28.09.2014 Views

0 - Training Registration System

0 - Training Registration System

0 - Training Registration System

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

0 INDELING<br />

0<br />

DIAGNOSE<br />

VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN EN WAARSCHUWINGEN<br />

ACCU’S<br />

SCHROEFDRAADVERBINDINGEN<br />

AFDICHTINGEN EN LAGERS<br />

ALGEMENE WERKZAAMHEDEN<br />

LAKBEHANDELING<br />

OMREKENINGSTABELLEN<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4<br />

5<br />

6<br />

7<br />

8<br />

9815


INDELING 0<br />

9815


0 DIAGNOSE<br />

Inhoud<br />

INHOUD Bladzijden Datum<br />

1. ACCU’S ...............................................................................................1-1................................... 9815<br />

1.1 Storingstabel .............................................................................. 1-1................................... 9815<br />

1<br />

9815 1


DIAGNOSE 0<br />

Inhoud<br />

1<br />

2 9815


0 DIAGNOSE<br />

Accu’s<br />

1. ACCU’S<br />

1.1 STORINGSTABEL<br />

KLACHT<br />

NIEUWE ACCU WORDT BEHOORLIJK WARM BIJ HET VULLEN<br />

1<br />

Mogelijke oorzaak<br />

Onvoldoende formatie door slechte conservering<br />

of langdurige (vochtige) opslag<br />

Maatregel<br />

Laten afkoelen<br />

Goed opladen<br />

Soortelijke massa controleren<br />

KLACHT<br />

ACCUZUUR LOOPT OVER, KOMT UIT OPENINGEN VAN DE STOPPEN<br />

Mogelijke oorzaak<br />

Accu te hoog gevuld<br />

Overlading<br />

Maatregel<br />

Vloeistof afhevelen<br />

Laadinrichting controleren en eventueel<br />

repareren<br />

KLACHT<br />

ELEKTOLYTNIVEAU TE LAAG<br />

Mogelijke oorzaak<br />

Lekke accubak<br />

Te veel gasontwilleling door te hoog ingestelde<br />

lading<br />

Maatregel<br />

Accu vernieuwen<br />

Laadinrichting controleren/repareren<br />

KLACHT<br />

SOORTELIJKE MASSA TE LAAG (


DIAGNOSE 0<br />

Accu’s<br />

KLACHT<br />

SOORTELIJKE MASSA TE HOOG (>1,290)<br />

1<br />

Mogelijke oorzaak<br />

Met zuur in plaats van gedestilleerd water<br />

bijgevuld<br />

Maatregel<br />

Vloeistof afhevelen en met gedestilleerd water<br />

vullen.<br />

Zonodig herhalen na doormenging (laden)<br />

KLACHT<br />

SLECHT STARTEN, SLECHTE STARTTEST, SPANNING VALT ONDER BELASTING WEG<br />

Mogelijke oorzaak<br />

Maatregel<br />

- Accu ontladen Accu opladen<br />

- Accu versleten (platen gecorrodeerd en Accu vernieuwen<br />

verteerd)<br />

- Accu defect (“dode cel”) Accu vernieuwen<br />

- Accu te klein Accu met grotere capaciteit plaatsen<br />

- Accu gesulfateerd (platen zijn hard) Accu vernieuwen<br />

KLACHT<br />

INGEBRANDE ACCUPOLEN<br />

Mogelijke oorzaak<br />

Maatregel<br />

- Klemmen niet goed vastgezet of slecht Accupolen laten repareren, klemmen goed vastcontact<br />

zetten en eventueel klemmen vernieuwen.<br />

KLACHT<br />

1 OF 2 CELLEN BORRELEN STERK BIJ HOGE BELASTING (STARTEN OF STARTTEST)<br />

Mogelijke oorzaak<br />

Maatregel<br />

- Defecte cellen Accu vernieuwen<br />

- Lek tussenschot Accu vernieuwen<br />

1-2 9815


0 DIAGNOSE<br />

Accu’s<br />

KLACHT<br />

ACCU SNEL ONTLADEN (HOUDT GEEN STROOM<br />

Mogelijke oorzaak<br />

Maatregel<br />

- Lading onvoldoende Lading controleren. Is de laadtijd (rijtijd)<br />

voldoende?<br />

1<br />

- Kortsluiting in laadcircuit Lading controleren<br />

- Grote zelfontlading bijvoorbeeld door Accu reinigen<br />

vervuiling<br />

- Accu sulfateerd (bij plaatonderzoek zijn Accu vernieuwen<br />

de platen hard en eventueel wit<br />

uitgeslagen)<br />

KLACHT<br />

KORTE LEVENSDUUR<br />

Mogelijke oorzaak<br />

Maatregel<br />

- Vaak te diep ontladen Tussentijds bijladen met gelijkrichter<br />

- Na diepe ontlading niet opgeladen Accu nadiepe ontlading altijd laden<br />

(witte afscheiding)<br />

KLACHT<br />

ACCU WORDT IN BEDRIJF WARM EN HEEFT EEN HOOG WATERVERBRUIK<br />

Mogelijke oorzaak<br />

Maatregel<br />

- Overlading of laadspanning te hoog Laadinrichting (spanningsregelaar) controleren<br />

KLACHT<br />

ACCU IS ONTPLOFT<br />

Mogelijke oorzaak<br />

Maatregel<br />

- Vuur of vonk tijdens of kort na de lading Voor een goede afzuiging zorgen en voorzichtig<br />

zijn met vuur en vonken<br />

- Kortsluiting door gereedschap Uitkijken met het wegleggen van gereedschap<br />

- Inwendig defect (losse verbinding) Accu vernieuwen<br />

9815 1-3


DIAGNOSE 0<br />

Accu’s<br />

KLACHT<br />

DYNAMO EN/OF DIODES DEFECT<br />

1<br />

Mogelijke oorzaak<br />

Maatregel<br />

- Accu omgepoold of verkeerd geladen Accu ontladen en daarna in de goede richting<br />

opladen.<br />

Eventueel de accu vernieuwen<br />

KLACHT<br />

ACCU DOET NIETS (GEEN SPANNING)<br />

Mogelijke oorzaak<br />

Maatregel<br />

- Inwendige onderbreking Accu vernieuwen<br />

- Accu zeer diep ontladen Accu laden en testen, zonodig vernieuwen<br />

1-4 9815


0 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN EN WAARSCHUWINGEN<br />

Inhoud<br />

INHOUD Bladzijden Datum<br />

1. VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN ....................................................... 1-1 ....................... 9815<br />

1.1 Veiligheidsvoorschriften.............................................................. 1-1 ....................... 9815<br />

2. WAARSCHUWINGEN .......................................................................... 2-1 ....................... 9815<br />

2.1 Accu’s ......................................................................................... 2-1 ....................... 9815<br />

2.2 Lassen ........................................................................................ 2-2 ....................... 9815<br />

2.3 Hulpstart ..................................................................................... 2-2 ....................... 9815<br />

2.4 Kunststofleidingen ...................................................................... 2-4 ....................... 9815<br />

2.5 Kabelbomen................................................................................ 2-8 ....................... 9815<br />

2.6 Voorkoming brandgevaar ........................................................... 2-9 ....................... 9815<br />

2<br />

9815 1


VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN EN WAARSCHUWINGEN 0<br />

Inhoud<br />

2<br />

2 9815


0 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN EN WAARSCHUWINGEN<br />

Veiligheidsvoorschriften<br />

1. VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN<br />

1.1 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN<br />

WAARSCHUWINGSSYMBOOL<br />

Wanneer dit waarschuwingssymbool is afgebeeld,<br />

wordt informatie verstrekt die essentieel is voor de<br />

gezondheid en veiligheid van de monteur. Bovendien<br />

wordt dit waarschuwingssymbool ook afgebeeld,<br />

indien er omstandigheden zijn die de veiligheid<br />

van het voertuig in gevaar kunnen brengen of<br />

het voertuig kunnen beschadigen.<br />

2<br />

VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN<br />

Om de gezondheid van de monteur niet in gevaar<br />

te brengen, moeten de hierna vermelde<br />

veiligheidsvoorschriften strikt worden opgevolgd.<br />

- Volg alle waarschuwings- en veiligheidsvoorschriften<br />

op die vermeld staan in deze<br />

werkplaatsinstructie. Lees altijd eerst de<br />

waarschuwingen en instructies die vermeldt<br />

staan op labels en stickers, aangebracht op<br />

diverse componenten, en volg deze ook op!<br />

Deze zijn aangebracht voor uw veiligheid en<br />

gezondheid, negeer ze dus niet!<br />

- Draag schone, goed sluitende kleding en<br />

breng, indien nodig, beschermende crème aan<br />

op onbeschermde lichaamsdelen.<br />

- Verbreek altijd de massaverbinding van de<br />

accu bij werkzaamheden aan het voertuig.<br />

- Inademing van asbest kan zeer schadelijke<br />

gevolgen hebben voor de gezondheid. Neem<br />

daarom de nodige maatregelen, wanneer u<br />

werkt met asbesthoudende componenten.<br />

Draag bijvoorbeeld schone en beschermende<br />

kleding (vette kleding trekt stof aan), een<br />

stofbril en stofmasker. Zorg voor een goede<br />

afzuiging. Raadpleeg bij vervanging van<br />

asbesthoudende componenten altijd de<br />

veiligheidsinstructies van de fabrikant.<br />

- Laat de motor niet draaien in een afgesloten of<br />

ongeventileerde ruimte. Zorg voor goede<br />

afzuiging van de uitlaatgassen.<br />

- Blijf op veilige afstand van roterende en/of<br />

bewegende componenten.<br />

9815 1-1


VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN EN WAARSCHUWINGEN 0<br />

