30.11.2012 Views

Open PDF - Oratiereeks

Open PDF - Oratiereeks

Open PDF - Oratiereeks

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

“Het mooiste en het beste”. Een<br />

gemeenplaats in de “Grafrede van<br />

Pericles” (Thucydides II, 35-46)


“Het mooiste en het beste”. Een<br />

gemeenplaats in de “Grafrede van<br />

Pericles” (Thucydides II, 35-46) 1<br />

Rede<br />

uitgesproken bij de aanvaarding van<br />

het ambt van hoogleraar in Geschiedenis van de retorica<br />

aan de Universiteit van Amsterdam<br />

op 8 september 2006<br />

door<br />

J.A.E. Bons


Dit is oratie 404, verschenen in de oratiereeks van de Universiteit van Amsterdam.<br />

Opmaak: JAPES, Amsterdam<br />

© Universiteit van Amsterdam, 2011<br />

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een<br />

geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij<br />

elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande<br />

schriftelijke toestemming van de uitgever.<br />

Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet<br />

1912 j° het Besluit van 20 juni 1974, St.b. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985,<br />

St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen<br />

te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 882, 1180 AW Amstelveen). Voor het overnemen<br />

van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16<br />

Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.


Mijnheer de Rector Magnificus,<br />

Geachte toehoorders,<br />

1.<br />

In zijn tractaat over de retorica behandelt Aristoteles een groot aantal bestanddelen,<br />

patronen of strategieën van argumentatie die de redenaar ter beschikking<br />

staan. Hij duidt ze aan met het begrip topos, dat letterlijk “plaats” betekent.<br />

In de contekst van de retorica hebben we hier met een metafoor te<br />

maken: bedoeld is een “plaats” in de zin van “vindplaats” van een argument of<br />

van “uitgangspunt”, afgeleid van het militaire domein waar topos de plaats kan<br />

zijn van waaruit een aanval wordt ingezet. 2 Deze topoi of “plaatsen” komen bij<br />

Aristoteles voor in hoofdzakelijk twee soorten 3 :<br />

1. allereerst als koinoi topoi of “gemeenschappelijke topen” (vandaar ons gebruik:<br />

gemeenplaats): hiermee zijn argumentatie-structuren bedoeld, of<br />

typen van argumenten en redeneringen, die onafhankelijk van het onderwerp<br />

van toepassing zijn in alle betoog-genres. Voorbeelden van deze categorie<br />

zijn het gezagsargument of het a-fortiori-argument. Men kan ze<br />

omschrijven in termen van de vormkenmerken van een argument.<br />

2. dan als idioi topoi of “bijzondere topen”: deze zijn van inhoudelijke aard<br />

en zijn ontleend aan specifieke terreinen van kennis voorzover deze rechtstreeks<br />

relevant zijn voor het onderwerp en het genre van het betoog. Zo<br />

behoort het bijvoorbeeld tot de topiek van de politieke rede, dat bij het<br />

aanraden of afraden van politieke voorstellen de redenaar ervan uitgaat<br />

dat mensen in het algemeen streven naar welbevinden (eudaimonia) en<br />

dus hun oordeel mede daarvan zullen laten afhangen: om die reden verschaft<br />

Aristoteles dan ook een uitgebreid overzicht van criteria waaraan<br />

mensen hun welbevinden meten, zoals die in de praktijk voorkomen. Hier<br />

wordt overigens het onderscheid duidelijk van het verschil in perspectief<br />

tussen de retorica en de ethiek: het tractaat Retorica neemt de bestaande<br />

opvattingen over welbevinden als uitgangspunt, terwijl de Ethica Nicomachea<br />

een filosofische analyse en definitie van welbevinden aanbiedt. Aldus<br />

geeft Aristoteles de volgende retorische definitie van het welbevinden en<br />

zijn bestanddelen:<br />

4


Een welzijn dat gepaard gaat met voortreffelijkheid van karakter, of een<br />

leven onafhankelijk van anderen, of het aangenaamste leven dat verenigbaar<br />

is met zekerheid, of welvaren in bezit van goederen en mankracht gepaard<br />

met het vermogen deze te behouden en ten nutte te maken – want<br />

iedereen is het er wel zowat over eens dat welbevinden één of meer van<br />

deze dingen behelst.<br />

Als welbevinden dus zo iets is, dan moeten zijn bestanddelen zijn: een<br />

goede afkomst, het hebben van veel en goede vrienden, rijkdom, gezegend<br />

zijn met kinderen en die in groten getale, een gezegende ouderdom, lichamelijke<br />

eigenschappen als gezondheid, lichaamskracht, postuur en potentieel<br />

voor wedkampen, een goede naam, eer, succes en voortreffelijkheid van<br />

karakter 4 .<br />

Het belang van deze topiek is gelegen in het gebruik dat Aristoteles er van<br />

maakt in het construeren van het enthymema of retorisch argument. Het enthymematisch<br />

redeneren typeert de retorica tegenover de dialectiek: terwijl in<br />

de dialectiek alles draait om de logisch-formele correctheid van een redenering,<br />

erkent de retorica dat de aanvaarding van een redenering afhangt van<br />

meer factoren dan alleen deze logisch-formele correctheid. Naast het puur argumentatieve,<br />

gevat onder de term logos, wijst Aristoteles ook op de rol van de<br />

gevoelens en stemming aan de kant van het gehoor (pathos), en op de indruk<br />

die de spreker maakt op zijn gehoor door wat hij zegt (ethos) als twee verdere<br />

bepalende factoren. De essentie van het retorische perspectief op het proces<br />

van aanvaarding van een redenering of betoog is nu, dat deze drie factoren<br />

van ethos, pathos en logos gelijktijdig werkzaam zijn en elkaar wederzijds beïnvloeden.<br />

Deze retorische hoofdwet kan men het best weergeven met het model<br />

van de zgn. “retorische driehoek”, die verbeeldt hoe de drie factoren, gepositioneerd<br />

op de punten van de driehoek, interdependent zijn [fig. 1]. Het enthymematisch<br />

redeneren zal dus altijd rekening houden met de drie factoren van<br />

wat men het persoonlijke appèl (ethos), het redelijke appèl (logos) en het gevoelsappèl<br />

(pathos) kan noemen. 5<br />

Aristoteles legt niet precies uit hoe zijn technische gebruik van het gangbare<br />

woord enthymema, dat men met “gedachtegang” zou kunnen weergeven, tot<br />

stand is gekomen. Hij zegt alleen dat een enthymema “een soort van syllogisme”<br />

is. 6 Het syllogisme is de sluitrede uit de dialectiek, waarbij op grond<br />

van de verbinding van twee premissen (één van algemene aard en één van<br />

specifieke aard) een conclusie mogelijk wordt, waarvan de epistemische kwaliteit<br />

afhangt van de epistemische kwaliteit van de premissen. Een conclusie<br />

is dus alleen dan waar, als ook de premissen waar zijn. Verder vereist het<br />

“het mooiste en het beste” 5


Figuur 1: De retorische driehoek<br />

syllogistisch redeneren dat de sluitrede volledig is, dus dat alle delen expliciet<br />

zijn. Het klassieke voorbeeld luidt: “Alle mensen zijn sterfelijk. Socrates is een<br />

mens. Dus: Socrates is sterfelijk.”<br />

Hoe onderscheidt zich nu het enthymema van het syllogisme? Een voorbeeld<br />

kan als uitgangspunt dienen. Laten we het volgende enthymematisch<br />

argument nemen: “Socrates is een goed mens, want hij is wijs.” Indien we nu<br />

het syllogisme als analytisch model nemen, vallen de volgende eigenschappen<br />

van het enthymema op:<br />

– allereerst is er de onvolledigheid: bij nadere beschouwing kan dit argument<br />

alleen dan aanvaard worden als ook de algemene premisse “wijze mensen<br />

zijn goede mensen” erbij betrokken wordt. Het feit, echter, dat het enthymematisch<br />

argument deze premisse impliciet kan laten, maakt het retorisch<br />

effectief. Het argument wordt er korter van, en dat vermijdt dat het<br />

gehoor ophoudt te luisteren als het argument te lang zou worden of expliciet<br />

zou maken wat men al weet.<br />

– dat laatste element is meteen het tweede karakteristiek van een enthymema:<br />

de aard van de impliciete premisse is niet zozeer dat het een noodzakelijk<br />

ware uitspraak is of dat er voldoende redenen zijn om de uitspraak voor<br />

waar aan te nemen, zoals bij dialectische premissen, maar dat de uitspraak<br />

voor een bepaald publiek een niet-reflectieve waarheid representeert waar<br />

tevens een gevoelscomponent bij aanwezig is. In ons voorbeeld: de meeste<br />

mensen zullen het met de algemene premisse eens zijn, en zij zullen het er<br />

6 j.a.e. bons


zelfs graag mee eens zijn. Dat er een verband bestaat tussen wijsheid en<br />

goedheid nemen wij graag aan, al is het geen noodzakelijke waarheid en<br />

zullen er bij nadere beschouwing tegenvoorbeelden te vinden zijn. Het<br />

gaat dus om een categorie van uitspraken die men als “algemeen aanvaarde,<br />

niet-reflectieve meningen” kan karakteriseren, of met andere woorden,<br />

als “gemeenplaatsen” of topoi.<br />

– dit brengt ons bij een derde kenmerk: een dergelijke gemeenplaats kan weliswaar<br />

verzwegen blijven, maar zij is wel degelijk operatief. Juist in het feit<br />

dat zij onwillekeurig dient als factor bij het aanvaarden van de redenering<br />

ligt de retorische kracht. Met het operatief worden van de gemeenplaats,<br />

wordt zij bevestigd. Daarmee wordt het gehoor bevestigd in zijn sociaalculturele<br />

