De actio Pauliana in het voorontwerp - Höcker Advocaten
De actio Pauliana in het voorontwerp - Höcker Advocaten
De actio Pauliana in het voorontwerp - Höcker Advocaten
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Tijdschrift voor Insolventierecht 2008/4 p. 178<br />
<strong>De</strong> <strong>actio</strong> <strong>Pauliana</strong> <strong>in</strong> <strong>het</strong> <strong>voorontwerp</strong> voor een Insolventiewet 1<br />
Mr dr Lucas J. van Eeghen<br />
Inleid<strong>in</strong>g<br />
Het <strong>voorontwerp</strong> (‘OIw’ of ‘Ontwerp’) is voor een zeer belangrijk deel gebaseerd op de bestaande<br />
wet en beoogt te regelen en wijzigen wat nodig is. In dit artikel wordt onderzocht of een verdere<br />
moderniser<strong>in</strong>g van de <strong>actio</strong> <strong>Pauliana</strong> wenselijk is. Kortheidshalve wordt daarbij veelvuldig<br />
verwezen naar mijn dissertatie 2 waar<strong>in</strong> onderzoek is gedaan naar wenselijk recht. Onderzocht<br />
wordt of <strong>het</strong> criterium van wetenschap van niet te vermijden <strong>in</strong>solventverklar<strong>in</strong>g voor verplichte<br />
rechtshandel<strong>in</strong>gen te verenigen is met huidige rechtsopvatt<strong>in</strong>gen. Moet de bevoegdheid tot<br />
verreken<strong>in</strong>g niet beperkt worden? Is de vernietig<strong>in</strong>g van de rechtshandel<strong>in</strong>g nog wel een probate<br />
techniek voor <strong>het</strong> ongedaan maken van verhaalsnadeel? Gaat <strong>het</strong> Ontwerp evenwichtig om met de<br />
positie van de f<strong>in</strong>ancier?<br />
Algemene normstell<strong>in</strong>g<br />
Het huidige Ontwerp wil tegemoet komen aan bestaande bezwaren tegen 47 F: ‘Overeenkomstig<br />
de visie van verschillende rechtsgeleerde schrijvers geeft <strong>het</strong> <strong>voorontwerp</strong> ruimere gronden voor<br />
vernietig<strong>in</strong>g van kort voor de <strong>in</strong>solventverklar<strong>in</strong>g verplicht verrichte rechtshandel<strong>in</strong>gen dan<br />
artikel 47 Fw, waardoor meer recht wordt gedaan aan de gelijkheid van de schuldeisers.’ Het<br />
Ontwerp maakt nog steeds een groot onderscheid tussen verplichte en onverplichte<br />
rechtshandel<strong>in</strong>gen. Alleen verplichte rechtshandel<strong>in</strong>gen voor zover zij plaatshebben b<strong>in</strong>nen drie<br />
maanden voor de aanvraag van de <strong>in</strong>solventverklar<strong>in</strong>g en na verkregen wetenschap van niet te<br />
vermijden <strong>in</strong>solventverklar<strong>in</strong>g kunnen vernietigd worden. Het Ontwerp heeft daarmee wel<br />
afgerekend met de diabolische bewijslast 3 van <strong>het</strong> oogmerk van begunstig<strong>in</strong>g <strong>in</strong> 47 F en de<br />
periode van de faillissementsaanvraag <strong>in</strong> 47 F opgerekt tot drie maanden voor <strong>het</strong> verzoek tot<br />
<strong>in</strong>solventverklar<strong>in</strong>g. Maar is <strong>het</strong> wenselijk en verdedigbaar voor verplichte rechtshandel<strong>in</strong>gen nog<br />
langer een andere wetenschapseis te stellen dan de wetenschap van benadel<strong>in</strong>g zoals die voor<br />
onverplichte rechtshandel<strong>in</strong>gen geldt? In <strong>het</strong> Ontwerp en de toelicht<strong>in</strong>g zijn drie argumenten te<br />
ontwaren voor <strong>het</strong> onderscheid: de codificer<strong>in</strong>g van Amro/Curatoren THB, de plicht van de<br />
schuldenaar zijn verplicht<strong>in</strong>gen na te komen en de rechtszekerheid. Alvorens deze te behandelen is<br />
<strong>het</strong> goed stil te staan bij de normen die <strong>het</strong> Ontwerp tot uitgangspunt neemt.<br />
<strong>De</strong> algemene toelicht<strong>in</strong>g zegt over de verhaalsbenadel<strong>in</strong>g: ‘<strong>De</strong> regel<strong>in</strong>g van <strong>het</strong> <strong>voorontwerp</strong> heeft<br />
dezelfde strekk<strong>in</strong>g als die van de huidige wet: een schuldeiser mag zich niet <strong>in</strong> strijd met de<br />
redelijkheid en billijkheid aan de concursus onttrekken.’ <strong>De</strong> verwoord<strong>in</strong>g van de algemene norm<br />
‘een schuldeiser mag zich niet <strong>in</strong> strijd met de redelijkheid en billijkheid aan de concursus<br />
onttrekken’ lijkt mij op een misverstand te moeten berusten. Enerzijds gaat <strong>het</strong> voor de artikelen<br />
3.2.1 tot en met 3.2.4 OIw om afspraken over een meer bevoorrechte positie of <strong>het</strong> vrijgevige<br />
karakter <strong>in</strong> verband met daarvóór juist nog niet bestaande verplicht<strong>in</strong>gen. Bij vrijgevigheid gaat<br />
<strong>het</strong> er niet om dat de schuldeiser zich onttrekt aan de concursus maar om de onttrekk<strong>in</strong>g per saldo<br />
van verhaalsvermogen aan <strong>het</strong> volgens de paritas te verdelen vermogen. Anderzijds gaat <strong>het</strong> bij 47<br />
F puur om al bestaande crediteuren die zich onttrekken aan de concursus. Maar de mogelijkheden<br />
die ongedaan te maken worden <strong>in</strong> <strong>het</strong> Ontwerp juist nog steeds verregaand beperkt. <strong>De</strong> algemene<br />
normstell<strong>in</strong>g is daarmee <strong>in</strong> <strong>het</strong> Ontwerp onduidelijk. We moeten <strong>het</strong> doen met de gestelde<br />
wetenschapseisen.<br />
Wetenschap van benadel<strong>in</strong>g<br />
Zowel 3.2.3 als 3.2.5 OIw stellen als eis de wetenschap van benadel<strong>in</strong>g van de wederpartij. Het<br />
dubbelz<strong>in</strong>nige begrip wetenschap van benadel<strong>in</strong>g is <strong>in</strong> 3.2.3 OIw (idem 42 lid 2 F) niet<br />
1 Gelieve dit artikel aan te halen als: L.J. van Eeghen, ‘<strong>De</strong> <strong>actio</strong> <strong>Pauliana</strong> <strong>in</strong> <strong>het</strong> <strong>voorontwerp</strong> voor een Insolventiewet’,<br />
TvI 2008, nr. 4, p. 178. Mr.dr. L.J. van Eeghen is advocaat bij <strong>Höcker</strong> <strong>Advocaten</strong> te Amsterdam. Het Voorontwerp is te<br />
raadplegen op http://www.justitie.nl/images/ VoorontwerpInsolventiewet_tcm34-87549.pdf.<br />
2 L.J. van Eeghen, Het schemergebied voor faillissement, diss. Tilburg 2006, Boom juridische uitgevers. Kortheidshalve<br />
wordt hiernaar (‘diss.’) veelvuldig verwezen voor literatuur, jurisprudentie en door mij ontwikkelde opvatt<strong>in</strong>gen.<br />
3 Hoge Raad 24-3-1995, NJ 1995, 628 (Gispen q.q./IFN), bevestigd <strong>in</strong> HR 20-11-1998, NJ 1999, 611 (Verkerk/Tiethoff<br />
q.q.) en, naar de letter <strong>in</strong> HR 7-3-2003, JOR 2003, 102 (Cikam/Siemon q.q.). Zie verder diss. VIII.4.<br />
1
uitgewerkt. <strong>De</strong> wetenschapseis is tweeledig en richt zich zowel op a) de oorzaak voor <strong>het</strong><br />
optreden van <strong>het</strong> nadeel, de <strong>in</strong>solventie, als op de voorzienbaarheid van b) <strong>het</strong> nadelige gevolg van<br />
een transactie. 4 Hoewel er een overdaad aan feitelijke rechtspraak is, heeft de Hoge Raad zich<br />
slechts <strong>in</strong> enkele gevallen over <strong>het</strong> soepele 5 criterium a) hoeven uit te spreken. Uit Loeffen<br />
q.q./BMH I en II 6 en K<strong>in</strong>/Emmerig q.q. 7 is op te maken dat de geobjectiveerde wetenschap van<br />
dreigende <strong>in</strong>solventie, <strong>in</strong> de z<strong>in</strong> van ‘concrete aanwijz<strong>in</strong>gen’ voor ‘de mogelijkheid van een<br />
tekort’ (Keulen/BLG 8 ), ten tijde van <strong>het</strong> toedoen dat tot nadeel leidt voldoende is. Afgaande op<br />
<strong>het</strong> UPC-arrest 9 gaat <strong>het</strong> om een voorzienbaarheid ‘met een redelijke mate van<br />
waarschijnlijkheid.’ <strong>De</strong> tweede component b) van de wetenschapseis betreft de voorzienbaarheid,<br />
‘met een redelijke mate van waarschijnlijkheid’ (UPC) dat, als <strong>in</strong>solventie volgt, <strong>het</strong> toedoen tot –<br />
meer dan een abstracte kans op 10 – nadeel zal leiden, zonder dat de omvang van <strong>het</strong> nadeel dan al<br />
hoeft vast te staan, 11 of zich al ten tijde van de transactie hoeft voor te doen. 12 <strong>De</strong> eis beperkt de<br />
benadel<strong>in</strong>gsactie tot die gevolgen die voor de wederpartij zo voorzienbaar moesten zijn dat deze<br />
na de voorzienbaarheid van <strong>in</strong>solventie toegerekend mogen worden en betekent vooral ook<br />
(impliciet) dat er zonder nadeel ook geen vorder<strong>in</strong>g tot ongedaan maken van nadeel kan bestaan.<br />
3.2.5 OIw noemt naast <strong>het</strong> vereiste van wetenschap van benadel<strong>in</strong>g ook de wetenschap van niet te<br />
vermijden <strong>in</strong>solventverklar<strong>in</strong>g. Daarmee is duidelijk dat <strong>het</strong> verschillende criteria betreffen.<br />
Kennelijk is de eis van wetenschap van benadel<strong>in</strong>g <strong>in</strong> 3.2.5 OIw niet <strong>het</strong>zelfde als <strong>in</strong> 3.2.3 OIw nu<br />
de wetenschap van dreigende <strong>in</strong>solventie geen betekenis toekomt naast de wetenschap van<br />
onvermijdbare <strong>in</strong>solventverklar<strong>in</strong>g. Dit dubbelz<strong>in</strong>nige gebruik van de wetenschap van benadel<strong>in</strong>g<br />
<strong>in</strong> 3.2.3 en 3.2.5 OIw zou met name tot onwenselijke verwarr<strong>in</strong>g kunnen leiden door de onjuiste<br />
en onwenselijke opvatt<strong>in</strong>g van Faber 13 dat ‘wetenschap omtrent <strong>het</strong> naderende faillissement’ […]<br />
‘niet vereist’ is voor de wetenschap van benadel<strong>in</strong>g. Vandaar ook mijn pleidooi voor de<br />
def<strong>in</strong>iër<strong>in</strong>g van de wetenschap van benadel<strong>in</strong>g.<br />
Onvermijdbare <strong>in</strong>solventverklar<strong>in</strong>g en Amro/Curatoren THB<br />
<strong>De</strong> toelicht<strong>in</strong>g op 3.2.5 OIw zegt: ‘<strong>De</strong> strekk<strong>in</strong>g van deze bepal<strong>in</strong>g is gedrag tegen te gaan<br />
waardoor een bepaalde schuldeiser zich <strong>in</strong> strijd met de redelijkheid en billijkheid aan de<br />
concursus creditorum probeert te onttrekken.’ Dat is moeilijk te begrijpen. Weliswaar wordt<br />
‘meer recht […] gedaan aan de gelijkheid van de schuldeisers’ maar de strenge wetenschapseisen<br />
en de termijn doen aan de paritas creditorum wel heel we<strong>in</strong>ig recht. Voor <strong>het</strong> criterium ‘niet te<br />
vermijden <strong>in</strong>solventverklar<strong>in</strong>g’ doet de toelicht<strong>in</strong>g expliciet een beroep op Amro/Curatoren<br />
THB. 14 Vriesendorp 15 heeft ooit, ongemotiveerd, gesteld dat <strong>het</strong> ontbreken van de goede trouw <strong>in</strong><br />
54 F <strong>in</strong>houdt dat wetenschap van een ‘onontkoombaar’ faillissement bestaat. Maar die opvatt<strong>in</strong>g<br />
en <strong>het</strong> beroep van <strong>het</strong> Ontwerp op Amro/Curatoren THB zijn onverdedigbaar. <strong>De</strong> Hoge Raad<br />
gebruikte <strong>het</strong> <strong>in</strong> 3.2.5 genoemde criterium niet, maar overwoog juist: ‘Voldoende is <strong>in</strong> ieder geval<br />
dat de betrokken "overnemer'' op <strong>het</strong> ogenblik der verkrijg<strong>in</strong>g wist dat de schuldenaar <strong>in</strong> een<br />
zodanige toestand verkeerde dat zijn faillissement, onderscheidenlijk zijn surseance van betal<strong>in</strong>g<br />
was te verwachten.’ Een verwacht<strong>in</strong>g is evident niet <strong>het</strong>zelfde als een onvermijdbare gebeurtenis.<br />
4<br />
Zie uitgebreid diss. VI.3.3<br />
5<br />
Van Koppen (1998), Actio <strong>Pauliana</strong> en onrechtmatige daadsvorder<strong>in</strong>g (diss. Tilburg), <strong>De</strong>venter: Kluwer.<br />
6<br />
HR 8-7-1987, NJ 1988, 104 en HR 22-3-1991, NJ 1992, 214 (Loeffen q.q./BMH I en II); zie uitgebreid diss. X.7.<br />
7<br />
HR 18-12-1992, NJ 1993, 169 (K<strong>in</strong>/Emmerig q.q.); zie diss. X.11.<br />
8<br />
HR 9-5-1986, NJ 1986, 792 (Keulen/BLG), diss. X.5.<br />
9<br />
HR 26-8-2003, JOR 2003, 211 (UPC).<br />
10<br />
HR 17-11-2000, NJ 2001, 272 (Bakker q.q./Katko); zie diss. VI.3.3.3 en X.17<br />
11<br />
HR 9-3-1928, NJ 1928, 1217 (Mello/Staat)<br />
12<br />
HR 23-12-1949, NJ 1950, 262 (Boendermaker/Schopman), HR 22-9-1995, NJ 1996, 706 (Ravast/Ontvanger) en HR<br />
19-10-2001, NJ 2001, 654 (Diepstraten/Gilhuis q.q).<br />
13<br />
Faber (2005), Verreken<strong>in</strong>g, (diss. Nijmegen), Serie Ondernem<strong>in</strong>g en recht deel 33, <strong>De</strong>venter: Kluwer, p. 328. Hij<br />
meent <strong>in</strong> weerwil van bestaande jurisprudentie dat wetenschap van benadel<strong>in</strong>g niet meer <strong>in</strong>houdt dan dat ‘partijen wisten<br />
of behoorden (..) te weten, dat van de bestreden rechtshandel<strong>in</strong>g benadel<strong>in</strong>g van schuldeisers <strong>het</strong> gevolg zou zijn.’ In die<br />