Veiligheidsvoorschriften<br />

- Verwijder nooit de vuldop van het koelsysteem,<br />

als de motor op bedrijfstemperatuur<br />

is.<br />

- Voorzichtigheid is geboden bij het verversen<br />

van de olie. Hete olie kan ernstig lichamelijk<br />

letsel veroorzaken.<br />

2<br />

- Vermijd onnodig contact met afgetapte olie.<br />

Regelmatig contact veroorzaakt huidletsel.<br />

- Diverse soorten oliën en smeermiddelen die<br />

worden toegepast, zijn schadelijk voor de<br />

gezondheid. Dit geldt tevens voor koelvloeistof,<br />

ruitenwisservloeistof, koelmiddel in<br />

airco-installaties, accuzuur en dieselolie.<br />

Vermijd daarom inwendig en uitwendig lichamelijk<br />

contact.<br />

- Om brandgevaar te voorkomen moet de motor<br />

en de omgeving hiervan vrij zijn van lichtontvlambare<br />

vloeistoffen.<br />

- In het geval van motorinkapseling moet er bij<br />

elke onderhoudsbeurt de motorruimte inclusief<br />

de inkapseling en de motor grondig worden<br />

gereinigd, dit in verband met brandgevaar dat<br />

kan ontstaan, indien de inkapseling, motor of<br />

motorruimte is vervuild.<br />

- Maak altijd gebruik van bokken, wanneer u<br />

onder het voertuig werkzaamheden moet<br />

uitvoeren.<br />

- Let op bij het werken aan veren onder spanning,<br />

zoals veren van veerremcilinders,<br />

klepveren en dergelijke. Wegspringende veren<br />

kunnen ernstig letsel veroorzaken. Ook<br />

wegspringende veertjes en kleine borgringen<br />

kunnen letsel veroorzaken (denk aan oogbescherming).<br />

- Maak altijd gebruik van een bandenkooi bij het<br />

aanbrengen en oppompen van banden. Maak<br />

voor het balanceren de band goed schoon.<br />

Maak alleen gebruik van een balanceerapparaat<br />

dat is voorzien van een beschermkap.<br />

1-2 9815


0 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN EN WAARSCHUWINGEN<br />

Veiligheidsvoorschriften<br />

- Maak bij het verwijderen en aanbrengen van<br />

zware componenten altijd gebruik van daartoe<br />

vervaardigd hefgereedschap (versnellingsbakkrik)<br />

of gekeurde hijswerktuigen. Bevestig de<br />

component op een deugdelijke wijze aan het<br />

hef- of hijswerktuig.<br />

- Let op bij het werken aan systemen die onder<br />

druk kunnen staan, zoals remsysteem, stuurinrichting,<br />

brandstofsysteem en dergelijke.<br />

- Zorg tijdens het laden van de accu’s voor een<br />

goed geventileerde omgeving en vermijd<br />

vonkvorming of open vuur Schakel altijd eerst<br />

de acculader uit, voordat de kabels worden<br />

verwijderd. Gebruik alleen bij uiterste noodzaak<br />

een snellader. Neem de accukabels los<br />

bij gebruik van een snellader.<br />

2<br />

- Na een brand kunnen van sommige kunststoffen,<br />

die mogelijkerwijs bij keerringen en<br />

afdichtringen zijn toegepast, gevaarlijke<br />

verbrandingsresten overblijven. Draag bij het<br />

verwijderen van deze verbrandingsresten<br />

beschermende zuurbestendige kleding en<br />

PVC-handschoenen. Dompel de<br />

verbrandingsresten onder of besproei ze ruim<br />

met calciumhydroxidesolutie (gebluste kalk<br />

met water). Reinig de beschermende kleding<br />

na gebruik zorgvuldig. Behandel de handschoenen<br />

als chemisch afval.<br />

9815 1-3


VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN EN WAARSCHUWINGEN 0<br />

Veiligheidsvoorschriften<br />

2<br />

1-4 9815


0 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN EN WAARSCHUWINGEN<br />

Waarschuwingen<br />

2. WAARSCHUWINGEN<br />

2.1 ACCU’S<br />

Wanneer de In dit hoofdstuk opgenomen<br />

waarschuwingen niet worden opgevolgd, kan<br />

er ernstige schade aan het voertuig of zelfs een<br />

gevaarlijke situatie ontstaan.<br />

Neem nooit de accuklemmen los bij een draaiende<br />

motor, om beschadiging van elektronische componenten<br />

te voorkomen.<br />

2<br />

Verbreek altijd de massaverbinding van de accu bij<br />

werkzaamheden aan het voertuig. Leg nooit<br />

gereedschap op een accu. Dit kan kortsluiting en,<br />

in het ergste geval, een explosie van de accu<br />

veroorzaken.<br />

Laden<br />

- Zorg tijdens het laden van de accu’s voor een<br />

goed geventileerde omgeving en vermijd<br />

vonkvorming of open vuur. Tijdens het laden<br />

kan een explosief gasmengsel vrijkomen.<br />

- Gebruik alleen bij uiterste noodzaak een<br />

snellader.<br />

1. Laat bevroren accu’s voor het laden eerst<br />

ontdooien.<br />

2. Verwijder alle vuldoppen voor het laden, zodat<br />

vrijkomende gassen beter kunnen ontwijken.<br />

3. Neem bij “snelladen” de plus- en minkabel (+<br />

en -) van de accu los, om beschadiging van<br />

elektronische componenten te voorkomen.<br />

Bij “normaalladen mogen de accukabels<br />

aangesloten blijven.<br />

4. Sluit eerst de plusklem (+) van het laadapparaat<br />

op de pluspool (+) van de accu aan<br />

en daarna de minklem (-) op de minpool (-).<br />

5. Schakel het laadapparaat uit, voordat de<br />

kabels van het laadapparaat worden losgenomen,<br />

om vonkvorming en explosiegevaar<br />

te voorkomen.<br />

6. Maak bij het verwijderen eerst de minklem (-)<br />

los en daarna de plusklem (+).<br />

9815 2-1


VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN EN WAARSCHUWINGEN 0<br />

Waarschuwingen<br />

2.2 LASSEN<br />

2<br />

Lassen aan het voertuig is zonder speciale,<br />

schriftelijke toestemming van DAF niet toegestaan.<br />

Uitgezonderd zijn laswerkzaamheden bij het<br />

wijzigen van de achteroverbouw, welke beschreven<br />

zijn in het boek “Opbouwrichtlijnen”.<br />

Wanneer de lasvoorschriften niet worden opgevolgd,<br />

kan ernstige schade aan het chassis ontstaan.<br />

Neem bij lassen aan de opbouw of het chassisraam<br />

eerst de minkabel van de accu’s<br />

Neem de connectoren los van de elektronische<br />

units die zich buiten de cabine bevinden.<br />

Wanneer de bovenstaande instructie niet wordt<br />

opgevolgd, kan schade aan de elektronische<br />

componenten ontstaan.<br />

Breng de massaklem van het lasapparaat zo dicht<br />

mogelijk bij de lasplaats aan en zorg ervoor dat de<br />

massaklem goed contact maakt met het te lassen<br />

deel. Maak de massaklem nooit vast aan voertuigcomponenten,<br />

zoals motor, assen, veren enz. Ook<br />

vonken trekken aan deze delen is niet toegestaan.<br />

Wanneer de bovenstaande instructie niet wordt<br />

opgevolgd, kan ernstige schade worden veroorzaakt<br />

aan lagers, veren enz.<br />

Scherm kunststofleidingen, rubberdelen, kunststofdelen<br />

en veren (met name paraboolveren) af tegen<br />

lasspatten, om beschadiging te voorkomen.<br />

Slijpen<br />

Scherm kunststofleidingen, rubberdelen, kunststofdelen<br />

en veren (met name paraboolveren) bij het<br />

slijpen af, om beschadiging te voorkomen.<br />

2-2 9815


0 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN EN WAARSCHUWINGEN<br />

Waarschuwingen<br />

2.3 HULPSTART<br />

- Start het voertuig nooit met behulp van een<br />

snellader.<br />

- Het starten van een voertuig met behulp<br />

van losse hulpaccu’s (circa 24 volt) of met<br />

behulp van een ander voertuig met<br />

draaiende motor (clrca 28 volt) is toegestaan.<br />

1. Breng de startkabels aan, eerst op de plusklem<br />

(+) en daarna op de minklem (-).<br />

2. Start de motor.<br />

3. Schakel na het starten zoveel mogelijk<br />

stroomverbruikers van het geholpen voertuig<br />

in, om zogenaamde load-dump te voorkomen.<br />

4. Verwijder hierna eerst de startkabel van de<br />

minklem (-) en daarna van de plusklem (+).<br />

5. Schakel de stroomverbruikers weer uit.<br />

2<br />

9815 2-3


VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN EN WAARSCHUWINGEN 0<br />

Waarschuwingen<br />

2.4 KUNSTOFLEIDINGEN<br />

Verwijder en aanbrengen van nippels of banjo’s<br />

2<br />

- Verwijder de nippel of banjo door de leiding te<br />

verwarmen. Verwijder de nippel of banjo nooit<br />

door met een mes een snee in de lengterichting<br />

van de leiding te maken.<br />

De kans is zeer groot, dat hierdoor de slangpilaar<br />

wordt beschadigd. Zelfs een kleine<br />

beschadiging van de slangpilaar veroorzaakt<br />

lekkage.<br />

- Het is niet toegestaan een nippel of banjo<br />

meerdere male op hetzelfde leidingeinde aan<br />

te brengen, omdat dit een slechte afdichting<br />

tot gevolg kan hebben.<br />

- Snijdt het reeds gebruikte stuk van de leiding<br />

af. Komt de leiding na het inkorten in een<br />

scherpe bocht te liggen, of wordt de leiding te<br />

kort, vernieuw dan de leiding in zijn geheel.<br />

- Breng nippels en banjo’s in kunststofleidingen<br />

altijd aan met behulp van een speciale tang<br />

(speciaal gereedschap, DAF nr. 0694829).<br />

- Klem de kunststofleiding in de speciale tang.<br />

- Tik de nippel of banjo met een kunststofhamer<br />

in de leiding.<br />

Opmerking:<br />

Verwarm de kunststofleiding nooit bij het<br />

aanbrengen van nippels of banjo’s.<br />

2-4 9815


0 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN EN WAARSCHUWINGEN<br />

Waarschuwingen<br />

Leiding lekkages<br />

Leiding lekkages van brandstof- en luchtleidingen<br />

dienen zo snel mogelijk te worden verholpen, om<br />

gevaarlijke situaties te voorkomen.<br />

Een lekkende brandstofleiding kan brandgevaar<br />

opleveren, een lekkende luchtleiding kan van<br />

invloed zijn op de remwerking van het voertuig.<br />

Wanneer zich lekkages voordoen bij leidingaansluitingen,<br />

mag niet ongelimiteerd de wartelmoer<br />

vaster worden aangedraaid.<br />

2<br />

- Ga eerst na of de lekkage zich voordoet bij de<br />

aansluiting van de leiding op de koppeling of<br />

bij de aansluiting van de koppeling op het<br />

componentenhuis.<br />

- De wartelmoer mag één maal 180° vaster<br />

worden gedraaid. Het is mogelijk de wartelmoer<br />

nog vaster aan te draaien, maar dan<br />

bestaat het gevaar dat de drukring en de<br />

leiding te zeer worden vervormd, waardoor de<br />

leiding ernstig verzwakt.<br />

- Neem de verbinding los, wanneer de lekkage<br />

na het aandraaien van de wartel niet is opgeheven.<br />

- Controleer de onderdelen op vervuiling en/of<br />

beschadiging. Een klein krasje in de lengterichting<br />

op de slangpilaar van een nippel of<br />

banjo kan lekkage veroorzaken.<br />

Doorschuren van leidingen<br />

Het kan voorkomen dat kunststofleidingen doorschuren,<br />

doordat de leidingen elkaar of voertuigdelen<br />

raken.<br />

Vervang leidingen onmiddellijk, als ze slijtage<br />

vertonen.<br />

9815 2-5


VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN EN WAARSCHUWINGEN 0<br />

Waarschuwingen<br />

2<br />

Wanneer leidingen zo dicht bij elkaar of bij andere<br />

delen gemonteerd zijn dat zij elkaar kunnen raken,<br />

waardoor doorschuren verwacht kan worden, dan<br />

dienen ze vastgezet te worden. Gebruik hiervoor<br />

speciaal daarvoor ontwikkelde leidingklemmen.<br />

Deze leidingklemmen zijn verkrijgbaar voor leidingdiameters<br />

van 6, 10 en 22 mm. De leidingklemmen<br />

zijn onderling koppelbaar.<br />

Doorschuren kan soms ook voorkomen worden<br />

door een bepaalde knie- of T-koppeling los te<br />

draaien en in een iets andere stand vast te<br />

draaien.<br />

Bind de leidingen vast met klembanden.<br />

2-6 9815


0 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN EN WAARSCHUWINGEN<br />

Waarschuwingen<br />

2.5 KABELBOMEN<br />

Na het los nemen of vervangen van een kabelboom,<br />

deze weer op de oorspronkelijke wijze<br />

aanbrengen en vastzetten.<br />

Bescherm de kabelboom tegen scherpe randen.<br />

Breng bij een doorvoering altijd een tule aan.<br />

Bescherm de kabelbomen door deze in een<br />

beschermslang te leggen.<br />

2<br />

Besteed de nodige aandacht aan de waterdichtheid<br />

van de verbindingen. Verwijder nooit de<br />

afdichtringen van de connectoren. Breng de<br />

connectoren op de juiste wijze aan.<br />

Zorg voor goede massaverbindingen. Er mag zich<br />

tussen de contactvlakken geen verf of oxidatie<br />

bevinden. Breng op de contactvlakken voor montage<br />

een geleidende vetsoort aan, zoals<br />

“Coranode” of een gelijkwaardig product. Zet de<br />

bevestigingsbout goed vast.<br />

Let erop dat de bekabeling niet te dicht bij hete<br />

onderdelen komt te liggen.<br />

Let erop dat “meescharnierende” kabels niet<br />

knikken of klem komen te zitten.<br />

Voorkom dat kabelbomen tegen kunststofleidingen<br />

schuren.<br />

Pennen en dergelijke moeten altijd met speciaal<br />

gereedschap worden aangebracht en verwijderd,<br />

omdat anders een slechte verbinding kan ontstaan.<br />

9815 2-7


VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN EN WAARSCHUWINGEN 0<br />