identiteit, die immers gezien kan worden als opgebouwd uit dergelijke<br />

algemeen aanvaarde meningen en gevoelens. Een dergelijke bevestiging<br />

is prettig en draagt aldus bij aan de aanvaarding van de redenering.<br />

Als de retoricus een enthymematische redenering wil opbouwen, moet hij zich<br />

van een aantal specifieke bouwstenen bewust zijn. De redenering moet logisch<br />

klinken: er moet althans in principe, maar niet noodzakelijk expliciet merkbaar,<br />

een logische structuur in zitten. Daarnaast kan de redenering bij voorkeur<br />

werken met de algemene opvattingen en gevoelens die leven in de groep<br />

van mensen die voor het moment het gehoor van de spreker uitmaken. Deze<br />

opvattingen kunnen als verzwegen ondersteuning dienen bij het aanvaard krijgen<br />

van de redenering. Deze ondersteuning maakt bovendien deel uit van het<br />

gevoelsappèl van de redenering door vooroordelen te bevestigen. Een enthymema<br />

richt zich dus zowel op het hoofd als op het hart van het gehoor. 7<br />

Het is in deze noodzakelijk korte uiteenzetting van het enthymema nog van<br />

belang op te merken dat een enthymematische redenering niet beperkt hoeft te<br />

zijn tot één argument, in de zin van een uitspraak voorzien van een reden om<br />

deze te aanvaarden. Ook een reeks argumenten kan tot een enthymema worden<br />

geconstrueerd, waarbij een opvallende afsluiting, bijvoorbeeld in de vorm<br />

van een spreekwoord of gezegde, of een geslaagde wending, als conclusie kan<br />

dienen. In het vervolg zal ik proberen te laten zien hoe deze enthymematische<br />

techniek met het gebruik van één bepaalde topos, nl. die van “het mooiste en<br />

het beste”, aanwezig is in de Grafrede van Pericles.<br />

2.<br />

Als uitgangspunt voor mijn bespreking van deze beroemde rede neem ik wat<br />

Aristoteles te zeggen heeft over de zgn. epideiktische rede: de gelegenheids- of<br />

“het mooiste en het beste” 7


ceremoniële rede, waarvan de grafrede of epitaphios logos een voorbeeld is. Hij<br />

geeft aan welke voor dit soort van betogen de bijzondere topiek of idioi topoi<br />

zijn. Aangezien het hier gaat om lofprijzing, speelt wat “edel” of “nobel” is, een<br />

centrale rol. Aristoteles definieert het edele (dus voorzover het voor een redenaar<br />

van belang is!) als volgt:<br />

en:<br />

edel is wat omwille van zichzelf verkieslijk en tegelijk prijzenswaardig is, of<br />

wat goed is en doordat het goed is genot verschaft.<br />

edel is alles waarvoor het loon eerbetoon is.<br />

Verderop merkt hij ook nog op:<br />

Ook moet een spreker in het oog houden bij welk gehoor hij ... aanprijst:<br />

zoals Socrates al zei: “het is niet moeilijk Atheners aan te bevelen bij Atheners”<br />

(...) Wat bij elk gehoor in het bijzonder waardering ondervindt ...<br />

daarvan moet hij [de redenaar] vermelden dat het voorwerp van zijn lof er<br />

inderdaad over beschikt. 8<br />

Inderdaad is het zo dat to kalon in de zin van het fraaie, edele en mooie een<br />

belangrijke rol vervult in Pericles’ Grafrede. Pericles weet een verband te leggen,<br />

zoals we zullen zien, tussen de opofferingsgezindheid van de gesneuvelde<br />

Atheense burgers, die hun militaire plicht vervulden voor de polis waartoe zij<br />

behoorden, en de schoonheid van die stad. Op een bepaald moment zegt Pericles<br />

zelfs dat liefde voor schoonheid een kenmerkende eigenschap van de<br />

Atheners is. Welnu, voor een bespreking van de retorische rol van deze bijzondere<br />

topos in Pericles’ betoog wil ik Uw aandacht vragen. Wat volgt kan tevens<br />

beschouwd worden als een exemplarische casus van topos-onderzoek, waarbij<br />

in de retorische analyse behalve technische elementen ook socio-culturele en<br />

historische perspectieven een belangrijke plaats innemen.<br />

3.<br />

Ik begin met een uitgebreid citaat uit de dialoog Menexenus van Plato. Socrates<br />

ontmoet daar op straat Menexenus, die zojuist van een raadsvergadering terugkeert,<br />

waar de kwestie van de keuze van de spreker voor de jaarlijkse dodenherdenking<br />

of epitaphios logos aan de orde was geweest. Socrates zegt dan:<br />

8 j.a.e. bons


Eerlijk gezegd, Menexenus, het lijkt toch wel in veel opzichten iets moois te<br />

zijn in de oorlog te sterven. Men krijgt immers een mooie, deftige begrafenis,<br />

ook al zou men arm gestorven zijn; en, aan de andere kant, ook al was<br />

men een alledaags personage, krijgt men een lofrede mee van geleerde<br />

mensen die niet zomaar zonder plan spreken, maar die hun rede lang van<br />

tevoren klaargemaakt hebben. En hoe mooi weten ze te prijzen! Door aan<br />

iedereen hoedanigheden toe te schrijven, zowel die welke hij bezat als die<br />

hij niet bezat, en door – mag men wel zeggen – een schitterende woordentooi<br />

te borduren, weten ze onze zielen te betoveren. Op alle mogelijke wijzen<br />

verheerlijken ze de staat en de gesneuvelden in de oorlog: ook al onze<br />

voorouders, die ons voorafgingen en eveneens onszelf die nog in leven zijn<br />

hemelen ze op. Ik voel mij, Menexenus, wanneer ze zo mijn lof zingen, echt<br />

een edel mens van hoge komaf. Telkens als ik daar sta te luisteren kom ik<br />

onder de betovering, en vind ik mezelf op slag groter en edeler en mooier.<br />

En zoals dat meestal gaat, zijn er telkens vreemden bij me die me vergezellen<br />

en mee toeluisteren: en ogenblikkelijk krijg ik meer importantie in hun<br />

ogen. Want ik denk dat die mensen hetzelfde voelen als ik, zowel ten opzichte<br />

van mij als ten opzichte van de stad, die ze meer bewonderenswaardig<br />

achten dan tevoren, dankzij het overredingstalent van de spreker. En<br />

dat gevoel van importantie blijft me meer dan drie dagen lang bij. Met zo’n<br />

sterke naklank dringen het woord en de toon van de spreker in mijn oren,<br />

dat ik me pas de vierde of vijfde dag met moeite kan herinneren wie ik<br />

eigenlijk ben, en dat ik dan pas begin te beseffen waar ter wereld ik me<br />

bevind. Al die tijd scheelt het niet veel of ik verbeeld me een bewoner te<br />

zijn van de Eilanden der Gelukzaligen. Zo behendig zijn onze redenaars 9 .<br />

Uiteraard is Socrates hier ironisch in zijn beschrijving van het effect van een<br />

epitaphios logos op het gehoor: een effect dat men welhaast een narcistische<br />

extase kan noemen, als men Socrates gelooft. Toch kunnen we aan deze passage<br />

al wel enkele belangrijke retorische elementen ontlenen. Allereerst heeft<br />

een Grafrede in de Atheners haar primaire gehoor. De lof op de gesneuvelden<br />

is ook een lof op de aanwezigen zelf en waar het gehoor voor is gekomen is een<br />

bevestiging van de hoge idealen en waarden van de stad waartoe zij als burgers<br />

behoren. Deze bevestiging gaat verder dan een instemming met de spreker: zij<br />

uit zich ook in een gevoel van trots en superioriteit, in een ervaring van identiteit<br />

en gemeenschapszin. Dit wij-gevoel wordt nog bevestigd door het tegelijk<br />

zich voordoende besef van onderscheid met de niet-Atheners, de “anderen”.<br />

Zoals we later zullen zien betreft dit niet alleen de bij de herdenking aanwezige<br />

vreemdelingen, waar Socrates over spreekt. Juist de “anderen” in de zin van de<br />

Spartanen of andere vijanden van de stad Athene, zoals ook de Perzen, kunnen<br />

“het mooiste en het beste” 9


hier nadrukkelijk bedoeld zijn. Interessant is ook dat Socrates het effect van de<br />

Grafrede uitdrukt in termen van “betovering” en een “buiten zichzelf treden”:<br />

een zeer sterk gevoelsappèl. 10<br />

4.<br />

De Grafrede van Pericles is de bekendste epitaphios logos, en staat opgetekend<br />

in het geschiedwerk van de Atheense historiograaf Thucydides (ca. 450-395<br />

vC): een omstandigheid die het nodig maakt eerst iets te zeggen over Thucydides<br />

en zijn werk, en de plaats van de redevoeringen daarin. 11<br />

Zoals hij aan het begin van zijn werk in het zgn. “methode-hoofdstuk” uiteenzet,<br />

heeft Thucydides zich laten leiden door een aantal principes. In de<br />

eerste plaats wil hij zich baseren op feiten. Om deze te achterhalen heeft hij,<br />

naar eigen zeggen, “nauwkeurig onderzoek” verricht door eigen waarneming<br />

en ook op basis van verslagleggingen van informanten. Tijdens dit onderzoek<br />

werd hij geconfronteerd met het feit dat ooggetuigen verschillend rapporteren<br />

over dezelfde gebeurtenissen. Partijdigheden en het beperkte herinneringsvermogen<br />

van mensen heeft hij daarom in zijn eigen verslag verdisconteerd. Een<br />

bijzonder probleem vormde het grote aantal redevoeringen die in de loop van<br />

de oorlog gehouden werden. Wat sprekers precies gezegd hadden, was meestal<br />

niet te achterhalen. Daarom heeft Thucydides bij het weergeven van toespraken<br />

