25.11.2014 Views

Waarderingsinstructie 1995 - Waarderingskamer

Waarderingsinstructie 1995 - Waarderingskamer

Waarderingsinstructie 1995 - Waarderingskamer

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

WAARDERINGSKAMER<br />

<strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong><br />

Regels voor de onderbouwing en de uitvoering<br />

van de waardebepaling<br />

naar waardepeildatum 1 januari <strong>1995</strong><br />

in het kader van de Wet WOZ<br />

Tekst herziene druk vastgesteld op:<br />

20 februari <strong>1995</strong>


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

COLOFON<br />

<strong>Waarderingskamer</strong><br />

De eerste druk van de "Regels voor de onderbouwing en de uitvoering van de<br />

waardebepaling naar waardepeildatum 1 januari <strong>1995</strong> in het kader van de Wet WOZ"<br />

is op 21 juli 1994 vastgesteld door de <strong>Waarderingskamer</strong>. Op 1 januari <strong>1995</strong> is de<br />

Wet WOZ in werking getreden. In deze herziene druk zijn de teksten van de wet en van<br />

de voor de waardebepaling relevante uitvoeringsregels opgenomen. De tekst van de<br />

waarderingsinstructie van de <strong>Waarderingskamer</strong> is hieraan aangepast en met enkele<br />

onderwerpen uitgebreid. Deze herdruk is voorbereid door de Commissie Regelgeving<br />

en Controle van de <strong>Waarderingskamer</strong>.<br />

Vormgeving omslag<br />

Kluwer, Deventer<br />

Opmaak en zetwerk binnenwerk<br />

<strong>Waarderingskamer</strong><br />

Druk<br />

Kluwer, Deventer<br />

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met:<br />

<strong>Waarderingskamer</strong><br />

Postbus 93210<br />

2509 AE 's-Gravenhage<br />

Telefoon: 070 - 3 28 68 68<br />

Telefax: 070 - 3 28 68 70<br />

ISBN 90-75208-03-0<br />

Eerste oplage, februari <strong>1995</strong><br />

Tweede oplage, juni <strong>1995</strong><br />

Derde oplage, januari 1996<br />

Vierde oplage, februari 1997<br />

© <strong>1995</strong>, <strong>Waarderingskamer</strong>, 's-Gravenhage<br />

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel<br />

van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande<br />

schriftelijke toestemming van de <strong>Waarderingskamer</strong>.<br />

2


INHOUDSOPGAVE<br />

Inleiding 7<br />

DEEL I FORMELE REGELGEVING<br />

1. Wet waardering onroerende zaken 11<br />

1.1 Tekst van de wet<br />

1.2 Toelichting op de wet met betrekking tot de waardebepaling<br />

2. Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering waardebepaling 35<br />

2.1 Tekst van het besluit<br />

2.2 Nota van toelichting<br />

3. Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ 45<br />

3.1 Tekst van de regeling<br />

3.2 Toelichting<br />

4. Uitvoeringsregeling vakbekwaamheidseisen Wet WOZ 67<br />

4.1 Tekst van de regeling<br />

4.2 Toelichting<br />

5. Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ 75<br />

5.1 Tekst van de regeling<br />

5.2 Toelichting<br />

3


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II TOELICHTING DOOR DE WAARDERINGSKAMER<br />

1. Plan van aanpak 81<br />

1.1 Moment indienen plan van aanpak<br />

1.2 Formulier en toelichting plan van aanpak<br />

1.3 Gebruik plan van aanpak<br />

2. Marktinformatie 89<br />

2.1 Randvoorwaarden beschikbare marktinformatie<br />

2.2 Bronnen voor marktinformatie<br />

2.3 Analyse van marktinformatie<br />

2.4 Registratie van de beschikbare marktinformatie<br />

2.5 Aanvullende marktinformatie<br />

3. Uitvoering waardebepaling 95<br />

3.1 Objectafbakening<br />

3.1.1 Afbakening onroerende zaak<br />

3.1.2 Aanwijzen belanghebbenden<br />

3.1.3 Onderdelen buiten aanmerking<br />

3.2 Waardebepaling<br />

3.2.1 Waarderingsvoorschriften<br />

3.2.2 Bodemverontreiniging<br />

3.3 Waardebepaling woningen<br />

3.3.1 Taxatiemethodiek<br />

3.3.2 Referentiestelsel<br />

3.4 Waardebepaling niet-woningen<br />

3.4.1 Waarde in economische verkeer versus vervangingswaarde<br />

3.4.2 Kapitalisatiemethode<br />

3.4.3 Vergelijkingsmethode<br />

3.4.4 Discounted-Cash-Flow-berekening<br />

3.4.5 Gecorrigeerde-vervangingswaardeberekening<br />

3.4.6 Werktuigenvrijstelling<br />

3.4.7 Omzetbelasting<br />

3.5 Bijzondere objecten<br />

3.5.1 Rijksmonumenten<br />

3.5.2 Kerkgebouwen en cultuur-historische objecten<br />

3.5.3 Bedrijfsmatig gebruikte objecten<br />

3.5.4 Objecten in het kader van de Natuurschoonwet<br />

3.6 Waardebepaling in de loop van het tijdvak<br />

4. Onderbouwing taxatie 139<br />

4.1 Woningen<br />

4.2 Niet-woningen<br />

4


5. Rapportage kwaliteitsanalyses 145<br />

5.1 Kwaliteitskenmerken<br />

5.2 Kwaliteitsrapportages<br />

6. Vakbekwaamheidseisen taxateurs 157<br />

7. Schematisch overzicht <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> 161<br />

8. Voorbeelden 165<br />

8.1 Inlichtingenformulieren<br />

8.2 Voorbeelden taxatie-opbouw<br />

8.3 Voorbeelden taxatieverslagen<br />

8.4 Voorbeelden verslagen kwaliteitsanalyses<br />

9. Trefwoordenregister 187<br />

5


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

INLEIDING<br />

Deze tweede druk van de <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> is een geheel herziene<br />

uitgave. De eerste druk van de <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong>, die was vastgesteld<br />

op 21 juli 1994 vormde het advies van de <strong>Waarderingskamer</strong> aan de<br />

Staatssecretaris van Financiën met betrekking tot de in het kader van de<br />

Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) vast te stellen uitvoeringsregels.<br />

Op het moment dat de <strong>Waarderingskamer</strong> dit advies publiceerde was de<br />

Wet WOZ nog niet aangenomen.<br />

Inmiddels zijn de Wet WOZ en de uitvoeringsregels op het terrein van de<br />

waardebepaling gepubliceerd en in werking getreden. De uiteindelijk<br />

vastgestelde uitvoeringsregels zijn voor een belangrijk deel in overeenstemming<br />

met het voorstel van de <strong>Waarderingskamer</strong>. Een belangrijk verschil betreft de<br />

eisen die worden gesteld aan de minimale inhoud van het taxatieverslag dat op<br />

basis van artikel 40, tweede lid, op verzoek aan een belanghebbende moet<br />

worden verstrekt.<br />

De <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> van de <strong>Waarderingskamer</strong> heeft een aanvullende<br />

rol op de tot stand gekomen formele regelgeving. In deze herziene uitgave van<br />

de <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> komt dit aanvullende karakter tot uitdrukking door<br />

de splitsing in twee afzonderlijke delen. Deel I bevat de volledige formele<br />

regelgeving voor de waardebepaling in het kader van de Wet WOZ op dit<br />

moment met de daarbij behorende toelichting. Deel II bevat de aanvullende<br />

toelichting van de <strong>Waarderingskamer</strong>. Deze toelichting van de<br />

<strong>Waarderingskamer</strong> is ten opzichte van de eerder verschenen<br />

<strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> aangepast aan de formele regelgeving. De<br />

onderwerpen die in de formele regelgeving of de toelichting daarop zijn<br />

opgenomen, zijn verwijderd uit de tekst van de toelichting van de<br />

<strong>Waarderingskamer</strong>. Verder zijn enkele bijzondere onderwerpen die in de eerste<br />

druk zijn aangekondigd in deze druk nader uitgewerkt.<br />

Op 1 januari <strong>1995</strong> is de Wet van 15 december 1994, houdende algemene<br />

regels inzake de waardering van onroerende zaken (Wet waardering onroerende<br />

zaken) in werking getreden (Staatsblad 1994, 874). De wet bepaalt onder meer<br />

dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente<br />

verantwoordelijk is voor de waardebepaling. De wet geeft tevens de hoofdlijnen<br />

voor deze waardebepaling. Volgens artikel 20, tweede lid van de wet worden er<br />

bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld voor de<br />

onderbouwing en de uitvoering van de waardebepaling.<br />

Eveneens op 1 januari <strong>1995</strong> is het Uitvoeringsbesluit onderbouwing en<br />

uitvoering waardebepaling Wet waardering onroerende zaken in werking<br />

getreden (Staatsblad 1994, 954). Dit besluit is de in artikel 20 van de<br />

Wet WOZ bedoelde algemene maatregel van bestuur. Het besluit geeft een<br />

6


INLEIDING<br />

kaderregeling. De op dit besluit gebaseerde ministeriële regelingen geven de<br />

inhoudelijke uitvoeringsregels. Deze regels zijn vastgelegd in de<br />

Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken<br />

(Staatscourant 30 december 1994, nummer 252) en in de Uitvoeringsregeling<br />

vakbekwaamheidseisen Wet waardering onroerende zaken (Staatscourant 13<br />

februari <strong>1995</strong>, nummer 31).<br />

Op basis van artikel 18 van de Wet WOZ is de Uitvoeringsregeling<br />

uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken (Staatscourant 30<br />

december 1994, nummer 252) vastgesteld. Deze regeling geeft aan welke<br />

onroerende zaken en onderdelen van onroerende zaken bij de waardebepaling<br />

buiten aanmerking worden gelaten.<br />

Deel II geeft een nadere toelichting op de regels die in de wet en de op de wet<br />

gebaseerde uitvoeringsregels is opgenomen. De <strong>Waarderingskamer</strong> brengt deze<br />

<strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> uit om degenen die de waardebepaling in het kader<br />

van de Wet WOZ uitvoeren, beter in staat te stellen deze taak uit te oefenen.<br />

Zowel het aandragen van informatie over de regelgeving als het geven van een<br />

aanvullende toelichting vormen een hulpmiddel voor de uitvoerders. Dit<br />

hulpmiddel beoogt bij te dragen aan een beter produkt in het kader van de<br />

Wet WOZ.<br />

Ook geïnteresseerde belanghebbenden bij een WOZ-beschikking krijgen door<br />

deze <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> een beter inzicht in een waarderingsproject.<br />

Voor het beoordelen van de juistheid van een individuele WOZ-beschikking<br />

speelt deze <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> echter geen rol. De juistheid van een<br />

WOZ-beschikking wordt voor iedere beschikking afzonderlijk beoordeeld.<br />

Hiervoor is bijvoorbeeld van belang dat de vastgestelde waarde daadwerkelijk<br />

aansluit op de markt en dat de waarde voldoende onderbouwd is.<br />

Wanneer onverhoopt de toelichting van de <strong>Waarderingskamer</strong> in strijd zou zijn<br />

met de regels van de wet, de algemene maatregel van bestuur of één van de<br />

ministeriële regelingen, dan binden de formele regels. Aan de door de<br />

<strong>Waarderingskamer</strong> gegeven toelichting kan geen aanspraak worden ontleend.<br />

In de aanvullende toelichting van de <strong>Waarderingskamer</strong> komen vooral de<br />

gegevens die de <strong>Waarderingskamer</strong> vraagt in het kader van de uitoefening van<br />

het toezicht op de waardering naar voren en een toelichting die gemeenten<br />

ondersteunt bij de uitvoering van de waardebepaling. Deze nadere toelichting<br />

kan tevens leiden tot een grotere uniformiteit bij de uitvoering van de Wet WOZ.<br />

De gemeenten zelf blijven verantwoordelijk voor de uitwerking van de Wet WOZ,<br />

de op deze wet gebaseerde uitvoeringsregels en de <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong><br />

van de <strong>Waarderingskamer</strong> tot een gemeentelijke werkinstructie waarmee de<br />

taxateurs in concrete situaties uit de voeten kunnen.<br />

7


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL I<br />

DEEL I<br />

FORMELE REGELGEVING<br />

Wet waardering onroerende zaken<br />

Staatsblad 1994, 874<br />

Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering waardebepaling Wet<br />

waardering onroerende zaken<br />

Staatsblad 1994, 954<br />

Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering<br />

onroerende zaken<br />

Staatscourant 30 december 1994, nummer 252<br />

Uitvoeringsregeling vakbekwaamheidseisen Wet waardering<br />

onroerende zaken<br />

Staatscourant 13 februari <strong>1995</strong>, nummer 31<br />

Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering<br />

onroerende zaken<br />

Staatscourant 30 december 1994, nummer 252<br />

8


FORMELE REGELGEVING<br />

1. WET WAARDERING ONROERENDE ZAKEN<br />

Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ)<br />

Stb. 1994, 874<br />

art. 20 art. 3 en art. 18<br />

art. 39<br />

Besluit onderbouwing<br />

en uitvoering waardebepaling<br />

Stb. 1994, 954<br />

Besluit kostenverrekening<br />

en<br />

gegevensuitwisseling<br />

Stb. <strong>1995</strong>, 67<br />

Regeling<br />

instructie<br />

waardebepaling<br />

Stcrt. 1994, 252<br />

Regeling<br />

rekenmodellen<br />

Stcrt. <strong>1995</strong>, 38<br />

Stcrt. <strong>1995</strong>, 249<br />

Regeling<br />

uitgezonderde objecten<br />

Stcrt. 1994, 252<br />

Regeling<br />

vakbekwaamheidseisen<br />

Stcrt. <strong>1995</strong>, 31<br />

Regeling<br />

standaarduitwisselingsformaat<br />

Stcrt. <strong>1995</strong>, 38<br />

Stcrt. <strong>1995</strong>, 176<br />

9


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL I<br />

1. WET WAARDERING ONROERENDE ZAKEN<br />

1.1 Tekst van de wet<br />

10


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL I<br />

1.2 Toelichting op de wet met betrekking tot de waardebepaling<br />

In deze paragraaf is uit de memorie van toelichting overgenomen de<br />

artikelsgewijze toelichting bij "Hoofdstuk III De waardebepaling". Enkele<br />

van de artikelen in dit hoofdstuk zijn bij nota van wijziging of door aanvaarding<br />

van een amendement gewijzigd. In die gevallen is de artikelsgewijze<br />

toelichting uit de nota van wijziging of de toelichting bij het amendement<br />

weergegeven.<br />

Artikel 16<br />

Memorie van toelichting<br />

Het object van de waardebepaling en -vaststelling ingevolge deze wet is<br />

de onroerende zaak, opgevat op de voet van dit artikel. Deze<br />

objectafbakening stemt overeen met die welke vanaf de inwerkingtreding<br />

van de Wet tot wijziging van de Gemeentewet met betrekking tot de<br />

materiële belastingbepalingen ( . . . ) is opgenomen in de Gemeentewet<br />

voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen. In het algemeen deel<br />

van deze memorie is toegelicht dat de objectafbakening van de<br />

onroerende zaakbelastingen tevens de basis vormt voor de<br />

waardebepaling en vaststelling ingevolge deze wet. Hierna volgt een<br />

zelfstandige toelichting op de objectafbakening.<br />

Gebouwd en ongebouwd eigendom, onderdelen a en b<br />

Het begrip gebouwd eigendom is afkomstig uit de oude grondbelasting.<br />

Daar was de inhoud van dit begrip beperkt tot constructies van min of<br />

meer duurzame aard, die dienen voor het bewaren van zaken of het<br />

beschutten van personen of zaken tegen atmosferische invloeden.<br />

Voor de Wet WOZ, die het begrip heeft overgenomen van de<br />

onroerende-zaakbelastingen, geldt evenwel een ruimer begrip gebouwd<br />

eigendom. Ook installaties, open inrichtingen, locaties en dergelijke<br />

bouwsels vallen er onder. In deze zin moeten open zwembaden, aardgaslocaties,<br />

hoogspanningsmasten en aanlegsteigers worden aangemerkt als<br />

gebouwd eigendom.<br />

Onroerende zaken die niet worden aangemerkt als gebouwd eigendom<br />

moeten worden beschouwd als ongebouwd eigendom. Een tennisbaan is<br />

bij voorbeeld niet een gebouwd eigendom, indien de ondergrond geen<br />

andere cultuurtechnische bewerking heeft ondergaan dan de vervanging<br />

van de bovenste laag grond door zand, slakken, steengruis en een<br />

drainage. Veel hangt af van feitelijke omstandigheden. Het wordt aan de<br />

jurisprudentie overgelaten het begrip nadere invulling te geven.<br />

Van onroerende zaken als bedoeld in artikel 16, onderdelen a en b, is<br />

sprake wanneer het gaat om slechts één te individualiseren gebouwd dan<br />

wel ongebouwd eigendom. Van belang is dat tot de gebouwde eigendom<br />

ook de ondergrond wordt gerekend. Deze ondergrond vormt dus niet een<br />

afzonderlijk ongebouwd eigendom. Indien, zoals gewoonlijk het geval zal<br />

24


FORMELE REGELGEVING<br />

1. WET WAARDERING ONROERENDE ZAKEN<br />

zijn, het genot krachtens eigendom of beperkt recht van een gebouwd<br />

eigendom en van de ondergrond daarvan zich in één hand bevinden, is<br />

sprake van een object in de zin van onderdeel a.<br />

Betreft het evenwel een gebouwd eigendom in gebruik met een<br />

ongebouwd eigendom, zoals een huis met tuin, dan is geen sprake van<br />

een object in de zin van onderdeel a, maar in de zin van onderdeel d. Het<br />

gaat in dat geval in feite om een samenstel van twee objecten, een<br />

gebouwd en een ongebouwd eigendom, die volgens de afbakeningsregel,<br />

neergelegd in onderdeel d, te zamen worden beschouwd als één<br />

onroerende zaak, indien ten minste ook aan de overige voorwaarden van<br />

onderdeel d wordt voldaan.<br />

Een andere situatie doet zich voor indien de ondergrond van een<br />

gebouwd eigendom in eigendom is bij een ander dan degene die een<br />

beperkt recht heeft op de opstal. In dat geval zijn er twee onroerende<br />

zaken, te weten een gebouwd en een ongebouwd eigendom, die niet als<br />

een samenstel als bedoeld in onderdeel d kunnen worden beschouwd en<br />

ten aanzien waarvan twee afzonderlijke beschikkingen zullen moeten<br />

worden vastgesteld.<br />

Zoals hiervoor reeds werd gesteld, is een tennisbaan in het algemeen<br />

een ongebouwd eigendom. Indien er op het terrein ook nog een<br />

kleedkamer is geplaatst, kan men een gebouwd en een ongebouwd<br />

eigendom onderscheiden, die in het algemeen een samenstel in de zin<br />

van onderdeel d vormen. Ingeval er op één van de eigendommen ten<br />

behoeve van een ander een beperkt recht wordt gevestigd, vindt in dit<br />

voorbeeld een kadastrale splitsing plaats. Als gevolg van deze splitsing<br />

dient men dan twee objecten te onderscheiden, te weten een gebouwd<br />

eigendom en een ongebouwd eigendom.<br />

Gedeelten, onderdeel c<br />

In onderdeel c is bepaald dat gedeelten van een gebouwd of ongebouwd<br />

eigendom die zelfstandig kunnen worden gebruikt, moeten worden<br />

aangemerkt als afzonderlijke objecten. Bedoeld worden gedeelten die elk<br />

nog als zelfstandige en onafhankelijke eenheid kunnen worden gebruikt.<br />

Voor het antwoord op de vraag of een gedeelte van een eigendom<br />

blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden<br />

gebruikt, is op zijn minst vereist dat zodanig gedeelte redelijk afsluitbaar is<br />

en aldus kan worden gescheiden van de overige gedeelten van het object.<br />

In het algemeen zal van een onroerende zaak als bedoeld in onderdeel<br />

c sprake zijn indien een gebouwd eigendom is gesplitst in<br />

appartementsrechten, maar dit is niet noodzakelijkerwijs het geval. Het is<br />

duidelijk dat een flatgebouw moet worden gesplitst in evenzovele<br />

onroerende zaken als er gedeelten zijn die blijkens hun indeling zijn<br />

bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Hetzelfde is<br />

het geval bij afzonderlijk te gebruiken bedrijfsruimten in een<br />

kantoorgebouw. Zoals in onderdeel d is bepaald is dit weer anders indien<br />

het gaat om meer gedeelten die bij dezelfde belanghebbende in gebruik<br />

25


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL I<br />

zijn en die gedeelten, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar<br />

behoren. In dat geval wordt een samenstel van gedeelten als één<br />

onroerende zaak aangemerkt. Zo zal een appartement dat in gebruik is<br />

met een bijbehorende kelderbox kunnen worden beschouwd als een<br />

samenstel van twee onroerende zaken, die ingevolge onderdeel d één<br />

onroerende zaak vormen.<br />

De term «gedeelte» zoals deze wordt gebruikt in artikel 16 is<br />

gereserveerd voor zelfstandig te gebruiken gedeelten, die zelf als een<br />

onroerende zaak moeten worden aangemerkt. De term «deel» wordt in de<br />

wettekst slechts gehanteerd, waar het om onzelfstandige delen van<br />

objecten gaat die niet zelf als een onroerende zaak moeten worden<br />

aangemerkt.<br />

Complexen, onderdeel d<br />

In onderdeel d is een regeling gegeven voor complexen van gebouwde<br />

en ongebouwde eigendommen en van gedeelten daarvan.<br />

De complexbepaling zal veel worden toegepast. Het gaat hier om<br />

objecten die bestaan uit twee of meer gebouwde dan wel ongebouwde<br />

eigendommen die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar<br />

behoren en door één en dezelfde(rechts)persoon worden gebruikt.<br />

Dit is onder meer het geval bij een woning met schuur en tuin, voor<br />

zover deze objecten bij dezelfde belanghebbende in gebruik zijn. Het<br />

complex omvat dan twee gebouwde eigendommen en één ongebouwd<br />

eigendom. Het moge duidelijk zijn dat deze onroerende zaken naar<br />

omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren. Er doen zich evenwel ten<br />

aanzien van onroerende zaken ook meer gecompliceerde situaties voor,<br />

waarbij niettemin sprake is van een samenstel als bedoeld in onderdeel d.<br />

Wij hebben hierbij het oog op fabriekscomplexen en agrarische bedrijven<br />

die in beginsel bestaan uit een aantal afzonderlijke onroerende zaken,<br />

zoals bij voorbeeld een kantoorgebouw, de produktieruimten, de<br />

opslagruimten en de bijbehorende terreinen. Deze onroerende zaken<br />

vormen te zamen één onroerende zaak in de zin van onderdeel d, indien<br />

is voldaan aan de voorwaarden dat ze bij dezelfde (rechts)persoon in<br />

gebruik zijn en naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren.<br />

Deze laatste voorwaarde houdt overigens niet in dat de genoemde<br />

onroerende zaken alle op één terrein moeten zijn gesitueerd. Onroerende<br />

zaken kunnen naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren<br />

ondanks het feit dat ze in fysieke zin op afstand van elkaar zijn gelegen,<br />

waarbij uiteraard - gelet op onderdeel e - de gemeentegrenzen niet<br />

mogen worden overschreden. Aan de hand van de omstandigheden in<br />

concrete gevallen zal moeten worden beoordeeld of onroerende zaken bij<br />

elkaar behoren of niet.<br />

De complexbepaling is ook van toepassing op zelfstandige gedeelten.<br />

Wanneer dergelijke gedeelten die naar indeling zijn bestemd om elk als<br />

afzonderlijk geheel te worden gebruikt toch gezamenlijk als één geheel<br />

26


FORMELE REGELGEVING<br />

1. WET WAARDERING ONROERENDE ZAKEN<br />

worden gebruikt, dan vormen die gedeelten samen één object. Een<br />

dergelijk geval kan zich bij voorbeeld voordoen bij woonhuizen die vroeger<br />

in twee of meer zelfstandige gedeelten werden gebruikt, doch thans<br />

zonder dat de indeling is gewijzigd, als één geheel worden gebruikt.<br />

Onderdeel e<br />

In onderdeel e ligt vast dat het binnen de gemeentegrenzen gelegen<br />

deel van een onroerende zaak als een zelfstandig object moet worden<br />

aangemerkt. Dit is een gevolg van de omstandigheid, dat het college van<br />

burgemeester en wethouders ingevolge artikel 22, eerste lid, de waarde<br />

van de binnen hun gemeente liggende onroerende zaken vaststellen.<br />

Aangezien de gemeenten hun bevoegdheid niet over de<br />

gemeentegrenzen kunnen uitbreiden, is in deze gevallen de aanwijzing<br />

van een deel van een onroerende zaak als apart object noodzakelijk.<br />

Artikel 17<br />

Memorie van toelichting<br />

Voor het in deze wet gehanteerde waardebegrip geldt eveneens dat het<br />

is ontleend aan de in de Gemeentewet opgenomen bepalingen<br />

betreffende de heffing van de onroerende-zaakbelastingen ( . . . ).<br />

De algemene regel is dat de waarde wordt bepaald op de waarde die<br />

aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en<br />

onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de<br />

verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in<br />

volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. De met inachtneming van dit<br />

waarderingsvoorschrift bepaalde waarde leidt tot het bedrag dat gelijk is<br />

aan de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij<br />

aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de<br />

beste voorbereiding.<br />

Deze omschrijving leidt ertoe dat in beginsel moet worden uitgegaan van<br />

de prijs welke zou kunnen worden verkregen bij openbaar aanbod van de<br />

onroerende zaak. Daarbij moet worden opgemerkt dat een verkoop op<br />

een openbare veiling in het algemeen voor onroerende zaken niet is aan<br />

te merken als de voor de zaak geschikste wijze van aanbieding. Veelal<br />

vindt een verkoop op een openbare veiling ook niet plaats na de beste<br />

voorbereiding.<br />

Het waarderingsvoorschrift, zoals dat is neergelegd in het tweede lid,<br />

bevat twee ficties. Enerzijds wordt namelijk verondersteld dat de volle en<br />

onbezwaarde eigendom van de onroerende zaak zou kunnen worden<br />

overgedragen en anderzijds dat de verkrijger de onroerende zaak in de<br />

staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik<br />

zou kunnen nemen. Er wordt bij de waardebepaling dus van een<br />

overdrachtsfictie en van een verkrijgingsfictie uitgegaan. De eerste fictie<br />

veronderstelt een overdracht van volle en onbezwaarde eigendom, ook al<br />

27


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL I<br />

zou in werkelijkheid op de onroerende zaak een recht van erfpacht of van<br />

vruchtgebruik rusten. De verkrijgingsfictie veronderstelt een vrije<br />

opleverbaarheid van de onroerende zaak. Met omstandigheden die<br />

daarop inbreuk plegen, zoals het bewoond, verhuurd of verpacht zijn van<br />

de onroerende zaak, wordt geen rekening gehouden. De ficties moeten<br />

bewerkstelligen dat de te hanteren waarde in sterke mate wordt<br />

geobjectiveerd.<br />

Overigens gelden enkele uitzonderingen op de regel dat moet worden<br />

uitgegaan van de volle en onbezwaarde eigendom. De overdrachtsfictie<br />

schakelt namelijk volgens vaste jurisprudentie niet de invloed uit die<br />

uitgaat van op de onroerende zaak rustende erfdienstbaarheden en van<br />

door de wet gestelde beperkingen, alsmede van rechten die met een<br />

erfdienstbaarheid op één lijn zijn te stellen, zoals een antispeculatiebeding<br />

met kettingbeding.<br />

De reden dat de overdrachtsfictie niet de invloed van de hiervoor<br />

genoemde rechtsfiguren uitschakelt, is gelegen in het feit dat de bepaling<br />

ten doel heeft de relatie door te snijden tussen een onroerende zaak en<br />

de belastingplichtigen ter zake van die zaak. Van een gerechtigde tot een<br />

erfdienstbaarheid alsmede van degene te wiens behoeve een antispeculatiebeding<br />

met kettingbeding is gemaakt, kan niet gezegd worden<br />

dat zij in een zodanige relatie staan tot de onroerende zaak dat zij het<br />

genot ervan hebben.<br />

Het derde lid bevat een beslissingsmodel aan de hand waarvan moet<br />

worden nagegaan of de waarde moet worden bepaald met inachtneming<br />

van het waarderingsvoorschrift van het tweede lid of op het<br />

waarderingsvoorschrift van het derde lid, te weten de gecorrigeerde<br />

vervangingswaarde. Voor woningen geldt altijd het waarderingsvoorschrift<br />

van het tweede lid. Voor de overige onroerende zaken wordt de waarde<br />

gesteld op de gecorrigeerde vervangingswaarde, indien dit leidt tot een<br />

hoger bedrag dan de met inachtneming van het waarderingsvoorschrift<br />

van het tweede lid bepaalde waarde.<br />

Onder gecorrigeerde vervangingswaarde dient te worden verstaan het<br />

offer dat nodig is om een object weer in dezelfde staat aan te schaffen of<br />

te vervaardigen, gecorrigeerd met een afschrijving wegens technische en<br />

functionele veroudering en rekening houdend met de aard en bestemming<br />

van het object.<br />

De correctie wegens technische veroudering vindt plaats op grond van<br />

de verwachte levensduur van het object en de residuwaarde die het object<br />

aan het einde van die levensduur zal hebben. Afhankelijk van een<br />

waardedaling ten gevolge van technische veroudering met een meer of<br />

minder gelijkmatig verloop, kan afschrijving plaatsvinden volgens<br />

methoden die voor het desbetreffende object het meest geëigend zijn.<br />

De afschrijving wegens functionele veroudering dient in ruime zin te<br />

worden verstaan. Hieronder valt al datgene wat men in het algemeen<br />

«economische veroudering» noemt. Voor een nadere uiteenzetting over<br />

28


FORMELE REGELGEVING<br />

1. WET WAARDERING ONROERENDE ZAKEN<br />

de functionele veroudering wordt verwezen naar Kamerstukken I<br />

1982-1983, 17 653, nr. 63a, blz. 4.<br />

Bij de berekening van de vervangingswaarde wordt rekening gehouden<br />

met de technische en functionele veroudering van de zaak, welke is<br />

opgetreden sedert de stichting. De invloed van latere wijzigingen wordt<br />

mede in aanmerking genomen. Dit houdt in dat, indien door wijzigingen<br />

van de onroerende zaak de te verwachten levensduur een verlenging dan<br />

wel een verkorting ondergaat, daarmee bij de bepaling van de afschrijving<br />

rekening wordt gehouden. De mate waarin afschrijving plaatsvindt is dus<br />

niet slechts afhankelijk van een gemiddelde waardedaling per jaar op<br />

basis van de restwaarde zoals deze verondersteld werd bij de stichting<br />

van het object, maar tevens van eventuele bouwtechnische problemen<br />

dan wel verbeteringen en vernieuwingen welke zich later met betrekking<br />

tot het object voordoen.<br />

In artikel 16, onderdeel e is bepaald dat als belastingobject wordt<br />

aangemerkt het binnen de gemeente gelegen deel. Wanneer het buiten<br />

de gemeente gelegen deel van een object bij de waardebepaling evenwel<br />

buiten beschouwing zou worden gelaten, kan dit tot een ongewenst<br />

resultaat leiden. Het binnen de gemeente gelegen deel van de totale<br />

onroerende zaak zal immers zelden een zelfstandige eenheid vormen,<br />

waardoor de waarde van een dergelijk onzelfstandig deel vaak minimaal<br />

zal zijn. Daarom is in het vierde lid bepaald dat de waarde wordt gesteld<br />

op een evenredig deel van de waarde die dient te worden toegekend aan<br />

de gehele onroerende zaak. Een evenredig deel van de waarde van de<br />

gehele onroerende zaak wordt derhalve toegerekend aan het binnen de<br />

gemeente gelegen onzelfstandige deel. Wij menen dat in deze opzet<br />

correcte waarderingsresultaten gewaarborgd zijn.<br />

Amendement nummer 20<br />

Met dit amendement wordt bereikt dat de waarde van Rijksmonumenten<br />

niet hoger wordt bepaald dan bij toepassing van het tweede lid (waarde in<br />

het economische verkeer).<br />

Amendement nummer 26<br />

De relatie tussen het tweede en het derde lid van artikel 17 behoeft<br />

verduidelijking. Met de woorden «in afwijking van» in het derde lid is niet<br />

bedoeld dat ook de zogenaamde ficties van het tweede lid niet meer<br />

zouden gelden. (Te weten: de overdracht van de volle en onbezwaarde<br />

eigendom en het gebruik onmiddellijk en in volle omvang.) Het derde lid<br />

regelt toepassing van de gecorrigeerde vervangingswaarde in het geval<br />

dat dit tot een hogere waarde leidt dan volgens het tweede lid. Alleen in<br />

die zin is het een afwijking van het tweede lid en eigenlijk meer een<br />

aanvulling erop. Door de toevoeging van de woorden «in zoverre» wordt<br />

beoogd dit in de tekst tot uitdrukking te brengen.<br />

Artikel 18<br />

29


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL I<br />

Derde nota van wijziging<br />

Onderdeel B.1. betreft een wijziging van artikel 18, eerste lid, van de<br />

Wet WOZ. Ingevolge de bestaande (noot red.: lees: oorspronkelijk<br />

voorgestelde) tekst wordt een onroerende zaak gewaardeerd naar de<br />

fysieke toestand van die zaak bij het begin van het vierjaarstijdvak, doch<br />

naar het prijspeil van de twee jaren daarvoor gelegen waardepeildatum.<br />

De bereikte uniformering van de waardepeildatum, welke gepaard gaat<br />

met een vergaande benutting van de beschikbare taxatiecapaciteit, heeft<br />

ons aanleiding gegeven te bezien in hoeverre de druk op de taxatiecapaciteit<br />

in de aanvangsfase van de werking van de Wet WOZ kan worden<br />

verminderd. Naar onze mening kan het samenvallen van de beoordeling<br />

van de fysieke toestand van een onroerende zaak met de waardepeildatum<br />

daartoe een bijdrage leveren omdat een herbeoordeling van de<br />

staat van de zaak aan de vooravond van het waardetijdvak daardoor<br />

achterwege kan blijven. Weliswaar brengt deze wijziging mee dat ná de<br />

waardepeildatum doch voor de aanvang van het waardetijdvak<br />

opgetreden belangrijke veranderingen in de staat van de onroerende zaak<br />

voortaan - net als veranderingen tijdens het waardetijdvak - ertoe leiden<br />

dat de waarde opnieuw moet worden bepaald en vastgesteld, doch de per<br />

saldo te bereiken voordelen voor de uitvoeringspraktijk overheersen.<br />

Memorie van toelichting<br />

Ingevolge het derde lid kunnen bij ministeriële regeling regels worden<br />

gesteld, op grond waarvan van bepaalde onroerende zaken de waarde<br />

niet behoeft te worden bepaald. Het betreft die onroerende zaken,<br />

waarvan de waarde voor geen van de afnemers van belang is omdat die<br />

objecten niet in de heffing van belasting worden betrokken.<br />

Artikel 19<br />

Memorie van toelichting<br />

Dit artikel geeft aan dat een bepaling van de waarde nodig is indien een<br />

onroerende zaak, waarvoor de waarde is vastgesteld, in de loop van het<br />

tijdvak waarvoor de waarde geldt, opgaat in een andere onroerende zaak<br />

of in verscheidene andere onroerende zaken (onderdeel a).<br />

Hetzelfde geldt in beginsel indien er een min of meer belangrijke<br />

waarde-verandering tot stand komt ten gevolge van een verandering van<br />

of aan de onroerende zaak (onderdeel b).<br />

Bij onderdeel a gaat het om situaties waarin de onroerende zaak in zijn<br />

oorspronkelijke vorm ophoudt te bestaan, omdat die is opgegaan in iets<br />

anders. Bij voorbeeld een groot woonhuis wordt gesplitst in drie<br />

zelfstandig bewoonbare appartementen. Ingevolge artikel 16, onderdeel c,<br />

is dan sprake van drie nieuwe onroerende zaken. Een grootschaliger<br />

voorbeeld is de splitsing van een bouwterrein in een groot aantal<br />

individuele bouwkavels. Omgekeerd ligt het voorbeeld van het onderhuis<br />

30


FORMELE REGELGEVING<br />

1. WET WAARDERING ONROERENDE ZAKEN<br />

en het bovenhuis, die worden samengevoegd tot één woonhuis: twee<br />

oude onroerende zaken gaan op in één nieuwe onroerende zaak. Ook<br />

kan er uitbreiding plaatsvinden van het bij één belanghebbende in gebruik<br />

zijnde complex van gebouwen en terreinen, waardoor twee of meer<br />

onroerende zaken opgaan in één nieuwe onroerende zaak in de zin van<br />

artikel 16, onderdeel d, terwijl ook het omgekeerde zich kan voordoen. In<br />

al deze gevallen zal de waarde van de nieuwe onroerende zaak bepaald<br />

moeten worden aan de hand van een nieuwe objectafbakening.<br />

Bij onderdeel b van artikel 19, eerste lid, is geen sprake van het<br />

verdwijnen van het oorspronkelijke object van de waardebepaling en het<br />

ontstaan van een nieuw object, doch is sprake van een zodanig<br />

belangrijke verandering in de waarde van de onroerende zaak, dat het<br />

onjuist zou zijn de oorspronkelijke waarde te blijven hanteren. Het gaat<br />

om waardeveranderingen als gevolg van veranderingen in de aard,<br />

omvang, kwaliteit of bestemming van de zaak zelf. De omstandigheden<br />

waaraan wij in dit verband denken zijn bouw, verbouwing, verbetering,<br />

afbraak, vernietiging of verandering van bestemming. Van een ingrijpende<br />

waardewijziging is doorgaans sprake indien op een tot dan toe<br />

onbebouwd stuk grond woningen of bedrijfsgebouwen worden<br />

opgetrokken. Verbouwing van woningen of bedrijfsgebouwen leidt in de<br />

regel tot een belangrijke waardestijging. Afbraak van een opstal, of de<br />

vernietiging ervan door brand heeft in het algemeen een waardedaling tot<br />

gevolg. Bij verandering van bestemming kan men denken aan de<br />

waardesprong die pleegt op te treden bij wijziging van de bestemming van<br />

grond voor agrarische doeleinden in een andere. Het gaat daarbij om<br />

situaties waarbij de bestemming door de rechthebbenden wordt gewijzigd.<br />

Om te voorkomen dat bij elke kleine waardewijziging een nieuwe<br />

waardebepaling moet plaatsvinden, is in de wet aangegeven dat het moet<br />

gaan om een verandering van f 25 000 of meer. Hiermee wordt een<br />

evenwichtige verhouding aangebracht tussen belangen van de<br />

belanghebbenden en de toename van de werklast voor het uitvoerend<br />

apparaat.<br />

Tweede nota van wijziging<br />

De wijziging van artikel 19 strekt ertoe om het aantal nieuwe beschikkingen<br />

bij waardeverandering van het object als gevolg van een wijziging<br />

terug te brengen. Er geldt een ondergrens van vijf percent met een<br />

minimum van f 25 000. Om te voorkomen dat bij heel waardevolle<br />

objecten er zelden of nooit een nieuwe waardevaststelling plaatsvindt<br />

omdat de waardeverandering onder de vijf percent blijft, is bepaald dat bij<br />

waardeveranderingen van f 250 000 of meer altijd een nieuwe<br />

beschikking wordt gegeven.<br />

Derde nota van wijziging<br />

De in C.3 aangebrachte wijziging in artikel 19 strekt ertoe om duidelijker<br />

dan thans tot uitdrukking te brengen dat ook nog niet afgebouwde<br />

31


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL I<br />

objecten of nog niet voltooide veranderingen, een en ander beoordeeld<br />

naar de toestand bij het begin van een binnen het tijdvak gelegen<br />

kalenderjaar, in de waardering worden betrokken.<br />

Amendement nummer 25<br />

Ook andere dan de nu in artikel 19, onderdeel b, omschreven<br />

omstandigheden kunnen aanleiding zijn voor waarde-verandering (veelal<br />

daling) van een specifieke onroerende zaak. Gedoeld wordt dus niet op<br />

algemene prijsfluctuaties.<br />

Het is niet redelijk deze omstandigheden uit te sluiten.<br />

Memorie van toelichting<br />

De waardebepaling ingevolge dit artikel vindt plaats naar de waarde<br />

zoals die aan de onroerende zaak per de waardepeildatum kan worden<br />

toegerekend, met inachtneming van de voor de waardebepaling van<br />

belang zijnde factoren zoals die zich voordeden ten tijde van de<br />

peildatum.<br />

Artikel 20<br />

Memorie van toelichting<br />

Dit artikel legt, zoals in het algemeen deel van deze memorie al is<br />

toegelicht, de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de<br />

waardebepaling primair bij de colleges van burgemeester en wethouders<br />

van de gemeenten waarin de onroerende zaken zijn gelegen.<br />

Het college kan daarbij gebruik maken van in dienst van de gemeente<br />

zijnde taxateurs, maar kan de taak ook uitvoeren met behulp van<br />

taxateurs uit andere gemeenten. Het staat de gemeente ook vrij nietambtelijke<br />

taxateurs in te schakelen. Deze niet-ambtelijke taxateurs<br />

dienen te voldoen aan de aan taxateurs te stellen functie-eisen.<br />

Ingevolge het tweede lid van dit artikel worden bij of krachtens algemene<br />

maatregel van bestuur regels gesteld omtrent de uitvoering van de<br />

waardering. In hoeverre deze maatregel tot in details zal inhouden<br />

volgens welke regels de colleges van burgemeester en wethouders en de<br />

door hen bij de waardebepaling ingeschakelde personen deze wet dienen<br />

uit te voeren, dan wel in hoeverre deze verdere detaillering wordt<br />

overgelaten aan de Raad van de waardebepaling, kan op dit moment nog<br />

niet exact worden overzien. Het advies ter zake van de (Voorlopige) Raad<br />

zal hier ongetwijfeld van grote invloed zijn.<br />

In ieder geval is het oogmerk dat met deze delegatiebevoegdheid<br />

landelijk uniforme taxatie- en rapportage-instructies tot stand zullen<br />

worden gebracht.<br />

Tweede nota van wijziging<br />

Artikel 20 is op twee punten gewijzigd. In het tweede lid is thans tot<br />

uitdrukking gebracht dat de algemene regels voor de uitvoering van de<br />

32


FORMELE REGELGEVING<br />

1. WET WAARDERING ONROERENDE ZAKEN<br />

waardebepaling tevens betrekking hebben op de onderbouwing van de<br />

waarde. Op grond hiervan zullen de waardebepalende factoren die voor<br />

alle objecten in acht genomen moeten worden, worden opgenomen. In het<br />

nieuwe derde lid is een zogenaamde voorhangprocedure opgenomen met<br />

betrekking tot de krachtens dit artikel vast te stellen algemene maatregel<br />

van bestuur. Hiermee wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal<br />

gelegenheid geboden een oordeel uit te spreken over het voorgelegde<br />

ontwerp.<br />

Artikel 21<br />

Amendement nummer 28<br />

Aan de <strong>Waarderingskamer</strong> kan echter wel de bevoegdheid worden<br />

gegeven tot het doen van een aanbeveling. Deze constructie is ook<br />

toegepast ten aanzien van de Registratiekamer (artikel 46, derde lid,<br />

WPR). Het instrument van aanbeveling zou een nuttige functie kunnen<br />

vervullen bij de uitvoering van deze wet. Voor zover langs deze weg niet<br />

tot een goede uitvoering zou kunnen worden gekomen, zou in bijzondere<br />

gevallen door de minister gebruik kunnen worden gemaakt van het<br />

instrument van de aanwijzing.<br />

33


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL I<br />

2. UITVOERINGSBESLUIT ONDERBOUWING EN UITVOERING<br />

WAARDEBEPALING WET WAARDERING ONROERENDE ZAKEN<br />

2.1 Tekst van het besluit<br />

34


FORMELE REGELGEVING<br />

2. UITVOERINGSBESLUIT ONDERBOUWING EN UITVOERING WAARDEBEPALING<br />

35


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL I<br />

36


FORMELE REGELGEVING<br />

2. UITVOERINGSBESLUIT ONDERBOUWING EN UITVOERING WAARDEBEPALING<br />

37


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL I<br />

38


FORMELE REGELGEVING<br />

2. UITVOERINGSBESLUIT ONDERBOUWING EN UITVOERING WAARDEBEPALING<br />

2.2 Nota van toelichting<br />

39


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL I<br />

40


FORMELE REGELGEVING<br />

2. UITVOERINGSBESLUIT ONDERBOUWING EN UITVOERING WAARDEBEPALING<br />

41


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL I<br />

42


FORMELE REGELGEVING<br />

3. UITVOERINGSREGELING INSTRUCTIE WAARDEBEPALING WET WOZ<br />

3. UITVOERINGSREGELING INSTRUCTIE WAARDEBEPALING WET WAAR-<br />

DERING ONROERENDE ZAKEN<br />

3.1 Tekst van de regeling van 23 december 1994 1<br />

De Staatssecretaris van Financiën,<br />

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van<br />

Binnenlandse Zaken A.G.M. van de Vondervoort;<br />

Gelet op de artikelen 2, eerste lid, 3, 4, 5, 6 en 7 van het<br />

Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering waardebepaling Wet<br />

waardering onroerende zaken;<br />

Besluit:<br />

Artikel 1<br />

1. Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 2, eerste lid, 3, 4, 5, 6<br />

en 7 van het Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering<br />

waardebepaling Wet waardering onroerende zaken.<br />

2. In deze regeling wordt verstaan onder:<br />

a. de wet: de Wet waardering onroerende zaken;<br />

b. het besluit: het Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering<br />

waardebepaling Wet waardering onroerende zaken.<br />

Artikel 2<br />

1. Het college van burgemeester en wethouders dient het plan van<br />

aanpak, bedoeld in artikel 3 van het besluit, in bij de <strong>Waarderingskamer</strong><br />

voor de aanvang van de uitvoering van de waardebepaling en ten<br />

minste negen maanden voor de aanvang van het tijdvak, bedoeld in<br />

artikel 22, tweede lid, van de wet.<br />

2. Het plan van aanpak bestaat uit het formulier kwantitatieve gegevens<br />

plan van aanpak dat in overeenstemming is met het model opgenomen<br />

in bijlage 1, en een toelichting.<br />

1<br />

De regeling is gepubliceerd in de Staatscourant van 30 december 1994, nummer 252<br />

43


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL I<br />

Artikel 3<br />

1. Onder verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en<br />

wethouders worden voortdurend marktgegevens verzameld met<br />

betrekking tot de volgende handelingen in het economische verkeer:<br />

a. verkooptransacties van woningen en niet-woningen;<br />

b. verhuurtransacties van niet-woningen;<br />

c. stichtingskosten van niet-woningen; en<br />

d. gronduitgifteprijzen.<br />

2. Met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde handelingen wordt<br />

geanalyseerd in hoeverre de omstandigheden overeenstemmen met<br />

het voorschrift voor de waardebepaling, bedoeld in artikel 17, tweede<br />

lid, van de wet, in hoeverre de gegevens overeenstemmen met<br />

vergelijkbare handelingen in het economische verkeer en in hoeverre<br />

de bij deze handelingen betrokken onroerende zaken overeenstemmen<br />

met de onroerende zaken, bedoeld in artikel 16 van de wet.<br />

3. Onder verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en<br />

wethouders worden de in het eerste lid bedoelde gegevens en de<br />

resultaten van de in het tweede lid bedoelde analyses geregistreerd. Bij<br />

deze registratie wordt tevens vastgelegd de datum waarop de in het<br />

eerste lid bedoelde handelingen hebben plaatsgevonden.<br />

Artikel 4<br />

1. De waarde, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de wet, wordt bepaald<br />

voor<br />

a. woningen: door middel van een methode van vergelijking met<br />

referentiewoningen, door middel van een methode van vergelijking<br />

binnen een homogene groep van woningen, door middel van een<br />

methode van modelmatige vergelijking dan wel door middel van een<br />

combinatie van deze methoden;<br />

b. niet-woningen: door middel van een methode van kapitalisatie van<br />

de bruto huur, door middel van een methode van vergelijking als<br />

bedoeld onder a, dan wel door middel van een discounted-cash-flow<br />

methode.<br />

2. De vervangingswaarde, bedoeld in artikel 17, derde lid, van de wet,<br />

wordt berekend door bij de waarde van de grond van de onroerende<br />

zaak op te tellen de waarde van de opstal van de onroerende zaak. De<br />

waarde van de grond wordt bepaald door middel van een methode van<br />

vergelijking als bedoeld in het eerste lid, onder a, rekening houdend<br />

met de bestemming van de zaak. De waarde van de opstal wordt<br />

gesteld op de kosten die herbouw van een vervangend identiek object<br />

zouden vergen, gecorrigeerd met een factor wegens technische<br />

veroudering gebaseerd op de verstreken en de resterende<br />

gebruiksduur en met inachtneming van de restwaarde, en gecorrigeerd<br />

met een factor wegens functionele veroudering gebaseerd op<br />

economische veroudering, verouderde bouwwijze, ondoelmatigheid en<br />

excessieve gebruikskosten.<br />

44


FORMELE REGELGEVING<br />

3. UITVOERINGSREGELING INSTRUCTIE WAARDEBEPALING WET WOZ<br />

3. Bij de berekening van de vervangingswaarde, bedoeld in artikel 17,<br />

derde lid, van de wet, voor kerkgebouwen en andere onroerende zaken<br />

met cultuurhistorische betekenis wordt een zodanige factor voor<br />

functionele veroudering toegepast dat de waarde overeenstemt met de<br />

benuttingswaarde van die onroerende zaak.<br />

4. Bij de berekening van de vervangingswaarde, bedoeld in artikel 17,<br />

derde lid, van de wet voor bedrijfsmatig gebruikte onroerende zaken<br />

wordt een zodanige factor voor functionele veroudering toegepast dat<br />

de waarde overeen komt met de bedrijfswaarde van die onroerende<br />

zaak rekening houdend met de economische situatie in de<br />

desbetreffende branche of bedrijfstak.<br />

Artikel 5<br />

1. De gemeente stelt ten behoeve van de waardebepaling een<br />

referentiestelsel vast. Dit referentiestelsel bestaat uit onroerende zaken<br />

met een vastgestelde waarde en uit kengetallen.<br />

2. De onroerende zaken in het referentiestelsel zijn representatief voor<br />

een groep. De waarde van deze onroerende zaken is bepaald op grond<br />

van marktgegevens of direct afgeleid van marktgegevens.<br />

3. De kengetallen in het referentiestelsel geven aan op welke wijze<br />

kenmerken van objecten de te bepalen waarde beïnvloeden. De<br />

kengetallen zijn direct afgeleid van marktgegevens.<br />

Artikel 6<br />

1. Als model van het taxatieverslag van woningen wordt vastgesteld het<br />

formulier dat in overeenstemming is met het in bijlage 2 opgenomen<br />

model.<br />

2. Als model van het taxatieverslag van niet-woningen wordt vastgesteld<br />

het formulier dat in overeenstemming is met het in bijlage 3<br />

opgenomen model.<br />

Artikel 7<br />

1. De gemeente voert een kwaliteitscontrole uit van het referentiestelsel.<br />

2. De gemeente voert een kwaliteitscontrole uit van de waardebepaling.<br />

3. De gemeente brengt rapport uit van de in het eerste en tweede lid<br />

bedoelde controles aan de <strong>Waarderingskamer</strong>.<br />

Artikel 8<br />

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari <strong>1995</strong>.<br />