Waarschuwingen<br />

2.6 VOORKOMING BRANDGEVAAR<br />

- Controleer brandstofleidingen op lekkages en<br />

verhelp eventuele lekkages onmiddellijk (zie<br />

ook Kunststofleidingen).<br />

2<br />

- Reinig in geval van weggelekte of gemorste<br />

brandstof en/of olie de motorinkapseling,<br />

motorruimte/motor geheel. Behandel de<br />

inkapseling eerst met een ontvetter. Spuit de<br />

inkapseling daarna af met een stoomcleaner<br />

of hogedrukspuit.<br />

Houd bij het overspuiten van de<br />

motorlnkapseling 50 cm als minimale<br />

afstand tussen de spuitmond<br />

en de inkapseling aan, daar anders<br />

de inkapseling kan worden beschadigd.<br />

- Verwijder brandbare materialen, zoals bladeren,<br />

zaagsel en dergelijke, regelmatig uit de<br />

motorruimte, met name uit de ingekapselde<br />

motorruimte.<br />

- Let erop dat er geen poetsdoeken en dergelijke<br />

in de motorruimte achterblijven.<br />

- Verhelp lekkages van het uitlaatsysteem<br />

onmiddellijk. Vervang doorgeroeste delen van<br />

het uitlaatsysteem tijdig.<br />

- Breng altijd de hitteschilden weer aan.<br />

- Vervang een defecte zekering nooit door een<br />

zekering met een hogere waarde.<br />

- Sluit accessoires nooit ongezekerd aan.<br />

- Controleer de ongezekerde leidingen (accukabels<br />

en dergelijke) op ligging, beschadiging<br />

en bevestiging.<br />

2-8 9815


0 ACCU’S<br />

Inhoud<br />

INHOUD Bladzijden Datum<br />

1. VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN ....................................................... 1-1 ....................... 9815<br />

1.1 Accu’s ......................................................................................... 1-1 ....................... 9815<br />

1.2 Accu laden .................................................................................. 1-1 ....................... 9815<br />

2. LADEN VAN ACCU’S .......................................................................... 2-1 ....................... 9815<br />

2.1 Algemeen .................................................................................... 2-1 ....................... 9815<br />

2.2 Laadmethoden ............................................................................ 2-3 ....................... 9815<br />

3. OPSLAG VAN ACCU’S ....................................................................... 3-1 ....................... 9815<br />

3.1 Algemeen .................................................................................... 3-1 ....................... 9815<br />

3.2 Opslag tot 4 weken ..................................................................... 3-1 ....................... 9815<br />

3.3 Opslag langer dan 4 weken........................................................ 3-2 ....................... 9815<br />

3<br />

4. CONTROLEREN VAN ACCU’S........................................................... 4-1 ....................... 9815<br />

4.1 Visueel controleren ..................................................................... 4-1 ....................... 9815<br />

4.2 Controleren van de ladingstoestand .......................................... 4-1 ....................... 9815<br />

4.3 Controleren met accutester ........................................................ 4-2 ....................... 9815<br />

