15.11.2012 Views

AU TEU R (S ) - Velon

AU TEU R (S ) - Velon

AU TEU R (S ) - Velon

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

COLOFON<br />

Tijdschrift voor Lerarenopleiders<br />

•Hoofdredacteur:<br />

Gerda Geerdink (Hogeschool Arnhem & Nijmegen)<br />

•Redactie:<br />

Ellen van den Berg (Univ. Twente & Hs Edith Stein)<br />

Quincy Elvira (FLOT, Tilburg & ILS, RU Nijmegen)<br />

Vincent Donche (Universiteit Antwerpen)<br />

Hanno van Keulen (Fontys Limburg / UU, IVLOS)<br />

Hilde Meysman (Arteveldehogeschool, Gent)<br />

Bruno Oldeboom (Windesheim, calo)<br />

Isabel Rots (Universiteit Gent)<br />

Loes de Vries (ILS, RU Nijmegen)<br />

•Vormgeving en eindredactie:<br />

Mathilde van Vliet (Teso), Eindhoven<br />

+31 (0)40 2926821 / mathilde@tesonet.nl<br />

•Druk: Hollandse Indruk / ISSN 1876-4622<br />

•Oplage: 1900<br />

VELON<br />

•Dagelijks bestuur:<br />

Theo Bergen (voorzitter), Marco Snoek (vice-voorzitter),<br />

Erik Bolhuis (secretaris), Sierd Smit (penningmeester).<br />

•Verenigingsondersteuner:<br />

Hanneke Breteler (hanneke.breteler@velon.nl)<br />

•Centraal adres:<br />

VELON, Zeebruggestraat 9, 5628 NH Eindhoven,<br />

+31 (0)40 2926821 / info@velon.nl (Mathilde van VLiet)<br />

Werkgroepen & projecten<br />

• Project Leerkracht van lerarenopleiders:<br />

Projectleider: Ko Melief (k.melief@uu.nl)<br />

•Project Kennisbasis (ism Onderwijscentrum VU, Amsterdam)<br />

Coördinatoren: Mieke Lunenberg (m.lunenberg@ond.vu.nl)<br />

& Jurriën Dengerink (j.dengerink@ond.vu.nl)<br />

•Werkgroep Beginnende Lerarenopleiders (Belero):<br />

Coördinator: Lies Timmering (e.c.timmering@hva.nl)<br />

VELON en VELOV<br />

Zusterverenigingen<br />

De VELON en de VELOV, respectievelijk de Nederlandse en Vlaamse vereniging voor lerarenopleiders, hebben<br />

als zusterorganisaties dezelfde doelstelling en werken waar mogelijk samen. Belangrijke gezamenlijke activiteiten<br />

zijn het uitgeven van het 'Tijdschrift voor Lerarenopleiders'<br />

en het organiseren van de jaarlijkse congressen. Daarnaast<br />

organiseren de verenigingen ook eigen activiteiten. De<br />

leden van beide verenigingen kunnen gebruik maken van<br />

de ledenkorting als zij aan elkaars activiteiten deelnemen.<br />

Tijdschrift voor Lerarenopleiders<br />

Het Tijdschrift voor Lerarenopleiders heeft als doel lerarenopleiders<br />

en iedereen die zich daarbij betrokken voelt te<br />

informeren over actualiteiten en ontwikkelingen op het gebied<br />

van de initiële opleiding, de beginnende beroepsuitoefening<br />

en de nascholing. Het tijdschrift verschijnt vier keer per jaar.<br />

VELON- en VELOV-leden ontvangen dit tijdschrift als onderdeel<br />

van hun lidmaatschap.<br />

Congres<br />

Het VELON/VELOV congres wordt jaarlijks georganiseerd op<br />

basis van een bepaald thema. Het congres wordt in overleg<br />

georganiseerd in Nederland of Vlaanderen door (een samenwerkingsverband<br />

van) universiteiten en/of hogescholen.<br />

•Werkgroep Onderzoek (ism VOR divisie 'Lerarenopleiding en<br />

Leraarsgedrag)<br />

Coördinator: Wietske Miedema (w.g.miedema@hva.nl)<br />

•Werkgroep Opleiden in de school (OidS)<br />

Coördinator: Annette Lievaart (a.lievaart@fontys.nl)<br />

• Werkgroep Passend Opleiden<br />

Coördinator: Annemieke Mol Lous (mol.lous.a@hsleiden)<br />

• Werkgroep Opleiden van opleiders<br />

Coördinator: Jan Smits (Jan.Smits@han.nl)<br />

•Werkgroep Multiculturaliteit in de lerarenopleiding<br />

Coördinator: Anne Kerkhoff (a.kerkhoff@fontys.nl)<br />

• Werkgroep Lerarenopleidingen en ICT<br />

Coördinator: Erik Bolhuis (ed.bolhuis@windesheim.nl)<br />

Website: www.velon.nl<br />

VELOV<br />

•Dagelijks bestuur:<br />

Steven Janssens (voorzitter), Anne Verhoeven (ondervoorzitter),<br />

Eline De Wilde (ondervoorzitter), Lotte De Wagter (secretaris),<br />

Lieve Desplenter (penningmeester).<br />

•Centraal adres:<br />

VELOV, Drielindenstraat 15, 3110 Rotselaar /<br />

jochen.didden@xios.be<br />

Werkgroepen & projecten<br />

•Werkgroep onderwijsbeleid<br />

Coördinatoren: Dirk Kerckhoven (dirk.kerckhoven@kdg.be) en<br />

Ann Martin (ann.martin@schoolofeducation.eu)<br />

• Werkgroep beginnende lerarenopleiders en professionalisering<br />

Coördinatoren: Inge Placklé (inge.plackle@xios.be) en Isabelle<br />

Janssens (isabelle.janssens@vub.ac.be)<br />

•Werkgroep Project Algemene Vakken<br />

Coördinatoren: Inge Placklé (inge.plackle@xios.be) en Isabelle<br />

Janssens (isabelle.janssens@vub.ac.be)<br />

Website: www.velov.eu<br />

Verschijningsdata 2012<br />

- nummer 1: begin maart<br />

- nummer 2: begin juni<br />

- nummer 3: eind september<br />

- nummer 4: begin december


INHOUD NUMMER 33(1) 2012<br />

Van de redactie<br />

Gerda Geerdink, hoofdredacteur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3<br />

Bijdragen<br />

Fred Korthagen<br />

Over opleiden en reflecteren:<br />

ongemakkelijke waarheden en<br />

wenkende perspectieven . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4<br />

Frederik Maes, Geraldine Clarebout, Bieke De Fraine,<br />

Dirk Smits & Johan L. Vanderhoeven<br />

Evidence-based Education. Over onderzoek<br />

en/in onderwijs in Vlaanderen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12<br />

Larike Bronkhorst, Jolanda C.B. Suijker &<br />

Martine van Rijswijk<br />

Samenwerking in onderzoek naar de<br />

manier van leren van leraren in opleiding:<br />

de meerwaarde voor opleider en onderzoeker . 20<br />

Iris Snoeck, Elke Struyf,<br />

Mathea Simons & Wil Meeus<br />

Het lio-traject in Vlaamse scholen: al doende<br />

leer je het best? Een perspectief op begeleiding<br />

en beoordeling volgens mentoren en lio’s . . . . . . . . . 27<br />

LID WORDEN VAN DE VELON LID WORDEN VAN DE VELOV<br />

Lidmaatschap:<br />

U kunt zich aanmelden<br />

als lid via www.velon.nl. Het<br />

lidmaatschap wordt genoteerd<br />

per kalenderjaar, met stilzwijgende<br />

verlenging. Opzeggen: voor<br />

Vereniging aanvang van een nieuw<br />

Lerarenopleiders<br />

Nederland<br />

kalenderjaar.. Stuur voor alle<br />

wijzigingen een mailtje naar<br />

info@velon.nl.<br />

VELON<br />

Corinne van Velzen, Monique Volman<br />

& Mieke Brekelmans<br />

Mentoren delen hun praktijkkennis<br />

met leraren in opleiding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35<br />

Ronald Keijzer & Bert Zwaneveld<br />

Hoe ontwerpen leraren-opleiders<br />

hun onderwijs? De casus Rekenen 10–14. . . . . . . . 43<br />

Elwin Roetman<br />

Praktijkvoorbeeld:<br />

Pabostudenten leren online gitaar spelen . . . . . 50<br />

Actueel - voor u gelezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53<br />

Beroepsregister Lerarenopleiders<br />

(peildatum 7-2-2012) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57<br />

Auteurspagina’s . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66<br />

VELOV<br />

Vereniging<br />

Lerarenopleiders<br />

Vlaanderen<br />

Lidmaatschap:<br />

U kunt zich aanmelden als VELOV-lid<br />

op www.velov.eu. Het lidmaatschap<br />

wordt genoteerd per kalenderjaar,<br />

met stilzwijgende verlenging.<br />

Opzeggen: voor aanvang van een<br />

nieuw kalenderjaar. Stuur voor alle<br />

wijzigingen een mailtje naar<br />

jochen.didden@xios.be.


Dit nummer van het Tijdschrift voor<br />

Lerarenopleiders is anders dan u<br />

gewend bent. Dat is niet meteen aan<br />

de buitenkant zichtbaar. Het binnenwerk<br />

is anders. Toen ik al weer heel<br />

lang geleden het - destijds nog -<br />

VELON Tijdschrift voor het eerst<br />

ontving bestond dat uit zes artikelen,<br />

drie boekrecensies en anderhalve<br />

pagina met nieuws uit de Vereniging.<br />

De berichtgeving daarover was in<br />

omvang veruit de mindere van de<br />

inhoudelijke artikelen.<br />

In de loop der jaren is de Vereniging<br />

gegroeid, zijn we het Tijdschrift van<br />

twee verenigingen geworden (van<br />

VELOV en VELON) en zijn er binnen<br />

de twee verenigingen verschillende<br />

werkgroepen opgericht. Het aantal<br />

leraren dat we jaarlijks opleiden is<br />

niet heel erg gestegen, wel het aantal<br />

lerarenopleiders en mensen die zich<br />

betrokken voelen bij het opleiden van<br />

leraren en daarover geïnformeerd<br />

willen worden. De oplage is verviervoudigd.<br />

Het meest lijkt de behoefte<br />

toegenomen om over van alles en nog<br />

wat met elkaar te communiceren.<br />

Naast het emailen, bloggen, chatten<br />

en twitteren werd de laatste jaren<br />

ruim eenderde en soms de helft van<br />

het Tijdschrift gevuld met nieuwsberichten,<br />

informatie, verslagen en<br />

human interest. De komst van de<br />

website een aantal jaren geleden heeft<br />

dat niet doen verminderen, het werd<br />

eerder meer.<br />

De uitkomsten van het lezersonderzoek<br />

(zie voor de resultaten het redactioneel<br />

van het vorige nummer,<br />

december 2011) en het grote aanbod<br />

interessante en relevante artikelen<br />

maakt dat we met ingang van dit<br />

nieuwe jaar al die berichten en andere<br />

wetenswaardigheden naar de websites<br />

verwijzen. (NB In 2011 kregen<br />

we 39 lange en korte artikelen aangeboden<br />

waarvan er drie zijn afgewezen.)<br />

Het Tijdschrift biedt alleen nog<br />

ruimte aan artikelen die peer reviewed<br />

zijn en aan besprekingen van<br />

voor de beroepsgroep interessante<br />

boeken. Het beperken van de inhoud<br />

tot artikelen maakt dat we per nummer<br />

zes in plaats van vier lange artikelen<br />

kunnen plaatsen. Daarmee lijken<br />

we in samenstelling weer op de nummers<br />

uit de tachtiger jaren en voorkomen<br />

we dat er te lange wachttijden<br />

ontstaan.<br />

REDACTIONEELRedactioneel<br />

De inhoud is niet vergelijkbaar met<br />

die van de jaren tachtig. In het eerste<br />

artikel van dit nummer bewijst Fred<br />

Korthagen dat we inmiddels veel meer<br />

weten over het opleiden van leraren.<br />

Het artikel is een samenvatting van<br />

zijn afscheidsrede als hoogleraar in<br />

de Didactiek van het Opleiden van<br />

Leraren. Hij beschrijft hoe zijn visie<br />

op reflectie en coaching, op basis<br />

van empirische evidentie in de loop<br />

der tijd is veranderd. Fred Korthagen<br />

geldt als trouwe leverancier van<br />

artikelen, dat is in de afgelopen decen-<br />

nia niet veranderd. Voor zover mij<br />

bekend schreef hij in 1992 zijn eerste<br />

artikel voor het VELON Tijdschrift<br />

(Korthagen, 1992) en hij belooft indirect<br />

dat deze bijdrage niet zijn laatste<br />

is.<br />

Frederik Maes, Geraldine Clarebout, Bieke<br />

De Fraine, Dirk Smits en Johan Vanderhoeven<br />

schreven een artikel over de<br />

plaats van onderwijsonderzoek in het<br />

onderwijs en hoe lerarenopleiders<br />

daar een rol in kunnen spelen. Vergelijkbaar<br />

met de boodschap van Nico<br />

Verloop in zijn Keynote tijdens het<br />

Congres voor Lerarenopleiders in<br />

2011 (Noordwijkerhout) concluderen<br />

zij dat onderwijskundig handelen in<br />

de praktijk nooit volledig gestuurd<br />

kan worden door onderzoek. Ze pleiten<br />

voor een benadering waarin de<br />

leraar in zijn handelen onderwijsonderzoek<br />

als bron gebruikt naast<br />

andere bronnen.<br />

Larike Bronkhorst, Martine van Rijswijk<br />

en Jolanda Suijker illustreren in hun<br />

bijdrage de samenwerking vanuit een<br />

gelijkwaardige positie tussen twee<br />

lerarenopleiders en een aio binnen<br />

een onderzoeksproject naar het opleiden<br />

van docenten. Gedrieën vormen<br />

zij het opleidingsteam voor een mentorgroep<br />

van leraren in opleiding<br />

(lio's) en werkten samen in onderzoek<br />

naar dit opleiden en het leren van de<br />

lio's. De manier van samenwerken is<br />

bijzonder omdat ze vanaf de start de<br />

intentie hadden van en door het proces<br />

van samen onderzoeken te leren.<br />

In Vlaanderen groeit de belangstelling<br />

voor het zogenaamde leerwerkstatuut.<br />

Steeds meer toekomstige leraren<br />

willen studeren combineren met<br />

het werken in het onderwijs.<br />

Iris Snoeck, Elke Struyf, Mathea Simons<br />

en Wil Meeus onderzochten wat dit<br />

betekent voor de scholen en opleidingsinstellingen?<br />

Door middel van<br />

een praktijkgericht, kwalitatief onderzoek<br />

wordt duidelijk wat de kwaliteiten<br />

en pijnpunten zijn van het leerwerkstatuut<br />

tijdens het proces van<br />

begeleiden en beoordelen.<br />

Dat opgeleid worden op een school<br />

niet vanzelfsprekend leert tot leren<br />

wordt ook beschreven door Corinne<br />

van Velzen, Monique Volman en Mieke<br />

Brekelmans. Het is voor leraren niet<br />

eenvoudig om hun ervaring te delen<br />

met studenten en zo een bron van<br />

praktijkkennis voor hen te worden.<br />

Om dat wel mogelijk te maken is door<br />

de auteurs een begeleidingsaanpak<br />

ontwikkeld en kleinschalig getest.<br />

Het evaluatieonderzoek laat negen<br />

tevreden deelnemers zien.<br />

Onderwijs ontwerpken is een belangrijk<br />

onderdeel van het werk van lerarenopleiders<br />

terwijl ze daar lang niet<br />

allemaal voor opgeleid zijn. Ronald<br />

Keijzer en Bert Zwaneveld rapporteren<br />

over een case study naar het ontwerpen<br />

en ontwikkelen van een minor<br />

Rekenen 10-14 voor zowel de pabo<br />

als de tweedegraads lerarenopleiding<br />

wiskunde. De ontwikkelaars blijken<br />

onderwijs ontwikkelen te beschouwen<br />

als het weloverwogen combineren<br />

van succesvolle praktijkervaringen.<br />

Het nummer wordt afgesloten met<br />

een beschrijving van de Online<br />

Muziekschool van Elwin Roetman.<br />

Hij laat in zijn bijdrage zien hoe pabostudenten<br />

door middel van een door<br />

hem ontwikkelde digitale methode<br />

gitaar kunnen leren spelen.<br />

We moeten ervan uitgaan dat de<br />

resultaten van het leesonderzoek de<br />

werkelijkheid representeren: lezers<br />

lezen vooral de artikelen en veel<br />

minder alle andere berichten. Dit<br />

nummer zal er daarom nog beter in<br />

slagen u de komende tijd van de<br />

straat te houden.<br />

Gerda Geerdink,<br />

hoofdredacteur<br />

- Korthagen, F. (1992). Uit de praktijk; voor<br />

de praktijk. VELON Tijdschrift, 13 (4). 36-39.<br />

TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 3


4<br />

Over opleiden en reflecteren:<br />

ongemakkelijke waarheden<br />

en wenkende perspectieven<br />

In september 2011 nam Fred Korthagen afscheid als hoogleraar<br />

in de Didactiek van het Opleiden van Leraren. Hij bekleedde deze<br />

leerstoel sinds het jaar 2000. Hieronder volgt een ingekorte en<br />

bewerkte versie van zijn afscheidsrede, die gaat over het effectief<br />

opleiden van leraren, en waarin ook uiteengezet wordt hoe de<br />

visie van Fred Korthagen op reflectie en coaching in de loop der<br />

tijd veranderd is. Aan de orde komen enkele 'ongemakkelijke<br />

waarheden', dat wil zeggen onderzoeksresultaten op het gebied<br />

van opleiden en coachen die nogal confronterend zijn voor<br />

opleiders. Maar ook worden nieuwe mogelijkheden en wenkende<br />

perspectieven geschetst.<br />

<strong>AU</strong><strong>TEU</strong>R(S)<br />

Fred Korthagen<br />

Vrije Universiteit<br />

en Korthagen Training<br />

& Coaching<br />

Inleiding<br />

In dit artikel sta ik stil bij twee thema’s<br />

waaraan ik, samen met mijn collega’s,<br />

ruim dertig jaar met veel plezier heb<br />

gewerkt en nog steeds werk:<br />

(1) het effectief verbinden van theorie<br />

en praktijk in de lerarenopleiding;<br />

(2) het verdiepen van reflectie- en<br />

professionele leerprocessen.<br />

Ter inleiding eerst een anekdote uit<br />

het begin van de jaren negentig. Samen<br />

met mijn collega Bob Koster verzorgde<br />

ik toen korte cursussen in begeleidingsvaardigheden<br />

voor schoolpracticumdocenten.<br />

Zij waren meestal zeer enthousiast<br />

over de cursussen en riepen<br />

aan het eind steevast: “Ik heb er veel<br />

van geleerd!”<br />

Dat streelde ons natuurlijk wel, en we<br />

kwamen op het idee om door middel<br />

van empirisch onderzoek het succes<br />

van deze cursussen aan te tonen. Wij vroegen aan deelnemers opnamen<br />

te maken van hun begeleidingsgesprekken vóór en na de cursus in de verwachting<br />

dat daarmee hun leerwinst zichtbaar gemaakt kon worden. Wie<br />

schetst onze verbazing toen wij moesten concluderen dat wij nauwelijks<br />

een verschil konden waarnemen tussen hun manier van begeleiden voor<br />

en na de cursus…. Sinds die tijd zeg ik niet zo snel meer dat ik een succesvolle<br />

cursus heb gegeven.<br />

Wat is hier nu aan de hand? Waarschijnlijk hadden de deelnemers door<br />

de cursus wel degelijk nieuwe inzichten over begeleiden verworven,<br />

en gingen ze zich misschien ook zekerder voelen als begeleider. Maar dit<br />

betekent nog niet dat zij dan ook ander gedrag gingen vertonen. Dit is<br />

een bekend probleem in de opleidingswereld, het probleem van de<br />

transfer van de opleiding naar de praktijk.<br />

Uit veel onderzoek blijkt dat leraren in hun onderwijspraktijk nauwelijks<br />

de pedagogisch-didactische inzichten gebruiken die ze in hun opleiding<br />

geleerd hebben. Zoals Zeichner en Tabachnick (1981) het zeggen: het lijkt<br />

alsof alles wat ze in de opleiding geleerd hebben, 'weggewassen' wordt<br />

zodra afgestudeerden als leraar gaan werken.<br />

In twee belangrijke metastudies naar de effectiviteit van lerarenopleidingen<br />

(Cochran-Smith & Zeichner, 2005; Wideen, Mayer-Smith & Moon,<br />

1998) werd dan ook geconcludeerd dat er weinig hard bewijs is dat lerarenopleidingen<br />

echt 'een verschil maken’ als het gaat om het handelen<br />

van leraren. Dit is een 'ongemakkelijke waarheid' voor veel opleiders.<br />

Misschien is die zó ongemakkelijk, dat opleiders er liever maar niet te<br />

veel bij stilstaan, of al gauw denken 'dat geldt niet voor onze opleiding'.<br />

Maar de realiteit is dat er een kloof gaapt tussen theorie en praktijk<br />

(Broekkamp & Van Hout-Wolters, 2006). Dit is een internationaal verschijnsel,<br />

dat zich ook uitstrekt tot de nascholing van leraren. Leraren passen<br />

gewoon niet zomaar de inzichten toe die experts nuttig vinden. Misschien<br />

wel een tijdje, bijvoorbeeld kort nadat ze een scholingstraject hebben<br />

gevolgd, maar daarna vallen de meeste leraren terug in oude handelingsroutines,<br />

tenzij de hele schoolcultuur meeverandert (Van Veen e.a., 2010).<br />

Mijn loopbaan heeft in het teken gestaan van het - samen met collega’s -<br />

zoeken naar manieren om de kloof tussen theorie en praktijk te overbruggen.<br />

Dit artikel belicht vooral het vele dat er in dit opzicht bereikt is, en<br />

gaat over nieuwe inzichten en wenkende perspectieven.


Realistisch opleiden<br />

Begin 1990 was het probleem van de kloof tussen<br />

theorie en praktijk in de lerarenopleiding al behoorlijk<br />

bekend en was er daarom in de lerarenopleiding<br />

van de Universiteit Utrecht een fundamentele omslag<br />

gemaakt in de opleidingsdidactiek. Het uitgangspunt<br />

was dat je alleen een goede verbinding tussen theorie<br />

en praktijk krijgt als je de praktijk en de problemen<br />

die leraren in hun werk tegenkomen, als vertrekpunt<br />

neemt in de opleiding. Dat was in die tijd een vrij<br />

gedurfd standpunt waarin opleiders als Hans Créton<br />

voorop liepen.<br />

In mijn oratie aan de Universiteit van Amsterdam<br />

(Korthagen, 1998), heb ik de Utrechtse benadering<br />

realistisch opleiden genoemd, omdat de principes ervan<br />

erg overeenkomen met die van realistisch wiskundeonderwijs.<br />

Die principes zijn:<br />

1 Opleiders sluiten aan bij de concrete praktijkproblemen<br />

en concerns die studenten meenemen uit<br />

authentieke onderwijssituaties waarin die studenten<br />

zelf actief participeren.<br />

2 Studenten worden gestimuleerd om te reflecteren<br />

op die praktijkervaringen en leren ook hoe zij zelfstandig<br />

hun eigen reflectie kunnen verdiepen (dat<br />

is dus leren reflecteren), ook in de interactie met hun<br />

medestudenten.<br />

3 Pas als de studenten zich door die reflectie bewust<br />

worden van een essentieel aspect in hun ervaring,<br />

wordt er door de opleider theorie ingebracht en wel<br />

theorie die direct aansluit bij en bruikbaar is voor de<br />

betreffende situaties. We noemen dat theorie met een<br />

kleine t, zulks ter onderscheiding van de formele<br />

wetenschappelijke Theorie met een hoofdletter<br />

(episteme), die later in de opleiding aan de orde kan<br />

komen (teneinde de studenten professionele denkkaders<br />

over leren en onderwijzen mee te geven).<br />

De vakterm voor theorie met een kleine t is phronesis<br />

of praktische wijsheid (Kessels & Korthagen, 1996;<br />

Lunenberg & Korthagen, 2009). Het belangrijkste<br />

kenmerk daarvan is pedagogisch-didactische sensitiviteit.<br />

Een voorbeeld van sensitiviteit zien we bijvoorbeeld<br />

bij een leraar die tijdens het lesgeven goed aanvoelt<br />

wanneer zijn leerlingen beginnen af te haken. Het<br />

gaat bij praktische wijsheid dus minder om theoretische<br />

kennis, maar om verscherpt gewaarzijn. Juist dat is<br />

essentieel in de beginfase van de opleiding, waarin<br />

het er vooral om gaat dat de student het lesgeven in<br />

de vingers krijgt.<br />

Realistisch opleiden vraagt om een flexibel opleidingsprogramma<br />

en om opleiders die inhoudelijk van<br />

vele markten thuis zijn (generalisten dus). Daarom<br />

werd in Utrecht jarenlang veel geïnvesteerd in de<br />

professionalisering van de lerarenopleiders zelf, vaak<br />

in de vorm van onderzoek naar de eigen opleidingspraktijk.<br />

Zulk onderzoek, ook wel zelfstudie-onderzoek<br />

genoemd (Loughran e.a., 2004) wordt tegenwoordig<br />

gezien als een krachtige vorm van professionalisering<br />

van lerarenopleiders (Lunenberg & Korthagen, 2004).<br />

Het onderzoek van de Utrechtse opleiders naar hun<br />

eigen opleidingspraktijk leidde tot allerlei nieuwe<br />

inzichten en ook tot verbeteringen, en droeg zo sterk<br />

bij aan het succes van de opleiding. Dat succes bleek<br />

uit visitaties, maar ook uit verschillende evaluatieve<br />

onderzoeken. Er verschenen veel artikelen over deze<br />

onderzoeken en een Engelstalig boek over realistisch<br />

opleiden (Korthagen e.a., 2001), dat inmiddels ook in<br />

vele andere talen is verschenen, waaronder het<br />

Japans en Koreaans. Door deze publicaties wordt het<br />

Utrechtse model thans in veel landen als voorbeeld<br />

gezien van een gewenste benadering van opleiden.<br />

De bronnen van leraarsgedrag<br />

Dat het overdragen van theorie niet zo goed werkt en<br />

het realistische opleidingsmodel wèl, heeft te maken<br />

met de bronnen van het leraarsgedrag.<br />

Het overdragen van theorieën zou misschien werken<br />

als leraren zich in hun handelen voornamelijk zouden<br />

laten leiden door rationele overwegingen. We weten<br />

tegenwoordig dat dit niet zo is. Immers, er gebeuren<br />

tijdens een les heel veel dingen tegelijk, terwijl er ook<br />

een voortdurende druk is om te handelen. Dat maakt<br />

het onmogelijk om je als leraar bewust te zijn van alles<br />

wat op dat moment een rol speelt (Schön, 1987; Eraut,<br />

1995). Veel leraarsgedrag is wat Dolk (1997) onmiddellijk<br />

gedrag noemt, dat wil zeggen gedrag dat nauwelijks<br />

bereflecteerd is.<br />

Hoekstra (2007) heeft dit bestudeerd door middel van<br />

observaties en interviews met leraren. Zij concludeert<br />

dat we lange tijd te eenzijdig gericht geweest zijn op<br />

het bewuste denken als bron van het handelen van leraren.<br />

In de praktijk blijkt het handelen van een leraar<br />

voort te komen uit een complexe mix van cognitieve,<br />

affectieve en motivationele bronnen in die leraar, die<br />

vaak grotendeels onbewust blijven (Hargreaves,1998;<br />

Sutton & Wheatley, 2003).<br />

De psycholoog Epstein (1990) stelt dat onbereflecteerd<br />

gedrag in mensen aangestuurd wordt door het zogenaamde<br />

ervarende systeem dat zorgt voor snelle informatieverwerking<br />

en dat grotendeels via emoties en<br />

beelden werkt. De theorie van Epstein maakt duidelijk<br />

dat er sterke verbanden zijn tussen denken, voelen<br />

en handelen. Zijn theorie wordt bevestigd door<br />

hersenspecialisten zoals Immordino-Yang en Damasio<br />

(2007), die hebben geconcludeerd dat het grootste<br />

deel van ons functioneren plaatsvindt via processen<br />

waarin denken en emotie nauw verbonden zijn. Ook<br />

is aangetoond dat we ons vaak niet erg bewust zijn<br />

van dergelijke verbanden.<br />

bewust<br />

onbewust<br />

rationeel niet-rationeel<br />

Figuur 1: De bronnen van leraarsgedrag<br />

We kunnen het voorgaande samenvatten met behulp<br />

van figuur 1. We hebben de bronnen van het leraarsgedrag<br />

lange tijd gezocht in de linkerbovenhoek, ter-<br />

TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 5


Over opleiden en reflecteren: ongemakkelijke waarheden en wenkende perspectieven<br />

6<br />

wijl veel van die bronnen onbewust zijn en niet zo<br />

rationeel als we zouden willen. Kortom, de drie<br />

andere vakjes zijn minstens zo belangrijk!<br />

Er is momenteel gelukkig wel meer oog voor de rol<br />

die gevoelens van leraren spelen, maar er is aan de<br />

rechterkant van deze figuur nog een ander gebied dat<br />

meer aandacht verdient, namelijk het willen, dus de<br />

motivatie van leraren. Daar vallen ook hun idealen en<br />

hun behoeften onder. Palmer (1998) wijst erop dat de<br />

idealen van leraren, dus dat wat hen inspireert, de<br />

belangrijkste drijfveer vormen in hun beroep. Evelein<br />

(2005) heeft aangetoond dat de behoeften van beginnende<br />

leraren vaak onder druk staan. Hun interesse<br />

ligt daardoor meestal niet in de eerste plaats bij theorie:<br />

die sluit vaak niet aan bij hun behoeften en hun<br />

concerns.<br />

Kortom, cognitie, emotie en motivatie, of in gewone<br />

taal denken, voelen en willen, zijn drie dimensies waarlangs<br />

mensen tot handelen komen. Die drie dimensies<br />

zijn nauw verbonden en opleiders zullen daar rekening<br />

mee moeten houden, en dan ook nog vanuit het<br />

besef dat het denken, voelen en willen van een leraar<br />

sterk bepaald worden door de sociale context (Illeris,<br />

2007).<br />

Het is daarom belangrijk om in het denken over opleiden<br />

een 'shift' te maken van de theorie naar de persoon<br />

van de leraar. En juist die shift is kenmerkend<br />

voor het realistische opleidingsmodel. Daarin wordt<br />

rekening gehouden met de niet-rationele aspecten<br />

waar leraren in hun praktijkcontext mee worstelen,<br />

dus ook met hun voelen en willen. Daardoor wordt<br />

mijns inziens verklaard dat de in Utrecht opgeleide<br />

leraren bij een nationaal evaluatieonderzoek significant<br />

hoger scoorden op een vraag naar de praktijkrelevantie<br />

van hun opleiding dan het landelijk gemiddelde<br />

(Samson & Luijten, 1996). En het verklaart dat<br />

Brouwer en Korthagen (2005) met empirisch onderzoek<br />

konden aantonen dat deze opleiding wel degelijk<br />

het handelen van afgestudeerde leraren op een<br />

positieve manier beïnvloedt.<br />

Figuur 2: Het reflectiemodel uit 1982<br />

Reflectie<br />

Al zijn leraren zich vaak helemaal niet zo bewust van<br />

hun handelen en de oorzaken daarvan, je mag van<br />

professionals verlangen dat zij hun handelen kunnen<br />

overdenken en verantwoorden (Koster, 2002, p. 14-<br />

16). Dit maakt reflectie tot een onmisbaar onderdeel<br />

van professioneel functioneren (Schön, 1987).<br />

Het vermogen tot reflectie is ook essentieel voor het<br />

zelfstandig verder leren in het beroep (Beijaard, Korthagen<br />

& Verloop, 2007). Van Woerkom (2003) toonde<br />

aan dat het kenmerkend is voor goede professionals<br />

dat ze bewust en systematisch leren van hun ervaringen.<br />

Hier was in Nederland nog weinig aandacht voor<br />

toen ik dertig jaar geleden mijn proefschrift over<br />

reflectie schreef (Korthagen, 1982). Reflecteren over<br />

jezelf en je eigen handelen en over het daaraan ten<br />

grondslag liggende denken, voelen en willen, vond<br />

men toen al gauw te therapeutisch klinken, een<br />

kritiek die ik trouwens nog lange tijd daarna ben<br />

tegengekomen. Toch werd het begrip reflectie in<br />

de afgelopen decennia internationaal een sleutelbegrip<br />

in de lerarenopleiding.<br />

Studenten worden soms allergisch<br />

voor het woord 'reflecteren'.<br />

Naar mijn idee is de ongemakkelijke<br />

waarheid dat ze allergisch worden<br />

gemaakt …<br />

Nu kunnen opleiders reflectie wel heel belangrijk<br />

vinden, maar dat wil nog niet zeggen dat dit ook voor<br />

hun studenten geldt. Ook dat is een ongemakkelijke<br />

waarheid, want er gaat op dit vlak veel mis, en ook<br />

echt grondig mis. Zo bestond er enige tijd zelfs een<br />

Facebook-pagina, getiteld “Wij haten reflecties volgens<br />

Korthagen”. Als je op deze site de klachten leest<br />

van studenten, draait dat meestal om één ding. Zij<br />

moeten reflecteren, of ze nu iets<br />

hebben dat hen bezighoudt of<br />

niet, en het moet volgens de vijf<br />

stappen van het model (zie fig. 2).<br />

Mijn uitgangspunt is dat het weinig<br />

zin heeft om mensen te dwingen<br />

tot reflectie of tot het volgen<br />

van een fasenmodel voor reflectie<br />

als ze daar zelf het voordeel niet<br />

van inzien. Het reflectiemodel<br />

wordt helaas vaak als theoretisch<br />

model geïntroduceerd, waarna<br />

de student het moet gaan toepassen.<br />

Daar horen opdrachten bij<br />

om stageverslagen in te leveren<br />

die gebaseerd zijn op het reflectiemodel.<br />

We hebben al eerder<br />

gezien dat een dergelijke aanpak<br />

al gauw een kloof creëert tussen<br />

theorie en praktijk, en weerstand<br />

oproept. Studenten worden soms<br />

allergisch voor het woord 'reflecteren'.<br />

Naar mijn idee is de onge-


makkelijke waarheid dat ze allergisch worden<br />

gemaakt ...<br />

Wat beter werkt, is bij de praktijk en de daarin<br />

ontstane behoeften en concerns van de studenten<br />

aansluiten, en hen laten ervaren dat systematiek<br />

aanbrengen in de eigen manier van reflecteren echt<br />

iets oplevert. Als de opleider er niet in slaagt om die<br />

ervaring bij de studenten te creëren, dan kan het<br />

model beter nog even in de kast blijven liggen. Ik<br />

zou lerarenopleiders dan ook willen oproepen het<br />

reflectiemodel niet klakkeloos te introduceren, maar<br />

ook kritisch stil te staan bij de opleidingsdidactiek<br />

die zij daarbij kiezen en kennis te nemen van wat<br />

daarover geschreven is (zie bijv. Korthagen e.a., 2001,<br />

p. 208-221).<br />

Kernreflectie<br />

Het reflectieconcept heeft sinds de jaren '80 ook een<br />

belangrijke ontwikkeling doorgemaakt (zie voor een<br />

overzicht Korthagen & Vasalos, 2010). Twee belangrijke<br />

nieuwe inzichten vat ik kort samen.<br />

Het eerste inzicht is dat er een neiging is - zowel bij<br />

studenten als bij hun opleiders - om bij reflectie te<br />

focussen op problemen die zich voordeden in de klas,<br />

dus op negatieve ervaringen. We weten tegenwoordig<br />

dat reflectie op positieve ervaringen vaak veel effectiever<br />

is voor ontwikkeling. Daarover zijn gegevens<br />

beschikbaar vanuit een nieuwe stroming in de psychologie,<br />

de positieve psychologie.<br />

Empirisch is vastgesteld dat het voor ontwikkeling<br />

nodig is dat een persoon minstens circa drie keer<br />

zoveel positieve als negatieve ervaringen heeft; dat<br />

heet de Losada-ratio (Fredrickson & Losada, 2005).<br />

In de positieve psychologie wordt dan ook gesteld<br />

dat de traditionele psychologie te eenzijdig gericht<br />

was op trauma’s, deficiënties en afwijkingen.<br />

In de positieve psychologie wordt veel onderzoek<br />

gedaan naar de rol van positieve ervaringen en hoe<br />

Figuur 3: Het ui-model (naar Korthagen, 2001)<br />

die bij mensen ontstaan door het gebruiken van hun<br />

persoonlijke kwaliteiten (bijvoorbeeld moed, optimisme,<br />

nieuwsgierigheid, creativiteit, betrokkenheid).<br />

Ik spreek - in navolging van Ofman - over kernkwaliteiten.<br />

De positieve psychologie heeft aangetoond dat<br />

zulke kwaliteiten, indien zij aangesproken en ondersteund<br />

worden, mensen helpen om problemen te<br />

overwinnen. Ze maken mensen ook creatiever en<br />

effectiever. Kernkwaliteiten worden daarom het psychologisch<br />

kapitaal van mensen genoemd (Luthans,<br />

Youssef & Avolio, 2007). Het is dus belangrijk om<br />

voort te bouwen op kernkwaliteiten en op positieve<br />

ervaringen. Dat is het uitgangspunt van het broadenand-build<br />

model van Fredrickson (2002).<br />

De positieve psychologie heeft de laatste jaren een<br />

grote invloed gehad in het bedrijfsleven, de therapiewereld<br />

en de welzijnssector, waar ‘krachtgericht werken’<br />

een sleutelbegrip is geworden. Het is opvallend<br />

dat het onderwijs hier nog wat op achterloopt. Daar<br />

wordt het rode potlood toch nog steeds gemakkelijker<br />

gehanteerd dan het groene; en er heerst vaak een<br />

cultuur waarin er een sterk focus ligt op problemen<br />

en op probleemleerlingen. Aan de andere kant zijn<br />

gelukkig steeds meer scholen doordrongen van het<br />

feit dat voortbouwen op de kwaliteiten en talenten<br />

van leerlingen veel meer oplevert dan een focus op<br />

tekortkomingen en dat dit uiteindelijk ook een betere<br />

basis biedt voor cognitieve ontwikkeling. Kortom, het<br />

is bij reflectie door leraren effectiever om niet zozeer<br />

op problemen te focussen, maar veel meer op succeservaringen<br />

en op de kernkwaliteiten. Dat is een belangrijk<br />

kenmerk van kernreflectie. We noemen coaching op<br />

basis van kernreflectie dan ook krachtgerichte coaching.<br />

Er is nog een tweede inzicht van belang: veel professionals<br />

hebben de neiging in hun reflectie wat oppervlakkig<br />

te blijven. Ze hebben vaak weinig tijd voor<br />

reflectie, en richten zich vooral op wat werkt en wat<br />

niet, en dus op de vraag wat ze het best kunnen doen<br />

(Schön, 1987). Dat heet gedragsgerichte reflectie.<br />

Ik geef een voorbeeld uit het onderzoek van Hoekstra<br />

(2007). Een docente, Nicole, is enthousiast over de<br />

invoering van het studiehuis en<br />

wil graag het actief en zelfstandig<br />

leren van haar leerlingen<br />

bevorderen. Ze stapt daarom af<br />

van frontaal lesgeven. De leerlingen<br />

zijn hier echter niet aan<br />

gewend en als ze tijdens één van<br />

Nicole’s lessen in groepjes iets<br />

moeten uitzoeken, worden ze<br />

daar onzeker van. Nicole denkt<br />

"dit gaat niet goed" en stapt<br />

weer over op frontaal lesgeven.<br />

Dit is een voorbeeld van een<br />

reflectie die vooral gedragsgericht<br />

is.<br />

Uit onderzoek blijkt gedragsgerichte<br />

reflectie op de lange termijn<br />

veel minder bij te dragen<br />

aan professionele ontwikkeling<br />

dan reflectie die gericht is op het<br />

vinden van de diepere betekenis<br />

in een situatie. Nicole zou bijvoorbeeld<br />

dieper kunnen nadenken<br />

over de onzekerheid<br />

TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 7


Over opleiden en reflecteren: ongemakkelijke waarheden en wenkende perspectieven<br />

8<br />

van de leerlingen en over hoe zij hen daarbij kan<br />

ondersteunen. Dat heet betekenisgerichte reflectie<br />

(Hoekstra, 2007).<br />

Om meer diepgang in de reflectie te krijgen, biedt<br />

mijn reflectiemodel uit 1982 niet zoveel houvast. Het<br />

is een model dat fasen in de reflectie beschrijft en het<br />

zegt weinig over de inhoud en aard van de reflectie.<br />

Daarom is dit fasenmodel aangevuld met een model<br />

waarin niveaus (lagen) in de reflectie onderscheiden<br />

worden (Korthagen, 2001, zie figuur 3). Het laatste<br />

model is in het afgelopen decennium bekend geworden<br />

onder de naam 'het ui-model'.<br />

Een belangrijk uitgangspunt is dat alle lagen eigenlijk<br />

altijd een rol spelen in elk leerproces, of je je daar nu<br />

bewust van bent of niet. Als het leerproces op een<br />

bepaalde laag stokt, helpt het om bewust te reflecteren<br />

op de lagen daaronder. Als ook de diepere lagen<br />

van het ui-model aandacht krijgen bij de reflectie,<br />

spreken we over kernreflectie.<br />

Nicole's reflectie was aanvankelijk vooral gericht op<br />

de buitenste laag: wat gebeurt er in de omgeving, in dit<br />

geval haar klas. Dat leidde tot een bepaald type gedrag<br />

(de tweede laag), namelijk terugvallen op frontaal lesgeven.<br />

Omdat Nicole wel gemotiveerd was om haar<br />

ideaal van actief en zelfstandig lerende leerlingen te<br />

realiseren, liet zij zich later coachen en daarbij werd<br />

door haar coach gebruik gemaakt van kernreflectie.<br />

Dat leidde tot een fundamentele doorbraak in haar<br />

professionele ontwikkeling. We hebben het coachingsproces<br />

- zeven sessies van een uur - gedetailleerd<br />

bestudeerd en daarover gepubliceerd (Hoekstra<br />

& Korthagen, 2011). Nu volgen een paar voorbeelden<br />

uit de coaching van Nicole die illustreren hoe kernreflectie<br />

kan werken.<br />

De start van het coachingsproces lag niet bij het analyseren<br />

van het probleem en de vraag ‘wat te doen’ (de<br />

buitenste lagen), wat vaak alleen maar tot gedragsgerichte<br />

reflectie leidt. De coach wilde gebruik maken<br />

van de kracht van Nicole en begon daarom aan de<br />

binnenkant van de ui. De coach vroeg dus eerst door<br />

op het ideaal van Nicole (de laag van betrokkenheid).<br />

Dat was dat haar leerlingen zelfontdekkend zouden<br />

leren. De coach hielp Nicole om zich bewust te worden<br />

van haar kernkwaliteiten die daarmee verbonden<br />

waren, zoals enthousiasme en doelgerichtheid, en<br />

van de daarmee corresponderende rolopvatting (haar<br />

professionele identiteit). Dat alles maakte duidelijk dat<br />

er een krachtig potentieel aanwezig was in Nicole.<br />

Maar ook werd duidelijk dat als de leerlingen onzeker<br />

werden, Nicole meteen dacht dat het niet goed ging.<br />

Als reactie viel ze dan weer terug op frontaal lesgeven<br />

(gedrag). Na zo’n les was ze teleurgesteld en ging ze<br />

vooral focussen op wat er allemaal niet goed gegaan<br />

was in plaats van op succesmomenten. Ze had dan de<br />

neiging te concluderen dat het ideaal van zelfstandig<br />

leren te hoog gegrepen was voor haar leerlingen.<br />

De coach hielp Nicole om zich te realiseren dat er dus<br />

een blokkade zat op de laag van : het leerproces van<br />

Nicole stokte door de belemmerende overtuiging ‘het<br />

is niet goed als mijn leerlingen onzeker worden’. Door<br />

de coaching werd Nicole zich er van bewust dat ze<br />

door die overtuiging haar eigen ideaal belemmerde.<br />

Ze leerde ook om zich tijdens de les meer bewust te zijn<br />

van haar belemmerende overtuiging en van haar<br />

reflex om weer frontaal te gaan lesgeven. Ze leerde<br />

om meer afgestemd te blijven op haar ideaal en haar<br />

kernkwaliteiten. Uiteindelijk trad een verandering op<br />

alle lagen: Nicole’s ideaal (betrokkenheid) werd nu dat<br />

leerlingen zouden leren om te gaan met hun eigen<br />

onzekerheid bij zelfstandig leren. Op identiteitsniveau<br />

formuleerde ze helderder de professionele rol die zij<br />

daarbij voor zichzelf zag. Er was sprake van een verschuiving<br />

in haar beroepsidentiteit van een lerares die<br />

onzekerheden bij leerlingen moet wegnemen naar<br />

een lerares die leerlingen helpt om met hun onzekerheden<br />

om te gaan. In concrete klassensituaties kwamen<br />

haar eigen daarmee in overeenstemming en ontwikkelde<br />

ze de vaardigheden en het gedrag om haar leerlingen<br />

te ondersteunen (omgeving).<br />

Het leerproces van Nicole is een voorbeeld van leren<br />

op alle ui-lagen. Dat heet multi-level learning.<br />

In mijn afscheidsrede (Korthagen, 2011) zijn de<br />

verschillende onderzoeken besproken die er de afgelopen<br />

tien jaar rond kernreflectie zijn gedaan, bijvoorbeeld<br />

naar het leerproces van Nicole, en onderzoeken<br />

bij leerlingen en universitaire studenten. Deze studies<br />

laten diepgaande en duurzame effecten van kernreflectie<br />

zien. Ze verhelderen ook dat de sleutel ligt in<br />

meer bewustwording bij mensen van hun eigen<br />

kwaliteiten en idealen, dus van hun psychologisch<br />

kapitaal, in combinatie met het aanpakken van belemmerende<br />

. Daardoor blijkt het handelen veel effectiever<br />

te worden.<br />

3D-leren<br />

Op basis van de onderzoeken die gedaan zijn kunnen<br />

we concluderen dat kernreflectie leidt tot een vorm<br />

van leren die diepgaand en duurzaam is en die doorwerkt<br />

in gedrag. Ik noem dat 3D-leren. Voor 3D-leren is het<br />

van fundamenteel belang dat de reflectie van leraren<br />

verder gaat dan de buitenste ui-lagen en dat ook de<br />

lagen van identiteit en betrokkenheid aandacht krijgen.<br />

Dan ontstaat een leerproces van binnenuit, dat wil<br />

zeggen voortbouwend op het reeds aanwezige potentieel<br />

van de deelnemers. Deze visie op leren is uitgewerkt<br />

in twee boeken (Korthagen & Lagerwerf, 2011<br />

en Evelein & Korthagen, 2011).<br />

Mijn betoog maakt ook duidelijk waar een zwakte<br />

ligt van competentiegericht opleiden, een benadering<br />

waarvan inmiddels duidelijk is geworden dat die lang<br />

niet altijd tot succes leidt (Seezink, 2009). De theorie<br />

van multi-level learning verklaart dat. Competenties<br />

hebben meestal vooral betrekking op de buitenste<br />

lagen van het ui-model. Die zijn erg belangrijk. Maar<br />

pas als ze verbonden raken met de andere lagen,<br />

krijg je diepgaand leren dat duurzaam doorwerkt<br />

in gedrag. En dat gebeurt lang niet altijd. Zo toonde<br />

Teune (2004) aan dat er bij aanstaande leraren die<br />

opgeleid werden in een instituut waar de nadruk lag<br />

op competenties, weinig doorwerking plaatsvond<br />

naar de laag van overtuigingen.<br />

Er is dus méér nodig dan alleen een focus op competenties<br />

(vgl. Korthagen, 2004). Ik pleit daarom voor<br />

competentieontwikkeling van binnenuit, dat wil zeggen<br />

met aandacht voor, of zelfs vertrekkend vanuit de binnenste<br />

lagen van de ui. Dat betekent dat opleiders van<br />

studenten vragen om te reflecteren op hun idealen en


op hun professionele identiteit en op de vraag hoe zij<br />

hun onderwijsgedrag daarmee in overeenstemming<br />

brengen. Dan kan ook meer aandacht uitgaan naar<br />

de vraag hoe iemands kernkwaliteiten benut kunnen<br />

worden voor competentieontwikkeling. Een competentie<br />

als het coachen van leerlingen krijgt bijvoorbeeld<br />

een heel andere kleur als die bewust verbonden<br />

is met kernkwaliteiten als betrokkenheid, zorg voor<br />

de leerling, doelgerichtheid, enzovoorts. Goed onderwijs<br />

geven kan daarom ook niet in competentielijstjes<br />

gevangen worden. Hoe preciezer je die probeert te<br />

maken, hoe verder je afraakt van de essentie van het<br />

leraarschap, met het risico van deprofessionalisering<br />

(Korthagen, 2004): er ontstaat een versmald en versimpeld<br />

beeld van wat het leraarschap inhoudt en<br />

studenten gaan met het oog op hun beoordeling al<br />

gauw denken in termen van het afvinken van deelvaardigheden,<br />

zodat zelfverantwoordelijk professioneel<br />

leren wordt belemmerd. Daarom is het vruchtbaarder<br />

om competentieontwikkeling te plaatsen in<br />

een perspectief waarbinnen de individuele, persoonlijke<br />

ontwikkeling van de leraar (en van de leerling!)<br />

centraal staat.<br />

Gelukkig zijn er veel lerarenopleidingen die nu op<br />

dat spoor zitten. In dergelijke opleidingen gebruiken<br />

studenten dan vaak het ui-model als basis voor hun<br />

portfolio. Dat stimuleert hen tot multi-level learning,<br />

waarbij competenties verbonden raken met alle uilagen.<br />

Zo kan een opleiding erin slagen leerresultaten<br />

te bereiken die diepgaand en duurzaam zijn en die<br />

doorwerken in gedrag (de drie D’s).<br />

De 3D-visie opent prachtige mogelijkheden voor de<br />

opleiding om leerprocessen van studenten te verdiepen<br />

en nog veel meer hun kracht aan te boren. De<br />

voor sommigen ongemakkelijke waarheid is echter<br />

dat krachtgericht coachen vraagt om een behoorlijk<br />

nieuw begrippenkader rond reflectie. En ook al verdiep<br />

je je als opleider in dat kader, je zet dit niet<br />

zomaar om in effectief handelen. Sterker nog, je gaat<br />

met kernreflectie wel de diepte in met studenten en<br />

dan past geen amateurisme. Hoewel het ook weer<br />

niet heel ingewikkeld is om diepgaande en duurzame<br />

resultaten te bereiken die doorwerken in handelen<br />

van studenten, vraagt het wel om het als opleider<br />

aanleren van nieuwe coachingsvaardigheden, met<br />

andere woorden om de eigen professionalisering.<br />

Het lijkt een aantrekkelijke gedachte<br />

om evidence-based theorieën in de<br />

hoofden van leraren te krijgen, maar<br />

er is veel evidence dat dit niet werkt.<br />

Samenvatting en implicaties voor innovaties in<br />

het onderwijs<br />

Samenvattend: het gaat bij effectief opleiden of<br />

coachen niet alleen om het verbinden van theorie en<br />

praktijk. Het is essentieel de verbinding met de persoon<br />

te zoeken en die persoon tot diepgaande reflectie te<br />

stimuleren, waarbij de eigen praktijk en de theorie<br />

beide een plek kunnen krijgen (figuur 4).<br />

Daarbij moeten we ons realiseren dat:<br />

• in de persoon de dimensies van denken, voelen en<br />

willen sterk verweven zijn;<br />

• leerprocessen zich altijd tegelijkertijd op verschillende<br />

lagen in het ui-model afspelen;<br />

• veel innerlijke processen die het handelen bepalen,<br />

zich onbewust voltrekken.<br />

Theorie<br />

Praktijk<br />

(Kern)reflectie<br />

(Ke rn) ref lectie<br />

Persoon<br />

Figuur 4: Opleiden vanuit de verbinding<br />

tussen drie componenten: praktijk,<br />

theorie en persoon.<br />

Dit klinkt nogal complex, en inderdaad, de processen<br />

die zich in de onderwijspraktijk afspelen zijn nu eenmaal<br />

complex en dynamisch (Martens, 2010). Ze zijn<br />

meerdimensionaal, meerlagig en spelen zich vaak onbewust<br />

af. Als we dat als uitgangspunt aanvaarden, dan blijkt<br />

het vervolgens heel goed mogelijk daar op een weloverwogen<br />

manier op in te spelen, en zo een belangrijke<br />

bijdrage te leveren aan de onderwijspraktijk.<br />

Deze inzichten zijn juist daarom van belang omdat<br />

zich een maatschappijbrede tendens lijkt af te tekenen<br />

naar ‘rationalisering’ van allerlei processen, inclusief<br />

leerprocessen. Hier speelt de illusie van beheersbaarheid<br />

een rol, die we ook zien bij het competentiedenken.<br />

Peters en Pouw (2004) laten zien hoe deze illusie<br />

in allerlei sectoren van onze maatschappij leidt tot<br />

kwaliteitsverlies. De bovenstaande analyse laat in<br />

ieder geval voor het gebied van onderwijs en opleiding<br />

zien waarom een puur rationele insteek niet<br />

werkt. De meeste van de geschetste inzichten kunnen<br />

overigens gemakkelijk vertaald worden naar andere<br />

sectoren van de maatschappij.<br />

Dit alles leidt dan ook tot een fundamenteel andere<br />

kijk op innovatieprocessen in het onderwijs. Onderwijsinnovatie<br />

is lange tijd een problematisch gebied<br />

geweest, met weinig blijvende succeservaringen.<br />

Dat kunnen we voor een groot deel verklaren doordat<br />

veelal gepoogd wordt vanuit de theorie de onderwijspraktijk<br />

te beïnvloeden, waarbij de persoon van de<br />

leraar te weinig aandacht krijgt. Het lijkt een aantrekkelijke<br />

gedachte om evidence-based theorieën in de<br />

hoofden van leraren te krijgen, maar er is - zoals<br />

uiteengezet - veel evidence dat dit niet werkt (vgl.<br />

Martens, 2010).<br />

Onderwijskundigen en onderwijsvernieuwers hebben<br />

dus een meer realistische visie nodig, wat inhoudt dat<br />

de praktijk op een school veel meer het uitgangspunt<br />

wordt voor schoolontwikkeling en vooral ook de<br />

mensen die daar werken. Hoe denken zij, wat voelen<br />

zij en wat willen zij, dus waar liggen hun idealen, wat is<br />

hun diepste inspiratiebron? En dus ook: waar ligt hun<br />

TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 9


Over opleiden en reflecteren: ongemakkelijke waarheden en wenkende perspectieven<br />

