demontage van kunststof luchtleidingen aan koppelingen en<br />
ventielen. Deze luchtleidingen worden voornamelijk voor het remsysteem en de luchtvering gebruikt.<br />
Voor een veilige en storingsvrije werking is het belangrijk dat het monteren en vervangen van leidingen en<br />
ventielen nauwkeurig geschied.<br />
Men onderscheidt twee soorten koppelingen;<br />
1. Klemschroefkoppeling.<br />
2. Insteekkoppeling.<br />
Het voordeel van klemschroefkoppelingen is dat de wartel los gedraaid kan worden waardoor de leiding of<br />
koppeling makkelijk te vervangen is. Bij insteekverbindingen is dit niet het geval en moet indien de leiding<br />
vervangen wordt ook de insteekkoppeling vervangen worden.<br />
Met ingang van chassisnummer 6003370 (seizoen 95/96) worden in het luchtdruksysteem van rem- en<br />
veersysteem Raufoss insteekkoppelingen toegepast.<br />
De voorserie waarbij deze koppelingen getest zijn bestaat uit de chassisnummers 6003219 t/m 6003228.<br />
2 Veiligheid<br />
Een correcte werking van de pneumatische componenten is essentieel voor de veiligheid van chauffeur en<br />
passagiers. Een juiste werking kan alleen gegarandeerd worden als alle instructies t.a.v. montage nageleefd<br />
worden.<br />
Het niet naleven van deze instructies kan leiden tot gevaarlijke situaties.<br />
Installatie, onderhoud en reparatie mag alleen uitgevoerd worden door personeel dat getraind en<br />
geautoriseerd is door de BOVA service organisatie. Reparaties of onderhoudswerkzaamheden die door<br />
ongeautoriseerde personen uitgevoerd worden kunnen leiden tot gevaarlijke situaties en vallen buiten de<br />
garantiebepalingen.<br />
2.1 Veiligheid in de werkplaats<br />
Om veilig aan het pneumatisch systeem te kunnen werken is het noodzakelijk op de volgende punten te<br />
letten:<br />
• Zorg ervoor dat het systeem drukloos is voordat men hieraan gaat werken, dit om te voorkomen dat<br />
leidingen losschieten als deze losgedraaid worden.<br />
• Bescherm de bus tegen wegrollen.<br />
• Gebruik het juiste gereedschap.<br />
• Gebruik orginele componenten.<br />
Luchtleidingen en koppelingen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.4-3
3 Demontage- en montagevoorschriften<br />
3.1 Demontage klemschroefkoppelingen<br />
Maak het systeem drukloos. Dit om te voorkomen dat er leidingen losschieten als deze losgedraaid worden.<br />
3.1.1 Koppeling of ventiel vervangen<br />
1. Maak de omgeving rond het ventiel schoon.<br />
2. Draai wartel {1} los van ventiel {2} of koppeling.<br />
Figuur 1<br />
Demontage van leidingen<br />
CL 61502002_099.ai<br />
181298<br />
1. Wartel<br />
2. Ventiel of koppeling<br />
3. Snijring<br />
3. Vervang het ventiel of de koppeling en draai de wartel op het nieuwe ventiel of koppeling.<br />
3.1.2 Leiding vervangen<br />
Als de leiding lek is zijn er twee mogelijkheden:<br />
A. Indien het een lange luchtleiding betreft, is het gemakkelijker om op de plaats van de lekkage de leiding door<br />
te knippen (met de speciale kniptang) en op deze plaats een koppelstuk te monteren.<br />
B. Indien het een korte leiding betreft, is het beter een nieuwe leiding te monteren.<br />
Geval A<br />
1. Maak de omgeving rond de lekkage schoon zodat er geen vuil in de luchtleiding kan komen.<br />
2. Knip de leiding op de plaats van de lekkage door.<br />
3. Monteer een koppelstuk. Ga hierbij te werk volgens paragraaf 3.2.<br />
Geval B<br />
1. Maak de omgeving rond de wartels schoon zodat er geen vuil in de ventielen kan komen.<br />
2. Draai aan beide zijden van de luchtleiding de wartels los.<br />
3. De leiding kan er nu tussen uit.<br />
4. Knip de leiding door zodat de wartels opnieuw gebruikt kunnen worden.<br />
