You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
COLOFON<br />
Tijdschrift voor Lerarenopleiders<br />
•Hoofdredacteur:<br />
Gerda Geerdink (Hogeschool Arnhem & Nijmegen)<br />
•Redactie:<br />
Ellen van den Berg (Univ. Twente & Hs Edith Stein)<br />
Quincy Elvira (FLOT, Tilburg & ILS, RU Nijmegen)<br />
Vincent Donche (Universiteit Antwerpen)<br />
Hanno van Keulen (Fontys Limburg / UU, IVLOS)<br />
Hilde Meysman (Arteveldehogeschool, Gent)<br />
Bruno Oldeboom (Windesheim, calo)<br />
Isabel Rots (Universiteit Gent)<br />
Loes de Vries (ILS, RU Nijmegen)<br />
•Vormgeving en eindredactie:<br />
Mathilde van Vliet (Teso), Eindhoven<br />
+31 (0)40 2926821 / mathilde@tesonet.nl<br />
•Druk: Hollandse Indruk / ISSN 1876-4622<br />
•Oplage: 1900<br />
VELON<br />
•Dagelijks bestuur:<br />
Theo Bergen (voorzitter), Marco Snoek (vice-voorzitter),<br />
Erik Bolhuis (secretaris), Sierd Smit (penningmeester).<br />
•Verenigingsondersteuner:<br />
Hanneke Breteler (hanneke.breteler@velon.nl)<br />
•Centraal adres:<br />
VELON, Zeebruggestraat 9, 5628 NH Eindhoven,<br />
+31 (0)40 2926821 / info@velon.nl (Mathilde van VLiet)<br />
Werkgroepen & projecten<br />
• Project Leerkracht van lerarenopleiders:<br />
Projectleider: Ko Melief (k.melief@uu.nl)<br />
•Project Kennisbasis (ism Onderwijscentrum VU, Amsterdam)<br />
Coördinatoren: Mieke Lunenberg (m.lunenberg@ond.vu.nl)<br />
& Jurriën Dengerink (j.dengerink@ond.vu.nl)<br />
•Werkgroep Beginnende Lerarenopleiders (Belero):<br />
Coördinator: Lies Timmering (e.c.timmering@hva.nl)<br />
VELON en VELOV<br />
Zusterverenigingen<br />
De VELON en de VELOV, respectievelijk de Nederlandse en Vlaamse vereniging voor lerarenopleiders, hebben<br />
als zusterorganisaties dezelfde doelstelling en werken waar mogelijk samen. Belangrijke gezamenlijke activiteiten<br />
zijn het uitgeven van het 'Tijdschrift voor Lerarenopleiders'<br />
en het organiseren van de jaarlijkse congressen. Daarnaast<br />
organiseren de verenigingen ook eigen activiteiten. De<br />
leden van beide verenigingen kunnen gebruik maken van<br />
de ledenkorting als zij aan elkaars activiteiten deelnemen.<br />
Tijdschrift voor Lerarenopleiders<br />
Het Tijdschrift voor Lerarenopleiders heeft als doel lerarenopleiders<br />
en iedereen die zich daarbij betrokken voelt te<br />
informeren over actualiteiten en ontwikkelingen op het gebied<br />
van de initiële opleiding, de beginnende beroepsuitoefening<br />
en de nascholing. Het tijdschrift verschijnt vier keer per jaar.<br />
VELON- en VELOV-leden ontvangen dit tijdschrift als onderdeel<br />
van hun lidmaatschap.<br />
Congres<br />
Het VELON/VELOV congres wordt jaarlijks georganiseerd op<br />
basis van een bepaald thema. Het congres wordt in overleg<br />
georganiseerd in Nederland of Vlaanderen door (een samenwerkingsverband<br />
van) universiteiten en/of hogescholen.<br />
•Werkgroep Onderzoek (ism VOR divisie 'Lerarenopleiding en<br />
Leraarsgedrag)<br />
Coördinator: Wietske Miedema (w.g.miedema@hva.nl)<br />
•Werkgroep Opleiden in de school (OidS)<br />
Coördinator: Annette Lievaart (a.lievaart@fontys.nl)<br />
• Werkgroep Passend Opleiden<br />
Coördinator: Annemieke Mol Lous (mol.lous.a@hsleiden)<br />
• Werkgroep Opleiden van opleiders<br />
Coördinator: Jan Smits (Jan.Smits@han.nl)<br />
•Werkgroep Multiculturaliteit in de lerarenopleiding<br />
Coördinator: Anne Kerkhoff (a.kerkhoff@fontys.nl)<br />
• Werkgroep Lerarenopleidingen en ICT<br />
Coördinator: Erik Bolhuis (ed.bolhuis@windesheim.nl)<br />
Website: www.velon.nl<br />
VELOV<br />
•Dagelijks bestuur:<br />
Steven Janssens (voorzitter), Anne Verhoeven (ondervoorzitter),<br />
Eline De Wilde (ondervoorzitter), Lotte De Wagter (secretaris),<br />
Lieve Desplenter (penningmeester).<br />
•Centraal adres:<br />
VELOV, Drielindenstraat 15, 3110 Rotselaar /<br />
jochen.didden@xios.be<br />
Werkgroepen & projecten<br />
•Werkgroep onderwijsbeleid<br />
Coördinatoren: Dirk Kerckhoven (dirk.kerckhoven@kdg.be) en<br />
Ann Martin (ann.martin@schoolofeducation.eu)<br />
• Werkgroep beginnende lerarenopleiders en professionalisering<br />
Coördinatoren: Inge Placklé (inge.plackle@xios.be) en Isabelle<br />
Janssens (isabelle.janssens@vub.ac.be)<br />
•Werkgroep Project Algemene Vakken<br />
Coördinatoren: Inge Placklé (inge.plackle@xios.be) en Isabelle<br />
Janssens (isabelle.janssens@vub.ac.be)<br />
Website: www.velov.eu<br />
Verschijningsdata 2012<br />
- nummer 1: begin maart<br />
- nummer 2: begin juni<br />
- nummer 3: eind september<br />
- nummer 4: begin december
INHOUD NUMMER 33(1) 2012<br />
Van de redactie<br />
Gerda Geerdink, hoofdredacteur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />
Bijdragen<br />
Fred Korthagen<br />
Over opleiden en reflecteren:<br />
ongemakkelijke waarheden en<br />
wenkende perspectieven . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4<br />
Frederik Maes, Geraldine Clarebout, Bieke De Fraine,<br />
Dirk Smits & Johan L. Vanderhoeven<br />
Evidence-based Education. Over onderzoek<br />
en/in onderwijs in Vlaanderen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12<br />
Larike Bronkhorst, Jolanda C.B. Suijker &<br />
Martine van Rijswijk<br />
Samenwerking in onderzoek naar de<br />
manier van leren van leraren in opleiding:<br />
de meerwaarde voor opleider en onderzoeker . 20<br />
Iris Snoeck, Elke Struyf,<br />
Mathea Simons & Wil Meeus<br />
Het lio-traject in Vlaamse scholen: al doende<br />
leer je het best? Een perspectief op begeleiding<br />
en beoordeling volgens mentoren en lio’s . . . . . . . . . 27<br />
LID WORDEN VAN DE VELON LID WORDEN VAN DE VELOV<br />
Lidmaatschap:<br />
U kunt zich aanmelden<br />
als lid via www.velon.nl. Het<br />
lidmaatschap wordt genoteerd<br />
per kalenderjaar, met stilzwijgende<br />
verlenging. Opzeggen: voor<br />
Vereniging aanvang van een nieuw<br />
Lerarenopleiders<br />
Nederland<br />
kalenderjaar.. Stuur voor alle<br />
wijzigingen een mailtje naar<br />
info@velon.nl.<br />
VELON<br />
Corinne van Velzen, Monique Volman<br />
& Mieke Brekelmans<br />
Mentoren delen hun praktijkkennis<br />
met leraren in opleiding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35<br />
Ronald Keijzer & Bert Zwaneveld<br />
Hoe ontwerpen leraren-opleiders<br />
hun onderwijs? De casus Rekenen 10–14. . . . . . . . 43<br />
Elwin Roetman<br />
Praktijkvoorbeeld:<br />
Pabostudenten leren online gitaar spelen . . . . . 50<br />
Actueel - voor u gelezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53<br />
Beroepsregister Lerarenopleiders<br />
(peildatum 7-2-2012) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57<br />
Auteurspagina’s . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66<br />
VELOV<br />
Vereniging<br />
Lerarenopleiders<br />
Vlaanderen<br />
Lidmaatschap:<br />
U kunt zich aanmelden als VELOV-lid<br />
op www.velov.eu. Het lidmaatschap<br />
wordt genoteerd per kalenderjaar,<br />
met stilzwijgende verlenging.<br />
Opzeggen: voor aanvang van een<br />
nieuw kalenderjaar. Stuur voor alle<br />
wijzigingen een mailtje naar<br />
jochen.didden@xios.be.
Dit nummer van het Tijdschrift voor<br />
Lerarenopleiders is anders dan u<br />
gewend bent. Dat is niet meteen aan<br />
de buitenkant zichtbaar. Het binnenwerk<br />
is anders. Toen ik al weer heel<br />
lang geleden het - destijds nog -<br />
VELON Tijdschrift voor het eerst<br />
ontving bestond dat uit zes artikelen,<br />
drie boekrecensies en anderhalve<br />
pagina met nieuws uit de Vereniging.<br />
De berichtgeving daarover was in<br />
omvang veruit de mindere van de<br />
inhoudelijke artikelen.<br />
In de loop der jaren is de Vereniging<br />
gegroeid, zijn we het Tijdschrift van<br />
twee verenigingen geworden (van<br />
VELOV en VELON) en zijn er binnen<br />
de twee verenigingen verschillende<br />
werkgroepen opgericht. Het aantal<br />
leraren dat we jaarlijks opleiden is<br />
niet heel erg gestegen, wel het aantal<br />
lerarenopleiders en mensen die zich<br />
betrokken voelen bij het opleiden van<br />
leraren en daarover geïnformeerd<br />
willen worden. De oplage is verviervoudigd.<br />
Het meest lijkt de behoefte<br />
toegenomen om over van alles en nog<br />
wat met elkaar te communiceren.<br />
Naast het emailen, bloggen, chatten<br />
en twitteren werd de laatste jaren<br />
ruim eenderde en soms de helft van<br />
het Tijdschrift gevuld met nieuwsberichten,<br />
informatie, verslagen en<br />
human interest. De komst van de<br />
website een aantal jaren geleden heeft<br />
dat niet doen verminderen, het werd<br />
eerder meer.<br />
De uitkomsten van het lezersonderzoek<br />
(zie voor de resultaten het redactioneel<br />
van het vorige nummer,<br />
december 2011) en het grote aanbod<br />
interessante en relevante artikelen<br />
maakt dat we met ingang van dit<br />
nieuwe jaar al die berichten en andere<br />
wetenswaardigheden naar de websites<br />
verwijzen. (NB In 2011 kregen<br />
we 39 lange en korte artikelen aangeboden<br />
waarvan er drie zijn afgewezen.)<br />
Het Tijdschrift biedt alleen nog<br />
ruimte aan artikelen die peer reviewed<br />
zijn en aan besprekingen van<br />
voor de beroepsgroep interessante<br />
boeken. Het beperken van de inhoud<br />
tot artikelen maakt dat we per nummer<br />
zes in plaats van vier lange artikelen<br />
kunnen plaatsen. Daarmee lijken<br />
we in samenstelling weer op de nummers<br />
uit de tachtiger jaren en voorkomen<br />
we dat er te lange wachttijden<br />
ontstaan.<br />
REDACTIONEELRedactioneel<br />
De inhoud is niet vergelijkbaar met<br />
die van de jaren tachtig. In het eerste<br />
artikel van dit nummer bewijst Fred<br />
Korthagen dat we inmiddels veel meer<br />
weten over het opleiden van leraren.<br />
Het artikel is een samenvatting van<br />
zijn afscheidsrede als hoogleraar in<br />
de Didactiek van het Opleiden van<br />
Leraren. Hij beschrijft hoe zijn visie<br />
op reflectie en coaching, op basis<br />
van empirische evidentie in de loop<br />
der tijd is veranderd. Fred Korthagen<br />
geldt als trouwe leverancier van<br />
artikelen, dat is in de afgelopen decen-<br />
nia niet veranderd. Voor zover mij<br />
bekend schreef hij in 1992 zijn eerste<br />
artikel voor het VELON Tijdschrift<br />
(Korthagen, 1992) en hij belooft indirect<br />
dat deze bijdrage niet zijn laatste<br />
is.<br />
Frederik Maes, Geraldine Clarebout, Bieke<br />
De Fraine, Dirk Smits en Johan Vanderhoeven<br />
schreven een artikel over de<br />
plaats van onderwijsonderzoek in het<br />
onderwijs en hoe lerarenopleiders<br />
daar een rol in kunnen spelen. Vergelijkbaar<br />
met de boodschap van Nico<br />
Verloop in zijn Keynote tijdens het<br />
Congres voor Lerarenopleiders in<br />
2011 (Noordwijkerhout) concluderen<br />
zij dat onderwijskundig handelen in<br />
de praktijk nooit volledig gestuurd<br />
kan worden door onderzoek. Ze pleiten<br />
voor een benadering waarin de<br />
leraar in zijn handelen onderwijsonderzoek<br />
als bron gebruikt naast<br />
andere bronnen.<br />
Larike Bronkhorst, Martine van Rijswijk<br />
en Jolanda Suijker illustreren in hun<br />
bijdrage de samenwerking vanuit een<br />
gelijkwaardige positie tussen twee<br />
lerarenopleiders en een aio binnen<br />
een onderzoeksproject naar het opleiden<br />
van docenten. Gedrieën vormen<br />
zij het opleidingsteam voor een mentorgroep<br />
van leraren in opleiding<br />
(lio's) en werkten samen in onderzoek<br />
naar dit opleiden en het leren van de<br />
lio's. De manier van samenwerken is<br />
bijzonder omdat ze vanaf de start de<br />
intentie hadden van en door het proces<br />
van samen onderzoeken te leren.<br />
In Vlaanderen groeit de belangstelling<br />
voor het zogenaamde leerwerkstatuut.<br />
Steeds meer toekomstige leraren<br />
willen studeren combineren met<br />
het werken in het onderwijs.<br />
Iris Snoeck, Elke Struyf, Mathea Simons<br />
en Wil Meeus onderzochten wat dit<br />
betekent voor de scholen en opleidingsinstellingen?<br />
Door middel van<br />
een praktijkgericht, kwalitatief onderzoek<br />
wordt duidelijk wat de kwaliteiten<br />
en pijnpunten zijn van het leerwerkstatuut<br />
tijdens het proces van<br />
begeleiden en beoordelen.<br />
Dat opgeleid worden op een school<br />
niet vanzelfsprekend leert tot leren<br />
wordt ook beschreven door Corinne<br />
van Velzen, Monique Volman en Mieke<br />
Brekelmans. Het is voor leraren niet<br />
eenvoudig om hun ervaring te delen<br />
met studenten en zo een bron van<br />
praktijkkennis voor hen te worden.<br />
Om dat wel mogelijk te maken is door<br />
de auteurs een begeleidingsaanpak<br />
ontwikkeld en kleinschalig getest.<br />
Het evaluatieonderzoek laat negen<br />
tevreden deelnemers zien.<br />
Onderwijs ontwerpken is een belangrijk<br />
onderdeel van het werk van lerarenopleiders<br />
terwijl ze daar lang niet<br />
allemaal voor opgeleid zijn. Ronald<br />
Keijzer en Bert Zwaneveld rapporteren<br />
over een case study naar het ontwerpen<br />
en ontwikkelen van een minor<br />
Rekenen 10-14 voor zowel de pabo<br />
als de tweedegraads lerarenopleiding<br />
wiskunde. De ontwikkelaars blijken<br />
onderwijs ontwikkelen te beschouwen<br />
als het weloverwogen combineren<br />
van succesvolle praktijkervaringen.<br />
Het nummer wordt afgesloten met<br />
een beschrijving van de Online<br />
Muziekschool van Elwin Roetman.<br />
Hij laat in zijn bijdrage zien hoe pabostudenten<br />
door middel van een door<br />
hem ontwikkelde digitale methode<br />
gitaar kunnen leren spelen.<br />
We moeten ervan uitgaan dat de<br />
resultaten van het leesonderzoek de<br />
werkelijkheid representeren: lezers<br />
lezen vooral de artikelen en veel<br />
minder alle andere berichten. Dit<br />
nummer zal er daarom nog beter in<br />
slagen u de komende tijd van de<br />
straat te houden.<br />
Gerda Geerdink,<br />
hoofdredacteur<br />
- Korthagen, F. (1992). Uit de praktijk; voor<br />
de praktijk. VELON Tijdschrift, 13 (4). 36-39.<br />
TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 3
4<br />
Over opleiden en reflecteren:<br />
ongemakkelijke waarheden<br />
en wenkende perspectieven<br />
In september 2011 nam Fred Korthagen afscheid als hoogleraar<br />
in de Didactiek van het Opleiden van Leraren. Hij bekleedde deze<br />
leerstoel sinds het jaar 2000. Hieronder volgt een ingekorte en<br />
bewerkte versie van zijn afscheidsrede, die gaat over het effectief<br />
opleiden van leraren, en waarin ook uiteengezet wordt hoe de<br />
visie van Fred Korthagen op reflectie en coaching in de loop der<br />
tijd veranderd is. Aan de orde komen enkele 'ongemakkelijke<br />
waarheden', dat wil zeggen onderzoeksresultaten op het gebied<br />
van opleiden en coachen die nogal confronterend zijn voor<br />
opleiders. Maar ook worden nieuwe mogelijkheden en wenkende<br />
perspectieven geschetst.<br />
<strong>AU</strong><strong>TEU</strong>R(S)<br />
Fred Korthagen<br />
Vrije Universiteit<br />
en Korthagen Training<br />
& Coaching<br />
Inleiding<br />
In dit artikel sta ik stil bij twee thema’s<br />
waaraan ik, samen met mijn collega’s,<br />
ruim dertig jaar met veel plezier heb<br />
gewerkt en nog steeds werk:<br />
(1) het effectief verbinden van theorie<br />
en praktijk in de lerarenopleiding;<br />
(2) het verdiepen van reflectie- en<br />
professionele leerprocessen.<br />
Ter inleiding eerst een anekdote uit<br />
het begin van de jaren negentig. Samen<br />
met mijn collega Bob Koster verzorgde<br />
ik toen korte cursussen in begeleidingsvaardigheden<br />
voor schoolpracticumdocenten.<br />
Zij waren meestal zeer enthousiast<br />
over de cursussen en riepen<br />
aan het eind steevast: “Ik heb er veel<br />
van geleerd!”<br />
Dat streelde ons natuurlijk wel, en we<br />
kwamen op het idee om door middel<br />
van empirisch onderzoek het succes<br />
van deze cursussen aan te tonen. Wij vroegen aan deelnemers opnamen<br />
te maken van hun begeleidingsgesprekken vóór en na de cursus in de verwachting<br />
dat daarmee hun leerwinst zichtbaar gemaakt kon worden. Wie<br />
schetst onze verbazing toen wij moesten concluderen dat wij nauwelijks<br />
een verschil konden waarnemen tussen hun manier van begeleiden voor<br />
en na de cursus…. Sinds die tijd zeg ik niet zo snel meer dat ik een succesvolle<br />
cursus heb gegeven.<br />
Wat is hier nu aan de hand? Waarschijnlijk hadden de deelnemers door<br />
de cursus wel degelijk nieuwe inzichten over begeleiden verworven,<br />
en gingen ze zich misschien ook zekerder voelen als begeleider. Maar dit<br />
betekent nog niet dat zij dan ook ander gedrag gingen vertonen. Dit is<br />
een bekend probleem in de opleidingswereld, het probleem van de<br />
transfer van de opleiding naar de praktijk.<br />
Uit veel onderzoek blijkt dat leraren in hun onderwijspraktijk nauwelijks<br />
de pedagogisch-didactische inzichten gebruiken die ze in hun opleiding<br />
geleerd hebben. Zoals Zeichner en Tabachnick (1981) het zeggen: het lijkt<br />
alsof alles wat ze in de opleiding geleerd hebben, 'weggewassen' wordt<br />
zodra afgestudeerden als leraar gaan werken.<br />
In twee belangrijke metastudies naar de effectiviteit van lerarenopleidingen<br />
(Cochran-Smith & Zeichner, 2005; Wideen, Mayer-Smith & Moon,<br />
1998) werd dan ook geconcludeerd dat er weinig hard bewijs is dat lerarenopleidingen<br />
echt 'een verschil maken’ als het gaat om het handelen<br />
van leraren. Dit is een 'ongemakkelijke waarheid' voor veel opleiders.<br />
Misschien is die zó ongemakkelijk, dat opleiders er liever maar niet te<br />
veel bij stilstaan, of al gauw denken 'dat geldt niet voor onze opleiding'.<br />
Maar de realiteit is dat er een kloof gaapt tussen theorie en praktijk<br />
(Broekkamp & Van Hout-Wolters, 2006). Dit is een internationaal verschijnsel,<br />
dat zich ook uitstrekt tot de nascholing van leraren. Leraren passen<br />
gewoon niet zomaar de inzichten toe die experts nuttig vinden. Misschien<br />
wel een tijdje, bijvoorbeeld kort nadat ze een scholingstraject hebben<br />
gevolgd, maar daarna vallen de meeste leraren terug in oude handelingsroutines,<br />
tenzij de hele schoolcultuur meeverandert (Van Veen e.a., 2010).<br />
Mijn loopbaan heeft in het teken gestaan van het - samen met collega’s -<br />
zoeken naar manieren om de kloof tussen theorie en praktijk te overbruggen.<br />
Dit artikel belicht vooral het vele dat er in dit opzicht bereikt is, en<br />
gaat over nieuwe inzichten en wenkende perspectieven.
Realistisch opleiden<br />
Begin 1990 was het probleem van de kloof tussen<br />
theorie en praktijk in de lerarenopleiding al behoorlijk<br />
bekend en was er daarom in de lerarenopleiding<br />
van de Universiteit Utrecht een fundamentele omslag<br />
gemaakt in de opleidingsdidactiek. Het uitgangspunt<br />
was dat je alleen een goede verbinding tussen theorie<br />
en praktijk krijgt als je de praktijk en de problemen<br />
die leraren in hun werk tegenkomen, als vertrekpunt<br />
neemt in de opleiding. Dat was in die tijd een vrij<br />
gedurfd standpunt waarin opleiders als Hans Créton<br />
voorop liepen.<br />
In mijn oratie aan de Universiteit van Amsterdam<br />
(Korthagen, 1998), heb ik de Utrechtse benadering<br />
realistisch opleiden genoemd, omdat de principes ervan<br />
erg overeenkomen met die van realistisch wiskundeonderwijs.<br />
Die principes zijn:<br />
1 Opleiders sluiten aan bij de concrete praktijkproblemen<br />
en concerns die studenten meenemen uit<br />
authentieke onderwijssituaties waarin die studenten<br />
zelf actief participeren.<br />
2 Studenten worden gestimuleerd om te reflecteren<br />
op die praktijkervaringen en leren ook hoe zij zelfstandig<br />
hun eigen reflectie kunnen verdiepen (dat<br />
is dus leren reflecteren), ook in de interactie met hun<br />
medestudenten.<br />
3 Pas als de studenten zich door die reflectie bewust<br />
worden van een essentieel aspect in hun ervaring,<br />
wordt er door de opleider theorie ingebracht en wel<br />
theorie die direct aansluit bij en bruikbaar is voor de<br />
betreffende situaties. We noemen dat theorie met een<br />
kleine t, zulks ter onderscheiding van de formele<br />
wetenschappelijke Theorie met een hoofdletter<br />
(episteme), die later in de opleiding aan de orde kan<br />
komen (teneinde de studenten professionele denkkaders<br />
over leren en onderwijzen mee te geven).<br />
De vakterm voor theorie met een kleine t is phronesis<br />
of praktische wijsheid (Kessels & Korthagen, 1996;<br />
Lunenberg & Korthagen, 2009). Het belangrijkste<br />
kenmerk daarvan is pedagogisch-didactische sensitiviteit.<br />
Een voorbeeld van sensitiviteit zien we bijvoorbeeld<br />
bij een leraar die tijdens het lesgeven goed aanvoelt<br />
wanneer zijn leerlingen beginnen af te haken. Het<br />
gaat bij praktische wijsheid dus minder om theoretische<br />
kennis, maar om verscherpt gewaarzijn. Juist dat is<br />
essentieel in de beginfase van de opleiding, waarin<br />
het er vooral om gaat dat de student het lesgeven in<br />
de vingers krijgt.<br />
Realistisch opleiden vraagt om een flexibel opleidingsprogramma<br />
en om opleiders die inhoudelijk van<br />
vele markten thuis zijn (generalisten dus). Daarom<br />
werd in Utrecht jarenlang veel geïnvesteerd in de<br />
professionalisering van de lerarenopleiders zelf, vaak<br />
in de vorm van onderzoek naar de eigen opleidingspraktijk.<br />
Zulk onderzoek, ook wel zelfstudie-onderzoek<br />
genoemd (Loughran e.a., 2004) wordt tegenwoordig<br />
gezien als een krachtige vorm van professionalisering<br />
van lerarenopleiders (Lunenberg & Korthagen, 2004).<br />
Het onderzoek van de Utrechtse opleiders naar hun<br />
eigen opleidingspraktijk leidde tot allerlei nieuwe<br />
inzichten en ook tot verbeteringen, en droeg zo sterk<br />
bij aan het succes van de opleiding. Dat succes bleek<br />
uit visitaties, maar ook uit verschillende evaluatieve<br />
onderzoeken. Er verschenen veel artikelen over deze<br />
onderzoeken en een Engelstalig boek over realistisch<br />
opleiden (Korthagen e.a., 2001), dat inmiddels ook in<br />
vele andere talen is verschenen, waaronder het<br />
Japans en Koreaans. Door deze publicaties wordt het<br />
Utrechtse model thans in veel landen als voorbeeld<br />
gezien van een gewenste benadering van opleiden.<br />
De bronnen van leraarsgedrag<br />
Dat het overdragen van theorie niet zo goed werkt en<br />
het realistische opleidingsmodel wèl, heeft te maken<br />
met de bronnen van het leraarsgedrag.<br />
Het overdragen van theorieën zou misschien werken<br />
als leraren zich in hun handelen voornamelijk zouden<br />
laten leiden door rationele overwegingen. We weten<br />
tegenwoordig dat dit niet zo is. Immers, er gebeuren<br />
tijdens een les heel veel dingen tegelijk, terwijl er ook<br />
een voortdurende druk is om te handelen. Dat maakt<br />
het onmogelijk om je als leraar bewust te zijn van alles<br />
wat op dat moment een rol speelt (Schön, 1987; Eraut,<br />
1995). Veel leraarsgedrag is wat Dolk (1997) onmiddellijk<br />
gedrag noemt, dat wil zeggen gedrag dat nauwelijks<br />
bereflecteerd is.<br />
Hoekstra (2007) heeft dit bestudeerd door middel van<br />
observaties en interviews met leraren. Zij concludeert<br />
dat we lange tijd te eenzijdig gericht geweest zijn op<br />
het bewuste denken als bron van het handelen van leraren.<br />
In de praktijk blijkt het handelen van een leraar<br />
voort te komen uit een complexe mix van cognitieve,<br />
affectieve en motivationele bronnen in die leraar, die<br />
vaak grotendeels onbewust blijven (Hargreaves,1998;<br />
Sutton & Wheatley, 2003).<br />
De psycholoog Epstein (1990) stelt dat onbereflecteerd<br />
gedrag in mensen aangestuurd wordt door het zogenaamde<br />
ervarende systeem dat zorgt voor snelle informatieverwerking<br />
en dat grotendeels via emoties en<br />
beelden werkt. De theorie van Epstein maakt duidelijk<br />
dat er sterke verbanden zijn tussen denken, voelen<br />
en handelen. Zijn theorie wordt bevestigd door<br />
hersenspecialisten zoals Immordino-Yang en Damasio<br />
(2007), die hebben geconcludeerd dat het grootste<br />
deel van ons functioneren plaatsvindt via processen<br />
waarin denken en emotie nauw verbonden zijn. Ook<br />
is aangetoond dat we ons vaak niet erg bewust zijn<br />
van dergelijke verbanden.<br />
bewust<br />
onbewust<br />
rationeel niet-rationeel<br />
Figuur 1: De bronnen van leraarsgedrag<br />
We kunnen het voorgaande samenvatten met behulp<br />
van figuur 1. We hebben de bronnen van het leraarsgedrag<br />
lange tijd gezocht in de linkerbovenhoek, ter-<br />
TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 5
Over opleiden en reflecteren: ongemakkelijke waarheden en wenkende perspectieven<br />
6<br />
wijl veel van die bronnen onbewust zijn en niet zo<br />
rationeel als we zouden willen. Kortom, de drie<br />
andere vakjes zijn minstens zo belangrijk!<br />
Er is momenteel gelukkig wel meer oog voor de rol<br />
die gevoelens van leraren spelen, maar er is aan de<br />
rechterkant van deze figuur nog een ander gebied dat<br />
meer aandacht verdient, namelijk het willen, dus de<br />
motivatie van leraren. Daar vallen ook hun idealen en<br />
hun behoeften onder. Palmer (1998) wijst erop dat de<br />
idealen van leraren, dus dat wat hen inspireert, de<br />
belangrijkste drijfveer vormen in hun beroep. Evelein<br />
(2005) heeft aangetoond dat de behoeften van beginnende<br />
leraren vaak onder druk staan. Hun interesse<br />
ligt daardoor meestal niet in de eerste plaats bij theorie:<br />
die sluit vaak niet aan bij hun behoeften en hun<br />
concerns.<br />
Kortom, cognitie, emotie en motivatie, of in gewone<br />
taal denken, voelen en willen, zijn drie dimensies waarlangs<br />
mensen tot handelen komen. Die drie dimensies<br />
zijn nauw verbonden en opleiders zullen daar rekening<br />
mee moeten houden, en dan ook nog vanuit het<br />
besef dat het denken, voelen en willen van een leraar<br />
sterk bepaald worden door de sociale context (Illeris,<br />
2007).<br />
Het is daarom belangrijk om in het denken over opleiden<br />
een 'shift' te maken van de theorie naar de persoon<br />
van de leraar. En juist die shift is kenmerkend<br />
voor het realistische opleidingsmodel. Daarin wordt<br />
rekening gehouden met de niet-rationele aspecten<br />
waar leraren in hun praktijkcontext mee worstelen,<br />
dus ook met hun voelen en willen. Daardoor wordt<br />
mijns inziens verklaard dat de in Utrecht opgeleide<br />
leraren bij een nationaal evaluatieonderzoek significant<br />
hoger scoorden op een vraag naar de praktijkrelevantie<br />
van hun opleiding dan het landelijk gemiddelde<br />
(Samson & Luijten, 1996). En het verklaart dat<br />
Brouwer en Korthagen (2005) met empirisch onderzoek<br />
konden aantonen dat deze opleiding wel degelijk<br />
het handelen van afgestudeerde leraren op een<br />
positieve manier beïnvloedt.<br />
Figuur 2: Het reflectiemodel uit 1982<br />
Reflectie<br />
Al zijn leraren zich vaak helemaal niet zo bewust van<br />
hun handelen en de oorzaken daarvan, je mag van<br />
professionals verlangen dat zij hun handelen kunnen<br />
overdenken en verantwoorden (Koster, 2002, p. 14-<br />
16). Dit maakt reflectie tot een onmisbaar onderdeel<br />
van professioneel functioneren (Schön, 1987).<br />
Het vermogen tot reflectie is ook essentieel voor het<br />
zelfstandig verder leren in het beroep (Beijaard, Korthagen<br />
& Verloop, 2007). Van Woerkom (2003) toonde<br />
aan dat het kenmerkend is voor goede professionals<br />
dat ze bewust en systematisch leren van hun ervaringen.<br />
Hier was in Nederland nog weinig aandacht voor<br />
toen ik dertig jaar geleden mijn proefschrift over<br />
reflectie schreef (Korthagen, 1982). Reflecteren over<br />
jezelf en je eigen handelen en over het daaraan ten<br />
grondslag liggende denken, voelen en willen, vond<br />
men toen al gauw te therapeutisch klinken, een<br />
kritiek die ik trouwens nog lange tijd daarna ben<br />
tegengekomen. Toch werd het begrip reflectie in<br />
de afgelopen decennia internationaal een sleutelbegrip<br />
in de lerarenopleiding.<br />
Studenten worden soms allergisch<br />
voor het woord 'reflecteren'.<br />
Naar mijn idee is de ongemakkelijke<br />
waarheid dat ze allergisch worden<br />
gemaakt …<br />
Nu kunnen opleiders reflectie wel heel belangrijk<br />
vinden, maar dat wil nog niet zeggen dat dit ook voor<br />
hun studenten geldt. Ook dat is een ongemakkelijke<br />
waarheid, want er gaat op dit vlak veel mis, en ook<br />
echt grondig mis. Zo bestond er enige tijd zelfs een<br />
Facebook-pagina, getiteld “Wij haten reflecties volgens<br />
Korthagen”. Als je op deze site de klachten leest<br />
van studenten, draait dat meestal om één ding. Zij<br />
moeten reflecteren, of ze nu iets<br />
hebben dat hen bezighoudt of<br />
niet, en het moet volgens de vijf<br />
stappen van het model (zie fig. 2).<br />
Mijn uitgangspunt is dat het weinig<br />
zin heeft om mensen te dwingen<br />
tot reflectie of tot het volgen<br />
van een fasenmodel voor reflectie<br />
als ze daar zelf het voordeel niet<br />
van inzien. Het reflectiemodel<br />
wordt helaas vaak als theoretisch<br />
model geïntroduceerd, waarna<br />
de student het moet gaan toepassen.<br />
Daar horen opdrachten bij<br />
om stageverslagen in te leveren<br />
die gebaseerd zijn op het reflectiemodel.<br />
We hebben al eerder<br />
gezien dat een dergelijke aanpak<br />
al gauw een kloof creëert tussen<br />
theorie en praktijk, en weerstand<br />
oproept. Studenten worden soms<br />
allergisch voor het woord 'reflecteren'.<br />
Naar mijn idee is de onge-
makkelijke waarheid dat ze allergisch worden<br />
gemaakt ...<br />
Wat beter werkt, is bij de praktijk en de daarin<br />
ontstane behoeften en concerns van de studenten<br />
aansluiten, en hen laten ervaren dat systematiek<br />
aanbrengen in de eigen manier van reflecteren echt<br />
iets oplevert. Als de opleider er niet in slaagt om die<br />
ervaring bij de studenten te creëren, dan kan het<br />
model beter nog even in de kast blijven liggen. Ik<br />
zou lerarenopleiders dan ook willen oproepen het<br />
reflectiemodel niet klakkeloos te introduceren, maar<br />
ook kritisch stil te staan bij de opleidingsdidactiek<br />
die zij daarbij kiezen en kennis te nemen van wat<br />
daarover geschreven is (zie bijv. Korthagen e.a., 2001,<br />
p. 208-221).<br />
Kernreflectie<br />
Het reflectieconcept heeft sinds de jaren '80 ook een<br />
belangrijke ontwikkeling doorgemaakt (zie voor een<br />
overzicht Korthagen & Vasalos, 2010). Twee belangrijke<br />
nieuwe inzichten vat ik kort samen.<br />
Het eerste inzicht is dat er een neiging is - zowel bij<br />
studenten als bij hun opleiders - om bij reflectie te<br />
focussen op problemen die zich voordeden in de klas,<br />
dus op negatieve ervaringen. We weten tegenwoordig<br />
dat reflectie op positieve ervaringen vaak veel effectiever<br />
is voor ontwikkeling. Daarover zijn gegevens<br />
beschikbaar vanuit een nieuwe stroming in de psychologie,<br />
de positieve psychologie.<br />
Empirisch is vastgesteld dat het voor ontwikkeling<br />
nodig is dat een persoon minstens circa drie keer<br />
zoveel positieve als negatieve ervaringen heeft; dat<br />
heet de Losada-ratio (Fredrickson & Losada, 2005).<br />
In de positieve psychologie wordt dan ook gesteld<br />
dat de traditionele psychologie te eenzijdig gericht<br />
was op trauma’s, deficiënties en afwijkingen.<br />
In de positieve psychologie wordt veel onderzoek<br />
gedaan naar de rol van positieve ervaringen en hoe<br />
Figuur 3: Het ui-model (naar Korthagen, 2001)<br />
die bij mensen ontstaan door het gebruiken van hun<br />
persoonlijke kwaliteiten (bijvoorbeeld moed, optimisme,<br />
nieuwsgierigheid, creativiteit, betrokkenheid).<br />
Ik spreek - in navolging van Ofman - over kernkwaliteiten.<br />
De positieve psychologie heeft aangetoond dat<br />
zulke kwaliteiten, indien zij aangesproken en ondersteund<br />
worden, mensen helpen om problemen te<br />
overwinnen. Ze maken mensen ook creatiever en<br />
effectiever. Kernkwaliteiten worden daarom het psychologisch<br />
kapitaal van mensen genoemd (Luthans,<br />
Youssef & Avolio, 2007). Het is dus belangrijk om<br />
voort te bouwen op kernkwaliteiten en op positieve<br />
ervaringen. Dat is het uitgangspunt van het broadenand-build<br />
model van Fredrickson (2002).<br />
De positieve psychologie heeft de laatste jaren een<br />
grote invloed gehad in het bedrijfsleven, de therapiewereld<br />
en de welzijnssector, waar ‘krachtgericht werken’<br />
een sleutelbegrip is geworden. Het is opvallend<br />
dat het onderwijs hier nog wat op achterloopt. Daar<br />
wordt het rode potlood toch nog steeds gemakkelijker<br />
gehanteerd dan het groene; en er heerst vaak een<br />
cultuur waarin er een sterk focus ligt op problemen<br />
en op probleemleerlingen. Aan de andere kant zijn<br />
gelukkig steeds meer scholen doordrongen van het<br />
feit dat voortbouwen op de kwaliteiten en talenten<br />
van leerlingen veel meer oplevert dan een focus op<br />
tekortkomingen en dat dit uiteindelijk ook een betere<br />
basis biedt voor cognitieve ontwikkeling. Kortom, het<br />
is bij reflectie door leraren effectiever om niet zozeer<br />
op problemen te focussen, maar veel meer op succeservaringen<br />
en op de kernkwaliteiten. Dat is een belangrijk<br />
kenmerk van kernreflectie. We noemen coaching op<br />
basis van kernreflectie dan ook krachtgerichte coaching.<br />
Er is nog een tweede inzicht van belang: veel professionals<br />
hebben de neiging in hun reflectie wat oppervlakkig<br />
te blijven. Ze hebben vaak weinig tijd voor<br />
reflectie, en richten zich vooral op wat werkt en wat<br />
niet, en dus op de vraag wat ze het best kunnen doen<br />
(Schön, 1987). Dat heet gedragsgerichte reflectie.<br />
Ik geef een voorbeeld uit het onderzoek van Hoekstra<br />
(2007). Een docente, Nicole, is enthousiast over de<br />
invoering van het studiehuis en<br />
wil graag het actief en zelfstandig<br />
leren van haar leerlingen<br />
bevorderen. Ze stapt daarom af<br />
van frontaal lesgeven. De leerlingen<br />
zijn hier echter niet aan<br />
gewend en als ze tijdens één van<br />
Nicole’s lessen in groepjes iets<br />
moeten uitzoeken, worden ze<br />
daar onzeker van. Nicole denkt<br />
"dit gaat niet goed" en stapt<br />
weer over op frontaal lesgeven.<br />
Dit is een voorbeeld van een<br />
reflectie die vooral gedragsgericht<br />
is.<br />
Uit onderzoek blijkt gedragsgerichte<br />
reflectie op de lange termijn<br />
veel minder bij te dragen<br />
aan professionele ontwikkeling<br />
dan reflectie die gericht is op het<br />
vinden van de diepere betekenis<br />
in een situatie. Nicole zou bijvoorbeeld<br />
dieper kunnen nadenken<br />
over de onzekerheid<br />
TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 7
Over opleiden en reflecteren: ongemakkelijke waarheden en wenkende perspectieven<br />
8<br />
van de leerlingen en over hoe zij hen daarbij kan<br />
ondersteunen. Dat heet betekenisgerichte reflectie<br />
(Hoekstra, 2007).<br />
Om meer diepgang in de reflectie te krijgen, biedt<br />
mijn reflectiemodel uit 1982 niet zoveel houvast. Het<br />
is een model dat fasen in de reflectie beschrijft en het<br />
zegt weinig over de inhoud en aard van de reflectie.<br />
Daarom is dit fasenmodel aangevuld met een model<br />
waarin niveaus (lagen) in de reflectie onderscheiden<br />
worden (Korthagen, 2001, zie figuur 3). Het laatste<br />
model is in het afgelopen decennium bekend geworden<br />
onder de naam 'het ui-model'.<br />
Een belangrijk uitgangspunt is dat alle lagen eigenlijk<br />
altijd een rol spelen in elk leerproces, of je je daar nu<br />
bewust van bent of niet. Als het leerproces op een<br />
bepaalde laag stokt, helpt het om bewust te reflecteren<br />
op de lagen daaronder. Als ook de diepere lagen<br />
van het ui-model aandacht krijgen bij de reflectie,<br />
spreken we over kernreflectie.<br />
Nicole's reflectie was aanvankelijk vooral gericht op<br />
de buitenste laag: wat gebeurt er in de omgeving, in dit<br />
geval haar klas. Dat leidde tot een bepaald type gedrag<br />
(de tweede laag), namelijk terugvallen op frontaal lesgeven.<br />
Omdat Nicole wel gemotiveerd was om haar<br />
ideaal van actief en zelfstandig lerende leerlingen te<br />
realiseren, liet zij zich later coachen en daarbij werd<br />
door haar coach gebruik gemaakt van kernreflectie.<br />
Dat leidde tot een fundamentele doorbraak in haar<br />
professionele ontwikkeling. We hebben het coachingsproces<br />
- zeven sessies van een uur - gedetailleerd<br />
bestudeerd en daarover gepubliceerd (Hoekstra<br />
& Korthagen, 2011). Nu volgen een paar voorbeelden<br />
uit de coaching van Nicole die illustreren hoe kernreflectie<br />
kan werken.<br />
De start van het coachingsproces lag niet bij het analyseren<br />
van het probleem en de vraag ‘wat te doen’ (de<br />
buitenste lagen), wat vaak alleen maar tot gedragsgerichte<br />
reflectie leidt. De coach wilde gebruik maken<br />
van de kracht van Nicole en begon daarom aan de<br />
binnenkant van de ui. De coach vroeg dus eerst door<br />
op het ideaal van Nicole (de laag van betrokkenheid).<br />
Dat was dat haar leerlingen zelfontdekkend zouden<br />
leren. De coach hielp Nicole om zich bewust te worden<br />
van haar kernkwaliteiten die daarmee verbonden<br />
waren, zoals enthousiasme en doelgerichtheid, en<br />
van de daarmee corresponderende rolopvatting (haar<br />
professionele identiteit). Dat alles maakte duidelijk dat<br />
er een krachtig potentieel aanwezig was in Nicole.<br />
Maar ook werd duidelijk dat als de leerlingen onzeker<br />
werden, Nicole meteen dacht dat het niet goed ging.<br />
Als reactie viel ze dan weer terug op frontaal lesgeven<br />
(gedrag). Na zo’n les was ze teleurgesteld en ging ze<br />
vooral focussen op wat er allemaal niet goed gegaan<br />
was in plaats van op succesmomenten. Ze had dan de<br />
neiging te concluderen dat het ideaal van zelfstandig<br />
leren te hoog gegrepen was voor haar leerlingen.<br />
De coach hielp Nicole om zich te realiseren dat er dus<br />
een blokkade zat op de laag van : het leerproces van<br />
Nicole stokte door de belemmerende overtuiging ‘het<br />
is niet goed als mijn leerlingen onzeker worden’. Door<br />
de coaching werd Nicole zich er van bewust dat ze<br />
door die overtuiging haar eigen ideaal belemmerde.<br />
Ze leerde ook om zich tijdens de les meer bewust te zijn<br />
van haar belemmerende overtuiging en van haar<br />
reflex om weer frontaal te gaan lesgeven. Ze leerde<br />
om meer afgestemd te blijven op haar ideaal en haar<br />
kernkwaliteiten. Uiteindelijk trad een verandering op<br />
alle lagen: Nicole’s ideaal (betrokkenheid) werd nu dat<br />
leerlingen zouden leren om te gaan met hun eigen<br />
onzekerheid bij zelfstandig leren. Op identiteitsniveau<br />
formuleerde ze helderder de professionele rol die zij<br />
daarbij voor zichzelf zag. Er was sprake van een verschuiving<br />
in haar beroepsidentiteit van een lerares die<br />
onzekerheden bij leerlingen moet wegnemen naar<br />
een lerares die leerlingen helpt om met hun onzekerheden<br />
om te gaan. In concrete klassensituaties kwamen<br />
haar eigen daarmee in overeenstemming en ontwikkelde<br />
ze de vaardigheden en het gedrag om haar leerlingen<br />
te ondersteunen (omgeving).<br />
Het leerproces van Nicole is een voorbeeld van leren<br />
op alle ui-lagen. Dat heet multi-level learning.<br />
In mijn afscheidsrede (Korthagen, 2011) zijn de<br />
verschillende onderzoeken besproken die er de afgelopen<br />
tien jaar rond kernreflectie zijn gedaan, bijvoorbeeld<br />
naar het leerproces van Nicole, en onderzoeken<br />
bij leerlingen en universitaire studenten. Deze studies<br />
laten diepgaande en duurzame effecten van kernreflectie<br />
zien. Ze verhelderen ook dat de sleutel ligt in<br />
meer bewustwording bij mensen van hun eigen<br />
kwaliteiten en idealen, dus van hun psychologisch<br />
kapitaal, in combinatie met het aanpakken van belemmerende<br />
. Daardoor blijkt het handelen veel effectiever<br />
te worden.<br />
3D-leren<br />
Op basis van de onderzoeken die gedaan zijn kunnen<br />
we concluderen dat kernreflectie leidt tot een vorm<br />
van leren die diepgaand en duurzaam is en die doorwerkt<br />
in gedrag. Ik noem dat 3D-leren. Voor 3D-leren is het<br />
van fundamenteel belang dat de reflectie van leraren<br />
verder gaat dan de buitenste ui-lagen en dat ook de<br />
lagen van identiteit en betrokkenheid aandacht krijgen.<br />
Dan ontstaat een leerproces van binnenuit, dat wil<br />
zeggen voortbouwend op het reeds aanwezige potentieel<br />
van de deelnemers. Deze visie op leren is uitgewerkt<br />
in twee boeken (Korthagen & Lagerwerf, 2011<br />
en Evelein & Korthagen, 2011).<br />
Mijn betoog maakt ook duidelijk waar een zwakte<br />
ligt van competentiegericht opleiden, een benadering<br />
waarvan inmiddels duidelijk is geworden dat die lang<br />
niet altijd tot succes leidt (Seezink, 2009). De theorie<br />
van multi-level learning verklaart dat. Competenties<br />
hebben meestal vooral betrekking op de buitenste<br />
lagen van het ui-model. Die zijn erg belangrijk. Maar<br />
pas als ze verbonden raken met de andere lagen,<br />
krijg je diepgaand leren dat duurzaam doorwerkt<br />
in gedrag. En dat gebeurt lang niet altijd. Zo toonde<br />
Teune (2004) aan dat er bij aanstaande leraren die<br />
opgeleid werden in een instituut waar de nadruk lag<br />
op competenties, weinig doorwerking plaatsvond<br />
naar de laag van overtuigingen.<br />
Er is dus méér nodig dan alleen een focus op competenties<br />
(vgl. Korthagen, 2004). Ik pleit daarom voor<br />
competentieontwikkeling van binnenuit, dat wil zeggen<br />
met aandacht voor, of zelfs vertrekkend vanuit de binnenste<br />
lagen van de ui. Dat betekent dat opleiders van<br />
studenten vragen om te reflecteren op hun idealen en
op hun professionele identiteit en op de vraag hoe zij<br />
hun onderwijsgedrag daarmee in overeenstemming<br />
brengen. Dan kan ook meer aandacht uitgaan naar<br />
de vraag hoe iemands kernkwaliteiten benut kunnen<br />
worden voor competentieontwikkeling. Een competentie<br />
als het coachen van leerlingen krijgt bijvoorbeeld<br />
een heel andere kleur als die bewust verbonden<br />
is met kernkwaliteiten als betrokkenheid, zorg voor<br />
de leerling, doelgerichtheid, enzovoorts. Goed onderwijs<br />
geven kan daarom ook niet in competentielijstjes<br />
gevangen worden. Hoe preciezer je die probeert te<br />
maken, hoe verder je afraakt van de essentie van het<br />
leraarschap, met het risico van deprofessionalisering<br />
(Korthagen, 2004): er ontstaat een versmald en versimpeld<br />
beeld van wat het leraarschap inhoudt en<br />
studenten gaan met het oog op hun beoordeling al<br />
gauw denken in termen van het afvinken van deelvaardigheden,<br />
zodat zelfverantwoordelijk professioneel<br />
leren wordt belemmerd. Daarom is het vruchtbaarder<br />
om competentieontwikkeling te plaatsen in<br />
een perspectief waarbinnen de individuele, persoonlijke<br />
ontwikkeling van de leraar (en van de leerling!)<br />
centraal staat.<br />
Gelukkig zijn er veel lerarenopleidingen die nu op<br />
dat spoor zitten. In dergelijke opleidingen gebruiken<br />
studenten dan vaak het ui-model als basis voor hun<br />
portfolio. Dat stimuleert hen tot multi-level learning,<br />
waarbij competenties verbonden raken met alle uilagen.<br />
Zo kan een opleiding erin slagen leerresultaten<br />
te bereiken die diepgaand en duurzaam zijn en die<br />
doorwerken in gedrag (de drie D’s).<br />
De 3D-visie opent prachtige mogelijkheden voor de<br />
opleiding om leerprocessen van studenten te verdiepen<br />
en nog veel meer hun kracht aan te boren. De<br />
voor sommigen ongemakkelijke waarheid is echter<br />
dat krachtgericht coachen vraagt om een behoorlijk<br />
nieuw begrippenkader rond reflectie. En ook al verdiep<br />
je je als opleider in dat kader, je zet dit niet<br />
zomaar om in effectief handelen. Sterker nog, je gaat<br />
met kernreflectie wel de diepte in met studenten en<br />
dan past geen amateurisme. Hoewel het ook weer<br />
niet heel ingewikkeld is om diepgaande en duurzame<br />
resultaten te bereiken die doorwerken in handelen<br />
van studenten, vraagt het wel om het als opleider<br />
aanleren van nieuwe coachingsvaardigheden, met<br />
andere woorden om de eigen professionalisering.<br />
Het lijkt een aantrekkelijke gedachte<br />
om evidence-based theorieën in de<br />
hoofden van leraren te krijgen, maar<br />
er is veel evidence dat dit niet werkt.<br />
Samenvatting en implicaties voor innovaties in<br />
het onderwijs<br />
Samenvattend: het gaat bij effectief opleiden of<br />
coachen niet alleen om het verbinden van theorie en<br />
praktijk. Het is essentieel de verbinding met de persoon<br />
te zoeken en die persoon tot diepgaande reflectie te<br />
stimuleren, waarbij de eigen praktijk en de theorie<br />
beide een plek kunnen krijgen (figuur 4).<br />
Daarbij moeten we ons realiseren dat:<br />
• in de persoon de dimensies van denken, voelen en<br />
willen sterk verweven zijn;<br />
• leerprocessen zich altijd tegelijkertijd op verschillende<br />
lagen in het ui-model afspelen;<br />
• veel innerlijke processen die het handelen bepalen,<br />
zich onbewust voltrekken.<br />
Theorie<br />
Praktijk<br />
(Kern)reflectie<br />
(Ke rn) ref lectie<br />
Persoon<br />
Figuur 4: Opleiden vanuit de verbinding<br />
tussen drie componenten: praktijk,<br />
theorie en persoon.<br />
Dit klinkt nogal complex, en inderdaad, de processen<br />
die zich in de onderwijspraktijk afspelen zijn nu eenmaal<br />
complex en dynamisch (Martens, 2010). Ze zijn<br />
meerdimensionaal, meerlagig en spelen zich vaak onbewust<br />
af. Als we dat als uitgangspunt aanvaarden, dan blijkt<br />
het vervolgens heel goed mogelijk daar op een weloverwogen<br />
manier op in te spelen, en zo een belangrijke<br />
bijdrage te leveren aan de onderwijspraktijk.<br />
Deze inzichten zijn juist daarom van belang omdat<br />
zich een maatschappijbrede tendens lijkt af te tekenen<br />
naar ‘rationalisering’ van allerlei processen, inclusief<br />
leerprocessen. Hier speelt de illusie van beheersbaarheid<br />
een rol, die we ook zien bij het competentiedenken.<br />
Peters en Pouw (2004) laten zien hoe deze illusie<br />
in allerlei sectoren van onze maatschappij leidt tot<br />
kwaliteitsverlies. De bovenstaande analyse laat in<br />
ieder geval voor het gebied van onderwijs en opleiding<br />
zien waarom een puur rationele insteek niet<br />
werkt. De meeste van de geschetste inzichten kunnen<br />
overigens gemakkelijk vertaald worden naar andere<br />
sectoren van de maatschappij.<br />
Dit alles leidt dan ook tot een fundamenteel andere<br />
kijk op innovatieprocessen in het onderwijs. Onderwijsinnovatie<br />
is lange tijd een problematisch gebied<br />
geweest, met weinig blijvende succeservaringen.<br />
Dat kunnen we voor een groot deel verklaren doordat<br />
veelal gepoogd wordt vanuit de theorie de onderwijspraktijk<br />
te beïnvloeden, waarbij de persoon van de<br />
leraar te weinig aandacht krijgt. Het lijkt een aantrekkelijke<br />
gedachte om evidence-based theorieën in de<br />
hoofden van leraren te krijgen, maar er is - zoals<br />
uiteengezet - veel evidence dat dit niet werkt (vgl.<br />
Martens, 2010).<br />
Onderwijskundigen en onderwijsvernieuwers hebben<br />
dus een meer realistische visie nodig, wat inhoudt dat<br />
de praktijk op een school veel meer het uitgangspunt<br />
wordt voor schoolontwikkeling en vooral ook de<br />
mensen die daar werken. Hoe denken zij, wat voelen<br />
zij en wat willen zij, dus waar liggen hun idealen, wat is<br />
hun diepste inspiratiebron? En dus ook: waar ligt hun<br />
TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 9
Over opleiden en reflecteren: ongemakkelijke waarheden en wenkende perspectieven<br />
10<br />
potentieel? Hoe kan wetenschappelijke kennis daarmee<br />
verbonden worden?<br />
Dit noem ik realistisch innoveren. Daarbij gaan we uit<br />
van de reële onderwijspraktijk en van wat er bij leerlingen,<br />
leraren en schoolleiders in die praktijk leeft.<br />
Het zou fantastisch zijn als onderwijskundigen vaker<br />
met praktijkmensen op scholen of lerarenopleidingen<br />
aan de slag zouden gaan, en hun werk zouden doen<br />
binnen de meerlagigheid en multidimensionaliteit<br />
van de onderwijspraktijk.<br />
Zo'n aanpak hebben we in de afgelopen tien jaar gerealiseerd<br />
in projecten onder de naam ‘ Kwaliteit van<br />
binnenuit’ (Korthagen & Lagerwerf, 2011; Korthagen<br />
& Vasalos, 2007). Dit deden we samen met instellingen<br />
als Q*Primair en ISIS/Q5, door de overheid<br />
gesubsidieerde instellingen die tot taak hadden kwaliteitsverbetering<br />
in het basis- en voortgezet onderwijs<br />
te bevorderen. In die projecten gebruikten we kernreflectie<br />
als onderlegger voor een leerproces van binnenuit,<br />
dus aansluitend bij de idealen en kwaliteiten die<br />
reeds bij leraren aanwezig waren, maar die vaak<br />
geblokkeerd waren door allerlei interne belemmeringen<br />
in de leraren. Door het aanpakken van die belemmeringen<br />
en het vrijmaken van het sluimerend<br />
potentieel ontstond veel ‘flow’ in de scholen waar wij<br />
mee werkten.<br />
Alle lagen spelen altijd een rol in<br />
elk leerproces, of je je daar nu<br />
bewust van bent of niet.<br />
We konden aantonen dat er echt sprake was van leren<br />
op meerdere lagen in het ui-model, dus van multilevel<br />
learning. En er waren aantoonbare positieve veranderingen<br />
in opvattingen en onderwijsgedrag van<br />
leraren, zo blijkt uit het onderzoek van Attema-Noordewier<br />
e.a. (2011). De betrokken leraren rapporteerden<br />
ook verschillende leeropbrengsten bij leerlingen,<br />
variërend van meer motivatie en zelfsturing tot betere<br />
leerresultaten bij rekenen. Deze opbrengsten bleken<br />
ook op langere termijn stabiel.<br />
Dit betekent nogal wat, zeker in het licht van mijn<br />
inleiding over de kloof tussen theorie en praktijk. Het<br />
is dus wel degelijk mogelijk om die kloof te overbruggen.<br />
Dat vraagt om een fundamentele blikwisseling<br />
bij wetenschappers, trainers en coaches, een blikwisseling<br />
waarin de persoon van de leraar centraal komt te<br />
staan en waarbij die leraar geholpen wordt om eigen<br />
idealen en kwaliteiten aan te boren en belemmeringen<br />
rond dat potentieel aan te pakken. En het vraagt<br />
om een andere, minder op beheersing gerichte benadering<br />
van beleidsmakers.<br />
De opleiding van opleiders en coaches<br />
De geschetste visie heeft uiteraard ook consequenties<br />
voor de initiële opleiding van leraren. In het licht van<br />
de bovenstaande analyse is de huidige trend naar<br />
‘opleiden in de school’ van groot belang. Echter, een<br />
verandering in de structuur van de opleiding is op<br />
zichzelf nog niet genoeg. Zo’n visie op opleiden<br />
vraagt in de meeste gevallen om competentieontwikkeling<br />
bij opleiders, zowel instituutsopleiders als<br />
schoolopleiders.<br />
Hier ligt dus een uitdaging voor de verdere professionalisering<br />
van opleiders en coaches, want het werken<br />
vanuit de geschetste visie is vakwerk. En laten we<br />
eerlijk zijn, voor dat vakwerk zijn veel opleiders en<br />
coaches zelf nooit opgeleid. Het beroep van lerarenopleider<br />
is langzamerhand nog het enige beroep in<br />
het onderwijs waar geen formele opleiding voor<br />
bestaat. In de afgelopen dertig jaar zijn er op dit<br />
gebied wel verschillende initiatieven geweest, maar<br />
pas dit jaar is er officieel een opleiding voor lerarenopleiders<br />
op nationaal niveau gestart. Deze door de Vrije<br />
Universiteit verzorgde opleiding is gekoppeld aan<br />
de registratieprocedure voor lerarenopleiders van<br />
de Vereniging voor Lerarenopleiders in Nederland<br />
(de VELON). De opleiding is gebaseerd op een - in<br />
samenwerking met de beroepsgroep ontwikkelde -<br />
kennisbasis van lerarenopleiders (zie www.kennisbasislerarenopleiders.nl).<br />
Dit initiatief heeft daarmee<br />
internationale betekenis, want in de hele wereld is<br />
lange tijd het belang over het hoofd gezien van een<br />
goed onderbouwde opleiding van lerarenopleiders,<br />
zowel opleiders op het instituut als op school.<br />
De grote uitdaging in de opleiding voor opleiders<br />
zal zijn om de boven beschreven principes handen<br />
en voeten te geven. En dat kan niet door ze alleen<br />
maar als theorie over te dragen. Dat werkt dus niet.<br />
Opleiders van opleiders zullen zelf een rolvoorbeeld<br />
moeten zijn van realistisch opleiden (het congruentieprincipe,<br />
Korthagen, 1998, p. 33).<br />
Slot<br />
Het moge duidelijk zijn dat ik wel afscheid neem als<br />
hoogleraar aan de Universiteit Utrecht, maar dat er<br />
volgens mij nog genoeg werk aan de winkel is. Ik<br />
hoop dan ook nog een flink aantal jaren te kunnen<br />
doorgaan als onderzoeker aan de Vrije Universiteit<br />
en als onderwijsontwikkelaar en trainer!<br />
- Zie www.korthagen.nl voor de volledige afscheidsrede<br />
en meer achtergrondartikelen.<br />
- Dank van de auteur gaat uit naar Bram Lagerwerf,<br />
Mieke Lunenberg, Ellen Nuyten, Heleen Wientjes en de<br />
redactie van het Tijdschrift voor Lerarenopleiders voor<br />
hun feedback op een concept van dit artikel.<br />
LITERATUUR<br />
Attema-Noordewier, S., Korthagen, F., & Zwart, R. (2011).<br />
Promoting quality from within: A new perspective on<br />
professional development in schools. In M. Kooy & K. van<br />
Veen (Eds.), Teacher learning that matters: International<br />
perspectives (pp. 115-142). New York: Routledge.<br />
Beijaard, D., Korthagen, F., & Verloop, N. (2007). Understanding<br />
how teachers learn as a prerequisite for promoting<br />
teacher learning. Teachers and Teaching: Theory and<br />
Practice, 13(2), 105-108.<br />
Broekkamp, H., & Van Hout-Wolters, B. (2006). De kloof<br />
tussen onderwijsonderzoek en onderwijspraktijk. Amsterdam:<br />
Vossiuspers/UvA.<br />
Brouwer, N., & Korthagen, F. (2005). Can teacher education<br />
make a difference? American Educational Research Journal,<br />
42(1), 153-224.