Artikel 9<br />

Deze regeling kan worden aangehaald als: Uitvoeringsregeling instructie<br />

waardebepaling Wet waardering onroerende zaken.<br />

De Staatssecretaris van Financiën,<br />

W.A. Vermeend<br />

45


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL I<br />

Bijlage 1<br />

Formulier kwantitatieve gegevens plan van aanpak<br />

ALGEMENE ONDERWERPEN PLAN VAN AANPAK<br />

Plan van aanpak vastgesteld d.d.: .......................................................................................<br />

Plan van aanpak vastgesteld door: .......................................................................................<br />

Contactpersoon waarderingsproject gemeente<br />

naam: .............................................................................<br />

adres: .............................................................................<br />

postcode:........................................................................<br />

woonplaats: ....................................................................<br />

telefoon:..........................................................................<br />

OMVANG EN COMPLEXITEIT VAN WAARDERINGSPROJECT<br />

(alle aantallen en waarden hebben betrekking op de situatie voorafgaand aan de waardering en<br />

daarmee dus op het belastingjaar waarin het plan van aanpak wordt ingediend)<br />

Totaal aantal objecten<br />

Aantal woningen, repetitiebouw<br />

Aantal woningen, overig/individueel<br />

Aantal courante niet-woningen<br />

Aantal incourante objecten<br />

Aantal objecten met bij benadering een<br />

waarde<br />

tussen 10 en 50 miljoen gulden<br />

Aantal objecten met bij benadering een<br />

waarde<br />

van meer dan 50 miljoen gulden<br />

Totale waarde woningen<br />

Totale waarde niet-woningen<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

BETROKKENEN BIJ UITVOERING<br />

Wordt waarderingsproject geheel of gedeeltelijk<br />

uitbesteed?<br />

Zo ja, voor welk deel?<br />

Zo ja, aan welk bedrijf?<br />

Aantal taxatiedagen / taxatiemaanden totale<br />

project<br />

Aantal betrokken taxateurs dat voldoet aan:<br />

- vakbekwaamheidseisen WOZ-taxateur<br />

woningen<br />

- vakbekwaamheidseisen WOZ-taxateur<br />

nietwoningen<br />

ja geheel / ja gedeeltelijk / nee<br />

................................................................................... %<br />

.......................................................................................<br />

........................................................... dagen / maanden<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

BESCHIKBARE OBJECTGEGEVENS<br />

Zijn alle gegevens conform Stuf-WOZ aan<br />

het begin van het project beschikbaar?<br />

Zijn alle waarderelevante elementen<br />

volgens de waarderingsinstructie<br />

beschikbaar voor:<br />

- woningen, repetitiebouw<br />

ja / nee<br />

ja / nee;<br />

ja / nee;<br />

zo ja: in bestand / op kaart<br />

zo ja: in bestand / op kaart<br />

46


FORMELE REGELGEVING<br />

3. UITVOERINGSREGELING INSTRUCTIE WAARDEBEPALING WET WOZ<br />

- woningen, overig/individueel<br />

- courante niet-woningen<br />

- incourante objecten<br />

ja / nee;<br />

ja / nee;<br />

zo ja: in bestand / op kaart<br />

zo ja: in bestand / op kaart<br />

BESCHIKBARE MARKTGEGEVENS<br />

Aantal "eigen-woningen"<br />

Aantal huurwoningen<br />

Gemiddeld aantal verkooptransacties per<br />

jaar:<br />

- woningen, repetitiebouw<br />

- woningen, overig/individueel<br />

- courante niet-woningen<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

Indicatie van aantal bekende huurprijzen<br />

voor niet-woningen gebaseerd op recent<br />

(circa één jaar) vastgestelde huren .......................................................................................<br />

Worden marktgegevens continu verzameld<br />

en geanalyseerd?<br />

ja / nee<br />

REFERENTIEMATERIAAL<br />

Beschrijf kort het referentiemateriaal voor<br />

woningen in de repetitiebouw<br />

Beschrijf kort het referentiemateriaal voor<br />

individuele / overige woningen<br />

Beschrijf kort het referentiemateriaal voor<br />

courante niet-woningen<br />

Beschrijf kort het referentiemateriaal voor<br />

incourante objecten<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

47


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL I<br />

TOEGEPASTE TAXATIEMETHODIEKEN<br />

Welke taxatie-instructies worden aan de<br />

taxateurs meegegeven? (geef titel document,<br />

de naam van instantie die instructie<br />

heeft opgesteld en het jaartal)<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

PLANNING WERKZAAMHEDEN<br />

Datum begin project .......................................................................................<br />

Datum begin marktanalyse<br />

Datum einde marktanalyse<br />

Inzet mensdagen / mensmaanden<br />

Datum begin referentiestelsel<br />

Datum einde referentiestelsel<br />

Inzet mensdagen / mensmaanden<br />

Datum verslag beschikbaar<br />

Datum begin taxaties<br />

Datum einde taxaties<br />

Inzet mensdagen / mensmaanden<br />

Datum verslag beschikbaar<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

........................................................... dagen / maanden<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

........................................................... dagen / maanden<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

........................................................... dagen / maanden<br />

.......................................................................................<br />

Datum verzending beschikkingen .......................................................................................<br />

Datum verzending leveringsbestand aan<br />

afnemers<br />

.......................................................................................<br />

INTERNE CONTROLE<br />

Wie of welke instantie is verantwoordelijk<br />

voor de interne controle?<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

.......................................................................................<br />

48


FORMELE REGELGEVING<br />

3. UITVOERINGSREGELING INSTRUCTIE WAARDEBEPALING WET WOZ<br />

Bijlage 2<br />

MODEL TAXATIEVERSLAG WONINGEN<br />

Aanduiding woning:<br />

Gemeente: . . . . . . . . . . . ...... ................................ Waardepeildatum: . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

Woonplaatsnaam: . . . . . . . . . . .<br />

Straatnaam: . . . . . . . . . . .<br />

Huisnummer: . . . . . . . . . . .<br />

Postcode: . . . . . .<br />

Lokatieomschrijving: . . . . . . . . . . .<br />

Kadastrale objecten betrokken in deze taxatie:<br />

Kadastrale gemeente: ... sectie: ..... perceelnummer: . letter: .... app.nummer: ... oppervlakte:<br />

. . . . . . . . . . . . . ............ . . . . . ...... . . . . . . . . . . ....... . . . ........ . . . . . . . . ........ . . . . . . . . . .m 2<br />

. . . . . . . . . . . . . ............ . . . . . ...... . . . . . . . . . . ....... . . . ........ . . . . . . . . ........ . . . . . . . . . .m 2<br />

Objectgegevens: .... ................ ........................... Bijzondere kenmerken:<br />

Soort woning: . . . . . . . . . . . . . . . ................. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

Bouwjaar: . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

Grootte van de woning: . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

(bruto vloeroppervlakte)<br />

Vergelijkbare woningen 2 :<br />

Straatnaam: huisnummer: waarde: (transportdatum:)<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

Vastgestelde waarde: . . . . . . . . . . .<br />

2<br />

Alleen indien direct vergelijkbare woningen beschikbaar zijn<br />

49


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL I<br />

Bijlage 3<br />

MODEL TAXATIEVERSLAG NIET-WONINGEN<br />

Aanduiding object:<br />

Gemeente: . . . . . . . . . . . ...... ................................ Waardepeildatum: . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

Woonplaatsnaam: . . . . . . . . . . .<br />

Straatnaam: . . . . . . . . . . .<br />

Huisnummer: . . . . . . . . . . .<br />

Postcode: . . . . . .<br />

Lokatieomschrijving: . . . . . . . . . . .<br />

Kadastrale objecten betrokken in deze taxatie:<br />

Kadastrale gemeente: ... sectie: ..... perceelnummer: . letter: .... app.nummer: ... oppervlakte:<br />

. . . . . . . . . . . . . ............ . . . . . ...... . . . . . . . . . . ....... . . . ........ . . . . . . . . ........ . . . . . . . . . .m 2<br />

. . . . . . . . . . . . . ............ . . . . . ...... . . . . . . . . . . ....... . . . ........ . . . . . . . . ........ . . . . . . . . . .m 2<br />

Objectgegevens: .... ................ ........................... Bijzondere kenmerken:<br />

Soort object: . . . . . . . . . . . . . . . ................. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

Bouwjaar: . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

Grootte van het object: . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

Ligging: . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

Opbouw taxatie:<br />

Deel object oppervlakte waarde<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . m 2 ƒ . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . m 2 ƒ . . . . . . . .<br />

Vastgestelde waarde: ƒ . . . . . . . . . . . . . .<br />

Vergelijkbare objecten 3 :<br />

Straatnaam: huisnummer: waarde: (transportdatum:)<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

3<br />

Alleen indien direct vergelijkbare objecten beschikbaar zijn<br />

50


FORMELE REGELGEVING<br />

3. UITVOERINGSREGELING INSTRUCTIE WAARDEBEPALING WET WOZ<br />

Kapitalisatie huurwaarde 4 :<br />

Deel object: oppervlakte: huurwaarde: kap.factor: waarde:<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

Totaal: . . . . . . . . . .<br />

Gecorrigeerde vervangingswaarde 5 :<br />

Deel object: inhoud: herbouwwaarde: factoren waarde:<br />

tech: func:<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

Grond . . . . m 2 . . . . . . . . . .<br />

Totaal: . . . . . . . . . .<br />

4<br />

5<br />

Alleen indien voor de waardebepaling een huurwaardekapitalisatie is uitgevoerd.<br />

Alleen indien voor de waardebepaling een gecorrigeerde vervangingswaarde is berekend.<br />

51


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL I<br />

3.2 Toelichting<br />

Inleiding<br />

Artikel 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken (Stb.<br />

1994, 874) bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur<br />

regels worden gesteld voor de onderbouwing en de uitvoering van de<br />

waardebepaling. In het Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering<br />

waardebepaling Wet waardering onroerende zaken (Stb. 1994, 954) zijn<br />

die regels in hoofdlijnen neergelegd. Deze regels worden verder<br />

uitgewerkt in de onderhavige ministeriële regeling.<br />

Voor de ministeriële regeling heeft de door de <strong>Waarderingskamer</strong><br />

opgestelde "<strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong>" tot uitgangspunt gediend. De<br />

<strong>Waarderingskamer</strong> heeft in de <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> een aantal<br />

richtlijnen en randvoorwaarden aangegeven voor de aanpak van het<br />

waarderingsproject en voor de methoden die bij de waardebepaling<br />

kunnen worden toegepast. Ook is ingegaan op de eisen die gelden bij de<br />

onderbouwing van de bepaalde waarde.<br />

De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de waardebepaling is in de<br />

structuur van de Wet waardering onroerende zaken (hierna ook: Wet<br />

WOZ) bij de gemeenten gelegd. Dat houdt in dat de gemeenten een<br />

zekere beleidsruimte hebben, mits voldaan wordt aan het vereiste dat een<br />

goede en uniforme waardebepaling tot stand komt. De richtlijnen en<br />

randvoorwaarden in de <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> van de<br />

<strong>Waarderingskamer</strong> kunnen een goede gids zijn voor de gemeenten. De<br />

standpunten en opvattingen van de <strong>Waarderingskamer</strong> ter zake<br />

onderschrijven wij. Gelet op de hiervoor genoemde beleidsruimte van de<br />

gemeenten hebben wij uit de <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> slechts die<br />

elementen in de onderhavige regeling opgenomen, die uit oogpunt van de<br />

met de Wet WOZ na te streven doelstellingen een dwingend karakter<br />

hebben. Het gaat om de minimale eisen die aan de gemeenten gesteld<br />

worden om de waardebepaling inderdaad landelijk gezien op uniforme<br />

leest te schoeien en om een adequate uitoefening van toezicht door de<br />

<strong>Waarderingskamer</strong> mogelijk te maken. Genoemde <strong>Waarderingsinstructie</strong><br />

<strong>1995</strong> kan gezien worden als een aanvullende toelichting bij de<br />

onderhavige regeling. De <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> is door de<br />

<strong>Waarderingskamer</strong> in augustus 1994 aan de gemeenten toegezonden,<br />

opdat zij tijdig op de hoogte kunnen zijn van hetgeen van hen wordt<br />

verwacht in het kader van de Wet waardering onroerende zaken en de<br />

geëigende maatregelen kunnen nemen om de uitvoering van de<br />

waardebepaling op de voet van de Wet waardering onroerende zaken per<br />

1 januari <strong>1995</strong> ter hand te nemen.<br />

52


FORMELE REGELGEVING<br />

3. UITVOERINGSREGELING INSTRUCTIE WAARDEBEPALING WET WOZ<br />

Bij deze regeling worden drie formulieren vastgesteld. In de eerste plaats<br />

wordt ingevolge het tweede lid van artikel 2 een formulier "kwantitatieve<br />

gegevens plan van aanpak" vastgesteld. Dit betreft het formulier waarmee<br />

- min of meer op schematische wijze - het plan van aanpak met<br />

betrekking tot de waardebepaling aan de <strong>Waarderingskamer</strong> wordt<br />

gezonden. Voorts zijn twee modellen van taxatieverslagen vastgesteld,<br />

één voor woningen en één voor niet-woningen. Alle formulieren zijn in<br />

beginsel ontwikkeld door de <strong>Waarderingskamer</strong>. Overigens heeft de<br />

<strong>Waarderingskamer</strong> in haar eerder genoemde <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong><br />

nog meer modellen opgenomen. Deze kunnen uiteraard door de<br />

gemeenten als voorbeeld worden genomen in een situatie waarin zij van<br />

pas komen. Anders dan de bij deze regeling vastgestelde formulieren<br />

bevatten zij echter geen minimumeisen die aan de inhoud worden gesteld,<br />

zodat wij ervan hebben afgezien die modellen eveneens vast te stellen.<br />

Toelichting op de artikelen<br />

Artikel 2<br />

Het college van burgemeester en wethouders dient het plan van aanpak<br />

voor de waardebepaling in bij de <strong>Waarderingskamer</strong>. Het plan van aanpak<br />

moet zijn ingediend voordat wordt begonnen met de uitvoering van de<br />

waardebepaling. Het moment van indienen ligt ten minste negen<br />

maanden voor het begin van het tijdvak waarvoor de vastgestelde<br />

WOZ-waarde geldt. Zodra het plan is ingediend, kan de gemeente starten<br />

met de uitvoering van de werkzaamheden. Onderwijl beoordeelt de<br />

<strong>Waarderingskamer</strong> het plan van aanpak. Indien de <strong>Waarderingskamer</strong><br />

problemen bij de beoogde aanpak voorziet, kan zij contact opnemen met<br />

de gemeente.<br />

De essentie van het plan van aanpak wordt op min of meer schematische<br />

wijze vastgelegd in het formulier kwantitatieve gegevens plan van aanpak.<br />

Het model van het formulier wordt bij het tweede lid vastgesteld. De in dit<br />

formulier verstrekte kwantitatieve gegevens worden door de gemeente<br />

voorzien van een toelichting. Te zamen vormen het formulier en de<br />

toelichting het plan van aanpak. In de toelichting kunnen ook onderwerpen<br />

naar voren worden gebracht waaraan in het formulier geen aandacht<br />

besteed is omdat zij zich minder goed lenen voor een kwantitatieve<br />

benadering, maar die wel van belang zijn voor een goed inzicht in het plan<br />

van aanpak voor de waardebepaling in het kader van de Wet WOZ. Voor<br />

voorbeelden van dergelijke elementen volstaan wij hier met een verwijzing<br />

naar de eerder genoemde <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> van de<br />

<strong>Waarderingskamer</strong>. In ieder geval moet in de toelichting aandacht worden<br />

besteed aan de manier waarop de gemeente invulling geeft aan de<br />

voorlichting aan de belastingplichtigen.<br />

Artikel 3<br />

53


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL I<br />

In artikel 3 wordt beschreven welke marktgegevens de gemeente moet<br />

verzamelen. Deze marktinformatie speelt een belangrijke rol bij de taxatie,<br />

bij de onderbouwing van taxaties, bij het verschaffen van informatie aan<br />

belastingplichtigen en bij het behandelen van bezwaren en<br />

beroepsprocedures. De marktinformatie vormt de basis voor het gehele<br />

waarderingsproject. De te verzamelen marktgegevens bestaan uit de<br />

verkooptransacties van alle soorten onroerende zaken. Voor<br />

niet-woningen bestaat de markt vaak niet uit verkooptransacties, maar uit<br />

huurtransacties. Voor sommige categorieën (incourante) niet-woningen<br />

komen nagenoeg geen transacties voor. Daarom worden voor<br />

niet-woningen ook huurgegevens en stichtingskosten verzameld.<br />

Bij de verzameling van de marktgegevens vindt een beknopte analyse<br />

plaats. Deze analyse is geregeld in het tweede lid. Geanalyseerd moet<br />

worden of de desbetreffende transactie is aangegaan onder<br />

omstandigheden die overeenstemmen met de overdrachts- en<br />

verkrijgingsfictie die in de Wet WOZ als waarderingsvoorschrift zijn<br />

opgenomen. Ook wordt geanalyseerd of de object dat bij de transactie<br />

betrokken is overeenstemt met een onroerende zaak, waarvoor een<br />

waarde bepaald moet worden. Voorts wordt onderzocht of er "kortingen"<br />

of andere condities zijn waardoor de transactieprijs feitelijk niet<br />

overeenstemt met de waarde in het economische verkeer. Hierbij worden<br />

de marktgegevens vergeleken met die van vergelijkbare objecten.<br />

De verzameling en registratie van marktgegevens gebeurt continu. De<br />

continue registratie van marktgegevens sluit aan op de verschillende<br />

bronnen van marktinformatie. De gegevens met betrekking tot<br />

verkooptransacties komen van het Kadaster. Het verzamelen van<br />

marktgegevens met betrekking tot huurprijzen kan direct worden<br />

gekoppeld aan het - in verband met het vaststellen van de belastingplicht -<br />

bijhouden van veranderingen in de gebruikssituaties. Ook kan dan<br />

beoordeeld worden of er sprake is van een wijziging van de objectafbakening.<br />

Het verzamelen van stichtingskosten kan bij voorbeeld plaatsvinden<br />

aan de hand van het door de <strong>Waarderingskamer</strong> ontworpen<br />

inlichtingenformulier "Stichtingskosten". De informatie over uitgifteprijzen<br />

en stichtingskosten kunnen ook uit andere bronnen binnen de gemeente<br />

(afdeling grondzaken, verlening bouwvergunningen, gereedmeldingen)<br />

worden afgeleid.<br />

Indien de gegevens die betrekking hebben op objecten die binnen de<br />

gemeente zijn gelegen onvoldoende inzicht geven in (een deel van) de<br />

markt, kunnen ook marktgegevens van buiten de gemeente geanalyseerd<br />

en vastgelegd worden als marktgegevens ten behoeve van de<br />

waardebepaling.<br />

54


FORMELE REGELGEVING<br />

3. UITVOERINGSREGELING INSTRUCTIE WAARDEBEPALING WET WOZ<br />

Het derde lid schrijft voor dat de gegevens moeten worden vastgelegd. Dit<br />

betekent dat de marktgegevens beschikbaar zijn voor de uitvoering van<br />

de waardebepaling en voor de onderbouwing van vastgestelde waarden.<br />

Bij de registratie wordt ook de datum vastgelegd van de transactie<br />

(transportdatum). De marktgegevens moeten ook gekoppeld kunnen<br />

worden aan de WOZ-objecten waarvoor een waarde bepaald moet<br />

worden of een waarde bepaald is.<br />

Artikel 4<br />

Bij de regels voor de waardebepaling van onroerende zaken wordt<br />

onderscheid gemaakt tussen de bepaling van de waarde in het<br />

economische verkeer en de berekening van de gecorrigeerde<br />

vervangingswaarde. Dit onderscheid betreft de twee<br />

waarderingsvoorschriften die in artikel 17 van de Wet WOZ worden<br />

gegeven. Voor woningen en rijksmonumenten geldt altijd het<br />

waarderingsvoorschrift voor de waarde in het economische verkeer. De<br />

waarde van een monument zal worden beïnvloed door de economische<br />

gebruiksmogelijkheden daarvan, passend binnen de bestemming. Bij een<br />

kerk of cultuurhistorisch gebouw dat op de Rijksmonumentenlijst is<br />

geplaatst, zullen de exploitatiemogelijkheden naar onze verwachting<br />

bepalend zijn voor de waarde in het economische verkeer. Voor de<br />

overige objecten geldt dat de waarde wordt bepaald op de hoogste van de<br />

waarde in het economische verkeer of de gecorrigeerde<br />

vervangingswaarde. Voor objecten waarvoor geen markt bestaat, geldt de<br />

gecorrigeerde vervangingswaarde direct. In sommige situaties is het<br />

noodzakelijk dat voor een WOZ-object volgens beide<br />

waarderingsvoorschriften de waarde wordt bepaald. De hoogste van<br />

beide uitkomsten wordt dan bij beschikking vastgesteld als de waarde van<br />

de onroerende zaak.<br />

Bij het bepalen van de waarde moet rekening gehouden worden met de<br />

waarderingsficties die in de Wet WOZ zijn geformuleerd (volle en<br />

onbezwaarde eigendom en onmiddellijk en in volle omvang in gebruik te<br />

nemen).<br />

Woningen<br />

Voor het bepalen van de waarde in het economische verkeer van<br />

woningen wordt altijd een vergelijkingsmethode gebruikt. Er zijn drie<br />

categorieën vergelijkingsmethoden, die hierna worden uitgewerkt. De<br />

regels voor de waardebepaling van woningen worden ook toegepast voor<br />

direct vergelijkbare onroerende zaken (bij voorbeeld: individuele<br />

recreatie-woningen) en voor onroerende zaken die in hoofdzaak<br />

dienstbaar zijn aan woningen (bij voorbeeld: garageboxen). Voor<br />

gecombineerde woon-bedrijfspanden, waarbij de niet-woningbestemming<br />

van groter belang is, wordt de waardebepaling voor de<br />

niet-woongedeelten uitgevoerd op basis van de regels voor de bepaling<br />

55


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL I<br />

van de waarde voor niet-woningen. De waarde van deze objecten bestaat<br />

derhalve uit een combinatie van de waarde van het woongedeelte en van<br />

het niet-woongedeelte.<br />

Methode vergelijking met referentiewoning.<br />

Bij deze categorie van methoden wordt de waarde van een woning<br />

afgeleid van die van een referentiewoning. Referentiewoningen worden<br />

getaxeerd met behulp van een maximale hoeveelheid gegevens. Deze<br />

gegevens geven een gedetailleerde beschrijving van de onroerende zaak<br />

in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin. Tevens bevatten zij<br />

omgevingsfactoren. Bij de taxatie van de referentiewoningen wordt alle<br />

beschikbare marktinformatie betrokken. Voor de waardebepaling van de<br />

overige woningen vindt vergelijking plaats met een of meer van deze<br />

referentiewoningen, waarbij de nadruk wordt gelegd op de<br />

waardeverschillen tussen de te taxeren woning en de referentiewoning.<br />

De referentiewoningen hebben een duidelijk verband met de markt. De<br />

referentiewoningen zijn de schakel tussen de individuele taxatie en de<br />

beschikbare marktinformatie.<br />

Methode homogene groepen<br />

Bij de categorie methoden uitgaande van homogene groepen worden<br />

woningen die soortgelijk zijn, bij elkaar in een groep gevoegd. De<br />

woningen hebben een vergelijkbare waarde in het economische verkeer,<br />

omdat ze wat ligging, grootte en andere waarderelevante factoren betreft<br />

in hetzelfde marktsegment vallen. Kleine verschillen in objectkenmerken<br />

leiden tot waardeverschillen tussen de objecten in de groep binnen een<br />

bepaalde bandbreedte.<br />

Methode modelmatige vergelijking<br />

Een modelmatige manier van vergelijken kan op vele wijzen plaats<br />

vinden. Bij de toepassing van een vergelijkingsmethode kan (langs<br />

geautomatiseerde weg) een prognose worden gedaan voor de waarde<br />

van woningen. Het model voor de berekening van deze prognose zou er<br />

bij voorbeeld als volgt uit kunnen zien:<br />

- aan de hand van verkooptransacties rond de peildatum worden<br />

referentiekengetallen berekend voor diverse typen woningen, bij<br />

voorbeeld een prijs per kubieke meter;<br />

- voor de grondwaarde wordt een prijs gehanteerd die afhankelijk kan<br />

zijn van de grootte;<br />

- aan de hand van de m3-prijs en de grondprijs wordt een prognose van<br />

de waarde gemaakt die wordt gecorrigeerd met de overige<br />

waarderelevante factoren als ouderdom, ligging, soort woning,<br />

aanwezige faciliteiten en onderhoud.<br />

De berekende prognose wordt in het veld gecontroleerd. Een eventuele<br />

correctie wordt gemotiveerd ten behoeve van het taxatieverslag.<br />

56


FORMELE REGELGEVING<br />

3. UITVOERINGSREGELING INSTRUCTIE WAARDEBEPALING WET WOZ<br />

Niet-woningen<br />

De waarde in het economische verkeer van niet-woningen kan worden<br />

bepaald door een kapitalisatiemethode, door een vergelijkingsmethode of<br />

een discounted-cash-flowmethode. Welke methode wordt toegepast is<br />

afhankelijk van de aard van de beschikbare marktinformatie<br />

(transactieprijzen, huurprijzen, investeringen) en van het aantal<br />

vergelijkbare objecten dat getaxeerd moet worden. Deze categorieën<br />

waarderingsmethoden worden hierna uitgewerkt.<br />

Kapitalisatiemethode<br />

Voor verschillende soorten courante niet-woningen bestaat "de markt" uit<br />

verhuurtransacties. Van deze objecten kan de waarde in het economische<br />

verkeer worden bepaald met behulp van een kapitalisatiemethode. Deze<br />

categorie van methoden houdt in dat de huurwaarde van een object wordt<br />

vermenigvuldigd met een kapitalisatiefactor. In het eerste lid wordt<br />

aangegeven dat in het kader van de Wet WOZ de bruto huur wordt<br />

gekapitaliseerd. Er is gekozen voor de kapitalisatie van de bruto huur in<br />

verband met betere mogelijkheden voor onderlinge vergelijking van de<br />

taxaties voor verschillende objecten. De referentiekapitalisatiefactor wordt<br />

afgeleid uit de beschikbare marktinformatie. Daartoe wordt een<br />

huurwaarde getaxeerd van een object waarvan de verkoopprijs bekend is.<br />

De kapitalisatiefactor is dan de verkoopprijs gedeeld door de huurwaarde.<br />

Voor het bepalen van deze referentiekapitalisatiefactor kan ook bij<br />

voorbeeld een discounted-cash-flow-berekening toegepast worden. Op<br />

die methode wordt hierna ingegaan.<br />

Vergelijkingsmethode voor niet-woningen<br />

Deze categorie van methoden is van toepassing op alle niet-woningen<br />

waarvoor het belangrijkste deel van de markt bestaat uit<br />

verkooptransacties. Voor sommige soorten objecten zullen deze<br />

verkooptransacties liggen binnen de gemeente of binnen een regionaal<br />

marktgebied (woonwinkelpanden, agrarische objecten). Voor andere<br />

objecten kan dit marktgebied het gehele land omvatten<br />

(motorbrandstofverkooppunten). Er is dan sprake van een landelijk<br />

referentiestelsel.<br />

Discounted-cash-flowberekening<br />

Deze methode kan worden toegepast voor de waardebepaling van<br />

referentie-objecten voor niet-woningen of voor de waardebepaling van<br />

een enkel zeer specifiek object waarvoor onvoldoende marktgegevens in<br />

de vorm van transactieprijzen of huurprijzen bekend zijn. Bij de<br />

discounted-cash-flow-berekening worden alle toekomstige inkomsten en<br />

uitgaven met betrekking tot de onroerende zaak contant gemaakt naar de<br />

waardepeildatum. Daarom wordt deze taxatiemethode wel aangeduid als<br />

netto-contante-waardemethode.<br />

57


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL I<br />

De periode die in de berekening betrokken wordt is in beginsel twintig<br />

jaar. Indien de verwachte resterende economische levensduur van het<br />

object korter is, zal alleen die kortere resterende levensduur in de<br />

berekening worden opgenomen. Het te hanteren rentepercentage moet<br />

overeenstemmen met de algemene rentestand. Het rendement op<br />

staatsleningen is in beginsel een goede basis.<br />

Gecorrigeerde vervangingswaarde<br />

Het tweede lid van artikel 4 geeft de algemene bepalingen voor de<br />

berekening van deze gecorrigeerde vervangingswaarde. Voor objecten -<br />

andere dan woningen of monumenten - waarvan in het geheel geen<br />

marktgegevens beschikbaar zijn, komt de gecorrigeerde<br />

vervangingswaarde in aanmerking. Deze objecten hebben meestal een<br />

specifieke aard en inrichting, gericht op het gebruik door de huidige<br />

eigenaar/gebruiker. De gecorrigeerde vervangingswaarde die voor deze<br />

objecten wordt bepaald, is in feite de waarde voor de huidige eigenaar of<br />

gebruiker. Het begrip vervangingswaarde geeft aan dat wordt gekeken<br />

naar de investeringen die moeten worden gedaan om het object te<br />

vervangen door een nieuw identiek object.<br />

Bij de berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde wordt de<br />

waarde van de grond en de waarde van de opstallen afzonderlijk bepaald.<br />

De grondwaarde wordt bepaald rekening houdend met bestemming, de<br />

kavelgrootte, de ligging en de grootte van het object. Daarbij wordt<br />

gekeken naar de uitgifteprijzen die de gemeente hanteert voor grond met<br />

eenzelfde bestemming op een vergelijkbare lokatie. De<br />

vervangingswaarde van de grond wordt niet gecorrigeerd voor technische<br />

of functionele veroudering. Factoren als bereikbaarheid en<br />

beschikbaarheid van parkeervoorzieningen in de omgeving komen tot<br />

uiting in de factor voor functionele veroudering van de opstal.<br />

Voor het berekenen van de vervangingswaarde van de opstal wordt<br />

uitgegaan van de actuele bouwkosten volgens moderne bouwmethoden<br />

voor een in beginsel identiek vervangend object op het moment van de<br />

peildatum. De vervangingswaarde van de opstal heeft betrekking op alle<br />

gebouwen, onderdelen en terreinvoorzieningen die tot de te taxeren<br />

onroerende zaak behoren. Op de aldus vastgestelde waarde vindt een<br />

correctie plaats wegens technische en functionele veroudering.<br />

De correctie voor de technische veroudering vindt plaats met behulp van<br />

een afschrijvingsmethode. Aan de hand van de verwachte levensduur en<br />

restwaarde van het object kan het afschrijvingspercentage worden<br />

bepaald. Het bouwjaar en de verwachte levensduur behoeven niet voor<br />

een geheel gebouw gelijk te zijn. Er kan binnen een gebouw onderscheid<br />

gemaakt worden tussen ruwbouw, afbouw/vaste inrichting, installaties en<br />

infrastructuur. Voor deze onderdelen kan afzonderlijk de<br />

58


FORMELE REGELGEVING<br />

3. UITVOERINGSREGELING INSTRUCTIE WAARDEBEPALING WET WOZ<br />

vervangingswaarde, de restwaarde en de jaarlijkse afschrijving bepaald<br />

worden.<br />

Het bepalen van de correctiefactor voor functionele veroudering geschiedt<br />

aan de hand van aspecten die zijn terug te voeren op vier categorieën. Zo<br />

moet rekening gehouden worden met de mate waarin er door<br />

economische of maatschappelijke ontwikkelingen nog behoefte bestaat<br />

aan het desbetreffende object. Ook is de bouwwijze van belang. Dit<br />

element zal van betekenis zijn voor oudere objecten die momenteel niet<br />

meer op deze wijze worden gebouwd. Een ander aspect is of er een<br />

belemmering is in de normale activiteiten van de organisatie door een<br />

ondoelmatige inrichting van de ruimte of door een tekort of overschot aan<br />

ruimte. Tot slot kan er een correctie moeten plaatsvinden wegens<br />

excessieve gebruikskosten van het object ten gevolge van een niet<br />

volledig functioneel gebouw.<br />

Indien opstallen zodanig verouderd zijn dat deze gesloopt zouden moeten<br />

worden, kan deze waardedrukkende invloed niet tot uitdrukking komen in<br />

de grondcomponent van de gecorrigeerde vervangingswaarde. De grond<br />

zal derhalve niet in waarde dalen omdat daarop waardeloze opstallen<br />

staan. Dit zou wel kunnen bij de waarde in het economische verkeer, waar<br />

de meest biedende koper bij zijn bod rekening zal houden met de<br />

sloopkosten.<br />

Het derde en vierde lid van artikel 4 geven aanvullende bepalingen voor<br />

bijzondere categorieën niet-woningen waarvoor een gecorrigeerde<br />

vervangingswaarde wordt berekend. In het derde lid wordt ingegaan op de<br />

waardebepaling van kerkgebouwen. Ook andere gebouwen met een<br />

cultuurhistorische waarde worden op overeenkomende wijze behandeld.<br />

Voor kerkgebouwen en andere gebouwen met een cultuurhistorische<br />

betekenis kan de gecorrigeerde vervangingswaarde bepalend zijn voor de<br />

vaststelling van de waarde in het kader van de Wet WOZ, tenzij er sprake<br />

is van een rijksmonument of van een woning. Bij de behandeling van de<br />

Wet WOZ is veel aandacht geschonken aan deze objecten. Dit hangt<br />

samen met het feit dat het voor deze objecten moeilijk is om de factor<br />

voor functionele veroudering te bepalen. De functie van het object voor de<br />

maatschappij is vaak veel belangrijker dan de functie voor de eigenaar of<br />

gebruiker. In het derde lid wordt door het begrip benuttingswaarde<br />

vastgelegd dat bij de beoordeling van de functionaliteit primair gekeken<br />

wordt naar de functie van het object voor een eigenaar of een gebruiker.<br />

De esthetische of cultuurhistorische waarde van het object wordt daarmee<br />

buiten beschouwing gelaten.<br />

In het vierde lid is nog een bijzondere bepaling opgenomen voor de<br />

berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde voor niet-woningen<br />

59


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL I<br />

die bedrijfsmatig worden geëxploiteerd. Bij de berekening van de<br />

gecorrigeerde vervangingswaarde moet rekening gehouden worden met<br />

de economische situatie in de branche waartoe het bedrijf dat de<br />

onroerende zaak gebruikt, behoort. Deze economische situatie in de<br />

branche is ook bepalend voor de "maatschappelijke" behoefte aan het<br />

object en daarmee voor de factor voor functionele veroudering. Voor deze<br />

gecorrigeerde vervangingswaarde wordt het begrip bedrijfswaarde<br />

gehanteerd. Deze bedrijfswaarde is wel afhankelijk van de economische<br />

situatie in een branche, maar niet direct van de economische situatie in<br />

een individueel bedrijf. Slechte bedrijfsvoering heeft geen invloed op de<br />

waarde in het kader van de Wet WOZ.<br />

Artikel 5<br />

Een referentiestelsel bestaat uit fysieke referentie-objecten en<br />

referentiekengetallen. Elke waarderingsmethode en de verschillende<br />

categorieën objecten stellen hun eigen eisen aan het referentiestelsel. In<br />

dit artikel wordt bepaald dat binnen de gemeente een referentiestelsel<br />

beschikbaar is.<br />

Bij het selecteren van fysieke referentie-objecten kunnen twee soorten<br />

onderscheiden worden: objecten waarvan in de betreffende periode een<br />

transactie bekend is en objecten waarvan door een uitvoerige taxatie een<br />

waarde in het economische verkeer is bepaald, afgeleid uit<br />

marktgegevens van andere objecten. De tweede soort referentie-objecten<br />

is vooral van belang bij grootschalige woningbouwprojecten met<br />

huurwoningen. Een referentie-object dient representatief te zijn voor de<br />

groep objecten waarvoor het als referentie bij de waardebepaling wordt<br />

gebruikt. Bij een groep woningen kan gedacht worden aan woningen op<br />

een bepaalde lokatie (in een bepaalde buurt), van een bepaalde soort en<br />

van een bepaalde grootte van de woning. Bij een groep niet-woningen kan<br />

bij voorbeeld gedacht worden aan kantooreenheden in<br />

bedrijfsverzamelgebouwen op een bepaalde kantorenlokatie. Dit betekent<br />

dat het referentie-object niet door verbouwingen of renovaties, door een<br />

afwijkende onderhoudstoestand of door ligging al te zeer mag afwijken<br />

van de overige objecten in de desbetreffende groep.<br />

Het afleiden van een waarde voor referentie-objecten uit verkoopprijzen is<br />

voor niet-woningen vaak veel complexer dan voor woningen, omdat bij de<br />

totstandkoming van de verkoopprijs meer soorten argumenten van belang<br />

zijn. Het afleiden van referentiegegevens uit de marktinformatie vergt voor<br />

niet-woningen een bijzondere analyse van de transactie. Deze analyse<br />

dient ook als onderbouwing van de taxatie van het referentie-object. De<br />

inhoud van deze onderbouwing verschilt afhankelijk van de soort<br />

objecten, de situatie binnen de branche en specifieke wettelijke<br />

maatregelen.<br />

60


FORMELE REGELGEVING<br />

3. UITVOERINGSREGELING INSTRUCTIE WAARDEBEPALING WET WOZ<br />

Referentiekengetallen zijn van belang om de verschillende kenmerken van<br />

een object op een systematische en uniforme wijze tot uitdrukking te<br />

brengen in de waardebepaling. Het gebruik van referentiekengetallen kan<br />

van belang zijn voor het bepalen van de waardeverschillen tussen een<br />

individuele woning en de gebruikte referentiewoning(en). De onderlinge<br />

waardeverhoudingen tussen woningen in een "homogene groep" kunnen<br />

worden geobjectiveerd door gebruik te maken van referentiekengetallen.<br />

Bij een taxatiemethode, gebaseerd op een modelmatige berekening,<br />

spelen de referentiekengetallen de hoofdrol bij de bepaling van de<br />

waarde.<br />

Ook de referentiegegevens ten behoeve van niet-woningen hebben veelal<br />

de vorm van referentiekengetallen. De taxatiemethoden die gebruikt<br />

worden voor niet-woningen gaan meestal uit van een opbouw van de<br />

taxatie uit verschillende elementen, zoals huurwaarde en<br />

kapitalisatiefactor of de verschillende factoren bij de berekening van de<br />

gecorrigeerde vervangingswaarde. De referentiegegevens voor de<br />

huurwaarde worden vaak uitgedrukt in een kengetal als de gemiddelde<br />

huurprijs per vierkante meter voor een bepaalde categorie objecten op<br />

een bepaalde lokatie. Ook referenties voor herbouwkosten komen vaak in<br />

kengetallen per kubieke meter tot uitdrukking.<br />

Referentiegegevens ten behoeve van de kapitalisatiemethode en de<br />

referentie-kapitalisatiefactoren worden afgeleid uit de beschikbare<br />

marktinformatie. Voor een object waarvoor een verkoop-transactie met<br />

een eigenaar-gebruiker als koper bekend is, wordt uitgaande van de<br />

referentie-huurgegevens een huurwaarde getaxeerd. De verkoopprijs<br />

gedeeld door de getaxeerde huurwaarde resulteert in een<br />

kapitalisatiefactor.<br />

De discounted-cash-flow-methode wordt primair toegepast voor de<br />

waardebepaling van individuele objecten, zoals afzonderlijke<br />

referentie-objecten of enkele specifieke objecten. Vanwege de aard van<br />

de objecten is er weinig of geen referentiemateriaal.<br />

De referentiegegevens voor de gecorrigeerde vervangingswaarde hebben<br />

betrekking op de vervangingswaarde van de grond, de<br />

vervangingswaarde van de opstallen, de correctie voor technische<br />

veroudering en de correctie voor functionele veroudering.<br />

Artikel 6<br />

Bij artikel 6 worden twee modellen taxatieverslagen vastgesteld: één voor<br />

woningen en één voor andere objecten. De modellen zijn voorbeelden; de<br />

gemeenten behoeven de lay-out van het formulier niet over te nemen. De<br />

manier waarop de gegevens worden gepresenteerd aan de<br />

belanghebbende kan bij voorbeeld afhankelijk zijn van het<br />

informatiesysteem waarin de gegevens zijn opgeslagen en dat het verslag<br />

61


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL I<br />

(langs geautomatiseerde weg) produceert. De in het model opgenomen<br />

gegevens moeten in elk geval worden opgenomen in het taxatieverslag<br />

van de gemeente.<br />

De gegevens worden op eerste verzoek verstrekt aan degenen te wiens<br />

aanzien een waardebeschikking is genomen.<br />

Indien naar de mening van de taxateur de waarde afwijkt van de<br />

referentiegegevens of de marktgegevens dan wordt de reden van de<br />

afwijking gegeven.<br />

Bij woningen wordt voor zover mogelijk ter onderbouwing van de taxatie<br />

informatie gegeven over één of meer vergelijkbare woningen. Dit kunnen<br />

zijn verkoopprijzen van deze vergelijkbare woningen, met de daarbij<br />

behorende transportdatum, of vastgestelde waarden voor deze<br />

vergelijkbare woningen.<br />

Bij grotere niet-woningen worden de objectgegevens en de vastgestelde<br />

waarde uitgesplitst naar afzonderlijke delen die binnen het complex<br />

onderscheiden kunnen worden. Indien de vastgestelde waarde is<br />

gebaseerd op een kapitalisatie van de huurwaarde, dan worden<br />

huurwaarde en kapitalisatiefactor afzonderlijk vermeld op het<br />

taxatieverslag. Ook indien een gecorrigeerde-vervangingswaardeberekening<br />

is uitgevoerd, worden de bepaalde herbouwkosten,<br />

de correctiefactoren en de grondkosten afzonderlijk vermeld.<br />

Artikel 7<br />

De gemeente moet ingevolge het eerste, onderscheidenlijk tweede lid van<br />

artikel 7 de kwaliteit van het referentiestelsel en de kwaliteit van de<br />

taxaties analyseren. Het doel van de kwaliteitsanalyse van het<br />

referentiestelsel is het verkrijgen van inzicht in de mate waarin de taxaties<br />

van de referentie-objecten zich op hetzelfde niveau bevinden als de<br />

werkelijk tot stand gekomen transactieprijzen. Van de analyse wordt een<br />

rapportage gemaakt voor de <strong>Waarderingskamer</strong> (derde lid).<br />

De analyse van het referentiestelsel moet niet alleen een beeld geven van<br />

de kwaliteit van het referentiestelsel, maar ook van de aansluiting op de<br />

daaraan ten grondslag liggende marktgegevens. Aan de hand hiervan<br />

kan, voordat de massale waardering plaatsvindt, een inschatting gemaakt<br />

worden of de taxaties voldoende zullen aansluiten op de markt. Uit de<br />

weergave van het referentiemateriaal volgt al veel informatie over het<br />

taxatieniveau en de manier waarop onderlinge verschillen tussen objecten<br />

leiden tot onderlinge waardeverhoudingen.<br />

De gemeentelijke kwaliteitscontrole van het referentiestelstel van<br />

woningen vereist een vergelijking van het gemiddelde transactieniveau en<br />

62


FORMELE REGELGEVING<br />

3. UITVOERINGSREGELING INSTRUCTIE WAARDEBEPALING WET WOZ<br />

het gemiddelde getaxeerde referentieniveau inclusief de bandbreedte,<br />

uitgesplitst per categorie woningen. De rapportage aan de<br />

<strong>Waarderingskamer</strong> bevat een overzicht van de onderlinge<br />

waardeverhoudingen in de onderscheiden soorten woningen in relatie tot<br />

de gehanteerde objectkenmerken en een overzicht van de voor de<br />

waardebepaling van de referentiewoningen gebruikte transacties met<br />

vermelding van de data waarop het transport heeft plaatsgevonden.<br />

Tevens wordt een overzicht gegeven van het aantal referentiewoningen<br />

per categorie en het aantal woningen per categorie.<br />

De kwaliteitscontrole van het referentiestelsel voor niet-woningen<br />

waarvoor de waarde in het economische verkeer geldt, bevat een<br />

overzicht van de vergelijking van de huurprijzen in het referentiestelsel<br />

met gerealiseerde markthuurprijzen volgens de beschikbare<br />

marktinformatie en een overzicht van de vergelijking van beschikbare<br />

transactieprijzen met de uitkomsten van de berekening op basis van<br />

referentiehuurprijzen en referentiekapitalisatiefactoren. De overzichten<br />

gaan vergezeld van een verschillenanalyse.<br />

Het referentiestelsel ten behoeve van de gecorrigeerde<br />

vervangingswaarde heeft met name betrekking op de wijze waarop het<br />

beschikbare materiaal wordt gebruikt en tot uitdrukking komt in het<br />

referentiestelsel. Het referentie- materiaal moet zodanig onderbouwd zijn<br />

dat inzicht ontstaat in de verschillen tussen de diverse categorieën<br />

objecten. Dit houdt onder meer in dat een onderbouwing en een toetsing<br />

aanwezig is voor het opgestelde referentie- stelsel. Dit is bij voorbeeld<br />

mogelijk door op gedetailleerde wijze via een normbouwkostenmethode<br />

de globale herbouwkosten te controleren. Ook een vergelijking van een<br />

gecorrigeerde vervangingswaarde-berekening met een transactieprijs van<br />

een verkocht object geeft belangrijke informatie over de kwaliteit van het<br />

referentiemateriaal. Getoetst moet worden of de gehanteerde factoren<br />

voor economische of functionele veroudering overeenkomen met<br />

vergelijkbare gemeenten. Een situatie waarbij in bijna alle gevallen een<br />

hoge correctie voor functionele veroudering wordt toegepast, wijst<br />

bijvoorbeeld op een bestand met voor het merendeel oudere objecten.<br />

Ingevolge het tweede lid van artikel 7 moeten de gemeenten na afronding<br />

van de waardebepaling de kwaliteit van de taxaties analyseren. Ook van<br />

deze analyse wordt een rapportage gemaakt en op de voet van het derde<br />

lid toegezonden aan de <strong>Waarderingskamer</strong>. De rapportage moet een<br />

beeld geven van de kwaliteit van de taxaties en de aansluiting op het<br />

daaraan ten grondslag liggende referentiestelsel. Aan de hand hiervan<br />

kan een oordeel gevormd worden over de kwaliteit van de taxaties. De<br />

resultaten worden evenals de kwaliteitsanalyse van het referentiestelsel in<br />

de vorm van een rapportage met kengetallen aan de <strong>Waarderingskamer</strong><br />

gemeld. De gemeentelijke kwaliteitscontrole van de taxaties van objecten<br />

63


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL I<br />

bestaat uit het per categorie object (onderscheid naar soort object, ligging,<br />

grootte enz.) weergeven van de bandbreedte van de taxaties en voorts<br />

het afzetten daarvan tegen de daarbij behorende bandbreedte van<br />

transactieprijzen. Per in de rapportage onderscheiden categorie moet de<br />

bandbreedte van de oude en de nieuwe taxaties worden weergegeven en<br />

aan de hand hiervan stijgings- en dalingspercentages worden berekend.<br />

Per categorie worden de gemiddelde getaxeerde waarde en de totale<br />

bandbreedte vergeleken met de referentiegegevens van de bijbehorende<br />

referentie-objecten. De berekende gegevens worden ingedeeld in klassen<br />

van 5% en als zodanig gepresenteerd.<br />

In de kwaliteitsanalyse van de taxaties moet aandacht worden<br />

geschonken aan de vraag of de referentiegegevens daadwerkelijk<br />

bepalend zijn geweest voor de taxaties en of het referentiestelsel<br />

representatief is. Bij de kwaliteitsanalyses wordt verder bekeken of de<br />

uiteindelijke taxaties overeenstemmen met de referentiewaarden.<br />

De <strong>Waarderingskamer</strong> heeft in de <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> door middel<br />

van voorbeelden aangegeven op welke wijze de rapportage aan de<br />

<strong>Waarderingskamer</strong> kan plaatsvinden. In het plan van aanpak geeft de<br />

gemeente zelf aan wanneer de genoemde rapportages bij de<br />

<strong>Waarderingskamer</strong> worden ingediend. De rapportage over de<br />

kwaliteitsanalyse, bedoeld in het tweede lid, moet in ieder geval ingediend<br />

zijn vóór de verzending van de beschikkingen. De rapportage aan de<br />

<strong>Waarderingskamer</strong> over de verrichte kwaliteitsanalyse valt onder de<br />

gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de taak van de<br />

<strong>Waarderingskamer</strong>. Artikel 4 van de wet bepaalt dat deze gegevens tijdig<br />

door de colleges van burgemeester en wethouders verschaft worden.<br />

Artikel 8; artikel 9<br />

Artikel 8 bevat de datum van inwerkingtreding. Artikel 9 de citeertitel van<br />

de regeling.<br />

De Staatssecretaris van Financiën,<br />

W.A. Vermeend<br />

64


FORMELE REGELGEVING<br />

4. UITVOERINGSREGELING VAKBEKWAAMHEIDSEISEN WET WOZ<br />

4. UITVOERINGSREGELING VAKBEKWAAMHEIDSEISEN<br />

WET WAARDERING ONROERENDE ZAKEN<br />

4.1 Tekst van de regeling van 3 februari <strong>1995</strong> 1<br />

De Staatssecretaris van Financiën,<br />

Gelet op artikel 2, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit onderbouwing en<br />

uitvoering waardebepaling Wet waardering onroerende zaken;<br />

Besluit:<br />

Artikel 1<br />

1. Deze regeling geeft uitvoering aan artikel 2, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit<br />

onderbouwing en uitvoering waardebepaling Wet<br />

waardering onroerende zaken.<br />

2. In deze regeling wordt verstaan onder:<br />

a. de wet: de Wet waardering onroerende zaken;<br />

b. het besluit: het Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering<br />

waardebepaling Wet waardering onroerende zaken.<br />

Artikel 2<br />

De vakbekwaamheidseisen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het<br />

besluit omvatten ten aanzien van taxateurs van woningen kennis en<br />

vaardigheden op de in de onderdelen a, b en c omschreven terreinen.<br />

a. Algemene taxatietechnische kennis:<br />

- grondige kennis van de rechten die op een woning kunnen rusten;<br />

- grondige kennis van de kadastrale registratie van onroerende zaken<br />

en de wijze waarop de kadastrale identificaties worden toegekend<br />

door het Kadaster;<br />

- grondige kennis van de omstandigheden die van belang zijn bij de<br />

totstandkoming van een transactie en de transactieprijs;<br />

- grondige kennis van de beschikbare methoden voor de<br />

waardebepaling van woningen;<br />

- grondige kennis van de noodzakelijke inhoud van een taxatierapport<br />

voor een woning;<br />

- kennis van de economische factoren die van belang zijn voor de<br />

woningmarkt;<br />

- kennis van de kenmerken die van belang zijn voor de beoordeling<br />

van de verschillen tussen twee woningen die mogelijk leiden tot een<br />

verschil in marktwaarde;<br />

1<br />

De regeling is gepubliceerd in de Staatscourant van 13 februari <strong>1995</strong>, nummer 31<br />

