George Warren Een onpartijdige beschrijving van Suriname 1669
een van de oudste beschrijvingen van Suriname
een van de oudste beschrijvingen van Suriname
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Een onpartijdige Beschrijving
van
SURINAME
Gelegen op het vaste land van Guyana.
in
AFRICA
Mitsgaders een verhaal van alle vreemde Beesten,
Vogels, Vissen, Slangen en Wormen:
Gelijk met de Gewoonten en
Manieren van deze Kolonie
Bijeen gebracht door een Engels Edelman GEORGE
WARREN. En overgezet uit het Engels.
Oorspronkelijke uitgave:
Tot AMSTERDAM.
Bij Pieter Arents, Boekverkoper in de Beursstraat,
in de drie Rapen.
Anno. 1669
Deze uitgave omgezet uit de oude tekst
Door Orson Deneus
2004
Deze uitgave is een
Nieuwjaarsgeschenk van Carel Van Hest Architecten
Paramaribo Suriname
Nieuwjaar 2005
Deze uitgave werd omgezet in moderne letter
Door Orson Deneus 2004
Uitgeverij Jasons Publications
Paramaribo
Postbus 12240
Suriname
Zetwerk: WinCh
Druk en afwerking: Office World
Inleiding bij de heruitgave van George Warren;
Een onpartijdige beschrijving van Suriname.
Wat ziet en ervaart iemand die reist naar onbekende
werelddelen? Als mensen van de eenentwintigste eeuw
kunnen we ons niet meer indenken, hoe dat voelt,
verwend als wij zijn met CNN en Discovery.
Nadat de Zeeuwen Suriname hadden veroverd in 1667,
bestond er bij hen natuurlijk behoefte aan informatie
over het nieuwe land. Daarvoor werd gebruik gemaakt
van het verslag George Warren, een Engelsman,
geschreven vóór de overname van de kolonie. Het
verslag werd in het Nederlands vertaald.
Wat opvalt aan het verslag van Warren is dat het fris en
als weinig bevooroordeeld kan worden aangemerkt.
Het laat ons, bewoners van deze landstreek in de 21e
eeuw helder zien wat zich in de zeventiende eeuw hier
afspeelde en wat er te zien was.
Bepaalde passages zijn indrukwekkend. Het daarin
beschrevene ontroert, en overbrugt de afstand in tijd en
de verschillen in cultuur.
Om het tijdsbeeld te handhaven is gekozen om de tekst
om te zetten in modern schrift, zonder direct de
schrijfwijze en zinsbouw van die tijd te wijzigen. Naar
onze mening zou een volledige moderne vertaling de
auteur in zijn vertelling tekort doen.
Wij verwachten met deze heruitgave meer mensen in
Suriname vertrouwd te maken met een deel van de
geschiedenis.
Carel van Hest
VOORREDEN
Tot de
LEZER
Beminde lezer, u ontvangt hier een Gift, waaraan ik niet
zonder gevaar van mijn lijf en leven drie jaren lang
vergaderd heb: want de zoetigheid van de warme landen
is in 't gemeen gemengd met zure en scherpe sauzen. En
het is gelooflijk, dat vermits de gedurige uitbarstingen
van de dampen van het lichaam door de zweetgaten (die
aan de mens in die gewesten wijder geopend worden, als
in de koude landen) onze geesten weer verdwijnen
moeten uit de Lichamen, die door hitte uitgeput worden.
Hoewel ik nochtans in Suriname zowel ingeborene als
buitenlanders gezien heb, die heel kloek en sterk geweest
zijn tot in hoge ouderdom. In dit land zult u de Indianen
horen spreken van machtige prinsen, en van gouden
steden die hoger opwaarts liggen. Met wat grond van
waarheid daarvoor, zou ik niet borg durven staan: Maar
het is inderdaad een goed en kostelijk land, en het kan
zonder de zaken te vergroten gezegd worden , dat voor
een man die niet met eerzucht besmet is,maar die met de
redelijke noodrust van de natuur kan vergenoegd zijn,
kwalijk een plaats te vinden is, waar men gemakkelijker
zou kunnen leven, zo ten aanzien van de gezonde lucht,
als van de weelderige landdauwen, en van het minzame
vrouwenvolk. Voor mijn part, ik heb mij niet
voorgenomen noch de ongemakken van het gezegende
land te verbergen, noch de goedheid van dien buiten de
waarheid te verheffen. Zodanig als het is, zal het U
5
alhier voor ogen gesteld worden. Daar zijn er die
vastelijk geloven, dat de oude wijzen en geleerde
heidenen in deze warme landen gewoond hebben, en ik
zou bijkants van deze gevoelens zijn, in regard van de
vermakelijkheid van deze plaatsen. Maar echter moet ik
mij verwonderen over de bottigheid van enige vermaarde
filisofen, of natuurwijze van de oude eeuw, die daar
voorgehouden, en door haar leer verbreid hebben, dat de
landen onder ofde nabij de Linie onbewoonlijk waren,
het welk door de dagelijkse ervarendheid wederlecht
wordt. In tegendeel is het een grote onwetenheid, te
denken dat er enig merkelijk profijt te doen zij in de
landen die ver van de zon gelegen zijn. Wie heeft niet
gehoord, hoe het koninkrijk Engeland gezegend is, en
hoe de zeevaart van dien toegenomen heeft in onze
nieuw bevolkte plaatsen, alleenlijk door de koophandel
met tabak en suiker? Om van andere niet te spreken,
maar hier mede te besluiten, heb ik 't liever wagen willen
deze navolgende beschrijving aan uw oordeel te
onderwerpen, als dat ik u misgunnen zou 't vermaak dat
u hebben zult in 't leven van deze opmerkingen van mij.
Vaarwel.
6
Hoofdstuk 1
Van de Rivier
De Rivier is gelegen op zes/ ofte vijf en een halve graad/
Noorderbreedte van de linie. In het inkomen is zij
eenigzins toegegrept met zand/ echter met hoog water
drie vadem diep/ en ten tijde van spring-vloeden nog wat
dieper. Naar breedte is in 't inkomen van omtrent een
mijl/ en blijft ten naasten zo wijd wel vijf mijlen lang
opwaarts/ tot aan een klein dorp/het welke het fort
genoemd wordt. Dan op twee mijlen verder wordt zij
allenszins smaller tot op een opse gaans /en blijft dan
dezelfde breedte voor zo veel tot hier en toe ontdekt is;
zij heeft twee kanalen of uitvaarten/ de een Oost/ de
ander West-waarts/ maar de eerste wordt gehouden voor
de beste/ want daar kunnen Schepen van 150
lasten/omtrent twintig mijlen in opzeilen/ tot aan de
Hoofdstad van de Kolonie, de welke genoemd wordt
Torarica, bestaande uit omtrent honderd woning-huizen
en een Capelle. Door deze stad is een heel fraaie baai
ofte haven/ groot en wijd genoeg voor honderd schepen.