Clark, C. M., & Yinger, R. J. (1979). Teachers’ thinking. In<br />
P.L. Peter son & H.J. Walb er g (Eds .), Research on teaching:<br />
Concepts, findings and implications (pp. 231-263). Berkeley<br />
CA: McCutchan.<br />
Cochran-Smith, M., & Zeichner, K. M. (Eds.) (2005). Studying<br />
teacher education: The report of the Panel on Research<br />
and Teacher Education. Washington, DC: AERA/Mahwah:<br />
Erlbaum.<br />
Dolk, M. (1997). Onmiddellijk onderwijsgedrag: Over denken<br />
en handelen van leraren in onmiddellijke onderwijssituaties.<br />
Proefschrift. Utrecht: WCC.<br />
Epstein, S. (1990). Cognitive-experiential self-theory. In<br />
L.A. Pervin (Ed.), Handbook of personality, theory and<br />
research (pp. 165-192). New York: The Guilford Press.<br />
Eraut, M. (1995). Schön shock: A case for reframing reflection-in-action?<br />
Teachers and Teaching: Theory and<br />
Practice, 1(1), 9-22.<br />
Evelein, F. G. (2005). Psychologische basisbehoeften van<br />
docenten in opleiding. Proefschrift. Utrecht: IVLOS.<br />
Evelein, F., & Korthagen, F. (2011). Werken vanuit je kern:<br />
Professionele ontwikkeling vanuit kwaliteiten, flow en<br />
inspiratie. Amsterdam: Boom/Nelissen.<br />
Fredrickson, B. L. (2002). Positive emotions. In C.R. Snyder &<br />
S.J. Lopez (Eds.), Handbook of positive psychology (pp.<br />
120-134). Oxford: Oxford University Press.<br />
Fredrickson, B. L., & Losada, M. F. (2005). Positive affect and<br />
the complex dynamics of human flourishing. American<br />
Psychologist, 80(7), 678-868.<br />
Hargreaves, A. (1998). The emotional practice of teaching.<br />
Teaching and Teacher Education, 14(8), 835-854.<br />
Hoekstra, A. (2007). Experienced teachers’ informal learning<br />
in the workplace. Proefschrift. Utrecht: IVLOS, Universiteit<br />
Utrecht.<br />
Hoekstra, A., & Korthagen. F. A. J. (2011). Teacher learning in<br />
a context of educational change: Informal learning versus<br />
systematic support. Journal of Teacher Education, 62(1),<br />
76-92.<br />
Illeris, K. (2007). How we learn: Learning and non-learning in<br />
school and beyond. London: Routledge.<br />
Immordano-Yang, M. H., & Damasio, A. (2007). We feel,<br />
therefore we learn: The relevance of affective and social<br />
neuroscience to education. Mind, Brain and Education, 1,<br />
3-10.<br />
Kessels, J. P. A. M., & Korthagen, F. A. J. (1996). The relationship<br />
between theory and practice: Back to the classics.<br />
Educational Researcher, 25(3), 17-22.<br />
Korthagen, F. A. J. (1982). Leren reflecteren als basis van de<br />
lerarenopleiding. Proefschrift. ’s-Gravenhage: Stichting<br />
voor Onderzoek van het Onderwijs.<br />
Korthagen, F. A. J. (1998). Leraren leren leren: Realistisch<br />
opleidingsonderwijs, geïnspireerd door Ph. A. Kohnstamm.<br />
Oratie. Amsterdam: Vossiuspers <strong>AU</strong>P.<br />
Korthagen, F. (2001). Waar doen we het voor? Op zoek naar<br />
de essentie van goed leraarschap. Oratie. Utrecht: WCC.<br />
Korthagen, F. A. J. (2004). Zin en onzin van competentiegericht<br />
opleiden. VELON-Tijdschrift, 25(1), 13-23.<br />
Korthagen, F. A. J. (2011). Ik heb er veel van geleerd! Utrecht:<br />
Universiteit Utrecht.<br />
Korthagen, F. A. J., Kessels, J., Koster, B., Lagerwerf, B., &<br />
Wubbels, T. (2001). Linking practice and theory: The<br />
pedagogy of realistic teacher education. Mahwah, NJ:<br />
Lawrence Erlbaum Associates.<br />
Korthagen, F., & Lagerwerf, B. (2011). Leren van binnenuit:<br />
Kwaliteit en inspiratie in het onderwijs. Den Haag: Boom<br />
Lemma.<br />
Korthagen, F., & Vasalos, A. (2007). Kwaliteit van binnenuit<br />
als sleutel voor professionele ontwikkeling. Tijdschrift<br />
voor Lerarenopleiders, 28(1), 17-23.<br />
Korthagen, F. A. J., & Vasalos, A. (2010). Going to the core:<br />
Deepening reflection by connecting the person to the<br />
profession. In N. Lyons (Ed.), Handbook of reflection and<br />
reflective Inquiry (pp. 529-552). New York: Springer.<br />
Koster, B. (2002). Lerarenopleiders onder de loep. Proefschrift.<br />
Utrecht: IVLOS, Universiteit Utrecht.<br />
Loughran, J. J., Hamilton, M. L., Kubler LaBoskey, V., &<br />
Russell, T. (Eds.) (2004). International handbook of<br />
self-study of teaching and teacher education practices<br />
(pp.421-449). Dordrecht: Kluwer Academic Publishers.<br />
Lunenberg, M. L., & Korthagen, F. A. J. (2004). Lerarenopleidingen,<br />
lerarenopleiders en self-study research. VELON-<br />
Tijdschrift voor Lerarenopleiders, 25(3), 29-35.<br />
Lunenberg, M., & Korthagen, F. (2009). Ervaring, theorie en<br />
praktische wijsheid in de professionele ontwikkeling van<br />
leraren. Tijdschrift voor Lerarenopleiders, 30(2), 16-21.<br />
Luthans, F., Youssef, C. M., & Avolio, B. J. (2007). Psychological<br />
capital: Developing the human competitive edge.<br />
Oxford/New York: Oxford University Press.<br />
Martens, R. L. (2010). Zin in onderzoek: Docentprofessionalisering.<br />
Oratie. Ruud de Moor Centrum/Open Universiteit.<br />
Palmer, P. J. (1998). The courage to teach. San Francisco:<br />
Jossey-Bass.<br />
Peters, J., & Pouw, J. (2004). Intensieve menshouderij: Hoe<br />
kwaliteit oplost in rationaliteit. Schiedam: Scriptum.<br />
Samson, L., & Luijten, R. (1996). Wie gaat er in het onderwijs<br />
werken? Leiden: Research voor Beleid.<br />
Schön, D. A. (1987). Educating the reflective practitioner.<br />
San Francisco, CA: Jossey-Bass.<br />
Seezink, A. (2009). Continuing teacher development for competence-based<br />
teaching. Proefschrift. Tilburg: Universiteit<br />
van Tilburg.<br />
Sutton, R. E., & Wheatley, K. F. (2003). Teachers’ emotions<br />
and teaching: A review of the literature and directions for<br />
future research. Educational Psychology Review, 15, 327-<br />
358.<br />
Teune, P. (2004). Op weg naar competentiegericht opleiden.<br />
Proefschrift. Antwerpen/Apeldoorn: Garant.<br />
Van Veen, K., Zwart. R., Meirink, J., & Verloop, N. (2010).<br />
Professionele ontwikkeling van leraren: Een reviewstudie<br />
naar effectieve kenmerken van professionaliseringsinterventies<br />
van leraren. Leiden: ICLON/Expertisecentrum<br />
Leren van Docenten.<br />
Van Woerkom, M. (2003). Critical reflection at work: Bridging<br />
individual and organizational learning. Proefschrift.<br />
Enschede: Twente University.<br />
Wideen, M., Mayer-Smith, J., & Moon, B. (1998). A critical<br />
analysis of the research on learning to teach: Making the<br />
case for an ecological perspective on inquiry. Review of<br />
Educational Research, 68, 130-178.<br />
Zeichner, K., & Tabachnik, B. R. (1981). Are the effects of<br />
university teacher education washed out by school experiences?<br />
Journal of Teacher Education, 32, 7-11.<br />
TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 11
12<br />
Evidence-based Education<br />
Over onderzoek en/in onderwijs in Vlaanderen<br />
Wat is de plaats van onderwijsonderzoek in het onderwijs<br />
en hoe kunnen we daar als lerarenopleiders een rol in spelen?<br />
In deze bijdrage geven we een mogelijke richting aan om deze<br />
vragen te beantwoorden. Daarbij beargumenteren we dat het<br />
geen vruchtbaar spoor lijkt om ervan uit te gaan dat onderzoek<br />
het onderwijskundig handelen volledig zal kunnen sturen. Wel<br />
pleiten we voor een benadering waarin de leraar in zijn handelen<br />
onderwijsonderzoek als bron gebruikt naast andere bronnen.<br />
Daarmee sluiten we de essentiële rol van onderzoek niet uit.<br />
Integendeel: onderzoek dient zowel door practici als onderzoekers<br />
meer gewaardeerd te worden als belangrijke bron voor de praktijk.<br />
Dat brengt met zich mee dat inspanningen moeten worden<br />
geleverd om het bestaand onderzoek bruikbaar te maken voor<br />
de praktijk en om nieuw onderzoek te doen dat zowel praktijkrelevant<br />
als wetenschappelijk verantwoord is. We zien hierin<br />
een voortrekkersrol weggelegd voor de lerarenopleidingen.<br />
Deze bijdrage bestaat uit vijf delen: (1) een inleiding waarin<br />
de relatie tussen onderzoek en praktijk geschetst wordt, (2)<br />
een beschrijving van evidence-based education, (3) de implicaties<br />
van evidence-based education, (4) de rol van de lerarenopleidingen<br />
en (5) een algemene conclusie.<br />
<strong>AU</strong><strong>TEU</strong>R(S)<br />
Frederik Maes<br />
(Expertisenetwerk 'School<br />
of Education')<br />
Geraldine Clarebout<br />
(K.U.Leuven)<br />
Bieke De Fraine<br />
(K.U.Leuven)<br />
Dirk Smits (HUBrussel)<br />
Johan L. Vanderhoeven<br />
(Katholieke Hogeschool<br />
Brugge-Oostende)<br />
Inleiding<br />
Wat is de plaats van onderwijsonderzoek<br />
in het onderwijs? Is onderwijsonderzoek<br />
van belang voor leraren? En<br />
wat zou de relatie tussen onderwijsonderzoek<br />
en onderwijs moeten zijn?<br />
Die vragen zijn niet eenvoudig te<br />
beantwoorden. Wel kan men zeggen<br />
dat de rol van onderwijsonderzoek<br />
gecontesteerd is: zowel vanuit het<br />
beleid, de praktijk als vanuit het onderzoek<br />
zelf wordt de impact van onderwijsonderzoek<br />
op de praktijk klein<br />
geacht. Tezelfdertijd blijft de vraag om<br />
de praktijk vanuit onderzoek te ondersteunen<br />
en om onderzoeksvragen of<br />
onderzoeksfocus aan te passen aan<br />
wat leeft in de praktijk groot en zijn<br />
er (beleids-)initiatieven om deze integratie<br />
te versterken (Bosker, 2008;<br />
McIntyre, 2005; Onderwijsraad 1 , 2006;<br />
Vlaamse Onderwijsraad, 2009, 2010).<br />
In deze tekst willen we een mogelijke<br />
richting aangeven om vragen over de<br />
plaats van onderwijsonderzoek in het<br />
onderwijs te beantwoorden. Eerst<br />
schetsen we drie invalshoeken van<br />
waaruit de relatie tussen onderzoek<br />
en onderwijspraktijk naar voren komt.<br />
De moeilijke wisselwerking tussen onderwijspraktijk en onderwijsonderzoek<br />
Men spreekt doorgaans over een kloof tussen onderwijspraktijk en onderwijsonderzoek.<br />
De relatie tussen beide wordt dus als problematisch<br />
bestempeld: mensen uit het ‘werkveld’ (leraren, lerarenopleiders, schoolbegeleiders)<br />
zijn slechts in beperkte mate op de hoogte van de resultaten<br />
van onderwijsonderzoek of, minstens even belangrijk, ze ervaren onderzoeksresultaten<br />
als weinig bruikbaar voor hun handelen.<br />
Verschillende auteurs sommen allerlei redenen op voor deze problematische<br />
relatie (zie onder andere Broekkamp, & van Hout-Wolters, 2006;<br />
Broekkamp, Vanderlinde, van Hout-Wolters, & van Braak, 2009; Op ’t<br />
Eynde, Verschaffel & De Corte, 2001; van Braak, Vanderlinde & Aelterman,<br />
2008; Vanderlinde & Van Braak, 2007, 2010).:<br />
• De onderzoekswereld richt zich vooral op fundamenteel onderzoek dat<br />
gepubliceerd kan worden in hoog gerangschikte, doorgaans Engelstalige,<br />
tijdschriften of op beleidsgericht onderzoek. Daarvoor zijn immers middelen<br />
te vinden. Voor praktijkonderzoek is het in Vlaanderen veel moeilijker<br />
financiering te vinden. Daarenboven geldt dat binnen het<br />
onderwijsonderzoek waarvoor wel financiering te vinden is, relatief weinig<br />
aandacht wordt gegeven aan de klaspraktijk en aan vakdidactisch<br />
onderzoek.<br />
• Onderzoek levert weinig eenduidige, relevante of bruikbare resultaten<br />
op voor de praktijk. De kritiek luidt: (1) onderzoekers zijn het veelal<br />
onderling oneens over hoe bepaalde problemen aangepakt moeten worden.<br />
Ze geven tegenstrijdige antwoorden op vragen die in de praktijk<br />
leven. (2) Onderzoeksresultaten bieden geen relevante antwoorden<br />
(of ze worden als weinig relevant beschouwd door de practici) of (3)<br />
de antwoorden zijn niet pasklaar of praktisch toepasbaar.<br />
• Onderzoekers gebruiken een technische en complexe taal. Practici hebben<br />
daardoor moeite om resultaten uit onderzoek te vertalen naar de<br />
klaspraktijk en worden daar ook niet in ondersteund.
• Resultaten van onderzoek vertalen naar de praktijk<br />
vraagt tijd en middelen en deze ontbreken doorgaans.<br />
• Onderzoekers halen weinig voordeel uit praktijkonderzoek<br />
(zie ook eerste punt). Omdat praktijkonderzoek<br />
erg contextspecifiek is, zijn internationale<br />
tijdschriften zelden geïnteresseerd in het publiceren<br />
van de resultaten.<br />
• De middelen die beschikbaar gesteld worden voor<br />
onderwijsonderzoek zijn beperkt (Vlaamse Onderwijsraad,<br />
2007).<br />
Her en der zijn er initiatieven om de kloof tussen<br />
onderzoek en praktijk te verkleinen. We denken bijvoorbeeld<br />
aan het Vlaamse tijdschrift ‘Klasse voor<br />
leraren’ waarin onderzoeksresultaten vlot leesbaar<br />
beschreven worden (ondanks de soms moeilijke vertaalslag),<br />
de adviezen van de Vlaamse Onderwijsraad<br />
en hun inspanningen voor het genereren van praktijkgerichte<br />
reviews, de ‘Academische scholen’ in<br />
Nederland (zie bv. Zwaneveld & Tillmans, 2010) of<br />
bijvoorbeeld het TIER in Nederland (Top Institute for<br />
Evidence-Based Education Research, zie www.tierweb.nl)<br />
dat een masteropleiding voor leraren organiseert<br />
(Master Evidence Based Innovation in Teaching).<br />
Desondanks blijft de kloof tussen onderwijsonderzoek<br />
en praktijk bestaan.<br />
Onderzoek in hogescholen<br />
Het hoger onderwijs in Vlaanderen kreeg van de<br />
overheid drie opdrachten mee: onderwijs, onderzoek<br />
en maatschappelijke dienstverlening. Onderzoek is<br />
dus één van de domeinen waarop instellingen voor<br />
hoger onderwijs actief moeten zijn. Voor de academiserende<br />
hogeschoolopleidingen voorziet de overheid<br />
in de academiseringsmiddelen. Doel is de onderzoekspoot<br />
van deze opleidingen versterken. Voor het<br />
professioneel hoger onderwijs voorziet de Vlaamse<br />
regering sinds 2004 in een beperktere specifieke subsidie<br />
om ook hier onderzoek mogelijk te maken (zie<br />
ook Vlaamse Hogescholenraad, 2009). Dit zijn de<br />
zogenaamde middelen voor Praktijkgericht Wetenschappelijk<br />
Onderzoek (PWO). Van professioneel<br />
hoger onderwijs wordt verwacht dat het gestoeld is<br />
op de toepassing van wetenschappelijke of artistieke<br />
kennis, creativiteit en praktijkkennis (Decreet van 4<br />
april 2003 betreffende de herstructurering van het<br />
hoger onderwijs in Vlaanderen, artikel 12, §2). Dit<br />
gestoeld zijn op wetenschappelijke en praktijkkennis<br />
kan enkel bereikt worden door een sterke band met<br />
de praktijk en met de wetenschappelijke wereld.<br />
Praktijkgericht onderzoek verrichten is een uitstekend<br />
middel om beide te bereiken: een goede band<br />
met de praktijk en een duidelijke link met de wetenschappelijke<br />
wereld. Naast het verrichten van onderzoek<br />
door docenten, komt elke student hoger onderwijs<br />
tijdens de opleiding in contact met onderzoek, en<br />
moet bij afstuderen in staat zijn onderzoeksgegevens<br />
te lezen en de implicaties ervan te vertalen naar de<br />
eigen beroepspraktijk. Een noodzakelijke verwevenheid<br />
tussen onderzoek en onderwijs is het gevolg.<br />
Ook in de hogescholen in Nederland zijn er gelijkaardige<br />
tendensen. Het Nederlandse hoger beroepsonderwijs<br />
(met inbegrip van de lerarenopleidingen)<br />
krijgt als kerntaak niet alleen onderwijs, maar ook<br />
onderzoek. Het hoger beroepsonderwijs moet onderzoekscompetente<br />
professionals afleveren die daarnaast<br />
beschikken over voldoende kennis van de<br />
beroepspraktijk (Geerdink, 2010). Dus zowel in Vlaanderen<br />
als in Nederland wordt onderzoek als een kerntaak<br />
van het hoger onderwijs beschouwd.<br />
Leraar als innovator, onderzoeker<br />
Eén van de basiscompetenties die nodig geacht worden<br />
voor een Vlaamse leraar is die van leraar als innovator<br />
en onderzoeker (zie Decreet van 7 december<br />
2007). Deze wordt als volgt omschreven: De leraar<br />
kan:<br />
• kennisnemen van de resultaten van onderwijsonderzoek;<br />
• vernieuwende elementen aanbrengen door de<br />
eigen schoolcultuur en vormingconcepten constructief<br />
te bevragen, door reflectie over nieuwe<br />
maatschappelijke ontwikkelingen en over resultaten<br />
van onderwijsonderzoek;<br />
• de eigen klaspraktijk vernieuwen op basis van<br />
nascholing, eigen ervaring en creativiteit;<br />
• het eigen functioneren in vraag stellen en bijsturen.<br />
Dit betekent dat deze competentie bij het opleiden<br />
van leraren de nodige aandacht verdient. Lerarenopleiders<br />
dienen te bekijken hoe onderzoeksresultaten<br />
en het onderzoeksproces een plaats krijgen in de<br />
opleiding. Dit heeft echter niet alleen gevolgen voor<br />
de kandidaat leraren, maar ook voor de lerarenopleiders<br />
zelf: deze laatste moeten ‘het goede voorbeeld’<br />
tonen en hun eigen onderwijs in overeenstemming<br />
brengen met deze doelstelling/competentie. Dit betekent:<br />
kennisnemen van onderwijsonderzoek, vernieuwende<br />
elementen aanbrengen en de eigen lespraktijk<br />
kunnen verantwoorden.<br />
Ook in het Nederlandse hoger beroepsonderwijs<br />
maakt de onderzoekscompetentie deel uit van het<br />
curriculum. Onderzoek kunnen uitvoeren is voor<br />
de hbo student zowel einddoel van de opleiding,<br />
als middel om die opleiding succesvol te doorlopen<br />
(Geerdink, 2010).<br />
Evidence-based Education als antwoord?<br />
In de meest eenvoudige omschrijving betekent<br />
‘Evidence-based Education’ (EBE) dat het onderwijs<br />
gebaseerd moet zijn op wetenschappelijke evidentie.<br />
Het kent dus een cruciale rol toe aan onderzoek voor<br />
het onderwijs (zie o.a. Davies, 1999; Onderwijsraad,<br />
2006).<br />
Hoewel de omschrijving hierboven op het eerste zicht<br />
heel eenduidig lijkt, zijn toch enkele verduidelijkingen<br />
en kanttekeningen mogelijk: men kan immers<br />
verschillende invullingen geven aan dit begrip. We<br />
staan stil bij de verschillende elementen en bepalen<br />
waar nodig onze positie.<br />
Onderwijs<br />
De term ‘evidence-based’ werd overgenomen uit<br />
de gezondheidszorg waar men van ‘evidence-based<br />
medicine’ (EBM) spreekt. De lading die deze vlag<br />
dekt, is niet nieuw in het onderwijs. Het thema van<br />
TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 13
Evidence-based Education. Over onderzoek en/in onderwijs in Vlaanderen<br />
14<br />
de wetenschappelijke onderbouwing van het onderwijs<br />
bestaat al langer maar herleeft mede door de<br />
aandacht voor EBM..<br />
Het onderwijs (of het onderwijskundig handelen)<br />
kan zich op verschillende niveaus situeren:<br />
• op het niveau van het onderwijsbeleid (het<br />
macroniveau),<br />
• op het niveau van de scholen (mesoniveau),<br />
• op het niveau van de klas, de lespraktijk (microniveau).<br />
Naargelang de focus die gelegd wordt spreekt men<br />
dan ook van ‘evidence-based policy’ en ‘evidencebased<br />
practice’ of ‘evidence-based teaching’. Het<br />
erkennen van de verschillende niveaus binnen<br />
het onderwijs is niet triviaal in de discussie over<br />
evidence-based education (EBE). De vragen die<br />
gesteld worden en de antwoorden die gegeven<br />
worden (vanuit onderzoek) kunnen immers verschillen<br />
naargelang het gaat over het onderwijsbeleid of<br />
over de onderwijspraktijk in de klas.<br />
Bij de verdere uitwerking gaat onze aandacht vooral<br />
uit naar het onderwijs op klasniveau (de les- of klaspraktijk)<br />
en het onderwijs in de lerarenopleiding, Dit<br />
onder meer omwille van het kader van waaruit deze<br />
tekst ontstaan is (een werkgroep binnen het expertisenetwerk<br />
‘School of Education’ van de Associatie<br />
K.U.Leuven).<br />
Gebaseerd op…<br />
In de literatuur over EBE vindt men accentverschillen<br />
over hoe men het ‘gebaseerd zijn op’ moet begrijpen.<br />
In de radicale invulling van de evidence-based<br />
gedachte wordt vertrokken van het primaat van<br />
wetenschappelijk onderzoek. De kennis die voortkomt<br />
uit onderzoek moet het onderwijskundig<br />
handelen sturen, bepalen. Een voorbeeld van een<br />
dergelijke invulling vindt men bijvoorbeeld bij Hargreaves<br />
(1997), Slavin (2004, 2008) en bij Moonen, van<br />
der Sluis, Visser en van der Weide (2007): “Samengevat<br />
betekent evidence-based education dat professionals in de<br />
schoolpraktijk uitsluitend gebruik dienen te maken van<br />
programma’s, meettaken en instructiepraktijken voor zover<br />
deze zijn getest en voor zover is bewezen dat ze effectief<br />
zijn.” (p. 5).<br />
Mede omwille van het statuut (de geldigheid, de eenduidigheid<br />
en de relevantie) van de kennis die resulteert<br />
uit onderwijsonderzoek – in het volgende punt<br />
gaan we daar dieper op in – dringt de vraag zich op of<br />
deze radicale invulling haalbaar en wenselijk is. Het<br />
lijkt ons realistischer om een gematigdere benadering<br />
te hanteren. Deze houdt in dat onderwijs beïnvloed<br />
en geïnformeerd moet worden door onderwijsonderzoek,<br />
en dit meer dan nu het geval is. Onderwijs mag<br />
of kan echter niet ‘blind’ en uitsluitend steunen op<br />
onderzoeksresultaten. Vooral de term ‘uitsluitend’ uit<br />
de omschrijving van Moonen en collega’s (2007) duidt<br />
op een verschil in benadering. Deze meer gematigde<br />
invulling wordt soms benoemd als ‘evidence-informed<br />
education’.<br />
Samen met Davies (1999) pleiten we ervoor om naast<br />
de kennis die resulteert uit onderwijsonderzoek ook<br />
de eigen praktijkkennis van de leraar te erkennen als<br />
essentiële bron voor het onderwijskundig handelen:<br />
“… so evidence-based education means integrating indivi-<br />
dual teaching and learning expertise with the best available<br />
external evidence from systematic research” (Davies, 1999,<br />
p. 117).<br />
Wetenschappelijke evidentie<br />
Wetenschappelijk evidentie of ‘evidence’ wordt opgevat<br />
als ‘bewijs’ op basis van wetenschappelijk onderzoek.<br />
Concreet gaat het om evidentie; dat wat men<br />
doet of beweert (bijvoorbeeld in lessen/cursussen)<br />
gesteund is op wetenschappelijk onderzoek; dat<br />
bewezen is dat wat men doet of zegt, werkt en correct<br />
is. Belangrijke vragen hierbij zijn: “What is evidence?”<br />
(wat telt als bewijs?) en “What evidence?” (is er dan<br />
dergelijk bewijs?). Er zijn twee belangrijke kenmerken<br />
aan de kennis die resulteert uit onderwijsonderzoek<br />
die de stuurbaarheid van de praktijk belemmeren:<br />
het vereenvoudigend en veralgemenend karakter<br />
en het probleem van oorzakelijkheid.<br />
• Eigen aan de kennis die wetenschappelijk onderzoek<br />
genereert, is dat het veelal vereenvoudigend en<br />
veralgemenend (los van specifieke contexten) is. Het<br />
onderwijsgebeuren is echter zeer complex en contextgebonden<br />
(cultureel en situatiespecifiek) en heeft bijgevolg<br />
net situatiespecifieke kennis nodig: “There is<br />
no such thing as context-free evidence” (Davies, 1999,<br />
p. 111).<br />
• Bovendien is veel onderwijsonderzoek van beschrijvende<br />
aard, en dit type onderzoek biedt geen inzicht<br />
in de oorzakelijkheid. Daarom pleiten sterke voorstanders<br />
van evidence-based education voor meer<br />
interventie-onderzoek waarin de effecten van verschillende<br />
‘onderwijsbehandelingen’ vergeleken worden2 .<br />
Echter: de mogelijkheden om experimenteel onderzoek<br />
te doen binnen het onderwijs zijn vanuit ethisch<br />
perspectief beperkt. Experimenteel onderzoek naar<br />
zittenblijven bijvoorbeeld is onmogelijk. Daarom zijn<br />
er grenzen aan wat onderzoek kan bijbrengen aan het<br />
onderwijs.<br />
Om die redenen dient men de vraag te stellen of er<br />
voldoende kennis is, of die kennis van voldoende<br />
kwaliteit is en of die kennis voldoende praktijkrelevant<br />
is om te gelden als wetenschappelijke evidentie<br />
voor de onderwijspraktijk. Dit betekent echter niet<br />
dat onderzoek geen zeggenschap heeft, maar wel dat<br />
men voorzichtig moet zijn over wat onderzoek kan<br />
bijdragen (Hammersly, 1997, 2001). De rol van wetenschappelijke<br />
kennis moet kritisch gewaardeerd worden.<br />
Net zoals bij EBM lijkt het zinvol om gradaties<br />
van bewijs te onderscheiden.<br />
Implicaties<br />
Waarderen van de begrensde, maar essentiële rol van<br />
onderzoek voor de onderwijspraktijk<br />
De impact van onderzoek op het onderwijs is beperkt<br />
(Vanderlinde & Van Braak, 2007). Daarin ligt een<br />
beduidende opdracht zowel voor mensen uit het<br />
onderwijsveld als voor onderzoekers. De vraag of<br />
een bepaalde onderwijskundige handeling zin heeft -<br />
‘werkt’-, is een legitieme vraag die onderzoek kan<br />
helpen beantwoorden. Belangrijk daarbij is dat we
wetenschappelijke kennis niet als enige of belangrijkste<br />
verantwoording zien voor het onderwijskundig<br />
handelen, maar als een motief naast andere motieven.<br />
Normen en waarden, affectieve elementen, politieke<br />
en micropolitieke factoren, opvattingen, de eigen<br />
praktijkkennis en vaardigheden hebben ook een<br />
invloed op het handelen in het onderwijs. Dat betekent<br />
dat de ‘Evidence-based’-benadering nooit het<br />
geheel van het onderwijsgebeuren zal kunnen omvatten.<br />
Zo spelen bijvoorbeeld bij het bepalen van<br />
onderwijsdoelen ook andere aspecten (ethische,<br />
maatschappelijke, politieke, …) een rol.<br />
Wetenschappelijke kennis moet een<br />
belangrijke rol spelen in de ontwikkeling<br />
van de praktijkkennis van een<br />
leraar.<br />
Toch is de impact van wetenschappelijke kennis als<br />
bron voor het onderwijskundig handelen te beperkt,<br />
en dat lijkt nog meer het geval als het gaat om de<br />
concrete onderwijspraktijk in de klas. Het belang van<br />
onderzoek zou sterk kunnen toenemen door te focussen<br />
op de les- of klaspraktijk omdat het kan leiden<br />
tot meer toepasbare resultaten die elke leraar aanbelangen.<br />
Bij het waarderen en bevorderen van de rol<br />
van onderzoek is het daarom aangewezen om dit in<br />
de eerste plaats te richten op de praktijk van leraren:<br />
de les- of klaspraktijk, het (vak-)didactisch handelen<br />
in de klas met de leerling/student/cursist.<br />
Daarbij moeten we ons bewust zijn dat de aard van<br />
wetenschappelijke kennis op essentiële punten verschilt<br />
van de aard van de praktijkkennis van leraren<br />
(tabel 1; McIntyre, 2005). Praktijkkennis beschouwen<br />
we als een conglomeraat van overtuigingen en kennis,<br />
voor een belangrijk deel tot stand gekomen door<br />
opleiding, ervaringen en traditie, waarop de leraar<br />
zich baseert wanneer hij/zij onmiddellijk moet handelen<br />
of reageren op deze of gene manier (bijvoorbeeld<br />
nu verder uitleggen of later uitleggen, individueel of<br />
klassikaal) op een bepaald moment in een bepaalde<br />
Praktijkkennis<br />
is grotendeels<br />
• Vervat in het handelen, praktisch,<br />
bruikbaar, nuttig<br />
Wetenschappelijke kennis<br />
is grotendeels<br />
• Los van het handelen,<br />
theoretisch<br />
• Impliciet (‘tacit’) • Expliciet<br />
• Subjectief (onlosmakelijk verbonden<br />
met het subject)<br />
• Objectief 3<br />
• ‘Snelle’, parate, automatische kennis • ‘Trage kennis’, goed doordacht<br />
• Contextafhankelijk, -specifiek, • Contextonafhankelijk,<br />
particulier (hier en nu)<br />
veralgemeenbaar<br />
• En leidt tot Ja of Nee beslissingen • Genuanceerd, gemiddeld<br />
Tabel 1: Vergelijking kenmerken praktijkkennis en wetenschappelijke<br />
kennis (gebaseerd op McIntyre, 2005)<br />
klas met bepaalde leerlingen en een bepaalde schoolcontext.<br />
Wetenschappelijke kennis moet een belangrijke rol<br />
spelen in de ontwikkeling van de praktijkkennis<br />
van een leraar. Dit als een beïnvloedende factor, naast<br />
andere factoren, op momenten waarop gereflecteerd<br />
wordt over het handelen, op momenten waarop het<br />
handelen beoordeeld en in vraag gesteld wordt<br />
(meestal in voorbereiding of als evaluatie van het<br />
handelen). Het herbekijken van het handelen en het<br />
experimenteren met verschillende wijzen van handelen<br />
is wat Hargreaves (1999) beschrijft in het proces<br />
van ‘tinkering’. In dit proces ligt een mogelijkheid om<br />
wetenschappelijke kennis ‘in te schuiven’, te integreren<br />
in de aanwezige praktijkkennis. Het kan de aanwezige<br />
referentiekaders, overtuigingen en ervaringen<br />
waaruit de praktijkkennis bestaat, bevestigen en versterken<br />
of ze in vraag stellen, uitdagen en wijzigen.<br />
In een ruimer perspectief is deze druppelsgewijze en<br />
wederzijdse beïnvloeding van de praktijkkennis en<br />
wetenschappelijke kennis te vergelijken met wat men<br />
onder ‘acculturatie’ verstaat: “Acculturation refers to<br />
those phenomena which result when groups of individuals<br />
having different cultures come into continuous first-hand<br />
contact, with subsequent changes in the original culture<br />
pattern of either or both groups” (Redfield, Linton &<br />
Herskovits, 1936, p. 149). Ook in het geval van onderzoekers<br />
en practici is sprake van twee aparte ‘culturen’<br />
(zie tabel 1) met eigen normen en waarden,<br />
kennis en inzichten, gebruiken en verwachtingen.<br />
Het samenbrengen van praktijkmensen en onderzoekers<br />
in onderzoeksprojecten lijkt daarom een beloftevolle<br />
manier om aan onderzoek te doen.<br />
Ten slotte betekent het waarderen van de rol van<br />
onderwijsonderzoek voor de onderwijspraktijk ook<br />
dat het belangrijk is in te zien dat die rol niet louter<br />
een ‘technische’ rol hoeft te zijn (zoals het suggereren<br />
van methodieken, uittesten van instructiepraktijken,<br />
evalueren van programma’s, …), maar dat onderzoek<br />
ook een ‘culturele’ rol kan hebben waarbij onderzoek<br />
aanleiding kan geven aan praktijkmensen om anders<br />
naar een sociale realiteit (onderwijssituaties) te kijken,<br />
andere betekenissen of interpretaties tot stand te brengen,<br />
problemen te herdefiniëren en andere oplossingen<br />
en inzichten teweeg te brengen (Biesta, 2007).<br />
Bestaand onderzoek gebruiken<br />
en nieuw onderzoek<br />
doen (Davies, 1999)<br />
Wil men het gebruik van<br />
wetenschappelijke kennis als<br />
ondersteuning voor de praktijk<br />
bevorderen, dan moet het<br />
toegankelijk en bruikbaar worden<br />
gemaakt.<br />
Een eerste mogelijkheid wat<br />
dat betreft is bestaand onderzoek<br />
meer en ruimer verspreiden,<br />
vertalen en hertalen.<br />
Onderzoek kan toegankelijker<br />
worden gemaakt door het op<br />
een overzichtelijke, eenvoudige<br />
en begrijpelijke manier<br />
TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 15
Evidence-based Education. Over onderzoek en/in onderwijs in Vlaanderen<br />
16<br />
aan te bieden (bijvoorbeeld door het vermijden van<br />
jargon, onduidelijk en vaag taalgebruik, ingewikkelde<br />
grammatica, ...).<br />
Een tweede mogelijkheid in het gebruik van wetenschappelijk<br />
onderzoek als kennisbasis voor de leraar<br />
zijn overzichtsstudies (‘reviews’) (Davies, 2000).<br />
Goede overzichtsartikelen bieden immers een stand<br />
van zaken over een bepaald thema en dragen op die<br />
manier bij tot het bijeenhouden en vergroten van de<br />
kennis over een bepaald onderwerp. Om na te gaan<br />
of onderzoek (‘evidence’) als evidentie kan gelden<br />
voor de onderwijspraktijk, lijkt het ons in navolging<br />
van Thomas (2004) zinvol om het op drie criteria te<br />
beoordelen:<br />
• Praktijkrelevantie (‘relevance’): gaat het om onderzoek<br />
dat daadwerkelijk van belang is voor de onderwijspraktijk?<br />
In het kader van het VLOR-project<br />
‘Praktijkgericht Onderzoek’ werd praktijkgericht<br />
onderzoek omschreven als onderzoek ‘over’, ‘voor’ en<br />
‘met’ de onderwijspraktijk (Vlaamse Onderwijsraad,<br />
2009, p. 83). Belangrijk daarbij is dat het dus niet enkel<br />
over de onderwijspraktijk moet gaan, maar ook voor de<br />
onderwijspraktijk. Het moet dus iets kunnen betekenen<br />
voor die praktijk. Dat praktijkgericht onderwijs<br />
met de praktijk moet uitgevoerd worden, lijkt ons geen<br />
(absolute) voorwaarde om te spreken over praktijk(gericht)<br />
onderzoek, maar het zal wel de kans verhogen<br />
dat het iets voor die praktijk kan betekenen.<br />
• Toereikendheid (‘sufficiency’): gaat het om eenmalige<br />
(particuliere) evidentie of vindt men voldoende<br />
onderzoek daarover dat deze evidentie bevestigt? Dit<br />
criterium verwijst ook naar de sociale dimensie van<br />
kennis. Is er sprake van gedeelde kennis; is er een<br />
draagvlak voor de bevindingen?<br />
• Bewijskracht (‘veracity’): gaat het om degelijk onderzoek?<br />
Namelijk onderzoek dat verzameld en geanalyseerd<br />
werd ‘volgens de regels van de kunst’, m.a.w.<br />
volgens wetenschappelijke criteria.<br />
Bij het hanteren van deze criteria is er geen voorkeur<br />
naar onderzoekstypes of -vormen (actie-onderzoek of<br />
experimenteel onderzoek; kwantitatief of kwalitatief;<br />
interventie-onderzoek of beschrijvend onderzoek).<br />
Recent zien we ook in Vlaanderen en in Nederland<br />
initiatieven die het maken van zulke overzichtsstudies<br />
bevorderen. Daarnaast zien we ook initiatieven<br />
om op websites onderzoek samen te brengen en<br />
beschikbaar te maken voor de praktijk. Maar ondanks<br />
deze initiatieven concludeert Cordingley (2004, p. 86):<br />
“There is need, nonetheless, for much more funding and<br />
thought to be given to making original research usable by<br />
teachers”.<br />
Zoals aangegeven bij de probleemstelling zijn de middelen<br />
voor onderzoek op het gebied van onderwijs<br />
beperkt (Vlaamse Onderwijsraad, 2007). Het stimuleren<br />
van wetenschappelijk onderwijsonderzoek blijft<br />
noodzakelijk. De praktijkrelevantie lijkt momenteel<br />
nog onvoldoende een criterium bij het opzetten van<br />
onderwijsonderzoek. Het betrekken van mensen uit<br />
de onderwijspraktijk bij het aanvragen, selecteren,<br />
uitvoeren en verspreiden van onderzoek zou een eerste<br />
stap in de goede richting zijn. Ook het oprichten<br />
van een apart fonds voor praktijkrelevant onderzoek<br />
en het verhogen van de PWO-middelen voor de<br />
hogescholen zijn initiatieven die kunnen bijdragen<br />
tot het realiseren van meer evidence-based onderwijs.<br />
Wanneer we oproepen om meer praktijkgericht<br />
onderzoek te doen, wensen we geen afbreuk te doen<br />
aan het wetenschappelijk karakter van dit onderzoek.<br />
Wetenschappelijk onderzoek, door al zijn vormen en<br />
inhouden, is een term die best met de nodige omzichtigheid<br />
gehanteerd wordt. Het ontwikkelen of toepassen<br />
van nieuwe methodes, nieuw materiaal, of het<br />
optimaliseren en/of digitaliseren van deze methodes<br />
en materiaal, kan moeilijk onder de noemer van<br />
wetenschappelijke kennis geplaatst worden, omdat<br />
de werkzaamheid van het ontwikkelde materiaal<br />
zelden systematisch geëvalueerd wordt. Net zo min<br />
is het aangewezen om de ‘onderzoekende houding’<br />
of ‘experimenterend onderzoeken’ van de leraar te<br />
bestempelen als wetenschappelijk onderzoek. Hoewel<br />
dit zeker een belangrijk en een essentieel aspect<br />
vormt van de professionele ontwikkeling van individuele<br />
leraren, wordt het doorgaans enkel opgezet<br />
om individuele vragen te beantwoorden.<br />
Kortom: ook lerarenopleiders dienen aangemoedigd<br />
te worden om onderzoek te gebruiken in zijn/haar<br />
handelen en in het gebruikte materiaal (bijvoorbeeld<br />
in cursussen) en, indien mogelijk, om zelf onderzoek<br />
uit te voeren. Uiteraard zal dit laatste het onderwijs<br />
niet ten goede komen wanneer dit als extra taak erbij<br />
komt, bovenop alle andere taken. Goed onderzoek<br />
kan slechts uitgevoerd worden als daarvoor middelen<br />
en tijd worden vrijgemaakt.<br />
In het waarderen van de plaats van<br />
onderzoek in de onderwijspraktijk<br />
en in het stimuleren van concrete<br />
initiatieven is een belangrijke rol<br />
weggelegd voor de lerarenopleidingen.<br />
Voortrekkersrol voor de lerarenopleidingen<br />
In het waarderen van de plaats van onderzoek in de<br />
onderwijspraktijk en in het stimuleren van concrete<br />
initiatieven is een belangrijke rol weggelegd voor<br />
de lerarenopleidingen. Deze leggen immers de basis<br />
voor de professionele ontwikkeling van leraren,<br />
horen vanuit hun opdracht toonaangevend te zijn op<br />
het gebied van onderwijs en vormen een belangrijke<br />
brug met de praktijk door middel van de stages en het<br />
aanbieden van nascholing. Daarom is het aangewezen<br />
dat de lerarenopleidingen het voortouw nemen.<br />
Dit zowel op het gebied van de ontwikkeling van een<br />
doelgerichte visie over onderzoek in de onderwijspraktijk<br />
als op het gebied van concrete initiatieven<br />
en acties op dat gebied.<br />
Een eerste focus daarbij is de eigen onderwijspraktijk<br />
(intern) van de lerarenopleidingen. Hoe wordt onderzoek<br />
in de eigen opleiding geïntegreerd? Is er sprake<br />
van gebruik van bestaand onderzoek (in lessen, in<br />
cursussen) en ontwikkeling van nieuw onderzoek?<br />
Zowel in Vlaanderen als in Nederland zien we initiatieven<br />
op dit gebied: zo is er in Vlaanderen het onderzoek<br />
over integratie van onderzoek en onderwijs<br />
(Elen, Schouteden, Verburgh, François, 2010) en in
Nederland vinden we onder meer een voorbeeld<br />
van het belang van onderzoek in het curriculum in<br />
de Nederlandse academische PABO’s.<br />
Er is ook een duidelijke evolutie vast te stellen binnen<br />
de lerarenopleidingen in Vlaamse hogescholen en<br />
centra voor volwassenenonderwijs (CVO’s): er is<br />
meer aandacht voor onderzoek, er zijn meer onderzoeksprojecten<br />
(en onderzoekers) aanwezig dan<br />
voorheen. Deze evolutie gaat echter gepaard met<br />
onbedoelde (en doorgaans onwenselijke) neveneffecten.<br />
Zo dreigt alles wat buiten de lesopdracht valt al<br />
snel onder de noemer ‘onderzoek’ te vallen (zo bijvoorbeeld<br />
ontwikkelingsprojecten, nascholings- of<br />
vormingsprojecten, opdrachten voor studenten). Ook<br />
krijgt men soms signalen, te wijten aan de hoge werkdruk<br />
van docenten met uitsluitend les- en/of stageopdrachten,<br />
dat het uitvoeren van onderzoeksprojecten<br />
in hogescholen en CVO’s een ‘luxeopdracht’ is of zelfs<br />
ten koste gaat van de middelen voor lesopdrachten.<br />
We stellen ten slotte ook vast dat die, doorgaans deeltijdse,<br />
onderzoeksopdrachten als pasmunt gebruikt<br />
worden voor de verdeling van de lesopdrachten en<br />
dat de hoge werkbelasting die met een lesopdracht<br />
gepaard gaat soms ten koste gaat van de onderzoeksopdracht.<br />
Dit wijst erop dat het uitvoeren van onderzoek,<br />
ook in de lerarenopleiding, nog met een imagoprobleem<br />
kampt.<br />
Vier actiedomeinen voor de lerarenopleidingen<br />
Hoe kunnen lerarenopleidingen nu concreet de rol<br />
van voortrekker vervullen? We zien enkele mogelijkheden<br />
die we groeperen in vier actiedomeinen:<br />
Sensibiliseren voor onderzoek binnen de<br />
lerarenopleiding<br />
Dit houdt zowel bewustwording in van de mogelijkheden<br />
en de grenzen van onderzoek als het ontwikkelen<br />
van een visie op het niveau van de opleiding,<br />
departement en instelling. Daarbij dient men op zoek<br />
te gaan naar antwoorden op vragen zoals “Is onderzoek<br />
in onze lerarenopleiding belangrijk? Waarom<br />
wel/niet?”, “Wat is de plaats van onderzoek in onze<br />
lerarenopleiding?”, “Welke soort(en) onderzoek zien<br />
wij haalbaar binnen onze opleiding”. Het is ook de<br />
bedoeling van de voorliggende tekst om daartoe een<br />
aanzet te geven.<br />
Gebruik van bestaand onderzoek stimuleren<br />
Hoe kunnen we als opleiding stimuleren dat docenten<br />
en studenten meer op de hoogte zijn van<br />
bestaand (wetenschappelijk) onderzoek? Kan dit via<br />
de interne nieuwsbrief of mededelingen? Kan er binnen<br />
de instelling een platform of community opgericht<br />
worden waar onderzoek verzameld kan worden?<br />
Via welke kanalen kan men op de hoogte gesteld<br />
worden? (bv. abonneren op E-mail attenderingen van<br />
bepaalde tijdschriften, docenten en studenten leren<br />
zoeken wetenschappelijke bronnen, onder meer in<br />
elektronische databanken).<br />
Docenten en studenten beter informeren over<br />
bestaand onderzoek kan een meerwaarde geven aan<br />
de professionele ontwikkeling van die studenten en<br />
docenten, maar ook aan de ondersteuning van lessen,<br />
van studiemateriaal, cursussen,… Ook op het niveau<br />
van de Vlaamse expertisenetwerken worden deze<br />
ideeën opgenomen en probeert men daar vorm aan<br />
te geven.<br />
Uitvoeren van nieuw onderzoek<br />
Het derde actiedomein is het uitvoeren van nieuw<br />
onderzoek. Dit kan op eigen houtje, maar gezien de<br />
beperkte middelen lijkt samenwerking binnen instellingen<br />
