23.11.2012 Views

vrijdag 18 september 2009 - Interactie Groep

vrijdag 18 september 2009 - Interactie Groep

vrijdag 18 september 2009 - Interactie Groep

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

inSchrijving v o o r d e n a j a a r S d a g e n<br />

Uw inschrijving wordt verzorgd door<br />

Stationsweg 73 C<br />

6711 PL Ede<br />

Telefoon 03<strong>18</strong> – 69 35 01<br />

Fax 03<strong>18</strong> – 69 33 65<br />

info@interactie.org<br />

www.interactie.org<br />

Sur f na a r ww w .in t e r a c t i e.or g vo o r he t inSchrijfformulier<br />

– Nadat uw inschrijving is ontvangen, ontvangt u een bevestiging van Organisatie-<br />

en Congresbureau <strong>Interactie</strong>. Op deze bevestiging wordt vermeld onder welk<br />

referentienummer het bedrag kan worden overgemaakt.<br />

– Indien uw betaling niet voor 3 <strong>september</strong> <strong>2009</strong> voldaan is, wordt uw reservering<br />

geannuleerd.<br />

– Eventuele bankkosten worden doorbelast aan de deelnemer.<br />

– Bij inschrijving na 3 <strong>september</strong> <strong>2009</strong> geldt een toeslag van € 15,00.<br />

– Na 3 <strong>september</strong> <strong>2009</strong> kan Hotel en Congrescentrum Papendal geen hotelkamer<br />

garanderen binnen (of buiten) Hotel en Congrescentrum Papendal.<br />

– Annulering dient schriftelijk plaats te vinden voor 3 <strong>september</strong> <strong>2009</strong>.<br />

Het inschrijfgeld minus € 25,00 administratiekosten wordt dan terugbetaald.<br />

– Na 3 <strong>september</strong> <strong>2009</strong> is geen teruggave meer mogelijk en is het volledige inschrijfgeld<br />

verschuldigd.<br />

� Pagina 1


in h o u d S o p g av e<br />

Betrokkenen bij de voorbereiding van de najaarsdagen <strong>2009</strong> 5<br />

Belangrijke mededeling over de aanwezigheid van farmaceutische industrieën 6<br />

Deelnemende corporate members 8<br />

Welkom op de Najaarsdagen reumatologie <strong>2009</strong> 11<br />

Algemene informatie 13<br />

Voorprogramma najaarsdagen <strong>2009</strong> <strong>18</strong><br />

Overzicht programma najaarsdagen 20<br />

Donderdag 17 <strong>september</strong> <strong>2009</strong><br />

Programma 25<br />

Overzicht posters algemeen 35<br />

Scoreformulier quiz 39<br />

Vrijdag <strong>18</strong> <strong>september</strong> <strong>2009</strong><br />

Programma 41<br />

Overzicht posters 49<br />

Samenvattingen van voordrachten 53<br />

Postersessie I – donderdag 17 <strong>september</strong> 122<br />

Postersessie II – <strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> <strong>september</strong> 154<br />

� Pagina 2


ARTHROTEC<br />

vertrouwde<br />

pijnstilling (1-4)<br />

Wist u<br />

trouwens<br />

dat?<br />

10 jaar ervaring (5)<br />

Meer dan 10 jaar ervaring (5)<br />

Meer dan 60%<br />

van de NSAID-gebruikers<br />

met twee of meer<br />

risicofactoren geen<br />

maagbescherming krijgt? (6)<br />

MMMeer dan 60%<br />

vvaan n de NSAID-gebruikers<br />

mmmmet<br />

ett ttwee<br />

of meer<br />

ri ri risi siccofactoren geen<br />

maagbescherming krijgt? (6)


Bij d e v o o r B e r e i d i n g va n d e<br />

n a j a a r S d a g e n <strong>2009</strong> zijn<br />

B e t r o k k e n geweeSt:<br />

Dr. A. Boonen<br />

Dr. H. Bootsma<br />

Prof. dr. J. Dekker<br />

Dr. R.J.E.M. Dolhain<br />

Dr. D.M. Gerlag<br />

F.J. Giesen<br />

Dr. C.J. Haagsma<br />

M.A.W. van der Horst<br />

Dr. F. Jelles<br />

Dr. P.M. van der Kraan<br />

Prof. dr. M.A.F.J. van de Laar<br />

Prof. dr. W.F. Lems<br />

Dr. E. Lubberts<br />

I. Meek<br />

J. Michels<br />

Dr. A.P.A. Prins<br />

Dr. K.A. Reedquist<br />

Dr. J.W.J. Repping<br />

Dr. D. van Schaardenburg<br />

Dr. E. Taal<br />

E. Ton<br />

Dr. L.A. Trouw<br />

Prof. dr. C.L. Verweij<br />

nederlandse Vereniging Voor reumatologie<br />

Domus Medica<br />

Mercatorlaan 1200, 3528 BL Utrecht<br />

Postbus 20071, 3502 LB Utrecht<br />

Tel.: 030-28238<strong>18</strong><br />

Fax: 030-2823858<br />

E-mail: secrnvr@tiscali.nl<br />

Internet: www.nvr.nl<br />

www.reuma.nl<br />

� Pagina 5


Belangrijke mededeling o v e r d e<br />

a a n w e z i g h e i d va n fa r m a c e u t i S c h e<br />

induStrieën<br />

Aan alle deelnemers aan de najaarsdagen<br />

Farmaceutische industrieën worden in de gelegenheid gesteld bij bepaalde congressen<br />

van de Nederlandse Vereniging voor Reumatologie, zoals de najaarsdagen, aanwezig<br />

te zijn met een stand.<br />

In het 'Besluit van 31 oktober 1994, Stb. 787, houdende regels voor reclame voor<br />

geneesmiddelen (Reclamebesluit geneesmiddelen)' is onder andere geregeld wat wel<br />

en wat niet is toegestaan ten aanzien van gunstbetoning voor artsen (beroepsbeoefenaren)<br />

door de farmaceutische industrie. De wet zegt dat - onder strikte voorwaarden<br />

- de farmaceutische industrie alleen reclame mag maken voor receptgeneesmiddelen<br />

voor personen die bevoegd zijn om dergelijke geneesmiddelen voor te schrijven.<br />

Alle andere personen (bijvoorbeeld fysiotherapeuten, ergotherapeuten, verpleegkundigen<br />

en reumaconsulenten) worden beschouwd als 'niet-beroepsbeoefenaren'. De<br />

farmaceutische industrie mag geen reclame maken voor receptgeneesmiddelen voor<br />

'niet-beroepsbeoefenaren'.<br />

De Nederlandse Vereniging voor Reumatologie heeft regelmatig contact met de Inspectie<br />

voor de Gezondheidszorg, sectie reclametoezicht, over het feit dat congressen<br />

van de vereniging bezocht worden door beroepsbeoefenaren én door niet-beroepsbeoefenaren<br />

en de spanning die dat kan geven door de aanwezigheid van farmaceutische<br />

industrieën. De inspectie heeft de Nederlandse Vereniging voor Reumatologie<br />

enkele handvatten gegeven voor niet-beroepsbeoefenaren ten aanzien van stands en<br />

zogenoemde ‘gimmicks’.<br />

Stands tijdens cursussen en congressen<br />

Tijdens congressen en symposiums kunnen bedrijven voorlichting/informatie geven<br />

door bijvoorbeeld de 1b-tekst ter hand te stellen van de deelnemers. In de stand kan<br />

op een pilaar of op een poster eveneens een keer de naam van het geneesmiddel of<br />

het logo worden vermeld. Daarnaast is de 1b-tekst beschikbaar. De 1b-tekst moet<br />

eveneens in de stand aanwezig zijn om uit te reiken aan bezoekers van de stand. Het<br />

veelvuldig en uitbundig uitstallen van de naam van een geneesmiddel kan leiden tot<br />

reclame. De context waarin een en ander wordt gepresenteerd is daarbij tevens van<br />

belang.<br />

� Pagina 6


Gimmicks<br />

Op gimmicks mag wel de naam van het bedrijf maar niet de naam van een geneesmiddel<br />

worden genoemd.<br />

Reclame-uitingen voor receptgeneesmiddelen tijdens congressen van de Nederlandse<br />

Vereniging voor Reumatologie en opgenomen in programmaboekjes uitgegeven door<br />

de Nederlandse Vereniging voor Reumatologie, zijn alleen bedoeld en alleen gericht<br />

op personen die bevoegd zijn om de betreffende geneesmiddelen voor te schrijven.<br />

De Nederlandse Vereniging voor Reumatologie meent u allen hiermee voldoende te<br />

hebben ingelicht. Naast de farmaceutische industrie is ook de Nederlandse Vereniging<br />

voor Reumatologie verantwoordelijk voor het naleven van het reclamebesluit geneesmiddelen.<br />

Wij gaan er vanuit dat u de Nederlandse Vereniging voor Reumatologie niet in verlegenheid<br />

brengt.<br />

Het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Reumatologie<br />

� Pagina 7


deelnemende c o r p o r at e m e m B e r S<br />

Corporate members van de Nederlandse Vereniging voor Reumatologie nemen<br />

op de volgende manieren deel aan de najaarsdagen.<br />

Stands<br />

Abbott B.V.<br />

BK Medical Benelux N.V.<br />

Dynamic Medical & Veterinary Producst B.V.<br />

Eli Lilly Nederland BV<br />

Merck Sharp & Dohme BV<br />

Nycomed BV<br />

Novartis Pharma BV<br />

Procter & Gamble Pharmaceuticals Nederland B.V.<br />

Pfizer bv<br />

Pie Medical Benelux b.v.<br />

Roche Nederland BV<br />

Servier Nederland Farma B.V.<br />

Schering-Plough B.V.<br />

UCB Pharma B.V.<br />

Wyeth Pharmaceuticals bv<br />

Tassen, mappen, pennen<br />

Abbott B.V.<br />

Prijs voor beste voordracht op donderdag en <strong>vrijdag</strong><br />

(Uitreiking donderdag 17 <strong>september</strong> <strong>2009</strong> om <strong>18</strong>.15 uur, <strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> <strong>september</strong> <strong>2009</strong><br />

om 16.00 uur)<br />

Abbott B.V.<br />

Prijs voor beste poster op donderdag en <strong>vrijdag</strong><br />

(Uitreiking donderdag 17 <strong>september</strong> <strong>2009</strong> om <strong>18</strong>.15 uur, <strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> <strong>september</strong> <strong>2009</strong><br />

om 16.00 uur)<br />

Schering-Plough B.V.<br />

� Pagina 8


ARCOXIA HEEFT EEN BREED INDICATIEGEBIED<br />

ARCOXIA is geïndiceerd voor de symptomatische verlichting van:<br />

• ARTROSE<br />

NIEUWE DOSERING<br />

• REUMATOÏDE ARTRITIS<br />

• ZIEKTE VAN BECHTEREW<br />

NIEUWE INDICATIE<br />

30 mg<br />

90 mg<br />

1 TABLET, ÉÉNMAAL DAAGS.<br />

De dosis voor elke indicatie is de maximale aanbevolen dagelijkse dosis,<br />

behalve voor artrose, waarvoor de maximale aanbevolen dagelijkse dosis 60 mg is.<br />

a. Arcoxia 120 mg moet alleen voor de acute symptomatische periode worden gebruikt<br />

(maximaal 8 dagen).<br />

THE POWER TO MOVE YOU<br />

ARCOXIA is een geregistreerd handelsmerk van Merck & Co., Inc., Whitehouse Station, NJ, USA<br />

Postbus 581, 2003 PC Haarlem, Telefoon 023 - 5153153, www.msd.nl<br />

• ARTROSE<br />

60 mg<br />

• ACUTE JICHTARTRITIS<br />

120 mg a<br />

Raadpleeg de productinformatie elders in dit blad<br />

alvorens het product voor te schrijven<br />

1109ACX08NL884J1108


Celebrex ®<br />

bij artrose<br />

en de ziekte van Bechterew<br />

From experience<br />

comes strength<br />

Relieving pain Empowering lives


welkom o p d e na j a a r S d a g e n<br />

r e u m at o l o g i e <strong>2009</strong><br />

Op donderdag 17 en <strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> <strong>september</strong> zullen weer de najaarsdagen van de Nederlandse<br />

Vereniging voor Reumatologie plaatsvinden op Papendal in Arnhem.<br />

Om te zorgen dat binnen het veelvoud aan nascholingsactiviteiten de najaarsdagen hun<br />

prominente plaats behouden, zijn ook dit jaar weer enkele wijzigingen doorgevoerd. Op<br />

woensdagavond 16 <strong>september</strong> is voor het eerst een voorprogramma georganiseerd.<br />

Onder auspiciën van de beroepsbelangencommissie kunt u zich laten informeren over<br />

alles wat met de 'DOT' te maken heeft. Het is mogelijk om aansluitend op Papendal te<br />

overnachten.<br />

Donderdag begint traditiegetrouw met de algemene ledenvergadering. Deze wordt<br />

gevolgd door een plenaire sessie over vroege reumatoïde artritis. Nederland neemt op<br />

dit gebied een absolute toppositie in, hierdoor was het mogelijk enkele vrije voordrachten<br />

in deze sessie op te nemen. In tegenstelling tot andere jaren is zoveel mogelijk<br />

geprobeerd het basaal wetenschappelijke en translationele onderzoek op donderdag<br />

te concentreren. Wij verwachten hierdoor ook deze 'arm' van het Nederlandse reumaonderzoek<br />

beter tot zijn recht te laten komen.<br />

De mondelinge presentaties zijn verdeeld over meerdere parallelsessies. Gezien het succes<br />

van verleden jaar zijn er weer twee postersessies gepland; een op donderdag en een op<br />

<strong>vrijdag</strong>. Veel posters zullen gepresenteerd worden door jonge onderzoekers. Jonge aanwas<br />

is belangrijk voor de NVR. Ook daarom wordt u uitdrukkelijk verzocht deel te nemen<br />

aan deze postersessies. Zowel voor de beste voordracht als de beste poster zijn prijzen<br />

beschikbaar. Omdat op beide dagen de aard van de gepresenteerde onderzoeken iets<br />

verschilt, zijn zowel voor de donderdag als voor de <strong>vrijdag</strong> prijzen beschikbaar gesteld.<br />

De uitreiking hiervan zal plaatsvinden op de borrel aan het eind van de dag. De werkgroepen<br />

die dit jaar een parallelsessie hebben georganiseerd zijn: werkgroep Sjögren,<br />

werkgroep Vas culaire Reumatologie en de Netherlands Rheumatoid Arthritis Surgical<br />

Society (NERASS).<br />

Donderdag zal aan het eind van de dag de prof. dr. J. Goslingsprijs uitgereikt worden,<br />

ook zal de winnaar van de specifieke projectsubsidie van de NVR bekend gemaakt<br />

worden. Na de borrel en quiz, wordt de donderdag afgesloten met een dinerbuffet en<br />

feest.<br />

� Pagina 11


De <strong>vrijdag</strong> zal gedeeltelijk in het teken staan van artrose; er wordt begonnen met een<br />

plenaire sessie over dit thema en de themasessie van de health professionals gaat over<br />

zorgmodellen in artrose. Verder zal er op <strong>vrijdag</strong> aandacht worden besteed aan de nieuwe<br />

richtlijn ‘vasculitis’.<br />

De najaarsdagen eindigen op <strong>vrijdag</strong>middag om 16.00 uur in de foyer van Papendal<br />

met het uitreiken van de prijzen voor de beste voordracht en de beste poster van de<br />

<strong>vrijdag</strong>, gevolgd door een borrel.<br />

Tot ziens in Papendal,<br />

Radboud Dolhain, wetenschappelijk secretaris<br />

Frank Jelles, directeur<br />

� Pagina 12


algemene informatie<br />

Locatie<br />

Hotel en Congrescentrum Papendal<br />

Papendallaan 3<br />

6816 VD Arnhem<br />

Tel: (+31) (0) 26 - 483 79 11<br />

Fax: (+31) (0) 26 - 482 <strong>18</strong> 53<br />

E-mail: papendal@noc-nsf.nl<br />

Kosten<br />

Leden van de Nederlandse Vereniging voor Reumatologie, leden van de divisie Nederlandse<br />

health professionals in de reumatologie en deelnemende corporate members:<br />

Deelname 16 <strong>september</strong> : geen kosten aan verbonden<br />

Deelname per dag (17 en <strong>18</strong> <strong>september</strong>) : € 85,00<br />

Feestavond/dinerbuffet op donderdag 17 <strong>september</strong> : € 45,00<br />

Hotelreservering: éénpersoonskamer : € 115,00<br />

Hotelreservering: tweepersoonskamer, dubbelgebruik : € 80,00<br />

Personen die geen lid zijn van de Nederlandse Vereniging voor Reumatologie of de<br />

divisie Nederlandse health professionals in de reumatologie en corporate members die<br />

niet deelnemen aan de najaarsdagen:<br />

Deelname 16 <strong>september</strong> : geen kosten aan verbonden<br />

Deelname per dag (17 en <strong>18</strong> <strong>september</strong>) : € 100,00<br />

Feestavond/dinerbuffet op donderdag 17 <strong>september</strong> : € 50,00<br />

Hotelreservering: éénpersoonskamer : € 140,00<br />

Hotelreservering: tweepersoonskamer, dubbelgebruik : € 92,00<br />

Er zijn hotelkamers in Hotel en Congrescentrum Papendal gereserveerd. Wij adviseren<br />

u tijdig te reserveren zodat wij u een hotelkamer in Hotel en Congrescentrum<br />

Papendal kunnen garanderen. Indien u zich voor een hotelkamer heeft aangemeld en<br />

Hotel en Congrescentrum Papendal heeft geen hotelkamers meer beschikbaar wordt<br />

u daar persoonlijk door Congres- en Organisatiebureau <strong>Interactie</strong> van op de hoogte<br />

gebracht. Alle kamerprijzen zijn per persoon per nacht, inclusief ontbijt en toeristenbelasting.<br />

Bij overnachting in een tweepersoonskamer dient u aan te geven met wie<br />

u de kamer deelt.<br />

Tijden in- en uit-checken hotelkamers<br />

De standaardtijden zijn: inchecken vanaf 13.00 uur en uitchecken tot 10.00 uur.<br />

� Pagina 13


Inschrijving<br />

Surf naar www.interactie.org voor het inschrijfformulier.<br />

Betaling<br />

– Nadat uw inschrijving is ontvangen, ontvangt u een bevestiging van Congres- en<br />

Organisatiebureau <strong>Interactie</strong>. Op deze bevestiging wordt vermeld onder welk referentienummer<br />

het bedrag overgemaakt kan worden naar Bankrekening <strong>Interactie</strong><br />

56.68.08.595 te Ede.<br />

– Indien uw betaling niet voor 3 <strong>september</strong> <strong>2009</strong> voldaan is, wordt uw reservering<br />

geannuleerd.<br />

– Eventuele bankkosten worden doorbelast aan de deelnemer.<br />

– Bij inschrijving na 3 <strong>september</strong> <strong>2009</strong> geldt een toeslag van € 15,00.<br />

– Na 3 <strong>september</strong> <strong>2009</strong> kan Hotel en Congrescentrum Papendal geen hotelkamer<br />

garanderen binnen (of buiten) Hotel en Congrescentrum Papendal.<br />

Annulering<br />

- Annulering dient schriftelijk plaats te vinden voor 3 <strong>september</strong> <strong>2009</strong>. Het inschrijfgeld<br />

minus € 25,00 administratiekosten wordt dan terugbetaald.<br />

- Na 3 <strong>september</strong> <strong>2009</strong> is geen teruggave meer mogelijk en is het volledige inschrijfgeld<br />

verschuldigd.<br />

Registratie<br />

Let op! Het congres vindt plaats in Hotel en Congrescentrum Papendal te Arnhem,<br />

maar u dient het online inschrijfformulier in te vullen vóór 27 augustus <strong>2009</strong> op www.<br />

interactie.org. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met:<br />

Organisatie en Congresbureau <strong>Interactie</strong><br />

T.a.v. Andrea Wijnand<br />

Stationsweg 73C<br />

6711 PL Ede<br />

Nederland<br />

Telefoonnummer: (+31) (0) 3<strong>18</strong>-693501<br />

Faxnummer: (+31) (0) 3<strong>18</strong>-693365<br />

E-mail: info@interactie.org<br />

Accreditatie<br />

De najaarsdagen <strong>2009</strong> zijn geaccrediteerd met 8 uren per dag.<br />

Standhouders<br />

Naast corporate members zijn op de najaarsdagen met een stand aanwezig:<br />

Medisch Uitgeverij DCHG<br />

Reumapatiëntenbond<br />

� Pagina 14


ORENCIA ® - celgerichte therapie bij RA<br />

vanaf falen van de eerste TNF-blokker<br />

Reumatoïde artritis –<br />

tijd is kostbaar<br />

Vijzelmolenlaan 9, 3447 GX Woerden Voor productinformatie zie elders in dit blad<br />

427NL09PM003


Voor nadere productinformatie zie elders in dit blad.<br />

VITAMINE D3<br />

1 TABLET<br />

PER DAG<br />

VITAMINE D3<br />

Calci-Chew ®<br />

D3<br />

Het meest voorgeschreven calciumsupplement<br />

nu ook als kauwtablet met<br />

1000 mg calcium + 800 I.E. vitamine D3 1<br />

I.E.<br />

VITAMINE D3<br />

I.E.<br />

I.E.<br />

VITAMINE D3<br />

I.E.<br />

VITAMINE D3<br />

I.E.<br />

VITAMINE D3<br />

Geformuleerd voor optimale compliance<br />

• kauwtablet met aangename smaak<br />

CITROEN<br />

• SMAAK makkelijk en zonder water in te nemen<br />

• de dagdosering in één tablet2 I.E.<br />

I.E.<br />

VITAMINE D3<br />

I.E.<br />

VITAMINE D3<br />

I.E.<br />

VITAMINE D3<br />

I.E.<br />

VITAMINE D3<br />

CITROEN<br />

SMAAK<br />

I.E.<br />

VITAMINE D3<br />

I.E.<br />

VITAMINE D<br />

Nieuw<br />

CITROEN<br />

NYCC808 Nycomed A4 advertentie.indd 1 1/12/09 2:21:35 PM<br />

A-08-3595


Hoe bereikt u Hotel en Congrescentrum Papendal<br />

Als u uit Utrecht of Apeldoorn komt, rijdt u in ongeveer 25 minuten naar Papendal.<br />

Komt u bijvoorbeeld uit Den Bosch, dan bent u 40 minuten onderweg.<br />

Vanuit het westen (Amsterdam, Leiden, Den Haag, Utrecht):<br />

• A12 richting Arnhem<br />

• afslag 25: de N224<br />

• op de N224: rechtsaf richting Arnhem<br />

• na 1,5 kilometer: afrit Papendal<br />

Vanuit het noorden/oosten (Groningen, Assen, Zwolle, Apeldoorn):<br />

• A50 richting Arnhem<br />

• volg de A12 richting Utrecht!<br />

• afslag 25: de N224<br />

• op de N224: linksaf richting Arnhem<br />

• na 1,5 kilometer: afrit Papendal<br />

Vanuit het zuiden (Rotterdam, Venlo, Eindhoven, ‘s Hertogenbosch):<br />

• A50 richting Arnhem<br />

• volg de A12 richting Utrecht<br />

• afslag 25: de N224<br />

• op de N224: linksaf richting Arnhem<br />

• na 1,5 kilometer: afrit Papendal<br />

Openbaar vervoer:<br />

Station Arnhem Centraal<br />

Connexxion bus 105: uitstappen bij halte West End<br />

Taxi<br />

Als u gebruik wilt maken van de Papendaltaxi (voor € 7,50 per persoon per rit) dan<br />

kunt u reserveren en betalen bij de receptie van ons hotel en congrescentrum. De<br />

Papendaltaxi rijdt (tussen 07.00-24.00 uur) van en naar de achterzijde van Station<br />

Arnhem Centraal.<br />

De mogelijkheid bestaat ook om zelf een Papendaltaxi te bestellen bij Taxibedrijf<br />

Linsen (telefoonnummer 026-474 22 95). Vermeld dan duidelijk dat het om een<br />

‘Papendaltaxi’ gaat.<br />

� Pagina 17


vo o r p r o g r a m m a n a j a a r S d a g e n <strong>2009</strong><br />

Woensdagavond 16 <strong>september</strong> <strong>2009</strong><br />

Symposium ‘Van lumpsum naar DBC en DOT: alles wat u altijd al hebt willen<br />

weten, maar niet durfde vragen!’<br />

Locatie: Papendal, Athenezaal B/C<br />

Voorafgaand aan het symposium vanaf ± 19.00 uur broodjesbuffet<br />

Doel:<br />

– Vergroten kennis DBC-systematiek en toekomstige ontwikkelingen DOT<br />

– Belichten implicaties DBC/DOT voor honorering, dagelijkse praktijkvoering en<br />

strategie<br />

Voorzitters:<br />

Dr. H.R.M. Peeters, voorzitter BBC<br />

Dr. F.H.J. van den Hoogen, Sint Maartenskliniek, Nijmegen<br />

Programma:<br />

20.00 uur: welkom en inleiding<br />

Dr. H.R.M. Peeters<br />

20.05 uur: historische achtergronden en ontwikkeling DBC-systematiek<br />

Dr. H.J. Bernelot Moens, Streekziekenhuis Midden-Twente, Hengelo<br />

20.20 uur: dagelijkse praktijk DBC/DOT (technische aspecten, registratie etc.)<br />

A. de Boer, Sint Maartenskliniek, Nijmegen<br />

20.50: “It takes two to Tango”: 5 jaar ervaring met DBC in het Reumacentrum<br />

van de SMK.<br />

Dr. D.J. de Rooij en mevr. drs. I. Vogels, manager bedrijfsvoering Sint<br />

Maartenskliniek, Nijmegen<br />

21.15–21.20 uur pauze<br />

21.20–22.00 uur (met mogelijkheid tot uitloop): paneldiscussie, vraag en antwoord.<br />

Overnachting:<br />

Er bestaat de mogelijkheid om aansluitend aan het symposium te blijven overnachten<br />

in Papendal. Kamers kunnen gereserveerd worden via congresbureau <strong>Interactie</strong>.<br />

� Pagina <strong>18</strong>


V-08-3444-2<br />

Preotact ® , building bone up to 24 months<br />

Voor behandeling van ernstige postmenopauzale osteoporose<br />

gedurende 24 maanden 1<br />

Referenties<br />

1. SmPC Preotact


ov e r z i c h t p r o g r a m m a n a j a a r S d a g e n<br />

do n d e r d a g 17 SeptemBer <strong>2009</strong><br />

tijd Foy e r ath e n e z a a l B/c<br />

08.00 uur Registratie<br />

en ontvangst<br />

09.30-10.30 uur Algemene ledenvergadering Nederlandse<br />

Vereniging voor Reumatologie<br />

10.30-10.50 uur Pauze<br />

10.50-11.00 uur Opening Najaarsdagen <strong>2009</strong> en uitreiken<br />

Nederlandse reuma tologiepenning<br />

11.00-12.45 uur De vroege fase van reumatoïde artritis;<br />

een speurtocht in kliniek en laboratorium<br />

12.45-13.30 uur Lunch<br />

13.30-14.30 uur Postersessie I<br />

14.30-16.00 uur Voordrachtensessie A<br />

'Systeemziekten en genetica'<br />

16.00-16.30 uur Pauze<br />

16.30-17.30 uur Voordrachtensessie C<br />

'Alles wat u altijd al wilde weten over ACPA'<br />

17.30-<strong>18</strong>.15 uur Bekendmaking winnaar projectsubsidie<br />

Nederlandse Vereniging voor Reumatologie<br />

<strong>18</strong>.15-19.15 uur Borrel<br />

19.15 uur<br />

� Pagina 20<br />

Uitreiking prijzen<br />

voor beste voordracht<br />

en beste<br />

poster<br />

Uitreiking Goslingsprijs<br />

Quiz (<strong>18</strong>.45-19.30 uur)


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

con f e r e n t i e z a a l 6/7 con f e r e n t i e z a a l 8/9 Sy d n e y z a a l<br />

Voordrachtensessie B<br />

'Antilichamen, antilichaamrespons<br />

en anti B-cel-therapie'<br />

Voordrachtensessie D<br />

'Wat gebeurt er in het gewricht?'<br />

Werkgroep NERASS<br />

Dinerbuffet en feest<br />

� Pagina 21


ov e r z i c h t p r o g r a m m a n a j a a r S d a g e n<br />

<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

tijd foy e r ath e n e z a a l B/c<br />

08.00 u u r Registratie en<br />

ontvangst<br />

09.00-10.00 u u r Artrose; een uitdaging voor reumatoloog en<br />

health professional<br />

10.00-10.30 u u r Algemene ledenvergadering Nederlandse<br />

Vereniging voor Reumatologie<br />

10.30-11.00 u u r Pauze<br />

� Pagina 22<br />

Bespreking richtlijn vasculitis<br />

11.00-12.30 u u r NHPR-symposium<br />

12.30-13.30 u u r Lunch<br />

13.30-14.30 u u r Postersessie II<br />

14.30-16.00 u u r NHPR: vrije voordrachten<br />

16.00 u u r Uitreiking prijzen<br />

voor beste voordracht<br />

en poster<br />

Sluiting najaarsdagen<br />

<strong>2009</strong><br />

Borrel


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

con f e r e n t i e z a a l 6/7 con f e r e n t i e z a a l 8/9<br />

Algemene ledenvergadering divisie NHPR<br />

Voordrachtensessie E<br />

'Predictie, classificatie en anti-TNF'<br />

Voordrachtensessie F<br />

'Intensief behandelen en remissie'<br />

Werkgroep<br />

vasculaire reumatologie<br />

Werkgroep<br />

Sjögren<br />

� Pagina 23


Hoe lang mag remissie duren?<br />

Dan voelt het goed


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

08.00 uur: Foyer<br />

Registratie en ontvangst<br />

09.30-10.30 uur: athenezaal B/C<br />

Algemene ledenvergadering Nederlandse Vereniging voor Reumatologie<br />

10.30-10.50 uur: Foyer<br />

Pauze<br />

10.50-11.00 uur: athenezaal B/C<br />

Opening najaarsdagen <strong>2009</strong> en uitreiken Nederlandse Reumatologiepenning<br />

Prof. dr. B.A.C. Dijkmans, voorzitter Nederlandse Vereniging voor Reumatologie<br />

11.00-12.45 uur: athenezaal B/C<br />

De vroege fase van reumatoïde artritis; een speurtocht in kliniek en laboratorium<br />

Voorzitters:<br />

Dr. R.J.E.M. Dolhain (Rotterdam)<br />

Dr. H. Bootsma (Groningen)<br />

11.00-11.25 uur<br />

Inleiding<br />

P.P.Tak (Amsterdam)<br />

11.25-11.40 uur<br />

Gene expression profiling in autoantibody positive arthralgia patients predicts<br />

development of arthritis<br />

L.G.M. van Baarsen, W.H. Bos, A.D. Adema, F. Rustenburg, T.C.T.M. van der Pouw Kraan,<br />

G.J. Wolbink, B.A.C. Dijkmans, D. van Schaardenburg, C.L. Verweij (Amsterdam)<br />

Samenvatting nr. 1<br />

11.40-11.55 uur<br />

The ACPA isotype repertoire reflects RA disease progression and severity<br />

D. van der Woude, S.W. Syversen, K.N. Verpoort, E.I. van der Voort, G.L. Goll, M. van der<br />

Linden, A.H.M. van der Helm-van Mil, D.M.F.M. van der Heijde, T.W. J. Huizinga, T.K. Kvien,<br />

R.E.M. Toes (Leiden, Oslo-Noorwegen)<br />

Samenvatting nr. 2<br />

� Pagina 25


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

11.55-12.10 uur<br />

Direct interaction between IL-17 + memory T cells and synovial fibroblasts results in<br />

the induction of Th17 polarizing cytokines and IL-17A and may be critical for the<br />

development of persistent arthritis<br />

J.P. van Hamburg, P. Asmawidjaja, A.M.C. Mus, E.M. Colin, J.M.W. Hazes, R.J.E.M. Dolhain,<br />

E. Lubberts (Rotterdam)<br />

Samenvatting nr. 3<br />

12.10-12.25 uur<br />

Maintenance of T cell rap1 signaling protects mice against collagen-induced<br />

arthritis<br />

W. Dontje, S. Krausz, J.R.F. Abreu, A.M. Grabiec, D. deLaunay, M.E. Sanders,<br />

M.J. Vervoordeldonk, P.P. Tak, K.A. Reedquist (Amsterdam)<br />

Samenvatting nr. 4<br />

12.25-12.45 uur<br />

Vroege reumatoïde artritis; de visie van een klinisch epidemioloog<br />

J.M.W.Hazes (Rotterdam)<br />

12.45-13.30 uur: Foyer<br />

Lunch<br />

13.30-14.30 uur: athenezaal B/C<br />

Postersessie I<br />

De posters die tijdens de najaarsdagen gepresenteerd worden zijn verdeeld in twee<br />

groepen. De posters over translationeel en meer basaal wetenschappelijk onderzoek<br />

worden op donderdag 17 <strong>september</strong> gepresenteerd en de meer klinisch epidemiologische<br />

posters en de posters van de health professionals op <strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> <strong>september</strong> <strong>2009</strong>.<br />

Voorzitters:<br />

<strong>Groep</strong> 1: Dr. E. Brouwer (Groningen)<br />

<strong>Groep</strong> 2: Dr. E. Lubberts (Rotterdam)<br />

Voor een overzicht van de posters: zie pagina 27.<br />

Belangstellenden voor de postersessie dienen zich om 13.30 uur te verzamelen bij<br />

poster 1 (groep 1) en bij poster 11 (groep 2).<br />

� Pagina 26


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

14.30-16.00 uur: athenezaal B/C<br />

Voordrachtensessie A: Systeemziekten en genetica<br />

Voorzitters:<br />

Dr. A.E. Voskuyl (Amsterdam)<br />

I.L. Meek (Enschede)<br />

14.30-14.45 uur<br />

Genetic susceptibility of rheumatoid arthritis<br />

N.A. Daha, F.A.S. Kurreeman, R.B. Marques, G. Stoeken-Rijsbergen, T.W.J. Huizinga,<br />

R.M. Toes (Leiden)<br />

Samenvatting nr. 5<br />

14.45-15.00 uur<br />

The FAS -670A>G polymorphism influences the susceptibility to systemic sclerosis<br />

phenotypes<br />

J. Broen, P. Gourh, B. Rueda, R. Hesselstrand, A. Herrick, J. Worthington, S. Agarwal, F. Tan,<br />

C. Denton, C. Fonseca, G. Riemekasten, M.C. Vonk, F.H.J. van den Hoogen, H. Kiener,<br />

R. Scorza, L. Beretta, C. Simeon, L. Trapiella, J.L. Callejas-Rubio, V. Fonollosa,<br />

F.J. García-Hernández, M.A. Aguirre-Zamorano, R. García-Portales, A. Pros, M.T. Camps,<br />

M.A. Gonzalez-Gay, P. Airo, M. Coenen, M. Mayes, J. Martin, F.C. Arnett, T.R.D.J. Radstake<br />

(Nijmegen, Houston-VS, Granada-Spanje, Lund-Zweden, Manchester-UK, Berlijn-Duitsland,<br />

Wenen-Oostenrijk, Milaan-Italië, Barcelona-Spanje, Oviedo-Spanje, Sevilla-Spanje,<br />

Málaga-Spanje, Lugo-Spanje, Brescia-Italië)<br />

Samenvatting nr. 6<br />

15.00-15.15 uur<br />

Behandeling van pulmonale arteriële hypertensie met bosentan in Nederland:<br />

5 jaars-transplantatievrije-overleving<br />

M.C. Vonk, P. Bresser, J. van Haren-Willems, K.A. Boomars, B. Broers, B.J. Mulder, R.J. Snijder,<br />

L.M. van den Toorn, H.W. Vliegen, I.R. Henkens, A.F. DeSouza, G.J. van Daal, R.M.F. Berger,<br />

E. Hoendermis (Nijmegen, Amsterdam, Maastricht, Nieuwegein, Rotterdam, Woerden, Groningen)<br />

Samenvatting nr. 7<br />

15.15-15.30 uur<br />

Modulating TLR responses in Systemic Sclerosis via Heme Oxygenase-1<br />

L. van Bon, A. Scharstuhl, B. Pennings, R.J.F. Huijbens, M.H. Wenink, K.C.M. Santegoets,<br />

M. Vonk , W. van den Berg, F. Wagener, T.R.D.J. Radstake (Nijmegen)<br />

Samenvatting nr. 8<br />

� Pagina 27


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

15.30-15.45 uur<br />

Receptor for advanced glycation end products (RAGE) polymorphisms are associated<br />

with SLE, lupus nephritis, RA and outcome in lupus nephritis<br />

H.A. Martens, H.L.A. Nienhuis, S. Gross, G. van der Steege, E. Brouwer, J.H.M. Berden,<br />

R. de Sevaux, R.H.W.M. Derksen, A.E. Voskuyl, S.P. Berger, G.J. Navis, C.G.M. Kallenberg,<br />

M. Bijl (Groningen, Nijmegen, Utrecht, Amsterdam, Leiden)<br />

Samenvatting nr. 9<br />

15.45-16.00 uur<br />

Urinary effector memory T-cells are associated with active lupus nephritis<br />

S. Dolff, W.H. Abdulahad, M.C.R.F. van Dijk, P.C. Limburg, C.G.M. Kallenberg, M. Bijl<br />

(Groningen, Essen-Duitsland)<br />

Samenvatting nr. 10<br />

14.30-16.00 uur: ConFerentiezaal 6/7<br />

Voordrachtsessie B: Antilichamen, antilichaamrespons en anti B-cel therapie<br />

Voorzitters:<br />

Dr. L.Trouw (Leiden)<br />

Dr. D.M. Gerlag (Amsterdam)<br />

14.30-14.45 uur<br />

The functional role of IgE-anti citrullinated protein/peptide antibodies in rheumatoid<br />

arthritis.<br />

A.J.M. Schuerwegh, A. Ioan-Facsinay, A.L. Dorjée, E.I.H. van de Voort, T.W.J. Huizinga,<br />

R.E.M. Toes (Leiden)<br />

Samenvatting nr. 11<br />

14.45-15.00 uur<br />

Can mannose binding lectin explain course and outcome of pregnancy in rheumatoid<br />

arthritis?<br />

F.E. van de Geijn, Y.A. de Man, M. Wuhrer, S.P. Willemsen, A.M. Deelder, J.M.W. Hazes,<br />

R.J.E.M. Dolhain (Rotterdam, Leiden)<br />

Samenvatting nr. 12<br />

15.00-15.15 uur<br />

TNF blockade impairs T cell dependent antibody responses<br />

G. Franco Salinas, L. De Rycke, T. Cantaert, Ph. Remans, M. van der Burg, B. Barendregt,<br />

P.P. Tak, D. Baeten (Amsterdam, Rotterdam)<br />

Samenvatting nr. 13<br />

� Pagina 28


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

15.15-15.30 uur<br />

Humorale respons na influenzavaccinatie is sterk onderdrukt bij patiënten met<br />

reumatoïde artritis die worden behandeld met rituximab<br />

S. van Assen, A.Holvast, C.A. Benne, M.D. Posthumus, M.A. van Leeuwen, A.E. Voskuyl,<br />

M. Blom, A.P. Risselada, A. de Haan, J. Westra, C.G.M. Kallenberg, M. Bijl (Groningen,<br />

Amsterdam, Nijmegen, Utrecht)<br />

Samenvatting nr. 14<br />

15.30-15.45 uur<br />

Klinische respons, farmacokinetiek, humane anti-chimere antistofvorming en<br />

synoviale weefselrespons na behandeling met rituximab in patiënten met reumatoïde<br />

artritis<br />

M.J. Boumans, R.M. Thurlings, O. Teng, K. Vos, D.M. Gerlag, L. Aarden, S.O. Stapel, J.M. van<br />

Laar, P.P. Tak, G.J. Wolbink (Amsterdam, Leiden, Newcastle upon Tyne-UK)<br />

Samenvatting nr. 15<br />

15.45-16.00 uur<br />

Fixed or on-demand retreatment with rituximab for refractory rheumatoid<br />

arthritis?<br />

J. Tekstra, Y.K.O. Teng, J. M. van Laar, F. Lafeber, J.W.J. Bijlsma (Utrecht, Leiden, Newcastle-<br />

UK)<br />

Samenvatting nr. 16<br />

14.30-16.00 uur: ConFerentiezaal 8/9<br />

Symposium NERASS<br />

Voorzitter<br />

Dr. I.E. van der Horst-Bruinsma (Amsterdam)<br />

IP/MCP artroplastiek<br />

J.P.W. Don Griot, plastisch chirurg (VUmc, Amsterdam)<br />

Operaties aan de achtervoet en voorvoet bij RA<br />

H.J.L. van der Heide, orthopedisch chirurg (LUMC, Leiden)<br />

Schoenaanpassingen bij RA<br />

P.H.Goossens, revalidatiearts (LUMC, Leiden)<br />

16.00-16.30 uur: Foyer<br />

Pauze<br />

� Pagina 29


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

16.30-17.30 uur: athenezaal B/C<br />

Voordrachtsessie C: Alles wat u altijd al wilde weten over ACPA<br />

Voorzitters:<br />

Dr. C. Haagsma (Almelo)<br />

Dr. M. Bijl (Groningen)<br />

16.30-16.45 uur<br />

Relationships between disease activity, radiographic progression and functional<br />

disability and the effect of methotrexate treatment in patients with undifferentiated<br />

arthritis: differential effects for patients with or without anti-citrullinated<br />

protein antibodies<br />

K. Visser, J. van Aken, H. van Dongen, L.R. Lard, H.K. Ronday, H.M.J. Hulsmans,<br />

I. Speyer, M.L. Westedt, A.J. Peeters, R.E.M. Toes, F.C. Breedveld, D. van der Heijde, C.F. Allaart,<br />

T.W.J. Huizinga (Leiden, Den Haag, Delft)<br />

Samenvatting nr. 17<br />

16.45-17.00 uur<br />

Human anti-citrullinated protein antibodies (ACPA) not only activate the classical<br />

- but also the alternative complement pathway<br />

L.A. Trouw, E.M. Haisma, E.W. Levarht, D. van der Woude, A. Ioan-Facsinay, M.R. Daha,<br />

T.W. Huizinga, R.E. Toes (Leiden)<br />

Samenvatting nr. <strong>18</strong><br />

17.00-17.15 uur<br />

More drug-free remission in ACPA-positive rheumatoid arthritis patients treated<br />

with DAS-driven than with conventional therapy<br />

D. van der Woude, K. Visser, R. Brand, N. Klarenbeek, H. Hulsmans, A. Peeters, P. Kerstens,<br />

B. Dijkmans, D. van der Heijde, T. Huizinga, A. van der Helm-van Mil, C. Allaart (Leiden, Den<br />

Haag, Delft, Amsterdam)<br />

Samenvatting nr. 19<br />

17.15-17.30 uur<br />

Persisting anti-citrullinated protein antibodies after years of sustained drug-free<br />

remission<br />

D. van der Woude, P. Suwannalai, R.E.M. Toes, T.W.J. Huizinga, A.H.M. van der Helm-<br />

van Mil (Leiden)<br />

Samenvatting nr. 20<br />

� Pagina 30


RoActemra<br />

legt de lat<br />

hoog in<br />

effectiviteit.<br />

Zie referenties en<br />

productinformatie elders in dit blad<br />

De voordelen van RoActemra. 1-7<br />

• Ongeveer 30% van de patiënten bereikt remissie na 24 weken.<br />

• RoActemra monotherapie is superieur aan MTX monotherapie.<br />

• RoActemra werkt snel en het effect verbetert in de tijd.<br />

• RoActemra wordt over het algemeen goed verdragen.


Nu met maatverdeling<br />

en kleuraanduiding.<br />

NIEUW<br />

Metoject ®<br />

Kant en klare injectie methotrexaat.


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

16.30-17.30 uur: ConFerentiezaal 6/7<br />

Voordrachtsessie D: Wat gebeurt er in het gewricht?<br />

Voorzitters:<br />

Dr. P. van der Kraan (Nijmegen)<br />

Dr. K.A. Reedquist (Amsterdam)<br />

16.30-16.45 uur<br />

Tie2 is expressed and engaged on synovial macrophages in inflammatory arthritis,<br />

mediating tissue remodeling<br />

S. Krausz, D. deLaunay, C. A. Ambarus, D. L. Baeten, P. P. Tak, K. A. Reedquist (Amsterdam)<br />

Samenvatting nr. 21<br />

16.45-17.00 uur<br />

The cartilage-specific molecule, melanoma inhibitory activity, contributes to collagen-induced<br />

arthritis<br />

N.Yeremenko, T. Cantaert, A. Bosserhoff, P.P. Tak, D. Baeten (Amsterdam)<br />

Samenvatting nr. 22<br />

17.00-17.15 uur<br />

IL-23 promotes Th17 differentiation by inhibiting T-bet and FoxP3 and is required<br />

for IL-22 but not IL-21 in autoimmune experimental arthritis<br />

A.M.C. Mus, F. Cornelissen, P.S. Asmawidjaja, J.P. van Hamburg, L. Boon, R.W. Hendriks,<br />

E. Lubberts (Rotterdam, Utrecht)<br />

Samenvatting nr. 23<br />

17.15-17.30 uur<br />

Vitamin D and IL-27, but not IL-10, are strong inhibitors of Th17 polarization of<br />

splenic T cells from naïve and CII-immunized DBA-1 mice using different mechanisms<br />

A.M. Mus, J.P. van Hamburg, P. Asmawidjaja, F. Cornelissen, M. Hazes, H. van Leeuwen,<br />

L. Boon, E. Colin, E. Lubberts (Rotterdam, Utrecht)<br />

Samenvatting nr. 24<br />

17.30-<strong>18</strong>.15 uur: athenezaal B/C<br />

Bekendmaking winnaar projectsubsidie Nederlandse Vereniging voor Reumatologie<br />

Uitreiking prof. dr. J. Goslingsprijs<br />

Voorzitter:<br />

Prof. dr. B.A.C. Dijkmans<br />

� Pagina 33


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

<strong>18</strong>.15 uur: Foyer<br />

Uitreiken prijzen voor de beste voordracht en de beste poster van donderdag<br />

17 <strong>september</strong> <strong>2009</strong>.<br />

De prijs voor de beste voordracht wordt beschikbaar gesteld door Abbott bv.<br />

De prijs voor de beste poster wordt beschikbaar gesteld door Schering-Plough bv.<br />

De jury bestaat uit:<br />

Prof. dr. J.W.J. Bijlsma<br />

Dr. T.R.D.J. Radstake<br />

Prof. dr. C.L. Verweij<br />

<strong>18</strong>.45-19.30 uur: athenezaal B/C<br />

Quiz<br />

Voorzitter:<br />

Prof. dr. M.A.F.J. van de Laar<br />

Zie pagina 39 voor het scoreformulier.<br />

19.15 uur: sydneyzaal<br />

Dinerbuffet en feest.<br />

� Pagina 34


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

overzicht posters i<br />

donderdag 17 sePtemBer Van 13.30-14.30 uur in de<br />

athenezaal B/C<br />

Zie pagina 122 voor samenvattingen van de posters<br />

pd01 Cytokine production from stimulated whole blood cultures in rheumatoid<br />

arthritis patients treated with various TNF blocking agents<br />

C. Popa, P. Barrera, L.A.B. Joosten , P.L.C.M. van Riel, B.J. Kullberg, J.W.M. van der<br />

Meer, M.G. Netea (Den Bosch, Nijmegen)<br />

pd02 A second, booster, influenza vaccination has limited additional effect on<br />

antibody responses in quiescent systemic lupus erythematosus<br />

A. Holvast, S. van Assen, A. de Haan, A. Huckriede, C.A. Benne, J. Westra,<br />

B. Palache, J. Wilschut, C.G.M. Kallenberg, M. Bijl (Groningen, Weesp)<br />

pd03 CpG triggers ANCA production by blood derived B cells from ANCA<br />

associated vasculitis patients in clinical remission<br />

H. Tadema, W.H. Abdulahad, N. Lepse, C.A. Stegeman, C.G.M. Kallenberg,<br />

P. Heeringa (Groningen)<br />

pd04 Testkarakteristieken van infliximab-dalspiegels voor de voorspelling van<br />

(non)respons en overbehandeling in een DAS-gestuurd RA-cohort<br />

B.J.F. van den Bemt, A.A. den Broeder, G.J. Wolbink, A. van der Maas, Y.A. Hekster,<br />

P.L.C.M. van Riel, B. Benraad, F.H.J. van den Hoogen(Nijmegen, Amsterdam)<br />

pd05 Endotheelcelactivatiemarkers in vroege reumatoïde artritis: angiopoietine-2<br />

is een angiogene en inflammatoire factor<br />

J. Westra, S.L. Plaxton, E. Brouwer, M.A. van Leeuwen, B. Doornbos-van der<br />

Meer, M.D. Posthumus, C.G.M. Kallenberg (Groningen)<br />

pd06 Identification of specific phenotypic markers for human polarized macrophages<br />

C. Ambarus, S. Krausz, M. van Eijk, J. Hamann, P.P. Tak, D. Baeten (Amsterdam)<br />

pd07 Sclerodermie-polymyositis overlapsyndroom: een klinische beschrijving<br />

van een zeldzaam overlapsyndroom<br />

K.J. Bhansing, H.K.A. Knaapen, B.G.M. van Engelen, P.C.L.M. van Riel,<br />

M.C. Vonk (Nijmegen)<br />

� Pagina 35


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

pd08 Laryngeaal amyloïd als ongebruikelijke presentatie van systemische<br />

amyloïdose<br />

A.J.C. Hazenberg, F.G. Dikkers, P.N. Hawkins, J. Bijzet, M.D. Posthumus,<br />

M.K. Leijsma, B.P.C. Hazenberg (Groningen, Londen-UK)<br />

pd09 Effect of switching between infliximab, etanercept and adalimumab in<br />

patients with ankylosing spondylitis<br />

S. Arends, E. Brouwer, E. van der Veer, C.G.M. Kallenberg, T.L.T. Jansen,<br />

P.M. Houtman, A. Spoorenberg (Groningen, Leeuwarden)<br />

pd10 Golimumab, a new, human, TNF alpha antibody administered subcutaneously<br />

every 4 weeks in psoriatic arthritis patients: 52-week efficacy<br />

and safety results of the randomized, placebo-controlled GO-REVEAL<br />

study<br />

A. Kavanaugh, P. Mease, G. Krueger, D. Gladman, K. de Vlam, J-J. Gomez-<br />

Reino, K. Papp , F. Murphy, J. Livingston, S. Mudivarthy, M. Mack,<br />

A. Beutler, I. McInnes, on behalf of the GO-REVEAL Study Investigators (La Jolla-<br />

VS, Seattle-VS, Salt Lake City-VS, Toronto-Canada, Leuven-België, Santiago-<br />

Spanje, Ontario-Canada, Duncansville-VS, Malvern-VS, Glasgow-UK)<br />

(poster presenter Katrien van Beneden)<br />

pd11 Golimumab, significantly improves physical function, health-related<br />

quality of life, and fatigue in patients with active rheumatoid arthritis<br />

despite methotrexate: results from the GO-FORWARD study<br />

M.C. Genovese, E.C. Keystone, E.C. Hsia, J. Buchanan, L. Klareskog, F. Murphy,<br />

Z. Wu, S. Parasuraman, M.U. Rahman, on behalf of the GO-FORWARD Study<br />

Investigators (Palo Alto-VS, Toronto-Canada, Malvern/Philadelphia-VS, Stockholm-Zweden)<br />

(poster presenter Katrien van Beneden)<br />

pd12 Glucocorticoïden verbeteren het lipideprofiel in patiënten met vroege<br />

reumatoïde artritis<br />

D. den Uyl, H.G. Raterman, W.F. Lems, B.A.C. Dijkmans, A.E. Voskuyl,<br />

D. van Schaardenburg, P. Kerstens , M.T. Nurmohamed (Amsterdam, Hoorn)<br />

� Pagina 36


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

pd13 European Ankylosing Spondylitis Infliximab Cohort (EASIC): longterm<br />

(5 years) efficacy of infliximab on disease activity and function - a real life<br />

experience after the end of ASSERT<br />

F. Heldmann, J. Brandt, J. Listing, I. van der Horst-Bruinsma, R. Landewé, J. Sieper,<br />

G. Burmester, F. van den Bosch, K. de Vlam, P. Geusens, H. Gaston, S. Schewe,<br />

T. Appelboom, P. Emery, M. Dougados, M. Leirisalo-Repo, M. Breban, J. Braun<br />

(Herne-Duitsland, Steglitz-Duitsland, Berlijn-Duitsland, Amsterdam, Maastricht,<br />

Gent-België, Leuven-België, Genk-België, Hasselt-België, Cambridge-UK, München-<br />

Duitsland, Brussel-België, Leeds-UK, Parijs-Frankrijk, Helsinki-Finland, Boulogne-<br />

Frankrijk)<br />

pd14 European Ankylosing Spondylitis Infliximab Cohort (EASIC): safety of<br />

longterm therapy with infliximab in patients with ankylsoing spondylitis<br />

(AS)<br />

F. Heldmann, J. Brandt, J. Listing, I. van der Horst-Bruinsma, R. Landewé, J. Sieper,<br />

G. Burmester, F. van den Bosch, K. de Vlam, P. Geusens, H. Gaston, S. Schewe,<br />

T. Appelboom, P. Emery, M. Dougados, M. Leirisalo-Repo, M. Breban, J. Braun<br />

(Herne-Duitsland, Steglitz-Duitsland, Berlijn-Duitsland, Amsterdam, Maastricht,<br />

Gent-België, Leuven-België, Genk-België, Hasselt-België, Cambridge-UK, München-<br />

Duitsland, Brussel-België, Leeds-UK, Parijs-Frankrijk, Helsinki-Finland, Boulogne-<br />

Frankrijk)<br />

pd15 Seven year follow-up of infliximab (ifx) in rheumatoid arthritis (ra)<br />

patients refractory to multiple dmard treatment: attrition and long-term<br />

clinical effect<br />

B. Vander Cruyssen, P. Durez, R. Westhovens, F. De Keyser (Gent-België, Brussel-<br />

België, Leuven-België)<br />

pd16 Relationship between age and bone turnover markers in ankylosing<br />

spondylitis patients with active disease<br />

S. Arends, A. Spoorenberg, E. Brouwer, T.L.T. Jansen, P.M. Houtman,<br />

C.G.M. Kallenberg, E. van der Veer (Groningen)<br />

pd17 Golimumab, a new, human, tnfα antibody administered subcutaneously<br />

every 4 weeks, in ankylosing spondylitis (as): 52-week efficacy and safety<br />

results of the randomized, placebo-controlled go-raise study<br />

D. van der Heijde, J. Braun, A. Deodhar, A. Beutler, M. Mack, S. Xu, J. Zrubek,<br />

B. Hsu, R. Inman (Leiden, Herne-Duitsland, Portland-VS, Malvern-VS, Toronto-<br />

Canada)<br />

� Pagina 37


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

pd<strong>18</strong> Cell-mediated immune responses to influenza vaccination in Wegener’s<br />

granulomatosis<br />

A. Holvast, A. de Haan, S. van Assen, C.A. Stegeman, M.G. Huitema, A. Huckriede,<br />

C.A. Benne, J. Westra, B. Palache, J. Wilschut, C.G.M. Kallenberg, M. Bijl (Groningen,<br />

Weesp)<br />

pd19 Eerstejaars autoantilichaamconcentraties in patiënten met vroege artritis<br />

voorspellen de uitkomst na twee jaar niet beter dan autoantilichaamstatus<br />

J. Ursum, W.H. Bos, R.J. van de Stadt, B.A.C. Dijkmans, D. van Schaardenburg<br />

(Amsterdam)<br />

pd20 Echografie bij ACPA en/of IgM-RF positieve artralgiepatiënten<br />

L. van de Stadt, I. van Felius, W. Bos, M. Meursinge Reynders, H. Wieringa,<br />

C. van der Laken, D. van Schaardenburg (Amsterdam)<br />

� Pagina 38


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Sc o r e f o r m u l i e r Qu i z<br />

Vraag Antwoord<br />

� Pagina 39


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Vraag Antwoord<br />

� Pagina 40


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

08.00 uur: Foyer<br />

Registratie en ontvangst<br />

Presentatie in de vorm van een stand<br />

Als proef is het dit jaar mogelijk om (onderzoeks-)projecten in de vorm van een stand<br />

te presenteren. Drie projecten zijn hiervoor geselecteerd. De stands bevinden zich in de<br />

foyer en zijn de hele <strong>vrijdag</strong> te bezoeken.<br />

Geselecteerde abstracts:<br />

Welke redenen spelen een rol bij het wel al dan niet volgen van aanbevelingen<br />

over systematische evaluatie van het ziektebeloop bij reumatoïde artritis?<br />

L.T.C. van Hulst, T.J. Jansen, W. Kievit, J. Fransen, R. Grol, M.E.J.L. Hulscher, P.L.C.M. van Riel<br />

(Nijmegen, Leeuwarden)<br />

Samenvatting nr. 25<br />

Implementatie van een multidisciplinaire behandeling op maat voor fibromyalgie<br />

patiënten met een hoge ziektelast: Fibromyalgie In Actie (FIA)<br />

S. van Koulil, W. van Lankveld, F.W. Kraaimaat, T. van Helmond, A. Vedder, H. van Hoorn,<br />

M. Limborgh, H. Cats, P.L.C.M. van Riel, A.W.M. Evers (Nijmegen)<br />

Samenvatting nr. 26<br />

HEPICON - Health Professionals in Contact<br />

J.E Voorneveld-Nieuwenhuis, C.Veldhuizen (Rotterdam, Nieuwegein)<br />

Samenvatting nr. 27<br />

09.00-10.00 uur: athenezaal B/C<br />

Artrose; een uitdaging voor reumatoloog en health professional<br />

Voorzitters:<br />

Dr. A. Boonen (Maastricht)<br />

Dr. E. Taal (Enschede)<br />

09.00-09.20 uur<br />

Epidemiologische aspecten van artrose<br />

S.M. Bierma-Zeinstra (Rotterdam)<br />

09.20-09.40 uur<br />

Pathogenetische mechanismen<br />

F.P.J.G. Lafeber (Utrecht)<br />

09.40-10.00 uur<br />

Behandelopties<br />

M. Kloppenburg (Leiden)<br />

� Pagina 41


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

10.00-10.30 uur: athenezaal B/C<br />

Algemene ledenvergadering Nederlandse Vereniging voor Reumatologie<br />

10.00-10.30 uur: ConFerentiezaal 6/7<br />

Algemene ledenvergadering Nederlandse Health Professionals in de Reumatologie<br />

10.30-11.00 uur: Foyer<br />

Pauze<br />

11.00-12.30: athenezaal B/C<br />

Nederlandse Health Professionals in de Reumatologie<br />

Zorgmodellen voor artrose<br />

Voorzitters:<br />

Prof. dr. J. Dekker (Amsterdam)<br />

F.J. van der Giesen (Leiden)<br />

Sprekers:<br />

Inventarisatie van zorgmodellen voor artrose<br />

C.H.M. van de Ende (Nijmegen)<br />

Samenvatting nr. 28<br />

Netwerkvorming rond artrose in de eerste lijn fysiotherapie als onderdeel van een<br />

netwerk voor reumatische aandoeningen: Pro’s en Contra’s van het Veenendaalse<br />

model<br />

J.K.C. Bloo (Veenendaal)<br />

Samenvatting nr. 29<br />

De artrose poli van het Jan van Breemeninstituut<br />

M. van der Esch (Amsterdam).<br />

Samenvatting nr. 30<br />

Advies behandel Centrum (ABC) Artrose: een pilotstudie<br />

H.M. Vermeulen (Leiden)<br />

Samenvatting nr. 31<br />

Verpleegkundige begeleiding van patiënten met artrose in de dagelijkse<br />

reumatologiepraktijk in het Reumacentrum Twente<br />

N. ter Avest-Schotmeijer (Enschede)<br />

Samenvatting nr. 32<br />

� Pagina 42


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

11.00-12.30 uur: ConFerentiezaal 6/7<br />

Voordrachtensessie E: Predictie, classificatie en anti-TNF<br />

Voorzitters:<br />

E. Ton (Utrecht)<br />

Dr. E.J.A. Kroot (Eindhoven)<br />

11.00-11.15 uur<br />

Progressie van handartrose: kunnen we het voorspellen?<br />

J. Bijsterbosch, I. Watt, I. Meulenbelt, F.R. Rosendaal, T.W.J. Huizinga, M. Kloppenburg<br />

(Leiden)<br />

Samenvatting nr. 33<br />

11.15-11.30 uur<br />

Baseline RANKL:OPG-ratio en markers van bot- en kraakbeenafbraak voorspellen<br />

jaarlijkse radiologische progressie over elf jaar in reumatoïde artritis<br />

L.H.D. van Tuyl, A.E. Voskuyl, M. Boers, P.P. Geusens, R.M.B. Landewé, B.A.C. Dijkmans,<br />

W.F. Lems (Amsterdam, Maastricht)<br />

Samenvatting nr. 34<br />

11.30-11.45 uur<br />

A matrix risk model for prediction of rapid radiographic progression in rheumatoid<br />

arthritis patients receiving different dynamic treatment strategies<br />

K. Visser, Y.P.M. Goekoop-Ruiterman, J.K. de Vries-Bouwstra, H.K. Ronday, P.E.H. Seys,<br />

P.J.S.M. Kerstens, T.W.J. Huizinga, B.A.C. Dijkmans, C.F. Allaart (Leiden, Amsterdam, Den<br />