twee criteria aangehouden: wat een spreker “gezegd moet hebben” gegeven<br />

de omstandigheden van het moment, en wat de “algemene strekking” was van<br />

de werkelijk gehouden toespraak.<br />

Vooral de toespraken plaatsen de lezer van Thucydides voor een probleem.<br />

Wat bedoelt hij als hij zegt in zijn methode-hoofdstuk dat de sprekers woorden<br />

in de mond gelegd krijgen die zij gezegd “moeten” hebben? En hoe verhouden<br />

de door Thucydides weergegeven woorden zich tot de historische inhoud<br />

als zij de “algemene strekking” bevatten van wat werkelijk gezegd is? Er<br />

bestaat geen consensus over de beantwoording van deze vragen. De opvattingen<br />

bewegen zich tussen twee uitersten, waarbij men aanneemt dat Thucydides<br />

ofwel zeer dicht bij de oorspronkelijke inhoud en bewoordingen is gebleven,<br />

ofwel dat hij zowel voor de inhoud als de vorm van de toespraken zelf<br />

verantwoordelijk is. Het is in elk geval zinvol te wijzen op het feit dat er verschillende<br />

typen redevoeringen aan te wijzen zijn. Er zijn toespraken die in de<br />

mond worden gelegd van bepaalde historische personen, zoals Pericles. En er<br />

zijn toespraken die de opvatting van een groep weergeven, zoals “de Atheners”<br />

of “de Corinthiërs”. Het lijkt dan redelijk om aan te nemen dat bij de geïndividualiseerde<br />

toespraken een hogere graad van historische betrouwbaarheid aan-<br />

10 j.a.e. bons


wezig is. Het blijft niettemin een feit dat alle redevoeringen stilistisch sterk op<br />

elkaar lijken, en blijkbaar niet met een persoonlijke stijl aan de spreker van het<br />

moment zijn aangepast. De Grafrede van Pericles neemt echter een uitzonderingspositie<br />

in ten opzichte van de overige redevoeringen. Zij is langer dan<br />

enige andere rede in het werk van Thucydides en is ook een complete en volledig<br />

uitgewerkte redevoering. Samen met het feit dat zij Pericles in de mond<br />

wordt gelegd, kunnen deze gegevens tot het vermoeden aanleiding geven dat<br />

Thucydides hier, meer dan elders, dichtbij de oorspronkelijke woorden en<br />

structuur van Pericles’ betoog is gebleven.<br />

Volgens Thucydides hield Pericles zijn grafrede aan het einde van het eerste<br />

oorlogsjaar, 431 vC. Eerst heeft hij beschreven hoe de Spartanen onder leiding<br />

van Archidamus het Atheense territorium, het schiereiland Attica, binnenvallen.<br />

Onder leiding van Pericles besluiten de Atheners om de Spartanen niet<br />

met een legermacht tegemoet te treden, maar zich te concentreren op hun zeemacht.<br />

Er worden fortificaties gebouwd die de stad met de haven Piraeus verbinden,<br />

om zo vrije toegang tot de zee te verzekeren. Deze zogenaamde Lange<br />

Muren bieden de Atheners de mogelijkheid hun maritieme suprematie te behouden<br />

en te stad te blijven bevoorraden. De plattelandsbewoners van Attica<br />

worden geëvacueerd en ondergebracht binnen de muren van Athene. Thucydides<br />

benadrukt dat deze evacuatie een hard gelag is voor de bewoners van<br />

Attica. Zij wonen van oudsher in kleine zelfstandige gemeenschappen, hun<br />

eigen demos met eigen heiligdommen en gewoonten. De gedwongen overgang<br />

naar een verblijf in de grote, ommuurde stad, het verlaten van huis en haard,<br />

de erbarmelijke leefomstandigheden in de stad, ook tussen de Lange Muren,<br />

vormen een voedingsbodem voor ontevredenheid en onrust. De verongelijktheid<br />

en onvrede worden nog versterkt door het optreden van Archidamus,<br />

wiens troepen in het zicht van de stad vernielingen aanrichten op het platteland.<br />

Archidamus voert hiermee de spanningen binnen Athene verder op. De<br />

vernielingen raken de evacués diep en wakkeren hun gevoelens van onvrede<br />

over het politieke leiderschap van Pericles en zijn strategie om een landoorlog<br />

te vermijden aan. Daar komt bij dat de Atheense zeestrijdkrachten geen duidelijke<br />

successen behalen tegen de Spartanen. Aan het einde van het eerste oorlogsjaar<br />

is er dus militair weinig bereikt en zijn de sociale en politieke spanningen<br />

binnen Athene groot.<br />

5.<br />

Het is zeer wel denkbaar dat Pericles met het houden van zijn grafrede geprobeerd<br />

heeft aan deze politieke moeilijkheden in de stad het hoofd te bieden. De<br />

“het mooiste en het beste” 11


gelegenheid is er immers naar: de epitaphios logos maakt deel uit van een publieke<br />

ceremonie van herdenking, waaraan de gehele Atheense gemeenschap<br />

deelneemt. 12 Daarmee heeft de grafrede, die een hoogtepunt vormt van de<br />

plechtigheden, een groot politiek potentieel. Een vergelijking van Pericles’ betoog<br />

met andere, elders overgeleverde, grafredes laat zien dat zijn rede op enkele<br />

punten opvallend afwijkt. Gewoonlijk is een epitaphios logos opgebouwd<br />

uit conventionele inhoudelijke elementen en verloopt volgens een bepaald patroon.<br />

Er is een aantal vaste onderdelen: na de opening ten eerste de lofprijzing<br />

van de gevallenen (epainos), dan soms een weeklacht (threnos) – die bij Pericles<br />

ontbreekt, maar dat hoeft dus geen speciale betekenis te hebben –, gevolgd<br />

door een aansporing van de aanwezigen tot navolging van de heldenmoed van<br />

de gesneuvelden (protreptikon), en tenslotte een vertroosting van de nabestaanden<br />

(paramythia). Elk van de onderdelen bevat standaard topiek en conventionele<br />

argumenten. Zo begint een grafrede meestal met een bevestiging<br />

van het goede gebruik ze te houden. De lofprijzing bevat een verwijzing naar<br />

de hoge afkomst en het nobele karakter van de eigen gemeenschap, naar de<br />

mythische en historische oorlogsprestaties van de voorouders in wier voetsporen<br />

de gesneuvelden met hun oorlogsdaden zijn getreden, naar hun vorming<br />

en opvoeding tot moedige en verdienstelijke burgers en soldaten, en naar de<br />

cultuur van heldhaftigheid en opofferingsgezindheid van de stad als geheel. In<br />

de aansporing worden de levenden ertoe aangezet om het voorbeeld van de<br />

gevallenen indien nodig te volgen en ook zelf bereid te zijn met inzet van eigen<br />

leven de stad en haar normen en waarden te verdedigen. Ten slotte is er de<br />

troost die de nabestaanden kunnen putten uit de eer en eeuwige roem die de<br />

gesneuvelden ten deel is gevallen. Vaak wordt er ook op gewezen hoe moeilijk<br />

het is de nabestaanden te troosten, maar dat ongeluk in het leven niet onverwacht<br />

komt, dat de doden nu rusten en dat zij hun leven hebben gegeven om<br />

de levenden in staat te stellen aan de toekomst gestalte te geven.<br />

Wat opvalt aan de grafrede van Pericles is dat er geen aandacht wordt besteed<br />

aan de militaire prestaties van Athene, noch die van het mythische tijdperk,<br />

zoals de overwinning op de Amazonen of de strijd van Lapithen en Centauren,<br />

noch aan die van het recente verleden in de oorlog met Sparta. Dit zal zeker te<br />

maken hebben met de omstandigheid dat er over dat eerste oorlogsjaar weinig<br />

prijzenswaardigs te zeggen valt. Belangrijker is echter dat met het wegvallen<br />

van deze standaardinhoud er meer nadruk komt te liggen op de redenen om<br />

Athene in het algemeen te prijzen. Vooral één specifiek thema dringt zich op:<br />

het belang van eendracht en saamhorigheid in de polis Athene. De centrale<br />

gedachte is dat Athene met haar unieke politieke en culturele superioriteit, gebaseerd<br />

op de typisch Atheense manier van leven, het waard is om voor te<br />

12 j.a.e. bons


sterven. Pericles appelleert op dwingende wijze aan het besef van gedeelde<br />

identiteit en idealen onder de aanwezige Atheners. Hij roept de grootsheid<br />

van hun stad op en schetst haar intrinsieke waarde en kracht. Democratische<br />

gezindheid, vrijheidszin, besef van verantwoordelijkheid, humaniteit, vriendschap,<br />

zin voor kunst en cultuur, dapperheid in de oorlog. Dat zijn de voortreffelijke<br />

eigenschappen van de burgers die samen de polis Athene uitmaken.<br />

Het zijn evenzovele bronnen waaruit die gemeenschap zal putten om moeilijkheden<br />

het hoofd te bieden. Verleden en heden smelten samen in een aanstekelijke<br />

lofprijzing van Athene, het culminatiepunt van de aspiraties en idealen<br />

van haar burgers. Voor die stad sterven is een eer.<br />

Om zijn doel te bereiken bedient Pericles zich van een aantal retorische middelen.<br />