en tussen instellingen in onderzoeksprojecten<br />
meer kans op slagen te bieden en is het bovendien<br />
verrijkend. Het informeren van lerarenopleiders over<br />
de mogelijke financieringskanalen kan hen op weg<br />
helpen om een onderzoeksaanvraag in te dienen.<br />
Op het niveau van de opleiding of departement kan<br />
het zinvol zijn om met een ‘onderzoeksagenda’ (of<br />
onderzoekslijn) te werken. Dat heeft als voordeel dat<br />
ook beperkte onderzoeken zinvolle bijdragen kunnen<br />
leveren aan een groter geheel, dat onderzoekers niet<br />
‘geïsoleerd’ werken en het is ook een vorm van kennismanagement<br />
omdat de opgedane kennis minder<br />
snel verloren dreigt te gaan, niet in het minst omwille<br />
van personeelswissels of verschuivingen in de<br />
opdrachten. Gezien de beperkte middelen van de<br />
lerarenopleidingen is het hierbij essentieel zich de<br />
vraag te stellen welk soort onderzoek zich best leent<br />
binnen lerarenopleidingen of meer algemeen binnen<br />
opleidingen tot professionele bachelors. Wat zijn de<br />
sterktes (bv. contacten met werkveld) en zwaktes (bv.<br />
beperkte financiële ruimte)? Deze vragen maken ook<br />
deel uit van de visie die men als opleiding ontwikkelt.<br />
Tot slot: is er financiële ruimte (of kan die gecreëerd<br />
worden) om tijd vrij te maken voor lerarenopleiders<br />
met een waardevol idee tijd om een onderzoeksaanvraag<br />
uit te werken/schrijven?<br />
(Toekomstige) leraren warm maken voor onderzoek<br />
Eén van de basiscompetenties voor leraar is de leraar<br />
als innovator en onderzoeker. De vraag stelt zich bijgevolg<br />
op welke manier studenten die competentie<br />
bijgebracht wordt. En hiermee bedoelen we zowel het<br />
op de hoogte zijn als het uitvoeren van wetenschappelijk<br />
onderzoek. Is er een bepaalde leerlijn en<br />
opbouw met betrekking tot onderzoeksvaardigheden<br />
doorheen het curriculum. In welke opleidingsonderdelen<br />
(binnen vakken, vakoverschrijdend, bachelorproeven,<br />
stageopdrachten) worden welke onderzoekvaardigheden<br />
ontwikkeld? Uiteraard ligt het betrekken<br />
van studenten in initiatieven uit de vorige actiedomeinen<br />
hier voor de hand. Ook het betrekken van<br />
leraren uit het werkveld als partners in onderzoeksprojecten<br />
creëert een win-win situatie.<br />
Conclusie<br />
De opzet van deze tekst was een verkenning van de<br />
positie van onderzoek in het onderwijs en op basis<br />
daarvan enkele sporen uit te tekenen voor de wijze<br />
waarop onderzoek een zinvolle rol kan vertolken<br />
voor de onderwijspraktijk. De belangrijkste sporen<br />
voor zinvol onderzoek voor onderwijs zijn voor ons<br />
de volgende:<br />
TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 17
Evidence-based Education. Over onderzoek en/in onderwijs in Vlaanderen<br />
18<br />
• Het lijkt geen vruchtbaar spoor om ervan uit te gaan<br />
dat onderzoek het onderwijskundig handelen volledig<br />
zal kunnen bepalen en sturen. Niet alleen laat de<br />
kennisbasis die onderzoek tot op heden genereerde dit<br />
nauwelijks toe, maar bovendien is het de vraag of dit<br />
gezien de typische kenmerken van onderwijsonderzoek<br />
en -praktijk principieel haalbaar is. Dit geldt in<br />
grotere mate voor de onderwijspraktijk dan voor het<br />
onderwijsbeleid. Anders dan een radicale invulling<br />
lijkt ons een meer gematigde benadering wel vruchtbaar.<br />
Dit is een benadering waarin de leraar in zijn<br />
handelen (het inschatten en beoordelen van onderwijssituaties<br />
en het daaropvolgend handelen) onderwijsonderzoek<br />
als bron gebruikt, naast de specifieke<br />
kenmerken van de leerlingen, de context, en de leraar<br />
zelf. Door deze benadering voorop te stellen, sluiten<br />
we de essentiële rol van onderzoek niet uit. Integendeel:<br />
onderzoek dient zowel door practici als onderzoekers<br />
meer gewaardeerd te worden als belangrijke<br />
bron voor de praktijk. Op basis hiervan zal de leraar<br />
zijn handelen kunnen bevragen en evalueren, de<br />
onderwijscontext (her-)inschatten en in concrete<br />
aspecten van de praktijk als beïnvloedende bron<br />
ervaren.<br />
• Het waarderen van onderzoek als essentiële bron<br />
voor de praktijk brengt met zich mee dat inspanningen<br />
moeten worden geleverd enerzijds om het<br />
bestaand onderzoek bruikbaar te maken voor de praktijk<br />
(door het toegankelijker te maken maar ook door<br />
het overzichtelijker te maken) en anderzijds door<br />
nieuw onderzoek te doen dat zowel praktijkrelevant<br />
als wetenschappelijk verantwoord is. Hiervoor is een<br />
intensere samenwerking tussen praktijk en onderzoek<br />
primordiaal.<br />
• We zien hierin een voortrekkersrol weggelegd voor<br />
de lerarenopleidingen. Lerarenopleidingen vormen<br />
een uniek platform waarbij onderzoekers en praktijkmensen<br />
elkaar kunnen ontmoeten en aan de wieg<br />
staan van generaties van nieuwe leraren.<br />
NOTEN<br />
1<br />
In het geval van ‘Onderwijsraad’ bedoelen we altijd de<br />
Nederlandse Onderwijsraad. Wanneer we verwijzen naar<br />
de Vlaamse Onderwijsraad wordt altijd over ‘Vlaamse<br />
Onderwijsraad’ of ‘VLOR’ gesproken.<br />
2<br />
Zulke interventiestudies worden ook RCTs genoemd<br />
(‘randomzed controlled trials’) wanneer leerlingen (of klassen)<br />
bij toeval worden toegewezen aan de experimentele<br />
groep of controlegroep.<br />
3<br />
Hier wordt gesteld dat wetenschappelijke kennis grotendeels<br />
objectief is, maar men zou kunnen opwerpen dat er geen<br />
waardenvrij onderzoek bestaat. Toch speelt de persoon<br />
van de onderzoeker een weinig prominente rol.<br />
LITERATUUR<br />
Biesta, G. (2007). Why 'what works' won't work: Evidencebased<br />
practice and the democratic deficit in educational<br />
research. Educational Theory, 57(1), 1-22.<br />
Bosker, R. J. (2008). Naar meer evidence based onderwijs!<br />
Pedagogische Studiën, 85(1), 49-51.<br />
Braak, J. van, Vanderlinde, R., & Aelterman, A. (2008). De<br />
wisselwerking tussen onderwijsonderzoek en onderwijspraktijk:<br />
de rol van de lerarenopleiding. Tijdschrift voor<br />
Lerarenopleiders, 29(4), 5-12.<br />
Broekkamp, H., & van Hout-Wolters, B.H.A.M. (2006).<br />
De kloof tussen onderwijsonderzoek en onderwijspraktijk.<br />
Amsterdam: Vossiuspers UvA.<br />
Broekkamp, H., Vanderlinde, R., van Hout-wolters,<br />
B.H.A.M., & van Braak, J. (2009). De relatie tussen onderwijsonderzoek<br />
en onderwijspraktijk verkend in Nederland<br />
en Vlaanderen. Pedagogische Studiën, 86(4), 313-320.<br />
Cordingley, P. (2004). Teachers using evidence: using what<br />
we know about teaching and learning to reconceptualize<br />
evidence-based practice. In G. Thomas, & R. Pring (Eds.),<br />
Evidence-based practice in education (pp. 77-87).<br />
Maidenhead: Open University Press.<br />
Davies, P. (1999). What is evidence-based education? British<br />
Journal of Educational Studies, 47(2), 108-121.<br />
Davies, P. (2000). The relevance of systematic reviews to<br />
educational practice in education. Oxford Review of<br />
Education, 26(3&4), 365-378.<br />
Elen, J., Schouteden, W., Verburgh, A., François, S. (2010).<br />
Integratie van onderzoek in onderwijs: ambities en realisaties<br />
binnen de Associatie K.U.Leuven (IOO-project).<br />
Inhoudelijk eindverslag van OOF-project 2006/03.<br />
Leuven: vzw Associatie K.U.Leuven - CIP&T<br />
Geerdink, G. (2010). Over de zin van praktijkgericht onderzoek<br />
voor hbo’ers. HAN Business Publications, 5, 65-79.<br />
Hammersley, M. (1997). Educational research and teaching:<br />
A response to David Hargreaves' TTA lecture. British Educational<br />
Research Journal, 23(2), 141-162.<br />
Hammersley, M. (2001, September). Some questions about<br />
evidence-based practice in education. Paper presented at<br />
the Annual Conference of British Educational Research<br />
Association, Leeds (England).<br />
Hargreaves, D. H. (1997). In defense of research for evidence-based<br />
teaching: A rejoinder to Martyn Hammersley.<br />
British Educational Research Journal, 23(4), 405-421.<br />
Hargreaves, D. H. (1999). The knowledge-creating school.<br />
British Journal of Educational Studies, 47(2), 122-144.<br />
McIntyre, D. (2005). Bridging the gap between research and<br />
practice. Cambridge Journal of Education, 35(3), 357-382.<br />
Moonen, B., van der Sluijs, T., Visser, M., & van der Weide, J.<br />
(2007). Evidence Based Education. Een verkenning van<br />
de praktijk. Amersfoort: CPS onderwijsontwikkeling en<br />
advies.<br />
Onderwijsraad. (2006). Naar meer evidence based onderwijs.<br />
Den Haag: Onderwijsraad.<br />
Op 't Eynde, P., Verschaffel, L., & De Corte, E. (2001). Onderwijsonderzoek:<br />
Wat hebben we eraan? Impuls, 31, 214-<br />
228.<br />
Redfield R., Linton R., & Herskovits M.J. (1936). Memorandum<br />
for the study of acculturation. American Anthropologist,<br />
38(1), 149-152.<br />
Slavin, R. E. (2004). Education research can and must address<br />
"What works" questions. Educational Researcher, 33(1),<br />
27-28.<br />
Slavin, R. E. (2008). Perspectives on evidence-based research<br />
in education. What works? Issues in synthesizing education<br />
program evaluations. Educational Researcher, 37(1),<br />
5-14.<br />
Thomas, G. (2004). Introduction: evidence and practice.<br />
In G. Thomas, & R. Pring (Eds.), Evidence-based practice in<br />
education (pp. 1-18). Maidenhead: Open University Press.<br />
Vanderlinde, R., & van Braak, J. (2007). De relatie tussen<br />
onderwijsonderzoek en onderwijspraktijk in Vlaanderen.<br />
Studie in opdracht van het viWTA. Brussel: viWTA.
Vanderlinde, R., & van Braak, J. (2010). The gap between<br />
educational research and practice: views of teachers,<br />
school leaders, intermediaries and researchers. British<br />
Educational Research Journal, 36(2), 299-316.<br />
Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA). (2009). Verankering<br />
van praktijkgebaseerd onderzoek in de bacheloropleidingen<br />
met professionele gerichtheid. Visietekst, VLHORA.<br />
Vlaamse Onderwijsraad (VLOR). (2007). Advies ten gronde<br />
over onderwijsonderzoek. Brussel: Vlaamse Onderwijsraad.<br />
Vlaamse Onderwijsraad (VLOR). (2009). Project praktijkgericht<br />
onderzoek. Eindrapport. Brussel: Vlaamse Onderwijsraad.<br />
Vlaamse Onderwijsraad (VLOR). (2010). Kennisontwikkeling<br />
voor de onderwijspraktijk: bouwstenen voor praktijk en<br />
beleid (Advies van de Algemene raad van de VLOR).<br />
Brussel: Vlaamse Onderwijsraad.<br />
Zwaneveld, B., & Tillmans, L. (2010). Het praktijkonderzoek<br />
bij een academische school: kwaliteit en professionele<br />
ontwikkeling. Tijdschrift voor Lerarenopleiders, 31(4),<br />
31-38.<br />
TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 19
20<br />
Samenwerking in onderzoek<br />
naar de manier van leren<br />
van leraren in opleiding:<br />
de meerwaarde voor opleider<br />
en onderzoeker<br />
In dit artikel illustreren wij, twee lerarenopleiders en een aio<br />
(assistent in opleiding), onze samenwerking in een onderzoeksproject<br />
naar het opleiden van docenten. Met zijn drieën vormden<br />
wij het opleidingsteam voor een mentorgroep van leraren in opleiding<br />
(lio’s) en werkten wij samen in onderzoek naar dit opleiden<br />
en het leren van lio’s. Samenwerking tussen lerarenopleiders en<br />
onderzoekers in onderzoek is niet uniek, maar kan op zeer verschillende<br />
manieren worden vormgegeven. De manier waarop wij hebben<br />
samengewerkt is volgens ons bijzonder, omdat er sprake was<br />
van gelijkwaardigheid en het de intentie van alle betrokkenen was<br />
om van en door het proces van samen onderzoeken te leren. Interventies<br />
in de dagelijkse onderwijspraktijk, die in het kader van<br />
dit onderzoek plaatsvonden, werden niet slechts gezamenlijk uitgevoerd,<br />
maar ook in samenspraak ontwikkeld. Ook de evaluatie<br />
van de effecten van deze interventies deden we gezamenlijk.<br />
Deze werkwijze maakte het mogelijk de samenwerking een meerwaarde<br />
te geven voor zowel opleiders als onderzoeker, en daarmee<br />
voor zowel de praktijk als voor de theorievorming. In dit artikel<br />
zullen we inzichtelijk maken wat voor ons de toegevoegde waarde<br />
is van deze manier van werken. We schetsen allereerst de context<br />
waarin dit project is uitgevoerd en we beschrijven het theoretisch<br />
kader waarmee we de kenmerken van de samenwerking willen verhelderen.<br />
Vervolgens laten we zien wat wij hierbij als betekenisvol<br />
zien voor onderzoek naar het opleiden van leraren.<br />
<strong>AU</strong><strong>TEU</strong>R(S)<br />
Larike Bronkhorst,<br />
Martine van Rijswijk,<br />
Jolanda Suijker<br />
Centrum voor<br />
Onderwijs en Leren,<br />
Universiteit Utrecht<br />
De mentorgroep bestond<br />
uit studenten van de gamma<br />
vakken in de eenjarige postmaster<br />
opleiding tot eerstegraads<br />
docent. Het betrof het<br />
studiejaar 2009-2010. De twee<br />
lerarenopleiders (mentoren)<br />
verzorgden tweewekelijkse<br />
Context<br />
Het onderzoeksproject dat we in dit<br />
artikel beschrijven, is een deelproject<br />
van een promotieonderzoek naar<br />
research-based opleiden bij het<br />
Centrum voor Onderwijs en Leren 1<br />
van de Universiteit Utrecht. De insteek<br />
van het onderzoek was om verschillende<br />
interventies in de lerarenopleiding<br />
in te zetten en deze interventies<br />
te evalueren. De interventies, gebaseerd<br />
op ontwerpprincipes en de ervaring<br />
en expertise van de opleiders, waren<br />
gericht op het stimuleren van betekenisgericht<br />
leren en deliberate practice<br />
bij docenten in opleiding (zie kaders).<br />
Daartoe werkten twee lerarenopleiders<br />
en een aio gedurende een opleidingsjaar<br />
samen als een opleidingsteam van<br />
de mentorgroep van de opleiding.<br />
De aio voerde daarnaast het onderzoek<br />
uit in het kader van een promotietraject<br />
2 . De uitganspunten van het<br />
onderzoek en de centrale concepten<br />
‘betekenisgericht leren‘ en ‘deliberate<br />
practice‘ staan beschreven in onderstaand<br />
kadertje (Bronkhorst, Meijer,<br />
Koster, Vermunt, 2011).<br />
Deliberate practice:<br />
Aansturing van expertiseontwikkeling<br />
door de docent<br />
zelf, door doelbewust en doordacht<br />
te oefenen (Dunn &<br />
Shriner, 1999).<br />
Betekenisgericht leren:<br />
Leren lesgeven door het<br />
ontwikkelen van een geïntegreerd<br />
referentiekader als basis<br />
voor handelen in de praktijk<br />
(Oosterheert, 2001)<br />
mentorgroepsbijeenkomsten. In deze bijeenkomsten staat de koppeling<br />
tussen ervaringen uit de praktijk en (basale) theorieën over de onderwijspraktijk<br />
centraal. De opleiders zijn als mentor ook verantwoordelijk voor<br />
de begeleiding van het individuele leerproces van de studenten uit de<br />
mentorgroep.<br />
Gedurende dit studiejaar hebben we de bijeenkomsten en individuele<br />
begeleiding zo proberen in te richten, dat betekenisgericht leren en<br />
deliberate practice van de lio’s waar mogelijk gestimuleerd werden.<br />
In tweewekelijkse (voorbereidings)bijeenkomsten bespraken we als team:<br />
• wat de mogelijke interventies op het terrein van betekenisgericht leren<br />
en deliberate practice in bijeenkomsten en individuele begeleiding<br />
waren;
• hoe we de bijeenkomsten evalueerden aan de hand<br />
van de door de onderzoeker ingebrachte observaties<br />
van de groepsbijeenkomsten;<br />
• wat er de volgende bijeenkomst inhoudelijk aan de<br />
orde zou komen.<br />
Bij de start, halverwege en aan het einde van het<br />
onderzoekstraject hebben we ook gesproken over<br />
doel en werkwijze gedurende het onderzoek en de<br />
manier van samenwerken. We hebben die samenwerking<br />
afgerond met een interview, afgenomen door<br />
een collega die verder niet bij het onderzoek betrokken<br />
was.<br />
Hierna beschrijven we eerst hoe onze samenwerking<br />
in dit onderzoeksproject getypeerd kan worden om<br />
vervolgens dieper in te gaan op hoe dit concreet vorm<br />
heeft gekregen in dit project. We gebruiken citaten uit<br />
het eindinterview om ons verhaal te illustreren.<br />
Bij formatieve interventies wordt<br />
de invloed en het eigenaarschap<br />
van opleiders gestimuleerd en is<br />
er sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid.<br />
Kenmerken van de samenwerking in het<br />
onderzoeksproject<br />
Samenwerking tussen opleiders en onderzoekers is in<br />
de Nederlandse context niet uniek. Van zo’n samenwerking<br />
is vaak sprake in ontwerp- of ontwikkelonderzoek<br />
of actieonderzoek. Bij beide typen onderzoek<br />
is het ontwikkelen van interventies om de (onderwijs)praktijk<br />
te verbeteren een belangrijk doel. Echter,<br />
er zijn grote verschillen tussen de afzonderlijke interventieonderzoeken<br />
qua kenmerken en aard van de<br />
samenwerking. Samenwerking kan zich beperken tot<br />
de uitvoering van interventies (het lesgeven), maar<br />
kan ook uitgebreid worden naar de ontwikkeling of<br />
het ontwerp van die interventies (zie bijvoorbeeld<br />
Plomp & Nieveen, 2009) dan wel de evaluatie van<br />
mogelijke effecten (zie bijvoorbeeld Abma en Widdershoven,<br />
2006). Daarnaast kan het onderzoek zelf<br />
al dan niet een onderwerp van gesprek zijn.<br />
Omdat we inzichtelijk willen maken wat onze samenwerking<br />
kenmerkt en waar wij de meerwaarde zien,<br />
beschrijven we hier eerst de kenmerken van onze<br />
samenwerking in meer detail. Dit doen we aan de<br />
hand van vier kenmerken die ‘formatieve interventies‘<br />
(Engeström, 2007; Engeström & Sannino, 2010)<br />
onderscheiden van ‘lineaire interventies’ (interventies<br />
die op voorhand zijn vastgelegd door de onderzoeker<br />
[de opleider geen invloed of eigenaarschap]).<br />
Bij formatieve interventies daarentegen wordt de<br />
invloed en het eigenaarschap van opleiders juist gestimuleerd<br />
en is er sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid.<br />
De uitganspunten en kenmerken van<br />
formatieve interventies (zie kader) passen goed bij<br />
de aard van onze samenwerking, omdat: 1) het<br />
onderzoek een expliciet interveniërend karakter had.<br />
We hebben gewerkt aan interventies: ingrepen in de<br />
bestaande praktijk door het inzetten van specifieke<br />
didactische aanpakken en instrumenten. 2) het doel<br />
van het onderzoek was om zowel inzicht als handelingsmogelijkheden<br />
te verkrijgen om betekenisgericht<br />
leren en deliberate practice te stimuleren. 3) nog niet<br />
volledig vast lag welke interventies wanneer ingezet<br />
zouden moeten worden of hoe die precies vormgegeven<br />
zouden worden. Daarmee had het onderzoek<br />
expliciet ook als doel te experimenteren en zo nieuwe<br />
kennis te ontwikkelen.<br />
Formatieve interventies (Engestrom, 2007;<br />
Engeström & Sannino, 2010): een interventie<br />
in de (complexe) praktijk, opgezet, uitgevoerd<br />
en geanalyseerd in samenwerking met<br />
professionals. De interventie levert zowel<br />
inzicht als handelingsmogelijkheden op.<br />
Vier kenmerken:<br />
1. gezamenlijk startpunt<br />
2. onderzoeksproces staat ter discussie<br />
3. Beoogde reslutaten staan van te voren<br />
niet vast<br />
4. onderzoeker deelt verantwoordelijkheid.<br />
De vier kenmerken van formatieve interventies<br />
lichten we hieronder toe, gekoppeld aan onze eigen<br />
ervaringen. Vervolgens beschrijven we wat deze kenmerken<br />
betekenden voor onze samenwerking aan<br />
de hand van concrete activiteiten die we in het kader<br />
van het onderzoek ondernamen.<br />
1. Startpunt<br />
Bij formatieve interventies wordt het startpunt voor<br />
het onderzoek gezamenlijk vastgesteld door onderzoeker<br />
en professional. Vaak is dit een vraagstuk waar<br />
de professional in de praktijk tegenaan loopt en waar<br />
de onderzoeker instrumenten voor kan aanreiken.<br />
Met andere woorden: een gedeelde uitdaging. In ons<br />
geval was het zo dat uit onderzoek naar het leren van<br />
de studenten uit de mentorgroep van het studiejaar<br />
2008-2009 (Endedijk, 2010) bleek dat een relatief groot<br />
deel van de studenten de opleiding verliet met een<br />
andere manier van leren, dan verwacht en gehoopt<br />
door de lerarenopleiders. Zo verliet bijna een derde<br />
van de studenten de opleiding met een manier van<br />
leren die het best als ‘overleven’ gekarakteriseerd kan<br />
worden (in tegenstelling tot betekenisgericht) en werden<br />
leerervaringen vaak niet actief door studenten<br />
aangestuurd (in tegenstelling tot deliberate practice).<br />
Op basis van literatuur en interviews met expert<br />
opleiders heeft de onderzoeker een aantal ontwerpprincipes<br />
en bijbehorende werkvormen en instrumenten<br />
beschreven, waarmee opleiders de manier<br />
van leren van de studenten zouden kunnen beïnvloeden.<br />
Echter, bij het startgesprek gaven de lerarenopleiders<br />
aan dat deze instrumenten en werkvormen<br />
merendeels al in de opleiding toegepast werden,<br />
maar kennelijk dus niet het gewenste effect hadden.<br />
In dialoog kwamen we tot de conclusie dat het niet<br />
TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 21
Samenwerking in onderzoek naar de manier van leren van leraren in opleiding<br />
22<br />
zozeer van belang was welke werkvormen en instrumenten<br />
we gebruiken, maar hoe ze worden ingezet in<br />
het onderwijs. Ons gezamenlijke startpunt was dan<br />
ook de uitdaging om de geformuleerde ontwerpprincipes<br />
op zo’n manier in het onderwijs vorm te geven,<br />
dat we ook daadwerkelijk de manier van leren van de<br />
studenten zouden beïnvloeden. Op voorhand was<br />
niet zeker hoe dit er tijdens het opleidingsjaar uit zou<br />
zien. We wilden gezamenlijk werken aan oplossingen<br />
voor problemen die zich tijdens het opleidingsjaar<br />
voor zouden doen. Wel stonden onze doelen vast,<br />
namelijk het stimuleren van betekenisgericht leren en<br />
deliberate practice bij onze studenten. De precieze<br />
invulling van deze begrippen in onze context is iets<br />
wat we gezamenlijk hebben ontwikkeld.<br />
2. Onderzoeksproces zelf staat ter discussie<br />
Bij formatieve interventies staat het onderzoeksproces<br />
zelf ook ter discussie. Door mee te beslissen over<br />
het onderzoeksproces ervaren professionals eigenaarschap<br />
en kunnen zij de interventie, naar gelang de<br />
opgedane inzichten, actief mee vormgeven. Om de<br />
dialoog over de inhoud en het proces van de interventie<br />
te bevorderen worden vaak twee instrumenten<br />
ingezet: mirror data en conceptuele modellen.<br />
Mirror data is etnografisch materiaal uit de onderwijssetting<br />
waar de interventie plaatsvindt en dat aanleiding<br />
geeft om over te praten. Het bespreken van zo’n<br />
spiegel kan volgens Engeström betrokkenheid, analyse<br />
en gezamenlijk ontwerp stimuleren. In ons<br />
onderzoeksproject bijvoorbeeld gingen de meeste<br />
gesprekken over het onderwijsproces en hoe we dat<br />
wilden vormgeven. Observaties en ander verzameld<br />
materiaal uit de onderwijspraktijk (zoals opdrachten<br />
of reflecties van studenten) fungeerden als spiegel<br />
voor ons handelen. De onderzoeker verzamelde dit<br />
materiaal bij elke mentorgroepsbijeenkomst en bracht<br />
dit in bij het voorbespreken van een volgende bijeenkomst.<br />
Hierbij nodigde zij de lerarenopleiders uit om<br />
deze data toe te lichten, om zo gezamenlijk betekenis<br />
te verlenen aan haar observaties. Hierdoor werden<br />
deze data niet alleen vanuit de theoretische concepten,<br />
maar ook vanuit de expertise van de opleiders<br />
geduid. De onderzoeker leerde hierdoor de data in<br />
context te plaatsen.<br />
Ook conceptuele modellen kunnen de analyse van<br />
de gegevens uit de onderwijssetting bevorderen.<br />
Deze modellen werden meestal in eerste instantie<br />
geïntroduceerd door de onderzoeker, maar gaandeweg<br />
vervangen door gezamenlijk ontwikkelde conceptuele<br />
instrumenten. Wij hebben bijvoorbeeld<br />
theorie over leren van docenten en expertiseontwikkeling<br />
besproken om deze observaties en onze ervaringen<br />
betekenis te geven. Dit was een continu proces<br />
van wat in de literatuur ‘negotiation of meaning’<br />
wordt genoemd (Wenger, 1998): in dialoog proberen<br />
te verkennen wat we onder bepaalde begrippen verstaan,<br />
hoe we de observaties van de bijeenkomsten<br />
interpreteren en hoe we daar vervolgens mee verder<br />
willen gegaan. Vanuit de theorie wordt bijvoorbeeld<br />
de vraag van studenten naar tips als weinig betekenisgericht<br />
leren gezien. Vanuit praktijkervaring kun je<br />
dit ook op andere manieren duiden, bijvoorbeeld<br />
door het in de context van de individuele ontwikkeling<br />
van de student te plaatsen.<br />
Tijdens het opleidingsjaar hebben we drie keer expliciet<br />
stilgestaan bij het onderzoeksproces zelf. Op deze<br />
momenten hebben we elkaar kritisch bevraagd of<br />
we op de goede weg zaten en het vervolg van het<br />
onderzoeksproject besproken. Het initiatief voor deze<br />
gesprekken lag zowel bij de opleiders als bij de onderzoeker.<br />
We voelden ons daardoor alle drie eigenaar<br />
van het onderzoek (zie ook punt 4).<br />
Opleider: “Dat zal per keer wel iets verschillend zijn<br />
geweest, maar over het algemeen denk ik dat wij de voorbereiding<br />
deden en dat zij [de onderzoeker] daarbij was.<br />
En probeerde aan te vullen waar mogelijk, op haar twee<br />
onderwerpen zeg maar. En als er een werkvorm gekozen<br />
werd, of een insteek, dat ze zei: zou het ook mogelijk zijn<br />
om nog even daar wat meer op te richten? Of bewaken<br />
dat we ruimte overhielden voor de leeropbrengst, de<br />
vragen naar de leeropbrengst aan het eind.”<br />
3. Beoogde resultaten staan niet op voorhand vast<br />
Bij formatieve interventies staan de beoogde resultaten<br />
niet op voorhand vast. Eén van de doelen van het<br />
onderzoek is het ontwikkelen van didactische instrumenten,<br />
die de interventie kunnen ondersteunen.<br />
Daarnaast gaat het er niet om voorschrijvende kennis<br />
of volledig uitgeschreven didactiek te genereren,<br />
maar om te werken aan inzicht in onderliggende<br />
processen, die in andere contexten ook probleemoplossend<br />
kan werken. Een ander belangrijk doel is<br />
het stimuleren van eigenaarschap van de professionals<br />
die participeren in het onderzoek. Dit en de<br />
nieuw ontwikkelde handelingsmogelijkheden voor<br />
zowel onderzoeker als professional krijgen gaandeweg<br />
vorm in de loop van het onderzoek. Het werken<br />
in het onderzoeksproject voelde voor ons duidelijk als<br />
een gezamenlijk project waarin we alle drie, vanuit<br />
een andere maar gelijkwaardige rol, ons aandeel hadden.<br />
We realiseren ons dat wat we in dit opleidingsjaar<br />
ontwikkeld hebben nog niet gebruiksklaar is voor<br />
andere settings.<br />
Al tijdens het startgesprek gaven de lerarenopleiders<br />
immers aan dat het ertoe doet hoe je bepaalde instrumenten<br />
inzet, niet alleen dat je ze inzet. Daarnaast<br />
zijn we van mening dat het inzetten van didactiek<br />
contextafhankelijk is. Voor elke groep opleiders en<br />
studenten zal de vormgeving van het programma<br />
en het gebruik van de instrumenten anders zijn.<br />
De uitkomsten van het onderzoeksproject zijn beter<br />
te vangen in ideeën en beschrijvingen van processen,<br />
dan in volledig uitgeschreven voorschriften.<br />
4. Verantwoordelijkheid delen<br />
Zeer kenmerkend voor formatieve interventies is dat<br />
de onderzoeker en de professional de verantwoordelijkheid<br />
delen voor het onderzoek en de praktijk. In het onderzoeksproject<br />
vervulden wij ieder uitdrukkelijk een<br />
eigen rol. De onderzoeker heeft tijdens de opleiding<br />
bijv. nooit onderwijs verzorgd aan de groep lio’s, en<br />
de lerarenopleiders namen nooit de eindverantwoordelijkheid<br />
voor het onderzoek. Maar onze rollen waren<br />
wel gelijkwaardig.<br />
De rol van de onderzoeker laat zich het beste beschrijven<br />
als participerend - in de voorbereiding en evaluatie<br />
van het onderwijs - maar wel met een specifieke
insteek op betekenisgericht leren en deliberate practice.<br />
De onderzoeker probeerde in de voorbereidende<br />
gesprekken aan te sluiten met theorie en andere<br />
onderzoekervaringen. Zij stuurde ook aan op nieuwe<br />
interventies passend bij de twee thema’s betekenisgericht<br />
leren en deliberate practice. In de evaluaties<br />
bracht zij de mirror data in, die we gezamenlijk interpreteerden<br />
en waar we conclusies aan verbonden<br />
voor de volgende bijeenkomst. In beide gevallen fungeerde<br />
zij dus als stimulans voor bewustwording en<br />
kritische evaluatie. Echter, deze rol was niet alleen<br />
haar voorbehouden. Ook de lerarenopleiders stelden<br />
kritische vragen. Over het onderwijs (bijvoorbeeld<br />
hoe de theorie aansloot bij wat we in de praktijk<br />
zagen of wat we nou echt onder deliberate practice<br />
verstonden), maar ook over het onderzoek (bijvoorbeeld<br />
door vragen te stellen over de gekozen onderzoeksmethode).<br />
Opleider: “Doordat het zo dichtbij was, had ik ook heel<br />
erg het gevoel van: dit onderzoek is ook van ons. En dit<br />
komt onze praktijk ten goede. Ook omdat we snel invloed<br />
hadden.”<br />
Meerwaarde voor onderzoek en onderwijspraktijk<br />
We hebben dit onderzoeksproject als zeer waardevol<br />
ervaren, vooral door de aard van onze samenwerking.<br />
Die heeft ertoe geleid dat we alle drie gedurende<br />
het jaar specifieke activiteiten in opleiding en<br />
onderzoek hebben ondernomen, die tot blijvende<br />
professionele verandering hebben geleid. Hieronder<br />
lichten we drie van deze activiteiten toe en koppelen<br />
deze aan de hierboven beschreven kenmerken van<br />
formatieve interventies. Bij elke activiteit schetsen<br />
we de meerwaarde vanuit het onderwijs- en het<br />
onderzoeksperspectief.<br />
Expliciteren<br />
Het over en weer expliciteren van doelen en verwachtingen<br />
was gezien de aard van de samenwerking en<br />
de verschillende achtergronden van de teamleden<br />
noodzakelijk. In de voorbespreking gold dat voor het<br />
vaststellen van de doelen van de bijeenkomst. Doordat<br />
de onderzoeker vragen stelde, werden de opleiders<br />
gedwongen tot een bezinning op de leerdoelen<br />
die zij nastreefden, de instrumenten die ze wilden<br />
inzetten en de manier waarop. Dit is een natuurlijk<br />
proces als een buitenstaander in een bestaande groep<br />
opgenomen wordt. In dit geval echter werden de<br />
opleiders extra gestimuleerd om expliciet te formuleren<br />
wat ze beoogden met het onderwijs, én om dit te<br />
plaatsen tegen de achtergrond van de theorie over het<br />
leren van docenten (en dan met name over betekenisgericht<br />
leren en deliberate practice).<br />
Opleider: “Dat je een spiegel hebt waardoor je weer naar<br />
je eigen functioneren als opleider kijkt. En omdat het in<br />
dit geval een aio was , krijg je gewoon alle recente theoretische<br />
inzichten…of alle, in elk geval op dat terrein.<br />
(...) Dus iemand die gewoon heel oprecht, vanuit die theoretische<br />
achtergrond vragen stelt. (…) Juist misschien<br />
wel omdat ik dit nu 10, 12 jaar doe, vind ik het wel heel<br />
verhelderend om weer eens onder woorden te brengen,<br />
waarom ik …intuïtief, of misschien is het niet echt<br />
intuëtief, maar weet ik dat niet meer, doe wat ik doe.”<br />
Terugkijkend op de bijeenkomsten was expliciteren<br />
noodzakelijk om de verschillende interpretaties van<br />
dezelfde bijeenkomst te kunnen plaatsen. Door het<br />
met elkaar te hebben over waarom we een bepaalde<br />
instructie belangrijk vonden of waardoor bepaalde<br />
reacties bij studenten ons opvielen, kwamen eigen<br />
overtuigingen over opleiden naar boven. Wederom<br />
maakte de aanwezigheid van de onderzoeker het<br />
mogelijk om die overtuigingen te toetsen aan<br />
bestaande theorie, wat leidde tot verdere aanscherping<br />
van de verschillende onderwijsopvattingen.<br />
Opleider: “In het kader van Larike’s onderzoek deden we<br />
aan het eind van elke bijeenkomst steeds iets om de leeropbrengst<br />
naar boven te halen. Dat maakte mij voor wel<br />
dat ik steeds veel bewuster bezig was van: waar leren ze<br />
van? Waar ligt hun concern? Op wat voor manier leren<br />
ze? Wat is hun voorkeurstijl? Daar werd ik steeds<br />
bewuster van. Daar werd ik ook gedwongen om daar<br />
iedere keer weer over na te denken.”<br />
Omgekeerd gold dat het voor de onderzoeker noodzakelijk<br />
was om vooraf te expliciteren waarom een<br />
bepaalde theoretische insteek paste bij de bijeenkomst<br />
en hoe zij de theoretische concepten plaatste in de<br />
observaties van de praktijk. Op basis van de consensus<br />
die in de besprekingen ontstond werden de plannen<br />
voor de volgende bijeenkomst gemaakt. Een<br />
meerwaarde voor het onderzoek was dat nieuwe<br />
inzichten meteen ingezet konden worden. De gelijkwaardige<br />
aard van de samenwerking maakte dit<br />
expliciteren een echte ‘negotiation of meaning‘ (Wenger,<br />
1998) ofwel een verkenning van gemeenschappelijke<br />
grond, waar theorie en praktijk elkaar (kunnen)<br />
verrijken.<br />
Opleider: “Wat mij betreft, in mijn beleving, hebben we<br />
het bij de voorbereiding nooit gehad over: bij de instructie,<br />
dan leggen we het zo uit. Niet heel letterlijk van: zo<br />
pakken we het aan. Maar bespraken we veel meer op visie<br />
niveau, of op betekenisniveau in de voorbereiding.<br />
Waarom doen we dit überhaupt, wat vinden we er<br />
belangrijk aan?”<br />
Analyseren<br />
Op verschillende manieren hebben we de mentorgroepsbijeenkomsten<br />
geëvalueerd, zoals hierboven<br />
al aangestipt. Dit gebeurde door het rapporteren van<br />
observaties van de bijeenkomsten, door het bevragen<br />
van de docenten-in-opleiding over de door hen ervaren<br />
leeropbrengsten door bestudering van de portfolio’s<br />
van de lio’s en door het inzetten van instrumenten<br />
die inzicht geven in de manier van leren<br />
(ILTP van Oosterheert, Vermunt en Denessen (2002)<br />
en leerrapporten van Endedijk (2010)). De resultaten<br />
daarvan werden gedurende het studiejaar steeds<br />
besproken in het team.<br />
Opleider: “We hadden op een gegeven moment aan het<br />
eind van elke sessie een activiteit waarmee Larike [de<br />
onderzoeker] ook gegevens kon verzamelen over wat<br />
de leeropbrengst in de ogen van de lio was. En daar<br />
TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 23
Samenwerking in onderzoek naar de manier van leren van leraren in opleiding<br />
24<br />
rapporteerde ze ook weer over. Dus we hadden ook<br />
extra input vanuit haar.”<br />
Er vond dus steeds tussentijdse analyse plaats van<br />
de interventies die de opleiders inzetten en de manier<br />
waarop ze dat deden. Hierdoor werd het inzicht vergroot<br />
in het effect ervan op het leren van lio’s en kon<br />
de opleidingsaanpak bijgesteld worden op basis van<br />
deze gezamenlijke analyse.<br />
Opleider: “Maar je [de onderzoeker] zei ook wel dingen.<br />
Als we terugblikten, dan kon jij met jouw bril, ook iets<br />
vertellen over hoe de bijeenkomst was gevallen bij de<br />
studenten(...) dan interpreteerde je dingen die gezegd<br />
werden met jouw deliberate practice bril. Of dan zei je<br />
van: die zei dat, dat zegt iets over die manier van leren.“<br />
Door de gezamenlijke analyse werd de onderzoeker<br />
zodoende geholpen bij het inkaderen van de observaties.<br />
Dit gezamenlijk bepalen en analyseren van<br />
aandachtspunten, gebruikelijk in ‘responsieve’ evaluatieliteratuur<br />
(zie ook Abma & Widdershoven, 2006),<br />
maakte dat de theoretisch gegronde interventies<br />
(steeds) beter pasten bij de praktijk.<br />
Onderzoeker: “In het begin had ik heel erg de neiging om<br />
dat gelijk vanuit mijn twee concepten te interpreteren.<br />
En toen zei Jolanda [opleider] …, dat maakte heel veel<br />
indruk op mij, toen zei ze: Volgens mij is dat niet wat er<br />
gebeurde. Ik zou dat zo zien. En toen ben heel erg gaan<br />
proberen te rapporteren, ook in mijn analyses: dit<br />
gebeurde er ... En dan erbij zetten: ik zie dit als dit.<br />
Dus die zei dit (…)?? Want wij verschilden ook wel eens<br />
van mening van wat we van een lio vonden of zagen.”<br />
Eigenaarschap delen<br />
In onze gesprekken kwam, naast het onderwijs aan<br />
de mentorgroep, ook het onderzoek zelf regelmatig<br />
aan de orde. Hierin werd duidelijk dat de verantwoordelijkheid<br />
voor het onderzoek gedeeld werd.<br />
Naast de praktische opzet van dit onderzoeksproject<br />
kwamen ook het nut en de waarde van onderzoek in<br />
het algemeen ter tafel, in een dialoog waarbij zowel<br />
het praktische als het onderzoeksperspectief naar<br />
voren kwamen en beide even waardevol werden<br />
geacht.<br />
Opleider: “Ook veel meer vragen van methodologische<br />
aard. (...) Ik vroeg me af: wat is ze nou eigenlijk aan het<br />
doen met ons? Ik vond het wel…ik had wel zoiets: hoe<br />
zou dat boek er dan straks uitzien? Gewoon omdat je zelf<br />
heel erg met onderzoek bezig was en heel erg aan het<br />
nadenken was over: wat heb je nou voor andere onderzoeksmethoden<br />
dan die experimentele. Wat is dat dan<br />
die alternatieve methodes?”<br />
De onderzoeker kreeg direct feedback over wat haar<br />
onderzoek in de praktijk betekende en wat het<br />
teweeg bracht. Door het gesprek erover, had zij de<br />
gelegenheid om dingen aan te passen en om haar<br />
visie op onderzoek in het algemeen aan te scherpen.<br />
Onderzoeker: “Jolanda [opleider] had een boek over<br />
realistisch evalueren meegenomen. Want ik zat met<br />
evaluatie te worstelen. (…) En toen hebben we dat<br />
besproken, ook met mijn onderzoeksvoorstel, wat<br />
de methodologie is en wat daar de waarde van is.”<br />
Naast de praktische opzet van dit<br />
onderzoeksproject kwamen ook het<br />
nut en de waarde van onderzoek in<br />
het algemeen ter tafel, in een dialoog<br />
waarbij zowel het praktische als het<br />
onderzoeksperspectief naar voren<br />
kwamen en beide even waardevol<br />
werden geacht.<br />
De blijvende opbrengst<br />
We hebben zojuist beschreven dat we onze samenwerking<br />
als waardevol hebben ervaren omdat die<br />
activiteiten teweeg bracht, die voor zowel opleiders<br />
als onderzoeker een bijzondere bijdrage leverden aan<br />
ons werk. Als laatste willen we kort stilstaan bij de<br />
blijvende opbrengsten: de inzichten over het leren<br />
van studenten en de didactiek van de lerarenopleiding<br />
en de inzichten over onderzoek.<br />
De meest tastbare blijvende opbrengst die we verkregen<br />
hebben zijn de inzichten over het leren en ontwikkelen<br />
van studenten en hoe je dat in een opleiding<br />
kunt stimuleren. Deze inzichten zijn direct toepasbaar<br />
in de opleiding, maar leveren ook een bijdrage aan de<br />
bestaande, theorieën over het leren van lio’s (in ander<br />
werk van de onderzoekster uit dit samenwerkingsproject<br />
wordt uitgebreid ingegaan op de inhoudelijke<br />
opbrengsten van het onderzoek over deliberate practice<br />
en betekenisgericht leren: zie Bronkhorst, Meijer,<br />
Koster, & Vermunt, 2012). Deze gemeenschappelijke<br />
inzichten zijn zichtbaar in de gezamenlijk ontwikkelde<br />
taal over leren (zie ook Wickman & Östman,<br />
2002). In eerste instantie was er sprake van verschillende<br />
‘discoursen’, verschillende professionele<br />
‘spraakgenres’. Gaandeweg ontstond er een gemeenschappelijk<br />
referentiekader, vanuit de betekenisverlening<br />
door het expliciteren en analyseren. Hiermee<br />
ontstond ook een gemeenschappelijke taal van opleiders<br />
en onderzoeker, die de integratie tussen theorie<br />
en praktijk inzichtelijk en inzetbaar maakte.<br />
Opleider: “Maar als je doorpraat is de juiste taal vinden<br />
best ingewikkeld. En toen kwamen we erachter, dat<br />
eigenlijk wij met z’n 3-en, door het er steeds over te<br />
hebben, ja, daar een soort taal over ontwikkeld. […]<br />
een soort jargon. Waardoor wij het er in ieder geval over<br />
kunnen hebben, maar waardoor wij het ook makkelijker<br />
met onze studenten daarover kunnen hebben. […]<br />
En dat wordt duidelijker als je het er met mensen over<br />
hebt, die het er voor het eerst over horen. Dan pas merk<br />
je…hoeveel meer woorden je ervoor hebt.”<br />
Deze nieuwe inzichten waren van belang voor de<br />
samenwerking en eigen professionalisering, maar<br />
hadden ook duidelijk meerwaarde bij de begeleiding<br />
van de lio’s bij hun leerproces – gedurende het jaar en<br />
in de toekomst.