<strong>in</strong>terpretatie zou betoogd kunnen worden dat <strong>in</strong> 3.2.3 en 3.2.5 OIw over, een zelfde, wetenschap van benadel<strong>in</strong>g wordt<br />
gesproken, omdat die <strong>in</strong> beide gevallen niet zou zien op de wetenschap van dreigende <strong>in</strong>solventie. 3.2.3 OIw zou daarmee<br />
een veel grotere reikwijdte krijgen dan 42 lid 2 F thans heeft en waarnaar de toelicht<strong>in</strong>g bij 3.2.3 verwijst. Zie voor een<br />
besprek<strong>in</strong>g en deels bestrijd<strong>in</strong>g van Fabers opvatt<strong>in</strong>g diss. VIII.4.7.1 en VI.3.3.3.<br />
14<br />
HR 7-10-1988, NJ 1989, 449 (Amro/Curatoren THB). Zie uitgebreider diss. X.8. In gelijke z<strong>in</strong> HR 30-1-1953, NJ<br />
1953, 578 (Doyer en Kalff-arrest) en HR 17-2-1995, NJ 1996, 471 (Mulder q.q./CLBN).<br />
15<br />
Vriesendorp (1996), ‘Art. 47 Fw: een geamputeerde tentakel dan verdient de curator meer?’ In: <strong>De</strong> curator, een<br />
octopus, serie Ondernem<strong>in</strong>g en Recht deel 6, W.E.J. Tjeenk Will<strong>in</strong>k, p. 76-78. Zie verder diss. VI.3.3.4.<br />
2
Naar mijn men<strong>in</strong>g 16 is <strong>het</strong> ook duidelijk dat dit <strong>het</strong>zelfde criterium is als de wetenschap van<br />
benadel<strong>in</strong>g <strong>in</strong> 42 F en 3.2.3 OIw, voor zover die ziet op de voorzienbaarheid van de <strong>in</strong>solventie. In<br />
de volgende onderdelen zal ik dat meer kracht bijzetten door <strong>het</strong> arrest te plaatsen <strong>in</strong> de context<br />
van met name Loeffen q.q./BMH I en rechtsontwikkel<strong>in</strong>gen bij <strong>het</strong> leerstuk van de onrechtmatige<br />
daad. Ook al is <strong>het</strong> argument <strong>in</strong> de toelicht<strong>in</strong>g dat ontleend wordt aan Amro/curatoren THB<br />
onjuist, dat betekent nog niet per se dat <strong>het</strong> geformuleerde criterium niet de weerslag zou kunnen<br />
zijn van huidige rechtsopvatt<strong>in</strong>gen of wenselijk recht. Om ons daar een beeld van te vormen<br />
moeten we eerst wat preciezer kijken naar de betekenis van de <strong>in</strong> Loeffen q.q./BMH I bedoelde<br />
huidige rechtsopvatt<strong>in</strong>gen en <strong>het</strong> impliciete beroep van de toelicht<strong>in</strong>g op dit arrest.<br />
Loeffen q.q./BMH I: gewijzigde rechtsopvatt<strong>in</strong>gen<br />
<strong>De</strong> algemene toelicht<strong>in</strong>g wil met 3.2.5 OIw tegemoet komen aan ‘de visie van verschillende<br />
rechtsgeleerde schrijvers’ en ‘meer recht’ doen ‘aan de gelijkheid van de schuldeisers.’ Een<br />
dergelijke wijzig<strong>in</strong>g vergt een tour de horizon waarbij niet klakkeloos voortgebouwd kan worden<br />
op de jurisprudentie en de daarop gebaseerde literatuur, voor zover de bestaande wet daar<strong>in</strong><br />
leidend is geweest. Reden tot herbez<strong>in</strong>n<strong>in</strong>g geven <strong>in</strong>derdaad Kok/Okma, Eneca, Gispen q.q./IFN,<br />
Van Dooren q.q./ABN Amro I en Meijs q.q./Bank of Tokyo. <strong>De</strong> arresten hebben tot onbillijke<br />
uitkomsten geleid waarbij overigens de techniek van de <strong>in</strong>gestelde acties en de aan de rechter<br />
voorgelegde vragen een belangrijke rol lijkt te hebben gespeeld. 17 Omstreeks tweede helft 80-er<br />
jaren en beg<strong>in</strong> 90-er jaren heeft de Hoge Raad echter <strong>in</strong> Loeffen q.q./BMH I, Montana I,<br />
Amro/Curatoren THB, Keulen/BLG en Nimox/Van den End q.q. 18 pog<strong>in</strong>gen gedaan om met een<br />
beroep op gewijzigde rechtsopvatt<strong>in</strong>gen tot een meer normatieve <strong>in</strong>vull<strong>in</strong>g te komen van de<br />
benadel<strong>in</strong>g door de verplichte betal<strong>in</strong>g. 19 <strong>De</strong> toelicht<strong>in</strong>g hanteert als uitgangspunt, ook voor 3.2.5,<br />
dat de ‘schuldeiser’ die zich niet ‘<strong>in</strong> strijd met de redelijkheid en billijkheid aan de concursus’<br />
mag onttrekken. Die bewoord<strong>in</strong>g is ontleend aan Loeffen q.q./BMH I waar<strong>in</strong> de Hoge Raad (nog)<br />
een nieuwe koers <strong>in</strong>zette en 47 F zeer ruim opvatte: ‘beslissend is veeleer de betekenis welke aan<br />
de hand van de eisen van <strong>het</strong> huidige rechtsverkeer valt toe te kennen aan de strekk<strong>in</strong>g van art 47<br />
“betal<strong>in</strong>gen te treffen” waardoor een crediteur, <strong>in</strong> strijd “met de goede trouw door hem ook<br />
jegens zijne mede-schuldeischers <strong>in</strong> acht te nemen”, zich “aan den concursus onttrekt.’ <strong>De</strong> Hoge<br />
Raad distantieert zich met zoveel woorden van de opvatt<strong>in</strong>g van de wetgever <strong>in</strong> 1896. Aan de<br />
omstandigheid dat de ‘bepal<strong>in</strong>gen, mede blijkens de daarop gegeven toelicht<strong>in</strong>g, telkens een te<br />
kwader trouw handelen van de schuldenaar veronderstellen, komt (..) doorslaggevende betekenis<br />
niet meer toe.’ Uit <strong>het</strong> arrest blijkt bij nauwkeurige lez<strong>in</strong>g ook waarom dat zo is. <strong>De</strong> ‘strekk<strong>in</strong>g <strong>in</strong><br />
<strong>het</strong> huidige rechtsverkeer’ van 47 F houdt ‘tegenwoordig – anders dan ten tijde van <strong>het</strong> tot stand<br />
komen van de Faillissementswet –’ <strong>in</strong> dat deze ‘te rijmen’ moet zijn met <strong>het</strong> uitgangspunt van ‘de<br />
onderl<strong>in</strong>ge gelijkheid van crediteuren ter zake van verhaal op <strong>het</strong> vermogen van hun<br />
schuldenaar.’ Die rechtsopvatt<strong>in</strong>g krijgt een logisch vervolg <strong>in</strong> Amro/Curatoren THB. <strong>De</strong><br />
positieve formuler<strong>in</strong>g van de <strong>in</strong> verband met de paritas jegens andere crediteuren te hanteren<br />
goede trouw <strong>in</strong> Loeffen q.q./BMH I en Amro/Curatoren THB en <strong>het</strong> criterium <strong>in</strong> Keulen/BLG<br />
voor een verplichte terugbetal<strong>in</strong>g van ‘concrete aanwijz<strong>in</strong>gen’ voor ‘de mogelijkheid van een<br />
tekort’ sluiten nauw aan op <strong>het</strong> soepele criterium van de wetenschap van benadel<strong>in</strong>g. In de<br />
literatuur is nauwelijks onderkend dat die opvatt<strong>in</strong>g sedert Montana II 20 niet meer door de Hoge<br />
16 In vergelijkbare z<strong>in</strong> Van Dijck, zie noot 25. Anders Faber (2005), p. 439-441. Hij meent dat de goede trouw <strong>in</strong> 54 F<br />
ruimer is dan de eisen gesteld <strong>in</strong> 47 F en enger dan de eisen <strong>in</strong> 42 F. Hij doet een beroep op de hier vermelde arresten<br />
maar niet wordt duidelijk wat <strong>het</strong> verschil is en waarom dat verschil zou (moeten) bestaan of uit welke woorden van de<br />
Hoge Raad dat zou volgen. Evenm<strong>in</strong> gaat hij <strong>in</strong> op de consequenties die deze normatieve <strong>in</strong>consequentie ten opzichte van<br />
42 F zou hebben. Zie verder mijn diss. VI.3.3.4.<br />
17 HR 13-1-1938, NJ 1938, 566 (Kok/Okma) zie diss. X.16; HR 10-12-1976, NJ 1977, 617 (Eneca) diss. X.3; HR 24-3-<br />
1995, NJ 1995, 628 (Gispen q.q./IFN) diss. X.13; Van Dooren q.q./ABN Amro I diss. X.16; en HR 29–6-2001, JOR<br />
2001, 220 (Meijs q.q./Bank of Tokyo) diss. X.18.<br />
18 HR 22-5-1992, NJ 1992, 526 (Montana I), HR 8-11-1991, NJ 1992, 174 (Nimox/Van den End q.q).<br />
19 Zie uitgebreid diss. VIII.2.2.3, VIII.5.2, X.5, X.6, X.7, X.9 en X.10. In Nimox/Van den End q.q. en Montana I hoefde<br />
de verplichte rechtshandel<strong>in</strong>g die ‘metterdaad’ tot nadeel leidt, of meer algemeen de gelijkwaardige ‘transactie’ die<br />
alleen ten gevolge van een betal<strong>in</strong>g tot nadeel kan leiden, niet meer getoetst te worden aan <strong>het</strong> bestaan van de kwade<br />
trouw als oorspronkelijk bedoeld <strong>in</strong> 47 F.<br />
20 In de literatuur lijkt mij dit niet geheel te zijn onderkend, doordat de Hoge Raad niet met zoveel woorden is<br />
teruggekomen op de eerder <strong>in</strong>geslagen weg en de literatuur zich heeft uitgeput <strong>in</strong> een te v<strong>in</strong>den <strong>in</strong>terpretatie die toch tot<br />
een eenheid van recht zou kunnen leiden. Zie bijvoorbeeld Faber (2005. p.371 e.v.) <strong>in</strong> zijn <strong>in</strong>terpretatie van Loeffen/BMH<br />
3
Raad <strong>in</strong> zijn algemeenheid wordt gevolgd. <strong>De</strong> reden is niet dat de tegenwoordige<br />
rechtsopvatt<strong>in</strong>gen <strong>in</strong>eens weer gewijzigd zouden zijn en die norm onjuist zouden maken, maar is<br />
kennelijk dat die opvatt<strong>in</strong>g nu eenmaal onverenigbaar is met 47 F. Vermoedelijk meende de Hoge<br />
Raad <strong>in</strong> andere samenstell<strong>in</strong>g alsnog zich niet boven de wetgever te mogen stellen. Gispen<br />
q.q./IFN maakt die weer gewijzigde koers def<strong>in</strong>itief duidelijk omdat de daar gegeven uitleg aan 47<br />
F onverenigbaar is met de overweg<strong>in</strong>g <strong>in</strong> Loeffen q.q./BMH I dat de <strong>Pauliana</strong>-bepal<strong>in</strong>gen ‘een te<br />
kwader trouw handelen van de schuldenaar veronderstellen, […] doorslaggevende betekenis niet<br />
meer toe’ komt. In Montana II keerde de Hoge Raad impliciet en ongemotiveerd terug naar <strong>het</strong><br />
systeem van de verouderde wet van 42 en 47 F. Daarna moest hij <strong>in</strong> Gispen q.q./IFN en Van<br />
Dooren q.q./ABN Amro I dus ook weer zijn toevlucht nemen tot de (achterhaalde) argumenten<br />
van de wetgever uit 1896 21 bij artikel 47 F: ‘<strong>De</strong> wetgever was van oordeel dat de schuldenaar<br />
geen verwijt ervan kan worden gemaakt wanneer hij datgene doet, waartoe voor hem een<br />
rechtsplicht bestaat,’ en 47 F is een ‘eenvoudiger toe te passen, strakke regel die de wetgever <strong>in</strong><br />
<strong>het</strong> belang van de zekerheid van <strong>het</strong> rechtsverkeer en <strong>het</strong> betal<strong>in</strong>gsverkeer […] heeft<br />
geformuleerd.’ <strong>De</strong> toelicht<strong>in</strong>g bij 3.2.5 OIw sluit hierop aan stellende dat ‘<strong>het</strong> normale betal<strong>in</strong>gs-<br />
en handelsverkeer’ [niet] ‘zal worden belemmerd. Wanneer de schuldenaar gewoon doet, wat hij<br />
moet doen (namelijk zijn verplicht<strong>in</strong>gen nakomen), zal de bew<strong>in</strong>dvoerder <strong>in</strong> dat bewijs’ [van<br />
wetenschap van <strong>het</strong> niet te vermijden <strong>in</strong>solventverklar<strong>in</strong>g] ‘doorgaans niet slagen.’ In de<br />
toelicht<strong>in</strong>g wordt niet onderkend dat een argument van de wetgever uit 1896 wordt gebruikt dat<br />
haaks staat op de gewijzigde rechtsopvatt<strong>in</strong>g <strong>in</strong> Loeffen q.q./BMH I die de toelicht<strong>in</strong>g zegt tot<br />
uitgangspunt te nemen: de ‘schuldeiser’ mag zich niet ‘<strong>in</strong> strijd met de redelijkheid en billijkheid<br />
aan de concursus’ onttrekken. Bij de paritas gaat <strong>het</strong> – zolang feitelijke <strong>in</strong>solventie nog niet een<br />
feit is – niet om wat de schuldenaar moet doen, maar om de, zo nodig achteraf als faillissement<br />
ook volgt, te redresseren gelijkheid van crediteuren <strong>in</strong> verband met de ontvangst van de betal<strong>in</strong>g<br />
door de wederpartij. Het argument van de toelicht<strong>in</strong>g dat <strong>het</strong> zou gaan om de verplicht<strong>in</strong>g van de<br />
schuldenaar lijkt daarmee ongeldig te zijn zoals de Hoge Raad ook expliciet constateerde. Om te<br />
begrijpen dat en waarom de Hoge Raad meent dat er <strong>in</strong>middels andere rechtsopvatt<strong>in</strong>gen bestaan<br />
dan die van de wetgever <strong>in</strong> 1896 moeten we terug <strong>in</strong> de historie van de rechtsontwikkel<strong>in</strong>g.<br />
Historie<br />
Historisch is de keuze van de wetgever <strong>in</strong> 1896 voor de vernietig<strong>in</strong>g van de rechtshandel<strong>in</strong>g en <strong>het</strong><br />
onderscheid tussen verplichte en onverplichte rechtshandel<strong>in</strong>gen goed verklaarbaar.<br />
Verplicht<strong>in</strong>gen konden toen nog alleen uit de (geschreven) wet of uit overeenkomst voorvloeien.<br />
Voor <strong>het</strong> ongedaan maken van de tot nadeel leidende overeenkomst was <strong>het</strong> logisch de daaraan ten<br />
grondslag liggende rechtshandel<strong>in</strong>g van de schuldenaar te vernietigen. Het maakt tenm<strong>in</strong>ste<br />
ongedaan <strong>het</strong>geen de schuldenaar rechtsgeldig had gedaan en tot nadeel leidde. <strong>De</strong> beperk<strong>in</strong>g <strong>in</strong><br />
42 F tot rechtshandel<strong>in</strong>gen is echter niet normatief maar puur technisch van aard. Het beoogt <strong>het</strong><br />