Zijn toespraak is een voorbeeld van ceremoniële retorica die, anders dan<br />

de betogen in de volksvergadering of pleidooien voor de rechtbank, niet gericht<br />

is op het nemen van een concreet besluit voor of tegen een bepaald politiek<br />

voorstel of juridische strijdvraag, maar die bevestiging en instemming wil<br />

bereiken. Het onderwerp van de grafrede is niet controversieel: alle aanwezigen<br />

zullen bij voorbaat hun oorlogsdoden willen herdenken en prijzen. Zijn<br />

eerste retorische taak is dan ook om aan die verwachting te voldoen en op gepaste<br />

wijze te verwoorden waarmee de aanwezigen hun instemming kunnen<br />

betuigen.<br />

Om de gevoelens van gemeenschappelijkheid en eigenheid te versterken<br />

schept Pericles met woorden een geïdealiseerde werkelijkheid, een beeld van<br />

hun stad dat de Atheners graag zullen willen accepteren. Zijn betoog is daarom<br />

niet zozeer alleen logisch correct of feitelijk juist, maar speelt ook in op de<br />

emoties. Hij weet dat mensen geloven wat ze willen geloven. Dat verklaart de<br />

verwijzingen naar die elementen waar de Atheners trots op zijn: de democratische<br />

ideologie met haar standaard elementen van de natuurlijke superioriteit<br />

van de Atheners, hun principiële gelijkheid voor de wet, hun aristocratische,<br />

“homerische” idealen van strijd en competitie, hun edele beweegredenen van<br />

handelen, en hun vrijheidszin. Maar ook de zelf-presentatie, het ethos, van de<br />

spreker is dienstig aan het retorische doel. Typerend is de bijna anonieme collectiviteit<br />

van de grafrede: de redenaar spreekt niet namens zichzelf, maar in<br />

naam van de polis. Nadrukkelijk verklaart Pericles dat hij zich houdt aan wat<br />

voorgeschreven is, en in grote delen van zijn betoog gebruikt hij de eerste persoon<br />

meervoud, de wij-vorm, om zich met zijn gehoor te identificeren. Zijn<br />

epitaphios logos kan zo worden tot een viering van solidariteit en harmonie.<br />

“het mooiste en het beste” 13


6.<br />

Het gevoelsappèl in deze rede komt mijns inziens het sterkst tot uitdrukking in<br />

het gebruik van één topos of gemeenplaats in het bijzonder. Het gaat bij deze<br />

topos om de rol van de schoonheid, en in het bijzonder om de algemeen menselijke<br />

respons op het zien daarvan: verliefd worden, en de gevolgen die deze<br />

staat heeft op het gedrag van de persoon of personen in kwestie. Wij raken<br />

hierbij aan een gedragspatroon, bekend uit het klassieke Athene, dat zal blijken<br />

tenminste ten dele af te wijken van wat wijzelf als moderne mensen aan verwachtingen<br />

en associaties bij de schoonheids-respons hebben. Juist deze confrontatie<br />

met het vreemde is, mijns inziens, essentieel om een juist begrip van<br />

de door Pericles gehanteerde argumentatie en van de toepassing van de betreffende<br />

topos mogelijk te maken. De retorische analyse vereist hier dus dat wij de<br />

juiste cultureel-historische contekst van de rede niet uit het oog verliezen.<br />

Het gaat mij in concreto om de volgende twee passages:<br />

[A] Bezonnen maar onomwonden belijden wij onze politiek en streven wij<br />

naar het mooiste en het beste.<br />

[B] ... omdat wij onze ogen van dag tot dag gericht houden op de almacht<br />

van onze stad, worden wij verliefd op haar. 13<br />

Tekst [A] is de zinsnede waarmee Pericles het gedeelte van de grafrede opent<br />

waarin hij de bijzondere kwaliteiten van Athene behandelt. In het origineel<br />

staat er (in transliteratie):<br />

philokaloumen te gar met’ euteleias kai philosophoumen aneu malakias.<br />

Deze zinsnede heeft een hoge retorische kwaliteit. Allereerst is het aantal lettergrepen<br />

van de twee zinsdelen gescheiden door het verbindende kai (= en)<br />

gelijk (isokolon). Ook is er sprake van klank- en betekenisspel in de beide<br />

hoofdwerkwoorden philokaloumen en philosophoumen: er is gelijkheid van<br />

klank in het beginelement philo-, en ongelijkheid in de elementen -kaloumen<br />

en -sophoumen (paronomasia). Typisch voor Thucydides’ stijl is dan weer dat<br />

er in de beide voorzetselgroepen met’ euteleias en aneu malakias variatie is<br />

toegepast in de voorzetsels, terwijl gelijke eindklank is behouden bij de zelfstandige<br />

naamwoorden (assonantie). Van bijzondere betekenis lijkt het gegeven<br />

dat het openingswoord philokaloumen “wij streven naar het mooiste en<br />

beste” een neologisme lijkt te zijn. Indien dat juist is, zou het goed kunnen<br />

14 j.a.e. bons


zijn dat Thucydides hiermee een authentieke wending van Pericles heeft bewaard.<br />

Dit woord heeft twee componenten: -philo en -kalo. Het laatste, to kalon,<br />

wordt gebruikt voor “het mooie, het waardevolle” en kan verwijzen naar zowel<br />

het esthetisch mooie als het ethisch goede en waardevolle. In het meervoud<br />

kan ta kala bovendien verwijzen naar “mooie objecten”, zoals de prijzen die<br />

een atleet kan verwerven in een wedstrijd als bij de Olympische Spelen. 14 Dit<br />

laatste lijkt vooral mede bedoeld door Pericles, zoals ook uit het vervolg van de<br />

passage blijkt. Het waardenpatroon van de oude aristocratie met zijn felle<br />

competitieve instelling wordt uitgebreid tot de gehele Atheense burgerij. De<br />

prijs voor een overwinning is kostbaar in zowel materiële als immateriële zin,<br />

en verschaft de uit- en inwendige bevestiging van status.<br />

Het werkwoord philosophein heeft bij Thucydides nog niet de technische<br />

betekenis van “filosoferen”: dat gebeurt pas bij Plato zo’n vijftig jaar later, als<br />

zijn gebruik voor dit woord voor de voor hem typerende intellectuele activiteit<br />

van wat wij thans de dialectische filosofie van Plato noemen, dominant wordt.<br />

Hier wijst het woord in bredere zin naar het scherpen van de geest en het<br />

ontwikkelen van rationele denkvermogens, zoals dat in Athene bijvoorbeeld<br />

gebeurde door middel van het houden van debatten. Dit verschijnsel wordt<br />

ook gereflecteerd in de tragedie van die tijd, vooral bij Euripides, waar debatten<br />

plaatsvinden door het paarsgewijs houden van speeches. Dat intellectuele<br />

activiteit niet, zoals een andere gemeenplaats wil, leidt tot verslapping en<br />

weekheid (malakia), en dat overleg niet leidt tot gebrek aan daadkracht, onderstreept<br />

in zijn paradoxale karakter de draagwijdte van de uitspraak.<br />

Schoonheidsliefde is geen verwijfd estheticisme, en verstandig overleg geen<br />

politieke zwakte.<br />

Daarnaast komt in deze openingszinsnede een bijzonder gewicht toe aan het<br />

element philo-, gebruikt in beide werkwoorden, dat uitdrukking geeft aan<br />

“streven naar”. De stijl staat hier ten dienste van de inhoud, die met nadruk<br />

naar voren wordt gebracht: de Atheners zijn mensen met hoge aspiraties en<br />

hun manier van leven verenigt met overtuiging en engagement liefde voor het<br />

mooiste en beste met politieke daadkracht. Dit motief van aspiratie, het de<br />

ogen gericht houden op een hoog ideaal en zijn handelen daarop afstemmen,<br />

is een steeds terugkerend element in deze grafrede. In ieder onderdeel van het<br />

betoog komt de spreker daarop uit, meestal door het geven van kenmerkende<br />

voorbeelden, zodat het lijkt alsof dit motief met de regelmaat van de golfslag<br />

op het strand bij het gehoor terugkeert, telkens in een nieuwe contekst. De<br />

voorbeelden laten bovendien toe dat het gehoor ze erkent als zodanig, waarbij<br />

de eraan ten grondslag liggende premisse telkens wordt bevestigd. Door de<br />

variatie wordt de herhaling echter niet eentonig, zodat het gehoor bijna zonder<br />

“het mooiste en het beste” 15


het te merken een aantal malen hetzelfde te horen krijgt en daarmee instemt.<br />

De kunst is de kunst van het enthymema te verbergen.<br />

Tekst [B] maakt het retorische grondmotief van Pericles concreet. Letterlijk<br />

staat er: de macht van de stad van dag tot dag feitelijk beschouwend en op haar<br />

verliefd wordend. Het gebruik van een werkwoord behorend tot het domein<br />

van eros maakt dat aan deze uitspraak een bijzondere lading wordt verschaft.<br />

De burgers worden erastai, “verliefden”: zij worden verliefd op hun stad. Deze<br />

politieke metafoor verdient onze bijzondere aandacht, omdat het gebruik van<br />

erastes voor het klassieke Athene een speciale weerklank heeft.<br />

Terecht is al eerder in de geleerde literatuur gewezen op het erotische karakter<br />

van dit beeld. Door de burgers “minnaars van de stad” te noemen, zinspeelt<br />

Pericles – althans volgens een bepaalde school van interpretatoren – op de<br />

overigens aan stricte formele regels en etiquette gebonden en cultureel geladen<br />

relatie tussen een volwassen mannelijk burger (erastes) en een vrij-geboren<br />

jong-volwassen man of adolescent (eromenos), zoals die in de hogere kringen<br />

in Athene placht voor te komen. Hij suggereert daarmee dat de burgers zich<br />

ten opzichte van de stad conformeren aan een gedragscode zoals die was voorgeschreven<br />

in een erastes/eromenos-relatie. In een uitvoerige studie heeft Sarah<br />

Monoson de implicaties van dit appèl onderzocht, en ik geef hier de hoofdzaken<br />

van haar studie in het kort weer. 15<br />

1. Gezien de rolverdeling in een erastes/eromenos-relatie, waarbij van de<br />

erastes een leidende, actieve, zo niet dominante rol werd verwacht, gaat<br />

van dit appèl een sterke associatie uit met een gedragspatroon van activisme.<br />