Opleider: “Kijk, je hebt er geen gegevens voor, dus het is<br />
in zekere zin wat speculatief. Maar ik denk dat wij veel<br />
explicieter het gesprek zijn aangegaan met onze lio’s,<br />
over hoe wij ze proberen te begeleiden in hun ontwikkeling.<br />
Dat zij er verantwoordelijkheid over kunnen<br />
nemen. Dat zij die taal ook hebben. Dat zie je ook wel<br />
terug in portfolio’s of in gesprekken die je hebt.”<br />
Opleider: “Maar vanuit mijn eigen ervaring denk ik dat<br />
hoe de studenten in hun eindportfolio over zichzelf<br />
schrijven, praten eigenlijk in het eindgesprek, dat dat<br />
wel bijzonder is. Dat is echt anders dan in andere jaren.<br />
Dan heb je er altijd wel een of twee, die zo’n slag maken.<br />
Maar dit keer vind ik, ook de mensen die de opleiding<br />
binnenkomen en denken: “ik doe wat ik moet doen en<br />
dan heb ik mijn diploma”. Ook zij hebben volgens mij<br />
wel echt een andere laag bereikt, of een ander niveau.<br />
Dat vind ik aan deze groep wel opmerkelijk.”<br />
Daarnaast is een blijvende opbrengst ook een aangescherpte<br />
visie ten opzichte van onderzoek in de lerarenopleiding.<br />
Door de praktische en theoretische<br />
aspecten van onderzoek te bespreken, vaak gepaard<br />
met inhoudelijke discussies over moeilijkheden en<br />
mogelijkheden van de waarborging van kwaliteit,<br />
hebben zowel de onderzoeker als de opleiders hun<br />
visie op onderzoek ontwikkeld. Uiteraard is de<br />
inhoud van die visieontwikkeling per persoon verschillend<br />
en sterk afhankelijk van de uitgangspositie<br />
ten opzichte van onderzoek doen. Wel kan gesteld<br />
worden dat de visie is aangescherpt op twee punten:<br />
onderzoek in de opleiding in het algemeen, en het zelf<br />
uitvoeren van zo’n onderzoek. Een lerarenopleider is<br />
op vele manieren bezig met onderzoek in de lerarenopleiding.<br />
Bij de voorbereiding en uitvoering van<br />
onderwijs. Maar ook bij het begeleiden van studenten<br />
die bezig zijn met het ontwikkelen van hun onderzoeksbekwaamheden.<br />
Het spreken met een onderzoeker<br />
over visie op onderwijs tegen een theoretische<br />
achtergrond en over keuzes die gemaakt worden in<br />
onderzoeksmethodologie verruimt het repertoire dat<br />
een lerarenopleider in kan zetten in de lerarenopleiding.<br />
Opleider: “Het is voor ons allemaal veel duidelijker<br />
geworden vanuit welk, paradigma is misschien een groot<br />
woord, vanuit welke onderzoekstraditie …. wat je kijk<br />
op onderzoek doen is. (opleider)<br />
Onderzoeker: “Is het net als bewustwording over de<br />
opleidingsdidactiek … ik had dat met onderzoek. Omdat<br />
jullie daar ook vragen over stelden en het daar ook heel<br />
vaak over ging, ben ik me veel bewuster ben geworden<br />
van: wat is nou mijn onderzoek en waarom doe ik dingen<br />
zoals ik dat doe? Wat vind ik daarvan? Daar ben ik zó<br />
mee bezig geweest het afgelopen jaar. Van: wat vind ik<br />
daar belangrijk aan?”<br />
Voor de opleiders was het heel prettig om van dichtbij<br />
te ervaren hoe onderzoek naar de praktijk van het<br />
opleiden van leraren opgezet kan worden. Dit droeg<br />
bij aan de motivatie om zelf meer aan onderzoek te<br />
doen omdat meer tastbaar werd gemaakt wat onderzoek<br />
bij kan dragen.<br />
Opleider: “Het feit dat zij meegedraaid heeft in de mentorgroep<br />
dit jaar, heeft heel erg positief bijgedragen aan<br />
mijn motivatie om onderzoek te doen. Omdat ik op heel<br />
veel verschillende niveaus denk: dat het kan, dat het leuk<br />
is, en het heeft toegevoegde waarde.”<br />
Conclusie<br />
In dit artikel hebben we geprobeerd ons enthousiasme<br />
over onze manier van samenwerken in (interventie)onderzoek<br />
over te brengen. Aan de hand van<br />
een theoretisch kader over een specifieke invulling<br />
die aan samenwerking bij interventieonderzoek gegeven<br />
worden, schetsen we een samenwerking die als<br />
open, meer formatief of gelijkwaardig gekarakteriseerd<br />
kan worden. Deze samenwerking zorgde<br />
ervoor dat wij gezamenlijk expliciteerden, analyseerden<br />
en eigenaarschap deelden, met betrekking tot<br />
onderwijs en onderzoek. Wij denken dat dit activiteiten<br />
en opbrengsten zijn, die zowel voor de praktijk<br />
van, als het onderzoek naar het opleiden van docenten<br />
waardevol zijn. Wagner (1997) stelt dat dit niet bij<br />
alle alle typen samenwerking tussen onderzoekers en<br />
opleiders het geval hoeft te zijn, omdat de opleider<br />
soms slechts als gebruiker van kennis gezien wordt en<br />
niet als kennisontwikkelaar. Daarnaast wordt soms<br />
gezegd dat veel onderzoek niet relevant is, noch voldoende<br />
recht doet aan de complexiteit van de praktijk<br />
(Almekinders, Beukema, & Tromp, 2009). Wij denken<br />
dat dit een manier van samenwerking is, die recht kan<br />
doen aan de expertise van opleiders én ervoor kan<br />
zorgen dat onderzoek een onderdeel wordt van de<br />
opleidingspraktijk. Dit vraagt echter wel een herdefiniëring<br />
van de rollen van opleider en onderzoeker<br />
in zulke samenwerkingsverbanden. Gezien de veelgehoorde<br />
wens om de ‘kloof’ tussen onderwijs en<br />
onderzoek te dichten, hopen we dat onze beschrijving<br />
inspirerend kan zijn voor anderen.<br />
NOTEN<br />
1 Voorheen het Interfacultair Instituut voor Lerarenopleiding,<br />
Onderzoek en Studievaardigheden (IVLOS).<br />
2 Onder begeleiding van Paulien Meijer, Bob Koster en Jan<br />
Vermunt.<br />
REFERENTIES<br />
Abma, T.A., & Widdershoven, G.A.M. (2006). Responsieve<br />
methodologie. interactief onderzoek in de praktijk. Den<br />
Haag: LEMMA.<br />
Almekinders, C. J. M., Beukema, L., & Tromp, C. (Eds.).<br />
(2009). Research in action: Theories and practices for<br />
innovation and social change. Wageningen, The Netherlands:<br />
Wageningen Academic Publishers.<br />
Bronkhorst, L.H., Meijer, P.C., Koster, B., & Vermunt, J.D.<br />
(2011). Fostering meaning oriented learning and deliberate<br />
practice in teacher education. Teaching and Teacher<br />
Education, 27, 1120-1130.<br />
TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 25
Samenwerking in onderzoek naar de manier van leren van leraren in opleiding<br />
26<br />
Bronkhorst, L.H., Meijer, P.C., Koster, B., & Vermunt, J.D.<br />
(2012). Enacting design principles to lay the foundation<br />
for continuous professional development in teacher<br />
education. Paper op het jaarlijkse AERA congres<br />
(13-17 April): Vancouver, Canada.<br />
Endedijk, M.D. (2010). Student teachers' self-regulated<br />
learning. (Doctoral Dissertation, Utrecht University).<br />
Engeström, Y. (2007). Putting vygotsky to work: The change<br />
laboratory as an application of double stimulation. In<br />
H. Daniels, M. Cole & J..V. Wertsch (Eds.), The cambridge<br />
companion to vygotsky. (). Cambridge: Cambridge<br />
University Press.<br />
Engeström, Y., & Sannino, A. (2010). Studies of expansive<br />
learning: Foundations, findings and future challenges.<br />
Educational Research Review, 5(1), 1-24.<br />
Oosterheert, I., Vermunt, J.D., & Denessen, E. (2002).<br />
Assessing orientations to learning to teach. British Journal<br />
of Educational Psychology, 72(1), 41.<br />
Plomp, T., & Nieveen, N. (2009). An introduction to<br />
educational design research. Enschede: SLO.<br />
Wagner, J. (1997). The unavoidable intervention of educational<br />
research: A framework for reconsidering researcherpractitioner<br />
cooperation. Educational Researcher, 26(7),<br />
13-22.<br />
Wenger, E. (1998). Communities of practice: Learning,<br />
meaning and identity. Cambridge: Cambridge University<br />
Press.<br />
Wickman, P., & Östman, L. (2002). Learning as discourse<br />
change: A sociocultural mechanism. Science Education,<br />
86, 601-623.
Het lio-traject in Vlaamse<br />
scholen: al doende leer je<br />
het best?<br />
Een perspectief op begeleiding en beoordeling<br />
volgens mentoren en lio’s<br />
Sinds de invoering van het statuut ‘leraar-in-opleiding’ in<br />
Vlaanderen (hierna genoemd het ‘lio-statuut) in het schooljaar<br />
2007-2008, merken een aantal opleidingsinstellingen verbonden<br />
aan het expertisenetwerk van de lerarenopleidingen Antwerpen<br />
(ELAnt 1 ) een stijgende populariteit op van dit leerwerkstatuut.<br />
Steeds meer studenten vinden via deze mogelijkheid van studeren<br />
en tegelijkertijd werken de weg naar het beroep van leraar.<br />
Maar wat betekent dit succes juist voor de scholen en opleidingsinstellingen?<br />
In februari 2009 werd een praktijkgericht, kwalitatief<br />
onderzoek opgestart, waarbij semigestructureerde interviews<br />
met mentoren en lio’s werden afgenomen. Op deze manier kon<br />
het lio-statuut vanuit de praktijk bestudeerd worden. In dit<br />
artikel worden de resultaten van deze interviews beschreven<br />
en wordt duidelijk welke de kwaliteiten en pijnpunten zijn van<br />
dit statuut tijdens het proces van begeleiden en beoordelen. Ook<br />
wordt duidelijk wat scholen en opleidingsinstellingen (samen)<br />
kunnen doen om aan de intensieve begeleiding en samenwerking<br />
die dit lio-statuut vereist, tegemoet te komen.<br />
<strong>AU</strong><strong>TEU</strong>R(S)<br />
Iris Snoeck,<br />
Elke Struyf,<br />
Mathea Simons &<br />
Wil Meeus<br />
Instituut voor Onderwijs-<br />
en Informatiewetenschappen,<br />
Universiteit Antwerpen<br />
HET LIO-TRAJECT IN VLAANDEREN,<br />
EEN NIEUW LEERWERKTRAJECT<br />
Een lio-traject betekent zoveel als<br />
studeren voor leraar en tegelijkertijd<br />
(betaald) werken als leraar (dit wordt<br />
een ‘lio-baan’ genoemd) in het secundair<br />
(of voortgezet) onderwijs. De liobaan<br />
moet toelaten dat een lio via een<br />
leerwerktraject kennis kan maken met<br />
het beroep (Memorie van toelichting,<br />
2006). De lio legt het praktijkgedeelte<br />
van de lerarenopleiding inservice af<br />
en staat (in tegenstelling tot het alternatieve<br />
preservice traject) volledig zelfstandig<br />
voor de klas gedurende de<br />
gehele periode van de lio-baan (meestal<br />
een heel schooljaar, zie figuur 1, p. 28).<br />
Een lio-traject kan dus beschouwd worden<br />
als een concretisering van werkplekleren.<br />
Onstenk (2001) omschrijft<br />
werkplekleren als “een op ervaring gebaseerd<br />
leren, een actief en constructief proces<br />
dat plaatsvindt in een reële arbeidsituatie als<br />
leeromgeving, met de werkelijke problemen<br />
uit de (toekomstige) arbeidspraktijk als leerobject”<br />
(Onstenk, 2001, p.135). Net<br />
omdat het leerproces niet plaatsvindt<br />
in een artificiële leeromgeving, maar in<br />
een authentieke arbeidssituatie waar de<br />
lerende geconfronteerd wordt met reële<br />
problemen en situaties, is werkplekleren<br />
een complex cognitief gebeuren.<br />
Het is een complex leerproces omdat het leren in deze situatie op een informele<br />
wijze plaatsvindt (Eraut, 2004). Een werkplek of een authentieke professionele<br />
setting is niet primair geconstrueerd als leeromgeving, maar<br />
juist als een werkomgeving met als belangrijkste doelstelling het bereiken<br />
van professionele resultaten. Een belangrijk gevolg hiervan is dat leren in<br />
deze context meestal impliciet gebeurt, als een ongestructureerd, stilzwijgend<br />
proces (Eraut, 2004). Opdat het leerproces tijdens werkplekleren<br />
maximaal kan renderen, is adequate begeleiding door (vak)experten een<br />
belangrijke situationele voorwaarde (Tynjäla, 2007). Enkel door adequate<br />
ondersteuning en opvang kan er voor een lio een krachtige leeromgeving<br />
gecreëerd worden en kan hij beter voorbereid worden op de eisen en situaties<br />
van het beroep zelf (Kelchtermans & Ballet, 2010). Volgens het decreet<br />
(betreffende de lerarenopleidingen in Vlaanderen, december 2006) moet<br />
de lio begeleid worden door een lid van het schoolteam dat belast is met<br />
het mentorschap. Het mentorschap behelst vele facetten: de mentor is<br />
een coach, een aanspreekpunt en een vertrouwenspersoon voor startende<br />
leraren en stagiairs en heeft bij voorkeur nog zijn eigen lesopdracht. De<br />
mentor is – als vertegenwoordiger van de school – het aanspreekpunt en<br />
de partner van de opleidingsinstelling. Hij vervult niet alleen een rol in de<br />
begeleiding van de lio, maar dient ook een aandeel te hebben in de evaluatie<br />
van de lio (Decreet betreffende de lerarenopleidingen, 2006). Voor de<br />
implementatie van dit mentorschap werden in 2006 door de Vlaamse<br />
overheid extra middelen vrijgemaakt, de zogenaamde ‘mentoruren’.<br />
Afhankelijk van het aantal stagiairs, beginnende leraren en lio’s heeft een<br />
scholengemeenschap recht op deze mentoruren (Decreet betreffende de<br />
lerarenopleidingen, 2006). Echter in 2010 werden deze middelen terug<br />
ingetrokken omwille van besparingsmaatregelen. In de praktijk betekende<br />
dit dat zowel scholen als opleidingsinstellingen lio’s (en dus onrechtstreeks<br />
TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 27
Het lio-traject in Vlaamse scholen: al doende leer je het best?<br />
28<br />
Omvang<br />
Plaats<br />
Begeleiding<br />
Beoordeling<br />
Juridisch<br />
Figuur 1: Overzicht van de richtlijnen voor het lio-traject, volgens het<br />
decreet betreffende de lerarenopleidingen in Vlaanderen (2006)<br />
ook het mentorschap) moesten blijven ondersteunen<br />
en opleiden, zonder de bijkomende financiële steun<br />
van de overheid.<br />
Een lio-traject omvat de combinatie van ‘leren en werken’<br />
op de werkplek, maar ook ‘opleiden’ op de werkplek.<br />
“Opleiden op de werkplek moet meer zijn dan<br />
een opleiding die toevallig plaatsvindt op de werkvloer,<br />
maar is vooral een vorm van georganiseerd en<br />
ondersteund leren op de werkplek” (Onstenk, 2001,<br />
p.136). Bijgevolg moeten zowel de school als de opleidingsinstelling<br />
een visie rond de begeleiding van lio’s<br />
ontwikkelen en dienen zij vooral inspanningen te<br />
leveren om hiervoor samen te werken zodat deze<br />
visies gezamenlijk in de praktijk kunnen worden<br />
omgezet. Dit is een hele uitdaging, want volgens<br />
Liebrand (2008) kenmerkt de klassieke verhouding<br />
tussen opleidingsinstellingen en scholen zich door<br />
een horizontale kloof: de opleidingsinstelling is verantwoordelijk<br />
voor de theorie, de school voor de<br />
praktijk, met een gebrek aan een duidelijke relatie<br />
tussen beide (Liebrand, 2008). Tijdens een opleidingstraject<br />
waarbij de student-leraar het grootste gedeelte<br />
van de tijd zelfstandig op de werkplek (in dit geval de<br />
school) doorbrengt, is net samenwerking en dus de<br />
bewerkstelliging van een (h)echt partnerschap tussen<br />
de opleidingsinstelling en de school een belangrijke<br />
succesfactor van dit opleidingstraject (Van Neygen &<br />
Belmans, 2011). Een belangrijke klemtoon van deze<br />
samenwerking zal tijdens een lio-traject liggen op de<br />
begeleiding en beoordeling van de lio (zie figuur 1).<br />
CONTEXT, PROBLEEMSTELLING<br />
EN DOEL VAN HET ONDERZOEK<br />
500 uren-leraar, lesuren, leraarsuren, lestijden op jaarbasis 2<br />
Indien de lio er niet in slaagt deze 500 uren te presteren, kan<br />
dit tekort aangevuld worden met preservicetraining.<br />
In een of meer instellingen van het secundair onderwijs, het<br />
deeltijds kunstonderwijs en het volwassenenonderwijs.<br />
(bij uitzondering na of gelijktijdig met een masteropleiding<br />
lichamelijke opvoeding kan het ook in het basisonderwijs)<br />
De lio wordt begeleid door een personeelslid van de school<br />
(dat belast is met het mentorschap) en door de opleidingsinstelling.<br />
Op het einde van het traject wordt de lio via een assessment<br />
beoordeeld door zowel de school als de opleidingsinstelling.<br />
De opleidingsinstelling en de school sluiten een lio-baanovereenkomst<br />
af waarbij beide partijen voorwaarden en<br />
engagementen (voor de ondersteuning, begeleiding en het<br />
assessment van de lio) t.a.v het lio-traject vastleggen.<br />
Sinds het schooljaar 2007-2008 is het lio-traject een<br />
realiteit in het Vlaamse onderwijslandschap. Dit liotraject<br />
wint sindsdien aan populariteit; elk jaar vinden<br />
steeds meer studenten hun weg naar het beroep<br />
dankzij dit leerwerktraject. De richtlijnen voor het liotraject<br />
die het Decreet (2006) oplegt laten veel vrijheid<br />
van interpretatie toe. Elke<br />
opleidingsinstelling ontwikkelde<br />
daarom een eigen visie<br />
op (de implementatie van)<br />
het lio-traject, met als gevolg<br />
zeer gedifferentieerde liotrajecten<br />
en hieraan verbonden<br />
verschillende verwachtingen<br />
naar de studenten<br />
(bv. wat betreft het aantal te<br />
presteren lesuren per week,<br />
al dan niet combineerbaar<br />
met preservicetraining) en<br />
de mentoren (bv. wat betreft<br />
het aantal lesbezoeken en de<br />
rol in de beoordeling).<br />
Deze studie ontstond in<br />
de schoot van het expertisenetwerk<br />
ELAnt vanuit een<br />
gemeenschappelijke vraag en<br />
bezorgdheid van zes deelnemende<br />
lerarenopleidingen 3 .<br />
Met name; hoe wordt dit<br />
lio-traject ervaren in de praktijk<br />
en zijn de verschillende lio-trajecten wel afgestemd<br />
op de verwachtingen van mentoren en lio’s.<br />
Het doel van de studie was om vanuit de praktijk te<br />
onderzoeken of de formele eisen van het lio-traject,<br />
zoals geformuleerd in het decreet van december 2006<br />
en geïnterpreteerd door de opleidingsinstellingen,<br />
wel realistisch en haalbaar zijn. Meer specifiek richt<br />
deze studie zich op de kwaliteiten en knelpunten van<br />
de begeleiding tijdens het lio-traject enerzijds en de<br />
beoordeling tijdens en bij afronding van het lio-traject<br />
anderzijds.<br />
DATAVERZAMELING EN -ANALYSE<br />
In deze studie is gekozen voor een volledig kwalitatieve<br />
aanpak aangezien er vooral gezocht wordt naar<br />
subjectief doorleefde percepties, ervaringen met en<br />
standpunten (Miles & Huberman, 1994) over het liostatuut<br />
4 zoals ervaren in de praktijk tijdens het proces<br />
van begeleiden en beoordelen. In de periode apriljuni<br />
2009 werden 34 semi-gestructureerde interviews<br />
afgenomen. Meer concreet werden 17 lio’s en 17 mentoren<br />
bevraagd, aangezien zij de belangrijkste actoren<br />
zijn die een lio-traject in de praktijk ervaren. Er werd<br />
gestreefd naar een zo evenredig mogelijk verdeelde<br />
respondentengroep per opleidingsinstelling. Vooropgesteld<br />
werd om telkens twee lio’s en mentoren per<br />
opleidingsinstelling te betrekken. De opleidingscoördinatoren<br />
van elke deelnemende opleidingsinstelling<br />
bezorgde een lijst met (per respondentengroep) minimum<br />
10 te contacteren personen. Deze werden willekeurig<br />
gecontacteerd en uitgenodigd door de onderzoeker.<br />
Enkel de lio’s die een volledig lio-traject aflegden<br />
(d.w.z. 500 uren op jaarbasis) kwamen in aanmerking<br />
om deel te nemen aan het onderzoek. Zowel<br />
ervaren lio’s (studenten uit zij-instroom, of studenten<br />
met leservaring, n=7) als volledige beginners (n=10)<br />
namen deel aan het onderzoek. Enkel de mentoren<br />
die een lio begeleidden., vanaf het begin van het<br />
schooljaar (met eveneens een volledig traject), namen<br />
deel aan het onderzoek. Bovendien dienden deze
mentoren ervaren leerkrachten te zijn met minstens<br />
tien jaar onderwijservaring.<br />
In de interviews peilden we vooral naar de algemene<br />
beleving van het lio-traject en het proces van begeleiden<br />
en beoordelen, waarbij telkens gevraagd werd<br />
naar voorbeelden van knelpunten en good practices.<br />
Met andere woorden, de nadruk werd in deze interviews<br />
gelegd op de eigen praktijk, op de (subjectief<br />
doorleefde) feiten, onderliggende doelen en gedachten.<br />
Er werden – in nauw overleg met de deelnemende<br />
opleidingsinstellingen – twee zeer gelijklopende<br />
interviewleidraden ontwikkeld; een voor de lio’s en<br />
een voor de mentoren. Enkele indicatieve vragen uit<br />
de interviewleidraden zijn: hoe heb je tot hiertoe het<br />
lio-traject ervaren? Wat zijn de meest positieve/negatieve<br />
ervaringen en waarom? Hoe gebeurt de begeleiding<br />
(van de lio)? Hoe gebeurt de beoordeling (van<br />
de lio)? Wie neemt welke verantwoordelijkheid en<br />
waarom?<br />
Alle interviews werden verbatim getranscribeerd en<br />
deze transcripties werden op hun beurt gecodeerd<br />
aan de hand van een softwareprogramma voor<br />
wetenschappelijke verwerking (Nvivo 8).<br />
Dankzij het lio-statuut is er een<br />
nieuwe groep instromende leraren<br />
in de scholen, maar er werden<br />
geen bijkomende middelen voorzien<br />
om de mentoren te ondersteunen.<br />
RESULTATEN<br />
“Een leraar word je alleen maar voor de klas, door<br />
er alleen voor te staan, dat is gewoon de aller-enige<br />
manier.” (mentor N., begeleidt één lio)<br />
De percepties van mentoren en lio’s worden apart en<br />
per thema (begeleiding en beoordeling afzonderlijk)<br />
toegelicht. Via deze thema’s wordt de centrale onderzoeksvraag<br />
beantwoord: Wat zijn de kwaliteiten en<br />
knelpunten van de begeleiding en de beoordeling tijdens<br />
het lio-traject zoals ervaren in de praktijk?<br />
De begeleiding tijdens het lio-traject<br />
De perceptie van de mentoren op het begeleidingsproces<br />
Ongeveer de helft van de mentoren geeft expliciet<br />
aan de begeleiding van de lio’s op een gelijkaardige<br />
manier in te vullen als deze van startende collega’s.<br />
De mentoren beschouwen de lio als een nieuwe collega<br />
en benaderen deze als dusdanig. Uit het onderzoek<br />
blijkt dat de mentoren vijf belangrijke elementen<br />
voor de begeleiding van lio’s benadrukken: (a)tijd/<br />
voldoende mentoruren, (b) ondersteuning door het<br />
schoolbeleid, (c) ondersteuning door de vakcollega’s,<br />
(d) communicatie met de opleidingsinstelling en (e)<br />
de vertrouwensrelatie met de lio.<br />
a Mentoren vragen meer middelen en dus meer tijd voor<br />
de begeleiding van lio’s<br />
Alle mentoren vermelden dat de toegewezen mentoruren<br />
ontoereikend zijn. Mentoren vinden dit<br />
tijdstekort problematisch, aangezien het net de<br />
begeleiding is die zo essentieel is voor het welslagen<br />
van het lio-traject. Het is dankzij voldoende en adequate<br />
begeleiding dat de lio de beste leerresultaten<br />
bereikt. De mentor is in de meeste gevallen een<br />
directe collega van de lio en staat dan ook het<br />
dichtst bij de lio gedurende het gehele traject. De<br />
leer- en werkplek van de lio in de school is hierdoor<br />
theoretisch gezien gemakkelijk beschikbaar voor de<br />
mentor, maar in combinatie met de eigen lessen en<br />
verantwoordelijkheden als leraar en als coach van<br />
de overige startende collega’s, blijft het contact toch<br />
dikwijls (te) beperkt. Dankzij het lio-statuut is er<br />
een nieuwe groep instromende leraren in de scholen,<br />
maar er werden geen bijkomende middelen<br />
voorzien om de mentoren te ondersteunen in de<br />
extra begeleiding die deze groep vergt. Alle mentoren<br />
vinden dan ook dat er vanuit de overheid meer<br />
moet geïnvesteerd worden in het mentorschap.<br />
“Maar, ik vind het echt absoluut op dit moment<br />
ontoereikend gewaardeerd in uren, als functie. Als<br />
het zo belangrijk is, en dat is toch het uitgangspunt<br />
van heel de vernieuwde lerarenopleiding, dan moet<br />
je juist de mensen aan de basis, de mensen die het<br />
eerst de lio kunnen opvangen, ten minste de ademruimte<br />
geven om dat te doen.”<br />
(mentor N., begeleidt één lio)<br />
b Ondersteuning door de directie is noodzakelijk.<br />
Hoe en of de mentoren deze begeleidingsrol<br />
adequaat kunnen invullen hangt ook samen met<br />
het schoolbeleid volgens een aantal mentoren.<br />
De directeur van de school moet de begeleiding<br />
van lio’s en starters als een prioriteit beschouwen en<br />
de mentoren genoeg flexibiliteit gunnen.<br />
Een mentor heeft in de meeste gevallen een duale<br />
rol: hij is leraar en tegelijkertijd mentor. Er zou een<br />
spanningsveld kunnen ontstaan tussen de intensiteit<br />
van de begeleidingsopdracht en de eigen lesopdracht,<br />
of althans dit spanningsveld wordt vooral<br />
door de directeur gevreesd. Toch hoeft de opvang<br />
en ondersteuning van lio’s geen bedreiging te vormen<br />
voor de kwaliteit van de eigen lessen volgens<br />
de mentoren. Met die voorwaarde dat zij de organisatorische<br />
vrijheid en ondersteuning van het beleid<br />
van de school krijgen:<br />
“Veel hangt af van de manier waarop de directeur<br />
het mentorschap bekijkt. Als deze zegt: “ja, ik wil er<br />
niet veel mee te maken hebben, ik heb er geen tijd<br />
voor, regel jij dat allemaal maar”, ja dan denk ik<br />
dat ik de job ook niet aanvaard zou hebben.”<br />
(mentor E., begeleidt vier lio’s)<br />
c Ondersteuning door de vakcollega’s is nuttig<br />
Volgens een aantal mentoren kan een verschil in<br />
vakinhoudelijke achtergrond (met de lio) de begeleiding<br />
van de lio bemoeilijken, aangezien de feedback<br />
zich dan voornamelijk zal richten op het<br />
algemeen pedagogische. De mentoren beschouwen<br />
dit vooral als een ontbreken van een extra aspect,<br />
TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 29
Het lio-traject in Vlaamse scholen: al doende leer je het best?<br />
30<br />
maar niet zozeer een afbreuk van kwalitatieve<br />
begeleiding. Een goede vakgroepwerking of de<br />
vakcollega’s van de lio proactief betrekken bij de<br />
begeleiding van de lio is wel sterk aan te raden<br />
volgens de mentoren. Bij één van de geïnterviewde<br />
mentoren worden stelselmatig drie vakcollega’s<br />
betrokken bij de begeleiding van lio’s en startende<br />
leraren. Hierdoor is er een sterke betrokkenheid<br />
van het gehele schoolteam bij de professionalisering<br />
van nieuwe collega’s.<br />
d Communicatie met de opleidingsinstelling moet<br />
bevorderd worden<br />
Meer dan de helft van de mentoren benadrukt<br />
dat een goede verstandhouding met de begeleider<br />
van de opleidingsinstelling van de lio, essentieel is<br />
voor een vlotte organisatie en planning. Vooral in<br />
het begin van een lio-traject vragen de mentoren<br />
aan de opleidingsinstellingen de verwachtingen te<br />
communiceren (hoeveel bezoeken, administratieve<br />
taken, tijdstip van functioneringsgesprekken, etc.).<br />
De mentoren hebben nood aan duidelijke en concrete<br />
richtlijnen voor de begeleiding van de lio.<br />
Zij willen deze begeleiding niet volledig zelfstandig<br />
vormgeven, maar deze afstemmen aan de verwachtingen<br />
en visie van de opleidingsinstellingen. Enkel<br />
schriftelijke communicatie of overdracht van deze<br />
verwachtingen vinden zij onvoldoende. Een georganiseerde<br />
kennismaking bij aanvang van het<br />
schooljaar (of lio-traject) kan nuttig zijn volgens<br />
de mentoren.<br />
“Zonder de minste twijfel wil ik voldoende contact.<br />
Omdat, ik schrijf een verslag en de liobegeleider [van<br />
de opleidingsinstelling] schrijft een verslag, maar in<br />
vergelijking met een gesprek is zo’n stuk papier<br />
waardeloos natuurlijk. Want op 10 minuten kan<br />
je honderd keer meer zeggen dan op 2 bladzijden.”<br />
(mentor B., begeleidt één lio)<br />
Enkele mentoren geven aan dat zij vooral via de lio<br />
zelf informatie verkrijgen over specifieke eisen van<br />
de opleidingsinstelling wat betreft begeleiding. De<br />
mentoren verkiezen eerder dat de opleidingsinstellingen<br />
dit zelf aan hen communiceren. Dit schept<br />
volgens hen de meeste duidelijkheid.<br />
e De mentor is (ook) een vertrouwenspersoon van de lio<br />
De mentor is niet alleen een coach voor de lio, maar<br />
vooral een vertrouwenspersoon. De lio laat de mentor<br />
toe binnen de eigen lessen en bespreekt met<br />
hem zijn kwaliteiten en werkpunten. Volgens een<br />
aantal mentoren is deze vertrouwensband belangrijk<br />
voor het leerproces van de lio.<br />
“Die grens, die is belangrijk om een vertrouwensrelatie<br />
te hebben met die startende leerkracht. Want<br />
er zijn zeker leerkrachten die mij gaan vragen “zeg,<br />
hoe doet die het”. Maar dan moet ik zowat rond de<br />
pot draaien. Maar ik zeg niks. Ik vind dat heel belangrijk.<br />
En eigenlijk probeer ik ook wel tegenover de<br />
directeur voorzichtig te zijn. Als je voelt dat iets nog<br />
niet in orde is, maar het is onderweg om te verbeteren,<br />
dan ga ik daar zeker niet over uit de biecht klappen.”<br />
(mentor E., begeleidt vier lio’s)<br />
De perceptie van de lio’s op het begeleidingsproces<br />
Een meerderheid van de lio’s meent, net zoals de<br />
mentoren, dat adequate begeleiding een essentiële<br />
voorwaarde is voor een geslaagd lio-traject. In deze<br />
studie worden door de lio’s vijf elementen opgegeven<br />
die belangrijk zijn voor een goede begeleiding: (a)<br />
algemene ondersteuning en (b) regelmatige feedback,<br />
open houding van de begeleider, (c) praktijkgerichte<br />
opleiding, (d) input van (vak)collega’s en (e) goede<br />
onderlinge communicatie.<br />
a Voldoende feedback en ondersteuning is belangrijk<br />
Als aan de lio’s wordt gevraagd om de waarde van<br />
de begeleiding te duiden, dan spreekt de meerderheid<br />
over “ondersteund worden”, “van dichtbij opgevolgd<br />
worden” en liefst op een proactieve en constructieve<br />
wijze. De lio’s waarderen dat ze steeds<br />
terecht kunnen bij de begeleider(s) en dat er in hen<br />
tijd wordt geïnvesteerd. Deze ondersteuning mag<br />
op de werkplek echter niet enkel op de schouders<br />
van de mentor vallen. Het schoolteam (colega’s,<br />
directeur) moet volgens de lio’s op de hoogte zijn.<br />
Een ander aspect van de begeleiding dat een meerderheid<br />
van de lio’s onderschrijft als waardevol, is<br />
de feedback die zij krijgen op het eigen lesgeven.<br />
De lio’s spreken in dat opzicht steeds over “tips krijgen”.<br />
Lio’s willen leren en groeien in het lesgeven<br />
en het omgaan met de klas en liefst zo snel mogelijk<br />
aan de hand van gerichte feedback. Dit geeft hen<br />
het gevoel snel te kunnen evolueren en te kunnen<br />
inspelen op de behoefte van de klas en de school.<br />
“Ik voel dat ik ook gegroeid ben als leerkracht dankzij<br />
die lio-baan en de bemerkingen van die mentoren.<br />
Ik merk ook wel van "oei", ik heb mijzelf wel voelen<br />
veranderen door les te geven, maar ook mede doordat<br />
mensen zijn komen observeren.” (lio F., jong afgestudeerde,<br />
geen leservaring)<br />
Een aantal lio’s vraagt om meer lesbezoeken, ook<br />
al kunnen lesobservaties stress veroorzaken (omdat<br />
zij het gevoel hebben tevens geëvalueerd te worden).<br />
Enkele lio’s voegen daaraan toe dat meer<br />
lesbezoeken ook moeten leiden tot meer tussentijdse<br />
feedback, enerzijds voor het eigen leerproces<br />
en anderzijds om zelfevaluatie en zelfsturing te<br />
bevorderen.<br />
b Een open en constructieve houding draagt bij tot<br />
adequate begeleiding<br />
Een aantal lio’s meent dat de houding van de mentor<br />
mee bepalend is voor de kwaliteit van de begeleiding.<br />
Zij ondervinden dat een open, empathische<br />
en niet-belerende houding motiverend werkt. Als<br />
de mentor of begeleider van de opleidingsinstelling<br />
vooral aan de lio toont een coach te zijn en niet een<br />
evaluator, dan voelt de lio zich bevestigd in zijn<br />
eigenwaarde en krijgt de begeleiding een sterk constructief<br />
karakter. Een goede coach is voor deze lio’s<br />
iemand die werkpunten durft aan te duiden, maar<br />
deze niet meteen gaat beoordelen of de lio het<br />
gevoel geven hierop afgerekend te worden. Een<br />
constructieve houding nodigt de lio uit om in<br />
dialoog te treden met zijn begeleider(s) en inspraak<br />
te hebben in zijn eigen leerproces.
“Ik ben wel echt goed begeleid. Direct na de les van:<br />
“wat vond je zelf ” en “zou je dat niet beter zo doen in het<br />
vervolg”. Heel persoonlijk, heel correct ook. En niet<br />
vanuit “ik ga u een onvoldoende geven”, maar vanuit<br />
“daar zou ik nog aan werken, dat doe je al goed, dat<br />
zou ik nog meer doen.”<br />
(lio M., één jaar leservaring)<br />
c De opleiding moet zoveel mogelijk praktijkgericht zijn.<br />
Een meerderheid van de lio’s meent dat de theorie<br />
die zij vanuit de opleidingsinstelling meekrijgen<br />
“onvoldoende praktijkgericht is”. Aangezien het<br />
lio-traject erg tijd- en arbeidsintensief is, hebben zij<br />
vooral nood aan vakken die maximaal aansluiten bij<br />
de eigen lio-baan. Deze nood wordt door de lio’s<br />
gekoppeld aan het utilitaire. Als de theorie niet meteen<br />
toepasbaar is of nut heeft voor de werkplek of<br />
de lesopdracht, kunnen of willen zij hier liever geen<br />
tijd aan besteden. Deze verwachting duidt op een<br />
nood aan zoveel mogelijk praktisch georiënteerde<br />
theorie, maar eveneens op een gebrek aan tijd om<br />
zich te verdiepen in theorie die verrijkend is voor<br />
de praktijk, doch er niet rechtstreeks aan gerelateerd<br />
is.<br />
“Ik snap wel dat ze een aantal theoretische dingen<br />
moeten geven. Maar dan zit ik daar en dan denk<br />
ik van ‘ja, ik kan dat niet gebruiken’.”<br />
(lio C., zij-instromer)<br />
d (Vak)collega’s betrekken in het begeleidingsproces<br />
biedt verbreding<br />
Daar waar het verschil in vakdinhoudelijke achtergrond<br />
geen fundamentele problemen oplevert voor<br />
de mentoren, schetsen de lio’s een ander beeld. Een<br />
aantal lio’s merkt op dat in sommige gevallen dit<br />
verschil problematisch kan zijn. Meer concreet kan<br />
de mentor de algemene didactische methodes die<br />
de lio hanteert (die aangeleerd zijn of vereist zijn in<br />
dit vakgebied) als onjuist interpreteren. Een grote<br />
meerderheid van de lio’s beschouwt de input van<br />
vak-collega’s in het begeleidingsproces als een<br />
enorme meerwaarde voor het eigen groeiproces.<br />
Als deze collega’s gemotiveerd worden om de mentor<br />
te ondersteunen, kan dat het eventuele tekort in<br />
de vakkennis van de mentor (indien verschillend<br />
van de lio) compenseren.<br />
“Ik heb een aantal vakcollega’s die allemaal minstens<br />
2 lessen zijn komen bijwonen. En ik moet zeggen, dat<br />
is wel heel goed verlopen. Ik ben die mensen heel<br />
dankbaar. Die hebben goede feedback gegeven. Ik heb<br />
daar iets aan gehad. Ze zeiden ook allemaal: het was<br />
geen opdracht of zo, ze vonden het ook interessant.”<br />
(lio F., jong afgestudeerde, geen leservaring)<br />
e Voldoende onderlinge communicatie<br />
Een grote meerderheid van de lio’s onderstreept<br />
regelmatig, net zoals de mentoren, het belang van<br />
vlotte en open communicatie. Tussen begeleider(s)<br />
en lio moet een efficiënte en open communicatie<br />
nagestreefd worden. Maar ook tussen de mentor en<br />
de opleidingsinstelling. Zoals een meerderheid van<br />
de mentoren legt een aantal lio’s de verantwoordelijkheid<br />
voor goede communicatie bij de opleidingsinstelling.<br />
Als er goede afspraken zijn tussen beide<br />
partijen ondervinden de lio’s dat dit het comfort<br />
van zowel de mentor, als van henzelf, vergroot.<br />
De mentor is geïnformeerd over zijn rol in het liotraject<br />
en de lio voelt zich dan niet genoodzaakt als<br />
tussenpersoon op te treden.<br />
De mentoren hebben vooral nood<br />
aan duidelijke richtlijnen voor de<br />
begeleiding van de lio's. Enkel<br />
schriftelijke overdracht van deze<br />
verwachtingen vinden zij onvoldoende.<br />
De beoordeling tijdens en bij afronding van<br />
het lio-traject<br />
De perceptie van de mentoren op het beoordelingsproces<br />
Op het moment van de afname van de interviews<br />
wordt van een meerderheid van de mentoren verwacht<br />
dat zij actief betrokken zijn bij de beoordeling<br />
van de lio (in de meeste gevallen enkel een algemene<br />
[kwalitatieve] beoordeling, enkelen ook een summatieve<br />
beoordeling). De bevraagde mentoren onderschrijven<br />
twee factoren (a) de delicate combinatie<br />
van begeleiden en evalueren en (b) de nood aan eenvormige<br />
verwachtingen en gedeelde verantwoordelijkheid:<br />
a Tegelijkertijd begeleiden en quoteren is een moeilijke<br />
combinatie<br />
De mentoren zijn van mening dat de rol van evaluator<br />
contraproductief is voor het begeleidingsproces.<br />
Dit is geen verrassing als we hun perceptie over<br />
het belang van de vertrouwensrelatie met de lio in<br />
acht nemen (zie boven). Vooral een negatieve evaluatie<br />
geven ligt moeilijk. De lio functioneert als een<br />
tijdelijke collega op de school en kan in de toekomst<br />
ook een vaste collega worden. Een (negatieve)<br />
evaluatie zou volgens de mentoren de (huidige<br />
en toekomstige) collegiale relatie kunnen verzuren.<br />
“Uiteindelijk zit je dan toch een stuk gedwongen in<br />
de positie van evaluator. En ik vind, als je collega’s<br />
opvangt, mensen met wie ik nog 4 jaar mee moet<br />
samenwerken, dan moet je niet eerst gaan zeggen<br />
“jij doet dit fout, jij doet dat”. Dat kan je wel eens<br />
in een gesprek doen, maar dat moet zonder consequenties<br />
zijn, anders heb je geen vertrouwensrelatie<br />
met die mensen.”<br />
(mentor F., begeleidt één lio)<br />
De meeste mentoren pleiten voor een strikte<br />
scheiding tussen begeleiden en beoordelen,<br />
maar tegelijkertijd zien zij hierin ook een dilemma.<br />
De mentoren beschouwen het evalueren in de<br />
context van het lio-traject als een noodzakelijk<br />
kwaad, aangezien niet beoordelen kan inhouden<br />
dat zij helemaal niet gehoord zullen worden door<br />
de opleidingsinstelling bij het eind-assessment van<br />
de lio. Duidelijk is dat zij het lio-traject percipiëren<br />
TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 31
Het lio-traject in Vlaamse scholen: al doende leer je het best?<br />
32<br />
als een gedragen verantwoordelijkheid waarin<br />
beide partijen (school en opleidingsinstelling) een<br />
gelijkwaardige stem hebben. Een globale beoordeling<br />
geven vinden zij voldoende, liefst geformuleerd<br />
als een advies. Werkelijk een punt geven<br />
vinden zij eerder een taak van de opleidingsinstelling<br />
- waarbij de helft van de mentoren vindt dat<br />
ook de directie betrokken moet worden bij de evaluatie<br />
van de lio. Opmerkelijk is dat één van de<br />
mentoren resoluut weigert te beoordelen, zelfs op<br />
een algemene kwalitatieve wijze. Hij wil zich uitsluitend<br />
toeleggen op het coachen.<br />
b Eenvormige verwachtingen van de opleidingsinstellingen<br />
zijn nodig en nuttig<br />
De verwachtingen van de opleidingsinstellingen<br />
wat betreft beoordeling zijn zeer divers. Sommige<br />
opleidingsinstellingen vragen dat de mentor mee<br />
jureert op het einde van het lio-traject. Andere vragen<br />
dat de mentor niet alleen een verslag schrijft,<br />
maar ook bepaalde aspecten summatief evalueert.<br />
Harmonisering van deze verwachtingen is volgens<br />
enkele mentoren zeker nuttig, aangezien dit de<br />
werklast kan verminderen en bovendien de zelfevaluatie<br />
van de mentoren vergemakkelijken.<br />
“Dat ze dat niet gelijktrekken. Sommigen moeten<br />
echt quoteren met punten en dan anderen moeten<br />
dan weer op een heel andere manier gaan evalueren<br />
en... ja. Dat zou het voor ons natuurlijk veel<br />
objectiever maken en veel werkbaarder.”<br />
(mentor J., begeleidt drie lio’s)<br />
Voor het adequaat invullen van deze beoordelingsrol<br />
is communicatie met de opleidingsinstellingen<br />
eveneens essentieel. Meer dan de helft van de mentoren<br />
geeft aan dat er te weinig (mondeling) contact<br />
is tussen beide partijen. De mentoren zeggen ook<br />
onvoldoende geïnformeerd te zijn over het proces<br />
van de beoordeling. Bovendien willen de mentoren<br />
ook graag meer tussentijdse evaluaties van de lio<br />
zien, niet alleen in het belang van de lio zelf, maar<br />
ook om af te toetsen of hun visie op de lio overeenstemt<br />
met die van de opleidingsinstelling. Vandaar<br />
dat een aantal suggereert om te investeren in gezamenlijke<br />
overlegmomenten in functie van de<br />
beoordeling van de lio, bijvoorbeeld onmiddellijk<br />
na een observatie.<br />
De perceptie van de lio’s op het beoordelingsproces<br />
De bevraagde lio’s uit deze studie brengen drie<br />
belangrijke elementen voor de beoordeling onder<br />
de aandacht: (a) betrokkenheid van de mentor,<br />
(b) procesevaluatie en (c) praktijkgerichtheid.<br />
a De mentor moet betrokken zijn bij de beoordeling<br />
Een logische vaststelling zou zijn dat de lio’s - in lijn<br />
met de perceptie van de mentoren - verkiezen dat<br />
de eigen mentor hen niet moet beoordelen. Een<br />
meerderheid stelt echter het tegendeel. Zij vinden<br />
het goed dat de mentor op school betrokken wordt<br />
bij de evaluatie en/of mee evalueert, aangezien de<br />
mentor op school het dichtst bij de eigen werkplek<br />
staat. Hij is dan ook volgens de lio’s de aangewezen<br />
persoon om de prestaties en de groei te evalueren.<br />
Maar deze positie mag niet domineren tijdens de<br />
lio-baan en dus tijdens de observaties moet de mentor<br />
deze pet van evaluator afzetten.<br />
b Procesevaluatie i.p.v. (enkel) eindevaluatie<br />
Een aantal lio’s heeft het gevoel dat net het groeiaspect<br />
niet genoeg doorweegt in de eindbeoordeling.<br />
Zij menen dat zij veelal op basis van één les<br />
worden geëvalueerd. De lio’s begrijpen wel dat de<br />
middelen ontoereikend zijn voor meer lesobservaties,<br />
maar toch vragen zij hierom. Een meerderheid<br />
van de lio’s vraagt ook meer tussentijdse feedback,<br />
zowel van de mentoren als van de begeleiders van<br />
de opleidingsinstelling.<br />
“Maar ik vind het sowieso niet goed dat dat maar<br />
eenmalig is. Omdat wij ook leren van; “ je mag<br />
dat niet doen, een eenmalige evaluatie. Je moet<br />
de evolutie zien over heel het jaar”. Als je dan<br />
maar op één punt komt kijken, en dat alleen telt…<br />
Stel, je bent wat zenuwachtig, die klas doet lastig,<br />
er gebeurt iets onverwacht. Dan lijkt dat misschien<br />
nergens naar. Terwijl dat jij in het begin van het<br />
jaar tegenover in april-mei een mooie evolutie hebt<br />
gemaakt.”<br />
(lio D., zij-instromer)<br />
c Lio’s wensen praktijkgerichte opdrachten<br />
Een bijkomend knelpunt dat door een aantal lio’s<br />
benadrukt wordt is dat opdrachten soms onvoldoende<br />
afgestemd zijn op de werkplek. Zij hebben<br />
het gevoel dat sommige opdrachten vooral nuttig<br />
zijn voor studenten die nog geen lesopdracht uitvoeren.<br />
Lio’s vinden deze opdrachten niet onbelangrijk,<br />
maar deze leveren voor hen onvoldoende<br />
(praktische) informatie op.<br />
“Ja, da’s allemaal nogal theoretisch. En dat gaat dan<br />
over dingen zoals bijvoorbeeld het sanctieplan van<br />
de school bekijken. Maar ja, dat had ik natuurlijk<br />
al bekeken. Als je lesgeeft, ja, dan ken je dat al<br />
natuurlijk. Dus dan moet je daar nog eens een<br />
analyse van maken. Dus ik vond dat een beetje stom<br />
om dat dan nog is helemaal te gaan analyseren, terwijl<br />
dat je dat de facto eigenlijk al een hele dag doet.”<br />
(lio E, zij-instromer)<br />
DISCUSSIE EN AANBEVELINGEN<br />
Meer middelen voor meer begeleiding?<br />
Alle mentoren vragen om meer mentoruren voor de<br />
intensieve begeleiding van lio’s. Bijna alle lio’s vragen<br />
om meer lesbezoeken voor meer coaching en meer<br />
tussentijdse feedback. Als we dan ook nog eens in<br />
acht nemen dat een jaar na het afnemen van de interviews<br />
de financiële middelen voor deze mentoruren<br />
door de Vlaamse overheid werden ingetrokken,<br />
dringt de nood aan meer en betere investering in<br />
de begeleiding van lio’s zich op. Maar ligt de oplossing<br />
voor een geslaagd lio-traject en dus geslaagde<br />
begeleiding enkel in het voorzien van meer middelen?<br />
Aan de basis van deze vraag naar meer middelen
ligt het feit dat het lio-traject voor elke student een<br />
niet te onderschatten traject is waarbij intensieve<br />
coaching en ondersteuning de facto noodzakelijk zijn.<br />
Het slagen van het lio-traject is daarbij hoofdzakelijk<br />
verbonden aan de geboden begeleiding. Naast het<br />
verstrekken van meer middelen of het voorzien in<br />
meer begeleidingsuren, dienen mentoren zelf ondersteund<br />
en geprofessionaliseerd te worden in hun<br />
begeleidingsrol. Als de begeleiding en ondersteuning<br />
op de werkplek alleen of voornamelijk op de schouders<br />
van de mentoren valt, is dit veel te zwaar, zelfs<br />
met meer begeleidingsuren. Mentoren en lio’s gaven<br />
aan dat als de (vak)collega’s gemotiveerd worden<br />
om de lio (en dus onrechtstreeks ook de mentor) op<br />
de werkvloer te ondersteunen, hierdoor een breder<br />
draagvlak voor begeleiding gecreëerd wordt. Uiteraard<br />
blijft dan de vraag hoe deze mensen kunnen<br />
gemotiveerd worden om deze taak (vrijwillig?) op<br />
te nemen.<br />
Dit onderzoek richtte zich enkel op de beleving van<br />
mentoren en lio’s. Directieleden, (vak)collega’s, graadcoördinatoren,<br />
enz. blijven hier buiten beschouwing<br />
en de visie of het beleid van de school (personeelsbeleid,<br />
professionaliseringsbeleid) dus ook. Bovendien is<br />
het tijdstip van de interviews niet onbelangrijk: het<br />
schooljaar na de invoering van het statuut lio (2009)<br />
wanneer alles nog zeer nieuw was, de opleidingsinstellingen<br />
nog geen tijd gegund was om expertise te<br />
delen en veel scholen nog nooit van het lio-traject<br />
gehoord hadden.<br />
De mentoren percipiëren het<br />
lio-traject als een gedragen verantwoordelijkheid<br />
waarin beide partijen<br />
(school en lerarenopleiding) een<br />
gelijkwaardige stem hebben.<br />
Meer onderlinge communicatie?<br />
Uit de stelling dat de gedragen verantwoordelijkheid<br />
van het lio-traject zich meer moet manifesteren, volgt<br />
dat er meer overleg moet zijn tussen alle partijen,<br />
zoals ook meermaals aangekaart door de respondenten<br />
van deze studie. Opvallend is dat zowel mentoren<br />
als lio’s de verantwoordelijkheid hiervoor bij de opleidingsinstellingen<br />
leggen. Aangezien de lio een student<br />
is van een lerarenopleiding en deze laatste het<br />
diploma uitreikt en het lio-traject uitschrijft, is dit niet<br />
onlogisch. Het is duidelijk dat de opleidingsinstellingen<br />
bij aanvang de verwachtingen goed moeten<br />
communiceren aan de scholen, waarbij een samenwerkingsakkoord<br />
met duidelijke afspraken moet<br />
opgesteld worden. Meer concreet betekent dit dat de<br />
mentor en de directeur van de school moeten geïnformeerd<br />
zijn over de procedures, de betrokken partijen,<br />
de eigen rol en die van de rest van het schoolteam<br />
tijdens een lio-traject. Ook hier kunnen opleidingsinstellingen<br />
in dialoog treden met de school en ruimte<br />
maken voor inspraak door het samenwerkingsverband<br />
ad hoc aan te passen aan de visie en mogelijkheden<br />
van de school. Er moet met andere woorden ruimte<br />
voorzien worden in ieders takenpakket zodat de verschillende<br />
visies op begeleiden (en beoordelen) op<br />
elkaar kunnen afgestemd worden en in de praktijk<br />
worden omgezet (Van Neygen & Belmans, 2011).<br />
Als er problemen optreden bij de begeleiding of<br />
beoordeling moeten de scholen en dus de mentoren<br />
ook durven autonoom te beslissen. In de verwijzing<br />
naar de sturende rol van de opleidingsinstellingen<br />
blijkt ook het inferieure gevoel van de mentoren.<br />
Het spanningsveld tussen de begeleidersrol en het<br />
evalueren bij de mentoren is een in de literatuur<br />
algemeen erkend spanningsveld (Cautreels, 2008),<br />
maar is hier onbedoeld in het leven geroepen aangezien<br />
het Decreet (betreffende de lerarenopleidingen,<br />
2006) een aandeel van de school in de beoordeling<br />
van de lio vooropstelt als bekrachtiging van het<br />
samenwerkingsverband tussen school en opleidingsinstelling.<br />
De opleidingsinstellingen moeten opletten<br />
dat de zorg voor voldoende autonomie bij de scholen<br />
niet leidt tot minder contact of overleg. Het tekort aan<br />
communicatie toont aan dat de samenwerking tussen<br />
scholen en opleidingsinstellingen noodzakelijk is,<br />
maar niet evident gezien de hoge werkdruk. Toch<br />
dienen de opleidingsinstellingen een antwoord te<br />
bieden aan de regelmatig door de respondenten van<br />
deze studie aangehaalde nood aan meer mondeling<br />
overleg. Zelfs al zijn de richtlijnen en verwachtingen<br />
duidelijk geformuleerd in het lio-contract of in een<br />
lio-informatiebundel, de realiteit van dit onderzoek<br />
toont aan dat schriftelijke informatie geen garantie is<br />
voor een efficiënte overdracht van deze zaken naar<br />
de mentor en de overige leden van het schoolteam,<br />
noch dat het voldoende ondersteuning biedt aan de<br />
mentor om elke situatie tijdens een lio-traject op een<br />
efficiënte wijze het hoofd te bieden (zoals de moeilijkheden<br />
met tegelijkertijd coachen en evalueren).<br />
Ter inspiratie<br />
De zes opleidingsinstellingen die deelnamen aan dit<br />
onderzoek zijn met de resultaten van deze studie aan<br />
de slag gegaan om stap voor stap een aantal obstakels<br />
van het begeleiding- en beoordelingsproces (tijdens<br />
een lio-traject) aan te pakken. Een van de belangrijkste<br />
opdrachten hierbij was en is werken aan de uitbouw<br />
van een efficiënt partnerschap met de scholen<br />
waar de lio’s tewerk gesteld zijn. In eerste instantie<br />
betekent dit communicatie opdrijven met mentoren<br />
en directies. Enkele opleidingsinstellingen doen dit<br />
door bij aanvang van het lio-traject een overleg in te<br />
plannen met alle partijen (lio-begeleider van de opleidingsinstelling,<br />
de directie, mentor en lio) en/of door<br />
een lio-coördinator aan te stellen die het begeleidingsproces<br />
opvolgt en bewaakt. Alle opleidingsinstellingen<br />
zijn ook de eigen verwachtingen met betrekking<br />
tot de rol van de mentor in het beoordelingsproces<br />
gaan herbekijken en deze werden indien mogelijk<br />
aangepast (bij de meeste opleidingsinstellingen betekent<br />
dit deze rol beperken tot enkel een kwalitatieve,<br />
formatieve beoordeling geven; bij enkele werd het<br />
beoordelingsaspect volledig weggelaten). Bovendien<br />
hebben enkele opleidingsinstellingen geïnvesteerd<br />
in de ondersteuning van de mentoren door professio-<br />
TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 33
Het lio-traject in Vlaamse scholen: al doende leer je het best?<br />
34<br />
naliseringstrajecten aan te bieden (bv. een vakmentorenopleiding<br />
of supervisies voor mentoren) en<br />
werkten alle opleidingsinstellingen aan een gemeenschappelijke<br />
lio-info-brochure voor de scholen waarbij<br />
de visies nog meer op elkaar werden afgestemd.<br />
NOTEN<br />
1 Sinds september 2007 zijn vier expertisenetwerken (elk<br />
in de schoot van een associatie) en één regionaal platform<br />
geinstalleerd met als doel de samenwerking tussen Vlaamse<br />
lerarenopleidingen te stimuleren en dit op verschillende<br />
niveau's (zoals professionaliseren van lerarenopleiders).<br />
2<br />
Dit komt overeen met iets meer dan een halftijdse lesopdracht<br />
(ca.13 uren per week).<br />
3<br />
Universiteit Antwerpen, Artesis Hogeschool Antwerpen<br />
Koninklijk Conservatorium en Koninklijke Academie,<br />
Stedelijk Centrum voor Volwassenen Onderwijs (CVO)<br />
Pestalozzi, CVO van de Provincie Antwerpen en CVO<br />
Horito.<br />
4 In een tweede fase is er ook een kwantitatief luik (survey)<br />
als aanvulling op de interviews uitgevoerd, deze resultaten<br />
worden in dit artikel niet besproken.<br />
LITERATUUR<br />
Aelterman, A., & Schepens, A. (2002). De duale leerroute<br />
als leertraject in een dynamisch ontwikkelingsperspectief,<br />
een aanzet tot onderzoek. VELON Tijdschrift voor Lerarenopleiders,<br />
23(1), 7-13.<br />
Belgisch Staatsblad (15 december 2006). Decreet betreffende<br />
de lerarenopleidingen in Vlaanderen. http://<br />
www.ond.vlaanderen.be/decretenbundel/pdf/decreetlerarenopleidingvlaanderen.pdf<br />
Cautreels, P. (2008). Met beginnende leraren op weg naar<br />
professionaliteit. Studie – en werkboek voor mentoren<br />
en schoolteams. Mechelen: Plantijn.<br />
Eraut, M. (2004). Informal learning in the workplace. Studies<br />
in Continuing Education, 26(2), 247-272)<br />
Eraut, M. (2007). Learning from other people in the workplace.<br />
Oxford Review of Education, 33(4), 403-422.<br />
Kelchtermans, G., Ballet, K., Cajot, G., Carnel, K., März, V.,<br />
Maes, J., Peeters, E., Piot, L., & Robben, D. (2010).<br />
Worstelen met werkplekleren. Naar een beschrijvend<br />
model van werkplekleren. Tijdschrift voor Lerarenopleiders,<br />
31(1), 4-12.<br />
Liebrand, R. (2008). De Toren van Babel. Taken en termen<br />
bij Opleiden in School. Tijdschrift voor Lerarenopleiders,<br />
29(1), 44-51.<br />
Memorie van Toelichting (13 juli 2006). Ontwerp van het<br />
decreet betreffende de lerarenopleidingen in Vlaanderen.<br />
http://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2005-<br />
2006/g924-5.pdf<br />
Onstenk, J. (2001). Epiloog: van opleiden op de werkplek<br />
naar leren op de werkplek. Pedagogische studiën, 78,<br />
134-141.<br />
Tynjälä, P. (2008). Perspectives into learning at the workplace.<br />
Educational Research Review, 3, 130-154.<br />
Van Neygen, A., & Belmans, R. (2011). Opleiden<br />
in de school: succesfactoren en bedreigingen – Reflecties<br />
naar aanleiding van de NVAO-beoordeling. Tijdschrift<br />
voor Lerarenopleiders, 32(1), 37-41.
