Waarderingsinstructie 1995 - Waarderingskamer
Waarderingsinstructie 1995 - Waarderingskamer
Waarderingsinstructie 1995 - Waarderingskamer
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
WAARDERINGSKAMER<br />
<strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong><br />
Regels voor de onderbouwing en de uitvoering<br />
van de waardebepaling<br />
naar waardepeildatum 1 januari <strong>1995</strong><br />
in het kader van de Wet WOZ<br />
Tekst herziene druk vastgesteld op:<br />
20 februari <strong>1995</strong>
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
COLOFON<br />
<strong>Waarderingskamer</strong><br />
De eerste druk van de "Regels voor de onderbouwing en de uitvoering van de<br />
waardebepaling naar waardepeildatum 1 januari <strong>1995</strong> in het kader van de Wet WOZ"<br />
is op 21 juli 1994 vastgesteld door de <strong>Waarderingskamer</strong>. Op 1 januari <strong>1995</strong> is de<br />
Wet WOZ in werking getreden. In deze herziene druk zijn de teksten van de wet en van<br />
de voor de waardebepaling relevante uitvoeringsregels opgenomen. De tekst van de<br />
waarderingsinstructie van de <strong>Waarderingskamer</strong> is hieraan aangepast en met enkele<br />
onderwerpen uitgebreid. Deze herdruk is voorbereid door de Commissie Regelgeving<br />
en Controle van de <strong>Waarderingskamer</strong>.<br />
Vormgeving omslag<br />
Kluwer, Deventer<br />
Opmaak en zetwerk binnenwerk<br />
<strong>Waarderingskamer</strong><br />
Druk<br />
Kluwer, Deventer<br />
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met:<br />
<strong>Waarderingskamer</strong><br />
Postbus 93210<br />
2509 AE 's-Gravenhage<br />
Telefoon: 070 - 3 28 68 68<br />
Telefax: 070 - 3 28 68 70<br />
ISBN 90-75208-03-0<br />
Eerste oplage, februari <strong>1995</strong><br />
Tweede oplage, juni <strong>1995</strong><br />
Derde oplage, januari 1996<br />
Vierde oplage, februari 1997<br />
© <strong>1995</strong>, <strong>Waarderingskamer</strong>, 's-Gravenhage<br />
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel<br />
van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande<br />
schriftelijke toestemming van de <strong>Waarderingskamer</strong>.<br />
2
INHOUDSOPGAVE<br />
Inleiding 7<br />
DEEL I FORMELE REGELGEVING<br />
1. Wet waardering onroerende zaken 11<br />
1.1 Tekst van de wet<br />
1.2 Toelichting op de wet met betrekking tot de waardebepaling<br />
2. Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering waardebepaling 35<br />
2.1 Tekst van het besluit<br />
2.2 Nota van toelichting<br />
3. Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ 45<br />
3.1 Tekst van de regeling<br />
3.2 Toelichting<br />
4. Uitvoeringsregeling vakbekwaamheidseisen Wet WOZ 67<br />
4.1 Tekst van de regeling<br />
4.2 Toelichting<br />
5. Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ 75<br />
5.1 Tekst van de regeling<br />
5.2 Toelichting<br />
3
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II TOELICHTING DOOR DE WAARDERINGSKAMER<br />
1. Plan van aanpak 81<br />
1.1 Moment indienen plan van aanpak<br />
1.2 Formulier en toelichting plan van aanpak<br />
1.3 Gebruik plan van aanpak<br />
2. Marktinformatie 89<br />
2.1 Randvoorwaarden beschikbare marktinformatie<br />
2.2 Bronnen voor marktinformatie<br />
2.3 Analyse van marktinformatie<br />
2.4 Registratie van de beschikbare marktinformatie<br />
2.5 Aanvullende marktinformatie<br />
3. Uitvoering waardebepaling 95<br />
3.1 Objectafbakening<br />
3.1.1 Afbakening onroerende zaak<br />
3.1.2 Aanwijzen belanghebbenden<br />
3.1.3 Onderdelen buiten aanmerking<br />
3.2 Waardebepaling<br />
3.2.1 Waarderingsvoorschriften<br />
3.2.2 Bodemverontreiniging<br />
3.3 Waardebepaling woningen<br />
3.3.1 Taxatiemethodiek<br />
3.3.2 Referentiestelsel<br />
3.4 Waardebepaling niet-woningen<br />
3.4.1 Waarde in economische verkeer versus vervangingswaarde<br />
3.4.2 Kapitalisatiemethode<br />
3.4.3 Vergelijkingsmethode<br />
3.4.4 Discounted-Cash-Flow-berekening<br />
3.4.5 Gecorrigeerde-vervangingswaardeberekening<br />
3.4.6 Werktuigenvrijstelling<br />
3.4.7 Omzetbelasting<br />
3.5 Bijzondere objecten<br />
3.5.1 Rijksmonumenten<br />
3.5.2 Kerkgebouwen en cultuur-historische objecten<br />
3.5.3 Bedrijfsmatig gebruikte objecten<br />
3.5.4 Objecten in het kader van de Natuurschoonwet<br />
3.6 Waardebepaling in de loop van het tijdvak<br />
4. Onderbouwing taxatie 139<br />
4.1 Woningen<br />
4.2 Niet-woningen<br />
4
5. Rapportage kwaliteitsanalyses 145<br />
5.1 Kwaliteitskenmerken<br />
5.2 Kwaliteitsrapportages<br />
6. Vakbekwaamheidseisen taxateurs 157<br />
7. Schematisch overzicht <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> 161<br />
8. Voorbeelden 165<br />
8.1 Inlichtingenformulieren<br />
8.2 Voorbeelden taxatie-opbouw<br />
8.3 Voorbeelden taxatieverslagen<br />
8.4 Voorbeelden verslagen kwaliteitsanalyses<br />
9. Trefwoordenregister 187<br />
5
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
INLEIDING<br />
Deze tweede druk van de <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> is een geheel herziene<br />
uitgave. De eerste druk van de <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong>, die was vastgesteld<br />
op 21 juli 1994 vormde het advies van de <strong>Waarderingskamer</strong> aan de<br />
Staatssecretaris van Financiën met betrekking tot de in het kader van de<br />
Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) vast te stellen uitvoeringsregels.<br />
Op het moment dat de <strong>Waarderingskamer</strong> dit advies publiceerde was de<br />
Wet WOZ nog niet aangenomen.<br />
Inmiddels zijn de Wet WOZ en de uitvoeringsregels op het terrein van de<br />
waardebepaling gepubliceerd en in werking getreden. De uiteindelijk<br />
vastgestelde uitvoeringsregels zijn voor een belangrijk deel in overeenstemming<br />
met het voorstel van de <strong>Waarderingskamer</strong>. Een belangrijk verschil betreft de<br />
eisen die worden gesteld aan de minimale inhoud van het taxatieverslag dat op<br />
basis van artikel 40, tweede lid, op verzoek aan een belanghebbende moet<br />
worden verstrekt.<br />
De <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> van de <strong>Waarderingskamer</strong> heeft een aanvullende<br />
rol op de tot stand gekomen formele regelgeving. In deze herziene uitgave van<br />
de <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> komt dit aanvullende karakter tot uitdrukking door<br />
de splitsing in twee afzonderlijke delen. Deel I bevat de volledige formele<br />
regelgeving voor de waardebepaling in het kader van de Wet WOZ op dit<br />
moment met de daarbij behorende toelichting. Deel II bevat de aanvullende<br />
toelichting van de <strong>Waarderingskamer</strong>. Deze toelichting van de<br />
<strong>Waarderingskamer</strong> is ten opzichte van de eerder verschenen<br />
<strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> aangepast aan de formele regelgeving. De<br />
onderwerpen die in de formele regelgeving of de toelichting daarop zijn<br />
opgenomen, zijn verwijderd uit de tekst van de toelichting van de<br />
<strong>Waarderingskamer</strong>. Verder zijn enkele bijzondere onderwerpen die in de eerste<br />
druk zijn aangekondigd in deze druk nader uitgewerkt.<br />
Op 1 januari <strong>1995</strong> is de Wet van 15 december 1994, houdende algemene<br />
regels inzake de waardering van onroerende zaken (Wet waardering onroerende<br />
zaken) in werking getreden (Staatsblad 1994, 874). De wet bepaalt onder meer<br />
dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente<br />
verantwoordelijk is voor de waardebepaling. De wet geeft tevens de hoofdlijnen<br />
voor deze waardebepaling. Volgens artikel 20, tweede lid van de wet worden er<br />
bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld voor de<br />
onderbouwing en de uitvoering van de waardebepaling.<br />
Eveneens op 1 januari <strong>1995</strong> is het Uitvoeringsbesluit onderbouwing en<br />
uitvoering waardebepaling Wet waardering onroerende zaken in werking<br />
getreden (Staatsblad 1994, 954). Dit besluit is de in artikel 20 van de<br />
Wet WOZ bedoelde algemene maatregel van bestuur. Het besluit geeft een<br />
6
INLEIDING<br />
kaderregeling. De op dit besluit gebaseerde ministeriële regelingen geven de<br />
inhoudelijke uitvoeringsregels. Deze regels zijn vastgelegd in de<br />
Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken<br />
(Staatscourant 30 december 1994, nummer 252) en in de Uitvoeringsregeling<br />
vakbekwaamheidseisen Wet waardering onroerende zaken (Staatscourant 13<br />
februari <strong>1995</strong>, nummer 31).<br />
Op basis van artikel 18 van de Wet WOZ is de Uitvoeringsregeling<br />
uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken (Staatscourant 30<br />
december 1994, nummer 252) vastgesteld. Deze regeling geeft aan welke<br />
onroerende zaken en onderdelen van onroerende zaken bij de waardebepaling<br />
buiten aanmerking worden gelaten.<br />
Deel II geeft een nadere toelichting op de regels die in de wet en de op de wet<br />
gebaseerde uitvoeringsregels is opgenomen. De <strong>Waarderingskamer</strong> brengt deze<br />
<strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> uit om degenen die de waardebepaling in het kader<br />
van de Wet WOZ uitvoeren, beter in staat te stellen deze taak uit te oefenen.<br />
Zowel het aandragen van informatie over de regelgeving als het geven van een<br />
aanvullende toelichting vormen een hulpmiddel voor de uitvoerders. Dit<br />
hulpmiddel beoogt bij te dragen aan een beter produkt in het kader van de<br />
Wet WOZ.<br />
Ook geïnteresseerde belanghebbenden bij een WOZ-beschikking krijgen door<br />
deze <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> een beter inzicht in een waarderingsproject.<br />
Voor het beoordelen van de juistheid van een individuele WOZ-beschikking<br />
speelt deze <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> echter geen rol. De juistheid van een<br />
WOZ-beschikking wordt voor iedere beschikking afzonderlijk beoordeeld.<br />
Hiervoor is bijvoorbeeld van belang dat de vastgestelde waarde daadwerkelijk<br />
aansluit op de markt en dat de waarde voldoende onderbouwd is.<br />
Wanneer onverhoopt de toelichting van de <strong>Waarderingskamer</strong> in strijd zou zijn<br />
met de regels van de wet, de algemene maatregel van bestuur of één van de<br />
ministeriële regelingen, dan binden de formele regels. Aan de door de<br />
<strong>Waarderingskamer</strong> gegeven toelichting kan geen aanspraak worden ontleend.<br />
In de aanvullende toelichting van de <strong>Waarderingskamer</strong> komen vooral de<br />
gegevens die de <strong>Waarderingskamer</strong> vraagt in het kader van de uitoefening van<br />
het toezicht op de waardering naar voren en een toelichting die gemeenten<br />
ondersteunt bij de uitvoering van de waardebepaling. Deze nadere toelichting<br />
kan tevens leiden tot een grotere uniformiteit bij de uitvoering van de Wet WOZ.<br />
De gemeenten zelf blijven verantwoordelijk voor de uitwerking van de Wet WOZ,<br />
de op deze wet gebaseerde uitvoeringsregels en de <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong><br />
van de <strong>Waarderingskamer</strong> tot een gemeentelijke werkinstructie waarmee de<br />
taxateurs in concrete situaties uit de voeten kunnen.<br />
7
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL I<br />
DEEL I<br />
FORMELE REGELGEVING<br />
Wet waardering onroerende zaken<br />
Staatsblad 1994, 874<br />
Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering waardebepaling Wet<br />
waardering onroerende zaken<br />
Staatsblad 1994, 954<br />
Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering<br />
onroerende zaken<br />
Staatscourant 30 december 1994, nummer 252<br />
Uitvoeringsregeling vakbekwaamheidseisen Wet waardering<br />
onroerende zaken<br />
Staatscourant 13 februari <strong>1995</strong>, nummer 31<br />
Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering<br />
onroerende zaken<br />
Staatscourant 30 december 1994, nummer 252<br />
8
FORMELE REGELGEVING<br />
1. WET WAARDERING ONROERENDE ZAKEN<br />
Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ)<br />
Stb. 1994, 874<br />
art. 20 art. 3 en art. 18<br />
art. 39<br />
Besluit onderbouwing<br />
en uitvoering waardebepaling<br />
Stb. 1994, 954<br />
Besluit kostenverrekening<br />
en<br />
gegevensuitwisseling<br />
Stb. <strong>1995</strong>, 67<br />
Regeling<br />
instructie<br />
waardebepaling<br />
Stcrt. 1994, 252<br />
Regeling<br />
rekenmodellen<br />
Stcrt. <strong>1995</strong>, 38<br />
Stcrt. <strong>1995</strong>, 249<br />
Regeling<br />
uitgezonderde objecten<br />
Stcrt. 1994, 252<br />
Regeling<br />
vakbekwaamheidseisen<br />
Stcrt. <strong>1995</strong>, 31<br />
Regeling<br />
standaarduitwisselingsformaat<br />
Stcrt. <strong>1995</strong>, 38<br />
Stcrt. <strong>1995</strong>, 176<br />
9
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL I<br />
1. WET WAARDERING ONROERENDE ZAKEN<br />
1.1 Tekst van de wet<br />
10
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL I<br />
1.2 Toelichting op de wet met betrekking tot de waardebepaling<br />
In deze paragraaf is uit de memorie van toelichting overgenomen de<br />
artikelsgewijze toelichting bij "Hoofdstuk III De waardebepaling". Enkele<br />
van de artikelen in dit hoofdstuk zijn bij nota van wijziging of door aanvaarding<br />
van een amendement gewijzigd. In die gevallen is de artikelsgewijze<br />
toelichting uit de nota van wijziging of de toelichting bij het amendement<br />
weergegeven.<br />
Artikel 16<br />
Memorie van toelichting<br />
Het object van de waardebepaling en -vaststelling ingevolge deze wet is<br />
de onroerende zaak, opgevat op de voet van dit artikel. Deze<br />
objectafbakening stemt overeen met die welke vanaf de inwerkingtreding<br />
van de Wet tot wijziging van de Gemeentewet met betrekking tot de<br />
materiële belastingbepalingen ( . . . ) is opgenomen in de Gemeentewet<br />
voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen. In het algemeen deel<br />
van deze memorie is toegelicht dat de objectafbakening van de<br />
onroerende zaakbelastingen tevens de basis vormt voor de<br />
waardebepaling en vaststelling ingevolge deze wet. Hierna volgt een<br />
zelfstandige toelichting op de objectafbakening.<br />
Gebouwd en ongebouwd eigendom, onderdelen a en b<br />
Het begrip gebouwd eigendom is afkomstig uit de oude grondbelasting.<br />
Daar was de inhoud van dit begrip beperkt tot constructies van min of<br />
meer duurzame aard, die dienen voor het bewaren van zaken of het<br />
beschutten van personen of zaken tegen atmosferische invloeden.<br />
Voor de Wet WOZ, die het begrip heeft overgenomen van de<br />
onroerende-zaakbelastingen, geldt evenwel een ruimer begrip gebouwd<br />
eigendom. Ook installaties, open inrichtingen, locaties en dergelijke<br />
bouwsels vallen er onder. In deze zin moeten open zwembaden, aardgaslocaties,<br />
hoogspanningsmasten en aanlegsteigers worden aangemerkt als<br />
gebouwd eigendom.<br />
Onroerende zaken die niet worden aangemerkt als gebouwd eigendom<br />
moeten worden beschouwd als ongebouwd eigendom. Een tennisbaan is<br />
bij voorbeeld niet een gebouwd eigendom, indien de ondergrond geen<br />
andere cultuurtechnische bewerking heeft ondergaan dan de vervanging<br />
van de bovenste laag grond door zand, slakken, steengruis en een<br />
drainage. Veel hangt af van feitelijke omstandigheden. Het wordt aan de<br />
jurisprudentie overgelaten het begrip nadere invulling te geven.<br />
Van onroerende zaken als bedoeld in artikel 16, onderdelen a en b, is<br />
sprake wanneer het gaat om slechts één te individualiseren gebouwd dan<br />
wel ongebouwd eigendom. Van belang is dat tot de gebouwde eigendom<br />
ook de ondergrond wordt gerekend. Deze ondergrond vormt dus niet een<br />
afzonderlijk ongebouwd eigendom. Indien, zoals gewoonlijk het geval zal<br />
24
FORMELE REGELGEVING<br />
1. WET WAARDERING ONROERENDE ZAKEN<br />
zijn, het genot krachtens eigendom of beperkt recht van een gebouwd<br />
eigendom en van de ondergrond daarvan zich in één hand bevinden, is<br />
sprake van een object in de zin van onderdeel a.<br />
Betreft het evenwel een gebouwd eigendom in gebruik met een<br />
ongebouwd eigendom, zoals een huis met tuin, dan is geen sprake van<br />
een object in de zin van onderdeel a, maar in de zin van onderdeel d. Het<br />
gaat in dat geval in feite om een samenstel van twee objecten, een<br />
gebouwd en een ongebouwd eigendom, die volgens de afbakeningsregel,<br />
neergelegd in onderdeel d, te zamen worden beschouwd als één<br />
onroerende zaak, indien ten minste ook aan de overige voorwaarden van<br />
onderdeel d wordt voldaan.<br />
Een andere situatie doet zich voor indien de ondergrond van een<br />
gebouwd eigendom in eigendom is bij een ander dan degene die een<br />
beperkt recht heeft op de opstal. In dat geval zijn er twee onroerende<br />
zaken, te weten een gebouwd en een ongebouwd eigendom, die niet als<br />
een samenstel als bedoeld in onderdeel d kunnen worden beschouwd en<br />
ten aanzien waarvan twee afzonderlijke beschikkingen zullen moeten<br />
worden vastgesteld.<br />
Zoals hiervoor reeds werd gesteld, is een tennisbaan in het algemeen<br />
een ongebouwd eigendom. Indien er op het terrein ook nog een<br />
kleedkamer is geplaatst, kan men een gebouwd en een ongebouwd<br />
eigendom onderscheiden, die in het algemeen een samenstel in de zin<br />
van onderdeel d vormen. Ingeval er op één van de eigendommen ten<br />
behoeve van een ander een beperkt recht wordt gevestigd, vindt in dit<br />
voorbeeld een kadastrale splitsing plaats. Als gevolg van deze splitsing<br />
dient men dan twee objecten te onderscheiden, te weten een gebouwd<br />
eigendom en een ongebouwd eigendom.<br />
Gedeelten, onderdeel c<br />
In onderdeel c is bepaald dat gedeelten van een gebouwd of ongebouwd<br />
eigendom die zelfstandig kunnen worden gebruikt, moeten worden<br />
aangemerkt als afzonderlijke objecten. Bedoeld worden gedeelten die elk<br />
nog als zelfstandige en onafhankelijke eenheid kunnen worden gebruikt.<br />
Voor het antwoord op de vraag of een gedeelte van een eigendom<br />
blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden<br />
gebruikt, is op zijn minst vereist dat zodanig gedeelte redelijk afsluitbaar is<br />
en aldus kan worden gescheiden van de overige gedeelten van het object.<br />
In het algemeen zal van een onroerende zaak als bedoeld in onderdeel<br />
c sprake zijn indien een gebouwd eigendom is gesplitst in<br />
appartementsrechten, maar dit is niet noodzakelijkerwijs het geval. Het is<br />
duidelijk dat een flatgebouw moet worden gesplitst in evenzovele<br />
onroerende zaken als er gedeelten zijn die blijkens hun indeling zijn<br />
bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Hetzelfde is<br />
het geval bij afzonderlijk te gebruiken bedrijfsruimten in een<br />
kantoorgebouw. Zoals in onderdeel d is bepaald is dit weer anders indien<br />
het gaat om meer gedeelten die bij dezelfde belanghebbende in gebruik<br />
25
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL I<br />
zijn en die gedeelten, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar<br />
behoren. In dat geval wordt een samenstel van gedeelten als één<br />
onroerende zaak aangemerkt. Zo zal een appartement dat in gebruik is<br />
met een bijbehorende kelderbox kunnen worden beschouwd als een<br />
samenstel van twee onroerende zaken, die ingevolge onderdeel d één<br />
onroerende zaak vormen.<br />
De term «gedeelte» zoals deze wordt gebruikt in artikel 16 is<br />
gereserveerd voor zelfstandig te gebruiken gedeelten, die zelf als een<br />
onroerende zaak moeten worden aangemerkt. De term «deel» wordt in de<br />
wettekst slechts gehanteerd, waar het om onzelfstandige delen van<br />
objecten gaat die niet zelf als een onroerende zaak moeten worden<br />
aangemerkt.<br />
Complexen, onderdeel d<br />
In onderdeel d is een regeling gegeven voor complexen van gebouwde<br />
en ongebouwde eigendommen en van gedeelten daarvan.<br />
De complexbepaling zal veel worden toegepast. Het gaat hier om<br />
objecten die bestaan uit twee of meer gebouwde dan wel ongebouwde<br />
eigendommen die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar<br />
behoren en door één en dezelfde(rechts)persoon worden gebruikt.<br />
Dit is onder meer het geval bij een woning met schuur en tuin, voor<br />
zover deze objecten bij dezelfde belanghebbende in gebruik zijn. Het<br />
complex omvat dan twee gebouwde eigendommen en één ongebouwd<br />
eigendom. Het moge duidelijk zijn dat deze onroerende zaken naar<br />
omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren. Er doen zich evenwel ten<br />
aanzien van onroerende zaken ook meer gecompliceerde situaties voor,<br />
waarbij niettemin sprake is van een samenstel als bedoeld in onderdeel d.<br />
Wij hebben hierbij het oog op fabriekscomplexen en agrarische bedrijven<br />
die in beginsel bestaan uit een aantal afzonderlijke onroerende zaken,<br />
zoals bij voorbeeld een kantoorgebouw, de produktieruimten, de<br />
opslagruimten en de bijbehorende terreinen. Deze onroerende zaken<br />
vormen te zamen één onroerende zaak in de zin van onderdeel d, indien<br />
is voldaan aan de voorwaarden dat ze bij dezelfde (rechts)persoon in<br />
gebruik zijn en naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren.<br />
Deze laatste voorwaarde houdt overigens niet in dat de genoemde<br />
onroerende zaken alle op één terrein moeten zijn gesitueerd. Onroerende<br />
zaken kunnen naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren<br />
ondanks het feit dat ze in fysieke zin op afstand van elkaar zijn gelegen,<br />
waarbij uiteraard - gelet op onderdeel e - de gemeentegrenzen niet<br />
mogen worden overschreden. Aan de hand van de omstandigheden in<br />
concrete gevallen zal moeten worden beoordeeld of onroerende zaken bij<br />
elkaar behoren of niet.<br />
De complexbepaling is ook van toepassing op zelfstandige gedeelten.<br />
Wanneer dergelijke gedeelten die naar indeling zijn bestemd om elk als<br />
afzonderlijk geheel te worden gebruikt toch gezamenlijk als één geheel<br />
26
FORMELE REGELGEVING<br />
1. WET WAARDERING ONROERENDE ZAKEN<br />
worden gebruikt, dan vormen die gedeelten samen één object. Een<br />
dergelijk geval kan zich bij voorbeeld voordoen bij woonhuizen die vroeger<br />
in twee of meer zelfstandige gedeelten werden gebruikt, doch thans<br />
zonder dat de indeling is gewijzigd, als één geheel worden gebruikt.<br />
Onderdeel e<br />
In onderdeel e ligt vast dat het binnen de gemeentegrenzen gelegen<br />
deel van een onroerende zaak als een zelfstandig object moet worden<br />
aangemerkt. Dit is een gevolg van de omstandigheid, dat het college van<br />
burgemeester en wethouders ingevolge artikel 22, eerste lid, de waarde<br />
van de binnen hun gemeente liggende onroerende zaken vaststellen.<br />
Aangezien de gemeenten hun bevoegdheid niet over de<br />
gemeentegrenzen kunnen uitbreiden, is in deze gevallen de aanwijzing<br />
van een deel van een onroerende zaak als apart object noodzakelijk.<br />
Artikel 17<br />
Memorie van toelichting<br />
Voor het in deze wet gehanteerde waardebegrip geldt eveneens dat het<br />
is ontleend aan de in de Gemeentewet opgenomen bepalingen<br />
betreffende de heffing van de onroerende-zaakbelastingen ( . . . ).<br />
De algemene regel is dat de waarde wordt bepaald op de waarde die<br />
aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en<br />
onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de<br />
verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in<br />
volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. De met inachtneming van dit<br />
waarderingsvoorschrift bepaalde waarde leidt tot het bedrag dat gelijk is<br />
aan de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij<br />
aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de<br />
beste voorbereiding.<br />
Deze omschrijving leidt ertoe dat in beginsel moet worden uitgegaan van<br />
de prijs welke zou kunnen worden verkregen bij openbaar aanbod van de<br />
onroerende zaak. Daarbij moet worden opgemerkt dat een verkoop op<br />
een openbare veiling in het algemeen voor onroerende zaken niet is aan<br />
te merken als de voor de zaak geschikste wijze van aanbieding. Veelal<br />
vindt een verkoop op een openbare veiling ook niet plaats na de beste<br />
voorbereiding.<br />
Het waarderingsvoorschrift, zoals dat is neergelegd in het tweede lid,<br />
bevat twee ficties. Enerzijds wordt namelijk verondersteld dat de volle en<br />
onbezwaarde eigendom van de onroerende zaak zou kunnen worden<br />
overgedragen en anderzijds dat de verkrijger de onroerende zaak in de<br />
staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik<br />
zou kunnen nemen. Er wordt bij de waardebepaling dus van een<br />
overdrachtsfictie en van een verkrijgingsfictie uitgegaan. De eerste fictie<br />
veronderstelt een overdracht van volle en onbezwaarde eigendom, ook al<br />
27
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL I<br />
zou in werkelijkheid op de onroerende zaak een recht van erfpacht of van<br />
vruchtgebruik rusten. De verkrijgingsfictie veronderstelt een vrije<br />
opleverbaarheid van de onroerende zaak. Met omstandigheden die<br />
daarop inbreuk plegen, zoals het bewoond, verhuurd of verpacht zijn van<br />
de onroerende zaak, wordt geen rekening gehouden. De ficties moeten<br />
bewerkstelligen dat de te hanteren waarde in sterke mate wordt<br />
geobjectiveerd.<br />
Overigens gelden enkele uitzonderingen op de regel dat moet worden<br />
uitgegaan van de volle en onbezwaarde eigendom. De overdrachtsfictie<br />
schakelt namelijk volgens vaste jurisprudentie niet de invloed uit die<br />
uitgaat van op de onroerende zaak rustende erfdienstbaarheden en van<br />
door de wet gestelde beperkingen, alsmede van rechten die met een<br />
erfdienstbaarheid op één lijn zijn te stellen, zoals een antispeculatiebeding<br />
met kettingbeding.<br />
De reden dat de overdrachtsfictie niet de invloed van de hiervoor<br />
genoemde rechtsfiguren uitschakelt, is gelegen in het feit dat de bepaling<br />
ten doel heeft de relatie door te snijden tussen een onroerende zaak en<br />
de belastingplichtigen ter zake van die zaak. Van een gerechtigde tot een<br />
erfdienstbaarheid alsmede van degene te wiens behoeve een antispeculatiebeding<br />
met kettingbeding is gemaakt, kan niet gezegd worden<br />
dat zij in een zodanige relatie staan tot de onroerende zaak dat zij het<br />
genot ervan hebben.<br />
Het derde lid bevat een beslissingsmodel aan de hand waarvan moet<br />
worden nagegaan of de waarde moet worden bepaald met inachtneming<br />
van het waarderingsvoorschrift van het tweede lid of op het<br />
waarderingsvoorschrift van het derde lid, te weten de gecorrigeerde<br />
vervangingswaarde. Voor woningen geldt altijd het waarderingsvoorschrift<br />
van het tweede lid. Voor de overige onroerende zaken wordt de waarde<br />
gesteld op de gecorrigeerde vervangingswaarde, indien dit leidt tot een<br />
hoger bedrag dan de met inachtneming van het waarderingsvoorschrift<br />
van het tweede lid bepaalde waarde.<br />
Onder gecorrigeerde vervangingswaarde dient te worden verstaan het<br />
offer dat nodig is om een object weer in dezelfde staat aan te schaffen of<br />
te vervaardigen, gecorrigeerd met een afschrijving wegens technische en<br />
functionele veroudering en rekening houdend met de aard en bestemming<br />
van het object.<br />
De correctie wegens technische veroudering vindt plaats op grond van<br />
de verwachte levensduur van het object en de residuwaarde die het object<br />
aan het einde van die levensduur zal hebben. Afhankelijk van een<br />
waardedaling ten gevolge van technische veroudering met een meer of<br />
minder gelijkmatig verloop, kan afschrijving plaatsvinden volgens<br />
methoden die voor het desbetreffende object het meest geëigend zijn.<br />
De afschrijving wegens functionele veroudering dient in ruime zin te<br />
worden verstaan. Hieronder valt al datgene wat men in het algemeen<br />
«economische veroudering» noemt. Voor een nadere uiteenzetting over<br />
28
FORMELE REGELGEVING<br />
1. WET WAARDERING ONROERENDE ZAKEN<br />
de functionele veroudering wordt verwezen naar Kamerstukken I<br />
1982-1983, 17 653, nr. 63a, blz. 4.<br />
Bij de berekening van de vervangingswaarde wordt rekening gehouden<br />
met de technische en functionele veroudering van de zaak, welke is<br />
opgetreden sedert de stichting. De invloed van latere wijzigingen wordt<br />
mede in aanmerking genomen. Dit houdt in dat, indien door wijzigingen<br />
van de onroerende zaak de te verwachten levensduur een verlenging dan<br />
wel een verkorting ondergaat, daarmee bij de bepaling van de afschrijving<br />
rekening wordt gehouden. De mate waarin afschrijving plaatsvindt is dus<br />
niet slechts afhankelijk van een gemiddelde waardedaling per jaar op<br />
basis van de restwaarde zoals deze verondersteld werd bij de stichting<br />
van het object, maar tevens van eventuele bouwtechnische problemen<br />
dan wel verbeteringen en vernieuwingen welke zich later met betrekking<br />
tot het object voordoen.<br />
In artikel 16, onderdeel e is bepaald dat als belastingobject wordt<br />
aangemerkt het binnen de gemeente gelegen deel. Wanneer het buiten<br />
de gemeente gelegen deel van een object bij de waardebepaling evenwel<br />
buiten beschouwing zou worden gelaten, kan dit tot een ongewenst<br />
resultaat leiden. Het binnen de gemeente gelegen deel van de totale<br />
onroerende zaak zal immers zelden een zelfstandige eenheid vormen,<br />
waardoor de waarde van een dergelijk onzelfstandig deel vaak minimaal<br />
zal zijn. Daarom is in het vierde lid bepaald dat de waarde wordt gesteld<br />
op een evenredig deel van de waarde die dient te worden toegekend aan<br />
de gehele onroerende zaak. Een evenredig deel van de waarde van de<br />
gehele onroerende zaak wordt derhalve toegerekend aan het binnen de<br />
gemeente gelegen onzelfstandige deel. Wij menen dat in deze opzet<br />
correcte waarderingsresultaten gewaarborgd zijn.<br />
Amendement nummer 20<br />
Met dit amendement wordt bereikt dat de waarde van Rijksmonumenten<br />
niet hoger wordt bepaald dan bij toepassing van het tweede lid (waarde in<br />
het economische verkeer).<br />
Amendement nummer 26<br />
De relatie tussen het tweede en het derde lid van artikel 17 behoeft<br />
verduidelijking. Met de woorden «in afwijking van» in het derde lid is niet<br />
bedoeld dat ook de zogenaamde ficties van het tweede lid niet meer<br />
zouden gelden. (Te weten: de overdracht van de volle en onbezwaarde<br />
eigendom en het gebruik onmiddellijk en in volle omvang.) Het derde lid<br />
regelt toepassing van de gecorrigeerde vervangingswaarde in het geval<br />
dat dit tot een hogere waarde leidt dan volgens het tweede lid. Alleen in<br />
die zin is het een afwijking van het tweede lid en eigenlijk meer een<br />
aanvulling erop. Door de toevoeging van de woorden «in zoverre» wordt<br />
beoogd dit in de tekst tot uitdrukking te brengen.<br />
Artikel 18<br />
29
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL I<br />
Derde nota van wijziging<br />
Onderdeel B.1. betreft een wijziging van artikel 18, eerste lid, van de<br />
Wet WOZ. Ingevolge de bestaande (noot red.: lees: oorspronkelijk<br />
voorgestelde) tekst wordt een onroerende zaak gewaardeerd naar de<br />
fysieke toestand van die zaak bij het begin van het vierjaarstijdvak, doch<br />
naar het prijspeil van de twee jaren daarvoor gelegen waardepeildatum.<br />
De bereikte uniformering van de waardepeildatum, welke gepaard gaat<br />
met een vergaande benutting van de beschikbare taxatiecapaciteit, heeft<br />
ons aanleiding gegeven te bezien in hoeverre de druk op de taxatiecapaciteit<br />
in de aanvangsfase van de werking van de Wet WOZ kan worden<br />
verminderd. Naar onze mening kan het samenvallen van de beoordeling<br />
van de fysieke toestand van een onroerende zaak met de waardepeildatum<br />
daartoe een bijdrage leveren omdat een herbeoordeling van de<br />
staat van de zaak aan de vooravond van het waardetijdvak daardoor<br />
achterwege kan blijven. Weliswaar brengt deze wijziging mee dat ná de<br />
waardepeildatum doch voor de aanvang van het waardetijdvak<br />
opgetreden belangrijke veranderingen in de staat van de onroerende zaak<br />
voortaan - net als veranderingen tijdens het waardetijdvak - ertoe leiden<br />
dat de waarde opnieuw moet worden bepaald en vastgesteld, doch de per<br />
saldo te bereiken voordelen voor de uitvoeringspraktijk overheersen.<br />
Memorie van toelichting<br />
Ingevolge het derde lid kunnen bij ministeriële regeling regels worden<br />
gesteld, op grond waarvan van bepaalde onroerende zaken de waarde<br />
niet behoeft te worden bepaald. Het betreft die onroerende zaken,<br />
waarvan de waarde voor geen van de afnemers van belang is omdat die<br />
objecten niet in de heffing van belasting worden betrokken.<br />
Artikel 19<br />
Memorie van toelichting<br />
Dit artikel geeft aan dat een bepaling van de waarde nodig is indien een<br />
onroerende zaak, waarvoor de waarde is vastgesteld, in de loop van het<br />
tijdvak waarvoor de waarde geldt, opgaat in een andere onroerende zaak<br />
of in verscheidene andere onroerende zaken (onderdeel a).<br />
Hetzelfde geldt in beginsel indien er een min of meer belangrijke<br />
waarde-verandering tot stand komt ten gevolge van een verandering van<br />
of aan de onroerende zaak (onderdeel b).<br />
Bij onderdeel a gaat het om situaties waarin de onroerende zaak in zijn<br />
oorspronkelijke vorm ophoudt te bestaan, omdat die is opgegaan in iets<br />
anders. Bij voorbeeld een groot woonhuis wordt gesplitst in drie<br />
zelfstandig bewoonbare appartementen. Ingevolge artikel 16, onderdeel c,<br />
is dan sprake van drie nieuwe onroerende zaken. Een grootschaliger<br />
voorbeeld is de splitsing van een bouwterrein in een groot aantal<br />
individuele bouwkavels. Omgekeerd ligt het voorbeeld van het onderhuis<br />
30
FORMELE REGELGEVING<br />
1. WET WAARDERING ONROERENDE ZAKEN<br />
en het bovenhuis, die worden samengevoegd tot één woonhuis: twee<br />
oude onroerende zaken gaan op in één nieuwe onroerende zaak. Ook<br />
kan er uitbreiding plaatsvinden van het bij één belanghebbende in gebruik<br />
zijnde complex van gebouwen en terreinen, waardoor twee of meer<br />
onroerende zaken opgaan in één nieuwe onroerende zaak in de zin van<br />
artikel 16, onderdeel d, terwijl ook het omgekeerde zich kan voordoen. In<br />
al deze gevallen zal de waarde van de nieuwe onroerende zaak bepaald<br />
moeten worden aan de hand van een nieuwe objectafbakening.<br />
Bij onderdeel b van artikel 19, eerste lid, is geen sprake van het<br />
verdwijnen van het oorspronkelijke object van de waardebepaling en het<br />
ontstaan van een nieuw object, doch is sprake van een zodanig<br />
belangrijke verandering in de waarde van de onroerende zaak, dat het<br />
onjuist zou zijn de oorspronkelijke waarde te blijven hanteren. Het gaat<br />
om waardeveranderingen als gevolg van veranderingen in de aard,<br />
omvang, kwaliteit of bestemming van de zaak zelf. De omstandigheden<br />
waaraan wij in dit verband denken zijn bouw, verbouwing, verbetering,<br />
afbraak, vernietiging of verandering van bestemming. Van een ingrijpende<br />
waardewijziging is doorgaans sprake indien op een tot dan toe<br />
onbebouwd stuk grond woningen of bedrijfsgebouwen worden<br />
opgetrokken. Verbouwing van woningen of bedrijfsgebouwen leidt in de<br />
regel tot een belangrijke waardestijging. Afbraak van een opstal, of de<br />
vernietiging ervan door brand heeft in het algemeen een waardedaling tot<br />
gevolg. Bij verandering van bestemming kan men denken aan de<br />
waardesprong die pleegt op te treden bij wijziging van de bestemming van<br />
grond voor agrarische doeleinden in een andere. Het gaat daarbij om<br />
situaties waarbij de bestemming door de rechthebbenden wordt gewijzigd.<br />
Om te voorkomen dat bij elke kleine waardewijziging een nieuwe<br />
waardebepaling moet plaatsvinden, is in de wet aangegeven dat het moet<br />
gaan om een verandering van f 25 000 of meer. Hiermee wordt een<br />
evenwichtige verhouding aangebracht tussen belangen van de<br />
belanghebbenden en de toename van de werklast voor het uitvoerend<br />
apparaat.<br />
Tweede nota van wijziging<br />
De wijziging van artikel 19 strekt ertoe om het aantal nieuwe beschikkingen<br />
bij waardeverandering van het object als gevolg van een wijziging<br />
terug te brengen. Er geldt een ondergrens van vijf percent met een<br />
minimum van f 25 000. Om te voorkomen dat bij heel waardevolle<br />
objecten er zelden of nooit een nieuwe waardevaststelling plaatsvindt<br />
omdat de waardeverandering onder de vijf percent blijft, is bepaald dat bij<br />
waardeveranderingen van f 250 000 of meer altijd een nieuwe<br />
beschikking wordt gegeven.<br />
Derde nota van wijziging<br />
De in C.3 aangebrachte wijziging in artikel 19 strekt ertoe om duidelijker<br />
dan thans tot uitdrukking te brengen dat ook nog niet afgebouwde<br />
31
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL I<br />
objecten of nog niet voltooide veranderingen, een en ander beoordeeld<br />
naar de toestand bij het begin van een binnen het tijdvak gelegen<br />
kalenderjaar, in de waardering worden betrokken.<br />
Amendement nummer 25<br />
Ook andere dan de nu in artikel 19, onderdeel b, omschreven<br />
omstandigheden kunnen aanleiding zijn voor waarde-verandering (veelal<br />
daling) van een specifieke onroerende zaak. Gedoeld wordt dus niet op<br />
algemene prijsfluctuaties.<br />
Het is niet redelijk deze omstandigheden uit te sluiten.<br />
Memorie van toelichting<br />
De waardebepaling ingevolge dit artikel vindt plaats naar de waarde<br />
zoals die aan de onroerende zaak per de waardepeildatum kan worden<br />
toegerekend, met inachtneming van de voor de waardebepaling van<br />
belang zijnde factoren zoals die zich voordeden ten tijde van de<br />
peildatum.<br />
Artikel 20<br />
Memorie van toelichting<br />
Dit artikel legt, zoals in het algemeen deel van deze memorie al is<br />
toegelicht, de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de<br />
waardebepaling primair bij de colleges van burgemeester en wethouders<br />
van de gemeenten waarin de onroerende zaken zijn gelegen.<br />
Het college kan daarbij gebruik maken van in dienst van de gemeente<br />
zijnde taxateurs, maar kan de taak ook uitvoeren met behulp van<br />
taxateurs uit andere gemeenten. Het staat de gemeente ook vrij nietambtelijke<br />
taxateurs in te schakelen. Deze niet-ambtelijke taxateurs<br />
dienen te voldoen aan de aan taxateurs te stellen functie-eisen.<br />
Ingevolge het tweede lid van dit artikel worden bij of krachtens algemene<br />
maatregel van bestuur regels gesteld omtrent de uitvoering van de<br />
waardering. In hoeverre deze maatregel tot in details zal inhouden<br />
volgens welke regels de colleges van burgemeester en wethouders en de<br />
door hen bij de waardebepaling ingeschakelde personen deze wet dienen<br />
uit te voeren, dan wel in hoeverre deze verdere detaillering wordt<br />
overgelaten aan de Raad van de waardebepaling, kan op dit moment nog<br />
niet exact worden overzien. Het advies ter zake van de (Voorlopige) Raad<br />
zal hier ongetwijfeld van grote invloed zijn.<br />
In ieder geval is het oogmerk dat met deze delegatiebevoegdheid<br />
landelijk uniforme taxatie- en rapportage-instructies tot stand zullen<br />
worden gebracht.<br />
Tweede nota van wijziging<br />
Artikel 20 is op twee punten gewijzigd. In het tweede lid is thans tot<br />
uitdrukking gebracht dat de algemene regels voor de uitvoering van de<br />
32
FORMELE REGELGEVING<br />
1. WET WAARDERING ONROERENDE ZAKEN<br />
waardebepaling tevens betrekking hebben op de onderbouwing van de<br />
waarde. Op grond hiervan zullen de waardebepalende factoren die voor<br />
alle objecten in acht genomen moeten worden, worden opgenomen. In het<br />
nieuwe derde lid is een zogenaamde voorhangprocedure opgenomen met<br />
betrekking tot de krachtens dit artikel vast te stellen algemene maatregel<br />
van bestuur. Hiermee wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal<br />
gelegenheid geboden een oordeel uit te spreken over het voorgelegde<br />
ontwerp.<br />
Artikel 21<br />
Amendement nummer 28<br />
Aan de <strong>Waarderingskamer</strong> kan echter wel de bevoegdheid worden<br />
gegeven tot het doen van een aanbeveling. Deze constructie is ook<br />
toegepast ten aanzien van de Registratiekamer (artikel 46, derde lid,<br />
WPR). Het instrument van aanbeveling zou een nuttige functie kunnen<br />
vervullen bij de uitvoering van deze wet. Voor zover langs deze weg niet<br />
tot een goede uitvoering zou kunnen worden gekomen, zou in bijzondere<br />
gevallen door de minister gebruik kunnen worden gemaakt van het<br />
instrument van de aanwijzing.<br />
33
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL I<br />
2. UITVOERINGSBESLUIT ONDERBOUWING EN UITVOERING<br />
WAARDEBEPALING WET WAARDERING ONROERENDE ZAKEN<br />
2.1 Tekst van het besluit<br />
34
FORMELE REGELGEVING<br />
2. UITVOERINGSBESLUIT ONDERBOUWING EN UITVOERING WAARDEBEPALING<br />
35
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL I<br />
36
FORMELE REGELGEVING<br />
2. UITVOERINGSBESLUIT ONDERBOUWING EN UITVOERING WAARDEBEPALING<br />
37
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL I<br />
38
FORMELE REGELGEVING<br />
2. UITVOERINGSBESLUIT ONDERBOUWING EN UITVOERING WAARDEBEPALING<br />
2.2 Nota van toelichting<br />
39
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL I<br />
40
FORMELE REGELGEVING<br />
2. UITVOERINGSBESLUIT ONDERBOUWING EN UITVOERING WAARDEBEPALING<br />
41
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL I<br />
42
FORMELE REGELGEVING<br />
3. UITVOERINGSREGELING INSTRUCTIE WAARDEBEPALING WET WOZ<br />
3. UITVOERINGSREGELING INSTRUCTIE WAARDEBEPALING WET WAAR-<br />
DERING ONROERENDE ZAKEN<br />
3.1 Tekst van de regeling van 23 december 1994 1<br />
De Staatssecretaris van Financiën,<br />
Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van<br />
Binnenlandse Zaken A.G.M. van de Vondervoort;<br />
Gelet op de artikelen 2, eerste lid, 3, 4, 5, 6 en 7 van het<br />
Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering waardebepaling Wet<br />
waardering onroerende zaken;<br />
Besluit:<br />
Artikel 1<br />
1. Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 2, eerste lid, 3, 4, 5, 6<br />
en 7 van het Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering<br />
waardebepaling Wet waardering onroerende zaken.<br />
2. In deze regeling wordt verstaan onder:<br />
a. de wet: de Wet waardering onroerende zaken;<br />
b. het besluit: het Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering<br />
waardebepaling Wet waardering onroerende zaken.<br />
Artikel 2<br />
1. Het college van burgemeester en wethouders dient het plan van<br />
aanpak, bedoeld in artikel 3 van het besluit, in bij de <strong>Waarderingskamer</strong><br />
voor de aanvang van de uitvoering van de waardebepaling en ten<br />
minste negen maanden voor de aanvang van het tijdvak, bedoeld in<br />
artikel 22, tweede lid, van de wet.<br />
2. Het plan van aanpak bestaat uit het formulier kwantitatieve gegevens<br />
plan van aanpak dat in overeenstemming is met het model opgenomen<br />
in bijlage 1, en een toelichting.<br />
1<br />
De regeling is gepubliceerd in de Staatscourant van 30 december 1994, nummer 252<br />
43
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL I<br />
Artikel 3<br />
1. Onder verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en<br />
wethouders worden voortdurend marktgegevens verzameld met<br />
betrekking tot de volgende handelingen in het economische verkeer:<br />
a. verkooptransacties van woningen en niet-woningen;<br />
b. verhuurtransacties van niet-woningen;<br />
c. stichtingskosten van niet-woningen; en<br />
d. gronduitgifteprijzen.<br />
2. Met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde handelingen wordt<br />
geanalyseerd in hoeverre de omstandigheden overeenstemmen met<br />
het voorschrift voor de waardebepaling, bedoeld in artikel 17, tweede<br />
lid, van de wet, in hoeverre de gegevens overeenstemmen met<br />
vergelijkbare handelingen in het economische verkeer en in hoeverre<br />
de bij deze handelingen betrokken onroerende zaken overeenstemmen<br />
met de onroerende zaken, bedoeld in artikel 16 van de wet.<br />
3. Onder verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en<br />
wethouders worden de in het eerste lid bedoelde gegevens en de<br />
resultaten van de in het tweede lid bedoelde analyses geregistreerd. Bij<br />
deze registratie wordt tevens vastgelegd de datum waarop de in het<br />
eerste lid bedoelde handelingen hebben plaatsgevonden.<br />
Artikel 4<br />
1. De waarde, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de wet, wordt bepaald<br />
voor<br />
a. woningen: door middel van een methode van vergelijking met<br />
referentiewoningen, door middel van een methode van vergelijking<br />
binnen een homogene groep van woningen, door middel van een<br />
methode van modelmatige vergelijking dan wel door middel van een<br />
combinatie van deze methoden;<br />
b. niet-woningen: door middel van een methode van kapitalisatie van<br />
de bruto huur, door middel van een methode van vergelijking als<br />
bedoeld onder a, dan wel door middel van een discounted-cash-flow<br />
methode.<br />
2. De vervangingswaarde, bedoeld in artikel 17, derde lid, van de wet,<br />
wordt berekend door bij de waarde van de grond van de onroerende<br />
zaak op te tellen de waarde van de opstal van de onroerende zaak. De<br />
waarde van de grond wordt bepaald door middel van een methode van<br />
vergelijking als bedoeld in het eerste lid, onder a, rekening houdend<br />
met de bestemming van de zaak. De waarde van de opstal wordt<br />
gesteld op de kosten die herbouw van een vervangend identiek object<br />
zouden vergen, gecorrigeerd met een factor wegens technische<br />
veroudering gebaseerd op de verstreken en de resterende<br />
gebruiksduur en met inachtneming van de restwaarde, en gecorrigeerd<br />
met een factor wegens functionele veroudering gebaseerd op<br />
economische veroudering, verouderde bouwwijze, ondoelmatigheid en<br />
excessieve gebruikskosten.<br />
44
FORMELE REGELGEVING<br />
3. UITVOERINGSREGELING INSTRUCTIE WAARDEBEPALING WET WOZ<br />
3. Bij de berekening van de vervangingswaarde, bedoeld in artikel 17,<br />
derde lid, van de wet, voor kerkgebouwen en andere onroerende zaken<br />
met cultuurhistorische betekenis wordt een zodanige factor voor<br />
functionele veroudering toegepast dat de waarde overeenstemt met de<br />
benuttingswaarde van die onroerende zaak.<br />
4. Bij de berekening van de vervangingswaarde, bedoeld in artikel 17,<br />
derde lid, van de wet voor bedrijfsmatig gebruikte onroerende zaken<br />
wordt een zodanige factor voor functionele veroudering toegepast dat<br />
de waarde overeen komt met de bedrijfswaarde van die onroerende<br />
zaak rekening houdend met de economische situatie in de<br />
desbetreffende branche of bedrijfstak.<br />
Artikel 5<br />
1. De gemeente stelt ten behoeve van de waardebepaling een<br />
referentiestelsel vast. Dit referentiestelsel bestaat uit onroerende zaken<br />
met een vastgestelde waarde en uit kengetallen.<br />
2. De onroerende zaken in het referentiestelsel zijn representatief voor<br />
een groep. De waarde van deze onroerende zaken is bepaald op grond<br />
van marktgegevens of direct afgeleid van marktgegevens.<br />
3. De kengetallen in het referentiestelsel geven aan op welke wijze<br />