Haag, Roosendaal)<br />

Samenvatting nr. 35<br />

11.45-12.00 uur<br />

Nieuwe ASAS-classificatiecriteria voor perifere spondyloartritis (SpA)<br />

D. van der Heijde, R. Landewé, M. Rudwaleit, J. Sieper (Leiden, Maastricht, Berlijn-Duitsland)<br />

Samenvatting nr. 36<br />

� Pagina 43


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

12.00-12.15 uur<br />

European Ankylosing Spondylitis Infliximab Cohort (EASIC): outcome of patients<br />

who had discontinued infliximab after the end of ASSERT<br />

F. Heldmann, J. Brandt, J. Listing, I. van der Horst-Bruinsma, R. Landewé, J. Sieper,<br />

G. Burmester, F. van den Bosch, K. de Vlam, P. Geusens, H. Gaston, S. Schewe, T. Appelboom,<br />

P. Emery, M. Dougados, M. Leirisalo-Repo, M. Breban, J. Braun (Herne-Duitsland, Steglitz-<br />

Duitsland, Berlijn-Duitsland, Amsterdam, Maastricht, Gent-België, Leuven-België, Genk-België,<br />

Hasselt-België, Cambridge-UK, München-Duitsland, Brussel-België, Leeds-UK, Parijs-Frankrijk,<br />

Helsinki-Finland, Boulogne-Frankrijk)<br />

Samenvatting nr. 37<br />

12.15-12.30 uur<br />

Verbetering van schildklierfunctie tijdens behandeling met adalimumab in reumatoïdeartritispatiënten<br />

met schildklierdisfunctie<br />

H.G. Raterman, A. Jamnitski, W.F. Lems, A.E. Voskuyl, B.A.C. Dijkmans, W.H. Bos, S. Simsek,<br />

P. Lips, R.J. van de Stadt, M.H.M.T. de Koning, M.T. Nurmohamed (Amsterdam, Alkmaar)<br />

Samenvatting nr. 38<br />

11.00-12.30 uur: ConFerentiezaal 8/9<br />

Werkgroep Vasculaire Reumatologie<br />

Cardiovasculair risicomanagement in de reumatologische praktijk<br />

Voorzitters:<br />

Prof. dr. B.A.C. Dijkmans<br />

Prof. dr. M. Boers<br />

Voordrachten:<br />

NSAIDs en COXIBs: Cardiovasculaire luwte anno <strong>2009</strong>?<br />

H. Vonkeman<br />

Het cardiovasculair risico bij SLE: wel herkend, doch niet behandeld<br />

A.E. Voskuyl<br />

Cardiovasculair risicomanagement bij reumatoide arthritis - EULAR Recommendations<br />

M. Nurmohamed<br />

Implementatie CV risico screening en preventie in de reumatologie<br />

M.van de Laar<br />

12.30-13.30 uur: Foyer<br />

Lunch<br />

� Pagina 44


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

13.30-14.30 uur: athenezaal B/C<br />

Postersessie II<br />

De posters die tijdens de najaarsdagen gepresenteerd worden zijn verdeeld in twee<br />

groepen. De posters over translationeel en meer basaal wetenschappelijk onderzoek<br />

worden getoond op donderdag 17 <strong>september</strong> en de meer klinisch epidemiologische<br />

posters en de posters van de health professionals op <strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> <strong>september</strong> <strong>2009</strong>. Voor<br />

<strong>vrijdag</strong> zijn de volgende posters geselecteerd:<br />

Voor een overzicht van de posters: zie pagina 49.<br />

Voorzitters:<br />

<strong>Groep</strong> 1: Prof. dr. R.B.M. Landewé<br />

<strong>Groep</strong> 2: Prof. dr. W.F. Lems<br />

Belangstellenden voor de postersessie dienen zich om 13.30 uur te verzamelen bij poster<br />

1 (groep 1) en bij poster 11 (groep 2).<br />

14.30-16.00 uur: athenezaal B/C<br />

Nederlandse health professionals in de reumatologie<br />

vrije voordrachten<br />

Voorzitters:<br />

M. van der Horst (Amsterdam)<br />

Dr. J.W.J. Repping-Wuts (Nijmegen)<br />

14.30-14.45 uur<br />

Het verloop van moeheid gedurende de dag bij patiënten met het syndroom van<br />

Sjögren, systemische lupus erythematodes en reumatoïde artritis<br />

M.L. van Oers, E.R. Bossema, B.J. Thoolen, A. Hartkamp, J.C. Dekkers, G.L.R. Godaert,<br />

A.A. Kruize, R.H.W.M. Derksen, J.W.J. Bijlsma, R. Geenen (Utrecht, Den Bosch)<br />

Samenvatting nr. 39<br />

14.45-15.00 uur<br />

Het functioneren in het ouderschap van vrouwen met reumatoïde artritis is postpartum<br />

sterk gecorreleerd met ziekteactiviteit en erosieve ziekte. Resultaten van<br />

de PARA-studie.<br />

Y.A. de Man, P.P. Katz , E.J.M. Gasthuis, R.J.E.M. Dolhain, J.M.W. Hazes (Rotterdam, San<br />

Francisco-VS)<br />

Samenvatting nr. 40<br />

� Pagina 45


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

15.00-15.15 uur<br />

Onbegrip voor fibromyalgie en reumatoïde artritis: de ‘Illness Invalidation Inventory’<br />

(3*I)<br />

M.B. Kool, H. van Middendorp, J.W.J. Bijlsma, J.W.G. Jacobs, R Geenen (Utrecht)<br />

Samenvatting nr. 41<br />

15.15-15.30 uur<br />

De effecten van boosheid en verdriet op zelfgerapporteerde pijn en pijn drempels<br />

bij vrouwen met en zonder fibromyalgie: een experimenteel onderzoek<br />

H. van Middendorp, M.A. Lumley, J.W.J. Bijlsma, J.W.G. Jacobs, R. Geenen (Utrecht, Detroit-<br />

VS)<br />

Samenvatting nr. 42<br />

15.30-15.45 uur<br />

Problemen in seksueel functioneren bij vrouwen met systemische sclerose; een<br />

cross-sectionele studie<br />

A.Schouffoer, J. van der Marel, M. ter Kuile, P.Weijenborg, A.Voskuyl, C.W. Vliet Vlieland,<br />

J.M. van Laar, T.P.M. Vliet Vlieland (Leiden, Amsterdam, Noordwijk, Newcastle upon Tyne-UK)<br />

Samenvatting nr. 43<br />

15.45-16.00 uur<br />

Validity of performance-based measures of physical functioning in patients with<br />

ankylosing spondylitis<br />

S.F.E. van Weely, J.C. van Denderen, M.P.M. Steultjens, M.T. Nurmohamed, J. Dekker,<br />

B.A.C. Dijkmans, I.E. van der Horst (Amsterdam)<br />

Samenvatting nr. 44<br />

14.30-16.00 uur: ConFerentiezaal 6/7<br />

Voordrachtensessie F: Intensief behandelen en remissie<br />

Voorzitters:<br />

J. Michels-van Amelsfort (Utrecht)<br />

Dr. D.J. Schaardenburg (Amsterdam)<br />

14.30-14.45 uur<br />

Naast ziekteactiviteit zijn er meerdere afwegingen die worden gemaakt in de<br />

beslissing wel al dan niet medicatie te intensiveren – een kwalitatieve studie<br />

L.T.C. van Hulst, W. Kievit, P.L.C.M. van Riel, R. Grol, L. Fraenkel, J.Fransen, M.E.J.L. Hulscher<br />

(Nijmegen, New Haven-VS)<br />

Samenvatting nr. 45<br />

� Pagina 46


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

14.45-15.00 uur<br />

Factors that influence rheumatologists’ decision to escalate care in RA: results<br />

from a choice based conjoint analysis<br />

W. Kievit, L. van Hulst, P. van Riel, L. Fraenkel (Nijmegen, New Haven-VS)<br />

Samenvatting nr. 46<br />

15.00-15.15 uur<br />

Na twee jaar geen verschil in uitkomst tussen intensieve en conventionele<br />

therapie in de STRategies in Early Arthritis Management (STREAM)-studie<br />

I.C. van Eijk, M.M.J. Nielen, I.E. van der Horst-Bruinsma, G.J. Tijhuis, M. Boers,<br />

B.A.C. Dijkmans, D. van Schaardenburg (Amsterdam)<br />

Samenvatting nr. 47<br />

15.15-15.30 uur<br />

Does successful reduction of disease activity decrease the risk for premature<br />

atherosclerosis in Rheumatoid Arthritis patients?<br />

L.de Groot, M.Bijl, M.Posthumus (Groningen)<br />

Samenvatting nr. 48<br />

15.30-15.45 uur<br />

De lengte van remissie wordt bepaald door de tijd tot eerste remissie<br />

L. G. Schipper, J. Fransen, A.A. den Broeder, P.L.C.M. van Riel (Nijmegen)<br />

Samenvatting nr. 49<br />

15.45-16.00 uur<br />

Goede respons op hervatting DMARDs na verlies van medicatievrije remissie in<br />

reumatoïdeartritis(RA)patiënten<br />

N.B. Klarenbeek, S.M. van der Kooij, M. Güler-Yüksel, J.H.L.M. van Groenendael, K.H.<br />

Han, P J.S.M. Kerstens, T.W.J. Huizinga, B.A.C. Dijkmans, C.F. Allaart (Leiden, Roosendaal,<br />

Rotterdam, Amsterdam)<br />

Samenvatting nr. 50<br />

14.30-16.00 uur: ConFerentiezaal 8/9<br />

Werkgroep Sjögren<br />

Is M. Sjögren een B-celziekte?<br />

Voorzitters:<br />

Dr. A.A. Kruize (Utrecht)<br />

Dr. H. Bootsma (Groningen)<br />

� Pagina 47


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

14.30-14.50 uur<br />

De socio-economische consequenties van het hebben van M. Sjögren<br />

P.M. Meiners (Groningen)<br />

14.50-15.10 uur<br />

De rol van de B-cel bij M. Sjogren<br />

F.G.M. Kroese (Groningen)<br />

15.10-15.30 uur<br />

De rol van de T-cel bij M. Sjögren<br />

J.A.G. van Roon (Utrecht)<br />

15.30-15.45 uur<br />

Rituximabbehandeling bij M. Sjögren, klinische resultaten van een placebogecontroleerde<br />

studie<br />

H. Bootsma (Groningen)<br />

15.45-16.00 uur<br />

Histologische analyse van parotisbiopten voor en na behandeling met rituximab<br />

R.P.E. Pollard (Groningen)<br />

16.00 uur: Foyer<br />

Uitreiken prijzen voor de beste voordracht en de beste poster van <strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> <strong>september</strong><br />

<strong>2009</strong>.<br />

De prijs voor de beste voordracht wordt beschikbaar gesteld door Abbott bv.<br />

De prijs voor de beste poster wordt beschikbaar gesteld door Schering-Plough bv.<br />

De jury bestaat uit:<br />

Prof. dr. R.F.J.M. Laan<br />

Prof. dr. M.A.F.J. van de Laar<br />

Dr. S.L. Gorter<br />

Sluiting najaarsdagen <strong>2009</strong><br />

Borrel<br />

� Pagina 48


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

ov e r z i c h t poSterS ii<br />

Vrijdag <strong>18</strong> sePtemBer Van 13.30-14.30 uur in de athenezaal B/C<br />

Zie pagina 154 voor samenvattingen van de posters<br />

pv01 Prevalentie van vitamine D-tekort en het effect van suppletie<br />

R.H.Verheesen, A.J.L.Meier, J.F. Blokpoel (Eindhoven)<br />

pv02 Effect van kortdurende behandeling met hoge dosis glucocorticoïden op<br />

bloeddruk en gewicht bij patiënten met vroege reumatoïde artritis<br />

D. den Uyl, H.G. Raterman, M.T. Nurmohamed, B.A.C. Dijkmans, A.E. Voskuyl,<br />

D. van Schaardenburg, P. Kerstens, W.F. Lems (Amsterdam, Hoorn)<br />

pv03 The effect of a change in DAS level on the HAQ level at any given time:<br />

5-years results from the BeSt study<br />

E. van der Kooi, N.B. Klarenbeek, R. Wolterbeek, P.J.S.M. Kerstens, P.A.H.M. van<br />

der Lubbe, P.B.J. de Sonnaville, T.W.J. Huizinga, B.A.C. Dijkmans, C.F. Allaart<br />

(Leiden, Amsterdam, Schiedam, Goes)<br />

pv04 Patients characteristics as predictors of outcome of multidisciplinary rehabilitation<br />

in CWP and FM. A systematic review<br />

A. de Rooij , M.P.M. Steultjens , L.D. Roorda, R.H.J. Otten, J. Dekker (Amsterdam)<br />

pv05 Vrouwen met vroege reumatoïde artritis hebben meer ziekteactiviteit en<br />

functionele beperking dan mannen, maar evenveel radiografische schade<br />

J. Ursum, N.B. Klarenbeek, M. Boers, B.A.C. Dijkmans, T.W.J. Huizinga, C.F. Allaart,<br />

D. van Schaardenburg (Amsterdam, Leiden)<br />

pv06 Patiënten als onderzoekspartners in reumaonderzoek.<br />

M.P.T. de Wit, J.E. Elberse, H.M.A. Velthuis (Amersfoort, Amsterdam)<br />

pv07 Zorggebruik, zorgbehoefte en tevredenheid met zorg bij patiënten met<br />

Systemische Sclerose (SSc)<br />

A.A. Schouffoer, E. Zirkzee, S.M, Henquet, M.A.A. Caljouw, T.P.M. Vliet Vlieland<br />

(Leiden)<br />

pv08 Puberteit en adolescentie bij juveniele idiopathische artritis<br />

Ph.A. van Pelt, A.A. Kruize, J. van der Net, G. Sinnema, J. Ammerlaan,<br />

C.S.M. Uiterwaal, J.W.J. Bijlsma, W. Kuis, N.M. Wulffraat (Utrecht)<br />

� Pagina 49


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

pv09 Klinisch oordeel en predictie model voor het schatten van de kans op<br />

persisterende/ erosieve artritis; een vergelijkende pilotstudie bij vroege<br />

artritis patiënten.<br />

J.T.H. van Zadelhoff, C.M.A. De Gendt, L. Roovers, M. Janssen, A.L. de Jong,<br />

H. Visser (Arnhem)<br />

pv10 Prevalentie van wervelfracturen in het Amsterdamse Vroege Spondylartropathie<br />

cohort<br />

M.A.C. van der Weijden, I.E. van der Horst-Bruinsma, B.A.C. Dijkmans,<br />

M.W. Heymans, W.F. Lems (Amsterdam)<br />

pv11 Klinische aspecten van erosieve handartrose<br />

J. Bijsterbosch, I. Watt, I. Meulenbelt, F.R. Rosendaal, T.W.J. Huizinga,<br />

M. Kloppenburg (Leiden)<br />

pv12 Kennis en verwachtingen van reumatoïdeartritispatiënten over het meten<br />

van ziekteactiviteit in de praktijk<br />

R. Koevoets, F.J. van der Giesen, T.P.M Vliet Vlieland, T.W.J Huizinga, C.F. Allaart<br />

(Leiden)<br />

pv13 Systematische review van de associatie tussen overgewicht en handartrose<br />

E. Yusuf, R.G. Nelissen, A. Ioan-Facsinay, V. Stojanovic-Susulic, J. De Groot,<br />

G. van Osch, S. Middeldorp, T.W. J. Huizinga, M. Kloppenburg (Leiden, Horsham-<br />

VS, Rotterdam)<br />

pv14 De computer-Time Trade-Off voor het waarderen van kwaliteit van leven<br />

is betrouwbaar bij patiënten met reumatoïde artritis.<br />

L. Buitinga, L.M.A. Braakman-Jansen, E. Taal, M.A.F.J. van de Laar (Enschede)<br />

pv15 Wisselend gebruik van intra-articulaire corticosteroïdinjecties<br />

J.W.Popma, C.J. Haagsma, P. Brummelhuis-Visser, H.G.J. Oldenhof, M.A.F.J. van<br />

de Laar, J.R.B.J. Brouwers (Almelo, Enschede, Groningen)<br />

pv16 Functieverlies is de belangrijkste determinant voor een verminderde<br />

gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven bij handartrosepatiënten in<br />

de reumatologische praktijk.<br />

W.Y. Kwok, T.P.M. Vliet Vlieland, T.W.J. Huizinga, M. Kloppenburg (Leiden)<br />

� Pagina 50


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

pv17 Beperkte constructvaliditeit en onderscheidend vermogen van de Time<br />

Trade-Off-methode ten opzichte van vragenlijsten voor het meten van<br />

zelfgerapporteerde gezondheidsuitkomsten<br />

L. Buitinga, L.M.A. Braakman-Jansen, E. Taal, M.A.F.J. van de Laar (Enschede)<br />

pv<strong>18</strong> Online registratie van ziekteactiviteit bij reumatoïdeartritispatiënten:<br />

ervaringen met het METEOR-programma<br />

R. Koevoets, T.W.J. Huizinga, R.J. Goekoop, M.L. Westedt, G.M. Steup-Beekman,<br />

A.A. Schouffoer, C.F. Allaart (Leiden, Den Haag, Gouda)<br />

pv19 Het Sclerodermie Zorgpad: diagnostiek en behandeladvisering op maat<br />

L.J.J. Beaart-van de Voorde, A.J.M. Schuerwegh, A.A. Schouffoer, F.J.M. Tromp,<br />

Z. de Jong, T.P.M. Vliet Vlieland (Leiden)<br />

pv20 DAS-gestuurd werken in patiënten met reumatoïde artritis: praktijkervaringen<br />

van reumatologen<br />

R. Koevoets, H.K. Ronday, I. Speyer, E.T.H. Molenaar, T.P.M. Vliet Vlieland,<br />

T.W.J. Huizinga, C.F. Allaart (Leiden, Den Haag, Gouda)<br />

pv21 EULAR recommendations on monitoring adverse events of low-dose<br />

glucocorticoid therapy in clinical trials and daily practice<br />

M.C. van der Goes, J.W.G. Jacobs, M. Boers, J.W.J. Bijlsma on behalf of the<br />

EULAR Task Force on Glucocorticoid Therapy (Utrecht, Amsterdam)<br />

pv22 Patients’ and rheumatologists’ perspectives on glucocorticoids and the<br />

EULAR recommendations on the management of systemic glucocorticoid<br />

therapy<br />

M.C. van der Goes, J.W.G. Jacobs, M. Boers, J.W.J. Bijlsma on behalf of the<br />

EULAR Task Force on Glucocorticoid Therapy (Utrecht, Amsterdam)<br />

� Pagina 51


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

� Pagina 52


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Sa m e n vat t i n g e n va n v o o r d r a c h t e n<br />

1<br />

Gene expression profiling in autoantibody positive arthralgia patients predicts<br />

develop ment of arthritis<br />

L.G.M. van Baarsen, W.H. Bos, A.D. Adema, F. Rustenburg, T.C.T.M. van der Pouw Kraan,<br />

G.J. Wolbink, B.A.C. Dijkmans, D. van Schaardenburg, C.L. Verweij (Amsterdam)<br />

Objective<br />

Rheumatoid arthritis (RA) is one of the most common chronic inflammatory diseases for<br />

which no cure is available. Recognition of the preclinical phase allows a timely start of<br />

treatment with the ultimate goal of primary prevention.<br />

Methods<br />

We analyzed the expression profiles of blood samples of a unique cohort of autoantibody<br />

positive arthralgia patients at risk for RA (n=109) who were clinically followed for<br />

progression to arthritis. Statistical Analysis of Microarrays (SAM) was used to analyze the<br />

statistical significance of gene expression differences. Prediction Analysis of Microarrays<br />

was used to select classifiers. PANTHER pathway analysis was used to classify gene sets<br />

in a biological process. Quantitative PCR was used for confirmation.<br />

Results<br />

To investigate the molecular heterogeneity within the risk group, a two-way hierarchical<br />

cluster analysis was performed using the microarray data of peripheral blood cells from a<br />

pilot study with 19 autoantibody positive arthralgia patients. Therefore, 554 genes were<br />

selected whose transcript levels deviated more than two-fold from the median expression<br />

level in at least four patients. Pathway-level analysis revealed that heterogeneity was<br />

based on differential expression of clusters of genes involved in IFN-mediated immunity,<br />

lymphocyte activation, cytokine/chemokine mediated immunity and hematopoiesis.<br />

To confirm the molecular heterogeneity among arthralgia patients we validated these<br />

results in a large cohort of 109 auto-antibody positive arthralgia patients. In order to<br />

study the association between the arthralgia subgroups and the development of arthritis<br />

we performed an interim analysis. Interim analysis revealed that 20 autoantibody<br />

positive arthralgia patients have developed arthritis after a median of 7 months. This<br />

analysis revealed signatures implicated with a 4-fold increased risk to develop arthritis<br />

involved IFN-mediated immunity, hematopoiesis and cytokine activity. These processes<br />

were reminiscent of those present in patients with established RA, implying that the preclinical<br />

phase of disease already carries features of established disease. Genes involved in<br />

B cell immunology were associated with protection from progression to arthritis.<br />

� Pagina 53


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Conclusion<br />

We report for the first time gene signatures relevant to development of arthritis.<br />

These findings strongly suggest that gene signatures have predictive value for progression<br />

to arthritis, which will pave the way to preventive medicine.<br />

2<br />

The ACPA isotype repertoire reflects RA disease progression and severity<br />

D. van der Woude, S.W. Syversen, K.N. Verpoort, E.I. van der Voort, G.L. Goll, M. van<br />

der Linden, A.H.M. van der Helm-van Mil, D.M.F.M. van der Heijde, T.W. J. Huizinga,<br />

T.K. Kvien, R.E.M. Toes (Leiden, Oslo-Noorwegen)<br />

Introduction<br />

Anti-citrullinated protein antibodies (ACPA) are the most powerful predictive factor for<br />

the development and progression of rheumatoid arthritis (RA). Although the ACPA response<br />

has been shown to consist of various isotypes, the consequences of differences<br />

in isotype-repertoire have not been extensively investigated.<br />

Objective<br />

To examine the relationship between ACPA isotypes and disease progression and severity<br />

in two independent cohorts of arthritis patients.<br />

Methods<br />

Sera from anti-CCP2 positive arthritis patients from the following two cohorts were<br />

used for this study: 1) the Leiden Early Arthritis Clinic (EAC) (217 CCP+ patients, disease<br />

duration< 2 years) and 2) the EURIDISS cohort (143 CCP+ RA patients, disease<br />

duration < 4 yrs). ACPA isotypes were determined by ELISA on plates coated with the<br />

CCP2 antigen. Sera from UA patients in the EAC were used to study the association of<br />

ACPA isotypes with the progression of undifferentiated arthritis (UA) to RA. The association<br />

of disease severity with ACPA isotype use was assessed using long-term radiographic<br />

follow-up data from RA patients in the two independent cohorts. Sharp-van<br />

der Heijde scores (SHS) were compared by Mann Whitney U test, and adjustments for<br />

other predictors of progression were performed by multivariate logistic regression.<br />

Results<br />

The ACPA isotype profile does not expand during disease progression from UA to RA,<br />

but is relatively stable over time. Within ACPA-positive patients the baseline ACPA isotype<br />

repertoire was a significant predictor of disease progression from UA to RA, with<br />

more isotypes indicating a higher risk of RA development (OR for every additional isotype:<br />

1.5 (95% CI: 1.2-1.9) p < 0.001). In both cohorts, the number of ACPA isotypes<br />

� Pagina 54


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

at baseline was also a significant predictor of long-term radiographic damage in RA<br />

patients. Patients with more than five isotypes had significantly higher median SHS<br />

at the last observation than patients with less than five isotypes (32 vs 17 in the EAC,<br />

and 60 vs 30 in EURIDISS). ACPA isotypes supplied additional prognostic information<br />

to CCP2-status alone, even after correction for other predictive factors.<br />

Conclusion<br />

The magnitude of the ACPA isotype repertoire reflects the risk of disease progression<br />

from UA to RA, as well as the risk of radiographic damage. These results indicate that<br />

not only the presence, but also the constitution of the ACPA response, is relevant for<br />

the development and disease course of RA.<br />

3<br />

Direct interaction between IL-17 + memory T cells and synovial fibroblasts results<br />

in the induction of Th17 polarizing cytokines and IL-17A and may be critical for<br />

the development of persistent arthritis<br />

J.P. van Hamburg, P. Asmawidjaja, A.M.C. Mus, E.M. Colin, J.M.W. Hazes, R.J.E.M. Dolhain,<br />

E. Lubberts (Rotterdam)<br />

Background<br />

In human, IL-17A is mainly produced by CD4+CD45RO+ (memory) T cells expressing<br />

the chemokine receptor CCR6. Th17 cells are further characterized by the production<br />

of IL-17A, IL-17F, IL-21, IL-22, IL-26 and CCL20 and their differentiation is dependent<br />

on IL-1β, IL-6, IL-23, TGFβ and the transcription factor RORγt. Among IL-17 target<br />

cells in RA are synovial fibroblasts, which upon IL-17 signaling become activated and<br />

respond by producing pro-inflammatory cytokines such as, IL-1β, IL-6, IL-8 and TNFα<br />

and matrix metalloproteinases (MMPs). In previous reports, effects of IL-17 were investigated<br />

by adding cytokines or cytokine polarized T cells to synovial fibroblasts, rather<br />

than investigating the effects of directly isolated Th17 cells on synovial fibroblasts.<br />

Objectives<br />

To identify the main IL-17 producing T cell in early RA and to explore the effect of<br />

direct contact between IL-17 producing T cells and synovial fibroblasts using a coculture<br />

system.<br />

Methods<br />

Flow cytometric analysis was performed on PBMC of treatment naïve early RA patients<br />

and sex/age-matched healthy controls. From PBMC, naïve T cells (CD4+CD45RO-),<br />

memory T cells (CD4+CD45RO+) positive or negative for the expression of CCR6<br />

� Pagina 55


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

were sorted by flow cytometry. These T cell fractions were cultured for 3 days in the<br />

absence or presence of synovial fibroblasts. Supernatant of these cultures was analyzed<br />

for the production of cytokines with ELISA. Transcription of genes involved in the<br />

differentiation and function of T cells or genes expressed by activated fibroblasts was<br />

analyzed by quantitative RT-PCR analysis.<br />

Results<br />

Memory CCR6+ T cells in PBMCs from early RA patients were identified as the main<br />

IL-17 producing population. Cultures of naïve, memory CCR6- and memory CCR6+ T<br />

cells indicated that memory CCR6+ T cells were enriched for the production of Th17<br />

associated cytokines IL-17A, IL-17F, IL-22 and IL-26. Furthermore, transcription of the<br />

genes encoding for IL-23R, CCL20 and RORγt was increased. In contrast, IFNγ and<br />

TNFα production was elevated in memory CCR6- T cells as well as transcription of genes<br />

encoding for T-bet, GATA3 and FoxP3 transcription factors, which are required for<br />

the differentiation of Th1, Th2 and regulatory T cells, respectively. These data indicate<br />

that memory CCR6+ T cells accompanied with the presence of a Th17 cytokine and<br />

gene expression profile. Moreover, in co-cultures with fibroblasts, memory CCR6+ T<br />

cells were more potent than naïve and memory CCR6- T cells in activating synovial<br />

fibroblasts, which was indicated by increased production of IL-1β, IL-6, IL-8, IL-23,<br />

TNFα and MMP1. The activation of fibroblast by memory CCR6+ T cells appeared to<br />

be dependent on cell-cell contact. Of note, the activation of synovial fibroblasts in the<br />

co-cultures resulted in a significantly enhanced IL-17A production by memory CCR6+<br />

T cells.<br />

Conclusion<br />

Memory CCR6+ T cells obtained from treatment naïve early RA patients are the main<br />

producers of IL-17A and not of IFN-gamma and showed a Th17 cytokine and gene<br />

expression profile. In addition, the memory CCR6+ T cells are potent activators of<br />

synovial fibroblasts by direct contact that resulted in the induction of Th17 polarizing<br />

cytokines and also of elevated levels of IL-17A. This positive feed-back loop between<br />

Th17 cells and synovial fibroblasts may play an important role in the development of<br />

persistent arthritis.<br />

� Pagina 56


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

4<br />

Maintenance of T cell rap1 signaling protects mice against collagen-induced<br />

arthritis<br />

W. Dontje, S. Krausz, J.R.F. Abreu, A.M. Grabiec, D. deLaunay, M.E. Sanders,<br />

M.J. Vervoordeldonk, P.P. Tak, K.A. Reedquist (Amsterdam)<br />

Background<br />

The GTPase Rap1, a signaling protein regulating T cell adhesion, reactive oxygen species<br />

production, and cytokine production, is inactivated in autoreactive synovial T cells<br />

of rheumatoid arthritis (RA) patients.<br />

Objective<br />

To determine if rescue of Rap1 signaling in murine T cells could modify disease onset<br />

or severity in collagen-induced arthritis.<br />

Methods<br />

Arthritis was induced in wild-type (WT) and RapV12 transgenic mice (expressing constitutively<br />

active Rap1 in the T cell compartment) by immunization with chicken collagen<br />

type II in complete Freund’s adjuvant. Arthritis severity was monitored in a<br />

blinded manner using a semi-quantitative score and paw swelling using a dial caliper.<br />

Mice were sacrificed at day 60 for histological and radiological analysis of paws. In a<br />

second experiment, mice were sacrificed at Day 40 for harvest of blood, spleen and<br />

lymph nodes. Serum anti-collagen antibody titers were measured by ELISA. Splenic<br />

and lymph node cells were assessed for expression of CD3, CD4, CD8, CD44, CD62L,<br />

CD103 and FoxP3. Cells were also left unstimulated or stimulated for 6 hours with<br />

PMA/I or CD3/CD28 antibodies, and stained for TNF, IFNgamma, IL-17, and IL-10,<br />

and T cell surface markers.<br />

Results<br />

Disease incidence in RapV12 mice (30%) was severely reduced compared to WT mice<br />

(100%). Arthritis scores (p < 0.001), synovial infiltration (p < 0.001), cartilage erosion (p<br />

< =0.001), and radiological damage (p < 0.001) were diminished in RapV12 mice compared<br />

to WT. Anti-collagen IgG2a and IgG2b antibody titers were reduced by approximately<br />

75% in RapV12 mice (p < 0.05). While total T cell and T cell subset numbers and<br />

percentages were equivalent in WT and RapV12 mice, RapV12 mice had a significant<br />

decrease in the percentage of TNF-secreting CD8+ T cells (p < 0.05). In vitro, T cells<br />

from RapV12 mice lymph nodes failed to upregulate ICOS and CD154 expression.<br />

� Pagina 57


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Conclusion<br />

Maintenance of T cell Rap1 signaling in murine T cells reduces disease incidence and<br />

severity in the collage-induced arthritis model. Protection against disease is associated<br />

with decreases in the function of cytotoxic T cells, and T helper cell function needed<br />

for auto-antibody class switching. Strategies aimed at restoring Rap1 function in RA<br />

synovial T cells may have therapeutic benefit in RA.<br />

5<br />

Genetic susceptibility of rheumatoid arthritis<br />

N.A. Daha, F.A.S. Kurreeman, R.B. Marques, G. Stoeken-Rijsbergen, T.W.J.Huizinga, R.M. Toes<br />

(Leiden)<br />

Introduction<br />

Recent advances have revolutionized the identification of genes underlying human<br />

diseases. For rheumatoid arthritis eight loci, all playing a role in the immune system,<br />

have been consistently reported. We now report on the contribution of the STAT4,<br />

IL2/21 and CTLA4 region for rheumatoid arthritis susceptibility and their relevance in<br />

clinically well-defined subgroups of patients with or without auto-antibodies.<br />

Methods<br />

The STAT4, IL2/21 and CTLA4 gene polymorphisms (rs7574865, rs6822844 and<br />

rs3087243) were genotyped in 877 Dutch rheumatoid arthritis patients and 867<br />

healthy individuals. A meta-analysis of all published association studies was performed<br />

using the Mantel-Haenszel fixed method.<br />

Results<br />

A significant association was detected for STAT4, IL2/IL21 and CTLA4 in Dutch rheumatoid<br />

arthritis patients (OR 1.19, p=0.031; OR 0.84, p=0.051 and OR 0.87, p=0.041<br />

respectively), which was further confirmed by a meta-analysis comprising all published<br />

studies in Caucasians (OR 1.24, p=1.66*10 -11 ; OR 0.78, p=5.6*10 -5 and OR<br />

0.91, p=1.8*10 -3 respectively). A meta-analysis of clinically relevant subgroups with or<br />

without auto-antibodies revealed that while STAT4 and IL2/IL21 predispose to each<br />

subgroup equally, CTLA4 enhances the development towards auto-antibody positive<br />

rheumatoid arthritis.<br />

Conclusion<br />

Our results provide robust evidence for an association of polymorphisms in STAT4,<br />

IL2/IL21 and CTLA4 regions with rheumatoid arthritis, increasing the number of confirmed<br />

RA susceptibility genes from five to seven. Furthermore, we provide evidence<br />

� Pagina 58


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

for the involvement of the CTLA4 gene in the development of a distinct subset of RA<br />

patients. These findings will lead to a better understanding of disease etiology and<br />

there for give rise to future therapeutic targets.<br />

Funding<br />

The study was supported by grants from the Dutch arthritis foundation, the Center for<br />

Medical Systems Biology and AutoCure.<br />

6<br />

The FAS -670A>G polymorphism influences the susceptibility to systemic sclerosis<br />

phenotypes<br />

J. Broen, P. Gourh, B. Rueda, R. Hesselstrand, A. Herrick, J. Worthington, S. Agarwal,<br />

F. Tan, C. Denton, C. Fonseca, G. Riemekasten, M.C. Vonk, F.H.J. van den Hoogen, H. Kiener,<br />

R. Scorza, L. Beretta, C. Simeon, L. Trapiella, J.L. Callejas-Rubio, V. Fonollosa, F.J. García-<br />

Hernández, M.A. Aguirre-Zamorano, R. García-Portales, A. Pros, M.T. Camps, M.A. Gonzalez-Gay,<br />

P. Airo, M. Coenen, M. Mayes, J. Martin, F.C. Arnett, T.R.D.J. Radstake (Nijmegen, Houston-<br />

VS, Granada-Spanje, Lund-Zweden, Manchester-UK, Berlijn-Duitsland, Wenen-Oostenrijk,<br />

Milaan-Italië, Barcelona-Spanje, Oviedo-Spanje, Sevilla-Spanje, Málaga-Spanje, Lugo-Spanje,<br />

Brescia-Italië)<br />

Background<br />

To investigate the possible role of the FAS -670A>G functional polymorphism in the<br />

genetic predisposition to systemic sclerosis (SSc) susceptibility or clinical phenotype.<br />

Methods<br />

We analyzed the genotype and allele frequencies of the FAS -670A>G polymorphism<br />

with Taqman allelic discrimination assays in six case-control sets of European ancestry<br />

and three cohorts resident in the USA, composed of 2900 SSc patients and 3<strong>18</strong>6<br />

healthy controls.<br />

Results<br />

In the British, Italian and American white cohort we observed an association of the<br />

FAS -670G allele with lcSSc (respectively p=0.049; OR 1.25; 95%CI; 1.00-1.60 and<br />

p=0.045; OR 1.43; 95%CI; 1.00-207 and p=0.036; OR 1.<strong>18</strong>; 95%CI 1.01-1.39). A<br />

meta-analyses comprising all 9 cohorts revealed an association with the FAS -670G allele<br />

and FAS -670GG genotype (both; p=0.036 allele; OR 1.10 95%CI 1.01 to 1.21 and<br />

genotype OR 1.13 95%CI 1.01 to 1.27) and the lcSSc phenotype. In a meta-analyses<br />

considering only Caucasian individuals we found that both the FAS -670G allele as well<br />

as the FAS -670GG genotype were associated with lcSSC (genotype; p= 0.017; OR;<br />

1.16 95%CI 1.03 to 1.31 and allele p= 0.020;OR 1.12; 95%CI 1.02-1.24). In addition,<br />

� Pagina 59


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

a recessive model of the -670GG genotype revealed a strong association with SSc,<br />

lcSSc and ACA+ lcSSc (respectively, p=0.004; OR 1.23; 95%CI 1.07 to 1.41, p=0.0003;<br />

OR 1.33; 95%CI 1.14 to 1.56) and p=0.0002; OR 1.45; 95%CI 1.19 to 1.76).<br />

Conclusion<br />

Our data show that the FAS -670A>G polymorphism plays a role in lcSSc susceptibility,<br />

a trend observed in other auto-immune diseases as well.<br />

7<br />

Behandeling van pulmonale arteriële hypertensie met bosentan in Nederland:<br />

5 jaars-transplantatievrije-overleving<br />

M.C. Vonk, P. Bresser, J. van Haren-Willems, K.A. Boomars, B. Broers, B.J. Mulder, R.J. Snijder,<br />

L.M. van den Toorn, H.W. Vliegen, I.R. Henkens, A.F. DeSouza, G.J. van Daal, R.M.F. Berger,<br />

E. Hoendermis (Nijmegen, Amsterdam, Maastricht, Nieuwegein, Rotterdam, Woerden, Groningen)<br />

Inleiding<br />

Pulmonale arteriële hypertensie (PAH) is een dodelijke complicatie van collageen vasculaire<br />

ziekten (CVD), zoals systemische sclerose, SLE, polymyositis en het syndroom<br />

van Sjögren. Bosentan is een duale endotheline receptorantagonist die geregistreerd<br />

is voor de behandeling PAH, inoperabele chronische thrombo-embolische pulmonale<br />

hypertensie (CTEPH) en ter voorkoming van nieuwe digitale ulcera in Nederland. Vanwege<br />

de EMEA-postmarketingverplichting wordt bosentan gecontroleerd gedistribueerd<br />

via een centrale apotheek. Hierdoor is het mogelijk om patiënten die ingesteld<br />

worden op bosentan prospectief te volgen. Het doel van deze studie is het vaststellen<br />

van de 5 jaars-transplantatievrije-overleving van patiënten met PAH en CTEPH behandeld<br />

met bosentan.<br />

Patiënten en methoden<br />

Alle patiënten behandeld met bosentan tussen 2002 en december 2008 zijn geregistreerd<br />

in een centrale database. Van elke patiënt zijn een uniek patiëntennummer,<br />

geboortedatum, geslacht, cijfers van de postcode, voorschrijvende arts en ziekenhuis,<br />

start datum, indicatie, WHO-functionele klasse (als van toepassing), einddatum behandeling,<br />

reden voor stoppen en bijwerkingen vastgelegd.<br />

Resultaten<br />

In totaal zijn 825 patiënten behandeld met bosentan. Dit waren <strong>18</strong>8 idiopathische<br />

PAH (iPAH), 146 PAH geassocieerd aan CVD, 199 PAH geassocieerd aan congenitale<br />

hartziekten (CHD) en 158 CTEPH. Bij 128 patiënten was er een andere indicatie, zoals<br />

� Pagina 60


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

digitale ulcera, hiv-geassocieerde PAH en portopulmonale hypertensie;, deze patiënten<br />

zijn geëxcludeerd. Van 6 patiënten waren onvoldoende gegevens beschikbaar.<br />

De kaplan-meier-survival na 12, 24, 36, 48 en 60 maanden was respectivelijk: 89.9%,<br />

84.4%, 78.6%, 68.6% en 64.6% (voor alle 4 indicaties), 84.9%, 78.2%, 72.4%,<br />

54.0% en 51.3% (iPAH); 85.6%, 73.0%, 64.7%, 53.7% en 41.3% (CVD-PAH); 93.1%,<br />

91.0%, 87.6%, 81.3% en 76.7% (CHD-PAH) en 94.5, 92.1%, 86.2%, 84.3% en<br />

80.8% (CTEPH). (Figuur 1)<br />

IPAH, CVD-PAH, mannelijk geslacht, oudere leeftijd, NYHA-functionele klasse-IV en behandeling<br />

buiten een expertcentrum waren onafhankelijk en significant gecorreleerd<br />

met een slechte uitkomst.<br />

Discussie en conclusie<br />

Dit is de eerste maal dat transplantatievrije overleving van een prospectief gevolgd cohort<br />

van met bosentan behandelde patiënten met iPAH, CVD-PAH, CHD-PAH en CTEPH uit één<br />

land wordt gerapporteerd. Het is algemeen geaccepteerd dat specifieke PAH-behandeling<br />

de prognose van PAH-patiënten verbetert. Uit deze analyse blijkt dat de verbetering van<br />

de overleving van iPAH en CVD-PAH achterblijft ten opzichte van de andere behandelindica<br />

ties. Dit zou verklaard kunnen worden doordat de diagnose laat wordt gesteld, zodat<br />

ook de therapie later wordt opgestart. Actieve screening van patiënten at risk, gebruikmaking<br />

van de mogelijkheid van behandeling van NYHA-klasse-2, en zogenaamde goaloriented<br />

therapy zou de prognose van deze patiënten verder kunnen verbeteren.<br />

fi g u u r 1. pat i ë n t e n-S u r v i va l p e r indicatie.<br />

� Pagina 61


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

8<br />

Modulating TLR responses in Systemic Sclerosis via Heme Oxygenase-1<br />

L. van Bon, A. Scharstuhl, B. Pennings, R.J.F. Huijbens, M.H. Wenink, K.C.M. Santegoets,<br />

M. Vonk , W. van den Berg, F. Wagener, T.R.D.J. Radstake (Nijmegen)<br />

Background<br />

Systemic sclerosis (SSc) is an autoimmune disease characterized by fibrosis of the skin<br />

and the internal organs. The etiology is still unknown but prominent features are vascular<br />

injury and chronic inflammation resulting in fibrosis. Accumulating evidence suggests<br />

a role for Toll-like receptor (TLR) mediated activation of dendritic cells (DC). Heme<br />

Oxygenase-1 (HO-1) is a known cytoprotective enzyme induced in response to stress<br />

factors like oxygen radicals or inflammation, both of which are abundantly present in<br />

SSc. We therefore investigated HO-1 protein and HO-activity and show that the altered<br />

TLR response in SSc can be normalized via HO-1.<br />

Methods<br />

20 SSc patients were included. Patients were stratified as having diffuse SSc (dSSc) or<br />

limited SSc (lSSc) according to the extent of skin involvement. To asses HO-1 activity,<br />

bilirubin, a product of HO-1 activity, was measured in serum using the HPLC technique.<br />

After isolation from 50 ml of venous blood, monocytes were cultured to generate monocyte<br />

derived DCs (moDC). HO-1 levels were assessed with Western-Blot and qPCR before<br />

and after induction with the HO-1 inducer Cobaltprotoporphyrin (CoPP). MoDCs<br />

were stimulated with several TLR ligands on day 6 with or without pré-stimulation with<br />

CoPP for 24 hours. Levels of IL-10, TNFα, IL12p70 and IL-6 were measured in the supernatants<br />

using the Luminex Bead Array.<br />

Results<br />

Serum bilirubin levels and HO-1 Western-blot suggested a decreased HO-1 activity in<br />

SSc patients compared to healthy controls. Using the known HO-1 inducer, CoPP, the<br />

levels of the enzyme could be increased but never fully reached the induced levels in<br />

healthy controls. Interestingly via the induction of HO-1 the TLR responses could be adjusted,<br />

especially the IL-12 production in response to TLR4 and TLR8 ligands. These effects<br />

were more pronounced in dSSc but significantly different in both lSSc and dSSc.<br />

Conclusion<br />

The decreased HO-1 activity in SSc patients is intriguing due to all the natural inducers<br />

which are present. Here we show that induction of this enzyme could benefit SSc<br />

patients by ameliorating inflammation and therefore reducing the progression of the<br />

disease. Induction of HO-1 activity with a pharmacological inducer could thus offer a<br />

new therapeutic target in SSc.<br />

� Pagina 62


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

9<br />

Receptor for advanced glycation end products (RAGE) polymorphisms are associated<br />

with SLE, lupus nephritis, RA and outcome in lupus nephritis<br />

H.A. Martens, H.L.A. Nienhuis, S. Gross, G. van der Steege, E. Brouwer, J.H.M. Berden,<br />

R. de Sevaux, R.H.W.M. Derksen, A.E. Voskuyl, S.P. Berger, G.J. Navis, C.G.M. Kallenberg,<br />

M. Bijl (Groningen, Nijmegen, Utrecht, Amsterdam, Leiden)<br />

Background<br />

Systemic lupus erythematosus (SLE) and rheumatoid arthritis (RA) are auto-immune<br />

diseases that are characterized by chronic inflammation. Several factors have shown to<br />

play a role in the pathogenesis of this chronic inflammation, amongst them advanced<br />

glycation end products (AGE’s). AGE’s may contribute to inflammatory and destructive<br />

processes by ligation to their receptor (RAGE). Several functional polymorphisms<br />

of RAGE haven been described.<br />

Objective<br />

In this study, we analyzed the role of RAGE polymorphisms in disease susceptibility for<br />

systemic lupus erythematosus (SLE) and rheumatoid arthritis (RA). In addition, we determined<br />

whether these polymorphisms in SLE are associated with renal involvement<br />

(lupus nephritis (LN)) and its outcome. We also analyzed whether levels of soluble<br />

RAGE (sRAGE) are associated with RAGE polymorphisms.<br />

Methods<br />

DNA samples of 97 SLE patients, 114 LN patients, 408 RA patients and 429 healthy<br />

controls (HC) were genotyped for four RAGE polymorphisms: -374 T/A, -429 T/C,<br />

2<strong>18</strong>4 A/G and Gly82Ser. Differences in genotype frequencies and minor allele carriers<br />

were tested between patients and HC. In addition, association of genotypes with<br />

outcome in LN was analyzed. sRAGE levels were measured in SLE patients during<br />

quiescent disease.<br />

Results<br />

The T allele in -374 T/A, the C allele in -429 T/C and the G allele in 2<strong>18</strong>4 A/G were<br />

more prevalent in SLE and LN compared with HC (SLE: p=0.003, p


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Conclusion<br />

RAGE polymorphisms are associated with disease susceptibility in SLE, LN and RA. In<br />

addition, some of these polymorphism are associated with disease severity and outcome<br />

in LN. In SLE patients, RAGE polymorphisms were not associated with levels of<br />

sRAGE.<br />

10<br />

Urinary effector memory T cells are associated with active lupus nephritis<br />

S. Dolff, W.H. Abdulahad, M.C.R.F. van Dijk, P.C. Limburg, C.G.M. Kallenberg, M. Bijl<br />

(Groningen, Essen-Duitsland)<br />

Background<br />

Systemic lupus erythematosus (SLE) is characterised by alterations in T cell homeostasis.<br />

Altered populations in the peripheral blood and the presence of T cells infiltrates<br />

of patients with lupus nephritis (LN) suggest a pathogenic role for the development<br />

of LN. Migrating effector memory T cells lacking the chemokine receptor CCR7<br />

(CD45RO + CCR7 – ; T EM ) seem to be involved in tissue injury. The goal of this study was<br />

to investigate the effector memory T cells in peripheral blood and urine of SLE patients<br />

with special regard to renal involvement.<br />

Methods<br />

Thirty-eight patients and seventeen healthy controls were enrolled in this study. CD4 +<br />

TEM cells and CD8 + T EM cells were analysed in peripheral blood and urine using fourcolor<br />

flow cytometric analysis. Twenty patients had a biopsy proven LN in the past,<br />

eighteen had no signs of LN. Nine patients had an acute lupus nephritis whereas in<br />

seven an analysis of parallel obtained peripheral blood and urine could be performed.<br />

Disease activity was assessed by SLEDAI (systemic lupus erythematosus disease activity<br />

index).<br />

Results<br />

The percentage of circulating CD8 + T EM cells in patients was significantly decreased versus<br />

healthy controls (T EM : 45.1 ±9.4 % vs. 33.7± <strong>18</strong>.5 %, p=0.004). In patients with<br />

active renal involvement this was even further decreased to 24.8 ±12.0 % vs. 45.1 ±9.4<br />

% p=0.0007. Analysis of the urinary sediment in active renal disease showed increased<br />

numbers of CD4 + cells (131 ±83 cells/ml) and CD8 + cells (<strong>18</strong>2 ±98 cells/ml) respectively<br />

while in healthy controls and patients without active renal disease almost no T-cells were<br />

present. 59 ±23 % of urinary CD4 and 62 ±26 % of urinary CD8 cells express the T EM<br />

phenotype. Additionally there was a correlation between urinary CD4 + cells and CD8 +<br />

cells and disease activity (CD4 + : r=0.52, p=0.002; CD8 + : r=0.59, p


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Conclusion<br />

The present study suggests a crucial role of CD8 + T EM cells in the pathogenesis of renal<br />

disease in SLE patients. Evaluation of urinary CD4 + and in particular CD8 + cells may<br />

provide a useful tool in monitoring renal flares in SLE. Further efforts should be made<br />

to analyse migrating capacities of these CD8 + T EM cells.<br />

11<br />

The functional role of IgE-anti citrullinated protein/peptide antibodies in rheumatoid<br />

arthritis.<br />

A.J.M. Schuerwegh, A. Ioan-Facsinay, A.L. Dorjée, E.I.H. van de Voort, T.W.J. Huizinga,<br />

R.E.M. Toes (Leiden)<br />

Background<br />

Rheumatoid Arthritis (RA) is a systemic autoimmune disease. Amongst the autoantibodies<br />

described in RA, anti-citrullinated peptide/protein antibodies (ACPA) are highly<br />

specific and predictive for RA. Because mast cells (MC) have been recently shown to<br />

play a crucial role in the induction of arthritis in mice, we hypothesize that citrullinated<br />

proteins activate MC by cross-linking specific IgE-ACPA molecules. Thereby, MC and<br />

other FcεRI+ cells could act as important effector cells in RA. The objective of this study<br />

is to investigate the presence and the functional role of IgE-ACPA in RA patients.<br />

Materials & Methods<br />

Anti-citrullinated protein (fibrinogen) IgE antibodies were assessed with a sandwich<br />

ELISA. The potency of these sera to activate basophils via the human FcεRI was evaluated<br />

by performing a passive sensitization of human FcεRI transfected Rat Basophil<br />

cells (RBL). To assess the ability of citrullinated proteins to directly activate basophils,<br />

a basophil activation test was performed with peripheral blood of ACPA- and ACPA+<br />

RA patients and healthy controls. Visualization of citrullinated protein binding to basophils<br />

was performed by FACS. Synovium of RA patients and (osteoarthritis) OA patients<br />

was obtained by joint replacement surgery or arthroscopic biopsy. IgE and FcεRI<br />

expression was investigated by FACS on synovial MC. Histamin (competitive ELISA)<br />

and IgE levels (UniCap) were measured in synovial fluid (SF) of ACPA-, ACPA+ RA and<br />

OA patients.<br />

Results<br />

IgE antibodies against citrullinated antigens, but not against their uncitrullinated<br />

counterparts could be detected in sera of ACPA+ RA patients. Furthermore, serum<br />

from ACPA+ RA patients could specifically sensitise human FcεRI expressing RBL cells.<br />

Non-transfected RBL cells were not activated, showing the ability of citrullinated anti-<br />

� Pagina 65


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

gens to crosslink IgE-ACPA via FcεRI. Direct ex vivo activation (i.e. within 20 minutes)<br />

of basophils after exposure to citrullinated antigens (but not uncitrullinated control<br />

antigens) was observed in ACPA+ RA patients in contrast with ACPA- RA patients and<br />

healthy controls. This was strictly correlated to the binding of citrullinated proteins<br />

in basophils and to the presence of immunoglobulins on the surface of these cells. In<br />

synovial MC, FcεRI and IgE expression was increased in ACPA+ patients compared to<br />

ACPA- patients and OA patients. Histamine levels correlated with IgE levels in ACPA+ RA<br />

SF, but not in ACPA-RA, suggesting degranulation of MC by crosslinking IgE-ACPA.<br />

Conclusions<br />

Our data show for the first time a direct biological response to citrullinated antigens of<br />

immune cells in ACPA+ RA patients only. Furthermore, our data indicate that IgE-ACPA<br />

and FcεRI-positive cells (such as mast cells) are involved in the pathogenesis of RA.<br />

12<br />

Can mannose binding lectin explain course and outcome of pregnancy in rheumatoid<br />

arthritis?<br />

F.E. van de Geijn, Y.A. de Man, M. Wuhrer, S.P. Willemsen, A.M. Deelder, J.M.W. Hazes,<br />

R.J.E.M. Dolhain (Rotterdam, Leiden)<br />

Introduction<br />

Rheumatoid arthritis (RA) improves during pregnancy and flares after delivery. It has<br />

been hypothesized that high levels of the complement factor mannose binding lectin<br />

(MBL) are associated with a favourable disease course of RA by facilitating the clearance<br />

of pathogenic immunoglobulin G (IgG) lacking galactose sugar moieties. During<br />

pregnancy increased galactosylation of IgG can be observed, whereas simultaneously<br />

MBL levels increase. The latter being strictly related to maternal MBL genotypes.<br />

Therefore, increased MBL levels in concert with increased IgG galactosylation may be<br />

associated with pregnancy-induced improvement of RA.<br />

Objective<br />

To investigate whether MBL genotypes are associated with changes in RA-disease activity<br />

and with changes in IgG galactosylation during pregnancy and postpartum. Also<br />

the association between MBL genotypes and pregnancy outcome in RA is studied.<br />

Methods<br />

Serum from 216 RA-cases and 31 healthy controls of the Pregnancy-induced Amelioration<br />

of RA (PARA)-study was collected before, during and after pregnancy. IgG galactosylation<br />

was determined by MALDI-TOF-MS. Disease activity was determined using<br />

� Pagina 66


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

DAS28. MBL genotypes were determined. Pregnancy outcome measures studied were<br />

gestational age, birth weight, miscarriage and hypertensive disorders.<br />

Results<br />

No association was found between MBL genotype groups and changes in RA-disease<br />

activity (p=0.89) and changes in IgG galactosylation (cases p=0.75 and controls<br />

p=0.54) during pregnancy and postpartum. Furthermore, MBL genotype groups are<br />

not related to the studied pregnancy outcome measures.<br />

Conclusion<br />

This study does not provide evidence for a role for MBL in the improvement of RA<br />

during pregnancy, nor for a role in pregnancy outcome.<br />

This research is financed by the Dutch Arthritis Association (Reumafonds)<br />

13<br />

TNF blockade impairs T cell dependent antibody responses<br />

G. Franco Salinas, L. De Rycke, T. Cantaert, Ph. Remans, M. van der Burg, B. Barendregt,<br />

P.P. Tak, D. Baeten (Amsterdam, Rotterdam)<br />

Objective<br />

Antinuclear antibodies induced by TNF blockade are restricted to the IgM isotype and<br />

directed towards T cell independent (TI) antigens. As this suggests that TNF blockade<br />

impairs the maturation of the B cell responses towards T cell dependent (TD) antigens,<br />

we investigated the humoral response to vaccination during TNF blockade in spondyloarthritis<br />

(SpA).<br />

Materials and methods<br />

30 SpA patients were vaccinated with Engerix, a TD vaccine to Hepatitis B, and with<br />

Pneumovax, a TI vaccine to the polysaccharide of S. pneumoniae. Of these, 10 were<br />

untreated (control group) and 20 were treated with TNF blockade. A second cohort<br />

of 10 SpA patients treated with infliximab was vaccinated with Prevnar, a TD vaccine<br />

to S. preumonia. Serum and peripheral blood lymphocytes were collected before and<br />

up to 26 weeks after vaccination. Vaccine-specific antibody titters were determined by<br />

ELISA. Somatic hypermutation was assessed by the Igκ REHMA assay. [1] The phenotype<br />

and expression of costimulatory molecules were evaluated by flow cytometry.<br />

Results<br />

The control group displayed clear IgM (230 mU/ml, 130-397) and IgG (3300 mU/ml,<br />

� Pagina 67


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

1515-4785) responses against the TI vaccine Pneumovax. Both IgM (69 mU/ml, 25-<br />

131, p=0.02) and IgG responses (1545 mU/ml, 729-2560, p=0.01) were moderately<br />

but significantly decreased in anti-TNF treated patients. For the TD vaccine Engerix,<br />

IgG responses were clearly present in the controls (595 IU/ml, 73-1750), but almost<br />

absent in treated patients (10 IU/ml, 0-112, p=0.006). The more profound suppression<br />

of TD versus TI responses by TNF blockade was confirmed by the anti-S.pneumoniae<br />

IgG induced by Prevnar (488 mU/ml, 143-1210) in comparison with Pneumovax<br />

(1545 mU/ml, 729-2560) in infliximab treated patients (p=0.05). Accordingly, there<br />

was a trend towards decreased somatic hypermutation in the total B cell population<br />

after infliximab treatment (mean decrease: 6.01%, p=0.07).<br />

Investigating the underlying mechanisms, phenotypic analysis of circulating B (naïve,<br />

activated, memory, plasmablasts) and T (CD3, CD4, CD8) lymphocytes revealed an<br />

increase in memory B cells (IgD-CD27+) and decreases in CD138+ B cells and CD4+ T<br />

cells. Moreover, infliximab significantly increased CD38, CD40 and HLA-DR expression<br />

on post Germinal Center B cells (IgD- B cells).<br />

Conclusion<br />

TNF blockade severely impairs the induction of TD humoral responses. The contribution<br />

of the upregulation of CD40 and CD38 is currently under investigation.<br />

References<br />

1. Andersen P, Permin H, Andersen V, Schejbel L, Garred P, Svejgaard A, Barington T. Deficiency<br />

in somatic hypermutation of the antibody light chain is associated with increased<br />

frequency of severe respiratory tract infection in common variable immunodeficiency.<br />

Blood, 2005 Jan 15; 105(2): 511-7.<br />

14<br />

Humorale respons na influenzavaccinatie is sterk onderdrukt bij patiënten met<br />

reumatoïde artritis die worden behandeld met rituximab<br />

S. van Assen, A.Holvast, C.A. Benne, M.D. Posthumus, M.A. van Leeuwen, A.E. Voskuyl,<br />

M. Blom, A.P. Risselada, A. de Haan, J. Westra, C.G.M. Kallenberg, M. Bijl (Groningen,<br />

Amsterdam, Nijmegen, Utrecht)<br />

Inleiding<br />

Jaarlijkse influenzavaccinatie wordt aanbevolen voor patiënten met reumatoïde artritis<br />

(RA). De effectiviteit van deze vaccinatie bij RA-patiënten die behandeld worden met<br />

rituximab (RTX) is echter onbekend.<br />

� Pagina 68


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Doel<br />

Het doel van de huidige studie was om de effectiviteit van influenzavaccinatie bij RApatiënten<br />

die behandeld worden met RTX te onderzoeken, evenals de duur van een<br />

eventuele verminderde humorale immuunrespons na behandeling met RTX. Daarnaast<br />

werd het effect van eerdere influenzavaccinatie en de veiligheid geëvalueerd.<br />

Patiënten & Methoden<br />

23 RA-patiënten met RTX (11 patiënten 4–8 weken na RTX en 12 patiënten 6–10<br />

maanden na RTX), 20 RA-patiënten met methotrexaat (MTX), en 29 gezonde controles<br />

(HC) kregen trivalent influenza-subunitvaccin toegediend. Antistoffen tegen de drie<br />

vaccinstammen werden bepaald voorafgaande aan en 28 dagen na vaccinatie m.b.v.<br />

de hemagglutinatieremmingstest. DAS28 werd gebruikt om RA-activiteit te meten.<br />

Resultaten<br />

Na vaccinatie, namen geometrische gemiddelde titers (GMT) significant toe voor alle<br />

influenzastammen in zowel de MTX- als de HC-groep, maar voor geen van de stammen<br />

in de RTX-groep. In the subgroep van RTX-patiënten 6–10 maanden na RTX<br />

daarentegen werd een stijging van de GMT voor A/H3N2 en A/H1N1 vastgesteld,<br />

overigens zonder stijging van CD19+-cellen in het perifere bloed. Seroconversie (viervoudige<br />

titerstijging na vaccinatie naar een beschermende titer van > 40) en seroprotectie<br />

(stijging van een titer van < 40 naar > 40 na vaccinatie) traden minder vaak<br />

op bij RTX-patiënten in vergelijking met MTX-patiënten voor A/H3N2 and A/H1N1,<br />

en in vergelijking met HC voor A/H1N1. Eerdere vaccinatie van RTX-patiënten resulteerde<br />

in hogere pre- en postvaccinatie GMT voor A/H1N1 in vergelijking met nieteerder<br />

gevaccineerde RTX-patiënten. DAS28 veranderde in geen van de groepen na<br />

vaccinatie.<br />

Conclusie<br />

RTX verhindert de ontwikkeling van een adequate humorale respons influenzavaccinatie<br />

bij RA-patiënten. 6–10 maanden na toediening van RTX blijkt enig herstel<br />

van de respons op te treden. Eerdere influenzavaccinatie bij RTX-patiënten leidt tot<br />

hogere pre- en postvaccinatietiters. RA-activiteit veranderde niet na influenzavaccinatie.<br />

� Pagina 69


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

15<br />

Klinische respons, farmacokinetiek, humane anti-chimere antistofvorming en synoviale<br />

weefselrespons na behandeling met rituximab in patiënten met reumatoïde<br />

artritis<br />

M.J. Boumans, R.M. Thurlings, O. Teng, K. Vos, D.M. Gerlag, L. Aarden, S.O. Stapel, J.M. van<br />