Mentoren delen hun<br />
praktijkkennis met<br />
leraren in opleiding<br />
Opgeleid worden op een school betekent een uitgelezen kans<br />
om te leren van leraren. Maar het is voor leraren niet eenvoudig<br />
om hun ervaring te delen met studenten en voor hen een bron<br />
van praktijkkennis te worden. Om het mogelijk maken dat<br />
mentoren (vakdocenten op school, belast met de dagelijkse begeleiding)<br />
praktijkkennis gaan delen hebben we een begeleidingsaanpak<br />
ontwikkeld. Kern daarvan vormen twee cycli van drie<br />
lessen die gezamenlijk worden voorbereid, gegeven en nabesproken.<br />
De leervraag van de student staat daarbij zoveel mogelijk<br />
centraal.<br />
De aanpak is op een school voor voortgezet onderwijs uitgeprobeerd<br />
door drie teams die elk bestaan uit een mentor, een<br />
student en een schoolopleider. De school maakt deel uit van een<br />
samenwerkingsverband Opleiden in de School. Twee studenten<br />
zijn afkomstig van een universitaire lerarenopleiding, een is in<br />
zijn laatste jaar van een HBO lerarenopleiding.<br />
Evaluatieonderzoek liet negen tevreden deelnemers zien.<br />
Het observeren leverde studenten nieuwe inzichten op. De<br />
gesprekken over de lessen waren diepgaander dan de deelnemers<br />
gewend waren en genereerden nieuwe leervragen. Mentoren en<br />
studenten leerden van elkaar en de schoolopleiders kregen meer<br />
zicht op de ontwikkeling van de studenten en hun rol in de<br />
begeleiding.<br />
Belangrijke voorwaarden die bijdroegen aan de effectiviteit<br />
hadden betrekking op kenmerken van de begeleidingsaanpak,<br />
kenmerken van de deelnemers en organisatorische kenmerken.<br />
Verdere professionalisering van begeleiders is belangrijk evenals<br />
verdere organisatorische inbedding van de aanpak. Studenten<br />
zouden beter voorbereid moeten worden op het aanboren van de<br />
praktijkkennis van hun begeleiders.<br />
<strong>AU</strong><strong>TEU</strong>R(S)<br />
Corinne van Velzen<br />
Vrije Universiteit,<br />
Amsterdam<br />
Monique Volman<br />
Universiteit van<br />
Amsterdam, Amsterdam<br />
Mieke Brekelmans<br />
Universiteit Utrecht,<br />
Utrecht<br />
Het belang van praktijkkennis<br />
in opleiden in de school<br />
Opleiden in de school betekent dat<br />
studenten participeren in de dagelijkse<br />
onderwijspraktijk en dat het<br />
handelen en denken van kundige leraren<br />
toegankelijk voor hen wordt (Hagger<br />
& MacIntyre, 2006; Van de Ven,<br />
2009). Het delen van praktijkkennis<br />
kan voorkomen dat leraren steeds<br />
opnieuw het wiel moeten uitvinden<br />
(Loughran, 2006, 2010), kan studenten<br />
helpen als leraar te gaan denken in<br />
plaats van als leerling (Lortie, 1975)<br />
en kan bijdragen aan de vorming van<br />
leraren met kennis van zaken (Thiessen,<br />
2000). Uit onderzoek blijkt echter<br />
dat het niet eenvoudig is om praktijkkennis<br />
te delen (Hagger & McIntyre,<br />
2006). Dat heeft onder andere te maken<br />
met de specifieke kenmerken van praktijkkennis.<br />
Praktijkkennis is een veelzijdig concept<br />
met een verscheidenheid aan kenmerken<br />
en is duidelijk verschillend van<br />
kennis gebaseerd op wetenschappelijk<br />
onderzoek (Gholami & Husu, 2010;<br />
Pols, 2009). Het is kennis die ontwikkeld<br />
wordt in, en dus nauw verbonden<br />
is met, de dagelijkse praktijk van het<br />
leraar zijn (Stake, 2010) en zichtbaar<br />
wordt in het handelen van leraren.<br />
Pols (2009, p. 29) noemt dit ‘stil weten<br />
omdat in het handelen de tijd ontbreekt<br />
om alle kennis waarop het<br />
handelen gebaseerd is naar boven<br />
te halen. Dit maakt ook dat uitleggen<br />
welke kennis bij het handelen een rol<br />
speelt zo moeilijk is. De directe link<br />
met de praktijk maakt deze kennis<br />
gedetailleerd, concreet en specifiek.<br />
Praktijkkennis van leraren omvat<br />
onder andere kennis van educatieve<br />
doelen, strategieën en handelingspatronen,<br />
kenmerken van leerlingen en van de omgeving, het (school)vak,<br />
lesplanning en leerplanontwikkeling en zelfkennis. Opvattingen, die juist<br />
of onjuist kunnen zijn, normen en waarden maken ook deel uit van de<br />
praktijkkennis van docenten (Verloop, Van Driel, & Meijer, 2001). Daarmee<br />
omvat het alle domeinen die belangrijk zijn voor een leraar en die in de<br />
loop van de geschiedenis en de cultuur binnen het beroep gevormd zijn<br />
(Billet, 2001).<br />
De afzonderlijke kenniscomponenten zijn niet los te herkennen maar met<br />
elkaar verknoopt en georganiseerd op een manier die in overeenstemming<br />
is met de beroepsproblemen die ermee opgelost worden (Hiebert, Gallimore<br />
& Stigler, 2002). Praktijkkennis is het product van de wijze waarop<br />
een leraar zijn beroep uitoefent en wordt zichtbaar in de communicatie en<br />
interactie met anderen, in lichaamstaal en daarin verborgen boodschappen<br />
(Billet, 2001; Van Manen, 1999).<br />
TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 35
Opleiders delen hun praktijkkennis met leraren in opleiding<br />
36<br />
Begeleiden op school en het delen van kennis<br />
Strong en Baron (2004) lieten zien dat mentoren<br />
vooral reageren op ideeën van hun studenten en<br />
(indirecte) suggesties geven. Mentoren blijken vaak<br />
te denken dat het voldoende is om studenten een<br />
plek te bieden waar ze kunnen oefenen in plaats<br />
van hen te helpen door een context te creëren die<br />
hun leren ondersteunt (Hall, Draper, Smith, & Bullough,<br />
2008).<br />
Er zijn verschillende redenen waarom mentoren zich<br />
niet verantwoordelijk voelen voor het opleiden van<br />
leraren. Praktijkkennis van leraren wordt, in de opleiding<br />
en door leraren zelf, nog vaak gezien als ‘praktische<br />
informatie’, niet als kennis die belangrijk is voor<br />
studenten (Feiman-Nemser,1998). De tweede reden<br />
is dat mentoren tussenbeide komen vaak zien als<br />
een inbreuk op het leren en ontwikkelen van de<br />
studenten. Individualisme en autonomie zijn kenmerken<br />
van een beroepsopvatting die maken dat iedere<br />
leraar zijn eigen onderwijsstijl moet ontwikkelen<br />
(Eraut, 1994). Daarnaast is er de angst voor imitatie:<br />
het overnemen door de studenten van het gedrag van<br />
de mentor zonder dat het waarom van dat handelen<br />
(het pedagogisch redeneren) aan de orde komt en<br />
ontwikkeld wordt (Edwards & Protherhoe, 2003).<br />
In partnerschappen Opleiden in de school (samenwerkingsverbanden<br />
tussen scholen en lerarenopleidingen)<br />
speelt nog een probleem met het begeleiden<br />
van studenten op school. Daar worden studenten<br />
dagelijks begeleid door een vakdocent (mentor) en<br />
door een schoolopleider, die schoolgebonden bijeenkomsten<br />
uitvoert en de reflectie op het leerproces<br />
begeleidt. De samenwerking tussen deze begeleiders,<br />
afstemming van hun rollen en wijze van begeleiden,<br />
is echter nog vaak problematisch (NVAO, 2009;<br />
Inspectie van het Onderwijs, 2010). Bovendien heeft<br />
binnen het opleiden in de school vooral de rol en ontwikkeling<br />
van de schoolopleider aandacht gekregen.<br />
Dit alles maakt het niet vanzelfsprekend dat mentoren<br />
in begeleidingsgesprekken hun praktijkkennis<br />
delen met studenten. Daarom is een specifieke, op<br />
het delen van kennis gerichte, begeleidingsaanpak<br />
noodzakelijk.<br />
Een begeleidingsaanpak gericht op het delen van<br />
praktijkkennis<br />
In ons onderzoek hebben we een manier van begeleiden<br />
ontworpen die gericht is op gezamenlijk begeleiden<br />
van een student door mentor en schoolopleider,<br />
waarbij hun rollen op elkaar zijn afgestemd en afgebakend.<br />
De begeleiding richt zich op het expliciteren<br />
en delen van de praktijkkennis door de mentor.<br />
Uitgangspunten van de aanpak zijn de door Wong,<br />
Britton en Ganser (2005) geformuleerde aspecten van<br />
effectieve begeleiding: (a) er is een duidelijke structuur,<br />
(b) de begeleiding is gericht op professionele<br />
ontwikkeling en (c) samenwerking tussen deelnemers<br />
wordt benadrukt. De verdere invulling is afgeleid van<br />
het Collaborative Apprenticeship Model (Glazer &<br />
Hannafin, 2006), waarin de ondersteuning van het<br />
leren van professionals gebaseerd is op interacties tussen<br />
nieuwkomers en experts. De kernactiviteit in onze<br />
aanpak is een cyclus van drie lessen die door de men-<br />
tor en de student worden voorbereid, gegeven en<br />
nabesproken. De eerste les wordt gegeven door de<br />
mentor, de tweede les geven mentor en student<br />
samen, terwijl in de derde les de student de docent is.<br />
Voorafgaande aan de lessencyclus formuleert de student,<br />
samen met de schoolopleider, leervragen. De<br />
actuele leervragen van de student worden verbonden<br />
met de gewenste ontwikkeling, uitgaande van competentiebeschrijvingen<br />
en rubrics. De leervragen<br />
fungeren vervolgens als focus in observaties en voor-<br />
en nagesprekken met de mentor. Zo ontstaat een<br />
begeleidingssituatie waar meer gericht over aspecten<br />
van lesgeven gesproken kan worden. Na een cyclus<br />
vindt een evaluatiegesprek plaats met de schoolopleider<br />
en worden de leervragen voor de volgende cyclus<br />
geformuleerd. Studenten houden zo, onder begeleiding<br />
van de schoolopleider, de regie over hun eigen<br />
leerproces, een belangrijk kenmerk van werkplekleren<br />
(Endedijk, 2010; Eraut, 1994).<br />
Vaak voelen mentoren voelen zich<br />
niet verantwoordelijk voor het leren<br />
van een student. Hun kennis wordt<br />
niet gewaardeerd, interveniëren<br />
tijdens het lesgeven niet op prijs<br />
gesteld en er is angst voor imitatie.<br />
De derde les in deze tweede cyclus wordt nabesproken<br />
aan de hand van een video-opname. In dit<br />
gesprek kunnen deelnemers, op basis van gezamenlijke<br />
observaties, zicht geven op overwegingen die<br />
een rol spelen tijdens het handelen en gedrag en situaties<br />
herkaderen (Meijer, Zanting, & Verloop, 2002).<br />
In deze cyclus van gezamenlijk lesgeven en bespreken<br />
kan praktijkennis zichtbaar worden gemaakt in<br />
gedrag en gedeeld worden middels uitspraken tijdens<br />
de begeleidingsgesprekken (Tynjälä, 2008).<br />
Om het (leren) expliciteren van praktijkkennis te<br />
ondersteunen wordt tussen de eerste en tweede<br />
cyclus aan alle studenten, mentoren en schoolopleiders<br />
gevraagd een conceptmap te maken met als centrale<br />
vraag: waar heeft een docent weet van? Deze<br />
open vraag biedt de mogelijkheid de hele breedte van<br />
de praktijkkennis van zowel begeleiders als studenten<br />
te verkennen. De individuele conceptmappen worden<br />
vervolgens in ieder team vergeleken en met<br />
elkaar besproken. Centraal in deze bespreking staan<br />
betekenis van de opgenomen begrippen en hun<br />
onderlinge relaties. Het schema geeft een overzicht<br />
van de begeleidingsaanpak.<br />
In het hier gepresenteerde onderzoek is de manier<br />
van begeleiden formatief geëvalueerd (Nieveen, 2007)<br />
vanuit de perspectieven van de deelnemers. Zo kan<br />
worden vastgesteld wat in deze aanpak de voordelen<br />
zijn voor hen. Dit type onderzoek is gebaseerd op het<br />
interpretatief onderzoeksparadigma en wordt door<br />
Hodkinson en Hodkinson (1999) ‘stakeholders onderzoek’<br />
genoemd. De volgende onderzoeksvragen<br />
waren leidend:<br />
• Hoe beoordelen de deelnemers de effectiviteit van<br />
de begeleidingsaanpak voor wat betreft het delen<br />
van praktijkkennis?
• Welke voorwaarden droegen volgens de deelnemers<br />
bij aan de effectiviteit van de begeleidingsaanpak?<br />
Het onderzoek<br />
Procedure en deelnemers<br />
Het onderzoek is uitgevoerd op een school voor voorgezet<br />
onderwijs die deel uitmaakt van een, door de<br />
NVAO als goed beoordeeld, samenwerkingsverband<br />
met een aantal lerarenopleidingen. Drie teams, elk<br />
bestaand uit een mentor, een student en een schoolopleider<br />
deden vrijwillig mee aan het onderzoek. De<br />
mentoren en de schoolopleiders zijn ervaren leraren<br />
en begeleiders. De studenten hebben een betaalde<br />
aanstelling waarin ruimte is voor studie en begeleiding<br />
naast het lesgeven aan de eigen klas in respectievelijk<br />
scheikunde, Engels en aardrijkskunde. Het<br />
SCHEMA BEGELEIDINGSAANPAK<br />
onderzoek werd uitgevoerd in de periode december –<br />
mei, dus nadat studenten kennis hadden gemaakt<br />
met de school, hun klassen en hun begeleiders.<br />
Alle deelnemers zijn op verschillende manieren<br />
voorbereid en ondersteund. Vooraf is aan mentoren<br />
en schoolopleiders de opzet en het doel van deze<br />
begeleidingsaanpak voorgelegd en is geoefend met<br />
het expliciteren van praktijkkennis aan de hand van<br />
lesopnames van de mentoren. Het handelen werd<br />
geobserveerd en mentoren legden elkaar niet alleen<br />
uit wat ze deden maar vooral ook waarom. De schoolopleider<br />
en de instituutsopleider fungeerden als rolmodel<br />
door leraarsgedrag te benoemen, vragen te<br />
stellen en suggesties te geven over het waarom van<br />
het gedrag. Studenten en begeleiders zijn geïnformeerd<br />
over problemen van experts met het expliciteren<br />
van praktijkkennis en manieren waarop ze met<br />
elkaar over de praktijkkennis in gesprek kunnen<br />
komen.<br />
WAT DOOR WIE? DOEL<br />
Voorbereidingsgesprek<br />
cyclus<br />
Schoolopleider en student Formuleren van leervragen student<br />
Voorbereidingsgesprek<br />
Les 1.1<br />
Nagesprek<br />
Voorbereidingsgesprek<br />
Les 1.2<br />
Nagesprek<br />
Voorbereidingsgesprek<br />
Les 1.3<br />
Nagesprek<br />
Bespreken<br />
conceptmappen<br />
Evaluatie en voorbereiden<br />
nieuwe cyclus<br />
Idem cyclus 1, maar de<br />
nabespreking van les 2.3<br />
wordt gedaan op basis van<br />
een video-opname van de<br />
les.<br />
Mentor en student<br />
Mentor<br />
Mentor en student<br />
Mentor en student<br />
Mentor en student<br />
Mentor en student<br />
Mentor en student<br />
Student<br />
Mentor en student<br />
Cyclus 1<br />
Kritisch bespreken lesplan in relatie tot<br />
leervraag student en leerdoelen leerlingen<br />
Expert leraarsgedrag (op terrein van de<br />
leervraag van de student) laten zien in<br />
de praktijk<br />
Kritisch bespreken en reflecteren op<br />
geplande en onverwachte ervaringen<br />
gedurende lesuitvoering<br />
Idem les 1.1.<br />
Expert gedrag laten zien en student<br />
begeleiden tijdens het lesgeven<br />
Idem les 1.1.<br />
Idem les 1.1<br />
Leraarsgedrag laten zien, zoveel mogelijk<br />
gerelateerd aan leervragen<br />
Idem les 1.1<br />
Schoolopleider, mentor, student Bevorderen bewustwording praktijkkennis<br />
Cyclus 2<br />
Nieuwe leervragen en aandachtspunten<br />
formuleren op basis van de ervaringen<br />
en de noodzakelijk te ontwikkelen competenties.<br />
Idem cyclus 1 Zicht geven op overwegingen tijdens het<br />
handelen. Samen observeren. Mogelijkheden<br />
bieden tot het heroverwegen van<br />
oordeel/idee over situaties en/of gedrag.<br />
TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 37
Opleiders delen hun praktijkkennis met leraren in opleiding<br />
38<br />
Tijdens de eerste cyclus van drie lessen functioneerde<br />
de onderzoeker (op verzoek van de mentoren) tijdens<br />
voor- en nagesprekken als rolmodel door het duiden<br />
van observaties en verschillende manieren waarop<br />
met studenten gepraat kan worden over het ‘wat’,<br />
‘hoe’ en ‘waarom zo’ tijdens lesvoorbereiding en<br />
nabespreking.<br />
Dataverzameling<br />
De data zijn verzameld met behulp van semigestructureerde<br />
interviews (na iedere lessencyclus met alle<br />
studenten en mentoren afzonderlijk) en twee groepsinterviews<br />
(een met studenten en een met begeleiders).<br />
De gespreksduur van deze 14 gesprekken<br />
varieerde van ongeveer 30 minuten (na de eerste lessencyclus)<br />
tot gemiddeld één uur (na de tweede<br />
cyclus en de groepsgesprekken).<br />
In de interviews werd gevraagd naar de wijze waarop<br />
participanten de bedoelingen van de begeleidingsaanpak<br />
begrepen hadden, hoe ze dachten over de<br />
aanpak en uitvoering en hun waardering voor de<br />
verschillende aspecten daarvan, de mogelijkheden<br />
praktijkkennis te delen en naar de verschillen met<br />
hun reguliere begeleiding. Ook werd expliciet ingegaan<br />
op de voorwaarden die, in hun ogen, bijdroegen<br />
aan de effectiviteit.<br />
Het laatste interview is door de deelnemers voorbereid<br />
met een korte vragenlijst (5-punts schaal). Hierin<br />
gaven ze aan hoe nuttig zij de afzonderlijke onderdelen<br />
van de begeleidingsbenadering (het formuleren<br />
van leervragen, het voorbereiden, het lesgeven en het<br />
nabespreken per les en het bespreken van de conceptmap)<br />
vonden. In het laatste interview werd hen o.a.<br />
gevraagd de scores toe te lichten en ook aan te geven<br />
wat voor hen de term ‘nuttig’ betekende.<br />
Daarnaast zijn individuele logboeken van de mentoren<br />
en studenten waarin ze reflecteerden op hun<br />
aanpak en het effect ervan gebruikt. Deze individuele<br />
logboeken bevatten o.a. informatie over de leervragen,<br />
de aanpak en het effect van de activiteiten van<br />
de mentor en van de student. Tot slot is in de digitale<br />
studentportfolio’s gekeken of en zo ja welke effecten<br />
van deze begeleidingsgesprekken door studenten zijn<br />
opgenomen. In deze portfolio’s verzamelen studenten<br />
hun bewijzen van groeiend meesterschap en<br />
resultaten van (praktijk)opdrachten. (Multiple data<br />
verzameling cf., Merriam, 1998).<br />
Data analyse<br />
Alle interviews zijn uitgeschreven. In elk interview<br />
zijn uitspraken over de effectiviteit van de begeleidingsaanpak<br />
gericht op het delen van praktijkkennis<br />
en de condities die bijdragen aan deze effectiviteit,<br />
geïdentificeerd. Iedere uitspraak is gerelateerd aan<br />
een van de fasen van het begeleidingsmodel (leervragen<br />
formuleren, samen lesgeven, samen vooren<br />
nabespreken, conceptmap). Deze inhoudsanalyse<br />
is aangevuld met uitspraken uit de andere bronnen,<br />
zoals de logboeken en portfolio’s (data triangulatie).<br />
Van iedere deelnemer is zo een matrix met uitspraken<br />
over effectiviteit en aan effectiviteit gerelateerde voorwaarden<br />
met betrekking tot de verschillende fasen<br />
van het model gemaakt (verticale analyse), vervolgens<br />
zijn de uitspraken binnen ieder team en daarna<br />
tussen de teams met elkaar vergeleken (horizontale<br />
analyse) (Huberman & Miles, 1994). Een samenvatting<br />
van het onderzoek, de resultaten en conclusies<br />
is gepresenteerd aan de deelnemers in de school<br />
(member check, Merriam, 1998). Er werden geen<br />
aanvullende opmerkingen gemaakt.<br />
Om de betrouwbaarheid van het onderzoek te borgen<br />
zijn onderzoeksopzet, dataverzameling, analyses en<br />
interpretatie van de resultaten regelmatig bediscussieerd.<br />
Deelnemers aan deze discussies waren onderzoekers<br />
op het gebied van mentorbegeleiding en het<br />
leren op de werkplek. Daarnaast hebben ook ervaren<br />
lerarenopleiders aan deze discussies bijgedragen.<br />
Feedback uit deze gesprekken werd steeds meegenomen<br />
in de vervolgstappen (Taylor & Bogdan, 1998).<br />
Van deze aanpak leren we allemaal.<br />
Met het samen lesgeven laten we<br />
dat ook aan leerlingen zien.<br />
Resultaten<br />
Hoewel de teams op hun eigen wijze vormgaven<br />
aan de gesprekken beoordeelden zij deze manier<br />
van begeleiden als effectief. De aanpak bood hen<br />
meer mogelijkheden praktijkkennis te delen en van<br />
elkaar te leren dan hun reguliere begeleidingsgesprekken<br />
(onderzoeksvraag 1) Daarnaast gaven deelnemers<br />
aan dat voorwaarden die bijdroegen aan deze<br />
effectiviteit te maken hadden met kenmerken van de<br />
begeleidingsaanpak, met kenmerken van deelnemers<br />
en met organisatorische kenmerken van de organisatie<br />
(onderzoekvraag 2).<br />
De effectiviteit van de begeleidingsaanpak<br />
De mentoren vonden het plezierig om met hun<br />
studenten te praten over en te reflecteren op hun<br />
expertise in het lesgeven. Belangrijk bleek ook de<br />
erkenning van het belang van hun praktijkkennis<br />
voor het opleiden van de studenten. De begeleiding<br />
bood deze mentoren de gelegenheid hun kennis en<br />
ervaringen als leraar te delen, al vonden ze het niet<br />
altijd gemakkelijk om hun ideeën te beargumenteren.<br />
Ook het laten zien van gewenst leraarsgedrag (met<br />
name op aspecten die betrekking hebben op de leervraag<br />
van de student) was niet altijd eenvoudig. De<br />
mentoren meldden dat ze zich tijdens de gesprekken<br />
meer bewust werden van hun praktijkkennis en de<br />
invloed daarvan op hun handelen in de klas. Een van<br />
de mentoren zegt:<br />
”…normaal gesproken geef ik mijn studenten vooral<br />
hints maar vaak zijn dat toch wat lege gesprekken… Nu<br />
waren de gesprekken veel meer gefocust en dat hielp om<br />
ook naar mezelf te kijken: hoe doe ik dit eigenlijk en<br />
waarom doe ik dat zo, waarom lukt het bij mij wel en bij<br />
haar niet of andersom.”
Hun groeiende bewustzijn hielp mentoren hun observaties,<br />
ideeën en suggesties met hun studenten te<br />
bediscussiëren, in de gesprekken dieper te gaan dan<br />
ze gewoon waren en sneller te komen op ontwikkelingsaspecten<br />
die er ‘echt toe deden’. Zoals een van<br />
de mentoren zegt:<br />
“…de gesprekken gingen dieper en daardoor kon ik sneller<br />
met haar lastige dingen [de toon van de student tijdens<br />
uitleg en het geven van opdrachten] bespreken die<br />
er echt toe doen.”<br />
Het samen lesgeven als manier van begeleiden binnen<br />
deze aanpak werd door twee mentoren gezien<br />
als een veilige manier om studenten te ondersteunen<br />
tijdens het lesgeven en het ‘echt samen te doen’. Zij<br />
bespraken dit samen lesgeven ook met hun studenten<br />
en ze spraken af hoe het aan te pakken en met behulp<br />
van welke signalen ze met elkaar konden communiceren<br />
tijdens de les. De derde mentor was huiverig om<br />
tijdens het lesgeven te interveniëren omdat de leerlingen<br />
het niet gewend waren.<br />
Op deze wijze samen handelen en praten over het<br />
lesgeven werd door de mentoren gezien als een verrijking,<br />
ook voor henzelf. Zo zegt een van de mentoren<br />
in het tweede interview:<br />
“Of het sneller gaat [de ontwikkeling van de student]<br />
dat weet ik niet, maar het is heel plezierig, het ondersteunt<br />
de student en de begeleider die heeft er erg veel<br />
aan, ook voor zijn eigen docentschap.”<br />
Op de vraag of en wat studenten leren zegt een<br />
andere mentor:<br />
“Dit project heeft me laten zien dat ik meer kan doen dan<br />
feedback geven… ook van alles kan laten zien. Modellen<br />
vind ik een prachtig instrument. Je kunt studenten veel<br />
bieden, soms pikken ze het op en soms niet. Of dat onwil<br />
of onvermogen is, weet ik niet altijd. Maar gewoon laten<br />
zien en praten over hoe het werkt in de praktijk en<br />
daarna zeg ik tegen de student: en nu jij, probeer het<br />
maar”.<br />
Mentoren merkten dat ze ook leerden van hun studenten,<br />
ze bediscussieerden nieuwe aanpakken die<br />
de studenten inbrachten bijv. op het gebied van activerende<br />
didactiek en ICT gebruik en probeerden ze<br />
uit in hun eigen klas. Een van de mentoren vertelde:<br />
“Toen ik als leraar begon dacht ik na over wat ik ging<br />
doen en waarom, ik schreef het op en experimenteerde in<br />
mijn lessen. Maar na verloop van tijd deed ik dat niet<br />
meer. Nu ik op deze manier heb gekeken naar het lesgeven<br />
met mijn student, heb ik dingen gezien waar ik nooit<br />
over heb nagedacht.”.<br />
Het maken en bespreken van een conceptmap als<br />
hulpmiddel bij het expliciteren van hun praktijkkennis<br />
werd verschillend gewaardeerd. Een van de mentoren<br />
was verrast over de uitgebreidheid van de<br />
praktijkkennis die zichtbaar werd en de mogelijkheden<br />
die het bood om met de student in gesprek te<br />
gaan. De beide andere mentoren waren minder<br />
enthousiast. Deels kwam dat doordat ze onvoldoende<br />
bekend bleken met de techniek van het maken van<br />
een conceptmap. Het bespreken van de conceptmappen<br />
van de student en de schoolopleider gaf hen wel<br />
een idee van de bruikbaarheid hiervan.<br />
De studenten rapporteren ook de ervaring dat de<br />
voor- en nagesprekken dieper gingen dan ze gewend<br />
waren en dat belangrijke zaken sneller aan de orde<br />
kwamen. Zo vertelde een van de studenten dat ze<br />
observeerde hoe haar mentor gebruik maakte van<br />
haar positie in de ruimte om leerlingen non-verbaal<br />
duidelijk te maken wat van hen verwacht werd. In<br />
het nagesprek bespraken beiden deze observatie en<br />
lichtte de mentor toe wat ze met dat positioneren<br />
beoogde, waarom het werkte en hoe ze het had opgebouwd<br />
met de leerlingen. De student merkte op nooit<br />
eerder te hebben nagedacht over dit aspect van klassenmanagement<br />
en besloot er een nieuwe leervraag<br />
van te maken en ermee te gaan oefenen in haar eigen<br />
lessen.<br />
Alle studenten waren verrast dat en wat ze konden<br />
leren van het observeren van hun mentoren, de gezamenlijke<br />
voor- en nagesprekken en het samen lesgeven.<br />
Een van hen zegt:<br />
“iedere week zijn er momenten waarop we met elkaar<br />
praten over hoe het gaat maar lesvoorbereiding en lesevaluatie<br />
doe ik alleen…. Maar nu doken we er veel dieper<br />
in. We hadden de kans om met elkaar te discussiëren<br />
en te overleggen en uit te vinden wat de ander denkt…<br />
is dit het beste wat we kunnen doen, wat werkt hier en<br />
waarom? Ik vond het erg prettig om dat zo in detail te<br />
bepreken...”<br />
Een ander merkt op:<br />
“Ik begrijp nu dat ik een rol heb in het activeren van<br />
leerlingen en weet veel beter hoe die rol eruit kan zien.”<br />
Een student (die als leervraag o.a. had geformuleerd:<br />
Hoe houdt mijn mentor de aandacht van leerlingen vast?)<br />
schrijft in haar logboek: :<br />
“Soms sprong mijn mentor van het ene onderwerp over<br />
op iets heel anders, maar achteraf was er toch steeds een<br />
verband. Hij deed dit bewust om de aandacht van leerlingen<br />
vast te houden. En het werkte!”<br />
De aandacht voor hun leervragen, zowel door de<br />
gesprekken met de schoolopleider als in de begeleiding<br />
van de lespraktijk werd als positief gezien.<br />
Het samen lesgeven ervoeren studenten niet als een<br />
ondermijning van hun gezag in de klas, ze merkten<br />
dat leerlingen positief reageerden. Een student vertelde:<br />
“Zo laten we ook aan leerlingen zien dat iedereen leert”.<br />
Een ander had de mentor graag meer zien ondersteunen<br />
tijdens het samen lesgeven.<br />
Studenten waren van mening dat het maken en<br />
vergelijken van hun conceptmap met die van hun<br />
begeleiders bruikbaar was in het gesprek over praktijkkennis.<br />
Een student stelde voor dit vaker te doen<br />
om ook de groei van zijn kennis zichtbaar te maken.<br />
TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 39
Opleiders delen hun praktijkkennis met leraren in opleiding<br />
40<br />
De schoolopleiders ontdekten dat ze hun eigen rol<br />
moesten herzien en dat ze zich meer moesten richten<br />
op de formulering van leervragen met de studenten<br />
dan het bespreken van praktijkervaringen, een rol<br />
die bij de mentoren past. Ook werden zij zich meer<br />
bewust van hun ideeën achter datgene wat ze deelden<br />
met de studenten. De schoolopleiders gaven<br />
ook aan behoefte te hebben aan meer overleg met<br />
de mentoren over de onderlinge rolverdeling, over<br />
de aanpak van de begeleiding en de over gewenste<br />
ondersteuning. Zij beschouwden het bespreken<br />
van de conceptmappen als een geschikt reflectieinstrument<br />
in hun gesprekken met studenten.<br />
Lerarenopleiders zouden, ook op<br />
school, rolmodel voor mentoren<br />
kunnen zijn bij het (leren) delen<br />
van praktijkkennis.<br />
Condities van invloed op de effectiviteit bleken te<br />
maken te hebben met kenmerken van (a) de begeleidingsaanpak,<br />
(b) begeleiders en studenten en (c)<br />
de organisatie. De cyclische structuur van de aanpak,<br />
het bespreken van één les per keer en de focus op<br />
de leervragen van de student (tijdens observaties<br />
en gesprekken) werden als belangrijke kenmerken<br />
van de begeleiding gezien.<br />
Belangrijke kenmerken van de deelnemers waren de<br />
bereidheid om hun lesgeven kritisch te bespreken en<br />
in te gaan op het waarom van hun gedrag. Daarnaast<br />
werd de wens om van elkaar te leren en risico te durven<br />
nemen genoemd. Studenten noemden ook aspecten<br />
als ‘veiligheid bieden’ en ‘wederzijds vertrouwen<br />
hebben’ als voorwaarden. Deze voorwaarden waren<br />
al vervuld maar deze manier van begeleiden versterkte<br />
dit. Studenten gaven ook aan dat mentoren,<br />
meer nog dan bij een meer coachende aanpak van de<br />
begeleiding, optimaal geïnformeerd moeten zijn over<br />
de nieuwste ontwikkelingen van hun vakgebied en<br />
veranderingsbereid moeten zijn. Tot slot werd opgemerkt<br />
dat ook studenten beter voorbereid zouden<br />
kunnen worden op het leren op de werkplek en hoe<br />
optimaal gebruik te maken van de daar aanwezige<br />
expertise.<br />
Als belangrijke voorwaarden binnen de organisatie<br />
werden genoemd: tijd voor begeleiding en voor structureel<br />
overleg tussen mentoren en schoolopleiders.<br />
De mentoren hebben de intentie deze manier van<br />
begeleiden vast te houden maar weten niet zeker of<br />
dat zal lukken. Het nog maar de vraag of de schoolopleiders<br />
in staat zijn de steunende rol over te nemen<br />
nu de structuur van het onderzoek wegvalt. Ook de<br />
beschikbare (begeleidings)tijd zet de bruikbaarheid<br />
van deze aanpak onder druk.<br />
Dat de onderzoeker tijdens de eerste cyclus als rolmodel<br />
voor de mentor fungeerde, was voor de mentoren<br />
ook een belangrijke voorwaarde voor het realiseren<br />
van mogelijkheden om praktijkkennis te expliciteren<br />
en te bediscussiëren. Deze ondersteuning werd<br />
gezien als een noodzakelijke aanvulling op de trai-<br />
ning vooraf, vooral omdat er zo een directe relatie<br />
met hun eigen praktijk als mentor werd gelegd, congruent<br />
aan de rol die zij speelden naar hun student.<br />
Aandacht voor het vermogen van docenten om hun<br />
praktijkkennis te expliciteren bij werving van mentoren<br />
en voor verdere professionalisering op dit gebied<br />
is een noodzakelijke conditie.<br />
Conclusie en discussie<br />
Dit exploratieve onderzoek is uitgevoerd op één<br />
school met drie teams van telkens een student, een<br />
mentor en een schoolopleider. Deze beperkte opzet<br />
staat alleen voorzichtige conclusies toe.<br />
Binnen de geschetste context ervoeren alle deelnemers<br />
de benadering als effectief, er waren meer mogelijkheden<br />
om praktijkkennis te delen en gezamenlijk<br />
leren te realiseren dan in reguliere begeleidingsgesprekken.<br />
Belangrijke voorwaarden die bijdragen aan<br />
de effectiviteit zijn te relateren aan (a) kenmerken van<br />
de begeleidingsaanpak (cyclische opbouw, samen<br />
voorbereiden, uitvoeren en evalueren van steeds één<br />
les), (b) kenmerken van de deelnemers (bereid tot het<br />
nemen van risico’s, van elkaar te leren en hun kennis<br />
te willen delen) en (c) organisatorische kenmerken<br />
(tijd voor begeleiding, overleg en afstemming).<br />
Het op deze wijze delen van praktijkkennis kan bijdragen<br />
aan het leren van alle deelnemers in de school<br />
en zo de school als leeromgeving versterken. Het is<br />
niet gemakkelijk om praktijkkennis te expliciteren,<br />
maar dit samen met studenten doen, kan daarbij<br />
helpen (zie ook Billet, 2001). Discours analyse kan<br />
uitwijzen welke praktijkkennis precies wordt<br />
gedeeld, op welke wijze dat gebeurt en welke rol de<br />
interactie tussen student en mentor daarbij speelt.<br />
Uit het onderzoek komt naar voren dat het (h)erkennen<br />
van het belang van praktijkkennis van mentoren<br />
(en andere ervaren expert leraren) een belangrijke<br />
voorwaarde is om recht te doen aan de mogelijkheden<br />
die de school biedt bij het opleiden van leraren.<br />
Het kunnen delen en toelichten van het eigen handelen<br />
in de praktijk is niet alleen belangrijk voor mentoren<br />
en schoolopleiders maar een voorwaarde voor<br />
professionele ontwikkeling van alle leraren (Lieberman<br />
& Pointer Mace, 2009). Dit is een belangrijk punt<br />
voor de verdere ontwikkeling van het concept Opleiden<br />
in de School.<br />
Mentoren bleken veel te hebben aan de voorbeeldrol<br />
van de onderzoeker. Dit is een aanwijzing dat begeleiders<br />
van leraren in opleiding behoefte hebben aan<br />
een expert lerarenopleider als model bij hun ontwikkeling<br />
van leraar tot begeleider/opleider. Dat geldt<br />
zeker voor begeleiders binnen de school die immers<br />
werken in een context waarbij begeleiden en opleiden<br />
niet het primaire proces vormen (Swennen, Jones, &<br />
Volman, 2010). Naast aandacht hebben voor hun studenten<br />
kunnen lerarenopleiders een rolmodel zijn<br />
voor de vakdocenten en hen ondersteunen in hun<br />
professionalisering als mentor. Een van de vragen in<br />
de verdere ontwikkeling van Opleiden in de School is<br />
of het de schoolopleider en/of de instituutsopleider is<br />
die deze rol naar mentoren zou moeten en kunnen<br />
spelen.<br />
Daarnaast is het belangrijk de rolverdeling tussen
schoolopleider en mentor helder te formuleren<br />
en de communicatie verder te optimaliseren. Dit voorkomt<br />
dubbel werk of juist hiaten en biedt begeleiders<br />
ook de kans op een beter zicht op de ontwikkeling<br />
van de student en de mogelijkheid meer maatwerk<br />
te leveren. Naast de noodzakelijke verbreding van het<br />
uitgevoerde onderzoek in meer scholen is ook onderzoek<br />
nodig naar de voorwaarden op partnerscholen<br />
om deze gedeelde manier van begeleiden structureel<br />
in te bedden in de schoolorganisatie.<br />
Opleiden in de school vraagt om een krachtige<br />
leeromgeving op school voor studenten. Een begeleidingsaanpak<br />
waarin zij kunnen delen in de praktijkkennis<br />
van ervaren deskundige leraren, gekoppeld<br />
aan hun eigen leervragen, kan daar een bijdrage aan<br />
leveren. Studenten beter voorbereiden op dit delen<br />
van praktijkkennis kan op het instituut, bijvoorbeeld<br />
aan de hand van Ethel en McMeniman (2000). Zij<br />
bespraken en reflecteerden met hun studenten systematisch<br />
op expert lerarengedrag met behulp van<br />
video-opnames van dat gedrag. Vervolgens werden<br />
interviews met de betreffende leraren die terugkeken<br />
naar hun eigen les bekeken en besproken. Verder<br />
(ontwerp)onderzoek naar de wijze waarop begeleiden<br />
binnen de context van Opleiden in de school<br />
kan bijdragen aan het leren van (aanstaande) leraren<br />
en evaluatieonderzoek naar de effecten daarvan op<br />
het denken en handelen van (aanstaande) leraren is<br />
noodzakelijk. Zeker nu steeds meer studenten binnen<br />
deze samenwerkingsverbanden worden opgeleid.<br />
Wij bedanken de mentoren, schoolopleiders en studenten<br />
die ons, zonder enige terughoudendheid, deelgenoot hebben<br />
gemaakt van hun praktijk. Zonder hen was dit onderzoek<br />
niet mogelijk geweest. De reviewers danken wij voor hun<br />
waardevolle opmerkingen bij eerdere versies van het artikel.<br />
LITERATUUR<br />
Billet, S. (2001). Knowing in practice: re-conceptualising<br />
vocational expertise. Learning and Instruction, 11, 431-<br />
452.<br />
Edwards, A., & Protheroe, L. (2003). Learning to see in classrooms:<br />
what are student teachers learning about teaching<br />
and learning while learning to teach in schools? British<br />
Educational Research Journal, 29, 227-242.<br />
Ethel, R.G., & McMeniman, M.M. (2000). Unlocking the<br />
Knowledge in Action of an Expert Practitioner. Journal<br />
of Teacher Education, 51, 87-101.<br />
Endedijk, M.D. (2010). Student teachers’ self-regulated<br />
learning dissertation Utrecht: Utrecht University.<br />
Eraut, M. (1994). Developing Professional Knowledge and<br />
Competence. London: Routledge Falmer<br />
Feiman-Nemser, S. (1998). Teachers as Teacher Educators.<br />
European Journal of teacher Education, 21, 63-74.<br />
Gholami, K., & Husu, J. (2010). How do teachers reason<br />
about their practice? Representing the epistemic nature<br />
of teachers’’ practical knowledge. Teaching and Teacher<br />
Education 26, 1520-1529.<br />
Glazer, E.M. & Hannafin, M.J. (2006). The collaborative<br />
apprenticeship model: Situated professional develop-<br />
ment within school settings. Teaching and Teacher Education,<br />
22, 179-193.<br />
Hagger, H., & McIntyre, D. (2006). Learning Teaching from<br />
Teachers realizing the potential of school-based teacher<br />
education. Maidenhead: Open University Press.<br />
Hall, K.M., Draper, R. J., Smith, L. K., & Bullough Jr, R.V.<br />
(2008). More than a place to teach: exploring the perceptions<br />
of the roles and responsibilities of mentor teachers.<br />
Mentoring & Tutoring: Partnership in Learning, 16, 328-<br />
345.<br />
Hiebert, J., Gallimore, R., & Stigler, J.W. (2002). A Knowledge<br />
Base for the Teaching Profession: What Would it Look<br />
Like and How Can We Get One? Educational Researcher,<br />
31, 3-15.<br />
Hodkinson, H., & Hodkinson, P. (1999). Teaching to learn,<br />
learning to teach? School-based non teaching activity<br />
in an initial teacher education and training partnership<br />
scheme. Teaching and Teacher Education, 15, 273-285.<br />
Huberman, A.M., and M.B. Miles. (1994). Data management<br />
and analysis methods. In , N.K. Denzin, and Y.S. Lincoln<br />
(Eds.), Handbook of qualitative research (pp. 428-445)<br />
Thousand Oaks: Sage Publications.<br />
Inspectie van het Onderwijs (2010). Monitor “krachtig meesterschap”,<br />
Kwaliteitsagenda opleiden van leraren 2010-<br />
2012 Startnotitie. Den Haag: Ministerie van OC&W.<br />
Lieberman, A., & Pointer Mace, D. H. (2009). The role of<br />
'accomplished teachers' in professional learning communities:<br />
uncovering practice and enabling leadership.<br />
Teachers and Teaching, 15, 459-470.<br />
Lortie, D.C. (1975). Schoolteacher A Sociological Study<br />
Chicago: The Chicago University Press.<br />
Loughran, J.J. (2006). Developing a pedagogy of teacher education:<br />
Understanding teaching and learning about teaching.<br />
London: Routledge.<br />
Loughran, J.J. (2010). What expert teachers do: Teachers’<br />
professional knowledge of classroom practice. London:<br />
Routledge.<br />
Meijer, P.C., Zanting, A., & Verloop, N. (2002). How can<br />
student teachers elicit experienced teachers’ practical<br />
knowledge?: Tools, suggestions, and significance. Journal<br />
of Teacher Education, 53, 406-419.<br />
Merriam, S.B. (1998). Qualitative research and case learning<br />
applications in education, Jossey-Bass Publishers, San<br />
Francisco.<br />
Nieveen, N. (2007). Formative Evaluation in Educational<br />
Design Research in: T. Plomp & N. Nieveen (eds.) An<br />
Introduction to Educational Design Research, Proceedings<br />
of the seminar conducted at the East China Normal University,<br />
Shanghai (PR China). November 2007, pp. 89-<br />
101.<br />
NVAO. (2009). Presentatie 2 de ronde toetsing opleidingsschool:<br />
succesfactoren en bedreigingen voor structurele<br />
verankering. Succes factoren en bedreigingen gerelateerd<br />
aan de structurele inbedding van Opleiden in de School.<br />
16 december 2009 Den Haag: NVAO.<br />
Pols, W., (2009). Wijsheid van de praktijk Over het stille<br />
weten in de onderwijspraktijk. Tijdschrift voor Lerarenopleiders,30,<br />
28-35.<br />
Smith, K. (2005) Teacher educators’ expertise: what do<br />
novice teachers and teacher educators say? Teaching<br />
and Teacher Education, 21, 177-192.<br />
Stake, R.E. (2010). Qualitative Research: Studying How Things<br />
Work New York: Guilford Press.<br />
TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 41
Opleiders delen hun praktijkkennis met leraren in opleiding<br />
42<br />
Strong, M., & Baron, W. (2004). An analysis of mentoring<br />
conversations with beginning teachers: suggestions and<br />
responses. Teaching and Teacher Education, 20, 47-57.<br />
Swennen, A., Jones, K., & Volman, M. (2010). Teacher educators:<br />
their identities, sub-identities and implications for<br />
professional development. Professional development in<br />
Education, 36, 131-148.<br />
Taylor, S., & Bogdan, R. (1998). Introduction to qualitative<br />
research methods (3rd ed.). New York: John Wiley.<br />
Thiessen, D. (2000). A skillful start to a teaching career: a<br />
matter of developing impactful behaviors, reflective practices,<br />
or professional knowledge? International Journal of<br />
Educational Research, 33, 515-537.<br />
Tynjälä, P. (2008). Perspectives into learning at the workplace<br />
Educational Research Review 3, 130-154.<br />
Van de Ven, P.H. Reflecteren: het belang van kennis. Tijdschrift<br />
voor lerarenopleiders, 30, 22-27.<br />
Van Manen, (M. (1999). Knowledge, reflection and complexity<br />
in teacher practice. In: M. Lang, J.Olson, H. Hansen,<br />
& W. Bunder (Eds.), Changing schools/changing practices:<br />
perspectives on educational reform and teacher professionalism,<br />
Leuven: Garant pp. 65-75.<br />
Verloop, N., Van Driel, J., & Meijer, P. (2001).Teacher knowledge<br />
and the knowledge base of teaching. International<br />
Journal of Educational Research 35, 441-461.<br />
Wong, H.K., Britton, T, & Ganser, T. (2005) What the World<br />
Can Teach Us About New Teacher Induction. Phi Delta<br />
Kappan, 86, 379-384.