werkelijke nadeel, de ongelijkheid, technisch door vernietig<strong>in</strong>g en virtuele fixatie met behulp van<br />
51 F ongedaan te maken. 22 Waar bestaande verplicht<strong>in</strong>gen <strong>in</strong> 1896 heilig waren, was 47 F zeer<br />
modern omdat daarmee ook verplichte rechtshandel<strong>in</strong>gen konden worden vernietigd. In <strong>het</strong><br />
verlengde daarvan werd <strong>in</strong> 53 F <strong>in</strong> <strong>het</strong> algemeen verreken<strong>in</strong>g toegestaan ook als de betal<strong>in</strong>g<br />
waarmee verrekend werd ontvangen was na wetenschap van benadel<strong>in</strong>g. Volgens de Hoge Raad 23<br />
was 47 F een ‘eenvoudiger toe te passen, strakke regel die de wetgever <strong>in</strong> <strong>het</strong> belang van de<br />
zekerheid van <strong>het</strong> rechtsverkeer en <strong>het</strong> betal<strong>in</strong>gsverkeer <strong>in</strong> art. 47 heeft geformuleerd.’ Pas na<br />
L<strong>in</strong>denbaum/Cohen 24 is een ruimer concept van toereken<strong>in</strong>g, los van <strong>het</strong> al dan niet bestaan van<br />
een verplicht<strong>in</strong>g, ontstaan. Dit is vermoedelijk de grootste wijzig<strong>in</strong>g <strong>in</strong> de opvatt<strong>in</strong>g van <strong>het</strong> recht<br />
<strong>in</strong> de tw<strong>in</strong>tigste eeuw geweest omdat daar<strong>in</strong> ook al de aanzet tot objectiver<strong>in</strong>g besloten lag. Hierna<br />
moet de vraag rijzen of <strong>het</strong> al dan niet bestaan van een verplicht<strong>in</strong>g doorslaggevend is voor <strong>het</strong><br />
oordeel over de jegens derden, die niet bij die verplicht<strong>in</strong>g betrokken zijn, <strong>in</strong> acht te nemen<br />
normen. Onrechtmatige benadel<strong>in</strong>gen kunnen immers ook <strong>het</strong> gevolg zijn van feitelijk handelen of<br />
nalaten of van verschillende rechtshandel<strong>in</strong>gen gezamenlijk en onder 6:162 BW tot ongedaan te<br />
I, en hierover mijn diss. IV.7.1. J.J. van Hees, ‘Nieuws van <strong>het</strong> <strong>Pauliana</strong>-front’, JOR plus 2002, 1, p. 60 e.v., heeft wel<br />
gewezen op <strong>het</strong> wezenlijke verschil tussen de ‘transactie’ en de ‘rechtshandel<strong>in</strong>g’ <strong>in</strong> Montana I en II.<br />
21<br />
Zie voor de wetsgeschiedenis en de daaraan gegeven betekenis mijn diss. VIII.7.<br />
22<br />
Zie diss. VII.4.4 en VII.3.<br />
23<br />
HR 16-6-2000, NJ 2000, 578 (Van Dooren q.q./ABN Amro I)<br />
24<br />
HR 31-1-1919, NJ 1919, 161 (L<strong>in</strong>denbaum/Cohen)<br />
4
maken toedoen moeten leiden. Gaat <strong>het</strong> wel om de geïsoleerde rechtshandel<strong>in</strong>g? Of gaat <strong>het</strong> om de<br />
samenhang tussen <strong>het</strong> handelen van de schuldenaar en de wederpartij nadat de wederpartij de voor<br />
toereken<strong>in</strong>g relevante wetenschap van benadel<strong>in</strong>g had? Daarmee rijst ook de pr<strong>in</strong>cipiële vraag of<br />
de rechtshandel<strong>in</strong>g van de schuldenaar nog wel <strong>het</strong> criterium kan zijn voor een oordeel over de<br />
toereken<strong>in</strong>g van enig handelen of nalaten dat tot nadeel leidt. Als de rechtshandel<strong>in</strong>g zelf geen<br />
normatieve betekenis heeft, is er dan wel reden aan ten nemen dat er een normatief verschil zou<br />
moeten bestaan tussen verplichte en onverplichte rechtshandel<strong>in</strong>gen? Is <strong>het</strong> wel z<strong>in</strong>vol <strong>het</strong><br />
verhaalsnadeel te benaderen vanuit <strong>het</strong> effect van een geïsoleerde rechtshandel<strong>in</strong>g of gaat <strong>het</strong> over<br />
toereken<strong>in</strong>g van gevolgen van elk feitelijk handelen of nalaten of van verschillende<br />
rechtshandel<strong>in</strong>gen gezamenlijk nadat de wederpartij de voor toereken<strong>in</strong>g vereiste wetenschap<br />
had? 25 Dit spann<strong>in</strong>gsveld werd <strong>in</strong> diezelfde tijd duidelijk door een <strong>in</strong>cident. 26 <strong>De</strong> massale<br />
overname van vorder<strong>in</strong>gen op een bank <strong>in</strong> <strong>het</strong> zicht van faillissement leidde tot politieke<br />
verontwaardig<strong>in</strong>g. Alleen <strong>in</strong>spelend op dit <strong>in</strong>cident werd <strong>in</strong> 1925 de wet gewijzigd en <strong>in</strong> 54 F <strong>het</strong><br />
criterium van de goede trouw <strong>in</strong>gevoerd. Meer dan 100 jaar jurisprudentie heeft <strong>in</strong>middels geleerd<br />
dat 47 en 53 F tot grote en uiteenlopende spann<strong>in</strong>gsvelden heeft geleid. 47 en 53 F blijken<br />
helemaal niet zulke eenvoudig toe te passen strakke regels te zijn als de wetgever destijds<br />
vermoedde. In Loeffen q.q./BMH I weerspiegelde de Hoge Raad de plaatsgehad hebbende<br />
rechtsontwikkel<strong>in</strong>g vanaf L<strong>in</strong>denbaum/Cohen <strong>het</strong> duidelijkst. Hij liet zien dat <strong>het</strong> bij de <strong>actio</strong><br />
<strong>Pauliana</strong> - <strong>in</strong> weerwil van de ‘ten tijde van <strong>het</strong> tot stand komen van de Faillissementswet’<br />
bestaande bedoel<strong>in</strong>gen met 47 F - niet gaat om de verplicht<strong>in</strong>g van de schuldenaar of om de<br />
‘kwade trouw’ van de wederpartij wegens schend<strong>in</strong>g van een zorgvuldigheidsnorm. Het gaat<br />
‘tegenwoordig’ om de toereken<strong>in</strong>g naar verkeersopvatt<strong>in</strong>gen - ‘de eisen van <strong>het</strong> huidige<br />
rechtsverkeer’ - van de voorzienbare gevolgen van de schend<strong>in</strong>g van een recht (6:162 BW). Dat<br />
recht bestaat uit ‘de onderl<strong>in</strong>ge gelijkheid van crediteuren ter zake van verhaal op <strong>het</strong> vermogen<br />
van hun schuldenaar’ (3:277 BW). Aldus verklaart de Hoge Raad dat ‘de strekk<strong>in</strong>g van art 47’ F<br />
naar ‘huidige’ verkeersopvatt<strong>in</strong>gen ook moet zien op <strong>het</strong> ongedaan maken van ‘betal<strong>in</strong>gen’<br />
waarbij de wederpartij zich, ’<strong>in</strong> strijd “met de goede trouw door hem ook jegens zijne medeschuldeischers<br />
<strong>in</strong> acht te nemen”, […] aan den concursus onttrekt.’<br />
Hoezeer 47 F tot een onopgelost spann<strong>in</strong>gsveld heeft geleid blijkt niet alleen uit de pog<strong>in</strong>gen<br />
hieraan te ontkomen <strong>in</strong> Loeffen q.q./BMH I, Montana I, Keulen/BLG, Amro/Curatoren THB en<br />
Nimox/Van den End q.q., de impliciete tournure <strong>in</strong> Montana II en de kritiek <strong>in</strong> de literatuur die pas<br />
na Gispen q.q./IFN goed op gang is gekomen en zich vooral daarop bl<strong>in</strong>d staarde. In mijn<br />
dissertatie heb ik laten zien dat bij nauwgezette analyse blijkt dat ook Erba I, Erba II, Osby, Van<br />
Essen q.q./Aalbrecht en Looman, Coral/Stalt, Sobi/Hurks II en Cikam/Siemon q.q. zich aan 47 F<br />
of zijn reflexwerk<strong>in</strong>g onttrekken. 27 In deze uitspraken g<strong>in</strong>g <strong>het</strong> om partijen die direct of <strong>in</strong>direct<br />
ook als betrokkene kunnen worden beschouwd, voor wie bijzondere normen gelden. In Erba I,<br />
Erba II en Cikam/Siemon q.q. g<strong>in</strong>g <strong>het</strong> evenwel om partijen die (ook) werden aangesproken als<br />
wederpartij op grond van wetenschap van dreigende <strong>in</strong>solventie en waarbij de onrechtmatigheid<br />
van de betal<strong>in</strong>gen op die grond telkens mogelijk werd geacht. Alvorens te laten zien dat de Hoge<br />
Raad zich ook nog door andere sluipwegen heeft trachten te onttrekken aan de werk<strong>in</strong>g van 47 en<br />
53 F is <strong>het</strong> tijd voor een <strong>in</strong>termezzo tene<strong>in</strong>de <strong>het</strong> relevante toe te rekenen verhaalsnadeel beter te<br />
kunnen duiden.<br />
Intermezzo: de subjectieve relativiteit van relevant nadeel<br />
Geïsoleerd bezien leidt elke betal<strong>in</strong>g tot nadeel omdat door de verm<strong>in</strong>der<strong>in</strong>g van verhaalsactief,<br />
ook als <strong>het</strong> passief evenzeer verm<strong>in</strong>dert, de spoel<strong>in</strong>g voor andere crediteuren dunner wordt. Maar<br />
daarmee is dat geïsoleerde nadeel nog niet relevant. Bij de marktconforme transactie zal een<br />
betal<strong>in</strong>g door de schuldenaar niet tot verhaalsnadeel leiden als de wederpartij nog niet aan haar<br />
verplicht<strong>in</strong>gen heeft voldaan. Een relevante benadel<strong>in</strong>g door betal<strong>in</strong>g is dan niet mogelijk omdat<br />
<strong>het</strong> actief daarna nog hersteld zal worden door de nakom<strong>in</strong>g van de wederpartij (tenzij een beroep<br />
25 Vgl. ook <strong>het</strong> pleidooi van Van Dijck voor de elastische gezichtspuntencatalogus <strong>in</strong>, <strong>De</strong> faillissementspauliana, revisie<br />
van een relict (diss. Tilburg 2006), Wat te doen met de Faillissementspauliana, TvI 2008, 11, p.46 en Monografiën BW<br />
(B4) <strong>Pauliana</strong>, Kluwer 2008.<br />
26 Zie diss. VIII.4.7.1<br />
27 Erba I en HR 20-3-1959, NJ 1959, 581 (Erba II) zie diss. X.2; Osby zie diss. X.4; Keulen/BLG zie diss. X.5;<br />
Nimox/Van den End q.q. zie diss. X.9; HR 30-5-1997, NJ 1997, 663 (Van Essen q.q./Aalbrecht, Looman) zie diss. X.14;<br />
HR 12-6-1998, NJ 1998, 727 (Coral/Stalt); Sobi/Hurks II zie diss. X.19 en Cikam/Siemon q.q. zie diss. X.20.<br />
5
op verreken<strong>in</strong>g met een vorder<strong>in</strong>g uit een andere rechtsverhoud<strong>in</strong>g mogelijk is of wordt<br />
gemaakt). 28 Dit wordt niet weerspiegeld <strong>in</strong> 3.2.5 en 3.2.7 OIw die zich concentreren op de<br />
gevolgen van de betal<strong>in</strong>g door de rechtshandel<strong>in</strong>g van de schuldenaar alléén. Elke verplichte<br />
betal<strong>in</strong>g na verkregen wetenschap van niet te vermijden <strong>in</strong>solventverklar<strong>in</strong>g kan daardoor worden<br />
vernietigd. Dit misverstand blijkt ook uit de toelicht<strong>in</strong>g bij 3.2.5 OIw, waar bijvoorbeeld wordt<br />
vermeld dat de transactie tegen contante betal<strong>in</strong>g tot nadeel zou leiden en daarom<br />
‘rechtvaardig<strong>in</strong>g’ zou behoeven. Er is geen nadeel en dus ook geen rechtvaardig<strong>in</strong>g nodig. <strong>De</strong><br />
toelicht<strong>in</strong>g bij 3.2.5 OIw stelt meer algemeen over betal<strong>in</strong>gen bij ‘gelijkwaardige’ prestaties:<br />
‘Bepaalde rechtshandel<strong>in</strong>gen kunnen <strong>in</strong> concreto gerechtvaardigd zijn.’ […] ‘Dit doet zich voor<br />
bij transacties die tot de normale bedrijfsuitoefen<strong>in</strong>g behoren of die andersz<strong>in</strong>s gebruikelijk zijn,<br />
zodat deze buiten <strong>het</strong> bereik van deze bepal<strong>in</strong>g vallen. In dit verband kan worden gedacht aan<br />
normale leveranties of dienstverlen<strong>in</strong>gen tegen (contante) betal<strong>in</strong>g door leveranciers en<br />
dienstverleners die van de penibele situatie op de hoogte zijn en dus weten dat een betal<strong>in</strong>g aan<br />
hen technisch gesproken tot benadel<strong>in</strong>g van de schuldeisers leidt. Voorts valt te denken aan de<br />
advocaat die de schuldenaar bijstaat <strong>in</strong> zijn verweer tegen een verzoek tot <strong>in</strong>solventverklar<strong>in</strong>g en<br />
daarvoor betaald wordt.’ <strong>De</strong>ze formuler<strong>in</strong>g is niet exact genoeg. V<strong>in</strong>dt de ‘transactie’ en de<br />
betal<strong>in</strong>g door de wederpartij plaats vóór <strong>het</strong> ontstaan van de relevante wetenschap van benadel<strong>in</strong>g,<br />
maar de ‘rechtshandel<strong>in</strong>g’ van de betal<strong>in</strong>g door de schuldenaar daarna dan is er wel sprake van een<br />
relevante benadel<strong>in</strong>g omdat alleen <strong>het</strong> handelen na verkregen wetenschap relevant is en <strong>in</strong><br />
onderl<strong>in</strong>ge samenhang bezien moet worden. Juist is dat als de relevante wetenschap van<br />
benadel<strong>in</strong>g al bestond voor <strong>het</strong> aangaan van de transactie, daarna, de betal<strong>in</strong>g door de schuldenaar,<br />
ook als die plaatsheeft na de betal<strong>in</strong>g door de wederpartij, geen relevante benadel<strong>in</strong>g kan<br />
opleveren omdat de gelijkwaardige prestaties van schuldenaar en wederpartij elkaar opheffen. Dit<br />
betreft overigens een <strong>in</strong> de praktijk hoge, niet op voorhand aan te nemen, uitzonder<strong>in</strong>g omdat als<br />
de wederpartij over de relevante wetenschap van benadel<strong>in</strong>g beschikt hij niet zal gaan presteren<br />