kenmerken van objecten de te bepalen waarde beïnvloeden. De<br />
kengetallen zijn direct afgeleid van marktgegevens.<br />
Artikel 6<br />
1. Als model van het taxatieverslag van woningen wordt vastgesteld het<br />
formulier dat in overeenstemming is met het in bijlage 2 opgenomen<br />
model.<br />
2. Als model van het taxatieverslag van niet-woningen wordt vastgesteld<br />
het formulier dat in overeenstemming is met het in bijlage 3<br />
opgenomen model.<br />
Artikel 7<br />
1. De gemeente voert een kwaliteitscontrole uit van het referentiestelsel.<br />
2. De gemeente voert een kwaliteitscontrole uit van de waardebepaling.<br />
3. De gemeente brengt rapport uit van de in het eerste en tweede lid<br />
bedoelde controles aan de <strong>Waarderingskamer</strong>.<br />
Artikel 8<br />
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari <strong>1995</strong>.<br />
Artikel 9<br />
Deze regeling kan worden aangehaald als: Uitvoeringsregeling instructie<br />
waardebepaling Wet waardering onroerende zaken.<br />
De Staatssecretaris van Financiën,<br />
W.A. Vermeend<br />
45
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL I<br />
Bijlage 1<br />
Formulier kwantitatieve gegevens plan van aanpak<br />
ALGEMENE ONDERWERPEN PLAN VAN AANPAK<br />
Plan van aanpak vastgesteld d.d.: .......................................................................................<br />
Plan van aanpak vastgesteld door: .......................................................................................<br />
Contactpersoon waarderingsproject gemeente<br />
naam: .............................................................................<br />
adres: .............................................................................<br />
postcode:........................................................................<br />
woonplaats: ....................................................................<br />
telefoon:..........................................................................<br />
OMVANG EN COMPLEXITEIT VAN WAARDERINGSPROJECT<br />
(alle aantallen en waarden hebben betrekking op de situatie voorafgaand aan de waardering en<br />
daarmee dus op het belastingjaar waarin het plan van aanpak wordt ingediend)<br />
Totaal aantal objecten<br />
Aantal woningen, repetitiebouw<br />
Aantal woningen, overig/individueel<br />
Aantal courante niet-woningen<br />
Aantal incourante objecten<br />
Aantal objecten met bij benadering een<br />
waarde<br />
tussen 10 en 50 miljoen gulden<br />
Aantal objecten met bij benadering een<br />
waarde<br />
van meer dan 50 miljoen gulden<br />
Totale waarde woningen<br />
Totale waarde niet-woningen<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
BETROKKENEN BIJ UITVOERING<br />
Wordt waarderingsproject geheel of gedeeltelijk<br />
uitbesteed?<br />
Zo ja, voor welk deel?<br />
Zo ja, aan welk bedrijf?<br />
Aantal taxatiedagen / taxatiemaanden totale<br />
project<br />
Aantal betrokken taxateurs dat voldoet aan:<br />
- vakbekwaamheidseisen WOZ-taxateur<br />
woningen<br />
- vakbekwaamheidseisen WOZ-taxateur<br />
nietwoningen<br />
ja geheel / ja gedeeltelijk / nee<br />
................................................................................... %<br />
.......................................................................................<br />
........................................................... dagen / maanden<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
BESCHIKBARE OBJECTGEGEVENS<br />
Zijn alle gegevens conform Stuf-WOZ aan<br />
het begin van het project beschikbaar?<br />
Zijn alle waarderelevante elementen<br />
volgens de waarderingsinstructie<br />
beschikbaar voor:<br />
- woningen, repetitiebouw<br />
ja / nee<br />
ja / nee;<br />
ja / nee;<br />
zo ja: in bestand / op kaart<br />
zo ja: in bestand / op kaart<br />
46
FORMELE REGELGEVING<br />
3. UITVOERINGSREGELING INSTRUCTIE WAARDEBEPALING WET WOZ<br />
- woningen, overig/individueel<br />
- courante niet-woningen<br />
- incourante objecten<br />
ja / nee;<br />
ja / nee;<br />
zo ja: in bestand / op kaart<br />
zo ja: in bestand / op kaart<br />
BESCHIKBARE MARKTGEGEVENS<br />
Aantal "eigen-woningen"<br />
Aantal huurwoningen<br />
Gemiddeld aantal verkooptransacties per<br />
jaar:<br />
- woningen, repetitiebouw<br />
- woningen, overig/individueel<br />
- courante niet-woningen<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
Indicatie van aantal bekende huurprijzen<br />
voor niet-woningen gebaseerd op recent<br />
(circa één jaar) vastgestelde huren .......................................................................................<br />
Worden marktgegevens continu verzameld<br />
en geanalyseerd?<br />
ja / nee<br />
REFERENTIEMATERIAAL<br />
Beschrijf kort het referentiemateriaal voor<br />
woningen in de repetitiebouw<br />
Beschrijf kort het referentiemateriaal voor<br />
individuele / overige woningen<br />
Beschrijf kort het referentiemateriaal voor<br />
courante niet-woningen<br />
Beschrijf kort het referentiemateriaal voor<br />
incourante objecten<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
47
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL I<br />
TOEGEPASTE TAXATIEMETHODIEKEN<br />
Welke taxatie-instructies worden aan de<br />
taxateurs meegegeven? (geef titel document,<br />
de naam van instantie die instructie<br />
heeft opgesteld en het jaartal)<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
PLANNING WERKZAAMHEDEN<br />
Datum begin project .......................................................................................<br />
Datum begin marktanalyse<br />
Datum einde marktanalyse<br />
Inzet mensdagen / mensmaanden<br />
Datum begin referentiestelsel<br />
Datum einde referentiestelsel<br />
Inzet mensdagen / mensmaanden<br />
Datum verslag beschikbaar<br />
Datum begin taxaties<br />
Datum einde taxaties<br />
Inzet mensdagen / mensmaanden<br />
Datum verslag beschikbaar<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
........................................................... dagen / maanden<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
........................................................... dagen / maanden<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
........................................................... dagen / maanden<br />
.......................................................................................<br />
Datum verzending beschikkingen .......................................................................................<br />
Datum verzending leveringsbestand aan<br />
afnemers<br />
.......................................................................................<br />
INTERNE CONTROLE<br />
Wie of welke instantie is verantwoordelijk<br />
voor de interne controle?<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
.......................................................................................<br />
48
FORMELE REGELGEVING<br />
3. UITVOERINGSREGELING INSTRUCTIE WAARDEBEPALING WET WOZ<br />
Bijlage 2<br />
MODEL TAXATIEVERSLAG WONINGEN<br />
Aanduiding woning:<br />
Gemeente: . . . . . . . . . . . ...... ................................ Waardepeildatum: . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
Woonplaatsnaam: . . . . . . . . . . .<br />
Straatnaam: . . . . . . . . . . .<br />
Huisnummer: . . . . . . . . . . .<br />
Postcode: . . . . . .<br />
Lokatieomschrijving: . . . . . . . . . . .<br />
Kadastrale objecten betrokken in deze taxatie:<br />
Kadastrale gemeente: ... sectie: ..... perceelnummer: . letter: .... app.nummer: ... oppervlakte:<br />
. . . . . . . . . . . . . ............ . . . . . ...... . . . . . . . . . . ....... . . . ........ . . . . . . . . ........ . . . . . . . . . .m 2<br />
. . . . . . . . . . . . . ............ . . . . . ...... . . . . . . . . . . ....... . . . ........ . . . . . . . . ........ . . . . . . . . . .m 2<br />
Objectgegevens: .... ................ ........................... Bijzondere kenmerken:<br />
Soort woning: . . . . . . . . . . . . . . . ................. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
Bouwjaar: . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
Grootte van de woning: . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
(bruto vloeroppervlakte)<br />
Vergelijkbare woningen 2 :<br />
Straatnaam: huisnummer: waarde: (transportdatum:)<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
Vastgestelde waarde: . . . . . . . . . . .<br />
2<br />
Alleen indien direct vergelijkbare woningen beschikbaar zijn<br />
49
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL I<br />
Bijlage 3<br />
MODEL TAXATIEVERSLAG NIET-WONINGEN<br />
Aanduiding object:<br />
Gemeente: . . . . . . . . . . . ...... ................................ Waardepeildatum: . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
Woonplaatsnaam: . . . . . . . . . . .<br />
Straatnaam: . . . . . . . . . . .<br />
Huisnummer: . . . . . . . . . . .<br />
Postcode: . . . . . .<br />
Lokatieomschrijving: . . . . . . . . . . .<br />
Kadastrale objecten betrokken in deze taxatie:<br />
Kadastrale gemeente: ... sectie: ..... perceelnummer: . letter: .... app.nummer: ... oppervlakte:<br />
. . . . . . . . . . . . . ............ . . . . . ...... . . . . . . . . . . ....... . . . ........ . . . . . . . . ........ . . . . . . . . . .m 2<br />
. . . . . . . . . . . . . ............ . . . . . ...... . . . . . . . . . . ....... . . . ........ . . . . . . . . ........ . . . . . . . . . .m 2<br />
Objectgegevens: .... ................ ........................... Bijzondere kenmerken:<br />
Soort object: . . . . . . . . . . . . . . . ................. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
Bouwjaar: . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
Grootte van het object: . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
Ligging: . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
Opbouw taxatie:<br />
Deel object oppervlakte waarde<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . m 2 ƒ . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . m 2 ƒ . . . . . . . .<br />
Vastgestelde waarde: ƒ . . . . . . . . . . . . . .<br />
Vergelijkbare objecten 3 :<br />
Straatnaam: huisnummer: waarde: (transportdatum:)<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
3<br />
Alleen indien direct vergelijkbare objecten beschikbaar zijn<br />
50
FORMELE REGELGEVING<br />
3. UITVOERINGSREGELING INSTRUCTIE WAARDEBEPALING WET WOZ<br />
Kapitalisatie huurwaarde 4 :<br />
Deel object: oppervlakte: huurwaarde: kap.factor: waarde:<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
Totaal: . . . . . . . . . .<br />
Gecorrigeerde vervangingswaarde 5 :<br />
Deel object: inhoud: herbouwwaarde: factoren waarde:<br />
tech: func:<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
Grond . . . . m 2 . . . . . . . . . .<br />
Totaal: . . . . . . . . . .<br />
4<br />
5<br />
Alleen indien voor de waardebepaling een huurwaardekapitalisatie is uitgevoerd.<br />
Alleen indien voor de waardebepaling een gecorrigeerde vervangingswaarde is berekend.<br />
51
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL I<br />
3.2 Toelichting<br />
Inleiding<br />
Artikel 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken (Stb.<br />
1994, 874) bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur<br />
regels worden gesteld voor de onderbouwing en de uitvoering van de<br />
waardebepaling. In het Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering<br />
waardebepaling Wet waardering onroerende zaken (Stb. 1994, 954) zijn<br />
die regels in hoofdlijnen neergelegd. Deze regels worden verder<br />
uitgewerkt in de onderhavige ministeriële regeling.<br />
Voor de ministeriële regeling heeft de door de <strong>Waarderingskamer</strong><br />
opgestelde "<strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong>" tot uitgangspunt gediend. De<br />
<strong>Waarderingskamer</strong> heeft in de <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> een aantal<br />
richtlijnen en randvoorwaarden aangegeven voor de aanpak van het<br />
waarderingsproject en voor de methoden die bij de waardebepaling<br />
kunnen worden toegepast. Ook is ingegaan op de eisen die gelden bij de<br />
onderbouwing van de bepaalde waarde.<br />
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de waardebepaling is in de<br />
structuur van de Wet waardering onroerende zaken (hierna ook: Wet<br />
WOZ) bij de gemeenten gelegd. Dat houdt in dat de gemeenten een<br />
zekere beleidsruimte hebben, mits voldaan wordt aan het vereiste dat een<br />
goede en uniforme waardebepaling tot stand komt. De richtlijnen en<br />
randvoorwaarden in de <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> van de<br />
<strong>Waarderingskamer</strong> kunnen een goede gids zijn voor de gemeenten. De<br />
standpunten en opvattingen van de <strong>Waarderingskamer</strong> ter zake<br />
onderschrijven wij. Gelet op de hiervoor genoemde beleidsruimte van de<br />
gemeenten hebben wij uit de <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> slechts die<br />
elementen in de onderhavige regeling opgenomen, die uit oogpunt van de<br />
met de Wet WOZ na te streven doelstellingen een dwingend karakter<br />
hebben. Het gaat om de minimale eisen die aan de gemeenten gesteld<br />
worden om de waardebepaling inderdaad landelijk gezien op uniforme<br />
leest te schoeien en om een adequate uitoefening van toezicht door de<br />
<strong>Waarderingskamer</strong> mogelijk te maken. Genoemde <strong>Waarderingsinstructie</strong><br />
<strong>1995</strong> kan gezien worden als een aanvullende toelichting bij de<br />
onderhavige regeling. De <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> is door de<br />
<strong>Waarderingskamer</strong> in augustus 1994 aan de gemeenten toegezonden,<br />
opdat zij tijdig op de hoogte kunnen zijn van hetgeen van hen wordt<br />
verwacht in het kader van de Wet waardering onroerende zaken en de<br />
geëigende maatregelen kunnen nemen om de uitvoering van de<br />
waardebepaling op de voet van de Wet waardering onroerende zaken per<br />
1 januari <strong>1995</strong> ter hand te nemen.<br />
52
FORMELE REGELGEVING<br />
3. UITVOERINGSREGELING INSTRUCTIE WAARDEBEPALING WET WOZ<br />
Bij deze regeling worden drie formulieren vastgesteld. In de eerste plaats<br />
wordt ingevolge het tweede lid van artikel 2 een formulier "kwantitatieve<br />
gegevens plan van aanpak" vastgesteld. Dit betreft het formulier waarmee<br />
- min of meer op schematische wijze - het plan van aanpak met<br />
betrekking tot de waardebepaling aan de <strong>Waarderingskamer</strong> wordt<br />
gezonden. Voorts zijn twee modellen van taxatieverslagen vastgesteld,<br />
één voor woningen en één voor niet-woningen. Alle formulieren zijn in<br />
beginsel ontwikkeld door de <strong>Waarderingskamer</strong>. Overigens heeft de<br />
<strong>Waarderingskamer</strong> in haar eerder genoemde <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong><br />
nog meer modellen opgenomen. Deze kunnen uiteraard door de<br />
gemeenten als voorbeeld worden genomen in een situatie waarin zij van<br />
pas komen. Anders dan de bij deze regeling vastgestelde formulieren<br />
bevatten zij echter geen minimumeisen die aan de inhoud worden gesteld,<br />
zodat wij ervan hebben afgezien die modellen eveneens vast te stellen.<br />
Toelichting op de artikelen<br />
Artikel 2<br />
Het college van burgemeester en wethouders dient het plan van aanpak<br />
voor de waardebepaling in bij de <strong>Waarderingskamer</strong>. Het plan van aanpak<br />
moet zijn ingediend voordat wordt begonnen met de uitvoering van de<br />
waardebepaling. Het moment van indienen ligt ten minste negen<br />
maanden voor het begin van het tijdvak waarvoor de vastgestelde<br />
WOZ-waarde geldt. Zodra het plan is ingediend, kan de gemeente starten<br />
met de uitvoering van de werkzaamheden. Onderwijl beoordeelt de<br />
<strong>Waarderingskamer</strong> het plan van aanpak. Indien de <strong>Waarderingskamer</strong><br />
problemen bij de beoogde aanpak voorziet, kan zij contact opnemen met<br />
de gemeente.<br />
De essentie van het plan van aanpak wordt op min of meer schematische<br />
wijze vastgelegd in het formulier kwantitatieve gegevens plan van aanpak.<br />
Het model van het formulier wordt bij het tweede lid vastgesteld. De in dit<br />
formulier verstrekte kwantitatieve gegevens worden door de gemeente<br />
voorzien van een toelichting. Te zamen vormen het formulier en de<br />
toelichting het plan van aanpak. In de toelichting kunnen ook onderwerpen<br />
naar voren worden gebracht waaraan in het formulier geen aandacht<br />
besteed is omdat zij zich minder goed lenen voor een kwantitatieve<br />
benadering, maar die wel van belang zijn voor een goed inzicht in het plan<br />
van aanpak voor de waardebepaling in het kader van de Wet WOZ. Voor<br />
voorbeelden van dergelijke elementen volstaan wij hier met een verwijzing<br />
naar de eerder genoemde <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> van de<br />
<strong>Waarderingskamer</strong>. In ieder geval moet in de toelichting aandacht worden<br />
besteed aan de manier waarop de gemeente invulling geeft aan de<br />
voorlichting aan de belastingplichtigen.<br />
Artikel 3<br />
53
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL I<br />
In artikel 3 wordt beschreven welke marktgegevens de gemeente moet<br />
verzamelen. Deze marktinformatie speelt een belangrijke rol bij de taxatie,<br />
bij de onderbouwing van taxaties, bij het verschaffen van informatie aan<br />
belastingplichtigen en bij het behandelen van bezwaren en<br />
beroepsprocedures. De marktinformatie vormt de basis voor het gehele<br />
waarderingsproject. De te verzamelen marktgegevens bestaan uit de<br />
verkooptransacties van alle soorten onroerende zaken. Voor<br />
niet-woningen bestaat de markt vaak niet uit verkooptransacties, maar uit<br />
huurtransacties. Voor sommige categorieën (incourante) niet-woningen<br />
komen nagenoeg geen transacties voor. Daarom worden voor<br />
niet-woningen ook huurgegevens en stichtingskosten verzameld.<br />
Bij de verzameling van de marktgegevens vindt een beknopte analyse<br />
plaats. Deze analyse is geregeld in het tweede lid. Geanalyseerd moet<br />
worden of de desbetreffende transactie is aangegaan onder<br />
omstandigheden die overeenstemmen met de overdrachts- en<br />
verkrijgingsfictie die in de Wet WOZ als waarderingsvoorschrift zijn<br />
opgenomen. Ook wordt geanalyseerd of de object dat bij de transactie<br />
betrokken is overeenstemt met een onroerende zaak, waarvoor een<br />
waarde bepaald moet worden. Voorts wordt onderzocht of er "kortingen"<br />
of andere condities zijn waardoor de transactieprijs feitelijk niet<br />
overeenstemt met de waarde in het economische verkeer. Hierbij worden<br />
de marktgegevens vergeleken met die van vergelijkbare objecten.<br />
De verzameling en registratie van marktgegevens gebeurt continu. De<br />
continue registratie van marktgegevens sluit aan op de verschillende<br />
bronnen van marktinformatie. De gegevens met betrekking tot<br />
verkooptransacties komen van het Kadaster. Het verzamelen van<br />
marktgegevens met betrekking tot huurprijzen kan direct worden<br />
gekoppeld aan het - in verband met het vaststellen van de belastingplicht -<br />
bijhouden van veranderingen in de gebruikssituaties. Ook kan dan<br />
beoordeeld worden of er sprake is van een wijziging van de objectafbakening.<br />
Het verzamelen van stichtingskosten kan bij voorbeeld plaatsvinden<br />
aan de hand van het door de <strong>Waarderingskamer</strong> ontworpen<br />
inlichtingenformulier "Stichtingskosten". De informatie over uitgifteprijzen<br />
en stichtingskosten kunnen ook uit andere bronnen binnen de gemeente<br />
(afdeling grondzaken, verlening bouwvergunningen, gereedmeldingen)<br />
worden afgeleid.<br />
Indien de gegevens die betrekking hebben op objecten die binnen de<br />
gemeente zijn gelegen onvoldoende inzicht geven in (een deel van) de<br />
markt, kunnen ook marktgegevens van buiten de gemeente geanalyseerd<br />
en vastgelegd worden als marktgegevens ten behoeve van de<br />
waardebepaling.<br />
54
FORMELE REGELGEVING<br />
3. UITVOERINGSREGELING INSTRUCTIE WAARDEBEPALING WET WOZ<br />
Het derde lid schrijft voor dat de gegevens moeten worden vastgelegd. Dit<br />
betekent dat de marktgegevens beschikbaar zijn voor de uitvoering van<br />
de waardebepaling en voor de onderbouwing van vastgestelde waarden.<br />
Bij de registratie wordt ook de datum vastgelegd van de transactie<br />
(transportdatum). De marktgegevens moeten ook gekoppeld kunnen<br />
worden aan de WOZ-objecten waarvoor een waarde bepaald moet<br />
worden of een waarde bepaald is.<br />
Artikel 4<br />
Bij de regels voor de waardebepaling van onroerende zaken wordt<br />
onderscheid gemaakt tussen de bepaling van de waarde in het<br />
economische verkeer en de berekening van de gecorrigeerde<br />
vervangingswaarde. Dit onderscheid betreft de twee<br />
waarderingsvoorschriften die in artikel 17 van de Wet WOZ worden<br />
gegeven. Voor woningen en rijksmonumenten geldt altijd het<br />
waarderingsvoorschrift voor de waarde in het economische verkeer. De<br />
waarde van een monument zal worden beïnvloed door de economische<br />
gebruiksmogelijkheden daarvan, passend binnen de bestemming. Bij een<br />
kerk of cultuurhistorisch gebouw dat op de Rijksmonumentenlijst is<br />
geplaatst, zullen de exploitatiemogelijkheden naar onze verwachting<br />
bepalend zijn voor de waarde in het economische verkeer. Voor de<br />
overige objecten geldt dat de waarde wordt bepaald op de hoogste van de<br />
waarde in het economische verkeer of de gecorrigeerde<br />
vervangingswaarde. Voor objecten waarvoor geen markt bestaat, geldt de<br />
gecorrigeerde vervangingswaarde direct. In sommige situaties is het<br />
noodzakelijk dat voor een WOZ-object volgens beide<br />
waarderingsvoorschriften de waarde wordt bepaald. De hoogste van<br />
beide uitkomsten wordt dan bij beschikking vastgesteld als de waarde van<br />
de onroerende zaak.<br />
Bij het bepalen van de waarde moet rekening gehouden worden met de<br />
waarderingsficties die in de Wet WOZ zijn geformuleerd (volle en<br />
onbezwaarde eigendom en onmiddellijk en in volle omvang in gebruik te<br />
nemen).<br />
Woningen<br />
Voor het bepalen van de waarde in het economische verkeer van<br />
woningen wordt altijd een vergelijkingsmethode gebruikt. Er zijn drie<br />
categorieën vergelijkingsmethoden, die hierna worden uitgewerkt. De<br />
regels voor de waardebepaling van woningen worden ook toegepast voor<br />
direct vergelijkbare onroerende zaken (bij voorbeeld: individuele<br />
recreatie-woningen) en voor onroerende zaken die in hoofdzaak<br />
dienstbaar zijn aan woningen (bij voorbeeld: garageboxen). Voor<br />
gecombineerde woon-bedrijfspanden, waarbij de niet-woningbestemming<br />
van groter belang is, wordt de waardebepaling voor de<br />
niet-woongedeelten uitgevoerd op basis van de regels voor de bepaling<br />
55
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL I<br />
van de waarde voor niet-woningen. De waarde van deze objecten bestaat<br />
derhalve uit een combinatie van de waarde van het woongedeelte en van<br />
het niet-woongedeelte.<br />
Methode vergelijking met referentiewoning.<br />
Bij deze categorie van methoden wordt de waarde van een woning<br />
afgeleid van die van een referentiewoning. Referentiewoningen worden<br />
getaxeerd met behulp van een maximale hoeveelheid gegevens. Deze<br />
gegevens geven een gedetailleerde beschrijving van de onroerende zaak<br />
in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin. Tevens bevatten zij<br />
omgevingsfactoren. Bij de taxatie van de referentiewoningen wordt alle<br />
beschikbare marktinformatie betrokken. Voor de waardebepaling van de<br />
overige woningen vindt vergelijking plaats met een of meer van deze<br />
referentiewoningen, waarbij de nadruk wordt gelegd op de<br />
waardeverschillen tussen de te taxeren woning en de referentiewoning.<br />
De referentiewoningen hebben een duidelijk verband met de markt. De<br />
referentiewoningen zijn de schakel tussen de individuele taxatie en de<br />
beschikbare marktinformatie.<br />
Methode homogene groepen<br />
Bij de categorie methoden uitgaande van homogene groepen worden<br />
woningen die soortgelijk zijn, bij elkaar in een groep gevoegd. De<br />
woningen hebben een vergelijkbare waarde in het economische verkeer,<br />
omdat ze wat ligging, grootte en andere waarderelevante factoren betreft<br />
in hetzelfde marktsegment vallen. Kleine verschillen in objectkenmerken<br />
leiden tot waardeverschillen tussen de objecten in de groep binnen een<br />
bepaalde bandbreedte.<br />
Methode modelmatige vergelijking<br />
Een modelmatige manier van vergelijken kan op vele wijzen plaats<br />
vinden. Bij de toepassing van een vergelijkingsmethode kan (langs<br />
geautomatiseerde weg) een prognose worden gedaan voor de waarde<br />
van woningen. Het model voor de berekening van deze prognose zou er<br />
bij voorbeeld als volgt uit kunnen zien:<br />
- aan de hand van verkooptransacties rond de peildatum worden<br />
referentiekengetallen berekend voor diverse typen woningen, bij<br />
voorbeeld een prijs per kubieke meter;<br />
- voor de grondwaarde wordt een prijs gehanteerd die afhankelijk kan<br />
zijn van de grootte;<br />
- aan de hand van de m3-prijs en de grondprijs wordt een prognose van<br />
de waarde gemaakt die wordt gecorrigeerd met de overige<br />
waarderelevante factoren als ouderdom, ligging, soort woning,<br />
aanwezige faciliteiten en onderhoud.<br />
De berekende prognose wordt in het veld gecontroleerd. Een eventuele<br />
correctie wordt gemotiveerd ten behoeve van het taxatieverslag.<br />
56
FORMELE REGELGEVING<br />
3. UITVOERINGSREGELING INSTRUCTIE WAARDEBEPALING WET WOZ<br />
Niet-woningen<br />
De waarde in het economische verkeer van niet-woningen kan worden<br />
bepaald door een kapitalisatiemethode, door een vergelijkingsmethode of<br />
een discounted-cash-flowmethode. Welke methode wordt toegepast is<br />
afhankelijk van de aard van de beschikbare marktinformatie<br />
(transactieprijzen, huurprijzen, investeringen) en van het aantal<br />
vergelijkbare objecten dat getaxeerd moet worden. Deze categorieën<br />
waarderingsmethoden worden hierna uitgewerkt.<br />
Kapitalisatiemethode<br />
Voor verschillende soorten courante niet-woningen bestaat "de markt" uit<br />
verhuurtransacties. Van deze objecten kan de waarde in het economische<br />
verkeer worden bepaald met behulp van een kapitalisatiemethode. Deze<br />
categorie van methoden houdt in dat de huurwaarde van een object wordt<br />
vermenigvuldigd met een kapitalisatiefactor. In het eerste lid wordt<br />
aangegeven dat in het kader van de Wet WOZ de bruto huur wordt<br />
gekapitaliseerd. Er is gekozen voor de kapitalisatie van de bruto huur in<br />
verband met betere mogelijkheden voor onderlinge vergelijking van de<br />
taxaties voor verschillende objecten. De referentiekapitalisatiefactor wordt<br />
afgeleid uit de beschikbare marktinformatie. Daartoe wordt een<br />
huurwaarde getaxeerd van een object waarvan de verkoopprijs bekend is.<br />
De kapitalisatiefactor is dan de verkoopprijs gedeeld door de huurwaarde.<br />
Voor het bepalen van deze referentiekapitalisatiefactor kan ook bij<br />
voorbeeld een discounted-cash-flow-berekening toegepast worden. Op<br />
die methode wordt hierna ingegaan.<br />
Vergelijkingsmethode voor niet-woningen<br />
Deze categorie van methoden is van toepassing op alle niet-woningen<br />
waarvoor het belangrijkste deel van de markt bestaat uit<br />
verkooptransacties. Voor sommige soorten objecten zullen deze<br />
verkooptransacties liggen binnen de gemeente of binnen een regionaal<br />
marktgebied (woonwinkelpanden, agrarische objecten). Voor andere<br />
objecten kan dit marktgebied het gehele land omvatten<br />
(motorbrandstofverkooppunten). Er is dan sprake van een landelijk<br />
referentiestelsel.<br />
Discounted-cash-flowberekening<br />
Deze methode kan worden toegepast voor de waardebepaling van<br />
referentie-objecten voor niet-woningen of voor de waardebepaling van<br />
een enkel zeer specifiek object waarvoor onvoldoende marktgegevens in<br />
de vorm van transactieprijzen of huurprijzen bekend zijn. Bij de<br />
discounted-cash-flow-berekening worden alle toekomstige inkomsten en<br />
uitgaven met betrekking tot de onroerende zaak contant gemaakt naar de<br />
waardepeildatum. Daarom wordt deze taxatiemethode wel aangeduid als<br />
netto-contante-waardemethode.<br />
57
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL I<br />
De periode die in de berekening betrokken wordt is in beginsel twintig<br />
jaar. Indien de verwachte resterende economische levensduur van het<br />
object korter is, zal alleen die kortere resterende levensduur in de<br />
berekening worden opgenomen. Het te hanteren rentepercentage moet<br />
overeenstemmen met de algemene rentestand. Het rendement op<br />
staatsleningen is in beginsel een goede basis.<br />
Gecorrigeerde vervangingswaarde<br />
Het tweede lid van artikel 4 geeft de algemene bepalingen voor de<br />
berekening van deze gecorrigeerde vervangingswaarde. Voor objecten -<br />
andere dan woningen of monumenten - waarvan in het geheel geen<br />
marktgegevens beschikbaar zijn, komt de gecorrigeerde<br />
vervangingswaarde in aanmerking. Deze objecten hebben meestal een<br />
specifieke aard en inrichting, gericht op het gebruik door de huidige<br />
eigenaar/gebruiker. De gecorrigeerde vervangingswaarde die voor deze<br />
objecten wordt bepaald, is in feite de waarde voor de huidige eigenaar of<br />
gebruiker. Het begrip vervangingswaarde geeft aan dat wordt gekeken<br />
naar de investeringen die moeten worden gedaan om het object te<br />
vervangen door een nieuw identiek object.<br />
Bij de berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde wordt de<br />
waarde van de grond en de waarde van de opstallen afzonderlijk bepaald.<br />
De grondwaarde wordt bepaald rekening houdend met bestemming, de<br />
kavelgrootte, de ligging en de grootte van het object. Daarbij wordt<br />
gekeken naar de uitgifteprijzen die de gemeente hanteert voor grond met<br />
eenzelfde bestemming op een vergelijkbare lokatie. De<br />
vervangingswaarde van de grond wordt niet gecorrigeerd voor technische<br />
of functionele veroudering. Factoren als bereikbaarheid en<br />
beschikbaarheid van parkeervoorzieningen in de omgeving komen tot<br />
uiting in de factor voor functionele veroudering van de opstal.<br />
Voor het berekenen van de vervangingswaarde van de opstal wordt<br />
uitgegaan van de actuele bouwkosten volgens moderne bouwmethoden<br />
voor een in beginsel identiek vervangend object op het moment van de<br />
peildatum. De vervangingswaarde van de opstal heeft betrekking op alle<br />
gebouwen, onderdelen en terreinvoorzieningen die tot de te taxeren<br />
onroerende zaak behoren. Op de aldus vastgestelde waarde vindt een<br />
correctie plaats wegens technische en functionele veroudering.<br />
De correctie voor de technische veroudering vindt plaats met behulp van<br />
een afschrijvingsmethode. Aan de hand van de verwachte levensduur en<br />
restwaarde van het object kan het afschrijvingspercentage worden<br />
bepaald. Het bouwjaar en de verwachte levensduur behoeven niet voor<br />
een geheel gebouw gelijk te zijn. Er kan binnen een gebouw onderscheid<br />
gemaakt worden tussen ruwbouw, afbouw/vaste inrichting, installaties en<br />
infrastructuur. Voor deze onderdelen kan afzonderlijk de<br />
58
FORMELE REGELGEVING<br />
3. UITVOERINGSREGELING INSTRUCTIE WAARDEBEPALING WET WOZ<br />
vervangingswaarde, de restwaarde en de jaarlijkse afschrijving bepaald<br />
worden.<br />
Het bepalen van de correctiefactor voor functionele veroudering geschiedt<br />
aan de hand van aspecten die zijn terug te voeren op vier categorieën. Zo<br />
moet rekening gehouden worden met de mate waarin er door<br />
economische of maatschappelijke ontwikkelingen nog behoefte bestaat<br />
aan het desbetreffende object. Ook is de bouwwijze van belang. Dit<br />
element zal van betekenis zijn voor oudere objecten die momenteel niet<br />
meer op deze wijze worden gebouwd. Een ander aspect is of er een<br />
belemmering is in de normale activiteiten van de organisatie door een<br />
ondoelmatige inrichting van de ruimte of door een tekort of overschot aan<br />
ruimte. Tot slot kan er een correctie moeten plaatsvinden wegens<br />
excessieve gebruikskosten van het object ten gevolge van een niet<br />
volledig functioneel gebouw.<br />
Indien opstallen zodanig verouderd zijn dat deze gesloopt zouden moeten<br />
worden, kan deze waardedrukkende invloed niet tot uitdrukking komen in<br />
de grondcomponent van de gecorrigeerde vervangingswaarde. De grond<br />
zal derhalve niet in waarde dalen omdat daarop waardeloze opstallen<br />
staan. Dit zou wel kunnen bij de waarde in het economische verkeer, waar<br />
de meest biedende koper bij zijn bod rekening zal houden met de<br />
sloopkosten.<br />
Het derde en vierde lid van artikel 4 geven aanvullende bepalingen voor<br />
bijzondere categorieën niet-woningen waarvoor een gecorrigeerde<br />
vervangingswaarde wordt berekend. In het derde lid wordt ingegaan op de<br />
waardebepaling van kerkgebouwen. Ook andere gebouwen met een<br />
cultuurhistorische waarde worden op overeenkomende wijze behandeld.<br />
Voor kerkgebouwen en andere gebouwen met een cultuurhistorische<br />
betekenis kan de gecorrigeerde vervangingswaarde bepalend zijn voor de<br />
vaststelling van de waarde in het kader van de Wet WOZ, tenzij er sprake<br />
is van een rijksmonument of van een woning. Bij de behandeling van de<br />
Wet WOZ is veel aandacht geschonken aan deze objecten. Dit hangt<br />
samen met het feit dat het voor deze objecten moeilijk is om de factor<br />
voor functionele veroudering te bepalen. De functie van het object voor de<br />
maatschappij is vaak veel belangrijker dan de functie voor de eigenaar of<br />
gebruiker. In het derde lid wordt door het begrip benuttingswaarde<br />
vastgelegd dat bij de beoordeling van de functionaliteit primair gekeken<br />
wordt naar de functie van het object voor een eigenaar of een gebruiker.<br />
De esthetische of cultuurhistorische waarde van het object wordt daarmee<br />
buiten beschouwing gelaten.<br />
In het vierde lid is nog een bijzondere bepaling opgenomen voor de<br />
berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde voor niet-woningen<br />
59
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL I<br />
die bedrijfsmatig worden geëxploiteerd. Bij de berekening van de<br />
gecorrigeerde vervangingswaarde moet rekening gehouden worden met<br />
de economische situatie in de branche waartoe het bedrijf dat de<br />
onroerende zaak gebruikt, behoort. Deze economische situatie in de<br />
branche is ook bepalend voor de "maatschappelijke" behoefte aan het<br />
object en daarmee voor de factor voor functionele veroudering. Voor deze<br />
gecorrigeerde vervangingswaarde wordt het begrip bedrijfswaarde<br />
gehanteerd. Deze bedrijfswaarde is wel afhankelijk van de economische<br />
situatie in een branche, maar niet direct van de economische situatie in<br />
een individueel bedrijf. Slechte bedrijfsvoering heeft geen invloed op de<br />
waarde in het kader van de Wet WOZ.<br />
Artikel 5<br />
Een referentiestelsel bestaat uit fysieke referentie-objecten en<br />
referentiekengetallen. Elke waarderingsmethode en de verschillende<br />
categorieën objecten stellen hun eigen eisen aan het referentiestelsel. In<br />
dit artikel wordt bepaald dat binnen de gemeente een referentiestelsel<br />
beschikbaar is.<br />
Bij het selecteren van fysieke referentie-objecten kunnen twee soorten<br />
onderscheiden worden: objecten waarvan in de betreffende periode een<br />
transactie bekend is en objecten waarvan door een uitvoerige taxatie een<br />
waarde in het economische verkeer is bepaald, afgeleid uit<br />
marktgegevens van andere objecten. De tweede soort referentie-objecten<br />
is vooral van belang bij grootschalige woningbouwprojecten met<br />
huurwoningen. Een referentie-object dient representatief te zijn voor de<br />
groep objecten waarvoor het als referentie bij de waardebepaling wordt<br />
gebruikt. Bij een groep woningen kan gedacht worden aan woningen op<br />
een bepaalde lokatie (in een bepaalde buurt), van een bepaalde soort en<br />
van een bepaalde grootte van de woning. Bij een groep niet-woningen kan<br />
bij voorbeeld gedacht worden aan kantooreenheden in<br />
bedrijfsverzamelgebouwen op een bepaalde kantorenlokatie. Dit betekent<br />
dat het referentie-object niet door verbouwingen of renovaties, door een<br />
afwijkende onderhoudstoestand of door ligging al te zeer mag afwijken<br />
van de overige objecten in de desbetreffende groep.<br />
Het afleiden van een waarde voor referentie-objecten uit verkoopprijzen is<br />
voor niet-woningen vaak veel complexer dan voor woningen, omdat bij de<br />
totstandkoming van de verkoopprijs meer soorten argumenten van belang<br />
zijn. Het afleiden van referentiegegevens uit de marktinformatie vergt voor<br />
niet-woningen een bijzondere analyse van de transactie. Deze analyse<br />
dient ook als onderbouwing van de taxatie van het referentie-object. De<br />
inhoud van deze onderbouwing verschilt afhankelijk van de soort<br />
objecten, de situatie binnen de branche en specifieke wettelijke<br />
maatregelen.<br />
60
FORMELE REGELGEVING<br />
3. UITVOERINGSREGELING INSTRUCTIE WAARDEBEPALING WET WOZ<br />
Referentiekengetallen zijn van belang om de verschillende kenmerken van<br />
een object op een systematische en uniforme wijze tot uitdrukking te<br />
brengen in de waardebepaling. Het gebruik van referentiekengetallen kan<br />
van belang zijn voor het bepalen van de waardeverschillen tussen een<br />
individuele woning en de gebruikte referentiewoning(en). De onderlinge<br />
waardeverhoudingen tussen woningen in een "homogene groep" kunnen<br />
worden geobjectiveerd door gebruik te maken van referentiekengetallen.<br />
Bij een taxatiemethode, gebaseerd op een modelmatige berekening,<br />
spelen de referentiekengetallen de hoofdrol bij de bepaling van de<br />
waarde.<br />
Ook de referentiegegevens ten behoeve van niet-woningen hebben veelal<br />
de vorm van referentiekengetallen. De taxatiemethoden die gebruikt<br />
worden voor niet-woningen gaan meestal uit van een opbouw van de<br />
taxatie uit verschillende elementen, zoals huurwaarde en<br />
kapitalisatiefactor of de verschillende factoren bij de berekening van de<br />
gecorrigeerde vervangingswaarde. De referentiegegevens voor de<br />
huurwaarde worden vaak uitgedrukt in een kengetal als de gemiddelde<br />
huurprijs per vierkante meter voor een bepaalde categorie objecten op<br />
een bepaalde lokatie. Ook referenties voor herbouwkosten komen vaak in<br />
kengetallen per kubieke meter tot uitdrukking.<br />
Referentiegegevens ten behoeve van de kapitalisatiemethode en de<br />
referentie-kapitalisatiefactoren worden afgeleid uit de beschikbare<br />
marktinformatie. Voor een object waarvoor een verkoop-transactie met<br />
een eigenaar-gebruiker als koper bekend is, wordt uitgaande van de<br />
referentie-huurgegevens een huurwaarde getaxeerd. De verkoopprijs<br />
gedeeld door de getaxeerde huurwaarde resulteert in een<br />
kapitalisatiefactor.<br />
De discounted-cash-flow-methode wordt primair toegepast voor de<br />
waardebepaling van individuele objecten, zoals afzonderlijke<br />
referentie-objecten of enkele specifieke objecten. Vanwege de aard van<br />
de objecten is er weinig of geen referentiemateriaal.<br />
De referentiegegevens voor de gecorrigeerde vervangingswaarde hebben<br />
betrekking op de vervangingswaarde van de grond, de<br />
vervangingswaarde van de opstallen, de correctie voor technische<br />
veroudering en de correctie voor functionele veroudering.<br />
Artikel 6<br />
Bij artikel 6 worden twee modellen taxatieverslagen vastgesteld: één voor<br />
woningen en één voor andere objecten. De modellen zijn voorbeelden; de<br />
gemeenten behoeven de lay-out van het formulier niet over te nemen. De<br />
manier waarop de gegevens worden gepresenteerd aan de<br />
belanghebbende kan bij voorbeeld afhankelijk zijn van het<br />
informatiesysteem waarin de gegevens zijn opgeslagen en dat het verslag<br />
61
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL I<br />
(langs geautomatiseerde weg) produceert. De in het model opgenomen<br />
gegevens moeten in elk geval worden opgenomen in het taxatieverslag<br />
van de gemeente.<br />
De gegevens worden op eerste verzoek verstrekt aan degenen te wiens<br />
aanzien een waardebeschikking is genomen.<br />
Indien naar de mening van de taxateur de waarde afwijkt van de<br />
referentiegegevens of de marktgegevens dan wordt de reden van de<br />
afwijking gegeven.<br />
Bij woningen wordt voor zover mogelijk ter onderbouwing van de taxatie<br />
informatie gegeven over één of meer vergelijkbare woningen. Dit kunnen<br />
zijn verkoopprijzen van deze vergelijkbare woningen, met de daarbij<br />
behorende transportdatum, of vastgestelde waarden voor deze<br />
vergelijkbare woningen.<br />
Bij grotere niet-woningen worden de objectgegevens en de vastgestelde<br />
waarde uitgesplitst naar afzonderlijke delen die binnen het complex<br />
onderscheiden kunnen worden. Indien de vastgestelde waarde is<br />
gebaseerd op een kapitalisatie van de huurwaarde, dan worden<br />
huurwaarde en kapitalisatiefactor afzonderlijk vermeld op het<br />
taxatieverslag. Ook indien een gecorrigeerde-vervangingswaardeberekening<br />
is uitgevoerd, worden de bepaalde herbouwkosten,<br />
de correctiefactoren en de grondkosten afzonderlijk vermeld.<br />
Artikel 7<br />
De gemeente moet ingevolge het eerste, onderscheidenlijk tweede lid van<br />
artikel 7 de kwaliteit van het referentiestelsel en de kwaliteit van de<br />
taxaties analyseren. Het doel van de kwaliteitsanalyse van het<br />
referentiestelsel is het verkrijgen van inzicht in de mate waarin de taxaties<br />
van de referentie-objecten zich op hetzelfde niveau bevinden als de<br />
werkelijk tot stand gekomen transactieprijzen. Van de analyse wordt een<br />
rapportage gemaakt voor de <strong>Waarderingskamer</strong> (derde lid).<br />
De analyse van het referentiestelsel moet niet alleen een beeld geven van<br />
de kwaliteit van het referentiestelsel, maar ook van de aansluiting op de<br />
daaraan ten grondslag liggende marktgegevens. Aan de hand hiervan<br />
kan, voordat de massale waardering plaatsvindt, een inschatting gemaakt<br />
worden of de taxaties voldoende zullen aansluiten op de markt. Uit de<br />
weergave van het referentiemateriaal volgt al veel informatie over het<br />
taxatieniveau en de manier waarop onderlinge verschillen tussen objecten<br />
leiden tot onderlinge waardeverhoudingen.<br />
De gemeentelijke kwaliteitscontrole van het referentiestelstel van<br />
woningen vereist een vergelijking van het gemiddelde transactieniveau en<br />
62
FORMELE REGELGEVING<br />
3. UITVOERINGSREGELING INSTRUCTIE WAARDEBEPALING WET WOZ<br />
het gemiddelde getaxeerde referentieniveau inclusief de bandbreedte,<br />
uitgesplitst per categorie woningen. De rapportage aan de<br />
<strong>Waarderingskamer</strong> bevat een overzicht van de onderlinge<br />
waardeverhoudingen in de onderscheiden soorten woningen in relatie tot<br />
de gehanteerde objectkenmerken en een overzicht van de voor de<br />
waardebepaling van de referentiewoningen gebruikte transacties met<br />
vermelding van de data waarop het transport heeft plaatsgevonden.<br />
Tevens wordt een overzicht gegeven van het aantal referentiewoningen<br />
per categorie en het aantal woningen per categorie.<br />
De kwaliteitscontrole van het referentiestelsel voor niet-woningen<br />
waarvoor de waarde in het economische verkeer geldt, bevat een<br />
overzicht van de vergelijking van de huurprijzen in het referentiestelsel<br />
met gerealiseerde markthuurprijzen volgens de beschikbare<br />
marktinformatie en een overzicht van de vergelijking van beschikbare<br />
transactieprijzen met de uitkomsten van de berekening op basis van<br />
referentiehuurprijzen en referentiekapitalisatiefactoren. De overzichten<br />
gaan vergezeld van een verschillenanalyse.<br />
Het referentiestelsel ten behoeve van de gecorrigeerde<br />
vervangingswaarde heeft met name betrekking op de wijze waarop het<br />
beschikbare materiaal wordt gebruikt en tot uitdrukking komt in het<br />
referentiestelsel. Het referentie- materiaal moet zodanig onderbouwd zijn<br />
dat inzicht ontstaat in de verschillen tussen de diverse categorieën<br />
objecten. Dit houdt onder meer in dat een onderbouwing en een toetsing<br />
aanwezig is voor het opgestelde referentie- stelsel. Dit is bij voorbeeld<br />
mogelijk door op gedetailleerde wijze via een normbouwkostenmethode<br />
de globale herbouwkosten te controleren. Ook een vergelijking van een<br />
gecorrigeerde vervangingswaarde-berekening met een transactieprijs van<br />
een verkocht object geeft belangrijke informatie over de kwaliteit van het<br />
referentiemateriaal. Getoetst moet worden of de gehanteerde factoren<br />
voor economische of functionele veroudering overeenkomen met<br />
vergelijkbare gemeenten. Een situatie waarbij in bijna alle gevallen een<br />
hoge correctie voor functionele veroudering wordt toegepast, wijst<br />
bijvoorbeeld op een bestand met voor het merendeel oudere objecten.<br />
Ingevolge het tweede lid van artikel 7 moeten de gemeenten na afronding<br />
van de waardebepaling de kwaliteit van de taxaties analyseren. Ook van<br />
deze analyse wordt een rapportage gemaakt en op de voet van het derde<br />
lid toegezonden aan de <strong>Waarderingskamer</strong>. De rapportage moet een<br />
beeld geven van de kwaliteit van de taxaties en de aansluiting op het<br />
daaraan ten grondslag liggende referentiestelsel. Aan de hand hiervan<br />
kan een oordeel gevormd worden over de kwaliteit van de taxaties. De<br />
resultaten worden evenals de kwaliteitsanalyse van het referentiestelsel in<br />
de vorm van een rapportage met kengetallen aan de <strong>Waarderingskamer</strong><br />
gemeld. De gemeentelijke kwaliteitscontrole van de taxaties van objecten<br />
63
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL I<br />
bestaat uit het per categorie object (onderscheid naar soort object, ligging,<br />
grootte enz.) weergeven van de bandbreedte van de taxaties en voorts<br />
het afzetten daarvan tegen de daarbij behorende bandbreedte van<br />
transactieprijzen. Per in de rapportage onderscheiden categorie moet de<br />
bandbreedte van de oude en de nieuwe taxaties worden weergegeven en<br />
aan de hand hiervan stijgings- en dalingspercentages worden berekend.<br />
Per categorie worden de gemiddelde getaxeerde waarde en de totale<br />
bandbreedte vergeleken met de referentiegegevens van de bijbehorende<br />
referentie-objecten. De berekende gegevens worden ingedeeld in klassen<br />
van 5% en als zodanig gepresenteerd.<br />
In de kwaliteitsanalyse van de taxaties moet aandacht worden<br />
geschonken aan de vraag of de referentiegegevens daadwerkelijk<br />
bepalend zijn geweest voor de taxaties en of het referentiestelsel<br />
representatief is. Bij de kwaliteitsanalyses wordt verder bekeken of de<br />
uiteindelijke taxaties overeenstemmen met de referentiewaarden.<br />
De <strong>Waarderingskamer</strong> heeft in de <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> door middel<br />
van voorbeelden aangegeven op welke wijze de rapportage aan de<br />
<strong>Waarderingskamer</strong> kan plaatsvinden. In het plan van aanpak geeft de<br />