Hoe ontwerpen lerarenopleiders<br />
hun onderwijs?<br />
De casus Rekenen 10-14<br />
Opleidingen zijn voortdurend in beweging. Denk hierbij aan<br />
competentiegericht onderwijs, probleemgestuurd onderwijs, en<br />
de gerichtheid op de leerling/student. Daarom is onderwijs ontwerpen<br />
een van de kerncompetenties van de lerarenopleider.<br />
Men mag verwachten dat lerarenopleiders hun onderwijs professioneel<br />
ontwikkelen. Dat is evenwel niet wat wij observeren.<br />
In dit artikel rapporteren we over een case study naar het ontwerpen<br />
en ontwikkelen van een gezamenlijke minor voor pabo<br />
en tweedegraads lerarenopleiding Wiskunde: de minor Rekenen<br />
10-14. Hierin bleken de ontwikkelaars onderwijs ontwikkelen te<br />
beschouwen als het weloverwogen combineren van succesvolle<br />
praktijkervaringen.<br />
<strong>AU</strong><strong>TEU</strong>R(S)<br />
Ronald Keijzer,<br />
Hogeschool IPABO,<br />
Amsterdam/Alkmaar en<br />
Freudenthal Instituut/<br />
Universiteit Utrecht<br />
Bert Zwaneveld, Ruud<br />
de Moor Centrum/Open<br />
Universiteit<br />
Inleiding<br />
In 2009–2010 heeft een aantal pabo’s<br />
en tweedegraads lerarenopleidingen<br />
wiskunde in samenwerking met het<br />
Freudenthal Instituut (Universiteit<br />
Utrecht) en het Ruud de Moor Centrum<br />
(Open Universiteit) de minor Rekenen<br />
10-14 ontwikkeld met als doel studenten<br />
van deze opleidingen vertrouwd<br />
te maken met de doorlopende leerlijn<br />
rekenen. Deze minor is een van de<br />
projecten van ELWIeR, het Expertisecentrum<br />
voor de Lerarenopleidingen<br />
Wiskunde en Rekenen. Voor het ontwerpen<br />
en uitvoeren ervan werd een<br />
drietal lerarenopleiders gefaciliteerd.<br />
Doel van de minor is de deelnemers<br />
op de hoogte te brengen van wat er<br />
aan rekenen gedaan wordt in de<br />
‘andere onderwijssector’. Toen deze<br />
minor gereed was voor uitvoering bleek dat deze ook heel goed als nascholing<br />
voor leerkrachten in het basisonderwijs en voor leraren rekenen<br />
in het voortgezet onderwijs geschikt is. Inmiddels wordt de minor ook<br />
in de vorm van nascholing uitgevoerd. Feitelijk is er dus sprake van een<br />
‘minor/nascholing’. Wij zullen in dit artikel echter van ‘minor’ spreken.<br />
Onderzoek vormt – in het verlengde van de Dublin descriptoren - inmiddels<br />
integraal onderdeel van de lerarenopleidingen. In de praktijk betekent<br />
dit vrijwel altijd dat aanstaande leraren hun onderzoek richten op het<br />
onderwijs dat zij in hun stage (moeten) ontwikkelen en uitvoeren. Dat<br />
gebeurt meestal in de vorm van actieonderzoek of praktijkonderzoek.<br />
Wij hebben het ontwerp- en ontwikkelproces van de bij deze minor<br />
betrokken lerarenopleiders onderzocht met het oog op de vraag in hoeverre<br />
hun manier van ontwerpen en ontwikkelen bij de minor 10-14<br />
overeenstemt met hun onderwijs aan studenten hierover.<br />
In de aanvankelijke onderzoeksopzet waren we van plan de betrokken<br />
lerarenopleiders nog tijdens de ontwerpfase van de minor te bevragen<br />
over hun aanpak van het ontwerp- en ontwikkelproces (interview).<br />
We zagen dat de betrokken lerarenopleiders niet kozen voor een systematische<br />
ontwikkelaanpak, zoals bijvoorbeeld die van ontwerponderzoek<br />
(zie bijvoorbeeld Van den Berg & Kouwenhoven, 2008). We misten aspecten<br />
zoals het nader analyseren van het probleem dat moest worden aangepakt<br />
en ook het formuleren van uitgangspunten: doelstellingen, doelgroepen,<br />
voorbeelden, wijze van uitvoeren en toetsen. Daarom besloten<br />
we het vervolg van het onderzoek vooral te richten op hoe de ontwerpers<br />
dan wel hun onderwijs ontwierpen en ontwikkelden.<br />
Theoretische achtergrond<br />
Ongeveer 30 jaar geleden ontstonden nieuwe ideeën rond het professionaliseren<br />
van beroepsbeoefenaren, die ook bruikbaar bleken voor de<br />
beroepsgroep leraren. Een van de meest invloedrijke noties hier was de<br />
beroepsbeoefenaar (lees: leraar) als reflective practitioner (Schön, 1987). De<br />
leraar zou om zijn onderwijs te verbeteren, moeten reflecteren op gebeurtenissen<br />
en situaties tijdens het werk, om die vervolgens aan te grijpen om<br />
tot doordachte alternatieven te komen. Dit standpunt leidde tot nogal wat<br />
kritiek. Reflection-in-action, waarbij de leraar tijdens het werk de opbrengst<br />
hiervan diepgaand doordenkt, bleek nauwelijks realistisch. Onderwijsgevenden<br />
kiezen in het algemeen voor onmiddellijk onderwijsgedrag,<br />
gebaseerd op routines en razendsnelle interpretatie van de situatie (Dolk,<br />
1997; Eraut, 1995). Dit maakt dat de reflectie op onderwijssituaties het best<br />
TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 43
Hoe ontwerpen lerarenopleiders hun onderwijs<br />
44<br />
nadien kan plaatsvinden. Dit kan gezien worden als<br />
praktijkonderzoek, waarin theorie en praktijk samenkomen<br />
(Jaworski, 2006; vergelijk Oonk, 2009). De<br />
ervaringen met dit praktijkonderzoek door studenten<br />
zijn wisselend (Bakx, Breteler, Diepstraten & Copic,<br />
2009; Leeman & Wardekker, 2010). De vragen waarop<br />
het praktijkonderzoek of actieonderzoek een antwoord<br />
probeert te geven, komen in het algemeen<br />
voort uit de onderwijspraktijk van de school waar de<br />
student in de praktijk via de stage onderwijservaring<br />
opdoet. Het gaat daarbij vrijwel altijd om vragen naar<br />
alternatieve onderwijsinvullingen of –aanpakken,<br />
bijvoorbeeld rond het verhogen van een specifiek<br />
element van de onderwijsopbrengst, het verbeteren<br />
van de interactie met leerlingen of het klassenmanagement.<br />
En hoewel het ontwikkelen van dergelijke<br />
alternatieven in de onderzoeksliteratuur wordt<br />
omschreven als ontwerponderzoek of design research<br />
(Van den Akker, Gravemeijer, McKenney & Nieveen,<br />
2006), wordt het studentenonderzoek zelden als<br />
zodanig aangeduid. Dat is ook niet strikt nodig,<br />
omdat cyclische werkwijzen die bepalend zijn voor<br />
actieonderzoek eenzelfde karakteristiek hebben als<br />
die van ontwerponderzoek, waarbij de onderzoeker<br />
grosso modo:<br />
• een (uitgebreide) analyse maakt van de situatie<br />
• een prototype ontwikkelt, dat recht doet aan<br />
beoogde veranderingen in de situatie en waarbij<br />
hij dit prototype gaandeweg het proces verfijnt<br />
• het prototype toetst aan uitgangspunten en doelen<br />
(Plomp, 2006).<br />
(Aanstaande) leraren aanzetten<br />
tot het doen van onderzoek is een<br />
manier om ze systematisch te laten<br />
reflecteren op hun onderwijs. Het is<br />
ook een middel om het onderwijs te<br />
verbeteren, door te werken aan de<br />
ontwikkeling van nieuwe onderwijsontwerpen.<br />
We kunnen dit studentonderzoek zien als een manier<br />
om studenten systematisch te laten reflecteren op hun<br />
onderwijs. Het is daarnaast een middel om het onderwijs<br />
te verbeteren, door te werken aan de ontwikkeling<br />
van nieuwe onderwijsontwerpen (vgl. Martens,<br />
2007; Martens, 2010; Van den Berg & Kouwenhoven,<br />
2008). Lerarenopleiders fungeren hierbij als rolmodel.<br />
Onze aanvankelijke hypothese was daarom dat die<br />
lerarenopleiders, wanneer zijzelf onderwijs ontwerpen<br />
en ontwikkelen, dat doen op een manier waarop<br />
zij dat aan hun studenten onderwijzen. We verwachten<br />
dat ten minste de volgende aspecten op de een of<br />
andere manier in het ontwerp voor de minor geëxpliciteerd<br />
zouden zijn (vgl. Gravemeijer, 1994; Simon,<br />
1995; Simon & Tzur, 2004):<br />
• beoogde doelen voor studenten en het toetsen<br />
ervan,<br />
• hypothetisch ontwikkeltraject voor studenten, dat<br />
wil zeggen een hypothetische beschrijving van hoe<br />
het leren van de studenten zou verlopen,<br />
• de argumentatie voor de keuze voor de gemengde<br />
doelgroep met aanstaande leraren basisonderwijs<br />
en wiskunde voortgezet onderwijs,<br />
• rol van collega’s in verband met de validiteit van<br />
het ontwerp,<br />
• de eigen ontwikkeling inclusief de eigen visie op<br />
rekenonderwijs,<br />
• de organisatie van het ontwikkeltraject, de omgang<br />
met bugs in het proces en de evaluatie van het<br />
proces,<br />
• gebruikte bronnen,<br />
• aansluiting bij de huidige onderwijspraktijk.<br />
We noemen dit in het vervolg de ‘ontwerpprincipes’.<br />
Ontwikkelen opleiders hun opleidingsonderwijs<br />
volgens dezelfde<br />
ontwerpprincipes die ze aan studenten<br />
stellen? We beantwoorden deze<br />
vraag in z’n algemeenheid met: ‘nee’.<br />
Vraagstelling<br />
Ontwerponderzoek als boven beschreven, vindt haar<br />
oorsprong in het ontwikkelen van onderwijsmateriaal<br />
voor leerlingen in de basisschool en het voortgezet<br />
onderwijs. Er is evenwel geen reden om deze aanpak<br />
tot dit segment van het onderwijs te beperken. Zeker<br />
op de lerarenopleiding ligt het voor de hand om het<br />
ontwerpen van onderwijs te beschouwen als ontwerponderzoek,<br />
immers:<br />
• door het opleidingsonderwijs op deze manier te ontwikkelen<br />
toont de opleider voorbeeldmatig gedrag<br />
• het communiceren over deze vorm van het ontwikkelen<br />
van onderwijs vormt een kern van de invulling<br />
van het opleiden en het ligt daarom voor de<br />
hand, dat lerarenopleiders deze aanpak als vanzelf<br />
gebruiken.<br />
Maar gebeurt dit ook werkelijk zo? De vraag die<br />
we hier proberen te beantwoorden luidt dan ook:<br />
Ontwikkelen opleiders hun opleidingsonderwijs volgens<br />
dezelfde ontwerprincipes die ze aan studenten stellen?<br />
We beantwoorden deze vraag aan de hand van een<br />
casus, waarin opleiders de opdracht hadden een<br />
minor/nascholing te ontwikkelen. We doen dat hier<br />
aan de hand van de volgende, meer toegespitste<br />
vragen:<br />
• Hoe ontwikkelden de opleiders deze minor? Hoe verliep<br />
het ontwerpen en ontwikkelen van materiaal?<br />
• Wat waren overwegingen van ontwerpers bij dit<br />
ontwerp- en ontwikkelwerk?<br />
• Hoe verhouden deze overwegingen zich tot onderzoeksaanpakken<br />
die op de opleiding worden onderwezen<br />
als actieonderzoek en ontwerponderzoek?<br />
Methode<br />
We probeerden te achterhalen hoe opleiders te werk<br />
gaan bij het ontwikkelen van opleidingsonderwijs<br />
en waarom ze juist op deze manier te werk gaan.<br />
Daarmee zochten we naar een verklarend model voor<br />
dit handelen van opleiders. Grounded Theory geeft<br />
aanwijzingen hoe systematisch verkregen informatie
via een proces van codering en labeling kan leiden<br />
tot een te beproeven model van de situatie (Glaser<br />
& Strauss, 1967; Melia & Charmaz, 2006). Om onze<br />
informatie te verzamelen kozen we de volgende aanpak.<br />
Toen de minor nog in de ontwerp- en ontwikkelfase<br />
zat, hebben we de ontwikkelaars geïnterviewd<br />
over hun overwegingen bij het proces van ontwerpen<br />
en ontwikkelen (interview 1). Dat hebben we ook halverwege<br />
de uitvoering ervan gedaan, onmiddellijk na<br />
afloop van het bijwonen van een lesmiddag (interview<br />
2). Verder bestudeerden we het ontwikkelde<br />
lesmateriaal.<br />
Ontwikkelen van opleidingsonderwijs<br />
heeft de praktijktheorie van opleiders<br />
nodig, want dat biedt een rijke bron<br />
om uit te putten. Het vraagt ook<br />
om ontwerponderzoek om gemaakte<br />
keuzen te expliciteren om ze zo voor<br />
anderen navolgbaar te maken.<br />
Ook hebben we, om onze voorlopige conclusie<br />
met lerarenopleiders te bediscussiëren, tijdens het<br />
VELON-congres van februari 2011 met lerarenopleiders<br />
aan de hand van onze casus in een rondetafelgesprek<br />
gesproken over de vragen: “Waarom werken<br />
lerarenopleiders bij het ontwerpen van onderwijs niet<br />
volgens de manier waarop zij dat hun studenten<br />
onderwijzen?” en “Zijn er suggesties hoe dit te verbeteren?<br />
We duiden dit onderdeel verder aan als<br />
‘rondetafelgesprek”.<br />
Interview 1<br />
We interviewden in één sessie de twee ontwerpers<br />
(een lerarenopleider pabo en een lerarenopleider<br />
tweedegraads wiskunde) halverwege het ontwerp-<br />
en ontwikkeltraject (herfst 2009). We vroegen hen<br />
naar de overwegingen bij het ontwerpproces. We<br />
gingen daarbij in op het onderwijsproces, de organisatie<br />
van het ontwerp- en ontwikkelproces en de<br />
context. Interview 1 is op video opgenomen en volledig<br />
getranscribeerd. Daaruit hebben beide auteurs<br />
onafhankelijk van elkaar de antwoorden van de geïnterviewden<br />
gescoord op de onderdelen: doel en toetsing<br />
van de minor en het proces van het ontwerp- en<br />
ontwikkeltraject, inclusief de evaluatie ervan. Na dit<br />
interview analyseerden beide auteurs de reacties en<br />
voorzagen episoden van een label.<br />
Interview 2<br />
Voorjaar 2010 werd de minor in de vorm van zes<br />
nascholingsbijeenkomsten uitgevoerd. We spraken<br />
na afloop van de derde bijeenkomst weer in één sessie<br />
met een van de ontwerpers, die ook deelnam aan<br />
interview 1 en nu docent was, en met de tweede<br />
docent, die de bijeenkomst mee verzorgde, maar geen<br />
ontwerper was. Voorafgaande aan dit interview deelden<br />
wij met hen onze reflecties naar aanleiding van<br />
het eerste interview. We gaven verder aan dat we over<br />
de geobserveerde les zouden spreken, om zo achterliggende<br />
ontwerpoverwegingen verder te expliciteren.<br />
We boden hen verder de kans om aan te geven<br />
of en hoe de uitkomsten van dit tweede interview in<br />
hun ogen zouden moeten leiden tot aanpassen van<br />
de vormgeving voor de volgende bijeenkomst van de<br />
nascholing. Als afsluiting van het interview gaven we<br />
de gesprekspartners de gelegenheid zelf een conclusie<br />
of samenvatting te geven en zo terug te blikken<br />
op dit interview.<br />
Interview 2 is op audio vastgelegd en ook volledig<br />
getranscribeerd. Ook hier hebben we de antwoorden<br />
onafhankelijk van elkaar gescoord in de onderdelen:<br />
doel van de bijeenkomst, reflectie op de uitvoering,<br />
theoretische uitgangspunten voor de bijeenkomst.<br />
We kozen in dit interview voor deze onderdelen om<br />
alsnog zoveel mogelijk te kunnen achterhalen vanuit<br />
welke overwegingen en eventuele theoretische achtergrond<br />
de minor ontworpen en ontwikkeld is, maar<br />
dan naar aanleiding van de uitgevoerde les. Na dit<br />
interview vond een tweede ronde van labeling plaats,<br />
waarin mogelijke verklaringen werden toegevoegd<br />
aan labels die in eerste ronde werden geplaatst.<br />
We hebben de transcripties van beide interviews aan<br />
de geïnterviewden voorgelegd. Dat heeft tot enkele<br />
verduidelijkingen geleid, die op hun beurt weer<br />
leidde tot nadere verklaringen voor de geobserveerde<br />
aanpak.<br />
Rondetafelgesprek<br />
Tijdens een rondetafelgesprek met negen lerarenopleiders<br />
van verschillende soorten lerarenopleidingen<br />
(pabo, tweedegraads, eerstegraads) en een wiskundeleraar<br />
(februari 2011) hebben we, na een korte inleiding<br />
van onze kant, de gesprekspartners gevraagd te<br />
noteren waarom zij denken dat lerarenopleiders niet<br />
werken volgens de genoemde ontwerpprincipes.<br />
Vervolgens hebben we met hen verder gesproken<br />
over de vraag naar het waarom van dit verschil.<br />
Het rondetafelgesprek heeft tien geschreven reacties<br />
van de deelnemers opgeleverd, plus een kort (ter<br />
plaatse gemaakt) samenvattend verslag. Deze materialen<br />
zijn onafhankelijk gescoord op (1) redenen/oorzaken<br />
voor de descrepantie tussen verwachtingen en<br />
feitelijke praktijk t.a.v. het ontwerp- en ontwikkeltraject<br />
en (2) aanbevelingen om deze te verkleinen. Het<br />
rondetafelgesprek is daarmee vooral een reflectie van<br />
de deelnemers geworden op het verschil tussen wat<br />
we meenden te mogen verwachten en de praktijk.<br />
Data-analyse<br />
Uiteindelijk hebben beide auteurs eerder bepaalde<br />
labels en verbanden hiertussen beschouwd vanuit<br />
reacties tijdens het rondetafelgesprek. In termen van<br />
Grounded Theory gebruikten we het rondetafelgesprek<br />
als beproeving van het aanvankelijk gevonden<br />
model, dat op grond van dit gesprek werd bijgesteld.<br />
Resultaten<br />
Hier presenteren we de opbrengst van interview 1,<br />
interview 2 en het rondetafelgesprek. Vervolgens<br />
schetsen we hoe deze data leidden tot een model voor<br />
het ontwikkelen van onderwijs door opleiders in de<br />
gegeven situatie.<br />
TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 45
Hoe ontwerpen lerarenopleiders hun onderwijs<br />
46<br />
Interview 1<br />
• Doelen van de minor<br />
Vrijwel meteen in het begin van het interview gaan<br />
de gesprekspartners in op de doorlopende leerlijnen<br />
(Expertgroep Doorlopende Leerlijnen, 2008): “Wiskundestudenten<br />
(bedoeld zijn die van de tweedegraads<br />
lerarenopleiding) weten na de minor wat er op de basisschool<br />
aan rekenen gebeurt en studenten van de lerarenopleiding<br />
basisonderwijs weten hoe het verder gaat als de leerlingen<br />
van groep 8 naar diverse vormen van voortgezet<br />
onderwijs gaan.” En er wordt gesteld “... dat wiskundedocenten<br />
in het voortgezet onderwijs ook wat meer moeten<br />
weten van de modellen die gebruikt worden in het basisonderwijs,<br />
want als je de methodes voor het voortgezet onderwijs<br />
bekijkt, is er vaak toch een beperkt aanbod, vaak volgens<br />
een vast patroon.” Beide groepen studenten ontwikkelen<br />
binnen de minor kennis van het rekenen en de<br />
didactiek.<br />
• Toetsing van de minor<br />
Wanneer we elkaar spreken over de toetsing van<br />
de minor komen er slechts vage ideeën naar voren:<br />
een portfolio met een aantal opdrachten, voor de vakinhoud<br />
denken de ontwikkelaars aan een tentamen,<br />
maar dat is verder nog niet uitgewerkt: “We moeten<br />
de doelstelling nog formuleren. We zijn nu met de bijeenkomsten<br />
bezig.”<br />
• Ontwerp- en ontwikkeltraject<br />
Als we spreken over het ontwerp- en ontwikkeltraject<br />
komen verschillende perspectieven aan bod: ontwerpen<br />
en ontwikkelen vanuit een theoretisch model of<br />
hypothetische uitwerking, de rol van bronnen en van<br />
collega’s, de werkwijze en de voortgang.<br />
Op de vraag of de ontwerpers van tevoren een theoretisch<br />
model, dan wel een ontwikkelingstraject in gedachten<br />
hebben waarvan ze veronderstellen dat studenten<br />
dat zouden doorlopen, zijn antwoordt een ontwerper<br />
dat hij “daar nog niet zo ver mee is, maar wel een idee heeft”.<br />
De andere ontwerper dat “het eigenlijk groeit met het<br />
uitdenken van de verschillende bijeenkomsten.”<br />
Naar aanleiding van de vraag waarom ze denken<br />
dat in een gemengde groep bijvoorbeeld het ‘oefenen,<br />
productief oefenen en probleemoplossend bezig zijn’<br />
beter tot zijn recht komt dan in een groep met alleen<br />
studenten van de lerarenopleiding basisonderwijs,<br />
antwoordt een van de gesprekspartners: “Als je de boeken<br />
van ‘Moderne wiskunde’ bekijkt, dan zie je dat dit productief<br />
oefenen en probleemoplossend bezig zijn, er niet is.<br />
Wel in het basisonderwijs. Als materiaal voor de eerste bijeenkomst<br />
zijn twintig oefenopgaven gekopieerd. Daarin zit<br />
veel meer open aanbieding.”<br />
Over de rol van collega’s meldt de ene ontwikkelaar<br />
dat hij met de hele vakgroep overlegt over bijvoorbeeld<br />
negatieve getallen en de overgang van primair<br />
naar voortgezet onderwijs. De ander overlegt regelmatig<br />
met een collega, als een soort klankbord, over<br />
hoe de stage zou kunnen verlopen bijvoorbeeld. De<br />
eerste vult aan dat hij voor die negatieve getallen met<br />
zijn vakgroep ook naar een nieuwe methode heeft<br />
gekeken. Toen bleek dat de getallenlijn in het basisonderwijs<br />
alleen naar rechts loopt, terwijl dat in het<br />
voortgezet onderwijs ook naar links is. Hij verwacht<br />
hierover een didactische discussie in een van de bijeenkomsten<br />
van de minor..<br />
Het deel van het gesprek over doelen en toetsing vat<br />
een van ons (de interviewers) als volgt samen: “Jullie<br />
twijfelen niet over het uiteindelijke doel en jullie weten over<br />
en weer van elkaar wat je doet en hoe je daar vakinhoudelijk<br />
en didactisch voordeel van kunt hebben, maar de detaillering<br />
gebeurt eigenlijk tijdens het werken aan het ontwerp van de<br />
bijeenkomsten en wel in de discussie daarover en in de confrontatie<br />
met wat er in de rekenboeken van het basisonderwijs<br />
en in de wiskundeboeken van het voortgezet onderwijs<br />
staat.” Dat wordt aangevuld met de opmerking dat ze<br />
ook nog moeten kijken naar het proces van de studenten,<br />
bijvoorbeeld de stage en het actieonderzoek. Dit<br />
moet in samenhang met wat de student en de stageschool<br />
willen: “Dat moet worden afgestemd. Het gaat erom<br />
dat studenten eigen doelen formuleren, bijvoorbeeld verbetering<br />
van de overgang van basisonderwijs naar voortgezet<br />
onderwijs, om die vervolgens in de stage te realiseren.”<br />
We gaan apart in op de vraag hoe de ontwikkelaars<br />
omgaan met haperingen in hun proces. Ze geven een<br />
voorbeeld. Bij het onderdeel ‘oefenen en zorg’ hadden<br />
ze deze termen “eerst alleen als titel, met als idee dat je een<br />
rekenzorgleerling of een wiskundezorgleerling even kunt<br />
helpen door extra oefenen”. Vervolgens hadden ze het<br />
idee dat dit teveel naar individueel werken zou toegaan<br />
en dat wilden ze niet. Dit onderwerp dreigde te<br />
sneuvelen. Dat kon echter ook niet, was de opvatting,<br />
want de studenten moeten hier toch iets over geleerd<br />
hebben. Omdat de totale voortgang van het ontwerpen<br />
en ontwikkelen toch al behoorlijk langzaam ging,<br />
kreeg de ontwikkelaar die de bijeenkomst hierover<br />
zou gaan geven het behoorlijk benauwd. Inmiddels<br />
is het nog niet erg goed gelukt, maar er is wel over<br />
gesproken. Ze stemmen in met onze samenvatting dat<br />
haperingen van het proces in onderling overleg worden<br />
opgelost. Dit leidt tot de volgende omschrijving:<br />
“We zijn vooral begonnen met brainstormen, vond ik eigenlijk<br />
wel goed gedaan. We hebben nog niet eens veel geschreven,<br />
maar wel allemaal ideeën genoemd. Daar hebben we veel<br />
tijd aanbesteed en dat vond ik heel waardevol.”<br />
• Evaluatie van het ontwerp- en ontwikkeltraject<br />
Over een evaluatie van de minor melden onze<br />
gesprekspartners het volgende. Om te beginnen is er<br />
het commentaar bij de bijeenkomsten. En aan het eind<br />
komt er een grote evaluatie onder studenten en docenten<br />
met vragen naar wat ze geleerd hebben, wat ze<br />
eraan gehad hebben, wat de rol van de ontwikkelaars<br />
is geweest. Over hoe ze dat gaan aanpakken was nog<br />
niet nagedacht. En bij doorvragen blijkt dat ze ook niet<br />
gedacht hebben aan de mogelijkheid om hun werk als<br />
ontwerpers en ontwikkelaars apart te evalueren.<br />
Overigens merken ze terecht op dat vooral de beschikbaarheid<br />
van tijd en geld de uitgebreidheid van de<br />
evaluatie bepaalt. We vragen door over de (eventuele)<br />
evaluatie. De ontwikkelaars brengen naar voren of de<br />
geschatte tijdsbesteding in overeenstemming is met de<br />
werkelijke. Ook denken ze aan de vraag aan studenten<br />
in koppels met verschillende achtergronden of het<br />
werken aan de minor bij beide studenten tot nieuwe<br />
inzichten heeft geleid, bijvoorbeeld met betrekking tot<br />
oefenvormen. We vatten dit samen met de vaststelling<br />
dat er dus een soort attitudeverandering zou moeten<br />
plaatsvinden.
• Codering<br />
Uit interview 1 kwamen na de codering de volgende<br />
labels naar voren: ‘gebrek aan overzicht’, ‘weinig systematische<br />
werkwijze’, ‘inzetten praktijkkennis en<br />
-ervaringen’, ‘sturing vanuit ervaren verschillen basisonderwijs<br />
en voortgezet onderwijs’, ‘globale beelden<br />
rond achtergronden studenten’ en ‘ontbreken theoretisch<br />
kader’. 1 Met deze labels in het achterhoofd startten<br />
we het tweede interview.<br />
Interview 2<br />
Het tweede interview vond plaats direct na de derde<br />
les/bijeenkomst. Deze les begon met het multiplicatief<br />
uithoudingsvermogen (mu): neem een willekeurig<br />
getal en vermenigvuldig de cijfers, herhaal dit tot een<br />
getal van één cijfer is bereikt; mu is het aantal stappen.<br />
Voorbeeld: 3216 → 36 → 18 → 8, mu = 3,<br />
want 3x2x1x6 = 36, 3x6 = 18 en 1x8 = 8.<br />
Op onze vraag hoe de twee docenten dit onderdeel<br />
vonden gaan, reageren ze: “De mensen gingen cijferen,<br />
bijvoorbeeld 6 x 42, Instructief om te zien dat sommigen<br />
geen goede gecijferdheid hebben. Bij oefenen speelt gecijferdheid<br />
of wiskundige geletterdheid een impliciete rol. Als<br />
leraar in het voortgezet onderwijs moet je je goed bewust<br />
worden van expliciete doelen als het onderhouden van wat<br />
de leerlingen vanuit het basisonderwijs meebrengen.”<br />
Wij (de interviewers) merken op dat er tamelijk lang<br />
over de regels en eigenschappen van mu is doorgepraat.<br />
Daarop reageert de een: “Maar we hebben toch<br />
ook andere dingen gedaan, namelijk een breinbreker aangereikt<br />
op het niveau van de deelnemers.” De ander reageert<br />
met: “We hebben het over de verhoudingstabel gehad juist<br />
omdat die een belangrijk aspect van de overgang basisonderwijs<br />
– voortgezet onderwijs is: die zitten namelijk in het<br />
voortgezet onderwijs voorgebakken in de methodes.” De<br />
ontwikkelaars deden dit om de deelnemers over de<br />
eigen aanpak na te laten nadenken en vervolgens<br />
over die van leerlingen.<br />
• Doel van de bijeenkomst<br />
De ontwikkelaars geven desgevraagd aan dat het<br />
die middag ging om:<br />
- verschillen basisonderwijs-voortgezet onderwijs<br />
- de eigen gecijferdheid van de deelnemers<br />
- voorkennis leerlingen<br />
- vormgeven van de les?<br />
Het uitgangspunt was dat de groep zelf met<br />
bespreekpunten, oplossingen, en dergelijke zou<br />
komen. Er was veel aandacht voor de doorlopende<br />
leerlijnen en het rekenbeleidsplan voor de eigen<br />
school. Dat laatste zat niet in het ontwerp, maar speelt<br />
wel degelijk op de achtergrond mee. Daarbij gaat het<br />
om de inhoud, de organisatie daarvan binnen de<br />
school én de waarde van het rekenen. De ontwerpers<br />
illustreren de ontwerpgerichte insteek door te verwijzen<br />
naar de discussie over rekenmethodes waarbij<br />
een van de deelnemers opmerkt dat Moderne wiskunde/rekenen<br />
op het eerste gezicht alleen herhaling<br />
van het rekenen van de basisschool is, maar bij nader<br />
inzien een opstap naar abstractie. “Dit zien veel leraren<br />
niet”, melden onze gesprekspartners. We gaan naar de<br />
breuken en vragen:<br />
Welk idee zit achter het analyseren van situaties<br />
4<br />
rond de breuk --<br />
: 4 pizza’s verdelen met 7 personen,<br />
7<br />
de vierde dag van de week, 4 van de 7 dagen. Het<br />
idee is dat “de kinderen betekenis moeten geven aan zoiets<br />
en dan vooral in de vorm van een relatienet: de betekenis<br />
hangt af van de context, maar op zeker niveau hebben die<br />
contextafhankelijke betekenissen wel iets met elkaar te<br />
maken.”<br />
• Reflectie op de uitvoering<br />
Wanneer we de ontwikkelaars vragen om op de bijeenkomst<br />
te reflecteren, reageert een van hen: “Ik denk<br />
dat we de cursisten hebben laten kijken naar mogelijke rekenstrategieën,<br />
dus niet alleen naar de oude algoritmen van het<br />
rekenen. Dat hebben we gedaan door de mensen op hun eigen<br />
niveau te laten puzzelen en vervolgens te laten nadenken<br />
over de vraag: Kan ik dit ook met mijn leerlingen? Hoe dan?”<br />
Daarvoor zijn handvatten aangereikt.<br />
• Theoretisch uitgangspunt voor de bijeenkomst<br />
Tot slot van het interview stellen we de vraag: Welke<br />
theorie of theoretische achtergrond hanteren jullie?<br />
Het enigszins verrassende antwoord is dat ze daar niet<br />
echt overeenstemming over hebben bereikt. Een van<br />
de twee gaat uit van realistisch wiskundeonderwijs,<br />
zoals verwoord in het artikel van Gravemeijer, Bruin-<br />
Muurling en Van Eijck (2009) dat erg van contexten<br />
uitgaat en constateert dat aan het eind van de basisschool<br />
de leerlingen breuken nog niet abstract als<br />
onbenoemde getallen zien. De ontwikkelaars zijn het<br />
erover eens dat de leraren in het voortgezet onderwijs<br />
een slag moeten maken; van: “Ze kunnen niet rekenen”<br />
naar: “Ik weet niet hoe ze rekenen”, met daaraan gekoppeld:<br />
“Ik weet niet hoe ze het geleerd hebben.”<br />
• Voorlopig verklarend model<br />
We merken dat de opleiders wel degelijk een theoretische<br />
fundering gebruiken bij hun ontwikkelwerk.<br />
Die is echter niet geëxpliciteerd en dat is ook niet<br />
nodig, omdat de ontwikkelaar over een breed repertoire<br />
beschikt: bijv. onderwijsverhalen, beproefde<br />
activiteiten voor de opleiding en theoretische uitgangspunten<br />
van het reken-wiskundeonderwijs<br />
in het basisonderwijs.<br />
Rondetafelgesprek<br />
We willen het rondetafelgesprek gebruiken om ons<br />
voorlopig model te toetsen. We kiezen er daarbij<br />
overigens voor om het model niet voor te leggen,<br />
omdat we denken dat we daarmee te veel invullen.<br />
We stelden de volgende vraag centraal: Waarom werken<br />
lerarenopleiders bij het ontwerpen van onderwijs niet<br />
volgens genoemde ontwerpprincipes? Hoe kunnen we dit<br />
verbeteren? We vragen de aanwezigen individueel hun<br />
reacties te noteren. Die nemen we als uitgangspunt<br />
voor het gesprek. We beginnen met een korte discussie<br />
over of er eigenlijk wel standaarden bestaan voor<br />
het ontwerpen en ontwikkelen van nieuw onderwijs.<br />
Er wordt opgemerkt dat niet alle lerarenopleiders<br />
dezelfde principes hebben. Een ander vraagt zich af<br />
of het ontwerpen en ontwikkelen wel zo belangrijk is<br />
in een opleiding dat opleiders daarbij een voorbeeldfunctie<br />
hebben. En een derde vult aan dat prescriptieve<br />
modellen in praktijk veelal niet werken.<br />
TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 47
Hoe ontwerpen lerarenopleiders hun onderwijs<br />
48<br />
• Verschil tussen standaarden en uitvoering in de praktijk<br />
Dan gaan we in op de eerste vraag: Waarom werken<br />
de ontwerpers/ontwikkelaars niet volgens hun ontwerpprincipes?<br />
De antwoorden zijn te kenschetsen als<br />
algemeen menselijk: routines zijn moeilijk te veranderen<br />
(ervan uitgaande dat dit voor de betreffende lerarenopleiders<br />
iets routinematigs is); lerarenopleiders<br />
zijn gevangen in hun gewoontes en berijden vaak hun<br />
stokpaardjes (‘eigen pareltjes’); ze zijn vooral resultaatgericht;<br />
tijdgebrek. Dan volgen verklaringen meer<br />
specifiek voor lerarenopleiders: zij werken bij het<br />
maken van nieuw onderwijs vanuit hun ideeën over<br />
hoe het in de klas gaat; ze zijn gericht op onmiddellijke<br />
pasklare oplossingen; ze hebben wel een model, maar<br />
dat is hoogstens impliciet aanwezig; ze hoeven ook<br />
niet heel systematisch te werk te gaan, want het gaat<br />
om iets complex, zeker voor mensen die nog niet erg<br />
ervaren in het betreffende onderwerp zijn; lerarenopleiders<br />
zijn onbewust onbekwaam; implementeren<br />
van nieuw onderwijs behoort niet tot de professionele<br />
uitrusting van lerarenopleiders; lerarenopleiders<br />
bespreken onderling veel te weinig<br />
hun eigen lesvoorbereiding.<br />
• Aanbeveling voor een aanpak<br />
De belangrijkste suggesties die deelnemers aan het<br />
rondetafelgesprek formuleerden waren de volgende:<br />
geef lerarenopleiders (en docenten) die onderwijs<br />
gaan ontwerpen en ontwikkelen vooraf een eenvoudig<br />
model (figuur 1) en benadruk het iteratieve karakter;<br />
ga uit van wat je reëel mag verwachten dat de<br />
studenten in hun stage zullen tegenkomen; laat eerst<br />
de visie verwoorden en ga pas daarna verder met uitwerken<br />
en invullen; begin met de kernwoorden en<br />
uitgangspunten en werk bottom up.<br />
• Verklarend model<br />
Het gesprek helpt ons het eerder geformuleerde verklarende<br />
model aan te vullen. Opleiders krijgen in het<br />
algemeen weinig tijd om onderwijs te ontwikkelen. Zij<br />
zijn daarom normaal gesproken aangewezen op het<br />
didactische<br />
werkvormen<br />
evaluatie<br />
ordening<br />
lessen<br />
Figuur 1: Een eenvoudig ontwerpmodel<br />
VISIE<br />
combineren van succesvolle activiteiten, zonder daarbij<br />
een onderliggende theorie te expliciteren. Wanneer<br />
opleiders geen model wordt aangedragen om dit<br />
anders te doen, gaan zij ook op deze wijze te werk<br />
wanneer er wel redelijk wat tijd beschikbaar is voor<br />
het ontwikkelwerk, zoals in het hier beschreven geval.<br />
Conclusie en discussie<br />
In dit artikel gaan we na hoe lerarenopleiders in het<br />
specifiek geval van het ontwikkelen van een minor<br />
voor het reken-wiskundeonderwijs op de grens van<br />
basisschool en voortgezet onderwijs ontwerpprincipes<br />
gebruikten bij het ontwikkelen van opleidingsonderwijs.<br />
De minor voorziet in een actuele vraag.<br />
Hobbels in het reken-wiskundeonderwijs werden<br />
immers kort voor de start aangegeven als mogelijke<br />
oorzaak van tegenvallende onderwijsresultaten<br />
(Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en<br />
Rekenen, 2008).<br />
Onze analyse van deze ontwikkelsituatie bracht ons<br />
tot de vraag: ontwikkelen opleiders hun opleidingsonderwijs<br />
volgens dezelfde ontwerpprincipes die ze<br />
aan hun studenten onderwijzen? We beantwoordden<br />
deze vraag in z’n algemeenheid met nee. Met een<br />
dergelijk antwoord doen we echter geen recht aan de<br />
opleiders in kwestie. Via de vragen over de activiteiten<br />
van de opleiders krijgen we een nader beeld. De<br />
opleiders hebben een praktijktheorie, die hen voor<br />
specifieke activiteiten leert wat werkt en hoe het<br />
werkt. Bij het ontwikkelen van de minor gebruikten<br />
ze de aldus gekozen activiteiten en maakten op grond<br />
van verdere ervaringen een ordening. Daarmee blijven<br />
de principes onder het ontwikkelwerk impliciet:<br />
de doelen zijn globaal geformuleerd, omdat dit nu<br />
eenmaal de aard van de praktijktheorie is (vergelijk<br />
Meijer, Zanting & Verloop, 2001). De hier geobserveerde<br />
opleiders gaan anders te werk dan wat er in<br />
het algemeen bij onderzoek van studenten gevraagd<br />
leernoodzaak<br />
leerdoelen<br />
gewenste<br />
situatie
wordt. Studenten moeten keuzen expliciet maken.<br />
Zij werken in het algemeen volgens een specifiek<br />
stappenplan. Werkend vanuit de eigen praktijktheorie<br />
bestaat daarvoor geen noodzaak.<br />
Dat een docent een ontwikkeltaak niet als onderzoek<br />
ziet, ligt ook wel voor de hand. Anders dan de student<br />
heeft een ervaren opleider immers een geweldig<br />
repertoire aan activiteiten die als het ware vragen om<br />
hergebruik. Deze activiteiten hebben hun geldigheid<br />
in veel situaties getoond. De praktijktheorie van de<br />
docent, waarin dit repertoire tot samenhangend<br />
geheel gemaakt is, is blijkbaar te nadrukkelijk aanwezig<br />
om bij het ontwikkelen keuzen en onderliggende<br />
theorie te expliciteren.<br />
NOOT<br />
1 In verband met de omvang van dit artikel, beperken wij<br />
ons tot het opsommen van labels.<br />
LITERATUUR<br />
Akker, J. van den, Gravemeijer, K, McKenney, S., & Nieveen,<br />
N. (Eds). (2006). Educational design research. London:<br />
Routledge.<br />
Bakx, A., Breteler, H., Diepstraten, I., & Copic, J. (2009).<br />
Onderzoek pabo-studenten verankerd in het curriculum<br />
– succesfactoren en keerzijden. Tijdschrift voor Lerarenopleiders<br />
30(1), 28-35.<br />
Berg, van den, E., & Kouwenhoven, W., (2008). Ontwerponderzoek<br />
in vogelvlucht. Tijdschrift voor Lerarenopleiders,<br />
29(4), 20-26.<br />
Dolk, M.L.A.M. (1997). Onmiddellijk onderwijsgedrag: over<br />
denken en handelen van leraren in onmiddellijke onderwijssituaties.<br />
Utrecht: W.C.C.<br />
Eraut, M. (1995). Schön Shock: a case for reframing reflection-in-action.<br />
Teachers and teaching: theory and practice<br />
1(1), 9-22.<br />
Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen<br />
(2008). Over de drempels met rekenen, Consolideren,<br />
onderhouden, gebruiken en verdiepen, onderdeel van<br />
de eindrapportage van de Expertgroep Doorlopende<br />
Leerlijnen Taal en Rekenen. Enschede: Expertgroep<br />
Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen.<br />
Glaser, B., & Strauss, A. (1967) The Discovery of Grounded<br />
Theory: strategies for qualitative research. Chicago:<br />
Aldine.<br />
Gravemeijer, K.P.E. (1994). Developing realistic mathematics<br />
education. Utrecht: CD-ß Press / Freudenthal Institute.<br />
Gravemeijer, K.P.E., Bruin-Muurling, G. & Eijck, M. van<br />
(2009). Aansluitingsproblemen tussen primair en voortgezet<br />
onderwijs - geen doorgaande lijn voor het vermenigvuldigen<br />
van breuken -. Reken-wiskundeonderwijs:<br />
onderzoek, ontwikkeling, praktijk, 28(4), 14-19.<br />
Jaworski, B. (2006). Theory and practice in mathematics teaching<br />
development: critical inquiry as a mode of learning<br />
in teaching. Journal of Mathematics Teacher Education 9,<br />
187 – 211.<br />
Leeman, Y., & Wardekker. W., (2010). Verbetert onderzoek<br />
het onderwijs? Tijdschrift voor Lerarenopleiders 30(1),<br />
19-22.<br />
Martens, R. (2007). Positive learning met Multimedia. Onderzoeken,<br />
toepassen & generaliseren. Heerlen: Open Universiteit.<br />
Martens, R. (2010). Zin in onderzoek, Docentprofessionalisering.<br />
Heerlen: Open Universiteit.<br />
Meijer, P., Zanting, A., & Verloop, N. (2001). Docenten-inopleiding<br />
onderzoeken de praktijkkennis van ervaren<br />
docenten. VELON Tijdschrift, 22(1), 9-16.<br />
Melia, K.M. & Charmaz, K.C. (2006). Constructing Grounded<br />
Theory. A Practical Guide Through Qualitative Analysis.<br />
Thousand Oaks, CA: Sage Publications<br />
Oonk, W. (2009). Theory-enriched practical knowledge in<br />
mathematics teacher education. Leiden: ICLON PhD<br />
dissertation series.<br />
Plomp, Tj. (2010). Educational Design Research: an Introduction.<br />
In Tj. Plomp & N. Nieveen. An Introduction to<br />
Educational Design Research. Enschede: SLO, 9-36.<br />
Simon, M. (1995). Reconstructing mathematics pedagogy<br />
from a constructivist perspective. Journal for Research in<br />
Mathematics Education 26 (2), 114-145.<br />
Simon, M. A., & Tzur, R. (2004) Explicating the role of mathematical<br />
tasks in conceptual learning: an elaboration of the<br />
hypothetical learning trajectory. Mathematical Thinking<br />
and Learning 6 (2), 91-104.<br />
Schön, D.A. (1983). The Reflective Practitioner: How professionals<br />
think in action. London: Temple Smith.<br />
TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 49
50<br />
Praktijkvoorbeeld<br />
Pabostudenten<br />
leren online<br />
gitaar spelen<br />
Meer pabostudenten met de gitaar<br />
voor de klas. Dat zag Miriam Burgers,<br />
muziekdocente aan de Hogeschool Utrecht<br />
wel zitten. Het aantal lesuren dat ze<br />
heeft, liet dat alleen niet toe. De Online<br />
Muziekschool van ondernemer Jeroen<br />
Bouman bracht uitkomst. De twee<br />
startten samen een pilot. Meer pabostudenten<br />
leren nu gitaar spelen,<br />
via internet en in de klas.<br />
<strong>AU</strong><strong>TEU</strong>R(S)<br />
Elwin Roetman,<br />
Onlinemuziekschool<br />
(OMS), Utrecht<br />
Inleiding<br />
Kon Miriam Burgers tien jaar<br />
geleden bijna elke student nog<br />
vragen een akkoord aan te slaan,<br />
nu speelt niet iedereen meer een<br />
instrument op de pabo: “De kwantiteit<br />
van het muziekonderwijs is<br />
achteruit gegaan. Tien jaar geleden<br />
hadden ze hier drie uur muziekles<br />
per week, nu zes blokuren per jaar”,<br />
vertelt ze. Andere gebieden, zoals<br />
taal, rekenen en pedagogiek hebben<br />
de afgelopen jaren meer aandacht<br />
gekregen: “Dat was ook nodig, het<br />
heeft zijn vruchten afgeworpen,<br />
maar het gaat ten koste van het<br />
muziekonderwijs.” Zeer enthousiast<br />
is de muziekdocente dan ook over<br />
de samenwerking met de Online<br />
Muziekschool (OMS).<br />
De Online Muziekschool<br />
In 2009 begon de OMS met het aanbieden<br />
van online gitaarlessen. Het<br />
idee kwam voort uit de opkomst van<br />
video op het internet. “Een geweldig<br />
hulpmiddel om een instrument te<br />
leren spelen”, vertelt directeur Jeroen<br />
Bouman, “maar wat we daarbij<br />
wilden toevoegen was het persoonlijke<br />
contact met een docent. Ook is<br />
het moeilijk voor een beginner om de<br />
juiste filmpjes te vinden en zijn de<br />
meeste video's in het Engels. Bij ons<br />
moest dat anders kunnen, gemakkelijker.”<br />
Jeroen Bouman ontwikkelde samen<br />
met professionele muziekdocenten<br />
Nederlandstalige lessen met een<br />
duidelijke didactische opbouw:<br />
“Om de drie lessen is er een toetsingsmoment.<br />
Cursisten sturen filmpjes<br />
met wat ze kunnen via de website<br />
naar hun docent. Die stuurt<br />
weer een filmpje terug met feedback<br />
en bepaalt of de cursist verder kan of<br />
moet herkansen.” De feedback verloopt<br />
altijd via een bepaald stramien.<br />
Een van de richtlijnen is feedback<br />
via de sandwichmethode. Bij de<br />
sandwichmethode wordt begonnen<br />
met iets wat al goed gaat, dan iets<br />
wat beter kan en vervolgens wordt er<br />
afgesloten met iets positiefs. Door<br />
deze benadering wordt het plezier in<br />
musiceren gestimuleerd en blijft de<br />
intrinsieke motivatie hoog. Naast<br />
gitaarles wordt er inmiddels ook<br />
zangles, pianoles en drumles aangeboden.<br />
En daar komt binnenkort<br />
basgitaar bij. “Zo bieden we alle<br />
instrumenten aan om een bandje te<br />
vormen.”<br />
Gitaarlessen voor de pabo<br />
Nadat Jeroen Bouman een workshop<br />
had gegeven op de pabo in Utrecht,
wist hij de aandacht van Miriam<br />
Burgers te trekken. Zij begon afgelopen<br />
september samen met de OMS<br />
met het aanbieden van gitaarlessen<br />
voor 31 studenten. Voor Miriam een<br />
welkome oplossing: “In de reguliere<br />
lessen is er te weinig tijd om studenten<br />
te leren liedjes te begeleiden. Op<br />
deze manier kunnen we ze toch kennis<br />
laten maken met kinderliedjes.”<br />
De site van OMS is altijd<br />
bereikbaar. Daar kunnen<br />
lesvideo's worden bekeken<br />
met uitleg van de gitaardocent<br />
en ondersteund door<br />
animaties. Hierdoor is er<br />
geen muzikale voorkennis<br />
nodig.<br />
Studenten krijgen na aanmelding een<br />
inlogcode waarmee ze aan de slag<br />
kunnen op de website van de OMS.<br />
De site is dag en nacht bereikbaar.<br />
Daar kunnen ze de lesvideo's bekijken.<br />
De video's bevatten uitleg van<br />
de gitaardocent en worden ondersteund<br />
door animaties. Hierdoor is<br />
er geen muzikale voorkennis nodig.<br />
Iedereen kan vanaf les één al met de<br />
eerste 'oefentune' meespelen. Na drie<br />
lessen en drie oefentunes laten de<br />
studenten hun vorderingen zien voor<br />
de webcam door mee te spelen met<br />
de laatste oefentune.<br />
De opname verloopt automatisch via<br />
het e-learningsysteem. Als de student<br />
tevreden is met de opname<br />
stuurt hij het filmpje naar de docent.<br />
Die bekijkt het filmpje en stuurt een<br />
video met tips en feedback terug.<br />
Gaandeweg de cursus bouwt de<br />
student zo een heel portfolio op.<br />
Ervaringen<br />
Student Wouter was al enige tijd<br />
bezig om het gitaarspelen onder de<br />
knie te krijgen. “Ik heb al heel veel<br />
lessen op YouTube bekeken, maar ik<br />
kwam niet verder. Ik had het idee dat<br />
ik geen goede basis ontwikkelde.”<br />
Omdat hij verder wilde komen meldde<br />
hij zich aan voor de online gitaarlessen.<br />
“Met deze lessen leer ik een<br />
goede basistechniek aan en ik begrijp<br />
de YouTube-filmpjes ook veel<br />
beter”, aldus Wouter.<br />
Ook de muziekdocente is erg te<br />
spreken over de online lessen die de<br />
OMS aanbiedt, maar ziet de kracht<br />
van de pilot vooral in de combinatie<br />
met de maandelijkse groepsles, een<br />
ideale combinatie. Samen met de<br />
jonge gitaristen brengt ze een keer in<br />
de maand het geleerde in de praktijk.<br />
Voorafgaand aan de les zet Burgers<br />
de opwarmoefening in uit de online<br />
zanglessen van de OMS. De hele<br />
klas doet dan inzingoefeningen via<br />
het smartboard. Naast het gitaarspelen<br />
is het immers ook de bedoeling<br />
dat de docenten in spe straks samen<br />
met de kinderen gaan zingen. Daarna<br />
gaan ze aan de slag met de akkoorden<br />
die ze de maand daarvoor<br />
hebben geleerd. Miram Burgers:<br />
“Dit motiveert de studenten enorm.<br />
En daarna stromen de filmpjes ook<br />
weer binnen. Het is echt een oppepper<br />
voor de volgende maand. Veel<br />
studenten vinden het ook prettig om<br />
te merken dat ze niet de enige zijn<br />
met een bepaald probleem.”<br />
Tijd is een beperkende factor. De<br />
studenten hebben het al razend druk<br />
met andere vakken en elke dag gitaar<br />
spelen schiet er dan nog wel eens bij<br />
in. Die andere vakken kosten ook<br />
veel tijd. Maar veel studenten loggen<br />
elke dag in en zijn enthousiast. Tot<br />
nu toe haakten er vijf van de 31 studenten<br />
af.<br />
Een groep studenten heeft al in de<br />
klas gitaar met de kinderen gespeeld.<br />
Sommige studenten hebben er een<br />
specifieke leervraag van gemaakt:<br />
Hoe kan ik mijn gitaar inzetten in<br />
de klas? Een student heeft het zelfs<br />
al aangedurfd de gitaar mee op stage<br />
te nemen. Dat was een groot succes,<br />
want kinderen vinden het ontzettend<br />
leuk, ook al ken je maar een paar akkoorden.<br />
Veel kinderen hebben nog<br />
nooit een gitaar gezien en het is dan<br />
leuk om uit te leggen hoe het instrument<br />
werkt, waar de stemknoppen<br />
zitten, etcetera. Tot nu toe richten de<br />
studenten zich vooral op schoolliedjes,<br />
maar de klas gaat volgend jaar<br />
ook popnummers oefenen voor de<br />
bovenbouw. En wellicht dat de gitaarklas<br />
zich de komende maanden<br />
extra hard gaat inzetten. Burgers<br />
heeft leuke plannen:“Ik probeer<br />
mijn tijd met de klas zo goed mogelijk<br />
te besteden.”<br />
“In Miriam Burgers hebben we de<br />
perfecte docent gevonden om de<br />
pilot op te zetten op de pabo”, zegt<br />
Bouman: “Haar drive is fantastisch<br />
en dat heb je nodig als je iets nieuws<br />
opzet. Het is belangrijk om de studenten<br />
gemotiveerd te houden, want<br />
een instrument leren spelen gaat niet<br />
vanzelf. Miriam heeft veel contact<br />
met de studenten, via mail, de filmpjes<br />
en natuurlijk in de groepsles.<br />
Hiermee zijn de meeste studenten nu<br />
al in staat veel kinderliedjes te begeleiden,<br />
erg leuk. Op de pabo is er<br />
vooral interesse voor gitaar, zang en<br />
piano. Eind dit jaar gaan we evalue-<br />
TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV) - 33(1) 2012 51
Pabostudenten leren online gitaar spelen<br />
52<br />
ren welke instrumenten we volgend<br />
jaar gaan inzetten. Dit jaar richten<br />
we ons alleen op de gitaarlessen. De<br />
gitaar is namelijk gemakkelijk om<br />
mee te nemen en in te zetten in de<br />
muzieklessen op school.”<br />
Kwaliteit van de online lessen<br />
Miriam Burgers is zeer te spreken<br />
over het aanbod van de online lessen.<br />
De kwaliteit van de ingestuurde<br />
filmpjes laat soms wat te wensen<br />
over, met name het geluid via de<br />
webcam. Studenten blijken daar<br />
minder handig in dan ze van tevoren<br />
hadden gedacht. Maar het principe<br />
werkt goed. “De kwaliteit van de<br />
opnames gaat alleen maar beter<br />
worden”, belooft Jeroen Bouman:<br />
“We staan ook nog maar aan het<br />
begin van deze vorm van muziekles.<br />
De technologie ontwikkelt zich razendsnel<br />
en daarmee zal ook snel de<br />
kwaliteit van de filmpjes verbeteren.<br />
Er is nu altijd voldoende te zien en<br />
te horen voor de docent om een student<br />
goed en persoonlijk verder te<br />
helpen.”<br />
Toekomst<br />
E-learning kan van grote betekenis<br />
zijn voor het onderwijs: deze pilot is<br />
daar een duidelijk voorbeeld van.<br />
Door e-learning in te zetten kunnen<br />
doelen bereikt worden die eerder<br />
niet haalbaar waren. Met het aantal<br />
contactmomenten dat er voor muziek<br />
staat is het niet mogelijk om<br />
studenten een instrument te leren<br />
spelen. Met deze online methode<br />
waarin de vaardigheden worden<br />
behandeld, kan dat wel. Hierdoor<br />
kan er tijdens de contactmomenten<br />
direct muziek worden gemaakt. Ook<br />
zijn studenten al voorbereid en kunnen<br />
ze vragen stellen als ze nog ergens<br />
tegenaan lopen.<br />
De tijdsinvestering van de studenten<br />
zal altijd een issue blijven, het leren<br />
spelen van een instrument kost tijd.<br />
Dat verschilt niet van andere vaardigheden<br />
die aangeleerd moeten<br />
worden tijdens de studie. Studenten<br />
krijgen via de pilot meer inzicht in<br />
de uren die ze erin moeten steken.<br />
De initiatiefnemers hebben een goed<br />
gevoel bij de pilot:“We weten dat<br />
het beperkt aantal uren muziekles op<br />
de pabo's een landelijk probleem is.<br />
We hebben gemerkt dat er landelijk<br />
interesse is in<br />
deze vorm van<br />
muziekles; zo<br />
kunnen docenten<br />
hun studenten<br />
toch een<br />
instrument<br />
leren spelen.”<br />
Het liefste zou<br />
Miriam Burgers<br />
zien dat<br />
meer pabostudenten<br />
de online<br />
lessen gaan<br />
volgen. Maar<br />
ze moeten daar<br />
wel de discipline<br />
voor opbrengen:<br />
“Dat ze<br />
iets moeten betalen zien de studenten<br />
absoluut niet als belemmering.”<br />
Studenten kunnen met<br />
de online methode vaardigheden<br />
oefenen voor het<br />
bespelen van een instrument.<br />
Hierdoor kan er<br />
tijdens de contactmomenten<br />
direct muziek worden<br />
gemaakt.<br />
De verwachting is dat OMS landelijk<br />
met pabo's aan de slag gaat met<br />
de methode. Zo komt de gitaar weer<br />
terug voor de klas en dat is fantastisch.<br />
Jeroen Bouman: “Ik ben ooit<br />
begonnen met gitaarspelen omdat<br />
mijn basisschooldocent ook gitaar<br />
speelde. Ik ben hem daar nu nog<br />
steeds dankbaar voor.”