Aan weder-zijden van de rivier zijn bossages/ behalve
waar enige plantages van suikerriet/ en andere dingen
aangelegd zijn; maar zij gaat met zo kromme bochten/
dat binnen de lengte van vijftien mijlen het hele kompas
moet omgezeilt worden. Zij is wel voorzien met een
ontallijke menigte van grote vissen/ en ook van andere
die wel niet eetbaar/ maar echter raar en zienswaardig
zijn/ als onder andere de zwaardvis,die zo genoemd
wordt van een been dat op zijn snuit wast/ en dat op een
zwaard lijkt/ of eerder een zaag/ waarvan ik gezien heb
7
die wel een el lang geweest zijn. Nog is er een andere
aard van vissen/ Manaty genoemd/ die langs de rivier
haar zelf voedt met vruchten of bladeren van dien/ zij
wordt van haar jongen gezogen als een pup/ en smaakt
meer naar vlees als naar vis. De derde aard van vissen
zal ik hier slechts noemen/ want het is zulk een vreemde
slag/ dat het wel de pijn waard zou zijn in 't bijzonder
beschreven te worden; De naam daarvan is Torpedo, of
in het Engels Num-eel, dat is te zeggen/ een beroerend
Aal ofte Paling/ de welke levendig zijn en enige andere
creature aanrakende/ ofte daarvan aangeraakt worden/
geeft aan alle leden van dezelve een zulke dooshept en
beroerte/ dat zij een tijd lang 't eenmaal ongevoelig en
niet te gebruiken zijn; en het is gelooflijk/ dat verscheide
luiden verdronken zijn/ die het ongeluk gehad hebben in
't zwemmen over de rivier/ van een van deze vissen
geraakt te worden. Zij doen vergelijken/ wanneer zij
maar aangetast wordt met het einde van een lange stok/
of wanneer een man de hand slaat aan een ander die zo
beroerd is . Hiervan hebben wij de ervaring gehad/
wanneer zodanig een vis gevangen en op het land
geworpen zijn/ en hond daarna snuffelde en hem in de
mond nemende/ viel schielijk neder ter aarde/ den heer
van deze hond dit ziende ging daarnaar toe/ en probeerde
hem daarvan af te trekken; maar hij werd aanstonds
beroert aan al zijn leden/ zonder dat hij zelf enigzins
bewegen kon; een ander man die op hem stond en hem
vandaar trekken wilde/ raakte er ook aan vast/ en dat
duurde zo lang tot dat de Aal ontsnapte/ en toen kwamen
zij tot zich zelve/ en konden haar toeren en bewegen als
tevoren. De plantages liggen wel dertig mijlen opwaarts
8
langs de rivier/ en het schijnt dat de nieuwe Kolonie haar
grenzen niet verder uitstrekken en zal/ vanwege de
verscheide Cataratten of watervallen aan wederzijden
van dezelve/ waardoor het water van de kanten van de
Steenrotsen neerstort/ de passage op de rivier/ de beste
weg zijn om alle behoeften naar boven te brengen/ 't
eenmaal onbruikelijk gemaakt wordt; want als er maar
een enkel waterval was/ zo zou met der tijd raad daar
tegen gevonden worden/ maar nu zijn er elke vijf of zes
mijlen enige/ en dat zo ver opwaarts als het land enigzins
bekend is. Het gebeurde eens dat men omtrent deze
watervallen jacht maakte op enige Indianen/ die van
boven gekomen waren/ en een engelse vrouw vermoord
hadden/ plunderende het huis waar zij in was. Hier toe
hadden enige mannen zich gereed gemaakt/ die van alles
wel voorzien waren/ en naar dat zij haar Boten over land
opgehaald hadden/ om zeven of acht van deze
watervallen voorbij te komen/ moesten zij ten laatsten
wederom keren zonder perwes uit gerecht te hebben/
door dien zij geen indiaan ter wereld te zien kregen.
Wanneer nu sommige onder haar in het wederom komen/
haar verstouten door deze watervallen met haar boten
neder te zakken/ werden enige van haar al vallende
verbrijzeld in stukken/ en de rest kwamen nauwelijks
met het leven daarvan. Zodanige watervallen zijn meest
in alle rivieren op deze kust/ en beletten dat men dit rijke
land niet te dege ontdekken kan.
9
Hoofdstuk 2
Van het Klimaat, ofte temperatuur van dit land,
mitsgaders enige generale beschrijvingen van het zelfde
Van November tot in Julie is het hier maar matig heet/
ter oorzake van de wolken die ons daar over het hoofd
hangen/ en van de overvloedige regen die alsdan valt en
de aarde ververst/ zo ook vanwege de gedurige Noord-
Oostwind/ die de wind niet weinig verkoelt. De andere
vijf maanden/ wanneer er geen regen valt/ en de zoete
schaduw van de wolken komt te missen/ zo is het al vrij
wat heet/ en dat komt niet alleen van de reflectie ofte
wederstuitingen van de stralen van de zon op een meest
zandig aardrijk/ maar ook van de zon zelfs die ons
alsdan zo naar is; ja de hitte zou kwalijk te verdragen
zijn/ ten ware zij door de voorts koelte enigzins
gematigd werd. Naardemaal dit land zo nabij de Linie is/
zo zijn dag en nacht al meest even gelijk/ ofte
verschillen niet boven een uur; want de zon gaat nooit
vroeger of later op of onder/ als een half uur voor/ of een
half uur na zessen. De onveranderlijke warmte maakt dat
dit land veel gemakkelijker is voor oude als voor jonge
lieden. Want 't schijnt of het land haar toelachte/ en haar
jaren vernieuwde; want die daar te voren lam/ mat en
zwak waren/ die worden hier jeugdig en vol van leven.
De jonge lieden daarentegen verliezen hier veel van haar
krachten/ en komen eerden te vervallen als in de noordse
landen/ hoewel Suriname anders gezond genoeg is voor
wel getemperde gezonde lichamen. De ziekten die hier
meest omgaan/ zijn koude en hete koortsen/ de Jawes, en
het water/ 't welke men daar de land-ziekte noemt. Het
10
volk was in den eersten geweldig daarmee gekweld/
maar ik geloof dat het meer toekwam bij de slechte
huizingen en de elendige kost/ als bij de ongetemperdheid
of onaard van het land. De Jawes is bijkants een en
dezelfde ziekte met de Franse-pokken/ en men krijgt ze
maar al te licht door omgang met de Indiaanse vrouwen/
die er van natuur schijnen mede besmet te zijn; gelijk
ook deze ziekte die ons eerst door de Spanjaarden toe
gebracht is/ tegenwoordig in geen deel van Europa voor
vreemd gehouden wordt. Zij komt ook voort uit enig zeer/
daar niet wel na gezien wordt; want het land is die dingen
van nature zodanig tegens/ dat zij ze doet veranderen in
deze droevige en bijkans ongeneeslijke ziekte. Het
water- of de landziekte/ is naar mijn oordeel onder het
volk gekomen van de ongezonde en slappe kost/
waarmee haar de arme dienstboden hebben moeten
behelpen/ door gebrek van goede Heren en meesters in
dat rauwe land; want ik heb daar op gelet/ dat kwalijk
iemand anders met deze ziekte is bevallen geweest/ als
dit slag van mensen. Want de ongezonde kost maakt niet
als waar bloed en bedwelmde geesten/ waar over de
lieden geen lust tot haar zelven hebben/ maar haar
verlossende/ hebben eindelijk niet sterkte genoeg om de
kwade humeuren en vochtigheden uit te drijven/ die
zulke melancholijke mensen langs om meer broeden/ en
over zulk moeten zij al meest sterven en vergaan/ bij
aldien er niet in 't begin van de liefde op gelet wordt.
Het land naast de mond van de rivier is leeg/ bosachtig/
en bol van Swaneys. Dertig mijlen hogerop is het hoog
en bergachtig/ hebben tussenbeiden grote en wijde
velden of pleinen/ die hier en daar met kleine bosjes
11
zodanig bezet zijn/ dat het lijkt of het Eilanden waren in
een groene Zee. Het is een uitmuntend plezier te zien de
wonderbare en vermaaklijke werken van de natuur en de
kleine beestjes/ die met kluchtige uitingen van de ene tak
op de andere springen/ op deze altijd groene bomen/ aan
de welke men verder ziet een gedurig wassen en vallen
van de bladeren. Want zo heeft en valt er geen of/ ofte
daar komt er een ander in de plaats/ ondertussen worden
de bomen nooit ontbloot van haar Zomer-livrai; aan
sommige zal men altijd bloesem vinden en met ene
vruchten/ waarvan enige nog heel onrijp/ en de rest de
een rijper zijn als de de andere. Geen van 's menselijke
zintuigen heeft er meer vermaak in deze bossen als de
reuk/ want bomen aldaar verspreiden haar kruidigen
reuk/ een groot stuk weegs rondom in de lucht/ zulks dat
de Zee-sterke zeelieden geweldig daarvoor verkwikt
worden. Het is ook een wonder om te zien/ wat menigte
van alderhande gewormte dit hete en vochtige land teelt.