Laar, P.P. Tak, G.J. Wolbink (Amsterdam, Leiden, Newcastle upon Tyne-UK)<br />

Inleiding en doel<br />

Het doel van rituximab is het depleteren van pathogene B-cellen. In een gedeelte van reumatoïde<br />

artritis(RA)patiënten induceert rituximab echter slechts een gedeeltelijke depletie<br />

van synoviale B- en plasmacellen, geassocieerd met een verminderde klinische respons.<br />

[1–3] In deze studie analyseerden wij of vroege vorming van anti-rituximab-antistoffen<br />

(ARA) of grotere aantallen B-cellen tot suboptimale spiegels leiden in deze patiënten.<br />

Methode<br />

58 patiënten met RA werden behandeld met rituximab middels 2 infusies van 1000<br />

milligram in 2 weken tijd. De klinische respons werd 24 weken na elke kuur bepaald<br />

met behulp van de DAS28 en de EULAR-respons criteria. Voor en na behandeling<br />

werden de rituximabspiegels en de ARA’s in het serum en de B- en plasmacellen in het<br />

synovium gemeten. De relatie tussen deze parameters werd geanalyseerd met behulp<br />

van regressieanalyse.<br />

Resultaten<br />

Vier weken na toediening van het eerste rituximabinfuus was er een grote variatie in de<br />

serum-rituximabspiegels. De aanwezigheid van lage rituximabspiegels werd voorspeld<br />

door vorming van ARA’s (bij 5 patiënten [8,6%]) en een hoge bezinking voor start van<br />

de behandeling. Echter, lage rituximabspiegels waren niet geassocieerd met suboptimale<br />

depletie van synoviale B- of plasmacellen na therapie of een verminderde klinische<br />

respons. Hiernaast was de klinische respons op een eerste en tweede behandelkuur bij<br />

ARA-positieve patiënten vergelijkbaar met die van ARA-negatieve patiënten.<br />

Conclusie<br />

Vorming van ARA’s en verschillen in ziekteactiviteit zijn deels verantwoordelijk voor de<br />

grote variabiliteit in serum-rituximabspiegels na behandeling. De rituximabspiegels<br />

zijn echter niet lager bij patiënten met blijvende aanwezigheid van synoviale B- en<br />

plasmacellen of bij patiënten die geen klinische respons vertonen. Het huidige behandelingsschema<br />

voldoet om een klinische respons te initiëren en te onderhouden, zelfs<br />

als er ARA’s worden gevormd. Wel moet rekening gehouden met de beperkte power<br />

van dit onderzoek. Gegevens over het effect van verschillende behandelschema’s op<br />

de bescherming tegen gewrichtsdestructie zijn echter nog niet bekend.<br />

� Pagina 70


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Referenties<br />

1. Vos K, Thurlings RM, Wijbrandts CA, van SD, Gerlag DM, Tak PP. Early effects of rituximab<br />

on the synovial cell infiltrate in patients with rheumatoid arthritis. Arthritis Rheum<br />

2007; 56(3):772-778.<br />

2. Teng YK, Levarht EW, Hashemi M, Bajema IM, Toes RE, Huizinga TW et al. Immunohistochemical<br />

analysis as a means to predict responsiveness to rituximab treatment. Arthritis<br />

Rheum 2007; 56:3909-39<strong>18</strong>.<br />

3. Thurlings RM, Vos K, Wijbrandts CA, Zwinderman A, Gerlag DM, Tak PP. Synovial tissue<br />

response to rituximab: mechanism of action and identification of biomarkers of response.<br />

Ann Rheum Dis 2008; 67:917-25. Epub 2007 Oct 26.<br />

16<br />

Fixed or on-demand retreatment with rituximab for refractory rheumatoid<br />

arthritis?<br />

J. Tekstra, Y.K.O. Teng, J.M. van Laar, F. Lafeber, J.W.J. Bijlsma (Utrecht, Leiden, Newcastle-<br />

UK)<br />

Objective<br />

To explore whether timing of re-treatment with rituximab (RTX) affected clinical outcome<br />

in RA patients.<br />

Methods<br />

Two prospective, open-label studies conducted in 2 academic centres using similar<br />

eligibility criteria and study parameters in refractory RA patients were evaluated with<br />

respect to efficacy and safety. All patients received initial treatment with 2x1gr RTX, and<br />

retreatment with 1gr RTX. In one study, patients received fixed retreatment (FR) at 24<br />

weeks, while patients in the other study received on-demand retreatment (ODR), i.e.<br />

at disease relapse. Patients were followed up to 24 weeks after retreatment.<br />

Results<br />

Twenty-eight patients were included in the FR-study and 20 in the ODR-study. The<br />

efficacy of a 2nd RTX-course was evaluated by trichotomizing patients into good,<br />

moderate and non-responders to the first RTX-course. In the FR-study, good responders<br />

(n=4) showed minimal improvement following retreatment: median DAS28-scores<br />

decreased from 3.13 [range: 2.76-3.17] to 2.82 [2.50-3.25]( p=0.47). Moderate responders<br />

(n=16) experienced significant improvement with DAS28-scores decreasing<br />

from 4.62 [range: 3.29-6.10] to 3.17 [2.28-6.15](p=0.001). Non-responders (n=6) also<br />

improved significantly from 5.53 [range: 2.97-6.70] to 3.41 [2.01-5.93](p=0.028).<br />

In the ODR-study, good responders (n=2) were not retreated within 12 months because<br />

� Pagina 71


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

of sustained response. Moderate responders (n=7) improved significantly with DAS28scores<br />

from 5.20 [range: 3.82-7.14] to 4.26 [2.66-6.16] (p=0.028). Non-responders<br />

(n=5) were not retreated. Both strategies had similar incidences of adverse events (86%<br />

and 95%) and serious adverse events (<strong>18</strong>% and 15%).<br />

Conclusion<br />

Moderate responders to a 1st rituximab course benefited from early retreatment with<br />

rituximab more than when retreated on-demand. Non-responders to the first rituximab<br />

course may benefit from retreatment after 6 months as shown for the FR study. Good<br />

responders will be overtreated with fixed retreatment strategy at 6 months.<br />

17<br />

Relationships between disease activity, radiographic progression and functional<br />

disability and the effect of methotrexate treatment in patients with undifferentiated<br />

arthritis: differential effects for patients with or without anti-citrullinated<br />

protein antibodies<br />

K. Visser, J. van Aken, H. van Dongen, L.R. Lard, H.K. Ronday, H.M.J. Hulsmans, I. Speyer,<br />

M.L. Westedt, A.J. Peeters, R.E.M. Toes, F.C. Breedveld, D. van der Heijde, C.F. Allaart,<br />

T.W.J. Huizinga (Leiden, Den Haag, Delft)<br />

Background<br />

In rheumatoid arthritis treatment is aimed at minimal disease activity as this is associated<br />

with less radiographic damage progression and better functional ability. For<br />

undifferentiated arthritis (UA), however, these relationships have not been studied in<br />

detail.<br />

Objectives<br />

To investigate the relationships between disease activity, radiographic progression<br />

and functional disability, and the effect of methotrexate (MTX) therapy, in patients<br />

with undifferentiated arthritis (UA) with or without anti-citrullinated protein antibodies<br />

(ACPA).<br />

Methods<br />

Data from the PROMPT study were used, in which 110 UA patients were randomized<br />

to one year MTX or placebo therapy. Every three months the disease activity score<br />

(DAS), health assessment questionnaire (HAQ) and patient-reported symptoms on a<br />

VAS were measured. Radiographic progression was scored on 6-monthly radiographs<br />

of hands and feet using the Sharp-van der Heijde score (SHS) and was defined as<br />

an increase of >=3. The longitudinal relationships between DAS-HAQ, SHS-HAQ and<br />

� Pagina 72


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

DAS-SHS, and the effect of MTX treatment on all outcomes were analyzed via longitudinal<br />

regression analysis with generalized estimating equations (GEE) or logistic<br />

regression analysis. Differential associations for ACPA positive and ACPA negative patients<br />

were explored via interaction terms. All analyses were corrected for age/gender,<br />

ACPA, treatment group, and baseline values of the studied variables.<br />

Results<br />

The DAS (beta=0.14, p=0.001), the baseline erosion score (beta=0.04, p=0.045), but<br />

not the total SHS, were longitudinally associated with the HAQ across time. A higher<br />

DAS in the initial 6 months was associated with radiographic progression after 12<br />

months in logistic regression (OR=4.1, 96%CI 1.0-16.5, p=0.050). These relationships<br />

existed for both ACPA-positive and ACPA-negative patients. MTX treatment was associated<br />

with a lower DAS (beta=-1.0, p


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

lyzed if ACPA activate complement and which pathways of complement are activated<br />

by ACPA.<br />

Methods<br />

We have set up assays to measure complement activation by these antibodies by using<br />

cyclic citrullinated peptide (CCP2) coated plates, specific buffers that allow binding of<br />

ACPA without inducing complement activation during the binding step, followed by<br />

complement activation from a pool of normal human serum. Specific activation of different<br />

complement pathways was achieved by using specific buffers and C1q or MBL<br />

deficient sera. ACPA isotype usage was tested in relation to complement activation.<br />

Results<br />

We observed that ACPA activate complement in a dose dependent manner via the<br />

classical and intriguingly also strongly via the alternative pathway, mimicking the situation<br />

in mice. We did not observe any lectin pathway activation, also not in those<br />

patients positive for IgA or IgM ACPA. Complement activation proceeded in vitro up<br />

to the formation of the membrane attack complex C5b9, showing that all activation<br />

steps, including the release of C5a, have been taken. The extent of complement activation<br />

is proportional to the ACPA titer.<br />

Conclusions<br />

These data show that ACPA not only activate the classical pathway but also strongly<br />

activate the alternative pathway. These findings provide a rationale to target the alternative<br />

pathway to inhibit disease progression in RA patients.<br />

19<br />

More drug-free remission in ACPA-positive rheumatoid arthritis patients treated<br />

with DAS-driven than with conventional therapy<br />

D. van der Woude, K. Visser, R. Brand, N. Klarenbeek, H. Hulsmans, A. Peeters, P. Kerstens,<br />

B. Dijkmans, D. van der Heijde, T. Huizinga, A. van der Helm-van Mil, C. Allaart (Leiden,<br />

Den Haag, Delft, Amsterdam)<br />

Introduction<br />

Drug-free remission is increasingly becoming an attainable goal of rheumatoid arthritis<br />

(RA) treatment. Both disease activity score (DAS)-driven and conventional treatment<br />

can induce drug-free remission, but it is unclear if this occurs in patients with similar<br />

disease characteristics.<br />

� Pagina 74


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Objective<br />

To compare drug-free remission in RA patients after conventional treatment and after<br />

DAS-driven treatment.<br />

Methods<br />

Sustained drug-free remission (defined as DAS < 1.6 for at least 1 year after discontinuing<br />

all DMARDs) was assessed in two cohorts of patients with recent-onset RA:<br />

the Leiden Early Arthritis Cohort (410 patients treated with conventional therapy) and<br />

the BeSt trial (508 patients receiving DAS-driven treatment, aim DAS=< 2.4). Baseline<br />

characteristics of patients who after 5 years of follow-up had and had not achieved<br />

sustained drug-free remission were compared by univariate logistic regression analysis<br />

within each cohort. In a combined multivariate logistic regression analysis correcting for<br />

baseline cohort characteristics, independent predictors for sustained drug-free remission<br />

were identified. Functional ability by health assessment questionnaire (HAQ) at the<br />

time of remission was compared in a multivariate linear regression analysis corrected<br />

for baseline HAQ and cohort differences.<br />

Results<br />

At baseline, RA patients in the DAS-driven cohort had a longer symptom duration and<br />

more active disease than patients in the conventional treatment cohort. Sustained<br />

drug-free remission was achieved by 45/410 (11%) patients in the conventional cohort<br />

and by 48/508 (9%) patients in the DAS-driven cohort. In univariate analysis sustained<br />

drug-free remission was associated with the same 4 factors in both cohorts: the absence<br />

of anti-citrullinated protein antibodies (ACPA) and IgM rheumatoid factor, lack<br />

of HLA shared epitope alleles and a short symptom duration before presentation. In<br />

addition, in the DAS-driven cohort, male gender was associated with sustained drugfree<br />

remission. In the combined multivariate analysis, independent predictors in both<br />

cohorts were male gender (OR 2.0, 95%CI 1.2-3.3), short symptom duration (OR: 1.01,<br />

95%CI: 1.00-1.02), low baseline CRP (OR: 1.01, 95%CI: 1.00-1.01) and the absence of<br />

ACPA. In the conventional treatment group, ACPA-positive patients were substantially<br />

less likely to achieve remission (OR: 0.08, 95%CI: 0.03-0.20) than in the DAS-driven<br />

treatment group (OR: 0.22, 95%CI: 0.11-0.44). DAS-driven treatment was independently<br />

associated with lower HAQ scores (median 0 (0-0.25) versus 0.25 (0-0.94)) at<br />

the time of remission.<br />

Conclusion<br />

RA patients with unfavorable prognostic characteristics such as ACPA, have a higher<br />

chance of achieving sustained drug-free remission with DAS-driven than with conventional<br />

treatment. Futhermore, DAS-driven treatment results in better functional ability<br />

at the time of drug-free remission.<br />

� Pagina 75


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

20<br />

Persisting anti-citrullinated protein antibodies after years of sustained drug-free<br />

remission<br />

D. van der Woude, P. Suwannalai, R.E.M. Toes, T.W.J. Huizinga, A.H.M. van der Helm-van<br />

Mil (Leiden)<br />

Introduction<br />

Presence of antibodies against cyclic citrullinated proteins (anti-CCP) is associated with a<br />

destructive course of arthritis and a low chance of achieving sustained drug-free remission.<br />

Nevertheless, sustained drug-free remission is achieved by a small percentage of<br />

patients who were anti-CCP-positive at disease onset. [1]<br />

Objective<br />

To investigate the presence and characteristics of anti-CCP-antibodies in the years after<br />

achieving sustained drug-free remission.<br />

Methods<br />

Sustained drug-free remission was assessed in patients who presented to the Leiden<br />

Early Arthritis Clinic with either undifferentiated arthritis (UA) or rheumatoid arthritis<br />

(RA) (n=1011). 275 patients achieved sustained drug-free remission which was defined<br />

as fulfilling all of the following criteria for at least one year: 1) no current use of DMARDs<br />

and 2) no swollen joints and 3) classification as remission by the patient’s rheumatologist.<br />

All remission patients that were anti-CCP-positive at disease presentation (n=<strong>18</strong>)<br />

were invited for a follow-up visit in 2008. Serial serum samples were tested for anti-CCP<br />

presence and levels (anti-CCP2-test, Eurodiagnostica), as well as for anti-CCP isotypes<br />

and fine specificity. Anti-CCP antibody characteristics of the anti-CCP-positive remission<br />

patients were compared to those of anti-CCP-positive patients with persistent disease.<br />

Results<br />

8 out of <strong>18</strong> anti-CCP-positive remission-patients agreed to a follow-up visit. One patient<br />

was diagnosed with a relapse of arthritis and excluded. All remaining 7 patients were anti-CCP-positive<br />

at the time of drug-free remission and the anti-CCP-antibodies persisted<br />

even at the time of last follow-up when the median duration of remission was 5 years<br />

(range: 1.5-12 years). Anti-CCP antibody levels decreased over time; the median level at<br />

last follow-up was 94 U/ml. Comparing remission patients with patients with persisting<br />

arthritis revealed that the patients that had achieved sustained drug-free remission had<br />

lower anti-CCP-levels at baseline (median level: 276 versus 963 U/ml) and displayed a<br />

more restricted repertoire of anti-CCP isotypes and anti-citrulline fine specificity.<br />

� Pagina 76


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Conclusion<br />

Anti-CCP antibodies can persist despite years of sustained drug-free remission. This indicates<br />

that in patients prone to arthritis, the mere presence of anti-CCP-antibodies is not<br />

sufficient to maintain disease.<br />

References<br />

1. van der Woude D, Young A, Mertens BJ, Toes REM, van der Heijde D, Huizinga TWJ and<br />

van der Helm-van Mil AHM. Prevalence and Predictive factors for Sustained DMARDfree<br />

Remission in RA; Results from two Large Early Arthritis Cohorts. Arthritis Rheum (in<br />

press).<br />

21<br />

Tie2 is expressed and engaged on synovial macrophages in inflammatory arthritis,<br />

mediating tissue remodeling<br />

S. Krausz, D. deLaunay, C.A. Ambarus, D.L. Baeten, P.P. Tak, K.A. Reedquist (Amsterdam)<br />

Background<br />

Angiogenesis makes critical contributions to inflammation and joint destruction in rheumatoid<br />

arthritis (RA) and psoriatic arthritis (PsA). Angiopoietins (Ang)-1 and -2, which<br />

mediate blood vessel remodeling, as well as their receptor Tie2, are expressed in RA<br />

and PsA synovial tissue. Tie2 expression has been reported on synovial macrophages,<br />

but it is unknow how macrophage Tie2 signaling might contribute to pathology in<br />

arthritis.<br />

Objectives<br />

To examine the expression of Ang1 and Ang2, the cellular distribution of total and active<br />

Tie2 in RA and PsA synovial tissue, and functional consequences of Tie2 signaling<br />

in macrophages.<br />

Methods<br />

Ang1, Ang2, Tie2 and phosphorylated (p)-Tie2 expression in the synovial tissue of patients<br />

with active RA (n=17) and PsA (n=14) was performed by immunohistochemical<br />

staining and quantitative digital analysis. Double staining was performed on synovial<br />

tissue biopsy sections using anti- Tie2 and p-Tie2 antibodies in combination with antibodies<br />

recognizing cellular markers (CD3, CD22, CD31, CD55, C68, CD163, and<br />

vWF). Tie2 expression on human peripheral blood (PB) monocytes and PB-derived<br />

macrophages were examined for Tie2 expression by FACs analysis. IL-6 production<br />

was assessed by ELISA after stimulation with Ang1 or Ang2, alone or in combination<br />

with TNF. Proteomic approaches were used to identify soluble factors involved in an-<br />

� Pagina 77


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

giogenesis and tissue remodeling in culture supernatants of macrophages stimulated<br />

with Ang1 and Ang2.<br />

Results<br />

Ang1 expression was significantly higher in RA synovial tissue compared to PsA (p <<br />

0.005). This was associated with increased relative activation of Tie2 in RA synovial<br />

tissue compared to PsA (p < 0.05), and in RA patients, we observed a significant positive<br />

correlation between Ang1 expression and Tie2 activation (R=0.412, p < 0.05).<br />

Active Tie2 was predominantly found in synovial macrophages, and only infrequently<br />

in endothelial cells and FLS. Macrophage stimulation with Ang-1, and to a lesser extent<br />

Ang-2, induced IL-6 production. Ang-1 and TNF cooperatively induced IL-6. Proteomic<br />

analysis of Ang1 and Ang2-stimulated macrophages revealed differential regulation of<br />

expression of chemokines, matrix metalloproteinase, and proteinase inhibitors, depending<br />

upon macrophage polarization conditions.<br />

Conclusion<br />

Tie2 is actively engaged on synovial macrophages of patients with inflammatory arthritis.<br />

Contributions of macrophage Tie2 signaling to pathology in distinct forms of<br />

arthritis may depend upon expression of factors driving macrophage polarization at the<br />

site of inflammation, and relative disease-specific expression of Ang1 and Ang2.<br />

22<br />

The cartilage-specific molecule, melanoma inhibitory activity, contributes to collagen-induced<br />

arthritis<br />

N.Yeremenko, T. Cantaert, A. Bosserhoff, P.P. Tak, D. Baeten (Amsterdam)<br />

Objectives<br />

Melanoma inhibitory activity (MIA) is a small chondrocyte-specific protein with unknown<br />

function, which is regulated similarly as collagen type II. MIA-deficient mice<br />

(MIA -/- ) have a normal phenotype and only minor microarchitectural alterations of the<br />

cartilage. We recently demonstrated that the immunodominant epitopes of MIA are<br />

actively presented in an HLA-DR4-restricted manner in the inflamed rheumatoid arthritis<br />

(RA) joint. To assess the potential role of MIA as autoantigen, we investigated here<br />

collagen-induced arthritis (CIA) in wild type C57BL/6 (WT) and MIA -/- mice.<br />

� Pagina 78


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Materials and Methods<br />

12 weeks old wild type C57BL/6 (N=33) and MIA -/- (N=24) female mice were immunized<br />

intradermally at the base of the tail with chicken type II collagen emulsified in an<br />

equal volume of complete Freund’s adjuvant; this procedure was repeated as a boost<br />

21 days later. The severity of the arthritis was assessed using a semi-quantitative scoring<br />

system (0 to 4). For flow cytometric analysis splenocytes were collected at day 10<br />

after either primary immunization or boost and restimulated in vitro with anti-CD3/<br />

CD28, collagen type II or MIA.<br />

Results<br />

MIA -/- mice developed markedly reduced incidence of arthritis compared to WT mice<br />

(50% versus 87.9%), which resulted in a significantly lower clinical arthritis score.<br />

Phenotyping of splenocytes showed higher percentages of B cells (p=0.03) and lower<br />

numbers of CD3 + CD4 - T cells (p = 0.01) in MIA -/- mice. Ex vivo restimulation with MIA<br />

of isolated after primary immunization lymphocytes showed a significantly increased<br />

proliferation in WT versus MIA -/- mice. Accordingly, there was a significant increase of<br />

FoxP3-expressing CD25 + CD4 + regulatory T cells upon restimulation with not only MIA<br />

but also collagen in MIA -/- mice. We did not find any difference in the IFN-γ production,<br />

whereas restimulated CD4 + lymphocytes of MIA -/- mice had elevated IL-17 production<br />

(p < 0.03).<br />

Conclusion<br />

MIA-deficient mice are partially protected against CIA. The inhibition of lymphocyte<br />

proliferation and increase of regulatory T cells upon restimulation with MIA in vitro<br />

support a role for MIA as autoantigen. Ongoing analyses are investigating how this<br />

translates into bone and cartilage damage in these mice.<br />

23<br />

IL-23 promotes Th17 differentiation by inhibiting T-bet and FoxP3 and is required<br />

for IL-22 but not IL-21 in autoimmune experimental arthritis<br />

A.M.C. Mus, F. Cornelissen, P.S. Asmawidjaja, J.P. van Hamburg, . Boon, R.W. Hendriks,<br />

E. Lubberts (Rotterdam, Utrecht)<br />

Objective<br />

To unravel the role of IL-23 in subgroup polarization of IL-17A + and/or IFN-γ+ T cells in<br />

the prone autoimmune DBA-1 mice with and without collagen-induced arthritis.<br />

� Pagina 79


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Methods<br />

CD4 + T cells were isolated using the MACS system from the spleen of naïve and type<br />

II collagen (CII) immunized DBA-1 mice. These CD4 + T cells were stimulated in vitro<br />

under Th0, Th1 or different Th17 conditions. Intracellular staining for IL-17A, IFN-γ, IL-4<br />

was evaluated by FACS analysis. In addition, IL-17A, IL-17F, IL-21, IL-22, T-bet, FoxP3,<br />

GATA3, RORγt, and RORalpha expressions were analyzed by ELISA and/or Q-PCR.<br />

Results<br />

In splenic CD4 + T cells from naïve DBA-1 mice, IL-23 alone hardly induced RORγt, Th17<br />

polarization and Th17 cytokines but inhibited T-bet expression. In contrast, TGF-β/IL-6<br />

is a potent inducer of RORγt, IL-17A, IL-17F, IL-21, and FoxP3 in these cells. IL-23 in<br />

contrast to TGF-β/IL-6 was critical for the induction of IL-22 in splenic CD4 + T cells from<br />

both naïve and CII-immunized DBA-1 mice. In line with these findings, IL-23 was more<br />

pronounced in inducing the IL-17A + IFN-γ- subset in CD4 + T cells from CII-immunized<br />

mice. However, in CD4+ T cells from naïve DBA-1 mice, IL-23 increased TGF-β/IL-6<br />

induced Th17 polarization including elevated IL-17A, IL-17F, and RORγt expression and<br />

markedly decreased T-bet and FoxP3 induction.<br />

Conclusion<br />

IL-23 promotes Th17 differentiation by inhibiting T-bet and FoxP3 and is required for<br />

elevation of IL-22 but not IL-21 in autoimmune arthritis. These data indicate different<br />

mechanisms for IL-23 and TGF-β/IL-6 at the transcription factor level during Th17 differentiation<br />

in autoimmune experimental arthritis.<br />

24<br />

Vitamin D and IL-27, but not IL-10, are strong inhibitors of Th17 polarization of splenic<br />

T cells from naïve and CII-immunized DBA-1 mice using different mechanisms<br />

A.M. Mus, J.P. van Hamburg, P. Asmawidjaja, F. Cornelissen, M. Hazes, H. van Leeuwen,<br />

L. Boon, E. Colin, E. Lubberts (Rotterdam, Utrecht)<br />

Introduction<br />

Recently, we showed that vitamin D inhibits human IL-17 production and stimulates IL-4<br />

production by PBMC from early RA patients. [1] Furthermore, it has been shown that<br />

vitamin D inhibited collagen-induced arthritis and diminished the severity of existing<br />

CIA, although the mechanism is unknown. [2]<br />

� Pagina 80


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Objective<br />

To identify the effect of vitamin D on Th1 and Th17 polarization ex vivo in the prone<br />

autoimmune DBA-1 mice with and without collagen-induced arthritis and to evaluate<br />

overlap or distinction in the mechanism of action of vitamin D with IL-27 and IL-10.<br />

Methods<br />

Splenic CD4 + T cells of naïve DBA-1 and type II collagen immunized DBA-1 mice were<br />

isolated using the MACS system. These cells were stimulated in vitro under Th1 (IL-12/<br />

anti-IL-4 antibody) or Th17 (IL-23, TGF-β and IL-6 with anti-IL-4 and anti-IFN-γ antibodies)<br />

conditions with or without vitamin D, IL-10, and IL-27. Intracellular stainings for<br />

IL-17A (Th17), IFN-γ (Th1), IL-4 (Th2), Foxp3 (Treg), IL-2 and IL-10 were evaluated by<br />

FACS analysis. In addition, cytokine specific ELISA were performed to measure protein<br />

levels of IL-17, IFN-γ, IL-4, IL-10, IL-22 in the culture supernatant. Moreover, mRNA<br />

expression of STAT-1, STAT-3, STAT-4, SOCS3, T-bet, GATA-3, and RORγt was analyzed<br />

by Q-PCR.<br />

Results<br />

A high percentage of IL-17+IFN-γ- (Th17) cells were found under Th17 polarizing condition<br />

in naïve and even higher in CII-immunized DBA-1 mice. Vitamin D and IL-27 significantly<br />

inhibited Th17 polarization in both spleen cells from naïve and CII-immunized<br />

DBA-1 mice accompanied with an increase in IFN-γ producing cells. In contrast, both<br />

low and high levels of IL-10 did not inhibit Th17 differentiation. Vitamin D showed an<br />

increase in IL-4 and IL-10 positive cells under Th17 polarizing condition of both naïve<br />

and CII-immunized DBA-1 mice. This was accompanied with an increase of IL-4 levels<br />

in culture supernatant by vitamin D but not by IL-27. Interestingly, double positive<br />

cells for IL-17/IL-10 were induced by vitamin D under Th17 condition of both naïve<br />

and CII-immunized mice. In contrast, IL-27 shows this phenomenon only in splenic T<br />

cells from CII-immunized DBA-1 mice.<br />

Conclusion<br />

These data show that both vitamin D and IL-27, but not IL-10, are strong inhibitors<br />

of Th17 polarization of splenic T cells from naïve and CII-immunized DBA-1 mice. In<br />

contrast to IL-27, vitamin D increases IL-4 levels under Th17 polarizing conditions.<br />

Furthermore, vitamin D is a strong inducer of IL-17/IL-10 double positive cells under<br />

Th17 condition. These data show differences in the mechanism of IL-27 and vitamin<br />

D in the inhibition of Th17 differentiation. Furthermore, it suggests that vitamin D in<br />

the presence of TGF-β/IL-6 and IL-23 promote the generation of the anti-inflammatory<br />

IL-17/IL-10 double positive T cells.<br />

� Pagina 81


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

25<br />

Welke redenen spelen een rol bij het wel al dan niet volgen van aanbevelingen<br />

over systematische evaluatie van het ziektebeloop bij reumatoïde artritis?<br />

L.T.C. van Hulst, T.J. Jansen, W. Kievit, J. Fransen,R. Grol, M.E.J.L. Hulscher, P.L.C.M. van Riel<br />

(Nijmegen, Leeuwarden)<br />

Inleiding<br />

In de CBO-richtijn Reumatoïde Artritis: diagnostiek en behandeling worden diverse<br />

aanbevelingen gegeven ten aanzien van systematische evaluatie van het ziektebeloop<br />

bij reumatoïde artritis (RA). Dergelijke aanbevelingen vinden niet vanzelf hun weg in<br />

de dagelijkse klinische praktijk. Een eerste stap richting implementatie is het in kaart<br />

brengen van de huidige kwaliteit van zorg aan de hand van indicatoren die voor systematische<br />

evaluatie van RA zijn ontwikkeld.<br />

Uit een statusonderzoek uitgevoerd bij 678 RA-patiënten, onder 31 Nederlandse reumatologen,<br />

bleek dat indicatoren omtrent ziekteactiviteit en medicatie laag scoorden:<br />

in 16% van de 2858 visites, in 2007, was een DAS28 bepaald. In de visites waarbij er<br />

sprake was van hoge ziekteactiviteit werd medicatie in 33% daadwerkelijk geïntensiveerd.<br />

Tot op heden is onvoldoende duidelijk om welke redenen deze indicatoren<br />

laag scoren.<br />

Doelstelling<br />

We zouden graag vragen en opmerkingen bespreken ten aanzien van de CBO-richtlijn<br />

Reumatoïde artritis: diagnostiek en behandeling en de daarbij behorende indicatoren<br />

voor systematische evaluatie. Daarnaast is het een doelstelling om te exploreren wat<br />

voor reumatologen de belangrijkste redenen zijn om wel al dan niet medicatie te intensiveren<br />

in geval van actieve ziekte.<br />

Methode<br />

De stand tijdens de NVR-najaarsdagen zal gebruikt worden om:<br />

1) De CBO-richtlijn en de daarbij behorende indicatoren voor systematische evaluatie<br />

overzichtelijk te presenteren. Dr. Tim Jansen, voorzitter van de kwaliteitscommissie<br />

van de NVR en betrokken bij de ontwikkeling van de CBO-richtlijn zal aanwezig<br />

zijn bij de stand om vragen te beantwoorden over de richtlijn. Laura van Hulst zal<br />

aanwezig zijn om de indicatoren voor systematische evaluatie van het ziektebeloop<br />

toe te lichten en te bespreken mede aan de hand van de resultaten van het eerder<br />

genoemde statusonderzoek.<br />

2) Voor het exploreren van belangrijke redenen om wel al dan niet medicatie aan te<br />

passen, zouden we een zogenaamd MaxDiff-experiment willen uitvoeren. Dit is een<br />

gecomputeriseerde vragenlijst waarin aan reumatologen dertig verschillende sets<br />

van vijf redenen worden gepresenteerd. Daarbij krijgen ze telkens de vraag aan te<br />

� Pagina 82


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

geven wat voor hen de belangrijkste reden (van de vijf) is om medicatie te intensiveren.<br />

Wietkse Kievit en Laura van Hulst zullen hierbij ondersteuning bieden waar<br />

dat nodig blijkt te zijn.<br />

Resultaten en Conclusie<br />

Mede op basis van deze informatie ontstaat inzicht in wat de belangrijkste redenen<br />

zijn om medicatie al dan niet te intensiveren. Deze informatie kan worden gebruikt<br />

bij de ontwikkeling van interventies om systematische evaluatie van het ziektebeloop<br />

te verbeteren.<br />

26<br />

Implementatie van een multidisciplinaire behandeling op maat voor fibromyalgiepatiënten<br />

met een hoge ziektelast: Fibromyalgie In Actie (FIA)<br />

S. van Koulil, W. van Lankveld, F.W. Kraaimaat, T. van Helmond, A. Vedder, H. van Hoorn,<br />

M. Limborgh, H. Cats, P.L.C.M. van Riel, A.W.M. Evers (Nijmegen)<br />

Inleiding<br />

De behandeling van patiënten met fibromyalgie, een veelvoorkomende chronische<br />

pijnaandoening, stelt de reumatoloog doorgaans voor grote problemen omdat de<br />

effectiviteit van behandelingen beperkt is. In een eerdere studie werd de effectiviteit<br />

aangetoond van een multidisciplinaire behandeling op maat bestaande uit cognitieve<br />

gedragstherapie en oefentherapie voor fibromyalgiepatiënten met een hoge ziektelast.<br />

Patiënten rapporteren na deze behandeling een afname van pijn, functionele<br />

beperkingen, vermoeidheid, angst en depressieve stemming in vergelijking met de<br />

controlegroep met klinisch relevante effectgroottes voor alle uitkomstmaten na de<br />

behandeling en zes maanden later. Deze specifieke vorm van multidisciplinaire zorg<br />

op maat genaamd Fibromyalgie In Actie (FIA) is echter niet beschikbaar in de reguliere<br />

zorg. Het doel van dit project is een systematische en planmatige (proef)implementatie<br />

van deze behandeling in een aantal centra in verschillende regio’s in Nederland.<br />

Methoden<br />

Om de systematische implementatie van de behandeling Fibromyalgie In Actie mogelijk<br />

te maken is er een implementatieplan opgesteld met vier implementatiefases: initiatie<br />

(informeren van potentiële aanbieders over het programma, ontwikkelen materiaal<br />

voor de implementatie), voorbereiding (specifiek implementatieplan ontwikkelen per<br />

deelnemende instelling), uitvoering (therapeuten van de deelnemende instellingen<br />

volgen het trainingsprogramma, dataverzameling) en evaluatie en rapportage (RE-<br />

AIM-model).<br />

� Pagina 83


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Resultaten<br />

In vier van de vijf geplande centra voor de proefimplementatie is het project geïnitieerd.<br />

Er werden uitgebreide protocollen ontwikkeld voor de diagnostiek, screening en de<br />

behandeling. Daarnaast is een trainingsprogramma ontwikkeld voor de therapeuten<br />

van de deelnemende instellingen. De therapeuten van de deelnemende instellingen<br />

hebben het trainingsprogramma grotendeels doorlopen. Inmiddels wordt Fibromyalgie<br />

In Actie reeds op verschillende instellingen in Nederland aangeboden.<br />

Conclusie<br />

De voorlopige resultaten laten zien dat het mogelijk is om deze multidisciplinaire behandeling<br />

op maat voor fibromyalgiepatiënten met een hoge ziektelast te implementeren<br />

in verschillende instellingen in Nederland. In 2010 worden de eindresultaten van het<br />

implementatieproject verwacht.<br />

27<br />

HEPICON - Health Professionals in Contact<br />

J.E Voorneveld-Nieuwenhuis, C.Veldhuizen (Rotterdam, Nieuwegein)<br />

Inleiding<br />

HEPICON is een sociaal netwerk van zorgprofessionals. Met een 'online sociaal netwerk'<br />

kunnen mensen zich op het internet profileren. Men communiceert, leert, informeert<br />

en ontmoet interessante mensen binnen het eigen vakgebied. HEPICON is een initiatief<br />

van de afdeling Reumatologie van de V&VN, de Nederlandse beroepsvereniging<br />

van zorgprofessionals. Niet alleen verpleegkundigen maar alle professionals binnen de<br />

reumatologie kunnen elkaar op deze manier ontmoeten, kennis delen, vragen stellen<br />

en dergelijke.<br />

Ontwikkel de beroepsgroep<br />

Leden van HEPICON krijgen een profiel. Dit 'visitekaartje' toont de informatie die de<br />

leden willen delen. Daarnaast heeft ieder lid een persoonlijke startpagina. Dit zogenaamd<br />

dashboard presenteert nieuws, studies, discussiegroepen, de status van vrienden<br />

en nog veel meer. Collega's van alle specialiteiten en platformen delen hun expertise<br />

in verschillende groepen. Men bespreekt cases, publiceert ervaringen en beoordeelt<br />

nieuwe ontwikkelingen in expertpanels of discussiegroepen. Een online sociaal netwerk<br />

van zorgprofessionals; voor studie, loopbaan, beroep en vrienden.<br />

Experts binnen de industrie, overheid of beroepsgroep beantwoorden vragen. Dit<br />

directe contact stimuleert de kwaliteit van zorg en daarmee ook het plezier in het<br />

werk. Leden vertellen hun vrienden en collega's het laatste nieuws. Bepaal samen met<br />

collega's de toekomst van de professionele health care.<br />

� Pagina 84


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

De patiënt, de overheid en collega's profiteren samen van betere en efficiëntere zorg,<br />

producten en diensten. Er is daarom een gemeenschappelijk belang bij research en<br />

ontwikkeling van zorgtoeleveranciers zoals industrie en dienstverleners. Via HEPICON<br />

dragen geïnteresseerde leden bij aan dit proces. Er zijn online werkgroepen, enquêtes,<br />

studies en expertpanels. Afhankelijk van de gevraagde inspanning, staan daar zelfs<br />

vergoedingen tegenover! Progressie, studie, panels expertise, jobs en fun.<br />

Het netwerk is gratis toegankelijk voor iedereen met een BIG- of V&VN-lidmaatschapsnummer<br />

en voor studenten van de beroepsopleidingen.<br />

Referentie<br />

http://www.HEPICON.net<br />

28<br />

Inventarisatie van zorgmodellen voor artrose<br />

C.H.M. van den Ende, M.J.P.M. Stukstette, G.A.M. van den Bosch, J. Dekker (Nijmegen,<br />

Amsterdam)<br />

Achtergrond<br />

Artrose is een chronische progressieve aandoening van het bewegingsapparaat met<br />

een hoge prevalentie; bij mensen boven de zestig jaar vormt artrose de belangrijkste<br />

oorzaak voor pijn en beperkingen. Hoewel effectieve interventies beschikbaar zijn,<br />

maakt een groot aantal patiënten met artrose géén optimaal gebruik van conservatieve<br />

behandelmogelijkheden. De individuele variatie, het grillige, maar progressieve<br />

beloop en de variatie in behandelmogelijkheden maken dat continuïteit van zorg en<br />

versterking van zelfmanagement essentiële kenmerken zijn van adequate zorg voor<br />

artrose. De huidige zorg voor artrose komt onvoldoende aan deze kenmerken tegemoet.<br />

Om deze reden is een inventarisatie gemaakt van zorgmodellen die toegepast<br />

worden of toegepast kunnen worden bij artrose.<br />

Methode<br />

Vijftien deskundigen vanuit verschillende disciplines zijn geïnterviewd over hun mening<br />

ten aanzien van bestaande en mogelijke zorgmodellen voor patiënten met artrose.<br />

Daarnaast is een systematische en elektronische zoekactie uitgevoerd in de internationale<br />

literatuur naar zorgmodellen die vanaf 1995 worden toegepast bij reumatoïde<br />

artritis en/of artrose. Geïdentificeerde modellen zijn gerangschikt op basis van een<br />

bestaande indeling van zorgmodellen welke op basis van consensus van de auteurs is<br />

aangepast. Per model zijn, indien beschikbaar, gegevens over de (kosten)effectiviteit<br />

samengevat.<br />

� Pagina 85


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Resultaten<br />

Negen verschillende zorgmodellen zijn geïdentificeerd: drie modellen in de eerste lijn<br />

(behalve het conventionele model, een model met inzet van praktijkverpleegkundige en<br />

een multidisciplinair model), vier modellen waarin zorg vanuit de tweede lijn wordt geinitieerd<br />

(behalve het conventionele model een multidisciplinaire zorgmodel, een case<br />

managementmodel en een model van gestructureerde kennisoverdracht (in verschillende<br />

varianten) en, tot slot, twee modellen van zorg met een programmatische aanpak (het<br />

diseasemanagement-model en het chronic care-model). Onderzoeksgegevens beschikbaar<br />

over de (kosten)effectiviteit van zorgmodellen voor artrose zijn beperkt tot enkele<br />

kleine en kortdurende studies naar de meerwaarde van de inzet van een praktijkverpleegkundige.<br />

Deze studies lieten geen of bescheiden effecten op kwaliteit van leven zien.<br />

Conclusie<br />

Nationaal en internationaal wordt de zorg voor artrose op een groot aantal verschillende<br />

manieren vormgegeven. Er zijn op dit moment onvoldoende gegevens over de (kosten)<br />

effectiviteit van deze modellen om een afgewogen keuze voor een bepaald model te<br />

kunnen maken. Het is van belang verschillende modellen uit te testen en te evalueren.<br />

29<br />

Netwerkvorming rond artrose in de eerste lijn fysiotherapie als onderdeel van<br />

een netwerk voor reumatische aandoeningen: pro’s and contra’s van het Veenendaalse<br />

model<br />

J.K.C. Bloo, I.H.L. Daanen (Veenendaal)<br />

Een belangrijke pijler in het Veenendaalse model omtrent de netwerkvorming is de samenwerking<br />

met de diverse disciplines die betrokken zijn bij de zorg rondom reumatische<br />

aandoeningen, in dit geval artrose. Samenwerken was dan ook het uitgangspunt<br />

toen in 2000 werd gestart met het vormen van een netwerk rondom de eerste lijn<br />

fysiotherapeutische zorg bij artrose, ziekte van Bechterew en reumatoïde artritis. De<br />

bijdrage richt zich met name richten op de pro’ s en contra’s van het samenwerken<br />

binnen het artrosenetwerk op het gebied van organisatie en zorgevaluatie. Binnen het<br />

item organisatie zal de opbouw van een netwerk met de verschillende disciplinester<br />

sprake komen:<br />

– fysiotherapeuten onderling<br />

– communicatie reumatologen/huisartsen en fysiotherapie<br />

– gemeente en fysiotherapie<br />

– zorgverzekeraars en fysiotherapie<br />

– patiëntenvereniging en fysiotherapie<br />

� Pagina 86


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Het item zorgevaluatie zal worden ingericht aan de hand van de vraag: Wat is goede<br />

zorg? Pijlers voor het komen tot goede evaluatie van de zorg zijn:<br />

– overleg met patiënten (patiënttevredenheid) zorgverbetering<br />

– implementatie binnen de eigen beroepsgroep<br />

– het komen tot een evaluatiezorgmodel(check and balance model) met de zorgverzekeraar<br />

waarin de eerst genoemde pijlers ook zijn geborgd.<br />

De pro’s en contra’s van deze pijlers zullen aan de hand van voorbeelden uit de praktijk<br />

worden besproken.<br />

Referenties<br />

1. CBO multidisciplinaire richtlijn diagnostiek en behandeling van heup en knieartrose<br />

2007.<br />

2. KNGF richtlijn artrose heup-knie.<br />

3. Behandelstrategie bij artrose heup/knie werkgroep BART van de Bone and Joint Decade<br />

NL (zie ook website: www.boneandjointdecade.nl )<br />

30<br />

De Artrose Poli van het Jan van Breemen Instituut<br />

M. van der Esch, M.P.M. Steultjens, L.D. Roorda, J. Vollebregt, W.F. Lems, M. van der<br />

Leeden, J. Knoop, W. Peter, R. Voorneman, M. Gerritsen en J. Dekker (Amsterdam)<br />

De zorg voor patiënten met artrose is momenteel niet adequaat georganiseerd. Er is<br />

sprake van onderzorg (veel patiënten hebben geen contact met de zorg) en van een<br />

grote mate van heterogeniteit in het beleid (ondermeer in het verwijzen naar fysiotherapeut<br />

en reumatoloog; en in het aantal orthopedische ingrepen). Tevens ontbreekt<br />

het aan communicatie tussen zorgverleners. Daarnaast komt door de vergrijzing van de<br />

bevolking artrose reeds veel voor en is het te verwachten dat het aantal mensen met artrose<br />

verder zal toenemen. Vooral de incidentie van knie- en heupartrose zal toenemen.<br />

Om tegemoet te komen aan de toenemende zorgvragen heeft het Jan van Breemen Instituut<br />

(JBI) te Amsterdam de polikliniek voor diagnostiek en behandeling van patiënten<br />

met knie- en/of heupartrose (korte titel: Artrose Poli JBI) geopend per 1 januari <strong>2009</strong>.<br />

De Artrose Poli van het JBI heeft tot doel indicaties, fasering en timing van interventies<br />

te verbeteren door:<br />

– het verrichten van adequate en efficiënte medische diagnostiek;<br />

– het verrichten van functionele diagnostiek;<br />

– het geven van adviezen over de medische en paramedische behandeling in eerste-<br />

of tweedelijnsgezondheidszorg;<br />

� Pagina 87


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

– het geven van medische en paramedische behandelingen;<br />

– Het creëren van een infrastructuur voor wetenschappelijk onderzoek.<br />

De doelgroep bestaat uit:<br />

– nieuw verwezen patiënten van <strong>18</strong> jaar of ouder met knie en/of heupklachten en<br />

(een vermoeden van) artrose;<br />

– patiënten waarbij de medische diagnose knie- en/of heupartrose gesteld is, maar<br />

waarbij geen functionele diagnostiek heeft plaatsgevonden;<br />

– knie- en/of heupartrosepatiënten met vragen over aanvullende therapeutische opties.<br />

De poli biedt medische en functionele diagnostiek volgens protocol. Behandeling bestaat<br />

uit terugverwijzen naar de huisarts met een advies over het verstrekken van medicatie<br />

en/of verwijzen fysiotherapie eerste lijn; verwijzing fysiotherapie in de eerste<br />

lijn met gericht behandeladvies; behandeling in het JBI, bestaande uit voorlichting,<br />

pijnstilling en het volgen van oefenprogramma’s; of verwijzing naar de orthopeed.<br />

Gedurende de eerste vier maanden van <strong>2009</strong> zijn 33 patiënten geïncludeerd. Van deze<br />

patiënten is volgens protocol radiologisch onderzoek verricht, bloedonderzoek uitgevoerd,<br />

diverse biomechanische factoren gemeten in het klinimetrielaboratorium, het<br />

niveau van functioneren bepaald en zijn psychosociale factoren middels vragenlijsten<br />

in kaart gebracht.<br />

Door het volgens protocol in kaart brengen van de individuele patiënt lijkt de indicatiestelling<br />

verbeterd te zijn. Daarnaast is de communicatie tussen zorgverleners<br />

toegenomen en zijn duidelijke adviezen gegeven over mogelijke interventies. De meer<br />

adequate zorg voor knie- en/of heupartrosepatiënten zal in de toekomst leiden tot behandelprotocollen.<br />

Deze protocollen zullen zowel in de eerste als tweede lijn gebruikt<br />

worden.<br />

31<br />

Advies Behandel Centrum (ABC) Artrose: een pilotstudie<br />

H.M. Vermeulen, R.G.H.H. Nelissen, M. Kloppenburg, H.M.J. van der Linden, A.P. Timmers,<br />

E.P.J. Schoonenberg, T.W.J. Huizinga, T.P.M. Vliet Vlieland (Leiden)<br />

Achtergrond en doelstelling<br />

Een deel van de patiënten met artrose wordt met de vraagstelling diagnostiek en/of<br />

conservatieve of chirurgische behandeling door de huisarts naar de medisch specialist<br />

(orthopedisch chirurg of reumatoloog) verwezen. De patiënten die geen verdere<br />

� Pagina 88


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

medisch-specialistische zorg behoeven ontvangen op de polikliniek conservatieve behandeling,<br />

adviezen of verwijzingen naar bv. de fysiotherapeut. Voor dit traject zijn<br />

vaak meerdere bezoeken aan het ziekenhuis noodzakelijk, en de afstemming van de<br />

behandeladviezen met de huisarts is niet altijd optimaal.<br />

Het doel van het ABC Artrose is het bieden van een geïntegreerd, gestandaardiseerd<br />

zorgtraject voor patiënten met artrose, dat diagnostiek, behandeladvisering en nazorg<br />

omvat. De doelstelling van het aan het ABC verbonden pilotonderzoek was na te gaan<br />

in hoeverre het aanbieden van een dergelijk zorgtraject in de praktijk haalbaar was en<br />

hoe tevreden patiënten waren over de ontvangen zorg.<br />

Methode<br />

Het pilotonderzoek werd in 2008 uitgevoerd onder twintig patiënten met artrose van<br />

één of meerdere gewrichten, die door de huisarts via de polikliniek orthopedie of reumatologie<br />

werden aangemeld bij het ABC Artrose. Na aanmelding kregen patiënten<br />

een vragenlijst toegestuurd over de klachten, het dagelijks functioneren en de woon-<br />

en werksituatie. Tijdens het eenmalige bezoek aan het ABC Artrose werden door de<br />

fysiotherapeut en de medisch specialist (orthoped of reumatoloog) anamnese en lichamelijk<br />

onderzoek uitgevoerd en werd radiologisch onderzoek en bloedonderzoek<br />

verricht. Op grond van de bevindingen ontving de patiënt informatie over artrose en<br />

een behandeladvies, om in samenspraak met de huisarts te worden uitgevoerd. Na zes<br />

weken vond een telefonische follow-up plaats. De inhoud van de behandeladvisering<br />

werd gebaseerd op de CBO-Richtlijn Diagnostiek en behandeling van heup- en knieartrose,<br />

de KNGF-Richtlijn Heup- en knieartrose en internationale aanbevelingen vanuit<br />

de EULAR en OARSI. De werkwijze van het ABC Artrose, en de inhoud en de uitvoering<br />

van de behandeladviezen werden afgestemd met een focusgroep van huisartsen uit<br />

de regio Leiden.<br />

De evaluatie bestond uit registratie van kenmerken en klachten van de patiënten, de<br />

aard van de gegeven behandeladviezen en de tevredenheid over de geleverde zorg.<br />

Resultaten<br />

De twintig patiënten (7M, 13F) hadden een mediane leeftijd van 64 jaar en klachten<br />

van de hand (3), knie (5), heup (5) of meerdere gewrichten (7). Vijftien patiënten werden<br />

met een behandeladvies direct terugverwezen naar de huisarts. In overleg met de<br />

huisarts werd bij 1 patiënt nadere diagnostiek verricht, werden voor twee patiënten<br />

vervolgafspraken op de polikliniek gemaakt en werden twee patiënten op de wachtlijst<br />

gezet voor een operatie. De informatie was met name gericht op het afstemmen<br />

van belasting en belastbaarheid (15) en zelfmanagement (13), terwijl de behandeladvisering<br />

bestond uit een verwijzing oefentherapie (13), het gebruik van hulpmiddelen<br />

(9) en het aanpassen van de medicatie (7).<br />

In de tevredenheidsenquête gaven de patiënten gemiddeld een rapportcijfer van 8.4<br />

(sd 1.3) voor de ontvangen zorg.<br />

� Pagina 89


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Conclusie<br />

De opzet van een multidisciplinair behandeladviescentrum met een one-stop-shopconcept<br />

voor patiënten met artrose is haalbaar gebleken. De tevredenheid van de<br />

patiënten was hoog. Dit geeft aanleiding om in de toekomst nader onderzoek naar de<br />

effectiviteit, kosten en tevredenheid van patiënten en verwijzers met betrekking tot<br />

dit initiatief te doen.<br />

32<br />

Verpleegkundige begeleiding van patiënten met artrose in de dagelijkse reumatologiepraktijk<br />

in het Reumacentrum Twente.<br />

N. ter Avest-Schotmeijer, W. Drossaers (Enschede)<br />

Artrose is een reumatische ziekte met een toenemende prevalentie waarbij, naar alle<br />

waarschijnlijkheid, de vraag naar zorg in de komende jaren fors zal groeien. De redenen<br />

dat het aantal patiënten met artroseklachten zal toenemen zijn de vergrijzing, de toegenomen<br />

verwachtingen met betrekking tot het niveau van functioneren en de toegenomen<br />

kennis en mondigheid van de mensen.<br />

Er bestaat een lacune in het zorgaanbod voor patiënten met artrose. Tussen de boodschap<br />

'leer er mee leven', de paracetamol die de huisarts voorschrijft en de gewrichtsvervangende<br />

chirurgie zit een groot gat. Deze lacune in de zorg dient gevuld te worden.<br />

Naast deze unmet need zijn er binnen de reumatologie ontwikkelingen in de zorg voor<br />

artrose. Een task force van The EULAR standing committee for international clinical studies<br />

including therapeutics (ESCISIT) heeft evidence based state of the art-beschrijvingen<br />

van de zorg voor artrose gepubliceerd. Tevens zijn er door een ware tsunami aan<br />

onderzoek naar artrose op afzienbare termijn doorbraken en nieuwe therapeutische<br />

opties in de behandeling van artrose te verwachten.<br />

Als derde is er een maatschappelijke ontwikkeling waarbij de patiënt een grote rol speelt<br />

in het kiezen van welke behandeling hij of zij wil. Deze vorm van patiëntempowerment<br />

heeft een transparantie in de zorg nodig waarbij de verschillende behandelopties op een<br />

voor de patiënt herkenbare manier worden uitgewerkt.<br />

We wilden daarom een zorgpad ontwikkelen dat een kader schept voor de implementatie<br />

van de up-to-date-behandeling en de bovengenoemde te verwachten ontwikkelingen.<br />

Bij de opzet van het zorgpad is gebruik gemaakt van de in Medisch Spectrum Twente<br />

geldende methodiek voor zorgprogrammering. Hierdoor wordt het zorgpad in vastomlijnde<br />

stappen ontwikkeld.<br />

� Pagina 90


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Er zijn in deze methode vijf dimensies waarin de resultaten van een zorgpad kunnen<br />

worden gedefinieerd. Dit zijn klinische indicatoren, service-indicatoren, teamindicatoren,<br />

procesindicatoren en als vijfde financiële indicatoren.<br />

Voor de implementatiedoelen van het zorgpad werden uit de vijf dimensies de volgende<br />

implementatiedoelen gekozen:<br />

1. Up-to-date-behandeling van artrose volgens Europese richtlijn.<br />

2. Er is een vermindering van pijn (VAS ≥ 20%).<br />

3. De patiënttevredenheid is goed.<br />

4. Het zorgpad is kosteneffectief (DBC-prijs ≤ kosten).<br />

5. Goede documentatie en variantie-inzicht.<br />

Uitwerking van dit zorgpad in de dagelijkse praktijk en de eerste resultaten zullen<br />

worden gepresenteerd.<br />

33<br />

Progressie van handartrose: kunnen we het voorspellen?<br />

J. Bijsterbosch, I. Watt, I. Meulenbelt, F.R. Rosendaal, T.W.J. Huizinga, M. Kloppenburg<br />

(Leiden)<br />

Doel<br />

Het beloop van handartrose op lange termijn is onbekend. In deze studie werd de<br />

radiologische en klinische progressie van handartrose evenals voorspellers hiervan onderzocht<br />

over een periode van zes jaar.<br />

Methode<br />

Radiologische en klinische uitkomsten werden verzameld op baseline en na zes jaar<br />

in 242 handartrosepatiënten (gemiddelde leeftijd 60 jaar, 83% vrouw) uit het Genetica<br />

Artrose en Progressie (GARP)-onderzoek. Handartrose was gedefinieerd volgens<br />

de ACR-criteria voor klinische handartrose of door de aanwezigheid van structuurafwijkingen<br />

(benige zwellingen/radiologische handartrose). Gestandaardiseerde handröntgenfoto’s<br />

werden gepaard gescoord in chronologische volgorde. Met behulp van<br />

de OARSI-atlas werden osteofyten (0–3), gewrichtsspleetvernauwing (0–3) en subchondrale<br />

erosies (0–1) gescoord. Handpijn en handfunctie werden gerapporteerd<br />

met de Australian/Canadian Osteoarthritis Hand Index (AUSCAN). Op een diagram<br />

van de handgewrichten werd het aantal pijnlijke gewrichten in kaart gebracht. Tijdens<br />

lichamelijk onderzoek werd pijnintensiteit bij palpatie van de handgewrichten<br />

gescoord (0–3), evenals het aantal benige zwellingen. Verandering van osteofyten,<br />

gewrichtsspleetvernauwing, AUSCAN en pijnintensiteit werd berekend. Radiologische<br />

progressie is gedefinieerd als een verandering in osteofyten en/of gewrichtsspleetver-<br />

� Pagina 91


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

nauwing groter dan de smallest detectable change (SDC). Logistische regressie werd<br />

gebruikt om de baselinevoorspellers van radiologische progressie te onderzoeken.<br />

Voorspellers van klinische achteruitgang, weergegeven door AUSCAN-verandering,<br />

werden geëvalueerd met behulp van lineaire regressie. In beide analyses werd gecorrigeerd<br />

voor leeftijd, geslacht en body mass index (BMI).<br />

Resultaten<br />

In 53% van de patiënten vond radiologische progressie plaats. De gemiddelde (SD)<br />

verandering in osteofyten en gewrichtsspleetvernauwing was respectievelijk 1.8 (2.3)<br />

en 1.1 (2.0), beide statistisch significant. Er vond significante klinische achteruitgang<br />

plaats met een gemiddelde (SD) verandering van AUSCAN pijn en functie van respectievelijk<br />

0.5 (4.1) en 2.0 (6.8). Pijnintensiteit nam met gemiddeld (SD) 2.7 (7.0) toe.<br />

Radiologische progressie was geassocieerd met klinische en radiologische baseline<br />

voorspellers (tabel 1). In multiple regressie analyse met alle voorspellers bleven het<br />

aantal benige zwellingen, osteofyten en de aanwezigheid van erosies geassocieerd.<br />

Achteruitgang van AUSCAN pijn was geassocieerd met het aantal pijnlijke gewrichten<br />

en AUSCAN functie. Verandering van AUSCAN functie was alleen geassocieerd met<br />

AUSCAN pijn. Radiologische progressie was niet gerelateerd aan klinische achteruitgang.<br />

ta B e l 1. riSico o p r a d i o l o g i S c h e p r o g r e S S i e in relatie t o t BaSeline r a d i o l o g i S c h e<br />

en kliniSche kenmerken g e c o r r i g e e r d v o o r leeftijd, geSlacht en Bmi.<br />

Risk ratio 95% betrouwbaarheidinterval<br />

Aantal pijnlijke gewrichten > 5 1.2 0.9 – 1.5<br />

AUSCAN pijn > 7 1.5 1.2 – 1.7<br />

AUSCAN functie > 10 1.2 0.9 – 1.5<br />

Pijnintensiteit score > 2 1.4 1.1 – 1.7<br />

Aantal benige zwellingen > 8 1.8 1.4 – 2.1<br />

Osteofyten score > 9 1.8 1.4 – 2.1<br />

Gewrichtsspleetvernauwing score > <strong>18</strong> 1.4 1.1 – 1.6<br />

Aantal subchondrale erosies ≥ 2 1.8 1.5 – 2.0<br />

Conclusie<br />

Over een periode van zes jaar vond substantiële radiologische progressie van handartrose<br />

plaats, waarbij benige zwellingen, osteofyten en erosies de sterkste voorspellers<br />

waren. Klinische achteruitgang was minder uitgesproken en geassocieerd met het<br />

aantal pijnlijke gewrichten en zelfgerapporteerde pijn en functie. Radiologische en klinische<br />

progressie waren niet gerelateerd. Deze bevindingen hebben implicaties voor<br />

de waarde van klinische uitkomsten in longitudinaal artroseonderzoek.<br />

� Pagina 92


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

34<br />

Baseline RANKL:OPG-ratio en markers van bot- en kraakbeenafbraak voorspellen<br />

jaarlijkse radiologische progressie over elf jaar in reumatoïde artritis<br />

L.H.D. van Tuyl, A.E. Voskuyl, M. Boers, P.P. Geusens, R.M.B. Landewé, B.A.C. Dijkmans,<br />

W.F. Lems (Amsterdam, Maastricht)<br />

Inleiding<br />

Traditionele voorspellers van radiologische progressie bij reumatoïde artritis (RA) zijn<br />

veelal markers van inflammatie. Wij hebben onderzocht in welke mate baselinemetingen<br />

van de ratio van receptoractivator van nuclear factor κB ligand (RANKL)/osteoprotegerin<br />

(OPG) en C-terminal cross linking of type-I en type-II (CTX I and CTX-II), naast<br />

traditionele voorspellers van ziekteactiviteit, in staat zijn om jaarlijkse radiologische<br />

progressie te voorspellen.<br />

Methoden<br />

Een cohort van 155 patiënten met vroege, actieve RA die hebben meegedaan aan de<br />

COBRA-trial werd 11 jaar gevolgd. Urine werd verzameld op baseline en 3 maanden na<br />

de start van de behandeling en werd geanalyseerd voor CTX-I en CTX-II. Baselineserummonsters<br />

werden geanalyseerd voor RANKL en OPG. Aanwezige traditionele markers<br />

van ziekteactiviteit waren: bezinking, reumafactor en schade op baseline.<br />

Een digitale database met röntgenfoto’s van de afgelopen 11 jaar was beschikbaar,<br />

gescoord volgens de Sharp/Van der Heijde-methode. De individuele jaarlijkse radiologische<br />

progressie werd berekend en gebruikt als uitkomst variabele. Multiple lineaire<br />

regressieanalyse werd gebruikt om de sterkste voorspellers te identificeren.<br />

Resultaten<br />

Een multivariate regressieanalyse toonde aan dat de RANKL:OPG ratio en CTX-I of CTX-<br />

II onafhankelijke voorspellers van jaarlijkse radiologische progressie over 11 jaar zijn.<br />

De voorspelling van jaarlijkse radiologische progressie was het sterkst wanneer de<br />