65


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL I<br />

- kennis van de kenmerken die de bouwkundige kwaliteit van een<br />

woning beïnvloeden en van de instrumenten om deze kenmerken te<br />

beoordelen;<br />

- grondige kennis van de invloed van de bouwkundige kwaliteit op de<br />

waarde van een woning.<br />

b. Praktijkvaardigheden taxeren onroerende zaken:<br />

- het kunnen bepalen van de waarde van een woning;<br />

- het kunnen beoordelen of de prijs bedongen bij een transactie een<br />

redelijke indicatie geeft van de marktwaarde van een woning;<br />

- het kunnen beoordelen welke objectgegevens relevant zijn voor de<br />

bepaling en de onderbouwing van de waarde van een woning;<br />

- het kunnen bepalen van een verschil in marktwaarde tussen twee<br />

woningen;<br />

- het kunnen opstellen van een volledige onderbouwing van een<br />

taxatie van een woning;<br />

- het kunnen beoordelen van de bouwkundige kwaliteit van een<br />

woning en het kunnen aangeven welke invloed die heeft op de<br />

waarde.<br />

c. Specifieke kennis en vaardigheden Wet waardering onroerende zaken:<br />

- grondige kennis van de regels van de wet en de daarop berustende<br />

regelingen met betrekking tot de afbakening van een onroerende<br />

zaak alsmede van de jurisprudentie ter zake;<br />

- grondige kennis van de regels van de wet en de daarop berustende<br />

regelingen met betrekking tot de waardebepaling en de<br />

onderbouwing van de waarde alsmede van de jurisprudentie ter<br />

zake;<br />

- kennis van de procedures voor de behandeling van<br />

bezwaarschriften en beroepschriften in het kader van de wet;<br />

- het kunnen interpreteren van jurisprudentie en het kunnen<br />

toepassen van deze jurisprudentie bij de waardebepaling van<br />

woningen in concrete situaties;<br />

- het volgens de regels van de wet en de daarop berustende<br />

regelingen kunnen afbakenen van een onroerende zaak in het kader<br />

van de wet;<br />

- het kunnen toepassen van de jurisprudentie met betrekking tot het<br />

afbakenen van een onroerende zaak in het kader van de wet;<br />

- het kunnen identificeren van een onroerende zaak in het kader van<br />

de wet aan de hand van de kadastrale aanduiding en de kadastrale<br />

oppervlakten;<br />

- het kunnen toepassen van een referentiestelsel in een<br />

waarderingsproject;<br />

- het kunnen organiseren van de eigen taxaties in een massaal<br />

waarderingsproject;<br />

- het kunnen beoordelen welke objectgegevens gebruikt moeten<br />

worden bij de bepaling en de onderbouwing van de vastgestelde<br />

waarde bij de uitvoering van een massaal waarderingsproject,<br />

66


FORMELE REGELGEVING<br />

4. UITVOERINGSREGELING VAKBEKWAAMHEIDSEISEN WET WOZ<br />

waarbij mogelijk gebruik gemaakt wordt van geautomatiseerde<br />

taxatie-ondersteuning;<br />

- het kunnen beschrijven van de kwaliteit van taxaties in de vorm van<br />

kwaliteitskengetallen en het hierover kunnen rapporteren aan de<br />

gemeente en aan de <strong>Waarderingskamer</strong>;<br />

- het ervoor kunnen zorgdragen dat alle elementen van het<br />

taxatieproces en alle categorieën woningen op enige wijze<br />

onderworpen zijn aan een kwaliteitscontrole;<br />

- het mede op basis van referentiemateriaal kunnen onderbouwen van<br />

de waardebepaling ten behoeve van een belanghebbende en<br />

eventueel ten behoeve van de rechter in belastingzaken.<br />

Artikel 3<br />

De vakbekwaamheidseisen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het<br />

besluit omvatten ten aanzien van taxateurs van andere onroerende zaken<br />

dan woningen kennis en vaardigheden op de in de onderdelen a, b en c<br />

omschreven terreinen.<br />

a. Algemene taxatietechnische kennis:<br />

- grondige kennis van de rechten die op een onroerende zaak kunnen<br />

rusten;<br />

- grondige kennis van de kadastrale registratie van onroerende zaken<br />

en de wijze waarop de kadastrale identificaties worden toegekend<br />

door het Kadaster;<br />

- grondige kennis van de omstandigheden die van belang zijn bij de<br />

totstandkoming van een transactie en de transactieprijs;<br />

- grondige kennis van de markt voor commercieel gebruikte<br />

onroerende zaken, zoals winkels, kantoren en bedrijfsruimten;<br />

- grondige kennis van de beschikbare methoden voor de<br />

waardebepaling van niet-woningen, met name de<br />

kapitalisatiemethode,<br />

vergelijkingsmethode,<br />

discounted-cash-flow-berekening en de gecorrigeerde-vervangingswaardeberekening;<br />

- grondige kennis van de noodzakelijke inhoud van een taxatierapport<br />

voor een niet-woning;<br />

- kennis van de economische factoren die van belang zijn voor de<br />

waarde van niet-woningen;<br />

- kennis van de kenmerken die de bouwkundige kwaliteit van een<br />

niet-woning beïnvloeden en van de instrumenten om deze<br />

kenmerken te beoordelen;<br />

- grondige kennis van de invloed van de bouwkundige kwaliteit op de<br />

waarde van een niet-woning.<br />

b. Praktijkvaardigheden taxeren onroerende zaken:<br />

- Het kunnen bepalen van de waarde in het economische verkeer van<br />

een niet-woning;<br />

67


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL I<br />

- het kunnen beoordelen of de prijs bedongen bij een<br />

verkooptransactie of een verhuurtransactie een redelijke indicatie<br />

geeft van de marktwaarde van de niet-woning;<br />

- het kunnen beoordelen welke objectgegevens relevant zijn voor de<br />

bepaling en de onderbouwing van de waarde van de niet-woning;<br />

- het aan de hand van marktgegevens met betrekking tot verkoop-,<br />

verhuur- en investeringsbeslissingen kunnen bepalen van een<br />

verschil in marktwaarde tussen twee vergelijkbare objecten;<br />

- het kunnen opstellen van een volledige onderbouwing van een<br />

taxatie van een niet-woning;<br />

- het kunnen beoordelen van de bouwkundige kwaliteit van een object<br />

en het kunnen aangeven welke invloed dit heeft op de waarde.<br />

c. Specifieke kennis en vaardigheden Wet waardering onroerende zaken:<br />

- grondige kennis van de regels van de wet en de daarop berustende<br />

regelingen met betrekking tot de afbakening van een onroerende<br />

zaak alsmede van de jurisprudentie ter zake;<br />

- grondige kennis van de regels van de wet en de daarop berustende<br />

regelingen met betrekking tot de waardebepaling en de<br />

onderbouwing van de waarde alsmede van de jurisprudentie ter<br />

zake;<br />

- kennis van de procedures voor de behandeling van<br />

bezwaarschriften en beroepschriften in het kader van de wet;<br />

- het kunnen interpreteren van jurisprudentie en het kunnen vertalen van<br />

deze jurisprudentie naar de waardebepaling van niet-woningen in<br />

concrete situaties;<br />

- het volgens de regels van de wet en de daarop berustende<br />

regelingen kunnen afbakenen van een onroerende zaak in het kader<br />

van de wet;<br />

- het kunnen toepassen van de jurisprudentie met betrekking tot het<br />

afbakenen van een onroerende zaak in het kader van de wet;<br />

- het kunnen identificeren van een onroerende zaak in het kader van<br />

de wet aan de hand van de kadastrale aanduiding en de kadastrale<br />

oppervlakten;<br />

- het kunnen bepalen van de vier elementen van een<br />

gecorrigeerde-vervangingswaardeberekening overeenkomstig de<br />

regelingen op basis van de wet;<br />

- het kunnen vergelijken van de gecorrigeerde vervangingswaarde<br />

met marktgegevens en het kunnen beoordelen welk<br />

waarderingsvoorschrift bepalend is voor de vast te stellen waarde in<br />

het kader van de wet;<br />

- het kunnen toepassen van bijzondere waarderingsvoorschriften;<br />

- het kunnen toepassen van een referentiestelsel in een<br />

waarderingsproject;<br />

- het kunnen beschrijven van de kwaliteit van taxaties in de vorm van<br />

kwaliteitskengetallen en het hierover kunnen rapporteren aan de<br />

gemeente en aan de <strong>Waarderingskamer</strong>;<br />

68


FORMELE REGELGEVING<br />

4. UITVOERINGSREGELING VAKBEKWAAMHEIDSEISEN WET WOZ<br />

- het ervoor kunnen zorgdragen dat alle elementen van het<br />

taxatieproces en alle categorieën niet-woningen op enige wijze<br />

onderworpen zijn aan een kwaliteitscontrole;<br />

- het mede op basis van referentiemateriaal kunnen onderbouwen van<br />

de waardebepaling ten behoeve van een belanghebbende en<br />

eventueel ten behoeve van de rechter in belastingzaken.<br />

Artikel 4<br />

Degenen die de waardebepaling ingevolge de wet uitvoeren, moeten<br />

uiterlijk 1 januari 1999 voldoen aan de in de artikel 2 en 3 genoemde<br />

vakbekwaamheidseisen.<br />

Artikel 5<br />

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de<br />

dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt<br />

terug tot en met 1 januari <strong>1995</strong>.<br />

Artikel 6<br />

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling<br />

vakbekwaamheidseisen Wet waardering onroerende zaken.<br />

De Staatssecretaris van Financiën,<br />

W.A. Vermeend<br />

69


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL I<br />

4.2 Toelichting<br />

Artikel 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken (Stb.<br />

1994, 874), hierna Wet WOZ, bepaalt dat bij of krachtens algemene<br />

maatregel van bestuur regels worden gesteld voor de onderbouwing en<br />

de uitvoering van de waardebepaling. In het Uitvoeringsbesluit<br />

onderbouwing en uitvoering waardebepaling Wet waardering onroerende<br />

zaken (Stb. 1994, 954) is in artikel 2, tweede lid, neergelegd dat de<br />

vakbekwaamheidseisen die worden gesteld aan degenen die de<br />

waardebepaling uitvoeren, bij ministeriële regeling worden vastgesteld. De<br />

onderhavige ministeriële regeling strekt daartoe. De vakbekwaamheidseisen<br />

zijn geformuleerd door de <strong>Waarderingskamer</strong>; de<br />

regeling is voorts opgesteld in overleg met het Ministerie van<br />

Economische Zaken.<br />

De regeling bevat in de artikelen 2 en 3 bepalingen omtrent de eisen<br />

waaraan de taxateurs die de waardebepaling in het kader van de Wet<br />

WOZ uitvoeren, wat kennis en inhoudelijke vaardigheden betreft, dienen<br />

te voldoen.<br />

De vakbekwaamheidseisen voor taxateurs in het kader van de Wet WOZ<br />

vertonen sterke overeenkomst met de vakbekwaamheidseisen die aan<br />

andere taxateurs van onroerende zaken worden gesteld. Dit ligt voor de<br />

hand omdat ook de aard van de werkzaamheden voor een belangrijk deel<br />

overeenkomen. Bij de taxatiewerkzaamheden in het kader van de Wet<br />

WOZ kunnen, evenals bij de taxaties voor de<br />

onroerende-zaakbelastingen, makelaars en beëdigd taxateurs worden<br />

betrokken. Deze inzet van plaatselijke makelaars in een waarderingsproject<br />

van een gemeente kan van groot belang zijn voor de aansluiting op<br />

de lokale markt.<br />

Uit de in de regeling opgenomen vakbekwaamheidseisen komt duidelijk<br />

naar voren dat de taxateur Wet WOZ marktkennis moet hebben om<br />

transacties te kunnen beoordelen en te kunnen verwerken in de<br />

waardebepaling van individuele objecten. Deze vaardigheden zijn volledig<br />

vergelijkbaar met de vakbekwaamheidseisen die gesteld worden aan een<br />

makelaar of een beëdigd taxateur.<br />

Naast de taxatievaardigheden van makelaars en taxateurs dient de<br />

WOZ-taxateur te beschikken over vaardigheden die meer specifiek<br />

samenhangen met de uitvoering van de Wet WOZ. De taxateur zal kennis<br />

moeten hebben met betrekking tot de specifieke onderwerpen van de Wet<br />

WOZ, zoals "referentiesystemen en kwaliteitsbewaking",<br />

"objectafbakening" en "juridische procedures en onderbouwing taxaties".<br />

In de artikelen 2 en 3 zijn de vereiste vaardigheden van de taxateurs<br />

daarom in drie onderdelen uitgesplitst. De onderdelen a en b betreffen de<br />

70


FORMELE REGELGEVING<br />

4. UITVOERINGSREGELING VAKBEKWAAMHEIDSEISEN WET WOZ<br />

algemene taxatietechnische kennis en praktijkvaardigheden; deze zijn<br />

gebruikelijk voor alle categorieën taxateurs. Onderdeel c is specifiek voor<br />

de WOZ-taxateur.<br />

In de regeling is bij de beschrijving van de vaardigheden onderscheid<br />

gemaakt tussen de taxateur woningen (artikel 2) en de taxateur<br />

niet-woningen (artikel 3). Bij de taxateur woningen ligt het accent meer op<br />

de massaliteit van het waardebepalingsproject en daarom op het gebruik<br />

van referentiesystemen en geautomatiseerde hulpmiddelen. Voor de<br />

taxateur niet-woningen ligt het accent sterker op de verschillende<br />

taxatiemethoden in verband met de grotere diversiteit van de te taxeren<br />

objecten.<br />

De gemeenten dienen in het door hen op grond van artikel 3 van het<br />

Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering waardebepaling in te<br />

dienen plan van aanpak aan te geven hoeveel van de bij de<br />

waardebepaling in te zetten taxateurs aan de eisen voldoen. De<br />

beoordeling of de taxateurs aan de eisen voldoen, berust bij de<br />

gemeenten. Zij zijn immers in eerste instantie verantwoordelijk voor een<br />

goede uitvoering van de Wet WOZ.<br />

Omdat de algemene, theoretische en praktische taxatie-eisen (onderdelen<br />

a en b van de artikelen 2 en 3) in belangrijke mate overeenstemmen met<br />

die welke gelden voor beëdigde taxateurs en makelaars, kunnen<br />

gemeenten ervan uitgaan dat degene die beëdigd is als makelaar of<br />

taxateur aan de eisen geformuleerd in deze onderdelen voldoet. De<br />

gemeente kan er tevens van uitgaan dat degene die beëdigd is als<br />

rentmeester, degene die in het bezit is van het diploma voor de<br />

makelaardij in onroerende goederen afgegeven door de Stichting Vakexamen<br />

Makelaardij in onroerende goederen SVM, en degene die in het<br />

bezit is van het diploma HEAO met de specialisatie makelaardij voldoet<br />

aan het theoretische deel van de algemene taxatie-eisen (onderdeel a van<br />

de artikelen 2 en 3). Ten slotte kan de gemeente ervan uitgaan dat<br />

degene die een afzonderlijke verklaring heeft van een Kamer van<br />

Koophandel dat de proeve van bekwaamheid omschreven in het Besluit<br />

vakbekwaamheid makelaars in onroerende goederen (Stb. 1972, 428)<br />

met goed gevolg is afgelegd, voldoet aan het praktische deel van de<br />

algemene taxatie-eisen (onderdeel b van de artikelen 2 en 3).<br />

Van het voldoen aan de in artikel 2, onderdeel c, dan wel artikel 3,<br />

onderdeel c, meer specifiek op de Wet WOZ gerichte eisen dient op<br />

andere wijze te blijken, daar er thans nog geen opleiding of toets is die is<br />

toegespitst op de aldaar gewenste kennis en vaardigheden. Naar<br />

verwachting zullen diverse opleidingsinstituten de benodigde lesstof gaan<br />

aanbieden. De <strong>Waarderingskamer</strong> zal ervoor zorgen dat er een vorm van<br />

toetsing voor deze opleidingen komt. De taxateur die deze toetsing met<br />

goed gevolg heeft afgelegd, wordt geacht te voldoen aan de eisen<br />

71


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL I<br />

specifiek voor de Wet WOZ zoals geformuleerd in de onderdelen c van de<br />

artikelen 2 en 3.<br />

Artikel 4 van deze regeling voorziet in een overgangsregeling om<br />

taxateurs de gelegenheid te bieden hun vaardigheden met de gestelde<br />

eisen in overeenstemming te brengen. Deze overgangsregeling loopt tot 1<br />

januari 1999. Dit betekent dat met ingang van 1 januari 1999 taxateurs die<br />

onder verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en<br />

wethouders belast zijn met de waardebepaling van onroerende zaken,<br />

aan de in de artikelen 2 en 3 gestelde eisen met betrekking tot de<br />

inhoudelijke vaardigheden moeten voldoen.<br />

De Staatssecretaris van Financiën,<br />

W.A. Vermeend<br />

72


FORMELE REGELGEVING<br />

5. UITVOERINGSREGELING UITGEZONDERDE OBJECTEN WET WOZ<br />

5. UITVOERINGSREGELING UITGEZONDERDE OBJECTEN<br />

WET WAARDERING ONROERENDE ZAKEN<br />

5.1 Tekst van de regeling van 23 december 1994 1<br />

De Staatssecretaris van Financiën,<br />

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van<br />

Binnenlandse Zaken A.G.M. van de Vondervoort;<br />

Gelet op artikel 18, derde lid, van de Wet waardering onroerende zaken;<br />

Besluit:<br />

Artikel 1<br />

Deze regeling geeft uitvoering aan artikel 18, derde lid, van de Wet<br />

waardering onroerende zaken.<br />

Artikel 2<br />

Bij de bepaling van de waarde worden buiten aanmerking gelaten:<br />

a. ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde<br />

cultuurgrond;<br />

b. één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet<br />

van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed met uitzondering<br />

van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;<br />

c. natuurterreinen waaronder mede worden verstaan duinen,<br />

heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die beheerd<br />

worden door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke<br />

zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon<br />

ten doel stellen;<br />

d. openbare land- en vaarwegen en banen voor openbaar vervoer per rail,<br />

een en ander met inbegrip van kunstwerken;<br />

e. tot de onroerende zaak behorende, daaraan al dan niet aard- of<br />

nagelvast verbonden werktuigen welke verwijderd kunnen worden met<br />

behoud van hun waarde als zodanig en niet op zichzelf als gebouwde<br />

eigendommen zijn aan te merken.<br />

Artikel 3<br />

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari <strong>1995</strong>.<br />

1<br />

De regeling is gepubliceerd in de Staatscourant van 30 december 1994, nummer 252<br />

73


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL I<br />

Artikel 4<br />

De regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling uitgezonderde<br />

objecten Wet Waardering onroerende zaken.<br />

De Staatssecretaris van Financiën,<br />

W.A. Vermeend<br />

74


FORMELE REGELGEVING<br />

5. UITVOERINGSREGELING UITGEZONDERDE OBJECTEN WET WOZ<br />

5.2 Toelichting<br />

Op grond van de Wet Waardering onroerende zaken (Stb. 1994, 874)<br />

waarderen gemeenten in beginsel alle onroerende zaken ten behoeve van<br />

de heffing van verschillende belastingen. De door de gemeenten<br />

vastgestelde waarden worden verstrekt aan de afnemers, te weten het<br />

Rijk, de waterschappen en de gemeenten zelf. Er zijn echter onroerende<br />

zaken waarvan de waarde voor geen van de afnemers van belang is<br />

omdat die objecten niet in de heffing van belasting wordt betrokken.<br />

Materieel gaat het daarbij om de in de desbetreffende heffingswetten<br />

opgenomen vrijstellingen.<br />

Artikel 18, derde lid, van de Wet waardering onroerende zaken geeft de<br />

bevoegdheid bij ministeriële regeling regels te stellen om die onroerende<br />

zaken of onderdelen daarvan bij de waardebepaling buiten aanmerking te<br />

laten. De onderhavige regeling strekt daartoe.<br />

In artikel 2 zijn de onroerende zaken opgesomd waarvan de waarde niet<br />

bepaald hoeft te worden. Artikel 220d van de Gemeentewet (Stb. 1994,<br />

762), het artikel waarin de onroerende zaken staan genoemd waarvan de<br />

waarde buiten de heffingsmaatstaf blijft voor de<br />

onroerende-zaakbelastingen, is als uitgangspunt genomen.<br />

Getoetst is of die zaken ook voor de waterschappen of het Rijk zonder<br />

belang voor de belastingheffing zijn. Voor de in artikel 2 genoemde zaken<br />

is dat het geval.<br />

De Staatssecretaris van Financiën<br />

W.A. Vermeend<br />

75


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

76


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

DEEL II<br />

TOELICHTING DOOR DE WAARDERINGSKAMER<br />

Plan van aanpak<br />

Marktinformatie<br />

Uitvoering waardebepaling<br />

Onderbouwing taxatie<br />

Rapportage kwaliteitsanalyses<br />

Vakbekwaamheidseisen taxateurs<br />

77


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

78


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

1. PLAN VAN AANPAK<br />

1. PLAN VAN AANPAK<br />

Het plan van aanpak vormt een belangrijk element in het toezicht door de<br />

<strong>Waarderingskamer</strong> op de uitvoering van de waardebepaling. Voordat een<br />

gemeente begint met de uitvoering van de waardebepaling, brengt zij de<br />

<strong>Waarderingskamer</strong> op de hoogte van de gekozen aanpak. Dit geschiedt op een<br />

min of meer gestandaardiseerde wijze in de vorm van een plan van aanpak.<br />

De verplichting tot het indienen van een plan van aanpak is opgenomen in artikel<br />

2 en in bijlage 1 bij de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet<br />

waardering onroerende zaken. In deze regeling zijn richtlijnen opgenomen voor<br />

het tijdstip waarop het plan van aanpak wordt ingediend en voor de minimale<br />

inhoud van een plan van aanpak.<br />

In dit onderdeel van de <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong> wordt hoofdzakelijk een<br />

nadere toelichting gegeven op het formulier zoals dit in de bijlage bij de<br />

uitvoeringsregeling is opgenomen. Hierbij wordt aangegeven welke aspecten de<br />

gemeente eventueel afzonderlijk in een toelichting bij het plan van aanpak<br />

behandelt.<br />

1.1 Moment indienen plan van aanpak<br />

De <strong>Waarderingskamer</strong> spreekt tijdig met elke gemeente af op welk<br />

moment de gemeente het plan van aanpak indient bij de <strong>Waarderingskamer</strong>.<br />

Het moment waarop een gemeente een plan van aanpak indient, is<br />

afhankelijk van de totale looptijd van het waarderingsproject. Het plan van<br />

aanpak wordt echter uiterlijk negen maanden voor het begin van het<br />

tijdvak waarvoor de waarde wordt vastgesteld, ingediend. Bij latere<br />

indiening en een latere start van het waarderingsproject wordt de<br />

beschikbare tijd voor het uitvoeren van het project te kort. Het plan van<br />

aanpak kan ook al bijvoorbeeld een jaar voor de waardepeildatum (dus<br />

drie jaar voor het begin van het tijdvak) worden ingediend als het<br />

waarderingsproject dan wordt gestart.<br />

De gemeenten kunnen direct na het indienen van het plan van aanpak<br />

beginnen met de uitvoering van het waarderingsproject.<br />

Bij gemeenten die de uitvoering van het waarderingsproject uitbesteden<br />

zal het moment van indienen van het plan van aanpak doorgaans direct<br />

gekoppeld zijn aan de opdrachtverstrekking aan een taxatiebureau. De<br />

offerte van het bedrijf waaraan de opdracht wordt verstrekt, kan in deze<br />

gevallen als plan van aanpak worden ingediend, mits de inhoud voldoet<br />

aan de gestelde richtlijnen.<br />

Voor gemeenten die de waardering zelf uitvoeren als een min of meer<br />

continue activiteit, is het bepalen van een logisch moment waarop het<br />

plan van aanpak wordt ingediend, minder duidelijk. Ook met deze<br />

79


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

gemeenten zal de <strong>Waarderingskamer</strong> afspreken op welk moment het plan<br />

van aanpak wordt ingediend. Hierbij kan bijvoorbeeld gestreefd worden<br />

naar het indienen van het plan van aanpak voor de waardepeildatum.<br />

1.2 Formulier en toelichting plan van aanpak<br />

Het formulier kwantitatieve gegevens plan van aanpak dient door de<br />

gemeente volledig ingevuld te worden. Bij dit formulier geeft de gemeente<br />

een toelichting. Deze toelichting bij het plan van aanpak is meer dan<br />

alleen een toelichting op het ingevulde formulier. In de toelichting komen<br />

ook elementen naar voren waaraan in het formulier geen aandacht<br />

besteed is. Alle elementen die van belang zijn voor een goed inzicht in de<br />

aanpak van een waarderingsproject dienen volgens de<br />

Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende<br />

zaken in de toelichting aan de orde te worden gesteld. Hieronder worden<br />

mogelijke onderwerpen voor behandeling in de toelichting aangegeven.<br />

Daarbij worden tevens enkele rubrieken van het formulier voor het plan<br />

van aanpak nog verduidelijkt.<br />

1. Algemene onderwerpen plan van aanpak<br />

Op het formulier wordt vermeld op welke datum het plan van aanpak<br />

door de gemeente is vastgesteld en door wie (de gemeenteraad, het<br />

college van burgemeester en wethouders, de aangewezen<br />

ambtenaar). Ook wordt op het formulier aangegeven wie namens de<br />

gemeente als contactpersoon zal optreden voor de<br />

<strong>Waarderingskamer</strong> met betrekking tot dit waarderingsproject. Van<br />

deze persoon wordt het volledige (werk)adres gegeven.<br />

2. Omvang en complexiteit van waarderingsproject<br />

Bij de aanduiding van de omvang van het waarderingsproject worden<br />

in het formulier vier categorieën onderscheiden. Deze categorieindeling<br />

vormt een minimum indeling. Een gemeente kan bijvoorbeeld<br />

op basis van een gebruikscodering uit de eigen registratie bij de<br />

uitwerking van het plan van aanpak een meer gedetailleerde telling<br />

vermelden, zolang uit deze telling de indeling in de vier<br />

hoofdcategorieën maar herleid kan worden.<br />

In de toelichting bij het plan van aanpak geeft de gemeente aan wat<br />

verstaan wordt onder de verschillende categorieën. Dit betekent<br />

bijvoorbeeld een definitie van de begrippen woningen repetitiebouw,<br />

woningen overig/individueel, courante niet-woningen en incourante<br />

objecten.<br />

Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen courante en<br />

incourante niet-woningen. In het verleden werd het begrip incourant<br />

wel gebruikt bij de toepassing van het waarderingsvoorschrift voor de<br />

gecorrigeerde vervangingswaarde. Nu de gecorrigeerde<br />

80


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

1. PLAN VAN AANPAK<br />

vervangingswaarde het waarderingsvoorschrift vormt voor alle nietwoningen<br />

(met uitzondering van rijksmonumenten) waarbij de<br />

gecorrigeerde vervangingswaarde hoger is dan de waarde in het<br />

economische verkeer, kan het begrip incourant niet meer op deze<br />

wijze worden gebruikt.<br />

Bij het weergeven van aantallen in het plan van aanpak, moet bij de<br />

begrippen courant en incourant gekeken worden naar de beschikbaarheid<br />

van marktinformatie. Onder courante niet-woningen vallen in<br />

ieder geval kantoren, winkels en agrarische objecten. Onder<br />

incourante objecten vallen in ieder geval bijzondere objecten als<br />

ziekenhuizen en procesinstallaties. De indeling van andere soorten<br />

niet-woningen in één van beide groepen gebeurt door de gemeente.<br />

In de toelichting bij het plan van aanpak kan dit nader worden<br />

aangegeven.<br />

Indien binnen een gemeente specifieke objecten of categorieën<br />

objecten in bijzondere mate bepalend zijn voor de complexiteit van het<br />

waarderingsproject, wordt deze categorie en de omvang van de<br />

categorie aangegeven. Een luchthaven, een belangrijk industrieel<br />

complex binnen een relatief kleine gemeente, een grootschalig<br />

recreatie-object en dergelijke worden dan in de toelichting bij het plan<br />

van aanpak genoemd. Als een bijzondere categorie objecten wordt<br />

bijvoorbeeld in de toelichting bij een plan van aanpak aandacht<br />

besteed aan agrarische objecten, relatief omvangrijke bouwactiviteiten,<br />

en dergelijke.<br />

De aantallen en de waarden die in de vragen en de antwoorden<br />

worden genoemd, hebben betrekking op de gegevens die gebruikt<br />

worden voor het belastingjaar waarin het plan van aanpak wordt ingediend.<br />

Dit betekent dat de waardegegevens betrekking hebben op de<br />

voorgaande waardering.<br />

Naast de gegevens in het formulier wordt in de toelichting, indien<br />

relevant, aandacht besteed aan specifieke plaatsgebonden situaties<br />

die naar het oordeel van de gemeente van invloed zijn op de omvang<br />

dan wel complexiteit van het waarderingsproject. Hierbij wordt<br />

bijvoorbeeld het aantal objecten waarbij een erfpachtsrecht van<br />

toepassing is, aangeduid. Ook worden specifieke problemen in het<br />

kader van bodemverontreiniging, bodemsanering of ingrijpende<br />

wijzigingen van bestemmingsplannen vermeld.<br />

3. Betrokkenen bij uitvoering<br />

In het formulier wordt gevraagd naar de totale omvang van het<br />

waarderingsproject in de vorm van het aantal taxatiedagen of taxatiemaanden.<br />

Bij uitbesteding van de taxatiewerkzaamheden zal<br />

meestal opgave in taxatiedagen plaatsvinden. Bij werkzaamheden<br />

81


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

door taxateurs in dienst van de gemeente zelf ligt wellicht het<br />

vermelden van (full-time) maanden meer voor de hand. Onder deze<br />

inzet worden alle activiteiten gerekend die van belang zijn voor de<br />

waardebepaling. De inzet omvat daarmee de projectleiding, de<br />

eigenlijke taxaties, de (technische) werkvoorbereiding en de<br />

gegevensverwerking. Activiteiten voor de waardebepaling in het kader<br />

van mutaties en andere tussentijdse taxaties worden hierbij niet<br />

meegenomen.<br />

In de toelichting bij het plan van aanpak wordt een toelichting gegeven<br />

op de verhouding tussen de inzet (totaal aantal dagen/maanden) van<br />

taxateurs in het project en de complexiteit van het waarderingsproject.<br />

Bij de vraag naar de vakbekwaamheidseisen wordt het verband<br />

gelegd met de vakbekwaamheidseisen voor taxateurs zoals die zijn<br />

geformuleerd in de Uitvoeringsregeling vakbekwaamheidseisen<br />

Wet waardering onroerende zaken. In het formulier wordt volstaan<br />

met het aangeven van het aantal taxateurs dat voldoet aan deze<br />

vakbekwaamheidseisen. De gemeente kan eventueel ook in de<br />

toelichting aangeven welke taxateurs betrokken zijn en welke kennis<br />

en ervaring deze taxateurs hebben. Als toelichting op het aantal<br />

taxateurs dat voldoet aan de vakbekwaamheidseisen kan bijvoorbeeld<br />

worden ingegaan op de taakverdeling tussen eventuele werkvoorbereiders<br />

en taxateurs.<br />

4. Beschikbare objectgegevens<br />

In de vraagstelling wordt aangesloten bij de definitie van gegevens in<br />

het Stuf-WOZ en de eisen waaraan het taxatieverslag in ieder geval<br />

moet voldoen die zijn vastgelegd in de Uitvoeringsregeling instructie<br />

waardebepaling Wet waardering onroerende zaken. Bij de<br />

beantwoording kan alleen met "ja" volstaan worden, indien voor alle<br />

objecten binnen de categorie alle genoemde gegevens beschikbaar<br />

zijn.<br />

Indien bij één van de vragen in het formulier "nee" wordt aangegeven,<br />

wordt in de toelichting bij het plan van aanpak aangegeven welke<br />

gegevens ontbreken en voor welke objecten dit geldt. Tevens wordt<br />

aangegeven op welke wijze de ontbrekende gegevens gedurende het<br />

waarderingsproject worden verzameld en verwerkt.<br />

In de toelichting bij het plan van aanpak kan de gemeente eventueel<br />

nader aangeven over welke gegevens de gemeente beschikt en in<br />

welke vorm. De beschikbare gegevens zullen in veel gemeenten ook<br />

gegevens omvatten die niet in het Stuf-WOZ of het taxatieverslag als<br />

minimaal noodzakelijke gegevensset zijn vastgelegd.<br />

82


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

1. PLAN VAN AANPAK<br />

5. Beschikbare marktgegevens<br />

In het formulier wordt alleen een globale indicatie gegeven van het<br />

aantal marktgegevens dat beschikbaar is. Voor het inschatten van de<br />

woningmarkt binnen de gemeente wordt gevraagd het aantal<br />

woningen binnen de gemeente onder te verdelen in "eigen-woningen"<br />

en huurwoningen. Verder wordt een globale indicatie gevraagd van<br />

het aantal transacties per jaar voor de in het formulier genoemde<br />

categorieën. Er wordt bij de beoordeling van het plan van aanpak van<br />

uitgegaan dat deze transactiegegevens beschikbaar en bruikbaar zijn<br />

voor de waardebepaling uitgaande van de verplichtingen omtrent de<br />

marktinformatie in de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling<br />

Wet waardering onroerende zaken.<br />

Uit de kwantitatieve gegevens in het formulier blijkt een verhouding<br />

tussen het aantal marktgegevens en het aantal te taxeren courante<br />

objecten. Indien sprake is van een bijzondere verdeling van de<br />

transacties over de te taxeren objecten, waardoor voor sommige<br />

(courante) objecten geen of (te) weinig marktinformatie bestaat, wordt<br />

dit in de toelichting aangegeven. Als bijvoorbeeld binnen één buurt<br />

marktinformatie ontbreekt, heeft dit invloed op de aanpak van het<br />

waarderingsproject en dit moet in het plan van aanpak tot uitdrukking<br />

komen. Op overeenkomstige wijze moet in de toelichting bij het plan<br />

van aanpak in voorkomende gevallen worden aangegeven dat een<br />

belangrijk deel van de marktinformatie niet overeenstemt met de<br />

waarderingsvoorschriften (onbezwaard en vrij opleverbaar).<br />

Er moet in het plan van aanpak worden verklaard dat er sprake is van<br />

continue verzameling, verwerking en registratie van marktgegevens,<br />

zoals bedoeld in de uitvoeringsregeling. Er is sprake van continue<br />

verwerking, wanneer de marktgegevens wekelijks, maandelijks of<br />

uiterlijk eenmaal per kwartaal worden verwerkt. De (continue)<br />

verwerking van marktgegevens behoeft niet plaats te vinden door de<br />

gemeente, maar kan ook gebeuren door een taxatiebureau.<br />

Voor courante niet-woningen bestaat de marktinformatie vaak uit<br />

huurprijzen. Daarom wordt inzicht gevraagd in het globale aantal<br />

huurprijzen waarover in het kader van dit waarderingsproject beschikt<br />

kan worden voor de waardebepaling van courante niet-woningen.<br />

Overeenkomstig de randvoorwaarden voor de marktinformatie hangt<br />

dit aantal af van het aantal gebruikersmutaties bij de courante nietwoningen.<br />

Omdat de huurprijzen informatie moeten geven over de<br />

markt rondom de peildatum, wordt gevraagd naar het aantal bekende<br />

huurprijzen. Het gaat hierbij om huurprijzen die recent tot stand zijn<br />

gekomen.<br />

83


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

Indien sprake is van bijzondere categorieën objecten binnen de<br />

gemeente, wordt aangegeven op welke wijze voor deze objecten,<br />

bijvoorbeeld door middel van een branche-onderzoek, een regionale<br />

marktanalyse of het gebruik van landelijke marktgegevens,<br />

marktinformatie wordt verzameld.<br />

6. Referentiemateriaal<br />

Voor de vier in het formulier genoemde categorieën objecten wordt<br />

summier aangegeven welk referentiemateriaal wordt gebruikt en op<br />

welke wijze de individuele taxatie aansluit op dit referentiemateriaal.<br />

De omschrijving kan de vorm hebben van een aantal trefwoorden.<br />

Hierbij kan bijvoorbeeld sprake zijn van fysieke referentiewoningen,<br />

waarvan een recente verkoopprijs is gecontroleerd. Individuele<br />

woningen die getaxeerd worden, verwijzen naar één of meerdere van<br />

deze fysieke referentiewoningen. Ook kan bijvoorbeeld bij nietwoningen<br />

sprake zijn van bepaalde waarde-kengetallen bij<br />

objectkenmerken (bijvoorbeeld grondprijzen) of kan sprake zijn van<br />

bandbreedten (huurwaarden per vierkante meter).<br />

De beknopte weergave van het referentiemateriaal kan ook worden<br />

gegeven door een beschrijving van het systeem voor<br />

geautomatiseerde prognosticering van de waarde dat eventueel wordt<br />

gebruikt. In deze beschrijving wordt in ieder geval aangegeven hoe<br />

een geprognosticeerde waarde kan worden onderbouwd met<br />

beschikbare gegevens over de lokale markt.<br />

In het formulier wordt in enkele woorden aangegeven welk<br />

referentiemateriaal wordt opgesteld en gebruikt voor de<br />

waardebepaling. In de toelichting wordt door de gemeente<br />

aangegeven op welke wijze de gehanteerde taxatiemethodiek<br />

garandeert dat de individuele taxaties aansluiten op dit referentiemateriaal.<br />

7. Toegepaste taxatiemethodieken<br />

Het opnemen van de volledige taxatie-instructies in het plan van<br />

aanpak is weinig zinvol, omdat in de praktijk slechts een beperkt<br />

aantal verschillende taxatie-instructies gehanteerd zal worden. Dit<br />

betreft de taxatie-instructies van bijvoorbeeld de grote<br />

gespecialiseerde taxatie-adviesbureaus, van grote gemeenten of van<br />

branche-organisaties op het terrein van taxatie van onroerende zaken.<br />

Door het aangeven van de titel van het document (of de documenten)<br />

waarin de taxatie-instructies aan de taxateurs zijn vastgelegd, de<br />

instantie die dit document heeft vastgesteld en het jaar waarin dat<br />

gebeurd is, kan de <strong>Waarderingskamer</strong> altijd een exemplaar van deze<br />

taxatie-instructies opvragen, indien zij niet reeds hierover beschikt.<br />

84


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

1. PLAN VAN AANPAK<br />

Een gemeente kan natuurlijk ook zelf de taxatie-instructies vastgelegd<br />

hebben in een rapport. Indien geen afzonderlijke schriftelijke<br />

instructies worden gegeven aan de taxateur, dan wordt in de<br />

toelichting omschreven welke werkwijze wordt gehanteerd en welke<br />

opdrachten aan de taxateurs worden gegeven.<br />

8. Planning werkzaamheden<br />

Met name de momenten waarop de verslagen over de kwaliteit van de<br />

referentietaxaties en van alle taxaties gereed zijn, zijn van groot<br />

belang voor de planning van het toezicht door de <strong>Waarderingskamer</strong>.<br />

Als moment wordt aangegeven de datum waarop deze verslagen naar<br />

verwachting beschikbaar zijn voor de <strong>Waarderingskamer</strong>.<br />

De <strong>Waarderingskamer</strong> zal de planning van haar activiteiten in het<br />

kader van het toezicht afstemmen op de door de gemeente genoemde<br />

momenten. Indien de genoemde verslagen niet op tijd beschikbaar<br />

zijn, kan de <strong>Waarderingskamer</strong> contact opnemen met de betreffende<br />

gemeente.<br />

Indien sprake is van een planning waarbij voor bepaalde deelgebieden<br />

binnen de gemeente of voor bepaalde categorieën objecten duidelijk<br />

verschillende momenten relevant zijn, wordt dit in de toelichting<br />

aangegeven.<br />

9. Interne controle<br />

Hier wordt aangegeven wie of welke instantie verantwoordelijk is voor<br />

de interne controle van de kwaliteit van de waardebepaling en de<br />

rapportage hierover aan het gemeentebestuur. Dit kan een persoon,<br />

afdeling of werkgroep binnen de gemeente zijn, maar dit kan ook een<br />

derde zijn (bijvoorbeeld een waterschap of een particulier bureau). De<br />

uitvoering van deze interne controle zal vaak gekoppeld zijn aan de<br />

verslagen over de kwaliteitsanalyses van de referentiegegevens en de<br />

kwaliteitsanalyses van de taxaties.<br />

Indien sprake is van een duidelijk systeem van kwaliteitsbewaking<br />

binnen de uitvoering van het project, wordt dit systeem in de<br />

toelichting omschreven. Het toezicht door de <strong>Waarderingskamer</strong> kan<br />

dan op dit systeem worden afgestemd. Een dergelijk systeem kan een<br />

interne kwaliteitscontrole zijn binnen de gemeente, terwijl de<br />

waardebepaling zelf wordt uitbesteed. Er kan ook sprake zijn van<br />

uitbesteding van de kwaliteitscontrole aan een andere partij dan<br />

degene die de waardebepaling uitvoert.<br />

10. Voorlichting aan belastingplichtigen<br />

85


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

De manier waarop de gemeente invulling geeft aan de voorlichting<br />

aan de belastingplichtigen verdient aandacht in het plan van aanpak.<br />

Dit is uitdrukkelijk aangegeven in de toelichting bij de<br />

Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering<br />

onroerende zaken. In de kwaliteitskenmerken die de <strong>Waarderingskamer</strong><br />

onderscheidt, is de zorgvuldigheid en de openbaarheid van de<br />

gegevens als kenmerk naar voren gebracht. Daarom is het belangrijk<br />

dat de gemeente hieraan invulling geeft door een goed voorlichtingsbeleid.<br />

Omdat de manier waarop de voorlichting wordt gegeven<br />

sterk kan verschillen, is het niet mogelijk om dit onderwerp in de<br />

gestandaardiseerde gegevens van het plan van aanpak (het formulier)<br />

tot uitdrukking te brengen. De instrumenten die de gemeente voor de<br />

voorlichting hanteert, zijn in sterke mate afhankelijk van de lokale<br />

situatie, het voorlichtingsbeleid en de voorlichtingsinstrumenten (lokale<br />

krant, huis-aan-huis-bladen, speciale belastingkrant, etcetera) van de<br />

gemeente in het algemeen.<br />

Naast de hierboven genoemde onderwerpen kunnen op initiatief van de<br />

gemeente andere onderwerpen in het plan van aanpak worden<br />

behandeld. Gemeenten die het waarderingsproject (voor een belangrijk<br />

deel) uitbesteden, kunnen bijvoorbeeld alle aspecten omtrent de<br />

uitbesteding (projectverantwoordelijkheid, prijsafspraken) in het plan van<br />

aanpak (laten) verwerken. Hierdoor kan de gemeente op basis van één<br />

document zowel beslissingen nemen over de uitbesteding als over het<br />

plan van aanpak dat aan de <strong>Waarderingskamer</strong> wordt gezonden.<br />

1.3 Gebruik plan van aanpak<br />

Bij het vaststellen van de inhoud van het plan van aanpak moet aandacht<br />

besteed worden aan de twee functies die het plan van aanpak heeft:<br />

- het plan van aanpak moet nuttig zijn voor de gemeente voor<br />

bijvoorbeeld besluitvorming met betrekking tot het waarderingsproject<br />

(bijvoorbeeld opdrachtverlening aan een taxatie-adviesbureau) of voor<br />

de coördinatie van de uitvoering (bijvoorbeeld voortgangscontrole);<br />

- het plan van aanpak moet de <strong>Waarderingskamer</strong> de benodigde<br />

informatie geven om te beoordelen of de gekozen aanpak geëigend is<br />

voor het betreffende waarderingsproject (bijvoorbeeld voldoende<br />

objectkenmerken bekend) en voor de planning van de volgende elementen<br />

in de procedure van het toezicht (bijvoorbeeld contactpersoon<br />

en planning).<br />

Gezien het eerste element ligt het bij gemeenten die (een belangrijk deel<br />

van) de uitvoering van de waardebepaling uitbesteden, voor de hand dat<br />

een offerte direct in de vorm van een plan van aanpak wordt uitgewerkt.<br />

Het plan van aanpak vormt het eerste element binnen de procedure voor<br />

het toezicht op de uitvoering van de waardering. De andere elementen<br />

86


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

1. PLAN VAN AANPAK<br />

binnen de procedure voor het toezicht betreffen de kwaliteitsanalyses<br />

door de gemeenten (artikel 7 Uitvoeringsregeling instructie<br />

waardebepaling Wet waardering onroerende zaken en hoofdstuk 5 van<br />

deel II van deze <strong>Waarderingsinstructie</strong> <strong>1995</strong>) en de controles ter plaatse.<br />

De controles ter plaatse worden in opdracht van de <strong>Waarderingskamer</strong><br />

uitgevoerd door de taxateurs van de eenheden Registratie en Successie<br />

van de Belastingdienst en leiden tot een rapport van bevindingen dat naar<br />

de <strong>Waarderingskamer</strong> gaat. De <strong>Waarderingskamer</strong> draagt er zorg voor<br />

dat de betreffende gemeente een kopie krijgt van het rapport van<br />

bevindingen.<br />

De <strong>Waarderingskamer</strong> gaat uit van repressief toezicht. Dit betekent dat<br />

het plan van aanpak niet wordt goedgekeurd of afgekeurd door de<br />

<strong>Waarderingskamer</strong>. De gemeenten krijgen geen directe inhoudelijke<br />

terugmelding van de <strong>Waarderingskamer</strong>. Zij kunnen direct na de verzending<br />

van het plan van aanpak aanvangen met de uitvoering van de<br />

waardebepaling. De <strong>Waarderingskamer</strong> gebruikt het door de gemeente<br />

ingediende plan van aanpak voor de planning van de vervolgstappen in<br />

het kader van het toezicht. Indien na bestudering van het plan van aanpak<br />

door de <strong>Waarderingskamer</strong> problemen bij de beoogde aanpak worden<br />

voorzien, kan de <strong>Waarderingskamer</strong> direct na het indienen van een plan<br />

van aanpak nadere vragen formuleren of een taxateur van de eenheden<br />

Registratie en Successie verzoeken contact op te nemen met een<br />

gemeente. Dit contact kan leiden tot het opvragen van meer informatie<br />

over de beoogde aanpak, waardoor de bij de <strong>Waarderingskamer</strong><br />

bestaande vrees kan worden weggenomen, of tot een bijstelling van de<br />

aanpak door de gemeente.<br />

87


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

2. MARKTINFORMATIE<br />

2.1 Randvoorwaarden beschikbare marktinformatie<br />

De verplichting tot het continu verzamelen, analyseren en registreren van<br />

marktgegevens is opgenomen in artikel 3 van de Uitvoeringsregeling<br />

instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken. Deze<br />

continue verwerking van marktgegevens moet waarborgen dat bij het<br />

waarderingsproject wordt aangesloten op het marktniveau. Deze<br />

marktinformatie speelt een belangrijke rol bij de taxatie, bij de<br />

onderbouwing van taxaties, bij het verschaffen van informatie aan<br />

belanghebbenden en bij het behandelen van bezwaarschriften en<br />

beroepsprocedures. De marktinformatie vormt daarmee de basis voor het<br />

waarderingsproject.<br />

De in de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering<br />

onroerende zaken opgenomen verplichting moet leiden tot de volgende<br />

geregistreerde en voor de waardebepaling beschikbare marktinformatie:<br />

1. De transactiegegevens (objectaanduiding (alle betrokken kadastrale<br />

nummers), datum transport en transactieprijs) van het Kadaster. Waar<br />

mogelijk worden ontbrekende gegevens op andere wijze achterhaald.<br />

De transactiegegevens worden gekoppeld aan de betrokken WOZobjecten<br />

(WOZ-objectnummer).<br />

2. Huurprijsgegevens (objectaanduiding, transactiedatum, huurprijs en<br />

condities) met betrekking tot de wijzigingen van huurder-gebruikers van<br />

niet-woningen. Indien de huurprijsgegevens niet beschikbaar zijn, wordt<br />

de reden daarvan aangegeven.<br />

3. De stichtingskosten (objectaanduiding, datum oplevering en opbouw<br />

stichtingskosten, met aanduiding inclusief of exclusief BTW) van nietwoningen.<br />