9815 1


ACCU’S 0<br />

Inhoud<br />

3<br />

2 9815


0 ACCU’S<br />

Veiligheidsvoorschriften<br />

1. VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN<br />

1.1 ACCU’S<br />

- Verwijder bij werkzaamheden aan accu’s altijd<br />

eerst de massakabel. Breng bij het aanbrengen<br />

van de accukabels altijd als laatste de<br />

massakabel aan.<br />

- Behandel accu’s altijd voorzichtig en houd ze<br />

rechtop.<br />

- Het zwavelzuur dat zich in accu’s bevindt, is<br />

een agressieve en giftige vloeistof. Draag bij<br />

werkzaamheden aan accu’s beschermende<br />

kleding, handschoenen en een beschermende<br />

bril. Bij contact met kleding, huid of ogen<br />

onmiddellijk spoelen met een ruime hoeveelheid<br />

water Roep in geval van contact met de<br />

ogen of huid medische hulp in.<br />

3<br />

- Laat tijdens het bijvullen van de accu het<br />

elektrolytpeil niet verder stijgen dan 10 mm<br />

boven de platen of tot aan de niveau-indicator.<br />

- Leg geen gereedschap of andere materialen<br />

die per ongeluk de accupolen zouden kunnen<br />

kortsluiten, op of in de nabijheid van accu’s.<br />

Door kortgesloten accupolen kan de accu<br />

exploderen.<br />

- Zet de accu’s na de werkzaamheden goed<br />

vast, maar niet te vast.<br />

1.2 ACCU LADEN<br />

- Tijdens het laden van accu’s kan een explosief<br />

gasmengsel vrijkomen. Laad accu’s uitsluitend<br />

in een goed geventileerde ruimte.<br />

Roken, open vuur en vonkvorming zijn ten<br />

strengste verboden.<br />

- Laat bevroren accu’s voor het opladen eerst<br />

ontdooien.<br />

- Schakel het laadapparaat uit, voordat de<br />

kabels naar de accu worden losgenomen.<br />

9815 1-1


ACCU’S 0<br />

Veiligheidsvoorschriften<br />

3<br />

1-2 9815


0 ACCU’S<br />

Laden van accu’s<br />

2. LADEN VAN ACCU’S<br />

2.1 ALGEMEEN<br />

- Een accu mag alleen met gelijkstroom worden<br />

geladen. De pluspool van de accu moet met<br />

de plusaansluiting (+) van het laadapparaat<br />

worden verbonden en de minpool van de accu<br />

met de negatieve aansluiting (-) van de lader.<br />

De celafdichtingsstoppen kunnen tijdens het<br />

laden (met uitzondering van het snelladen) op<br />

de accu blijven. Tijdens het laden zal de<br />

celspanning stijgen. Deze spanningsstijging is<br />

afhankelijk van de toegepaste laadstroom en<br />

temperatuur. De celspanning zal bij normale<br />

lading van circa 2 volt/cel oplopen tot circa<br />

2,65 volt/cel. Bij overschrijding van een laadspanning<br />

van circa 2,35 tot 2,4 volt/cel (circa 1<br />

4,2 volt bij een 1 2 V-accu) begint een levendige<br />

gasontwikkeling. Als gevolg van de<br />

stijgende spanning tijdens het laden zal de<br />

laadstroom gewoonlijk geleidelijk afnemen.<br />

Overlading is schadelijk voor de levensduur<br />

van een accu.<br />

3<br />

- Door onnodig doorladen (ook met kleine<br />

stroom) als de accu volgeladen is, treedt<br />

corrosie (aantasting) op van de roosters van<br />

de positieve accuplaten. Deze vorm van<br />

slijtage leidt ertoe dat de accu vroegtijdig<br />

onbruikbaar raakt. Afhankelijk van het vermogen<br />

van het laadapparaat ligt de normale<br />

laadtijd tussen 8 en 15 uur. Indien tijdens het<br />

laden het accuzuur een temperatuur van 55°C<br />

overschrijdt, dient men het laden te onderbreken.<br />

Een hoge temperatuur is schadelijk<br />

voor de levensduur van een accu.<br />

- Een accu moet als geladen worden<br />

beschouwd, indien de laadspanning<br />

gedurende 2 uur niet meer toeneemt en de<br />

zuurdichtheid (soortelijke massa) de nominale<br />

waarde (bijvoorbeeld 1,28 kg/dm3) bereikt<br />

heeft en niet verder oploopt.<br />

9815 2-1


ACCU’S 0<br />

Laden van accu’s<br />

- Een geladen accu moet direct in gebruik<br />

worden genomen. Is dit niet mogelijk, dan<br />

moet de accu worden onderhouden zoals<br />

beschreven in het hoofdstuk “Opslag van<br />

accu’s”.<br />

3<br />

- Een ontladen accu moet zo snel mogelijk<br />

worden geladen. Indien een ontladen accu<br />

niet wordt bijgeladen, gaan de accuplaten<br />

sulfateren (dit is het verharden van de accuplaten),<br />

waardoor blijvend capaciteitsverlies<br />

optreedt.<br />

2-2 9815


0 ACCU’S<br />

Laden van accu’s<br />

2.2 LAADMETHODEN<br />

Normaalladen<br />

- Normaalladen dient om een geheel of gedeeltelijk<br />

ontladen accu weer op 100% capaciteit<br />

te brengen. Meestal wordt een laadstroom<br />

gekozen van 1/20 tot 1/10 van de capaciteit.<br />

- Van belang zijn het reduceren van de laadstroom<br />

tijdens gasontwikkeling en het uitschakelen<br />

als de accu vol is.<br />

Snelladen<br />

- Bij deze laadmethode wordt met een veelvoud<br />

van de normale laadstroom (circa 3- tot<br />

5-voudig) gewerkt, teneinde in de kortst<br />

mogelijke tijd tot een acceptabele ladingstoestand<br />

te komen.<br />

3<br />

- Verwijder voor het snelladen de accukabels<br />

om beschadiging van de elektronische componenten<br />

te voorkomen.<br />

- Verwijder de celafdichtingsstoppen, zodat<br />

vrijkomende gassen beter kunnen ontwijken.<br />

- Om overlading te voorkomen, dient men bij<br />

het bereiken van de gasspanning (2,35 tot 2,4<br />

volt/cel) op een gereduceerde laadstroom<br />

over te schakelen.<br />

Opmerking:<br />

Vermijd snelladen. Snelladen mag slechts bij<br />

wijze van uitzondering worden toegepast De<br />

accu wordt door snelladen overbelast, waardoor<br />

de levensduur van de accu afneemt.<br />

Bufferladen<br />

- Hierbij zijn de verbruiker en de lader beide op<br />

de accu aangesloten. De lader levert zodanig<br />

stroom, dat de accu praktisch vol blijft. De<br />

accu levert stroompieken aan de verbruiker.<br />

- Bufferladen kan het best bij een constante<br />

(gestabiliseerde) spanning plaatsvinden.<br />

9815 2-3


ACCU’S 0<br />

Laden van accu’s<br />

Druppelladen<br />

- Indien de accu vol is, maar niet op korte<br />

termijn wordt gebruikt, treedt zelfontlading op.<br />

Deze kan 0,1% tot 1% per dag bedragen.<br />

Door druppelladen wordt deze zelfontlading<br />

gecompenseerd.<br />

- De laadstroom bij druppelladen moet circa<br />

0,1 A per 100 Ah bedragen.<br />

3<br />

2-4 9815


0 ACCU’S<br />

Opslag van accu’s<br />

3. OPSLAG VAN ACCU’S<br />

3.1 ALGEMEEN<br />

Voer voor de opslag van de accu’s de onderstaande<br />

werkzaamheden uit.<br />

1. Verwijder de accuklemmen.<br />

2. Reinig de accupolen en de bovenzijde van de<br />

accu’s.<br />

3. Vet de accupolen in met vaseline.<br />

4. Controleer de ladingstoestand van de accu’s<br />

en laad deze zo nodig bij, zie hoofdstuk<br />

“Controleren en afstellen”.<br />

3<br />

5. Controleer het elektrolytniveau. Dit moet circa<br />

10 mm boven de platen staan of, indien<br />

aanwezig, tot aan de niveau-indicator. Vul de<br />

accu’s zo nodig bij met gedestilleerd water.<br />

3.2 OPSLAG TOTVIER WEKEN<br />

Indien de accu’s (los of in een voertuig)<br />

gedurende langere tijd (maximaal 4 weken)<br />

niet worden gebruikt, moeten onderstaande<br />

maatregelen worden genomen.<br />

1. Sluit de accukabels niet aan op de accu’s.<br />

2. Controleer de ladingstoestand van de accu’s<br />

regelmatig, met name bij lage temperaturen,<br />

zie hoofdstuk “Controleren en afstellen. Indien<br />

de spanning onder 1 2,4 volt komt of de<br />

soortelijke massa van het elektrolyt in een of<br />

meer cellen lager is dan 1,23 kg/dm3, moet de<br />

accu worden geladen.<br />

Opmerking:<br />

Hoe lager de soortelijke massa van het<br />

elektrolyt, des te eerder zal de accu<br />

bevriezen.<br />

9815 3-1


ACCU’S 0<br />

Opslag van accu’s<br />

3.3 OPSLAG LANGER DAN VIER WEKEN<br />

Indien de accu’s langer dan 4 weken niet<br />

worden gebruikt, moeten onderstaande<br />

maatregelen worden genomen.<br />

1. Verwijder de accu’s uit het voertuig en sla de<br />

accu’s op in een vorstvrije, droge, koele en<br />

goed geventileerde ruimte.<br />

3<br />

2. Controleer de ladingstoestand van de accu’s<br />

regelmatig, minimaal eens per 4 weken, zie<br />

hoofdstuk “Controleren en afstellen”. Indien de<br />

spanning onder 1 2,4 volt komt of de soortelijke<br />

massa van het elektrolyt in een of meer<br />

cellen lager is dan 1,23 kg/dm3, moet de accu<br />

worden geladen.<br />

3. Beperk de opslag tot maximaal drie maanden.<br />

Hoe langer de opslag, des te groter het<br />

blijvende capaciteitsverlies.<br />

3-2 9815


0 ACCU’S<br />

Controleren van accu’s<br />

4. CONTROLEREN VAN ACCU’S<br />

4.1 VISUEEL CONTROLEREN<br />

- Een witte scheidingslijn op 1/3 van de plaathoogte<br />

(door transparante accubakken zichtbaar)<br />

wijst erop dat men de accu in een<br />

diepontladen toestand heeft laten staan.<br />

- Is het elektrolyt bruinkleurig en verbruikt de<br />

accu veel water, dan wijst dit op het overladen<br />

van de accu.<br />

- Is het elektrolyt troebel, melkachtig en zijn de<br />

cellen wit uitgeslagen, dan is de accu door<br />

gebrek aan lading beschadigd (diepe ontlading).<br />

3<br />

4.2 CONTROLE VAN DE LADINGSTOESTAND<br />

Soortelijke massa<br />

- Door het laden en ontladen van de accu<br />

ontstaat er een chemische reactie in de accu,<br />

waarbij zwavelzuur is betrokken. De concentratie<br />

van het zwavelzuur daalt naarmate de<br />

accu verder is ontladen. De concentratie<br />

gemeten als soortelijke massa (kg/dm3) is een<br />

bruikbare maatstaf voor de ladingstoestand<br />

van de accu.<br />

- Voor het controleren van de ladingstoestand<br />

kan gebruik worden gemaakt van een<br />

zuurweger.<br />

Soortelijke massa bij 27°C in kg/dm3<br />

Geladen accu : 1,28<br />

Halfgeladen accu : 1,20<br />

Ontladen accu : 1,10<br />

- Bij sterk afwijkende temperaturen zijn meetcorrecties<br />

nodig. Per 10°C lagere temperatuur<br />

moet 0,007 punt van de gemeten waarde<br />

worden afgetrokken. Per 1 0°C hogere temperatuur<br />

moet 0,007 punt bij de gemeten waarde<br />

worden opgeteld. Als de accu in goede staat<br />

verkeert, moet de soortelijke massa in alle<br />

cellen gelijk zijn. Het verschil tussen hoogste<br />

en laagste soortelijke massa mag maximaal<br />

slechts 0,03 kg/dm3 bedragen.<br />

9815 4-1


ACCU’S 0<br />

Controleren van accu’s<br />

Opmerking:<br />

Indien de soortelijke massa bij één cel sterk<br />

achterblijft, kan dit een gevolg zijn van celsluiting.<br />

Indien de soortelijke massa van twee<br />

naast elkaar liggende cellen sterk achterblijft,<br />

duidt dit op lekkage in het tussenschot. In<br />

beide gevallen moet de accu worden vervangen.<br />

3<br />

Spanning<br />

- De ladingstoestand van accu’s kan ook door<br />

middel van een gevoelige, liefst digitale<br />

voltmeter worden gemeten. Deze methode<br />

kan slechts 1 tot 2 uur na totale beëindiging<br />

van lading of ontlading plaatsvinden. Men<br />

meet dan de absolute rustspanning (de plusen<br />

minklem moeten van de accu zijn verwijderd).<br />

De ladingstoestand kan worden berekend uit<br />

de formule: spanning per cel = soortelijke<br />

massa (kg/dm3) + 0,84.<br />

Voorbeeld:<br />

Bij een geheel geladen accu is de soortelijke massa<br />

per cel 1,28 kg/dm3. Dus de spanning per cel is<br />

1,28 + 0,84 = 2,12 V. Een 12 V-accu heeft 6 cellen.<br />

De totale spanning bij een geladen accu bedraagt 6<br />

x 2,12 = 12,72 V. Bij een half geladen accu bedraagt<br />

de spanning circa 12,24 V. Bij een ontladen accu<br />

bedraagt de spanning circa 11,75 V.<br />

4.3 CONTROLE MET ACCUTESTER<br />

- Met behulp van een accutester kan een snelle<br />

meting worden uitgevoerd, om globaal de<br />

conditie van de accu te testen. Hierbij wordt<br />

de accu belast, waarna de ontlaadspanning op<br />

de accupolen wordt gemeten. De belasting op<br />

de accu moet minstens 3x de capaciteit van<br />

de accu zijn.<br />

- Stelregel is dat de test kan worden uitgevoerd<br />

als de accu voldoende geladen is (soortelijke<br />

massa 1,25 - 1,28 kg/dm3). Bij normale<br />

temperatuur (10-20°C) moet de belaste<br />

spanning bij een goed geladen accu na 10<br />

seconden 10 volt bedragen. Bij een gedeeltelijk<br />

ontladen accu (soortelijke massa 1,25 kg/<br />

dm3) moet men minstens 9 volt meten.<br />

Van belang is dat de spanning dan direct op<br />

de accupolen wordt gemeten.<br />

4-2 9815


0 SCHROEFDRAADVERBINDINGEN<br />

Inhoud<br />

INHOUD Bladzijden Datum<br />

1. ALGEMEEN .........................................................................................1-1 ....................... 9815<br />

1.1 Gedipte bouten ........................................................................... 1-1 ....................... 9815<br />

1.2 Toepassing borgmiddel .............................................................. 1-3 ....................... 9815<br />

2. AANHAALMOMENTEN ....................................................................... 2-1 ....................... 9815<br />