Om luchtlekkages te voorkomen mogen de snijring en insteekhuls niet meer gebruikt worden.<br />
5. Monteer een nieuwe leiding volgens paragraaf 3.2.<br />
Luchtleidingen en koppelingen 5003803 + +<br />
5.4-4 Versie 97.6
3.2 Montage klemschroefkoppeling<br />
Klemschroefkoppeling zijn gebruikt tot chassisnummer 6003369. Na dit chassisnummer worden<br />
insteekkoppelingen gebruikt. Om ervoor te zorgen dat de koppelingen niet lekken is een goede verbinding<br />
tussen luchtleidingen en koppeling zeer belangrijk. Volg hiervoor de onderstaande procedure voor het juist<br />
monteren van luchtleidingen aan koppelingen of ventielen.<br />
1. Knip de leiding op de juiste lengte recht af. Gebruik hiervoor een geschikte kniptang. Houd rekening met de<br />
insteeklengte. Verwijder zowel aan de binnen- als buitenkant de eventuele opstaande rand met een vijl. Dit<br />
om ervoor te zorgen dat de lucht zo weinig mogelijk weerstand ondervindt.<br />
2. Schuif eerst wartel {2} en vervolgens snijring {3} over de kunststof luchtleiding. De dikkere kraag van de<br />
snijring zit aan de wartel zijde.<br />
1 2 3<br />
Figuur 2<br />
Wartel en snijring over de leiding geschoven<br />
CL 61502002_097.ai<br />
230998<br />
1. Leiding<br />
2. Wartel<br />
3. Snijring<br />
3. Druk insteekhuls {4} in de leiding. De kraag van deze insteekhuls moet daarbij vlak tegen het uiteinde van de<br />
leiding liggen. Er mag geen ruimte tussen zijn. Tijdens het indrukken van de insteekhuls moeten de wartel en<br />
snijring achter het bereik van de insteekhuls liggen. Voor het indrukken van de insteekhuls zijn speciale<br />
gereedschappen te bestellen. Met een rubber hamer gaat dit echter ook goed.<br />
Gebruik geen metalen hamer. Dit beschadigt de opstaande rand van de insteekhuls.<br />
1 2 3 4<br />
Figuur 3<br />
Insteekhuls plaatsen<br />
CL 61502002_098.ai<br />
200297<br />
1. Leiding<br />
2. Wartel<br />
3. Snijring<br />
4. Insteekhuls<br />
4. Druk de leiding met de insteekhuls tegen de aanslag van de koppeling en draai de wartel met de hand zo ver<br />
als mogelijk vast. De snijring komt hierbij tussen de wartel en leiding vast te zitten.<br />
Luchtleidingen en koppelingen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.4-5
5. Draai de wartel met een momentsleutel aan. Zie onderstaande tabel.<br />
Leiding diameter<br />
Kracht (Nm)<br />
6x 1 10<br />
8x 1 15<br />
10 x 1 20<br />
12 x 1.25 25<br />
15 x 2 30<br />
De leiding wordt nu tussen de kraag van de insteekhuls en de voorkant van de snijring geklemd. Hierbij zet<br />
de leiding enigszins uit. Dit is bij demontage van de leiding goed te zien.<br />
Luchtleidingen en koppelingen 5003803 + +<br />
5.4-6 Versie 97.6
3.3 Demontage insteekkoppeling<br />
Maak het systeem drukloos. Dit om te voorkomen dat er leidingen losschieten als deze losgedraaid worden.<br />
3.3.1 Koppeling of ventiel vervangen<br />
5 3 2 5<br />
3 2<br />
4 4<br />
6<br />
5 1 5 1 6<br />
Figuur 4<br />
Demontage insteekverbindingen<br />
CL 61502002_107.ai<br />
230998<br />
1. Insteekkoppeling<br />
2. Wartel<br />
3. Kniestuk<br />
4. Verdeelblok of ventiel<br />
5. Leiding<br />
6. O-ring<br />
Leiding {5} is permanent met de insteekkoppeling {1} verbonden. Elk poging tot demonteren zal de<br />
klemring beschadigen waardoor deze verbinding gaat lekken. Ook demontage van wartel {2} en bocht {3}<br />
is onmogelijk.<br />
1. Maak de omgeving rond het ventiel schoon zodat er geen vuil in de leidingen terecht kan komen.<br />
2. Om het ventiel te vervangen is het mogelijk insteekkoppeling {1} in zijn geheel uit het ventiel {4} te draaien.<br />