alvorens hij zeker heeft gesteld dat hij op zijn m<strong>in</strong>st gelijktijdig betaald wordt met <strong>het</strong> leveren van<br />
zijn prestatie. <strong>De</strong> vage ‘rechtvaardig<strong>in</strong>g’ zou daarmee ook deuren kunnen openen die dicht horen<br />
te blijven. Dat neemt niet weg dat de <strong>in</strong> de toelicht<strong>in</strong>g gegeven voorbeelden voor een<br />
rechtvaardigheidsgrond <strong>in</strong> die z<strong>in</strong> van een juist <strong>in</strong>zicht getuigen dat deze niet voor vernietig<strong>in</strong>g <strong>in</strong><br />
aanmerk<strong>in</strong>g komen als er geen relevante benadel<strong>in</strong>g is. Het relevante nadeel kent een ‘subjectieve<br />
relativiteit’ 29 omdat <strong>het</strong> gaat over toereken<strong>in</strong>g van gevolgen na <strong>het</strong> ontstaan bij <strong>het</strong> aan te spreken<br />
subject van de voor toereken<strong>in</strong>g vereiste wetenschap. Het gaat over álle, ná <strong>het</strong> verkrijgen van de<br />
voor toereken<strong>in</strong>g relevante wetenschap van benadel<strong>in</strong>g, samenhangende gevolgen die al dan niet<br />
tot nadeel leiden, en niet alleen over gevolgen van een geïsoleerde rechtshandel<strong>in</strong>g van de<br />
schuldenaar. Dit begrip van de benadel<strong>in</strong>g door betal<strong>in</strong>gen is evenzeer wezenlijk als <strong>het</strong> gaat om<br />
de vernieuw<strong>in</strong>g van zekerheden bij voortzett<strong>in</strong>g van de kredietovereenkomst door<br />
voortschrijdende (stille) verpand<strong>in</strong>g van - daarvóór telkens nog dubbeltoekomstige –<br />
vorder<strong>in</strong>gen. 30 Ook de vraag of dit tot relevant nadeel leidt moet <strong>in</strong> dynamisch perspectief bezien<br />
worden. Op zich leidt elke geïsoleerde verstrekk<strong>in</strong>g van nieuwe zekerheid tot nadeel, 31 maar <strong>het</strong><br />
proces van betal<strong>in</strong>gen op stil verpande vorder<strong>in</strong>gen op de bankreken<strong>in</strong>g, <strong>het</strong> daarmee tenietgaan<br />
van die verpand<strong>in</strong>g en <strong>het</strong> daardoor ontstaan van nieuwe kredietruimte, leidt <strong>in</strong> samenhang met de<br />
vernieuw<strong>in</strong>g van verpande vorder<strong>in</strong>gen <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel niet tot nadeel. 32 <strong>De</strong> Hoge Raad heeft<br />
dienovereenkomstig <strong>in</strong> Mulder q.q./CLBN beslist dat de bank zich op betal<strong>in</strong>gen ter voldoen<strong>in</strong>g<br />
van stil verpande vorder<strong>in</strong>gen op de reken<strong>in</strong>g van de failliet bij de bank zich mag verhalen door<br />
verreken<strong>in</strong>g ook als deze betal<strong>in</strong>gen plaatsvonden <strong>in</strong> de periode dat de bank wist dat <strong>het</strong><br />
faillissement was te verwachten of tijdens faillissement (Amro/Curatoren THB geldt niet). <strong>De</strong><br />
toelicht<strong>in</strong>g bij <strong>het</strong> Ontwerp bij 3.3.2 OIw onderkent de - niet door de Hoge Raad genoemde -<br />
reden: ‘Benadel<strong>in</strong>g van schuldeisers noch een niet gerechtvaardigde feitelijke voorrang doet zich<br />
28 Zie diss. VII.2 en VII.4.2. In Montana II is dit, anders dan <strong>in</strong> Montana I, impliciet over <strong>het</strong> hoofd gezien.<br />
29 <strong>De</strong> andersoortige relativer<strong>in</strong>g <strong>in</strong> 3.2.7 OIw ondervangt dit niet met de z<strong>in</strong>snede dat de vernietig<strong>in</strong>g niet verder werkt<br />
dan nodig is ter opheff<strong>in</strong>g van de door de boedel ondervonden benadel<strong>in</strong>g. Immers <strong>het</strong> begrip van de benadel<strong>in</strong>g zelf<br />
wordt nog steeds gekoppeld aan de effecten van de geïsoleerde en te vernietigen rechtshandel<strong>in</strong>g.<br />
30 Zie diss. IX.4.2<br />
31 Zie HR 8-7-2005, NJ 2005, 457 (Van Dooren q.q./ABN Amro II), zie ook diss. IX.1.2.3 en X.16<br />
32 Zie diss IX.4.2 en IX.4.3.5. Ook hier geldt dat de techniek van toereken<strong>in</strong>g aan de hand van de geïsoleerde<br />
rechtshandel<strong>in</strong>g niet werkt. Zie ook diss. IX.3.4 en IX.3.5.<br />
6
dan voor.’ 33 In <strong>het</strong> Ontwerp zelf is echter niet weerspiegeld dat ook de vestig<strong>in</strong>g van telkens<br />
nieuwe (stille) pandrechten niet als geïsoleerde, en daarmee onder 3.2.5 OIw eventueel te<br />
vernietigen, rechtshandel<strong>in</strong>g gezien moet worden. Kortom, <strong>het</strong> Ontwerp is door de vernietig<strong>in</strong>g<br />
van de geïsoleerde rechtshandel<strong>in</strong>g <strong>in</strong> samenhang met 3.2.7 OIw niet <strong>in</strong> staat te duiden dat die<br />
verhaalsbenadel<strong>in</strong>g relevant is die voortvloeit uit al <strong>het</strong> toedoen van zowel schuldenaar als<br />
wederpartij na de door de wederpartij verkregen en voor toereken<strong>in</strong>g relevante wetenschap van<br />
benadel<strong>in</strong>g. Daaruit volgt ook reeds dat een onderscheid naar verplichte en onverplichte<br />
rechtshandel<strong>in</strong>gen voor de toereken<strong>in</strong>g niet logisch is.<br />
Ook overigens kleven er aan de vernietig<strong>in</strong>g van de geïsoleerde rechtshandel<strong>in</strong>g <strong>in</strong> samenhang met<br />
3.2.7 OIw structurele problemen die door <strong>het</strong> Ontwerp niet opgelost zijn. Ik stip er hier slechts<br />
drie kort aan. 1) Bij de niet marktconforme transactie - strekkende tot bijvoorbeeld dienstverlen<strong>in</strong>g<br />
waardoor de boedel niet gebaat zal zijn - strekt de vernietig<strong>in</strong>g <strong>in</strong> samenhang met 3.2.7 OIw tot<br />
ongedaan maken van meer dan alleen <strong>het</strong> vrijgevige karakter van de transactie omdat de<br />
wederpartij na vernietig<strong>in</strong>g niet meer dan een faillissementsschuld heeft voor zover de prestatie<br />
wel marktconform was. 34 2) Indien de prestaties van wederpartij of schuldenaar onderhevig zijn<br />
aan waardeverander<strong>in</strong>gen of tenietgaan blijken de vernietig<strong>in</strong>g en 3.2.7 OIw niet elkaars perfecte<br />
tegendeel te zijn omdat voor de toereken<strong>in</strong>g met verschillende tijdstippen wordt gewerkt. 35 3)<br />
Door vast te houden aan wetenschapseisen bij alleen de rechtshandel<strong>in</strong>g wordt er aan voorbij<br />
gegaan dat benadel<strong>in</strong>gen ook op voorhand contractueel kunnen worden overeengekomen voor <strong>het</strong><br />
geval <strong>in</strong>solventie <strong>in</strong> de toekomst te verwachten zal zijn. 36 Ook Van Dijck heeft vanuit weer een<br />
geheel andere <strong>in</strong>valshoek - ongeveer gelijktijdig met mijn onderzoek – de afschaff<strong>in</strong>g van de<br />
vernietig<strong>in</strong>g bepleit. 37<br />
Sluipwegen<br />
Laten we terugkeren naar de worstel<strong>in</strong>gen van de Hoge Raad met 47 en 53 F. Het zojuist<br />
behandelde subjectief relatieve begrip van <strong>het</strong> nadeel is van belang <strong>in</strong> verband met door de Hoge<br />
Raad gecreëerde sluipwegen 38 voor toepass<strong>in</strong>g van 42 F op de verplichte betal<strong>in</strong>g. Om <strong>het</strong><br />
normatieve doolhof compleet te maken, heeft de Hoge Raad <strong>in</strong> Ste<strong>in</strong>z q.q./Amro, 39 K<strong>in</strong>/Emmerig<br />
q.q., Verkerk/Tiethoff q.q., Bakker q.q./Katko, en Kuijsters/Gaalman q.q. 40 wegen bewandeld om,<br />
op niet geheel zuivere wijze, toch nog deels aan 47 en 53 F te kunnen ontkomen. Bij de verplichte<br />
betal<strong>in</strong>g wordt enerzijds de verplicht<strong>in</strong>g eng 41 uitgelegd en anderzijds kan ook als aan de eisen van<br />
47 F voor vernietig<strong>in</strong>g niet wordt voldaan de betal<strong>in</strong>g toch ongedaan gemaakt worden als ten tijde<br />
van de totstandkom<strong>in</strong>g van de achterliggende overeenkomst wetenschap van benadel<strong>in</strong>g bestond.<br />
Dit laatste wordt ook aangenomen als een betal<strong>in</strong>g door de schuldenaar een mogelijkheid tot<br />
verreken<strong>in</strong>g schept, maar er bij de overeenkomst die tot de betal<strong>in</strong>g leidt al wetenschap van<br />
dreigende <strong>in</strong>solventie bestond. Aangenomen moet worden dat <strong>het</strong> Ontwerp dit nog steeds volgt.<br />
Voor zover <strong>het</strong> gaat om achterliggende rechten en verplicht<strong>in</strong>gen met een vrijgevig karakter en de<br />
wetenschap van benadel<strong>in</strong>g al bestond ten tijde van <strong>het</strong> aangaan van de verplicht<strong>in</strong>g ligt dit geheel<br />
voor de hand. Zowel de gevolgen van de verplicht<strong>in</strong>g, voor zover niet <strong>in</strong> balans met <strong>het</strong> verkregen<br />
recht, als de betal<strong>in</strong>g daarop - de totale verm<strong>in</strong>der<strong>in</strong>g van eigen vermogen uit vrijgevigheid -<br />
33<br />
Daaraan moet wel worden toegevoegd dat dit alleen zo is, zolang de kredietovereenkomst niet is opgezegd, of<br />
bevroren, of had moeten zijn opgezegd, want daarna treedt op grond van 3.2.8 OIw toe te rekenen nadeel wel op. Dit is<br />
ook niet onderkend <strong>in</strong> Meijs q.q./Bank of Tokyo, waarbij ongelukkig was dat de vorder<strong>in</strong>g uitsluitend <strong>in</strong> de sleutel van de<br />
<strong>Pauliana</strong> stond, zie diss. X.19. Zie ook hieronder de besprek<strong>in</strong>g van de reflexwerk<strong>in</strong>g en de positie van de f<strong>in</strong>ancier.<br />
34<br />
Zie diss.VII.9.2.<br />
35<br />
Zie diss.VII.4.4. <strong>De</strong> belangrijke regel <strong>in</strong> Diepstraten/Gilhuis q.q., die strekt tot handhav<strong>in</strong>g van de paritas creditorum<br />
door gebruik te maken van de fixatie van <strong>het</strong> vermogen met terugwerkende kracht, is <strong>in</strong> <strong>het</strong> Ontwerp helaas niet<br />
gecodificeerd.<br />
36<br />
Zie diss. V.6, VI.3.4 en met name VII.8 <strong>De</strong> rechtspraak is over dit soort gevallen niet geheel eenduidig, zie<br />
bijvoorbeeld enerzijds HR 13-5-2005, NJ 2005, 406; JOR 2005/222 (Curatoren BaByXL/Amstel Lease) en anderzijds<br />
HR 12-5-1989, NJ 1989, 613 (Reco/Staat), waar de Hoge Raad pr<strong>in</strong>cipieel oordeelde dat een obligatoir bed<strong>in</strong>g ‘niet door<br />
de gerechtigde kan worden <strong>in</strong>geroepen om de paritas creditorum te doorbreken.’<br />
37<br />
Zie noot 25.<br />
38<br />
Zie diss. VIII.6.2.<br />
39<br />
HR 16-1-1987, NJ 1987, 528 (Ste<strong>in</strong>z q.q./Amro); zie diss. X.6.<br />
40<br />
Voor K<strong>in</strong>/Emmerig q.q., Verkerk/Tiethoff q.q., Bakker q.q./Katko en Kuijsters/Gaalman zie ook diss. X.11, X.15, X.17<br />
en X.12. Voor 53 F zie overigens ook noot 53.<br />
41<br />
Dat wil zeggen enger dan als tegendeel van verplicht <strong>in</strong> de z<strong>in</strong> van verschuldigd. Zie diss. VIII.4.2.<br />
7
moeten dan ongedaan gemaakt worden. 42 Die samenhang is evenzeer logisch als <strong>het</strong> gaat om een<br />
overeenkomst strekkende tot <strong>het</strong> creëren van een bevoorrechte positie. Maar de Hoge Raad 43 past<br />
deze techniek ook toe op betal<strong>in</strong>gen die alleen verband houden met ‘puur’ betal<strong>in</strong>gsnadeel: de<br />
betal<strong>in</strong>g op de marktconforme transactie nadat de wederpartij al aan haar verplicht<strong>in</strong>gen voldeed.<br />
In <strong>het</strong> eerdere <strong>in</strong>termezzo bleek dat juist als de wetenschap van benadel<strong>in</strong>g al bestond ten tijde van<br />
<strong>het</strong> aangaan van de achterliggende marktconforme overeenkomst er geen sprake kan zijn van een<br />
relevante benadel<strong>in</strong>g door die betal<strong>in</strong>g. Alleen als de wetenschap daarna is ontstaan kunnen de<br />
gevolgen weer daarna als samenhangend nadeel bezien worden. <strong>De</strong> vernietig<strong>in</strong>g van de<br />
achterliggende rechtshandel<strong>in</strong>g tot <strong>het</strong> aangaan van de overeenkomst die aanleid<strong>in</strong>g geeft tot de<br />
betal<strong>in</strong>g is niet z<strong>in</strong>vol. Als <strong>het</strong> een marktconforme overeenkomst betreft is er <strong>in</strong> dat kader noch iets<br />
toe te rekenen noch is er sprake van relevant nadeel. En ook de betal<strong>in</strong>g <strong>in</strong> <strong>het</strong> kader van die<br />
overeenkomst leidt niet tot nadeel als de wetenschap van benadel<strong>in</strong>g al bestond voordat de<br />
wederpartij aan zijn verplicht<strong>in</strong>gen voldeed. Voorts is de sluipweg ook daarom onjuist – en dient<br />
deze niet door <strong>het</strong> Ontwerp te worden overgenomen - omdat er daarmee al een wetenschapseis ten<br />
tijde van de feitelijk niet ongedaan te maken rechtshandel<strong>in</strong>g wordt gesteld voor de toereken<strong>in</strong>g<br />