In de Atheense opvattingen van mannelijkheid gaat dit activisme<br />

tegelijkertijd gepaard met een vereiste van zelfbeheersing. Mannelijkheid<br />

vereist naast een bereidheid tot krachtig optreden een rigoreuze beheersing<br />

van de eigen begeertes naar bevrediging van genot. Een vrij man zijn<br />

betekent dus ook het vertonen van zelfbeheersing en matiging, kortweg:<br />

sophrosyne. De negatieve keerzijde is dus een gebrek aan weerstand tegen<br />

de verlokkingen van genot, hetgeen gevat wordt in termen van verwijfdheid<br />

en weekheid (malakia: zie boven).<br />

2. Zo kan het beeld ontstaan van de Atheense burgers (waarbij men dus<br />

moet bedenken dat het hier uitsluitend om de vrij geboren volwassen<br />

mannen gaat) als een “daadkrachtige elite” met een dominante positie ten<br />

opzichte van vrouwen, meisjes, slaven en vreemdeling-ingezetenen. Retorisch<br />

gezien is het oogmerk van het appelleren aan dit beeld dat de aandacht<br />

wordt afgeleid van mogelijke verschillen en spanningen binnen deze<br />

groep burgers. Pericles benadrukt dus de eenheid en collectiviteit van de<br />

mannen-burgers en hoopt zo op een middelpunt-zoekend effect.<br />

16 j.a.e. bons


3. De omgangsvormen en gebruiken, ja men kan zeggen de delicate etiquette,<br />

van de erastes/eromenos-relatie reguleren een in essentie asymmetrische<br />

verhouding. Terwijl de erastes streeft naar dominantie en een actieve rol,<br />

bestaan er bepaalde regels voor de manier waarop de erastes zijn doel probeert<br />

te bereiken, en die gereguleerde omgangsvormen verschaffen de eromenos<br />

of junior partner, die immers als jong-volwassene op weg is naar de<br />

staat van volwassenheid en burgerschap, de mogelijkheid om aan het sociale<br />

stigma verbonden aan de onvermijdelijke passieve rol te ontkomen.<br />

Op deze wijze ontstaat er een verhouding van uitwisseling en wederzijds<br />

voordeel die, in het ideale geval, zich uit in een aantal aspecten:<br />

a. beide partijen worden geacht een langdurige band van vriendschap en<br />

respect te ontwikkelen, met bijzondere gevoelens van loyaliteit en verantwoordelijkheid<br />

die mettertijd de oorspronkelijke erotisch getinte<br />

relatie overstijgt;<br />

b. de wederzijdse band van erastes en eromenos kan beschreven worden<br />

in termen van camaraderie, zoals die ook in het soldatenleven bekend<br />

is, en die, gegeven het samenvallen van de rol van burger en krijger/<br />

soldaat in een Griekse polis-gemeenschap, ook gezien werd als het<br />

cement van de gemeenschap der burgers;<br />

c. de eromenos geeft alleen toe aan de wensen van de erastes als tegenprestatie<br />

voor specifieke weldaden zoals training en geestelijke en morele<br />

vorming, nodig voor het bereiken van de volwassenheid en het<br />

burgerschap. Het toegeven van de eromenos aan de erastes, dat niet<br />

zonder verzet dient plaats te vinden en geenszins een gevolg van sexuele<br />

appetijt hoort te zijn, wordt dan ook opgevat als een stap vooruit<br />

in het proces van opvoeding, vorming en het verwerven van sociale<br />

status. De basis van de verhouding is charis of dankbaarheid.<br />

De politieke metafoor van de burger, verliefd op zijn stad als een erastes op<br />

zijn eromenos, impliceert dus in de visie van Monoson dat een burger er goed<br />

aan doet zich te realiseren dat zijn verhouding tot de stad geworteld is in een<br />

specifiek verwachtingspatroon van verlangens en bewuste handelingen en gedragingen<br />

ten opzichte van haar, waaronder de bereidheid zijn leven voor haar<br />

te geven, en niet zozeer het vanzelfsprekende gevolg is van het feit dat hij er<br />

geboren is. Anderzijds is de interesse van de stad in de burger evenmin een<br />

gegeven, maar eerder een verworven omstandigheid. Dit punt lijkt bevestigd<br />

te worden in de observatie dat Pericles nergens een toespeling maakt op de<br />

natuurlijke ouder/kind-verhouding als beeld voor de relatie van stad en burger.<br />

16 In andere grafredes treft men dit beeld overigens wel aan: een indicatie<br />

dat Pericles bewust voor deze metafoor heeft gekozen.<br />

“het mooiste en het beste” 17


7.<br />

Hoewel ik Monosons verwijzing naar het referentiekader van de erastes/eromenos-relatie<br />

interessant vind als achtergrond bij Pericles’ betoog, ben ik tegelijk<br />

van mening dat daarmee niet een voldoende verklaring voor de werking van<br />

de schoonheid/verliefdheidstopos wordt gegeven. In het algemeen genomen<br />

acht ik het niet waarschijnlijk dat de Athener genegen zou zijn om zijn stad te<br />

zien in de positie van eromenos, een sterk erotisch gemarkeerde en vanwege<br />

het stigma socio-cultureel riskante positie. 17 Dat eros wel degelijk een rol<br />

speelt, alleen niet op de manier zoals Monoson en haar volgers denken, wil ik<br />

in het volgende proberen duidelijk te maken.<br />

Laten we beginnen met het bekijken van een fameuze beeldengroep, die een<br />

fraaie visuele uitbeelding is van wat boven werd beschreven. De beeldengroep<br />

van Harmodios en Aristogeiton, de zgn. Tyrannendoders, [fig. 2] stond in<br />

Athene op de Agora, het centrale plein, en werd er geplaatst in 477/476 vC.<br />

Hoewel feitelijk onjuist, kon in de beeldvorming van de geschiedenis de in<br />

Athene algemeen aanvaarde opvatting ontstaan dat deze beide mannen – Aristogeiton<br />

volgens de overlevering de erastes van zijn eromenos Harmodios –<br />

verantwoordelijk waren voor het verdrijven van de tyrannie uit Athene in<br />

514 vC. Zij werden beschouwd als helden van de democratie en hun beeldengroep<br />

werd het symbool van de Atheense democratische vrijheid.<br />

Figuur 2: De beeldengroep “Harmodios en Aristogeiton”<br />

18 j.a.e. bons


We zien beide mannen in een heroïsche pose, zij aan zij een krachtige stap<br />

voorwaarts doen: Harmodios met het zwaard geheven voor de aanval, Aristogeiton<br />

met zijn linkerarm Harmodios afdekkend en beschermend; een krachtig<br />

rhythme lijkt de contra-puntische en symmetrische lichamen te bewegen<br />

vanaf de vooruitgeplaatste voet tot aan de achteruit gehouden schouder; spieren<br />

en pezen zijn vol en aangespannen, aderen staan zichtbaar; de bereidheid<br />

tot krachtdadig optreden spreekt uit de energieke houding en vastberaden blik:<br />

de beide kameraden dringen op als waren ze krijgers in een gevecht verwikkeld.<br />

De mannen tonen zich verenigd in het vastberaden voornemen hun edele<br />

doel te bereiken en zijn bereid lijf en leden daarvoor te riskeren. Zij konden<br />

worden gezien als een voorbeeld voor alle burgers die de democratie en de<br />

vrijheid van Athene, en daarmee Athene zelf, liefhebben.<br />

Tot zover past de interpretatie van deze beeldengroep in de voorgestelde erastes-metafoor.<br />

Met detzelfde beeldengroep als uitgangspunt wil ik nu echter<br />

voorstellen om het bereik van de schoonheid/verliefdheidstopos uit te breiden<br />

en niet te beperken tot de specifieke contekst van de erastes/eromenos-relatie.<br />

Het gaat mij daarbij om de in deze beeldengroep aanwezige esthetiek: het zgn.<br />

“heroisch naakt” en de Polykleitische orde in de lichaamsproporties. Deze specifieke<br />

vorm van het naakt is, in de termen van de kunsthistoricus John Berger<br />

18 , op te vatten als een kostuum dat tevens de uitbeelding van een idee is.<br />

Daarmee komen we op het terrein van de inhoud en betekenis van het Griekse<br />

kalon of “het mooie”.<br />

Er zijn sterke aanwijzingen te vinden in de Griekse filosofie en literatuur dat<br />

het paar “schoonheid” en “verliefdheid/verlangen”, dus kallos of ook to kalon<br />

en eros, en wel in het bijzonder eros gezien als respons op of gestimuleerd door<br />

kallos, operationeel was in vrij brede kring. De gedachte is dat schoonheid, in<br />

eerste instantie vooral als lichamelijke schoonheid maar morele en intellectuele<br />

schoonheid evenzeer, de emoties van de beschouwer prikkelt en hem ertoe<br />

aanzet het schone te willen bezitten en daarom zich er toe aangetrokken te<br />

voelen. De redenaar en filosoof Isocrates van Athene formuleert het als volgt:<br />