Ik heb gezien een witte plek/ die in de eersten niet groter
was dan een spelden hoofd/ en die op een nieuwe vasten
uitwas van een wortel van een grote boom/ binnen de
tijd van twee of drie dagen groeide tot een aard een van
Zomer-vogel/ of duivel/ met schone zwarte en vastaan
kleur gespikkelde vleugels: Ik heb andere gevonden die
nog niet volwassen waren/ maar die zo vast aan de schors
van de boom kleefden/ als of zij daar aan gewassen
waren: Daar is nog een ander slag/ genaamd de
Cemelvliege, vanwege haar lange hals/ de welke ik niet
weet hoe zij geteelt wordt/ maar wanneer zij een tijd
lang geleefd heeft zo valt zij op de aarde/ schiet een
wortel/ en wordt veranderd in een plant. Ik Verhale dit
12
niet van mij zelve/ maar ik durf het zeggen op het woord
en de rapport van de achtbare heer William Byam,
Generaal van Guyana, en de Gouverneur van Suriname,
die al te groot een edelman is/ om een leugen te spreken:
meer andere diergelijke observaties en aanmerkingen/
mocht ik in die kwartieren gemaakt hebben/ indien mij
niet de losheid van mijn jaren belet had op die dingen
gade te slaan.
De Regering is Eenhoofdig/ gelijk die van Engeland/ en
bestaat in een Gouverneur/ de Raad/ en de Gemeente: zij
hebben de wetten van Engeland/ en daar benessens enige
keuren/ die haar alzo nauw verbinden/ als de wetten
zelve/ omdat zij met de gelegenheid van het land
overeenkomen.
13
Hoofdstuk 3
Van het voedsel
Dit bestaat in James, Plantons, en Cassader, in plaats
van Brood. Het eerste is een wortel/ die een tros draagt
gelijk hop: het wordt rijp binnen een tijd van acht
maanden/ en wanneer het gekookt of geroost wordt/ is
het droog en kruimelachtig: het kan geen kwade smaak
hebben/ want het heeft geen altoos/ voor zo veel ik
bevinden kan. Planton is de vrucht van een boom die
wel een jaar van doen heeft voordat zij volwassen is: zij
lijkt wel de bast of schaal van een boon/ maar zij is
groter/ daar hangen veertig of vijftig aan een bos. Maar
de boom en draagt er niet meer van als een. Men plukt
ze af eer dat zij heel rijp worden/ en kookt of rookt ze:
naar mijn gevoelen/ en is deze kost niet beter dan de
voorgaande. De laatste namelijk Cassader, de welke
eigenlijk Brood genoemd kan worden/ is van gelijken een
wortel/ zo dik als een mans been; maar van verscheide
gedaante; daar spruit een boom uit/ van de hoogte van
acht voeten: de wortel wordt getrokken wanneer de boom
een jaar oud is/ en wordt herplant met de stokken van de
boom/ die men in de aarde legt: de wortel uitgetrokken
wordt geschraapt/ en het sop daaruit geperst/ het welk
een kwaad venijn is: Daarna wordt zij gedroogt/
gestoten/ en van het meel worden op hete stenen ronde
koeken gebakken/ die een halve duim dik zijn. Het is
aangenaam wanneer het nieuwbakken is/ maar wanneer
het een dag oud is/ zo is er dunkt mij weinig smaak in.
Van deze Cassader maken de Indianen verscheide soorten
van sterke drank/ waarvan een zeker slag/ Perrinoe
14
genoemd/ goed is inderdaad/ want het en lijkt niet kwalijk
onze sterkste Maarts-bier/ dat wel een jaar oud is. Maar
wanneer men hoort hoe deze drank gebrouwen wordt/
zou enen de lust wel vergaan daarvan te drinken/ al had
men nog zo'n grote dorst. Zij nemen dan van het
Cassader brood/ dat expres tot dien einde heel bruin
gebakken is/ en doen het kauwen bij oude wijven/ en de
snottigste kinderen die er gevonden worden/ die spuwen
het gekauwd zijnde met zoveel spuwsel als zij kunnen/ in
een grote, wijde pot met water/ en laten het een tijd lang
zo stilletjes staan/ daarna gieten zij 't door een zeef/
werpen het brood weg/ en maken het water gisten met
een deel gekauwde wortelen van Patatoes, daaruit wordt
dan een drank die binnen weinig dagen drinkbaar is. De
inwoners maken haar koeldranken van 't sap van suikerriet
met water gekookt/ het welk een aangenaam nat is/ en
voor gezond gehouden wordt.
Vlees en vis moet haar gedurig toegebracht worden uit
Nieuw Engeland/ Virginia/ en andere plaatsen; hoewel de
bossen en rivieren genoegzaam van alles voorzien zijn/
maar de gestadige regen en watervloeden beletten dat zij
niet in zulke menigte kunnen gevangen worden/ als men
ze wel zou van doen hebben. Hoewel er nochtans bij
dagen zoveel te krijgen is/ dat niemand/ die een weinig
moeite daarom doen wil/ reden heeft over gebrek te
klagen: de vissen zijn er wel zo goed/ als bij ons in
Engeland/ maar ook enen die niet al te lekker is/ kan
lichtelijk oordelen hoeveel beter het vlees in Engeland is/
als hier terplaatse. Want dezelfde aard van beesten die
aldaar gekweekt worden/ hebben in deze hete landen
vlees dat heel slap is/ en geen smaak heeft/ uitgezonderd
15
de varkens/ die hier veel vetter en beter van smaak zijn/
als onzen.
In een zekere tijd van het Jaar worden er ook Tortoiles,
of Schildpadden op de zeekust gegrepen/ niet van die/
waarvan de schilden zo kostelijk en diet zijn: maar die
echter wel 2.a 300 pond wegen. De wijfjes houd men
voor vast/ en die hebben in 't gemeen wel een kinneken
met eieren in haar buik/ waarvan elk een zo groot is als
een hennen ei/ maar kwalijk zo goed: deze eieren leggen
zij/ uit het waterkruipende in het zand/ alwaar zij ze met
het zelve bedekken/ en laten ze zo uitbroeden door de
hitte van de zon. Het gezoute vlees van de schildpadden
kan bij groot gebrek wel gegeten worden; want honger
zegt men/ maakt rauwe bonen zoet: Maar vers zijnde/
wordt het door sommige geprezen als een treffelijke
kost/ daar ik nochtans voor mijn part niet veel zin in heb;
hoewel de smaak zo heel onaangenaam niet is/ zo
bezwaarde het mijn doch altijd de maag/ die anders
nieuwers na de zwakste is. Het kan ook niets anders dan
een grof en slijmachtig voedsel geven/ omdat het zo
lichtelijk verrot/ en dat het dadelijk begint te stinken/
wanneer man het slechts twee uren/ nadat het geslagen
is/ ongezouten laat liggen. Schapen kan men hier niet
kweken/ want het schijnt dat deze beesten beter groeien
in een koud en droog/ als in een heet en vochtig land.
Ossen en koeien komen 't wel voort/ bijnamen aan de
zeekant; maar daar zijn 't vooral nog niet zoveel dat de
vlees-houwers daar veel zouden te doen hebben.
Daarentegen zou 't een oneindig getal van varkens zijn/
indien de vleermuizen die haar de tepels afbijten/ het niet
beletten.
16
Hoofdstuk 4
Van de Vogels
Ik geloof dat 'r geen schonere nog betere vogels in de
wereld gevonden worden als in dit kwartier. Allenlijk
wordt 'r de nachtegaal met zijn lieflijk keeltje gemist/
want het schijnt dat dit land al te rauw en wild is voor
zulk een zoete gast. De vogels die hier zijn maken geen
ander accoord of tesamen stemminge als waardoor men
verschrikt zou kunnen worden; want de ene huilt/ de
ander schreeuwt/ de derde steent en schreid/ maar allegaar
maken zij met elkaar een geluid of het een muziek uit de
hel waren. Dan wat haar aan de zoetigheid van de
stemmen gebreekt waarvan men niet vet wordt/ dat wordt
met andere dingen herzet/ die goed en treffelijk zijn voor
's mensen leven en vermaak/ want de Enden/ de
Teelingen/ de Pijlstaarten/ Pluviers/ of wilde Duiven/ de
Sneppen de Fazanten/ de Patrijven veel groter en wel zo
goed zijnde als enige in Engeland/ zijn hier in menigte
op alle plaatsen. De papagaaien zijn er gemener als de
kraaien in Engeland. En aan de Zeekust is er een zekere
vogel/ wiens naam ik niet onthouden heb/ die is zo groot/
dat wanneer een deel daarvan bij elkaar/ en wat ver van
ons zijn/ zou men denken dat er een companie soldaten
op het zand kwamen aantreden/ want haar veders van
Scharlacken verwe/ die voor geen kunst kan naar
gebootst worden/ geven zodanige glans van haar/ dat zij
al meest de ogen van degene verblinden die haar aanzien.