10<br />

potentieel? Hoe kan wetenschappelijke kennis daarmee<br />

verbonden worden?<br />

Dit noem ik realistisch innoveren. Daarbij gaan we uit<br />

van de reële onderwijspraktijk en van wat er bij leerlingen,<br />

leraren en schoolleiders in die praktijk leeft.<br />

Het zou fantastisch zijn als onderwijskundigen vaker<br />

met praktijkmensen op scholen of lerarenopleidingen<br />

aan de slag zouden gaan, en hun werk zouden doen<br />

binnen de meerlagigheid en multidimensionaliteit<br />

van de onderwijspraktijk.<br />

Zo'n aanpak hebben we in de afgelopen tien jaar gerealiseerd<br />

in projecten onder de naam ‘ Kwaliteit van<br />

binnenuit’ (Korthagen & Lagerwerf, 2011; Korthagen<br />

& Vasalos, 2007). Dit deden we samen met instellingen<br />

als Q*Primair en ISIS/Q5, door de overheid<br />

gesubsidieerde instellingen die tot taak hadden kwaliteitsverbetering<br />

in het basis- en voortgezet onderwijs<br />

te bevorderen. In die projecten gebruikten we kernreflectie<br />

als onderlegger voor een leerproces van binnenuit,<br />

dus aansluitend bij de idealen en kwaliteiten die<br />

reeds bij leraren aanwezig waren, maar die vaak<br />

geblokkeerd waren door allerlei interne belemmeringen<br />

in de leraren. Door het aanpakken van die belemmeringen<br />

en het vrijmaken van het sluimerend<br />

potentieel ontstond veel ‘flow’ in de scholen waar wij<br />

mee werkten.<br />

Alle lagen spelen altijd een rol in<br />

elk leerproces, of je je daar nu<br />

bewust van bent of niet.<br />

We konden aantonen dat er echt sprake was van leren<br />

op meerdere lagen in het ui-model, dus van multilevel<br />

learning. En er waren aantoonbare positieve veranderingen<br />

in opvattingen en onderwijsgedrag van<br />

leraren, zo blijkt uit het onderzoek van Attema-Noordewier<br />

e.a. (2011). De betrokken leraren rapporteerden<br />

ook verschillende leeropbrengsten bij leerlingen,<br />

variërend van meer motivatie en zelfsturing tot betere<br />

leerresultaten bij rekenen. Deze opbrengsten bleken<br />

ook op langere termijn stabiel.<br />

Dit betekent nogal wat, zeker in het licht van mijn<br />

inleiding over de kloof tussen theorie en praktijk. Het<br />

is dus wel degelijk mogelijk om die kloof te overbruggen.<br />

Dat vraagt om een fundamentele blikwisseling<br />

bij wetenschappers, trainers en coaches, een blikwisseling<br />

waarin de persoon van de leraar centraal komt te<br />

staan en waarbij die leraar geholpen wordt om eigen<br />

idealen en kwaliteiten aan te boren en belemmeringen<br />

rond dat potentieel aan te pakken. En het vraagt<br />

om een andere, minder op beheersing gerichte benadering<br />

van beleidsmakers.<br />

De opleiding van opleiders en coaches<br />

De geschetste visie heeft uiteraard ook consequenties<br />

voor de initiële opleiding van leraren. In het licht van<br />

de bovenstaande analyse is de huidige trend naar<br />

‘opleiden in de school’ van groot belang. Echter, een<br />

verandering in de structuur van de opleiding is op<br />

zichzelf nog niet genoeg. Zo’n visie op opleiden<br />

vraagt in de meeste gevallen om competentieontwikkeling<br />

bij opleiders, zowel instituutsopleiders als<br />

schoolopleiders.<br />

Hier ligt dus een uitdaging voor de verdere professionalisering<br />

van opleiders en coaches, want het werken<br />

vanuit de geschetste visie is vakwerk. En laten we<br />

eerlijk zijn, voor dat vakwerk zijn veel opleiders en<br />

coaches zelf nooit opgeleid. Het beroep van lerarenopleider<br />

is langzamerhand nog het enige beroep in<br />

het onderwijs waar geen formele opleiding voor<br />

bestaat. In de afgelopen dertig jaar zijn er op dit<br />

gebied wel verschillende initiatieven geweest, maar<br />

pas dit jaar is er officieel een opleiding voor lerarenopleiders<br />

op nationaal niveau gestart. Deze door de Vrije<br />

Universiteit verzorgde opleiding is gekoppeld aan<br />

de registratieprocedure voor lerarenopleiders van<br />

de Vereniging voor Lerarenopleiders in Nederland<br />

(de VELON). De opleiding is gebaseerd op een - in<br />

samenwerking met de beroepsgroep ontwikkelde -<br />

kennisbasis van lerarenopleiders (zie www.kennisbasislerarenopleiders.nl).<br />

Dit initiatief heeft daarmee<br />

internationale betekenis, want in de hele wereld is<br />

lange tijd het belang over het hoofd gezien van een<br />

goed onderbouwde opleiding van lerarenopleiders,<br />

zowel opleiders op het instituut als op school.<br />

De grote uitdaging in de opleiding voor opleiders<br />

zal zijn om de boven beschreven principes handen<br />

en voeten te geven. En dat kan niet door ze alleen<br />

maar als theorie over te dragen. Dat werkt dus niet.<br />

Opleiders van opleiders zullen zelf een rolvoorbeeld<br />

moeten zijn van realistisch opleiden (het congruentieprincipe,<br />

Korthagen, 1998, p. 33).<br />

Slot<br />

Het moge duidelijk zijn dat ik wel afscheid neem als<br />

hoogleraar aan de Universiteit Utrecht, maar dat er<br />

volgens mij nog genoeg werk aan de winkel is. Ik<br />

hoop dan ook nog een flink aantal jaren te kunnen<br />

doorgaan als onderzoeker aan de Vrije Universiteit<br />

en als onderwijsontwikkelaar en trainer!<br />

- Zie www.korthagen.nl voor de volledige afscheidsrede<br />

en meer achtergrondartikelen.<br />

- Dank van de auteur gaat uit naar Bram Lagerwerf,<br />

Mieke Lunenberg, Ellen Nuyten, Heleen Wientjes en de<br />

redactie van het Tijdschrift voor Lerarenopleiders voor<br />

hun feedback op een concept van dit artikel.<br />

LITERATUUR<br />

Attema-Noordewier, S., Korthagen, F., & Zwart, R. (2011).<br />

Promoting quality from within: A new perspective on<br />

professional development in schools. In M. Kooy & K. van<br />

Veen (Eds.), Teacher learning that matters: International<br />

perspectives (pp. 115-142). New York: Routledge.<br />

Beijaard, D., Korthagen, F., & Verloop, N. (2007). Understanding<br />

how teachers learn as a prerequisite for promoting<br />

teacher learning. Teachers and Teaching: Theory and<br />

Practice, 13(2), 105-108.<br />

Broekkamp, H., & Van Hout-Wolters, B. (2006). De kloof<br />

tussen onderwijsonderzoek en onderwijspraktijk. Amsterdam:<br />

Vossiuspers/UvA.<br />

Brouwer, N., & Korthagen, F. (2005). Can teacher education<br />

make a difference? American Educational Research Journal,<br />

42(1), 153-224.


Clark, C. M., & Yinger, R. J. (1979). Teachers’ thinking. In<br />

P.L. Peter son & H.J. Walb er g (Eds .), Research on teaching:<br />

Concepts, findings and implications (pp. 231-263). Berkeley<br />

CA: McCutchan.<br />

Cochran-Smith, M., & Zeichner, K. M. (Eds.) (2005). Studying<br />

teacher education: The report of the Panel on Research<br />

and Teacher Education. Washington, DC: AERA/Mahwah:<br />

Erlbaum.<br />

Dolk, M. (1997). Onmiddellijk onderwijsgedrag: Over denken<br />

en handelen van leraren in onmiddellijke onderwijssituaties.<br />

Proefschrift. Utrecht: WCC.<br />

Epstein, S. (1990). Cognitive-experiential self-theory. In<br />

L.A. Pervin (Ed.), Handbook of personality, theory and<br />

research (pp. 165-192). New York: The Guilford Press.<br />

Eraut, M. (1995). Schön shock: A case for reframing reflection-in-action?<br />

Teachers and Teaching: Theory and<br />

Practice, 1(1), 9-22.<br />

Evelein, F. G. (2005). Psychologische basisbehoeften van<br />

docenten in opleiding. Proefschrift. Utrecht: IVLOS.<br />

Evelein, F., & Korthagen, F. (2011). Werken vanuit je kern:<br />

Professionele ontwikkeling vanuit kwaliteiten, flow en<br />

inspiratie. Amsterdam: Boom/Nelissen.<br />

Fredrickson, B. L. (2002). Positive emotions. In C.R. Snyder &<br />

S.J. Lopez (Eds.), Handbook of positive psychology (pp.<br />

120-134). Oxford: Oxford University Press.<br />

Fredrickson, B. L., & Losada, M. F. (2005). Positive affect and<br />

the complex dynamics of human flourishing. American<br />

Psychologist, 80(7), 678-868.<br />

Hargreaves, A. (1998). The emotional practice of teaching.<br />

Teaching and Teacher Education, 14(8), 835-854.<br />

Hoekstra, A. (2007). Experienced teachers’ informal learning<br />

in the workplace. Proefschrift. Utrecht: IVLOS, Universiteit<br />

Utrecht.<br />

Hoekstra, A., & Korthagen. F. A. J. (2011). Teacher learning in<br />

a context of educational change: Informal learning versus<br />

systematic support. Journal of Teacher Education, 62(1),<br />

76-92.<br />

Illeris, K. (2007). How we learn: Learning and non-learning in<br />

school and beyond. London: Routledge.<br />

Immordano-Yang, M. H., & Damasio, A. (2007). We feel,<br />

therefore we learn: The relevance of affective and social<br />

neuroscience to education. Mind, Brain and Education, 1,<br />

3-10.<br />

Kessels, J. P. A. M., & Korthagen, F. A. J. (1996). The relationship<br />

between theory and practice: Back to the classics.<br />

Educational Researcher, 25(3), 17-22.<br />

Korthagen, F. A. J. (1982). Leren reflecteren als basis van de<br />

lerarenopleiding. Proefschrift. ’s-Gravenhage: Stichting<br />

voor Onderzoek van het Onderwijs.<br />

Korthagen, F. A. J. (1998). Leraren leren leren: Realistisch<br />

opleidingsonderwijs, geïnspireerd door Ph. A. Kohnstamm.<br />

Oratie. Amsterdam: Vossiuspers <strong>AU</strong>P.<br />

Korthagen, F. (2001). Waar doen we het voor? Op zoek naar<br />

de essentie van goed leraarschap. Oratie. Utrecht: WCC.<br />

Korthagen, F. A. J. (2004). Zin en onzin van competentiegericht<br />

opleiden. VELON-Tijdschrift, 25(1), 13-23.<br />

Korthagen, F. A. J. (2011). Ik heb er veel van geleerd! Utrecht:<br />

Universiteit Utrecht.<br />

Korthagen, F. A. J., Kessels, J., Koster, B., Lagerwerf, B., &<br />

Wubbels, T. (2001). Linking practice and theory: The<br />

pedagogy of realistic teacher education. Mahwah, NJ:<br />

Lawrence Erlbaum Associates.<br />

Korthagen, F., & Lagerwerf, B. (2011). Leren van binnenuit:<br />

Kwaliteit en inspiratie in het onderwijs. Den Haag: Boom<br />

Lemma.<br />

Korthagen, F., & Vasalos, A. (2007). Kwaliteit van binnenuit<br />

als sleutel voor professionele ontwikkeling. Tijdschrift<br />

voor Lerarenopleiders, 28(1), 17-23.<br />

Korthagen, F. A. J., & Vasalos, A. (2010). Going to the core:<br />

Deepening reflection by connecting the person to the<br />

profession. In N. Lyons (Ed.), Handbook of reflection and<br />

reflective Inquiry (pp. 529-552). New York: Springer.<br />

Koster, B. (2002). Lerarenopleiders onder de loep. Proefschrift.<br />

Utrecht: IVLOS, Universiteit Utrecht.<br />

Loughran, J. J., Hamilton, M. L., Kubler LaBoskey, V., &<br />

Russell, T. (Eds.) (2004). International handbook of<br />

self-study of teaching and teacher education practices<br />

(pp.421-449). Dordrecht: Kluwer Academic Publishers.<br />

Lunenberg, M. L., & Korthagen, F. A. J. (2004). Lerarenopleidingen,<br />

lerarenopleiders en self-study research. VELON-<br />

Tijdschrift voor Lerarenopleiders, 25(3), 29-35.<br />

Lunenberg, M., & Korthagen, F. (2009). Ervaring, theorie en<br />

praktische wijsheid in de professionele ontwikkeling van<br />

leraren. Tijdschrift voor Lerarenopleiders, 30(2), 16-21.<br />

Luthans, F., Youssef, C. M., & Avolio, B. J. (2007). Psychological<br />

capital: Developing the human competitive edge.<br />

Oxford/New York: Oxford University Press.<br />

Martens, R. L. (2010). Zin in onderzoek: Docentprofessionalisering.<br />

Oratie. Ruud de Moor Centrum/Open Universiteit.<br />

Palmer, P. J. (1998). The courage to teach. San Francisco:<br />

Jossey-Bass.<br />

Peters, J., & Pouw, J. (2004). Intensieve menshouderij: Hoe<br />

kwaliteit oplost in rationaliteit. Schiedam: Scriptum.<br />

Samson, L., & Luijten, R. (1996). Wie gaat er in het onderwijs<br />

werken? Leiden: Research voor Beleid.<br />

Schön, D. A. (1987). Educating the reflective practitioner.<br />

San Francisco, CA: Jossey-Bass.<br />

Seezink, A. (2009). Continuing teacher development for competence-based<br />

teaching. Proefschrift. Tilburg: Universiteit<br />

van Tilburg.<br />

Sutton, R. E., & Wheatley, K. F. (2003). Teachers’ emotions<br />

and teaching: A review of the literature and directions for<br />

future research. Educational Psychology Review, 15, 327-<br />

358.<br />

Teune, P. (2004). Op weg naar competentiegericht opleiden.<br />

Proefschrift. Antwerpen/Apeldoorn: Garant.<br />

Van Veen, K., Zwart. R., Meirink, J., & Verloop, N. (2010).<br />

Professionele ontwikkeling van leraren: Een reviewstudie<br />

naar effectieve kenmerken van professionaliseringsinterventies<br />

van leraren. Leiden: ICLON/Expertisecentrum<br />

Leren van Docenten.<br />

Van Woerkom, M. (2003). Critical reflection at work: Bridging<br />

individual and organizational learning. Proefschrift.<br />

Enschede: Twente University.<br />

Wideen, M., Mayer-Smith, J., & Moon, B. (1998). A critical<br />

analysis of the research on learning to teach: Making the<br />

case for an ecological perspective on inquiry. Review of<br />

Educational Research, 68, 130-178.<br />

Zeichner, K., & Tabachnik, B. R. (1981). Are the effects of<br />

university teacher education washed out by school experiences?<br />

Journal of Teacher Education, 32, 7-11.<br />

TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 11


12<br />

Evidence-based Education<br />

Over onderzoek en/in onderwijs in Vlaanderen<br />

Wat is de plaats van onderwijsonderzoek in het onderwijs<br />

en hoe kunnen we daar als lerarenopleiders een rol in spelen?<br />

In deze bijdrage geven we een mogelijke richting aan om deze<br />

vragen te beantwoorden. Daarbij beargumenteren we dat het<br />

geen vruchtbaar spoor lijkt om ervan uit te gaan dat onderzoek<br />

het onderwijskundig handelen volledig zal kunnen sturen. Wel<br />

pleiten we voor een benadering waarin de leraar in zijn handelen<br />

onderwijsonderzoek als bron gebruikt naast andere bronnen.<br />

Daarmee sluiten we de essentiële rol van onderzoek niet uit.<br />

Integendeel: onderzoek dient zowel door practici als onderzoekers<br />

meer gewaardeerd te worden als belangrijke bron voor de praktijk.<br />

Dat brengt met zich mee dat inspanningen moeten worden<br />

geleverd om het bestaand onderzoek bruikbaar te maken voor<br />

de praktijk en om nieuw onderzoek te doen dat zowel praktijkrelevant<br />

als wetenschappelijk verantwoord is. We zien hierin<br />

een voortrekkersrol weggelegd voor de lerarenopleidingen.<br />

Deze bijdrage bestaat uit vijf delen: (1) een inleiding waarin<br />

de relatie tussen onderzoek en praktijk geschetst wordt, (2)<br />

een beschrijving van evidence-based education, (3) de implicaties<br />

van evidence-based education, (4) de rol van de lerarenopleidingen<br />

en (5) een algemene conclusie.<br />

<strong>AU</strong><strong>TEU</strong>R(S)<br />

Frederik Maes<br />

(Expertisenetwerk 'School<br />

of Education')<br />

Geraldine Clarebout<br />

(K.U.Leuven)<br />

Bieke De Fraine<br />

(K.U.Leuven)<br />

Dirk Smits (HUBrussel)<br />

Johan L. Vanderhoeven<br />

(Katholieke Hogeschool<br />

Brugge-Oostende)<br />

Inleiding<br />

Wat is de plaats van onderwijsonderzoek<br />

in het onderwijs? Is onderwijsonderzoek<br />

van belang voor leraren? En<br />

wat zou de relatie tussen onderwijsonderzoek<br />

en onderwijs moeten zijn?<br />

Die vragen zijn niet eenvoudig te<br />

beantwoorden. Wel kan men zeggen<br />

dat de rol van onderwijsonderzoek<br />

gecontesteerd is: zowel vanuit het<br />

beleid, de praktijk als vanuit het onderzoek<br />

zelf wordt de impact van onderwijsonderzoek<br />

op de praktijk klein<br />

geacht. Tezelfdertijd blijft de vraag om<br />

de praktijk vanuit onderzoek te ondersteunen<br />

en om onderzoeksvragen of<br />

onderzoeksfocus aan te passen aan<br />

wat leeft in de praktijk groot en zijn<br />

er (beleids-)initiatieven om deze integratie<br />

te versterken (Bosker, 2008;<br />

McIntyre, 2005; Onderwijsraad 1 , 2006;<br />

Vlaamse Onderwijsraad, 2009, 2010).<br />

In deze tekst willen we een mogelijke<br />

richting aangeven om vragen over de<br />

plaats van onderwijsonderzoek in het<br />

onderwijs te beantwoorden. Eerst<br />

schetsen we drie invalshoeken van<br />

waaruit de relatie tussen onderzoek<br />

en onderwijspraktijk naar voren komt.<br />

De moeilijke wisselwerking tussen onderwijspraktijk en onderwijsonderzoek<br />

Men spreekt doorgaans over een kloof tussen onderwijspraktijk en onderwijsonderzoek.<br />

De relatie tussen beide wordt dus als problematisch<br />

bestempeld: mensen uit het ‘werkveld’ (leraren, lerarenopleiders, schoolbegeleiders)<br />

zijn slechts in beperkte mate op de hoogte van de resultaten<br />

van onderwijsonderzoek of, minstens even belangrijk, ze ervaren onderzoeksresultaten<br />

als weinig bruikbaar voor hun handelen.<br />

Verschillende auteurs sommen allerlei redenen op voor deze problematische<br />

relatie (zie onder andere Broekkamp, & van Hout-Wolters, 2006;<br />

Broekkamp, Vanderlinde, van Hout-Wolters, & van Braak, 2009; Op ’t<br />

Eynde, Verschaffel & De Corte, 2001; van Braak, Vanderlinde & Aelterman,<br />

2008; Vanderlinde & Van Braak, 2007, 2010).:<br />

• De onderzoekswereld richt zich vooral op fundamenteel onderzoek dat<br />

gepubliceerd kan worden in hoog gerangschikte, doorgaans Engelstalige,<br />

tijdschriften of op beleidsgericht onderzoek. Daarvoor zijn immers middelen<br />

te vinden. Voor praktijkonderzoek is het in Vlaanderen veel moeilijker<br />

financiering te vinden. Daarenboven geldt dat binnen het<br />

onderwijsonderzoek waarvoor wel financiering te vinden is, relatief weinig<br />

aandacht wordt gegeven aan de klaspraktijk en aan vakdidactisch<br />

onderzoek.<br />

• Onderzoek levert weinig eenduidige, relevante of bruikbare resultaten<br />

op voor de praktijk. De kritiek luidt: (1) onderzoekers zijn het veelal<br />

onderling oneens over hoe bepaalde problemen aangepakt moeten worden.<br />

Ze geven tegenstrijdige antwoorden op vragen die in de praktijk<br />

leven. (2) Onderzoeksresultaten bieden geen relevante antwoorden<br />

(of ze worden als weinig relevant beschouwd door de practici) of (3)<br />

de antwoorden zijn niet pasklaar of praktisch toepasbaar.<br />

• Onderzoekers gebruiken een technische en complexe taal. Practici hebben<br />

daardoor moeite om resultaten uit onderzoek te vertalen naar de<br />

klaspraktijk en worden daar ook niet in ondersteund.