2.1 Tabel standaard aanhaalmomenten, norm 00804-203 .............. 2-1 ....................... 9815<br />

4<br />

9815 1


SCHROEFDRAADVERBINDINGEN 0<br />

Inhoud<br />

4<br />

2 9815


0 SCHROEFDRAADVERBINDINGEN<br />

Algemeen<br />

1. ALGEMEEN<br />

1.1 GEDIPTE BOUTEN<br />

De DAF-voertuigen zijn voorzien van schroefdraadverbindingen<br />

die met een smeermiddel zijn<br />

behandeld (de gedipte schroefdraadverbinding).<br />

Fabrieksmatig zijn verzinkte bouten en moeren<br />

voorzien van een wasdip, behalve de<br />

binnentorxbouten M4-M8. De gezwarte en<br />

gefosfateerde bouten en moeren zijn van een<br />

oliedip voorzien.<br />

Het voordeel van de toepassing van bouten en<br />

moeren die van smeermiddel zijn voorzien, is dat<br />

de v wrijving tijdens het aanhalen van de bouten<br />

wordt verlaagd, waardoor de gewenste voorspankracht<br />

nauwkeurig wordt bereikt. Het gevolg<br />

hiervan is dat het aanhaalmoment kan worden<br />

verlaagd, bij gelijkblijvende voorspankracht.<br />

4<br />

Omdat hierdoor de spreiding in het aanhaalmoment<br />

kleiner is geworden, dient de schroefdraadverbinding<br />

nauwkeurig te worden aangehaald.<br />

Maak voor het aanhalen altijd gebruik van<br />

een momentsleutel, waarmee deze nauwkeurigheid<br />

kan worden bereikt. Opmerking: Laat de<br />

momentsleutel(s) regelmatig ijken.<br />

Voor het verkrijgen van een juiste voorspanning bij<br />

hergebruik van bouten en moeren, is het belangrijk<br />

dat de schroefdraad grondig wordt gereinigd.<br />

Breng na het reinigen één druppel smeermiddel<br />

aan op de eerste winding van de schroefdraad en<br />

één druppel smeermiddel op het aanlegvlak van<br />

de bout of moer. Voor het hergebruik van bouten<br />

en moeren is uitsluitend motorolie als smeermiddel<br />

toegestaan. Andere smeermiddelen dan<br />

motorolie en het fabrieksmatig aangebrachte<br />

smeermiddel mogen beslist niet worden toegepast.<br />

De wrijvingscoëfficient van andere smeermiddelen<br />

is niet gelijk aan die van het fabrieksmatig aangebrachte<br />

smeermiddel en is te variabel. Het gebruik<br />

van borgmiddelen in combinatie met gedipte<br />

bouten en moeren levert geen problemen op.<br />

9815 1-1


SCHROEFDRAADVERBINDINGEN 0<br />

Algemeen<br />

Voor elke schroetdraadverbinding geldt het<br />

volgende (zowel voor nleuwe als gebrulkte<br />

voertulgen):<br />

- Standaardverbinding bij montage voorzien<br />

van smeermiddel en aanhalen/natrekken<br />

volgens de norm voor gedipte bouten (zie<br />

tabellen in dit hoofdstuk).<br />

- Speciale verbinding, bij montage voorzien van<br />

smeermiddel en aanhalen/natrekken volgens<br />

de in de werkplaatsinstructie (in de betreffende<br />

groep) opgegeven waarden.<br />

4<br />

Het toepassen van een smeermiddel geldt ook<br />

voor nieuwe bouten uit het magazijn voor zover<br />

nog niet voorzien van smeermiddel. Droge<br />

schroefdraadverbindingen mogen niet meer<br />

worden toegepast vanwege de te variabele<br />

wrijvingscoëfficient.<br />

1-2 9815


0 SCHROEFDRAADVERBINDINGEN<br />

Algemeen<br />

1.2 TOEPASSING BORGMIDDEL<br />

Bepaalde reinigingsmiddelen hebben een negatieve<br />

Invloed op de werking van het<br />

borgmlddel. In het algemeen geldt dan ook dat<br />

na het reinigen van bevestigingsmlddelen en<br />

componenten met een relnlglngsmlddel, deze<br />

moeten worden nabehandeld met een<br />

reinigingsvloeistof, waardoor de werking van<br />

het borgmiddel gewaarborgd blijft.<br />

In de werkplaatsinstructie staat aangegeven, wanneer<br />

en welk borgmiddel moet worden toegepast.<br />

Hoofdzakelijk worden de 2 onderstaande borgmiddelen<br />

toegepast.<br />

- Een borgmiddel voor het borgen met gemiddelde<br />

sterkte van schroefdraadverbindingen.<br />

Deze schroefdraadverbindingen kunnen met<br />

normaal gereedschap worden losgenomen.<br />

Als borgmiddel wordt Loctite 243 of een<br />

gelijkwaardig middel toegepast.<br />

4<br />

- Een borgmiddel voor het borgen met hoge<br />

sterkte van schroefdraadverbindingen. Hiermee<br />

worden voornamelijk tapeinden en<br />

dergelijke geborgd. De verbinding kan moeilijk<br />

worden losgenomen. Als borgmiddel wordt<br />

Loctite 270 of een gelijkwaardig middel<br />

toegepast.<br />

De beide borgmiddelen worden op dezelfde wijze<br />

aangebracht:<br />

- Reinig de schroefdraad, zowel de binnen als<br />

buitendraad.<br />

- Ontvet de schroefdraad met een deugdelijk<br />

ontvettingsmiddel dat geen resten achterlaat<br />

waardoor de werking wordt verminderd.<br />

- Breng op de schroefdraad, afhankelijk van de<br />

diameter, één of enkele druppels borgmiddel<br />

aan. Doop nooit de bout of het tapeind geheel<br />

in het borgmiddel.<br />

- Breng onder de boutkop een druppel olie aan.<br />

Borgmiddel verlaagt ook de wrijvingsweerstand,<br />

zodat op de schroefdraad geen<br />

druppel olie hoeft te worden aangebracht.<br />

- Haal de verbinding aan met het voorgeschreven<br />

aanhaalmoment.<br />

9815 1-3


SCHROEFDRAADVERBINDINGEN 0<br />

Algemeen<br />

4<br />

1-4 9815


0 SCHROEFDRAADVERBINDINGEN<br />

Aanhaalmomenten<br />

2. AANHAALMOMENTEN<br />

2.1 TABEL STANDAARD AANHAALMOMENTEN, NORM 00804-203<br />

De aanhaalmomenten in de onderstaande tabel<br />

zijn de standaard aanhaalmomenten en gelden<br />

uitsluitend voor gedipte schroefdraadverbindingen,<br />

welke volgens de eerder<br />

beschreven instructie moeten worden<br />

aangebracht.<br />

De kwaliteit van de bout en moer is op de<br />

bouten moer ingeslagen, met uitzondering<br />

van de verende flensbout. De verende<br />

flensbout is herkenbaar aan een insnoering<br />

tussen de zeskante boutkop en de flens.<br />

Deze insnoering ontbreekt bij een gewone<br />

flensbout (zie figuur).<br />

Verende flensbout<br />

Flensbout<br />

4<br />

Aanhaalmomenten voor gedipte schroefdraadverbindingen (Nm)<br />

kwaliteit Bout 8.8, moer 8<br />

(aanhaalmoment klasse B)<br />

M4 2,5 ± 0,2<br />

M5 5,1 ± 0,4<br />

M6 8,6 ±0,7<br />

M8 21 ± 2<br />

M10 42 ± 3<br />

M12 75 ± 5<br />

M14 115 ± 10<br />

M16 180 ± 15<br />

M18 250 ± 20<br />

M20 350 ± 30<br />

M22 480 ± 40<br />

M24 600 ± 50<br />

M27 890 ± 70<br />

M30 1200 ± 100<br />

Kwaliteit Bout 10.9, moer 10 (aanhaalmoment<br />

klasse B)<br />

M8 27 ± 2<br />

M10 54 ± 4<br />

M12 94 ± 8<br />

M14 148 ± 12<br />

M16 226 ± 18<br />

M18 320 ± 25<br />

M20 440 ± 35<br />

M22 615 ± 50<br />

M24 770 ± 60<br />

M27 1110 ± 90<br />

Kwaliteit Bout 12.9, moer 12 (aanhaalmoment<br />

klasse B)<br />

M8 32 ± 3<br />

M10 65 ± 5<br />

M12 115 ± 10<br />

M14 180 ± 15<br />

M16 275 ± 20<br />

M18 385 ± 30<br />

M20 550 ± 45<br />

M22 740 ± 60<br />

M24 925 ± 75<br />

M27 1370 ± 110<br />

Verende flensbouten<br />

kwaliteit Bout 12.9, moer 12 (aanhaalmoment<br />

klasse B)<br />

M12 180 ± 15<br />

M14 275 ± 20<br />

M16 425 ± 35<br />

M18 550 ± 45<br />

9815 2-1


SCHROEFDRAADVERBINDINGEN 0<br />

Aanhaalmomenten<br />

Hergebruik van bouten/moeren<br />

- reinig de draad (vooral van restanten borgmiddel)<br />

en de klemvlakken;<br />

- breng een druppel motorolie aan op de bovenste<br />

winding van de bout/onderste winding<br />

van de moer, en op de klemvlakken (andere<br />

smeermiddelen zijn niet toegestaan).<br />

- indien borgmiddel is voorgeschreven, breng<br />

dan geen olie op de draad aan.<br />

4<br />

Opmerking:<br />

Behalve M4 tot en met M8 bouten met<br />

binnentorx zijn nieuwe DAF-bouten en<br />

DAF-moeren al voorzien van smeermiddel.<br />

Indien bouten niet voorzien zijn van smeermiddel,<br />

breng dat dan alsnog aan.<br />

2-2 9815


0 AFDICHTINGEN EN LAGERS<br />

Inhoud<br />

INHOUD Bladzijden Datum<br />

1. PAKKINGEN ......................................................................................... 1-1 ........................ 9815<br />

1.1 Papieren en Klingerit-pakkingen ................................................ 1-1 ....................... 9815<br />

1.2 Vloeibaar afdichtmiddel .............................................................. 1-3 ....................... 9815<br />

2. KEERRINGEN ...................................................................................... 2-1 ....................... 9815<br />

2.1 Keerringen .................................................................................. 2-1 ....................... 9815<br />

3. LAGERS ................................................................................................ 3-1 ........................ 9815<br />

3.1 Aanbrengen lagers ...................................................................... 3-1 ........................ 9815<br />