Noch is 't een ander aard van Vogelen die deze in
schoonheid te boven gaat (hoewel zij geweldig van de
ander in grootte verschilt/ want deze is niet groter als een
17
wilde bij of hommel) en de welke zijn zelven in de
bossen hier en daar omdraaiende/ vertoont zo menigte van
de schoonste levenste kleuren/ dat 't onmogelijk is om te
beschrijven; men noemt ze Honing-vogels/ omdat zij
haar voedsel meest van de bloemen halen. Daarenboven
is er een zeker slag van zwarte vogels/ die hangen haar
nesten op het uiterste einde van de takken van bomen/
uit vrees van de diefse apen/ die zij anders vernielen zou.
Daar zou op dit stuk veel meer en nauwkeurigere dingen
kunnen gezegd worden tot recommandatie en prijs van
dit land/ bij iemand die er meer werk van gemaakt had/
als ik/ die ik dit maar enigzins bij gevalle verhale/ zonder
ooit gedachten gehad te hebben ierwes daar van bekend te
maken/ als door een dagelijks praatje met mijn vrienden.
Ik zou hier ierwes bij gevoegd hebben van de vleermuizen,
maar dewijl men nog daarover twist of het een vogel of
een beest is/ zo zal ik de beschrijving van dien uitstellen
totdat ik kom aan de schadelijke dieren/ denkende dat
het beter te pas komen zal aldaar daarvan te handelen.
Ondertussen is Suriname zo wel met alderhande slag van
vleermuizen voorzien/ dat zo wanneer het tot lof van dit
land strekte/ zou men kunnen zeggen/ dat de sterren aan
de hemel eerder te tellen waren als de verscheide soorten
van dit gedrocht: Dan ik en zal niet langer de patientie
van de lezer misbruiken/ maar hem daar mede geven een
korte beschrijving van de voornaamste Dieren die mij in
de gedachten komen. Daar zijn dan Herten, Hazen,
Konijnen, Armadillas, Varkens, Buffels, Mieren, Beren,
Tijgers etc. Op de bomen onthouden haar de Meerkatten,
Quottoes, Apen, Marmazetts, Cuscharees, Luiaards, en
veel meer andere/ waarvan ik de namen vergeten ben:
18
De herten zijn het meest als de onze in Engeland. De
hazen gelijken meer een Speen-varken als enig ander dier
dat ik gezien heb. Zij zijn bruin en vast van haar/ niet wit
gespikkeld/ groter als de Engelse hazen/ met de welke zij
geen gelijkenissen hebben als alleenlijk met de mond.
Het is een uitmuntende goede kost/ en veel beter als enig
viervoetig dier in Engeland. De Konijnen zijn rood van
haar/ niet van zo'n goede smaak/ ook kleiner als de
Hazen/ die zij anderszins in gedaanten gelijk zijn. De
Armadillaas zijn van tweederhande soorten/ de een groot
de ander wat kleiner; van de grote heb ik gezien die
tachtig pond wogen; zij hebben korte benen en drie
klauwen aan haar voeten; een hoofd gelijk de varkens/
geen tanden en een hele kleine mond; zij zijn met
schelpen overal beschermd behalve het hoofd en de buik/
daar geen spies of lancie door steken kan/ ten ware dat
men juist tussen de boegen van de schelpen haar kwamen
te raken: zij boren haar zelven met de snuit en met de
poten in de aard/ en het zou een heel goede kost zijn/
wanneer zij niet zo een strenge reuk van muskus hadden.
De varkens zijn driederhande aard/ waarvan de een gelijk
een otter meest in het water leeft/ deze worden zeer
geprezen: Maar ik heb nooit het geluk gehad haar te zien.
De twee andere soorten worden genoemd Pakira, en Pingo;
de eerste heeft een navel op de rug/ is grauw van kleur
omtrent zo groot als een Engels Schote van zes maanden;
het is maar tamelijk goede kost. De Pingo is niet zo groot
als onze varkens/ maar immers wel zo goed. De buffel
wordt gezegd zo groot te zijn als een van onze runderen
van twee jaren/ en al zo goede kost: met meerdere
omstandigheden en kan ik haar niet beschrijven/ want zij
19
zijn mij nooit tevoorschijn gekomen/ zo lang als ik daar
geleefd heb/ en ik heb ook verstaan/ dat zij heel zelden
zo ver naar beneden komen als waar ik woonde.
De Mieren Beer is van de grootte van een gemeen
varken/ donkergrauw van kleur/ hebben een lange ruige
staart gelijk een vos of eekhoorn waarmee hij het hele
lijf bedekt voor de regen. Hij heeft een klein hoofd/ zijn
snuit is wel een voet lang van de ogen aan te rekenen.
Hij heeft geen tande/ zijn tong is lang en smal en hij kan
ze uitsteken wel de lengte van een voet; Hij steekt deze
in de nesten van de mieren die noodzakelijk daarop
kleven moeten/ en slingt haar zo in de krop of maag/
hebben geen ander voedsel als deze beestjes. Het is een
sterk dier/ voornamelijk in de voorste delen van het
lichaam/ hij heeft scherpe klauwen de breedte van
anderhalf duim lang/ waarmee hij enen gevaarlijk
kwetsen kan: Maar het beste is/ dat hij langzaam gaat/
zodat men hem lichtelijk kan ontgaan. Zijn vlees is niet
van de beste of zoetste/ maar wanneer men grote honger
heeft/ zo moet het al door de keel. De Tijgers zijn van
driederlei slag; de ene zwart/ de ander gespikkeld/ de
derde rood: De eerste wordt gehouden voor de wreedste/
maar hij wordt zelden gezien op plaatsen die bewoond
worden. De Gespikkelde geloof ik/ dat zij misnoemt zijn/
want het zijn eer Luiaards als Tijgers/ en doen aan de
lieden de meeste schade met haar vee en gevogelte/ als
hoenderen/ ganzen/ en dergelijke te vernielen. Zij zijn zo
sterk dat er een wil springen over een tuin van vijf of zes
voet hoogte met een varken in de mond/ en daar kwam
een in de bevolkte plaatsen/ die doodde een rund van
twee jaren/ en sleepte hem verder als een kwartier uit-
20
gaans in het bos. Zij zullen nochtans niemand bij dag
aanvallen/ ten ware dat zij heel hongerig/ of verwond
waren/ en ik heb nooit meer als twee of drie mensen
gehoord die zij zouden verscheurd hebben/ 't sedert dat
onze Kolonie opgericht is; een van deze was een
Huisman/ een vlugge gast/ die altijd gewenst had dat hij
een reis een tijger vinden mog/ en had dikwijls daarover
geklaagd/ dat hij in al zijn jachten nooit het geluk had
gehad een van haar op te doen. Ten laatste gebeurden het
op een nacht/ wanneer hij in zijn hangmat lag met open
deuren/ dat er een tijger komt/ valt hem aan/ en draagt
hem twee uren gaans in het bos; hij riep tevergeefs om
hulp/ hoewel een Engelse vrouw ter naaster deure in een
gesloten huis hem hoorde/ en haar zelven verstoutte met
een musquet uit het venster te schieten/ het welke raar
was voor een vrouw-mens. Maar die met deze dieren te
doen gehad hebben/ die weten dat een tijger zijn roof
niet zal laten op een klein gerucht: Op een andere dag
vondt men de man/ wiens hoofd en schouders afgegeten
waren. Daar wordt opgelet/ dat er niet meer zoveel
tijgers zijn in die kwartieren als daar tevoren/ ten dele
omdat zij haar verder vandaan in de bossen begeven
hebben/ tendele dat er veel van zijn gevangen geworden
bij de wei-luiden. Enen Jan Millar heeft er altoos niet
minder als 12 of 14 met het roer of lancie geveld/ zijnde
miraculeuselijk van enige ontkomen met het leven/ en
van andere heel zwaarlijk gekwetst geworden. Daar zijn
niet zoveel rode tijgers als andere/ en deze zijn ook niet
zo wreed als de voorverhaalde. In de bossen wordt er
een menigte van Landschildpadden gevonden/ maar die
op drie vierdedeel na niet zo groot zijn als die aan de
21
zeekant. Haar schilden zijn zo groot en sterk/ dat er een
geladen kar mag over gaan/ zonder haar te breken of te
kreuken; en daarmee beschermen zij haar zelven/ zijnde
anderszins weerloos voor al haar vijanden/ behalve voor
de mensen/ en voor de tijgers. De mensen begaan aan
haar een huisbraak met een bijl/ en de tijgers haar
omkerende en het vlees opvretende. Zij eten al wat haar
voorkomt/ en de Inwoners zijn gewend een getal van
haar op te sluiten in een kot/ en haar daarvan te dienen/
wanneer het te pas komt/ wordende daarvoor gehouden/
dat het geen van de kwaadste kost is in die kwartieren.