• Resultaten van onderzoek vertalen naar de praktijk<br />

vraagt tijd en middelen en deze ontbreken doorgaans.<br />

• Onderzoekers halen weinig voordeel uit praktijkonderzoek<br />

(zie ook eerste punt). Omdat praktijkonderzoek<br />

erg contextspecifiek is, zijn internationale<br />

tijdschriften zelden geïnteresseerd in het publiceren<br />

van de resultaten.<br />

• De middelen die beschikbaar gesteld worden voor<br />

onderwijsonderzoek zijn beperkt (Vlaamse Onderwijsraad,<br />

2007).<br />

Her en der zijn er initiatieven om de kloof tussen<br />

onderzoek en praktijk te verkleinen. We denken bijvoorbeeld<br />

aan het Vlaamse tijdschrift ‘Klasse voor<br />

leraren’ waarin onderzoeksresultaten vlot leesbaar<br />

beschreven worden (ondanks de soms moeilijke vertaalslag),<br />

de adviezen van de Vlaamse Onderwijsraad<br />

en hun inspanningen voor het genereren van praktijkgerichte<br />

reviews, de ‘Academische scholen’ in<br />

Nederland (zie bv. Zwaneveld & Tillmans, 2010) of<br />

bijvoorbeeld het TIER in Nederland (Top Institute for<br />

Evidence-Based Education Research, zie www.tierweb.nl)<br />

dat een masteropleiding voor leraren organiseert<br />

(Master Evidence Based Innovation in Teaching).<br />

Desondanks blijft de kloof tussen onderwijsonderzoek<br />

en praktijk bestaan.<br />

Onderzoek in hogescholen<br />

Het hoger onderwijs in Vlaanderen kreeg van de<br />

overheid drie opdrachten mee: onderwijs, onderzoek<br />

en maatschappelijke dienstverlening. Onderzoek is<br />

dus één van de domeinen waarop instellingen voor<br />

hoger onderwijs actief moeten zijn. Voor de academiserende<br />

hogeschoolopleidingen voorziet de overheid<br />

in de academiseringsmiddelen. Doel is de onderzoekspoot<br />

van deze opleidingen versterken. Voor het<br />

professioneel hoger onderwijs voorziet de Vlaamse<br />

regering sinds 2004 in een beperktere specifieke subsidie<br />

om ook hier onderzoek mogelijk te maken (zie<br />

ook Vlaamse Hogescholenraad, 2009). Dit zijn de<br />

zogenaamde middelen voor Praktijkgericht Wetenschappelijk<br />

Onderzoek (PWO). Van professioneel<br />

hoger onderwijs wordt verwacht dat het gestoeld is<br />

op de toepassing van wetenschappelijke of artistieke<br />

kennis, creativiteit en praktijkkennis (Decreet van 4<br />

april 2003 betreffende de herstructurering van het<br />

hoger onderwijs in Vlaanderen, artikel 12, §2). Dit<br />

gestoeld zijn op wetenschappelijke en praktijkkennis<br />

kan enkel bereikt worden door een sterke band met<br />

de praktijk en met de wetenschappelijke wereld.<br />

Praktijkgericht onderzoek verrichten is een uitstekend<br />

middel om beide te bereiken: een goede band<br />

met de praktijk en een duidelijke link met de wetenschappelijke<br />

wereld. Naast het verrichten van onderzoek<br />

door docenten, komt elke student hoger onderwijs<br />

tijdens de opleiding in contact met onderzoek, en<br />

moet bij afstuderen in staat zijn onderzoeksgegevens<br />

te lezen en de implicaties ervan te vertalen naar de<br />

eigen beroepspraktijk. Een noodzakelijke verwevenheid<br />

tussen onderzoek en onderwijs is het gevolg.<br />

Ook in de hogescholen in Nederland zijn er gelijkaardige<br />

tendensen. Het Nederlandse hoger beroepsonderwijs<br />

(met inbegrip van de lerarenopleidingen)<br />

krijgt als kerntaak niet alleen onderwijs, maar ook<br />

onderzoek. Het hoger beroepsonderwijs moet onderzoekscompetente<br />

professionals afleveren die daarnaast<br />

beschikken over voldoende kennis van de<br />

beroepspraktijk (Geerdink, 2010). Dus zowel in Vlaanderen<br />

als in Nederland wordt onderzoek als een kerntaak<br />

van het hoger onderwijs beschouwd.<br />

Leraar als innovator, onderzoeker<br />

Eén van de basiscompetenties die nodig geacht worden<br />

voor een Vlaamse leraar is die van leraar als innovator<br />

en onderzoeker (zie Decreet van 7 december<br />

2007). Deze wordt als volgt omschreven: De leraar<br />

kan:<br />

• kennisnemen van de resultaten van onderwijsonderzoek;<br />

• vernieuwende elementen aanbrengen door de<br />

eigen schoolcultuur en vormingconcepten constructief<br />

te bevragen, door reflectie over nieuwe<br />

maatschappelijke ontwikkelingen en over resultaten<br />

van onderwijsonderzoek;<br />

• de eigen klaspraktijk vernieuwen op basis van<br />

nascholing, eigen ervaring en creativiteit;<br />

• het eigen functioneren in vraag stellen en bijsturen.<br />

Dit betekent dat deze competentie bij het opleiden<br />

van leraren de nodige aandacht verdient. Lerarenopleiders<br />

dienen te bekijken hoe onderzoeksresultaten<br />

en het onderzoeksproces een plaats krijgen in de<br />

opleiding. Dit heeft echter niet alleen gevolgen voor<br />

de kandidaat leraren, maar ook voor de lerarenopleiders<br />

zelf: deze laatste moeten ‘het goede voorbeeld’<br />

tonen en hun eigen onderwijs in overeenstemming<br />

brengen met deze doelstelling/competentie. Dit betekent:<br />

kennisnemen van onderwijsonderzoek, vernieuwende<br />

elementen aanbrengen en de eigen lespraktijk<br />

kunnen verantwoorden.<br />

Ook in het Nederlandse hoger beroepsonderwijs<br />

maakt de onderzoekscompetentie deel uit van het<br />

curriculum. Onderzoek kunnen uitvoeren is voor<br />

de hbo student zowel einddoel van de opleiding,<br />

als middel om die opleiding succesvol te doorlopen<br />

(Geerdink, 2010).<br />

Evidence-based Education als antwoord?<br />

In de meest eenvoudige omschrijving betekent<br />

‘Evidence-based Education’ (EBE) dat het onderwijs<br />

gebaseerd moet zijn op wetenschappelijke evidentie.<br />

Het kent dus een cruciale rol toe aan onderzoek voor<br />

het onderwijs (zie o.a. Davies, 1999; Onderwijsraad,<br />

2006).<br />

Hoewel de omschrijving hierboven op het eerste zicht<br />

heel eenduidig lijkt, zijn toch enkele verduidelijkingen<br />

en kanttekeningen mogelijk: men kan immers<br />

verschillende invullingen geven aan dit begrip. We<br />

staan stil bij de verschillende elementen en bepalen<br />

waar nodig onze positie.<br />

Onderwijs<br />

De term ‘evidence-based’ werd overgenomen uit<br />

de gezondheidszorg waar men van ‘evidence-based<br />

medicine’ (EBM) spreekt. De lading die deze vlag<br />

dekt, is niet nieuw in het onderwijs. Het thema van<br />

TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 13


Evidence-based Education. Over onderzoek en/in onderwijs in Vlaanderen<br />

14<br />

de wetenschappelijke onderbouwing van het onderwijs<br />

bestaat al langer maar herleeft mede door de<br />

aandacht voor EBM..<br />

Het onderwijs (of het onderwijskundig handelen)<br />

kan zich op verschillende niveaus situeren:<br />

• op het niveau van het onderwijsbeleid (het<br />

macroniveau),<br />

• op het niveau van de scholen (mesoniveau),<br />

• op het niveau van de klas, de lespraktijk (microniveau).<br />

Naargelang de focus die gelegd wordt spreekt men<br />

dan ook van ‘evidence-based policy’ en ‘evidencebased<br />

practice’ of ‘evidence-based teaching’. Het<br />

erkennen van de verschillende niveaus binnen<br />

het onderwijs is niet triviaal in de discussie over<br />

evidence-based education (EBE). De vragen die<br />

gesteld worden en de antwoorden die gegeven<br />

worden (vanuit onderzoek) kunnen immers verschillen<br />

naargelang het gaat over het onderwijsbeleid of<br />

over de onderwijspraktijk in de klas.<br />

Bij de verdere uitwerking gaat onze aandacht vooral<br />

uit naar het onderwijs op klasniveau (de les- of klaspraktijk)<br />

en het onderwijs in de lerarenopleiding, Dit<br />

onder meer omwille van het kader van waaruit deze<br />

tekst ontstaan is (een werkgroep binnen het expertisenetwerk<br />

‘School of Education’ van de Associatie<br />

K.U.Leuven).<br />

Gebaseerd op…<br />

In de literatuur over EBE vindt men accentverschillen<br />

over hoe men het ‘gebaseerd zijn op’ moet begrijpen.<br />

In de radicale invulling van de evidence-based<br />

gedachte wordt vertrokken van het primaat van<br />

wetenschappelijk onderzoek. De kennis die voortkomt<br />

uit onderzoek moet het onderwijskundig<br />

handelen sturen, bepalen. Een voorbeeld van een<br />

dergelijke invulling vindt men bijvoorbeeld bij Hargreaves<br />

(1997), Slavin (2004, 2008) en bij Moonen, van<br />

der Sluis, Visser en van der Weide (2007): “Samengevat<br />

betekent evidence-based education dat professionals in de<br />

schoolpraktijk uitsluitend gebruik dienen te maken van<br />

programma’s, meettaken en instructiepraktijken voor zover<br />

deze zijn getest en voor zover is bewezen dat ze effectief<br />

zijn.” (p. 5).<br />

Mede omwille van het statuut (de geldigheid, de eenduidigheid<br />

en de relevantie) van de kennis die resulteert<br />

uit onderwijsonderzoek – in het volgende punt<br />

gaan we daar dieper op in – dringt de vraag zich op of<br />

deze radicale invulling haalbaar en wenselijk is. Het<br />

lijkt ons realistischer om een gematigdere benadering<br />

te hanteren. Deze houdt in dat onderwijs beïnvloed<br />

en geïnformeerd moet worden door onderwijsonderzoek,<br />

en dit meer dan nu het geval is. Onderwijs mag<br />

of kan echter niet ‘blind’ en uitsluitend steunen op<br />

onderzoeksresultaten. Vooral de term ‘uitsluitend’ uit<br />

de omschrijving van Moonen en collega’s (2007) duidt<br />

op een verschil in benadering. Deze meer gematigde<br />

invulling wordt soms benoemd als ‘evidence-informed<br />

education’.<br />

Samen met Davies (1999) pleiten we ervoor om naast<br />

de kennis die resulteert uit onderwijsonderzoek ook<br />

de eigen praktijkkennis van de leraar te erkennen als<br />

essentiële bron voor het onderwijskundig handelen:<br />

“… so evidence-based education means integrating indivi-<br />

dual teaching and learning expertise with the best available<br />

external evidence from systematic research” (Davies, 1999,<br />

p. 117).<br />

Wetenschappelijke evidentie<br />

Wetenschappelijk evidentie of ‘evidence’ wordt opgevat<br />

als ‘bewijs’ op basis van wetenschappelijk onderzoek.<br />

Concreet gaat het om evidentie; dat wat men<br />

doet of beweert (bijvoorbeeld in lessen/cursussen)<br />

gesteund is op wetenschappelijk onderzoek; dat<br />

bewezen is dat wat men doet of zegt, werkt en correct<br />

is. Belangrijke vragen hierbij zijn: “What is evidence?”<br />

(wat telt als bewijs?) en “What evidence?” (is er dan<br />

dergelijk bewijs?). Er zijn twee belangrijke kenmerken<br />

aan de kennis die resulteert uit onderwijsonderzoek<br />

die de stuurbaarheid van de praktijk belemmeren:<br />

het vereenvoudigend en veralgemenend karakter<br />

en het probleem van oorzakelijkheid.<br />

• Eigen aan de kennis die wetenschappelijk onderzoek<br />

genereert, is dat het veelal vereenvoudigend en<br />

veralgemenend (los van specifieke contexten) is. Het<br />

onderwijsgebeuren is echter zeer complex en contextgebonden<br />

(cultureel en situatiespecifiek) en heeft bijgevolg<br />

net situatiespecifieke kennis nodig: “There is<br />

no such thing as context-free evidence” (Davies, 1999,<br />

p. 111).<br />

• Bovendien is veel onderwijsonderzoek van beschrijvende<br />

aard, en dit type onderzoek biedt geen inzicht<br />

in de oorzakelijkheid. Daarom pleiten sterke voorstanders<br />

van evidence-based education voor meer<br />

interventie-onderzoek waarin de effecten van verschillende<br />

‘onderwijsbehandelingen’ vergeleken worden2 .<br />

Echter: de mogelijkheden om experimenteel onderzoek<br />

te doen binnen het onderwijs zijn vanuit ethisch<br />

perspectief beperkt. Experimenteel onderzoek naar<br />

zittenblijven bijvoorbeeld is onmogelijk. Daarom zijn<br />

er grenzen aan wat onderzoek kan bijbrengen aan het<br />

onderwijs.<br />

Om die redenen dient men de vraag te stellen of er<br />

voldoende kennis is, of die kennis van voldoende<br />

kwaliteit is en of die kennis voldoende praktijkrelevant<br />

is om te gelden als wetenschappelijke evidentie<br />

voor de onderwijspraktijk. Dit betekent echter niet<br />

dat onderzoek geen zeggenschap heeft, maar wel dat<br />

men voorzichtig moet zijn over wat onderzoek kan<br />

bijdragen (Hammersly, 1997, 2001). De rol van wetenschappelijke<br />

kennis moet kritisch gewaardeerd worden.<br />

Net zoals bij EBM lijkt het zinvol om gradaties<br />

van bewijs te onderscheiden.<br />

Implicaties<br />

Waarderen van de begrensde, maar essentiële rol van<br />

onderzoek voor de onderwijspraktijk<br />

De impact van onderzoek op het onderwijs is beperkt<br />

(Vanderlinde & Van Braak, 2007). Daarin ligt een<br />

beduidende opdracht zowel voor mensen uit het<br />

onderwijsveld als voor onderzoekers. De vraag of<br />

een bepaalde onderwijskundige handeling zin heeft -<br />

‘werkt’-, is een legitieme vraag die onderzoek kan<br />

helpen beantwoorden. Belangrijk daarbij is dat we


wetenschappelijke kennis niet als enige of belangrijkste<br />

verantwoording zien voor het onderwijskundig<br />

handelen, maar als een motief naast andere motieven.<br />

Normen en waarden, affectieve elementen, politieke<br />

en micropolitieke factoren, opvattingen, de eigen<br />

praktijkkennis en vaardigheden hebben ook een<br />

invloed op het handelen in het onderwijs. Dat betekent<br />

dat de ‘Evidence-based’-benadering nooit het<br />

geheel van het onderwijsgebeuren zal kunnen omvatten.<br />

Zo spelen bijvoorbeeld bij het bepalen van<br />

onderwijsdoelen ook andere aspecten (ethische,<br />

maatschappelijke, politieke, …) een rol.<br />

Wetenschappelijke kennis moet een<br />

belangrijke rol spelen in de ontwikkeling<br />

van de praktijkkennis van een<br />

leraar.<br />

Toch is de impact van wetenschappelijke kennis als<br />

bron voor het onderwijskundig handelen te beperkt,<br />

en dat lijkt nog meer het geval als het gaat om de<br />

concrete onderwijspraktijk in de klas. Het belang van<br />

onderzoek zou sterk kunnen toenemen door te focussen<br />

op de les- of klaspraktijk omdat het kan leiden<br />

tot meer toepasbare resultaten die elke leraar aanbelangen.<br />

Bij het waarderen en bevorderen van de rol<br />

van onderzoek is het daarom aangewezen om dit in<br />

de eerste plaats te richten op de praktijk van leraren:<br />

de les- of klaspraktijk, het (vak-)didactisch handelen<br />

in de klas met de leerling/student/cursist.<br />

Daarbij moeten we ons bewust zijn dat de aard van<br />

wetenschappelijke kennis op essentiële punten verschilt<br />

van de aard van de praktijkkennis van leraren<br />

(tabel 1; McIntyre, 2005). Praktijkkennis beschouwen<br />

we als een conglomeraat van overtuigingen en kennis,<br />

voor een belangrijk deel tot stand gekomen door<br />

opleiding, ervaringen en traditie, waarop de leraar<br />

zich baseert wanneer hij/zij onmiddellijk moet handelen<br />

of reageren op deze of gene manier (bijvoorbeeld<br />

nu verder uitleggen of later uitleggen, individueel of<br />

klassikaal) op een bepaald moment in een bepaalde<br />

Praktijkkennis<br />

is grotendeels<br />

• Vervat in het handelen, praktisch,<br />

bruikbaar, nuttig<br />

Wetenschappelijke kennis<br />

is grotendeels<br />

• Los van het handelen,<br />

theoretisch<br />

• Impliciet (‘tacit’) • Expliciet<br />

• Subjectief (onlosmakelijk verbonden<br />

met het subject)<br />

• Objectief 3<br />

• ‘Snelle’, parate, automatische kennis • ‘Trage kennis’, goed doordacht<br />

• Contextafhankelijk, -specifiek, • Contextonafhankelijk,<br />

particulier (hier en nu)<br />

veralgemeenbaar<br />

• En leidt tot Ja of Nee beslissingen • Genuanceerd, gemiddeld<br />

Tabel 1: Vergelijking kenmerken praktijkkennis en wetenschappelijke<br />

kennis (gebaseerd op McIntyre, 2005)<br />

klas met bepaalde leerlingen en een bepaalde schoolcontext.<br />

Wetenschappelijke kennis moet een belangrijke rol<br />

spelen in de ontwikkeling van de praktijkkennis<br />

van een leraar. Dit als een beïnvloedende factor, naast<br />

andere factoren, op momenten waarop gereflecteerd<br />

wordt over het handelen, op momenten waarop het<br />

handelen beoordeeld en in vraag gesteld wordt<br />

(meestal in voorbereiding of als evaluatie van het<br />

handelen). Het herbekijken van het handelen en het<br />

experimenteren met verschillende wijzen van handelen<br />

is wat Hargreaves (1999) beschrijft in het proces<br />

van ‘tinkering’. In dit proces ligt een mogelijkheid om<br />

wetenschappelijke kennis ‘in te schuiven’, te integreren<br />

in de aanwezige praktijkkennis. Het kan de aanwezige<br />

referentiekaders, overtuigingen en ervaringen<br />

waaruit de praktijkkennis bestaat, bevestigen en versterken<br />

of ze in vraag stellen, uitdagen en wijzigen.<br />

In een ruimer perspectief is deze druppelsgewijze en<br />

wederzijdse beïnvloeding van de praktijkkennis en<br />

wetenschappelijke kennis te vergelijken met wat men<br />

onder ‘acculturatie’ verstaat: “Acculturation refers to<br />

those phenomena which result when groups of individuals<br />

having different cultures come into continuous first-hand<br />

contact, with subsequent changes in the original culture<br />

pattern of either or both groups” (Redfield, Linton &<br />

Herskovits, 1936, p. 149). Ook in het geval van onderzoekers<br />

en practici is sprake van twee aparte ‘culturen’<br />

(zie tabel 1) met eigen normen en waarden,<br />

kennis en inzichten, gebruiken en verwachtingen.<br />

Het samenbrengen van praktijkmensen en onderzoekers<br />

in onderzoeksprojecten lijkt daarom een beloftevolle<br />

manier om aan onderzoek te doen.<br />

Ten slotte betekent het waarderen van de rol van<br />

onderwijsonderzoek voor de onderwijspraktijk ook<br />

dat het belangrijk is in te zien dat die rol niet louter<br />

een ‘technische’ rol hoeft te zijn (zoals het suggereren<br />

van methodieken, uittesten van instructiepraktijken,<br />

evalueren van programma’s, …), maar dat onderzoek<br />

ook een ‘culturele’ rol kan hebben waarbij onderzoek<br />

aanleiding kan geven aan praktijkmensen om anders<br />

naar een sociale realiteit (onderwijssituaties) te kijken,<br />

andere betekenissen of interpretaties tot stand te brengen,<br />

problemen te herdefiniëren en andere oplossingen<br />

en inzichten teweeg te brengen (Biesta, 2007).<br />

Bestaand onderzoek gebruiken<br />

en nieuw onderzoek<br />

doen (Davies, 1999)<br />

Wil men het gebruik van<br />

wetenschappelijke kennis als<br />

ondersteuning voor de praktijk<br />

bevorderen, dan moet het<br />

toegankelijk en bruikbaar worden<br />

gemaakt.<br />

Een eerste mogelijkheid wat<br />

dat betreft is bestaand onderzoek<br />

meer en ruimer verspreiden,<br />

vertalen en hertalen.<br />

Onderzoek kan toegankelijker<br />

worden gemaakt door het op<br />

een overzichtelijke, eenvoudige<br />

en begrijpelijke manier<br />

TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 15


Evidence-based Education. Over onderzoek en/in onderwijs in Vlaanderen<br />

16<br />

aan te bieden (bijvoorbeeld door het vermijden van<br />

jargon, onduidelijk en vaag taalgebruik, ingewikkelde<br />

grammatica, ...).<br />

Een tweede mogelijkheid in het gebruik van wetenschappelijk<br />

onderzoek als kennisbasis voor de leraar<br />

zijn overzichtsstudies (‘reviews’) (Davies, 2000).<br />

Goede overzichtsartikelen bieden immers een stand<br />

van zaken over een bepaald thema en dragen op die<br />

manier bij tot het bijeenhouden en vergroten van de<br />

kennis over een bepaald onderwerp. Om na te gaan<br />

of onderzoek (‘evidence’) als evidentie kan gelden<br />

voor de onderwijspraktijk, lijkt het ons in navolging<br />

van Thomas (2004) zinvol om het op drie criteria te<br />

beoordelen:<br />

• Praktijkrelevantie (‘relevance’): gaat het om onderzoek<br />

dat daadwerkelijk van belang is voor de onderwijspraktijk?<br />

In het kader van het VLOR-project<br />

‘Praktijkgericht Onderzoek’ werd praktijkgericht<br />

onderzoek omschreven als onderzoek ‘over’, ‘voor’ en<br />

‘met’ de onderwijspraktijk (Vlaamse Onderwijsraad,<br />

2009, p. 83). Belangrijk daarbij is dat het dus niet enkel<br />

over de onderwijspraktijk moet gaan, maar ook voor de<br />

onderwijspraktijk. Het moet dus iets kunnen betekenen<br />

voor die praktijk. Dat praktijkgericht onderwijs<br />

met de praktijk moet uitgevoerd worden, lijkt ons geen<br />

(absolute) voorwaarde om te spreken over praktijk(gericht)<br />

onderzoek, maar het zal wel de kans verhogen<br />

dat het iets voor die praktijk kan betekenen.<br />

• Toereikendheid (‘sufficiency’): gaat het om eenmalige<br />

(particuliere) evidentie of vindt men voldoende<br />

onderzoek daarover dat deze evidentie bevestigt? Dit<br />

criterium verwijst ook naar de sociale dimensie van<br />

kennis. Is er sprake van gedeelde kennis; is er een<br />

draagvlak voor de bevindingen?<br />

• Bewijskracht (‘veracity’): gaat het om degelijk onderzoek?<br />

Namelijk onderzoek dat verzameld en geanalyseerd<br />

werd ‘volgens de regels van de kunst’, m.a.w.<br />

volgens wetenschappelijke criteria.<br />

Bij het hanteren van deze criteria is er geen voorkeur<br />

naar onderzoekstypes of -vormen (actie-onderzoek of<br />

experimenteel onderzoek; kwantitatief of kwalitatief;<br />

interventie-onderzoek of beschrijvend onderzoek).<br />

Recent zien we ook in Vlaanderen en in Nederland<br />

initiatieven die het maken van zulke overzichtsstudies<br />

bevorderen. Daarnaast zien we ook initiatieven<br />

om op websites onderzoek samen te brengen en<br />

beschikbaar te maken voor de praktijk. Maar ondanks<br />

deze initiatieven concludeert Cordingley (2004, p. 86):<br />

“There is need, nonetheless, for much more funding and<br />

thought to be given to making original research usable by<br />

teachers”.<br />

Zoals aangegeven bij de probleemstelling zijn de middelen<br />

voor onderzoek op het gebied van onderwijs<br />

beperkt (Vlaamse Onderwijsraad, 2007). Het stimuleren<br />

van wetenschappelijk onderwijsonderzoek blijft<br />

noodzakelijk. De praktijkrelevantie lijkt momenteel<br />

nog onvoldoende een criterium bij het opzetten van<br />

onderwijsonderzoek. Het betrekken van mensen uit<br />

de onderwijspraktijk bij het aanvragen, selecteren,<br />

uitvoeren en verspreiden van onderzoek zou een eerste<br />

stap in de goede richting zijn. Ook het oprichten<br />

van een apart fonds voor praktijkrelevant onderzoek<br />

en het verhogen van de PWO-middelen voor de<br />

hogescholen zijn initiatieven die kunnen bijdragen<br />

tot het realiseren van meer evidence-based onderwijs.<br />

Wanneer we oproepen om meer praktijkgericht<br />

onderzoek te doen, wensen we geen afbreuk te doen<br />

aan het wetenschappelijk karakter van dit onderzoek.<br />

Wetenschappelijk onderzoek, door al zijn vormen en<br />

inhouden, is een term die best met de nodige omzichtigheid<br />

gehanteerd wordt. Het ontwikkelen of toepassen<br />

van nieuwe methodes, nieuw materiaal, of het<br />

optimaliseren en/of digitaliseren van deze methodes<br />

en materiaal, kan moeilijk onder de noemer van<br />

wetenschappelijke kennis geplaatst worden, omdat<br />

de werkzaamheid van het ontwikkelde materiaal<br />

zelden systematisch geëvalueerd wordt. Net zo min<br />

is het aangewezen om de ‘onderzoekende houding’<br />

of ‘experimenterend onderzoeken’ van de leraar te<br />

bestempelen als wetenschappelijk onderzoek. Hoewel<br />

dit zeker een belangrijk en een essentieel aspect<br />

vormt van de professionele ontwikkeling van individuele<br />

leraren, wordt het doorgaans enkel opgezet<br />

om individuele vragen te beantwoorden.<br />

Kortom: ook lerarenopleiders dienen aangemoedigd<br />

te worden om onderzoek te gebruiken in zijn/haar<br />

handelen en in het gebruikte materiaal (bijvoorbeeld<br />

in cursussen) en, indien mogelijk, om zelf onderzoek<br />

uit te voeren. Uiteraard zal dit laatste het onderwijs<br />

niet ten goede komen wanneer dit als extra taak erbij<br />

komt, bovenop alle andere taken. Goed onderzoek<br />

kan slechts uitgevoerd worden als daarvoor middelen<br />

en tijd worden vrijgemaakt.<br />

In het waarderen van de plaats van<br />

onderzoek in de onderwijspraktijk<br />

en in het stimuleren van concrete<br />

initiatieven is een belangrijke rol<br />

weggelegd voor de lerarenopleidingen.<br />

Voortrekkersrol voor de lerarenopleidingen<br />

In het waarderen van de plaats van onderzoek in de<br />

onderwijspraktijk en in het stimuleren van concrete<br />

initiatieven is een belangrijke rol weggelegd voor<br />

de lerarenopleidingen. Deze leggen immers de basis<br />

voor de professionele ontwikkeling van leraren,<br />

horen vanuit hun opdracht toonaangevend te zijn op<br />

het gebied van onderwijs en vormen een belangrijke<br />

brug met de praktijk door middel van de stages en het<br />

aanbieden van nascholing. Daarom is het aangewezen<br />

dat de lerarenopleidingen het voortouw nemen.<br />

Dit zowel op het gebied van de ontwikkeling van een<br />

doelgerichte visie over onderzoek in de onderwijspraktijk<br />

als op het gebied van concrete initiatieven<br />

en acties op dat gebied.<br />

Een eerste focus daarbij is de eigen onderwijspraktijk<br />

(intern) van de lerarenopleidingen. Hoe wordt onderzoek<br />

in de eigen opleiding geïntegreerd? Is er sprake<br />

van gebruik van bestaand onderzoek (in lessen, in<br />

cursussen) en ontwikkeling van nieuw onderzoek?<br />

Zowel in Vlaanderen als in Nederland zien we initiatieven<br />

op dit gebied: zo is er in Vlaanderen het onderzoek<br />

over integratie van onderzoek en onderwijs<br />

(Elen, Schouteden, Verburgh, François, 2010) en in


Nederland vinden we onder meer een voorbeeld<br />

van het belang van onderzoek in het curriculum in<br />

de Nederlandse academische PABO’s.<br />

Er is ook een duidelijke evolutie vast te stellen binnen<br />

de lerarenopleidingen in Vlaamse hogescholen en<br />

centra voor volwassenenonderwijs (CVO’s): er is<br />

meer aandacht voor onderzoek, er zijn meer onderzoeksprojecten<br />

(en onderzoekers) aanwezig dan<br />

voorheen. Deze evolutie gaat echter gepaard met<br />

onbedoelde (en doorgaans onwenselijke) neveneffecten.<br />

Zo dreigt alles wat buiten de lesopdracht valt al<br />

snel onder de noemer ‘onderzoek’ te vallen (zo bijvoorbeeld<br />

ontwikkelingsprojecten, nascholings- of<br />

vormingsprojecten, opdrachten voor studenten). Ook<br />

krijgt men soms signalen, te wijten aan de hoge werkdruk<br />

van docenten met uitsluitend les- en/of stageopdrachten,<br />

dat het uitvoeren van onderzoeksprojecten<br />

in hogescholen en CVO’s een ‘luxeopdracht’ is of zelfs<br />

ten koste gaat van de middelen voor lesopdrachten.<br />

We stellen ten slotte ook vast dat die, doorgaans deeltijdse,<br />

onderzoeksopdrachten als pasmunt gebruikt<br />

worden voor de verdeling van de lesopdrachten en<br />

dat de hoge werkbelasting die met een lesopdracht<br />

gepaard gaat soms ten koste gaat van de onderzoeksopdracht.<br />

Dit wijst erop dat het uitvoeren van onderzoek,<br />

ook in de lerarenopleiding, nog met een imagoprobleem<br />

kampt.<br />

Vier actiedomeinen voor de lerarenopleidingen<br />

Hoe kunnen lerarenopleidingen nu concreet de rol<br />

van voortrekker vervullen? We zien enkele mogelijkheden<br />

die we groeperen in vier actiedomeinen:<br />

Sensibiliseren voor onderzoek binnen de<br />

lerarenopleiding<br />

Dit houdt zowel bewustwording in van de mogelijkheden<br />

en de grenzen van onderzoek als het ontwikkelen<br />

van een visie op het niveau van de opleiding,<br />

departement en instelling. Daarbij dient men op zoek<br />

te gaan naar antwoorden op vragen zoals “Is onderzoek<br />

in onze lerarenopleiding belangrijk? Waarom<br />

wel/niet?”, “Wat is de plaats van onderzoek in onze<br />

lerarenopleiding?”, “Welke soort(en) onderzoek zien<br />

wij haalbaar binnen onze opleiding”. Het is ook de<br />

bedoeling van de voorliggende tekst om daartoe een<br />

aanzet te geven.<br />

Gebruik van bestaand onderzoek stimuleren<br />

Hoe kunnen we als opleiding stimuleren dat docenten<br />

en studenten meer op de hoogte zijn van<br />

bestaand (wetenschappelijk) onderzoek? Kan dit via<br />

de interne nieuwsbrief of mededelingen? Kan er binnen<br />

de instelling een platform of community opgericht<br />

worden waar onderzoek verzameld kan worden?<br />

Via welke kanalen kan men op de hoogte gesteld<br />

worden? (bv. abonneren op E-mail attenderingen van<br />

bepaalde tijdschriften, docenten en studenten leren<br />

zoeken wetenschappelijke bronnen, onder meer in<br />

elektronische databanken).<br />

Docenten en studenten beter informeren over<br />

bestaand onderzoek kan een meerwaarde geven aan<br />

de professionele ontwikkeling van die studenten en<br />

docenten, maar ook aan de ondersteuning van lessen,<br />

van studiemateriaal, cursussen,… Ook op het niveau<br />

van de Vlaamse expertisenetwerken worden deze<br />

ideeën opgenomen en probeert men daar vorm aan<br />

te geven.<br />

Uitvoeren van nieuw onderzoek<br />

Het derde actiedomein is het uitvoeren van nieuw<br />

onderzoek. Dit kan op eigen houtje, maar gezien de<br />

beperkte middelen lijkt samenwerking binnen instellingen<br />

en tussen instellingen in onderzoeksprojecten<br />

meer kans op slagen te bieden en is het bovendien<br />

verrijkend. Het informeren van lerarenopleiders over<br />

de mogelijke financieringskanalen kan hen op weg<br />

helpen om een onderzoeksaanvraag in te dienen.<br />

Op het niveau van de opleiding of departement kan<br />

het zinvol zijn om met een ‘onderzoeksagenda’ (of<br />

onderzoekslijn) te werken. Dat heeft als voordeel dat<br />

ook beperkte onderzoeken zinvolle bijdragen kunnen<br />

leveren aan een groter geheel, dat onderzoekers niet<br />

‘geïsoleerd’ werken en het is ook een vorm van kennismanagement<br />

omdat de opgedane kennis minder<br />

snel verloren dreigt te gaan, niet in het minst omwille<br />

van personeelswissels of verschuivingen in de<br />

opdrachten. Gezien de beperkte middelen van de<br />

lerarenopleidingen is het hierbij essentieel zich de<br />

vraag te stellen welk soort onderzoek zich best leent<br />

binnen lerarenopleidingen of meer algemeen binnen<br />

opleidingen tot professionele bachelors. Wat zijn de<br />

sterktes (bv. contacten met werkveld) en zwaktes (bv.<br />

beperkte financiële ruimte)? Deze vragen maken ook<br />

deel uit van de visie die men als opleiding ontwikkelt.<br />

Tot slot: is er financiële ruimte (of kan die gecreëerd<br />

worden) om tijd vrij te maken voor lerarenopleiders<br />

met een waardevol idee tijd om een onderzoeksaanvraag<br />

uit te werken/schrijven?<br />

(Toekomstige) leraren warm maken voor onderzoek<br />

Eén van de basiscompetenties voor leraar is de leraar<br />

als innovator en onderzoeker. De vraag stelt zich bijgevolg<br />

op welke manier studenten die competentie<br />

bijgebracht wordt. En hiermee bedoelen we zowel het<br />

op de hoogte zijn als het uitvoeren van wetenschappelijk<br />

onderzoek. Is er een bepaalde leerlijn en<br />

opbouw met betrekking tot onderzoeksvaardigheden<br />

doorheen het curriculum. In welke opleidingsonderdelen<br />

(binnen vakken, vakoverschrijdend, bachelorproeven,<br />

stageopdrachten) worden welke onderzoekvaardigheden<br />

ontwikkeld? Uiteraard ligt het betrekken<br />

van studenten in initiatieven uit de vorige actiedomeinen<br />

hier voor de hand. Ook het betrekken van<br />

leraren uit het werkveld als partners in onderzoeksprojecten<br />

creëert een win-win situatie.<br />

Conclusie<br />

De opzet van deze tekst was een verkenning van de<br />

positie van onderzoek in het onderwijs en op basis<br />

daarvan enkele sporen uit te tekenen voor de wijze<br />

waarop onderzoek een zinvolle rol kan vertolken<br />

voor de onderwijspraktijk. De belangrijkste sporen<br />

voor zinvol onderzoek voor onderwijs zijn voor ons<br />

de volgende:<br />

TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 17


Evidence-based Education. Over onderzoek en/in onderwijs in Vlaanderen<br />

18<br />

• Het lijkt geen vruchtbaar spoor om ervan uit te gaan<br />

dat onderzoek het onderwijskundig handelen volledig<br />

zal kunnen bepalen en sturen. Niet alleen laat de<br />

kennisbasis die onderzoek tot op heden genereerde dit<br />

nauwelijks toe, maar bovendien is het de vraag of dit<br />

gezien de typische kenmerken van onderwijsonderzoek<br />

en -praktijk principieel haalbaar is. Dit geldt in<br />

grotere mate voor de onderwijspraktijk dan voor het<br />

onderwijsbeleid. Anders dan een radicale invulling<br />

lijkt ons een meer gematigde benadering wel vruchtbaar.<br />

Dit is een benadering waarin de leraar in zijn<br />

handelen (het inschatten en beoordelen van onderwijssituaties<br />

en het daaropvolgend handelen) onderwijsonderzoek<br />

als bron gebruikt, naast de specifieke<br />

kenmerken van de leerlingen, de context, en de leraar<br />

zelf. Door deze benadering voorop te stellen, sluiten<br />

we de essentiële rol van onderzoek niet uit. Integendeel:<br />

onderzoek dient zowel door practici als onderzoekers<br />

meer gewaardeerd te worden als belangrijke<br />

bron voor de praktijk. Op basis hiervan zal de leraar<br />

zijn handelen kunnen bevragen en evalueren, de<br />

onderwijscontext (her-)inschatten en in concrete<br />

aspecten van de praktijk als beïnvloedende bron<br />

ervaren.<br />

• Het waarderen van onderzoek als essentiële bron<br />

voor de praktijk brengt met zich mee dat inspanningen<br />

moeten worden geleverd enerzijds om het<br />

bestaand onderzoek bruikbaar te maken voor de praktijk<br />

(door het toegankelijker te maken maar ook door<br />

het overzichtelijker te maken) en anderzijds door<br />

nieuw onderzoek te doen dat zowel praktijkrelevant<br />

als wetenschappelijk verantwoord is. Hiervoor is een<br />

intensere samenwerking tussen praktijk en onderzoek<br />

primordiaal.<br />

• We zien hierin een voortrekkersrol weggelegd voor<br />

de lerarenopleidingen. Lerarenopleidingen vormen<br />

een uniek platform waarbij onderzoekers en praktijkmensen<br />

elkaar kunnen ontmoeten en aan de wieg<br />

staan van generaties van nieuwe leraren.<br />

NOTEN<br />

1<br />

In het geval van ‘Onderwijsraad’ bedoelen we altijd de<br />

Nederlandse Onderwijsraad. Wanneer we verwijzen naar<br />

de Vlaamse Onderwijsraad wordt altijd over ‘Vlaamse<br />

Onderwijsraad’ of ‘VLOR’ gesproken.<br />

2<br />

Zulke interventiestudies worden ook RCTs genoemd<br />

(‘randomzed controlled trials’) wanneer leerlingen (of klassen)<br />

bij toeval worden toegewezen aan de experimentele<br />

groep of controlegroep.<br />

3<br />

Hier wordt gesteld dat wetenschappelijke kennis grotendeels<br />

objectief is, maar men zou kunnen opwerpen dat er geen<br />

waardenvrij onderzoek bestaat. Toch speelt de persoon<br />

van de onderzoeker een weinig prominente rol.<br />

LITERATUUR<br />

Biesta, G. (2007). Why 'what works' won't work: Evidencebased<br />

practice and the democratic deficit in educational<br />

research. Educational Theory, 57(1), 1-22.<br />

Bosker, R. J. (2008). Naar meer evidence based onderwijs!<br />

Pedagogische Studiën, 85(1), 49-51.<br />

Braak, J. van, Vanderlinde, R., & Aelterman, A. (2008). De<br />

wisselwerking tussen onderwijsonderzoek en onderwijspraktijk:<br />

de rol van de lerarenopleiding. Tijdschrift voor<br />

Lerarenopleiders, 29(4), 5-12.<br />

Broekkamp, H., & van Hout-Wolters, B.H.A.M. (2006).<br />

De kloof tussen onderwijsonderzoek en onderwijspraktijk.<br />

Amsterdam: Vossiuspers UvA.<br />

Broekkamp, H., Vanderlinde, R., van Hout-wolters,<br />

B.H.A.M., & van Braak, J. (2009). De relatie tussen onderwijsonderzoek<br />

en onderwijspraktijk verkend in Nederland<br />

en Vlaanderen. Pedagogische Studiën, 86(4), 313-320.<br />

Cordingley, P. (2004). Teachers using evidence: using what<br />

we know about teaching and learning to reconceptualize<br />

evidence-based practice. In G. Thomas, & R. Pring (Eds.),<br />

Evidence-based practice in education (pp. 77-87).<br />

Maidenhead: Open University Press.<br />

Davies, P. (1999). What is evidence-based education? British<br />

Journal of Educational Studies, 47(2), 108-121.<br />

Davies, P. (2000). The relevance of systematic reviews to<br />

educational practice in education. Oxford Review of<br />

Education, 26(3&4), 365-378.<br />

Elen, J., Schouteden, W., Verburgh, A., François, S. (2010).<br />

Integratie van onderzoek in onderwijs: ambities en realisaties<br />

binnen de Associatie K.U.Leuven (IOO-project).<br />

Inhoudelijk eindverslag van OOF-project 2006/03.<br />

Leuven: vzw Associatie K.U.Leuven - CIP&T<br />

Geerdink, G. (2010). Over de zin van praktijkgericht onderzoek<br />

voor hbo’ers. HAN Business Publications, 5, 65-79.<br />

Hammersley, M. (1997). Educational research and teaching:<br />

A response to David Hargreaves' TTA lecture. British Educational<br />

Research Journal, 23(2), 141-162.<br />

Hammersley, M. (2001, September). Some questions about<br />

evidence-based practice in education. Paper presented at<br />

the Annual Conference of British Educational Research<br />

Association, Leeds (England).<br />

Hargreaves, D. H. (1997). In defense of research for evidence-based<br />

teaching: A rejoinder to Martyn Hammersley.<br />

British Educational Research Journal, 23(4), 405-421.<br />

Hargreaves, D. H. (1999). The knowledge-creating school.<br />

British Journal of Educational Studies, 47(2), 122-144.<br />

McIntyre, D. (2005). Bridging the gap between research and<br />

practice. Cambridge Journal of Education, 35(3), 357-382.<br />

Moonen, B., van der Sluijs, T., Visser, M., & van der Weide, J.<br />

(2007). Evidence Based Education. Een verkenning van<br />

de praktijk. Amersfoort: CPS onderwijsontwikkeling en<br />

advies.<br />

Onderwijsraad. (2006). Naar meer evidence based onderwijs.<br />

Den Haag: Onderwijsraad.<br />

Op 't Eynde, P., Verschaffel, L., & De Corte, E. (2001). Onderwijsonderzoek:<br />

Wat hebben we eraan? Impuls, 31, 214-<br />

228.<br />

Redfield R., Linton R., & Herskovits M.J. (1936). Memorandum<br />

for the study of acculturation. American Anthropologist,<br />

38(1), 149-152.<br />

Slavin, R. E. (2004). Education research can and must address<br />

"What works" questions. Educational Researcher, 33(1),<br />

27-28.<br />

Slavin, R. E. (2008). Perspectives on evidence-based research<br />

in education. What works? Issues in synthesizing education<br />

program evaluations. Educational Researcher, 37(1),<br />

5-14.<br />

Thomas, G. (2004). Introduction: evidence and practice.<br />

In G. Thomas, & R. Pring (Eds.), Evidence-based practice in<br />

education (pp. 1-18). Maidenhead: Open University Press.<br />

Vanderlinde, R., & van Braak, J. (2007). De relatie tussen<br />

onderwijsonderzoek en onderwijspraktijk in Vlaanderen.<br />

Studie in opdracht van het viWTA. Brussel: viWTA.


Vanderlinde, R., & van Braak, J. (2010). The gap between<br />

educational research and practice: views of teachers,<br />

school leaders, intermediaries and researchers. British<br />

Educational Research Journal, 36(2), 299-316.<br />

Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA). (2009). Verankering<br />

van praktijkgebaseerd onderzoek in de bacheloropleidingen<br />

met professionele gerichtheid. Visietekst, VLHORA.<br />

Vlaamse Onderwijsraad (VLOR). (2007). Advies ten gronde<br />

over onderwijsonderzoek. Brussel: Vlaamse Onderwijsraad.<br />

Vlaamse Onderwijsraad (VLOR). (2009). Project praktijkgericht<br />

onderzoek. Eindrapport. Brussel: Vlaamse Onderwijsraad.<br />

Vlaamse Onderwijsraad (VLOR). (2010). Kennisontwikkeling<br />

voor de onderwijspraktijk: bouwstenen voor praktijk en<br />

beleid (Advies van de Algemene raad van de VLOR).<br />

Brussel: Vlaamse Onderwijsraad.<br />

Zwaneveld, B., & Tillmans, L. (2010). Het praktijkonderzoek<br />

bij een academische school: kwaliteit en professionele<br />

ontwikkeling. Tijdschrift voor Lerarenopleiders, 31(4),<br />

31-38.<br />

TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 19


20<br />

Samenwerking in onderzoek<br />

naar de manier van leren<br />

van leraren in opleiding:<br />

de meerwaarde voor opleider<br />

en onderzoeker<br />

In dit artikel illustreren wij, twee lerarenopleiders en een aio<br />

(assistent in opleiding), onze samenwerking in een onderzoeksproject<br />

naar het opleiden van docenten. Met zijn drieën vormden<br />

wij het opleidingsteam voor een mentorgroep van leraren in opleiding<br />

(lio’s) en werkten wij samen in onderzoek naar dit opleiden<br />

en het leren van lio’s. Samenwerking tussen lerarenopleiders en<br />

onderzoekers in onderzoek is niet uniek, maar kan op zeer verschillende<br />

manieren worden vormgegeven. De manier waarop wij hebben<br />

samengewerkt is volgens ons bijzonder, omdat er sprake was<br />

van gelijkwaardigheid en het de intentie van alle betrokkenen was<br />

om van en door het proces van samen onderzoeken te leren. Interventies<br />

in de dagelijkse onderwijspraktijk, die in het kader van<br />

dit onderzoek plaatsvonden, werden niet slechts gezamenlijk uitgevoerd,<br />

maar ook in samenspraak ontwikkeld. Ook de evaluatie<br />

van de effecten van deze interventies deden we gezamenlijk.<br />

Deze werkwijze maakte het mogelijk de samenwerking een meerwaarde<br />

te geven voor zowel opleiders als onderzoeker, en daarmee<br />

voor zowel de praktijk als voor de theorievorming. In dit artikel<br />

zullen we inzichtelijk maken wat voor ons de toegevoegde waarde<br />

is van deze manier van werken. We schetsen allereerst de context<br />

waarin dit project is uitgevoerd en we beschrijven het theoretisch<br />

kader waarmee we de kenmerken van de samenwerking willen verhelderen.<br />

Vervolgens laten we zien wat wij hierbij als betekenisvol<br />

zien voor onderzoek naar het opleiden van leraren.<br />

<strong>AU</strong><strong>TEU</strong>R(S)<br />

Larike Bronkhorst,<br />

Martine van Rijswijk,<br />

Jolanda Suijker<br />

Centrum voor<br />

Onderwijs en Leren,<br />

Universiteit Utrecht<br />

De mentorgroep bestond<br />

uit studenten van de gamma<br />

vakken in de eenjarige postmaster<br />

opleiding tot eerstegraads<br />

docent. Het betrof het<br />

studiejaar 2009-2010. De twee<br />

lerarenopleiders (mentoren)<br />

verzorgden tweewekelijkse<br />

Context<br />

Het onderzoeksproject dat we in dit<br />

artikel beschrijven, is een deelproject<br />

van een promotieonderzoek naar<br />

research-based opleiden bij het<br />

Centrum voor Onderwijs en Leren 1<br />

van de Universiteit Utrecht. De insteek<br />

van het onderzoek was om verschillende<br />

interventies in de lerarenopleiding<br />

in te zetten en deze interventies<br />

te evalueren. De interventies, gebaseerd<br />

op ontwerpprincipes en de ervaring<br />

en expertise van de opleiders, waren<br />

gericht op het stimuleren van betekenisgericht<br />

leren en deliberate practice<br />

bij docenten in opleiding (zie kaders).<br />

Daartoe werkten twee lerarenopleiders<br />

en een aio gedurende een opleidingsjaar<br />

samen als een opleidingsteam van<br />

de mentorgroep van de opleiding.<br />

De aio voerde daarnaast het onderzoek<br />

uit in het kader van een promotietraject<br />

2 . De uitganspunten van het<br />

onderzoek en de centrale concepten<br />

‘betekenisgericht leren‘ en ‘deliberate<br />

practice‘ staan beschreven in onderstaand<br />

kadertje (Bronkhorst, Meijer,<br />

Koster, Vermunt, 2011).<br />

Deliberate practice:<br />

Aansturing van expertiseontwikkeling<br />

door de docent<br />

zelf, door doelbewust en doordacht<br />

te oefenen (Dunn &<br />

Shriner, 1999).<br />

Betekenisgericht leren:<br />

Leren lesgeven door het<br />

ontwikkelen van een geïntegreerd<br />

referentiekader als basis<br />

voor handelen in de praktijk<br />

(Oosterheert, 2001)<br />

mentorgroepsbijeenkomsten. In deze bijeenkomsten staat de koppeling<br />

tussen ervaringen uit de praktijk en (basale) theorieën over de onderwijspraktijk<br />

centraal. De opleiders zijn als mentor ook verantwoordelijk voor<br />

de begeleiding van het individuele leerproces van de studenten uit de<br />

mentorgroep.<br />

Gedurende dit studiejaar hebben we de bijeenkomsten en individuele<br />

begeleiding zo proberen in te richten, dat betekenisgericht leren en<br />

deliberate practice van de lio’s waar mogelijk gestimuleerd werden.<br />

In tweewekelijkse (voorbereidings)bijeenkomsten bespraken we als team:<br />

• wat de mogelijke interventies op het terrein van betekenisgericht leren<br />

en deliberate practice in bijeenkomsten en individuele begeleiding<br />

waren;


• hoe we de bijeenkomsten evalueerden aan de hand<br />

van de door de onderzoeker ingebrachte observaties<br />

van de groepsbijeenkomsten;<br />

• wat er de volgende bijeenkomst inhoudelijk aan de<br />

orde zou komen.<br />

Bij de start, halverwege en aan het einde van het<br />

onderzoekstraject hebben we ook gesproken over<br />

doel en werkwijze gedurende het onderzoek en de<br />

manier van samenwerken. We hebben die samenwerking<br />

afgerond met een interview, afgenomen door<br />

een collega die verder niet bij het onderzoek betrokken<br />

was.<br />

Hierna beschrijven we eerst hoe onze samenwerking<br />

in dit onderzoeksproject getypeerd kan worden om<br />

vervolgens dieper in te gaan op hoe dit concreet vorm<br />

heeft gekregen in dit project. We gebruiken citaten uit<br />

het eindinterview om ons verhaal te illustreren.<br />

Bij formatieve interventies wordt<br />

de invloed en het eigenaarschap<br />

van opleiders gestimuleerd en is<br />

er sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid.<br />

Kenmerken van de samenwerking in het<br />

onderzoeksproject<br />

Samenwerking tussen opleiders en onderzoekers is in<br />

de Nederlandse context niet uniek. Van zo’n samenwerking<br />

is vaak sprake in ontwerp- of ontwikkelonderzoek<br />

of actieonderzoek. Bij beide typen onderzoek<br />

is het ontwikkelen van interventies om de (onderwijs)praktijk<br />

te verbeteren een belangrijk doel. Echter,<br />

er zijn grote verschillen tussen de afzonderlijke interventieonderzoeken<br />

qua kenmerken en aard van de<br />

samenwerking. Samenwerking kan zich beperken tot<br />

de uitvoering van interventies (het lesgeven), maar<br />

kan ook uitgebreid worden naar de ontwikkeling of<br />

het ontwerp van die interventies (zie bijvoorbeeld<br />

Plomp & Nieveen, 2009) dan wel de evaluatie van<br />

mogelijke effecten (zie bijvoorbeeld Abma en Widdershoven,<br />

2006). Daarnaast kan het onderzoek zelf<br />

al dan niet een onderwerp van gesprek zijn.<br />

Omdat we inzichtelijk willen maken wat onze samenwerking<br />

kenmerkt en waar wij de meerwaarde zien,<br />

beschrijven we hier eerst de kenmerken van onze<br />

samenwerking in meer detail. Dit doen we aan de<br />

hand van vier kenmerken die ‘formatieve interventies‘<br />

(Engeström, 2007; Engeström & Sannino, 2010)<br />

onderscheiden van ‘lineaire interventies’ (interventies<br />

die op voorhand zijn vastgelegd door de onderzoeker<br />

[de opleider geen invloed of eigenaarschap]).<br />

Bij formatieve interventies daarentegen wordt de<br />

invloed en het eigenaarschap van opleiders juist gestimuleerd<br />

en is er sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid.<br />

De uitganspunten en kenmerken van<br />

formatieve interventies (zie kader) passen goed bij<br />

de aard van onze samenwerking, omdat: 1) het<br />

onderzoek een expliciet interveniërend karakter had.<br />

We hebben gewerkt aan interventies: ingrepen in de<br />

bestaande praktijk door het inzetten van specifieke<br />

didactische aanpakken en instrumenten. 2) het doel<br />

van het onderzoek was om zowel inzicht als handelingsmogelijkheden<br />

te verkrijgen om betekenisgericht<br />

leren en deliberate practice te stimuleren. 3) nog niet<br />

volledig vast lag welke interventies wanneer ingezet<br />

zouden moeten worden of hoe die precies vormgegeven<br />

zouden worden. Daarmee had het onderzoek<br />

expliciet ook als doel te experimenteren en zo nieuwe<br />

kennis te ontwikkelen.<br />

Formatieve interventies (Engestrom, 2007;<br />

Engeström & Sannino, 2010): een interventie<br />

in de (complexe) praktijk, opgezet, uitgevoerd<br />

en geanalyseerd in samenwerking met<br />

professionals. De interventie levert zowel<br />

inzicht als handelingsmogelijkheden op.<br />

Vier kenmerken:<br />

1. gezamenlijk startpunt<br />

2. onderzoeksproces staat ter discussie<br />

3. Beoogde reslutaten staan van te voren<br />

niet vast<br />

4. onderzoeker deelt verantwoordelijkheid.<br />

De vier kenmerken van formatieve interventies<br />

lichten we hieronder toe, gekoppeld aan onze eigen<br />

ervaringen. Vervolgens beschrijven we wat deze kenmerken<br />

betekenden voor onze samenwerking aan<br />

de hand van concrete activiteiten die we in het kader<br />

van het onderzoek ondernamen.<br />

1. Startpunt<br />

Bij formatieve interventies wordt het startpunt voor<br />

het onderzoek gezamenlijk vastgesteld door onderzoeker<br />

en professional. Vaak is dit een vraagstuk waar<br />

de professional in de praktijk tegenaan loopt en waar<br />

de onderzoeker instrumenten voor kan aanreiken.<br />

Met andere woorden: een gedeelde uitdaging. In ons<br />

geval was het zo dat uit onderzoek naar het leren van<br />

de studenten uit de mentorgroep van het studiejaar<br />

2008-2009 (Endedijk, 2010) bleek dat een relatief groot<br />

deel van de studenten de opleiding verliet met een<br />

andere manier van leren, dan verwacht en gehoopt<br />

door de lerarenopleiders. Zo verliet bijna een derde<br />

van de studenten de opleiding met een manier van<br />

leren die het best als ‘overleven’ gekarakteriseerd kan<br />

worden (in tegenstelling tot betekenisgericht) en werden<br />

leerervaringen vaak niet actief door studenten<br />

aangestuurd (in tegenstelling tot deliberate practice).<br />

Op basis van literatuur en interviews met expert<br />

opleiders heeft de onderzoeker een aantal ontwerpprincipes<br />

en bijbehorende werkvormen en instrumenten<br />

beschreven, waarmee opleiders de manier<br />

van leren van de studenten zouden kunnen beïnvloeden.<br />

Echter, bij het startgesprek gaven de lerarenopleiders<br />

aan dat deze instrumenten en werkvormen<br />

merendeels al in de opleiding toegepast werden,<br />

maar kennelijk dus niet het gewenste effect hadden.<br />

In dialoog kwamen we tot de conclusie dat het niet<br />

TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 21


Samenwerking in onderzoek naar de manier van leren van leraren in opleiding<br />

22<br />

zozeer van belang was welke werkvormen en instrumenten<br />

we gebruiken, maar hoe ze worden ingezet in<br />

het onderwijs. Ons gezamenlijke startpunt was dan<br />

ook de uitdaging om de geformuleerde ontwerpprincipes<br />

op zo’n manier in het onderwijs vorm te geven,<br />

dat we ook daadwerkelijk de manier van leren van de<br />

studenten zouden beïnvloeden. Op voorhand was<br />

niet zeker hoe dit er tijdens het opleidingsjaar uit zou<br />

zien. We wilden gezamenlijk werken aan oplossingen<br />

voor problemen die zich tijdens het opleidingsjaar<br />

voor zouden doen. Wel stonden onze doelen vast,<br />

namelijk het stimuleren van betekenisgericht leren en<br />

deliberate practice bij onze studenten. De precieze<br />

invulling van deze begrippen in onze context is iets<br />

wat we gezamenlijk hebben ontwikkeld.<br />

2. Onderzoeksproces zelf staat ter discussie<br />

Bij formatieve interventies staat het onderzoeksproces<br />

zelf ook ter discussie. Door mee te beslissen over<br />

het onderzoeksproces ervaren professionals eigenaarschap<br />

en kunnen zij de interventie, naar gelang de<br />

opgedane inzichten, actief mee vormgeven. Om de<br />

dialoog over de inhoud en het proces van de interventie<br />

te bevorderen worden vaak twee instrumenten<br />

ingezet: mirror data en conceptuele modellen.<br />

Mirror data is etnografisch materiaal uit de onderwijssetting<br />

waar de interventie plaatsvindt en dat aanleiding<br />

geeft om over te praten. Het bespreken van zo’n<br />

spiegel kan volgens Engeström betrokkenheid, analyse<br />

en gezamenlijk ontwerp stimuleren. In ons<br />

onderzoeksproject bijvoorbeeld gingen de meeste<br />

gesprekken over het onderwijsproces en hoe we dat<br />

wilden vormgeven. Observaties en ander verzameld<br />

materiaal uit de onderwijspraktijk (zoals opdrachten<br />

of reflecties van studenten) fungeerden als spiegel<br />

voor ons handelen. De onderzoeker verzamelde dit<br />

materiaal bij elke mentorgroepsbijeenkomst en bracht<br />

dit in bij het voorbespreken van een volgende bijeenkomst.<br />

Hierbij nodigde zij de lerarenopleiders uit om<br />

deze data toe te lichten, om zo gezamenlijk betekenis<br />

te verlenen aan haar observaties. Hierdoor werden<br />

deze data niet alleen vanuit de theoretische concepten,<br />

maar ook vanuit de expertise van de opleiders<br />

geduid. De onderzoeker leerde hierdoor de data in<br />

context te plaatsen.<br />

Ook conceptuele modellen kunnen de analyse van<br />

de gegevens uit de onderwijssetting bevorderen.<br />

Deze modellen werden meestal in eerste instantie<br />

geïntroduceerd door de onderzoeker, maar gaandeweg<br />

vervangen door gezamenlijk ontwikkelde conceptuele<br />

instrumenten. Wij hebben bijvoorbeeld<br />

theorie over leren van docenten en expertiseontwikkeling<br />

besproken om deze observaties en onze ervaringen<br />

betekenis te geven. Dit was een continu proces<br />

van wat in de literatuur ‘negotiation of meaning’<br />

wordt genoemd (Wenger, 1998): in dialoog proberen<br />

te verkennen wat we onder bepaalde begrippen verstaan,<br />

hoe we de observaties van de bijeenkomsten<br />

interpreteren en hoe we daar vervolgens mee verder<br />

willen gegaan. Vanuit de theorie wordt bijvoorbeeld<br />

de vraag van studenten naar tips als weinig betekenisgericht<br />

leren gezien. Vanuit praktijkervaring kun je<br />

dit ook op andere manieren duiden, bijvoorbeeld<br />

door het in de context van de individuele ontwikkeling<br />

van de student te plaatsen.<br />

Tijdens het opleidingsjaar hebben we drie keer expliciet<br />

stilgestaan bij het onderzoeksproces zelf. Op deze<br />

momenten hebben we elkaar kritisch bevraagd of<br />

we op de goede weg zaten en het vervolg van het<br />

onderzoeksproject besproken. Het initiatief voor deze<br />

gesprekken lag zowel bij de opleiders als bij de onderzoeker.<br />

We voelden ons daardoor alle drie eigenaar<br />

van het onderzoek (zie ook punt 4).<br />

Opleider: “Dat zal per keer wel iets verschillend zijn<br />

geweest, maar over het algemeen denk ik dat wij de voorbereiding<br />

deden en dat zij [de onderzoeker] daarbij was.<br />

En probeerde aan te vullen waar mogelijk, op haar twee<br />

onderwerpen zeg maar. En als er een werkvorm gekozen<br />

werd, of een insteek, dat ze zei: zou het ook mogelijk zijn<br />

om nog even daar wat meer op te richten? Of bewaken<br />

dat we ruimte overhielden voor de leeropbrengst, de<br />

vragen naar de leeropbrengst aan het eind.”<br />

3. Beoogde resultaten staan niet op voorhand vast<br />

Bij formatieve interventies staan de beoogde resultaten<br />

niet op voorhand vast. Eén van de doelen van het<br />

onderzoek is het ontwikkelen van didactische instrumenten,<br />

die de interventie kunnen ondersteunen.<br />

Daarnaast gaat het er niet om voorschrijvende kennis<br />

of volledig uitgeschreven didactiek te genereren,<br />

maar om te werken aan inzicht in onderliggende<br />

processen, die in andere contexten ook probleemoplossend<br />

kan werken. Een ander belangrijk doel is<br />

het stimuleren van eigenaarschap van de professionals<br />

die participeren in het onderzoek. Dit en de<br />

nieuw ontwikkelde handelingsmogelijkheden voor<br />

zowel onderzoeker als professional krijgen gaandeweg<br />

vorm in de loop van het onderzoek. Het werken<br />

in het onderzoeksproject voelde voor ons duidelijk als<br />

een gezamenlijk project waarin we alle drie, vanuit<br />

een andere maar gelijkwaardige rol, ons aandeel hadden.<br />

We realiseren ons dat wat we in dit opleidingsjaar<br />

ontwikkeld hebben nog niet gebruiksklaar is voor<br />

andere settings.<br />

Al tijdens het startgesprek gaven de lerarenopleiders<br />

immers aan dat het ertoe doet hoe je bepaalde instrumenten<br />

inzet, niet alleen dat je ze inzet. Daarnaast<br />

zijn we van mening dat het inzetten van didactiek<br />

contextafhankelijk is. Voor elke groep opleiders en<br />

studenten zal de vormgeving van het programma<br />

en het gebruik van de instrumenten anders zijn.<br />

De uitkomsten van het onderzoeksproject zijn beter<br />

te vangen in ideeën en beschrijvingen van processen,<br />

dan in volledig uitgeschreven voorschriften.<br />

4. Verantwoordelijkheid delen<br />

Zeer kenmerkend voor formatieve interventies is dat<br />

de onderzoeker en de professional de verantwoordelijkheid<br />

delen voor het onderzoek en de praktijk. In het onderzoeksproject<br />

vervulden wij ieder uitdrukkelijk een<br />

eigen rol. De onderzoeker heeft tijdens de opleiding<br />

bijv. nooit onderwijs verzorgd aan de groep lio’s, en<br />

de lerarenopleiders namen nooit de eindverantwoordelijkheid<br />

voor het onderzoek. Maar onze rollen waren<br />

wel gelijkwaardig.<br />

De rol van de onderzoeker laat zich het beste beschrijven<br />

als participerend - in de voorbereiding en evaluatie<br />

van het onderwijs - maar wel met een specifieke


insteek op betekenisgericht leren en deliberate practice.<br />

De onderzoeker probeerde in de voorbereidende<br />

gesprekken aan te sluiten met theorie en andere<br />

onderzoekervaringen. Zij stuurde ook aan op nieuwe<br />

interventies passend bij de twee thema’s betekenisgericht<br />

leren en deliberate practice. In de evaluaties<br />

bracht zij de mirror data in, die we gezamenlijk interpreteerden<br />

en waar we conclusies aan verbonden<br />

voor de volgende bijeenkomst. In beide gevallen fungeerde<br />

zij dus als stimulans voor bewustwording en<br />

kritische evaluatie. Echter, deze rol was niet alleen<br />

haar voorbehouden. Ook de lerarenopleiders stelden<br />

kritische vragen. Over het onderwijs (bijvoorbeeld<br />

hoe de theorie aansloot bij wat we in de praktijk<br />

zagen of wat we nou echt onder deliberate practice<br />

verstonden), maar ook over het onderzoek (bijvoorbeeld<br />

door vragen te stellen over de gekozen onderzoeksmethode).<br />

Opleider: “Doordat het zo dichtbij was, had ik ook heel<br />

erg het gevoel van: dit onderzoek is ook van ons. En dit<br />

komt onze praktijk ten goede. Ook omdat we snel invloed<br />

hadden.”<br />

Meerwaarde voor onderzoek en onderwijspraktijk<br />

We hebben dit onderzoeksproject als zeer waardevol<br />

ervaren, vooral door de aard van onze samenwerking.<br />

Die heeft ertoe geleid dat we alle drie gedurende<br />

het jaar specifieke activiteiten in opleiding en<br />

onderzoek hebben ondernomen, die tot blijvende<br />

professionele verandering hebben geleid. Hieronder<br />

lichten we drie van deze activiteiten toe en koppelen<br />

deze aan de hierboven beschreven kenmerken van<br />

formatieve interventies. Bij elke activiteit schetsen<br />

we de meerwaarde vanuit het onderwijs- en het<br />

onderzoeksperspectief.<br />

Expliciteren<br />

Het over en weer expliciteren van doelen en verwachtingen<br />

was gezien de aard van de samenwerking en<br />

de verschillende achtergronden van de teamleden<br />

noodzakelijk. In de voorbespreking gold dat voor het<br />

vaststellen van de doelen van de bijeenkomst. Doordat<br />

de onderzoeker vragen stelde, werden de opleiders<br />

gedwongen tot een bezinning op de leerdoelen<br />

die zij nastreefden, de instrumenten die ze wilden<br />

inzetten en de manier waarop. Dit is een natuurlijk<br />

proces als een buitenstaander in een bestaande groep<br />

opgenomen wordt. In dit geval echter werden de<br />

opleiders extra gestimuleerd om expliciet te formuleren<br />

wat ze beoogden met het onderwijs, én om dit te<br />

plaatsen tegen de achtergrond van de theorie over het<br />

leren van docenten (en dan met name over betekenisgericht<br />

leren en deliberate practice).<br />

Opleider: “Dat je een spiegel hebt waardoor je weer naar<br />

je eigen functioneren als opleider kijkt. En omdat het in<br />

dit geval een aio was , krijg je gewoon alle recente theoretische<br />

inzichten…of alle, in elk geval op dat terrein.<br />

(...) Dus iemand die gewoon heel oprecht, vanuit die theoretische<br />

achtergrond vragen stelt. (…) Juist misschien<br />

wel omdat ik dit nu 10, 12 jaar doe, vind ik het wel heel<br />

verhelderend om weer eens onder woorden te brengen,<br />

waarom ik …intuïtief, of misschien is het niet echt<br />

intuëtief, maar weet ik dat niet meer, doe wat ik doe.”<br />

Terugkijkend op de bijeenkomsten was expliciteren<br />

noodzakelijk om de verschillende interpretaties van<br />

dezelfde bijeenkomst te kunnen plaatsen. Door het<br />

met elkaar te hebben over waarom we een bepaalde<br />

instructie belangrijk vonden of waardoor bepaalde<br />

reacties bij studenten ons opvielen, kwamen eigen<br />

overtuigingen over opleiden naar boven. Wederom<br />

maakte de aanwezigheid van de onderzoeker het<br />

mogelijk om die overtuigingen te toetsen aan<br />

bestaande theorie, wat leidde tot verdere aanscherping<br />

van de verschillende onderwijsopvattingen.<br />

Opleider: “In het kader van Larike’s onderzoek deden we<br />

aan het eind van elke bijeenkomst steeds iets om de leeropbrengst<br />

naar boven te halen. Dat maakte mij voor wel<br />

dat ik steeds veel bewuster bezig was van: waar leren ze<br />

van? Waar ligt hun concern? Op wat voor manier leren<br />

ze? Wat is hun voorkeurstijl? Daar werd ik steeds<br />

bewuster van. Daar werd ik ook gedwongen om daar<br />

iedere keer weer over na te denken.”<br />

Omgekeerd gold dat het voor de onderzoeker noodzakelijk<br />

was om vooraf te expliciteren waarom een<br />

bepaalde theoretische insteek paste bij de bijeenkomst<br />

en hoe zij de theoretische concepten plaatste in de<br />

observaties van de praktijk. Op basis van de consensus<br />

die in de besprekingen ontstond werden de plannen<br />

voor de volgende bijeenkomst gemaakt. Een<br />

meerwaarde voor het onderzoek was dat nieuwe<br />

inzichten meteen ingezet konden worden. De gelijkwaardige<br />

aard van de samenwerking maakte dit<br />

expliciteren een echte ‘negotiation of meaning‘ (Wenger,<br />

1998) ofwel een verkenning van gemeenschappelijke<br />

grond, waar theorie en praktijk elkaar (kunnen)<br />

verrijken.<br />

Opleider: “Wat mij betreft, in mijn beleving, hebben we<br />

het bij de voorbereiding nooit gehad over: bij de instructie,<br />

dan leggen we het zo uit. Niet heel letterlijk van: zo<br />

pakken we het aan. Maar bespraken we veel meer op visie<br />

niveau, of op betekenisniveau in de voorbereiding.<br />

Waarom doen we dit überhaupt, wat vinden we er<br />

belangrijk aan?”<br />

Analyseren<br />

Op verschillende manieren hebben we de mentorgroepsbijeenkomsten<br />

geëvalueerd, zoals hierboven<br />

al aangestipt. Dit gebeurde door het rapporteren van<br />

observaties van de bijeenkomsten, door het bevragen<br />

van de docenten-in-opleiding over de door hen ervaren<br />

leeropbrengsten door bestudering van de portfolio’s<br />

van de lio’s en door het inzetten van instrumenten<br />

die inzicht geven in de manier van leren<br />

(ILTP van Oosterheert, Vermunt en Denessen (2002)<br />

en leerrapporten van Endedijk (2010)). De resultaten<br />

daarvan werden gedurende het studiejaar steeds<br />

besproken in het team.<br />

Opleider: “We hadden op een gegeven moment aan het<br />

eind van elke sessie een activiteit waarmee Larike [de<br />

onderzoeker] ook gegevens kon verzamelen over wat<br />

de leeropbrengst in de ogen van de lio was. En daar<br />

TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 23


Samenwerking in onderzoek naar de manier van leren van leraren in opleiding<br />

24<br />

rapporteerde ze ook weer over. Dus we hadden ook<br />

extra input vanuit haar.”<br />

Er vond dus steeds tussentijdse analyse plaats van<br />

de interventies die de opleiders inzetten en de manier<br />

waarop ze dat deden. Hierdoor werd het inzicht vergroot<br />

in het effect ervan op het leren van lio’s en kon<br />

de opleidingsaanpak bijgesteld worden op basis van<br />

deze gezamenlijke analyse.<br />

Opleider: “Maar je [de onderzoeker] zei ook wel dingen.<br />

Als we terugblikten, dan kon jij met jouw bril, ook iets<br />

vertellen over hoe de bijeenkomst was gevallen bij de<br />

studenten(...) dan interpreteerde je dingen die gezegd<br />

werden met jouw deliberate practice bril. Of dan zei je<br />

van: die zei dat, dat zegt iets over die manier van leren.“<br />

Door de gezamenlijke analyse werd de onderzoeker<br />

zodoende geholpen bij het inkaderen van de observaties.<br />

Dit gezamenlijk bepalen en analyseren van<br />

aandachtspunten, gebruikelijk in ‘responsieve’ evaluatieliteratuur<br />

(zie ook Abma & Widdershoven, 2006),<br />

maakte dat de theoretisch gegronde interventies<br />

(steeds) beter pasten bij de praktijk.<br />

Onderzoeker: “In het begin had ik heel erg de neiging om<br />

dat gelijk vanuit mijn twee concepten te interpreteren.<br />

En toen zei Jolanda [opleider] …, dat maakte heel veel<br />

indruk op mij, toen zei ze: Volgens mij is dat niet wat er<br />

gebeurde. Ik zou dat zo zien. En toen ben heel erg gaan<br />

proberen te rapporteren, ook in mijn analyses: dit<br />

gebeurde er ... En dan erbij zetten: ik zie dit als dit.<br />

Dus die zei dit (…)?? Want wij verschilden ook wel eens<br />

van mening van wat we van een lio vonden of zagen.”<br />

Eigenaarschap delen<br />

In onze gesprekken kwam, naast het onderwijs aan<br />

de mentorgroep, ook het onderzoek zelf regelmatig<br />

aan de orde. Hierin werd duidelijk dat de verantwoordelijkheid<br />

voor het onderzoek gedeeld werd.<br />

Naast de praktische opzet van dit onderzoeksproject<br />

kwamen ook het nut en de waarde van onderzoek in<br />

het algemeen ter tafel, in een dialoog waarbij zowel<br />

het praktische als het onderzoeksperspectief naar<br />

voren kwamen en beide even waardevol werden<br />

geacht.<br />

Opleider: “Ook veel meer vragen van methodologische<br />

aard. (...) Ik vroeg me af: wat is ze nou eigenlijk aan het<br />

doen met ons? Ik vond het wel…ik had wel zoiets: hoe<br />

zou dat boek er dan straks uitzien? Gewoon omdat je zelf<br />

heel erg met onderzoek bezig was en heel erg aan het<br />

nadenken was over: wat heb je nou voor andere onderzoeksmethoden<br />

dan die experimentele. Wat is dat dan<br />

die alternatieve methodes?”<br />

De onderzoeker kreeg direct feedback over wat haar<br />

onderzoek in de praktijk betekende en wat het<br />

teweeg bracht. Door het gesprek erover, had zij de<br />

gelegenheid om dingen aan te passen en om haar<br />

visie op onderzoek in het algemeen aan te scherpen.<br />

Onderzoeker: “Jolanda [opleider] had een boek over<br />

realistisch evalueren meegenomen. Want ik zat met<br />

evaluatie te worstelen. (…) En toen hebben we dat<br />

besproken, ook met mijn onderzoeksvoorstel, wat<br />

de methodologie is en wat daar de waarde van is.”<br />

Naast de praktische opzet van dit<br />

onderzoeksproject kwamen ook het<br />

nut en de waarde van onderzoek in<br />

het algemeen ter tafel, in een dialoog<br />

waarbij zowel het praktische als het<br />

onderzoeksperspectief naar voren<br />

kwamen en beide even waardevol<br />

werden geacht.<br />

De blijvende opbrengst<br />

We hebben zojuist beschreven dat we onze samenwerking<br />

als waardevol hebben ervaren omdat die<br />

activiteiten teweeg bracht, die voor zowel opleiders<br />

als onderzoeker een bijzondere bijdrage leverden aan<br />

ons werk. Als laatste willen we kort stilstaan bij de<br />

blijvende opbrengsten: de inzichten over het leren<br />

van studenten en de didactiek van de lerarenopleiding<br />

en de inzichten over onderzoek.<br />

De meest tastbare blijvende opbrengst die we verkregen<br />

hebben zijn de inzichten over het leren en ontwikkelen<br />

van studenten en hoe je dat in een opleiding<br />

kunt stimuleren. Deze inzichten zijn direct toepasbaar<br />

in de opleiding, maar leveren ook een bijdrage aan de<br />

bestaande, theorieën over het leren van lio’s (in ander<br />

werk van de onderzoekster uit dit samenwerkingsproject<br />

wordt uitgebreid ingegaan op de inhoudelijke<br />

opbrengsten van het onderzoek over deliberate practice<br />

en betekenisgericht leren: zie Bronkhorst, Meijer,<br />

Koster, & Vermunt, 2012). Deze gemeenschappelijke<br />

inzichten zijn zichtbaar in de gezamenlijk ontwikkelde<br />

taal over leren (zie ook Wickman & Östman,<br />

2002). In eerste instantie was er sprake van verschillende<br />

‘discoursen’, verschillende professionele<br />

‘spraakgenres’. Gaandeweg ontstond er een gemeenschappelijk<br />

referentiekader, vanuit de betekenisverlening<br />

door het expliciteren en analyseren. Hiermee<br />

ontstond ook een gemeenschappelijke taal van opleiders<br />

en onderzoeker, die de integratie tussen theorie<br />

en praktijk inzichtelijk en inzetbaar maakte.<br />

Opleider: “Maar als je doorpraat is de juiste taal vinden<br />

best ingewikkeld. En toen kwamen we erachter, dat<br />

eigenlijk wij met z’n 3-en, door het er steeds over te<br />

hebben, ja, daar een soort taal over ontwikkeld. […]<br />

een soort jargon. Waardoor wij het er in ieder geval over<br />

kunnen hebben, maar waardoor wij het ook makkelijker<br />

met onze studenten daarover kunnen hebben. […]<br />

En dat wordt duidelijker als je het er met mensen over<br />

hebt, die het er voor het eerst over horen. Dan pas merk<br />

je…hoeveel meer woorden je ervoor hebt.”<br />

Deze nieuwe inzichten waren van belang voor de<br />

samenwerking en eigen professionalisering, maar<br />

hadden ook duidelijk meerwaarde bij de begeleiding<br />

van de lio’s bij hun leerproces – gedurende het jaar en<br />

in de toekomst.