5<br />

9815 1


AFDICHTINGEN EN LAGERS 0<br />

Inhoud<br />

5<br />

2 9815


0 AFDICHTINGEN EN LAGERS<br />

Pakkingen<br />

1. PAKKINGEN<br />

1.1 PAPIEREN EN KLINGERIT-PAKKINGEN<br />

(RUBBER-ARAMIDEVEZEL)<br />

In de werkplaatsinstructie staat aangegeven,<br />

wanneer en welke pakking moet worden toegepast.<br />

1. Verwijder de oude pakking voor het aanbrengen<br />

van de nieuwe pakking.<br />

2. Reinig de pasvlakken en controleer deze op<br />

beschadigingen.<br />

3. Breng papieren pakking met een weinig vet<br />

aan. Deze pakkingen zijn bestemd voor het<br />

afdichten van vlakke delen en zijn bestand<br />

tegen olie en tegen een matige temperatuur.<br />

4. Breng Klingerit-pakking zonder vet aan Deze<br />

pakkingen zijn meestal voorzien van een laag<br />

grafiet. Deze pakkingen zijn bestemd voor het<br />

afdichten van vlakke delen en zijn bestand<br />

tegen olie, water en warmte.<br />

5<br />

5. Voor cilinderkoppakkingen van motoren<br />

gelden afwijkende instructies, zie het betreffende<br />

hoofdstuk.<br />

6. Haal de bevestigingsbouten altijd gelijkmatig<br />

aan.<br />

9815 1-1


AFDICHTINGEN EN LAGERS 0<br />

Pakkingen<br />

1.2 VLOEIBAAR AFDICHTMIDDEL<br />

In de werkplaatsinstructie staat aangegeven,<br />

wanneer en welk afdichtmiddel moet worden<br />

toegepast.<br />

Hoofdzakelijk worden de vloeibare<br />

afdichtmiddelen Dirko D en Loctite 510 of een<br />

gelijkwaardig middel toegepast.<br />

Deze middelen vervangen de conventionele<br />

pakkingen en zijn ontwikkeld voor het afdichten<br />

van vlakke verbindingen. Ze zijn bestand tegen<br />

olie, water en temperaturen van ± 200 °C.<br />

Breng de afdichtmiddelen op onderstaande wijze<br />

aan.<br />

5<br />

1. Verwijder de pakkingresten en reinig de af te<br />

dichten vlakken.<br />

2. Breng het voorgeschreven afdichtmiddel<br />

spaarzaam aan op een van de af te dichten<br />

vlakken. Breng het afdichtmiddel ook rondom<br />

tapeinden, boringen en dergelijke aan, zodat<br />

deze ook goed worden afgedicht.<br />

3. Indien in een (olie)boring afdichtmiddel aanwezig<br />

is, verwijder dit dan voorzichtig.<br />

4. Plaats de af te dichten vlakken op elkaar en<br />

haal de bevestigingsbouten gelijkmatig aan.<br />

1-2 9815


0 AFDICHTINGEN EN LAGERS<br />

Keerringen<br />

2. KEERRINGEN<br />

2.1 KEERRINGEN<br />

Wij maken onderscheid tussen twee<br />

verschillende uitvoeringen van keerringen, de<br />

conventionele keerring en de cassettekeerring.<br />

- De conventionele keerring wordt in een kamer<br />

aangebracht en heeft zijn loopvlak aan de<br />

binnenzijde op de as.<br />

- De cassettekeerring wordt zowel vast in een<br />

kamer als vast op de as aangebracht. De<br />

afdichting vindt inwendig plaats.<br />

Het aanbrengen<br />

1. Let op eventuele merktekens die op de<br />

buitenzijde van de keerring zijn aangebracht<br />

en waarmee de draairichting van de as wordt<br />

aangegeven.<br />

2. Breng de keerring altijd aan met een<br />

passende stempel en pers de keerring gelijkmatig<br />

op de juiste diepte in de kamer.<br />

5<br />

3. Een uit de kamer verwijderde<br />

cassettekeerring is niet meer te gebruiken.<br />

4. Een conventionele keerring met een stalen<br />

ommanteling wordt meestal met vloeibare<br />

pakking aangebracht en een keerring met een<br />

rubberen ommanteling met olie of vloeibare<br />

zeep.<br />

5. Breng een cassettekeerring altijd droog aan,<br />

tenzij anders vermeld.<br />

6. Voorzie de afdichtlip(pen) en het loopvlak van<br />

een conventionele keerring altijd spaarzaam<br />

van olie of vet.<br />

9815 2-1


AFDICHTINGEN EN LAGERS 0<br />

Keerringen<br />

5<br />

2-2 9815


0 AFDICHTINGEN EN LAGERS<br />

Lagers<br />

3. LAGERS<br />

3.1 AANBRENGEN LAGERS<br />

Algemeen<br />

1. Lagers moeten worden vernieuwd, indien het<br />

lager versleten is, er pitting (putjes in het<br />

loopvlak) aanwezig is en/of het lager heeft<br />

blootgestaan aan overmatige<br />

warmte-ontwikkeling (blauwe plekken).<br />

2. Reinig voor het aanbrengen het lager.<br />

3. Voorkom tijdens het aanbrengen dat er vuil in<br />

het lager kan komen.<br />

4. Indien wordt voorgeschreven dat het lager<br />

voor het aanbrengen moet worden verwarmd,<br />

mag het lager niet aan een hogere dan de<br />

opgegeven temperatuur worden blootgesteld.<br />

Ook plaatselijk mogen niet te hoge temperaturen<br />

optreden.<br />

5<br />

5. Breng het lager gelijkmatig op temperatuur<br />

door het lager in een daarvoor bestemd<br />

oliebad op te warmen. Een andere mogelijkheid<br />

is het lager op een elektrische kookplaat<br />

te leggen. Houd bij deze mogelijkheid de<br />

temperatuur goed in de gaten.<br />

Aanbrengen lager in een lagerhuis<br />

1. Gebruik altijd een goed passende stempel.<br />

2. Centreer de stempel zorgvuldig op de buitenring<br />

van het lager.<br />

3. Pers het lager bij voorkeur met een pers<br />

gelijkmatig in het huis.<br />

Aanbrengen lager op een as<br />

1. Gebruik altijd een goed passende doorn.<br />

2. Centreer de doorn zorgvuldig op de binnenring<br />

van het lager.<br />

3. Pers het lager bij voorkeur met een pers<br />

gelijkmatig op de as.<br />

9815 3-1


AFDICHTINGEN EN LAGERS 0<br />

Lagers<br />

5<br />

3-2 9815


0 ALGEMENE WERKZAAMHEDEN<br />

Inhoud<br />

INHOUD Bladzijden Datum<br />

1. ONDERHOUD TIJDENS OPSLAG ..................................................... 1-1 ....................... 9815<br />

2. PRESERVEREN EN DEPRESERVEREN ........................................... 2-1 ....................... 9815<br />

2.1 Preserveren ................................................................................ 2-1 ....................... 9815<br />

2.2 Depreserveren ............................................................................ 2-2 ....................... 9815<br />

3. REINIGEN VAN VOERTUIGEN ........................................................... 3-1 ....................... 9815<br />

3.1 Hogedrukreiniger ........................................................................ 3-1 ....................... 9815<br />