Daarboven zijn er Porcupines, die al meest met onze
Engelse egels overeenkomen/ maar zij zijn wat groter/ en
overal gewapend met witte en zwarte prikkels/ als
schachten van pennen/ twee handen breed/ lang en scherp
als naalden/ de welke de natuur haar geleerd heeft van
alle kanten van haar te schieten met een wonderbare
gauwigheid/ tegens degene die haar zou willen aantasten.
De Apenen en de Meerkatten zijn zowel bekend in
Engeland en overal/ dat men haar niet in het bijzonder
hoeft te beschrijven/ van een ding hebben de Meerkatten
in deze kwartieren/ waarin ik geloof dat zij van alle
andere verscheiden worden/ en het welk ik niet kan
voorbij gaan/ om alhier gewag daarvan te maken: Te
weten/ dat zij op een zeker uur/ zowel bij dag als bij
nacht/ zulk een ijselijk geschreeuw door haar holle kelen
maken/ dat degene die het niet gewend is te horen/ niet
lichtelijk iets vreemders en schrikkelijkers voorkomen
kan/ dit geschreeuw wordt gehoord over twee mijlen
weegs van de plaats waar haar deze beesten onthouden.
De Marmazet, is een klein aardig diertje/ van een gele en
22
groene kleur/ veel kleiner als een aap/ en nochtans
commandeert en beheerst het al deze koorden-dansers/
op haar enigszins rijdende/ en met haar springende van
de enen boom op de andere/ haar daarboven de sporen
gevende/ door haar in de oren te bijten/ niet kunnende bij
haar of geschakeld of uit het zadel gezet te worden. De
Quotto is zwart in eengehander manieren/ wat groter dan
een aap/ heeft een lange staart/ waarmee hij hem van de
ene tak van een boom naar de andere swingt. Zij hebben
rood haar/ het haar over het voorhoofd hangende/ zien
eruit als een oud beestje; haar geschreeuw is schitterend
en geweldig luide. De Cuscary is zwart/ kleiner als een
Marmazet/ en alom geschapen als een leeuw. De Luiaard
is een schepsel zo genaamd vanwege zijn domme en
slordige natuur; hij is wat groter als een Meerkat/ en
heeft een vel van alderhande kleuren; hij is zo lui/ dat
geen slag noch stoot hem wil doen rasser gaan als hij
gewend is/ en men kan denken dat hij geen van de
voortvarenste zijn moet/ terwijl het een dag-reizens voor
hem is op een boom te klimmen/ waarvan hij heel zelden
neerdaalt/ voordat er niet meer op is/ daar hij zijn voedsel
zou van hebben kunnen; want dan komt hij met een grote
graviteit en deftigheid weder naar beneden/ en gaat zo
weder op een ander/ alwaar hij de legen tijd (waarvan al
evenwel niet veel overschiet/ wanneer men degene die hij
tot eten en slapen besteed rekenen wil/ (toebrengt met een
deuntje te fluiten/ waartoe hij zelf te lui is)/ en ik denk
dat een ander het ook niet goed genoeg zou vinden om
daarna te dansen. Maar dit verhaal wordt de goed
gunstige lezer alleen gegeven tot een proefje; een ander
die niet zo een vliegende geest heeft als ik/ zou er een
23
heel banket van maken; hoewel ik verzekerd ben dat
wanneer de aldernaarstigsten opmerker zeven jaren lang
in die plaatsen verbleef/ zou hij altijd de een of andere
creature vinden/ die hij daar tevoren niet gezien had/ en
die nochtans al zo waardig was/ om kennis daarvan te
nemen/ als hetgene ik alhier verhaalt heb.
24
Hoofdstuk. 5
Van de Vruchten
De vruchten van het land zijn Orangien, Limons, Limes,
Pomcitrons, Water en muscadel Meloenen, sommige
Druiven, al de welke daar niet van natuur/ maar van
buiten gebracht en geteeld zijn/ nochtans zo goed zijn/ en
zo wel dragen en voortkomen als op enige andere plaatsen.
De Inlandse vruchten zijn deze: Plantons of Potatoes,
Bonanoes, Semerrimars, Guavers, Pines en de overvloed
van wild goed; dat verplant zijnde mocht mischien niet
zozeer te verachten zijn/ als het tegenwoordig is. Van de
Plantons heb ik alrede ietwes verhaald. Bonanoes zijn
bijkans dezelve/ of daar is altoos weinig onderschept
onder deze twee/ als alleenlijk dat deze laatste wel zo
goed/ of beter zijn als de eerste/ hoewel ik geen van
beiden zonderling smaken vind. De Semerrimars wassen
op een redelijk lange boom; zij lijken wel de Perziken/
zijn van buiten wolachtig/ kunnen niet gegeten worden/
voordat zij aangekomen/ en gerot zijn/ en dan hebben zij
de smaak van Marmalade of Queen. De Guaver is omtrent
zo groot als een Mispel/ geel en vol van zaadjes; het is
inderdaad een van de lekkerste vruchten die gevonden
kunnen worden/ en wanneer het rijp is smaakt ze gelijk
Aalbessen; het wast in Savannas of weien. De Pine is
wel de Prins van alle vruchten; in 't ronde is zij wel acht
duimen dik/ en heeft de lengte van een voet; van buiten
is zij groen en gespikkeld/ van binnen geel/ sappig/ vol
van holligheden gelijk een Honing-raat: boven op de top
heeft zij een fraai kroontje van bladeren/ als of daarmee
te kennen te gegeven wordt de voortocht die zij voor
25
andere vruchten heeft/ en zij heeft ze met recht; want zij
is verre de beste van degene die ik ooit gezien of
gesmaakt heb; zij wast op een klein bosje omtrent vier
voeten hoog; de steel daarvan komt uit de wortel/ gelijk
die van de Artisjok; het kroontje afgesneden en in de
aarde geplant zijnde/ draagt binnen de tijd van tien
maanden een nieuwe vrucht.
26
Hoofdstuk. 6
Van de Waren en Koopmanschappen van dit Land
De waren van dit land/ waarmee men koopmanschap
drijft/ zijn/ Zuicker, Speckle-wood of gespikkeld hout/
Cattoenen, Toback, Indigo, verscheide Gums, en hout om
te verven. Zuicker wordt er een aanzienlijke kwantiteit
gemaakt/ en wordt door de bank tien par Cento beter
gehouden als die van de Barbados. Speckle-wood is er
ook overvloedig genoeg/ en is in Engeland eertijds
verkocht geworden in gelijke prijs met de zuicker; maar
nadat er een zulke menigte van overgebracht is/ is het
vrij wat afgeslagen. De Cattoenen komen hier niet zoveel
voort als in de Barbados en andere Eilanden/ mogelijk
dewijle hier al teveel regen valt/ en dat zij al te ver van de
Zee lagen/ vanwaar een zout-achtige dauw opstijgt/ die
de rupsen en andere schadelijke gewormte van de bomen
verdrijft. Toback groeit er heel wel/ en die er is/ wordt
beter gehouden als die van Virginia; voor mijn part zou ik
daarvan niet kunnen oordelen/ want ik ben geen smoker.