Opleider: “Kijk, je hebt er geen gegevens voor, dus het is<br />

in zekere zin wat speculatief. Maar ik denk dat wij veel<br />

explicieter het gesprek zijn aangegaan met onze lio’s,<br />

over hoe wij ze proberen te begeleiden in hun ontwikkeling.<br />

Dat zij er verantwoordelijkheid over kunnen<br />

nemen. Dat zij die taal ook hebben. Dat zie je ook wel<br />

terug in portfolio’s of in gesprekken die je hebt.”<br />

Opleider: “Maar vanuit mijn eigen ervaring denk ik dat<br />

hoe de studenten in hun eindportfolio over zichzelf<br />

schrijven, praten eigenlijk in het eindgesprek, dat dat<br />

wel bijzonder is. Dat is echt anders dan in andere jaren.<br />

Dan heb je er altijd wel een of twee, die zo’n slag maken.<br />

Maar dit keer vind ik, ook de mensen die de opleiding<br />

binnenkomen en denken: “ik doe wat ik moet doen en<br />

dan heb ik mijn diploma”. Ook zij hebben volgens mij<br />

wel echt een andere laag bereikt, of een ander niveau.<br />

Dat vind ik aan deze groep wel opmerkelijk.”<br />

Daarnaast is een blijvende opbrengst ook een aangescherpte<br />

visie ten opzichte van onderzoek in de lerarenopleiding.<br />

Door de praktische en theoretische<br />

aspecten van onderzoek te bespreken, vaak gepaard<br />

met inhoudelijke discussies over moeilijkheden en<br />

mogelijkheden van de waarborging van kwaliteit,<br />

hebben zowel de onderzoeker als de opleiders hun<br />

visie op onderzoek ontwikkeld. Uiteraard is de<br />

inhoud van die visieontwikkeling per persoon verschillend<br />

en sterk afhankelijk van de uitgangspositie<br />

ten opzichte van onderzoek doen. Wel kan gesteld<br />

worden dat de visie is aangescherpt op twee punten:<br />

onderzoek in de opleiding in het algemeen, en het zelf<br />

uitvoeren van zo’n onderzoek. Een lerarenopleider is<br />

op vele manieren bezig met onderzoek in de lerarenopleiding.<br />

Bij de voorbereiding en uitvoering van<br />

onderwijs. Maar ook bij het begeleiden van studenten<br />

die bezig zijn met het ontwikkelen van hun onderzoeksbekwaamheden.<br />

Het spreken met een onderzoeker<br />

over visie op onderwijs tegen een theoretische<br />

achtergrond en over keuzes die gemaakt worden in<br />

onderzoeksmethodologie verruimt het repertoire dat<br />

een lerarenopleider in kan zetten in de lerarenopleiding.<br />

Opleider: “Het is voor ons allemaal veel duidelijker<br />

geworden vanuit welk, paradigma is misschien een groot<br />

woord, vanuit welke onderzoekstraditie …. wat je kijk<br />

op onderzoek doen is. (opleider)<br />

Onderzoeker: “Is het net als bewustwording over de<br />

opleidingsdidactiek … ik had dat met onderzoek. Omdat<br />

jullie daar ook vragen over stelden en het daar ook heel<br />

vaak over ging, ben ik me veel bewuster ben geworden<br />

van: wat is nou mijn onderzoek en waarom doe ik dingen<br />

zoals ik dat doe? Wat vind ik daarvan? Daar ben ik zó<br />

mee bezig geweest het afgelopen jaar. Van: wat vind ik<br />

daar belangrijk aan?”<br />

Voor de opleiders was het heel prettig om van dichtbij<br />

te ervaren hoe onderzoek naar de praktijk van het<br />

opleiden van leraren opgezet kan worden. Dit droeg<br />

bij aan de motivatie om zelf meer aan onderzoek te<br />

doen omdat meer tastbaar werd gemaakt wat onderzoek<br />

bij kan dragen.<br />

Opleider: “Het feit dat zij meegedraaid heeft in de mentorgroep<br />

dit jaar, heeft heel erg positief bijgedragen aan<br />

mijn motivatie om onderzoek te doen. Omdat ik op heel<br />

veel verschillende niveaus denk: dat het kan, dat het leuk<br />

is, en het heeft toegevoegde waarde.”<br />

Conclusie<br />

In dit artikel hebben we geprobeerd ons enthousiasme<br />

over onze manier van samenwerken in (interventie)onderzoek<br />

over te brengen. Aan de hand van<br />

een theoretisch kader over een specifieke invulling<br />

die aan samenwerking bij interventieonderzoek gegeven<br />

worden, schetsen we een samenwerking die als<br />

open, meer formatief of gelijkwaardig gekarakteriseerd<br />

kan worden. Deze samenwerking zorgde<br />

ervoor dat wij gezamenlijk expliciteerden, analyseerden<br />

en eigenaarschap deelden, met betrekking tot<br />

onderwijs en onderzoek. Wij denken dat dit activiteiten<br />

en opbrengsten zijn, die zowel voor de praktijk<br />

van, als het onderzoek naar het opleiden van docenten<br />

waardevol zijn. Wagner (1997) stelt dat dit niet bij<br />

alle alle typen samenwerking tussen onderzoekers en<br />

opleiders het geval hoeft te zijn, omdat de opleider<br />

soms slechts als gebruiker van kennis gezien wordt en<br />

niet als kennisontwikkelaar. Daarnaast wordt soms<br />

gezegd dat veel onderzoek niet relevant is, noch voldoende<br />

recht doet aan de complexiteit van de praktijk<br />

(Almekinders, Beukema, & Tromp, 2009). Wij denken<br />

dat dit een manier van samenwerking is, die recht kan<br />

doen aan de expertise van opleiders én ervoor kan<br />

zorgen dat onderzoek een onderdeel wordt van de<br />

opleidingspraktijk. Dit vraagt echter wel een herdefiniëring<br />

van de rollen van opleider en onderzoeker<br />

in zulke samenwerkingsverbanden. Gezien de veelgehoorde<br />

wens om de ‘kloof’ tussen onderwijs en<br />

onderzoek te dichten, hopen we dat onze beschrijving<br />

inspirerend kan zijn voor anderen.<br />

NOTEN<br />

1 Voorheen het Interfacultair Instituut voor Lerarenopleiding,<br />

Onderzoek en Studievaardigheden (IVLOS).<br />

2 Onder begeleiding van Paulien Meijer, Bob Koster en Jan<br />

Vermunt.<br />

REFERENTIES<br />

Abma, T.A., & Widdershoven, G.A.M. (2006). Responsieve<br />

methodologie. interactief onderzoek in de praktijk. Den<br />

Haag: LEMMA.<br />

Almekinders, C. J. M., Beukema, L., & Tromp, C. (Eds.).<br />

(2009). Research in action: Theories and practices for<br />

innovation and social change. Wageningen, The Netherlands:<br />

Wageningen Academic Publishers.<br />

Bronkhorst, L.H., Meijer, P.C., Koster, B., & Vermunt, J.D.<br />

(2011). Fostering meaning oriented learning and deliberate<br />

practice in teacher education. Teaching and Teacher<br />

Education, 27, 1120-1130.<br />

TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 25


Samenwerking in onderzoek naar de manier van leren van leraren in opleiding<br />

26<br />

Bronkhorst, L.H., Meijer, P.C., Koster, B., & Vermunt, J.D.<br />

(2012). Enacting design principles to lay the foundation<br />

for continuous professional development in teacher<br />

education. Paper op het jaarlijkse AERA congres<br />

(13-17 April): Vancouver, Canada.<br />

Endedijk, M.D. (2010). Student teachers' self-regulated<br />

learning. (Doctoral Dissertation, Utrecht University).<br />

Engeström, Y. (2007). Putting vygotsky to work: The change<br />

laboratory as an application of double stimulation. In<br />

H. Daniels, M. Cole & J..V. Wertsch (Eds.), The cambridge<br />

companion to vygotsky. (). Cambridge: Cambridge<br />

University Press.<br />

Engeström, Y., & Sannino, A. (2010). Studies of expansive<br />

learning: Foundations, findings and future challenges.<br />

Educational Research Review, 5(1), 1-24.<br />

Oosterheert, I., Vermunt, J.D., & Denessen, E. (2002).<br />

Assessing orientations to learning to teach. British Journal<br />

of Educational Psychology, 72(1), 41.<br />

Plomp, T., & Nieveen, N. (2009). An introduction to<br />

educational design research. Enschede: SLO.<br />

Wagner, J. (1997). The unavoidable intervention of educational<br />

research: A framework for reconsidering researcherpractitioner<br />

cooperation. Educational Researcher, 26(7),<br />

13-22.<br />

Wenger, E. (1998). Communities of practice: Learning,<br />

meaning and identity. Cambridge: Cambridge University<br />

Press.<br />

Wickman, P., & Östman, L. (2002). Learning as discourse<br />

change: A sociocultural mechanism. Science Education,<br />

86, 601-623.


Het lio-traject in Vlaamse<br />

scholen: al doende leer je<br />

het best?<br />

Een perspectief op begeleiding en beoordeling<br />

volgens mentoren en lio’s<br />

Sinds de invoering van het statuut ‘leraar-in-opleiding’ in<br />

Vlaanderen (hierna genoemd het ‘lio-statuut) in het schooljaar<br />

2007-2008, merken een aantal opleidingsinstellingen verbonden<br />

aan het expertisenetwerk van de lerarenopleidingen Antwerpen<br />

(ELAnt 1 ) een stijgende populariteit op van dit leerwerkstatuut.<br />

Steeds meer studenten vinden via deze mogelijkheid van studeren<br />

en tegelijkertijd werken de weg naar het beroep van leraar.<br />

Maar wat betekent dit succes juist voor de scholen en opleidingsinstellingen?<br />

In februari 2009 werd een praktijkgericht, kwalitatief<br />

onderzoek opgestart, waarbij semigestructureerde interviews<br />

met mentoren en lio’s werden afgenomen. Op deze manier kon<br />

het lio-statuut vanuit de praktijk bestudeerd worden. In dit<br />

artikel worden de resultaten van deze interviews beschreven<br />

en wordt duidelijk welke de kwaliteiten en pijnpunten zijn van<br />

dit statuut tijdens het proces van begeleiden en beoordelen. Ook<br />

wordt duidelijk wat scholen en opleidingsinstellingen (samen)<br />

kunnen doen om aan de intensieve begeleiding en samenwerking<br />

die dit lio-statuut vereist, tegemoet te komen.<br />

<strong>AU</strong><strong>TEU</strong>R(S)<br />

Iris Snoeck,<br />

Elke Struyf,<br />

Mathea Simons &<br />

Wil Meeus<br />

Instituut voor Onderwijs-<br />

en Informatiewetenschappen,<br />

Universiteit Antwerpen<br />

HET LIO-TRAJECT IN VLAANDEREN,<br />

EEN NIEUW LEERWERKTRAJECT<br />

Een lio-traject betekent zoveel als<br />

studeren voor leraar en tegelijkertijd<br />

(betaald) werken als leraar (dit wordt<br />

een ‘lio-baan’ genoemd) in het secundair<br />

(of voortgezet) onderwijs. De liobaan<br />

moet toelaten dat een lio via een<br />

leerwerktraject kennis kan maken met<br />

het beroep (Memorie van toelichting,<br />

2006). De lio legt het praktijkgedeelte<br />

van de lerarenopleiding inservice af<br />

en staat (in tegenstelling tot het alternatieve<br />

preservice traject) volledig zelfstandig<br />

voor de klas gedurende de<br />

gehele periode van de lio-baan (meestal<br />

een heel schooljaar, zie figuur 1, p. 28).<br />

Een lio-traject kan dus beschouwd worden<br />

als een concretisering van werkplekleren.<br />

Onstenk (2001) omschrijft<br />

werkplekleren als “een op ervaring gebaseerd<br />

leren, een actief en constructief proces<br />

dat plaatsvindt in een reële arbeidsituatie als<br />

leeromgeving, met de werkelijke problemen<br />

uit de (toekomstige) arbeidspraktijk als leerobject”<br />

(Onstenk, 2001, p.135). Net<br />

omdat het leerproces niet plaatsvindt<br />

in een artificiële leeromgeving, maar in<br />

een authentieke arbeidssituatie waar de<br />

lerende geconfronteerd wordt met reële<br />

problemen en situaties, is werkplekleren<br />

een complex cognitief gebeuren.<br />

Het is een complex leerproces omdat het leren in deze situatie op een informele<br />

wijze plaatsvindt (Eraut, 2004). Een werkplek of een authentieke professionele<br />

setting is niet primair geconstrueerd als leeromgeving, maar<br />

juist als een werkomgeving met als belangrijkste doelstelling het bereiken<br />

van professionele resultaten. Een belangrijk gevolg hiervan is dat leren in<br />

deze context meestal impliciet gebeurt, als een ongestructureerd, stilzwijgend<br />

proces (Eraut, 2004). Opdat het leerproces tijdens werkplekleren<br />

maximaal kan renderen, is adequate begeleiding door (vak)experten een<br />

belangrijke situationele voorwaarde (Tynjäla, 2007). Enkel door adequate<br />

ondersteuning en opvang kan er voor een lio een krachtige leeromgeving<br />

gecreëerd worden en kan hij beter voorbereid worden op de eisen en situaties<br />

van het beroep zelf (Kelchtermans & Ballet, 2010). Volgens het decreet<br />

(betreffende de lerarenopleidingen in Vlaanderen, december 2006) moet<br />

de lio begeleid worden door een lid van het schoolteam dat belast is met<br />

het mentorschap. Het mentorschap behelst vele facetten: de mentor is<br />

een coach, een aanspreekpunt en een vertrouwenspersoon voor startende<br />

leraren en stagiairs en heeft bij voorkeur nog zijn eigen lesopdracht. De<br />

mentor is – als vertegenwoordiger van de school – het aanspreekpunt en<br />

de partner van de opleidingsinstelling. Hij vervult niet alleen een rol in de<br />

begeleiding van de lio, maar dient ook een aandeel te hebben in de evaluatie<br />

van de lio (Decreet betreffende de lerarenopleidingen, 2006). Voor de<br />

implementatie van dit mentorschap werden in 2006 door de Vlaamse<br />

overheid extra middelen vrijgemaakt, de zogenaamde ‘mentoruren’.<br />

Afhankelijk van het aantal stagiairs, beginnende leraren en lio’s heeft een<br />

scholengemeenschap recht op deze mentoruren (Decreet betreffende de<br />

lerarenopleidingen, 2006). Echter in 2010 werden deze middelen terug<br />

ingetrokken omwille van besparingsmaatregelen. In de praktijk betekende<br />

dit dat zowel scholen als opleidingsinstellingen lio’s (en dus onrechtstreeks<br />

TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 27


Het lio-traject in Vlaamse scholen: al doende leer je het best?<br />

28<br />

Omvang<br />

Plaats<br />

Begeleiding<br />

Beoordeling<br />

Juridisch<br />

Figuur 1: Overzicht van de richtlijnen voor het lio-traject, volgens het<br />

decreet betreffende de lerarenopleidingen in Vlaanderen (2006)<br />

ook het mentorschap) moesten blijven ondersteunen<br />

en opleiden, zonder de bijkomende financiële steun<br />

van de overheid.<br />

Een lio-traject omvat de combinatie van ‘leren en werken’<br />

op de werkplek, maar ook ‘opleiden’ op de werkplek.<br />

“Opleiden op de werkplek moet meer zijn dan<br />

een opleiding die toevallig plaatsvindt op de werkvloer,<br />

maar is vooral een vorm van georganiseerd en<br />

ondersteund leren op de werkplek” (Onstenk, 2001,<br />

p.136). Bijgevolg moeten zowel de school als de opleidingsinstelling<br />

een visie rond de begeleiding van lio’s<br />

ontwikkelen en dienen zij vooral inspanningen te<br />

leveren om hiervoor samen te werken zodat deze<br />

visies gezamenlijk in de praktijk kunnen worden<br />

omgezet. Dit is een hele uitdaging, want volgens<br />

Liebrand (2008) kenmerkt de klassieke verhouding<br />

tussen opleidingsinstellingen en scholen zich door<br />

een horizontale kloof: de opleidingsinstelling is verantwoordelijk<br />

voor de theorie, de school voor de<br />

praktijk, met een gebrek aan een duidelijke relatie<br />

tussen beide (Liebrand, 2008). Tijdens een opleidingstraject<br />

waarbij de student-leraar het grootste gedeelte<br />

van de tijd zelfstandig op de werkplek (in dit geval de<br />

school) doorbrengt, is net samenwerking en dus de<br />

bewerkstelliging van een (h)echt partnerschap tussen<br />

de opleidingsinstelling en de school een belangrijke<br />

succesfactor van dit opleidingstraject (Van Neygen &<br />

Belmans, 2011). Een belangrijke klemtoon van deze<br />

samenwerking zal tijdens een lio-traject liggen op de<br />

begeleiding en beoordeling van de lio (zie figuur 1).<br />

CONTEXT, PROBLEEMSTELLING<br />

EN DOEL VAN HET ONDERZOEK<br />

500 uren-leraar, lesuren, leraarsuren, lestijden op jaarbasis 2<br />

Indien de lio er niet in slaagt deze 500 uren te presteren, kan<br />

dit tekort aangevuld worden met preservicetraining.<br />

In een of meer instellingen van het secundair onderwijs, het<br />

deeltijds kunstonderwijs en het volwassenenonderwijs.<br />

(bij uitzondering na of gelijktijdig met een masteropleiding<br />

lichamelijke opvoeding kan het ook in het basisonderwijs)<br />

De lio wordt begeleid door een personeelslid van de school<br />

(dat belast is met het mentorschap) en door de opleidingsinstelling.<br />

Op het einde van het traject wordt de lio via een assessment<br />

beoordeeld door zowel de school als de opleidingsinstelling.<br />

De opleidingsinstelling en de school sluiten een lio-baanovereenkomst<br />

af waarbij beide partijen voorwaarden en<br />

engagementen (voor de ondersteuning, begeleiding en het<br />

assessment van de lio) t.a.v het lio-traject vastleggen.<br />

Sinds het schooljaar 2007-2008 is het lio-traject een<br />

realiteit in het Vlaamse onderwijslandschap. Dit liotraject<br />

wint sindsdien aan populariteit; elk jaar vinden<br />

steeds meer studenten hun weg naar het beroep<br />

dankzij dit leerwerktraject. De richtlijnen voor het liotraject<br />

die het Decreet (2006) oplegt laten veel vrijheid<br />

van interpretatie toe. Elke<br />

opleidingsinstelling ontwikkelde<br />

daarom een eigen visie<br />

op (de implementatie van)<br />

het lio-traject, met als gevolg<br />

zeer gedifferentieerde liotrajecten<br />

en hieraan verbonden<br />

verschillende verwachtingen<br />

naar de studenten<br />

(bv. wat betreft het aantal te<br />

presteren lesuren per week,<br />

al dan niet combineerbaar<br />

met preservicetraining) en<br />

de mentoren (bv. wat betreft<br />

het aantal lesbezoeken en de<br />

rol in de beoordeling).<br />

Deze studie ontstond in<br />

de schoot van het expertisenetwerk<br />

ELAnt vanuit een<br />

gemeenschappelijke vraag en<br />

bezorgdheid van zes deelnemende<br />

lerarenopleidingen 3 .<br />

Met name; hoe wordt dit<br />

lio-traject ervaren in de praktijk<br />

en zijn de verschillende lio-trajecten wel afgestemd<br />

op de verwachtingen van mentoren en lio’s.<br />

Het doel van de studie was om vanuit de praktijk te<br />

onderzoeken of de formele eisen van het lio-traject,<br />

zoals geformuleerd in het decreet van december 2006<br />

en geïnterpreteerd door de opleidingsinstellingen,<br />

wel realistisch en haalbaar zijn. Meer specifiek richt<br />

deze studie zich op de kwaliteiten en knelpunten van<br />

de begeleiding tijdens het lio-traject enerzijds en de<br />

beoordeling tijdens en bij afronding van het lio-traject<br />

anderzijds.<br />

DATAVERZAMELING EN -ANALYSE<br />

In deze studie is gekozen voor een volledig kwalitatieve<br />

aanpak aangezien er vooral gezocht wordt naar<br />

subjectief doorleefde percepties, ervaringen met en<br />

standpunten (Miles & Huberman, 1994) over het liostatuut<br />

4 zoals ervaren in de praktijk tijdens het proces<br />

van begeleiden en beoordelen. In de periode apriljuni<br />

2009 werden 34 semi-gestructureerde interviews<br />

afgenomen. Meer concreet werden 17 lio’s en 17 mentoren<br />

bevraagd, aangezien zij de belangrijkste actoren<br />

zijn die een lio-traject in de praktijk ervaren. Er werd<br />

gestreefd naar een zo evenredig mogelijk verdeelde<br />

respondentengroep per opleidingsinstelling. Vooropgesteld<br />

werd om telkens twee lio’s en mentoren per<br />

opleidingsinstelling te betrekken. De opleidingscoördinatoren<br />

van elke deelnemende opleidingsinstelling<br />

bezorgde een lijst met (per respondentengroep) minimum<br />

10 te contacteren personen. Deze werden willekeurig<br />

gecontacteerd en uitgenodigd door de onderzoeker.<br />

Enkel de lio’s die een volledig lio-traject aflegden<br />

(d.w.z. 500 uren op jaarbasis) kwamen in aanmerking<br />

om deel te nemen aan het onderzoek. Zowel<br />

ervaren lio’s (studenten uit zij-instroom, of studenten<br />

met leservaring, n=7) als volledige beginners (n=10)<br />

namen deel aan het onderzoek. Enkel de mentoren<br />

die een lio begeleidden., vanaf het begin van het<br />

schooljaar (met eveneens een volledig traject), namen<br />

deel aan het onderzoek. Bovendien dienden deze


mentoren ervaren leerkrachten te zijn met minstens<br />

tien jaar onderwijservaring.<br />

In de interviews peilden we vooral naar de algemene<br />

beleving van het lio-traject en het proces van begeleiden<br />

en beoordelen, waarbij telkens gevraagd werd<br />

naar voorbeelden van knelpunten en good practices.<br />

Met andere woorden, de nadruk werd in deze interviews<br />

gelegd op de eigen praktijk, op de (subjectief<br />

doorleefde) feiten, onderliggende doelen en gedachten.<br />

Er werden – in nauw overleg met de deelnemende<br />

opleidingsinstellingen – twee zeer gelijklopende<br />

interviewleidraden ontwikkeld; een voor de lio’s en<br />

een voor de mentoren. Enkele indicatieve vragen uit<br />

de interviewleidraden zijn: hoe heb je tot hiertoe het<br />

lio-traject ervaren? Wat zijn de meest positieve/negatieve<br />

ervaringen en waarom? Hoe gebeurt de begeleiding<br />

(van de lio)? Hoe gebeurt de beoordeling (van<br />

de lio)? Wie neemt welke verantwoordelijkheid en<br />

waarom?<br />

Alle interviews werden verbatim getranscribeerd en<br />

deze transcripties werden op hun beurt gecodeerd<br />

aan de hand van een softwareprogramma voor<br />

wetenschappelijke verwerking (Nvivo 8).<br />

Dankzij het lio-statuut is er een<br />

nieuwe groep instromende leraren<br />

in de scholen, maar er werden<br />

geen bijkomende middelen voorzien<br />

om de mentoren te ondersteunen.<br />

RESULTATEN<br />

“Een leraar word je alleen maar voor de klas, door<br />

er alleen voor te staan, dat is gewoon de aller-enige<br />

manier.” (mentor N., begeleidt één lio)<br />

De percepties van mentoren en lio’s worden apart en<br />

per thema (begeleiding en beoordeling afzonderlijk)<br />

toegelicht. Via deze thema’s wordt de centrale onderzoeksvraag<br />

beantwoord: Wat zijn de kwaliteiten en<br />

knelpunten van de begeleiding en de beoordeling tijdens<br />

het lio-traject zoals ervaren in de praktijk?<br />

De begeleiding tijdens het lio-traject<br />

De perceptie van de mentoren op het begeleidingsproces<br />

Ongeveer de helft van de mentoren geeft expliciet<br />

aan de begeleiding van de lio’s op een gelijkaardige<br />

manier in te vullen als deze van startende collega’s.<br />

De mentoren beschouwen de lio als een nieuwe collega<br />

en benaderen deze als dusdanig. Uit het onderzoek<br />

blijkt dat de mentoren vijf belangrijke elementen<br />

voor de begeleiding van lio’s benadrukken: (a)tijd/<br />

voldoende mentoruren, (b) ondersteuning door het<br />

schoolbeleid, (c) ondersteuning door de vakcollega’s,<br />

(d) communicatie met de opleidingsinstelling en (e)<br />

de vertrouwensrelatie met de lio.<br />

a Mentoren vragen meer middelen en dus meer tijd voor<br />

de begeleiding van lio’s<br />

Alle mentoren vermelden dat de toegewezen mentoruren<br />

ontoereikend zijn. Mentoren vinden dit<br />

tijdstekort problematisch, aangezien het net de<br />

begeleiding is die zo essentieel is voor het welslagen<br />

van het lio-traject. Het is dankzij voldoende en adequate<br />

begeleiding dat de lio de beste leerresultaten<br />

bereikt. De mentor is in de meeste gevallen een<br />

directe collega van de lio en staat dan ook het<br />

dichtst bij de lio gedurende het gehele traject. De<br />

leer- en werkplek van de lio in de school is hierdoor<br />

theoretisch gezien gemakkelijk beschikbaar voor de<br />

mentor, maar in combinatie met de eigen lessen en<br />

verantwoordelijkheden als leraar en als coach van<br />

de overige startende collega’s, blijft het contact toch<br />

dikwijls (te) beperkt. Dankzij het lio-statuut is er<br />

een nieuwe groep instromende leraren in de scholen,<br />

maar er werden geen bijkomende middelen<br />

voorzien om de mentoren te ondersteunen in de<br />

extra begeleiding die deze groep vergt. Alle mentoren<br />

vinden dan ook dat er vanuit de overheid meer<br />

moet geïnvesteerd worden in het mentorschap.<br />

“Maar, ik vind het echt absoluut op dit moment<br />

ontoereikend gewaardeerd in uren, als functie. Als<br />

het zo belangrijk is, en dat is toch het uitgangspunt<br />

van heel de vernieuwde lerarenopleiding, dan moet<br />

je juist de mensen aan de basis, de mensen die het<br />

eerst de lio kunnen opvangen, ten minste de ademruimte<br />

geven om dat te doen.”<br />

(mentor N., begeleidt één lio)<br />

b Ondersteuning door de directie is noodzakelijk.<br />

Hoe en of de mentoren deze begeleidingsrol<br />

adequaat kunnen invullen hangt ook samen met<br />

het schoolbeleid volgens een aantal mentoren.<br />

De directeur van de school moet de begeleiding<br />

van lio’s en starters als een prioriteit beschouwen en<br />

de mentoren genoeg flexibiliteit gunnen.<br />

Een mentor heeft in de meeste gevallen een duale<br />

rol: hij is leraar en tegelijkertijd mentor. Er zou een<br />

spanningsveld kunnen ontstaan tussen de intensiteit<br />

van de begeleidingsopdracht en de eigen lesopdracht,<br />

of althans dit spanningsveld wordt vooral<br />

door de directeur gevreesd. Toch hoeft de opvang<br />

en ondersteuning van lio’s geen bedreiging te vormen<br />

voor de kwaliteit van de eigen lessen volgens<br />

de mentoren. Met die voorwaarde dat zij de organisatorische<br />

vrijheid en ondersteuning van het beleid<br />

van de school krijgen:<br />

“Veel hangt af van de manier waarop de directeur<br />

het mentorschap bekijkt. Als deze zegt: “ja, ik wil er<br />

niet veel mee te maken hebben, ik heb er geen tijd<br />

voor, regel jij dat allemaal maar”, ja dan denk ik<br />

dat ik de job ook niet aanvaard zou hebben.”<br />

(mentor E., begeleidt vier lio’s)<br />

c Ondersteuning door de vakcollega’s is nuttig<br />

Volgens een aantal mentoren kan een verschil in<br />

vakinhoudelijke achtergrond (met de lio) de begeleiding<br />

van de lio bemoeilijken, aangezien de feedback<br />

zich dan voornamelijk zal richten op het<br />

algemeen pedagogische. De mentoren beschouwen<br />

dit vooral als een ontbreken van een extra aspect,<br />

TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 29


Het lio-traject in Vlaamse scholen: al doende leer je het best?<br />

30<br />

maar niet zozeer een afbreuk van kwalitatieve<br />

begeleiding. Een goede vakgroepwerking of de<br />

vakcollega’s van de lio proactief betrekken bij de<br />

begeleiding van de lio is wel sterk aan te raden<br />

volgens de mentoren. Bij één van de geïnterviewde<br />

mentoren worden stelselmatig drie vakcollega’s<br />

betrokken bij de begeleiding van lio’s en startende<br />

leraren. Hierdoor is er een sterke betrokkenheid<br />

van het gehele schoolteam bij de professionalisering<br />

van nieuwe collega’s.<br />

d Communicatie met de opleidingsinstelling moet<br />

bevorderd worden<br />

Meer dan de helft van de mentoren benadrukt<br />

dat een goede verstandhouding met de begeleider<br />

van de opleidingsinstelling van de lio, essentieel is<br />

voor een vlotte organisatie en planning. Vooral in<br />

het begin van een lio-traject vragen de mentoren<br />

aan de opleidingsinstellingen de verwachtingen te<br />

communiceren (hoeveel bezoeken, administratieve<br />

taken, tijdstip van functioneringsgesprekken, etc.).<br />

De mentoren hebben nood aan duidelijke en concrete<br />

richtlijnen voor de begeleiding van de lio.<br />

Zij willen deze begeleiding niet volledig zelfstandig<br />

vormgeven, maar deze afstemmen aan de verwachtingen<br />

en visie van de opleidingsinstellingen. Enkel<br />

schriftelijke communicatie of overdracht van deze<br />

verwachtingen vinden zij onvoldoende. Een georganiseerde<br />

kennismaking bij aanvang van het<br />

schooljaar (of lio-traject) kan nuttig zijn volgens<br />

de mentoren.<br />

“Zonder de minste twijfel wil ik voldoende contact.<br />

Omdat, ik schrijf een verslag en de liobegeleider [van<br />

de opleidingsinstelling] schrijft een verslag, maar in<br />

vergelijking met een gesprek is zo’n stuk papier<br />

waardeloos natuurlijk. Want op 10 minuten kan<br />

je honderd keer meer zeggen dan op 2 bladzijden.”<br />

(mentor B., begeleidt één lio)<br />

Enkele mentoren geven aan dat zij vooral via de lio<br />

zelf informatie verkrijgen over specifieke eisen van<br />

de opleidingsinstelling wat betreft begeleiding. De<br />

mentoren verkiezen eerder dat de opleidingsinstellingen<br />

dit zelf aan hen communiceren. Dit schept<br />

volgens hen de meeste duidelijkheid.<br />

e De mentor is (ook) een vertrouwenspersoon van de lio<br />

De mentor is niet alleen een coach voor de lio, maar<br />

vooral een vertrouwenspersoon. De lio laat de mentor<br />

toe binnen de eigen lessen en bespreekt met<br />

hem zijn kwaliteiten en werkpunten. Volgens een<br />

aantal mentoren is deze vertrouwensband belangrijk<br />

voor het leerproces van de lio.<br />

“Die grens, die is belangrijk om een vertrouwensrelatie<br />

te hebben met die startende leerkracht. Want<br />

er zijn zeker leerkrachten die mij gaan vragen “zeg,<br />

hoe doet die het”. Maar dan moet ik zowat rond de<br />

pot draaien. Maar ik zeg niks. Ik vind dat heel belangrijk.<br />

En eigenlijk probeer ik ook wel tegenover de<br />

directeur voorzichtig te zijn. Als je voelt dat iets nog<br />

niet in orde is, maar het is onderweg om te verbeteren,<br />

dan ga ik daar zeker niet over uit de biecht klappen.”<br />

(mentor E., begeleidt vier lio’s)<br />

De perceptie van de lio’s op het begeleidingsproces<br />

Een meerderheid van de lio’s meent, net zoals de<br />

mentoren, dat adequate begeleiding een essentiële<br />

voorwaarde is voor een geslaagd lio-traject. In deze<br />

studie worden door de lio’s vijf elementen opgegeven<br />

die belangrijk zijn voor een goede begeleiding: (a)<br />

algemene ondersteuning en (b) regelmatige feedback,<br />

open houding van de begeleider, (c) praktijkgerichte<br />

opleiding, (d) input van (vak)collega’s en (e) goede<br />

onderlinge communicatie.<br />

a Voldoende feedback en ondersteuning is belangrijk<br />

Als aan de lio’s wordt gevraagd om de waarde van<br />

de begeleiding te duiden, dan spreekt de meerderheid<br />

over “ondersteund worden”, “van dichtbij opgevolgd<br />

worden” en liefst op een proactieve en constructieve<br />

wijze. De lio’s waarderen dat ze steeds<br />

terecht kunnen bij de begeleider(s) en dat er in hen<br />

tijd wordt geïnvesteerd. Deze ondersteuning mag<br />

op de werkplek echter niet enkel op de schouders<br />

van de mentor vallen. Het schoolteam (colega’s,<br />

directeur) moet volgens de lio’s op de hoogte zijn.<br />

Een ander aspect van de begeleiding dat een meerderheid<br />

van de lio’s onderschrijft als waardevol, is<br />

de feedback die zij krijgen op het eigen lesgeven.<br />

De lio’s spreken in dat opzicht steeds over “tips krijgen”.<br />

Lio’s willen leren en groeien in het lesgeven<br />

en het omgaan met de klas en liefst zo snel mogelijk<br />

aan de hand van gerichte feedback. Dit geeft hen<br />

het gevoel snel te kunnen evolueren en te kunnen<br />

inspelen op de behoefte van de klas en de school.<br />

“Ik voel dat ik ook gegroeid ben als leerkracht dankzij<br />

die lio-baan en de bemerkingen van die mentoren.<br />

Ik merk ook wel van "oei", ik heb mijzelf wel voelen<br />

veranderen door les te geven, maar ook mede doordat<br />

mensen zijn komen observeren.” (lio F., jong afgestudeerde,<br />

geen leservaring)<br />

Een aantal lio’s vraagt om meer lesbezoeken, ook<br />

al kunnen lesobservaties stress veroorzaken (omdat<br />

zij het gevoel hebben tevens geëvalueerd te worden).<br />

Enkele lio’s voegen daaraan toe dat meer<br />

lesbezoeken ook moeten leiden tot meer tussentijdse<br />

feedback, enerzijds voor het eigen leerproces<br />

en anderzijds om zelfevaluatie en zelfsturing te<br />

bevorderen.<br />

b Een open en constructieve houding draagt bij tot<br />

adequate begeleiding<br />

Een aantal lio’s meent dat de houding van de mentor<br />

mee bepalend is voor de kwaliteit van de begeleiding.<br />

Zij ondervinden dat een open, empathische<br />

en niet-belerende houding motiverend werkt. Als<br />

de mentor of begeleider van de opleidingsinstelling<br />

vooral aan de lio toont een coach te zijn en niet een<br />

evaluator, dan voelt de lio zich bevestigd in zijn<br />

eigenwaarde en krijgt de begeleiding een sterk constructief<br />

karakter. Een goede coach is voor deze lio’s<br />

iemand die werkpunten durft aan te duiden, maar<br />

deze niet meteen gaat beoordelen of de lio het<br />

gevoel geven hierop afgerekend te worden. Een<br />

constructieve houding nodigt de lio uit om in<br />

dialoog te treden met zijn begeleider(s) en inspraak<br />

te hebben in zijn eigen leerproces.


“Ik ben wel echt goed begeleid. Direct na de les van:<br />

“wat vond je zelf ” en “zou je dat niet beter zo doen in het<br />

vervolg”. Heel persoonlijk, heel correct ook. En niet<br />

vanuit “ik ga u een onvoldoende geven”, maar vanuit<br />

“daar zou ik nog aan werken, dat doe je al goed, dat<br />

zou ik nog meer doen.”<br />

(lio M., één jaar leservaring)<br />

c De opleiding moet zoveel mogelijk praktijkgericht zijn.<br />

Een meerderheid van de lio’s meent dat de theorie<br />

die zij vanuit de opleidingsinstelling meekrijgen<br />

“onvoldoende praktijkgericht is”. Aangezien het<br />

lio-traject erg tijd- en arbeidsintensief is, hebben zij<br />

vooral nood aan vakken die maximaal aansluiten bij<br />

de eigen lio-baan. Deze nood wordt door de lio’s<br />

gekoppeld aan het utilitaire. Als de theorie niet meteen<br />

toepasbaar is of nut heeft voor de werkplek of<br />

de lesopdracht, kunnen of willen zij hier liever geen<br />

tijd aan besteden. Deze verwachting duidt op een<br />

nood aan zoveel mogelijk praktisch georiënteerde<br />

theorie, maar eveneens op een gebrek aan tijd om<br />

zich te verdiepen in theorie die verrijkend is voor<br />

de praktijk, doch er niet rechtstreeks aan gerelateerd<br />

is.<br />

“Ik snap wel dat ze een aantal theoretische dingen<br />

moeten geven. Maar dan zit ik daar en dan denk<br />

ik van ‘ja, ik kan dat niet gebruiken’.”<br />

(lio C., zij-instromer)<br />

d (Vak)collega’s betrekken in het begeleidingsproces<br />

biedt verbreding<br />

Daar waar het verschil in vakdinhoudelijke achtergrond<br />

geen fundamentele problemen oplevert voor<br />

de mentoren, schetsen de lio’s een ander beeld. Een<br />

aantal lio’s merkt op dat in sommige gevallen dit<br />

verschil problematisch kan zijn. Meer concreet kan<br />

de mentor de algemene didactische methodes die<br />

de lio hanteert (die aangeleerd zijn of vereist zijn in<br />

dit vakgebied) als onjuist interpreteren. Een grote<br />

meerderheid van de lio’s beschouwt de input van<br />

vak-collega’s in het begeleidingsproces als een<br />

enorme meerwaarde voor het eigen groeiproces.<br />

Als deze collega’s gemotiveerd worden om de mentor<br />

te ondersteunen, kan dat het eventuele tekort in<br />

de vakkennis van de mentor (indien verschillend<br />

van de lio) compenseren.<br />

“Ik heb een aantal vakcollega’s die allemaal minstens<br />

2 lessen zijn komen bijwonen. En ik moet zeggen, dat<br />

is wel heel goed verlopen. Ik ben die mensen heel<br />

dankbaar. Die hebben goede feedback gegeven. Ik heb<br />

daar iets aan gehad. Ze zeiden ook allemaal: het was<br />

geen opdracht of zo, ze vonden het ook interessant.”<br />

(lio F., jong afgestudeerde, geen leservaring)<br />

e Voldoende onderlinge communicatie<br />

Een grote meerderheid van de lio’s onderstreept<br />

regelmatig, net zoals de mentoren, het belang van<br />

vlotte en open communicatie. Tussen begeleider(s)<br />

en lio moet een efficiënte en open communicatie<br />

nagestreefd worden. Maar ook tussen de mentor en<br />

de opleidingsinstelling. Zoals een meerderheid van<br />

de mentoren legt een aantal lio’s de verantwoordelijkheid<br />

voor goede communicatie bij de opleidingsinstelling.<br />

Als er goede afspraken zijn tussen beide<br />

partijen ondervinden de lio’s dat dit het comfort<br />

van zowel de mentor, als van henzelf, vergroot.<br />

De mentor is geïnformeerd over zijn rol in het liotraject<br />

en de lio voelt zich dan niet genoodzaakt als<br />

tussenpersoon op te treden.<br />

De mentoren hebben vooral nood<br />

aan duidelijke richtlijnen voor de<br />

begeleiding van de lio's. Enkel<br />

schriftelijke overdracht van deze<br />

verwachtingen vinden zij onvoldoende.<br />

De beoordeling tijdens en bij afronding van<br />

het lio-traject<br />

De perceptie van de mentoren op het beoordelingsproces<br />

Op het moment van de afname van de interviews<br />

wordt van een meerderheid van de mentoren verwacht<br />

dat zij actief betrokken zijn bij de beoordeling<br />

van de lio (in de meeste gevallen enkel een algemene<br />

[kwalitatieve] beoordeling, enkelen ook een summatieve<br />

beoordeling). De bevraagde mentoren onderschrijven<br />

twee factoren (a) de delicate combinatie<br />

van begeleiden en evalueren en (b) de nood aan eenvormige<br />

verwachtingen en gedeelde verantwoordelijkheid:<br />

a Tegelijkertijd begeleiden en quoteren is een moeilijke<br />

combinatie<br />

De mentoren zijn van mening dat de rol van evaluator<br />

contraproductief is voor het begeleidingsproces.<br />

Dit is geen verrassing als we hun perceptie over<br />

het belang van de vertrouwensrelatie met de lio in<br />

acht nemen (zie boven). Vooral een negatieve evaluatie<br />

geven ligt moeilijk. De lio functioneert als een<br />

tijdelijke collega op de school en kan in de toekomst<br />

ook een vaste collega worden. Een (negatieve)<br />

evaluatie zou volgens de mentoren de (huidige<br />

en toekomstige) collegiale relatie kunnen verzuren.<br />

“Uiteindelijk zit je dan toch een stuk gedwongen in<br />

de positie van evaluator. En ik vind, als je collega’s<br />

opvangt, mensen met wie ik nog 4 jaar mee moet<br />

samenwerken, dan moet je niet eerst gaan zeggen<br />

“jij doet dit fout, jij doet dat”. Dat kan je wel eens<br />

in een gesprek doen, maar dat moet zonder consequenties<br />

zijn, anders heb je geen vertrouwensrelatie<br />

met die mensen.”<br />

(mentor F., begeleidt één lio)<br />

De meeste mentoren pleiten voor een strikte<br />

scheiding tussen begeleiden en beoordelen,<br />

maar tegelijkertijd zien zij hierin ook een dilemma.<br />

De mentoren beschouwen het evalueren in de<br />

context van het lio-traject als een noodzakelijk<br />

kwaad, aangezien niet beoordelen kan inhouden<br />

dat zij helemaal niet gehoord zullen worden door<br />

de opleidingsinstelling bij het eind-assessment van<br />

de lio. Duidelijk is dat zij het lio-traject percipiëren<br />

TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 31


Het lio-traject in Vlaamse scholen: al doende leer je het best?<br />

32<br />

als een gedragen verantwoordelijkheid waarin<br />

beide partijen (school en opleidingsinstelling) een<br />

gelijkwaardige stem hebben. Een globale beoordeling<br />

geven vinden zij voldoende, liefst geformuleerd<br />

als een advies. Werkelijk een punt geven<br />

vinden zij eerder een taak van de opleidingsinstelling<br />

- waarbij de helft van de mentoren vindt dat<br />

ook de directie betrokken moet worden bij de evaluatie<br />

van de lio. Opmerkelijk is dat één van de<br />

mentoren resoluut weigert te beoordelen, zelfs op<br />

een algemene kwalitatieve wijze. Hij wil zich uitsluitend<br />

toeleggen op het coachen.<br />

b Eenvormige verwachtingen van de opleidingsinstellingen<br />

zijn nodig en nuttig<br />

De verwachtingen van de opleidingsinstellingen<br />

wat betreft beoordeling zijn zeer divers. Sommige<br />

opleidingsinstellingen vragen dat de mentor mee<br />

jureert op het einde van het lio-traject. Andere vragen<br />

dat de mentor niet alleen een verslag schrijft,<br />

maar ook bepaalde aspecten summatief evalueert.<br />

Harmonisering van deze verwachtingen is volgens<br />

enkele mentoren zeker nuttig, aangezien dit de<br />

werklast kan verminderen en bovendien de zelfevaluatie<br />

van de mentoren vergemakkelijken.<br />

“Dat ze dat niet gelijktrekken. Sommigen moeten<br />

echt quoteren met punten en dan anderen moeten<br />

dan weer op een heel andere manier gaan evalueren<br />

en... ja. Dat zou het voor ons natuurlijk veel<br />

objectiever maken en veel werkbaarder.”<br />

(mentor J., begeleidt drie lio’s)<br />

Voor het adequaat invullen van deze beoordelingsrol<br />

is communicatie met de opleidingsinstellingen<br />

eveneens essentieel. Meer dan de helft van de mentoren<br />

geeft aan dat er te weinig (mondeling) contact<br />

is tussen beide partijen. De mentoren zeggen ook<br />

onvoldoende geïnformeerd te zijn over het proces<br />

van de beoordeling. Bovendien willen de mentoren<br />

ook graag meer tussentijdse evaluaties van de lio<br />

zien, niet alleen in het belang van de lio zelf, maar<br />

ook om af te toetsen of hun visie op de lio overeenstemt<br />

met die van de opleidingsinstelling. Vandaar<br />

dat een aantal suggereert om te investeren in gezamenlijke<br />

overlegmomenten in functie van de<br />

beoordeling van de lio, bijvoorbeeld onmiddellijk<br />

na een observatie.<br />

De perceptie van de lio’s op het beoordelingsproces<br />

De bevraagde lio’s uit deze studie brengen drie<br />

belangrijke elementen voor de beoordeling onder<br />

de aandacht: (a) betrokkenheid van de mentor,<br />

(b) procesevaluatie en (c) praktijkgerichtheid.<br />

a De mentor moet betrokken zijn bij de beoordeling<br />

Een logische vaststelling zou zijn dat de lio’s - in lijn<br />

met de perceptie van de mentoren - verkiezen dat<br />

de eigen mentor hen niet moet beoordelen. Een<br />

meerderheid stelt echter het tegendeel. Zij vinden<br />

het goed dat de mentor op school betrokken wordt<br />

bij de evaluatie en/of mee evalueert, aangezien de<br />

mentor op school het dichtst bij de eigen werkplek<br />

staat. Hij is dan ook volgens de lio’s de aangewezen<br />

persoon om de prestaties en de groei te evalueren.<br />

Maar deze positie mag niet domineren tijdens de<br />

lio-baan en dus tijdens de observaties moet de mentor<br />

deze pet van evaluator afzetten.<br />

b Procesevaluatie i.p.v. (enkel) eindevaluatie<br />

Een aantal lio’s heeft het gevoel dat net het groeiaspect<br />

niet genoeg doorweegt in de eindbeoordeling.<br />

Zij menen dat zij veelal op basis van één les<br />

worden geëvalueerd. De lio’s begrijpen wel dat de<br />

middelen ontoereikend zijn voor meer lesobservaties,<br />

maar toch vragen zij hierom. Een meerderheid<br />

van de lio’s vraagt ook meer tussentijdse feedback,<br />

zowel van de mentoren als van de begeleiders van<br />

de opleidingsinstelling.<br />

“Maar ik vind het sowieso niet goed dat dat maar<br />

eenmalig is. Omdat wij ook leren van; “ je mag<br />

dat niet doen, een eenmalige evaluatie. Je moet<br />

de evolutie zien over heel het jaar”. Als je dan<br />

maar op één punt komt kijken, en dat alleen telt…<br />

Stel, je bent wat zenuwachtig, die klas doet lastig,<br />

er gebeurt iets onverwacht. Dan lijkt dat misschien<br />

nergens naar. Terwijl dat jij in het begin van het<br />

jaar tegenover in april-mei een mooie evolutie hebt<br />

gemaakt.”<br />

(lio D., zij-instromer)<br />

c Lio’s wensen praktijkgerichte opdrachten<br />

Een bijkomend knelpunt dat door een aantal lio’s<br />

benadrukt wordt is dat opdrachten soms onvoldoende<br />

afgestemd zijn op de werkplek. Zij hebben<br />

het gevoel dat sommige opdrachten vooral nuttig<br />

zijn voor studenten die nog geen lesopdracht uitvoeren.<br />

Lio’s vinden deze opdrachten niet onbelangrijk,<br />

maar deze leveren voor hen onvoldoende<br />

(praktische) informatie op.<br />

“Ja, da’s allemaal nogal theoretisch. En dat gaat dan<br />

over dingen zoals bijvoorbeeld het sanctieplan van<br />

de school bekijken. Maar ja, dat had ik natuurlijk<br />

al bekeken. Als je lesgeeft, ja, dan ken je dat al<br />

natuurlijk. Dus dan moet je daar nog eens een<br />

analyse van maken. Dus ik vond dat een beetje stom<br />

om dat dan nog is helemaal te gaan analyseren, terwijl<br />

dat je dat de facto eigenlijk al een hele dag doet.”<br />

(lio E, zij-instromer)<br />

DISCUSSIE EN AANBEVELINGEN<br />

Meer middelen voor meer begeleiding?<br />

Alle mentoren vragen om meer mentoruren voor de<br />

intensieve begeleiding van lio’s. Bijna alle lio’s vragen<br />

om meer lesbezoeken voor meer coaching en meer<br />

tussentijdse feedback. Als we dan ook nog eens in<br />

acht nemen dat een jaar na het afnemen van de interviews<br />

de financiële middelen voor deze mentoruren<br />

door de Vlaamse overheid werden ingetrokken,<br />

dringt de nood aan meer en betere investering in<br />

de begeleiding van lio’s zich op. Maar ligt de oplossing<br />

voor een geslaagd lio-traject en dus geslaagde<br />

begeleiding enkel in het voorzien van meer middelen?<br />

Aan de basis van deze vraag naar meer middelen


ligt het feit dat het lio-traject voor elke student een<br />

niet te onderschatten traject is waarbij intensieve<br />

coaching en ondersteuning de facto noodzakelijk zijn.<br />

Het slagen van het lio-traject is daarbij hoofdzakelijk<br />

verbonden aan de geboden begeleiding. Naast het<br />

verstrekken van meer middelen of het voorzien in<br />

meer begeleidingsuren, dienen mentoren zelf ondersteund<br />

en geprofessionaliseerd te worden in hun<br />

begeleidingsrol. Als de begeleiding en ondersteuning<br />

op de werkplek alleen of voornamelijk op de schouders<br />

van de mentoren valt, is dit veel te zwaar, zelfs<br />

met meer begeleidingsuren. Mentoren en lio’s gaven<br />

aan dat als de (vak)collega’s gemotiveerd worden<br />

om de lio (en dus onrechtstreeks ook de mentor) op<br />

de werkvloer te ondersteunen, hierdoor een breder<br />

draagvlak voor begeleiding gecreëerd wordt. Uiteraard<br />

blijft dan de vraag hoe deze mensen kunnen<br />

gemotiveerd worden om deze taak (vrijwillig?) op<br />

te nemen.<br />

Dit onderzoek richtte zich enkel op de beleving van<br />

mentoren en lio’s. Directieleden, (vak)collega’s, graadcoördinatoren,<br />

enz. blijven hier buiten beschouwing<br />

en de visie of het beleid van de school (personeelsbeleid,<br />

professionaliseringsbeleid) dus ook. Bovendien is<br />

het tijdstip van de interviews niet onbelangrijk: het<br />

schooljaar na de invoering van het statuut lio (2009)<br />

wanneer alles nog zeer nieuw was, de opleidingsinstellingen<br />

nog geen tijd gegund was om expertise te<br />

delen en veel scholen nog nooit van het lio-traject<br />

gehoord hadden.<br />

De mentoren percipiëren het<br />

lio-traject als een gedragen verantwoordelijkheid<br />

waarin beide partijen<br />

(school en lerarenopleiding) een<br />

gelijkwaardige stem hebben.<br />

Meer onderlinge communicatie?<br />

Uit de stelling dat de gedragen verantwoordelijkheid<br />

van het lio-traject zich meer moet manifesteren, volgt<br />

dat er meer overleg moet zijn tussen alle partijen,<br />

zoals ook meermaals aangekaart door de respondenten<br />

van deze studie. Opvallend is dat zowel mentoren<br />

als lio’s de verantwoordelijkheid hiervoor bij de opleidingsinstellingen<br />

leggen. Aangezien de lio een student<br />

is van een lerarenopleiding en deze laatste het<br />

diploma uitreikt en het lio-traject uitschrijft, is dit niet<br />

onlogisch. Het is duidelijk dat de opleidingsinstellingen<br />

bij aanvang de verwachtingen goed moeten<br />

communiceren aan de scholen, waarbij een samenwerkingsakkoord<br />

met duidelijke afspraken moet<br />

opgesteld worden. Meer concreet betekent dit dat de<br />

mentor en de directeur van de school moeten geïnformeerd<br />

zijn over de procedures, de betrokken partijen,<br />

de eigen rol en die van de rest van het schoolteam<br />

tijdens een lio-traject. Ook hier kunnen opleidingsinstellingen<br />

in dialoog treden met de school en ruimte<br />

maken voor inspraak door het samenwerkingsverband<br />

ad hoc aan te passen aan de visie en mogelijkheden<br />

van de school. Er moet met andere woorden ruimte<br />

voorzien worden in ieders takenpakket zodat de verschillende<br />

visies op begeleiden (en beoordelen) op<br />

elkaar kunnen afgestemd worden en in de praktijk<br />

worden omgezet (Van Neygen & Belmans, 2011).<br />

Als er problemen optreden bij de begeleiding of<br />

beoordeling moeten de scholen en dus de mentoren<br />

ook durven autonoom te beslissen. In de verwijzing<br />

naar de sturende rol van de opleidingsinstellingen<br />

blijkt ook het inferieure gevoel van de mentoren.<br />

Het spanningsveld tussen de begeleidersrol en het<br />

evalueren bij de mentoren is een in de literatuur<br />

algemeen erkend spanningsveld (Cautreels, 2008),<br />

maar is hier onbedoeld in het leven geroepen aangezien<br />

het Decreet (betreffende de lerarenopleidingen,<br />

2006) een aandeel van de school in de beoordeling<br />

van de lio vooropstelt als bekrachtiging van het<br />

samenwerkingsverband tussen school en opleidingsinstelling.<br />

De opleidingsinstellingen moeten opletten<br />

dat de zorg voor voldoende autonomie bij de scholen<br />

niet leidt tot minder contact of overleg. Het tekort aan<br />

communicatie toont aan dat de samenwerking tussen<br />

scholen en opleidingsinstellingen noodzakelijk is,<br />

maar niet evident gezien de hoge werkdruk. Toch<br />

dienen de opleidingsinstellingen een antwoord te<br />

bieden aan de regelmatig door de respondenten van<br />

deze studie aangehaalde nood aan meer mondeling<br />

overleg. Zelfs al zijn de richtlijnen en verwachtingen<br />

duidelijk geformuleerd in het lio-contract of in een<br />

lio-informatiebundel, de realiteit van dit onderzoek<br />

toont aan dat schriftelijke informatie geen garantie is<br />

voor een efficiënte overdracht van deze zaken naar<br />

de mentor en de overige leden van het schoolteam,<br />

noch dat het voldoende ondersteuning biedt aan de<br />

mentor om elke situatie tijdens een lio-traject op een<br />

efficiënte wijze het hoofd te bieden (zoals de moeilijkheden<br />

met tegelijkertijd coachen en evalueren).<br />

Ter inspiratie<br />

De zes opleidingsinstellingen die deelnamen aan dit<br />

onderzoek zijn met de resultaten van deze studie aan<br />

de slag gegaan om stap voor stap een aantal obstakels<br />

van het begeleiding- en beoordelingsproces (tijdens<br />

een lio-traject) aan te pakken. Een van de belangrijkste<br />

opdrachten hierbij was en is werken aan de uitbouw<br />

van een efficiënt partnerschap met de scholen<br />

waar de lio’s tewerk gesteld zijn. In eerste instantie<br />

betekent dit communicatie opdrijven met mentoren<br />

en directies. Enkele opleidingsinstellingen doen dit<br />

door bij aanvang van het lio-traject een overleg in te<br />

plannen met alle partijen (lio-begeleider van de opleidingsinstelling,<br />

de directie, mentor en lio) en/of door<br />

een lio-coördinator aan te stellen die het begeleidingsproces<br />

opvolgt en bewaakt. Alle opleidingsinstellingen<br />

zijn ook de eigen verwachtingen met betrekking<br />

tot de rol van de mentor in het beoordelingsproces<br />

gaan herbekijken en deze werden indien mogelijk<br />

aangepast (bij de meeste opleidingsinstellingen betekent<br />

dit deze rol beperken tot enkel een kwalitatieve,<br />

formatieve beoordeling geven; bij enkele werd het<br />

beoordelingsaspect volledig weggelaten). Bovendien<br />

hebben enkele opleidingsinstellingen geïnvesteerd<br />

in de ondersteuning van de mentoren door professio-<br />

TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 33


Het lio-traject in Vlaamse scholen: al doende leer je het best?<br />

34<br />

naliseringstrajecten aan te bieden (bv. een vakmentorenopleiding<br />

of supervisies voor mentoren) en<br />

werkten alle opleidingsinstellingen aan een gemeenschappelijke<br />

lio-info-brochure voor de scholen waarbij<br />

de visies nog meer op elkaar werden afgestemd.<br />

NOTEN<br />

1 Sinds september 2007 zijn vier expertisenetwerken (elk<br />

in de schoot van een associatie) en één regionaal platform<br />

geinstalleerd met als doel de samenwerking tussen Vlaamse<br />

lerarenopleidingen te stimuleren en dit op verschillende<br />

niveau's (zoals professionaliseren van lerarenopleiders).<br />

2<br />

Dit komt overeen met iets meer dan een halftijdse lesopdracht<br />

(ca.13 uren per week).<br />

3<br />

Universiteit Antwerpen, Artesis Hogeschool Antwerpen<br />

Koninklijk Conservatorium en Koninklijke Academie,<br />

Stedelijk Centrum voor Volwassenen Onderwijs (CVO)<br />

Pestalozzi, CVO van de Provincie Antwerpen en CVO<br />

Horito.<br />

4 In een tweede fase is er ook een kwantitatief luik (survey)<br />

als aanvulling op de interviews uitgevoerd, deze resultaten<br />

worden in dit artikel niet besproken.<br />

LITERATUUR<br />

Aelterman, A., & Schepens, A. (2002). De duale leerroute<br />

als leertraject in een dynamisch ontwikkelingsperspectief,<br />

een aanzet tot onderzoek. VELON Tijdschrift voor Lerarenopleiders,<br />

23(1), 7-13.<br />

Belgisch Staatsblad (15 december 2006). Decreet betreffende<br />

de lerarenopleidingen in Vlaanderen. http://<br />

www.ond.vlaanderen.be/decretenbundel/pdf/decreetlerarenopleidingvlaanderen.pdf<br />

Cautreels, P. (2008). Met beginnende leraren op weg naar<br />

professionaliteit. Studie – en werkboek voor mentoren<br />

en schoolteams. Mechelen: Plantijn.<br />

Eraut, M. (2004). Informal learning in the workplace. Studies<br />

in Continuing Education, 26(2), 247-272)<br />

Eraut, M. (2007). Learning from other people in the workplace.<br />

Oxford Review of Education, 33(4), 403-422.<br />

Kelchtermans, G., Ballet, K., Cajot, G., Carnel, K., März, V.,<br />

Maes, J., Peeters, E., Piot, L., & Robben, D. (2010).<br />

Worstelen met werkplekleren. Naar een beschrijvend<br />

model van werkplekleren. Tijdschrift voor Lerarenopleiders,<br />

31(1), 4-12.<br />

Liebrand, R. (2008). De Toren van Babel. Taken en termen<br />

bij Opleiden in School. Tijdschrift voor Lerarenopleiders,<br />

29(1), 44-51.<br />

Memorie van Toelichting (13 juli 2006). Ontwerp van het<br />

decreet betreffende de lerarenopleidingen in Vlaanderen.<br />

http://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2005-<br />

2006/g924-5.pdf<br />

Onstenk, J. (2001). Epiloog: van opleiden op de werkplek<br />

naar leren op de werkplek. Pedagogische studiën, 78,<br />

134-141.<br />

Tynjälä, P. (2008). Perspectives into learning at the workplace.<br />

Educational Research Review, 3, 130-154.<br />

Van Neygen, A., & Belmans, R. (2011). Opleiden<br />

in de school: succesfactoren en bedreigingen – Reflecties<br />

naar aanleiding van de NVAO-beoordeling. Tijdschrift<br />

voor Lerarenopleiders, 32(1), 37-41.