gemeente zelf aan wanneer de genoemde rapportages bij de<br />
<strong>Waarderingskamer</strong> worden ingediend. De rapportage over de<br />
kwaliteitsanalyse, bedoeld in het tweede lid, moet in ieder geval ingediend<br />
zijn vóór de verzending van de beschikkingen. De rapportage aan de<br />
<strong>Waarderingskamer</strong> over de verrichte kwaliteitsanalyse valt onder de<br />
gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de taak van de<br />
<strong>Waarderingskamer</strong>. Artikel 4 van de wet bepaalt dat deze gegevens tijdig<br />
door de colleges van burgemeester en wethouders verschaft worden.<br />
Artikel 8; artikel 9<br />
Artikel 8 bevat de datum van inwerkingtreding. Artikel 9 de citeertitel van<br />
de regeling.<br />
De Staatssecretaris van Financiën,<br />
W.A. Vermeend<br />
64
FORMELE REGELGEVING<br />
4. UITVOERINGSREGELING VAKBEKWAAMHEIDSEISEN WET WOZ<br />
4. UITVOERINGSREGELING VAKBEKWAAMHEIDSEISEN<br />
WET WAARDERING ONROERENDE ZAKEN<br />
4.1 Tekst van de regeling van 3 februari <strong>1995</strong> 1<br />
De Staatssecretaris van Financiën,<br />
Gelet op artikel 2, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit onderbouwing en<br />
uitvoering waardebepaling Wet waardering onroerende zaken;<br />
Besluit:<br />
Artikel 1<br />
1. Deze regeling geeft uitvoering aan artikel 2, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit<br />
onderbouwing en uitvoering waardebepaling Wet<br />
waardering onroerende zaken.<br />
2. In deze regeling wordt verstaan onder:<br />
a. de wet: de Wet waardering onroerende zaken;<br />
b. het besluit: het Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering<br />
waardebepaling Wet waardering onroerende zaken.<br />
Artikel 2<br />
De vakbekwaamheidseisen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het<br />
besluit omvatten ten aanzien van taxateurs van woningen kennis en<br />
vaardigheden op de in de onderdelen a, b en c omschreven terreinen.<br />
a. Algemene taxatietechnische kennis:<br />
- grondige kennis van de rechten die op een woning kunnen rusten;<br />
- grondige kennis van de kadastrale registratie van onroerende zaken<br />
en de wijze waarop de kadastrale identificaties worden toegekend<br />
door het Kadaster;<br />
- grondige kennis van de omstandigheden die van belang zijn bij de<br />
totstandkoming van een transactie en de transactieprijs;<br />
- grondige kennis van de beschikbare methoden voor de<br />
waardebepaling van woningen;<br />
- grondige kennis van de noodzakelijke inhoud van een taxatierapport<br />
voor een woning;<br />
- kennis van de economische factoren die van belang zijn voor de<br />
woningmarkt;<br />
- kennis van de kenmerken die van belang zijn voor de beoordeling<br />
van de verschillen tussen twee woningen die mogelijk leiden tot een<br />
verschil in marktwaarde;<br />
1<br />
De regeling is gepubliceerd in de Staatscourant van 13 februari <strong>1995</strong>, nummer 31<br />
65
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL I<br />
- kennis van de kenmerken die de bouwkundige kwaliteit van een<br />
woning beïnvloeden en van de instrumenten om deze kenmerken te<br />
beoordelen;<br />
- grondige kennis van de invloed van de bouwkundige kwaliteit op de<br />
waarde van een woning.<br />
b. Praktijkvaardigheden taxeren onroerende zaken:<br />
- het kunnen bepalen van de waarde van een woning;<br />
- het kunnen beoordelen of de prijs bedongen bij een transactie een<br />
redelijke indicatie geeft van de marktwaarde van een woning;<br />
- het kunnen beoordelen welke objectgegevens relevant zijn voor de<br />
bepaling en de onderbouwing van de waarde van een woning;<br />
- het kunnen bepalen van een verschil in marktwaarde tussen twee<br />
woningen;<br />
- het kunnen opstellen van een volledige onderbouwing van een<br />
taxatie van een woning;<br />
- het kunnen beoordelen van de bouwkundige kwaliteit van een<br />
woning en het kunnen aangeven welke invloed die heeft op de<br />
waarde.<br />
c. Specifieke kennis en vaardigheden Wet waardering onroerende zaken:<br />
- grondige kennis van de regels van de wet en de daarop berustende<br />
regelingen met betrekking tot de afbakening van een onroerende<br />
zaak alsmede van de jurisprudentie ter zake;<br />
- grondige kennis van de regels van de wet en de daarop berustende<br />
regelingen met betrekking tot de waardebepaling en de<br />
onderbouwing van de waarde alsmede van de jurisprudentie ter<br />
zake;<br />
- kennis van de procedures voor de behandeling van<br />
bezwaarschriften en beroepschriften in het kader van de wet;<br />
- het kunnen interpreteren van jurisprudentie en het kunnen<br />
toepassen van deze jurisprudentie bij de waardebepaling van<br />
woningen in concrete situaties;<br />
- het volgens de regels van de wet en de daarop berustende<br />
regelingen kunnen afbakenen van een onroerende zaak in het kader<br />
van de wet;<br />
- het kunnen toepassen van de jurisprudentie met betrekking tot het<br />
afbakenen van een onroerende zaak in het kader van de wet;<br />
- het kunnen identificeren van een onroerende zaak in het kader van<br />
de wet aan de hand van de kadastrale aanduiding en de kadastrale<br />
oppervlakten;<br />
- het kunnen toepassen van een referentiestelsel in een<br />
waarderingsproject;<br />
- het kunnen organiseren van de eigen taxaties in een massaal<br />
waarderingsproject;<br />
- het kunnen beoordelen welke objectgegevens gebruikt moeten<br />
worden bij de bepaling en de onderbouwing van de vastgestelde<br />
waarde bij de uitvoering van een massaal waarderingsproject,<br />
66
FORMELE REGELGEVING<br />
4. UITVOERINGSREGELING VAKBEKWAAMHEIDSEISEN WET WOZ<br />
waarbij mogelijk gebruik gemaakt wordt van geautomatiseerde<br />
taxatie-ondersteuning;<br />
- het kunnen beschrijven van de kwaliteit van taxaties in de vorm van<br />
kwaliteitskengetallen en het hierover kunnen rapporteren aan de<br />
gemeente en aan de <strong>Waarderingskamer</strong>;<br />
- het ervoor kunnen zorgdragen dat alle elementen van het<br />
taxatieproces en alle categorieën woningen op enige wijze<br />
onderworpen zijn aan een kwaliteitscontrole;<br />
- het mede op basis van referentiemateriaal kunnen onderbouwen van<br />
de waardebepaling ten behoeve van een belanghebbende en<br />
eventueel ten behoeve van de rechter in belastingzaken.<br />
Artikel 3<br />
De vakbekwaamheidseisen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het<br />
besluit omvatten ten aanzien van taxateurs van andere onroerende zaken<br />
dan woningen kennis en vaardigheden op de in de onderdelen a, b en c<br />
omschreven terreinen.<br />
a. Algemene taxatietechnische kennis:<br />
- grondige kennis van de rechten die op een onroerende zaak kunnen<br />
rusten;<br />
- grondige kennis van de kadastrale registratie van onroerende zaken<br />
en de wijze waarop de kadastrale identificaties worden toegekend<br />
door het Kadaster;<br />
- grondige kennis van de omstandigheden die van belang zijn bij de<br />
totstandkoming van een transactie en de transactieprijs;<br />
- grondige kennis van de markt voor commercieel gebruikte<br />
onroerende zaken, zoals winkels, kantoren en bedrijfsruimten;<br />
- grondige kennis van de beschikbare methoden voor de<br />
waardebepaling van niet-woningen, met name de<br />
kapitalisatiemethode,<br />
vergelijkingsmethode,<br />
discounted-cash-flow-berekening en de gecorrigeerde-vervangingswaardeberekening;<br />
- grondige kennis van de noodzakelijke inhoud van een taxatierapport<br />
voor een niet-woning;<br />
- kennis van de economische factoren die van belang zijn voor de<br />
waarde van niet-woningen;<br />
- kennis van de kenmerken die de bouwkundige kwaliteit van een<br />
niet-woning beïnvloeden en van de instrumenten om deze<br />
kenmerken te beoordelen;<br />
- grondige kennis van de invloed van de bouwkundige kwaliteit op de<br />
waarde van een niet-woning.<br />
b. Praktijkvaardigheden taxeren onroerende zaken:<br />
- Het kunnen bepalen van de waarde in het economische verkeer van<br />
een niet-woning;<br />
67
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL I<br />
- het kunnen beoordelen of de prijs bedongen bij een<br />
verkooptransactie of een verhuurtransactie een redelijke indicatie<br />
geeft van de marktwaarde van de niet-woning;<br />
- het kunnen beoordelen welke objectgegevens relevant zijn voor de<br />
bepaling en de onderbouwing van de waarde van de niet-woning;<br />
- het aan de hand van marktgegevens met betrekking tot verkoop-,<br />
verhuur- en investeringsbeslissingen kunnen bepalen van een<br />
verschil in marktwaarde tussen twee vergelijkbare objecten;<br />
- het kunnen opstellen van een volledige onderbouwing van een<br />
taxatie van een niet-woning;<br />
- het kunnen beoordelen van de bouwkundige kwaliteit van een object<br />
en het kunnen aangeven welke invloed dit heeft op de waarde.<br />
c. Specifieke kennis en vaardigheden Wet waardering onroerende zaken:<br />
- grondige kennis van de regels van de wet en de daarop berustende<br />
regelingen met betrekking tot de afbakening van een onroerende<br />
zaak alsmede van de jurisprudentie ter zake;<br />
- grondige kennis van de regels van de wet en de daarop berustende<br />
regelingen met betrekking tot de waardebepaling en de<br />
onderbouwing van de waarde alsmede van de jurisprudentie ter<br />
zake;<br />
- kennis van de procedures voor de behandeling van<br />
bezwaarschriften en beroepschriften in het kader van de wet;<br />
- het kunnen interpreteren van jurisprudentie en het kunnen vertalen van<br />
deze jurisprudentie naar de waardebepaling van niet-woningen in<br />
concrete situaties;<br />
- het volgens de regels van de wet en de daarop berustende<br />
regelingen kunnen afbakenen van een onroerende zaak in het kader<br />
van de wet;<br />
- het kunnen toepassen van de jurisprudentie met betrekking tot het<br />
afbakenen van een onroerende zaak in het kader van de wet;<br />
- het kunnen identificeren van een onroerende zaak in het kader van<br />
de wet aan de hand van de kadastrale aanduiding en de kadastrale<br />
oppervlakten;<br />
- het kunnen bepalen van de vier elementen van een<br />
gecorrigeerde-vervangingswaardeberekening overeenkomstig de<br />
regelingen op basis van de wet;<br />
- het kunnen vergelijken van de gecorrigeerde vervangingswaarde<br />
met marktgegevens en het kunnen beoordelen welk<br />
waarderingsvoorschrift bepalend is voor de vast te stellen waarde in<br />
het kader van de wet;<br />
- het kunnen toepassen van bijzondere waarderingsvoorschriften;<br />
- het kunnen toepassen van een referentiestelsel in een<br />
waarderingsproject;<br />
- het kunnen beschrijven van de kwaliteit van taxaties in de vorm van<br />
kwaliteitskengetallen en het hierover kunnen rapporteren aan de<br />
gemeente en aan de <strong>Waarderingskamer</strong>;<br />
68
FORMELE REGELGEVING<br />
4. UITVOERINGSREGELING VAKBEKWAAMHEIDSEISEN WET WOZ<br />
- het ervoor kunnen zorgdragen dat alle elementen van het<br />
taxatieproces en alle categorieën niet-woningen op enige wijze<br />
onderworpen zijn aan een kwaliteitscontrole;<br />
- het mede op basis van referentiemateriaal kunnen onderbouwen van<br />
de waardebepaling ten behoeve van een belanghebbende en<br />
eventueel ten behoeve van de rechter in belastingzaken.<br />
Artikel 4<br />
Degenen die de waardebepaling ingevolge de wet uitvoeren, moeten<br />
uiterlijk 1 januari 1999 voldoen aan de in de artikel 2 en 3 genoemde<br />
vakbekwaamheidseisen.<br />
Artikel 5<br />
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de<br />
dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt<br />
terug tot en met 1 januari <strong>1995</strong>.<br />
Artikel 6<br />
Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling<br />
vakbekwaamheidseisen Wet waardering onroerende zaken.<br />
De Staatssecretaris van Financiën,<br />
W.A. Vermeend<br />
69
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL I<br />
4.2 Toelichting<br />
Artikel 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken (Stb.<br />
1994, 874), hierna Wet WOZ, bepaalt dat bij of krachtens algemene<br />
maatregel van bestuur regels worden gesteld voor de onderbouwing en<br />
de uitvoering van de waardebepaling. In het Uitvoeringsbesluit<br />
onderbouwing en uitvoering waardebepaling Wet waardering onroerende<br />
zaken (Stb. 1994, 954) is in artikel 2, tweede lid, neergelegd dat de<br />
vakbekwaamheidseisen die worden gesteld aan degenen die de<br />
waardebepaling uitvoeren, bij ministeriële regeling worden vastgesteld. De<br />
onderhavige ministeriële regeling strekt daartoe. De vakbekwaamheidseisen<br />
zijn geformuleerd door de <strong>Waarderingskamer</strong>; de<br />
regeling is voorts opgesteld in overleg met het Ministerie van<br />
Economische Zaken.<br />
De regeling bevat in de artikelen 2 en 3 bepalingen omtrent de eisen<br />
waaraan de taxateurs die de waardebepaling in het kader van de Wet<br />
WOZ uitvoeren, wat kennis en inhoudelijke vaardigheden betreft, dienen<br />
te voldoen.<br />
De vakbekwaamheidseisen voor taxateurs in het kader van de Wet WOZ<br />
vertonen sterke overeenkomst met de vakbekwaamheidseisen die aan<br />
andere taxateurs van onroerende zaken worden gesteld. Dit ligt voor de<br />
hand omdat ook de aard van de werkzaamheden voor een belangrijk deel<br />
overeenkomen. Bij de taxatiewerkzaamheden in het kader van de Wet<br />
WOZ kunnen, evenals bij de taxaties voor de<br />
onroerende-zaakbelastingen, makelaars en beëdigd taxateurs worden<br />
betrokken. Deze inzet van plaatselijke makelaars in een waarderingsproject<br />
van een gemeente kan van groot belang zijn voor de aansluiting op<br />
de lokale markt.<br />
Uit de in de regeling opgenomen vakbekwaamheidseisen komt duidelijk<br />
naar voren dat de taxateur Wet WOZ marktkennis moet hebben om<br />
transacties te kunnen beoordelen en te kunnen verwerken in de<br />
waardebepaling van individuele objecten. Deze vaardigheden zijn volledig<br />
vergelijkbaar met de vakbekwaamheidseisen die gesteld worden aan een<br />
makelaar of een beëdigd taxateur.<br />
Naast de taxatievaardigheden van makelaars en taxateurs dient de<br />
WOZ-taxateur te beschikken over vaardigheden die meer specifiek<br />
samenhangen met de uitvoering van de Wet WOZ. De taxateur zal kennis<br />
moeten hebben met betrekking tot de specifieke onderwerpen van de Wet<br />
WOZ, zoals "referentiesystemen en kwaliteitsbewaking",<br />
"objectafbakening" en "juridische procedures en onderbouwing taxaties".<br />
In de artikelen 2 en 3 zijn de vereiste vaardigheden van de taxateurs<br />
daarom in drie onderdelen uitgesplitst. De onderdelen a en b betreffen de<br />
70
FORMELE REGELGEVING<br />
4. UITVOERINGSREGELING VAKBEKWAAMHEIDSEISEN WET WOZ<br />
algemene taxatietechnische kennis en praktijkvaardigheden; deze zijn<br />
gebruikelijk voor alle categorieën taxateurs. Onderdeel c is specifiek voor<br />
de WOZ-taxateur.<br />
In de regeling is bij de beschrijving van de vaardigheden onderscheid<br />
gemaakt tussen de taxateur woningen (artikel 2) en de taxateur<br />
niet-woningen (artikel 3). Bij de taxateur woningen ligt het accent meer op<br />
de massaliteit van het waardebepalingsproject en daarom op het gebruik<br />
van referentiesystemen en geautomatiseerde hulpmiddelen. Voor de<br />
taxateur niet-woningen ligt het accent sterker op de verschillende<br />
taxatiemethoden in verband met de grotere diversiteit van de te taxeren<br />
objecten.<br />
De gemeenten dienen in het door hen op grond van artikel 3 van het<br />
Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering waardebepaling in te<br />
dienen plan van aanpak aan te geven hoeveel van de bij de<br />
waardebepaling in te zetten taxateurs aan de eisen voldoen. De<br />
beoordeling of de taxateurs aan de eisen voldoen, berust bij de<br />
gemeenten. Zij zijn immers in eerste instantie verantwoordelijk voor een<br />
goede uitvoering van de Wet WOZ.<br />
Omdat de algemene, theoretische en praktische taxatie-eisen (onderdelen<br />
a en b van de artikelen 2 en 3) in belangrijke mate overeenstemmen met<br />
die welke gelden voor beëdigde taxateurs en makelaars, kunnen<br />
gemeenten ervan uitgaan dat degene die beëdigd is als makelaar of<br />
taxateur aan de eisen geformuleerd in deze onderdelen voldoet. De<br />
gemeente kan er tevens van uitgaan dat degene die beëdigd is als<br />
rentmeester, degene die in het bezit is van het diploma voor de<br />
makelaardij in onroerende goederen afgegeven door de Stichting Vakexamen<br />
Makelaardij in onroerende goederen SVM, en degene die in het<br />
bezit is van het diploma HEAO met de specialisatie makelaardij voldoet<br />
aan het theoretische deel van de algemene taxatie-eisen (onderdeel a van<br />
de artikelen 2 en 3). Ten slotte kan de gemeente ervan uitgaan dat<br />
degene die een afzonderlijke verklaring heeft van een Kamer van<br />
Koophandel dat de proeve van bekwaamheid omschreven in het Besluit<br />
vakbekwaamheid makelaars in onroerende goederen (Stb. 1972, 428)<br />
met goed gevolg is afgelegd, voldoet aan het praktische deel van de<br />
algemene taxatie-eisen (onderdeel b van de artikelen 2 en 3).<br />
Van het voldoen aan de in artikel 2, onderdeel c, dan wel artikel 3,<br />
onderdeel c, meer specifiek op de Wet WOZ gerichte eisen dient op<br />
andere wijze te blijken, daar er thans nog geen opleiding of toets is die is<br />
toegespitst op de aldaar gewenste kennis en vaardigheden. Naar<br />
verwachting zullen diverse opleidingsinstituten de benodigde lesstof gaan<br />
aanbieden. De <strong>Waarderingskamer</strong> zal ervoor zorgen dat er een vorm van<br />
toetsing voor deze opleidingen komt. De taxateur die deze toetsing met<br />
goed gevolg heeft afgelegd, wordt geacht te voldoen aan de eisen<br />
71
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL I<br />
specifiek voor de Wet WOZ zoals geformuleerd in de onderdelen c van de<br />
artikelen 2 en 3.<br />
Artikel 4 van deze regeling voorziet in een overgangsregeling om<br />
taxateurs de gelegenheid te bieden hun vaardigheden met de gestelde<br />
eisen in overeenstemming te brengen. Deze overgangsregeling loopt tot 1<br />
januari 1999. Dit betekent dat met ingang van 1 januari 1999 taxateurs die<br />
onder verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en<br />
wethouders belast zijn met de waardebepaling van onroerende zaken,<br />
aan de in de artikelen 2 en 3 gestelde eisen met betrekking tot de<br />
inhoudelijke vaardigheden moeten voldoen.<br />
De Staatssecretaris van Financiën,<br />
W.A. Vermeend<br />
72
FORMELE REGELGEVING<br />
5. UITVOERINGSREGELING UITGEZONDERDE OBJECTEN WET WOZ<br />
5. UITVOERINGSREGELING UITGEZONDERDE OBJECTEN<br />
WET WAARDERING ONROERENDE ZAKEN<br />
5.1 Tekst van de regeling van 23 december 1994 1<br />
De Staatssecretaris van Financiën,<br />
Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van<br />
Binnenlandse Zaken A.G.M. van de Vondervoort;<br />
Gelet op artikel 18, derde lid, van de Wet waardering onroerende zaken;<br />
Besluit:<br />
Artikel 1<br />
Deze regeling geeft uitvoering aan artikel 18, derde lid, van de Wet<br />
waardering onroerende zaken.<br />
Artikel 2<br />
Bij de bepaling van de waarde worden buiten aanmerking gelaten:<br />
a. ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde<br />
cultuurgrond;<br />
b. één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet<br />
van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed met uitzondering<br />
van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;<br />
c. natuurterreinen waaronder mede worden verstaan duinen,<br />
heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die beheerd<br />
worden door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke<br />
zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon<br />
ten doel stellen;<br />
d. openbare land- en vaarwegen en banen voor openbaar vervoer per rail,<br />
een en ander met inbegrip van kunstwerken;<br />
e. tot de onroerende zaak behorende, daaraan al dan niet aard- of<br />
nagelvast verbonden werktuigen welke verwijderd kunnen worden met<br />
behoud van hun waarde als zodanig en niet op zichzelf als gebouwde<br />
eigendommen zijn aan te merken.<br />
Artikel 3<br />
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari <strong>1995</strong>.<br />
1<br />
De regeling is gepubliceerd in de Staatscourant van 30 december 1994, nummer 252<br />
73
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL I<br />
Artikel 4<br />
De regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling uitgezonderde<br />
objecten Wet Waardering onroerende zaken.<br />
De Staatssecretaris van Financiën,<br />
W.A. Vermeend<br />
74
FORMELE REGELGEVING<br />
5. UITVOERINGSREGELING UITGEZONDERDE OBJECTEN WET WOZ<br />
5.2 Toelichting<br />
Op grond van de Wet Waardering onroerende zaken (Stb. 1994, 874)<br />
waarderen gemeenten in beginsel alle onroerende zaken ten behoeve van<br />
de heffing van verschillende belastingen. De door de gemeenten<br />
vastgestelde waarden worden verstrekt aan de afnemers, te weten het<br />
Rijk, de waterschappen en de gemeenten zelf. Er zijn echter onroerende<br />
zaken waarvan de waarde voor geen van de afnemers van belang is<br />
omdat die objecten niet in de heffing van belasting wordt betrokken.<br />
Materieel gaat het daarbij om de in de desbetreffende heffingswetten<br />
opgenomen vrijstellingen.<br />
Artikel 18, derde lid, van de Wet waardering onroerende zaken geeft de<br />
bevoegdheid bij ministeriële regeling regels te stellen om die onroerende<br />
zaken of onderdelen daarvan bij de waardebepaling buiten aanmerking te<br />
laten. De onderhavige regeling strekt daartoe.<br />
In artikel 2 zijn de onroerende zaken opgesomd waarvan de waarde niet<br />
bepaald hoeft te worden. Artikel 220d van de Gemeentewet (Stb. 1994,<br />
762), het artikel waarin de onroerende zaken staan genoemd waarvan de<br />
waarde buiten de heffingsmaatstaf blijft voor de<br />
onroerende-zaakbelastingen, is als uitgangspunt genomen.<br />
Getoetst is of die zaken ook voor de waterschappen of het Rijk zonder<br />
belang voor de belastingheffing zijn. Voor de in artikel 2 genoemde zaken<br />
is dat het geval.<br />
De Staatssecretaris van Financiën<br />
W.A. Vermeend<br />
75
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
76
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
DEEL II<br />
TOELICHTING DOOR DE WAARDERINGSKAMER<br />
Plan van aanpak<br />
Marktinformatie<br />
Uitvoering waardebepaling<br />
Onderbouwing taxatie<br />
Rapportage kwaliteitsanalyses<br />
Vakbekwaamheidseisen taxateurs<br />
77
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
78
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
1. PLAN VAN AANPAK<br />
1. PLAN VAN AANPAK<br />
Het plan van aanpak vormt een belangrijk element in het toezicht door de<br />
<strong>Waarderingskamer</strong> op de uitvoering van de waardebepaling. Voordat een<br />
gemeente begint met de uitvoering van de waardebepaling, brengt zij de<br />
<strong>Waarderingskamer</strong> op de hoogte van de gekozen aanpak. Dit geschiedt op een<br />
min of meer gestandaardiseerde wijze in de vorm van een plan van aanpak.<br />
De verplichting tot het indienen van een plan van aanpak is opgenomen in artikel<br />
2 en in bijlage 1 bij de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet<br />
waardering onroerende zaken. In deze regeling zijn richtlijnen opgenomen voor<br />
het tijdstip waarop het plan van aanpak wordt ingediend en voor de minimale<br />
inhoud van een plan van aanpak.<br />
In dit onderdeel van de <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> wordt hoofdzakelijk een<br />
nadere toelichting gegeven op het formulier zoals dit in de bijlage bij de<br />
uitvoeringsregeling is opgenomen. Hierbij wordt aangegeven welke aspecten de<br />
gemeente eventueel afzonderlijk in een toelichting bij het plan van aanpak<br />
behandelt.<br />
1.1 Moment indienen plan van aanpak<br />
De <strong>Waarderingskamer</strong> spreekt tijdig met elke gemeente af op welk<br />
moment de gemeente het plan van aanpak indient bij de <strong>Waarderingskamer</strong>.<br />
Het moment waarop een gemeente een plan van aanpak indient, is<br />
afhankelijk van de totale looptijd van het waarderingsproject. Het plan van<br />
aanpak wordt echter uiterlijk negen maanden voor het begin van het<br />
tijdvak waarvoor de waarde wordt vastgesteld, ingediend. Bij latere<br />
indiening en een latere start van het waarderingsproject wordt de<br />
beschikbare tijd voor het uitvoeren van het project te kort. Het plan van<br />
aanpak kan ook al bijvoorbeeld een jaar voor de waardepeildatum (dus<br />
drie jaar voor het begin van het tijdvak) worden ingediend als het<br />
waarderingsproject dan wordt gestart.<br />
De gemeenten kunnen direct na het indienen van het plan van aanpak<br />
beginnen met de uitvoering van het waarderingsproject.<br />
Bij gemeenten die de uitvoering van het waarderingsproject uitbesteden<br />
zal het moment van indienen van het plan van aanpak doorgaans direct<br />
gekoppeld zijn aan de opdrachtverstrekking aan een taxatiebureau. De<br />
offerte van het bedrijf waaraan de opdracht wordt verstrekt, kan in deze<br />
gevallen als plan van aanpak worden ingediend, mits de inhoud voldoet<br />
aan de gestelde richtlijnen.<br />
Voor gemeenten die de waardering zelf uitvoeren als een min of meer<br />
continue activiteit, is het bepalen van een logisch moment waarop het<br />
plan van aanpak wordt ingediend, minder duidelijk. Ook met deze<br />
79
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
gemeenten zal de <strong>Waarderingskamer</strong> afspreken op welk moment het plan<br />
van aanpak wordt ingediend. Hierbij kan bijvoorbeeld gestreefd worden<br />
naar het indienen van het plan van aanpak voor de waardepeildatum.<br />
1.2 Formulier en toelichting plan van aanpak<br />
Het formulier kwantitatieve gegevens plan van aanpak dient door de<br />
gemeente volledig ingevuld te worden. Bij dit formulier geeft de gemeente<br />
een toelichting. Deze toelichting bij het plan van aanpak is meer dan<br />
alleen een toelichting op het ingevulde formulier. In de toelichting komen<br />
ook elementen naar voren waaraan in het formulier geen aandacht<br />
besteed is. Alle elementen die van belang zijn voor een goed inzicht in de<br />
aanpak van een waarderingsproject dienen volgens de<br />
Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende<br />
zaken in de toelichting aan de orde te worden gesteld. Hieronder worden<br />
mogelijke onderwerpen voor behandeling in de toelichting aangegeven.<br />
Daarbij worden tevens enkele rubrieken van het formulier voor het plan<br />
van aanpak nog verduidelijkt.<br />
1. Algemene onderwerpen plan van aanpak<br />
Op het formulier wordt vermeld op welke datum het plan van aanpak<br />
door de gemeente is vastgesteld en door wie (de gemeenteraad, het<br />
college van burgemeester en wethouders, de aangewezen<br />
ambtenaar). Ook wordt op het formulier aangegeven wie namens de<br />
gemeente als contactpersoon zal optreden voor de<br />
<strong>Waarderingskamer</strong> met betrekking tot dit waarderingsproject. Van<br />
deze persoon wordt het volledige (werk)adres gegeven.<br />
2. Omvang en complexiteit van waarderingsproject<br />
Bij de aanduiding van de omvang van het waarderingsproject worden<br />
in het formulier vier categorieën onderscheiden. Deze categorieindeling<br />
vormt een minimum indeling. Een gemeente kan bijvoorbeeld<br />
op basis van een gebruikscodering uit de eigen registratie bij de<br />
uitwerking van het plan van aanpak een meer gedetailleerde telling<br />
vermelden, zolang uit deze telling de indeling in de vier<br />
hoofdcategorieën maar herleid kan worden.<br />
In de toelichting bij het plan van aanpak geeft de gemeente aan wat<br />
verstaan wordt onder de verschillende categorieën. Dit betekent<br />
bijvoorbeeld een definitie van de begrippen woningen repetitiebouw,<br />
woningen overig/individueel, courante niet-woningen en incourante<br />
objecten.<br />
Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen courante en<br />
incourante niet-woningen. In het verleden werd het begrip incourant<br />
wel gebruikt bij de toepassing van het waarderingsvoorschrift voor de<br />
gecorrigeerde vervangingswaarde. Nu de gecorrigeerde<br />
80
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
1. PLAN VAN AANPAK<br />
vervangingswaarde het waarderingsvoorschrift vormt voor alle nietwoningen<br />
(met uitzondering van rijksmonumenten) waarbij de<br />
gecorrigeerde vervangingswaarde hoger is dan de waarde in het<br />
economische verkeer, kan het begrip incourant niet meer op deze<br />
wijze worden gebruikt.<br />
Bij het weergeven van aantallen in het plan van aanpak, moet bij de<br />
begrippen courant en incourant gekeken worden naar de beschikbaarheid<br />
van marktinformatie. Onder courante niet-woningen vallen in<br />
ieder geval kantoren, winkels en agrarische objecten. Onder<br />
incourante objecten vallen in ieder geval bijzondere objecten als<br />
ziekenhuizen en procesinstallaties. De indeling van andere soorten<br />
niet-woningen in één van beide groepen gebeurt door de gemeente.<br />
In de toelichting bij het plan van aanpak kan dit nader worden<br />
aangegeven.<br />
Indien binnen een gemeente specifieke objecten of categorieën<br />
objecten in bijzondere mate bepalend zijn voor de complexiteit van het<br />
waarderingsproject, wordt deze categorie en de omvang van de<br />
categorie aangegeven. Een luchthaven, een belangrijk industrieel<br />
complex binnen een relatief kleine gemeente, een grootschalig<br />
recreatie-object en dergelijke worden dan in de toelichting bij het plan<br />
van aanpak genoemd. Als een bijzondere categorie objecten wordt<br />
bijvoorbeeld in de toelichting bij een plan van aanpak aandacht<br />
besteed aan agrarische objecten, relatief omvangrijke bouwactiviteiten,<br />
en dergelijke.<br />
De aantallen en de waarden die in de vragen en de antwoorden<br />
worden genoemd, hebben betrekking op de gegevens die gebruikt<br />
worden voor het belastingjaar waarin het plan van aanpak wordt ingediend.<br />
Dit betekent dat de waardegegevens betrekking hebben op de<br />
voorgaande waardering.<br />
Naast de gegevens in het formulier wordt in de toelichting, indien<br />
relevant, aandacht besteed aan specifieke plaatsgebonden situaties<br />
die naar het oordeel van de gemeente van invloed zijn op de omvang<br />
dan wel complexiteit van het waarderingsproject. Hierbij wordt<br />
bijvoorbeeld het aantal objecten waarbij een erfpachtsrecht van<br />
toepassing is, aangeduid. Ook worden specifieke problemen in het<br />
kader van bodemverontreiniging, bodemsanering of ingrijpende<br />
wijzigingen van bestemmingsplannen vermeld.<br />
3. Betrokkenen bij uitvoering<br />
In het formulier wordt gevraagd naar de totale omvang van het<br />
waarderingsproject in de vorm van het aantal taxatiedagen of taxatiemaanden.<br />
Bij uitbesteding van de taxatiewerkzaamheden zal<br />
meestal opgave in taxatiedagen plaatsvinden. Bij werkzaamheden<br />
81
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
door taxateurs in dienst van de gemeente zelf ligt wellicht het<br />
vermelden van (full-time) maanden meer voor de hand. Onder deze<br />
inzet worden alle activiteiten gerekend die van belang zijn voor de<br />
waardebepaling. De inzet omvat daarmee de projectleiding, de<br />
eigenlijke taxaties, de (technische) werkvoorbereiding en de<br />
gegevensverwerking. Activiteiten voor de waardebepaling in het kader<br />
van mutaties en andere tussentijdse taxaties worden hierbij niet<br />
meegenomen.<br />
In de toelichting bij het plan van aanpak wordt een toelichting gegeven<br />
op de verhouding tussen de inzet (totaal aantal dagen/maanden) van<br />
taxateurs in het project en de complexiteit van het waarderingsproject.<br />
Bij de vraag naar de vakbekwaamheidseisen wordt het verband<br />
gelegd met de vakbekwaamheidseisen voor taxateurs zoals die zijn<br />
geformuleerd in de Uitvoeringsregeling vakbekwaamheidseisen<br />
Wet waardering onroerende zaken. In het formulier wordt volstaan<br />
met het aangeven van het aantal taxateurs dat voldoet aan deze<br />
vakbekwaamheidseisen. De gemeente kan eventueel ook in de<br />
toelichting aangeven welke taxateurs betrokken zijn en welke kennis<br />
en ervaring deze taxateurs hebben. Als toelichting op het aantal<br />
taxateurs dat voldoet aan de vakbekwaamheidseisen kan bijvoorbeeld<br />
worden ingegaan op de taakverdeling tussen eventuele werkvoorbereiders<br />
en taxateurs.<br />
4. Beschikbare objectgegevens<br />
In de vraagstelling wordt aangesloten bij de definitie van gegevens in<br />
het Stuf-WOZ en de eisen waaraan het taxatieverslag in ieder geval<br />
moet voldoen die zijn vastgelegd in de Uitvoeringsregeling instructie<br />
waardebepaling Wet waardering onroerende zaken. Bij de<br />
beantwoording kan alleen met "ja" volstaan worden, indien voor alle<br />
objecten binnen de categorie alle genoemde gegevens beschikbaar<br />
zijn.<br />
Indien bij één van de vragen in het formulier "nee" wordt aangegeven,<br />
wordt in de toelichting bij het plan van aanpak aangegeven welke<br />
gegevens ontbreken en voor welke objecten dit geldt. Tevens wordt<br />
aangegeven op welke wijze de ontbrekende gegevens gedurende het<br />
waarderingsproject worden verzameld en verwerkt.<br />
In de toelichting bij het plan van aanpak kan de gemeente eventueel<br />
nader aangeven over welke gegevens de gemeente beschikt en in<br />
welke vorm. De beschikbare gegevens zullen in veel gemeenten ook<br />
gegevens omvatten die niet in het Stuf-WOZ of het taxatieverslag als<br />
minimaal noodzakelijke gegevensset zijn vastgelegd.<br />
82
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
1. PLAN VAN AANPAK<br />
5. Beschikbare marktgegevens<br />
In het formulier wordt alleen een globale indicatie gegeven van het<br />
aantal marktgegevens dat beschikbaar is. Voor het inschatten van de<br />
woningmarkt binnen de gemeente wordt gevraagd het aantal<br />
woningen binnen de gemeente onder te verdelen in "eigen-woningen"<br />
en huurwoningen. Verder wordt een globale indicatie gevraagd van<br />
het aantal transacties per jaar voor de in het formulier genoemde<br />
categorieën. Er wordt bij de beoordeling van het plan van aanpak van<br />
uitgegaan dat deze transactiegegevens beschikbaar en bruikbaar zijn<br />
voor de waardebepaling uitgaande van de verplichtingen omtrent de<br />
marktinformatie in de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling<br />
Wet waardering onroerende zaken.<br />
Uit de kwantitatieve gegevens in het formulier blijkt een verhouding<br />
tussen het aantal marktgegevens en het aantal te taxeren courante<br />
objecten. Indien sprake is van een bijzondere verdeling van de<br />
transacties over de te taxeren objecten, waardoor voor sommige<br />
(courante) objecten geen of (te) weinig marktinformatie bestaat, wordt<br />
dit in de toelichting aangegeven. Als bijvoorbeeld binnen één buurt<br />
marktinformatie ontbreekt, heeft dit invloed op de aanpak van het<br />
waarderingsproject en dit moet in het plan van aanpak tot uitdrukking<br />
komen. Op overeenkomstige wijze moet in de toelichting bij het plan<br />
van aanpak in voorkomende gevallen worden aangegeven dat een<br />
belangrijk deel van de marktinformatie niet overeenstemt met de<br />
waarderingsvoorschriften (onbezwaard en vrij opleverbaar).<br />
Er moet in het plan van aanpak worden verklaard dat er sprake is van<br />
continue verzameling, verwerking en registratie van marktgegevens,<br />
zoals bedoeld in de uitvoeringsregeling. Er is sprake van continue<br />
verwerking, wanneer de marktgegevens wekelijks, maandelijks of<br />
uiterlijk eenmaal per kwartaal worden verwerkt. De (continue)<br />
verwerking van marktgegevens behoeft niet plaats te vinden door de<br />
gemeente, maar kan ook gebeuren door een taxatiebureau.<br />
Voor courante niet-woningen bestaat de marktinformatie vaak uit<br />
huurprijzen. Daarom wordt inzicht gevraagd in het globale aantal<br />
huurprijzen waarover in het kader van dit waarderingsproject beschikt<br />
kan worden voor de waardebepaling van courante niet-woningen.<br />
Overeenkomstig de randvoorwaarden voor de marktinformatie hangt<br />
dit aantal af van het aantal gebruikersmutaties bij de courante nietwoningen.<br />
Omdat de huurprijzen informatie moeten geven over de<br />
markt rondom de peildatum, wordt gevraagd naar het aantal bekende<br />
huurprijzen. Het gaat hierbij om huurprijzen die recent tot stand zijn<br />
gekomen.<br />
83
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
Indien sprake is van bijzondere categorieën objecten binnen de<br />
gemeente, wordt aangegeven op welke wijze voor deze objecten,<br />
bijvoorbeeld door middel van een branche-onderzoek, een regionale<br />
marktanalyse of het gebruik van landelijke marktgegevens,<br />
marktinformatie wordt verzameld.<br />
6. Referentiemateriaal<br />
Voor de vier in het formulier genoemde categorieën objecten wordt<br />
summier aangegeven welk referentiemateriaal wordt gebruikt en op<br />
welke wijze de individuele taxatie aansluit op dit referentiemateriaal.<br />
De omschrijving kan de vorm hebben van een aantal trefwoorden.<br />
Hierbij kan bijvoorbeeld sprake zijn van fysieke referentiewoningen,<br />
waarvan een recente verkoopprijs is gecontroleerd. Individuele<br />
woningen die getaxeerd worden, verwijzen naar één of meerdere van<br />
deze fysieke referentiewoningen. Ook kan bijvoorbeeld bij nietwoningen<br />
sprake zijn van bepaalde waarde-kengetallen bij<br />
objectkenmerken (bijvoorbeeld grondprijzen) of kan sprake zijn van<br />
bandbreedten (huurwaarden per vierkante meter).<br />
De beknopte weergave van het referentiemateriaal kan ook worden<br />
gegeven door een beschrijving van het systeem voor<br />
geautomatiseerde prognosticering van de waarde dat eventueel wordt<br />
gebruikt. In deze beschrijving wordt in ieder geval aangegeven hoe<br />
een geprognosticeerde waarde kan worden onderbouwd met<br />
beschikbare gegevens over de lokale markt.<br />
In het formulier wordt in enkele woorden aangegeven welk<br />
referentiemateriaal wordt opgesteld en gebruikt voor de<br />
waardebepaling. In de toelichting wordt door de gemeente<br />
aangegeven op welke wijze de gehanteerde taxatiemethodiek<br />
garandeert dat de individuele taxaties aansluiten op dit referentiemateriaal.<br />
7. Toegepaste taxatiemethodieken<br />
Het opnemen van de volledige taxatie-instructies in het plan van<br />
aanpak is weinig zinvol, omdat in de praktijk slechts een beperkt<br />
aantal verschillende taxatie-instructies gehanteerd zal worden. Dit<br />
betreft de taxatie-instructies van bijvoorbeeld de grote<br />
gespecialiseerde taxatie-adviesbureaus, van grote gemeenten of van<br />
branche-organisaties op het terrein van taxatie van onroerende zaken.<br />
Door het aangeven van de titel van het document (of de documenten)<br />
waarin de taxatie-instructies aan de taxateurs zijn vastgelegd, de<br />
instantie die dit document heeft vastgesteld en het jaar waarin dat<br />
gebeurd is, kan de <strong>Waarderingskamer</strong> altijd een exemplaar van deze<br />
taxatie-instructies opvragen, indien zij niet reeds hierover beschikt.<br />
84
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
1. PLAN VAN AANPAK<br />
Een gemeente kan natuurlijk ook zelf de taxatie-instructies vastgelegd<br />
hebben in een rapport. Indien geen afzonderlijke schriftelijke<br />
instructies worden gegeven aan de taxateur, dan wordt in de<br />
toelichting omschreven welke werkwijze wordt gehanteerd en welke<br />
opdrachten aan de taxateurs worden gegeven.<br />
8. Planning werkzaamheden<br />
Met name de momenten waarop de verslagen over de kwaliteit van de<br />
referentietaxaties en van alle taxaties gereed zijn, zijn van groot<br />
belang voor de planning van het toezicht door de <strong>Waarderingskamer</strong>.<br />
Als moment wordt aangegeven de datum waarop deze verslagen naar<br />
verwachting beschikbaar zijn voor de <strong>Waarderingskamer</strong>.<br />
De <strong>Waarderingskamer</strong> zal de planning van haar activiteiten in het<br />
kader van het toezicht afstemmen op de door de gemeente genoemde<br />
momenten. Indien de genoemde verslagen niet op tijd beschikbaar<br />
zijn, kan de <strong>Waarderingskamer</strong> contact opnemen met de betreffende<br />
gemeente.<br />
Indien sprake is van een planning waarbij voor bepaalde deelgebieden<br />
binnen de gemeente of voor bepaalde categorieën objecten duidelijk<br />
verschillende momenten relevant zijn, wordt dit in de toelichting<br />
aangegeven.<br />
9. Interne controle<br />
Hier wordt aangegeven wie of welke instantie verantwoordelijk is voor<br />
de interne controle van de kwaliteit van de waardebepaling en de<br />
rapportage hierover aan het gemeentebestuur. Dit kan een persoon,<br />
afdeling of werkgroep binnen de gemeente zijn, maar dit kan ook een<br />
derde zijn (bijvoorbeeld een waterschap of een particulier bureau). De<br />
uitvoering van deze interne controle zal vaak gekoppeld zijn aan de<br />
verslagen over de kwaliteitsanalyses van de referentiegegevens en de<br />
kwaliteitsanalyses van de taxaties.<br />
Indien sprake is van een duidelijk systeem van kwaliteitsbewaking<br />
binnen de uitvoering van het project, wordt dit systeem in de<br />
toelichting omschreven. Het toezicht door de <strong>Waarderingskamer</strong> kan<br />
dan op dit systeem worden afgestemd. Een dergelijk systeem kan een<br />
interne kwaliteitscontrole zijn binnen de gemeente, terwijl de<br />
waardebepaling zelf wordt uitbesteed. Er kan ook sprake zijn van<br />
uitbesteding van de kwaliteitscontrole aan een andere partij dan<br />
degene die de waardebepaling uitvoert.<br />
10. Voorlichting aan belastingplichtigen<br />
85
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
De manier waarop de gemeente invulling geeft aan de voorlichting<br />
aan de belastingplichtigen verdient aandacht in het plan van aanpak.<br />
Dit is uitdrukkelijk aangegeven in de toelichting bij de<br />
Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering<br />
onroerende zaken. In de kwaliteitskenmerken die de <strong>Waarderingskamer</strong><br />
onderscheidt, is de zorgvuldigheid en de openbaarheid van de<br />
gegevens als kenmerk naar voren gebracht. Daarom is het belangrijk<br />
dat de gemeente hieraan invulling geeft door een goed voorlichtingsbeleid.<br />
Omdat de manier waarop de voorlichting wordt gegeven<br />
sterk kan verschillen, is het niet mogelijk om dit onderwerp in de<br />
gestandaardiseerde gegevens van het plan van aanpak (het formulier)<br />
tot uitdrukking te brengen. De instrumenten die de gemeente voor de<br />
voorlichting hanteert, zijn in sterke mate afhankelijk van de lokale<br />
situatie, het voorlichtingsbeleid en de voorlichtingsinstrumenten (lokale<br />
krant, huis-aan-huis-bladen, speciale belastingkrant, etcetera) van de<br />
gemeente in het algemeen.<br />
Naast de hierboven genoemde onderwerpen kunnen op initiatief van de<br />
gemeente andere onderwerpen in het plan van aanpak worden<br />
behandeld. Gemeenten die het waarderingsproject (voor een belangrijk<br />
deel) uitbesteden, kunnen bijvoorbeeld alle aspecten omtrent de<br />
uitbesteding (projectverantwoordelijkheid, prijsafspraken) in het plan van<br />
aanpak (laten) verwerken. Hierdoor kan de gemeente op basis van één<br />
document zowel beslissingen nemen over de uitbesteding als over het<br />
plan van aanpak dat aan de <strong>Waarderingskamer</strong> wordt gezonden.<br />
1.3 Gebruik plan van aanpak<br />
Bij het vaststellen van de inhoud van het plan van aanpak moet aandacht<br />
besteed worden aan de twee functies die het plan van aanpak heeft:<br />
- het plan van aanpak moet nuttig zijn voor de gemeente voor<br />
bijvoorbeeld besluitvorming met betrekking tot het waarderingsproject<br />
(bijvoorbeeld opdrachtverlening aan een taxatie-adviesbureau) of voor<br />
de coördinatie van de uitvoering (bijvoorbeeld voortgangscontrole);<br />
- het plan van aanpak moet de <strong>Waarderingskamer</strong> de benodigde<br />
informatie geven om te beoordelen of de gekozen aanpak geëigend is<br />
voor het betreffende waarderingsproject (bijvoorbeeld voldoende<br />
objectkenmerken bekend) en voor de planning van de volgende elementen<br />
in de procedure van het toezicht (bijvoorbeeld contactpersoon<br />
en planning).<br />
Gezien het eerste element ligt het bij gemeenten die (een belangrijk deel<br />
van) de uitvoering van de waardebepaling uitbesteden, voor de hand dat<br />
een offerte direct in de vorm van een plan van aanpak wordt uitgewerkt.<br />
Het plan van aanpak vormt het eerste element binnen de procedure voor<br />
het toezicht op de uitvoering van de waardering. De andere elementen<br />
86
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
1. PLAN VAN AANPAK<br />
binnen de procedure voor het toezicht betreffen de kwaliteitsanalyses<br />
door de gemeenten (artikel 7 Uitvoeringsregeling instructie<br />
waardebepaling Wet waardering onroerende zaken en hoofdstuk 5 van<br />
deel II van deze <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong>) en de controles ter plaatse.<br />
De controles ter plaatse worden in opdracht van de <strong>Waarderingskamer</strong><br />
uitgevoerd door de taxateurs van de eenheden Registratie en Successie<br />
van de Belastingdienst en leiden tot een rapport van bevindingen dat naar<br />
de <strong>Waarderingskamer</strong> gaat. De <strong>Waarderingskamer</strong> draagt er zorg voor<br />
dat de betreffende gemeente een kopie krijgt van het rapport van<br />
bevindingen.<br />
De <strong>Waarderingskamer</strong> gaat uit van repressief toezicht. Dit betekent dat<br />
het plan van aanpak niet wordt goedgekeurd of afgekeurd door de<br />
<strong>Waarderingskamer</strong>. De gemeenten krijgen geen directe inhoudelijke<br />
terugmelding van de <strong>Waarderingskamer</strong>. Zij kunnen direct na de verzending<br />
van het plan van aanpak aanvangen met de uitvoering van de<br />
waardebepaling. De <strong>Waarderingskamer</strong> gebruikt het door de gemeente<br />
ingediende plan van aanpak voor de planning van de vervolgstappen in<br />
het kader van het toezicht. Indien na bestudering van het plan van aanpak<br />
door de <strong>Waarderingskamer</strong> problemen bij de beoogde aanpak worden<br />
voorzien, kan de <strong>Waarderingskamer</strong> direct na het indienen van een plan<br />
van aanpak nadere vragen formuleren of een taxateur van de eenheden<br />
Registratie en Successie verzoeken contact op te nemen met een<br />
gemeente. Dit contact kan leiden tot het opvragen van meer informatie<br />
over de beoogde aanpak, waardoor de bij de <strong>Waarderingskamer</strong><br />
bestaande vrees kan worden weggenomen, of tot een bijstelling van de<br />
aanpak door de gemeente.<br />
87
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
2. MARKTINFORMATIE<br />
2.1 Randvoorwaarden beschikbare marktinformatie<br />
De verplichting tot het continu verzamelen, analyseren en registreren van<br />
marktgegevens is opgenomen in artikel 3 van de Uitvoeringsregeling<br />
instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken. Deze<br />
continue verwerking van marktgegevens moet waarborgen dat bij het<br />
waarderingsproject wordt aangesloten op het marktniveau. Deze<br />
marktinformatie speelt een belangrijke rol bij de taxatie, bij de<br />
onderbouwing van taxaties, bij het verschaffen van informatie aan<br />
belanghebbenden en bij het behandelen van bezwaarschriften en<br />
beroepsprocedures. De marktinformatie vormt daarmee de basis voor het<br />