En ik geloof dat er vooralsnog niet meer geplant is/ als de
Kolonie voor haar zelven van doen heeft/ want heel de
wereld/ mannen/ vrouwen/ kinderen zijn daar liefhebbers
van een pijpje. Met Indigo heeft men 't niet zonderling
bezocht. Rum is een gedestilleerd vocht uit het sap van
suiker-riet/ in 't gemeen is het nogeens zo sterk als
Brandewijn/ daarom wordt het in Nieuw Engeland
Kil-Divel, of Duivels-dood genoemd/ en wordt aldaar
verkocht een kan van twee stopen tegen 12 pond suiker.
Molasses wordt van suiker gemaakt/ en is hetgene dat
ervan afdruipt wanneer de suiker in potten gegoten is; in
27
Engeland wordt het verkocht voor Cheriakel. de meest
bekende Gums, bij onze drogisten/ zijn Montagne en
Gummi Semnia; zij zijn beide gaar wel te krijgen/ en daar
zijn buiten twijfel nog andere die beter zijn/ en die metter
tijd door de ervaring voor de dag zullen worden gebracht.
Cassia Fistula is er ook in overvloed/ en daarboven een
aard van Balsam die van een boom afdruipt/ en daar
wordt geen van allen beter gehouden voor verse wonden/
als even deze. Daar is ook geen gebrek aan alderhande
slag van hout/ om te verven/ hoewel het zelve meer van
de Hollanders als van de Duitsers getrokken wordt.
28
Hoofdstuk 7
Van de Bevolking
Daar zijn omtrent 500 huisgezinnen/ waarvan er 40 of
50 suiker werken/ of Ingenios hebben/ die geen kleine
profijt brengen aan haar meesters/ aangemerkt de eerlijke
rente die van een slecht kapitaal binnen weinig jaren
getrokken kunnen worden/ wanneer her werk maar
voorzichtig beleid wordt/ en die buiten ongeval veel hoger
komen zullen als die van een grotere bevolking/ en van
een land waar meer moeite gedaan wordt. De tijd om hout
te kappen is tussen April en Augustus/ ten einde van dien
laat men het leggen op de grond om droog te worden/ tot
in de maand van September/ en dan wordt het aangestoken/
en de as verstrekt voor mist. Indiaans koorn en Zuickerriet
worden geplant in de laagten; Yames en ander voedsel op
hoger land. Het Koorn groeit op een steel gelijk riet/ in 't
gemeen zes of zeven voeten hoog; het draagt slecht twee
Airs op iedere steel/ maar het graan is zo groot als een
erwt/ en wordt rijp in vier maanden. Men heeft er twee
oogsten in een jaar/ en het koorn geeft tenminste
vijfhonderd voor een. Het suikerriet is bekwaam gebroken
of gesneden te worden/ wanneer het een jaar out/ en
omtrent zes voeten hoog/ en zo dik is als een mans arm/
omtrent de hand; het heeft een top als een slag/ die
afgesneden of gebroken/ en geperst wordt in een molen;
het sap wordt gekookt in koperen ketels tot een
behoorlijke dikte/ en daarna wordt het gegoten in houten
bakken/ die boven breed en vierkantig zijn/ maar
allensziens naar beneden smaller worden tot op een
grootte van een stuiver aan de bodem/ alwaar een gat is
29
dat zo lang toegestopt blijft met een klein houtje/ totdat
de suiker koud en stijf is geworden; dan trekt men het
houtje uit/ en laat de molasses van de suiker door het gat
afdruipen/ die wanneer hij een tijd lang zo gehavend is/
eindelijk uit de bakken in Oxhoofden wordt geslagen/ en
zo afgescheept.
30
Hoofdstuk 8
Van de Negros en de Slaven
Deze worden daar meest gebracht uit Guinea in Africa,
en worden verkocht als honden/ gelijk zij dan ook niet
meer geacht worden in haar werk/ waarmee zij de hele
week bezig zijn/ en daartoe gehouden wordt met de
grootste straffen van de wereld/ scherpelijk getuchtigd
worden over de minste fouten die zij begaan/ en dat
duurt tot zaterdag achter-middags/ wanneer haar vergunt
wordt haar eigen tuinen en planten waar te nemen; want
zij hebben anders niets waarvan zij zouden kunnen
leven/ behalve dat haar meesters haar eens of tweemaal
's jaars/ met wat stinkende zoute vis begunstigen/ of haar
wat gebraats geven van een koe of paard die van haar
zelven zijn komen te sterven; haar huisvesting is een
harde plank/ en haar deken haar eigen zwarte vel. Door
deze grote elende worden zij altemet bewogen/ uit een
mismoedigheid/ vertwijfele dingen aan tegaan om haar
zelven vrij te maken/ en wanneer zij vrezen gevat te
mogen worden/ verdoen zij haar zelven; of indien zij met
hoop van vergiffenis weder gebracht worden tot haar
meesters/ en aldaar tot schrik en voorbeeld gestraft
worden/ zullen zij hare standvastigheid/ of veel meer
haar hardnekkigheid tonen/ met de grootste tormenten
kloekmoedig uit te staan/ die haar konden aangedaan
worden. Het is een mengelmoes van alderhande Natien/
die altijd in twist en strijd met elkaar leven/ en daarom
kan er geen konspiratie of samenzweringen onder haar
gemaakt worden/ of zij wordt dadelijk ontdekt door
degene die om deswillen niet genegen zijn tot de
31
verrading/ omdat enige van haar vijanden deel daarin
hebben; hoewel zij meest allegaar verraders en
bloeddorstig van nature zijn/ en geen Religie altoos
hebben/ niet tegenstaande verscheiden onder haar
besneden zijn. Maar veel zijn er die het oude gevoel
hebben van Pythagoras, nopende de verhuizing van de
ziel van 't ene lichaam in het ander/ en dat zij/ wanneer
zij komen te sterven/ herboren zullen worden/ en
wederkeren in haar vaderland/ zo voorts in de wereld
zullen leven in een gestadige verandering. Deze
inbeelding doet haar dikwijls zuchten en wensen om haar
dood/ dewijle zij geen hoop hebben van haar bedroefde
slavernij anderszins verlost te worden.