van de gevolgen van een veel latere tot nadeel leidende rechtshandel<strong>in</strong>g (de betal<strong>in</strong>g). 44 <strong>De</strong> door<br />
de Hoge Raad gecreëerde – voor puur betal<strong>in</strong>gsnadeel onjuiste - sluipweg is alleen begrijpelijk<br />
vanuit <strong>het</strong> perspectief van de kennelijke wens ten m<strong>in</strong>ste deels aan <strong>het</strong> normatief onverdedigbare<br />
47 F te ontkomen. Een wens die ook breder <strong>in</strong> de lagere rechtspraak leeft. 45<br />
Rechtszekerheid<br />
Mijn belangrijkste bezwaar tegen de specifieke bepal<strong>in</strong>gen van 47 en 53 F (3.2.5 en 3.3.2 OIw) is<br />
dat de wetenschapseisen – die <strong>in</strong> 53 F zelfs <strong>in</strong> <strong>het</strong> geheel niet gesteld worden - niet <strong>in</strong><br />
overeenstemm<strong>in</strong>g te brengen zijn met de normatieve uitleg van 3:277 BW en de beg<strong>in</strong>selen van<br />
toereken<strong>in</strong>g <strong>in</strong> 6:162 BW. In gewone mensentaal, zelfs als vader aan moeder extra geld heeft<br />
gegeven om eens goed en stevig te koken, ontslaat dat hem en de rest van <strong>het</strong> gez<strong>in</strong> niet van de<br />
verplicht<strong>in</strong>g alsnog te delen als er bij <strong>het</strong> opscheppen te we<strong>in</strong>ig voor iedereen blijkt te zijn. Maar<br />
over normen lijkt getwist te kunnen worden als ware <strong>het</strong> een smaakkwestie. Helemaal waar is dat<br />
niet. Normen behoeven een maatschappelijk gedragen legitimer<strong>in</strong>g en moeten <strong>in</strong> onderl<strong>in</strong>ge<br />
samenhang tot een eenheid van recht kunnen leiden. Zou wellicht verdedigd kunnen worden dat<br />
op toedoen strekkend tot puur betal<strong>in</strong>gsnadeel een andere norm van toepass<strong>in</strong>g zou moeten zijn<br />
dan op toedoen gericht op vrijgevigheid waardoor <strong>het</strong> wel redelijk en billijk zou zijn dat een<br />
schuldeiser zich voor een belangrijk deel wel aan de concursus mag onttrekken? Met twee<br />
expliciete argumenten, Amro/Curatoren THB, en de verplicht<strong>in</strong>g van de schuldenaar werd<br />
hiervoor al afgerekend. Resteert de rechtszekerheid. Rechtszekerheid is geen doel <strong>in</strong> zich. Het is<br />
slechts een omstandigheid die <strong>het</strong> redelijk kan maken een vorder<strong>in</strong>gsrecht te beperken. Dat de<br />
rechtszekerheid <strong>in</strong> <strong>het</strong> Ontwerp een rol speelt kan worden afgeleid uit de termijn van drie<br />
maanden. Waarom die beperk<strong>in</strong>g ook nog nodig is naast de beperk<strong>in</strong>g door <strong>het</strong> strenge criterium<br />
van de wetenschap van onvermijdbare <strong>in</strong>solventverklar<strong>in</strong>g blijft de toelicht<strong>in</strong>g ons schuldig. Het is<br />
mij meer algemeen niet duidelijk waarom diezelfde rechtszekerheid niet evenzeer een rol speelt<br />
bij de onverplichte rechtshandel<strong>in</strong>gen. Ook schenk<strong>in</strong>gen of niet-marktconforme transacties zijn<br />
niet ‘verboden’, maar moeten als faillissement volgt ongedaan gemaakt kunnen worden <strong>in</strong><br />
verband met de verhaalsrechten van derden. Met name de soepele toereken<strong>in</strong>g door de<br />
wetenschap van benadel<strong>in</strong>g kan reden zijn de rechtszekerheid <strong>in</strong> die gevallen een rol te laten<br />
spelen. Aldus kan ik mij voor alle benadel<strong>in</strong>gsacties tegen wederpartijen met niet meer dan<br />
wetenschap van dreigende <strong>in</strong>solventie zeer wel iets voorstellen bij een algemeen te hanteren<br />
beperk<strong>in</strong>g van de termijn tot bijvoorbeeld <strong>het</strong> toedoen tot maximaal één jaar voor<br />
42<br />
Zie diss. VIII.6.1. <strong>De</strong> wetgever zei hier destijds over: ‘Kan derhalve de <strong>Pauliana</strong> nimmer gericht zijn tegen eene<br />
handel<strong>in</strong>g, waartoe de schuldenaar verplicht was, dit neemt natuurlijk niet weg, dat de handel<strong>in</strong>g <strong>in</strong>direct kan worden<br />
bestreden, door bestrijd<strong>in</strong>g der vroegere handel<strong>in</strong>g, waarbij de schuldenaar die verplicht<strong>in</strong>g op zich nam, <strong>in</strong>dien daartoe<br />
termen bestaan.’ Of de wetgever daarbij toen ook <strong>het</strong> oog had op <strong>het</strong> bestrijden van gevolgen van betal<strong>in</strong>gen op<br />
marktconforme transacties is zeer de vraag. Zie ook 53 F dat zich daar geen rekenschap van geeft.<br />
43<br />
<strong>De</strong> eerste aanzet ligt besloten <strong>in</strong> Montana II <strong>in</strong> samenhang met <strong>het</strong> <strong>in</strong> Montana I benoemde nadeel door betal<strong>in</strong>g. Zie<br />
echter noot 28.<br />
44<br />
Vergelijk ook Nimox/Van den End q.q. (zie diss. VIII.2.2.3 en X.9) waar <strong>in</strong> <strong>het</strong> kader van de onrechtmatige<br />
daadsvorder<strong>in</strong>g de eis van wetenschap van benadel<strong>in</strong>g gekoppeld werd aan <strong>het</strong> ‘metterdaad’ overdragen van de schuld en<br />
niet naar <strong>het</strong> moment waarop de verplicht<strong>in</strong>g tot zekerheidverschaff<strong>in</strong>g ontstond (de onverplichte rechtshandel<strong>in</strong>g).<br />
45<br />
Zie Faber (2005) p. 350, noot 155.<br />
8
<strong>in</strong>solventverklar<strong>in</strong>g, zoals ook 2.2.2 OIw dat doet voor onverplichte rechtshandel<strong>in</strong>gen om niet.<br />
Maar een termijn van drie maanden, en alleen voor verplichte rechtshandel<strong>in</strong>gen, lijkt mij niet<br />
verdedigbaar. <strong>De</strong> beperk<strong>in</strong>g tot drie maanden <strong>in</strong> 3.2.5 OIw zal daarenboven <strong>in</strong> de praktijk zeker<br />
aanleid<strong>in</strong>g geven de <strong>in</strong>solventverklar<strong>in</strong>g van de verlieslatende aspirant-failliet te laten uitstellen en<br />
daarmee <strong>het</strong> nadeel van crediteuren te laten vergroten. Een, <strong>in</strong> de uitspraak en de literatuur niet als<br />
zodanig erkend, schrijnend voorbeeld is te v<strong>in</strong>den <strong>in</strong> <strong>het</strong> Eneca-arrest. 46 Voorbeelden waarbij de<br />
bank (of de moeder) haar positie <strong>in</strong> <strong>het</strong> zicht van faillissement ten koste van de andere crediteuren<br />
tracht te verbeteren, zijn er ook te over. 47 <strong>De</strong> belangrijkste pleitbezorgers voor <strong>het</strong> handhaven van<br />
47 F zijn niet voor niets de banken, waarover later meer.<br />
Eenheid van recht<br />
Een wezenlijk en niet door <strong>het</strong> Ontwerp opgelost probleem is ook dat <strong>het</strong> hanteren van<br />
verschillende criteria voor <strong>het</strong> ongedaan maken van verhaalsnadeel aan de hand van (de aard van)<br />
de rechtshandel<strong>in</strong>g onmogelijk tot een normatief gesloten systeem kan leiden, omdat dezelfde<br />
benadelende effecten op verschillende wijzen kunnen worden bewerkstelligd zonder dat deze zich<br />
normatief van elkaar onderscheiden. Zo werd <strong>in</strong> Verkerk/Tiethoff q.q. de onverplichte betal<strong>in</strong>g<br />
door lever<strong>in</strong>g van vrachtauto’s <strong>in</strong> plaats van betal<strong>in</strong>g <strong>in</strong> geld vernietigd, maar hadden de<br />
vrachtauto’s evengoed aan een derde voor marktconforme prijs verkocht kunnen zijn en had<br />
Verkerk vervolgens wel ‘verplicht’ met de opbrengst betaald kunnen zijn. Ook had met Verkerk<br />
een marktconforme overeenkomst gesloten kunnen zijn tot verkoop van de vrachtauto’s en had<br />
Verkerk zich, althans naar de letter van 53 F (idem 3.3.2 OIw), na lever<strong>in</strong>g en faillissement op<br />
verreken<strong>in</strong>g kunnen beroepen. 48 Ook deze normatieve <strong>in</strong>consequenties roepen de vraag op of een<br />
onderscheid tussen verplichte en onverplichte rechtshandel<strong>in</strong>gen wel bruikbaar is.<br />
Verreken<strong>in</strong>g<br />
Verreken<strong>in</strong>gen hebben <strong>het</strong>zelfde effect als betal<strong>in</strong>gen op schulden waarbij de wederpartij al aan<br />
haar verplicht<strong>in</strong>gen voldeed, namelijk een relatieve verm<strong>in</strong>der<strong>in</strong>g van <strong>het</strong> te verdelen<br />
verhaalsvermogen doordat de te verkrijgen ‘opbrengst’ niet ‘beschikbaar’ komt ‘voor de<br />
gezamenlijke schuldeisers.’ 49 Bij verreken<strong>in</strong>g gaat een actief, een vorder<strong>in</strong>gsrecht, als <strong>het</strong> ware<br />
teniet. In plaats van een te ontvangen actief verm<strong>in</strong>dert <strong>het</strong> passief. Op zich is een recht op<br />
verreken<strong>in</strong>g niet <strong>het</strong>zelfde als een recht op voorrang als bedoeld <strong>in</strong> titel 10 van Boek 3 BW. Maar<br />
door de verreken<strong>in</strong>g behoort <strong>het</strong> verrekende niet langer tot <strong>het</strong> vermogen van de failliet en is er<br />
sprake van feitelijke voorrang. <strong>De</strong> vraag is dus of <strong>het</strong> ontstaan van dit recht van feitelijke<br />
voorrang 50 niet ongedaan gemaakt moet kunnen worden als de ontvangen betal<strong>in</strong>g waarmee<br />
verrekend wordt plaatsheeft na, op zijn m<strong>in</strong>st, verkregen wetenschap van de niet te vermijden<br />
<strong>in</strong>solventverklar<strong>in</strong>g (3.2.5 OIw) en die betal<strong>in</strong>g betrekk<strong>in</strong>g had op een andere rechtsverhoud<strong>in</strong>g.<br />
In afdel<strong>in</strong>g 3.3 wordt de bevoegdheid tot verreken<strong>in</strong>g beperkt maar alleen (3.3.2 lid 1 OIw) als een<br />
schuld aan de schuldenaar of een vorder<strong>in</strong>g op de schuldenaar voor de <strong>in</strong>solventverklar<strong>in</strong>g van een<br />
derde is ‘overgenomen.’ <strong>De</strong> toelicht<strong>in</strong>g wijdt hier geen woorden aan, maar wellicht wordt bedoeld<br />
dat de tot verreken<strong>in</strong>g leidende betal<strong>in</strong>g toch al kan worden vernietigd op grond van 3.2.5 OIw? 51<br />
Dat lijkt mij niet juist of op zijn m<strong>in</strong>st onduidelijk. Indien de wederpartij een betal<strong>in</strong>g ontvangt op<br />
een marktconforme transactie waarbij de wederpartij zelf nog niet aan zijn verplicht<strong>in</strong>gen had<br />
voldaan leidt die betal<strong>in</strong>g niet tot nadeel. Pas als hij vervolgens een beroep op verreken<strong>in</strong>g zal<br />
doen 52 met een bestaande schuld uit hoofde van een andere rechtsverhoud<strong>in</strong>g ontstaat nadeel. En<br />
3.3.1 OIw zegt nu juist dat de wederpartij dan bevoegd is een beroep op verreken<strong>in</strong>g te doen.<br />
Waar <strong>het</strong> bij verreken<strong>in</strong>g <strong>in</strong> essentie gaat om <strong>het</strong>zelfde soort verhaalsnadeel als bij de verplichte<br />
46<br />
Zie diss. X.3.<br />
47<br />
Vergelijk de casus <strong>in</strong> Montana I en II; Loeffen/BMH I en II; Gispen q.q./IFN); Van Dooren q.q./ABN Amro I; Meijs<br />
q.q./Bank of Tokyo; zie verder diss. IX.1.2, IX.3.1, X.16, X.18 en X.3.<br />
48<br />
Zie ook Vriesendorp (1996) die de zelfde kwestie aan de hand van K<strong>in</strong>/Emmerig q.q. aankaart.<br />
49<br />
Montana I<br />
50<br />
Vergelijk ook Van Dooren q.q./ABN Amro II.<br />
51<br />
Of via de sluipweg van 3.2.3 OIw? Vergelijk Faber (2005) p.372 e.v.. Zijn opvatt<strong>in</strong>g dat de verreken<strong>in</strong>g met behulp<br />
van 47 F of 42 F bestreden kan worden is <strong>in</strong>nerlijk tegenstrijdig, althans gaat voorbij aan de kern van de zaak, omdat ook<br />
daarna bij de verplicht<strong>in</strong>g tot terugbetal<strong>in</strong>g een beroep op 53 F kan worden gedaan, en de actie ex 47 of 42 F z<strong>in</strong>loos zou<br />
blijven, tenzij men alsnog aanneemt dat de bevoegdheid tot verreken<strong>in</strong>g zelf toch beheerst wordt door de beg<strong>in</strong>selen van<br />
de paritas. Zie ook noten 13, 16 en 20.<br />
52<br />
Zie diss. VIII.2.2.1 en VIII.4.7.<br />
9
etal<strong>in</strong>g <strong>in</strong> 3.2.5 OIw is <strong>in</strong> <strong>het</strong> Ontwerp naar mijn <strong>in</strong>zicht ten onrechte niet onderkend dat de<br />
bevoegdheid tot verreken<strong>in</strong>g navenant dient te worden beperkt. Het zal ondertussen duidelijk zijn<br />
dat ik meen dat bij de verplichte betal<strong>in</strong>g en de verreken<strong>in</strong>g niet de wetenschap van niet te<br />
vermijden <strong>in</strong>solventverklar<strong>in</strong>g maar dezelfde wetenschap van benadel<strong>in</strong>g als <strong>in</strong> 3.2.3 OIw van<br />
toepass<strong>in</strong>g zou moeten zijn. <strong>De</strong> oploss<strong>in</strong>g is simpel: bestond de wetenschap van benadel<strong>in</strong>g toen<br />