Mentoren delen hun<br />

praktijkkennis met<br />

leraren in opleiding<br />

Opgeleid worden op een school betekent een uitgelezen kans<br />

om te leren van leraren. Maar het is voor leraren niet eenvoudig<br />

om hun ervaring te delen met studenten en voor hen een bron<br />

van praktijkkennis te worden. Om het mogelijk maken dat<br />

mentoren (vakdocenten op school, belast met de dagelijkse begeleiding)<br />

praktijkkennis gaan delen hebben we een begeleidingsaanpak<br />

ontwikkeld. Kern daarvan vormen twee cycli van drie<br />

lessen die gezamenlijk worden voorbereid, gegeven en nabesproken.<br />

De leervraag van de student staat daarbij zoveel mogelijk<br />

centraal.<br />

De aanpak is op een school voor voortgezet onderwijs uitgeprobeerd<br />

door drie teams die elk bestaan uit een mentor, een<br />

student en een schoolopleider. De school maakt deel uit van een<br />

samenwerkingsverband Opleiden in de School. Twee studenten<br />

zijn afkomstig van een universitaire lerarenopleiding, een is in<br />

zijn laatste jaar van een HBO lerarenopleiding.<br />

Evaluatieonderzoek liet negen tevreden deelnemers zien.<br />

Het observeren leverde studenten nieuwe inzichten op. De<br />

gesprekken over de lessen waren diepgaander dan de deelnemers<br />

gewend waren en genereerden nieuwe leervragen. Mentoren en<br />

studenten leerden van elkaar en de schoolopleiders kregen meer<br />

zicht op de ontwikkeling van de studenten en hun rol in de<br />

begeleiding.<br />

Belangrijke voorwaarden die bijdroegen aan de effectiviteit<br />

hadden betrekking op kenmerken van de begeleidingsaanpak,<br />

kenmerken van de deelnemers en organisatorische kenmerken.<br />

Verdere professionalisering van begeleiders is belangrijk evenals<br />

verdere organisatorische inbedding van de aanpak. Studenten<br />

zouden beter voorbereid moeten worden op het aanboren van de<br />

praktijkkennis van hun begeleiders.<br />

<strong>AU</strong><strong>TEU</strong>R(S)<br />

Corinne van Velzen<br />

Vrije Universiteit,<br />

Amsterdam<br />

Monique Volman<br />

Universiteit van<br />

Amsterdam, Amsterdam<br />

Mieke Brekelmans<br />

Universiteit Utrecht,<br />

Utrecht<br />

Het belang van praktijkkennis<br />

in opleiden in de school<br />

Opleiden in de school betekent dat<br />

studenten participeren in de dagelijkse<br />

onderwijspraktijk en dat het<br />

handelen en denken van kundige leraren<br />

toegankelijk voor hen wordt (Hagger<br />

& MacIntyre, 2006; Van de Ven,<br />

2009). Het delen van praktijkkennis<br />

kan voorkomen dat leraren steeds<br />

opnieuw het wiel moeten uitvinden<br />

(Loughran, 2006, 2010), kan studenten<br />

helpen als leraar te gaan denken in<br />

plaats van als leerling (Lortie, 1975)<br />

en kan bijdragen aan de vorming van<br />

leraren met kennis van zaken (Thiessen,<br />

2000). Uit onderzoek blijkt echter<br />

dat het niet eenvoudig is om praktijkkennis<br />

te delen (Hagger & McIntyre,<br />

2006). Dat heeft onder andere te maken<br />

met de specifieke kenmerken van praktijkkennis.<br />

Praktijkkennis is een veelzijdig concept<br />

met een verscheidenheid aan kenmerken<br />

en is duidelijk verschillend van<br />

kennis gebaseerd op wetenschappelijk<br />

onderzoek (Gholami & Husu, 2010;<br />

Pols, 2009). Het is kennis die ontwikkeld<br />

wordt in, en dus nauw verbonden<br />

is met, de dagelijkse praktijk van het<br />

leraar zijn (Stake, 2010) en zichtbaar<br />

wordt in het handelen van leraren.<br />

Pols (2009, p. 29) noemt dit ‘stil weten<br />

omdat in het handelen de tijd ontbreekt<br />

om alle kennis waarop het<br />

handelen gebaseerd is naar boven<br />

te halen. Dit maakt ook dat uitleggen<br />

welke kennis bij het handelen een rol<br />

speelt zo moeilijk is. De directe link<br />

met de praktijk maakt deze kennis<br />

gedetailleerd, concreet en specifiek.<br />

Praktijkkennis van leraren omvat<br />

onder andere kennis van educatieve<br />

doelen, strategieën en handelingspatronen,<br />

kenmerken van leerlingen en van de omgeving, het (school)vak,<br />

lesplanning en leerplanontwikkeling en zelfkennis. Opvattingen, die juist<br />

of onjuist kunnen zijn, normen en waarden maken ook deel uit van de<br />

praktijkkennis van docenten (Verloop, Van Driel, & Meijer, 2001). Daarmee<br />

omvat het alle domeinen die belangrijk zijn voor een leraar en die in de<br />

loop van de geschiedenis en de cultuur binnen het beroep gevormd zijn<br />

(Billet, 2001).<br />

De afzonderlijke kenniscomponenten zijn niet los te herkennen maar met<br />

elkaar verknoopt en georganiseerd op een manier die in overeenstemming<br />

is met de beroepsproblemen die ermee opgelost worden (Hiebert, Gallimore<br />

& Stigler, 2002). Praktijkkennis is het product van de wijze waarop<br />

een leraar zijn beroep uitoefent en wordt zichtbaar in de communicatie en<br />

interactie met anderen, in lichaamstaal en daarin verborgen boodschappen<br />

(Billet, 2001; Van Manen, 1999).<br />

TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 35


Opleiders delen hun praktijkkennis met leraren in opleiding<br />

36<br />

Begeleiden op school en het delen van kennis<br />

Strong en Baron (2004) lieten zien dat mentoren<br />

vooral reageren op ideeën van hun studenten en<br />

(indirecte) suggesties geven. Mentoren blijken vaak<br />

te denken dat het voldoende is om studenten een<br />

plek te bieden waar ze kunnen oefenen in plaats<br />

van hen te helpen door een context te creëren die<br />

hun leren ondersteunt (Hall, Draper, Smith, & Bullough,<br />

2008).<br />

Er zijn verschillende redenen waarom mentoren zich<br />

niet verantwoordelijk voelen voor het opleiden van<br />

leraren. Praktijkkennis van leraren wordt, in de opleiding<br />

en door leraren zelf, nog vaak gezien als ‘praktische<br />

informatie’, niet als kennis die belangrijk is voor<br />

studenten (Feiman-Nemser,1998). De tweede reden<br />

is dat mentoren tussenbeide komen vaak zien als<br />

een inbreuk op het leren en ontwikkelen van de<br />

studenten. Individualisme en autonomie zijn kenmerken<br />

van een beroepsopvatting die maken dat iedere<br />

leraar zijn eigen onderwijsstijl moet ontwikkelen<br />

(Eraut, 1994). Daarnaast is er de angst voor imitatie:<br />

het overnemen door de studenten van het gedrag van<br />

de mentor zonder dat het waarom van dat handelen<br />

(het pedagogisch redeneren) aan de orde komt en<br />

ontwikkeld wordt (Edwards & Protherhoe, 2003).<br />

In partnerschappen Opleiden in de school (samenwerkingsverbanden<br />

tussen scholen en lerarenopleidingen)<br />

speelt nog een probleem met het begeleiden<br />

van studenten op school. Daar worden studenten<br />

dagelijks begeleid door een vakdocent (mentor) en<br />

door een schoolopleider, die schoolgebonden bijeenkomsten<br />

uitvoert en de reflectie op het leerproces<br />

begeleidt. De samenwerking tussen deze begeleiders,<br />

afstemming van hun rollen en wijze van begeleiden,<br />

is echter nog vaak problematisch (NVAO, 2009;<br />

Inspectie van het Onderwijs, 2010). Bovendien heeft<br />

binnen het opleiden in de school vooral de rol en ontwikkeling<br />

van de schoolopleider aandacht gekregen.<br />

Dit alles maakt het niet vanzelfsprekend dat mentoren<br />

in begeleidingsgesprekken hun praktijkkennis<br />

delen met studenten. Daarom is een specifieke, op<br />

het delen van kennis gerichte, begeleidingsaanpak<br />

noodzakelijk.<br />

Een begeleidingsaanpak gericht op het delen van<br />

praktijkkennis<br />

In ons onderzoek hebben we een manier van begeleiden<br />

ontworpen die gericht is op gezamenlijk begeleiden<br />

van een student door mentor en schoolopleider,<br />

waarbij hun rollen op elkaar zijn afgestemd en afgebakend.<br />

De begeleiding richt zich op het expliciteren<br />

en delen van de praktijkkennis door de mentor.<br />

Uitgangspunten van de aanpak zijn de door Wong,<br />

Britton en Ganser (2005) geformuleerde aspecten van<br />

effectieve begeleiding: (a) er is een duidelijke structuur,<br />

(b) de begeleiding is gericht op professionele<br />

ontwikkeling en (c) samenwerking tussen deelnemers<br />

wordt benadrukt. De verdere invulling is afgeleid van<br />

het Collaborative Apprenticeship Model (Glazer &<br />

Hannafin, 2006), waarin de ondersteuning van het<br />

leren van professionals gebaseerd is op interacties tussen<br />

nieuwkomers en experts. De kernactiviteit in onze<br />

aanpak is een cyclus van drie lessen die door de men-<br />

tor en de student worden voorbereid, gegeven en<br />

nabesproken. De eerste les wordt gegeven door de<br />

mentor, de tweede les geven mentor en student<br />

samen, terwijl in de derde les de student de docent is.<br />

Voorafgaande aan de lessencyclus formuleert de student,<br />

samen met de schoolopleider, leervragen. De<br />

actuele leervragen van de student worden verbonden<br />

met de gewenste ontwikkeling, uitgaande van competentiebeschrijvingen<br />

en rubrics. De leervragen<br />

fungeren vervolgens als focus in observaties en voor-<br />

en nagesprekken met de mentor. Zo ontstaat een<br />

begeleidingssituatie waar meer gericht over aspecten<br />

van lesgeven gesproken kan worden. Na een cyclus<br />

vindt een evaluatiegesprek plaats met de schoolopleider<br />

en worden de leervragen voor de volgende cyclus<br />

geformuleerd. Studenten houden zo, onder begeleiding<br />

van de schoolopleider, de regie over hun eigen<br />

leerproces, een belangrijk kenmerk van werkplekleren<br />

(Endedijk, 2010; Eraut, 1994).<br />

Vaak voelen mentoren voelen zich<br />

niet verantwoordelijk voor het leren<br />

van een student. Hun kennis wordt<br />

niet gewaardeerd, interveniëren<br />

tijdens het lesgeven niet op prijs<br />

gesteld en er is angst voor imitatie.<br />

De derde les in deze tweede cyclus wordt nabesproken<br />

aan de hand van een video-opname. In dit<br />

gesprek kunnen deelnemers, op basis van gezamenlijke<br />

observaties, zicht geven op overwegingen die<br />

een rol spelen tijdens het handelen en gedrag en situaties<br />

herkaderen (Meijer, Zanting, & Verloop, 2002).<br />

In deze cyclus van gezamenlijk lesgeven en bespreken<br />

kan praktijkennis zichtbaar worden gemaakt in<br />

gedrag en gedeeld worden middels uitspraken tijdens<br />

de begeleidingsgesprekken (Tynjälä, 2008).<br />

Om het (leren) expliciteren van praktijkkennis te<br />

ondersteunen wordt tussen de eerste en tweede<br />

cyclus aan alle studenten, mentoren en schoolopleiders<br />

gevraagd een conceptmap te maken met als centrale<br />

vraag: waar heeft een docent weet van? Deze<br />

open vraag biedt de mogelijkheid de hele breedte van<br />

de praktijkkennis van zowel begeleiders als studenten<br />

te verkennen. De individuele conceptmappen worden<br />

vervolgens in ieder team vergeleken en met<br />

elkaar besproken. Centraal in deze bespreking staan<br />

betekenis van de opgenomen begrippen en hun<br />

onderlinge relaties. Het schema geeft een overzicht<br />

van de begeleidingsaanpak.<br />

In het hier gepresenteerde onderzoek is de manier<br />

van begeleiden formatief geëvalueerd (Nieveen, 2007)<br />

vanuit de perspectieven van de deelnemers. Zo kan<br />

worden vastgesteld wat in deze aanpak de voordelen<br />

zijn voor hen. Dit type onderzoek is gebaseerd op het<br />

interpretatief onderzoeksparadigma en wordt door<br />

Hodkinson en Hodkinson (1999) ‘stakeholders onderzoek’<br />

genoemd. De volgende onderzoeksvragen<br />

waren leidend:<br />

• Hoe beoordelen de deelnemers de effectiviteit van<br />

de begeleidingsaanpak voor wat betreft het delen<br />

van praktijkkennis?


• Welke voorwaarden droegen volgens de deelnemers<br />

bij aan de effectiviteit van de begeleidingsaanpak?<br />

Het onderzoek<br />

Procedure en deelnemers<br />

Het onderzoek is uitgevoerd op een school voor voorgezet<br />

onderwijs die deel uitmaakt van een, door de<br />

NVAO als goed beoordeeld, samenwerkingsverband<br />

met een aantal lerarenopleidingen. Drie teams, elk<br />

bestaand uit een mentor, een student en een schoolopleider<br />

deden vrijwillig mee aan het onderzoek. De<br />

mentoren en de schoolopleiders zijn ervaren leraren<br />

en begeleiders. De studenten hebben een betaalde<br />

aanstelling waarin ruimte is voor studie en begeleiding<br />

naast het lesgeven aan de eigen klas in respectievelijk<br />

scheikunde, Engels en aardrijkskunde. Het<br />

SCHEMA BEGELEIDINGSAANPAK<br />

onderzoek werd uitgevoerd in de periode december –<br />

mei, dus nadat studenten kennis hadden gemaakt<br />

met de school, hun klassen en hun begeleiders.<br />

Alle deelnemers zijn op verschillende manieren<br />

voorbereid en ondersteund. Vooraf is aan mentoren<br />

en schoolopleiders de opzet en het doel van deze<br />

begeleidingsaanpak voorgelegd en is geoefend met<br />

het expliciteren van praktijkkennis aan de hand van<br />

lesopnames van de mentoren. Het handelen werd<br />

geobserveerd en mentoren legden elkaar niet alleen<br />

uit wat ze deden maar vooral ook waarom. De schoolopleider<br />

en de instituutsopleider fungeerden als rolmodel<br />

door leraarsgedrag te benoemen, vragen te<br />

stellen en suggesties te geven over het waarom van<br />

het gedrag. Studenten en begeleiders zijn geïnformeerd<br />

over problemen van experts met het expliciteren<br />

van praktijkkennis en manieren waarop ze met<br />

elkaar over de praktijkkennis in gesprek kunnen<br />

komen.<br />

WAT DOOR WIE? DOEL<br />

Voorbereidingsgesprek<br />

cyclus<br />

Schoolopleider en student Formuleren van leervragen student<br />

Voorbereidingsgesprek<br />

Les 1.1<br />

Nagesprek<br />

Voorbereidingsgesprek<br />

Les 1.2<br />

Nagesprek<br />

Voorbereidingsgesprek<br />

Les 1.3<br />

Nagesprek<br />

Bespreken<br />

conceptmappen<br />

Evaluatie en voorbereiden<br />

nieuwe cyclus<br />

Idem cyclus 1, maar de<br />

nabespreking van les 2.3<br />

wordt gedaan op basis van<br />

een video-opname van de<br />

les.<br />

Mentor en student<br />

Mentor<br />

Mentor en student<br />

Mentor en student<br />

Mentor en student<br />

Mentor en student<br />

Mentor en student<br />

Student<br />

Mentor en student<br />

Cyclus 1<br />

Kritisch bespreken lesplan in relatie tot<br />

leervraag student en leerdoelen leerlingen<br />

Expert leraarsgedrag (op terrein van de<br />

leervraag van de student) laten zien in<br />

de praktijk<br />

Kritisch bespreken en reflecteren op<br />

geplande en onverwachte ervaringen<br />

gedurende lesuitvoering<br />

Idem les 1.1.<br />

Expert gedrag laten zien en student<br />

begeleiden tijdens het lesgeven<br />

Idem les 1.1.<br />

Idem les 1.1<br />

Leraarsgedrag laten zien, zoveel mogelijk<br />

gerelateerd aan leervragen<br />

Idem les 1.1<br />

Schoolopleider, mentor, student Bevorderen bewustwording praktijkkennis<br />

Cyclus 2<br />

Nieuwe leervragen en aandachtspunten<br />

formuleren op basis van de ervaringen<br />

en de noodzakelijk te ontwikkelen competenties.<br />

Idem cyclus 1 Zicht geven op overwegingen tijdens het<br />

handelen. Samen observeren. Mogelijkheden<br />

bieden tot het heroverwegen van<br />

oordeel/idee over situaties en/of gedrag.<br />

TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 37


Opleiders delen hun praktijkkennis met leraren in opleiding<br />

38<br />

Tijdens de eerste cyclus van drie lessen functioneerde<br />

de onderzoeker (op verzoek van de mentoren) tijdens<br />

voor- en nagesprekken als rolmodel door het duiden<br />

van observaties en verschillende manieren waarop<br />

met studenten gepraat kan worden over het ‘wat’,<br />

‘hoe’ en ‘waarom zo’ tijdens lesvoorbereiding en<br />

nabespreking.<br />

Dataverzameling<br />

De data zijn verzameld met behulp van semigestructureerde<br />

interviews (na iedere lessencyclus met alle<br />

studenten en mentoren afzonderlijk) en twee groepsinterviews<br />

(een met studenten en een met begeleiders).<br />

De gespreksduur van deze 14 gesprekken<br />

varieerde van ongeveer 30 minuten (na de eerste lessencyclus)<br />

tot gemiddeld één uur (na de tweede<br />

cyclus en de groepsgesprekken).<br />

In de interviews werd gevraagd naar de wijze waarop<br />

participanten de bedoelingen van de begeleidingsaanpak<br />

begrepen hadden, hoe ze dachten over de<br />

aanpak en uitvoering en hun waardering voor de<br />

verschillende aspecten daarvan, de mogelijkheden<br />

praktijkkennis te delen en naar de verschillen met<br />

hun reguliere begeleiding. Ook werd expliciet ingegaan<br />

op de voorwaarden die, in hun ogen, bijdroegen<br />

aan de effectiviteit.<br />

Het laatste interview is door de deelnemers voorbereid<br />

met een korte vragenlijst (5-punts schaal). Hierin<br />

gaven ze aan hoe nuttig zij de afzonderlijke onderdelen<br />

van de begeleidingsbenadering (het formuleren<br />

van leervragen, het voorbereiden, het lesgeven en het<br />

nabespreken per les en het bespreken van de conceptmap)<br />

vonden. In het laatste interview werd hen o.a.<br />

gevraagd de scores toe te lichten en ook aan te geven<br />

wat voor hen de term ‘nuttig’ betekende.<br />

Daarnaast zijn individuele logboeken van de mentoren<br />

en studenten waarin ze reflecteerden op hun<br />

aanpak en het effect ervan gebruikt. Deze individuele<br />

logboeken bevatten o.a. informatie over de leervragen,<br />

de aanpak en het effect van de activiteiten van<br />

de mentor en van de student. Tot slot is in de digitale<br />

studentportfolio’s gekeken of en zo ja welke effecten<br />

van deze begeleidingsgesprekken door studenten zijn<br />

opgenomen. In deze portfolio’s verzamelen studenten<br />

hun bewijzen van groeiend meesterschap en<br />

resultaten van (praktijk)opdrachten. (Multiple data<br />

verzameling cf., Merriam, 1998).<br />

Data analyse<br />

Alle interviews zijn uitgeschreven. In elk interview<br />

zijn uitspraken over de effectiviteit van de begeleidingsaanpak<br />

gericht op het delen van praktijkkennis<br />

en de condities die bijdragen aan deze effectiviteit,<br />

geïdentificeerd. Iedere uitspraak is gerelateerd aan<br />

een van de fasen van het begeleidingsmodel (leervragen<br />

formuleren, samen lesgeven, samen vooren<br />

nabespreken, conceptmap). Deze inhoudsanalyse<br />

is aangevuld met uitspraken uit de andere bronnen,<br />

zoals de logboeken en portfolio’s (data triangulatie).<br />

Van iedere deelnemer is zo een matrix met uitspraken<br />

over effectiviteit en aan effectiviteit gerelateerde voorwaarden<br />

met betrekking tot de verschillende fasen<br />

van het model gemaakt (verticale analyse), vervolgens<br />

zijn de uitspraken binnen ieder team en daarna<br />

tussen de teams met elkaar vergeleken (horizontale<br />

analyse) (Huberman & Miles, 1994). Een samenvatting<br />

van het onderzoek, de resultaten en conclusies<br />

is gepresenteerd aan de deelnemers in de school<br />

(member check, Merriam, 1998). Er werden geen<br />

aanvullende opmerkingen gemaakt.<br />

Om de betrouwbaarheid van het onderzoek te borgen<br />

zijn onderzoeksopzet, dataverzameling, analyses en<br />

interpretatie van de resultaten regelmatig bediscussieerd.<br />

Deelnemers aan deze discussies waren onderzoekers<br />

op het gebied van mentorbegeleiding en het<br />

leren op de werkplek. Daarnaast hebben ook ervaren<br />

lerarenopleiders aan deze discussies bijgedragen.<br />

Feedback uit deze gesprekken werd steeds meegenomen<br />

in de vervolgstappen (Taylor & Bogdan, 1998).<br />

Van deze aanpak leren we allemaal.<br />

Met het samen lesgeven laten we<br />

dat ook aan leerlingen zien.<br />

Resultaten<br />

Hoewel de teams op hun eigen wijze vormgaven<br />

aan de gesprekken beoordeelden zij deze manier<br />

van begeleiden als effectief. De aanpak bood hen<br />

meer mogelijkheden praktijkkennis te delen en van<br />

elkaar te leren dan hun reguliere begeleidingsgesprekken<br />

(onderzoeksvraag 1) Daarnaast gaven deelnemers<br />

aan dat voorwaarden die bijdroegen aan deze<br />

effectiviteit te maken hadden met kenmerken van de<br />

begeleidingsaanpak, met kenmerken van deelnemers<br />

en met organisatorische kenmerken van de organisatie<br />

(onderzoekvraag 2).<br />

De effectiviteit van de begeleidingsaanpak<br />

De mentoren vonden het plezierig om met hun<br />

studenten te praten over en te reflecteren op hun<br />

expertise in het lesgeven. Belangrijk bleek ook de<br />

erkenning van het belang van hun praktijkkennis<br />

voor het opleiden van de studenten. De begeleiding<br />

bood deze mentoren de gelegenheid hun kennis en<br />

ervaringen als leraar te delen, al vonden ze het niet<br />

altijd gemakkelijk om hun ideeën te beargumenteren.<br />

Ook het laten zien van gewenst leraarsgedrag (met<br />

name op aspecten die betrekking hebben op de leervraag<br />

van de student) was niet altijd eenvoudig. De<br />

mentoren meldden dat ze zich tijdens de gesprekken<br />

meer bewust werden van hun praktijkkennis en de<br />

invloed daarvan op hun handelen in de klas. Een van<br />

de mentoren zegt:<br />

”…normaal gesproken geef ik mijn studenten vooral<br />

hints maar vaak zijn dat toch wat lege gesprekken… Nu<br />

waren de gesprekken veel meer gefocust en dat hielp om<br />

ook naar mezelf te kijken: hoe doe ik dit eigenlijk en<br />

waarom doe ik dat zo, waarom lukt het bij mij wel en bij<br />

haar niet of andersom.”


Hun groeiende bewustzijn hielp mentoren hun observaties,<br />

ideeën en suggesties met hun studenten te<br />

bediscussiëren, in de gesprekken dieper te gaan dan<br />

ze gewoon waren en sneller te komen op ontwikkelingsaspecten<br />

die er ‘echt toe deden’. Zoals een van<br />

de mentoren zegt:<br />

“…de gesprekken gingen dieper en daardoor kon ik sneller<br />

met haar lastige dingen [de toon van de student tijdens<br />

uitleg en het geven van opdrachten] bespreken die<br />

er echt toe doen.”<br />

Het samen lesgeven als manier van begeleiden binnen<br />

deze aanpak werd door twee mentoren gezien<br />

als een veilige manier om studenten te ondersteunen<br />

tijdens het lesgeven en het ‘echt samen te doen’. Zij<br />

bespraken dit samen lesgeven ook met hun studenten<br />

en ze spraken af hoe het aan te pakken en met behulp<br />

van welke signalen ze met elkaar konden communiceren<br />

tijdens de les. De derde mentor was huiverig om<br />

tijdens het lesgeven te interveniëren omdat de leerlingen<br />

het niet gewend waren.<br />

Op deze wijze samen handelen en praten over het<br />

lesgeven werd door de mentoren gezien als een verrijking,<br />

ook voor henzelf. Zo zegt een van de mentoren<br />

in het tweede interview:<br />

“Of het sneller gaat [de ontwikkeling van de student]<br />

dat weet ik niet, maar het is heel plezierig, het ondersteunt<br />

de student en de begeleider die heeft er erg veel<br />

aan, ook voor zijn eigen docentschap.”<br />

Op de vraag of en wat studenten leren zegt een<br />

andere mentor:<br />

“Dit project heeft me laten zien dat ik meer kan doen dan<br />

feedback geven… ook van alles kan laten zien. Modellen<br />

vind ik een prachtig instrument. Je kunt studenten veel<br />

bieden, soms pikken ze het op en soms niet. Of dat onwil<br />

of onvermogen is, weet ik niet altijd. Maar gewoon laten<br />

zien en praten over hoe het werkt in de praktijk en<br />

daarna zeg ik tegen de student: en nu jij, probeer het<br />

maar”.<br />

Mentoren merkten dat ze ook leerden van hun studenten,<br />

ze bediscussieerden nieuwe aanpakken die<br />

de studenten inbrachten bijv. op het gebied van activerende<br />

didactiek en ICT gebruik en probeerden ze<br />

uit in hun eigen klas. Een van de mentoren vertelde:<br />

“Toen ik als leraar begon dacht ik na over wat ik ging<br />

doen en waarom, ik schreef het op en experimenteerde in<br />

mijn lessen. Maar na verloop van tijd deed ik dat niet<br />

meer. Nu ik op deze manier heb gekeken naar het lesgeven<br />

met mijn student, heb ik dingen gezien waar ik nooit<br />

over heb nagedacht.”.<br />

Het maken en bespreken van een conceptmap als<br />

hulpmiddel bij het expliciteren van hun praktijkkennis<br />

werd verschillend gewaardeerd. Een van de mentoren<br />

was verrast over de uitgebreidheid van de<br />

praktijkkennis die zichtbaar werd en de mogelijkheden<br />

die het bood om met de student in gesprek te<br />

gaan. De beide andere mentoren waren minder<br />

enthousiast. Deels kwam dat doordat ze onvoldoende<br />

bekend bleken met de techniek van het maken van<br />

een conceptmap. Het bespreken van de conceptmappen<br />

van de student en de schoolopleider gaf hen wel<br />

een idee van de bruikbaarheid hiervan.<br />

De studenten rapporteren ook de ervaring dat de<br />

voor- en nagesprekken dieper gingen dan ze gewend<br />

waren en dat belangrijke zaken sneller aan de orde<br />

kwamen. Zo vertelde een van de studenten dat ze<br />

observeerde hoe haar mentor gebruik maakte van<br />

haar positie in de ruimte om leerlingen non-verbaal<br />

duidelijk te maken wat van hen verwacht werd. In<br />

het nagesprek bespraken beiden deze observatie en<br />

lichtte de mentor toe wat ze met dat positioneren<br />

beoogde, waarom het werkte en hoe ze het had opgebouwd<br />

met de leerlingen. De student merkte op nooit<br />

eerder te hebben nagedacht over dit aspect van klassenmanagement<br />

en besloot er een nieuwe leervraag<br />

van te maken en ermee te gaan oefenen in haar eigen<br />

lessen.<br />

Alle studenten waren verrast dat en wat ze konden<br />

leren van het observeren van hun mentoren, de gezamenlijke<br />

voor- en nagesprekken en het samen lesgeven.<br />

Een van hen zegt:<br />

“iedere week zijn er momenten waarop we met elkaar<br />

praten over hoe het gaat maar lesvoorbereiding en lesevaluatie<br />

doe ik alleen…. Maar nu doken we er veel dieper<br />

in. We hadden de kans om met elkaar te discussiëren<br />

en te overleggen en uit te vinden wat de ander denkt…<br />

is dit het beste wat we kunnen doen, wat werkt hier en<br />

waarom? Ik vond het erg prettig om dat zo in detail te<br />

bepreken...”<br />

Een ander merkt op:<br />

“Ik begrijp nu dat ik een rol heb in het activeren van<br />

leerlingen en weet veel beter hoe die rol eruit kan zien.”<br />

Een student (die als leervraag o.a. had geformuleerd:<br />

Hoe houdt mijn mentor de aandacht van leerlingen vast?)<br />

schrijft in haar logboek: :<br />

“Soms sprong mijn mentor van het ene onderwerp over<br />

op iets heel anders, maar achteraf was er toch steeds een<br />

verband. Hij deed dit bewust om de aandacht van leerlingen<br />

vast te houden. En het werkte!”<br />

De aandacht voor hun leervragen, zowel door de<br />

gesprekken met de schoolopleider als in de begeleiding<br />

van de lespraktijk werd als positief gezien.<br />

Het samen lesgeven ervoeren studenten niet als een<br />

ondermijning van hun gezag in de klas, ze merkten<br />

dat leerlingen positief reageerden. Een student vertelde:<br />

“Zo laten we ook aan leerlingen zien dat iedereen leert”.<br />

Een ander had de mentor graag meer zien ondersteunen<br />

tijdens het samen lesgeven.<br />

Studenten waren van mening dat het maken en<br />

vergelijken van hun conceptmap met die van hun<br />

begeleiders bruikbaar was in het gesprek over praktijkkennis.<br />

Een student stelde voor dit vaker te doen<br />

om ook de groei van zijn kennis zichtbaar te maken.<br />

TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 39


Opleiders delen hun praktijkkennis met leraren in opleiding<br />

40<br />

De schoolopleiders ontdekten dat ze hun eigen rol<br />

moesten herzien en dat ze zich meer moesten richten<br />

op de formulering van leervragen met de studenten<br />

dan het bespreken van praktijkervaringen, een rol<br />

die bij de mentoren past. Ook werden zij zich meer<br />

bewust van hun ideeën achter datgene wat ze deelden<br />

met de studenten. De schoolopleiders gaven<br />

ook aan behoefte te hebben aan meer overleg met<br />

de mentoren over de onderlinge rolverdeling, over<br />

de aanpak van de begeleiding en de over gewenste<br />

ondersteuning. Zij beschouwden het bespreken<br />

van de conceptmappen als een geschikt reflectieinstrument<br />

in hun gesprekken met studenten.<br />

Lerarenopleiders zouden, ook op<br />

school, rolmodel voor mentoren<br />

kunnen zijn bij het (leren) delen<br />

van praktijkkennis.<br />

Condities van invloed op de effectiviteit bleken te<br />

maken te hebben met kenmerken van (a) de begeleidingsaanpak,<br />

(b) begeleiders en studenten en (c)<br />

de organisatie. De cyclische structuur van de aanpak,<br />

het bespreken van één les per keer en de focus op<br />

de leervragen van de student (tijdens observaties<br />

en gesprekken) werden als belangrijke kenmerken<br />

van de begeleiding gezien.<br />

Belangrijke kenmerken van de deelnemers waren de<br />

bereidheid om hun lesgeven kritisch te bespreken en<br />

in te gaan op het waarom van hun gedrag. Daarnaast<br />

werd de wens om van elkaar te leren en risico te durven<br />

nemen genoemd. Studenten noemden ook aspecten<br />

als ‘veiligheid bieden’ en ‘wederzijds vertrouwen<br />

hebben’ als voorwaarden. Deze voorwaarden waren<br />

al vervuld maar deze manier van begeleiden versterkte<br />

dit. Studenten gaven ook aan dat mentoren,<br />

meer nog dan bij een meer coachende aanpak van de<br />

begeleiding, optimaal geïnformeerd moeten zijn over<br />

de nieuwste ontwikkelingen van hun vakgebied en<br />

veranderingsbereid moeten zijn. Tot slot werd opgemerkt<br />

dat ook studenten beter voorbereid zouden<br />

kunnen worden op het leren op de werkplek en hoe<br />

optimaal gebruik te maken van de daar aanwezige<br />

expertise.<br />

Als belangrijke voorwaarden binnen de organisatie<br />

werden genoemd: tijd voor begeleiding en voor structureel<br />

overleg tussen mentoren en schoolopleiders.<br />

De mentoren hebben de intentie deze manier van<br />

begeleiden vast te houden maar weten niet zeker of<br />

dat zal lukken. Het nog maar de vraag of de schoolopleiders<br />

in staat zijn de steunende rol over te nemen<br />

nu de structuur van het onderzoek wegvalt. Ook de<br />

beschikbare (begeleidings)tijd zet de bruikbaarheid<br />

van deze aanpak onder druk.<br />

Dat de onderzoeker tijdens de eerste cyclus als rolmodel<br />

voor de mentor fungeerde, was voor de mentoren<br />

ook een belangrijke voorwaarde voor het realiseren<br />

van mogelijkheden om praktijkkennis te expliciteren<br />

en te bediscussiëren. Deze ondersteuning werd<br />

gezien als een noodzakelijke aanvulling op de trai-<br />

ning vooraf, vooral omdat er zo een directe relatie<br />

met hun eigen praktijk als mentor werd gelegd, congruent<br />

aan de rol die zij speelden naar hun student.<br />

Aandacht voor het vermogen van docenten om hun<br />

praktijkkennis te expliciteren bij werving van mentoren<br />

en voor verdere professionalisering op dit gebied<br />

is een noodzakelijke conditie.<br />

Conclusie en discussie<br />

Dit exploratieve onderzoek is uitgevoerd op één<br />

school met drie teams van telkens een student, een<br />

mentor en een schoolopleider. Deze beperkte opzet<br />

staat alleen voorzichtige conclusies toe.<br />

Binnen de geschetste context ervoeren alle deelnemers<br />

de benadering als effectief, er waren meer mogelijkheden<br />

om praktijkkennis te delen en gezamenlijk<br />

leren te realiseren dan in reguliere begeleidingsgesprekken.<br />

Belangrijke voorwaarden die bijdragen aan<br />

de effectiviteit zijn te relateren aan (a) kenmerken van<br />

de begeleidingsaanpak (cyclische opbouw, samen<br />

voorbereiden, uitvoeren en evalueren van steeds één<br />

les), (b) kenmerken van de deelnemers (bereid tot het<br />

nemen van risico’s, van elkaar te leren en hun kennis<br />

te willen delen) en (c) organisatorische kenmerken<br />

(tijd voor begeleiding, overleg en afstemming).<br />

Het op deze wijze delen van praktijkkennis kan bijdragen<br />

aan het leren van alle deelnemers in de school<br />

en zo de school als leeromgeving versterken. Het is<br />

niet gemakkelijk om praktijkkennis te expliciteren,<br />

maar dit samen met studenten doen, kan daarbij<br />

helpen (zie ook Billet, 2001). Discours analyse kan<br />

uitwijzen welke praktijkkennis precies wordt<br />

gedeeld, op welke wijze dat gebeurt en welke rol de<br />

interactie tussen student en mentor daarbij speelt.<br />

Uit het onderzoek komt naar voren dat het (h)erkennen<br />

van het belang van praktijkkennis van mentoren<br />

(en andere ervaren expert leraren) een belangrijke<br />

voorwaarde is om recht te doen aan de mogelijkheden<br />

die de school biedt bij het opleiden van leraren.<br />

Het kunnen delen en toelichten van het eigen handelen<br />

in de praktijk is niet alleen belangrijk voor mentoren<br />

en schoolopleiders maar een voorwaarde voor<br />

professionele ontwikkeling van alle leraren (Lieberman<br />

& Pointer Mace, 2009). Dit is een belangrijk punt<br />

voor de verdere ontwikkeling van het concept Opleiden<br />

in de School.<br />

Mentoren bleken veel te hebben aan de voorbeeldrol<br />

van de onderzoeker. Dit is een aanwijzing dat begeleiders<br />

van leraren in opleiding behoefte hebben aan<br />

een expert lerarenopleider als model bij hun ontwikkeling<br />

van leraar tot begeleider/opleider. Dat geldt<br />

zeker voor begeleiders binnen de school die immers<br />

werken in een context waarbij begeleiden en opleiden<br />

niet het primaire proces vormen (Swennen, Jones, &<br />

Volman, 2010). Naast aandacht hebben voor hun studenten<br />

kunnen lerarenopleiders een rolmodel zijn<br />

voor de vakdocenten en hen ondersteunen in hun<br />

professionalisering als mentor. Een van de vragen in<br />

de verdere ontwikkeling van Opleiden in de School is<br />

of het de schoolopleider en/of de instituutsopleider is<br />

die deze rol naar mentoren zou moeten en kunnen<br />

spelen.<br />

Daarnaast is het belangrijk de rolverdeling tussen


schoolopleider en mentor helder te formuleren<br />

en de communicatie verder te optimaliseren. Dit voorkomt<br />

dubbel werk of juist hiaten en biedt begeleiders<br />

ook de kans op een beter zicht op de ontwikkeling<br />

van de student en de mogelijkheid meer maatwerk<br />

te leveren. Naast de noodzakelijke verbreding van het<br />

uitgevoerde onderzoek in meer scholen is ook onderzoek<br />

nodig naar de voorwaarden op partnerscholen<br />

om deze gedeelde manier van begeleiden structureel<br />

in te bedden in de schoolorganisatie.<br />

Opleiden in de school vraagt om een krachtige<br />

leeromgeving op school voor studenten. Een begeleidingsaanpak<br />

waarin zij kunnen delen in de praktijkkennis<br />

van ervaren deskundige leraren, gekoppeld<br />

aan hun eigen leervragen, kan daar een bijdrage aan<br />

leveren. Studenten beter voorbereiden op dit delen<br />

van praktijkkennis kan op het instituut, bijvoorbeeld<br />

aan de hand van Ethel en McMeniman (2000). Zij<br />

bespraken en reflecteerden met hun studenten systematisch<br />

op expert lerarengedrag met behulp van<br />

video-opnames van dat gedrag. Vervolgens werden<br />

interviews met de betreffende leraren die terugkeken<br />

naar hun eigen les bekeken en besproken. Verder<br />

(ontwerp)onderzoek naar de wijze waarop begeleiden<br />

binnen de context van Opleiden in de school<br />

kan bijdragen aan het leren van (aanstaande) leraren<br />

en evaluatieonderzoek naar de effecten daarvan op<br />

het denken en handelen van (aanstaande) leraren is<br />

noodzakelijk. Zeker nu steeds meer studenten binnen<br />

deze samenwerkingsverbanden worden opgeleid.<br />

Wij bedanken de mentoren, schoolopleiders en studenten<br />

die ons, zonder enige terughoudendheid, deelgenoot hebben<br />

gemaakt van hun praktijk. Zonder hen was dit onderzoek<br />

niet mogelijk geweest. De reviewers danken wij voor hun<br />

waardevolle opmerkingen bij eerdere versies van het artikel.<br />

LITERATUUR<br />

Billet, S. (2001). Knowing in practice: re-conceptualising<br />

vocational expertise. Learning and Instruction, 11, 431-<br />

452.<br />

Edwards, A., & Protheroe, L. (2003). Learning to see in classrooms:<br />

what are student teachers learning about teaching<br />

and learning while learning to teach in schools? British<br />

Educational Research Journal, 29, 227-242.<br />

Ethel, R.G., & McMeniman, M.M. (2000). Unlocking the<br />

Knowledge in Action of an Expert Practitioner. Journal<br />

of Teacher Education, 51, 87-101.<br />

Endedijk, M.D. (2010). Student teachers’ self-regulated<br />

learning dissertation Utrecht: Utrecht University.<br />

Eraut, M. (1994). Developing Professional Knowledge and<br />

Competence. London: Routledge Falmer<br />

Feiman-Nemser, S. (1998). Teachers as Teacher Educators.<br />

European Journal of teacher Education, 21, 63-74.<br />

Gholami, K., & Husu, J. (2010). How do teachers reason<br />

about their practice? Representing the epistemic nature<br />

of teachers’’ practical knowledge. Teaching and Teacher<br />

Education 26, 1520-1529.<br />

Glazer, E.M. & Hannafin, M.J. (2006). The collaborative<br />

apprenticeship model: Situated professional develop-<br />

ment within school settings. Teaching and Teacher Education,<br />

22, 179-193.<br />

Hagger, H., & McIntyre, D. (2006). Learning Teaching from<br />

Teachers realizing the potential of school-based teacher<br />

education. Maidenhead: Open University Press.<br />

Hall, K.M., Draper, R. J., Smith, L. K., & Bullough Jr, R.V.<br />

(2008). More than a place to teach: exploring the perceptions<br />

of the roles and responsibilities of mentor teachers.<br />

Mentoring & Tutoring: Partnership in Learning, 16, 328-<br />

345.<br />

Hiebert, J., Gallimore, R., & Stigler, J.W. (2002). A Knowledge<br />

Base for the Teaching Profession: What Would it Look<br />

Like and How Can We Get One? Educational Researcher,<br />

31, 3-15.<br />

Hodkinson, H., & Hodkinson, P. (1999). Teaching to learn,<br />

learning to teach? School-based non teaching activity<br />

in an initial teacher education and training partnership<br />

scheme. Teaching and Teacher Education, 15, 273-285.<br />

Huberman, A.M., and M.B. Miles. (1994). Data management<br />

and analysis methods. In , N.K. Denzin, and Y.S. Lincoln<br />

(Eds.), Handbook of qualitative research (pp. 428-445)<br />

Thousand Oaks: Sage Publications.<br />

Inspectie van het Onderwijs (2010). Monitor “krachtig meesterschap”,<br />

Kwaliteitsagenda opleiden van leraren 2010-<br />

2012 Startnotitie. Den Haag: Ministerie van OC&W.<br />

Lieberman, A., & Pointer Mace, D. H. (2009). The role of<br />

'accomplished teachers' in professional learning communities:<br />

uncovering practice and enabling leadership.<br />

Teachers and Teaching, 15, 459-470.<br />

Lortie, D.C. (1975). Schoolteacher A Sociological Study<br />

Chicago: The Chicago University Press.<br />

Loughran, J.J. (2006). Developing a pedagogy of teacher education:<br />

Understanding teaching and learning about teaching.<br />

London: Routledge.<br />

Loughran, J.J. (2010). What expert teachers do: Teachers’<br />

professional knowledge of classroom practice. London:<br />

Routledge.<br />

Meijer, P.C., Zanting, A., & Verloop, N. (2002). How can<br />

student teachers elicit experienced teachers’ practical<br />

knowledge?: Tools, suggestions, and significance. Journal<br />

of Teacher Education, 53, 406-419.<br />

Merriam, S.B. (1998). Qualitative research and case learning<br />

applications in education, Jossey-Bass Publishers, San<br />

Francisco.<br />

Nieveen, N. (2007). Formative Evaluation in Educational<br />

Design Research in: T. Plomp & N. Nieveen (eds.) An<br />

Introduction to Educational Design Research, Proceedings<br />

of the seminar conducted at the East China Normal University,<br />

Shanghai (PR China). November 2007, pp. 89-<br />

101.<br />

NVAO. (2009). Presentatie 2 de ronde toetsing opleidingsschool:<br />

succesfactoren en bedreigingen voor structurele<br />

verankering. Succes factoren en bedreigingen gerelateerd<br />

aan de structurele inbedding van Opleiden in de School.<br />

16 december 2009 Den Haag: NVAO.<br />

Pols, W., (2009). Wijsheid van de praktijk Over het stille<br />

weten in de onderwijspraktijk. Tijdschrift voor Lerarenopleiders,30,<br />

28-35.<br />

Smith, K. (2005) Teacher educators’ expertise: what do<br />

novice teachers and teacher educators say? Teaching<br />

and Teacher Education, 21, 177-192.<br />

Stake, R.E. (2010). Qualitative Research: Studying How Things<br />

Work New York: Guilford Press.<br />

TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 41


Opleiders delen hun praktijkkennis met leraren in opleiding<br />

42<br />

Strong, M., & Baron, W. (2004). An analysis of mentoring<br />

conversations with beginning teachers: suggestions and<br />

responses. Teaching and Teacher Education, 20, 47-57.<br />

Swennen, A., Jones, K., & Volman, M. (2010). Teacher educators:<br />

their identities, sub-identities and implications for<br />

professional development. Professional development in<br />

Education, 36, 131-148.<br />

Taylor, S., & Bogdan, R. (1998). Introduction to qualitative<br />

research methods (3rd ed.). New York: John Wiley.<br />

Thiessen, D. (2000). A skillful start to a teaching career: a<br />

matter of developing impactful behaviors, reflective practices,<br />

or professional knowledge? International Journal of<br />

Educational Research, 33, 515-537.<br />

Tynjälä, P. (2008). Perspectives into learning at the workplace<br />

Educational Research Review 3, 130-154.<br />

Van de Ven, P.H. Reflecteren: het belang van kennis. Tijdschrift<br />

voor lerarenopleiders, 30, 22-27.<br />

Van Manen, (M. (1999). Knowledge, reflection and complexity<br />

in teacher practice. In: M. Lang, J.Olson, H. Hansen,<br />

& W. Bunder (Eds.), Changing schools/changing practices:<br />

perspectives on educational reform and teacher professionalism,<br />

Leuven: Garant pp. 65-75.<br />

Verloop, N., Van Driel, J., & Meijer, P. (2001).Teacher knowledge<br />

and the knowledge base of teaching. International<br />

Journal of Educational Research 35, 441-461.<br />

Wong, H.K., Britton, T, & Ganser, T. (2005) What the World<br />

Can Teach Us About New Teacher Induction. Phi Delta<br />

Kappan, 86, 379-384.