Insteekkoppeling {1} draait dan over leiding {5}.<br />
3. Wartel {2} moet uit het ventiel gedraaid worden. De wartel draait vrij om het kniestuk.<br />
4. Na vervanging van het ventiel of verdeelblok kunnen de wartel en insteekkoppeling weer terug in het ventiel<br />
of verdeelblok gedraaid worden.<br />
5. De uitwendige O-ring {6} moet voordat deze hergebruikt wordt op beschadiging en vuil gecontroleerd<br />
worden.<br />
Luchtleidingen en koppelingen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.4-7
3.3.2 Leiding vervangen<br />
Zoals in de voorgaande paragraaf is vermeld kunnen de insteekkoppelingen wel gedemonteerd worden maar<br />
is dit niet toegestaan vanwege de luchtdichtheidsgarantie.<br />
Als de leiding lek is zijn er twee mogelijkheden:<br />
A. Indien het een lange luchtleiding betreft, is het gemakkelijker om op de plaats van de lekkage de leiding door<br />
te knippen (met de speciale kniptang) en op deze plaats een koppelstuk te monteren.<br />
B. Indien het een korte leiding betreft, is het beter een nieuwe leiding (inclusief insteekkoppelingen) te<br />
monteren.<br />
Geval A<br />
1. Maak de omgeving rond de lekkage schoon zodat er geen vuil in de luchtleiding kan komen.<br />
2. Knip de leiding op de plaats van de lekkage door.<br />
3. Monteer een insteekkoppelstuk. Ga hierbij te werk volgens paragraaf 3.4.3.<br />
Geval B<br />
1. Maak de omgeving rond de insteekkoppelingen schoon zodat er geen vuil in de ventielen kan komen.<br />
2. Draai aan beide zijden van de luchtleiding de insteekkoppelingen uit de ventielen.<br />
3. De leiding kan er nu tussen uit.<br />
4. Monteer een nieuwe leiding volgens paragraaf 3.4.3.<br />
3.4 Montage insteekkoppelingen<br />
Vanaf chassisnummer 6003370 worden insteekkoppelingen gebruikt om kunststof luchtleidingen aan<br />
ventielen te monteren. De voordelen van dit systeem t.o.v. de klemschroefkoppelingen zijn drieledig:<br />
1. snellere montage;<br />
2. eenvoudiger montage;<br />
3. beter luchtdicht.<br />
Het nadeel is dat bij vervanging van een leiding ook de insteekkoppeling vervangen moet worden.<br />
Ook bij deze insteekkoppelingen geldt dat een juiste montage belangrijk is voor de werking van het<br />
pneumatisch systeem. Volg hiervoor de onderstaande aanwijzingen op voor het juist monteren van<br />
luchtleidingen aan de insteekkoppelingen.<br />
Luchtleidingen en koppelingen 5003803 + +<br />
5.4-8 Versie 97.6
3.4.1 Insteekkoppelingen met metrische draad<br />
Elke insteekkoppeling met metrische draad is voorzien van een O-ring voor de afdichting.<br />
De O-ringen zijn niet oliebestendig en mogen daarom niet met diesel- of smeerolie in contact komen.<br />
CL 61502002_102.ai<br />
200297<br />
Figuur 5<br />
Metrische insteekkoppeling met O-ring<br />
Pas de aandraaimomenten toe zoals in onderstaande tabel zijn aangegeven.<br />
Draadmaat (mm)<br />
Kracht (Nm)<br />
M 10 x 1.0 18<br />
M 12 x 1.5 24<br />
M 14 x 1.5 28<br />
M 16 x 1.5 35<br />
M 22 x 1.5 40<br />
Luchtleidingen en koppelingen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.4-9
3.4.2 Insteekkoppelingen met inch draad<br />
De uitwendige draad is bij dit type insteekkoppelingen konisch. De inwendige draad kan konisch of cilindrisch<br />
zijn. Gebruik een vloeibare pakking (Loctite 542) om een goede afdichting te verkrijgen.<br />
CL 61502002_103.ai<br />
200297<br />
Figuur 6<br />
Insteekkoppeling met inch draad<br />
De onderstaande tabel is een richtlijn voor het aandraaien van de insteekkoppelingen met inch draad.<br />
Draadsoort<br />
Kracht (Nm)<br />
1/8" - 27 18<br />
1/4" - 18 28<br />
3/8" - 18 38<br />
1/2" - 14 42<br />
Luchtleidingen en koppelingen 5003803 + +<br />