de betal<strong>in</strong>g verkregen werd waarmee men wil verrekenen?<br />
Ook bij de verreken<strong>in</strong>g is <strong>in</strong> de rechtspraak sprake van een normatief doolhof. <strong>De</strong> rechtspraak past<br />
<strong>in</strong>cidenteel de norm die – net als 42 F lid 2 - voortvloeit uit de paritas creditorum bij verreken<strong>in</strong>g<br />
toch maar toe, zonder dat duidelijk is wanneer dit wel of niet gepast zou zijn. 53 Bij de bank die wil<br />
verrekenen na ontvangst van een betal<strong>in</strong>g op een vorder<strong>in</strong>g die niet to zekerheid strekt wordt 54 F<br />
<strong>in</strong> plaats van 53 F toegepast. Ook de gehanteerde sluipweg <strong>in</strong> Bakker q.q./Katko werd hiervoor al<br />
genoemd. Die sluipweg leidt er toe dat als er bij <strong>het</strong> sluiten van de overeenkomst leidende tot een<br />
betal<strong>in</strong>g waarmee verrekend wordt al wetenschap van benadel<strong>in</strong>g bestond de gevolgen van de<br />
betal<strong>in</strong>g en verreken<strong>in</strong>g ongedaan gemaakt mogen worden. Dat is niet logisch omdat de te<br />
vernietigen achterliggende marktconforme overeenkomst, op zich zelf, niet tot nadeel leidt, en er<br />
als tijdstip voor toereken<strong>in</strong>g een moment wordt gekozen dat <strong>het</strong> nadeel nog helemaal niet optreedt.<br />
Dat nadeel doet zich pas mogelijk voor na de betal<strong>in</strong>g <strong>in</strong> samenhang met een bestaande vorder<strong>in</strong>g<br />
uit anderen hoofde en <strong>het</strong> beroep op verreken<strong>in</strong>g. Ook bij de verreken<strong>in</strong>g blijkt dat <strong>het</strong> niet gaat<br />
om de geïsoleerde rechtshandel<strong>in</strong>g van <strong>het</strong> sluiten van een overeenkomst of een betal<strong>in</strong>g, maar zou<br />
moeten gaan om de toereken<strong>in</strong>g van alle gevolgen van feitelijk handelen of nalaten of van<br />
verschillende rechtshandel<strong>in</strong>gen gezamenlijk van schuldenaar en wederpartij nadat de wederpartij<br />
de voor toereken<strong>in</strong>g vereiste wetenschap had.<br />
<strong>De</strong> reflexwerk<strong>in</strong>g van 3.2.5 OIw op 3.2.8 OIw<br />
Uitgaande van Van Dooren q.q./ABNAmro I 54 zal 3.2.5 OIw een reflexwerk<strong>in</strong>g hebben op de<br />
mogelijkheden een vorder<strong>in</strong>g ex 3.2.8 OIw <strong>in</strong> te stellen. In de <strong>Pauliana</strong>-bepal<strong>in</strong>gen liggen ‘regels<br />
besloten ten aanzien van <strong>het</strong>geen <strong>in</strong> de periode vóór <strong>het</strong> faillissement tussen de aanstaande<br />
gefailleerde en zijn schuldeisers geoorloofd is.’ Met de voorgenomen wijzig<strong>in</strong>g van 47 F zal ook<br />
de <strong>in</strong>houd van de reflexwerk<strong>in</strong>g wijzigen. Het criterium van de onvermijdbare <strong>in</strong>solventverklar<strong>in</strong>g<br />
heeft veel weg van <strong>het</strong> begrip feitelijke <strong>in</strong>solventie <strong>in</strong> de Beklamel-jurisprudentie 55 en met name<br />
Sobi/Hurks II. In die gevallen zou de schuldenaar <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel zelf al zijn faillissement of surseance<br />
moeten hebben aangevraagd. <strong>De</strong> toelicht<strong>in</strong>g bevestigt die <strong>in</strong>terpretatie: ‘Wanneer de 'wederpartij'<br />
weet of behoort te weten dat de <strong>in</strong>solventie onvermijdelijk is en dat de schuldeisers door <strong>het</strong><br />
verrichten van de rechtshandel<strong>in</strong>g <strong>in</strong> hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld, geldt als<br />
uitgangspunt dat de rechtshandel<strong>in</strong>g achterwege dient te blijven.’ Van Dooren q.q./ABNAmro I<br />
vermeldt als uitzonder<strong>in</strong>g op de hiervoor genoemde hoofdregelregel dat ‘slechts bijzondere<br />
omstandigheden’ de verplichte rechtshandel<strong>in</strong>g buiten de grenzen van 47 F ‘onrechtmatig zouden<br />
kunnen doen zijn.’ <strong>De</strong> belangrijkste bijzondere omstandigheid die onder 3.2.8 OIw tot<br />
aansprakelijkheid van een bij de schuldenaar direct betrokkene moet kunnen leiden is echter juist<br />
de bestaande wetenschap van feitelijke of onvermijdbare <strong>in</strong>solventie. Dat betekent dat als 3.2.5<br />
OIw nog steeds een reflexwerk<strong>in</strong>g heeft op de mogelijkheden een actie op grond van 3.2.8 OIw <strong>in</strong><br />
te kunnen stellen, geen actie mogelijk zou zijn wegens verhaalsbenadel<strong>in</strong>g na verkregen<br />
wetenschap van feitelijke <strong>in</strong>solventie door een betrokkene <strong>in</strong>dien die meer dan drie maanden voor<br />
de aanvraag tot <strong>in</strong>solventverklar<strong>in</strong>g plaats heeft. Die impliciete samenhang tussen 3.2.5 en 3.2.8<br />
OIw is daardoor zeer ongelukkig. Betrokkenen zijn diegenen die door hun ‘feitelijke macht’ 56 of<br />
functie een wezenlijke <strong>in</strong>vloed hebben op de voortzett<strong>in</strong>g, redd<strong>in</strong>g of tijdige stak<strong>in</strong>g van <strong>het</strong><br />
bedrijf van de schuldenaar, en die een zodanig <strong>in</strong>zicht <strong>in</strong> <strong>het</strong> bedrijf hebben dat zij wetenschap van<br />
feitelijke <strong>in</strong>solventie hebben of moeten kunnen hebben. Het gaat meestal om bestuurders, maar<br />
kan onder omstandigheden evenzeer gaan om f<strong>in</strong>anciers die voortgaan met kredietverlen<strong>in</strong>g of <strong>het</strong><br />
ontvangen van vernieuwde of nieuwe zekerheden. Zij moeten na verkregen wetenschap van<br />
53 HR 31-5-1963, NJ 1966, 340 (Tripels q.q./Van Rooyen); HR 25-5-1990, NJ 1990, 605 (Auto Nellen); HR 22-12-1989,<br />
NJ 1990, 661 (Tiethoff q.q./NMB); en Kuijsters/Gaalman q.q. waar aan de werk<strong>in</strong>g van 53 F, naar de letter, ontkomen<br />
werd door een normatief beroep op de paritas creditorum. Zie ook Faber (2005) p. 570.<br />
54 Zie diss. X.16<br />
55 Zie HR 6-10-1989, NJ 1990, 286 (Beklamel), daarna meermalen bevestigd. Vgl. ook 8.1 OIw. <strong>De</strong> <strong>in</strong> <strong>het</strong> Ontwerp<br />
gemaakte keuze bij de samenloop onder de Beklamelnorm is overigens naar mijn <strong>in</strong>zicht onjuist, zie diss. VII.6 en VII.7.<br />
56 Sobi/Hurks II, zie ook diss. III.4 en IX.1.1 en X.19. Zie ook noot 33.<br />
10
feitelijke <strong>in</strong>solventie, los van de <strong>actio</strong> <strong>Pauliana</strong>, <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel kunnen worden aangesproken op alle<br />
tot verhaalsnadeel leidende gevolgen van <strong>het</strong> door hun onzorgvuldig toedoen voortzetten van <strong>het</strong><br />
bedrijf. Bij rechtspersonen zijn bestuurders - en niet zozeer de wederpartijen-crediteuren -<br />
hiervoor primair verantwoordelijk. Enige beperk<strong>in</strong>g van de benadel<strong>in</strong>gsactie tot een termijn van<br />
drie maanden lijkt mij juist als er sprake is van wetenschap van feitelijke <strong>in</strong>solventie<br />
onbegrijpelijk. 57 In die gevallen is aan de rechtszekerheid zeker geen argument te ontlenen om<br />
aansprakelijkheid weg te nemen. Ook de eerder behandelde volgens <strong>het</strong> Ontwerp en toelicht<strong>in</strong>g<br />
bestaande rechtvaardig<strong>in</strong>gsgrond voor ‘normale transacties’ van de schuldenaar - die per saldo<br />
bijdragen aan de voortschrijdende verliezen of andersz<strong>in</strong>s een verm<strong>in</strong>der<strong>in</strong>g van<br />
verhaalsvermogen – worden zeker niet meer gerechtvaardigd door de ‘gebruikelijkheid’ daarvan<br />
na verkregen wetenschap van feitelijke <strong>in</strong>solventie. 58 3.2.5 OIw heeft aldus een onaanvaardbare<br />
reflexwerk<strong>in</strong>g op de mogelijkheden die 3.2.8 OIw zou moeten bieden. In feite is <strong>het</strong> huidige 3.2.5<br />
OIw ook grotendeels overbodig omdat de bij de schuldenaar betrokkenen, zoals bestuurders, al<br />
veel eerder de wetenschap van feitelijke <strong>in</strong>solventie zullen (moeten) verkrijgen dan gewone<br />
wederpartijen.<br />
Artikel 3.2.3, 3.2.5, 3.2.8 OIw en de f<strong>in</strong>ancier<br />
47 F OIw strekt <strong>in</strong> de praktijk vooral tot bescherm<strong>in</strong>g van de f<strong>in</strong>ancier. Zijn positie verdient nog<br />
bredere aandacht gezien de wijze waarop de toelicht<strong>in</strong>g met hem omgaat. 3.2.3 OIw is van belang<br />
bij <strong>het</strong> als wederpartij aangaan van een nieuwe overeenkomst en/of vestig<strong>in</strong>g van nieuwe<br />
zekerheden, 3.2.5 OIw bij <strong>het</strong> als wederpartij ontvangen van een betal<strong>in</strong>g (<strong>in</strong> ruime z<strong>in</strong>) en 3.2.8<br />
OIw is vooral van belang als <strong>het</strong> gaat om aan de f<strong>in</strong>ancier, als betrokkene, toe te rekenen nadeel. In<br />
mijn dissertatie heb ik laten zien dat <strong>het</strong> voor de f<strong>in</strong>ancier 59 wezenlijk is dit onderscheid te maken<br />
tussen zijn verantwoordelijkheid als wederpartij (<strong>Pauliana</strong>-norm) 60 en als ‘betrokkene’ bij de<br />
schuldenaar ((verlengde) Beklamel-norm). 61 In hoedanigheid van betrokkene, die een wezenlijke<br />
<strong>in</strong>vloed op de voortzett<strong>in</strong>g, redd<strong>in</strong>g of tijdige stak<strong>in</strong>g van de ondernem<strong>in</strong>g heeft, kan aan hem<br />
vanuit die functie eventueel nadeel worden toegerekend na verkrijg<strong>in</strong>g van wetenschap van<br />
feitelijke <strong>in</strong>solventie wegens de <strong>in</strong> acht te nemen zorgvuldigheid <strong>in</strong> verband met <strong>het</strong> te verdelen<br />
vermogen (3:277 BW) en de verdergaande verplaats<strong>in</strong>g van toenemende verhaalsrisico’s naar<br />
crediteuren. 62 Een onderscheid kan worden gemaakt tussen de verstrekk<strong>in</strong>g van een onverantwoord<br />
grote f<strong>in</strong>ancier<strong>in</strong>g (‘verlengde Beklamel-norm’) waardoor de verlieslatende ondernem<strong>in</strong>g kan<br />
worden voortgezet nadat deze gestaakt had moeten zijn, althans de aandeelhouders <strong>in</strong> voldoende<br />
eigen vermogen hadden moeten voorzien om deze voort te zetten, en de voortzett<strong>in</strong>g van <strong>het</strong><br />
krediet nadat de ondernem<strong>in</strong>g feitelijk <strong>in</strong>solvent was (Beklamel-norm). <strong>De</strong> gevolgen van de<br />
voortzett<strong>in</strong>g van de kredietovereenkomst of vestig<strong>in</strong>g van nieuwe zekerheden na verkregen<br />
wetenschap van feitelijke <strong>in</strong>solventie moeten onder 6: 162 BW kunnen worden hersteld, zonder<br />
enige te duchten reflexwerk<strong>in</strong>g van 3.2.5 OIw.<br />
Het eventueel onder de <strong>actio</strong> <strong>Pauliana</strong>, als wederpartij, toe te rekenen nadeel na<br />
kredietverstrekk<strong>in</strong>g tegen zekerheden is beperkt tot die gevallen als <strong>in</strong> de loop der tijd, na de voor<br />
toereken<strong>in</strong>g vereiste verkregen wetenschap van benadel<strong>in</strong>g: 63<br />
1) de schuld (faciliteit) aan de bank vergroot wordt terwijl er voldoende zekerheden zijn;<br />
2) er nieuwe zekerheden worden verstrekt bij gelijkblijvend krediet;<br />
3) er nieuwe zekerheden worden verstrekt bij uitbreid<strong>in</strong>g van <strong>het</strong> krediet (overbrugg<strong>in</strong>gskrediet);<br />
4) door toedoen van de f<strong>in</strong>ancier relatief meer zekerheden ter beschikk<strong>in</strong>g komen voor een<br />
daarvóór niet geheel door zekerheden afgedekte schuld;<br />
5) een deel van de bankschuld wordt afgelost en oorspronkelijk onvoldoende zekerheden daardoor<br />
meer dekk<strong>in</strong>g bieden. Dit kan zich voordoen door:<br />
57<br />
Vergelijk ook de niet-bestaande beperk<strong>in</strong>g voor crediteuren <strong>in</strong> Sobi/Hurks II en HR 21-12-2001, NJ 2005, 95<br />
(Lunderstädt/<strong>De</strong> Kok I). Zie ook voor de mogelijke aansprakelijkheid wegens schend<strong>in</strong>g van een zorgvuldigheidsnorm,<br />
<strong>in</strong> weerwil van 47 F, de arresten genoemd <strong>in</strong> noot 27.<br />
58<br />
Zie diss. III.4.1.2, III.4.1.3 en VI.4.4.<br />
59<br />
Zie diss. IX<br />
60<br />
Zie diss. VI<br />
61<br />
Zie diss. III en IV en Van Eeghen (2006), Licht <strong>in</strong> de schemer, TvI 2006/6, p. 191 e.v.<br />
62<br />
Zie diss. IX en III.4.3 en de besprek<strong>in</strong>g van Sobi/Hurks II, A.N.V.R. c.s./CLBN (HR 10-11-1995, 1e kamer, nr. 15.788<br />
(C 94/210) (niet gepubliceerd)), Incom/Rabobank (HR 1-7-1983, RvdW 1983, 138) en Van Dooren q.q./ABN Amro I.<br />
63<br />
Zie diss. IX.4.2 en IX.4.3.<br />
11
(a) afloss<strong>in</strong>g door betal<strong>in</strong>g door de aspirant-failliet zelf (met middelen die niet al tot<br />