Hoe ontwerpen lerarenopleiders<br />

hun onderwijs?<br />

De casus Rekenen 10-14<br />

Opleidingen zijn voortdurend in beweging. Denk hierbij aan<br />

competentiegericht onderwijs, probleemgestuurd onderwijs, en<br />

de gerichtheid op de leerling/student. Daarom is onderwijs ontwerpen<br />

een van de kerncompetenties van de lerarenopleider.<br />

Men mag verwachten dat lerarenopleiders hun onderwijs professioneel<br />

ontwikkelen. Dat is evenwel niet wat wij observeren.<br />

In dit artikel rapporteren we over een case study naar het ontwerpen<br />

en ontwikkelen van een gezamenlijke minor voor pabo<br />

en tweedegraads lerarenopleiding Wiskunde: de minor Rekenen<br />

10-14. Hierin bleken de ontwikkelaars onderwijs ontwikkelen te<br />

beschouwen als het weloverwogen combineren van succesvolle<br />

praktijkervaringen.<br />

<strong>AU</strong><strong>TEU</strong>R(S)<br />

Ronald Keijzer,<br />

Hogeschool IPABO,<br />

Amsterdam/Alkmaar en<br />

Freudenthal Instituut/<br />

Universiteit Utrecht<br />

Bert Zwaneveld, Ruud<br />

de Moor Centrum/Open<br />

Universiteit<br />

Inleiding<br />

In 2009–2010 heeft een aantal pabo’s<br />

en tweedegraads lerarenopleidingen<br />

wiskunde in samenwerking met het<br />

Freudenthal Instituut (Universiteit<br />

Utrecht) en het Ruud de Moor Centrum<br />

(Open Universiteit) de minor Rekenen<br />

10-14 ontwikkeld met als doel studenten<br />

van deze opleidingen vertrouwd<br />

te maken met de doorlopende leerlijn<br />

rekenen. Deze minor is een van de<br />

projecten van ELWIeR, het Expertisecentrum<br />

voor de Lerarenopleidingen<br />

Wiskunde en Rekenen. Voor het ontwerpen<br />

en uitvoeren ervan werd een<br />

drietal lerarenopleiders gefaciliteerd.<br />

Doel van de minor is de deelnemers<br />

op de hoogte te brengen van wat er<br />

aan rekenen gedaan wordt in de<br />

‘andere onderwijssector’. Toen deze<br />

minor gereed was voor uitvoering bleek dat deze ook heel goed als nascholing<br />

voor leerkrachten in het basisonderwijs en voor leraren rekenen<br />

in het voortgezet onderwijs geschikt is. Inmiddels wordt de minor ook<br />

in de vorm van nascholing uitgevoerd. Feitelijk is er dus sprake van een<br />

‘minor/nascholing’. Wij zullen in dit artikel echter van ‘minor’ spreken.<br />

Onderzoek vormt – in het verlengde van de Dublin descriptoren - inmiddels<br />

integraal onderdeel van de lerarenopleidingen. In de praktijk betekent<br />

dit vrijwel altijd dat aanstaande leraren hun onderzoek richten op het<br />

onderwijs dat zij in hun stage (moeten) ontwikkelen en uitvoeren. Dat<br />

gebeurt meestal in de vorm van actieonderzoek of praktijkonderzoek.<br />

Wij hebben het ontwerp- en ontwikkelproces van de bij deze minor<br />

betrokken lerarenopleiders onderzocht met het oog op de vraag in hoeverre<br />

hun manier van ontwerpen en ontwikkelen bij de minor 10-14<br />

overeenstemt met hun onderwijs aan studenten hierover.<br />

In de aanvankelijke onderzoeksopzet waren we van plan de betrokken<br />

lerarenopleiders nog tijdens de ontwerpfase van de minor te bevragen<br />

over hun aanpak van het ontwerp- en ontwikkelproces (interview).<br />

We zagen dat de betrokken lerarenopleiders niet kozen voor een systematische<br />

ontwikkelaanpak, zoals bijvoorbeeld die van ontwerponderzoek<br />

(zie bijvoorbeeld Van den Berg & Kouwenhoven, 2008). We misten aspecten<br />

zoals het nader analyseren van het probleem dat moest worden aangepakt<br />

en ook het formuleren van uitgangspunten: doelstellingen, doelgroepen,<br />

voorbeelden, wijze van uitvoeren en toetsen. Daarom besloten<br />

we het vervolg van het onderzoek vooral te richten op hoe de ontwerpers<br />

dan wel hun onderwijs ontwierpen en ontwikkelden.<br />

Theoretische achtergrond<br />

Ongeveer 30 jaar geleden ontstonden nieuwe ideeën rond het professionaliseren<br />

van beroepsbeoefenaren, die ook bruikbaar bleken voor de<br />

beroepsgroep leraren. Een van de meest invloedrijke noties hier was de<br />

beroepsbeoefenaar (lees: leraar) als reflective practitioner (Schön, 1987). De<br />

leraar zou om zijn onderwijs te verbeteren, moeten reflecteren op gebeurtenissen<br />

en situaties tijdens het werk, om die vervolgens aan te grijpen om<br />

tot doordachte alternatieven te komen. Dit standpunt leidde tot nogal wat<br />

kritiek. Reflection-in-action, waarbij de leraar tijdens het werk de opbrengst<br />

hiervan diepgaand doordenkt, bleek nauwelijks realistisch. Onderwijsgevenden<br />

kiezen in het algemeen voor onmiddellijk onderwijsgedrag,<br />

gebaseerd op routines en razendsnelle interpretatie van de situatie (Dolk,<br />

1997; Eraut, 1995). Dit maakt dat de reflectie op onderwijssituaties het best<br />

TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 43


Hoe ontwerpen lerarenopleiders hun onderwijs<br />

44<br />

nadien kan plaatsvinden. Dit kan gezien worden als<br />

praktijkonderzoek, waarin theorie en praktijk samenkomen<br />

(Jaworski, 2006; vergelijk Oonk, 2009). De<br />

ervaringen met dit praktijkonderzoek door studenten<br />

zijn wisselend (Bakx, Breteler, Diepstraten & Copic,<br />

2009; Leeman & Wardekker, 2010). De vragen waarop<br />

het praktijkonderzoek of actieonderzoek een antwoord<br />

probeert te geven, komen in het algemeen<br />

voort uit de onderwijspraktijk van de school waar de<br />

student in de praktijk via de stage onderwijservaring<br />

opdoet. Het gaat daarbij vrijwel altijd om vragen naar<br />

alternatieve onderwijsinvullingen of –aanpakken,<br />

bijvoorbeeld rond het verhogen van een specifiek<br />

element van de onderwijsopbrengst, het verbeteren<br />

van de interactie met leerlingen of het klassenmanagement.<br />

En hoewel het ontwikkelen van dergelijke<br />

alternatieven in de onderzoeksliteratuur wordt<br />

omschreven als ontwerponderzoek of design research<br />

(Van den Akker, Gravemeijer, McKenney & Nieveen,<br />

2006), wordt het studentenonderzoek zelden als<br />

zodanig aangeduid. Dat is ook niet strikt nodig,<br />

omdat cyclische werkwijzen die bepalend zijn voor<br />

actieonderzoek eenzelfde karakteristiek hebben als<br />

die van ontwerponderzoek, waarbij de onderzoeker<br />

grosso modo:<br />

• een (uitgebreide) analyse maakt van de situatie<br />

• een prototype ontwikkelt, dat recht doet aan<br />

beoogde veranderingen in de situatie en waarbij<br />

hij dit prototype gaandeweg het proces verfijnt<br />

• het prototype toetst aan uitgangspunten en doelen<br />

(Plomp, 2006).<br />

(Aanstaande) leraren aanzetten<br />

tot het doen van onderzoek is een<br />

manier om ze systematisch te laten<br />

reflecteren op hun onderwijs. Het is<br />

ook een middel om het onderwijs te<br />

verbeteren, door te werken aan de<br />

ontwikkeling van nieuwe onderwijsontwerpen.<br />

We kunnen dit studentonderzoek zien als een manier<br />

om studenten systematisch te laten reflecteren op hun<br />

onderwijs. Het is daarnaast een middel om het onderwijs<br />

te verbeteren, door te werken aan de ontwikkeling<br />

van nieuwe onderwijsontwerpen (vgl. Martens,<br />

2007; Martens, 2010; Van den Berg & Kouwenhoven,<br />

2008). Lerarenopleiders fungeren hierbij als rolmodel.<br />

Onze aanvankelijke hypothese was daarom dat die<br />

lerarenopleiders, wanneer zijzelf onderwijs ontwerpen<br />

en ontwikkelen, dat doen op een manier waarop<br />

zij dat aan hun studenten onderwijzen. We verwachten<br />

dat ten minste de volgende aspecten op de een of<br />

andere manier in het ontwerp voor de minor geëxpliciteerd<br />

zouden zijn (vgl. Gravemeijer, 1994; Simon,<br />

1995; Simon & Tzur, 2004):<br />

• beoogde doelen voor studenten en het toetsen<br />

ervan,<br />

• hypothetisch ontwikkeltraject voor studenten, dat<br />

wil zeggen een hypothetische beschrijving van hoe<br />

het leren van de studenten zou verlopen,<br />

• de argumentatie voor de keuze voor de gemengde<br />

doelgroep met aanstaande leraren basisonderwijs<br />

en wiskunde voortgezet onderwijs,<br />

• rol van collega’s in verband met de validiteit van<br />

het ontwerp,<br />

• de eigen ontwikkeling inclusief de eigen visie op<br />

rekenonderwijs,<br />

• de organisatie van het ontwikkeltraject, de omgang<br />

met bugs in het proces en de evaluatie van het<br />

proces,<br />

• gebruikte bronnen,<br />

• aansluiting bij de huidige onderwijspraktijk.<br />

We noemen dit in het vervolg de ‘ontwerpprincipes’.<br />

Ontwikkelen opleiders hun opleidingsonderwijs<br />

volgens dezelfde<br />

ontwerpprincipes die ze aan studenten<br />

stellen? We beantwoorden deze<br />

vraag in z’n algemeenheid met: ‘nee’.<br />

Vraagstelling<br />

Ontwerponderzoek als boven beschreven, vindt haar<br />

oorsprong in het ontwikkelen van onderwijsmateriaal<br />

voor leerlingen in de basisschool en het voortgezet<br />

onderwijs. Er is evenwel geen reden om deze aanpak<br />

tot dit segment van het onderwijs te beperken. Zeker<br />

op de lerarenopleiding ligt het voor de hand om het<br />

ontwerpen van onderwijs te beschouwen als ontwerponderzoek,<br />

immers:<br />

• door het opleidingsonderwijs op deze manier te ontwikkelen<br />

toont de opleider voorbeeldmatig gedrag<br />

• het communiceren over deze vorm van het ontwikkelen<br />

van onderwijs vormt een kern van de invulling<br />

van het opleiden en het ligt daarom voor de<br />

hand, dat lerarenopleiders deze aanpak als vanzelf<br />

gebruiken.<br />

Maar gebeurt dit ook werkelijk zo? De vraag die<br />

we hier proberen te beantwoorden luidt dan ook:<br />

Ontwikkelen opleiders hun opleidingsonderwijs volgens<br />

dezelfde ontwerprincipes die ze aan studenten stellen?<br />

We beantwoorden deze vraag aan de hand van een<br />

casus, waarin opleiders de opdracht hadden een<br />

minor/nascholing te ontwikkelen. We doen dat hier<br />

aan de hand van de volgende, meer toegespitste<br />

vragen:<br />

• Hoe ontwikkelden de opleiders deze minor? Hoe verliep<br />

het ontwerpen en ontwikkelen van materiaal?<br />

• Wat waren overwegingen van ontwerpers bij dit<br />

ontwerp- en ontwikkelwerk?<br />

• Hoe verhouden deze overwegingen zich tot onderzoeksaanpakken<br />

die op de opleiding worden onderwezen<br />

als actieonderzoek en ontwerponderzoek?<br />

Methode<br />

We probeerden te achterhalen hoe opleiders te werk<br />

gaan bij het ontwikkelen van opleidingsonderwijs<br />

en waarom ze juist op deze manier te werk gaan.<br />

Daarmee zochten we naar een verklarend model voor<br />

dit handelen van opleiders. Grounded Theory geeft<br />

aanwijzingen hoe systematisch verkregen informatie


via een proces van codering en labeling kan leiden<br />

tot een te beproeven model van de situatie (Glaser<br />

& Strauss, 1967; Melia & Charmaz, 2006). Om onze<br />

informatie te verzamelen kozen we de volgende aanpak.<br />

Toen de minor nog in de ontwerp- en ontwikkelfase<br />

zat, hebben we de ontwikkelaars geïnterviewd<br />

over hun overwegingen bij het proces van ontwerpen<br />

en ontwikkelen (interview 1). Dat hebben we ook halverwege<br />

de uitvoering ervan gedaan, onmiddellijk na<br />

afloop van het bijwonen van een lesmiddag (interview<br />

2). Verder bestudeerden we het ontwikkelde<br />

lesmateriaal.<br />

Ontwikkelen van opleidingsonderwijs<br />

heeft de praktijktheorie van opleiders<br />

nodig, want dat biedt een rijke bron<br />

om uit te putten. Het vraagt ook<br />

om ontwerponderzoek om gemaakte<br />

keuzen te expliciteren om ze zo voor<br />

anderen navolgbaar te maken.<br />

Ook hebben we, om onze voorlopige conclusie<br />

met lerarenopleiders te bediscussiëren, tijdens het<br />

VELON-congres van februari 2011 met lerarenopleiders<br />

aan de hand van onze casus in een rondetafelgesprek<br />

gesproken over de vragen: “Waarom werken<br />

lerarenopleiders bij het ontwerpen van onderwijs niet<br />

volgens de manier waarop zij dat hun studenten<br />

onderwijzen?” en “Zijn er suggesties hoe dit te verbeteren?<br />

We duiden dit onderdeel verder aan als<br />

‘rondetafelgesprek”.<br />

Interview 1<br />

We interviewden in één sessie de twee ontwerpers<br />

(een lerarenopleider pabo en een lerarenopleider<br />

tweedegraads wiskunde) halverwege het ontwerp-<br />

en ontwikkeltraject (herfst 2009). We vroegen hen<br />

naar de overwegingen bij het ontwerpproces. We<br />

gingen daarbij in op het onderwijsproces, de organisatie<br />

van het ontwerp- en ontwikkelproces en de<br />

context. Interview 1 is op video opgenomen en volledig<br />

getranscribeerd. Daaruit hebben beide auteurs<br />

onafhankelijk van elkaar de antwoorden van de geïnterviewden<br />

gescoord op de onderdelen: doel en toetsing<br />

van de minor en het proces van het ontwerp- en<br />

ontwikkeltraject, inclusief de evaluatie ervan. Na dit<br />

interview analyseerden beide auteurs de reacties en<br />

voorzagen episoden van een label.<br />

Interview 2<br />

Voorjaar 2010 werd de minor in de vorm van zes<br />

nascholingsbijeenkomsten uitgevoerd. We spraken<br />

na afloop van de derde bijeenkomst weer in één sessie<br />

met een van de ontwerpers, die ook deelnam aan<br />

interview 1 en nu docent was, en met de tweede<br />

docent, die de bijeenkomst mee verzorgde, maar geen<br />

ontwerper was. Voorafgaande aan dit interview deelden<br />

wij met hen onze reflecties naar aanleiding van<br />

het eerste interview. We gaven verder aan dat we over<br />

de geobserveerde les zouden spreken, om zo achterliggende<br />

ontwerpoverwegingen verder te expliciteren.<br />

We boden hen verder de kans om aan te geven<br />

of en hoe de uitkomsten van dit tweede interview in<br />

hun ogen zouden moeten leiden tot aanpassen van<br />

de vormgeving voor de volgende bijeenkomst van de<br />

nascholing. Als afsluiting van het interview gaven we<br />

de gesprekspartners de gelegenheid zelf een conclusie<br />

of samenvatting te geven en zo terug te blikken<br />

op dit interview.<br />

Interview 2 is op audio vastgelegd en ook volledig<br />

getranscribeerd. Ook hier hebben we de antwoorden<br />

onafhankelijk van elkaar gescoord in de onderdelen:<br />

doel van de bijeenkomst, reflectie op de uitvoering,<br />

theoretische uitgangspunten voor de bijeenkomst.<br />

We kozen in dit interview voor deze onderdelen om<br />

alsnog zoveel mogelijk te kunnen achterhalen vanuit<br />

welke overwegingen en eventuele theoretische achtergrond<br />

de minor ontworpen en ontwikkeld is, maar<br />

dan naar aanleiding van de uitgevoerde les. Na dit<br />

interview vond een tweede ronde van labeling plaats,<br />

waarin mogelijke verklaringen werden toegevoegd<br />

aan labels die in eerste ronde werden geplaatst.<br />

We hebben de transcripties van beide interviews aan<br />

de geïnterviewden voorgelegd. Dat heeft tot enkele<br />

verduidelijkingen geleid, die op hun beurt weer<br />

leidde tot nadere verklaringen voor de geobserveerde<br />

aanpak.<br />

Rondetafelgesprek<br />

Tijdens een rondetafelgesprek met negen lerarenopleiders<br />

van verschillende soorten lerarenopleidingen<br />

(pabo, tweedegraads, eerstegraads) en een wiskundeleraar<br />

(februari 2011) hebben we, na een korte inleiding<br />

van onze kant, de gesprekspartners gevraagd te<br />

noteren waarom zij denken dat lerarenopleiders niet<br />

werken volgens de genoemde ontwerpprincipes.<br />

Vervolgens hebben we met hen verder gesproken<br />

over de vraag naar het waarom van dit verschil.<br />

Het rondetafelgesprek heeft tien geschreven reacties<br />

van de deelnemers opgeleverd, plus een kort (ter<br />

plaatse gemaakt) samenvattend verslag. Deze materialen<br />

zijn onafhankelijk gescoord op (1) redenen/oorzaken<br />

voor de descrepantie tussen verwachtingen en<br />

feitelijke praktijk t.a.v. het ontwerp- en ontwikkeltraject<br />

en (2) aanbevelingen om deze te verkleinen. Het<br />

rondetafelgesprek is daarmee vooral een reflectie van<br />

de deelnemers geworden op het verschil tussen wat<br />

we meenden te mogen verwachten en de praktijk.<br />

Data-analyse<br />

Uiteindelijk hebben beide auteurs eerder bepaalde<br />

labels en verbanden hiertussen beschouwd vanuit<br />

reacties tijdens het rondetafelgesprek. In termen van<br />

Grounded Theory gebruikten we het rondetafelgesprek<br />

als beproeving van het aanvankelijk gevonden<br />

model, dat op grond van dit gesprek werd bijgesteld.<br />

Resultaten<br />

Hier presenteren we de opbrengst van interview 1,<br />

interview 2 en het rondetafelgesprek. Vervolgens<br />

schetsen we hoe deze data leidden tot een model voor<br />

het ontwikkelen van onderwijs door opleiders in de<br />

gegeven situatie.<br />

TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 45


Hoe ontwerpen lerarenopleiders hun onderwijs<br />

46<br />

Interview 1<br />

• Doelen van de minor<br />

Vrijwel meteen in het begin van het interview gaan<br />

de gesprekspartners in op de doorlopende leerlijnen<br />

(Expertgroep Doorlopende Leerlijnen, 2008): “Wiskundestudenten<br />

(bedoeld zijn die van de tweedegraads<br />

lerarenopleiding) weten na de minor wat er op de basisschool<br />

aan rekenen gebeurt en studenten van de lerarenopleiding<br />

basisonderwijs weten hoe het verder gaat als de leerlingen<br />

van groep 8 naar diverse vormen van voortgezet<br />

onderwijs gaan.” En er wordt gesteld “... dat wiskundedocenten<br />

in het voortgezet onderwijs ook wat meer moeten<br />

weten van de modellen die gebruikt worden in het basisonderwijs,<br />

want als je de methodes voor het voortgezet onderwijs<br />

bekijkt, is er vaak toch een beperkt aanbod, vaak volgens<br />

een vast patroon.” Beide groepen studenten ontwikkelen<br />

binnen de minor kennis van het rekenen en de<br />

didactiek.<br />

• Toetsing van de minor<br />

Wanneer we elkaar spreken over de toetsing van<br />

de minor komen er slechts vage ideeën naar voren:<br />

een portfolio met een aantal opdrachten, voor de vakinhoud<br />

denken de ontwikkelaars aan een tentamen,<br />

maar dat is verder nog niet uitgewerkt: “We moeten<br />

de doelstelling nog formuleren. We zijn nu met de bijeenkomsten<br />

bezig.”<br />

• Ontwerp- en ontwikkeltraject<br />

Als we spreken over het ontwerp- en ontwikkeltraject<br />

komen verschillende perspectieven aan bod: ontwerpen<br />

en ontwikkelen vanuit een theoretisch model of<br />

hypothetische uitwerking, de rol van bronnen en van<br />

collega’s, de werkwijze en de voortgang.<br />

Op de vraag of de ontwerpers van tevoren een theoretisch<br />

model, dan wel een ontwikkelingstraject in gedachten<br />

hebben waarvan ze veronderstellen dat studenten<br />

dat zouden doorlopen, zijn antwoordt een ontwerper<br />

dat hij “daar nog niet zo ver mee is, maar wel een idee heeft”.<br />

De andere ontwerper dat “het eigenlijk groeit met het<br />

uitdenken van de verschillende bijeenkomsten.”<br />

Naar aanleiding van de vraag waarom ze denken<br />

dat in een gemengde groep bijvoorbeeld het ‘oefenen,<br />

productief oefenen en probleemoplossend bezig zijn’<br />

beter tot zijn recht komt dan in een groep met alleen<br />

studenten van de lerarenopleiding basisonderwijs,<br />

antwoordt een van de gesprekspartners: “Als je de boeken<br />

van ‘Moderne wiskunde’ bekijkt, dan zie je dat dit productief<br />

oefenen en probleemoplossend bezig zijn, er niet is.<br />

Wel in het basisonderwijs. Als materiaal voor de eerste bijeenkomst<br />

zijn twintig oefenopgaven gekopieerd. Daarin zit<br />

veel meer open aanbieding.”<br />

Over de rol van collega’s meldt de ene ontwikkelaar<br />

dat hij met de hele vakgroep overlegt over bijvoorbeeld<br />

negatieve getallen en de overgang van primair<br />

naar voortgezet onderwijs. De ander overlegt regelmatig<br />

met een collega, als een soort klankbord, over<br />

hoe de stage zou kunnen verlopen bijvoorbeeld. De<br />

eerste vult aan dat hij voor die negatieve getallen met<br />

zijn vakgroep ook naar een nieuwe methode heeft<br />

gekeken. Toen bleek dat de getallenlijn in het basisonderwijs<br />

alleen naar rechts loopt, terwijl dat in het<br />

voortgezet onderwijs ook naar links is. Hij verwacht<br />

hierover een didactische discussie in een van de bijeenkomsten<br />

van de minor..<br />

Het deel van het gesprek over doelen en toetsing vat<br />

een van ons (de interviewers) als volgt samen: “Jullie<br />

twijfelen niet over het uiteindelijke doel en jullie weten over<br />

en weer van elkaar wat je doet en hoe je daar vakinhoudelijk<br />

en didactisch voordeel van kunt hebben, maar de detaillering<br />

gebeurt eigenlijk tijdens het werken aan het ontwerp van de<br />

bijeenkomsten en wel in de discussie daarover en in de confrontatie<br />

met wat er in de rekenboeken van het basisonderwijs<br />

en in de wiskundeboeken van het voortgezet onderwijs<br />

staat.” Dat wordt aangevuld met de opmerking dat ze<br />

ook nog moeten kijken naar het proces van de studenten,<br />

bijvoorbeeld de stage en het actieonderzoek. Dit<br />

moet in samenhang met wat de student en de stageschool<br />

willen: “Dat moet worden afgestemd. Het gaat erom<br />

dat studenten eigen doelen formuleren, bijvoorbeeld verbetering<br />

van de overgang van basisonderwijs naar voortgezet<br />

onderwijs, om die vervolgens in de stage te realiseren.”<br />

We gaan apart in op de vraag hoe de ontwikkelaars<br />

omgaan met haperingen in hun proces. Ze geven een<br />

voorbeeld. Bij het onderdeel ‘oefenen en zorg’ hadden<br />

ze deze termen “eerst alleen als titel, met als idee dat je een<br />

rekenzorgleerling of een wiskundezorgleerling even kunt<br />

helpen door extra oefenen”. Vervolgens hadden ze het<br />

idee dat dit teveel naar individueel werken zou toegaan<br />

en dat wilden ze niet. Dit onderwerp dreigde te<br />

sneuvelen. Dat kon echter ook niet, was de opvatting,<br />

want de studenten moeten hier toch iets over geleerd<br />

hebben. Omdat de totale voortgang van het ontwerpen<br />

en ontwikkelen toch al behoorlijk langzaam ging,<br />

kreeg de ontwikkelaar die de bijeenkomst hierover<br />

zou gaan geven het behoorlijk benauwd. Inmiddels<br />

is het nog niet erg goed gelukt, maar er is wel over<br />

gesproken. Ze stemmen in met onze samenvatting dat<br />

haperingen van het proces in onderling overleg worden<br />

opgelost. Dit leidt tot de volgende omschrijving:<br />

“We zijn vooral begonnen met brainstormen, vond ik eigenlijk<br />

wel goed gedaan. We hebben nog niet eens veel geschreven,<br />

maar wel allemaal ideeën genoemd. Daar hebben we veel<br />

tijd aanbesteed en dat vond ik heel waardevol.”<br />

• Evaluatie van het ontwerp- en ontwikkeltraject<br />

Over een evaluatie van de minor melden onze<br />

gesprekspartners het volgende. Om te beginnen is er<br />

het commentaar bij de bijeenkomsten. En aan het eind<br />

komt er een grote evaluatie onder studenten en docenten<br />

met vragen naar wat ze geleerd hebben, wat ze<br />

eraan gehad hebben, wat de rol van de ontwikkelaars<br />

is geweest. Over hoe ze dat gaan aanpakken was nog<br />

niet nagedacht. En bij doorvragen blijkt dat ze ook niet<br />

gedacht hebben aan de mogelijkheid om hun werk als<br />

ontwerpers en ontwikkelaars apart te evalueren.<br />

Overigens merken ze terecht op dat vooral de beschikbaarheid<br />

van tijd en geld de uitgebreidheid van de<br />

evaluatie bepaalt. We vragen door over de (eventuele)<br />

evaluatie. De ontwikkelaars brengen naar voren of de<br />

geschatte tijdsbesteding in overeenstemming is met de<br />

werkelijke. Ook denken ze aan de vraag aan studenten<br />

in koppels met verschillende achtergronden of het<br />

werken aan de minor bij beide studenten tot nieuwe<br />

inzichten heeft geleid, bijvoorbeeld met betrekking tot<br />

oefenvormen. We vatten dit samen met de vaststelling<br />

dat er dus een soort attitudeverandering zou moeten<br />

plaatsvinden.


• Codering<br />

Uit interview 1 kwamen na de codering de volgende<br />

labels naar voren: ‘gebrek aan overzicht’, ‘weinig systematische<br />

werkwijze’, ‘inzetten praktijkkennis en<br />

-ervaringen’, ‘sturing vanuit ervaren verschillen basisonderwijs<br />

en voortgezet onderwijs’, ‘globale beelden<br />

rond achtergronden studenten’ en ‘ontbreken theoretisch<br />

kader’. 1 Met deze labels in het achterhoofd startten<br />

we het tweede interview.<br />

Interview 2<br />

Het tweede interview vond plaats direct na de derde<br />

les/bijeenkomst. Deze les begon met het multiplicatief<br />

uithoudingsvermogen (mu): neem een willekeurig<br />

getal en vermenigvuldig de cijfers, herhaal dit tot een<br />

getal van één cijfer is bereikt; mu is het aantal stappen.<br />

Voorbeeld: 3216 → 36 → 18 → 8, mu = 3,<br />

want 3x2x1x6 = 36, 3x6 = 18 en 1x8 = 8.<br />

Op onze vraag hoe de twee docenten dit onderdeel<br />

vonden gaan, reageren ze: “De mensen gingen cijferen,<br />

bijvoorbeeld 6 x 42, Instructief om te zien dat sommigen<br />

geen goede gecijferdheid hebben. Bij oefenen speelt gecijferdheid<br />

of wiskundige geletterdheid een impliciete rol. Als<br />

leraar in het voortgezet onderwijs moet je je goed bewust<br />

worden van expliciete doelen als het onderhouden van wat<br />

de leerlingen vanuit het basisonderwijs meebrengen.”<br />

Wij (de interviewers) merken op dat er tamelijk lang<br />

over de regels en eigenschappen van mu is doorgepraat.<br />

Daarop reageert de een: “Maar we hebben toch<br />

ook andere dingen gedaan, namelijk een breinbreker aangereikt<br />

op het niveau van de deelnemers.” De ander reageert<br />

met: “We hebben het over de verhoudingstabel gehad juist<br />

omdat die een belangrijk aspect van de overgang basisonderwijs<br />

– voortgezet onderwijs is: die zitten namelijk in het<br />

voortgezet onderwijs voorgebakken in de methodes.” De<br />

ontwikkelaars deden dit om de deelnemers over de<br />

eigen aanpak na te laten nadenken en vervolgens<br />

over die van leerlingen.<br />

• Doel van de bijeenkomst<br />

De ontwikkelaars geven desgevraagd aan dat het<br />

die middag ging om:<br />

- verschillen basisonderwijs-voortgezet onderwijs<br />

- de eigen gecijferdheid van de deelnemers<br />

- voorkennis leerlingen<br />

- vormgeven van de les?<br />

Het uitgangspunt was dat de groep zelf met<br />

bespreekpunten, oplossingen, en dergelijke zou<br />

komen. Er was veel aandacht voor de doorlopende<br />

leerlijnen en het rekenbeleidsplan voor de eigen<br />

school. Dat laatste zat niet in het ontwerp, maar speelt<br />

wel degelijk op de achtergrond mee. Daarbij gaat het<br />

om de inhoud, de organisatie daarvan binnen de<br />

school én de waarde van het rekenen. De ontwerpers<br />

illustreren de ontwerpgerichte insteek door te verwijzen<br />

naar de discussie over rekenmethodes waarbij<br />

een van de deelnemers opmerkt dat Moderne wiskunde/rekenen<br />

op het eerste gezicht alleen herhaling<br />

van het rekenen van de basisschool is, maar bij nader<br />

inzien een opstap naar abstractie. “Dit zien veel leraren<br />

niet”, melden onze gesprekspartners. We gaan naar de<br />

breuken en vragen:<br />

Welk idee zit achter het analyseren van situaties<br />

4<br />

rond de breuk --<br />

: 4 pizza’s verdelen met 7 personen,<br />

7<br />

de vierde dag van de week, 4 van de 7 dagen. Het<br />

idee is dat “de kinderen betekenis moeten geven aan zoiets<br />

en dan vooral in de vorm van een relatienet: de betekenis<br />

hangt af van de context, maar op zeker niveau hebben die<br />

contextafhankelijke betekenissen wel iets met elkaar te<br />

maken.”<br />

• Reflectie op de uitvoering<br />

Wanneer we de ontwikkelaars vragen om op de bijeenkomst<br />

te reflecteren, reageert een van hen: “Ik denk<br />

dat we de cursisten hebben laten kijken naar mogelijke rekenstrategieën,<br />

dus niet alleen naar de oude algoritmen van het<br />

rekenen. Dat hebben we gedaan door de mensen op hun eigen<br />

niveau te laten puzzelen en vervolgens te laten nadenken<br />

over de vraag: Kan ik dit ook met mijn leerlingen? Hoe dan?”<br />

Daarvoor zijn handvatten aangereikt.<br />

• Theoretisch uitgangspunt voor de bijeenkomst<br />

Tot slot van het interview stellen we de vraag: Welke<br />

theorie of theoretische achtergrond hanteren jullie?<br />

Het enigszins verrassende antwoord is dat ze daar niet<br />

echt overeenstemming over hebben bereikt. Een van<br />

de twee gaat uit van realistisch wiskundeonderwijs,<br />

zoals verwoord in het artikel van Gravemeijer, Bruin-<br />

Muurling en Van Eijck (2009) dat erg van contexten<br />

uitgaat en constateert dat aan het eind van de basisschool<br />

de leerlingen breuken nog niet abstract als<br />

onbenoemde getallen zien. De ontwikkelaars zijn het<br />

erover eens dat de leraren in het voortgezet onderwijs<br />

een slag moeten maken; van: “Ze kunnen niet rekenen”<br />

naar: “Ik weet niet hoe ze rekenen”, met daaraan gekoppeld:<br />

“Ik weet niet hoe ze het geleerd hebben.”<br />

• Voorlopig verklarend model<br />

We merken dat de opleiders wel degelijk een theoretische<br />

fundering gebruiken bij hun ontwikkelwerk.<br />

Die is echter niet geëxpliciteerd en dat is ook niet<br />

nodig, omdat de ontwikkelaar over een breed repertoire<br />

beschikt: bijv. onderwijsverhalen, beproefde<br />

activiteiten voor de opleiding en theoretische uitgangspunten<br />

van het reken-wiskundeonderwijs<br />

in het basisonderwijs.<br />

Rondetafelgesprek<br />

We willen het rondetafelgesprek gebruiken om ons<br />

voorlopig model te toetsen. We kiezen er daarbij<br />

overigens voor om het model niet voor te leggen,<br />

omdat we denken dat we daarmee te veel invullen.<br />

We stelden de volgende vraag centraal: Waarom werken<br />

lerarenopleiders bij het ontwerpen van onderwijs niet<br />

volgens genoemde ontwerpprincipes? Hoe kunnen we dit<br />

verbeteren? We vragen de aanwezigen individueel hun<br />

reacties te noteren. Die nemen we als uitgangspunt<br />

voor het gesprek. We beginnen met een korte discussie<br />

over of er eigenlijk wel standaarden bestaan voor<br />

het ontwerpen en ontwikkelen van nieuw onderwijs.<br />

Er wordt opgemerkt dat niet alle lerarenopleiders<br />

dezelfde principes hebben. Een ander vraagt zich af<br />

of het ontwerpen en ontwikkelen wel zo belangrijk is<br />

in een opleiding dat opleiders daarbij een voorbeeldfunctie<br />

hebben. En een derde vult aan dat prescriptieve<br />

modellen in praktijk veelal niet werken.<br />

TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 47


Hoe ontwerpen lerarenopleiders hun onderwijs<br />

48<br />

• Verschil tussen standaarden en uitvoering in de praktijk<br />

Dan gaan we in op de eerste vraag: Waarom werken<br />

de ontwerpers/ontwikkelaars niet volgens hun ontwerpprincipes?<br />

De antwoorden zijn te kenschetsen als<br />

algemeen menselijk: routines zijn moeilijk te veranderen<br />

(ervan uitgaande dat dit voor de betreffende lerarenopleiders<br />

iets routinematigs is); lerarenopleiders<br />

zijn gevangen in hun gewoontes en berijden vaak hun<br />

stokpaardjes (‘eigen pareltjes’); ze zijn vooral resultaatgericht;<br />

tijdgebrek. Dan volgen verklaringen meer<br />

specifiek voor lerarenopleiders: zij werken bij het<br />

maken van nieuw onderwijs vanuit hun ideeën over<br />

hoe het in de klas gaat; ze zijn gericht op onmiddellijke<br />

pasklare oplossingen; ze hebben wel een model, maar<br />

dat is hoogstens impliciet aanwezig; ze hoeven ook<br />

niet heel systematisch te werk te gaan, want het gaat<br />

om iets complex, zeker voor mensen die nog niet erg<br />

ervaren in het betreffende onderwerp zijn; lerarenopleiders<br />

zijn onbewust onbekwaam; implementeren<br />

van nieuw onderwijs behoort niet tot de professionele<br />

uitrusting van lerarenopleiders; lerarenopleiders<br />

bespreken onderling veel te weinig<br />

hun eigen lesvoorbereiding.<br />

• Aanbeveling voor een aanpak<br />

De belangrijkste suggesties die deelnemers aan het<br />

rondetafelgesprek formuleerden waren de volgende:<br />

geef lerarenopleiders (en docenten) die onderwijs<br />

gaan ontwerpen en ontwikkelen vooraf een eenvoudig<br />

model (figuur 1) en benadruk het iteratieve karakter;<br />

ga uit van wat je reëel mag verwachten dat de<br />

studenten in hun stage zullen tegenkomen; laat eerst<br />

de visie verwoorden en ga pas daarna verder met uitwerken<br />

en invullen; begin met de kernwoorden en<br />

uitgangspunten en werk bottom up.<br />

• Verklarend model<br />

Het gesprek helpt ons het eerder geformuleerde verklarende<br />

model aan te vullen. Opleiders krijgen in het<br />

algemeen weinig tijd om onderwijs te ontwikkelen. Zij<br />

zijn daarom normaal gesproken aangewezen op het<br />

didactische<br />

werkvormen<br />

evaluatie<br />

ordening<br />

lessen<br />

Figuur 1: Een eenvoudig ontwerpmodel<br />

VISIE<br />

combineren van succesvolle activiteiten, zonder daarbij<br />

een onderliggende theorie te expliciteren. Wanneer<br />

opleiders geen model wordt aangedragen om dit<br />

anders te doen, gaan zij ook op deze wijze te werk<br />

wanneer er wel redelijk wat tijd beschikbaar is voor<br />

het ontwikkelwerk, zoals in het hier beschreven geval.<br />

Conclusie en discussie<br />

In dit artikel gaan we na hoe lerarenopleiders in het<br />

specifiek geval van het ontwikkelen van een minor<br />

voor het reken-wiskundeonderwijs op de grens van<br />

basisschool en voortgezet onderwijs ontwerpprincipes<br />

gebruikten bij het ontwikkelen van opleidingsonderwijs.<br />

De minor voorziet in een actuele vraag.<br />

Hobbels in het reken-wiskundeonderwijs werden<br />

immers kort voor de start aangegeven als mogelijke<br />

oorzaak van tegenvallende onderwijsresultaten<br />

(Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en<br />

Rekenen, 2008).<br />

Onze analyse van deze ontwikkelsituatie bracht ons<br />

tot de vraag: ontwikkelen opleiders hun opleidingsonderwijs<br />

volgens dezelfde ontwerpprincipes die ze<br />

aan hun studenten onderwijzen? We beantwoordden<br />

deze vraag in z’n algemeenheid met nee. Met een<br />

dergelijk antwoord doen we echter geen recht aan de<br />

opleiders in kwestie. Via de vragen over de activiteiten<br />

van de opleiders krijgen we een nader beeld. De<br />

opleiders hebben een praktijktheorie, die hen voor<br />

specifieke activiteiten leert wat werkt en hoe het<br />

werkt. Bij het ontwikkelen van de minor gebruikten<br />

ze de aldus gekozen activiteiten en maakten op grond<br />

van verdere ervaringen een ordening. Daarmee blijven<br />

de principes onder het ontwikkelwerk impliciet:<br />

de doelen zijn globaal geformuleerd, omdat dit nu<br />

eenmaal de aard van de praktijktheorie is (vergelijk<br />

Meijer, Zanting & Verloop, 2001). De hier geobserveerde<br />

opleiders gaan anders te werk dan wat er in<br />

het algemeen bij onderzoek van studenten gevraagd<br />

leernoodzaak<br />

leerdoelen<br />

gewenste<br />

situatie


wordt. Studenten moeten keuzen expliciet maken.<br />

Zij werken in het algemeen volgens een specifiek<br />

stappenplan. Werkend vanuit de eigen praktijktheorie<br />

bestaat daarvoor geen noodzaak.<br />

Dat een docent een ontwikkeltaak niet als onderzoek<br />

ziet, ligt ook wel voor de hand. Anders dan de student<br />

heeft een ervaren opleider immers een geweldig<br />

repertoire aan activiteiten die als het ware vragen om<br />

hergebruik. Deze activiteiten hebben hun geldigheid<br />

in veel situaties getoond. De praktijktheorie van de<br />

docent, waarin dit repertoire tot samenhangend<br />

geheel gemaakt is, is blijkbaar te nadrukkelijk aanwezig<br />

om bij het ontwikkelen keuzen en onderliggende<br />

theorie te expliciteren.<br />

NOOT<br />

1 In verband met de omvang van dit artikel, beperken wij<br />

ons tot het opsommen van labels.<br />

LITERATUUR<br />

Akker, J. van den, Gravemeijer, K, McKenney, S., & Nieveen,<br />

N. (Eds). (2006). Educational design research. London:<br />

Routledge.<br />

Bakx, A., Breteler, H., Diepstraten, I., & Copic, J. (2009).<br />

Onderzoek pabo-studenten verankerd in het curriculum<br />

– succesfactoren en keerzijden. Tijdschrift voor Lerarenopleiders<br />

30(1), 28-35.<br />

Berg, van den, E., & Kouwenhoven, W., (2008). Ontwerponderzoek<br />

in vogelvlucht. Tijdschrift voor Lerarenopleiders,<br />

29(4), 20-26.<br />

Dolk, M.L.A.M. (1997). Onmiddellijk onderwijsgedrag: over<br />

denken en handelen van leraren in onmiddellijke onderwijssituaties.<br />

Utrecht: W.C.C.<br />

Eraut, M. (1995). Schön Shock: a case for reframing reflection-in-action.<br />

Teachers and teaching: theory and practice<br />

1(1), 9-22.<br />

Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen<br />

(2008). Over de drempels met rekenen, Consolideren,<br />

onderhouden, gebruiken en verdiepen, onderdeel van<br />

de eindrapportage van de Expertgroep Doorlopende<br />

Leerlijnen Taal en Rekenen. Enschede: Expertgroep<br />

Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen.<br />

Glaser, B., & Strauss, A. (1967) The Discovery of Grounded<br />

Theory: strategies for qualitative research. Chicago:<br />

Aldine.<br />

Gravemeijer, K.P.E. (1994). Developing realistic mathematics<br />

education. Utrecht: CD-ß Press / Freudenthal Institute.<br />

Gravemeijer, K.P.E., Bruin-Muurling, G. & Eijck, M. van<br />

(2009). Aansluitingsproblemen tussen primair en voortgezet<br />

onderwijs - geen doorgaande lijn voor het vermenigvuldigen<br />

van breuken -. Reken-wiskundeonderwijs:<br />

onderzoek, ontwikkeling, praktijk, 28(4), 14-19.<br />

Jaworski, B. (2006). Theory and practice in mathematics teaching<br />

development: critical inquiry as a mode of learning<br />

in teaching. Journal of Mathematics Teacher Education 9,<br />

187 – 211.<br />

Leeman, Y., & Wardekker. W., (2010). Verbetert onderzoek<br />

het onderwijs? Tijdschrift voor Lerarenopleiders 30(1),<br />

19-22.<br />

Martens, R. (2007). Positive learning met Multimedia. Onderzoeken,<br />

toepassen & generaliseren. Heerlen: Open Universiteit.<br />

Martens, R. (2010). Zin in onderzoek, Docentprofessionalisering.<br />

Heerlen: Open Universiteit.<br />

Meijer, P., Zanting, A., & Verloop, N. (2001). Docenten-inopleiding<br />

onderzoeken de praktijkkennis van ervaren<br />

docenten. VELON Tijdschrift, 22(1), 9-16.<br />

Melia, K.M. & Charmaz, K.C. (2006). Constructing Grounded<br />

Theory. A Practical Guide Through Qualitative Analysis.<br />

Thousand Oaks, CA: Sage Publications<br />

Oonk, W. (2009). Theory-enriched practical knowledge in<br />

mathematics teacher education. Leiden: ICLON PhD<br />

dissertation series.<br />

Plomp, Tj. (2010). Educational Design Research: an Introduction.<br />

In Tj. Plomp & N. Nieveen. An Introduction to<br />

Educational Design Research. Enschede: SLO, 9-36.<br />

Simon, M. (1995). Reconstructing mathematics pedagogy<br />

from a constructivist perspective. Journal for Research in<br />

Mathematics Education 26 (2), 114-145.<br />

Simon, M. A., & Tzur, R. (2004) Explicating the role of mathematical<br />

tasks in conceptual learning: an elaboration of the<br />

hypothetical learning trajectory. Mathematical Thinking<br />

and Learning 6 (2), 91-104.<br />

Schön, D.A. (1983). The Reflective Practitioner: How professionals<br />

think in action. London: Temple Smith.<br />

TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 49


50<br />

Praktijkvoorbeeld<br />

Pabostudenten<br />

leren online<br />

gitaar spelen<br />

Meer pabostudenten met de gitaar<br />

voor de klas. Dat zag Miriam Burgers,<br />

muziekdocente aan de Hogeschool Utrecht<br />

wel zitten. Het aantal lesuren dat ze<br />

heeft, liet dat alleen niet toe. De Online<br />

Muziekschool van ondernemer Jeroen<br />

Bouman bracht uitkomst. De twee<br />

startten samen een pilot. Meer pabostudenten<br />

leren nu gitaar spelen,<br />

via internet en in de klas.<br />

<strong>AU</strong><strong>TEU</strong>R(S)<br />

Elwin Roetman,<br />

Onlinemuziekschool<br />

(OMS), Utrecht<br />

Inleiding<br />

Kon Miriam Burgers tien jaar<br />

geleden bijna elke student nog<br />

vragen een akkoord aan te slaan,<br />

nu speelt niet iedereen meer een<br />

instrument op de pabo: “De kwantiteit<br />

van het muziekonderwijs is<br />

achteruit gegaan. Tien jaar geleden<br />

hadden ze hier drie uur muziekles<br />

per week, nu zes blokuren per jaar”,<br />

vertelt ze. Andere gebieden, zoals<br />

taal, rekenen en pedagogiek hebben<br />

de afgelopen jaren meer aandacht<br />

gekregen: “Dat was ook nodig, het<br />

heeft zijn vruchten afgeworpen,<br />

maar het gaat ten koste van het<br />

muziekonderwijs.” Zeer enthousiast<br />

is de muziekdocente dan ook over<br />

de samenwerking met de Online<br />

Muziekschool (OMS).<br />

De Online Muziekschool<br />

In 2009 begon de OMS met het aanbieden<br />

van online gitaarlessen. Het<br />

idee kwam voort uit de opkomst van<br />

video op het internet. “Een geweldig<br />

hulpmiddel om een instrument te<br />

leren spelen”, vertelt directeur Jeroen<br />

Bouman, “maar wat we daarbij<br />

wilden toevoegen was het persoonlijke<br />

contact met een docent. Ook is<br />

het moeilijk voor een beginner om de<br />

juiste filmpjes te vinden en zijn de<br />

meeste video's in het Engels. Bij ons<br />

moest dat anders kunnen, gemakkelijker.”<br />

Jeroen Bouman ontwikkelde samen<br />

met professionele muziekdocenten<br />

Nederlandstalige lessen met een<br />

duidelijke didactische opbouw:<br />

“Om de drie lessen is er een toetsingsmoment.<br />

Cursisten sturen filmpjes<br />

met wat ze kunnen via de website<br />

naar hun docent. Die stuurt<br />

weer een filmpje terug met feedback<br />

en bepaalt of de cursist verder kan of<br />

moet herkansen.” De feedback verloopt<br />

altijd via een bepaald stramien.<br />

Een van de richtlijnen is feedback<br />

via de sandwichmethode. Bij de<br />

sandwichmethode wordt begonnen<br />

met iets wat al goed gaat, dan iets<br />

wat beter kan en vervolgens wordt er<br />

afgesloten met iets positiefs. Door<br />

deze benadering wordt het plezier in<br />

musiceren gestimuleerd en blijft de<br />

intrinsieke motivatie hoog. Naast<br />

gitaarles wordt er inmiddels ook<br />

zangles, pianoles en drumles aangeboden.<br />

En daar komt binnenkort<br />

basgitaar bij. “Zo bieden we alle<br />

instrumenten aan om een bandje te<br />

vormen.”<br />

Gitaarlessen voor de pabo<br />

Nadat Jeroen Bouman een workshop<br />

had gegeven op de pabo in Utrecht,


wist hij de aandacht van Miriam<br />

Burgers te trekken. Zij begon afgelopen<br />

september samen met de OMS<br />

met het aanbieden van gitaarlessen<br />

voor 31 studenten. Voor Miriam een<br />

welkome oplossing: “In de reguliere<br />

lessen is er te weinig tijd om studenten<br />

te leren liedjes te begeleiden. Op<br />

deze manier kunnen we ze toch kennis<br />

laten maken met kinderliedjes.”<br />

De site van OMS is altijd<br />

bereikbaar. Daar kunnen<br />

lesvideo's worden bekeken<br />

met uitleg van de gitaardocent<br />

en ondersteund door<br />

animaties. Hierdoor is er<br />

geen muzikale voorkennis<br />

nodig.<br />

Studenten krijgen na aanmelding een<br />

inlogcode waarmee ze aan de slag<br />

kunnen op de website van de OMS.<br />

De site is dag en nacht bereikbaar.<br />

Daar kunnen ze de lesvideo's bekijken.<br />

De video's bevatten uitleg van<br />

de gitaardocent en worden ondersteund<br />

door animaties. Hierdoor is<br />

er geen muzikale voorkennis nodig.<br />

Iedereen kan vanaf les één al met de<br />

eerste 'oefentune' meespelen. Na drie<br />

lessen en drie oefentunes laten de<br />

studenten hun vorderingen zien voor<br />

de webcam door mee te spelen met<br />

de laatste oefentune.<br />

De opname verloopt automatisch via<br />

het e-learningsysteem. Als de student<br />

tevreden is met de opname<br />

stuurt hij het filmpje naar de docent.<br />

Die bekijkt het filmpje en stuurt een<br />

video met tips en feedback terug.<br />

Gaandeweg de cursus bouwt de<br />

student zo een heel portfolio op.<br />

Ervaringen<br />

Student Wouter was al enige tijd<br />

bezig om het gitaarspelen onder de<br />

knie te krijgen. “Ik heb al heel veel<br />

lessen op YouTube bekeken, maar ik<br />

kwam niet verder. Ik had het idee dat<br />

ik geen goede basis ontwikkelde.”<br />

Omdat hij verder wilde komen meldde<br />

hij zich aan voor de online gitaarlessen.<br />

“Met deze lessen leer ik een<br />

goede basistechniek aan en ik begrijp<br />

de YouTube-filmpjes ook veel<br />

beter”, aldus Wouter.<br />

Ook de muziekdocente is erg te<br />

spreken over de online lessen die de<br />

OMS aanbiedt, maar ziet de kracht<br />

van de pilot vooral in de combinatie<br />

met de maandelijkse groepsles, een<br />

ideale combinatie. Samen met de<br />

jonge gitaristen brengt ze een keer in<br />

de maand het geleerde in de praktijk.<br />

Voorafgaand aan de les zet Burgers<br />

de opwarmoefening in uit de online<br />

zanglessen van de OMS. De hele<br />

klas doet dan inzingoefeningen via<br />

het smartboard. Naast het gitaarspelen<br />

is het immers ook de bedoeling<br />

dat de docenten in spe straks samen<br />

met de kinderen gaan zingen. Daarna<br />

gaan ze aan de slag met de akkoorden<br />

die ze de maand daarvoor<br />

hebben geleerd. Miram Burgers:<br />

“Dit motiveert de studenten enorm.<br />

En daarna stromen de filmpjes ook<br />

weer binnen. Het is echt een oppepper<br />

voor de volgende maand. Veel<br />

studenten vinden het ook prettig om<br />

te merken dat ze niet de enige zijn<br />

met een bepaald probleem.”<br />

Tijd is een beperkende factor. De<br />

studenten hebben het al razend druk<br />

met andere vakken en elke dag gitaar<br />

spelen schiet er dan nog wel eens bij<br />

in. Die andere vakken kosten ook<br />

veel tijd. Maar veel studenten loggen<br />

elke dag in en zijn enthousiast. Tot<br />

nu toe haakten er vijf van de 31 studenten<br />

af.<br />

Een groep studenten heeft al in de<br />

klas gitaar met de kinderen gespeeld.<br />

Sommige studenten hebben er een<br />

specifieke leervraag van gemaakt:<br />

Hoe kan ik mijn gitaar inzetten in<br />

de klas? Een student heeft het zelfs<br />

al aangedurfd de gitaar mee op stage<br />

te nemen. Dat was een groot succes,<br />

want kinderen vinden het ontzettend<br />

leuk, ook al ken je maar een paar akkoorden.<br />

Veel kinderen hebben nog<br />

nooit een gitaar gezien en het is dan<br />

leuk om uit te leggen hoe het instrument<br />

werkt, waar de stemknoppen<br />

zitten, etcetera. Tot nu toe richten de<br />

studenten zich vooral op schoolliedjes,<br />

maar de klas gaat volgend jaar<br />

ook popnummers oefenen voor de<br />

bovenbouw. En wellicht dat de gitaarklas<br />

zich de komende maanden<br />

extra hard gaat inzetten. Burgers<br />

heeft leuke plannen:“Ik probeer<br />

mijn tijd met de klas zo goed mogelijk<br />

te besteden.”<br />

“In Miriam Burgers hebben we de<br />

perfecte docent gevonden om de<br />

pilot op te zetten op de pabo”, zegt<br />

Bouman: “Haar drive is fantastisch<br />

en dat heb je nodig als je iets nieuws<br />

opzet. Het is belangrijk om de studenten<br />

gemotiveerd te houden, want<br />

een instrument leren spelen gaat niet<br />

vanzelf. Miriam heeft veel contact<br />

met de studenten, via mail, de filmpjes<br />

en natuurlijk in de groepsles.<br />

Hiermee zijn de meeste studenten nu<br />

al in staat veel kinderliedjes te begeleiden,<br />

erg leuk. Op de pabo is er<br />

vooral interesse voor gitaar, zang en<br />

piano. Eind dit jaar gaan we evalue-<br />

TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV) - 33(1) 2012 51


Pabostudenten leren online gitaar spelen<br />

52<br />

ren welke instrumenten we volgend<br />

jaar gaan inzetten. Dit jaar richten<br />

we ons alleen op de gitaarlessen. De<br />

gitaar is namelijk gemakkelijk om<br />

mee te nemen en in te zetten in de<br />

muzieklessen op school.”<br />

Kwaliteit van de online lessen<br />

Miriam Burgers is zeer te spreken<br />

over het aanbod van de online lessen.<br />

De kwaliteit van de ingestuurde<br />

filmpjes laat soms wat te wensen<br />

over, met name het geluid via de<br />

webcam. Studenten blijken daar<br />

minder handig in dan ze van tevoren<br />

hadden gedacht. Maar het principe<br />

werkt goed. “De kwaliteit van de<br />

opnames gaat alleen maar beter<br />

worden”, belooft Jeroen Bouman:<br />

“We staan ook nog maar aan het<br />

begin van deze vorm van muziekles.<br />

De technologie ontwikkelt zich razendsnel<br />

en daarmee zal ook snel de<br />

kwaliteit van de filmpjes verbeteren.<br />

Er is nu altijd voldoende te zien en<br />

te horen voor de docent om een student<br />

goed en persoonlijk verder te<br />

helpen.”<br />

Toekomst<br />

E-learning kan van grote betekenis<br />

zijn voor het onderwijs: deze pilot is<br />

daar een duidelijk voorbeeld van.<br />

Door e-learning in te zetten kunnen<br />

doelen bereikt worden die eerder<br />

niet haalbaar waren. Met het aantal<br />

contactmomenten dat er voor muziek<br />

staat is het niet mogelijk om<br />

studenten een instrument te leren<br />

spelen. Met deze online methode<br />

waarin de vaardigheden worden<br />

behandeld, kan dat wel. Hierdoor<br />

kan er tijdens de contactmomenten<br />

direct muziek worden gemaakt. Ook<br />

zijn studenten al voorbereid en kunnen<br />

ze vragen stellen als ze nog ergens<br />

tegenaan lopen.<br />

De tijdsinvestering van de studenten<br />

zal altijd een issue blijven, het leren<br />

spelen van een instrument kost tijd.<br />

Dat verschilt niet van andere vaardigheden<br />

die aangeleerd moeten<br />

worden tijdens de studie. Studenten<br />

krijgen via de pilot meer inzicht in<br />

de uren die ze erin moeten steken.<br />

De initiatiefnemers hebben een goed<br />

gevoel bij de pilot:“We weten dat<br />

het beperkt aantal uren muziekles op<br />

de pabo's een landelijk probleem is.<br />

We hebben gemerkt dat er landelijk<br />

interesse is in<br />

deze vorm van<br />

muziekles; zo<br />

kunnen docenten<br />

hun studenten<br />

toch een<br />

instrument<br />

leren spelen.”<br />

Het liefste zou<br />

Miriam Burgers<br />

zien dat<br />

meer pabostudenten<br />

de online<br />

lessen gaan<br />

volgen. Maar<br />

ze moeten daar<br />

wel de discipline<br />

voor opbrengen:<br />

“Dat ze<br />

iets moeten betalen zien de studenten<br />

absoluut niet als belemmering.”<br />

Studenten kunnen met<br />

de online methode vaardigheden<br />

oefenen voor het<br />

bespelen van een instrument.<br />

Hierdoor kan er<br />

tijdens de contactmomenten<br />

direct muziek worden<br />

gemaakt.<br />

De verwachting is dat OMS landelijk<br />

met pabo's aan de slag gaat met<br />

de methode. Zo komt de gitaar weer<br />

terug voor de klas en dat is fantastisch.<br />

Jeroen Bouman: “Ik ben ooit<br />

begonnen met gitaarspelen omdat<br />

mijn basisschooldocent ook gitaar<br />

speelde. Ik ben hem daar nu nog<br />

steeds dankbaar voor.”