waarderingsproject.<br />
De in de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering<br />
onroerende zaken opgenomen verplichting moet leiden tot de volgende<br />
geregistreerde en voor de waardebepaling beschikbare marktinformatie:<br />
1. De transactiegegevens (objectaanduiding (alle betrokken kadastrale<br />
nummers), datum transport en transactieprijs) van het Kadaster. Waar<br />
mogelijk worden ontbrekende gegevens op andere wijze achterhaald.<br />
De transactiegegevens worden gekoppeld aan de betrokken WOZobjecten<br />
(WOZ-objectnummer).<br />
2. Huurprijsgegevens (objectaanduiding, transactiedatum, huurprijs en<br />
condities) met betrekking tot de wijzigingen van huurder-gebruikers van<br />
niet-woningen. Indien de huurprijsgegevens niet beschikbaar zijn, wordt<br />
de reden daarvan aangegeven.<br />
3. De stichtingskosten (objectaanduiding, datum oplevering en opbouw<br />
stichtingskosten, met aanduiding inclusief of exclusief BTW) van nietwoningen.<br />
4. De uitgifteprijzen (objectaanduiding, bestemming, oppervlakte, datum<br />
gronduitgifte en uitgifteprijs met aanduiding inclusief of exclusief BTW)<br />
van kavels die door de gemeente zijn uitgegeven.<br />
5. Bij elk marktgegeven een korte aanduiding in welke mate de<br />
omstandigheden bij de transactie voldoen aan de wettelijke<br />
waarderingsvoorschriften met betrekking tot de overdracht en<br />
verkrijging van een onroerende zaak (bijvoorbeeld verkoop op veiling,<br />
erfpacht) en de gegevens waarop dit oordeel is gebaseerd (zoals<br />
verwijzing naar het stuknummer van de akte bij het Kadaster).<br />
6. Bij elk marktgegeven de aanduiding of het gegeven overeenstemt met<br />
vergelijkbare transacties of dat er sprake is van een bijzondere<br />
afwijking van het marktniveau.<br />
7. Bij elk marktgegeven de aanduiding van het WOZ-object of de WOZobjecten<br />
die bij de transactie betrokken zijn (WOZ-objectnummers).<br />
Hierbij wordt aangegeven of de afbakening van de objecten, die<br />
88
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
2. MARKTINFORMATIE<br />
betrokken zijn bij de transacties, exact overeenkomt met de<br />
objectafbakening van het WOZ-object.<br />
De eerste vier elementen zijn direct genoemd in het eerste lid van artikel 3<br />
van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering<br />
onroerende zaken, terwijl de elementen 5 tot en met 7 de uitwerking zijn<br />
van de verplichte analyse volgens het tweede lid.<br />
De beschikbare marktinformatie moet een permanent inzicht geven in de<br />
ontwikkelingen op de markt en niet alleen in de marktsituatie rond de<br />
waardepeildatum. Volgens de uitvoeringsregeling worden de<br />
marktgegevens "voortdurend" verzameld, verwerkt en geregistreerd. Met<br />
ingang van 1 januari <strong>1995</strong> betekent dit een continu (dagelijks, wekelijks,<br />
maandelijks doch tenminste eenmaal per kwartaal) verwerken van de<br />
nieuwe marktgegevens. Dit betekent dat de marktgegevens niet pas<br />
verzameld worden bij aanvang of in de loop van het waarderingsproject.<br />
De continue verzameling en verwerking van marktgegevens start voor alle<br />
gemeenten per 1 januari <strong>1995</strong>, ook voor gemeenten die geen<br />
waardering uitvoeren naar deze waardepeildatum. De continue registratie<br />
van marktgegevens sluit goed aan op de verschillende bronnen van<br />
marktinformatie, zoals de periodieke gegevens van het Kadaster en de<br />
regelmatige mutaties van gebruikers.<br />
2.2 Bronnen voor marktinformatie<br />
De gegevens met betrekking tot verkooptransacties komen beschikbaar<br />
door de massale output van het Kadaster. Door de massale output van<br />
het Kadaster bijvoorbeeld maandelijks te verwerken, wordt invulling<br />
gegeven aan een belangrijk deel van de continue marktanalyse.<br />
Zoals in het tweede lid van artikel 3 is aangegeven, gaat het niet alleen<br />
om het verzamelen en vastleggen van de gegevens, maar moet er ook<br />
een eerste beknopte analyse van de gegevens plaatsvinden. Deze<br />
analyse van de transactiegegevens moet duidelijk maken of de transactie<br />
in voldoende mate voldoet aan de veronderstelling dat alle rechten met<br />
betrekking tot de onroerende zaak in de transactie zijn betrokken (onder<br />
meer aanduiding van onverhuurde staat, geen erfpacht, geen familietransactie<br />
of veiling), overeenstemt met vergelijkbare transacties op de<br />
markt en betrekking heeft op een object dat overeenkomt met de<br />
objectafbakening van een WOZ-object. Bij de analyse kan ook naar voren<br />
komen dat de gegevens die het Kadaster verstrekt niet juist of volledig zijn<br />
(bijvoorbeeld ontbrekende transactieprijs). De juiste en volledige<br />
gegevens worden indien mogelijk achterhaald en vastgelegd.<br />
Naast verkooptransacties zijn voor niet-woningen ook huurgegevens van<br />
belang. Met betrekking tot iedere wijziging van een huurder-gebruiker van<br />
een bedrijfspand (courante niet-woning) kan in beginsel marktinformatie<br />
89
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
over huurprijzen worden verkregen. Daarom wordt bij iedere<br />
gebruikersmutatie geprobeerd de informatie over de huur te verkrijgen.<br />
Gezien het relatief beperkte aantal gebruikersmutaties van niet-woningen<br />
vormt dit element van het verzamelen van marktgegevens geen zware<br />
belasting. Deze verhuurtransacties moeten toch continu gevolgd worden<br />
in verband met het vaststellen van de belastingplicht. Ook moet hierbij<br />
beoordeeld worden of er sprake is van een wijziging van de<br />
objectafbakening, hetgeen meer dan eens voorkomt. Het verzamelen van<br />
marktgegevens (huurprijzen) kan direct worden gekoppeld aan deze<br />
activiteiten door bijvoorbeeld maandelijks inlichtingenformulieren te<br />
verzenden naar huurders of verhuurders die betrokken zijn bij nieuwe<br />
huurcontracten van niet-woningen. Het aantal maandelijks te verzenden<br />
inlichtingenformulieren binnen een gemeente in verband met nieuwe<br />
huurcontracten voor niet-woningen zal dan gering zijn.<br />
Voor elke gebruikersmutatie wordt in de marktinformatie opgenomen<br />
welke huurprijs (huurprijs per vierkante meter) is overeengekomen en uit<br />
welke bron men de overeengekomen huurprijs heeft achterhaald (of heeft<br />
geprobeerd te achterhalen). Indien het niet mogelijk is gebleken om de<br />
genoemde marktgegevens bij de huurder of de verhuurder te achterhalen<br />
en ook langs andere kanalen de informatie niet beschikbaar is, wordt wel<br />
de mutatie bij de marktgegevens vastgelegd alsmede de beschrijving van<br />
de wijze waarop gepoogd is de huurgegevens te verkrijgen. Het inwinnen<br />
van deze informatie bij verhuurder of huurder kan gecombineerd worden<br />
met het controleren of ook sprake is van veranderingen in de objectafbakening.<br />
Hiervoor kan het inlichtingenformulier "(Ver)huurgegevens" (zie<br />
hoofdstuk 8) een belangrijke rol spelen. Door dit formulier in te laten<br />
vullen krijgt de gemeente informatie over de objectafbakening, over de<br />
gebruiker en over de condities waaronder het object in gebruik is<br />
afgestaan.<br />
Ook de verzamelde gegevens over huren van niet-woningen moeten<br />
overeenkomstig de transactieprijzen aan een eerste beknopte analyse<br />
onderworpen worden. Bij de huurprijzen heeft deze analyse betrekking op<br />
de vergelijking met de afbakening van de WOZ-objecten, de vergelijking<br />
met de waarderingsvoorschriften en de vergelijking met andere<br />
beschikbare marktinformatie.<br />
Voor de berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde is<br />
marktinformatie in de vorm van herbouwkosten en bouwkostenmethodieken,<br />
in de vorm van grondprijzen en in de vorm van gebruiksduur,<br />
afschrijvingspercentages en afschrijvingsmethoden noodzakelijk. Deze<br />
marktinformatie heeft tevens betrekking op bedrijfseconomische gegevens<br />
en ontwikkelingen van bepaalde sectoren en/of branches die direct of<br />
indirect, op lange of korte termijn, van invloed zijn op de functionaliteit van<br />
het object (inclusief de mogelijke "economische veroudering" of de<br />
gebruikswaarde). In de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet<br />
waardering onroerende zaken komt dit tot uiting in de registratie van<br />
90
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
2. MARKTINFORMATIE<br />
stichtingskosten en de uitgifteprijzen van grond. Andere informatie zal<br />
specifiek verzameld moeten worden bij het opstellen van de<br />
referentiegegevens of bij de individuele taxatie van (complexe) objecten.<br />
De signalering van deze "marktinformatie" (uitgifteprijzen en stichtingskosten)<br />
kan worden afgeleid uit bronnen binnen de gemeente (afdeling<br />
grondzaken, verlening bouwvergunningen, gereedmeldingen). Het<br />
verzamelen van de stichtingskosten kan plaatsvinden door het door de<br />
belanghebbende laten invullen van het inlichtingenformulier "Stichtingskosten"<br />
(zie hoofdstuk 8).<br />
2.3 Analyse van marktinformatie<br />
De volgens artikel 3, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling instructie<br />
waardebepaling Wet waardering onroerende zaken verplichte analyse is<br />
in de hierboven genoemde punten 5 tot en met 7 nader aangegeven.<br />
Deze analyse is direct gekoppeld aan de verzameling van de gegevens.<br />
Deze verzameling houdt in:<br />
- een controle van de marktprijzen in verband met de overdrachtsfictie<br />
en verkrijgingsfictie. Dit betekent een beoordeling van de<br />
omstandigheden waaronder de transactie plaats had, zoals<br />
bijvoorbeeld: onderhandse verkoop, verkoop op een veiling of<br />
familieverkoop. Tevens houdt dit punt een beoordeling in van de<br />
invloed van bijvoorbeeld erfpachtsrechten, opstalrechten of verhuurde<br />
staat op de overeengekomen prijs.<br />
- een controle van de objectafbakening van de onroerende zaken die bij<br />
de transactie zijn inbegrepen. Dit is van belang voor de toetsing van de<br />
relevantie van het waardegegeven. Als het object met een bekende<br />
transactieprijs namelijk afwijkt van het WOZ-object, geeft de<br />
transactieprijs geen juiste informatie over het marktniveau van het<br />
betreffende WOZ-object.<br />
- een beoordeling van "kortingen" en overige condities op de huurprijs bij<br />
courante niet-woningen.<br />
- een vergelijking van de marktgegevens met de gegevens van<br />
vergelijkbare objecten. Bij een grote afwijking wordt met redenen<br />
aangegeven waarom dit gegeven al dan niet gebruikt kan worden in het<br />
waarderingsproject.<br />
Bij de registratie van de marktgegevens moet de relatie tussen WOZobjecten<br />
en de marktgegevens worden vastgelegd. Hierdoor worden<br />
analyses met de marktgegevens mogelijk. Door het vastleggen van deze<br />
relaties is namelijk een aantal bij de WOZ-objecten geregistreerde<br />
objectkenmerken, beschikbaar voor de marktanalyse. Door deze relaties<br />
worden het soort object dat bij de transactie betrokken is en andere<br />
objectgegevens zoals het bouwjaar en de grootte direct vastgelegd.<br />
Wanneer al deze gegevens voor alle transacties beschikbaar zijn, is de<br />
91
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
geregistreerde marktinformatie een uitstekende basis voor de<br />
marktanalyse en de opbouw van een referentiestelsel. Door het<br />
vastleggen van de relatie tussen WOZ-objecten en marktgegevens<br />
kunnen de verkoopprijzen direct vergeleken worden met de taxaties en<br />
deze vergelijking speelt een belangrijke rol bij de kwaliteitsanalyses.<br />
2.4 Registratie van de beschikbare marktinformatie<br />
Volgens artikel 3 van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling<br />
Wet waardering onroerende zaken moeten de genoemde gegevens op<br />
enige wijze geregistreerd worden. Dit kan op kaarten of lijsten met<br />
aantekeningen, maar waarschijnlijk zullen deze gegevens in de vorm van<br />
een geautomatiseerd bestand worden opgeslagen. Door deze<br />
geautomatiseerde verwerking is het eenvoudiger om gegevens te<br />
selecteren. Tevens is het dan mogelijk een directe relatie te leggen tussen<br />
een taxatie en de marktgegevens die gebruikt zijn bij de totstandkoming<br />
van die taxatie.<br />
2.5 Aanvullende marktinformatie<br />
Indien de genoemde gegevens onvoldoende informatie geven voor een<br />
juiste bepaling van de waarde kan de gemeente natuurlijk aanvullende<br />
gegevens verzamelen. Deze aanvullende gegevens kunnen bijvoorbeeld<br />
in de krant gepubliceerde vraagprijzen zijn of gerealiseerde huurprijzen,<br />
gepubliceerd in bijvoorbeeld Vastgoedmarkt.<br />
Indien de marktgegevens die betrekking hebben op binnen de gemeente<br />
gelegen objecten, onvoldoende inzicht geven in (een deel van) de markt,<br />
dan worden ook marktgegevens van buiten de gemeente geanalyseerd en<br />
vastgelegd als marktgegevens ten behoeve van de waardebepaling in het<br />
kader van de Wet WOZ. Voor bijzondere objecten kan sprake zijn van<br />
marktinformatie op "landelijk" niveau. Het verzamelen van deze<br />
aanvullende marktinformatie die niet voortvloeit uit transacties binnen het<br />
gebied van de gemeente, geschiedt in het kader van het opstellen van het<br />
referentiestelsel of in het kader van individuele taxaties.<br />
92
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />
3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />
De inhoudelijke regels voor de uitvoering van de waardebepaling worden<br />
gegeven in de artikelen 16 tot en met 19 van de Wet WOZ en de artikelen 4 en<br />
5 van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering<br />
onroerende zaken.<br />
In verband met het buiten aanmerking laten van onderdelen van onroerende<br />
zaken bij de waardebepaling is ook de Uitvoeringsregeling uitgezonderde<br />
objecten Wet waardering onroerende zaken van belang.<br />
Eerst wordt ingegaan op de afbakening van de onroerende zaak (WOZ-object).<br />
Vervolgens wordt afzonderlijk aandacht besteed aan enkele algemene<br />
aandachtspunten voor de waardebepaling, zoals de waarderingsvoorschriften en<br />
bodemverontreiniging. Daarna wordt wat betreft de waardebepaling onderscheid<br />
gemaakt tussen woningen en niet-woningen. Enkele categorieën bijzondere<br />
objecten worden afzonderlijk aan de orde gesteld.<br />
Als laatste onderwerp in dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mutaties van de<br />
onroerende zaken die optreden na de waardepeildatum en die al dan niet<br />
moeten leiden tot een nieuwe waardebepaling.<br />
3.1 Objectafbakening<br />
3.1.1 Afbakening onroerende zaak<br />
De definitie van een onroerende zaak in het kader van de Wet WOZ wordt<br />
gegeven in artikel 16 van de Wet WOZ. Voor de regels voor de<br />
afbakening is aangesloten bij de regels die daarvoor zijn gesteld in de<br />
Gemeentewet voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen. De<br />
gemeentelijke onroerende-zaakbelastingen kennen een heffing voor<br />
eigenaren en een heffing voor gebruikers. Hierdoor is het noodzakelijk<br />
een object in het kader van de Wet WOZ zodanig af te bakenen dat voor<br />
het geheel een eigenaar aangewezen kan worden en een gebruiker,<br />
waarbij de objectafbakening voor beiden gelijk is. Deze afbakening vindt<br />
plaats in drie stappen.<br />
Eigendom<br />
Het uitgangspunt voor de objectafbakening vormt het eigendom. Volgens<br />
de Wet WOZ wordt gesproken van een gebouwd of een ongebouwd<br />
eigendom. De ondergrond van een gebouwd eigendom wordt doorgaans<br />
ook als gebouwd eigendom aangemerkt.<br />
Splitsing in zelfstandig gedeelte<br />
93
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
De tweede stap in de objectafbakening is het eventueel splitsen van een<br />
eigendom in gedeelten die blijkens hun indeling zijn bestemd om als<br />
afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Van splitsing in een gedeelte dat<br />
blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden<br />
gebruikt, kan alleen sprake zijn als:<br />
- dit gedeelte afsluitbaar is als afzonderlijk object;<br />
- het gebruik zelfstandig mogelijk is zonder dat gebruik gemaakt hoeft te<br />
worden van essentiële voorzieningen van andere gebruikers en zonder<br />
dat een directe organisatorische en/of hiërarchische band met de<br />
gebruiker(s) van andere gedeelten bestaat.<br />
Het oordeel over de vraag welke voorzieningen essentieel zijn, is<br />
natuurlijk afhankelijk van het soort object en de aard van het gebruik. Bij<br />
woningen gaat het met name om voor het wonen essentiële<br />
voorzieningen zoals sanitair en kookgelegenheid. Voor sommige<br />
eigendommen is niet eenduidig uit de regels af te leiden of splitsing in<br />
gedeelten noodzakelijk is. De gemeenten moeten dit dan zelf beoordelen,<br />
waarbij verschillende kenmerken als indicatie gebruikt kunnen worden. De<br />
volgende kenmerken kunnen hierbij een rol spelen:<br />
- zelfstandige voorzieningen, zoals keuken, toilet en badgelegenheid;<br />
- afsluitbaarheid door aanwezigheid van een eigen buitendeur, eventueel<br />
in combinatie met een trapportaal, dan wel een afsluitbare binnendeur;<br />
- overige aanduidingen die kunnen duiden op een zelfstandige<br />
gebruikseenheid zoals bijvoorbeeld een eigen huisnummer of een<br />
eigen brievenbus.<br />
Bij het afbakenen van niet-woningen moet voor het splitsen van een<br />
eigendom in afzonderlijke WOZ-objecten ook sprake zijn van een redelijke<br />
mate van afsluitbaarheid. Voor niet-woningen kunnen bijvoorbeeld de<br />
volgende kenmerken als indicaties dienen voor het afbakenen van<br />
gedeelten die als afzonderlijk geheel te gebruiken zijn:<br />
- afsluitbaarheid van het gedeelte;<br />
- zelfstandige voorzieningen, zoals een toiletgroep en een pantry, tenzij<br />
sprake is van bedrijfsverzamelgebouwen waarbij dergelijke voorzieningen<br />
vaak aan meerdere afzonderlijke afsluitbare eenheden ter beschikking<br />
staan;<br />
- overige aanduidingen die een aanwijzing kunnen zijn voor de zelfstandigheid<br />
van het betreffende gedeelte als bijvoorbeeld een afzonderlijke<br />
elektriciteitsmeter, koffiekamer, balie, telefooncentrale en eigen gang.<br />
Dat de aanwezigheid van verschillende gebruikers niet altijd leidt tot<br />
splitsing in afzonderlijke WOZ-objecten, komt bijvoorbeeld voor bij<br />
holdings met diverse werkmaatschappijen die gehuisvest zijn in hetzelfde<br />
object. In deze situatie kan er sprake zijn van de aanwezigheid van<br />
bepaalde voorzieningen of organisatorische relaties die de gebruikers<br />
onderling afhankelijk maken. In die situaties moet splitsing alleen<br />
plaatsvinden als zelfstandig gebruik mogelijk is en ook werkelijk<br />
plaatsvindt, zonder onderlinge band tussen de gebruikers.<br />
94
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />
Het vormen van een samenstel, complex<br />
De derde stap in de objectafbakening wordt gevormd door het eventueel<br />
samenvoegen tot een complex van eigendommen of van, als zelfstandige<br />
eenheden bruikbare (en ook zodanig gebruikte), gedeelten van eigendommen.<br />
Voorwaarden voor het vormen van een samenstel zijn:<br />
- voor elk van de samen te voegen eigendommen of gedeelten van<br />
eigendommen kan dezelfde (rechts)persoon aangewezen worden als<br />
degene die het genot heeft van de onroerende zaak krachtens<br />
eigendom, bezit of beperkt recht (één eigenaar);<br />
- voor elk van de samen te voegen eigendommen of gedeelten van<br />
eigendommen kan dezelfde (rechts)persoon aangewezen worden als<br />
degene die de onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit,<br />
beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, tenzij door leegstand van het<br />
gehele samenstel geen gebruiker kan worden aangewezen (één<br />
gebruiker);<br />
- de delen moeten naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar<br />
behoren.<br />
Voor de afbakening van het WOZ-object worden, met inachtneming van<br />
de voorwaarden, eigendommen en gedeelten van eigendommen zo veel<br />
mogelijk samengevoegd tot complexen. Dit betekent bijvoorbeeld dat een<br />
woning met de tuin, een bijbehorende parkeergelegenheid of garage (ook<br />
als dit een apart kadastraal perceel is en/of een eigen huisnummer heeft)<br />
tot één onroerende zaak behoren. De eigendommen die "dienstbaar zijn"<br />
gaan dus op in het WOZ-object. Ook bij niet-woningen worden zo veel<br />
mogelijk eigendommen en gedeelten (bijvoorbeeld verschillende<br />
gebouwen, parkeervoorzieningen) die, naar de omstandigheden<br />
beoordeeld, bij elkaar behoren, tot één onroerende zaak samengevoegd,<br />
mits dit overeenstemt met de rechtstoestand en het gebruik.<br />
Een onroerende zaak in het kader van de Wet WOZ (een WOZ-object) is<br />
daarmee inclusief de "aanhorigheden" die tot het object behoren. In de<br />
tekst van de Wet WOZ komt de term aanhorigheid niet voor, maar dit<br />
begrip kan in de praktijk gebruikt worden om aan te geven dat een<br />
eigendom of een gedeelte onderdeel uitmaakt van een WOZ-object. Deze<br />
aanhorigheden kunnen ook ongebouwde eigendommen zijn (weiland,<br />
parkeerterrein). In die situaties kan ten behoeve van de waterschapsomslag<br />
sprake zijn van ongebouwde eigendommen die niet dienstbaar<br />
zijn aan de gebouwde eigendommen. In die gevallen is er sprake van een<br />
onroerende zaak "gedeeltelijk gebouwd en gedeeltelijk ongebouwd". In<br />
deze (uitzonderlijke) situatie moet niet alleen de waarde van de gehele<br />
onroerende zaak worden bepaald, maar ook het "aandeel waarde<br />
gebouwd".<br />
95
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
Volgens de regels voor de objectafbakening vormt een complex van<br />
eigendommen en gedeelten van eigendommen één onroerende zaak in<br />
de zin van de Wet WOZ. Overwogen kan worden voor het uitvoeren van<br />
de waardebepaling en voor het opnemen in de vastgoedregistratie binnen<br />
de gemeente (Basisregistratie Vastgoed) om sommige "aanhorigheden"<br />
toch apart vast te leggen. Dit kan een betere vergelijking met andere<br />
objecten mogelijk maken en bovendien kunnen wijzigingen in de<br />
objectafbakening gemakkelijker worden verwerkt. Dit doet zich<br />
bijvoorbeeld voor als door de gebruikssituatie een bovenwoning als<br />
aanhorigheid één WOZ-object vormt met een benedenwoning, terwijl<br />
vergelijkbare bovenwoningen afzonderlijke WOZ-objecten zijn. De<br />
objectaanduiding en de vastgestelde waarde die op de beschikking<br />
worden vermeld en aan de afnemers worden medegedeeld (Stuf-WOZ),<br />
moeten echter betrekking hebben op de gehele onroerende zaak, inclusief<br />
eventuele "aanhorigheden".<br />
Identificatie WOZ-object<br />
Bij de afbakening van de onroerende zaak behoort ook de unieke<br />
identificatie van elke onroerende zaak. Om het gebruik door verschillende<br />
afnemers mogelijk te maken moet de objectidentificatie in het kader van<br />
de Wet WOZ zodanig zijn dat de afnemers deze kunnen gebruiken voor,<br />
en omzetten naar, de eigen objectafbakening. De objectidentificatie in het<br />
kader van de Wet WOZ bestaat daarom uit drie elementen die in het<br />
Stuf-WOZ exact zijn gedefinieerd:<br />
. Uniek objectadres (straatnaam, huisnummer, huisletter,<br />
huisnummertoevoeging, aanduiding bij huisnummer plus eventueel<br />
lokatie-omschrijving).<br />
Deze unieke aanduiding moet begrijpelijk zijn voor de<br />
belanghebbenden, want dit adres wordt ook vermeld op de WOZbeschikking.<br />
Indien het adres meerdere postadressen omvat, moet dit<br />
bij de identificatie duidelijk gemaakt worden.<br />
. Kadastrale aanduiding (kadastrale gemeente, sectie, nummer,<br />
oppervlakte).<br />
Indien het object meerdere kadastrale percelen omvat, moet elk van de<br />
betrokken kadastrale percelen vermeld worden. Ook moet duidelijk zijn<br />
of het gehele dan wel slechts een deel van het kadastrale perceel tot<br />
het object behoort. Hiertoe geeft de "toegekende oppervlakte" aan<br />
welke deel van de kadastrale oppervlakte van het perceel behoort tot<br />
de betreffende onroerende zaak.<br />
. Karakterisering van het object (bijvoorbeeld: woonhuis, woonhuis met<br />
praktijkruimte, niet-woning, niet woning gedeeltelijk in gebruik als<br />
woning). Deze karakterisering kan worden vermeld als lokatieomschrijving<br />
bij het objectadres. Deze karakterisering is alleen van<br />
belang, wanneer op basis van het uniek objectadres nog niet duidelijk<br />
is hoe het WOZ-object is afgebakend.<br />
96
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />
Naast deze drie elementen krijgt elke onroerende zaak in het kader van<br />
de Wet WOZ een landelijk uniek WOZ-objectnummer. Dit bestaat uit het<br />
unieke nummer dat binnen de gemeente gehanteerd wordt, voorafgegaan<br />
door de gemeentecode. Voor de wijze van nummering binnen de<br />
gemeente gelden geen nadere voorschriften. Het nummer moet wel uniek<br />
zijn.<br />
Afbakening eigen-woning<br />
De regels voor de objectafbakening stemmen voor woningen in de meeste<br />
situaties overeen met de definitie van de "eigen-woning" in de Wet op de<br />
inkomstenbelasting 1964 met één uitzondering namelijk het deel van een<br />
woning dat de belastingplichtige of de personen die behoren tot zijn<br />
huishouden "ten behoeve van een onderneming ter beschikking staat"<br />
(artikel 42a, tweede lid). De definitie van "eigen woning" in de Wet op de<br />
inkomstenbelasting 1964 luidt namelijk: "onder eigen woning wordt<br />
verstaan een gebouw of een gedeelte van een gebouw, met de<br />
aanhorigheden daarvan, voor zover dat, anders dan ten behoeve van een<br />
onderneming, de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn<br />
huishouden, ter beschikking staat". Dit verschil leidt niet tot afzonderlijke<br />
regels voor de objectafbakening van dergelijke gecombineerde woonwerkpanden<br />
(woonwinkelpanden, praktijkruimte binnen een woning). Wel<br />
geeft de gemeente bij een dergelijke onroerende zaak aan dat het een<br />
gecombineerd woon-werkpand betreft.<br />
Gemeenschappelijke voorzieningen<br />
Afzonderlijke aandacht dient geschonken te worden aan<br />
gemeenschappelijke voorzieningen in bijvoorbeeld<br />
bedrijfsverzamelgebouwen, winkelcentra en bejaardencentra. Deze<br />
voorzieningen staan ten dienst van meerdere WOZ-objecten. Bij de<br />
waardebepaling van deze afzonderlijke WOZ-objecten wordt rekening<br />
gehouden met de (waardeverhogende) invloed van deze gemeenschappelijke<br />
voorzieningen. Deze gemeenschappelijke voorzieningen<br />
vormen niet een zelfstandig WOZ-object. Ook maken deze<br />
gemeenschappelijke voorzieningen geen onderdeel uit van één of<br />
meerdere WOZ-objecten binnen het verzamelgebouw.<br />
3.1.2 Aanwijzen belanghebbenden<br />
Bij de afbakening in het kader van de Wet WOZ staan de "eigenaar" en<br />
de "gebruiker" centraal. Voor een onroerende zaak moet een (rechts)persoon<br />
aangewezen kunnen worden als "eigenaar" en een belanghebbende<br />
als gebruiker. Het aanwijzen van belanghebbenden is daarom van groot<br />
belang voor de objectafbakening van de onroerende zaken.<br />
Eigendommen worden alleen gesplitst in gedeelten als er sprake is van<br />
een afzonderlijk gebruik. Eigendommen en gedeelten worden alleen<br />
97
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
samengevoegd tot een complex, wanneer bekend is wie voor dat complex<br />
"aangewezen" wordt als belanghebbende eigenaar en als<br />
belanghebbende gebruiker.<br />
Voor het aanwijzen van belanghebbenden worden in artikel 24 van de<br />
Wet WOZ enkele bepalingen gegeven. Bij het aanwijzen van een<br />
belanghebbende "eigenaar" moet worden uitgegaan van degene die het<br />
genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. Een recht van<br />
erfpacht bijvoorbeeld is daarom voor de afbakening van de onroerende<br />
zaken van groot belang.<br />
Voor het aanwijzen van de belanghebbende "gebruiker" geeft artikel 24<br />
van de Wet WOZ nog uitgebreidere bepalingen. De "gebruiker" is degene<br />
die al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk<br />
recht de onroerende zaak gebruikt. Om duidelijkheid te scheppen voor<br />
situaties waarbij het niet zonder meer duidelijk is wie als gebruiker<br />
aangewezen moet worden, geeft artikel 24 nog een aantal aanvullende<br />
bepalingen. Gebruik door de leden van een huishouden wordt aangemerkt<br />
als gebruik door een door het college van burgemeester en wethouders<br />
aan te wijzen lid van dat huishouden. Bij een woning zal daarom altijd<br />
sprake zijn van één gebruiker. Gebruik door degene aan wie een<br />
(onzelfstandig) deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven,<br />
wordt aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter<br />
beschikking heeft gesteld. Degene die een onroerende zaak ter<br />
beschikking stelt voor volgtijdig gebruik wordt aangemerkt als de<br />
gebruiker.<br />
Na toepassing van deze bepalingen kunnen er situaties zijn dat meerdere<br />
(rechts)personen als belanghebbende eigenaar of belanghebbende<br />
gebruiker aangewezen kunnen worden. Bijvoorbeeld wanneer er sprake is<br />
van gedeeld eigendom kunnen meerdere (rechts)personen als eigenaar<br />
van een onroerende zaak worden aangewezen. De WOZ-beschikking<br />
voor deze onroerende zaak zal worden genomen ten aanzien van één<br />
van deze eigenaren. De aanslagen die door de gemeente en het<br />
waterschap voor deze onroerende zaak worden opgelegd kunnen op<br />
aanwijzing van de gemeente met een cum suis aanduiding worden<br />
opgelegd. Deze werkwijze sluit aan op de vaste jurisprudentie van de<br />
Hoge Raad in het kader van de onroerende-zaakbelastingen dat de<br />
"aangewezen" belanghebbende hierdoor niet wordt benadeeld, omdat elk<br />
van de andere rechthebbenden hoofdelijk schuldenaar is. Voor de<br />
rijksbelastingen kan blijken dat voor een andere rechthebbende de<br />
waarde van de betreffende onroerende zaak van belang is voor de<br />
belastingheffing. Die andere rechthebbende kan de gemeente dan<br />
verzoeken om een eigen beschikking.<br />
3.1.3 Onderdelen buiten aanmerking<br />
98
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />
In de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering<br />
onroerende zaken is aangegeven welke onderdelen van onroerende<br />
zaken bij de waardebepaling buiten aanmerking worden gelaten. Het gaat<br />
daarbij om de waarden die voor geen van de afnemers voor de<br />
belastingheffing van belang zijn. Dit heeft echter geen gevolgen voor de<br />
afbakening van de onroerende zaak. De onderdelen die bij de<br />
waardebepaling buiten aanmerking blijven, maken wel onderdeel uit van<br />
de onroerende zaak.<br />
Bijvoorbeeld een agrarisch complex bestaande uit bedrijfsgebouwen en<br />
cultuurgrond vormt in zijn geheel één onroerende zaak in het kader van<br />
de Wet WOZ. De cultuurgrond maakt onderdeel uit van het WOZ-object<br />
en dit komt dan ook tot uiting in de aanduiding van de onroerende zaak,<br />
bijvoorbeeld bij de beschrijving van de betrokken kadastrale percelen en<br />
de kadastrale oppervlakte. Bij de waardebepaling worden alleen de<br />
bedrijfsgebouwen gewaardeerd, want de waarde van de (bedrijfsmatige<br />
geëxploiteerde) cultuurgrond blijft buiten aanmerking. Tot de<br />
bedrijfsgebouwen behoren ook de onderliggende grond en het erf.<br />
Geen van de in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ<br />
genoemde uitzonderingen leidt tot wijziging van de objectafbakening. De<br />
regels voor de objectafbakening gebaseerd op artikel 16 van de<br />
Wet WOZ worden gewoon toegepast en bij de waardebepaling worden<br />
één of meerdere onderdelen buiten aanmerking gelaten.<br />
Wanneer een onroerende zaak geheel bestaat uit de in de<br />
uitvoeringsregeling opgesomde onderdelen, dan blijft de gehele<br />
onroerende zaak bij de waardebepaling buiten aanmerking. Voor de<br />
onroerende zaak wordt dan in het geheel geen waarde bepaald. Wanneer<br />
de onroerende zaak bijvoorbeeld slechts bestaat uit bedrijfsmatig<br />
geëxploiteerde cultuurgrond, dan wordt voor de onroerende zaak geen<br />
waarde bepaald en behoeft geen WOZ-beschikking te worden genomen.<br />
De objectafbakening en objectidentificatie van een dergelijke onroerende<br />
zaak is daarom verder niet relevant en kan ook achterwege blijven. Wel<br />
moet de gemeente natuurlijk een controle uitvoeren naar de volledigheid<br />
van de registratie van de WOZ-objecten. Daarvoor kan een registratie van<br />
alle kadastrale percelen, inclusief de kadastrale percelen die geen<br />
onderdeel uitmaken van een WOZ-object van belang zijn.<br />
3.2 Waardebepaling<br />
In artikel 17 en 18 van de Wet WOZ zijn de belangrijkste uitgangspunten<br />
voor de waardebepaling vastgelegd. Dit betreft in artikel 17 de algemene<br />
waarderingsvoorschriften, uitgaande van de fictie "vrij en onbezwaard" en<br />
99
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
onmiddellijk en in volle omvang in gebruik te nemen". Artikel 18 geeft de<br />
basis voor de waardepeildatum.<br />
In deze paragraaf wordt afzonderlijk aandacht besteed aan de<br />
problematiek van de bodemverontreiniging. De aanwezigheid van<br />
bodemverontreiniging heeft invloed op de waarde van zowel woningen als<br />
niet-woningen. Aangegeven wordt op welke wijze bij de onderbouwing van<br />
een vastgestelde waarde zichtbaar gemaakt kan worden op welke wijze<br />
deze invloed tot uitdrukking komt in de waarde die in het kader van de<br />
Wet WOZ is vastgesteld.<br />
3.2.1 Waarderingsvoorschriften<br />
Bij het bepalen van de waarde in het kader van de Wet WOZ moet<br />
rekening gehouden worden met de waarderingsvoorschriften die in artikel<br />
17 zijn geformuleerd (volle en onbezwaarde eigendom en onmiddellijk en<br />
in volle omvang in gebruik te nemen). De Wet WOZ gaat ervan uit dat de<br />
waarde van het object bepaald moet worden en niet de waarde van<br />
afzonderlijke rechten op dit object. De waarderingsvoorschriften geven<br />
aan dat dit geschiedt door de veronderstelling dat alle rechten in één hand<br />
zijn en ook in één koop betrokken zijn. Deze waarderingsvoorschriften<br />
vereenvoudigen de waardebepaling in die zin dat niet de waarden van<br />
afzonderlijke rechten gecombineerd behoeven te worden tot de waarde<br />
van het object. Bij de waardebepaling van een object waarop een<br />
erfpachtsrecht is gevestigd, wordt direct de waarde van het object bepaald<br />
en er wordt niet eerst de waarde van het erfpachtsrecht bepaald (rekening<br />
houdend met de (waardedrukkende) invloed van erfpacht), waarna de<br />
waarde van het resterende "blote eigendom" hierbij wordt opgeteld. Op<br />
dezelfde wijze wordt omgegaan met vruchtgebruik of met een bewoonde,<br />
verhuurde of verpachte staat van de zaak. Bij de waardebepaling wordt<br />
wel rekening gehouden met de invloed van wettelijke beperkingen,<br />
erfdienstbaarheden en met erfdienstbaarheden gelijk gestelde rechten<br />
zoals een anti-speculatiebeding met kettingbeding.<br />
De waarderingsvoorschriften in de Wet WOZ bepalen daarmee ook welke<br />
marktgegevens van betekenis zijn voor de waardebepaling en welke<br />
waarderingsmethodieken gehanteerd kunnen worden. De waarderingsmethoden<br />
die gericht zijn op bijvoorbeeld het bepalen van de<br />
beleggingswaarde van een object en verkoopgegevens van beleggingsobjecten<br />
zijn door de formulering van het waardebegrip in de Wet WOZ niet<br />
bruikbaar voor de waardebepaling van woningen in het kader van de wet.<br />
Voor de "markt" van woningen komen de transactiegegevens voor "eigenwoningen"<br />
het meest overeen met de waarderingsvoorschriften in de<br />
Wet WOZ. Voor de verwerking van de transactieprijzen van "eigenwoningen"<br />
moet wel beoordeeld worden of de omstandigheden bij de<br />
100
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />
transactie in voldoende mate overeenstemmen met de waarderingsvoorschriften.<br />
Hierbij zijn met name een verhuurde staat of het van<br />
toepassing zijn van een erfpachtsrecht in plaats van eigendom van groot<br />
belang voor de interpretatie van de transactieprijs. Deze omstandigheden<br />
spelen wel een (belangrijke) rol bij de totstandkoming van verkoopprijzen,<br />
maar bij de waardebepaling moet deze invloed buiten aanmerking blijven<br />
en wordt uitgegaan van "vrij en onbezwaard" en van "onmiddellijk in<br />
gebruik te nemen".<br />
De waardebepaling in het kader van de Wet WOZ wordt primair<br />
gebaseerd op de marktgegevens van bestaande woningen. Het afleiden<br />
van een waarde in het economische verkeer uit de stichtingskosten van<br />
een woning is complex, Hierbij moeten bijvoorbeeld correcties<br />
plaatsvinden in verband met de vrijstelling voor de overdrachtsbelasting<br />
en het belast zijn met omzetbelasting. Ook moeten correcties<br />
plaatsvinden in verband met bijvoorbeeld de financiering van de bouw<br />
(bouwrente). Uit een analyse van stichtingskosten in vergelijking met<br />
latere transactieprijzen van woningen kan inzicht worden gegeven in de<br />
mate waarin op de markt stichtingskosten afwijken van de waarde in het<br />
economische verkeer. Aan de hand van een dergelijke analyse kunnen<br />
stichtingskosten eventueel, als geen andere marktgegevens beschikbaar<br />
zijn, worden gebruikt voor de waardebepaling. Het uitgangspunt is echter<br />
dat transacties van bestaande woningen tussen eigenaar-gebruikers het<br />
beste aansluiten bij de waarderingsvoorschriften in het kader van de<br />
Wet WOZ.<br />
Voor niet-woningen geldt dat veel van de verkooptransacties betrekking<br />
hebben op beleggingsobjecten. Dit geldt met name voor het commercieel<br />
onroerend goed zoals kantoren en winkels. De omstandigheden bij<br />
dergelijke verkopen komen niet overeen met de waarderingsvoorschriften<br />
in het kader van de Wet WOZ. Daarom kunnen de verkoopprijzen voor<br />
dergelijke beleggingsobjecten vaak afwijken van de waarde die in het<br />
kader van de Wet WOZ moet worden vastgesteld.<br />
Net zoals bij woningen komt bij niet-woningen de koopprijs die een<br />
eigenaar-gebruiker betaalt, het meest overeen met de waarde die in het<br />
kader van de Wet WOZ moet worden bepaald.<br />
3.2.2 Bodemverontreiniging<br />
Bodemverontreiniging kan de waarde van een onroerende zaak op<br />
verschillende manieren beïnvloeden. De aard van de<br />
bodemverontreiniging, de mogelijke sanering van de verontreiniging en de<br />
periode van onzekerheid bepalen de mate waarin de waarde van een<br />
onroerende zaak wordt beïnvloed. Het verwerken van<br />
101
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
bodemverontreiniging in de waardebepaling in het kader van de<br />
Wet WOZ is dan ook niet eenvoudig.<br />
Voor het kwantificeren van de invloed van bodemverontreiniging op de<br />
waarde van een onroerende zaak kunnen verschillende vormen van<br />
invloed worden onderscheiden, namelijk: de kosten van sanering, de<br />
beperking van de gebruiksmogelijkheden, de overlast en rompslomp, het<br />
negatieve imago van de omgeving en de onzekerheid. Bij een onroerende<br />
zaak waarbij bodemverontreiniging van invloed is op de waarde, moet bij<br />
de onderbouwing worden aangegeven welke van de genoemde vormen<br />
voor de betreffende onroerende zaak van belang is en hoe groot deze<br />
invloed is op de vastgestelde waarde.<br />
Vanuit de waarderingsvoorschriften in het kader van de Wet WOZ moet<br />
beoordeeld worden wat een mogelijke gegadigde over heeft voor de<br />
betreffende onroerende zaak. Dit betekent in eerste instantie dat de<br />
waarde van een onroerende zaak met verontreinigde grond verminderd<br />
moet worden met de te maken kosten voor sanering van de bodemverontreiniging.<br />
Een potentiële koper zal bij de keuze tussen een object met<br />
verontreiniging en een object zonder verontreiniging deze afweging<br />
namelijk maken.<br />
Hierbij zijn echter alleen die saneringskosten van belang die ten laste<br />
komen van die koper.<br />
Ingeval grootschalige bodemverontreiniging bij woningen wordt<br />
geconstateerd, komen de saneringskosten niet ten laste van de eigenaar<br />
of gebruiker van de woningen, maar ten laste van de oorspronkelijke<br />
vervuiler of van de overheid. Deze bescherming van de eigenaar en<br />
gebruiker van een woning is door de invoering van de Wet<br />
bodembescherming nog verscherpt. Dit betekent dat bij de<br />
waardebepaling van woningen de hoogte van de saneringskosten niet van<br />
belang is. Deze saneringskosten kunnen alleen de waarde van woningen<br />
beïnvloeden als er sprake is van een vanuit de woonfunctie veroorzaakte<br />
lokale verontreiniging, zoals een ingegraven olietank. De saneringskosten<br />
zijn natuurlijk ook bepalend voor de waarde van een woning die ontruimd<br />
is, omdat deze in verband met de bodemverontreiniging gesloopt moet<br />
worden. De hoogte van de saneringskosten zorgt er in dergelijke situaties<br />
voor dat de waarde van de woning nihil zal zijn.<br />
Bij niet-woningen kunnen de saneringskosten meer invloed hebben op de<br />
waarde. Ook hier geldt het uitgangspunt "de vervuiler betaalt" voor het<br />
dragen van de saneringskosten. De oorspronkelijke vervuiler is in de<br />
eerste plaats aansprakelijk voor de saneringskosten. Dit betekent dat in<br />
een situatie dat de saneringskosten verhaald kunnen worden op een<br />
oorspronkelijke vervuiler en dus niet ten laste komen van een potentiële<br />
koper, deze saneringskosten niet afgetrokken worden van de "waarde"<br />
102
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />
van het object. Hierbij kan de inschatting van het risico dat het verhaal<br />
uiteindelijk niet succesvol blijkt te zijn wel van invloed zijn op de waarde.<br />
Door de invoering van de Wet bodembescherming wordt nog<br />
nadrukkelijker gesteld dat een transactie van grond in beginsel alleen nog<br />
mogelijk is, wanneer geen sprake is van bodemverontreiniging, wanneer<br />
de verontreiniging gesaneerd is of wanneer gegarandeerd is dat de<br />
sanering plaats vindt. Bij de behandeling van de Wet bodembescherming<br />
is daarover gesteld dat bodemverontreiniging een gebrek is aan een<br />
onroerende zaak. De eigenaar van het object wordt weliswaar primair met<br />
de kosten van dat gebrek geconfronteerd, maar hij kan verhaal zoeken bij<br />
de veroorzaker van de verontreiniging of degene van wie hij de<br />
onroerende zaak heeft verkregen. Dit betekent dat het economische<br />
verkeer van onroerende zaken hoofdzakelijk zal bestaan uit "schone<br />
grond".<br />
Toch zullen bij veel bedrijfscomplexen de saneringskosten ten laste<br />
komen van de huidige eigenaar. In die situatie worden de saneringskosten<br />
afgetrokken van de bepaalde waarde van het object bij de fictie van<br />
schone grond. Deze aftrek kan echter nooit leiden tot een negatieve<br />
waarde. Bij de waarde in het economische verkeer vindt de aftrek plaats<br />
op de bepaalde waarde. Bij een gecorrigeerde vervangingswaarde vindt<br />
de aftrek plaats op de "grondwaarde". Bij de gecorrigeerde<br />
vervangingswaarde geldt dat de grondwaarde nooit negatief kan zijn en<br />
dat de waarde van het object in ieder geval de gecorrigeerde<br />
vervangingswaarde van de opstal is. Zoals hierna wordt aangegeven kan<br />
door gebruiksbeperkingen samenhangend met de aanwezige<br />
bodemverontreiniging deze gecorrigeerde vervangingswaarde van de<br />
opstal wel lager zijn dan bij "schone grond". Daardoor kan de totale<br />
invloed van de bodemverontreining op de gecorrigeerde<br />
vervangingswaarde groter zijn dan de vervangingswaarde van de grond.<br />
De beperking van de gebruiksmogelijkheden door de aanwezigheid van<br />
bodemverontreiniging kan de waarde van zowel woningen als nietwoningen<br />
significant beïnvloeden. Deze invloed doet zich voor, wanneer<br />
door de aanwezige bodemverontreiniging geen normaal gebruik van het<br />
object meer mogelijk of toegestaan is. Deze gebruiksbeperking zal zich bij<br />
woningen met name voordoen met betrekking tot de tuinen. De<br />
gebruiksbeperking kan tijdelijk zijn tot de sanering is uitgevoerd. De<br />
gebruiksbeperking kan ook van langere duur zijn als geen sanering wordt<br />
voorzien. De invloed op de waarde is afhankelijk van de mate van<br />
gebruiksbeperking.<br />
Bij het uitvoeren van een sanering is er voor de gebruiker sprake van<br />
overlast en rompslomp. Er kan sprake zijn van tijdelijke verhuizing of van<br />
tijdelijke gebruiksbeperkingen. Er kan ook geluidsoverlast of andere<br />
vormen van hinder zijn. Ook kosten voor juridische bijstand kunnen<br />
103
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
worden geschaard onder deze invloed van bodemverontreiniging. De<br />
mate van overlast en de duur zijn van invloed op de waarde van de<br />
onroerende zaak.<br />
Van heel andere aard is de waardevermindering door een negatief imago<br />
van een omgeving. Door de berichten over (vermeende)<br />
bodemverontreiniging kunnen de waarden in een bepaalde omgeving<br />
dalen. Dit geldt voor woningen, maar ook voor commercieel onroerend<br />
goed zoals kantoren. Deze waardedaling kan alleen uit<br />
marktontwikkelingen worden afgeleid.<br />
De onzekerheid die samenhangt met het ontdekken van<br />
bodemverontreiniging heeft ook invloed op de verkoopbaarheid of<br />
verhuurbaarheid van objecten. Wanneer bodemverontreiniging is ontdekt,<br />
leidt dit vaak tot een periode waarin geen transacties in de omgeving<br />
plaatsvinden. Zowel koper als verkoper wachten op meer duidelijkheid. De<br />
onzekerheid leidt vaak tot een uitstel van transacties. Wanneer wel<br />
transacties plaatsvinden, kan hieruit worden afgeleid of er sprake is van<br />
waardeverminderende invloed.<br />
Aansluiting op marktgegevens<br />
Indien bij de marktanalyse verkoopprijzen beschikbaar zijn van transacties<br />
waarbij de bodemverontreiniging bekend was, dan hoeft geen verdere<br />
aanpassing van de taxatie plaats te vinden. De volledige invloed van de<br />
bodemverontreiniging op de markt is namelijk reeds tot uitdrukking<br />
gekomen in deze verkoopprijzen. De directe vergelijking met<br />
marktgegevens op het taxatieverslag leidt tot een waarde waarin de<br />
invloed van de bodemverontreiniging is opgenomen.<br />
Indien een getaxeerde waarde moet worden afgeleid uit marktanalyses<br />
van objecten zonder bodemverontreiniging dan zal wel een afzonderlijke<br />
correctie moeten plaatsvinden voor de genoemde waardedrukkende<br />
effecten. De invloed op de waarde van de gebruiksbeperking, de overlast<br />
en rompslomp, het imago en de onzekerheid is meestal veel geringer dan<br />
de hoogte van de saneringskosten. De inschatting van de<br />
waardevermindering door bodemverontreiniging zal dan in het<br />
taxatieverslag als bijzonder kenmerk moeten worden opgenomen, waarbij<br />
ook aangegeven wordt welke invloed in de bepaalde waarde is verwerkt<br />
(saneringskosten, gebruiksbeperkingen, overlast en rompslomp, imago,<br />
onzekerheid).<br />
Wanneer marktgegevens (transactieprijzen, huurprijzen) met betrekking<br />
tot transacties waarbij bodemverontreiniging bekend was, worden<br />
geanalyseerd, dan moet bekeken worden, welke afspraken bij de<br />
transactie zijn gemaakt met betrekking tot de aanwezige<br />
bodemverontreiniging. Contractueel kan zijn vastgelegd dat de<br />
saneringskosten ten laste komen van de koper of juist van de verkoper.<br />
104
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />
Bij het gebruik van die marktgegevens voor de onderbouwing van de<br />
waarde moet dit tot uitdrukking komen in het taxatieverslag.<br />
Gecorrigeerde vervangingswaarde<br />
Bij een gecorrigeerde-vervangingswaardeberekening kunnen de<br />