zekerheid strekken),<br />
(b) bevriez<strong>in</strong>g van <strong>het</strong> krediet onder voortzett<strong>in</strong>g van (toekomstige) verpand<strong>in</strong>gen, of<br />
(c) betal<strong>in</strong>gen door debiteuren op vorder<strong>in</strong>gen op de bankreken<strong>in</strong>g die niet tot zekerheid<br />
strekken.<br />
In de toelicht<strong>in</strong>g wordt dit slechts deels onderkend wanneer gesproken wordt over <strong>het</strong><br />
redd<strong>in</strong>gskrediet als onverplichte rechtshandel<strong>in</strong>g: ‘Bovendien zal er <strong>in</strong> dergelijke gevallen van een<br />
benadel<strong>in</strong>g van schuldeisers geen sprake zijn, <strong>in</strong>dien er een proportionaliteit is en de aanvullende<br />
zekerheden niet dienen om een onderdekk<strong>in</strong>g voor de reeds bestaande f<strong>in</strong>ancier<strong>in</strong>g weg te nemen<br />
of een feitelijk overstand van <strong>het</strong> bestaande krediet slechts op papier wordt gesanctioneerd zonder<br />
terbeschikk<strong>in</strong>gstell<strong>in</strong>g van nieuw krediet.’ Terzijde zij opgemerkt dat de proportionaliteit van de<br />
zekerheden bij de benadel<strong>in</strong>g - behalve <strong>in</strong> geval 1) - geen rol speelt omdat een overdaad aan<br />
zekerheden niet tot verhaal strekt en dus niet tot nadeel leidt. In alle vijf hiervoor genoemde<br />
gevallen zal er sprake zijn van een relevante benadel<strong>in</strong>g door de bank als wederpartij zolang de<br />
dreig<strong>in</strong>g van <strong>in</strong>solventie niet wordt weggenomen. Dat geldt ook, echt anders dan de toelicht<strong>in</strong>g<br />
stelt, als ‘de aanvullende zekerheden niet dienen om een onderdekk<strong>in</strong>g voor de reeds bestaande<br />
f<strong>in</strong>ancier<strong>in</strong>g weg te nemen,’ omdat onder <strong>het</strong> nieuwe krediet vorder<strong>in</strong>gen van crediteuren <strong>in</strong> feite<br />
vervangen worden door vorder<strong>in</strong>gen versterkt met (nieuwe) zekerheid, en daarmee <strong>in</strong> ieder geval<br />
aan <strong>het</strong> vereiste van voorzienbaar nadeel wordt voldaan. <strong>De</strong> vergiss<strong>in</strong>g <strong>in</strong> de toelicht<strong>in</strong>g is niet<br />
nieuw, maar werpt ons wel terug <strong>in</strong> de tijd. 64 Voor wat betreft <strong>het</strong> nadeel bedoeld <strong>in</strong> 5 (c) moet<br />
worden opgemerkt dat <strong>het</strong> onjuiste beroep van de toelicht<strong>in</strong>g op Amro/Curatoren THB <strong>in</strong><br />
samenhang met <strong>het</strong> criterium van de wetenschap van niet te vermijden <strong>in</strong>solventverklar<strong>in</strong>g verdekt<br />
heeft dat <strong>het</strong> Ontwerp een nieuwe bankvriendelijke koers vaart. Het ‘bijzondere belang’ dat de<br />
Hoge Raad <strong>in</strong> Loeffen q.q./BMH I hechtte aan <strong>het</strong> gegeven ‘dat tegenwoordig – anders dan ten<br />
tijde van <strong>het</strong> totstandkomen van de Faillissementswet – girale betal<strong>in</strong>g als een normale wijze van<br />
betal<strong>in</strong>g moet worden beschouwd’ is <strong>in</strong> <strong>het</strong> Ontwerp ongemotiveerd, ten faveure van de bank,<br />
terzijde geschoven. Dat is opmerkelijk waar de Hoge Raad zich welbewust, volgens vaste<br />
rechtspraak, <strong>in</strong> bochten heeft gewrongen 54 F <strong>in</strong> plaats van 53 F (of naar analogie 47 F) hierop toe<br />
te passen. Is er goede reden juist de f<strong>in</strong>ancier verdergaand te beschermen door 3.2.5 OIw?<br />
<strong>De</strong> voorrangspositie (vgl. 3:277 BW) van de bank is door economische redenen normatief<br />
gelegitimeerd, mits gevestigd toen de dreig<strong>in</strong>g van <strong>in</strong>solventie niet bestond of werd weggenomen<br />
en er niet te veel wordt gef<strong>in</strong>ancierd. 65 <strong>De</strong> legitimer<strong>in</strong>g van deze onttrekk<strong>in</strong>g aan <strong>het</strong><br />
gelijkheidsbeg<strong>in</strong>sel heeft alles te maken met de bevorder<strong>in</strong>g van de welvaart door f<strong>in</strong>ancier<strong>in</strong>g met<br />
vreemd vermogen van w<strong>in</strong>stgevende ondernem<strong>in</strong>gen en <strong>in</strong> feite alle rechtssubjecten. 66 <strong>De</strong> bank<br />
kan zich – mits zij niet te veel f<strong>in</strong>anciert en <strong>in</strong>solventie niet dreigt - gelegitimeerd bij aanvang van<br />
de kredietrelatie <strong>in</strong>dekken tegen de risico’s door zekerheden en tarieven. Dat zo zijnde, vermag ik<br />
niet <strong>in</strong> te zien waarom de f<strong>in</strong>ancier zich <strong>in</strong> de vijf hiervoor genoemde gevallen, na <strong>het</strong> ontstaan van<br />
wetenschap van dreigende <strong>in</strong>solventie, alsnog zou mogen onttrekken aan de paritas en<br />
verdergaand door 3.2.5 OIw zou moeten worden beschermd. 67 In de praktijk heeft 47 F (3.2.5<br />
OIw) vooral betekenis voor banken, omdat <strong>het</strong> altijd gaat om terugbetal<strong>in</strong>g en omdat zij anders<br />
dan de gemiddelde crediteur, al eerder lucht krijgen van <strong>het</strong> te verwachten faillissement. Met die<br />
wetenschap – en haar feitelijke macht - is <strong>het</strong> voor de bank natuurlijk verleidelijk om te trachten<br />
de gevolgen nog verdergaand te beperken dan <strong>het</strong> recht van voorrang al doet. Het ligt op de weg<br />
van de wetgever zich met distantie te bez<strong>in</strong>nen over dit spann<strong>in</strong>gsveld, omdat – anders dan banken<br />
veelal zeggen - de verhaalsrisico’s en belangen van de bank op essentiële punten niet parallel<br />
lopen met die van overige crediteuren. 68<br />
<strong>De</strong> vraag of de onverplichte rechtshandel<strong>in</strong>g, bijvoorbeeld de nieuwe, vernieuwde of uitgebreide<br />
kredietovereenkomst met nieuwe zekerheden, tot een relevante benadel<strong>in</strong>g onder 3.2.3 OIw leidt<br />
is afhankelijk van de vraag of - niet door de rechtshandel<strong>in</strong>g, maar - direct daarna de eventuele<br />
dreig<strong>in</strong>g van <strong>in</strong>solventie (nog) moet worden aangenomen. <strong>De</strong> toelicht<strong>in</strong>g zegt: ‘Ingeval van een –<br />
64<br />
Zie Van Dooren q.q./ABN Amro II, mijn diss. IX.4.3.3 en daar besproken opvatt<strong>in</strong>gen en Van Eeghen (2007).<br />
65<br />
Zie mijn diss. IV en Van Eeghen (2006).<br />
66<br />
Zie diss. IV.3.6, V.5.3, V.6, IX.2.4 en IX.3.4 en Van Eeghen (2007), Reactie op: Blomkwist: <strong>De</strong> functie van <strong>het</strong><br />
bankkrediet, TvI 2007/3 p.108 e.v.<br />
67<br />
Elke terugbetal<strong>in</strong>g aan de f<strong>in</strong>ancier is ‘verplicht’ en artikel 20 Algemene Bank Voorwaarden regelt de verplicht<strong>in</strong>g tot<br />
nadere zekerheidstell<strong>in</strong>g, zie ook noot 36.<br />
68 Zie diss. IX.3.1.<br />
12
op zichzelf als onverplicht aan te merken – aanvullende f<strong>in</strong>ancier<strong>in</strong>g met bijbehorende additionele<br />
zekerheden, moet die getoetst worden aan artikel 3.2.3. <strong>De</strong> onderhavige pauliana komt pas <strong>in</strong><br />
beeld als de redd<strong>in</strong>gsactie niet slaagt en een <strong>in</strong>solventverklar<strong>in</strong>g volgt. Blijkt nu de f<strong>in</strong>ancier te<br />
optimistisch te zijn geweest en bij de redd<strong>in</strong>gsactie de <strong>in</strong>solventverklar<strong>in</strong>g redelijkerwijze niet te<br />
hebben kunnen voorzien, dan hoeft hij niet bang te zijn voor een succesvolle actie door de<br />
bew<strong>in</strong>dvoerder.’ <strong>De</strong>ze benader<strong>in</strong>g is mij te vrijblijvend 69 - zo niet wat naïef - en onderkent<br />
onvoldoende hoe de f<strong>in</strong>ancier betrokken is bij de verdel<strong>in</strong>g van verhaalsrisico’s door de<br />
ondernem<strong>in</strong>g over haar participanten, de aandeelhouders, f<strong>in</strong>anciers en crediteuren. 70<br />
Onvoldoende vertrouwen <strong>in</strong> de toekomst kan reden zijn niet verder te f<strong>in</strong>ancieren. Maar als de<br />
f<strong>in</strong>ancier wel een redd<strong>in</strong>gskrediet geeft is <strong>het</strong> niet de vraag of de f<strong>in</strong>ancier ‘te optimistisch’ was en<br />
‘bij de redd<strong>in</strong>gsactie de <strong>in</strong>solventverklar<strong>in</strong>g redelijkerwijze niet [kon] voorzien,’ maar of de<br />
aanvullende f<strong>in</strong>ancier<strong>in</strong>g zelf wel verantwoord was. Het verantwoord zijn van een f<strong>in</strong>ancier<strong>in</strong>g<br />
heeft een directe relatie met de wetenschap van benadel<strong>in</strong>g.<br />
In vogelvlucht zal ik dit uitleggen. Om te beg<strong>in</strong>nen, of een chronisch verlieslatende ondernem<strong>in</strong>g<br />
moet worden voortgezet is afhankelijk van de w<strong>in</strong>stverwacht<strong>in</strong>gen voor de toekomst. Zijn die<br />
voldoende hard dan zullen de aandeelhouders daadwerkelijk moeten voorzien <strong>in</strong> voldoende<br />
vermogen om de verliesgevende periode te kunnen overbruggen. Het gaat om risicodragende<br />
<strong>in</strong>vester<strong>in</strong>gen <strong>in</strong> hun kansen en risico’s op termijn. Dit geldt evenzeer – zoals ook banken<br />
onderkennen 71 - voor ondernem<strong>in</strong>gen die willen groeien en aanzienlijke <strong>in</strong>vester<strong>in</strong>gen moeten<br />
doen alvorens de opbrengsten daadwerkelijk zullen worden gerealiseerd. Indien een bank<br />
gevraagd wordt een ondernem<strong>in</strong>g te f<strong>in</strong>ancieren zal zij eisen stellen aan een ‘voldoende’<br />
solvabiliteit (<strong>het</strong> relatieve eigen vermogen). Wordt de omvang van de totale f<strong>in</strong>ancier<strong>in</strong>g ook<br />
afgestemd op een te stellen m<strong>in</strong>imale solvabiliteitseis, waarna de solvabiliteit absoluut<br />
‘onvoldoende’ is, dan zal de ondernem<strong>in</strong>g vanzelf feitelijk <strong>in</strong>solvent worden als aan die m<strong>in</strong>imale<br />
eis niet langer wordt voldaan ten gevolge van verliezen. Verliesf<strong>in</strong>ancier<strong>in</strong>g is <strong>in</strong> beg<strong>in</strong>sel niet<br />
weggelegd voor banken maar voor aandeelhouders. Het is dus de vraag of, en onder welke<br />
omstandigheden, er dan nog wel ruimte kan bestaan voor een aanvullend en verantwoord<br />
redd<strong>in</strong>gskrediet. Een redd<strong>in</strong>gskrediet voorziet, als <strong>het</strong> goed is, <strong>in</strong> liquide middelen waardoor de<br />
schuldenaar voorlopig tijdig aan zijn verplicht<strong>in</strong>gen kan voldoen en <strong>in</strong> zoverre feitelijke<br />
<strong>in</strong>solventie wordt voorkomen en ‘naar buiten den schijn van credietwaardigheid behoudt’ terwijl<br />
daarna nog meer geldt dat de schuldenaar voor crediteuren ‘practisch geen verhaal meer biedt.’<br />
Waar <strong>het</strong> dan bij de vraag of de bank als betrokkene ‘niet de gegeven transactie zelve had behoren<br />
na te laten’ 72 vooral om gaat, is of de nieuwe f<strong>in</strong>ancier<strong>in</strong>g onverantwoord is omdat deze op grond<br />
van onzekere ‘prognoses een voorschot’ neemt ‘en <strong>het</strong> verdere risico grotendeels op de<br />
crediteuren’ afwentelt, 73 omdat tegelijkertijd <strong>het</strong> verhaalsvermogen wordt verm<strong>in</strong>derd en verdere<br />
verliesf<strong>in</strong>ancier<strong>in</strong>g van de verlieslatende schuldenaar met al onvoldoende eigen vermogen 74<br />
mogelijk wordt gemaakt. Het relatieve eigen vermogen (de solvabiliteit) is, zoals banken ook<br />
onderkennen, naast de bestaande en te verwachten resultaten (rentabiliteit) en cash flow<br />
(liquiditeit), sterk bepalend voor <strong>het</strong> verantwoord zijn van de f<strong>in</strong>ancier<strong>in</strong>g en haar omvang. 75 Toch<br />
worden soms aan de ondernem<strong>in</strong>g <strong>in</strong> moeilijkheden <strong>in</strong> de praktijk wel nieuwe faciliteiten geboden<br />
die bij een aanvraag door een nieuwe relatie direct als onverantwoord zouden worden afgewezen.<br />
<strong>De</strong> reden is niet filantropisch, maar is dat pog<strong>in</strong>gen de al em<strong>in</strong>ente verhaalsschade te beperken een<br />
69<br />
Zie ook mijn algemenere conclusie <strong>in</strong> diss. X.21.2 en bijvoorbeeld de ‘gunstige gevolgen’ <strong>in</strong> Eneca, diss. X.3 en<br />
IX.4.3.2.<br />
70<br />
Zie diss. IV.2 en IV.3<br />
71<br />
Zie bijv. R.C. Higg<strong>in</strong>s, Susta<strong>in</strong>able growth: new tool <strong>in</strong> bank lend<strong>in</strong>g, Journal of commercial bank lend<strong>in</strong>g, June 1977.<br />
72<br />
Erba I, diss. X..2.<br />
73<br />