RANKL:OPG-ratio en CTX-I of CTX-II werden geëvalueerd in hetzelfde model (36 tot<br />

39% verklaarde variantie). Toevoeging van het behandeleffect door middel van de<br />

3-maands-waarnemingen aan de baselinemodellen verbeterde de verklaarde variantie<br />

van de modellen tot 44 tot 46%.<br />

Conclusie<br />

Baselinewaarden van de RANKL:OPG-ratio en van CTX-I en CTX-II in patiënten met<br />

vroege, actieve RA zijn belangrijke onafhankelijke predictoren van jaarlijkse radiologische<br />

schade over 11 jaar follow-up.<br />

� Pagina 93


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

ta B e l1. Bè ta-coëfficiënten va n d e B e S t e predictiemodellen geBaSeerd o p a c h t e rwa<br />

a r t S e r e g r e S S i e a n a ly S e.<br />

� Pagina 94<br />

CTX-I<br />

(n=97)<br />

CTX-II<br />

(n=104)<br />

RANKL:OPG<br />

(n=100)<br />

CTX-I +<br />

RANKL:OPG<br />

(n=67)<br />

CTX-II +<br />

RANKL:OPG<br />

(n=73)<br />

β<br />

Uitsluitend baselinewaarden<br />

β β β β<br />

Baselineschade<br />

(SvH>0.5)<br />

- - - - 0.35 *<br />

ESR 0.01 ‡ 0.01 § 0.01 ‡ 0.01 † 0.01*<br />

RF 0.55 ‡ 0.55 ‡ 0.51 † 0.46 † -<br />

CTX-I - n/a n/a 0.37 † n/a<br />

CTX-II n/a - n/a n/a 0.24 †<br />

RANKL:OPG n/a n/a 0.13 † 0.12 † 0.17 ‡<br />

R2 <strong>18</strong>% 22% 32% 39% 36%<br />

Baseline en 3-maands-follow-up waarden<br />

Baselineschade<br />

(SvH>0.5)<br />

- - - 0.33 * 0.33 *<br />

ESR - 0.01 ‡ 0.01 ‡ - -<br />

ESR_T3 0.01 † - - 0.01 ‡ 0.01†<br />

RF 0.52 ‡ 0.48 ‡ 0.51 † 0.40 * -<br />

CTX-I - n/a n/b 0.34 † n/a<br />

CTX-I T3 0.26 † n/a n/b - n/a<br />

CTX-II n/b - n/b n/b -<br />

CTX-II T3 n/b 0.34 ‡ n/b n/b 0.40 ‡<br />

RANKL:OPG n/b n/b 0.13 † 0.15 † 0.20 §<br />

R2 23% 29% 32% 44% 46%<br />

n/b: niet beschikbaar in de dataset<br />

Vijf verschillende datasets waren beschikbaar en in elke dataset werd het ‘beste’ model verkregen<br />

met behulp van achterwaartse regressie analyse met daarin alle biologisch plausibele<br />

voorspellende variabelen van de jaarlijkse progressie snelheid.<br />

β: bèta coëfficiënten van de variabelen in de verschillende modellen.<br />

Alle waarden van CTX-I, CTX-II en jaarlijkse radiologische progressie zijn log-getransformeerd.<br />

* P < 0.1; † P < 0.05; ‡ P < 0.01; § P < 0.001


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

35<br />

A matrix risk model for prediction of rapid radiographic progression in rheumatoid<br />

arthritis patients receiving different dynamic treatment strategies<br />

K. Visser, Y.P.M. Goekoop-Ruiterman, J.K. de Vries-Bouwstra, H.K. Ronday, P.E.H. Seys,<br />

P.J.S.M. Kerstens, T.W.J. Huizinga, B.A.C. Dijkmans, C.F. Allaart (Leiden, Amsterdam, Den<br />

Haag, Roosendaal)<br />

Objectives<br />

To develop a matrix model for the prediction of rapid radiographic progression (RRP)<br />

in subpopulations of recent-onset rheumatoid arthritis (RA) patients treated dynamically<br />

with different strategies.<br />

Methods<br />

Data from 465 recent-onset RA patients, randomized in the BeSt study to initial methotrexate<br />

monotherapy (groups 1 and 2) or initial combination therapy with either prednisone<br />

or infliximab (group 3 and group 4) were used. Treatment was dynamic, aiming<br />

fi g u r e 1. ma t r i x m o d e l w i t h p r e d i c t e d r i S k (in percentageS) o f r a p i d r a d i o-<br />

g r a p h i c p r o g r e S S i o n in S u B p o p u l at i o n S o f r e c e n t-o n S e t ra pat i e n t S p e r t r e at m e n t<br />

S t r at e g y.<br />

� Pagina 95


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

at a disease activity score (DAS) of = < 2.4. Predictors for RRP, defined as a change in<br />

Sharp-van der Heijde score > = 5 after 1 year, were identified with logistic regression<br />

analysis. From the fitted multivariate model, the predicted risk of RRP for specific subpopulations<br />

per treatment group was visualized in a matrix. Positive (PPV) and negative<br />

predictive values (NPV) and the number needed to treat (NNT) with initial combination<br />

versus monotherapy to prevent 1 patient from RRP were calculated.<br />

Results<br />

The presence of rheumatoid factor (RF) and/or anti-citrullinated protein antibodies<br />

(ACPA), C-reactive protein (CRP) levels, baseline erosion score and treatment group<br />

were significant independent predictors of RRP. With cut-offs at =50% (high risk), the matrix shows a low risk for 23% of the patients treated with<br />

initial monotherapy (NPV 91%), a high risk for 25% of the patients treated with initial<br />

monotherapy (PPV 62%), leaving a midgroup of patients with intermediate risk (20-<br />

50%). In the combination therapy groups the risk of RRP was markedly reduced. The<br />

NNT with initial combination therapy to prevent one patient from RRP with monotherapy<br />

ranged from 2-3, to 3-7, to 7-25, for patients with high, intermediate, and<br />

low predicted risk, respectively.<br />

Conclusion<br />

The matrix model visualizes the risk of RRP for subpopulations of patients with recentonset<br />

RA, if treated dynamically with initial mono or combination therapy and illustrates<br />

the risk for over- and undertreatment. Rheumatologists might use the matrix for<br />

weighing their initial treatment choice.<br />

36<br />

Nieuwe ASAS-classificatiecriteria voor perifere spondyloartritis (SpA)<br />

D. van der Heijde, R. Landewé, M. Rudwaleit, J. Sieper (Leiden, Maastricht, Berlijn-Duitsland)<br />

Achtergrond<br />

De ASAS-groep heeft recent nieuwe classificatiecriteria voor axiale SpA ontwikkeld.<br />

Vergelijkbare criteria voor perifere SpA ontbreken nog.<br />

Doel<br />

Het ontwikkelen en valideren van nieuwe classificatiecriteria voor SpA met overwegend<br />

perifere symptomen in nieuwe patiënten verwezen met artritis, entesitis en/of dactylitis<br />

en deze criteria vergelijken met ESSG- en Amor-criteria.<br />

� Pagina 96


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Methoden<br />

Twee sets van kandidaatcriteria voor perifere SpA werden getest en verfijnd in een<br />

prospectieve internationale studie uitgevoerd door reumatologen die lid zijn van de<br />

‘Assessment in SpondyloArthritis international Society (ASAS)’. In totaal 992 patiënten in<br />

25 centra wereldwijd met perifere en/of axiale symptomen, leeftijd < 45 jaar, en zonder<br />

definitieve diagnose bij verwijzing zijn geïncludeerd. Na een diagnostische work-up<br />

werd de diagnose (SpA vs. geen SpA) gesteld door de clinicus. Deze diagnose werd<br />

vervolgens gebruikt als referentiestandaard. De kandidaatcriteria werden vergeleken<br />

met de ESSG- en Amor-criteria en met modificaties van deze criteria in de zin dat MRI<br />

van de sacro-iliacale gewrichten was toegevoegd (mod. ESSG en mod. Amor).<br />

Resultaten<br />

Van de 992 geïncludeerde patiënten in de ASAS-studie, 266 werden geïncludeerd met<br />

alleen perifere symptomen: 77% had perifere artritis, 55% entesitis, en 13% dactylitis.<br />

66.2% van deze patiënten werden gediagnosticeerd als SpA. De kandidaatcriteria set 2<br />

[artritis of entesitis of dactylitis] PLUS [≥ 1 van de volgende: psoriasis, IBD, voorafgaande<br />

infectie, HLA-B27, uveïtis, sacro-iliitis op imaging (röntgenfotos of MRI) of ≥ 2 van de<br />

volgende: artritis, entesitis, dactylitis, IBP, positieve familieanamnese voor SpA] had een<br />

sensitiviteit van 75.0% en een specificiteit van 82.2%. Dit is een betere sens.-/spec.balans<br />

dan de kandidaatcriteria set 1 [artritis/entesitis/dactylitis] PLUS [≥ 2 van de bovenstaande<br />

lijst SpA-kenmerken] (sens. 62.5%, spec. 90%), ESSG-criteria (sens. 55.1%,<br />

spec. 81.1%), mod. ESSG (sens. 62.5%, 81.1%), Amor-criteria (sens. 35.2%, spec.<br />

97.8%), en mod. Amor (sens. 39.8%, spec. 97.8%). In de totale ASAS-studiepopulatie<br />

met patiënten met axiale en/of perifere manifestaties (n=992) presteerden de mod.<br />

ESSG-criteria (sens.78.6%, spec. 68.5%) en de mod. Amor-criteria (sens. 67.0%, spec.<br />

86.2%) slechts matig. Daarentegen liet een combinatie van de kandidaatcriteriaset 2<br />

in patiënten met overwegend perifere manifestaties en de nieuwe ASAS-criteria voor<br />

axiale SpA (recent gepubliceerd) in patiënten met overwegend axiale symptomen<br />

(met of zonder perifere manifestaties) een betere balans tussen sensitiviteit (78.0%)<br />

en specificiteit (83.7%) zien.<br />

Conclusie<br />

De nieuwe ASAS-classificatiecriteria voor perifere SpA evenals de gecombineerde criteria<br />

voor de totale SpA-groep hebben goede testkarakteristieken bij patiënten met overwegend<br />

perifere manifestaties, en zijn beter dan de ESSG- en Amor-criteria, zelfs indien<br />

deze waren aangepast met sacro-iliitis op de MRI. De nieuwe ASAS-criteriasets voor<br />

axiale SpA, perifere SpA en SpA bieden de mogelijkheid voor een betere classificatie<br />

van de verschillende groepen SpA-patiënten dan de tot nu toe bestaande criteria.<br />

� Pagina 97


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

37<br />

European Ankylosing Spondylitis Infliximab Cohort (EASIC): outcome of patients<br />

who had discontinued infliximab after the end of ASSERT<br />

F. Heldmann, J. Brandt, J. Listing, I. van der Horst-Bruinsma, R. Landewe, J. Sieper,<br />

G. Burmester, F. van den Bosch, K. de Vlam, P. Geusens, H. Gaston, S. Schewe,<br />

T. Appelboom, P. Emery, M. Dougados, M. Leirisalo-Repo, M. Breban, J. Braun (Herne-Duitsland,<br />

Steglitz-Duitsland, Berlijn-Duitsland, Amsterdam, Maastricht, Gent-België, Leuven-België,<br />

Genk-België, Hasselt-België, Cambridge-UK, München-Duitsland, Brussel-België, Leeds-<br />

UK, Parijs-Frankrijk, Helsinki-Finland, Boulogne-Frankrijk)<br />

Background<br />

There is only limited knowledge about the outcome of patients with ankylosing spondylitis<br />

who had discontinued and restarted infliximab in comparison with patients who<br />

are continuously treated.<br />

Objectives<br />

To analyze the outcomes of patients who had discontinued infliximab after 2 years of<br />

ASSERT.<br />

Methods<br />

AS patients from 6 European countries who took part in the 2-year RCT ASSERT had<br />

been asked to participate in the investigator driven 2-year study EASIC. After ASSERT<br />

and before EASIC, patients were treated by the local standard of care. There were<br />

mainly two groups of patients (table 1).<br />

ta B l e 1. Between aSSert a n d eaSic.<br />

� Pagina 98<br />

Group 1<br />

Patients discontinued infliximab<br />

EASIC Group 1a<br />

Patients relapsed<br />

(BASDAI > 4 and physician<br />

global VAS > 4), and were<br />

continuously treated with<br />

infliximab during EASIC<br />

(96 wks), in a mean dosage<br />

of about 5 mg/kg, at intervals<br />

of 6-8 wks<br />

Group 1b<br />

Patients stayed in<br />

remission<br />

Group 2<br />

Patients continued<br />

infliximab<br />

Group 2<br />

Patients were continuously<br />

treated<br />

with infliximab<br />

during EASIC<br />

(96 weeks), in a<br />

mean dosage of<br />

about 5 mg/kg, at<br />

intervals of 6-8 wks


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

ta B l e 2. pat i e n t S a t t h e e n d o f aSSert.<br />

Patients included in<br />

EASIC (1.3±0.9 years<br />

after the end of<br />

ASSERT)<br />

Data available for<br />

analysis<br />

Group 1a<br />

n = 9<br />

Group 1a<br />

n = 9<br />

n = 149<br />

n = 103 (69.1%)<br />

Group 1b<br />

n = 5<br />

n = 97<br />

Group 1b<br />

n = 5<br />

Group 2<br />

n = 89<br />

Group 2<br />

n = 83<br />

Results<br />

Table 2 summarizes the number of patients available for analysis. The patients were<br />

82.5% male and had a mean age of 43.5 years (39 in group 1, 44 in group 2). There<br />

was no major difference to the population at the start or the end of ASSERT. After 96<br />

weeks of EASIC 4/9 patients in group 1a were still on infliximab (44%). The mean<br />

BASDAI for this group 1a decreased from 6.7±2.4 at the start of EASIC to 3.5±2.4 at<br />

the last visit. Three of the 5 non-completers had dropped out due to infusion reactions<br />

97±22 days after screening, one due to lack of efficacy and one was lost to follow-up.<br />

The mean BASDAI of the completers of group 1a was 1.6±1.3 at their last visit.<br />

In group 1b, 4 patients relapsed after 61±50 days, 3 were retreated with infliximab and<br />

1 switched to adalimumab. The fifth patient remained in remission without anti-TNF<br />

therapy at week 96 (BASDAI at start 2.4, at week 96 1.97). The mean BASDAI of all 5<br />

patients at start was 3±1.4. Two of the 3 retreated patients dropped out 89±29 days<br />

after retreatment, one due to an infusion reaction and the other due to lack of efficacy.<br />

Infusion reactions occurred more frequently in group 1 as compared to group 2 (3.4%).<br />

Overall 5 patients of group 1 completed the study under therapy with infliximab, their<br />

mean BASDAI was 1.8±1.3 after 96 weeks.<br />

Conclusion<br />

At the start of EASIC, 64% of patients who had discontinued infliximab after ASSERT had<br />

active disease, and 80% of the patients in remission relapsed 2 months after the start<br />

of EASIC. The patients on infliximab who completed the study had sustained clinical<br />

benefit. One patient remained in remission without therapy. The frequency of infusion<br />

reactions was higher in the patients who had discontinued therapy.<br />

Disclosure of Interest<br />

Prof. Braun has received grants and honoraria from Centocor, Schering-Plough, Abbott,<br />

Wyeth, UCB, BMS, Roche, Chugai, Amgen, MSD and Pfizer.<br />

� Pagina 99


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

38<br />

Verbetering van schildklierfunctie tijdens behandeling met adalimumab in reumatoïdeartritispatiënten<br />

met schildklierdisfunctie<br />

H.G. Raterman, A. Jamnitski, W.F. Lems, A.E. Voskuyl, B.A.C. Dijkmans, W.H. Bos, S. Simsek,<br />

P. Lips, R.J. van de Stadt, M.H.M.T. de Koning, M.T. Nurmohamed (Amsterdam, Alkmaar)<br />

Inleiding<br />

Reumatoïde artritis (RA) wordt gekarakteriseerd door grote hoeveelheden inflammatoire<br />

cytokines, zoals tumornecrosisfactor (TNF). Daarnaast lijkt TNF een etiologische rol te spelen<br />

bij schildklierafwijkingen en interessant genoeg zijn schildklierafwijkingen frequent voorkomende<br />

aandoeningen bij RA. Door behandeling van RA-patiënten met een TNF-blokkerend<br />

middel, zoals adalimumab, zou er verbetering kunnen optreden in schildklierfunctie.<br />

Doel<br />

Het primaire doel van deze studie was of er verbetering optreedt in schildklierfunctie<br />

en -status gedurende de behandeling met adalimumab.<br />

Methode & patiënten<br />

Voor behandeling met adalimumab en na zes maanden behandeling werd schildklierfunctie<br />

[schildklier stimulerend hormoon (TSH), vrij T4 (fT4) en antistoffen tegen thyroidperoxidase<br />

(TPOabs)] uit serummateriaal bepaald in een lopende observationele studie<br />

naar de effecten van adalimumab bij opeenvolgend geïncludeerde RA-patiënten (n=<strong>18</strong>4).<br />

Deze patiënten werden in drie groepen verdeeld op basis van de baseline schildklierhormoonwaarden:<br />

hypothyreoot, hyperthyreoot en euthyreoot. In deze groepen werden<br />

veranderingen in schildklierfunctie in de tijd bestudeerd en daarnaast werd in deze studie<br />

gekeken of er associaties bestaan tussen enerzijds veranderingen in schildklierfunctie en<br />

anderzijds veranderingen in inflammatoire markers.<br />

Resultaten<br />

Bij aanvang van de studie waren 11 (6%) en 9 (5%) van alle geïncludeerde RA-patiënten<br />

respectievelijk hypothyreoot en hyperthyreoot en 24 (13%) RA-patiënten waren positief<br />

voor TPOabs. Na 6 maanden behandeling verbeterde de schildklierfunctie in de patientengroepen<br />

met schildklierdysfunctie (zie tabel 1). In de hyperthyreote groep daalde<br />

fT4 van 24,1(± 3,4) naar 21,7(± 3,8) (p=0,04) en TSH steeg van 0,48 (0,23–0,86) naar<br />

0,99 (0,39 ,64) (p=0,02). In respectievelijk de hypothyreote en hyperthyreote groep<br />

veranderde 3/11 (27%) en 6/9 (67%) naar een euthyreote status i.t.t. slechts 3/164<br />

(2%) in de euthyreote groep die van schildklierstatus veranderde (p for trend=0,005).<br />

Lineaire regressieanalyse toonde met name in de hyperthyreote, maar ook in de totale<br />

en de hypothyreote groep, significante associaties tussen veranderingen in schildklierfunctie<br />

en veranderingen in inflammatoire markers.<br />

� Pagina 100


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

ta B e l 1. pe r c e n ta g e v e r a n d e r i n g va n tSh, ft4 en tpoa B S t e n o p z i c h t e va n B a S el<br />

i n e levelS n a z e S m a a n d e n a d a l i m u m a B p e r Schildkliergroep.<br />

Hypothyreoot Euthyreoot Hyperthyreoot p-waarde<br />

TSH, % 82 (69–103) 92 (68– 20) 149 (105–176) 0,005*<br />

fT4, % 102 ± 9 99 ± 10 90 ± 12 0,037*<br />

TPOabs, % 95 (79–107) 100 (77–122) 94 (86–116) 0,86<br />

Percentages worden gepresenteerd als gemiddelde met standaarddeviatie of als mediaan met<br />

interkwartiel range p < 0,05 voor * hyperthyroïd vs. euthyroïd.<br />

Conclusies<br />

TNF-blokkade kan schildklierfunctie in (met name hyperthyreote) RA-patiënten verbeteren,<br />

wat nog meer aanwijzingen geeft dat inflammatoire cytokines zoals TNF een<br />

belangrijke rol spelen bij stoornissen in schildklierfunctie. Onze resultaten suggereren<br />

dat clinici in de dagelijkse praktijk meer alert moeten zijn op wisselingen in schildklierfunctie<br />

gedurende de behandeling met TNF-blokkerende middelen.<br />

39<br />

Het verloop van moeheid gedurende de dag bij patiënten met het syndroom van<br />

Sjögren, systemische lupus erythematodes en reumatoïde artritis<br />

M.L. van Oers, E.R. Bossema, B.J. Thoolen, A. Hartkamp, J.C. Dekkers, G.L.R. Godaert,<br />

A.A. Kruize, R.H.W.M. Derksen, J.W.J. Bijlsma, R. Geenen (Utrecht, Den Bosch)<br />

Inleiding<br />

Moeheid is een veel voorkomend probleem bij patiënten met het syndroom van<br />

Sjögren, systemische lupus erythematodes en reumatoïde artritis.<br />

Doel<br />

Bij deze aandoeningen onderzoeken hoe het verloop van verschillende dimensies van<br />

moeheid na het ontwaken en gedurende de dag is en of slaapproblemen mogelijk<br />

invloed hebben op deze moeheid.<br />

Methoden<br />

In een dagboekje werden gedurende twee opeenvolgende dagen in de natuurlijke omgeving<br />

acht herhaalde metingen op vijf dimensies van moeheid (algemene moeheid,<br />

fysieke moeheid, verminderde activiteit, verminderde motivatie en mentale moeheid)<br />

genoteerd op een schaal van 1 tot 5. Slaapstoornissen tijdens de voorafgaande nacht<br />

werden gemeten met een vragenlijst. De gemiddelde niveaus van moeheid en het<br />

verloop van moeheid na het ontwaken en gedurende de dag werden geanalyseerd<br />

� Pagina 101


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

fi g u u r 1. moeheid 15, 30 en 45 m i n u t e n n a h e t o n t w a k e n B i j pat i ë n t e n m e t SyStem<br />

iS c h e l u p u S erythematodeS, S y n d r o o m va n Sj ö g r e n o f r e u m a t o ï d e a r t r i t i S.<br />

4.0<br />

3.5<br />

3.0<br />

2.5<br />

2.0<br />

1.5<br />

Algemene<br />

moeheid<br />

15 30 45<br />

Minuten<br />

SLE<br />

SS<br />

RA<br />

met variantieanalyse. Correlaties tussen slaapstoornissen en moeheid (het gemiddelde<br />

niveau gedurende de dag en de verandering in moeheid na het ontwaken) werden<br />

berekend. Figuur 1. In Moeheid alle analyses 15, 30 en werd 45 minuten gecontroleerd na het ontwaken voor bij het patiënten effect van met systemische leeftijd. lupus<br />

erythematodes, syndroom van Sjögren of reumatoïde artritis.<br />

Deelnemers<br />

Zeventig vrouwelijke patiënten (28 met het syndroom van Sjögren, 23 met systemische<br />

lupus erythematodes, 19 met reumatoïde artritis) en 53 gezonde vrouwelijke<br />

deelnemers.<br />

Resultaten<br />

De patiënten rapporteerden significant meer moeheid op alle dimensies dan gezonde<br />

deelnemers (p’s < .001). Net als bij gezonde deelnemers, nam moeheid na het ontwaken<br />

af bij patiënten met systemische lupus erythematodes en patiënten met reumatoïde<br />

artritis, maar moeheid nam toe bij patiënten met het syndroom van Sjögren (figuur 1).<br />

Het gemiddelde over alle patiënten liet een stijging van algemene, fysieke en mentale<br />

moeheid gedurende de dag zien (Figuur 2, p’s < .01). Slaapstoornissen correleerden<br />

met het niveau van moeheid op vrijwel alle dimensies, maar nauwelijks met het verloop<br />

van moeheid na het ontwaken.<br />

Discussie<br />

Opvallend hoge niveaus van moeheid worden gevonden in alle patiëntgroepen, met<br />

name direct na ontwaken en in de avond. Een opmerkelijke bevinding bij patiënten met<br />

het syndroom van Sjögren is de stijging van moeheid na het ontwaken wat mogelijk 3<br />

problemen bij het starten van activiteiten van de dag suggereert.<br />

� Pagina 102<br />

4.0<br />

3.5<br />

3.0<br />

2.5<br />

2.0<br />

1.5<br />

Fysieke<br />

moeheid<br />

15 30 45<br />

Minuten<br />

4.0<br />

3.5<br />

3.0<br />

2.5<br />

2.0<br />

1.5<br />

Verminderde<br />

activiteit<br />

15 30 45<br />

Minuten<br />

4.0<br />

3.5<br />

3.0<br />

2.5<br />

2.0<br />

1.5<br />

Verminderde<br />

motivatie<br />

15 30 45<br />

Minuten<br />

4.0<br />

3.5<br />

3.0<br />

2.5<br />

2.0<br />

1.5<br />

Mentale<br />

moeheid<br />

15 30 45<br />

Minuten


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

fi g u u r 2. moeheid g e d u r e n d e d e d a g B i j pat i ë n t e n m e t SyStemiSche l u p u S erythemat<br />

o d e S, S y n d r o o m va n Sj ö g r e n o f r e u m a t o ï d e a r t r i t i S.<br />

4.0<br />

3.5<br />

3.0<br />

2.5<br />

2.0<br />

1.5<br />

Algemene moeheid Fysieke moeheid Verminderde activiteit<br />

10:00 12:00 14:30 17:00 19:30<br />

Tijdstip<br />

4.0<br />

3.5<br />

3.0<br />

2.5<br />

2.0<br />

1.5<br />

SLE<br />

SS<br />

RA<br />

4.0<br />

3.5<br />

3.0<br />

2.5<br />

2.0<br />

1.5<br />

10:00 12:00 14:30 17:00 19:30<br />

Tijdstip<br />

Verminderde motivatie Mentale moeheid<br />

10:00 12:00 14:30 17:00 19:30<br />

Tijdstip<br />

Figuur 2. Moeheid gedurende de dag bij patiënten met systemische lupus erythematodes,<br />

syndroom van Sjögren of reumatoïde artritis.<br />

Conclusie<br />

Herhaalde metingen van moeheid gedurende de dag kunnen worden gebruikt bij de<br />

vaststelling van moeheid en bij de evaluatie van interventies gericht op afname van<br />

moeheid. Omdat voor patiënten met deze reumatische aandoeningen de moeheid<br />

hoog is bij het ontwaken en later op de dag steeds hoger wordt, lijkt het meest optimale<br />

moment voor het plannen van activiteiten te liggen tussen een uur na het ontwaken<br />

en halverwege de middag.<br />

4.0<br />

3.5<br />

3.0<br />

2.5<br />

2.0<br />

1.5<br />

4.0<br />

3.5<br />

3.0<br />

2.5<br />

2.0<br />

1.5<br />

10:00 12:00 14:30 17:00 19:30<br />

Tijdstip<br />

10:00 12:00 14:30 17:00 19:30<br />

Tijdstip<br />

� Pagina 103<br />

4


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

40<br />

Het functioneren in het ouderschap van vrouwen met reumatoïde artritis is post<br />

partum sterk gecorreleerd met ziekteactiviteit en erosieve ziekte. Resultaten van<br />

de PARA-studie.<br />

Y.A. de Man, P.P. Katz, E.J.M. Gasthuis, R.J.E.M. Dolhain, J.M.W. Hazes (Rotterdam, San<br />

Francisco-VS)<br />

Achtergrond<br />

Veel patiënten met reumatoïde artritis (RA) met een zwangerschap(swens) hebben<br />

vragen over of ze zelf na de bevalling voldoende voor hun kind kunnen zorgen.<br />

Doel<br />

Het beschrijven van de beperkingen die vrouwen ervaren in het ouderschap post partum,<br />

en het uitdrukken van het ouderlijk functioneren in een parenting disability index<br />

(PDI). [1]<br />

Het bepalen van (veranderbare) factoren die de PDI na de zwangerschap significant<br />

beïnvloeden.<br />

Patiënt en methoden<br />

Deze studie is onderdeel van de landelijke prospectieve studie naar zwangerschap en<br />

RA, de PARA-studie. Honderd deelnemende vrouwen met RA, vulden op 6, 12 en 26<br />

weken post partum HAQ-vragenlijsten en de, in het Nederlands vertaalde, ‘artritis en<br />

ouderschap’-vragenlijsten in, hiermee werden HAQ-scores, PDI en modified PDI (mPDI)<br />

berekend (range 0–3, als HAQ-score). Medicatiegebruik en ziekteactiviteit (DAS28-<br />

CRP-3) werden op dezelfde tijdstippen vastgelegd. Pearson’s correlatiecoëfficiënten<br />

tussen PDI’s en HAQ, en DAS28 werden berekend. Generalized estimating equations<br />

(GEE) werden uitgevoerd met een PDI als afhankelijke variabele en de covariaten DAS28,<br />

medicatiegebruik, ziekteduur, en gezinsgrootte. De responsiviteit van de PDI’s voor<br />

veranderingen in ziekteactiviteit van RA post partum, werd bepaald door het verschil<br />

in PDI te relateren aan het al dan niet optreden van een flare post partum, gedefinieerd<br />

volgens de reversed EULAR response criteria. [2]<br />

Resultaten<br />

Achtenzestig procent van de honderd vrouwen was erosief, zes weken post partum<br />

was de gemiddelde DAS28 3.5. De gemiddelde (m)PDI (SD) bij de drie bezoeken na de<br />

zwangerschap waren stabiel: PDI 0.51 (0.42), mPDI 0.64 (0.56). PDI’s zijn sterk gecorreleerd<br />

met de HAQ (correlatiecoëfficiënt 0.78) en matig met de DAS28 (correlatiecoëfficiënt<br />

0.48). In the GEE-analyses waren een hogere ziekteactiviteit en aanwezigheid van<br />

erosies beide statistisch significant geassocieerd met hogere PDI’s. De drie activiteiten<br />

waarmee vrouwen met RA post partum de meeste moeilijkheden ervoeren waren bij het<br />

� Pagina 104


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

dragen, bij het in bad doen van het kind, en met het huishoudelijk werk. PDI’s stegen<br />

statistisch significant meer in vrouwen die een flare hadden na de bevalling, hetgeen<br />

responsiviteit van PDI’s aantoont.<br />

Conclusie<br />

Het uitvoeren van taken van het ouderschap na een bevalling wordt significant beïnvloed<br />

door de hoogte van de ziekteactiviteit van RA en de aanwezigheid van erosies.<br />

Het behandeldoel voor vrouwen met RA post partum zou gericht moeten zijn op deze<br />

veranderbare factoren door 1) ziekteactiviteit te verlagen en 2) gewrichtsbeschermende<br />

adviezen al tijdens de zwangerschap te geven, zodat vrouwen hun functioneren in het<br />

ouderschap na de bevalling zo goed mogelijk kunnen behouden.<br />

Referenties<br />

1. Katz PP, Pash LA, and Wong B. Development of an Instrument to Measure Disability in<br />

Parenting Activity Among Women With Rheumatoid Arthritis. Arthritis & Rheumatism<br />

2003;48(4):935-43.<br />

2. De Man YA, Dolhain RJEM, Van de Geijn FE, Willemsen SP, Hazes JMW. Disease Activity<br />

of Rheumatoid Arthritis During Pregnancy: Results From a Nationwide Prospective<br />

Study. Arthritis & Rheumatism (Arthritis Care & Research) 2008;59(9):1241–8.<br />

41<br />

Onbegrip voor fibromyalgie en reumatoïde artritis: de ‘Illness Invalidation Inventory’<br />

(3*I)<br />

M.B. Kool, H. van Middendorp, J.W.J. Bijlsma, J.W.G. Jacobs, R Geenen (Utrecht)<br />

Inleiding<br />

Reumatische klachten zoals pijn, vermoeidheid en stijfheid zijn onzichtbaar voor anderen,<br />

wat onbegrip tot gevolg kan hebben, met name bij aandoeningen die medisch<br />

onverklaard zijn zoals fibromyalgie. In eerder onderzoek hebben wij onbegrip (Engelse<br />

term invalidation) gedefinieerd als: de perceptie van cognitieve, affectieve en gedragsresponsen<br />

van anderen die ervaren worden als loochenen, beleren, overbeschermen,<br />

niet steunen en niet erkennen van de aandoening en de persoon. Wij ontwikkelden een<br />

vragenlijst om deze perceptie van onbegrip voor aandoeningen te meten.<br />

Doel<br />

Doel was om de structuur, betrouwbaarheid en validiteit van deze nieuw ontwikkelde<br />

vragenlijst, de Illness Invalidation Inventory (3*I), te onderzoeken. Om verder inzicht te<br />

krijgen in de validiteit en bruikbaarheid van de vragenlijst werd onderzocht of patiënten<br />

met de medisch onverklaarde en onzichtbare aandoening fibromyalgie meer onbegrip<br />

� Pagina 105


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

fi g u u r 1. pe r c e n ta g e pat i ë n t e n m e t f i B r o m ya l g i a (fm) o f r e u m a t o ï d e a r t r i t i S<br />

(ra) d i e (e r g) va a k, S o m S , en zelden o f n o o i t o n B e g r i p e r va r e n.<br />

% Participanten<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

0<br />

ervaren dan patiënten met de medisch beter verklaarde en (soms) meer zichtbare aandoening<br />

reumatoïde artritis, of de mate van ervaren onbegrip verschilt per omgeving<br />

en of meer onbegrip samenhangt met een slechtere algemene gezondheid.<br />

Methoden en patiënten<br />

Bij 142 patiënten met reumatoïde artritis en 167 patiënten met fibromyalgie van het<br />

Universitair Medisch Centrum Utrecht en Diakonessenhuis Utrecht werden de 3*I en<br />

SF-20 (algemene gezondheid) afgenomen. De 3*I bestaat uit acht items over onbegrip<br />

die vijf keer werden beantwoord, steeds met betrekking tot een andere omgeving: de<br />

partner, familie, medische wereld, werkomgeving en maatschappelijke instanties.<br />

Resultaten<br />

Principale As Factor-analyse leidde tot twee factoren met hoge interne consistentie<br />

(α > .70), genaamd ‘afwijzen’ en ‘begrijpen’. Meer patiënten met fibromyalgie dan<br />

patiënten met reumatoïde artritis rapporteerden onbegrip van familie, medische wereld,<br />

werkomgeving en maatschappelijke instanties (zie figuur 1). Beide patiëntengroepen<br />

ervoeren significant meer onbegrip van maatschappelijke instanties, collega’s en de<br />

familie dan van de medische wereld en de partner. Meer ‘afwijzing’ en minder ‘begrip’<br />

� Pagina 106<br />

FM RA<br />

Partner<br />

FM RA<br />

Familie<br />

FM RA FM RA FM RA<br />

Medische<br />

wereld<br />

Werkomgeving<br />

(Erg) vaak onbegrip<br />

Soms onbegrip<br />

Zelden / nooit onbegrip<br />

p


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

hingen samen met slechter mentaal welbevinden en sociaal functioneren. Alleen bij<br />

patiënten met reumatoïde artritis was ‘afwijzen’ gerelateerd aan slechter fysiek functioneren<br />

en meer pijn.<br />

Conclusie<br />

De Illness Invalidation Inventory heeft het ervaren onbegrip van patiënten met reumatoïde<br />

artritis en fibromyalgie zichtbaar gemaakt, toont aan dat het een frequenter<br />

probleem is bij patiënten met een medisch onverklaarde en onzichtbare reumatische<br />

aandoening en dat het samenhangt met een slechtere algemene gezondheid. Het is<br />

belangrijk dat de omgeving zich bewust is van dit onbegrip. Onbegrip zou kunnen<br />

verminderen door voorlichting over onzichtbare aandoeningen te geven aan mensen<br />

in de omgeving en door de patiënt te helpen met het omgaan met onbegrip.<br />

42<br />

De effecten van boosheid en verdriet op zelfgerapporteerde pijn en pijndrempels<br />

bij vrouwen met en zonder fibromyalgie: een experimenteel onderzoek<br />

H. van Middendorp, M.A. Lumley, J.W.J. Bijlsma, J.W.G. Jacobs, R. Geenen (Utrecht, Detroit-VS)<br />

Inleiding<br />

Fibromyalgie wordt gekenmerkt door hypersensitiviteit voor verschillende stimuli, waaronder<br />

druk en auditieve en thermale stimuli. Negatieve emoties komen veel voor bij<br />

patiënten met fibromyalgie en vertonen neurale overlap met fysieke pijn. Daarom zou<br />

het kunnen dat zij eveneens pijn versterken. De effecten van emoties hangen mogelijk<br />

af van de mate waarin iemand emotioneel reageert op een emotionele gebeurtenis,<br />

van iemands persoonlijkheid en van de manier waarop mensen geneigd zijn om met<br />

hun emoties om te gaan.<br />

Doel<br />

Het doel was om te onderzoeken wat het effect is van experimenteel geïnduceerde<br />

boosheid en verdriet op zelfgerapporteerde pijn en experimentele pijndrempels bij<br />

vrouwen met en zonder fibromyalgie en wat de invloed is van emotionele reactiviteit,<br />

persoonlijkheid en emotieregulatie op dit verband.<br />

Methoden en patiënten<br />

In een experimenteel onderzoek werd eerst aan 62 vrouwen met fibromyalgie uit<br />

het UMC Utrecht en het Diakonessenhuis Utrecht en aan 59 op leeftijd en opleiding<br />

gematchte vrouwen zonder fibromyalgie gevraagd om terug te denken aan een neutrale<br />

gebeurtenis. Vervolgens dachten ze terug aan een situatie waarin ze boos en een<br />

� Pagina 107


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

fi g u u r 1. Bo o S h e i d- (a), v e r d r i e t- (B), zelfgerapporteerde pijn- (c), p i j n d r e m p e l-<br />

(d) en pijntolerantie- (e) r e a c t i e S (m e t S ta n d a a r d meetfout) o p h e t o p r o e p e n va n<br />

een B o o S h e i d o p w e k k e n d e o f verdrietopwekkende geBeurteniS (ve r a n d e r i n g S S c o r e S<br />

t e n o p z i c h t e va n h e t o p r o e p e n va n een neutrale geBeurteniS) v o o r v r o u w e n m e t<br />

en z o n d e r f i B r o m ya l g i e.<br />

6<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0<br />

14<br />

12<br />

10<br />

8<br />

6<br />

4<br />

2<br />

0<br />

0.00<br />

-0.10<br />

-0.20<br />

-0.30<br />

situatie waarin ze verdrietig waren geweest, in afwisselende volgorde. Met behulp van<br />

variantieanalyses voor herhaalde metingen werden de effecten van emoties op pijnreacties<br />

onderzocht: zelfgerapporteerde pijn en pijndrempel en pijntolerantie in reactie<br />

op een elektrische stimulus. De rol van individuele kenmerken werd onderzocht met<br />

correlationele analyses.<br />

� Pagina 108<br />

a: Boosheidsrespons<br />

Boosheidconditie Verdrietconditie<br />

c: Zelfgerapporteerde pijnrespons<br />

Boosheidconditie Verdrietconditie<br />

e: Pijntolerantierespons<br />

Boosheidconditie Verdrietconditie<br />

6<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0<br />

0.00<br />

-0.10<br />

-0.20<br />

-0.30<br />

-0.40<br />

b: Verdrietrespons<br />

Boosheidconditie Verdrietconditie<br />

d: Pijndrempelrespons<br />

Boosheidconditie Verdrietconditie<br />

Fibromyalgie<br />

Geen fibromyalgie


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Resultaten<br />

De condities waren goed in staat om boosheid en verdriet op te roepen (zie figuur1).<br />

Zelfgerapporteerde pijn nam toe, meer in reactie op verdriet dan op boosheid, en de<br />

pijndrempel en pijntolerantie namen af in reactie op het oproepen van boosheid en<br />

verdriet in beide groepen (p-waarden < .001). Een sterkere verdrietreactie voorspelde<br />

een grotere zelfgerapporteerde pijnrespons en een sterkere boosheidreactie voorspelde<br />

zowel zelfgerapporteerde als experimentele pijnreacties. Neuroticisme en het vermijden<br />

en onderdrukken van emoties hingen samen met een grotere pijnreactie op negatieve<br />

emoties in beide groepen.<br />

Conclusie<br />

Boosheid en verdriet versterken pijn bij vrouwen met en zonder fibromyalgie. Emotionele<br />

reactiviteit en algemene niveaus van neuroticisme en emotionele vermijding en<br />

onderdrukking hingen samen met een sterkere emotiegeïnduceerde pijnrespons en<br />

lijken risicofactoren te zijn voor de pijnversterkende effecten van negatieve emoties.<br />

Er is geen bewijs gevonden voor een bufferend effect van manieren om emoties te<br />

onderkennen en uiten op emotiegeïnduceerde pijn. Stressreducerende technieken,<br />

voorlichting over nadelige emotieregulatie en het aanleren van adaptieve emotieregulatie<br />

strategieën in plaats van emotionele vermijding of onderdrukking zouden mogelijk<br />

emotionele pijnsensitisering bij fibromyalgie kunnen voorkomen.<br />

43<br />

Problemen in seksueel functioneren bij vrouwen met systemische sclerose; een<br />

cross-sectionele studie<br />

A.Schouffoer, J. van der Marel, M. ter Kuile, P.Weijenborg, A.Voskuyl, C.W. Vliet Vlieland,<br />

J.M. van Laar, T.P.M. Vliet Vlieland (Leiden, Amsterdam, Noordwijk, Newcastle upon Tyne-UK<br />

Inleiding<br />

Systemische sclerose (SSc) heeft een belangrijke invloed op de kwaliteit van leven.<br />

Over de invloed van de ziekte op de seksualiteit bij vrouwen is tot nu toe weinig bekend,<br />

maar de schaarse beschikbare gegevens wijzen erop dat seksuele problematiek<br />

bij vrouwen met SSc relatief vaak voorkomt. [1,2] Onduidelijk is in hoeverre kenmerken<br />

van de ziekte en factoren als depressie en satisfactie een rol spelen. [3]<br />

Doel<br />

Het vergelijken van de seksuele functie van SSc-patiënten en gezonde vrijwilligers, en<br />

het onderzoeken van de relatie tussen seksueel functioneren, ziektekarakteristieken en<br />

andere variabelen.<br />

� Pagina 109


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Methode<br />

Cross-sectionele studie onder vrouwelijke SSc-patiënten die de polikliniek Reumatologie<br />

bezochten en op leeftijd gematchte gezonde vrijwilligers, geworven via patiënten en<br />

via een huisartsenpraktijk. Patiënten en vrijwilligers vulden de volgende vragenlijsten<br />

in: de Female Sexual Function Index (FSFI), Female Sexual Distress Scale (FSDS), Hospital<br />

Anxiety and Depression Scale (HADS), Short Form-36. Van alle deelnemers werden sociodemografische<br />

gegevens vastgelegd, daarnaast werd bij patiënten de Health Assessment<br />

Questionnaire (HAQ) afgenomen en werden kenmerken van de ziekte uit de medische<br />

status gehaald.<br />

Resultaten<br />

37 van de 69 benaderde SSc-patiënten (54%) en 37 van de 58 (64%) uitgenodigde<br />

vrijwilligers zonden de enquêtes terug. Patiënten hadden een gemiddelde leeftijd van<br />

45.6 (standaard deviatie [SD] 9.5), gelimiteerde SSc bij <strong>18</strong> patiënten (51.4%) en diffuus<br />

subtype bij 19 (48.6%). De gemiddelde ziekteduur bedroeg 0.88 (SD 0.55), de<br />

ziekteduur 6.5 jaar (SD 8.5). The FSFI-totaalscore en de subschalen lubrication, orgasm,<br />

arousal en pain waren significant lager, en de FSDS-score significant hoger bij SScpatiënten<br />

(tabel 1). Een langere ziekteduur en grotere relatiedissatisfactie waren significant<br />

gerelateerd aan een verminderde seksuele functie bij SSc-patiënten. Ziekteduur,<br />

depressieve symptomen en gebruik van antidepressiva waren significant gerelateerd<br />

aan stress over seksuele problemen. Geen van de overige ziektekarakteristieken toonde<br />

een significante associatie met de seksuele functie. Multivariate analyse toonde aan dat<br />

alleen relatie-dissatisfactie significant geassocieerd was met een verminderde seksuele<br />

functie bij vrouwelijke SSc-patiënten (Beta=0.40, p


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

seksuele functie en meer stress door seksuele problemen waren respectievelijk geassocieerd<br />

met grotere relatie-dissatisfactie en depressieve symptomen. Deze bevindingen<br />

leiden tot de aanbeveling om bij iedere vrouwelijke SSc-patiënt, ongeacht de ernst van<br />

de ziekte, te informeren naar depressieve klachten en seksuele problemen.<br />

Referenties<br />

1. Bhadauria S, Moser DK, Clements PJ, Singh RR, Lachenbruch PA, Pitkin RM et al. Genital<br />

tract abnormalities and female sexual function impairment in systemic sclerosis. Am J<br />

Obstet Gynecol 1995; 172(2 Pt 1):580-7.<br />

2. Guerriere JA, Rosen RC, Seibold JR. Quality of life and sexual function in women with systemic<br />

sclerosis (SSc). arthritis and rheumatism 44[9], S328. 1-1-2001.<br />

3. Legendre C, Allanore Y, Ferrand I, Kahan A. Evaluation of depression and anxiety in<br />

patients with systemic sclerosis. Joint Bone Spine 2005; 72(5):408-11.<br />

44<br />

Validity of performance-based measures of physical functioning in patients with<br />

ankylosing spondylitis<br />

S.F.E. van Weely, J.C. van Denderen, M.P.M. Steultjens, M.T. Nurmohamed, J. Dekker,<br />

B.A.C. Dijkmans, I.E. van der Horst (Amsterdam)<br />

Background<br />

Patients with Ankylosing Spondylitis (AS), gradually experience a reduction in physical<br />

functioning and quality of life over time. Physical function is an important domain in<br />

core sets of outcome measures in AS research. A recommended measure for use in this<br />

domain is the Bath AS Functional Index (BASFI). The BASFI is a valid self-administered<br />

questionnaire, which reflects the patient’s point of view. However, it is unclear whether<br />

this self-assessment reflects the actual physical performance of patients with AS.<br />

Objective<br />

To assess the validity of eight performance-based tests of activities extracted from the<br />

BASFI in patients with AS.<br />

Methods<br />

105 patients with AS completed a BASFI questionnaire and 8 performance tests. The<br />

performance tests were extracted from the BASFI. (1.Putting on socks. 2. Bending forward.<br />

3. Reaching up. 4. Getting out of a chair. 5. Getting up off the floor. 6. Climbing<br />

12-15 steps. 7. Looking over the shoulder. 8. Doing physically demanding activities).<br />

For tests 1-6 and 8 the time to actually perform the test was measured. For test 7 the<br />

ability to look over one shoulder was measured by the range of vision while looking<br />

� Pagina 111


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

over the shoulder.<br />

Spearman correlation coefficients were calculated to asses the association between<br />

the BASFI and the performance tests. Factor analyses were performed to assess the<br />

construct validity.<br />

Results<br />

Correlations between performance tests and BASFI ranged from 0.25 to 0.57 (p <<br />

0.05). Factor analyses showed one component including all performance tests. Analyses<br />

also including the corresponding BASFI items produced two components; one for<br />

self-reported and one for performed physical functioning. Repeating this analysis and<br />

replacing the performance tests score with a compound score including time, pain and<br />

fatigue produced one factor incorporating both self-report and performance.<br />

Conclusion<br />

Self-reported and performance measures of physical functioning in AS produce different<br />

outcomes. Consequently, performance tests and self-reported questionnaires on<br />

physical functioning measure different constructs of the domain physical functioning.<br />

Integrating experienced pain and fatigue in the performance score bridges the gap<br />

with self-report.<br />

45<br />

Naast ziekteactiviteit zijn er meerdere afwegingen die worden gemaakt in de<br />

beslissing wel al dan niet medicatie te intensiveren – een kwalitatieve studie<br />

L.T.C. van Hulst, W. Kievit, P.L.C.M. van Riel, R. Grol, L. Fraenkel, J.Fransen, M.E.J.L. Hulscher<br />

(Nijmegen, New Haven-VS)<br />

Inleiding<br />

In verschillende studies is aangetoond dat DAS-gestuurde behandeling een veelbelovend<br />

effect laat zien op ziekteactiviteit en op het voorkomen van schade. Echter, uit de<br />

TRAC- en PoliDAS-studie blijkt dat de medicatie van RA-patiënten met actieve ziekte<br />

(DAS28>3.2) maar weinig wordt geïntensiveerd. Het is van belang inzicht te krijgen in<br />

de wijze waarop RA-patiënten en reumatologen beslissingen nemen omtrent medicatie<br />

intensivering.<br />

Doelen<br />

1) Nagaan welke redenen van belang zijn in de beslissing medicatie al dan niet te<br />

intensiveren in geval van matige of hoge ziekteactiviteit voor zowel reumatologen<br />

en RA-patiënten en<br />

2) nagaan in hoeverre de redenen van reumatologen en RA-patiënten verschillen.<br />

� Pagina 112


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

fi g u u r 1. af w e g i n g e n (ingedeeld p e r t h e m a ) d i e een r o l Spelen B i j medicatie i n t e n-<br />

Sivering.<br />

Methoden<br />

Er werden vijf focusgroepen (twee met reumatologen en drie met RA-patiënten) georganiseerd.<br />

Tijdens elke focusgroep werd er gevraagd naar belangrijke redenen om<br />

medicatie al dan niet te intensiveren in geval van matige of hoge ziekteactiviteit. De<br />

gemodereerde gesprekken werden opgenomen en geanalyseerd met behulp van Atlas.ti<br />

6.6. Codering van citaten is door twee personen (LvH en WK) onafhankelijk van elkaar<br />

gedaan. De uiteindelijke code is geformuleerd op basis van consensus. Codes werden<br />

vervolgens ingedeeld in niveaus en thema’s.<br />

Resultaten<br />

Voor zowel patiënten als reumatologen speelt ziekteactiviteit een rol in de beslissing<br />

medicatie te intensiveren. Daarbij ligt de nadruk voor patiënten op pijn en vermoeidheid<br />

terwijl bij reumatologen vooral de nadruk ligt op objectiveerbare parameters<br />

zoals zwelling.<br />

Naast ziekteactiviteit spelen beduidend veel andere afwegingen een rol op het niveau<br />

van de ziekte (o.a. prognostische factoren, structurele schade), op het niveau van de<br />

patiënt (o.a. leeftijd, wens patiënt), op het niveau van de reumatoloog (o.a. opgedane<br />

ervaring met medicatie, mening arts), op het niveau van de medicatie (o.a. praktische<br />

eigenschappen, bijwerkingprofiel) en op het niveau van de organisatie (o.a. tijdsdruk).<br />

� Pagina 113


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

ta B e l 1. voorBeelden va n c i t a t e n va n reumatologen en pat i ë n t e n o p d e v e r S c h i llende<br />

n i v e a u S.<br />

Niveau Voorbeeld citaten reumatologen Voorbeeld citaten RA-patiënten<br />

Ziekte “Bij patiënten die veel pijn hebben<br />

en weinig zwelling....dan denk je<br />

langer na over de vraag van: ga ik<br />

iets geven?”<br />

Reumatoloog “Als je wat langer in het vak zit,<br />

wordt je toch wat voorzichtiger om<br />

iedereen maar zware middelen voor<br />

te schrijven”<br />

Patient A: “De sociale status speelt ook een<br />

rol”<br />

B: “Ja, maar mensen met een lage<br />

sociale status... dat heeft volgens mij<br />

ook met coping te maken: hoe je<br />

zelf met de ziekte omgaat”<br />

Medicatie “Als het een beetje op de grens zit<br />

van… wil je wel of niet wat doen,<br />

en je hebt alleen maar een middel<br />

met hele ernstige bijwerkingen, dan<br />

is dat anders.”<br />

Organisatie “Je hebt nu eenmaal een beperkte<br />

hoeveelheid tijd beschikbaar. Soms<br />

moet je de afweging maken van, ik<br />

start nu niet, omdat ik nu niet de<br />

tijd heb om alles goed uit te leggen<br />

aan de patiënt.”<br />

(Zie figuur 1) De redenen gegeven op de betreffende niveaus zijn verschillend tussen<br />

patiënten en reumatologen. (Zie tabel 1)<br />

Conclusie<br />

Naast ziekteactiviteit zijn er meerdere afwegingen die worden gemaakt in de beslissing<br />

wel al dan niet medicatie te intensiveren, deze afwegingen zijn verschillend voor<br />

reumatologen en RA-patiënten. Dit zou een verklaring kunnen zijn waarom medicatie<br />

in geval van matige of hoge ziekteactiviteit regelmatig niet wordt aangepast. Verder<br />

onderzoek is nodig om na te gaan wat doorslaggevende redenen zijn zodat een mogelijke<br />

interventie voor het optimaliseren van de medicamenteuze behandeling op deze<br />

factoren kan worden afgestemd.<br />

� Pagina 114<br />

“Reuma veroorzaakt niet alleen<br />

pijn maar ook een ongelofelijke<br />

vermoeidheid. Eerlijk gezegd vind<br />

ik de vermoeidheidsklachten bijna<br />

nog erger dan de pijnklachten”<br />

“Ze mogen van mij aanpassen als<br />

de arts denkt dat het goed voor me<br />

is: ik heb een fantastische arts.”<br />

“Als ik met iets nieuws begin dan<br />

heb ik het daar wel eerst met mijn<br />

man over natuurlijk”<br />

“De hoeveelheden die zijn vrij fors,<br />

ik heb nou 15 mg, MTX. Dat gaat<br />

op je lever zitten dus je moet om<br />

de 2 weken bloed prikken. Dus<br />

ik denk bij mezelf: wat zit ik in<br />

te nemen? Gif of medicijnen die<br />

werken?<br />

––


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

46<br />

Factors that influence rheumatologists’ decision to escalate care in RA: results from<br />

a choice based conjoint analysis<br />

W. Kievit, L. van Hulst, P. van Riel, L. Fraenkel (Nijmegen, New Haven-VS)<br />

Background<br />

It is widely recommended that rheumatologists use validated measures to monitor<br />

disease activity over time and adjust treatment as required. Despite the widespread<br />

endorsement of this approach, data suggest that many RA patients are not effectively<br />

treated with DMARDs. In order to improve adherence to treatment guidelines and<br />

performance indicators advocating aggressive control of inflammation in RA, it is important<br />

to gain further insight into the factors influencing rheumatologists’ decisions<br />

on whether or not to escalate care.<br />

Objective<br />

To determine the influence of specific factors relative to a validated measure of disease<br />

activity (DAS) on rheumatologists’ decision to escalate care.<br />

fi g u r e 1. ex a m p l e o f o n e o f t h e c h o i c e S e t S in t h e c h o i c e-B a S e d c o n j o i n t a n a ly S i S<br />

S u r v e y.<br />

� Pagina 115


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

ta B l e 1. relative i m p o r ta n c e o f e a c h at t r i B u t e .<br />

Total group Europe North-America Europe vs<br />

North America<br />

Attribute Mean (SD) Mean (SD) Mean (SD) p-value<br />

Age 21.5 (7.2) 22.5 (8.2) 20.5 (6.5) 0.15<br />

Disease duration 7.4 (4.6) 7.4 (5.1) 6.8 (4.1) 0.48<br />

Clinical symptoms 11.1 (5.8) 10.3 (5.2) 11.9 (6.1) 0.140<br />

Joint damage 20.5 (9.3) <strong>18</strong>.9 (7.9) 23.0 (9.9) 0.02<br />

DAS score 30.7 (9.9) 32.5 (10.1) 29.1 (9.6) 0.07<br />

Current treatment 8.9 (4.8) 8.5 (3.9) 8.7 (5.2) 0.83<br />

Methods<br />

In order to quantify, how much each of these factors influenced physicians’ decision<br />

making we used a computer-based choice-based conjoint (CBC) analysis survey. CBC<br />

assesses preferences by asking respondents to choose a preferred option from a set<br />

of hypothetical choices, which were varied on three levels on each of six attributes<br />

(example given in figure 1). We conducted the CBC in a convenience sample of rheumatologists<br />

attending the 2008 American College of Rheumatology meeting in San<br />

Francisco, California. For each respondent utilities (values) were calculated for each level<br />

of each attribute using hierarchical Bayes modeling. From these utilities we calculated<br />

the relative importance of each attribute. The relative importances were related to<br />

several rheumatologists’ characteristics by means of t-tests and Pearson correlations.<br />

Results<br />

The relative importance of each attribute on rheumatologists’ decision making is reported<br />

in the Table. Rheumatologists assigned the most importance to the DAS-28<br />

score (relative importance of 30.7%) in their decision to escalate care. The age of the<br />

patient (relative importance of 21.5%) and erosions (relative importance of 20.5%)<br />

were equally important in this decision. We found no relationship between physician<br />

gender, age, and years of experience and the relative importances (data not shown).<br />

However, North-American rheumatologists assigned a higher importance to ‘erosions’<br />

than European rheumatologists (table 1).<br />

Conclusion<br />

Our findings suggest that rheumatologists endorse the DAS as a means to guide decision<br />

making in RA. We also found that age and erosions are important influences on<br />

rheumatologists’ decision to escalate care in RA. Our results add to the literature supporting<br />

age bias in RA and suggest that further research is needed to determine how<br />

age affects quality of care in clinical practice.<br />

� Pagina 116


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

47<br />

Na twee jaar geen verschil in uitkomst tussen intensieve en conventionele therapie<br />

in de STRategies in Early Arthritis Management (STREAM)-studie<br />

I.C. van Eijk, M.M.J. Nielen, I.E. van der Horst-Bruinsma, G.J. Tijhuis, M. Boers,<br />

B.A.C. Dijkmans, D. van Schaardenburg (Amsterdam)<br />

Inleiding<br />

Vanwege het succes van intensieve therapie van actieve vroege reumatoïde artritis werd<br />

onderzocht of deze aanpak ook effectief is bij minder actieve ziekte.<br />

Methoden<br />

Patiënten met 2–5 gezwollen gewrichten, SHS-röntgenscore ≤ 5 en klachtenduur < 2<br />

jaar werden gerandomiseerd tussen 2 behandelstrategieën. Doel in <strong>Groep</strong> 1 was remissie.<br />

Behandelstappen waren achtereenvolgens: methotrexaat (MTX) 15 mg/wk,<br />

intensivering 25 mg/wk, toevoegen adalimumab tweewekelijks, intensivering wekelijks,<br />

vervangen adalimumab door sulfasalazine (SSZ) + hydroxychloroquine; intensivering<br />

toevoegen prednison. Behandeling werd driemaandelijks aangepast als DAS > 1.6.<br />

<strong>Groep</strong> 2 kreeg DMARDs (geen prednison of biologicals) naar keuze reumatoloog, niet<br />

DAS-gestuurd. Uitkomstmaten: percentage remissie (DAS ≤ 1.6), SHS (gemiddelde 2<br />

lezers, ICC 0.95), HAQ. De groepsgrootte was 80 uitgaande van reductie van nieuwe<br />

erosies van een historische 37% (verwacht groep 2) tot 10% (verwacht groep 1).<br />

Resultaten<br />

Beginkenmerken: <strong>Groep</strong> 1 n=42, <strong>Groep</strong> 2 n=40, gemiddelde leeftijd 47 jaar, gemiddelde<br />

symptoomduur 6 maanden, 60% ACPA positief in beide groepen. 36% in <strong>Groep</strong><br />

1 en 25% in <strong>Groep</strong> 2 voldeed aan ACR-criteria. In <strong>Groep</strong> 1 werden 19 patiënten behandeld<br />

met adalimumab, waarvan 4 remissie bereikten en 11 doorgingen naar de<br />

volgende stap. In <strong>Groep</strong> 2 startten 24 patiënten met hydroxychloroquine (van wie 8<br />

naar MTX overstapten), 2 met SSZ en 14 met MTX. De hoogste gemiddelde dosis MTX<br />

was 19 mg/wk in deze groep. Gemiddelde DAS op 0 en 2 jaar was 2.2 en 1.4 in <strong>Groep</strong><br />

1 en 2.4 en 1.7 in <strong>Groep</strong> 2. Remissiepercentages na 1 en 2 jaar waren 54 en 66% in<br />

<strong>Groep</strong> 1, en 65 en 49% in <strong>Groep</strong> 2. Nieuwe erosies ontstonden in 23% in <strong>Groep</strong> 1<br />

en 31% in <strong>Groep</strong> 2. Mediane SHS-toename was 0 (IQR 0-2) in <strong>Groep</strong> 1 en 0,5 (IQR<br />

0-4) in <strong>Groep</strong> 2. 3 patiënten in <strong>Groep</strong> 1 en 5 in <strong>Groep</strong> 2 hadden SHS-toename > = 5.<br />

Mediane HAQ nam af van 0.50 tot 0.32 in <strong>Groep</strong> 1 en 0.69 tot 0.38 in <strong>Groep</strong> 2. Er<br />

waren 3 medicatie-gerelateerde ziekenhuisopnames in <strong>Groep</strong> 1 en een in <strong>Groep</strong> 2. Alle<br />

vergelijkingen waren statistisch niet significant.<br />

Conclusie<br />

Bij patiënten met vroege artritis van 2–5 gewrichten resulteerde zowel intensieve op<br />