saneringskosten alleen in mindering worden gebracht op de grondwaarde.<br />
De grondwaarde kan daarbij nooit negatief worden. De andere effecten<br />
van bodemverontreiniging kunnen tot uitdrukking komen in de toegepaste<br />
factor voor functionele veroudering.<br />
Waardepeildatum<br />
Bij de waardebepaling is de vraag van belang of op de waardepeildatum<br />
bodemverontreiniging aanwezig was. Bij de toelichting op artikel 19,<br />
onderdeel c, is nadrukkelijk aangegeven dat indien na de waardepeildatum<br />
bodemverontreiniging ontstaat of wordt ontdekt de waardeinvloed<br />
ook in de loop van het tijdvak moet worden verwerkt in de<br />
vastgestelde waarde.<br />
3.3 Waardebepaling woningen<br />
In artikel 4, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling instructie<br />
waardebepaling Wet waardering onroerende zaken wordt afzonderlijk<br />
aandacht besteed aan woningen. Dit hangt vooral samen met het feit dat<br />
woningen de grootste categorie te taxeren objecten vormen. Voor de<br />
waardebepaling van woningen zijn doorgaans veel marktgegevens in de<br />
vorm van verkoopprijzen beschikbaar.<br />
Voor het bepalen van de waarde van woningen wordt dan ook altijd<br />
uitgegaan van de vergelijkingsmethode als waarderingsmethodiek, omdat<br />
er in beginsel altijd voldoende transactiegegevens voorhanden zijn. In<br />
ieder geval geven deze transactiegegevens het beste inzicht in de waarde<br />
zoals die in de Wet WOZ (inclusief de waarderingsvoorschriften) wordt<br />
geformuleerd. Gerealiseerde transactieprijzen van "eigen-woningen"<br />
vormen primair de basis voor de waardebepaling van woningen. Deze<br />
gerealiseerde transactieprijzen van "eigen-woningen" zijn ook de basis<br />
voor de waardebepaling van huurwoningen. Ook de waardebepaling van<br />
bijzondere categorieën woningen zoals studentenhuisvesting,<br />
bejaardenwoningen moeten op één of andere wijze worden vergeleken<br />
met dergelijke transactieprijzen van "eigen-woningen".<br />
Als woning worden aangemerkt alle objecten waarvan de belangrijkste<br />
bestemming is het doorgaans dienen tot verblijf voor één of meerdere<br />
natuurlijke personen. Voor gecombineerde woon-bedrijfspanden wordt de<br />
waardebepaling voor de niet-woongedeelten, uitgevoerd op basis van de<br />
regels voor de bepaling van de waarde in het economische verkeer voor<br />
105
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
niet-woningen. Uiteindelijk moet voor deze objecten één waarde worden<br />
vastgesteld, die zal bestaan uit een combinatie van de waarde van het<br />
woongedeelte en die van het niet-woongedeelte.<br />
De bepaling in artikel 4 voor de waardebepaling van woningen wordt ook<br />
toegepast voor direct met woningen vergelijkbare onroerende zaken en<br />
voor onroerende zaken die in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woningen.<br />
Onder direct vergelijkbare onroerende zaken vallen bijvoorbeeld<br />
individuele recreatie-objecten. Als onroerende zaak die in hoofdzaak<br />
dienstbaar is aan een woning kan een garagebox worden aangemerkt.<br />
3.3.1 Taxatiemethodiek<br />
De waarde in het economische verkeer van woningen wordt bepaald met<br />
behulp van de vergelijkingsmethode. Transactieprijzen vormen het<br />
uitgangspunt van de taxatie. Hierbij worden verkopen gebruikt van "eigenwoningen",<br />
dus verkopen aan een eigenaar-bewoner. Deze verkopen<br />
voldoen het meest aan de waarderingsvoorschriften (vrij en onbezwaard<br />
en onmiddellijk en in volle omvang in gebruik te nemen). Bij het<br />
vaststellen van referentiegegevens wordt afhankelijk van de<br />
omstandigheden bij een transactie afgeweken van de transactieprijzen in<br />
verband met deze waarderingsvoorschriften. De vastgestelde waarde van<br />
een referentie-object zal bijvoorbeeld hoger liggen dan de transactieprijs<br />
als deze transactieprijs betrekking heeft op een erfpachtsrecht.<br />
Huurgegevens kunnen niet direct gebruikt worden ter onderbouwing van<br />
een taxatie. Verschillen in huurprijzen kunnen eventueel een rol spelen bij<br />
het onderbouwen van waardeverschillen. In dat geval moet aantoonbaar<br />
zijn dat sprake is van marktconforme huurprijzen.<br />
Voor de waardebepaling van woningen worden in de Uitvoeringsregeling<br />
instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken drie<br />
mogelijke vormen van de vergelijkingsmethode genoemd. Deze drie<br />
vormen worden in de toelichting bij deze uitvoeringsregeling nader<br />
beschreven. Het gaat daarbij om de volgende methodieken.<br />
106
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />
Methodiek vergelijking met referentiewoning<br />
Voor referentiewoningen is een gedetailleerde beschrijving van opstal,<br />
kavel en bijgebouwen in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin<br />
beschikbaar. Bij de taxatie van de referentiewoningen wordt alle<br />
beschikbare marktinformatie betrokken. Van alle overige objecten wordt<br />
de waarde bepaald met behulp van selectie van de meest vergelijkbare<br />
referentiewoning(en). Door de verwijzing naar een referentiewoning en<br />
door de registratie van kenmerken per woning kan desgevraagd voor elke<br />
getaxeerde woning een taxatieverslag worden opgesteld dat voldoet aan<br />
de minimale eisen overeenkomstig het model-taxatieverslag woningen in<br />
de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering<br />
onroerende zaken.<br />
Uit de waarde van de referentiewoning kan langs geautomatiseerde weg<br />
een taxatie voor de overige woningen worden geprognosticeerd. De aldus<br />
geprognosticeerde waarde wordt in het veld gecontroleerd. De taxateur<br />
beoordeelt of deze prognose overeenkomt met de waarde in het economische<br />
verkeer. Indien de taxateur van mening is dat de prognose niet<br />
overeenstemt met de waarde in het economische verkeer, corrigeert hij de<br />
prognose en onderbouwt zijn taxatie. De onderbouwing van deze correctie<br />
komt bij de bijzondere kenmerken in het taxatieverslag. De (geautomatiseerde)<br />
prognose kan plaats vinden doordat de objectkenmerken van alle<br />
woningen bekend zijn en daarmee ook bekend is welke objectkenmerken<br />
van de woning afwijken van de referentiewoning(en).<br />
Methodiek homogene groepen<br />
Uitgangspunt van de methodiek van homogene groepen is woningen die<br />
soortgelijk zijn, bij elkaar in een groep te voegen. De gedachte is dat deze<br />
woningen een vergelijkbare waarde in het economische verkeer hebben,<br />
omdat ze wat betreft ligging, grootte en andere waarderelevante factoren<br />
in hetzelfde marktsegment vallen. Kleine verschillen in objectkenmerken<br />
leiden tot waardeverschillen tussen de objecten in de groep binnen een<br />
bepaalde bandbreedte. Deze waardeverschillen komen bij de waardebepaling<br />
en de onderbouwing van de waarde tot uitdrukking. Per homogene<br />
groep worden de relevante marktgegevens betrokken bij de taxatie.<br />
Binnen de homogene groep wordt op basis van representativiteit één of<br />
enkele woningen geselecteerd die in- en uitpandig uitgebreid worden<br />
getaxeerd.<br />
Per homogene groep kan, rekening houdend met de onderlinge<br />
verschillen binnen een groep, langs geautomatiseerde weg een taxatie<br />
voor de overige woningen worden geprognosticeerd. De aldus<br />
geprognosticeerde waarde wordt overeenkomstig de methodiek<br />
vergelijking met referentiewoning in het veld gecontroleerd en de door de<br />
taxateur aangebrachte correctie moeten ook in de vorm van bijzondere<br />
kenmerken in het taxatieverslag worden gemotiveerd.<br />
107
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
Methodiek modelmatige vergelijking<br />
Een modelmatige manier van vergelijken kan op vele wijzen plaats<br />
vinden. Van belang is dat de beschikbare transacties de basis vormen<br />
voor de opbouw van het model. Een model zou er bijvoorbeeld als volgt<br />
uit kunnen zien:<br />
- aan de hand van verkooptransacties rond de peildatum worden<br />
referentiekengetallen berekend voor diverse typen woningen,<br />
bijvoorbeeld een prijs per kubieke meter;<br />
- voor de grondwaarde wordt een prijs gehanteerd die afhankelijk kan<br />
zijn van de grootte;<br />
- aan de hand van bijvoorbeeld de m 3 -prijs en de grondprijs wordt een<br />
prognose gemaakt die wordt gecorrigeerd met de overige<br />
waarderelevante factoren;<br />
- de waarderelevante factoren ouderdom, ligging, soort woning, faciliteiten<br />
en onderhoud, worden bijvoorbeeld in een percentage uitgedrukt en<br />
worden berekend over het tussenresultaat van de eerste drie stappen;<br />
- de aldus berekende waarde kan aangepast worden met een buurtfactor<br />
en een bijstellingsfactor voor zeer specifieke situaties.<br />
Bij de onderbouwing in het taxatieverslag moet, gebruik makend van het<br />
model, een relatie met de oorspronkelijke marktgegevens gelegd kunnen<br />
worden (vergelijkbare woningen). Voor bijzondere situaties dienen<br />
correcties toegepast te worden.<br />
Met behulp van dit model kan langs geautomatiseerde weg voor elke<br />
woning een waarde worden geprognosticeerd. De aldus geprognosticeerde<br />
waarde wordt overeenkomstig de methodiek vergelijking met<br />
referentiewoning in het veld gecontroleerd en de door de taxateur<br />
aangebrachte correctie moeten ook in de vorm van bijzondere kenmerken<br />
in het taxatieverslag worden gemotiveerd.<br />
108
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />
Betreding<br />
De verschillende taxatiemethodieken voor woningen bieden allen de<br />
mogelijkheid om langs geautomatiseerde weg prognoses te bepalen voor<br />
de te bepalen waarde. Deze prognoses zijn gebaseerd op de<br />
geregistreerde objectgegevens en de marktanalyse die is uitgewerkt in<br />
referentiegegevens. Controle ter plaatse van de berekende prognoses zal<br />
wel plaatsvinden. Omdat de waardebepaling gebaseerd wordt op reeds<br />
geregistreerde gegevens en omdat zo veel mogelijk wordt aangesloten op<br />
de onderlinge vergelijkbaarheid van woningen, kan bij deze controle ter<br />
plaatse een inwendige opname van de woning vaak achterwege blijven.<br />
Inwendige opname is in ieder geval wel noodzakelijk voor referentiewoningen<br />
en volledig individuele woningen. Het uiteindelijke<br />
betredingspercentage van alle woningen in een waarderingsproject zal<br />
daarmee afhankelijk zijn van het aantal referentiewoningen, de<br />
homogeniteit van de woningvoorraad en van de gedetailleerdheid en de<br />
kwaliteit van de geregistreerde objectgegevens.<br />
3.3.2 Referentiestelsel<br />
De taxatiemethodiek voor woningen gaat uit van een referentiestelsel. Dit<br />
referentiestelsel is gebaseerd op de beschikbare marktinformatie<br />
(transactieprijzen).<br />
Een referentiestelsel bestaat uit fysieke referentiewoningen en referentiekengetallen.<br />
Op welk van beide onderdelen van het referentiestelsel het<br />
accent ligt, is afhankelijk van de gevolgde taxatiemethodiek. Voor alle<br />
referentiegegevens geldt dat ze afgeleid moeten zijn uit de beschikbare<br />
marktinformatie en onderbouwd kunnen worden met deze marktinformatie.<br />
De marktinformatie vormt de basis voor de taxaties. Daarom zijn<br />
voor de marktinformatie afzonderlijk randvoorwaarden geformuleerd. Het<br />
referentiestelsel moet garanderen dat de marktinformatie op een<br />
consistente wijze wordt gehanteerd bij de waardebepaling en bij de<br />
onderbouwing van de taxaties.<br />
Voor elk waarderingsproject gelden de volgende eisen met betrekking tot<br />
de keuze van referentiegegevens:<br />
- de referentiegegevens moeten representatief zijn voor de te taxeren<br />
woningen. Dit betekent dat elke categorie woningen op enige wijze in<br />
de referentie-gegevens tot uitdrukking moet komen;<br />
- de referentiegegevens zijn gebaseerd op transactieprijzen die<br />
onderdeel uitmaken van de beschikbare marktinformatie. De<br />
transactieprijzen die liggen in de periode van drie maanden voor tot<br />
drie maanden na de waardepeildatum van de desbetreffende gemeente,<br />
kunnen in beginsel zonder aanpassing in verband met de<br />
transactiedatum worden verwerkt. Eventuele bijzonderheden bij de<br />
109
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
transactie leiden wel tot een vastgestelde waarde van de referentiewoning<br />
die afwijkt van de transactieprijs;<br />
- bij het gebruiken van transactiedata van meer dan drie maanden voor<br />
of na de waardepeildatum wijkt de voor de referentiewoning bepaalde<br />
waarde in beginsel af van de (bij de marktinformatie geregistreerde)<br />
transactieprijs in verband met de transactiedatum. Aan de hand van<br />
een marktanalyse (trendanalyse) van de betreffende woningcategorie<br />
in die omgeving wordt bepaald hoe groot deze aanpassing moet zijn.<br />
Uit de marktanalyse kan blijken dat geen aanpassing hoeft plaats te<br />
vinden.<br />
De referentiegegevens moeten de omstandigheden op de markt rondom<br />
de waardepeildatum weergeven. Voor het verwerken van de<br />
transactiegegevens wordt primair uitgegaan van de datum waarop de akte<br />
is getransporteerd. In situaties waarin de overeenkomst aantoonbaar veel<br />
eerder (bijvoorbeeld meer dan een jaar) is gesloten, kan de betreffende<br />
transactieprijs niet direct gebruikt worden voor het bepalen van de waarde<br />
van een referentiewoning of kan de bepaalde waarde van de<br />
referentiewoning afwijken van de transactieprijs, omdat in verband met de<br />
veranderende marktomstandigheden tussen het moment van het sluiten<br />
van de overeenkomst en de waardepeildatum een aanpassing<br />
aangebracht moet worden. Dit hangt samen met het feit dat in beginsel de<br />
datum waarop overeenstemming is bereikt over de prijs (datum van<br />
sluiten van de koopovereenkomst) het moment vormt waarop aangesloten<br />
wordt op de markt.<br />
In het geval de transactiedatum van een transactie die gebruikt wordt bij<br />
de waardebepaling of de onderbouwing van de waarde van een<br />
referentiewoning, niet binnen drie maanden voor of na de<br />
waardepeildatum ligt, moet hiervoor gecorrigeerd worden. Deze correctie<br />
betekent dat de voor de referentiewoning vast te stellen waarde zal<br />
kunnen afwijken van de gerealiseerde verkoopprijs. De bij de<br />
marktinformatie geregistreerde prijs wordt natuurlijk niet gewijzigd, omdat<br />
anders geen zuivere registratie bestaat van de markt. De trendanalyse die<br />
wordt uitgevoerd om de invloed van de factor tijd te bepalen, kan natuurlijk<br />
aanwijzen dat de marktprijzen niet zijn gestegen of gedaald. Aantoonbaar<br />
is dan dat er geen aanpassing plaats behoeft te vinden voor de factor tijd.<br />
Bij de taxatie en de onderbouwing van de taxatie van woningen wordt<br />
verwezen naar de referentiegegevens. Het referentiestelsel is daarom een<br />
essentieel hulpmiddel om bij een massaal waarderingsproject uniformiteit<br />
te realiseren. Het referentiestelsel legt ook de relatie tussen de<br />
vastgestelde waarden en de marktgegevens.<br />
110
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />
Fysieke referentiewoningen<br />
In de meeste situaties zal de referentiewoning recent betrokken zijn<br />
geweest bij een transactie. Door vergelijking met andere transactieprijzen<br />
wordt beoordeeld of de gerealiseerde verkoopprijs de markt reëel<br />
weergeeft. Voor andere categorieën woningen (met name bij<br />
grootschalige huurwoning-complexen) kan het noodzakelijk zijn om<br />
referentiewoningen te selecteren die niet bij een transactie betrokken zijn<br />
geweest. De kwaliteit van de waardeschatting van dergelijke<br />
referentiewoningen kan verbeterd worden door twee onafhankelijke<br />
taxaties met elkaar te vergelijken. Wanneer één van die onafhankelijke<br />
taxaties door een externe (niet bij het waarderingsproject betrokken)<br />
taxateur wordt verricht, ontstaat een betere onderbouwing van de waarde<br />
van die referentiewoning. Voor de onderbouwing van de waardebepaling<br />
van deze referentiewoningen in de huursector zal primair gekeken worden<br />
naar verkooptransacties uit de eigen-woning-sector.<br />
Een referentie-object dient representatief te zijn voor de betreffende<br />
categorie woningen. Bij een categorie woningen moet zowel gedacht<br />
worden aan een bepaalde lokatie (buurt), een bepaalde soort woningen<br />
(bijvoorbeeld eengezins-rijtjeswoning) als aan de grootte van de woning.<br />
Dit betekent dat de referentiewoning niet door structurele externe<br />
verbouwingen of renovaties dan wel door een afwijkende<br />
onderhoudstoestand of door ligging in hoge mate mag afwijken van de<br />
overige woningen in de betreffende categorie.<br />
Bij het selecteren van fysieke referentiewoningen kunnen daarom twee<br />
soorten referentiewoningen onderscheiden worden:<br />
- een woning waarvan in de betreffende periode een transactie bekend is<br />
en die representatief is voor een groep vergelijkbare woningen;<br />
- een woning die representatief is voor een groep woningen en waarvan<br />
door een uitvoerige taxatie een waarde in het economische verkeer is<br />
bepaald, afgeleid uit transactiegegevens van andere woningen.<br />
De tweede soort referentiewoningen is in ieder geval van belang bij<br />
grootschalige woningbouwprojecten met huurwoningen.<br />
Een taxatie van een referentiewoning wordt onderbouwd met meerdere<br />
transacties rond de waardepeildatum uit de beschikbare marktinformatie.<br />
Voor zover onvoldoende transacties plaatsvinden, moet minimaal één<br />
transactie als onderbouwing dienen, mits overige informatie de juistheid<br />
van het transactieniveau bevestigt. De objectkenmerken van de<br />
referentiewoning dienen uitwendig en inwendig opgenomen en<br />
gecontroleerd te zijn.<br />
Als de waardebepaling van woningen wordt gebaseerd op directe vergelijking<br />
met referentiewoningen zijn er zoveel referentiewoningen dat voor<br />
elke te taxeren woning minimaal één referentiewoning beschikbaar is die<br />
111
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
qua ligging en objectkenmerken in hetzelfde marktsegment valt. Bij het<br />
taxeren op basis van de methodiek van de homogene groepen bevat elke<br />
homogene groep tenminste één referentiewoning. Indien wordt uitgegaan<br />
van een modelmatige taxatiemethodiek is voor ieder marktsegment of<br />
liggingsgebied en voor elke categorie woningen een referentiewoning<br />
beschikbaar.<br />
Referentiekengetallen<br />
Referentiekengetallen zijn gericht op een meer modelmatige wijze van<br />
waarde bepalen. Kenmerken van objecten worden door middel van<br />
kengetallen vertaald in een waarde. Bij gebruik van kengetallen ten<br />
behoeve van de waardebepaling van woningen moet ieder kengetal<br />
onderbouwd kunnen worden op basis van minimaal zes transacties.<br />
3.4 Waardebepaling niet-woningen<br />
Voor de waardebepaling van niet-woningen is het onderscheid tussen de<br />
"waarde in het economische verkeer" die het uitgangspunt vormt voor de<br />
waardebepaling in het kader van de Wet WOZ en de "gecorrigeerde<br />
vervangingswaarde" van belang. Artikel 17 van de Wet WOZ bepaalt dat<br />
indien de gecorrigeerde vervangingswaarde tot een hogere waarde leidt,<br />
deze hogere waarde wordt vastgesteld als de waarde in het kader van de<br />
Wet WOZ. Gezien het belang van deze verhouding tussen de waarde in<br />
het economische verkeer en de gecorrigeerde vervangingswaarde, wordt<br />
op dit onderscheid in de eerste paragraaf ingegaan.<br />
Voor het bepalen van een waarde in het economische verkeer<br />
overeenkomstig de definitie van de Wet WOZ (inclusief de<br />
waarderingsvoorschriften) kunnen voor niet-woningen volgens de<br />
Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende<br />
zaken in hoofdlijnen drie methodieken worden toegepast, namelijk de<br />
vergelijkingsmethode, de kapitalisatiemethode en de discounted-cashflow-berekening.<br />
Voor niet-woningen is het niet mogelijk één eenduidige<br />
methode te geven die in alle situaties toegepast kan worden. Dit hangt<br />
samen met het feit dat er geheel verschillende soorten marktsituaties<br />
kunnen zijn afhankelijk van de categorie objecten en afhankelijk van de<br />
lokale markt. Welke methode wordt toegepast is afhankelijk van de aard<br />
van de beschikbare marktinformatie (transactieprijzen, huurprijzen,<br />
investeringen) en van het aantal vergelijkbare objecten dat getaxeerd<br />
moet worden. Elk van deze mogelijk toe te passen methoden is in de<br />
toelichting bij de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet<br />
waardering onroerende zaken nader toegelicht.<br />
De keuze welke taxatiemethode voor het bepalen van de waarde in het<br />
economische verkeer van een object of een categorie objecten gebruikt<br />
112
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />
wordt, moet in de meeste situaties door (de taxateur van) de gemeente<br />
gemaakt worden. Deze keuze zal afhankelijk zijn van de aard van de<br />
beschikbare marktinformatie.<br />
De regels voor de berekening van een gecorrigeerde vervangingswaarde<br />
kunnen van belang zijn voor alle typen niet-woningen met uitzondering<br />
van rijksmonumenten.<br />
3.4.1 Waarde in het economische verkeer versus vervangingswaarde<br />
Artikel 17, derde lid, van de Wet WOZ bepaalt dat de gecorrigeerde<br />
vervangingswaarde als waarde in het kader van de Wet WOZ voor nietwoningen<br />
gehanteerd wordt als deze hoger is.<br />
Het belangrijkste verschil tussen de waarde in het economische verkeer<br />
en de gecorrigeerde vervangingswaarde wordt gevormd door de positie<br />
van de huidige eigenaar of gebruiker. Bij de berekening van de<br />
gecorrigeerde vervangingswaarde wordt de waarde voor de huidige<br />
eigenaar/gebruiker in aanmerking genomen. Bij de waarde in het<br />
economische verkeer worden alleen anderen als mogelijke gegadigde beschouwd.<br />
Bij de berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde<br />
moet worden uitgegaan van de huidige eigenaar/gebruiker, waarbij een rol<br />
speelt of deze de investeringsbeslissing naar de toestand op de peildatum<br />
opnieuw en in dezelfde omvang zou nemen.<br />
Bij de berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde vindt een<br />
zodanige correctie plaats dat rekening wordt gehouden met de aard en de<br />
bestemming van de onroerende zaak en met de sedert de stichting van de<br />
zaak opgetreden technische en functionele veroudering. Deze elementen<br />
waarvoor de vervangingswaarde wordt gecorrigeerd, zijn bepalend voor<br />
de waarde van het object op de markt. Het berekenen van zowel een<br />
gecorrigeerde vervangingswaarde als een waarde in het economische<br />
verkeer is slechts noodzakelijk als de gecorrigeerde vervangingswaarde<br />
hoger lijkt te zullen uitvallen. Het berekenen van beide waarden voor één<br />
object kan in sommige gevallen wel van betekenis zijn voor de controle op<br />
de juistheid van de uiteindelijk bepaalde waarde.<br />
In de praktijk zal daarom slechts voor een gering aantal objecten twee<br />
uitkomsten (waarde in het economische verkeer en gecorrigeerde<br />
vervangingswaarde) berekend worden. Voor de courante niet-woningen<br />
zoals kantoren en winkelpanden zal voor het merendeel van de objecten<br />
volstaan kunnen worden met het bepalen van een waarde in het<br />
economische verkeer. Voor de incourante objecten zoals ziekenhuizen en<br />
bepaalde objecten voor de procesindustrie en andere objecten waarvoor<br />
geen sprake is van een markt, zal alleen een gecorrigeerde vervangingswaarde<br />
berekend worden. Alleen wanneer het voor de taxateur niet direct<br />
113
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
duidelijk is welke van beide waarderingsvoorschriften tot een hogere<br />
uitkomst leidt, wanneer de taxateur door onderlinge vergelijking de<br />
juistheid van de bepaalde waarde wil controleren, of wanneer de taxateur<br />
vermoedt dat er discussie over kan bestaan, zal de waarde volgens beide<br />
waarderingsvoorschriften bepaald worden.<br />
Bij het bepalen van zowel de waarde in het economische verkeer als van<br />
de gecorrigeerde vervangingswaarde moet rekening gehouden worden<br />
met de waarderingsvoorschriften die in de Wet WOZ zijn geformuleerd<br />
(volle en onbezwaarde eigendom en onmiddellijk en in volle omvang in<br />
gebruik te nemen).<br />
3.4.2 Kapitalisatiemethode<br />
Voor een groot aantal niet-woningen bestaat het belangrijkste deel van de<br />
markt uit verhuurtransacties. Voor al deze objecten wordt een<br />
kapitalisatiemethode toegepast. Tot deze objecten behoren bijvoorbeeld<br />
veel kantoorpanden en winkelruimten. Ook voor veel van de overige<br />
bedrijfsruimten, zoals loodsen en bedrijfshallen, zijn vaak verhuurtransacties<br />
beschikbaar.<br />
Deze verhuurtransacties vormen de basis voor de berekening van de<br />
waarde van de onroerende zaak in het economische verkeer. De<br />
huurprijzen moeten echter gekapitaliseerd worden om de waarde van het<br />
object in het kader van de Wet WOZ te kunnen bepalen. Voor de<br />
kapitalisatie wordt natuurlijk uitgegaan van marktconforme huurprijzen.<br />
In de taxatieleer bestaan verschillende methoden die gebaseerd zijn op<br />
de kapitalisatie van regelmatige inkomsten van het onroerend goed. Veel<br />
van deze methoden zijn gericht op het taxeren van een<br />
"beleggingswaarde" op basis van verwachte jaarlijkse inkomsten. De<br />
bruto-aanvangsrendementsmethode (BAR) en de nettoaanvangsrendements-methode<br />
(NAR) zijn hiervan belangrijke<br />
voorbeelden. Deze "beleggingswaarde" sluit echter niet aan op het begrip<br />
waarde, zoals dat in het kader van de Wet WOZ wordt gehanteerd. De<br />
Wet WOZ gaat juist uit van direct door de eigenaar/gebruiker te<br />
aanvaarden object.<br />
Bij dit begrip waarde in het kader van de Wet WOZ past veel meer de<br />
vergelijking met transacties die beter voldoen aan de veronderstelling dat<br />
alle rechten op de onroerende zaak in één hand verenigd zijn. Indien deze<br />
transacties maar in beperkte zin voorhanden zijn, kan wel een kapitalisatie<br />
van huurwaarden plaatsvinden. De te hanteren kapitalisatiefactor kan<br />
echter niet direct worden afgeleid uit de rendementen van andere<br />
beleggingen zoals dat wel geschiedt bij de BAR-methode en de NAR-<br />
114
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />
methode. De kapitalisatiefactor wordt afgeleid uit de beschikbare<br />
transacties die in redelijke mate overeenstemmen met de<br />
waarderingsvoorschriften van de Wet WOZ. Voor het verschil tussen de<br />
kapitalisatie-methode en de BAR- en NAR-methode wordt verwezen naar<br />
de taxatieleer (Bijvoorbeeld: G.G.M. ten Have, Taxatieleer onroerende<br />
zaken, Stenfert Kroese, 1992).<br />
Bruto-huurprijzen<br />
Er wordt volgens de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet<br />
waardering onroerende zaken bij de kapitalisatie uitgegaan van de brutohuurprijzen<br />
zoals die door partijen zijn overeengekomen. Hierbij moet<br />
primair beoordeeld worden of er sprake is van marktconforme huurprijzen.<br />
De marktconforme huurprijzen die gebruikt worden voor de<br />
waardebepaling worden niet omgerekend naar netto-huurprijzen door<br />
correctie voor de onderhoudskosten en overige kosten van de verhuurder.<br />
De bruto-huurprijzen kunnen het meest direct onderling vergeleken<br />
worden en komen direct voort uit de beschikbare marktinformatie.<br />
Bij het bepalen van een huurwaarde van een object uit bruto-huurprijzen<br />
op de markt wordt, indien noodzakelijk, rekening gehouden met correcties<br />
in verband met de waarderingsvoorschriften.<br />
Kapitalisatiefactor<br />
De bepaalde huurwaarde van een object moet vermenigvuldigd worden<br />
met een kapitalisatiefactor. De te hanteren kapitalisatiefactor moet zoveel<br />
mogelijk afgeleid worden uit verkooptransacties waarbij een eigenaargebruiker<br />
betrokken is. Deze transacties voldoen namelijk het best aan de<br />
waarderingsvoorschriften in het kader van de Wet WOZ. Voor een object<br />
waarvoor een dergelijke verkoop-transactie bekend is, wordt een<br />
huurwaarde getaxeerd. De gerealiseerde verkoopprijs wordt gedeeld door<br />
deze getaxeerde huurwaarde en dit levert een kapitalisatiefactor op die<br />
als referentie gebruikt kan worden voor de kapitalisatie bij andere<br />
objecten.<br />
De aldus berekende kapitalisatiefactor leidt voor alle objecten waarbij de<br />
factor wordt toegepast tot een waarde die direct aansluit op de<br />
verkoopprijzen die op de markt worden betaald door eigenaar/gebruikers.<br />
Deze waarde vormt daarmee een goede benadering van de waarde in het<br />
economische verkeer die in het kader van de Wet WOZ centraal staat.<br />
Verdere correcties, zoals bijvoorbeeld voor verkoopkosten,<br />
overdrachtsbelasting, aan de aldus gekapitaliseerde huurwaarde zijn dan<br />
niet meer nodig.<br />
Referentiestelsel<br />
De bij een individuele taxatie gebruikte kengetallen voor het bepalen van<br />
de huurwaarde (bijvoorbeeld huurprijs per vierkante meter) en de<br />
gebruikte kapitalisatiefactor moeten direct verklaard kunnen worden met<br />
behulp van een referentiestelsel. De gegevens uit het referentiestelsel<br />
115
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
moeten gebaseerd zijn op gerealiseerde marktgegevens. De referentiegegevens<br />
over de bruto-huurprijzen worden afgeleid uit de huurprijzen die<br />
worden overeengekomen op de markt. De referentiekapitalisatiefactoren<br />
worden zoveel mogelijk afgeleid uit verkoopprijzen van objecten die<br />
worden gerealiseerd bij verkopen aan eigenaar-gebruikers. In het referentiestelsel<br />
komen de volgende elementen tot uitdrukking:<br />
1. Het referentiestelsel geeft aanwijzingen omtrent de te hanteren brutohuurprijzen<br />
per vierkante meter voor de verschillende soorten objecten<br />
(kantoren, bedrijfsverzamelgebouwen, winkels, bedrijfshallen), liggingsgebieden<br />
en grootteklassen. Deze aanwijzingen hebben bijvoorbeeld<br />
de vorm van een tabel waarin de basishuurprijzen per vierkante meter<br />
zijn opgenomen door middel van bandbreedtes. In voorkomende gevallen<br />
wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van niet alleen de<br />
primaire ruimten (bijvoorbeeld kantoor, winkel etcetera) maar ook met<br />
de aanwezigheid van secundaire ruimten (bijvoorbeeld archief,<br />
magazijn, etcetera). Dit moet leiden tot afzonderlijke huurprijzen voor<br />
deze secundaire ruimten.<br />
De referentiehuurprijzen zijn afgeleid van, en onderbouwd met,<br />
huurprijzen die op de markt zijn overeengekomen. De<br />
referentiehuurprijzen hebben betrekking op een "standaard" ruimte,<br />
rekening houdend met het soort object, de ligging en de grootte. Bij het<br />
afleiden van referentiehuurgegevens uit marktgegevens wordt rekening<br />
gehouden met het moment waarop de huurovereenkomst is gesloten,<br />
de huurcondities en de kenmerken van het object.<br />
2. Het referentiestelsel geeft aan op welke wijze de huurwaarde van<br />
ruimten op verschillende verdiepingen wordt bepaald (kantoorvilla's en<br />
winkels) in relatie tot de ontsluiting van deze verdiepingen.<br />
3. Het referentiestelsel geeft systematisch aan hoe verschillen in voorzieningen,<br />
kwaliteit van het object, staat van onderhoud, de functionaliteit<br />
en doelmatigheid van het object de hoogte van de huurprijs<br />
beïnvloeden.<br />
4. Op welke wijze parkeerplaatsen invloed hebben op de totale<br />
huurwaarde van het object wordt in het referentiestelsel duidelijk<br />
gemaakt.<br />
5. Het referentiestelsel geeft de bandbreedte aan voor de toe te passen<br />
kapitalisatiefactor, rekening houdend met soort object, ligging en<br />
ouderdom.<br />
6. Het referentiestelsel geeft systematisch aan op welke wijze een gehanteerde<br />
kapitalisatiefactor wordt afgeleid uit de referentiefactor op grond<br />
van verschillen in:<br />
- leegstandsrisico's en mutatiegraad;<br />
- exploitatielasten;<br />
- verwachte levensduur van het object zonder renovatie.<br />
7. In het referentiestelsel wordt zichtbaar gemaakt hoeveel grond wordt<br />
geacht te zijn betrokken in de referentiegegevens. Bij de taxaties die<br />
uitgaan van dit referentiestelsel moeten de terreinoppervlakten die<br />
116
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />
volgens het referentiestelsel niet zijn inbegrepen in de gehanteerde<br />
huurprijzen, afzonderlijk in de taxatie tot uitdrukking worden gebracht.<br />
In het referentiestelsel worden tevens de grondprijzen aangegeven aan<br />
de hand waarvan deze extra terreinoppervlakten worden gewaardeerd.<br />
Hierbij wordt uitgegaan van de uitgifteprijzen van bouwrijpe grond voor<br />
de meest gerede bestemming.<br />
Bij de bandbreedtes met huurprijzen volgens de referentiegegevens hoort<br />
in feite een "standaard" object. Dit "standaard" object geeft aan welke<br />
voorzieningen en welk kwaliteitsniveau, onderhoudsniveau en<br />
liggingsaspecten normaal zijn voor de betreffende categorie objecten. Een<br />
individuele taxatie kan dan mede onderbouwd worden door aan te geven<br />
op welke terreinen het object afwijkt van het "standaard" object in de<br />
betreffende categorie.<br />
Het referentiestelsel voor de kapitalisatie (bruto-huurprijzen en<br />
kapitalisatiefactor) wordt afgeleid uit marktinformatie. Bij onvoldoende<br />
marktgegevens (verhuurgegevens en/of verkoopgegevens) kan ter<br />
onderbouwing van het referentiestelsel gebruik gemaakt worden van een<br />
discounted-cash-flow-berekening. Voor het gebruiken van marktgegevens<br />
voor het bepalen van de waarde in het economische verkeer zijn enkele<br />
criteria specifiek vastgelegd in jurisprudentie. Hieronder wordt een aantal<br />
van deze aandachtspunten of criteria weergegeven:<br />
- Er moet worden uitgegaan van verkoop of verhuur aan de<br />
meestbiedende gegadigde die, na de best mogelijke voorbereidingen,<br />
de onroerende zaak, in de staat waarin deze zich bevindt, wil<br />
aanwenden voor de bestemming die hem goeddunkt.<br />
- Het is de bedoeling de waardebepaling objectief te doen zijn, in die zin<br />
dat de bestemming welke de eigenaar of de gebruiker aan de<br />
onroerende zaak heeft gegeven, als waardebepalende factor dient te<br />
worden uitgeschakeld.<br />
- Er komt geen betekenis toe aan het bedrag waarvoor de eigenaar of de<br />
gebruiker, ware hij geen eigenaar of gebruiker, met het oog op de<br />
subjectieve bestemming als hoogste bieder het goed zou willen kopen.<br />
- De relatie tussen een onroerende zaak en de ter zake van die zaak<br />
belastingplichtige(n) moet worden uitgeschakeld.<br />
- De wettelijke bescherming van een onroerende zaak behoeft niet uit te<br />
sluiten dat aan de zaak een verkeerswaarde kan worden toegekend.<br />
- Met een wijziging in een bestemmingsplan behoeft slechts dan<br />
rekening te worden gehouden indien een reële kans bestaat dat een<br />
redelijk handelende gegadigde met een dergelijke wijziging rekening<br />
zou houden.<br />
- Mogelijke transacties tussen overheidslichamen kunnen in de regel niet<br />
bepalend zijn voor de verkeerswaarde, omdat dergelijke lichamen zich<br />
mede laten leiden door beleidsoverwegingen.<br />
117
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
- Gegadigden kunnen ook ondernemingen zijn die tot hetzelfde concern<br />
als de eigenaar of de gebruiker behoren.<br />
Bij de analyse van de markthuurprijzen moeten ook de condities bij het<br />
afsluiten van het huurcontract in aanmerking worden genomen. Indien in<br />
een huurcontract sprake is van een huurvrije periode zal de "huurwaarde"<br />
lager liggen dan de huurprijs die in het contract is vastgelegd. Ook andere<br />
bijzondere condities kunnen ertoe leiden dat de geschatte huurwaarde<br />
afwijkt van de prijzen die zijn vastgelegd in de huurcontracten. Deze<br />
afwijking ten opzichte van de beschikbare marktinformatie moet worden<br />
gemotiveerd.<br />
De huurprijzen die als referentie worden gehanteerd zijn redelijk haalbare<br />
huurprijzen in het betreffende gebied voor een bepaald soort object.<br />
Onderlinge verschillen qua ligging, grootte van het object en de aanwezigheid<br />
van secundaire ruimten dienen in de uiteindelijk bepaalde<br />
huurwaarde voor het object tot uiting te komen.<br />
De taxatie van een individuele niet-woning, gebaseerd op een vastgelegd<br />
referentie-stelsel, volgens de kapitalisatiemethode dient aan de<br />
onderstaande regels te voldoen:<br />
1. Het object is ter plaatse opgenomen.<br />
2. De kapitalisatiefactor wordt op één decimaal nauwkeurig bepaald en<br />
niet bijvoorbeeld op stappen van een half. (Kapitalisatiefactor 5,5 leidt<br />
immers tot een tien procent hogere waarde dan de factor 5,0 en<br />
daarom is deze nauwkeurigheid onvoldoende).<br />
3. Indien voor een specifiek object onvoldoende referentiemateriaal<br />
aanwezig is voor de volledige uitvoering van de gehanteerde<br />
taxatiemethodiek, wordt aangegeven hoe de waardebepaling wel tot<br />
stand is gekomen.<br />
3.4.3 Vergelijkingsmethode<br />
De vergelijkingsmethode wordt volgens de Uitvoeringsregeling instructie<br />
waardebepaling Wet waardering onroerende zaken bij niet-woningen<br />
toegepast, indien in voldoende mate marktinformatie beschikbaar is en<br />
waar het belangrijkste deel van de markt bestaat uit verkooptransacties<br />
die in redelijke mate overeenkomen met de waarderingsvoorschriften die<br />
de Wet WOZ stelt. Dit kunnen objecten zijn met een relatief groot aantal<br />
transacties (bijvoorbeeld kleinschalige kantoorruimten, winkels, agrarische<br />
objecten), maar ook objecten waarbij enkele transacties landelijk gebruikt<br />
worden voor de waardebepaling (bijvoorbeeld motorbrandstofverkooppunten).<br />
Voor de agrarische sector zal bij beschikbaarheid van marktinformatie<br />
meestal de vergelijkingsmethode gebruikt worden, omdat de huurprijzen<br />
118
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />
(pachtprijzen) door de regulering op dit terrein onvoldoende<br />
marktinformatie geven.<br />
Afhankelijk van het aantal te taxeren objecten vertoont deze<br />
waarderingsmethodiek meer of minder gelijkenis met de methodiek voor<br />
woningen. De beschikbare marktinformatie wordt verwerkt tot<br />
referentiegegevens. Deze referentiegegevens bestaan in beginsel uit<br />
fysieke referentie-objecten binnen de gemeente. Indien sprake is van een<br />
zeer beperkt aantal objecten binnen een categorie kan worden uitgegaan<br />
van referentie-objecten buiten de gemeente. Deze fysieke referentieobjecten<br />
zijn zelf betrokken geweest in een transactie of er is uit<br />
beschikbare marktgegevens een waarde voor bepaald.<br />
Het afleiden van een waarde voor referentie-objecten uit verkoopprijzen is<br />
voor niet-woningen vaak veel complexer dan voor woningen, omdat bij de<br />
totstandkoming van de verkoopprijs meer soorten argumenten van belang<br />
zijn. Het afleiden van referentiegegevens uit de marktinformatie vergt voor<br />
niet-woningen een bijzondere analyse van de transactie. Deze verrichte<br />
analyse dient ook als onderbouwing van de taxatie van het referentieobject.<br />
De inhoud van deze onderbouwing verschilt afhankelijk van de<br />
soort objecten, de situatie binnen de branche en specifieke wettelijke<br />
maatregelen. Voor agrarische objecten bijvoorbeeld moeten de transactieprijzen<br />
worden gecorrigeerd in verband met de produktiemogelijkheden<br />
door bijvoorbeeld melkquota, mestquota, etcetera.<br />
Bij de waardering van een object vindt verwijzing plaats naar een<br />
referentie-object. De waardebepaling vindt plaats door de verschillen<br />
tussen het te taxeren object en het referentie-object te kwantificeren. Bij<br />
het kwantificeren van deze waardeverschillen kunnen<br />
referentiekengetallen een rol spelen.<br />
3.4.4 Discounted-cash-flow-berekening<br />
De discounted-cash-flow-berekening wordt volgens de Uitvoeringsregeling<br />
instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken toegepast<br />
voor de waardebepaling van referentie-objecten voor niet-woningen of de<br />
waardebepaling van een enkel zeer specifiek object waarvoor<br />
onvoldoende marktgegevens in de vorm van transactieprijzen of<br />
huurprijzen bekend zijn. De discounted-cash-flow-berekening kan ook<br />
toegepast worden voor het bepalen van een referentiekapitalisatiefactor<br />
ten behoeve van de kapitalisatiemethode.<br />
Deze berekening wordt toegepast voor objecten die wel een duidelijke<br />
waarde in het economische verkeer hebben, maar waarbij deze waarde<br />
onvoldoende tot uitdrukking komt in verkooptransacties of<br />
verhuurtransacties van (vergelijkbare) objecten.<br />
119
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor in situaties waarin markttransacties<br />
niet alleen betrekking hebben op de onroerende zaak, maar op de<br />
gehele bedrijfsvoering in een object. Bij het berekenen van de kasstromen<br />
wordt dan gekeken naar alle inkomsten (omzet) en uitgaven in het kader<br />
van de bedrijfsvoering. Op basis van de omzet die gerealiseerd wordt met<br />
de betreffende onroerende zaak wordt dan de discounted-cash-flowberekening<br />
uitgevoerd. Deze toepassing kan bijvoorbeeld worden gebruikt<br />
in de horeca, waarvoor weinig marktgegevens beschikbaar zijn die<br />
overeenstemmen met de waarderingsvoorschriften in het kader van de<br />
Wet WOZ.<br />
Toepassing van de discounted-cash-flow-berekening kan ook van belang<br />
zijn, als de waarde in het economische verkeer van een object samenhangt<br />
met exploitatiemogelijkheden na gedane investeringen. De<br />
markthuurprijzen na deze investering kunnen niet zonder meer<br />
gekapitaliseerd worden, omdat rekening gehouden moet worden met de<br />
hoogte van de investeringen en eventueel met een periode waarin nog<br />
geen inkomsten worden gegenereerd.<br />
Bij de discounted-cash-flow-berekening worden alle toekomstige<br />
inkomsten en uitgaven met betrekking tot de onroerende zaak betrokken.<br />
Dit gebeurt door al deze toekomstige inkomsten en uitgaven contant te<br />
maken naar de waardepeildatum. Daarom wordt deze taxatiemethodiek<br />
wel aangeduid als netto-contante-waardemethode. Voor de toepassing<br />
van de methodiek zijn twee keuzes van groot belang, namelijk de periode<br />
waarover de berekening zich uitstrekt en het gehanteerde rentepercentage.<br />
De periode die in de berekening betrokken wordt is in beginsel twintig<br />
jaar. Indien de verwachte resterende economische levensduur van het<br />
object echter korter is zal alleen deze kortere resterende levensduur in de<br />
berekening worden opgenomen.<br />
Het te hanteren rentepercentage moet overeenstemmen met de<br />
algemene rentestand. Hiervoor is het rendement op staatsleningen in<br />
beginsel een goede basis. Eventueel kan in verband met de specifieke<br />
situatie in de betreffende branche het rentepercentage hiervan afwijken.<br />
Het rentepercentage en eventuele afwijkingen voor specifieke branches<br />
maakt onderdeel uit van de referentiegegevens.<br />
Bij de berekening van de discounted-cash-flow is er sprake van een min<br />
of meer individuele benadering van een object. De methodiek wordt<br />
primair toegepast voor de waardebepaling van afzonderlijke referentieobjecten<br />
of voor de waardebepaling van enkele specifieke objecten. Voor<br />
deze berekening is referentiemateriaal daarom niet of nauwelijks relevant.<br />
120
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />
3.4.5 Gecorrigeerde-vervangingswaardeberekening<br />
Bij de berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde wordt de<br />
waarde van de grond en de waarde van de opstallen afzonderlijk bepaald.<br />
Het begrip vervangingswaarde geeft aan dat wordt uitgegaan van de<br />
noodzakelijke investeringen voor de vervanging of nieuwbouw van het<br />
betreffende object. Voor deze vervanging is het noodzakelijk dat gekeken<br />
wordt naar de investeringen om grond op de betreffende lokatie met de<br />
betreffende bestemming te verwerven en naar de kosten voor de bouw<br />
van de betreffende opstal.<br />
Bij de gecorrigeerde vervangingswaarde wordt gekeken naar de waarde<br />
(de investeringen) die de huidige eigenaar of gebruiker er voor over zou<br />
hebben om de betreffende onroerende zaak te vervangen. Hierbij zijn de<br />
omstandigheden waarin de eigenaar/gebruiker verkeert (bijvoorbeeld<br />
financiële mogelijkheden tot investeren) niet van belang. De gecorrigeerde<br />
vervangingswaarde is de vervangingswaarde, rekening houdende met de<br />
aard en de bestemming van de zaak. Tevens wordt rekening gehouden<br />
met de sedert de stichting van de zaak opgetreden technische en<br />
functionele veroudering, waarbij de invloed van latere wijzigingen in<br />
aanmerking wordt genomen.<br />
In de Wet WOZ staat uitdrukkelijk aangegeven dat de correctie die moet<br />
worden toegepast, beperkt is tot twee factoren. Voor het bepalen van een<br />
gecorrigeerde vervangingswaarde moeten daarom vier elementen worden<br />
berekend:<br />
- vervangingswaarde grond;<br />
- vervangingswaarde opstal;<br />
- correctie technische veroudering;<br />
- correctie functionele veroudering.<br />
Andere correcties zijn niet toegestaan.<br />
1. Vervangingswaarde grond<br />
De berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde gaat uit van<br />
de investeringen die gedaan moeten worden ter vervanging van het te<br />
taxeren object. Als vervangingswaarde van de grond wordt daarom<br />
gekeken naar de uitgifteprijzen die de gemeente hanteert voor grond<br />
met de betreffende bestemming op een vergelijkbare lokatie en<br />
rekening houdend met de grootte van de kavel. Drie gegevens bepalen<br />
de vervangingswaarde van de grond, namelijk:<br />
- lokatie van de grond;<br />
- oppervlakte van de kavel of toegestane grootte van het object;<br />
- bestemming.<br />
Uitgangspunt voor de vaststelling van deze gegevens is de reële<br />
uitgifteprijs die door gemeenten worden gehanteerd bij gronduitgifte.<br />
Indien bij de gronduitgifte rekening gehouden wordt met de maximaal<br />
121
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
bebouwbare oppervlakte of de grootte van het object, wordt dit<br />
eveneens meegenomen in de berekening.<br />
Deze vervangingswaarde van de grond wordt niet gecorrigeerd voor<br />
technische of functionele veroudering. Factoren als bereikbaarheid en<br />
beschikbaarheid van parkeervoorzieningen in de omgeving komen<br />
indien noodzakelijk tot uiting in de factor voor functionele veroudering<br />
van de opstal.<br />
Bij de berekening van de vervangingswaarde van de grond worden<br />
aanlegkosten zoals verharding en parkeervoorzieningen niet meegenomen.<br />
Deze komen tot uiting bij de vervangingswaarde voor de<br />
opstal, omdat op deze voorzieningen wel correcties mogelijk zijn.<br />
Voor de berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde zijn de<br />
waarderingsvoorschriften (volle en onbezwaarde eigendom,<br />
onmiddellijk en in volle omvang in gebruik te nemen) ook van<br />
toepassing. Bij de bepaling van de vervangingswaarde van de grond<br />
wordt daarom geen rekening gehouden met de waardedrukkende<br />
invloed van erfpacht.<br />
2. Vervangingswaarde opstal<br />
Voor het berekenen van de vervangingswaarde van de opstal wordt<br />
uitgegaan van de kosten die gemaakt moeten worden voor de herbouw<br />
van het betreffende object. Deze vervangingswaarde heeft betrekking<br />
op de actuele bouwkosten volgens moderne bouwmethoden voor een<br />
in beginsel identiek vervangend object op het moment van de peildatum.<br />
De vervangingswaarde van de opstal heeft betrekking op alle<br />