ACTUEEL - VOOR U GELEZEN<br />
‘Knowledge processes in school-university research networks’<br />
Frank Cornelissen (2011).<br />
Knowledge processes in<br />
school-university research<br />
networks.<br />
Proefschrift Eindhoven<br />
School of Education (ESoE).<br />
Op 29 november 2011 promoveerde Frank<br />
Cornelissen aan de Eindhoven school of<br />
education (ESoE) op een proefschrift met<br />
de titel Knowledge processes in school-university<br />
research networks. Deze netwerken zijn<br />
in Nederland bekend onder de term<br />
Opleiden in de School ( OidS) of samen<br />
opleiden. Het begrip Universiteit omvat<br />
hier het gehele hoger onderwijs.<br />
De contexten waarin het onderzoek verricht<br />
is vertonen kenmerken van wat we<br />
in Nederland een academische opleidingsschool<br />
zouden noemen, omdat het in dit<br />
proefschrift gaat om kennisverwerving<br />
en kennisdeling waarbij onderzoek een<br />
prominente rol vervuld. Dit onderzoek<br />
wordt uitgevoerd door leraren die een<br />
Masteropleiding volgen en in dat kader<br />
onderzoek uitvoeren in de context van<br />
hun school. Deze Masterstudenten vormen<br />
een belangrijke schakel in het netwerk<br />
tussen de scholen en de universiteiten.<br />
Het proefschrift bestaat uit twee delen.<br />
Het eerste deel beschrijft een exploratieve<br />
studie naar aspecten van school-universiteitsnetwerken<br />
die van invloed zijn op het<br />
ontwikkelen, delen en gebruiken van kennis<br />
die gerelateerd is aan het onderzoek<br />
van de Masterstudenten. Via literatuurstudie,<br />
interviews en verdiepende case-studies<br />
gaat Frank Cornelissen op zoek naar<br />
aspecten die er in dit verband toe doen.<br />
Deze aspecten zijn gerelateerd aan de<br />
leden van het netwerk, hun onderlinge<br />
relatie en de context waarin gewerkt<br />
wordt. Wat de leden weten, kunnen en<br />
vinden doet ertoe, maar vooral ook hoe<br />
deze kennis en opvattingen een contextspecifieke<br />
vertaalslag krijgen in productieve<br />
relaties is belangrijk. Uit de casestudies<br />
blijkt dat samenwerking tussen<br />
scholen en universiteiten nog lang niet is<br />
ingebed in een structureel kader en derhalve<br />
ook geen deel uitmaakt van een<br />
routine van werkzaamheden. Het waren<br />
de Masterstudenten (en hun begeleiders)<br />
die er soms wel in slaagden op bescheiden<br />
schaal processen van kennisdeling tot<br />
stand te brengen.<br />
Het tweede deel van het proefschrift is een<br />
zoektocht naar de aard en de kwaliteit van<br />
de kennisprocessen die in de onderzochte<br />
netwerken plaatsvinden. Daartoe zijn<br />
Deze rubriek wordt<br />
verzorgd door Loes de Vries,<br />
Radboud Universiteit, ILS.<br />
twee netwerken intensief onderzocht.<br />
Eén netwerk bevond zich in Nederland,<br />
het andere in Verenigde Staten. Het<br />
Nederlandse netwerk is getypeerd als<br />
universiteitgecentreerd, het netwerk in<br />
Verenigde Staten was meer schoolgecentreerd,<br />
wat betekende dat het onderzoek<br />
van de Masterstudenten beter ingebed<br />
was binnen de relaties in en de context<br />
van de school. In ieder netwerk zijn gedurende<br />
10 maanden kwalitatieve en kwantitatieve<br />
gegevens verzameld. De dataverzameling<br />
kwam in grote lijnen overeen,<br />
zodat vergelijking tussen beide netwerken<br />
mogelijk was. Deze vergelijking<br />
leerde dat onderzoeksresultaten van<br />
Masterstudenten in de universiteitgecentreerde<br />
benadering nauwelijks binnen een<br />
bredere schoolcontext gebruikt werden.<br />
Dit gebruik was wel traceerbaar in het<br />
schoolgecentreerde netwerk. Echter, de<br />
krachtige empirische evidentie over productief<br />
gebruik van onderzoeksresultaten<br />
van Masterstudenten in de context van<br />
hun school heeft dit onderzoek niet opgeleverd.<br />
Wel stemmen de resultaten van dit<br />
onderzoek tot nadenken. Immers er wordt<br />
hoog opgegeven over netwerken tussen<br />
scholen voor basis- en voortgezet onderwijs<br />
enerzijds en lerarenopleidingen<br />
anderzijds. Samenwerking in een netwerkstructuur<br />
zou de kloof tussen resultaten<br />
van wetenschappelijk onderzoek<br />
en de onderwijspraktijk kunnen overbruggen.<br />
Dit onderzoek toont duidelijk<br />
aan dat er nog een lange weg te gaan is<br />
om productieve samenwerkingsrelaties<br />
te creëren. Dit proefschrift geeft aanwijzingen<br />
op het niveau van het individu en<br />
het niveau van relaties binnen het netwerk<br />
over hoe een dergelijk netwerk productiever<br />
te laten functioneren. Het proefschrift<br />
bevat ook een oproep aan professionele<br />
Masteropleidingen om meer gericht te zijn<br />
op de kennisdeling en -benutting binnen<br />
scholen en minder alleen op de individuele<br />
Masterstudent.<br />
Kortom, een proefschrift waar we mee verder<br />
kunnen. En daarbij uiteraard de uitnodiging<br />
aan de auteur om zijn bevindingen<br />
op heldere en prikkelende wijze te verwerken<br />
in een artikel voor dit tijdschrift.<br />
(Ellen van den Berg,<br />
Universiteit Twente/Hogeschool Edith Stein)<br />
TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 53
ACTUEEL - VOOR U GELEZEN<br />
54<br />
‘A practicum Turn in teacher Education’<br />
Matts Mattsson, Tor Vidar<br />
Eilertsen and Doreen<br />
Rorrison ( Eds) (2011).<br />
A practicum Turn in teacher<br />
Education<br />
Rotterdam: Sense Publishers<br />
Rotterdam/Boston/Taipei:<br />
Nr 6 in de reeks Pedagogiek,<br />
Opvoeding en Praktijk<br />
259 blz.<br />
ISBN 978-94-6091-709-7<br />
(paperback, prijs €49,00)<br />
ISBN 978-94-6091-778-3<br />
(gebonden, prijs €99,00)<br />
ISBN 978-94-6091-711-0<br />
(e-book).<br />
‘Cultuurdeelname en CKV’<br />
Jaap Bos (2011). M.J. Langeveld.<br />
Pedagoog aan de hand<br />
van het kind. Utrecht 2011.<br />
Amsterdam, UItg. Boom<br />
ISBN 9789461054227<br />
504 blz., prijs €24,90<br />
De serie Pedagogiek, Opvoeding en Praktijk<br />
is het resultaat van een samenwerking van<br />
Australische, Nederlandse, Scandinavische<br />
en Britse onderwijsonderzoekers. Die hebben<br />
geconstateerd dat woorden als 'pedagogy'<br />
, 'praxis' in verschillende landen verschillende<br />
betekenissen hebben, die soms<br />
lastig te vertalen zijn. De samenstellers<br />
hopen met de serie een inkijkje te geven<br />
in andere - onderwijs- tradities. 'Over het<br />
muurtje kijken', volgens het motto van de<br />
conferentie voor lerarenopleiders in Antwerpen<br />
(6 en 7 februari 2012).<br />
Voor wat betreft de publicatie 'A practicum<br />
Turn in Teacher Education is dat zeker<br />
gelukt. Onderzoeken en praktijkvoorbeelden<br />
uit Zweden, Finland, Denemarken,<br />
Nederland, Noorwegen, Australië, Canada<br />
en China, geven een inspirerend beeld<br />
van hoe - verschillend - de aanstaande<br />
leraar in de diverse landen/plaatsen wordt<br />
voorbereid op zijn vak. De auteurs onderscheiden<br />
een aantal modellen:<br />
1 Het meester-gezelmodel. De student leert<br />
het vak van iemand die het vak<br />
beheerst. Goed voorbeeld doet goed<br />
volgen, zou je volgens dit model kunnen<br />
zeggen.<br />
2 Het laboratoriummodel. De universiteit<br />
heeft een goed geëquipeerd trainingscentrum<br />
ingericht waarin studenten<br />
worden opgeleid door excellente professionals.<br />
3 Het partnerschapmodel. Een universiteit<br />
heeft met een of enkele - zorgvuldig<br />
geselecteerde - lokale of regionale scholen<br />
afspraken gemaakt voor het leren in<br />
de praktijk. De school/ scholen zorgen<br />
ervoor dat de studenten een uitstekende<br />
praktijkopleiding krijgen.<br />
4 Community-developmentmodel. Studenten<br />
worden ingezet om nieuwe ideeën<br />
en methoden in de school te brengen,<br />
zodat de school een kwaliteitsslag kan<br />
maken op onderwijskundig en pedagogisch<br />
gebied.<br />
5 Het geïntegreerde model wordt gehanteerd<br />
door universiteiten die met lokale<br />
overheden afspraken hebben gemaakt<br />
om gezamenlijk verantwoordelijkheid<br />
Ieder mens is voor de ander een opvoeder,<br />
vond Martien Langeveld ( 1905 - 1989), één<br />
van de belangrijkste pedagogen van de<br />
twintigste eeuw. Hij studeerde Nederlands<br />
en filosofie aan de Universiteit van<br />
Amsterdam. Vervolgens was hij enkele<br />
jaren - van 1931 - 1939 - leraar Nederlands<br />
ACTUEEL - VOOR U GELEZEN<br />
te dragen over de opleiding van aanstaande<br />
leraren. Volgens dit model krijgen<br />
toekomstige leraren op zeer gevarieerde<br />
scholen hun praktijkopleiding.<br />
De onderlinge verschillen op die scholen<br />
mogen (en kunnen) groot zijn.<br />
6 Het casusmodel. Studenten werken aan<br />
de hand van tal van casussen waarmee<br />
ze leren hoe ze die moeten analyseren<br />
en interpreteren.<br />
7 Het platformmodel. Studenten krijgen in<br />
dit model de gelegenheid om op basis<br />
van hun eigen interesses en behoeften<br />
deel te nemen aan verschillende projecten.<br />
Studenten stellen hun eigen portfolio<br />
samen en worden op basis daarvan<br />
beoordeeld.<br />
8 Community of practicemodel. Studenten<br />
leren van en aan elkaar, leren gebeurt in<br />
de groep waarvan studenten deel uitmaken.<br />
In dit model ontwikkelen studenten<br />
een onderzoekende houding.<br />
9 Onderzoeks- en ontwikkelingsmodel. In dit<br />
model zijn afspraken gemaakt tussen<br />
universiteiten en scholen/ schoolbesturen<br />
om zowel het onderzoek als de<br />
schoolontwikkeling te verbeteren. De<br />
Nederlandse academische opleidingsschool<br />
is hiervan een goed voorbeeld.<br />
De conclusies en aanbevelingen zijn door<br />
de editors op een rij gezet. Een greep uit<br />
de lange lijst:<br />
• Besteed voldoende aandacht aan de<br />
praktijkvoorbereiding van aanstaande<br />
leraren;<br />
• Koppel de theorie aan de praktijkvoorbereiding<br />
van studenten, zodat er een wisselwerking<br />
kan ontstaan tussen praktijk en<br />
theorie en theorie en praktijk;<br />
• Betrek excellente leraren bij het ontwikkelen<br />
van curricula;<br />
• Bied voldoende scholing aan om de<br />
praktijkbegeleiders voldoende toe te<br />
rusten op hun taak;<br />
• Ruim voldoende tijd in voor reflectie.<br />
Lesgeven is een complex proces.<br />
Al met al een interessante publicatie.<br />
(Loes de Vries)<br />
op het Baarnsch Lyceum. In die periode<br />
schreef hij een proefschrift over Taal en<br />
Denken bij 12- 14 jarigen; hij promoveerde<br />
in 1934. Vlak voor het uitbreken van de<br />
Tweede Wereldoorlog werd hij benoemd<br />
tot buitengewoon hoogleraar Pedagogiek<br />
aan de Universiteit van Utrecht; in 1946
ACTUEEL - VOOR U GELEZEN<br />
volgde daar zijn benoeming tot gewoon<br />
hoogleraar Pedagogiek, Algemene Didactiek<br />
en Ontwikkelingspsychologie. In 1943<br />
werd hij ook in Amsterdam benoemd tot<br />
bijzonder hoogleraar Pedagogiek; hij<br />
kwam in de plaats van de - door de Duitsers<br />
ontslagen Joodse hoogleraar Philip<br />
Kohnstamm ( zijn voormalige leermeester).<br />
Langeveld had aandacht voor de theorie<br />
en de praktijk van de opvoeding. Zo<br />
richtte hij in Utrecht het Pedagogisch Instituut<br />
op, waar hij hulp gaf aan ouders en<br />
kinderen bij opvoedingsproblemen. Vanuit<br />
het instituut werd ook de opleiding<br />
MO-A en MO-B-Pedagogiek verzorgd.<br />
Langeveld is de pedagoog van de 'zelfverantwoordelijke<br />
zelfbepaling'. De opvoeder<br />
fungeert voor het kind als het plaatsvervangend<br />
geweten zolang het kind zelf niet<br />
in staat is om verantwoordelijkheid te dragen<br />
voor zijn handelen. De opvoeder handelt<br />
daarbij gewetensvol, oprecht, onbaatzuchtig<br />
en liefdevol. Geleidelijk wordt de<br />
verantwoordelijkheid van de opvoeder<br />
kleiner en die van de opvoedeling (ook<br />
een term van Langeveld) groter, totdat het<br />
kind tenslotte zelf verantwoordelijkheid<br />
kan dragen voor zijn eigen doen en laten.<br />
Er is dan ook sprake van persoonlijke vrijheid<br />
en een goed ontwikkeld geweten.<br />
Langevelds oeuvre is immens; zijn meest<br />
bekende werk is 'Beknopte theoretische<br />
pedagogiek', een standaardwerk dat door<br />
generaties leerkrachten in opleiding bestudeerd<br />
is. In dit boek wordt duidelijk dat<br />
Langeveld een aanhanger was van de<br />
Utrechtse Fenomenologische School.<br />
‘Rekenen + wiskunde uitgelegd’<br />
Peter Ale, Martine van<br />
Schaik (2011). Kennisbasis<br />
voor leerkrachten basisonderwijs<br />
Bussum: Coutinho<br />
ISBN 978 90 469 0272 1<br />
248 blz., prijs €32,50<br />
Goed rekenonderwijs vereist een vakkundige<br />
leerkracht die boven de stof staat en<br />
vertrouwen heeft in zijn eigen rekenvaardigheid.<br />
Een startbekwame leerkracht<br />
beheerst niet alleen de basis, maar kent<br />
verschillende benaderingen van een probleem,<br />
zodat hij kan inspelen op de<br />
diverse rekenstrategieën van zijn leerlingen.<br />
Met 'Rekenen + Wiskunde uitgelegd'<br />
brengt de ( aanstaande) leerkracht zijn<br />
rekenkundige kennis op het niveau dat<br />
nodig is om goed onderwijs te geven. De<br />
auteurs volgen de structuur van de kennisbasis<br />
Rekenen-Wiskunde: van hele<br />
getallen naar verhoudingen en procenten<br />
en vervolgens naar meten, meetkunde en<br />
verbanden. Het laatste hoofdstuk biedt<br />
een voorbeeld van rekenen binnen een<br />
thema of een project. Het boek biedt naast<br />
Hij stond - met andere fenomenologen -<br />
sceptisch tegenover onderzoek dat is gebaseerd<br />
op kwantificering van kwalitatieve<br />
gegevens. Pas ver na zijn emeritaat in<br />
1972, namelijk rond 1985, kwam er in<br />
Utrecht meer belangstelling voor empirisch<br />
- analytisch denken in de pedagogische<br />
wetenschappen. Na zijn emeritaat<br />
nam zijn invloed snel af. Hij was korte tijd<br />
verbonden aan de experimentele universiteit<br />
van Lugano (Zwitserland), en kreeg<br />
eredoctoraten in Zurich en Pretoria.<br />
Jaap Bos heeft een biografie geschreven,<br />
waarin we op een toegankelijke wijze<br />
kennismaken met het werk van een van<br />
Nederlands bekendste pedagogen van de<br />
twintigste eeuw. Voor het eerst krijgen we<br />
een omvattend beeld van de pedagoog,<br />
met daarbij aandacht voor de context<br />
waarin Langeveld opgroeide, zijn relatie<br />
met zijn leermeesters (waaronder Philip<br />
Kohnstamm en sommige Duitsers zoals<br />
Theodor Litt en Wilhelm Stern), de oorlogsjaren<br />
en de periode daarna, zijn grote<br />
werken en zijn polemieken. Jaap Bos<br />
schetst aan de hand van interviews, brieven,<br />
ongepubliceerde autobiografische<br />
fragmenten en andere bronnen een intiem<br />
portret van een man die eigenlijk maar<br />
één wens had: de grootste pedagoog van<br />
Nederland te worden/zijn. Langeveld was<br />
in het verleden inderdaad een autoriteit<br />
voor generaties leerkrachten in opleiding.<br />
Vraag is welke rol zijn werk nog speelt<br />
in de huidige lerarenopleidingen.<br />
Jaap Bos ( 1961) is psycholoog, verbonden<br />
aan de Universiteit Utrecht.<br />
(Loes de Vries)<br />
de basisstof die in de boeken voor leerlingen<br />
staat ook een uitbreiding van het vakkundig<br />
repertoire. Hiermee is de (toekomstige)<br />
leerkracht in staat de stof vanuit een<br />
breder perspectief te benaderen.<br />
Het boek sluit af met twee series opgaven.<br />
De eerste serie gaat over de basisvaardigheden<br />
en is per domein gerangschikt, de<br />
tweede serie bevat opgaven bij het repertoire.<br />
De uitwerkingen van de opgaven<br />
zijn beschikbaar via de bijbehorende website,<br />
www.coutinho.nl/rwu. Inloggen kan<br />
met de code die voorin in het boek vermeld<br />
staat.<br />
De auteurs leggen bij alle onderwerpen<br />
een link naar de didactiek. Tevens zijn<br />
door het hele boek heen tips opgenomen<br />
die de leerkracht handvatten bieden om<br />
de stof bij de leerling onder de aandacht te<br />
TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 55
ACTUEEL - VOOR U GELEZEN<br />
56<br />
brengen. Op de hierboven genoemde<br />
website staan extra oefeningen.<br />
De auteurs zijn allebei docent reken- en<br />
wiskundedidactiek aan de Hogeschool<br />
van Amsterdam. Peter Ale is daarnaast ook<br />
ACTUEEL - VOOR U GELEZEN<br />
docent aan de Universitaire Pabo van<br />
Amsterdam (ontleend aan www.coutinho.nl)<br />
(Loes de Vries)<br />
‘Engels in het basisonderwijs. Kennisbasis vakdidactiek’<br />
Marianne Bodde-Alderlieste,<br />
Joke Schokkenbroek (2011).<br />
Engels in het basisonderwijs.<br />
Kennisbasis vakdidactiek.<br />
Groningen/Houten: Noordhoff<br />
Uitgevers.<br />
ISBN 978 90 01 79548 1<br />
316 blz., prijs €29,95<br />
Bij het boek wordt een<br />
toegangscode verstrekt om<br />
te kunnen inloggen op<br />
www.pabowijzer.nl<br />
Uitgangspunt van het boek is de Kennisbasis<br />
Engels voor de pabo ( 2010), ontwikkeld<br />
in opdracht van de VO-raad door<br />
docenten Engels aan de pabo.<br />
Het boek begint met een studiewijzer, met<br />
daarin richtlijnen voor gebruik. Hoofdstuk<br />
1 is een algemeen hoofdstuk over de stand<br />
van zaken van het vak Engels in het basisonderwijs<br />
in Nederland en Europa. Ook<br />
besteden de schrijfsters aandacht aan twee<br />
ontwikkelingen in het basisonderwijs:<br />
vvto ( vroeg vreemdetaalonderwijs) en<br />
CLIL ( Content and Language Integrated<br />
Learning).<br />
Dan volgen enkele hoofdstukken over<br />
vakdidactiek, met aandacht voor o.a. taalverwerving,<br />
meertaligheid, het vierfasenmodel<br />
(Barneveld en Van der Sande, 1987)<br />
waarmee jonge kinderen in beperkte tijd<br />
op een voor hen veilige manier goed voorbereid<br />
worden op het communiceren in<br />
het Engels (de vier fasen zijn: introductiefase,<br />
input- of presentatiefase, oefenfase<br />
en transfer- of overdrachtfase). Ook besteden<br />
de auteurs aandacht aan verschillende<br />
opvattingen over vreemdetaaldidactiek en<br />
de didactiek van het vroeg vreemdetalenonderwijs<br />
en CLIL. Theorie en praktijk<br />
wisselen elkaar af in deze hoofdstukken.<br />
Voorbeelden, suggesties en tips voor de<br />
toepassing van Engels in de les komen<br />
veelvuldig voor.<br />
De hoofdstukken 7 t/m 9 gaan over Engels<br />
op schoolniveau: doelstellingen, doorlopende<br />
leerlijnen, toetsing, evaluatie en<br />
reflectie. Ook hier weer de nodige praktijkvoorbeelden.<br />
Het laatste hoofdstuk, flexibel Engels, gaat<br />
over differentiatie. Er worden twee soorten<br />
differentiatie schreven: naar interesse<br />
en naar leerlingniveau. Ook is er aandacht<br />
voor toekomstscenario's voor het vak<br />
Engels in het basisonderwijs.<br />
Het boek bevat een uitgebreide literatuurlijst,<br />
een lijst met relevante websites, een<br />
illustratieverantwoording en een register.<br />
'Engels in het basisonderwijs' is in eerste<br />
instantie geschreven voor pabostudenten;<br />
zij kunnen het gebruiken als studie- en/of<br />
handboek. In elk hoofdstuk komt het<br />
onderdeel 'Hoe doe je dit in de praktijk?'<br />
terug, waardoor de link tussen theorie en<br />
praktijk steeds gelegd wordt. Ook ervaren<br />
docenten kunnen inspiratie vinden in het<br />
boek, omdat de vele voorbeelden direct<br />
toepasbaar zijn in de Engelse lessen.<br />
Het boek kan met enige aanpassingen ook<br />
gebruikt worden voor het onderwijzen<br />
van andere vreemde talen in het basisonderwijs,<br />
zoals Duits, Frans of Spaans.<br />
Bij het boek wordt een toegangscode<br />
verstrekt om te kunnen inloggen op<br />
www.pabowijzer.nl. Daar is extra materiaal<br />
beschikbaar: Toetsvragen met feedback,<br />
Samenvattingen per hoofdstuk (in<br />
het Nederlands en in het Engels), uitgewerkte<br />
praktijkvoorbeelden, actualiteiten,<br />
achtergrondinformatie en verwijzingen.<br />
(Loes de Vries)
VELON/SRLo<br />
Beroepsregister<br />
voor<br />
Lerarenopleiders<br />
Peildatum<br />
7 febuari 2012
A B<br />
Beroepsregister Lerarenopleiders<br />
Peildatum 07-02-2012<br />
H1/H2 = 1e resp. 2e Herregistratie: de registratietermijn is verlengd<br />
Geregistreerden in deze lijst van wie de registratietermijn is verlopen, zijn momenteel bezig met hun herregistratie<br />
NAAM TEN TIJDE VAN REGISTRATIE<br />
WERKZAAM BIJ<br />
REGISTRATIETERMIJN<br />
Mevr. W. Admiraal (Winnifred) Helen Parkhurst, Almere 2008 - 07 / 2012 - 07<br />
Mevr. T.R. Alberts (Tineke) Thomas a Kempis College, Zwolle 2011 - 04 / 2015 - 04<br />
Dhr. C.J.P.M. Ansems (Eric) Fontys Pabo Den Bosch 2007 - 05 / 2011 - 05<br />
Dhr. J. Apotheker (Jan) RuG / UOCG, Groningen 2005 - 07 / 2014 - 09 (H1)<br />
Dhr. F.G. Assies (Frank) PA Hanzehogeschool Groningen 2008 - 10 / 2012 - 10<br />
Dhr. C.A.M. Baart (Cees) Stichting Flore, Heerhugowaard 2009 - 12 / 2013 - 12<br />
Mevr. C. H.W. Bakker (Carien) RuG / UOCG, Groningen 2005 - 03 / 2014 - 10 (H1)<br />
Mevr. A.M. Bakker (Anne-Marie) Haagse Hogeschool, Den Haag 2007 - 08 / 2011 - 08<br />
Mevr. W.A.M. Bakker (Willie) Inholland, pabo Haarlem 2011 - 08 / 2015 - 08<br />
Dhr. P.J.G. Barendse (Pim) Haagse Hogeschool, Den Haag 2005 - 09 / 2015 - 02 (H1)<br />
Dhr. R.M. Barendsen (Ron) NHL, Leeuwarden 2006 - 06 / 2015 - 07 H1)<br />
Dhr. F. Barth (Frits) Stenden Hogeschool, Leeuwarden 2004 - 10 / 2013 - 06 (H1)<br />
Dhr. R.R.H. Basart (Raoul) Hogeschool De Kempel, Helmond 2010 - 05 / 2014 -05<br />
Mevr. J. ter Beek (Josi) Kon. Wilhelmina College, Culemborg 2009 - 03 / 2013 - 03<br />
Dhr. A.P.F. de Beer (Arnold) Fontys Lerarenopleiding Tilburg 2006 - 11 / 2010 - 11<br />
Mevr. N.A.M. Beijen (Nicole) HAN / Pabo Groenewoud, Nijmegen 2006 - 12 / 2015 - 12 (H1)<br />
Mevr. N.A.M. Beijen (Nicole) HAN, pabo Groenewoud, Nijmegen 2006 - 12 / 2016 - 01 (H1)<br />
Mevr. T. Bekkering (Tineke) Penta College, Spijkenisse 2008 - 06 / 2012 - 06<br />
Mevr. E.J. vd Berg-Hardenbol (Liesbeth) Fontys Pabo Eindhoven 2003 - 07 / 2012 -11 (H1)<br />
Dhr. W.C. van den Berg (Wim) Chr. Lyceum Veenendaal 2011 - 04 / 2015 - 04<br />
Dhr. J. van den Berge (Jan) Heerlanden College, Leerdam 2009 - 03 / 2013 - 03<br />
Mevr. A.J.G. van Bergeijk (Adrie) Csg Jan Arentsz, Alkmaar 2009 - 11 / 2013 - 11<br />
Dhr. M.F. Bergsma (Marten ) SOB, Diemen 2011 - 06 / 2015 - 06<br />
Dhr. R.O.F.M. Berns (Rob) Candea College, Duiven 2009 - 09 / 2013 - 09<br />
Mevr. C. Bertona (Cris) ICLON, Leiden 2010 - 10 / 2014 - 10<br />
Dhr. N. den Besten (Nico) Driestar Educatief, Gouda 2006 - 05 / 2015 - 11 (H1)<br />
Mevr. J.J. Beuling (Hanna) Stedelijk Dalton College, Zutphen 2011 - 03 / 2015 - 03<br />
Dhr. G.J. Beunk (Gerrit) Driestar Educatief, Gouda 2007 - 03 / 2007 - 11<br />
Mevr. D. Bevers Arbeider (Debbie) Bs de Sterredans 2008 - 07 . 2012 - 07<br />
Dhr. M.C.W. Bezemer (Martin) Chr. College Groevenbeek 2011 - 04 / 2015 - 04<br />
Mevr. Y.C.G.M. Blauw (Yolande) Hogeschool De Kempel, Helmond 2008 - 07 / 2012 - 07<br />
Mevr. N. Bodha (Nirmala) PA Hanzehogeschool Groningen 2008 - 10 / 2012 - 10<br />
Dhr. E.J.C. Boel (Christian) HU / Theo Thijssen instituut 2011 - 09 / 2015 - 94<br />
Mevr. A.M.C. Boelders (Alma) Petrus Canisius College, Alkmaar 2011 - 07 / 2015 - 07<br />
Mevr. T. de Boer (Tjitske) Stenden Hogeschool, Leeuwarden 2008 - 07 / 2012 - 07<br />
Mevr. E. de Boer (Liesbeth) Stenden Hogeschool, Leeuwarden 2008 - 12 / 2012 - 12<br />
Mevr. M.L. de Boer (Marije) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2011 - 11 / 2015 - 11<br />
Mevr. L.G. Boersma (LInda) NHL, Educ.& Comm., Leeuwarden 2009 - 06 / 2013 - 06<br />
Mevr. F.J. Boesenkool (Femke) ILO, UvA Amsterdam 2011 - 05 / 2015 - 05<br />
Dhr. I.T.F.M. Boland (Ignat) Thorbecke VO, Rotterdam 2009 - 07 / 2013 - 07<br />
Dhr. W. Bons (Wout) Wellant College, Brielle 2011 - 04 / 2015 - 04<br />
Mevr. M.E. Boonstra (Els) Inst. Archimedes, Utrecht 2010 - 09 / 2014 - 09<br />
Dhr. R.J. Boot (Roeland) Thorbecke VO, Rotterdam 2009 - 03 / 2013 - 03<br />
Mevr. M.I. Borawitz (Monika) Penta College, Hellevoetsluis 2011 - 03 / 2015 - 03<br />
Dhr. P. Borgman (Peter) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2011 - 11 / 2015 - 11<br />
Dhr. PJ.P. van den Bos (Paul) Onderwijscentrum VU, Amsterdam 2002 - 03 / 2011 - 03 (H1)<br />
Mevr. C.E. Bos (Claartje) ROCvA, Amsterdam 2011 - 04 / 2015 - 04<br />
Mevr. A.M.F. Bosch (Mieke) HS Rotterdam, vo/bve 2010 - 01 / 2014 - 01<br />
Mevr. W.R. Boschma (Wies) Stenden Hs / Pabo De Eekhorst, Assen 2006 - 12 / 2015 - 09 (H1)<br />
Mevr. J. Bouma (Jetty) Driestar Educatief, Gouda 2007 - 05 / 2100 - 05<br />
Mevr. H.H. Bouwknegt (Herna) Borgmanschool, Groningen 2011 - 07 / 2015 - 07
NAAM TEN TIJDE VAN REGISTRATIE<br />
WERKZAAM BIJ<br />
REGISTRATIETERMIJN<br />
Dhr. A.J. van Boxtel (Bert) Fontys Pabo Den Bosch 2010 - 04 / 2014 - 04<br />
Mevr. E. Breedveld (Eva) Hogeschool van Amsterdam 2007 - 11 / 2011 - 11<br />
Dhr. D.H.J. van Breukelen (Dave) Fontys Lerarenopleiding Sittard 2010 - 04 / 2014 - 04<br />
Mevr. A.Breukers (Astrid) Edison College, Apeldoorn 2007 - 11 / 2011 - 11<br />
Mevr. S. van den Brink (Sabine) Instituut Archimedes, Utrecht 2011 - 04 / 2015 - 04<br />
Dhr. J.D. Brink (Jan) Bonhoeffer College, Enschede 2011 - 05 / 2015 - 05<br />
Prof. J.S. ten Brinke (Steven) Oud-voorzitter SRLo 2011 - 09 / onbep. tijd<br />
Mevr. G.M.G. Broekmeulen (Gemma) Spinoza Lyceum, Amsterdam 2010 - 10 / 2014 - 10<br />
Mevr. I.I. Broer (Ivanka) Osg De Ring van Putten, Spijkenisse 2010 - 07 / 2014 - 07<br />
Dhr. F.C.A. Brouwer (Christian) Haagse Hogeschool, Den Haag 2007 - 01 / 2011- 01<br />
Dhr. L. Brugmans (Leendert) Comenius College, Nieuwerkerk a/d Ijssel 2008 - 06 / 2012 - 06<br />
Mevr. J. Bruin (Cobie) Inholland, Alkmaar 2010 - 07 / 2014 - 07<br />
Mevr. I.H.M. Buffart (Irene) Hondsrug College, Emmen 2011 - 11 / 2015 - 11<br />
Dhr. J. Buijse (Jan) Vechtdal College, Dedemsvaart 2008 - 11 / 2012 - 11<br />
Mevr. B.D. Buitelaar (Gitte)<br />
CMevr. S. van Caem (Saskia)<br />
Mevr. L.F. Casu (Crista)<br />
Dhr. P. Cautreels (Paul)<br />
Mevr. S.K. Choenni (Shirley)<br />
Mevr. Y.E. Cnossen (Yttje)<br />
Inholland SoEd, Rotterdam<br />
Bs St-Jan, Amsterdam<br />
Stenden Hs / Pabo De Eekhorst, Assen<br />
Karel de Grote Hs + Univ. Antwerpen<br />
ILO / UvA, Amsterdam<br />
Stenden Hogeschool, Leeuwarden<br />
2002 - 03 / 2011 - 03 (H1)<br />
2008 - 07 / 2012 - 07<br />
2009 - 10 / 2013 - 10<br />
2002 - 03 / 2012 - 06 (H1)<br />
2008 - 11 / 2012 - 11<br />
2004 - 11 / 2013 - 06 (H1)<br />
Dhr. F.G.M. Coenders (Fer) Universiteit Twente, Enschede 2003 - 08 / 2012 - 07 (H1)<br />
Dhr. J. Coenders (Jeroen) SG Huizermaat, Huizen 2008 - 02 / 2012 - 02<br />
Dhr. F.J.A.J. Crasborn (Frank) Fontys Lerarenopleiding Sittard 2004 - 10 / 2015 - 02 (H1)<br />
DMevr. M.M.J. Daemen (Mariëlle)<br />
Mevr. H.J. van Dam (Jet)<br />
Mevr. A.T. Dekker (Anneke)<br />
Dhr. P.S.A.C. Demaillat (Philippe)<br />
Dhr. A.J.M. Denissen (Ton)<br />
Fontys Lerarenopleiding Tilburg<br />
IVLOS, Univ. Utrecht<br />
Esprit sg, vest NOVA, Amsterdam<br />
Csg Jan Arentsz, Alkmaar<br />
Fontys PTH Eindhoven<br />
2007 - 07 / 2011 - 07<br />
2010 - 07 / 2014 - 07<br />
2008 - 04 / 2012 - 04<br />
2011 - 07 / 2015 - 07<br />
2008 - 06 / 2012 - 06<br />
Mevr. M. de Deugd (Margreet) Inholland SoEd, Den Haag 2009 - 10 / 2013 - 10<br />
Mevr. M. Bos (Margreet) Hs INHOLLAND, Den Haag 2009 - 10 / 2014 - 12<br />
Mevr. G.M. van Deuren (Gerrie) Hogeschool De Kempel, Helmond 2007 - 05 / 2011 - 05<br />
Dhr. J.W.A. Diepenbroek (Willem) Rsg Wolfsbos, Hoogeveen 2011 - 04 / 2015 /04<br />
Dhr. T. van Dijk (Theo) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2011 - 11 / 2015 - 11<br />
Dhr. F. Dijkstra (Freek) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2002 - 03 / 2012 - 02 (H1)<br />
Mevr. C.A.M. van Dinther (Ellie van) HAN / Pabo Groenewoud, Nijmegen 2005 - 12 / 2015 - 02 (H1)<br />
Dhr. H.C. Dirks (Hein) Hogeschool van Amsterdam 2007 - 05 / 2011 - 05<br />
Mevr. N. Dokter (Nanke) Fontys Pabo Den Bosch 2008 - 12 / 2012 - 12<br />
Mevr. I.P.A. Donders (Inoeska) Fontys Pabo Den Bosch 2011 - 10 / 2015 - 10<br />
Dhr. S. Dönszelmann (Sebastiaan) Onderwijscentrum VU, Amsterdam 2009 - 11 / 2013 - 11<br />
Mevr. M.J.F. van Doorn (Mariska) Fontys Pabo Den Bosch 2011 - 12 / 2015 - 12<br />
Mevr. E. Dragt (Emke) Csg Jan Arentsz, Alkmaar 2010 - 12 / 2014 - 12<br />
Dhr. J. Drost (Hans) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2003 - 09 / 2012 - 07 (H1)<br />
Mevr. A.G. Duim-van der Zweep NHL / IEC, Leeuwarden 2011 - 09 / 2015 - 09<br />
Dhr. G.J.T. van Duin (Gee) ILO / UvA, Amsterdam 2005 - 10 / 2015 - 09 (H1)<br />
Mevr. O.M. Dullaert (Olga) Etty Hillesum Lyceum, Deventer 2011 - 12 / 2015 -1 2<br />
Mevr. O.M. Dullaert Etty Hillesum Lyceum, Deventer 2011 - 12 / 2015 - 12<br />
Dhr. E.G. Dümmer (Gerard) Hogeschool Domstad, Utrecht 2009 - 03 / 2013 - 03<br />
Mevr. drs. P.J. Dunweg (Petra) Groen v. Prinstererlyceum, Vlaardingen 2010 - 06 / 2014 - 06<br />
E<br />
Mevr. E. Duppen (Edith)<br />
Mevr. A.C. van Efferink (Annemarie)<br />
Dhr. W.J. Eising (Wim)<br />
Dhr. R.M. van Elderen (Rob)<br />
Mevr. G.J. Elings (Gerjon)<br />
Bs Dalton de Horizon, Amsterdam<br />
Hogeschool Rotterdam / Pabo<br />
Inholland, Alkmaar<br />
Twents Carmel College, Oldenzaal<br />
Inholland SoEd, Den Haag<br />
2011 - 03 / 2015 - 03<br />
2010 - 10 / 2014 - 10<br />
2011 - 08 / 2015 - 08<br />
2011 - 04 / 2015 - 04<br />
2007 - 06 / 2011 - 06<br />
Dhr. R.A. Elshof (Ruud) Osg Echnaton, Almere 2008 - 12 / 2012 - 12<br />
Dhr. A.J. Endeman (Arjan) Fontys Lerarenopleiding Sittard 2007 - 01 / 2011 - 01<br />
Mevr. J.L. van Erpecum (Hanna) Comenius College, Capelle a/d Ijssel 2008 - 12 / 2012 - 12<br />
F<br />
Mevr. M. van Eunen (Marlies)<br />
Dhr. W. Euser (Wim)<br />
Mevr. A.J.M. Evertsen (Anne)<br />
Mevr. M.P.S. Fellinga (Maria)<br />
Dhr. P. la Fleur (Peter)<br />
Inholland SoEd, Amstelveen<br />
PCOAZ<br />
Spinoza Lyceum, Amsterdam<br />
De Waterkant/AWBR, Amsterdam<br />
Hogeschool Rotterdam / IVL<br />
2010 - 11 / 2014 - 11<br />
2011 - 10 / 2015 - 10<br />
2005 - 09 / 2015 - 01 (H1)<br />
2011 - 03 / 2015 - 03<br />
2010 - 09 / 2014 - 09
Beroepsregister Lerarenopleiders<br />
Peildatum 07-02-2012<br />
H1/H2 = 1e resp. 2e Herregistratie: de registratietermijn is verlengd<br />
Geregistreerden in deze lijst van wie de registratietermijn is verlopen, zijn momenteel bezig met hun herregistratie<br />
NAAM TEN TIJDE VAN REGISTRATIE<br />
WERKZAAM BIJ<br />
REGISTRATIETERMIJN<br />
Mevr. B.M. van de Fliert (Brenda) HCO, Den Haag 2010 - 09 / 2014 - 09<br />
Mevr. J.A.J. Frederix (Jenny) Bs St. Jozef, Holthees 2009 - 12 / 2013 - 12<br />
Mevr. A.J.M. Frijters (Adriënne) Stoashogeschool, Den Bosch 2010 - 04 / 2014 - 04<br />
Dhr. S.J.M. Frijters (Stan)<br />
GMevr. J.C.P.M. van Galen (Annie)<br />
Mevr. H.F. Gebben (Hilda)<br />
Dhr. F.G.M. Geerdink (Fred)<br />
Dhr. W. van Gelder (Wim)<br />
Mevr. J. Geleijnse (Jeantine)<br />
Stoas Hogeschool, Dronten<br />
Fontys Pabo Den Bosch<br />
PCPO Barendrecht/Ridderkerk<br />
Fontys Sporthogeschool Tilburg<br />
Inholland<br />
HvA PABO, Amsterdam<br />
2010 - 04 / 2014 - 04<br />
2007 - 06 / 2011 - 06<br />
2010 - 07 / 2014 - 07<br />
2002 - 03 / 2011 - 11 (H1)<br />
2011 - 08 / 2015 - 08<br />
2011 - 03 / 2015 - 03<br />
Mevr. E. Gelens (Els) Amstelwijs, Amstelveen 2011 - 03 / 2015 - 03<br />
Dhr. T.F. van der Geugten (Tom) Fontys Lerarenopleiding Tilburg 2008 - 04 / 2012 - 04<br />
Mevr. J.W. Geursen (Janneke) Onderwijscentrum VU, Amsterdam 2009 - 07 / 2013 - 07<br />
Dhr. D.I. Geuze (David) Driestar Educatief, Gouda 2007 - 03 / 2007 - 11<br />
Dhr. J.A. Gietema (Jan) OSG Piter Jelles, Leeuwarden 2011 - 05 / 2015 - 05<br />
Dhr. P. Goedegebure (Pieter) Driestar Educatief, Gouda 2009 - 07 / 2013 - 07<br />
Mevr. M. Golombek-Jansen (Marianne) Driestar Educatief, Gouda 2010 - 11 / 2014 - 11<br />
Mevr. M.J.W. Gommers (Marijke) Obs De Dromedaris / HAN, Pabo Arnhem 2002 - 03 / 2015 - 12 (H2)<br />
Mevr. G. Gorter (Gery) Archimedes Lerarenopleiding, Utrecht 2005 - 07 / 2014 - 05 (H1)<br />
Dhr. T.W.J. Gosen (Theo) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2011 - 11 / 2015 - 11<br />
Dhr. J.J. Gosens (Hans) Osg Wolfert van Borselen, Rotterdam 2008 - 12 / 2012 - 12<br />
Dhr. J.J. Griffioen (Jan) Greijdanus, Hardenberg 2011 - 11 / 2015 - 11<br />
Dhr. A.M. Grimbergen (René) INHOLLAND Soed, Amstelveen 2010 - 12 / 2014 - 12<br />
Dhr. R.F. Grol (Roel) ILS/HAN, fac Educatie, Nijmegen 2008 - 03 / 2012 - 03<br />
Dhr. G. de Groot (Gerard) Penta College, Hoogvliet 2008 - 12 / 2012 - 12<br />
Mevr. D.J.M.C. Groot (Hedy) Sg Amarantis, Amsterdam 2011 - 03 / 2015 - 03<br />
Mevr. A.A. Grootenhuis (Annebeth) Montessori Lyceum A'dam 2010 - 06 / 2014 - 06<br />
Mevr. M.S. Grotens-Pleyte Stenden Hs, Pabo Meppel 2002 - 03 / 2011- 12 (H1)<br />
HDhr. P. de Gruyter (Peter)<br />
Dhr. H.T. van der Haagen (Huub)<br />
Dhr. P.J.A.A. Haast (Peter)<br />
Mevr. A. Haitink (Annelien)<br />
Dhr. J.J.M.H. Halin (Jan)<br />
INHolland Educatie, Den Haag<br />
Fontys Pabo Eindhoven<br />
Markland College Oudenbosch<br />
Hogeschool van Amsterdam<br />
Inholland SoEd , Rotterdam<br />
2011 - 05 / 2015 - 05<br />
2009 - 05 / 2013 - 05<br />
2011 - 07 / 2015 - 07<br />
2011 - 03 / 2015 - 03<br />
2008 - 07 / 2012 - 07<br />
Mevr. C.A. van der Ham (Charlotte) Adelbert College, Wassenaar 2011 - 04 / 2015 - 04<br />
Mevr. C.H. Harmzen (Tineke) ICLON, Leiden 2010 - 10 / 2014 - 10<br />
Mevr. M. Hart (Martine) Inholland, Alkmaar 2010 - 07 / 2014 - 07<br />
Mevr. A.E.B. Hazewinkel (Anneke) INHOLLAND SoEd 2010 - 12 / 2014 - 12<br />
Mevr. H.H. Hegger (Dien) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2009 - 04 / 2013 - 04<br />
Mevr. J.M.E. Heijs (Annemarie) Stoashogeschool, Den Bosch 2009 - 08 / 2013 -08<br />
Mevr. J. Heinen-Nijrees (Jenny) Obs De Boomhut, Arnhem 2009 - 02 / 2013 - 02<br />
Dhr. G. Heino (Gerrit) Driestar Educatief, Gouda 2009 - 03 / 2013 - 03<br />
Dhr. W.H.M.A. Heldens (Willem) Hogeschool De Kempel, Helmond 2009 - 03 / 2013 - 03<br />
Heer J. van Helvoort (Joop) Open Sg Bijlmer, Amsterdam ZO 2009 - 06 / 2013 - 06<br />
Mevr. A. Hendricks (Ank) Pantarijn Sg, Wageningen 2009 - 07 / 2013 - 07<br />
Dhr. P.P.M. Hennissen (Paul) Fontys lerarenopleiding Sittard 2003 - 09 / 2012 - 11 (H1)<br />
Dhr. R.H. van Herksen (Ronald) Van Lodensteincollege, Amersfoort 2007 - 12 / 2011 - 12<br />
Mevr. C. Hermans (Cristine) Blariacum College 2008 - 07 . 2012 - 07<br />
Dhr. S. Hoekstra (Sjoerd) Helinium, Hellevoetsluis 2011 - 01 / 2015 - 01<br />
Dhr. M. Hogenes (Michel) Haagse Hogeschool, Den Haag 2007 - 06 / 2011 - 06<br />
Mevr. W.I.S. Holdampf (Wieke) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2011 - 11 / 2015 - 11<br />
Mevr. I.M.F.N. den Hollander (Irmgard) NHL / IEC, Leeuwarden 2011 - 10 / 2015 - 10<br />
Mevr. M. Hoogendam (Marja) De Goudse Waarden havo/vwo 2010 - 01 / 2014 - 01<br />
Dhr. H. Hooimeijer (Henjo) Van Lodenstein College, Hoevelaken 2011 - 08 / 2015 - 08
J I<br />
K<br />
L<br />
NAAM TEN TIJDE VAN REGISTRATIE<br />
WERKZAAM BIJ<br />
REGISTRATIETERMIJN<br />
Dhr. A. de Hoop (Allard) ILO / UvA, Amsterdam 2002 - 03 / 2012 - 02 (H1)<br />
Mevr. E.C. Hopman-Speekman (Edith) Stichting Tabijn, Heemskerk 2011 - 08 / 2015 - 08<br />
Mevr. F.L. Hordijk (Fenneke) Inholland SoEd, Rotterdam 2008 - 02 / 2012 - 02<br />
Mevr. J.L. van der Horst (Jacqueline) Penta College, Spijkenisse 2010 - 12 / 2014 - 12<br />
Dhr. N. Houben (Neander) Fontys Pabo Den Bosch 2010 - 07 / 2014 - 07<br />
Mevr. E.G. Huij (Elsje) PA Hanzehogeschool Groningen 2008 - 09 / 2012 - 09<br />