ACTUEEL - VOOR U GELEZEN<br />

‘Knowledge processes in school-university research networks’<br />

Frank Cornelissen (2011).<br />

Knowledge processes in<br />

school-university research<br />

networks.<br />

Proefschrift Eindhoven<br />

School of Education (ESoE).<br />

Op 29 november 2011 promoveerde Frank<br />

Cornelissen aan de Eindhoven school of<br />

education (ESoE) op een proefschrift met<br />

de titel Knowledge processes in school-university<br />

research networks. Deze netwerken zijn<br />

in Nederland bekend onder de term<br />

Opleiden in de School ( OidS) of samen<br />

opleiden. Het begrip Universiteit omvat<br />

hier het gehele hoger onderwijs.<br />

De contexten waarin het onderzoek verricht<br />

is vertonen kenmerken van wat we<br />

in Nederland een academische opleidingsschool<br />

zouden noemen, omdat het in dit<br />

proefschrift gaat om kennisverwerving<br />

en kennisdeling waarbij onderzoek een<br />

prominente rol vervuld. Dit onderzoek<br />

wordt uitgevoerd door leraren die een<br />

Masteropleiding volgen en in dat kader<br />

onderzoek uitvoeren in de context van<br />

hun school. Deze Masterstudenten vormen<br />

een belangrijke schakel in het netwerk<br />

tussen de scholen en de universiteiten.<br />

Het proefschrift bestaat uit twee delen.<br />

Het eerste deel beschrijft een exploratieve<br />

studie naar aspecten van school-universiteitsnetwerken<br />

die van invloed zijn op het<br />

ontwikkelen, delen en gebruiken van kennis<br />

die gerelateerd is aan het onderzoek<br />

van de Masterstudenten. Via literatuurstudie,<br />

interviews en verdiepende case-studies<br />

gaat Frank Cornelissen op zoek naar<br />

aspecten die er in dit verband toe doen.<br />

Deze aspecten zijn gerelateerd aan de<br />

leden van het netwerk, hun onderlinge<br />

relatie en de context waarin gewerkt<br />

wordt. Wat de leden weten, kunnen en<br />

vinden doet ertoe, maar vooral ook hoe<br />

deze kennis en opvattingen een contextspecifieke<br />

vertaalslag krijgen in productieve<br />

relaties is belangrijk. Uit de casestudies<br />

blijkt dat samenwerking tussen<br />

scholen en universiteiten nog lang niet is<br />

ingebed in een structureel kader en derhalve<br />

ook geen deel uitmaakt van een<br />

routine van werkzaamheden. Het waren<br />

de Masterstudenten (en hun begeleiders)<br />

die er soms wel in slaagden op bescheiden<br />

schaal processen van kennisdeling tot<br />

stand te brengen.<br />

Het tweede deel van het proefschrift is een<br />

zoektocht naar de aard en de kwaliteit van<br />

de kennisprocessen die in de onderzochte<br />

netwerken plaatsvinden. Daartoe zijn<br />

Deze rubriek wordt<br />

verzorgd door Loes de Vries,<br />

Radboud Universiteit, ILS.<br />

twee netwerken intensief onderzocht.<br />

Eén netwerk bevond zich in Nederland,<br />

het andere in Verenigde Staten. Het<br />

Nederlandse netwerk is getypeerd als<br />

universiteitgecentreerd, het netwerk in<br />

Verenigde Staten was meer schoolgecentreerd,<br />

wat betekende dat het onderzoek<br />

van de Masterstudenten beter ingebed<br />

was binnen de relaties in en de context<br />

van de school. In ieder netwerk zijn gedurende<br />

10 maanden kwalitatieve en kwantitatieve<br />

gegevens verzameld. De dataverzameling<br />

kwam in grote lijnen overeen,<br />

zodat vergelijking tussen beide netwerken<br />

mogelijk was. Deze vergelijking<br />

leerde dat onderzoeksresultaten van<br />

Masterstudenten in de universiteitgecentreerde<br />

benadering nauwelijks binnen een<br />

bredere schoolcontext gebruikt werden.<br />

Dit gebruik was wel traceerbaar in het<br />

schoolgecentreerde netwerk. Echter, de<br />

krachtige empirische evidentie over productief<br />

gebruik van onderzoeksresultaten<br />

van Masterstudenten in de context van<br />

hun school heeft dit onderzoek niet opgeleverd.<br />

Wel stemmen de resultaten van dit<br />

onderzoek tot nadenken. Immers er wordt<br />

hoog opgegeven over netwerken tussen<br />

scholen voor basis- en voortgezet onderwijs<br />

enerzijds en lerarenopleidingen<br />

anderzijds. Samenwerking in een netwerkstructuur<br />

zou de kloof tussen resultaten<br />

van wetenschappelijk onderzoek<br />

en de onderwijspraktijk kunnen overbruggen.<br />

Dit onderzoek toont duidelijk<br />

aan dat er nog een lange weg te gaan is<br />

om productieve samenwerkingsrelaties<br />

te creëren. Dit proefschrift geeft aanwijzingen<br />

op het niveau van het individu en<br />

het niveau van relaties binnen het netwerk<br />

over hoe een dergelijk netwerk productiever<br />

te laten functioneren. Het proefschrift<br />

bevat ook een oproep aan professionele<br />

Masteropleidingen om meer gericht te zijn<br />

op de kennisdeling en -benutting binnen<br />

scholen en minder alleen op de individuele<br />

Masterstudent.<br />

Kortom, een proefschrift waar we mee verder<br />

kunnen. En daarbij uiteraard de uitnodiging<br />

aan de auteur om zijn bevindingen<br />

op heldere en prikkelende wijze te verwerken<br />

in een artikel voor dit tijdschrift.<br />

(Ellen van den Berg,<br />

Universiteit Twente/Hogeschool Edith Stein)<br />

TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 53


ACTUEEL - VOOR U GELEZEN<br />

54<br />

‘A practicum Turn in teacher Education’<br />

Matts Mattsson, Tor Vidar<br />

Eilertsen and Doreen<br />

Rorrison ( Eds) (2011).<br />

A practicum Turn in teacher<br />

Education<br />

Rotterdam: Sense Publishers<br />

Rotterdam/Boston/Taipei:<br />

Nr 6 in de reeks Pedagogiek,<br />

Opvoeding en Praktijk<br />

259 blz.<br />

ISBN 978-94-6091-709-7<br />

(paperback, prijs €49,00)<br />

ISBN 978-94-6091-778-3<br />

(gebonden, prijs €99,00)<br />

ISBN 978-94-6091-711-0<br />

(e-book).<br />

‘Cultuurdeelname en CKV’<br />

Jaap Bos (2011). M.J. Langeveld.<br />

Pedagoog aan de hand<br />

van het kind. Utrecht 2011.<br />

Amsterdam, UItg. Boom<br />

ISBN 9789461054227<br />

504 blz., prijs €24,90<br />

De serie Pedagogiek, Opvoeding en Praktijk<br />

is het resultaat van een samenwerking van<br />

Australische, Nederlandse, Scandinavische<br />

en Britse onderwijsonderzoekers. Die hebben<br />

geconstateerd dat woorden als 'pedagogy'<br />

, 'praxis' in verschillende landen verschillende<br />

betekenissen hebben, die soms<br />

lastig te vertalen zijn. De samenstellers<br />

hopen met de serie een inkijkje te geven<br />

in andere - onderwijs- tradities. 'Over het<br />

muurtje kijken', volgens het motto van de<br />

conferentie voor lerarenopleiders in Antwerpen<br />

(6 en 7 februari 2012).<br />

Voor wat betreft de publicatie 'A practicum<br />

Turn in Teacher Education is dat zeker<br />

gelukt. Onderzoeken en praktijkvoorbeelden<br />

uit Zweden, Finland, Denemarken,<br />

Nederland, Noorwegen, Australië, Canada<br />

en China, geven een inspirerend beeld<br />

van hoe - verschillend - de aanstaande<br />

leraar in de diverse landen/plaatsen wordt<br />

voorbereid op zijn vak. De auteurs onderscheiden<br />

een aantal modellen:<br />

1 Het meester-gezelmodel. De student leert<br />

het vak van iemand die het vak<br />

beheerst. Goed voorbeeld doet goed<br />

volgen, zou je volgens dit model kunnen<br />

zeggen.<br />

2 Het laboratoriummodel. De universiteit<br />

heeft een goed geëquipeerd trainingscentrum<br />

ingericht waarin studenten<br />

worden opgeleid door excellente professionals.<br />

3 Het partnerschapmodel. Een universiteit<br />

heeft met een of enkele - zorgvuldig<br />

geselecteerde - lokale of regionale scholen<br />

afspraken gemaakt voor het leren in<br />

de praktijk. De school/ scholen zorgen<br />

ervoor dat de studenten een uitstekende<br />

praktijkopleiding krijgen.<br />

4 Community-developmentmodel. Studenten<br />

worden ingezet om nieuwe ideeën<br />

en methoden in de school te brengen,<br />

zodat de school een kwaliteitsslag kan<br />

maken op onderwijskundig en pedagogisch<br />

gebied.<br />

5 Het geïntegreerde model wordt gehanteerd<br />

door universiteiten die met lokale<br />

overheden afspraken hebben gemaakt<br />

om gezamenlijk verantwoordelijkheid<br />

Ieder mens is voor de ander een opvoeder,<br />

vond Martien Langeveld ( 1905 - 1989), één<br />

van de belangrijkste pedagogen van de<br />

twintigste eeuw. Hij studeerde Nederlands<br />

en filosofie aan de Universiteit van<br />

Amsterdam. Vervolgens was hij enkele<br />

jaren - van 1931 - 1939 - leraar Nederlands<br />

ACTUEEL - VOOR U GELEZEN<br />

te dragen over de opleiding van aanstaande<br />

leraren. Volgens dit model krijgen<br />

toekomstige leraren op zeer gevarieerde<br />

scholen hun praktijkopleiding.<br />

De onderlinge verschillen op die scholen<br />

mogen (en kunnen) groot zijn.<br />

6 Het casusmodel. Studenten werken aan<br />

de hand van tal van casussen waarmee<br />

ze leren hoe ze die moeten analyseren<br />

en interpreteren.<br />

7 Het platformmodel. Studenten krijgen in<br />

dit model de gelegenheid om op basis<br />

van hun eigen interesses en behoeften<br />

deel te nemen aan verschillende projecten.<br />

Studenten stellen hun eigen portfolio<br />

samen en worden op basis daarvan<br />

beoordeeld.<br />

8 Community of practicemodel. Studenten<br />

leren van en aan elkaar, leren gebeurt in<br />

de groep waarvan studenten deel uitmaken.<br />

In dit model ontwikkelen studenten<br />

een onderzoekende houding.<br />

9 Onderzoeks- en ontwikkelingsmodel. In dit<br />

model zijn afspraken gemaakt tussen<br />

universiteiten en scholen/ schoolbesturen<br />

om zowel het onderzoek als de<br />

schoolontwikkeling te verbeteren. De<br />

Nederlandse academische opleidingsschool<br />

is hiervan een goed voorbeeld.<br />

De conclusies en aanbevelingen zijn door<br />

de editors op een rij gezet. Een greep uit<br />

de lange lijst:<br />

• Besteed voldoende aandacht aan de<br />

praktijkvoorbereiding van aanstaande<br />

leraren;<br />

• Koppel de theorie aan de praktijkvoorbereiding<br />

van studenten, zodat er een wisselwerking<br />

kan ontstaan tussen praktijk en<br />

theorie en theorie en praktijk;<br />

• Betrek excellente leraren bij het ontwikkelen<br />

van curricula;<br />

• Bied voldoende scholing aan om de<br />

praktijkbegeleiders voldoende toe te<br />

rusten op hun taak;<br />

• Ruim voldoende tijd in voor reflectie.<br />

Lesgeven is een complex proces.<br />

Al met al een interessante publicatie.<br />

(Loes de Vries)<br />

op het Baarnsch Lyceum. In die periode<br />

schreef hij een proefschrift over Taal en<br />

Denken bij 12- 14 jarigen; hij promoveerde<br />

in 1934. Vlak voor het uitbreken van de<br />

Tweede Wereldoorlog werd hij benoemd<br />

tot buitengewoon hoogleraar Pedagogiek<br />

aan de Universiteit van Utrecht; in 1946


ACTUEEL - VOOR U GELEZEN<br />

volgde daar zijn benoeming tot gewoon<br />

hoogleraar Pedagogiek, Algemene Didactiek<br />

en Ontwikkelingspsychologie. In 1943<br />

werd hij ook in Amsterdam benoemd tot<br />

bijzonder hoogleraar Pedagogiek; hij<br />

kwam in de plaats van de - door de Duitsers<br />

ontslagen Joodse hoogleraar Philip<br />

Kohnstamm ( zijn voormalige leermeester).<br />

Langeveld had aandacht voor de theorie<br />

en de praktijk van de opvoeding. Zo<br />

richtte hij in Utrecht het Pedagogisch Instituut<br />

op, waar hij hulp gaf aan ouders en<br />

kinderen bij opvoedingsproblemen. Vanuit<br />

het instituut werd ook de opleiding<br />

MO-A en MO-B-Pedagogiek verzorgd.<br />

Langeveld is de pedagoog van de 'zelfverantwoordelijke<br />

zelfbepaling'. De opvoeder<br />

fungeert voor het kind als het plaatsvervangend<br />

geweten zolang het kind zelf niet<br />

in staat is om verantwoordelijkheid te dragen<br />

voor zijn handelen. De opvoeder handelt<br />

daarbij gewetensvol, oprecht, onbaatzuchtig<br />

en liefdevol. Geleidelijk wordt de<br />

verantwoordelijkheid van de opvoeder<br />

kleiner en die van de opvoedeling (ook<br />

een term van Langeveld) groter, totdat het<br />

kind tenslotte zelf verantwoordelijkheid<br />

kan dragen voor zijn eigen doen en laten.<br />

Er is dan ook sprake van persoonlijke vrijheid<br />

en een goed ontwikkeld geweten.<br />

Langevelds oeuvre is immens; zijn meest<br />

bekende werk is 'Beknopte theoretische<br />

pedagogiek', een standaardwerk dat door<br />

generaties leerkrachten in opleiding bestudeerd<br />

is. In dit boek wordt duidelijk dat<br />

Langeveld een aanhanger was van de<br />

Utrechtse Fenomenologische School.<br />

‘Rekenen + wiskunde uitgelegd’<br />

Peter Ale, Martine van<br />

Schaik (2011). Kennisbasis<br />

voor leerkrachten basisonderwijs<br />

Bussum: Coutinho<br />

ISBN 978 90 469 0272 1<br />

248 blz., prijs €32,50<br />

Goed rekenonderwijs vereist een vakkundige<br />

leerkracht die boven de stof staat en<br />

vertrouwen heeft in zijn eigen rekenvaardigheid.<br />

Een startbekwame leerkracht<br />

beheerst niet alleen de basis, maar kent<br />

verschillende benaderingen van een probleem,<br />

zodat hij kan inspelen op de<br />

diverse rekenstrategieën van zijn leerlingen.<br />

Met 'Rekenen + Wiskunde uitgelegd'<br />

brengt de ( aanstaande) leerkracht zijn<br />

rekenkundige kennis op het niveau dat<br />

nodig is om goed onderwijs te geven. De<br />

auteurs volgen de structuur van de kennisbasis<br />

Rekenen-Wiskunde: van hele<br />

getallen naar verhoudingen en procenten<br />

en vervolgens naar meten, meetkunde en<br />

verbanden. Het laatste hoofdstuk biedt<br />

een voorbeeld van rekenen binnen een<br />

thema of een project. Het boek biedt naast<br />

Hij stond - met andere fenomenologen -<br />

sceptisch tegenover onderzoek dat is gebaseerd<br />

op kwantificering van kwalitatieve<br />

gegevens. Pas ver na zijn emeritaat in<br />

1972, namelijk rond 1985, kwam er in<br />

Utrecht meer belangstelling voor empirisch<br />

- analytisch denken in de pedagogische<br />

wetenschappen. Na zijn emeritaat<br />

nam zijn invloed snel af. Hij was korte tijd<br />

verbonden aan de experimentele universiteit<br />

van Lugano (Zwitserland), en kreeg<br />

eredoctoraten in Zurich en Pretoria.<br />

Jaap Bos heeft een biografie geschreven,<br />

waarin we op een toegankelijke wijze<br />

kennismaken met het werk van een van<br />

Nederlands bekendste pedagogen van de<br />

twintigste eeuw. Voor het eerst krijgen we<br />

een omvattend beeld van de pedagoog,<br />

met daarbij aandacht voor de context<br />

waarin Langeveld opgroeide, zijn relatie<br />

met zijn leermeesters (waaronder Philip<br />

Kohnstamm en sommige Duitsers zoals<br />

Theodor Litt en Wilhelm Stern), de oorlogsjaren<br />

en de periode daarna, zijn grote<br />

werken en zijn polemieken. Jaap Bos<br />

schetst aan de hand van interviews, brieven,<br />

ongepubliceerde autobiografische<br />

fragmenten en andere bronnen een intiem<br />

portret van een man die eigenlijk maar<br />

één wens had: de grootste pedagoog van<br />

Nederland te worden/zijn. Langeveld was<br />

in het verleden inderdaad een autoriteit<br />

voor generaties leerkrachten in opleiding.<br />

Vraag is welke rol zijn werk nog speelt<br />

in de huidige lerarenopleidingen.<br />

Jaap Bos ( 1961) is psycholoog, verbonden<br />

aan de Universiteit Utrecht.<br />

(Loes de Vries)<br />

de basisstof die in de boeken voor leerlingen<br />

staat ook een uitbreiding van het vakkundig<br />

repertoire. Hiermee is de (toekomstige)<br />

leerkracht in staat de stof vanuit een<br />

breder perspectief te benaderen.<br />

Het boek sluit af met twee series opgaven.<br />

De eerste serie gaat over de basisvaardigheden<br />

en is per domein gerangschikt, de<br />

tweede serie bevat opgaven bij het repertoire.<br />

De uitwerkingen van de opgaven<br />

zijn beschikbaar via de bijbehorende website,<br />

www.coutinho.nl/rwu. Inloggen kan<br />

met de code die voorin in het boek vermeld<br />

staat.<br />

De auteurs leggen bij alle onderwerpen<br />

een link naar de didactiek. Tevens zijn<br />

door het hele boek heen tips opgenomen<br />

die de leerkracht handvatten bieden om<br />

de stof bij de leerling onder de aandacht te<br />

TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS (VELON / VELOV), 33(1) 2012 55


ACTUEEL - VOOR U GELEZEN<br />

56<br />

brengen. Op de hierboven genoemde<br />

website staan extra oefeningen.<br />

De auteurs zijn allebei docent reken- en<br />

wiskundedidactiek aan de Hogeschool<br />

van Amsterdam. Peter Ale is daarnaast ook<br />

ACTUEEL - VOOR U GELEZEN<br />

docent aan de Universitaire Pabo van<br />

Amsterdam (ontleend aan www.coutinho.nl)<br />

(Loes de Vries)<br />

‘Engels in het basisonderwijs. Kennisbasis vakdidactiek’<br />

Marianne Bodde-Alderlieste,<br />

Joke Schokkenbroek (2011).<br />

Engels in het basisonderwijs.<br />

Kennisbasis vakdidactiek.<br />

Groningen/Houten: Noordhoff<br />

Uitgevers.<br />

ISBN 978 90 01 79548 1<br />

316 blz., prijs €29,95<br />

Bij het boek wordt een<br />

toegangscode verstrekt om<br />

te kunnen inloggen op<br />

www.pabowijzer.nl<br />

Uitgangspunt van het boek is de Kennisbasis<br />

Engels voor de pabo ( 2010), ontwikkeld<br />

in opdracht van de VO-raad door<br />

docenten Engels aan de pabo.<br />

Het boek begint met een studiewijzer, met<br />

daarin richtlijnen voor gebruik. Hoofdstuk<br />

1 is een algemeen hoofdstuk over de stand<br />

van zaken van het vak Engels in het basisonderwijs<br />

in Nederland en Europa. Ook<br />

besteden de schrijfsters aandacht aan twee<br />

ontwikkelingen in het basisonderwijs:<br />

vvto ( vroeg vreemdetaalonderwijs) en<br />

CLIL ( Content and Language Integrated<br />

Learning).<br />

Dan volgen enkele hoofdstukken over<br />

vakdidactiek, met aandacht voor o.a. taalverwerving,<br />

meertaligheid, het vierfasenmodel<br />

(Barneveld en Van der Sande, 1987)<br />

waarmee jonge kinderen in beperkte tijd<br />

op een voor hen veilige manier goed voorbereid<br />

worden op het communiceren in<br />

het Engels (de vier fasen zijn: introductiefase,<br />

input- of presentatiefase, oefenfase<br />

en transfer- of overdrachtfase). Ook besteden<br />

de auteurs aandacht aan verschillende<br />

opvattingen over vreemdetaaldidactiek en<br />

de didactiek van het vroeg vreemdetalenonderwijs<br />

en CLIL. Theorie en praktijk<br />

wisselen elkaar af in deze hoofdstukken.<br />

Voorbeelden, suggesties en tips voor de<br />

toepassing van Engels in de les komen<br />

veelvuldig voor.<br />

De hoofdstukken 7 t/m 9 gaan over Engels<br />

op schoolniveau: doelstellingen, doorlopende<br />

leerlijnen, toetsing, evaluatie en<br />

reflectie. Ook hier weer de nodige praktijkvoorbeelden.<br />

Het laatste hoofdstuk, flexibel Engels, gaat<br />

over differentiatie. Er worden twee soorten<br />

differentiatie schreven: naar interesse<br />

en naar leerlingniveau. Ook is er aandacht<br />

voor toekomstscenario's voor het vak<br />

Engels in het basisonderwijs.<br />

Het boek bevat een uitgebreide literatuurlijst,<br />

een lijst met relevante websites, een<br />

illustratieverantwoording en een register.<br />

'Engels in het basisonderwijs' is in eerste<br />

instantie geschreven voor pabostudenten;<br />

zij kunnen het gebruiken als studie- en/of<br />

handboek. In elk hoofdstuk komt het<br />

onderdeel 'Hoe doe je dit in de praktijk?'<br />

terug, waardoor de link tussen theorie en<br />

praktijk steeds gelegd wordt. Ook ervaren<br />

docenten kunnen inspiratie vinden in het<br />

boek, omdat de vele voorbeelden direct<br />

toepasbaar zijn in de Engelse lessen.<br />

Het boek kan met enige aanpassingen ook<br />

gebruikt worden voor het onderwijzen<br />

van andere vreemde talen in het basisonderwijs,<br />

zoals Duits, Frans of Spaans.<br />

Bij het boek wordt een toegangscode<br />

verstrekt om te kunnen inloggen op<br />

www.pabowijzer.nl. Daar is extra materiaal<br />

beschikbaar: Toetsvragen met feedback,<br />

Samenvattingen per hoofdstuk (in<br />

het Nederlands en in het Engels), uitgewerkte<br />

praktijkvoorbeelden, actualiteiten,<br />

achtergrondinformatie en verwijzingen.<br />

(Loes de Vries)


VELON/SRLo<br />

Beroepsregister<br />

voor<br />

Lerarenopleiders<br />

Peildatum<br />

7 febuari 2012


A B<br />

Beroepsregister Lerarenopleiders<br />

Peildatum 07-02-2012<br />

H1/H2 = 1e resp. 2e Herregistratie: de registratietermijn is verlengd<br />

Geregistreerden in deze lijst van wie de registratietermijn is verlopen, zijn momenteel bezig met hun herregistratie<br />

NAAM TEN TIJDE VAN REGISTRATIE<br />

WERKZAAM BIJ<br />

REGISTRATIETERMIJN<br />

Mevr. W. Admiraal (Winnifred) Helen Parkhurst, Almere 2008 - 07 / 2012 - 07<br />

Mevr. T.R. Alberts (Tineke) Thomas a Kempis College, Zwolle 2011 - 04 / 2015 - 04<br />

Dhr. C.J.P.M. Ansems (Eric) Fontys Pabo Den Bosch 2007 - 05 / 2011 - 05<br />

Dhr. J. Apotheker (Jan) RuG / UOCG, Groningen 2005 - 07 / 2014 - 09 (H1)<br />

Dhr. F.G. Assies (Frank) PA Hanzehogeschool Groningen 2008 - 10 / 2012 - 10<br />

Dhr. C.A.M. Baart (Cees) Stichting Flore, Heerhugowaard 2009 - 12 / 2013 - 12<br />

Mevr. C. H.W. Bakker (Carien) RuG / UOCG, Groningen 2005 - 03 / 2014 - 10 (H1)<br />

Mevr. A.M. Bakker (Anne-Marie) Haagse Hogeschool, Den Haag 2007 - 08 / 2011 - 08<br />

Mevr. W.A.M. Bakker (Willie) Inholland, pabo Haarlem 2011 - 08 / 2015 - 08<br />

Dhr. P.J.G. Barendse (Pim) Haagse Hogeschool, Den Haag 2005 - 09 / 2015 - 02 (H1)<br />

Dhr. R.M. Barendsen (Ron) NHL, Leeuwarden 2006 - 06 / 2015 - 07 H1)<br />

Dhr. F. Barth (Frits) Stenden Hogeschool, Leeuwarden 2004 - 10 / 2013 - 06 (H1)<br />

Dhr. R.R.H. Basart (Raoul) Hogeschool De Kempel, Helmond 2010 - 05 / 2014 -05<br />

Mevr. J. ter Beek (Josi) Kon. Wilhelmina College, Culemborg 2009 - 03 / 2013 - 03<br />

Dhr. A.P.F. de Beer (Arnold) Fontys Lerarenopleiding Tilburg 2006 - 11 / 2010 - 11<br />

Mevr. N.A.M. Beijen (Nicole) HAN / Pabo Groenewoud, Nijmegen 2006 - 12 / 2015 - 12 (H1)<br />

Mevr. N.A.M. Beijen (Nicole) HAN, pabo Groenewoud, Nijmegen 2006 - 12 / 2016 - 01 (H1)<br />

Mevr. T. Bekkering (Tineke) Penta College, Spijkenisse 2008 - 06 / 2012 - 06<br />

Mevr. E.J. vd Berg-Hardenbol (Liesbeth) Fontys Pabo Eindhoven 2003 - 07 / 2012 -11 (H1)<br />

Dhr. W.C. van den Berg (Wim) Chr. Lyceum Veenendaal 2011 - 04 / 2015 - 04<br />

Dhr. J. van den Berge (Jan) Heerlanden College, Leerdam 2009 - 03 / 2013 - 03<br />

Mevr. A.J.G. van Bergeijk (Adrie) Csg Jan Arentsz, Alkmaar 2009 - 11 / 2013 - 11<br />

Dhr. M.F. Bergsma (Marten ) SOB, Diemen 2011 - 06 / 2015 - 06<br />

Dhr. R.O.F.M. Berns (Rob) Candea College, Duiven 2009 - 09 / 2013 - 09<br />

Mevr. C. Bertona (Cris) ICLON, Leiden 2010 - 10 / 2014 - 10<br />

Dhr. N. den Besten (Nico) Driestar Educatief, Gouda 2006 - 05 / 2015 - 11 (H1)<br />

Mevr. J.J. Beuling (Hanna) Stedelijk Dalton College, Zutphen 2011 - 03 / 2015 - 03<br />

Dhr. G.J. Beunk (Gerrit) Driestar Educatief, Gouda 2007 - 03 / 2007 - 11<br />

Mevr. D. Bevers Arbeider (Debbie) Bs de Sterredans 2008 - 07 . 2012 - 07<br />

Dhr. M.C.W. Bezemer (Martin) Chr. College Groevenbeek 2011 - 04 / 2015 - 04<br />

Mevr. Y.C.G.M. Blauw (Yolande) Hogeschool De Kempel, Helmond 2008 - 07 / 2012 - 07<br />

Mevr. N. Bodha (Nirmala) PA Hanzehogeschool Groningen 2008 - 10 / 2012 - 10<br />

Dhr. E.J.C. Boel (Christian) HU / Theo Thijssen instituut 2011 - 09 / 2015 - 94<br />

Mevr. A.M.C. Boelders (Alma) Petrus Canisius College, Alkmaar 2011 - 07 / 2015 - 07<br />

Mevr. T. de Boer (Tjitske) Stenden Hogeschool, Leeuwarden 2008 - 07 / 2012 - 07<br />

Mevr. E. de Boer (Liesbeth) Stenden Hogeschool, Leeuwarden 2008 - 12 / 2012 - 12<br />

Mevr. M.L. de Boer (Marije) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2011 - 11 / 2015 - 11<br />

Mevr. L.G. Boersma (LInda) NHL, Educ.& Comm., Leeuwarden 2009 - 06 / 2013 - 06<br />

Mevr. F.J. Boesenkool (Femke) ILO, UvA Amsterdam 2011 - 05 / 2015 - 05<br />

Dhr. I.T.F.M. Boland (Ignat) Thorbecke VO, Rotterdam 2009 - 07 / 2013 - 07<br />

Dhr. W. Bons (Wout) Wellant College, Brielle 2011 - 04 / 2015 - 04<br />

Mevr. M.E. Boonstra (Els) Inst. Archimedes, Utrecht 2010 - 09 / 2014 - 09<br />

Dhr. R.J. Boot (Roeland) Thorbecke VO, Rotterdam 2009 - 03 / 2013 - 03<br />

Mevr. M.I. Borawitz (Monika) Penta College, Hellevoetsluis 2011 - 03 / 2015 - 03<br />

Dhr. P. Borgman (Peter) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2011 - 11 / 2015 - 11<br />

Dhr. PJ.P. van den Bos (Paul) Onderwijscentrum VU, Amsterdam 2002 - 03 / 2011 - 03 (H1)<br />

Mevr. C.E. Bos (Claartje) ROCvA, Amsterdam 2011 - 04 / 2015 - 04<br />

Mevr. A.M.F. Bosch (Mieke) HS Rotterdam, vo/bve 2010 - 01 / 2014 - 01<br />

Mevr. W.R. Boschma (Wies) Stenden Hs / Pabo De Eekhorst, Assen 2006 - 12 / 2015 - 09 (H1)<br />

Mevr. J. Bouma (Jetty) Driestar Educatief, Gouda 2007 - 05 / 2100 - 05<br />

Mevr. H.H. Bouwknegt (Herna) Borgmanschool, Groningen 2011 - 07 / 2015 - 07


NAAM TEN TIJDE VAN REGISTRATIE<br />

WERKZAAM BIJ<br />

REGISTRATIETERMIJN<br />

Dhr. A.J. van Boxtel (Bert) Fontys Pabo Den Bosch 2010 - 04 / 2014 - 04<br />

Mevr. E. Breedveld (Eva) Hogeschool van Amsterdam 2007 - 11 / 2011 - 11<br />

Dhr. D.H.J. van Breukelen (Dave) Fontys Lerarenopleiding Sittard 2010 - 04 / 2014 - 04<br />

Mevr. A.Breukers (Astrid) Edison College, Apeldoorn 2007 - 11 / 2011 - 11<br />

Mevr. S. van den Brink (Sabine) Instituut Archimedes, Utrecht 2011 - 04 / 2015 - 04<br />

Dhr. J.D. Brink (Jan) Bonhoeffer College, Enschede 2011 - 05 / 2015 - 05<br />

Prof. J.S. ten Brinke (Steven) Oud-voorzitter SRLo 2011 - 09 / onbep. tijd<br />

Mevr. G.M.G. Broekmeulen (Gemma) Spinoza Lyceum, Amsterdam 2010 - 10 / 2014 - 10<br />

Mevr. I.I. Broer (Ivanka) Osg De Ring van Putten, Spijkenisse 2010 - 07 / 2014 - 07<br />

Dhr. F.C.A. Brouwer (Christian) Haagse Hogeschool, Den Haag 2007 - 01 / 2011- 01<br />

Dhr. L. Brugmans (Leendert) Comenius College, Nieuwerkerk a/d Ijssel 2008 - 06 / 2012 - 06<br />

Mevr. J. Bruin (Cobie) Inholland, Alkmaar 2010 - 07 / 2014 - 07<br />

Mevr. I.H.M. Buffart (Irene) Hondsrug College, Emmen 2011 - 11 / 2015 - 11<br />

Dhr. J. Buijse (Jan) Vechtdal College, Dedemsvaart 2008 - 11 / 2012 - 11<br />

Mevr. B.D. Buitelaar (Gitte)<br />

CMevr. S. van Caem (Saskia)<br />

Mevr. L.F. Casu (Crista)<br />

Dhr. P. Cautreels (Paul)<br />

Mevr. S.K. Choenni (Shirley)<br />

Mevr. Y.E. Cnossen (Yttje)<br />

Inholland SoEd, Rotterdam<br />

Bs St-Jan, Amsterdam<br />

Stenden Hs / Pabo De Eekhorst, Assen<br />

Karel de Grote Hs + Univ. Antwerpen<br />

ILO / UvA, Amsterdam<br />

Stenden Hogeschool, Leeuwarden<br />

2002 - 03 / 2011 - 03 (H1)<br />

2008 - 07 / 2012 - 07<br />

2009 - 10 / 2013 - 10<br />

2002 - 03 / 2012 - 06 (H1)<br />

2008 - 11 / 2012 - 11<br />

2004 - 11 / 2013 - 06 (H1)<br />

Dhr. F.G.M. Coenders (Fer) Universiteit Twente, Enschede 2003 - 08 / 2012 - 07 (H1)<br />

Dhr. J. Coenders (Jeroen) SG Huizermaat, Huizen 2008 - 02 / 2012 - 02<br />

Dhr. F.J.A.J. Crasborn (Frank) Fontys Lerarenopleiding Sittard 2004 - 10 / 2015 - 02 (H1)<br />

DMevr. M.M.J. Daemen (Mariëlle)<br />

Mevr. H.J. van Dam (Jet)<br />

Mevr. A.T. Dekker (Anneke)<br />

Dhr. P.S.A.C. Demaillat (Philippe)<br />

Dhr. A.J.M. Denissen (Ton)<br />

Fontys Lerarenopleiding Tilburg<br />

IVLOS, Univ. Utrecht<br />

Esprit sg, vest NOVA, Amsterdam<br />

Csg Jan Arentsz, Alkmaar<br />

Fontys PTH Eindhoven<br />

2007 - 07 / 2011 - 07<br />

2010 - 07 / 2014 - 07<br />

2008 - 04 / 2012 - 04<br />

2011 - 07 / 2015 - 07<br />

2008 - 06 / 2012 - 06<br />

Mevr. M. de Deugd (Margreet) Inholland SoEd, Den Haag 2009 - 10 / 2013 - 10<br />

Mevr. M. Bos (Margreet) Hs INHOLLAND, Den Haag 2009 - 10 / 2014 - 12<br />

Mevr. G.M. van Deuren (Gerrie) Hogeschool De Kempel, Helmond 2007 - 05 / 2011 - 05<br />

Dhr. J.W.A. Diepenbroek (Willem) Rsg Wolfsbos, Hoogeveen 2011 - 04 / 2015 /04<br />

Dhr. T. van Dijk (Theo) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2011 - 11 / 2015 - 11<br />

Dhr. F. Dijkstra (Freek) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2002 - 03 / 2012 - 02 (H1)<br />

Mevr. C.A.M. van Dinther (Ellie van) HAN / Pabo Groenewoud, Nijmegen 2005 - 12 / 2015 - 02 (H1)<br />

Dhr. H.C. Dirks (Hein) Hogeschool van Amsterdam 2007 - 05 / 2011 - 05<br />

Mevr. N. Dokter (Nanke) Fontys Pabo Den Bosch 2008 - 12 / 2012 - 12<br />

Mevr. I.P.A. Donders (Inoeska) Fontys Pabo Den Bosch 2011 - 10 / 2015 - 10<br />

Dhr. S. Dönszelmann (Sebastiaan) Onderwijscentrum VU, Amsterdam 2009 - 11 / 2013 - 11<br />

Mevr. M.J.F. van Doorn (Mariska) Fontys Pabo Den Bosch 2011 - 12 / 2015 - 12<br />

Mevr. E. Dragt (Emke) Csg Jan Arentsz, Alkmaar 2010 - 12 / 2014 - 12<br />

Dhr. J. Drost (Hans) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2003 - 09 / 2012 - 07 (H1)<br />

Mevr. A.G. Duim-van der Zweep NHL / IEC, Leeuwarden 2011 - 09 / 2015 - 09<br />

Dhr. G.J.T. van Duin (Gee) ILO / UvA, Amsterdam 2005 - 10 / 2015 - 09 (H1)<br />

Mevr. O.M. Dullaert (Olga) Etty Hillesum Lyceum, Deventer 2011 - 12 / 2015 -1 2<br />

Mevr. O.M. Dullaert Etty Hillesum Lyceum, Deventer 2011 - 12 / 2015 - 12<br />

Dhr. E.G. Dümmer (Gerard) Hogeschool Domstad, Utrecht 2009 - 03 / 2013 - 03<br />

Mevr. drs. P.J. Dunweg (Petra) Groen v. Prinstererlyceum, Vlaardingen 2010 - 06 / 2014 - 06<br />

E<br />

Mevr. E. Duppen (Edith)<br />

Mevr. A.C. van Efferink (Annemarie)<br />

Dhr. W.J. Eising (Wim)<br />

Dhr. R.M. van Elderen (Rob)<br />

Mevr. G.J. Elings (Gerjon)<br />

Bs Dalton de Horizon, Amsterdam<br />

Hogeschool Rotterdam / Pabo<br />

Inholland, Alkmaar<br />

Twents Carmel College, Oldenzaal<br />

Inholland SoEd, Den Haag<br />

2011 - 03 / 2015 - 03<br />

2010 - 10 / 2014 - 10<br />

2011 - 08 / 2015 - 08<br />

2011 - 04 / 2015 - 04<br />

2007 - 06 / 2011 - 06<br />

Dhr. R.A. Elshof (Ruud) Osg Echnaton, Almere 2008 - 12 / 2012 - 12<br />

Dhr. A.J. Endeman (Arjan) Fontys Lerarenopleiding Sittard 2007 - 01 / 2011 - 01<br />

Mevr. J.L. van Erpecum (Hanna) Comenius College, Capelle a/d Ijssel 2008 - 12 / 2012 - 12<br />

F<br />

Mevr. M. van Eunen (Marlies)<br />

Dhr. W. Euser (Wim)<br />

Mevr. A.J.M. Evertsen (Anne)<br />

Mevr. M.P.S. Fellinga (Maria)<br />

Dhr. P. la Fleur (Peter)<br />

Inholland SoEd, Amstelveen<br />

PCOAZ<br />

Spinoza Lyceum, Amsterdam<br />

De Waterkant/AWBR, Amsterdam<br />

Hogeschool Rotterdam / IVL<br />

2010 - 11 / 2014 - 11<br />

2011 - 10 / 2015 - 10<br />

2005 - 09 / 2015 - 01 (H1)<br />

2011 - 03 / 2015 - 03<br />

2010 - 09 / 2014 - 09


Beroepsregister Lerarenopleiders<br />

Peildatum 07-02-2012<br />

H1/H2 = 1e resp. 2e Herregistratie: de registratietermijn is verlengd<br />

Geregistreerden in deze lijst van wie de registratietermijn is verlopen, zijn momenteel bezig met hun herregistratie<br />

NAAM TEN TIJDE VAN REGISTRATIE<br />

WERKZAAM BIJ<br />

REGISTRATIETERMIJN<br />

Mevr. B.M. van de Fliert (Brenda) HCO, Den Haag 2010 - 09 / 2014 - 09<br />

Mevr. J.A.J. Frederix (Jenny) Bs St. Jozef, Holthees 2009 - 12 / 2013 - 12<br />

Mevr. A.J.M. Frijters (Adriënne) Stoashogeschool, Den Bosch 2010 - 04 / 2014 - 04<br />

Dhr. S.J.M. Frijters (Stan)<br />

GMevr. J.C.P.M. van Galen (Annie)<br />

Mevr. H.F. Gebben (Hilda)<br />

Dhr. F.G.M. Geerdink (Fred)<br />

Dhr. W. van Gelder (Wim)<br />

Mevr. J. Geleijnse (Jeantine)<br />

Stoas Hogeschool, Dronten<br />

Fontys Pabo Den Bosch<br />

PCPO Barendrecht/Ridderkerk<br />

Fontys Sporthogeschool Tilburg<br />

Inholland<br />

HvA PABO, Amsterdam<br />

2010 - 04 / 2014 - 04<br />

2007 - 06 / 2011 - 06<br />

2010 - 07 / 2014 - 07<br />

2002 - 03 / 2011 - 11 (H1)<br />

2011 - 08 / 2015 - 08<br />

2011 - 03 / 2015 - 03<br />

Mevr. E. Gelens (Els) Amstelwijs, Amstelveen 2011 - 03 / 2015 - 03<br />

Dhr. T.F. van der Geugten (Tom) Fontys Lerarenopleiding Tilburg 2008 - 04 / 2012 - 04<br />

Mevr. J.W. Geursen (Janneke) Onderwijscentrum VU, Amsterdam 2009 - 07 / 2013 - 07<br />

Dhr. D.I. Geuze (David) Driestar Educatief, Gouda 2007 - 03 / 2007 - 11<br />

Dhr. J.A. Gietema (Jan) OSG Piter Jelles, Leeuwarden 2011 - 05 / 2015 - 05<br />

Dhr. P. Goedegebure (Pieter) Driestar Educatief, Gouda 2009 - 07 / 2013 - 07<br />

Mevr. M. Golombek-Jansen (Marianne) Driestar Educatief, Gouda 2010 - 11 / 2014 - 11<br />

Mevr. M.J.W. Gommers (Marijke) Obs De Dromedaris / HAN, Pabo Arnhem 2002 - 03 / 2015 - 12 (H2)<br />

Mevr. G. Gorter (Gery) Archimedes Lerarenopleiding, Utrecht 2005 - 07 / 2014 - 05 (H1)<br />

Dhr. T.W.J. Gosen (Theo) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2011 - 11 / 2015 - 11<br />

Dhr. J.J. Gosens (Hans) Osg Wolfert van Borselen, Rotterdam 2008 - 12 / 2012 - 12<br />

Dhr. J.J. Griffioen (Jan) Greijdanus, Hardenberg 2011 - 11 / 2015 - 11<br />

Dhr. A.M. Grimbergen (René) INHOLLAND Soed, Amstelveen 2010 - 12 / 2014 - 12<br />

Dhr. R.F. Grol (Roel) ILS/HAN, fac Educatie, Nijmegen 2008 - 03 / 2012 - 03<br />

Dhr. G. de Groot (Gerard) Penta College, Hoogvliet 2008 - 12 / 2012 - 12<br />

Mevr. D.J.M.C. Groot (Hedy) Sg Amarantis, Amsterdam 2011 - 03 / 2015 - 03<br />

Mevr. A.A. Grootenhuis (Annebeth) Montessori Lyceum A'dam 2010 - 06 / 2014 - 06<br />

Mevr. M.S. Grotens-Pleyte Stenden Hs, Pabo Meppel 2002 - 03 / 2011- 12 (H1)<br />

HDhr. P. de Gruyter (Peter)<br />

Dhr. H.T. van der Haagen (Huub)<br />

Dhr. P.J.A.A. Haast (Peter)<br />

Mevr. A. Haitink (Annelien)<br />

Dhr. J.J.M.H. Halin (Jan)<br />

INHolland Educatie, Den Haag<br />

Fontys Pabo Eindhoven<br />

Markland College Oudenbosch<br />

Hogeschool van Amsterdam<br />

Inholland SoEd , Rotterdam<br />

2011 - 05 / 2015 - 05<br />

2009 - 05 / 2013 - 05<br />

2011 - 07 / 2015 - 07<br />

2011 - 03 / 2015 - 03<br />

2008 - 07 / 2012 - 07<br />

Mevr. C.A. van der Ham (Charlotte) Adelbert College, Wassenaar 2011 - 04 / 2015 - 04<br />

Mevr. C.H. Harmzen (Tineke) ICLON, Leiden 2010 - 10 / 2014 - 10<br />

Mevr. M. Hart (Martine) Inholland, Alkmaar 2010 - 07 / 2014 - 07<br />

Mevr. A.E.B. Hazewinkel (Anneke) INHOLLAND SoEd 2010 - 12 / 2014 - 12<br />

Mevr. H.H. Hegger (Dien) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2009 - 04 / 2013 - 04<br />

Mevr. J.M.E. Heijs (Annemarie) Stoashogeschool, Den Bosch 2009 - 08 / 2013 -08<br />

Mevr. J. Heinen-Nijrees (Jenny) Obs De Boomhut, Arnhem 2009 - 02 / 2013 - 02<br />

Dhr. G. Heino (Gerrit) Driestar Educatief, Gouda 2009 - 03 / 2013 - 03<br />

Dhr. W.H.M.A. Heldens (Willem) Hogeschool De Kempel, Helmond 2009 - 03 / 2013 - 03<br />

Heer J. van Helvoort (Joop) Open Sg Bijlmer, Amsterdam ZO 2009 - 06 / 2013 - 06<br />

Mevr. A. Hendricks (Ank) Pantarijn Sg, Wageningen 2009 - 07 / 2013 - 07<br />

Dhr. P.P.M. Hennissen (Paul) Fontys lerarenopleiding Sittard 2003 - 09 / 2012 - 11 (H1)<br />

Dhr. R.H. van Herksen (Ronald) Van Lodensteincollege, Amersfoort 2007 - 12 / 2011 - 12<br />