gebouwen, onderdelen en terreinvoorzieningen die tot de te taxeren<br />
onroerende zaak behoren.<br />
De bepaling van de vervangingswaarde voor de opstal wordt<br />
gebaseerd op herbouwkosten per kubieke of vierkante meter per<br />
gebouwonderdeel. Bij de herbouwkosten kunnen de totale kosten per<br />
kubieke meter of per vierkante meter worden gesplitst in maximaal de<br />
volgende elementen: ruwbouw, afbouw/vaste inrichting, installaties,<br />
infrastructuur, overige kosten. De rubriek overige kosten geeft aan dat<br />
alle voor de herbouw noodzakelijke kosten, zoals projectbegeleiding,<br />
honorarium architect, vergunningen, etcetera onderdeel vormen van de<br />
vervangingswaarde. Er worden maximaal de vijf genoemde<br />
kostenelementen onderscheiden.<br />
De berekening van een gecorrigeerde vervangingswaarde wordt<br />
afgeleid uit referentiegegevens voor de herbouwkosten per kubieke<br />
meter of per vierkante meter. Deze referentiegegevens kunnen zijn<br />
afgeleid uit gerealiseerde stichtingskosten van vergelijkbare recente<br />
nieuwbouwprojecten.<br />
3. Correctie technische veroudering<br />
De correctie wegens technische veroudering wordt bepaald, rekening<br />
houdende met:<br />
- verwachte levensduur, uitgaande van normaal onderhoud;<br />
122
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />
- de restwaarde;<br />
- verschillende gebouwen en gebouwonderdelen;<br />
- laatst uitgevoerde renovatie.<br />
De correctie voor de technische veroudering wordt bepaald door het<br />
hanteren van een afschrijvingsmethodiek die aansluit bij de<br />
methodieken die binnen een branche worden gehanteerd. Vaak kan<br />
hierbij worden volstaan met een lineaire afschrijving over een<br />
functionele gebruiksperiode (levensduur) voor het object. Aan de hand<br />
van de verwachte levensduur en de restwaarde van het object na deze<br />
levensduur kan het afschrijvingspercentage worden bepaald. De<br />
restwaarde aan het einde van de levensduur is de basis voor de toe te<br />
passen jaarlijkse afschrijving, Dit kan tot uitdrukking gebracht worden<br />
door de formule:<br />
(100% - restwaarde in percentage) = jaarlijkse afschrijving<br />
(verwachte levensduur in jaren)<br />
Bijvoorbeeld:<br />
De verwachte levensduur is vijftig jaar. Restwaarde van het object<br />
na deze vijftig jaar is twintig procent van de waarde na de bouw. De<br />
jaarlijkse afschrijving is dan (80% / 50 jaar =) 1,6 % per jaar. Als de<br />
waardepeildatum twintig jaar na het bouwjaar ligt is de correctie voor<br />
technische veroudering (20 jaar * 1,6% =) 32%.<br />
Door tussentijdse renovaties kan de waarde op een bepaald moment<br />
worden verhoogd. In geval van renovatie wordt de verwachte<br />
levensduur opnieuw ingeschat. Ook wordt een waarde van het object<br />
op het moment van gereedkomen van de renovatie ingeschat als<br />
percentage van de herbouwwaarde. Deze inschatting van de langere<br />
levensduur en de waarde op het moment van gereedkomen van de<br />
renovatie wordt apart aangegeven en wordt niet verwerkt in een "fictief"<br />
bouwjaar.<br />
Bijvoorbeeld:<br />
Er vindt na 40 jaar een renovatie plaats en het object gaat dan weer<br />
40 jaar mee met een restwaarde van 20%. De waarde na gereedkoming<br />
van de renovatie wordt geschat op 70% van de<br />
herbouwwaarde. De jaarlijkse afschrijving na de renovatie is dan<br />
(50% / 40 jaar =) 1,25 % per jaar. Als de peildatum tien jaar na de<br />
renovatie en dus vijftig jaar na het bouwjaar ligt is de correctie voor<br />
technische veroudering in dit voorbeeld (10 jaar * 1,25% + 30% =)<br />
42,5%. Dit percentage wordt niet afgeleid uit een zogenaamd "fictief"<br />
bouwjaar.<br />
Het bouwjaar en de verwachte levensduur behoeven niet voor het<br />
gehele object gelijk te zijn. Dit betekent dat bijvoorbeeld voor een<br />
hoofdgebouw een andere correctie voor technische veroudering kan<br />
gelden dan voor nevengebouwen en terreinvoorzieningen. Het<br />
onderscheid tussen verschillende onderdelen van het gebouw moet wel<br />
duidelijk aanwijsbaar zijn en voor deze onderdelen moet dan ook<br />
123
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
afzonderlijk de vervangingswaarde van de opstal bepaald kunnen<br />
worden. Voor deze onderdelen kan indien noodzakelijk een<br />
afzonderlijke factor voor de technische veroudering worden bepaald.<br />
De verschillende delen kunnen bijvoorbeeld een verschillend bouwjaar<br />
hebben of een duidelijk andere verwachte levensduur in verband met<br />
de kwaliteit.<br />
De verwachte levensduur kan eventueel worden uitgesplitst voor de<br />
verschillende elementen van het gebouw. De installaties in een gebouw<br />
kunnen namelijk al vervangen zijn, terwijl de ruwbouw een normale<br />
onderhoudstoestand heeft. Hierbij kan bijvoorbeeld worden uitgegaan<br />
van de gebouwonderdelen: ruwbouw, afbouw/vaste inrichting, installaties,<br />
infrastructuur. De overige kosten, die afzonderlijk kunnen worden<br />
onderscheiden bij de bepaling van de vervangingswaarde opstal,<br />
dienen naar rato over deze delen verdeeld te worden. De uitsplitsing<br />
van de herbouwkosten over deze gebouwonderdelen kan bijvoorbeeld<br />
in de vorm van percentages van de totale herbouwkosten (bijvoorbeeld<br />
30% van de herbouwkosten betreft de ruwbouw). Voor deze<br />
gebouwonderdelen kan dan afzonderlijk een verwachte levensduur<br />
worden geschat en moet aangegeven worden welk aandeel het<br />
betreffende onderdeel heeft in de totale herbouwkosten.<br />
4. Correctie functionele veroudering<br />
De correctie wegens functionele veroudering wordt bepaald, rekening<br />
houdende met:<br />
- economische veroudering (de mate waarin er door technische,<br />
economische of maatschappelijke ontwikkelingen nog behoefte<br />
bestaat aan het betreffende object;<br />
- verandering in bouwwijze (de mate waarin het huidige gebouw niet<br />
meer overeenstemt met de manier waarop momenteel vergelijkbare<br />
objecten worden gebouwd. Dit element zal alleen van betekenis zijn<br />
voor oudere objecten die momenteel niet meer op deze wijze<br />
worden gebouwd);<br />
- belemmering in gebruiksmogelijkheden (belemmering van de<br />
normale activiteiten van de organisatie door een ondoelmatige<br />
inrichting van de ruimte of door een tekort of overschot aan ruimte);<br />
- excessieve gebruikskosten (excessieve gebruikskosten van het<br />
object ten gevolge van een niet volledig functioneel gebouw<br />
(bijvoorbeeld meer dan gemiddelde onderhoudskosten)).<br />
De belemmering in gebruiksmogelijkheden betreft de doelmatigheid<br />
van de inrichting van het gebouw. Hierbij kan bijvoorbeeld rekening<br />
gehouden worden met de mogelijkheden of onmogelijkheden voor<br />
alternatieve functies en met de (in)flexibiliteit in gebruik. Bij het bepalen<br />
van de doelmatigheid van het gebouw moet ook naar alternatieve<br />
aanwendingsmogelijkheden gekeken worden. Eventuele problemen<br />
124
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />
met betrekking tot bereikbaarheid of gebrek aan parkeervoorzieningen<br />
kunnen bij de doelmatigheid tot uitdrukking worden gebracht.<br />
Tevens kan sprake zijn van een tekort of een overschot aan ruimte<br />
waardoor het object niet optimaal wordt benut.<br />
Als laatste element in de factor voor functionele veroudering kunnen<br />
eventuele excessieve gebruikskosten tot uitdrukking gebracht worden.<br />
Voor het bepalen van dit element kan bijvoorbeeld uitgegaan worden<br />
van een schatting van de extra kosten (bijvoorbeeld buitensporige<br />
onderhoudskosten, energiekosten) die samenhangen met het gebruik<br />
van het betreffende object. Deze excessieve kosten kunnen alleen in<br />
de berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde worden<br />
betrokken voor zover ze niet langs andere weg (bijvoorbeeld subsidies)<br />
worden vergoed.<br />
Elementen die de factor voor functionele veroudering bepalen, zijn<br />
onder meer:<br />
- overcapaciteit binnen een branche voor afzet van goederen waartoe<br />
het te waarderen object is bestemd (economische veroudering);<br />
- technische ontwikkelingen in de branche (economische<br />
veroudering);<br />
- infrastructuur binnen en buiten het bedrijf (belemmering gebruiksmogelijkheden);<br />
- verbeterde produktiemethoden (economische veroudering);<br />
- marktontwikkelingen en eventuele vraaguitvallen (leidend tot lagere<br />
opbrengstprijzen) van bepaalde produkten;<br />
- een niet-economische indeling of onrendabele grootte van het object<br />
of het bedrijf;<br />
- niet (meer) voldoen aan milieu- en/of veiligheidseisen.<br />
De berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde is methodisch<br />
het meest uitgewerkt in wettekst, wetshistorie en jurisprudentie. De<br />
afzonderlijke bestanddelen van de berekening (vervangingswaarde grond,<br />
vervangingswaarde opstal, factor voor technische veroudering, factor voor<br />
functionele veroudering) zijn hierin vastgelegd.<br />
Het object waarvoor een gecorrigeerde vervangingswaarde wordt<br />
berekend, wordt ter plaatse opgenomen. De correcties die toegepast<br />
worden, worden uitgedrukt als percentage van de resterende waarde<br />
(subtotaal), zodat de volgorde van toepassing van de correctie geen<br />
invloed heeft op de einduitkomst. In hoofdstuk 8 wordt een voorbeeld<br />
gegeven van de opbouw van een gecorrigeerdevervangingswaardeberekening.<br />
125
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
3.4.6 Werktuigenvrijstelling<br />
In de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering<br />
onroerende zaken staat in artikel 2, onderdeel e, dat bij de<br />
waardebepaling de tot de onroerende zaak behorende, daaraan al dan<br />
niet aard- of nagelvast verbonden werktuigen welke verwijderd kunnen<br />
worden met behoud van hun waarde als zodanig en niet op zichzelf als<br />
gebouwde eigendommen zijn aan te merken, buiten aanmerking blijven.<br />
De genoemde werktuigen blijven wel behoren tot de onroerende zaak in<br />
het kader van de Wet WOZ, maar alleen de waarde blijft buiten<br />
aanmerking.<br />
De betreffende bepaling in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten<br />
Wet waardering onroerende zaken stemt overeen met de bepaling voor<br />
de onroerende-zaakbelastingen in de Gemeentewet. Dit betekent dat ook<br />
de jurisprudentie op dit terrein in stand blijft. Uit de jurisprudentie komt de<br />
interpretatie naar voren van de vier criteria die onderdeel uitmaken van de<br />
definitie van een werktuig voor de werktuigenvrijstelling:<br />
- onroerend;<br />
- werktuig;<br />
- dat verwijderd kan worden met behoud van zijn waarde als zodanig en;<br />
- dat niet op zichzelf een gebouwd eigendom vormt.<br />
Het eerste criterium is niet van groot belang, want zodra er sprake is van<br />
een "roerend" werktuig valt deze per definitie buiten de objectafbakening<br />
in het kader van de Wet WOZ en daarmee buiten de waardebepaling.<br />
Voor het beoordelen of er al dan niet sprake is van een werktuig als<br />
bedoeld in de uitvoeringsregeling is het van belang of het werktuig een<br />
"zelfstandig doel" heeft of alleen dienstbaar is aan een onroerende zaak.<br />
Een werktuig dat alleen dienstbaar is aan een onroerende zaak valt nooit<br />
onder de werktuigenvrijstelling. Voorbeelden van dergelijke "dienstbare"<br />
werktuigen zijn liften, roltrappen, ventilatiesystemen,<br />
verwarmingssystemen, etcetera. Deze werktuigen maken de onroerende<br />
zaak beter geschikt voor het doel waarvoor het wordt gebruikt en moeten<br />
bij de waardebepaling worden betrokken.<br />
Werktuigen die niet zuiver dienstbaar zijn aan een onroerende zaak, maar<br />
nodig zijn voor het produktieproces, komen vooral voor in industriële<br />
complexen en installaties van nutsbedrijven. Werktuigen kunnen hierbij<br />
worden gezien als hulpmiddelen met als functie het bewerken,<br />
vervaardigen of verplaatsen van iets. Voor het beantwoorden van de<br />
vraag of hier sprake is van een werktuig is het van belang of het werktuig<br />
in zijn geheel verwijderd kan worden met behoud van zijn functie.<br />
126
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />
Of een werktuig al dan niet met behoud van de waarde verwijderd kan<br />
worden moet ter plaatse door de taxateur worden bekeken. De<br />
verwijderbaarheid kan feitelijk ter plaatse worden geconstateerd. Hierbij<br />
moet gelet worden of er sprake is van substantiële beschadiging door de<br />
mogelijke verwijdering en of het werktuig elders weer in gebruik genomen<br />
kan worden.<br />
Het oordeel of het werktuig op zich zelf een gebouwd eigendom vormt, is<br />
moeilijker te geven. Er is sprake van een gebouwd eigendom als de<br />
constructie naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te<br />
blijven. De beoordeling moet niet gericht zijn op de vraag of verplaatsing<br />
technisch mogelijk is, maar op de vraag of het werktuig bestemd is om<br />
duurzaam ter plaatse te blijven. Anderzijds kan gesteld worden dat er<br />
alleen sprake is van een werktuig als na verwijdering van dit werktuig de<br />
resterende onroerende zaak naar aard en inrichting bestemd blijft om<br />
duurzaam ter plaatse te blijven. Door de verwijdering van een werktuig<br />
wordt de aard en de inrichting van de onroerende zaak niet (ingrijpend)<br />
aangetast.<br />
3.4.7 Omzetbelasting<br />
De Wet WOZ en de uitvoeringsregelingen geven geen bijzondere<br />
bepalingen voor het omgaan met de omzetbelasting bij de<br />
waardebepaling. Daarbij blijft de jurisprudentie die op dit terrein is<br />
ontstaan voor de waardebepaling ten behoeve van de onroerendezaakbelastingen<br />
van kracht.<br />
De invloed van de omzetbelasting op de waardebepaling is complex,<br />
omdat de meeste transacties met onroerende zaken zijn vrijgesteld van<br />
omzetbelasting. Bij deze transacties wordt overdrachtsbelasting geheven.<br />
Bij de waardebepaling worden de overeengekomen transactieprijzen<br />
(exclusief de overdrachtsbelasting) als uitgangspunt gehanteerd voor de<br />
waardebepaling.<br />
Transacties die zijn verbonden aan de levering van een vervaardigd<br />
onroerend goed (bijvoorbeeld koop van bouwrijp gemaakte grond, koop-<br />
/aanneemovereenkomsten) zijn vrijgesteld van de overdrachtsbelasting.<br />
Deze overeenkomsten zijn echter wel onderworpen aan de heffing van<br />
omzetbelasting. Voor de waardebepaling die gebruik maakt van de<br />
investeringen die gedaan worden bij nieuwbouw van objecten is het<br />
daarom van groot belang dat duidelijk is of de te taxeren waarde inclusief<br />
de omzetbelasting moet zijn of exclusief de omzetbelasting. Dit geldt<br />
daarmee per definitie voor het bepalen van de gecorrigeerde<br />
vervangingswaarde, omdat deze berekening uitgaat van de investeringen<br />
die nodig zijn voor het verwerven van vervangende (bouwrijpe) grond en<br />
voor de bouw.<br />
127
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
Voor de waardebepaling van commercieel onroerend goed op basis van<br />
huurprijzen is het van belang of inclusief dan wel exclusief omzetbelasting<br />
gewaardeerd moet worden. De verhuurder die geïnvesteerd heeft in de<br />
bouw van een nieuw object heeft namelijk de mogelijkheid om te kiezen<br />
voor "belaste verhuur". In die situaties vindt dan berekening en afdracht<br />
van omzetbelasting plaats over de te betalen huur. Bij het interpreteren<br />
van de overeengekomen huurprijzen bij de marktanalyse moet daarom<br />
gekeken worden of de huurprijzen belast zijn met omzetbelasting en zo, ja<br />
of de opgegeven huurprijs inclusief of exclusief omzetbelasting is.<br />
Gezien het feit dat de waardebepaling van woningen hoofdzakelijk wordt<br />
gebaseerd op de overeengekomen transactieprijzen tussen eigenaarbewoners,<br />
doet de problematiek van omzetbelasting zich niet voor bij<br />
woningen. Alleen indien bij een nieuwbouwproject de stichtingskosten<br />
gebruikt worden voor de waardebepaling zal zorgvuldig gekeken moeten<br />
worden naar de omzetbelasting. Aangezien de eigenaar-bewoner in het<br />
algemeen geen mogelijkheid heeft om de omzetbelasting te verrekenen,<br />
zal deze eigenaar/bewoner bij latere verkoop van de nieuwbouwwoning<br />
de betaalde omzetbelasting ook in de vraagprijs voor de woning tot<br />
uitdrukking laten komen. De omzetbelasting wordt in feite in de marktprijs<br />
opgenomen.<br />
De invloed van de omzetbelasting op de waarde van een woning is alleen<br />
van belang, wanneer de aankoopsom van een nieuwbouwwoning (met<br />
betaling van omzetbelasting) gebruikt wordt voor de waardebepaling.<br />
Meestal zal de waardebepaling van woningen worden gebaseerd op<br />
transactieprijzen ("kosten koper") van bestaande woningen. Wanneer voor<br />
een woning geen geschikte transactieprijzen voor vergelijkbare woningen<br />
beschikbaar zijn, kunnen eventueel de "stichtingskosten" worden gebruikt<br />
voor de waardebepaling. Deze stichtingskosten moeten dan inclusief<br />
omzetbelasting worden gehanteerd. Wel zijn andere correcties van belang<br />
gezien het verschil tussen "vrij op naam" en "kosten koper". Dit betekent<br />
dat bijvoorbeeld voor de interpretatie van de stichtingskosten rekening<br />
gehouden moet worden met een correctie voor (niet geheven)<br />
overdrachtsbelasting.<br />
De problematiek van de omzetbelasting voor de waardebepaling doet zich<br />
daarom alleen voor bij de waardebepaling van niet-woningen. Zowel bij de<br />
waarde in het economische verkeer als bij de gecorrigeerde<br />
vervangingswaarde moet rekening gehouden worden met de<br />
omzetbelasting. Bij de bepaling van de waarde in het economische<br />
verkeer doet zich primair de vraag voor of bij de bepaling van de waarde<br />
de omzetbelasting als waardebepalende factor een rol speelt. Bij de<br />
berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde doet zich de vraag<br />
voor of de waarde inclusief omzetbelasting of exclusief omzetbelasting<br />
bepaald moet worden. Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van de<br />
vraag of deze omzetbelasting voor het betreffende object "verrekend" kan<br />
128
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />
worden. Indien verrekening mogelijk is, dan wordt de waarde exclusief<br />
omzetbelasting bepaald. Is deze verrekening niet mogelijk dan wordt de<br />
waarde inclusief omzetbelasting bepaald. Daarmee is de waardebepaling<br />
afhankelijk van de positie van de betrokken belanghebbende ten opzichte<br />
van de omzetbelasting.<br />
Voor de objecten waarvoor een gecorrigeerde vervangingswaarde wordt<br />
berekend, is meestal sprake van een eigenaar-gebruiker. Indien de<br />
gecorrigeerde vervangingswaarde wordt bepaald voor een object waarbij<br />
eigenaar en gebruiker verschillend zijn, is toch de situatie van de eigenaar<br />
voor de omzetbelasting maatgevend. Bij de berekening van de<br />
gecorrigeerde vervangingswaarde kunnen zich de volgende situaties<br />
voordoen:<br />
1. De onroerende zaak wordt gebruikt als bedrijfsmiddel voor aan de<br />
heffing van omzetbelasting onderworpen leveringen van goederen en<br />
diensten. De betrokken eigenaar heeft recht op aftrek van<br />
voorbelasting. De waarde die wordt bepaald, is de waarde exclusief<br />
omzetbelasting.<br />
2. De onroerende zaak wordt gebruikt als bedrijfsmiddel voor niet aan de<br />
heffing van omzetbelasting onderworpen leveringen van goederen en<br />
diensten (prestaties van niet-ondernemers, overheid of vrijgestelde<br />
prestaties). In die situaties heeft de betrokken eigenaar geen recht op<br />
aftrek van voorbelasting. De waarde die wordt bepaald, is de waarde<br />
inclusief omzetbelasting.<br />
3. De onroerende zaak wordt gebruikt als bedrijfsmiddel voor deels wel en<br />
deels niet aan de heffing van omzetbelasting onderworpen leveringen<br />
van goederen en diensten. De betrokken eigenaar heeft in die situatie<br />
recht op aftrek naar evenredigheid van de belaste prestaties. De<br />
waarde die wordt bepaald, is de naar dezelfde evenredigheid deels<br />
inclusief en deels exclusief omzetbelasting.<br />
Voor het verwerken van de omzetbelasting in de waarde in het<br />
economische verkeer van niet-woningen is de vraag van belang of de<br />
onroerende zaak op de waardepeildatum ouder is dan twee jaar. Vanaf<br />
twee jaar na de ingebruikneming is de levering in beginsel vrijgesteld van<br />
omzetbelasting. Verhuurder en huurder kunnen weliswaar opteren om de<br />
termijn waarin omzetbelasting wordt verrekend te verlengen tot tien jaar,<br />
maar voor de waardebepaling in het kader van de Wet WOZ wordt, op<br />
basis van jurisprudentie, alleen in de eerste twee jaar de omzetbelasting<br />
als afzonderlijke waardebepalend element bij de waardebepaling<br />
betrokken. Na deze twee jaar wordt dan aangesloten op het economische<br />
verkeer met huurprijzen en/of transactieprijzen die niet belast zijn met<br />
omzetbelasting.<br />
Gedurende de eerste twee jaar moet de invloed van omzetbelasting wel<br />
afzonderlijk in de waardebepaling tot uitdrukking komen. Evenals bij de<br />
berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde is de positie van de<br />
129
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
eigenaar ten opzichte van de omzetbelasting van belang voor deze<br />
waardebepaling.<br />
Voor de bepaling van de waarde na de twee jaar wordt de omzetbelasting<br />
niet afzonderlijk als waardebepalend element in de taxatie opgenomen.<br />
Dit betekent dat bij de taxatie moet worden aangesloten op huurprijzen<br />
en/of transactieprijzen die niet belast zijn met omzetbelasting. Bij het<br />
analyseren van de transactieprijzen en huurprijzen op de markt moet<br />
daarom gekeken worden of de gehanteerde prijzen inclusief omzetbelasting,<br />
exclusief omzetbelasting of vrijgesteld van omzetbelasting zijn.<br />
Uit deze verschillende prijzen op de markt moet een waarde in het<br />
economische verkeer worden afgeleid die is gebaseerd op onbelaste<br />
verhuur- of verkooptransacties. In de jurisprudentie is uitgesproken dat de<br />
"prijs" bij een onbelaste transactie niet zonder meer gelijk is aan een<br />
marktprijs exclusief omzetbelasting. Op de markt zullen namelijk zowel<br />
kopers geïnteresseerd kunnen zijn die de omzetbelasting kunnen<br />
verrekenen als kopers die dat niet kunnen. Omdat beide bieders op<br />
dezelfde markt opereren zal de "marktwaarde" een evenwicht vormen<br />
tussen bieders die de omzetbelasting wel kunnen verrekenen en diegene<br />
die dat niet kunnen.<br />
Bij het analyseren van een transactieprijs inclusief omzetbelasting en het<br />
afleiden van een waarde in het economische verkeer (na twee jaar dus<br />
niet met omzetbelasting belast) moet ook gecorrigeerd worden voor het<br />
niet behoeven te betalen van de omzetbelasting. Wanneer de waarde in<br />
het economische verkeer wordt afgeleid uit huurgegevens, is deze<br />
correctie met betrekking tot de overdrachtsbelasting opgenomen in de<br />
kapitalisatiefactor.<br />
130
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />
3.5 Bijzondere objecten<br />
3.5.1 Rijksmonumenten<br />
Voor rijksmonumenten moet in alle situaties de waarde in het<br />
economische verkeer worden berekend volgens artikel 17 van de<br />
Wet WOZ. Voor deze berekening zijn alle bestaande taxatiemethoden te<br />
gebruiken, afhankelijk van de beschikbare marktinformatie.<br />
Voor het bepalen van een waarde in het economische verkeer kunnen de<br />
beschreven vergelijkingsmethoden of kapitalisatiemethoden worden<br />
gebruikt. Hiervoor is het noodzakelijk dat er marktinformatie in de vorm<br />
van transactieprijzen of huurprijzen beschikbaar is. Wanneer deze<br />
marktinformatie ontbreekt, kan voor het bepalen van een reële prijs die<br />
een mogelijke gegadigde bereid is te betalen kan ook gekeken worden<br />
naar een taxatiemethode op basis van reproduktie. Hierbij gaat het om de<br />
investeringen die een gegadigde zou moeten doen om een object te<br />
krijgen met gebruiksmogelijkheden die overeenstemmen met de<br />
gebruiksmogelijkheden van het betreffende rijksmonument.<br />
Het onderscheid tussen een waarde in het economische verkeer op basis<br />
van een reproduktieve methode en de gecorrigeerde vervangingswaarde<br />
is van groot belang. Essentieel bij de gecorrigeerde vervangingswaarde is<br />
dat gekeken wordt naar de huidige eigenaar/gebruiker als mogelijke<br />
gegadigde. Bij het berekenen van de gecorrigeerde vervangingswaarde<br />
wordt dan ook gekeken naar de kosten voor het vervangend herbouwen<br />
ten behoeve van de huidige eigenaar/gebruiker.<br />
Bij het bepalen van de waarde in het economische verkeer wordt alleen<br />
gekeken naar andere gegadigden. Ook bij het bepalen van de waarde in<br />
het economische verkeer op basis van reproduktie, wordt alleen gekeken<br />
naar de bedragen die andere gegadigden bereid zijn te investeren in een<br />
dergelijk object.<br />
3.5.2 Kerkgebouwen en objecten met cultuurhistorische waarde<br />
In de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering<br />
onroerende zaken is een bijzondere bepaling opgenomen voor de<br />
berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde voor kerkgebouwen<br />
en andere onroerende zaken met cultuurhistorische betekenis. Deze<br />
bepaling heeft geen betekenis voor kerkgebouwen die rijksmonument zijn,<br />
omdat voor rijksmonumenten nooit een gecorrigeerde vervangingswaarde<br />
wordt berekend.<br />
De Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering<br />
onroerende zaken bepaalt dat de uitkomst van de gecorrigeerde-<br />
131
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
vervangingswaardeberekening moet overeenstemmen met de<br />
benuttingswaarde van de betreffende onroerende zaak. Door het hanteren<br />
van de benuttingswaarde wordt voorkomen dat de cultuurhistorische<br />
waarde van het object wordt toegerekend aan de huidige<br />
eigenaar/gebruiker, terwijl deze cultuurhistorische waarde met name voor<br />
de maatschappij van belang is. Daarom wordt in de Uitvoeringsregeling<br />
instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken gesproken<br />
over objecten met een cultuurhistorische betekenis. Deze<br />
cultuurhistorische betekenis staat los van de bescherming van het object<br />
als rijksmonument, provinciaal monument of gemeente-monument.<br />
Kerkgebouwen vormen een belangrijke groep van de objecten met<br />
cultuurhistorische betekenis. Daarom zijn kerkgebouwen afzonderlijk<br />
genoemd in de genoemde uitvoeringsregeling.<br />
Voor de kerkgebouwen en andere onroerende zaken met<br />
cultuurhistorische betekenis kan een waarde in het economische verkeer<br />
worden bepaald. Voor deze objecten moet, als ze geen rijksmonument<br />
zijn, een vergelijking plaatsvinden met de gecorrigeerde<br />
vervangingswaarde. Voor alle niet-woningen, niet zijnde een<br />
rijksmonument wordt de hoogste van de waarde in het economische<br />
verkeer of de gecorrigeerde vervangingswaarde vastgesteld als waarde in<br />
het kader van de Wet WOZ.<br />
Voor de berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde leidt de<br />
cultuurhistorische betekenis van een onroerende zaak tot bijzondere<br />
omstandigheden voor de waardebepaling. Deze cultuurhistorische waarde<br />
heeft namelijk in de meeste gevallen primair betrekking op de waarde van<br />
het object voor de maatschappij en niet op de waarde voor een individuele<br />
gegadigde. Dit hangt samen met de investeringen die door de overheid in<br />
de vorm van subsidies worden gedaan voor de instandhouding van<br />
monumenten en andere objecten met een cultuurhistorische betekenis.<br />
Voor de belastingheffing dient uitgegaan te worden van de waarde die de<br />
onroerende zaak heeft voor de huidige gebruiker/eigenaar of voor een<br />
potentiële gegadigde. Deze waarde voor de gebruiker/eigenaar hangt<br />
samen met de activiteiten die in het object verricht kunnen worden. Deze<br />
waarde kan worden aangeduid als "benuttingswaarde". De<br />
"benuttingswaarde" van het object volgt uit de bestemming die het object<br />
heeft naast de cultuurhistorische betekenis. De cultuurhistorische waarde<br />
van het object voor de maatschappij blijft bij de waardebepaling in het<br />
kader van de Wet WOZ buiten beschouwing.<br />
Voor het bepalen van de benuttingswaarde van een object met<br />
cultuurhistorische betekenis gelden in hoofdlijnen de algemene regels<br />
voor de berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde. Het<br />
132
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />
bijzondere karakter van deze objecten komt tot uiting in de factor voor de<br />
functionele veroudering.<br />
Overeenkomstig de algemene uitgangspunten voor de berekening van de<br />
gecorrigeerde vervangingswaarde wordt ook bij de bepaling van de<br />
benuttingswaarde uitgegaan van een waarde van de grond gebaseerd op<br />
uitgifteprijzen en van een vervangingswaarde van de opstal gebaseerd op<br />
de kosten die gemaakt moeten worden voor de herbouw van het<br />
betreffende object. Deze vervangingswaarde heeft betrekking op actuele<br />
bouwkosten voor een in beginsel identiek vervangend object op het<br />
moment van de peildatum.<br />
Omdat kerkgebouwen en andere onroerende zaken met een<br />
cultuurhistorische betekenis vaak een lange levensduur kennen, verdient<br />
de factor voor technische veroudering enige aandacht. In het algemeen<br />
zal de waarde van een object door het verstrijken van de tijd dalen. Door<br />
tussentijdse renovaties kan de waarde op een bepaald moment weer<br />
worden verhoogd. Een dergelijke renovatie zal dan ook leiden tot een<br />
vermindering van de correctie voor technische veroudering.<br />
Voor objecten met een hoge leeftijd kan voor het bepalen van de factor<br />
voor technische veroudering bijvoorbeeld worden aangesloten bij een<br />
lange-termijn-instandhoudingsplan. Aan de hand van dit plan kan<br />
bijvoorbeeld gesteld worden dat de waarde op het moment van de laatste<br />
renovatie een bepaald percentage van de herbouwwaarde was, terwijl de<br />
restwaarde op het moment van de volgende renovatie ook vastgesteld<br />
wordt. Het berekenen van een factor voor technische veroudering vindt<br />
plaats overeenkomstig de berekening bij bouwjaar, levensduur en<br />
restwaarde.<br />
Bij het ontbreken van een dergelijk lange-termijn-instandhoudingsplan kan<br />
het object gedurende een lange periode op een vaste "restwaarde"<br />
worden gefixeerd. Deze restwaarde kan worden aangeduid als een<br />
percentage van de niet-gecorrigeerde herbouwwaarde van het object met<br />
cultuurhistorische betekenis.<br />
Voor het bepalen van de correctiefactor voor functionele veroudering moet<br />
overeenkomstig de algemene uitgangspunten voor de berekening van een<br />
gecorrigeerde vervangingswaarde rekening gehouden worden met vier<br />
elementen:<br />
- bestaat er door technische, economische of maatschappelijke<br />
ontwikkelingen nog behoefte aan het gebruik dat van de onroerende<br />
zaak wordt gemaakt;<br />
- zijn de herbouwkosten van het object in redelijke mate in overeenstemming<br />
met de benuttingsmogelijkheden of, in andere woorden, is<br />
het object in redelijke mate in overeenstemming met een referentieobject<br />
dat de eigenaar/gebruiker als vervangend object zou bouwen<br />
133
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
gezien de huidige benutting van het object met de cultuurhistorische<br />
betekenis;<br />
- worden de normale activiteiten in het kader van de huidige benutting<br />
belemmerd door niet doelmatige inrichting van de ruimte;<br />
- zijn de kosten (onder meer onderhoudskosten) voor de normale activiteiten<br />
in het kader van het huidig gebruik duidelijk hoger dan wanneer<br />
deze activiteiten plaats vinden in een zuiver functionele ruimte.<br />
Wat betreft het tweede element speelt een verschil tussen de<br />
vervangingswaarde van het huidige object en de vervangingswaarde van<br />
een referentie-object met dezelfde gebruiksmogelijkheden en dezelfde<br />
aard en bestemming een belangrijke rol. De verhouding tussen beide<br />
vervangingswaarden geeft een indicatie voor dit element van de factor<br />
voor de functionele veroudering. De invloed kan met name bij oudere<br />
kerkgebouwen en objecten met cultuurhistorische betekenis van groot<br />
belang zijn.<br />
Als vierde element in de factor voor functionele veroudering kunnen<br />
eventuele excessieve gebruikskosten tot uitdrukking gebracht worden.<br />
Voor het bepalen van deze factor kan bijvoorbeeld uitgegaan worden van<br />
een schatting van de extra kosten (bijvoorbeeld buitensporige<br />
onderhoudskosten of energiekosten) die samenhangen met het gebruik<br />
van het betreffende object. Deze excessieve kosten kunnen alleen in de<br />
berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde worden betrokken<br />
voor zover ze niet langs andere weg (bijvoorbeeld subsidies gericht op<br />
behoud van monumenten) worden vergoed.<br />
3.5.3 Bedrijfsmatig gebruikte objecten<br />
In artikel 4 van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet<br />
waardering onroerende zaken is voor bedrijfsmatig gebruikte onroerende<br />
zaken een bijzondere bepaling opgenomen met betrekking tot de<br />
berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde. Deze gecorrigeerde<br />
vervangingswaarde moet overeenkomen met de bedrijfswaarde van die<br />
onroerende zaak, rekening houdende met de economische situatie in de<br />
desbetreffende branche of bedrijfstak. Dit is alleen van belang wanneer de<br />
bedrijfswaarde lager is dan de gecorrigeerde vervangingswaarde.<br />
Met deze bijzondere bepaling wordt aangesloten op de bestaande<br />
jurisprudentie met betrekking tot de bedrijfswaarde. De bedrijfswaarde is<br />
een gecorrigeerde vervangingswaarde. Voor het vaststellen van de<br />
waarde in het kader van de Wet WOZ moet deze waarde vergeleken<br />
worden met de waarde in het economische verkeer. De hoogste van deze<br />
beide waarden wordt vastgesteld als waarde in het kader van de<br />
Wet WOZ.<br />
134
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />
De bedrijfswaarde is voor bedrijfsmatig gebruikte onroerende zaken alleen<br />
van belang als de situatie in de branche of bedrijfstak daar aanleiding toe<br />
geeft. Een slecht renderend bedrijf in een verder goed functionerende<br />
bedrijfstak leidt niet tot de toepassing van de bedrijfswaarde. Wanneer in<br />
de betreffende bedrijfstak rondom de waardepeildatum investeringen<br />
plaatsvinden die in overeenstemming zijn met de gecorrigeerde<br />
vervangingswaarde van het betreffende object, vindt geen toepassing van<br />
de bedrijfswaarde plaats. Alleen wanneer in die bedrijfstak geen<br />
vergelijkbare investeringen in onroerend goed meer plaatsvinden en de<br />
bedrijfsresultaten slecht zijn, kan de bedrijfswaarde worden toegepast.<br />
Voor het bepalen van de bedrijfswaarde van een onroerende zaak staan<br />
de bedrijfsresultaten van het betreffende bedrijf centraal. De<br />
(gepubliceerde) jaarcijfers van het bedrijf vormen het uitgangspunt voor<br />
de waardebepaling. De bedrijfswaarde wordt hierbij afgeleid uit de<br />
bedrijfsresultaten en niet uit de boekwaarde van het onroerend goed.<br />
3.5.4 Objecten in het kader van de Natuurschoonwet<br />
Volgens de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering<br />
onroerende zaken blijft bij de waardebepaling buiten aanmerking de<br />
waarde van één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op<br />
de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed met<br />
uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen.<br />
De status van landgoederen is bepaald in de Natuurschoonwet 1928. In<br />
artikel 1, eerste lid, van deze wet wordt een definitie van het begrip<br />
landgoed gegeven: "een, in Nederland gelegen, geheel of gedeeltelijk met<br />
bossen of andere houtopstanden bezette onroerende zaak -daaronder<br />
begrepen die waarop een buitenplaats of andere, bij het karakter van het<br />
landgoed passende, opstallen voorkomen- voorzover het blijven<br />
voortbestaan van die onroerende zaak in zijn karakteristieke<br />
verschijningsvorm voor het behoud van het natuurschoon wenselijk is".<br />
Een eigenaar die zijn onroerende zaak als een landgoed aangemerkt<br />
wenst te zien, kan hiertoe een verzoek indienen bij de Minister van<br />
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (artikel 2, eerste lid).<br />
Op grond van artikel 1, derde lid, zijn bij Besluit van 23 november 1990<br />
(Staatsblad 1990, 612) nadere regels gesteld inzake de voorwaarden,<br />
waaraan een onroerende zaak moet voldoen om aangemerkt te kunnen<br />
worden als landgoed. In artikel 2, eerste lid, worden de volgende<br />
voorwaarden gesteld:<br />
- de oppervlakte van de onroerende zaak bedraagt tenminste 5 hectare;<br />
- de onroerende zaak vormt een aaneengesloten gebied;<br />
135
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
- tenminste 30 procent van de oppervlakte van de onroerende zaak is<br />
bezet met houtopstanden;<br />
- het soort gebruik dat van de onroerende zaak wordt gemaakt mag<br />
geen inbreuk maken op het natuurschoon.<br />
Met betrekking tot de waardering van landgoederen die onder de Natuurschoonwet<br />
1928 moet eerst worden nagaan in hoeverre er gebouwde<br />
eigendommen op voorkomen. De waarde van ongebouwde eigendommen<br />
moet bij de waardering buiten aanmerking blijven.<br />
In de Gemeentewet is bepaald dat bij de waardebepaling van woningen<br />
op een landgoed de "bestemmingswaarde" bepaald moet worden. Dit<br />
bijzondere waarderingsvoorschrift is (nog) niet opgenomen in de<br />
Wet WOZ. Waarschijnlijk zal deze bepaling in het kader van de<br />
Aanpassingswet Wet waardering onroerende zaken wel worden<br />
opgenomen in de Wet WOZ.<br />
3.6 Waardebepaling in de loop van het tijdvak<br />
In artikel 19 van de Wet WOZ wordt aangegeven in welke gevallen er<br />
sprake moet zijn van de waardebepaling van de onroerende zaak in de<br />
loop van het tijdvak. Hierbij zijn drie mogelijke situaties van belang,<br />
namelijk verandering van de objectafbakening, verandering van het object<br />
zelf en verandering in de omgeving van het object.<br />
Voor de waardebepaling in de loop van het tijdvak zijn geen nadere regels<br />
gesteld in het Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering<br />
waardebepaling Wet waardering onroerende zaken of de<br />
Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende<br />
zaken. De waardebepaling geschiedt geheel overeenkomstig de massale<br />
waardebepaling van alle onroerende zaken vóór het tijdvak. Dit betekent<br />
dat bij de waardebepaling aangesloten moet worden op het bestaande<br />
referentiestelsel en dat voor de nieuwe waardebepaling ook een<br />
onderbouwing gegeven moet worden. Wanneer in de loop van het tijdvak<br />
een groter aantal onroerende zaken gewaardeerd moet worden<br />
(bijvoorbeeld bij oplevering van een woningbouwproject) kan het<br />
noodzakelijk zijn één of meer referentie-objecten toe te voegen aan het<br />
referentiestelsel. De waardebepaling van deze referentie-objecten moet<br />
dan gebaseerd zijn op de beschikbare marktgegevens rond de<br />
waardepeildatum.<br />
Het bijzondere karakter van de waardebepaling in de loop van het tijdvak<br />
hangt samen met de regels van artikel 19 van de Wet WOZ. Hierin wordt<br />
bepaald in welke situatie een waardebepaling moet plaats vinden. Er<br />
wordt in artikel 19 ingegaan op het karakter van de verandering van de<br />
136
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />
onroerende zaak en er wordt een drempel geïntroduceerd. Deze drempel<br />
hangt samen met de doelstelling dat de Wet WOZ de uitvoering van de<br />
waardebepaling voor belastingdoeleinden doelmatiger moet doen<br />
verlopen. De in het kader van de Wet WOZ vastgestelde waarde is in<br />
beginsel geldig voor vier belastingjaren. De geïntroduceerde drempel<br />
moet voorkomen dat door marginale veranderingen van het object er<br />
praktisch sprake is van het jaarlijks opnieuw vaststellen van de waarde<br />
voor alle objecten.<br />
Onderdeel a van artikel 19 betreft het uitvoeren van een waardebepaling<br />
in de loop van het tijdvak als gevolg van een wijziging van de<br />
objectafbakening. Bij het ontstaan van nieuwe WOZ-objecten is het niet<br />
mogelijk om een drempel te hanteren, waaronder een tussentijdse<br />
waardebepaling achterwege kan blijven. Er is namelijk sprake van een<br />
nieuw WOZ-object waarvoor voor het eerst een waarde bepaald moet<br />
worden.<br />
De formulering van onderdeel a van artikel 19 geeft wel aan dat niet bij<br />
elke marginale verandering van de objectafbakening een nieuwe waarde<br />
wordt bepaald. De nieuwe waardebepaling moet plaatsvinden, wanneer<br />
een onroerende zaak "opgaat in een andere onroerende zaak dan wel in<br />
meer onroerende zaken". Dit betekent dat bij marginale wijzigingen van de<br />
objectafbakening die samenhangen met de overgang van een deel van<br />
een onroerende zaak naar een andere bestaande onroerende zaak en die<br />
niet leiden tot een merkbare verandering van de waarde van de betrokken<br />
onroerende zaken, geen nieuwe waardebepaling en waardevaststelling<br />
wordt uitgevoerd. Bijvoorbeeld de overdracht van enkele vierkante meters<br />
tuin van de ene woning naar de naastgelegen woning zal de waarde van<br />
de betrokken woningen niet merkbaar beïnvloeden. Het uitvoeren van<br />
een nieuwe waardebepaling en waardevaststelling is dan niet doelmatig<br />
en daarom bepaalt de Wet WOZ dat deze achterwege blijft.<br />
Onderdeel b van artikel 19 betreft de wijziging van het object zelf. "Bouw,<br />
verbouwing, verbetering, afbraak of vernietiging, hetzij verandering van de<br />
bestemming" kunnen leiden tot een waardebepaling in de loop van het<br />
tijdvak. Dit betekent dat bijvoorbeeld een verandering van de<br />
onderhoudstoestand door het achterwege blijven van onderhoud geen<br />
aanleiding kan zijn tot tussentijdse waardeverandering. Met het oog op de<br />
doelmatige uitvoering van de Wet WOZ is bepaald dat alleen<br />
veranderingen van de onroerende zaak die een waardeverandering<br />
veroorzaken groter dan de gegeven drempel, leiden tot een nieuwe<br />
waardebepaling in de loop van het tijdvak.<br />
De geformuleerde drempel betekent dat bij objecten met een vastgestelde<br />
waarde van ƒ 500.000,- of minder de waardeverandering minimaal<br />
ƒ 25.000,- moet zijn. Voor objecten met een vastgestelde waarde tussen<br />
ƒ 500.000,- en ƒ 5.000.000,- moet de waardeverandering minimaal vijf<br />
137
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
procent zijn van de vastgestelde waarde. Bij onroerende zaken met een<br />
vastgestelde waarde van ƒ 5.000.000 of meer vindt altijd een tussentijdse<br />
waardebepaling plaats als de waardeverandering ƒ 250.000,- of meer<br />
bedraagt.<br />
De gemeente zal, indien geconstateerd wordt dat zich bij een onroerende<br />
zaak een wijziging heeft voorgedaan, moeten inschatten of de<br />
waardeverandering mogelijk de genoemde drempel overstijgt. Indien deze<br />
mogelijkheid bestaat dan zal de onroerende zaak opnieuw worden<br />
gewaardeerd. Na de waardebepaling kan alsnog blijken dat de<br />
waardeverandering onder de drempel blijft en in dat geval wordt er geen<br />
nieuwe waarde vastgesteld. Is de drempel inderdaad overschreden, dan<br />
wordt de nieuw bepaalde waarde vastgesteld bij een nieuwe WOZbeschikking.<br />
Eventueel kunnen meerdere kleinere veranderingen in de loop van één<br />
tijdvak gezamenlijk leiden tot een overschrijding van de drempel. Zodra de<br />
kleinere veranderingen cumulatief leiden tot een overschrijding van de<br />
drempel wordt een nieuwe waarde bepaald en vastgesteld. In het kader<br />
hiervan wordt door de gemeente ook gesignaleerd en geregistreerd dat<br />
zich een kleinere wijziging van het object heeft voorgedaan. Van deze<br />
kleinere wijziging behoeft echter niet direct ingeschat te worden hoe groot<br />
de invloed is op de vastgestelde waarde.<br />
Evenals de wijzigingen van de onroerende zaak zelf, kan ook een<br />
bijzondere omstandigheid, specifiek voor een onroerende zaak, leiden tot<br />
een waardebepaling in de loop van het tijdvak. Deze bijzondere<br />
omstandigheid is geregeld in onderdeel c van artikel 19 van de<br />
Wet WOZ. Voor deze bijzondere omstandigheden is dezelfde drempel<br />
van belang als bij de wijziging van een object.<br />
De bijzondere omstandigheden bedoeld in artikel 19 kunnen voortvloeien<br />
uit verschillende categorieën activiteiten of omstandigheden, zoals:<br />
- wijziging bestemmingsplan;<br />
- verkeersmaatregelen;<br />
- ontstaan of constateren bodemverontreiniging;<br />
- veranderingen ten aanzien van (geluid)hinder;<br />
- veranderde bestemming/gebruik van aangrenzende onroerende<br />
zaken.<br />
Bij de genoemde activiteiten of omstandigheden moet wel beoordeeld<br />
worden of voldaan is aan de criteria "bijzonder" en "specifiek voor de<br />
onroerende zaak geldend". Daarnaast moet beoordeeld worden of deze<br />
omstandigheid aanleiding is tot een waardeverandering die de drempel<br />
overschrijdt. Deze beoordeling is slechts in individuele gevallen te maken,<br />
zodat er geen limitatieve opsomming bestaat van de omstandigheden als<br />
bedoeld in artikel 19, onderdeel c.<br />
138
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
4. ONDERBOUWING TAXATIE<br />
4. ONDERBOUWING TAXATIE<br />
Artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ bepaalt dat een ieder die een WOZbeschikking<br />
heeft ontvangen, een afschrift kan krijgen van alle gegevens die ten<br />
grondslag liggen aan de vastgestelde waarde. Om hieraan invulling te geven zijn<br />
in de bijlagen 2 en 3 van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet<br />
waardering onroerende zaken model-taxatieverslagen aangegeven. Deze modeltaxatieverslagen<br />
geven aan, welke informatie tenminste verstrekt moet worden<br />
aan de belanghebbende. Bijlage 2 geeft een model-taxatieverslag woningen en<br />
bijlage 3 geeft een model-taxatieverslag niet-woningen.<br />
Het model-taxatieverslag geeft aan welke gegevens tenminste aan de<br />
belanghebbende moeten worden verstrekt. De vormgeving van het verslag kan<br />
door de gemeente zelf worden verzorgd. Ook kan de gemeente besluiten een<br />
uitgebreidere onderbouwing van de taxatie aan een belanghebbende ter<br />
beschikking te stellen.<br />
Dit taxatieverslag heeft alleen betrekking op de gegevens zoals die aan de<br />
belanghebbenden worden gegeven bij een informatievraag. In een bezwaar- of<br />
beroepsprocedure kan een uitgebreider rapport noodzakelijk zijn, waarin wordt<br />
ingegaan op de door de appellant aangedragen feiten. Hiervoor zal de taxateur<br />
dan ook aanvullend onderzoek moeten verrichten.<br />
4.1 Woningen<br />
Een taxatieverslag ter onderbouwing van de taxatie van een woning dient<br />
op verzoek beschikbaar te zijn, dan wel door middel van een<br />
geautomatiseerd systeem uitgeprint te kunnen worden. Het verslag bevat<br />
minimaal de gegevens die in het model in de Uitvoeringsregeling instructie<br />
waardebepaling Wet waardering onroerende zaken zijn opgenomen.<br />
De waarde in het economische verkeer moet voor alle woningen onderbouwd<br />
kunnen worden zonder dat daar een nader (veld-)onderzoek voor<br />
noodzakelijk is. De gegevens voor het taxatieverslag zijn daarom<br />
bijvoorbeeld opgeslagen in een geautomatiseerd taxatie-bestand. Uit het<br />
taxatieverslag dient te blijken welke objectgegevens en marktgegevens<br />
ten grondslag hebben gelegen aan de taxatie.<br />