De superioriteit van de schoonheid boven alles wat bestaat is af te leiden uit<br />

onze houding jegens alle dingen afzonderlijk. Al het andere waaraan we<br />

behoefte voelen willen we alleen maar hebben: er doen zich verder in onze<br />

ziel geen speciale gevoelens voor. Maar voor wat mooi is hebben wij een<br />

aangeboren passie, evenveel sterker dan onze wil als de schoonheid superieur<br />

is.<br />

“het mooiste en het beste” 19


Op mensen die ons de baas zijn in intelligentie of in iets anders zijn wij<br />

afgunstig, tenzij ze ons door dagelijkse weldaden voor zich winnen en ons<br />

dwingen hen te eren. Maar mooie mensen zijn we al op het eerste gezicht<br />

welgezind en alleen aan hen – net als aan de goden – blijven we onze verering<br />

tonen. Liever nog zijn we hun slaven dan dat wij over anderen regeren,<br />

en voor hen voelen we meer dankbaarheid als zij ons veel taken geven dan<br />

wanneer ze ons niets vragen. (...) Dienaren van de schoonheid betitelen we<br />

als minnaars van wat mooi en de moeite waard is. 19<br />

De mens bezit volgens Isocrates het vermogen de schoonheid te appreciëren<br />

en er een bijzondere passie voor te voelen. Deze passie brengt hem ertoe om<br />

zich voor de schoonheid te willen inspannen en haar te willen dienen, omdat<br />

ze deelheeft aan het goddelijke. Zo ontwaakt in de mens de ambitie naar wat<br />

mooi en goed is, het mooiste en beste. Nu wordt begrijpelijk dat atletische<br />

wedstrijden en atleten in het oude Griekenland een uitdrukking zijn van religie,<br />

want bij gelegenheden als de Olympische Spelen (die immers een religieus<br />

festival zijn) vertoont de mens zich in zijn ambitie het goddelijke en zijn perfecte<br />

schoonheid zo dicht mogelijk te benaderen.<br />

Hier moet wel gewaarschuwd worden voor een mogelijk misverstand in het<br />

hanteren van het begrip “schoonheid”. Met dit woord vertalen we doorgaans<br />

het Griekse kallos of to kalon, maar deze vertaling is problematisch. In het<br />

moderne taalgebruik is het bereik van “schoonheid” veel groter geworden dan<br />

van het Griekse kallos/to kalon. De toegevoegde domeinen waarop schoonheid<br />

voor ons in het bijzonder betrekking kan hebben zijn die van de kunst en van<br />

de natuur. Deze referenties zijn niet als zodanig aan te treffen voor het Griekse<br />

schoonheidsbegrip. Daar gaat het veel meer om een normatief begrip met,<br />

zoals we zullen zien, een tegelijk esthetische en ethische lading. Voor het goede<br />

begrip: een Griek zal zeker de schoonheid van kunst en natuur erkend hebben,<br />

maar hij bracht het niet in verband met de schoonheid van het kalon. 20 Wel is<br />

het zo dat een in de natuur geobserveerde orde, dus bijvoorbeeld die van het<br />

lichaam, wordt verheven tot een norm in de cultuur. De natuurlijke schoonheid<br />

van de orde kan dan de bron worden van de verheffing van de mens in<br />

zijn vermogen tot cultuur.<br />

Dit schoonheidsbegrip kan concreet gemaakt worden in een specifieke esthetiek.<br />

Ik laat U daarom het volgende plaatje zien: het gaat om een Romeinse<br />

kopie van de zgn. Doryphoros of Lansdrager van de beeldhouwer Polycleitus<br />

[fig. 3]. Dit beeld werd beschouwd als de visuele expressie van het ideaal van<br />

mannelijke schoonheid, en van het ideaal van de burger/krijger van de polis.<br />

Polycleitus maakte het volgens een door hem ook in woorden gevatte theorie,<br />

die hij neerlegde in een geschrift getiteld Kanon of Richtsnoer. De titel van dit<br />

20 j.a.e. bons


Figuur 3: De“Doryphoros” van Polycleitus, met metingen van E. Berger (1992)<br />

werk ging overigens over op het beeld zelf. Het standbeeld kan dus gelden als<br />

een didaskalia of exemplarisch werk dat de representatie van een concept is. 21<br />

We hebben van dit geschrift slechts enkele fragmenten over, maar dankzij een<br />

combinatie met gegevens uit andere schriftelijke bronnen en met (zoals U ziet)<br />

de metingen en calculaties uitgevoerd door kunsthistorici en archaeologen,<br />

zijn we toch in staat enkele uitspraken te doen over het schoonheidsbegrip in<br />

kwestie. Ik citeer eerst één van de fragmenten van Polycleitus:<br />

Schoonheid (kalon) bestaat ... in de harmonische proporties van de delen:<br />

de proporties van vinger tot vinger, vingers tot de hand, de hand tot de<br />

pols, van deze tot de onderarm, van de onderarm tot de hele arm en, om<br />

kort te gaan, van alle delen tot al het andere (= geheel) ...<br />

De schoonheid van het Doryphoros-lichaam bestaat in de regelmatige verhoudingen<br />

van alle het lichaam articulerende delen tot elkaar en tot het geheel.<br />

Deze verhoudingen zijn uit te drukken in wiskundige ratios, die beschreven<br />

kunnen worden in termen van de Gulden Snede of van het Fibonacci-getal.<br />

Tegelijkertijd worden deze verhoudingen gevat in patronen van rechte hoeken<br />

en zelfs vierkanten. Het raffinement van de kunstenaar is dan verder daarin<br />

“het mooiste en het beste” 21


gelegen dat het voor de beschouwer gaat om de ervaring van de proporties en<br />

angulariteiten. Een nauwkeurige meting van deze en dergelijke kunstwerken<br />

laat zien dat ze een bepaalde onnauwkeurigheid bezitten die echter de vervorming<br />

in de waarneming corrigeert. Zo ontstaat een esthetiek waarvan de kernwoorden<br />

zijn: orde, hiërarchie, regelmaat, eenvoud, symmetrie en harmonie,<br />

terwijl tegelijkertijd een zekere dynamische spanning aanwezig is. De allure<br />

van het atleet/krijger-lichaam is gelegen in de harmonische perfectie en integrale<br />

symmetrische functionaliteit: een ideale realisering van de fysieke potentie<br />

van het mannelijk lichaam, dat geschikt is het juiste op het juiste moment te<br />

doen. 22 Daarmee drukt het canonieke lichaam van de Doryphoros de “fraaie<br />

mannelijkheid” of euandria uit, en komt het mooie en het goede samen te<br />

vallen. Natuur en cultuur verenigen zich en de schoonheid krijgt een morele<br />

kwaliteit. Deze en dergelijke meer dan manshoge standbeelden waren talrijk<br />

op publieke plaatsen in de polis, zoals de agora. Voor de toeschouwer is het<br />

beeld exemplarisch: als individueel burger wordt hij aangesproken op zijn ambitie<br />

het hoogste te willen bereiken, en als geïntegreerd geheel staat het lichaam<br />

van de Doryphoros model voor de best mogelijke organisatie van de polis, en<br />

belichaamt dus het concept van de kalokagathia: het mooiste en beste zijn. 23<br />

Hetzelfde esthetische principe is aanwezig in de architectuur van een gebouw<br />

dat in de contekst van de Grafrede relevant is: de Parthenon-tempel op<br />

de Acropolis in Athene. De tempel werd gebouwd als deel van een groot<br />

bouwproject, aangezwengeld door Pericles, ter verfraaiing van de stad die zich<br />

had ontwikkeld tot de zetel van de Attisch-Delische Zeebond. Ook in dit gebouw<br />

treffen we het principe aan van de klassieke schoonheid, zoals boven<br />

beschreven [fig. 4]. 24 De tempel symboliseert, als deel van de gehele Acropolis-bebouwing,<br />

de grootsheid en attractiviteit van Athene. Zoals de harmonische<br />

proporties van het atleten-lichaam een uitdrukking zijn van de ambitie<br />

naar het mooiste en beste, van to kalon in de esthetische en ethische zin, zo<br />

wijst de indrukwekkende perfectie van de Parthenon-tempel op de grandeur<br />

en ambitie van Athene, de ideologie van de beste willen zijn, met een aantrekkelijke<br />

en stimulerende uitwerking op de beschouwer. Men ziet hier ideële en<br />

ideale schoonheid, die bij de trotse beschouwer het sterke verlangen oproept<br />

erbij te willen horen.<br />

8.<br />

Als Pericles de woorden spreekt “wij streven naar het mooiste en het beste” en<br />

“wij worden verliefd op de almacht van onze stad”, kan hij (en ik geef toe dat ik<br />

hier speculeer!) met een handgebaar de blik van zijn gehoor richten op de<br />

22 j.a.e. bons


Figuur 4: De Parthenon-tempel met architectonische verhoudingen in de Gulden Snede<br />

(φ- of Fibonacci-getal: 1:1,618…)<br />

schoonheid van de stad, met haar nieuwe gebouwen en met de talrijke canonieke<br />

atletenfiguren en heldenstandbeelden, alle uitgedrukt volgens het klassieke<br />

esthetische ideaal. Of dat handgebaar er geweest is of niet, in ieder geval<br />

doet Pericles in zijn betoog een beroep op wat zijn gehoor graag wil horen, een<br />

premisse die niet expliciet gemaakt wordt: alwie de schoonheid weet te waarderen<br />

beantwoordt aan de hoogste roeping van de mens. Het volgen van deze<br />

roeping is meer dan alleen de bewustwording van het behoren tot de hoogste<br />

vorm van humaniteit, maar betekent ook het hebben van de bereidheid zich<br />

op te offeren aan deze schoonheid in dienstbaarheid, eventueel tot het uiterste<br />

toe. Dat is de volle omvang van het bereik van de schoonheid/verliefdheidtopos<br />

in de Grafrede van Pericles. De erastes/eromenos-relatie is daarvan enkel<br />

en hoogstens een onderdeel dat past in het patroon van het geheel. De retorische<br />

effectiviteit van de erastes-metafoor van Pericles, gebaseerd op deze topos,<br />

berust op het telkenmale laten resoneren ervan bij de regelmatige verwijzingen<br />

naar voorbeelden van de grootsheid van Athene en haar burgers. Zo vindt de<br />

enthymematische redenering haar weg naar zowel de hoofden als de harten<br />

van het gehoor.<br />

“het mooiste en het beste” 23


Dankwoord<br />

Ik ben dank verschuldigd aan het College van Bestuur van de Universiteit van<br />