4. De uitgifteprijzen (objectaanduiding, bestemming, oppervlakte, datum<br />

gronduitgifte en uitgifteprijs met aanduiding inclusief of exclusief BTW)<br />

van kavels die door de gemeente zijn uitgegeven.<br />

5. Bij elk marktgegeven een korte aanduiding in welke mate de<br />

omstandigheden bij de transactie voldoen aan de wettelijke<br />

waarderingsvoorschriften met betrekking tot de overdracht en<br />

verkrijging van een onroerende zaak (bijvoorbeeld verkoop op veiling,<br />

erfpacht) en de gegevens waarop dit oordeel is gebaseerd (zoals<br />

verwijzing naar het stuknummer van de akte bij het Kadaster).<br />

6. Bij elk marktgegeven de aanduiding of het gegeven overeenstemt met<br />

vergelijkbare transacties of dat er sprake is van een bijzondere<br />

afwijking van het marktniveau.<br />

7. Bij elk marktgegeven de aanduiding van het WOZ-object of de WOZobjecten<br />

die bij de transactie betrokken zijn (WOZ-objectnummers).<br />

Hierbij wordt aangegeven of de afbakening van de objecten, die<br />

88


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

2. MARKTINFORMATIE<br />

betrokken zijn bij de transacties, exact overeenkomt met de<br />

objectafbakening van het WOZ-object.<br />

De eerste vier elementen zijn direct genoemd in het eerste lid van artikel 3<br />

van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering<br />

onroerende zaken, terwijl de elementen 5 tot en met 7 de uitwerking zijn<br />

van de verplichte analyse volgens het tweede lid.<br />

De beschikbare marktinformatie moet een permanent inzicht geven in de<br />

ontwikkelingen op de markt en niet alleen in de marktsituatie rond de<br />

waardepeildatum. Volgens de uitvoeringsregeling worden de<br />

marktgegevens "voortdurend" verzameld, verwerkt en geregistreerd. Met<br />

ingang van 1 januari <strong>1995</strong> betekent dit een continu (dagelijks, wekelijks,<br />

maandelijks doch tenminste eenmaal per kwartaal) verwerken van de<br />

nieuwe marktgegevens. Dit betekent dat de marktgegevens niet pas<br />

verzameld worden bij aanvang of in de loop van het waarderingsproject.<br />

De continue verzameling en verwerking van marktgegevens start voor alle<br />

gemeenten per 1 januari <strong>1995</strong>, ook voor gemeenten die geen<br />

waardering uitvoeren naar deze waardepeildatum. De continue registratie<br />

van marktgegevens sluit goed aan op de verschillende bronnen van<br />

marktinformatie, zoals de periodieke gegevens van het Kadaster en de<br />

regelmatige mutaties van gebruikers.<br />

2.2 Bronnen voor marktinformatie<br />

De gegevens met betrekking tot verkooptransacties komen beschikbaar<br />

door de massale output van het Kadaster. Door de massale output van<br />

het Kadaster bijvoorbeeld maandelijks te verwerken, wordt invulling<br />

gegeven aan een belangrijk deel van de continue marktanalyse.<br />

Zoals in het tweede lid van artikel 3 is aangegeven, gaat het niet alleen<br />

om het verzamelen en vastleggen van de gegevens, maar moet er ook<br />

een eerste beknopte analyse van de gegevens plaatsvinden. Deze<br />

analyse van de transactiegegevens moet duidelijk maken of de transactie<br />

in voldoende mate voldoet aan de veronderstelling dat alle rechten met<br />

betrekking tot de onroerende zaak in de transactie zijn betrokken (onder<br />

meer aanduiding van onverhuurde staat, geen erfpacht, geen familietransactie<br />

of veiling), overeenstemt met vergelijkbare transacties op de<br />

markt en betrekking heeft op een object dat overeenkomt met de<br />

objectafbakening van een WOZ-object. Bij de analyse kan ook naar voren<br />

komen dat de gegevens die het Kadaster verstrekt niet juist of volledig zijn<br />

(bijvoorbeeld ontbrekende transactieprijs). De juiste en volledige<br />

gegevens worden indien mogelijk achterhaald en vastgelegd.<br />

Naast verkooptransacties zijn voor niet-woningen ook huurgegevens van<br />

belang. Met betrekking tot iedere wijziging van een huurder-gebruiker van<br />

een bedrijfspand (courante niet-woning) kan in beginsel marktinformatie<br />

89


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

over huurprijzen worden verkregen. Daarom wordt bij iedere<br />

gebruikersmutatie geprobeerd de informatie over de huur te verkrijgen.<br />

Gezien het relatief beperkte aantal gebruikersmutaties van niet-woningen<br />

vormt dit element van het verzamelen van marktgegevens geen zware<br />

belasting. Deze verhuurtransacties moeten toch continu gevolgd worden<br />

in verband met het vaststellen van de belastingplicht. Ook moet hierbij<br />

beoordeeld worden of er sprake is van een wijziging van de<br />

objectafbakening, hetgeen meer dan eens voorkomt. Het verzamelen van<br />

marktgegevens (huurprijzen) kan direct worden gekoppeld aan deze<br />

activiteiten door bijvoorbeeld maandelijks inlichtingenformulieren te<br />

verzenden naar huurders of verhuurders die betrokken zijn bij nieuwe<br />

huurcontracten van niet-woningen. Het aantal maandelijks te verzenden<br />

inlichtingenformulieren binnen een gemeente in verband met nieuwe<br />

huurcontracten voor niet-woningen zal dan gering zijn.<br />

Voor elke gebruikersmutatie wordt in de marktinformatie opgenomen<br />

welke huurprijs (huurprijs per vierkante meter) is overeengekomen en uit<br />

welke bron men de overeengekomen huurprijs heeft achterhaald (of heeft<br />

geprobeerd te achterhalen). Indien het niet mogelijk is gebleken om de<br />

genoemde marktgegevens bij de huurder of de verhuurder te achterhalen<br />

en ook langs andere kanalen de informatie niet beschikbaar is, wordt wel<br />

de mutatie bij de marktgegevens vastgelegd alsmede de beschrijving van<br />

de wijze waarop gepoogd is de huurgegevens te verkrijgen. Het inwinnen<br />

van deze informatie bij verhuurder of huurder kan gecombineerd worden<br />

met het controleren of ook sprake is van veranderingen in de objectafbakening.<br />

Hiervoor kan het inlichtingenformulier "(Ver)huurgegevens" (zie<br />

hoofdstuk 8) een belangrijke rol spelen. Door dit formulier in te laten<br />

vullen krijgt de gemeente informatie over de objectafbakening, over de<br />

gebruiker en over de condities waaronder het object in gebruik is<br />

afgestaan.<br />

Ook de verzamelde gegevens over huren van niet-woningen moeten<br />

overeenkomstig de transactieprijzen aan een eerste beknopte analyse<br />

onderworpen worden. Bij de huurprijzen heeft deze analyse betrekking op<br />

de vergelijking met de afbakening van de WOZ-objecten, de vergelijking<br />

met de waarderingsvoorschriften en de vergelijking met andere<br />

beschikbare marktinformatie.<br />

Voor de berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde is<br />

marktinformatie in de vorm van herbouwkosten en bouwkostenmethodieken,<br />

in de vorm van grondprijzen en in de vorm van gebruiksduur,<br />

afschrijvingspercentages en afschrijvingsmethoden noodzakelijk. Deze<br />

marktinformatie heeft tevens betrekking op bedrijfseconomische gegevens<br />

en ontwikkelingen van bepaalde sectoren en/of branches die direct of<br />

indirect, op lange of korte termijn, van invloed zijn op de functionaliteit van<br />

het object (inclusief de mogelijke "economische veroudering" of de<br />

gebruikswaarde). In de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet<br />

waardering onroerende zaken komt dit tot uiting in de registratie van<br />

90


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

2. MARKTINFORMATIE<br />

stichtingskosten en de uitgifteprijzen van grond. Andere informatie zal<br />

specifiek verzameld moeten worden bij het opstellen van de<br />

referentiegegevens of bij de individuele taxatie van (complexe) objecten.<br />

De signalering van deze "marktinformatie" (uitgifteprijzen en stichtingskosten)<br />

kan worden afgeleid uit bronnen binnen de gemeente (afdeling<br />

grondzaken, verlening bouwvergunningen, gereedmeldingen). Het<br />

verzamelen van de stichtingskosten kan plaatsvinden door het door de<br />

belanghebbende laten invullen van het inlichtingenformulier "Stichtingskosten"<br />

(zie hoofdstuk 8).<br />

2.3 Analyse van marktinformatie<br />

De volgens artikel 3, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling instructie<br />

waardebepaling Wet waardering onroerende zaken verplichte analyse is<br />

in de hierboven genoemde punten 5 tot en met 7 nader aangegeven.<br />

Deze analyse is direct gekoppeld aan de verzameling van de gegevens.<br />

Deze verzameling houdt in:<br />

- een controle van de marktprijzen in verband met de overdrachtsfictie<br />

en verkrijgingsfictie. Dit betekent een beoordeling van de<br />

omstandigheden waaronder de transactie plaats had, zoals<br />

bijvoorbeeld: onderhandse verkoop, verkoop op een veiling of<br />

familieverkoop. Tevens houdt dit punt een beoordeling in van de<br />

invloed van bijvoorbeeld erfpachtsrechten, opstalrechten of verhuurde<br />

staat op de overeengekomen prijs.<br />

- een controle van de objectafbakening van de onroerende zaken die bij<br />

de transactie zijn inbegrepen. Dit is van belang voor de toetsing van de<br />

relevantie van het waardegegeven. Als het object met een bekende<br />

transactieprijs namelijk afwijkt van het WOZ-object, geeft de<br />

transactieprijs geen juiste informatie over het marktniveau van het<br />

betreffende WOZ-object.<br />

- een beoordeling van "kortingen" en overige condities op de huurprijs bij<br />

courante niet-woningen.<br />

- een vergelijking van de marktgegevens met de gegevens van<br />

vergelijkbare objecten. Bij een grote afwijking wordt met redenen<br />

aangegeven waarom dit gegeven al dan niet gebruikt kan worden in het<br />

waarderingsproject.<br />

Bij de registratie van de marktgegevens moet de relatie tussen WOZobjecten<br />

en de marktgegevens worden vastgelegd. Hierdoor worden<br />

analyses met de marktgegevens mogelijk. Door het vastleggen van deze<br />

relaties is namelijk een aantal bij de WOZ-objecten geregistreerde<br />

objectkenmerken, beschikbaar voor de marktanalyse. Door deze relaties<br />

worden het soort object dat bij de transactie betrokken is en andere<br />

objectgegevens zoals het bouwjaar en de grootte direct vastgelegd.<br />

Wanneer al deze gegevens voor alle transacties beschikbaar zijn, is de<br />

91


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

geregistreerde marktinformatie een uitstekende basis voor de<br />

marktanalyse en de opbouw van een referentiestelsel. Door het<br />

vastleggen van de relatie tussen WOZ-objecten en marktgegevens<br />

kunnen de verkoopprijzen direct vergeleken worden met de taxaties en<br />

deze vergelijking speelt een belangrijke rol bij de kwaliteitsanalyses.<br />

2.4 Registratie van de beschikbare marktinformatie<br />

Volgens artikel 3 van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling<br />

Wet waardering onroerende zaken moeten de genoemde gegevens op<br />

enige wijze geregistreerd worden. Dit kan op kaarten of lijsten met<br />

aantekeningen, maar waarschijnlijk zullen deze gegevens in de vorm van<br />

een geautomatiseerd bestand worden opgeslagen. Door deze<br />

geautomatiseerde verwerking is het eenvoudiger om gegevens te<br />

selecteren. Tevens is het dan mogelijk een directe relatie te leggen tussen<br />

een taxatie en de marktgegevens die gebruikt zijn bij de totstandkoming<br />

van die taxatie.<br />

2.5 Aanvullende marktinformatie<br />

Indien de genoemde gegevens onvoldoende informatie geven voor een<br />

juiste bepaling van de waarde kan de gemeente natuurlijk aanvullende<br />

gegevens verzamelen. Deze aanvullende gegevens kunnen bijvoorbeeld<br />

in de krant gepubliceerde vraagprijzen zijn of gerealiseerde huurprijzen,<br />

gepubliceerd in bijvoorbeeld Vastgoedmarkt.<br />

Indien de marktgegevens die betrekking hebben op binnen de gemeente<br />

gelegen objecten, onvoldoende inzicht geven in (een deel van) de markt,<br />

dan worden ook marktgegevens van buiten de gemeente geanalyseerd en<br />

vastgelegd als marktgegevens ten behoeve van de waardebepaling in het<br />

kader van de Wet WOZ. Voor bijzondere objecten kan sprake zijn van<br />

marktinformatie op "landelijk" niveau. Het verzamelen van deze<br />

aanvullende marktinformatie die niet voortvloeit uit transacties binnen het<br />

gebied van de gemeente, geschiedt in het kader van het opstellen van het<br />

referentiestelsel of in het kader van individuele taxaties.<br />

92


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />

3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />

De inhoudelijke regels voor de uitvoering van de waardebepaling worden<br />

gegeven in de artikelen 16 tot en met 19 van de Wet WOZ en de artikelen 4 en<br />

5 van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering<br />

onroerende zaken.<br />

In verband met het buiten aanmerking laten van onderdelen van onroerende<br />

zaken bij de waardebepaling is ook de Uitvoeringsregeling uitgezonderde<br />

objecten Wet waardering onroerende zaken van belang.<br />

Eerst wordt ingegaan op de afbakening van de onroerende zaak (WOZ-object).<br />

Vervolgens wordt afzonderlijk aandacht besteed aan enkele algemene<br />

aandachtspunten voor de waardebepaling, zoals de waarderingsvoorschriften en<br />

bodemverontreiniging. Daarna wordt wat betreft de waardebepaling onderscheid<br />

gemaakt tussen woningen en niet-woningen. Enkele categorieën bijzondere<br />

objecten worden afzonderlijk aan de orde gesteld.<br />

Als laatste onderwerp in dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mutaties van de<br />

onroerende zaken die optreden na de waardepeildatum en die al dan niet<br />

moeten leiden tot een nieuwe waardebepaling.<br />

3.1 Objectafbakening<br />

3.1.1 Afbakening onroerende zaak<br />

De definitie van een onroerende zaak in het kader van de Wet WOZ wordt<br />

gegeven in artikel 16 van de Wet WOZ. Voor de regels voor de<br />

afbakening is aangesloten bij de regels die daarvoor zijn gesteld in de<br />

Gemeentewet voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen. De<br />

gemeentelijke onroerende-zaakbelastingen kennen een heffing voor<br />

eigenaren en een heffing voor gebruikers. Hierdoor is het noodzakelijk<br />

een object in het kader van de Wet WOZ zodanig af te bakenen dat voor<br />

het geheel een eigenaar aangewezen kan worden en een gebruiker,<br />

waarbij de objectafbakening voor beiden gelijk is. Deze afbakening vindt<br />

plaats in drie stappen.<br />

Eigendom<br />

Het uitgangspunt voor de objectafbakening vormt het eigendom. Volgens<br />

de Wet WOZ wordt gesproken van een gebouwd of een ongebouwd<br />

eigendom. De ondergrond van een gebouwd eigendom wordt doorgaans<br />

ook als gebouwd eigendom aangemerkt.<br />

Splitsing in zelfstandig gedeelte<br />

93


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

De tweede stap in de objectafbakening is het eventueel splitsen van een<br />

eigendom in gedeelten die blijkens hun indeling zijn bestemd om als<br />

afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Van splitsing in een gedeelte dat<br />

blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden<br />

gebruikt, kan alleen sprake zijn als:<br />

- dit gedeelte afsluitbaar is als afzonderlijk object;<br />

- het gebruik zelfstandig mogelijk is zonder dat gebruik gemaakt hoeft te<br />

worden van essentiële voorzieningen van andere gebruikers en zonder<br />

dat een directe organisatorische en/of hiërarchische band met de<br />

gebruiker(s) van andere gedeelten bestaat.<br />

Het oordeel over de vraag welke voorzieningen essentieel zijn, is<br />

natuurlijk afhankelijk van het soort object en de aard van het gebruik. Bij<br />

woningen gaat het met name om voor het wonen essentiële<br />

voorzieningen zoals sanitair en kookgelegenheid. Voor sommige<br />

eigendommen is niet eenduidig uit de regels af te leiden of splitsing in<br />

gedeelten noodzakelijk is. De gemeenten moeten dit dan zelf beoordelen,<br />

waarbij verschillende kenmerken als indicatie gebruikt kunnen worden. De<br />

volgende kenmerken kunnen hierbij een rol spelen:<br />

- zelfstandige voorzieningen, zoals keuken, toilet en badgelegenheid;<br />

- afsluitbaarheid door aanwezigheid van een eigen buitendeur, eventueel<br />

in combinatie met een trapportaal, dan wel een afsluitbare binnendeur;<br />

- overige aanduidingen die kunnen duiden op een zelfstandige<br />

gebruikseenheid zoals bijvoorbeeld een eigen huisnummer of een<br />

eigen brievenbus.<br />

Bij het afbakenen van niet-woningen moet voor het splitsen van een<br />

eigendom in afzonderlijke WOZ-objecten ook sprake zijn van een redelijke<br />

mate van afsluitbaarheid. Voor niet-woningen kunnen bijvoorbeeld de<br />

volgende kenmerken als indicaties dienen voor het afbakenen van<br />

gedeelten die als afzonderlijk geheel te gebruiken zijn:<br />

- afsluitbaarheid van het gedeelte;<br />

- zelfstandige voorzieningen, zoals een toiletgroep en een pantry, tenzij<br />

sprake is van bedrijfsverzamelgebouwen waarbij dergelijke voorzieningen<br />

vaak aan meerdere afzonderlijke afsluitbare eenheden ter beschikking<br />

staan;<br />

- overige aanduidingen die een aanwijzing kunnen zijn voor de zelfstandigheid<br />

van het betreffende gedeelte als bijvoorbeeld een afzonderlijke<br />

elektriciteitsmeter, koffiekamer, balie, telefooncentrale en eigen gang.<br />

Dat de aanwezigheid van verschillende gebruikers niet altijd leidt tot<br />

splitsing in afzonderlijke WOZ-objecten, komt bijvoorbeeld voor bij<br />

holdings met diverse werkmaatschappijen die gehuisvest zijn in hetzelfde<br />

object. In deze situatie kan er sprake zijn van de aanwezigheid van<br />

bepaalde voorzieningen of organisatorische relaties die de gebruikers<br />

onderling afhankelijk maken. In die situaties moet splitsing alleen<br />

plaatsvinden als zelfstandig gebruik mogelijk is en ook werkelijk<br />

plaatsvindt, zonder onderlinge band tussen de gebruikers.<br />

94


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />

Het vormen van een samenstel, complex<br />

De derde stap in de objectafbakening wordt gevormd door het eventueel<br />

samenvoegen tot een complex van eigendommen of van, als zelfstandige<br />

eenheden bruikbare (en ook zodanig gebruikte), gedeelten van eigendommen.<br />

Voorwaarden voor het vormen van een samenstel zijn:<br />

- voor elk van de samen te voegen eigendommen of gedeelten van<br />

eigendommen kan dezelfde (rechts)persoon aangewezen worden als<br />

degene die het genot heeft van de onroerende zaak krachtens<br />

eigendom, bezit of beperkt recht (één eigenaar);<br />

- voor elk van de samen te voegen eigendommen of gedeelten van<br />

eigendommen kan dezelfde (rechts)persoon aangewezen worden als<br />

degene die de onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit,<br />

beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, tenzij door leegstand van het<br />

gehele samenstel geen gebruiker kan worden aangewezen (één<br />

gebruiker);<br />

- de delen moeten naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar<br />

behoren.<br />

Voor de afbakening van het WOZ-object worden, met inachtneming van<br />

de voorwaarden, eigendommen en gedeelten van eigendommen zo veel<br />

mogelijk samengevoegd tot complexen. Dit betekent bijvoorbeeld dat een<br />

woning met de tuin, een bijbehorende parkeergelegenheid of garage (ook<br />

als dit een apart kadastraal perceel is en/of een eigen huisnummer heeft)<br />

tot één onroerende zaak behoren. De eigendommen die "dienstbaar zijn"<br />

gaan dus op in het WOZ-object. Ook bij niet-woningen worden zo veel<br />

mogelijk eigendommen en gedeelten (bijvoorbeeld verschillende<br />

gebouwen, parkeervoorzieningen) die, naar de omstandigheden<br />

beoordeeld, bij elkaar behoren, tot één onroerende zaak samengevoegd,<br />

mits dit overeenstemt met de rechtstoestand en het gebruik.<br />

Een onroerende zaak in het kader van de Wet WOZ (een WOZ-object) is<br />

daarmee inclusief de "aanhorigheden" die tot het object behoren. In de<br />

tekst van de Wet WOZ komt de term aanhorigheid niet voor, maar dit<br />

begrip kan in de praktijk gebruikt worden om aan te geven dat een<br />

eigendom of een gedeelte onderdeel uitmaakt van een WOZ-object. Deze<br />

aanhorigheden kunnen ook ongebouwde eigendommen zijn (weiland,<br />

parkeerterrein). In die situaties kan ten behoeve van de waterschapsomslag<br />

sprake zijn van ongebouwde eigendommen die niet dienstbaar<br />

zijn aan de gebouwde eigendommen. In die gevallen is er sprake van een<br />

onroerende zaak "gedeeltelijk gebouwd en gedeeltelijk ongebouwd". In<br />

deze (uitzonderlijke) situatie moet niet alleen de waarde van de gehele<br />

onroerende zaak worden bepaald, maar ook het "aandeel waarde<br />

gebouwd".<br />

95


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

Volgens de regels voor de objectafbakening vormt een complex van<br />

eigendommen en gedeelten van eigendommen één onroerende zaak in<br />

de zin van de Wet WOZ. Overwogen kan worden voor het uitvoeren van<br />

de waardebepaling en voor het opnemen in de vastgoedregistratie binnen<br />

de gemeente (Basisregistratie Vastgoed) om sommige "aanhorigheden"<br />

toch apart vast te leggen. Dit kan een betere vergelijking met andere<br />

objecten mogelijk maken en bovendien kunnen wijzigingen in de<br />

objectafbakening gemakkelijker worden verwerkt. Dit doet zich<br />

bijvoorbeeld voor als door de gebruikssituatie een bovenwoning als<br />

aanhorigheid één WOZ-object vormt met een benedenwoning, terwijl<br />

vergelijkbare bovenwoningen afzonderlijke WOZ-objecten zijn. De<br />

objectaanduiding en de vastgestelde waarde die op de beschikking<br />

worden vermeld en aan de afnemers worden medegedeeld (Stuf-WOZ),<br />

moeten echter betrekking hebben op de gehele onroerende zaak, inclusief<br />

eventuele "aanhorigheden".<br />

Identificatie WOZ-object<br />

Bij de afbakening van de onroerende zaak behoort ook de unieke<br />

identificatie van elke onroerende zaak. Om het gebruik door verschillende<br />

afnemers mogelijk te maken moet de objectidentificatie in het kader van<br />

de Wet WOZ zodanig zijn dat de afnemers deze kunnen gebruiken voor,<br />

en omzetten naar, de eigen objectafbakening. De objectidentificatie in het<br />

kader van de Wet WOZ bestaat daarom uit drie elementen die in het<br />

Stuf-WOZ exact zijn gedefinieerd:<br />

. Uniek objectadres (straatnaam, huisnummer, huisletter,<br />

huisnummertoevoeging, aanduiding bij huisnummer plus eventueel<br />

lokatie-omschrijving).<br />

Deze unieke aanduiding moet begrijpelijk zijn voor de<br />

belanghebbenden, want dit adres wordt ook vermeld op de WOZbeschikking.<br />

Indien het adres meerdere postadressen omvat, moet dit<br />

bij de identificatie duidelijk gemaakt worden.<br />

. Kadastrale aanduiding (kadastrale gemeente, sectie, nummer,<br />

oppervlakte).<br />

Indien het object meerdere kadastrale percelen omvat, moet elk van de<br />

betrokken kadastrale percelen vermeld worden. Ook moet duidelijk zijn<br />

of het gehele dan wel slechts een deel van het kadastrale perceel tot<br />

het object behoort. Hiertoe geeft de "toegekende oppervlakte" aan<br />

welke deel van de kadastrale oppervlakte van het perceel behoort tot<br />

de betreffende onroerende zaak.<br />

. Karakterisering van het object (bijvoorbeeld: woonhuis, woonhuis met<br />

praktijkruimte, niet-woning, niet woning gedeeltelijk in gebruik als<br />

woning). Deze karakterisering kan worden vermeld als lokatieomschrijving<br />

bij het objectadres. Deze karakterisering is alleen van<br />

belang, wanneer op basis van het uniek objectadres nog niet duidelijk<br />

is hoe het WOZ-object is afgebakend.<br />

96


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />

Naast deze drie elementen krijgt elke onroerende zaak in het kader van<br />

de Wet WOZ een landelijk uniek WOZ-objectnummer. Dit bestaat uit het<br />

unieke nummer dat binnen de gemeente gehanteerd wordt, voorafgegaan<br />

door de gemeentecode. Voor de wijze van nummering binnen de<br />

gemeente gelden geen nadere voorschriften. Het nummer moet wel uniek<br />

zijn.<br />

Afbakening eigen-woning<br />

De regels voor de objectafbakening stemmen voor woningen in de meeste<br />

situaties overeen met de definitie van de "eigen-woning" in de Wet op de<br />

inkomstenbelasting 1964 met één uitzondering namelijk het deel van een<br />

woning dat de belastingplichtige of de personen die behoren tot zijn<br />

huishouden "ten behoeve van een onderneming ter beschikking staat"<br />

(artikel 42a, tweede lid). De definitie van "eigen woning" in de Wet op de<br />

inkomstenbelasting 1964 luidt namelijk: "onder eigen woning wordt<br />

verstaan een gebouw of een gedeelte van een gebouw, met de<br />

aanhorigheden daarvan, voor zover dat, anders dan ten behoeve van een<br />

onderneming, de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn<br />

huishouden, ter beschikking staat". Dit verschil leidt niet tot afzonderlijke<br />

regels voor de objectafbakening van dergelijke gecombineerde woonwerkpanden<br />

(woonwinkelpanden, praktijkruimte binnen een woning). Wel<br />

geeft de gemeente bij een dergelijke onroerende zaak aan dat het een<br />

gecombineerd woon-werkpand betreft.<br />

Gemeenschappelijke voorzieningen<br />

Afzonderlijke aandacht dient geschonken te worden aan<br />

gemeenschappelijke voorzieningen in bijvoorbeeld<br />

bedrijfsverzamelgebouwen, winkelcentra en bejaardencentra. Deze<br />

voorzieningen staan ten dienst van meerdere WOZ-objecten. Bij de<br />

waardebepaling van deze afzonderlijke WOZ-objecten wordt rekening<br />

gehouden met de (waardeverhogende) invloed van deze gemeenschappelijke<br />

voorzieningen. Deze gemeenschappelijke voorzieningen<br />

vormen niet een zelfstandig WOZ-object. Ook maken deze<br />

gemeenschappelijke voorzieningen geen onderdeel uit van één of<br />

meerdere WOZ-objecten binnen het verzamelgebouw.<br />

3.1.2 Aanwijzen belanghebbenden<br />

Bij de afbakening in het kader van de Wet WOZ staan de "eigenaar" en<br />

de "gebruiker" centraal. Voor een onroerende zaak moet een (rechts)persoon<br />

aangewezen kunnen worden als "eigenaar" en een belanghebbende<br />

als gebruiker. Het aanwijzen van belanghebbenden is daarom van groot<br />

belang voor de objectafbakening van de onroerende zaken.<br />

Eigendommen worden alleen gesplitst in gedeelten als er sprake is van<br />

een afzonderlijk gebruik. Eigendommen en gedeelten worden alleen<br />

97


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

samengevoegd tot een complex, wanneer bekend is wie voor dat complex<br />

"aangewezen" wordt als belanghebbende eigenaar en als<br />

belanghebbende gebruiker.<br />

Voor het aanwijzen van belanghebbenden worden in artikel 24 van de<br />

Wet WOZ enkele bepalingen gegeven. Bij het aanwijzen van een<br />

belanghebbende "eigenaar" moet worden uitgegaan van degene die het<br />

genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. Een recht van<br />

erfpacht bijvoorbeeld is daarom voor de afbakening van de onroerende<br />

zaken van groot belang.<br />

Voor het aanwijzen van de belanghebbende "gebruiker" geeft artikel 24<br />

van de Wet WOZ nog uitgebreidere bepalingen. De "gebruiker" is degene<br />

die al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk<br />

recht de onroerende zaak gebruikt. Om duidelijkheid te scheppen voor<br />

situaties waarbij het niet zonder meer duidelijk is wie als gebruiker<br />

aangewezen moet worden, geeft artikel 24 nog een aantal aanvullende<br />

bepalingen. Gebruik door de leden van een huishouden wordt aangemerkt<br />

als gebruik door een door het college van burgemeester en wethouders<br />

aan te wijzen lid van dat huishouden. Bij een woning zal daarom altijd<br />

sprake zijn van één gebruiker. Gebruik door degene aan wie een<br />

(onzelfstandig) deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven,<br />

wordt aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter<br />

beschikking heeft gesteld. Degene die een onroerende zaak ter<br />

beschikking stelt voor volgtijdig gebruik wordt aangemerkt als de<br />

gebruiker.<br />

Na toepassing van deze bepalingen kunnen er situaties zijn dat meerdere<br />

(rechts)personen als belanghebbende eigenaar of belanghebbende<br />

gebruiker aangewezen kunnen worden. Bijvoorbeeld wanneer er sprake is<br />

van gedeeld eigendom kunnen meerdere (rechts)personen als eigenaar<br />

van een onroerende zaak worden aangewezen. De WOZ-beschikking<br />

voor deze onroerende zaak zal worden genomen ten aanzien van één<br />

van deze eigenaren. De aanslagen die door de gemeente en het<br />

waterschap voor deze onroerende zaak worden opgelegd kunnen op<br />

aanwijzing van de gemeente met een cum suis aanduiding worden<br />

opgelegd. Deze werkwijze sluit aan op de vaste jurisprudentie van de<br />

Hoge Raad in het kader van de onroerende-zaakbelastingen dat de<br />

"aangewezen" belanghebbende hierdoor niet wordt benadeeld, omdat elk<br />

van de andere rechthebbenden hoofdelijk schuldenaar is. Voor de<br />

rijksbelastingen kan blijken dat voor een andere rechthebbende de<br />

waarde van de betreffende onroerende zaak van belang is voor de<br />

belastingheffing. Die andere rechthebbende kan de gemeente dan<br />

verzoeken om een eigen beschikking.<br />

3.1.3 Onderdelen buiten aanmerking<br />

98


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />

In de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering<br />

onroerende zaken is aangegeven welke onderdelen van onroerende<br />

zaken bij de waardebepaling buiten aanmerking worden gelaten. Het gaat<br />

daarbij om de waarden die voor geen van de afnemers voor de<br />

belastingheffing van belang zijn. Dit heeft echter geen gevolgen voor de<br />

afbakening van de onroerende zaak. De onderdelen die bij de<br />

waardebepaling buiten aanmerking blijven, maken wel onderdeel uit van<br />

de onroerende zaak.<br />

Bijvoorbeeld een agrarisch complex bestaande uit bedrijfsgebouwen en<br />

cultuurgrond vormt in zijn geheel één onroerende zaak in het kader van<br />

de Wet WOZ. De cultuurgrond maakt onderdeel uit van het WOZ-object<br />

en dit komt dan ook tot uiting in de aanduiding van de onroerende zaak,<br />

bijvoorbeeld bij de beschrijving van de betrokken kadastrale percelen en<br />

de kadastrale oppervlakte. Bij de waardebepaling worden alleen de<br />

bedrijfsgebouwen gewaardeerd, want de waarde van de (bedrijfsmatige<br />

geëxploiteerde) cultuurgrond blijft buiten aanmerking. Tot de<br />

bedrijfsgebouwen behoren ook de onderliggende grond en het erf.<br />

Geen van de in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ<br />

genoemde uitzonderingen leidt tot wijziging van de objectafbakening. De<br />

regels voor de objectafbakening gebaseerd op artikel 16 van de<br />

Wet WOZ worden gewoon toegepast en bij de waardebepaling worden<br />

één of meerdere onderdelen buiten aanmerking gelaten.<br />

Wanneer een onroerende zaak geheel bestaat uit de in de<br />

uitvoeringsregeling opgesomde onderdelen, dan blijft de gehele<br />

onroerende zaak bij de waardebepaling buiten aanmerking. Voor de<br />

onroerende zaak wordt dan in het geheel geen waarde bepaald. Wanneer<br />

de onroerende zaak bijvoorbeeld slechts bestaat uit bedrijfsmatig<br />

geëxploiteerde cultuurgrond, dan wordt voor de onroerende zaak geen<br />

waarde bepaald en behoeft geen WOZ-beschikking te worden genomen.<br />

De objectafbakening en objectidentificatie van een dergelijke onroerende<br />

zaak is daarom verder niet relevant en kan ook achterwege blijven. Wel<br />

moet de gemeente natuurlijk een controle uitvoeren naar de volledigheid<br />

van de registratie van de WOZ-objecten. Daarvoor kan een registratie van<br />

alle kadastrale percelen, inclusief de kadastrale percelen die geen<br />

onderdeel uitmaken van een WOZ-object van belang zijn.<br />

3.2 Waardebepaling<br />

In artikel 17 en 18 van de Wet WOZ zijn de belangrijkste uitgangspunten<br />

voor de waardebepaling vastgelegd. Dit betreft in artikel 17 de algemene<br />

waarderingsvoorschriften, uitgaande van de fictie "vrij en onbezwaard" en<br />

99


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

onmiddellijk en in volle omvang in gebruik te nemen". Artikel 18 geeft de<br />

basis voor de waardepeildatum.<br />

In deze paragraaf wordt afzonderlijk aandacht besteed aan de<br />

problematiek van de bodemverontreiniging. De aanwezigheid van<br />

bodemverontreiniging heeft invloed op de waarde van zowel woningen als<br />

niet-woningen. Aangegeven wordt op welke wijze bij de onderbouwing van<br />

een vastgestelde waarde zichtbaar gemaakt kan worden op welke wijze<br />

deze invloed tot uitdrukking komt in de waarde die in het kader van de<br />

Wet WOZ is vastgesteld.<br />

3.2.1 Waarderingsvoorschriften<br />

Bij het bepalen van de waarde in het kader van de Wet WOZ moet<br />

rekening gehouden worden met de waarderingsvoorschriften die in artikel<br />

17 zijn geformuleerd (volle en onbezwaarde eigendom en onmiddellijk en<br />

in volle omvang in gebruik te nemen). De Wet WOZ gaat ervan uit dat de<br />

waarde van het object bepaald moet worden en niet de waarde van<br />

afzonderlijke rechten op dit object. De waarderingsvoorschriften geven<br />

aan dat dit geschiedt door de veronderstelling dat alle rechten in één hand<br />

zijn en ook in één koop betrokken zijn. Deze waarderingsvoorschriften<br />

vereenvoudigen de waardebepaling in die zin dat niet de waarden van<br />

afzonderlijke rechten gecombineerd behoeven te worden tot de waarde<br />

van het object. Bij de waardebepaling van een object waarop een<br />

erfpachtsrecht is gevestigd, wordt direct de waarde van het object bepaald<br />

en er wordt niet eerst de waarde van het erfpachtsrecht bepaald (rekening<br />

houdend met de (waardedrukkende) invloed van erfpacht), waarna de<br />

waarde van het resterende "blote eigendom" hierbij wordt opgeteld. Op<br />

dezelfde wijze wordt omgegaan met vruchtgebruik of met een bewoonde,<br />

verhuurde of verpachte staat van de zaak. Bij de waardebepaling wordt<br />

wel rekening gehouden met de invloed van wettelijke beperkingen,<br />

erfdienstbaarheden en met erfdienstbaarheden gelijk gestelde rechten<br />

zoals een anti-speculatiebeding met kettingbeding.<br />

De waarderingsvoorschriften in de Wet WOZ bepalen daarmee ook welke<br />

marktgegevens van betekenis zijn voor de waardebepaling en welke<br />

waarderingsmethodieken gehanteerd kunnen worden. De waarderingsmethoden<br />

die gericht zijn op bijvoorbeeld het bepalen van de<br />

beleggingswaarde van een object en verkoopgegevens van beleggingsobjecten<br />

zijn door de formulering van het waardebegrip in de Wet WOZ niet<br />

bruikbaar voor de waardebepaling van woningen in het kader van de wet.<br />

Voor de "markt" van woningen komen de transactiegegevens voor "eigenwoningen"<br />

het meest overeen met de waarderingsvoorschriften in de<br />

Wet WOZ. Voor de verwerking van de transactieprijzen van "eigenwoningen"<br />

moet wel beoordeeld worden of de omstandigheden bij de<br />

100


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />

transactie in voldoende mate overeenstemmen met de waarderingsvoorschriften.<br />

Hierbij zijn met name een verhuurde staat of het van<br />

toepassing zijn van een erfpachtsrecht in plaats van eigendom van groot<br />

belang voor de interpretatie van de transactieprijs. Deze omstandigheden<br />

spelen wel een (belangrijke) rol bij de totstandkoming van verkoopprijzen,<br />

maar bij de waardebepaling moet deze invloed buiten aanmerking blijven<br />

en wordt uitgegaan van "vrij en onbezwaard" en van "onmiddellijk in<br />

gebruik te nemen".<br />

De waardebepaling in het kader van de Wet WOZ wordt primair<br />

gebaseerd op de marktgegevens van bestaande woningen. Het afleiden<br />

van een waarde in het economische verkeer uit de stichtingskosten van<br />

een woning is complex, Hierbij moeten bijvoorbeeld correcties<br />

plaatsvinden in verband met de vrijstelling voor de overdrachtsbelasting<br />

en het belast zijn met omzetbelasting. Ook moeten correcties<br />

plaatsvinden in verband met bijvoorbeeld de financiering van de bouw<br />

(bouwrente). Uit een analyse van stichtingskosten in vergelijking met<br />

latere transactieprijzen van woningen kan inzicht worden gegeven in de<br />

mate waarin op de markt stichtingskosten afwijken van de waarde in het<br />

economische verkeer. Aan de hand van een dergelijke analyse kunnen<br />

stichtingskosten eventueel, als geen andere marktgegevens beschikbaar<br />

zijn, worden gebruikt voor de waardebepaling. Het uitgangspunt is echter<br />

dat transacties van bestaande woningen tussen eigenaar-gebruikers het<br />

beste aansluiten bij de waarderingsvoorschriften in het kader van de<br />

Wet WOZ.<br />

Voor niet-woningen geldt dat veel van de verkooptransacties betrekking<br />

hebben op beleggingsobjecten. Dit geldt met name voor het commercieel<br />

onroerend goed zoals kantoren en winkels. De omstandigheden bij<br />

dergelijke verkopen komen niet overeen met de waarderingsvoorschriften<br />

in het kader van de Wet WOZ. Daarom kunnen de verkoopprijzen voor<br />

dergelijke beleggingsobjecten vaak afwijken van de waarde die in het<br />

kader van de Wet WOZ moet worden vastgesteld.<br />

Net zoals bij woningen komt bij niet-woningen de koopprijs die een<br />

eigenaar-gebruiker betaalt, het meest overeen met de waarde die in het<br />

kader van de Wet WOZ moet worden bepaald.<br />

3.2.2 Bodemverontreiniging<br />

Bodemverontreiniging kan de waarde van een onroerende zaak op<br />

verschillende manieren beïnvloeden. De aard van de<br />

bodemverontreiniging, de mogelijke sanering van de verontreiniging en de<br />

periode van onzekerheid bepalen de mate waarin de waarde van een<br />

onroerende zaak wordt beïnvloed. Het verwerken van<br />

101


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

bodemverontreiniging in de waardebepaling in het kader van de<br />

Wet WOZ is dan ook niet eenvoudig.<br />

Voor het kwantificeren van de invloed van bodemverontreiniging op de<br />

waarde van een onroerende zaak kunnen verschillende vormen van<br />

invloed worden onderscheiden, namelijk: de kosten van sanering, de<br />

beperking van de gebruiksmogelijkheden, de overlast en rompslomp, het<br />

negatieve imago van de omgeving en de onzekerheid. Bij een onroerende<br />

zaak waarbij bodemverontreiniging van invloed is op de waarde, moet bij<br />

de onderbouwing worden aangegeven welke van de genoemde vormen<br />

voor de betreffende onroerende zaak van belang is en hoe groot deze<br />

invloed is op de vastgestelde waarde.<br />

Vanuit de waarderingsvoorschriften in het kader van de Wet WOZ moet<br />

beoordeeld worden wat een mogelijke gegadigde over heeft voor de<br />

betreffende onroerende zaak. Dit betekent in eerste instantie dat de<br />

waarde van een onroerende zaak met verontreinigde grond verminderd<br />

moet worden met de te maken kosten voor sanering van de bodemverontreiniging.<br />

Een potentiële koper zal bij de keuze tussen een object met<br />

verontreiniging en een object zonder verontreiniging deze afweging<br />

namelijk maken.<br />

Hierbij zijn echter alleen die saneringskosten van belang die ten laste<br />

komen van die koper.<br />

Ingeval grootschalige bodemverontreiniging bij woningen wordt<br />

geconstateerd, komen de saneringskosten niet ten laste van de eigenaar<br />

of gebruiker van de woningen, maar ten laste van de oorspronkelijke<br />

vervuiler of van de overheid. Deze bescherming van de eigenaar en<br />

gebruiker van een woning is door de invoering van de Wet<br />

bodembescherming nog verscherpt. Dit betekent dat bij de<br />

waardebepaling van woningen de hoogte van de saneringskosten niet van<br />

belang is. Deze saneringskosten kunnen alleen de waarde van woningen<br />

beïnvloeden als er sprake is van een vanuit de woonfunctie veroorzaakte<br />

lokale verontreiniging, zoals een ingegraven olietank. De saneringskosten<br />

zijn natuurlijk ook bepalend voor de waarde van een woning die ontruimd<br />

is, omdat deze in verband met de bodemverontreiniging gesloopt moet<br />

worden. De hoogte van de saneringskosten zorgt er in dergelijke situaties<br />

voor dat de waarde van de woning nihil zal zijn.<br />

Bij niet-woningen kunnen de saneringskosten meer invloed hebben op de<br />

waarde. Ook hier geldt het uitgangspunt "de vervuiler betaalt" voor het<br />

dragen van de saneringskosten. De oorspronkelijke vervuiler is in de<br />

eerste plaats aansprakelijk voor de saneringskosten. Dit betekent dat in<br />

een situatie dat de saneringskosten verhaald kunnen worden op een<br />

oorspronkelijke vervuiler en dus niet ten laste komen van een potentiële<br />

koper, deze saneringskosten niet afgetrokken worden van de "waarde"<br />

102


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />

van het object. Hierbij kan de inschatting van het risico dat het verhaal<br />

uiteindelijk niet succesvol blijkt te zijn wel van invloed zijn op de waarde.<br />

Door de invoering van de Wet bodembescherming wordt nog<br />

nadrukkelijker gesteld dat een transactie van grond in beginsel alleen nog<br />

mogelijk is, wanneer geen sprake is van bodemverontreiniging, wanneer<br />

de verontreiniging gesaneerd is of wanneer gegarandeerd is dat de<br />

sanering plaats vindt. Bij de behandeling van de Wet bodembescherming<br />

is daarover gesteld dat bodemverontreiniging een gebrek is aan een<br />

onroerende zaak. De eigenaar van het object wordt weliswaar primair met<br />

de kosten van dat gebrek geconfronteerd, maar hij kan verhaal zoeken bij<br />

de veroorzaker van de verontreiniging of degene van wie hij de<br />

onroerende zaak heeft verkregen. Dit betekent dat het economische<br />

verkeer van onroerende zaken hoofdzakelijk zal bestaan uit "schone<br />

grond".<br />

Toch zullen bij veel bedrijfscomplexen de saneringskosten ten laste<br />

komen van de huidige eigenaar. In die situatie worden de saneringskosten<br />

afgetrokken van de bepaalde waarde van het object bij de fictie van<br />

schone grond. Deze aftrek kan echter nooit leiden tot een negatieve<br />

waarde. Bij de waarde in het economische verkeer vindt de aftrek plaats<br />

op de bepaalde waarde. Bij een gecorrigeerde vervangingswaarde vindt<br />

de aftrek plaats op de "grondwaarde". Bij de gecorrigeerde<br />

vervangingswaarde geldt dat de grondwaarde nooit negatief kan zijn en<br />

dat de waarde van het object in ieder geval de gecorrigeerde<br />

vervangingswaarde van de opstal is. Zoals hierna wordt aangegeven kan<br />

door gebruiksbeperkingen samenhangend met de aanwezige<br />

bodemverontreiniging deze gecorrigeerde vervangingswaarde van de<br />

opstal wel lager zijn dan bij "schone grond". Daardoor kan de totale<br />

invloed van de bodemverontreining op de gecorrigeerde<br />

vervangingswaarde groter zijn dan de vervangingswaarde van de grond.<br />

De beperking van de gebruiksmogelijkheden door de aanwezigheid van<br />

bodemverontreiniging kan de waarde van zowel woningen als nietwoningen<br />

significant beïnvloeden. Deze invloed doet zich voor, wanneer<br />

door de aanwezige bodemverontreiniging geen normaal gebruik van het<br />

object meer mogelijk of toegestaan is. Deze gebruiksbeperking zal zich bij<br />

woningen met name voordoen met betrekking tot de tuinen. De<br />

gebruiksbeperking kan tijdelijk zijn tot de sanering is uitgevoerd. De<br />

gebruiksbeperking kan ook van langere duur zijn als geen sanering wordt<br />

voorzien. De invloed op de waarde is afhankelijk van de mate van<br />

gebruiksbeperking.<br />

Bij het uitvoeren van een sanering is er voor de gebruiker sprake van<br />

overlast en rompslomp. Er kan sprake zijn van tijdelijke verhuizing of van<br />

tijdelijke gebruiksbeperkingen. Er kan ook geluidsoverlast of andere<br />

vormen van hinder zijn. Ook kosten voor juridische bijstand kunnen<br />

103


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

worden geschaard onder deze invloed van bodemverontreiniging. De<br />

mate van overlast en de duur zijn van invloed op de waarde van de<br />

onroerende zaak.<br />

Van heel andere aard is de waardevermindering door een negatief imago<br />

van een omgeving. Door de berichten over (vermeende)<br />

bodemverontreiniging kunnen de waarden in een bepaalde omgeving<br />

dalen. Dit geldt voor woningen, maar ook voor commercieel onroerend<br />

goed zoals kantoren. Deze waardedaling kan alleen uit<br />

marktontwikkelingen worden afgeleid.<br />

De onzekerheid die samenhangt met het ontdekken van<br />

bodemverontreiniging heeft ook invloed op de verkoopbaarheid of<br />

verhuurbaarheid van objecten. Wanneer bodemverontreiniging is ontdekt,<br />

leidt dit vaak tot een periode waarin geen transacties in de omgeving<br />

plaatsvinden. Zowel koper als verkoper wachten op meer duidelijkheid. De<br />

onzekerheid leidt vaak tot een uitstel van transacties. Wanneer wel<br />

transacties plaatsvinden, kan hieruit worden afgeleid of er sprake is van<br />

waardeverminderende invloed.<br />

Aansluiting op marktgegevens<br />

Indien bij de marktanalyse verkoopprijzen beschikbaar zijn van transacties<br />

waarbij de bodemverontreiniging bekend was, dan hoeft geen verdere<br />

aanpassing van de taxatie plaats te vinden. De volledige invloed van de<br />

bodemverontreiniging op de markt is namelijk reeds tot uitdrukking<br />

gekomen in deze verkoopprijzen. De directe vergelijking met<br />

marktgegevens op het taxatieverslag leidt tot een waarde waarin de<br />

invloed van de bodemverontreiniging is opgenomen.<br />

Indien een getaxeerde waarde moet worden afgeleid uit marktanalyses<br />

van objecten zonder bodemverontreiniging dan zal wel een afzonderlijke<br />

correctie moeten plaatsvinden voor de genoemde waardedrukkende<br />

effecten. De invloed op de waarde van de gebruiksbeperking, de overlast<br />

en rompslomp, het imago en de onzekerheid is meestal veel geringer dan<br />

de hoogte van de saneringskosten. De inschatting van de<br />

waardevermindering door bodemverontreiniging zal dan in het<br />

taxatieverslag als bijzonder kenmerk moeten worden opgenomen, waarbij<br />

ook aangegeven wordt welke invloed in de bepaalde waarde is verwerkt<br />

(saneringskosten, gebruiksbeperkingen, overlast en rompslomp, imago,<br />

onzekerheid).<br />

Wanneer marktgegevens (transactieprijzen, huurprijzen) met betrekking<br />

tot transacties waarbij bodemverontreiniging bekend was, worden<br />

geanalyseerd, dan moet bekeken worden, welke afspraken bij de<br />

transactie zijn gemaakt met betrekking tot de aanwezige<br />

bodemverontreiniging. Contractueel kan zijn vastgelegd dat de<br />

saneringskosten ten laste komen van de koper of juist van de verkoper.<br />

104


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />

Bij het gebruik van die marktgegevens voor de onderbouwing van de<br />

waarde moet dit tot uitdrukking komen in het taxatieverslag.<br />

Gecorrigeerde vervangingswaarde<br />

Bij een gecorrigeerde-vervangingswaardeberekening kunnen de<br />

saneringskosten alleen in mindering worden gebracht op de grondwaarde.<br />

De grondwaarde kan daarbij nooit negatief worden. De andere effecten<br />

van bodemverontreiniging kunnen tot uitdrukking komen in de toegepaste<br />

factor voor functionele veroudering.<br />

Waardepeildatum<br />

Bij de waardebepaling is de vraag van belang of op de waardepeildatum<br />

bodemverontreiniging aanwezig was. Bij de toelichting op artikel 19,<br />

onderdeel c, is nadrukkelijk aangegeven dat indien na de waardepeildatum<br />

bodemverontreiniging ontstaat of wordt ontdekt de waardeinvloed<br />

ook in de loop van het tijdvak moet worden verwerkt in de<br />

vastgestelde waarde.<br />

3.3 Waardebepaling woningen<br />

In artikel 4, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling instructie<br />

waardebepaling Wet waardering onroerende zaken wordt afzonderlijk<br />

aandacht besteed aan woningen. Dit hangt vooral samen met het feit dat<br />

woningen de grootste categorie te taxeren objecten vormen. Voor de<br />

waardebepaling van woningen zijn doorgaans veel marktgegevens in de<br />

vorm van verkoopprijzen beschikbaar.<br />

Voor het bepalen van de waarde van woningen wordt dan ook altijd<br />

uitgegaan van de vergelijkingsmethode als waarderingsmethodiek, omdat<br />

er in beginsel altijd voldoende transactiegegevens voorhanden zijn. In<br />

ieder geval geven deze transactiegegevens het beste inzicht in de waarde<br />

zoals die in de Wet WOZ (inclusief de waarderingsvoorschriften) wordt<br />

geformuleerd. Gerealiseerde transactieprijzen van "eigen-woningen"<br />

vormen primair de basis voor de waardebepaling van woningen. Deze<br />

gerealiseerde transactieprijzen van "eigen-woningen" zijn ook de basis<br />

voor de waardebepaling van huurwoningen. Ook de waardebepaling van<br />

bijzondere categorieën woningen zoals studentenhuisvesting,<br />

bejaardenwoningen moeten op één of andere wijze worden vergeleken<br />

met dergelijke transactieprijzen van "eigen-woningen".<br />

Als woning worden aangemerkt alle objecten waarvan de belangrijkste<br />

bestemming is het doorgaans dienen tot verblijf voor één of meerdere<br />

natuurlijke personen. Voor gecombineerde woon-bedrijfspanden wordt de<br />

waardebepaling voor de niet-woongedeelten, uitgevoerd op basis van de<br />

regels voor de bepaling van de waarde in het economische verkeer voor<br />

105


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

niet-woningen. Uiteindelijk moet voor deze objecten één waarde worden<br />

vastgesteld, die zal bestaan uit een combinatie van de waarde van het<br />

woongedeelte en die van het niet-woongedeelte.<br />

De bepaling in artikel 4 voor de waardebepaling van woningen wordt ook<br />

toegepast voor direct met woningen vergelijkbare onroerende zaken en<br />

voor onroerende zaken die in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woningen.<br />