� Pagina 117


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

remissie gerichte therapie inclusief adalimumab als conventionele therapie in hoge<br />

remissiepercentages, weinig radiologische schade en goede functionele status na 2<br />

jaar. Echter, remissie voor allen inclusief stoppen van radiologische progressie blijft<br />

vooralsnog een onhaalbaar doel in deze milde patiëntengroep.<br />

Deze studie werd financieel gesteund door Abbott Laboratories.<br />

48<br />

Does successful reduction of disease activity decrease the risk for premature<br />

atherosclerosis in Rheumatoid Arthritis patients?<br />

L.de Groot, M.Bijl, M.Posthumus (Groningen)<br />

Background<br />

Evidence is mounting that Rheumatoid Arthritis (RA) is a risk-factor for the development<br />

of cardiovascular disease. In this study we evaluated in longstanding RA whether<br />

disease related factors such as disease activity, severity (damage), and presence of<br />

endothelial activation markers such as VCAM, vWF and trombomodulin were related<br />

to intima media thickness (IMT) as a surrogate marker for atherosclerosis. Presence<br />

of endothelial dysfunction, angiogenetic factors and their role in atherosclerosis were<br />

studied as well.<br />

Methods<br />

In a cross sectional study 49 consecutive patients with longstanding disease (mean<br />

disease duration of 12,3 years (SD 1,7 ), receiving standard of care, were included and<br />

compared with 49 age and sex matched healthy controls (HC). Disease activity was<br />

evaluated by DAS-28 score and joint damage by modified Sharp-vd Heijde method.<br />

Endothelial activation (VCAM, vWF, trombomodulin), angiogenesis (reflected by angiopoietin-2),<br />

endothelial dysfunction (determined by small artery elasticity (SAE)) and<br />

IMT were measured.<br />

Results<br />

RA patients had a mean DAS-28 score of 3.09 (SD 1,3) and a modified Sharp-v.d.Heijde<br />

score had a mean of 22,0 (SD 28,4) SAE was significantly decreased in RA (4,3 vs 6.2<br />

in HC) and VCAM, vWF and angiopoietin-2 were significantly higher in RA patients<br />

SAE inversely correlated with VCAM, vWF and angiopoietin-2. The IMT did not differ<br />

between the two groups, and was not related to VCAM, vWF, thrombomodulin and<br />

angiopoietin-2. IMT had a significant inverse correlation with SAE.<br />

� Pagina 1<strong>18</strong>


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Conclusion<br />

Although in RA patients endothelial activation markers were elevated and SAE was<br />

decreased compared to controls, IMT was not increased, even after 12,5 years of disease.<br />

As DAS-28 and modified Sharp-v. d. Heijde scores were relatively low these data<br />

suggest that, despite some level of endothelial activation and endothelial dysfunction,<br />

successful reduction of disease activity decreases the risk for premature atherosclerosis.<br />

The role of angiopoietin-2 remains to be clarified.<br />

49<br />

De lengte van remissie wordt bepaald door de tijd tot eerste remissie<br />

L.G. Schipper, J. Fransen, A.A. den Broeder, P.L.C.M. van Riel (Nijmegen)<br />

Inleiding<br />

Er hebben zich belangrijke veranderingen voorgedaan in de behandeling van reumatoïde<br />

artritis (RA). De vroege start van behandeling en het intensief vervolgen van<br />

ziekteactiviteit worden als essentieel gezien in de vroege behandeling van RA. [1,2]<br />

Het streven naar remissie is het ultieme behandeldoel geworden. Echter, het aantal<br />

patiënten dat remissie behaalt in de dagelijkse praktijk is laag en slechts een minderheid<br />

is in staat zijn remissie vast te houden. Conceptueel gezien zou het snel bereiken van<br />

remissie een belangrijke factor kunnen zijn in het vasthouden van remissie.<br />

Doel<br />

Het doel van deze studie was het bestuderen van de relatie tussen de tijd tot het<br />

behalen van de eerste remissie en de duur van remissie, in een cohort van vroege RApatiënten<br />

gedurende drie jaar.<br />

Methoden<br />

Gebruik is gemaakt van drie jaar follow-updata van het Nijmeegs RA Inceptie Cohort uit<br />

het tijdsbestek 1985 tot en met 2005. RA-patiënten zijn geïncludeerd op het moment<br />

van diagnose en zijn in driemaandelijkse visites gezien door een reumatoloog. Remissie<br />

werd gedefinieërd als een Disease Activity Score (DAS) lager dan 1.6. Er was sprake van<br />

‘volgehouden remissie’ indien de DAS gedurende zes opeenvolgende maanden lager<br />

was dan 1.6. Patiënt- en ziektegerelateerde voorspellers zijn geïdentificeerd voor de tijd<br />

tot eerste remissie en het vasthouden van remissie aan de hand van Cox-regressie en<br />

logistische regressieanalyse. De relatie tussen de tijd tot het behalen van de eerste remissie<br />

en het vasthouden van remissie werd geanalyseerd met longitudinale binaire regressie.<br />

� Pagina 119


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Resultaten<br />

Binnen drie jaar behaalden 441 (59%) van de 753 patiënten tenminste een moment<br />

van remissie. De gemiddelde tijd voor het bereiken van eerste remissie was 102 weken.<br />

Cox-regressieanalyse liet zien dat mannen significant sneller remissie behaalden dan<br />

vrouwen. Verder bereikten patiënten met een lage DAS en HAQ op baseline eerder<br />

remissie dan met een hoge DAS en HAQ (P < 0.05). Van de patiënten die remissie bereikten<br />

tijdens drie jaar, waren er 209 (28%) patiënten in staat hun remissie langer dan<br />

zes maanden te behouden met een gemiddelde duur van 69 weken. Het vasthouden<br />

van remissie werd voornamelijk bepaald door een kortere tijd voor het behalen van de<br />

eerste remissie (OR 0.98; 95% BI 0.97-0.99), naast geslacht en baseline DAS (OR 0.6;<br />

95% BI 0.4-0.9 en OR 0.8; 95% BI 0.6-1.0). Longitudinale regressieanalyse toonde een<br />

odds ratio van 1.11 tussen de tijd van eerste remissie en het vasthouden van remissie<br />

(95% BI 1.10-1.12; P < 0.0001). Deze relatie tussen de tijd van eerste remissie en het<br />

vasthouden ervan was constant over de gehele periode 1985 tot 2005.<br />

Conclusie<br />

De mediane tijd tot het behalen van de eerste remissie was bijna twee jaar en werd<br />

bepaald door geslacht, de DAS en HAQ op baseline. Remissie werd vaker vastgehouden<br />

in patiënten die snel hun eerste remissie bereikten, naast geslacht en de DAS op baseline.<br />

Gezien het feit dat snelle remissie bepalend is voor het verdere ziektebeloop, lijkt<br />

het streven naar snelle remissie terecht.<br />

Referenties<br />

1. Grigor C, Capell H, Stirling A, et al. Effect of a treatment strategy of tight control for rheumatoid<br />

arthritis: a single-blind randomised controlled trial. Lancet 2004;364:263-9.<br />

2. Mottonen T, Hannonen P, Korpela M, et al. Delay to institution of therapy and induction<br />

of remission using single-drug or combination-DMARD therapy in early rheumatoid<br />

arthritis. Arthritis Rheum 2002;46:894-8.<br />

50<br />

Goede respons op hervatting DMARDs na verlies van medicatievrije remissie in<br />

reumatoïdeartritis(RA)patiënten<br />

N.B. Klarenbeek, S.M. van der Kooij, M. Güler-Yüksel, J.H.L.M. van Groenendael, K.H. Han,<br />

P.J.S.M. Kerstens, T.W.J. Huizinga, B.A.C. Dijkmans, C.F. Allaart (Leiden, Roosendaal, Rotterdam,<br />

Amsterdam)<br />

Doel<br />

Het vaststellen van de duur en ernst van de toename in ziekteactiviteit in patiënten die,<br />

na een periode van medicatievrije remissie, DMARDs hebben herstart.<br />

� Pagina 120


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Methoden<br />

In de BeSt-studie zijn 508 recent gediagnosticeerde RA-patiënten gerandomiseerd in<br />

vier behandelstrategieën: 1. sequentiële monotherapie, 2. step up-combinatietherapie,<br />

3. initiële combinatie met prednison, 4. initiële combinatie met infliximab. De behandeling<br />

werd aangepast op basis van driemaandelijkse Disease Activity Score (DAS)-metingen<br />

met als doel een DAS ≤ 2.4. Als de DAS minimaal een half jaar ≤ 2.4 was, werd de<br />

medicatie afgebouwd tot een onderhoudsdosering. Vanaf het tweede jaar konden alle<br />

DMARDs gestopt worden na minimaal zes maanden klinische remissie (DAS < 1.6) op<br />

onderhoudsdosering. Het laatste DMARD werd onmiddellijk herstart bij een DAS van<br />

1.6 of hoger.<br />

Resultaten<br />

Tijdens vijf jaar follow-up hebben 115/ 508 patiënten (23%) medicatievrije remissie<br />

bereikt. Van deze 115 patiënten, hebben 53 (46%) hun laatste DMARD herstart i.v.m.<br />

een DAS ≥ 1.6, na een mediane periode van 5 maanden, 59 (51%) behielden remissie<br />

zonder DMARDs (mediane duur nu 23 maanden), en 3 (3%) zijn lost to follow-up. 60%<br />

van de herstarters zijn zowel anti-CCP- en RF-positief, wat een risicofactor is voor het<br />

verliezen van medicatievrije remissie (OR 6.0, p < 0.001). Op het moment van herstarten<br />

was de gemiddelde DAS 2.2 (DAS 1.1 bij start afbouwen). De gemiddelde toename<br />

in BSE was 9 mm/uur. Swollen joint count, tender joint count en VAS algemeen welbevinden<br />

namen respectievelijk (medianen) met 2, 2, en 15 mm toe. Van de 53 herstarters,<br />

bereikten 25 (47%) opnieuw klinische remissie 3 maanden na herintroductie van<br />

het laatste DMARD en nog eens 14 (26%) zes maanden na herstart. 11patiënten (21%)<br />

behaalden een DAS ≤ 2.4, 1 patiënt (2%) bereikte geen DAS ≤ 2.4, en 2 patiënten (4%)<br />

waren lost to follow-up. De mediane (gemiddelde) Sharp-van der Heijde-progressie van<br />

de herstarters was 0 (0.61) in het jaar van de DAS-toename.<br />

Conclusie<br />

Tijdens vijf jaar follow-up heeft ongeveer een kwart van de BeSt-patiënten medicatievrije<br />

remissie bereikt. Zesenveertig procent hiervan is herstart met DMARDs na een toename<br />

van ziekteactiviteit ≥ 1.6. De meerderheid van de patiënten bereikte opnieuw klinische<br />

remissie binnen drie tot zes maanden. De röntgenprogressie blijft zeer beperkt.<br />

� Pagina 121


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Postersessie i<br />

� Pagina 122


Postersessie i<br />

pd01<br />

Cytokine production from stimulated whole blood cultures in rheumatoid arthritis<br />

patients treated with various TNF blocking agents<br />

C. Popa, P. Barrera, L.A.B. Joosten , P.L.C.M. van Riel, B.J. Kullberg, J.W.M. van der Meer,<br />

M.G. Netea (Den Bosch, Nijmegen)<br />

Background<br />

Infectious complications are not rare in rheumatoid arthritis (RA) and the susceptibility<br />

to infections is increased during treatment with TNF blocking agents. As a possible<br />

mechanism contributing to that, we assessed the modulation of cytokine production<br />

induced by TNF neutralization.<br />

Methods<br />

Whole blood cultures from 6 healthy volunteers and 13 RA patients starting therapy<br />

with either adalimumab (N=7) or etanercept (N=6) were stimulated with heat-killed<br />

Salmonella typhimurium, Staphylococcus aureus or with S. typhimurium lipopolysaccharide<br />

(LPS). The production of interleukin (IL)-1β, IL-6, IL10, IL-17, TNF, IL-8 and IFN-γ<br />

was measured by specific immunoassays.<br />

Results<br />

Stimulation with Salmonella LPS resulted in a significant lower production of IL-1β,<br />

TNF and a trend towards lower IL-6 and IFNγ production in RA patients compared<br />

to healthy volunteers. Therapy with either of the agents did not significantly change<br />

the cytokine production capacity, with the exception of a lower IFNγ and especially<br />

IL-8 production in patients treated with adalimumab and stimulated with heat-killed<br />

S. aureus (figure 1).<br />

Discussion and conclusion<br />

The results of our study suggest that the detrimental effects of anti-TNF agents on<br />

the immune response can vary quite largely, from very serious to limited effects, as<br />

reported here for etanercept and adalimumab. Because anti-TNF therapy can affect<br />

cellular integrity of tuberculous granuloma, recruitment of new cells at the granuloma<br />

site becomes crucial. In line with this, the results from our present study suggest the<br />

existance of a new mechanism, namely the decrease of chemotaxis through lower IL-8<br />

production, in anti-TNF treated patients, which might be able to disrupt the cellular<br />

migration necessary to maintain the granuloma integrity ultimately leading to the<br />

reactivation of tuberculosis in these patients.<br />

� Pagina 123


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

fi g u r e 1. il-1‚ (a), il-6 (B), ifn� (c) a n d il-8 (d) p r o d u c t i o n f r o m S t i m u l at<br />

e d w h o l e B l o o d c u lt u r e S in ra pat i e n t S t r e at e d w i t h a d a l i m u m a B.<br />

The following stimuli were used: Salmonella typhimurium lipopolysaccharide (Salm LPS),<br />

heat-killed Salmonella typhimurium (Salm HK) and heat-killed Staphyloccocus aureus<br />

(Staph HK). Values are expressed as means ± SEM. p value calculated using Wilcoxon<br />

paired t-test, *p < 0.05.<br />

� Pagina 124


Postersessie i<br />

pd02<br />

A second, booster, influenza vaccination has limited additional effect on antibody<br />

responses in quiescent systemic lupus erythematosus<br />

A. Holvast, S. van Assen, A. de Haan, A. Huckriede, C.A. Benne, J. Westra, B. Palache,<br />

J. Wilschut, C.G.M. Kallenberg, M. Bijl (Groningen, Weesp)<br />

Introduction<br />

In systemic lupus erythematosus (SLE), a decreased antibody response upon influenza<br />

vaccination has been reported. [1] Several strategies have been studied to increase<br />

antibody responses to influenza vaccination, including a booster vaccination. In liver<br />

transplantation patients, an increase of the antibody response following trivalent<br />

booster vaccination has been shown. [2] We chose to evaluate a booster vaccination<br />

in our SLE cohort, as this has the advantage of a known safety profile.<br />

Aim<br />

To study whether a second, booster, influenza vaccination can improve antibody responses<br />

in SLE patients.<br />

Patients and Methods<br />

SLE patients (n=52) with quiescent disease (SLE disease activity index; SLEDAI ≤ 4) and<br />

healthy controls (n=28) received subunit influenza vaccine in October – December<br />

ta B l e 1. BaSeline c h a r a c t e r i S t i c S.<br />

SLE n=52 HC n=28<br />

Sex, males (%) 9 (17.3%) 6 (21.4%)<br />

Age, mean (SD) 45.2 (10.0) 45.2 (11.3)<br />

Influenza vaccination in previous year (2006) 37 (71.2%) 20 (71.4%)<br />

No immunosuppressives (%) 5 (9.6%) n/a<br />

Prednisone<br />

median (range), in users (mg/day)<br />

Hydroxychloroquine<br />

median (range), in users (mg/day)<br />

Azathioprine<br />

median (range), in users (mg/day)<br />

31<br />

5<br />

25<br />

400<br />

15<br />

125<br />

(59.6%)<br />

(1.25 - 25)<br />

(48.1%)<br />

(200 - 400)<br />

(28.8%)<br />

(50 - 200)<br />

Other immunosuppressive drugs 7 (13.5%)# n/a<br />

SLEDAI, median (range) 2 (0 - 4) n/a<br />

n/a: not applicable<br />

# four patients used methotrexate (one pt 10 mg/week, three pts 15 mg/wk), three<br />

patients used mycophenolate mofetil (one pt 1000 mg/day, two pts 2000 mg/day) and<br />

one patient used ciclosporin 200 mg/day (same pt also used methotrexate)<br />

n/a<br />

n/a<br />

n/a<br />

� Pagina 125


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

2007. After four weeks, only SLE patients received a second vaccination. Sera were<br />

obtained prior to both vaccinations, and four weeks after the second vaccination. At<br />

each visit, SLE disease activity was recorded. The haemagglutination inhibition test<br />

was used to measure antibody titres. Seroprotection was defined as a titre ≥ 40.<br />

Results<br />

Patients and controls did not differ with regard to age, sex and influenza vaccinations<br />

in the preceding year (Table 1). Following the first vaccination seroprotection rates<br />

and geometric mean titres (GMTs) to each vaccine strain increased in both SLE patients<br />

and controls, to comparable levels. Seroprotection rates in SLE patients after the<br />

first vaccination were 86.5% to A/H1N1, 80.8% to A/H3N2 and 61.5% to the B strain;<br />

GMTs were 92.6, 56.2 and 39.2, respectively. Overall, the booster vaccination did not<br />

lead to a further rise of seroprotection rates and geometric mean titres in SLE patients.<br />

However, in patients not vaccinated in the previous year, GMT and seroconversion<br />

rate to A/H1N1 did rise following the booster vaccination. Both influenza vaccinations<br />

did not increase SLEDAI scores.<br />

Conclusions<br />

Additional value of a booster influenza vaccination in SLE is limited to patients who<br />

were not vaccinated in the previous year.<br />

References<br />

1. Holvast B, Huckriede A, Kallenberg CG, Bijl M. Influenza vaccination in systemic lupus<br />

erythematosus: safe and protective? Autoimmun Rev 2007 Apr;6(5):300-5.<br />

2. Soesman NM, Rimmelzwaan GF, Nieuwkoop NJ, et al. Efficacy of influenza vaccination<br />

in adult liver transplant recipients. J Med Virol 2000 May;61(1):85-93.<br />

pd03<br />

CpG triggers ANCA production by blood derived B cells from ANCA associated<br />

vasculitis patients in clinical remission<br />

H. Tadema, W.H. Abdulahad, N. Lepse, C.A. Stegeman, C.G.M. Kallenberg, P. Heeringa<br />

(Groningen)<br />

Abstract<br />

Bacterial infections have been linked to the development of ANCA associated vasculitis<br />

(AAV). It has been shown that DNA containing unmethylated CpG motifs (CpG)<br />

stimulates ANCA production in vitro by B cells derived from patients with active AAV.<br />

CpG is a ligand for Toll-like receptor 9 (TLR9). B cells express TLR9 and can be activated<br />

by CpG.<br />

� Pagina 126


Postersessie i<br />

Objective<br />

To study the presence of ANCA producing B cells in the peripheral blood of patients<br />

with AAV in remission and to study the expression of membrane and intracellular TLR9<br />

on B cells in AAV patients.<br />

Peripheral blood mononuclear cells were collected from 11 healthy controls and 30<br />

AAV patients in remission with a positive ANCA-titer (PR3-ANCA n=<strong>18</strong>, MPO-ANCA<br />

n=12) and receiving minimal or no current treatment. PBMCs were cultured in the<br />

presence of CpG and Interleukin 2 (IL-2). ANCA and total IgG was measured by ELISA.<br />

Cells in whole blood were stained for CD19, CD27 and intracellular and membrane<br />

TLR9 and analyzed by flowcytometry.<br />

PBMCs of PR3-ANCA (n=9) and MPO-ANCA (n=3) positive AAV patients in remission<br />

produced ANCA in vitro, when stimulated with CpG + IL-2 whereas those from<br />

healthy controls did not. Total circulating B cell numbers in patients did not differ<br />

from healthy controls but the percentage of CD27+ B cells was lower in patients<br />

(p=0.03). Total IgG produced by patient and healthy control PBMCs was comparable.<br />

Membrane expression of TLR9 on B cells from AAV patients did not differ from healthy<br />

controls. However, we found lower intracellular TLR9 expression within patient B cells<br />

(p=0.01).<br />

B cells producing ANCA in vitro can be found in the peripheral blood of AAV patients<br />

in clinical remission but are absent in healthy controls. CpG triggered the production<br />

of ANCA by AAV patient PBMCs, identifying a possible link between bacterial infection<br />

and ANCA associated vasculitis.<br />

pd04<br />

Testkarakteristieken van infliximabdalspiegels voor de voorspelling van (non)<br />

respons en overbehandeling in een DAS-gestuurd RA-cohort<br />

B.J.F. van den Bemt, A.A. den Broeder, G.J. Wolbink, A. van der Maas, Y.A. Hekster,<br />

P.L.C.M. van Riel, B. Benraad, F.H.J. van den Hoogen(Nijmegen, Amsterdam)<br />

Inleiding<br />

Verschillende onderzoeken laten een verband laten zien tussen infliximabspiegels en<br />

klinisch effect. Testkarakteristieken van meting van infliximabdalspiegels, en de meerwaarde<br />

boven ziekteactiviteit gestuurd behandelen, zijn nog niet bekend.<br />

� Pagina 127


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Doel<br />

1) Bepaling van de testkarakteristieken van infliximabdalspiegels en ziekteactiviteit<br />

voor bereiken lage ziekteactiviteit na zes maanden in een cohort DAS-gestuurde RApatiënten<br />

behandeld met infliximab. 2) Bepaling hoeveel patiënten met lage ziekteactiviteit<br />

worden doorbehandeld ondanks lage/geen infliximabspiegels.<br />

Methode/patiënten<br />

Alle RA-patiënten die met infliximab starten of reeds behandeld werden zijn geïncludeerd.<br />

Primaire uitkomstenmaat was good EULAR-response (starters) of het bereiken<br />

van een lage ziekteactiviteit gecombineerd met een DAS28-verbetering van minimaal<br />

0,6 (onderhoudsbehandeling). ROC-curves werden gebruikt om afkapwaarden voor<br />

de sensitiviteit/specificiteit te bepalen, hierbij is gekozen voor een maximale sensitiviteit<br />

voor respons, om onterecht staken van infliximab te voorkomen.<br />

Resultaten<br />

Van de 57 RA-patiënten die startten met infliximab bereikten 16 patiënten<br />

(28%: 95%-BI 12-44%) good EULAR-response op 6 maanden. Een DAS28 < 4,5 na 6<br />

weken bleek de optimale waarde om good EULAR-response te voorspellen (tabel 1,<br />

links). Combinatie van een DAS28 < 4,5 met een infliximabdalspiegel > 2,5 mg/L leverde<br />

gunstigere testkarakteristieken op (tabel 1, rechts) door toename van de specificiteit.<br />

ta B e l 1. teStkarakteriStieken v o o r p r e d i c t i e g o o d reSponSe 6 m a a n d e n: daS28<br />

n a 6 weken (l i n k S) en daS28 g e c o m B i n e e r d m e t infliximaB-dalSpiegelS n a 6 weken<br />

(r e c h t S).<br />

DAS28-responscategorie<br />

DAS28-responscategorie<br />

(na 6 maanden)<br />

(na 6 maanden)<br />

Non/<br />

Non/<br />

Good moderate Good moderate<br />

DAS28 4,5 0 (0%) 6 weken 15 (27%) DAS28 >4,5<br />

6 weken<br />

en/of<br />

Infliximabspiegels<br />

< 2,5 mg/L<br />

0 (0%) 20 (36%)<br />

Sensitiviteit : 100 % Sensitiviteit : 100 %<br />

Specificiteit : 38 % Specificiteit : 51 %<br />

Positief voorspellende waarde : 40 % Positief voorspellende waarde : 46 %<br />

Negatief voorspellende waarde : 100 % Negatief voorspellende waarde : 100 %<br />

� Pagina 128


Postersessie i<br />

Infliximabdalspiegels bleken bij een intervalverkorting geen voorspellende waarde te<br />

hebben voor de respons hierop. Echter, bij 14 (37%: 95%-BI 13-61) van de 38 patienten<br />

die langer dan 6 maanden lage ziekteactiviteit hadden werden lage/niet aanwezige<br />

infliximab-dalspiegels (< 1 mg/L) gemeten; 10/14 patiënten hadden tevens<br />

anti-infliximabantilichamen.<br />

Conclusie<br />

Infliximabdalspiegels kunnen meerwaarde hebben boven DAS-gestuurd behandelen<br />

in twee gevallen: 1) na 6 weken voor het voorspellen van non-response bij 6 maanden<br />

én 2) bij patiënten met langdurig lage ziekteactiviteit om patiënten op te sporen bij<br />

wie de infliximab gezien lage/geen spiegel mogelijk niet werkzaam is. Validatie hiervan<br />

in een separaat cohort is echter noodzakelijk.<br />

pd05<br />

Endotheelcelactivatiemarkers in vroege reumatoïde artritis: angiopoietine-2 is<br />

een angiogene en inflammatoire factor<br />

J. Westra, S.L. Plaxton, E. Brouwer, M.A. van Leeuwen, B. Doornbos-van der Meer,<br />

M.D. Posthumus, C.G.M. Kallenberg (Groningen)<br />

Inleiding<br />

Bij patiënten met reumatoïde artritis (RA) worden door cellen in het ontstekingsweefsel<br />

veel cytokines en chemokines geproduceerd, waardoor voordurend cellen uit de<br />

circulatie naar de ontstekingsplek migreren. Bovendien is er sprake van een verhoogde<br />

angiogenese op de ontstekingsplaats, waarbij het voorkomen van hypoxie een grote<br />

rol speelt. Het is nog niet bekend welke van de twee, chronische ontsteking of angiogenese,<br />

oorzaak of gevolg is. [1] Anti-TNF-therapie verlaagt Vascular Endothelial Growth<br />

Factor (VEGF)-spiegels in RA [2], dus er is sprake van een interactie tussen ontstekingscellen<br />

en endotheelcellen. Deze studie is opgezet om te bepalen wat de relatie is tussen<br />

endotheelcelactivatie en ontsteking aan het begin van de ziekte.<br />

Doel<br />

Doel van de studie was om te onderzoeken of endotheelcelactivatiemarkers in vroege<br />

reumatoïde artritis gerelateerd zijn aan ontsteking, ziekteactiviteit en radiologische progressie.<br />

Methoden<br />

Van 176 patiënten met vroege RA zijn op tijdstip van diagnose, na 1 jaar en na 2 jaar in het<br />

serum spiegels gemeten van VEGF, soluble Vascular Cell Adhesion Molecule-1 (sVCAM-1) en<br />

angiopoietin-2 (ANGPT-2) met behulp van ELISA. De patiënten werden behandeld met<br />

� Pagina 129


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

DMARDS, meestal sulfasalazine en MTX. Markers van ontsteking (CRP en BSE) en markers<br />

van ziekteactiviteit (DAS3-28, aantal pijnlijke [TJC] en gezwollen gewrichten [SJC]) werden<br />

ook gemeten, evenals de radiologische progressie van handen en voeten.<br />

Resultaten<br />

In de eerste 2 jaar was er gemiddeld een afname in CRP, BSE en ziekteactiviteit, maar<br />

een toename in radiologische progressie. De RA-patiënten hadden significant hogere<br />

spiegels van VEGF, sVCAM-1 en ANGPT-2 op de tijdstippen 0,1 en 2 jaar ten opzichte<br />

van gezonde controles. Er was een significante correlatie tussen enerzijds VEGF en<br />

ANGPT-2 en anderzijds CRP en BSE op alle tijdstippen. Opmerkelijk was dat er een<br />

correlatie was tussen ANGPT-2 en de klinische parameters DAS3 en JSZ. ANGPT-2spiegels<br />

waren ook gecorreleerd aan sVCAM-spiegels.<br />

Discussie/Conclusies<br />

In het serum van patiënten met vroege RA zijn hoge spiegels van endotheelcelactivatiemarkers<br />

aanwezig. ANGPT-2-spiegels laten een significante correlatie zien met<br />

sVCAM-1-spiegels en met markers van ontsteking en ziekteactiviteit, maar niet met<br />

radiologische progressie. ANGPT-2 is hiermee dus niet alleen een marker voor endotheelcelactivatie<br />

en angiogenese, maar ook voor ontstekingsactiviteit bij vroege RA.<br />

Referenties<br />

1. Costa C, Incio J, Soares R. Angiogenesis and chronic inflammation: cause or consequence?<br />

Angiogenesis 2007; 10(3):149-66.<br />

2. Strunk J, Bundke E, Lange U. Anti-TNF-alpha antibody Infliximab and glucocorticoids<br />

reduce serum vascular endothelial growth factor levels in patients with rheumatoid<br />

arthritis: a pilot study. Rheumatol Int 2006; 26(3):252-6.<br />

pd06<br />

Identification of specific phenotypic markers for human polarized macrophages<br />

C. Ambarus, S. Krausz, M. van Eijk, J. Hamann, P.P. Tak, D. Baeten (Amsterdam)<br />

Objective<br />

The concept of macrophage polarization describes the plasticity and heterogeneity of<br />

activated macrophages under specific micro environmental conditions. Based on their<br />

pro- or anti-inflammatory functions in mice, two major types of macrophages have<br />

been described designated M1 and M2, which develop in type 1 or type 2 cytokine<br />

milieus, respectively. We investigated the expression of different cell surface molecules<br />

on in vitro differentiated human macrophages in order to identify reliable markers for<br />

the characterization of polarized human macrophages in vivo.<br />

� Pagina 130


Postersessie i<br />

Materials and methods<br />

Monocytes were isolated from peripheral blood of healthy donors and differentiated<br />

in vitro for 3 days in the presence of GM-CSF, IFN-γ, LPS, TNF-α, M-CSF, IL-4, or IL-10.<br />

Expression of CD14, CD16, CD32, CD64, CD80, CD86, TLR2, TLR4, CD 163, CD200R<br />

and CD206 was analyzed by flow cytometry.<br />

Results<br />

M1 macrophages are prototypically induced by IFN-γ (M1a) or by TNF-α or bacterial<br />

components like LPS (M1b). In our analysis, IFN-γ induces up-regulation of CD64,<br />

CD80 and, less specifically, CD86, TLR2 and TLR4, while LPS strongly up-regulates<br />

CD14. M2 cells develop in the presence of IL-4 or IL-13 (M2a), immune complexes<br />

(M2b), or IL-10, TGF-β, or glucocorticoids (M2c). IL-4 up-regulates CD200R and<br />

CD206 expression and down-regulates TLR2, TLR4, and CD163 expression. IL-10<br />

strongly up-regulates the expression of CD163 and, to a lesser extent, CD16 and<br />

TLR4.<br />

Conclusion<br />

Our data indicate that CD64 and CD80 are specific surface markers for in vitro-polarized<br />

M1a macrophages and CD14 for the M1b phenotype. CD200R and CD163 specifically<br />

characterize the M2a and M2c macrophages respectively. In addition, CD206<br />

and CD16 can be useful for the characterization of M2a and M2c cells. We will evaluate<br />

this phenotypic classification in polarized human macrophages in situ and test its<br />

correlation with macrophage function and signalling.<br />

pd07<br />

Sclerodermie-polymyositis overlapsyndroom: een klinische beschrijving van een<br />

zeldzaam overlapsyndroom<br />

K.J. Bhansing, H.K.A. Knaapen, B.G.M. van Engelen, P.C.L.M. van Riel, M.C. Vonk (Nijmegen)<br />

Inleiding<br />

Sclerodermie-polymyositis is een zeldzaam overlapsyndroom, waarbij patiënten zowel<br />

aan de ACR-classificatiecriteria voor systemische sclerose (SSc) als aan de Bohan- en<br />

Peter-classificatiecriteria voor polymyositis (PM) voldoen. Het doel van deze studie is<br />

om een klinische beschrijving te geven van een cohort van <strong>18</strong> sclerodermie-polymyositis<br />

overlappatiënten.<br />

� Pagina 131


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

ta B e l 1. kliniSche kenmerken va n pat i ë n t e n m e t Sc l e r o d e r m i e-p o ly m y o S i t iS o v e rl<br />

a p S y n d r o o m.<br />

Kenmerken Totaal (n=<strong>18</strong>) Gelimiteerd SSc<br />

(n=13)<br />

Leeftijd diagnose<br />

(jaren)<br />

Ziekteduur<br />

(maanden)<br />

� Pagina 132<br />

51<br />

(mediaan, 32-72)<br />

21<br />

(mediaan, 2-132)<br />

55<br />

(mediaan, 38-74)<br />

29<br />

(mediaan, 2-162)<br />

Diffuse SSc<br />

(n=5)<br />

44<br />

(mediaan, 32-63)<br />

35<br />

(mediaan, 9-141)<br />

Geslacht (m:v) 9:9 6:7 3:2<br />

lim. SSc vs.<br />

diffuse SSc<br />

13:5 - -<br />

Raynaud 15 (83%) 12 (92%) 3 (60%)<br />

mRodnan huidscore 6<br />

5.5<br />

11<br />

(mediaan, 0-33) (mediaan, 0-11) (mediaan, 5-33)<br />

EMG afwijkingen<br />

bij myositis<br />

17 (94%) 12 (92%) 5 (100%)<br />

Spierbiopt afwijkingen<br />

bij myositis<br />

15 (73%) 10 (77%) 5 (100%)<br />

CPK bij diagnose 2343<br />

2194<br />

3540<br />

(mediaan,<br />

(mediaan,<br />

(mediaan,<br />

94-14890) 94-14890)<br />

1260-4988)<br />

CPK na 12 maanden 323<br />

341<br />

239<br />

(mediaan,<br />

(mediaan,<br />

(mediaan,<br />

39-4356)<br />

39-4356)<br />

155-322)<br />

Sterfte aantal 3 (17%) 3 (23%) 0<br />

Afwijkingen interne organen<br />

Interstiteël longlijden 13 (72%) 9 (69%) 4 (80%)<br />

Myocarditis 1 (6%) 0 1 (20%)<br />

Pericarditis 2 ( 11%) 1 (8%) 1 (20%)<br />

Cardiomyopathie 2 (11%) 2 (16%) 0<br />

Serologie<br />

ANA <strong>18</strong> (100%) 13 (100%) 5 (100%)<br />

anti-Jo1 1 (6%) 1 (8%) 0<br />

anti-RNP 2 (11%) 1 (8%) 1 (20%)<br />

anti-Ro52 1 (6%) 1 (8%) 0<br />

anti-UBP 1 (6%) 0 1 (20%)<br />

ANCA 1 (6%) 1 (8%) 0<br />

anti-Scl70 0 0 0<br />

anti-centromeren 2 (11%) 2 (15%) 0


Postersessie i<br />

Patiënten en methoden<br />

Alle patiënten met een overlapsyndroom uit het prospectief gevolgde Nijmegen Sclerodermie<br />

cohort (n=357) van het UMC St. Radboud werden geïncludeerd. Uit medische dossiers<br />

zijn verzameld: demografische gegevens, klinische verschijnselen van de SSc en PM, gegevens<br />

van elektomyografisch onderzoek en histologische bevindingen in spierbiopt.<br />

Resultaten<br />

De mediane leeftijd is 51 jaar (32–74) en de mediane ziekteduur 32 maanden (2–162).<br />

Er zijn 13 patiënten met gelimiteerde cutane SSc en 5 diffuse cutane SSc; 9 mannen en 9<br />

vrouwen (tabel 1).<br />

Bij alle patiënten zijn anti-nucleaire antilichamen (ANA) positief, 1 (6%) anti-Jo1 positief,<br />

2 (11%) anti-RNP positief, 1 (6%) anti-Ro52 positief, 1 (6%) anti-UBP positief en 2 (11%)<br />

anti-centromeren positief, 15 (83%) hebben een trifasisch fenomeen van Raynaud. De mediane<br />

modified Rodnan huidscore is 6. Bij diagnose is de mediane CPK-waarde 2343 U/l.<br />

Deze daalt na behandeling met prednison in combinatie met methotrexaat of azathioprine<br />

na 12 maanden naar 323 U/l. Er zijn typische afwijkingen bij elektomyografisch onderzoek<br />

in 17 (94%) patiënten en afwijkingen passend bij PM in het spierbiopt bij15 (73%) van de<br />

patiënten. Bij 13 (72%) patiënten is er een totale longcapaciteit < 70% van voorspeld en/of<br />

typische afwijkingen op de HRCT-scan van de thorax, verdacht voor interstitiele longziekte.<br />

Cardiale betrokkenheid is aanwezig bij 5 patiënten (28%):1 myocarditis, 2 pericarditis en<br />

2 gedilateerde cardiomyopathie. In dit cohort zijn 3 (17%) patiënten overleden na een<br />

mediane ziekteduur van 15 maanden (2–16) ten gevolge van cardiale of pulmonale complicaties.<br />

Discussie<br />

In deze studie wordt een klinische beschrijving gegeven van <strong>18</strong> patiënten met een sclerodermie-polymyositis<br />

overlapsyndroom. Hoewel het overlapsyndroom een zeldzame complicatie<br />

van SSc lijkt te zijn (prevalentie in Nijmegen Sclerodermie cohort <strong>18</strong>/357), zijn de<br />

klinische gevolgen voor patiënten vaak ernstig. Deze beschrijving vormt de basis voor verder<br />

onderzoek met als doel een beter inzicht verkrijgen in het pathofysiologische mechanismen,<br />

waardoor mogelijk de behandeling en prognose kan worden verbeterd.<br />

pd08<br />

Laryngeaal amyloïd als ongebruikelijke presentatie van systemische amyloïdose<br />

A.J.C. Hazenberg, F.G. Dikkers, P.N. Hawkins, J. Bijzet, M.D. Posthumus, M.K. Leijsma,<br />

B.P.C. Hazenberg (Groningen, Londen-UK)<br />

Inleiding<br />

Laryngeale amyloïdose is een zeldzame oorzaak van heesheid. De afzetting van amyloïd<br />

� Pagina 133


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

(AL-type, afkomstig van de lichte keten van het immuunglobuline) kan onderdeel uitmaken<br />

van systemische AL-amyloïdose, maar is meestal lokaal en blijft hierbij tot de larynx<br />

beperkt. Echter in zeldzame gevallen is laryngeaal amyloïd onderdeel van erfelijke systemische<br />

AApoAI-amyloïdose (afkomstig van gemuteerd apolipoproteïne A-I).<br />

Doel<br />

Het beschrijven van de laryngeale en systemische kenmerken van AApoAI-amyloïdose bij<br />

twee patiënten met apolipoproteïne A-I-mutaties.<br />

Methoden<br />

De larynx werd onderzocht met videolaryngostroboscopie en de stemkwaliteiten<br />

geanalyseerd m.b.v. het GRBAS-systeem, fonatietijden en fonetografie. Laryngeale<br />

biopten werden met congorood gekleurd en immunohistochemisch geanalyseerd.<br />

De functie van organen werd onderzocht evenals de aanwezigheid van amyloïd in<br />

weefsels d.m.v. rectumbiopt, subcutane abdominale vetpunctie en serum amyloïd Pcomponent<br />

(123I-SAP) scintigrafie.<br />

Resultaten<br />

De sterk overeenkomstige presentatie van het laryngeale amyloïd in beide patiënten was<br />

ongebruikelijk omdat het kleine, onregelmatig gevormde en slappe onregelmatigheden<br />

waren aan de vrije rand van beide ware stembanden waardoor het normale slijmvliestrillingspatroon<br />

verstoord werd. Dit beeld contrasteerde duidelijk met de stevige en volumineuze<br />

woekeringen die zo kenmerkend zijn voor lokaal laryngeaal amyloïd van het<br />

AL-type. Het amyloïd kleurde in de immunohistochemie positief aan met antilichamen<br />

tegen apolipoproteïne A-I en reageerde niet met antilichamen tegen vrije lichte ketens. Er<br />

werden geen reuscellen, microcalcificaties noch monoklonale plasmacellen gezien.<br />

Een 45-jarige vrouw met een Leu174Ser-mutatie had mogelijke betrokkenheid van carpale<br />

tunnel, gewrichten, perifere zenuwen en hart (abortieve ventriculaire tachycardieën)<br />

bij de amyloïdose. Een 67-jarige man met een Leu178Pro-mutatie had tekenen van een<br />

autonome neuropathie en mogelijk betrokkenheid van het hart (verhoogd NT-proBNP).<br />

Amyloïd werd bij hem in het abdominale vet aangetoond. Bij geen van beide patiënten<br />

was sprake van een achterliggende plasmaceldyscrasie in het beenmerg of verhoogde<br />

vrijelichteketenproductie in het serum.<br />

Discussie<br />

Het opvallende aspect van de stembanden met deze lokale manifestatie van amyloïd dat<br />

wij hier beschrijven kan wijzen op de aanwezigheid van het erfelijke AApoAI-type. Uitgebreid<br />

nader onderzoek, inclusief analyse van het apolipoprotein A-I gen, is raadzaam bij<br />

patiënten die zich presenteren met ogenschijnlijk gelokaliseerde laryngeale amyloïdose<br />

om ernstige systemische betrokkenheid van hart of zenuwen uit te sluiten.<br />

� Pagina 134


Postersessie i<br />

Conclusie<br />

Bij het internistisch onderzoek naar systemische amyloïdose dient men zich gedetailleerd<br />

te laten informeren over de wijze waarop laryngeaal amyloïd zich bij een individuele<br />

patiënt manifesteert (solide volumineus dan wel slap fladderig).<br />

pd09<br />

Effect of switching between infliximab, etanercept and adalimumab in patients with<br />

ankylosing spondylitis<br />

S. Arends, E. Brouwer, E. van der Veer, C. G. M. Kallenberg, T. L. T. Jansen, P. M. Houtman,<br />

A. Spoorenberg (Groningen, Leeuwarden)<br />

Introduction<br />

Previous studies have demonstrated that anti-tumour necrosis factor alpha (TNF-α) infliximab<br />

(IFX), etanercept (ETA) and adalimumab (ADA) are effective in the treatment of ankylosing<br />

spondylitis (AS). However, around 30% of patients withdraw from TNF-α treatment<br />

because of inadequate efficacy (IE) or adverse events (AE). Our aim was to study the effect<br />

of switching between different TNF-α agents in AS patients with active disease.<br />

Methods<br />

23 out of 162 patients with AS (14%) switched from TNF-α agent because of IE (n=12) or<br />

AE (n=11). They all fulfilled the modified New York criteria and had active disease, Bath AS<br />

Disease Activity Score (BASDAI) ≥ 4.0 (range 0-10). IFX (n=3) (5mg/kg) was administered<br />

intravenously at 0, 2 and 6 weeks and then every 8 weeks; ETA (n=5) (25 mg twice weekly)<br />

and ADA (n=15) (40 mg on alternate weeks) were given subcutaneously. Response to<br />

treatment was defined as 2 units decrease in BASDAI compared with baseline or based on<br />

expert opinion. Treatment response was evaluated at 3 and 12 months from switching.<br />

Results<br />

Mean age of switched patients was 41.2 years (SD ± 9.4), median disease duration 9<br />

years (range 0-25), and 57% were male. The median duration of TNF-α treatment before<br />

switching was 6 months (range 0.5-31).<br />

After 3 months, <strong>18</strong> patients (78%) responded to their second TNF-α agent based on<br />

BASDAI (n=11) or expert opinion (n=7). 5 patients stopped treatment: 2 because of IE<br />

and 3 because of AE. After 12 months, 4 more patients had stopped treatment: 1 because<br />

of IE and 3 because of AE. 9 (39%) patients continued treatment based on BASDAI (n=5)<br />

or expert opinion (n=4) and 5 patients (22%) had not reached 12 months of follow-up in<br />

this ongoing study.<br />

In summary, a positive response was maintained in 50% of the <strong>18</strong> analysed patients at<br />

12 months from switching to a second TNF-α agent.<br />

� Pagina 135


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Conclusion<br />

This prospective observational study indicates that switching to a second TNF-α agent<br />

may be a good therapeutic option for approximately 50% of AS patients with active disease<br />

who are nonresponsive or intolerant to their first TNF-α agent.<br />

pd10<br />

Golimumab, a new, human, TNF alpha antibody administered subcutaneously<br />

every 4 weeks in psoriatic arthritis patients: 52-week efficacy and safety results of<br />

the randomized, placebo-controlled GO-REVEAL study<br />

A. Kavanaugh, P. Mease, G. Krueger, D. Gladman , K. de Vlam, J-J. Gomez-Reino, K. Papp,<br />

F. Murphy, J. Livingston, S. Mudivarthy, M. Mack, A. Beutler, I. McInnes, on behalf of<br />

the GO-REVEAL Study Investigators (La Jolla-VS, Seattle-VS, Salt Lake City-VS, Toronto-<br />

Canada, Leuven-België, Santiago-Spanje, Ontario-Canada, Duncansville-VS, Malvern-VS,<br />

Glasgow-UK)<br />

Objective<br />

To assess the efficacy and safety of golimumab (GLM) in reducing signs and symptoms<br />

of active psoriatic arthritis (PsA) and associated skin disease.<br />

Methods<br />

Methods are described in Abstract OP-0161, EULAR 2008.<br />

Results<br />

405 pts with active PsA were enrolled. Groups were balanced for baseline demographic<br />

and disease characteristics; the mean age was 46-48 years, swollen/tender joint<br />

counts were 12-14/22-24, HAQ scores were 1.0-1.1, and PASI scores were 8.4-11.1.<br />

GLM was significantly better than PBO in improving signs and symptoms of PsA at<br />

wk 24 ; efficacy was maintained with GLM treatment through wk 52 (Table; ACR data<br />

based on 102 pts who received GLM 50 mg and 135 who received GLM 100 mg).<br />

GLM was generally well-tolerated, with 2.4% of GLM pts experiencing SAEs through<br />

wk 24 vs. 6.2% of PBO pts. Through wk 52, 4.6% of pts (all on GLM) experienced<br />

SAEs. Injection site reactions (ISR) occurred in 4.8% of GLM and 2.7% of PBO pts<br />

through wk 24 and 7.6% of GLM pts through wk 52. There were no reports of tuberculosis<br />

or opportunistic infections. Through wk 24, there were 3 malignancies in<br />

GLM-treated patients (prostate cancer and 2 basal cell skin cancers). Between wk 24<br />

and wk 52, colon cancer (1pt) and small cell lung cancer (1pt) were reported. The<br />

patient with small cell lung cancer died; another patient died in a climbing accident.<br />

� Pagina 136


Postersessie i<br />

ta B l e 1. Su m m a r y o f ef f i c a c y reSponSeS in go-reveal.<br />

PBO GLM (50 mg) GLM (100 mg)<br />

Week 24*<br />

ACR20, % pts 12.4% 52.1% 61.0%<br />

HAQ score, mean improvement -0.01 0.33 0.39<br />

ACR 50, % pts 3.5% 32.2% 37.7%<br />

ACR 70, % pts 0.9% <strong>18</strong>.5% 21.2%<br />

DAS 28 responders<br />

(moderate and good), % pts<br />

23.9% 64.4% 78.1%<br />

PASI 75 response<br />

Week 52†,‡<br />

1.4% 55.9% 66.0%<br />

ACR 20, % pts - 78.4% 74.1%<br />

HAQ score, mean improvement - 0.49 0.45<br />

ACR 50, % pts - 56.9% 52.6%<br />

ACR 70, % pts - 43.1% 31.1%<br />

DAS 28 responders<br />

(moderate and good, % pts<br />

- 92.8% 86.0%<br />

PASI 75 response - 62.0% 69.3%<br />

*All comparisons at wk 24 between GLM 50 mg vs. PBO and GLM 100 mg vs. PBO were<br />

significant at a p-value of p < 0.001, †GLM 50 mg only: For wk 24 all pts randomized to<br />

GLM 50 mg are included; For wk 52, only pts randomized to GLM 50 mg and who did not<br />

enter EE are included., ‡ GLM 100 mg: For wk 24 and wk 52 all pts randomized to GLM<br />

100 mg regardless of whether they entered EE are included.<br />

Conclusion<br />

In pts with active PsA, GLM 50 and 100 mg administered SC every 4 weeks improved<br />

active PsA and psoriatic skin disease through wk 52.GLM was generally well-tolerated<br />

with a safety profile similar to that observed in the first 24 wks of treatment.<br />

pd11<br />

Golimumab, significantly improves physical function, health-related quality of<br />

life, and fatigue in patients with active rheumatoid arthritis despite methotrexate:<br />

results from the GO-FORWARD study<br />

M.C. Genovese, E.C. Keystone, E.C. Hsia, J. Buchanan, L. Klareskog, F. Murphy, Z. Wu,<br />

S. Parasuraman, M.U. Rahman, on behalf of the GO-FORWARD Study Investigators (Palo<br />

Alto-VS, Toronto-Canada, Malvern/Philadelphia-VS, Stockholm-Zweden)<br />

Objectives<br />

To study the impact of golimumab (GLM) on physical function, HRQoL, and fatigue in<br />

pts with active RA despite methotrexate (MTX).<br />

� Pagina 137


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

ta B l e 1. Su m m a r y o f reSultS.<br />

Methods<br />

GO-FORWARD was a multicenter, randomized, PBO-controlled study in which 444<br />

patients were randomized to PBO+MTX, GLM 100mg+PBO, GLM 50mg+MTX, or<br />

GLM 100mg+MTX q4wks. Adult pts with active RA (> 4 tender and > 4 swollen joints)<br />

despite MTX were eligible. Physical function was assessed using HAQ and the SF-36<br />

Physical Component Summary (PCS). HRQoL was assessed using PCS and SF-36 Mental<br />

Component Summary (MCS). Fatigue was measured using FACIT-F questionnaire<br />

(range is 0 to 52, higher score indicating less fatigue). An ANOVA on Van der Waerden<br />

normal scores was performed for between-group comparisons.<br />

Results<br />

For wk24, mean improvements in HAQ scores was significantly greater for pts treated<br />

with GLM+MTX vs PBO+MTX. Mean baseline PCS scores for all groups were significantly<br />

lower than the norm of 50 ± 10 reported for the US population. [1] Pts<br />

treated with GLM+MTX showed significantly greater improvement in SF-36 PCS vs<br />

PBO+MTX. Combined GLM+MTX group, GLM 100mg+MTX and GLM 100mg+PBO<br />

showed significantly greater improvement in SF-36 MCS vs PBO+MTX. Mean change<br />

in FACIT-F was significantly greater in both GLM+MTX and GLM 100mg+PBO groups<br />

vs PBO+MTX group.<br />

� Pagina 138<br />

PBO +<br />

MTX<br />

GLM100 mg<br />

+ PBO<br />

GLM 50 mg<br />

+ MTX<br />

GLM 100 mg<br />

+ MTX<br />

GLM + MTX<br />

Combined<br />

Pts<br />

randomized<br />

133 133 89 89 178<br />

HAQ BL<br />

Mean improve-<br />

1.3 ± 0.7 1.3 ± 0.65 1.4 ± 0.69 1.4 ± 0.66 1.4 ± 0.67<br />

ment in HAQ<br />

wk24^<br />

0.13 ± 0.58 0.24 ±0.66 0.47 ± 0.55* 0.45 ± 0.52* 0.46 ± 0.53*<br />

HAQ >0.25<br />

improvement<br />

wk24<br />

49<br />

(38.6%)<br />

58<br />

(45.3%)<br />

60<br />

(68.2%) ++<br />

62<br />

(72.1%) ++<br />

122<br />

(70.1%) ++<br />

SF-36 PCS BL 31.6 ± 8.3 30.9 ± 8.5 30.5 ± 8.4 29.9 ± 8.0 30.2 ± 8.2<br />

Change at wk<br />

24<br />

2.5 ± 8.1 4.7 ± 8.8 8.3 ± 8.3* 7.0 ± 7.8* 7.7 ± 8.1*<br />

SF-36 MCS BL 43.9 ± 10.3 43.9 ± 11.2 44.1 ± 10.6 43.2 ± 11.8 43.7 ± 11.2<br />

Change at wk<br />

24<br />

0.8 ± 9.7 3.4 ± 10.2† 1.8 ± 10.9 4.3 ± 10.7† 3.1 ± 10.8†<br />

FACIT-F BL 28.7 ± 10.5 27.9 ± 10.6 26.6 ± 11.0 26.6 ± 10.3 26.6 ± 10.6<br />

Change at wk<br />

24<br />

2.2 ± 9.5 5.6 ± 10.5† 7.3 ± 8.6* 7.2 ± 8.6* 7.2 ± 8.6*<br />

*p< 0.001, †p< 0.05, ++p


Postersessie i<br />

Conclusion<br />

In pts with active RA despite MTX therapy, the addition of GLM 50mg or 100mg SC<br />

injections q4wks to MTX significantly improved physical function, fatigue, and the SF-<br />

36 PCS score through wk24. GLM 100mg ± MTX significantly improved SF-36 MCS<br />

score at wk24.<br />

References<br />

1. Ware, JE Jr. SF-36 Health Survey Update. Spine. 200;25 (24):3130-3139.<br />

pd12<br />

Glucocorticoïden verbeteren het lipideprofiel in patiënten met vroege reumatoïde<br />

artritis<br />

D. den Uyl, H.G. Raterman, W.F. Lems, B.A.C. Dijkmans, A.E. Voskuyl, D. van Schaardenburg,<br />

P. Kerstens, M.T. Nurmohamed (Amsterdam, Hoorn)<br />

Inleiding<br />

Vroege reumatoïde artritis (RA) is geassocieerd met een atherogeen lipideprofiel,<br />

d.w.z. een laag totaal cholesterol (TC) en een nog lager high density lipoprotein (HDL)cholesterol,<br />

resulterend in een hogere atherogene index (AI). [1] Behandeling met een<br />

lage dosis glucocorticoïden zou mogelijk gunstige effecten hebben het lipideprofiel<br />

van patiënten met vroege RA. [2]<br />

Doel<br />

Effecten van medium en hoge dosis prednison op het lipideprofiel vergelijken in patienten<br />

met vroege RA.<br />

Methoden<br />

In deze nog lopende studie worden patiënten met een vroege RA gerandomiseerd<br />

voor behandeling met het COBRA-schema (inclusief 60 mg prednison, in 7 weken<br />

afgebouwd naar 7,5 mg/dag) of het COBRA-light-schema (inclusief 30 mg prednison,<br />

in 9 weken afgebouwd naar 7,5 mg/dag). Op baseline en na 2, 4 en 8 weken<br />

behandeling, wordt nuchter bloed afgenomen en C-reactive protein (CRP), TC, HDLcholesterol,<br />

LDL-cholesterol en triglyceriden bepaald en de AI berekend (TC/HDL).<br />

General estimation equation (GEE) is gebruikt om het beloop van de lipiden in de tijd te<br />

analyseren en de invloed van ziekteactiviteit te bepalen.<br />

� Pagina 139


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

ta B e l 1. Be l o o p lipideprofiel g e d u r e n d e Behandeling.<br />

Median CRP,<br />

mg/l (range)<br />

Median total<br />

cholesterol,<br />

mmol/l (range)<br />

Median<br />

HDL-cholesterol,<br />

mmol/l (range)<br />

Median<br />

LDL- cholesterol,<br />

mmol/l (range)<br />

Median<br />

Triglyceriden,<br />

mmol/l (range)<br />

Median<br />

athero gene<br />

index (range)<br />

Resultaten<br />

Op moment van analyse was van 35 patiënten de 8 weken dataverzameling compleet.<br />

COBRA en COBRA-light-patiënten waren niet verschillend in baseline karakteristieken.<br />

Tijdens behandeling daalde CRP snel. Na 8 weken behandeling is het TC toegenomen<br />

met 15%, het HDL toegenomen met 32% en het LDL toegenomen met 9%, terwijl de<br />

AI afnam met 15%. GEE analyses toonden aan dat TC, HDL, LDL en de AI significant<br />

veranderde over de tijd. Dit bleef significant na correctie voor leeftijd, geslacht en<br />

CRP.<br />

Conclusie<br />

Agressieve behandeling met hoge dosis glucocorticoïden in patiënten met vroege<br />

RA resulteert in een verhoogd totaal cholesterol, een nog grotere toename van HDLcholesterol,<br />

leidend tot een verlaagde AI. Verder onderzoek zal uitwijzen hoe zich dit<br />

verhoudt t.o.v. andere cardiovasculaire risicofactoren.<br />

Referenties<br />

1. Boers M, Nurmohamed MT, Doelman CJA, Lard LR, Verhoeven AC, Voskuyl AE, Huizinga<br />

TWJ, Stadt RJ van de, Dijkmans BAC, Linden Sj van der. Ann Rheum Dis 2003;62:842-<br />

845.<br />

2. Vis M, Nurmohamed MT, Wolbink G, Voskuyl AE, Koning MHMT de, Stadt RJ van de,<br />

Twisk JWR, Dijkmans BAC, Lems WF. J Rheum 2005;32:254-5.<br />

� Pagina 140<br />

Baseline 2 weken 4 weken 8 weken<br />

17,5<br />

(1-223)<br />

4,65<br />

(2,8-7)<br />

1,29<br />

(0,48-2,33)<br />

2,9<br />

(0,87-4,9)<br />

1,19<br />

(0,63-3,1)<br />

3,61<br />

(1,68-8,64)<br />

2,00<br />

(0-64)*<br />

5,5<br />

(3,2-9,1)*<br />

1.79<br />

(0,87-2,72)*<br />

3.03<br />

(1,5-6,67)<br />

1.28<br />

(0,7-2,72)<br />

3.13<br />

(2,07-6,79)*<br />

* < 0.001 vergeleken met baseline (Wilcoxon test)<br />

1,4<br />

(1-104)*<br />

5,65<br />

(3,7-8,8)*<br />

1.97<br />

(0,75-2,84)*<br />

3.04<br />

(1,4-6,67)*<br />

1.24<br />

(0,5-3,33)<br />

2.91<br />

(1,84-7,07)*<br />

4,00<br />

(1-68)*<br />

5,6<br />

(3,5-8,1)#<br />

1,55<br />

(0,54-2,94)*<br />

3,32<br />

(1,0-5,71)*<br />

1,4<br />

(0,67-3,04)<br />

3,29<br />

(1,67-10,37)*


Postersessie i<br />

pd13<br />

European Ankylosing Spondylitis Infliximab Cohort (EASIC): long-term (5 years)<br />

efficacy of infliximab on disease activity and function - a real life experience after<br />

the end of ASSERT<br />

F. Heldmann, J. Brandt, J. Listing, I. van der Horst-Bruinsma, R. Landewe, J. Sieper,<br />

G. Burmester, F. van den Bosch, K. de Vlam, P. Geusens, H. Gaston, S. Schewe,<br />

T. Appelboom, P. Emery, M. Dougados, M. Leirisalo-Repo, M. Breban, J. Braun (Herne-<br />

Duitsland, Steglitz-Duitsland, Berlijn-Duitsland, Amsterdam, Maastricht, Gent-België,<br />

Leuven- België, Genk-België, Hasselt-België, Cambridge-UK, München-Duitsland, Brussel-<br />

België, Leeds-UK, Parijs-Frankrijk, Helsinki-Finland, Boulogne-Frankrijk)<br />

Background<br />

The knowledge about the clinical efficacy of longterm anti-TNF therapy in patients<br />

with AS is rather limited.<br />

Objectives<br />

To demonstrate that treatment with infliximab in patients with Ankylosing Spondylitis<br />

(AS) is efficacious after more than 5 years of therapy.<br />

Methods<br />

AS patients from 6 European countries who had taken part in the 2 year RCT ASSERT<br />

were invited to take part in the open label investigator driven study EASIC where they<br />

were followed every 6-8 wks. For pragmatic reasons patients could only be included<br />

several months after the end of ASSERT. In the meantime they were treated by the local<br />

standard of care. There were mainly two groups of patients (Table 2 summarizes the<br />

allocation of the patients).<br />

ta B l e 1. Between aSSert a n d eaSic.<br />

Group 1<br />

Patients discontinued infliximab<br />

EASIC Group 1a<br />

Patients relapsed (BASDAI<br />

> 4 and physician global<br />

VAS > 4), and were<br />

continuously treated with<br />

infliximab during EASIC<br />

(96 wks), in a mean<br />

dosage of about<br />

5 mg/kg, at intervals<br />

of 6-8 wks<br />

Group 1b<br />

Patients stayed in<br />

remission<br />

Group 2<br />

Patients continued infliximab<br />

Group 2<br />

Patients were continuously<br />

treated with infliximab during<br />

EASIC (96 wks), in a mean<br />

dosage of about 5 mg/kg, at<br />

intervals of 6-8 wks<br />

� Pagina 141


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

ta B l e 2.<br />

Results<br />

A total 103 of 149 (69.1%) ASSERT patients were included in EASIC 1.3±0.9 years after<br />

ASSERT (9 in group 1a, 5 in group 1b and 89 in group 2). Data from 97 patients (14<br />

in group 1 and 83 in group 2) could be analyzed. The patients were 82.5% men and<br />

17.5% women and had a mean age of 43.5 years (39 in group 1 and 44 in group 2).<br />

There was no major difference to the ASSERT population. 81 patients completed the<br />

96 weeks of the trial, 5 in group 1 (33.3%) and 76 in group 2 (86.4%). There were 6<br />

drop-outs due to adverse events, 4 due to lack of efficacy, 3 due to a planned pregnancy,<br />

7 due to other and 2 to unknown reasons. Table 2 summarizes the responses<br />

for the completers of group 2. The values of BASDAI, BASFI, BASMI, Patient VAS, CRP,<br />

Swollen joint count and Enthesitis Index were at wk 96 significantly improved compared<br />

to the ASSERT baseline data. At the end of EASIC 78.4% of patients had no arthritis<br />

and 84.9% had no enthesitis.<br />

Conclusion<br />

The majority of patients was continuously treated with infliximab between ASSERT<br />

and EASIC and during EASIC in a total of 5 years therapy. Attrition rates for any reason<br />

was less than 10% per year in these patients. In the completer analysis, this was associated<br />

with a sustained high response rate, low disease activity, a good functional<br />

state, a very low prevalence of arthritis and enthesitis and a low CRP. Anti-TNF therapy<br />

of AS patients with infliximab was clinically efficacious on a longterm basis.<br />