Zie Nimox/Van den End q.q. voor aandeelhouders. Zie ook Van Eeghen (2007). <strong>De</strong> afwentel<strong>in</strong>g zit hem ook <strong>in</strong> de<br />
toename van schulden.<br />
74<br />
Het Ontwerp (toelicht<strong>in</strong>g bij afdel<strong>in</strong>g 8) distantieert zich met recht van de Duitse Überschuldungsregel<strong>in</strong>g omdat die<br />
gebaseerd op <strong>het</strong> liquidatievermogen <strong>in</strong> plaats van <strong>het</strong> vermogen gewaardeerd volgens cont<strong>in</strong>uïteit (zie diss. IV.5, noot<br />
190). Maar er is geen goede reden geen betekenis toe te kennen aan (de verwacht<strong>in</strong>gen die besloten liggen <strong>in</strong>) <strong>het</strong> volgens<br />
cont<strong>in</strong>uïteit te waarderen vermogen, of ‘de f<strong>in</strong>anciële positie’ (zie bijv. Erba II, Osby, K<strong>in</strong>/Emmerig q.q., Sobi/Hurks II,<br />
Cikam/Siemon q.q.). Met name bij f<strong>in</strong>ancier<strong>in</strong>g door banken is <strong>het</strong> belang van de vermogenspositie naast de<br />
liquiditeitspositie wezenlijk omdat door de f<strong>in</strong>ancier<strong>in</strong>g juist <strong>in</strong> liquide middelen wordt voorzien. Zie ook diss. IV.3 en<br />
IV.4 en IV.8.3.<br />
75<br />
Zie verder diss. IV.6, VI.4 en IX.1. Zie ook Vos (2003) Kredietopvang en <strong>in</strong>solventierisico. Overlev<strong>in</strong>gskansen van<br />
bedrijven <strong>in</strong> f<strong>in</strong>anciële moeilijkheden en de Faillissementswet (diss. Leiden), <strong>De</strong>venter: Kluwer.<br />
13
geheel eigen dynamiek kennen omdat <strong>het</strong> dan nog slechts gaat over de relatieve <strong>in</strong>vloed op al<br />
bestaande risico’s. Daarbij worden nog wel eens de basispr<strong>in</strong>cipes voor een verantwoorde<br />
f<strong>in</strong>ancier<strong>in</strong>g, veelal ten koste van anderen, <strong>in</strong> de praktijk ook verlaten. 76 Niet alleen kunnen<br />
banken onjuiste besliss<strong>in</strong>gen nemen, zij zijn soms ook <strong>in</strong> staat, ondanks de nieuwe faciliteit, hun<br />
risico’s relatief te verm<strong>in</strong>deren. Dat kan door een relatief meer waarschijnlijke redd<strong>in</strong>g, 77 maar<br />
juist ook door een relatieve verbeter<strong>in</strong>g van hun positie. 78 Zij zijn daarbij <strong>in</strong>strumenteel bij de<br />
vergrot<strong>in</strong>g van de risico’s van crediteuren door verliesf<strong>in</strong>ancier<strong>in</strong>g mogelijk te maken en/of meer<br />
zekerheden te bed<strong>in</strong>gen. Alleen als <strong>het</strong> redd<strong>in</strong>gskrediet feitelijk zou neerkomen op een aanvull<strong>in</strong>g<br />
van risicodragend vermogen, zou daardoor bij faillissement geen nadeel ontstaan. 79 In alle andere<br />
gevallen is de echte vraag, zolang de dreig<strong>in</strong>g van <strong>in</strong>solventie niet wordt weggenomen, of de<br />
f<strong>in</strong>ancier<strong>in</strong>g zelf verantwoord was <strong>in</strong> <strong>het</strong> licht van de solvabiliteit en de bestaande en te<br />
verwachten resultaten en cash flow. <strong>De</strong> laatste vraag laat zich bij een onvoldoende solvabiliteit<br />
zeer concreet vertalen <strong>in</strong> de vraag of bestaande of nieuw aan te trekken aandeelhouders van de<br />
ondernem<strong>in</strong>g <strong>in</strong> moeilijkheden bereid zijn de onvoldoende vermogenspositie te herstellen op<br />
grond van hun w<strong>in</strong>stverwacht<strong>in</strong>gen na saner<strong>in</strong>g. Storten aandeelhouders aldus bij, dan mag, ook<br />
als faillissement volgt, worden aangenomen dat de wetenschap van benadel<strong>in</strong>g <strong>in</strong> 3.2.3 OIw, <strong>in</strong> de<br />
z<strong>in</strong> van de dreig<strong>in</strong>g van <strong>in</strong>solventie, ook metterdaad was weggenomen. Wordt de omvang van de<br />
totale f<strong>in</strong>ancier<strong>in</strong>g door de bank vervolgens ook afgestemd op <strong>het</strong> - ook anders - te verlangen<br />
m<strong>in</strong>imale vermogen dan zal de herf<strong>in</strong>ancier<strong>in</strong>g ook niet onverantwoord verdere risico’s<br />
afwentelen op relatief onwetende crediteuren omdat er bij voortschrijdende verliezen feitelijke<br />
<strong>in</strong>solventie zal ontstaan als de vermogenspositie weer ‘onvoldoende’ zou worden. 80 Is de<br />
herf<strong>in</strong>ancier<strong>in</strong>g en de omvang daarentegen niet afgestemd op de te stellen eisen aan de<br />
vermogenspositie dan is deze onverantwoord. <strong>De</strong> toelicht<strong>in</strong>g lijkt bij crediteuren en de f<strong>in</strong>ancier<br />
met verschillende maten te meten als deze er kennelijk op voorhand van uitgaat dat de f<strong>in</strong>ancier<br />
bij een redd<strong>in</strong>gskrediet ‘de <strong>in</strong>solventverklar<strong>in</strong>g redelijkerwijze niet [heeft] kunnen voorzien,’ en<br />
‘niet bang’ hoeft ‘te zijn voor een succesvolle actie door de bew<strong>in</strong>dvoerder.’ Als <strong>het</strong> om een<br />
verlieslatende schuldenaar met onvoldoende eigen vermogen gaat, is <strong>het</strong> mij onduidelijk hoe de<br />
f<strong>in</strong>ancier zich wél aan de wetenschap van dreigende <strong>in</strong>solventie zou kunnen onttrekken terwijl<br />
andere wederpartijen dat niet kunnen. Los van de vraag of en <strong>in</strong> hoeverre optimisme bij de bank<br />
gerechtvaardigd was, moet bij <strong>het</strong> redd<strong>in</strong>gskrediet aan de verlieslatende ondernem<strong>in</strong>g met<br />
onvoldoende risicodragend vermogen, aangenomen worden dat zonder - <strong>in</strong> de praktijk meestal wel<br />
verlangde - bijstort<strong>in</strong>g door aandeelhouders, 81 de wetenschap van benadel<strong>in</strong>g <strong>in</strong> 3.2.3 OIw juist<br />
niet zal zijn weggenomen en dat de f<strong>in</strong>ancier<strong>in</strong>g onverantwoord was. Bij daaropvolgend<br />
faillissement dienen dan ten m<strong>in</strong>ste 82 de nadere zekerheden ongedaan gemaakt te worden.<br />
Kortom, 3.2.5 OIw en de toelicht<strong>in</strong>g gaan we<strong>in</strong>ig evenwichtig om met aan de f<strong>in</strong>ancier als<br />
wederpartij toe te rekenen nadeel ten gevolge van zowel verplichte als onverplichte<br />
rechtshandel<strong>in</strong>gen als verreken<strong>in</strong>gen. Dat geldt, <strong>in</strong> <strong>het</strong> licht van de reflexwerk<strong>in</strong>g van 3.2.5 OIw,<br />
ook voor toe te rekenen nadeel aan de f<strong>in</strong>ancier als betrokkene onder 3.2.8 OIw.<br />
Tot slot<br />
Het Ontwerp is <strong>in</strong> vele opzichten een verbeter<strong>in</strong>g van de bestaande wet. In dit artikel is bezien of<br />
misschien een verdere moderniser<strong>in</strong>g en vereenvoudig<strong>in</strong>g mogelijk en wenselijk is met <strong>in</strong> acht<br />
nem<strong>in</strong>g van sofrosyne. 83 Mijn belangrijkste bezwaar betrof <strong>het</strong> onderscheid tussen de verplichte en<br />
onverplichte rechtshandel<strong>in</strong>g en richtte zich tegen de criteria <strong>in</strong> 3.2.5 OIw. Navenante bezwaren<br />
betroffen de niet, of niet duidelijk, aangebrachte beperk<strong>in</strong>g van de bevoegdheid tot verreken<strong>in</strong>g.<br />
Het huidige Ontwerp belijdt <strong>in</strong> de toelicht<strong>in</strong>g met de mond tegemoet te komen aan de<br />
76<br />
Zie bijvoorbeeld de casus van Eneca en Van Dooren q.q./ABN Amro I als geanalyseerd <strong>in</strong> diss. X.3 en X.16.<br />
77<br />
<strong>De</strong> Probability of <strong>De</strong>fault zie ook diss. IV.3.6 en IX.2.2.<br />
78<br />
Door verm<strong>in</strong>der<strong>in</strong>g van de Exposure at <strong>De</strong>fault (denk bijvoorbeeld aan garanties die vrijvallen of uitw<strong>in</strong>n<strong>in</strong>g van<br />
zekerheden go<strong>in</strong>g concern) en/of de Loss Given <strong>De</strong>fault (niet door zekerheden gedekt verhaal).<br />
79<br />
Als geen nadere zekerheden of andere paulianeuze terugbetal<strong>in</strong>gen worden bedongen en er voor <strong>het</strong> redd<strong>in</strong>gskrediet<br />
ook helemaal geen verhaal te v<strong>in</strong>den is, is dit <strong>het</strong> feitelijk beschikbaar stellen van risicodragend vermogen. Vergelijk<br />
Osby, zie diss. X.4.<br />
80<br />
Zie ook diss. IX.3.2<br />
81<br />
Of een andere vorm van herstel van <strong>het</strong> garantievermogen.<br />
82<br />
Zie voor verdergaande conclusies diss. IV.9.2.<br />
83<br />
<strong>De</strong> oude Spartaanse benam<strong>in</strong>g voor bestuur met gezond verstand, gematigdheid, zorgvuldigheid en zelfbeheers<strong>in</strong>g.<br />
14
tegenwoordige rechtsopvatt<strong>in</strong>gen <strong>in</strong> Loeffen q.q./BMH I door tot uitgangspunt te nemen dat de<br />
‘schuldeiser’ die zich niet ‘<strong>in</strong> strijd met de redelijkheid en billijkheid aan de concursus’ mag<br />
onttrekken. Maar <strong>in</strong> feite blijkt dit een grotendeels loze kreet te zijn, die verdekt wordt door <strong>het</strong><br />
criterium van wetenschap van niet te vermijden <strong>in</strong>solventverklar<strong>in</strong>g te formuleren met een<br />
ongeldig beroep op Amro/Curatoren THB. Dat wordt bevestigd door <strong>het</strong> hanteren van<br />
achterhaalde argumenten uit 1896 die niet zien op de paritas maar op de verplicht<strong>in</strong>g van de<br />
schuldenaar. Met de wetenschap van niet te vermijden <strong>in</strong>solventverklar<strong>in</strong>g wordt toch aan ‘een te<br />
kwader trouw handelen van de schuldenaar doorslaggevende betekenis’ toegekend. Waar <strong>het</strong><br />
criterium ‘niet te vermijden <strong>in</strong>solventverklar<strong>in</strong>g’ duidelijk niet <strong>het</strong>zelfde is als de soepele<br />
wetenschap van benadel<strong>in</strong>g <strong>in</strong> 3.2.3 OIw en de bevoegdheid tot verreken<strong>in</strong>g ook niet beperkt<br />
wordt, slaagt <strong>het</strong> Ontwerp er niet <strong>in</strong> een normatief gesloten systeem te creëren waarbij ‘<strong>het</strong> geheel<br />
van de wetgev<strong>in</strong>g […] als een eenheid [kan] worden begrepen, waar<strong>in</strong> geen tegenspraak is.’ 84 Dat<br />
<strong>het</strong> normatieve doolhof <strong>in</strong> meer dan een eeuw uiteenlopende rechtspraak, de tegenwoordige<br />
rechtsopvatt<strong>in</strong>gen <strong>in</strong> Loeffen q.q./BMH I, de sluipwegen om aan 47 en 53 F te ontkomen, de<br />
slechts op een <strong>in</strong>cident <strong>in</strong>spelende wijzig<strong>in</strong>g <strong>in</strong> 1925 (54 F) en de ontwikkel<strong>in</strong>g van <strong>het</strong> begrip van<br />
de onrechtmatige daad alle tot de conclusie moesten leiden dat 47 en 53 F fundamenteel op de<br />
schop moesten is <strong>in</strong> <strong>het</strong> Ontwerp onvoldoende terug te v<strong>in</strong>den. Het hanteren van één criterium zal<br />
de wet, haar toepass<strong>in</strong>g en <strong>het</strong> basisbegrip van justitiabelen ook aanzienlijk vereenvoudigen. Het<br />
lijkt er ook op dat <strong>het</strong> Ontwerp vooral f<strong>in</strong>anciers wil beschermen. 3.2.5 OIw en met name de<br />
toelicht<strong>in</strong>g staan <strong>in</strong> de weg staan aan een afgewogen normatief oordeel over <strong>het</strong> aan de f<strong>in</strong>ancier<br />
als wederpartij toe te rekenen nadeel ten gevolge van zowel verplichte als onverplichte<br />
rechtshandel<strong>in</strong>gen als verreken<strong>in</strong>gen. Dat geldt, <strong>in</strong> <strong>het</strong> licht van de reflexwerk<strong>in</strong>g van 3.2.5 OIw,<br />
ook voor toe te rekenen nadeel aan de f<strong>in</strong>ancier - of andere betrokkenen - onder 3.2.8 OIw. Meer<br />
algemeen is <strong>het</strong> de vraag of de techniek van de vernietig<strong>in</strong>g van de geïsoleerde rechtshandel<strong>in</strong>g <strong>in</strong><br />
samenhang met 3.2.7 OIw nog wel zo bruikbaar is. Dit leidt tot uiteenlopende problemen. Zo gaat<br />
<strong>het</strong> bij de <strong>actio</strong> <strong>Pauliana</strong> niet om de geïsoleerde rechtshandel<strong>in</strong>g maar om de subjectieve<br />
toereken<strong>in</strong>g en <strong>het</strong> met terugwerkende kracht ongedaan maken van alle tot verhaalsnadeel<br />
leidende voorzienbare gevolgen van feitelijk handelen, of nalaten, of van verschillende<br />
rechtshandel<strong>in</strong>gen gezamenlijk, nadat de wederpartij de voor toereken<strong>in</strong>g vereiste wetenschap had.<br />
<strong>De</strong> zware klus van de vernieuw<strong>in</strong>g van de wet zal geklaard moeten worden. Van de commissie<br />
Kortmann zullen nog de nodige wijsheid en veelsoortige vaardigheden verlangd worden, maar dat<br />
zij haar goed toevertrouwd.<br />
84 P. Scholten (1931), Algemeen deel, Zwolle 1974, p.45.<br />
15