Onder direct vergelijkbare onroerende zaken vallen bijvoorbeeld<br />

individuele recreatie-objecten. Als onroerende zaak die in hoofdzaak<br />

dienstbaar is aan een woning kan een garagebox worden aangemerkt.<br />

3.3.1 Taxatiemethodiek<br />

De waarde in het economische verkeer van woningen wordt bepaald met<br />

behulp van de vergelijkingsmethode. Transactieprijzen vormen het<br />

uitgangspunt van de taxatie. Hierbij worden verkopen gebruikt van "eigenwoningen",<br />

dus verkopen aan een eigenaar-bewoner. Deze verkopen<br />

voldoen het meest aan de waarderingsvoorschriften (vrij en onbezwaard<br />

en onmiddellijk en in volle omvang in gebruik te nemen). Bij het<br />

vaststellen van referentiegegevens wordt afhankelijk van de<br />

omstandigheden bij een transactie afgeweken van de transactieprijzen in<br />

verband met deze waarderingsvoorschriften. De vastgestelde waarde van<br />

een referentie-object zal bijvoorbeeld hoger liggen dan de transactieprijs<br />

als deze transactieprijs betrekking heeft op een erfpachtsrecht.<br />

Huurgegevens kunnen niet direct gebruikt worden ter onderbouwing van<br />

een taxatie. Verschillen in huurprijzen kunnen eventueel een rol spelen bij<br />

het onderbouwen van waardeverschillen. In dat geval moet aantoonbaar<br />

zijn dat sprake is van marktconforme huurprijzen.<br />

Voor de waardebepaling van woningen worden in de Uitvoeringsregeling<br />

instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken drie<br />

mogelijke vormen van de vergelijkingsmethode genoemd. Deze drie<br />

vormen worden in de toelichting bij deze uitvoeringsregeling nader<br />

beschreven. Het gaat daarbij om de volgende methodieken.<br />

106


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />

Methodiek vergelijking met referentiewoning<br />

Voor referentiewoningen is een gedetailleerde beschrijving van opstal,<br />

kavel en bijgebouwen in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin<br />

beschikbaar. Bij de taxatie van de referentiewoningen wordt alle<br />

beschikbare marktinformatie betrokken. Van alle overige objecten wordt<br />

de waarde bepaald met behulp van selectie van de meest vergelijkbare<br />

referentiewoning(en). Door de verwijzing naar een referentiewoning en<br />

door de registratie van kenmerken per woning kan desgevraagd voor elke<br />

getaxeerde woning een taxatieverslag worden opgesteld dat voldoet aan<br />

de minimale eisen overeenkomstig het model-taxatieverslag woningen in<br />

de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering<br />

onroerende zaken.<br />

Uit de waarde van de referentiewoning kan langs geautomatiseerde weg<br />

een taxatie voor de overige woningen worden geprognosticeerd. De aldus<br />

geprognosticeerde waarde wordt in het veld gecontroleerd. De taxateur<br />

beoordeelt of deze prognose overeenkomt met de waarde in het economische<br />

verkeer. Indien de taxateur van mening is dat de prognose niet<br />

overeenstemt met de waarde in het economische verkeer, corrigeert hij de<br />

prognose en onderbouwt zijn taxatie. De onderbouwing van deze correctie<br />

komt bij de bijzondere kenmerken in het taxatieverslag. De (geautomatiseerde)<br />

prognose kan plaats vinden doordat de objectkenmerken van alle<br />

woningen bekend zijn en daarmee ook bekend is welke objectkenmerken<br />

van de woning afwijken van de referentiewoning(en).<br />

Methodiek homogene groepen<br />

Uitgangspunt van de methodiek van homogene groepen is woningen die<br />

soortgelijk zijn, bij elkaar in een groep te voegen. De gedachte is dat deze<br />

woningen een vergelijkbare waarde in het economische verkeer hebben,<br />

omdat ze wat betreft ligging, grootte en andere waarderelevante factoren<br />

in hetzelfde marktsegment vallen. Kleine verschillen in objectkenmerken<br />

leiden tot waardeverschillen tussen de objecten in de groep binnen een<br />

bepaalde bandbreedte. Deze waardeverschillen komen bij de waardebepaling<br />

en de onderbouwing van de waarde tot uitdrukking. Per homogene<br />

groep worden de relevante marktgegevens betrokken bij de taxatie.<br />

Binnen de homogene groep wordt op basis van representativiteit één of<br />

enkele woningen geselecteerd die in- en uitpandig uitgebreid worden<br />

getaxeerd.<br />

Per homogene groep kan, rekening houdend met de onderlinge<br />

verschillen binnen een groep, langs geautomatiseerde weg een taxatie<br />

voor de overige woningen worden geprognosticeerd. De aldus<br />

geprognosticeerde waarde wordt overeenkomstig de methodiek<br />

vergelijking met referentiewoning in het veld gecontroleerd en de door de<br />

taxateur aangebrachte correctie moeten ook in de vorm van bijzondere<br />

kenmerken in het taxatieverslag worden gemotiveerd.<br />

107


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

Methodiek modelmatige vergelijking<br />

Een modelmatige manier van vergelijken kan op vele wijzen plaats<br />

vinden. Van belang is dat de beschikbare transacties de basis vormen<br />

voor de opbouw van het model. Een model zou er bijvoorbeeld als volgt<br />

uit kunnen zien:<br />

- aan de hand van verkooptransacties rond de peildatum worden<br />

referentiekengetallen berekend voor diverse typen woningen,<br />

bijvoorbeeld een prijs per kubieke meter;<br />

- voor de grondwaarde wordt een prijs gehanteerd die afhankelijk kan<br />

zijn van de grootte;<br />

- aan de hand van bijvoorbeeld de m 3 -prijs en de grondprijs wordt een<br />

prognose gemaakt die wordt gecorrigeerd met de overige<br />

waarderelevante factoren;<br />

- de waarderelevante factoren ouderdom, ligging, soort woning, faciliteiten<br />

en onderhoud, worden bijvoorbeeld in een percentage uitgedrukt en<br />

worden berekend over het tussenresultaat van de eerste drie stappen;<br />

- de aldus berekende waarde kan aangepast worden met een buurtfactor<br />

en een bijstellingsfactor voor zeer specifieke situaties.<br />

Bij de onderbouwing in het taxatieverslag moet, gebruik makend van het<br />

model, een relatie met de oorspronkelijke marktgegevens gelegd kunnen<br />

worden (vergelijkbare woningen). Voor bijzondere situaties dienen<br />

correcties toegepast te worden.<br />

Met behulp van dit model kan langs geautomatiseerde weg voor elke<br />

woning een waarde worden geprognosticeerd. De aldus geprognosticeerde<br />

waarde wordt overeenkomstig de methodiek vergelijking met<br />

referentiewoning in het veld gecontroleerd en de door de taxateur<br />

aangebrachte correctie moeten ook in de vorm van bijzondere kenmerken<br />

in het taxatieverslag worden gemotiveerd.<br />

108


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />

Betreding<br />

De verschillende taxatiemethodieken voor woningen bieden allen de<br />

mogelijkheid om langs geautomatiseerde weg prognoses te bepalen voor<br />

de te bepalen waarde. Deze prognoses zijn gebaseerd op de<br />

geregistreerde objectgegevens en de marktanalyse die is uitgewerkt in<br />

referentiegegevens. Controle ter plaatse van de berekende prognoses zal<br />

wel plaatsvinden. Omdat de waardebepaling gebaseerd wordt op reeds<br />

geregistreerde gegevens en omdat zo veel mogelijk wordt aangesloten op<br />

de onderlinge vergelijkbaarheid van woningen, kan bij deze controle ter<br />

plaatse een inwendige opname van de woning vaak achterwege blijven.<br />

Inwendige opname is in ieder geval wel noodzakelijk voor referentiewoningen<br />

en volledig individuele woningen. Het uiteindelijke<br />

betredingspercentage van alle woningen in een waarderingsproject zal<br />

daarmee afhankelijk zijn van het aantal referentiewoningen, de<br />

homogeniteit van de woningvoorraad en van de gedetailleerdheid en de<br />

kwaliteit van de geregistreerde objectgegevens.<br />

3.3.2 Referentiestelsel<br />

De taxatiemethodiek voor woningen gaat uit van een referentiestelsel. Dit<br />

referentiestelsel is gebaseerd op de beschikbare marktinformatie<br />

(transactieprijzen).<br />

Een referentiestelsel bestaat uit fysieke referentiewoningen en referentiekengetallen.<br />

Op welk van beide onderdelen van het referentiestelsel het<br />

accent ligt, is afhankelijk van de gevolgde taxatiemethodiek. Voor alle<br />

referentiegegevens geldt dat ze afgeleid moeten zijn uit de beschikbare<br />

marktinformatie en onderbouwd kunnen worden met deze marktinformatie.<br />

De marktinformatie vormt de basis voor de taxaties. Daarom zijn<br />

voor de marktinformatie afzonderlijk randvoorwaarden geformuleerd. Het<br />

referentiestelsel moet garanderen dat de marktinformatie op een<br />

consistente wijze wordt gehanteerd bij de waardebepaling en bij de<br />

onderbouwing van de taxaties.<br />

Voor elk waarderingsproject gelden de volgende eisen met betrekking tot<br />

de keuze van referentiegegevens:<br />

- de referentiegegevens moeten representatief zijn voor de te taxeren<br />

woningen. Dit betekent dat elke categorie woningen op enige wijze in<br />

de referentie-gegevens tot uitdrukking moet komen;<br />

- de referentiegegevens zijn gebaseerd op transactieprijzen die<br />

onderdeel uitmaken van de beschikbare marktinformatie. De<br />

transactieprijzen die liggen in de periode van drie maanden voor tot<br />

drie maanden na de waardepeildatum van de desbetreffende gemeente,<br />

kunnen in beginsel zonder aanpassing in verband met de<br />

transactiedatum worden verwerkt. Eventuele bijzonderheden bij de<br />

109


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

transactie leiden wel tot een vastgestelde waarde van de referentiewoning<br />

die afwijkt van de transactieprijs;<br />

- bij het gebruiken van transactiedata van meer dan drie maanden voor<br />

of na de waardepeildatum wijkt de voor de referentiewoning bepaalde<br />

waarde in beginsel af van de (bij de marktinformatie geregistreerde)<br />

transactieprijs in verband met de transactiedatum. Aan de hand van<br />

een marktanalyse (trendanalyse) van de betreffende woningcategorie<br />

in die omgeving wordt bepaald hoe groot deze aanpassing moet zijn.<br />

Uit de marktanalyse kan blijken dat geen aanpassing hoeft plaats te<br />

vinden.<br />

De referentiegegevens moeten de omstandigheden op de markt rondom<br />

de waardepeildatum weergeven. Voor het verwerken van de<br />

transactiegegevens wordt primair uitgegaan van de datum waarop de akte<br />

is getransporteerd. In situaties waarin de overeenkomst aantoonbaar veel<br />

eerder (bijvoorbeeld meer dan een jaar) is gesloten, kan de betreffende<br />

transactieprijs niet direct gebruikt worden voor het bepalen van de waarde<br />

van een referentiewoning of kan de bepaalde waarde van de<br />

referentiewoning afwijken van de transactieprijs, omdat in verband met de<br />

veranderende marktomstandigheden tussen het moment van het sluiten<br />

van de overeenkomst en de waardepeildatum een aanpassing<br />

aangebracht moet worden. Dit hangt samen met het feit dat in beginsel de<br />

datum waarop overeenstemming is bereikt over de prijs (datum van<br />

sluiten van de koopovereenkomst) het moment vormt waarop aangesloten<br />

wordt op de markt.<br />

In het geval de transactiedatum van een transactie die gebruikt wordt bij<br />

de waardebepaling of de onderbouwing van de waarde van een<br />

referentiewoning, niet binnen drie maanden voor of na de<br />

waardepeildatum ligt, moet hiervoor gecorrigeerd worden. Deze correctie<br />

betekent dat de voor de referentiewoning vast te stellen waarde zal<br />

kunnen afwijken van de gerealiseerde verkoopprijs. De bij de<br />

marktinformatie geregistreerde prijs wordt natuurlijk niet gewijzigd, omdat<br />

anders geen zuivere registratie bestaat van de markt. De trendanalyse die<br />

wordt uitgevoerd om de invloed van de factor tijd te bepalen, kan natuurlijk<br />

aanwijzen dat de marktprijzen niet zijn gestegen of gedaald. Aantoonbaar<br />

is dan dat er geen aanpassing plaats behoeft te vinden voor de factor tijd.<br />

Bij de taxatie en de onderbouwing van de taxatie van woningen wordt<br />

verwezen naar de referentiegegevens. Het referentiestelsel is daarom een<br />

essentieel hulpmiddel om bij een massaal waarderingsproject uniformiteit<br />

te realiseren. Het referentiestelsel legt ook de relatie tussen de<br />

vastgestelde waarden en de marktgegevens.<br />

110


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />

Fysieke referentiewoningen<br />

In de meeste situaties zal de referentiewoning recent betrokken zijn<br />

geweest bij een transactie. Door vergelijking met andere transactieprijzen<br />

wordt beoordeeld of de gerealiseerde verkoopprijs de markt reëel<br />

weergeeft. Voor andere categorieën woningen (met name bij<br />

grootschalige huurwoning-complexen) kan het noodzakelijk zijn om<br />

referentiewoningen te selecteren die niet bij een transactie betrokken zijn<br />

geweest. De kwaliteit van de waardeschatting van dergelijke<br />

referentiewoningen kan verbeterd worden door twee onafhankelijke<br />

taxaties met elkaar te vergelijken. Wanneer één van die onafhankelijke<br />

taxaties door een externe (niet bij het waarderingsproject betrokken)<br />

taxateur wordt verricht, ontstaat een betere onderbouwing van de waarde<br />

van die referentiewoning. Voor de onderbouwing van de waardebepaling<br />

van deze referentiewoningen in de huursector zal primair gekeken worden<br />

naar verkooptransacties uit de eigen-woning-sector.<br />

Een referentie-object dient representatief te zijn voor de betreffende<br />

categorie woningen. Bij een categorie woningen moet zowel gedacht<br />

worden aan een bepaalde lokatie (buurt), een bepaalde soort woningen<br />

(bijvoorbeeld eengezins-rijtjeswoning) als aan de grootte van de woning.<br />

Dit betekent dat de referentiewoning niet door structurele externe<br />

verbouwingen of renovaties dan wel door een afwijkende<br />

onderhoudstoestand of door ligging in hoge mate mag afwijken van de<br />

overige woningen in de betreffende categorie.<br />

Bij het selecteren van fysieke referentiewoningen kunnen daarom twee<br />

soorten referentiewoningen onderscheiden worden:<br />

- een woning waarvan in de betreffende periode een transactie bekend is<br />

en die representatief is voor een groep vergelijkbare woningen;<br />

- een woning die representatief is voor een groep woningen en waarvan<br />

door een uitvoerige taxatie een waarde in het economische verkeer is<br />

bepaald, afgeleid uit transactiegegevens van andere woningen.<br />

De tweede soort referentiewoningen is in ieder geval van belang bij<br />

grootschalige woningbouwprojecten met huurwoningen.<br />

Een taxatie van een referentiewoning wordt onderbouwd met meerdere<br />

transacties rond de waardepeildatum uit de beschikbare marktinformatie.<br />

Voor zover onvoldoende transacties plaatsvinden, moet minimaal één<br />

transactie als onderbouwing dienen, mits overige informatie de juistheid<br />

van het transactieniveau bevestigt. De objectkenmerken van de<br />

referentiewoning dienen uitwendig en inwendig opgenomen en<br />

gecontroleerd te zijn.<br />

Als de waardebepaling van woningen wordt gebaseerd op directe vergelijking<br />

met referentiewoningen zijn er zoveel referentiewoningen dat voor<br />

elke te taxeren woning minimaal één referentiewoning beschikbaar is die<br />

111


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

qua ligging en objectkenmerken in hetzelfde marktsegment valt. Bij het<br />

taxeren op basis van de methodiek van de homogene groepen bevat elke<br />

homogene groep tenminste één referentiewoning. Indien wordt uitgegaan<br />

van een modelmatige taxatiemethodiek is voor ieder marktsegment of<br />

liggingsgebied en voor elke categorie woningen een referentiewoning<br />

beschikbaar.<br />

Referentiekengetallen<br />

Referentiekengetallen zijn gericht op een meer modelmatige wijze van<br />

waarde bepalen. Kenmerken van objecten worden door middel van<br />

kengetallen vertaald in een waarde. Bij gebruik van kengetallen ten<br />

behoeve van de waardebepaling van woningen moet ieder kengetal<br />

onderbouwd kunnen worden op basis van minimaal zes transacties.<br />

3.4 Waardebepaling niet-woningen<br />

Voor de waardebepaling van niet-woningen is het onderscheid tussen de<br />

"waarde in het economische verkeer" die het uitgangspunt vormt voor de<br />

waardebepaling in het kader van de Wet WOZ en de "gecorrigeerde<br />

vervangingswaarde" van belang. Artikel 17 van de Wet WOZ bepaalt dat<br />

indien de gecorrigeerde vervangingswaarde tot een hogere waarde leidt,<br />

deze hogere waarde wordt vastgesteld als de waarde in het kader van de<br />

Wet WOZ. Gezien het belang van deze verhouding tussen de waarde in<br />

het economische verkeer en de gecorrigeerde vervangingswaarde, wordt<br />

op dit onderscheid in de eerste paragraaf ingegaan.<br />

Voor het bepalen van een waarde in het economische verkeer<br />

overeenkomstig de definitie van de Wet WOZ (inclusief de<br />

waarderingsvoorschriften) kunnen voor niet-woningen volgens de<br />

Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende<br />

zaken in hoofdlijnen drie methodieken worden toegepast, namelijk de<br />

vergelijkingsmethode, de kapitalisatiemethode en de discounted-cashflow-berekening.<br />

Voor niet-woningen is het niet mogelijk één eenduidige<br />

methode te geven die in alle situaties toegepast kan worden. Dit hangt<br />

samen met het feit dat er geheel verschillende soorten marktsituaties<br />

kunnen zijn afhankelijk van de categorie objecten en afhankelijk van de<br />

lokale markt. Welke methode wordt toegepast is afhankelijk van de aard<br />

van de beschikbare marktinformatie (transactieprijzen, huurprijzen,<br />

investeringen) en van het aantal vergelijkbare objecten dat getaxeerd<br />

moet worden. Elk van deze mogelijk toe te passen methoden is in de<br />

toelichting bij de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet<br />

waardering onroerende zaken nader toegelicht.<br />

De keuze welke taxatiemethode voor het bepalen van de waarde in het<br />

economische verkeer van een object of een categorie objecten gebruikt<br />

112


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />

wordt, moet in de meeste situaties door (de taxateur van) de gemeente<br />

gemaakt worden. Deze keuze zal afhankelijk zijn van de aard van de<br />

beschikbare marktinformatie.<br />

De regels voor de berekening van een gecorrigeerde vervangingswaarde<br />

kunnen van belang zijn voor alle typen niet-woningen met uitzondering<br />

van rijksmonumenten.<br />

3.4.1 Waarde in het economische verkeer versus vervangingswaarde<br />

Artikel 17, derde lid, van de Wet WOZ bepaalt dat de gecorrigeerde<br />

vervangingswaarde als waarde in het kader van de Wet WOZ voor nietwoningen<br />

gehanteerd wordt als deze hoger is.<br />

Het belangrijkste verschil tussen de waarde in het economische verkeer<br />

en de gecorrigeerde vervangingswaarde wordt gevormd door de positie<br />

van de huidige eigenaar of gebruiker. Bij de berekening van de<br />

gecorrigeerde vervangingswaarde wordt de waarde voor de huidige<br />

eigenaar/gebruiker in aanmerking genomen. Bij de waarde in het<br />

economische verkeer worden alleen anderen als mogelijke gegadigde beschouwd.<br />

Bij de berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde<br />

moet worden uitgegaan van de huidige eigenaar/gebruiker, waarbij een rol<br />

speelt of deze de investeringsbeslissing naar de toestand op de peildatum<br />

opnieuw en in dezelfde omvang zou nemen.<br />

Bij de berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde vindt een<br />

zodanige correctie plaats dat rekening wordt gehouden met de aard en de<br />

bestemming van de onroerende zaak en met de sedert de stichting van de<br />

zaak opgetreden technische en functionele veroudering. Deze elementen<br />

waarvoor de vervangingswaarde wordt gecorrigeerd, zijn bepalend voor<br />

de waarde van het object op de markt. Het berekenen van zowel een<br />

gecorrigeerde vervangingswaarde als een waarde in het economische<br />

verkeer is slechts noodzakelijk als de gecorrigeerde vervangingswaarde<br />

hoger lijkt te zullen uitvallen. Het berekenen van beide waarden voor één<br />

object kan in sommige gevallen wel van betekenis zijn voor de controle op<br />

de juistheid van de uiteindelijk bepaalde waarde.<br />

In de praktijk zal daarom slechts voor een gering aantal objecten twee<br />

uitkomsten (waarde in het economische verkeer en gecorrigeerde<br />

vervangingswaarde) berekend worden. Voor de courante niet-woningen<br />

zoals kantoren en winkelpanden zal voor het merendeel van de objecten<br />

volstaan kunnen worden met het bepalen van een waarde in het<br />

economische verkeer. Voor de incourante objecten zoals ziekenhuizen en<br />

bepaalde objecten voor de procesindustrie en andere objecten waarvoor<br />

geen sprake is van een markt, zal alleen een gecorrigeerde vervangingswaarde<br />

berekend worden. Alleen wanneer het voor de taxateur niet direct<br />

113


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

duidelijk is welke van beide waarderingsvoorschriften tot een hogere<br />

uitkomst leidt, wanneer de taxateur door onderlinge vergelijking de<br />

juistheid van de bepaalde waarde wil controleren, of wanneer de taxateur<br />

vermoedt dat er discussie over kan bestaan, zal de waarde volgens beide<br />

waarderingsvoorschriften bepaald worden.<br />

Bij het bepalen van zowel de waarde in het economische verkeer als van<br />

de gecorrigeerde vervangingswaarde moet rekening gehouden worden<br />

met de waarderingsvoorschriften die in de Wet WOZ zijn geformuleerd<br />

(volle en onbezwaarde eigendom en onmiddellijk en in volle omvang in<br />

gebruik te nemen).<br />

3.4.2 Kapitalisatiemethode<br />

Voor een groot aantal niet-woningen bestaat het belangrijkste deel van de<br />

markt uit verhuurtransacties. Voor al deze objecten wordt een<br />

kapitalisatiemethode toegepast. Tot deze objecten behoren bijvoorbeeld<br />

veel kantoorpanden en winkelruimten. Ook voor veel van de overige<br />

bedrijfsruimten, zoals loodsen en bedrijfshallen, zijn vaak verhuurtransacties<br />

beschikbaar.<br />

Deze verhuurtransacties vormen de basis voor de berekening van de<br />

waarde van de onroerende zaak in het economische verkeer. De<br />

huurprijzen moeten echter gekapitaliseerd worden om de waarde van het<br />

object in het kader van de Wet WOZ te kunnen bepalen. Voor de<br />

kapitalisatie wordt natuurlijk uitgegaan van marktconforme huurprijzen.<br />

In de taxatieleer bestaan verschillende methoden die gebaseerd zijn op<br />

de kapitalisatie van regelmatige inkomsten van het onroerend goed. Veel<br />

van deze methoden zijn gericht op het taxeren van een<br />

"beleggingswaarde" op basis van verwachte jaarlijkse inkomsten. De<br />

bruto-aanvangsrendementsmethode (BAR) en de nettoaanvangsrendements-methode<br />

(NAR) zijn hiervan belangrijke<br />

voorbeelden. Deze "beleggingswaarde" sluit echter niet aan op het begrip<br />

waarde, zoals dat in het kader van de Wet WOZ wordt gehanteerd. De<br />

Wet WOZ gaat juist uit van direct door de eigenaar/gebruiker te<br />

aanvaarden object.<br />

Bij dit begrip waarde in het kader van de Wet WOZ past veel meer de<br />

vergelijking met transacties die beter voldoen aan de veronderstelling dat<br />

alle rechten op de onroerende zaak in één hand verenigd zijn. Indien deze<br />

transacties maar in beperkte zin voorhanden zijn, kan wel een kapitalisatie<br />

van huurwaarden plaatsvinden. De te hanteren kapitalisatiefactor kan<br />

echter niet direct worden afgeleid uit de rendementen van andere<br />

beleggingen zoals dat wel geschiedt bij de BAR-methode en de NAR-<br />

114


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />

methode. De kapitalisatiefactor wordt afgeleid uit de beschikbare<br />

transacties die in redelijke mate overeenstemmen met de<br />

waarderingsvoorschriften van de Wet WOZ. Voor het verschil tussen de<br />

kapitalisatie-methode en de BAR- en NAR-methode wordt verwezen naar<br />

de taxatieleer (Bijvoorbeeld: G.G.M. ten Have, Taxatieleer onroerende<br />

zaken, Stenfert Kroese, 1992).<br />

Bruto-huurprijzen<br />

Er wordt volgens de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet<br />

waardering onroerende zaken bij de kapitalisatie uitgegaan van de brutohuurprijzen<br />

zoals die door partijen zijn overeengekomen. Hierbij moet<br />

primair beoordeeld worden of er sprake is van marktconforme huurprijzen.<br />

De marktconforme huurprijzen die gebruikt worden voor de<br />

waardebepaling worden niet omgerekend naar netto-huurprijzen door<br />

correctie voor de onderhoudskosten en overige kosten van de verhuurder.<br />

De bruto-huurprijzen kunnen het meest direct onderling vergeleken<br />

worden en komen direct voort uit de beschikbare marktinformatie.<br />

Bij het bepalen van een huurwaarde van een object uit bruto-huurprijzen<br />

op de markt wordt, indien noodzakelijk, rekening gehouden met correcties<br />

in verband met de waarderingsvoorschriften.<br />

Kapitalisatiefactor<br />

De bepaalde huurwaarde van een object moet vermenigvuldigd worden<br />

met een kapitalisatiefactor. De te hanteren kapitalisatiefactor moet zoveel<br />

mogelijk afgeleid worden uit verkooptransacties waarbij een eigenaargebruiker<br />

betrokken is. Deze transacties voldoen namelijk het best aan de<br />

waarderingsvoorschriften in het kader van de Wet WOZ. Voor een object<br />

waarvoor een dergelijke verkoop-transactie bekend is, wordt een<br />

huurwaarde getaxeerd. De gerealiseerde verkoopprijs wordt gedeeld door<br />

deze getaxeerde huurwaarde en dit levert een kapitalisatiefactor op die<br />

als referentie gebruikt kan worden voor de kapitalisatie bij andere<br />

objecten.<br />

De aldus berekende kapitalisatiefactor leidt voor alle objecten waarbij de<br />

factor wordt toegepast tot een waarde die direct aansluit op de<br />

verkoopprijzen die op de markt worden betaald door eigenaar/gebruikers.<br />

Deze waarde vormt daarmee een goede benadering van de waarde in het<br />

economische verkeer die in het kader van de Wet WOZ centraal staat.<br />

Verdere correcties, zoals bijvoorbeeld voor verkoopkosten,<br />

overdrachtsbelasting, aan de aldus gekapitaliseerde huurwaarde zijn dan<br />

niet meer nodig.<br />

Referentiestelsel<br />

De bij een individuele taxatie gebruikte kengetallen voor het bepalen van<br />

de huurwaarde (bijvoorbeeld huurprijs per vierkante meter) en de<br />

gebruikte kapitalisatiefactor moeten direct verklaard kunnen worden met<br />

behulp van een referentiestelsel. De gegevens uit het referentiestelsel<br />

115


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

moeten gebaseerd zijn op gerealiseerde marktgegevens. De referentiegegevens<br />

over de bruto-huurprijzen worden afgeleid uit de huurprijzen die<br />

worden overeengekomen op de markt. De referentiekapitalisatiefactoren<br />

worden zoveel mogelijk afgeleid uit verkoopprijzen van objecten die<br />

worden gerealiseerd bij verkopen aan eigenaar-gebruikers. In het referentiestelsel<br />

komen de volgende elementen tot uitdrukking:<br />

1. Het referentiestelsel geeft aanwijzingen omtrent de te hanteren brutohuurprijzen<br />

per vierkante meter voor de verschillende soorten objecten<br />

(kantoren, bedrijfsverzamelgebouwen, winkels, bedrijfshallen), liggingsgebieden<br />

en grootteklassen. Deze aanwijzingen hebben bijvoorbeeld<br />

de vorm van een tabel waarin de basishuurprijzen per vierkante meter<br />

zijn opgenomen door middel van bandbreedtes. In voorkomende gevallen<br />

wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van niet alleen de<br />

primaire ruimten (bijvoorbeeld kantoor, winkel etcetera) maar ook met<br />

de aanwezigheid van secundaire ruimten (bijvoorbeeld archief,<br />

magazijn, etcetera). Dit moet leiden tot afzonderlijke huurprijzen voor<br />

deze secundaire ruimten.<br />

De referentiehuurprijzen zijn afgeleid van, en onderbouwd met,<br />

huurprijzen die op de markt zijn overeengekomen. De<br />

referentiehuurprijzen hebben betrekking op een "standaard" ruimte,<br />

rekening houdend met het soort object, de ligging en de grootte. Bij het<br />

afleiden van referentiehuurgegevens uit marktgegevens wordt rekening<br />

gehouden met het moment waarop de huurovereenkomst is gesloten,<br />

de huurcondities en de kenmerken van het object.<br />

2. Het referentiestelsel geeft aan op welke wijze de huurwaarde van<br />

ruimten op verschillende verdiepingen wordt bepaald (kantoorvilla's en<br />

winkels) in relatie tot de ontsluiting van deze verdiepingen.<br />

3. Het referentiestelsel geeft systematisch aan hoe verschillen in voorzieningen,<br />

kwaliteit van het object, staat van onderhoud, de functionaliteit<br />

en doelmatigheid van het object de hoogte van de huurprijs<br />

beïnvloeden.<br />

4. Op welke wijze parkeerplaatsen invloed hebben op de totale<br />

huurwaarde van het object wordt in het referentiestelsel duidelijk<br />

gemaakt.<br />

5. Het referentiestelsel geeft de bandbreedte aan voor de toe te passen<br />

kapitalisatiefactor, rekening houdend met soort object, ligging en<br />

ouderdom.<br />

6. Het referentiestelsel geeft systematisch aan op welke wijze een gehanteerde<br />

kapitalisatiefactor wordt afgeleid uit de referentiefactor op grond<br />

van verschillen in:<br />

- leegstandsrisico's en mutatiegraad;<br />

- exploitatielasten;<br />

- verwachte levensduur van het object zonder renovatie.<br />

7. In het referentiestelsel wordt zichtbaar gemaakt hoeveel grond wordt<br />

geacht te zijn betrokken in de referentiegegevens. Bij de taxaties die<br />

uitgaan van dit referentiestelsel moeten de terreinoppervlakten die<br />

116


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />

volgens het referentiestelsel niet zijn inbegrepen in de gehanteerde<br />

huurprijzen, afzonderlijk in de taxatie tot uitdrukking worden gebracht.<br />

In het referentiestelsel worden tevens de grondprijzen aangegeven aan<br />

de hand waarvan deze extra terreinoppervlakten worden gewaardeerd.<br />

Hierbij wordt uitgegaan van de uitgifteprijzen van bouwrijpe grond voor<br />

de meest gerede bestemming.<br />

Bij de bandbreedtes met huurprijzen volgens de referentiegegevens hoort<br />

in feite een "standaard" object. Dit "standaard" object geeft aan welke<br />

voorzieningen en welk kwaliteitsniveau, onderhoudsniveau en<br />

liggingsaspecten normaal zijn voor de betreffende categorie objecten. Een<br />

individuele taxatie kan dan mede onderbouwd worden door aan te geven<br />

op welke terreinen het object afwijkt van het "standaard" object in de<br />

betreffende categorie.<br />

Het referentiestelsel voor de kapitalisatie (bruto-huurprijzen en<br />

kapitalisatiefactor) wordt afgeleid uit marktinformatie. Bij onvoldoende<br />

marktgegevens (verhuurgegevens en/of verkoopgegevens) kan ter<br />

onderbouwing van het referentiestelsel gebruik gemaakt worden van een<br />

discounted-cash-flow-berekening. Voor het gebruiken van marktgegevens<br />

voor het bepalen van de waarde in het economische verkeer zijn enkele<br />

criteria specifiek vastgelegd in jurisprudentie. Hieronder wordt een aantal<br />

van deze aandachtspunten of criteria weergegeven:<br />

- Er moet worden uitgegaan van verkoop of verhuur aan de<br />

meestbiedende gegadigde die, na de best mogelijke voorbereidingen,<br />

de onroerende zaak, in de staat waarin deze zich bevindt, wil<br />

aanwenden voor de bestemming die hem goeddunkt.<br />

- Het is de bedoeling de waardebepaling objectief te doen zijn, in die zin<br />

dat de bestemming welke de eigenaar of de gebruiker aan de<br />

onroerende zaak heeft gegeven, als waardebepalende factor dient te<br />

worden uitgeschakeld.<br />

- Er komt geen betekenis toe aan het bedrag waarvoor de eigenaar of de<br />

gebruiker, ware hij geen eigenaar of gebruiker, met het oog op de<br />

subjectieve bestemming als hoogste bieder het goed zou willen kopen.<br />

- De relatie tussen een onroerende zaak en de ter zake van die zaak<br />

belastingplichtige(n) moet worden uitgeschakeld.<br />

- De wettelijke bescherming van een onroerende zaak behoeft niet uit te<br />

sluiten dat aan de zaak een verkeerswaarde kan worden toegekend.<br />

- Met een wijziging in een bestemmingsplan behoeft slechts dan<br />

rekening te worden gehouden indien een reële kans bestaat dat een<br />

redelijk handelende gegadigde met een dergelijke wijziging rekening<br />

zou houden.<br />

- Mogelijke transacties tussen overheidslichamen kunnen in de regel niet<br />

bepalend zijn voor de verkeerswaarde, omdat dergelijke lichamen zich<br />

mede laten leiden door beleidsoverwegingen.<br />

117


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

- Gegadigden kunnen ook ondernemingen zijn die tot hetzelfde concern<br />

als de eigenaar of de gebruiker behoren.<br />

Bij de analyse van de markthuurprijzen moeten ook de condities bij het<br />

afsluiten van het huurcontract in aanmerking worden genomen. Indien in<br />

een huurcontract sprake is van een huurvrije periode zal de "huurwaarde"<br />

lager liggen dan de huurprijs die in het contract is vastgelegd. Ook andere<br />

bijzondere condities kunnen ertoe leiden dat de geschatte huurwaarde<br />

afwijkt van de prijzen die zijn vastgelegd in de huurcontracten. Deze<br />

afwijking ten opzichte van de beschikbare marktinformatie moet worden<br />

gemotiveerd.<br />

De huurprijzen die als referentie worden gehanteerd zijn redelijk haalbare<br />

huurprijzen in het betreffende gebied voor een bepaald soort object.<br />

Onderlinge verschillen qua ligging, grootte van het object en de aanwezigheid<br />

van secundaire ruimten dienen in de uiteindelijk bepaalde<br />

huurwaarde voor het object tot uiting te komen.<br />

De taxatie van een individuele niet-woning, gebaseerd op een vastgelegd<br />

referentie-stelsel, volgens de kapitalisatiemethode dient aan de<br />

onderstaande regels te voldoen:<br />

1. Het object is ter plaatse opgenomen.<br />

2. De kapitalisatiefactor wordt op één decimaal nauwkeurig bepaald en<br />

niet bijvoorbeeld op stappen van een half. (Kapitalisatiefactor 5,5 leidt<br />

immers tot een tien procent hogere waarde dan de factor 5,0 en<br />

daarom is deze nauwkeurigheid onvoldoende).<br />

3. Indien voor een specifiek object onvoldoende referentiemateriaal<br />

aanwezig is voor de volledige uitvoering van de gehanteerde<br />

taxatiemethodiek, wordt aangegeven hoe de waardebepaling wel tot<br />

stand is gekomen.<br />

3.4.3 Vergelijkingsmethode<br />

De vergelijkingsmethode wordt volgens de Uitvoeringsregeling instructie<br />

waardebepaling Wet waardering onroerende zaken bij niet-woningen<br />

toegepast, indien in voldoende mate marktinformatie beschikbaar is en<br />

waar het belangrijkste deel van de markt bestaat uit verkooptransacties<br />

die in redelijke mate overeenkomen met de waarderingsvoorschriften die<br />

de Wet WOZ stelt. Dit kunnen objecten zijn met een relatief groot aantal<br />

transacties (bijvoorbeeld kleinschalige kantoorruimten, winkels, agrarische<br />

objecten), maar ook objecten waarbij enkele transacties landelijk gebruikt<br />

worden voor de waardebepaling (bijvoorbeeld motorbrandstofverkooppunten).<br />

Voor de agrarische sector zal bij beschikbaarheid van marktinformatie<br />

meestal de vergelijkingsmethode gebruikt worden, omdat de huurprijzen<br />

118


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />

(pachtprijzen) door de regulering op dit terrein onvoldoende<br />

marktinformatie geven.<br />

Afhankelijk van het aantal te taxeren objecten vertoont deze<br />

waarderingsmethodiek meer of minder gelijkenis met de methodiek voor<br />

woningen. De beschikbare marktinformatie wordt verwerkt tot<br />

referentiegegevens. Deze referentiegegevens bestaan in beginsel uit<br />

fysieke referentie-objecten binnen de gemeente. Indien sprake is van een<br />

zeer beperkt aantal objecten binnen een categorie kan worden uitgegaan<br />

van referentie-objecten buiten de gemeente. Deze fysieke referentieobjecten<br />

zijn zelf betrokken geweest in een transactie of er is uit<br />

beschikbare marktgegevens een waarde voor bepaald.<br />

Het afleiden van een waarde voor referentie-objecten uit verkoopprijzen is<br />

voor niet-woningen vaak veel complexer dan voor woningen, omdat bij de<br />

totstandkoming van de verkoopprijs meer soorten argumenten van belang<br />

zijn. Het afleiden van referentiegegevens uit de marktinformatie vergt voor<br />

niet-woningen een bijzondere analyse van de transactie. Deze verrichte<br />

analyse dient ook als onderbouwing van de taxatie van het referentieobject.<br />

De inhoud van deze onderbouwing verschilt afhankelijk van de<br />

soort objecten, de situatie binnen de branche en specifieke wettelijke<br />

maatregelen. Voor agrarische objecten bijvoorbeeld moeten de transactieprijzen<br />

worden gecorrigeerd in verband met de produktiemogelijkheden<br />

door bijvoorbeeld melkquota, mestquota, etcetera.<br />

Bij de waardering van een object vindt verwijzing plaats naar een<br />

referentie-object. De waardebepaling vindt plaats door de verschillen<br />

tussen het te taxeren object en het referentie-object te kwantificeren. Bij<br />

het kwantificeren van deze waardeverschillen kunnen<br />

referentiekengetallen een rol spelen.<br />

3.4.4 Discounted-cash-flow-berekening<br />

De discounted-cash-flow-berekening wordt volgens de Uitvoeringsregeling<br />

instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken toegepast<br />

voor de waardebepaling van referentie-objecten voor niet-woningen of de<br />

waardebepaling van een enkel zeer specifiek object waarvoor<br />

onvoldoende marktgegevens in de vorm van transactieprijzen of<br />

huurprijzen bekend zijn. De discounted-cash-flow-berekening kan ook<br />

toegepast worden voor het bepalen van een referentiekapitalisatiefactor<br />

ten behoeve van de kapitalisatiemethode.<br />

Deze berekening wordt toegepast voor objecten die wel een duidelijke<br />

waarde in het economische verkeer hebben, maar waarbij deze waarde<br />

onvoldoende tot uitdrukking komt in verkooptransacties of<br />

verhuurtransacties van (vergelijkbare) objecten.<br />

119


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor in situaties waarin markttransacties<br />

niet alleen betrekking hebben op de onroerende zaak, maar op de<br />

gehele bedrijfsvoering in een object. Bij het berekenen van de kasstromen<br />

wordt dan gekeken naar alle inkomsten (omzet) en uitgaven in het kader<br />

van de bedrijfsvoering. Op basis van de omzet die gerealiseerd wordt met<br />

de betreffende onroerende zaak wordt dan de discounted-cash-flowberekening<br />

uitgevoerd. Deze toepassing kan bijvoorbeeld worden gebruikt<br />

in de horeca, waarvoor weinig marktgegevens beschikbaar zijn die<br />

overeenstemmen met de waarderingsvoorschriften in het kader van de<br />

Wet WOZ.<br />

Toepassing van de discounted-cash-flow-berekening kan ook van belang<br />

zijn, als de waarde in het economische verkeer van een object samenhangt<br />

met exploitatiemogelijkheden na gedane investeringen. De<br />

markthuurprijzen na deze investering kunnen niet zonder meer<br />

gekapitaliseerd worden, omdat rekening gehouden moet worden met de<br />

hoogte van de investeringen en eventueel met een periode waarin nog<br />

geen inkomsten worden gegenereerd.<br />

Bij de discounted-cash-flow-berekening worden alle toekomstige<br />

inkomsten en uitgaven met betrekking tot de onroerende zaak betrokken.<br />

Dit gebeurt door al deze toekomstige inkomsten en uitgaven contant te<br />

maken naar de waardepeildatum. Daarom wordt deze taxatiemethodiek<br />

wel aangeduid als netto-contante-waardemethode. Voor de toepassing<br />

van de methodiek zijn twee keuzes van groot belang, namelijk de periode<br />

waarover de berekening zich uitstrekt en het gehanteerde rentepercentage.<br />

De periode die in de berekening betrokken wordt is in beginsel twintig<br />

jaar. Indien de verwachte resterende economische levensduur van het<br />

object echter korter is zal alleen deze kortere resterende levensduur in de<br />

berekening worden opgenomen.<br />

Het te hanteren rentepercentage moet overeenstemmen met de<br />

algemene rentestand. Hiervoor is het rendement op staatsleningen in<br />

beginsel een goede basis. Eventueel kan in verband met de specifieke<br />

situatie in de betreffende branche het rentepercentage hiervan afwijken.<br />

Het rentepercentage en eventuele afwijkingen voor specifieke branches<br />

maakt onderdeel uit van de referentiegegevens.<br />

Bij de berekening van de discounted-cash-flow is er sprake van een min<br />

of meer individuele benadering van een object. De methodiek wordt<br />

primair toegepast voor de waardebepaling van afzonderlijke referentieobjecten<br />

of voor de waardebepaling van enkele specifieke objecten. Voor<br />

deze berekening is referentiemateriaal daarom niet of nauwelijks relevant.<br />

120


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />

3.4.5 Gecorrigeerde-vervangingswaardeberekening<br />

Bij de berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde wordt de<br />

waarde van de grond en de waarde van de opstallen afzonderlijk bepaald.<br />

Het begrip vervangingswaarde geeft aan dat wordt uitgegaan van de<br />

noodzakelijke investeringen voor de vervanging of nieuwbouw van het<br />

betreffende object. Voor deze vervanging is het noodzakelijk dat gekeken<br />

wordt naar de investeringen om grond op de betreffende lokatie met de<br />

betreffende bestemming te verwerven en naar de kosten voor de bouw<br />

van de betreffende opstal.<br />

Bij de gecorrigeerde vervangingswaarde wordt gekeken naar de waarde<br />

(de investeringen) die de huidige eigenaar of gebruiker er voor over zou<br />

hebben om de betreffende onroerende zaak te vervangen. Hierbij zijn de<br />

omstandigheden waarin de eigenaar/gebruiker verkeert (bijvoorbeeld<br />

financiële mogelijkheden tot investeren) niet van belang. De gecorrigeerde<br />

vervangingswaarde is de vervangingswaarde, rekening houdende met de<br />

aard en de bestemming van de zaak. Tevens wordt rekening gehouden<br />

met de sedert de stichting van de zaak opgetreden technische en<br />

functionele veroudering, waarbij de invloed van latere wijzigingen in<br />

aanmerking wordt genomen.<br />

In de Wet WOZ staat uitdrukkelijk aangegeven dat de correctie die moet<br />

worden toegepast, beperkt is tot twee factoren. Voor het bepalen van een<br />

gecorrigeerde vervangingswaarde moeten daarom vier elementen worden<br />

berekend:<br />

- vervangingswaarde grond;<br />

- vervangingswaarde opstal;<br />

- correctie technische veroudering;<br />

- correctie functionele veroudering.<br />

Andere correcties zijn niet toegestaan.<br />

1. Vervangingswaarde grond<br />

De berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde gaat uit van<br />

de investeringen die gedaan moeten worden ter vervanging van het te<br />

taxeren object. Als vervangingswaarde van de grond wordt daarom<br />

gekeken naar de uitgifteprijzen die de gemeente hanteert voor grond<br />

met de betreffende bestemming op een vergelijkbare lokatie en<br />

rekening houdend met de grootte van de kavel. Drie gegevens bepalen<br />

de vervangingswaarde van de grond, namelijk:<br />

- lokatie van de grond;<br />

- oppervlakte van de kavel of toegestane grootte van het object;<br />

- bestemming.<br />

Uitgangspunt voor de vaststelling van deze gegevens is de reële<br />

uitgifteprijs die door gemeenten worden gehanteerd bij gronduitgifte.<br />

Indien bij de gronduitgifte rekening gehouden wordt met de maximaal<br />

121


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

bebouwbare oppervlakte of de grootte van het object, wordt dit<br />

eveneens meegenomen in de berekening.<br />

Deze vervangingswaarde van de grond wordt niet gecorrigeerd voor<br />

technische of functionele veroudering. Factoren als bereikbaarheid en<br />

beschikbaarheid van parkeervoorzieningen in de omgeving komen<br />

indien noodzakelijk tot uiting in de factor voor functionele veroudering<br />

van de opstal.<br />

Bij de berekening van de vervangingswaarde van de grond worden<br />

aanlegkosten zoals verharding en parkeervoorzieningen niet meegenomen.<br />

Deze komen tot uiting bij de vervangingswaarde voor de<br />

opstal, omdat op deze voorzieningen wel correcties mogelijk zijn.<br />

Voor de berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde zijn de<br />

waarderingsvoorschriften (volle en onbezwaarde eigendom,<br />

onmiddellijk en in volle omvang in gebruik te nemen) ook van<br />

toepassing. Bij de bepaling van de vervangingswaarde van de grond<br />

wordt daarom geen rekening gehouden met de waardedrukkende<br />

invloed van erfpacht.<br />

2. Vervangingswaarde opstal<br />

Voor het berekenen van de vervangingswaarde van de opstal wordt<br />

uitgegaan van de kosten die gemaakt moeten worden voor de herbouw<br />

van het betreffende object. Deze vervangingswaarde heeft betrekking<br />

op de actuele bouwkosten volgens moderne bouwmethoden voor een<br />

in beginsel identiek vervangend object op het moment van de peildatum.<br />

De vervangingswaarde van de opstal heeft betrekking op alle<br />

gebouwen, onderdelen en terreinvoorzieningen die tot de te taxeren<br />

onroerende zaak behoren.<br />

De bepaling van de vervangingswaarde voor de opstal wordt<br />

gebaseerd op herbouwkosten per kubieke of vierkante meter per<br />

gebouwonderdeel. Bij de herbouwkosten kunnen de totale kosten per<br />

kubieke meter of per vierkante meter worden gesplitst in maximaal de<br />

volgende elementen: ruwbouw, afbouw/vaste inrichting, installaties,<br />

infrastructuur, overige kosten. De rubriek overige kosten geeft aan dat<br />

alle voor de herbouw noodzakelijke kosten, zoals projectbegeleiding,<br />

honorarium architect, vergunningen, etcetera onderdeel vormen van de<br />

vervangingswaarde. Er worden maximaal de vijf genoemde<br />

kostenelementen onderscheiden.<br />

De berekening van een gecorrigeerde vervangingswaarde wordt<br />

afgeleid uit referentiegegevens voor de herbouwkosten per kubieke<br />

meter of per vierkante meter. Deze referentiegegevens kunnen zijn<br />

afgeleid uit gerealiseerde stichtingskosten van vergelijkbare recente<br />

nieuwbouwprojecten.<br />

3. Correctie technische veroudering<br />

De correctie wegens technische veroudering wordt bepaald, rekening<br />

houdende met:<br />

- verwachte levensduur, uitgaande van normaal onderhoud;<br />

122


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />

- de restwaarde;<br />

- verschillende gebouwen en gebouwonderdelen;<br />

- laatst uitgevoerde renovatie.<br />

De correctie voor de technische veroudering wordt bepaald door het<br />

hanteren van een afschrijvingsmethodiek die aansluit bij de<br />

methodieken die binnen een branche worden gehanteerd. Vaak kan<br />

hierbij worden volstaan met een lineaire afschrijving over een<br />

functionele gebruiksperiode (levensduur) voor het object. Aan de hand<br />

van de verwachte levensduur en de restwaarde van het object na deze<br />

levensduur kan het afschrijvingspercentage worden bepaald. De<br />

restwaarde aan het einde van de levensduur is de basis voor de toe te<br />

passen jaarlijkse afschrijving, Dit kan tot uitdrukking gebracht worden<br />

door de formule:<br />

(100% - restwaarde in percentage) = jaarlijkse afschrijving<br />

(verwachte levensduur in jaren)<br />

Bijvoorbeeld:<br />

De verwachte levensduur is vijftig jaar. Restwaarde van het object<br />

na deze vijftig jaar is twintig procent van de waarde na de bouw. De<br />

jaarlijkse afschrijving is dan (80% / 50 jaar =) 1,6 % per jaar. Als de<br />

waardepeildatum twintig jaar na het bouwjaar ligt is de correctie voor<br />

technische veroudering (20 jaar * 1,6% =) 32%.<br />

Door tussentijdse renovaties kan de waarde op een bepaald moment<br />

worden verhoogd. In geval van renovatie wordt de verwachte<br />

levensduur opnieuw ingeschat. Ook wordt een waarde van het object<br />

op het moment van gereedkomen van de renovatie ingeschat als<br />

percentage van de herbouwwaarde. Deze inschatting van de langere<br />

levensduur en de waarde op het moment van gereedkomen van de<br />

renovatie wordt apart aangegeven en wordt niet verwerkt in een "fictief"<br />

bouwjaar.<br />

Bijvoorbeeld:<br />

Er vindt na 40 jaar een renovatie plaats en het object gaat dan weer<br />

40 jaar mee met een restwaarde van 20%. De waarde na gereedkoming<br />

van de renovatie wordt geschat op 70% van de<br />

herbouwwaarde. De jaarlijkse afschrijving na de renovatie is dan<br />

(50% / 40 jaar =) 1,25 % per jaar. Als de peildatum tien jaar na de<br />

renovatie en dus vijftig jaar na het bouwjaar ligt is de correctie voor<br />

technische veroudering in dit voorbeeld (10 jaar * 1,25% + 30% =)<br />

42,5%. Dit percentage wordt niet afgeleid uit een zogenaamd "fictief"<br />

bouwjaar.<br />

Het bouwjaar en de verwachte levensduur behoeven niet voor het<br />

gehele object gelijk te zijn. Dit betekent dat bijvoorbeeld voor een<br />

hoofdgebouw een andere correctie voor technische veroudering kan<br />

gelden dan voor nevengebouwen en terreinvoorzieningen. Het<br />

onderscheid tussen verschillende onderdelen van het gebouw moet wel<br />

duidelijk aanwijsbaar zijn en voor deze onderdelen moet dan ook<br />

123


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

afzonderlijk de vervangingswaarde van de opstal bepaald kunnen<br />

worden. Voor deze onderdelen kan indien noodzakelijk een<br />

afzonderlijke factor voor de technische veroudering worden bepaald.<br />

De verschillende delen kunnen bijvoorbeeld een verschillend bouwjaar<br />

hebben of een duidelijk andere verwachte levensduur in verband met<br />

de kwaliteit.<br />

De verwachte levensduur kan eventueel worden uitgesplitst voor de<br />

verschillende elementen van het gebouw. De installaties in een gebouw<br />

kunnen namelijk al vervangen zijn, terwijl de ruwbouw een normale<br />

onderhoudstoestand heeft. Hierbij kan bijvoorbeeld worden uitgegaan<br />

van de gebouwonderdelen: ruwbouw, afbouw/vaste inrichting, installaties,<br />

infrastructuur. De overige kosten, die afzonderlijk kunnen worden<br />

onderscheiden bij de bepaling van de vervangingswaarde opstal,<br />

dienen naar rato over deze delen verdeeld te worden. De uitsplitsing<br />

van de herbouwkosten over deze gebouwonderdelen kan bijvoorbeeld<br />

in de vorm van percentages van de totale herbouwkosten (bijvoorbeeld<br />

30% van de herbouwkosten betreft de ruwbouw). Voor deze<br />

gebouwonderdelen kan dan afzonderlijk een verwachte levensduur<br />

worden geschat en moet aangegeven worden welk aandeel het<br />

betreffende onderdeel heeft in de totale herbouwkosten.<br />

4. Correctie functionele veroudering<br />

De correctie wegens functionele veroudering wordt bepaald, rekening<br />

houdende met:<br />

- economische veroudering (de mate waarin er door technische,<br />

economische of maatschappelijke ontwikkelingen nog behoefte<br />

bestaat aan het betreffende object;<br />

- verandering in bouwwijze (de mate waarin het huidige gebouw niet<br />

meer overeenstemt met de manier waarop momenteel vergelijkbare<br />

objecten worden gebouwd. Dit element zal alleen van betekenis zijn<br />

voor oudere objecten die momenteel niet meer op deze wijze<br />

worden gebouwd);<br />

- belemmering in gebruiksmogelijkheden (belemmering van de<br />

normale activiteiten van de organisatie door een ondoelmatige<br />

inrichting van de ruimte of door een tekort of overschot aan ruimte);<br />

- excessieve gebruikskosten (excessieve gebruikskosten van het<br />

object ten gevolge van een niet volledig functioneel gebouw<br />

(bijvoorbeeld meer dan gemiddelde onderhoudskosten)).<br />

De belemmering in gebruiksmogelijkheden betreft de doelmatigheid<br />

van de inrichting van het gebouw. Hierbij kan bijvoorbeeld rekening<br />

gehouden worden met de mogelijkheden of onmogelijkheden voor<br />

alternatieve functies en met de (in)flexibiliteit in gebruik. Bij het bepalen<br />

van de doelmatigheid van het gebouw moet ook naar alternatieve<br />

aanwendingsmogelijkheden gekeken worden. Eventuele problemen<br />

124


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />

met betrekking tot bereikbaarheid of gebrek aan parkeervoorzieningen<br />

kunnen bij de doelmatigheid tot uitdrukking worden gebracht.<br />

Tevens kan sprake zijn van een tekort of een overschot aan ruimte<br />

waardoor het object niet optimaal wordt benut.<br />

Als laatste element in de factor voor functionele veroudering kunnen<br />

eventuele excessieve gebruikskosten tot uitdrukking gebracht worden.<br />

Voor het bepalen van dit element kan bijvoorbeeld uitgegaan worden<br />

van een schatting van de extra kosten (bijvoorbeeld buitensporige<br />

onderhoudskosten, energiekosten) die samenhangen met het gebruik<br />

van het betreffende object. Deze excessieve kosten kunnen alleen in<br />

de berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde worden<br />

betrokken voor zover ze niet langs andere weg (bijvoorbeeld subsidies)<br />

worden vergoed.<br />

Elementen die de factor voor functionele veroudering bepalen, zijn<br />

onder meer:<br />

- overcapaciteit binnen een branche voor afzet van goederen waartoe<br />

het te waarderen object is bestemd (economische veroudering);<br />

- technische ontwikkelingen in de branche (economische<br />

veroudering);<br />

- infrastructuur binnen en buiten het bedrijf (belemmering gebruiksmogelijkheden);<br />