� Pagina 142<br />

Baseline<br />

ASSERT<br />

End of<br />

ASSERT<br />

Week 0 Week 48 Week 96<br />

BASDAI 50 (%) NA 68.4 59.5 60.5 67.1<br />

ASAS 20 (%) NA 82.9 78.9 84.2 82.9<br />

ASAS 40 (%) NA 67.1 57.7 67.1 61.8<br />

ASAS part. rem. (%) NA 30.3 23.9 27.6 27.6<br />

CRP (mg/dl) 2.9 0.6 0.7 0.6 0.5<br />

BASDAI 6.4 2.4 2.9 2.7 2.5<br />

BASFI 5.9 2.9 3.2 3.1 3.1<br />

BASMI 4.0 2.7 2.1 2.0 2.2<br />

Patient Global VAS 7.0 2.7 3.3 2.7 2.8<br />

Swollen Joint Count 1.6 0.6 0.6 0.4 0.6<br />

Enthesitis Index 9.0 3.7 0.6 0.3 0.4


Postersessie i<br />

pd14<br />

European Ankylosing Spondylitis Infliximab Cohort (EASIC): safety of longterm<br />

therapy with infliximab in patients with ankylsoing spondylitis (AS)<br />

F. Heldmann, J. Brandt, J. Listing, I. van der Horst-Bruinsma, R. Landewe, J. Sieper,<br />

G. Burmester, F. van den Bosch, K. de Vlam, P. Geusens, H. Gaston, S. Schewe, T. Appelboom,<br />

P. Emery, M. Dougados, M. Leirisalo-Repo, M. Breban, J. Braun (Herne-Duitsland, Steglitz-<br />

Duitsland, Berlijn-Duitsland, Amsterdam, Maastricht, Gent-België, Leuven-België, Genk-België,<br />

Hasselt-België, Cambridge-UK, München-Duitsland, Brussel-België, Leeds-UK, Parijs-Frankrijk,<br />

Helsinki-Finland, Boulogne-Frankrijk)<br />

Background<br />

The knowledge on long-term safety of anti-TNF therapy is rather limited so far.<br />

Objectives<br />

To study the long-term safety of treatment with infliximab in patients with AS who<br />

took part in EASIC, a 2-year open label extension trial.<br />

Methods<br />

All 149 European AS patients who took part in ASSERT were asked to continue with<br />

EASIC 1.3±0.9 years after ASSERT. Table 1 summarizes patients’ allocation. All adverse<br />

events (AE), all serious adverse events (SAE) and all drop-outs were analyzed.<br />

Results<br />

88 of 103 patients (85.4%) showed AEs during EASIC, 77 (87.5%) had more than one<br />

AE. There was a total of 545 AEs, 47.2% were infections. 76 patients (73.8%) had infections<br />

and 55 (53.4%) showed more than one infection. Of a total of 257 infections,<br />

178 (69.3%) were respiratory and ear infections. The other were gastrointestinal, urogenital,<br />

skin infections and some other infections.<br />

ta B l e 1. pat i e n t S a t t h e e n d o f aSSert.<br />

Between ASSERT<br />

and EASIC<br />

Patients from 6<br />

European countries<br />

were included<br />

in EASIC<br />

n=149<br />

Group 1<br />

Patients discontinued infliximab<br />

n=14<br />

Group 1a<br />

Pts continued<br />

infliximab<br />

n=9<br />

n=103 (69.1%)<br />

Group 1b<br />

Pts were<br />

followed up<br />

n=5<br />

Group 2<br />

Patients continued<br />

infliximab<br />

n=89<br />

Group 2<br />

Pts continued<br />

infliximab<br />

n=89<br />

� Pagina 143


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

ta B l e 2.<br />

Total Group 1 Group 2<br />

Number of AEs 545 70 475<br />

Patients with AEs 88 13 75<br />

Infections 257 27 230<br />

Serious Infections 3 0 3<br />

Tuberculosis 0 0 0<br />

Malignancies 0 0 0<br />

Uveitis 8 (7 flares and<br />

1 new onset)<br />

Ten patients (9.7%) had 20 infusion reactions (3.7% of all AEs) during 15 infusions. 16<br />

of these infusion reactions occurred in 7 patients of group 1. Six of 10 patients with<br />

infusion reactions 6 dropped out (4 due to these infusion reactions, all after reintroduction,<br />

the latest after visit 3).<br />

There were 8 cases of uveitis in 4 patients, of whom 7 were flares and one was a new<br />

onset of uveitis. 41 dermatologic AEs occurred during EASIC. There was one worsening<br />

of Crohn's disease in group 2.<br />

We observed 12 SAEs during EASIC, 9 of those were unrelated to infliximab. The 3 remaining<br />

cases were labelled as possibly related to the drug, including one pneumonia,<br />

one chronic sinusitis that required surgical intervention, and one diverticulitis with colon<br />

perforation which required partial colon resection and enterostomy complicated<br />

by impaired wound healing. Two patients dropped out due to SAEs, one was the case<br />

of diverticulitis, one because of an unrelated intraspinal calcification.<br />

A total of 81 (78.6%) patients completed the trial, 22 (21.4%) dropped out. Of these<br />

22 drop-outs 6 were attributable to AEs (4 to infusion reactions) and 4 due to lack of<br />

efficacy. Table 2 summarizes the distribution of AEs of interest between the patient<br />

groups.<br />

Conclusion<br />

Infliximab was well tolerated by the patients taking part in EASIC. Infections were the<br />

most common adverse events. Less than 10% of the patients (3.4% of patients in<br />

group 2) developed infusion reactions. Overall infliximab was well tolerated and safe<br />

for AS patients over about 5 years.<br />

Disclosure of Interest<br />

Prof. Braun has received grants and honoraria from Centocor, Schering-Plough,<br />

Abbott, Wyeth, UCB, BMS, Roche, Chugai, Amgen, MSD and Pfizer.<br />

� Pagina 144<br />

3<br />

(3 flares in 1 pt)<br />

Infusion reactions 20 16 4<br />

5


Postersessie i<br />

pd15<br />

Seven year follow-up of infliximab (IFX) in rheumatoid arthritis (RA) patients<br />

refractory to multiple dmard treatment: attrition and long-term clinical effect<br />

B. Vander Cruyssen, P. Durez, R. Westhovens, F. De Keyser (Gent-België, Brussel-België, Leuven-<br />

België)<br />

Background<br />

This study is based on the results from a Belgian expanded access program in which<br />

patients with active refractory and erosive rheumatoid arthritis (RA) were treated with<br />

intravenous infusions of infliximab (IFX) in combination with methotrexate (MTX).<br />

The objective of this study was to evaluate the continuation rate of IFX and its clinical<br />

effect over a 7 year period.<br />

Patients and Methods<br />

Between 2000 and 2001, 511 patients were enrolled in the program (ref). Patients<br />

had a median disease duration of 10 years and had failed an average of 3.9 disease<br />

modifying anti-rheumatic drugs (DMARDs), including MTX. Patients were treated<br />

with IFX at week 0, 2, 6 and every 8 weeks thereafter with a standard dose of 3 mg/<br />

kg, although dose increases with 1 extra vial (100 mg) were possible. After 7 years,<br />

apart from routine clinical follow-up, treating rheumatologists were asked to complete<br />

a questionnaire designed specifically for the present study to evaluate the current<br />

therapy with IFX, the level of disease activity (DAS28) and functional disability (HAQ)<br />

and to document the reasons for IFX discontinuation.<br />

Results<br />

After 7 years, available data were obtained from 441 of 511 patients: 4 patients did<br />

not initiate treatment, 17 patients died and 49 patients were lost to follow-up. Of the<br />

remaining 441 patients, 160 were still on IFX-treatment at year 7. The major reasons<br />

for IFX discontinuation included lack of efficacy (104 patients), adverse events (107<br />

patients) and elective change of therapy (70 patients).<br />

50% of treatment discontinuation for safety reasons occurred during the first two years.<br />

In contrast, discontinuation due to inefficacy, showed a more constant discontinuation<br />

rate over the 7 years. Mean DAS of patients still under treatment with IFX decreased<br />

from 5.7 (SE = 0.1) at baseline to 3.0 (SE= 0.12) at year 4 and remained that low till year<br />

7. Mean HAQ was 1.07 (SE=0.06) at year 7. Low disease activity (defined as DAS28 <<br />

3.2) was present in 60.9% of patients and 45.5% achieved remission (DAS28


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

After 7 years patients who continue to receive IFX experience sustained clinical benefit,<br />

as reflected by the maintenance of low DAS and HAQ scores. Long term treatment<br />

with IFX appears to be safe : safety issues occurred during the first 2 years of IFX<br />

treatment.<br />

Reference<br />

Vander Cruyssen B, Van Looy S, Wyns B, Westhovens R et al. Four year follow-up of infliximab<br />

therapy in rheumatoid arthritis patients with longstanding refractory disease:<br />

attrition and long-term evolution of disease activity. Arthr Res Ther 2006,8:R112.<br />

pd16<br />

Relationship between age and bone turnover markers in ankylosing spondylitis<br />

patients with active disease<br />

S. Arends, A. Spoorenberg, E. Brouwer, T. L. T. Jansen, P. M. Houtman, C. G. M. Kallenberg,<br />

E. van der Veer (Groningen)<br />

Introduction<br />

Ankylosing spondylitis (AS) is characterized by both bone formation and bone loss in<br />

the spine. Conflicting data have been published about bone turnover markers (BTM)<br />

in AS. Our aim was to study the relationship between age and bone turnover in AS<br />

patients with active disease.<br />

Methods<br />

This study concerns a cross-sectional cohort of 76 consecutive outpatients with AS,<br />

fulfilling the modified New York criteria, and active disease, Bath AS Disease Activity<br />

Score (BASDAI) ≥ 4.0 (range 0–10). AS patients with the concomitant presence of<br />

chronic renal, hepatic or intestinal diseases, malnutrition, diabetes mellitus, parathyroid<br />

or thyroid disease, and drug intake influencing the bone metabolism, were excluded.<br />

Bone formation markers, procollagen type 1 N-terminal peptide (PINP), bone-specific<br />

alkaline phosphatase (BALP), osteocalcin (OC), and bone resorption marker, serum<br />

C-telopeptides (sCTX), were measured. Z-scores of BTM were calculated using matched<br />

10-years-cohorts of a Dutch reference group (150 men or 350 women), checked for<br />

normal serum 25-hydroxyvitamin D levels and also for normal bone mineral density after<br />

50 years of age. The use of Z-scores corrects for the influence that age has on BTM in<br />

healthy persons: a slow decrease in men and an increase after menopause in women.<br />

Results<br />

As usual in large cohorts of AS patients, mean age of patients was 40.4 years (SD ±<br />

10.8) and 70% were male. The median disease duration was 8 years (range 0–35). Age<br />

� Pagina 146


Postersessie i<br />

was positively correlated (Spearman) with all BTM: PINP Z-score ρ = .517 (p < 0.001),<br />

BALP Z-score ρ = .289 (p < 0.05), OC Z-score ρ = .383 (p < 0.01), and sCTX Z-score<br />

ρ = .282 (p < 0.05).<br />

Conclusion<br />

Age is positively correlated with the Z-scores of markers of both bone formation and<br />

bone resorption in patients with active AS. Since Z-scores correct for the influence that<br />

age has on BTM in healthy persons, the positive correlation of age with all BTM in our<br />

cross-sectional cohort indicates that AS affects bone. Further study is needed to clarify<br />

the relationship between bone turnover and disease duration, activity and damage in<br />

patients with AS.<br />

pd17<br />

Golimumab, a new, human, TNF-α antibody administered subcutaneously every<br />

4 weeks, in ankylosing spondylitis (AS): 52-week efficacy and safety results of the<br />

randomized, placebo-controlled go-raise study<br />

D. van der Heijde, J. Braun, A. Deodhar, A. Beutler, M. Mack, S. Xu, J. Zrubek, B. Hsu,<br />

R. Inman (Leiden, Herne-Duitsland, Portland-VS, Malvern-VS, Toronto-Canada)<br />

Objectives<br />

To assess golimumab (GLM) efficacy/safety in pts with active ankylosing spondylitis (AS).<br />

Methods<br />

356 pts were randomized (1.8:1.8:1 ratio) to SC GLM 50 or 100mg or PBO q4wks.<br />

Eligible pts had definite AS (modified NY criteria), BASDAI ≥ 4, and a back pain score<br />

of ≥ 4. At wk16, PBO or GLM 50 mg pts with < 20% improvement in total back pain<br />

and morning stiffness entered early escape (EE) to GLM 50 and 100mg q4wks, resp<br />

(double-blind). Other pts received assigned treatment until wk24. At wk24, pts still<br />

receiving PBO crossed over (CO) to blinded GLM 50mg SC injections q4wks; others<br />

continued regimen through wk100, with evaluation 4 wks later. Data through wk24<br />

were reported; findings from wks24–52 are presented. Data summaries by treatment<br />

regimen, including dose changes, were based on observed data only, with no statistical<br />

comparisons.<br />

Results<br />

As reported previously, the primary endpoint (proportion of pts with ASAS20 at wk14),<br />

was achieved. Benefit seen at wks14 & 24 was maintained through wk52 (Table).<br />

BASMI linear scores improved from baseline to wk52; as did SF-36 summary scores.<br />

Pts receiving GLM 50mg who entered EE and increased to 100mg still had lower ASAS<br />

� Pagina 147


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

ta B l e 1. glm e f f i c a c y t h r o u g h w k 52. valueS a r e % r e S p o n d e r S o r m e d i a n<br />

(iQr) c h a n g e f r o m BaSeline.<br />

response rates and less improvement in other parameters vs other GLM-treated pts<br />

(Table). AEs were reported for 87.3% of GLM pts through wk52. Serious AE occurred<br />

in 9% of GLM pts; 8 pts (2.3%) had a serious infection. No deaths occurred. The rate<br />

of injection-site reactions through wk52 was 1.6% of GLM injections -9.9% of pts.<br />

Conclusion<br />

Clinical improvements in AS pts previously seen at wk24 were maintained through<br />

wk52, with no major differences in efficacy/safety between GLM doses. GLM was<br />

generally well tolerated through 1 year of this 5 year study.<br />

References<br />

On behalf of the GO-RAISE study group.<br />

Disclosure of Interest<br />

Research investigators or Centocor R&D,Inc.employees.<br />

� Pagina 148<br />

PBO →<br />

GLM50mg<br />

EE (wk16-52)*<br />

PBO→<br />

GLM50mg<br />

CO (wk24-<br />

52)+<br />

GLM50mg<br />

only++<br />

GLM50mg<br />

EE(50→<br />

100mg)*<br />

GLM<br />

100mg<br />

combined**<br />

Pts randomized 41 35 113 25 140<br />

ASAS 20 73.5%<br />

(25/34)<br />

ASAS 40 55.9%<br />

(19/34)<br />

BASDAI -3.9<br />

(-5.9,-1.4)<br />

BASMI linear -0.6<br />

(-1.1, -0.2)<br />

SF-36 PCS 12.3<br />

(6.7,17.5)<br />

SF-36 MCS 4.3<br />

(-2.3,11.6)<br />

85.3%<br />

(29/34)<br />

79.4%<br />

(27/34)<br />

-4.7<br />

(-5.5,-3.0)<br />

-0.9<br />

(-1.4,-0.2)<br />

13.6<br />

(6.6,20.5)<br />

3.1<br />

(-1.9,9.0)<br />

86.7%<br />

(85/98)<br />

74.5%<br />

(73/98)<br />

-4.2<br />

(-5.7,-2.4)<br />

-0.7<br />

(-1.3,-0.1)<br />

13.7<br />

(4.9,21.0)<br />

2.0<br />

(-1.5,8.7)<br />

42.9%<br />

(9/21)<br />

9.5%<br />

(2/21)<br />

-1.3<br />

(-2.0,-0.2)<br />

-0.3<br />

(-0.8, 0.3)<br />

4.1<br />

(0.4,9.4)<br />

0.7<br />

(-2.4,6.5)<br />

75.6%<br />

(96/127)<br />

63.8%<br />

(81/127)<br />

-3.9<br />

(-5.6, 1.9)<br />

-0.6<br />

(-1.0,0.0)<br />

10.7<br />

(5.1,17.5)<br />

4.8<br />

(-2.0,12.4)<br />

Table footnotes: *Met the EE criteria at wk16, +Did not d/c study agent & crossed over at<br />

wk24, ++Did not meet the EE criteria at wk16, **Includes 107 pts who did not meet EE<br />

criteria at wk16 and 33 pts who did


Postersessie i<br />

pd<strong>18</strong><br />

Cell-mediated immune responses to influenza vaccination in Wegener’s granulomatosis<br />

A. Holvast, A. de Haan, S. van Assen, C.A. Stegeman, M.G. Huitema, A. Huckriede,<br />

C.A. Benne, J. Westra, B. Palache, J. Wilschut, C.G.M. Kallenberg, M. Bijl (Groningen, Weesp)<br />

Introduction<br />

Both antibody and cell-mediated immune responses are involved in the defence<br />

against influenza; cell-mediated immune responses can be an independent marker<br />

of clinical protection. [1] Although antibody responses are unaltered in Wegener’s<br />

granulomatosis (WG), the level of cell-mediated responses to vaccination could be<br />

deficient due to immunological disturbances in WG, which may increase susceptibility<br />

for influenza infection. In vivo-generated cell-mediated responses have not been studied<br />

previously in WG.<br />

Aim<br />

To evaluate cell-mediated immune responses to influenza vaccination in patients with<br />

WG.<br />

Patients and Methods<br />

Twenty-four WG patients with quiescent disease (Birmingham Vasculitis Activity Score<br />

< 2) and healthy controls received subunit influenza vaccine. PBMCs were obtained<br />

before and one month after vaccination. Cell-mediated responses to A/H1N1 and<br />

A/H3N2 were assessed using interferon-γ (IFN-γ) ELISPOT, IFN-γ ELISA, and intracellular<br />

cytokine staining for IFN-γ, tumour necrosis factor (TNF) and interleukin-2 (IL-2).<br />

Results<br />

Prior to vaccination, patients and controls (Table 1) showed similar recall responses to<br />

A/H1N1 and A/H3N2. Following vaccination, patients and controls showed similar levels<br />

of increase in spot-forming cells against A/H1N1 (P = 0.009 and P < 0.001, respectively)<br />

and A/H3N2 (P = 0.011 and P = 0.005, respectively). Responding cells were of similar<br />

functionality in WG and HC as they produced comparable amounts of IFN-γ. By flow<br />

cytometry, upon vaccination, proportions of cytokine-producing CD4+ T cells increased<br />

in patients and controls. For A/H1N1 this increase reached significance for IFN-γ in patients<br />

and for IL-2 in controls. For A/H3N2, significant increases were observed for TNF<br />

and IL-2 in patients and for IFN-γ, TNF and IL-2 in controls. As expected with a subunit<br />

influenza vaccine, vaccination did not induce CD8+ T-cell responses. Cell-mediated responses<br />

did not correlate to antibody responses, which were reported previously. [2]<br />

� Pagina 149


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

ta B l e 1. BaSeline c h a r a c t e r i S t i c S a n d diSeaSe pa r a m e t e r S.<br />

Conclusions<br />

Cell-mediated responses to influenza vaccination in WG patients are comparable to<br />

those in healthy controls. Influenza vaccination in WG patients with quiescent disease<br />

can be recommended.<br />

References<br />

1. McElhaney JE, Xie D, Hager WD, et al. T cell responses are better correlates of vaccine<br />

protection in the elderly. J Immunol 2006 May 15;176(10):6333-9.<br />

2. Holvast A, Stegeman CA, Benne CA, et al. Wegener's granulomatosis patients show<br />

an adequate antibody response to influenza vaccination. Ann Rheum Dis <strong>2009</strong><br />

Jun;68(6):873-8.<br />

� Pagina 150<br />

WG n=24 HC n=24<br />

Sex, males 13 12<br />

Age in years, mean (SD) 50.5 (10.0) 49.4 (8.4)<br />

Range 27 – 64 25 – 63<br />

Influenza vaccination in previous year 12 (50%)** 1 (4.2%)<br />

Without immuno suppressives (%) 13 (54.2%) n/a<br />

Prednisone 8 (33.3%) n/a<br />

Median (range), in users (mg/day) 5.63 (2.5 – 12.5)<br />

Azathioprine 8 (33.3%) n/a<br />

Median (range), in users (mg/day) 100 (35.7 § – 150)<br />

Other immunosuppressive drugs 2 (8.3%) # n/a<br />

BVAS, median (range) t = 0 0 (0-0) n/a<br />

WG: Wegener’s granulomatosis, HC: healthy controls, BVAS: Birmingham Vasculitis Activity<br />

Score, n/a: not applicable<br />

# One patient used ciclosporin 125 mg/day and one patient used cyclophophamide 25<br />

mg/day, both did not use any other immunosuppressive drug.<br />

§ One patient used azathioprine 50 mg five times per week.<br />

** P < 0.01


Postersessie i<br />

pd19<br />

Eerstejaars autoantilichaamconcentraties in patiënten met vroege artritis voorspellen<br />

de uitkomst na twee jaar niet beter dan autoantilichaamstatus<br />

J. Ursum, W.H. Bos, R.J. van de Stadt, B.A.C. Dijkmans, D. van Schaardenburg (Amsterdam)<br />

Inleiding<br />

De aanwezigheid van anti-gecitrullineerde proteïneantilichamen (ACPA) of IgM reumafactor<br />

(RF) zijn prognostische factoren in patiënten met (reumatoïde) artritis (RA). Daar<br />

hierover weinig bekend is, onderzochten wij de associatie tussen ACPA- of RF-concentraties<br />

en uitkomstmaten van RA.<br />

Methode<br />

In patiënten met vroege RA of ongedifferentieerde artritis werden jaarlijks ACPA-en RFconcentraties,<br />

ziekteactiviteit (DAS28), functionele status (HAQ) en radiologische score<br />

(SHS) bepaald. Baselinestatus, concentraties en 1e jaarsverandering werden geassocieerd<br />

met DAS28, HAQ en SHS na 2 jaar.<br />

Resultaten<br />

545 patiënten werden geïncludeerd: gemiddelde leeftijd 53 jaar, 69% vrouw, mediane<br />

ziekteduur 4 maanden, 56% ACPA-positief, 47% RF-positief, 63% voldeed aan ACRcriteria<br />

voor RA. Na 2 jaar was de gemiddelde DAS28 2.88, de mediane HAQ en SHS<br />

waren resp. 0.38 en 1.<br />

In het 1e jaar daalden de mediane ACPA- en RF-concentraties met resp. 22 en 28%. Van<br />

de ACPA-positieve patiënten werden 4% negatief na één jaar, terwijl 2% van de negatieve<br />

patiënten ACPA positief werd. Van de RF-positieve patiënten werd 35% negatief na<br />

één jaar, terwijl 3% van de negatieve patiënten RF positief werd.<br />

Op baseline waren zowel een positieve ACPA-of RF-status (p < 0.001), als ACPA- en<br />

RF-concentraties (resp. r=0.2 en 0.22, p < 0.001) geassocieerd met SHS. In de ACPA-<br />

- positieve subgroep waren baselineconcentraties gering gecorreleerd met DAS28 en<br />

HAQ (resp. r=0.15 en 0.13, p < 0.05), maar niet met SHS. In de RF-positieve subgroep<br />

waren geen associaties tussen baselineconcentraties en uitkomstmaten op 2 jaar. In patiënten<br />

met een positieve status daalden de concentraties van ACPA en RF in het eerste<br />

jaar resp. met 31 en 69%, maar deze veranderingen waren niet geassocieerd met de<br />

uitkomstmaten na 2 jaar.<br />

Conclusie<br />

Zowel baselinestatus als concentraties van autoantilichamen zijn geassocieerd met radiologische<br />

schade op 2 jaar, maar de associatie met concentratie is niet aanwezig in<br />

de subgroepen met een positieve status. Er is een substantiële daling in concentraties in<br />

� Pagina 151


don d e r d a g 17 S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

het eerste jaar, die echter geen informatie geeft over uitkomstmaten na 2 jaar. Daar veranderingen<br />

in concentratie niet geassocieerd zijn met uitkomstmaten en seroconversie<br />

weinig voorkomt is het niet zinvol om ACPA- en RF-bepalingen te herhalen.<br />

pd20<br />

Echografie bij ACPA en/of IgM-RF positieve artralgiepatiënten<br />

L. van de Stadt, I. van Felius, W. Bos, M. Meursinge Reynders, H. Wieringa, C. van der<br />

Laken, D. van Schaardenburg (Amsterdam)<br />

Introductie<br />

Echografie is sensitiever dan lichamelijk onderzoek voor het vaststellen van synovitis bij<br />

vroege reumatoïde artritis. [1] ACPA en/of RF positieve artralgiepatiënten hebben een<br />

verhoogd risico op het ontwikkelen van RA. Het doel van deze studie was de bruikbaarheid<br />

en het voorspellend vermogen van echografie voor het ontwikkelen van artritis bij<br />

deze patiënten te onderzoeken.<br />

Methoden<br />

192 artralgie ACPA en/of IgM-RF positieve patiënten (72% vrouwen, gemiddelde leeftijd<br />

48 jaar) werden geïncludeerd. Vervolgduur was minstens 6 maanden. Echografie werd<br />

verricht van de pijnlijke gewrichten en de flankerende en contralaterale gewrichten<br />

(mediaan 8 gewrichten). Hydrops, synovitis, tenosynovitis en power Doppler werden<br />

gescoord op een semikwantitatieve schaal. [2] Graad 2–3 hydrops, synovitis, tenosynovitis<br />

en graad 1–3 power Doppler werden geclassificeerd als afwijkend. Sequentiële<br />

echografie werd verricht door twee radiologen bij 14 patiënten.<br />

Resultaten<br />

45 patiënten (23%) ontwikkelden artritis in mediaan 3 gewrichten na gemiddeld<br />

11 maanden. Interobserver betrouwbaarheid voor synovitis, power Doppler of een afwijkend<br />

gewricht was matig (kappa respectievelijk 0,46, 0,56 en 0,50). Voor hydrops<br />

en tenosynovitis was de prevalentie te laag om kappawaarden te berekenen. Er was<br />

ta B e l 1. aSSociatie echoafwijkingen m e t artritiSontwikkeling o p pat i ë n t n i v e a u.<br />

# patiëntent met Artrits – Artritis + χ2 OR (95% CI)<br />

≥ 1 gewricht<br />

n=143 n=45<br />

Hydrops Gr 2-3 14 (9%) 8 (<strong>18</strong>%) p=0.15 1.99 (0.78-5.11)<br />

Synovitis Gr 2-3 17 (12%) 7 (16%) p=0.52 1.37 (0.53-3.5)<br />

Power Doppler Gr 1-3 23 (16%) 10 (22%) p=0.35 1.49 (0.65-3.43)<br />

Tenosynovitis Gr 2-3 9 (6%) 4 (9%) p=0.55 1.45 (0.43-4.96)<br />

� Pagina 152


Postersessie i<br />

ta B e l 2. aSSociatie echoafwijkingen m e t artritiSontwikkeling o p gewrichtSniveau.<br />

Gewrichten met: Artrits –<br />

n=1745<br />

Artritis +<br />

n=78<br />

χ2 OR<br />

(95% CI)<br />

Hydrops Gr 2-3 30 (1.7%) 4 (5.1%) p=0.03 3.07<br />

(1.05-8.94)<br />

Synovitis Gr 2-3 31 (1.8%)* 7 (9%) p < 0.001 5.45<br />

(2.32-12.8)<br />

Power Doppler<br />

Gr 1-3<br />

40 (2.3%) # 9 (11.5%) p < 0.001 5.50<br />

(2.57-11.9)<br />

*n=1735 #n=1726 (respectievelijk 0.57% en 1.1% missende scores)<br />

Positief<br />

voorspellende<br />

waarde<br />

12%<br />

<strong>18</strong>%<br />

<strong>18</strong>%<br />

geen significante associatie tussen de aanwezigheid van echoafwijkingen en artritisontwikkeling<br />

op patiëntniveau, hoewel er een trend was richting meer echoafwijkingen<br />

bij patiënten die artritis ontwikkelden (tabel 1). Op gewrichtsniveau was er echter<br />

wel een associatie tussen echoafwijkingen en artritisontwikkeling in hetzelfde gewricht<br />

(tabel 2).<br />

Discussie<br />

De interobserver betrouwbaarheid van echografie was matig, mogelijk (deels) vanwege<br />

een lage prevalentie van afwijkingen. Op patiëntniveau had echografie na gemiddeld<br />

bijna een jaar geen voorspellende waarde voor het ontwikkelen van artritis, maar dit<br />

was wel het geval op gewrichtsniveau. Dit suggereert dat echografie subklinische artritis<br />

kan detecteren bij artralgiepatiënten, echter de voorspellende waarde hiervan voor het<br />

ontwikkelen van artritis is laag.<br />

Referenties<br />

1. Wakefield RJ, Green MJ, Marzo-Ortega H, Conaghan PG, Gibbon WW, McGonagle D,<br />

Proudman S, et al. Should oligoarthritis be reclassified? Ultrasounds reveals a high prevalence<br />

of subclinical disease. Ann Rheum Dis 2004;63:382-385.<br />

2. Szkudlarek M, Court-Payen M,Jacobsen S, Klarlund M, Thomsen HS and Østergaard M.<br />

Interobserver agreement in ultrasonography of the finger and toe joints in rheumatoid<br />

arthritis. Arthritis & Rheumatism 2003;48:955-962.<br />

� Pagina 153


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Postersessie ii<br />

� Pagina 154


Postersessie ii<br />

pv01<br />

Prevalentie van vitamine D-tekort en het effect van suppletie<br />

R.H. Verheesen, A.J.L. Meier, J.F. Blokpoel (Eindhoven)<br />

Inleiding<br />

Geschat wordt dat wereldwijd één miljard mensen vitamine D-tekort hebben. Aandoeningen<br />

waarbij vitamine D-gebrek een rol lijkt te spelen zijn; osteoporose, osteomalacie,<br />

rachitis, maligniteiten, immuunaandoeningen, cardiovasculaire aandoeningen, fibromyalgie<br />

en myopathie. [1,2]<br />

Doel<br />

Onderzoeksdoel is het bepalen van de prevalentie van vitamine D-tekort en het effect<br />

van vitamine D-suppletie binnen een populatie van nieuwe poliklinische patiënten in<br />

een reumatologische praktijk.<br />

Methoden<br />

In internationale literatuur worden momenteel de volgende uitgangswaarden gehanteerd:<br />

< 50 nmol/l is deficiënt, > 50 en < 75 nmol/l is insufficiënt, > 75 nmol/l is optimaal.<br />

Bij alle nieuwe patiënten werd het vitamine D-gehalte bepaald. Alle deficiënte<br />

patiënten werden gedurende twee maanden gesuppleerd met 50.000 IU per maand of<br />

1600 IU per dag. Na deze boosterfase werd het vitamine D-gehalte bepaald en indien<br />

dit hoger was dan 50 nmol/l werd overgegaan op een onderhoudsdosering van 800<br />

IE per dag overeenkomend met twee maal de huidige aanbevolen dagelijkse hoeveelheid<br />

(ADH). Bij onvoldoende herstel van het vitamine D-gehalte, werd de boosterfase<br />

herhaald. Na vier maanden onderhoudsdosering werd het vitamine D-gehalte nogmaals<br />

bepaald.<br />

Patiënten<br />

Zowel patiënten met als zonder reumatische aandoeningen werden geïncludeerd. Deze<br />

laatste groep bestond voornamelijk uit mensen met pijnklachten zonder duidelijke<br />

oorzaak.<br />

Resultaten<br />

In de groep nieuwe patiënten (n=917) werd bij 35% een vitamine D-deficiëntie vastgesteld,<br />

en bij 41% -insufficiëntie. Daarnaast had 29% een te hoge PTH-spiegel (PTH<br />

> 5,2 pmol/l). Er was geen significant verschil tussen maandelijkse of dagelijkse suppletie<br />

ten aanzien van het effect op het vitamine D-gehalte. Vitamine D was significant<br />

verschillend op de drie verschillende meetmomenten (p < 0,001), net als het PTH<br />

(p=0,007). Er werd geen hypercalciëmie gevonden tijdens suppletie. Na suppletie werd<br />

bij slechts 15 % een optimale vitamine D-spiegel bereikt.<br />

� Pagina 155


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Discussie<br />

Uit ons onderzoek blijkt dat vitamine D-deficiëntie niet beperkt is tot de bekende<br />

risicogroepen en blijkt dat de huidige ADH ontoereikend is, laat staan een optimaal<br />

niveau bereikt. Nederland volgt momenteel de internationale inzichten ten aanzien<br />

van definitie en suppletie niet.<br />

Conclusies<br />

Er is sprake van een hoog percentage patiënten met een vitamine D-deficiëntie (35%)<br />

en een zeer hoog percentage van de nieuwe patiënten heeft geen optimale vitamine<br />

D-status (76%). Vitamine D-deficiëntie beperkt zich niet tot de bekende risicogroepen.<br />

Voorlichting zal centraal moeten staan in ons streven naar een optimaal vitamine<br />

D-metabolisme. Daarnaast lijkt het onontkoombaar om suppletie te adviseren, waarbij<br />

dit bij voorkeur op individueel niveau gebeurt.<br />

Referenties<br />

1. Holick MF. Sunlight and vitamin D for bone health and prevention of autoimmune<br />

diseases, cancers, and cardiovascular disease. Am J Clin Nutr 2004;80(suppl):1678S–<br />

88S.<br />

2. Holick MF. Vitamine D Deficiency. N Engl J Med 2007;357:266-81.<br />

pv02<br />

Effect van kortdurende behandeling met hoge dosis glucocorticoïden op bloeddruk<br />

en gewicht bij patiënten met vroege reumatoïde artritis<br />

D. den Uyl, H.G. Raterman, M.T. Nurmohamed, B.A.C. Dijkmans, A.E. Voskuyl, D. van<br />

Schaardenburg, P. Kerstens, W.F. Lems (Amsterdam, Hoorn)<br />

Inleiding<br />

Patiënten met reumatoïde artritis hebben een verhoogd risico op hart- en vaatziekten<br />

(HVZ), onder andere door een verhoogde prevalentie van traditionele risicofactoren,<br />

zoals hypertensie en een hogere body mass index (BMI). [1] Behandeling met glucocorticoïden<br />

(GC) kan leiden tot een verhoogd risico op HVZ door inductie van hypertensie<br />

en een toename van gewicht. Daarentegen kunnen glucocorticoïden het risico op HVZ<br />

reduceren bij RA-patiënten door onderdrukking van de inflammatie.<br />

Doel<br />

Het evalueren van de kortdurende effecten van hoge dosis glucocorticoïden op bloeddruk<br />

en gewicht in patiënten met vroege RA.<br />

� Pagina 156


Postersessie ii<br />

ta B e l 1. SyStoliSche B l o e d d r u k, diaStoliSche B l o e d d r u k en g e w i c h t g e d u r e n d e 2, 4<br />

en 8 weken Behandeling.<br />

Delta mediaan systolische<br />

RR, mmHg (range)<br />

Delta mediaan diastolische<br />

RR, mmHg (range)<br />

Delta mediaan gewicht, kg<br />

(range)<br />

2 weken 4 weken 8 weken<br />

-1,0<br />

(-25 – 39)<br />

-0,5<br />

(-15 – 20)<br />

0,1<br />

(-4 – 4)<br />

Delta mediaan BMI -0,05<br />

(-1,5 – 1,5)*<br />

*p < 0.001 vergeleken met baseline (Wilxocon test)<br />

0,0<br />

(-37 – 59)<br />

0,0<br />

(-15 – 21)<br />

0,1<br />

(-5 – 3)<br />

-0,02<br />

(-1,9 – 1,2)<br />

0,0<br />

(-30 – 53)<br />

0,0<br />

(-17 – 19)<br />

1,3<br />

(-8 – 4,5)<br />

0,17<br />

(-3 – 1,6)<br />

Methoden<br />

In deze nog lopende studie worden patiënten met een vroege RA gerandomiseerd<br />

voor behandeling met het COBRA-schema (inclusief 60 mg prednison, in 7 weken<br />

afgebouwd naar 7,5 mg/dag) of het COBRA-light-schema (inclusief 30 mg prednison,<br />

in 9 weken afgebouwd naar 7,5 mg/dag). Op baseline en 2, 4 en 8 weken gedurende<br />

behandeling wordt de bloeddruk en gewicht gemeten en de BMI berekend. Hypertensie<br />

is gedefinieerd als een systolische bloeddruk van ≥ 140 mmHg en/of een diastolische<br />

bloeddruk van ≥ 90 mmHg.<br />

Resultaten<br />

Op het moment van analyse was van 30 patiënten de 8 weken dataverzameling compleet.<br />

COBRA en COBRA-light-patiënten waren niet verschillend in baseline karakteristieken.<br />

Baseline mediane systolische bloeddruk (range) was 128 mmHg (110–<strong>18</strong>0),<br />

mediane diastolische bloeddruk (range) was 80 mmHg (60–99) en 36% had prevalente<br />

hoge bloeddruk. Mediaan gewicht (range) was 73kg (53-108) en mediane BMI (range)<br />

was 25 (<strong>18</strong>,9–39,7). Alleen BMI was significant lager na 2 weken. Bloeddruk en gewicht<br />

veranderden niet significant gedurende behandeling (tabel 1).<br />

Conclusie<br />

Kortdurende behandeling met hoge dosis glucocorticoïden in patiënten met vroege<br />

RA blijkt de bloeddruk en gewicht niet significant te veranderen.<br />

Referentie<br />

1. Solomon DH, Karlson EW, Rimm EB, Cannuscio CC, Mandl LA, Manson JE, Stampfer MJ,<br />

Curhan GC. Circulation 2003;107:1303-7.<br />

� Pagina 157


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

pv03<br />

The effect of a change in DAS level on the HAQ level at any given time: 5-years<br />

results from the BeSt study<br />

E. van der Kooi, N.B. Klarenbeek, R. Wolterbeek, P.J.S.M. Kerstens, P.A.H.M. van der Lubbe,<br />

P.B.J. de Sonnaville, T.W.J. Huizinga, B.A.C. Dijkmans, C.F. Allaart (Leiden, Amsterdam, Schiedam,<br />

Goes)<br />

Background<br />

Previous studies suggest that functional ability of patients with RA is related to their<br />

disease activity. It remains unclear whether every decrease in disease activity will improve<br />

functional ability.<br />

Objectives<br />

To assess the influence of a decrease in Disease Activity Score (DAS) on functional ability<br />

(Health Assessment Questionnaire, HAQ) during five years DAS-steered treatment in<br />

recently diagnosed RA-patients.<br />

Methods<br />

Data of the BeSt study was used, a randomized controlled trial in which medication<br />

was adjusted based on threemonthly DAS measurements, aiming at DAS≤2.4. HAQ was<br />

measured every three months. A linear mixed model was performed to establish the<br />

effect of DAS changes on the outcome HAQ time a+1 during 5 years follow-up. Covariates<br />

were DAS time a , deltaDAS (=DAS time a+1 - DAS time a ), logarithm of time, the two way interactions<br />

(DAS time a *deltaDAS, DAS time a *log time and deltaDAS*log time) and the three<br />

way interaction (DAS time a *delta DAS*log time) corrected for HAQ time a .<br />

Results<br />

Corrected for age, gender, baseline BMI, rheumatoid factor, symptom duration, treatment<br />

strategy, Sharp-van der Heijde Score, baseline CRP and CCP2, the three way<br />

interaction (p=0.27) and the two way interaction between log time and deltaDAS<br />

(p=0.08) and log time and DAS time a (p=0.82) were not significantly related to the<br />

outcome HAQ and were omitted from the analysis. Only the DAS time a (p < 0.001),<br />

deltaDAS (p < 0.001), log time (p < 0.001), DAS time a *deltaDAS (p


Postersessie ii<br />

A larger decrease in DAS is associated with a lower outcome HAQ (p < 0.001). This<br />

positive relationship did not change over time (p=0.08). Moreover, a decrease in high<br />

DAS that results in still a high DAS improved the HAQ more than a similar decrease that<br />

results in a low DAS. However, corrected for the previous HAQ, this effect is the other<br />

way around (p < 0.001), but still a DAS decrease is associated with a lower HAQ.<br />

Conclusion<br />

A decrease in DAS is significantly associated with a decrease in HAQ at every time point<br />

during 5 years of DAS-steered treatment in patients with recent onset RA and over time<br />

a larger decrease in DAS level is significantly associated with a larger decrease in HAQ.<br />

These results indicate that at any time during treatment, if the DAS is lowered, patients<br />

will benefit with better functional ability.<br />

pv04<br />

Patients characteristics as predictors of outcome of multidisciplinary rehabilitation<br />

in CWP and FM. A systematic review<br />

A. de Rooij, M.P.M. Steultjens, L.D. Roorda, R.H.J. Otten, J. Dekker (Amsterdam)<br />

Background<br />

Multidisciplinary treatment in chronic widespread pain (CWP) and fibromyalgia (FM)<br />

has been shown to be effective. To further improve the effectiveness of multidisciplinary<br />

intervention, it is desirable to be able to identify those patients who benefit most from<br />

multidisciplinary treatment.<br />

Objectives<br />

To systematically review studies describing CWP or FM patient characteristics at the<br />

start of the treatment, the outcome at the end of the treatment or at follow up, and<br />

to identify potential prognostic factors.<br />

Methods<br />

A systematically computerized search of Medline, psycINFO, Cinahl, Cochrane, Embase<br />

was conducted. Furthermore a manual search of the Pedro database was performed<br />

and references of included studies were checked. A selection of relevant articles was<br />

made based on standardized selection criteria (studies involving (subgroups of) patients<br />

><strong>18</strong>-yrs, diagnosed with CWP or FM, having a longitudinal design with at least one<br />

follow-up measurement, a multidisciplinary treatment, an original research report and<br />

written in English, Dutch or German). Methodological quality of the selected articles<br />

was assessed using a standardized set of criteria based on the criteria list of Hayden et<br />

al. (2006). A qualitative data analysis was performed.<br />

� Pagina 159


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Results<br />

10 studies, fulfilled the selection criteria and were included in the study. The results showed<br />

that better global improvement after treatment was predicted by higher levels of<br />

activity and a lower impact of fibromyalgia before treatment. Improved pain reduction<br />

was predicted by lower levels of perceived disability, depression, higher sense of control<br />

and activity level at start of the treatment. In addition, poor response to treatment was<br />

predicted in patients with a psychological disturbance profile.<br />

Conclusion<br />

Several predictors of treatment response have been identified. This will facilitate targeted<br />

treatment allocation to specific CWP or FM patient groups and will improve the<br />

effectiveness of multidisciplinary intervention.<br />

pv05<br />

Vrouwen met vroege reumatoïde artritis hebben meer ziekteactiviteit en functionele<br />

beperking dan mannen, maar evenveel radiografische schade<br />

J. Ursum, N.B. Klarenbeek, M. Boers, B.A.C. Dijkmans, T.W.J. Huizinga, C.F. Allaart, D. van<br />

Schaardenburg (Amsterdam, Leiden)<br />

Inleiding<br />

Vrouwen met reumatoïde artritis (RA) lijken meer ziekteactiviteit te hebben dan mannen<br />

met RA [1], terwijl er wisselende berichten zijn over vrouwelijk geslacht als prognostische<br />

factor voor radiografische schade. [2,3] Het doel van deze studie was om<br />

te bepalen of er bij vroege RA geslachtsverschillen zijn in ziekteactiviteit, functionele<br />

beperking, radiografische schade en medicatiegebruik.<br />

Methoden<br />

Patiënten uit de early arthritis clinic van het Jan van Breemen instituut (EAC-JBI) die aan<br />

de ACR-criteria voor RA voldeden op baseline (1996–2007) werden geïncludeerd, en<br />

follow-updata tot maximaal 5 jaar werden geanalyseerd. De jaarlijkse progressiesnelheid<br />

per patiënt werd berekend met lineaire regressie, terwijl van de DAS28 en de HAQ het<br />

gewogen gemiddelde werd genomen. Dezelfde analyse werd gedaan met 5jaarsdata<br />

van de twee initiële monotherapiegroepen van de BeSt-studie (vroege RA): sequentiële<br />

monotherapie en step up combinatie therapie.<br />

Resultaten<br />

Vrouwen waren jonger dan mannen (gemiddeld 55 vs. 58 jaar; p=0.01 in de EAC-JBI,<br />

en 53 vs. 57; p=0.05 in BeSt). De jaarlijkse radiologische progressie van mannen en<br />

vrouwen was vergelijkbaar (tabel 1) in beide cohorten. Het aantal gebruikte DMARDs<br />

� Pagina 160


Postersessie ii<br />

ta B e l 1. ziektekenmerken va n v r o u w e n en m a n n e n in t w e e c o h o r t e n m e t v r o e g e<br />

ra.<br />

Vrouwen<br />

n=464<br />

Gewogen DAS28 † 3.27<br />

(1.04)<br />

EAC-JBI<br />

(Follow-upduur tot 5 jaar)<br />

Mannen<br />

n=215<br />

2.79<br />

(1.02)<br />

BeSt-studie<br />

(Alle patiënten 5 jaar follow-up)<br />

p Vrouwen<br />

n=173<br />

Gewogen DAS44 † - - - 2.27<br />

(0.75)<br />

Gewogen HAQ ‡ 0.69<br />

(0.37-1.13)<br />

SHS, progressiesnelheid<br />

(b) ‡ *<br />

0.48<br />

(0-2.28)<br />

Aantal DMARDs ‡ 2<br />

(1-3)<br />

0.54<br />

(0.19-0.89)<br />

0.57<br />

(0-2.79)<br />

1<br />

(1-2)<br />

† gemiddelde (SD), ‡ mediaan (IQR) *n=543<br />

Mannen<br />

n=74<br />

0.02 - - -<br />

0.00 0.58<br />

(0.29-1.02)<br />

0.8 0.29<br />

(0-2.12)<br />

0.02 3<br />

(2-4)<br />

2.01<br />

(0.80)<br />

0.54<br />

(0.25-0.99)<br />

0.76<br />

(0-3.33)<br />

2<br />

(1-4)<br />

was hoger in vrouwen dan mannen (medianen: 2 versus 1 (p=0.02) in EAC-JBI en 3<br />

versus 2 in BeSt [p=0.007]). Desondanks hebben vrouwen in beide cohorten een hogere<br />

DAS (vooral door TJC en VAS). In EAC-JBI hebben vrouwen een statistisch significant<br />

hogere HAQ (p < 0.001) terwijl dit in BeSt niet het geval is.<br />

Conclusie<br />

Vrouwen hebben meer ziekteactiviteit en gebruiken meer medicatie dan mannen, terwijl<br />

de radiologische progressiesnelheid gelijk is. In EAC-JBI hebben vrouwen meer<br />

functionele beperkingen dan mannen, in BeSt was er geen duidelijk verschil. Het geslachtsverschil<br />

is vooral in ziektesymptomen, waarbij vrouwen meer last hebben van<br />

de ontstekingsverschijnselen.<br />

Referenties<br />

1. Kvien TK, Uhlig T, Odegard S, Heiberg MS. Epidemiological aspects of rheumatoid<br />

arthritis: the sex ratio. Ann N Y Acad Sci 2006;1069:212-222.<br />

2. Ahlmen M, Svensson B, Albertsson K, Forslind K, Hafstrom I. Influence of gender on<br />

assessments of disease activity and function in early rheumatoid arthritis in relation to<br />

radiographic joint damage. Ann Rheum Dis <strong>2009</strong>.<br />

3. Leeb BF, Haindl PM, Maktari A, Nothnagl T, Rintelen B. Disease activity score-28 values<br />

differ considerably depending on patient's pain perception and sex. J Rheumatol<br />

2007;34:2382-7.<br />

p<br />

0.01<br />

0.49<br />

0.07<br />

0.007<br />

� Pagina 161


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

pv06<br />

Patiënten als onderzoekspartners in reumaonderzoek<br />

M.P.T. de Wit, J.E. Elberse, H.M.A. Velthuis (Amersfoort, Amsterdam)<br />

Inleiding<br />

Patiënten worden steeds vaker actief betrokken bij wetenschappelijk onderzoek. De<br />

Reumapatiëntenbond nam enige tijd geleden het initiatief tot het opzetten van een<br />

Netwerk Onderzoekspartners, waarbij patiënten vanuit hun ervaringskennis een bijdrage<br />

leveren aan het wetenschappelijk onderzoek binnen de Reumatologie. Dankzij een subsidie<br />

van het Reumafonds kon een goede start gemaakt worden voor dit project. Patiënten<br />

kregen scholing en werden in eerste instantie actief betrokken bij onderzoeksprojecten in<br />

Leiden en Maastricht en later ook in Nijmegen en Amsterdam. Naar verwachting zal dit<br />

initiatief in de komende jaren uitgroeien tot een landelijk netwerk van getrainde ervaringsdeskundigen<br />

(onderzoekspartners), waarvan alle academische centra voor reumatologie<br />

gebruik kunnen maken.<br />

Methode<br />

Het project Onderzoekspartners is eind 2007 van start gegaan met het werven en<br />

selecteren van patiënten. De selectie vond plaats door middel van het beoordelen van<br />

het CV, de motivatiebrief, een competentiechecklist en een sollicitatiegesprek. Hierna<br />

kregen de geselecteerde onderzoekspartners een training van twee dagen waarbij ze<br />

onder andere leerden hun eigen ervaringskennis te verwoorden en te waarderen. Na<br />

de training vonden kennismakingsgesprekken plaats met de onderzoekers in de centra.<br />

De onderzoeken waarbij onderzoekspartners (in tweetallen) nu betrokken zijn, zijn zeer<br />

divers: effectiviteitsstudie naar multidisciplinaire reumazorg, therapieontrouw bij reumatoïde<br />

artritis, vroegtijdige diagnostiek bij systemische sclerosis, e-health ondersteuning<br />

bij reumatoïde artritis en psoriasis via internet, een cohortstudie bij SLE, lichamelijke<br />

activiteit en lichaamssamenstelling bij mensen met Bechterew, comorbiditeit bij reumatoïde<br />

artritis en artrose. Tegelijkertijd vindt er een monitor- en evaluatiestudie plaats om<br />

de belemmerende en bevorderende factoren van het betrekken van onderzoekspartners<br />

bij reumaonderzoek in kaart te brengen. Met deze methode kunnen problemen snel<br />

worden aangepakt en bevorderende factoren in de projecten gerealiseerd worden.<br />

Resultaten<br />

Uit de eerste evaluatie van de pilotfase, blijkt dat het initiatief goed ontvangen wordt<br />

door onderzoekers en onderzoekspartners. De meerwaarde van patiëntenparticipatie<br />

in onderzoek wordt door beide partijen onderschreven. Er zijn verschillende projecten<br />

waarbij de bijdrage van de onderzoekspartners heeft geleid tot aanpassing of verbetering<br />

van het onderzoek maar er zijn ook projecten die niet goed van de grond<br />

komen. Dit heeft soms te maken met het onderzoekssysteem dat niet is ingericht op<br />

� Pagina 162


Postersessie ii<br />

de inbreng van patiënten. Daarnaast liggen knelpunten op het terrein van begeleiding<br />

van onderzoekers en onderzoekspartners, communicatie tussen onderzoekspartners<br />

en onderzoekers en verwachtingen die beide partijen hebben ten aanzien van elkaars<br />

taken en rollen. Om deze obstakels te vermijden, is in de tweede fase meer aandacht<br />

besteed aan deze zaken.<br />

pv07<br />

Zorggebruik, zorgbehoefte en tevredenheid met zorg bij patiënten met Systemische<br />

Sclerose (SSc)<br />

A.A. Schouffoer, E. Zirkzee, S.M, Henquet, M.A.A. Caljouw, T.P.M. Vliet Vlieland (Leiden)<br />

Inleiding<br />

Bij de behandeling van SSc zijn vaak meerdere disciplines betrokken, waardoor er<br />

sprake is van intensieve zorg. De effectiviteit van deze zorg wordt mede bepaald door<br />

de ervaringen, verwachtingen en zorgbehoefte van SSc-patiënten, hier is echter weinig<br />

over bekend. Recent onderzoek toont aan dat naast fysieke aspecten van SSc, ook<br />

psychologische factoren en ziekte-educatie bijdragen aan unmet patient needs. [1,2]<br />

Doel<br />

Het inventariseren van het zorggebruik en zorgbehoefte van SSc-patiënten in Nederland,<br />

en de wijze waarop zij zorg aangeboden willen krijgen.<br />

Methode en patiënten<br />

Een vragenlijst werd verstrekt aan SSc-patiënten bekend op de polikliniek Reumatologie<br />

van het LUMC, met socio-demografische gegevens, gezondheidskenmerken, Health Assessment<br />

Questionnaire (HAQ-s) en SF-36. Er werd gevraagd naar het bezoek aan diverse<br />

hulpverleners en ziekenhuis opnames van het afgelopen jaar, tevredenheid hierover en<br />

de behoefte aan geïntegreerde zorgprogramma’s.<br />

Resultaten<br />

Er was een respons van 64 van de 77 (83.1%) geselecteerde SSc-patiënten, 50 (78%)<br />

vrouw, 30 gelimiteerde (47%) en 34 diffuse (53%) SSc, gemiddelde leeftijd 55.3 jaar<br />

(SD 13.3), ziekteduur 8.2 (SD 6.4), HAQ score 0.82 (SD 0.71), de SF-36 Physical and<br />

Mental component subscale-score respectievelijk 57.3 (SD 26.5) en 56.4 (SD 17.1). In het<br />

voorafgaande jaar bezochten 48 (75%) patiënten de reumatoloog, 21 (33%) cardioloog,<br />

20 (31%) patiënten de huisarts, longarts <strong>18</strong> (28%), 16 (25%) de tandarts, 16 (25%)<br />

de dermatoloog. De internist, nefroloog en MDL-arts werd door 2–9 van de patiënten<br />

bezocht (


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

medische behandeling van SSc (59%), instructies wanneer er contact opgenomen dient<br />

te worden met een specialist (59%), fysieke consequenties van SSc (50%). Achtendertig<br />

patiënten (59%) gaven aan behoefte te hebben aan een geïntegreerd multidisciplinair<br />

zorgprogramma met systematische follow-up en vaststellen van de behandelstrategie.<br />

Conclusie<br />

Het gebruik van zorg door SSc-patiënten is substantieel. Een multidisciplinair zorgprogramma<br />

is gewenst door het merendeel van de patiënten. Dit kan het aantal consultaties<br />

reduceren en een bijdrage leveren aan verbeterde kwaliteit van zorg. Verder onderzoek<br />

naar de zorgbehoefte bij SSc-patiënten en de rol van geïntegreerde dagprogramma’s<br />

dient te volgen.<br />

Referenties<br />

1. Rubenzik TT, Derk CT. Unmet patient needs in systemic sclerosis. J Clin Rheumatol <strong>2009</strong>;<br />

15(3):106-10.<br />

2. Teunissen HA, van Lankveld WGJM, Vonk MC, van den Hoogen FHJ. Systemische sclerose:<br />

de gevolgen voor het psychisch en lichamelijk functioneren, en de behoefte aan begeleiding.<br />

Nederlands Tijdschrift voor Reumatologie <strong>2009</strong>; 2005(4):33-9.<br />

pv08<br />

Puberteit en adolescentie bij juveniele idiopathische artritis<br />

Ph.A. van Pelt, A.A. Kruize, J. van der Net, G. Sinnema, J. Ammerlaan, C.S.M. Uiterwaal,<br />

J.W.J. Bijlsma, W. Kuis, N.M. Wulffraat (Utrecht)<br />

Inleiding<br />

Juveniele idiopathische artritis (JIA) is een chronische aandoening, waarbij patiënten langdurig<br />

in zorg blijven. De zorg voor de jongere gaat over van kinderarts naar reumatoloog<br />

rond het <strong>18</strong>e levensjaar, in een fase waarin tevens ontwikkeling van kind naar volwassenheid<br />

centraal staat (transitie). De kinderarts ziet daardoor niet altijd de langetermijngevolgen,<br />

en de reumatoloog kent niet altijd in voldoende mate de voorgeschiedenis.<br />

Daarnaast zijn studies over de ontwikkeling van JIA schaars.<br />

Vraagstelling<br />

Zijn er verschillen in ontwikkeling en groei bij patiënten met JIA in vergelijking met<br />

gezonden?<br />

Patiënten en methodenVan alle jongeren met JIA (10 tot 27 jaar) in zorg in het UMCU<br />

(WKZ en AZU), is de lichamelijke ontwikkeling onderzocht: demografische variabelen,<br />

puberteitsstadia, fysieke fitheid, psychosociale status (vragenlijsten) en ziekteactiviteit<br />

� Pagina 164


Postersessie ii<br />

ta B e l 1. de m o g r a f i S c h e kenmerken va n d e o n d e r z o e k S p o p u l at i e.<br />

Subtype JIA<br />

N=177<br />

Totale groep<br />

(%)<br />

<strong>Groep</strong> 1;<br />

10-13jr (%)<br />

zijn vastgelegd op t=0, na 1, 2 en resp. 3 jaar. De patiënten zijn ingedeeld in drie leeftijdscohorten:<br />

1) 10–13 jaar, 2) 14–17 jaar en 3) <strong>18</strong>–27 jaar.<br />

Resultaten<br />

Nu presenteren wij de uitgangsmeting (t=0). 177 patiënten met JIA zijn geïncludeerd<br />

(tabel 1). In de totale groep is de verdeling van subtypes zoals verwacht. Het percentage<br />

oligopersisterende patiënten in cohort 3 is relatief hoog. De lengte en fysieke fitheid<br />

van jongens blijven achter bij die van meisjes (p-waarde 40.8 resp 46.2, rel.Z score<br />

-1.90 resp -1.24; p < 0.01). De gemiddelde leeftijd van bijna alle puberteitsstadia loopt<br />

achter op Nederlandse referentiedata. [1] Opvallend daarbij is echter de vroege leeftijd<br />

van menarche. DMARD- en/of NSAID-gebruik verschilt niet significant tussen jongens<br />

en meisjes, evenmin tussen de leeftijdscohorten. Wel lijkt er hogere ziekteactiviteit<br />

in cohorten 2 en 3 te zijn (DAS-score 1.83 in groep 1; 1.98 en 2.<strong>18</strong> in groep 3, ns),<br />

jongens hebben een hogere ziekteactiviteit (1.81 vs. 2.05, ns).<br />

Discussie<br />

De ontwikkeling van de jongere met JIA verschilt voor jongens meer dan meisjes met<br />

die van de gezonde adolescent. Men verwacht in leeftijdscohort 3 subtypen met de<br />

slechtste prognose. Omdat oligopersisterende JIA doorgaans wordt gezien als selflimiting,<br />

is het relatief hoge percentage in cohort 3 opvallend.<br />

Conclusie<br />

Nader onderzoek naar relaties tussen ontwikkeling en activiteit van de ziekte, behandeling,<br />

hormonale factoren en omgevingsfactoren, evenals (tevredenheid over) transitie<br />

zijn gaande.<br />

Met dank aan Het Reumafonds (Grant FS1-03-4).<br />

<strong>Groep</strong> 2;<br />

14-17jr (%)<br />

<strong>Groep</strong> 3;<br />

<strong>18</strong>-27jr(%)<br />

Systemische 23 (13.0%) 4 (6.6%) 6 (11.3%) 13 (20.6%)<br />

Oligo Persis 43 (24.3%) 17 (27.9) 13 (24.5%) 13 (20.6%)<br />

Oligo ext 34 (19.2%) 13 (21.3%) 10 (<strong>18</strong>.9%) 11 (17.5%)<br />

Poly RF pos 13 (7.3%) 4 (6.6%) 5 (9.4%) 4 (6.3%)<br />

PolyRF neg 47 (26.6%) 19 (31.1%) 13 (24.5%) 15 (23.8%)<br />

Enthesitis 11 (6.2%) 1 (1.6%) 4 (7.5%) 6 (9.5%)<br />

Psoriasis 6 (3.4%) 3 (4.9%) 2 (3.8%) 1 (1.6%)<br />

� Pagina 165


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Referenties<br />

1. Mul D, Fredriks AM, Van Buuren S, Oostdijk W, Verloove-Vanhorick SP, Wit JM (2001)<br />

Pubertal development in The Netherlands 1965-1997. Pediatr Res 50:479-486<br />

pv09<br />

Klinisch oordeel en predictiemodel voor het schatten van de kans op persisterende/erosieve<br />

artritis; een vergelijkende pilotstudie bij vroege artritispatiënten.<br />

J.T.H. van Zadelhoff, C.M.A. De Gendt, L. Roovers, M. Janssen, A.L. de Jong, H. Visser<br />

(Arnhem)<br />

Inleiding<br />

Vroegdiagnostiek van reumatoïde artritis is van groot belang maar diagnostische criteria<br />

ontbreken. Volgens de EULAR recommendations for early arthritis moet bij risico op<br />

persisterende/erosieve artritis gestart worden met DMARD-behandeling. [1] Er is een<br />

predictiemodel ontwikkeld voor persisterende/erosieve artritis. [2] Momenteel wordt<br />

in de klinische praktijk meestal gestart met DMARD-therapie op basis van het klinisch<br />

oordeel van de reumatoloog. Een vergelijkende studie naar kosten/effectiviteit van<br />

predictiemodel en klinisch oordeel gekoppeld aan gestratificeerde therapeutische strategieën<br />

is gewenst. Dit is alleen zinvol als klinisch oordeel en predictiemodel aanzienlijk<br />

van elkaar verschillen.<br />

Doel<br />

Onderzoeken in hoeverre klinisch oordeel en predictiemodel van elkaar verschillen in het<br />

voorspellen van persisterende/erosieve artritis en de daaraan gekoppelde therapie.<br />