5.4-10 Versie 97.6
3.4.3 Leiding aan de insteekkoppeling monteren<br />
Het leidinguiteinde moet bij voorkeur haaks worden afgeknipt met een speciale kniptang.<br />
Een hoek van maximaal 15° is echter toegestaan.<br />
Max 15 o<br />
L<br />
CL 61502002_104.ai<br />
230998<br />
Figuur 7<br />
Leidinguiteinde<br />
Houd met het afknippen rekening met de insteeklengte (L). Deze lengte is afhankelijk van de leidingmaat.<br />
In onderstaande tabel is het maximale insteekgedeelte per leidingmaat aangegeven.<br />
Leidingmaat<br />
Insteeklengte L (mm)<br />
6 x 1 mm 19.5<br />
8 x 1 mm 20.5<br />
10 x 1.25 mm 24<br />
10 x 1.5 mm 24<br />
12 x 1.5 mm 25<br />
15 x 1.5 mm 27<br />
16 x 2 mm 27<br />
18 x 2 mm 27<br />
1/4" inch 19.5<br />
3/8" inch 23.5<br />
1/2" inch 25.5<br />
5/8" inch 27.5<br />
Luchtleidingen en koppelingen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.4-11
Het monteren van de leiding in de insteekkoppeling gaat zonder gereedschap in drie stappen:<br />
1. Druk de leiding in de insteekkoppeling tot de eerste O-ring.<br />
2. Druk en draai tegelijkertijd de leiding tot de aanslag.<br />
3. Controleer de verbinding door de leiding terug te trekken. Als dit niet lukt is de verbinding goed.<br />
1<br />
2<br />
CL 61502002_105.ai<br />
230998<br />
Figuur 8<br />
Montage van de leiding aan de insteekkoppeling<br />
1. Leiding<br />
2. Insteekkoppeling<br />
Alle insteekkoppelingen worden in de fabriek op juiste montage en dichtheid getest, voordat er een<br />
dichtheidsgarantie wordt afgegeven.<br />
De constructie van de insteekkoppeling maakt het mogelijk om deze na opening weer opnieuw te gebruiken.<br />
Als de insteekkoppeling open is geweest vervalt echter de dichtheidsgarantie. Als er een leiding vervangen<br />
moet worden, vervang dan ook de insteekkoppeling.<br />
Luchtleidingen en koppelingen 5003803 + +<br />
5.4-12 Versie 97.6
3.4.4 Montage op wartel<br />
3<br />
4<br />
2<br />
1<br />
1<br />
Figuur 9<br />
Montage van een verdeelstuk op een wartel<br />
CL 61502002_106.ai<br />
200297<br />
1. Wartel<br />
2. Beschermkap<br />
3. Insteekkoppeling<br />
4. Verdeelstuk<br />
1. Draai wartel {1} in een ventiel of verdeelblok.<br />
Vast is vast, forceer dus niet.<br />
2. Verwijder beschermkap {2}. Deze is blauw voor de kleine uitvoering en rood voor de grote uitvoering.<br />
3. Draai insteekkoppelingen {3} op verdeelstuk {4}.<br />
4. Druk verdeelstuk {4} krachtig op de wartel {1}.<br />
De montage gaat lichter indien gelijktijdig het verdeelstuk wordt verdraaid.<br />
5. Controleer de verbinding door aan het verdeelstuk te trekken. Als deze niet los gaat is de verbinding goed.<br />
Het verdeelstuk is nu draaibaar, maar kan niet losgemaakt worden van de wartel. De wartelverbindingen<br />
zijn niet geschikt voor gebruik tussen chassis en as.<br />
Luchtleidingen en koppelingen 5003803 + +<br />
Versie 97.6 5.4-13
4 Onderhoud<br />
De luchtleidingen en de koppelingen zijn onderhoudsvrij. Wel is het noodzakelijk dat eenmaal per jaar de<br />
omgeving rond de koppelingen en ventielen wordt schoongemaakt. Controleer na het schoonmaken de<br />
koppelingen en ventielen op luchtlekkage. Dit kan door deze met zeepsop nat te maken. Een lekkage is te<br />
zien aan de luchtbellen die dan ontstaan.<br />
5 Bestelnummers<br />
Bestelnummers van onderdelen die vervangen moeten worden zijn te vinden in het onderdelenboek.<br />
Controleer aan de hand van het chassisnummer of het juiste onderdelenboek aanwezig is.<br />
De bestelnummers voor onderdelen van luchtleidingen en koppelingen staan in groep 600.<br />
Luchtleidingen en koppelingen 5003803 + +<br />
5.4-14 Versie 97.6