- verbeterde produktiemethoden (economische veroudering);<br />

- marktontwikkelingen en eventuele vraaguitvallen (leidend tot lagere<br />

opbrengstprijzen) van bepaalde produkten;<br />

- een niet-economische indeling of onrendabele grootte van het object<br />

of het bedrijf;<br />

- niet (meer) voldoen aan milieu- en/of veiligheidseisen.<br />

De berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde is methodisch<br />

het meest uitgewerkt in wettekst, wetshistorie en jurisprudentie. De<br />

afzonderlijke bestanddelen van de berekening (vervangingswaarde grond,<br />

vervangingswaarde opstal, factor voor technische veroudering, factor voor<br />

functionele veroudering) zijn hierin vastgelegd.<br />

Het object waarvoor een gecorrigeerde vervangingswaarde wordt<br />

berekend, wordt ter plaatse opgenomen. De correcties die toegepast<br />

worden, worden uitgedrukt als percentage van de resterende waarde<br />

(subtotaal), zodat de volgorde van toepassing van de correctie geen<br />

invloed heeft op de einduitkomst. In hoofdstuk 8 wordt een voorbeeld<br />

gegeven van de opbouw van een gecorrigeerdevervangingswaardeberekening.<br />

125


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

3.4.6 Werktuigenvrijstelling<br />

In de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering<br />

onroerende zaken staat in artikel 2, onderdeel e, dat bij de<br />

waardebepaling de tot de onroerende zaak behorende, daaraan al dan<br />

niet aard- of nagelvast verbonden werktuigen welke verwijderd kunnen<br />

worden met behoud van hun waarde als zodanig en niet op zichzelf als<br />

gebouwde eigendommen zijn aan te merken, buiten aanmerking blijven.<br />

De genoemde werktuigen blijven wel behoren tot de onroerende zaak in<br />

het kader van de Wet WOZ, maar alleen de waarde blijft buiten<br />

aanmerking.<br />

De betreffende bepaling in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten<br />

Wet waardering onroerende zaken stemt overeen met de bepaling voor<br />

de onroerende-zaakbelastingen in de Gemeentewet. Dit betekent dat ook<br />

de jurisprudentie op dit terrein in stand blijft. Uit de jurisprudentie komt de<br />

interpretatie naar voren van de vier criteria die onderdeel uitmaken van de<br />

definitie van een werktuig voor de werktuigenvrijstelling:<br />

- onroerend;<br />

- werktuig;<br />

- dat verwijderd kan worden met behoud van zijn waarde als zodanig en;<br />

- dat niet op zichzelf een gebouwd eigendom vormt.<br />

Het eerste criterium is niet van groot belang, want zodra er sprake is van<br />

een "roerend" werktuig valt deze per definitie buiten de objectafbakening<br />

in het kader van de Wet WOZ en daarmee buiten de waardebepaling.<br />

Voor het beoordelen of er al dan niet sprake is van een werktuig als<br />

bedoeld in de uitvoeringsregeling is het van belang of het werktuig een<br />

"zelfstandig doel" heeft of alleen dienstbaar is aan een onroerende zaak.<br />

Een werktuig dat alleen dienstbaar is aan een onroerende zaak valt nooit<br />

onder de werktuigenvrijstelling. Voorbeelden van dergelijke "dienstbare"<br />

werktuigen zijn liften, roltrappen, ventilatiesystemen,<br />

verwarmingssystemen, etcetera. Deze werktuigen maken de onroerende<br />

zaak beter geschikt voor het doel waarvoor het wordt gebruikt en moeten<br />

bij de waardebepaling worden betrokken.<br />

Werktuigen die niet zuiver dienstbaar zijn aan een onroerende zaak, maar<br />

nodig zijn voor het produktieproces, komen vooral voor in industriële<br />

complexen en installaties van nutsbedrijven. Werktuigen kunnen hierbij<br />

worden gezien als hulpmiddelen met als functie het bewerken,<br />

vervaardigen of verplaatsen van iets. Voor het beantwoorden van de<br />

vraag of hier sprake is van een werktuig is het van belang of het werktuig<br />

in zijn geheel verwijderd kan worden met behoud van zijn functie.<br />

126


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />

Of een werktuig al dan niet met behoud van de waarde verwijderd kan<br />

worden moet ter plaatse door de taxateur worden bekeken. De<br />

verwijderbaarheid kan feitelijk ter plaatse worden geconstateerd. Hierbij<br />

moet gelet worden of er sprake is van substantiële beschadiging door de<br />

mogelijke verwijdering en of het werktuig elders weer in gebruik genomen<br />

kan worden.<br />

Het oordeel of het werktuig op zich zelf een gebouwd eigendom vormt, is<br />

moeilijker te geven. Er is sprake van een gebouwd eigendom als de<br />

constructie naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te<br />

blijven. De beoordeling moet niet gericht zijn op de vraag of verplaatsing<br />

technisch mogelijk is, maar op de vraag of het werktuig bestemd is om<br />

duurzaam ter plaatse te blijven. Anderzijds kan gesteld worden dat er<br />

alleen sprake is van een werktuig als na verwijdering van dit werktuig de<br />

resterende onroerende zaak naar aard en inrichting bestemd blijft om<br />

duurzaam ter plaatse te blijven. Door de verwijdering van een werktuig<br />

wordt de aard en de inrichting van de onroerende zaak niet (ingrijpend)<br />

aangetast.<br />

3.4.7 Omzetbelasting<br />

De Wet WOZ en de uitvoeringsregelingen geven geen bijzondere<br />

bepalingen voor het omgaan met de omzetbelasting bij de<br />

waardebepaling. Daarbij blijft de jurisprudentie die op dit terrein is<br />

ontstaan voor de waardebepaling ten behoeve van de onroerendezaakbelastingen<br />

van kracht.<br />

De invloed van de omzetbelasting op de waardebepaling is complex,<br />

omdat de meeste transacties met onroerende zaken zijn vrijgesteld van<br />

omzetbelasting. Bij deze transacties wordt overdrachtsbelasting geheven.<br />

Bij de waardebepaling worden de overeengekomen transactieprijzen<br />

(exclusief de overdrachtsbelasting) als uitgangspunt gehanteerd voor de<br />

waardebepaling.<br />

Transacties die zijn verbonden aan de levering van een vervaardigd<br />

onroerend goed (bijvoorbeeld koop van bouwrijp gemaakte grond, koop-<br />

/aanneemovereenkomsten) zijn vrijgesteld van de overdrachtsbelasting.<br />

Deze overeenkomsten zijn echter wel onderworpen aan de heffing van<br />

omzetbelasting. Voor de waardebepaling die gebruik maakt van de<br />

investeringen die gedaan worden bij nieuwbouw van objecten is het<br />

daarom van groot belang dat duidelijk is of de te taxeren waarde inclusief<br />

de omzetbelasting moet zijn of exclusief de omzetbelasting. Dit geldt<br />

daarmee per definitie voor het bepalen van de gecorrigeerde<br />

vervangingswaarde, omdat deze berekening uitgaat van de investeringen<br />

die nodig zijn voor het verwerven van vervangende (bouwrijpe) grond en<br />

voor de bouw.<br />

127


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

Voor de waardebepaling van commercieel onroerend goed op basis van<br />

huurprijzen is het van belang of inclusief dan wel exclusief omzetbelasting<br />

gewaardeerd moet worden. De verhuurder die geïnvesteerd heeft in de<br />

bouw van een nieuw object heeft namelijk de mogelijkheid om te kiezen<br />

voor "belaste verhuur". In die situaties vindt dan berekening en afdracht<br />

van omzetbelasting plaats over de te betalen huur. Bij het interpreteren<br />

van de overeengekomen huurprijzen bij de marktanalyse moet daarom<br />

gekeken worden of de huurprijzen belast zijn met omzetbelasting en zo, ja<br />

of de opgegeven huurprijs inclusief of exclusief omzetbelasting is.<br />

Gezien het feit dat de waardebepaling van woningen hoofdzakelijk wordt<br />

gebaseerd op de overeengekomen transactieprijzen tussen eigenaarbewoners,<br />

doet de problematiek van omzetbelasting zich niet voor bij<br />

woningen. Alleen indien bij een nieuwbouwproject de stichtingskosten<br />

gebruikt worden voor de waardebepaling zal zorgvuldig gekeken moeten<br />

worden naar de omzetbelasting. Aangezien de eigenaar-bewoner in het<br />

algemeen geen mogelijkheid heeft om de omzetbelasting te verrekenen,<br />

zal deze eigenaar/bewoner bij latere verkoop van de nieuwbouwwoning<br />

de betaalde omzetbelasting ook in de vraagprijs voor de woning tot<br />

uitdrukking laten komen. De omzetbelasting wordt in feite in de marktprijs<br />

opgenomen.<br />

De invloed van de omzetbelasting op de waarde van een woning is alleen<br />

van belang, wanneer de aankoopsom van een nieuwbouwwoning (met<br />

betaling van omzetbelasting) gebruikt wordt voor de waardebepaling.<br />

Meestal zal de waardebepaling van woningen worden gebaseerd op<br />

transactieprijzen ("kosten koper") van bestaande woningen. Wanneer voor<br />

een woning geen geschikte transactieprijzen voor vergelijkbare woningen<br />

beschikbaar zijn, kunnen eventueel de "stichtingskosten" worden gebruikt<br />

voor de waardebepaling. Deze stichtingskosten moeten dan inclusief<br />

omzetbelasting worden gehanteerd. Wel zijn andere correcties van belang<br />

gezien het verschil tussen "vrij op naam" en "kosten koper". Dit betekent<br />

dat bijvoorbeeld voor de interpretatie van de stichtingskosten rekening<br />

gehouden moet worden met een correctie voor (niet geheven)<br />

overdrachtsbelasting.<br />

De problematiek van de omzetbelasting voor de waardebepaling doet zich<br />

daarom alleen voor bij de waardebepaling van niet-woningen. Zowel bij de<br />

waarde in het economische verkeer als bij de gecorrigeerde<br />

vervangingswaarde moet rekening gehouden worden met de<br />

omzetbelasting. Bij de bepaling van de waarde in het economische<br />

verkeer doet zich primair de vraag voor of bij de bepaling van de waarde<br />

de omzetbelasting als waardebepalende factor een rol speelt. Bij de<br />

berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde doet zich de vraag<br />

voor of de waarde inclusief omzetbelasting of exclusief omzetbelasting<br />

bepaald moet worden. Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van de<br />

vraag of deze omzetbelasting voor het betreffende object "verrekend" kan<br />

128


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />

worden. Indien verrekening mogelijk is, dan wordt de waarde exclusief<br />

omzetbelasting bepaald. Is deze verrekening niet mogelijk dan wordt de<br />

waarde inclusief omzetbelasting bepaald. Daarmee is de waardebepaling<br />

afhankelijk van de positie van de betrokken belanghebbende ten opzichte<br />

van de omzetbelasting.<br />

Voor de objecten waarvoor een gecorrigeerde vervangingswaarde wordt<br />

berekend, is meestal sprake van een eigenaar-gebruiker. Indien de<br />

gecorrigeerde vervangingswaarde wordt bepaald voor een object waarbij<br />

eigenaar en gebruiker verschillend zijn, is toch de situatie van de eigenaar<br />

voor de omzetbelasting maatgevend. Bij de berekening van de<br />

gecorrigeerde vervangingswaarde kunnen zich de volgende situaties<br />

voordoen:<br />

1. De onroerende zaak wordt gebruikt als bedrijfsmiddel voor aan de<br />

heffing van omzetbelasting onderworpen leveringen van goederen en<br />

diensten. De betrokken eigenaar heeft recht op aftrek van<br />

voorbelasting. De waarde die wordt bepaald, is de waarde exclusief<br />

omzetbelasting.<br />

2. De onroerende zaak wordt gebruikt als bedrijfsmiddel voor niet aan de<br />

heffing van omzetbelasting onderworpen leveringen van goederen en<br />

diensten (prestaties van niet-ondernemers, overheid of vrijgestelde<br />

prestaties). In die situaties heeft de betrokken eigenaar geen recht op<br />

aftrek van voorbelasting. De waarde die wordt bepaald, is de waarde<br />

inclusief omzetbelasting.<br />

3. De onroerende zaak wordt gebruikt als bedrijfsmiddel voor deels wel en<br />

deels niet aan de heffing van omzetbelasting onderworpen leveringen<br />

van goederen en diensten. De betrokken eigenaar heeft in die situatie<br />

recht op aftrek naar evenredigheid van de belaste prestaties. De<br />

waarde die wordt bepaald, is de naar dezelfde evenredigheid deels<br />

inclusief en deels exclusief omzetbelasting.<br />

Voor het verwerken van de omzetbelasting in de waarde in het<br />

economische verkeer van niet-woningen is de vraag van belang of de<br />

onroerende zaak op de waardepeildatum ouder is dan twee jaar. Vanaf<br />

twee jaar na de ingebruikneming is de levering in beginsel vrijgesteld van<br />

omzetbelasting. Verhuurder en huurder kunnen weliswaar opteren om de<br />

termijn waarin omzetbelasting wordt verrekend te verlengen tot tien jaar,<br />

maar voor de waardebepaling in het kader van de Wet WOZ wordt, op<br />

basis van jurisprudentie, alleen in de eerste twee jaar de omzetbelasting<br />

als afzonderlijke waardebepalend element bij de waardebepaling<br />

betrokken. Na deze twee jaar wordt dan aangesloten op het economische<br />

verkeer met huurprijzen en/of transactieprijzen die niet belast zijn met<br />

omzetbelasting.<br />

Gedurende de eerste twee jaar moet de invloed van omzetbelasting wel<br />

afzonderlijk in de waardebepaling tot uitdrukking komen. Evenals bij de<br />

berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde is de positie van de<br />

129


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

eigenaar ten opzichte van de omzetbelasting van belang voor deze<br />

waardebepaling.<br />

Voor de bepaling van de waarde na de twee jaar wordt de omzetbelasting<br />

niet afzonderlijk als waardebepalend element in de taxatie opgenomen.<br />

Dit betekent dat bij de taxatie moet worden aangesloten op huurprijzen<br />

en/of transactieprijzen die niet belast zijn met omzetbelasting. Bij het<br />

analyseren van de transactieprijzen en huurprijzen op de markt moet<br />

daarom gekeken worden of de gehanteerde prijzen inclusief omzetbelasting,<br />

exclusief omzetbelasting of vrijgesteld van omzetbelasting zijn.<br />

Uit deze verschillende prijzen op de markt moet een waarde in het<br />

economische verkeer worden afgeleid die is gebaseerd op onbelaste<br />

verhuur- of verkooptransacties. In de jurisprudentie is uitgesproken dat de<br />

"prijs" bij een onbelaste transactie niet zonder meer gelijk is aan een<br />

marktprijs exclusief omzetbelasting. Op de markt zullen namelijk zowel<br />

kopers geïnteresseerd kunnen zijn die de omzetbelasting kunnen<br />

verrekenen als kopers die dat niet kunnen. Omdat beide bieders op<br />

dezelfde markt opereren zal de "marktwaarde" een evenwicht vormen<br />

tussen bieders die de omzetbelasting wel kunnen verrekenen en diegene<br />

die dat niet kunnen.<br />

Bij het analyseren van een transactieprijs inclusief omzetbelasting en het<br />

afleiden van een waarde in het economische verkeer (na twee jaar dus<br />

niet met omzetbelasting belast) moet ook gecorrigeerd worden voor het<br />

niet behoeven te betalen van de omzetbelasting. Wanneer de waarde in<br />

het economische verkeer wordt afgeleid uit huurgegevens, is deze<br />

correctie met betrekking tot de overdrachtsbelasting opgenomen in de<br />

kapitalisatiefactor.<br />

130


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />

3.5 Bijzondere objecten<br />

3.5.1 Rijksmonumenten<br />

Voor rijksmonumenten moet in alle situaties de waarde in het<br />

economische verkeer worden berekend volgens artikel 17 van de<br />

Wet WOZ. Voor deze berekening zijn alle bestaande taxatiemethoden te<br />

gebruiken, afhankelijk van de beschikbare marktinformatie.<br />

Voor het bepalen van een waarde in het economische verkeer kunnen de<br />

beschreven vergelijkingsmethoden of kapitalisatiemethoden worden<br />

gebruikt. Hiervoor is het noodzakelijk dat er marktinformatie in de vorm<br />

van transactieprijzen of huurprijzen beschikbaar is. Wanneer deze<br />

marktinformatie ontbreekt, kan voor het bepalen van een reële prijs die<br />

een mogelijke gegadigde bereid is te betalen kan ook gekeken worden<br />

naar een taxatiemethode op basis van reproduktie. Hierbij gaat het om de<br />

investeringen die een gegadigde zou moeten doen om een object te<br />

krijgen met gebruiksmogelijkheden die overeenstemmen met de<br />

gebruiksmogelijkheden van het betreffende rijksmonument.<br />

Het onderscheid tussen een waarde in het economische verkeer op basis<br />

van een reproduktieve methode en de gecorrigeerde vervangingswaarde<br />

is van groot belang. Essentieel bij de gecorrigeerde vervangingswaarde is<br />

dat gekeken wordt naar de huidige eigenaar/gebruiker als mogelijke<br />

gegadigde. Bij het berekenen van de gecorrigeerde vervangingswaarde<br />

wordt dan ook gekeken naar de kosten voor het vervangend herbouwen<br />

ten behoeve van de huidige eigenaar/gebruiker.<br />

Bij het bepalen van de waarde in het economische verkeer wordt alleen<br />

gekeken naar andere gegadigden. Ook bij het bepalen van de waarde in<br />

het economische verkeer op basis van reproduktie, wordt alleen gekeken<br />

naar de bedragen die andere gegadigden bereid zijn te investeren in een<br />

dergelijk object.<br />

3.5.2 Kerkgebouwen en objecten met cultuurhistorische waarde<br />

In de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering<br />

onroerende zaken is een bijzondere bepaling opgenomen voor de<br />

berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde voor kerkgebouwen<br />

en andere onroerende zaken met cultuurhistorische betekenis. Deze<br />

bepaling heeft geen betekenis voor kerkgebouwen die rijksmonument zijn,<br />

omdat voor rijksmonumenten nooit een gecorrigeerde vervangingswaarde<br />

wordt berekend.<br />

De Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering<br />

onroerende zaken bepaalt dat de uitkomst van de gecorrigeerde-<br />

131


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

vervangingswaardeberekening moet overeenstemmen met de<br />

benuttingswaarde van de betreffende onroerende zaak. Door het hanteren<br />

van de benuttingswaarde wordt voorkomen dat de cultuurhistorische<br />

waarde van het object wordt toegerekend aan de huidige<br />

eigenaar/gebruiker, terwijl deze cultuurhistorische waarde met name voor<br />

de maatschappij van belang is. Daarom wordt in de Uitvoeringsregeling<br />

instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken gesproken<br />

over objecten met een cultuurhistorische betekenis. Deze<br />

cultuurhistorische betekenis staat los van de bescherming van het object<br />

als rijksmonument, provinciaal monument of gemeente-monument.<br />

Kerkgebouwen vormen een belangrijke groep van de objecten met<br />

cultuurhistorische betekenis. Daarom zijn kerkgebouwen afzonderlijk<br />

genoemd in de genoemde uitvoeringsregeling.<br />

Voor de kerkgebouwen en andere onroerende zaken met<br />

cultuurhistorische betekenis kan een waarde in het economische verkeer<br />

worden bepaald. Voor deze objecten moet, als ze geen rijksmonument<br />

zijn, een vergelijking plaatsvinden met de gecorrigeerde<br />

vervangingswaarde. Voor alle niet-woningen, niet zijnde een<br />

rijksmonument wordt de hoogste van de waarde in het economische<br />

verkeer of de gecorrigeerde vervangingswaarde vastgesteld als waarde in<br />

het kader van de Wet WOZ.<br />

Voor de berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde leidt de<br />

cultuurhistorische betekenis van een onroerende zaak tot bijzondere<br />

omstandigheden voor de waardebepaling. Deze cultuurhistorische waarde<br />

heeft namelijk in de meeste gevallen primair betrekking op de waarde van<br />

het object voor de maatschappij en niet op de waarde voor een individuele<br />

gegadigde. Dit hangt samen met de investeringen die door de overheid in<br />

de vorm van subsidies worden gedaan voor de instandhouding van<br />

monumenten en andere objecten met een cultuurhistorische betekenis.<br />

Voor de belastingheffing dient uitgegaan te worden van de waarde die de<br />

onroerende zaak heeft voor de huidige gebruiker/eigenaar of voor een<br />

potentiële gegadigde. Deze waarde voor de gebruiker/eigenaar hangt<br />

samen met de activiteiten die in het object verricht kunnen worden. Deze<br />

waarde kan worden aangeduid als "benuttingswaarde". De<br />

"benuttingswaarde" van het object volgt uit de bestemming die het object<br />

heeft naast de cultuurhistorische betekenis. De cultuurhistorische waarde<br />

van het object voor de maatschappij blijft bij de waardebepaling in het<br />

kader van de Wet WOZ buiten beschouwing.<br />

Voor het bepalen van de benuttingswaarde van een object met<br />

cultuurhistorische betekenis gelden in hoofdlijnen de algemene regels<br />

voor de berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde. Het<br />

132


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />

bijzondere karakter van deze objecten komt tot uiting in de factor voor de<br />

functionele veroudering.<br />

Overeenkomstig de algemene uitgangspunten voor de berekening van de<br />

gecorrigeerde vervangingswaarde wordt ook bij de bepaling van de<br />

benuttingswaarde uitgegaan van een waarde van de grond gebaseerd op<br />

uitgifteprijzen en van een vervangingswaarde van de opstal gebaseerd op<br />

de kosten die gemaakt moeten worden voor de herbouw van het<br />

betreffende object. Deze vervangingswaarde heeft betrekking op actuele<br />

bouwkosten voor een in beginsel identiek vervangend object op het<br />

moment van de peildatum.<br />

Omdat kerkgebouwen en andere onroerende zaken met een<br />

cultuurhistorische betekenis vaak een lange levensduur kennen, verdient<br />

de factor voor technische veroudering enige aandacht. In het algemeen<br />

zal de waarde van een object door het verstrijken van de tijd dalen. Door<br />

tussentijdse renovaties kan de waarde op een bepaald moment weer<br />

worden verhoogd. Een dergelijke renovatie zal dan ook leiden tot een<br />

vermindering van de correctie voor technische veroudering.<br />

Voor objecten met een hoge leeftijd kan voor het bepalen van de factor<br />

voor technische veroudering bijvoorbeeld worden aangesloten bij een<br />

lange-termijn-instandhoudingsplan. Aan de hand van dit plan kan<br />

bijvoorbeeld gesteld worden dat de waarde op het moment van de laatste<br />

renovatie een bepaald percentage van de herbouwwaarde was, terwijl de<br />

restwaarde op het moment van de volgende renovatie ook vastgesteld<br />

wordt. Het berekenen van een factor voor technische veroudering vindt<br />

plaats overeenkomstig de berekening bij bouwjaar, levensduur en<br />

restwaarde.<br />

Bij het ontbreken van een dergelijk lange-termijn-instandhoudingsplan kan<br />

het object gedurende een lange periode op een vaste "restwaarde"<br />

worden gefixeerd. Deze restwaarde kan worden aangeduid als een<br />

percentage van de niet-gecorrigeerde herbouwwaarde van het object met<br />

cultuurhistorische betekenis.<br />

Voor het bepalen van de correctiefactor voor functionele veroudering moet<br />

overeenkomstig de algemene uitgangspunten voor de berekening van een<br />

gecorrigeerde vervangingswaarde rekening gehouden worden met vier<br />

elementen:<br />

- bestaat er door technische, economische of maatschappelijke<br />

ontwikkelingen nog behoefte aan het gebruik dat van de onroerende<br />

zaak wordt gemaakt;<br />

- zijn de herbouwkosten van het object in redelijke mate in overeenstemming<br />

met de benuttingsmogelijkheden of, in andere woorden, is<br />

het object in redelijke mate in overeenstemming met een referentieobject<br />

dat de eigenaar/gebruiker als vervangend object zou bouwen<br />

133


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

gezien de huidige benutting van het object met de cultuurhistorische<br />

betekenis;<br />

- worden de normale activiteiten in het kader van de huidige benutting<br />

belemmerd door niet doelmatige inrichting van de ruimte;<br />

- zijn de kosten (onder meer onderhoudskosten) voor de normale activiteiten<br />

in het kader van het huidig gebruik duidelijk hoger dan wanneer<br />

deze activiteiten plaats vinden in een zuiver functionele ruimte.<br />

Wat betreft het tweede element speelt een verschil tussen de<br />

vervangingswaarde van het huidige object en de vervangingswaarde van<br />

een referentie-object met dezelfde gebruiksmogelijkheden en dezelfde<br />

aard en bestemming een belangrijke rol. De verhouding tussen beide<br />

vervangingswaarden geeft een indicatie voor dit element van de factor<br />

voor de functionele veroudering. De invloed kan met name bij oudere<br />

kerkgebouwen en objecten met cultuurhistorische betekenis van groot<br />

belang zijn.<br />

Als vierde element in de factor voor functionele veroudering kunnen<br />

eventuele excessieve gebruikskosten tot uitdrukking gebracht worden.<br />

Voor het bepalen van deze factor kan bijvoorbeeld uitgegaan worden van<br />

een schatting van de extra kosten (bijvoorbeeld buitensporige<br />

onderhoudskosten of energiekosten) die samenhangen met het gebruik<br />

van het betreffende object. Deze excessieve kosten kunnen alleen in de<br />

berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde worden betrokken<br />

voor zover ze niet langs andere weg (bijvoorbeeld subsidies gericht op<br />

behoud van monumenten) worden vergoed.<br />

3.5.3 Bedrijfsmatig gebruikte objecten<br />

In artikel 4 van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet<br />

waardering onroerende zaken is voor bedrijfsmatig gebruikte onroerende<br />

zaken een bijzondere bepaling opgenomen met betrekking tot de<br />

berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde. Deze gecorrigeerde<br />

vervangingswaarde moet overeenkomen met de bedrijfswaarde van die<br />

onroerende zaak, rekening houdende met de economische situatie in de<br />

desbetreffende branche of bedrijfstak. Dit is alleen van belang wanneer de<br />

bedrijfswaarde lager is dan de gecorrigeerde vervangingswaarde.<br />

Met deze bijzondere bepaling wordt aangesloten op de bestaande<br />

jurisprudentie met betrekking tot de bedrijfswaarde. De bedrijfswaarde is<br />

een gecorrigeerde vervangingswaarde. Voor het vaststellen van de<br />

waarde in het kader van de Wet WOZ moet deze waarde vergeleken<br />

worden met de waarde in het economische verkeer. De hoogste van deze<br />

beide waarden wordt vastgesteld als waarde in het kader van de<br />

Wet WOZ.<br />

134


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />

De bedrijfswaarde is voor bedrijfsmatig gebruikte onroerende zaken alleen<br />

van belang als de situatie in de branche of bedrijfstak daar aanleiding toe<br />

geeft. Een slecht renderend bedrijf in een verder goed functionerende<br />

bedrijfstak leidt niet tot de toepassing van de bedrijfswaarde. Wanneer in<br />

de betreffende bedrijfstak rondom de waardepeildatum investeringen<br />

plaatsvinden die in overeenstemming zijn met de gecorrigeerde<br />

vervangingswaarde van het betreffende object, vindt geen toepassing van<br />

de bedrijfswaarde plaats. Alleen wanneer in die bedrijfstak geen<br />

vergelijkbare investeringen in onroerend goed meer plaatsvinden en de<br />

bedrijfsresultaten slecht zijn, kan de bedrijfswaarde worden toegepast.<br />

Voor het bepalen van de bedrijfswaarde van een onroerende zaak staan<br />

de bedrijfsresultaten van het betreffende bedrijf centraal. De<br />

(gepubliceerde) jaarcijfers van het bedrijf vormen het uitgangspunt voor<br />

de waardebepaling. De bedrijfswaarde wordt hierbij afgeleid uit de<br />

bedrijfsresultaten en niet uit de boekwaarde van het onroerend goed.<br />

3.5.4 Objecten in het kader van de Natuurschoonwet<br />

Volgens de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering<br />

onroerende zaken blijft bij de waardebepaling buiten aanmerking de<br />

waarde van één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op<br />

de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed met<br />

uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen.<br />

De status van landgoederen is bepaald in de Natuurschoonwet 1928. In<br />

artikel 1, eerste lid, van deze wet wordt een definitie van het begrip<br />

landgoed gegeven: "een, in Nederland gelegen, geheel of gedeeltelijk met<br />

bossen of andere houtopstanden bezette onroerende zaak -daaronder<br />

begrepen die waarop een buitenplaats of andere, bij het karakter van het<br />

landgoed passende, opstallen voorkomen- voorzover het blijven<br />

voortbestaan van die onroerende zaak in zijn karakteristieke<br />

verschijningsvorm voor het behoud van het natuurschoon wenselijk is".<br />

Een eigenaar die zijn onroerende zaak als een landgoed aangemerkt<br />

wenst te zien, kan hiertoe een verzoek indienen bij de Minister van<br />

Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (artikel 2, eerste lid).<br />

Op grond van artikel 1, derde lid, zijn bij Besluit van 23 november 1990<br />

(Staatsblad 1990, 612) nadere regels gesteld inzake de voorwaarden,<br />

waaraan een onroerende zaak moet voldoen om aangemerkt te kunnen<br />

worden als landgoed. In artikel 2, eerste lid, worden de volgende<br />

voorwaarden gesteld:<br />

- de oppervlakte van de onroerende zaak bedraagt tenminste 5 hectare;<br />

- de onroerende zaak vormt een aaneengesloten gebied;<br />

135


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

- tenminste 30 procent van de oppervlakte van de onroerende zaak is<br />

bezet met houtopstanden;<br />

- het soort gebruik dat van de onroerende zaak wordt gemaakt mag<br />

geen inbreuk maken op het natuurschoon.<br />

Met betrekking tot de waardering van landgoederen die onder de Natuurschoonwet<br />

1928 moet eerst worden nagaan in hoeverre er gebouwde<br />

eigendommen op voorkomen. De waarde van ongebouwde eigendommen<br />

moet bij de waardering buiten aanmerking blijven.<br />

In de Gemeentewet is bepaald dat bij de waardebepaling van woningen<br />

op een landgoed de "bestemmingswaarde" bepaald moet worden. Dit<br />

bijzondere waarderingsvoorschrift is (nog) niet opgenomen in de<br />

Wet WOZ. Waarschijnlijk zal deze bepaling in het kader van de<br />

Aanpassingswet Wet waardering onroerende zaken wel worden<br />

opgenomen in de Wet WOZ.<br />

3.6 Waardebepaling in de loop van het tijdvak<br />

In artikel 19 van de Wet WOZ wordt aangegeven in welke gevallen er<br />

sprake moet zijn van de waardebepaling van de onroerende zaak in de<br />

loop van het tijdvak. Hierbij zijn drie mogelijke situaties van belang,<br />

namelijk verandering van de objectafbakening, verandering van het object<br />

zelf en verandering in de omgeving van het object.<br />

Voor de waardebepaling in de loop van het tijdvak zijn geen nadere regels<br />

gesteld in het Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering<br />

waardebepaling Wet waardering onroerende zaken of de<br />

Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende<br />

zaken. De waardebepaling geschiedt geheel overeenkomstig de massale<br />

waardebepaling van alle onroerende zaken vóór het tijdvak. Dit betekent<br />

dat bij de waardebepaling aangesloten moet worden op het bestaande<br />

referentiestelsel en dat voor de nieuwe waardebepaling ook een<br />

onderbouwing gegeven moet worden. Wanneer in de loop van het tijdvak<br />

een groter aantal onroerende zaken gewaardeerd moet worden<br />

(bijvoorbeeld bij oplevering van een woningbouwproject) kan het<br />

noodzakelijk zijn één of meer referentie-objecten toe te voegen aan het<br />

referentiestelsel. De waardebepaling van deze referentie-objecten moet<br />

dan gebaseerd zijn op de beschikbare marktgegevens rond de<br />

waardepeildatum.<br />

Het bijzondere karakter van de waardebepaling in de loop van het tijdvak<br />

hangt samen met de regels van artikel 19 van de Wet WOZ. Hierin wordt<br />

bepaald in welke situatie een waardebepaling moet plaats vinden. Er<br />

wordt in artikel 19 ingegaan op het karakter van de verandering van de<br />

136


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

3. UITVOERING WAARDEBEPALING<br />

onroerende zaak en er wordt een drempel geïntroduceerd. Deze drempel<br />

hangt samen met de doelstelling dat de Wet WOZ de uitvoering van de<br />

waardebepaling voor belastingdoeleinden doelmatiger moet doen<br />

verlopen. De in het kader van de Wet WOZ vastgestelde waarde is in<br />

beginsel geldig voor vier belastingjaren. De geïntroduceerde drempel<br />

moet voorkomen dat door marginale veranderingen van het object er<br />

praktisch sprake is van het jaarlijks opnieuw vaststellen van de waarde<br />

voor alle objecten.<br />

Onderdeel a van artikel 19 betreft het uitvoeren van een waardebepaling<br />

in de loop van het tijdvak als gevolg van een wijziging van de<br />

objectafbakening. Bij het ontstaan van nieuwe WOZ-objecten is het niet<br />

mogelijk om een drempel te hanteren, waaronder een tussentijdse<br />

waardebepaling achterwege kan blijven. Er is namelijk sprake van een<br />

nieuw WOZ-object waarvoor voor het eerst een waarde bepaald moet<br />

worden.<br />

De formulering van onderdeel a van artikel 19 geeft wel aan dat niet bij<br />

elke marginale verandering van de objectafbakening een nieuwe waarde<br />

wordt bepaald. De nieuwe waardebepaling moet plaatsvinden, wanneer<br />

een onroerende zaak "opgaat in een andere onroerende zaak dan wel in<br />

meer onroerende zaken". Dit betekent dat bij marginale wijzigingen van de<br />

objectafbakening die samenhangen met de overgang van een deel van<br />

een onroerende zaak naar een andere bestaande onroerende zaak en die<br />

niet leiden tot een merkbare verandering van de waarde van de betrokken<br />

onroerende zaken, geen nieuwe waardebepaling en waardevaststelling<br />

wordt uitgevoerd. Bijvoorbeeld de overdracht van enkele vierkante meters<br />

tuin van de ene woning naar de naastgelegen woning zal de waarde van<br />

de betrokken woningen niet merkbaar beïnvloeden. Het uitvoeren van<br />

een nieuwe waardebepaling en waardevaststelling is dan niet doelmatig<br />

en daarom bepaalt de Wet WOZ dat deze achterwege blijft.<br />

Onderdeel b van artikel 19 betreft de wijziging van het object zelf. "Bouw,<br />

verbouwing, verbetering, afbraak of vernietiging, hetzij verandering van de<br />

bestemming" kunnen leiden tot een waardebepaling in de loop van het<br />

tijdvak. Dit betekent dat bijvoorbeeld een verandering van de<br />

onderhoudstoestand door het achterwege blijven van onderhoud geen<br />

aanleiding kan zijn tot tussentijdse waardeverandering. Met het oog op de<br />

doelmatige uitvoering van de Wet WOZ is bepaald dat alleen<br />

veranderingen van de onroerende zaak die een waardeverandering<br />

veroorzaken groter dan de gegeven drempel, leiden tot een nieuwe<br />

waardebepaling in de loop van het tijdvak.<br />

De geformuleerde drempel betekent dat bij objecten met een vastgestelde<br />

waarde van ƒ 500.000,- of minder de waardeverandering minimaal<br />

ƒ 25.000,- moet zijn. Voor objecten met een vastgestelde waarde tussen<br />

ƒ 500.000,- en ƒ 5.000.000,- moet de waardeverandering minimaal vijf<br />

137


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

procent zijn van de vastgestelde waarde. Bij onroerende zaken met een<br />

vastgestelde waarde van ƒ 5.000.000 of meer vindt altijd een tussentijdse<br />

waardebepaling plaats als de waardeverandering ƒ 250.000,- of meer<br />

bedraagt.<br />

De gemeente zal, indien geconstateerd wordt dat zich bij een onroerende<br />

zaak een wijziging heeft voorgedaan, moeten inschatten of de<br />

waardeverandering mogelijk de genoemde drempel overstijgt. Indien deze<br />

mogelijkheid bestaat dan zal de onroerende zaak opnieuw worden<br />

gewaardeerd. Na de waardebepaling kan alsnog blijken dat de<br />

waardeverandering onder de drempel blijft en in dat geval wordt er geen<br />

nieuwe waarde vastgesteld. Is de drempel inderdaad overschreden, dan<br />

wordt de nieuw bepaalde waarde vastgesteld bij een nieuwe WOZbeschikking.<br />

Eventueel kunnen meerdere kleinere veranderingen in de loop van één<br />

tijdvak gezamenlijk leiden tot een overschrijding van de drempel. Zodra de<br />

kleinere veranderingen cumulatief leiden tot een overschrijding van de<br />

drempel wordt een nieuwe waarde bepaald en vastgesteld. In het kader<br />

hiervan wordt door de gemeente ook gesignaleerd en geregistreerd dat<br />

zich een kleinere wijziging van het object heeft voorgedaan. Van deze<br />

kleinere wijziging behoeft echter niet direct ingeschat te worden hoe groot<br />

de invloed is op de vastgestelde waarde.<br />

Evenals de wijzigingen van de onroerende zaak zelf, kan ook een<br />

bijzondere omstandigheid, specifiek voor een onroerende zaak, leiden tot<br />

een waardebepaling in de loop van het tijdvak. Deze bijzondere<br />

omstandigheid is geregeld in onderdeel c van artikel 19 van de<br />

Wet WOZ. Voor deze bijzondere omstandigheden is dezelfde drempel<br />

van belang als bij de wijziging van een object.<br />

De bijzondere omstandigheden bedoeld in artikel 19 kunnen voortvloeien<br />

uit verschillende categorieën activiteiten of omstandigheden, zoals:<br />

- wijziging bestemmingsplan;<br />

- verkeersmaatregelen;<br />

- ontstaan of constateren bodemverontreiniging;<br />

- veranderingen ten aanzien van (geluid)hinder;<br />

- veranderde bestemming/gebruik van aangrenzende onroerende<br />

zaken.<br />

Bij de genoemde activiteiten of omstandigheden moet wel beoordeeld<br />

worden of voldaan is aan de criteria "bijzonder" en "specifiek voor de<br />

onroerende zaak geldend". Daarnaast moet beoordeeld worden of deze<br />

omstandigheid aanleiding is tot een waardeverandering die de drempel<br />

overschrijdt. Deze beoordeling is slechts in individuele gevallen te maken,<br />

zodat er geen limitatieve opsomming bestaat van de omstandigheden als<br />

bedoeld in artikel 19, onderdeel c.<br />

138


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

4. ONDERBOUWING TAXATIE<br />

4. ONDERBOUWING TAXATIE<br />

Artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ bepaalt dat een ieder die een WOZbeschikking<br />

heeft ontvangen, een afschrift kan krijgen van alle gegevens die ten<br />

grondslag liggen aan de vastgestelde waarde. Om hieraan invulling te geven zijn<br />

in de bijlagen 2 en 3 van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet<br />

waardering onroerende zaken model-taxatieverslagen aangegeven. Deze modeltaxatieverslagen<br />

geven aan, welke informatie tenminste verstrekt moet worden<br />

aan de belanghebbende. Bijlage 2 geeft een model-taxatieverslag woningen en<br />

bijlage 3 geeft een model-taxatieverslag niet-woningen.<br />

Het model-taxatieverslag geeft aan welke gegevens tenminste aan de<br />

belanghebbende moeten worden verstrekt. De vormgeving van het verslag kan<br />

door de gemeente zelf worden verzorgd. Ook kan de gemeente besluiten een<br />

uitgebreidere onderbouwing van de taxatie aan een belanghebbende ter<br />

beschikking te stellen.<br />

Dit taxatieverslag heeft alleen betrekking op de gegevens zoals die aan de<br />

belanghebbenden worden gegeven bij een informatievraag. In een bezwaar- of<br />

beroepsprocedure kan een uitgebreider rapport noodzakelijk zijn, waarin wordt<br />

ingegaan op de door de appellant aangedragen feiten. Hiervoor zal de taxateur<br />

dan ook aanvullend onderzoek moeten verrichten.<br />

4.1 Woningen<br />

Een taxatieverslag ter onderbouwing van de taxatie van een woning dient<br />

op verzoek beschikbaar te zijn, dan wel door middel van een<br />

geautomatiseerd systeem uitgeprint te kunnen worden. Het verslag bevat<br />

minimaal de gegevens die in het model in de Uitvoeringsregeling instructie<br />

waardebepaling Wet waardering onroerende zaken zijn opgenomen.<br />

De waarde in het economische verkeer moet voor alle woningen onderbouwd<br />

kunnen worden zonder dat daar een nader (veld-)onderzoek voor<br />

noodzakelijk is. De gegevens voor het taxatieverslag zijn daarom<br />

bijvoorbeeld opgeslagen in een geautomatiseerd taxatie-bestand. Uit het<br />

taxatieverslag dient te blijken welke objectgegevens en marktgegevens<br />

ten grondslag hebben gelegen aan de taxatie.<br />

Bij de taxatie van woningen staat vergelijking met andere woningen<br />

centraal. De vergelijkbaarheid van woningen wordt in het taxatieverslag in<br />

ieder geval tot uitdrukking gebracht in een aanduiding "soort woning".<br />

Daarnaast spelen bouwjaar en grootte van de woning een belangrijke rol.<br />

Ook de ligging van de woning is van groot belang voor de waarde. Omdat<br />

de postcode van het object onderdeel uitmaakt van het unieke adres<br />

139


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

volgens het Stuf-WOZ kan de postcode ook een rol spelen bij het<br />

vergelijken van woningen met betrekking tot de ligging.<br />

Wat betreft de soort woning kan de gemeente een eigen classificatie<br />

hanteren. Bij het classificatiesysteem moet de gemeente wel rekening<br />

houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de gebruikscode in het<br />

kader van het Stuf-WOZ. Voor deze gebruikscode in het Stuf-WOZ is het<br />

van belang om in de gemeentelijke registratie voor een woning te kunnen<br />

aangeven of het geheel als woning wordt gebruikt of dat een gedeelte<br />

voor bedrijfsdoeleinden (kantoor aan huis, praktijkruimte arts of iets<br />

dergelijks) wordt gebruikt.<br />

Doordat bij de waardebepaling de vergelijking ook op andere kenmerken<br />

plaats vindt, kan het aantal soorten woningen, dat in een classificatie<br />

wordt onderscheiden, beperkt blijven. Een mogelijke classificatie is de<br />

volgende:<br />

. eengezinswoning;<br />

. herenhuis;<br />

. villa (inclusief landhuis, bungalow, woonboerderij);<br />

. benedenwoning;<br />

. bovenwoning;<br />

. flat met lift;<br />

. flat zonder lift.<br />

Afhankelijk van de lokale situatie kunnen één of meerdere categorieën<br />

nader worden uitgesplitst. Zo kunnen bijvoorbeeld in de ene gemeente<br />

woonboerderijen van zodanig belang zijn dat ze afzonderlijk in de<br />

classificatie tot uitdrukking moeten komen, terwijl in een andere gemeente<br />

een categorie portiekwoningen nuttig kan zijn.<br />

De soort woning wordt verder uitgesplitst in verband met de onderlinge<br />

ligging van de woningen. Hierbij wordt bijvoorbeeld onderscheid gemaakt<br />

tussen hoekwoningen, tussenwoningen, vrijstaande woningen,<br />

geschakelde woningen of twee-onder-één-kap woningen. In dezelfde<br />

verfijning van de soort woning wordt voor meergezinswoningen de verdieping<br />

waarop de woning is gelegen aangegeven.<br />

Voor het realiseren van de classificatie in het registratiesysteem van de<br />

gemeente is het noodzakelijk om aandacht te besteden aan het<br />

vastleggen van aanhorigheden, zoals de aanwezigheid van een tuin of<br />

van parkeergelegenheid in de vorm van een garage of carport. Hoewel<br />

het begrip aanhorigheid in de formele juridische terminologie niet meer<br />

voor komt, kan dit begrip in de praktijk nog wel gebruikt worden om aan te<br />

duiden welke elementen van het object exact in de waardering van het<br />

WOZ-object betrokken zijn. Voor de categorieën zoals eengezinswoningen,<br />

herenhuizen en villa's komt de grootte van de tuin tot uitdrukking<br />

in de totale perceelsoppervlakte. Bij meergezinswoningen dient de<br />

140


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

4. ONDERBOUWING TAXATIE<br />

aanwezigheid van (en eventueel een aanduiding van de grootte van) een<br />

tuin afzonderlijk te worden geregistreerd. Ditzelfde geldt voor de<br />

aanwezigheid van een garage of carport bij alle typen woningen. Deze<br />

afzonderlijke aanduiding geeft de belanghebbende direct een indruk van<br />

de zaken die bij de objectafbakening zijn betrokken.<br />

Het aanduiden van aanhorigheden vergt ook een zorgvuldige werkwijze bij<br />

de registratie van objecten. Een aanhorigheid kan een eigen adres<br />

hebben en een eigen kadastrale aanduiding. Bij het WOZ-object zoals dat<br />

aan de belanghebbenden en de afnemers wordt gepresenteerd, moet<br />

deze kadastrale aanduiding opgenomen zijn in de kadastrale aanduiding<br />

van het totale WOZ-object. Ook in het unieke adres van het WOZ-object<br />

moet deze relatie met een aanhorigheid duidelijk zijn (bijvoorbeeld<br />

huisnummer 43-45 of aparte aanduiding in lokatie-omschrijving). In de<br />

basisregistratie van de gemeente kunnen hoofdobject en aanhorigheid<br />

afzonderlijk worden geregistreerd.<br />

Op het taxatieverslag moet ook het bouwjaar van de woning vermeld<br />

worden. Dit betreft het oorspronkelijke bouwjaar en wel het jaar waarin de<br />

woning is opgeleverd voor bewoning. Dit bouwjaar mag niet aangepast<br />

worden wanneer er bijvoorbeeld een (ingrijpende) renovatie heeft<br />

plaatsgevonden. Bij oudere woningen kan volstaan worden met een<br />

indicatie van het bouwjaar (bijvoorbeeld bouwjaar vóór 1900).<br />

Bij de aanduiding van de grootte van de woning wordt in het modeltaxatieverslag<br />

in de uitvoeringsregeling als voorbeeld gegeven de bruto<br />

vloeroppervlakte als maatstaf voor de grootte van de woning. Het<br />

belangrijkste gebruik van dit gegeven is het onderling vergelijken van<br />

woningen. Deze vergelijking kan ook plaatsvinden aan de hand van een<br />

andere maatstaf voor de grootte van een woning. Wanneer de gemeente<br />

een andere systematische registratie van de grootte van woningen<br />

hanteert (bijvoorbeeld bruto inhoud, of netto oppervlakte) dan kunnen<br />

deze gegevens op het taxatieverslag worden weergegeven. Er moet<br />

echter wel sprake zijn van een uniforme maatstaf voor alle woningen<br />

binnen de betreffende gemeente.<br />

In het taxatieverslag wordt bij "bijzondere kenmerken" aangegeven op<br />

welke aspecten deze woning afwijkt van de gemiddelde woning binnen de<br />

betreffende categorie. De afwijkingen of verschillen dienen hetzij<br />

gekwantificeerd dan wel gekwalificeerd te worden volgens een vooraf<br />

opgezette methodiek. Indien bijvoorbeeld voor een woning een lagere<br />

taxatiewaarde wordt gegeven dan de marktprijs van een vergelijkbare<br />

woning, omdat de taxateur een slechtere onderhoudstoestand bij zijn<br />

oordeel betrokken heeft, dan moet dit verschil in onderhoudstoestand<br />

worden aangeduid. De onderhoudstoestand hoeft echter niet bij alle<br />

woningen te worden gemeld, maar alleen als deze de taxatiewaarde heeft<br />

141


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

beïnvloed. In het algemeen betreffen de bij "bijzondere kenmerken"<br />

aangeduide bijzonderheden de verschillen van de betreffende woning ten<br />

opzichte van de referentiewoning. Deze referentiewoning is immers<br />

representatief voor de categorie woningen waartoe deze getaxeerde<br />

woning behoort. Het adres van de referentiewoning wordt echter, in<br />

verband met onder meer privacy-bescherming, niet op het taxatieverslag<br />

gemeld.<br />

De gebruikte marktgegevens komen tot uitdrukking in de gegevens over<br />

enkele vergelijkbare woningen. Meestal zullen gerealiseerde<br />

verkoopprijzen worden vermeld op het taxatieverslag van enkele<br />

vergelijkbare woningen. Het weergeven van vergelijkbare woningen op het<br />

taxatieverslag is in de praktijk mogelijk, omdat bij elke vastgestelde<br />

waarde van een woning verwezen wordt naar een referentiewoning. Bij<br />

deze referentiewoning is bijvoorbeeld de verkoopprijs van de<br />

referentiewoning zelf geregistreerd plus enkele verkoopprijzen uit de<br />

geregistreerde marktinformatie die zijn gebruikt bij de waardebepaling van<br />

de referentiewoning.<br />

Voor sommige woningen is het onmogelijk om verkoopprijzen te<br />

vermelden van vergelijkbare woningen, omdat er sprake is van zeer<br />

unieke objecten of van een omgeving waarin alleen huurwoningen<br />

voorkomen. Alleen in die bijzondere gevallen zal op het taxatieverslag de<br />

vastgestelde waarde (en niet de verkoopprijs) van enkele "vergelijkbare"<br />

woningen gegeven kunnen worden, bijvoorbeeld tezamen met één<br />

verkoopprijs om het marktniveau aan te geven.<br />

In hoofdstuk 8 wordt een voorbeeld gegeven van een ingevuld<br />

taxatieverslag. In dit voorbeeld is de lay-out van het model-taxatieverslag<br />

uit de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering<br />

onroerende zaken aangehouden. Een gemeente kan echter van deze layout<br />

afwijken, mits tenminste de gegevens die in het model-taxatieverslag<br />

zijn opgenomen, worden vermeld.<br />

4.2 Niet-woningen<br />

Ook voor niet-woningen is in de Uitvoeringsregeling instructie<br />

waardebepaling Wet waardering onroerende zaken een model<br />

taxatieverslag opgenomen.<br />

De algemene gegevens op het taxatieverslag komen overeen met het<br />

taxatieverslag voor woningen. Ook bij niet-woningen zal het taxatieverslag<br />

op basis van de geregistreerde gegevens direct door de gemeente<br />

opgesteld moeten kunnen worden. Bij de aanduiding van de groote van<br />

het object is van belang om duidelijk op het taxatieverslag aan te geven<br />

142


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

4. ONDERBOUWING TAXATIE<br />

volgens welke maatstaf gemeten is, bijvoorbeeld door het aanduiden van<br />

de gehanteerde NEN-norm.<br />

Bij de bijzondere kenmerken zal bij niet-woningen aandacht gegeven<br />

worden aan elementen die naar de mening van de taxateur van invloed<br />

zijn op de waarde in vergelijking met andere soortgelijke objecten. Ook bij<br />

de niet-woningen wordt onder bijzondere kenmerken vooral melding<br />

gemaakt van afwijkingen ten opzichte van het standaard object in de<br />

betreffende categorie. De gegevens met betrekking tot de<br />

referentiehuurwaarde en referentiekapitalisatiefactor zijn bijvoorbeeld<br />

gebaseerd op een bepaald standaardtype courante niet-woning. Alle<br />

kenmerken waarop deze getaxeerde woning afwijkt van dit standaardtype<br />

worden vermeld. Mogelijke aanduidingen hierbij zijn bijvoorbeeld:<br />

. betere of slechtere onderhoudstoestand;<br />

. hogere of lagere kwaliteit van het object;<br />

. betere of slechtere doelmatigheid (benutting, verhouding brutonetto);<br />

. meer of minder uitstraling;<br />

. ontbreken van voorzieningen die bij vergelijkbare objecten normaal<br />

worden geacht;<br />

. aanwezigheid van extra voorzieningen ten opzichte van vergelijkbare<br />

objecten;<br />

. speciale monumentale of cultuurhistorische betekenis<br />

(rijksmonument, gemeentemonument);<br />

Bij grotere objecten worden de objectgegevens en de vastgestelde<br />

waarde uitgesplitst naar afzonderlijke delen die binnen het complex<br />

onderscheiden kunnen worden.<br />

Essentieel bij het taxatieverslag voor niet-woningen is de opbouw van de<br />

taxatie. Deze opbouw is afhankelijk van de toegepaste taxatie-methodiek.<br />

In het taxatieverslag kan de opbouw vermeld worden volgens de<br />

vergelijkingsmethode (vergelijkbare objecten), volgens de methode van<br />

huurwaarde kapitalisatie (huurwaarde en kapitalisatiefactor eventueel<br />

afzonderlijk voor onderdelen van het object) en volgens de gecorrigeerdevervangingswaarde-berekening<br />