6<br />

9815 1


ALGEMENE WERKZAAMHEDEN 0<br />

Inhoud<br />

6<br />

2 9815


0 ALGEMENEN WERKZAAMHEDEN<br />

Onderhoud tijdens opslag<br />

1. ONDERHOUD TIJDENS OPSLAG<br />

1.1 Onderhoud tijdens opslag<br />

Om de kwaliteit van DAF BUS-voertuigen, ook<br />

tijdens opslag, te waarborgen, is een goed onderhoud<br />

noodzakelijk. Dit geldt in het bijzonder,<br />

wanneer de opslag in de open lucht plaatsvind.<br />

Ter bescherming van de voertuigen tijdens opslag<br />

worden de chassis na het verlaten van de<br />

montagelijn gepreserveerd. Maar ook als een<br />

voertuig gepreserveerd in opslag staat is onderhoud<br />

noodzakelijk.<br />

Afhankelijk van de vermoedelijke opslagtijd zijn er<br />

voor dit onderhoud de volgende procedures:<br />

Procedure 1 (opslag 0-4 weken)<br />

1. Breng hoezen aan over:<br />

- instrumentenpaneel en EDC<br />

- stuur<br />

- accu’s<br />

- liggende motor<br />

Procedure 2 (opslag 0-8 weken)<br />

1. Breng hoezen aan over:<br />

- instrumentenpaneel en EDC<br />

- stuur<br />

- accu’s<br />

- liggende motor<br />

2. Koppel de + en - kabel los van de accu’s en<br />

vet de polen in (volg bij het werken aan accu’s<br />

altijd de veiligheidsvoorschriften op).<br />

3. Controleer wekelijks op de toestand en<br />

bevestiging van de hoezen.<br />

4. Controleer wekelijks op olie, water en luchtlekkage.<br />

6<br />

Procedure 3 (opslag langer dan 8 weken)<br />

1. Breng hoezen aan over:<br />

- instrumentenpaneel en EDC<br />

- stuur<br />

- accu’s<br />

- liggende motor<br />

2. Verwijder de accu’s uit het voertuig en sla<br />

deze op (zie “opslag van accu’s”, volg bij het<br />

werken aan accu’s altijd de veiligheidsvoorschriften<br />

op).<br />

9815 1-1


ALGEMENE WERKZAAMHEDEN 0<br />

Onderhoud tijdens opslag<br />

3. Plaats blokken voor de wielen en los de<br />

parkeerrem door de losbouten in de veerremcilinders<br />

zover mogelijk uit te draaien.<br />

4. Controleer wekelijks op de toestand en<br />

bevestiging van de hoezen.<br />

5. Controleer wekelijks op olie, water en luchtlekkage.<br />

6<br />

1-2 9815


0 ALGEMENEN WERKZAAMHEDEN<br />

Preserveren en depreserveren<br />

2. PRESERVEREN EN<br />

DEPRESERVEREN<br />

2.1 PRESERVEREN<br />

Opmerking:<br />

Besteed de nodige aandacht aan de geldende<br />

milieu-eisen.<br />

A. Preserveren van een nieuw voertuig dat<br />

langer dan 4 maanden wordt opgeslagen.<br />

1. Reinig het voertuig grondig, zodat vuil en stof<br />

worden verwijderd.<br />

2. Blaas met perslucht af.<br />

3. Dek ruiten, koplampen en achterlichten af.<br />

4. Vernevel preserveerwas 82015 (product van<br />

de firma AKZO) onverdund met een spuitpistool<br />

over het chassisraam en de daaraan<br />

bevestigde delen, alle delen in de motorruimte<br />

en alle gelakte plaatdelen. Bespuit vooral de<br />

plaatranden, de verbindingsnaden en de<br />

holten met volle straal.<br />

6<br />

B. Preserveren van een voertuig dat over zee<br />

wordt vervoerd of wordt opgeslagen in een<br />

omgeving waarin bijtende stoffen op het<br />

voertuig kunnen inwerken.<br />

1. Preserveer het voertuig zoals onder A wordt<br />

beschreven.<br />

2. Breng het beschermingsmiddel Rusan D5018<br />

(product van de firma FINA) onverdund met<br />

een spuitpistool aan. Behandel vooral<br />

corrosiegevoelige plaatsen en delen die niet<br />

gelakt zijn, goed.<br />

3. Breng Rusan D5018 met een kwast op de<br />

wielbouten aan.<br />

Spuit Rusan D5018 beslist niet in de remtrommels.<br />

9815 2-1


ALGEMENE WERKZAAMHEDEN 0<br />

Preserveren en depreserveren<br />

2.2 DEPRESERVEREN<br />

Opmerking:<br />

Besteed de nodige aandacht aan de geldende<br />

milieu-eisen.<br />

Ten aanzien van het depreserveren geldt in het<br />

algemeen het volgende: om goed en snel te<br />

ontvetten, moeten deze werkzaamheden worden<br />

uitgevoerd in een warme ruimte die is voorzien<br />

van stroom en leidingwater. Een roostervloer<br />

verdient aanbeveling.<br />

De meeste ontvetters zijn<br />

brandgevaarlijk. De inrichting van<br />

de ruimte dient daarop te zijn<br />

berekend.<br />

Het ontvetten dient te geschieden met een<br />

hogedruk-heetwaterreiniger, omdat daarin de<br />

temperatuur, de druk en de toevoeging van<br />

reinigingsmiddelen regelbaar zijn.<br />

6<br />

Een stoomreiniger is ongeschikt, omdat hierbij<br />

antikalkafzettingsproducten nodig zijn, om de<br />

stoomspiraal inwendig schoon te houden. De<br />

opgedroogde resten van deze producten zijn<br />

nauwelijks te verwijderen en hebben zeer nadelige<br />

gevolgen voor de hechting van het lakwerk<br />

(blistering).<br />

Het ontvetten met een hogedruk-heetwaterreiniger<br />

dient zorgvuldig en gelijkmatig te gebeuren. De<br />

reinigingsstraal mag niet te lang op dezelfde<br />

plaats worden gehouden, omdat anders door de<br />

hoge druk en de hoge temperatuur de lak kan<br />

losraken en vervolgens wordt weggeblazen. Mocht<br />

het bewerkte oppervlak op sommige plaatsen nog<br />

niet geheel van preserveerwas zijn ontdaan, dan<br />

kan dit later geschieden door het oppervlak, als<br />

het is afgekoeld, nogmaals op dezelfde wijze te<br />

behandelen. De hierna eventueel nog resterende<br />

vetwaas kan met wasbenzine worden verwijderd.<br />

Indien na behandeling roestplekken zichtbaar zijn,<br />

dienen deze met ontroestingsvloeistof te worden<br />

verwijderd.<br />

Na het reinigen met de<br />

hogedruk-heetwaterreiniger dient het voertuig<br />

grondig met heet water (vermengd met de<br />

neutraalreiniger ) te worden afgespoeld. In het<br />

bijzonder rubber- of kunststofdelen en die plaatsen<br />

waar zich preserveer- en vuilresten hebben<br />

verzameld.<br />

2-2 9815


0 ALGEMENEN WERKZAAMHEDEN<br />

Preserveren en depreserveren<br />

Uit ervaring is gebleken, dat de metaaltemperatuur<br />

van het voertuig van invloed is op het<br />

ontvettingsresultaat. Hoe kouder het metaal, des<br />

te moeilijker wordt het ontvetten en des te meer<br />

tijd kost de behandeling.<br />

Normaal verloopt het ontvettingsproces het best<br />

bij een omgevingstemperatuur van 20°C of hoger,<br />

waarbij vanzelfsprekend het metaal dezelfde<br />

temperatuur moet hebben aangenomen.<br />

Het ontvettingsproces duurt dan ongeveer 2-2,5<br />

uur, afhankelijk van het type en de lengte van het<br />

chassis. Bij temperaturen beneden de 20~C kan<br />

de ontvettingstijd oplopen tot 3,5-4 uur.<br />

Het is normaal dat met 40 liter onverdunde<br />

ontvetter 4-6 chassis kunnen worden behandeld,<br />

afhankelijk van het type, de lengte en de mate van<br />

vervuiling van het chassis.<br />

1. Breng het voertuig tijdig in een omgeving met<br />

een temperatuur van +20°C, zodat de metalen<br />

delen dezelfde temperatuur kunnen<br />

aannemen.<br />

2. Het voertuig met behulp van een<br />

hogedruk-heetwaterreiniger van vuil ontdoen<br />

en voorverwarmen.<br />

6<br />

3. Verdun het preserveermiddel Finasol NL 1269<br />

(product van de firma FINA) of BIOOK<br />

(product van de firma Diversey), of een<br />

gelijkwaardig product met water in een verhouding<br />

1:10.<br />

4. Spuit met een hogedruk-heetwaterreiniger<br />

(afgesteld op 100 bar, temperatuur 90-95°C)<br />

het depreserveermiddel zorgvuldig en gelijkmatig<br />

over de te ontvetten vlakken. Mocht op<br />

sommige plaatsen de preserveerwas niet zijn<br />

verdwenen, laat dan de vlakken afkoelen en<br />

bewerk ze opnieuw.<br />

5. Spoel restproducten weg met heet water van<br />

90°C.<br />

Opmerking:<br />

Indien in geval van extreem sterke vervuiling of<br />

zeer lange opslag de lakpreservering niet<br />

verwijderd kan worden, wordt geadviseerd om<br />

gedurende enkele minuten onverdund<br />

depreserveermiddel in te laten werken op de<br />

9815 2-3


ALGEMENE WERKZAAMHEDEN 0<br />

Preserveren en depreserveren<br />

lakpreservering (met een zachte borstel op het te<br />

behandelen oppervlak aanbrengen).<br />

Het spoelen met water van 90°C is erg belangrijk.<br />

Het depreserveermiddel kan het rubber namelijk<br />

doen zwellen, waardoor het onbruikbaar wordt.<br />

Werk altijd van beneden naar boven. Op die<br />

manier wordt het oppervlak met de juiste concentratie<br />

reiniger behandeld.<br />

6<br />

2-4 9815


0 ALGEMENEN WERKZAAMHEDEN<br />

Reinigen van voertuigen<br />

3. REINIGEN VAN VOERTUIGEN<br />

3.1 HOGEDRUKREINIGER<br />

Voordat u werkzaamheden aan een voertuig gaat<br />

uitvoeren, is het raadzaam om het voertuig eerst<br />

te reinigen met een hogedrukreiniger. Het voordeel<br />

hiervan is dat de monteur de werkzaamheden<br />

in een schone omgeving beter kan uitvoeren en<br />

dat hij eventuele gebreken aan het voertuig eerder<br />

zal opmerken.<br />

Opmerking:<br />

Controleer voordat het voertuig wordt gereinigd, of<br />

er geen lekkages aanwezig zijn aan motor, assen,<br />

versnellingsbak etc.<br />

Als het voertuig met een hogedrukreiniger wordt<br />

gereinigd, moet de hogedrukreiniger voorzichtig<br />

worden gebruikt. Verder is het belangrijk aandacht<br />

te besteden aan de volgende punten:<br />

- Zorg ervoor dat tijdens het reinigen de deuren,<br />

ramen en het dakluik goed gesloten zijn.<br />

- Bij het reinigen van de kruiskoppeling op het<br />

stuurhuis is het mogelijk dat de afdichtingen<br />

van het kruisstuk worden opengeblazen,<br />

waardoor het vet erachter wordt weggespoeld.<br />

Hierdoor bestaat de kans dat het<br />

kruisstukje gaat vastzitten, waardoor haken<br />

van de stuurinrichting kan optreden.<br />

6<br />

- Op het stuurbekrachtigingsreservoir van de<br />

stuurinrichting is een ontluchting aangebracht.<br />

Via deze ontluchting kan water in het reservoir<br />

binnendringen, waardoor schade aan de<br />

stuurinrichting ontstaat.<br />

- Let erop dat tijdens het reinigen van het<br />

radiateur-Interkoelelement de lamellen van<br />

het element niet worden beschadigd.<br />

- Richt de straal van de hogedrukreiniger niet<br />

gedurende lange tijd op de condensor van het<br />

airconditioningsysteem. In verband met de<br />

hoge temperatuur zal de druk in het systeem<br />

te hoog oplopen, waardoor schade aan het<br />

systeem ontstaat.<br />

- Zorg ervoor dat via de ontluchting van<br />

differentieel en versnellingsbak geen water<br />

kan binnendringen.<br />

9815 3-1


ALGEMENE WERKZAAMHEDEN 0<br />

Reinigen van voertuigen<br />

- Zorg ervoor dat er via de ontluchting op de<br />

reservoirs van koppeling, remmen, sleepas<br />

enz. geen water kan binnendringen.<br />

- De motor en motorruimte kunnen worden<br />

gereinigd met een hogedrukreiniger. Spuit<br />

hierbij niet direct op elektrische componenten,<br />

zoals startmotor, dynamo etc.<br />

- Richt de straal van de hogedrukreiniger niet<br />

op elektrische verbindingen, zoals<br />

connectoren, doorvoerverbindingen van<br />

verlichting enz.<br />

- Zorg ervoor dat er geen water via de luchtinlaat<br />

of de flexibele afdichtingen het luchtinlaatsysteem<br />

binnendringt.<br />

6<br />

- Na reiniging moet het voertuig weer worden<br />

doorgesmeerd met behulp van een vetspuit of<br />

via het centrale smeersysteem. Dit is belangrijk<br />

om het binnendringen van vocht en vuil bij<br />

de diverse draaipunten te voorkomen.<br />

3-2 9815


0 LAKBEHANDELING<br />

Inhoud<br />

INHOUD Bladzijden Datum<br />

1. LAKBEHANDELING .............................................................................. 1-1 ........................ 9840<br />

1.1 Algemene voorschriften ............................................................... 1-1 ........................ 9840<br />

1.2 Overspuiten/reparatie chassisaflak ............................................. 1-3 ........................ 9840<br />

1.3 Overspuiten/reparatie crominox .................................................. 1-4 ........................ 9840<br />

2. ANTI-CORROSIE/ANTI-STEENSLAG BEHANDELING .................... 2-1 ....................... 9815<br />

2.1 Anti-corrosie behandeling .......................................................... 2-1 ....................... 9815<br />

2.2 Anti-steenslag behandeling ........................................................ 2-2 ....................... 9815<br />