Bij de taxatie van woningen staat vergelijking met andere woningen<br />
centraal. De vergelijkbaarheid van woningen wordt in het taxatieverslag in<br />
ieder geval tot uitdrukking gebracht in een aanduiding "soort woning".<br />
Daarnaast spelen bouwjaar en grootte van de woning een belangrijke rol.<br />
Ook de ligging van de woning is van groot belang voor de waarde. Omdat<br />
de postcode van het object onderdeel uitmaakt van het unieke adres<br />
139
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
volgens het Stuf-WOZ kan de postcode ook een rol spelen bij het<br />
vergelijken van woningen met betrekking tot de ligging.<br />
Wat betreft de soort woning kan de gemeente een eigen classificatie<br />
hanteren. Bij het classificatiesysteem moet de gemeente wel rekening<br />
houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de gebruikscode in het<br />
kader van het Stuf-WOZ. Voor deze gebruikscode in het Stuf-WOZ is het<br />
van belang om in de gemeentelijke registratie voor een woning te kunnen<br />
aangeven of het geheel als woning wordt gebruikt of dat een gedeelte<br />
voor bedrijfsdoeleinden (kantoor aan huis, praktijkruimte arts of iets<br />
dergelijks) wordt gebruikt.<br />
Doordat bij de waardebepaling de vergelijking ook op andere kenmerken<br />
plaats vindt, kan het aantal soorten woningen, dat in een classificatie<br />
wordt onderscheiden, beperkt blijven. Een mogelijke classificatie is de<br />
volgende:<br />
. eengezinswoning;<br />
. herenhuis;<br />
. villa (inclusief landhuis, bungalow, woonboerderij);<br />
. benedenwoning;<br />
. bovenwoning;<br />
. flat met lift;<br />
. flat zonder lift.<br />
Afhankelijk van de lokale situatie kunnen één of meerdere categorieën<br />
nader worden uitgesplitst. Zo kunnen bijvoorbeeld in de ene gemeente<br />
woonboerderijen van zodanig belang zijn dat ze afzonderlijk in de<br />
classificatie tot uitdrukking moeten komen, terwijl in een andere gemeente<br />
een categorie portiekwoningen nuttig kan zijn.<br />
De soort woning wordt verder uitgesplitst in verband met de onderlinge<br />
ligging van de woningen. Hierbij wordt bijvoorbeeld onderscheid gemaakt<br />
tussen hoekwoningen, tussenwoningen, vrijstaande woningen,<br />
geschakelde woningen of twee-onder-één-kap woningen. In dezelfde<br />
verfijning van de soort woning wordt voor meergezinswoningen de verdieping<br />
waarop de woning is gelegen aangegeven.<br />
Voor het realiseren van de classificatie in het registratiesysteem van de<br />
gemeente is het noodzakelijk om aandacht te besteden aan het<br />
vastleggen van aanhorigheden, zoals de aanwezigheid van een tuin of<br />
van parkeergelegenheid in de vorm van een garage of carport. Hoewel<br />
het begrip aanhorigheid in de formele juridische terminologie niet meer<br />
voor komt, kan dit begrip in de praktijk nog wel gebruikt worden om aan te<br />
duiden welke elementen van het object exact in de waardering van het<br />
WOZ-object betrokken zijn. Voor de categorieën zoals eengezinswoningen,<br />
herenhuizen en villa's komt de grootte van de tuin tot uitdrukking<br />
in de totale perceelsoppervlakte. Bij meergezinswoningen dient de<br />
140
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
4. ONDERBOUWING TAXATIE<br />
aanwezigheid van (en eventueel een aanduiding van de grootte van) een<br />
tuin afzonderlijk te worden geregistreerd. Ditzelfde geldt voor de<br />
aanwezigheid van een garage of carport bij alle typen woningen. Deze<br />
afzonderlijke aanduiding geeft de belanghebbende direct een indruk van<br />
de zaken die bij de objectafbakening zijn betrokken.<br />
Het aanduiden van aanhorigheden vergt ook een zorgvuldige werkwijze bij<br />
de registratie van objecten. Een aanhorigheid kan een eigen adres<br />
hebben en een eigen kadastrale aanduiding. Bij het WOZ-object zoals dat<br />
aan de belanghebbenden en de afnemers wordt gepresenteerd, moet<br />
deze kadastrale aanduiding opgenomen zijn in de kadastrale aanduiding<br />
van het totale WOZ-object. Ook in het unieke adres van het WOZ-object<br />
moet deze relatie met een aanhorigheid duidelijk zijn (bijvoorbeeld<br />
huisnummer 43-45 of aparte aanduiding in lokatie-omschrijving). In de<br />
basisregistratie van de gemeente kunnen hoofdobject en aanhorigheid<br />
afzonderlijk worden geregistreerd.<br />
Op het taxatieverslag moet ook het bouwjaar van de woning vermeld<br />
worden. Dit betreft het oorspronkelijke bouwjaar en wel het jaar waarin de<br />
woning is opgeleverd voor bewoning. Dit bouwjaar mag niet aangepast<br />
worden wanneer er bijvoorbeeld een (ingrijpende) renovatie heeft<br />
plaatsgevonden. Bij oudere woningen kan volstaan worden met een<br />
indicatie van het bouwjaar (bijvoorbeeld bouwjaar vóór 1900).<br />
Bij de aanduiding van de grootte van de woning wordt in het modeltaxatieverslag<br />
in de uitvoeringsregeling als voorbeeld gegeven de bruto<br />
vloeroppervlakte als maatstaf voor de grootte van de woning. Het<br />
belangrijkste gebruik van dit gegeven is het onderling vergelijken van<br />
woningen. Deze vergelijking kan ook plaatsvinden aan de hand van een<br />
andere maatstaf voor de grootte van een woning. Wanneer de gemeente<br />
een andere systematische registratie van de grootte van woningen<br />
hanteert (bijvoorbeeld bruto inhoud, of netto oppervlakte) dan kunnen<br />
deze gegevens op het taxatieverslag worden weergegeven. Er moet<br />
echter wel sprake zijn van een uniforme maatstaf voor alle woningen<br />
binnen de betreffende gemeente.<br />
In het taxatieverslag wordt bij "bijzondere kenmerken" aangegeven op<br />
welke aspecten deze woning afwijkt van de gemiddelde woning binnen de<br />
betreffende categorie. De afwijkingen of verschillen dienen hetzij<br />
gekwantificeerd dan wel gekwalificeerd te worden volgens een vooraf<br />
opgezette methodiek. Indien bijvoorbeeld voor een woning een lagere<br />
taxatiewaarde wordt gegeven dan de marktprijs van een vergelijkbare<br />
woning, omdat de taxateur een slechtere onderhoudstoestand bij zijn<br />
oordeel betrokken heeft, dan moet dit verschil in onderhoudstoestand<br />
worden aangeduid. De onderhoudstoestand hoeft echter niet bij alle<br />
woningen te worden gemeld, maar alleen als deze de taxatiewaarde heeft<br />
141
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
beïnvloed. In het algemeen betreffen de bij "bijzondere kenmerken"<br />
aangeduide bijzonderheden de verschillen van de betreffende woning ten<br />
opzichte van de referentiewoning. Deze referentiewoning is immers<br />
representatief voor de categorie woningen waartoe deze getaxeerde<br />
woning behoort. Het adres van de referentiewoning wordt echter, in<br />
verband met onder meer privacy-bescherming, niet op het taxatieverslag<br />
gemeld.<br />
De gebruikte marktgegevens komen tot uitdrukking in de gegevens over<br />
enkele vergelijkbare woningen. Meestal zullen gerealiseerde<br />
verkoopprijzen worden vermeld op het taxatieverslag van enkele<br />
vergelijkbare woningen. Het weergeven van vergelijkbare woningen op het<br />
taxatieverslag is in de praktijk mogelijk, omdat bij elke vastgestelde<br />
waarde van een woning verwezen wordt naar een referentiewoning. Bij<br />
deze referentiewoning is bijvoorbeeld de verkoopprijs van de<br />
referentiewoning zelf geregistreerd plus enkele verkoopprijzen uit de<br />
geregistreerde marktinformatie die zijn gebruikt bij de waardebepaling van<br />
de referentiewoning.<br />
Voor sommige woningen is het onmogelijk om verkoopprijzen te<br />
vermelden van vergelijkbare woningen, omdat er sprake is van zeer<br />
unieke objecten of van een omgeving waarin alleen huurwoningen<br />
voorkomen. Alleen in die bijzondere gevallen zal op het taxatieverslag de<br />
vastgestelde waarde (en niet de verkoopprijs) van enkele "vergelijkbare"<br />
woningen gegeven kunnen worden, bijvoorbeeld tezamen met één<br />
verkoopprijs om het marktniveau aan te geven.<br />
In hoofdstuk 8 wordt een voorbeeld gegeven van een ingevuld<br />
taxatieverslag. In dit voorbeeld is de lay-out van het model-taxatieverslag<br />
uit de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering<br />
onroerende zaken aangehouden. Een gemeente kan echter van deze layout<br />
afwijken, mits tenminste de gegevens die in het model-taxatieverslag<br />
zijn opgenomen, worden vermeld.<br />
4.2 Niet-woningen<br />
Ook voor niet-woningen is in de Uitvoeringsregeling instructie<br />
waardebepaling Wet waardering onroerende zaken een model<br />
taxatieverslag opgenomen.<br />
De algemene gegevens op het taxatieverslag komen overeen met het<br />
taxatieverslag voor woningen. Ook bij niet-woningen zal het taxatieverslag<br />
op basis van de geregistreerde gegevens direct door de gemeente<br />
opgesteld moeten kunnen worden. Bij de aanduiding van de groote van<br />
het object is van belang om duidelijk op het taxatieverslag aan te geven<br />
142
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
4. ONDERBOUWING TAXATIE<br />
volgens welke maatstaf gemeten is, bijvoorbeeld door het aanduiden van<br />
de gehanteerde NEN-norm.<br />
Bij de bijzondere kenmerken zal bij niet-woningen aandacht gegeven<br />
worden aan elementen die naar de mening van de taxateur van invloed<br />
zijn op de waarde in vergelijking met andere soortgelijke objecten. Ook bij<br />
de niet-woningen wordt onder bijzondere kenmerken vooral melding<br />
gemaakt van afwijkingen ten opzichte van het standaard object in de<br />
betreffende categorie. De gegevens met betrekking tot de<br />
referentiehuurwaarde en referentiekapitalisatiefactor zijn bijvoorbeeld<br />
gebaseerd op een bepaald standaardtype courante niet-woning. Alle<br />
kenmerken waarop deze getaxeerde woning afwijkt van dit standaardtype<br />
worden vermeld. Mogelijke aanduidingen hierbij zijn bijvoorbeeld:<br />
. betere of slechtere onderhoudstoestand;<br />
. hogere of lagere kwaliteit van het object;<br />
. betere of slechtere doelmatigheid (benutting, verhouding brutonetto);<br />
. meer of minder uitstraling;<br />
. ontbreken van voorzieningen die bij vergelijkbare objecten normaal<br />
worden geacht;<br />
. aanwezigheid van extra voorzieningen ten opzichte van vergelijkbare<br />
objecten;<br />
. speciale monumentale of cultuurhistorische betekenis<br />
(rijksmonument, gemeentemonument);<br />
Bij grotere objecten worden de objectgegevens en de vastgestelde<br />
waarde uitgesplitst naar afzonderlijke delen die binnen het complex<br />
onderscheiden kunnen worden.<br />
Essentieel bij het taxatieverslag voor niet-woningen is de opbouw van de<br />
taxatie. Deze opbouw is afhankelijk van de toegepaste taxatie-methodiek.<br />
In het taxatieverslag kan de opbouw vermeld worden volgens de<br />
vergelijkingsmethode (vergelijkbare objecten), volgens de methode van<br />
huurwaarde kapitalisatie (huurwaarde en kapitalisatiefactor eventueel<br />
afzonderlijk voor onderdelen van het object) en volgens de gecorrigeerdevervangingswaarde-berekening<br />
(vervangingswaarde grond,<br />
vervangingswaarde opstal, factor voor technische veroudering en factor<br />
voor functionele veroudering eventueel afzonderlijk voor onderdelen van<br />
het object).<br />
De gegevens in het taxatieverslag moeten aan de belanghebbende<br />
verklaren hoe de waarde tot stand is gekomen. Het taxatieverslag geeft<br />
daarbij aan dat de vastgestelde waarde inderdaad aansluit op de waarde<br />
in het economische verkeer. Overeenkomstig de jurisprudentie kunnen de<br />
afzonderlijke elementen van de taxatie-opbouw niet apart op hun juistheid<br />
beoordeeld worden in bijvoorbeeld een bezwaarprocedure of een<br />
143
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
beroepsprocedure. Alleen de uiteindelijk vastgestelde waarde kan formeel<br />
worden getoetst.<br />
144
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
5. RAPPORTAGE KWALITEITSANALYSES<br />
5. RAPPORTAGE KWALITEITSANALYSES<br />
In artikel 7 van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering<br />
onroerende zaken wordt aan gemeenten de verplichting opgelegd om<br />
kwaliteitsanalyses uit te voeren en hierover te rapporteren aan de<br />
<strong>Waarderingskamer</strong>. Deze kwaliteitsanalyses vormen samen met het plan van<br />
aanpak en de rapporten van bevindingen die worden opgesteld bij de inspecties<br />
ter plaatse de informatie die de <strong>Waarderingskamer</strong> gebruikt voor het houden van<br />
toezicht.<br />
Voor het houden van toezicht heeft de <strong>Waarderingskamer</strong> kwaliteitskenmerken<br />
geformuleerd. Deze kwaliteitskenmerken komen eerst aan de orde. Deze<br />
kwaliteitskenmerken betreffen alle aspecten die samenhangen met de<br />
waardering van onroerende zaken. In paragraaf 5.2 wordt ingegaan op de<br />
minimale inhoud van de kwaliteitsrapportages die de gemeenten moeten<br />
opstellen. Hieruit blijkt duidelijk dat bij deze kwaliteitsrapportages het accent ligt<br />
op de aansluiting op het marktniveau en de juistheid van de onderlinge<br />
waardeverhoudingen. De andere kwaliteitskenmerken komen nadrukkelijker bij<br />
de andere elementen van het toezicht tot uitdrukking.<br />
5.1 Kwaliteitskenmerken<br />
Voor een afbakening van het begrip kwaliteit is het noodzakelijk dat<br />
eenduidig is vastgelegd waarvan de kwaliteit beschreven en bewaakt<br />
moet worden. Als object van kwaliteitsbeschrijving en kwaliteitsbewaking<br />
is gekozen voor de dienstverlening door de gemeente op het terrein van<br />
de waardering van onroerende zaken. Dit object van kwaliteitsbeschrijving<br />
en kwaliteitsbewaking is ruimer dan alleen de kwaliteit van de<br />
vastgestelde waarden. Dit komt tot uitdrukking in de zes<br />
kwaliteitskenmerken die de <strong>Waarderingskamer</strong> onderscheidt (complete<br />
objectafbakening, aansluiting op marktniveau, correcte onderlinge<br />
waardeverhoudingen, onderbouwing van de taxatie, tijdige<br />
beschikbaarheid, zorgvuldigheid). Deze kwaliteitskenmerken worden<br />
hierna verder uitgewerkt. Van deze kenmerken hebben de eerste vier<br />
primair betrekking op de kwaliteit van de vastgestelde waarden en de<br />
laatste twee primair op de kwaliteit van de dienstverlening door de<br />
gemeenten.<br />
De zes kenmerken van kwaliteit van de waardering die relevant zijn voor<br />
de waardering in het kader van de Wet WOZ hebben betrekking op<br />
verschillende aspecten van de waardebepaling. Wat betreft de<br />
opeenvolgende fasen in het proces kan onderscheid gemaakt worden<br />
tussen een fase voorafgaand aan de eigenlijke waardering, de waardering<br />
en de fase volgend op de waardering. Het eerste kenmerk<br />
(objectafbakening en objectidentificatie) vormt een voorwaarde voor een<br />
145
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
goede waardering en behoort tot de fase voorafgaand aan de waardering.<br />
De volgende drie kenmerken (marktniveau, onderlinge waardeverhoudingen<br />
en onderbouwing) zijn kwaliteitskenmerken die gericht zijn op<br />
de waardering zelf. Het vijfde kenmerk (tijdige beschikbaarheid) is gericht<br />
op het gebruik van de gegevens en behoort tot de fase volgend op de<br />
waardering.<br />
Het zesde kenmerk (zorgvuldigheid en openbaarheid) behoort bij alle<br />
fasen van de waardering en is meer gericht op het aspect van de<br />
contacten met afnemers en belastingplichtigen.<br />
De zes kenmerken van kwaliteit van de waardering in het kader van de<br />
Wet WOZ kunnen als volgt nader aangeduid worden.<br />
. Complete objectafbakening en objectidentificatie<br />
De objectafbakening vormt één van de belangrijkste aandachtspunten<br />
voor een vastgestelde waarde in het kader van belastingheffing. Een<br />
correcte afbakening van het object is een voorwaarde voor een<br />
acceptabele waardering van het object. De verschillende heffingen die<br />
gebruik maken van de waarde in het kader van de Wet WOZ hanteren<br />
verschillende objectafbakeningen (gebruikerseenheid versus<br />
eigenareneenheid). De objectafbakening in het kader van de Wet WOZ<br />
moet gebruik voor de verschillende heffingen mogelijk maken, hetgeen<br />
eisen stelt aan de manier waarop zowel vanuit bouwkundig als vanuit<br />
juridisch perspectief deze afbakening wordt gerealiseerd.<br />
Om het gebruik voor verschillende heffingen mogelijk te maken moet<br />
de objectidentificatie in het kader van de Wet WOZ zodanig zijn dat de<br />
afnemers deze kunnen gebruiken voor, en omzetten naar, de eigen<br />
objectafbakening. De objectidentificatie in het kader van de Wet WOZ<br />
zal daarom uit minimaal drie elementen moeten bestaan:<br />
. Objectadres (straatnaam, huisnummer plus eventuele<br />
toevoegingen).<br />
Indien het adres meerdere postadressen omvat moet dit bij de<br />
identificatie duidelijk gemaakt worden.<br />
. Kadastrale aanduiding (kadastrale gemeente, sectie, nummer).<br />
Indien het object meerdere kadastrale percelen omvat moet dit<br />
duidelijk zijn. Ook moet duidelijk zijn of het gehele dan wel slechts<br />
een deel van het kadastrale perceel tot het object behoort.<br />
. Karakterisering van het object (bijvoorbeeld: woonhuis, woonhuis<br />
met praktijkruimte).<br />
Deze identificatie is vooral belangrijk voor de belastingplichtige maar<br />
kan ook voor de afnemers van belang zijn (bijvoorbeeld bij<br />
beoordeling van het huurwaardeforfait of bij beoordeling van het<br />
onderscheid tussen gebouwd en ongebouwd).<br />
. Aansluiting op marktniveau<br />
146
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
5. RAPPORTAGE KWALITEITSANALYSES<br />
Bij alle heffingen die gebruik maken van de waardering in het kader van<br />
de Wet WOZ is gekozen voor de waarde om een basis voor<br />
belastingheffing te hebben die voldoende rechtsgelijkheid biedt. Om dit<br />
uitgangspunt te kunnen realiseren moet de getaxeerde waarde zo goed<br />
mogelijk de waarde in het economische verkeer benaderen. Structurele<br />
afwijking van de taxatiewaarden ten opzichte van de marktwaarden<br />
past daarom niet bij de waardering in het kader van de Wet WOZ. Deze<br />
structurele afwijking mag niet optreden bij het gehele bestand van<br />
onroerende zaken binnen een gemeente, maar ook niet bij specifieke<br />
categorieën objecten.<br />
. Correcte onderlinge waardeverhoudingen<br />
De onderlinge verhouding tussen de vastgestelde waarde van twee<br />
willekeurige objecten moet overeenkomen met de waardeverhouding<br />
van deze objecten op de markt. De belastingplichtige zal de<br />
vastgestelde waarde primair beoordelen vanuit vergelijking met andere<br />
objecten en dit geldt ook voor de taxateur bij het bepalen van de<br />
waarde. De onderlinge verschillen in vastgestelde waarde moeten<br />
overeenstemmen met verschillen in eigenschappen van de objecten,<br />
zoals die op de markt worden gewaardeerd. Wanneer sprake is van<br />
correcte onderlinge waardeverhoudingen, komt het waardeverschil<br />
tussen twee willekeurige objecten overeen met verschillen in<br />
waardering bij vraag en aanbod op de markt.<br />
. Onderbouwing van de vastgestelde waarde<br />
Elke vastgestelde waarde moet onderbouwd zijn. Elke belanghebbende<br />
heeft het recht om deze onderbouwing voor zijn of haar object op te<br />
vragen. Deze onderbouwing heeft de vorm van een taxatieverslag. Er<br />
zijn in de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering<br />
onroerende zaken minimum-eisen gesteld aan de inhoud van een<br />
dergelijk taxatieverslag. Deze onderbouwing is ook noodzakelijk bij een<br />
eventuele bezwaar- of beroepsprocedure. De betreffende gegevens<br />
moeten altijd direct beschikbaar en toegankelijk zijn. De onderbouwing<br />
bestaat enerzijds uit marktgegevens (zoals vergelijkbare transactieprijzen,<br />
huurprijzen, bouwkosten etcetera) en anderzijds uit<br />
objectkenmerken. De onderbouwing zal meestal worden opgeslagen in<br />
geautomatiseerde bestanden. Vanuit deze bestanden kan dan altijd<br />
een afzonderlijk taxatieverslag worden vervaardigd, wanneer de<br />
belanghebbende daarom verzoekt.<br />
Het door de gemeente gehanteerde taxatieverslag moet voor de<br />
belanghebbende en eventueel de rechter in de beroepsfase duidelijk<br />
zijn. Zij moeten de gegevens kunnen beoordelen op overeenkomst met<br />
de werkelijkheid en moeten kunnen nagaan welke invloed de individuele<br />
gegevens hebben op de vastgestelde waarde.<br />
. Tijdige beschikbaarheid<br />
147
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
De externe afnemers van de vastgestelde waarde maken een eigen<br />
planning voor het gebruik van de waardegegevens voor de<br />
belastingheffing. Indien de vastgestelde waarde of andere relevante<br />
gegevens later ter beschikking komen heeft dit grote (financiële)<br />
consequenties voor de betreffende afnemer. Overschrijding van de<br />
gestelde termijnen vermindert de gebruikswaarde van de<br />
waardegegevens en daarmee de kwaliteit. Dit geldt voor alle<br />
gegevensleveringen in het kader van de Wet WOZ. Met name de<br />
levering van de gegevens binnen acht weken na het begin van het<br />
tijdvak speelt een rol bij de kwaliteit. Hierbij bestaat zowel aandacht<br />
voor het moment van de aanlevering als voor de volledigheid. De tijdige<br />
beschikbaarheid van de gegevens over de vastgestelde waarde is<br />
mede afhankelijk van de tijdige beschikbaarheid van de gegevens die<br />
noodzakelijk zijn voor de waardebepaling en de waardevaststelling<br />
(bijvoorbeeld gegevens over kadastrale mutaties).<br />
. Zorgvuldigheid en openbaarheid<br />
De vastgestelde waarde in het kader van de Wet WOZ wordt gebruikt<br />
voor belastingheffing. Indien deze waarde niet geaccepteerd wordt<br />
door belastingplichtigen als geschikte basis voor belastingheffing,<br />
ontstaan problemen bij de heffing van de verschillende belastingen. De<br />
acceptatie door de belastingplichtige hangt natuurlijk samen met de<br />
hiervoor genoemde kwaliteitskenmerken. Daarnaast zal de acceptatie<br />
door de belastingplichtige beïnvloed worden door de zorgvuldigheid<br />
waarmee de gemeente opereert, de wijze waarop de belastingplichtige<br />
informatie ontvangt, de deskundigheid en de manier van handelen van<br />
de taxateur, etcetera. Openbaarheid gedurende het gehele<br />
waarderingsproces is daarmee een kenmerk van de kwaliteit van een<br />
vastgestelde waarde als geschikte basis voor belastingheffing.<br />
5.2 Kwaliteitsrapportages<br />
1. Referentiestelsel woningen<br />
De gemeenten moeten zelf een kwaliteitscontrole van het<br />
referentiestelsel uitvoeren. De resultaten worden in de vorm van een<br />
rapportage met kengetallen aan de <strong>Waarderingskamer</strong> gemeld. De<br />
gemeentelijke kwaliteitsrapportage bevat in ieder geval de<br />
onderstaande elementen.<br />
1. Een overzicht van de vergelijking van het gemiddelde<br />
transactieniveau en het gemiddelde getaxeerde referentieniveau<br />
inclusief de bandbreedte.<br />
2. Een overzicht van de vergelijking van het gemiddelde<br />
transactieniveau en het gemiddelde getaxeerde referentieniveau per<br />
148
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
5. RAPPORTAGE KWALITEITSANALYSES<br />
categorie woningen (onderscheid naar soort woning, buurt en<br />
grootte).<br />
3. Een overzicht van de onderlinge waardeverhoudingen in de<br />
onderscheiden soorten woningen in relatie tot de gehanteerde<br />
objectkenmerken.<br />
4. Een overzicht van de voor de waardebepaling van de<br />
referentiewoningen gebruikte transacties met vermelding van de<br />
data waarop het transport heeft plaatsgevonden.<br />
5. Een overzicht van het aantal referentiewoningen en het aantal<br />
woningen per categorie ter beoordeling van de representativiteit van<br />
het referentiestelsel.<br />
De gemeente moet de kwaliteit van de taxaties en de kwaliteit van het<br />
referentiestelsel analyseren. Van deze analyse wordt een rapportage<br />
gemaakt voor de <strong>Waarderingskamer</strong>. Deze rapportage moet niet alleen<br />
een beeld geven van de kwaliteit van het referentiestelsel, maar ook<br />
van de aansluiting op de daaraan ten grondslag liggende marktgegevens.<br />
Aan de hand hiervan kan, voordat de massale waardering<br />
plaatsvindt, een inschatting gemaakt worden of de taxaties voldoende<br />
zullen aansluiten op de markt.<br />
Daarom moet de kwaliteitsanalyse van het referentiestelsel zo snel<br />
mogelijk na het gereed komen van het referentiestelsel worden<br />
uitgevoerd en moeten de resultaten worden gemeld aan de<br />
<strong>Waarderingskamer</strong>. De datum waarop het verslag van de<br />
kwaliteitsanalyse van de referentiegegevens gereed is, dient om die<br />
reden afzonderlijk te worden gemeld in het plan van aanpak.<br />
Uit het eerste element van de kwaliteitsanalyses blijkt al in hoofdlijnen<br />
of de taxaties van de referentiewoningen zich op hetzelfde niveau<br />
bevinden als de transactieprijzen. De tweede stap gaat vervolgens<br />
specifieker in op de invloed van de ligging en de soort woning. Het<br />
derde punt over de onderlinge waardeverhoudingen heeft met name tot<br />
doel de invloed van verschillen qua objectkenmerken in dezelfde groep<br />
objecten zichtbaar te maken. In de vierde en vijfde stap wordt<br />
vervolgens een onderbouwing gegeven op de totstandkoming van het<br />
referentiestelsel met voornamelijk numerieke gegevens.<br />
In hoofdstuk 8 is een voorbeeld uitgewerkt van een dergelijke<br />
rapportage over een kwaliteitsanalyse. De vijf in de randvoorwaarden<br />
omschreven elementen zijn in hoofdzaak ondergebracht in twee<br />
grafieken en één tabel. De rapportage begint met twee kengetallen<br />
over de verhouding tussen de taxaties van referentiewoningen en de<br />
gerealiseerde verkoopprijzen van dezelfde referentiewoningen. In deze<br />
kengetallen zijn dus alleen die referentiewoningen opgenomen waarvan<br />
rond de waardepeildatum (tussen één jaar voor en één jaar na de<br />
149
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
waardepeildatum) een transactieprijs bekend is. Beide kengetallen<br />
geven een benadering van de verhouding tussen het taxatieniveau en<br />
het marktniveau voor deze referentiewoningen.<br />
Bij de berekening van het eerste kengetal worden eerst de getaxeerde<br />
waarden opgeteld van alle referentiewoningen die rond de<br />
waardepeildatum zijn verkocht. Daarna worden de transactieprijzen van<br />
al deze referentiewoningen opgeteld. Het eerste kengetal bestaat uit<br />
deling van deze som van getaxeerde waarden door de som van de<br />
transactieprijzen.<br />
Bij de berekening van het tweede kengetal wordt voor iedere<br />
referentiewoning die rond de waardepeildatum is verkocht de<br />
verhouding bepaald tussen de getaxeerde waarde en de<br />
transactieprijs. Het tweede kengetal bestaat uit het gemiddelde van<br />
deze verhoudingen.<br />
Vervolgens bevat het voorbeeld een afbeelding waarin dezelfde<br />
referentiewoningen, die zijn betrokken in de berekening van beide<br />
kengetallen, ingedeeld worden in een histogram. De<br />
referentiewoningen zijn in klassen ingedeeld op basis van de voor de<br />
berekening van het tweede kengetal berekende verhouding tussen de<br />
getaxeerde waarde en de transactieprijs. Op de horizontale as staan de<br />
verhoudingen (ratio's) 100, 105 etcetera aangegeven. Het getal 100<br />
geeft aan dat de taxatie volledig overeenstemt met de verkoopprijs, dat<br />
wil zeggen de getaxeerde waarde gedeeld door de transactieprijs is<br />
1,00.<br />
Het histogram deelt de referentiewoningen in klassen in. Het getal 100<br />
betekent de klasse met verhoudingen tussen 0,975 en 1,025, het getal<br />
105 met de klasse tussen 1,025 en 1,075, etcetera. De verticale as<br />
geeft het aantal woningen in die klasse weer als percentage van het<br />
totaal aantal referentiewoningen waarvan een recente verkoopprijs<br />
bekend is.<br />
In de tabel wordt een aantal gegevens over de referentiewoningen<br />
weergegeven voor verschillende categorieën. Deze tabel geeft invulling<br />
aan de punten 2, 3 en 5. Alle referentiewoningen worden ingedeeld in<br />
categorieën. Voor iedere categorie wordt aangegeven:<br />
. het aantal referentiewoningen in die categorie;<br />
. de gemiddelde verhouding (ratio) tussen de getaxeerde waarde en<br />
de verkoopprijs voor die referentiewoningen;<br />
. de gemiddelde getaxeerde waarde voor die referentiewoningen;<br />
. de gemiddelde grootte (hier in oppervlakte) van die referentiewoningen;<br />
. het gemiddelde bouwjaar van die referentiewoningen;<br />
. het totaal aantal verkopen binnen de periode van één jaar voor de<br />
peildatum en één jaar na de peildatum (of zoveel eerder als het<br />
referentiestelsel eerder wordt vastgesteld) binnen die categorie;<br />
150
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
5. RAPPORTAGE KWALITEITSANALYSES<br />
. de gemiddelde verkoopprijs van deze verkopen;<br />
. de standaardafwijking van de verkoopprijzen per categorie (hier<br />
weergegeven in duizenden guldens: kƒ);<br />
. het totaal aantal woningen binnen de categorie.<br />
Bij het maken van een categorie-indeling worden alleen<br />
marktsegmenten die duidelijk van elkaar verschillen weergegeven. In<br />
het voorbeeld worden bijvoorbeeld flatwoningen in buurt A<br />
onderscheiden van die in buurt C omdat er een groot verschil is in de<br />
grootte van deze woningen. Het totaal aantal te onderscheiden<br />
categorieën zal meestal liggen tussen tien en vijftig.<br />
In de tweede histogram wordt weergegeven welke verkoopprijzen<br />
gehanteerd zijn bij de waardebepaling van de referentiewoningen. In dit<br />
histogram komen alleen de referentiewoningen voor die in het verleden<br />
verkocht zijn. Dit betekent dat bijvoorbeeld referentiehuurwoningen niet<br />
in dit overzicht uitkomen. De eerste staaf heeft betrekking op de<br />
periode van meer dan twee jaar voor de waardepeildatum, de tweede<br />
op de periode van twee jaar voor tot één jaar voor de peildatum, de<br />
derde op de periode van één jaar tot een half jaar voor de peildatum,<br />
de vierde op de periode van een half jaar voor tot een half jaar na de<br />
peildatum en de laatste staaf betreft de periode van een half jaar na tot<br />
één jaar na de peildatum.<br />
Elke staaf geeft het totaal aantal verkopen in die periode. Het totaal<br />
aantal verkopen meer dan twee jaar voor de waardepeildatum is echter<br />
niet relevant. Binnen elke staaf wordt aangegeven welk van deze<br />
verkopen is gebruikt voor de waardebepaling van de referentiewoningen<br />
door bijvoorbeeld een directe verwijzing. Tenslotte wordt<br />
aangegeven welke van deze verkopen zijn geselecteerd als<br />
referentiewoning.<br />
In het voorbeeld is duidelijk zichtbaar dat de meeste<br />
referentiewoningen zijn verkocht in de periode tussen een half jaar voor<br />
en een half jaar na de peildatum.<br />
2. Taxaties woningen<br />
Na de afronding van de taxaties van de woningen verricht de gemeente<br />
een kwaliteitscontrole van alle taxaties. De resultaten worden eveneens<br />
in de vorm van een rapportage met kengetallen aan de <strong>Waarderingskamer</strong><br />
gemeld. De gemeentelijke kwaliteitsrapportage bestaat in<br />
ieder geval uit onderstaande elementen.<br />
1. Een overzicht van de vergelijking van het gemiddelde<br />
transactieniveau en het gemiddelde taxatieniveau inclusief de<br />
bandbreedte.<br />
151
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
2. Een overzicht van het gemiddelde taxatieniveau en de bijbehorende<br />
bandbreedte per categorie woningen (onderscheid naar soort<br />
woning, buurt en grootte).<br />
3. Een overzicht van de gemiddelde stijgings- en dalingspercentages<br />
per categorie woningen.<br />
4. Een overzicht van de procentuele afwijking van de vastgestelde<br />
waarde van een woning ten opzichte van de referentiewoning. De<br />
berekende gegevens worden ingedeeld in klassen van 5% en als<br />
zodanig gepresenteerd.<br />
In de kwaliteitsrapportage van de taxaties wordt, in aanvulling op de<br />
kwaliteitsrapportage van de referentiewoningen, met name aandacht<br />
geschonken aan de vraag of de referentiegegevens daadwerkelijk<br />
bepalend zijn geweest voor de taxatie en of het referentiestelsel<br />
representatief is. Bij de kwaliteitsanalyses wordt verder bekeken of de<br />
uiteindelijke taxaties overeenstemmen met de referentiewaarden.<br />
In hoofdstuk 8 is deze kwaliteitsrapportage wederom in een voorbeeld<br />
uitgewerkt. De opbouw van deze kwaliteitsanalyse is vergelijkbaar met<br />
de analyse van de referentiewoningen. De verhoudingen op de eerste<br />
pagina tussen getaxeerde waarde en verkoopprijs hebben hier echter<br />
niet alleen betrekking op de referentiewoningen, maar op alle woningen<br />
die verkocht zijn in de periode tussen één jaar voor de<br />
waardepeildatum en één jaar na de waardepeildatum.<br />
De tabel gaat uit van dezelfde categorie-indeling als bij de<br />
kwaliteitsanalyse van de referentiewoningen. Alleen is nu een aantal<br />
andere kolommen gedefinieerd. Voor iedere categorie wordt gegeven:<br />
. de gemiddelde getaxeerde waarde van alle woningen in die<br />
categorie;<br />
. de standaardafwijking van de taxatie binnen deze categorie (in<br />
duizenden guldens: kƒ);<br />
. de bandbreedte tussen de laagste taxatie en de hoogste taxatie;<br />
. de gemiddelde stijging van de taxatie ten opzichte van de vorige<br />
waardepeildatum;<br />
. de standaardafwijking van de stijging ten opzichte van de vorige<br />
waardering.<br />
In het laatste histogram wordt aangegeven de mate waarin de<br />
getaxeerde waarde van een woning afwijkt van de getaxeerde waarde<br />
van de gehanteerde referentiewoning. Uit het voorbeeld blijkt duidelijk<br />
dat de meeste taxaties van woningen minder dan 2,5% afwijken van de<br />
waarde van de referentiewoning. In deze afbeelding wordt onderscheid<br />
gemaakt tussen de repetitiebouw en de niet-repetitiebouw.<br />
3. Referentiestelsel waarde in het economische verkeer niet-woningen<br />
152
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
5. RAPPORTAGE KWALITEITSANALYSES<br />
Met betrekking tot het referentiestelsel voor de courante niet-woningen<br />
wordt een afzonderlijke kwaliteitsrapportage opgesteld door de<br />
gemeente en ingediend bij de <strong>Waarderingskamer</strong>. Deze gemeentelijke<br />
kwaliteitsrapportage bevat in ieder geval de onderstaande elementen.<br />
1. Een overzicht van de vergelijking van de huurprijzen in het<br />
referentiestelsel met gerealiseerde markt huurprijzen volgens de<br />
beschikbare marktinformatie met daarbij een verschillenanalyse.<br />
2. Een overzicht van de vergelijking van beschikbare transactieprijzen<br />
met de uitkomsten van de berekening op basis van<br />
referentiehuurprijzen en referentiekapitalisatiefactoren met daarbij<br />
een verschillenanalyse.<br />
Uit de eerste stap, de weergave van het referentiemateriaal, volgt al<br />
veel informatie over het taxatieniveau en de manier waarop onderlinge<br />
verschillen tussen objecten leiden tot onderlinge waardeverhoudingen.<br />
De tweede stap legt extra nadruk op de relatie met de gegevens uit de<br />
markt met name met betrekking tot de kapitalisatiefactor.<br />
In hoofdstuk 8 is ook voor deze kwaliteitsanalyse een voorbeeld<br />
gegeven. In deze analyse worden voor verschillende soorten nietwoningen<br />
bandbreedtes gegeven van enerzijds de<br />
referentiehuurprijzen en anderzijds de huurprijzen die op de markt<br />
worden gerealiseerd. Voor sommige soorten objecten wordt daarbij<br />
onderscheid gemaakt naar lokatie of grootte van het object. Welke<br />
categorieën onderscheiden worden in de kwaliteitsanalyse is<br />
afhankelijk van welke soorten objecten voorkomen binnen de<br />
gemeente.<br />
In het tweede gedeelte van de kwaliteitsanalyse wordt een aantal<br />
beschikbare verkopen (eigenaar-gebruikers) nader geanalyseerd.<br />
Het voorbeeld is volledig gericht op de toepassing van de<br />
kapitalisatiemethode. Indien er een belangrijke categorie niet-woningen<br />
binnen de gemeente bestaat, waarbij de vergelijkingsmethode wordt<br />
toegepast, kan deze ook in een kwaliteitsanalyse tot uitdrukking<br />
worden gebracht. Deze kwaliteitsanalyse kan dezelfde vorm hebben<br />
als de kwaliteitsanalyse referentiewoningen. Voor de toepassing van de<br />
discounted-cash-flow-berekening zal het accent bij het toezicht liggen<br />
op het toezicht ter plaatse.<br />
4. Taxaties waarde in het economische verkeer niet-woningen<br />
Na de afronding van de taxaties verricht de gemeente opnieuw een<br />
kwaliteitscontrole. De resultaten worden wederom in de vorm van een<br />
153
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
rapportage met kengetallen aan de <strong>Waarderingskamer</strong> gemeld. Deze<br />
kwaliteitsrapportage bestaat in ieder geval uit onderstaande elementen.<br />
1. Per categorie objecten (onderscheid naar soort object, ligging en<br />
grootte) een overzicht van de gemiddelde getaxeerde huurwaarde<br />
per vierkante meter, alsmede de totale bandbreedte. Deze gegevens<br />
worden vergeleken met de referentiegegevens.<br />
2. Per categorie objecten (onderscheid naar soort object, ligging en<br />
grootte) een overzicht van de gemiddelde toegepaste<br />
kapitalisatiefactor alsmede de totale bandbreedte. Deze gegevens<br />
worden vergeleken met de referentiegegevens.<br />
De eerste stap legt een verband tussen het taxatieniveau per soort<br />
object en de referentiegegevens. De tweede stap legt extra nadruk op<br />
de relatie met de toegepaste kapitalisatiefactoren per soort object en<br />
de referentiegegevens.<br />
In de kwaliteitsanalyse van de taxaties wordt met name aandacht<br />
geschonken aan de vraag of de referentiegegevens bepalend zijn<br />
geweest voor de taxatie en of het referentiestelsel representatief is. Bij<br />
de kwaliteitsanalyses wordt bekeken of de huurwaarde in de<br />
uiteindelijke taxaties overeenstemmen met de referentiehuurwaarde.<br />
Ditzelfde geldt ook voor de bij de taxatie gebruikte kapitalisatiefactoren.<br />
In hoofdstuk 8 is ook voor deze kwaliteitsanalyse een voorbeeld<br />
opgenomen. In dit voorbeeld is slechts één categorie niet-woningen<br />
uitgewerkt, namelijk kantoren. Op overeenkomstige wijze kunnen ook<br />
voor andere categorieën niet-woningen tabellen worden opgesteld.<br />
In het voorbeeld wordt evenals bij de referentiegegevens niet-woningen<br />
alleen ingegaan op de kapitalisatiemethode. Indien er sprake is van<br />
een belangrijke categorie niet-woningen, waarbij de<br />
vergelijkingsmethode is toegepast, dan komt dit tot uitdrukking in een<br />
kwaliteitsanalyse die vergelijkbaar is met de kwaliteitsanalyse taxaties<br />
woningen.<br />
154
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
5. RAPPORTAGE KWALITEITSANALYSES<br />
5. Referentiestelsel gecorrigeerde vervangingswaarde<br />
Ook met betrekking tot het referentiestelsel voor de berekening van de<br />
gecorrigeerde vervangingswaarde wordt een afzonderlijke<br />
kwaliteitsrapportage opgesteld door de gemeente en ingediend bij de<br />
<strong>Waarderingskamer</strong>. Deze kwaliteitsrapportage bevat in ieder geval de<br />
onderstaande elementen.<br />
1. Een overzicht van de vergelijking van de herbouwkosten in het<br />
referentiestelsel met de werkelijke stichtingskosten, met daarbij een<br />
verschillenanalyse.<br />
2. Een overzicht van de vergelijking van de uitkomst van een gecorrigeerde<br />
vervangingswaarde-berekening met een transactieprijs voor<br />
objecten die recent zijn verkocht.<br />
Uit het voorbeeld in hoofdstuk 8 blijkt duidelijk dat de rapportage over<br />
deze kwaliteitsanalyse vooral een weergave is van een vergelijking<br />
tussen de normbedragen volgens het referentiestelsel en gerealiseerde<br />
stichtingskosten.<br />
6. Taxaties gecorrigeerde vervangingswaarde<br />
Na de afronding van de taxaties verricht de gemeente ook een analyse<br />
van de kwaliteit van de uitgevoerde gecorrigeerde-vervangingswaardeberekeningen.<br />
De resultaten worden wederom in de vorm van een<br />
rapportage met kengetallen aan de <strong>Waarderingskamer</strong> gemeld. Deze<br />
kwaliteitsrapportage bestaat in ieder geval uit onderstaande elementen.<br />
1. Per categorie objecten de bandbreedte van de ongecorrigeerde<br />
vervangingswaarde per kubieke of vierkante meter.<br />
2. Per categorie objecten de bandbreedte van de gecorrigeerde<br />
vervangingswaarde per kubieke of vierkante meter.<br />
3. Per categorie objecten (bestemming), per lokatie de bandbreedte<br />
van de grondwaarde per vierkante meter.<br />
4. Een overzicht van gehanteerde factoren technische veroudering en<br />
functionele veroudering per categorie objecten.<br />
De eerste twee stappen leggen een verband tussen het taxatieniveau<br />
per soort object en de referentiegegevens. De derde stap legt nadruk<br />
op de relatie met de grondwaarde per soort object en de referentiegegevens.<br />
De overzichten in de vierde stap geven aan of de<br />
gehanteerde factoren overeenkomen met vergelijkbare gemeenten.<br />
Een situatie waarbij in bijna alle gevallen een hoge correctie voor<br />
functionele veroudering wordt toegepast, wijst bijvoorbeeld op een<br />
bestand met voor het merendeel oudere objecten.<br />
155
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
In de kwaliteitsanalyse van de taxaties wordt met name aandacht<br />
geschonken aan de vraag of de referentiegegevens ook bepalend zijn<br />
geweest voor de taxatie en of het referentiestelsel representatief is. Bij<br />
de kwaliteitsanalyses wordt bekeken of de vervangingswaarde in de<br />
uiteindelijke taxaties overeenstemmen met de referentiebouwkosten.<br />
Ditzelfde geldt ook voor de bij de taxatie gebruikte grondprijzen.<br />
In het voorbeeld in hoofdstuk 8 komen deze analyses tot uitdrukking in<br />
de bandbreedten waarbinnen de bij de taxaties gehanteerde bedragen<br />
en correctiefactoren liggen.<br />
156
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
6. VAKBEKWAAMHEIDSEISEN TAXATEURS<br />
6. VAKBEKWAAMHEIDSEISEN TAXATEURS<br />
In de Uitvoeringsregeling vakbekwaamheidseisen Wet waardering onroerende<br />
zaken zijn de inhoudelijke eisen aan de vakbekwaamheid van de betrokken<br />
taxateurs vastgelegd. De Wet WOZ legt de verantwoordelijkheid voor de<br />
uitvoering van de waardebepaling en voor de uitvoering van de<br />
waardevaststelling uitdrukkelijk bij de gemeenten. Dit betekent dat de gemeenten<br />
verantwoordelijk zijn voor het inzetten van vakbekwame taxateurs voor de<br />
uitvoering van een waarderingsproject. Dit kan door het in dienst hebben van<br />
taxateurs, het inhuren van taxateurs of het uitbesteden aan een taxatiebureau<br />
waar deze taxateurs werkzaam zijn.<br />
De vakbekwaamheidseisen die zijn vastgelegd in de genoemde regeling gelden<br />
daarmee als een richtlijn voor de gemeenten. Zij vormen daarnaast een leidraad<br />
voor de betrokken beroepsgroepen en een richtsnoer voor opleidingsinstituten<br />
voor het opzetten van opleidingen.<br />
De in de Uitvoeringsregeling vakbekwaamheidseisen Wet waardering<br />
onroerende zaken vastgelegde vakbekwaamheidseisen worden gevormd door<br />
de beschrijving van de noodzakelijke vaardigheden van de taxateurs. Deze<br />
vaardigheden zijn in een waarderingsproject noodzakelijk om de kwaliteit die de<br />
Wet WOZ vereist, te realiseren. Daarnaast wordt in de toelichting bij de regeling<br />
een opleidingspad aangegeven langs welke de taxateurs deze vaardigheden<br />
kunnen leren. Dit opleidingspad bestaat uit drie stappen met elke een eigen<br />
toetsing.<br />
Door dit opleidingspad krijgen de gemeenten een instrument om te toetsen of de<br />
taxateurs die worden ingezet voldoen aan de eisen die relevant zijn voor de<br />
activiteiten in het kader van de Wet WOZ. Dit opleidingspad geeft ook<br />
duidelijkheid aan allen die taxatiewerkzaamheden verrichten in het kader van de<br />
uitvoering van de Wet WOZ.<br />
Het geformuleerde opleidingspad is onderverdeeld in drie samenhangende<br />
stappen. Twee van deze drie stappen komen overeen met de<br />
vakbekwaamheidseisen die gelden voor andere beroepsgroepen op het terrein<br />
van de taxatie van onroerend goed (makelaars, beëdigde taxateurs). Alleen de<br />
derde stap is specifiek gericht op de Wet WOZ.<br />
De in de Uitvoeringsregeling vakbekwaamheidseisen Wet waardering<br />
onroerende zaken beschreven kennis en vaardigheden moeten beschikbaar zijn<br />
in elk waarderingsproject in het kader van de Wet WOZ. Dit betekent niet dat<br />
ook alle medewerkers die in het project werkzaam zijn volledig aan alle eisen<br />
moeten voldoen. Aan de ene kant werken in het project bijvoorbeeld mensen aan<br />
het verzamelen en verwerken van gegevens. Deze "werkvoorbereiders"<br />
behoeven niet te voldoen aan alle eisen van de WOZ-taxateur. Aan de andere<br />
kant worden bijvoorbeeld zeer gespecialiseerde taxateurs ingezet voor specifieke<br />
157
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
objecten. Het inzetten van deze gespecialiseerde taxateurs kan van belang zijn,<br />
ook als deze taxateurs bijvoorbeeld niet beschikken over de bijzondere<br />
vaardigheden in het kader van de Wet WOZ (taxeren voor belastingdoeleinden).<br />
Belangrijk is dat wel alle noodzakelijke kennis en vaardigheden in het<br />
waarderingsproject gewaarborgd zijn. Dit betekent dat in ieder geval de taxateur<br />
die de getaxeerde waarden bekrachtigt aan de geformuleerde eisen moet<br />
voldoen.<br />
Algemene taxatietechnische kennis<br />
De basiskennis op het terrein van de taxatieleer die een taxateur in het kader van<br />
de Wet WOZ moet hebben, komt overeen met de basiskennis voor andere<br />
beroepsgroepen voor de taxatie van onroerend goed. Voor het toetsen van deze<br />
basiskennis speelt het examen van de Stichting Vakexamen Makelaardij (SVMexamen)<br />
een centrale rol.<br />
Het SVM-examen is een centraal schriftelijk examen dat jaarlijks door een<br />
onafhankelijk instituut wordt afgenomen. Voor dit examen worden door verschillende<br />
instituten opleidingen verzorgd.<br />
Dit SVM-examen bestaat uit zeven vakken:<br />
. Boekhouden, bedrijfshuishoudkunde, vermogensbeheer,<br />
beheeradministratie<br />
. Bouwkunde<br />
. Economie en landhuishoudkunde<br />
. Nederlandse taal<br />
. Praktijkleer<br />
. Privaatrecht<br />
. Publiekrecht<br />
Om beëdigd te worden als makelaar kan in plaats van dit vakexamen eventueel<br />
een mondelinge vaktest zijn gedaan. Ook het HEAO-diploma met de differentie<br />
Makelaardij kan gelden als vervanging van het SVM-examen ten behoeve van de<br />
beëdiging als makelaar.<br />
Om beëdigd te worden als beëdigd taxateur kan het SVM-examen vervangen<br />
worden door een mondeling examen afgenomen door de Kamer van Koophandel.<br />
In de toelichting bij de Uitvoeringsregeling vakbekwaamheidseisen Wet<br />
waardering onroerende zaken wordt dan ook aangegeven dat mag worden<br />
aangenomen dat een taxateur voldoende algemene taxatietechnische kennis<br />
heeft, als de taxateur:<br />
. beëdigd is als makelaar;<br />
. beëdigd is als taxateur;<br />
. beëdigd is als rentmeester;<br />
. het diploma behorend bij het SVM-examen bezit; of<br />
. het diploma HEAO, differentiatie Makelaardij bezit;<br />
158
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
6. VAKBEKWAAMHEIDSEISEN TAXATEURS<br />
Ook andere toetsen kunnen door de gemeente gebruikt worden als toetssteen<br />
voor de taxateur (bijvoorbeeld de opleiding Bemiddeling onroerend goed). Op dit<br />
moment bestaat er geen centrale opleiding die specifiek gericht is op de taxatie<br />
van onroerend goed. Een dergelijke specifieke opleiding kan wellicht in de<br />
toekomst van groot belang zijn voor de opleiding van taxateurs voor de<br />