(vervangingswaarde grond,<br />

vervangingswaarde opstal, factor voor technische veroudering en factor<br />

voor functionele veroudering eventueel afzonderlijk voor onderdelen van<br />

het object).<br />

De gegevens in het taxatieverslag moeten aan de belanghebbende<br />

verklaren hoe de waarde tot stand is gekomen. Het taxatieverslag geeft<br />

daarbij aan dat de vastgestelde waarde inderdaad aansluit op de waarde<br />

in het economische verkeer. Overeenkomstig de jurisprudentie kunnen de<br />

afzonderlijke elementen van de taxatie-opbouw niet apart op hun juistheid<br />

beoordeeld worden in bijvoorbeeld een bezwaarprocedure of een<br />

143


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

beroepsprocedure. Alleen de uiteindelijk vastgestelde waarde kan formeel<br />

worden getoetst.<br />

144


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

5. RAPPORTAGE KWALITEITSANALYSES<br />

5. RAPPORTAGE KWALITEITSANALYSES<br />

In artikel 7 van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering<br />

onroerende zaken wordt aan gemeenten de verplichting opgelegd om<br />

kwaliteitsanalyses uit te voeren en hierover te rapporteren aan de<br />

<strong>Waarderingskamer</strong>. Deze kwaliteitsanalyses vormen samen met het plan van<br />

aanpak en de rapporten van bevindingen die worden opgesteld bij de inspecties<br />

ter plaatse de informatie die de <strong>Waarderingskamer</strong> gebruikt voor het houden van<br />

toezicht.<br />

Voor het houden van toezicht heeft de <strong>Waarderingskamer</strong> kwaliteitskenmerken<br />

geformuleerd. Deze kwaliteitskenmerken komen eerst aan de orde. Deze<br />

kwaliteitskenmerken betreffen alle aspecten die samenhangen met de<br />

waardering van onroerende zaken. In paragraaf 5.2 wordt ingegaan op de<br />

minimale inhoud van de kwaliteitsrapportages die de gemeenten moeten<br />

opstellen. Hieruit blijkt duidelijk dat bij deze kwaliteitsrapportages het accent ligt<br />

op de aansluiting op het marktniveau en de juistheid van de onderlinge<br />

waardeverhoudingen. De andere kwaliteitskenmerken komen nadrukkelijker bij<br />

de andere elementen van het toezicht tot uitdrukking.<br />

5.1 Kwaliteitskenmerken<br />

Voor een afbakening van het begrip kwaliteit is het noodzakelijk dat<br />

eenduidig is vastgelegd waarvan de kwaliteit beschreven en bewaakt<br />

moet worden. Als object van kwaliteitsbeschrijving en kwaliteitsbewaking<br />

is gekozen voor de dienstverlening door de gemeente op het terrein van<br />

de waardering van onroerende zaken. Dit object van kwaliteitsbeschrijving<br />

en kwaliteitsbewaking is ruimer dan alleen de kwaliteit van de<br />

vastgestelde waarden. Dit komt tot uitdrukking in de zes<br />

kwaliteitskenmerken die de <strong>Waarderingskamer</strong> onderscheidt (complete<br />

objectafbakening, aansluiting op marktniveau, correcte onderlinge<br />

waardeverhoudingen, onderbouwing van de taxatie, tijdige<br />

beschikbaarheid, zorgvuldigheid). Deze kwaliteitskenmerken worden<br />

hierna verder uitgewerkt. Van deze kenmerken hebben de eerste vier<br />

primair betrekking op de kwaliteit van de vastgestelde waarden en de<br />

laatste twee primair op de kwaliteit van de dienstverlening door de<br />

gemeenten.<br />

De zes kenmerken van kwaliteit van de waardering die relevant zijn voor<br />

de waardering in het kader van de Wet WOZ hebben betrekking op<br />

verschillende aspecten van de waardebepaling. Wat betreft de<br />

opeenvolgende fasen in het proces kan onderscheid gemaakt worden<br />

tussen een fase voorafgaand aan de eigenlijke waardering, de waardering<br />

en de fase volgend op de waardering. Het eerste kenmerk<br />

(objectafbakening en objectidentificatie) vormt een voorwaarde voor een<br />

145


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

goede waardering en behoort tot de fase voorafgaand aan de waardering.<br />

De volgende drie kenmerken (marktniveau, onderlinge waardeverhoudingen<br />

en onderbouwing) zijn kwaliteitskenmerken die gericht zijn op<br />

de waardering zelf. Het vijfde kenmerk (tijdige beschikbaarheid) is gericht<br />

op het gebruik van de gegevens en behoort tot de fase volgend op de<br />

waardering.<br />

Het zesde kenmerk (zorgvuldigheid en openbaarheid) behoort bij alle<br />

fasen van de waardering en is meer gericht op het aspect van de<br />

contacten met afnemers en belastingplichtigen.<br />

De zes kenmerken van kwaliteit van de waardering in het kader van de<br />

Wet WOZ kunnen als volgt nader aangeduid worden.<br />

. Complete objectafbakening en objectidentificatie<br />

De objectafbakening vormt één van de belangrijkste aandachtspunten<br />

voor een vastgestelde waarde in het kader van belastingheffing. Een<br />

correcte afbakening van het object is een voorwaarde voor een<br />

acceptabele waardering van het object. De verschillende heffingen die<br />

gebruik maken van de waarde in het kader van de Wet WOZ hanteren<br />

verschillende objectafbakeningen (gebruikerseenheid versus<br />

eigenareneenheid). De objectafbakening in het kader van de Wet WOZ<br />

moet gebruik voor de verschillende heffingen mogelijk maken, hetgeen<br />

eisen stelt aan de manier waarop zowel vanuit bouwkundig als vanuit<br />

juridisch perspectief deze afbakening wordt gerealiseerd.<br />

Om het gebruik voor verschillende heffingen mogelijk te maken moet<br />

de objectidentificatie in het kader van de Wet WOZ zodanig zijn dat de<br />

afnemers deze kunnen gebruiken voor, en omzetten naar, de eigen<br />

objectafbakening. De objectidentificatie in het kader van de Wet WOZ<br />

zal daarom uit minimaal drie elementen moeten bestaan:<br />

. Objectadres (straatnaam, huisnummer plus eventuele<br />

toevoegingen).<br />

Indien het adres meerdere postadressen omvat moet dit bij de<br />

identificatie duidelijk gemaakt worden.<br />

. Kadastrale aanduiding (kadastrale gemeente, sectie, nummer).<br />

Indien het object meerdere kadastrale percelen omvat moet dit<br />

duidelijk zijn. Ook moet duidelijk zijn of het gehele dan wel slechts<br />

een deel van het kadastrale perceel tot het object behoort.<br />

. Karakterisering van het object (bijvoorbeeld: woonhuis, woonhuis<br />

met praktijkruimte).<br />

Deze identificatie is vooral belangrijk voor de belastingplichtige maar<br />

kan ook voor de afnemers van belang zijn (bijvoorbeeld bij<br />

beoordeling van het huurwaardeforfait of bij beoordeling van het<br />

onderscheid tussen gebouwd en ongebouwd).<br />

. Aansluiting op marktniveau<br />

146


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

5. RAPPORTAGE KWALITEITSANALYSES<br />

Bij alle heffingen die gebruik maken van de waardering in het kader van<br />

de Wet WOZ is gekozen voor de waarde om een basis voor<br />

belastingheffing te hebben die voldoende rechtsgelijkheid biedt. Om dit<br />

uitgangspunt te kunnen realiseren moet de getaxeerde waarde zo goed<br />

mogelijk de waarde in het economische verkeer benaderen. Structurele<br />

afwijking van de taxatiewaarden ten opzichte van de marktwaarden<br />

past daarom niet bij de waardering in het kader van de Wet WOZ. Deze<br />

structurele afwijking mag niet optreden bij het gehele bestand van<br />

onroerende zaken binnen een gemeente, maar ook niet bij specifieke<br />

categorieën objecten.<br />

. Correcte onderlinge waardeverhoudingen<br />

De onderlinge verhouding tussen de vastgestelde waarde van twee<br />

willekeurige objecten moet overeenkomen met de waardeverhouding<br />

van deze objecten op de markt. De belastingplichtige zal de<br />

vastgestelde waarde primair beoordelen vanuit vergelijking met andere<br />

objecten en dit geldt ook voor de taxateur bij het bepalen van de<br />

waarde. De onderlinge verschillen in vastgestelde waarde moeten<br />

overeenstemmen met verschillen in eigenschappen van de objecten,<br />

zoals die op de markt worden gewaardeerd. Wanneer sprake is van<br />

correcte onderlinge waardeverhoudingen, komt het waardeverschil<br />

tussen twee willekeurige objecten overeen met verschillen in<br />

waardering bij vraag en aanbod op de markt.<br />

. Onderbouwing van de vastgestelde waarde<br />

Elke vastgestelde waarde moet onderbouwd zijn. Elke belanghebbende<br />

heeft het recht om deze onderbouwing voor zijn of haar object op te<br />

vragen. Deze onderbouwing heeft de vorm van een taxatieverslag. Er<br />

zijn in de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering<br />

onroerende zaken minimum-eisen gesteld aan de inhoud van een<br />

dergelijk taxatieverslag. Deze onderbouwing is ook noodzakelijk bij een<br />

eventuele bezwaar- of beroepsprocedure. De betreffende gegevens<br />

moeten altijd direct beschikbaar en toegankelijk zijn. De onderbouwing<br />

bestaat enerzijds uit marktgegevens (zoals vergelijkbare transactieprijzen,<br />

huurprijzen, bouwkosten etcetera) en anderzijds uit<br />

objectkenmerken. De onderbouwing zal meestal worden opgeslagen in<br />

geautomatiseerde bestanden. Vanuit deze bestanden kan dan altijd<br />

een afzonderlijk taxatieverslag worden vervaardigd, wanneer de<br />

belanghebbende daarom verzoekt.<br />

Het door de gemeente gehanteerde taxatieverslag moet voor de<br />

belanghebbende en eventueel de rechter in de beroepsfase duidelijk<br />

zijn. Zij moeten de gegevens kunnen beoordelen op overeenkomst met<br />

de werkelijkheid en moeten kunnen nagaan welke invloed de individuele<br />

gegevens hebben op de vastgestelde waarde.<br />

. Tijdige beschikbaarheid<br />

147


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

De externe afnemers van de vastgestelde waarde maken een eigen<br />

planning voor het gebruik van de waardegegevens voor de<br />

belastingheffing. Indien de vastgestelde waarde of andere relevante<br />

gegevens later ter beschikking komen heeft dit grote (financiële)<br />

consequenties voor de betreffende afnemer. Overschrijding van de<br />

gestelde termijnen vermindert de gebruikswaarde van de<br />

waardegegevens en daarmee de kwaliteit. Dit geldt voor alle<br />

gegevensleveringen in het kader van de Wet WOZ. Met name de<br />

levering van de gegevens binnen acht weken na het begin van het<br />

tijdvak speelt een rol bij de kwaliteit. Hierbij bestaat zowel aandacht<br />

voor het moment van de aanlevering als voor de volledigheid. De tijdige<br />

beschikbaarheid van de gegevens over de vastgestelde waarde is<br />

mede afhankelijk van de tijdige beschikbaarheid van de gegevens die<br />

noodzakelijk zijn voor de waardebepaling en de waardevaststelling<br />

(bijvoorbeeld gegevens over kadastrale mutaties).<br />

. Zorgvuldigheid en openbaarheid<br />

De vastgestelde waarde in het kader van de Wet WOZ wordt gebruikt<br />

voor belastingheffing. Indien deze waarde niet geaccepteerd wordt<br />

door belastingplichtigen als geschikte basis voor belastingheffing,<br />

ontstaan problemen bij de heffing van de verschillende belastingen. De<br />

acceptatie door de belastingplichtige hangt natuurlijk samen met de<br />

hiervoor genoemde kwaliteitskenmerken. Daarnaast zal de acceptatie<br />

door de belastingplichtige beïnvloed worden door de zorgvuldigheid<br />

waarmee de gemeente opereert, de wijze waarop de belastingplichtige<br />

informatie ontvangt, de deskundigheid en de manier van handelen van<br />

de taxateur, etcetera. Openbaarheid gedurende het gehele<br />

waarderingsproces is daarmee een kenmerk van de kwaliteit van een<br />

vastgestelde waarde als geschikte basis voor belastingheffing.<br />

5.2 Kwaliteitsrapportages<br />

1. Referentiestelsel woningen<br />

De gemeenten moeten zelf een kwaliteitscontrole van het<br />

referentiestelsel uitvoeren. De resultaten worden in de vorm van een<br />

rapportage met kengetallen aan de <strong>Waarderingskamer</strong> gemeld. De<br />

gemeentelijke kwaliteitsrapportage bevat in ieder geval de<br />

onderstaande elementen.<br />

1. Een overzicht van de vergelijking van het gemiddelde<br />

transactieniveau en het gemiddelde getaxeerde referentieniveau<br />

inclusief de bandbreedte.<br />

2. Een overzicht van de vergelijking van het gemiddelde<br />

transactieniveau en het gemiddelde getaxeerde referentieniveau per<br />

148


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

5. RAPPORTAGE KWALITEITSANALYSES<br />

categorie woningen (onderscheid naar soort woning, buurt en<br />

grootte).<br />

3. Een overzicht van de onderlinge waardeverhoudingen in de<br />

onderscheiden soorten woningen in relatie tot de gehanteerde<br />

objectkenmerken.<br />

4. Een overzicht van de voor de waardebepaling van de<br />

referentiewoningen gebruikte transacties met vermelding van de<br />

data waarop het transport heeft plaatsgevonden.<br />

5. Een overzicht van het aantal referentiewoningen en het aantal<br />

woningen per categorie ter beoordeling van de representativiteit van<br />

het referentiestelsel.<br />

De gemeente moet de kwaliteit van de taxaties en de kwaliteit van het<br />

referentiestelsel analyseren. Van deze analyse wordt een rapportage<br />

gemaakt voor de <strong>Waarderingskamer</strong>. Deze rapportage moet niet alleen<br />

een beeld geven van de kwaliteit van het referentiestelsel, maar ook<br />

van de aansluiting op de daaraan ten grondslag liggende marktgegevens.<br />

Aan de hand hiervan kan, voordat de massale waardering<br />

plaatsvindt, een inschatting gemaakt worden of de taxaties voldoende<br />

zullen aansluiten op de markt.<br />

Daarom moet de kwaliteitsanalyse van het referentiestelsel zo snel<br />

mogelijk na het gereed komen van het referentiestelsel worden<br />

uitgevoerd en moeten de resultaten worden gemeld aan de<br />

<strong>Waarderingskamer</strong>. De datum waarop het verslag van de<br />

kwaliteitsanalyse van de referentiegegevens gereed is, dient om die<br />

reden afzonderlijk te worden gemeld in het plan van aanpak.<br />

Uit het eerste element van de kwaliteitsanalyses blijkt al in hoofdlijnen<br />

of de taxaties van de referentiewoningen zich op hetzelfde niveau<br />

bevinden als de transactieprijzen. De tweede stap gaat vervolgens<br />

specifieker in op de invloed van de ligging en de soort woning. Het<br />

derde punt over de onderlinge waardeverhoudingen heeft met name tot<br />

doel de invloed van verschillen qua objectkenmerken in dezelfde groep<br />

objecten zichtbaar te maken. In de vierde en vijfde stap wordt<br />

vervolgens een onderbouwing gegeven op de totstandkoming van het<br />

referentiestelsel met voornamelijk numerieke gegevens.<br />

In hoofdstuk 8 is een voorbeeld uitgewerkt van een dergelijke<br />

rapportage over een kwaliteitsanalyse. De vijf in de randvoorwaarden<br />

omschreven elementen zijn in hoofdzaak ondergebracht in twee<br />

grafieken en één tabel. De rapportage begint met twee kengetallen<br />

over de verhouding tussen de taxaties van referentiewoningen en de<br />

gerealiseerde verkoopprijzen van dezelfde referentiewoningen. In deze<br />

kengetallen zijn dus alleen die referentiewoningen opgenomen waarvan<br />

rond de waardepeildatum (tussen één jaar voor en één jaar na de<br />

149


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

waardepeildatum) een transactieprijs bekend is. Beide kengetallen<br />

geven een benadering van de verhouding tussen het taxatieniveau en<br />

het marktniveau voor deze referentiewoningen.<br />

Bij de berekening van het eerste kengetal worden eerst de getaxeerde<br />

waarden opgeteld van alle referentiewoningen die rond de<br />

waardepeildatum zijn verkocht. Daarna worden de transactieprijzen van<br />

al deze referentiewoningen opgeteld. Het eerste kengetal bestaat uit<br />

deling van deze som van getaxeerde waarden door de som van de<br />

transactieprijzen.<br />

Bij de berekening van het tweede kengetal wordt voor iedere<br />

referentiewoning die rond de waardepeildatum is verkocht de<br />

verhouding bepaald tussen de getaxeerde waarde en de<br />

transactieprijs. Het tweede kengetal bestaat uit het gemiddelde van<br />

deze verhoudingen.<br />

Vervolgens bevat het voorbeeld een afbeelding waarin dezelfde<br />

referentiewoningen, die zijn betrokken in de berekening van beide<br />

kengetallen, ingedeeld worden in een histogram. De<br />

referentiewoningen zijn in klassen ingedeeld op basis van de voor de<br />

berekening van het tweede kengetal berekende verhouding tussen de<br />

getaxeerde waarde en de transactieprijs. Op de horizontale as staan de<br />

verhoudingen (ratio's) 100, 105 etcetera aangegeven. Het getal 100<br />

geeft aan dat de taxatie volledig overeenstemt met de verkoopprijs, dat<br />

wil zeggen de getaxeerde waarde gedeeld door de transactieprijs is<br />

1,00.<br />

Het histogram deelt de referentiewoningen in klassen in. Het getal 100<br />

betekent de klasse met verhoudingen tussen 0,975 en 1,025, het getal<br />

105 met de klasse tussen 1,025 en 1,075, etcetera. De verticale as<br />

geeft het aantal woningen in die klasse weer als percentage van het<br />

totaal aantal referentiewoningen waarvan een recente verkoopprijs<br />

bekend is.<br />

In de tabel wordt een aantal gegevens over de referentiewoningen<br />

weergegeven voor verschillende categorieën. Deze tabel geeft invulling<br />

aan de punten 2, 3 en 5. Alle referentiewoningen worden ingedeeld in<br />

categorieën. Voor iedere categorie wordt aangegeven:<br />

. het aantal referentiewoningen in die categorie;<br />

. de gemiddelde verhouding (ratio) tussen de getaxeerde waarde en<br />

de verkoopprijs voor die referentiewoningen;<br />

. de gemiddelde getaxeerde waarde voor die referentiewoningen;<br />

. de gemiddelde grootte (hier in oppervlakte) van die referentiewoningen;<br />

. het gemiddelde bouwjaar van die referentiewoningen;<br />

. het totaal aantal verkopen binnen de periode van één jaar voor de<br />

peildatum en één jaar na de peildatum (of zoveel eerder als het<br />

referentiestelsel eerder wordt vastgesteld) binnen die categorie;<br />

150


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

5. RAPPORTAGE KWALITEITSANALYSES<br />

. de gemiddelde verkoopprijs van deze verkopen;<br />

. de standaardafwijking van de verkoopprijzen per categorie (hier<br />

weergegeven in duizenden guldens: kƒ);<br />

. het totaal aantal woningen binnen de categorie.<br />

Bij het maken van een categorie-indeling worden alleen<br />

marktsegmenten die duidelijk van elkaar verschillen weergegeven. In<br />

het voorbeeld worden bijvoorbeeld flatwoningen in buurt A<br />

onderscheiden van die in buurt C omdat er een groot verschil is in de<br />

grootte van deze woningen. Het totaal aantal te onderscheiden<br />

categorieën zal meestal liggen tussen tien en vijftig.<br />

In de tweede histogram wordt weergegeven welke verkoopprijzen<br />

gehanteerd zijn bij de waardebepaling van de referentiewoningen. In dit<br />

histogram komen alleen de referentiewoningen voor die in het verleden<br />

verkocht zijn. Dit betekent dat bijvoorbeeld referentiehuurwoningen niet<br />

in dit overzicht uitkomen. De eerste staaf heeft betrekking op de<br />

periode van meer dan twee jaar voor de waardepeildatum, de tweede<br />

op de periode van twee jaar voor tot één jaar voor de peildatum, de<br />

derde op de periode van één jaar tot een half jaar voor de peildatum,<br />

de vierde op de periode van een half jaar voor tot een half jaar na de<br />

peildatum en de laatste staaf betreft de periode van een half jaar na tot<br />

één jaar na de peildatum.<br />

Elke staaf geeft het totaal aantal verkopen in die periode. Het totaal<br />

aantal verkopen meer dan twee jaar voor de waardepeildatum is echter<br />

niet relevant. Binnen elke staaf wordt aangegeven welk van deze<br />

verkopen is gebruikt voor de waardebepaling van de referentiewoningen<br />

door bijvoorbeeld een directe verwijzing. Tenslotte wordt<br />

aangegeven welke van deze verkopen zijn geselecteerd als<br />

referentiewoning.<br />

In het voorbeeld is duidelijk zichtbaar dat de meeste<br />

referentiewoningen zijn verkocht in de periode tussen een half jaar voor<br />

en een half jaar na de peildatum.<br />

2. Taxaties woningen<br />

Na de afronding van de taxaties van de woningen verricht de gemeente<br />

een kwaliteitscontrole van alle taxaties. De resultaten worden eveneens<br />

in de vorm van een rapportage met kengetallen aan de <strong>Waarderingskamer</strong><br />

gemeld. De gemeentelijke kwaliteitsrapportage bestaat in<br />

ieder geval uit onderstaande elementen.<br />

1. Een overzicht van de vergelijking van het gemiddelde<br />

transactieniveau en het gemiddelde taxatieniveau inclusief de<br />

bandbreedte.<br />

151


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

2. Een overzicht van het gemiddelde taxatieniveau en de bijbehorende<br />

bandbreedte per categorie woningen (onderscheid naar soort<br />

woning, buurt en grootte).<br />

3. Een overzicht van de gemiddelde stijgings- en dalingspercentages<br />

per categorie woningen.<br />

4. Een overzicht van de procentuele afwijking van de vastgestelde<br />

waarde van een woning ten opzichte van de referentiewoning. De<br />

berekende gegevens worden ingedeeld in klassen van 5% en als<br />

zodanig gepresenteerd.<br />

In de kwaliteitsrapportage van de taxaties wordt, in aanvulling op de<br />

kwaliteitsrapportage van de referentiewoningen, met name aandacht<br />

geschonken aan de vraag of de referentiegegevens daadwerkelijk<br />

bepalend zijn geweest voor de taxatie en of het referentiestelsel<br />

representatief is. Bij de kwaliteitsanalyses wordt verder bekeken of de<br />

uiteindelijke taxaties overeenstemmen met de referentiewaarden.<br />

In hoofdstuk 8 is deze kwaliteitsrapportage wederom in een voorbeeld<br />

uitgewerkt. De opbouw van deze kwaliteitsanalyse is vergelijkbaar met<br />

de analyse van de referentiewoningen. De verhoudingen op de eerste<br />

pagina tussen getaxeerde waarde en verkoopprijs hebben hier echter<br />

niet alleen betrekking op de referentiewoningen, maar op alle woningen<br />

die verkocht zijn in de periode tussen één jaar voor de<br />

waardepeildatum en één jaar na de waardepeildatum.<br />

De tabel gaat uit van dezelfde categorie-indeling als bij de<br />

kwaliteitsanalyse van de referentiewoningen. Alleen is nu een aantal<br />

andere kolommen gedefinieerd. Voor iedere categorie wordt gegeven:<br />

. de gemiddelde getaxeerde waarde van alle woningen in die<br />

categorie;<br />

. de standaardafwijking van de taxatie binnen deze categorie (in<br />

duizenden guldens: kƒ);<br />

. de bandbreedte tussen de laagste taxatie en de hoogste taxatie;<br />

. de gemiddelde stijging van de taxatie ten opzichte van de vorige<br />

waardepeildatum;<br />

. de standaardafwijking van de stijging ten opzichte van de vorige<br />

waardering.<br />

In het laatste histogram wordt aangegeven de mate waarin de<br />

getaxeerde waarde van een woning afwijkt van de getaxeerde waarde<br />

van de gehanteerde referentiewoning. Uit het voorbeeld blijkt duidelijk<br />

dat de meeste taxaties van woningen minder dan 2,5% afwijken van de<br />

waarde van de referentiewoning. In deze afbeelding wordt onderscheid<br />

gemaakt tussen de repetitiebouw en de niet-repetitiebouw.<br />

3. Referentiestelsel waarde in het economische verkeer niet-woningen<br />

152


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

5. RAPPORTAGE KWALITEITSANALYSES<br />

Met betrekking tot het referentiestelsel voor de courante niet-woningen<br />

wordt een afzonderlijke kwaliteitsrapportage opgesteld door de<br />

gemeente en ingediend bij de <strong>Waarderingskamer</strong>. Deze gemeentelijke<br />

kwaliteitsrapportage bevat in ieder geval de onderstaande elementen.<br />

1. Een overzicht van de vergelijking van de huurprijzen in het<br />

referentiestelsel met gerealiseerde markt huurprijzen volgens de<br />

beschikbare marktinformatie met daarbij een verschillenanalyse.<br />

2. Een overzicht van de vergelijking van beschikbare transactieprijzen<br />

met de uitkomsten van de berekening op basis van<br />

referentiehuurprijzen en referentiekapitalisatiefactoren met daarbij<br />

een verschillenanalyse.<br />

Uit de eerste stap, de weergave van het referentiemateriaal, volgt al<br />

veel informatie over het taxatieniveau en de manier waarop onderlinge<br />

verschillen tussen objecten leiden tot onderlinge waardeverhoudingen.<br />

De tweede stap legt extra nadruk op de relatie met de gegevens uit de<br />

markt met name met betrekking tot de kapitalisatiefactor.<br />

In hoofdstuk 8 is ook voor deze kwaliteitsanalyse een voorbeeld<br />

gegeven. In deze analyse worden voor verschillende soorten nietwoningen<br />

bandbreedtes gegeven van enerzijds de<br />

referentiehuurprijzen en anderzijds de huurprijzen die op de markt<br />

worden gerealiseerd. Voor sommige soorten objecten wordt daarbij<br />

onderscheid gemaakt naar lokatie of grootte van het object. Welke<br />

categorieën onderscheiden worden in de kwaliteitsanalyse is<br />

afhankelijk van welke soorten objecten voorkomen binnen de<br />

gemeente.<br />

In het tweede gedeelte van de kwaliteitsanalyse wordt een aantal<br />

beschikbare verkopen (eigenaar-gebruikers) nader geanalyseerd.<br />

Het voorbeeld is volledig gericht op de toepassing van de<br />

kapitalisatiemethode. Indien er een belangrijke categorie niet-woningen<br />

binnen de gemeente bestaat, waarbij de vergelijkingsmethode wordt<br />

toegepast, kan deze ook in een kwaliteitsanalyse tot uitdrukking<br />

worden gebracht. Deze kwaliteitsanalyse kan dezelfde vorm hebben<br />

als de kwaliteitsanalyse referentiewoningen. Voor de toepassing van de<br />

discounted-cash-flow-berekening zal het accent bij het toezicht liggen<br />

op het toezicht ter plaatse.<br />

4. Taxaties waarde in het economische verkeer niet-woningen<br />

Na de afronding van de taxaties verricht de gemeente opnieuw een<br />

kwaliteitscontrole. De resultaten worden wederom in de vorm van een<br />

153


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

rapportage met kengetallen aan de <strong>Waarderingskamer</strong> gemeld. Deze<br />

kwaliteitsrapportage bestaat in ieder geval uit onderstaande elementen.<br />

1. Per categorie objecten (onderscheid naar soort object, ligging en<br />

grootte) een overzicht van de gemiddelde getaxeerde huurwaarde<br />

per vierkante meter, alsmede de totale bandbreedte. Deze gegevens<br />

worden vergeleken met de referentiegegevens.<br />

2. Per categorie objecten (onderscheid naar soort object, ligging en<br />

grootte) een overzicht van de gemiddelde toegepaste<br />

kapitalisatiefactor alsmede de totale bandbreedte. Deze gegevens<br />

worden vergeleken met de referentiegegevens.<br />

De eerste stap legt een verband tussen het taxatieniveau per soort<br />

object en de referentiegegevens. De tweede stap legt extra nadruk op<br />

de relatie met de toegepaste kapitalisatiefactoren per soort object en<br />

de referentiegegevens.<br />

In de kwaliteitsanalyse van de taxaties wordt met name aandacht<br />

geschonken aan de vraag of de referentiegegevens bepalend zijn<br />

geweest voor de taxatie en of het referentiestelsel representatief is. Bij<br />

de kwaliteitsanalyses wordt bekeken of de huurwaarde in de<br />

uiteindelijke taxaties overeenstemmen met de referentiehuurwaarde.<br />

Ditzelfde geldt ook voor de bij de taxatie gebruikte kapitalisatiefactoren.<br />

In hoofdstuk 8 is ook voor deze kwaliteitsanalyse een voorbeeld<br />

opgenomen. In dit voorbeeld is slechts één categorie niet-woningen<br />

uitgewerkt, namelijk kantoren. Op overeenkomstige wijze kunnen ook<br />

voor andere categorieën niet-woningen tabellen worden opgesteld.<br />

In het voorbeeld wordt evenals bij de referentiegegevens niet-woningen<br />

alleen ingegaan op de kapitalisatiemethode. Indien er sprake is van<br />

een belangrijke categorie niet-woningen, waarbij de<br />

vergelijkingsmethode is toegepast, dan komt dit tot uitdrukking in een<br />

kwaliteitsanalyse die vergelijkbaar is met de kwaliteitsanalyse taxaties<br />

woningen.<br />

154


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

5. RAPPORTAGE KWALITEITSANALYSES<br />

5. Referentiestelsel gecorrigeerde vervangingswaarde<br />

Ook met betrekking tot het referentiestelsel voor de berekening van de<br />

gecorrigeerde vervangingswaarde wordt een afzonderlijke<br />

kwaliteitsrapportage opgesteld door de gemeente en ingediend bij de<br />

<strong>Waarderingskamer</strong>. Deze kwaliteitsrapportage bevat in ieder geval de<br />

onderstaande elementen.<br />

1. Een overzicht van de vergelijking van de herbouwkosten in het<br />

referentiestelsel met de werkelijke stichtingskosten, met daarbij een<br />

verschillenanalyse.<br />

2. Een overzicht van de vergelijking van de uitkomst van een gecorrigeerde<br />

vervangingswaarde-berekening met een transactieprijs voor<br />

objecten die recent zijn verkocht.<br />

Uit het voorbeeld in hoofdstuk 8 blijkt duidelijk dat de rapportage over<br />

deze kwaliteitsanalyse vooral een weergave is van een vergelijking<br />

tussen de normbedragen volgens het referentiestelsel en gerealiseerde<br />

stichtingskosten.<br />

6. Taxaties gecorrigeerde vervangingswaarde<br />

Na de afronding van de taxaties verricht de gemeente ook een analyse<br />

van de kwaliteit van de uitgevoerde gecorrigeerde-vervangingswaardeberekeningen.<br />

De resultaten worden wederom in de vorm van een<br />

rapportage met kengetallen aan de <strong>Waarderingskamer</strong> gemeld. Deze<br />

kwaliteitsrapportage bestaat in ieder geval uit onderstaande elementen.<br />

1. Per categorie objecten de bandbreedte van de ongecorrigeerde<br />

vervangingswaarde per kubieke of vierkante meter.<br />

2. Per categorie objecten de bandbreedte van de gecorrigeerde<br />

vervangingswaarde per kubieke of vierkante meter.<br />

3. Per categorie objecten (bestemming), per lokatie de bandbreedte<br />

van de grondwaarde per vierkante meter.<br />

4. Een overzicht van gehanteerde factoren technische veroudering en<br />

functionele veroudering per categorie objecten.<br />

De eerste twee stappen leggen een verband tussen het taxatieniveau<br />

per soort object en de referentiegegevens. De derde stap legt nadruk<br />

op de relatie met de grondwaarde per soort object en de referentiegegevens.<br />

De overzichten in de vierde stap geven aan of de<br />

gehanteerde factoren overeenkomen met vergelijkbare gemeenten.<br />

Een situatie waarbij in bijna alle gevallen een hoge correctie voor<br />

functionele veroudering wordt toegepast, wijst bijvoorbeeld op een<br />

bestand met voor het merendeel oudere objecten.<br />

155


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

In de kwaliteitsanalyse van de taxaties wordt met name aandacht<br />

geschonken aan de vraag of de referentiegegevens ook bepalend zijn<br />

geweest voor de taxatie en of het referentiestelsel representatief is. Bij<br />

de kwaliteitsanalyses wordt bekeken of de vervangingswaarde in de<br />

uiteindelijke taxaties overeenstemmen met de referentiebouwkosten.<br />

Ditzelfde geldt ook voor de bij de taxatie gebruikte grondprijzen.<br />

In het voorbeeld in hoofdstuk 8 komen deze analyses tot uitdrukking in<br />

de bandbreedten waarbinnen de bij de taxaties gehanteerde bedragen<br />

en correctiefactoren liggen.<br />

156


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

6. VAKBEKWAAMHEIDSEISEN TAXATEURS<br />

6. VAKBEKWAAMHEIDSEISEN TAXATEURS<br />

In de Uitvoeringsregeling vakbekwaamheidseisen Wet waardering onroerende<br />

zaken zijn de inhoudelijke eisen aan de vakbekwaamheid van de betrokken<br />

taxateurs vastgelegd. De Wet WOZ legt de verantwoordelijkheid voor de<br />

uitvoering van de waardebepaling en voor de uitvoering van de<br />

waardevaststelling uitdrukkelijk bij de gemeenten. Dit betekent dat de gemeenten<br />

verantwoordelijk zijn voor het inzetten van vakbekwame taxateurs voor de<br />

uitvoering van een waarderingsproject. Dit kan door het in dienst hebben van<br />

taxateurs, het inhuren van taxateurs of het uitbesteden aan een taxatiebureau<br />

waar deze taxateurs werkzaam zijn.<br />

De vakbekwaamheidseisen die zijn vastgelegd in de genoemde regeling gelden<br />

daarmee als een richtlijn voor de gemeenten. Zij vormen daarnaast een leidraad<br />

voor de betrokken beroepsgroepen en een richtsnoer voor opleidingsinstituten<br />

voor het opzetten van opleidingen.<br />

De in de Uitvoeringsregeling vakbekwaamheidseisen Wet waardering<br />

onroerende zaken vastgelegde vakbekwaamheidseisen worden gevormd door<br />

de beschrijving van de noodzakelijke vaardigheden van de taxateurs. Deze<br />

vaardigheden zijn in een waarderingsproject noodzakelijk om de kwaliteit die de<br />

Wet WOZ vereist, te realiseren. Daarnaast wordt in de toelichting bij de regeling<br />

een opleidingspad aangegeven langs welke de taxateurs deze vaardigheden<br />

kunnen leren. Dit opleidingspad bestaat uit drie stappen met elke een eigen<br />

toetsing.<br />

Door dit opleidingspad krijgen de gemeenten een instrument om te toetsen of de<br />

taxateurs die worden ingezet voldoen aan de eisen die relevant zijn voor de<br />

activiteiten in het kader van de Wet WOZ. Dit opleidingspad geeft ook<br />

duidelijkheid aan allen die taxatiewerkzaamheden verrichten in het kader van de<br />

uitvoering van de Wet WOZ.<br />

Het geformuleerde opleidingspad is onderverdeeld in drie samenhangende<br />

stappen. Twee van deze drie stappen komen overeen met de<br />

vakbekwaamheidseisen die gelden voor andere beroepsgroepen op het terrein<br />

van de taxatie van onroerend goed (makelaars, beëdigde taxateurs). Alleen de<br />

derde stap is specifiek gericht op de Wet WOZ.<br />

De in de Uitvoeringsregeling vakbekwaamheidseisen Wet waardering<br />

onroerende zaken beschreven kennis en vaardigheden moeten beschikbaar zijn<br />

in elk waarderingsproject in het kader van de Wet WOZ. Dit betekent niet dat<br />

ook alle medewerkers die in het project werkzaam zijn volledig aan alle eisen<br />

moeten voldoen. Aan de ene kant werken in het project bijvoorbeeld mensen aan<br />

het verzamelen en verwerken van gegevens. Deze "werkvoorbereiders"<br />

behoeven niet te voldoen aan alle eisen van de WOZ-taxateur. Aan de andere<br />

kant worden bijvoorbeeld zeer gespecialiseerde taxateurs ingezet voor specifieke<br />

157


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

objecten. Het inzetten van deze gespecialiseerde taxateurs kan van belang zijn,<br />

ook als deze taxateurs bijvoorbeeld niet beschikken over de bijzondere<br />

vaardigheden in het kader van de Wet WOZ (taxeren voor belastingdoeleinden).<br />

Belangrijk is dat wel alle noodzakelijke kennis en vaardigheden in het<br />

waarderingsproject gewaarborgd zijn. Dit betekent dat in ieder geval de taxateur<br />

die de getaxeerde waarden bekrachtigt aan de geformuleerde eisen moet<br />

voldoen.<br />

Algemene taxatietechnische kennis<br />

De basiskennis op het terrein van de taxatieleer die een taxateur in het kader van<br />

de Wet WOZ moet hebben, komt overeen met de basiskennis voor andere<br />

beroepsgroepen voor de taxatie van onroerend goed. Voor het toetsen van deze<br />

basiskennis speelt het examen van de Stichting Vakexamen Makelaardij (SVMexamen)<br />

een centrale rol.<br />

Het SVM-examen is een centraal schriftelijk examen dat jaarlijks door een<br />

onafhankelijk instituut wordt afgenomen. Voor dit examen worden door verschillende<br />

instituten opleidingen verzorgd.<br />

Dit SVM-examen bestaat uit zeven vakken:<br />

. Boekhouden, bedrijfshuishoudkunde, vermogensbeheer,<br />

beheeradministratie<br />

. Bouwkunde<br />

. Economie en landhuishoudkunde<br />

. Nederlandse taal<br />

. Praktijkleer<br />

. Privaatrecht<br />

. Publiekrecht<br />

Om beëdigd te worden als makelaar kan in plaats van dit vakexamen eventueel<br />

een mondelinge vaktest zijn gedaan. Ook het HEAO-diploma met de differentie<br />

Makelaardij kan gelden als vervanging van het SVM-examen ten behoeve van de<br />

beëdiging als makelaar.<br />

Om beëdigd te worden als beëdigd taxateur kan het SVM-examen vervangen<br />

worden door een mondeling examen afgenomen door de Kamer van Koophandel.<br />

In de toelichting bij de Uitvoeringsregeling vakbekwaamheidseisen Wet<br />

waardering onroerende zaken wordt dan ook aangegeven dat mag worden<br />

aangenomen dat een taxateur voldoende algemene taxatietechnische kennis<br />

heeft, als de taxateur:<br />

. beëdigd is als makelaar;<br />

. beëdigd is als taxateur;<br />

. beëdigd is als rentmeester;<br />

. het diploma behorend bij het SVM-examen bezit; of<br />

. het diploma HEAO, differentiatie Makelaardij bezit;<br />

158


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

6. VAKBEKWAAMHEIDSEISEN TAXATEURS<br />

Ook andere toetsen kunnen door de gemeente gebruikt worden als toetssteen<br />

voor de taxateur (bijvoorbeeld de opleiding Bemiddeling onroerend goed). Op dit<br />

moment bestaat er geen centrale opleiding die specifiek gericht is op de taxatie<br />

van onroerend goed. Een dergelijke specifieke opleiding kan wellicht in de<br />

toekomst van groot belang zijn voor de opleiding van taxateurs voor de<br />

waardebepaling in het kader van de Wet WOZ. Een dergelijke gespecialiseerde<br />

taxatie-technische opleiding kan wellicht ook de theoretische basis leggen voor<br />

de beëdiging tot taxateur.<br />

Praktijkvaardigheden taxeren onroerende zaken<br />

Voor het toetsen van de praktijkervaring wordt een praktijkproef afgenomen door<br />

de Kamer van Koophandel. Deze proef speelt een doorslaggevende rol bij de<br />

vakbekwaamheidseisen voor makelaars en voor beëdigde taxateurs.<br />

In deze praktijkproef moet de kandidaat aantonen dat hij enkele objecten binnen<br />

redelijk te achten marges op de juiste waarde taxeert. Ook moet de kandidaat<br />

aantonen de taxatie te kunnen motiveren en op de hoogte te zijn van de<br />

plaatselijke omstandigheden die mede de waarde bepalen.<br />

Voor de taxateur in het kader van de Wet WOZ is dezelfde praktijkervaring van<br />

belang. Een taxateur die deze praktijkproef heeft afgelegd, heeft naar alle<br />

waarschijnlijkheid voldoende praktijkervaring voor het verrichten van WOZtaxaties.<br />

Specifieke WOZ-kennis en vaardigheden<br />

De waardering van onroerende zaken in het kader van de Wet WOZ wijkt op<br />

een aantal terreinen af van andere taxaties van onroerend goed. Het gaat hier<br />

namelijk om een massaal waarderingsproject, waarbij alle onroerende zaken<br />

binnen een gemeente naar dezelfde waardepeildatum gewaardeerd moeten<br />

worden. Dit maakt het hanteren van referentiestelsels en kwaliteitsanalyses<br />

overeenkomstig de randvoorwaarden in de Uitvoeringsregeling instructie<br />

waardebepaling Wet waardering onroerende zaken noodzakelijk.<br />

De waardering in het kader van de Wet WOZ moet afgestemd zijn op het<br />

gebruik van het waardegegeven voor de heffing van verschillende belastingen.<br />

Dit stelt duidelijke eisen aan taxateurs omtrent de kennis van de<br />

objectafbakening, inclusief de volledige kadastrale afbakening met kadastrale<br />

oppervlakten en het onderscheid tussen gebouwd en ongebouwd.<br />

De vastgestelde waarde wordt in een aantal gevallen getoetst door de<br />

belastingrechter. De taxatie en met name de onderbouwing van de taxatie moet<br />

aan enkele voorwaarden voldoen om een oordeel door de belastingrechter<br />

mogelijk te maken. Dit is mede van belang, omdat een uitspraak van de<br />

belastingrechter van invloed kan zijn op de overige taxaties.<br />

159


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

Deze specifieke aspecten van de waardering van onroerende zaken voor<br />

belastingdoeleinden komen tot uitdrukking in drie specifieke WOZ-vakken. Dit<br />

betreft de vakken:<br />

. Referentiesystemen en kwaliteitsbewaking<br />

. Objectafbakening en belastingwetten<br />

. Juridische procedures en onderbouwing taxatie.<br />

In de genoemde vakken komen in ieder geval de volgende onderwerpen aan de<br />

orde:<br />

Referentiesystemen en kwaliteitsbewaking<br />

verschillende soorten referentiesystemen<br />

relatie referentiesysteem en marktgegevens<br />

relatie referentiesysteem en individuele taxatie<br />

betekenis referentiesysteem voor externe communicatie<br />

representativiteit referentiesysteem<br />

geautomatiseerde hulpmiddelen voor waardebepaling<br />

kengetallen voor kwaliteitsbeschrijving<br />

kwaliteitsrapportages<br />

Objectafbakening en belastingwetten<br />

regels voor objectafbakening<br />

jurisprudentie objectafbakening<br />

kadastrale objectidentificaties<br />

Gemeentewet<br />

Waterschapswet<br />

Wet op de inkomstenbelasting<br />

Wet op de vermogensbelasting<br />

Juridische procedures en onderbouwing taxatie.<br />

administratieve en rechterlijke organisatie<br />

procedures bezwaar en beroep in kader van Wet WOZ<br />

beoordelen van jurisprudentie<br />

gebruik jurisprudentie in procedures<br />

gebruik objectgegevens bij onderbouwing<br />

gebruik marktgegevens bij onderbouwing<br />

eisen aan taxatierapport bij informatievraag<br />

eisen aan taxatierapport bij procedures<br />

Deze drie vakken zijn specifiek van belang voor taxateurs die actief zijn bij<br />

taxaties in het kader van de Wet WOZ. Dit geldt zowel voor taxateurs in dienst<br />

van gemeenten, voor taxateurs in dienst van taxatiebureaus, voor particuliere<br />

makelaars en taxateurs die door de gemeenten worden ingeschakeld als voor de<br />

taxateurs van de Belastingdienst die betrokken zijn bij het toezicht.<br />

160


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

7. SCHEMATISCH OVERZICHT WAARDERINGSINSTRUCTIE<br />

7. SCHEMATISCH OVERZICHT WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

1. Plan van aanpak<br />

Voor gemeenten met waardering naar peildatum 1 januari <strong>1995</strong><br />