32
Hoofdstuk 9
Van vergiftige en schadelijke Beesten en Wormen
Het is gelooflijk/ dat de vruchtbare hitte van het land/ en
het kleine getal van de inwoners de oorzaak zijn van het
gekriel van zo menigerlei wormen en schadelijke beesten/
waarmee de mensen aldaar gekweld en dikwijls in gevaar
gezet worden. Onder degene die meest bekend zijn/
worden deze naar volgende gerekend: Slangen,
Crocodillen, Scorpions, Vledermuizen, Mieren, Muskytoes,
Kreuten en Kikvossen. Aangaande de Slangen is het zeker/
dat er zijn dood geslagen geworden/ die dertig voet lang
zijn/ en dik naar proportie van de lengte. Ik ken lieden die
zo ongelovig zijn in dergelijke dingen/ dat zij niets willen
aannemen/ als wat haar handtastelijk bewezen kan worden:
En daarom duchtende/ dat ik mocht gehouden worden te
stoffen/ gelijk de reizende lieden somtijds plegen te doen/
durf ik niet verhalen/ wat voor grote brokken een van
deze slangen het effens zwelgen kan; het beste is dat er
niet zo een groot gevaar is bij deze gevaarlijke beesten
als men vrezen mocht/ want zij zijn gants niet venijnig/
en ook wanneer zij geen honger hebben/ geenzins bijt;
het zijn eigenlijk waterslangen/ hoewel zij ook altemet
op het land komen weiden; wat zij tot haar voedsel
betrappen/ geschied met een snelheid/ niet met ras lopen
of wentelen: want ik heb nooit gehoord/ dat er iemand zo
zot zou zijn geweest/ hem te laten beschadigen door een
ongeval/ dat men zo licht ontgaan kan als dat van deze
slangen. Maar daar is een ander slag dat kleiner/ en in
grootte menigte is/ daar men wel voor toezien mag; want
daar zijn er onder die zo venijnig zijn/ dat haar niet te
33
boven gaat: gelijk wij daarvan twee of drie reizen
droevige ervaring gehad hebben/ dat niet alleen de
mensen/ die van haar zijn beschadigd geweest/ korte tijd
daaraan gestorven zijn; maar dat het vlees van de benen/
van degene die zij hebben gebeten gehad/ afgevallen is
met stukken/ binnen 24 uren; daar zijn er die heel schoon
van gespikkelde levende verven zijn/ maar onder die
schone kleuren leid het dodelijkste vergif. Andere zijn er
die knopig zijn en hoorns hebben aan haar staart/ en
slagtanden aan het gehemelte van de bek die twee
duimen breed en lang zijn. Daar zijn ook Crocodillen,
maar niet zo groot/ nog in geen grote menigte: Ik hoef ze
hier niet te beschrijven/ want haar opgevulde vellen
worden bijkans in alle Apothekers winkels in Engeland
en elders gevonden. De Scorpioenen zijn zwart/ en lijken
wel een kreeft. Hij schuilt meest in droog hout en koorn;
zijn prikkel is in zijn staart/ en wie hij daarmee steekt/
die zal enige uren lang de grootste pijn van de wereld
hebben; maar het raakt het leven niet; Het gemene
geneesmiddel wordt genomen van het schepsel zelfs/
want men verbrijzeld het/ en legt het op de wond. De
Vledermuizen zijn schadelijke dieren voor mensen en
beesten/ want zij trekken van beiden het bloed af/ en dat
zo behendig dat men het nieteens voelt totdat het te laat
is: Er wordt gezegd/ dat verscheidene lieden genoodzaakt
zijn geweest haar woningen te verlaten/ om het weinige
bloed te behouden dat zij haar overgelaten hadden. Zij
gelijken in de lucht zo groot te zijn als duiven/ en zoals
ik al verhaald had/ zo zijn zij de enige oorzaak waarom
de Engelse varkens niet in meerder getal in dat land
gekweekt kunnen worden. De Mieren zijn wel kleine
34
schepselen/ maar echter zo ontallig/ en zo schadelijk/ dat
Suriname bijkans van geen ding meer ongemak heeft als
van deze beestjes; De zandige gronden zijn boven andere
vol daarvan/ en de arme lieden die zulk land te deel is
gevallen/ en die geen hulp van dienstboden gehad hebben
om haar uit te roeien/ zijn gedwongen geworden haar
land te verlaten/ en weer plaats te zoeken. De Muskieta
is een soort van Muggen/ daar men 's nachts geen rust
van hebben kan/ zo wordt men van haar gebeten; en daar
lopen dadelijk grote puisten van op aan het vlees. Met
dit gewormte wordt men meest gekweld in de lage landen
en aan de Zeekant/ waar de Zee over het land op afloopt;
zodat de vissers/ om 's nachts te kunnen slapen/ het hele
lijf moeten bedekken met zand/ behalve de ogen en de
mond. Kreuten en de Kikvossen/ het verschriksel van het
vrouwen-volk/ zijn hier gelijk in Egypte/ op alle plaatsen/
zowel in de huizen als op het veld/ en zij maken 's avonds/
nadat er regen gevallen is/ zulk een hel geluid/ dat men
zichzelf kwalijk horen kan/ en sommige hebben zulk een
vervaarlijke toon/ dat men hen nieuwers mede vergelijken
kan als met het stenen of gekerm van een mens die op het
sterven leidt. Dit is nu het allerkwaadste dat van Suriname
gezegd kan worden/ want het land is anders zodanig van
God gezegend/ en heeft zoveel deugden/ dat deze
ongemakken niet daarbij kunnen halen. Daar zijn ook
voor enige van dezelfde alrede uitgevonden volkomen en
onfeilbare remedien en hulpmiddelen/ en tot de rest zal
ook metter tijd raad wezen.
35
Hoofdstuk 10
Van de Indianen
Men zei/ dat bloedhartige mensen in het gemeen
verraders zijn. Daar zijn verscheide natien die met het
volk van deze kolonie verkeren en koopmanschap drijven;
maar de eigenlijke inwoners van het land zijn Charibes,
of Canibalen, die ook wel de meeste in het getal zijn van
degene die deze landen bewonen/ en die hebben haar
zelven verspreid meest in alle Eilanden daar omtrent/ en
op het vaste land langs de Rivieren van d'Amazons aan/
tot aan die van Oronoque. Zij gaan heel en al naakt/
behalve dat zij/ eerbaarheids halven/ een lap dragen; maar
de vrouwen die een of twee kinderen gehad hebben/
werpen ze weg: Haar vel is van oranje-geel verf/ haar
haar zwart en zonder krullen. Het zou een gelukkig volk
zijn/ ten aanzien van de dingen van deze wereld/ dat zij
haar eigen geluk kenden; want de natuur heeft haar
zodanig met alle nodige dingen voorzien/ dat zij weinig
moeite behoeven om haar zelven die te nut te maken.
Het vrouwen-volk is in het gemeen geil/ en daar zijn der
onder die zo schoon zijn van gestalte/ lijf en leden/ dat
wanneer de beste en verstandigste beeldhouwers haar
zagen/ zouden zij niet met aldaar op te zeggen hebben.
Haar beschaamdheid/ inzonderheid die van de maagden/
voor vreemden/ geeft tot alle andere haar volmaaktheden/
die zo naakt tentoongesteld worden/ zulk een
aantrekkende gratie en aangenaamheid/ dat degene die
met haar omgaan/ geen minder als Josephs Kuisheid van
doen hebben om tot geen verboden lijf verwekt te worden;
Zij zijn tot hier en toe zo onnozel gekweekt/ dat zij/
36
nevens alle andere vriendelijkheid/ waarmee zij het
man-volk aanlokken/ het zoetste en puurste vermaak van
kussen niet geleerd hebben; Maar dewijle zij nu zoveel
met de Europeanen omgaan/ en van nature geestig en
leerzaam zijn/ zo is het gelooflijk dat zij het metter tijd
wel leren zullen. Zij hebben tweedehandse huizen; Het
ene voor de nacht/ en dit zijn kotten die met het dak
bijkants aan de grond liggen; En het ander om 's daags
daarin te zijn; Deze zijn wat hoger en wijder om haar
zelven te beschermen voor de hete stralen van de zon/ en
zij zijn open aan alle kanten/ ten einde de koele wind
daardoor zou kunnen gaan. Haar huisraad bestaat uit
fraai geschilderde aarde potten en schotels/ en haar
tafellinnen zijn bladeren van bomen: Haar bedden of
hangmatten zijn gemaakt van katoen/ vierkantig gelijk
een spreide/ van een bed met boorden aan elk einde/
waardoor de hangmat in het vierkant stijf uitgespannen
wordt. Haar brood en drank komt uit haar cassave tuinen;
De bossen en de rivieren voorzien haar gedurig met vlees
en vis. Om haar zelven op te pronken/ schilderen zij haar
netjes met een rode kleur Anotta genoemd/ dat op kleine
boompjes in schalen groept/ en met het sap van
verscheide bomen. Zij boren haar zelven gaten door de
neus/ lippen en de oren/ en hangen er glaze pendanten/
stukken koper/ en andere beuselingen in die zij van de
Engelsen/ met haar arbeid/ verdienen. De hals/ de armen