Dhr. M.A. Huijgen (Tim) RuG / UOCG, Groningen 2011 - 07 / 2015 - 07<br />
Dhr. Marcel Huygens (Marcel) Fontys Pabo Den Bosch 2007 - 04 / 2011 - 04<br />
Dhr. H.D.J. Huisman (Daan) Driestar Educatief, Gouda 2005 - 07 / 2015 - 09 (H1)<br />
Mevr. A.E. Hullu (Els) ICLON, Leiden 2010 - 10 / 2014 - 10<br />
Dhr. F.Y. van Hulst (Fulco) Stenden Hogeschool, Leewarden 2007 - 03 / 2007 - 11<br />
Dhr. J.C.P. Ides (Joost) ILO / UvA, Amsterdam 2004 - 07 / 2013 - 06 (H1)<br />
Dhr. A. Idrissi Azami (Abdu) ILO / UvA, Amsterdam 2007 - 04 / 2011 - 04<br />
Dhr. N.J.M. Imandt (Bert) Hogeschool Zuyd, Heerlen 2002 - 03 / 2013 - 08 (H1)<br />
Dhr. F.Y. Ittmann (Yorik) Helen Parkhurst, Almere 2009 - 01 / 2013 - 01<br />
Mevr. M.L.L. Jansen (Marike) HAN / Pabo Groenewoud, Nijmegen 2006 - 11 / 2010 - 11<br />
Mevr. J.W.M. Jansen (Anja) Anna van Rijn College, Nieuwegein 2011 - 04 / 2015 - 04<br />
Dhr. E. Jansen (Eelco) Trinitas College, Heerhugowaard 2011 - 03 / 2015 - 03<br />
Mevr. Y.W.M. Jansen-vd Brand (Yvonne) Pabo Groenewoud, Nijmegen 2008 - 01 / 2012 - 01<br />
Dhr. P.J. Janssen (Pieter) Het Kwadrant, Weert 2011 - 03 / 2015 - 03<br />
Mevr. M.J.L.G.C. Janssen (Josette) Sintmeertencollege, Heerlen 2010 - 05 / 2014 -05<br />
Mevr. M. Janssen (Monique) Bs De Voeëgelsjtang, Hoensbroek 2009 - 05 / 2013 - 05<br />
Mevr. T.W.M. Janssen-Seerden (Resi) BC Broekhin, Roermond 2010 - 07 / 2014 - 07<br />
Mevr. M. Jöbsis (Maaike) Sg Compaen, Zaandam 2011 - 01 / 2015 - 01<br />
Dhr. F. de Jong (Fo) Stenden Hogeschool, Leeuwarden 2002 - 03 / 2011 - 03 (H1)<br />
Mevr. T. Jongbloed (Thea) VPCB, Pijnacker / Nootdorp 2009 - 04 / 2013 - 04<br />
Mevr. I.L. Jürgens-van Waveren (Ivonne) Fontys Pabo Eindhoven 2002 - 03 / 2011 - 03 (H1)<br />
Mevr. R. Kabout-Drenth (Rinske) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2005 - 07 / 2014 - 07 (H1)<br />
Dhr. H.J.M. Kaptein (Herman) Hogeschool van Amsterdam 2008 - 10 / 2012 - 10<br />
Mevr. L.C. van Katwijk (Lidewij) Stenden Hs, Pabo De Eekhorst, Assen 2007 - 01 / 2011 - 01<br />
Mevr. T.H.W. van Katwijk-Kersten (Tessie) BC Broekhin, Roermond 2010 - 07 / 2014 - 07<br />
Mevr. M.A M.W. van Kemenade (Rianne) Hogeschool De Kempel 2007 - 07 / 2011 - 07<br />
Mevr. E. Kesselaar (Bea) Borgmanschool, Groningen 2011 - 07 / 2015 - 07<br />
Dhr. P.L.R. Keulers (Rob) Carbooncollege, Heerlen 2011 - 04 / 2015 - 04<br />
Dhr. S.C. Klein (Simon) Inholland, Alkmaar 2010 - 07 / 2014 - 07<br />
Mevr. P.C.D. Kloet (Ellen) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2008 - 11 / 2012 - 11<br />
Mevr. J. Knuivers (Judith) Berechja College, Urk 2011 - 11 / 2015 - 11<br />
Mevr. B.M.M. Koekenbier (Bea) Hogeschool van Amsterdam 2009 - 05 / 2013 - 05<br />
Mevr. A. Koenderink-v. Braam (Aukje) OSG Erasmus, Almelo 2011 - 12 / 2015 - 12<br />
Dhr. G. Koers (Geert) Agnietencollege, loc. Meander, Zwolle 2008 - 12 / 2012 - 12<br />
Dhr. W. Koersen (Wim) Inholland SoEd, Alkmaar 2002 - 03 / 2011 - 05 (H1)<br />
Mevr. B.H. van Koeven (Erna) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2004 - 12 / 2013 - 07 (H1)<br />
Dhr. J. Kok (Jan) RuG / UOCG, Groningen 2005 - 07 / 2014 - 06 (H1)<br />
Dhr. E.G.T. Kok (Eric) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2011 - 11 / 2015 - 11<br />
Mevr. T. van der Kolk-den Heijer (Trudy) Driestar Educatief, Gouda 2005 - 10 / 2014 - 06 (H1)<br />
Mevr. Y.M.M.E. Konincks (Yolanda) Hogeschool De Kempel, Helmond 2005 - 12 / 2014 - 09 (H1)<br />
Dhr. A.J. de Korte (Arjen) Driestar Educatief, Gouda 2008 - 02 / 2012 - 02<br />
Dhr. B. Koster (Bob) UU, Centrum v Onderwijs en Leren, Utrecht 2011 - 04 / 2015 - 04<br />
Dhr. J.F. van Kouwenhove (Frits) RuG / UOCG, Groningen 2008 - 11 / 2012 - 11<br />
Dhr. A.L. Kraaij (Arry) Driestar Educatief, Gouda 2007 - 06 / 2011 - 06<br />
Mevr. A.M.C. Kraaipoel (Angela) NHL, Educ.& Comm., Leeuwarden 2009 - 06 / 2013 - 06<br />
Mevr. A. Kraaiveld (Annelies) Driestar Educatief, Gouda 2008 - 03 / 2012 - 03<br />
Mevr. H.J. Kramer (Hanneke) S.G. De Nieuwe Veste 2011 - 11 / 2015 - 11<br />
Mevr. H. Kromdijk (Hiske) Thorbecke vo, Zwolle 2011 - 03 / 2015 - 03<br />
Dhr. D.C. Krommenhoek (Dico) Osg Wolfert van Borselen, Rotterdam 2002 - 03 / 2011 - 05 (H1)<br />
Dhr. E. Kwakernaat (Erick) Thorbecke vo, Rotterdam 2010 - 06 / 2014 -06<br />
Dhr. Th. C. Last (Theo) PTH Windesheim, Zwolle 2008 - 06 / 2012 - 06<br />
Mevr. R.M.J.B. Laudy (Bernadette) NHL, Educ.& Comm. / afd. Talen 2010 - 12 / 2014 - 12<br />
Mevr. C. Leenders (Corry) Bs Het Octaaf, Nijmegen 2009 - 03 / 2013 - 03
N<br />
O<br />
Beroepsregister Lerarenopleiders<br />
Peildatum 07-02-2012<br />
H1/H2 = 1e resp. 2e Herregistratie: de registratietermijn is verlengd<br />
Geregistreerden in deze lijst van wie de registratietermijn is verlopen, zijn momenteel bezig met hun herregistratie<br />
NAAM TEN TIJDE VAN REGISTRATIE<br />
WERKZAAM BIJ<br />
REGISTRATIETERMIJN<br />
Dhr. J v.d. Leest (Johan) Udens College, Uden 2008 - 06 / 2012 - 06<br />
Mevr. C.A. van Leeuwen (Caroline) Instituut Archimedes, Utrecht 2011 - 04 / 2015 - 04<br />
Mevr. E.M. Lehrner - te Lindert (Elisabeth) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2011 - 11 / 2015 - 11<br />
Mevr. W. Van der Leij (Wytzke) Inholland, Alkmaar 2010 - 11 / 2014 - 11<br />
Mevr. C.M. Liefting-Schep (Corney) INHOLLAND SoEd 2011 - 10 / 2015 - 10<br />
Dhr. H. van der Liet (Henk) CSG het Noordik, Almelo 2011 - 11 / 2015 - 11<br />
Mevr. ir. A.E. Lievaart (Annette) Fontys Lerarenopleiding Tilburg 2010 - 04 / 2014 - 04<br />
Mevr. F.W.M. Logtenberg (Ria) PA Hanzehogeschool Groningen 2008 - 09 / 2012 - 09<br />
Dhr. A.M. Lotgering (Albert) Dr. Aletta Jacobscollege, Hoogezand 2009 - 07 / 2013 - 07<br />
Mevr. S. Luger (Suzanne) ILO, Univ. van Amsterdam 2010 - 09 / 2014 -09<br />
Mevr. M.L. Lunenberg (Mieke)<br />
MDhr. D.W. Maandag (Dirk)<br />
Mevr. S. van Maanen (Susan)<br />
Mevr. M.M.J. Maarleveld (Magda)<br />
Dhr. C.M. van der Maas (Corné)<br />
Mevr. M. Maas (Monique)<br />
Onderwijscentrum VU, Amsterdam<br />
RuG / UOCG, Groningen<br />
ILS / Hogeschool van Arnhem en Nijmegen<br />
NHL, Leeuwarden<br />
Calvijn College, Goes<br />
Instituut Archimedes, Utrecht<br />
2003 - 06 / 2011 - 07 (H1)<br />
2006 - 11 / 2010 - 11<br />
2005 - 02 / 2015 - 08 (H1)<br />
2003 - 12 / 2012 - 07 (H1)<br />
2008 - 07 / 2012 - 07<br />
2011 - 04 / 2015 - 04<br />
Dhr. F.W. van der Maden (Frans) Hogeschool De Kempel, Helmond 2006 - 01 / 2014 - 07 (H1)<br />
Mevr. drs. C.J.M.A. Manschot (Celine) Hogeschool Rotterdam / IVL 2010 - 09 / 2014 - 09<br />
Mevr. Drs. R. van der Meer (Riemke) NHL / IEC, Leeuwarden 2011 - 11 / 2015 - 11<br />
Dhr. T.H. Meij (Erik) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2009 - 09 / 2013 - 09<br />
Mevr. M.J. Meijer (Ria) PA Hanzehogeschool Groningen 2009 - 03 / 2013 - 03<br />
Dhr. L. Meijer (Lammert) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2011 - 11 / 2015 - 11<br />
Mevr. A.M.G. Meijers - van Kan (Ans) Basisschool Amby 2010 - 06 / 2014 - 06<br />
Dhr. J. Meijvogel (Jaap) Sted College Lyceum Schubertrode, Reeuwijk 2008 - 03 / 2012 - 03<br />
Dhr. J.P. Melief (Ko) IVLOS, Universiteit Utrecht 2002 - 03 / 2011 - 03 (H1)<br />
Dhr. J. Meulstee (Jaap) College De Brink, Laren 2008 - 02 / 2012 - 02<br />
Mevr. J. Mik (Joke) Spinoza Lyceum, Amsterdam 2010 - 06 / 2014 -06<br />
Dhr. J. Minnaard (Joost) Fontys Pabo Tilburg 2008 - 03 / 2012 - 03<br />
Dhr. H.E. Mittendorff (Eddie) Werkplaats Kindergemeenschap, Bilthoven 2011 - 04 / 2015 - 04<br />
Mevr. E.C.E. Moens (Erica) Montessori College Oost, Amsterdam 2008 - 05 / 2012 - 05<br />
Dhr. V. Mollema (Volkert) Stenden Hogeschool, Leeuwarden 2008 - 04 / 2012 - 04<br />
Mevr. T. Moltmaker (Tineke) HAN / Pabo Groenewoud, Nijmegen 2002 - 03 / 2013 - 10 (H1)<br />
Mevr. A. de Mol-Wassenaar (Ada) Minkema College, Woerden 2008 - 03 / 2012 - 03<br />
Dhr. A. Monquil (Aad) Hogeschool Rotterdam 2008 - 06 / 2012 - 06<br />
Mevr. W.J.J. Moonen-Gelissen (Wilma) Innovo + bs Ummer Clumme 2010 - 09 / 2014 - 09<br />
Mevr. J.W.M. Morshuis (Joke) Hogeschool van Amsterdam 2004 - 11 / 2013 - 06 (H1)<br />
Mevr. A. Morsink (Angelin) De Grundel, Hengelo 2011 - 11 / 2015 - 11<br />
Mevr. M.M.C. van Mourik (Monique) Alfrink College, Zoetermeer 2010 - 12 / 2014 - 12<br />
Mevr. A.E. Nagtegaal (Lisanne) Hogeschool De Kempel, Helmond 2009 - 04 / 2013 - 04<br />
Dhr. A.P. Nawijn (Arjen) Stoas Hogeschool, Dronten 2011 - 02 / 2015 -02<br />
Mevr. W. van Noorel (Wieny) Edison College, Apeldoorn 2009 - 11 / 2013 - 11<br />
Mevr. J.L.C. Notermans (Lonneke) Fontys Lerarenopleiding Sittard 2011 - 09 / 2015 - 09<br />
Dhr. F.H. Nuninga (Frans) PA Hanzehogeschool Groningen 2008 - 09 / 2012 - 09<br />
Mevr. E.L.T. Ohlenforst- van Heel (Lilian) Philips van Horne sg, Weert 2010 - 03 / 2014 - 03<br />
Dhr. B. Oldeboom (Bruno) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2002 - 03 / 2011 - 05 (H1)<br />
Mevr. M.A.H. van Ooij (Marjan) Hogeschool De Kempel, Helmond 2009 - 12 / 2013 -12<br />
Mevr. C.H.T. van Oorschot (Carla) Fontys Lerarenopleiding Tilburg 2010 - 04 / 2014 - 04<br />
Mevr. M.G. Oosterhoff (Arda) Stenden Hs, pabo De Eekhorst Assen 2011 - 07 / 2015 - 07<br />
Mevr. J.T. Oosterhuis (Janny) Jac P Thijsse College, Castricum 2009 - 10 / 2013 - 10<br />
Dhr C.A.A. van Opdorp (Ad) Sg Tongerlo, Da Vinci College, Roosendaal 2006 - 12 / 2015 - 12 (H1)<br />
P<br />
Mevr. N.M. Out (Nathalie)<br />
Mevr. P. Overmars (Petra)<br />
Dhr. J. Paalberends (John)<br />
Montessori Lyceum A'dam<br />
ROC van Amsterdam<br />
Driestar Educatief, Gouda<br />
2010 - 06 / 2014 -06<br />
2009 - 05 / 2013 - 05<br />
2009 - 06 / 2013 - 06
R<br />
S<br />
NAAM TEN TIJDE VAN REGISTRATIE<br />
WERKZAAM BIJ<br />
REGISTRATIETERMIJN<br />
Dhr. M.H. Paauwe (René) Driestar Educatief, Gouda 2008 - 02 / 2012 - 02<br />
Mevr. M. Palmen (Monique) Montessorischolen Haarlemmermeer 2011 - 03 / 2015 - 03<br />
Dhr. M.A.C. Panis (Michel) Hogeschool Rotterdam 2008 - 12 / 2012 - 12<br />
Mevr. F. Paul (Femke) VeenLanden College, Mijdrecht 2008 - 06 / 2012 - 06<br />
Mevr. I. Pauw (Ietje) Katholieke Pabo Zwolle 2002 - 03 / 2012 - 07 (H1)<br />
Mevr. I. Pauw (Iris) Onderwijscentrum VU, Amsterdam 2009 - 09 / 2013 - 09<br />
Mevr. Th. Penning (Thea) Stichting Meervoud, Vlaardingen 2008 - 09 / 2012 - 09<br />
Mevr. G. Perenboom (Gerda) Hogeschool Saxion, Deventer 2002 - 03 / 2011 - 03 (H1)<br />
Mevr. H.M.G. Peters (Leonie) Candea College, Duiven 2009 - 05 / 2013 - 05<br />
Mevr. Drs. S.M. Pinkster (Suzanne) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2011 - 11 / 2015 - 11<br />
Dhr. E.J. Planting (Etto) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2006 - 07 / 2011 - 12 (H1)<br />
Dhr. W.A. Plomp (Willem) Hogeschool van Amsterdam 2009 - 04 / 2013 - 04<br />
Dhr. W.C. Polinder (Wim) Driestar Educatief, Gouda 2007 - 11 / 2011 - 11<br />
Dhr. J.J.M. Poorthuis (Hans) Archimedes Lerarenopleiding, Utrecht 2004 - 12 / 2013 - 09 (H1)<br />
Dhr. V.B. van der Post (Vincent) NHL / Kunst en Educatie, Leeuwarden 2005 - 12 / 2014 - 09 (H1)<br />
Mevr. M.C. Post (Mary) Linde College, Wolvega 2010 - 05 / 2014 - 05<br />
Mevr. E. Posthumus (Ellen) Inholland SoEd, Amstelveen 2010 - 12 / 2014 - 12<br />
Mevr. C. Postma (Corrie) Obs De Bouwte, Midwolda 2011 - 04 / 2015 - 04<br />
Dhr. W.H. Postma (Wybe) OSG Piter Jelles, Leeuwarden 2011 - 06 / 2015 - 06<br />
Mevr. C. Prinsen (Carolien) CBS Het Talent, Den Hoorn 2008 - 10 / 2012 - 10<br />
Mevr. L.H.P. Puijk (Leontien) SG Sophianum, Gulpen 2011 - 12 / 2015 - 12<br />
Mevr. P.J. de Puit (Nelleke) Hogeschool Rotterdam 2007 - 10 / 2011 - 10<br />
Mevr. G.M. Rademakers (Gabriëlle) Inholland, Alkmaar 2010 - 07 / 2014 - 07<br />
Mevr. Drs. J.C. Radstake (Jorien) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2011 - 11 / 2015 - 11<br />
Dhr. A.R.M. Ras (Fons) Candea College, Duiven 2009 - 12 / 2013 - 12<br />
Dhr. P.M. Rietveld (Patrick) College De Meer, Amsterdam 2009 - 11 / 2013 - 11<br />
Mevr. F. Rietveld-Heidenis (Fanny) OSG De Meergronden, Almere 2011 - 04 / 2015 - 04<br />
Mevr. R.C. Rigter (Ria) Helen Parkhurst, Almere 2004 - 12 / 2013- 06 (H1)<br />
Mevr. Y.C.M. Rijnders (Yvette) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2011 - 11 / 2015 - 11<br />
Mevr. M.M. van Rijswijk (Martine) IVLOS, Universiteit Utrecht 2006 - 11 / 2015 - 07 (H1)<br />
Mevr. J.K.W. Riksen (Janneke) Onderwijscentrum VU, Amsterdam 2004 - 11 / 2013 - 07 (H1)<br />
Dhr. L.J.M. Rinkens (Léon) Obs De Caroussel, Landgraaf 2009 - 03 / 2013 - 03<br />
Mevr. G.R. Rodrigues (Rosa) Hogeschool Rotterdam 2007 - 05 / 2011 - 05<br />
Dhr. J. Roelevink (Jan) Comenius College, Rotterdam 2008 - 12 / 2012 - 12<br />
Mevr. L. Rohde-Teunissen (Lisette) BS Petrus Canisius 2008 - 06 / 2012 - 06<br />
Dhr. H.C. la Roi (Henk) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2011 - 11 / 2015 - 11<br />
Dhr. G. Roorda (Gerrit) RuG / UOCG-FWN , Groningen 2005 - 07 / 2014 - 09 (H1)<br />
Mevr. M. Roosch (Marjolijn) Fontys Hogeschool Pedagogiek, Tilburg 2007 - 09 / 2011 - 09<br />
Mevr. Barbara Roosken (Barbara) Fontys Lerarenopleiding Tilburg 2007 - 06 / 2011 - 06<br />
Dhr. S.J. Rothuizen (Stephan) Melanchthon, Bleiswijk 2010 - 07 / 2014 - 07<br />
Mevr. C.P. Rotmans (Corrie) Amarantis, De Donge en OZW 2009 - 11 / 2013 - 11<br />
Dhr. S.W. Rozendal (Simon) NHL / IEC, Leeuwarden 2011 - 07 / 2015 - 07<br />
Dhr. P. Ruit (Peter) Driestar Educatief, Gouda 2003 - 09 / 2013 - 01 (H1)<br />
Mevr. E. de Ruiter (Liesbeth) NHL, Leeuwarden 2006 - 09 / 2010 - 09<br />
Dhr. R. Sai-A-Tjin (Ronald) Inholland, Alkmaar 2010 - 07 / 2014 - 07<br />
Mevr. P. Schaafsma (Peta) OSG Piter Jelles, Leeuwarden 2010 - 12 / 2014 - 12<br />
Dhr. J.W. Schaepkens (Hans) Koning Willem I College, Den Bosch 2010 - 12 / 2014 - 12<br />
Dhr. P. Schakel (Piet) Driestar college, Gouda 2008 - 12 / 2012 - 12<br />
Mevr. W. Schaveling (Ineke) ILO, Univ. van Amsterdam 2010 - 12 / 2014 - 12<br />
Dhr. P. Scheltes (Paul) Osg de Meergronden, Almere 2008 - 10 / 2012 - 10<br />
Dhr. J.T.M. Scheltinga (Hans) ILS/HAN, fac Educatie, Nijmegen 2008 - 12 / 2012 - 12<br />
Dhr. W. Scherpenisse (Wim) Hogeschool van Amsterdam 2011 - 05 / 2015 - 05<br />
Mevr. C. Schlamp (Carina) Thorbecke VO, Nieuwerkerk a/d Ijssel 2008 - 07 / 2012 - 07<br />
Mevr. G.A. Schuurman (Geke) Rsg De Borgen, Leek 2004 - 06 / 2015 - 12 (H1)<br />
Mevr. H. Sevenheck-Bonnie (Hellen) Bs De Voeëgelsjtang, Hoensbroek 2009 - 07 / 2013 - 07<br />
Mevr. J.J. Sillen (Ans) Hogeschool Rotterdam 2006 - 03 / 2015 - 07 (H1)<br />
Mevr. R.J. Simoons (Roeli) PA Hanzehogeschool Groningen 2009 - 01 / 2013 - 01<br />
Mevr. J. Sloekers (Anne-Marie) Hogeschool De Kempel, Helmond 2007 - 06 / 2011 - 06<br />
Mevr. A.M.E. Smallenburg (Anneke) Inholland, pabo Alkmaar 2011 - 07 / 2015 - 07<br />
Dhr. M. Smeets (Maurice) Fontys Lerarenopleiding Sittard 2010 - 11 / 2014 - 11
T<br />
U<br />
V<br />
Beroepsregister Lerarenopleiders<br />
Peildatum 07-02-2012<br />
H1/H2 = 1e resp. 2e Herregistratie: de registratietermijn is verlengd<br />
Geregistreerden in deze lijst van wie de registratietermijn is verlopen, zijn momenteel bezig met hun herregistratie<br />
NAAM TEN TIJDE VAN REGISTRATIE<br />
WERKZAAM BIJ<br />
REGISTRATIETERMIJN<br />
Dhr. D. Smit (Dick) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2011 - 11 / 2015 - 11<br />
Dhr. L.J. Smits (Loe) Beatrix College, Tilburg 2009 - 07 / 2013 - 07<br />
Dhr. B.J.G.M. Smoors (Bart) Univ. van Amsterdam 2010 - 07 / 2014 - 07<br />
Dhr. P.A.J. Smulders (Peter) Fontys Pabo Den Bosch 2010 - 04 / 2014 - 04<br />
Dhr. L. Snoek (Laurens) CGO hbo Theologie 2006 - 09 / 2010 - 09<br />
Dhr. J.J. Soetekouw (Joop) Osg Echnaton, Almere 2008 - 11 / 2012 - 11<br />
Dhr. W.M. Sombroek (Willem) Inholland, Alkmaar 2010 - 07 / 2014 - 07<br />
Dhr. C.D. van Someren (Kees) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2006 - 07 / 2015 - 07 (H1)<br />
Mevr. A.W.J. Spaans (Anja) Obs De Zes Wielen, Alkmaar 2011 - 07 / 2015 - 07<br />
Mevr. B.A. Stam (Brenda) ILO, Univ. van Amsterdam 2011 - 01 / 2015 - 01<br />
Mevr. H.G. Steenbergen-v. Keulen (Gerdi) Ichthus College, Kampen 2009 - 12 / 2013 - 12<br />
Mevr. Y. Steenbruggen (Yolanda) stichting Amstelwijs, Amstelveen 2011 - 03 / 2015 - 03<br />
Mevr. I.J. Stoker (Inge) Kind en Onderwijs, Rotterdam 2010 - 12 / 2014 - 12<br />
Mevr. A. Stolk (Tony) ROC van Amsterdam 2010 - 07 / 2014 - 07<br />
Mevr. M.E. Stooker (Marian) Kon. Wilhelminacolleg, Culemborg 2010 - 05 / 2014 - 05<br />
Mevr. P.J.M. Straatman (Patricia) Fontys Pabo Tilburg 2008 - 03 / 2012 - 03<br />
Dhr. J.M. Strijbis (Johan) Driestar Educatief, Gouda 2006 - 06 / 2015 - 07 (H1)<br />
Dhr. C. Strikwold (Chris) Obs Schuilingsoord, Zuidlaren 2011 - 05 / 2015 - 05<br />
Dhr. E.-J. Stroetinga (Erik-Jan) Fontys PTH, Eindhoven 2004 - 03 / 2013 - 08 (H1)<br />
Mevr. J.C.B. Suijker (Jolanda) ILO / UvA, Amsterdam 2012-01 / 2016-01<br />
Dhr. J.A. Swijgman (Jan) Inholland SoEd, Amstelveen 2010 - 11 / 2014 - 11<br />
Mevr. J.I.W. Swinkels (Janine) Hogeschool De Kempel, Helmond 2009 - 03 / 2013 - 03<br />
Mevr. M.A. Tammenga-Helmantel (Marjon) RuG / UOCG, Groningen 2011 - 07 / 2015 - 07<br />
Mevr. L.A. Taylor-Plomp (Louise) ILS / Radboud Universiteit Nijmegen 2008 - 09 / 2012 - 09<br />
Mevr. C.D.G. Tempels (Claudia) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2006 - 03 / 2010 - 03<br />
Mevr. H.I. Teune (Hester) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2005 - 06 / 2015 - 07 (H1)<br />
Mevr. M.W.G. Theunissen (Mariëlle) ILS / Radboud Universiteit Nijmegen 2002 - 12 / 2011 - 03 (H1)<br />
Mevr. J.B. Tiebie-Woudstra (Joëlle) Inholland, Alkmaar 2010 - 10 / 2014 - 10<br />
Mevr. A.E. Tigchelaar (Anke) IVLOS, Universiteit Utrecht 2002 - 03 / 2015 - 12 (H2)<br />
Mevr. B. Tijnagel (Bernadet) HAN / Pabo Arnhem 2002 - 03 / 2011 - 04 (H1)<br />
Dhr. J.W.C. Timmerman (Jan) Hs Windesheim, Zwolle 2010 - 11 / 2014 - 11<br />
Mevr. A. Tollenaar (Anke) Hogeschool Utrecht 2011 - 11 / 2015 - 11<br />
Mevr. R.F. Trebels (Ruby) Odbs Westerschool, Wildervank 2011 - 07 / 2015 - 07<br />
Mevr. I.J.M. Triebels (Irene) Pabo Limburg + Sporthogeschool Tilburg 2003 - 07 / 2012 - 01 (H1)<br />
Mevr. F. van Tuinen (Feddien) Chr. College, Groevenbeek 2011 - 04 / 2015 - 04<br />
Mevr. J.I.G.M. Tuithof (Hanneke) IVLOS, Universiteit Utrecht 2004 - 11 / 2013 - 10 (H1)<br />
Dhr. M. Ummels (Micha) Nijmeegse sg Groenewoud 2008 - 11 / 2012 - 11<br />
Dhr. C.M. Vandalon (Charles) Fontys Pabo Limburg 2004 - 11 / 2014 - 05 (H1)<br />
Dhr. J.T. van der Veen (Jan) UT / ELAN, Enschede 2009 - 07 / 2013 - 07<br />
Mevr. H.J. Veenhoven (Heleen) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2006 - 09 / 2010 - 09<br />
Dhr. J. Veenstra (Jaap) Stenden Hogeschool, Leeuwarden 2005 - 07 / 2015 -01 (H1)<br />
Dhr. R. van het Veer (Rob) Stenden Hs / Pabo De Eekhorst, Assen 2009 - 07 / 2013 - 07<br />
Mevr. I.J. van der Velde (Ilja) NHL / Educ&Comm, Leeuwarden 2010 - 11 / 2014 - 11<br />
Mevr. A. Veldkamp (Alice) Freudental Instituut, Utrecht 2011 - 04 / 2015 - 04<br />
Mevr. A.H. Vellekoop (Heleen) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2011 - 11 / 2015 - 11<br />
Mevr. C.P. van Velzen (Corinne) Onderwijscentrum VU, Amsterdam 2002 - 03 / 2011 - 03 (H1)<br />
Mevr. M.M. Venema (Mariska) PA Hanzehogeschool Groningen 2008 - 10 / 2012 - 10<br />
Mevr. P.I. Verbeem (Paula) NHL / IEC, Leeuwarden 2011 - 12 / 2015 - 12<br />
Dhr. P. Verboom (Peter) Stenden Hs / De Eekhorst, Assen 2010 - 02 / 2014 - 02<br />
Mevr. N.C. Verhoef (Nellie) Universiteit Twente, Enschede 2003 - 08 / 2012 - 07 (H1)<br />
Dhr. J.T. Verhoef (Jos) Kaj Munk college, Hoofddorp 2011 - 07 / 2015 - 07<br />
Mevr. A.A.G.D. Verhoeven-Heijmen (Agnes) Candea College, Duiven 2010 - 12 / 2014 - 12<br />
Mevr. I.B. Verlee (Inge) Goese Lyceum, Goes 2010 - 04 / 2014 - 04<br />
Dhr. A.J.W. Verlegh (Harry) Fontys Lerarenopleiding Tilburg 2007 - 06 / 2011 - 06
NAAM TEN TIJDE VAN REGISTRATIE<br />
WERKZAAM BIJ<br />
REGISTRATIETERMIJN<br />
Mevr. C.H.M. Vermeulen (Tineke) Inholland SoEd, Oestgeest 2009 - 05 / 2013 - 05<br />
Dhr. A.A.H. Verpoort (Ton) Da Capo College, Sittard 2011 - 12 / 2015 - 12<br />
Dhr. J.R.C Verzijden (Jeroen) Spinoza Lyceum, Amsterdam 2010 - 09 / 1014 -09<br />
Dhr. L.B. Visser (Lennart) Driestar Educatief, Gouda 2007 - 07 / 2011 - 07<br />
Mevr. M.L. van Vliet (Marieke) INHOLLAND SoEd 2010 - 12 / 2014 - 12<br />
Mevr. M.J. Vollebregt (Marjolein) UU, Centrum v. Onderwijs en Leren, Utrecht 2011 - 04 / 2015 - 04<br />
Dhr. V. Vonk (Vincent) Lerarenopl. Gez.zorg/Welzijn, R'dam 2002 - 03 / 2013 - 01 (H1)<br />
Dhr. J.C.P. Voorbij (Jan) Hogeschool Domstad, Utrecht 2007 - 08 / 2011 - 08<br />
Dhr. J. ten Voorde (Jan) Gommarus Sg, Gorinchem 2009 - 03 / 2013 - 03<br />
Mevr. M.N.S. Vossen (Monique) Onderwijscentrum VU, Amsterdam 2009 - 03 / 2013 - 03<br />
Dhr. T.M.J. Vranken (Theo) Fontys Pabo Sittard 2003 - 10 / 2013 - 07 (H1)<br />
Dhr. M. de Vries (Michel) Burg. De Monchyschool, Arnhem 2008 - 05 / 2012 - 05<br />
Mevr. M.M. de Waal-Malefijt (Marina) Csg Het Streek, Ede 2009 - 02 / 2013 - 02<br />
Mevr. A. de Waard (Atie) De Wegwijzer, Naaldwijk 2009 - 03 / 2013 - 03<br />
Mevr. K. de Waele (Kerensa) Canisius College, Nijmegen 2010 - 01 / 2014 - 01<br />
Dhr. H.J. Wannink (Jan) Amadeus Lyceum, Vleuten 2011 - 11/ 2015 - 11<br />
Drs. B.G.J. Wansink (Bjorn) UU, Centrum v Onderwijs en Leren, Utrecht 2011 - 04 / 2015 - 04<br />
Dhr. T.A.C. Warmels (Taco) Zuiderpark College, Rotterdam 2008 - 07 / 2012 - 07<br />
Mevr. C. v Waveren Hogervorst (Caroliene) UU, Centrum voor Onderwijs en Leren 2011 - 01 / 2015 - 01<br />
Dhr. G. Van de Weijer (Gerard) Canisius College, Nijmegen 2008 - 12 / 2012 - 12<br />
Mevr. L. van der Wel (Leontine) Kind en Onderwijs, Rotterdam 2010 - 12 / 2014 - 12<br />
Mevr. G.M. Wempe (Gerla) Stenden Hogeschool, Leeuwarden 2008 - 10 / 2012 - 10<br />
Mevr. H. van der Werf (Heleen) Hermann Wesselinkcollege, Amstelveen 2011 - 03 / 2015 - 03<br />
Dhr. G.M. Westenberg (Gert) Edison College, Apeldoorn 2009 - 12 / 2013 - 12<br />
Dhr. W.H.L. Westenberg (Wim) Het Calvijn College Goes 2006 - 05 / 2015 - 09 (H1)<br />
Dhr. H. Westerink (Henk) Driestar Educatief, Gouda 2005 - 07 / 2014 - 09 (H1)<br />
Mevr. I. Van de Wiel (Ingrid) Udens College, Uden 2009 - 05 / 2013 - 05<br />
Dhr. M.J.G. Wierdsma (Maarten) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2003 - 07 / 2012 - 07 (H1)<br />
Mevr. T. Wiersma (Tine) CSG Liudger, Drachten 2011 - 06 / 2015 - 06<br />
Mevr. Y.A.M. Wijdeven (Yvonne) Stenden hogeschool, Emmen 2008 - 12 / 2012 - 12<br />
Dhr. F.J.M. Wijnen (Frank) Fontys Pabo Eindhoven 2010 - 07 / 2014 - 07<br />
Mevr. W.M.A.P. Willems-vd Velden (Wilma) HAN / Pabo Groenewoud, Nijmegen 2003 - 11 / 2012 - 12 (H1)<br />
Mevr. P.E. Willems (Petri) HAN / Pabo Arnhem 2008 - 01 / 2012 - 01<br />
Dhr. H. Willemse (Hennie) Anna van Rijn College 2008 - 06 / 2012 - 06<br />
Dhr. J.M. de Witte (Jan Meindert) Emelwerda College, Emmeloord 2011 - 11 / 2015 - 11<br />
Mevr. M.G. Witterholt (Martha) RuG / UOCG, Groningen 2006 - 08 / 2015 - 06 (H1)<br />
Dhr. C.G.P. Woerde (Kees) Carolus Clusius College, Zwolle 2009 - 03 / 2013 - 03<br />
Dhr. R. Wolbers (Rene) Hermann Wesselinkcollege, Amstelveen 2011 - 03 / 2015 - 03<br />
Mevr. H.A. van der Woude (Hetty) NHL / IEC, Leeuwarden 2011 - 09 / 2015 - 09<br />
Mevr. Wüst (Taetske) Bs De Mijlpaal, Amsterdam 2011 - 03 / 2015 - 03<br />
Dhr. P.A.M. van der Zande (Paul) RuG / UOCG, Groningen 2005 - 06 / 2015 - 07 (H1)<br />
Mevr. P. Zegerius (Petra) Sg Compaen, Zaandam 2010 - 12 / 2014 - 12<br />
Dhr. T.A. Zijlstra (Tiemen) Gereformeerde Hogeschool Zwolle 2002 - 03 / 2012 - 11 (H1)<br />
Dhr. W.H. Zwanenburg (Wilbert) Inholland, Haarlem 2011 - 08 / 2015 - 08<br />
Mevr. S. Zweekhorst (Suus) Veurs Lyceum, Leidschendam 2008 - 04 / 2012 - 04<br />
W<br />
Z
<strong>AU</strong><strong>TEU</strong>RSPAGINA’S<br />
66<br />
<strong>AU</strong><strong>TEU</strong>RS<br />
die schreven in nummer 33(1)<br />
Over opleiden en reflecteren: ongemakkelijke waarheden<br />
en wenkende perspectieven<br />
Fred Korthagen is emeritus-hoogleraar van de Universiteit<br />
Utrecht en thans als onderzoeker verbonden aan de Vrije<br />
Univerisiteit. Daarnaast werkt hij vanuit zijn eigen bedrijf,<br />
Korthagen Training & Coaching.<br />
Info: f.korthagen@uu.nl<br />
Evidence-based Education. Over onderzoek en/in<br />
onderwijs in Vlaanderen<br />
Frederik Maes is werkzaam als stafmedewerker van het<br />
Expertisenetwerk School of Education van de Associatie<br />
K.U.Leuven. Hij is vooral betrokken bij projecten over<br />
onderzoek binnen de lerarenopleidingen, vakdidactiek<br />
en assessment.<br />
Geraldine Clarebout is als universitair hoofddocent<br />
verbonden aan het Centrum voor Instructiepsychologie en<br />
-technologie (K.U.Leuven). Als onderzoeker houdt zij zich<br />
vooral bezig met educatieve technologie, met name het gebruik<br />
van ICT in het onderwijs, mobiel leren, adaptieve en gamegebaseerde<br />
leeromgevingen.<br />
Bieke De Fraine is als universitair docent verbonden aan het<br />
Centrum voor Onderwijseffectiviteit en -evaluatie (K.U.Leuven).<br />
Als onderzoeker houdt zij zich vooral bezig met onderwijs-<br />
effectiviteitsonderzoek en schoolloopbaanonderzoek.<br />
Dirk Smits is diensthoofd van het Centrum voor Praktijk-<br />
gebaseerd Onderzoek en Dienstverlening (PRAGODI -<br />
Hogeschool-Universiteit Brussel [HUB]). Hij is betrokken<br />
bij onderzoek binnen de studiegebieden onderwijs, sociaalagogisch<br />
werk, gezondheidszorg en handelswetenschappen<br />
en bedrijfskunde.<br />
Johan L. Vanderhoeven is departementshoofd lerarenopleiding<br />
van de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende<br />
(KHBO). Onderzoeksmatig oriënteert hij zich op onderwijsbeleid<br />
en vergelijkende onderwijskunde.<br />
Info: frederik.maes@schoolofeducation.eu, geraldine.clarebout<br />
@kuleuven-kortrijk.be, bieke.defraine@ped.kuleuven.be,<br />
dirk.smits@hubrussel.be, johan.vanderhoeven@khbo.be<br />
Samenwerking in onderzoek naar de manier van leren<br />
van leraren in opleiding: de meerwaarde voor opleider<br />
en onderzoeker<br />
Larike Bronkhorst is werkzaam als onderzoeker en<br />
lerarenopleider bij de afdeling Educatie / Centrum voor<br />
Onderwijs en Leren (Universiteit Utrecht). Zij houdt zich vooral<br />
bezig met haar promotieonderzoek naar het leren en<br />
ontwikkelen van leraren in opleiding. Daarnaast werkt ze als<br />
algemeen opleider in de universitaire lerarenopleiding en<br />
begeleidt ze praktijkgericht onderzoek van ervaren docenten<br />
vo in het kader van de Academische School.<br />
Martine van Rijswijk is werkzaam als lerarenopleider en<br />
onderzoeker bij de afdeling Educatie / Centrum voor Onderwijs<br />
en Leren van de Universiteit Utrecht. Zij houdt zich vooral bezig<br />
BEKNOPTE RICHTLIJNEN VOOR ARTIKELEN<br />
Algemeen<br />
Het Tijdschrift voor Lerarenopleiders - uitgave<br />
VELON/VELOV) is een ‘ praktijkgericht tijdschrift’<br />
en stelt zich als doel de kennisbasis van de lerarenopleiders<br />
(in Nederland en Vlaanderen) te<br />
versterken door te rapporteren over actuele wetenschappelijke<br />
inzichten. Tevens wil het tijdschrift<br />
een medium zijn om innoverende praktijken<br />
binnen de lerarenopleiding te belichten zodat ze<br />
collega lerarenopleiders kunnen inspireren en tot<br />
discussie kunnen aanzetten. Deze doelen sluiten<br />
aan bij de doelen die VELON en VELOV voorop<br />
stellen: de professionalisering van de lerarenopleider.<br />
Bovenstaande houdt in dat in het tijdschrift<br />
artikelen van diverse aard worden opgenomen.<br />
Diverse soorten artilkelen<br />
Onderzoeksartikel:<br />
• Het gaat om rapportering over eigen onderzoek.<br />
• Aantal woorden maximaal 5000 (incl. alles).<br />
• Doel/context van onderzoek duidelijk omschrijven<br />
• Duidelijke onderzoeksvraag<br />
• Voor centrale concepten, kernbegrippen, theoretische<br />
referentiekaders van waaruit onderzoeksvraag<br />
vertrekt: zoveel als mogelijk teruggaan naar de primaire<br />
bron of naar in het betreffende gebied toonaangevende<br />
tradities en actuele auteurs.<br />
• Korte beschrijving van het onderzoeksopzet<br />
• Een voor ‘niet onderzoekers’ toegankelijke beschrijving<br />
van de resultaten (geen ingewikkelde analyses)<br />
• Interpretatie en conclusies m.b.t. het onderzoek<br />
terugkoppelen naar theoretisch kader<br />
• Interpretatie en conclusie richten op de ‘practitioner’<br />
(de lerarenopleider in het veld): welke meerwaarde<br />
biedt het onderzoek voor de praktijk van de lerarenopleider.<br />
Beschouwend artikel:<br />
• Dit is een overzicht en/of kritische beschouwing<br />
van interessante literatuur, nieuwe trends, actuele<br />
praktijken<br />
• Aantal woorden maximaal 5000 (incl. alles)<br />
• Doelstelling van artikel duidelijk formuleren<br />
• Heldere beschrijving van de gehanteerde begrippen<br />
• Voor centrale concepten en kernbegrippen zoveel<br />
mogelijk teruggaan naar de primaire bron of naar in<br />
het betreffende gebied toonaangevende tradities en<br />
actuele auteurs.<br />
• Bij betekenissen die de auteur zelf wenst te geven aan<br />
begrippen en concepten moet de vergelijking gemaakt<br />
worden met bestaande tradities
met de begeleiding van eerstegraads docenten-in-opleiding als<br />
algemeen opleider. In haar onderzoek richt ze zich op de manier<br />
waarop docenten-in-opleiding identiteit als docent construeren.<br />
Daarnaast is ze projectmedewerker bij het VELON project<br />
Leerkracht van Lerarenopleiders.<br />
Jolanda C.B. Suijker is werkzaam als lerarenopleider afdeling<br />
Educatie/Centrum voor Onderwijs en Leren (universiteit Utrecht)<br />
en coördinator/docent HAN Master Leraar Algemene Economie.<br />
Zij houdt zich vooral bezig met het opleiden van leraren in<br />
brede zin, gespecialiseerd in vakdidactiek economie.<br />
Info: l.h.bronkhorst@uu.nl, m.m.vanrijswijk@uu.nl,<br />
jolanda.suijker@han.nl, en j.c.b.suijker@uu.nl<br />
Het lio-traject in Vlaamse scholen: al doende leer je het best?<br />
Een perspectief op begeleiding en beoordeling volgens mentoren en<br />
lio’s<br />
Iris Snoeck is werkzaam als projectcoördinator aan het Instituut<br />
voor Onderwijs - en Informatiewetenschappen van de Universiteit<br />
Antwerpen. Zij verricht onderzoek met steeds een sterke link naar<br />
de praktijk van de (aspirant)leraren en lerarenopleidingen en dit<br />
binnen de onderzoeksgroep REPRO (research in education and<br />
professional development)<br />
Elke Struyf is werkzaam als hoofddocent bij het Instituut voor<br />
Onderwijs- en Informatiewetenschappen van de Universiteit<br />
Antwerpen. Binnen de onderzoeksgroep REPRO bouwt zij aan<br />
een onderzoekslijn over de professionele ontwikkeling van<br />
(aspirant) leraren.<br />
Mathea Simons is verbonden aan de Specifieke lerarenopleiding<br />
van het Instituut voor Onderwijs- en Informatiewetenschappen,<br />
Universiteit Antwerpen. Zij is vakdidacticus<br />
Didactiek Frans en Didactiek Spaans. Centrale topics in haar<br />
onderzoek zijn self efficacy, vreemdetalendidactiek en<br />
vreemdetaalverwerving.<br />
Wil Meeus is docent didactiek in de lerarenopleiding aan<br />
de Universiteit Antwerpen. Zijn onderwijsopdracht omvat<br />
opleidingsonderdelen in het domein van de algemene didactiek<br />
en de vakdidactiek gedrags- en cultuurwetenschappen. Hij<br />
verricht onderzoek op het vlak van didactisch en vakdidactisch<br />
instrumentarium en begeleidingsdidactiek.<br />
Info: Iris.snoeck@ua.ac.be, Elke.Struyf@ua.ac.be,<br />
mathea.simons@ua.ac.be, Wil.Meeus@ua.ac.be<br />
Mentoren delen hun praktijkkennis met leraren in opleiding<br />
Corinne van Velzen is als onderzoeker en senior opleider<br />
werkzaam bij de afdeling Onderwijswetenschappen en<br />
Theoretische Pedagogiek (OTP) Centrum: OCVU (Onderwijscentrum<br />
VU) van de Vrije Universiteit Amsterdam. Haar<br />
onderzoek richt zich op de wijze waarop binnen de<br />
opleidingsschool wordt opgeleid door schoolopleiders en<br />
mentoren.<br />
Monique Volman is hoogleraar Onderwijskunde aan de<br />
Universiteit van Amsterdam en programmaleider van het<br />
onderzoeksprogramma 'Educational Sciences' van het<br />
onderzoeksinstituut Child Development and Education (CDE)<br />
van de UvA. Zij doet onderzoek naar vormgeving en effectiviteit<br />
van onderwijs dat is gericht op betekenisvol leren.<br />
Mieke Brekelmans is als Hoogleraar Onderwijskunde<br />
verbonden aan de afdeling Educatie van de Faculteit Sociale<br />
Wetenschappen van de Universiteit Utrecht. Zij is hoofd van het<br />
Onderzoeksprogramma Leren in Interactie, en coördinator van<br />
• Interpretatie en conclusie relateren aan de praktijk<br />
van de lerarenopleider.<br />
Voorbeeld uit de praktijk:<br />
• Een beschrijving van innoverende praktijken, goed<br />
lopende projecten, kritische analyses, resultaten van<br />
zelfevaluaties, die inspirerend kunnen zijn voor anderen,<br />
enz.<br />
• Heldere beschrijving van context (artikel moet<br />
toegankelijk zijn voor Nederlanders en Vlamingen)<br />
• Maximaal 1500 woorden<br />
• Duidelijke doelbeschrijving<br />
• Duidelijke beschrijving van project<br />
• Geen onnodige details<br />
• Kritische beschouwingen<br />
• Suggesties voor navolging en implementatie.<br />
Opiniestuk:<br />
• Stuk, geargumenteerd met wetenschappelijke,<br />
theoretische, maatschappelijke argumenten (intellectueel<br />
eerlijke argumenten; geen sloganeske taal)<br />
• Kernachtig (ca. 1500 woorden).<br />
Kopij aanleveren<br />
Alle eerste versies van artikelen kunnen worden<br />
gestuurd naar velon@planet.nl; uw artikel wordt<br />
dan opgenomen in de redacteiwerkzaamheden,<br />
mits het voldoet aan enkele belangrijke<br />
voorwaarden: relevant onderwerp en geen<br />
overshrijding van het maximum aantal woorden.<br />
De uitgebreide richtlijnen voor auteurs<br />
(van insturen eerste versie tot plaatsing)<br />
kunt u downloaden van: www.velon.nl<br />
(Ga naar pagina: Over de VELON en kies<br />
vervolgens: Tijdschrift en Redactie)<br />
TIJDSCHRIFT VOOR VELON LERARENOPLEIDERS Tijdschrift voor Lerarenopleiders (VELON / VELOV) jrg - 23(1) 33(1) 2002 2012 67<br />
(4)67
<strong>AU</strong><strong>TEU</strong>RSPAGINA’S<br />
68<br />
de Research Master Educational Sciences en de Academische<br />
Master Onderwijskundig Ontwerp en Advisering. Haar<br />
onderzoek richt zich op het sociaal emotionele klimaat in de<br />
klas, en met name op de relatie tussen docent en leerlingen.<br />
Info: c.p.van.velzen@vu.nl<br />
Hoe ontwerpen lerarenopleiders hun onderwijs?<br />
De casus Rekenen 10–14<br />
Ronald Keijzer is lector rekenen-wiskunde aan de Hogeschool<br />
iPabo en projectleider van ELWIeR. Hij houdt zich<br />
voornamelijk bezig met de implementatie van de kennisbasis<br />
in de lerarenopleiding basisonderwijs.<br />
Bert Zwaneveld is emeritus hoogleraar Professionalisering<br />
van de leraar in het bijzonder in het wiskundeonderwijs en<br />
het informaticaonderwijs. Zijn bijzondere belangstelling gaat<br />
momenteel uit naar het rekenonderwijs en het wiskundigmodelleeronderwijs.<br />
Info: r.keijzer@uu.nl, bert.zwaneveld@ou.nl<br />
Pabostudenten leren online gitaar spelen<br />
Elwin Roetman is directeur-eigenaar van ‘Mei030’.<br />
De Online Muziekschool is een onderdeel van Mei030.<br />
Elwin Roetman onderhoudt contacten met afnemers waaronder<br />
scholen.<br />
Info: elwin@onlinemuziekschool.nl /<br />
www.onlinemuziekschool.nl