Methoden<br />

Alle opeenvolgende nieuwe artritispatiënten die vanaf <strong>september</strong> 2008 de polikliniek<br />

reumatologie van de Alysis zorggroep bezochten werden geïncludeerd uitgezonderd<br />

patiënten met kristal bewezen (pseudo)jicht. Op t=2 weken werd door de reumatoloog<br />

op klinische grond de kans geschat op persisterende/ erosieve artritis en werd gekozen<br />

uit 4 behandelstrategieën: 1. NSAID en/of intra-articulair kenacort; 2. Hydroxychloroquine<br />

2 x 200 mg + kenacort 80 mg i.m.; 3. Methotrexaat 1 x pw 15 mg + kenacort 80<br />

mg i.m.; 4. methotrexaat 1 x pw 15 mg + hydroxychloroquine 2x 200 mg + prednison<br />

1 x 20 mg. Dit werd vergeleken met de kans op persisterende/ erosieve artritis berekend<br />

door het model en de daaraan gekoppelde therapie. De kansen werden daartoe<br />

verdeeld in vier groepen: behandeling 1 bij kans op persistentie < 0.24, behandeling<br />

2. bij kans op persistentie ≥ 0,24 en < 0,71 en kans op erosies < 0,51, behandeling 3.<br />

bij kans op persistentie ≥ 0,24 en < 0,71 en kans op erosies ≥ 0,51, behandeling 4. bij<br />

kans op persistentie ≥ 0,71.<br />

� Pagina 166


Postersessie ii<br />

Resultaten<br />

Er werden 114 patiënten geïncludeerd. Bij 58 (51%) patiënten waren ≥ 3 gewrichtsgroepen<br />

betrokken. IgM RF en /of ACPA-positiviteit werd gevonden bij 33 (29%) patiënten.<br />

Bij 12 (11%) patiënten was er sprake van erosiviteit. Discordantie tussen arts<br />

en model voor het voorspellen van persisterende artritis en voor het voorspellen van<br />

erosies bestond er bij respectievelijk 48 % en 28 % van de patiënten. Discordantie tussen<br />

arts en model voor de ingestelde behandeling bestond er bij 57% van de patiënten.<br />

Artsen kozen in vergelijking met het model minder vaak voor behandeling met NSAID<br />

en minder vaak voor combinatietherapie.<br />

Discussie/conclusies<br />

Bij een aanzienlijk deel van de vroege artritispatiënten komt de door de arts geschatte<br />

kans op persisterende/erosieve artritis niet overeen met de kans volgens het model.<br />

Hetzelfde geldt voor de ingestelde therapie. De arts geeft minder vaak een extremere<br />

behandeling dan het model (NSAID of combinatietherapie). Gezien deze verschillen is<br />

een vergelijkend onderzoek naar kosten/effectiviteit en veiligheid van predictiemodel<br />

en klinisch oordeel in de vorm van een gerandomiseerde trial gewenst.<br />

Referenties<br />

1. Combe B, Landewe R, Lukas C, Bolosiu HD, Breedveld FC, Dougados M, Emery P et. al.<br />

EULAR recommendations for the management of early arthritis: report of task force of<br />

the European Standing Committee for International Clinical Studies Including Therapeutics<br />

(ESCISIT). Ann Rheum Dis 2007;66:34-45.<br />

2. Visser H, Le Cessie S, Vos K, Breedveld FC, Hazes JMW. How to diagnose rheumatoid<br />

arthritis early? A prediction model for persistent (erosive) arthritis. Arthritis Rheum<br />

2002;46:357-365.<br />

pv10<br />

Prevalentie van wervelfracturen in het Amsterdamse Vroege Spondylartropathiecohort<br />

M.A.C. van der Weijden, I.E. van der Horst-Bruinsma, B.A.C. Dijkmans, M.W. Heymans,<br />

W.F. Lems (Amsterdam)<br />

Inleiding<br />

Wervelfracturen ten gevolge van osteoporose zijn een veel voorkomende en serieuze<br />

complicatie van lang bestaande ankyloserende spondylitis (AS) die vaak gemist wordt.<br />

Data over wervelfracturen, zowel in een vroege fase van AS als in die van andere spondylartropathieën<br />

(SpA), zijn schaars.<br />

� Pagina 167


08.ena.6.3/jan09<br />

Actonel ® 75 mg<br />

Samenstelling: Elke fi lmomhulde tablet bevat 75 mg natriumrisedronaat (overeenkomend<br />

met 69,6 mg risedroninezuur). Indicaties: Behandeling van osteoporose bij postmenopauzale<br />

vrouwen met een verhoogd risico op fracturen. Contra-indicaties: Overgevoeligheid voor<br />

natriumrisedronaat of voor één van de hulpstoffen. Hypocalciëmie. Zwangerschap en<br />

borstvoeding. Ernstige nierinsuffi ciëntie (creatinineklaring < 30 ml/min). Waarschuwingen<br />

en voorzorgen: Voedsel, drank (behalve leidingwater) en geneesmiddelen die meerwaardige<br />

kationen bevatten (Ca, Mg, Fe, Al) kunnen de absorptie verstoren en mogen niet tegelijkertijd<br />

met Actonel worden ingenomen. Sommige bisfosfonaten zijn in verband gebracht met<br />

oesofagitis en ulceratie van de oesofagus en gastroduodenum. Dus voorzichtigheid is<br />

geboden: - Bij patiënten met een voorgeschiedenis van oesofagusaandoeningen die de<br />

passage door de slokdarm of de lediging ervan vertragen zoals stricturen of achalasie.<br />

- Bij patiënten die zich onmogelijk 30 minuten na de inname van de tablet rechtop kunnen<br />

blijven zitten of staan. – Als natriumrisedronaat wordt gegeven aan patiënten met actieve<br />

of recente problemen van de oesofagus of het bovenste gedeelte van het maagdarmkanaal.<br />

Patiënten moeten geïnstrueerd worden om tijdig medische zorg te zoeken indien zij klachten<br />

van oesofageale irritatie zoals dysfagie, pijn bij slikken, retrosternale pijn of nieuw/verergerd<br />

zuurbranden ontwikkelen. Hypocalciëmie moet worden behandeld, voordat met Actonel wordt<br />

gestart. Andere stoornissen van het bot- en mineraalmetabolisme (bijvoorbeeld dysfunctie van<br />

de bijschildklier, hypovitaminose D) moeten worden behandeld wanneer met Actonel wordt<br />

gestart. Osteonecrose van de kaak, algemeen geassocieerd met het trekken van tanden en/of<br />

locale infectie is gemeld bij kankerpatiënten met behandelingsschema’s met daarin primair<br />

intraveneus toegediende bisfosfonaten. Veel van deze patiënten kregen ook chemotherapie<br />

en corticosteroïden. Osteonecrose van de kaak is ook gemeld bij osteoporosepatiënten<br />

die orale bisfosfonaten kregen. Bijwerkingen: De meerderheid van de bijwerkingen die<br />

waargenomen werden tijdens de klinische proeven, waren licht tot matig van ernst en<br />

meestal was stoppen van de behandeling niet nodig. Mogelijk of waarschijnlijk gerelateerd<br />

aan risedronaat: vaak: hoofdpijn, obstipatie, dyspepsie, misselijkheid, buikpijn, diarree en<br />

musculoskeletale pijn, soms: gastrointestinale aandoeningen en iritis, zelden: glossitis,<br />

oesophagus strictuur en afwijkende leverfunctietests. De volgende bijwerkingen zijn gemeld<br />

nadat Actonel op de markt kwam (frequentie onbekend): iritis, uveitis en osteonecrose van<br />

de kaak, overgevoeligheid en huidreacties, zoals angio-oedeem, huiduitslag, netelroos en<br />

huidreacties met blaasvorming, waarvan sommige ernstig, zoals geïsoleerde meldingen van<br />

Stevens-Johnson syndroom en toxische epidermale necrolyse, anafalactische reactie.<br />

Vergunning: RVG 34632. Afl evering: UR status Vergoeding: Volledig vergoed.<br />

Volledige productinformatie is op aanvraag verkrijgbaar bij Procter & Gamble Pharmaceuticals<br />

Nederland B.V. - Watermanweg 98 - 3067 GG Rotterdam. Inlichtingen: 0800 - 099 33 25<br />

Datum: 01/2008<br />

Verkorte productinformatie Enbrel - Samenstelling: Enbrel is verkrijgbaar als: 1) 25mg poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie, 2) 25 mg poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie voor kinderen, en 3) 25mg en 50mg<br />

oplossing voor injectie in een voorgevulde injectiespuit. Indicaties: Reumatoïde artritis: Enbrel in combinatie met methotrexaat, is geïndiceerd voor de behandeling van volwassenen met matige tot ernstige actieve reumatoïde artritis, waarbij<br />

de respons op disease-modifying antirheumatic drugs, waaronder methotrexaat (tenzij gecontra-indiceerd), ontoereikend is gebleken. Enbrel kan als monotherapie verstrekt worden wanneer er sprake is van een intolerantie ten opzichte van<br />

methotrexaat of wanneer verdere behandeling met methotrexaat als ongepast wordt ervaren. Enbrel is tevens geïndiceerd voor de behandeling van ernstige, actieve en progressieve reumatoïde artritis bij volwassenen die niet eerder behandeld<br />

zijn met methotrexaat. Het is gebleken dat Enbrel, zowel op zichzelf gebruikt als in combinatie met methotrexaat, de progressie van gewrichtsschade, zoals deze door middel van röntgen gemeten wordt, reduceert en de fysieke functie verbetert.<br />

Polyarticulaire juveniele idiopathische artritis: Behandeling van actieve polyarticulaire juveniele idiopathische artritis bij kinderen vanaf 4 jaar die een ontoereikende respons hebben gehad op, of die intolerant zijn gebleken voor methotrexaat.<br />

Enbrel is niet bestudeerd bij kinderen jonger dan 4 jaar. Artritis psoriatica: Behandeling van actieve en progressieve artritis psoriatica bij volwassenen, bij wie de respons op eerdere ‘disease modifying antirheumatic drug’ – therapie<br />

onvoldoende is gebleken. Spondylitis ankylopoetica: Behandeling van ernstige actieve spondylitis ankylopoetica bij volwassenen bij wie de respons op conventionele therapie onvoldoende was. Plaque psoriasis: Behandeling van matige tot<br />

ernstige plaque psoriasis bij volwassenen met onvoldoende respons op, of een intolerantie of een contra-indicatie voor andere systemische therapie waaronder ciclosporine, methotrexaat of PUVA. Plaque psoriasis bij kinderen: Behandeling<br />

van chronische ernstige plaque psoriasis bij kinderen en adolescenten vanaf 8 jaar met onvoldoende controle door, of intolerantie voor andere systemische therapieën of fototherapieën. Contra-indicaties: Overgevoeligheid voor het werkzame<br />

bestanddeel of voor één van de hulpstoffen. Sepsis of een risico op sepsis. Behandeling met Enbrel mag niet worden begonnen bij patiënten met actieve infecties, met inbegrip van chronische of lokale infecties. Waarschuwingen/<br />

voorzorgsmaatregelen: Met Enbrel behandelde patiënten dient een ‘Patiëntenkaart’ te worden gegeven. Patiënten dienen voor, tijdens en na de behandeling met Enbrel op infecties te worden gecontroleerd. Het wordt aanbevolen de uitslag<br />

van deze onderzoeken op de ‘Patiëntenkaart’ te noteren. Bij gebruik van Enbrel zijn ernstige infecties, sepsis, tuberculose en andere opportunistische infecties gemeld. Enkele van deze infecties zijn fataal geweest. De toediening van Enbrel dient<br />

gestaakt te worden indien zich bij een patiënt een ernstige infectie ontwikkelt. Tuberculose: Er zijn gevallen van actieve tuberculose (incl. miliaire- en extra-pulmonaire tuberculose) gemeld bij patiënten die met Enbrel werden behandeld. Patiënten<br />

dienen voordat met Enbrel gestart wordt, gecontroleerd te worden op actieve- als inactieve tuberculose. Hepatitis B virus-reactivering: Bij chronische dragers van dit virus is reactivering van het hepatitis B virus gemeld. Patiënten die het risico<br />

lopen op een HBV-infectie dienen gecontroleerd te worden voordat met Enbrel gestart wordt. Enbrel moet met voorzichtigheid worden gebruikt bij dragers van HBV. Verergering van hepatitis C: Er zijn meldingen van verergering van hepatitis C<br />

bij patiënten die Enbrel kregen. Gelijktijdige behandeling met Enbrel en Anakinra: Gecombineerd gebruik van Enbrel en anakinra wordt afgeraden omdat gelijktijdige toediening van deze middelen in verband is gebracht met een groter risico op<br />

ernstige infecties en neutropenie vergeleken met toediening van alleen Enbrel. Gelijktijdige behandeling van Enbrel en abatacept wordt niet aanbevolen. Allergische reacties: Als een ernstige allergische of anafylactische reactie optreedt, dient<br />

de Enbrel behandeling onmiddellijk te worden gestopt en een passende behandeling te worden gestart. Immunosuppressie: Bij TNF-antagonisten, waaronder Enbrel, kan de afweer van de gastheer tegen infecties en maligniteiten worden<br />

aangetast, aangezien TNF ontstekingen medieert en de cellulaire immuunrespons moduleert. De veiligheid en werkzaamheid van Enbrel voor patiënten met immunosuppressie of chronische infecties zijn niet geëvalueerd. Maligniteiten en<br />

lymfoproliferatieve aandoeningen: Tijdens de post-marketing periode waren er meldingen van verscheidene maligniteiten (waaronder borst- en longcarcinomen en lymfoma). In de gecontroleerde delen van de klinische onderzoeken met TNFantagonisten<br />

zijn meer gevallen van lymfomen waargenomen in de patiënten die TNF-antagonisten hebben gekregen vergeleken met de controle patiënten. Met de huidige kennis kan een mogelijk risico op de ontwikkeling van lymfomen of<br />

andere maligniteiten in patiënten die behandeld worden met TNF-antagonisten niet worden uitgesloten. Vaccinaties: Levende vaccins dienen niet samen met Enbrel te worden gegeven. Auto-antilichamen: Behandeling met Enbrel zou kunnen<br />

resulteren in de vorming van auto-immuun antilichamen. Hematologische reacties: Zeldzame gevallen van pancytopenie en zeer zeldzame gevallen van aplastische anemie (sommige met een fatale afl oop) zijn gemeld bij patiënten met<br />

reumatoïde artritis die behandeld werden met Enbrel. Voorzichtigheid dient te worden betracht bij patiënten die een voorgeschiedenis hebben van bloeddyscrasieën. Centraal zenuwstelsel: Ook zeer zelden zijn demyeliniserende aandoeningen<br />

van het CZS gemeld na behandeling met Enbrel. Congestief hartfalen: Er zijn postmarketing meldingen geweest van verergeren van congestief hartfalen (CHF), met en zonder aanwijsbare precipiterende factoren, bij patiënten die Enbrel<br />

gebruikten. Wegener-granulomatosis: Enbrel wordt niet aanbevolen voor de behandeling van Wegener-granulomatosis. Bijwerkingen: Naast bijwerkingen beschreven onder waarschuwingen/voorzorgsmaatregelen zijn o.a. de volgende<br />

bijwerkingen gemeld: infecties (waaronder ernstige infecties zoals tuberculose), trombocytopenie, anemie, leukopenie, neutropenie, anafylactische reacties, auto-antilichaamvorming, Macrofaagactivatie-syndroom, antineutrofi ele cytoplasmatische<br />

antistof positieve vasculitis, epileptische aanvallen, demyelinisatie van het CZS, interstitiële longaandoening (inclusief pneumonitis en longfi brose), pruritus, angio-oedeem, psoriasiforme huiduitslag, psoriasis (inclusief nieuwe uitbraken die met<br />

pyodermie gepaard gaan, voornamelijk op de handpalmen en de voet zolen) cutane vasculitis (inclusief leukocytoclastische vasculitis), Stevens-Johnson syndroom, erythema multiforme, Toxische epidermale necrolyse, sub-acute cutane lupus<br />

erythematosus, discoïde lupus erythematosus, lupus-achtig syndroom, maligniteiten, astma, hartfalen, myocard infarct, myocard ischemie, pijn in de borst, syncope, cerebrale ischemie, hypertensie, hypotensie, cholecystitis, pancreatitis, gastrointestinale<br />

hemorragie, bursitis, depressie, dyspnoe, abnormale heling, nierinsuffi ciëntie, nierstenen, diepe veneuze trombose, longembolie, membraneuze glomerulonefropatie, polymyositis, trombofl ebitis, leverschade, paresie, paresthesie,<br />

vertigo, allergische alveolitis, scleritis, botbreuken, lymfadenopathie, colitis ulcerosa en intestinale obstructie, reacties op de injectieplaats en koorts. Naast bovengenoemde bijwerkingen zijn bij kinderen tot 17 jaar tevens varicella, gastro-enteritis,<br />

depressie/persoonlijkheidsstoornis, huidulcus, oesofagitis/gastritis, groep A streptokokken septische shock, diabetes mellitus type I en infectie van zacht weefsel en postoperatieve wonden gemeld. Verder werden bij deze groep patiënten<br />

hoofdpijn, misselijkheid, buikpijn en braken vaker gemeld dan bij volwassenen. Registratiehouder: Wyeth Europa Ltd., Verenigd Koninkrijk. U.R. Onder voorwaarden vergoed. Datum: Januari <strong>2009</strong><br />

Voor de volledige SmPC tekst zie www.wyeth.nl<br />

Conform de gedragscode van de CGR is dit promotiemateriaal alleen bestemd voor artsen en apothekers.<br />

Referenties: 1. SmPC Enbrel, januari 2008 2. van der Heijde D, Klareskog L, et al. Disease Remission and Sustained Halting of Radiographic Progression With Combination Etanercept and Methotrexate in Patients With Rheumatoid Arthritis. Arthritis<br />

& Rheum dec2007;56:3928-3939 3. Wyeth DOF, Investigational New Drug Application (INDA) fi ling letter re: initiation BB-IND, submitted May 28, 1992, p1 (A) 4. Davis JC Jr, van der Heijde D, Braun J, et al. Sustained durability and tolerability<br />

of etanercept in ankylosing spondylitis for 96 weeks. Ann Rheum Dis. 2005;64:1557-1562. 5. PCM van de Kerkhof et al. Etanercept 50 mg once weekly in psoriasis. Br J Dermatol. 2008 Jul 31 6. Mease PJ, Kivitz AJ, Burch FX, et al. Continued<br />

inhibition of radiographic progression in patients with psoriatic arthritis following 2 years of treatment with etanercept. J Rheumatol. 2006;33:712-721 7. Lovell DJ, Reiff A, Jones OY, et al. Long-term safety and effi cacy of etanercept in children<br />

with polyarticular-course juvenile rheumatoid arthritis. Arthritis Rheum. 2006;54:1987-1994.<br />

Wyeth Pharmaceuticals bv Postbus 255, 2130 AG Hoofddorp. www.wyeth.nl, www.enbrel.nl


Postersessie ii<br />

ta B e l 1. BaSeline k a r a k t e r i S t i e k e n va n 116 v r o e g e Spa-pat i ë n t e n.<br />

Mannen a 75 (65)<br />

Ankyloserende spondylitis a 82 (71)<br />

HLA-B27 pos a 86 (74)<br />

Leeftijd b 38.0 (9.1)<br />

BSE c 9,0 (5,0-21,3)<br />

CRP c 4,0 (2,0-12,0)<br />

BASDAI b 4,2 (2,3)<br />

BASMI c 1,0 (0,0-2,8)<br />

BASFI c 2,3 (2,3-4,5)<br />

Ziekteduur (maanden) c 6,9 (2,0-13,3)<br />

a aantal (percentage), b gemiddelde (SD), c mediaan (IQR)<br />

Doel<br />

Het onderzoeken van de prevalentie van wervelfracturen in een vroeg stadium van AS<br />

en andere vormen van SpA, en het onderzoeken van de relatie tussen wervelfracturen<br />

en demografische/ziektegerelateerde variabelen.<br />

Methoden<br />

116 patiënten met een spondylartropathie met een mediane ziekteduur van zeven<br />

maanden werden kort na de diagnose geïncludeerd in een cohortstudie. Op baseline<br />

werden röntgenfoto’s van de thoracolumbale wervelkolom gemaakt en is de botmineraaldichtheid<br />

(BMD) bepaald van de lumbale wervelkolom en heupen. Wervelfracturen<br />

zijn beoordeeld aan de hand van de methode van Genant et al. door twee<br />

onderzoekers (BD en WL); fracturen zijn gedefinieerd als een reductie van ≥ 20% van<br />

de wervelhoogte.<br />

T-testen en uni/multivariate logistische regressieanalyses zijn gebruikt om relaties van<br />

de volgende variabelen te onderzoeken; BMD, geslacht, diagnose, leeftijd, BMI, ziekteduur,<br />

symptoomduur, HLA-B27, BSE, CRP, BASDAI, BASMI, BASFI en extraspinale<br />

manifestaties met de uitkomstmaat wervelfracturen.<br />

Resultaten<br />

17 van de 116 patiënten (14,7%) met een vroege SpA hadden minimaal één wervelfractuur.<br />

Veertien patiënten hadden een wervelfractuur en drie hadden twee wervelfracturen.<br />

De meeste wervelfracturen werden tussen Th6-Th8 gevonden. Bij patiënten met<br />

een wervelfractuur was de BMD van de lumbale wervelkolom lager in vergelijking met<br />

patiënten zonder wervelfractuur (Mann Whitney U test: p=0.041), er was geen significant<br />

verschil in de BMD van de heup. Psoriasis was geassocieerd met een hogere kans op<br />

wervelfracturen (OR=4.0; 95% CI: 1.0-15.7, p=0.032). Verder werden wervelfracturen<br />

vaker gezien bij mannen dan bij vrouwen (17% vs. 10%) en vaker bij patiënten met<br />

� Pagina 169


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

een andere vorm van SpA dan bij patiënten met AS (24% vs. 11%). De OR’s voor deze<br />

variabelen mannelijk geslacht en ziekte AS, varieerde van 1.9 (95% CI 0.6-6.4 ) tot 0.4<br />

(95% CI 0.1-1.1), maar deze waren niet significant. Er werd geen associatie gevonden<br />

met ziekteactiviteit.<br />

Conclusie<br />

In een cohort van 116 patiënten met vroege SpA met een gemiddelde leeftijd van<br />

38 jaar heeft 15% minimaal één wervelfractuur. De meeste wervelfracturen werden<br />

gevonden in de mid-thoracale wervelkolom. De wervelfracturen zijn geassocieerd met<br />

lage BMD van de lumbale wervelkolom en met artritis psoriatica.<br />

pv11<br />

Klinische aspecten van erosieve handartrose<br />

J. Bijsterbosch, I. Watt, I. Meulenbelt, F.R. Rosendaal, T.W.J. Huizinga, M. Kloppenburg<br />

(Leiden)<br />

Doel<br />

Erosieve handartrose wordt beschouwd als een subset van handartrose. Het verschil<br />

tussen erosieve en niet-erosieve handartrose met betrekking tot pijn en functioneren<br />

is grotendeels onbekend en daarom onderwerp van deze studie.<br />

Methode<br />

Patiënten uit het Genetica ARtrose en Progressie (GARP)-onderzoek, werden in de huidige<br />

analyse geïncludeerd bij aanwezigheid van handartrose gedefinieerd door de ACR-criteria<br />

voor klinische handartrose of de aanwezigheid van structuurafwijkingen (benige zwellingen/<br />

radiologische artrose) in de handen. Erosieve artrose was gedefinieerd als de aanwezigheid<br />

van erosieve radiologische kenmerken volgens de Verbruggen-Veys-score in minimaal twee<br />

interfalangeale gewrichten. Handpijn en handfunctie werden gerapporteerd met de Australian/Canadian<br />

Osteoarthritis Hand Index (AUSCAN LK 3.0). Op een standaard diagram<br />

van de handgewrichten werd het aantal pijnlijke gewrichten in kaart gebracht. Tijdens<br />

lichamelijk onderzoek werd pijnintensiteit bij palpatie van de handgewrichten gescoord<br />

van 0–3 en werd het aantal benige zwellingen genoteerd. Handfunctie werd gemeten met<br />

knijpkracht, pincetgreep kracht, vingerhandpalm afstand bij vingerflexie en met de Hand<br />

Mobility in Scleroderma (HAMIS)-test. De HAMIS beoordeelt alle bewegingen binnen de<br />

range of motion van de hand waarbij hoge scores slechte handmobiliteit reflecteren. Pijn<br />

en functie werden vergeleken tussen patiënten met erosieve en niet-erosieve handartrose<br />

met behulp van een T-test en Mann-Whitney U-test voor respectievelijk normaal en nietnormaal<br />

verdeelde variabelen. Handfunctie werd gerelateerd aan AUSCAN door middel<br />

van lineaire regressie met correctie voor leeftijd, geslacht en body mass index.<br />

� Pagina 170


Postersessie ii<br />

ta B e l 1. kliniSche u i t k o m S t e n va n eroSieve v e r S u S n i e t-eroSieve h a n d a r t r o S e.<br />

Erosieve<br />

handartrose,<br />

n=42<br />

Niet-erosieve<br />

handartrose,<br />

n=194<br />

P-waarde<br />

AUSCAN pijn (0–20) 9.0 (5.0) 7.1 (4.8) 0.02<br />

AUSCAN functie (0–36) 17.3 (8.7) 13.3 (8.6) < 0.01<br />

Aantal pijnlijke gewrichten (0–30)* 10 (6-17) 6 (2-11.8) < 0.01<br />

Pijn intensiteit (0–90)* 6.5 (3-13.3) 4 (1-10) 0.03<br />

Aantal benige zwellingen (0–-30) 17.0 (3.5) 12.3 (5.4) < 0.01<br />

Knijpkracht, kg 19.7 (8.4) 21.2 (10.1) NS<br />

Pincetgreep kracht, kg 3.2 (1.8) 3.1 (1.5) NS<br />

HAMIS totaal (0–27) 5.7 (4.0) 3.7 (2.6) < 0.01<br />

HAMIS duim (0–3) 1.5 (1.0) 1.3 (0.9) NS<br />

HAMIS vinger (0–9) 1.8 (1.6) 0.6 (1.0) < 0.01<br />

Vingerhandpalm afstand, mm* 45 (8.5-82.9) 0 (0-16) < 0.01<br />

Waarden zijn gemiddelden (standaarddeviatie) tenzij anders vermeld<br />

*Mediaan (interquartile range)<br />

Resultaten<br />

Erosieve handartrose was aanwezig in 42 (<strong>18</strong>%) van de 236 handartrosepatiënten<br />

(gemiddelde leeftijd 65 jaar, 83% vrouw). Demografische kenmerken verschilden niet<br />

tussen de groepen. Patiënten met erosieve handartrose ondervonden meer pijn en rapporteerden<br />

meer functionele beperkingen dan patiënten met niet-erosieve handartrose<br />

(tabel 1). Handkracht verschilde niet tussen de groepen. Handmobiliteit gemeten met<br />

de HAMIS was slechter in erosieve handartrose. Dit werd gevonden voor vingermobiliteit,<br />

maar niet voor duimmobiliteit. Vinger-handpalmafstand was groter in patiënten<br />

met erosieve handartrose. HAMIS en vinger-handpalmafstand waren gerelateerd aan<br />

AUSCAN pijn en functie in beide groepen. Handkracht was alleen in niet-erosieve<br />

handartrose gerelateerd aan AUSCAN.<br />

Conclusie<br />

Patiënten met erosieve handartrose hebben meer pijn en functionele beperkingen<br />

dan patiënten met niet-erosieve handartrose. Handfunctie in erosieve handartrose lijkt<br />

afhankelijk te zijn van beperkingen in de vingers en niet zozeer van beperkingen in<br />

de duim. Erosieve handartrose kan dan ook beschouwd worden als duidelijke subset<br />

van handartrose. Dit brengt mogelijk een verschillende behandeling met zich mee in<br />

vergelijking met niet-erosieve handartrose.<br />

� Pagina 171


Medische vragen over een Pfi zer geneesmiddel? Bel gratis 0800-MEDINFO (633 46 36) of<br />

kijk voor meer informatie over Celebrex op www.celebrex.nl.<br />

Verkorte productinformatie Celebrex (maart 2008) Samenstelling: Celebrex 100 mg en Celebrex 200 mg harde capsules bevatten respectievelijk 100 en 200 mg<br />

celecoxib. Indicaties: Symptomatische behandeling van artrose, reumatoïde artritis en spondylitis ankylopoetica. De beslissing om een selectieve COX-2-remmer voor<br />

te schrijven dient gebaseerd te zijn op een beoordeling van het totale risico van de individuele patiënt. Farmacotherapeutische groep: Niet-steroïde anti-infl ammatoire<br />

en antireumatische middelen, NSAIDs, Coxibs. ATC-code: M01AH01. Dosering: Artrose: 200 mg eenmaal daags of in twee doses verdeeld over de dag. Bij sommige<br />

patiënten kan 200 mg tweemaal daags de werkzaamheid verhogen. Reumatoïde artritis: 200 mg per dag in twee doses verdeeld over de dag. De dosis kan indien nodig<br />

later verhoogd worden tot 200 mg tweemaal daags. Spondylitis ankylopoetica: 200 mg eenmaal daags of in twee doses verdeeld over de dag. Bij enkele patiënten kan<br />

een verhoogde dosering van 400 mg eenmaal daags of verdeeld in twee doses over de dag de werkzaamheid verhogen. Voor alle indicaties geldt dat bij uitblijven van<br />

een toename van het therapeutisch effect na twee weken andere therapeutische opties overwogen dienen te worden. Zie verder rubriek Waarschuwingen/voorzorgen.<br />

Voor doseringen bij speciale patiëntengroepen wordt verwezen naar de volledige productinformatie. Contra-indicaties: Voorgeschiedenis van overgevoeligheid voor het<br />

werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen. Bekende overgevoeligheid voor sulfonamiden. Actief ulcus pepticum of gastro-intestinale bloeding. Patiënten bij<br />

wie astma, acute rinitis, neuspoliepen, angioneurotisch oedeem, urticaria of allergie-achtige reacties zijn opgetreden na gebruik van acetylsalicylzuur of NSAIDs,<br />

waaronder COX-2 remmers. Zwangerschap en vrouwen die zwanger kunnen worden, tenzij een effectieve methode van anticonceptie wordt gebruikt. Borstvoeding.<br />

Ernstige leverdysfunctie (serumalbumine < 25 g/l of Child-Pugh score 10). Patiënten met een geschatte renale creatinineklaring van < 30 ml/min. Infl ammatoire<br />

darmziekte. Congestief hartfalen (NYHA II-IV). Aangetoonde ischemische hartziekte, perifeer arterieel vaatlijden en/of cerebrovasculaire ziekte. Waarschuwingen/<br />

voorzorgen: Bij patiënten behandeld met celecoxib zijn complicaties (perforaties, ulcera of bloedingen) van het bovenste deel van het maagdarmkanaal opgetreden, in<br />

sommige gevallen met fatale afl oop. Voorzichtigheid is geboden bij de behandeling van patiënten die het meeste risico lopen om een gastro-intestinale complicatie met<br />

NSAIDs te ontwikkelen: ouderen, patiënten die tegelijk een ander NSAID of acetylsalicylzuur gebruiken of patiënten met een voorgeschiedenis van gastro-intestinale<br />

aandoeningen. Er is een extra verhoging van het risico op gastro-intestinale bijwerkingen (gastro-intestinale ulceratie of andere gastro-intestinale complicaties)<br />

wanneer celecoxib tegelijk met acetylsalicylzuur (zelfs in lage doses) wordt ingenomen. Een signifi cant verschil in gastro-intestinale veiligheid tussen selectieve COX-2<br />

remmers + acetylsalicylzuur en NSAIDs + acetylsalicylzuur is niet aangetoond in klinische langetermijnstudies. Gelijktijdig gebruik van celecoxib met een niet-aspirine<br />

NSAID dient<br />

te<br />

worden<br />

vermeden.<br />

Een<br />

verhoogd<br />

aantal<br />

ernstige<br />

cardiovas<br />

culaire<br />

voorvallen<br />

, v oornamelijk<br />

myocardinf<br />

arct,<br />

w erd<br />

vastgesteld in een placebogecontroleerde<br />

langetermijnstudie bij personen met sporadische adenomateuze poliepen behandeld met celecoxib in doses van 200 mg tweemaal daags en 400 mg tweemaal daags in<br />

vergelijking met placebo. Aangezien de cardiovasculaire risico’s van celecoxib kunnen toenemen met de dosis en duur van de blootstelling, dient de kortst mogelijke<br />

behandelingsduur en de laagste effectieve dagdosis toegepast te worden. De behoefte van de patiënt aan symptomatische pijnverlichting en zijn respons op de<br />

behandeling dienen regelmatig geherevalueerd te worden, vooral bij patiënten met artrose. Patiënten met belangrijke risicofactoren voor cardiovasculaire voorvallen (bv.<br />

hypertensie, hyperlipidemie, diabetes mellitus, roken) dienen slechts behandeld te worden met celecoxib na zorgvuldige overweging. Gezien het ontbreken van een<br />

effect op de bloedplaatjesaggregatie zijn selectieve COX-2 remmers geen substituut voor acetylsalicylzuur ter profylaxe van trombo-embolische cardiovasculaire<br />

ziekten. Daarom dienen behandelingen met aggregatieremmers niet gestopt te worden. Celecoxib dient met voorzichtigheid gebruikt te worden bij patiënten met een<br />

voorgeschiedenis van hartfalen, linkerventrikeldysfunctie of hypertensie en bij patiënten met een bestaand oedeem. Voorzichtigheid is ook vereist bij patiënten die<br />

diuretica gebruiken of bij wie anderszins een risico op hypovolemie bestaat. Celecoxib kan leiden tot het begin van nieuwe hypertensie of tot het verergeren van al<br />

bestaande hypertensie. Beiden kunnen bijdragen aan een verhoogde incidentie van cardiovasculaire voorvallen. Daarom dient de bloeddruk nauwlettend gecontroleerd<br />

te worden aan het begin en tijdens de behandeling met celecoxib. Ouderen, bij wie een verminderde lever- of nierfunctie en vooral hartdysfunctie vaker voorkomt, dienen<br />

onder gepast medisch toezicht te blijven. NSAIDs, inclusief celecoxib kunnen renale toxiciteit veroorzaken. Patiënten die het grootste risico lopen op renale toxiciteit zijn<br />

patiënten met een beschadigde nierfunctie, hartfalen, leverfunctiestoornis en ouderen. Deze patiënten dienen nauwkeurig gecontroleerd te worden tijdens de<br />

behandeling met celecoxib. Indien patiënten gedurende de behandeling een verslechtering vertonen van één van de bovengenoemde o rgaansyst<br />

eemfunctie<br />

s,<br />

d ienen<br />

gepaste maatregelen te worden genomen en dient het stopzetten van de behandeling met celecoxib te worden overwogen. Patiënten die bekend zijn zwakke CYP 2C9<br />

metaboliseerders te zijn, dienen met voorzichtigheid behandeld te worden. Ernstige huidreacties, waarvan sommige fataal, waaronder exfoliatieve dermatitis, syndroom<br />

van Stevens-Johnson en toxische epidermale necrolyse werden zeer zelden gerapporteerd bij patiënten die celecoxib toegediend kregen (zie rubriek bijwerkingen).<br />

Patiënten lijken het grootste risico van deze reacties te lopen aan het begin van de behandeling: de eerste symptomen van de reactie traden in de meeste gevallen op in<br />

de eerste maand van de behandeling. Ernstige overgevoeligheidsreacties (anafylaxie en angio-neurotisch oedeem) zijn gemeld bij patiënten die celecoxib toegediend<br />

kregen. Patiënten met een voorgeschiedenis van allergie voor sulfonamiden of met allergie voor een ander geneesmiddel kunnen een groter risico lopen ernstige<br />

huidreacties of overgevoeligheidsreacties te ontwikkelen. De behandeling met celecoxib dient gestaakt te worden bij de eerste tekenen van huiduitslag, mucosalaesies<br />

of enig ander teken van overgevoeligheid. Celecoxib kan koorts en andere tekenen van ontsteking maskeren. Bij patiënten die tegelijkertijd werden behandeld met<br />

warfarine zijn ernstige bloedingen opgetreden. Voorzichtigheid is geboden wanneer celecoxib tegelijk toegediend wordt met warfarine of andere orale anticoagulantia.<br />

Celebrex capsules bevatten lactose. Patiënten met de zeldzame erfelijke aandoeningen van galactose-intolerantie, Lapp-lactase defi ciëntie of glucose-galactose<br />

malabsorptie mogen dit geneesmiddel niet gebruiken. Bijwerkingen: afkomstig van klinische studies: Zeer vaak ( 1/10): hypertensie. Vaak ( 1/100,


Postersessie ii<br />

pv12<br />

Kennis en verwachtingen van reumatoïdeartritispatiënten over het meten van<br />

ziekteactiviteit in de praktijk<br />

R. Koevoets, F.J. van der Giesen, T.P.M Vliet Vlieland, T.W.J Huizinga, C.F. Allaart (Leiden)<br />

Doel<br />

Medicamenteuze therapie gericht op het bereiken van lage ziekteactiviteit leidt tot<br />

betere uitkomsten voor patiënten met reumatoïde artritis (RA) en wordt daarom aanbevolen.<br />

De meetinstrumenten die ontworpen zijn voor het meten van ziekteactiviteit gaan uit<br />

van waarnemingen door reumatologen en niet door patiënten. In deze studie wilden<br />

wij inventariseren hoe patiënten denken over het meten van ziekteactiviteit.<br />

Methoden<br />

Twee focusgroepen met ieder zeven patiënten kwamen bijeen in december 2008 en<br />

januari <strong>2009</strong>. Vier open vragen werden gesteld:<br />

1. Hoe weet u of de reuma meer of minder actief is?<br />

2. Welke methoden van het meten van ziekteactiviteit kent u?<br />

3. Wat verwacht u van de reumatoloog met betrekking tot het bepalen hoe actief de<br />

ziekte is?<br />

4. Wat zou u zelf kunnen doen om te weten hoe actief de ziekte is?<br />

De groepsdiscussie werd opgenomen, uitgetypt en meaningful units, concepten en<br />

categorieën werden bepaald door consensus tussen twee onderzoekers.<br />

Resultaten<br />

Patiënten merken hoe actief hun ziekte is door lichamelijke klachten, geestelijke problemen,<br />

beperkt zijn in activiteiten, werkgerelateerde problemen, sociale beperkingen,<br />

het gebruik van hulpmiddelen en verandering van bepaalde diagnostische (lab)<br />

testen. Veranderende (behoefte aan) medicatie werd niet genoemd. Als methoden om<br />

ziekteactiviteit te meten werden genoemd de anamnese, het lichamelijk onderzoek,<br />

röntgenfoto’s, laboratoriumtesten, en de DAS. Patiënten verwachten dat hun reumatoloog<br />

de anamnese afneemt, alle gewrichten nakijkt, regelmatig röntgenfoto’s maakt<br />

en labonderzoek doet. Daarbij willen zij graag een overzicht krijgen (in bijvoorbeeld<br />

een grafiek of tabel) van de reguliere metingen. Wat patiënten zelf zouden kunnen<br />

bijdragen aan het monitoren van ziekteactiviteit was hen niet bekend. Bij specifiek navragen<br />

bleken patiënten bereid te zijn van tevoren lab te laten bepalen, vragenlijsten<br />

in te vullen en dagboekjes bij te houden, onder de voorwaarde dat dit niet teveel tijd<br />

zou kosten en niet teveel nadruk op de ziekte zou leggen.<br />

� Pagina 173


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Conclusie<br />

Patiënten met RA zijn op de hoogte van de meeste mogelijkheden om ziekteactiviteit<br />

te monitoren, inclusief de DAS. Ze verwachten regelmatige en volledige controles met<br />

een overzicht van de metingen en waarnemingen over de tijd, en zijn hiertoe bereid tot<br />

extra dataverzameling. Patiënten lijken meer te denken in aanpassing van activiteiten<br />

dan in aanpassing van medicijnen. Beperkingen in werk en sociaal functioneren werden<br />

vaak gerelateerd aan ziekteactiviteit, terwijl deze in de gebruikelijke meetinstrumenten<br />

nauwelijks aan bod komen.<br />

pv13<br />

Systematische review van de associatie tussen overgewicht en handartrose<br />

E. Yusuf, R.G. Nelissen, A. Ioan-Facsinay, V. Stojanovic-Susulic, J. De Groot, G. van Osch,<br />

S. Middeldorp, T.W.J. Huizinga, M. Kloppenburg (Leiden, Horsham-VS, Rotterdam)<br />

Inleiding<br />

Artrose is een veelvoorkomende ziekte waarvan de etiologie nog niet duidelijk is. Knieartrose<br />

is sterk geassocieerd met overgewicht, dat meestal wordt toegeschreven aan<br />

een toename van de mechanische belasting. Echter, sommige studies laten zien dat<br />

overgewicht ook geassocieerd is met het ontstaan van handartrose.<br />

Doel<br />

Onderzoek van de associatie tussen overgewicht en het ontstaan van handartrose in<br />

een systematisch review.<br />

Methode<br />

Medline, Web of Science, Embase en Cinahl- databases werden tot april 2008 bestudeerd<br />

voor studies met data over de associatie tussen overgewicht en handartrose. Handartrose<br />

werd gedefinieerd als betrokkenheid van minstens één handgewricht, klinisch of radiologisch.<br />

Dataextractie uit de studies en beoordeling van kwaliteit van de studies werd<br />

door twee onafhankelijk onderzoekers verricht op basis van gestandaardiseerde lijst met<br />

negentien criteria. De resultaten van de studies werden samengevat door middel van<br />

best-evidence synthesis, omdat de studies heterogeen van aard zijn. Pooling is derhalve<br />

niet mogelijk. Er waren vijf mogelijke niveaus van evidence: sterk, matig, beperkt, strijdig<br />

en geen bewijsmateriaal. Het niveau werd bepaald op basis van de kwaliteitscores van de<br />

studies en studieopzet. De studies met scores hoger dan de gemiddelde score van alle<br />

studies werden als hoog-kwaliteit aangemerkt. We beschouwden studies met prospectieve<br />

cohort design als het beste bewijs, gevolgd door case-control- en cross-sectionele<br />

onderzoeken. Om toch een indicatie te krijgen over de mate van associatie werd een<br />

Forest-plot gemaakt en een schatting van de gepoolde puntschatter berekend.<br />

� Pagina 174


Postersessie ii<br />

fi g u u r 1. foreSt-p l o t va n d e veertien geïncludeerde StudieS m e t aSSociatiemaat. de<br />

StudieS zijn geordend va n B o v e n n a a r Beneden o p B a S i S va n Studieopzet en k wa l i t e i t S-<br />

S c o r e S (va n h o o g n a a r l a a g).<br />

Resultaten<br />

Van de 25 geselecteerde studies hadden 15 een hoge kwaliteit; vier hadden een voorkeursopzet:<br />

twee cohort- en twee case-controlstudies. Drie van deze vier studies hadden<br />

een significante positieve associatie tussen overgewicht en handartrose. Het bewijsniveau<br />

is matig. De mate van associatie tussen (over)gewicht en handartrose is ongeveer<br />

1.9. De Forest-plot die de mate van associaties weergeeft staat in figuur 1.<br />

Conclusie en discussie<br />

Overgewicht is geassocieerd met het ontstaan van handartrose. Volgens best-evidence<br />

synthesis, is het niveau van evidence matig. Meer cohort of de case-controlstudies van<br />

hoge kwaliteit zijn nog nodig om de rol van gewicht in handartrose nader toe te lichten.<br />

Omdat we niet op onze handen lopen, kunnen andere links tussen overgewicht<br />

en artrose, zoals metabole veranderingen en chronische ontsteking [1] ook onderzocht<br />

worden.<br />

� Pagina 175


VERKORTE PRODUCTINFORMATIE<br />

ARCOXIA ® 30 mg filmomhulde tabletten<br />

ARCOXIA ® 60 mg filmomhulde tabletten<br />

ARCOXIA ® 90 mg filmomhulde tabletten<br />

ARCOXIA ® 120 mg filmomhulde tabletten<br />

Samenstelling<br />

30, 60, 90 of 120 mg etoricoxib.<br />

Indicaties<br />

Symptomatische verlichting van artrose, reumatoïde artritis (RA),<br />

spondylitis ankylopoetica en de pijn en verschijnselen van ontsteking<br />

bij acute jichtartritis. De beslissing om een selectieve COX-2remmer<br />

voor te schrijven dient gebaseerd zijn op een beoordeling<br />

van het totale risico van de individuele patiënt.<br />

Contra-indicaties<br />

Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor<br />

één van de hulpstoffen; actief ulcus pepticum of GI-bloeding;<br />

patiënten bij wie bronchospasmen, acute rhinitis, neuspoliepen,<br />

angioneurotisch oedeem, urticaria, of allergie-achtige reacties<br />

zijn opgetreden na gebruik van acetylsalicylzuur of NSAIDs,<br />

waaronder COX-2-remmers; zwangerschap en borstvoeding;<br />

ernstige leverdisfunctie (Child-Pugh-score 10); een geschatte<br />

creatinineklaring < 30 ml/min; kinderen en adolescenten beneden<br />

16 jaar; een inflammatoire darmziekte; congestief hartfalen<br />

(NYHA II-IV); patiënten met hypertensie bij wie de bloeddruk<br />

boven de 140/90 mmHg blijft en niet onder controle is; aan -<br />

getoonde ischemische hartziekte, perifeer arterieel vaatlijden en/<br />

of cerebrovasculaire ziekte.<br />

Waarschuwingen/voorzorgen<br />

Voorzichtigheid is geboden bij patiënten met een voorgeschiedenis<br />

van gastro-intestinale aandoeningen, zoals ulceratie en<br />

GI-bloeding. Het risico op gastro-intestinale bijwerkingen neemt<br />

verder toe als etoricoxib gelijktijdig wordt gebruikt met acetylsalicylzuur<br />

(zelfs bij lage doses). Bij patiënten met een voorgeschiedenis<br />

van ischemische hartziekte; bij patiënten met een<br />

al bestaande aanzienlijk verminderde nierfunctie, onbehandeld<br />

hartfalen, of cirrose moet controle van de nierfunctie worden<br />

overwogen. De resultaten van klinische studies suggereren dat het<br />

gebruik van geneesmiddelen uit de klasse van de selectieve COX-<br />

2-remmers gepaard kan gaan met een verhoogd risico op trombotische<br />

voorvallen, in het bijzonder myocardinfarct en beroerte<br />

ten opzichte van placebo en sommige NSAIDs. Aangezien de<br />

cardiovasculaire risico’s van etoricoxib kunnen toenemen met<br />

de dosis en duur van de blootstelling, dient de kortst mogelijke<br />

behandelingsduur en de laagste effectieve dagdosis toegepast<br />

te worden. Patiënten met belangrijke risicofactoren voor cardiovasculaire<br />

voorvallen (bijv. hypertensie, hyperlipidemie, diabetes<br />

mellitus, roken) dienen slechts na zorgvuldige overweging te<br />

worden behandeld met etoricoxib. Gezien het ontbreken van een<br />

plaatjesremmend effect zijn COX-2-selectieve remmers geen substituut<br />

voor acetylsalicylzuur ter profylaxe van trombo-embolische<br />

cardiovasculaire ziekten. Daarom dienen behandelingen met<br />

aggregatieremmers niet gestopt te worden. Alle niet-steroïdale<br />

anti-inflammatoire geneesmiddelen (NSAID’s), waaronder etoricoxib,<br />

kunnen gepaard gaan met nieuw of recidiverend congestief<br />

hartfalen. Voorzichtigheid moet worden betracht bij patiënten<br />

met een voorgeschiedenis van hartfalen, linkerventrikeldisfunctie<br />

of hypertensie en bij patiënten bij wie oedeem al om een andere<br />

reden bestond. Etoricoxib gaat mogelijk gepaard met frequentere<br />

en sterkere hypertensie dan sommige andere NSAIDs en selectieve<br />

COX-2-remmers, vooral bij hoge doses. Daarom moet vóór<br />

behandeling met etoricoxib de hypertensie onder controle zijn en<br />

moet tijdens behandeling met etoricoxib speciale aandacht worden<br />

gegeven aan controle van de bloeddruk. Bloeddrukcontroles<br />

moeten binnen twee weken na instelling van de behandeling en<br />

periodiek daarna plaatsvinden. Als de bloeddruk aanzienlijk stijgt,<br />

moet een alternatieve behandeling worden overwogen.<br />

Als tijdens de behandeling bij patiënten de functie van een van de<br />

bovengenoemde orgaansystemen achteruitgaat, dienen passende<br />

maatregelen genomen te worden en dient stopzetting van de<br />

behandeling met etoricoxib te worden overwogen. Ouderen en<br />

patiënten met een nier-, lever- of hartfunctiestoornis die etoricoxib<br />

gebruiken moeten onder passend medisch toezicht blijven.<br />

Voorzichtigheid moet worden betracht bij de instelling van behandeling<br />

met etoricoxib bij patiënten met dehydratie. Etoricoxib kan<br />

koorts en andere ontstekingsverschijnselen maskeren. Via postmarketing<br />

surveillance werden ernstige huidreacties, waarvan<br />

sommige fataal, waaronder exfoliatieve dermatitis, syndroom van<br />

Stevens-Johnson en toxische epidermale necrolyse zeer zelden<br />

gerapporteerd in verband met het gebruik van NSAIDs, waaronder<br />

etoricoxib en enkele selectieve COX-2-remmers.<br />

De hoeveelheid lactose in iedere tablet is waarschijnlijk niet<br />

voldoende om intolerantieverschijnselen op te wekken.<br />

Bijwerkingen: [Zeer vaak ( 1/10) Vaak ( 1/100 tot < 1/10)<br />

Soms ( 1/1000 tot < 1/100) Zelden ( 1/10.000 tot < 1/1000)<br />

Zeer zelden (< 1/10.000), niet bekend (kan met de beschikbare<br />

gegevens niet worden bepaald)]<br />

Infecties en parasitaire aandoeningen: Soms: gastro-enteritis,<br />

infectie van de bovenste luchtwegen, urineweginfectie<br />

Immuunsysteemaandoeningen : Zeer zelden: overgevoeligheidsreacties,<br />

waaronder angio-oedeem, anafylactische/anafylactoïde<br />

reacties, waaronder shock<br />

Voedings- en stofwisselingsstoornissen: Vaak: oedeem/vochtretentie<br />

Soms: meer of minder eetlust, gewichtstoename<br />

Psychische stoornissen: Soms: angst, depressie, verminderde<br />

scherpzinnigheid Zeer zelden: verwarring, hallucinaties<br />

Zenuwstelselaandoeningen: Vaak: duizeligheid, hoofdpijn<br />

Soms: dysgeusie, slapeloosheid, paresthesie/hypo-esthesie,<br />

slaperigheid<br />

Oogaandoeningen: Soms: wazig zien, conjunctivitis<br />

Evenwichtsorgaan- en ooraandoeningen: Soms: tinnitus, vertigo<br />

Hartaandoeningen: Vaak: hartkloppingen Soms: boezemfibrilleren,<br />

congestief hartfalen, niet-specifieke ECG-veranderingen,<br />

myocardinfarct<br />

Bloedvataandoeningen: Vaak: hypertensie Soms: opvliegers,<br />

cerebrovasculair accident, TIA Zeer zelden: hypertensieve crisis<br />

Ademhalings-, borstkast- en mediastinumaandoeningen: Soms:<br />

hoest, dyspnoe, epistaxis Zeer zelden: bronchospasme<br />

Maag-darmstelselaandoeningen: Vaak: maag-darmstoornissen<br />

(zoals buikpijn, winderigheid, zuurbranden), diarree, dyspepsie,<br />

epigastrische pijn, misselijkheid Soms: opgezette buik, zure<br />

reflux, gewijzigd patroon van darmperistaltiek, constipatie, droge<br />

mond, gastroduodenaal ulcus, prikkelbaredarmsyndroom, oesofagitis,<br />

zweertjes in de mond, braken, gastritis Zeer zelden: ulcus<br />

pepticum, waaronder gastro-intestinale perforatie en bloeding<br />

(voornamelijk bij ouderen)<br />

Lever- en galaandoeningen: Zeer zelden: hepatitis<br />

Huid- en onderhuidaandoeningen: Vaak: ecchymosis Soms:<br />

faciaal oedeem, pruritus, uitslag Zeer zelden: urticaria, syndroom<br />

van Stevens-Johnson, toxische epidermale necrolyse<br />

Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen: Soms: spierkramp/spasme,<br />

musculoskeletale pijn/stijfheid<br />

Nier- en urinewegaandoeningen: Soms: proteïnurie Zeer zelden:<br />

nierinsufficiëntie, waaronder nierfalen, meestal reversibel bij<br />

stopzetting van de behandeling<br />

Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen:<br />

Vaak: asthenie/vermoeidheid, griepachtige aandoening<br />

Soms: pijn op de borst<br />

Onderzoeken: Vaak: verhoging van ALT of AST Soms: verhoogd<br />

BUN, verhoogd creatinefosfokinase, verlaagd hematocriet, verminderd<br />

hemoglobine, hyperkaliëmie, verminderd aantal leukocyten,<br />

verminderd aantal trombocyten, verhoogd serumcreatinine,<br />

verhoogd urinezuur. Zelden: verlaagd natriumgehalte in het bloed<br />

De volgende ernstige bijwerkingen zijn gemeld in samenhang<br />

met het gebruik van NSAID’s en kunnen voor etoricoxib niet<br />

worden uitgesloten: nefrotoxiciteit waaronder interstitiële nefritis<br />

en nefrotisch syndroom; hepatotoxiciteit waaronder leverfalen,<br />

geelzucht en pancreatitis.<br />

Farmacotherapeutische groep:<br />

Farmacotherapeutische categorie: anti-inflammatoire en anti -<br />

reumatische producten, niet-steroïden, coxibs, ATC Code: MO1<br />

AH05<br />

Afleverstatus<br />

UR<br />

Vergoeding en prijzen: ARCOXIA wordt volledig vergoed. Voor<br />

prijzen: zie ZI-index.<br />

Raadpleeg de volledige productinformatie (SPC) voordat u<br />

ARCOXIA voorschrijft.<br />

Januari <strong>2009</strong><br />

Merck Sharp & Dohme BV<br />

Waarderweg 39<br />

2031 BN HAARLEM<br />

Tel: 023-5153153


Postersessie ii<br />

Referenties<br />

1. Pottie P, Presle N, Terlain B, Netter P, Mainard D, Berenbaum F. Obesity and osteoarthritis:<br />

more complex than predicted! Ann Rheum Dis 2006; 65(11):1403-5.<br />

pv14<br />

De computer-Time Trade-Off voor het waarderen van kwaliteit van leven is<br />

betrouwbaar bij patiënten met reumatoïde artritis.<br />

L. Buitinga, L.M.A. Braakman-Jansen, E. Taal, M.A.F.J. van de Laar (Enschede)<br />

Inleiding<br />

De Time Trade-Off (TTO) is een instrument dat wordt gebruikt om gezondheidsgerelateerde<br />

kwaliteit van leven te waarderen. De TTO is ontwikkeld voor gebruik in interviews.<br />

Echter, interviews hebben vele voor de hand liggende nadelen. Hoewel steeds<br />

vaker gebruik gemaakt wordt van computers om tot waarderingen te komen, is de<br />

betrouwbaarheid en validiteit van computer-TTOs niet vaak onderzocht.<br />

Doel<br />

Doel van deze studie was om de test-hertestbetrouwbaarheid van de computer-TTO te<br />

evalueren en om deze direct te vergelijken met de interview-TTO wat betreft bruikbaarheid,<br />

convergente validiteit en overeenstemming in resultaten.<br />

Patiënten en methoden<br />

Negenenvijftig patiënten die opeenvolgend de polikliniek reumatologie van het Medisch<br />

Spectrum Twente bezochten werden geïncludeerd. Daarvan werd bij dertig patiënten<br />

zowel een computer- als interview-TTO afgenomen, waarbij een cross-over design werd<br />

gebruikt. Negenentwintig patiënten deden twee keer aan de computer-TTO mee om<br />

test-hertestbetrouwbaarheid te onderzoeken. De bruikbaarheid van de TTO werd onderzocht<br />

door de tijdsduur van de computertest en het interview te meten en patiënten te<br />

vragen naar hun ervaring met beide methoden. De convergente validiteit werd gemeten<br />

met behulp van Spearman’s correlaties tussen beide methoden. De overeenstemming in<br />

resultaten tussen beide methoden werd onderzocht met de Bland-Altman-analyse.<br />

Resultaten<br />

De bruikbaarheid van zowel de interview- als computer-TTO was goed. De computer-<br />

TTO liet een hoge test-hertestbetrouwbaarheid zien (Intraclass Correlatie: .88, 95%<br />

betrouwbaarheidsinterval .75-.94) en een hoge mate van convergente validiteit (r=.73)<br />

met de interview-TTO. De Bland-Altman-analyse toonde een klein verschil in de gemiddelde<br />

score (.06, SD=.14) tussen het interview- en de computer-TTO, hoewel de<br />

grenzen van overeenstemming erg breed waren (variërend van -.22 tot .34).<br />

� Pagina 177


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Conclusie<br />

De computer-TTO is praktisch bruikbaar en betrouwbaar. De convergente validiteit<br />

tussen de interview- en computer-TTO was hoog. Het gemiddelde verschil in scores<br />

tussen beide methoden was klein, wat aangeeft dat resultaten van beide methoden<br />

op groepsniveau vergelijkbaar zijn.<br />

pv15<br />

Wisselend gebruik van intra-articulaire corticosteroïdinjecties<br />

J.W.Popma, C.J. Haagsma, P. Brummelhuis-Visser, H.G.J. Oldenhof, M.A.F.J. van de Laar,<br />

J.R.B.J. Brouwers (Almelo, Enschede, Groningen)<br />

Inleiding<br />

De dosis-effectrelatie tussen de dosering van het corticosteroïd ten behoeve van de<br />

lokale behandeling van een gewricht en de effectiviteit van de patiënt is nog niet goed<br />

onderzocht. [1] Er zijn geen duidelijke richtlijnen beschikbaar ten aanzien van de dosering<br />

in de verschillende gewrichten. De werkwijze lijkt meer gebaseerd op traditie en<br />

klinische ervaring dan op evidence-based medicine. [2]<br />

Doel<br />

Het doel van het onderzoek is overzicht verkrijgen in de toepassing van de gebruikte<br />

doseringen lokale corticosteroïdinjecties in gewrichten en de ondersteunende maatregelen<br />

in de reumatologie in Nederland.<br />

Methode<br />

In de periode van oktober 2008 tot en met november 2008 is een digitale uitnodiging<br />

voor het invullen van een web based enquête per e-mail verzonden naar de Nederlandse<br />

reumatologen en arts-assistenten in opleiding tot reumatoloog. Deze digitale<br />

enquête omvatte vragen over de toepassing van cortisteroïden in de lokale behandeling<br />

van gewrichten in de reumatologie.<br />

Resultaten<br />

De digitale enquete is onder 269 reumatologen en reumatologen in opleiding verspreid.<br />

In totaal zijn er 131 enquêtes ingevuld. De middelen die in de praktijk toegepast worden<br />

zijn methylprednisolon(acetaat) (31,3%) of triamcinolon(acetonide) (68,7%). Deze<br />

middelen worden toegepast in doseringen uiteenlopend van 5 tot 80 mg. Opvallend is<br />

dat betamethason geen toepassing kent ondanks het feit dat dit wel een geregistreerd<br />

middel is voor de reumatologie<br />

� Pagina 178


Postersessie ii<br />

ta B e l 1. pe r c e n ta g e o n d e r v r a a g d e n – d o S e r i n g c o r t i c o S t e r o i d in d e k n i e.<br />

Dosering (mg) Knie triamcinolon (%) Knie methylprednisolon (%)<br />

40 91.8 54.3<br />

60 2.4 2.9<br />

80 5.9 42.8<br />

De reumatologen die triamcinolon als lokaal corticosteroïd toepassen, lijken in het<br />

algemeen lager te doseren en onderling voor de gewrichten een eenduidiger beleid<br />

te hanteren dan de respondenten die methylprednisolon toepassen waar veel variatie<br />

bestaat in dosering. Ter illustratie tabel 1 waarin het percentage ondervraagden<br />

dat triamcinolon of methylprednisolon in een specifieke dosering toepast in de knie<br />

uiteengezet is.<br />

De adviezen die door de reumatologen worden meegegeven ten aanzien van de rustperiode<br />

lopen zeer uiteen. In verschillende onderzoeken wordt aangegeven dat een<br />

rustperiode bevorderlijk is . In andere onderzoeken wordt aangegeven dat een rustperiode<br />

geen direct effect heeft op de werkzaamheid van een corticosteroïd of de<br />

duur van het effect. Onder de respondenten wordt aangegeven dat het rustadvies<br />

dat wordt meegegeven aan de patiënt met name afhankelijk is van het geïnjiceerde<br />

gewricht. Met name bij de grotere gewrichten van de onderste extremiteit wordt een<br />

rustperiode aangehouden.<br />

Conclusie<br />

Door het ontbreken van richtlijnen bestaat binnen de reumatologie nog divergentie<br />

over de toe te passen dosering corticosteroïd bij lokale injecties. De variatie in dosering<br />

bij het toepassen van methylprednisolon is groter dan bij triamcinolon. Het lijkt duidelijk<br />

dat de toe te dienen dosering afhankelijk is van de grootte van het gewricht, ongeveer<br />