Amsterdam, de Decaan van de Faculteit der Geesteswetenschappen, het Bestuur<br />

van de Stichting AUV-Fonds, en het Curatorium van deze leerstoel,<br />

voor het in mij gestelde vertrouwen. Ik beschouw deze leeropdracht als iets<br />

eervols, om niet te zeggen edels, en wil daarom graag de aan mij gestelde verwachtingen<br />

niet beschamen.<br />

Bij deze gelegenheid wil ik ook mijn diepe waardering en dankbaarheid uitspreken<br />

aan het adres van diegenen die ik als mijn leermeesters en voorbeeld<br />

beschouw: Zeer Geleerde Janssen, mijn goede vriend Ton Kessels (beiden, ieder<br />

op geheel eigen wijze) sinds de leerzame, gelukkige en memorabele dagen<br />

van de studie aan het Klassiek Instituut van de Utrechtse Universiteit; de<br />

Hooggeleerden Schenkeveld van de VU en Sicking van de Leidse Universiteit.<br />

Ik sta nu op Uw schouders, zij het enigzins wankel, maar het uitzicht is prachtig.<br />

Mijn goede vriend Keimpe Algra ben ik dankbaar voor meer dan hier kan<br />

worden uitgedrukt. We waren commilitonen, collegae promovendi, collega<br />

medewerkers, en nu zijn we collega hoogleraren. Ik hoop en vertrouw op de<br />

voortzetting in vriendschap.<br />

Zeer dankbaar ben ik om te zijn opgenomen te midden van de leerstoelgroep<br />

Taalbeheersing, Argumentatietheorie en Retorica van Frans van Eemeren. Het<br />

is me een eer en een genoegen om deel te kunnen uitmaken van deze groep<br />

van hardwerkende, enthousiaste en hartelijke mensen, die bovendien ook nog<br />

eens nationaal en internationaal zo hoog staat aangeschreven. Mijn benoeming<br />

is om deze redenen een verrijking van mijn leven.<br />

Bijzonder dankbaar ben ik voor de ondervonden collegialiteit en vriendschap<br />

bij de instellingen waaraan ik verbonden ben geweest en nog ben.<br />

Mooie herinneringen bewaar ik aan de tijd die ik mocht doorbrengen aan de<br />

Radboud Universiteit Nijmegen, voorheen de Katholieke Universiteit Nijmegen.<br />

Ik denk hierbij aan mijn goede vriend Vincent Hunink, de Hooggeleerde<br />

Brouwers, alweer Ton Kessels, en heel bijzonder aan Marc van der Poel, met<br />

wie ik in de toekomst graag verder zal samenwerken op het gebied van de<br />

retorica-studies.<br />

24 j.a.e. bons


De Universiteit van Utrecht was en is een essentieel deel van mijn academisch<br />

en persoonlijk leven. Ik dank mijn goede collegae van Literatuurwetenschap<br />

(waar ik als classicus een meer dan goed heenkomen mocht vinden) en het<br />

University College Utrecht. Frank Brandsma, Ann Rigney en alle anderen van<br />

Literatuurwetenschap; in het bijzonder collega en medestrijder Thomas Hart<br />

aan het College.<br />

Mijn vriend Harvey Yunis van Rice University te Houston, Texas, ben ik uiterst<br />

erkentelijk voor de gelegenheid die ik kreeg om aan zijn Universiteit in<br />

een bijzonder aangename academische omgeving als gast-hoogleraar te hebben<br />

kunnen werken en studeren.<br />

Een bijzonder woord van dank wil ik richten aan Patrick Everard en zijn Historische<br />

Uitgeverij. Hij is sinds jaren een toeverlaat en steun geweest, en heeft<br />

mij de gelegenheid geboden om, onder meer, de vertaling van Pericles’ Grafrede<br />

te publiceren. Ik ben hem en mijn collega Jan van Ophuijsen zeer erkentelijk<br />

voor hun aandeel in dit werk: het zou anders nooit zo mooi geworden<br />

zijn.<br />

Van onuitsprekelijke betekenis is de rol van mijn ouders geweest. Mijn vader<br />

heeft dit moment niet meer mogen meemaken. Ik ben Onze Lieve Heer dankbaar<br />

dat mijn moeder hier kan zijn. Ik weet dat de schoonheid een grote rol<br />

speelt in haar leven, en dat zij ook de keerzijden van verlangen naar schoonheid<br />

heeft moeten ervaren. Ik hoop dat ik vanmiddag haar in meer dan één<br />

opzicht een plezier heb gedaan.<br />

Dames en Heren studenten, mijn laatste woorden richt ik tot U. Studeren is<br />

het mooiste wat er is, en ik kan nauwelijks uitleggen hoe blij ik ben dat ik er in<br />

geslaagd ben een carrière te hebben die gekarakteriseerd kan worden als een –<br />

betaald, dat wel – permanent uitstel van afstuderen. Ik zie er naar uit mijn<br />

fascinatie voor de retorica en haar rol en betekenis vanaf de oudheid met U te<br />

delen, en in gezamenlijkheid stappen te zetten op weg naar kennis en waarheid,<br />

humaniteit, en misschien zelfs schoonheid.<br />

Ik heb gezegd.<br />

D.O.G.<br />

“het mooiste en het beste” 25


Noten<br />

1. Deze tekst is een bewerking van de originele oratie d.d. 6 september 2006. De voetnoten<br />

bevatten ook verwijzingen naar literatuur van later dan de datum van het<br />

uitspreken van de oratie. De datum van eindredactie van deze tekst is 1 Maart 2011.<br />

2. Ik maak voor deze oratie steeds gebruik van de vertaling van Huys (2004). In deze<br />

uitgave vindt men ook een uitgebreid Glossarium: voor Topos, zie aldaar blz. 243<br />

met verwijzing naar de relevante passages in Aristoteles’ Retorica. Voor de militaire<br />

metaphoor zie i.h.b. Ritoòk (1975), 112.<br />

3. De moeilijkheid van de begripsbepaling van de aristotelische topoi is notoir. Ik zie<br />

in deze voordracht dan ook af van het vraagstuk van de idia. Zie voor een recent<br />

overzicht Tindale (2007). Een belangrijke bijdrage, niet zonder kritiek ontvangen<br />

maar richtinggevend, biedt de commentaar van Grimaldi (1980/2006), en vgl. Kinneavy<br />

(1987); zie nu ook Rubinelli (2006) en(2009). Zie verder Schirren – Ueding<br />

(2000), Eggs (2002), en het zeer informatieve maar door vele recente topoi-onderzoekers<br />

gemiste werk van Bornscheuer (1976); Zumsteg (1989).<br />

4. Rh. 1360 b 14 – 25.<br />

5. Ook de begripsbepaling van enthymema in de Retorica van Aristoteles is moeilijk.<br />

Ik volg hier in grote lijnen Walker (1994) en(2000), passim; zie verder McAdon<br />

(2001) en(2003).<br />

6. Zie voor de geschiedenis van het enthymema als technische term bij Aristoteles:<br />

Bons (2002); het enthymema meer systematisch: Braet (1999).<br />

7. De bibliografie van het enthymema-onderzoek is zeer omvangrijk: zie Hood (1984)<br />

voor het oudere materiaal; verder noem ik nog Green (1995), Scenters-Zapico<br />

(1994), Farrell (2000), Walton (2001), Haskins (2004).<br />

8. 1366 a 34-35, 1366 b 35-36, 1367 b 6-10.<br />

9. Plato, Menexenus 234 e – 235 c (vert. X. de Win).<br />

10. Een uitstekende retorische interpretatie van de Menexenus-grafrede biedt Carter<br />

(1991); zie ook Rosenstock (1994) en Wickkiser (1999); voor de wij/zij-dichotomie<br />

in dit specifieke genre zie Mackin (1991). Fundamenteel is de algemene interpretatie<br />

van Kahn (1963).<br />

11. De bespreking in paragrafen 4. en5. is gebaseerd op de inleiding bij mijn vertaling<br />

van Pericles’ Grafrede van 2005; in het bijzonder verwijs ik nog naar Bosworth<br />

(2000) en Sicking (1995).<br />

12. Zie voor het genre van de epitaphios logos Loraux (1986); voor de betreffende instituties,<br />

rituelen en de Kerameikos als officiële begraafplaats zie ook Jacoby (1944).<br />

13. Tekst A: Thuc. II, 40, 1; tekst B: Thuc. II, 43, 1; ik citeer uit mijn vertaling van<br />

Pericles’ Grafrede van 2005.<br />

14. Zie Scodel (2000).<br />

15. Monoson (1994).<br />

16. Voor de topiek van autochtonie, bv. middels de ouder/kind-topos, zie Pelling<br />

(2009) en Johnson (1987).<br />

17. Voor een kritische bespreking van Monosons analyse (en andere die eveneens als<br />

“erotisch” kunnen gelden) zie nu Davidson (2007), 24-25 en 103-104; een aanvaarding<br />

van Monoson met de nodige nuancering geeft Balot (2001), 510-512.<br />

26 j.a.e. bons


18. Zie Berger (1972), 54; Clark (1972).<br />

19. Isocrates, Helena 55-56 (mijn vertaling).<br />

20. Zie Kosman (2010), en de overige bijdragen in het themanummer “Beauty, Harmony,<br />

and the Good” van het tijdschrift Philologus 105 (2010), fasc. 4; voor een<br />

belangrijke bespreking van de aard van de moeilijkheden bij het vertalen van dergelijke<br />

socio-cultureel en historisch gedetermineerde begrippen zie Boswell (1980),<br />

335-353.<br />

21. Voor een analoog geval zie de Kairos (Het juiste moment) van Lysippus: Stewart<br />

(1978).<br />

22. Zie Steiner (1998); Stewart (1997), 86-97; voor een uitvoerige metrologische analyse<br />

van de Doryphoros en andere beeldhouwwerken van Polycleitus zie Berger (1992).<br />