waardebepaling in het kader van de Wet WOZ. Een dergelijke gespecialiseerde<br />
taxatie-technische opleiding kan wellicht ook de theoretische basis leggen voor<br />
de beëdiging tot taxateur.<br />
Praktijkvaardigheden taxeren onroerende zaken<br />
Voor het toetsen van de praktijkervaring wordt een praktijkproef afgenomen door<br />
de Kamer van Koophandel. Deze proef speelt een doorslaggevende rol bij de<br />
vakbekwaamheidseisen voor makelaars en voor beëdigde taxateurs.<br />
In deze praktijkproef moet de kandidaat aantonen dat hij enkele objecten binnen<br />
redelijk te achten marges op de juiste waarde taxeert. Ook moet de kandidaat<br />
aantonen de taxatie te kunnen motiveren en op de hoogte te zijn van de<br />
plaatselijke omstandigheden die mede de waarde bepalen.<br />
Voor de taxateur in het kader van de Wet WOZ is dezelfde praktijkervaring van<br />
belang. Een taxateur die deze praktijkproef heeft afgelegd, heeft naar alle<br />
waarschijnlijkheid voldoende praktijkervaring voor het verrichten van WOZtaxaties.<br />
Specifieke WOZ-kennis en vaardigheden<br />
De waardering van onroerende zaken in het kader van de Wet WOZ wijkt op<br />
een aantal terreinen af van andere taxaties van onroerend goed. Het gaat hier<br />
namelijk om een massaal waarderingsproject, waarbij alle onroerende zaken<br />
binnen een gemeente naar dezelfde waardepeildatum gewaardeerd moeten<br />
worden. Dit maakt het hanteren van referentiestelsels en kwaliteitsanalyses<br />
overeenkomstig de randvoorwaarden in de Uitvoeringsregeling instructie<br />
waardebepaling Wet waardering onroerende zaken noodzakelijk.<br />
De waardering in het kader van de Wet WOZ moet afgestemd zijn op het<br />
gebruik van het waardegegeven voor de heffing van verschillende belastingen.<br />
Dit stelt duidelijke eisen aan taxateurs omtrent de kennis van de<br />
objectafbakening, inclusief de volledige kadastrale afbakening met kadastrale<br />
oppervlakten en het onderscheid tussen gebouwd en ongebouwd.<br />
De vastgestelde waarde wordt in een aantal gevallen getoetst door de<br />
belastingrechter. De taxatie en met name de onderbouwing van de taxatie moet<br />
aan enkele voorwaarden voldoen om een oordeel door de belastingrechter<br />
mogelijk te maken. Dit is mede van belang, omdat een uitspraak van de<br />
belastingrechter van invloed kan zijn op de overige taxaties.<br />
159
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
Deze specifieke aspecten van de waardering van onroerende zaken voor<br />
belastingdoeleinden komen tot uitdrukking in drie specifieke WOZ-vakken. Dit<br />
betreft de vakken:<br />
. Referentiesystemen en kwaliteitsbewaking<br />
. Objectafbakening en belastingwetten<br />
. Juridische procedures en onderbouwing taxatie.<br />
In de genoemde vakken komen in ieder geval de volgende onderwerpen aan de<br />
orde:<br />
Referentiesystemen en kwaliteitsbewaking<br />
verschillende soorten referentiesystemen<br />
relatie referentiesysteem en marktgegevens<br />
relatie referentiesysteem en individuele taxatie<br />
betekenis referentiesysteem voor externe communicatie<br />
representativiteit referentiesysteem<br />
geautomatiseerde hulpmiddelen voor waardebepaling<br />
kengetallen voor kwaliteitsbeschrijving<br />
kwaliteitsrapportages<br />
Objectafbakening en belastingwetten<br />
regels voor objectafbakening<br />
jurisprudentie objectafbakening<br />
kadastrale objectidentificaties<br />
Gemeentewet<br />
Waterschapswet<br />
Wet op de inkomstenbelasting<br />
Wet op de vermogensbelasting<br />
Juridische procedures en onderbouwing taxatie.<br />
administratieve en rechterlijke organisatie<br />
procedures bezwaar en beroep in kader van Wet WOZ<br />
beoordelen van jurisprudentie<br />
gebruik jurisprudentie in procedures<br />
gebruik objectgegevens bij onderbouwing<br />
gebruik marktgegevens bij onderbouwing<br />
eisen aan taxatierapport bij informatievraag<br />
eisen aan taxatierapport bij procedures<br />
Deze drie vakken zijn specifiek van belang voor taxateurs die actief zijn bij<br />
taxaties in het kader van de Wet WOZ. Dit geldt zowel voor taxateurs in dienst<br />
van gemeenten, voor taxateurs in dienst van taxatiebureaus, voor particuliere<br />
makelaars en taxateurs die door de gemeenten worden ingeschakeld als voor de<br />
taxateurs van de Belastingdienst die betrokken zijn bij het toezicht.<br />
160
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
7. SCHEMATISCH OVERZICHT WAARDERINGSINSTRUCTIE<br />
7. SCHEMATISCH OVERZICHT WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
1. Plan van aanpak<br />
Voor gemeenten met waardering naar peildatum 1 januari <strong>1995</strong><br />
Indienen plan van aanpak<br />
- Vóór start project<br />
- Uiterlijk negen maanden voor begin tijdvak (dus vóór 1 april 1996)<br />
Inhoud plan van aanpak<br />
- Volledig ingevuld formulier<br />
- Uitwerking plan van aanpak in toelichting<br />
2. Marktinformatie<br />
Vanaf 1 januari <strong>1995</strong> voor alle gemeenten<br />
Continue verzameling en registratie van marktgegevens<br />
- Registratie transactiegegevens gekoppeld aan WOZ-objecten<br />
- Registratie huurgegevens niet-woningen bij gebruikersmutaties<br />
- Registratie stichtingskosten en gronduitgifteprijzen<br />
Continue beknopte analyse van bruikbaarheid marktgegevens<br />
- Analyse van omstandigheden transactie<br />
- Vergelijking met andere marktgegevens<br />
- Vergelijken met afbakening WOZ-objecten<br />
3. Waardebepaling van onroerende zaken<br />
- Woningen en rijksmonumenten: waarde in het economische verkeer<br />
- Overige objecten: hoogste waarde is maatgevend (waarde in economische<br />
verkeer of gecorrigeerde vervangingswaarde)<br />
- Waarderingsvoorschriften (vrij en onbezwaard en onmiddellijk en in<br />
volle omvang in gebruik te nemen) gelden voor zowel waarde in het<br />
economische verkeer als voor de gecorrigeerde vervangingswaarde<br />
- Waarde in economische verkeer woningen: vergelijkingsmethode<br />
- Waarde in economische verkeer niet-woningen: drie methoden<br />
Objectafbakening<br />
- Eigendom<br />
- Splitsing bij meerdere gebruikers: zelfstandigheidsvereisten<br />
- Samenstel indien eenzelfde eigenaar belastingplichtig is, eenzelfde<br />
gebruiker belastingplichtig is en de delen naar de omstandigheden<br />
beoordeeld bij elkaar behoren<br />
Waarde in het economische verkeer<br />
Woningen<br />
- Vergelijking met verkooptransacties eigen-woningen<br />
- Elke taxatie is gekoppeld aan referentiegegevens<br />
- Referentiegegevens onderbouwd met verkoopprijzen<br />
- Referentiewoning: recente verkoop of gekoppeld aan verkoop<br />
- Elke referentiewoning is gecontroleerd door andere marktinformatie<br />
- Objectkenmerken referentiewoning uitwendig en inwendig opnemen<br />
161
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
Niet-woningen; kapitalisatiemethode<br />
- Kapitalisatie van bruto-huurprijzen<br />
- Referentiestelsel voor bruto-huurprijzen<br />
- Kapitalisatiefactor afleiden uit referentiekapitalisatiefactor<br />
- Referentiegegevens huurprijzen onderbouwd met markt-huurprijzen<br />
- Referentiekapitalisatiefactor onderbouwd met markt-verkoopprijzen<br />
of discounted-cash-flow-berekening<br />
- Objecten ter plaatse opgenomen<br />
Niet-woningen; vergelijkingsmethode<br />
- Vergelijking met verkooptransacties eigenaar-gebruiker<br />
- Elke taxatie is gekoppeld aan referentiegegevens<br />
- Referentiegegevens onderbouwd met verkoopprijzen<br />
- Referentie-object: recente verkoop of gekoppeld aan verkoop<br />
- Elk referentie-object is gecontroleerd door andere marktinformatie<br />
- Objectkenmerken referentie-object uitwendig en inwendig opnemen<br />
Niet-woningen; discounted-cash-flow-berekening<br />
- Periode: 20 jaar of (kortere) resterende economische levensduur<br />
- Rentepercentage: afgeleid uit rente kapitaalmarkt en situatie<br />
branche<br />
- Individuele benadering<br />
Gecorrigeerde vervangingswaarde<br />
- Vervangingswaarde identiek object (aard en bestemming)<br />
- Taxatie afleiden uit referentiekengetallen<br />
- Referentiegegevens gebaseerd op en getoetst aan recente<br />
stichtingskosten<br />
- Vier elementen: vervangingswaarde grond, vervangingswaarde<br />
opstal, correctie technische - en correctie functionele veroudering<br />
- Correcties als percentage van resterende waarde<br />
- Technische veroudering: lineaire afschrijving of methode gebruikelijk<br />
in betreffende branche<br />
- Functionele veroudering: economische veroudering, verandering<br />
bouwwijze, belemmeringen gebruik, excessieve gebruikskosten<br />
- Toetsing met waarde in het economische verkeer<br />
- Objecten ter plaatse opgenomen<br />
162
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
7. SCHEMATISCH OVERZICHT WAARDERINGSINSTRUCTIE<br />
4. Onderbouwing taxatie<br />
- Afschrift taxatieverslag op verzoek belanghebbende<br />
- Taxatieverslag geeft onderbouwing taxatie met objectkenmerken,<br />
opbouw taxatie en marktgegevens<br />
- Opbouw taxatieverslag: objectaanduiding, kadastrale gegevens,<br />
objectgegevens, motivering individuele afwijking, peildatum, waarde,<br />
vergelijkbare objecten, opbouw taxatie huurwaarde kapitalisatie,<br />
opbouw gecorrigeerde-vervangingswaardeberekening<br />
- Minimale objectgegevens woningen: soort woning, waarderelevante<br />
aanhorigheden, bouwjaar, grootte<br />
- Minimale objectgegevens niet-woningen: soort object, waarderelevante<br />
aanhorigheden, bouwjaar, grootte (gesplitst naar delen), ligging<br />
5. Rapportage kwaliteitsanalyses<br />
- Gemeente verricht kwaliteitsanalyse<br />
- Rapportage aan <strong>Waarderingskamer</strong> na gereedkomen referentiestelsel<br />
- Rapportage aan <strong>Waarderingskamer</strong> na gereedkomen taxaties<br />
6. Vakbekwaamheidseisen taxateurs<br />
- Gemeente verantwoordelijk voor de inzet van vakbekwame taxateurs<br />
- Inhoudelijke eisen aan algemene taxatietechnische kennis, aan<br />
praktijkvaardigheden taxeren onroerende zaken en aan specifieke<br />
kennis en vaardigheden Wet waardering onroerende zaken<br />
- Overgangsperiode tot 1 januari 1999<br />
163
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
8. VOORBEELDEN<br />
8.1 Inlichtingenformulieren<br />
Het Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering waardebepaling Wet<br />
waardering onroerende zaken legt gemeenten de verplichting op<br />
marktgegevens te verzamelen. Daarnaast moet de gemeente voor de<br />
uitvoering van de waardebepaling ook beschikken over gegevens over de<br />
te taxeren objecten. Sommige gegevens kunnen het best worden<br />
verzameld door het stellen van vragen aan de belanghebbenden<br />
(eigenaren of gebruikers van onroerende zaken).<br />
Het vragen van informatie aan de belanghebbende is mogelijk op grond<br />
van de bepalingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen die voor<br />
een deel van toepassing is verklaard in de Wet WOZ. Zoals bij de<br />
randvoorwaarden beschikbare marktinformatie is aangegeven, speelt dit<br />
met name bij het verzamelen van huurgegevens voor niet-woningen en<br />
van gerealiseerde stichtingskosten. Voor dit soort vragen is daarom een<br />
voorbeeld van een mogelijk inlichtingenformulier ontwikkeld.<br />
Het verzamelen van gegevens over gerealiseerde huurprijzen van nietwoningen<br />
is direct gerelateerd aan mutaties bij de gebruikers van deze<br />
objecten. Bij een dergelijke mutatie is meestal sprake van een nieuwe<br />
huurovereenkomst. Dit in deze nieuwe huurovereenkomst vastgelegde<br />
huurprijs, geeft een neerslag van de actuele situatie op de markt. Deze<br />
gegevens kunnen zowel bij de huurder als bij de verhuurder worden opgevraagd.<br />
Het inlichtingenformulier wordt daarom aangeduid als<br />
inlichtingenformulier "(ver)huurgegegevens". Het andere voorbeeldinlichtingenformulier<br />
wordt aangeduid als inlichtingenformulier<br />
"Stichtingskosten". Beide formulieren worden hierna gegeven.<br />
Onder meer bij de Wet tot aanpassing van de administratieve verplichtingen<br />
komt het uitgangspunt naar voren dat de administratieve<br />
verplichtingen voor de belastingplichtigen zoveel mogelijk beperkt moeten<br />
blijven. Daarom wordt het inlichtingenformulier zoveel mogelijk gevuld met<br />
gegevens die reeds bij de gemeente bekend zijn, alvorens het formulier<br />
wordt toegezonden aan de eigenaar of de huurder. Ook wordt het<br />
toesturen van inlichtingenformulieren zo veel mogelijk beperkt. Daarom<br />
wordt aanbevolen alleen bij mutaties (stichtingskosten bij nieuwbouw,<br />
huurgegevens bij nieuwe gebruiker) een inlichtingenformulier te versturen<br />
en niet bij ieder waardebepaling van het object.<br />
Het hanteren van inlichtingenformulieren maakt het mogelijk dat reeds bij<br />
het begin van de waardebepaling de gemeente en de belanghebbende<br />
beschikken over dezelfde gegevens.<br />
164
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
8. VOORBEELDEN<br />
INLICHTINGENFORMULIER STICHTINGSKOSTEN<br />
1. Wilt u onderstaande aanduiding van de onroerende zaak controleren en eventueel<br />
corrigeren en/of aanvullen?<br />
- gemeente: ........................... - huisnummer: .................<br />
- woonplaats: ........................... - huisletter: .................<br />
- straatnaam: ........................... - huisnummertoevoeging: .................<br />
- postcode: ........................... - aanduiding bij huisnummer: .................<br />
- lokatieomschrijving: .....................................................................................................<br />
2. Wat is de totale bruto vloeroppervlakte van de onroerende zaak? ........... m 2<br />
Wat is de totale netto vloeroppervlakte van de onroerende zaak? ........... m 2<br />
Wat is de totale bruto inhoud van de onroerende zaak? ........... m 3<br />
3. Kunt u enige informatie geven met betrekking tot de stichtingskosten van de onroerende<br />
zaak? U wordt verzocht deze gegevens indien van toepassing uit te splitsen naar de<br />
diverse object(en) of objectonderdelen binnen de onroerende zaak op kopieën van dit<br />
formulier.<br />
(alle gegevens voor zover relevant EXCLUSIEF B.T.W.)<br />
- omschrijving (deel van) het object ............................................................<br />
- grondkosten: ............................................................<br />
- ruwbouw: ............................................................<br />
- afbouw/inrichting: ............................................................<br />
- installaties 1) : ............................................................<br />
- infrastructuur: ............................................................<br />
- overige kosten 2) : ............................................................<br />
1) Deze kosten zijn inclusief werktuigen<br />
2) Deze kosten zijn inclusief renteverliezen, architect, overige adviseurs, etcetera<br />
4. Kunt u enige informatie geven met betrekking tot het moment waarop het object is<br />
gebouwd.<br />
- datum aanbesteding: ............................................................<br />
- begin bouw: ............................................................<br />
- (prognose) oplevering: ............................................................<br />
- indien nog niet gereed<br />
stand bouw in percentage<br />
op datum .. - .. - ..: ............................................................<br />
5. Eventuele verdere door u van belang geachte opmerkingen (bijvoorbeeld met betrekking<br />
tot werktuigenvrijstelling):<br />
.......................................................................................................................................<br />
.......................................................................................................................................<br />
165
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
.......................................................................................................................................<br />
166
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
8. VOORBEELDEN<br />
INLICHTINGENFORMULIER (VER)HUURGEGEVENS<br />
1. Wilt u onderstaande aanduiding van de onroerende zaak controleren en eventueel<br />
corrigeren en/of aanvullen?<br />
- gemeente: ........................... - huisnummer: .................<br />
- woonplaats: ........................... - huisletter: .................<br />
- straatnaam: ........................... - huisnummertoevoeging: .................<br />
- postcode: ........................... - aanduiding bij huisnummer: .................<br />
- lokatieomschrijving: .....................................................................................................<br />
2. Wat is de totale bruto vloeroppervlakte van de onroerende zaak? ........... m 2<br />
Wat is de totale netto verhuurbare vloeroppervlakte van de onroerende zaak?............<br />
........... m 2<br />
3. Kunt u enige informatie geven met betrekking tot de huurovereenkomst voor deze<br />
onroerende zaak? U wordt verzocht deze gegevens indien van toepassing uit te splitsen<br />
naar de diverse afzonderlijk verhuurde onderdelen binnen de onroerende zaak op<br />
kopieën van dit formulier.<br />
- omschrijving (deel van) het object ............................................................<br />
- zelfstandig bruikbare eenheid: ja / nee<br />
- netto vloeroppervlakte: ............................................................<br />
- (bedrijfs)naam huurder: ............................................................<br />
............................................................<br />
- huurprijs: 1) ........................... per maand / per jaar<br />
- is deze huurprijs: incl. B.T.W.<br />
excl. B.T.W.<br />
onbelast<br />
- servicekosten: ........................... per maand / per jaar<br />
- datum ingang huurovereenkomst: ............................................................<br />
- looptijd huurovereenkomst: ............................................................<br />
- is de huurprijs geïndexeerd: ja / nee<br />
1) Deze huurprijs is exclusief servicekosten<br />
4. Eventuele verdere door u van belang geachte opmerkingen (bijvoorbeeld met betrekking<br />
tot bijzondere bepalingen, zoals een huurvrije periode):<br />
.......................................................................................................................................<br />
.......................................................................................................................................<br />
.......................................................................................................................................<br />
167
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
8.2 Voorbeelden taxatie-opbouw<br />
De berekening van bijvoorbeeld de waarde van een kantoorvilla kan met<br />
behulp van referentietabellen of referentiekengetallen bepaald worden. De<br />
uitgangspunten voor een kantoorvilla zijn bijvoorbeeld:<br />
- het object heeft een toplokatie;<br />
- vloeroppervlakte kantoorgedeelte begane grond is 200 vierkante meter;<br />
- vloeroppervlakte kantoorgedeelte eerste verdieping is 200 vierkante<br />
meter;<br />
- vloeroppervlakte opslaggedeelte is 80 vierkante meter;<br />
- de eerste verdieping wordt uitsluitend ontsloten door een trap;<br />
- voorziening is airconditioning.<br />
Uitgaande van het feit dat de tabellen/kengetallen voor de elementen van<br />
het referentiestelsel al zijn samengesteld, wordt aan de hand van de<br />
bovenstaande uitgangspunten het object als volgt ingedeeld.<br />
1. De huurprijs van dit object op toplokatie ligt tussen ƒ 325,- en ƒ 450,-<br />
per vierkante meter. Vanwege de representativiteit en de<br />
bereikbaarheid wordt de huurprijs per vierkante meter kantoorruimte<br />
bepaald op ƒ 400,-.<br />
De huurprijs voor het opslaggedeelte bedraagt volgens de opgestelde<br />
richtlijnen voor secundaire ruimten ƒ 60,- per vierkante meter.<br />
2. Vanwege het feit dat de eerste verdieping uitsluitend per trap<br />
bereikbaar is, bedraagt de huurprijs van deze kantoorruimte 75 procent<br />
van de huurprijs van de begane grond, dus ƒ 300,- per vierkante meter.<br />
3. Uit marktgegevens is bijvoorbeeld bepaald dat de aanwezigheid van de<br />
airconditioning een waardeverhoging op de huurprijs van de<br />
kantoorruimte heeft van 15 procent.<br />
4. Aan parkeervoorzieningen wordt geen extra huurwaarde toegekend.<br />
5. De kapitalisatiefactor voor kantoorruimte op toplokatie blijkt volgens het<br />
referentiestelsel tussen de 10 en 12,5 te liggen.<br />
6. In verband met hoge exploitatielasten wordt de factor bepaald op 10,5.<br />
7. Er wordt niet afgeweken in verband met de kavelgrootte en de<br />
parkeervoorzieningen.<br />
De berekening verloopt dan aldus:<br />
- huur kantoor 200 m 2 * ƒ 400,- ƒ 80.000,-<br />
- huur opslag 80 m 2 * ƒ 60 ƒ 4.800,-<br />
- huur kantoor verdieping 200 m 2 * ƒ 400,- * 0,75 ƒ 60.000,-<br />
- aanwezigheid airconditioning 0,15 * (80.000 + 60.000) ƒ 21.000,-<br />
- totale huur ƒ 165.800,-<br />
De totale bruto huurwaarde bedraagt volgens het referentiestelsel na<br />
toepassing van een factor voor aanwezige voorzieningen ƒ 165.800,-.<br />
Voor bepaling van de waarde in het economische verkeer dient dit bedrag<br />
168
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
8. VOORBEELDEN<br />
vermenigvuldigd te worden met de kapitalisatiefactor. Volgens de<br />
referentiegegevens bedraagt deze factor voor het betreffende object 10,5.<br />
Daarmede komt de waarde in het economische verkeer op ƒ 1.740.900,-.<br />
Er is geen toeslag voor grond of parkeerplaatsen. De waarde in het<br />
economische verkeer kan daarmede worden afgerond en wordt aldus<br />
bepaald op ƒ 1.740.000,-.<br />
169
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
Voorbeeldberekening gecorrigeerde vervangingswaarde<br />
A. vervangingswaarde grond<br />
1000 m 2 à ƒ 200,- ƒ 200.000,-<br />
B. vervangingswaarde opstal<br />
bestaand object<br />
6000 m 3 à ƒ 450,- ƒ 2.700.000,-<br />
parkeervoorzieningen<br />
400 m 2 verharding à ƒ 25,- ƒ 10.000,-<br />
C. Correctie technische veroudering<br />
Stichtingsdatum 1974; levensduur 50 jaar; restwaarde 2024 is<br />
30%.<br />
Huidige restwaarde 100% - (100 - 30) / 50 jaar * 20 jaar = 72%<br />
Correctie technische veroudering 0,720<br />
Geen correctie technische veroudering parkeervoorzieningen<br />
D. Correctie functionele veroudering<br />
Vervangingswaarde opstal ƒ 2.700.000,-<br />
Economische veroudering niet van toepassing (factor 1,000)<br />
Eerste element factor functionele veroudering 1,000<br />
Verandering bouwwijze niet van toepassing (factor 1,000)<br />
Tweede element factor functionele veroudering 1,000<br />
Ondoelmatigheid t.g.v. overschot aan ruimte van 300 m 3 ; verhouding<br />
300/6000 * 100% = 5% (factor 0,95)<br />
Doelmatigheid beperkt door gebrek parkeervoorzieningen<br />
aftrek 10 % (factor 0,90)<br />
Derde element factor functionele veroudering 0,95 * 0,90 = 0,855<br />
170
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
8. VOORBEELDEN<br />
Onderhoudskosten ƒ 50.000,-/jaar; normale onderhoudskosten van<br />
een vergelijkbaar functioneel object ƒ 30.000,- dus excessieve<br />
onderhoudskosten ƒ 20.000,-per jaar; gekapitaliseerd ƒ 200.000,-<br />
Voorlopige gecorrigeerde vervangingswaarde<br />
(2.700.000 * 0,720 * 0,855 = 1.662.120)<br />
verhouding 200.000/1.662.120 = 0,120<br />
Vierde element factor functionele veroudering 0,880<br />
E. Berekening gecorrigeerde vervangingswaarde<br />
vervangingswaarde grond ƒ 200.000,-<br />
vervangingswaarde opstal ƒ 2.700.000,-<br />
factor technische veroudering 0,720<br />
ƒ 1.944.000,-<br />
factor functionele veroudering<br />
(1,000 * 1,000 * 0,855 * 0,880) 0,752<br />
vervangingswaarde parkeervoorz. ƒ 10.000,-<br />
factor technische veroudering 1,000<br />
ƒ 10.000,-<br />
factor functionele veroudering<br />
(1,000 * 1,000 * 1,000) 1,000<br />
*<br />
*<br />
*<br />
*<br />
ƒ 1.461.888,-<br />
ƒ 10.000,-<br />
gecorrigeerde vervangingswaarde ƒ 1.671.888,-<br />
gecorrigeerde vervangingswaarde afgerond ƒ 1.671.000,-<br />
171
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
8.3 Voorbeelden taxatieverslagen<br />
Aanduiding woning:<br />
Gemeente: 's Gravenhage.Waardepeildatum: 1 januari <strong>1995</strong><br />
Woonplaats:<br />
Straatnaam: Wassenaarseweg<br />
Huisnummer: 80 A<br />
Postcode:<br />
2596 CZ<br />
Lokatieomschrijving: incl. garage Wassenaarsweg 78<br />
Kadastrale objecten betrokken in deze taxatie:<br />
TAXATIEVERSLAG WONINGEN<br />
Kadastrale gemeente: ... sectie: ..... perceelnummer: . letter: .... indexnummer:.. oppervlakte:<br />
's-Gravenhage.......... AE ......... 1023 ............... G......... ..................... 100 m 2<br />
's-Gravenhage.......... AE ......... 1024 ............... D......... 0003 ............. 50 m 2<br />
...................................... ................ ........................... ............. ........................ ................... m 2<br />
...................................... ................ ........................... ............. ........................ ................... m 2<br />
Objectgegevens:<br />
Bijzondere kenmerken:<br />
Soort woning: Eengezinswoning . slechter onderhoud dan vergelijkbare woningen<br />
tussenwoning . vrij uitzicht over park<br />
met garage<br />
Bouwjaar: 1960<br />
Grootte van de woning: 120 m 2<br />
(bruto vloeroppervlakte)<br />
Vergelijkbare woningen 1 :<br />
Straatnaam: huisnummer: waarde: (transportdatum:)<br />
Wassenaarseweg 80 A ƒ 360.000 1 februari <strong>1995</strong><br />
Wassenaarseweg 42 B woonhuis ƒ 335.000 12 juli 1994<br />
Jozef Israëlsplein 12 ƒ 315.000 8 oktober 1994<br />
Vastgestelde waarde: ƒ 350.000<br />
1 Alleen indien direct vergelijkbare woningen beschikbaar zijn<br />
172
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
8. VOORBEELDEN<br />
Aanduiding object:<br />
Gemeente: 's Gravenhage.Waardepeildatum: 1 januari <strong>1995</strong><br />
Woonplaats:<br />
Straatnaam: Wassenaarseweg<br />
Huisnummer: 80<br />
Postcode:<br />
2596 CZ<br />
Lokatieomschrijving: B.G. plus 1e verdieping<br />
TAXATIEVERSLAG NIET-WONINGEN<br />
Kadastrale objecten betrokken in deze taxatie:<br />
Kadastrale gemeente: ... sectie: ..... perceelnummer: . letter: .... indexnummer:.. oppervlakte:<br />
's-Gravenhage.......... AE ......... 1023 ............... G......... ..................... 1000 m 2<br />
's-Gravenhage.......... AE ......... 1024 ............... G......... ..................... 450 m 2<br />
...................................... ................ ........................... ............. ........................ ................... m 2<br />
...................................... ................ ........................... ............. ........................ ................... m 2<br />
Objectgegevens:<br />
Bijzondere kenmerken:<br />
Soort object: Kantoorpand . hogere kwaliteit dan vergelijkbare objecten<br />
incl. parkeergel. . meer uitstraling dan vergelijkbare objecten<br />
Bouwjaar: 1935<br />
Grootte van het object: 2000 m 2<br />
Ligging:<br />
A-lokatie<br />
Opbouw taxatie:<br />
Deel object oppervlakte waarde<br />
kantoorruimte 1800 m 2 ƒ 5.400.000<br />
kantine 200 m 2 ƒ 480.000<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . m 2 ƒ . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . m 2 ƒ . . . . . . . .<br />
Vastgestelde waarde: ƒ 5.880.000<br />
Vergelijkbare objecten 1 :<br />
Straatnaam: huisnummer: waarde: (transportdatum:)<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
1<br />
Alleen indien direct vergelijkbare objecten beschikbaar zijn<br />
173
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
Kapitalisatie huurwaarde 2 :<br />
Deel object: oppervlakte: huurwaarde: kap.factor: waarde:<br />
kantoorruimte 1800 m 2 ƒ 675.000 8 ƒ 5.400.000<br />
kantine 200 m 2 ƒ 60.000 8 ƒ 480.000<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
Totaal: ƒ 5.880.000<br />
Gecorrigeerde vervangingswaarde 3 :<br />
Deel object: inhoud: herbouwwaarde: factoren waarde:<br />
tech: func:<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
Grond . . . . m 2 . . . . . . . . . .<br />
Totaal: . . . . . . . . . .<br />
2<br />
3<br />
Alleen indien voor de waardebepaling een huurwaardekapitalisatie is uitgevoerd.<br />
Alleen indien voor de waardebepaling een gecorrigeerde vervangingswaarde is berekend.<br />
174
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
8. VOORBEELDEN<br />
Aanduiding object:<br />
Gemeente: 's Gravenhage.Waardepeildatum: 1 januari <strong>1995</strong><br />
Woonplaats:<br />
Straatnaam: Wassenaarseweg<br />
Huisnummer: 80<br />
Postcode:<br />
2596 CZ<br />
Lokatieomschrijving:<br />
TAXATIEVERSLAG NIET-WONINGEN<br />
Kadastrale objecten betrokken in deze taxatie:<br />
Kadastrale gemeente: ... sectie: ..... perceelnummer: . letter: .... indexnummer:.. oppervlakte:<br />
's-Gravenhage.......... AE ......... 1023 ............... G......... ..................... 1000 m 2<br />
...................................... ................ ........................... ............. ........................ m 2<br />
...................................... ................ ........................... ............. ........................ ................... m 2<br />
...................................... ................ ........................... ............. ........................ ................... m 2<br />
Objectgegevens:<br />
Bijzondere kenmerken:<br />
Soort object: Bedrijfshal . overschot aan ruimte<br />
incl. parkeergel.<br />
Bouwjaar: 1974<br />
Grootte van het object: 600 m 2<br />
Ligging:<br />
Woonbuurt<br />
. gebrek aan parkeerruimte<br />
. excessieve onderhoudskosten<br />
Opbouw taxatie:<br />
Deel object oppervlakte waarde<br />
bedrijfshal 600 m 2 ƒ 1.460.000<br />
parkeervoorzieningen 400 m 2 ƒ 10.000<br />
grond 1000 m 2 ƒ 200.000<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . m 2 ƒ . . . . . . . .<br />
Vastgestelde waarde: ƒ 1.670.000<br />
Vergelijkbare objecten 1 :<br />
Straatnaam: huisnummer: waarde: (transportdatum:)<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
1<br />
Alleen indien direct vergelijkbare objecten beschikbaar zijn<br />
175
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
Kapitalisatie huurwaarde 2 :<br />
Deel object: oppervlakte: huurwaarde: kap.factor: waarde:<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
Totaal: ƒ 5.880.000<br />
Gecorrigeerde vervangingswaarde 3 :<br />
Deel object: inhoud: herbouwwaarde: factoren waarde:<br />
tech: func:<br />
bedrijfshal 6000 m 3 ƒ 2.700.000 0,72 0,75 ƒ 1.460.000<br />
parkeervoorzieningen 400 m 2 ƒ 10.000 1,00 1,00 ƒ 10.000<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
Grond 1000 m 2 ƒ 200.000<br />
Totaal: ƒ 1.670.000<br />
2<br />
3<br />
Alleen indien voor de waardebepaling een huurwaardekapitalisatie is uitgevoerd.<br />
Alleen indien voor de waardebepaling een gecorrigeerde vervangingswaarde is berekend.<br />
176
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
8. VOORBEELDEN<br />
8.4 Voorbeelden verslagen kwaliteitsanalyses<br />
KWALITEITSANALYSE REFERENTIEWONINGEN<br />
Gegevens gemeente: X Waardepeildatum: 1 januari <strong>1995</strong><br />
Aansluiting op marktniveau<br />
som van de getaxeerde waarden van de verkochte referentiewoningen = 1,03<br />
som van de transactieprijzen van deze referentiewoningen<br />
som van alle (getaxeerde waarde referentiewoning / transactieprijs)<br />
aantal referentiewoningen<br />
= 1,04<br />
Overzicht per categorie woningen<br />
Categorie<br />
Aantal<br />
referentie<br />
Ratio Gemidd.<br />
taxatie<br />
Gemidd.<br />
grootte<br />
Gemidd. Aantal Gemidd.<br />
bouwjaar verkopen Verkoop<br />
St.afw.<br />
in K.ƒ<br />
Aantal<br />
woning<br />
177
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
Flat - buurt A 3 1,15 89.000 65 1971 22 79.000 9,2 136<br />
Flat - buurt B 3 0,98 105.000 88 1985 6 106.000 11,3 58<br />
Flat - buurt C 2 1,03 134.000 104 1977 12 129.000 13,4 97<br />
Rijtjeswoning < 150 m 2 14 0,88 173.000 91 1969 27 193.000 20,6 302<br />
Rijtjeswoning ≥ 150 m 2 7 0,92 196.000 164 1978 19 214.000 18,7 148<br />
Herenhuis - buurt A 2 0,97 141.000 96 1968 9 147.000 12,6 119<br />
Herenhuis - buurt B 1 1,17 204.000 167 1976 6 174.000 17,9 37<br />
Herenhuis - buurt C 1 1,12 189.000 114 1981 5 168.000 14,5 17<br />
2-onder-1 kap < 150 m 2 9 1,02 238.000 121 1986 15 236.000 19,3 63<br />
2-onder-1 kap ≥ 150 m 2 6 1,04 267.000 173 1976 11 248.000 25,0 81<br />
Vrijstaand - één verd. 2 1,18 373.000 129 1975 4 316.000 21,1 13<br />
Vrijstaand - meer verd. 1 1,32 458.000 196 1961 2 323.000 12,6 9<br />
Vrijstaand - zwembad 1 - 613.000 179 1975 0 0 0 2<br />
Overzicht transactiedata gebruikte marktgegevens<br />
178
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
8. VOORBEELDEN<br />
KWALITEITSANALYSE TAXATIES WONINGEN<br />
Gegevens gemeente: X Waardepeildatum: 1 januari <strong>1995</strong><br />
Aansluiting op marktniveau<br />
som van de getaxeerde waarden van de verkochte woningen = 1,13<br />
som van de transactieprijzen van deze woningen<br />
som van alle (getaxeerde waarde woning / transactieprijs)<br />
aantal woningen<br />
= 1,12<br />
179
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
Overzicht per categorie woningen<br />
Categorie<br />
Gemidd.<br />
taxatie<br />
St.afw.<br />
taxatie in<br />
K.ƒ<br />
Laagste<br />
taxatie<br />
Hoogste<br />
taxatie<br />
Gemidd.<br />
stijging<br />
St.afw.<br />
stijging<br />
Flat - buurt A 92.000 2,6 89.000 95.000 8 2,2<br />
Flat - buurt B 108.000 4,5 99.000 112.000 9 3,5<br />
Flat - buurt C 129.000 3,9 124.000 133.000 8 2,1<br />
Rijtjeswoning < 150 m 2 181.000 5,4 172.000 194.000 20 9,2<br />
Rijtjeswoning ≥ 150 m 2 202.000 5,8 196.000 221.000 26 8,3<br />
Herenhuis - buurt A 140.000 6,1 130.000 143.000 23 7,5<br />
Herenhuis - buurt B 206.000 8,3 178.000 207.000 24 3,2<br />
Herenhuis - buurt C 184.000 4,9 180.000 189.000 27 2,2<br />
2-onder-1 kap < 150 m 2 238.000 3,7 233.000 248.000 23 1,6<br />
2-onder-1 kap ≥ 150 m 2 267.000 2,6 255.000 284.000 20 2,6<br />
Vrijstaand - één verd. 384.000 8,9 361.000 403.000 38 1,2<br />
Vrijstaand - meer verd. 472.000 22,8 452.000 530.000 35 4,5<br />
Vrijstaand - zwembad 793.000 268,0 603.000 982.000 30 3,3<br />
Afwijkingen tussen taxatie en gebruikte referentiewoning<br />
180
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
8. VOORBEELDEN<br />
KWALITEITSANALYSE REFERENTIE NIET-WONINGEN<br />
Gegevens gemeente: X Waardepeildatum: 1 januari <strong>1995</strong><br />
Aansluiting op marktniveau<br />
Huurprijs kantoren<br />
per vierkante meter<br />
Lokatie Centrum Lokatie Snelweg Lokatie Nieuwland<br />
Referentie<br />
Gerealiseerde<br />
prijzen<br />
Referentie<br />
Gerealiseerde<br />
prijzen<br />
Referentie<br />
Gerealiseerde<br />
prijzen<br />
< 250 m 2 ƒ 350 - ƒ 425 ƒ 425 ƒ 225 - ƒ 325 ƒ 325 ƒ 150 - ƒ 275 ƒ 275<br />
250 m 2 - 1000 m 2 ƒ 325 - ƒ 395 - ƒ 225 - ƒ 295 ƒ 200 - ƒ 250 ƒ 145 - ƒ 260 -<br />
> 1000 m 2 ƒ 275 - ƒ 315 ƒ 275 ƒ 175 - ƒ 295 ƒ 175 - ƒ 250 ƒ 125 - ƒ 255 ƒ125 -ƒ195<br />
Huurprijs winkels<br />
per vierkante meter<br />
Centrum<br />
Buiten centrum<br />
Referentie<br />
Gerealiseerde<br />
prijzen<br />
Referentie<br />
Gerealiseerde<br />
prijzen<br />
< 100 m 2 ƒ 350 - ƒ 450 ƒ 425 ƒ 300 - ƒ 375 ƒ 325<br />
> 100 m 2 ƒ 275 - ƒ 400 ƒ 300- ƒ 375 ƒ 225 - ƒ 300 ƒ 275<br />
Huurprijs bedrijfsruimten<br />
per vierkante meter<br />
Referentie<br />
Gerealiseerde<br />
prijzen<br />
Gebouwd voor 1980 ƒ 50 - ƒ 75 ƒ 60 - ƒ 70<br />
Gebouwd na 1980 ƒ 70 - ƒ 85 ƒ 75<br />
Vergelijking verkooptransacties<br />
WOZ-object<br />
Soort<br />
object<br />
Aantal Referentiehuur Referentie-<br />
m 2 kapitalisatie-<br />
factor<br />
Transactieprijs<br />
Getaxeerde<br />
waarde<br />
Verschil t.o.v.<br />
transactie<br />
400035782011 kantoor 220 ƒ 410 centrum 10,5 ƒ 985.000 ƒ 945.000 - 4,1 %<br />
400035712548 kantoor 1130 ƒ 265 snelweg 10,0 ƒ 2.750.000 ƒ 2.995.000 + 8,9 %<br />
181
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
400082300023 winkel 150 ƒ 325 centrum 8,5 ƒ 430.000 ƒ 414.000 - 3,7 %<br />
KWALITEITSANALYSE NIET-WONINGEN<br />
Gegevens gemeente: X Waardepeildatum: 1 januari <strong>1995</strong><br />
Aansluiting op referentiegegevens huurwaarde<br />
Kantoren per lokatie en per<br />
grootte<br />
Gemiddelde getaxeerde<br />
huurwaarde per m 2<br />
Getaxeerde huurwaarde<br />
laagste hoogste<br />
Referentiegegevens<br />
laagste hoogste<br />
Centrum < 250<br />
250 - 1000<br />
> 1000<br />
ƒ 367<br />
ƒ 378<br />
ƒ 298<br />
ƒ 365 ƒ 425<br />
ƒ 304 ƒ 389<br />
ƒ 275 ƒ 304<br />
ƒ 350 ƒ 425<br />
ƒ 325 ƒ 395<br />
ƒ 275 ƒ 315<br />
Snelweg < 250<br />
250 - 1000<br />
> 1000<br />
ƒ 312<br />
ƒ 247<br />
ƒ 208<br />
ƒ 302 ƒ 325<br />
ƒ 227 ƒ 285<br />
ƒ 175 ƒ 227<br />
ƒ 225 ƒ 325<br />
ƒ 225 ƒ 295<br />
ƒ 175 ƒ 295<br />
Nieuwland < 250<br />
250 - 1000<br />
> 1000<br />
ƒ 255<br />
ƒ 161<br />
ƒ 127<br />
ƒ 244 ƒ 275<br />
ƒ 143 ƒ 196<br />
ƒ 121 ƒ 195<br />
ƒ 150 ƒ 275<br />
ƒ 145 ƒ 260<br />
ƒ 125 ƒ 255<br />
Aansluiting op referentiegegevens kapitalisatiefactor<br />
Kantoren per lokatie en per<br />
grootte<br />
Gemiddelde<br />
kapitalisatiefactor<br />
Toegepaste<br />
kapitalisatiefactor<br />
laagste hoogste<br />
Referentiekapitalisatiefactor<br />
laagste hoogste<br />
Centrum 10,5 9,7 10,7 9,5 11,0<br />
Snelweg 10,0 9,5 10,2 9,0 10,5<br />
Nieuwland 9,0 8,5 9,6 8,0 10,0<br />
182
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
8. VOORBEELDEN<br />
REFERENTIE GECORRIGEERDE VERVANGINGSWAARDE<br />
Gegevens gemeente: X Waardepeildatum: 1 januari <strong>1995</strong><br />
Vergelijking stichtingskosten<br />
Stichtingskosten per categorie<br />
per vierkante meter<br />
Gemiddelde<br />
stichtingskosten vlg.<br />
referentie<br />
Gemiddelde<br />
werkelijke<br />
stichtingskosten<br />
Verschil t.o.v. werkelijke<br />
stichtingskosten<br />
Ziekenhuizen ƒ 2280 ƒ 2450 - 6,9 %<br />
Verzorgingshuizen ƒ 1390 ƒ 1450 - 4,1 %<br />
Scholen ƒ 1325 ƒ 1210 + 9,5 %<br />
183
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
GECORRIGEERDE VERVANGINGSWAARDE<br />
Gegevens gemeente: X Waardepeildatum: 1 januari <strong>1995</strong><br />
Ongecorrigeerde vervangingswaarde<br />
Stichtingskosten per categorie<br />
per vierkante meter laagste hoogste<br />
Ziekenhuizen ƒ 2075 ƒ 2580<br />
Verzorgingshuizen ƒ 1260 ƒ 1540<br />
Scholen ƒ 1210 ƒ 1590<br />
Gecorrigeerde vervangingswaarde<br />
Gecorrigeerde<br />
vervangingswaarde per<br />
categorie per vierkante meter laagste hoogste<br />
Ziekenhuizen ƒ 1120 ƒ 2450<br />
Verzorgingshuizen ƒ 880 ƒ 1540<br />
Scholen ƒ 760 ƒ 1210<br />
Waarde grond<br />
Grondwaarde volgens meest<br />
gerede bestemming en per vierkante<br />
meter laagste hoogste<br />
Ziekenhuizen ƒ 200 ƒ 250<br />
Verzorgingshuizen ƒ 120 ƒ 180<br />
Scholen ƒ 100 ƒ 150<br />
184
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
8. VOORBEELDEN<br />
Correctiefactoren<br />
Toegepaste factoren technische<br />
en functionele veroudering<br />
Gemiddelde technische<br />
veroudering<br />
Gemiddelde functionele<br />
veroudering<br />
Ziekenhuizen 40 % 10 %<br />
Verzorgingshuizen 25 % 10 %<br />
Scholen 30 % 25 %<br />
185
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
9. TREFWOORDENREGISTER<br />
aanhorigheden 97, 98, 140, 141<br />
aanwijzen belanghebbenden 18, 19, 99, 100<br />
afbakening WOZ-object 16, 17, 25, 26, 95 t/m 101, 125, 141,<br />
145, 146<br />
afbakening eigen-woning 98, 99<br />
afbakening en vakbekwaamheidseisen 68, 70, 72, 159, 160<br />
afbakening, verandering objectafbakening 17, 31, 56, 91, 97, 135, 136<br />
afbraak 19, 32, 136<br />
algemene taxatietechnische kennis 67, 69, 72, 73, 158<br />
bedrijfsgebouwen bij agrarische complexen 100<br />
bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond 75, 100, 101<br />
bedrijfswaarde 47, 61, 133, 134<br />
beleggingswaarde 102, 103, 114, 115<br />
benuttingswaarde 47, 61, 130, 131, 132<br />
bestemmingswaarde 134<br />
bestemmingswijziging, zie: tussentijdse waardeverandering<br />
betreden van woningen 109<br />
zie ook: inwendige opname<br />
zie ook: opname ter plaatse<br />
bodemverontreiniging 83, 95, 103 t/m 106, 137<br />
bruto-huurprijzen 46, 58, 115, 116, 117<br />
BTW, zie: omzetbelasting<br />
buiten aanmerking, zie: onderdelen buiten aanmerking<br />
bijzondere omstandigheden 17, 32, 136, 137<br />
complex, zie: samenstel<br />
correctie technische veroudering 17, 29, 46, 60, 63, 113, 121 t/m 125,<br />
132, 143, 154, 170, 171<br />
correctie functionele veroudering 17, 29, 46, 47, 60, 61, 63, 91, 106, 113,<br />
121 t/m 125, 131, 132, 133, 143, 154,<br />
170, 171<br />
cultuurgrond, zie: bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond<br />
cultuurhistorische objecten 47, 57, 60, 61, 130, 131, 132, 133, 143<br />
cultuurhistorische waarde, zie: benuttingswaarde<br />
discounted-cash-flow-berekening 46, 58, 59, 62, 112, 117, 119, 120, 153<br />
drempels bij waardeverandering 17, 32, 135, 136, 137<br />
eigenaar 18, 59, 61, 95, 97, 99, 100, 102, 103,<br />
107, 120, 165<br />
eigendom 16, 25, 26, 27, 95, 96, 97, 99, 100, 161<br />
zie ook: gebouwd eigendom<br />
zie ook: ongebouwd eigendom<br />
erfdienstbaarheid 29, 102<br />
erfpacht 28, 83, 89, 90, 92, 99, 101, 102, 107,<br />
121<br />
examen WOZ-taxateur 73, 157, 158, 159<br />
excessieve lasten 46, 60, 124, 133, 171, 175<br />
ficties, zie: waarderingsvoorschriften<br />
186
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
9. TREFWOORDENREGISTER<br />
functionele veroudering, zie: correctie functionele veroudering<br />
fysieke referentie-objecten 61, 85, 109, 111, 118<br />
gebouwd eigendom 16, 25, 26, 27, 75, 95, 97, 125, 126,<br />
134, 146, 159<br />
gebruiker 18, 19, 59, 85, 89, 95 t/m 100, 117,<br />
120, 132, 165<br />
gebruikscodering 82, 98, 140<br />
gecorrigeerde vervangingswaarde 17, 29, 30, 46, 56 t/m 64, 91, 112, 113,<br />
114, 120 t/m 125, 130, 143, 154, 170,<br />
176<br />
gedeelten 17, 26, 27, 95 t/m 99<br />
gemeenschappelijke voorzieningen 99<br />
gemeentegrens 16, 27, 28<br />
gerechtvaardigd belang 40<br />
herbouwkosten 60, 62, 63, 64, 91, 122, 123, 132, 147<br />
homogene groepen 46, 58, 62, 108, 112<br />
huurprijsgegevens<br />
46, 56, 58, 62, 85, 89 t/m 93, 113 t/m<br />
119, 127, 129, 147, 165, 167<br />
informatie verstrekken aan belanghebbenden 7, 23, 63, 139<br />
zie ook: taxatieverslag<br />
informatie vragen van belanghebbenden 92, 165<br />
inlichtingenformulieren 56, 91, 92, 165, 166, 167<br />
interne controle: zie kwaliteitsbewaking<br />
inwendige opname, 109, 112<br />
zie ook: opname ter plaatse<br />
juridische procedures en onderbouwing taxatie 72, 159, 160<br />
kadastrale aanduiding 51, 52, 89, 97, 98, 100, 141, 146, 172<br />
kadastrale gegevens 56, 89, 90, 101, 148<br />
kapitalisatiemethode 46, 53, 58, 69, 112, 114 t/m 119, 142,<br />
168, 174<br />
kapitalisatiefactor 58, 59, 62, 63, 64, 115 t/m 119, 129<br />
kerkgebouwen, zie cultuurhistorische objecten<br />
kwaliteitsbewaking 50, 72, 86, 87, 111, 145, 159, 160<br />
kwaliteitskenmerken 145 t/m 148<br />
kwaliteitsrapportages 47, 63, 64, 88, 145, 148 t/m 155, 177<br />
t/m 185<br />
landgoederen, zie: Natuurschoonwet<br />
marktinformatie, aanvullende - 56, 93<br />
marktinformatie, analyse van - 46, 56, 90, 91, 92, 127<br />
marktinformatie, beschikbare - 46, 49, 55, 56, 84, 85, 89 t/m 93, 102,<br />
127, 165<br />
zie ook: huurprijsgegevens<br />
zie ook: transactiegegevens<br />
marktniveau 8, 47, 145, 146, 147<br />
massale output Kadaster, zie: kadastrale gegevens<br />
methodiek homogene groepen, zie: homogene groepen<br />
methodiek modelmatige vergelijking 46, 58, 62, 108, 109, 112<br />
methodiek vergelijking met referentiewoning 46, 58, 62, 107, 108 t/m 112<br />
monumenten, zie: rijksmonumenten en zie: cultuurhistorische objecten<br />
187
WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />
DEEL II<br />
Natuurschoonwet 75, 134<br />
nieuwbouw 122, 127, 165<br />
objectadres 18, 98, 139, 141, 146<br />
objectafbakening, zie: afbakening WOZ-object<br />
objectafbakening en belastingwetten 159, 160<br />
objectgegevens 38, 51, 52, 63, 84, 92, 109, 139<br />
zie ook: gebruikscodering<br />
omzetbelasting 102, 126 t/m 129, 166, 167<br />
onbezwaarde eigendom, zie: waarderingsvoorschriften<br />
onderbouwing taxatie: zie taxatieverslag<br />
onderdelen buiten aanmerking 17, 75, 77, 100, 101<br />
zie ook: Natuurschoonwet<br />
zie ook: werktuigenvrijstelling<br />
onderhoud 58, 62, 109, 111, 116, 117, 136, 141, 143, 172<br />
ongebouwd eigendom 16, 25, 26, 27, 95, 97, 134, 146, 159<br />
openbaarheid 87, 148<br />
opname ter plaatse 109, 118, 125, 126,<br />
opstalrecht, zie: waarderingsvoorschriften<br />
overdrachtsfictie, zie: waarderingsvoorschriften<br />
overgangsregeling vakbekwaamheidseisen 70, 73<br />
peildatum, zie: waardepeildatum<br />
plan van aanpak, formulier 45, 48, 49, 55, 82 t/m 87<br />
plan van aanpak, toelichting 45, 82, 87<br />
plan van aanpak, gebruik 87, 88<br />
plan van aanpak, moment indienen 45, 55, 81<br />
praktijkvaardigheden taxateur 68, 69, 72, 159<br />
prognosticeren 58, 85, 86, 108, 109<br />
referentiestelsel 47, 61, 62<br />
referentiestelsel woningen 107 t/m 112<br />
referentiestelsel niet-woningen 116 t/m 118, 122<br />
rijksmonumenten 17, 30, 130<br />
samenstel 16, 26, 27, 96, 97<br />
specifieke WOZ-kennis en vaardigheden 68, 69, 70, 73, 159, 160<br />
staat van de onroerende zaak 17, 28 t/m 32, 113, 117, 136<br />
stichtingskosten 46, 56, 89, 91, 92, 102, 122, 127, 165,<br />
166<br />
subsidies bij bepalen vervangingswaarde 124, 131, 133<br />
SVM-examen, zie: algemene taxatietechnische kennis<br />
taxatie-instructie 50, 86<br />
taxatieverslag 23, 47, 51, 52, 55, 58, 63, 84, 105, 108,<br />
109, 139 t/m 143, 147, 172 t/m 176<br />
technische veroudering, zie: correctie technische veroudering<br />
tijdige beschikbaarheid 145, 147, 148<br />
toestand van het WOZ-object, zie: staat van de onroerende zaak<br />
transactiegegevens 46, 56, 64, 84, 89, 90, 91, 102<br />
tussentijdse waardeverandering 17, 31, 32, 135, 136, 137<br />
zie ook: drempels bij waardeverandering<br />
uitgifteprijzen 46, 56, 59, 89, 91, 117, 121, 131<br />
188
TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />
9. TREFWOORDENREGISTER<br />
uitvoeringsbesluit onderbouwing 37 t/m 43<br />
uitvoeringsregeling instructie 45 t/m 65<br />
uitvoeringsregeling vakbekwaamheidseisen 67 t/m 74<br />
uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten 75 t/m 77<br />
vakbekwaamheidseisen 67 t/m 74, 157 t/m 160<br />
zie ook: afbakening en vakbekwaamheid<br />
zie ook: algemene taxatietechnische kennis<br />
zie ook: praktijkvaardigheden taxateurs<br />
zie ook: specifieke WOZ-kennis<br />
verandering zie ook tussentijdse waardeverandering<br />
zie ook: drempels bij waardeverandering<br />
verandering in omgeving: zie bijzondere omstandigheden<br />
verandering object in de loop van het tijdvak, zie: tussentijdse waardeverandering<br />
vergelijkbare objecten 51, 52, 63, 109, 119, 141, 142, 143,<br />
147<br />
vergelijkingsmethode 46, 57, 58, 59, 106 t/m 112, 118, 119<br />
voorlichting aan belastingplichtigen 55, 87<br />
vrijstellingen, zie: onderdelen buiten aanmerking<br />
zie ook: werktuigenvrijstelling<br />
zie ook: bedrijfsmatige geëxploiteerde cultuurgrond<br />
waarde econ. verkeer versus vervangingswaarde 113, 114<br />
waardepeildatum 17, 18, 30, 31, 32, 90, 101, 106, 110,<br />
135<br />
waarderingsvoorschriften 17, 28,29, 30, 57, 85, 92, 101, 102,<br />
107, 114, 121<br />
werktuigenvrijstelling 75, 125, 126<br />
woningen op landgoederen, zie: bestemmingswaarde, zie ook: Natuurschoonwet<br />
zelfstandig gedeelte, zie: gedeelten<br />
zorgvuldigheid en openbaarheid, zie: openbaarheid<br />
189