Indienen plan van aanpak<br />

- Vóór start project<br />

- Uiterlijk negen maanden voor begin tijdvak (dus vóór 1 april 1996)<br />

Inhoud plan van aanpak<br />

- Volledig ingevuld formulier<br />

- Uitwerking plan van aanpak in toelichting<br />

2. Marktinformatie<br />

Vanaf 1 januari <strong>1995</strong> voor alle gemeenten<br />

Continue verzameling en registratie van marktgegevens<br />

- Registratie transactiegegevens gekoppeld aan WOZ-objecten<br />

- Registratie huurgegevens niet-woningen bij gebruikersmutaties<br />

- Registratie stichtingskosten en gronduitgifteprijzen<br />

Continue beknopte analyse van bruikbaarheid marktgegevens<br />

- Analyse van omstandigheden transactie<br />

- Vergelijking met andere marktgegevens<br />

- Vergelijken met afbakening WOZ-objecten<br />

3. Waardebepaling van onroerende zaken<br />

- Woningen en rijksmonumenten: waarde in het economische verkeer<br />

- Overige objecten: hoogste waarde is maatgevend (waarde in economische<br />

verkeer of gecorrigeerde vervangingswaarde)<br />

- Waarderingsvoorschriften (vrij en onbezwaard en onmiddellijk en in<br />

volle omvang in gebruik te nemen) gelden voor zowel waarde in het<br />

economische verkeer als voor de gecorrigeerde vervangingswaarde<br />

- Waarde in economische verkeer woningen: vergelijkingsmethode<br />

- Waarde in economische verkeer niet-woningen: drie methoden<br />

Objectafbakening<br />

- Eigendom<br />

- Splitsing bij meerdere gebruikers: zelfstandigheidsvereisten<br />

- Samenstel indien eenzelfde eigenaar belastingplichtig is, eenzelfde<br />

gebruiker belastingplichtig is en de delen naar de omstandigheden<br />

beoordeeld bij elkaar behoren<br />

Waarde in het economische verkeer<br />

Woningen<br />

- Vergelijking met verkooptransacties eigen-woningen<br />

- Elke taxatie is gekoppeld aan referentiegegevens<br />

- Referentiegegevens onderbouwd met verkoopprijzen<br />

- Referentiewoning: recente verkoop of gekoppeld aan verkoop<br />

- Elke referentiewoning is gecontroleerd door andere marktinformatie<br />

- Objectkenmerken referentiewoning uitwendig en inwendig opnemen<br />

161


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

Niet-woningen; kapitalisatiemethode<br />

- Kapitalisatie van bruto-huurprijzen<br />

- Referentiestelsel voor bruto-huurprijzen<br />

- Kapitalisatiefactor afleiden uit referentiekapitalisatiefactor<br />

- Referentiegegevens huurprijzen onderbouwd met markt-huurprijzen<br />

- Referentiekapitalisatiefactor onderbouwd met markt-verkoopprijzen<br />

of discounted-cash-flow-berekening<br />

- Objecten ter plaatse opgenomen<br />

Niet-woningen; vergelijkingsmethode<br />

- Vergelijking met verkooptransacties eigenaar-gebruiker<br />

- Elke taxatie is gekoppeld aan referentiegegevens<br />

- Referentiegegevens onderbouwd met verkoopprijzen<br />

- Referentie-object: recente verkoop of gekoppeld aan verkoop<br />

- Elk referentie-object is gecontroleerd door andere marktinformatie<br />

- Objectkenmerken referentie-object uitwendig en inwendig opnemen<br />

Niet-woningen; discounted-cash-flow-berekening<br />

- Periode: 20 jaar of (kortere) resterende economische levensduur<br />

- Rentepercentage: afgeleid uit rente kapitaalmarkt en situatie<br />

branche<br />

- Individuele benadering<br />

Gecorrigeerde vervangingswaarde<br />

- Vervangingswaarde identiek object (aard en bestemming)<br />

- Taxatie afleiden uit referentiekengetallen<br />

- Referentiegegevens gebaseerd op en getoetst aan recente<br />

stichtingskosten<br />

- Vier elementen: vervangingswaarde grond, vervangingswaarde<br />

opstal, correctie technische - en correctie functionele veroudering<br />

- Correcties als percentage van resterende waarde<br />

- Technische veroudering: lineaire afschrijving of methode gebruikelijk<br />

in betreffende branche<br />

- Functionele veroudering: economische veroudering, verandering<br />

bouwwijze, belemmeringen gebruik, excessieve gebruikskosten<br />

- Toetsing met waarde in het economische verkeer<br />

- Objecten ter plaatse opgenomen<br />

162


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

7. SCHEMATISCH OVERZICHT WAARDERINGSINSTRUCTIE<br />

4. Onderbouwing taxatie<br />

- Afschrift taxatieverslag op verzoek belanghebbende<br />

- Taxatieverslag geeft onderbouwing taxatie met objectkenmerken,<br />

opbouw taxatie en marktgegevens<br />

- Opbouw taxatieverslag: objectaanduiding, kadastrale gegevens,<br />

objectgegevens, motivering individuele afwijking, peildatum, waarde,<br />

vergelijkbare objecten, opbouw taxatie huurwaarde kapitalisatie,<br />

opbouw gecorrigeerde-vervangingswaardeberekening<br />

- Minimale objectgegevens woningen: soort woning, waarderelevante<br />

aanhorigheden, bouwjaar, grootte<br />

- Minimale objectgegevens niet-woningen: soort object, waarderelevante<br />

aanhorigheden, bouwjaar, grootte (gesplitst naar delen), ligging<br />

5. Rapportage kwaliteitsanalyses<br />

- Gemeente verricht kwaliteitsanalyse<br />

- Rapportage aan <strong>Waarderingskamer</strong> na gereedkomen referentiestelsel<br />

- Rapportage aan <strong>Waarderingskamer</strong> na gereedkomen taxaties<br />

6. Vakbekwaamheidseisen taxateurs<br />

- Gemeente verantwoordelijk voor de inzet van vakbekwame taxateurs<br />

- Inhoudelijke eisen aan algemene taxatietechnische kennis, aan<br />

praktijkvaardigheden taxeren onroerende zaken en aan specifieke<br />

kennis en vaardigheden Wet waardering onroerende zaken<br />

- Overgangsperiode tot 1 januari 1999<br />

163


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

8. VOORBEELDEN<br />

8.1 Inlichtingenformulieren<br />

Het Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering waardebepaling Wet<br />

waardering onroerende zaken legt gemeenten de verplichting op<br />

marktgegevens te verzamelen. Daarnaast moet de gemeente voor de<br />

uitvoering van de waardebepaling ook beschikken over gegevens over de<br />

te taxeren objecten. Sommige gegevens kunnen het best worden<br />

verzameld door het stellen van vragen aan de belanghebbenden<br />

(eigenaren of gebruikers van onroerende zaken).<br />

Het vragen van informatie aan de belanghebbende is mogelijk op grond<br />

van de bepalingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen die voor<br />

een deel van toepassing is verklaard in de Wet WOZ. Zoals bij de<br />

randvoorwaarden beschikbare marktinformatie is aangegeven, speelt dit<br />

met name bij het verzamelen van huurgegevens voor niet-woningen en<br />

van gerealiseerde stichtingskosten. Voor dit soort vragen is daarom een<br />

voorbeeld van een mogelijk inlichtingenformulier ontwikkeld.<br />

Het verzamelen van gegevens over gerealiseerde huurprijzen van nietwoningen<br />

is direct gerelateerd aan mutaties bij de gebruikers van deze<br />

objecten. Bij een dergelijke mutatie is meestal sprake van een nieuwe<br />

huurovereenkomst. Dit in deze nieuwe huurovereenkomst vastgelegde<br />

huurprijs, geeft een neerslag van de actuele situatie op de markt. Deze<br />

gegevens kunnen zowel bij de huurder als bij de verhuurder worden opgevraagd.<br />

Het inlichtingenformulier wordt daarom aangeduid als<br />

inlichtingenformulier "(ver)huurgegegevens". Het andere voorbeeldinlichtingenformulier<br />

wordt aangeduid als inlichtingenformulier<br />

"Stichtingskosten". Beide formulieren worden hierna gegeven.<br />

Onder meer bij de Wet tot aanpassing van de administratieve verplichtingen<br />

komt het uitgangspunt naar voren dat de administratieve<br />

verplichtingen voor de belastingplichtigen zoveel mogelijk beperkt moeten<br />

blijven. Daarom wordt het inlichtingenformulier zoveel mogelijk gevuld met<br />

gegevens die reeds bij de gemeente bekend zijn, alvorens het formulier<br />

wordt toegezonden aan de eigenaar of de huurder. Ook wordt het<br />

toesturen van inlichtingenformulieren zo veel mogelijk beperkt. Daarom<br />

wordt aanbevolen alleen bij mutaties (stichtingskosten bij nieuwbouw,<br />

huurgegevens bij nieuwe gebruiker) een inlichtingenformulier te versturen<br />

en niet bij ieder waardebepaling van het object.<br />

Het hanteren van inlichtingenformulieren maakt het mogelijk dat reeds bij<br />

het begin van de waardebepaling de gemeente en de belanghebbende<br />

beschikken over dezelfde gegevens.<br />

164


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

8. VOORBEELDEN<br />

INLICHTINGENFORMULIER STICHTINGSKOSTEN<br />

1. Wilt u onderstaande aanduiding van de onroerende zaak controleren en eventueel<br />

corrigeren en/of aanvullen?<br />

- gemeente: ........................... - huisnummer: .................<br />

- woonplaats: ........................... - huisletter: .................<br />

- straatnaam: ........................... - huisnummertoevoeging: .................<br />

- postcode: ........................... - aanduiding bij huisnummer: .................<br />

- lokatieomschrijving: .....................................................................................................<br />

2. Wat is de totale bruto vloeroppervlakte van de onroerende zaak? ........... m 2<br />

Wat is de totale netto vloeroppervlakte van de onroerende zaak? ........... m 2<br />

Wat is de totale bruto inhoud van de onroerende zaak? ........... m 3<br />

3. Kunt u enige informatie geven met betrekking tot de stichtingskosten van de onroerende<br />

zaak? U wordt verzocht deze gegevens indien van toepassing uit te splitsen naar de<br />

diverse object(en) of objectonderdelen binnen de onroerende zaak op kopieën van dit<br />

formulier.<br />

(alle gegevens voor zover relevant EXCLUSIEF B.T.W.)<br />

- omschrijving (deel van) het object ............................................................<br />

- grondkosten: ............................................................<br />

- ruwbouw: ............................................................<br />

- afbouw/inrichting: ............................................................<br />

- installaties 1) : ............................................................<br />

- infrastructuur: ............................................................<br />

- overige kosten 2) : ............................................................<br />

1) Deze kosten zijn inclusief werktuigen<br />

2) Deze kosten zijn inclusief renteverliezen, architect, overige adviseurs, etcetera<br />

4. Kunt u enige informatie geven met betrekking tot het moment waarop het object is<br />

gebouwd.<br />

- datum aanbesteding: ............................................................<br />

- begin bouw: ............................................................<br />

- (prognose) oplevering: ............................................................<br />

- indien nog niet gereed<br />

stand bouw in percentage<br />

op datum .. - .. - ..: ............................................................<br />

5. Eventuele verdere door u van belang geachte opmerkingen (bijvoorbeeld met betrekking<br />

tot werktuigenvrijstelling):<br />

.......................................................................................................................................<br />

.......................................................................................................................................<br />

165


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

.......................................................................................................................................<br />

166


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

8. VOORBEELDEN<br />

INLICHTINGENFORMULIER (VER)HUURGEGEVENS<br />

1. Wilt u onderstaande aanduiding van de onroerende zaak controleren en eventueel<br />

corrigeren en/of aanvullen?<br />

- gemeente: ........................... - huisnummer: .................<br />

- woonplaats: ........................... - huisletter: .................<br />

- straatnaam: ........................... - huisnummertoevoeging: .................<br />

- postcode: ........................... - aanduiding bij huisnummer: .................<br />

- lokatieomschrijving: .....................................................................................................<br />

2. Wat is de totale bruto vloeroppervlakte van de onroerende zaak? ........... m 2<br />

Wat is de totale netto verhuurbare vloeroppervlakte van de onroerende zaak?............<br />

........... m 2<br />

3. Kunt u enige informatie geven met betrekking tot de huurovereenkomst voor deze<br />

onroerende zaak? U wordt verzocht deze gegevens indien van toepassing uit te splitsen<br />

naar de diverse afzonderlijk verhuurde onderdelen binnen de onroerende zaak op<br />

kopieën van dit formulier.<br />

- omschrijving (deel van) het object ............................................................<br />

- zelfstandig bruikbare eenheid: ja / nee<br />

- netto vloeroppervlakte: ............................................................<br />

- (bedrijfs)naam huurder: ............................................................<br />

............................................................<br />

- huurprijs: 1) ........................... per maand / per jaar<br />

- is deze huurprijs: incl. B.T.W.<br />

excl. B.T.W.<br />

onbelast<br />

- servicekosten: ........................... per maand / per jaar<br />

- datum ingang huurovereenkomst: ............................................................<br />

- looptijd huurovereenkomst: ............................................................<br />

- is de huurprijs geïndexeerd: ja / nee<br />

1) Deze huurprijs is exclusief servicekosten<br />

4. Eventuele verdere door u van belang geachte opmerkingen (bijvoorbeeld met betrekking<br />

tot bijzondere bepalingen, zoals een huurvrije periode):<br />

.......................................................................................................................................<br />

.......................................................................................................................................<br />

.......................................................................................................................................<br />

167


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

8.2 Voorbeelden taxatie-opbouw<br />

De berekening van bijvoorbeeld de waarde van een kantoorvilla kan met<br />

behulp van referentietabellen of referentiekengetallen bepaald worden. De<br />

uitgangspunten voor een kantoorvilla zijn bijvoorbeeld:<br />

- het object heeft een toplokatie;<br />

- vloeroppervlakte kantoorgedeelte begane grond is 200 vierkante meter;<br />

- vloeroppervlakte kantoorgedeelte eerste verdieping is 200 vierkante<br />

meter;<br />

- vloeroppervlakte opslaggedeelte is 80 vierkante meter;<br />

- de eerste verdieping wordt uitsluitend ontsloten door een trap;<br />

- voorziening is airconditioning.<br />

Uitgaande van het feit dat de tabellen/kengetallen voor de elementen van<br />

het referentiestelsel al zijn samengesteld, wordt aan de hand van de<br />

bovenstaande uitgangspunten het object als volgt ingedeeld.<br />

1. De huurprijs van dit object op toplokatie ligt tussen ƒ 325,- en ƒ 450,-<br />

per vierkante meter. Vanwege de representativiteit en de<br />

bereikbaarheid wordt de huurprijs per vierkante meter kantoorruimte<br />

bepaald op ƒ 400,-.<br />

De huurprijs voor het opslaggedeelte bedraagt volgens de opgestelde<br />

richtlijnen voor secundaire ruimten ƒ 60,- per vierkante meter.<br />

2. Vanwege het feit dat de eerste verdieping uitsluitend per trap<br />

bereikbaar is, bedraagt de huurprijs van deze kantoorruimte 75 procent<br />

van de huurprijs van de begane grond, dus ƒ 300,- per vierkante meter.<br />

3. Uit marktgegevens is bijvoorbeeld bepaald dat de aanwezigheid van de<br />

airconditioning een waardeverhoging op de huurprijs van de<br />

kantoorruimte heeft van 15 procent.<br />

4. Aan parkeervoorzieningen wordt geen extra huurwaarde toegekend.<br />

5. De kapitalisatiefactor voor kantoorruimte op toplokatie blijkt volgens het<br />

referentiestelsel tussen de 10 en 12,5 te liggen.<br />

6. In verband met hoge exploitatielasten wordt de factor bepaald op 10,5.<br />

7. Er wordt niet afgeweken in verband met de kavelgrootte en de<br />

parkeervoorzieningen.<br />

De berekening verloopt dan aldus:<br />

- huur kantoor 200 m 2 * ƒ 400,- ƒ 80.000,-<br />

- huur opslag 80 m 2 * ƒ 60 ƒ 4.800,-<br />

- huur kantoor verdieping 200 m 2 * ƒ 400,- * 0,75 ƒ 60.000,-<br />

- aanwezigheid airconditioning 0,15 * (80.000 + 60.000) ƒ 21.000,-<br />

- totale huur ƒ 165.800,-<br />

De totale bruto huurwaarde bedraagt volgens het referentiestelsel na<br />

toepassing van een factor voor aanwezige voorzieningen ƒ 165.800,-.<br />

Voor bepaling van de waarde in het economische verkeer dient dit bedrag<br />

168


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

8. VOORBEELDEN<br />

vermenigvuldigd te worden met de kapitalisatiefactor. Volgens de<br />

referentiegegevens bedraagt deze factor voor het betreffende object 10,5.<br />

Daarmede komt de waarde in het economische verkeer op ƒ 1.740.900,-.<br />

Er is geen toeslag voor grond of parkeerplaatsen. De waarde in het<br />

economische verkeer kan daarmede worden afgerond en wordt aldus<br />

bepaald op ƒ 1.740.000,-.<br />

169


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

Voorbeeldberekening gecorrigeerde vervangingswaarde<br />

A. vervangingswaarde grond<br />

1000 m 2 à ƒ 200,- ƒ 200.000,-<br />

B. vervangingswaarde opstal<br />

bestaand object<br />

6000 m 3 à ƒ 450,- ƒ 2.700.000,-<br />

parkeervoorzieningen<br />

400 m 2 verharding à ƒ 25,- ƒ 10.000,-<br />

C. Correctie technische veroudering<br />

Stichtingsdatum 1974; levensduur 50 jaar; restwaarde 2024 is<br />

30%.<br />

Huidige restwaarde 100% - (100 - 30) / 50 jaar * 20 jaar = 72%<br />

Correctie technische veroudering 0,720<br />

Geen correctie technische veroudering parkeervoorzieningen<br />

D. Correctie functionele veroudering<br />

Vervangingswaarde opstal ƒ 2.700.000,-<br />

Economische veroudering niet van toepassing (factor 1,000)<br />

Eerste element factor functionele veroudering 1,000<br />

Verandering bouwwijze niet van toepassing (factor 1,000)<br />

Tweede element factor functionele veroudering 1,000<br />

Ondoelmatigheid t.g.v. overschot aan ruimte van 300 m 3 ; verhouding<br />

300/6000 * 100% = 5% (factor 0,95)<br />

Doelmatigheid beperkt door gebrek parkeervoorzieningen<br />

aftrek 10 % (factor 0,90)<br />

Derde element factor functionele veroudering 0,95 * 0,90 = 0,855<br />

170


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

8. VOORBEELDEN<br />

Onderhoudskosten ƒ 50.000,-/jaar; normale onderhoudskosten van<br />

een vergelijkbaar functioneel object ƒ 30.000,- dus excessieve<br />

onderhoudskosten ƒ 20.000,-per jaar; gekapitaliseerd ƒ 200.000,-<br />

Voorlopige gecorrigeerde vervangingswaarde<br />

(2.700.000 * 0,720 * 0,855 = 1.662.120)<br />

verhouding 200.000/1.662.120 = 0,120<br />

Vierde element factor functionele veroudering 0,880<br />

E. Berekening gecorrigeerde vervangingswaarde<br />

vervangingswaarde grond ƒ 200.000,-<br />

vervangingswaarde opstal ƒ 2.700.000,-<br />

factor technische veroudering 0,720<br />

ƒ 1.944.000,-<br />

factor functionele veroudering<br />

(1,000 * 1,000 * 0,855 * 0,880) 0,752<br />

vervangingswaarde parkeervoorz. ƒ 10.000,-<br />

factor technische veroudering 1,000<br />

ƒ 10.000,-<br />

factor functionele veroudering<br />

(1,000 * 1,000 * 1,000) 1,000<br />

*<br />

*<br />

*<br />

*<br />

ƒ 1.461.888,-<br />

ƒ 10.000,-<br />

gecorrigeerde vervangingswaarde ƒ 1.671.888,-<br />

gecorrigeerde vervangingswaarde afgerond ƒ 1.671.000,-<br />

171


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

8.3 Voorbeelden taxatieverslagen<br />

Aanduiding woning:<br />

Gemeente: 's Gravenhage.Waardepeildatum: 1 januari <strong>1995</strong><br />

Woonplaats:<br />

Straatnaam: Wassenaarseweg<br />

Huisnummer: 80 A<br />

Postcode:<br />

2596 CZ<br />

Lokatieomschrijving: incl. garage Wassenaarsweg 78<br />

Kadastrale objecten betrokken in deze taxatie:<br />

TAXATIEVERSLAG WONINGEN<br />

Kadastrale gemeente: ... sectie: ..... perceelnummer: . letter: .... indexnummer:.. oppervlakte:<br />

's-Gravenhage.......... AE ......... 1023 ............... G......... ..................... 100 m 2<br />

's-Gravenhage.......... AE ......... 1024 ............... D......... 0003 ............. 50 m 2<br />

...................................... ................ ........................... ............. ........................ ................... m 2<br />

...................................... ................ ........................... ............. ........................ ................... m 2<br />

Objectgegevens:<br />

Bijzondere kenmerken:<br />

Soort woning: Eengezinswoning . slechter onderhoud dan vergelijkbare woningen<br />

tussenwoning . vrij uitzicht over park<br />

met garage<br />

Bouwjaar: 1960<br />

Grootte van de woning: 120 m 2<br />

(bruto vloeroppervlakte)<br />

Vergelijkbare woningen 1 :<br />

Straatnaam: huisnummer: waarde: (transportdatum:)<br />

Wassenaarseweg 80 A ƒ 360.000 1 februari <strong>1995</strong><br />

Wassenaarseweg 42 B woonhuis ƒ 335.000 12 juli 1994<br />

Jozef Israëlsplein 12 ƒ 315.000 8 oktober 1994<br />

Vastgestelde waarde: ƒ 350.000<br />

1 Alleen indien direct vergelijkbare woningen beschikbaar zijn<br />

172


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

8. VOORBEELDEN<br />

Aanduiding object:<br />

Gemeente: 's Gravenhage.Waardepeildatum: 1 januari <strong>1995</strong><br />

Woonplaats:<br />

Straatnaam: Wassenaarseweg<br />

Huisnummer: 80<br />

Postcode:<br />

2596 CZ<br />

Lokatieomschrijving: B.G. plus 1e verdieping<br />

TAXATIEVERSLAG NIET-WONINGEN<br />

Kadastrale objecten betrokken in deze taxatie:<br />

Kadastrale gemeente: ... sectie: ..... perceelnummer: . letter: .... indexnummer:.. oppervlakte:<br />

's-Gravenhage.......... AE ......... 1023 ............... G......... ..................... 1000 m 2<br />

's-Gravenhage.......... AE ......... 1024 ............... G......... ..................... 450 m 2<br />

...................................... ................ ........................... ............. ........................ ................... m 2<br />

...................................... ................ ........................... ............. ........................ ................... m 2<br />

Objectgegevens:<br />

Bijzondere kenmerken:<br />

Soort object: Kantoorpand . hogere kwaliteit dan vergelijkbare objecten<br />

incl. parkeergel. . meer uitstraling dan vergelijkbare objecten<br />

Bouwjaar: 1935<br />

Grootte van het object: 2000 m 2<br />

Ligging:<br />

A-lokatie<br />

Opbouw taxatie:<br />

Deel object oppervlakte waarde<br />

kantoorruimte 1800 m 2 ƒ 5.400.000<br />

kantine 200 m 2 ƒ 480.000<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . m 2 ƒ . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . m 2 ƒ . . . . . . . .<br />

Vastgestelde waarde: ƒ 5.880.000<br />

Vergelijkbare objecten 1 :<br />

Straatnaam: huisnummer: waarde: (transportdatum:)<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

1<br />

Alleen indien direct vergelijkbare objecten beschikbaar zijn<br />

173


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

Kapitalisatie huurwaarde 2 :<br />

Deel object: oppervlakte: huurwaarde: kap.factor: waarde:<br />

kantoorruimte 1800 m 2 ƒ 675.000 8 ƒ 5.400.000<br />

kantine 200 m 2 ƒ 60.000 8 ƒ 480.000<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

Totaal: ƒ 5.880.000<br />

Gecorrigeerde vervangingswaarde 3 :<br />

Deel object: inhoud: herbouwwaarde: factoren waarde:<br />

tech: func:<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

Grond . . . . m 2 . . . . . . . . . .<br />

Totaal: . . . . . . . . . .<br />

2<br />

3<br />

Alleen indien voor de waardebepaling een huurwaardekapitalisatie is uitgevoerd.<br />

Alleen indien voor de waardebepaling een gecorrigeerde vervangingswaarde is berekend.<br />

174


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

8. VOORBEELDEN<br />

Aanduiding object:<br />

Gemeente: 's Gravenhage.Waardepeildatum: 1 januari <strong>1995</strong><br />

Woonplaats:<br />

Straatnaam: Wassenaarseweg<br />

Huisnummer: 80<br />

Postcode:<br />

2596 CZ<br />

Lokatieomschrijving:<br />

TAXATIEVERSLAG NIET-WONINGEN<br />

Kadastrale objecten betrokken in deze taxatie:<br />

Kadastrale gemeente: ... sectie: ..... perceelnummer: . letter: .... indexnummer:.. oppervlakte:<br />

's-Gravenhage.......... AE ......... 1023 ............... G......... ..................... 1000 m 2<br />

...................................... ................ ........................... ............. ........................ m 2<br />

...................................... ................ ........................... ............. ........................ ................... m 2<br />

...................................... ................ ........................... ............. ........................ ................... m 2<br />

Objectgegevens:<br />

Bijzondere kenmerken:<br />

Soort object: Bedrijfshal . overschot aan ruimte<br />

incl. parkeergel.<br />

Bouwjaar: 1974<br />

Grootte van het object: 600 m 2<br />

Ligging:<br />

Woonbuurt<br />

. gebrek aan parkeerruimte<br />

. excessieve onderhoudskosten<br />

Opbouw taxatie:<br />

Deel object oppervlakte waarde<br />

bedrijfshal 600 m 2 ƒ 1.460.000<br />

parkeervoorzieningen 400 m 2 ƒ 10.000<br />

grond 1000 m 2 ƒ 200.000<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . m 2 ƒ . . . . . . . .<br />

Vastgestelde waarde: ƒ 1.670.000<br />

Vergelijkbare objecten 1 :<br />

Straatnaam: huisnummer: waarde: (transportdatum:)<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

1<br />

Alleen indien direct vergelijkbare objecten beschikbaar zijn<br />

175


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

Kapitalisatie huurwaarde 2 :<br />

Deel object: oppervlakte: huurwaarde: kap.factor: waarde:<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

Totaal: ƒ 5.880.000<br />

Gecorrigeerde vervangingswaarde 3 :<br />

Deel object: inhoud: herbouwwaarde: factoren waarde:<br />

tech: func:<br />

bedrijfshal 6000 m 3 ƒ 2.700.000 0,72 0,75 ƒ 1.460.000<br />

parkeervoorzieningen 400 m 2 ƒ 10.000 1,00 1,00 ƒ 10.000<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />

Grond 1000 m 2 ƒ 200.000<br />

Totaal: ƒ 1.670.000<br />

2<br />

3<br />

Alleen indien voor de waardebepaling een huurwaardekapitalisatie is uitgevoerd.<br />

Alleen indien voor de waardebepaling een gecorrigeerde vervangingswaarde is berekend.<br />

176


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

8. VOORBEELDEN<br />

8.4 Voorbeelden verslagen kwaliteitsanalyses<br />

KWALITEITSANALYSE REFERENTIEWONINGEN<br />

Gegevens gemeente: X Waardepeildatum: 1 januari <strong>1995</strong><br />

Aansluiting op marktniveau<br />

som van de getaxeerde waarden van de verkochte referentiewoningen = 1,03<br />

som van de transactieprijzen van deze referentiewoningen<br />

som van alle (getaxeerde waarde referentiewoning / transactieprijs)<br />

aantal referentiewoningen<br />

= 1,04<br />

Overzicht per categorie woningen<br />

Categorie<br />

Aantal<br />

referentie<br />

Ratio Gemidd.<br />

taxatie<br />

Gemidd.<br />

grootte<br />

Gemidd. Aantal Gemidd.<br />

bouwjaar verkopen Verkoop<br />

St.afw.<br />

in K.ƒ<br />

Aantal<br />

woning<br />

177


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

Flat - buurt A 3 1,15 89.000 65 1971 22 79.000 9,2 136<br />

Flat - buurt B 3 0,98 105.000 88 1985 6 106.000 11,3 58<br />

Flat - buurt C 2 1,03 134.000 104 1977 12 129.000 13,4 97<br />

Rijtjeswoning < 150 m 2 14 0,88 173.000 91 1969 27 193.000 20,6 302<br />

Rijtjeswoning ≥ 150 m 2 7 0,92 196.000 164 1978 19 214.000 18,7 148<br />

Herenhuis - buurt A 2 0,97 141.000 96 1968 9 147.000 12,6 119<br />

Herenhuis - buurt B 1 1,17 204.000 167 1976 6 174.000 17,9 37<br />

Herenhuis - buurt C 1 1,12 189.000 114 1981 5 168.000 14,5 17<br />

2-onder-1 kap < 150 m 2 9 1,02 238.000 121 1986 15 236.000 19,3 63<br />

2-onder-1 kap ≥ 150 m 2 6 1,04 267.000 173 1976 11 248.000 25,0 81<br />

Vrijstaand - één verd. 2 1,18 373.000 129 1975 4 316.000 21,1 13<br />

Vrijstaand - meer verd. 1 1,32 458.000 196 1961 2 323.000 12,6 9<br />

Vrijstaand - zwembad 1 - 613.000 179 1975 0 0 0 2<br />

Overzicht transactiedata gebruikte marktgegevens<br />

178


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

8. VOORBEELDEN<br />

KWALITEITSANALYSE TAXATIES WONINGEN<br />

Gegevens gemeente: X Waardepeildatum: 1 januari <strong>1995</strong><br />

Aansluiting op marktniveau<br />

som van de getaxeerde waarden van de verkochte woningen = 1,13<br />

som van de transactieprijzen van deze woningen<br />

som van alle (getaxeerde waarde woning / transactieprijs)<br />

aantal woningen<br />

= 1,12<br />

179


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

Overzicht per categorie woningen<br />

Categorie<br />

Gemidd.<br />

taxatie<br />

St.afw.<br />

taxatie in<br />

K.ƒ<br />

Laagste<br />

taxatie<br />

Hoogste<br />

taxatie<br />

Gemidd.<br />

stijging<br />

St.afw.<br />

stijging<br />

Flat - buurt A 92.000 2,6 89.000 95.000 8 2,2<br />

Flat - buurt B 108.000 4,5 99.000 112.000 9 3,5<br />

Flat - buurt C 129.000 3,9 124.000 133.000 8 2,1<br />

Rijtjeswoning < 150 m 2 181.000 5,4 172.000 194.000 20 9,2<br />

Rijtjeswoning ≥ 150 m 2 202.000 5,8 196.000 221.000 26 8,3<br />

Herenhuis - buurt A 140.000 6,1 130.000 143.000 23 7,5<br />

Herenhuis - buurt B 206.000 8,3 178.000 207.000 24 3,2<br />

Herenhuis - buurt C 184.000 4,9 180.000 189.000 27 2,2<br />

2-onder-1 kap < 150 m 2 238.000 3,7 233.000 248.000 23 1,6<br />

2-onder-1 kap ≥ 150 m 2 267.000 2,6 255.000 284.000 20 2,6<br />

Vrijstaand - één verd. 384.000 8,9 361.000 403.000 38 1,2<br />

Vrijstaand - meer verd. 472.000 22,8 452.000 530.000 35 4,5<br />

Vrijstaand - zwembad 793.000 268,0 603.000 982.000 30 3,3<br />

Afwijkingen tussen taxatie en gebruikte referentiewoning<br />

180


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

8. VOORBEELDEN<br />

KWALITEITSANALYSE REFERENTIE NIET-WONINGEN<br />

Gegevens gemeente: X Waardepeildatum: 1 januari <strong>1995</strong><br />

Aansluiting op marktniveau<br />

Huurprijs kantoren<br />

per vierkante meter<br />

Lokatie Centrum Lokatie Snelweg Lokatie Nieuwland<br />

Referentie<br />

Gerealiseerde<br />

prijzen<br />

Referentie<br />

Gerealiseerde<br />

prijzen<br />

Referentie<br />

Gerealiseerde<br />

prijzen<br />

< 250 m 2 ƒ 350 - ƒ 425 ƒ 425 ƒ 225 - ƒ 325 ƒ 325 ƒ 150 - ƒ 275 ƒ 275<br />

250 m 2 - 1000 m 2 ƒ 325 - ƒ 395 - ƒ 225 - ƒ 295 ƒ 200 - ƒ 250 ƒ 145 - ƒ 260 -<br />

> 1000 m 2 ƒ 275 - ƒ 315 ƒ 275 ƒ 175 - ƒ 295 ƒ 175 - ƒ 250 ƒ 125 - ƒ 255 ƒ125 -ƒ195<br />

Huurprijs winkels<br />

per vierkante meter<br />

Centrum<br />

Buiten centrum<br />

Referentie<br />

Gerealiseerde<br />

prijzen<br />

Referentie<br />

Gerealiseerde<br />

prijzen<br />

< 100 m 2 ƒ 350 - ƒ 450 ƒ 425 ƒ 300 - ƒ 375 ƒ 325<br />

> 100 m 2 ƒ 275 - ƒ 400 ƒ 300- ƒ 375 ƒ 225 - ƒ 300 ƒ 275<br />

Huurprijs bedrijfsruimten<br />

per vierkante meter<br />

Referentie<br />

Gerealiseerde<br />

prijzen<br />

Gebouwd voor 1980 ƒ 50 - ƒ 75 ƒ 60 - ƒ 70<br />

Gebouwd na 1980 ƒ 70 - ƒ 85 ƒ 75<br />

Vergelijking verkooptransacties<br />

WOZ-object<br />

Soort<br />

object<br />

Aantal Referentiehuur Referentie-<br />

m 2 kapitalisatie-<br />

factor<br />

Transactieprijs<br />

Getaxeerde<br />

waarde<br />

Verschil t.o.v.<br />

transactie<br />

400035782011 kantoor 220 ƒ 410 centrum 10,5 ƒ 985.000 ƒ 945.000 - 4,1 %<br />

400035712548 kantoor 1130 ƒ 265 snelweg 10,0 ƒ 2.750.000 ƒ 2.995.000 + 8,9 %<br />

181


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

400082300023 winkel 150 ƒ 325 centrum 8,5 ƒ 430.000 ƒ 414.000 - 3,7 %<br />

KWALITEITSANALYSE NIET-WONINGEN<br />

Gegevens gemeente: X Waardepeildatum: 1 januari <strong>1995</strong><br />

Aansluiting op referentiegegevens huurwaarde<br />

Kantoren per lokatie en per<br />

grootte<br />

Gemiddelde getaxeerde<br />

huurwaarde per m 2<br />

Getaxeerde huurwaarde<br />

laagste hoogste<br />

Referentiegegevens<br />

laagste hoogste<br />

Centrum < 250<br />

250 - 1000<br />

> 1000<br />

ƒ 367<br />

ƒ 378<br />

ƒ 298<br />

ƒ 365 ƒ 425<br />

ƒ 304 ƒ 389<br />

ƒ 275 ƒ 304<br />

ƒ 350 ƒ 425<br />

ƒ 325 ƒ 395<br />

ƒ 275 ƒ 315<br />

Snelweg < 250<br />

250 - 1000<br />

> 1000<br />

ƒ 312<br />

ƒ 247<br />

ƒ 208<br />

ƒ 302 ƒ 325<br />

ƒ 227 ƒ 285<br />

ƒ 175 ƒ 227<br />

ƒ 225 ƒ 325<br />

ƒ 225 ƒ 295<br />

ƒ 175 ƒ 295<br />

Nieuwland < 250<br />

250 - 1000<br />

> 1000<br />

ƒ 255<br />

ƒ 161<br />

ƒ 127<br />

ƒ 244 ƒ 275<br />

ƒ 143 ƒ 196<br />

ƒ 121 ƒ 195<br />

ƒ 150 ƒ 275<br />

ƒ 145 ƒ 260<br />

ƒ 125 ƒ 255<br />

Aansluiting op referentiegegevens kapitalisatiefactor<br />

Kantoren per lokatie en per<br />

grootte<br />

Gemiddelde<br />

kapitalisatiefactor<br />

Toegepaste<br />

kapitalisatiefactor<br />

laagste hoogste<br />

Referentiekapitalisatiefactor<br />

laagste hoogste<br />

Centrum 10,5 9,7 10,7 9,5 11,0<br />

Snelweg 10,0 9,5 10,2 9,0 10,5<br />

Nieuwland 9,0 8,5 9,6 8,0 10,0<br />

182


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

8. VOORBEELDEN<br />

REFERENTIE GECORRIGEERDE VERVANGINGSWAARDE<br />

Gegevens gemeente: X Waardepeildatum: 1 januari <strong>1995</strong><br />

Vergelijking stichtingskosten<br />

Stichtingskosten per categorie<br />

per vierkante meter<br />

Gemiddelde<br />

stichtingskosten vlg.<br />

referentie<br />

Gemiddelde<br />

werkelijke<br />

stichtingskosten<br />

Verschil t.o.v. werkelijke<br />

stichtingskosten<br />

Ziekenhuizen ƒ 2280 ƒ 2450 - 6,9 %<br />

Verzorgingshuizen ƒ 1390 ƒ 1450 - 4,1 %<br />

Scholen ƒ 1325 ƒ 1210 + 9,5 %<br />

183


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

GECORRIGEERDE VERVANGINGSWAARDE<br />

Gegevens gemeente: X Waardepeildatum: 1 januari <strong>1995</strong><br />

Ongecorrigeerde vervangingswaarde<br />

Stichtingskosten per categorie<br />

per vierkante meter laagste hoogste<br />

Ziekenhuizen ƒ 2075 ƒ 2580<br />

Verzorgingshuizen ƒ 1260 ƒ 1540<br />

Scholen ƒ 1210 ƒ 1590<br />

Gecorrigeerde vervangingswaarde<br />

Gecorrigeerde<br />

vervangingswaarde per<br />

categorie per vierkante meter laagste hoogste<br />

Ziekenhuizen ƒ 1120 ƒ 2450<br />

Verzorgingshuizen ƒ 880 ƒ 1540<br />

Scholen ƒ 760 ƒ 1210<br />

Waarde grond<br />

Grondwaarde volgens meest<br />

gerede bestemming en per vierkante<br />

meter laagste hoogste<br />

Ziekenhuizen ƒ 200 ƒ 250<br />

Verzorgingshuizen ƒ 120 ƒ 180<br />

Scholen ƒ 100 ƒ 150<br />

184


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

8. VOORBEELDEN<br />

Correctiefactoren<br />

Toegepaste factoren technische<br />

en functionele veroudering<br />

Gemiddelde technische<br />

veroudering<br />

Gemiddelde functionele<br />

veroudering<br />

Ziekenhuizen 40 % 10 %<br />

Verzorgingshuizen 25 % 10 %<br />

Scholen 30 % 25 %<br />

185


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

9. TREFWOORDENREGISTER<br />

aanhorigheden 97, 98, 140, 141<br />

aanwijzen belanghebbenden 18, 19, 99, 100<br />

afbakening WOZ-object 16, 17, 25, 26, 95 t/m 101, 125, 141,<br />

145, 146<br />

afbakening eigen-woning 98, 99<br />

afbakening en vakbekwaamheidseisen 68, 70, 72, 159, 160<br />

afbakening, verandering objectafbakening 17, 31, 56, 91, 97, 135, 136<br />

afbraak 19, 32, 136<br />

algemene taxatietechnische kennis 67, 69, 72, 73, 158<br />

bedrijfsgebouwen bij agrarische complexen 100<br />

bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond 75, 100, 101<br />

bedrijfswaarde 47, 61, 133, 134<br />

beleggingswaarde 102, 103, 114, 115<br />

benuttingswaarde 47, 61, 130, 131, 132<br />

bestemmingswaarde 134<br />

bestemmingswijziging, zie: tussentijdse waardeverandering<br />

betreden van woningen 109<br />

zie ook: inwendige opname<br />

zie ook: opname ter plaatse<br />

bodemverontreiniging 83, 95, 103 t/m 106, 137<br />

bruto-huurprijzen 46, 58, 115, 116, 117<br />

BTW, zie: omzetbelasting<br />

buiten aanmerking, zie: onderdelen buiten aanmerking<br />

bijzondere omstandigheden 17, 32, 136, 137<br />

complex, zie: samenstel<br />

correctie technische veroudering 17, 29, 46, 60, 63, 113, 121 t/m 125,<br />

132, 143, 154, 170, 171<br />

correctie functionele veroudering 17, 29, 46, 47, 60, 61, 63, 91, 106, 113,<br />

121 t/m 125, 131, 132, 133, 143, 154,<br />

170, 171<br />

cultuurgrond, zie: bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond<br />

cultuurhistorische objecten 47, 57, 60, 61, 130, 131, 132, 133, 143<br />

cultuurhistorische waarde, zie: benuttingswaarde<br />

discounted-cash-flow-berekening 46, 58, 59, 62, 112, 117, 119, 120, 153<br />

drempels bij waardeverandering 17, 32, 135, 136, 137<br />

eigenaar 18, 59, 61, 95, 97, 99, 100, 102, 103,<br />

107, 120, 165<br />

eigendom 16, 25, 26, 27, 95, 96, 97, 99, 100, 161<br />

zie ook: gebouwd eigendom<br />

zie ook: ongebouwd eigendom<br />

erfdienstbaarheid 29, 102<br />

erfpacht 28, 83, 89, 90, 92, 99, 101, 102, 107,<br />

121<br />

examen WOZ-taxateur 73, 157, 158, 159<br />

excessieve lasten 46, 60, 124, 133, 171, 175<br />

ficties, zie: waarderingsvoorschriften<br />

186


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

9. TREFWOORDENREGISTER<br />

functionele veroudering, zie: correctie functionele veroudering<br />

fysieke referentie-objecten 61, 85, 109, 111, 118<br />

gebouwd eigendom 16, 25, 26, 27, 75, 95, 97, 125, 126,<br />

134, 146, 159<br />

gebruiker 18, 19, 59, 85, 89, 95 t/m 100, 117,<br />

120, 132, 165<br />

gebruikscodering 82, 98, 140<br />

gecorrigeerde vervangingswaarde 17, 29, 30, 46, 56 t/m 64, 91, 112, 113,<br />

114, 120 t/m 125, 130, 143, 154, 170,<br />

176<br />

gedeelten 17, 26, 27, 95 t/m 99<br />

gemeenschappelijke voorzieningen 99<br />

gemeentegrens 16, 27, 28<br />

gerechtvaardigd belang 40<br />

herbouwkosten 60, 62, 63, 64, 91, 122, 123, 132, 147<br />

homogene groepen 46, 58, 62, 108, 112<br />

huurprijsgegevens<br />

46, 56, 58, 62, 85, 89 t/m 93, 113 t/m<br />

119, 127, 129, 147, 165, 167<br />

informatie verstrekken aan belanghebbenden 7, 23, 63, 139<br />

zie ook: taxatieverslag<br />

informatie vragen van belanghebbenden 92, 165<br />

inlichtingenformulieren 56, 91, 92, 165, 166, 167<br />

interne controle: zie kwaliteitsbewaking<br />

inwendige opname, 109, 112<br />

zie ook: opname ter plaatse<br />

juridische procedures en onderbouwing taxatie 72, 159, 160<br />

kadastrale aanduiding 51, 52, 89, 97, 98, 100, 141, 146, 172<br />

kadastrale gegevens 56, 89, 90, 101, 148<br />

kapitalisatiemethode 46, 53, 58, 69, 112, 114 t/m 119, 142,<br />

168, 174<br />

kapitalisatiefactor 58, 59, 62, 63, 64, 115 t/m 119, 129<br />

kerkgebouwen, zie cultuurhistorische objecten<br />

kwaliteitsbewaking 50, 72, 86, 87, 111, 145, 159, 160<br />

kwaliteitskenmerken 145 t/m 148<br />

kwaliteitsrapportages 47, 63, 64, 88, 145, 148 t/m 155, 177<br />

t/m 185<br />

landgoederen, zie: Natuurschoonwet<br />

marktinformatie, aanvullende - 56, 93<br />

marktinformatie, analyse van - 46, 56, 90, 91, 92, 127<br />

marktinformatie, beschikbare - 46, 49, 55, 56, 84, 85, 89 t/m 93, 102,<br />

127, 165<br />

zie ook: huurprijsgegevens<br />

zie ook: transactiegegevens<br />

marktniveau 8, 47, 145, 146, 147<br />

massale output Kadaster, zie: kadastrale gegevens<br />

methodiek homogene groepen, zie: homogene groepen<br />

methodiek modelmatige vergelijking 46, 58, 62, 108, 109, 112<br />

methodiek vergelijking met referentiewoning 46, 58, 62, 107, 108 t/m 112<br />

monumenten, zie: rijksmonumenten en zie: cultuurhistorische objecten<br />

187


WAARDERINGSINSTRUCTIE <strong>1995</strong><br />

DEEL II<br />

Natuurschoonwet 75, 134<br />

nieuwbouw 122, 127, 165<br />

objectadres 18, 98, 139, 141, 146<br />

objectafbakening, zie: afbakening WOZ-object<br />

objectafbakening en belastingwetten 159, 160<br />

objectgegevens 38, 51, 52, 63, 84, 92, 109, 139<br />

zie ook: gebruikscodering<br />

omzetbelasting 102, 126 t/m 129, 166, 167<br />

onbezwaarde eigendom, zie: waarderingsvoorschriften<br />

onderbouwing taxatie: zie taxatieverslag<br />

onderdelen buiten aanmerking 17, 75, 77, 100, 101<br />

zie ook: Natuurschoonwet<br />

zie ook: werktuigenvrijstelling<br />

onderhoud 58, 62, 109, 111, 116, 117, 136, 141, 143, 172<br />

ongebouwd eigendom 16, 25, 26, 27, 95, 97, 134, 146, 159<br />

openbaarheid 87, 148<br />

opname ter plaatse 109, 118, 125, 126,<br />

opstalrecht, zie: waarderingsvoorschriften<br />

overdrachtsfictie, zie: waarderingsvoorschriften<br />

overgangsregeling vakbekwaamheidseisen 70, 73<br />

peildatum, zie: waardepeildatum<br />

plan van aanpak, formulier 45, 48, 49, 55, 82 t/m 87<br />

plan van aanpak, toelichting 45, 82, 87<br />

plan van aanpak, gebruik 87, 88<br />

plan van aanpak, moment indienen 45, 55, 81<br />

praktijkvaardigheden taxateur 68, 69, 72, 159<br />

prognosticeren 58, 85, 86, 108, 109<br />

referentiestelsel 47, 61, 62<br />

referentiestelsel woningen 107 t/m 112<br />

referentiestelsel niet-woningen 116 t/m 118, 122<br />

rijksmonumenten 17, 30, 130<br />

samenstel 16, 26, 27, 96, 97<br />

specifieke WOZ-kennis en vaardigheden 68, 69, 70, 73, 159, 160<br />

staat van de onroerende zaak 17, 28 t/m 32, 113, 117, 136<br />

stichtingskosten 46, 56, 89, 91, 92, 102, 122, 127, 165,<br />

166<br />

subsidies bij bepalen vervangingswaarde 124, 131, 133<br />

SVM-examen, zie: algemene taxatietechnische kennis<br />

taxatie-instructie 50, 86<br />

taxatieverslag 23, 47, 51, 52, 55, 58, 63, 84, 105, 108,<br />

109, 139 t/m 143, 147, 172 t/m 176<br />

technische veroudering, zie: correctie technische veroudering<br />

tijdige beschikbaarheid 145, 147, 148<br />

toestand van het WOZ-object, zie: staat van de onroerende zaak<br />

transactiegegevens 46, 56, 64, 84, 89, 90, 91, 102<br />

tussentijdse waardeverandering 17, 31, 32, 135, 136, 137<br />

zie ook: drempels bij waardeverandering<br />

uitgifteprijzen 46, 56, 59, 89, 91, 117, 121, 131<br />

188


TOELICHTING WAARDERINGSKAMER<br />

9. TREFWOORDENREGISTER<br />

uitvoeringsbesluit onderbouwing 37 t/m 43<br />

uitvoeringsregeling instructie 45 t/m 65<br />

uitvoeringsregeling vakbekwaamheidseisen 67 t/m 74<br />

uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten 75 t/m 77<br />

vakbekwaamheidseisen 67 t/m 74, 157 t/m 160<br />

zie ook: afbakening en vakbekwaamheid<br />

zie ook: algemene taxatietechnische kennis<br />

zie ook: praktijkvaardigheden taxateurs<br />

zie ook: specifieke WOZ-kennis<br />

verandering zie ook tussentijdse waardeverandering<br />

zie ook: drempels bij waardeverandering<br />

verandering in omgeving: zie bijzondere omstandigheden<br />

verandering object in de loop van het tijdvak, zie: tussentijdse waardeverandering<br />

vergelijkbare objecten 51, 52, 63, 109, 119, 141, 142, 143,<br />

147<br />

vergelijkingsmethode 46, 57, 58, 59, 106 t/m 112, 118, 119<br />

voorlichting aan belastingplichtigen 55, 87<br />

vrijstellingen, zie: onderdelen buiten aanmerking<br />

zie ook: werktuigenvrijstelling<br />

zie ook: bedrijfsmatige geëxploiteerde cultuurgrond<br />

waarde econ. verkeer versus vervangingswaarde 113, 114<br />

waardepeildatum 17, 18, 30, 31, 32, 90, 101, 106, 110,<br />

135<br />

waarderingsvoorschriften 17, 28,29, 30, 57, 85, 92, 101, 102,<br />

107, 114, 121<br />

werktuigenvrijstelling 75, 125, 126<br />

woningen op landgoederen, zie: bestemmingswaarde, zie ook: Natuurschoonwet<br />

zelfstandig gedeelte, zie: gedeelten<br />

zorgvuldigheid en openbaarheid, zie: openbaarheid<br />

189

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!