7<br />

9840 1


LAKBEHANDELING 0<br />

Inhoud<br />

7<br />

2 9840


0 LAKBEHANDELING<br />

Lakbehandeling<br />

1. LAKBEHANDELING<br />

1.1 ALGEMENE VOORSCHRIFTEN<br />

In dit hoofdstuk Lakbehandeling worden richtlijnen<br />

gegeven voor het overspuiten en repareren van<br />

DAF-laksystemen die over verschillende ondergronden<br />

zijn aangebracht.<br />

De te gebruiken producten worden door meerdere<br />

fabrikanten geleverd. Verwerk echter alleen<br />

producten van gerenommeerde fabrikanten die<br />

alle producten leveren voor de complete lakopbouw.<br />

De verwerking van deze producten moet<br />

in een door de fabrikant uitgegeven richtlijn zijn<br />

beschreven.<br />

Werk volgens de onderstaande richtlijnen<br />

- Gebruik voor het ontroesten een<br />

ontroestingsmiddel op basis van fosforzuur.<br />

- Gebruik voor het reinigen een organisch<br />

solvent zonder chloortoevoeging.<br />

- Gebruik een tweecomponentenprimer op<br />

epoxy- of polyesterbasis.<br />

- Gebruik een tweecomponentenplamuur op<br />

epoxy- of polyesterbasis.<br />

- Gebruik een tweecomponentenspuitplamuur<br />

op epoxy of polyesterbasis.<br />

- Gebruik een tweecomponentenfiller op epoxyof<br />

polyesterbasis.<br />

- Gebruik een tweecomponenten-PUR-aflak<br />

met een glansgraad van 70 schaaldelen voor<br />

chassisaflak (gemeten bij 60 graden<br />

geometrie).<br />

- De maximale droogtemperatuur bedraagt<br />

80°C.<br />

- Gebruik voor een lakopbouw uitsluitend<br />

producten van dezelfde toeleverancier<br />

- Venwerk de producten volgens de richtlijnen<br />

van de fabrikant.<br />

- Verwerk nooit siliconenhoudende producten in<br />

de spuitbox.<br />

7<br />

9840 1-1


LAKBEHANDELING 0<br />

Lakbehandeling<br />

Ontroesten<br />

- Breng het ontroestingsmiddel volgens de<br />

richtlijnen van de fabrikant aan. De concentratie<br />

van het ontroestingsmiddel moet worden<br />

aangepast aan de hoeveelheid roest.<br />

- Gebruik voor verticale delen bij voorkeur een<br />

ontroestingspasta.<br />

- Voorkom dat het ontroestingsmiddel in<br />

overlapnaden terechtkomt.<br />

- Laat het ontroestingsmiddel gedurende de<br />

door de fabrikant voorgeschreven tijd uitwerken.<br />

- Spoel het ontroeste deel minimaal twee keer<br />

met een ruime hoeveelheid schoon leidingwater<br />

na.<br />

- Droog het ontroeste deel.<br />

7<br />

Wanneer de algemeen geldende veiligheidsregels<br />

voor het verwerken van lakken en aanverwante<br />

producten niet worden opgevolgd,<br />

kan ernstig letsel en/of gevaar ontstaan. Draag<br />

tijdens het werken met een ontroestingsmlddel<br />

beschermende handschoenen en een beschermende<br />

bril. Werk zowel bij het verwerken van<br />

de lakken en de aanverwante producten als bij<br />

de verwerking van het lakafval volgens de<br />

geldende milieueisen, zodat het milieu niet<br />

onnodig wordt vervuild.<br />

1-2 9840


0 LAKBEHANDELING<br />

Lakbehandeling<br />

1.2 OVERSPUITEN/LAKREPARATIE<br />

CHASSISAFLAK<br />

1. Verwijder de preservering, indien aanwezig<br />

zie hoofdgroep “Algemene werkzaamheden”.<br />

2. Verwijder eventuele roest met een<br />

ontroestingsmiddel.<br />

3. Reinig het te bewerken deel met een solvent.<br />

4. Schuur het te bewerken deel met<br />

schuurpapier P80.<br />

5. Maak het geschuurde deel stofvrij; met een<br />

Tack-rag doek.<br />

6. Reinig het te bewerken deel met een solvent.<br />

7. Breng op kale plekken een primer aan.<br />

8. Laat de primer uitdampen.<br />

9. Schuur zo nodig met schuurpapier P180.<br />

Maak na het schuren het geschuurde deel<br />

stofvrij; met een Tack-rag doek en reinig het<br />

met een solvent.<br />

10. Breng de aflak volgens het voorschrift van de<br />

fabrikant aan.<br />

7<br />

11. Laat de aflak uitdampen.<br />

12. Houd de droogtijd volgens het voorschrift van<br />

de fabrikant aan.<br />

9840 1-3


LAKBEHANDELING 0<br />

Lakbehandeling<br />

1.3 OVERSPUITEN/LAKREPARATIE<br />

CROMINOX<br />

Algemeen<br />

- Na laswerkzaamheden ook de achterzijde van<br />

het zojuist gelaste object met primer/lak<br />

behandelen.<br />

- De complete onderzijde van de voormodule<br />

dient te worden voorzien van “antidreuncoating”<br />

SIGMA UBC 26. Laagdikte 400m.<br />

- Bij de achtermodule dienen de binnenzijden<br />

van de wielkuipen voorzien te worden van “antidreun-coating”<br />

SIGMA UBC 26. Laagdikte<br />

400m.<br />

1. Verwijder de preservering, indien aanwezig zie<br />

hoofdgroep “Algemene werkzaamheden”.<br />

2. Verwijder eventuele roest met een<br />

ontroestingsmiddel.<br />

3. Reinig het te bewerken deel met een solvent.<br />

4. Schuur het te bewerken deel met<br />

schuurpapier P80.<br />

7<br />

5. Maak het geschuurde deel stofvrij; met een<br />

Tack-rag doek.<br />

6. Reinig het te bewerken deel met een solvent.<br />

7. Breng op kale plekken een primer aan.<br />

8. Laat de primer uitdampen.<br />

9. Schuur zo nodig met schuurpapier P180. Maak<br />

na het schuren het geschuurde deel stofvrij;<br />

met een Tack-rag doek en reinig het met een<br />

solvent.<br />

10. Kit alle naden af met SIKA 221 (wit). Laat de<br />

kit minimaal 8 uur drogen voordat er een<br />

laklaag aangebracht wordt (zie ook fabrikant<br />

instructies).<br />

Breng de kit zo aan, dat er geen water of vuil in<br />

de naden kan komen.<br />

11. Breng de aflak volgens het voorschrift van de<br />

fabrikant aan.<br />

12. Laat de aflak uitdampen.<br />

13. Houd de droogtijd volgens het voorschrift van<br />

de fabrikant aan.<br />

1-4 9840


0 ANTI-CORROSIE / ANTI-STEENSLAG BEHANDELING<br />

Anti-corrosie / anti-steenslagbehandeling<br />

2. ANTI-CORROSIE / ANTI-STEEN-<br />

SLAG BEHANDELING<br />

2.1 ANTI-CORROSIE BEHANDELING<br />

Holle ruimten en de binnenzijde van balken dienen<br />

jaarlijks gecontroleerd te worden op gebreken.<br />

Na 1,3,6 en verder om de 3 jaar, dient er een<br />

nabehandeling te gebeuren.<br />

Na reparatie dienen holle ruimten en de binnenzijde<br />

van balken een anti-corrosie behandeling te ondergaan<br />

om roesten van binnenuit te voorkomen.<br />

Nabehandeling<br />

1. Verwijder al het loszittende vuil.<br />

2. Breng met behulp van een flexibele lans de<br />

wax aan volgens de voorschriften van de<br />

fabrikant.<br />

3. De voorgeschreven laagdikte na droging is 40-<br />

50 micron<br />

7<br />

9815 2-1


ANTI-CORROSIE / ANTI-STEENSLAGBEHANDELING 0<br />

Anti-corrosie / anti-steenslagbehandeling<br />

2.2 ANTI-STEENSLAG BEHANDELING<br />

De onderzijde van het chassis is van de fabriek af<br />

voorzien van een anti-steenslag laag.<br />

Elk jaar dient deze laag gecontroleerd te worden op<br />

beschadigingen.<br />

Om de 5 jaar dient de onderzijde herbehandeld te<br />

worden.<br />

Indien de anti-steenslaglaag beschadigd is, handel<br />

dan als volgt.<br />

Nabehandeling/reparatie<br />

1. Verwijder al het los zittend vuil.<br />

2. Controleer de onderliggende laklaag op beschadiging,<br />

repareer zonodig overeenkomstig.<br />

3. Breng de anti-steenslaglaag aan volgens de<br />

voorschriften van de fabrikant.<br />

4. De voorgeschreven laagdikte na droging is<br />

minimaal 60-80 micrometer.<br />

7<br />

Opmerking<br />

In de hoeken waar de coating aangebracht is,<br />

kunnen na langere tijd scheuren in de coating<br />

ontstaan.<br />

Ter voorkoming of reparatie hiervan kunnen de<br />

hoeken behandeld worden met een wax-coating.<br />

Bij grote scheuren dient de anti-steenslaglaag<br />

nabehandeld te worden.<br />

2-2 9815


0 OMREKENINGSTABELLEN<br />

Inhoud<br />

INHOUD Bladzijden Datum<br />

1. OMREKENINGSTABELLEN ............................................................... 1-1 ....................... 9815<br />

Verbruik................................................................................................. 1-1 ....................... 9815<br />

Specifiek verbruik ................................................................................. 1-1 ....................... 9815<br />

Snelheden ............................................................................................. 1-1 ....................... 9815<br />

Temperatuur.......................................................................................... 1-1 ....................... 9815<br />

Gewichtsmaten ..................................................................................... 1-1 ....................... 9815<br />

Lengtematen ......................................................................................... 1-2 ....................... 9815<br />

Oppervlakten ........................................................................................ 1-2 ....................... 9815<br />

Inhoudsmaten ....................................................................................... 1-2 ....................... 9815<br />

Drukken ................................................................................................ 1-3 ....................... 9815<br />

Arbeid ................................................................................................... 1-3 ....................... 9815<br />

Vermogen ............................................................................................. 1-3 ....................... 9815<br />

8<br />

9815 1


OMREKENINGSTABELLEN 0<br />

Inhoud<br />

8<br />

2 9815


0 OMREKENINGSTABELLEN<br />

Omrekeningstabellen<br />

VERBRUIK<br />

NP/ ÃÃÃNP PLOHVÃÃJDOORQÃOPS PLOHVÃÃJDOORQÃ86<br />

n<br />

100<br />

n<br />

n x 0,354<br />

n x 0,425<br />

SPECIFIEK VERBRUIK<br />

100<br />

n<br />

n<br />

n x 2,2825 n x 2,352<br />

282,5<br />

n<br />

235,2<br />

n<br />

282,485<br />

n<br />

n n x 0,83<br />

235,294<br />

n n x 1,202 n<br />

JN:K JSNK JEKK EEKK<br />

1 0,7353 0,7455 0,00164<br />

1,36 1 1,014 0,00224<br />

1,341 0,9863 1 0,00220<br />

608,45 447,4 453,6 1<br />

SNELHEDEN<br />

FPVHF PVHF NPK IHHWVHF PLOHK<br />

1 0,01 0,036 0,03281 0,02237<br />

100 1 3,6 3,281 2,237<br />

27,78 0,2778 1 0,9113 0,6214<br />

30,48 0,3048 1,097 1 0,6818<br />

44,70 0,4470 1,609 1,467 1<br />

TEMPERATUUR<br />

n°Celcius = 9/5 n + 32°F = 4/5 n°R = n + 273,15K<br />

n° Fahrenheit = 5/9 (n-32) °C = 4/9 (n-32)°R = 5/9 (n-32) + 273,15K<br />

8<br />

n° Réaumur = 5/4 n°C = 9/4 n + 32°F = 5/4n + 273,15K<br />

n° Kelvin = n - 237,15°C = 9/5 (n-273,15) + 32°F = 4/5 (n - 273,15)°R<br />

GEWICHTSMATEN<br />

NJ RXQFHV SRXQGVÃOEV VKRUWÃWRQV ORQJÃWRQV WRQPHWU<br />

1 35,27 2,205 0,001102 0,0009842 0,001<br />

0,02835 1 0,0625 0,00003125 0,0000279 0,00002835<br />

0,4536 16 1 0,0005 0,0004464 0,0004536<br />

907,2 32000 2000 1 0,8929 0,9072<br />

1016 35840 2240 1,12 1 1,016<br />

1000 35274 2205 1,102 0,9842 1<br />

* US + UK<br />

9815 1-1


OMREKENINGSTABELLEN 0<br />

Omrekeningstabellen<br />

LENGTEMATEN<br />

PP LQFKHV IHHW \DUGV P NP PLOHVWDW<br />

1 0,03937 0,003281 0,001094 0,001 0,000001 0,0000006214<br />

25,4 1 0,08333 0,2777 0,0254 0,0000254 0,00001577<br />

304,8 12 1 0,3333 0,3048 0,0003048 0,0001894<br />

914,4 36 3 1 0,9144 0,0009144 0,0005682<br />

1000 39,37 3,281 1,0936 1 0,001 0,0006214<br />

1000000 39370 3281 1093,6 1000 1 0,6214<br />

1609350 63360 5280 1760 1609 1,609 1<br />

OPPERVLAKTEN<br />

PP FP VTXDUHÃLQFKHV VTXDUHÃIHHW VTXDUHÃ\DUGV P <br />

1 0,01 0,00155 0,00001076 0,000001196 0,000001<br />

100 1 0,155 0,001076 0,0001196 0,0001<br />

645,2 6,452 1 0,006944 0,0007716 0,0006452<br />

92900 929 144 1 0,1111 0,09290<br />

836100 8361 1296 9 1 0,8361<br />

1000000 10000 1550 10,76 1,196 1<br />

INHOUDSMATEN<br />

8<br />

86<br />

FP GP OLWHU<br />

FXELFÃLQFKHV SLQWV TXDUWV JDOORQV<br />

1 0,06102 0,002114 0,001057 0,0002642 0,001<br />

16,39 1 0,03464 0,01732 0,004329 0,01639<br />

473,2 28,874664 1 0,5 0,125 0,4732<br />

946,4 57,75 2 1 0,25 0,9464<br />

3785 231 8 4 1 3,785<br />

1000 61,02 2,114 1,057 0,2642 1<br />

*US Gallon = 0,8327 lmp. Gallons<br />

86<br />

FP GP OLWHU<br />

FXELFÃLQFKHV SLQWV TXDUWV JDOORQV<br />

1 0,0610248 0,0017598 0,008799 0,000219975 0,001<br />

16,387 1 0,02894 0,01447 0,003618 0,016387<br />

568,2 34,67429136 1 0,5 0,125 0,5682<br />

1136,49 63,319 2 1 0,25 1,13649<br />

4545,95 277,274 8 4 1 4,54596<br />

1000 61,0248 1,7598 0,8799 0,219975 1<br />

**Imp. Gallon = 1,201 US Gallons<br />

1-2 9815


0 OMREKENINGSTABELLEN<br />

Omrekeningstabellen<br />

DRUKKEN<br />

3D EDU NJFP OEVVTÃLQFKÃSVL DWP<br />

1 0,00001 0,0000101 0,000145 0,0000987<br />

100000 1 1,0197162 14,500364 0,9868813<br />

98066,5 0,980665 1 14,22 0,9678<br />

6894,76 0,0689476 0,070307 1 0,068046<br />

101322,3 1,013223 1,0332 14,70 1<br />

133,32 0,0013332 0,0013595 0,01934 0,0013158<br />

3386,23 0,0338623 0,03453 0,4912 0,3342<br />

9797,82 0,0979782 0,09991 1,421 0,09668<br />

248,89 0,0024889 0,002538 0,03609 0,002456<br />

3D<br />

NZLNNRORPÃELMÃ&<br />

HQÃJÃ ÃÃFPVHF <br />

ZDWHUNRORPÃ&<br />

HQÃJÃ ÃÃVPVHF <br />

PP LQFKHV P LQFKHV<br />

1 0,0075007 0,0002953 0,0001021 0,0040187<br />

100000 750,06708 29,530981 10,207359 401,87015<br />

98066,5 735,56454 28,96 10,01 0,9678<br />

6894,76 51,715 2,036 0,7037 0,068046<br />

101322,3 760 29,92 10,337 1<br />

133,32 1 0,03937 0,01361 0,0013158<br />

3386,23 25,40 1 0,3456 0,3342<br />

9797,82 73,49 2,893 1 0,09668<br />

248,89 1,867 0,07349 0,02540 0,002456<br />

ARBEID<br />

1P PNJ IWOEV N:K SNKPHWU +SK NFDO<br />

1 0,1019716 0,7375607 0,0000002776 0,0000003776 0,0000003725 0,000238882<br />

9,80665 1 7,233 0,000002723 0,0000037037 0,000003653 0,002342<br />

1,356259695 0,1383 1 0,0000003765 0,00000051206 0,00000050505 0,0003238<br />

3601001,88 367200 2656000 1 1,3599 1,341 860<br />

2647795,95 270000 1952900 0,7353 1 0,9863 632,4<br />

2684570,4375 273750 1980000 0,7455 1,0139 1 641,1<br />

4187,43955 427 3088 0,001163 0,001581 0,00156 1<br />

8<br />

VERMOGEN<br />

N: SNPHWU PNJVHF NFDOVHF +3 OEVVHF<br />

1 1,36 102 0,2389 1,341 737,7<br />

0,7353 1 75 0,1715 0,9863 542,5<br />

0,009804 0,01333 1 0,002342 0,01315 7,233<br />

4,186 5,693 427 1 5,516 3088<br />

0,7455 1,014 76,04 0,1781 1 550<br />

0,001355 0,00184 0,1383 0,0003238 0,00182 1<br />

9815 1-3


OMREKENINGSTABELLEN 0<br />

Omrekeningstabellen<br />

8<br />

1-4 9815

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!