en de benen beladen zij met kralen/ schulpen van vissen/
of met enige koddige dingen die zij krijgen kunnen. Zij
hebben geen andere regering of wetten als die van de
huishouding/ en overzule leven hele geslachten bij elkaar
gelijk ten tijde van de oude Patriarchen; en de oudste van
37
de zonen treedt altijd in zijn vaders plaats; Nochtans
hebben zij onder haar enige uitmuntende mannen/ het
welk haar kapiteinen of hoofdlieden zijn/ die haar in de
oorlog voeren/ en deze haar kloekmoedigheid wordt
daarmee beproefd/ dat men haar lustig met roeden geselt/
wanneer zij dat uitstaan kunnen/ zonder schreeuwen/ of
enig andere merkelijke bewegingen te maken/ zo worden
zij voor brave lieden gehouden/ en van anderen gëeert
die minder moet daartoe hebben. De hoofden van de
geslachten hebben ordinaris drie of vier wijven/ daar de
anderen maar een hebben; en men mag ze allegaar met
reden eer dienaressen als huisvrouwen noemen; want zij
moeten al zo onderdanig zijn tot haar man/ als minste
meid onder ons is/ tot haar meester of vrouw. De man zal
heel zelden zijn schouders met enige last of dracht
bezwaren/ maar hij legt ze allegaar op die van de
vrouwen/ en die dragen zulk een eerbiedigheid tot haar
mannen/ dat zij haar altijd aan de tafel opwachten en niet
eerder eten/ als wanneer de mannen gedaan hebben. De
vrouw in de kraam gekomen zijn gaat zij dadelijk haar
werk doen gelijk daar tevoren; Maar de man maakt
zichzelf ziek/ en leid een zekere tijd in zijn opgehangen
hangmat aan de zijde van het huis/ alwaar hij enige
dagen met brood en water van droevigheid gespijst
wordt: daarna wordt hij weer afgenomen/ en van de
mieren bepist of gestoken/ het welke de gemene straf is
voor haar wijven/ kinderen en honden; wanneer zij iets
onbehoorlijks gedaan hebben/ en het besluit van deze
ceremonie is een lustige slemp. Haar taal luidt niet
vreemd/ maar men kan het kwalijk leren/ omdat er veel
woorden in zijn die verscheide dingen beduiden/ en die
38
men niet anders onderscheiden kan/ als bij de verscheide
uitspraak. Wanneer er een veldtocht besloten is/ zo zend
de Generaal of oppersten Kapitein op alle dorpen/ en tot
alle huisgezinnen die vergadert zullen worden/ een stok
daar zoveel kerven in zijn/ als hij haar dagen stelt om op
de vergader-plaats bijeen te komen: van deze kerven
snijden zij alle dagen een uit zolang totdat de tijd om is/
en daarbij kunnen zij alleen weten/ dat de tijd verstreken
is; want haar getal of cijfers verstrekt zich ook niet boven
de twintig/ omdat zij tot de rest geen namen hebben/ en
beduiden ook maar deze twintig met haar vingers en
tenen/ het zelve getal evenwel altemet verdubbelende of
verdrievuldigen. Wat hoger gaat/ daar is haar cijfer-kunst
op een einde; en dan bersten zij uit met haar Ounfa awara,
dat is te zeggen/ zoveel als haar op ons hoofd. Zij gaan in
zee met geschilderde Canoas of boten/ die van een stuk
gemaakt zijn/ uit een boom die uitgehold is als een trog/
en die zo groot is dat er altemet twee of drie last goed in
gevoerd kan worden. Haar wapen zijn bogen met
vergiftigde pijlen/ en korte stokken van gespikkeld hout.
Sommige dragen tot haar bescherming schilden/ die fraai
gemaakt en met figuren gesneden zijn. Zij houden geen
orde in het vechten/ en gaan ook op geen aanslag/ het
ware dat zij een merkelijk voordeel zagen/ als bij nacht.
De mannen die zij gevangen krijgen brengen zij om het
leven/ met de meeste wreedheid die wrede mensen
bedenken kunnen tegen haar vijanden die zij in haar
geweld hebben. De kinderen en vrouwen maken zij tot
slaven/ en verkopen zij aan de Engelsen voor beuselingen:
Zij overvielen eens de Fransen in Suriname, en bezochten
het ook met de Engelsen/ wanneer zij eerst daar kwamen;
39
maar zij werden van deze laatste zodanig bejegent/ dat
zij alsnog berouw hebben van haar dwaasheid.
Tegenwoordig nu de kolonie machtig is geworden/ durven
zij niet weer te komen/ maar dragen haar altans beleefd:
zij zijn heel wraakgierig onder haar zelven/ en zullen het
leed dat haar gedaan wordt wreken de ene tijd of de
andere; maar altijd verraderlijk/ en niet durvende haar
man onder ogen zien. Ik heb nooit kunnen bemerken dat
zij Religie of Godsdienstigheid zouden hebben/ hoewel
zij altemet praten van een Kapitein van de wolken/ maar
zij dienen noch hem noch enig ander. Van de duivel
hebben zij enige kennis en noemen hem Yarakin, en de
bedriegers van het volk/ die zij Peies noemen/ en haar in
plaats van Priesters of Paters verstrekken/ maken haar
wijs dat zij grote gemeenschap met hem hebben; Of het
inderdaad zo is of niet/ zou ik niet kunnen zeggen; het
dient haar altijd daartoe/ dat zij haar zelven een aanzien
maken bij de rest/ die haar laten voorstaan dat doodt/
ziekte en aldehande ongelukken/ onmiddelijk van de
duivel vandaan komen: Zij hebben ook een klein vonkje
van kennis van een ander leven/ alwaar vergeldingen en
straffen zijn zal van goed en van kwaad in dit leven
bedreven/ maar zij zijn wel wijzer als dat zij begeren
zouden te weten wat voor vergeldingen en straffen het
zijn zal/ en op welke plaats dezelve geschieden zal. De
inbeeldingen die zij hebben van de Peies gemeenzaamheid
met de duivel/ en van de kennis die zij mocht hebben
verkregen van kruiden en medicijnen/ maakt dat zij
dezelve gebruiken als Doctoren; Maar zij hoeven haar
niet te verheffen in haar Profetie of kunst: want wanneer
een van haar gehaald wordt bij een ziek mens dat hij
40
aldaar met zijn bezweringen en tovenarij niet kan
uitrechten/ en dat de patient komt te sterven/ zo krijgt de
Doctor van de overgebleven vrienden de dood tot loon
voor zijn moeite/ bij aldien hij hem met haast van daar
maakt. Zij verbranden het dode lichaam/ nevens dezelve
al hetgene waar van de overledene meester was in zijn
leven/ en wat zij niet verbranden kunnen/ als ijzerwerk
en dergelijken/ dat zullen zij op enigerhande manier
vernielen/ op dat de dode doch immers geen gebrek mag
hebben van enige dingen in het ander leven. Indien hij
ook enige slaven of slavinnen gehad heeft/ die doden ze
mede/ opdat zij haren meester opwachten mogen. De
begrafenis wordt gehouden met een feest/ met drinken/
klinken/ en een kluchtig onordelijk dansen/ het welk
onder haar zeer gebruikelijk is; terwijl de wijven/ die den
overledene nabestaan/ daar nevens zitten/ en maken een
ijselijk gehuil over het verlies van haar vrienden en
maagschap.
Ik heb bovenstaande met zulk een haast geschreven/ en
mijn memorie dient mij zo weinig/ dat ik vergeten ben een
zekere aanmerking daarbij te voegen die denkenswaardig
is/ en die een groter verstand vereist als de mijne/ om
reden daarvan te geven. Verhaald en vast gesteld
hebbende/ dat de gedurige warmte en vochtigheid van
dat Land de oorzaak is van de onveranderlijke groente
en het gestadig bloeien van de planten in Suriname, het
welk waar te zijn bevonden wordt/ niet alleen in de
bomen/ struiken en gewas/ die daar van nature groeien.
Maar ook in degene die aldaar van buiten gebracht
worden; bijvoorbeeld/ de Wijnstok/ die daar ter plaats
gedurig groen blijft/ en twee reis 's jaars Druiven draagt.
41
Zo is het nochtans dat er een exceptie valt ten aanzien
van de Europese appelboom/ dewelke aldaar geplant
wordende/ verliest/ niet tegenstaande de eenparigheid
van het seizoen/ zijn bladeren/ en blijft heel daar van
ontbloot/ gelijk tot onzent/ gedurende onze winter
maanden/ maar in 't voorjaar wordt hij weer groen. Dan
hoe het te pas komt/ dat de hete en vochtigheid van dat
land niet zou kunnen in de appelboom teweeg brengen in
vergelijking met de rest/ ('t zij dat zij daarvan natuur
gewassen/ of van buiten komende geplant zijn) dat kan ik
niet vatten/ naardemaal men zei dat de Geest van de
wereld of van de natuur overal verbreid is. Maar ik moet
dit overlaten aan de Virtuosi, of grote geesten/ om
daarover met elkaar te redenhavelen.
EYNDE.
42