23. Voor de interpretatie van de Doryphoros zie Spivey (1996), 36-43; Moon (1995);<br />

voor de retorisch-pedagogische dimensie van ditzelfde standbeeld zie Bons (2007);<br />

verder ook Babich (2007); Hawhee (2004), 65-85; voor de kalokagathia als ideologisch<br />

concept van de Atheense democratie zie Brock (1991).<br />

24. Zie voor een overzicht van interpretaties Van Mersbergen (1998), met verdere bibliografie.<br />

In het bijzonder zie Hurwit (2004)<br />

“het mooiste en het beste” 27


Vertalingen<br />

Bibliografie<br />

Aristoteles. Retorica. Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Marc<br />

Huys, Groningen (Historische Uitgeverij) 2004.<br />

Thucydides. De laatste eer. Pericles’ Grafrede vertaald door Jeroen A.E. Bons, met medewerking<br />

van Jan van Ophuijsen en een nawoord van David Rijser, Groningen<br />

(Historische Uitgeverij) 2005.<br />

Secundaire literatuur<br />

Babich, B., “Reflections on Greek Bronze and ‘The Statue of Humanity’. Heidegger’s<br />

Aesthetic Phenomenology and Nietzsche’s Agonistic Politics”, Existentia 17<br />

(2007), 423-471.<br />

Balot, R., “Pericles’Anatomy of Democratic Courage”, American of Philology 122 (2001),<br />

505-525.<br />

Berger, E. – Müller-Huber, B. – Thommen, L., Der Entwurf des Künstlers. Bildhauerkanon<br />

in der Antike und Neuzeit, Basel 1992.<br />

Berger, J., Ways os Seeing, Harmondsworth 1972.<br />

Bons, J.A.E., “Reasonable Argument before Aristotle. The Roots of the Enthymeme”, in:<br />

F.H. van Eemeren – P. Houtlosser (eds.), Dialectic and Rhetoric. The Warp and<br />

Woof of Argumentation Analysis, Dordrecht/Boston/London (Kluwer) 2002, 13-27.<br />

Bons, J.A.E., “De redenaar als beeldhouwer. Isocrates over kairos en retorische compositie”,<br />

in: K. Korevaar e.a. (eds.), Het woud van de retorica. Bundel voor Antoine<br />

Braet bij zijn afscheid, Leiden (SNL) 2007, 23-35.<br />

Bornscheuer, L., Topik – Zur Struktur der gesellschaftlichen Einbildungskraft, Frankfurt<br />

(Suhrkamp) 1976.<br />

Boswell, J., Christianity, Social Tolerance, and Homosexuality, Chicago/London (UCP)<br />

1980, App. I “Lexicography and Saint Paul”, 335-353.<br />

Bosworth, A.B., “The Historical Context of Thucydides’ Funeral Oration”, Journal of<br />

Hellenic Studies 120 (2000), 1-16.<br />

Braet, A.C., “The Enthymeme in Aristotle’s Rhetoric: From Argumentation Theory to<br />

Logic”, Informal Logic 19 (1999), 101-117.<br />

Brock, R., “The Emergence of Democratic Ideology”, Historia 40 (1991), 160-169.<br />

Clark, K., The Nude: A Study in Ideal Form, Princeton (PUP) 1972.<br />

Davidson, J., The Greeks & Greek Love. A Radical Reappraisal of Homosexuality in<br />

Ancient Greece, London (Weidenfeld & Nicolson) 2007.<br />

Eggs, E. (ed.), Topoi, Discours, Arguments, Stuttgart (Steiner) 2002.<br />

Farrall, Th.B., “Aristotle’s Enthymema as Tacit Reference”, in: A.G. Gross – A.E. Waltzer<br />

(eds.), Rereading Aristotle’s Rhetoric, Carbondale-Edwardsville (Southern Illinois<br />

Press) 2000, 93-106.<br />

Green, L., “Aristotle’s Enthymeme and the Imperfect Syllogism”, in: W.B. Horner – M.<br />

Leff (eds.), Rhetoric and Pedagogy. Its History, Philosophy and Practice, Mahwah<br />

(Erlbaum Publishers) 1995, 19-41.<br />

28 j.a.e. bons


Haskins, E.V., “Endoxa, Epistemological Optimism, and Aristotle’s Rhetorical Project”,<br />

Philosophy & Rhetoric 37 (2004), 1-20.<br />

Hawhee, D., Bodily Arts. Rhetoric and Athletics in Ancient Greece, Austin (UTP) 2004.<br />

Hood, M.D., “The Enthymeme: A Brief Bibliography of Modern Sources”, Rhetoric Society<br />

Quarterly 14 (1984), 159-162.<br />

Hurwit, J.M., The Acropolis in the Age of Pericles, Cambridge (CUP) 2004.<br />

Jacoby, F., “Patrios Nomos: State Burial in Athens and the Public Cemetery in the Kerameikos”,<br />

Journal of Hellenic Studies 64 (1944), 37-66.<br />

Johnson, G.R., “In the Name of the Fatherland: An Analysis of Kin Term Usage in<br />

Patriotic Speech and Literature”, International Poloitical Science Review 8 (1987),<br />

165-174.<br />

Kahn, Ch. H., “Plato’s Funeral Oration: The Motive of the Menexenus”, Classical Philology<br />

58 (1963), 220-234.<br />

Kinneavy, J., “William Grimaldi – Reinterpreting Aristotle”, Philosophy & Rhetoric 20<br />

(1987), 183-200.<br />

Kosman, A., “Beauty and the Good: Situating the Kalon”, Philologus 105 (2010), 341-357.<br />

Loraux, N., The Invention of Athens. The Funeral Oration in the Classical City, translated<br />

by A. Sheridan, Cambridge Ma. (HUP) 1986.<br />

MacAdon, B., “Rhetoric is a Counterpart of Dialectic”, Philosophy & Rhetoric 34 (2001),<br />

113-149.<br />

MacAdon, B., “Probabilities, Signs, Necessary Signs, Idia and Topoi: The Confusing<br />

Discussion of Materials for Enthymemes in the Rhetoric”, Philosophy & Rhetoric<br />

36 (2003), 223-247.<br />

Mackin, J.A. Jr, “Schismogenesis and Community: Pericles’ Funeral Oration”, Quarterly<br />

Journal of Speech 77 (1991), 251-262.<br />

Monoson, S. S., “Citizen as Erastes: Erotic Imagery and the Idea of Reciprocity in the<br />

Periclean Funeral Oration”, Political Theory 22 (1994), 253-276.<br />

Moon, W.G. (ed.), Polykleitos, The Doryphoros, and Tradition, Madison (UWP) 1995.<br />

Pelling, Chr., “Bringing Autochtony Up-to-Date: Herodotus and Thucydides”, Classical<br />

World 102 (2009), 471-483.<br />

Ritoòk, Z., “Zur Geschichte des Topos-Begriffes”, Actes de la XII Conférence Internationale<br />

des Études Classiques “Eirene” (Cluj-Napoca, 2-7 octobre 1972), Bucuresti-<br />

Amsterdam (Hakkert) 1975, 111-114.<br />

Rosenstock, B., “Socrates as Revenant: A Reading of the Menexenus”, Phoenix 48<br />

(1994), 331-347.<br />

Rubinelli, S., “The Ancient Argumentative Game: topoi and loci in Action”, Argumentation<br />

20 (2006), 253-272.<br />

Rubinelli, S., Ars Topica. The Classical technique of Constructing Arguments from Aristotle<br />

to Cicero, Dordrecht (Springer) 2009.<br />

Scenters-Zapico, J., “The Social Construct of Enthymematic Understanding”, Rhetoric<br />

Society Quarterly 24 (1994), 71-87.<br />

Schirren, T. – Ueding, G. (Hrsgg.), Topik und Rhetorik. Ein interdisziplinäres Symposium,<br />

Tübingen (Niemeyer) 2000.<br />

Scodel, R., “philokaloumen met’euteleias”, Philologus 144 (2000), 375-376.<br />

Sicking, C.M.J., “The General Purport of Pericles’ Funeral Oration and Last Speech”,<br />

Hermes 123 (1995), 404-425.<br />

“het mooiste en het beste” 29


Spivey, N., Understanding Greek Sculpture. Ancient Meanings, Modern Readings, London<br />

(Thames & Hudson) 1996.<br />

Steiner, D., “Moving Images: Fifth-Century Victory Monuments and the Athlete’s Allure”,<br />

Classical Antiquity 17 (1998), 123-149.<br />

Stewart, A.F., “Lysippan Studies 1. The Only Creator of Beauty”, American Journal of<br />

Archaeology 82 (1978), 163-171.<br />

Stewart, A.F., Art, Desire, and the Body in Ancient Greece, Cambridge etc. (CUP) 1997.<br />

Van Mersbergen, A.M., “Rhetorical Prototypes in Architecture: Measuring the Acropolis<br />

with a Philosophical Polemic”, Communication Quarterly 46 (1998), 194-213.<br />

Walker, J., “The Body of Persuasion: A Theory of the Enthymeme”, College English 56<br />

(1994), 46-65.<br />

Walker, J., Rhetoric and Poetics in Antiquity, Oxford (OUP) 2000.<br />

Walton, D., “Enthymemes, Common Knowledge, and Plausible Inference”, Philosophy<br />

& Rhetoric 34 (2001), 93-112.<br />

Wickkiser, B.L., “Speech in Context: Plato’s ‘Menexenus’ and the Ritual of Athenian<br />

Public Burial”, Rhetoric Society Quarterly 29 (1999), 65-74.<br />

Zumsteg, G., Wahrheit und Volksmeinung. Zur Entstehung und Bedeutung der aristotelischen<br />

Topik – Grundmodell des Denkens und Handelns in der Demokratie, Diss.<br />

Bern 1989.<br />

30 j.a.e. bons

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!