50% doseert onafhankelijk van andere parameters dan alleen gewrichtssoort. De reumatologen<br />

zijn het er over eens dat de patiënt na de behandeling een rustperiode in<br />

acht moet houden. Meer onderzoek naar de relatie tussen dosis en effect alsmede het<br />

mechanisme van lokale therapie is noodzakelijk.<br />

Referenties<br />

1. Caldwell JR. Intra-articular corticosteroids. Guide to selection and indications for use.<br />

Drugs. 1996 Oct;52(4):507-14.<br />

2. Weitoft T. Intra-articular Glucocorticoid Treatment: Efficacy and Side Effects. Uppsala<br />

University, Medicinska vetenskapsområdet, Faculty of Medicine, Department of Medical<br />

Sciences.<br />

� Pagina 179


Verkorte geneesmiddeleninformatie<br />

NAAM VAN HET GENEESMIDDEL: Preotact 100 microgram poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie.<br />

KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING: Preotact bevat parathyroïd hormoon geproduceerd door<br />

het gebruik maken van een stam van Escherichia coli die gemodificeerd werd door recombinant DNA technologie.<br />

Het geneesmiddel wordt geleverd in een twee-kamer patroon. De eerste kamer bevat 1.61 mg parathyroïd hormoon.<br />

Elke dosis van 71.4 microliter bevat 100 microgram parathyroïd hormoon. Elke patroon bevat 14 doses. De tweede<br />

kamer bevat een steriel oplosmiddel voor reconstitutie. FARMACEUTISCHE VORM: Poeder en oplosmiddel voor<br />

oplossing voor injectie. Wit tot gebroken wit poeder en helder, kleurloos oplosmiddel. Therapeutische indicaties:<br />

Behandeling van osteoporose bij postmenopauzale vrouwen met hoog risico op fracturen. Er is een significante<br />

afname aangetoond in de incidentie van wervelfracturen, maar niet van heupfracturen. Contra-indicaties: Preotact<br />

is gecontraïndiceerd voor patiënten met een overgevoeligheid voor het parathyroïd hormoon of voor een van de hulpstoffen,<br />

patiënten die voorafgaand radiotherapie voor het skelet hebben gekregen, patiënten met reeds bestaande<br />

hypercalciëmie en andere storingen in het fosfocalcium metabolisme, patiënten met metabole botziekten anders dan<br />

primaire osteoporose (inbegrepen hyperparathyreoïdie en ziekte van Paget van het bot), patiënten met onverklaarde<br />

verhoging van bot-specifieke alkalische fosfatase, patiënten met ernstige nierinsufficiëntie en patiënten met ernstige<br />

leverinsufficiëntie. Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik: Patiënten die ingesteld worden op<br />

een Preotact behandeling dienen op maand 1, 3 en 6 onderzocht te worden op verhoogde calciumwaarden van<br />

serum en/of urine. Onderzoek na 6 maanden wordt niet aanbevolen bij patiënten waarbij het totaal serum calcium op<br />

6 maanden binnen de referentiewaarden is. Verhoging van het serum calcium werd waargenomen tijdens Preotact<br />

behandeling. Serum calcium concentraties bereiken een maximumwaarde tussen 6 en 8 uur na de dosistoediening<br />

en dalen in het algemeen tot de uitgangswaarde 20 tot 24 uur na elke dosis van parathyroïd hormoon. Daarom moet<br />

afname van bloedmonsters voor onderzoek van de calciumspiegels ten minste 20 uur na de meest recente injectie<br />

worden gedaan.<br />

Patiënten met aanhoudend verhoogd serum calcium (hoger dan de boven-normaal-waarde) moeten onderzocht worden<br />

voor onderliggende ziekten (bijv. hyperparathyreoïdie).<br />

Preotact is onderzocht bij patiënten met reeds bestaande hypercalciëmie en/of hypercalciurie. Bij deze patiënten gaf<br />

de Preotact behandeling een grotere kans op exacerbatie van hun onderliggende hypercalciëmie en/of hypercalciurie.<br />

Preotact is niet onderzocht bij patiënten met actieve urolithiasis. Preotact moet met voorzichtigheid gebruikt worden bij<br />

patiënten met actieve of anamnestische urolithiasis. Voorzichtigheid is geboden bij patiënten die hartglycosiden gebruiken.<br />

Onderzoeken bij ratten duiden op een verhoogde incidentie van osteosarcoom bij langdurige toediening van<br />

Preotact. Totdat nadere klinische gegevens beschikbaar komen mag de aanbevolen behandelduur van 24 maanden<br />

niet overschreden worden. Preotact bevat metacresol, dat allergische reacties kan veroorzaken. Dit geneesmiddel<br />

bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per dosis. Bijwerkingen: De hiernavolgende gegevens over bijwerkingen<br />

zijn gebaseerd op twee placebo-gecontroleerde studies met 2642 postmenopauzale vrouwen met osteoporose waarvan<br />

1341 parathyroïd hormoon toegediend kregen. Ongeveer 71.4 % van de parathyroïd hormoon-patiënten meldde<br />

ten minste één bijwerking. Hypercalciëmie en/of hypercalciurie weerspiegelen het gekende farmacodynamische werkingsmechanisme<br />

van parathyroïd hormoon in het gastro-intestinaal kanaal, de nier en het bot. Hypercalciëmie werd<br />

gerapporteerd bij 25.3 % van de patiënten en hypercalciurie bij 39.3 % van de patiënten behandeld met Preotact.<br />

Hypercalciëmie was van voorbijgaande aard en werd het vaakst gerapporteerd tijdens de eerste 3 maanden van de<br />

behandeling. Tijdens het klinisch programma werd dit beheerd door controle van de laboratorium waarden en het<br />

gebruik van een vooraf-gespecificeerd algoritme. De enige andere bijwerking die vaak gerapporteerd werd, was<br />

misselijkheid. Onderstaande bijwerkingen werden waargenomen in klinische onderzoeken bij 1341 patienten. De<br />

volgende categorieën zijn gebruikt voor de classificatie van de frequentie van het optreden van de bijwerkingen: zeer<br />

vaak (> 1/10); vaak (> 1/100 en < 1/10); soms (>1/1000 en 1/10.000 en


Postersessie ii<br />

pv16<br />

Functieverlies is de belangrijkste determinant voor een verminderde gezondheidsgerelateerde<br />

kwaliteit van leven bij handartrosepatiënten in de reumatologische<br />

praktijk<br />

W.Y. Kwok, T.P.M. Vliet Vlieland, T.W.J. Huizinga, M. Kloppenburg (Leiden)<br />

Doel<br />

Artrose is een heterogeen ziektebeeld. Een deel van de artrosepatiënten consulteert<br />

een reumatoloog. Deze studie onderzoekt welke artrosesubtypen de reumatoloog consulteren,<br />

welke symptomen deze patiënten aangeven en hoe hun kwaliteit van leven<br />

is en hoe deze wordt bepaald.<br />

Materialen en methoden<br />

Patiënten werden geïncludeerd, bij wie de reumatoloog primaire hand-, knie- of heupartrose<br />

diagnosticeerde en verwezen werden naar de reumaverpleegkundige (augustus<br />

2005 – april <strong>2009</strong>). Demografische kenmerken werden verzameld middels gestandaardiseerde<br />

vragenlijsten en vergeleken met de algemene populatie op middelbare leeftijd<br />

uit regio Leiden, verzameld via Random Digit Dialing (n=345).<br />

Kwaliteit van leven werd beoordeeld met Short Form 36 (SF-36, score 0–100, lage score<br />

reflecteert slechtere gezondheid). Physical Component Summary score (PCS) in de SF-36<br />

werd berekend en genormeerd naar de Nederlandse populatie. Een score van 50 wordt<br />

beschouwd als de gemiddelde score van de normale populatie.<br />

Handpijn en -functie werd gemeten met een Australian Canadian Osteoarthritis Hand<br />

Index (AUSCAN pijnscore 0–20, functiescore 0–36).<br />

Logistische en lineaire regressie werden respectievelijk voor de analyse van demografische<br />

kenmerken en continue uitkomstmaten uitgevoerd. Resultaten werden weergegeven als<br />

odds-ratio’s (OR) en bètacoëfficiënten met een 95% betrouwbaarheidsinterval.<br />

Resultaten<br />

In totaal zijn 460 patiënten (89% vrouw, gemiddelde (SD) leeftijd 61 (9.9) jaar) geïncludeerd:<br />

95% handartrose, 22% knieartrose en 9% heupartrose.<br />

In 244 patiënten was slechts één gewrichtsgroep aangedaan, waarbij in 94% sprake was<br />

van handartrose. Van polyarticulaire artrosepatiënten (n=216) had 97% handartrose,<br />

43% knieartrose en 11% heupartrose. De artrosepatiënten verschilden significant van<br />

de populatiecontroles (tabel 1).<br />

Artrosepatiënten hadden een gemiddelde PCS-score van 43 (SD 8.6). De PCS-score was<br />

positief geassocieerd met getrouwd zijn en negatief met overgewicht. Monoarticulaire<br />

artrosepatiënten rapporteerden een betere PCS-score (bèta 2.5, CI 95% 0.7-4.3) dan<br />

polyarticulaire artrosepatiënten.<br />

� Pagina <strong>18</strong>1


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

ta B e l 1. mu lt i va r i at e a n a ly S e va n d e m o g r a f i S c h e kenmerken in artroSepatiënten<br />

vergeleken m e t populatiecontroleS.<br />

Handartrosepatiënten (n=439) scoorden gemiddeld 9.5 (SD 4.3) op de AUSCAN-pijnscore<br />

en 16.5 (SD 8.6) op de functiescore. De functiescore was geassocieerd met de<br />

PCS (bèta -0.3, CI 95% -0.4,-0.2), gecorrigeerd voor alle mogelijke confounders. Er<br />

werd geen associatie gezien tussen pijnscore en PCS-score.<br />

Conclusie<br />

Artrosepatiënten die de reumatoloog consulteren zijn voornamelijk vrouwen op middelbare<br />

leeftijd met handartrose. Ze hebben vaker overgewicht, zijn vaker gehuwd, en<br />

hebben tweemaal zo vaak betaald werk dan controles uit de populatie. Kwaliteit van<br />

leven is lager in alle artrosepatiënten en is geassocieerd met polyarticulaire artrose. In<br />

handartrosepatiënten hangt de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven af van een<br />

verminderde handfunctie, maar niet met handpijn. Behandeling van handartrosepatienten<br />

moet vooral gericht zijn op verbetering van functie.<br />

pv17<br />

Beperkte constructvaliditeit en onderscheidend vermogen van de Time Trade-Offmethode<br />

ten opzichte van vragenlijsten voor het meten van zelfgerapporteerde<br />

gezondheidsuitkomsten<br />

L. Buitinga, L.M.A. Braakman-Jansen, E. Taal, M.A.F.J. van de Laar (Enschede)<br />

Inleiding<br />

De Time Trade-Off (TTO) is een instrument dat frequent wordt gebruikt om gezondheidsgerelateerde<br />

kwaliteit van leven te waarderen. Er wordt steeds vaker gebruik gemaakt<br />

van computers om tot waarderingen (utiliteiten) te komen. Er is tot nu toe nog geen<br />

onderzoek gedaan dat zowel de computer- als de interview-TTO direct vergelijkt met<br />

vragenlijsten voor het meten van zelfgerapporteerde gezondheidsuitkomsten.<br />

� Pagina <strong>18</strong>2<br />

Baseline n=460 Controle n=345 OR (95% CI)*<br />

BMI, >25 kg/m 2 , n (%) 226 (60) 160 (46) 1.6 (1.2-2.3)<br />

Gehuwd, n (%) 300 (65) 206 (60) 1.8 (1.3-2.6)<br />

Betaald werk, n (%) 148 (32) 100 (29) 2.2 (1.5-3.2)<br />

Roken, n (%) 67 (17) 90 (26) 0.7 (0.4-1.0)<br />

Laagopgeleid, n (%) 160 (38) 115 (33) 0.8 (0.6-1.2)<br />

* Gecorrigeerd voor leeftijd, geslacht en alle andere variabelen.


Postersessie ii<br />

Doel<br />

Doel van deze studie was om de constructvaliditeit en het onderscheidend vermogen<br />

van de computer- en interview-TTO te onderzoeken en te vergelijken.<br />

Patiënten en methoden<br />

Dertig patiënten die opeenvolgend de polikliniek reumatologie van het Medisch Spectrum<br />

Twente bezochten namen deel aan het onderzoek. Een cross-over design werd<br />

gehanteerd bij afname van beide methoden. Constructvaliditeit werd bepaald door<br />

Spearman’s correlaties te berekenen tussen utiliteiten verkregen met de TTO-methoden<br />

en ervaren pijn, algemene gezondheid (waarderingsschaal 0–10), kwaliteit van leven<br />

(SF-36 en SF-6D) en functionele status (HAQ-DI). Het onderscheidend vermogen van<br />

beide TTO-methoden werd bepaald door mediaanscores van beide methoden voor<br />

slechte en betere gezondheidstoestanden met elkaar te vergelijken.<br />

Resultaten<br />

Utiliteiten verkregen met zowel de interview-als computer-TTO correleren laag met<br />

uitkomsten betreffende gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven, algemene gezondheid,<br />

pijn en functionele status (reikend van .05 tot .26). Er waren geen significante<br />

verschillen in mediaanscores voor beide methoden tussen slechte en betere gezondheidstoestanden.<br />

Conclusie<br />

Resultaten tonen aan dat zowel de interview-TTO als de computer-TTO een lage constructvaliditeit<br />

en een slecht onderscheidend vermogen had. In andere studies die de<br />

TTO gebruiken zijn vergelijkbare resultaten gevonden. Een mogelijke verklaring voor<br />

deze resultaten is het feit dat het bij de meeste instrumenten die gebruikt zijn om<br />

de beschrijving van gezondheidstoestanden gaat en niet om de waardering van de<br />

gezondheidstoestand, zoals bij een TTO. Een tweede verklaring is dat TTO-utiliteiten<br />

worden beïnvloed door andere factoren dan gezondheid. Het meten en waarderen<br />

van gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven vanuit het patiëntenperspectief dient<br />

verder onderzocht te worden.<br />

� Pagina <strong>18</strong>3


Verkorte samenvatting van de product -<br />

kenmerken van MabThera® bij de<br />

behandeling van reumatoïde artritis<br />

Dan voelt het goed<br />

Samenstelling: MabThera bevat als werkzaam bestanddeel rituximab, een chimerisch muis/humaan monoklonaal<br />

antilichaam dat specifiek bindt aan CD20, voorkomend op pre-B en volwassen B-cellen. MabThera<br />

wordt geleverd in flacons met concentraat voor oplossing voor infusie met 100 mg rituximab in 10 ml, of 500 mg<br />

rituximab in 50 ml (10 mg/ml). Indicaties*: in combinatie met methotrexaat voor de behandeling van volwassen<br />

patiënten met ernstige actieve reumatoïde artritis die een inadequate respons of intolerantie hebben ondervonden<br />

bij andere Disease Modifying Anti Rheumatic Drugs (DMARDs), inclusief één of meer tumor necrose factor (TNF)blokkerende<br />

therapieën. Contra-indicaties: Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van<br />

de hulpstoffen of voor muriene eiwitten. Actieve, ernstige infecties, ernstig hartfalen of ernstige, ongecontroleerde<br />

cardiale aandoeningen. Dosering en wijze van toediening: Een kuur met MabThera bestaat uit twee<br />

intraveneuze infusies. Een eerste infusie van 1000 mg gevolgd door een tweede infusie van 1000 mg<br />

twee weken later. Premedicatie in de vorm van een antipyreticum, een antihistaminicum en i.v.<br />

methylprednisolon moet worden toegediend. Toediening moet plaatsvinden in een omgeving waar<br />

volledige reanimatie-faciliteiten direct beschikbaar zijn. Initiële infusiesnelheid bedraagt 50 mg/uur (eerste<br />

infusie) of 100 mg/uur (volgende doses) en kan met intervallen van 30 minuten worden verhoogd tot een maximum<br />

van 400 mg/uur. Waarschuwingen: MabThera wordt in verband gebracht met infusiereacties. Premedicatie<br />

met intraveneuze glucocorticoïden reduceert de frequentie en de ernst van infusiereacties significant. Anafylactische<br />

reacties en andere overgevoeligheidsreacties kunnen optreden na het begin van de infusie. Bij patiënten<br />

met een voorgeschiedenis van hartklachten, moet het risico van cardivasculaire complicaties ten gevolge van<br />

infusiereacties worden overwogen en deze patiënten zouden nauwlettend gevolgd moeten worden. Hypotensie<br />

kan optreden tijdens de infusie. Ernstige infecties, waaronder met dodelijke afloop, kunnen optreden. MabThera<br />

mag niet worden toegediend aan patiënten met een actieve en/of ernstige infectie. Voorzichtigheid dient te<br />

worden betracht bij patiënten die een voorgeschiedenis hebben met terugkerende of chronische infecties of met<br />

onderliggende aandoeningen die de patiënt vatbaar maken voor ernstige infecties. Het gebruik van MabT hera<br />

kan worden geassocieerd met een verhoogd risico van progressieve multifocale leukoencephalopathie (PML).<br />

Patienten dienen regelmatig te worden gecontroleerd op nieuwe of verslechterde neurologische symptomen<br />

of signalen die mogelijk op PML kunnen wijzen. Artsen dienen de vaccinatiestatus van de patiënt te bekijken<br />

en de geldende immunisatierichtlijnen te volgen voorafgaand aan MabThera behandeling. Vaccinatie dient ten<br />

minste 4 weken voor de start van de eerste toediening van MabThera te zijn afgerond. Immunisatie met levende<br />

vaccins wordt niet aanbevolen tijdens MabThera behandeling. MabThera wordt niet aanbevolen voor het gebruik<br />

bij kinderen en adolescenten vanwege gebrek aan gegevens over veiligheid en werkzaamheid. Vrouwen in de<br />

vruchtbare leeftijd dienen effectieve anticonceptie toe te passen tijdens en gedurende 12 maanden na de therapie.<br />

Niet toedienen aan zwangere vrouwen tenzij het mogelijke voordeel opweegt tegen het potentiële risico. Vrouwen<br />

dienen geen borstvoeding te geven tijdens en gedurende 12 maanden na de therapie. Bijwerkingen: Zeer vaak<br />

voorkomende bijwerkingen zijn infusiegerelateerde reacties (misselijkheid, rillingen, rhinitis, urticaria, opvliegers),<br />

voornamelijk waargenomen na de eerste infusie, infecties (met name van de bovenste luchtwegen), hypertensie,<br />

huiduitslag, pyrexie, pruritus, keelirritatie en hypotensie. Vaak voorkomende bijwerkingen zijn urineweginfecties,<br />

hypercholesterolemie, paresthesie, migraine, dyspepsie, artralgia/pijn in de skeletspieren en osteoartritis.<br />

Afleverstatus: U.R. (03/<strong>2009</strong>)* MabThera is ook geïndiceerd voor de behandeling van het non-Hodgkin lymfoom<br />

en chronisch lymfatische leukemie. Uitgebreide productinformatie is beschikbaar op www.roche.nl of kan worden<br />

aangevraagd bij Roche Nederland BV, Postbus 44 3440 AA WOERDEN, 0348-438171<br />

Verkorte samenvatting van de productkenmerken van RoActemra ®<br />

Samenstelling: RoActemra bevat als werkzaam bestanddeel tocilizumab, een gehumaniseerd IgG1<br />

monoklonaal antilichaam tegen de humane interleukine-6 (IL-6) receptor geproduceerd in Chinese<br />

hamster ovarium (CHO) cellen door recombinant DNA technologie. RoActemra wordt geleverd in<br />

fl acons met 4ml, 10ml of 20 ml concentraat voor oplossing voor infusie. Elke ml concentraat bevat<br />

20 mg tocilizumab. Indicaties: RoActemra, in combinatie met methotrexaat (MTX), is geïndiceerd<br />

voor de behandeling van matige tot ernstige actieve reumatoïde artritis (RA) bij volwassenen met een<br />

ontoereikende respons op of een intolerantie voor een eerdere behandeling met één of meerdere<br />

disease modifying anti-rheumatic drugs (DMARD’s) of tumor necrose factor (TNF) antagonisten.<br />

RoActemra kan als monotherapie worden gegeven in geval van intolerantie voor MTX of wanneer<br />

voortzetten van de behandeling met MTX niet geschikt is. Contra-indicaties: Overgevoeligheid voor<br />

het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen. Actieve, ernstige infecties. Wijze van<br />

toediening: Na verdunning dient RoActemra als intraveneuze infusie te worden toegediend gedurende<br />

1 uur. Aanbevolen doseringen: De aanbevolen dosering van RoActemra is 8 mg/kg lichaamsgewicht,<br />

echter niet minder dan 480 mg, eenmaal per 4 weken. Zie voor eventuele doseringsaanpassingen de<br />

volledige productinformatie. Waarschuwingen: RoActemra mag niet worden gestart bij patiënten met<br />

actieve infecties. Patiënten dienen gescreend te worden op latente tuberculose alvorens het starten van<br />

de RoActemra behandeling. Voorzichtigheid is geboden bij het gebruik van RoActemra bij patiënten<br />

met een voorgeschiedenis van intestinale ulcera of diverticulitis. Voorzichtigheid is geboden bij actieve<br />

leveraandoeningen, stijging van levertransaminasen en hematologische afwijkingen. Artsen dienen alert<br />

te zijn op symptomen die indicatief kunnen zijn voor beginnende demeyliniseringsaandoeningen van<br />

het CZS. Het is op dit moment onbekend of RoActemra demyelinisering van het CZS kan veroorzaken.<br />

Levende of levend verzwakte vaccins mogen niet gelijktijdig met RoActemra worden gegeven. Er is geen<br />

ervaring met het gebruik van RoActemra in combinatie met TNF-antagonisten of andere biologische<br />

middelen bij behandeling van RA. Combinatietherapie met biologische middelen wordt daarom niet<br />

aanbevolen. Stijging van lipide parameters zijn waargenomen bij patiënten die met tocilizumab werden<br />

behandeld. Bij de meerderheid van de patiënten was er geen stijging van de atherogene index en een<br />

verhoogd totaal cholesterol reageerde op de behandeling met lipide verlagende middelen. Adequate<br />

behandeling voor het geval een anafylactische reactie tijdens de toediening van RoActemra optreedt,<br />

dient voor direct gebruik beschikbaar te zijn Vrouwen in de vruchtbare leeftijd, dienen gedurende<br />

de behandeling en tot 6 maanden daarna effectieve anticonceptie te gebruiken. RoActemra dient<br />

niet tijdens de zwangerschap te worden gebruikt, tenzij strikt noodzakelijk. Bij borstvoeding dienen<br />

de voordelen voor het kind, afgewogen te worden tegen de voordelen van de behandeling voor de<br />

moeder. Bijwerkingen: Meest gerapporteerde bijwerkingen (voorkomend bij ≥5% van de patiënten<br />

behandeld met tocilizumab monotherapie of in combinatie met DMARD’s) waren bovenste luchtweg<br />

infecties, nasofaryngitis, hoofdpijn, hypertensie en verhoogde ALT. Verder kwamen de volgende<br />

bijwerkingen vaak voor: cellulitis, pneumonie, orale herpes simplex, herpes zoster, ulceraties in de<br />

mond, gastritis, huiduitslag, pruritus, duizeligheid, leukopenie, neutropenie, hypercholesterolemie<br />

en conjunctivitis. Diverticulitis, stomatitis, urticaria, stijging totale bilirubine, hypertriglyceridemie en<br />

overgevoeligheidsreacties kwamen soms voor. Afl everstatus: U.R. Volledige productinformatie<br />

is beschikbaar op www.roche.nl en bij Roche Nederland B.V., Postbus 44, 3440 AA WOERDEN.<br />

Telefoon: 0348-438171. Datum: Februari <strong>2009</strong><br />

Referenties: 1. Samenvatting van de Productkenmerken van RoActemra ® (tocilizumab); 2. Jones<br />

G, Sebba A, Gu JR, et al. Ann Rheum Dis. Online First published on March 17, <strong>2009</strong> as 0.1136/<br />

ard.2008.105197; 3. Data on fi le, F. Hoffmann-La Roche. Research Report No. 1029115. Clinical<br />

Study Report WA17823 (LITHE); 4. Smolen JS, Beaulieu A, Rubbert-Roth A, et al. Lancet 2008; 371:<br />

987-997; 5. Genovese MC, McKay JD, Nasonov EL, et al. Arthritis Rheum 2008; 58(10):2968-2980;<br />

6. Emery P, Keystone E, Tony HP, et al. Ann Rheum Dis 2008; 67(11):1516-1523; 7. Data on fi le,<br />

wF. Hoffmann-La Roche. Pooled Analysis (LITHE, OPTION, TOWARD).


Postersessie ii<br />

pv<strong>18</strong><br />

Online registratie van ziekteactiviteit bij reumatoïdeartritispatiënten: ervaringen<br />

met het METEOR-programma<br />

R. Koevoets, T.W.J. Huizinga, R.J. Goekoop, M.L. Westedt, G.M. Steup-Beekman,<br />

A.A. Schouffoer, C.F. Allaart (Leiden, Den Haag, Gouda)<br />

Doel<br />

Het in kaart brengen van ervaringen van reumatologen met een online software tool<br />

bedoeld om ziekteactiviteit regelmatig te meten en vast te leggen.<br />

Methoden<br />

Tussen oktober en december 2008 werden in het LUMC elf semigestructureerde diepteinterviews<br />

gehouden met reumatologen en reumatologen in opleiding die gebruik<br />

maakten van het METEOR-programma, een online software tool ter berekening en<br />

rapportage van ziekteactiviteit van reumatoïde artritis. Vragen betroffen positieve en<br />

negatieve ervaringen met het programma en er werd gekeken of de doelstellingen<br />

aanspraken, namelijk de registratie van ziekteactiviteit ter verbetering van de klinische<br />

zorg met benchmarking en lokale en geanonimiseerd<br />

internationale databasebuilding. De interviews werden na het gesprek uitgeschreven<br />

en de antwoorden werden ingedeeld in thema’s en categorieën.<br />

Resultaten<br />

De artsen gaven aan dat zij zich dankzij het METEOR-programma zich meer bewust<br />

waren van de noodzaak tot het regelmatig meten van ziekteactiviteit en behandeling<br />

gestuurd op deze ziekteactiviteit. Door het gebruik van METEOR was er meer aandacht<br />

voor het lichamelijk onderzoek, dat daardoor frequenter en uitgebreider werd verricht.<br />

Het programma zelf werd als gebruiksvriendelijk ervaren. De visuele presentatie in<br />

grafieken van ziekteactiviteit over de tijd werd nuttig en illustratief gevonden, zeker<br />

ook bij het informeren en motiveren van patiënten bij aanpassingen van de behandeling.<br />

De reumatologen gaven aan makkelijker tot keuzes in de behandeling te komen.<br />

Het creëren van een grote database werd als waardevol gezien, al was het hen op dit<br />

moment nog niet helemaal duidelijk welke onderzoeksvragen daarmee beantwoord<br />

zouden kunnen worden. De mogelijkheid tot benchmarking werd ook als nuttig gezien,<br />

met als kanttekening daarbij dat niet duidelijk is wie vervolgens met wie wordt<br />

vergeleken. De methode van dataverzameling werd veilig geacht, en er werden geen<br />

zorgen geuit over mogelijke nadelen van vastleggen van de ziekteactiviteit. Volgens de<br />

reumatologen is de mening van patiënten over het programma positief. Als mogelijk<br />

nadeel van het programma werd genoemd dat het een gedeeltelijke overlap in datainvoer<br />

heeft met het ziekenhuisinformatiesysteem.<br />

� Pagina <strong>18</strong>5


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Conclusie<br />

Reumatologen vinden het METEOR-programma een nuttige en veilige manier om ziekteactiviteit<br />

te monitoren. Het helpt hen frequenter gewrichtsonderzoek te verrichten,<br />

maakt hen meer bewust van actieve ziekte en helpt veranderingen in de behandeling<br />

voor patiënten meer inzichtelijk te maken. Andere doelen van het METEOR-programma,<br />

zoals het maken van een groot databestand en de mogelijkheid om te benchmarken,<br />

zijn minder bekend en worden minder gebruikt.<br />

pv19<br />

Het Sclerodermie Zorgpad: diagnostiek en behandeladvisering op maat<br />

L.J.J. Beaart-van de Voorde, A.J.M. Schuerwegh, A.A. Schouffoer, F.J.M. Tromp, Z. de Jong,<br />

T.P.M. Vliet Vlieland (Leiden)<br />

Achtergrond en doel<br />

Uit onderzoek is gebleken dat patiënten met systemische sclerose (SSc) vaak meerdere<br />

contacten met verschillende zorgverleners hebben, maar dat zowel de afstemming<br />

als de organisatie van zorg te wensen overlaat. Bovendien wordt bij een deel van de<br />

patiënten met SSc de diagnostiek die wordt aanbevolen in de richtlijnen niet of in<br />

onvoldoende mate uitgevoerd.<br />

Sinds april <strong>2009</strong> pakt afdeling Sole Mio Ambulante Zorg van het Leids Universitair<br />

Medisch Centrum bovenstaande knelpunten aan met het Sclerodermie Zorgpad. In<br />

dit abstract worden de werkwijze en eerste resultaten beschreven.<br />

Methode<br />

Het Sclerodermie Zorgpad is een jaarlijks terugkerend, tweedaags dagbehandelingstraject<br />

voor patiënten met gelimiteerde of diffuse SSc. Het zorgpad heeft ruimte voor twee<br />

patiënten per week.<br />

De behandelend reumatoloog (uit het LUMC of elders) verwijst de patiënt. Vooraf vult<br />

de patiënt een vragenlijst in, waarmee gegevens worden verzameld over het fysiek en<br />

psychosociaal functioneren en de wensen ten aanzien van contacten met health professionals.<br />

Op grond van de ingevulde vragenlijst en de beschikbare medische informatie<br />

inventariseren de reumatoloog en verpleegkundige de zorgbehoefte en wordt het individuele<br />

programma samengesteld.<br />

Het zorgpad start met een gesprek met de coördinerend verpleegkundige. Hierna neemt<br />

de reumatoloog de anamnese af en voert klinisch systeempathologisch onderzoek uit.<br />

Bij het medisch diagnostisch traject zijn de reumatoloog, cardioloog en longarts betrokken.<br />

Op indicatie worden andere specialisten ingeschakeld. De diagnostiek omvat: longfunctieonderzoek,<br />

High Resolution CT thorax, ECG, echo hart, fietsergometrie, 24 uursritmeregistratie<br />

en laboratoriumonderzoek. Afhankelijk van de situatie van de patiënt wordt<br />

� Pagina <strong>18</strong>6


Postersessie ii<br />

deze standaard diagnostiek uitgebreid met andere onderzoeken. Rekening houdend met<br />

de zorgvragen die de patiënt heeft aangegeven, maken afspraken met de fysiotherapeut,<br />

ergotherapeut en/of maatschappelijk werker al dan niet deel uit van het programma.<br />

De uitkomsten van de diagnostiek en de bevindingen van de zorgverleners worden<br />

besproken in een multidisciplinair overleg en resulteren in een behandeladvies aan de<br />

verwijzend reumatoloog.<br />

Resultaten<br />

Tien patiënten hebben medio mei <strong>2009</strong> het zorgpad doorlopen. Het betrof zes keer<br />

een tertiaire verwijzing, afspraken met health professionals maakten bij vijf patiënten<br />

deel uit van het programma. Voor zeven patiënten is het behandeladvies rond (medicatiewijziging:<br />

n=2, verwijzing specialist: n=2, analyse pulmonale hypertensie: n=2,<br />

overige nadere diagnostiek: n=2).<br />

Conclusie<br />

De voorlopige resultaten laten zien dat een compact, diagnostisch en adviserend traject<br />

voor patiënten met SSc haalbaar is en in een behoefte voorziet. Een nadere evaluatie<br />

van de uitkomsten van het zorgpad, alsmede van de tevredenheid van patiënten en<br />

verwijzers is noodzakelijk.<br />

pv20<br />

DAS-gestuurd werken in patiënten met reumatoïde artritis: praktijkervaringen van<br />

reumatologen<br />

R. Koevoets, H.K. Ronday, I. Speyer, E.T.H. Molenaar, T.P.M. Vliet Vlieland, T.W.J. Huizinga,<br />

C.F. Allaart (Leiden, Den Haag, Gouda)<br />

Doel<br />

Meerdere studies hebben reeds aangetoond dat DAS-gestuurd behandelen van reumatoïde<br />

artritis (RA) tot betere uitkomsten leidt dan routinezorg. In dit onderzoek<br />

hebben we in kaart gebracht wat de ervaringen zijn met DAS-gestuurd werken van<br />

reumatologen en reumatologen in opleiding buiten studieverband.<br />

Methoden<br />

17 reumatologen en reumatologen in opleiding werkzaam in 1 academisch centrum en 5<br />

perifere centra, werden op een semigestructureerde manier geïnterviewd tussen oktober en<br />

december 2008. Onderwerpen die aan bod kwamen waren: 1) de doelstelling bij behandeling,<br />

2) methoden om ziekteactiviteit te meten, 3) meningen over de DAS, en 4) ervaringen<br />

met de opinie van patiënten over DAS-gestuurd werken. De interviews werden na het<br />

gesprek uitgeschreven en de antwoorden werden ingedeeld in thema’s en categorieën.<br />

� Pagina <strong>18</strong>7


REMICADE (infliximab) – verkorte productinformatie<br />

Samenstelling: Elke injectieflacon bevat 100 mg infliximab, chimerische humaan-muriene IgG1 monoklonale antistof. Na reconstitutie per ml 10 mg<br />

infliximab. Therapeutische indicaties: Reumatoïde artritis: Remicade, in combinatie met methotrexaat, is geïndiceerd voor de vermindering van<br />

tekenen en symptomen evenals de verbetering van het fysieke functioneren bij patiënten met een actieve ziekte wanneer de respons op diseasemodifying<br />

antirheumatica (DMARDs), inclusief methotrexaat, onvoldoende was, of bij patiënten met een ernstige, actieve en progressieve ziekte die niet<br />

eerder behandeld werden met methotrexaat of andere DMARDs. Ziekte van Crohn bij volwassenen: Remicade is geïndiceerd voor de behandeling van<br />

ernstige, actieve ziekte van Crohn bij patiënten die nog niet reageerden ondanks een volledige en adequate therapiekuur met een corticosteroïd en/of<br />

een immunosuppressivum, of bij patiënten die een dergelijke therapie niet verdragen of bij wie een dergelijke therapie gecontraïndiceerd is, of voor de<br />

behandeling van actieve ziekte van Crohn met fistelvorming bij patiënten die nog niet reageerden ondanks een volledige en adequate therapiekuur met<br />

een conventionele behandeling. Ziekte van Crohn bij pediatrische patiënten: Remicade is geïndiceerd voor de behandeling van ernstige, actieve ziekte<br />

van Crohn bij pediatrische patiënten van 6 tot 17 jaar die nog niet reageerden op conventionele therapieën waaronder behandeling met een<br />

corticosteroïd, een immunomodulator en primaire voedingstherapie; of bij pediatrische patiënten die een dergelijke therapie niet verdragen of bij wie<br />

een dergelijke therapie gecontraïndiceerd is. Remicade is alleen onderzocht in combinatie met conventionele immunosuppressieve therapie. Colitis<br />

ulcerosa: Remicade is geïndiceerd voor de behandeling van matige tot ernstige actieve colitis ulcerosa bij patiënten die niet voldoende reageerden op<br />

een conventionele therapie met inbegrip van corticosteroïden en 6-MP of AZA, of die dergelijke therapieën niet verdragen of die medische contraindicaties<br />

hebben voor dergelijke therapieën. Spondylitis Ankylosans: Remicade is geïndiceerd voor de behandeling van ernstige, actieve spondylitis<br />

ankylosans bij volwassen patiënten die onvoldoende reageerden op een conventionele therapie. Artritis psoriatica: Remicade is geïndiceerd voor de<br />

behandeling van actieve en progressieve artritis psoriatica bij volwassenen wanneer de respons op voorafgaande therapie met DMARDs onvoldoende<br />

was. Remicade moet worden toegediend in combinatie met methotrexaat of alleen bij patiënten die intolerantie vertonen voor methotrexaat of bij wie<br />

methotrexaat gecontraïndiceerd is. Remicade bleek het fysieke functioneren bij patiënten met artritis psoriatica te verbeteren, en de snelheid van<br />

progressie van perifere gewrichtsbeschadiging te verminderen, gemeten met röntgenfoto’s bij patiënten met polyarticulaire symmetrische subtypen van<br />

de ziekte (zie rubriek 5.1*). Psoriasis: Remicade is geïndiceerd voor de behandeling van matige tot ernstige plaque psoriasis bij volwassenen die niet<br />

reageerden op een andere systemische therapie met inbegrip van cyclosporine, methotrexaat of PUVA (zie rubriek 5.1*), of bij wie een dergelijke<br />

therapie gecontraïndiceerd is, of die een dergelijke therapie niet verdragen. Contra-indicaties: Overgevoeligheid voor infliximab (zie rubriek 4.8*),<br />

voor andere muizenproteïnen of voor één van de hulpstoffen. Tevens bij patiënten met ernstige infecties zoals sepsis, abcessen, tuberculose en<br />

opportunistische infecties (zie rubriek 4.4*). Infliximab mag niet worden toegediend aan patiënten met matig/ernstig hartfalen (NYHA-klasse III/IV) (zie<br />

rubriek 4.4 en 4.8*). Belangrijke waarschuwingen: Infusiereacties en overgevoeligheid: Infliximab werd geassocieerd met acute aan infusie<br />

gerelateerde reacties, waaronder anafylactische shock en vertraagde overgevoeligheidsreacties (zie rubriek 4.8*). Acute infusiereacties, waaronder<br />

anafylactische reacties, kunnen optreden tijdens (binnen enkele seconden) of binnen enkele uren na de infusie. Indien acute infusiereacties optreden,<br />

moet de infusie onmiddellijk stopgezet worden. Noodmedicatie, zoals adrenaline, antihistaminica, corticosteroïden en een beademingscanule moeten<br />

beschikbaar zijn. Het is ook mogelijk patiënten vooraf te behandelen met bv. een antihistaminicum, hydrocortison en/of paracetamol om milde en<br />

voorbijgaande effecten te vermijden. Infecties: Patiënten die TNF-blokkers gebruiken zijn meer gevoelig voor ernstige infecties. Patiënten die een<br />

nieuwe infectie ontwikkelen terwijl ze Remicade behandeling ondergaan dienen nauwgezet te worden gecontroleerd en een volledige diagnostische<br />

evaluatie te ondergaan. Toediening van Remicade moet gestopt worden als de patiënt een nieuwe ernstige infectie ontwikkelt en geschikte<br />

antimicrobiële of antischimmelbehandeling moet gestart worden. Voor patiënten die gewoond of gereisd hebben in gebieden waar invasieve<br />

schimmelinfecties voorkomen dienen de voordelen en risico’s van Remicade behandeling nauwkeurig beoordeeld te worden. Patiënten dienen vóór,<br />

tijdens en na de behandeling met Remicade nauwlettend gecontroleerd te worden op infecties zoals tuberculose. Aangezien de eliminatie van infliximab<br />

tot zes maanden in beslag kan nemen, dient de controle op infecties gedurende deze periode voortgezet te worden. Wanneer een patiënt een ernstige<br />

infectie of sepsis ontwikkelt, mag de behandeling met Remicade niet voortgezet worden. Hepatitis B reactivering: Reactivering van hepatitis B kwam<br />

voor bij patiënten die een TNF antagonist, inclusief Remicade, kregen en chronische dragers zijn van dit virus. Sommige gevallen hadden een fatale<br />

afloop. Patiënten met een risico op HBV-infectie moeten worden geëvalueerd op voorafgaande tekenen van HBV-infectie vóór het starten van de<br />

behandeling met Remicade. Lever- en galaandoeningen: Zeer zeldzame gevallen van geelzucht en niet-infectieuze hepatitis, sommige met tekenen van<br />

auto-immune hepatitis, werden waargenomen tijdens post-marketing ervaring met Remicade. Gelijktijdige toediening van een TNFα-remmer en<br />

anakinra: Ernstige infecties werden waargenomen tijdens klinische onderzoeken met gelijktijdig gebruik van anakinra en een andere TNFα-remmer,<br />

etanercept, dat geen bijkomend klinisch voordeel biedt dan wanneer etanercept alleen gebruikt wordt. Vaccinaties: Er zijn geen gegevens beschikbaar<br />

over de respons op een vaccinatie met levende vaccins noch over de secundaire transmissie van infecties door levende vaccins bij patiënten die anti-TNFtherapie<br />

krijgen. Het is aangeraden levende vaccins niet gelijktijdig toe te dienen. Auto-immuunprocessen: De relatieve TNF α -deficiëntie ten gevolge van<br />

anti-TNF-therapie kan leiden tot het begin van een auto-immuunproces. Neurologische effecten: Infliximab en andere TNF α -remmers werden in<br />

zeldzame gevallen geassocieerd met neuritis optica, convulsies en het nieuw optreden of verergeren van klinische symptomen en/of radiografisch<br />

aangetoonde demyeliniserende aandoeningen van het centrale zenuwstelsel, met inbegrip van multiple sclerose, en demyeliniserende aandoeningen<br />

van het perifere zenuwstelsel, met inbegrip van het syndroom van Guillain-Barré. Maligniteiten en lymfoproliferatieve aandoeningen: In de<br />

gecontroleerde delen van klinische onderzoeken met TNF-remmers, werden meer gevallen van maligniteiten waaronder lymfoom waargenomen bij<br />

patiënten die een TNF-remmer kregen in vergelijking met controlepatiënten. Men moet ook voorzichtig zijn bij patiënten met psoriasis en een medische<br />

voorgeschiedenis van extensieve immunosuppressieve therapie of aanhoudende PUVA-behandeling. Na het in de handel brengen zijn zelden gevallen<br />

van hepatosplenisch T-cellymfoom gemeld bij patiënten behandeld met TNF remmers, inclusief Remicade. Hartfalen: Men moet voorzichtig zijn wanneer<br />

Remicade toegediend wordt aan patiënten met mild hartfalen (NYHA-klasse I/II). Pediatrische patiënten: Bij gebrek aan voldoende gegevens over<br />

veiligheid en werkzaamheid wordt Remicade niet aanbevolen voor gebruik bij kinderen ≤ 17 jaar, behalve bij de ziekte van Crohn. Remicade is niet<br />

onderzocht bij patiënten met de ziekte van Crohn jonger dan 6 jaar. Bijwerkingen: De meest gemelde bijwerkingen waren aan infusie gerelateerde<br />

reacties. Aan infusie gerelateerde reacties (dyspneu, urticaria en hoofdpijn) vormden de belangrijkste oorzaak voor het stopzetten van de behandeling.<br />

Aangezien post-marketing gevallen spontaan worden gemeld binnen een populatie van onbepaalde omvang, is het niet mogelijk de frequentie van<br />

voorkomen in te schatten. Daarom wordt de frequentie van deze bijwerkingen in de categorie ‘niet bekend’ ondergebracht. Vaak: virale infecties (bv.<br />

griep, virale herpesinfectie), op serumziekte lijkende reactie, hoofdpijn, vertigo, duizeligheid, flush, lagere luchtweginfectie (bv. bronchitis, pneumonie),<br />

hogere luchtweginfectie, sinusitis, dyspneu, abdominale pijn, diarree, misselijkheid, dyspepsie, verhoogde transaminasen, urticaria, uitslag, pruritus,<br />

hyperhidrose, droge huid, aan infusie gerelateerde reactie, pijn op de borst, vermoeidheid, koorts. Soms: sepsis, tuberculose, abcessen, bacteriële<br />

infectie, schimmelinfectie, cellulitis, candidiasis, neutropenie, leukopenie, trombocytopenie, anemie, lymfopenie, lymfadenopathie, lymfocytose,<br />

anafylactische reactie, lupusachtig syndroom, symptoom bij respiratoire allergie, depressie, amnesie, agitatie, verwardheid, slapeloosheid, slaperigheid,<br />

nervositeit, apathie, demyeliniserende aandoeningen van het centrale zenuwstelsel (multiple sclerose-achtige ziekte), endoftalmitis, keratitis,<br />

conjunctivitis, periorbitaal oedeem, hordeolum, verergerd hartfalen, aritmie, syncope, bradycardie, cyanose, palpitatie, hypotensie, perifere ischemie,<br />

hypertensie, tromboflebitis, hematoom, ecchymose, petechie, vasospasme, opvliegers, pulmonaal oedeem, bronchospasme, pleuresie, epistaxis,<br />

diverticulitis, gastro-esofageale reflux, obstipatie, cheilitis, cholecystitis, abnormale hepatische functie, bulleuze eruptie, furunculosis, schimmelachtige<br />

dermatitis, onychomycose, eczema, seborroe, rosacea, huidpapilloma, hyperkeratose, alopecia, abnormale huidpigmentatie, artralgie, myalgie, rugpijn,<br />

pyelonefritis, urineweginfectie, vaginitis, verstoord genezingsproces, reactie op de injectieplaats, kouderillingen, oedeem, pijn, positieve auto-antistoffen,<br />

abnormale complementfactor. Zelden: meningitis, tachycardie, verstoorde bloedsomloop, pleurale effusie, intestinale perforatie, gastro-intestinale<br />

hemorragie, intestinale stenose, hepatitis, granulomateuze lesie. Niet bekend: opportunistische infecties (zoals atypische mycobacteriële<br />

infectie, pneumocystose, histoplasmose, coccidioïdomycose, cryptococcose, aspergillose en listeriose), reactivering van hepatitis B, salmonellose,<br />

hepatosplenisch T-cellymfoom (vooral bij adolescenten en jonge volwassenen met de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa), lymfoom (waaronder nonhodgkin<br />

lymfoom en de ziekte van Hodgkin), agranulocytose, trombotische trombocytopenische purpura, pancytopenie, hemolytische anemie,<br />

idiopathische trombocytopenische purpura, anafylactische shock, serumziekte, vasculitis, demyeliniserende aandoeningen van het perifere zenuwstelsel<br />

(zoals het syndroom van Guillain-Barré, chronische inflammatoire demyeliniserende polyneuropathie en multifocale motorische neuropathie),<br />

demyeliniserende aandoeningen van het centrale zenuwstelsel (zoals neuritis optica), myelitis transversa, convulsies, neuropathie, hypo-esthesie,<br />

paresthesie, hartfalen, pericardeffusie, interstitiële longziekte (inclusief snel progressieve ziekte, longfibrose en pneumonitis), pancreatitis, leverfalen,<br />

auto-immune hepatitis, hepatocellulaire beschadiging, geelzucht, toxische epidermale necrolyse, syndroom van Stevens-Johnson, psoriasis, inclusief<br />

eerste symptomen en pustulosa (hoofdzakelijk handpalm en voetzolen), erythema multiforme. Voor verdere informatie over aan infusie gerelateerde<br />

reacties, vertraagde overgevoeligheid, immunogeniteit, infecties, maligniteiten en lymfoproliferatieve aandoeningen, hartfalen, lever- en<br />

galaandoeningen, antinucleaire antilichamen, dubbelstrengig DNA antilichamen, patiënten met Juveniele Reumatoïde Artritis en pediatrische patiënten<br />

met de ziekte van Crohn verwijzen wij naar de SPC*. Farmacotherapeutische groep: selectieve immunosuppressieve agentia, ATC-code: L04A A12.<br />

Afleveringswijze: Receptplichtig. Houder van de vergunning voor het in de handel brengen: Centocor B.V., Einsteinweg 101, 2333 CB Leiden,<br />

Nederland. Nummer(s) van de vergunning voor het in de handel brengen: EU/1/99/116/001, EU/1/99/116/002, EU/1/99/116/003,<br />

EU/1/99/116/004, EU/1/99/116/005. Datum: maart <strong>2009</strong>.<br />

*Voor volledige productinformatie verwijzen wij naar de huidig goedgekeurde Samenvatting van de Productkenmerken. <strong>2009</strong>-NL-327<br />

Referenties<br />

1. SPC Remicade 2. Van der Kooij S et al. Ann Rheum Dis doi:10.1136/ard.2008.092254<br />

Walmolen 1, 3994 DL Houten<br />

Metoject®<br />

CRE0<strong>18</strong> WT bijsluiter Verkorte 90x130.ind1 productinformatie 1 Metoject® 10, 15, 20 en 25 mg<br />

15-07-09 14:32:38<br />

Relevante productgegevens:<br />

Handelsnaam: Metoject 10 mg, oplossing voor injectie in voorgevulde injectiespuit<br />

10 mg/1 ml, Metoject 15 mg, oplossing voor injectie in voorgevulde injectiespuit 15 mg/1,5 ml,<br />

Metoject 20 mg, oplossing voor injectie in voorgevulde injectiespuit 20 mg/2 ml, Metoject<br />

25 mg, oplossing voor injectie in voorgevulde injectiespuit 25 mg/2,5 ml, Kwalitatieve en<br />

kwantitatieve samenstelling: 1 ml oplossing bevat 10 mg methotrexaat (als methotrexaatdinatrium).<br />

Metoject 10 mg, 15 mg, 20 mg en 25 mg oplossing voor injectie bevat als werkzaam<br />

bestanddeel respectievelijk 10, 15, 20 en 25 mg methotrexaat in respectievelijk 1, 1.5,<br />

2 en 2.5 ml. Farmaceutische vorm: Oplossing voor injectie in voorgevulde injectiespuit.<br />

Heldere gele oplossing. Indicaties: Ernstige actieve reumatoïde artritis in volwassen patiënten,<br />

polyartritische vormen van ernstige, actieve juveniele idiopatische artritis als de respons<br />

op NSAID‘s onvoldoende is en psoriasis vulgaris (ernstige en gegeneraliseerde), met name<br />

van het plaque-type en artritis psoriatica in volwassen patiënten die niet reageren op conventionele<br />

therapie. Belangrijkste bijwerkingen: De frequentie en mate van ernst van ongewenste<br />

bijwerkingen hangen af van de dosering en de frequentie van toediening. Bijwerkingen<br />

kunnen al bij lage doses optreden. De meest voorkomende bijwerkingen zijn suppressie van<br />

het hematopoëtisch systeem en gastro-intestinale beschadiging. Zo zijn stomatitis, dyspepsie,<br />

misselijkheid, verlies van eetlust zeer vaak gezien en traden orale ulcera en diarree vaak op.<br />

Andere vaak voorkomende bijwerkingen zijn exantheem, erytheem, pruritus, hoofdpijn, moeheid,<br />

slaperigheid, interstitiële alveolitis/pneumonitis, leukopenie, anemie en trombopenie.<br />

Verhoging van transaminasen is zeer vaak gezien. Andere mogelijke bijwerkingen die zelden<br />

of zeer zelden voorkomen zijn o.a. Stevens-Johnson-syndroom, toxische epidermale necrolyse<br />

(Lyell-syndroom), anafylactische shock en agranulocytose. Als methotrexaat intramusculair<br />

wordt toegediend, kunnen lokale bijwerkingen (branderig gevoel) of letsels (vorming van<br />

steriele abcessen, destructie van vetweefsel) voorkomen op de plaats van de injectie. Contraindicaties:<br />

Overgevoeligheid voor methotrexaat of een van de andere bestanddelen, leverinsufficiëntie<br />

(bilirubine > 5 mg/dl = 85.5 µmol/l), alcoholmisbruik, nierinsufficiëntie (crea -<br />

tinineklaring lager dan 20 ml/min), bestaande bloed dyscraciën, zoals beenmerg hypoplasie,<br />

leukopenie, thrombocytopenie, of significante anemie, ernstige, acute of chronische infecties<br />

zoals tuberculose en HIV, ulcera in de mondholte en bekende actieve gastrointestinale zweren,<br />

zwangerschap, borstvoeding en gelijktijdige vaccinatie met levende vaccins. Belangrijkste<br />

waarschuwingen en voorzorgen: �erapie vindt één keer per week plaats. De patiënt moet<br />

worden geïnformeerd over de risico’s en regelmatig worden gecontroleerd (o.a. complete<br />

bloedtelling, nier- en leverfunctietest). Indien de dosering wordt verhoogd moet een toegenomen<br />

frequentie van controle worden overwogen. Afwezigheid van zwangerschap moet worden<br />

bevestigd voor Metoject toediening. Methotrexaat heeft gedurende de toediening effect op de<br />

spermatogenese en oogenese en kan resulteren in verminderde fertiliteit. Deze effecten blijken<br />

reversibel te zijn bij het staken van de therapie. Effectieve contraceptiemaatregelen in mannen<br />

en vrouwen moeten worden genomen gedurende de behandeling en zes maanden daarna.<br />

Zwangerschap en lactatie: Metoject is gecontra-indiceerd tijdens de zwangerschap. Het is<br />

aangetoond dat methotrexaat teratogeen is bij mensen; het is gerapporteerd dat het foetale<br />

dood en/of congenitale abnormaliteiten als gevolg heeft. In dierstudies toonde methotrexaat<br />

reproductieve toxiciteit, vooral tijdens het eerste trimester. Methotrexaat wordt in de moedermelk<br />

in een zo hoge concentratie uitgescheiden dat er risico is voor de vrucht, de moeder<br />

dient vóór en tijdens de toediening van methotrexaat te stoppen met het geven van borstvoeding.<br />

Bewaarconditie: Metoject moet in de originele verpakking, beneden 25°C bewaard<br />

worden. Retourconditie: De houdbaarheid van Metoject, oplossing voor injectie in voorgevulde<br />

injectiespuit bedraagt 2 jaar. Afleverstatus: U.R. Registratiehouder: Pharmachemie<br />

BV, Swensweg 5, Postbus 552, 2003 RN Haarlem. 52, 2003 RN Haarlem. Volledige informatie<br />

op aanvraag beschikbaar.


Postersessie ii<br />

Resultaten<br />

Als doelen in de behandeling van RA werden het omlaag brengen van de ziekteactiviteit<br />

en het voorkomen en/of verminderen van radiologische schade genoemd. De<br />

geïnterviewden gaven aan dat voor verschillende patiënten een verschillende mate van<br />

ziekteactiviteit werd nagestreefd. Als de ziekteactiviteit werd gemeten werden hiervoor<br />

een DAS-calculator, het online programma METEOR of het DATT-programma gebruikt.<br />

Soms werd de ziekteactiviteit door een verpleegkundige gemeten. De artsen die zelf de<br />

DAS-meting verrichtten, gaven aan dat dit niet veel tijd kost. Men gaf ook aan overtuigd<br />

te zijn van de voordelen van het regelmatig meten van een DAS, omdat DAS-metingen<br />

meer objectief zijn dan ‘routinezorg’ en tevens erg nuttig om de vertaling te maken van<br />

de huidige toestand van een patiënt naar een bepaald getal. Volgens de meeste artsen<br />

hadden patiënten baat bij het meten van de DAS-score, omdat het hen meer inzicht gaf<br />

in hun ziektebeloop. Toch werd niet bij iedere patiënt of iedere controle een DAS bepaald.<br />

In de perifere centra was het starten met biologicals vaak een specifieke aanleiding voor<br />

het meten van een DAS. Als nadeel van de DAS werd genoemd dat de Ritchie Articular<br />

Index niet handig was om mee te werken en deze werd ook niet echt berouwbaar geacht.<br />

Daarnaast zou pijn de hoogte van de DAS te veel kunnen beïnvloeden.<br />

Conclusie<br />

Ondanks de erkenning van de voordelen van DAS-registratie en DAS-gestuurd behandelen<br />

wordt, buiten trials om, deze methode niet regelmatig gebruikt. Het behandeldoel<br />

lijkt in de praktijk te variëren. Reumatologen menen verder dat de pijnscore een DAS<br />

teveel kan beïnvloeden.<br />

pv21<br />

EULAR recommendations on monitoring adverse events of low-dose glucocorticoid<br />

therapy in clinical trials and daily practice<br />

M.C. van der Goes, J.W.G. Jacobs, M. Boers, J.W.J. Bijlsma on behalf of the EULAR Task Force<br />

on Glucocorticoid Therapy (Utrecht, Amsterdam)<br />

Background<br />

Glucocorticoids are being widely used in immune diseases for almost six decades. The<br />

European League Against Rheumatism (EULAR) Task Force on Glucocorticoid Therapy has<br />

published recommendations on the management of systemic glucocorticoid therapy in<br />

rheumatic diseases. [1] Until currently, clear guidelines on the monitoring of glucocorticoid-related<br />

adverse events are lacking.<br />

� Pagina <strong>18</strong>9


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Objective<br />

To develop recommendations for the monitoring of glucocorticoid-related adverse<br />

events in rheumatic diseases in clinical trials and daily practice.<br />

Methods<br />

A literature search was performed using PubMed, EMBASE and Cochrane databases<br />

for articles containing information on the incidence and monitoring of glucocorticoidrelated<br />

adverse events. Second, we searched for broad accepted guidelines on the<br />

monitoring of certain adverse events (for example WHO guidelines on screening for<br />

diabetes). The available data was summarized and discussed among the experts of the<br />

EULAR Task Force. Consequently, it was decided for individual adverse events whether<br />

to monitor or not for daily practice and for clinical trials separately and how perform<br />

monitoring.<br />

Results<br />

Although the initial literature search resulted in many hits, literature data on systematic<br />

monitoring of adverse events of glucocorticoid therapy and guidelines on how to<br />

monitor certain adverse events proved to be scarce. Most articles described prospective<br />

studies focused on therapeutic effects of glucocorticoids, not on their adverse events.<br />

The reporting on occurrence and monitoring of adverse events was mostly incomplete.<br />

With the available data for each adverse event, the Task Force decided to recommend<br />

monitoring or not and, if so, to recommend method and interval of monitoring. A<br />

distinction was made between recommendations for daily practice and clinical trials.<br />

For daily practice, monitoring was only recommended for potentially harmful adverse<br />

events, which can be prevented or treated. In clinical trials all glucocorticoid-related<br />

adverse events should be monitored for creating a true adverse event-profile of glucocorticoid<br />

therapy. There was also lack of papers on incidence of AEs of glucocorticoids.<br />

Assuming most clinical trials published were performed according to Good Clinical<br />

Practice, dictating broad safety measures, probably more safety checks have been<br />

performed than those reported in publications. This could indicate that glucocorticoids<br />

are safer than the impression deduced from published adverse events.<br />

Conclusion<br />

Despite the lack of literature data, recommendations on the monitoring of glucocorticoidrelated<br />

adverse events were created for daily practice and clinical trials separately.<br />

References<br />

1. Hoes JN et al. EULAR evidence-based recommendations on the management of systemic<br />

glucocorticoid therapy in rheumatic diseases. Ann Rheum Dis. 2007;66:1560-7.<br />

� Pagina 190


Postersessie ii<br />

pv22<br />

Patients’ and rheumatologists’ perspectives on glucocorticoids and the EULAR<br />

recommendations on the management of systemic glucocorticoid therapy<br />

M.C. van der Goes, J.W.G. Jacobs, M. Boers, J.W.J. Bijlsma on behalf of the EULAR Task<br />

Force on Glucocorticoid Therapy (Utrecht, Amsterdam)<br />

Background<br />

Glucocorticoids are being widely used in inflammatory rheumatic diseases for almost<br />

six decades. The balance between benefits and risks remains subject to discussion. The<br />

European League Against Rheumatism (EULAR) Task Force on Glucocorticoid Therapy<br />

formulated recommendations on the management of systemic glucocorticoid therapy<br />

in rheumatic diseases. [1]<br />

Objective<br />

To explore perspectives among patients and rheumatologists on glucocorticoid therapy<br />

and the EULAR recommendations on the management of systemic glucocorticoid<br />

therapy in order to enhance implementation of the recommendations.<br />

Methods<br />

In eight countries rheumatologists and patients acquainted with glucocorticoids participated<br />

in separate meetings, during which positive and negative aspects of glucocorticoid<br />

therapy were discussed and possible adverse events were ranked for importance;<br />

in addition participants were asked to evaluate the published EULAR recommendations.<br />

The reports from these meetings and themes related to implementation of the recommendations<br />

were discussed during an international forum of the experts who had<br />

formulated the recommendations and of patient participants.<br />

Results<br />

140 patients (78% female; mean age 53 years; 61% rheumatoid arthritis patients) and<br />

110 rheumatologists (mean work experience 15 years) participated in the meetings.<br />

Osteoporosis, diabetes and cardiovascular diseases were ranked among the five most<br />

worrisome adverse events by patients and rheumatologists. In both groups, there was<br />

agreement with most of the published recommendations; the recommendations on<br />

glucocorticoid information cards and glucocorticoid use during pregnancy scored lowest.<br />

Ideas to improve implementation of the recommendations and a research agenda<br />

were generated.<br />

� Pagina 191


<strong>vrijdag</strong> <strong>18</strong> S e p t e m B e r <strong>2009</strong><br />

Conclusion<br />

The patients’ and rheumatologists’ views on glucocorticoids correspond to a large<br />

extent, reflected by concerns in both groups about osteoporosis, diabetes and cardiovascular<br />

diseases. Specific problems with the EULAR recommendations were identified<br />

and addressed to improve their implementation. This exercise shows that patients’ and<br />

rheumatologists’ perspectives should be included early in the process of formulating<br />

recommendations.<br />

References<br />

1. Hoes JN, et al. EULAR evidence-based recommendations on the management of systemic<br />

glucocorticoid therapy in rheumatic diseases. Ann Rheum Dis. 2007;66:1560-7.<br />

� Pagina 192

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!