Mevr. C. Hermans (Cristine) Blariacum College 2008 - 07 . 2012 - 07<br />

Dhr. S. Hoekstra (Sjoerd) Helinium, Hellevoetsluis 2011 - 01 / 2015 - 01<br />

Dhr. M. Hogenes (Michel) Haagse Hogeschool, Den Haag 2007 - 06 / 2011 - 06<br />

Mevr. W.I.S. Holdampf (Wieke) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2011 - 11 / 2015 - 11<br />

Mevr. I.M.F.N. den Hollander (Irmgard) NHL / IEC, Leeuwarden 2011 - 10 / 2015 - 10<br />

Mevr. M. Hoogendam (Marja) De Goudse Waarden havo/vwo 2010 - 01 / 2014 - 01<br />

Dhr. H. Hooimeijer (Henjo) Van Lodenstein College, Hoevelaken 2011 - 08 / 2015 - 08


J I<br />

K<br />

L<br />

NAAM TEN TIJDE VAN REGISTRATIE<br />

WERKZAAM BIJ<br />

REGISTRATIETERMIJN<br />

Dhr. A. de Hoop (Allard) ILO / UvA, Amsterdam 2002 - 03 / 2012 - 02 (H1)<br />

Mevr. E.C. Hopman-Speekman (Edith) Stichting Tabijn, Heemskerk 2011 - 08 / 2015 - 08<br />

Mevr. F.L. Hordijk (Fenneke) Inholland SoEd, Rotterdam 2008 - 02 / 2012 - 02<br />

Mevr. J.L. van der Horst (Jacqueline) Penta College, Spijkenisse 2010 - 12 / 2014 - 12<br />

Dhr. N. Houben (Neander) Fontys Pabo Den Bosch 2010 - 07 / 2014 - 07<br />

Mevr. E.G. Huij (Elsje) PA Hanzehogeschool Groningen 2008 - 09 / 2012 - 09<br />

Dhr. M.A. Huijgen (Tim) RuG / UOCG, Groningen 2011 - 07 / 2015 - 07<br />

Dhr. Marcel Huygens (Marcel) Fontys Pabo Den Bosch 2007 - 04 / 2011 - 04<br />

Dhr. H.D.J. Huisman (Daan) Driestar Educatief, Gouda 2005 - 07 / 2015 - 09 (H1)<br />

Mevr. A.E. Hullu (Els) ICLON, Leiden 2010 - 10 / 2014 - 10<br />

Dhr. F.Y. van Hulst (Fulco) Stenden Hogeschool, Leewarden 2007 - 03 / 2007 - 11<br />

Dhr. J.C.P. Ides (Joost) ILO / UvA, Amsterdam 2004 - 07 / 2013 - 06 (H1)<br />

Dhr. A. Idrissi Azami (Abdu) ILO / UvA, Amsterdam 2007 - 04 / 2011 - 04<br />

Dhr. N.J.M. Imandt (Bert) Hogeschool Zuyd, Heerlen 2002 - 03 / 2013 - 08 (H1)<br />

Dhr. F.Y. Ittmann (Yorik) Helen Parkhurst, Almere 2009 - 01 / 2013 - 01<br />

Mevr. M.L.L. Jansen (Marike) HAN / Pabo Groenewoud, Nijmegen 2006 - 11 / 2010 - 11<br />

Mevr. J.W.M. Jansen (Anja) Anna van Rijn College, Nieuwegein 2011 - 04 / 2015 - 04<br />

Dhr. E. Jansen (Eelco) Trinitas College, Heerhugowaard 2011 - 03 / 2015 - 03<br />

Mevr. Y.W.M. Jansen-vd Brand (Yvonne) Pabo Groenewoud, Nijmegen 2008 - 01 / 2012 - 01<br />

Dhr. P.J. Janssen (Pieter) Het Kwadrant, Weert 2011 - 03 / 2015 - 03<br />

Mevr. M.J.L.G.C. Janssen (Josette) Sintmeertencollege, Heerlen 2010 - 05 / 2014 -05<br />

Mevr. M. Janssen (Monique) Bs De Voeëgelsjtang, Hoensbroek 2009 - 05 / 2013 - 05<br />

Mevr. T.W.M. Janssen-Seerden (Resi) BC Broekhin, Roermond 2010 - 07 / 2014 - 07<br />

Mevr. M. Jöbsis (Maaike) Sg Compaen, Zaandam 2011 - 01 / 2015 - 01<br />

Dhr. F. de Jong (Fo) Stenden Hogeschool, Leeuwarden 2002 - 03 / 2011 - 03 (H1)<br />

Mevr. T. Jongbloed (Thea) VPCB, Pijnacker / Nootdorp 2009 - 04 / 2013 - 04<br />

Mevr. I.L. Jürgens-van Waveren (Ivonne) Fontys Pabo Eindhoven 2002 - 03 / 2011 - 03 (H1)<br />

Mevr. R. Kabout-Drenth (Rinske) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2005 - 07 / 2014 - 07 (H1)<br />

Dhr. H.J.M. Kaptein (Herman) Hogeschool van Amsterdam 2008 - 10 / 2012 - 10<br />

Mevr. L.C. van Katwijk (Lidewij) Stenden Hs, Pabo De Eekhorst, Assen 2007 - 01 / 2011 - 01<br />

Mevr. T.H.W. van Katwijk-Kersten (Tessie) BC Broekhin, Roermond 2010 - 07 / 2014 - 07<br />

Mevr. M.A M.W. van Kemenade (Rianne) Hogeschool De Kempel 2007 - 07 / 2011 - 07<br />

Mevr. E. Kesselaar (Bea) Borgmanschool, Groningen 2011 - 07 / 2015 - 07<br />

Dhr. P.L.R. Keulers (Rob) Carbooncollege, Heerlen 2011 - 04 / 2015 - 04<br />

Dhr. S.C. Klein (Simon) Inholland, Alkmaar 2010 - 07 / 2014 - 07<br />

Mevr. P.C.D. Kloet (Ellen) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2008 - 11 / 2012 - 11<br />

Mevr. J. Knuivers (Judith) Berechja College, Urk 2011 - 11 / 2015 - 11<br />

Mevr. B.M.M. Koekenbier (Bea) Hogeschool van Amsterdam 2009 - 05 / 2013 - 05<br />

Mevr. A. Koenderink-v. Braam (Aukje) OSG Erasmus, Almelo 2011 - 12 / 2015 - 12<br />

Dhr. G. Koers (Geert) Agnietencollege, loc. Meander, Zwolle 2008 - 12 / 2012 - 12<br />

Dhr. W. Koersen (Wim) Inholland SoEd, Alkmaar 2002 - 03 / 2011 - 05 (H1)<br />

Mevr. B.H. van Koeven (Erna) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2004 - 12 / 2013 - 07 (H1)<br />

Dhr. J. Kok (Jan) RuG / UOCG, Groningen 2005 - 07 / 2014 - 06 (H1)<br />

Dhr. E.G.T. Kok (Eric) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2011 - 11 / 2015 - 11<br />

Mevr. T. van der Kolk-den Heijer (Trudy) Driestar Educatief, Gouda 2005 - 10 / 2014 - 06 (H1)<br />

Mevr. Y.M.M.E. Konincks (Yolanda) Hogeschool De Kempel, Helmond 2005 - 12 / 2014 - 09 (H1)<br />

Dhr. A.J. de Korte (Arjen) Driestar Educatief, Gouda 2008 - 02 / 2012 - 02<br />

Dhr. B. Koster (Bob) UU, Centrum v Onderwijs en Leren, Utrecht 2011 - 04 / 2015 - 04<br />

Dhr. J.F. van Kouwenhove (Frits) RuG / UOCG, Groningen 2008 - 11 / 2012 - 11<br />

Dhr. A.L. Kraaij (Arry) Driestar Educatief, Gouda 2007 - 06 / 2011 - 06<br />

Mevr. A.M.C. Kraaipoel (Angela) NHL, Educ.& Comm., Leeuwarden 2009 - 06 / 2013 - 06<br />

Mevr. A. Kraaiveld (Annelies) Driestar Educatief, Gouda 2008 - 03 / 2012 - 03<br />

Mevr. H.J. Kramer (Hanneke) S.G. De Nieuwe Veste 2011 - 11 / 2015 - 11<br />

Mevr. H. Kromdijk (Hiske) Thorbecke vo, Zwolle 2011 - 03 / 2015 - 03<br />

Dhr. D.C. Krommenhoek (Dico) Osg Wolfert van Borselen, Rotterdam 2002 - 03 / 2011 - 05 (H1)<br />

Dhr. E. Kwakernaat (Erick) Thorbecke vo, Rotterdam 2010 - 06 / 2014 -06<br />

Dhr. Th. C. Last (Theo) PTH Windesheim, Zwolle 2008 - 06 / 2012 - 06<br />

Mevr. R.M.J.B. Laudy (Bernadette) NHL, Educ.& Comm. / afd. Talen 2010 - 12 / 2014 - 12<br />

Mevr. C. Leenders (Corry) Bs Het Octaaf, Nijmegen 2009 - 03 / 2013 - 03


N<br />

O<br />

Beroepsregister Lerarenopleiders<br />

Peildatum 07-02-2012<br />

H1/H2 = 1e resp. 2e Herregistratie: de registratietermijn is verlengd<br />

Geregistreerden in deze lijst van wie de registratietermijn is verlopen, zijn momenteel bezig met hun herregistratie<br />

NAAM TEN TIJDE VAN REGISTRATIE<br />

WERKZAAM BIJ<br />

REGISTRATIETERMIJN<br />

Dhr. J v.d. Leest (Johan) Udens College, Uden 2008 - 06 / 2012 - 06<br />

Mevr. C.A. van Leeuwen (Caroline) Instituut Archimedes, Utrecht 2011 - 04 / 2015 - 04<br />

Mevr. E.M. Lehrner - te Lindert (Elisabeth) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2011 - 11 / 2015 - 11<br />

Mevr. W. Van der Leij (Wytzke) Inholland, Alkmaar 2010 - 11 / 2014 - 11<br />

Mevr. C.M. Liefting-Schep (Corney) INHOLLAND SoEd 2011 - 10 / 2015 - 10<br />

Dhr. H. van der Liet (Henk) CSG het Noordik, Almelo 2011 - 11 / 2015 - 11<br />

Mevr. ir. A.E. Lievaart (Annette) Fontys Lerarenopleiding Tilburg 2010 - 04 / 2014 - 04<br />

Mevr. F.W.M. Logtenberg (Ria) PA Hanzehogeschool Groningen 2008 - 09 / 2012 - 09<br />

Dhr. A.M. Lotgering (Albert) Dr. Aletta Jacobscollege, Hoogezand 2009 - 07 / 2013 - 07<br />

Mevr. S. Luger (Suzanne) ILO, Univ. van Amsterdam 2010 - 09 / 2014 -09<br />

Mevr. M.L. Lunenberg (Mieke)<br />

MDhr. D.W. Maandag (Dirk)<br />

Mevr. S. van Maanen (Susan)<br />

Mevr. M.M.J. Maarleveld (Magda)<br />

Dhr. C.M. van der Maas (Corné)<br />

Mevr. M. Maas (Monique)<br />

Onderwijscentrum VU, Amsterdam<br />

RuG / UOCG, Groningen<br />

ILS / Hogeschool van Arnhem en Nijmegen<br />

NHL, Leeuwarden<br />

Calvijn College, Goes<br />

Instituut Archimedes, Utrecht<br />

2003 - 06 / 2011 - 07 (H1)<br />

2006 - 11 / 2010 - 11<br />

2005 - 02 / 2015 - 08 (H1)<br />

2003 - 12 / 2012 - 07 (H1)<br />

2008 - 07 / 2012 - 07<br />

2011 - 04 / 2015 - 04<br />

Dhr. F.W. van der Maden (Frans) Hogeschool De Kempel, Helmond 2006 - 01 / 2014 - 07 (H1)<br />

Mevr. drs. C.J.M.A. Manschot (Celine) Hogeschool Rotterdam / IVL 2010 - 09 / 2014 - 09<br />

Mevr. Drs. R. van der Meer (Riemke) NHL / IEC, Leeuwarden 2011 - 11 / 2015 - 11<br />

Dhr. T.H. Meij (Erik) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2009 - 09 / 2013 - 09<br />

Mevr. M.J. Meijer (Ria) PA Hanzehogeschool Groningen 2009 - 03 / 2013 - 03<br />

Dhr. L. Meijer (Lammert) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2011 - 11 / 2015 - 11<br />

Mevr. A.M.G. Meijers - van Kan (Ans) Basisschool Amby 2010 - 06 / 2014 - 06<br />

Dhr. J. Meijvogel (Jaap) Sted College Lyceum Schubertrode, Reeuwijk 2008 - 03 / 2012 - 03<br />

Dhr. J.P. Melief (Ko) IVLOS, Universiteit Utrecht 2002 - 03 / 2011 - 03 (H1)<br />

Dhr. J. Meulstee (Jaap) College De Brink, Laren 2008 - 02 / 2012 - 02<br />

Mevr. J. Mik (Joke) Spinoza Lyceum, Amsterdam 2010 - 06 / 2014 -06<br />

Dhr. J. Minnaard (Joost) Fontys Pabo Tilburg 2008 - 03 / 2012 - 03<br />

Dhr. H.E. Mittendorff (Eddie) Werkplaats Kindergemeenschap, Bilthoven 2011 - 04 / 2015 - 04<br />

Mevr. E.C.E. Moens (Erica) Montessori College Oost, Amsterdam 2008 - 05 / 2012 - 05<br />

Dhr. V. Mollema (Volkert) Stenden Hogeschool, Leeuwarden 2008 - 04 / 2012 - 04<br />

Mevr. T. Moltmaker (Tineke) HAN / Pabo Groenewoud, Nijmegen 2002 - 03 / 2013 - 10 (H1)<br />

Mevr. A. de Mol-Wassenaar (Ada) Minkema College, Woerden 2008 - 03 / 2012 - 03<br />

Dhr. A. Monquil (Aad) Hogeschool Rotterdam 2008 - 06 / 2012 - 06<br />

Mevr. W.J.J. Moonen-Gelissen (Wilma) Innovo + bs Ummer Clumme 2010 - 09 / 2014 - 09<br />

Mevr. J.W.M. Morshuis (Joke) Hogeschool van Amsterdam 2004 - 11 / 2013 - 06 (H1)<br />

Mevr. A. Morsink (Angelin) De Grundel, Hengelo 2011 - 11 / 2015 - 11<br />

Mevr. M.M.C. van Mourik (Monique) Alfrink College, Zoetermeer 2010 - 12 / 2014 - 12<br />

Mevr. A.E. Nagtegaal (Lisanne) Hogeschool De Kempel, Helmond 2009 - 04 / 2013 - 04<br />

Dhr. A.P. Nawijn (Arjen) Stoas Hogeschool, Dronten 2011 - 02 / 2015 -02<br />

Mevr. W. van Noorel (Wieny) Edison College, Apeldoorn 2009 - 11 / 2013 - 11<br />

Mevr. J.L.C. Notermans (Lonneke) Fontys Lerarenopleiding Sittard 2011 - 09 / 2015 - 09<br />

Dhr. F.H. Nuninga (Frans) PA Hanzehogeschool Groningen 2008 - 09 / 2012 - 09<br />

Mevr. E.L.T. Ohlenforst- van Heel (Lilian) Philips van Horne sg, Weert 2010 - 03 / 2014 - 03<br />

Dhr. B. Oldeboom (Bruno) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2002 - 03 / 2011 - 05 (H1)<br />

Mevr. M.A.H. van Ooij (Marjan) Hogeschool De Kempel, Helmond 2009 - 12 / 2013 -12<br />

Mevr. C.H.T. van Oorschot (Carla) Fontys Lerarenopleiding Tilburg 2010 - 04 / 2014 - 04<br />

Mevr. M.G. Oosterhoff (Arda) Stenden Hs, pabo De Eekhorst Assen 2011 - 07 / 2015 - 07<br />

Mevr. J.T. Oosterhuis (Janny) Jac P Thijsse College, Castricum 2009 - 10 / 2013 - 10<br />

Dhr C.A.A. van Opdorp (Ad) Sg Tongerlo, Da Vinci College, Roosendaal 2006 - 12 / 2015 - 12 (H1)<br />

P<br />

Mevr. N.M. Out (Nathalie)<br />

Mevr. P. Overmars (Petra)<br />

Dhr. J. Paalberends (John)<br />

Montessori Lyceum A'dam<br />

ROC van Amsterdam<br />

Driestar Educatief, Gouda<br />

2010 - 06 / 2014 -06<br />

2009 - 05 / 2013 - 05<br />

2009 - 06 / 2013 - 06


R<br />

S<br />

NAAM TEN TIJDE VAN REGISTRATIE<br />

WERKZAAM BIJ<br />

REGISTRATIETERMIJN<br />

Dhr. M.H. Paauwe (René) Driestar Educatief, Gouda 2008 - 02 / 2012 - 02<br />

Mevr. M. Palmen (Monique) Montessorischolen Haarlemmermeer 2011 - 03 / 2015 - 03<br />

Dhr. M.A.C. Panis (Michel) Hogeschool Rotterdam 2008 - 12 / 2012 - 12<br />

Mevr. F. Paul (Femke) VeenLanden College, Mijdrecht 2008 - 06 / 2012 - 06<br />

Mevr. I. Pauw (Ietje) Katholieke Pabo Zwolle 2002 - 03 / 2012 - 07 (H1)<br />

Mevr. I. Pauw (Iris) Onderwijscentrum VU, Amsterdam 2009 - 09 / 2013 - 09<br />

Mevr. Th. Penning (Thea) Stichting Meervoud, Vlaardingen 2008 - 09 / 2012 - 09<br />

Mevr. G. Perenboom (Gerda) Hogeschool Saxion, Deventer 2002 - 03 / 2011 - 03 (H1)<br />

Mevr. H.M.G. Peters (Leonie) Candea College, Duiven 2009 - 05 / 2013 - 05<br />

Mevr. Drs. S.M. Pinkster (Suzanne) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2011 - 11 / 2015 - 11<br />

Dhr. E.J. Planting (Etto) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2006 - 07 / 2011 - 12 (H1)<br />

Dhr. W.A. Plomp (Willem) Hogeschool van Amsterdam 2009 - 04 / 2013 - 04<br />

Dhr. W.C. Polinder (Wim) Driestar Educatief, Gouda 2007 - 11 / 2011 - 11<br />

Dhr. J.J.M. Poorthuis (Hans) Archimedes Lerarenopleiding, Utrecht 2004 - 12 / 2013 - 09 (H1)<br />

Dhr. V.B. van der Post (Vincent) NHL / Kunst en Educatie, Leeuwarden 2005 - 12 / 2014 - 09 (H1)<br />

Mevr. M.C. Post (Mary) Linde College, Wolvega 2010 - 05 / 2014 - 05<br />

Mevr. E. Posthumus (Ellen) Inholland SoEd, Amstelveen 2010 - 12 / 2014 - 12<br />

Mevr. C. Postma (Corrie) Obs De Bouwte, Midwolda 2011 - 04 / 2015 - 04<br />

Dhr. W.H. Postma (Wybe) OSG Piter Jelles, Leeuwarden 2011 - 06 / 2015 - 06<br />

Mevr. C. Prinsen (Carolien) CBS Het Talent, Den Hoorn 2008 - 10 / 2012 - 10<br />

Mevr. L.H.P. Puijk (Leontien) SG Sophianum, Gulpen 2011 - 12 / 2015 - 12<br />

Mevr. P.J. de Puit (Nelleke) Hogeschool Rotterdam 2007 - 10 / 2011 - 10<br />

Mevr. G.M. Rademakers (Gabriëlle) Inholland, Alkmaar 2010 - 07 / 2014 - 07<br />

Mevr. Drs. J.C. Radstake (Jorien) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2011 - 11 / 2015 - 11<br />

Dhr. A.R.M. Ras (Fons) Candea College, Duiven 2009 - 12 / 2013 - 12<br />

Dhr. P.M. Rietveld (Patrick) College De Meer, Amsterdam 2009 - 11 / 2013 - 11<br />

Mevr. F. Rietveld-Heidenis (Fanny) OSG De Meergronden, Almere 2011 - 04 / 2015 - 04<br />

Mevr. R.C. Rigter (Ria) Helen Parkhurst, Almere 2004 - 12 / 2013- 06 (H1)<br />

Mevr. Y.C.M. Rijnders (Yvette) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2011 - 11 / 2015 - 11<br />

Mevr. M.M. van Rijswijk (Martine) IVLOS, Universiteit Utrecht 2006 - 11 / 2015 - 07 (H1)<br />

Mevr. J.K.W. Riksen (Janneke) Onderwijscentrum VU, Amsterdam 2004 - 11 / 2013 - 07 (H1)<br />

Dhr. L.J.M. Rinkens (Léon) Obs De Caroussel, Landgraaf 2009 - 03 / 2013 - 03<br />

Mevr. G.R. Rodrigues (Rosa) Hogeschool Rotterdam 2007 - 05 / 2011 - 05<br />

Dhr. J. Roelevink (Jan) Comenius College, Rotterdam 2008 - 12 / 2012 - 12<br />

Mevr. L. Rohde-Teunissen (Lisette) BS Petrus Canisius 2008 - 06 / 2012 - 06<br />

Dhr. H.C. la Roi (Henk) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2011 - 11 / 2015 - 11<br />

Dhr. G. Roorda (Gerrit) RuG / UOCG-FWN , Groningen 2005 - 07 / 2014 - 09 (H1)<br />

Mevr. M. Roosch (Marjolijn) Fontys Hogeschool Pedagogiek, Tilburg 2007 - 09 / 2011 - 09<br />

Mevr. Barbara Roosken (Barbara) Fontys Lerarenopleiding Tilburg 2007 - 06 / 2011 - 06<br />

Dhr. S.J. Rothuizen (Stephan) Melanchthon, Bleiswijk 2010 - 07 / 2014 - 07<br />

Mevr. C.P. Rotmans (Corrie) Amarantis, De Donge en OZW 2009 - 11 / 2013 - 11<br />

Dhr. S.W. Rozendal (Simon) NHL / IEC, Leeuwarden 2011 - 07 / 2015 - 07<br />

Dhr. P. Ruit (Peter) Driestar Educatief, Gouda 2003 - 09 / 2013 - 01 (H1)<br />

Mevr. E. de Ruiter (Liesbeth) NHL, Leeuwarden 2006 - 09 / 2010 - 09<br />

Dhr. R. Sai-A-Tjin (Ronald) Inholland, Alkmaar 2010 - 07 / 2014 - 07<br />

Mevr. P. Schaafsma (Peta) OSG Piter Jelles, Leeuwarden 2010 - 12 / 2014 - 12<br />

Dhr. J.W. Schaepkens (Hans) Koning Willem I College, Den Bosch 2010 - 12 / 2014 - 12<br />

Dhr. P. Schakel (Piet) Driestar college, Gouda 2008 - 12 / 2012 - 12<br />

Mevr. W. Schaveling (Ineke) ILO, Univ. van Amsterdam 2010 - 12 / 2014 - 12<br />

Dhr. P. Scheltes (Paul) Osg de Meergronden, Almere 2008 - 10 / 2012 - 10<br />

Dhr. J.T.M. Scheltinga (Hans) ILS/HAN, fac Educatie, Nijmegen 2008 - 12 / 2012 - 12<br />

Dhr. W. Scherpenisse (Wim) Hogeschool van Amsterdam 2011 - 05 / 2015 - 05<br />

Mevr. C. Schlamp (Carina) Thorbecke VO, Nieuwerkerk a/d Ijssel 2008 - 07 / 2012 - 07<br />

Mevr. G.A. Schuurman (Geke) Rsg De Borgen, Leek 2004 - 06 / 2015 - 12 (H1)<br />

Mevr. H. Sevenheck-Bonnie (Hellen) Bs De Voeëgelsjtang, Hoensbroek 2009 - 07 / 2013 - 07<br />

Mevr. J.J. Sillen (Ans) Hogeschool Rotterdam 2006 - 03 / 2015 - 07 (H1)<br />

Mevr. R.J. Simoons (Roeli) PA Hanzehogeschool Groningen 2009 - 01 / 2013 - 01<br />

Mevr. J. Sloekers (Anne-Marie) Hogeschool De Kempel, Helmond 2007 - 06 / 2011 - 06<br />

Mevr. A.M.E. Smallenburg (Anneke) Inholland, pabo Alkmaar 2011 - 07 / 2015 - 07<br />

Dhr. M. Smeets (Maurice) Fontys Lerarenopleiding Sittard 2010 - 11 / 2014 - 11


T<br />

U<br />

V<br />

Beroepsregister Lerarenopleiders<br />

Peildatum 07-02-2012<br />

H1/H2 = 1e resp. 2e Herregistratie: de registratietermijn is verlengd<br />

Geregistreerden in deze lijst van wie de registratietermijn is verlopen, zijn momenteel bezig met hun herregistratie<br />

NAAM TEN TIJDE VAN REGISTRATIE<br />

WERKZAAM BIJ<br />

REGISTRATIETERMIJN<br />

Dhr. D. Smit (Dick) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2011 - 11 / 2015 - 11<br />

Dhr. L.J. Smits (Loe) Beatrix College, Tilburg 2009 - 07 / 2013 - 07<br />

Dhr. B.J.G.M. Smoors (Bart) Univ. van Amsterdam 2010 - 07 / 2014 - 07<br />

Dhr. P.A.J. Smulders (Peter) Fontys Pabo Den Bosch 2010 - 04 / 2014 - 04<br />

Dhr. L. Snoek (Laurens) CGO hbo Theologie 2006 - 09 / 2010 - 09<br />

Dhr. J.J. Soetekouw (Joop) Osg Echnaton, Almere 2008 - 11 / 2012 - 11<br />

Dhr. W.M. Sombroek (Willem) Inholland, Alkmaar 2010 - 07 / 2014 - 07<br />

Dhr. C.D. van Someren (Kees) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2006 - 07 / 2015 - 07 (H1)<br />

Mevr. A.W.J. Spaans (Anja) Obs De Zes Wielen, Alkmaar 2011 - 07 / 2015 - 07<br />

Mevr. B.A. Stam (Brenda) ILO, Univ. van Amsterdam 2011 - 01 / 2015 - 01<br />

Mevr. H.G. Steenbergen-v. Keulen (Gerdi) Ichthus College, Kampen 2009 - 12 / 2013 - 12<br />

Mevr. Y. Steenbruggen (Yolanda) stichting Amstelwijs, Amstelveen 2011 - 03 / 2015 - 03<br />

Mevr. I.J. Stoker (Inge) Kind en Onderwijs, Rotterdam 2010 - 12 / 2014 - 12<br />

Mevr. A. Stolk (Tony) ROC van Amsterdam 2010 - 07 / 2014 - 07<br />

Mevr. M.E. Stooker (Marian) Kon. Wilhelminacolleg, Culemborg 2010 - 05 / 2014 - 05<br />

Mevr. P.J.M. Straatman (Patricia) Fontys Pabo Tilburg 2008 - 03 / 2012 - 03<br />

Dhr. J.M. Strijbis (Johan) Driestar Educatief, Gouda 2006 - 06 / 2015 - 07 (H1)<br />

Dhr. C. Strikwold (Chris) Obs Schuilingsoord, Zuidlaren 2011 - 05 / 2015 - 05<br />

Dhr. E.-J. Stroetinga (Erik-Jan) Fontys PTH, Eindhoven 2004 - 03 / 2013 - 08 (H1)<br />

Mevr. J.C.B. Suijker (Jolanda) ILO / UvA, Amsterdam 2012-01 / 2016-01<br />

Dhr. J.A. Swijgman (Jan) Inholland SoEd, Amstelveen 2010 - 11 / 2014 - 11<br />

Mevr. J.I.W. Swinkels (Janine) Hogeschool De Kempel, Helmond 2009 - 03 / 2013 - 03<br />

Mevr. M.A. Tammenga-Helmantel (Marjon) RuG / UOCG, Groningen 2011 - 07 / 2015 - 07<br />

Mevr. L.A. Taylor-Plomp (Louise) ILS / Radboud Universiteit Nijmegen 2008 - 09 / 2012 - 09<br />

Mevr. C.D.G. Tempels (Claudia) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2006 - 03 / 2010 - 03<br />

Mevr. H.I. Teune (Hester) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2005 - 06 / 2015 - 07 (H1)<br />

Mevr. M.W.G. Theunissen (Mariëlle) ILS / Radboud Universiteit Nijmegen 2002 - 12 / 2011 - 03 (H1)<br />

Mevr. J.B. Tiebie-Woudstra (Joëlle) Inholland, Alkmaar 2010 - 10 / 2014 - 10<br />

Mevr. A.E. Tigchelaar (Anke) IVLOS, Universiteit Utrecht 2002 - 03 / 2015 - 12 (H2)<br />

Mevr. B. Tijnagel (Bernadet) HAN / Pabo Arnhem 2002 - 03 / 2011 - 04 (H1)<br />

Dhr. J.W.C. Timmerman (Jan) Hs Windesheim, Zwolle 2010 - 11 / 2014 - 11<br />

Mevr. A. Tollenaar (Anke) Hogeschool Utrecht 2011 - 11 / 2015 - 11<br />

Mevr. R.F. Trebels (Ruby) Odbs Westerschool, Wildervank 2011 - 07 / 2015 - 07<br />

Mevr. I.J.M. Triebels (Irene) Pabo Limburg + Sporthogeschool Tilburg 2003 - 07 / 2012 - 01 (H1)<br />

Mevr. F. van Tuinen (Feddien) Chr. College, Groevenbeek 2011 - 04 / 2015 - 04<br />

Mevr. J.I.G.M. Tuithof (Hanneke) IVLOS, Universiteit Utrecht 2004 - 11 / 2013 - 10 (H1)<br />

Dhr. M. Ummels (Micha) Nijmeegse sg Groenewoud 2008 - 11 / 2012 - 11<br />

Dhr. C.M. Vandalon (Charles) Fontys Pabo Limburg 2004 - 11 / 2014 - 05 (H1)<br />

Dhr. J.T. van der Veen (Jan) UT / ELAN, Enschede 2009 - 07 / 2013 - 07<br />

Mevr. H.J. Veenhoven (Heleen) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2006 - 09 / 2010 - 09<br />

Dhr. J. Veenstra (Jaap) Stenden Hogeschool, Leeuwarden 2005 - 07 / 2015 -01 (H1)<br />

Dhr. R. van het Veer (Rob) Stenden Hs / Pabo De Eekhorst, Assen 2009 - 07 / 2013 - 07<br />

Mevr. I.J. van der Velde (Ilja) NHL / Educ&Comm, Leeuwarden 2010 - 11 / 2014 - 11<br />

Mevr. A. Veldkamp (Alice) Freudental Instituut, Utrecht 2011 - 04 / 2015 - 04<br />

Mevr. A.H. Vellekoop (Heleen) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2011 - 11 / 2015 - 11<br />

Mevr. C.P. van Velzen (Corinne) Onderwijscentrum VU, Amsterdam 2002 - 03 / 2011 - 03 (H1)<br />

Mevr. M.M. Venema (Mariska) PA Hanzehogeschool Groningen 2008 - 10 / 2012 - 10<br />

Mevr. P.I. Verbeem (Paula) NHL / IEC, Leeuwarden 2011 - 12 / 2015 - 12<br />

Dhr. P. Verboom (Peter) Stenden Hs / De Eekhorst, Assen 2010 - 02 / 2014 - 02<br />

Mevr. N.C. Verhoef (Nellie) Universiteit Twente, Enschede 2003 - 08 / 2012 - 07 (H1)<br />

Dhr. J.T. Verhoef (Jos) Kaj Munk college, Hoofddorp 2011 - 07 / 2015 - 07<br />

Mevr. A.A.G.D. Verhoeven-Heijmen (Agnes) Candea College, Duiven 2010 - 12 / 2014 - 12<br />

Mevr. I.B. Verlee (Inge) Goese Lyceum, Goes 2010 - 04 / 2014 - 04<br />

Dhr. A.J.W. Verlegh (Harry) Fontys Lerarenopleiding Tilburg 2007 - 06 / 2011 - 06


NAAM TEN TIJDE VAN REGISTRATIE<br />

WERKZAAM BIJ<br />

REGISTRATIETERMIJN<br />

Mevr. C.H.M. Vermeulen (Tineke) Inholland SoEd, Oestgeest 2009 - 05 / 2013 - 05<br />

Dhr. A.A.H. Verpoort (Ton) Da Capo College, Sittard 2011 - 12 / 2015 - 12<br />

Dhr. J.R.C Verzijden (Jeroen) Spinoza Lyceum, Amsterdam 2010 - 09 / 1014 -09<br />

Dhr. L.B. Visser (Lennart) Driestar Educatief, Gouda 2007 - 07 / 2011 - 07<br />

Mevr. M.L. van Vliet (Marieke) INHOLLAND SoEd 2010 - 12 / 2014 - 12<br />

Mevr. M.J. Vollebregt (Marjolein) UU, Centrum v. Onderwijs en Leren, Utrecht 2011 - 04 / 2015 - 04<br />

Dhr. V. Vonk (Vincent) Lerarenopl. Gez.zorg/Welzijn, R'dam 2002 - 03 / 2013 - 01 (H1)<br />

Dhr. J.C.P. Voorbij (Jan) Hogeschool Domstad, Utrecht 2007 - 08 / 2011 - 08<br />

Dhr. J. ten Voorde (Jan) Gommarus Sg, Gorinchem 2009 - 03 / 2013 - 03<br />

Mevr. M.N.S. Vossen (Monique) Onderwijscentrum VU, Amsterdam 2009 - 03 / 2013 - 03<br />

Dhr. T.M.J. Vranken (Theo) Fontys Pabo Sittard 2003 - 10 / 2013 - 07 (H1)<br />

Dhr. M. de Vries (Michel) Burg. De Monchyschool, Arnhem 2008 - 05 / 2012 - 05<br />

Mevr. M.M. de Waal-Malefijt (Marina) Csg Het Streek, Ede 2009 - 02 / 2013 - 02<br />

Mevr. A. de Waard (Atie) De Wegwijzer, Naaldwijk 2009 - 03 / 2013 - 03<br />

Mevr. K. de Waele (Kerensa) Canisius College, Nijmegen 2010 - 01 / 2014 - 01<br />

Dhr. H.J. Wannink (Jan) Amadeus Lyceum, Vleuten 2011 - 11/ 2015 - 11<br />

Drs. B.G.J. Wansink (Bjorn) UU, Centrum v Onderwijs en Leren, Utrecht 2011 - 04 / 2015 - 04<br />

Dhr. T.A.C. Warmels (Taco) Zuiderpark College, Rotterdam 2008 - 07 / 2012 - 07<br />

Mevr. C. v Waveren Hogervorst (Caroliene) UU, Centrum voor Onderwijs en Leren 2011 - 01 / 2015 - 01<br />

Dhr. G. Van de Weijer (Gerard) Canisius College, Nijmegen 2008 - 12 / 2012 - 12<br />

Mevr. L. van der Wel (Leontine) Kind en Onderwijs, Rotterdam 2010 - 12 / 2014 - 12<br />

Mevr. G.M. Wempe (Gerla) Stenden Hogeschool, Leeuwarden 2008 - 10 / 2012 - 10<br />

Mevr. H. van der Werf (Heleen) Hermann Wesselinkcollege, Amstelveen 2011 - 03 / 2015 - 03<br />

Dhr. G.M. Westenberg (Gert) Edison College, Apeldoorn 2009 - 12 / 2013 - 12<br />

Dhr. W.H.L. Westenberg (Wim) Het Calvijn College Goes 2006 - 05 / 2015 - 09 (H1)<br />

Dhr. H. Westerink (Henk) Driestar Educatief, Gouda 2005 - 07 / 2014 - 09 (H1)<br />

Mevr. I. Van de Wiel (Ingrid) Udens College, Uden 2009 - 05 / 2013 - 05<br />

Dhr. M.J.G. Wierdsma (Maarten) Hogeschool Windesheim, Zwolle 2003 - 07 / 2012 - 07 (H1)<br />

Mevr. T. Wiersma (Tine) CSG Liudger, Drachten 2011 - 06 / 2015 - 06<br />

Mevr. Y.A.M. Wijdeven (Yvonne) Stenden hogeschool, Emmen 2008 - 12 / 2012 - 12<br />

Dhr. F.J.M. Wijnen (Frank) Fontys Pabo Eindhoven 2010 - 07 / 2014 - 07<br />

Mevr. W.M.A.P. Willems-vd Velden (Wilma) HAN / Pabo Groenewoud, Nijmegen 2003 - 11 / 2012 - 12 (H1)<br />

Mevr. P.E. Willems (Petri) HAN / Pabo Arnhem 2008 - 01 / 2012 - 01<br />

Dhr. H. Willemse (Hennie) Anna van Rijn College 2008 - 06 / 2012 - 06<br />

Dhr. J.M. de Witte (Jan Meindert) Emelwerda College, Emmeloord 2011 - 11 / 2015 - 11<br />

Mevr. M.G. Witterholt (Martha) RuG / UOCG, Groningen 2006 - 08 / 2015 - 06 (H1)<br />

Dhr. C.G.P. Woerde (Kees) Carolus Clusius College, Zwolle 2009 - 03 / 2013 - 03<br />

Dhr. R. Wolbers (Rene) Hermann Wesselinkcollege, Amstelveen 2011 - 03 / 2015 - 03<br />

Mevr. H.A. van der Woude (Hetty) NHL / IEC, Leeuwarden 2011 - 09 / 2015 - 09<br />

Mevr. Wüst (Taetske) Bs De Mijlpaal, Amsterdam 2011 - 03 / 2015 - 03<br />

Dhr. P.A.M. van der Zande (Paul) RuG / UOCG, Groningen 2005 - 06 / 2015 - 07 (H1)<br />

Mevr. P. Zegerius (Petra) Sg Compaen, Zaandam 2010 - 12 / 2014 - 12<br />

Dhr. T.A. Zijlstra (Tiemen) Gereformeerde Hogeschool Zwolle 2002 - 03 / 2012 - 11 (H1)<br />

Dhr. W.H. Zwanenburg (Wilbert) Inholland, Haarlem 2011 - 08 / 2015 - 08<br />

Mevr. S. Zweekhorst (Suus) Veurs Lyceum, Leidschendam 2008 - 04 / 2012 - 04<br />

W<br />

Z


<strong>AU</strong><strong>TEU</strong>RSPAGINA’S<br />

66<br />

<strong>AU</strong><strong>TEU</strong>RS<br />

die schreven in nummer 33(1)<br />

Over opleiden en reflecteren: ongemakkelijke waarheden<br />

en wenkende perspectieven<br />

Fred Korthagen is emeritus-hoogleraar van de Universiteit<br />

Utrecht en thans als onderzoeker verbonden aan de Vrije<br />

Univerisiteit. Daarnaast werkt hij vanuit zijn eigen bedrijf,<br />

Korthagen Training & Coaching.<br />

Info: f.korthagen@uu.nl<br />

Evidence-based Education. Over onderzoek en/in<br />

onderwijs in Vlaanderen<br />

Frederik Maes is werkzaam als stafmedewerker van het<br />

Expertisenetwerk School of Education van de Associatie<br />

K.U.Leuven. Hij is vooral betrokken bij projecten over<br />

onderzoek binnen de lerarenopleidingen, vakdidactiek<br />

en assessment.<br />

Geraldine Clarebout is als universitair hoofddocent<br />

verbonden aan het Centrum voor Instructiepsychologie en<br />

-technologie (K.U.Leuven). Als onderzoeker houdt zij zich<br />

vooral bezig met educatieve technologie, met name het gebruik<br />

van ICT in het onderwijs, mobiel leren, adaptieve en gamegebaseerde<br />

leeromgevingen.<br />

Bieke De Fraine is als universitair docent verbonden aan het<br />

Centrum voor Onderwijseffectiviteit en -evaluatie (K.U.Leuven).<br />

Als onderzoeker houdt zij zich vooral bezig met onderwijs-<br />

effectiviteitsonderzoek en schoolloopbaanonderzoek.<br />

Dirk Smits is diensthoofd van het Centrum voor Praktijk-<br />

gebaseerd Onderzoek en Dienstverlening (PRAGODI -<br />

Hogeschool-Universiteit Brussel [HUB]). Hij is betrokken<br />

bij onderzoek binnen de studiegebieden onderwijs, sociaalagogisch<br />

werk, gezondheidszorg en handelswetenschappen<br />

en bedrijfskunde.<br />

Johan L. Vanderhoeven is departementshoofd lerarenopleiding<br />

van de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende<br />

(KHBO). Onderzoeksmatig oriënteert hij zich op onderwijsbeleid<br />

en vergelijkende onderwijskunde.<br />

Info: frederik.maes@schoolofeducation.eu, geraldine.clarebout<br />

@kuleuven-kortrijk.be, bieke.defraine@ped.kuleuven.be,<br />

dirk.smits@hubrussel.be, johan.vanderhoeven@khbo.be<br />

Samenwerking in onderzoek naar de manier van leren<br />

van leraren in opleiding: de meerwaarde voor opleider<br />

en onderzoeker<br />

Larike Bronkhorst is werkzaam als onderzoeker en<br />

lerarenopleider bij de afdeling Educatie / Centrum voor<br />

Onderwijs en Leren (Universiteit Utrecht). Zij houdt zich vooral<br />

bezig met haar promotieonderzoek naar het leren en<br />

ontwikkelen van leraren in opleiding. Daarnaast werkt ze als<br />

algemeen opleider in de universitaire lerarenopleiding en<br />

begeleidt ze praktijkgericht onderzoek van ervaren docenten<br />

vo in het kader van de Academische School.<br />

Martine van Rijswijk is werkzaam als lerarenopleider en<br />

onderzoeker bij de afdeling Educatie / Centrum voor Onderwijs<br />

en Leren van de Universiteit Utrecht. Zij houdt zich vooral bezig<br />

BEKNOPTE RICHTLIJNEN VOOR ARTIKELEN<br />

Algemeen<br />

Het Tijdschrift voor Lerarenopleiders - uitgave<br />

VELON/VELOV) is een ‘ praktijkgericht tijdschrift’<br />

en stelt zich als doel de kennisbasis van de lerarenopleiders<br />

(in Nederland en Vlaanderen) te<br />

versterken door te rapporteren over actuele wetenschappelijke<br />

inzichten. Tevens wil het tijdschrift<br />

een medium zijn om innoverende praktijken<br />

binnen de lerarenopleiding te belichten zodat ze<br />

collega lerarenopleiders kunnen inspireren en tot<br />

discussie kunnen aanzetten. Deze doelen sluiten<br />

aan bij de doelen die VELON en VELOV voorop<br />

stellen: de professionalisering van de lerarenopleider.<br />

Bovenstaande houdt in dat in het tijdschrift<br />

artikelen van diverse aard worden opgenomen.<br />

Diverse soorten artilkelen<br />

Onderzoeksartikel:<br />

• Het gaat om rapportering over eigen onderzoek.<br />

• Aantal woorden maximaal 5000 (incl. alles).<br />

• Doel/context van onderzoek duidelijk omschrijven<br />

• Duidelijke onderzoeksvraag<br />

• Voor centrale concepten, kernbegrippen, theoretische<br />

referentiekaders van waaruit onderzoeksvraag<br />

vertrekt: zoveel als mogelijk teruggaan naar de primaire<br />

bron of naar in het betreffende gebied toonaangevende<br />

tradities en actuele auteurs.<br />

• Korte beschrijving van het onderzoeksopzet<br />

• Een voor ‘niet onderzoekers’ toegankelijke beschrijving<br />

van de resultaten (geen ingewikkelde analyses)<br />

• Interpretatie en conclusies m.b.t. het onderzoek<br />

terugkoppelen naar theoretisch kader<br />

• Interpretatie en conclusie richten op de ‘practitioner’<br />

(de lerarenopleider in het veld): welke meerwaarde<br />

biedt het onderzoek voor de praktijk van de lerarenopleider.<br />

Beschouwend artikel:<br />

• Dit is een overzicht en/of kritische beschouwing<br />

van interessante literatuur, nieuwe trends, actuele<br />

praktijken<br />

• Aantal woorden maximaal 5000 (incl. alles)<br />

• Doelstelling van artikel duidelijk formuleren<br />

• Heldere beschrijving van de gehanteerde begrippen<br />

• Voor centrale concepten en kernbegrippen zoveel<br />

mogelijk teruggaan naar de primaire bron of naar in<br />

het betreffende gebied toonaangevende tradities en<br />

actuele auteurs.<br />

• Bij betekenissen die de auteur zelf wenst te geven aan<br />

begrippen en concepten moet de vergelijking gemaakt<br />

worden met bestaande tradities


met de begeleiding van eerstegraads docenten-in-opleiding als<br />

algemeen opleider. In haar onderzoek richt ze zich op de manier<br />

waarop docenten-in-opleiding identiteit als docent construeren.<br />

Daarnaast is ze projectmedewerker bij het VELON project<br />

Leerkracht van Lerarenopleiders.<br />

Jolanda C.B. Suijker is werkzaam als lerarenopleider afdeling<br />

Educatie/Centrum voor Onderwijs en Leren (universiteit Utrecht)<br />

en coördinator/docent HAN Master Leraar Algemene Economie.<br />

Zij houdt zich vooral bezig met het opleiden van leraren in<br />

brede zin, gespecialiseerd in vakdidactiek economie.<br />

Info: l.h.bronkhorst@uu.nl, m.m.vanrijswijk@uu.nl,<br />

jolanda.suijker@han.nl, en j.c.b.suijker@uu.nl<br />

Het lio-traject in Vlaamse scholen: al doende leer je het best?<br />

Een perspectief op begeleiding en beoordeling volgens mentoren en<br />

lio’s<br />

Iris Snoeck is werkzaam als projectcoördinator aan het Instituut<br />

voor Onderwijs - en Informatiewetenschappen van de Universiteit<br />

Antwerpen. Zij verricht onderzoek met steeds een sterke link naar<br />

de praktijk van de (aspirant)leraren en lerarenopleidingen en dit<br />

binnen de onderzoeksgroep REPRO (research in education and<br />

professional development)<br />

Elke Struyf is werkzaam als hoofddocent bij het Instituut voor<br />

Onderwijs- en Informatiewetenschappen van de Universiteit<br />

Antwerpen. Binnen de onderzoeksgroep REPRO bouwt zij aan<br />

een onderzoekslijn over de professionele ontwikkeling van<br />

(aspirant) leraren.<br />

Mathea Simons is verbonden aan de Specifieke lerarenopleiding<br />

van het Instituut voor Onderwijs- en Informatiewetenschappen,<br />

Universiteit Antwerpen. Zij is vakdidacticus<br />

Didactiek Frans en Didactiek Spaans. Centrale topics in haar<br />

onderzoek zijn self efficacy, vreemdetalendidactiek en<br />

vreemdetaalverwerving.<br />

Wil Meeus is docent didactiek in de lerarenopleiding aan<br />

de Universiteit Antwerpen. Zijn onderwijsopdracht omvat<br />

opleidingsonderdelen in het domein van de algemene didactiek<br />

en de vakdidactiek gedrags- en cultuurwetenschappen. Hij<br />

verricht onderzoek op het vlak van didactisch en vakdidactisch<br />

instrumentarium en begeleidingsdidactiek.<br />

Info: Iris.snoeck@ua.ac.be, Elke.Struyf@ua.ac.be,<br />

mathea.simons@ua.ac.be, Wil.Meeus@ua.ac.be<br />

Mentoren delen hun praktijkkennis met leraren in opleiding<br />

Corinne van Velzen is als onderzoeker en senior opleider<br />

werkzaam bij de afdeling Onderwijswetenschappen en<br />

Theoretische Pedagogiek (OTP) Centrum: OCVU (Onderwijscentrum<br />

VU) van de Vrije Universiteit Amsterdam. Haar<br />

onderzoek richt zich op de wijze waarop binnen de<br />

opleidingsschool wordt opgeleid door schoolopleiders en<br />

mentoren.<br />

Monique Volman is hoogleraar Onderwijskunde aan de<br />

Universiteit van Amsterdam en programmaleider van het<br />

onderzoeksprogramma 'Educational Sciences' van het<br />

onderzoeksinstituut Child Development and Education (CDE)<br />

van de UvA. Zij doet onderzoek naar vormgeving en effectiviteit<br />

van onderwijs dat is gericht op betekenisvol leren.<br />

Mieke Brekelmans is als Hoogleraar Onderwijskunde<br />

verbonden aan de afdeling Educatie van de Faculteit Sociale<br />

Wetenschappen van de Universiteit Utrecht. Zij is hoofd van het<br />

Onderzoeksprogramma Leren in Interactie, en coördinator van<br />

• Interpretatie en conclusie relateren aan de praktijk<br />

van de lerarenopleider.<br />

Voorbeeld uit de praktijk:<br />

• Een beschrijving van innoverende praktijken, goed<br />

lopende projecten, kritische analyses, resultaten van<br />

zelfevaluaties, die inspirerend kunnen zijn voor anderen,<br />

enz.<br />

• Heldere beschrijving van context (artikel moet<br />

toegankelijk zijn voor Nederlanders en Vlamingen)<br />

• Maximaal 1500 woorden<br />

• Duidelijke doelbeschrijving<br />

• Duidelijke beschrijving van project<br />

• Geen onnodige details<br />

• Kritische beschouwingen<br />

• Suggesties voor navolging en implementatie.<br />

Opiniestuk:<br />

• Stuk, geargumenteerd met wetenschappelijke,<br />

theoretische, maatschappelijke argumenten (intellectueel<br />

eerlijke argumenten; geen sloganeske taal)<br />

• Kernachtig (ca. 1500 woorden).<br />

Kopij aanleveren<br />

Alle eerste versies van artikelen kunnen worden<br />

gestuurd naar velon@planet.nl; uw artikel wordt<br />

dan opgenomen in de redacteiwerkzaamheden,<br />

mits het voldoet aan enkele belangrijke<br />

voorwaarden: relevant onderwerp en geen<br />

overshrijding van het maximum aantal woorden.<br />

De uitgebreide richtlijnen voor auteurs<br />

(van insturen eerste versie tot plaatsing)<br />

kunt u downloaden van: www.velon.nl<br />

(Ga naar pagina: Over de VELON en kies<br />

vervolgens: Tijdschrift en Redactie)<br />

TIJDSCHRIFT VOOR VELON LERARENOPLEIDERS Tijdschrift voor Lerarenopleiders (VELON / VELOV) jrg - 23(1) 33(1) 2002 2012 67<br />

(4)67


<strong>AU</strong><strong>TEU</strong>RSPAGINA’S<br />

68<br />

de Research Master Educational Sciences en de Academische<br />

Master Onderwijskundig Ontwerp en Advisering. Haar<br />

onderzoek richt zich op het sociaal emotionele klimaat in de<br />

klas, en met name op de relatie tussen docent en leerlingen.<br />

Info: c.p.van.velzen@vu.nl<br />

Hoe ontwerpen lerarenopleiders hun onderwijs?<br />

De casus Rekenen 10–14<br />

Ronald Keijzer is lector rekenen-wiskunde aan de Hogeschool<br />

iPabo en projectleider van ELWIeR. Hij houdt zich<br />

voornamelijk bezig met de implementatie van de kennisbasis<br />

in de lerarenopleiding basisonderwijs.<br />

Bert Zwaneveld is emeritus hoogleraar Professionalisering<br />

van de leraar in het bijzonder in het wiskundeonderwijs en<br />

het informaticaonderwijs. Zijn bijzondere belangstelling gaat<br />

momenteel uit naar het rekenonderwijs en het wiskundigmodelleeronderwijs.<br />

Info: r.keijzer@uu.nl, bert.zwaneveld@ou.nl<br />

Pabostudenten leren online gitaar spelen<br />

Elwin Roetman is directeur-eigenaar van ‘Mei030’.<br />

De Online Muziekschool is een onderdeel van Mei030.<br />

Elwin Roetman onderhoudt contacten met afnemers waaronder<br />

scholen.<br />

Info: elwin@onlinemuziekschool.nl /<br />

www.onlinemuziekschool.nl

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!